3.5 Naamlijst van Nieuwe Èoeken: lings-ontdekt in de bergen van GuadeJonpe, door Do* franc, forner, Madrid 1780. "GriS Fn& &C',d', L Inleiding tot dé kunst Van .Cnstal, Email, en edele Steenen te maaken, zijnde Jn° 50. van de Memorias itiftrutovas welke wij te veren opgegeeven hebben. J n£l{?'atimS &C' di *• Verhandeling over de ongemakken van de gewoone castratie in de breuken van. Öf^S ^ milTigheid der bande» voor d" ° * gemak,, door den Heer august. arguello. Heelmeefter der legers van Z. Kath. Maj. Madr. I78i! Primiptos, &c. d. i. Kort begrip der beginzelen van de Geneezing der Ziekten derPaarden volgens de theo- i e en praktijk van de geïchtfte Schrijveren in dien tak, door Don joseph pemo zamora, Madr. Refleximes ecommicas, &c. d. i. Huishoudkundige aanmerkingen over zekere middelen om de vorderingen van den Landbouw, de kuntten , handwerken, en koophandel, te bevorderen, tot die geenen gerigt! welken de zorg yan het algemeen welvaaren is toebetrouwd, en die het beminnen, door fr. vidally cabasas, Priefter enz., Madr. 1781 V1ÜALLÏ Hiftorianatural, ^. d i. Natuurlijke Hiftorie vanden Spaanfchen Springhaan, met de wijze van dezelve te vernieten door Don g. bowl es, Madr. 1781. » D,J]ertacion , &c. d. i. Geneeskundige Verhandeling over het goed gebruik van baaden in de Rivieren en m bijzondere huizen, met aanmerkingen over de voetbaden, door Don felix eguia et arrieta 7.J' 3 verbeterde uitgaave, Madr. 1781. Manual de Joyeros, &c. d. i. Handboek der Juweliers, met theoretifche en praktifche aanwijzingen om de diamanten, de andere edele fteenen , het goud en zilver gemakkelijk te waardeeren, gevolgd van eene Verhandeling over deformeering, eigenfehappen, en «te prijs der diamanten en der zeven metaalen, door £imi'7{iSA1ÏNZ DI£z- Koopman in Juweelen „ Certa, &c. d. j. Beöordeelende Brief over de Veraandelmg van Doel. emmanuu custodio, die ge-  .Naamlijst van Nieuwe Boeken. 37 «tragt heeft het juist oogenblik van de bezieling van de vrugt in het menschlijk lighaam te bepaalen, door Don i- vvenceslas de Santiago, Inwooner van Havana, Sevil. en Madr. 1781. ZWITSERLAND. Pharmacopoea Geneven/is, &c. d. i. Geneeffche Apotheek ten gebruik der Hospitaalen, door de Heeren daniël' de. la roche, louis odier, en "charles guill. dünant, Geneesheeren, en Leden van de Geneeskundige Maatfchappij van Eden:burg in 8vo, Genev. 1780. DUITSCHLAND. Volftandige anleitung zu einer fyfthematifchen pomologie , &c. d. i. Volledige Inleiding tot eene fijfthematifche appel-kunde ifte deel, Leipf. 1780. Recepte, &c. Recepten en Geneeswijzen benevens theoretifche en pract aanmerkingen vanD. ernst antonius nicolai, Hofraad enProfesfor te Ilna, llna 1780. Abhandlung von den krankhdten der Kunstlef, &c. d. i. Verhandeling over de Ziekten der Kunftenaars en Handwerkslieden door den Heer bernhar» ramazzini Hoogleeraar te Padua, op nieuw over'gezien en vermeerderd door den Heer chr. gotl. ackermann, Stendal. 1780. in Svo. Phijficalifche abhandlung, &c. d. i. Natuurkundige Verhandeling over de Sexen der Bijen enz. door joh. fred. steinmetz, Neurenb. 1780. C. C, Holfchers Erfahrungen von der bienenzucht, &c. d. i. c. c. holschers waarneemingen omtrent de Bijenhoederij , op nieuw overgezien en verbeterd, Hannov. 1780. in Svo, ; Nachricht von erbauing;, &c. d. i. Onderngting omtrent het teelen en bereiden van het fijn Vlas, gelijk dat, hetwelk tot de Batisten, de brabantfche Kanten en het fijn Lijnwaat in Holland, Vlaanderen en Vrankrijk bereid en verwerkt wordt, gelijk ook van E 5 06  •$8 .Naamlijst van Nieuwe Boeken. de zeden het jaar 1764. in Schotland ingevoerde wnze van nieuw en onbebouwd land met weinig kosten te ■bebouwen, uit Engelfche berigten verzameld door j. c. seiferth, Oresd. 17S0. in 8vo. Patriotifche anweifung, &c. d, i. Vaderlandlievende onderrtgting en voor eiken Landman duidelijke aanwijzing van de voordeelige Tabak teelt, en wel van. de zoogenaamde Afiatifche tabak , beproefd en tot algemeene nutte in druk uitgegeeven door 1. l. christ, Francf. en Leipf. 1780." in Svo. Befchr'eibung , &c. d. i. Befchrijving van eenen byzonderen oculus mundi, die in het Kabinet van |en liefhebber der Natuurkunde te Hamburg berust, Hamb. 1780. in 8vo. Bemerkungen ubar einem monflreufen Canarien-vogel, &c. d. 1. Aanmerkingen omtrent eenen wanfehapenen Kanarie-vogel, aan welkers onderbek een lan'ge gedraaide hoorn was gegroeid, aan den Heer Graave de buffon, met een pl. Hamb. 1780. in 4to.' Characlerifering , &c. d. i. Befchrijving van eene llcme ioort van kreeft, (zijnde de Cancerperfonatus tEviNDi, ) welkers rugfehild natuurlijk een menfchen aangezigt voordek, met een afgez. pl., Hamb. •1780, in 4to. • ^Bemerkungen , &c. d. i. Verhandelingen van de Keur - paltfche Natuur- en Huishoudkundige Maatfchappij voor de jaaren 1776, 1777, 1778 en 1770» -Lautero, 1779—1781. 4 deelen in 8vo. Hiftorifche Nachricht von der Verfertigung des glafes, &c. d. i. Hiftorisch berigt van het glas maaken •door den Heer g. l. hochgesang, Predikant ïeRiechheim, Goth. 1780. in 8vo. Einleitung in die oeconomifche und phïjftkalifche bu■cherkunde, &c. d. i. Inleiding tot de kennis van Huishoudkundige en Natuurkundige Boeken , en die van alle weetenfchappen die daar betrekking toe hebben, door den Heer muller, Prediker van het Garnizoen te Dresde, ide deel bevattende de claslificatie 'der Roeken, Leipf. 1780. in 8vo. Ferfuch einer gefchichte de faerbekunst, &c. d. i. Proeve van eene Hiftorie der Verw-konst tot op onzen  .42 Naamlijst van Nieuwe Boeken* de ftuk, met (XVIII wel uitgevoerde) platen en tweeden deels eerfte ftuk , te AmlL bij J; M fS x'.to ^ ^tT" * 7* SociéJLmèe a AmfterJam en faveur des Noyés Ao. 1767 Tom. UI. tart i m-MU 8vo, en dat zelfde' itidqe in bet Neder! deraurtsch onder den tijtel van Hiftorie en Gedenkfchnften van de Maatfchappij tot redding van Drenkelingen agtfteftukje, AmlL bii P Meïfcr in 8vo btolpertus of de Jonge Am 'bij het .Krankbed' doer 'jn Tatnotfchen Paltzer, uit het Hoogduitsch vertaald C^Sfsfo ^ zi^nFaderlan^ s^ 1781 bij ■ Hfdelhigen van het Geneeskundig Genootfchap, onderden Zinlpreuk Servandis Civibus, zesde deelflra^ pij f. ( omaiii 1781. • fcZ'f edi§e^he,.n4elin£ over het Heet en Kout Tuur, verens de befchrijving van eene nieuwe manier van afzettingderLeden, doot. sjlvester o'halloran. heelmeefter te Limerik,uit het Engelsch vertaald, door janbernardsand1fort Stads Medicine Doe, tor m s Gravenhagen, en Lid van verfekeide Geleerde Genootfchappen syHage bij H. C. Gutteling 1781. 8vo ■ Proeven en Waarnemingen op verfchillende Poorten van Lucht m V Engelsch befchreeven door toseph 3> r ie tl e y LL. D,F. R S te Amfterdam bij P. HaiS mm 1781 kl. 8vo - In de aankondiging van dit werk Ui de Nieuwspapieren gefchied, was daarbij bijgevoegd dat netzelve voorzien was van bijgevoegde Nooten van' de Heeren j. r. deyman M. D en a. paets van troostwyk en eene Befchrijving en Afbeelding van een nieuw verbeterden Luchtpomp door john CUTHBERTSON. J Verhandeling over de Venusziektens door den Heere JOSEPhjacobplenck, Doctor in de Heelkunde^ Hoogleer aar der Ontleed- Heel-en Verlos-kunde aan de Koninglijke Akademie te Of en, uit het Latijn vertaald, en met veele aantekeningen en bijvoegzelen benevens eene korte Verhandeling over den oorfprong der Venusziekte, volgens het gevoelen van den Heer sanches, vermeerderd, doer lambertus nolst Bied. Do6t. te botterdam, Rotterd. bij J. Krap A. ZK1781 8Vo. De  Naamlijst van Nieuwe Boeken* 43 De vertaaling Voorberigt en bijgevoegde Nooten dezes werks heeft de geboorte aan de volgende kleine gefchrifien gegeeven 1. Brief van een Chirurgijn in Retterdam aan een Vriend in Amfterdam , over de Vertaaling der Verhandeling over de Venusziekte van j. j. plenck, vertaald door d. lambertus nolst, Alom. te bekomen, een bl. in gr. 8vo. a. Antwocrd van eenen Chirurgijn in Rotterdam op deszelfs Brief wegens de Vertaaling der Verhandeling, ever de - Venusziekte van j. j. plenck, door d. lambertus nolst, Alom te bekomen, a bU in. gr. 8vo. g. Tweede Brief van een Chirurgijn in Rotterdam, we-, geus de Vertaaling der Verhandeling over de Venusziekte, van] j. plenck, door d. lambertus nolst, dienende tot antwoerd aan den Amfterdamfchen Chirurgijn, Alom te bekoomen , een bl.: in gr, Svo. 4. Derde Brief van g. zuid mulder Chirurgijn in Rotterdam, over de beoordeeling van den zo genoemden noord mulder, voorgewenden Chirurgijn in Amfterdam , aangaande de twee voorgaande Brieven wegens de vertaaling van j. j. plencks Verhandeling over de Venusziekten uitgegeven .door d. lambertus nolst, mede alom te bekoomen , \ bl. in gr. Svo. — Uit het doorleezen dezer Brief fchijnt dat dezelve nog het beantwoorden van een ander ftukje bedoelt, waarvan de Schrijver den naam van Noordmulder heeft voorgewend, doch het is ons , ondanks de vlijtigftenafpeuriugen, niet mogelijk geweest dien bedoelden Brief te ontdekken, waarom wij buiten ftaat gefield zijn on-; ze Leezers derzelver tijtel op te geeven. Verhandelingen uitgegeeven door de Maatfchappij. ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam , twede deel, eerfte en twede ftuk. Te Amfterd. bij C. N. Guerin 1781 in gr. Svo. Ontleedkundige Tafelen ontworpen door. d. august Schaarschmidt. Amfterdam bijJ Morterre 1781. Inleiding tot de Pathologije, of Befchouwing van het men-  -v4+ Naamlijst van Nieuwe Boeken* menfchelijk lighaam in den zieken/laat, eer ff e deel door], macqüjt Med. Do6t. te Utrecht bij de Wed! van J. van Schoonhoven 1781 gr. 8vo. Ernftig dochtefens fchertfend onderzoek of de oorzaaken yan de Kinderpokfes, Mazelen, Loop, Rodenloop en van veele andere Ziekten, maar bijzonder van de Schurft,, aan Infecien moeten toegefchreeven worden 4oor w. wildrik, Med. Do&. en Chirurgijn Majoor van het eerfte Battailjon Saxen - Gotha. Amfterd ? bn H. Keizer 1781 gr. 8vo. : eduardi sandifort Med. Anat. & Chirurg, w'.Acad. Batava, quce Lei da eft, Prof., Defcriptio Musculorum Hominis Lugd. Bat. apud P. van der Eijtk, & D, Vijgh 1781, 4to. »j ~T~. '. ~7, Obfervationes Anatomie» ratnologicx, Liber quartus. 4to bij dezelfden. . \ Icones Hernia Congenitx jn 40. — Dit werk is door den Schrijver zeiven kortelings daarna uitgegeeven onder den tijtel van : Befchrijving en afbeelding van eene aangebooren Liesbreuk, dooredtjard sandifort Med. Doé}. Hoogleer aar in de Ontleed-Genees-en Heel-kunde op 'sLands Hoogefchool te Leyden , ftrekkende tot een biivoegzel op rosen van rosensteins Handleiding tot de kennis en geneezing van de Ziektens der Kinderen. Te Leyden bij P. van der Eijck?, en D. Viieh ï-781 in gr. Svo. jb 1 De Algemeene en bijzondere Natuurlijke Hiftorie, met de Befchrijving van des Konings Kabinet, door de Heeren de buffon en daubenton, twaalfde deel, Vertaald door de Heeren c. van engelen en t. voegen van engelen. Amfterd. bii T. H. Schneider 4to. J J Hijloire Naturelle Generale fjf Particuliere, fervant de Suite a ïHijloire des Animaux quadrupedes, par M. le Comte de buffon, Intendant du Jardin Royal des Plantes, de ï'Academie Francoife, de l''Academie Royale des Sciences , de la Société Royale de Londres & d'Edenbourg, de F'Academie Royale de Berlin, de P'Academie Imperiale de St. Petersbourg &c. Supplement, TomeCinquieme^NouvelleEdition a Amfterdam  ■Naamlijst van Nieuwe Boehen. 4$ damchez J. H. Schneider 1781. 4W. avec Privilege. Dit Werk, 't welk hier voorkoomt als het vijfde deel des Supplement* op de Natuurlijke Hijlorie der Heeren DE buffon en daubenton, is eigenlijk een afzonderlijk ftuk, voortgefprooten uit de pen van den beroemden Hoogleeraar allamand op de Leidiche Hoogefchool, en vervuld met de oorfprongelijke befchrijvingen en afbeeldingen, op 'tkeurigst gefneeden, van Dieren, welker gedaante en hiftorie den welgemelden Hoogleeraar door den Wel Ed. Geftr. Heer Kapitein gord on van de Kaap de Goede Hoop zijn toegezonden. Geen derzelven wordt dus in de Parijfche uitgaaf dezes werks gevonden , maar de beroemde Uitgeever heeft op verzoek van den Boekverkooper dit ftuk afzonderlijk in 't licht gegeeven, het welk naderhand zal moeten gevoegd worden bij den nadruk van het oorfprongelijk vijfde deel des fupplements, waartoe de gemelde "Boekverkooper Schneider bezig is met allen fpoed de Plaaten te laaten vervaardigen. Verhandeling «Per de Venusziekten, uit ondervinding én waarneemingen opgefield door den Heere le febure , Med. Doet. te Amjlerdam,uit het Fransch vertaalden met eenige Aanmerkingen vermeerderd. Te Utrecht 1781. De Geneeswijs der Venerifche Ziektens -gemakkelijk en onkostbaar gemaakt,ten dienjle van de zulken, die zig zeiven, zonder hulp van Doctor of'Chirurgijn, geneezen willen. Voorafgegaan van de gepafte middelen om zig 'voor te behoeden bij eene vermoedelijke befmettinge, en vergezeld met de nodige recepten om die in de Apotheeken te doen vervaardigen, door ** * M. D. Gedrukt voor rekening van den Auteur, en zijn alom in de meefte Boekwinkels a ƒ 1 - : - : te bekoomen. • Tafereel van Natuur en Konst; behelzende bij eene algemeene Landbeschrijving en beknopte Hiftorie der verfcheiden Volken, alle de voornaamfte bijzonderheden die in de bekende wereld, met betrekking tot de Natuurlijke Hiftorie, den Godsdienst, de Staatkunde, de Weten" Jchappen, Koophandel enz. voorkoomen. Grootdeels naar het Engelfche gevolgd. Amfterdam bij P. Meier 1781. zeventiende en agttiende deel, handelende over Amerika in hst algemeen, en over Zuid-rfmerika. • F LAs*  46" Naamlijst yan Nieuwe Boeken. L Aflronomie mife a la portée de tout le monde,par PltRRE le clercq, dit de LA pierre, foiiS- diacre de PEglige de Rouen & Maitre es- Arts de PUniverfite de Paris 11 Tom. avec des Figures. aAmftêKfam chez W. Immïnk 1781 en grand gvo. Davidis de gorter A, L. M.Phil.cyMed. Doel. antehac in Academia Harderovicena Med. eP Botan. ï-rof. ordin. dein Augufllffima Ru forum ImperatricisArchtatrt,Acad.Caef. Nat. Cur. Imper. Scient Petropol. Reg. Stokholm Societ. Reg. Londin. Harlem. Rottf od. FleJjwg. Agricultur. Amftelod. Membri, Flora. ^jr£&XFt£am Belgii foederati Indigena. Harlemi apuri C. H. Bonn & Fik 1781 gr. Svof » ^handelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam , vijfde deel 4to Rotterd. bij R. Arrenberg 1781. Beknopte Befchrijving der zeventien Nederlandfche Provinciën, waarin de Oorfprong en Opkomst dezer Landen aangetoond word; mitsgaders de Geaardheid . Zeden, Godsdienst,Huwelijken en Begravenisfen dier Oude Volkeren, de invoering van het Christendom; de Ligging, Grootte en Grenzen der Nederlanden ia t gemeen,en van ieder Provincie met derzelver Verdeeling 111 't bijzonder; als ook het MeFkwaardigfte van ieder Provincie met de voornaamfte Steden en Dorpen • nevens den Staat der Regeeringe, zo Politicq als Kerkelijk; als mede de Lijsten derGravelijke en Stadhouderlijke Regeeringen; wijders een korte Schets van hes Landfchap Drenthe en van de Buitenlaudfche Coloniën, der Oost -en West-Indifche Alaatfcbappijen; de Handwerken; nevens de Groote en Kleine Visfcherijen, gevolgd van den Buitenlandfchen Koophandel der Nederlanders op alle de Gewesten des \Yraerelds. Alles beknoptelijkbij een verzameld uit veelerlij Schrijvers,in een.gevoeglijke Ordre gefchikt ten dienste der Nederlanülche Leergierige Jeugd, door j. dibbetz weste r wo u t. TeNijmeg. bij I. van Campen. 1781 Svo. Sebaldi justini brugmans, Lithologia Gromngana, Juxta ordinem wallerii dicefta &c. cum Fig. ameis. Te Groningen bijP.Doekema en R. Muller. 17G1 Svo. Dee-  Naamlijst van Nieuwe Boeken. 47 Dèeze verhandeling bied ons aan een Systhematifche m vobens de order van walleriu s ingerigterangrchikkmg der (tenen, die in den omtrek van Groningen gevonden worden. Dezelve worden gegraven uit dé velden die de Hondsrug dekken, en op wiens einde de Stad Groninsen gelegen is; De grond is zandig, beftaande, daar ze met (tenen opgevuld is, uit rotzig zand (arena faxofa), zamengeiteld, in het gemeen, uit zeer kleine brokjes van kalkiteen , quarts en vuurgevend fpath: op zommige plaatzen vind men daarenboven glimmer, op andere geheel niet. Ook kari men uit dit zand enig klei door wasching aflcheiden, en eindelyk een weinig zout. Uit dit zand nu worden zo veele zoorten van (tenen uitgedolven, als byna het ge-, heele Noorden verfchaft, en wel alleen die, welke in het Noorden gevonden worden, en aan het zelve ei«■en zyn , daar geen een brokie van' die aan landen, na het Zuiden van ons zig uitftrekkende, eigen, alhier voor handen zyn. Alle (tenen eindelyk hebben eene ronde afgeflepen gedaante. ■ Uit dit alles befluit de Heer erugmans dat, wyl een en het zelve zand de moeder niet kan zyn van zoveele (tenen, dezelve van elders hebben moeten aangevoerd worden, en wel van daar alwaar ze merendeels alleenlvk voor handen zyn, dat is uit het Noorden, waar mede de legging van Groningen en de afgeflepen. gedaante der ftenen zeer overeenkomt. En indien meit al wilde zeggen, dat dit zand voort zoude kunnen brengen alle deze ftenen met afgeflepen korften, zonder order onder elkander leggende, hoe koomt het dan, vraagt onze auteur, dat juist Marmor, Gyps en diergelyke aan het Zuiden eigen hier, ontbreken? Zvn.ED. geeft vervolgens den tón van alle de Groninger ftenen opr zo als menigvuldige proeven op ieder fteen Zyn ED. geleerd hebben. Wy treffen by ieder fteen aan, voor eerst de algemene kenmerken volgens welke ze tot deze of gene zoort behoren, en vervolgens die, welke ze van alle andere onderfcheiden. Onze Auteur heeft dus aller ftenen hardheid, kleur, Jigtheid van polvften, regelmatigheid of onregelmatigheid der delendoorzigtigheid of oudoorzigtigheid, ! h be-  48 Naamlijst van Nieuwe Boeken. betrekking derzelver tot de verfchillende minerale zuuren, hunne houuing ,n het vuur, of dezelve 'er hunne kleur m behouden of verliezen , of ze het vuur weerhe^tlZ 'fvelmelt™> en hoe hunne duurzaamheid in water en lugt zy, hunne betrekking tot de Ma, gneet volgens de nieuwe wyze van des Aucteurs Heer \ader, en al wat verder tot den aart en eigeiifchanVen der ftenen behoort _ Men vind vervolgens verfcheiden byzonderheden ten opzigt der ftenen in deze verhandeling; als by voorbeeM, ce Auteur too.n, dat alle Groninger fpathen, kalkftenen , petrefacten, ja zelvs de aarde, waar in de ftenen gevonden worden! ïven6"^ *« lifter licht Door dit Werkje word niet alleen de nieuwe fteen- ÏZfiïSïÏÏ* f'' ,dCr °Uden' als * voorblelfvan 1>liNiusop vele plaatzen opgehelderd. Ly dit Werkje vind men eene kopere plaat gevoe°d waar op voor eerst een paar Groninger verfteningen verbeeld zyn, en welke kunnen dienen tot eene proeve der fchoneverfteningen, die aldaar uitaedolven worden, en die men mag verlangen op dezelfde wvze als de ftenen uitgewerkt te zien; vervolgens eene bandjaspis wiens oppervlakte met quartzkristallen bezet is nevens drie zoorten van Schirl; en eindelyk een kliert agt.ge rotsfteen (faxum g/audulofum ). Wy befluiten dan, dat dit Werkje, het geen deze Provincie, waar van tot nog zo weinig producten van het fteenenryk befchreeven zyn, maak? tot de verzï meiplaats van bykans al de (lenen, die in het utget ftrekte Noorden gevonden worden, 'niet alleen hoogt, nodig zy voor hun die zig de Natuurlyke Hiftorie var! ons aderland bevlytigen , maar vooi allen dfe d" Steenkunde zig begeren eigen te maken. DRUK-  DRUKFEILEN.. Deel L Bladz. 49. b de Colom van April, ftaat de O. wind 4Ï- hes \&.\. ei. Jn de Colom van May, Hoogfle ftand van den Barometer, ftaat 30. 31 /«« 30. 9|. rwT tt , reg. 12. /£W: door denvoor- deelu. 23 .^ sfheenfpier, Tibialis Anti- cus, die gehegt is aan den Knokkel enz. lees: door den voorften Scbeenfpier, Tibialis Aatictis, en. door den agterften Scheenfpier, Tibialis Pofticus, die geheet is aan den Knokkel, enz. p . 36. § V. reg. 12. yrW/; ac enultaê Lees'ze exuftae. In No. V. by de Meteorologifche Waarneemingen. , ttbdz 20. den 18 'sav. by de Barom. ftaat Q\hes\c\ Z_ 21. den 8 'sav. by de Therm, 391-& . . _ dénis'sav. by de Regen |— | . a*. den2o'smorg.bvde Barom. o — _1 , o4"den20'smid.en'sav.by deWind—NNO—ONO -"_ Pn 31's mid. bv de Regen • i— l _. 2 4e reg. v,an Qndej by.de NO Wind — 3 — 13 • ' • h No/VL Bladz. ?4- ïn de Colom van Sneeuw in Dec. 'ftaat o Jees% 36. In de Colom van gem. Therm. 's avonds m September ftaat S9ré hes 59^-^ in dcj;elide Colom in December ftaat 31^ lees 31^ F 3  B E R I G T^ - OM DIT TWEEDE DEEL VAN HET GENEESXJTDUR- EN HUISHOUD-KUNDIG KABINET IN ORDRE JE SCHIKKEN, . I. Tijfels en -Bladwijzers, * H. Nodig Bericht, A. ïll. Kabinet, A. tot Nn.' IV. Nieuwe Uitvindingen, A. tot R. V. Prijsvraagen, A. tot F. VI. ^^ë^raarnemagen van i78o en VU. Naamlijst van Boeken, A. tot F. De PJaaten te plaatfen Het afgezette Plaatje m j Plaat IX-en x. ƒ * ' Bladz' " ' £r . - 12$ XH. 25f . XIII. . 308 . . 392       GËNÉÉS- NATUUR- e n HUISHOUD-KUNDIG K A BI NE T* O F tt x u* & & z o & jC 3£ VERZAMELING VAN DE NIEUWSTE EN NUTTIGSTE VERHANDELINGEN, PROEVEN EN WAARNEEMiNGEN , UIT DE VOORNAAMST! BUITENLANDSC;-1E AKADEMIEN EN GENOOTSCHAPPEN, EN DE BFROEMDSTE IN- EN UIT - LANDSCHE SCHRIJVEREN, TEN NUTTE ONZER LANDSGENOOTEN * BIJEEN VERGADERD DOOR EENIGE LIEFHEBBEREN DEZER WEETENSGHAPPEN , EN UITGEGEEVEN DOOR J. VOEG EN van ENGELEN, M D LID V 1N HET PRO VIN T IA AL UTRECHTS ' GENOOTSCHAP VAN KONSTEN EN IV EE TE IV SCHA P P E N. TWEEDE DEEL. Voor de Jaaren 1780 en 1781. TE L E T D E N, ■ (TT. van T I F F E L E N,*l Bij i en • f 17ö1; lp. O N N E K I N K.j   MJLJLVWXJZMJR. DER VERHANDELINGEN. JNoODIGE BERieTEN. . ■ • • *« Vo o h h e r i c t van het Tweede Deel. ,. . . i Waameeming wegens de grondige geneezing van eene algemeene Waterzugt, waarin het water te voren reeds verfcheiden maaien was afgetapt , door den Heer « r t h.« l a dril l a r d dit f a l e o t , Med. Doft. *» Graavenhage . $ Waaraeemiog over de Geneezing van den Kanker door dengrooten Scheerling (Cicuta), medegedeeld door den Heer glöckher, ChirurgijnMajor onder de Gardes dit Corps van Zijne Doorlugiige Hoogheid., enz. enz. enz. . . . . S* Béfchruving van een vreemd Infekt in een Schelvisch gevonden, in een Brief aan den Uitgeever medegedeeld door den Heer j. u e g h ï e k. . 10 Onderzoek wegens de waare oorzaaken van de' beurtelingfche zamentrekking en uitzetting van het hart en de flagaderen ( getrokken uit het • Tentamen Phyfiologicum Inaugurale fijlens novaui theoriam de caufa reciprocarum in cor.ie arterns iontraStimum & dilatationum, auctore j o n a n n e ' whiïehead, Lugd. Bat, 1780.). • • De Phvuonomiekunde op. den regten prijs gelteld door den Heer formeï, aanblijvend Secretaris van de Koninglijke Pruisfifche Mademie der Weetenfehappen m fraaie Letteren. . . • 3? Ziektekundige Befchouwing van het Hart, door ' willenden beroemden b o e r h a a v e in den iaare I7qö aan zijne leerlingen voorgelezen s. en nu éérst uit egte onuitgegeven? ftukkenver£aald . • * • • ; • 5J Waarneeming wegens een Arm , die,, zonder eenige ' btiikbaare. oorzaak voor een gedeelte yerltorven zijnde, door de natuur alleen wièruc arge-  '% Bladwijzer. fcheiden, in een Brief aan den Uitgeever medegedeeld door den Heer j. bleu land, Med. Cand. . . . . . 123 Rekenkundige Regelen om de Thermometers van fa Hlit-'NHEll, de l'l 4 5- e , cr «EAUMOK ■ met elkander te vergelijken , door den Heer g. erend er a. b r a n Qi s, Leermeefier in de Wiskunde te Amjlerdam. . . „ .12$ JSefchouwing van den bijzonAeren invloed der Maag-op de gehcele dierlijke Huishouding, Cgétrokken uit b. wa ï i.r hou. e, M D. | D'ff. Med. de Sympathia partiumcorporis humani, tjusque in explicandis £f curandis Morbis necejjarictconjïderatione, Lugd.Bat. 1780 ) . -153 Waarneemingen wegens de treffende uitwerkzelen der Muziek ia verfcheiden ziektens. . . 169TrcrFende waarneeming aangaande de ongelukken die uit het vormen der hoofden van eerstgebooren kinderen ontdaan kunnen ("getrokken uit de Memoke-rélatif d Vart des Accouchemens &c. van den Heer dehodsse.) . . . 175 Ontleed - en Heel-kundige Overweeging van de zijde - wonde welke onze Zaaligmaaker aan het Kruis ontving door den Heerj. van den HuSPiL, Stads ^Chirurgijn te Dordrecht. . . .177 Heelkundige waarneeming wegens eene zogverplaatfing in het onderbeen van eene zoogende vrouw, door den Heer a. b a l 1h a z a a u Chirurgijn te Leyden, . . . . .182 (S>vcr de verfchillende en beste geneeswijzen der verkoudheid- of Zinking-'ziektens wanneer dezelve algemeen heerfchen (getrokken uit het Tableau hijtorique 6? raifonné des Epidemies Cathar•rales &c. par m. saillant. ) . . . i8£ Over de moeielijke of volkoomen belette doorzwelging met verfcheiden aanmerkelijke voorbeelden opgehelderd en aangetoond door den ' Heer bleu land, Med. Doei. te Gouda (getrokken uit zijn Spec. Acad. Inaug. enz.) . 200 Verhandeling over de oorzaak van de opklimming $er Dampen» door den Heer achakd, . .255' Ver-  Bladwijzer. 3 Verhandeling over den besten Schoen, door den Heer p. camper. . . . . • 275 Over de rotting - wederflsande kragt van den Moederwortel (getrokken uit m. stoll Part. II. Rat. Med. in Nof. Vindobon.} . . . 31® Waarneeming wegens eene hand door een ongelukkigcn flag met een bijl bijna geheel afgekapt en wederom aan den ftomp vastgeheeld, door den Heer charik-re Heelmeejler te Livron in Dauphine • 312 Nieuwe proeven wegens de Specifieke kragt van de Kwik in de Kinderziekte (getrokken uit de Nouv. Expcr. faites avec le Mercure dans la petite verole &c. door den Heer M. p. van WO kns el D. M. &c.) . . • 3T5 Natuurlijke Hiftorie, Huishoud-en Heel-kundig gebruik van de veerkragtige harst van Cayenne (getrokken uit de Dijf. Chem. ir.aug. drreftna elaftica Cajanenji Auct. A. Juliaans.) . Verhandeling over den aart en het gebruik der Almanachen, door den Heer o. urender. k brandis, Leermeefier in de Wiskunde 'te Amjlerdam. . . . • • _ . • 355 Waarneeming wegens een zeer grooten en fchielijk toegenoomen Kanker aan den Wang, door den Heer J. voegen van engelen, M. D. 373 Waarneemingen omtrent de voortteeling en Natuurlijke Historie der Philanders of Amerikaanfche Boschrotten, door den Heer raj on. . 394 Wairneeming wegens het fchieiijk doodblijven van een Tuinman, die geduurende eenigen tijd aan den rook van half drooge flaapbollen -dammen was blootgefteld geweest, benevens de opgaaf der beste hulpmiddelen in dusdannige gevallen. 403 Proeven en gedagren over den invloed der Maan . en de uitwerkzels van het Maanlicht op Planten en Dieren, door den Heer w 1 l s o n. . . 407 Waarneeming wegens het vuur - vatten der hersfenen van een man die dronken geftorven was, door den Heer n o ë l. . . . . 428 Onderzoek aaigaande het nut van de Kraakbeenfneede in moèielijke verlosfingen (getrokken uit * 2 de  4 Bladwijzer. de Dijfi Inaiig. inquirens Synchondrotomiae pubis utüitateminPartu difficili Auct. j.p.michell, Litgdl Bat. 1780. ) " • • • ' . 42$ .Rekenkundige Regelen, om deAftronomifche, Franfche,Engelfche, Rhrjnlandfche,en Amfteldamfche Meetfchaalen der Barometers met elkander te vergelijken , doorderiHeer g.erender a brandis, Leermeejier in de Wiskunde te' Amjlerdam. 481 ^Beredeneerd Voorfchrift ter bereiding van het Salie 6 'Saignette, door den Heer p. j. kasteleyn, Apothecar en Chymist te Amjlerdam, en Lid van het Provintiaal Utrechts Genoot[chap. . -513 Ontleedkundige Aanmerkingen over de Geneezing van het afgehouwen Oor van Malchus, door wijlen deq Heer jan vam den heifel, Stads Chir. te Dordrecht. .• •. . .521 Waarneeming wegens een Gezwel onder den Oxel dat zeven - en - veertig jaaren gedraagen was, en ■waaruittoen drie {teentjesontlast wierden, door dén Heer jan loef, Chirurg, te Lange-en Korte - Aar. . . ' . . . 524 Waarneemingen ter opheldering van de Natuur- ' I h'jke Hiftprie van eenige 'viervoetige Dieren van Guijana, ddor den Heer b a j o n- '" . . 526 Verhandeling over de Ammonshoorns, door den ' ■ Heer bkuguieres.' , ' , , . 554  DER NIEUWE UITVINDINGEN, ONTDEKKINGEN, VERBETERINGEN, en 7'ERIGTEN, betkek- keliik tot verscheiden KONSTEN en WEE- TFNSCHAPPEN. BIJZONDERHEDEN dfr NATUUR, GENEESKUNDIGE BIJZONDERHEDEN, PRIJSVRAAGEN en BERIGTEN, der meeste IN-en UIT-LANDSCHE AKADEMIEN * • EN MAATSCHAPPIJEN, be¬ trekkelijk tot GENEES: NATUUR- en HUISHOUD - KUNDE. Nieuwe gemakkelijke manier om de lengte op zee te vinden. . > • • • 1 Nieuwe uitgevonden Teer. . . -4 Nieuwe eenvoudige manier om het zilver en goudgalon en borduurwerk de verloren kleur wederom te geeven. • • « ■ 5 Ontdekking van twee lichtende Sterren door den Heer olber. . ■ • • Waarneeming wegens een Pad die in het hart van een boom gevonden wierdt, benevenseenige foort«elijke voorbeelden van verfcheiden foorten van bieren in vreemde zelfltandigheden beflooten ger vonden. . • • • ,• -7 Opmerkelijke Verfteeningen. . • • io Merkwaardige vrugtbaarheid onder het menschlijk 1 geflagt. ' . . - » •, . • l1 Weerkundige Bijzonderheden van den voorleden winter. ' . • • ... tbid. Bloeijende Pijfang te Utrecht. . . • 12 Zonderlinge voorbeelden van hoogen Ouderdom, ibid. Befchrijving van een Vogel met vie<- pooten. . . 16 De Phosphorus als ean inwendig middel voorgemeld door de« Heer le röi. • • ' < *7 * 3 W aar-  6 Bladwijzer. — Waarneeming wegenshet gebruik van het Sint - Tani Kruid in moeijelijke Verlosiingen, door den Heer pointe. Opgaaf van verfcheiden (lukken dienende tot'ophel- 3 denng der nieuwe manier om allerhande eebouijeri voor brand te bewaaren , uitgevonden door de Heeren hartley en mahone. 2g Treffende bewijzen van het nut der eleftrieke geleiders tot beveiliging der gebouwen tegens het On weder. . . ,> ° Nieuw uitgevonden Poeder {trekkende ten behoedmiddel tegens de Wonnen die de Scheepsbodems doorknaagen. Manier om het kleurige gedeelte der Bladeri uit zekere Bloemen te trekken , ten einde daar kleuren van te maaken dienende tot het wüsfchen van Plans en het afzetten van Tekeningen, door den Heer pingekon. . . m q Goede gevolgen van de Inftituuten voor Do'oven en Stommen, te Weenen en te Leipfig opgerigt . 47 Waarneeming wegens de toevallen die dikwnls de' Verlosfing verzeilen, en wegens het gebruik van eenige nieuwe middelen tegens dezelve voorgemeld , door den Heer pointe. . . 4g Waarneemingen wegens het nut van den Olie van Nooten in de witte vlakken der Oogen met blindheid. . . . . . Geneezingen met [het middel van Doclor h ülme! \t Scheikundige ontdekkingen raakende de edele Gefteentens. . . 6„ Krijftalfchietingen van verfcheiden Metaalen. ' . \ <5? Gewascht Linnen tot een behoedmiddel tegens" de. uitwerkingen van het on weder voorgefteld, en als zodanig door eene toevallige waarneeming beweezen. . . . . Goede gevolgen van de Inftituuten voorDooven er> Stommen, te Weenen en te Leipfig opgerigt. . . rjo Nieuw uitgevonden bloedltclpend Poeder. . . " ?2 Middel tot oplosfching van het KnoestgezweJ.' .' 74. Uitwerkzels van de Ele&riciteit op den groei der planten. • • . . 76 Nieuw gevonden Zeep en Soda. . ', 'ihid ' On-  Bladwijzer. f Ongemeen groot Kind. _ . ; - • 77 Thans loevende Dwergin" . ■ . . .80 Jonge Muizen door een Kanarievogel gevoerd, ibid. Een leevende Pad in het midden van een gaaven boom eevonder. , . . . 8t Hooge Ouderdom. . . . .82 Nadeelige daauw en zonderlinge uitwerkzelen derzelve onlangs na een onweder nabij Parijs waargenomen ... . ibid* Bevalling van een Kind , dat bij zijne geboorte reeds de Kinderziekte hadt. • . .83 Verbaazende menigte van Muizen in Duitschland. 84. Zonderling Lugtverfchijnzel onlangs in Engeland waargenomen. . . . ibidr Aardbeeving te Batavia. . . . 8y Mismaakte Geboorte. .... ibid. Blinde Schrijnwerker. .... ibid. Waarneeming aangaande eene lichtgeevende Bron te Fontane More. v . , n . . 8 Wetenfchappen en Konften te BourdeauXr . . ibidi » ■, Maatfchappij der Weetenfchappen te Koppenhagen. ... . ibid. Vaderlandfche Maatfchappij te Zweeden. . 48 Keurvorftelijke Academie der Wetenfchappen te Munchen. . . . 49 Berigt aangaande eene algemeene Academie voor geheel Rusland. . . ibid. 'METEOROLOGISCHE WAARNEEMINGEN. Van Februarij en Maart 1780 te Breda gedaan door den Heer r.h oll. . . . . i Berigt voor de Meteorologifche Waarneemingen te Maaftricht, door den Heer r. hol l. . . 7 Waarneemingen van de maand Maij tot December 1780 te Maaftricht gedaan. . ...» Waarneemingen van de maanden Oelober, November, en December 1780. te Breda gedaan. . . 25 Meteorologifche Aanmerkingen en bijzondere Waarneemingen van het Jaar 1780. te Maaftricht en Breda,'door den Heer holl. . . .31 Waarneemingen voor het faar 1781. te Maaftricht en Breda, door den Heer holl. . . < 37, BOEKEN. Naamlijst van nieuw uitgtkoomen Boekea. . . t  N O O D I G E BE RI GT E N. I. CjTelijk het ons van voornoemen is om dit Werk fteeds met allen ijver en naauwkeurigheid te blijven voortzetten waartoe wij nns thans door een rijken voorraad van uitgezogte doffe meer dan ooit in ftaat gefield vinden , zo zullen wij nog voor het einde dezes Jaars een Supplement op dit Tweede Deel uitgeeven , waarin men, behalven den tytel, bladwijzer, enz. nog zal vinden eenige (tukjes dienende tot completeering der doffen in dit Tweede Drel bevat die bijzonderlijk bepaald zijn tot dit tegenwoordig Jaar, en die ge volgelijk zullen (trekken om dit Tweede Deel het tijdbedek van 1780 en 1781 te doen bevatten; zulhnce het Eerfte Nommer van het volgend of Derde Ded wederom op den eerden Maart van het aanftaande Jaar verzonden zijn, en de volgende (tukken daarna geregeld om de twee maanden worden uitgegeeven. II. Wij hebben den Naamlijst der Jnlandfche Boeken'm dit Nommer afgebrooken met het einde van 1780, zullende wij in het Supplement dezes Deels met die in 1781. in 't licht zijn gekomen, een aanvang maaken. III. Wij zullen ook bij de eerde gevoeglijke gelegenheid ons antwoord mededeelen aan onzen Pfeudoymen Correspondent Severus, en Zijn Ed., en ieuer die 'er belang in ge-lieve te dellen, reeden geeven van het niet fpoediger verfchijnen onzer vorige ftukken. IV. De gundige Leezer zij verwittigd aangaande eene'zonderlinge"Fout van eenige Regels door mis{telling der Zetters in een onzer vorige Nommers iivefloopen, en die op d« volgende wijze moet veranderd worden: In No. V. namelijk dezes Deels bladz. 140 der Nieuwe Uitvindingen enz. Reg. 17, leest men, voor het refultaat der aan ons medegedeelde geboorten- en derf-lijst uit Dordrecht, dat in het voorleden Jaar 1780 aldaar geboorenzijn 650 Kinderen; waarop  2 Noodige Btrigten. Rcg. 18 volgt dat in de publieke Kerken gedoopt zijn 90 Kinderenden?» enz. lot opheldering dezer ongerijmdheid dient, dat de pasfage bevat in Reg. 18, 19 en 20 van bladz'. 149. behoort agter de Lijsten uit de Stad Brielle , en dus moet volgen agter het eind der vorige bladzijde. Ieder, die de moeite gelieft ;tc noemen "de gezegde bladzijden naar te flaan, zal deze aanwijzing hgtelijk begrijpen. De Schrijvers ( of Drukkers } der Genees - Natuuren Huishoud - kundige Jaarboeken, die zeer openhartig bekennen (D. IV. ft. j1. hl. 187.) deze Lijst van ons te hebben naarg-?fchrceven, hebben de moeite genoomen ook in dezelve de hier aangeweezen belachelijke verftelling naar te' fehrijven. Gelukkig zijn zij daar van onderrigt geworden door een gecerden Zender cener verbeterde Lijsle uit Dordrecht, (D. V. ft. iL hl. 56.) anders zouden zij, onzes ondanks, het displaiCer ondervonden hebben, van zig deze erronneusheid door Ons te hebben zien aangeweezen. V. Daar is nog eene andere Feil, waaraan wij niet minder onfchuldig zijn, doch die niettemin voor de onze is uitgekreetcn. Men oordeele uit het volgende: Jn her voiig Nommer dezes Deels, bladz. 124, Reg. 14. dor Nieuwe Uitvindingen enz. , in het toegezonden 'ftuk van den' Heer tiroel, ftaat, benevens in de beide- voorgaande Regels : Ik vertrouwe dat de Heer ft o bol deze mijne Aftekening, en hetgeene ik 'er tot .opheldering heb bijgevoegd, zal verwerpen. De Heer BonoL fchrijft daarop aan de Schrijveren der bovengemelde Genees - Natuur- en Huishoud-kundige Jaarboe' ken f D. IV. ft.l. bl. 445O ecne Brief Waarin hij zig zeer over deze (en andere die niets tot onze zaak doen) onheuschheid van den Heer tiboel beklaagt. De Heer tiroel zendt Z.ijn Ed. hierop een antwoord toe, ook door den Heer koeol in de gemelde Jaarboeken (D. V. ft. ï: bl. 1 !3« ) gemeen gemaakt. De Heer ti'bo e l onfchuldigt zig in gemelde Brief over deze 'uitdrukking bij den Heer robül, op dien grond dat 'cr jn gemelde uitdrukking overgeflaagen is het woordje niet, en dat 'er dus moest liaan: Ik vertrouw 'dat de  Noodige- Berigten* 3. He-er robol deze aftekening enz. ni^tkaJ verwerpen. „Ik heb, vervolgt de gemelde Heer tiboel (bl. 115.)' „ aan eenigen mijner Vrienden, die 'er mij over aan„ fpraken, getoond dat ik op deze wijze in mijn affchrift had gefchreevcn. De fchuld koomt derhal,] ven op den,Letterzetter en niet op mij. Het ver„ wondert mij, en het doet mij leed, dat de Heer „ van enceien dit niet heeft gemerkt. Al ware „ her ook, dat 'er, zo als gedrukt is, in mijn af. „ fchrift, dien Heer toegezonden, gedaan hüdde, dan „ moede de Heer .van engelen dit wel gemerkt hebben". De Heer" r o b 0 l laat hier nog voor'afgaan. „ Het was mij zeeker niet mogelijk te denken n dat de Heer van engelen door onachtfaamheid , zodanig een lompe drukfout, waardoor een zijner Collegaas beledigd wiérdt, over het hoofd zoude „ gezien hebben ; ook vertrouw ik dat de Heer van „ engelen de goedheid wel zal hebben deze aanmerkelijke drukfout in een naastkoomend ftukje van ,, zijn Kabinet onder de Errata te verbeeteren ". ■ Het is ondertusfchen jammer dat alle deze fraaie on- derftellingen in haare beginfels valsch zijn. Ik heb den Brief van den Heer tiboel bewaard, ik heb dezelve nog op heden aan de beide Drukkers dezes vertoond,-cn ben gereed ze ieder- belang hebbenden te vertoonen: In dezelve is het woord niet wel degelijk overgelaaten. Wat 'er in hèt eerde handfchrlft van den Heer tiboel, gedaan hebbe, of nog daa, doet hier dus niets toe l genoeg is het dat zulks niet in de Brief daa, welke ik van Zijn Ed. ontvangen heb. De Heer robol heeft zig dus ook bedroogen toen hij dagt dat ik door onachtfaamheid zodanig eene lomps drukfout, waardoor een zijner Collegaas beleedigd wierdt, over het hoofd zou, gezien hebben. Zulk eene onachtzaamheid zoude mij in mijn hart fpijten, en ik zoude mij gewisfelijk haasten om die zodra mogelijk te bekennen en te verbeteren; doch de Heer robol heeft gelijk men ziet, hierin zig zei ven voorbijgeloopen. — Verders, de bovengemelde aanmerking van den Heer tiiioel, inhoudende, dat ik de uitlaating, door zijn Ed. begaan, A 2 moest  4 Noodige Berigten, moest gemerkt hebben , koomt mij voor eenigzins van verre gezogt te zijn. Ik heb mij zelvén nooit opgeworpen ora in de medegedeelde {tukken , die mij met den éigen naam van een Schrijver worden toegezonden, op het voorbeeld van andere Uitgeevers, te morsfen. Die zijp naam ergens onderftelt, neerric ftilzwijgende de gevolgen voor zijne rekening. — Alles wat men zelfs van een Courantier, die zeekerlijk onder een ftrikter verband {laat dan eenig ander Uitgeever, vordert, is dat hij den naam kent der Correspondenten , die hem eenig {tuk ter plaatfing hebben toegezonden. Eene wezenlijke fout egter heeft plaats in het Cijffer op bladz. 123. Reg, 8. alwaar men leest 14, 't welk moet zijn NB. Deze bladzijden moeten niet weggedaan, maar 'voor aan in Deel II. ingenaaid worden.  VOÖÏtBERlGf VAN HET TWEEDE DEEL. IDCzelfde redenen, die ons een aanvang heb'beri doen maaken met het Genees - Natuur- en Huis-_ houd-kundig Kabinet, (waarvan nü met het einde van het laatstverloop'en jaar liet Eerde Deel voor denjaare 1779 volkoomen het licht ziet, thans dool* èen Algemeenert Tijtel , Inhoud, enz. tot gemak der Leezeren ert eene gerégelde Tijdverdeeling gekómpletee'rd ) begrijpt ieder ligtelijk dat tegenwoor» dig nóg even eeiis beftaart als dezelve tóen bedonderi, ëh gelijk wij dezelve in het Ontwerp ter aankondiging van het Kabirjet voor en bij de uitgaaf van N°. I. hét Publiek ter beoordeeling hebben vborgefteld: De overtuiging namelijk dat Lieden , dié hun werk maakten van de beoeffening dei- GeneesHeel-Natuur- en Huishoud - kunde in derzelver verfcheiden takken, die zig tot die b'eoeffening' de hoodige middelen kónden verfchaffen, die oordeel genoeg hadden orri uit de dverdróomehdé menigte Lettervrugten, die overal rijp en groen worden irigcoogst, het volköomende,, nuttigde, wezenlijkfte A- sst  ïï VOORBERIGT. en tevens aangenaamfte te verkiezen, die allen ver-" eischten ijver bezaten om deze uitgezogte voortbrengfelen op eene gepaste wijze, met de nóodige ophelderingen , bevestigingen, aanmerkingen , verflaanbaarheid en getrouwheid, onze Vaderlandfche Liefhebberen der opgenoemde Studiën aantebieden; de overtuiging , zeggen wij, dat zodanige Lieden niet konden mislenen voor het Publiek eenen zo wel aangenaamen , als nuttigen arbeid teonderneemen. ■— Tot Bronnen nu, waarin wij verzeekerd waren altijd eenen genoegzaamen voorraad te zullen vinden om eene aanneemelijke keuze te kunnen doen, Helden wij ons voor: vooreerst, de Gedenkfchriften van de meeste Buïtenlandfche Akademien en Genootfchappen, in welker zamenvoeging dikwijls flegts een bepaalde fmaak , als heerfchende, doordraait; dus vindt men in zommigen bijna niets' dan Geometrifche en Algebraifche Vraagftukken voorgefteld en ppgeloscht, in anderen meest Aftronomifehe Waarneemingen aangetekend , in zommigen plaatfelijke Land-befchrijvingen, in anderen eeniglijk voortzettingen van Proefondervindelijke Natuurkunde, in dezen wederom Navorfchingen van Oudheid , in geenen bijna niets behalven Proeven van Overnatuurkunde en Fraaie Letteren ; terwijl ondertusfchen, midden onder deze ftnkken van Geleerdheid welke buiten den kring van ons Ontwerp moesten blijven, dikwijls zodanige Verhandelingen, Waarneemingen, Onderzoekingen, Proeven, of-Bedenkingen gevonden worden , welker gemeenmaaking in enze Moedertaal niet dan bevorderlijk kan zijn voor die  VOORBERIGT. lil die Weetenfchappen en Konsten i welker aankweeking en onderhouding wij ons inzonderheid met ons Werk voordellen, hetwelk % dus een Vereènigingspunt van alle deze vérfpreide Stukken geworden j den Leezer in een kort bedek een groöc gedeelte van dat geene opleveren moest , hetwelk hij zig met veele vergeeffche kosten en eenë eindelooze moeite, uit de gemelde duure en omflagtige Schriften zoude hebben willen verfchaffen. Tert anderen (lelden wij ons eveneens voor de werken vari bijzondere Geleerden in nabuurige Landen uitgekobmen, en het zij geheel of gedeeltelijk over onderwer» pen van ons beftek handelende, agtervolgd uittetrekken, of zommige (tukken daar van geheel te géeven j terwijl wij ons in de derde plaats voorftelden deri Leezer een verflag te geeven van de Werken ed Schriften in ons Vaderland betrekkelijk tot orizé taak - onderwerpen uitgekoomen, zonder hem doof het nafchrijven van hetgeen reeds gedrukt mogt zijnj bp eene indirekte wijze op de minde dubbelde oh» kosten te willen jaagen. ' ■ ■ Ook was ons oogmerk zó verre van een ongeoorloofd eigenbelang dat wij in de uitvoering van ons ontwerp nboit ge* fchroomd hebben eenigè , zelfs zwaare, kosten te maaken indien wij flegts dagten laar mede nut of Vermaak te kunnen doen, en dat wij bij de uitgaaf! der Nommers van ons Eerde Deel (teeds in grootte van bedek, getal van Plaaten, en de Typographifcljë Uitvoering, zelfs vrij meer gedaan hebben dan wijin ons Ontwerp beloofd hadden,  iv VOORBE RIGT. Wat de orde van ons Werk betreft; vrij hebben begreepen dat dewijlveele Ontdekkingen, Waarneemingen en Verbeteringen veel lijden dóór te laat wereldkundig te worden, het best zoüde zijn aan ons Werk de gedaante van een Tijdfchrift te geeven j waarvan geregeld om "de twee maanden een Nommer zoude uitkoomen , elk van niet minder dan tien bladen druk en met eene Plaat verfierd, welke Nommers dus ten getale van zes, op het einde van elk jaar vereenigd, en met eenen Tijtel, Bladwijzer, enz. volkoomen gemaakt, een bekwaam Boekdeel zouden uitmaaken hetwelk den Intekenaaren flegts den maatigen prijs van ƒ 4 — 4 zoude behoeven te kosten. 1 Voorts zoude elk Nommer voornamelijk uit eenige Verhandelingen enz. beftaan uit de ftraks aangeweezen bronnen getrokken , doof eenigen onzer opgefteid, of ons gunftiglijk toegezonden'. En gelijk niets een werk gemakkelijker vooy den Leezer maakt dan eene juiste fchikking van inhoud , hebben wij eenige kleine verdeelingen gemaakt, welke men in elk Nommer geregeld weder, vindt, en die op het einde van Het Deel elk agter den anderen gevoegd worden, als: van Nieuwe Uitvindingen Ontdekkingen en Verbeteringen betrekkelijk tot verfcheiden Konften en Weetenfchappen, van Bijzonderheden der Natuur, van Prijsvraagen vanBuiten - en Binnen - landfche Akademien, enz. betreffende eenige onderwerpen in de verfcheiden takken van Genees - Natuur - en Huishoud-kunde, van dagelijkfche Waarneemingen vart het Weder, benevens de jaarlijkfche algemeene befluitea en bijzondere aan- teko  VOOR B E R I G T. v tekeningen wegens hetzelve , van eene opgaaf vande Nieuwe Boeken die ons ontwerp'raakende in ons Vaderland of nabuurige Landen uitkoomen, en eindelijk op het eind van elk jaar van de Aantekeningen der Geboorten- en Sterf-Lijsten van verfcheiden voornaame plaatfen binnen - en buiten -'sLuucis. In hoe verre nu onze bekwaamheden in de uitvoe-. ring van ons ontwerp onzen goeden wil en onze ijverige poogingen hebben bijgedaan , Haat alteen ter beoordeeling van een kundig en onpartijdig Publiek. Steeds bezield met de zugt om dat'Publick door onzen uiterden ijver ter beoeffening van de gezegde Weetenfchappen "ert Konden te behaagen , hebben wij het dreelénd genoegen gehad van door de goedkeuring van verfcheiden Geleerden aangemoedigd Geworden , die wel niet hunne naamen ons werk hebben willen'verderen, behalven nog verfcheiden. die hebben verkoozen onbekend te blijven; allen welker begundiging ons fteeds ten prikkel zal drekken om een diergelijk voordeel bedendig te blijven genieten, en waarvoor.wij hun onze levendigde erkentenis betuigen, hen en alle anderen, die zig eenig© Liefhebberij voor de Wetenfchappen Studiën en Konsten gevoelen die ten onderwerpen voor ons Werk drekken, op het erndigst verzoekende van ons Werk ter plaatfmg hunner dukken gebruik te maaken, en hen verzeekerende van eene fpoedige en naauwkeurige plaatfing derzelven. En om alle de verhandelde dukken in ons Werk ten meest moogelijken nutte onzer Leezeren te doen drekken, zo wel als om alle. " " . A 3 voos*  Tï VOGRBERIGT. yoorgeftelde Nieuwe Uitvindingen , Verbeteringen ? enz. door anderen bevestigd te zien , of fchielijk uit den waan wegens derzelver echtheid geholpen te worden , worden alle Leezers van ons Kabinet verzogt en uitgenoodigd om ons hunne aanmerkingen ter verbetering en beoordeeling van eene in ons Werk opgegeevene Uitvinding, Ontdekking, Waarr ïaeeming, Proef, Verhandeling, Bedenking, enz. toetezenden, met verzeekering van onzen kant dat wij de ons toegezonde Verbetering in een volgend Nommer zullen plaatfen, doch nimmer met den naam van den verbeteraar of bëoordeelaar, om al{e partijdigheid te vermijden, ten zij de Schrijver- zulks mogte verkiezen, en onder voorwaarde dat wij aan ons de dé vrijheid behouden moogen om alle perfoneele haatelijkheden, die onverhoopt in eenige toegezonde berigten mogten gevonden worden, daar uit te lasten , om dus het nuttige door het onaangenaame njet £e kwetfen.  GENEES- NATUUR- E n HUISH OUD-KUNDIG KABINET. WAARNEEMING WEGENS DE GRONDIG17. GENEEZING VAN EENE ALGEMEENE WATERZUGT, W*A!UN HET WATER TE VOREN REEDS VERSCHEIDEN MAALEN WAS AFGETAPT, door den Heer ANTH. LAURILLARD dit FALLOT, Med. Doel. in 's Graavenliaage. I3en 22. Auguftus 1776. wierd ik geroepen bij eene Vrijfter , oud zes-en - dertig Jaaren , met eene algömeene Waterzugt gekweld , waar tegen men reeds vruchteloos verfcheiden middelen had b het wérk gefield. Onder anderen' had men haar ook tweemaal door de handbewerking het water afgetapt, en de Chirurgijn Johannes Veld flelde mij voor om zulks weder te'dpen; doch overtuigd zijnde dat men langs dezen wég zelden eens volleedige geneezing kan verkrijgen, ftelde ik voor om nog eerst eens met inwendige middelen te beproeven of men de verlooren gezondheid niet volmaakt weder zoude kunnen herftellen. Zij klaagde dat haare Stonden zig ook in geene zes maanden ontlast hadden; zij was gekweld met pijn in de lendenen ; eene zwaarte omtrent de natuurlijke deeien; eene moeijelijke ademhaaling; de pols was geregeld en tamelijk vol; het lichaam was fterk opgezet; de beenen en armen waren zoo dik in hunnen omtrek als een middelmaatig perfoon om zijn middel. De oorzaak fcheen mij 'toe eene belette doorwaasfeming te zijn ; deze ziekte haar aangetast hebbende na eene ovcrflrooining waar in zij veel van het Water geleeden had. Kabinet. A 4 Mijne  $ V/aanmimg wegens de grondige Geneezing Mijne eerde aanwijzing was om het Water te ontlasten , ten dien einde fchreèf ik haar het volgend waterdrijvendmiddel voor: ° yi. Pulv. diagrid gr. xvj. Sal tartar. - v> r ~ abjintl}. aa. gr. ij. Sacch. alb. fcr. jj. M. F. Pulv. Qp deszelfs gebruik volgde eene ontlasting van omtrent een emmer Water zoo door den doekang als door den pisweg. Ik het het lighaam, dat merkdijk aeflonk-en was, met fluitbanden omwinden, gébood twéémaal daags wrijvingen te doen om de zamentrekkende kragt aar, de vezelen weder te geeven, en ten dien einde fchreerik ook een drank voor diede ontlas tin gen 'bevorderde en teffens verderkte. De Lijderes bleef in den zelfden daat tot op den 28 Augustus, toen ik haar wederom het bovengezegd poeder gaf. Zij gebruikte hetzelve « morgens ten agt uuren, maar de werking beantwoordde geenszins aan mijne hoop ; in tegendeel des namiddags om twee uuren begon de Lijderes optezwellen, en toen ik bij haar kwam vond ik haar in een elen' digen toedand: een koude, zweet bedekte haar voorhoofd, de pols was klein en beevend, de ademhaa-lmg kort en moeijelijk, en omtrent het hart vertoonde zig een gezwel ter grootte van een gewoon kinderhoofd , waar » men bet water duidelijk kon zien vlpeijen- Ik herhaalde hetzelfde poeder: en ten ne gen uuren ontlastte zij eene ongelooflijke hoeveelheid water; den 29 vond ik haar veel beter en fchreef haar toen her, volgend middel voor: Jgt. Summit. abfynth. dr. iv. Infund calid, in vin. alb. unc. ix.psr 24. hor. colat.add. bal. tartar. gr. xxx. Rob. Juniper unc i/3, M. Dit middel liet ik haar eenige dagen agtereen uit aefcruiken, en hoewel zij niet te rug ging onder het ge- kruik.  van eene algemeenc Waterzugp. & bruik van hetzelve was de beterfchap ook zeer weinig. Be beenen waren zeer ongezet en pijnlijk, ik lier dezelve op verfcheiden plaatfenfcariflceeren, en fchreef de Lijderes voor om dagelijksch een half once Cremoriï j'ariari in agt poeders verdeeld te gebruiken. . De geneezing ging met dit middel fterk voort; zij wierd daagelijks dunner, de appetijt, de kleur, en dé' vrolijkheid kwamen weder, en 'er ontbrak alleenlijk nog maar de vloeijing der (tonden aan. Om deze voorttebrengen en mijne indicatie niet uit bet oog te verliezen begon zij den 9 September de pilulae tonicae Beckeri te. gebruiken, na agt dagen vertoonden zig de (tonden een weinig, dog een maand naderhand waren zij zuiver en duurden vier dagen , de Lijderes hieldt op met Medicijnen inteneemen, keerde weder in haaren dienst, en geniet tot heeden toe eene volmaakte gezondheid» WAARNEEM ING OVER DE GENEEZING VAN DEN KANKER, DQQR DEN GRQOTEN SCHEERLING (Cicutajt, inedegedeeld, doar den lieer Q L Ö C K N £ R, Chirurgijn-Major onder de Gardes du Corps van Zijne Doorlugtige Hoogheid enz. enz. enz. ^Er en Garde du Corps genaamd Greve', oud 60 Jaaren, Wierd aangetast aan de regter zijde van den onderden lip door eenen open Kanker ter grootte van een zesthalf met een derken dank verzeld, ik delde herai voor denzelven door de handbewerking, weg te nqemen, hetgeen ik op de volgende wijze den 22. Junij 1772' deed: Ik fneed met eeuBidouri alle de geëxuleereerde, en nog igeindureerde deelen in de gedaante van eenen driehoek uit, en vereenigde toen beide de lippen door middel van de hegting voor den hazenmond, de Lijder A 5 was  io Waarneming over'de-Geneezing van den.Kanker. •was in drie weeken volkomen herdeld. Anderhalf iaap daar na wierdt hij aan de linkerzijde van denzelfden iip door hetzelfde toeval op nieuws aangetast; de Zweer was toen tei grootte van een duiver; ik ftelde den lijder de operatie wederom voor, maar doordien zijn mond door de eerde een weinig kleiner geworden was, wilde hij daar niet meer toe overgaan. Ik nam daarop voor om hem het ejxtratïum Cicutae te geeven, en na dat ik 'er den Lijder door een buik - openend - middel toebereid had, gaf ik hem den eerden dag drie pijlen ieder van een grein , en vermeerderde alle dag de dofis met een grein, tot op 35 greinen, waarmede ik twaalf dagen aanhield, daarna wederom dagelijks een grein verminderende tot ik weder op de eerde gift wjs. Ik bemerkte dagelijks met de grootde verwondering dat niet alleen de zweer, maar ook alle de daaromleggende verhardingen verdweenen , en de lijder volkomen, herdeld wierd, zonder 'er naderhand weder eenige on, gemakken van gehad te hebben. De gcheele hoeveelheid van het gebruikte extract geduurende den looo der ziekte bedraagt drie oneen twee dragma's en anderhalf icrupel. BESCHRIJVING VAN EEN VREEMD INSEKT IN EEN SCHELVISCM GEVONDEN, In een Brief aan den Uitgeever medegedeeld;, door den Heer J. R E G H T E R. «_ _ WELEDEL HEER ! jnlet voorwerp, waar van ik de vrijheid neero UWLÜ. eene Tekening te zenden, is door mij een gerumen tijd in Liquor bewaard, geduurende welken pjd ik de eer genooten heb hetzelve aan veele Liefhebberen der Natuurlijke zeldzaamheden te vertoo- ncn    Befchrijving van een vreemd Tnfelt enz, 11 een, dewelke het eenpaarig befchouwd hebben alp iets zeldzaams en onbekend , hetwelk mij des te meer neef?, aangemoedigd om UWED. ten vriendelijkften te verv. zoeken zulks eene plaats in UWED. .zeer gepefate, Tijdfchrift te gunnen, op dat het verder de ueleerde Waareld medegedeeld worde. Op den 6 Jüüj ~?73 > bij het openen van één Middel-maatige Sc 'visch, vond ik naast aan de Lever los liggende ' ' • als ik het dus noemen mag, vreemde Infekt; dtxe'fs extra doorfchijnendheid heeft mij in ftaat gefield deszelfs inwendige deelen naauwkeurig te tekenen. A. B. vertoont M gedamtc en waare grootte (ter-, wijl het op een flu, ,/vlak glas gelegd was) beftaande voor het grootfle gedeelte uit een zeer dun vlies, zijnde het mij niet mogelijk (fchoon het door behulp van göe* de vergroot-glazen befebouwende ) het voor of agterfte gedeelte te kunnen onderfcheiden, terwijl zig aan de beide uiterflens, zo als de geflipte witte plaatfenop de Tekening aantoonen, een dikken ruwen Kraakbeeriigen huid D. D. deedt zien waar aan zig aan het ééne uiterfte eind een glad glimmend plekje F. vertoonde, zijnde verders aan de eene dikke huid gewapend mee 'twee Goud - fchijnende haakjes G, G., namelijk aan die zijde alwaar het vlies, van het één uitterfle eind tot aan het andere, door een zoom E. als zarpen gevoegd fcheen te zijn, zijnde het tegenovergefleld eind aan deszelfs boven of andere zijde, voorzien of gewapend met twaalf zeer fcherpe ( ook Goud - fchijnende) puntjes; eenige der inwendige deelen waren als bij bosjes leggende ronde (lokjes, met zeer zuiver geronde puntjes of einden. Waarvan een losliggend gedeelte is, dewelke zig bij C. wat grooter dan natuurlijk getekend vertoonen; eenige der verdere inwendige deelen waren langwerpig rond , in de gedaante van graankorrels , zijnde een weinig gekromd', en eenige warea rond, doch alle inwendig geftreept, en van eene fchoon roode en geel gemengde Kleur; wanneer men doze Blaas of dit Vlies aan één eind vasthoudende op- " • m  W Bèfchrijving van een vreemd Injekt enz. ligtte,.zakten alle de inwendige deelen bij elkander.' doch hetzelve wederom op het glas léggende fchikten dezelve zig wederom van zeiven in die orde en nedaante als in de Tekening aangetoond wordt. Ik betuig dat ik met alle hoogachting ben weledel heer! ! UWEd. DW. Dienaar, Delft den „. Februari* j. rechter. ' 1780. onderzoek wegens de waare oorzaaken va ff de EEÜRTEL1ngsche zamentrekkwg EN uitzetting van het hart en de slagaderen. C Getrokken uit het Tentamen Phyfiologicum Inaugu-. rale Siftens Novam Theoriam de caujd reciprocarum in Corde £? Arteriis contractiomivi & 'dilatatienum, auSture johannne whitehead, Lügd*. Bat. 1780.) -T-.—— Canfa latet, vis. efl notiffima. Ovid. Metam. C3nder de eigenfehappen die het lecven'd dierlijk lighaam bijzonder eigen zijn, behooren inzonderheid 'ïïé •itabiliteit en dé 'SpifiJnUteit,-, indien namelijk eenig deel van het lighaam door eenige pi- kkeling aangedaan eene'beweeging aanneemt, wc":ke men door de wetten' van eei^voudige yeerkragt en gewoone werktuigkunde' niet verklaaren kan, wordt ?ulk een deel gezegd'mee Irritabiliteit voorzien te zijn, en is door den beroemden gatjbiüs met ,den naam van Sotidüm Vivuin of Leevend Vaste Deel beftempeld (V). De Senfibüiteit, of. Ge- (a) Volgens de vertaaling van den Heer a. balt hazaar in zijne Heelkundige Ziektekunde, het Fastz Lezven*. digt. Dat vermogen wordt eveneens Levenskragt genoemd.  Onderzoek wegens de vtaare oorzaaken enz. .* De meeste Phyfiologisten nu hebben geleerd dat dé zamentrekking der flagaderen van derzelver veerkragt voornamelijk moet afgeleid worden, doch dit fch-'jnc mij toe niet zeer gegrond té zijn; want eene gezonde redeneerkunde laat ohs niet toe, wanneer het maakfel der deelen, en de verfchijnfelen van derzelver werking , dezelfde zijn, te befluiten dat de oorzaaken van deze werking uit verfchillende bronnen moeten afgeleid worden. Het maakfel nu en de verfchijnfelen van werking zija dezelfde van het Hart en van de Slaraderen; Het Hart beftaat uit Spiervezelen, en de Siagaders z;jn met een Spieren-rok voorzien. Het Hart trekt zU zamen op de aanraaking van een prikkel, bij de invloeijing van het bloed dat in hetzelve wordt ingedreeven; hetzelfde heeft plaats in de flagaderen. Met regt dan befluit men hier uit dat deze zelfde uitwerkfelen vplftrektelijk door dezelfde oorzaaken worden voortgebragt; en men moet wel degelijk in opmerking peemen dat dezulken ten eenemaal van den rekten weg zijn afgeweeken, die gemeend hebben dat de Loevende vaste Deelen en de Doode Lighaamen aan dezelfde wetten onderworpen waren* ""En fchoon méri door de proeven weinig prikkelbaarheid in de kleine Slagaderlijke vaatjes ontdekt heeft ,fchijnt men hier uit evenwel met geen grond te moogen befluiten da' dezelve door hef bloed niet tot een zekeren graad van zamentrekking worden opgewektj voornamelijk omdat het bloed, door de Natuur zelve bereid, eene* allergefchikfte prikkeling voor het hart en de flagaderen is, en volftrektelijk volgens de wetten der dierlijke huishouding wordt aangebragt; daarentegen zijn zodanige prikkelingen, die door konst worden voortgebragt éndoor hunnen aart, en door hunne wijze van 'aanbrengen , volftrektelijk vreemd. Verkeerdelijk dierhalven wilmen uit deze vreemde prikkelingen befluiten tot die g welke de verfchijnfelen niet onduidelijk aantoonen,- ssaa?'  Samentrekking en Uitzetting van het Hart enz. maar men kam integendeel gelijk: het mij toefchijntmet règt het befluit trekken dat in Het hart en in de flagaderen dezelfde oorzaak van zamentrekking plaats heeft: de Irritabiliteit namelijk, opgewekt door de aanprikke-_ lihg des bloeds. Doch de oorzaak van de zamentrekking des harts en van de flagaderen is veel duidelijker dan de reden waarom deze deelen beurtelings uitgezet worden. In de verklaaring van de eerdé zijn wij de laatfte Phyfiologisten, en voornamelijk haller, gevolgd; doch. hier zullen wij' op een onbekend pad onzen, weg' moeten zoeken. Wij zullen evenwel moed vatten om ten minften te tragtcn van anderen, die kundiger zijn, aanteze'tten öm het gevoelen dat ik hier gaa voordellen , onpartijdig te onderzoeken , daarvan nader te bevestigen hetgeen zij bevinden waar te zijn , en geheel te verwerpen hetgeen met dé waare wétten' der dierlijke, Huishouding niet overeenkomftig is. Doch, indien hetgeen ik gaa voorftelleri gelijk zulks mij toefchijnt Wezenlijk gegrond is , en door de rede en ondervinding bevestigd wordt, zal hetzelve, zo ik mij niet bedrieg, niet weinig kunnen toebrengen tot uitbreiding, van de Theorie, en tot nut van de Praktijk, der Geneeskunde.- Èer ik nu tot de voortelling van mijn gevoelen koome;' zal ik alleenlijk de hedendaagfche aangenoomen' Helling wegens de uitzetting van het hart en de flagaderen" kortelijk opgeeven, en voorzigtiglijk onderzoeken in hoeveel hetzelve met de naauwkeurige waarheidövereenkomflig zij, terwiji ik alle oude en reeds verworpen ftellingen wegens dezelve onaangeroerd da'at zal laatert. Hallér' dan, een Man van de hoogfté ondervinding en van'het doordringendfte vernuft, heeft gemeend dat het hart, na het uitdrijven der prikkelende oorzaak, vanzelfs tot den ftaat van uitzetting geraakte, en dat uit dien hoofde de (Diaftoie) uitzetting van het hart eend éénvoudige ontfpanning van hetzelve ware, waardoor het hart uit eenen geweldigen ftaat tot eene natuurlij-  iS Onderzoek wegens de waare Oorzaaken van 'de ke gefleldheid wederkeert (a); doch dat de flagaders door1 het invloeiend bloed, dat uit het hart gedreeven wordt, worden uitgezet, waaromtrent de Hooggeleerde mar her r hetzelfde gevoelen omhelsd heeft (i). Dat het hart na zijne zamentrekking ontfpannen wordt is eene zeekere waarheid; doch deze ontfpanning evenaart op verre na niet deszelfs grootfte uitzetting; want'geduurende deze uitzetting wordt het hart zodanig verwijd dat men volftrektelïjk eene oorzaak moet onderftellen, waardoor de wanden van het hart boven de maat van natuurlijke ontfpanning worden' van een gedreeven. Zodra de zamentrekking van het hart ophoudt herflelt en' ontfpant het hart zig wel tot dat hetzelve op nieuws zijne. natuurlijke wijdte heeft, aangenoomen, maar men ziet hetzelve in eene volle diajtole of uitzetting verre boven dezen graad verwijd en uitgezet. Men kan daarenboven met geene reden gelooven dat het"hart, terwijl het nog in het leevend lighaam beflooten vol blced zit, en naderhand uit het lighaam genoomen daarvan beroofd is , dezelfde grootte van holligheden heeft, hetgeen volgens deze Helling evenwel volkoomen moet aangenoomen worden. De uitzetting van het hart gefchiedt ook in een gezond lighaam binnen hetzelfde bellek van tijd als deszelfs zamentrekking volbragt wordt; doch buiten het lighaam genoomen zijnde, toonen de proeven dat deszelfs zamentrekking en uitzetting, wanneer men hetzelve op eenigerhande wijze prikkelt, niet eveneens in tijdsbeflek aan malkanderen beantwoorden; cn dierhalven zet zig net hart in het lighaam niet van zelveh uit. Daarenboven, het hart kan in een gezond lighaam door de allergeringlte prikkeling tot zamentrekking worden gebragt, maar het gemis der' warmte, welke hetzelve in het hghaamialtijd bezit, en van den waasfem waarmede hetzelve altijd bëdaauwd wordt, ( van welke beide ömftandigheden hetzelve uit het lighaam genoomen zijnde, noodzaakelijk beroofd wordt) belet volftrektelijk dat hetzelve niet even zeer en in den- (a) Elem. Phyjiolog. Tom. II. pag. 388, 380. (ij Praelett. in Bstrh. Injl. Med. Tom. II. pag. 14.2,  Zamentrilk'tng en Uitzetting van het Hart fi&t. if denzelfden tijd buiten het lighaam als in hetzelve uit> gezet kan worden. Dat nu de uitzetting (diaftole) van het hart een* bloote ontfnanning van hetzelve zij, hebben verfcheiden Phyfioiogisten ook volftrektelijk ontkend. Tus' fchen die twee ftrijdige gelteldheden van het hart, ïseèt lieutaud, de zamentrekking namelijk en de uitzetting, is een middelftaat , [waarin volftrektelijk "eene zamentrekking of uitzetting plaats heeft. hamberg er zegt ook: De uitzetting van het hart is zo wel eene werking van het hart als tie zamentrekking. pechlinüs, perrault en andere beroemde 'Mannen, uit hoofde der kortheid van mijn bellek "hier niet. aan te haaien, hebben tennaastenbij hetzelfde gezegd (a~) ; doch niet een , dat ik weet~, heeft nog duidelijk genoeg verklaard welke de reden is van die uitzetting welke den graad van natuurlijke ontfpanning te boven gaat. Wij vermoogen niet te ftellen dat het hart door het bloed wordt uitgezet, fchoon verfcheiden Geleerden hetzelve aan deze verrigting een groot deel hebben toefa') Hier bij fchijnt ook de Hooggel. marherr te moeten geteld worden , die in zijne aangehaalde PraeleU. Toni. II pis 14.3. dit ook fchijnt te ftellen als hij zegt: „ Eb 'natuurlijke ftaat van het hart is die, wanneer het ftil en ' ontfpannen is, gelijk het hart van een lijk is; wanneer dier. " hab-en het hart uit zijnen ftaat van geweldige zamentrek" fcihg tot de uitzetting overgaat, keert het volkoomen tot ' jiijnen natuurlijken ftaat wederom ; doch, zo lang het leven aanhoudt, bevindt zig het hart in.een geweldigen ftaat; Z want, fchoon hetzelve, wanneer het zig ontfpant^ aan zig zeiven overgelaaten zijnde, zig in zijnen natuurlijken ftaat zoude herftellen , zo wordt hetzelve egter door het " bloed, dat uit deszelfs boezems en ooren in de buiken, " voortgedreeven wordt, aanftonds boven deszelfs natuurlij. ,", ke middellijn uitgezet, en ogenblikkelijk daar na wederom „ geprikkeld en ter zamentrekking opgewekt; zo dat de uit„ zetting, gelijk dezelve bij een leevend mensch plaats heeft, i\ eigenlijk gezegd niet voor een natuurlijken ftaat des harts », kan gehouden worden". B %  20 Onderzoek wegens de waare Oorzaaken van de toegeftaan; hetzelve moet daarentegen , volgens het' gevoelen van h aller , eene zeer verfchillende werking verrigten. Ook durf ik volmondig zeggen te gelooven dat niet alleen het hart maar ook de Slagaderen zeiven door het invloeiend bloed niet zodanig worden uitgezet, als zij in de diajiole wezenlijk- uitgezet worden. De redenen die mij zulks doen denken zal ik ftraks ter toets brengen, doch ik moet langzaam voortgaan om van het regte pad niet af te raaken. Alle de leevende deelen van ons lighaam zijn dooide Irritabiliteit, waarmede zij voorzien zijn, ten uiteriten gefchikt gemaakt om de werkingen te volbrengen waartoe zij verordend, zijn; maar ook alle de werkingen van ons lighaam worden door bijzonder daartoe bepaalde en naar den verfehillenden aart der werkingen gefchikte, beweegingen volvoerd. Deze bijzondere beweegingen fchijnen van het verfcheiden maakfel, gedaante, verband, en diergelijke omfiandiVheden meer van het deel, aftehangen. Alle Spieren nu hebben, om de hun opgelegde werkingen in het lighaam te volbrengen , tegenwerkende Spieren gekreegen, die malkanderen over een weer behulpzaam zijn, en wanneer 'er geene uitwendige kragt bij werkzaam is, malkandcren in een juist evenwigt houden.. Zodanige antagonisten of tegenwerkende Spieren zijn bij, voorbeeld de vooren agterover-kantelaars, de buig-en uitfteek-Snieren, enz. Doch het zijn niet alleen de Spieren die 'aan de werking van den wil onderworpen zijn dewelke tegenwerkende Spieren gekreegen hebben,. maar ook dezulke die de Natuurlijke Werkingen ( FunStiones Natürales) volbrengen. Dus zijn bij voorbeeld de ronde Spiervezels van de maag de antagoniften van die welke in de lengte van dezelve loopen, en volgen volkomen de wetten waaraan allen tegenwerkende Spieren onderworpen zijn. Hetzelfde heeft plaats- aangaande de pisblaas. Befchouwen wij nu de verfchijnfelen welke twee tegenovergeftelde vermogens opleveren. De reden leert en de ondervinding bevestigt dat zodra het eene .vermogen verzwakt is het andere de overhand krijgt,  Zamentrekking en Uitzetting van het Hart enz. zi en door het verbreeken van het evenwigt meer dan gewoonlijk het tegendeel uitwerkt, en dat wel zo veel te fterker naarmaate het tegenovergeftelde vermogen meer geleeden heeft; wanneer dus, bij voorbeeld, de üuigfpier van eenig lid verflapt of verlamd geworden is, zo trekt deszelfs tegen werker , de uitfteekende fpier namelijk, als niet meer in evenwigt gehouden wordende, zig van .zelfs zamen, en houdt het lid bij aanhoudendheid uitgeftrekt. Insgelijks wanneer de ronuloopende Spiervezels van de maag door eene tc groote hoeveelheid Spijzen tc fterk uitgerekt zijn, zodat zij als verlamd worden trekken zig die , welke de openingen der maag bezetten, zo veel Hei ker zamen, en wel zodanig dat de fpijzen door de werking van den buikpers ( het middelrift namelijk en de Spieren van den buik) geduurende eenigen tijd niet uit de maag kunnen gedreeven worden. De pisblaas vertoont ditzelfde verfchijnfel ten duidelijkften , want fchoon dezelve zeer vol van pis zij laat zij zomtijds geen druppel van denzelven uitvloeien, wanneer namelijk derzelver vezels door eene te groote hoeveelheid pis uitgefpanncn en als lam geworden zijn , dewijl alsdan de fluitfpier van de blaas zig te naauwer toetrekt en de mond derzelve door een geweldiger fpanning gcfloor.en wordt, naarmaate de vezels , die de wanden der blaas omgorden, meer verflapt zijn. Bcfchouwen wij nu verder de wijze waarop het bloed zijnen omloop door het lighaam volbrengt, benevens de verfchijnfelen welke het hart en de daaraan vastgehegte vaten geduurende hunne werkingen opleveren. Het bloed dat van het geheele lighaam door de aderen te rug koomt, vloeit uit de beide holle aderen te gelijk in het regter oor en den regter boezem in , waaruit het in den regter buik van het hart wordt voortgedreeven ; uit dezen in de longenflagader, die hetzelve door de geheele zelfftandjgheid der longen voortduwt; uit de einden van de takken dezer flagader gaat hetzelve in de kleine longenaderen over, die allengs in vier groote ftammen zamenloopende het bloed naar het linker oor en boezem brengen, waaruit het in den linker buik van het hart gevoerd wordt, B 3 e»  82 Onderzoek wegens de waare Oorzaaken van de en uk dezen door de groote flagadér en derzelver ver" deelingen naar alle deelen des geheelen lighaams, uit welken het door de kleine aderen allengs in grootere voortvloeit, en eindelijk door de hovende en onderfte Holle Ader wederom in het linker oor en den boezem dier zelfde zijde wordt uitgeftort, van waar het dan zijnen omloop op nieuws begint. En deze orde gaat op dezelfde onafgebrooken wijze voort zo lang het lighaam met leven voorzien is. Hier uit kunnen nu eenige gevolgtrekkingen tot opheldering van ons voordel allergemakkelijkst afgeleid worden, en die even naauwkeurig oycreenftemmen met de proeven op leevende dieren genoomen. Fborèerst; blijkt hier hartelijk uit dat de beide ooren en de beide aderlijke boezems van het hart te gelijk uitgezet en met bloed vervuld worden, de regter uit de holle aderen , de linker uit de longenaderen-, op het eigen oogcnbliknu als ditgefchiedt trekken zig de genoemde aderen volkoomen te zamen; en daarentegen, terwijl de ooren en aderlijke boezems zig toetrekken , en hun ingehouden bloed in den regter en linker buik van het hart voortftuwen , worden deze aderen min of meer uitgezet en ontvangen op nieuws een golf bloed. Ten anderen, terwijl" de beide flagaders en boezems zig te zamen trekken (en de buiken van het hart uitgezet zijn om het bloed uit de ooren en de boezems te ontvangen) trekken zig ook ten gelijken tijd de beide groote flagaders te zamen, en drijven het bloed dat zij in het voorgaande oogenblik uit het hart ontvangen hadden verder voort. En, ten derden, wanneer de buiken zig te zamen trekken worden te gelijk alle de flagaders ' en de beide ooren cn hoezems terzelfder tijd uitgezet. Hier uit volgt nu wederom dat de zamentrekking en uitzetting van de buiken des harts niet gelijktijdig gefehiedt, maar fteeds in de tegenovergeftelde reden als de zamentrekking en uitzetting van de flagaderen aan de eene. en van de ooren en boezems aan de andere, zijde. Terwijl namelijk de regter buik van het hart zig te zamen trekt en het bloed voortduwt, worden de longenflagader en het regter oor en boezem uitge-  Zamentrekking en Uitzetting van het Hart enz. 23 zet en laaten cp nieuws, bloed invloeien ; daarentegen, terwijl de regter buik van het hart zig uitzet en het bloed opneemt, trekken zig de longenflagader en het regter oor en boezem te zamen, en drijven het bloed uit. Dezelfde opvolging heeft insgelijks plaats in het oor in den boezem en- in . den buik der linker zijde van het hart, benevens in de groote flagader. Dit alles aandachtig in overweeging neemende geloof ik dat de volgende ftethng wegens de oorzaak der uitzetting en zamentrekking der genoemde deelen niet ongerijmd zal voorkoomen , noch een nader onderzoek geheel onwaardig zijn: / Vooreerst , namelijk meen ik te moogen befluiten dat , gelijk de longen - flagader en het regter oor en boezem (om van het regter hart te beginnen) fteeds worden uitgezet terwijl zig de buik des harts van die zijde te zamen trekt, en gelijk deze buik zig altijd uitzet wanneer dc longenflagader het oor en de aderlijke boezem dier zijde zïg te zamentrekken; dat hier, zeg ik , twee tegenovergeftelde vermogens zijn , waarvan het een altijd het tegendeel doen van het ander, namelijk de buik van het hart aan de eene, er. dc boezem het ooren de longenflagader aan de andere, zijde. Ten tweeden. Nademaal in het linker hart altijd wordt opgemerkt dat, wanneer de buik van het hart is te zamengetrokken, de boezem het oor en de geheele verdeeling van de groote flagader wordt uitgezet, en deze te zamen getrokken zijnde de buik van het hart zig uitzet, zo volgt hier uit dat hier eveneens twee vlak ftrijdige vermogens gevonden worden, die altijd eene tegenovergeftelde werking van maikanderen volbrengen. Ten derden , dat diezelfde wet van Antagonismus, die bijna overal in de natuurlijke werkingen wordt waargenoomen , ook in deze edele werking waarlijk plaats heeft, zo dat de beide buiken van het hart met regt kunnen gezegd worden de Antagonisten te zijn van de boezems, ooren, en flagaderen, elk aan zijne zijde. Ondertusfchen voorzie ik wel dat verfcheiden tegea B 4 dïï  24 Onderzoek wegens de waare Oorzaaken van dg dit gevoelen zullen -inbrengen dat de Antagonistfpieren in het lighaam altijd op tegenovergeftelde deelen en wijzen werken, doch dat de buik van het regter hart en de longenflagader, bij voorbeeld, dezelfde verrigting te volbrengen hebben, gelijk ook de linker buik van het hart en de groote flagader: namelijk van de beide eerften om het bloed door de longen, en van de beide laatften om hetzelve door het "geheele lighaam tot aan'de oppervlakte, te verfpreiden. En deze aanmerking is ook waar indien wij het eind - oogr merk en de hoofdgefchiktheid der werking van deze deelen befchouwen, doch men ziet op die wijze eene aanmerkelijke omftandigheid over het hoofd , namelijk de verfchillende tijdperken of tempo's die hier niet te gelijk moeten genoomen worden, maar elk op zig zeiven', nademaal elk van deze deelen door zijne werking een verfchillend klein beftek van tijd vervult; de regter buik van het hart en de longenflagader oeffenen immers niet dezelfde verrigtingen op" hetzelfde punt van tijd , want terwijl het regter hart zig zamentrekt en het bloed uitdrijft zet de longenflagader zig uit en ontvangt het bloed, 't geen gewisfelijk niet dezelfde verrigting is. Uit de boven befchrecven verfchijnfelen blijkt ook genoegzaam dat 'er geen punt van tijd is waar in de opgenoemde deelen gèene ftrijdige beweegingen maaken en tegenovergeftelde verrigtingen doen. De verlclaaring welke ik hier nu voorftel fchijnt mij veel beter dan de gewoone ftellingen wegens de oorzaak dezer verfchijnfelen met het maakzel dezer deelen overeentekoomen , 'dewijl men volgens dezelve zelfs daar van veel volkoomener reden kan geeven. Allen zullen, bij voorbeeld, met mij toeftemmen dat de regter buik van het hart veel zwakker is dan de linker , de reden van welk verfchil volgens'onze ftelling zig duidelijk voordoet, namelijk omdat de regter buik geene even vermogende magt tegen zig over heeft geireegen om in evenwigt te houden als de linker, en omdat dezelve dus niet even fterk behoeft te zijn, nademaal de. longenflagader , waartegen deze buik moet opweegen, zeer veel kleiner is dan de, groote ■'■.'-'•' flag.  Zamentrekking en Uitzetting van het Hart enz. 25 flagader. Volgens deze verklaaring nu zal zig niemand meer behoeven te verwonderen waarom deze regter buik van het hart zo veel zwakker van maakzel zij. Ik heb reeds vroeger gezegd dat bijna alle Phyfiologisten gemeend hebben dat het bloed iets toebrengt tot de uitzetting van het hart; ja dat de uitzetting der flagaderen daar geheelenal van afhangt, doch tegen dit gevoelen kan men, dunkt mij, de volgende tegenwer» pingen inbrengen: Vooreerst, moet men wel in aanmerking necmen dat de werking van het hart en van de flagaderen niet van de veerkragt, maar wel voornamelijk van de Irritabiliteit , dezer werktuigen afhangt; de Irritabiliteit nu van het hart is als onuitputtelijk , en overtreft ten uiterften de irritabiliteit van alle andere fpieren, ten zij men misfchien den krop van de maag en de darmen mogt willen uitzonderen. Het bloed dat het hart invloeit 13 nu volgens de eenpaarige toeftemming van alle Phyfiologisten de prikkel die deze Irritabiliteit opwekt; doch indien een prikkel, voornamelijk zulk een die overeenkoomt met den aart van het aangedaane deel, aan eenig deel gebragt wordt dat met Irritabiliteit begaafd is , zo zet zig dat deel geheelenal niet uit maar trekt zig gewisfelijk te zamen; en hoe grooter de kragt van den aangebragten prikkel zij hoe fterker zulk een deel wordt toegekneepen, gelijk zelfs dagclijkfche proeven genoegzaam toonen ; hieruit mag men dan befluiten dat noch het hart noch de flagaderen, die eveneens Irritabel zijn, door het invloeiend bloed kunnen uitgezet worden, want het bloed het hart invloeiende en aanprikkelende kan niet alleen geene uitzetting maar wel eene zamentrekking in dat vat voortbrengen, en hierdoor vervalt dus de oude gedagten wegens de uitzettende werking van dit invloeiend bloed. Hierom geloof ik dat de omloop des bloeds beter op de volgende wijze kan verklaard worden: De buik van het regter hart maakt met de longenflagader met het regter oor en den regter boezem twee vermogens uit die aan malkanderen zijn tegenovergefteld, waarvan, terwijl het eene zig te zamen trekt, het ander volgens eene vastgeftelde wet ï? S der  26 Onderzoek -wegens de waare Oorzaaken yan de der Natuur, en niet door het invloeien van bloed in deze deelen , eene ftrijdige beweeging, naamelijk die v.an uitzetting, oeffent. De regter buik dus uitgezet zijnde ontvangt het bloed dat uit het oor en dert boezem dier zijde, die zig nu tezamen trekken, voortgedreeven wordt, en door dit invloeiend bloed geprikkeld en in beweeging gebragt trekt hetzelve zig op zijne beurt te zamen; hier door wordt het bloed in de nuopen zijnde longenflagader voortgedreeven, die hetzelve daarna volgens de wetten haarer, aan die van den regter buik tegenovergeftelde, werking op het volgend oogenblik door haare zamentrekking voortdrijft, als wanneer het oor en de aderlijke boezem zig ook wederom op hetzelfde oogenblik toetrekken om hun ingehouden bloed in den nu uitgezetten buik uitteftorten. En deze beurtelingsch ftrijdige werking van zamentrekking en uitzetting houdt in deze deelen, eveneens als in dezelfde deelen van het linker hart, gelijktijdig en op dezelfde wijze, zo lang het leven voortduurt, onafgebrooken aan. Ten tweeden. De Geleerde brown langrish heeft reeds in zijne derde LeStion on Mufcular Motion aangetekend dat het hart, dat is de buik van het hart , zig reeds uitzet voordat 'er een nieuwe ,°olf bloeds invloeit, waardoor hetzelve gezegd wordt^zig uit te zetten ; hier uit volgt dat dc uitzetting des harts geenszins door het ingedreeven bloed veroorzaakt wordt. Dit verfchijnfel heeft hall er zelf niet durven tegenfpreekcn, ja hij heeft zelfs gezegd dat dit eene bijzonderheid van geen gering belang ware (a), fchoon hij 'er niets verder over heeft bijgevoegd. Niets is evenwel overeenkomftiger met onze Theorie dan dit verfchijnfel, en men zoude niets kunEen uitdenken dat dezelve meer bevestigde. Ten derden. Ik koom nu tot de uitzetting en klopping der flagaderen. Is de invloeijing van bloed wel de oorzaak dezer bcweegingen gelijk men gemeenlijk fielt ? Integendeel, alle" verfchijnfelen welke zij onde^ (*) Elem. Fhyftokg. T»m. I. p*g. 38?.  -Zamentrekking en Uitzetting van het Hart enz. 27 onder haare werking vertoonen fchijnen daar volkoomen mede te ftrijden"; want gelijk de beweeging, waardoor het bloed naar alle de deelen des lighaams gedreeven wordt, opvolgende is en niet in eens gefchicdt, zo zoude de uitzetting der flagaderen ook opvolgende moeten ziin, om volkoomen te beantwoorden aan die beweeging van het bloed waarvan zij gezegd wordt aftehangen, doch deze uitzetting is niet opvolgende, maar gelijktijdig, en gefchiedt door het geheele lighaam heen, ten minden zo lang 'er een ftaat van gezondheid plaats heeft, eensflags, dierhalven volgt hier baarblijkeiijk uit dat de uitzetting der flagaderen van deze oorzaak niet kan voortkoomen, maar dat dezelve door eene geheel andere, en zeer verfcheideue , moet voortgebragt worden. Ten vierden. Indien de uitzetting der flagaderen vaa eene tusfehenkomst of invloeijing van bloed afhing, zo zoude dc vermeerdering van wijdte, welke alle flagaders op dat tijdsftip ondergaan , moeten gelijk zijn aan de hoeveelheid bloeds die in eene zamentrekking uit het hart voortgeduwd wordt; doch hoe gering is deze hoeveelheid!, die van de meeste Phyfiologisten gefield wordt niet meer dan twee oneen te bedraagen J Èn wie zal durven ontkennen dat de uitzetting van alle de flagaderen te zamen genoomen eene veel grootere ruimte bedraagt dan voor de berging dezer geringe hoeveelheid vereischt wordt? De flagaders zijn bijna ontelbaar in getal; zij zijn naar alle deelen des lighaams verfpreid; zij worden in het tempo der uitzetting van haar begin tot haar eind toe, dat is over haare geheele lengte, verwijd. Indien men dit nu bedaardelijk wil overweegen zal men gewisfelijk met mij moeten bekennen dat twee oneen bloed , in bijna oneindig kleine porden verdeeld, en door de flagaderen des geheelen lighaams verfpreid, (of liever, volgens het gewoone gevoelen, voor de uitzetting van alle de flagaderen des geheelen lighaams moetende dienen) onmogelijk gelijk kunnen zijn aan denfom van de uitzettingen aller flagaderen te zamen genoomen. Ja, deze geringe hoeveelheid bloeds zoude, alfchoon 'er ten tijde van depitzetting der flagaderen niet een druppel bloeds uit deze}-  28 Onderzoek wegens de waare Oorzaaken van de ve ui de aderen overging, nog de aanzienelijke verfcbilïen van wijdte niet kunnen vervullen die tusfchen de zamen trekking en uitzetting der flagaderen plaats hebben. Ten vijfden. De aangenoomen Helling wegens de werking des harts en der flagaderen ftrookt niet met de verfchijnfelen welke zig opdoen wanneer men eene ader opent; want, terwijl het bloed uit eene geopende ader uitvloeit , kap men in de flagaderen ^ene mindere uitzetting dan te voren befpeuren; ja zelfs indien'er, gelijk men het noemt, eene bloedrijkheid ten opzigte van de kragten (a) plaats heeft, wordt de pols onder het vloeien van het bloed voller. Indien nu de uitzetting der flagaderen noodwendig van het invloeiend bloed afhing , zoude dezelve, en dus de polsflag, door de vermindering des bioeds volflrektetehjk moeten minder worden ; doch dit gebeurt geheelenal niet, dierhalven worden de flagaderen door deze oorzaak niet uitgezet. Ten zesden. De verfchijnfelen welke fchielijk ontftaane gemoedsbeweegingen in het ftelfcl der bloedvaten voortbrengen , ilrooken insgelijks niet met het aangenoomen gevoelen, Eene tedere Vrouw, of een ziekelijk. Man, beiden een zeer aandoenelijk lighaam bezittende, kunnen door eenig fchielijk en onverwagt geluid, of het aanfchouwen van eenig ongewoon of onaangenaam voorwerp, zodanig ontroeren'dat hunne pols oogenblikkelijk voller en fneller wordt, gelijk alle Beoefïënaaren der Geneeskunde dikwijls ondervinden , en gelijk celsus reeds heeft aangetekend dat (a) Ekm. Fhyfitl. Tam. 1. p. 470, (&) Phyf. Httmn, Smit pag. 45;  3(5 Onderzoek wegens de waare Oorzaaken enz.-, „ dat, wanneer de flagader geprikkeld wordt de buik „ zig uitzetten moet". De Schrijver heeft zelf hier: toe de proef op een hond genoomen, doch hij heeft het bloed niet fchielijk genoeg kunnen doen uitvloeien . zodat 'er nog te veel bloeds in de vaten overbleef en voornamelijk in het regter hart, en eer dat uit die deelen was uitgedrukt was 'er zo veel tijds verloopen dat de Irritabiliteit reeds ten eenemaal uitgebluscht was; hij heeft evenwel voorgenoomen deze proeven met alle mogelijke naauwkeurigheid te herbaalen en hij befluit met alle Liefhebberen der Menfchelijke Natuurkunde uittenoodigen om deze , of andere proeven ten zelfden einde, tot opheldering van een zo gewigtig onderwerp, in 't werk te ftellen. Deze noodiging neemen wij ook van onzen kant de vrijheid om aan allen voorteftellen , die gelegenheid hebben hieromtrent eenige proeven te neemen , en die het belang zullen bef/effen van het onderwerp dat hier behandeld is, waar over reeds door de geleerdfte Mannen te dikwijls en te diepzinnig gewerkt is dan dat het ook omtrent deze nieuwe verklaaring niet een naauwkeurig onderzoek en herhaalde nafpeuringen zoude verdienen. Zo wij ook eenige nadere proeven, het zij van onzen Schrijver of van anderen, over dit onderwerp ontdekken, hoopen wij dezelven in het vervolg aan onze Lcezeren mede te, deelen. • Ê : :: D E  DE PHYSIONOMIEKUNDE OP DEN REGTEN ; PRIJS GESTELD. door den Heer F O R M E Y, ■ Aanblijvend Sekretaris van de Koninglijke Prnisjifche Akademie van Weetenfchappen en Fraaie Letteren. /Getrokken uit de Nouveaux Memoires de VAcademie Roiale des Sciences & Bellis Lettres 'de Berlin, pur VAmiée I775-) s, J^Leeds van de oud Mc tijden af fchijnen Zedekun„ dige Wijsgeeren, die hunne rtudie met de opletten>, de belchouwing der Natuur begonnen hadden, op het denkbeeld ^gevallen te zijn dat men uit eene „ aandachtige ën ftandvastige vergelijking van de trek„ ken des aangezigts van een mensch met den aam en imborst van denzelven zeekcre en onveranderlijke „ Regels zoude kunnen opmaaken waardoor een geoef- fende door de befchouwing van iemands uitwendige |' gedaante en wezenstrekken over zijne inwendige hoe\ daanigheden een gegrond oordeel zoude kunnen ' vellen. Gewijde en ongewijde Bladeren leveren " daar het bewijs van op , fchoon uit dezelven niet *' even duidelijk blijkt in hoeverre deze befchouwing n. door derzelver Uitdenkeren met vrugt tot de beoef. V fening gebragt zij geworden. Deze konst egter, , indien dit denkbeeld al genoegzaam tot wezenlijkheid S is gebragt om dien naam te verdienen, fchijnt egter 2 geduurende verfcheiden eeuwen in de vergeetelheid S' begraaven gebleeven te zijn (a), en nu eerstin " laater tijden 5 gelijk het al dikwijls met gedagtea 3, gaat (a) De Heer martinet haalt nog een weinig bekenien ouden Schrijver aan die over dit onderwerp gehandeld heeft, namelijk zekeren porta, een Napolitaansch Edelman , die omtrent het eind der X VI. en het begin der XVII. eeuw geleefd heeft, en een Werk over deze Weetenfchap i* het Latijn gcfchreeven heeft. C 3  3$ De Vhyficnomkkunie op den regten prijs gefield. „ gaat die voor nieuw worden opgegeeven, eerst we- derom uit dezelve opgedolven. De Heeren le ca? „ namelijk en Don pernetty hebben in de Gedenkschriften van de Koninglijke Akademie te Berlyn voor „ weinige jaaren breedvoerige Verhandelingen over dit „ onderwerp gemeen gemaakt en den aandacht van veele Geleerden tot hetzelve getrokken; de Heer „ lavater heeft deze oplettendheid door zijne ,, Phyfiognomifche Fragmenten door verfcheiden deelen „ van Europa aan het gisten geholpen, en de Heer „ martinet heeft door zijn menigvuldig geleeze. nen Catechismus derNatuur niet weinig toegebragt „, om deze Weetenfchap bij onze Landsgenooten in „ fmaak te brengen. Door alle deze oorzaaken fchijnt voor het tegenwoordige in ons Vaderland bijna als, gemeen eene geestdrijvende Liefhebberij voor deze „ ftudie ontltaan te zijn , bij veelen misfchien ge„ booren omdat alle Menfchen in alle tijden en plaat, 5, fen greetig zijn om vreemde nieuwfchijnende en won.„ derbaarhjke gedagten te omhelzen, zonder te on^, derzoeken of deze op reede gegrond, in de uitvoe3i ring moogelijk, en in de betragting nuttig zouden „ zijn. _ Zonder evenwel in eene zaak van dezen aart te willen uitfpraak doen, en zonder onze Vader" Jand[cnev0O1"ftanders van Phyfionomiekundein hunne 3, Liefhebberij, die evenwel waarfchijnelijk fiegts ephe5, meer zal zijn, te willen tegengaan, hebben wij even„ wel gemeend dat het veelen niet onaangenaam en „ ondienftig zoude zijn hun ten minflen de bedenkin„ gen van een geacht Geleerden omtrent deze ftudie .„ en de gronden waarop dezelve fteunt en moet fteu„ nen, onder het oog te brengen ; hier door zullen ?, veelen ten minften, ziende van hoe veele omftan„ digheden de Phyfionomie van een mensch afhangt; door hoe veele toevallen dezelve van haare oor' „ fpronkelijke trekken kan veranderen, en door welke „ onontwarbaare vermengingen dezelve dikwijls *e„ wijzigd wordt , leeren deze Weetenfchap met „ een bedaard en meer bezorgd oog te befchou„ wen, en de beoeffening van dezelve voor nie* zo " se^akkelijk aan te zien, en de in onze Moedertaal 'ü eelopfde Werken over deze Weetenfchap met een „ on-  De Phyfionomiekunde op den regten prijs gefield M onhevooroordeelden geest en de yereischte omzigtigheid te beftudeeren". Z"derc eenige jaaren regent het Nafpenvingen enz. mTer de Phyfionomien , en het laatfte werk van den Heer lavater is een waare Zondvloed in deze lbort. Met dat al geloof ik egter dat de ftof meer afgezaagd dan uitgeput is, en gelijk zig van tijd tot tijd eenige gedagten raakende dezelve aan mijnen P-eest vertoond hebben, zal ik dezelve mits deze bijeenbrengen , en dezelve een zeker verband tragten te eeeven om 'er de volgende Memorie van te maaken, welker leezing misfchien niet onaangenaam noch zells nutteloos zijn zal. De deflnitien van eene zaak willekeurig zijnde, voor zo verre de bewoordingen en naamen zulks zijn, Item ik toe dat men aan het woord Phyfionomie eens uit^eftrektheid kan toeftaan die geene eindpaalen heeft. Alles" zal eene Phyfionomie bezitten, indien men daar door verftaan wil eene zekere fchikking, eene houding, een ftaat, welken ook, van alle dingen, gegrond od eene voldoende reden door welke deze gelteldheden bepaald worden , en welke men ontdekt als men dezelve aanziet. De Phyfionomie van een fchoon Paleis ontdekt dus de kunst van den Bouwmeester die hetzelve heeft opgetrokken, den fmaak en het vermogen van dengeen voor wien het gebouwd is, dea Irond van deszelfs plaatüng, de matenaalen welke delandftreek oplevert, en nog eene menigte andere -dingen die de verfchilien uitmaaken tusfehen gebouwen van deze foort. Hetzelfde kan men zeggen aangaande de Tuinen van Alcinous en die yan Verfailles, 'omtrent de Pyramiden van Egypte, de Kerken van St Pieter, van St. Paulus, de Mosqueé van St. Sophia, aangaande de ijzere wapenrusting der oude Krijgsknegfen , en de kleeding der Hedendaagfche Soldaatenf dat alles laat zig verklaai-eu door redenen welke het gezigt der voorwerpen doet kennen, ten ■minften aan dezulken die andere voorafgaande kundigheden bezitten gefchikt om hen te_ leiden , en m welke zij beginfelen putten waaruit zij gevolgen trdcJ v C 4 ken,  4° De Phyfionomïekunde op den regten prij} gefield. ken, welke zij vrijelijk Phyfionomifche befluiten noemen moogen. Maar gelijk alle deze kundigheden tot Theorien behooren waaraan zij ondergefchikt zijn, waarom zoude men dezelve daar van affcheuren om eene afgefcheiden en nieuwe Theorie te maaken, die eigenlijk tog nergens toe dient? Wat vordert men als men aangaande een Penning, een Antiek, een Manufcript, een'Kolom, enz. zcgt^dat die dingen zulk of zulk eene Phyfionomie hebben , dié dezelve tot zulke tijden en plaatfen of tot zulke daaden en perfonaadjén, moet doen brengen. Is het niet veel eenvoudiger en klaarer dat men daar de kentekenen enkeld van opgeeve, en dat men toone dat die kentekenen of tot bec geheele geflagt behooren of fpeciflek zijn , in die Weetenfehap waartoe het onderzogte voorwerp behoort? Maar, daar inde uitdrukkingen het denkbeeld van Phyfionomie te willen vermengen is een omweg te neemen, die, zo hij al niet geheelenal van het regte pad afleidt, den weg ten miniten langer e* moeielijker maakt. Het is eveneens met alle voorwerpen der Natuur, zo groote als kleine, en eindelijk met het gantfche Heelal gelegen , of ten miniten met hetgeen men de zigtbaare Wereld noemt, namelijk dat gedeelte van het Heelal, hetwelk zig voor onze zintuigen vertoont, hetzij alleenlijk geoeffend door de Waarneeming of nog daarenboven gewapend met de hulp der werktuigen die daar de kragt van vermeerderen. Mén zoude dus kunnen zeggen dat men nu onlangs zeer oplettend geweest is op de Phyfionomie van den Ring van Saturnus, welks verfchijningen en verdwijningen met alle de omftsndigheden die dezelve verzeldcn, het voorwerp der oplettendheid en nafpeuringen van de- bekwaamde Sterrekundigen geweest is. Maar, indien nu het gebruik van deze bewoording op geenerüje wijze, noch de waarneemingen, noch derzelver refukaaten, bevordert, zal ik, zo men zulks verlangt, bekennen dat dezelve meer betekenende is dan de ouderweefche bewoordingen der Schoolgeleerdheid pf de bloote benaafningen der verborgen eigenfehappen , maar ik zal niet kunnen nalaaten deze benaaming daar in nuttigheid volftrekt mede gelijk te ftellen. Dpch,  De Phyfionomïekunde op den regten prijs gefield. p Doch, om kort te gaan, en tot de zaak zelve te foomen, ik noem Phyfionomie datgeen, hetwelk 'door de befchouwing van de uitwendige gedaante van'een mènfchelïjk Individu over zijne denkbeelden en gevoelens , over zijn geest en hart, kan doen oordee]en. De dieren hebben ook ongetwijfeld hunne natuurlijke en zelfs hunne aangenoomene Phyfionomie. Die van den 03 en van het Paard verfchilien veel van malkandercn, en toonen op eene zeer duidelijke wijze net karakter van die dieren aan, en de dienften welke zij ih ftaat zijn te bewijzen. Het wilde paard heeft daarenboven nog eene zeer onderfcheiden Phyfionomie van dat hetwelk in eene Stoeterij is gebooren en opgevoed , en een ongetemd paard is niet meer kenbaar nadat het tot alle de oeffeningen van het Rijdfchool gewend is. - 3" lü : ;'!*"~' . ., :>;' ;■: :,; .• r gjav&öcjrj 3sh lavcjcc Befchouwen wij nu enkeld den Mensch, dan moeten wij eerst op eene voorafgaande Vraag (til ftaan, namelijk: Of alles in den Mensch tot de Phyfionomie behoort? Kunnen dus, behalven dc trekken van het aangezigt, ook het maakzel der ledenmaaten, derzelver evenredigheden, de houdingen die daar uit voortvloeien, de kleur van het vel, van de oogen, van het hair, met een woord alle de merkbaare trekken in de uitgeftrekthcid van de oppervlakte, der lighaamen , ftof verfchaffen tot Phyfionomifche Waarneemingen ? Ik kan het niet ontkennen, ik zoude alle deze Waarneemingen verre beneden die ftellen, welke het aangezigt oplevert. Dat aangezigt, alle deszelfs beweegingen van den wortel van het hair af tot aan de punt van den kin toe, en de oogen vooral welke men met reden den Spiegel der Ziel noemt, zie daar de waare. zitplaats van de Phyfionomie, en het eenige Veld waarop de Phyfionomisten moogen hoopen eenige: vfugt te zullen" kunnen inzamelen. — Hier uit kan men afneemen hoe veel werks ik maak van de waarneemingen die men tot in het binnenst van het menschlijk lighaam tragt voorttezetten; niet om dat ik derzelver gegrondheid a priori ontkenne; maar omdat ik deze waarneemingen voor ondoenelijk boude, en houden moet.  &2 Dt Phyjiüttomlekunde ep een regten prijs gefield. Ik gaa dan het overige van deze Memorie hefteeden tot het aftekenen van den omtrek binnen welken de Phyfipnomist zig moet beflooten houden, en weiken- hij niet mag te buitengaan zonder wezenlijke misitapyen te begaan. En zelfs nog in dezen omkring zullen wij veele individus, welke hij aan zijne regels zal meenen te hebben onderworpen, hem zien ontfnappen en verijdelen. De oorfpronkelijke phyfionomie is die welke men medebrengt als men ter wereld koomt; niet, dat dezelve geene verbasteringen kan lijden voor dat het kind. gebooren wordt. Het erkende verband tusfehen de moeder en de vrugt maakt deze laatfte deelgenoot van de ontroeringen en aandoeningen van de eerlte. De uitwerkfcls van dit verband gaan zomtijds zo ver dat zij ontwrigtingeri en mismaaktheden voortbrengen , wqlkp men zomtijds bij een eerstgebooren kind aantreft^, en welke hetzelve niet zoude gehad hebben, indien de moeder bedaarder geweest ware. Ik zie ook geen verfchil, tusfehen deze toevallen en die welke op de geboorte volgen of geduurende den loop van het leven voorvallen. Het kind, dat mismaakt ter wereld koomt, heeft niet meer zijne wezenlijke en oorfprongelijke Ehyfionomie dan iemand wien een fplinter van een Bom et geheele aangezigt verward gemaakt heeft. De waare Phyöonomie is dan volgens mijn begrip die van een. kind dat door eene gezonde Moeder na een voorfpoedigen arbeid wordt ter wereld gebragt, op het oogenblik als de Vroedvrouw hetzelve ontvangt. Men zegt zeer wel op dat oogenblik; Ziedaar een fchoon kind; ziedaar een gelukkige Phyfionomie. Dit kind nu, indien het mogelijk ware dat het met de beste fpijzen gevoed, en in de volmaak/ie gerustheid opgebragt, wierdt, van alle ziektens die onuitwischbaare trekken na zig iaatei., bevrijd» fteeds een genoegen genietende waarvan hij langzaamerhand beter de waarde zoude beginnen te voelen, naar maate zijne reden zig ontwikkelde, niets dan zagte, aangenaatne, beilzaame driften bezittende; dit kind, zeg ik, zoude op den ouderdom van vijftien jaaren de, zelf-  De Phyfionomiekunde op den regten prijs gefield'. 43 «elfde Phyfionomie hebben als op den dag zijner geboorte, alleenlijk gewijzigd door het aangroeien der trekken en het verkrijgen van kundigheden, die hem een volkoomener en verftandiger voorkomen zouden geeven; en indien 'er dus van zijne vijftien tot zijne dertig, van zijne dertig tor zijne zestig, en van zijne zestig jaaren tot aan zijnen dood toe, geene, het zij ligbaamelijke of zeedelijke, verbastering in zijn individu voorvielen ? zoude die geen die hem in den wieg gezien hadt en in den lijkkist eerst wederzag, niet kunnen uitroepen: Quantum mutatüs ab Ulo! Het individu, dat ik daar befchreeven heb is denkbeeldig ; het heeft nooit befiaan , maar daar worden 'er evenwel gevonden die meer of min nabij dezen oorfprongelijken vorm koomen. Maar waar moet men die nu gaan zoeken ? In ontzachelijk verafgeleegen landen, bij de Wilden ; want de oorfprongelijke vorm der menfchelijke Natuur is duidelijker bij hen waarteneemen, ten minften voor het oog van een kundig en onpartijdig Waarneemer, dan wel bij een befchaafd Volk , dat meer van den ftaat der Natuur is afgeweeken. Vooreerst bezitten hunne lighaamen alle de kragt, alle de buigzaamheid, en met een woord alle de natuurkundige ei genfchappen, waarvoor het menfcbelijk lighaam vatbaar is; hetzelve kan tot model dienen voor de volmaakfte ftandbeelden; en hun aangezigt zoude, om over het algemeen te fpreeken , even'regèlmaatig zijn , zonder de grillige gewoonte welke zij hebben van hetzelve te befchilderen, van ringen in de ooren en in den neus vast te maaken, en van andere verfierfelen te bezigen die hen in hunne eigen oogen fraai, en in de onze mismaakt, doen zijn. En wat hunne ziel betreft, dezelve is gewisfelijk bepaald in kundigheden , maar men heeft onbetwistbaare blijken van het gezond verftand, van het oordeel, en zelfs van de kragc van uitdrukkingen, waarmede veelen onder hen begaafd zijn , zo dat ik geloof dat alles wel ingezien de PhyQonomien van deze Wilden zoveel als de waare indrukzelen der Natuur zijn, en tennaasteribij hetgeen men in het ftuk van Plaaten de eerfte Drukken noemt. De-  44 De Phyfionomiekunde op den'regten prijs gefield. Dezulken, die zig - tegenwoordig ernfh'g bezig houden met de Phyfionomiekunde te beftudeeren-, zouden mij alles kunnen toeftaan wat ik tot nu toe heb opgegeeven doch daar geenen acht op flaan , maar hetzelve "willen befchouwen als geheellijk buiten den kring van het onderwerp vallende. Dat onderwerp,, of het oog-, perk waarmede zij die ftudie onderneemen, is van. den grond der tegenwoordige Phyfionómien van onze ■t'ïjdgenooten, van onze medeburgeren, en vooral van dezulken wier harts- en geest - gefieldheïd wij belang hebben te kennen,, te ontwikkelen, om.ingevolgen van dien giond te kunnen handelen in 'het gedrag dat wij ten hunnen opzigte houden. Ziedaar waarom men ec> veele aangezigten, onderzoekt, zo veele tekeningen van aangezigten trekt , en men meent dat men, met deze verzameling uittebreiden met den tijd een register der denkbeelden en een fleutel der gevoelens hebben zal.j De drift waarmede men deze ontdekkingen zoekt vporttczetten is eene vrugt van die geestdrijverij waartoe de menfehen in alle tijden • zo genegen geweest zijn, en welke men voor eene waare Hydra mag houden, want, fchoon men dezelver voornaamfte hoofden hebbe afgehouden, zo groeien daar tog geduurig weder nieuwe aan; vergeefsch heeft de Reformatie ccne menigte bijgeloovigheden afgefchaft, en de Wijsbegeerte dezer -eeuw over eene menigte dwaaHngen en ontelbaare vooroordeelen gezegepraald. La.vater en Gassner, tusfehen welken beide ik eg(er een ontzachelijk verfchil Hel , koomen al evenwel daarom met geene mindere vertrouwdheid op nieuws te voorfchijn; zij worden gehoord, bewonderd; het gemeen blijft altijd gemeen; en dit gemeen bevat alle ilaaten , tot zelfs dc verhevendfie toe. Om ftriktelijk bij het onderwerp der Phyfionómien te blijven, zal ik mij niet ophouden met te onderzoeken of het nuttig of gevaarlijk zoude zijn dezelve in zo verre te keren.kennen als de Hedendaagfche Waarneefners zig voordellen en doen hoopen. Ik hoop of vrees niets van derzelver poogingen; de zaaken zullen altijd op den ouden voet blijven; men zal »eer of min van het verfchil der Phyfionómien aangedaan  De.'Phyfmwniekunde op den regten prijs, gefield. 4,5- daan wcrden.naar maate zij ten goede .of ten kwaade meer of min. treffende zullen zijn; oenige perfdonerï van een bijzonder fterk. doorzigt zullen beter dan anderen gisfen wat deze Phyfionómien 'beduiden , maar dat alles zal iieeds op zeer,losfe algemeene befltuten uitkoomen, ,en men zal nqoit eene beflisfing kunnen maaken die door de uitkomst niet zal kunnen tegengefprooken worden.. De hedendaagfche pourtratten, plaaten-, tekeningen encraions, zullen niets meer betekenen- dan die misfelijke, gedaanten en beelden waarmede men omtrent twee eeuwen, geleeden de Werken van Metoposcopie en van Chiromancie vervulde, en dat zal waar' zijn om'twee voornaame rede1nen: de eei-fie, omdat deze pourtraiten, plaaten, tekeningen enz. niets minder dan getrouw zijn; men weet immers hoe weinig gelijkende pourtraiten en getrouwe afbeeldingen 5er gevonden worden. Laat drie of vier, zelfs der allerbekwaamften, Schilders , ééne en dezelfde perfoon maaien;" daar zal ongetwijfeld eene gelijkenis in allen zijn maar vergezeld van verfcheiden misg'ehjke■nisfen ,j voornamelijk in hetgeen men de houdmg , het -uitzigt, en dat zeker iets, noemt,. waarin juist de Phyfionomie beftaat. Het graveerftift voegt' nóg nieuwe .vervreemdingen bij die welke va'n het pcnfecl afhangen, en dit gaat verder, dan men zig zou Je künnen verbeelden. De andere reden., die niet minder gegrond noch van minder belang is, is deze, dat een Schrijver die zulk eene verzameling wil maaken zig bij een-Tekenaar vervoegt, en hem. verzoekt een groot g@ëft koppen te tekenen naar originéelep 'die eenig fpreekend karakter in hun wezen vertoon'en. Deze Tekenair , in plaats van, die koppen te. 'gaan. verzamelen door pourtraiten te maaken van bijzondere perfoonen welké hij ontmoet, geeft zig flegts meeftentijds aan de grilligheden zijner, verbeelding over eh verfebaft aan den Schrijver de.beeldtenisfen.van perfoonefi"die,nooit anders dan in zijne hersfenen beftaan hebben. En het is daarop dat de Phvfionomi'st zijne Theorie 'yastfiei-, endat hij' zijne .gevolgtrekkingen-afleidt,. Rifum Tenentis Amici! • : • Ik durf dan. nu reeds zeggen, en. flaande hnceVi j cr •.....' i " T *  4ï> De Phyfionomiékunde op den regten prijs gefteliï. ik hoop zulks te bewijzen, dat 'er geen nut te trekkea is uit de ftudie der Phyfionomiekunde, geene Theoretifche noch Praktikaale vrugt die de zorgen en moeitert Verdient welke men aanwendt om dezelve te verkrijgen , of die verder brengt dan hetgeen men reeds zedert den oorfprong der befchaafde Maatfchappijen af w.iar» genoomen en gekend heeft. De Phyfionómien zijn ondoorgrondelijk en onontcijferbaar omdat dezelve geheelenal verbasterd en volkoomen begraaven zijn om der eene menigte van wijzigingen welke ik mij voorHel hier agter den anderen te gaan optehen, en die het onderwerp van deze Memorie uitmaaken. De oorfprongelijke Phyfionomie is dan gelijk ik reeds gezegd heb die welke het kind bij zijne geboorte mede ter wereld brengt als het na eene gelukkige zwangerheid gemakkelijk en zonder eenige kwetfing of belediging gebooren wordt. Maar zo dra men niets wil overfiaan van het geen op de Phyfionomie invloed heeft, moet men hooger opklimmen." Menneeme dan vooreerst in aanmerking dat de foort van Phyfionomie dewelke uit de vereeniging der wezenstrekken ontftaat eerfielijk van den Vader en de Moeder koomt, tennaastenbij gelijk die van den Muilezel. De wijze waarop deze afftammende trekken zig zomtijds vereenigen heeft reeds het onderwerp uitgemaakt van verfcheiden leerzaame Verhandelingen , en ik heb niet voor om aangaande hetzelve te fpreeken. Ik zal flegts opmerken dat men zag tot den Vader en tot de Moeder alleen niet moet bepaalen, maar dat de bron der trekken en de oorfprong der gelijkenisfen hooger opklimt tot aan vroeger Bloedvrienden en Voorouderen, op eene wijze waarvan het onmoogelijk is de grenspaalen aan |te wijzen; men ziet zomtijds in een huisgezin eensklaps een aangezigt te voorfchijn koomen dat den Grootvader den Over - grootvader of hunne Vrouwen, of zelfs zomtijds een verren zijdelijken bloedvriend verlevendigt. Indien men volkoomen agjervolgde geflagtlijsten van Familie - pourtraiten hadde zoude men deze waarneeming meermaalen maaken, die evenwel op een genoegzaam getal faEla gegrond is. — Daarenboven. Ia de voortteeling van Dieren is het genoeg  Be Phyfionomiekunde op den negten prijs gefield. 4$ noeg goede rasfen te hebben, 'en dan kan men. verzee* kerd zijn dat dezelve met. behulp van zekere voorzorgen niet verbasteren zullen. Geheel anders is het nu met het menfchelijk geflagt gelegen. Geheele Natiën worden na verloop van eenige eeuwen onkenbaar. Waar zijn de Gaulers, de Germaanen, ;de Scyten en de Sarmaaten ? De voetfpooren die daar van in de Noordelijke Landen overig zijn worden nog dagelijksch uitgewischt.—' Deze aanhoudende verzwakking ;nu5 fteeds voortgezet en vermeerderd door nieuwe verbasteringen , moet eindelijk eerder fchaduwen dan menfchen voortbrengen; dus is de gegeevene Phyfionomie van een kind dat in de agttiende eenw gebooren wordt het verbasterd voortbrengfel der Phyfionómien vaa allen die hetzelve hebben voorgegaan. Doch behalven deze voorbeftaandeoorzaaken die de geitellen ontzenuwd hebben , en daardoor zelfs de Phyfionómien veranderd , zijn 'er nog anderen, die even vermoogende zijn en hetzelfde uitwerkfel voortbrengen , namelijk de erfziektens die de vrugt aandoen voor derzelver ontzwagteling. Deze ziektens beftaan in een groot getal , en geen mensch is onkundig dat dezelve zig dikwijls zeer getrouwelijk in de familien voortplanten, gelijk bij voorbeeld de Jigt, het Kropzeer , de Kwaadborftigheid , de Vallende Ziekte, enz. Doch het vreesfelijkfie en kwaadaartigfte van alle Vergiften, dat het meest onteert en mismaakt, is die befmetting welke door de bronnen zei ven des levens verfpreid is, en welke eene nog fchandelijker begeerte dan de gouddorst aan de Europeaanen in die landftreeken heeft doen vinden, welke zij* door zo veele gruwelen bezoedeld hebben. Het is ongelooflijk welke verwoeftingen deze geesfel des menichelijken geflagts zedert dien tijd heeft aangeregt , ea welke fmerten de ftraffen uitmaaken van dezulken die zig aan deze kwaal durven blootftellen; en indien de Konst deze. fmerten in onze dagen aanmerkelijk heeft weeten te verminderen, zo ondervindende afftammelingen van zodanige befmette 'Lijderen nog tegenwoordig riet dan al te fterk de gevolgen van het flegt gedrag hunner voorouderen; en menig kind dat een volmaakt lig-  Öe Phyfionmniekunde óp den regten prijs gefield. lighaamsgefrel zoude ter wereld gebragt hebben indien het door een gezonden Vader geteeld en door eene gezonde Moeder gedraagen was, worftek zijn geheele korte en ongelukkige levert door met de aanvallen van die erfelijke plaag. En daar kan gevolgelijk geen oogenblik in zijn leven zijn waarop zijne P'hyüonoihié daar dé blijken niet van draagt. ;i De enge doortogt daarenboven welke het kind moét doorgaan als hét ter wereld koomt, is dikwijls ten uiterlten moeielijk, zomtijds zelfs onmoogelijk, om zonder verandering van gedaante door te koomen; geduurende het aanhouden van eenen langen en moeielijken arbeid óndergaat een kind Veele drukkingen en andere wijzigingen die zijne gedaante zeer veel kunnen veranderen. De behendigheid of onbedreevenheid der Vroedvrouwen heeft daar zeer veel invloed op, zonder nog te rekenen dat de Vroedvrouwen zig. vervolgens het reg't aarnmaatigén om het jonggebooren kind te kneeden, en voornamelijk van .dien vorm aan deszelfs hoofd te geeven- welken zij willekeuriglijk meenen dat daar het gevoegelijkst voor is. Zie daar nog eenige ongemakken waarvoor de Dieren niet bloot liaan ; zij koomen gemakkelijk ter wereld en zodanig als zij uit, de handen der Natuur te voorfchijn koomen, zonder'voor da nadeelen tc vreezen te hebben welksi onbedreeven Verlosters zo dikwijls aan-, de kinderen in de geboorte, of na dezelve door.het iatfoeneeren der hóófden > doen ondergaan. 73Mir'pt>' f;ot >i; ' i / fits , bi.- ,!'! • ' tffüv De lighaamelijke en zedelijke opvoeding ■ maaken eènê' andere obrzaak uit van het verlies der oorfprongelijke phyfionomie. Daar zijn uitmuntende ;Verhan* delingen over" beide gefchreeven naar welke: het gei Ifbeg zal zijn dat ik mijne leezeren wijze; ik verzoek hen evenwel met mij een oog te flaan op de uitwerkfelen der lighaamelijke opvoeding op de Phyfionómien. Het kind, een buigzaam wasch zijnde dat voor 'allerhande uitdrukfelen vatbaar is, gaat door ontelbaare handen heen die allen eenig voetfpoor op de Phyfionomie vnn hetzelve nalaaten. De ziektens en de fpijzen dér Moeders of dér Minnen deelen het zog een oneindig getal  Ue Phyfionomiekunde op den regten prijs gefield. 49 getal verfchillen.de eigenfchappen mede, Welker gevolgen men in het individu befpeurt dat met die melk gevoedt wordt. Alle de oplettendheden en zorgen daarenboven welke, men aan een kind befteedt, of die men omtrent hetzelve verwaarloost, volmaaken of bederven hetzelve voor hun geheele leven. Van daar? zo veele verminkte, fcheele , gebrekkelijke en mismaakte kinderen, die ligtelijk voor alle die ongemakken zouden te bewaaren geweest zijn. Niet minder invloed nu hebben op het karakter, öp den imborst, en gevolgelijk op de Phyfionomie, van het kind alle de- aandoeningen gemoedsbeweegïngen er> driften van verdriet verveeling toorn en fpijt en zö veele andere j welke zorgelooze Moeders en Minnen fiegts onverfchillig'in haare Voedfterlingen laaten gebooren worden, zonder eens te denken dat dezelve ort* uitwischbaare kentekenen geduurende het geheele leven, nalaaten. Het grootfte getal der Phylionomien ondertusfehen, die zig voor ons oog vertoonen, zijn door deze eerfte aandoeningen, dikwijls herhaald , en vooral door de onaangenaame, misvormd in de eerfte jaarer* der kindsheid, en door die verzuimen in de zedelijke opvoeding. Van daar' alle die' domme droevige) naargeeftige en doffe gelaaten , die ongeduldigheid*, die opvliegendheid, die zig door de duidelijkfte trek-* ken om de minlte redenen openbaaren, en die'alleen* lijk verklaard kunnen worden door de eerfte indrukje^ len die de machine aldus hebben opgewonden. Men gelooft dat 'er niets aan Kinderen ontbreekt die wet gevoed, wel gedekt, wel verwarmd, wel verfchoond worden ; en ondertusfehen alles ontbreekt hun zodra zij dat eerfte voedzel der ziel, de Vreugd, ont» beeren , en alles wat hetzelve bij hen kan voortbrengeü en onderhouden. Vervolgen wij de optelling der natuurkundige of lig'* haamelijke oorzaaken die invloed hebben op de PbyV fionomien. Tot,dit getal behooren alle ziektens der' kindsheid. Eene der eerften zijn de ftuipen die veelë kinderen wegrukken, en die, al worden zij niet doodelijk, evenwel droevige voetfpooren agterlaaten naar -Kabinet. II. DeeU D maitS  50 Ds 1'hyfwnotniekunde op den regten prijs gefield. maate zij fterk of. menigvuldig geweest zijn. De zit. plaats dezer kwaal in de hersfenen, zijnde, houdt dezelve eveneens de vorderingen van de ziel als van het lighaam tegen. Voordat de losgefchokte vezels wederom tot een zeker punt verfterkt zijn, verloopt 'er een aanmerkelijke tijd, en zomtijds grijpt deze verwerking ncojt volkoomen plaats. Hoe kan men daarna nu zo onvoorzigtig zijn van ten minnen de toevaliige ltuipen met te voorkoomen , welker gevolgen niet minder te vreezen zijn dan die der natuurlijke? Ik bedoel, hier mede de aandoeningen en fchokken welke men zomtijds. .vermaak fchept van in kinderen voorttebrengen , of welke men ten minden verdraagt dat hun gegeeven worden, het zij met hen te farren of met hente verlchrikken, zodat 'er waare ftuipen op volgen; een ontaart ipel dat voor de kinderen altoos nadeelig, dikwijls noodottig, en zomtijds. doodelijk wordt en dat, ten imnften nooit nalaat de fterkfte indrukfelen in .hunne Phyfionomiem naar te laaten. Geheele geflagten en Pannben lijden door dit misbruik, waarvan de gevolgen zig meg| of-min over het geheele leven uititrekken. ! Doch die oorzaak welke de Fhyfiomien waarlijk doet ontaarten , die dezelven onder puinhoopcn begraaft, welke men meer moeite heeft om op te delven dan de ' puinhoopcn' van..' Herculaneum, en welker vervérwoestingcn op de regelmaatigheid der trekker op de fijnheid van. het vel en op den glans van den verw alles kan doen volgen wat de beeldtenis van de feelijkheid in perfoon kan verbeelden, is de Kinder«iekte, welke men weet dat zeer dikwijls-diergelijke «itwcrkfels voortbrengt, en dat duizendwerf jonge lieden, die een' bevallig en inneemend voorkoomen met zig in de Wereld bragten, daar eenklaps door deze ziekte zodanig van beroofd worden dat zij niet meer kenbaar worden, en dat zij zig zei ven tot een fchrik zijn.' En al hadt de Inenting geen ander voordeel dan van dit ongeluk te voorkoomen zoude ik hetzelve no°bijna boven het behoud van het leven fchatten. Wac hier mi van zij, ik zal maar vraagen, om mij bij mijn onderwerp te houden, wat de Phyuonorajen na die om-  De Phyfionomiekunde op den regten prijs gefield, jr omkeering worden, én hoe men dezelve onder dat masker kan wedervinden. Het is met dezelve dan eveneens gelegen als met den Aardbol die zodanig omgekeerd en veranderd is door de overftroomingcn dó vuurbraaringen en de aardbeevingcn, dat men geenè zeer gegronde gisfingen wegens deszelfs oude en eerfte gedaante maaken kan. De Phyfionomiften zijn in deze gisfingen niet minder het fpoor bij fier gefield daü de Aardrijksbefehïijvers* In welk eenen ouderdom vervolgens, den geheelêrl loop van het leven door, een mensch door zwaare toevallen of ziektens worde aangetast, onflaan hier, zó geene even aanmerkelijke mismaakingen, ten minftert altijd eenige veranderingen door. Elke ziekte maakt haaren bijzonderen indruk; die van Teering is de dui* delijkfte, maar bekwaame Waarneemers önderfcheiden 'er nog een goed getal anderen. Men begrijpt ook ligtelijk dat de Phyfionomie van iemand die eenig geheirrt lighaamelijk gebrek heeft niet zo openhartig zo bedaard en zo vrolijk van Phyfionomie kan zijn als die welke de uitdrukking eener volmaakte gezondheid is* Tot welk een punt veranderen de toevallen van Hypochondrie bif de Mannen en van Opftijging bij de Vrouwen de aangezigten niet, niet alleen in de aanvallen dezer ziekten maar zelfs opde vrije tusfchentijden ? Met een woord *, daar wordt flegts. een zeer kort beftek van tijd vereischt: om iemand zodanig te veranderen dat hij verbaasuheid verwekt en als onkenbaar is. Ik heb ook verfcheiden reizen gelegenheid gehad ora optemerken dat het bij lieden die in de herfst van het leven zijn, en die zulk een fnsch uitzigt hebben behouden dat men ben onmoogelijk op hunnen ouderdom zoude gefchat hebben, dikwijls gebeurt dat zij door eenige zwaare ziektens worden aangetast, die, om zo te fpreeken, eensklaps den wijzer van het uurwerk voortdrijft, en na welke geene terugkomst meer tot den vorigen ftaat moogelijk is. Deze zwaare ziektens mi verouden zulk een mensch dan niet alleen eensklaps , maar beneemen hem ook dikwijls ten eenerp*3* zijne vorige phyfionomie. In de volle kragt dcf jaa- d % m  52 De Phyfionomiekunde öp deti regten prijs gefield. ren immers wordt de fchaade door eene ziekte toegebragt volkoomen herfteld, de lijvigheid en de kleur koomen eveneens wederom, omdat alle dierlijke vermogens hunne volkoomene werkzaamheid hervat hebben; de voeumg gefchiedt naar behooren, alle affchei- hKlWETseld',en,eene fP°edige en volkoomene neiiteihng is het gevolg daar van. ,i^fVwij mr,°Vei' t0},d^ zedeüjke oorzaaken van de Phyfionomifche verfcheidenheden, welke ons natuurhjk eemgermaate op de zedelijke opvoeding bréngen. De opvoeding dan de bron van alle onzl denkbeelden en het beginfel van alle onze hebbelijkheden zijnde, is eepe tweede Natuur geworden; zij geeft een tweeden vorm en gevolglijk eene tweede phyfionomie aan de menfchen, welke tweede phyfionómio meer of min overeenkomftig is met de eerfte, naarmate de opvoeding meer of min van de natuur is afgeweeken. De onweetendheid en onfchuld zijn de twee voornaame trekken van de natuurlijke phyfionomie ; en ue eerfte wijziging welke de Phyfionomie der kinderen ondergaat koomt van het verkrijgen der oenkbeelden en het gebruik der fpraak. Alsdan won den zij als bezield , hunne oogen fchitteren, hunne gebaarden zijn levendig en nadrukkelijk, en hunre gefprekjes hebben eene oneindige bevalligheid- dit ai" Jes maakt plaats aan eene tweede wijziging ' en aan eene menigte anderen die op deze volgen, vol4i» de wijze waarop zij worden opgevoed, en den&zamenloop der oorzaaken die elke in het bijzonder hunne uitwerking op de opvoeding oeffenen. Indien men de kinderen een vrijen teugel geeft, zonder hen te maa. tigen of te regelen, worden zij grillig, koppig, ftout, en toornig van imborst; en daarentegen wanneer men hen al te ftreng behandelt wisfehen de neerflagtigheid de moedeloosheid en eene doorgaande bedroefdheid alle de bevalligheden uit die anderszins den ouderdom der kinderen eigen is. Daar wordt dus flegts een ftraf leermeester vereischt om eene duurzaame bedruktheid en dorheid over een gelaat te verfpreiden dat natuurlijk openhartig en bevallig zoude geweest zijn. Een bedorven Speelmakker is eveneens genoeg om aan een jong Mensch  Be Phyjionomiekunde op den rekten prijs gefield. 53 Mensch eene ongebondene Phyüonomie te geevcn , en hem volkoomen te. bederven" Ja het enkeld leezen van ongeregelde boekjes is genoegzaam in ftaat dit uitwerkfel bij jonge Lieden van de beide kunnen voorttebrengen. . De grootlte omkeering of gebeurtenis die in beide Sexen voortvalt en waaruit om zo te fpreeken een nieuw lighaamelijk en zedelijk wezen ontftaat, is de ouderdom van de. huwbaarheid. Doch niet alleen deze, maar ook elke reis dat.'er geduurende den loop van ons leven eenige groote omkeering in de denkbeelden in de gevoelens óf in de omftandigheden plaats grijpt, wordt de Phyfionomie daar door aangedaan en veranderd: zo dra bij voorbeeld eenig mensch, die in beginfels van regtheid billijkheid goede orde en wijsheid is opgevoed , tegengeftelde beginfelen en een tegenftrijdig gedrag aanneemt. Wanneer eerst de geest ■bedorven wordt verliest hij het voorkoomen van menschhevendheid openhartigheid gulheid en belangeloosheid die de waare uitwendige kentekenen van zijne wijze van denken waren. Wanneer daarna het hart zelf begint bedorven te worden, wanneer men uit gevaarlijke (telfels alle de gevolgen begint aftcleiden die hunnen invloed op het gedrag kunnen hebben, als dan kan de Phyfionomie van een Titus zig in die van een Nero veranderen. Eveneens is het met dezulken gelegen die- van het kwaade tot het goede wederkeeren ; de trekken der ondeugd en der ongebondenheid worden langzaamerhand uitgewischt, en zonder het momaanzigt der fchijnheiligheid aan te neemen verandert men wezenlijk en grondig. En eindelijk, de verandering van omfhandigheden, .vooral wanneer zij van het eene uiterfte tot het ander overgaan, als van de laagheid tot de verhevenheid van ftaat, van de elende tot den overvloed, van de gunst tot de ongunst, doen de menfehen meer of min verfchillend van zig zeiven gelijken, naar maate hun karakter heftendiger en hunne beginfels gezetter waren. Het gevolg van alle deze waarneemingen en aanmerkingen , en het voornaame oogmerk dat ik mij heb vporD 3 ge-  54 De Phyfionomiekunde op den regten-prijs gefèeldl gefield met dezelve bij een te brengen, is van tetoonen, dat de ftudieder Phyfionómien vrugteloos gefchiedt, en dat de grond der zeiven onoploschba'ar en onontwarbaar is. De tegenwoordige ftaat van het aangezigt van een mensch omtrent het midden van zijnen leeftijd is voortgebragt geworden door den zamenloop van zo veele lighaamelijke zedelijke en toevallige omftan? digheden dat het volflrektelijk onmoogelijk is dat men' de oorfprongelijke Phyfionomie wedervinde en den keten van derzelver wijzigingen opvolge ; en dat zo het Hart een Raadzel is , de Phyfionomie met règt een Lpgogryphe mag genaamd worden. 3, Jk heb mij over dit geheele ftuk van den Heer for„ me y niet eene aanmerking willen toeftaan, maar men 3, vergunne mij evenwel daar de volgende bedenking te3-, gen de gegrondheid der Theorie van de PhyfionomieJ5 kunde bijtevoegen, welke ik aan een Man verfchul3S digd ben die zig beide in de Ontleed - en Teken-kun„ de beroemd gemaakt heeft, en die dierhalven alle ver- eischte bekwaamheden moet bezitten om over deze konst te oordeelen. De Grieken namelijk hebben tot 3, gemak der bepaaling van de deelen en partijen des aan3, gezigts s en om daar omtrent eens vooral een vasten 3, regel te hebben , het aangezigt van den Mensch in de ., lengte door eene willekeurige fnijding in vier gelijke „ deelen verdeeld: Het eerfte deel van deze vier'begint 3, op den kruin van bet hoofd en eindigt aan den wortel van het hair; het tweede begint aldaar en eindigt aan n het begin van den neus; het derde bevat de 'lengte 3, van den neus, en het vierde de lengte van het onderst » van den neus af tot aan den kin. Dit was der Ouden „ manier van tekenen; deze manier is nog hedendaagsch aangenomen, en wordt in de plaaten der voornaame „ Phyfionomie-Voorfianderen gevolgd. Dus zijn ook s, de plaaten van lavater gemaniëreerd, dat is, ge„ fchiktnaar eene willekeurige Verdeeling die cnkèld rx in de verbeelding van den Tekenaar en niet in deNa„ tuur zelve beflaat, gelijk het befchouwen van heteer„ fte gelaat dat ons voorkoomt onwederfpreekelijk tqon nen zal. —- Wat ftaat is 'er nu op diergelijke ge„•} dwongen Phyfionomie-trekken te maaken"? ziek-  ZIEKTEKUNDIGE BESCHOUWING van HET HAR l". door wijlen den beroemden B O E R H A A V E Inden jaare 1736 aan tijm Leerlingen voorgeleezen, en nu eerst Hit egte onaitgegeevene ftukken veruuini. De bijzondere graagte waarmede men in ons en alle nV'buurige Landen alle de Werken ontvangen heeft die of door den grooten boerhaave zeiyen of op zijnen naam zijn uitgegeeven (a), doen mij denken dit (a~) De bewijzen hier van zijn de volgende werken, allen door verfcheiden Geneeskundigen met den naam van boerhaave uitgegeeven, doch niet een van allen door hein zeiven: - io, n. boerhaavE' Methodus difcendi Artem Medicam, Venet. 1747. ïimo. ; ' f, „ 2' h. boerhaave Praeleüiones ae Methodo jtudii Medici ab a. van halleh, Amjierd. 1751, £j? Venet. 1753, 4»- IL Vnl- ziinde eene verfchillende uitgaaf en zeer ruime uitbreiding van het voorgaande. a°. h. boerhaave Tra&atus de Viribus Medicamentorum, edente b. boudon M. D. Paris 1727. 1740. 8w>. ' , , . . r a*. h. boerhaave Praeliüiones Academicne in Juas inflüutiones Rei Medicae , cam nntis iulleïi, Gotting. 1739 - 1744- VI- VoL %vo- . _ ,, 50. h boerhaave Confultationes Medicae, jive Sylloge Epiftolarum cum Responfis , Lond. 1741. en daarna te Gottingen 1744 en 1751. in $vo, door haliei uitgegeeven. In dit werkie zijn nog vervat h.bosrhaave IntroduBio ad Praxin Clinicam, en PrasleBiones de Calculo, met de aantekeningen van XXVIII, 6». h. boerhaave PraeleEliones de Morbis Qculorum, Gotting. 1746. en 1750. edente h al l er o, ivo. 7° Hiftoria Plantarum quae in Horto Lugduno Bntavo crejeunt, cum earum cha>aÜsribus £ƒ medicinahbus ■virtutibus defumtis ex ore CL H. o 0 E r 11 A A V 11, Romae, 1727. II. Vol. Svo. d 4 81. m-  $6 H, Boerhaave het voor een groot getal onzer Leezeren aangenaam zal zijn deze egte onuitgegeeven Voorleezingen van „ dien 8\ TraSetio Medko - PraUica de Lue Venerea, continent hujus affeEtionis hiftoriam , originem , progrejjum , caujas , fymptomata curationem, publica LeUionihabita a Cl. Viro h. boerhaave, Lugd. Bat, 1751 en 1762. Bvo. p*. h. boerhaave Inftitutiones £? Experimenta Chemiae,_ Paris, & Venet. 1724, 11. Tom. Bvb. |o\ Praxis Midica, five Commentarium in Aphorismos de cogn. £? cur. Morb., Auüore h. bojbrhaavf., Land. I73i- V. Vol, Bvo. ïic. h._boerhaave PraeleUiones Acaiemicae de Morbis Nervorum qaas ex Auditorum Manufcriptis colleiïasedi curavit j. van eems Medicus Leydenjis, Lugd. Bat. 1761. 11. vol. Bvo. ■ S2°' Slffeiïus in Libris £P Praxi RariJJimus ab h, boerhaave in Nofocomio Lugduno - Batavo fanatus, edente eau. and. koch, Lugd. Bat. 1738. uto. •Sa. H- boerhaave Epijlolae ö^joannem battistam bass and MedicumCaefareum Vind.177S.Bvo. 349. De beroemde van haller heeft in zijnen Catalogus Scriptorum, door hem geplaatst agter zii'ne Opufcula fua Anatomica de Refpimione , de Monjiris, aliaque minora &e. Gotting. 1751. Bvo. Art. XIV. P"g- "iSS-.Jeqq. beloofd eene verzameling van de egte kleine (lukken van boerhaave te zullen uitgeeven in drie deelen in 8vo. (Zie bladz. 357. van het aangehaalde werkje.) Ik heb niet kunnen uitvinden of de Baron van haller aan deze zijne belofte voldaan heeft, maar zo ja, dan zullen hetwaarfchijnelijk diezelfde (tukken zijn, die in den jaare 1738. in 's Haage bij eikanderen in een deel in 4to uitgegeeven zijn, onder den tijtel Van 11. boer. ba ave Opufcula Omnia quae ha&enus in lucem prodiirunt, ea quidem prius fparfïm edita mme vero in unum colleBa atque digejla, en behelzende zijne zeven Akademifche Redenvoeringen, zijne Briefwisfeling met ruisgh over het maakfel der Klieren , zi]-. ne befchrijvingen van twee zeer zeldzaame en wreede Ziektens; zijn Verhandeling over de Venusziekte, en zijne Verhandelingen en Proeven met het Kwikzilver aan de Londonfche en Paryfche Maatfchappijen medegedeeld. Ik  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 5? dien beroemden Geneesheer door ons Kabinet aan de vergeetelheid onttrokken te zien, waarin dezelve zedert meer dan veertig jaaren onder de papieren van j een onlangs overleeden Geneesheer binnen Leijden hadden begraaven gelegen, die deze aantekeningen uit den mond van boerhaave hoofdzaakelijk opgefchreeven en naderhand nog met andere Affchriften van dit Collegïe vergeleeken hadt. Wij moeten evenwel onze Lcezeren waarlchuwen dat het ftuk hetwelk wij hier gemeen maaken flegts de tweede helft der Lesfeu is, welke de gemelde Hoogleeraar in den jaare 1735 1736 en 1737 van tijd tot tijd over de Natuur - en Ziekte - kundige Befchouwing van het Hart gegeeven heeft. De eerfte helft dezer Lesfen handelde over het maakfel, de werking, en de oorzaaken derzelve, van dit voornaame werktuig des Dierlijken Lighaams; ik heb evenwel dat gedeelte liever willen agterhouden omdat aan hetzelve minder of weinig verlooren wordt in vergelijking der Ziektekundige Befchouwing dezes deels. Men weet welk het gevoelen van boerhaave aangaande de oorzaaken der beweeging van hef hart was («); men weet dat d® groote haller zijne ontdekkingen wegens de Irri& tab 3 Ik zal hier de Lijst der werken niet bijvoegen die door boerhaave zeiven uitgegeeven zijn; dewijl die voor het grootst gedeelte in ieders nanden zijn en ook door den Hooggeleerden schultens in zijn Lijkreden op b o e r h a av e zijn opgegeeven, zoude dit flegts eene nuttelooze optelling maaken , doch de opgaaf dezer onegte uitgaaven heb ik gemeend dat veelen niet onaangenaam zijn zoude (n) Zie dit gevoelen in zijne Infiitutiones Medicae (f. jg2 193, en in de Verklaaringen van Doétor j. g. betman op deze plaatzen in deszelfs Commentaria in h. boer. haave Inftit. Med. P. V. pag. 124. — 130, en in ds Praelettiones Academicae in h. boerhaave lnjlit. Med. van den Hooggeleerden ph. a. marherr, Tom. II. pag. 141. In de eigen Verklaaringen van boerhaave op deze plaatfen zijner Inftit. Med., noch in de bijgevoegde Nooten van haller, vind ik geen woord wegens dit gevoelen aangetekend. Zie h. boerhaave Praelcïï. Acad. in propria» Inftit, Mei. idente hallerc» Tom. II. pag. 95. - oj. D 5  5$ H. Boerhaave labiliteit, dien fleutel van de oorzaaken der wetWè van de voornaamfte deelen des Menfcheïijkcn LïJ haams eerst na den dood van boerhaave in zijne eigen fchnften (a) en in die van anderen fi heeft gemeen gemaakt, en op de werking van her Hart toegepast (O; ja dat het maakfel zelfs van het'Ha-t en deszelfs deelen in vervolg van tijd nog naauwkeuC riger en volkoomener is bekend geworden dan onze boerhaave hetzelve door zijnch eigenen arbeid en dien van vroegere ontleedkundigen kende. Men mfc dus mets door het niet herhaalen van eene befchriivmg en verklaaring die tog in de fchriften van boer haave en zijne Uitleggeren is bewaard eebleeven maar men zoude, indien men deze ziektekundige Be! fchouwing van het Hart om die reden hadt willen aeterhouden, dit (tuk gemist hebben dat nooit üitge- gee- (a") Zie de Memorie over de Irritabiliteit door den Heer van haller opden 22 April 1752. aan de Koninglijke Maatfchappij der Weetenfchappen te Gottingen voomeleezen en in het tweede deel der Gedenkfchriften van deze Maatfchapp.j geplaatst, m het Fransch vertaald door den Heer ti s. ot onder den tijtel van Difjertation fur les par. nes Imtahles g? Senfibles des Animaux par m de hal l e r &c, la Haye 1755. Zie ook de Primae Lineae Pkyfiolariae IV. Lib. XI. Se». II. pag. 440, feqq. (j) Als bij voorbeeld in die van 'zimmerman, oe- der, castellus, zinnius, sproegel en w a1 «- torf. allen Leerlingen van haller. Zie het DHcours Preliminaire voor de ftraks aangehaalde Vertaaline van den Heer tissot pag. XVI. (O Zie de Memorie welke de Heer van hal* er od. den 10 November 1751. aan de Gottingfche Akademie voorlas, over de oorzaak der beweeging van het Hart, en uit het Tweede Deel der ABa van die Akademie overgenoomeri ecretis Hippocratis £f Ariftotelis ook de volgende bijzonderheid aangetekend, namelijk dat de Dieren die niet geflagt maar leevend tot eene Offerhande geopend worden , dikwijls gefchreeuwd hebben reeds nadat hun het hart uitgefneeden was. vesalius zegt pag. 57. dat niets fraaier is in de Ontleedkunde dan het openen van leevende dieren, en hij voegt 'er bij dat het zeeker is dat  Ziektekundige Befchouwing van hét Hart. Cï dat wanneer men een frisfchen jongen hond neemt en dien vastbindt zo dat hij fchielijk en gemakkelijk kan losgemaakt worden, en men hem dan fchielijk de borst opènt , dat de long alsdan toevalt, indien men dan, vervolgt hij , een naald en draad gereed bij de hand heeft, het hart een weinig naar beneden trekt, en den band om de vier vaten van hetzelve heen flaat en toebindt, de vaten dan in eens onder den band doorfnijdt, het hart uit de borst neemt, en het dier eensklaps losmaakt , zo loopt hetzelve nog geduurende eeni<*en tijd door de kamer. Deze zelfde Waarneeming toont ondertusfchen dat een dier zonder hart niet kan leeven; want de long, die als dan vol bloed is, noch de holle ader, kunnen het inhoudend bloed. niet uit-ftorten, en dat bloed, hetwelk in het hart bevat was , is alleenlijk weggenoomen; daar blijft nu nog eenig vermoogen in de flagaderen overig, alle deelen, de hersfens enz., zijn nog vol bloed, maar het bloed worde niet meer voortgedreeven uit het hart, en alleenlijk uit de flagaderen uit de aderen; doch men begrijpt ligtelijk dat zodra dit vermogen van de flagaderen ophoudt en ftille ftaat, dat alsdan alle de aders in dit dier opgezet zijn, .en dat de dood alsdan niet misfen kan te volgen. Hoe nader een Dier, zo veel wij weeten, aan zijnen oorfprong is, hoe minder deszelfs leven van het hart afhangt; zulks blijkt aan alle dieren. Indien men aan eene bevrugte Teef den buik leevend opent, en de jongen uit dè lijfmoeder neemt, van hunne bekleedzelen ontbloot, en van hunnen navelftreng affnijdt, alsdan beweegen zij zig nog, en geeven dikwijls geduurende een kwartier-uurs lang geluid. Wij zien ook dat de wormen lang kunnen leeven zonder hart; en over het algemeen, hoe nader een dier bij den ftaat van een kruipend dier koomt, gelijk de Slangen , de Aaien , de Pieren enz , hoe langer het hart leeft nadat alle de ingewanden zijn weggenoomen. Die dieren die langen tijd zonder ademhaaling leeven kunnen of die geene ademhaaling noodig hebben s  H. Boerhaave ben,' kunnen ook langen tijd leeven zonder hart: zulk een dier is de Schildpad; dit dier zit geheel onder zijnen ichaal; hij kan zijn hals, zijn kop en zijne pooten onder denzelven intrekken, en geduurende' een maand in dien ftaat blijven zonder adem te haaien. Wanneer dit Dier zig nu wederom tot de beweeging begeeft brengt hij zijn kop zijn hals en zijne pooten wederom buitenden fchaaluit, en drijft alle de lu»t uit zijne borst; de long begint daarop te werken, en de bloedloop hcrftelt zig gelijk bij eene eerstgebooren vrugt. Indien nu den fchildpad zijn hart entnoomen wordt, en men hem zijne long alleen laat houden, blijft het dier nog leeven, keert zig om, en maakt geduurende wel zes uuren lang nog vrij fterke beweegingen. Zie hieromtrent de Proeven-en Aantekeningen van de Schrijveren der Atla Lipjienfia, Anno 1696, jag. 116. Doch geen dier leeft 'er waaruit men voor de Men fchelijke Natuurkunde meer leert dan uit een Kikvorsch; dit dier kan geduurende zes geheele maanden leeven zonder met iets anders gemeenfehap te hebben dan met de fffgt alleen; indien men hetzelve in een fchoon glas zet, en flegts niet in eene koude van Vorst, leeft het daar een zeer langen tijd in van de Iugt alleen. Dit dier is evenwel zeer leevendig , en naar maate de warmte van de zon toeneemt vermeerderen ook zijne kragten. Indien men hetzelve zijne groote en kleine herslenen wegneemt fterft het aanftonds, volgens de proeven van den beroemden hoyle; maar indien men deszelfs hart, long , en zelfs alle ingewanden , leevend uitfnijdt, blijft de Kikvorsch nog in het leven, en fpringt zelfs voort tot groote verbaasdheid der Aanfchouweren. swa&jmerdam heeft deze dieren van alle inwendige deelen beroofd die tót het leven fchijnen noodzaakelijk te zijn , en daarna in 't water geworpen waarin zij geduurende een aanmerkelijken tijd omgezwommen hebben. Ziedaar eene fterke bijzonderheid aangaande het gemis van het hart , fchoon de Kikvorfchen zo wel als andere dieren evenwel binnen korten tijd fterVen , na van hun- hart beroofd te zijn. Fe-  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. <5aj Per aulT heeft willen onderzoeken hoe langen tijd eenig dier in de wereld zonder hart zoude kunnen leeven Hij heeft ten dien einde een :Slang genoomen , een'dier, dat zig in den wintertijd in een hol verbergt, toe dat het op nieuws door de zomerlugt verwarmd en uitgelokt wordt; dezen-Hang nam hij volftrektelijk alle de 'ingewanden uit, haalde hem het vel af, fneedt hem den kop af, entoen kroop bet lighaam van dit dier niet alleen nog voort, maar zogt zelfs het gat nog op waar uit het gevangen was, en verborg zig daarin; ( Zie het Ejjdi Phyjïque van dezen Schrijver, Tom. I. pag. 254.) z0 zonderling is het leven! Wat Sterveling weet ook wat ons leven geweest is toen wij met het bevrugtend zaadvogt van onzen Vader in de lijfmoeder van onze Moeder zijn nedergelegd ; 'toen immers hebben wij nog geene ingewanden en nog geene iedenmaaten gehad. De beroemde harvey heeft zig ook laaten ontvallen dat het hart aan veele leevende dieren ontbreekt, en dat men door het woord hart geheel iets anders verftaat als hetgeen hetzelve wezenlijk is ; welke aanmerking evenwel door lower tegengefprooken is. swAmmerdam verhaalt ook. in het Tweede Deel van zijn groote werk dat het geheele Ruggemerg bij verfcheiden Dieren fchijnt te ontbreeken, en dat.'er in plaats .van hetzelve flegts eenige fijne zenuwen door de wervelen heen loopen. Het is ook hedendaags door duidelijke proeven beweezen dat 'er veele dieren zijn die uit eene aaneenfehaakeling van andere dieren belbaan; het eene diertje ontvangt aan zijn eene eind een keten van verfcheiden andere dieren die aaneen zitten, waarvan het dus op zijne beurt wederom een Pchakel maakt, en welke het met zijn ander eind wederom aan.de volgende mededeelt. §. 'II. Voorbeelden van meer dan één Hart. In de Edimburgfche Waarneemingen- vindt men een geval dat een- Hoogleer aar in de Onleedkunde in het iighaam van een Rot dien hij leevend opende de volgende bijzonderheid ontdekte. Na de ingewanden van den onderbuik en de lever te hebben weggenoo- men*  $4 H. BoERHAArg inen bcfpcurde hij toen hij , het middelrif van ondefeü befthouwde, dat het dier twee regter nieren hadt, die in één vlies beflooten zaten dat van het buikvlies voortkwam, Toen die zak geopend wierdt ontdekte men daarin de twee lighaamen welke de ontleeder beiden voor nieren hadt aangezien, doch waarvan het onderfte nergens mede verbonden was, maar geheel los en enkeld in een dun vliesje beflooten lag, hetwelk men opende en toen zag men dat deze vermeende nier zeer bijzonder naar een hart geleek; de tweede vermeende nier lag in een vlies beflooten dat zeer gelijk was aan het hartzakje, en dit vlies ook geopend zijnde vonde men dat die tweede nier geen nier maar een volkoomen hart was. Alten befchouwden dit hart met alle moogelijke oplettendheid doch zonder aan hetzelve te raaken , en zij befpeurden aan hetzelve allernaauwkeuTïgst de buiken , de boezems, en de aderlijke klepjes, zo wel aan de regter als aan de linker zijde; doch men ontdekte" volftrekt geen voetfpoor van het refter oor, noch van de holle ader, noch van de groote flagader, noch van de fiagaderlijke klepjes; ook befpeurde men geen aanbrengend of afleidend bloedvat aan dit geheele hart. Dit was hetgeen men in deze eerde befchouwing ontdekte. De borst daarop zorgvuldig geopend zijnde , vond men geen hartzakje v noch ook een hart, maar wel de longen; doch in het midden der borst lag het regter oor van het hart, en de groote aderlijke boezem die door het in een loopen der beide Hammen van de holle ader gevormd wordt; dit oor kwam voort uit de wervelbeenderen van' den rug aan het onderfte gedeelte van den boezem; uit de holle ader en het oor kwamen vaten voort die naar de beidé longen liepen, op dezelfde wijze als dezelve gewoon zijn uit het regter hart (den buik namelijk) voorttekoomen, en aan den linker kant kwamen 'er ook twee flagaders voort die op de gewoone wijze elk naar eene long liepen Op dat omtrent dit alles nu geene reden tot twijfeling zoude overblijven blies men lugt door de holle ader in, welke lugt dat oor, dien boezem, en de longen vervulde. Alle deze vaten vereenigdea zig nu in eenen item die naar boven op.  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 6g vPklom en eenen anderen die zijdelings naar benederi liep Die dier hadt dus gelijk men ziet een hart, maar een kwaalijk geplaatst en nutteloos hart. In de Hiftorie van de Koninglijke Paryfche Akade» mie der Weetenfchappen voor het jaar 1709. pag. 26. ftaat dc Waarneeming aangetekend wegens een Kuiken waarin twee harten, beiden volmaakt wel gevormd, in één onderwerp gevonden wierden; dezelve lagen op den afftand van een duim vart eikanderen af, en hadden elk twee ooren, twee boezems, en eene longenflagader , zo dat het regter hart een flagader aan de reeter en het linker hart eene aan de linker, long afgaf- zij'hadden daarenboven elk eene holle ader, en eene afzonderlijke groote flagader, in welke zij hun bloed door het geheele lighaam voortdreeven. §. III. Belette beweeging van het Hart uit verfcheiden oorzaaken. Èene andere bron van verfcheiden toevallen waaraan het'hart kan onderhevig worden, is wanneer deszelfs vrije beweeging, dewelke tot zijne werking noodzaakelijk is", door eenigerhande oorzaak belemmerd wordt. Het hart ligt namelijk in alle Dieren volkoomen vrij, en is in geen een punt van deszelfs geheelen omtrek behalven met zijne eigen vaten zamenecroeid, gelijk lower zeer wel heeft aangetekend. "Alle punten der geheele oppervlakte van het: hart zijn dierhalven vrij en beweegbaar; ook moet het hart alle deze punten zo wel in de breedte en lengte als diepte geduurende zijne werking in verfcheiden rigtineen kunnen veranderen. Ondertusfchen wordt deze vrijheid van bewecging door verfcheiden oorzaaken en op verfcheiden wijzen zomwijlen verhinderd en belet. De volgende waarneemingen ftrekken hier van tem bewijze. Zeker volwasfchen man hadt eene fleepende aanhoudende koorts, die tegen alle middelen aan hardnekkig bleef; langen tijd met deze koorts gebikkeld hebbende verviel de Lijder eindelijk in eene Borst - teenng, zo Kahimt. II. Deel. E dtt  6ê H. B o e r h a a v e dat hij verfcheiden ftukken long uitfpuwde voordat hif ftierf. Zjjn hjk geopend zijnde vondc men dathet Imker gedeeice van de borst veel klonterig bloed h? vatte; het hart befehouwende vondt men d?tËSehS overal zo naauw aan het hartzakje was vïïtSroeld dat hetzelve als onbeweeglijk geworden was. ül S beweeging dus verloeren hebbende kondé het hart met langer het bloed voortduwen; S dus was het bloed dat in den regter buik van hèt hart ftil eeftaS hadt door de gebrooken vaten der longen 5 de £e der borst uitgeftort, en door de lugepijp gedeelS k opgebragt, zo darde Lijder hier aan^fErlS fS Zeker beroemd Engelfch Geneesheer heeft ook in de Gedenkfchriften der Britfche Maatfchappij va Weeten happen voor het aar 1070. Num. i7s. ^ voorbeeld aangetekend dat het hart door eeneveemde oppervlakte of fungeuzen korst omgeeven was zodat bet niet langer een hart maar een ander■ wetft'ui?ee. leek; uit hetze ve kwamen ook aan alteXen fezels voort die het hart met het hartzakje vereenkden het hart van buiten geheel ruig Jen oneffen maakten, en in zijne beweeling en werking S merden, daar hetzelve anderSnfSwSS £*tf5 is en vogtig gehouden wordt, opdat het te vrijer zi? ne beweegingen verrigte. J • .V' Zekere Vrouw van vier-en-vijftig jaaren die altijd ziekelijk, en geduurende een egt' vS^twintig jaaren fteeds onvrugtbaar, geweest was , teerde SS lijk als geheelenal uit. Geopend wordende vondt men haar hart droog, hard, ongelijk van oppervlakte, ten uiterften mager en zonder eenig voetlpoor van ve? ook vondt men geen hartzakje in de borst, nademaaï hetzelve langzaamerhand zodanig was n|euoSn frhJn allengS foeneemende zamentrekking8 dèS dood fcheen voortgebragt te hebben; dus is het ook te denken dat het hart in dit geval bij gebrek van her vogt van het hartzakje met hltzdve wff vSg^dd. Zeker iemand ftierf na zeer Jangduurige hartkion. Pingen; deszelfs lijk geopend zijnde vófdt men S hart-  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. èf hartzakje in de rondte aan het hart vastgegroeid en geheel kraakbeenig geworden, zodat het hart als ifl een i), en men zal zien dat het hart in dat geval in het regter gedeelte van de borst gedrongen is geworden en dat de longen deszelfs plaats bekleedden door een gezwel dat daar ontdaan was. Alles was hier door water - en wind - gezwellen tot eenen klomp geworden. Zeker man ontving ook een wond in den onderbuik, die evenwel wederom genas en volkoomen geflooten feheen; de lijder herdelde evenwel niet, maar hieldt verfcheiden ongemakkelijkheden over die allengs_ toenamen , en waaraan hij eindelijk allerelendigst dierf; het lijk geopend wordende vondt men eene openingin het middelrif , welke van dag tot dag grooter ge- wor- ■ door ons medegedeeld In onze Bijvoegzelen op de Bijzonderheden rankende de Natuurlijke Hiftorie van den Memch dopr den Graaf de bofron , en wel inzonderheid in het Avtw kei Over de Monjïers, Kabinet, Deel I. bladz. 572. (a) De waarneeming van het geval waarvan hier gefprooken wordt is door boerhaave zei ven onder den ^oigen.den tijtel uitgegeeven: Atrocis rarisfemique Morbi Hiftorh altera, conferipta ab h. eo erii a a ve, Lugd. Bat. 1728, Bvi. en herdrukt in de Opujcula Omnia h. boerhaave Wie haiïenus in lucem prodierunt, ff quidem prius fparjim ed.tt, nuncvero in unum callefta atque digejia. Hag. Com>. 1738, 4». pag. m.feqq. iii 4  ?a II. BoiKHAAVt worden feheen, zodat de maag daar allengs tot in de barst toe door heen gedrongen was, en op die wijze het hart van tijd tot tijd meer en meer uit zijne plaats gedrongen hadt, De aantekening dezer Waarneeming is door sehnert bewaard geworden. Men wordt nog dikwijls in Lijken allerhande 'afwijkingen van het natuurlijk maakfel gewaar. Men weet ook hoedanig de gedaante der borst in een geraamte zijn moet; volgens het natuurlijk beloop is de grootfte wijdte derzelve van de eene zijde naar de andere, en de kleinfte van het borstbeen naar de wervelbeenderen , waardoor het hart en de longen zig vrijelijk kunnen beweegen en uitzetten , indien deze deelen wel gevormd zijn. Indien nu iemand eenige misvorming óf verdraaijing in de beenderen der borst krijgt, begrijpt men ligtelijk dat de ligging van het hart hierdoor kan veranderd worden, en dus veeleis hande ongemakken ontdaan kunnen. §. V. Over de Ongemakken die uit de ontaarting (IerVaten ontjlaan kunnen welke tot het Hart behooren. Het gebeurt niet zeldzaam bij den Mensch dat een froot gedeelte der ooren van het Hart hard wordt. Iet hart weet men heeft vier openingen, die eene bepaalde wijdte moeten hebben om het bloed te kunnen laaten in - en uit - vloeien. In deze deelen ontftaat nu zomtijds eene belemmering in de beweeging, omdat die deelen welke in den natuurlijken ftaat vaatagtig moeten zijn, door den tijd eeltagtig worden; deze eelt verandert nu zomtijds zelfs in been. Dit wordt inzonderheid in zeer oude dieren, voornamelijk in Herten en Damherten, en met een woord in alle dieren die fterke vermoeidheden ondergaan , waargenoomen, In den Mensch, die onder de langstleevende dieren behoort, is herhaalde reizen waargenoomen dat het geheele hart gaaf gebleeven was en wel bevonden vvierdt, terwijl de Vaten aan hunnen oorfprong en pind, dat is aan het hart, kraakbeenig gevonden wierdph, Zie morgagne in 'zijne Advcrjdria Anatomici. r' '" '■ Bi! •■'■5  Ziektekundige' Befchouwing van het Hart. 73 Bij de ontleeding van een Grijsaard van honderden - negen jaaren oud, die bijna altijd gezond geweest was, behalven op het eind van zijn leven , vondt men zijn geheele hart gaaf, uitgenoomen de halvemaanswijze klapvliezen van de groote flagader die kraakbeenig en onbuigzaam geworden waren , zodat zij hunne werking van klepjes onmoogelijk langer verrigten konden. Zie de Acta Lipfienfia 1730, pag. 66. De opening van de groote flagader bleef hier onbeweeglijk, dies konde het bloed uit de groote flagader in het hart tc rug vloeien. De pols was in dezen lijder ook zeer zonderling geweest, nu eens zeer groot, en dan wederom eens geheel ftilftaande. IJsfelijk is het geval dat ruisch heeft aangetekend, gelijke men in zijne Ontleedkundige Waarneemingen kan" nazien. Zeker Amfterdamsch Burger hadt eene •flfeepcadé aamborftigheid die geduurende verfcheiden jaaren aanhieldt; en eindelijk met zodanig een geweld toenam dat de Lijder als verflikte, telken reis als hij zijnen adem haaien moest, en dat zijne polsflag zo dun en klein was dat geen Geneesheer denzelven bijna konde gewaar worden; deze mensch bleef evenwel leeven , maar zijn leven was, 't geen wonderlijk fchijnt, jn twee zeer verfchillende ftaaten verdeeld; want daa leefde hij met zijne kennis cn het gebruik van verfcheiden vermoogens, dan wederom bezwijmde hij, *t welk dus beurtelingsch aanhieldt, tot dat hij ftierf; geopend zijnde vondt men zijne geheele borst vol water , en de halvemaanswijze klapvliezen van het hart misvormd en geheel beenig , zodanig dat 'er door dezelve voor het bloed geen toegang in het hart of uit hetzelve in de vaten te rug meer mogelijk feheen; hoe die mensch dierhalven heeft kunnen blijven leeven kan naauwlijksch begreepen worden. Vesalius heeft een foortgelijk voorbeeld van een hond aangeteekend, hetwelk fchijnt te bewijzen dat het hart niet anders tot het leven doet dan beweeging aan het bloed medetedeelen. Bij de ontleeding van een zeker Meisje van elfjaa* E 5 ren  74 H. Boerhaave °U? ,VOndl men he? linieer por van het: hart ge•heelenal kraakbeenig. Deze Lijderes hadt ond-r §L toeneemen der kwaal door het meer en meer ontaard ten van dit deel zo veel geleeden en zulke benauwdheden uitgeftaan dat de oorzaak haarer kwaal aan b~zweenngen in diergelijke toverijen wierdt toeeefchreéven tot dat zij eindelijk na haaren dood geopend ^Êf^S^M^ontdekt Wierdt-Zie de Morgagne verhaalt ook op eene andere plaats zijner Adverfaria Anatomica-, dat hij bij de ontleedin^ eener zeer hoog bejaarde vrouw in den linker buik van het Hart een Been gevonden had, hetwelk meer dan een dwarfchen duim dik was en volmaakt de gedaante van een halven ring hadt, aan hetzelve zat een groot gedeelte van het driepuatige klapvlies, dat geheel vleezig geworden was, vastgegroeid; het andere tegenoyerftaand gedeelte was vrij, en dat gedeelte moest dus. alleen al het bloed doorlaaten dat van de longen te rug kwam Men begrijpt ligtelijk hoe veel on^emaks deze Vrouw op het laatst van haar leven door de ontaartmg dezer deelen geleeden hadt Meerder voorbeelden van. dezen aart zijn te vinden in de MJcellaneaNaturae Curioforum, 3. Dec.'Amio 1703. pao- o en in de ASta Lipfienfia Anno 1685. pag. 45 8 f ° §. IV. Over de Ongemakken van het Hart die uit bijzondere Ziektens van de Slagaderen.en Aderen ontjiaan. In de Hiftoric van de Koninglijke Britfche Maatfchappij vindt men eene proefneeming aangetekend waarin men.een leevend dier den bovenbuik opende en hetzelve de groote vaten onder het middelrift toebondr de groote flagader namelijk in de linker en de holle' ader in'de regterzijde; dit gefchiedt zijnde, het men het dierftiLliggen en hetzelve leefde nog een geruimdn tijd zonder blijk van merkelijk ongemak; doch dezelfde proef op eene andere wijze genoomen zijnde, zodanig namelijk dat de groote flagader alleen flegts on-lifr het middelrift toegebondea wierdt en men de hol-  Ziektekundige Befchouwing van hei Hart. £5 1c ader vrij liet, vertoonde het dier aanftonds alle ver* lchijnfels van eene afgrijfelijke verflikking. Indien het' hart nu geen ander bloed ontvangen hadt als uit, de borst, gelijk in de eerfte proef, zoude het dier eeni* gen tijd lang hebben blijven leeven, maar zodra al het bloed , in de flagader onder den band bevat, door de zamentrekking derzelve tot in de aders voortgeftuwd was, ftierf het dier gelijk gezegd is in de vreesfelijkfte benaauwdheid. . • 3(1 , ■ . rïOfïl 1 bsgf;f) '■■ ' ! ,: w;blüfö Zien 'wij nu eens hoe het hart door eenig gebrek van de flagader, en eerftelijk door een flagaderbreuk, wordt aangedaan. — De Ouden hebben gezegd'dat de flagaderbreuk zodanig een gebrek in de flagader was waardoor dezelve allengs haare holligheid toeflui' tende den doorgang van het bloed belette. Zulk een ongemak kan van een bijna ongevoelig begin tot eenè verbaazende grootte aangroeijen, Hoe grooter nu eene flagaderbreuk"zij hoe grooter de belemmering der beweeging van het hart zijn moet, want dezelve brengt het "evenwigt van den wederftand des harts in de war, waardoor 'er eene golving van het bloed omtrent het hart ontftaat. Zo de beweeging des harts bij zodanig iemand door eenige oorzaak wordt aangezet, ontftaai» 'er zodanige veranderingen dat het ongelooflijk is; doch indien 'er koorts bijkoomt dan wordt de flagaderbreuk zeer fchielijk merkelijk grooter. Indien 'er ook in eene flagaderbreuk eenige rotagtigheid ontftaat, neemt deze ontaarting zeer fchielijk en zeer fterk toe. De omloop des bloeds dus door de flagaderbreuk belet wordende ontftaat 'er gedeeltelijke ftolling van hetzelve, en zo 'er zig rust en koude bijvoegen, ontftaat hier uit ligtelijk eene propagtige zamengroeijing, en zodra deze gevormd is worden daardoor dikwijls de vreemdfte ontaardngen voortgebragt; dus bewaar ik 'er eene van eene zonderlinge gedaante welke ieder een voor eene volkoomene vaatagtige zelffiandigheid houden zoude. Door deze Proppen nu bederven alle vaten zodanig dat alle deelen daar zij bijkoomen fchielijk door rotting worden aangedaan; indien zulks bij voorbeeld aan' dert arm of aan eene rib gebeurt, zo wordt zulk een deel geheel wrijfbaar en bros. De  '76 H Boerhaave . .&sy°™*g™tet ™t, de verandering van de vloei ftof, derzelver belemmerde doorvloeijing, en meer andere verfchijnfelen, worden door zulk era Bloedbron voortgebragt. Indien het nu koomt te gebeuren dat de terugftuiting van het bloed door deze flagaderbreuk eenskbps en met een gelijk geweld gefchiedt als de voortftuwiDg van het bloed uit het hart, volgt 'er dikwijls aanftonds de dood op; doch in zulk een «jeval raad ik dat men zo het mogelijk is aanftonds "eene drukking op de flagader maake, opdat het bloed met minder geweld naar de breuk derzelve gevoerd worde Ik heb ook dikwijls opgemerkt bij zeker Vreemdeling van aanzien die eene flagaderbreuk lijdt en hier o-e ftorven is , dat indien hij in zijn flaap flegts even po' dat deel kwam ge liggen in hetwelk hij het ongemak hadt, dat hrj alsdan tot ftikkens toe benaauwd wierdt Bij de ontleeding van een ander, die ook langen tijd aan dit ongemak gekwijnd hadt en daar eindelijk aan geftorven was, vondt men 'de grpote flagader wijder geworden dan het hart zelf, Indien het ook behalven door deze oorzaak door eenige andere gebeurt dat de flagader op eenige plaats digt bij het hart gedrukt wordt, voelt men flegts een® klopping in die flagader een weinig verder naar het eind derzelver toe, of van het hart af; doch zo 'er in het bovenst gedeelte der flagader eenig beletfel, welk ook, voorvalt, ontftaan dikwijls de grootfte ongemakken van het hart uit die oorzaak. Dus heeft men in de lijken van Menfchen die geduurende langen tijd de zwaarfte benaauwdheden en veele andere toevallen van belemmerden bloedloop uitgedaan hadden , dikwijls door de ontleeding bevonden dat de groote flagader aan haar opgaande eind of laagcr eenige drukking ontmoet hadt, pf dat dezelve kraakbeenig of beenig geworden was , zodat het bloed door de werking van het hart uit hetzelve gedreeven zijnde in zijne voortgaande beweeging nieq door dp werking der flagaderen hadt kunnen geholpen worden, Veele waarneemingen wegens het kraakbeen - en been-worden der flagaderen zouden hier kunnen bijgevoegd worden , die dus ook tot de gebreken des Harts, uit die der Vaten ontftaan, bl  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 77. behooren, doch dezelve kunnen bij verfcheiden Schrijvers , die van de vorming van het Been en van het Kraakbeen gehandeld hebben, worden nageflaagen, en het gezegde zij hieromtrent genoeg. Ik gaa dus over tot de gebreken der aderen. De Aderen zetten zig onk nu uit, en worden dan wederom zamengedrukt, want de uitzetting der flagaderen maakt de zamendrukking der aderen, en deze beweeging derzelver gefchiedt beurtelingsch, gelijk gemakkelijk kan getoond worden. Alle aderen hebben ook fpieren die tegen dezelve aanliggen, voornamelijk op die plaatfen alwaar dezelve ongepaard loopen; zulks ziet men onderanderen aan de dijeaderen. Bij alle vrouwen ook in welke de inwendige darmbeenaderen zodanig loopen dat de lijfmoeder die zig geduurende de zwangerheid uitzet dezelve drukke, zwellen deze aderen op, en beletten de voortdrijving van het bloed dat zij inhouden en ontvangen voor een gedeelte zodanig, dat het hart het terugvloeiend bloed niet even gemakkelijk, even fchielijk en regelmaatig, en in dezelfde hoeveelheid, ontvangen kan ; hier dooront. ftaat dikwijls eene ongeregelde beweeging in hetzelve, hartkloppingen en benaauwdheden, en gemeenlijk eene zwelling van de beenen en dijen dezer Vrouwen. Ik heb dus eens bij eene Vrouw gezien dat..de lippen haarer natuurlijke deelen uit deze oorzaak tot meer dan een vuist dikte gezwollen waren. Indien nu iemand om zodanig eene Lijderes van dit ongemak te verligten deze deelen wilde omzwagtelen, zoude zulk eene onvoorzigtige binding het bloed te veel naar het hart toedrijven; en indien zulks, gevoegd bij eene horizontaale ligging der lijderes, zeer fchielijk gefchiedde, zoude 'er eene overftelping van het hart door bloed, en dus een onmiddelijke dood , uit kunnen ontftaan, gelijk een droevig voorbeeld in 's Graavenhaage heeft doen zien,■ want het hart ontvangt door deze fchielijke toedrukking der aderen eensklaps 'meer bloed dan hetzelve bevatten en gevolgelijk wederom uitdrijven kan. N Gelijk ook de uitzetting of breuk van eene flagader door  78 H. Boerhaave door het bloed-naar het linker hart te rug te drijverij of door te beletten dat hetzelve zig genoegzaam ont. laste , eene overflelping van het Hart "en dus eene verdikking kan veroorzaaken , eveneens kan ook een Bloedprop in de groote aderen óf in het regter hart hetzelve ovei delpen en verftoppen. Men vindt eene menigte voorbeelden van dezen aart bij verfcheiden Ontleedkundige Waarneemers aangetekend, in welke de aders door deze oorzaak of eenige andere, maar die hetzelfde uitwerkfel voortbragt, bevonden wierden verbaazend uitgezet te zijn. Zeker Man hadt zeer langen tijd eene Dolheid gehad, aan welke hij na veelerhande elenden uitgedaan te hebben eindelijk dierf; het lijk ontleed wordende vondt men veele ontaartingen , en onder anderen de holle ader zodanig uitgezet en verwijd dat men 'er gemakkelijk twee duimen naast eikanderen konde inbrengen; van deze verbaazende wijdte, die eens zo groot was als dezelve natuurlijk moest zijn, konde men ondertusfehen geene andere oorzaak ontdekken dan eene zekere hoeveelheid lugt die aldaar beflooten gevonden wierdt. Zie de Acta Med. Berolinenjia, Vol. VII. In het lijk van een anderen lijder die ook aan eene Dolheid gedorven was vondt men de bloedvaten zeer derk door. bloed uitgezet, en de holle ader in het bijzonder nabij het hart tot een zeer groot gezwel geworden, en omtrent twee oneen dik klonterig bloed bevattende; in het hart wierdt 'er ook wat van gevonden, maar niet zo veel als in de gemelde ader. Deze lijder hadt geduurende zijn elendig leven allervreesfelijkde hartkloppingen en benaauwdheden uitgedaan , waarvan hij door geen ander middel eenige verligting konde krijgen als door eene aderlaating; doch deze op het laatst ook geen baat bijbrengende was hij eindelijk aan deze kwaal gedorven. ' Hit alle deze voorbeelden ziet men dat het hart, fchoon in zig zeiven gezond en gaaf zijnde, door deontaarting en ongemakken van de flagaderlijke en aderlijke bloedvaten» zeer erg kan worden aangedaan. §. va  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 7#" §, VII. Over de ziektens van het hart Me uit ongemakken der Hersfenen en uit die der Zenuwen van het Hart ontftaan kunnen. Wij koomen hierop een allermoeïelijkst onderwerp» zo wel in Theorie als in de Praktijk der Geneeskunde. Men weet in het algemeen dat de zenuwen, noodzaakelijk zijn tot de beweeging aller fpieren. Indien nu de zenuwen die naar en door een of meer fpieren loopen door eenig gebrek of ongemak worden aangedaan , zijn deze fpieren niet langer in ftaat hunne werkingen of in het geheel, of ten minften niet dan onvolmaakt , te volbrengen. Het gebrek dezer zenuwen ondertusfchen , en vooral derzelver oorzaak , blijft dikwijls, ja meest altijd, onbekend, en openbaart zig niet dan door zijne uitwerkfelen. Men ziet dus dikwijls dat 'er in zommige fpieren eenig ongemak, eene verlamming, eene verftijving, eene kragteloosheid, eene beeving, enz. beftaat, fchoon de lijder voor het overige volmaakt wel fchijne, en zelfs aan het gebrekkelijk deel geen uitwendig ongemak te zien zij. Ik heb dus een man gekend, die voor het overige zeer welvaarende was, maar die zijn arm niet konde gebruiken dan met eene geweldige beweeging en beeving van denzelven; een anderen, ook voor het overige zeer welvaarende , in het midden van zijn leven, zonder voorafgaande ziekte, wiens hoofd eensklaps door eene beeving wierdt aangetast, zodat hetzelve onophoudelijk fchudde, behalven in den flaap; en eindelijk een. andeir die over ftraat gaande een arbeidsman van het dak van een huis hadt zien nedervallen, waardoor hij zodanig verfchrikte dat zijn hoofd begon te fchudden , fchoon hij voor het overige geen ongemak kreeg, maar dat hij van dat oogenblik af wel een tagtigjaarige grijsaard geleek zodanig fchudde zijn hoofd onophoudelijk. ; Eveneens nu als eenige andere fpier in zijne beweeging belemmerd wordt zodra de zenuwen van denzel. ven door eenig ongemak worden aangedaan, op dezelfde wijze Jijdt ook het hart wanneer de zenuwen . dis  $0 H. B O E R H A A V E die naar Hetzelve loopen op eenigerbande wijze bete-digd worden; doch niet alleen wanneer deszelfs bijzondere zenuwen gewald worden aangedaan, maar ook wanneer de hersfenen beledigd worden; want het Kart wordt vooreerst door eenige belediging der kleine hersfenen in alle zijne werkingen gehinderd, en indien allewerkingen van de kleine hersfenen ophouden, zo houden ook alle levenswerkingen en het geheele leven op (a),en dan ontftaat 'er op die wijze eene volkoomene verlamming van het Hart. Indien alles in ons lighaam blijven konde gelijk het nu is, en de klei-ne hersfenen alleen volkoomen vernield wierden, zo zoude het hart eensklaps ftilhouden, en het leven gevolgelijk op een oogenblik uitgebluscht zijn. Dit uitwerkfel nu weet men dat veroorzaakt wordt, vooreerst door eene groote wond van dc kleine hersfenen, die maakt dat alle derzelver verdeelingen naar de verfchilJendc levenswerktuigen in eens worden afgebrooken, en dus dc dood eensklaps voortgebragt wordt; en ten anderen eene fterke drukking of'persfmg op deze hersfenen. Zeker beroemd man in Frankrijk ftierf aan eene Beroerte (<0 Boerhaave weet men dat van meening was dat de groote of voorfte hersfenen eeniglijk dienden voor alle verftaudelij'ke werkingen of voor alle de werkingen van den geest, terwijl de agterfte of kleine hersfenen daarentegen alleenlijk voor de levenswerkingen, dat is voor die vërrigtin* gen van welker geregelde uitvoering het leven afhangt, dienden. Zie zijne Injlitut. Medic. §. CCLXXIH. Op deze meening nu fchiint de uitdrukking in den text gegrond te zijn ,, dat indien de werkingen van de kleine hersfenen ,, ophouden ook het geheele leven ophoudtDit gevoelen is ondertusfehen door verfcheiden drangredenen grondig te wederleggen en heeft ook reeds een geruimen tijd geleeden zijn gezag verlooren, Zie hetzelve onderanderen opgeloscht bij den Hooggel. marherr Praeleïï. in h. boerhaave Infi. Med. Tom. II. 375, $51 feqq, £f 592» welke plaats meest alle de drangredenen en bewijzen bevat, welke bij andere en verfchillende Schrijvers tegen dit gevgelen aangete* Jasnd gevonden worden.  Ziektekundige Befchouwing van het Hart, 8r roerte die zo geweldig aankwam als men 'er ooit eene gezien heeft , want op een en hetzelfde oogenblik hielden alle in- en uit-wendige zintuigen en vermogens van den geest niet alleen op, maar tevens ook alle levenswerkingen, zodat hij plotfelijk en als van den donder getroffen dood nederviel. Het lijk wierdt naaiden beroemden ontleeder duverney gebragt-die hetzelve opende, en het hoofd , de flagaders, de aders , het hart, en alle andere deelen volmaakt gaaf bevondt; maar toen hij aan de agterhersfenen kwam zag hij dat de kleine hersfenen niet alleen gantsch overflelpt van bloed waren, maar ook dat zij het bloed naar de groote hersfenen hadden doen te rug vloeien , zodanig dat ook een groot gedeelte der groote hersfenen vol bloed gevonden wierdt. Men heeft ook zeer dikwijls opgemerkt in de opening van lijken dat de hersfenen zo flap van maakfel waren dat dezelve geheel vol met waterblaasjes zaten, waar uit verfcheiden ziektens en ongemakken, ook in de bewceging van het hart en den omloop van het bloed, ontftaan waren, waarvan men de reden bij het leven van den Lijder te vergeefsch hadt nagefpeurd. Men weet ook dat tedere en aandoenelijke Liedea dikwijls in flaauwte vallen door fterke reuken , door aandoeningen , ja door enkelde verbeeldingen en hersïenfehimmen waarmede zij hunnen geest fterk vervuli hadden. Welke is nu de oorzaak van dit verfchijnfel ? niets anders dan de opgefchorte werking van het hart uit de belediging der hersfenen en de zenuwen van. hetzelve voortgekoomen. Dikwijls ontftaat ook eenig gebrek in de werking eö beweeging van het hart uit eenige belediging van het verlengde hersfenmerg, dat is van die vier verlengingen van de groote en kleine hersfenen dewelke in eenen kolom zamenloopen. Men begrijpt immers ligtclijk dat alle werkingen waarvan het leven en het denkend vermoogen afhangen, nooit grooter gevaar loopen dan wanneer dit verlengde hersfenmerg, waaruit zulk een. groot getal zenuwen voortkoomt, beledigd of gekwetst Kabinet. II. Deel. .F wordt j  %2 H. Boerhaave wordt; en wanneer men dit naargaat dan ziet men duidelijk waarom 'er dikwijls zulke groote verwarringen in dc verfcheiden Syftemata van het lighaam ontftaan, wanneer dit deel eenig geweld wordt aangedaan; in de hoogde trappen van dolheid uit ontfteeking der hersfenen gebooren, voelt men dikwijls dat de pols eensklaps ft.il ftaat, zo dat de lijder als dood fchijnt, doch dat dezelve ook eensklaps wederom begint voortteflaan. Men ziet hier door duidelijk dat het ligtelijk gebeuren kan dat de vaten door eenige drukking van dit deel kunnen belet worden hunne werking te verrigten. Ik koom nu tot de zenuwen van het hart zelf, want deze moeten ook wel degelijk in acht genoomen worden , nademaal de beweeging van het hart (voor een gedeelte) van dezelven afhangt, en zij uit de hersfenen voortkoomen; want de (voornaame) zenuwen die naar het hart loopen, en die tot de beweeging van het hart medewerken, is een tusfchenrib-zenuw, en een zenuw van het agtfte paar der hersfenen. Onder de eigenfchappen die tot alle zenuwen in 't algemeen behooren, behoort ook deze, dat zodra eene zenuw op eenige plaats eene beweeging of aandoening ontvangt, deze beweeging zig aanftonds door alle de takken van dezen zenuw verfpreidt. Eene andere eigenfchap is dat 'er dikwijls flegts de belediging van een kleinen zenuw vereischt wordt om groote ongemakken voorttebrengen. Dus verwekt de belediging vaneen tand-zenuw bij voorbeeld, gelijk ieder weet, dikwijls bijna ondraaglijke pijnen , terwijl de zenuw van een baktand daar dezelve den tand ingaat niet grooter is dan een hair of een zeer fijn naaldje. Gelijk nu een klein geweld dateenigen zenuw, welken ook, wordt aangedaan, in ftaat is een zeer groot uitwerkfel, en dat van veel gewigt en zelfs gevaar kan worden, voorttebrengen, zo volgt hier reeds uit, dat die zenuwen van het hart dewelke uit het hoofd door zeer naauwe gaten en naast bloedvaten heenloopen, en die dus ligtelijk gevaar loopen van door dezelve gedrukt en beledigd te worden, ook door die oorzaak eenige  Ziektekundige Befchouwing van het Hdr1. 8 % eenige ongeregeldheid in de beweeging van het hars moeten in ftaat zijn voort te brengen. Dus gaat het agtfte paar zenuwen door het gefcheurde gat van derf bodem des hersfenpans het hoofd uit, en loopt te zamen met de inwendige halsflagader en de binncnfte halsader , als in eene fcheede beflooten, voort, zodat indien deze vaten te vol bloeds zijn zij dezen zenuw kunnen drukken en dus het hart voor eenen tijd als lam maaken of ten minften in zijne werking hinderen; en de Gcneesheeren hebben nog verfcheidenerhande andere' ongemakken opgemerkt dewelke' in het hart ontftaan kunnen door de belediging of kwetfing dezer zenuwen door eenige oorzaak ; de voornaamfte nu dezer oorzaaken in het algemeen zijn: eene uitwendige drukking door eenige uitwendige kragt buiten het lighaam ; een' medegedeelde Ichok door den fterken flag der ncvcnsloopende bloedvaten; eene prikkeling door eene kwaadfappigheid van vogten die de vaten en vaste deelen verknaagt; en eindelijk eene geweldige en ongeregelde beweeging van eenige fpieren. En hoe veele fpiererê aan den hals zullen niet dit uitwerkfel voortbrenger} kunnen. §. VIII. Over de vngemakken van het Hart die door driften en andere gemoedsaandoeningen kunnen voortgebragt worden. Èene menigwerf herhaalde ondervinding heeft doen zien dat verfcheiden driften het geheele lighaam zodanig kunnen aandoen en zulke veranderingen in hetzelve' voortbrengen dat daar de zwaarfte en onverwagtfte üitwerkfels door ontftaan kunnen. Dus brengen dezelve ook dikwijls verhinderingen in de .beweeging van: het hart voort, terwijl alle andere verrigtingen des geheelen lighaams naar behooren fchijnen voorttegaan ;en die verhinderingen worden in de beweeging van gemelde werktuig voortgebragt langs wegen dewelke ons» voiftrektelijk onbekend zijn. Niet alle werkingen van den geest ondertusfcheri' brengen fterke of merkbaare veranderingen voort in de beweeging. van het hart: de werkingen vaa; onzen wüy ö F 2 va*  84 ■' H. Boerhaave van ons oordeel, van ons vernuft, met een woord de meefle werkingen van ons denkend vermoogen, hebben daar niet veel invloed op, ten zij dezelve met eenige drift gepaard gaan. Obk kunnen dezelve voor eenigen tijd geheel if.il houden terwijl de, beweeging van het hart daarom eveneens voortgaat. Geduurende den flaap, bij voorbeeld, althans wanneer dezelve gerust en diep is, heeft een mensch geene denkbeelden, geene aandoeningen van gemoed, en evenwel eene gelijke, bedaarde, goede, beweeging van het hart, die, fchoon langzaam , egter genoegzaam is tot volbrenging van alle de werkingen die geduurende den fiaap noodig zijn. Zommige gemoedsaandoeningen nu werken zodanig dat zij de beweeging van het hart belemmeren, vertraagen, en zwakker maaken, terwijl zij tevens de doorwaasfeming (tuiten. Zodanige zijn de droefheid , rouw, zorg, en bevreesdheid. Indien iemand verkwijnt van liefde worden zijne hart - en pols - flag langzaamer en naamver; indien iemand het verlies van een bloedverwant of vriend betreurt, of met eenige aanhoudende vrees vervuld is, wordt zijn lighaam allengs zwaarer door het beletten der doorwaasfeming en het vertraagen van den bloedloop, terwijl de zenuwen van het hart door deze aandoeningen, zonder dat men weet op welk eene wijze, worden aangedaan. Eene beltendige treurigheid, zegt Sanciorius in zijne Geneeskundige Wcegkunde, bederft allengs eene goede gelteldheid van het hart; en de rouw en droefheid maaken de beweegingen des harts bezwaarlijk. Doch de uitwerkfels van deze foort van neerzettende gemoedsaandoeningen, zijn langzaam en zelden zo gevaarlijk. Verfcheiden anderen daarentegen gelijk de vreugd, de toorn , en alle de opwekkende driften, zetten den omloop des bloeds aan, verfnellen de bevveeging des harts, bevorderen de uitwaasfeming en maaken het lighaam ' ligter. Van alle deze opwekkende gemoedsaandoeningen nu werken 'er geene met meer nadruk op het hart dan de twee reeds genoemde, de vreugd namelijk en de toorn.  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 85 toorn. Hier van zal ik eenige bewijzen aantekenen. Het zal niet noodig zijn eene omfchrijving van de vreugd of blijdfchap tè maaken. Wat dezelve zij weet ieder die geen volftrekte Menfchenhaater is; indien men zig zeiven nu vraagt wat 'er gebeure wanneer deze aandoening in ons gemoed plaats heeft, moet men bekennen zulks niet te weeten, en evenwel brengt dezelve fteeds zeer aanmerkelijke , zomtijds zelfs zeer geweldige, uitwerkfelen op het lighaam voort. De waarneemingen door sanctoriüs met zijnen fchaal genoomen toonen dit even zeeker als klaar. Hij heeft omtrent de uitwerkfelen dezer aandoening onder anderen beweezen, dat het lighaam van een mensch door de vreugd ligtcr wordt; dat men in deze aandoening gemakkelijk uitwaasfemt , en ligte vlugge vogten kwijt raakt , terwijl daarentegen de droefheid het lighaam zwaar, log, en kragteloos maakt; dat eene' maatige vreugd alle affcheidingen bevordert, de zweetgaten opent, eene overvloedige doorwaasfeming en ontlasting van zwaare ftoffen waarmede de vogten anders belast blijven voortbrengt, en eene gelijke geftaadige beweeging van hec hart en omloop van vogten veroorzaakt. Even zo heilzaam nu en bevorderlijk ter gezondheid als eene maatige en geftaadige vreugd is, zo nadeelig is eene onmaatige en geweldige blijdfchap voor het geheele geitel en alle de levenswerkingen; zulks.be- wijzen veelvuldige waarneemingen en de proeven van denwelgenoemden sanctoriüs. Deze weegkundige heeft immers aangetoond dat eene onmaatige blijdfchap zo wel het nuttige als het nuttelooze uit het lighaam uitdrijft; dat eene onvoorziene fterke blijdfchap meer nadeel aan de gezondheid toebrengt dan eenige ziekte; dat eene aanhoudende of geweldige blijdfchap den flaap belet en de kragten uitput; met een woord dat eene fterke en fchielijke vreugd, even gelijk eene geweldige droefheid, het lighaam ziek, en de beweeging des harts , ongeregeld, maaken kan. Elk een weet ook het geval van die Spartaanfche Vrouw F 3 die  f,<5 H. Boerhaave die gehoord hadt dat haare zoons in den oorlog waren omgekoomen, en die, toen zij dezelve uit den oorlog te rug zag koomen , in derzelver omarmingen den geest gaf. Het verlangen kan ook geene mindere fterke uitwerkfels voortbrengen, sanctoriüs heeft reeds gezegd dat verliefde gepeinzen met droefheid verzeld de doorwaasfeming in dier voegen verhinderen dat het dikfle gedeelte der uitwaasfeming-ftof binnen het lighaam beflooten blijft, dewelke eene koude in het hoofd en zwaare hartkloppingen kan voortbrengen. Vat er heeft ook in de Mijcbll. Nat. Curios Dec. III. Anno 9. &f 10 , pag. 293, een geval bijgebragt van een Peensch Soldaat die dol verliefd was op zeeker meisje, en. met alle kragt bij haar aanhieldt om het vermaak van eene nagt te erlangen. Na dat hij haar hierom op zekeren dag wederom ernftig gebeden hadt begeeft hij zig naar huis en naar bed; doch niet in flaap kunnende koomen, fpringt hij wederom het bed uit en begeeft zig naar haar "toe, haar nogmaals biddende zijn geluk niet uit-; teftéHen, hetwelk zij wederom weigerde , waarop hij pnder het geeven van een fterk geluid doöd voor haare voeten nedervicl. Het lijk geopend wordende, vondt men het hoofd en alle de ingewanden gaaf, maar het hartzakje befchouwende'zag men dat'hetzelve fterk uitgezet was, en-,toeii men hetzelve opende vondt men dat het' vol bloed was, zonder dat men eenige de minfte wond aan het hart befpeuren konde, zodat men met reden befloot dat de vaten van het hart 'door den geweldigen'aandrang des bloeds zo fterk waren uitgezet geworden dat dezelve door eene eenvoudige verwijding zonder breuk bloed in plaats van een dunnen wateragtigen waasfe'm hadden doorgelaaten, en aldus eene doodelijkc'overftelping en verftikking vaq het hart voortgebragt. Een geweldige toorn doet insgelijks hetzelfde. jïarvey verhaalt het geval van een man die door zijne dapperheid van geest en arm uitgemunt hadt, en die van een vorftelijk perfoon eenige belediging ontvangen hebbende welke hij niet konde wreeken , daarom vcrpligt was zijnen toorn geheel in zijnen boezem op  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. %?■ te fluiten; naar huis gegaan voelde hij zig ten uiterften benaauwd en ongemakkelijk , leefde eenigen tijd clendig, en ftierf niet lang daarna. Zijn lijk geopend zijnde vondc men zijn hart, de holle ader, de ooren en de boezems verbaazend uitgezet. Hier uit blijkt het dat indien de gramfchap beflooten blijft en zig niet ontlasten kan, het hart daar door fterk aangedaan wordt. 'In alle hypochondrieke en hyfterieke perfoonen ziin de zenuwen ook zodanig gefteld , dat flegts zeer geringe gemoedsaandoeningen zeer groote veranderingen in het lighaam te weeg brengen. Hoe veele toevallen ziet een Geneesheer niet dagelijksch bij zodanige Lijders en Lijderesfen voortgebragt door eenig. onaangenaam woord, eene ligte ontroering van vreugdof droefheid, eenigen fchrik of onfteldtenis ? Uit alle deze gevallen nu blijkt genoegzaam hoe veel invloed* alle driften en gemoedsbeweegingen op den omloop der vogten en de werking van het hart hebben, ja zo dat dezelve een mensch eensklaps uit het leven tot den dood doen overgaan. i ix. Over de ongemakken van het Hart die door pijn ontftaan kunnen. ■ . Eene allerfterkfte pijn fchijnt ook het hart eveneens te kunnen veranderen als eene geweldige blijdfchap; zodanig eene allergeweldigfte pijn koomt zomtijds uit een darmkink voort, en wel binnen weinige oogenblikken , gelijk ik eens gezien heb. Zeker koornmaaier namelijk , een zeer gezond en fterk man , des nagts liggende te flaapen, wordt eensklaps wakker met de hevigfte pijnen, veroorzaakt door een darmJonk; deze pijnen hielden fteeds met dezelfde_woede geduurende twee uuren agter een aan, waarna hij ftierf; Des avonds te voren hadt hij niet dan brood en melk •eegeetcn , en een glas bier gedronken. Zeker Muzikant , die langen tijd een breuk gehadt hadt fchoon voor het overige ook een zeer fterk man, koomt des avonds F 4 vvel  SS H. Boerhaave wel te huis, hoewel zijn breuk was uitgefchooten; de breuk wierdt cndertusfchen langzaamerhand grooter en zoo verwoed pijnlijk, dat de Lijder dien zelfden nagc ftierf. Een ander wierdt door een ontfteekenden Persloop aangetast , die hem in zeer korten tijd zo vreeslijk deedt lijden, dat h;j fchielijk ftierf, zo veel ik kan nagaan enkeld van pijn. Indien wij nu eens de werking van vergiften op het menfchelijk lighaam befchouwen, ontmoeten wij geene minder fterke en fchielijke uitwerkfelen. Indien dat allergeweldigst vergift, het Rottekruid, in de maag van een lijk wordt ingebragt doet het daar geene de rninfte uitwerkfelen op. Het is dierhalven niet door eenige werktuigelijke of fcheikundige kragt dat dit vergift werkt, maar enkeld door de zenuwen van de maag op zulk eene wijze aan te doen dat 'er eene allergeweldigfte pijn uit ontftaat, want geproefd wordende heeft hetzelve flegts eene ligte zamentrekkende kragt uit welke men deszelfs werking even weinig verklaaren kan ; maar inwendig maakt hetzelve, behalven de hevige pijn, nog zwelling, zodanig dat het lighaam als barst, en de dood ligtelijk volgt. Indien zodanige menfehen die door dit vergift omgekoomen zijn, geopend worden, vindt men niets dan een klein gedeelte van de maag doorgeknaagd, en het fchijnt dat de dood volgt zodra het gift tot de zenuwen gekoomen is die door het binnenfte van de maag heenloopen; een fterk bewijs voor het verwonderlijke verband dat tusfehen de maag en het hart plaats heeft. Dit verband, dat zeer wezenlijk beftaat, en deze gevoeligheid der maag, om het zo te noemen, is ook reeds oudstijds opgemerkt geworden, zodanig zelfs dat verfcheiden Geneesheeren alles aan de maag hebben toegefebreeven zonder het hart eenig gebied over het leven toeteftaan; dus heeft de groote van helmont reeds gezegd dat de oorfprong des levens in de maag zit; • en wel omtrent den krop van de maag, omdat de zenuwen zig daar ter plaats met zeer veele en aanmerkelijke takfehietingen door de maag verfpreiden, en omdat eenige zwaare prikkeling van de maag, vooral daar ter plaat», eene algemeene beroering in het geheele  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 8f*. heele geflel en het dierlijk leven voortbrengt, g a l enus zeide ook reeds: De oude Geneesheeren noemden den krop van de maag het hart; en dit hebben zij gedaan om de zwaare en gevaarlijke toevallen welke eene geweldige prikkeling van de maag kan voortbrengen , en waardoor tevens het hart aangedaan wordt; want zodra- de fijne gevoeligheid van de maag eenige bijtende of fteekende aandoening gewaar wordt, deelt zij dit aanftonds aan het hart mede. En aretaeus heeft gezegd dat de rotting van een kwaadaartigen zweer omtrent de maag of borst zittende zo nadeelig is voor het hart en de longen dat zij dezen rottigen damp. en fcherpe uitwaasfemingen niet kunnen verdraagen zonder gevaar van het leven. Hippocrates geeft ook op verfcheiden plaatfen diergelijken te kennen, fchoon hij de zitplaats van den bezielenden geest in den linker buik van het hart fielt, van waar die, zegt hij, zijn gebied over het geheele leven uitftrekt. §. X. Over de ongemakken van het Hart door eenig gebrek in de vogten ontftaan. Ik zal hier de vogten befchouwen voor zo verre zij het bloed uitmaaken en in hetzelve bevat worden, en dus in ftaat zijn eenige verhindering in de beweeging van het hart voorttebrengen , door den behoorlijken omloop van het bloed meer of min te veranderen, want dit is het eerfte uitwerkfel van alle gebreken die in het bloed beftaan, het zij dat die verandering beftaat in verfnelling vertraaging of ongeregelds beweeging. Alle de gebreken nu der vogten of des bloeds die deze uitwerkfelen op de werking van het hart kunnen hebben , koomen voornamelijk uit op: vooreerst de te groote dikte , ten tweeden de te groote vloeibaarheid, ten derden de te groote fcherpte", en ten vierden, de vermenging van vreemde zclfftandigheden met het bloed. Vooreerst en voornaamelijk zal ik hier van de te groote dikte van vogten fpreeken, wanneer het bloed namelijk die dikte verkrijgt, welke de beweeging van het hart verhindert. Deze koude taaie lijmerige dikte kan fchielijk ontftaan uit de vermenging van de dunfte F 5 Lyn>  0Cr- H. BöERHAAvE Lympha met het bloed, hetgeen in het eerst tegenItrijdig toefchijnt; maar dat zelfde dunne vlugge water hetwelk onzigtbaar doorgewaasfemd wordt, kan niet alleen in een taaien dikken flijm , maar zelfs in een dikken leeragtigen korst of klomp veranderen, dewelke' geheelenal verfchillend is van ons bloed, en daarmede vermengd zijnde, hetzelve geheel ongefchikt maaken kan voor den omloop. Wanneer bij 'voorbeeld de oogen van een mensch gezond zijn geeven zij den Geneesheer een blijk van de gefteldheid des geheelen lighaams; zij zijn evenwel met geen vel bedekt , en daar loopen kleine vaatjes door heen, die voor het vergrootglas fchielijk zigtbaar worden, en door welke, als zijnde flegts met een dun vliesje bedekt, als men de oogleden een weinig buitenwaards keert, men het bloed gemakkelijk kan zien doorvloeien. Hier uit hebben de Geneesheeren zo veel licht yerkreegen dat zij nooit een zieken verlaaten zonder hem de oogen befchouwd te hebben. Indien dat oog alsdan volmaakt gezond en op geene plaats gekwetst is, wordt 'er een wateragtig vogt in afgefcheiden dat zo dun is en in zulk eene kleine hoeveelheid dat bet door eene fterke uitademing daar tegen geheel verfpreid wordt; maar zodra datzelfde oog eenigzins ontfteld raakt, wordt die waasfem zo veel dikker en in eene zo veel grootere hoeveelheid afgefcheiden, dat 'er eerst een helder water uit het oog loont; hetwelk egter in den beginne nog zagt is, doch fchielijk fcherper en dikker wordt, als wanneer eene dikker (lijmerige fnotagcige (tof uit het oog begint té loopen, en deze ftof wordt ook wederom in het kort zo dik dat 'er eene korrelagtige wrijfbaare drooge ftof in de hoeken der oogen uit ontftaat, en dat dezelve van binnen zodanig taai en kleevend wordt dat men het oog niet Mnger anders dan met de vingers openen kan. Hetzelfde gebeurt in den neus, welken de Ouden, om de nabijheid derplaatfing, voor den verlaatbak der vuiligheden van de hersfenen gehouden hebben. Dit is ondertusfchen zeeker, dat in de neusgaten even als in de oogen, met eene maatige warmte, een onzigtbaare'dunne wateragtige damp afgefcheiden wordt, welke door de koude ver-  Ziektekundige Befchoumng van Ut Hart. gr -verdikt wordt, waaróm wij des winters den adem zién kunnen welken wij onzen neus en mond uitblaazen ; doch indien eene te fterke koude deze deelen treft, zo doet zij uit den neus eerst een wateragtig en daarna een fnotagtig vogt loopen, enkeld door het derwaards voeren van dunne wateragtige vogten uit andere deelen des lighaams en het verdikken des natuurlijken damps, welke uit den neus voortkoomt, Indien dus iemand verkouden wordt voelt hij aanftonds eenige prikkeling in den neus en eene lekking of drupping van een dun water uit denzelven. Hetzelfde heeft ook plaats omtrent den mond. in dezen wordt ook een foortgelijke waasfem, zijnde de dunfte deeltjes van een wateragtig vogt, uitgedampt, dewelke onzigtbaar blijft wanneer de mensch gezond en de lugt gemaatigd warm is; maar zo dra de lugt verkoudt, wordt deze waasfem zodanig verdikt dat dezelve zigtbaar wordt hoewel nog in de gedaante van een waasfem; indien de mensch verkouden wordt, dan wordt hij ongefteld, dan wordt de tong beflaagen, flaan de tanden aan, en ontftaan 'er vuiligheden in de hoeken van den mond; hier uit kennen de Geneeskundigen de noodzaakelijkheid om de tong te befchouwen, want zodra het gemelde dunne vogt ecnigzins begint te verdikken, verandert ook de kleur en is zulks een blijk van eenige ongefteldheid. De zelfde ongezonde verdikkingen van vogten kunnen Ook in de lever, het alvleesch, de pisleiders , de blaas, de pisbuis , in de lijfmoeder, en in de geledingen, voortgebragt worden. Het hart nu heeft om zijne werking te volbrengen een zeer dun- eh vloeibaar bloed noodig, dat gemakkelijk door de kleinfte buisjes en dus ook door de kroon* vaten van het hart vloeien kan. Indien nu het gezegide ongemak van lijmerige verdikking in de vogten en het bloed plaats heeft, ontftaat 'er de grootfte traagheid in derzelver omloop en in de werking van het hart. Zulk eene vertraaging na kan door eene te groote warmte zo wel als door eene te fterke koude ontftaan. Een dier dat met koud bloed voorzien is kan door de hitte van den zomer en de aangezette beweeging zijper traage vogten fchielijk om het leven raaken. Hetzelfde  9$ H. Boerhaave zelfde gebeurt ook bij den mensch. . Hoe dikwijls ontftaan 'er niet in den zomer vreesfelijke longontfteekingen alleen uit deze oorzaak , ja hoe dikwijls koomt hier eene Lethargie uit voort, wanneer het Hart namelijk door de verdikking en uitfpanning van het bloed niet langer in ftaat is hetzelve behoorlijk voort te drijven. , Eene andere oorzaak van belette werking van het hart door verdikking van de vogten is de ontfteeking van het bloed- Deze uit verfcheiden oorzaaken gebooren, heeft altijd ten gevolge eene aanmerkelijk grooter verdikking van hetzelve , door de zamcnpersfing der beginfelen van hetzelve tegen malkanderen ontftaan, door deze te fterke drukking wordt het dunne gedeelte afgefcheiden en het dikke blijft overig. Dit zien wij ook aan het bloed dat door de opening van eene ader afgelaaten wordt , want al is hetzelve zeer vloeibaar wanneer het afloopt, zo fcheiden deszelfs beginfels zig tog van een zodra het ftil ftaat, en het dikke gedeelte hegt zig aanftonds te zamen ; hier ■uit blijkt welk eene fterke geneigdheid tot zamengroeijing 'er in het bloed plaats nebbe, en gevolgelijk dat het "ligtelijk eene te groote dikte verkrijgen kan, -voornamelijk zodra het door eenige oorzaak niet met ,de behoorlijke (helheid omgevoerd wordt. Zodra nu het bloed ook niet meer zijne behoorlijke vloeibaarheid heeft vermeerdert, het hart nog van oogenblik tot oogenblik deszelfs verdikking en zamengroeijing; want deszelfs tegenwerking wordt fneller en fterker. Hier door wordt ook de omloop des bioeds door de longen aangezet, en de ademhaaling gevolgelijk fchielijker , ■de pols wordt daarenboven fnel vol en hard, en de hitte des geheelen lighaams merkelijk vermeerderd; alle welke" verfchijnfelen, reeds uit eene ontfteekende verdikking des bloeds gebooren, dezelve nog daarenr boven elk oogenblik erger maakt en aanzet. saomé. -'x- tifó-j ,iooh > n \l ;v;-ïi3«rn'av s-;-.. •IvS §. XI. Over  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 93 §. XI. Over de ongemakken van het Hart, door een Bloedprop in de groote Vaten veroorzaakt. Onder die ongemakken of ontaartingen der vogten die de werking van het hart inzonderheid kunnen belemmeren , behooren vooral de zamengroeijingen des bloeds tot bloedproppen , waarvan swammerdam eene zeer volledige en fraaie befchrijving gegeeven heeft, en die eene zeer verborgen hardnekkige en verfchrikkelijke, fchoon dikwijls langzaam toeneemende, kwaal voortbrengen : want ik noem dit ongemak eene verborgen kwaal, nademaal geen Geneesheer tot nog toe met zeekerheid kan bepaalen wanneer 'er een bloedprop voorhanden is ; ik noem hetzelve hardnekkig , omdat het zeldzaam kan overwonnen worden ; en vcrfchrikkelijk , omdat deszelfs uitwerkfelen altoos zeer benaauwd , fteeds gevaarlijk en meestentijds eindelijk doodeüjk, zijn. Wat de oorfprong dezer bloedproppen betreft dezelve is gemakkelijk te verklaaren: Indien namelijk het bloed in een leevend gezond mensch een korten tijd door eene of andere oorzaak in de groote vaten ftil ftaat, wanneer iemand bij voorbeeld in het water valt en daar eenige oogenblikken inblijft , of door eene fpanning , door een fchrik, door een geweldigen toevoer van bloed naar het hart, een korten ftilftand van bloed in deze vaten ondergaat, en daar flegts eenige grove bloeddeeltjes blijven zitten, zo zetten zig daar geduurig op nieuws anderen aan vast, en maaken deze zamengroeijingen, deze bloedproppen , in de groote vaten nabij het hart, ja zelfs in deszelfs boezems en ooren ; ja deze bloedproppen veranderen dikwijls in eene vlokagtige vezelagtige zeifftandigheid , gelijk meer dan eene ontleedkundige Waarneeming getoond heeft. Deze algemeene befchouwing doet den oorfprong en de vorming van den bloedprop reeds begrijpen; de volgende aanmerkingen zuilen nog duidelijker doen zien hoe en wanneer dezelve in het hart ontftaan kan, welke deszelfs oorzaak zij, en door welke omftandighedea dezelve aangroeie. Voor  H H. Boerhaave Voor eerst blijkt het duidelijk dat al bézit heï bloed alle noodige goede eigenfchappen, en het e^ter niet met de noodige beweegende kragten voortgeduwd wordt , hetzelve alsdan ligtelijk moet opeengepakt worden Het b ijkt ook eveneens uit de openinVvara alle hghaamen die aan. ontfteekende ziektens geftoryen zijn in welke fteeds bloedproppen gevonden worden , dat zodra het bloed dat in het leevend lighaam bevat is, een oogenblik ftilleftaac, hetzelve aanftonds klontert; en zodra 'er eens eene klonteragtigheid ontftaan is, gefchiedt 'er eene fcheiding tusfehen het zamengegroeide en niet zamengegroeide gedeelte , het laatfte blijft omloopen, en het eerfte wordt geduurig vermeerderd met het zamengroeiend of ligt ftollend gedeelte van het bloed dat geduurig op de plaats aankoomt alwaar de oorfprongelijke ftolling begonnen is j hier uit blijkt wederom dat het bloed in het lighaam een vermogen en eene geneigdheid tot zamengróeijing heeft. Buiten het lighaam heeft dit eveneens plaats gelijk gemakkelijk te toonen is; het is bij voorbeeld bekend dat wanneer het afgelaaten bloed van iemand die eene borstontfteeking heeft in een bekken ontvangen wordt, hetzelve zig reeds aanftonds vloka°tig. vertoont, hetwelk geduurig meer en meer toeneemt tot hetzelve eindelijk aan den rand van het bekken vast gaat zitten en m eene vaste zeifftandigheid verandert; wanneer nu in een leevend lighaam deze fcheiding van het vloeibaare en het vaste gebeurt, moet natuurlijkde zamengroeijing en vergrooting van dat vaste nog fchiehjker en fterker vermeerderen nademaal de beweeging van de flagaderen deze proppen nog geduurig vaster in een drukt, en het dunfte vloeibaarfte gedeelte daar affcheidt. De einden van de longenflagader zijn ook gelijk meff weet bij uitneemendheid eng; deze moeten ondertus-fchen dc bloedbolletjes doorlaaten; indien dezelve nu te grof of te dik zijn zo moeten die daar voor blijven ftil ftaan; hier door koomt het dat de longenflagader' meer dan eenig ander bloedvat gelegenheid geeft tot bloedproppen, te meer dewijl de beweeg ng van omloop in hetzelve allerfterkst is ; om dezelfde reden heeft dc  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. g$ de noodzaakelijkheid van een vrijen omloop van bloed om hetzelve vloeibaar te doen blijven hier ook op hec allerfterkfte plaats. Indien het bloed van een gezond mensch wordt afgelaaten en ffil nedergezet, begint hetzelve aanftonds ftijver te worden en een korft te maaken ; deze korst fcheidt een geel vogt van zig af, en wordt allengs vafter en digter. Indien wij deze geheele maffa met een vergrootglas befchouwen, en hoe dezelve op de gezegde wijze van vloeibaar allengs vast wordt, ziea wij juist de vorming van een bloedprop- Indien deze zaamgezette klomp alleen genoomen en met water afgefpoeld wordt, wordt dezelve op het laatst geheel wit zonder eenig blijk van roodheid, maar vertoont zig geheel draadig en vezelagtig, zodanig dat een onkundige zoude zweeren dat hij een dun vlies zag uit draadige ftreepen gevormd. Deze draadige ftreepen nog naaüwer bezigtigd vertoonen zelfs een zamen-weefiel' van vezelen met vliezen en huisjes in welke eenig weiagtig vogt bevat is, zodanig dat men zoude denken een celagtig vlies te zien. Hier uit ziet men wederom dat zelfs in het vaste gedeelte van het bloed -nog eenige vloeibaare beginfelen bevat zijn, die zig namelijk in de gemelde huisjes bergen; hetzelfde wordt men gewaar als men den omloop des bloeds met een •mikroskoop in een kikvorsch befchouwt; als dan ziet men zelfs in de roode bloedbolletjes nog eenig vogt bevat; indien het bloed begint ftil te ftaan beginnen deze vlokagtige bolletjes zig duidelijker te vertoonen en zamen te zetten, waaruit wederom de noodzaakelijkheid van de werking der flagaderen blijkt om het bloed voor den omloop genoegzaam vloeibaar te doen blijven; en tevens ziet men uit dit alles dat het bloed zulk eene geneigdheid tot zamenzetting heeft dat men deszelfs aart meer vast dan vloeibaar noemen mag. Dit alles verklaart genoegzaam den aart en de vorming van den bloedprop waarvan ik nu de oorzaaken wat breeder op zal geeven , die voornamelijk op de vier volgende uitkoomea. De  69 II. Boerhaave De eerfte oorzaak is in het algemeen die welke het bloed van deszelfs dunfte en vloeibaarfte gedeelte berooft ; en alle oorzaaken welke deze berooving van het dunfte gedeelte uit 'het bloed kunnen voortbrengen , werken dus als verafzijnde oorzaaken van deze; zodra immers dat wateragtigfte vloeibaarfte gedeelte uit het bloed, en de juiste evenredigheid tusfehen deszelfs beginfelen die tot den vrijen omloop van hetzelve vereischt wordt, is weggenoomen, krijgt het vaste gedeelte de overhand , overwint de geneigdheid des "bloeds tot zamenzetung, en groeien deszelfs dikfte deelen wezenlijk aan een; en dit moet natuurlijk in de kleine vaten, daar de>fterkfte omloop en de meeste drukking plaats heeft, en gevolgelijk in de bloedvaten der long, het eerfte gebeuren; ook gebeurt dit wezenlijk op niet eene andere plaats des lighaams zo menigvuldig als omtrent de longenaders, gelijk malpighius zegt in menigvuldige ontleedingen fteedste hebben opgemerkt. Bijkoomende ziektens, vooral van eenen onfteekenden aart , vermeerderen deze verdikking van het bloed, die evenwel ook zonder dezelve plaats kan hebben , en geeven zeer dikwijls aanleiding tot de eerde vorming van een bloedprop, want de zamenzetting van het bloed vermeerdert over het algemeen naar evenredigheid dat de ziekte fcherper is. De tweede oorzaak is een diidand van het bloed door welke oorzaak ook voortgebragt , en alfchoon hetzelve te voren alle vereischte vloeibaarheid bezat ; want zo het bloed omtrent het hart dille daat als dan wordt hetzelve fchielijk koud door de vermindering van warmte dewelke in de uiteinden, die het naast aan de lugt koomen, het eerst befpeurd wordt. De zamentrekkende kragt der vezelen, door de koude aangezet, vernaauwt de vaten in derzelver omtrek, en belèt dus de longenaderen het bloed wederom naar het hart voorttednjven. Zodra nu op deze wijze dit beletfel in den vrijen omloop des bloeds plaats grijpt wordt het vloeibaarde gedeelte zo veel te derker uit het bloed uitgedrukt, het vaste gedeelte zamengeperst, en ontttaat 'er dus een bloedprop. Dit alles blijkt duideüjk in eene bszwijming 4 welke dikwijls enkeld  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 97 enkeld door een denkbeeld in onzen geest gebooren voortgebragt wordt, gelijk ook door fchrik, als bij voorbeeld wanneer iemand weet dat hij van den (leen zal moeten gefnecden, of dat hem een arm of been zal moeten afgezet , worden. Deze gefteldheid valt ook dikwijls voor in tedere zwakke kwaadfappige vrouwen , wier geheele geitel van vaste deelen zo flap is dat zij op de minde aanzetting of verfnelling van den bioedloop aanftonds in flaauwte vallen, het zij door eenige meer dan gewoonlijke beweeging, het zij door eenigerhande aandoening. Toorn brengt ook zeer dikwijls dit uitwcrkfel voort. Men vindt daar een fterk voorbeeld van bij fontenelle, aangaande een man die na een geweldigen ingehouden toorn zig aanftonds niet wel bevoelde, en ,wfchoon nog twaalf jaaren na dien tijd elendig geleefd hebbende egter, na zijn dood om die oorzaak geopend wierdt, als wanneer men het linker oor van het hart meer dan gewoonlijk uitgezet en vol van eene proppige zeifftandigheid vondt; zie ook een diergelijk voorbeeld hier boven onder §. VIII. bijgebragt. Na zulk eene geweldige gramfchap voelen ook veele menfchen een pak op hunne borst of in hunne iongen gelijk het hun toefchijnt. De derde oorzaak in eene ftolling van de vogten , gelijk' door a'uinagtige zuure geesten, wrange plantfappen , en diergelijke dremmende vogten meer. Het door vuur vastgemaakte Koperrood, de Alcohol van wijn, enz. dollen dus het bloed zodanig dat hetzelve eene hardheid als van deen verkrijgt; indien deze zelfstandigheden tot in het longenbloed kunnen doordringen doen zij hetzelve dollen overal waar dezelve daar worden ingemengd, en maaken dus oogenblikkelijk ee:i zamenzetfel dat aandonds den dood voortbrengt zodra hetzelve door de longaders heen tot ia het linker hart is voortgedreeven. De gevoeligheid en zamentrekbaarheid van de melkvaten en de darmfcheil-aderen en derzelver mondjes, is de getrouwe wagter die hier de deur bewaakt, en die belet dat deze {tollende middelen niet zo fchielijk met het bloed vermengd worden. Kabinet. II. Deel. G Da  ■ 98 H. Boerhaave De vierde oorzaak is een zeer hooge graad van hiue, die het zij namelijk in de buitenlugt plaatsheeft , waardoor dikwijls is opgemerkt dat menfchen en dieren eensklaps zijn doodgevallen, of door ingezvvolgen vogten of vaste zelfftandigheden binnen in het lighaam wordt voortgebragt, indien dezelve namelijk zo fterk is dat zij den graad van kookend water evenaart of zelfs overtreft. Dus zijn 'er verfcheiden voorbeelden geweest van menfchen die fchielijk een gebraaden appel of kookenden knol doorgeflokt hebbende daar oogenblikkelijk van dood vielen, of zo zij het al ontkwamen als hun leven longzugtig gebleeven zijn. Zodra nu eene of meer der opgetelde oorzaaken deze eerfte verdikking van bloed, voornamelijk in de vaten der long, hebben voortgebragt, valt het ligtelijk te begrijpen dat die zelfde oorzaak blijvende aanhouden , en daarenboven aangezet door de toeknijping der vaten, de geneigdheid van het bloed ter zamerTgroeijing, enden aandrang des bloedloops tegen de verhopte plaats aan , deze zamengroeijingen onophoudelijk en fterk moet doen toeneemen, en eindelijk den waaren bloedprop veroorzaaken dien ruisch zo wel befchreeven heeft, en welks vorming en aanwafch wij reeds vroeger verklaard hebben , welke aanwafch zo aanmerkelijk kan worden dat dezelve dikwijls ongeloofelijk groot gevonden zijn gelijk de volgende waarneemingen kunnen aantoonen. Zekere bloedprop van het hart wierdt dus bij de opening van het lijk des lijders wiens dood dezelve veroorzaakt hadt, zo groot gevonden dat dezelve een tweede hart feheen in het waare hart beflooten; dezelve hadt zijne zitplaats in het regter hart, en in het midden van denzelven zag men een gat dat het bloed tot in de longenflagader'doorliet, .en dit doorgelaaten bloed hadt op zijne beurt in de longenflagader een tweeden bloedprop gevormd, alphonsus eorellus vondt in een lijk de holle ader ter wijdte van twee vuisten uitgezet, en in dezelve een bloedprop die deze wijdte veroorzaakte en die geheel los lag , van eene graauwe kleur , en in zijne tusfehen- ruim-  Ziektekundige Befchouwing yan het Hart. 99 ruimtens met een dun vogt vervuld, was. Zeker Jongeling üierf aan een hartvang; zijn lijk wierdt geopend , en men vondt ih de longen een bloedprop die zwaarer was dan de geheele longen zelve.' Zeker Matroos kreeg eene aanhoudende koorts , waarbij zig eene fterke moeielijkheid van ademhaaling voegde die eindelijk in eene waare aamborstigheid overging en zulk eene benaauwdheid voor het hart veroorzaakte dat hij tot zijn dood toe niet anders dan (taande ;o'f ergens tegen aan leunende konde adérrihaalen. Zijne borst geopend wordende vertoonde zig zijn hart zodanig dat men hetzelve niet voor een hart zoude hebben aangezien, zo zeer was hetzelve door een vreesfeifjk grooten bloedprop dien men daarin vondt buiten zijne gedaante en -grootte gebragt, ook vertoonde hetzelve zig uitwendig als doorgeknaagd, zodanig waren deszelfs vezels van een gedrongen. In het tweede Deel der Acta-Phyf, Med. A°. 1730. ftaat een geval vermeld aangaande een Meisje van elf jaaren dat door zulle eene verfchrikkebjke ziekte bezogt was dat alle aanfchouwers haar voor betoverd aanzagen; eindelijk gedorven zijnde wierdt baar lijk geopend en in den linker buik van het hart eene geelagtig blaauwe maiïa gevonden die daar zo los in lag dat dezelve in de beweeging van het hart feheen van plaats te hebben kunnen veranderen , en bij de opening van hetzelve daar van zelfs uitviel. Een ander.Man, die geduurende verfcheiden jaaren aan benaauwdheid op de borsc gefukkeld hadt, welke bij hem uit eene fterke opgevatte gramfchap- gebooren was , en waaraan hij eindelijk den geest gaf , na zijn dood geopend zijnde „ vondt men het regter oor van het hart zodanig verwijd dat hetzelve in grootte aan een eerstgebooren kinderhoofd gelijk was. Hetzelve bevatte ook anderhalf pond bloeds, en was van binnen fchubagtig, e» •van buiten zeer hard en als hoornagtig geworden. En eindelijk ka rel patyn , de zoon van den befaamden guido patyn, ongelukkiglijk genoodzaakt geworden zijnde om zijn Vaderland te verhaten , verviel daar door in eene droefgeestigheid die ook lighaamelijke gevolgen voortbragt, zodanig dat G 2 met.  ioo H. Boerhaave men bij de opening van zijn lijk een bloed prop omtrent zijn hart vondt die niet minder dan vier ponden woog. i De algemeene uitwerkfels welke de bloedproppen omflreeks het hart voortbrengen , koomen nu voornamelijk op de drie volgenden uit: Vooreerst, eene moeielijke en benaauwde ademhaaling; deze is ge* meenlijk , althans in den beginne, draaglijk genoeg-zo 'lang de lijders zig flil houden, maar verergert op hep oogenblik als zij eenige beweeging beginnen te maaken, en fterker naar maate deze beweeging ook fterker is. Teil anderen, een zeer ongelijke pols," indien namelijk de benaauwdheid uit een bloedprop ontftaan is, want in benaauwde ademhaalingen uit andere oorzaaken is de polsflag niet altijd ongelijk. Ten derden, geduurige hartkloppingen die den Lijder telkens als dreigen te 'verflikken. Door deze wordt dikwijls na de vorming van de bloedproppen nog eene flagaderbreuk voortgebragt. Wat nu de tekens aanbelangt uit welke men befluiten kan dat 'er bloedproppen omtrent het hart ge.vormd zijn, dezelve kunnen uit de boven verklaarde oorzaaken en de zo even aangetekende verfchijnfels genoegzaam worden opgemaakt , want zodra men de uitwerkfels der oorzaaken kent heeft men de tekens der ziekten. , Nu omtrent de Geneezing: Indien men de meeste Schrij vers doorbladert die omtrent de behandeling der bloedproppen iets hebben aangetekend, vindt men bij dezelve een groot getal middelen tot dat oogmerk opgegeeven, maar die weinig vrugt doen wanneer het ongemak een waare bloedprop is. Dus vindt men hoofdzaakelijkdeMeiisfe en den Barnfteen, in alle derzelver bereidingen, gelijk ook ftaalbereidingen en het vlug olieagtigzout van Sylvius, ais middelen aangepreczenom dc bloedproppen te gentezen; de grond waarop zij zodanig voornamelijk worden voorgefleld is omdat men dikwijls heeft opgemerkt dat zij de hartkloppingen, eene der voornaamfte tekenen van de tegenwoordigheid eens bloedprops, hebben weggenoomen, doch in  Ziektekundige 'Befchouwing vOn het Hart. lor dat geval zijn de hartkloppingen niet door een bloedprop maar door eenige ligtet oorzaaken voortgebragt: geworden. Ook is de geneezing van een waaren bloedprop zodanig bewaarlijk dat men daar bijna aan zoude wanhoopen; want eens gezet zijnde wordt dezelve gelijk gezegd is door de ceweeging van het voorbijvloeiend bloed geduurig vergroot; hier door ontftaat nu eene groote zwaarigheid, want alle de middelen die worden voorgefehreeven om den bloedloop te ge^ neezen , en die gefchikt zijn om denzelven te roeren , zijn dus ook juist gefebikt om denzelven te doen aangroeien, en alles wat de beweeging der vogten in het lighaam vermeerdert moet den bloedprop ook in grootte doen toeneemen. Wat dient men dus te beftaan ? Indien men den bloedprop ftil laat zitten groeit hij aan , indien men hem roert wordt hij grooter. Al hetgeen men daar aan doen kan en doen moet-koomt dan voornamelijk op het volgende uit : Vooreerst moet men gebruik maaken van eene gemaatigde lighaamsbeweeging; de te fterke beweeging zet den omloop des bloeds te veel aan, en maakt dus, gelijk wij gezien hebben, dat deszelfs vorming te fneller wordt voortgezet; de te geringe beweeging daarentegen maakt het lighaam te koud, den omloop te traag, en" de vogten te taai. Een maatige omloop van bloed , eene maatige dunte van vogten , en eene maatige warmte, zijn onder de beste vereischten ter voorkooming van de bloedproppen, en dus ook tot geneezing derzei ven ; en indien men een bloedprop in een laauw vogt houdt dat zagtelijk bewoogen wordt, zal dezelve ongetwijfeld fmelten. Ten tweeden moet 'er eene aanhoudende bedaardheid van driften en gemoedsaandoeningen plaats hebben, want, gelijk wij gezien hebben, onder alle oorzaaken die zeer fchielijk het beginfel van een bloedprop in eenig lighaam kunnen voortbrengen, is 'er niet eene die dit zo fchielijk kan doen als eene gemoedsbeweeging; en de ongelukkige Lijders die met bloedproppen bezet zijn, worden ook op de minfte aandoening door G 3 zo-  ï.cr£ H. i BoèrhAave' xodariige benaauwdheden en hartkloppingen aangetast» dat zij daar aanftonds in fchijnen te zullen ftikken. Ten derden, het bloed moet niet alleen verdund maar tot een vlak tegenovergefteiden ftaat van de onfteekingagtige gefteldheid gebragt worden. Het blijkt uit de waarneemingen en proeven van ruisch over de vorming van den bloedprop dat indien hij het dunne bloed van een zwak en een weinig waterzugtig mensch nam, hij daar nooit door kunst een bloedprop van maaken konde, en daarentegen hoe dikker het bloed was, hoe meer voorzien van eigenlijk rood bloed, en hoe fneller hetzelve omliep, hoe gemakkelijker hij daar'bloedproppen ip konde voortbrengen. Hier uit volgt dat het bloed in ons geval ook dunner, armer, en fn omloop traager, moet gemaakt worden. Deze verdunning nu wordt uitgewerkt: Vooreerst, door aderlaatingen en andere bloedontlastingen, die, boe overvloediger en menigvuldiger zij zijn , 'hoe meer zij het bloed wateragtig maaken; dit blijkt onder anderen aan lieden die door wonden eene groote hoer veelheid bloeds verboren hebben, en daarna zeer dikwijls waterzugtig worden ; de aderlaating is dus een .zeer voornaam middel in ons geval. Ten anderen, door laauwe wateragtige dranken. Koude dranken verdikken allengs, ,heete ftremmen aanftonds, de laauwe verdunnen alleen. Ten derden , door bijzondere ontbindende middelen, voornamelijk door dezulken die het bloed zodanig verdunnen dat hetzelve niet langer in zijne vaten kan gehouden worden; wanneer men bij voorbeeld olie bij pik vermengt verliest deze zeifftandigheid haare vastheid; even zo werken nu verfcheiden middelen op het bloed. Tot deze behoort vooreerst de Casfia , dat zagte middel hetwelk lang gebruikt evenwel ligtelijk b-iikloopen voortbrengt, en de Manna, waarin geene fcherpte bevat is maar die eene zo fterke ontbindende kragt bezit dat dezelve voor een ontbindmiddel van den fteen,: zo 'er een gevonden wordt, mag gehouden worden, gelijk de proeven van syden31 am met dit middel op zig zeiven genoomen fchij-  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 103 fehijnen aan te toonen. Het fap van zoet hout brengt ook dezelfde uitwerkfels voort, en in eene kleine hoeveelheid gebruikt heeft het dezelfde vermogens als de Casfia of de Manna; insgelijks de Honing, die op den duur gebruikt, vooral in een warmen drank, een zeer vermoogend ontbindmiddel is, ja zo dat 'er bijna geen gevonden wordt dat kragtiger is om eene verouderde galagtige verftopping te ontbinden dan hetzelve , en dat wanneer men in deze gefteldheid' dikwijls met geenerlije middelen buikontlastingen kan verwekken, dezelve gemeenlijk enkeld door een aanhoudend gebruik van honing met water worden voortgebragt. Dezelfde kragten bezitten ook eenige wortels en kruiden , onder anderen de Suikerei en de Graswortel in eene hooge maat, zodanig dat zij lang en aanhoudend gebruikt wordende in ftaat zijn eene fteen- en gips-agtige ftof vloeibaar te maaken en geheel te ontbinden. Onder de Zouten heeft men den Salpeter , het Ammoniak zout, en het zout van den Wijnfteen. Alle de gezegde middelen werken in den beginne niets uit, maar zo lang gebruikt wordende dat zij met het bloed beginnen vermengd te worden, maaken zij walgingen en ligte flaauwtens; de lijders klaagén dat zij deze middelen niet langer kunnen gebruiken om dat zij daar zwak en kleinmoedig van worden, maar dit is juist een zeer goed teken, dewijl men daar uit mag befluiten dat deze middelen beginnen te werken, en dat de vogten verdund en de vaten onefpannenraaken; en eindelijk ontftaat 'erdoor het aanhoudend gebruik dezer middelen eene uitwerping van ftoffen naar boven of naar onderen toe, namelijk of menigvuldige buikontlastingen of braakingen , of een pisvloed, of een overvloedig en lijmerig zweet. Deze uitgedreeven ftoffen toonen nu duidelijk dat de opgenoemde middelen aanhoudend genoeg gebruikt volkoomen in ftaat zijn om de gewenschte ontbinding voorttebrengen, en ook alleen daar toe in ftaat zijn , gelijk de ondervinding herhaalde reizen heeft doen zien , terwijl fterke middelen in dit geval altijd meer kwaad dan goed doen. G4 Ver-  104 H. Boerhaave Verfcheiden Geneesheeren nu fchrijven, gelijk reeds vroeger in het voorbijgaan gezegd is , in deze gevallen vlugge zouten voor, die , indien men dezelve mee bloedproppen in water vermengt, dezelve wel is waar ontbinden, maar die ook tevens eene verhitting voortbrengen, en beflooten gehouden zijnde zeer bijtend worden, gelijk men gewaar wordt als men een ff.uk blaas boven dezelve houdt, en die op het vel van een leevend mensch gelegd daar aanftonds een zwarten plek op bijten. Het inwendig gebruik van dit zout brengt dierhalven geheel andere uitwerkfelen voort dan deze Geneesheeren zig daarmede voordellen ; want zodra iemand van deze zouten inneemt verhitten zij de maag, prikkelen de zenuwen , zetten den bloedloop aan, en vermecderen dus den aandrang tegen den bloedprop aan , waardoor dezelve bij gevolg wederom eerder vergroot dan ontbonden wordt. 'Al hetgeen malpighius en anderen gevolgelijk wegens de geneesmiddelen van den bloedprop gezegd hebben , is eerder uit befchouwing dan ondervinding gebooren, en laat zig door proeven en waarneemingen gemakkelijk wederleggen. ■ §. XII. Over de onnatuurlijke uitzetting en inkrimping van het Hart. Uit het voorgaande §. blijkt hoe menigvuldige en gevaarlijke gevolgen voor het leven en de gezondheid door een bloedprop kunnen voortgebragt worden, doch een uitwerkfel dat dezelve dikwijls veroorzaaken cn waarvan wij hier afzonderlijk zullen fpreeken , is de onnatuurlijke verwijding of uitzetting van het Hart, bij de Grieken en Latijnen Aneurisma genoemd. Deze verwijding nu valt, gelijk reeds vroeger aangeteekend is, veel menigvuldige]- voor in de vaten dan wel in het hart, fchoon het hart en de flagaders wel is waar vaten van denzelfden aart zijn, "behalven dat het hart veel fterker is en grooter wederftand kan bieden, als zijnde naar evenredigheid met eene meerdere hoeveelheid Spiervezelen voorzien , die eene veel dikker en flerker zeifftandigheid uitmaaken, en deszelfs holligheden veel meer aan de uitzettende oorzaaken doen weer- ftaan  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 105 ftaan dan die der flagaderen , gelijk malpighuis te reat heeft aangemerkt. Hier om kan het hart wel boven zijne natuurlijke wijdte uitgezet worden, maar niet even gemakkelijk als de bloedvaten, nademaal deszelfs holligheden uit zulke fterke fpieren beftaan. De verwijding van het Hart van welke wij hier fpreeken worde voornamelijk door deszelfs eigene te fterke werking tegen het invloeiend bloed , dat dikwijls in eene te groote hoeveelheid wordt aangevoerd , voortgebragt , en door den fterken wederftand van het bloed dat daar tegen aan in het Hart voortgedreeven v/ordr. Deze is eigenlijk de waare oorzaak van de verwijding van het Hart, want fchoon 'er voorbeelden zijn van zodanige fcherptens die in dè vogten bevat waren dat dezelve tusfehen de vezels van het Hart zijn doorgedrongen, zo behooren deze gevallen eigenlijk niet tot de verwijdingen van hetzelve. Het fchijnt nu in den eerften opflag vreemd dat de vermeerderde wederftand welke vloeiftoffen kunnen bieden fterk genoeg kan worden om eene fterke vaste zeifftandigheid gelijk die van het hart is uit te zetten , rma1- men bedenke dat ineengedrongen vloeiftoften omzschelijk vast worden. Hoe vloeibaar is niet het wa'er, het welk men weg kan blaazen; en evenwel de proeven der Akadcmisten van Florence leeren ons, dat, indien men een hollen kloot van goud gemaakt naauwkeurig met water vult en daarna toefluit op zulk eene wijze dat 'er geene middenlugt tusfehen het water en den kloot in bevat is, en men dan den kloot tusfch.n een fchroef of op eene andere wijze uit zijne gedaante brengt, het water alsdan door de onzigtbaare poriën van het goud is heengedrongen of het goud zelf uitgezet heeft. Deze gedaanteverandering van den kloot bragt men daarom voort, opdat men op die wijze de wijdte of den inhoud van vat zoude verminderen , want de wiskundige voorftellen van Euclides leeren dat van alle figuuren van gelijke afmeetingen de cirkel het meeste inhoudt. Het water zoude aldus in een minder beftek hebben moeten gebragt worden, maar het bezit integendeel zulk eene vastheid dat het goud daar door wierdt uitgezet. Hier uit blijkt nu dat het bloed, G j zodra  io6 H. Boerhaave zodra het in eene te groote hoeveelheid het hart invloeit, een zo fterken wederftand oeffenen kan, dat hét hart daar door boven maate worde uitgezet. Indien het nu , door welk eene oorzaak ook, koomt te gebeuren dat de vogten die in het hart bevat zijn meerder wederftand bieden dan het hart kan overwinnen of voortduwen, zo ontftaan daar aanftonds de grootfte ongemakken in den omloop des bloeds uit; de fpiervezels van het hart nu tegen eene vloeiftof aan drukkende die niet genoegzaam medegeeft, moeten daarom eene fterker werking oeffenen dan gewoonlijk, waardoor dan het ingehouden vogt eindelijk of moet voortgedreeven worden, of, zo deze fterker werking van het hart daartoe nog buiten ftaat is, de zeifftandigheid van het hart zelve uitgezet en verwijd worden. Deze vermeerderde pooging der fpiervezelên van het hart om het ingehouden bloed uittedrijven, is zomtijds zo geweldig dat 'er gevaar van daadelijke verftikking uit ontftaat; men kan daar een blijk van zien in veele ftervende dieren en menfchen die digt bij hunnen dood zijn, vooral in fcherpe ziektens; indien de mensch of het dier namelijk reeds tot dat. punt gekoomen is dat de fpierkragi van het hart het bloed niet meer kan voortftuwen, ziet men dat hunne borst fterk en als ftuiptrekkender wijze bewoogen wordt, waardoor de natuur zig van het bloed tragt te redden dat in het hart opgeftapeld is; en zo dikwijls dit plaats heeft valt het ligt te begrijpen dat de werking der fpiervezelên van het hart, die tot het voorftuwen van het bloed in de beide groote flagaderen vereifcht wordt, in de war gebragt is. Het is ook opmerkelijk dat de flagaders in de verwijding van het hart ook zo wijd worden dat derzelver klapvliezen niet langer hunne werking volbrengen kunnen, waardoor dan wederom de grootfte ongemakken in den bloedloop ontftaan ; en dit verfchijnlel wordt voortgebragt door het vermeerderd geweld waarmede het hart zijn bloed in de groote flagaderen voortdrijft , dewijl de voortduwende kragt van het hart om de ftraks opgegeeven redenen merkelijk fterker is dan dezelve in den natuurlijken ftaat zijn moet; want  Ziektekundige Befchouwing ihn het Hart. 107 want 'in den volmaakten ftaat van gezondheid werkt deze voortftnwende kragt van het hart juist zo fterk dat hetzelve den golf bloed in de beide flagaderen voortduwt welken hetzelve in het vorige oogenblik uit de aderen ontvangen hadt; zodra nu deze kragt te fterk of niet fterk genoeg werkt wordt dat evenwigt tusfehen het hart en de flagaderen gebrooken dat zo noodzaakelijk voor het leven is. De oorzaaken nu welke dat evenwigt zodanig wegneemen dat de wederdand van het hart vermeerderd wordt, koomen voornamelijk op de volgende uit: Vooreerst, de te groote dikte der vogten, dewelke evenwel de grootde . betrekking heeft op de uiterde kleine flagaderen. Hier ' toe behooren alle oorzaaken die den omloop van het bloed fneller maaken 5 door deze fnelheid drijven de flagaderen meer bloeds in de aderen, de aderen geeven daar meer van aan het hart weder, en de flag van het hart wordt dus fterker, dikwijls ook onregelmaatiger. Groote bloedrijkheid, en ontdeekends ziektens, brengen dit zelfde uitwerkfel voort. Ten anderen , verfcheiden gebreken der flagaderen ; wanneer deze bij voorbeeld kraakbeenig worden, kunnen zij niet meer even fchielijk dezelfde hoeveelheid bloeds ontvangen als het hart in elke toeknijping in dezelve voortdrijft; hier door wordt de werking van het hart nog meer aangezet dewijl het door die fterker toeknijping den wederftand tragt te overwinnen die hetzelve tegen ftaat. Het verminderen van den weg des bloedloops doet insgelijks hetzelfde; wanneer bij voorbeeld iemand eenige ledenmaaten zijn afgezet heeft men dikwijls opgemerkt dat daar hartkloppingen en uitzettingen van het hart door ontftaan zijn. — Ik zoude hier bijna de verwijding der flagaderen zeiven toebrengen , voornamelijk indien zij uitgezet zijn op zodanige plaatfen alwaar zij door vaste omliggende deelen belet worden zig meerder uit te zetten. Ik heb dus een man gezien die eene zeer groote uitzetting der onderfleutelbeenfche flagader hadt, waar in na zijn dood eene aanmerkelijke hoeveelheid klonterig bloed gevonden wierdt, en welke uitzetting tot aan het hart zelf feheen te zijn voortgeloopen. — Zommigen ftellen ook onder de oorzaaken van de uitzettingen van het hart  ioB H. Boerhaave hart eene zekere hoeveelheid van los geworden lugt die met het bloed zoude omloopen en eindelijk in het hart gekoomen hetzelve uitzetten , doch deze oorzaak fchijnt mij toe fchielijker en geweldiger uitwerkfels te moeten voortbrengen ; want zodra 'er in het bloed wezenlijke lugtbelletjes zijn wordt deszelfs omloop en de beweeging van het hart aanftonds afgcbrooken en fterft de mensch ijlings. Zodra nu de wederftand der ingehouden vogten de werking der fpiervezelên van het hart heeft overwonnen, zodat dezelve wijken en het hart uitgezet wordt, begrijpt men dat hierdoor deszelfs inwendige hollig' heid wordt vergroot, waardoor wel eene grooter hoeveelheid vogten in het hart bevat maar niet uitgedreevcn wordt; integendeel, naar maate de hoeveelheid van ingehouden vogt ruimer, en de uitzetting van het hart grooter, wordt, vermindert ook evenredig de fpierkragt van hetzelve, en wordt de uitgedreeven hoeveelheid bloeds geduurig kleiner. Zodra dhs de uitzettingvan het hart eens begonnen is doet de oorzaak die ze eens heeft doen ontftaan dezelve fchielijk en fterk grooter worden , en doet dezelve zomwijlen zodanig vermeerderen dat al het ingedreeven bloed in het hart binnen blijft, zonder dat hetzelve eindelijk in ftaat is daar iets van in de flagaders voorttedrijven. Wij hebben hier boven eene waarneeming aangetekend dat de toorn alleen het hart drie maal «rooter gemaakt hadt dan hetzelve natuurlijk zijn moet3; wanneer nu zodanig eene uitzetting plaats heeft worden 'er aanftonds in het bloed propagtige zamenzetfels gevormd, welke eens beftaande niet wederom uit het hart kunnen voortgedreeven worden, maar hetzelve door hunnen aanwasch al geduurig meer en meer uitzetten. Ja, van dit zamengezet bloed worden als dan zonderlinge affcheidingen in verfcheiden holtens gevormd , en ontftaan 'er aldus tusfehenfehotten en vliezige affcheidingen tusfehen dezelve, die eene wanfehaapen gedaante aan het hart geeven , en dusdaanige zamengroeijingen van verfcheiden fchrijvers voor wanfehaapen harten hebben doen aanzien enkeld door deze inwendige vorming van yer- fchei-  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. io fchaadelijk is. Ik heb hiervan een fterk voorbeeld gezien in de nabuurfchap van deze ftad. Zeker Meisje dewelke met dit ongemak bezet was , was redelijk wel en gemakkelijk zo lang zij zig ftil hieldt en geen beweeging maakte, maar zodra zij zig maar eenigzins verroerde was zij fteeds doodelijk benaauwd. De fpij» welken zulk een Lijder gebruikt moet ook ten uiterftea Kabinet. II. Deel, H zagt. 9  ïi4 H. Boerhaave zagt, ligt, en maatig in hoeveelheid zijn, nademaal door zodanige ipijzen de omloop des bloeds niet wordt aangezet, terwijl alle zoute heete en zwaare fpijzen den bloedloop verfneilen. De drank moet eveneens zagt en niet prikkelend zijn. Zoete melk met eenig mineraal - water is beltendig opgemerkt een zeer goed uitwerkfel op zodanige lijders te hebben. De geneesmiddelen, die hier eigenlijk niet veel doen kunnen, moeten van dien aart zijn dat zij verdunnen en doorfpoelen ; hierom koomen vooreerst alle wateragtige dranken te pas , en alle afkookfels van den Kina-wortel, van den Klit-wortel, van den Gras - wortel, van Wolfsoor, van Salfaparille zijn uitmuntend, en in dit ongemak van 't allermeeste nut. Een ander ongemak, vlak tegenovergefreld' aan het voorgaande, is"wanneer het hart kleiner wordt dan hetzelve natuurlijk zijn moet, hetzij over zijn geheelen omtrek op flegts op eenig bijzonder deel. De oude Egyptenaaren hebben hier in hunne waarneemingen reeds over gefchreeven, en gezegd dat 'er zomtijds in het hart een gebrek van voeding kan plaats grijpen , welk het zij eene teering van het hart genoemd hebben. En zij hebben 'er bijgezegd dat deze ziekte door het agtervolgd gebruik van het uitgedrukt fap van Radijs alleen konde overwonnen worden, plinius zegt dat de oude Egyptifche Vorsten deze ziekte door de opening van lijken hadden ontdekt en leeren kennen. Ik kan'bij deze oude getuigenisfen nog de volgende voorbeelden voegen. Zeker man wierdt na zijn dood geopend, en men vondt de linker kamer van zijn hart vol geklonterd bloed en bijna geheel aan het hartzakje vastgegroeid. Het hart van dezen lijder was ook zamengedrukt en vertoonde zig bijna geheel plat; hetzelve was naauwlijks zo groot als een imddelniaatige peer, en was bij gebrek van eenigen bebefproeiendèn waasfem, gelijk gezegd is, bijna overal aan het hartzakje vastgegroeid, in de Gedenkfchriften van de Koninglijke" Akademie der Weetenfchappen te Parijs, voor den jaare 1712, vindt men het geval van  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. lt$ van eene Vrouw die langen tijd' fukkelende geweest was en fteeds onvrugtbaar geduurende eenen egt van twintig jaaren; na haaren dood geopend zijnde vondt men baar hart klein, droog, en ongelijk van oppervlakte , zodanig dat men naauwlijks hetzelve voor een hare zoude hebben aangezien. In de Mifcell. Ar. C. leest men ook de opening van een man in wien het hare zo klein gevonden wierdt dat het naauwlijks een hart geleek. Èn r ui sch heeft ook gefchreeven opgemerkt te hebben dat de harten van lieden, die aan uitteerenue ziektens geftorven waren , minder groot cn volkoomen waren dan die van andere menfchen. Behalven deze opgenoemde ontaartingen van het h:rt in grootte, hetzij in het te veel of te weinig, zijn :er boven dien nog verfcheiden fooi-ten van gebreken die in hetzelve kunnen voorvallen, en welke ik nu hier in het voorb;jgaan bij clkanderen zal optellen. Onder de waarneemingen welke hier boven reeds bij andere gelegenheden zijn bijsebragt, zijn 'er verfcheiden waarin een of meerder fteenen in het hart gevonden zijn. In de Britfche TransaStions vindt men 'er meer dan eene waarin op den bodem van het hart verfcheiden en vrij groote fteenen gevonden zijn. Dus zijn 'er insgelijks onder de gemijterde klapvliezen van het hart gevonden, gelijk morgacne heeft aangetekend. Daarenboven zijn 'er verfcheiden waarneemineen die bevestigen dat men meermaalen wormen in de holligheden van het hart gevonden heeft; zie ds Mifcell. N, C. ruisch verhaalt ook dat hij in de opening van een lijk het hart zeer uitgezet gevonden hadt, en zo fterk opgezet dat het den vinger waarmede men het aanraakte met geweld te rug ftiet, hetwelk veroorzaakt wierdt door eene groote hoeveelheid lugt welke het inhieldt, en welke het, zodra men het opende , met een fterk geblaas uitliet , toen bloedeloos toevallende; hij zegt dit naderhand nog eens, maar minder fterk, gevonden te hebben. En anderen hebben dit ook in de opening van lijken die aan geweldige fcherpe ziektens geftorven waren meermaalen opgev Hz merkt,  IIf5 H. Boerhaave merkt. In de Atïa Lipfienfia -4°. 1721, ftaat ook he geval van iemand die langen tijd eene dolheid geha hadt, en die eindelijk geftorven zijnde geopend wierdt, en hij wien men het hart zonder bloed en geheel uitgezet met lugt gevonden hadt. De oude Geneesheeren hebben gemeend dat alle deelen des menfchelijken lighaams voor ontfteekingen bloot ftonden behalven het hart. hippocrates, en na hem aretaeus, hebben dit gevoelen verworpen en gezegd, dat het hart wel degelijk konde ontftooken worden; maar hetgeen nog verbaazender zal voorkoomen is dat hetzelve ook tot verzweering kan overgaan. Wij hebben hier reeds vroeger een geval van bijgebragt, en het volgende hetwelk in de ASta Phyf. Med. Fel. II. A°. 1720. gevonden wordt, verfchaft daar nog een treffender voorbeeld van. Zeker man.van ruim twintig jaaren oud wierdt door eene fpanning op de borft aangetaft, waarbij zig eene fpanning van de maag voegde, en daarna eene uitteerende koorts. De ongelukkige Lijder nam te vergeefsch den raad in van de aanzienelijkfte Geneesheeren , want na verloop van zeftien weeken ftierf hij. Zijn lijk geopend wordende vondt men dat de geheele zeifftandigheid van zijn hart verzwooren was. Het was dierhalven geenzins te verwonderen dat de Lijder geftorven was, maar wel dat deze ongelukkige mensch daar zo lang mede in 't leven hadt "kunnen blijven, tot de geheele zeifftandigheid van 'thart, gelijk gezegd is, verteerd was. §. XIII. Over de wonden van het Hart. Die fpier, welken wij het Hart noemen, moet gelijk men weet onophoudelijk in beweeging zijn, want zodra dezelve fti! ftaat (iaat ook het leven fchielijk ftil; hierom is hetzelve van ouds af met reden voor den oorfprong des levens aangezien. Hieruit heeft men ook gaan befluiten dat alle wonden van dit deel aanftonds doodelijk moeften zijn, doch, fchoon dezelve meeft altijd in den dood uitloopen, zo heeft men  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 117 men zig egter bedroogen met te meenen dat dit uitwerkfel zo fchielijk moest volgen. Zelfs fchijnt het niet eens ftriktelijk waar dat alle wonden van het hart doodeüjk zijn, want daar beftaaa eene menigte voorbeelden van gevonden lidtekenen aan het hart, waaruit fchijnt te volgen dat zommige wonden van hetzelve kunnen geheeld worden , cn is dit waar dan volgt van zelfs dat de Ouden zig bedroogen hebben met te meenen dat alle wonden van het hart altijd zo onmiddelijk doodelijk zijn. Dus heeft men Zwijnen , Honden cn Herren gezien, in welker harten men kogels gevonden heeft, daar bij voorbeeld op de jagt ingcfchooten, en waarmede zij nog langen tijd geleerd hadden. Men vindt daar bij verfcheiden Schrijvers eene reeks van waarneemingen van aangetekend, waarvan wij hier eenige weinige treffende zullen overnecmen, en eenige van gelijken aart bijvoegen. Bartholinus verhaalt dat de Koning van Denemarken op de jagt een Hert met een kogel in de bor»t getroffen hebbende, hetzelve evenwel nog eenigen weg voortliep eer het nederviel en ftierf; een Geneesheer die daarbij tegenwoordig was opende het dier aanftonds, en vondt dat de kogel door de beide buiken en het mid-' delfchot van het hart was heengegaan, en eene wond gemaakt hadt die, zegt hij, wel drie duimen groot was. julius ALESAKDRiNus zegt ook een zwijn gezien te hebben dat van een kogel getroffen zijnde nog een geheel eind was voortgeioopen, fchoon men bij de opening van hetzelve vondt dat de fchoot midden door het hart was heengegaan. Eene andere waarneeming is die raakende eene Hinde die ook op de jagt met een kogel in de borst getroffen wierdt, en die ook nog een ftuk velds afliep eer zij ftierf, fchoon men bij de opening den kogel nog in het hart vondt. Verfcheiden proeven , met opzet genoomen, fchijnen dit ook eenigermaate te beveiligen. Een Konijn wierdt met dit oogmerk door den linker buik van zijn hart heen geftooken, en leefde nog eenigen tijd. Dezelfde proef wierdt daarna op een hond genoomen, doch met de borst geopend, waardoor hij niet zo lang in het leven konde blijven als h:j anders " H 3 wm'  irS H. Boerhaave waarfchfjnelijk zoude hebben kunnen doen. En eindelijk herinnere men zig de proef van vesalius hier boven §. L bijgebragt, waar in hij de longenflagader en ader, benevens de groote flagader en de holle ader van een hond boven het hart'toebondt en dan deze vaten fchielijk en in eens doorfneedt, en waarin de hond nog eenen korten tijd door de kamer omliep en huilde. Soortgelijke voorbeelden van wonden in het hart vindt men nu ook aangaande den Mensch aangetekend. In de Mifcell. Curiof. Ann. III. Dee. III. App. 2. is een geval aangetekend raakcnde een mensch die mee een mes in den regter buik van zijn hart geflooken en zodanig gekwetst wierdt dat het bloed in de borst uitdroomde en daar na den dood van den lijder vol van gevonden wierdt; deze ongelukkige leefde evenwel nog geduurende zes dagen, en bij de opening van zijn lijk vondt men dat de regter buik van zijn hart afgefneeden was. BAitTHOLiNTjs verhaalt in zijne Obf. Anat. Cent I ObJ. 77. dat zeker driftig Jongman in Pommeren zijn Vriend op eene verraaderlijke wijze met een mes in de borst geflooken hebbende , deze gewonde man zig van de plaats alwaar dit geval voorviel naar zijn huis begaf, dat daar op een vrij grooten afftand van af was; dat hij zeer wel bij zijne kennis, en nog geduurende vijf dagen in het leven bleef; fchoon men , toen ' bij op bevel van het Geregt geopend wierdt, bevondt dat het nies langs het borstbeen fchuinsch tusfehen de ribben was doorgegaan en uitgeloopen in den linker buik van het hart die mee eene naauwe opening doorwond was. mangettjs verhaalt ook in zijne Heelkunde van een Jood, die in zijn hart een wond gekreegen hadt, dat hij met die wond nog een ruim eind weegs voortgeloopen , en eerst den zesden dag daarna geftorven was. Een ander man wierdt in het bovenst gedeelte van zijn linker hart gewond, en ging nog wel vijftig treeden voort , toen hij eene zeer moeielijke ademhaaling kreeg, en daar mede nog vijf uuren leefde, zonder eenig ander ongemak te gevoelen. Na zijn dood geopend zijnde vondt men dat de toe-  Ziektekundige Befchouwing van het Hart. 119 toeeebragte wond omtrent den bodem van den linker S des Lts zat, en met eene vrnwijde opening to in den buik was doorgedrongen : Zie het Jomnat ues %avans Ann. 1705. pSg. 33- I" de ^Ltpfafia van hetzelfde iaar vindt men aangetekend dat men in ae ontleeding van zeker man het lidteken vondt van een wTd dïf dezen man door de borst in het hart w s Sebragt geweest. Zeker Student aai) de Akadem e met een Boekdrukker verfchil hebbende, wierdt, volgens hét Verhaal van schenk, van dezen ook onder linker mam geftooken ; na het ontvangen dezer wind welker doodelijkheid hij feheen tc voelen of te ïïooven? befchikte de gekwetste bedaardehjk zijne SaÏÏnvoor na zijnen dood, en ftierf daar na zagtem Tegenwoordigheid van alle de Profesforen ra de Medicijnen geopend zijnde vondt men een te* van zijn hart doorgeftoöken van deszelfs begin af tot aan he eind toe, en zodanig dat de wond de gedaante van het Struint vertoonde waarmede dezelve was toegebragt. ambrosiüs pare' verhaalt een nog fterker geval van twee Edellieden die m een tweegeveot zijnde, de een den ander een wond onder den linker tepel toebragt; de geen die gewond was, ftiet nog na den ander, doctTdeze hem niet op nieuws Sende treffen , liep weg, doch wierdt van den ander wel tweehonderd fchreeden vet na geloopen, ds wanneer die dood nederviel. Zijne borst geopend zijnde vondt men in zijn hart eene wond zo wijd dat men daar wel een vinger in konde fteeken- De meermaals aangehaalde bar bette zegt in zijne Heelkunde dat de wonden yan het Hart.die tot 111 den linker buik doordringen altijd doodehjk zijn, en dat dezelve den gekwetfttn aanftonds doen fterven, doch dat ^ Wonden van den regterbuik van het har ook wel doodehjk zijn , maar den lijder evenwel niet Z fchielijk om het leven brengen. Verfcheiden der bijlebragte Waarneemingen hebben de ongegrondheid van deze verzeekering reeds beweezen, en de volgende redenen zullen daar nog meer van overtuigen. H 4 In*  t&® .... II. Boer h a a v e ■ Indien bij voorbeeld de regter buik van het .'hart gekwetst wordt zonder dat de fteek niet alleen tor ?n den link.cr buik doorgaat, maar ook zonder dat dezelve geheel tot in de holte van den buik doordring doch de takjes van de kroon vaten van het hare Sr enkeld worden geraakt, fchijnt 'er eene mo"ehik eid van heeling voor zulk eene wond overig; dochS dezelve aan den bodem van het hart gekwetil worden fchijnt het mij toe dat de dood onvermijdelijk is 12 reden hier van is dat, gelijk alle de fpiervezS van net hart geduurende deszelfs toeknijping nader bij een koomen en voornamelijk die van de punt naar den bodem toe deze toefluiung de wond kan vernaauwen, misfchien geheel fluiten., en de uitftorting van bloed beletten, althans maatigen. Zelfs al is de regter buik van het hart tot in deszelfs holte toe doorboord, zo zal de holle ader door het oor heen haar bloed in der, ontfpannen buik kunnen uitflorten, en de zamentrekking van het hart de wond misfchien een weinig kunnen fluiten. 'Er zal dus door de zamentrekking van de holle ader en het oor geduurig meer bloed in den buik worden uitgedreeven dan 'Ir onder de toeknijping van den buik door de wonde zal uitvloeienen dus, al is de wond van dien aart dat 'er de dood oó moet volgen, zo zal dezelve niet zo fchielijk kunne? volgen nademaal dezelve eerst door eene langzaame vermindering van bloedloop zal worden aangebragt, en de gekwetfle zal ligt nog een of verfcheiden uuren kunnen leeven. Indien m de linker buik in zijne op,pe^lakte gekwetst wordt, offchoon de fteek niet tot in deszelfs holligheid doorgaat, zo is de geneezing niet a leen veel moeilijker maar zelfs naar mijne gedagcen alsonmoogelijk, fchoon 'er een enkeld voorbeeld voor ienijnt te zijn ; want wat moet het gevolg van zulk eene wond zijn? De tegenwerking van de groote flagader, welke tegenwerking Iner fterker moet werken dan aan het regter hart, moet het bloed zeer fnel de wonde uitdrijven, of zijn het enkeld kroonaders die aan deze zijde gewond zijn dan moet het daartog in deontfpaaping van het hart vrijelijk kunnen uitloopen. Indien «»Q0(* aus niet onvermijdbaar fchielijk volgt, is het tog  Ziektekundige Befchouwing van het Hart, izi tog zeeker dat 'er een allergrootst gevaar mede vermengd is, want het minst dat hier door kan ontftaan is eene groote verwijding, een aiteurisma, van het hart, door de fcheuring der vezelen aan de wond voortgebragt. Dit gevaar is nu nog veel erger dan dac waarvoor men het meefte fchijnt bedugt te zijn, namelijk het verlies van bloed, en gevolgelijk de zwakheid ; want hoe zwakker de lijder en het hart wordt, hoe minder werking het invloeiend bloed, ook reeds minder in hoeveelheid geworden, op hetzelve oeffent, en met hoe kleiner kragt het voortgeftuwde bloed tegen de wond wordt aangedreeven. Het kan alsdan namelijk gebeuren dat de omloop des bloeds zo flaauw, en de ademhaaling zo klein en zwak is, dat men den lijder bijna voor dood aanziet; doch te beter, want onderwijlen vallen de vaten van het hart die gefcheiden waren ligtelijk wederom tegen eikanderen, verbinden zig weder, heelen en groeien vast. Hierom is deze uiterfte zwakheid in dit geval een heilzaam, bijna het eenigst , middel, en het ware te wenfchen dat alle Heelmeefters in de wonden van het hart maar niets zogten te doen om dezelve te voorkoomen of te verhelpen, want wij zien dat de beroemdfte Geneesheeren zelfs ongelukkig flaagen wanneer zij verfterkende en opwekkende middelen aan zodanige lijders geeven , want dan wordt de uitftorting van bloed door zulk eene wonde nog meer vermeerderd, en de zwakheid waarlijk vergroot; maar wanneer men die menfchen geduurende eenigen tijd ftil aan zig zeiven overlaat worden zij beter. Maar, zal men zeggen, onderwijlen verliezen zij hun bloed dat volftrckt wegvloeit; ik heb reeds gezegd dat dit te beter is; en waarlijk, niemand kan bijna gelooven met hoe onbegrijpelijk weinig bloed het leven kan overblijven en door welk eene ligte oorzaak hetzelve kan onderhouden worden; men heeft voorbeelden gezien van menfchen die geduurende een maand geleefd hebben met niet meer dan eenige weinige oneen bloeds in het lighaam, en die evenwel wederom opgekoomen zijn. Zie daar Toehoorders hetgeen ik voorhad U lieden H 5. aan-  122 H. Boerhaave Ziektek. Befchouwing van 't Hart. aangaande het hart medetedeelen, en het voornaamfle dat ik wegens de verfchillende ziektens en ongemakken van een werktuig, dat, als zo noodzaakelijk voor het leven , onze bijzondere aandacht verdient, geduurende veele jaaren uit waarneemingen en ondervinding van mij zeiven en andere Geneesheeren en Waarneemers heb verzameld en bijeengebragt. Ik hoop dat Hij die dit werktuig zo kondig gevormd heeft geevefi zal dat ulieden deze opgegeevene aanmerkingen in ulieder Praktijk van nut zullen moogcn zijn. waar-  waarneeming wegéns EEN arm DIE zonder EENIGE blijkbaare oorzaak voor een gedeelte verstorven zijnde door de natuur ALLEEN wierdt afgescheiden, < Jn e£n Brief aan den Uitgeever medegedeeld door den Heer j. BLEULAND, Med. Cand. (a). Mijn heer! T erwijl ik uit den inhoud van vorige Nommers vaa UWED. kabinet zie dat de Heeren Schrijvers ra hun werk ook Heelkundige gevallen mededeelen, kan ik niet nalaaten te denken dat ik met het toezenden der volgende opmerkelijke waarneeming, van welker egtheid ik nog de blijken in handen heb, UwelEd. en verfcheiden uwer Leezeren geencn ondienst bewijzen zal. Het geval zelf is door mijn Oom, den Heer cornelis bleuland, Stads-Heel- en Vroedmeester te Gouda, behandeld, welke mij gelegenheid heeft gegeeven om den Lijder meermaalen te zien en de volgende hiftorie van dit geval uit deszelfs mond op te maaken. De afbeeldingen, welke ik bij deze befchrijving gevoegd heb, en welke ik ftraks nader zal verklaaren, zijn door den bekwaamen Tekenaar j. j. bylaart vervaardigd. Ik ben, enz. j. bleuland. Leyden den 25. May 1780. cor- (a) De Heer bleülamd, bij het afzenden van dezen brief nog Candidaat in de Medicijnen , heeft zedert den graad van Doftor aangenoomen, op eene Verhandeling d$ Dificili aut Impedita alimentorum fiepulfione.  Ï24- Waarneming wegens een Arm Cornelis kleynenburg, de Lijder die het onderwerp maakt van deze waarneeming, bij den aanvang van ditongemak negen- en-zestigen een half jaar oud, begon nu zes jaaren geleeden eene ongewoone en onnatuurlijke aandoening van koude in zijn linker arm te gevoelen , dewelke, fchoon overgaande wanneer hij denzelven voor het vuur hieldt, evenwel geduurig wederom kwam, en wel zo dat deze koude dagelijks fterker en menigvuldiger wierdt, waarom hij zijn arm zelfs in den zomer dikwijls over een kool vuur moest houden om daar het gevoel in te bewaaren, vreezende gelijk hij zeide daar anders alle gevoel uit te verliezen indien hij langen tijd agter een zulk eene geweldige koude in dien arm leedt. In den herfst van het jaar 1777 kreeg hij het eerst eene ontfteeking aan den pink van dien arm dewelke tot verzweering overging , waardoor hij de beentjes uit de twee voorfte regelen van dezen vinger verloor. Na dien tijd vermeerderde de koude van den arm nog hand over hand, en niet alleen volgens de aandoening van den Lijder zeiven maar ook volgens het gevoel van anderen; deze lastige koude verdween evenwel nog al wanneer hij zijn arm aan het vuur bragt, fchoon hij dit allengs langer en meermaalen doen meest, nademaal de arm nu veel fchielijker koud wierdt dan te voren; dit ongemak nam dus geftadig meer en meer toe geduurende het geheele volgend jaar. In de maand Februarij van het jaar 1770 wierdt hij, na geduurende ruim veertien dagen een beflooten lijf gehad te hebben, door een fterken doorgang aangetast, en wel zo dat zodra hij den minften fpijs of drank gebruikte hij aanftonds buik - ontlastingen kreeg. Deze buikloop hieldt aldus aan geduurende meer dan drie weeken agter een , terwijl ondertusfehen de koude in zijn arm al fterker en lastiger wierdt, en op den. vijf - en- twintigften derzelfde maand, terwijl de gemelde doorgang nog aanhieldt, verloor hij alle gevoel en beweeging in de vingers van zijn ziekelijken arm. Deze Vingers en de hand zwollen daarna op, het onderst gedeelte van zijn arm begon zeer pijn* 'lijk te worden, en dit geheele deel begon een fterken rot-  door de Natuur alleen afgefcheiden. 125, rottigen flank uit te geeven die weldra ondraaglijk wierdt. Tot hier toe hadt hij, als zijnde voor het overige tameliik gezond, nog geen Geneesheer of Heelmeester gefprooken, tot welke hij nu evenwel zijn toevlugt nam, en die hem inwendig en uitwendig verfterkende middelen voorfchreeven om den buikloop de rotting en de verdere vermoedelijke verderving van den arm tegen te gaan. Deze middelen hadden flegts gedeeltelijk een goeden uitflag, nademaal het nog vijf weeken na dien tijd aanhieldt eer de buikloop geheel opgehouden was, en de hand niet alleen geheel verdierf maar ook reeds zigtbaar begon te ontaartcn; doch de af-, weezisheid van koorts, de goede eetlust, de afneemendq buikloop, en de overige goede gcdeldheid des lighaams , maakten de afzetting van bet ziekelijk deel no» niet noodzaakelijk, tot welke de Lijder daarenboven ook niet gemakkelijk zoude hebben kunneft overgehaald worden. Ook maakte de Natuur zelve , van wier zelf • geneezendc kragten wij hier een fterk voorbeeld aantreffen, gelijk men verder uit deze waarneeming zien zal, deze kunstbewerking nutteloos; want omtrent tien weeken na het begin van den aanval zag men een fierlijk begin van deze zelfneehng, nademaal zig toen duidelijk eene roode ftreep vertoonde die den geheelen arm omringde, op eene wijze en ter hoogte als in de afbeeldingen wordt aangeweezen ; boven dezelve was de arm gaaf en wel gefteld, behalven dat dezelve zig zomtijds wat bleek van kleur en een weinig oedemateus vertoonde, doch daar beneden zag men dat de deelen volkoomen verdorven en van kleur ontaart waren. Onder het aanleggen nu van gepaste middelen en door de- vermoogende werking der Nauru'-, bepaalde zig het kwaad volkoomen onder deze lijn van affcheiding, en liep niet alleen niet verder voort, maar zelfs omtrent vijftien weeken na den aanvang van het ongemak viel de verdorven en geheel verdorde hand, mumiesgewijze, uitgedroogd van zelve af, ter plaatfe van de geleeding van de voorhand met het draalbeen én de eïlepijp. Deze beide beenderen van den voorarm met de verdroogde weeke deelen daar  I2ó* Waarneeming wegens een Arm tfaar aan ftaken toen nog onder de lijn van affcheidmff en ter wonde uit; het ftraalbcen ter lengte van omtrent tweeën een half, en de ellepijp ter lengde van ongeveer een duim. Dit laatfte ftuk viel omtrent veertien dagen laater dan de hand af zonder eenige pijn of het minfte verlies van bloed, terwijl het eerfte eenige dagen daarna, ook zonder eenige pijn en met eene bloedftorting van niet meer dan twee oneen, insgelijks afviel, en de geheele geneezing ging verders zo gelukkig voort dat de wond de negen-en-twintigfte week na den aanval volkoomen geflooten was en de Lijder, die nog in het leven is, niet veel verzwakt was, en zedert dien tijd fteeds eene beftendi>e gezondheid genooten heeft, behalven dat hij nu en dan eenige verkoudheidspijnen in den overgebleeven ftomp van den arm gevoeld heeft. Nademaal 'er geene zeekere, zelfs geene waarfchijnehjke, oorzaak van dit ongemak aan te wijzen is Wil ik mij niet ophouden om daar eene flegts moopehjke of ingebeelde voor uittedenken of voorteftellén te meer dewijl uit zulk eene onderftelling geen nut zoude te trekken zijn. En wat de vermoogens van zelfgeneezmg betreft, welke de Natuur wederom in dit geval zo duidelijk en fraai getoond heeft, ik zoude omtrent derzelver oorzaaken, wijze van werken en bijzondere uitwerkfelen, enz. wel eenige geda»ten ter neder ftellen, indien niet de belofte van een Geneesheer van mijne vrienden (a), die reeds gedeeltelijk over dit onderwerp gehandeld heeft, en gezegt heeft daar nog nader over te zullen fchrijven, mij aanfpoorde om mij te bepaalen tot het eenvoudig maar e«t verhaal dezer heel - en ziekte - kundige Waarneeming. ver- (») De Heer l. nolst, M. D. uit wieUs Dixfertatio InauguraUs de Viribus Naturae Medicatricibus notebili exemplo Cforurgico illujlratis wij reeds bladz. 580. en volg. van ons Eerfte Deel een uittrekfel gegeeven hebben, en die in gemelde Verhandeling het Publiek beloofde het aldaar befchreeven geval met eene uitgebreider befchouwing van de kragten der Natuur en met eenige bijgevoegde plaaten binnen korten tijd in onze moedertaal gemeen te maaken. Zie lladz. 587.  door de Natuur alleen afgefcheiden. 127 VERKLAARING DER FIGUUREN VAN PLAAT IX EN X. Fig. 1. ^^"ertoont den arm van boven gelijk dezelve natuurlijk vast zat; hier in ziet men vooreerst heteind van den gezonden arm dat natuurlijk van kleur maar een weinig waterzugtig was, gelijk de nagebleeven indrukfels der vingeren zig hier nog vertoonen; daarna ziet men het uiteind van het gezonde deel een weinig rooder en' ontftooken, en met een fchielijke ontaarting van kleur het begin der verfterving , welke eer dezelve hier deze lijn van affcheiding vertoonde reeds eenigen tijd in de hand hadt plaats gehad. Voorts ziet men dat de geheele hand verdord, verdroogd en haare zeifftandigheid voor het grootst gedeelte door den Sphacelus verteerd was, zodanig zelfs dat op verfcheiden plaatfen, gelijk de Plaat aanwijst, demiddelfte regels van den middelften vinger en van de nahand onder de drie agterfte vingers zig voor een gedeelte bloot vertoonden en voor een nog grooter doorfcheenen. De voorfte regels voornamelijk van den voorften en middelften vinger zijn door de uitdrooging der peezen eerst krom getrokken en daarna geheel uitgeteerd. Aan den agterften vinger ziet men dat in den onderften regel flegts het beentje overig is, terwijl de twee bovenften gelijk in de Waarneeming gezegd wordt , aan den binnenkant waren uitgezwooren, 'waar door het overige van dezen vinger wel omtrent zijne natuurlijke lengte hadt behouden maar enkeld uitverdroogd vleesch en vel beftont, zonder nagel daar op. Tusfehen de twee laatfte beenderen der agterhand van de beide laatfte vingers ziet men een verdroogd ilagaderlijk bloedvat dat nog is vast blijven zitten. Fig. 2. Vertoont den arm aan den binnenkant gezien, waarin de kleur van den overgebleeven ftomp, de ontfteeking, de lijn van fcheiding door de verfterving gemaakt, en de ontaarte kleur van den voorarm en hand , zig even als in de eerfte Figuur vertoonen. Vervolgens ziet men eveneens de verdorring van die hand plaats hebben tot aan de voorhand toe, alwaar de verfterving eerder fchijnt begonnen te zijn en de ontaarting fterker te zijn toegenoomen, dewelke hier  128 Verklaaring.der Figuuren van Plaat IX en Xc oek dieper en tot op dè beenderen toe is ingevreeten, gelijk de donkerer kleur daar ter plaats aantoont. In de holligheid van de hand ziet men de verdroogde peezen zig eenigermaate als draaden vertoonen. Voor het overige zijn de uiteindens der vingeren zwart en in-, gedroogd. iVlen ziet hier ook dea knokkel van den middel (ten vinger zig bloot vertoonen , gelijk reeds in de eerfte Fig. gezegd is. Fig. 3. vertoont den omtrek van den vuist niet de na- en voor - hand gelijk dezelve zig bcvondt na dat hij hier in de geleeding was afgevallen , en gelijk ik denzelven nog droog bewaar. Dezelve is niet veel door de afvalling veranderd , en is bijna eveneens als dezelve in de Fig. 1 en 2 vertoond wordt , zijnde alleenlijk wat meer gedroogd en ingekrompen. A. & B. zijn twee beentjes die uit de voorhand bij deaffcheiding van de hand zijn afgevallen. A. is het Schipbeentje, en B. is het Wiggebeentje, beiden gelijk men ziet niet veel in gedaante of zeifftandigheid veranderd. Fig. 4. vertoont een ftuk van het ftraalbeen gelijk hetzelve; uit het ftuk van den voorarm ter lengte van ongeveer twee en een halven duim uitftak nadat de hand reeds was afgevallen , en waaruit hetzelve ook gelijk in de Waarneeming gezegd wordt eenige dagen daarna zonder pijn en met verlies van weinig bloeds afviel. Fig. 5. is een ftuk van den ellepijp dat ook gelijk hier boven gezegd is eerst ter lengte van omtrent een duim uit den arm uitftak nadat het verdorven gedeelte van zelfs reeds was afgefcheiden , doch zig daar ook omtrent veertien dagen na het afvallen van den arm van zelve van affcheidde. Fig:. 6. vertoont den omtrek van den ftomp aan den nog in leven zijnde Lijder niet lang geleeden getekend. Onder aan ziet men eenige meerdere roodheid en oneffenheid ter plaats van het Lidteken dat volkomen geflooten is. Voor het overige is de arm nu geheel natuurlijk van kleur, en niet magerer of drooger dan dezelve moet zijn. REKEN-      rekenkundige regelen om de thermometers van fahrenheit , de l'lSLE en reaumur met elkander te vergelijken, doof G. BRENDER k BRANDIS7 Leermeester in de Wiskunde te Amjlerdam. E en Thermomeeter te hebben: dezelve uit nieuwsgierigheid zomtijds te befchouwen, om in gezelfchappen daar men bij de eerfte aankomst van 't Weêr handeld , de graaden van hitte en koude te kunnen verhaaien, is aan veele Menfchen eigen: maar denzelven? met vrugt te gebruiken door naauwkeurige waarneemingen daar op te doen, en die Wiskundig met andere Waarneemingen en op verfchillende Thermomeeters te vergelijken, is het werk van Liefhebbers der Natuurkunde welken door hunne Metereologifche Waarneemingen zich zelve en het Vaderland ten nutte kunnen zijn. Het is mijn oogmerk niet, hier eene Loffpraak over de Thermomeeters te fchrijven, wegens het nut dat dezelven doen en doen kunnen. (Ik"voeg deze laatfte uitdrukking met voordagt hier bij, om dat men al het voordeel nog niet weet , dat men door zulk een Werktuig verkrijgen kan) ook zal ik geene befchrijving van dezelven geeven dan voor zo verre ik den onderzoeker met de Thermomeeters van pahrenheit, del'isle en reaumur bekend moet maaken, om grondig over deze Regelen te kunnen oordeelen. Natuurkenners weeten toch den oorfprong en. gefchiedenis der Thermomeeters uit musschenbroek (fl), üicsaguliers (b)t wolff (c), KOL- (a) r. van mussghehbro ek, Begin/sier. der Natuur' kunde, bladz. 421. enz. (6) j. t. desaguliers, de Natuurkunde uit ondervindingen opgemaakt. Deel II. bladz. 367. enz. alwaar men ook eene Tafel van dr. c. martine zal vinden, op welke vijftien Thermomeeters tegen elkander vergeleeken worden. - Kabinet. II. Deel, ï de«  130 Rekenkundige Regelen om hollet (d), van swtNDEN (ff), enz. anderen durve ik gerust tot die Schrijve» zenden , dew™ ne Regelen alleen de vergelijking en geènszints den oor/prong betreffen. Het zal dan voldaan kunnen, wanneer ik de toerusting der drie gewoone en beste Thermomeeters kortehjk befchnjven. d. o. fahrenheit een gebooren Dantziger maar een mwoonder van Amfterdam zijnde zig, om veele redenen , niet vergenoegende met den Thermomeeter van JJrebbel, of anueren ontworpen, en door de Florentijnlche Academie del Cimento verbeterd, nam een glazenpijp met een bol daar onder aan, vullende dezelve eerst met Spiritus Vini doch naderhand met Kwik en veranderden den bol in eenen wijden Cilinder, zette voorts dit werktuig in geftooten Ys en lette naauwkeung op waar de vocht ftaan bleef, en tekende die plaats met nul, naderhand zette hij het zelve Werktuig in Water dat even begon toe te vriezen, hier in rees het vogt hooger, en wierd door hem als het eerfte vriespunt afgetekend. De ruimte tusfehen deze twee punten deelde hij in 32 gelijke deelen welke hij graaden noemde, verder zette hij zijn Inftrument in kookend water waar door de Kwik van het eerfle of nulpunt tot op 212 graaden rees, en dus !So deelen van de natuurlijke koude befloeg: naderhand maakte hij zijn glas langer, en dookte de Kwik zo heet dat dezelve 600 deelen van dezelve grootte als de eerst ge- dezelve Tafel vind men ook in de genees- wat uitkien huishoudkundige jaarboeken N». X. ZÜndc door den Heer 1• boddaert, tot flot van zijne Lezenswaardige Verhandeling ever da Thermometers, in N° IX van dat Maandwerk geplaatst, daarbij gevoegt. - (c) c. wolff, Nuttelijke Preefneemingen. Deel II S- 55 - 73- op bladz. 110. enz. w^ïï"*uT^u*mi dO0T  Thermomeeters te vergelijken. 131 getekende 32 graaden beklom; en daar hij fflet reden vastftelde dat 'er eene grootene koude als dë eerst door kunstgemaakte zijn kon, deelde hij een' willekeurig aantal graaden onder het Yspunt af, om des noods zijnde daar bij neder te tellen. Men ziet aan deze verdcelingen reeds duidelijk, dat 'er twee verfchiliende gevallen met één getal op fahrenheits Thermomeeter kunnen gegeevSn en dus genoemd moeten worden , namelijk, of de graaden onder nul, of boven nul zijn, dan daar ik deze twee gevallen door voor" ftellen nader zal verklaaren, gaa ik over tot de Thermomeeter van de l'xsle. Deze nam een zeer naauwen glazenpijp rhet eetl wijden Cylindrifchen voet; zetten denzelven in kookend Water, en tekende het punt daar de Kwik Itilffond met nul; deelde verder de lengte van den pijp in 100,000, en de Masfa Kwik in 54760 gelijke deelen , wanneer hij zijn Thermometer voor de ftrengfte koude bloot ftelde, daalde de Kwik zo laag dat 'er eene ruimte van 681 deelen van 54760 kwam. DeZd ruimte nu, zo door de fchaal als door het gewigt vergelijkende, namelijk 54760 r: ioa,o®o =ï 68r* vond hij omtrend 1243. graaden voor het gewigt der ruimte. Op dezen grond maakte hij eenen anderen Thermomeeter, die men in 10,000 deelen verdeelden5 en welke tusfehen het punt van kookend water en het vriespunt Cirka 150 graaden ruimte tekende deze 150 graaden ftelde men vast, en telde tot het gemaakte Vriespunt 176Ï graaden die verder tot 246. graaden in koude afdaalden. Wat keaüMur aanbelangt, deze deed op volgende wijze: hij bereide zich een Maatje van welke ef loco vol Spiritus Vini in den glazen pijp gingen: de ruimte die zulk een maatje vocht befloeg, noemde' hij een graad , de Thermomeeter in Vriezend water zettende, tekende hij , daar de Spiritus Vini liaan bleef icoo. dezelve in kookend water (tellende, fteeg de vocht tot 90 graaden daar boven , dat is op 109c0. verder maakte hij nog eene andere verdccling i namelijk van het natuurlijk, vriespunt tot het I 3 punt  i$2 Rekenkundige Regelen om pund van kookend water; deze ruimte deelde hij in Sa gelijke deelen , telde toen van het natuurlijk vriespunt eenige graaden nederwaarts, en fchreef aan de lchaal van 90 graaden de getallen zodanig onder het vriespunt, dat hij dezelve van 1000 aftrok- De graaden boven het natuurlijk vriespunt voegde hij bij ioco. op de lchaal van 80 deelen is het vriespunt nul, en op en nederwaarts telkens bij 10 graaden aangetekend. Zo dat men 2 verfchillendc Thermomeeters van R b. a u m ii r heeft. Namelijk één van 90. en één van 80 graaden. Uit deze aangevoerde beginfelen blijkt , dat het door kunst-gemaakte vriepunt bij alle dne verfchillende is: want, fahrenheit teld 32 als reauMuit o en de l'isle i76f graaden teld : boven dien moet men m acht neemen dat de een van het punt van kookend water naar het vriespunt; en de anderen van het vriespunt naar het punt van kookend water tellen. Vergelijkt men nu het verfchil van deze drie Therrnorneeters ten aanzien hunner fchaale zo vind men tuslenen het vries- en • kookpunt verfchillende graaden , die in aanmerking hunner grootte ook van elkander moeten verichillen: want tusfehen het Vries en kookpunt van fahrenheit zijn 180°. tusfehen die van de l'isle ijc° en tusfehen dezelve punten van reaumur 80 ot 90 graaden: waaren nu de aanvangspunten één en naar dezelve richting gefchikt, dan zou deze vergelijking ligt zijn , want zo dra de een gegeeven was , kon men de anderen terftond vinden: doch daar d» tusfehenrmmte tusfehen het vries en kookpunt gelijk is , zo moet 'cr eene fropwtimaale reden, en dus eene wiskunilige vinding der graaden plaats hebben ■ het geen wij thans moeten onderzoeken. Om deze vergelijkende Regelen in hun verband op te geeven, achte ik het beste; de bijzondere gevallen achter elkander te doen volgen; en bij ieder derzelver eenige voorftellen tot meerder oeffening, te voegen. EERSTE  Thermomeeters te vergelijken. 133 EERSTE GEVAL. Cm gegeevene graaden van fahkenhf.it op de fchaal van uk l'1s l e t$ vinden Ik heb hier voor gezegt dat de ruimte tusfehen de vries en kookpunten op de fchaal van FAHREJSHEl c l8o°en Van he l'isle ijo° is dat is door 30 verkleind 6 — 5. te weeten, wanneer ik 6 graaden van fahrenheit neem, zijn dezelve zo groot als 5 van »4 l'isle. Cf omgekeerd. En wijl o e l'isle jjCf teld daar fahrenheit 32 graaden tekend, moet men .dezelve aftrekken of oijvoegen naar maate zij opgegeeven zijn. Wij hebben volgens bladz. 130-131 twee gemlUn in aanmerking te neemen. Namelijk, de opgaave boven nul, en de opgaave onder nul. Tot beiden diend Lezen Algemeenen REGEL. Vermenigvuldigt de gegeevene graaden met 5. deeld liet ProduSt door 6. trekt het Quotiënt van 176f af, zo de opgegeevene graaden boven o (§ I ) zijn. Of vergaard dezelve bij ijöf zo zij onder o ( §. 11.) zijn. §. I. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 1. Zo men 32 graaden boven o op de fchaal van fahrenheit vindt, hoe veel zal de fchaal van de l'isl e dan tekenen ? 32 5 Multp. 170-f • Sub. 26f om dat het boven 0 is- 160 deeld door 6 ■ Antw. ijo Graaden. 2<5f Voorb 2. de Schaal van fahrenheit tekend 64 I 3 graaden  T34 Rekenkundige Regelen sëi graaden boven o. Hoe veel graaden zijn-ck bij de l'isle? vm ■ v H 5:,r 1 ' ■ > Antw. 123^ Graaden. 320 6 ■ 53? Voorb. 3. Zo de Thermomeeter van k a h r e nheit 1370 boven o ftaat, op hoe veel graaden zal die van Dis l'isle dan ftaan ? Antv.. op 62^ graaden, §. 2. Voorbeelden onder Nul. Voorb. 4, Zo de Thermceter van faukenheit 25 graaden onder o tckend. Hoe veel zal die van o e l'isle dan tekenen? Muit. 5 6 20i bij i7tf- om dat zij onder o gegeeven zijn. Antw. 1971 Graaden. Voorb. 5. En op hoe veel Graaden zal de Thermomeeter van de l'isle ftaan , zo die van fahrenheit 47° onder o ftaat? Antw. op 2ij| graaden. TWEEDE GEVAL. Om gegeevene graaden van fahrenheit op de reaumursche Schaal van 90 Graaden te vinden. De ruimte tusfehen de twee Punten op de fchaal van fahrenheit is i8o°opdie van reaumob 90 dat is door 00 verkleind § tegens i. en  Thermomeeters te vergelijken. 135 en wijl fahrenheit reeds 32° teld als reaumcjr o heeft, zo deeld men die32. door 2. komt 16, en hier uit ontftaat dezen REGEL. Deeld de opgegeevene Graaden van fahrenheit door 2. trekt van het quotiënt 16 af, zo de opgegeevene Graaden boven o (§. III. ) zijn: of vergaard het Qiotient bij 16 zo zij onder o (§. IV.) zyw. § III. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 6. Zo men 65 graaden boven o van fahrenheit heeft, hoe veel graaden zijn dat op de 90 deelige lchaal van r e a u m u 4 °5 Deeld door 2 — 32 i af 16., om dat zij boven o zijn. Antw. \6\ Graaden. Voorb. 7. De Thermomeeter van fahrenhp.it op 87 Graaden «boven o ftaande, begeerd men de hoogte van rüaumur te weeten. Komt 27i Graaden. Voorb. S. En zo denzelven óp 17U graaden boven o ftond, hoe hoog zou reaumurs Thermomeeter van 90 graaden dan ftaan? Antw. op 69! graaden. §. IV. Voorbeelden onder Nul Voorb. 9. Men vind 36 graaden onder © op de Schaal van fahrenheit, op hoe veel graaden zal de Thermomeeter van readmur dan ftaan? 3Ö Deeld door 2 — \ bij 16 om dat zij onder o zijn. Antw. op 34 Graaden. I 4 Voorb  6" Rekenkundige Regelen om Voorb. To En op hoe veel graaden van Iaatsgemelde, indien fahrenh kits .Thermomeeter 4%* onder o ftaat? Antw. op 39X0. "1 Voorb. 11. Wanneer de Thermomeeter van fahrenheit jpi graaden onder o ftaat; op hoe veel graaden zal die van reaumur dan ftaan? Antw. op graaden. r DERDE GEVAL. Om gegeevene Graaden van fa hr enh eit op de 80 deeiige Schaal van heabmijr te vinden. De tusfchenruimte der Vries en Kookpunten op beide Schaalen is dus fahrenheit 1800. reaumur 800 dat is door 20 verkort 9 . ~ ' en daar men van het a e a u m u r s ch e Nulteken naar het f a h r e n h e 1 t s c h e Nulteken rekenende een verfchil van i4| r e a ü m u r s ch e graaden gewaar word zo vind men door dit opftel. a 4 fahr. fahr. 128 reaum. 2= l4| of reaum. J 1Z dezen 9 9 REGEL. Vermenigvuldigt de gegeevene Graaden met 4. Trekt van het ProduSt 128 af, boven o (§. V ) zijnde üddeerd 'er anders 128 W fj. VI. J) totó «oor 0. §. V. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 12. De Thermomeeter' van f a h r e n. Heit op 194 graaden ftaande , begeert men den ftand  Thermomeeters te vergelijken» 137 ftand van u e a u m u r s 80 deeligen Thermomeeter te weeten 104 . 4 6. - . ! « 416 af 128 om dat boven o is. 288 Deeld door 9 Komt 32 Graaden. Voorb. 13. Eu zo dezelve Thermomeeter op 70 graaden ftaat, op. hoe veel zal die .van reaumur dan ftaan? Antw. op 17 Graaden. Voorb. 14. Zo men 176 graaden boven o bij fahrenheit heeft, hoe veel zijn' die bij reaumur? Antw. 64. graaden. §. VI. Voorbeelden onder Nul. Voorb. 15. Zo de Thermomeeter van fahrenheit op 220 onder o ftaat, op hoe veel graaden zal de Kwik dan op de 80 deelige Schaal van kë&umd, ftaan ? 22 4 88 bij 128 om dat het onder o is. 210" Antw. op 24 Graaden. 'Voorb. 16. En zo men 13 graaden onder o heeft, hoe veel zijn die bij reaumur? Antw. 20°. Voorb. 17. Hoe veele 80deelige reaumursche Graaden zijn gelijk aan 490 fahrekhbitsche onder 0 ? Antw. 30"°. 15 VIERDE  23$ Rekenkundige Regelen om ' VIERDE GEVAL. Om gegeevene graaden van de l'isle op de Thermomeeter van fahrenheit te vergelijken. Wij hebben de Proportionaale reden der Tusfchenruimte van deze twee Thermomeeters in het Eer (ie Geval gezien, dus hebben wij dezelve flegts om "te keeren, en het Kookpunt van fahrenheit namelijk 2i2<» gaade te Haan: het welk gefchicd door dezen REGEL. ' Vermenigvuldigt de opgegeevene graaden met 6. deeld het Produel; door 5, het Quotiënt van 211° afgetrokken zijnde, komen fahrenheitsche graaden boven o. (§. VII.) — maar indien het Quotiënt grooter is dan 212, zo trekt 212° van hetzelve af, komen graaden onder o (§. VIII.) bij fahrenheit. §. VII. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 18. Zo de Thermomeeter van de l'isle i50°tekend, hoe hoog zal die van fahrenheit dan ftaan? 150 Multpl. 6 000 fer • 18© deze van 212 180 Antw. 320 boven o. Voorb. 19. En hoe veel fahrenheitsche graaden zijn dan 123 de l'islesche? Antw. 64I0 boven o. Voorb. 20. Maar wanneer de Thermomeeter van de l'isle op 1090 ftaat, op hoe veel graaden zal die van fahrenheit dan ftaan? Antw. op 81 graaden boven o. §. VUL  Thermomeeters te vergelijken. §. VIII. Voorbeelden onder Md. Voorb. 21. Hoe veel graaden van fahrenheit 7.Ü11 gelijk aan 1971 Graaden van de l'isle? I97i 6 - ii85 237 af 212 Antw. 25 Graaden onder o Voorb. 22. Men vindt .205 Graaden op de Thermeeter van d e l'i s l e ; hoe veel graaden tekend dan den Thermomeeter van fahrenheit ? — Antw. 34 Graaden onder o. Voorb. 23. Zo de Thermomeeter van. de l'isle op 196° ftaat, op hoe veel graaden zal die van fahrenheit dan ftaan? Antw. op 23 graaden onder o, V IJ F D E GEVAL Om gegeevene Graaden van de l'isl e op reau- ■ moks fchaal van 90 Graaden te vinden. De verhouding tusfehen deze Thermomeeters is de L'lSLE i5o0 rbaumur 90 dat is door 30 verkleind 5 —3' en wijl 15c0 op de fchaal van de l'isle gelijk ftaat met 1000 eerfte deelen , of o graaden bij hea ümür, en iaatstgemelden, 2 Gevallen door één getal kan bedoelen, moet men zich naar deze 1500 fchikken cn dezen Regel daar toe volgen. R E G E L. . Vermenigvuldigt de gegeevene Graaden met .3 deeld ]iet Produel door 5. trekt het Quotiënt van 900 zo de opgegeevenen onder 150 (§ IX.) zijn. boven 150 Graaden opgegeeven zijnde, trekt dan 900 van het Quotiënt af. (Zie§. X.) §>JX  140 Rekenkundige Regelen om § IX. Voorbeelden onder 150. Voorb 34. Zo de Thermomeeter van Del'ist. op 1200 ftaat, op hoe veel graaden zal die van u v &• dan ftaan; zijnde van 900 ? 120 Multp. 3 360 Deeld door 5 Trekt deze 72 van 90° om dat het onder ito" is Zi Antw. op 18 Graaden. ■ Voorb. 25. Hoe veel beaumursche graaden zijn gelijk aan 55 de l'isle schk? Antw T;o Voorb. 26 En hoe veel aan 26 de l'islesche? Antw. 741 Graaden- §. X. Voorbeelden boven 150. Voorb. 27. Indien de Thermomeeter van de t'i sLE op 190° ftaat, op hoe veel zal die van re aumüe dan ftaan. 190 Muit. 3 75° Deeld door 5—114 fubt. 90 om dat het boven 150° is. Komt op 24 Graaden. Voorb. 28. En op hoe veel, zo die van de l'isle op 204 ftaat ? Antw. op 32!°. Voorb. 29. Op een zekeren tijd ftond de Thermomeeter van de l'isle op 208°, hoe hoog zou den Thermomeeter van reaumur op die zelve plaatfe en tijd geftaan hebben? Antw.op 35 Graaden, inGrka. ZESDE  Thermomeeters te vergelijken. i+x ZESDE GEVAL. Om gegeevene Graaden van de li s l e ep de 80 deelige Schaal van reaumur te vinden. In dezen is de Verhouding de lisle IjO° reaumur 80° dat is door 10 verkleind 15 •- 8 de 9c0 alleen in 8o° veranderende krijgt men dezen REGEL. Vermenigvuldigt de gegeevene graaden van de l'isle met 8. deeld het Produel door 15. Trekt het Quotiënt van 8o° zo de opgegeevenen onder ijo°. ( §. XI. ) zijn, komen graaden boven o. — of trekt 8o° (§. XII.) van het Qimtient, zo de opgegeevenen boven ijo° zijn, komen Graaden onder obij reaumur. §. XI. Voorbeelden onder 150. Voorb. 30. Zo de Thermomeeter van'de l'isle op 350 ftaat, en men begeerd denzelven met rf.auml'ks Thermomeeter van 8o° te vergelijken; hoe hoog zal men dezelve vinden. 135 Multpl. 8 1080 deeld door 15 • 72 deze van §o° Antw. 8 graaden boven o. Voorb. 31. Zo de l'i sles Thermomeeter op73* ftaat, op hoe veel graaden zal die van reaumur ftaan? Antw. op 4117 boven o. Voorb. 32. En zo dezelve op 150 ftond, op hoe veel graaden zou keaumurs Thermomeeter dan ftcan? Antw. op 72° boven o. §• XII.  ïl42 . Rekenkundige Regelen oni §. XII. Voorbeelden boven 1500. Voorb. 33. Men vindi de Thermomeeter van de l'isle op 170 graaden; op hoe veel graaden ftaat kea umürs Thermomeeter dan op die tijd? 170 8 - 1360 15—~ fub. 80. Antw. icf graaden onder 0. Voorb. 34. En zo denzelve 200 graaden ftond. hoef höcg zou die van reaumur dan ftaan? Antw. 2c* "graaden onder o. ' '7 Voorb. 35. En hoe laag zo denzelven op 2270 ftaat9 Antw. op 40 graaden onder o. ZEVENDE GEVAL. tfw gegeevene Graaden van reaumurs 90 deelips Thermomeeter, op fa hrenheits Schaal te vinden. Dit is het tweede Geval omgekeerd, en laat zich ontbinden volgens dezen REGEL. V'.rmenigvuldigt de gegeevene graaden met 1. addeerd 3S>o bij het Produel, zo de opgaave boven o (§. XIII.) ts. Trekt 32° van het Produel:, zo de opgegeevene graaden onder o (§. XIV.) zijn. §. XIII. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 36. Een Thermomeeter van reaumür, wijst op een Schaal van 90 graaden, 3(5° boven o hoe vee!  Thermomeeters te vergelijken. 14$ veel Graaden zal fahrenheits Thermomeeter dan wijzen? 36 Multp. 2 72 bij 32 om dat het boven o is. Antw. 104 Graaden boven o. Voorb. 37. En zo denzelven 750 tekende? Antw. 1280 boven o. Voorb. 38. Maar zo reaumurs Thermomeeter ni0 'boven o .ftond, hoe hoog zou die van fahrenheit dan ftaan? Antw. jj° boven o. §. XIV. Voorbeelden onder Nul. Voorb 39. Men vind de Thermomeeter van reaumu k eens 18° onder nul, op hoe veel graaden onder a is fahrenheits Thermomeeter op dien tijd? 18 2 36 flib. 32 om dat het onder 0 is. Antw. 4 graaden. Voorb. 40. En zo men reaumurs Thermomeeter 2j° onder o tekend, hoe veel zal die van fahrenheit dan tekenen ? Antw. 1S0 onder o. Voorb. 41. En zo denzelven op 31! graaden onder o ftond , hoe veel graaden onder o zou fahrek» heits Thermomeeter dan ftaan? Antw. op 31^ graaden. AGTSTE  J44 Rekenkundige. Regelen om . AGTSTE GEVAL. Om de 90 Deelige Thermomeeter van reaumur op de fchaal van de l'isle te Vergelijken. Dit is het Vijfde Geval omgekeerd, daar men de Proportie kan naarzien. REGEL. ■ Vermenigvuldigt de gegeevene Graaden met 5. deeld het Product door 3. trekt het Quotiënt van 1 jo, zo de opgaave boven o (§. 'XV. ) is. Maar addeerd het Quotiënt bij 150, indiende opgaave onder o(§XVhJ) is. §. XV. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 42. Wanneer de 90 deelige Thermometer van reaumur op 63° boven o ftaat, vraagt men naar den Stand van de l'isles Thermomeeter? Multp. 5 315 Deeld door 3 ■ ioj. deze van 150 om dat boven o is. 105 Antw. 45 Graaden. Voorb. 43. En zo denzelven op 750 ftaat, hoe veel graaden zal denzelve dan bij de l'isle ftaan? Antw. -2jo. Voorb. 44. reaumurs Thermomeeter op 8i| Graaden boven o ftaande, vraagt men hoe hoog f a hb e n heit Thermomeeter dan ftaan zal ? Antw. op 14-5 graaden. §. XVI. Voorbeelden onder Nul. Voorb. 45. Indien de 90 deelige Thermomeeter van r e au-  Thermomeeters te vergelijken. ' 145 reaumur 2J\ Graaden onder o ftaat: vraagt mee naar den ftand van die van ut l'isle? 271 Multp. j i37i Deeld door 3 ■ 45 i add. 150 om dat het onder o is. Komt lyji Graaden. Voorb 46. En hoe laag zou laatstgemelde ftaan, zo de eerstgenoemde 19! graaden onder o tekende? Antw. op 18 iij Graaden. Voorb 47. En wanneer de Thermomeeter van reaijmsj k op 39i 0 onder o tekend. Hoe veel tekend die van de lule dan? Antw. 215^°. NEGENDE GEVAL. Om beaomi'RS Thermomeeter van 900 met deszelfs Thermomeeter van 8c° te vergelijken. De Proportionaale reden der tusfehenruimte is 900 — 80 ic 9 8 en daar uit ontftaat dezen ligten REGEL. Vermeemgvuldigt de opgegeevene Graaden door 8. ra deeld liet Produel aoor 9. Voorb. 48. Zo reaumurs Thermomeeter van 9c0 op 380 boven o ftaat, begeerd men den ftand van reaumurs 80 deelige Thermomeeter te vinden. Multp. 8 3°4 Deeld door 9 —- Komt 33I Graaden boven o Kabimt. II. Deel. K Voorfc  146 Rekenkundige Regelen om «wT^ 49>' Maar Z? denzeIven 2<5i graaden onder o ltond, hoe Jaag zou-laaEstgomclden dan ftaan — 8 2IO Antw. op 23f Graaden onder o. NB Dewijl het Nulpunt of 1000. op beiden fchaalen gelijk-, en de verdeeling der graaden boven en onder dit punt evenredig is, zo is de werking ook gelijk. Voorb. 50. Eender vond reaumurs Thermomeetor van 00° op 7ó£° noe hoog zou de 8o deeU op die tijd ftaan moeten. Antw. op 68 J Graaden. TIENDE GEVAL. Om de 80 deelige Thermomeeter van reaümür met fahrenheits Tliermomeeter te vergelijken. Wanneer men het derde geval omkeerd heeft men dezen ctu REGEL. Vermenigvuldigt de gegeevene Graaden met o. addeerd bij het Produet .38 zo dezelve boven C0 % XVII Tzïfn Jjto-randers 128 bij C§. XVIII. ) nlld /Jkinenl §. XVII. Voorbeelden boven Nul, Voorb. 51, Iemand fteid de 80 deelige Thermometer van reaumur m heet waater, en bevind de zelve op 79io. Vraage wanneer men fahrenheit riiermomeeter in het zelve water ftelde, op hoe veel Graaden die zou ftaan ? H ei 19\  Thermomeeters te vergelijken. ?4f 791 9 7'Ji ■ bij 128 84(5 Deeld door 4 Antw. op 2icH Graaden. Voorb. 52. Zo reaumurs Thermomeeter op 33' ftaat hoe veel Graaden zal fahueshkiïs dan bJven o tekenen: Antw. ioöj °. Voorb. 53. En zo denzelven op 41J° ftond, hoe hoog zouw laatscgemelde dan ftaan V Antw. opi25f§ Graaden. §. XVIII. Voorbeelden onder Nul. Voorb. 54. Men vindt den Thermomeeter van reaum nu 20° onder o, hoe laag zal fahrenheu s Thermomeeter dan ftaan? 20 Multp. 9 180 : af 128 om dat het onder o is. Komt 13 graaden onder o. Voorb. 5*. En zo denzelven 31-} o onder o ftond, op hoe veel graaden zou laatstgemelde dan ftaan? Antw. op 38$° onder o. Voorb. 56. Maar indien denzelven op 3019 ftond, vraagt men naar den ftand van fahrenheits Thermomeeter? Antw. 57/s graaden. ELFDE GEVAL. Om gegeevene graaden van reaumurs 80 deelige Thermomeeter . op de Schaal van de l'isee te vinden. ' r K 2 Her.  148 Rekenkundige Regelen om Het zesde geval omkeerende krijgrmen dezen REGEL. Vermenigvuldigt de opgegeevene graaden met 15. deeld het Product door 8. trekt het Quotiënt van 15c zo de opgaave boven o ( §. XIX.) w» maar addeer.d ijo bij het Quotiënt, zo de opgaave onder o ( §. XX. ) is. §. XIX. Voorbeelden boven Nul. Voorb. 57. Zo de 80 graadige Thermomeeter van reaum ü r 411° boven o ftaat} hoe hoog zal de Thermomeeter van de l'isle dan ftaan? mi Multpl. 15 622? Deeld door 8 77-jï deze van 150 boven o zijnde, af 77H Antw. op 72-^ graaden. Voorb. 58. En zo denzelven op 7.3$ Graaden ftond , hoe hoog zou de l'isle's Thermomeeter dan ftaan? Antw. i2fj- Graaden. Voorb. 59. Maar wanneer denzelven op io|o. ftond, op hoe veel Graaden zou laatstgemelde dan ftaan? Antw. op 130^1 Graaden. §. XX. Voorbeelden onder Nul. Voorb. 60. Men vindt keaumuks Thermomeeter 170 onder o hoe laag moet die van de l'i sle dan ftaan ?■ -17° Multpl. 15 Deeld door 8 bij ijo om dat de opgaave onder o is. Antw. Graaden. Voorb.  Thermomeeters te vergelijken. 149 Voorb. 61. Indien denzelven 22 \ Graaden onde* o ftond, hoe laag zou laastgemelden Thermomeeter dan ftaan? Antw. i92TV Graaden. Voorb. 61. Wanneer de Thermomeeter van reaumur 33I graaden onder o ftaat, vraagt men naar den ftand van du l'ule's Thermomeeter? Antw. 213-^ Graaden. TWAALFDE GEVAL. Om reaumurs 80 de;lige Thermomeeter met_ reaumurs 90 deelige Thermomeeter te vergelijken. Om dezen op te losfchen hebben wij alleen het n eg it is d e ge Vat', om te keeren, en daar uitvolgt dezen REGEL. Vermenigvuldigt de gegeevene Graaden met 9. deeld het Produxt door 8. komen graaden haven of onder o, naar de opgaave is. Voorb. 63. Indien de 81 deelige Thermomeeter van r e a umu r 570 boven o ftaat, hoe hoog zal deszelfs 90 decligen dan ftaan ? ■ 57 Multpl. 9 ' 5L'5 Deeld door 8 Antw. op 64! Graaden boven o. Voorb. 64. Men vind de 80 deelige Thermomeeter van reaumur 12} Graaden onder o. vraage naaiden ftand van deszelfs 90 graadigen Thermomeeter? Multp. 9 i12| 8 Antw. i4T'ï Graaden onder o. K 3 Voorb.  ï5© Rekenkundige Regelen om Voorb. 65. Tndien eerstgenoemden Thermomeeter op 61J Graaden ftaat, op hoe veel Graaden zal de laatstgemelde dan ftaan ? Antw. op 69}! Graaden. Tot dus verre zijn alle de gevallen welken op de vier aangetekende Thermomeeters kunnen gegeeven worden , door Wiskunstige Regelen voorgefteld en ontbonden, 'er ontbreekt dus niets meer aan dan dezelven door oeffening zich eigen te maaken: om welke te bevorderen ik nog vijf Voorbeelden ten Hotte wil opgeeven. Voorb. 66. Volgens bericht van den Heer s. a. f. ulek aan den Hoogleeraar j. h. van swinden, ftond dc Thermomeeter van de l'isle den 21. Januari] 1779. pp 201 Graaden : op hoe veel Graaden ftond toen de Thermomeeter van f a h a L n h e i ï en de Thermomeeter van küaumur? Volgens §. VIII. < ■ .' . 201 6 i2c6 5 24 if af 212 Komt 2Q} onder o bij fahrenheit (a). Volgens §. X. tol 3 i2ct af 90 Komt 3c T graaden onder o op r e a u m o r 90 deelige Thermomeeter. Vol- ( a) Komt dus gelijk met 29*4 van den Heer j. h. van Sïtinbïm. Zie Aanmerkingen over den Staat van het Weder  Thermomeeters te vergelijken. 151 Volgens §. XII. 2CI 8 160S 15 i°7t af 80 Komt 2/f Graaden onder o op reaumurs 80 deelige Thermomeeter. Voorb. 67. Een Liefhebber der Natuurkunde vond op FAHRENHtiTs Thermomeeter 64A graaden boven o. Een zijnen vrienden deze waarneeming willende toetten , en alleen een Thermomeeter van o e l'isle en een 90 Deelige van reaumur hebbende vraagt men, wat ftand de laatstgemelde Thermomeeters moeten hebben om met de eerfte overeentekomen? Antw. op de de l'isle Termomeetcr graaden, en op reaumurs 16$ Graaden. Voorb. 68. Volgens de waarneeming van den Heer van elterlein, te Witergra aan het zuidoosteiade van het Meir Onega bevroos den 3 Januarij 1780 de kwik in de open lucht , (taande de Thermomeeter van de l'isle 224 Graaden: op hoe veel Graaden van reaumurs 80 deelige Thermomeeter zou dezelve werking moeten gefchieden ? Antw. op 30& Graaden. Voorb. 69. Naar de opgaave van mus sch enbroek kookt de fijnfte Geest van Brandewijn, wanneer fahrenheit s Thermomeeter op 176 Graaden ftaat: op hoe veel Graaden van de andere Thermomeeters zal dezelve Geest kooken? Antw. op de l'isle op 300 op reaumurs 90 deelige op 720 en der enz. in het genees-natuub.- en huishoudkundig kabinet. Deel J. N°. li- Bladz. 140. K 4  152 Rekenk Regelen omThermemeeters te vergelijken. en op reaumurs 80 deelige Thermomeeter 04 Graaden. Voorb. 70. Men heeft ontdekt, dat wanneer reaumurs 90 graadige Thermomeeter op 31 Graaden onder o ftaat, het bloed van geflagte "Lammeren bevriest: op hoe veel Graaden van de andere Thermomeeters zal hetzelve bloed dan bevriezen ? — Antw. op 25° van fahrenhei i op van de l'isle en op 35 Graaden van reaumurs 80 deelige Thermomeeter. Amjlirdam 15 Junij 1780. b e-  beschouwing van den eijzonderen invloed der maag OP de geheele dierlijke huishouding. (Getrokken uit s. water house M D. DiJJ Med. ie Sympathia partium Corporis Humani , ejusque in explu candis é? curandis Morbis necejjaria eonfideratione, Lugd. Bat. 1780.) 33e Schrijver begint dit onderzoek der fympathie van de verfcheiden deelen des Menfcheiijken Lighaams, en de noodzaaklijkheid van derzelver befchouwing in het verklaaren en geneezen der ziektens, met de opgaaf der verfcheiden fltelfelen waaruit men het beftaan en de uitwerkfelen dezer fympathie heeft zoeken afteleiden, en na onder d-ze den voorrang gegeeven te hebben aan die helling die de oorzaak der fympathie tusfehen de verfchillen'de deelen des lighaams aan de gemeenfehap der zenuwen, en voornamelijk van de tusfehenrib - zenuwen met het vijfde, zesde, en agtfte paar zenuwen der hersfenen, en meest alle de zenuwen van het ruggemerg, toefchrijft, welke {telling aoor willis eerst voorgeftelden door vieussens naderhand verder ontleedkundig bevestigd is geworden, gaat hij over om eenige voorbeelden , eerft van de algemeene fympathie tusfehen alle de lighaamsdeelen , en daar na van de bijzondere tusfehen bepaalde werktuigen des menfcheiijken lighaams, bij te brengen, en hij eindigt deze voorafgaande algemeene befchouwing met te befluiten dat fchoon de hersfenen en de zenuwen de voornaamite werktuigen zijn in het voortbrengen der fympathie, dezelve egter de eeniglte niet zijn, maar dat het ook waarfchijnelijk is dat het hart en de flagaders en het daarin bevatte bloed ook voor een gedeelte , en dc maag boven al met de darmen , daar een groot deel aan hebben , en dat dierhalven de fympathie in het menfchelijk lighaam dat ukwerkfel van het leevend beginfel is hetwelk ontftaat uit de welgeftelde vereenigiiig tusfehen het hart en de flagaderen , de hersfenen en de zenuwen, de maag en de darmen, die drie groote en voornaame bronnen van alle de vermogens des lighaams en de werkingen welke zij in K 5 .den  154 Befchouwing van den bijzonderen invloed der Maag den leevenden menfch geduurende den ftaat van gezondheid en ziekte volbrengen. — Vervolgens maakt hij een afzonderlijk hoofdftuk om de bijzondere Yympathie tusfehen de maag met den geesten alle de werktuigen des lighaams aan te toonen, en het is in deze bijzondere befchouwing dat wij hem nu woordelijk gaan volgen. „ De Maag wordt gemeenlijk flegts befchouwd als een werktuig dat door de Natuur enkeld tot de verteering der fpijzen gefchikt is; doch dezelve fchijnt mij toe eene dubbelde werking te volbrengen , en behalven het vermogen van de fpijzen te kooken en te. bereiden, nog een ander' vermogen te bezitten van éen nieuw leven, eene nieuwe kragt, aan de verstafgeleegen deelen des lighaams medecedeelen, niet dooiden langen en bogtigen omloop der vaten heen, maar door middel eener onmiddelijke aanprikking welke zij door eene of andere foort van fpijs en drank ontvangt en aan de overige werktuigen waarmede zij eenig verband heeft op haare beurt mededeelt. Ik zal de Maag dus uit tweeërlije oogpunten befchouwen , ingevolge van haar opgenoemd tweeledig vermogen , en w"el vooreerst voor zo verre zij een fpiisverteerend werktuig is. Ik zal mij evenwel over die'werking, dewelke aan allen overbekend is, niet breedvoerig uitlaaten, maar flegts eenige weinige zaaken, die misfehien niet zo algemeen bekend zijn, wegens de fpijsverteering aanrekenen. De gevoelens der Geneeskundigen omtrent deze werking zijn van ouds af zeer verfeneiden geweest, doch niet een derzeben is volkoomen in ftaat geweest om derzelver verfchijnfelen behoorlijk te verklaaren. De nieuwfte proeven omtrent dit onderwerp genoomen fchijnen ons te moeten doen befluiten om te gelooven dat het maag - fap (Succus Gajiricus ) met eene genoegzaame kragt voorzien is om de fpijzen te verteefen en en tot derzelver overgang in de darmen bekwaam te maaken; en dat dierhalven de fpijsverteering door overeenkomst van dit fcheivogt met andere fcheikundige fcheivogten gemakkelijk kan verklaard worden, zonder dat het noodzaakelijk zij daarom tot eenige buiten-  tp de geheele dierlijke Huishouding. 155 tengewoone hitte, wrijving, of gisting, zijnen toevlugc te neemen O). In de maagen van fterke gezonde menfchen die door een geweldigen dood fchielijk geftorven waren zijn de uitwerkfels van dit vogt duidelijk waargenoomen geworden; verfcheiden Ontleeders immers hebben de rokken van de maag in de lijken (ai Ziehier dus het gevoelen der oude Scheikundigen, die reeds van overlang zulk een Scheivogc ia de Maag gefield hebben, wederom herfteld , maar op eene wijze die minder uit onderftellingen gebooren en meer op proeven gegrond is; of liever, zie hier de befluiten welke de oude Scheikundigen uit hunne proeven en waarneemingen wettiglijk hadden moogen trekken, naar welke, dewijl zij dezelve veel verder dan konde beweezen worden, hebben willen uit(hekken , hun geheele crediet verlooren hebben. Na hen zijn de Werktuigkundigen opgekoomen die de geheele werking der Spijsverteering door de wrijving en maaling der Spijzen hebben willen verklaaren; die van de maag een Iederen zak maakten die enkeld door zijne eigene beweeging en de drukking van den buikpers de Spijzen naar hunne gedagten klein maakte. Men heeft evenwel ook weldra het gebrekkige van deze verklaaring doorgezien, hierom hebben laatere en onbevooroordeelder beoeffenaars der Menfchelijke Natuurkunde begreepen dat het oumoogelijk ware de werking der maag door ééne oorzaak te verklaaren, en dat men zulks zelfs met zamenneeming van alle de verfchillende aangetoonde oorzaaken nog niet volkoomen konde doen; zij hebben dierhalven de ftelling aangaande dc werktuigelijke beweegitig der maag verbonden met die wegens de gisting in dezelve voortgebragt door den gistenden aart der fpijzen en dranken welke wij gebruiken, door het fpeekfel en andere vogten, door de vaste lugt in de fpijzen en dranken beflooten, en andere meer; tot zo verre is men dus reeds wederom tot de Scheikundige verklaaring der Spijsverteering te rug gekoomen, maar men heeft tot nu nog fteeds ontkend dat het maagfap eenigzins als een fcheivogt werkte, maar hetzelve voor een dun eeepagtig zagt vogt aangezien. De laatere proeven evenwel, waarop de Schrijver zig hier grondt, fchijnen, indien zij waarlijk zo bevonden worden, ons wederom een flap aadér aan de volkoomen verklaaring der fpijs verteerende kragten van de maag te brengen, en in ftaat te ftellen om wederom verfcheiden verfchijnfelen te verklaaren die tot nu toe onoploschbair gefcheenen hadden.  156- M^mwingvandenbijzendereninvhedderMaag ken van zodanige menfchen doorgeknaagd L**™a op die plaats alwaar het maagfap TooTtlESjfê hghaamen moest z-amengeloopen zijn. De eenfé voor zo verre ik weet die dit heeft waargenoomen nfT ver verklaard is de Heer hunter f«); wTnt van helmont hartholinus en anderen hadden het zelfde verfchijnfel we waar^enoo-^n ,"ULn l}Lt' eene geheel verfchillende redfn va? gegeeven m %M ft fch,jnt hec verm°Sen te hSben 0mCaVe zelffhndigheden te ontbinden (c), mits H,^K» S ïeven beroofd zijn Wormen ,1-jvénTeenfiwakkï nuag leevend, doch zodra zij van leven b>roofd J in verteert de maag hen fclnelijkV); zocha zdfflX ken (-0 Men kan de proeven en waarneemingen van den Heer Johnhunter over het heftaan en het vermJln ,7,n arl Scheirogt hoofdzaakelijk opgegeevenvind^n^nTu£ aat ten opfchnft yoert: Over de Spijsverteerenéekraljer Maag na den dood, door den Heer john huntt lL Z Natuurkundige Verhandelingen Deel IV , Uadz. iS6 en Zl7 nter houden.  158 Befchouwing van den bijzonderen invloed der Maag Hnft°°f teV?%da- deze gistinS eene bijzondere gistmg is, aan de fpijsvcrteerende werktuigen alleen eigen, en zodanig als men buiten het lighaam nog nooit door eenige Kunstgreep heeft kunnen voortbrengen of naar mijne gedagten ooit zal kunnen voortbrengen (a) Up welk eene wijze nu de fpijsverteering gefchiedt dat is te zeggen of dezelve goed of gebrekkig zi begrijpt ieder een ligtelijk dat een ftuk van zeer groot beSW', J.nd«n dezelve naar behooren gefchiedt dan is oe Chij l die uit de fpijzen gekookt wordt ook goed, dan errre? ^ezond bIoed uit deD ChïJI bereid, dan gaan de affcheidingen en uitwerpingen geregeld, dan SS* T.d°°r |ez™dheid kra§c e" vlugheid voortgebragt. Indien de fpijsverteering daarentegen zwak is; gebeurt juist het tegendeel, en zijn zelfs de beste geneesmiddelen vergeefsch, ten zij de gebrekkige fpiisverteerende vermoogens eerst door dezelve in hunnen vongen en eigenaartigen ftaat herfteld worden. Wat nu het andere vermogen der maag betreft om namelijk een nieuwe kragt en een nieuw leven aan de verst afgelegen deelen des lighaams medetedeelen: deze invloed welken de maag 0p de dierlijke huishouding heeft is veel uitgeftrekter dan men zig gemeenlijk inbeeldt, want de maag is als het middelpunt waaruit het vermogen van te werken zig naar alle andere deelen veripreidt. Niets is .ook duidelijker én zeekerer dan dat wij ons zeiven of welvaarende en fterk, or ziek en zwak, bevinden naar dat dit werktuig in een goeden of ongeftelden ftaat is. Al wie hier aan twijfelt befchouwe de fchielijke en oogenblikkelijke opwekking der kwijnende kragten in een uitgehongerd zwak traag en droefgeestig mensch, bij wien alle werkingen des geheelen lighaams aan het kwijnen zijn, zodra deze mensch eenig gefchikt voedzel in zijn maag gebragt heeft, welks opwekkende eigenfehappen de (a) De Hooggel. mauhirii, en nahem verfcheiden anderen, noemen daarom de gisting welke de Spijzen in deMaag ondergaan, als verfchillendevan alle andere gistingen, eene Chijl-gisting. Pratlctt. in h. bojerhaave Inji. Med. Tom. I, pag. 31a.  op de geheele dierlijke Huishouding. 159 de maag aanftonds aan de verstafgelegeu deelen des lighaams mededeelt; en zodra het groost gedeelte dezer gebruikte fpijzen den darmbuis is ingegaan (dat is eigenlijk gezegd zodra dezelve veel nader ter voeding in ftaat zijn) wordt de mensch op nieuws fiaauwer, en zulks neemt allengs wederom meer en meer toe tot dat de maag een nieuwen toevoer van fpijzen ontvangt , die wederom een nieuwen voorraad van kragten aan het geheele geftel mededeelt. Een teug brandewijn of goeden wijn zal voor een tijd het beeven der handen verminderen of doen ophouden, gelijk Doctor whyte (a) zeer wel heeft opgemerkt; dit uitwerkfel nu wordt eeniglijk voortgebragt door de werking welke de gezegde vogten op de maag oeffenen , en geheel niet door derzelver inmenging bij het bloed welke niet zo fchielijk en niet zuiver plaats heeft. Het is ook bekend dat zommige deelen van het dierlijk lighaam eene grooter hoeveelheid van leevend beginfel bezitten dan anderen, en dat niet een deel daar meer, of liever zo veel, van bezit als de maag , hetgeen duidelijk blijkt hetzij men dit werktuig in een ftaat van gezondheid of van ziekte befchouwe. Ja derzelver uiterfte aandoenelijkheid in het ontvangen van gewaarwordingen en gel'chiktheid om die welke (a) On Nervous Disorders pag. 4. Dit verfchijnfel kan ieder mensch dagelijks opmerken voornamelijk bij Lieden die aan een fterk gebruik van wijn of geestrijke dranken overgegeeven zijn. Deze beeven bij voorbeeld meestentijds des morgens opftaande , en deze beeving houdt niet op voor dat zij eene zekere hoeveelheid van hun geliefd vogt hebben binnen gellaagen. Ondertusfchen koomt mij deze verklaaring van den Schrijver, die dit uitwerkfel aan den invloed van de maag op de overige werktuigen des lighaams toefchrijft, veel juister voor, dan die van boerhaave, die dezelve (ik begrijo even min ais marherr waarom; aan het fpeekfel toefchrijft. Injl. Med. $. LXVII. N. 7.; en dan die van dezen beroemden Commentator zeiven , die deze fchielijke opbeuring van kragten door het gebruiken van een glas wijn, eenig vleeschnat, enz. aan de opflurping der inhaalende aderen toefchrijft welke binnen in de maag haare mondjes hebben. PrasleSl. in Inji. Med. Tom. I. pag, 240. 371-  lob Befchouwing van den bij zonderen invloed der Maag ke dezelve reeds ontvangen heeft aan het geheele geitel medetedeelen, zijn waarlijk verwonderlijk. Alle fchielijk ontftaane verzwakkingen , hetzij uit een verlies van bloed of uit eenige andere oorzaak voortgefprooten, wordt men eerst in de maag en daarna eerst door het geheele lighaam gewaar, en wel zodanig dat dezelve dan eerst eene bezwijming veroorzaakten; doch zodra in zulk een geval een glas wijn of eenig ander banfterkend middel in de maag worde gebragt, dringt deze opwekking van kragten ookfenie. lijk van daar het geheele geitel door. van helmont heeft over het geheel genoomen misfehien te veel vermogen aan de maag toegefchreeven; ik kan evenwel niet nnlaaten hem volkuomen te beaamen als hij z gt: „ Alle menfchen voelen grillin„ aen, vrees , benaauwdheid , toorn , vreugd, droef„ heid, en alle aandoeningen van begeeringen omtrent ,, den krop van hunne maag opkoomen en woelen " (_a). Niets is gewis zeekerer dan dat wij toorn, vrees, droefheid, vreugd , en alle andere gemoedsbeweegingen eerder omtrent onze maag dan omtrent ons hart gevoelen. Ja ik durf ronduit verklaaren te gelooven , dat niet alleen benaauwdheid en beklemdheden, welke zo dikwijls in ziektens worden opgemerkt , maar ook de angst uit aandoeningen van geest gebooren, wezenlijk aandoeningen van de maag en niet van het hart zijn , gelijk men gemeenlijk beweert ( b ). Hetgeen ik hier beweer is ook niet iets nieuws of zonder gezag, maar hetzelve is reeds door aretaeüs capVadox zojuist als fierlijk uitgedrukt geworden met te zeggen: „ De maag is bet voornaame werktuig „ van blijdfchap en droefheid, een vermoogende nabuur van het hart, hetzij tot kloekte en dapper" „ heid (a) Dejure Duum vir. pag. 564. (6 ) ,, Het woord K*t&vyt*>% wordt volgens de overzetting „ van ga lekus gemeenlijk pijn voor h;t hart. genaamd, dat „ is voor de krop van de maag , want dit deel wierdt bij de „ Ouden ook het hart geheeten". r te oer Comment. in „ hipp0crat. Aphor. SeEt, IV. A/im. 17, pag. 521.  -op de geheele dierlijke Huishouding. 161 heid of toe kleinmoedigheid, en door fympathie met ,j den geest verbonden. En dit is derzelver voomaamIte vermogen " ( a )■ Alle beweegingen van den geest ook , hetzij door werkingen onzer reden of door eenige driften voortgebragt , doen niet- alleen de maag blijkbaar aan , maar ook verfcheiden omftandigbeden van de maag doen nog fterker den geest aan. Dus zien wij in hypochondrieke Lijders dikwijls vrees , gemelijkheid , droefheid, wanhoop of wilde gedagten, (lompheid van geheugen , en belachelijke inbeeldingen plaats hebben, alle welke toevallen verdwijnen zo lang de werking van een of ander verwarmend hartfterkend middel duurt dat men hun heeft voorgefchreeven , en die nadat deszelfs werking is opgehouden met een veel grooter geweld wederom koomen. ik (e) De morb. diut. Lib. II. Cap. 6. „ Dit verband tusfehen „ de maag en het hart, dat zeer wezenlijk beftaat, en deze ,, gevoeligheid der maag, om bet zo te noemen, is ook reeds „ oudstijds opgemerkt geworden, zodanig zelfs dat verfchei„ den Geneesheeren alles aan de maag hebben toegefchree„ ven, zonder het hart eenig gebied over het leven toete,, ftaan". Zie hier boven de Ziektekundige Befchouwing van het Hart, door wijlen den beroemden boehhaave, tj. IX. bladz. 88 en 89. „van he lm o nt heeft ook geen Fabel verhaald met „ de zitplaats van zijn levenmaakend beginfel dat hij Archaeus „ Faber noemde, omtrent de xx^t» in de Maag te fteHen.; ,, het is maar zeer waar dat 'er drie zeer aandoenelijke dee„ len bij eikanderen in de praecordia geplaatst liggen, het „ Hart pamelijk, het Middelrift en de Maag, op eene ver,, wonderlijke wijze onder eikanderen en met het geheele ,, Spier- en Zenuw-geftel van den Mensch gemeenfehap ,, hebbende. En uit deze cü/A3-«flsi« koomen veel meer „ Spasmodieke Ziektens voort dan uit de i«SW«0s(« der hers„ feiien, welke ziektens dierhalven om het oniniddelijk aan„ doen van derzelver zitplaats door middelen in de maag „ kunnen geftild worden", j. hart M. D. Disf. Mest.. Inaug. de Zinco, ejusqae florum ufu Medico,. obfervutionibus confirmato, Lugd. Bat. 1772. Kabinet. 11. Deel. L  iö2 Befchouwingvanden bijzonderen inyloedder Maag Ik heb reeds gezegd dat de maag bekwaam is tot het voelen van verfcheiden gewaarwordingen ; want behalven pijn, welke dezelve benevens andere deelen kan gewaar worden, heeft zij nog eene bijzondere aan* doening van opblaazing door winden; de honaer is ook eene eigene gewaarwording van de maag (o), gelijk ook de benaauwdheid , welke aandoeningen zeer veel vim den anderen verfchilien; en daarenboven zijn 'er nog eene menigte andere minder duidelijke welke geene afzonderlijke naamen hebben en niet gemakkelijk met woorden te befchrijven zijn , maar welke een oplettende in zig zeiven kan opmerken. En de aandoening van honger alleen geeft die ons niet een blijk van den wijduitgeftrekten invloed der maag op de geheele dierlijke huishouding? Is dezelve niet eene medelijdende roêping in de maag geplaatst, uit gebrek van alle de deelen des lighaams ? Zo wij dit niet aldus ftellen dan kan'men op geenerlije wijze het fchielijk verval van eetlust onder het opkoomen van de koorts, of die fterke vermeerdering derzelve wanneer de gezondheid na geneezen ziektens wederkoomt, verklaaren. Indien de honger alleenlijk door leegte of gebrek van de maag voortgebragt wierdt, zoude men immers een geweldigen honger moeten gevoelen telkens ais de maag door braaking geledigd was. Geene verfchijnfelen ook verfpreiden een helderer licht over het gebied dat de maag over het geheele geftel oeftent dan die welke wij geduurende de walging en braaking waarneemen. Ieder die deze ongemakkelijke gefteldhcden ooit ondervonden heeft herrinnere zig eens wat hij gevoeld hebbe na het inneemen van een braakmiddel. Alsdan ontftaat 'er eene onaangenaame gewaarwording in de maag te gelijk met een gevoel van hitte ; daarop volgt eene kwijning , een gevoel van (a) Misfchien behoort deze gewaarwording evenwel nieê alleen tot de maag, fchoon dezelve daar zeekerlijk voor hét grootst gedeelte haare zitplaats heeft; het koomt mij althans voor. dat de mond de keel en de flokdarm daar ook eveneens als aan de gewaarwording van dorst eenig deel aan hebbio.  op de geheele dierlijke Huishouding. 163 van zwakheid, en eene traagheid tot beweeging; de uitwendige ledenmaaten verbleeken , het aangezigt wordt bleek en (Irak, en het vel vertoont zig het geheele lighaam over ingetrokken ; de pols wordt klein, zeer fnel en onregelmaatig ; daar ontftaan herhaalde ftijfheden, trillingen, fchokken van het lighaam, en zomtijds vliegende gloeijingen die zeer duidelijk verwisfelen met onaangenaame gewaarwordingen van de maag, en naar maate die meer en meer toeneemen ontftaat 'er eene fterke benaauwdheid met eene uiterfte zwakheid die zig over het geheele lighaam openbaart, tot dat de Natuur, niet in ftaat om fterker ongemakkelijkheden zonder nadeelige gevolgen uit te ftaan, de maag aanzet tot de beweegingen om te braaken, waardoor de zwakheid voor een tijd wordt verligt; alsdan ontftaat 'er meestentijds een overvloedig en algerneeri zweeten waardoor de kragt door het geheele lighaamsgeftel eenigermaate herfteld wordt. Het vel, dat ook deelgenoot was aan de ongemakkelijke aandoening van de maag, krijgt zijne natuurlijke gevoeligheid en vorige kleur wederom, en de overeenfteinming tusfehen dit werktuig en de maag, zo noodzaakelijk dat de gezondheid zonder dezelve niet beftaan kan, wordt weder geheel herfteld. Hoe meer ik nu deze verfchijnfelen van de walging en braaking befchouwe, hoe meer ik overtuigd word dat alle geneesmiddelen dewelke walging voortbrengen , ook werken tot verzwakking van de algemeene levenskragten (a). Zien wij ook niet dat 'er in alle groote en fchielijke verzwakkingen , door welk eene oorzaak ook voortgebragt, eene braaking of ten minften poogingen om te braaken , bijkcomen. Indien de Lijder kragten genoeg ( a ) Dit is allen BeoefFenaaren der Geneeskunde bekend, die meermaalen ondervinden dat het voorfchrijven van een braakmiddel wel noodzaakelijk zoude wezen, of ter fchielijkec fchoonmaaking van de eerfte wegen , of om eenige andere oorzaak, maar die verpligt zijn ter bereiking van hun oogmerk een anderen weg in te flaan, alleen om de fterke verzwakking die dikwijls , vooral in kwaadaartige ziektens , waarin het levensbeginzel reeds veel geleeden heeft, de Lijdeis na het gebruik van een braakmiddel te fterk uitput. L 2  164 Befchomvirig van den bijzonder en invloed der Maag noeg beeft ontftaat 'er eene braaking en de zwakheid houdt voor een tijd op, doch indien hij reeds al te zwak is tragt bij te vergeefch te braaken en bezwijkt eindelijk. De hersfenen kunnen beledigd, voor een gedeelte verfteend , ja derzelver zeifftandigheid gedeeltelijk vernield zijn, zonder dat de werkingen des geheelen lighaams daar merkelijk door lijden. Ontleedkundige waarneemingen toonen ook menigwerf dat het hart zelf door eenig ongemak kan aangedaan en in een ziekelijken ftaat zijn, zonder dat de overige deelen daar veel door worden aangedaan. Men heeft een voorbeeld dat het hart na eene ziekte die verfcheiden weeken geduurd hadt zo flap gevonden wierdt, dat men hetzelve als een blaas konde om zijn vinger winden (a). Doch dit heeft niet eveneens plaats omtrent de maag. Indien deze door ontfteeking of door eenige andere ziekte aangedaan is gaat niet eene werking des geheelen lighaams naar behooren voort. Wanneer de maag ontftooken is, fchijnt het leevend beginzel fterk verzwakt, gelijk men duidelijk kan afneemen uit den kleinen Iaagen pols en de koude der uitwendige ledenmaaten; en daar heeft, eene groote benaauwdheid en ondraaglijke angst en beklemdheid plaats. Zulk een geval heeft hj ld anus aangetekend : ,, waarin, om zijne eigen woorden te „ gebruiken , de lijder eerder door een Duivel bezeeten dan van eene ziekte aangetast feheen (b)'\ : (c) De toevallen of ziektens-verfchijnfelen welke nog (n) Voeg hier bij de verfchillende ontaartïngeii van het hart in grootte , gedaante , zeifftandigheid enz. waarvan hier boven op verfcheiden plaatfen der Ziektekundige Bejchouwing van het Hart melding gemaakt is. ( b ) Ltb. I. Olf. 34- (c) De hier volgende aanmerkingen heb ik uit het Eerfis Hoofddeel van den fchriiver genoomen alwaar dezelve in een ander verband ftaan; doch ik heb dezelve als over hetzelfde onderwerp handelende hier in een verband met het voorgaande geplaatst,  op de geheele dierlijke Huishouding. iój" nog daarenboven uit een kwalijk gefielde maag kunnen voortfpruiten ' zijn zo menigvuldig zo verfcheiden en zo onregelmaatig dat het zeer moeielijk zoude vallen dezelve allen te befchrijven, ja flegts naauwkeurig opterellen. De dagelijkfche ondervinding en de getuigenisfen der beste Schrijvcren leeren dat 'er zeer dikwijls hoofdpijnen uit ongemakken van de maag en darmen ontftaan; en niet alleen hoofdpijnen maar ook zeer dikwijls duisterheden in het gezigt, doofheid, neusbloedingen , ftomheid , duizelingen en ijlhoofdigheden (a). Ja aan deze zelfde oorzaak, aan eene ongefteldheid namelijk der maag en darmen, en aan de tegenwoordigheid van eene fcherpe en bijtende ftof in dezelve, of aan eene bijzondere onnatuurlijke gefteldheid van de maag en dunne darmen , moet men in verfcheiden gevallen die verbaazende ziekte toefchrijven (è), waarin alle de werkingen die van het denkend vermogen afhangen opgefchort zijn , welke wij Vallende Ziekte noemen. De Beroerte ontftaat ook dikwijls uit diezelfde oorzaak , vooral in zodanige menfchen die reeds langen tijd fterke bittere en andere prikkelende middelen gebruikt hebben , waardoor de fpiervezels van de maag hunnen toon verlooren hebben; in de zodanige begeeven het eindelijk de fpijsverteerende kragten, het gelaat wordt bleek, het geheele lighaam koud en traag, de vermogens van den geest raaken aan het kwij- (a) Volgens de waarneemingen van hifpocrates, galenus, aretaeus, aegineta, alexandriïïus , trallianus , forkstus, boerhaave, hoffman, reca en rhan, zegt de fchrijver; doch hij hadt 'er nog een groot getal anderen bij kunnen voegen, dewijl men bij alle fchrijvers over de beoeffenende Geneeskunde een oneindig getal verfchijnfelen vindt aangetekend die uit ongemakken van de maag en darmen voortkoomen. (b ) Beter ware het gezegd: Aan eene bijzondere tegennatuurlijke gefteldheid van dq maag en dunne darmen aangemerkt als eene voorbereidende oorzaak, aan het werken geholpen door eene kwa.de fcherpe ftof als opwekkende oorzaak befchouwd. L3  j 66 Befchouwing van den bijzondei en invloed der Maag kwijnen , en de beroerte vak eindelijk onverwagt voor ( a ). Na (a) Behalven de eigenlijke ziektens door welke de maag kan worden aangetast, en die haare uitwerkfelen door verfchijnfelen in verfcheiden ingewanden en zelfs in de verstafgelegen deelen door medelijding waargenomen worden te openbaaren, zijn -"er nog eene menigte kleine ongefteldheden der maag die eveneens haare uitwerkfelen op den geest en het overige lighaam voortbrengen , ( fchoon dezelven door de meeste Ziektekundigen niet even omftandig zijn aangetekend) en die niet minder overtuigende zijn om het verband en den invloed der maag op de geheele huishouding des menfehelijken lighaams te bewijzen. Iemand die eene zwakke maag heeft kan met de minfte oplettendheid zeer dikwijls gelegenheid vinden zulks in zig zei ven op te merken; hij zal dikwijls kunnen ondervinden dat naar maate hij wat te veel of te weinig, wat te zwaare, te winderige , te ligte of te fcherpe fpijzen en dranken, gebruikt heeft, of wat te lang tusfehen de eene en de andere maaltijd gewagt heeft, zijn lighaam zwaarer en logger of vlugger en fterker, zijn geest doffer of levendiger, zijn humeur vrolijker guller of knorriger en zwaarmoediger, ja zijn karakter, om het dus eens uittedrukken, zedelijk beter of flimmer zijn zal, naar maate van den ftaat zijner fpijsverteering en de gefteldheid zijner maag; en zijne ondervinding zal hem leeren dat hij met eenige oplettendheid op de keus en de hoeveelheid zijner fpijzen oneiudig veel kan toebrengen tot het welvaren van zijn lighaam en het genoegen van zijnen geest; zoo veel invloeds heeft de gefteldheid der maag op het geheele geftel, èn zo veele ongemakkelijkheden brengt eene flegts ligte ongefteldheld derzelve voort, fchoon dezelve meestentijds zo gering is, dat zij niet verdient eene ziekte der maag genoemd te worden , en dat deze oorzaak van zo menigvuldige kleine ongefteldheden dikwijls van een min oplettend Geneesheer niet wordt opgemerkt. Het is een zeer gemeen ding Lieden over Hoofdpijn te hooren klaagen, terwijl zij voor het overige ondertusfehen gezond zijn, en geenerlije ziekte vertoonen waar aan men dit ongemak als een verfchijnfel weet toetefchrijven. Dit ongemak, dat evenwel bij veelen zo zwaar en zo aanhoudend is, dat het een waar ongeluk in hun leven wordt, is de Engelfchen. Geneesheeren van zo veel belang voorgekoomen dat zij daar eene afzonderlijke ziekte van gemaakt hebben onder den- saam  cp de gehele dierlijke Huishouding. 1Ó7 Na door al het voorgaande het beftaan eener algemeene fympathie tusfehen de verfcheiden ligbaamsdeelen, en voornamelijk den invloed der maag op de geheele dierlijke huishouding, beweezen te hebben , befluit de Schrijver deze Verhandeling met eenHoofdftuk waarin hij tragt te bewijzen dat de werking der geneesmiddelen, zó wel die inwendig gebruikt als uitwendig aangelegd worden, voornamelijk uit de wetten der aangetoonde fympathie moet verklaard worden. Hij grondt zig daarop dat, terwijl de meeste Phyfiologisten tot voor eenigen tijd geleeden alle de werkingen des dierlijken lighaams uit werktuig - en fcheikundige beginfelen hadden zoeken te verklaaren, zonder op het leevend beginfel acht te geeven , hetwelk men zedert heeft leeren kennen, en terwijl de uitwerkfels der fympathie bevestigen dat dit wel degelijk in het verklaaren der dierlijke huishouding moet in 't oog gefiouden worden, men ook eveneens dit beginfel moet in aanmerking neemen in het verklaaren van de werkingen der geneesmiddelen: hierom, zegt hij, moet men de uitwerkfels der geneesmiddelen befchouwen als zamengefteld uit de vermogens van het deel hetwelk de middelen aandoen en de kragten der middelen zeiven; en de deelen waarop alle de geneesmiddelen hunne uit- werk- |iaam van Sick Head-Ake, zieke hoofdpijn, nademaal men daardoor wezenlijk dikwijls buiten ftaat gefteld wordt om zijne bezigheden, althans even goed en met hetzelfde gemak, waarteneemen. Men gaat dit ongemak te vergeefsch met aderlaatingen, voetbaden, fpaanfche vlieg-pleifters enz. te keer; geene bloed volheid, geene zinkingen, zijn daar de oorzaak van. Ja de aanhoudende natuurlijke eetlust en andera omftandigheden der fpijsverteering fchijnen zelfs den aandacht van de maag te moeten doen afwenden, en ondertusfehen is het in deze alleen dat men de zitplaats van dit ongemak te zoeken heeft. Herhaalde en menigvuldige proeven hebben mij geleerd dat eenige weinige greinen van de Masfa Pilu. larum Ruffi met eene ligt aftrekfel van Kamillenbloemen daar op gedronken, dit ongemak dikwijls eensklaps en voor eenigen tijd lang wegnamen, en van tijd tot tijd gebruikt hetzelve beletteden weder te koomen of fchielijk wederoje deeden ophouden. L 4  ï 68 Befchouw.van den bijzond. invloed der Maag, enz. werkfelen oeffenen zijn voornaamelijk de maag en de huid, die dan haare ontvangene aandoeningen aan het geheele geftel mededeelen. Ik wil egter niet ontkennen, zegt hij, dat 'er middelen gevonden worden die door de melkvaten tot in de binnenfte deelen des lighaams doordringen; dit koomt mij zelfs even blijkbaar voor als dat 'er zommige uitwendige middelen zijn die ook door het vel tot binnen in "het lighaam doordringen; doch het is bij mij aan den anderen kant ook buiten allen twijfel gefteld dat 'er veele geneesmiddelen zijn die hunne uitwerkfels door het geheele lighaam verfpreiden, alfchoon zij flegts op de maag en darmen werken en niet tot in de masfa der vogten doorvloeien. Tot deze laatften nu brengt de Schrijver het Staal, den Koortsbast, en alle rottingwederrtaande middelen, van welke allen hij niet fchijnt te gelooven dat iets door de melkvaten heen tot in de masfa des bloeds en der andere vogten doordringt. Zonder hieromtrent iets te willen beflisfen zullen wij evenwel van den fchrijver overneemen het geen hij aangaande de uitwerkfels van verfcheiden vergiften heeft aangetekend. Het is aan allen bekend, zegt hij, dat een pilletje Opium reeds volkoomen zijne uitwerkfels voortbrengt terwijl het nog in de maag zit ; het is ook door de ondervinding beweezen dat veele andere en wel van de fterkfte middelen en vergiften, gelijk de Dolle Kervel, de Nagr.fchaduw, de Hyofcyamus, enz. hunne verbaazende kragt niet langer oeffenen dan terwijl zij in de maag gehouden worden. Het is ook waarfchijnelijk dat de Muskus en de Bevergeil hunne uitwerkfels voortbrengen enkeld door op de maag te werken en niet door tot in de masfa van het bloed doortedringen. WAAR-  WAARNEEMINGEN WEGENS DE TREFFENDE UITWERKSELEN DER MUZIEK IN VERSCHEIDEN ZIEKTENS. E ene Brief den agt - en - twintigften December de» voorleeden jaars uit Sienna gefchreeven, bevat het volgend verhaal: Men heeft hier onlangs een vrij zonderling middel gebezigd om eene Dame te geneezen die aan vreesfehjke ftuiptrekkingen onderhevig was, en die tot dezen dag toe vergeefsch in alle middelen van de konst tegen haare kwaal hulp gezogt hadt. De laatfte aanvallen van haar ongemak waren verfchrikkelijk; zij kreeg op eenen dag des morgens vier, en des agtermiddags drie aanvallen. Een buitenfpoorig lachen volgde in deze aanvallen op een verfchrikkelijk gehuil; zomtijds ondervondt zij ook zulke geweldige aanvallen van dolheid dat men voor haare veiligheid vreesde ; op andere tijden wederom konde zij niet fpreeken en ter naauwernood ademhaalen. Het geluid der klokken maakte haar woedend. Alle middelen tegen deze kwaal vrugteloos aangewend zijnde bedagt zeker Hoogleeraarjn de Geneeskunde om haar de Muziek als een hulpmiddel te laaten beproeven; het uitwerkfel van dit middel was zo verbaazend als vaardig; de zagte en welluidende toonen bragten weldra de bedaardheid in haare zinnen weder, en flegts eenige weinige reizen waren genoeg om deze verbaazende geneezing uittewerken. Eene oinftandigheid die hierin nog zeer opmerkelijk is, was dat, niettegenftaande haare onkunde in de muziek , de minfte valfche toon haar onaangenaam aandeedt en de ooren verfcheurde. ( Journal En* cychpedique 15. Mars 1780). In de Gazette Salutaire van 1776. N*. VI. is uit de Affiches de Grenoble de volgende geneezing van een Zinvang door de Muziek medegedeeld: Zeker Jongman , Farieau geheeten, bij den Overften van het Seminarium van Laon het vertrek willende uitgaan, bleef in 't midden van hetzelve ftijf overeind en met geflooten pogen ftaan, zonder ergens tegen aan te leunen, en in een waaren ftaat van zinvang. De Overfte van het Seminarium die op zijne plaats was blijven zitten wierdt. L 5 dit  zfo Waarneemingen wegens de treffende uitwerkfelen dit toeval eerst drie kwartier uurs na dat hetzelve begonnen was gewaar; hij riep toen aanftonds om hulp en de toegefchooten bijftaaners beproefden aanftonds' aan den Jongman alle hulpmiddelen welke zij meenden maar' vemeffcf ^n" ^ T ZOuden ^inST^g? maar vergeetsch. De Overfte herinnerde zig toen dat de tegenwoordige Lijder altoos aandoenelijk voor de Muziek geweest was, en liet daarop een KaneS roepen die redelijk wel op de Fluit geelde De8konsï van dezen nieuwen Amphion bragt den bevanVen Lijder wederom van langzaamerhand bij, en herftfldehét gevoel en de vreugd wederom in hem door de géSden van zijn fpeeltuig. De Heer Farieau, neerland over Z]jn toenmaahgen ftaat ondervraagd , antwoo dde da hij zeer wel verftaan hadt wat min 'rondom hem zeide maar dat h,j buiten ftaat geweest was om e fpreeken of zig te beweegen. * Eela-^r f^nd Seval is da£ van Haare Doorïugt.gheid de Prinfes van Belmmt ook in het %ournal Encyckpedique en de Gazette Salutaire van 177Ö aan= getekend. Deze waarneeming is in de gemelde Tiidfchriften op d e volgende wijze geboekt. De Prinfes vSn Mmont Pignatelli te Napels, eene zeer kundige SSS"ïf V3n, alle Tdente" en vo°™amelijk van de Muziek zig zedert eenigen tijd geheel oneefteld vindende en eenige Geneesheeren welken zfdaar over raadpleegde bn zig hebbende, ontvong een bezoek van den beroemden Ridder raaff. Naauwlijks was tm binnengekomen of de Doorlugtige Lijderes verzoet hem een der Airs te zingen die op haare Klawier orS lagen; het lot v.el op een ftuk van den beroemden Kompomst ha ssE, toegenaamd den Sax. Geduurende al den tijd dat het zingen aanhieldt nam de koorts waardoor de Prinfes verflonden wierdt langzaamerhand af, en hieldt eindelijk geheel op. Verhaald over zulk eene fchielijke erf duidelijke verandering oordeelden de tegenwoordig zijnde Geneesheeren dat 'er geen beter middel voor de geneezing der Prinfes konde gevonden worden dan de zang van den Heer raaff Me. vrouw, zeide een der Geneesheeren, zie daar uw waare Artz. Het genoegen van Haare Doodugtigheid over  der Muziek in verfcheiden Ziektens. iyt deze gunftige verandering was ook allerfterkst, enz.... Deze waarneeming heeft ons ook in de geheugen gebragt en zal elk kundig Leezer doen herinneren een foortgelijk geval dat men in de Gedenkfchriften van de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen te Parijs vindt aangetekend, aangaande een Muzikant die van eene fterke koorts geneezen wierdt door een Koncert dat in zijn kamer wierdt uitgevoerd. Het voorbeeld dat hier bedoeld wordt is te vinden in de Hifi. de l'Acad. R. des Sciences Annèe 1707, pag. 8. onder de Diverjès Obfervations de Phyfique Generalei de Muzikant, die het onderwerp dezer Waarneeming maakt, was een beroemd Komponist; hij wierdt door eene koorts aangetast die eerst tusfehenpoozend was en daarna aanhoudend wierdt, en waarin hij den zevenden dag in eene ijling verviel d;e voor geenerhande middelen als voor de Muziek week. Een tweede voorbeeld, ook aldaar aangetekend, raakt een Dansmeester die op dezelfde wijze geneezen wierdt. Wij zullen deze gevallen , die waarfchijnelijk niet tot het grootfte gedeelte onzer Leezeren gekoomen waren, met geene lijst van foortgelijken vermenigvuldigen. Die "'er meer van begeere zie onder andere laatere Schrijveren den Heer unzer , die in het Derden Deels Tweeden Stuk van zijnen Artz een Vertoog gegeeven heeft over de Medicinaale nuttigheid van de 'Muziek in veele Ziektens. De Heer p. van swieten, Med. Doel. te Rotterdam , heeft ook in zijn Specimen Philofophico - Medicum Inaugurale fiflens Muficae in Medicinam injluxum atque utilitatem, Lugd. Bat. 1773. de meeste Schrijvers aangehaald die over de nuttigheden der Muziek als een geneesmiddel in veelerhahde ongemakken iets hadden te boek gefteld. In deze Verhandeling brengt hij de ongemakken waarin men zig met reden een goed gevolg van de Muziek zoude moogen belooven voornamelijk tot de volgende : Voor eerst , de Melancholie ; ten tweeden Zwaare Pijnen; ten derden de Heupjigt; ten vierden de Droppelpis, pijnelijke Waterloozing , en in zommige gevallen de Opftopping van Water; ten vijfden de Vallende  17* Waarneemingenwegens de treffende uitwerkfelen lende Ziekte; ten zesden de Slaapeloosheid; ten zevenden de Koorts; ten agtflen ter voorkooining van de nadeebge uitwerkfelen welke de verbeelding der zwangere Vrouwen volgens zommigen zoude in ftaat zijn voorttebrengen; ten negenden tot ftilling van verfcheiden gemoedsdriften, en voornamelijk den Toorn, en de Droefheid ; ten tienden in Ylhoofdigheden ; ten elfden in Woede en Dolheid; ten twaalfden zelfs in de Pest, volgens zommigen onder de Ouden ; en eindelijk in die foort van Melancholie welke men oudstijds aan den fteek van de Tarantula pleeg toe te fchrijven. „ Nademaal ook, zegt de Heer vanswieten, zo veele ziektens uit eene kwaade geestgefteldtenis voortkoomen, en nademaal de Muziek op den geest „ werkt en daar een grooten invloed op heeft, volgt „ reeds dat de Muziek veele ziektens van den geest, „ en andere die daar wederom uit voortvloeien, moet „ geneezen kunnen. En fchoon al het vermogen van „ die middel daarin eigenlijk beftaa moet hetzelve daarom niet uitgeflooten worden in de geneezing van die ziektens dewelke hunnen éerften oorfprong „ aan ongefteldheid van het lighaam verfchuldigd „ zijn, want in deze wordt de geest ook altijd meer of min aangedaan, en de geest door de Muziek ge„ neezen zijnde kan niet nalaaten het lighaam ook „ deelgenoot aan dezen ftaat te maaken. Door deze oorzaak is de Muziek zeer dikwijls' heilzaam voor „ het lighaam, en daarenboven in verfcheiden andere „ gevallen brengt dezelve, door den bloedloop aan te „ zetten, de dikke ftoffen te ontbinden , en de ver„ ftoppingen te openen, zodanige uitwerkfelen in het „ lighaam voort door welke de ziekte ftof, dat fcha„ delijke beginfel, wordt uitgedreevcn cn het lighaam „ in gezondheid herfteld. " i Zie daar nu door waarneemingen , cn op de aangehaalde plaatfen ook door redeneeringen , aangetoond jn welke gevallen en waarom de Muziek van nut kan zijn. Maar waarom zal men nu ligt vraagen , daar de beoeffening der Muziek zoo algemeen is, hoort men nu zo zeldzaam van eenige geneezingen van ongefteldheden of ziekteus door de Muziek voortgebragt. Ik ant-.  der Muziek in verfcheiden Ziektens. 1731 antwoord: Vooreerst: omdat weinige Geneesheeren gezag eenoeg bij hunne Lijders hebben om hun een middel ter geneezing te durven vooriehrijven dat men veelliet als belachelijk zoude uitkrijten en onbeproeta veroofdeelen. Ten anderen , omdat niet anders dan groote Meesters in deze {treelende konst in (laat zijn zodanige verbaazende beweegingen in de huishouding des menfchelijken lighaams voorttebrengen. „ Ltö , invloed der Muziek'op den geest is misichien grooter dan die der andere konften voor vermaak. JJe" zelve kan de driften opwekken en de geweldiglte " aandoeningen der ziel bedaaren. De groote uit' wcrkfels door de Muziek voortgebragt zijn onder" tusfehen zeldzaam. De reden hier van is waar" fchiinelijk omdat deze verheven konft m nanoen " van veele beoeffenaaren gevallen is die van imaak \\ en alle wijsgeerige beginfelen ontbloot zijn. " ( terheid omzwagteld dat dezelve meer door gisfingeiï dan door zeekere bewijzen kunnen worden opgehelderdi Het is evenwel bekend dat 'er zeer veele van de ge* zegde gevallen in de Heilige Bijbelboeken zijn aangetekend^ en dat zeekerlijk ten nut en tot leering; hierómi ware het te wenfehén dat deze gevallen naauwkéurfc ger wierden onderzogt doof de zodanigen die zig op Heel - Ontleed - en Genees - kundige Weetenfchappen, toeleggen, want al wat mij tot heden toe.over dévze gebreken is voorgekoomen is zoo oppervlakkig daÈ 'er genoegzaam niets door wordt opgehelderd. Of is nu hier toe nog een of anderen Geleerden mogt opwekken zal ik nu en dan een van deze gevallen iö. overweeging neemen, naar mijn beste weétea ais Heel- Kabinet. II. Deel. • M toni5. ONTLEED- EN HEEL - KUNDIGE OVERWEEG ING VAN DE ZIJDE - WONDE WELKE ÖNZE ZAALIG* MAAKER AAN HET KRUIS ONTVING. door den Heer J. VAN DEN HESPEN Stads - Chirurgijn te Dordrecht). 3> "^r^ij zullen ons Zeiven geene andere aanmefkifijf  >§fé Ontleed- eti Heel- kundige Ovèrweèging kundige tragten uitteleggen, en met gereedheid naar eene betere verklaaring wagten, Mijn oogmei-k voor het tegenwoordige is om eenige aanmerkingen te maaken over die doorlugtige gebeurtenis Van onzert Zaligmaaker, welke hem onder anderen op het Kruis wierdt aangedaan, namelijk de doorftëeking zijner zijde met een Speer , en de verdere gevolgen van dien, befchreeven in het Euangelium van Johannes Cap. XIX , vs. 34 en 36, aldus luidende: Maer een der krijgsknechten doorftack zyne zyde met een fpeere , ende terftont qiiam daar Moet ende water uyt. Ëerst zal ik dit gefchiedvefhaal ontleedkundig tragten uitteleggen en optehelderen; en daarna zal ik eene zeer voornaame oorzaak van dit gewigtig geval zoeken aan te wijzen en heelkundig optehelderen. Vooraf dient te worden vastgefteld dat onze hoogwaardige Zaligmaaker even gelijk alle andere MenIchen een gewoon natuurlijk lighaam gehad heeft, dat in zijn geheel en irt alle zijne deelen even gelijk aan onze lighaamen en met onze menfchelijke natuur ©veféenkomftig was; ook zal niemand mij hier in, denk ik, tegen zijn, als zijnde dit waarheden die reeds dikwijls genoeg betoogd zijn, en welke thans buiten ons bellek zijn om nader te betoogen, , De plaats daar de infteeking gefchiedde wordt van' den Euangclist de zijde genoemd; hier door verftaa men de bovenbuikszijde en wel in den ruimften zin van de korte ribben opwaarts tot omtrent de hoogte van het zwaardwijze kraakbeen. Welk punt men nu van deze ruime plaats verkieze, daar kan geene fteek met een fpeer of lance van eenig belang op dezelve toegebragt. worden of men zal terftond noodwendig het hartzakje en het,hart zelf doorbooren; want het hart en het hartzakje, dat daar door het middelfchot aan het middelrift gehegt zit, is hier zo nabij dat de fteek geene drie vingeren breed diepte behoeft te hebben of deze deelen moeten onvermijdelijk doorwond worden, en, dat eveneens aan de regter als aan de linker  yan ie Zijde - wonde van onzen Éaïigmaahr. kff Ier zijde. En het zijn juist deze piaatfen alleen tiaar in een welgefteld natuurlijk menfchen.- lighaam alréëis bloed en water gevonden wordt, 't welk ik nu eed weinig nader zal tragten uitteleggen. Zodra het middelfchot der borst geopend is. zkt men het hart op zijne natuurlijke plaats liggen, be. flooten in het hartzakje, dat eene vliezige beurs. ;s welke het hart losjes omvat. Inwendig in dedioitè van dit zakje waasfemt onophoudelijk eene weiagtig? yogtigheid uit, waardoor het hart vogtig gehouden wordt sm dat het gemakkelijk zoude, kunnen bewëS,= gen; cn opdat dit vogt.niet fchielijk zoude wegvloeiet| of ontbreeken wordt hetzelve in dat zakje eenigzin.^ opgehouden. De voornaamfte Ontleed - kurtdigen zijü yan oordeel dat dit vogt , gelijk de onzigtbaare doof;» waasfemino', uit de vafa exhalantia of. uiteinden -dë£ flagaderen zoude uitwaasfemen, en dat hierom de biri? nenfte plaat van het gemelde zakje met een onnoerhëf lijk getal van voor het bloote oog onzigtbaare,gaatjes zoude doorboord zijn. Het gaat nu met deze uitwaasfëy ming van het hartzakje eveneens als men onder het flagteri, van dieren dagelijksch gelegenheid heeft optemerkeri % wanneer bij voorbeeld de holligheid van den bujk wordt doorgefneeden dan vertoont zig deze uitwaaafèf ming zo overvloedig dat dezelve bij druppels en bij geheele plasfen vergadert en door de vleeschhouwers geduurig moet weggeveegd worden, doch in leevende imenfchèn en dieren blijft dat vogt maar eene bevogci? gende waasfem of damp, welke door de opflurpendé vaten geduurig wordt opgenoomen en door de aderea wederom voortgevoerd. Door het hier voor gezegde nu kan men zig ëèa denkbeeld maaken van den oorfprong van het water hetwelk in. de doode lighaamen altijd in het hartzakje gevonden wordt; want dewijl de flagaders ,.die de uitwaasfemende vaten zijn, bij het fterven veel langer, werken dan de aders, die gelijk, wij gezegd hebben de. opflurpendé vaten zijn , zo, blijkt zeer klaar dat-dc bevogtigende damp in het hartzakje moet opgehoopt, en vergaderd worden , zodat men daar na den qoöïï. M 2 fceü  l8o Ontleed- en Heelkundige Overweging eene aanmerkelijke hoeveelheid waters in zal vinden ï en deze hoeveelheid zal zo veel te overvloediger zijn naar maate een ftervend lighaam niet fchielijk maar langzaam van den dood gefolterd wordt. Ik heb dit ftuk een weinig omflagtig moeten behandelen , niet alleen om den oorfprong van dit water naar te gaan , maar ook als een zeeker bewijs dat 'er in een natuurlijk welgefteld lighaam nergens anders eene vergadering van water als hier ter plaats gevonden wordt. En het is eveneens gefteld met de regter holligheid des harts in welke het bloed bij het ftervea vergaderd wordt, omdat de flagaderen bij het fterven het langst leeven en beweegen, welke daarom ook na den dood ledig gevonden worden , terwijl het bloed in de aderen en de regter holligheid des harts opgehoopt en vergaderd wordt. Om deze beide redenen nu hebben bij het doorfteeken der zijde buiten allen tegenfpraak afzonderlijk bloed en Water moeten uitftorten en wegvloeien, gelijk ook de Euangelist in het 35 vs. van het aangehaalde Kapittel bevestigt, zeggende : Ende die het gejïen heeft die heeft het getuyght, en fyn getuygeniffe is waarachtigh : ende hy weet dat hyfeght het geene dat waer is, opdat oock ghy gelooven meucht. En in de twee daarop volgende vaarzen vertoont hij de noodzaakelijkheid van deze gebeurtenis, op dat de Propheetifche Schriften zouden vervuld worden. Het koomt mij evenwel voor dat de H. Apoftel nog eene andere oorzaak op het oog heeft gehad waarom hij deze gebeurtenis met zo veel klem van bewijs Leeft aangetekend , namelijk om de zeekerheid des doods van onzen hoogwaardigen Zaligmaaker daardoor ontegenzeggelijk te bewijzen; want hoe zeeker overvloedig en kragtig veele voorafgaande omftandighedeti ons volkoomen overtuigen dat de Zaligmaaker voor het fteeken in zijne zijde reeds volkoomen geftorven was, zo is 'er nogthans geen kragtiger bewijs voor zijnen waaragtigen dood dan de doorfteeking van zijne zijde met de gevolgen van dien, zo als dezelve ter gemelder plaats ftaan aangetekend, want alle fchuilhoeken van het ongeloof aangaande de egtheid van den dood van onzen Zaligmaaker worden hier door weggenoomen  van de Zijde - wonde van onzen Zaligmaaker. 18 ï men zodac hier geene de minde bedenkelijkheid omtrent overig blijft en alle menden gedopt worden. Wanneer wij ook eens naauwkeurig overweegen hoe dat veele menfchen door de getrouwde waarneémers voor dood gehouden zijn welke nogthans flegts fchijnbaar gedorven waren (a), en in welke de verdoofde levensvonk wederom geheel is opgewekt; en zelfs hoe dat het. niet zonder voorbeeld is dat gekruiste en zelfs geraabraakte perfoonen, die na een langen tijd zijn afgenoomen, wederom opgekweekt en tot heelirig en leven gebragt zijn; dit overweegende kan men niet ontkennen dat onze Hoogwaardige Zaligmaaker door de doordeeking zijner zijde het hart is doorwond geworden , gelijk de uitvloeijing van bloed en water zulks ontegenzeggelijk bewijzen;, de doorbooring nu van deze deeletT maakt voldrekt doodelijke wonden, welke door geene menfchelijke konst of vermoogens ooit geneezen zijn of geneezen kunnen worden, gegelijk ik hier met weinig omflag klaar en duidelijk zoude kunnen betoogen indien liet geene algemeen aangenoo' men waarheden waren. Dit is dan het doodelijk treffen waardoor wij volle zeekerheid hebben dat onze hoogwaardige Zaligmaaker waarlijk gedorven is ^ ik laat het verder aan de Heeren Godgeleerden over om ons het groot gewigc dezer zeekerheid aantetoonen ; want deze korte uitbreiding is alleen maar ingerigt omdat in veele Theologifche' Schriften en Verhandelingen het uitvloeien van dit bloed en water zeer verre wordt gezogt en verkeerdelijk uitgelegd, daar het hier, zo ik mij niet bedrieg, klaar en duidelijk met de waarheid en de menfchelijke natuurkunde overeenkomdig wordt voorgedeld en tevens met. eene voornaame reden opgehelderd. (o) Zie onder anderen een ftuk, ten tijtel' voerende:: Het gevaar van Schijnbaar Geflorvenen te vroeg ie begraaven, met eenige treffende voorheelden aangedrongen, medegedeeld in het Eerjle Deel van dit Kabinet, bladz. 482. en ioIg. benevens de Schrijvers aldaar aangehaald. Voeg hier bij- de Verhandelingen over de Schijnbaar Geflorvenen van des., li^gg vue6ew vanehgelïN, Leyden 1779, 8vo». M 3  HEELKUNDIGE WAARNEEMING WEGENS EENE ZOGVtRPLAATSING IN HET ONDERBEEN VAN EENE S ZOOGENDE VROUW. medegedeeld door den Heer A BALTHAZAARy Chirurgijn te Leijden. J3fin agttienden December 1778 wierdt mijne hulp verxögtbij dé Huisvrouw van zekeren van der Wallen, aenè Kraamvrouw van agetien dagen, wegens een allerpijhelijkst, zeer hard en gefpannen, doch niet evenredig gezwollen--, nóch uitwendig ontftooken , linker Onderbeen , 'waar aan zij reeds zedert eenige dagen veel hadt gelceden , en verfcheiden middelen ter verbetering naar eigen goedvinden te vergeefsch hadt aangekend. • ' ï ' > ' • De Kraamzu-ivering ging ondertusfehen voordeelig 5 zij was zeer zogrijk, haar kind zuigde' overvloediggenoeg, zo dat zij in deze opzigten over niets te Iflaagen hadt. Ik konde dus aan het niet vloeien van den Kraamvloed , noch oök tot dezen tijd toe aan eene Zog verplaatfing , de oorzaak van het verhard pijnlijk onderbeen niet toefchrijven. Ik was van oordeel dat 'er een diep geleegen ontfteeking , namelijk onder de Vagina, plaats hadt, waarom ik raadde om hij aanhoudendheid het geheeld onderbeen te ftooven met het gewoone Oxycraat, terwijl aan den Geneesheer du Cloux de inwendige behandeling was toevertrouwd. Tot den eerden Februarij 1779 hadt de Lijderesfe het dan eens beter en dan wederom erger, Zonder eenige merkelijke verandering in het beledigd deel, en ik had ook geduurende dien tijd geene verandering in mijne behandeling gemaakt; doch dien dag ondekte |k aan den buitenkant van het been, even boven en agter den buiten • enkel, eene duidelijke Vogtskaat-  ■ Heelkundige Waarneeming, enz., 183 flng; waarom ik, om de allerpijnelijkfte, altoos koortfige, en niet min zwakke, Lijderesfe eindelijk eene wezenlijke verligting toetebrengen, ook aanftonds eeno, ruime opening maakte. Daar ontlastte zig een ongeloofelijke hoeveelheid niet zoo zeer van verrotte als wel van verzuurde ftoffe met kaasagtige zamenftremiels, even als uit zoogende verzwoore mammen, waarom ik toen allerwaarfchijnelijkst eene zogsverplaatfing onderftelde. Het geheel Onderbeen was Fiftuleus, en ce Tunica Celluloja hard en ontaart, en ik ging mee het provet uit de gemaakte wonde agter dén Tendo, Achülis, onder den Soleus en Gemellus, naar den binnen kant van het been , tot 'omtrent drie vingeren breedte van de knie af, door, doch zonder dat ik egter het provet van buiten konde ontdekken; zo dat ik buiten ftaat was eene Contra - apertura te maaken, en het nog minder te raaden was om den geheelen Boezem opte^ fnijden. Ik verbond dan de gemaakte wonde met droog plukfel en een los verband , liet het geheele deel nog aanhoudend ftooven., afwagtende wat door den tijd, hier van zoude worden. De Geneesheer twijfelde aan de waarheid mijner orn derftelling, namelijk dat de oorzaak van het gebrek zoude beftaan in eene zogverplaatfing, en niec zonder wettige redenen ; want de zogmaaking was. nimmer verminderd , maar integendeel overvloedig ; en niet zelden ondervindt men ook eene verzuuring en vergooring van etter, even gelijk als van melk; egter wat hier van waar was, zal ftraks. nader blijken.' De Lijderesfe was aanftonds na de verrigte opening der verzweering ongemeen verligt , gelijk ieder be-i grijpt; doch ik begreep dat 'er voor mij nog vrij wat te doen was, indien de Lijderesfe hier zonder verminking zoude af koomen, want ik voorzag eene pijnelij-» ke en langduurige geneezing. Ik hield, dan aan met. de voorgemelde ftooving, en gebruikte eene zuiverende infpuidng voor de holle zweer ; en den- tienden. F-ebruarij konde ik eene redelijke groote Contra ■ apertura. maaken s binnens beens even boven, en, agter demM 4 |gj£  3 §4 iheelkundige Waarneeming binnen-enkel , hetgeen ik ook voftragt, waar door ik ook regtftreeks toegang verkreeg tot den voornaa-. men etterzak, welke binnens bcens onder den Sohus Cemellus zat. Offchoon ik nu in ftaat was om den Etterzak naafzijne gantfche lengte te openen, zonder de gemelde zwaare Spieren dwarfch af te fnijden , verkoos ik zulks tot nog toe niet; ik wilde eerst ter toets brengen, o.f ik met infpuitingen zuivere rauwe Fiftels konde xnaaken, welke , omdat zij zig vrijelijk konden ontlasten , eindelijk zouden fluiten. Met deze geneeswijze heb ik dan aangehouden tot den dertienden Maart, doch zonder de minfte vrugt; integendeel alles wierdt harder; daar kwam aan den binnenkant van den Scheen omtrent in het midden van het Onderbeen , in dien tuflchen tijd, nog een nieuw Abces, hetwelk ik geopend heb, en bevond onder de Spieren door te loopen en in den voornaamen Etterzak te eindigen; de uitvloeijende Stoffe wierdt ondertusfchen overvloediger en van iftegter aart ; waarom ik de Operatie niec langer uitftelde. Ik fneed dan, den Etterzak geheel tot zijn uiteinde open. De door te fnijdene dikte was wel van drie dwarfchc vingeren, dewijl de Cellulofa zeer dik hard en ontaart was, en de FÏftel onder de Spieren liep.' Bij de Operatie kwetfte ik twee aanzienlijke Slagaderjakken , welke geen geringe bloeding verfchaftén , ja zoo, dat deze binnen weinig ogenblikken, en op het. atlcronverwagst, geweldig door het Verband gedron-' gen zijnde , mij' het Verband deedt vernieuwen , en een vermogender aanleggen; offchoon ik dezelve alleenlijk gefluit heb met droog plukzel, en inzonderheid dooreen geduurig aanhoudende drukking door de Hand Van mijn Zoon. Wel ras na deze opfnijding van den voornaamen Etterzak waren de zwoeren, en aan den buiten Enkel, en op den. Scheen, beftendig geflpoten; doch de voornaame. Zweer verfchafte mij nog vrij wat zorg, ter volmaakte geneezing; en den, zesden December was |k (om zoo te fpreeken) nog geen hair breed gevorderd..  wegens eene Zogverplaatfing. lis derdl Wat moeite ik ook aanwendde om de zweer zuiveren, dan met D'geJHva, dan met Erodentia, welk een ftrikten leefregel de lijderes ook hielde, of welke inwendige geneesmiddelen zij gebruikte, het was alles vergeefsch; dan wierdt de zweer eens zuiverer en TMoofde door dagelijks kleiner te worden eene fpoedige geneezing, en dan wederom was alles binnen korten tijd in denzelfden toeftand. Ik had meenigmaalen fterk aangedrongen dat de Lijderesfe haar kind zoude fpeenen, omdat ik mij geduurig verbeeldde dat de zweer zog ontlaste, en dat wel zoo menigwerf als dezelve van beter wederom erger wierdt, doch mijne aanmaaningen daar toe waren tot dezen dag toe onverhoord gebleeven , wanneer men mij verzogt om te raadpleegen met den kundigen Genecsarts c. keun, hetgeen mij aller-, aangenaamst was. Zoo dra ik het verband voor gemelden Genecsarts had afgenoomen, erkende zijn Ed. met mij, dat de grootfte hoeveelheid der uitvloeijende ftoffe vergoord zog was. Ik deed zijn Ed. in alles een naauwkeurig verhaal van het geval, en wij waren beiden van oordeel, dat het ■wel mooglijk was , dat in deze zogrijke moeder, onaangezien zij zig aanhoudende liet zuigen, uit reden van den overvloed des zogs, een gedeelte zomtijds uit de mammen toierdt opgenoomen, en in het beledigd deel verplaatst; dat gevolgelijk de zweer nimmer zoude geneezen zo lang de mogelijkheid van zogsverplaatfing bij haar voortduurde ; waarom de Lijderesfe beflooc om haar kind te fpeenen, en langzaam haar mammen te laaten opdroogen, het geen zij ook volvoerde. De Lijderesfe na korte weeken volkoomen droog van zog zijnde openbaarden zig de maandftonden, wanneer zig alles zonder tegenfpoed bij aanhoudendheid wel begost te fchikken: wij verkreegen eenen goeden etter, de zweer wierdt zuiver, zagt van grond en van kanten; en binnen twee maanden was de groote zweer seneezen, op een ligte ontvelling na, welke nog eenigen tijd, doch zonder hinder, heeft geduurd, zijnde nu zedert April 1780 volkoomen en zonder de minfte, verminking geneezen» M 5 ovsx  ÖVEït DE VERSCHILLENDE EN BESTE GENEESWIJZE» DER VERKOUDHEID - OF ZINKING - ZIEKTENS WANNEER DEZELVE ALGEMEEN HEERSCHEN. (Getrokken uit het Tableau mjlori.ua Rairmné da gpidemies Catharrales , vulgairement dites la GripDe fepws 1510 jusques £? y compris celle de 1780 ave's, l Indication des Moyens propres a s'en preferver par M saillant, DoSt. Reg. de la Fac. de Med. 'diParis°, Fans 1780, iamo.) «" .*. A-Ue befmettelijke of algemeen heerfchende ziektens , zegt de Heer S , fchijnen elk eene bijzondere geaartheid te hebben die de omzigtigfte oplettendheid en de oordeelkundigfte voorzigtigheid van den Genees-' heer vordert Het jaargetijde, de gefteldheid der lugt, de gelegenheid der plaatfen, het geftel en de gewoone levenswijze der zieken, hunne bezigheden, voedzeK dranken, enz. zijn zo veele verfchillende omftandighe- ieu 'r Wel!^e men nift S11 hec °°g moe£ verliezen; maar behalven deze zo beftaan 'er nog anderen die aan onze zintuigen ontfnappen, en die zomtijds zelfs die geneesmiddelen doen mislukken welke het meest gefchikt fchijnen om het kwaad tegen te gaan en te geneezen. Laat ons nu deze voorafgaande beginfêlen op de verkoudheid - ziektens toepasfen die niet zelden algemeen heerfchen. De gevoelens van verfcheiden der geachtüe fchrijvers omtrent de behandeling dezer ziektens zijn zeer verdeeld en verfchillende. Zommige, die ondervonden hehben dat veele Zieken na gedaane aderlaatingen geftorven zijn, zeggen volftrektelijkdatde aderlaating nadeehg is; anderen roemen onbepaald de zweetmiddelen omdat zij de geneezing dezer ziektens door middel van zweeten , zelfs door'de natuur verwekt ' hebben zien voortgebragt; anderen wederom verkiaaïen zig voor de braakmiddelen, het zij voor het Ker mes Minerale, hetzij voor den Tartarus ftibiatus ; en anderen eindelijk prijzen enkeld borstmiddelen , verziende middeleü, Theriakel , of eenige diergelij. Men,  Qyer de verfchillende en leste geneeswijzen, enz. i%? Men kan nu geen oordeel vellen over deze verfchei; dene wijzen van behandeling zonder behulp van waarneemingen. Dit is de reden, vervolgt de Schrijver, welke mij heeft doen befluiten om de Epidemien van dezen aart in eene fchets bij eikanderen te voegen , en om die door te loopen welke op verfchillende tijden zijn waargenoomen. [ De Schrijver laat hier namelijk de korte befchrijvingen der volgende Catharraale Epide. mien op volgen, die namelijk geregeerd hebben in 1557, 15589 1574? !58o> l658> l669, 1676, 1702,1729, i732> T737 > 174*» *743> yöi» 1762, 1775, en 1780 , gelijk dezelve geheel of gedeeltelijk door Geneeskundige Waarneemers waren befchreeven; en deze befchrijvingen, kortelijk bijeen gevoegd, maaken het eerfte gedeelte van dit kleine werkje uit. Wij hebben dezelve egter verkooren in dit uittrekfel overte flaan , nademaal dezelve op zeer verfchillende plaatfen en buiten ons Vaderland zijn waargenoomeu, en. nademaal de foorten, waartoe dezelve in het Tweede Gedeelte van dit werkje, dat wij hier onze Leezers mededeelen, uit hoofde der verfchillende gefteldheden van het weder dat dezelve heeft veroorzaakt, gebragt worden, onze Geneeskundige Leezers in ftaat ftellen de meeste der gevolgen en toepasfingen te trekken, welke het beftudeeren der gemelde Epidemie-befchrijvin» gen , gelijk de Heer S. dezelve hier kortelijk opgeeft, hein zouden aan de hand gegeeven hebben Ook is de hiftorie der waargenoomen befmettende Catharraale ziektens hier eigenlijk gezegd lang niet volkoomen opgegeeven , zo dat wij bij dezelve nog verfcheiden Epidemien zouden hebben kunnen voegen, welker befchrijvingen de Heer S. of nooit moet geleezen of over het hoofd gezien hebben. Zodanigen zijn'die befmettende zinkingziektens, bij voorbeeld van 1387, waarvan melding gemaakt wordt, bij morgagne Epijï. Anat. Medica XIII. Art. 4; van 1,510 , waarvan vallerïola gewaagt Append. ad loc. Comm. Cap. 2.; van 1591 , waarvan sennert fpreekt de Febr. Lib. IV. C. 17 ; van 1675 , waarvan sydenham gewag maakt Se£t. V. Cap. 5. en rayger in Ephem. Germ. D. I. A°. VI. & VII, obf. 213; van 1679, zie sy> SENHAM, Epiji. Refp, ad R, BRADYa ZOD. Med.  $88 Over de verfchillende en beste geneeswijze Gdll. A*. I. Decemb. Obf. 6.; van 1708, zie s c h r o e cKius in Ephem. Germ. Cent. I. & II. in Append.; van 1709. zie hoffm. Oper. Med. II. 47 - van 1712, zie camerariüs , in Ephem. Germ. Cent. III. & IV. Obf. 58, en schroekius in App.; en eindelijk van 1758 waarover men.kan nazien rutty in zijn Hijlo* ry of Weather pag. 211. Alle welke Epidemien gelijk men ziet in de optelling van den Heer S. niet vermeld zijn, behalven nog eene menigte meer bijzon» dere, welke misfchien ook nog wel tot deze klasfe van ziektens hadden kunnen gebragt worden. ] De Geneeswijze dezer ziektens kan befchouwd wor» den in het Algemeen of met opzigt tot de bijzondere omftandigheden. Wij zullen met de algemeene Geneeswijze beginnen. Vooreerst: het waare geneesmiddel in de algemeen heerfchende zinking• ziektens beftaat hier in, dat men de uitwaasfeming herftelle. Alle Waarneemers , die over deze Ziektens gefchreeven hebben, koomen hierin over één. Welke is ook de oorzaak dezer ziektens? immers de belemmerde uitwaasfeming. Welk moet dan ook het geneesmiddel zijn? zeekerlljk, de herJMling dezer uitwaasfeming. Maar moet men zig nu om die te bevorderen zonder onderfcheid van alle zweetmiddelen bedienen, waarvan zo veelerhande foorten beftaan? Zommige beweegen het bloed envermeerderen deszelfs omloop, en het is door te verhitten dat zij hunne uitwerkfels voortbrengen; zoodanigen zijn de geestrijkefpecerijagtige middelen; zij moeten hierom met veel omzigtigheid gebruikt worden en zijn dikwijls gevaarlijk. Anderen weder verdeelen kragtdaadiglijk de verdikte Lympha , brengen dezelve in beweeging en maaken derzelver uitdrijving gemakkelijk; tot deze foort behooren de loogzouten, zo wel vaste als vlugge, het Ammoniakzout en de Gom van dien naam , het Salpeter, en de middelen,die uit het Spiesglas bereid worden. Andere werken op eene min onmiddelijke manier: de-  . der Verkoudheid- of Zinking -Ziektensl igjf de werking namelijk der vaste deelen heeft geen minderen invloed op de dierlijke huishouding dan die der vloeiftoffen ; daar beftaat een wederzijdsch verband tusfehen beiden, en de hulpmiddelen der kunst zijn zoo menigvuldig , dat men met het verbeteren van den ftaat der vloeiftoffen en vaste deelen hetzelfde doelwit bereikt, Wat betreft de krimping de prikkeling en ontfteeking der vaste deelen, die door hunnen invloed op het uitwendige des lighaams, op de oppervlakte van het vel, en op de beweeging van het bloed, de uitvloeijing van het vogt der uitwaasfeming beletten, kan men deze drie uitwerkfels maatigen, de ingekrompen vezels eenigermaate door overvloedige dranken van laauw water of andere doorfpoelende middelen en door eenvoudige ftoovingen ontfpannen, derzelver prikkeling door ilaapmiddelen en andere temperende en weckmaakende middelen ftillen , de ontfteeking door aderlaatingen, door azijn - zuuren, door falpeter , koud water, enz. tegengaan, en uit elk van deze middelen, op zijn pas gebezigd, fchoon in fchijn ftrijdig, zal een zelfde uitwerkfel, de herftelde uitwaasfeming namelijk, voortvloeien. Indien men verders tot de oorzaak opklimt die op de vloeiftoffen en vaste deelen de uitwerkfels voortbrengen welke wij zo even hebben opgeteld, namelijk de icherpte der vogten in de eerfte wegen, zal men niet langer verwonderd ftaan van de grootfte Geneesheeren met een goeden uitftag opflurpendé en zelfs zomtijds braakingverwekkende middelen te zien bezigen om de uitwaasfeming te herftellen. Uit deze middelen nu bijéén gevoegd ontftaan de zamengeftelde middelen, gelijk de Theriakel, enz. Het is nu de zaak van een voórzigtig en kundig Geneesheer om van een of verfcheiden dezer middelen naar de verfchillende omftandigheden, naarhetverfch.illend geftel van den lijder, en naar de verfchillende hoedanigheid van het ingebleeven zondigend uitwaasfemingsvogt, dat hier den voornaamen rol fpeelt, te gebruiken. Dit vogt is of koud en (lijmerig gelijk in de wet*  •l9o Over de verfchillende en leste geneeswijzen meeste grijsaards , en in die geftellen dewelke flap vai vezels zijn en de ingewanden met flijm bezet en het bloed met eene lijmerige weiagtigheid overlaaden hebben ; of hetzelve bezit eene meer of min werkzaame fcherpte, die eene meer of min blijkbaare prikkeling of ontfteeking voortbrengt, naar maate de vezels gefpannen en vatbaar voor prikkeling zijn. Dit is hetgeen aanleiding gegeeven heeft tot de oude verdeelin"1 der zinkingen in koude en in heete zinkingen, en hetwelk de Geneesheeren noodzaakt om dikwijls eene vlak ftrijdige, en egter eveneens zweetdrijvende, behandeling in 't werk te ftellen. Behalven de oorzaaken der geflopte uitwaasfemin» die de gewoone zinkingen voortbrengen, is de dampkring dikwijls belaaden met ongelijkflagtige deeltjes die de masfa van het bloed (a) aanfteeken; hieruit fpruiten dan nieuwe toevallen voort gelijk aan die van kwaadaartige koortfen, en het is in dit geval dat de Geneesheeren gemeenlijk de hartfterkehde én opflurpendé middelen gebezigd hebben. Wij zullen nu de overige algemeene middelen dooi> loopen die tot de geneezing der zinkingen gebruikt of vermijd moeten wórden. Ten tweeden-. De aderlaating koomt niet hoofdzaakelijk noch in zig zelve in deze foort van ziektens té pas, volgens het getuigenis der beste Waarneemeren. Te ruim of ontijdig gedaan is dezelve dikwijls doodehjk; maar in zekere gevallen in den beginne en met omzigtigheid in het werk gefield wordende, kan dezelve van zeer veel dienst zijn (b). Over het al- ge- [(a) Niet alleen van het bloed, maar ook, en wel voorna» melijk van de andere dunne vogten , als het wei, de lympha, enz. ] , [<&) förestus ichreef omtrent deze ziektens (In d0 Epidemie van 1580.) aan zijn Broeder, die hem zijne gedagten aangaande de aderlaating afvroeg , „ dat hij hem raadde. „ van de aderlaating niet geheel te verwerpen , maar van 3," dezelve ook niet voor een doorgaand fpeciriek middel ta hou-  dek Perkoudheids - of Zinking » Ziektens'. t$% gemeen is het afgelaaten bloed in deze gevallen met een witten korst bedekt. Ten Derden. Sterke en draftieke braakmiddelen zijri zeer gevaarlijk. Zagte braakmiddelen daarentegen zijn ln den beginne zeer nuttig wanneer 'er eene valfche longontfteeking (c) plaats heeft. Sterke purgeermiddelen koomen even weinig te pas; maar de zagte buikzuiverende middelen koomen dikwijls te pas, hoewel gemeenlijk eerst wanneer de ziekteftof reeds gekookt is; en op het eind van de ziekte moeten dezelve ge- meen- 4, houden, indien men dezelve op zijn pas laat doen, zegt j, hij , dat is te zeggen ve-oreent in de eerfte oogenblikken >, van den aanval, en wanneer men dezelve aanftonds dooc i? een lenitivum laat volgen, ten anderen, ingeval van bloed„ volheid of waare ontfteeking, kan dezelve wezenlijk van „ nut worden en de geneezing verhaasten ; maar indien „ men dezelve niet zo fchielijk laat verrigten, of wel zo „ de ftof ongekookt is, óf indien de lijders zwak en flijme„ rig zijn, en wanneer er geene tekens van volheid van va„ ten zijn , is de aderlaating verderflijk .... Lib. VI. j, Öbf. 3. fcol. Over het algemeen veroordeelt hij ook do aderlaating iri die ziektens dewelke uit befmetting van da „ lugt voortkoomen , als wanneer, voegt hij er bij, de zaa- den der befmetting niet door de aderlaating kunnen uitge„ dreeven worden (cum Jeminaria contagionis fanguinis mis* „ Jione nonpojjunt educi), en in die ziektens dewelke kwaad-, j, aartig en pestagtig zijn, en die de zeifftandigheid van het „ hart zelf aantasten , verzwakt de aderlaating ook de krags van dat ingewand, en doet niets anders, zegt wie rus, „ (fpreekende van eene befmettende keelziekte in dc jaarea i, 1564 en 1565, TraS. pag. 61.) dan de giftige ftof ontwik„ kelen en dn beweeging brengen , die daar door fchielij„ ker aan dë dierlijke geesten en aan de mafia van het bioed „ wordt medegedeeld. " Zie het eerfte gedeelte van di» Tableau des Epidemies Catarrhales pag. 11 12. J [(c) Deze benaaming is eigenlijk een misbruik van woor» den; want door de valfche longontfteeking verftaat men geene waare ontfteeking, maar eene ophooping van fcherpe water- of flijin-agtige ftof die hoest, pijn, enz. in de longen1 veroorzaakt; mat een woord, indien Jer eene zinking op d« longen valt, die eene moeielijke ademhal linj en de gemeld^, toevallen veortbiengt.}  kgz Over de verfchillende en leste geneeswijzen •meenlijk herhaald worden om de longteering te voorkoomen. Ten vierden. De eigenlijk gezegde borstmiddelen, brengen zelden in deze gevallen het uitwerkfel voort dat men 'er van verwagt. Ten vijfden. De Pisdrijvende middelen daarentegen overtreffen dikwijls de hoop, en brengen ook een zweétdrijvend uitwerkfel voort. Men weet daarenboven dat het zweet en de pis onderling de grootfte overeenkomst hebben. Ten zesden. De flaap- en pijnftillende-middelen vereisfchen veel oplettendheid in het voorfcbrijven ; zij temperen de fcherpte van het vogt, en (lillen de fterke pijnen die zonder dat hulpmiddel eene aderlaating zouden vorderen. Een tweede uitwerkfel is van de ■uitwerpingen, het loozen van vogten, en de uitwaasfeming -aan te zetten. Men kan in een hardnekkigeh hoest met minder voorzorgen vette of (lijmerige verzagtende middelen in derzelver plaats voorfchrijven , gelijk als dun vleeschnat, olieagtige dranken , de Manna in eene kleine hoeveelheid, hoenaernat, fljroopen, de Heemst, Maluwe enz. Ten zevenden. De Spaanfohe Vliegpleiflers in het holle van den nek gelegd zijn voordeelig in kwaadaartige zinkingen om de lympha naar buiten re trekken. Op de zijde aangelegd worden zij ook door zommige* Geneesheeren aangepreezen. In minder dringende ge» vallen gebruiken veele met een góed gevolg plaatfelijke middelen op dc aderen, gelijk als haver met azijn geftooten, eenvoudige vette fmeerfels, enz. Geneeswijze van elke Zinkingagtige Epidemie in het bijzonder. Laat ons van deze algemeene wetten tot anderen: overgaan die bijzonderer en tot die geftéldheden def lugt betrekkelijk zijn dewelke de algemeen heerfchende verkoudheids-ziektens gewoon zijn voorttebrengen. D© \  der Verkoudheid - of Zinkings - Ziektent. j tuigen der ademhaaling en der bloedinaaking; en het is dan voornamelijk indien dezelve bedorven }s dat 'er kwaadaartigfieia in die ziektens ontftaat welke zij heeft vooraebragt (dj. Zomtijds werkt dezelve flegts op . ... een Ud) Men kan hier nog eene derde wijze bijvoegen waarop de lugt in het lighaam ongemakken van een zinkingagtiger» aart voortbrengt, en die, fchoon nooit alleen werkende, maar zig met de hier aangehaalde oorzaaken verbindende, egter wel degelijk moet in acht genoomen worden: de opilurping namelijk der wateragtige of andere ongelijkflagtige deeltjes waarmede de Dampkring bezwangerd is, niet alleen, gelijk de fenrijver hier zegt, deer de werktuigen der ademhaaling tri lloedmaaking, dat is door de longen , maar ook door de opflurpendé vaatjes die op de oppervlakte des geheelen lighaams open zijn. Het zijn dus niet .alleen het fluiten des uitvloeienden uitwaasfemingsvogts, noch het innaaien var» ongelijkflagtige deeltjes in de Iugtblaasjes en aderlijke vaatjes der longen, daar uit in het bloed en de dunne vogten overgaande, maar ook het indringen van deze deeltjes door de opflurpendé vaatjes der huid, dewelke voor de oorzaaken der ; zinkingagtige ziektens te houden zijn. Het dagelijks gefebie* den dezer op^urping wordt bij eene menigte Natuur- e» Ziekte-kundigé fchrijvers beredeneerd en a priari beweezeu, 'eri duizende gemeenzaame voorbeelden ftellen hetzelve buiten twijfel. Een mensch van een teder en flap geftel gaa eens door eene natte koude lugt, en hij zal zeer dikwijls zijn aangezigt, handen enz. opgezwollen vinden. Lieden die met oplettendheid baden gebruiken merken zulks ook meermaalen op; het zoude overtollig zijn hier nog meer voorbeelden van; 'bijtehaalen. • Hoe zeer nu zulk eene opflurptrig van wateragtige of andere deeltjes met de lugt door de huid, zulk eene inwajsfeming , om het zo eens te noemen, dikwiils wezenlijk gefchiede, hebben evenwel veele fchrijvers over 4? beoefFenende Geneeskunde deze oorzaak over het hoofd gezien. Anderen daarentegen, dit gebrek bemerkende, hebben wel de inwaasfeming aangenoomen', maar zijn wederom te ver gegaan door -te veel aan deze en te weinig aan ket ftniten der uitwaasfeming toe te fchrijven, of door in de lugt padeelige deeltjes te ftellen welke wezenlijk niet in'dezet>re minst. JI, Deel, K mm  f94 Over dt verfchillende en beste geneeswijzen eene van deze beide manieren, maar vrij dikwijls werkt dezelve in de Catharraale Epidemian op deze beide wijzen te gelijk , gelijk wij ftraks gelegenheid zullen hebben nader aantetoonen. Catharraale Epidemien waarin de lugt Jlegts uitwendig werkt. De lugt brengt in zekere verkoudheidziektens haare uitwerkfelen, gelijk wij gezegd hebben, flegts enkeld uitwendig voort. Dus zien wij dat in enkeld regenagtigc warme jaargetijden gelijk in 1574, of koude gelijk in 1744, deze natte dampkring zinkingagtige, vloeiende, verkoudheids - en beroerdheids • agtige ongemakken voortbrengt. Dit uitwerkfel wordt aan den eenen kant door het ftremmen der uitwaasfeming, en aan den anderen kant door dë overtollige hoeveelheid van dc lympha voortgebragt. De Epidemien van deze foort (door eene warme natte lugt namelijk voortgebragt) zijn gemeenlijk gocdaartig en vorderen weinig geneesmiddelen; dezelve beftaan minder in het uitdrijven der lympha dan in het bevorderen van derzelver kookina;. •'^'Cl^riv, ' ïrijis irebtwri si «mofojg oyjo^nian'fP maar enkeld in de ftelfels dezer fchrijveren te vinden zijn. Zodanig is bij voorbeeld, gelijk bekend is, het gevoelen van X l e 1 n en van h u x h a m , die beweerd hebben dat men dc verkoudheden., zinkingen, enz. niet aan eene geftremde uitwaasfeming maar eerder aan eenige vreemde deeltjes moet toefchrijven welke het ligbaara uit de lugt opzuigt, en welke deeltjes h u x 11 a m particulas nitro -aëreas noemde. Dit geToelen is ook nog onlangs allenthalve ftaande gehouden door den Heer m. a. w.eikard, die in zijne Vermischte Medieinifche Schriften, Erfie fluck, Frankf. 1778 , 8vo..eenc Verhandeling gegeeven heeft von Snupfen, Katarrhen, Flüfs.n, Gliederreiffen, und dergleichsn Krankheiten, nielehe vielmehr von einem Fehler der Lufi als von unterdruckter Ausdunflung, herzurühren fcheinen. De fchrijver is in deze Verhandeling, die buiten dat haare verdienften heeft, evenwel te ver gegaan met te ftellen dat het ftuiten der uitwaasfeming geenerleie ongemakken kan te weeg brengen. ]  ier Verkoudheid- of Zinking * Ziektens. 195 In eene natte koude duuren dezelve gemeenlijk langer , en duuren zomtijds drie en vier weeken zonder eenige blijkbaare fcheiding; deze Epidemien, die toe de tweede foort behooren , taften voornamelijk de koude geitellen en de grijsaards aan. Indien deze gefteldheid van de lugt langen tijd aanhoudt kan de lympha bedorven worden en eene kwaadaartige fcherpte aannee-men. Van daar koomen dikwijls paarlche vlakken, walgingen, braakingen, een verval van kragten, eene branding in het pisloozen, en foortgelijke toevallen meer, gelijk zig bij voorbeeld in de Catharraale ziektens van 1744 openbaarden. Men begrijpt ligtelijk dat de aderlaating in dit geval niet anders dan gevaarlijk kan zijn; maar welke is de reden dat de fpaanfche vliegpleisters de flaaperigheid en de hitte vermeerderen welke de Lijders in hun hoofd gevoelen, gelijk men zulks ook in dat jaar heeft opgemerkt? In koude lentens, gelijk van 1Ö58, 1742 en 1743» vindt de uit te werpene Lympha, die zig gemeenlijk in dat jaargetijde door haare verfcheidene uitwerpbuizen loost, alsdan de zweetgaten der huid door de aanhoudende koude toegeflooten, en keert dus naar het binnenftedes lighaams te rug, en brengt catharraale epidemien voort. Het is eigen aan de natte koude van de ziektens te rekken en de fcheidingen te beletten; gelijk men ook fteeds in deze epidemien opmerkt. Dezelve zijn ook minder in zig zeiven dan door haare gevolgen te vreezen, dewelke dikwijls uitkoomen op uitputting van kragten, fteepende hetzij aanhoudende of afgaande, anderendaagfche en halve anderendaagfche (e),koortfen , longontfteekingen , pleurisfen , borstkwaalen, longteeringen enz. De jonge lieden zijn zeldzaam de flagtoffers van deze ziekte; de kragt der jeugd en de hitte [(O Men zoude zig omtrent deze koorts door den naam ligtelijk een verkeerd denkbeeld maaken. De Hemitritatus, Semitertiana of halve anderdaagfche koorts, is die bijzondere faamgeftelde koorts dewelke uit de anderendaagfche en alledaagfche, waarvan de eerfte aanhoudend en de laatfte afgaande is, is te zametigefteld. Dezelve wordt van alle fchrijvers voor zeer gevaarlijk opgegeeven. ]  ipö Over de verfchillende en beste geneeswijzen hitte van het bloed zegenpraalen bij hen weldra over de aanvallen dezer ziekte, en eene overvloedige neusbloeding redt hen dikwijls voor den vierden of vijfden dag. In meer gevorderde jaaren ontlast de borst zig zomtijds gemakkelijk van de lymphatieke zetfels welke de ziekteftof aldaar gemaakt heeft; een overvloedig zweeten ontfpant de vliezen zomtijds den tweeden, den derden, den vierden, of den zevenden dag, ten allerlangften; den elfden of den veertienden kondigt de fcheiding zig aan door veele fluimen en een overvloedig wie flijmerig zetfel in de pis. Maar bij de grijsaards , vooral indien zij reeds aamborftig zijn, is de pooging der natuur te zwak, en de meefte bezwijken 'er onder. De fneller polsflag die in deze catharraale epidemie wordt waargenoomen, de ongeruste flaap, de pijn en ontfteeking der oogen, de bloedfpuwingen-, de bloedige ftoelgangen, de neusbloedingen, die zomtijds eene fcheiding maaken maar ook dikwijls flegts een toeval zijn, toonen de drift en kooking van het bloed aan welke door het jaargetijde worden voortgebragt. Ook koomen de Geneesheeren daarin overeen dat de aderlaating noodzarkelijker is in de zinking - ziekten van de lente en van den zomer dan van de anderen; en het verzuimen derzelve kan de ziekte in eene fcherpe pleurisagtigeof rheumatieke koorts doen overgaan, of in de longteering doen ontaarten. Men moet dezelve reeds den eerften dag in het werk ftellen zonder zig te laatsn verleiden door de benaauwdheden en de kwijning welke de lijders zomtijds ondervinden en die door bloedvolheid zouden worden voortgebragt. De aderlaating op haar pas gedaan bevrijdt de natuur van den last die haar verdrukte, verfterkt haar, herftelt der» omloop van het bloed, en bevordert de uitwaasfeming door de vaten te ontfpannen; doch hoe nuttig dezelve, op deze wijze zij, men moet zig wel wagterï van het hloed te verfpillen, zelfs onder deze gefteldheid van de lugt; want alsdan, gelijk de Waarneémers zulks hebben opgemerkt, fluit zij de uiwaasfeming, vermindert de kragten, vermeerdert de fcherpe ophoopingen van wei, maakt dezelve taaier, ontfteekt den koorts, doet de zinking langer duuren en maakt de ziekte van. een kwaaden aart. Men moet evenwel deze ziekte niet voor  ier Ferhoudlieid - of Zinking- Ziektens. U 7 voer kwaadaartig aanzien enkeld omdat zig den twintigflen dag zomwijlen paarfche vlakken vertoonen. Deze zijn meermaalen een uitflag van fcheiding die overeenkomftiËi is met de gewoone pooging der natuur in dat jaargetijde; dikwijls maaken zij een eind aan de ziekte; en zomwijlen doen dit ook roode gloeiende puiften. Het is ook noodzaakelijk in de behandeling dat men op deze geneesaanwijzing lette, en dat men daarom het zweeten onderhoude, dat zig reeds in het begin van de ziekte openbaart, en dat, zonder de ichei- , ding derzelve uit te maaken gelijk in andere gefteldheden van den Dampkring , daar evenwel de wegen toe •bereidt. De beste zweetdrijvende middelen welke daar toe gebruikt kunnen worden zijn de opflurpendé middelen, ter oorzaak van de opbruifching van.het bloed door het jaargetijde voortgebragt; men kan ze zelfs met een goed gevolg zuuragtig maaken. De doorfpoelende verdunnende ontbindende en verzagtende dranken , de zoete wei met water, en de afkookiels vangarstenz., vervullen dezelfde aanwijzingen en brengen goede uitwerkfels voort. Het is ook in deze lugtgefteldheid dat huxham zulke gunftige gevolgen van het gebruik van koffijmelk ondervonden heeft. Wat de heete zweetdrijvende middelen betreft, men begrijpt dat dezelve nadeelig moeten zijn; ook heeft men op derzelver gebruik longontfteekingen zien volgen Deze ziektens zijn daarenboven reeds overeenkomftig met het jaargetijde, en derzelver kragtdaadigst geneesmiddel is een ligt braakmiddel aanftonds na het doen der aderlaating ingenoomen, zonder evenwel de verdeelende middelen, gelijk het Oxjmd Squilliticum, den Ammoniak-gom en de verdunnende ontbindende middelen, natelaaten. Wanneer de hoest al te fcherp is ziet men gemeenlijk de olieagtige en flaapverwekkende middelen gunftige gevolgen voortbrengen; onder dezen munt in dit geval bijzonderlijk uit het Elixir Paregoricum volgens het voorfchrift van de Londonfche Apotheek, dat boven alle andere bij eene ftillende kragt een nuttig zweetdrijvend vermogen bezit: in dit Elixir ïs het Laufa4 N 3 mm  $o8 Over de vtrfchillende en leste geneeswijzen num liquidum met het Benjoin en den fpiritus volatilis aromaticus oleofus vereenigd. De moeielijkheid der fcheidingen van deze foort van zinkingziekte maakt derzelver uitkomst zomtijds verfcheiden , fchoon dezelve evenwel gemeenlijk door ftoelgang geëindigd wordt; want de lijders krijgen buikbopagtige afgangen welke men, wel verre van dezelve te willen (luiten, door zagte purgeer-middelen onderhouden moet. Wanneer de ziekte overgaat in eene fleepende koorts gepaard met eene algemeene zwakheid, kwijning der maag, een kleine hoest, benaauwdheden, zugten, beevingen en duizelingen, brengt de Koorts-bast verbaazende goede gevolgen voort. Dezelve werkt door zijne toonmaakende kragt en zonder eenige blijkbaare aanwijzing. Dezelve behoeft door geene purgeer middelen geholpen of voorgegaan te worden. Men kan tot deze foort van catharren die geene brengen welke men in de maand April des jaars 1762 te London ondervondt. Dezelve heerschte ook in andere landen in Junij en Julij, en behoort onder de zomer • catharren geplaatst te worden; want in droog en warm weder, vooral wanneer hetzelve tusfchenbeiden door koude vervangen wordt, gelijk in den jaare 1669, en.in eenige der zinkingziektens van 1752, opent de warmte in zoodanig eene lugtsgefteldheid de zweetgaten der huid zeer fterk , terwijl de fchielijk opkoomende koude dezelve dan wederom fterk toefluit, en de overvloedig afgefcheidene uitwaasfemingsftof fterk wederom naar binnen drijft; in die lijders waarin deze ftof bijzonder overvloedig en dun is, ontftaat eene meer of min fterke verkoudheid die bijzonderlijk op den neus valt (ƒ) naar maate van de meerdere of mindere [(ƒ) Corysa Maat 'er in den text. Ik vertaal dit woord door verkoudheid die bijzonderlijk op den neus valt, ingevol. ge de onderfcheiding der Salemitaanfche School: Si fluat ad peéhis, dicatur Rheuma Catharru». JSranctots ut ad fauces, ad nares efto Coryxa.]  der Verkoudheid, of Zinking-Ziektens. 199 dere fcherpte van het vogt ; derzelver kooking gefchiedt evenwel niet zeer bezwaarlijk in deze lugtsgefteldheid. Een overvloedig zweeten bevordert 00K de geneezing. De ziekte is in dit geval meestentijds roedaartig , en eindigt in vijf of zes dagen, zonder eenige andere middelen te vereifchen dan eene zweetbevorderende leefmanier ; doch in die onderwerpen waarin de Lympha minder overvloedig en taaier is, wordt de ziekte van veel meer gewigt. De ademhaaling is zeer moeielijk en gaat verzeld van eene drukkende pijn op de borst, de fchorheid is verbaazend fterk, de hoest is hardnekkig, de fluimen zijn verbaazend taai, en zomtijds bloedig door de geweldigheid van den hoest; de klieren aan den hals zijn ook opgezwollen, en de pols is vol hard en gefpannen. De aderlaating is in den beginne wel noodzaakelijk, doch enkeld om de uitwaasfeming aan te zetten die de eeniglte fcheiding dezer ziekte maakt. Het zal genoeg zijn bij dit middel overvloedige warme en dooripoelende dranken te voegen. In drooge koude gefteldheden van de lugt die nu en dan door een zagter en vogtig weder vervangen worden gelijk wij zulks in het begin van het tegenwoordig jaar 1780 hebben waargenoomen, moet mea tennaaftenbij dezelfde verfchijnfelen waarneemen, hoewel met minder algemeene toevallen van ontfteeking. Drooge kouden verzwakken ook en dooven de levenswarmte uit in zwakke en ziekelijke geitellen. Bij anderen daarentegen zet zij dezelve aan, verfnelt de kooking , vermeerdert de fcherpte van de Lympha, en brengt zelfs dikwijls ontfteckingen voort. Behandeling van die zogenaamde Catharraale Epidemien , waarin de Lugt flegts inwendig op het lighaam werkt. De lugt werkt flegts uitwendig op het lighaam in alle die foorten van Catharraale Epidemien welke ik heb opgegeeven. Zij werkt flegts inwendig op de ■werktuigen der ademhaaling en der bloedmaaking, hetzij door de vliezen en de klieren van het verhemelte N 4 «ö  êoó Over dt verfclullende en beste Geneeswijzen tn van de jugtpij? te prikkelen, hetzij door in het bloed kwaadaartige gistdeelcjes in te voeren, gelijk in de algemeen héerfchende keelziektens van 1557 en 1558, en andere Epidemien van foortgelijken aart welke men hier toe zoude kunnen brengen. Maar in zulk een geval krijgt de ziekte, die flegts eenigen fchijn van zmkirtgen heeft, vilfchelijk den naam'van zintingziekte, nademaal de prikkeling van buiten koonren met door eene terugvloeijing van Lympha, gelijk eigenlijk de naam van Catharrus aanduidt* Behandeling van die Catharraale Epidemien waarin de Lugt te gelijk in- en uit-wendig up het lighaam werkt. De lugt doet het lighaam te gelijk inwendig en uitwendig aan, voornamelijk Wanneer de Dampkring meE nevels belaaden is, gelijk in de jaaren ij8o. 1676, 3720, 1732, 1737, en 1775. En waarlijk de mist of nevel is gemeenlijk een waasfem die uit het aardrijk bpft.jgt. Dezelve voert de ongelijkflagtige deeltjes mede die de klieren prikkelen en aan de Lympha hunne fcherpte mededeelen ; haare vogtigheid daarenboven . die daar onaffcheidbaar van is, ftuit de uitwaasfeming Deze Epidemie, dus meer faamgefteld in haare oorZaaken, is ook meer faamgefteld in haare uitwerkfelen en gemeenlijk veel kwaadaartigen Het is alsdan dat ^5, ftikkende zinkings (g), de beroertens, en fchie* JijK-e jterfgevallen algemeen heerfchen. De lijders ondervinden ook walgingen, braaklust, geweldige pijnen in de lendenen en in het hoofd, en ook dikwijls in den keel, met duizelingen, fterke flaaplust en zomtijds ook flaapelooshedeh, en dolheid, dewelke een zeeker teken van Ug Stikkende'Zinking of Stik- Zinking, Catharrus Suffe* iattvus, is die foort van zinking of toevloed van wateragtigè ftoffen in de longen door de gewoone oorzaaken van verkoudheden voortgebragt* welke den lijder Tchielijk en geweldig aantast, eene vreesfelijke benaauwdheid tot ftikkens toe ( van weik verfehijnfel deze ziekte haaren naam ontleent) Voorbrengt, met eene foelie groote en foorkende of fluitend* ê , -. - • ....« . V ' ...  der Verkoudheid*' of Zinking-Ziektens. aai Van een aanftaanden dood is. Zij ondervinden ook verdoovingen, beevingen in de lippen en in het onderst kaakbeen , hik en fpanningen. De pols is levendig er» fnel, maar zwak en klein, en daar heeft daarenboven femeenlijk een volkoomen verval van kragten plaats. )e gloeiende puiften, de paarfche en bluschkoortsagtige vlakken op lighaamen die vol van vogten zijn , de blaedftortingen en de afgangen zijn eerder fymptomatiek en nadeelig, dan kritiek en heilzaam. De ziekte is ook gevaarlijker voor dezulken die reeds eenig oud diep en verhooien gebrek in hun bloed hebben. De aderlaating is voor deze perfoonen zeer nadeelig, gelijk ook voer alle zwakke en flijmerige geitellen. Over het algemeen zelfs koomt dezelve minder te pas in deze lügtsgefteldheid dan in eenige andere; zij neemt de kwaadaartigheid niet weg, ontzwagtelt integendeel de giftdeeltjes, ontneemt aan de Natuur de kragt om de ziekte te overwinnen, vermeerdert de moeielijkheid van ademhaaling, ftuit de kooking en uitwerping der fluimen , en brengt valfche longontfteekingen voort. Men moet hier van evenwel alle volbloedige perfoonen uitzonderen, welke gemeenlijk in den beginne moeten gelaaten worden, vooral wanneer zij fterke pijnen, moeielijkbeid in de ademhaaling of fteeken in de oogen gevoelen. Oude lieden worden hier zeldzaam door aangetast, maar zo zij het worden is het gemeenlijk doodehjk. De kinderen worden zomtijds den vierden dag behouden door eene neusbloeding of een afgang. De kwaade dagen zijn de vijfde, de zevende, ae negende en de elfde dag. De algemeenfte fcheiding en die het meefte voorvalt is eene overvloedige uitwaasfeming ; zelden gefchiedt zulks, door de pis, en dezelve is in deze ziekte gemeenlijk rood. Het is in deze Epidemie even zeer nuttig van de uitwaasfeming te onderhouden en de kwaadaartige fcherpte der Lympha te verbeteren. Indien deze fcherpte de vliezen te vee! prikkelt wordt 'er vereischt dat men Slaapmiddelen of wel opflurpendé zweetmiddelen bezige, die in dat geval niet alleen de uitwaasfeming •aanzetten maar die ook de fcherpte verzagten en terM s zelf-  ïoa Over de verfchillende en beste Geneeswijzen zelfder tijd de pisloozing bevorderen. Maar zo daarentegen feet uitwerkfel der vreemde fcherpte: is van het bloed te verdikken en te ïlremmen, hetgeen beroer, tens verlammingen en verftikkingen voortbrengt .moet men de flaapmiddelen vermijden en in derzeiver riaats vlugge oheagtige fpecerijen bezigen. Het iïïn deze S fnvn0n0k/eer ™°to>*'W van die valfchë bloed! fiw £n,deKWaare.te onder^lreiden, in welke laat?nS ^^H'^aasfeming-aanzettendemidde. ™J £ hoofdP'Jnen , benaauwdheid op de bosrt, vaShL'/^T611 hl de ^maaten, ontbinding Z£ Sn ,d' °PfPrj,ngingen der peezen en opftopping,g?^ voortbrengt. De ^heriakel vereenigt gelukkig de drie vereischte uitwerkfels, die de een door ferninïfe ^Tl^i™^ > mmdiïk van de tTSL^neTh0UdSn>.™ de fcherPte der LTnPha te verbeteren en van derzelver prikkelende uitwerkfels te ftifleö. Van daar de lofredenen welke zommlge Geneesheeren aan dit middel geeven.' Het is zomt fds ook voordeehg van de fcheurbuikagtige iS& van het bloed tegentegaan ; en dit is eene geneezS ZrTn™§- we,keJ-?'MTÜLLER allee" hadt opgeggTen, en die door Mijn Heer navier, den Vader! in de Epidemie vani77J zeer wel waargenoomen wie dt Zie hier namehjk hoe gemelde Geneesheer zig uitdrukte m de Memorie welke hij omtrent deze Epfdemk aan den Intendant der Provintie overgaf. apmeme aaa „ In de behandeling der Epidemieke verkoudheid « wanneer dezelve met geen andere kwaal ve bon„ den is, en wanneer dezelve voorvalt in gezonde per„ foonen en die van een goed geftel zijn .hebben wit „ opgemerkt dat het genoeg was om de geneezing te „ verkrijgen van een verdunnenden leefregel te doen " Zr fCTn' ,beftaande ]'n üg« afkookfels van „ kalfs- of osfen-vleesch aangezet met geele wortelen " ? fcf?' waterke's> of bij gebrek daar ™ me? „ koolbladen en met raapen die niet gefchüd wieS " °ju -5' nademaal de zinkingagtige ftof onzer i, verkoudheid eene bijna fcheurbuikagtige^ ontbin* dmg voortbragt, wij van oordeel waren dat deze „ ioorten van groentens daar zeer gefchikt tegeb  ' der Verkoudheid- of Zinking -Ziektens. 203 zouden zijn. Om diezelfde reden doen wij bij het " Witte Looch (h) twee drachmen Oxymel Squilliticum en dertig of veertig druppels of drie fcrupels geefs „ van Lepelblad. Dit middel vereenigt drie noodzaa„ kelijke eigenfchappen om de geneezing der Cathar„ raale ziektens te verkrijgen. Hetzelve verzagt di „ fcherpte van het vogt dat op de keel valt. Het 3, weiagtig gedeelte, dat' al te overvloedig op het bloed „ is, wordt naar de affcheidende werktuigen der pis „ gevoerd; en door middel van den anufcorbutieken geest belet men de verdere ontbinding van het ,', bloed, en geeft men hetzelve langzaamerhand zijne '„ vorige dikte weder. Men verkrijgt hierdoor zelfs „ nog een ander voordeel. De lijders die zig laaten „ gezeggen en op raad van hunnen Geneesheer het bed houden krijgen een overvloedig zweeten dat de ziekte in korten tijd doet eindigen. Om deze „ heilzaame ontlasting te onderhouden fchrijf ik den „ lijders tien of twaalf grein Theriakel voor met een „ weinig vleeschnaï zeer warm daarop toe gebruikt. „ De fpaanfche vliegpleifters zijn ook zeer nuttig ". Deze waarneemingen van den Heer navier zijn overeenkomftig met die welke men in andere Epidemien van \(h) Witte Ltoc, Looeh album; volgens de Parijfche Apotheek waarvan hier gefprooken wordt, luidt het voorfchrïft ▼an deszelfs bereiding als volgt. w. Amygd. dulc. decortic. N°. xvj". ' i Amar. N°. ij. Sacchar. alb. unc. j. Contund. in Mort. inarmor. cum Piftillo ligneo, fenfim affundendo Aq. Commun. unc. iv. Ut F. f. a. Emulf. Turn jjt. Gumm. Tragac tenuiilime pulver, gr. xvj. Ol. Amygdal. dulc. unc j. Senfim affunde lac Amygdalinum fupradiclum, identidem agitando in Mortario marm. ad inucilaginis fpiflitudinem. Sub fiiiem adde Aq. Napbae dr. ij. Ut F. Eclegma.]  %«4 Over de verfchillende en beste Geneeswijzen van deze foort genoomen heeft. Het is voornamelijk" in dit geval dat de geweldige braakmiddelen nadeelig zijn; dezelve brengen de fcherpe deeltjes in beweeging , waarvan zij de werkzaamheid vermeerderen , en zij brengen bloedfpuwingen, aanhoudende walgingen , benaauwdheden , pijn voor het hart, en eene fterke hitte omtrent de ftreek van de maag voort. De fterke purgeermiddelen zijn even gevaarlijk, en de borstmiddelen brengen zeldzaam het verlangde uitwerkfel voort. Deze foort van Epidemie is gevaarlijker op laage vogtige plaatfen, alwaar de nevels en misten menigvuldig zijn. De koude ftuit dezelve, gelijk in de jaaren 1729 en 177Ó, of maakt dezelve ten minften minder kwaadaartig, maar langer, gelijk in 1732. Dezelve nam zelfs in laastgemelde jaar het karakter der voorjaars Catharraale Epidemien aan. De uitbarfting van eenig vuurig lugtverfchïjnfel doet dezelve ook zomtijds ophouden, gelijk zulks in Engeland in den jaare 1737 wierdt opgemerkt. Deaardbeevingen verzeilen ook verfcheiden der Catharraale Epidemien die door kwaadaartige nevels zijn voortgebragt. Dus viel 'er in het jaar 1580 op den zesden April eene Aardbeeving door geheel Engeland Frankrijk en Italië voor, en den eerften Maij daarenvolgenden hadt 'er eene tweede vrij algemeene aardbeeving plaats. De Catharraale Epidemie begon ook in Junij. In het jaar x576 op den drie- en - twintigften Maart, zag men in Turkijen en in Italien verfcheiden vuurbollen, die eenige toppen van boomen en gebouwen verteerden; den een - en-dertigften Maart zag men 'er te Rome, te Florence én te Venetië, en den agtften April daaraanvolgenden te Montpellier. Den een - endertigften September zag men een vuurig lugtverfchijnfel door geheel Engeland; de zinking - ziektens begonden omtrent den Herfst - Zonneftand. In het volgend J'aar 1677 viel 'er eene uitbarfting van vuurbraakendc >ergen op het Isle de Fer voor. Ik  der Verkoudheid- of Zinking-Ziekten*, soj In 1703 ondervondt men geweldige aardbeevingen te Rome; en de Catharraale Ziektens heerschten in die ftad ter gelijker tijd. In 1704 viel 'er eene uitbraak van den Vefuvius voor. In 1732 vielen 'er aardbeevingen en vuurige Lugtverhevelingen , en Epidemieke Zinking - Ziektens in verfchillende landen en op verfchillende tijden van het jaar, voor. In 1733 openbaarden zig nieuwe vuurbraakende bergen in Bohème. In 1737 deeden zig zeven-en-zestig fchokken van aardbeevingen in Swaben gevoelen; ook openbaarden zig in verfcheiden Landen Catharraale Epidemien. Den vierden December hoorde men eene losbarfting van een vuurig lugtverfchijnfel in Engeland; en de Zinking - Ziekten welke toen aldaar heerschten namen daarop fchielijk een einde. Daarenboven openbaarde zig nog eene uitbraak van den Vefuvius. Hetzelfde voorval herhaalde zig nog in 1775. Ik was bezig met het verzamelen der aantekeningen voor deze Memorie toen ik de fchuddingen der Aardbeeving voelde die den dertigften December van gemelden jaar des morgens ten tien uuren en vijftig minuuten voorviel. De uitbraaken van den Berg Vefuvius openbaarden zig in het begin van 177Ö. Men merkte ook op dat de Vorst van den agtften Januarij eensklaps den voortgang dezer ziektens Ruitte. Sydenham, de Vader der Hedendaagfche Waarneemers, hadt reeds in 1674 dezelfde aanmerking gemaakt aangaande de kinderpokjes die toen ter tijd eene geheel bijzondere geaartheid hadden. Hij hieldt zig volkoomen verzeekerd dat dit verfchil niet aan de gewoone veranderingen van de lugt moest toegefchreeven worden; maar het kwam hem waarfchijnelijker voor van de oorzaak daarvan aan eenige delfftoffelijke gisting toetefchrijven die de lugt met nadeelige giftftoffen vervulde , dan eens voor een geflagt van dieren en dan wederom voor een ander, en die de ziektens welke afhangelijk waren van de verfchillende gefteldheden der aarde voortplaat*  üo(J Over de verfchillende en beste Geneeswijzen plantten tot dat deze bron van uitwaasfemingen geheel uitgeput was (h). Niemand is ook onkundig van de nadeelige uitwerkfels der ftikdampen, die door eene ontvlambaare ftof worden voortgebragt (i)-; doch, zo wanneer de ftikdamp ia brand raakt, houdt het gevaar op. Men kan nog eenige andere foorten van nevels onderfcheiden ; die welke de Catharraale ziektens van het begin van dit jaar voortgebragt heeft, kan daar van ten voorbeelde ftrekken. Dezelve is geduurende den Vorst voorgevallen (k), en deszelfs ijzige deeltjes (h) „ Verofïmilius mihi videtur hunc vel illum aeris tra. „ ftum effluviis repleri a mineraii aliqua fermentatione; quae „ aërem per quem feruntur particulis nunc huic animalium „ generi, nunc alteri exitialibus contaminantia , morbos „ variis terrae affeftibus appropiatas eo usque propagant, do„ nee expiraveritfubterranea illa halituum minera, sïdïbh. Operfol. pag. 30. [(i) Zie hier van verfcheiden merkwaardige voorbeelden ïn de Verhandelingen over de Schijnbaar Geflorvenen van den Heer voegen van engelen, bladz. 244en volg. benevens de fchrijvers aldaar aangehaald. ] [( *) Deze Mist viel namelijk te Parijs den eerften Januari] dezes Jaars in den agtermiddag voor, en wierdt voorgegaan en gevolgd door Vorst tot op den vijftienden Januarii, toen de Vorst die des morgens nog plaats badt des middags door een fchielijken dooi vervangen wierdt, waarin zeer veel water fmok. De volgende dagen viel 'er aanhoudend eene koude natteftofregen. Vervolgens hadtmen beurtelings Vorst, Dooi weder, en Sneeuw tot op den zeven - en ■ twintigften. Door deze wisfelvalligheden van het weder, reeds op het eind des voorgaanden jaars begonnen, moesten natuurlijk zinkingagtige ziektens ontftaan. Ook ontftont geduurende dien tijd eene zeer algemeene Catharraale Epidemie in Parijs welke men de naamen van Follette, Cequette, Grenade, Generale en Colette gegeeven heeft, en die zeer veele menfchen aantastte en zeer ziek maakte. Eene omftandige befchrijving zoude om het verfchil van plaatfen en van weder voor onze Landsgenooten van geen meer nut zijn dan die der overige Catharraale Epidemien waarvan wij flegts den tijd dat zij zig vertoond hebben in het begin van dit ftuk hebben opge- gee-.  ier Verkoudheid • of Zinking-Ziehent. iö? tjes drongen tot in de laatfte uiteinden der lugtvaten door» Men kan de uitwerkfelen, welke dezelve heeft voortgebragt , gemakkelijk verklaaren zonder dat het noodig is zijn toevlugt te neemen tot de ongelijkflagtige en kwaadaartige deeltjes der andere Misten. Ik zal deze Memorie befluiten met eenige Waarneemingen van Oude Geneesheeren aangaande de middelen om de Catharraale ziektens te voorkoomen en zig daar voor te behoeden; middelen die betrekkelijk zijn tót de verfchillende lighaamsgeftellen. * Voorbehoedmiddelen dezer Ziektens. ' De Noordenwind is gevaarlijk voor perfoonen van een aandoenelijk geftel, en zij worden terwijl dezelve waait ligtelijk door zinkingziektens aangetast. De Zuidenwind' daarentegen brengt deze ziektens voort bij die menfchen welke heet en vogtig van hersfenen zijn; dezelve ftapelt in:dit ingewand de weiagtige vogten op die daar van zelve naar toe gevoerd worden en die moeten uitgedreeven worden; en het is om deze reden dat .die wind hen log lui en zwaar van hoofd maakt. Hierom moeten zij ook het bad, het drinken van te veel wijn, en een al te vogtigen leefregel vermijden. Geduurende den winter zijn de Grijsaards eH dezulken welke even aks deze koud en droog van hersfenen zijn, zeer aan de zinkingziektens blootgefteld, voornamelijk indien zij de paaien van maatigheid in het eeten overtreeden. Alle perfoonen die zwak van hersfenen zijn worden ook bij de minfte gelegenheid door diezelfde ziekte aangetast, en om zig daar voor te behoeden moeten zij hun geeven, waarom wij ook deze kortheidshalve zullen daag laaten.J  Over ie verfcMllénie en beste geneeswijzen hun hoofd verfterkeri, de middaghitte en het wandelen in de zon vermijden, vooral wanneer zij fterk gegeeten hebben. De lieden die koud en vogtig van hersfenen zijn, bijna alcijd ftaaperig, zijn meer dan alle andere aan Zinking - ziektens blootgefteld. Zodanige perfoonen dan moeten hunne maag verfterken en niet overlaaden, en de wateragtigheden van de hersfenen tragten te ontlasten door te rooken , en door Salie , Tandwortel enz, te kaauwen. Over het algemeen beftaan de middelen om zig tegen de Zinking - ziektens te behoeden daarin dat men de uitwaasfeming vrij houde; en dat men eene juifte maatigheid in het eeten en drinken, en vooral in de avondmaaltijden, in acht neeme, en zijne driften volkoomen in toom houde. Men moet ook alle fchielijke verwisfelingen van hitte en koude ontgaan; zig onthouden van ftudeeren na den maaltijd, van laat' in den nagt op te zitten, van na den eeten te flaapen , en van winderige en zwaare fpijzen te eeten. Eindelijk is het ook nuttig van zig niet te. veel of te weinig te dekken , en van beweeging te maaken. Men moet dit laatfte evenwel niet te fterk doen, en vooral niet a* -den eeten.  over dé MORÏELlJKE OF VOLKOOMEN BELETT8 BOORZWbLGiNG MET VERSCHEIDEN AANMERKELIJKE VOORBEELDEN OPGEHELDERD en AANGETOOND; door den Heer J. BLEULAND? Med. DoEt. te Gouda^ (Getrokken uit zijn Specim, Academ. Iniug. de Difficïll au; Impedita Alimentorum Depulfione Lugd. Bat. 1780)0 ^^"ij hebben reeds hier boven op bladz. 123 den tijtel dezer lezenswaardige Verhandeling van den Heer eleüland opgegeeven, met wiens voorkennis wi| hier het volgend liittrekfej uit dezelve onzen Leezers jnededeelen ; welk oogmerk ZijnEd. zelf bevorderd heeft, door het vriendelijk medeueeien der hierbij ge^ voegde uitvoerige en naauwkeurige Plaat * waarop ZijnEd. eenige "gebreken van den Slokdarm , döóf ZijnEd. bij de ontleeding van drie lijken waargenoöoi men, door den Heer rylaakt naar het leven heeft jaaten aftekenen en door den Heer müys in 't kopet! brengen. Wij hadden in het eerst voorgenoomen om flegts uit deze Verhandeling de aanmerkmgswaardigfte gevallen overteneernen, welke door de gemelde .Afbeeldingen en de bijgevoegde Befchrijvingen verklaard wierden; doch, fchoon wij reeds op deze wijze een begiri gemaakt hadden , hebben wij egter bij nader doorleezené te vee! nutte aanmerkingen en opmerkelijke waarneemingcn hier en daar in de geheele behandeling dezer ftof aangetekend gevonden , welke wij niet van ons' zeiven konden verkrijgen met ftilzwijgen voorbijté-; gaan : hierom zullen wij liever de geheele Verhandeling geheel doorloopen , en in deze verkorte vertaaling al het bijzondere mededeelen dat wij in de fyftematieke behandeling van dit onderwerp in deze verhandeling vinden aangetekend. Kabinet. II. Deel; O Dife  iio Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. Dikwijls, zege de Heer B. in zijne Inleiding, heb ik mijne gedagten laaten gaan over die wreede ziekte welke de Geneesheeren Dyfphagia, Moeielijke of Belette Spijsdoorzwelging , noemen, en die, naar men beweert, menigvuldiger in onzen tijd dan eertijds voorvalt, en waarvan ik geduurende mijne Akademifche Oeffeningen gelegenheid heb gehad verfcheiden voorbeelden te zien; doch dezelve heeft mijne oplettendheid nooit fterker tot zig getrokken dan toen het mij door de vriendelijkheid van mijnen hooggeachten Leermeefter, den Hoogleeraar van doeveren, in het voorleeden jaar gebeuren mogt deze ziekte in zekere Vrouw te Leyden, die hierheen zeer opmerkelijk geval van heeft opgeleverd, geduurende het beloop dezer ziekte bij haar leven naartegaan , en na haar dood door de ontleeding nader te onderzoeken. — En het is deze Vrouw die het onderwep der waarneeming uitmaakt, welke wij ftraks zullen mededeelen. Om eene nette orde in de befchrijving dezer ziekte te volgen, begint de Schrijver met in het Eerfte Hoofdftuk dezer Verhandeling eene korte maar naauwkeurige befchrijving van denflokdarm, als het deel dat inzonderheid de zetel dezer kwaal uitmaakt, optegeeven. Kortheidshalve zullen wij deze evenwel overflaan, als met reden onderftellende dat dezelve aan onze Genees - en Heel - kundige Leezers niet onbekend zal zijn ; kunnende dezelve anders in het eerfte werk over de Ontleedkunde dat men bij de hand heeft worden nageflaagen. Hierom zullen wij ons desaangaande vergenoegen met de Leezers, die eene uitvoerige en nette befchrijving van dit werktuig begeeren natezien, benevens den Heer B. te wijzen naar de Elementa PhyJiokgiae van den Baron van haller Tom. VI. Lib. XVIII, Se£t. 4, pag. 95. en naar de Geneeskundi- fe Verhandeling over de Belette Neerzivelging door den. leer m. van geuns (toen Geneesheer te Groningen en nu Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Gelderfche Hooge School te Harderwijk) , gelijk ook naar de Verhandeling over de langzaam belette doorzwelging van het voedzel in denjlokdarm, door a. p. nahuis, A. L. M. Ph. & Med, Doft. te Hoera, beide te vinden  door verfcheiden voorheelden aangetoond, au den in de Verhandelingen van de Maatfchappij der Weetenfclmppen te Haarlem, Elfde Deel, Eerjle ftuk ; de eerstgemelde op bladz, 9 en volg. cn de laatfte op bladz. 182 enz. In het Tweede Hoofdftuk gaat de Heer B. Over toe de algemeene befchrijving der ziekte die het onderwerp uitmaakt van deze Verhandeling. Dezelve is, zegt hij, meestentijds eene zeer bedriegelijke ziekte, die in den beginne zo gering is dat zij naauwlijks den naam eener ziekte verdient; die genoegzaam duidelijks uitwerkfelen vertoont, maar die ten opzigt van haare onmiddelijke oorzaak meestentijds verborgen blijft want voordat de Lijder nog eenige gewaarwording zijner kwaal heeft is meestentijds de oorzaak reeds gevestigd , en deze zig ontwikkelende beginnen de Lijders twijfelagtige tekenen van een dreigend gevaar te befpeuren, evenwel nog maar zo flaauw dat zij da noodzaakelijkheid nog niet zien om van de Kunst hulp te vraagen, tot dat de ziekelijke gefteldheid langzaamerhand toeneemende de Lijders allengs fterker_ ongemak beginnen te bemerken , waarom zij dan uit hoofde der dringende toevallen genoodzaakt worden hunnen toevlugt tot een Geneesheer te neemen , van wien zij alsdan, meestentijds vergeefsch, hulp begeeren, als hebbende de kwaal dan reeds te veel voortgang gemaakt. Zomtijds helpt dan evenwel nog het voorovergeboogen houden van het lighaam voor eenigen tijd ; zomtijds moeten de fpijzen en dranken door een pijpje in den flokdarm ingebragt worden (a), of wel door middel van een daartoe uitgedagt werktuigje door den zeiven heen voortgeftuwd "wordenO); zomtijds ook kan ( Zie de boven aangehaalde Verhandeling van den Hooggel. vak gedss in het gemelde Deel der Verk. wn ds Maatfch. der IVeetenfch. te Haarlem, bladz. 119 en 120. (b) Zie phil. Salmuth Obf. Med. Chir. Cent. 3, Obf. 16, pag. 119, in welk geval na eene langduurige koortf eene traagheid in den flokdarm was overgebleeven, zodat de Lijder genoodzaakt was om de fpijzen met zijn vinger of met een ftokie voortteftuwen. Zie ook stalpart va* der wiel Obf. Rar. Tom. II, Obf. 27. O s  212 Over demoeielijke of'volkoom en belette Doorzwelg. kan de konst den Lijderen wel geene hulp toebrengen, maar kunnen dezelve deze kwaal egter langen tijd zonder veel ongemak draagen, indien zij hunne fpijzen en dranken langzaam en voorzigtig doorzwelgen, gelijk ik zekere Vrouw binnen deze ftad keu die reeds zedert dertig jaaren genoodzaakt is geweest om haare vaste fpijzen in kleine brokjes te fnijdeu, zeer fijn te kaauwen en bij kleine hoeveelheden tevens door te flikken, om te voorkoomen dat dezelve met groote befiaauwdheden wederom worden uitgebraakt, doch met deze oplettendheid gezond en vrolijk leevende (a). - Zom- [(a) Zodanige Perfoonen heb ik 'st zelf drie in mijne Praktijk aangetroffen, die zig meerendeels in het geval bevinden dat de Heer bleuland hier opgeeft. De eerfte is eene Juffrouw van vier- en-vijftig jaaren die van haare jeugd af aan niet zeer ruim van keel geweest zijnde, op haar liegen - tier.de jaar door eene keelziekte wierdt aangetast, waarin, gelijk zij mij verhaald heeft, haare keel vanbinnen doorbrak, en waaruit, fchoon zij fchielijk daarna herftelde, zli evenwel fteeds eene zodanige vernaauwing van flikwegen behouden heeft dat zij niet in ftaat is een brok ter grootte van een erwt door te flikken, zonder denzelven eerst te weeken of fijn te kaauwen; zij heeft het meer dan eens op mijn verzoek beproefd daar ik bij was. Zij hadt geene moeite om den nixus deglutitionis te volbrengen , maar zodra laet brokje tot op eene zekere diepte in den flokdarm gekoojnen was ontftont 'er eene fterke benaauwdheid , doch die llegts een oogenblik duurde, gevolgd van eene pooging als ciiïi tc braaken,. waardoor het brokje gemeenlijk met een weinig flijm wederom wierdt opgebragt, met .een volkoomen up'houding aller toevallen. Deze Vrouw leeft voor het grootst gedeelte Van lepelkost en zagte fpijzen; zij gebruikt nu en dan vleesch^ hetwelk zij langkaauwten uitzuigt, maar riet kan doorflikken hoe fijn ook gekaauwd. Zij eet vrij .veel brood en befehuit, maar al neemt zij hier nog zulke Üeine (tukjes van , en nog zo lang gekaauwd, is zij evenwal verpligtgeftandig kleine flokjes bier of eenigen anderen drank te neemen óm hetzelve door te krijgen. Zij heeft naderhand ïiQg' eens eene ligte ontfteeking in den keel gehad, nu omtreni twee jaaten gelc'eden, als wanneer'zij mijne hulp begeerde , én ik naaf het eerst gezien heb. Het was mij toen .c/enwel onmocgelijk om haar iets anders dan enkeld broodIratcf- en vcisch Leidsch vierguldsns bier te doen gebruiken, •  door verfcheiden voorbeelden aangetoond, gf* Zommige Lijders zelfs zijn verpligt enkeld vloeibaars , fpij, ken, waarvan zij toen drie weeken lang eeniglijk geleefd heeft, en haare Angina ook genas. Over het algemeen is deze Juffrouw voor het overige gezond en vrolijkten is aan deze vereiscbte oplettendheden in haar eeten en drinken zods. nig gewoon dat zij "er weinig hinder meer van heeft; ik moet hier nog bijvoegen dat zij mij gezegd heeft fteeds té hebben opgemerkt dat zo dikwijls zij eenige Thee of Koffij, dat haare begunftigde dranken zijn, liett dronk, zij daar in den flokdarm pijn van gevoelde, benevens eene vermeerder» de moeielijkheid in het flikken. De tweede perfoon is eene arme Vrouw , naar haar beste weeten nu negen- en-veertig of vijftig jaaren oud, die ze. dert zeventien jaaren eene verbaazende en nog fteeds toeneemende zwelling van de Giandula Thyreaïdeagekreegen heeft, die zig het meest naar de linkerzijde van den hals bepaalt en waarfchijnelijk verfcheiden omliggende verborgen kléiner klieren ook heeft aangedaan; deze zwelling maakt geene de minfte belemmering in eenige der verrigtingen van de ademhaaling, maar eene fteeds pijnelijke drukking op ds linkerzijde van den flokdarm, en eene moeielijkheid van dobrzwelging, welke zij_ evenwel vrij veel te gemoet kan koo. men door het fijn mijden en kaauwen en door kleine hoeveelheden tevens door te flikken van haare vaste Spijzen; en door voor het overige haar meefte voedzel uit pappen en andere lepelfpijzen te haaien, met brood in melk geweekt dat zij bijna den geheelen dag door gebruikt. Het derde voorbeeld betreft een kind van elf jaaren dat van zijne jeugd af zeer fterk aan toevallen van Kropzeer is onderworpen geweest, en bij hetwelk alle de klieren vare den hals die te zien ofte voelen zijn, zig hard en ontaart vertoonen ; waarfchijnelijk koomt het mij voor dat ook de klieren die den flokdarm van binnen bezetten insgelijks opgezwollen en verhard zuilen zijn, en dat zulks de naaite oorzaak van het ongemak in dit geval is. Dit kind leeft nu ondertusfehen voor het overigs tamelijk gezond , en het ongemak fchijnt onder het gebruik van llefolveerende middelen' eerder af dan toe te neemen; doch deze jonge Lijder is verpligt ook zeer op het fijnmaalen zijner vaste fpijzen te pasfen, hoewel bet hem, zeer hongerig zijnde, meenigmaalea gebeurt brokjes in te flikken , die dan langen tijd in zijnkeel blijven zitten en hem zomtijds op het uiteifte gebia-t; hebben , eer dezelve wederom wierden uitgebraakt.. Noot van j. voegen van engelss,-.! O 3 J-  214 Over de moeielijke of'volkoomen belette Doorzwelg. fpijzen hun geheele leven lang te nuttigen. Dikwijls evenwel groeit het ongemak zodanig aan dat alie deze hulpmiddelen zonder vrugt zijn, maar dat 'er allengs eene volkoomen vernietiging van holte ontftaat; alsdan openbaaren zig verbaazende benaauwdheden bij elke pooging om door te flikken , en de fpijzen worden onder een gorgelend geluid en met veel flijm vermengd wederom opgebragt. Alsdan houden deze toevallen bij zommigen wel voor een tijd op, maar openbaaren zig op nieuws zo dra de ongelukkige Lijders door honger geperst op nieuws tragten door te zwelgen; in anderen daarentegen blijven deze toevallen nog aanhouden langen tijd nadat de Lijders hebben opgehouden met te willen doorflikken, en zij ftaan nog al ondraaglijke benaauwdheden, pijnelijke opzetting van winden, en een geweldigen honger, uit; terwijl zij vermoeid worden door het aanhoudend uitfpuwen van eene ongelooflijke hoeveelheid flijm, dat nu eens taai en dan wederom dun is ; onderwijlen vermagert het lighaam allengs zodat de lijders ten laatften niet dan vel over de beenderen hebben; zij raaken ook uitgeput van kragten; de vogten worden niet langer door een geduurigen toevoer van verlenen chijl vernieuwd , maar worden door de levenswerkingen allengs fcherper; alsdan ontftaan 'er flaauwtens, een fchijnbaare dood, en de elendige Lijders eindigen ten laatften, door het uitputten van de bronnen der voeding, hun rampzaalig leven door een uitteerenden dood. Onze ziekte neemt nu op de befchreevcn wijze langzaamerhand zijn voortgang , indien dezelve uit duiitere en in den beginne bijna onmerkbaare oorzaaken ontftaat, welke allengs toeneemende eindelijk deze droevige gevolgen voortbrengen. Zomtijds evenwel tast dezelve de lijders fchielijk en geweldig aan, en brengt dezelve reeds in den beginne in het uiterfte levensgevaar, indien deze namelijk door zodanige oorzaaken wordt voortgebragt die fchielijk en geweldig werken. Ondertusfchen zijn deze oorzaaken nog zomtijds van dien aart dat zij door eene oordeelkundige behandeling in den beginne nog kunnen overwonnen worden, en dat de lijder tot eene volkoomen gezond-  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 215 heid herffelt; alfchoon zij dan nog, nietcegenftuar.de de herftelling van den lijder, menigmaalen in het aangetaste deel zulk eene gefteldheid overlaateu dat de ongelukkige lijders nog naderhand allengs in de gefchreeven fleepende ziekte vervallen, of ook wel door eenen fchielijken dood worden weggerukt (a ). In het Berde Hoofdftuk onderzoekt de fchrijver de oorzaaken dezer ziekte. In derzelver optelling en verklaaring zullen wij hem wederom kortelijk volgen, en het voornaamfte daar uit overneemen. De onmiddelijke of naafle oorzaak dezer ziekte beftaat in het verminderen of geheel fluiten der holligheid van den flokdarm, voortgebragt door zeer verfcheidene gefteldheden die in of buiten denzelven plaats hebben, en die derhalven op zeer verfchillende wijzen werken, fchoon zij allen een en hetzelfde uitwerkfel voortbrengen. Deze naafle oorzaak nu wordt gelijk in alle ziektens voortgebragt door den zamenloop van zekere voorbereidende "en opwekkende oorzaaken. Tot de eerften behooren in ons geval inzonderheid de volgende: Vooreerst, eene onnatuurlijke ftijfheid van vezelen, welker bronnen door den grooten boerhaave en zijn beroemden uitlegger va n swieten zo duidelijk zijn aangeweezen dat het overtollig zoude zijn daar iets naders van te willen zeggen. Ten tweeden, eene te groote zwakheid en flapheid derzelven, insgelijks door de beide genoemde Geneesheeren genoegzaam uitgelegd. Tenderden, een hoogen ouderdom, [welks uit- (a) Zie boerhaave, Dejcript. Morli Atroe. [Deze befchrijving is door den beroemden boerhaave te Leijden onder den tijtel van Atrocis nee dejeripti prins Morbi HiJioria, Jecundum Mediene Artis leges conferipta, in het jaar 1724 afzonderlijk uitgegeeven en naderhand onder de Opufcula benevens eenige andere kleine (lukken op nieuws gedrukt. (Zie bladz. 5evestiging dient van hetgeen de Heer B. hier boven aangaande de flokdarms • ontfteeking als eene oorzaak van de belette daorzweiging heeft aangetekend. „ Door eene ontfteeking in den flokdarm kan ook de 0 doorzw-elgiyg bijna geheel belet worden,, zodat de Lijder O 5 ,1 niets /  218 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. dezelve in een verharding eindigt, waar door eene werkeloosheid der vezelen ontftaat en een onvermogen om dat geene voortteftuwen hetwelk moet doorgezwolgen worden ; daarenboven eene verdikking der wanden , of eene zamengroeijing derzelven of met de omliggende deelen, waardoor het kan koomen te gebeuren dat de geheele zeifftandigheid der rokken van den ilokdarm ontaart, weggeknaagd, ja doorgeboord, wordt. Schoon deze ziekte zeldzaam voorkoomt, en deszelfs behandeling ook door bijna alle Syftematieke Schrijvers is overgeflaagen (a), is het evenwel zeeker dat 'er eene waare ontfteeking in den flokdarm ontftaan kan , en dat dezelve de gemelde gevolgen kan na zig laaten , gelijk niet alleen d priori gemakkelijk kan beweezen worden door het groot getal van zenuwen en vaten waarmede dit deel voorzien is, en door de geweldige en menigvuldige opwekkende oorzaaken die hetzelve aandoen (fc), maar ook gelijk de onder. „ niets kan doorkrijgen, en hierom ontftaat alsdan eene ge„ heele vermagering en uitdrooging des lighaams, of eene „ fcherpte bederf en rotting der vogten , eene teerin°-. „ koorts, een verval van kragten, eene uiterfte zwakheid0, „ eene koude der ledenmaaten, eene «wfew, en eindelijk „ de dood die een einde van dit treurfpel maakt". § XUII 1 [(a) Hierom heeft de welbewerkte Verhandeling van dèn Heer honkoop nog meer haare verdienften, en hierom is het jammer dat dezelve onder de menigte van dageiijksch uitkoomende Akademifche Verhandelingen zoude verward blijven; te meer dewijl in dezelve de fchrijvers worden aangehaald die over deze eiekte gehandeld hebben, j ^ [(b) „ Indien men het maakfel van den flokdarm be„ fchouwt moet men dan niet erkennen dat dezelve, even „ als andere deelen, eene gefchiktheid heeft tot Ontfteeking? „ Deszelfs groote gevoeligheid en prikkelbaarheid immers", „ de groote hoeveelheid van vaten en zenuwen, de menig„ vuldige blootftelling van dit deel aan verfcheiden prikke„ lende opwekkende oorzaaken, deszelfs fterke beweeging „ en werking op de 'zelfftandigheden die doorgefiikt moeten „ worden , zijn zo veele genoegzaame oorzaaken tot bet „ voortbrengen der ontiteeking, die omtrent hei beftaan de„ zer ziekte geenen twijfel overlaaten Zie de aangehaalde Verhandeling §. XXX. In de volgende $. voegt de fchrijver er  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 21$ dervinding ten duidelijkften bevestigt: De Hooggeleerde van doeverkn heeft mij namelijK medegedeeld dat ZijnEd. de ontfteeking van den flokdarm viermaalen was voorgekoomen ( a ), te weeten twecmaalen te Groningen, eensin een Manen eens in eene Vrouw, en twee maaien te Leyden, eens in eene zwangere en eens in eene niet zwangere Vrouw (b); welke beiden evenwel door eene ruime aderlaating en andere antiphlogiftieke middelen volkoomen herftelden , en de zwangere Lijderes op den beftemden tijd een gezond kind baarde. Mij heugt ook dat toen ik eenige jaaren geleeden bij he bed van mijn Broeder aan een kwaadaartig roodvonk geftorven aanhoudend had opgepast, ik boven in mijn keel door eene ontfteeking wierd overvallen met eene zeer geweldige pijn, en eene aanhoudende fcherpe koorts met een vrij fterk ijlen , terwijl ik intusfchen geheel buiten ftaat was om de pooging zelfs van door- 'er dc redenen bij waarom de ontfteeking van den flokdarm evenwel zo gemeen niet is als men uit de aangehaalde redenen zoude verwagten.] [(a) Het is mij zei ven gerallig gebeurd deze ziekte geduurende de heete dagen van het begin der maand Augustus dezes jaars waar te neemen bij een Jong Heer die zig dezeU ve door het drinken van eene groote hoeveelheid Seltzerwater, bezweet zijnde, hadt op den hals gehaald Dezelve vertoonde weldra alle de tekens van eene inflammatoore koorts, en inzonderheid een zeer fterker) pijn in den rug, welken de Hooggel. van doeveren ook in eene zijner Lijderesfen zo geweldig opmeikte dat 'er een hik door ontftont. In dezen lijder was evenwel nog geen hik, maar alle verfchijnfelen vertoonden eene allerfterkfte ontfteeking. Gelukkig evenwel week dezelve, dewijl de Lijder mij tijdig liet roepen, nog voor de gewoone antiphlogiftieke behandeling, en het gevaar was den zevenden dag geheel over. Onder anderen heb ik in dit geval zeer veel vrugt befpeurd van weekmaakende olieagtige pappen om den hals en van geduurig herhaalde warme voetbaden. J. V. v. E. ] [(6) Vergelijk hier mede de aangehaalde Verhandeling van den Heer honkoop, g. XXVII. & XLI, waarin ook gefprooken wordt van vier Lijders welke de Hooggel, vam doeveren aan deze ziekte hadt bijgewoond, ]  '2zo Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg, doorzwelging te kunnen volbrengen. Deze ontfteeking ging vervolgens tot eene verzweering over, welke zodra dezelve begonnen was wel eene afneeming van pijn en van koorts voortbragt, doch evenwel alle doorzwelging van fpijzen en dranken bleef beletten, tot dat dezelve eindelijk doorbrak en ik na het ópgeeven van eene ruime hoeveelheid etter, langzaamerhand de vorige kragt en vermogen in den flokdarm wederkreeg (a). Het valt evenwel niet altijd zo gelukkig uk, want dikwijls baant zulk een abces zig een anderen weg, doorboort de wanden van den flokdarm en breekt naar buiten toe door ; of, hetgeen nog menigvuldiger gebeurt , hetzelve gaat over in onoploschbaare hardigheden (b), die fcrirrheus worden , of zelfs wel eens in het Koude Vuur, en fchoon zulk een abces al gelukkig doorbreekt (c), en de etfa) Vergelijk hier mede eene foortgelijke Waarneeming bij stalp art van der wiel Obf. 2j. Tom. I. [(6) „ Indiende ontfteeking van den flokdarm lang aanhoudt „ en door geene oplosfching of verzweering eindigt, alfchoon „ de verfchijnfelen niet zeer geweldig zijn en langzaamerhand „ afneemen, doch terwijl de moeielijke doorzwelging nog aan,, houdt of toeneemt, met bijkooming van doofheid ftomheid „ en zwaarte , is het een blijk dat de flokdarm in eene Ver„ harding, of deszelfs klieren in eene fcirrheufe zeifft.uidig,, heid, overgaat, of reeds ontaait is, welke ontaarting dan op haare beurt dikwijls langduurige en zeer zwaare uitwerk„ fels in het lighaam voortbrengt. Dit ongemak is ook bijna J( volftrekt ongeneeslijk en doodelijk voor de ongelukkige lij„ ders die daar evenwel langen tijd mede kunnen blijven lee,, ven, tot dat zij, door het allengs toeneemen van hetgezwei, „ dat eindelijk de doorzwelging volkoomen onmoogelijk rnaakr, „ door eene fleepende teering of vermagering van het geheele ,, lighaam uit gebrek aan voedzel, den geest geeven ". Zie de welgemelde Verhandeling g. XLVilh En de Schrijver beroept zig hier verder op de Commentaiïa van van s w i eïeb ende bovengenoemde Verhandeling van de haen. ] [Cc) „ Zomtijds mag men ook een gelukkigen uitflag van de verzweering verwagten. galenus heeft (in zijn werk de locis effeèlis lib. V. cap. 5.) een voorbeeld aangetekend van een jongeling die gelukkig genas door het „ dooibreeken van het ettergezwel daï hij in den flokdarm hadt.  door verfcheiden voorbeelden aangetoond, ztï erteragtige ftof door den mond ontlast wordt, kan hec ester ligtelijk gebeuren dat de gemaakte openingen open blijven , of dat 'er groote lidtekens ontftaan welke eerst den flikweg eenigzins vernaauwen en ' vervolgens door de geduurige prikkeling der fpijzen en dranken aanhoudend toeneemen, zodanig zelfs dat zij in deze zo noodzaakelijke buis voor het leven eindelijk eene volkoomen verftopping voortbrengen. Zommige ontvellingen van den inwendigen rok door het afvallen van een fpruwagtigen korst of door het gebrek van flijmerigheid die deze wegen bezet, of door de te grooten omtrek, fcherpte, hitte, oneffenheid wrangheid enz. der ingezwolgen fpijzen en dranken , kunnen ook een diergelijk uitwerkfel voortbrengen. Dat ook eene langduurige fpanning de doorzwelging der fpijzen. onmoogelijk kan maaken, zal niemand in twijfel trekken die'flegts ooit heeft waargenoomen hoe moeielijk het zij om Vrouwen, die met opftijgingen geplaagd zijn, geduurende de toevallen geneesmiddelen fn te krijgen, bm de fterke toetrekking van den flokdarm die dan plaats heeft, en die zo geweldig is dat dc Lijderesfen nog langen tijd na het toeval over het gevoel van een brok in den keel klaagen. De belette vogtzwelging bij lijders die van de watervrees zijn aangetast fchijnt ook uit dezelfde reden te ontftaan (a). Daar zijn ook waarneemingen wegens langduurige fpanningen in den flokdarm die den doorgang der fpijzen tot in de maag beletteden (b). De HooggeL N. hadt. Een'diergelijk voorbeeld van een meisje van ze. ventien jaaaren oud dewelke ook haare geneezing erlangde ' door het doorbreeken van den etreizak welken zij twee ' maanden lang in den flokdarm gehad hadt, en waaruit zij ', den etter door braaking ontlastte, vindt men nog aangetekend in de Medical Effais and Enqulriés', 'Vol. T. Ckap. XXVII. pag 170; welk geval ook door vak swieten in zij» „ ne Commentaria Tom. II. pag. 694 & 695. is overgenoomen ". ( Voeg hierbij dé Noot (b) op bladz. n-j.) Zie de meergemelde Verhandeling van den Heer honkoop J. XLVII.J (a) Zie Ridley Ohferv. pag. 117. {i) Zie de Medie. Ejjays end Obfirv. of Edimb. Tom. I.'  si 2 Over de moeielijke of volkoomen belette Doozwelg: h. g. oost er dijk verhaalde aan zijne toehoorderen m zijne Lesfen over de beoeffenende Geneeskunde bij gelegenheid van de ziektens van den flokdarm, dat hij zulk eene fpanning in dit deel hadt waargenoomen dewelke twaalf dagen agter een duurde zonder eenigzms af te neemen. Een tegenovergefteld gebrek , maar dat eveneens eene oorzaak van onze ziekte zijn kan, is eene toonloosheid en verlamming van de Spiervezelen des flokdarms (a); welke oorzaak freind in zijne Hiftorie der Geneeskunde beweerd heeft (b) dat den Ouden onbekend, en alleen door avenzoar aangetekend was, doch waar omtrent de Hooggel. van geuns uit galenus beweezen heeft dat hij zig bedroogen hadt (c). Deze oorzaak kan nu op verfcheidenc-rhande wijzen ons ongemak voortbrengen, vooreerst na- Obf. 28. zimmerman in AEi. Helvet. Tem. II. pag. 94. zie ook s au va ges Dyfphagiae Spec. 1, 2 en 9. in Nofol' Meth. Tom. II. pag. 78, 79, 8r. [(a) De Hooggel, r. a. vogel heeft in zijne Aead Praeleü. de Cogn. fc? Cur.praecip. C. H affeilibus, Gott. 1772 een Hoofdftuk gegeeven over de Belette Doorzwelging. Jn dit Hoofdftuk telt de fchrijver §. 429. (b) wel veele der verfchillende oorzaaken op welke deze ziekte kunnen voortbrengen, doch hij bepaalt zig in de verklaaring derzelven flegts voornamelijk tot twee oorzaaken, namelijk tot de krampagtige toeknijping en tot de lamagtige toonloosheid van dit werktuig. Omtrent deze beide oorzaaken , derzelver werkingen verfchijnfelen en geneeswijzen handelt hij vervolgens zeer naauwkeurig en oordeelkundig, en haalt tevens zeer veele fchrijvers aan die meer of min breed over deze ziektens van den flokdarm gehandeld hebben ; wij zouden hier dit ftuk dat zeer gefchikt is tot opheldering van hetgeen de Heer B. h ier omtrent deze oorzaaken in onzen text zegt, gaarne" overneemen, ware het niet dat ons beknopt beftek ons zulks verboodt. Onze Leezers die dit Hoofdftuk nader willen inzien zullen hetzelve in gemelde werk op bladz. 3|i en volg. vinden met het Opfchrift: Deglutitio lmpedita. ] •Kb) Operum Tem. III. pag. 249. (c) Zie de Verhandelingen der Haarlemfche Msatfchappil yeeds vroeger aangehaald, Elfde Deel, bladz. 27.  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 42$ namelijk door het toevallen der wanden tegen elkan' deren aan, waardoor zomtijds gefchiedt dat de Lijders wel vaste maar geene vloeibaare zelfftandigheden kunnen doorflikken, nademaal de eerften zomtijds nog door hunne zwaarte dezen hinderpaal overwinnen, terwijl de laatften, die ligter zijn, moeten wederom koomen , hoedaanige waarneemingen bijeenverzameld door schurighius zijn aangetekend (a); ten anderen, zijn 'er waarneemingen dat het onderfte gedeelte van den flokdarm door de toevalling der wanden geflooten was en daarenboven nog door het bovenfle deel wierdt toegedrukt dat als een zak was uitgezet (b). Hier toe behoort men ook verfcheidenerhande knoesten kreeft - agtige ontaartingen van de zeifftandigheid van den flokdarm te brengen. De Hooggel. sAndif o r t heeft de goedheid gehad mij zulk een ontaarten flokdarm te laaten zien. Dezelve was van een volwasfchen man aan eene belette doorzwelging geftorven, nademaal alles wat hij inflikte op het laatst van zijn leven omtrent zijn maag bleef zitten en met flijm wederom naar boven kwam. Dit deel na den dood in zijne lengte geopend zijnde vertoonden zig deszelf» wanden dikker dan gewoonlijk en hard, en de geheele inwendige zeifftandigheid fchsen in een lanwerpig ongelijk knoestagtig gezwel, dat de geheele holte van dit werktuig vervulde, ontaart te zijn. Men vindt zelfs eene waarneeming wegens een flokdarm, gevonden in het lijk van een mensch die aan eene belette doorzwelging, zelfs van vloeibaare fpijzen, geftorven was, wiens geheele zeifftandigheid in eene taaie lijmerige en rottige masfa van eene donker bruine kleur ontaart was (c). Eene zonderlinge ontaarting van den flokdarm van een Meisje hetwelk na zeven maanden lang aan de wreedfte toevallen eener belette doorzwelging gelee- dcn Ca) In Chylölogia Hift. Med. Cap. V. $ 10 6? 11. pag; 250 feqq. (6) Medic. EJJays and Obfervat. vol. III. § 10. vAif 6 £ u n s in zijne Geneesk. Verhand, bladz. 90. (c) Monthley Hevieuw jyovemb, 1779pag. api.  '824 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. den te hebben, eindelijk zagtelijk ftierf, is door Do élor grashuis aan de Keizerlijke Akademie der Natuur - onderzoekeren medegedeeld (a). Het lijk van deze Lijderes geopend zijnde vertoonde zig de flokdarm omtrent het midden der borst verbaazend uitgezet , en hard , voornamelijk naar de linker zijde toe. Men fneedt daarop te dezer plaats eene kleine opening in denzelven, en aanftonds vloeide'e - geronnen bloed , en na dit eene groote hoeveelheid van bloedige water ■ etteragtige ftof, uit. De zakken van den flokdarm waren hier wel zo dik als een pink; den vinger door de gemaakte opening inbrengende voelde men een harden en vleezigen knobbel die niet alleen aan het agterst gedeelte van den flokdarm maar ook aan de Ligbaamen der wervelbeenderen fterk was vastjrehegt; naast en onder dezen knobbel zat een tweede die eveneens was. Aan den regter kant van den flokdarm vondt men eene holte ter grootte van een ganzen-ei; op deze plaats waren de rokken ook zeer dun. De flokdarm verder geopend zijnde was ter lengte van omtrent vier duimen zo dik en hard als boven, en eeltagtig en witagtig van kleur; deze hardheid liep IchuinsCh langs de lighaamen der wervelbeenderen voort; voor het overige zaten 'er nog tusfehen de wervelbeenderen en den flokdarm veele karunkels die bloeiden wanneer men den laatstgemeiden van de eerften losmaakte, welke deelen hier zeer naauw vast zaten. Ik zal hier nóg eene foortgelijke Waarneeming bijbrengen welke te laat wereldkundig is gemaakt om in de voorgemelde Haarlemfche Verhandelingen te kunnen aangehaald worden ; dezelve is van den Hooggel. metzger (.&): De Koetfier van den Graaf van Bentheim kreeg door een misbruik van fterken drank eene verraaauwing in den flokdarm zodat hij niet langer eertige vaste Spijzen konde doorflikken; hij bleef evenwel met het gebruik van zijn geliefden drat.k aanhouden tegen den raad van zijn Geneesheer aan, tot dat (<0 AH. Phyf. Med. Tom. IV. Obf. 73. ( b) AdvcrJ, Mtd. Tim. 1.pag. 175. Tra], ad Mafsm, 17741  door verfcheiden voorbeelden aangeioml k%$ ga.nfchen klomp vertoonden. Eindelijk behoort onder de oorzaaken, die in deft ftokSzetVen plaats hebben, nog geteld te worden S^SneroöHi& der rokken van den flokdarm mee t SvfS &, en derzelver breuken, welke de dsatIS hier agter te vinden, in het lijk eencf J[|errtS?%é5fte doorzwelg geftorven, heets aangetoond. Die meerdere oorzaaken, of nadere uitleggingen derijx uieciu Schriften van d ö zeiven, begeert , zie uegts iw u o ■HAi'N VANGEONsea nahuis, gUlJh.00.vVaa van haller ( a) triller (b) en anderen, Tot die klasfe van oorzaaken, dewelke in nabuurigp , , iLrc.He.hhen behooren voornamelijk verlenen van dat ingewand, der nooruzaa.vuij.. . «eweMisp fpanning in den Kïm^ flo^cum, cnum j ldio.ereene eeltagtige vernar* deS^!1vÖrengt, welke dikwijls reed, is waargenoomen doödelijk te zijn, nir welfde ongemak kan ook voortgebragt vtardèrk Dit ze u _ ong maag dé overhand heeft, ^S&SSP S^doMêIéN onder andererl gelllk.deJMbfcS zo fterk heeft opgemerkt das S^tF o» dié zo fcherp was als ohe van Vi- JBi&i/f«fc li- Deel.  52ó" Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. triool, die met aarde opbruischte, en het vernis van een tafel waarop dezelve bij geval wierdt uitgeftort wegbeet. Diezelfde Hoogleeraar verhaalde ook aan zijne Toehoorers dat hij bij een zwartgalligen lijder eens eene zodanig zuure ftof hadt zien uitbraaken, dat dezelve de tanden raauw maakte, en op den bodem van een tinnen waterpot, waarin de lijder dezelve uitfpoog, witte vlakken beet, gelijk zulks gewoonlijk van bijtende zuuren gefchiedt. Dikwijls ook gaat eene ontfteeking van de lever vergezeld van een zeer kwaaden hik en van hardnekkige toeknijpingen van den flokdarm ; indien ook de linker kwab van dit ingewand hard wordt , of door welke oorzaak ook in grootte, toeneemt, kan deze door haare drukking de doorzwelging onmoogelijk maaken. Hetzelfde kan ook aangaande het middelrift plaats hébben. Verfcheiden ongemakken der longen kunnen dok medewerken tot het voortbrengen van ons ongemak, niet alleen door derzelver drukking, maar'ook door met den flokdarm vast -te groeien of door aan denzelven hunne ziekelijke gefteldheid mede te deelen ; gelijk zulks blijkt uit eenige voorbeelden in de bovengemelde Verhandeling van den Heer 'de ha en aangehaald, en uit de eerde Waarneeming van mij zeiven welke ik ftraks zal mededeelen. Het mënigvuldigst evenwel ligt de oorzaak onzer ziekte in de geconglobeerde en zo genaamde Vefaliaanfche Klieren van den flokdarm gelegen, die namelijk hard worden en eene onnatuurlijke grootte verkrijgen. Zomtijds evenwel ligt de fchuld hier van bij andere klieren die rondom dit werktuig gelegen zijn, gelijk men ftraks nader zien zal in de verklaaring der hier bijgevoegde Plaat (a). On- (a) Fig. I en iï gg, en Fig. IV cn V d. Zie ook tulp, Obf Med. Lib. J. Obf. 44. [En de Waarneemingen van den Heer J. V. v. E. hier boven op bladz. 213 Noot (0)].  1 . door verfchetdèn Voórhêsüen aangetoond. ' £2?. Onder de overige omliggende deelen, die oorzaak toC deze ziekte kunnen geeven , i ehoorc ook de groote flagader, welke in omtrek toeneemende, gelijk zulks m een Aneurismaderzelve gefchiedt, den nabijgelegen Lokdarm zeer zeekeriijk m zijne werking moet verhmderfcm Dat alle ontaarce en verharde deelen van de botst den flokdarm kunnen toedrukken en vernaauwen zal ied-r ' ereedel-jk erkennen die ook de uitwerkt els van datVengfczwel geleezen heeft, dewelke de beroemde boeriiaav E in het lijk van den Marquis de bt AM ban gevonden en befchreeven heeft («). Eens verhardin- van de Glandula Thjmus kan hier ook aamei» dmg toe geeven, gelijkde Hoogel. van cEUNsmeJ eene Waarneeming heeft aangetoond O), hn het hartzakje zelf, door zijne inhouden uitgezet j kan den flokdarm eveneens belemmeren, gelijk mij gebleeken is in het'lijk'van een Jongman van omtrent twintig jaaren oud , dat ik dezen winter ontleed heb r, en wei* ke Waarneeming ik hier agter heb bijgevoegd. De kromming van de ruggraat fchijnt wel jü Waar hooit zo ver te gaan dat zij den flokdarm kan toedrukken maar'dezelve brengt evenwel mét weinig tel om alle prikkelende fpijzen en dranken meer tegen dewanden ' van denzelven aan te drukken , en op die wiize het begin en den voortgang van ons ongemak merkelijk te bevorderen. Dat ook eene óntwngtmg in de P uaèraat eene moeielijke doorzwelging kaa voortbi- • !5'er iTehijhtmen uit de plaats ven galenüs te moeten befluiten, die door van swieten is aangehaald (c> D-ar ziin nu ook eenige oorzaaken j die 3 fchooft 6*'vérgelegen deelen van den flokdarm werkende» het zenuw'edel evenwel zodanig aandoen dat dé Vernaauwing van het laatstgemelde we.ktuig door mes (*\ 7ié de Amcis rarïjjimiqut Éifloria altera, é'ohfcn'pti Ob h. boer ha ave, [Lugd. Bat. 1723 8vo., in AsOpiifam ^oven a,ngehaald, geplaatst pag. fefe l arbeyrac ook vertaald agter zijn* D.jfirtatwnyVouwltes &c Pas 541 fi'iv. Zie hier boven deNoot a)..op bhdz.pM ('fc 1 in de ^wg^fcGeneeshihdigeVeïhandehng m*ifa \ct Cemmentfad Aphor. doerk. Tem. 11. pag, 647. Pa  2.2H Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. deiijding wordt voortgebragt. Dus heeft men eene beiette doorzwelging opgemerkt van eene taaie lijmerige ftof die de buiken der hersfenen bezet hadt ( a ") waardoor krampagtige toeknijpingen van verfcheiden deelen en ook van den flokdarm ontftonden, zodat dezelve daar geheel door wierdt toegeflooten. wepfer heeft ook eene belette doorzwelging, door eene febeele hoofdpijn veroorzaakt, opgemerkt (b). wincler nam dezelve ook na eene beroerte waar (c) Ook hadt die zedelijke oorzaak van belette doorzwèlgine weke rosinus lentilius aanhaalt (d), aangaande eene Vrouw die alle fpijzen en dranken koude0 doorzwegen, behalven alleen de gewijde Hoftie, welke zit fteeds wederom uitbraakte, gewis haarea zetel in het zenuwgeftel. Onder die oorzaaken dezer ziekte, dewelke door uiterlijke voorwerpen en omftandigheden in ons h>haam worden voortgebragt, behooren inzonderheid de voigende : vooreerst alle fcherpe fpecerijagtige en iiskoude CO fpijzen en dranken, dewelke, door het flijm der flikwegen aftevaagen, door den binnenften • rok (s) bonet. Anat. PraÜ. Lib. I. feS. i* OU rc (b) Obf. Med. PraB. pag. Ur. J 3 UbJ' '5' (c) wepferi Hifi. ApopleU. Obf. i3 pas a6, (d) Ephem. Acad. Net. Curiof.Cent.Vll. Obf 61 pa* j$P {e) Welke ook eene ongeneeslijke fchoraeid kunnehvooru brengen, gelijk eene waarneeming van stalpart vak der wiel zulks bevestigt. Obf. Rar. Tom. 1 Óbf.XXVll F De Waarneeming van gemelden Geneesheer, welke de Heer B. h.er aanhaalt, luidt als volgt: „ Zekere Vrouw die moe„ de van werken en door en door bezweet was, kreeg door „ het drinken van een teug koud bier eene fchorheid zonder „ eenigen hoest of verkoudheid, dewelke zo fterk aankwam „ dat zij naauwlijks geluid konde geeven; dit ongemak is „ gemelde Vrouw met alleen lang bijgebleeven, maar relfs „ zo veel ik weet nooit overgegaan, fchoon zij meermaalen gepaste middelen tegen hetzelve gebruikt heeft" Ik heb dit geval hier met voordagt overgenoomen om 'er een foorteohjk bij te voegen hetwelk ik gelegenheid heb gehad voorleedcn jaar waarteneemen Op den negentienden julij i779 „ame. lijk, een dag dat het weder verbaazend warm geweest was, wierd  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 3-9 rok door tc knaagen, en door de fpiervezelên toe te knijpen, de holte van dezen buis zodanig kunnen vernaauwen dat daardoor eene grooter moeielijkheid in d'i doorzwelging ontftaat; hetzelfde kan ook door het doorflikken van" kookende of zeer heete dingen worden voortgebragt. Eene bijzondere oorzaak van ons ongemak is ook een misbruik van zuure en wrange geestrijke dranken , die niet alleen door hunne fcherpte veele ongemakken in den flokdarm voortbrengen , maar die ook de vogten zodanig bederven , dat het kliergeftel hier voornamelijk door lijdt. Meesc altijd vindt men ook in de lijken van fterke Jenever - of Brandewijn- Drinkers de maag zeer fterk zamengetrokken wierd ik tegen den avond geroepen bij een Timmermans knegt die aan een dak van een huis gewerkt hebbende waarop hij zeer fterk aan de Zon was blootgefteld geweest en dooien door nat bezweet was geraakt, bij gebrek van bier, zijn gewoonen drank onder het werken, eene groote hoeveelheid koude gekarnden melk in eens hadt binnen geflaagen. Weir nige minuuten daarna wierdt hij doodelijk benaauwd, fpraakeloos, en kreeg een vreesfólijken piin in den keel en op de borst. Naar huis gebragt zijnde hadt zijn Vrouw, (tegen de gewoonte van deze k'.asfe van menfchen aan , die anderszins eene Panacéé in een teug Jenever meenen bevat te zijn) de voorzigtigheid om hem eenige fpoejkomraen warmen Thee te doen drinken. Hierdoor openbaarde zig een overvloedig zweeten dat misfchLen den Lijder bet leven behieldt; de fpraak kwam gedeeltelijk wederom, en de pijn wierdt minder. Evenwel voor de gevolgen ongerust zijnde befioot de Lijder eenDoflor, en weimij, te roepen. Gelijk het uitzigr, de ademhaaling en de polsflag nog eene tegenwoordig zijnde ontfteeking aanduiden , liet ik hem eene ruime aderlaatiug doen, en fchreef hem een verdunnend verzagtend en zagtelijk zweetdrijvend Julapium voor, om aan de aanwijzing te voldoen welke de Natuur in dit geval zelve aan de hand gaf. De lijder kreeg dien nagt eene maatige koorts, zweette gelijkelijk en ruim, en vondt zig den volgenden dag volkoomen herfteld, op eene fchorheid na welke hem zedert onverminderd is bijgebteeven , in weerwil van een lang aangehouden gebruik van zagtelijk refolveerende en antipasmodieke jniddelen , en zelfs van weekmaakende waasfems door de. ademhaaling onmiddelijk in de, longpijp gebragt. L V. v, J£, ] ? 3  S3Q Over ie moeielijke ofvolkoomenhelette Doorzwelg. Lvg van inhoud dan natuurlijk, en de darmfchjil- klieren verlfopt en verhard. Door deze zelfde oorzaak nu kunnen ook de klieren van den flokdarm verharden , gelijk wij hier boven op ISz.% Svden Benthennfclien Koetfier hebben aangeteVu t n g h',e'' Ü1] eeH fterk "bak-rooken, hetwelk S wp^hÏ. lve-fchei'P -maakt' zodac fetzelvè niec iangci bekwaam is om zijne gewoone dienften in de te™CT,Dg tern'^' maar de rokken van den flókdarm knaagt, de_mondjes der uitwaasfemende vaatjes vei flopt, en de inwendige deelen vei-droost: deze fiSSS WCrk,C 11U d6S te üe,ker wanneer gmen S wn, £ enfch=rpte in den keel die door den Tabak f' ,/oortgehragt met een glas w.ijn zoekt aftellen, want hiertoe wordt onrijpe of wrange roode ml'^Sf1? ten nadeele der aangedaane deelen, maai al te dikwijls gebezigd. ,Totndeze oorzaaken beh"°ren verder alle vreemde doorgefliKie hghaafnen die bij ongeluk in den flokdarm Wijven vastzitten en deszelfs holligheid verftoppen toen knaagen, ja zomtijds doorbooren, voorname- hilootr tf'^l ^ zara^rekking'der S Mkoomt, hetzij door eene natuurlijke wederwerkine tZïr? Ke7°P-£ ?anSe.b«gte prikkeling, of door ongepaste hulpmiddelen, m deze gevallen voortgebragt. ™He^apfloppen der gewoone ontlastingen, als van de Maandftonden, van de Aambeijen enz , kunnen door het yeroorzaaken van plaatfelijke ophoopingen en ffil. ais de dagehikfche ondervinding leert dat hetzelve ook tot net voortbrengen van anderen medewerkt. Indien de uitwaasfemingftof wordt opgeflopt zo kunnen hierdoor ook verftoppingen ontftaan in de klieren Cie in en om den flokdarm zitten, en in deszelfs wanoen en nabuunge deelen, welke zomtijds zeer hardnek?i!SuZüJnu-en In onop.loschbaare. hardigheden overgaan uc heb hier van op den twaalfden April dezes >ars nog  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 2|ï nog een voorbeeld gezien: Zekere Friefche Vrouw van negen - en • dertig jaaren oud , die al naar leven kng zeer gezond geweest "was , en vijf gezonde kinderen haüt ter wereld gebragt, waarvan de oudfte, een meisje van zestien jaaren, in het voorgaande jaar aan eene belette doorzwelging, uit eene opftoppmg der (tonden ontftaan , geftorven was, hadt toen omtrent eea halt jaar geleeden eens eene fterke koude uitgedaan , na welken tijd zij eene moeite in het neerzwelgen haarer fpijzen ondervonden hadt. De hinderpaal welken zij hier in ontmoette zat omtrent den krop van de maag, en dezelve wierdt langzaamerhand zwaarer en lastiger. Zij vervoegde zig daarop om hulp bij zekeren Heelmeefter, die de oorzaak der kwaal vermoedende gelegen te zijn in een taaien flijm die den mond van de maag bezet hieldt , haar een braakmiddel voorfchreef, na welks gebruik hij belastte dat de Lijderes eene groote hoeveelheid laauw water moest toedrinken; dit.voorfchrift wierdt gevolgd, maar zonder den gewenschten uitflag; want te gelijk met de braaklust openbaarden zig geweldige benaauwdheden omtrent de ftreek van het hart, en de vrouw gaf flegts een weinig van het toegedronken water wederom over, fchoon de maag dikwijls beweegingen maakte om te braaken. Van dezen Man en zijne geneesmiddelen derhalven geene hulp ontvangende, liet zij het ongemak voor eenigen tijd aan zigzelven over; doch nademaal de ongemakkelijkheid in het doorfiikken der fpijzen onderwijlen al erger wierdt , maakte zij gebruik van eene oude Vrouwen raad die haar gegeeven wierdt, en welke daar in beftont dat Zij eeniae reizen daags zekere hoeveelheid bitteren jenever "gebruikte; welk middel, pf liever welk vergift in dit geval, zij geduurende ruim veertien dagen gebruikte, met een blijkbaar nadeel; want haare kwaal was hier door zodanig toegenoomen dat het haar reeds bijna onmoogelijk was orneenige vaste fpijzen door te flikken, ja zelfs dat zoetemelk en dun vleeschnat zomtijds met veel taaien flijm wederom wierden opgegeeven, fchoon dezelve op andere tijden evenwel nog gemakkelijk tot in dc maas; doordrongen. Haar geheele lidiaamsgcftel was ondeïtusfehen reeds fterk vermagerd, en zij hadt toen ter tijd nu en dan beuaag,wüheP 4 c.ea  ?3 2 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. den op de borst, en pijn omtrent de hovende opening of den mond van de maag, zelfs buiten de tijden dat zij eenige poogingen aanwendde om fpijzen doortezwelgen ; zij hadt toen nog haare maandftonden op den geregelder) tijd, maar wemig ; zij was zeer beflooten van m, hadt nog een goeden polsflag, en haare ademhaaling ging nog redelijk wel. In de gemelde maand -April hadt zij eindelijk den raad van een Geneesheer ^genoomen, die de oorzaak der kwaal in eene verharding van den mond der maag Hellende, eene ongunstige voorfpellmg maakte, een dun voedzaam en ligt dieet met eene naauwkeurige vermijding van koude belastte, en eenige ontbindende openende middeJen voorichreef; doch, gelijk ligtelijk te voorzien was, reeds te laat; gelijk zij ook weinige dagen nadat ?;j wederom te huis was gekoomen aan dit ongemak ©verleedc. In dit geval nu fchijnt naar alle waarfenijïiebjkheid eene te fterke verkonding de oorzaak der opgeftopte uitwaasfeming , en daaruit gevolgde te rug tinivmg cn ftilftand van fcherpe vogten op deze deelen, geweest te zijn. Ook is het niet onwaarfchijnelijk dat ï'naien deze Lijderes van den beginne af haaren toe» vlugt tot een redelijk Geneesheer genoomen hadt, Zij misfchien tot haare vorige gezondheid zoude her? Iiekl zijn, daar zij nu integendeel, door het onvoorzigtig neemen van het braakmiddel en het verderfelijk gebruik van den bitteren jenever, reeds tot het uiterfte gebragt was eer zij eenige gepaste hulp vroeg of verkreeg'; hetwelk eene algemeene klagt der Geneesheeren is aangaande alle Lijders die door deze kwaal zijn aangetast, " " ' 7n het Vierde Hoefdjïuk gaat de Heer B. voort toe de befchouwing der verfchijnfelen en onderfcheidende kentekenen dezer ziekte. De algsmeenfte verfchijnieJen zijn reeds hierboven op bladz. 211 en velg. opge-, noemu; doch men kan 'er nog de volgende bijvoegen .Alle de Lijders aan deze ziekte ftaan gemeenlijk eenen vrecsfehjken honger uit,- hunne keel is dikwijls met een dik flijm "bezet, van hetwelk zij ook groote hoeveelheden kwijt raaken, voorramclijk' dan wanneer zij iets hebben genuttigd pf tragten door te krijgen. Hun ljg- haaiH  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 233 haam vermagert intusfchen en hunne vloeiftoffen en vaste deelen worden allengs bedorven •, alle werkingen worden vertraagden kwijnende, de honger raakt eindelijk weg, en een uitteerende dood befluit ten laatften deze ziekte. — Behalven deze algemeene zijn 'er veele bijzonderer verfchijnfelen, die zig anders bij den eenen dan bij denanderen Lijder openbaaren, en die van de verfchillende oorzaaken dezer ziekte afhangen. Gelijk deze bij verfcheiden fchrijvers te vinden zijn en derzelver optelling mij te verre buiten mijn beftek zoude vervoeren , zal ik, na het mededeelen der volgende waarneeming mij door den Hooggel. oosterdyk medegedeeld , liever aanftonds tot de onderfcheiding dezer ziekte overgaan: Gemelde Hoogleeraar verhaalde mij namelijk dat hij bij eene oude Vrouw , die eene belette doorzwelging hadt gepaard met eene remitteerende koorts, een menigvuldigen witten fpruw hadt waargenoomen ( die evenwel gemakkelijk losging) na een voorafgaand hardnekkig beflooten lijf opgekoomeu; het was twijfelagtig waar uit deze fpruw voortkwam: misfehien wierdt dezelve evenwel door eene kwaadfappigheid, uit een langduuiig gebrek aan vqedzel ontftaan, voortgebragt. Men kent onze ziekte door eene tegenwoordig zijnde gewaarwording van moeielijkheid in eenig deel van den flokdarm tot het voortftuwen der fpijzen; door eene menigvuldige terugkomst der fpijzen of dranken uit den neus of mond ; door een menigvuldiger toevloed van flijm in den mond, en door eene vermagering des lighaams. — Uit deze tekenen nu kan mea gemakkelijk befluiten dat 'er eene belette doorzwelging plaats heeft, maar men kan daaruit niet eveneens de oorzaaken kennen. Zomtijds wel is waar zitten deze aan of in den hais, ep zijn dus duidelijk te zien of te voelen , doch meestentijds zitten dezelve dieper in den keel, en kunnen niet anders dan na den dood der Lijderen door derzelver ontleeding kenbaar worden. In sommige dringende gevallen is de oorzaak ook blijkbaar genoeg: wanneër dezelve bij voorbeeld door eene pntfteeking of krampagtige toeKnijping van den keel wordt voortgebragt ? of door het Mikken van eenig P 5 vreemcj  ig'4. Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg vreemd lighaam veroorzaakt is dat in den flokdarm ia blijven zitten; maar in de meefte {kepende gevallen, die uit eene ligte allengs toeneemende oorzaak ontftaan zijn, blijft de oorzaak gemeenlijk den Geneesheer ten vollen onbekend. En men heeft bijna niet dan de volgende tekenen welke eenig licht geeven tot het ontdekken der bijzondere oorzaak dezer kwaal. Men vermoedt eene verlamming der fpiervezelên van den flokdarm indien de bovenkeel bleek en toegevallen voor het oog is. Zomtijds egter, wanneer de dieper gelegen zitplaats van dit ongemak zig aan het oog onttrekt, onderzoekt men naar de volgende tekenen: Vooreerst, een hooge ouderdom, dewelke om de dagelijksch toeneemende vermindering van levenskragt fterk tot de verlammingen der fpieragtige deelen gefchikt maakt. Ten tweeden; het is ook waarfchijnelijk dat het ongemak door eene verlamming wordt voortgebragt, indien 'er zodanige ziektens zijn voorafgegaan dewelke zulk eene gefteldheid in andere deelen gelaaten hebben. Ten derden; indien 'er fterke ontlastingen zijn voorafgegaan , het zij van bloed of andere vogtftoffen, of wel voornamelijk eene verfpilling van het zaadvogt. Ten vierden; eindelijk een voornaam teken van de verlamming der gezegde deelen is eene gemakkelijker zakking van vaste dan van vloeibaare fpijzen. Indien de Lijder de plaats voelt tot welke de fpijzen doorglijden , en alwaar dezelve worden tegenhouden zonder te rug te koomen, als dan heeft men reden om het aanwezen van een reeds gevormden zak in den flokdarm te vermoeden. Men heeft aan den anderen kant reden om dit ongemak aan eene Verharding van den flokdarm of aan het beftaan van eenige gezwellen in denzelven toetefchrijven, vooreerst iudien 'er zodanige oorzaaken zijn voort afgegaan welke dusdanige gezwellen kannen voortbrengen, gelijk als eene affchaaving van den binnenften rok, eene ontfteeking, een abces, en diergelijken welke wij te voren hebben opgeteld; ten anderen, indien de lijder zeer hoog van jaaren is met eene algemeene ftijf-  door verfcheiden voorhelden aangetoond. 235* heid van vaste deelen, voornamelijk indien het ongemak voortkoomt bij zodanige perfoonen dewelke overgegeven zijn of geweest zijn aan een onmaatig gebruik van {terken drank, van fcherpe fpecerijen, van fterkrooken, of zelfs in dezulken die gewoon zijn hunne lpijzen en dranken zeer heet door te zwelgen; tenderden, indien men eenig bekwaam werktuig om te peilen in den keel inbrengende, aldaar een vasten wederftand vindt. Dat 'er verharde klieren plaats hebben , befluit men: Vooreerst, uiteen flap koud (lijmerig geftel; ten twee. den, uit eene drooge uitteering, met zwelling van andere klieren; ten derden, uit menigvuldig voorafgegaane catharraale ziektens , welke ligtelijk gelegenheid geeven tot het ftilftaan der vogten in hunne klieren; ten vierden , uit den zetel van de kwaal, die dan namelijk plaats heeft of aan den hals op het ftrottenhoofd, of in de borst aan de verdeeling der longpijp in lugtvaten, of omtrent die plaats alwaar de Tkymus in jonge lieden gelegen is , of eindelijk aan de bovenfte opening der maag, gelijk de Hooggel. van dok ver en mij met een praeparaat uit zijn Phyfiologiesch Kabinet getoond heeft; hier toe kan ook gebragt worden hef kliergezwel op de nevensgaande Plaat in Fig. IV bevat ; ten vijfden, indien dit ongemak uit verharding van klieren ontftaat, dan ontmoet men bij het inbrengen van eenig fondeertuig geen zo fterken wederftand a's wanneer de flokdarm zelf verhard is , maar hetzelve glijdt dit als een heuveltje over en gaat gemakkelijk tot naar de laagte door; om deze reden hebben ook de Lijders, wanneer het ongemak nog niet tot het uiterfte gekoomen is, eene gewaarwording als of de fpijzen naast aan den flokdarm nederwaarts glijden; Un zesden, maakt men deze oorzaak op indien 'er eene kwaadfappirheid in het lighaam plaats heeft, die foort?elijke vcrftoppingcn ook in andere zigtbaare deelen van het lighaam voortbrengt, gelijk het kropzeer, de lendenvang , de kanker, enz. Indien de oorzaaken van onze ziekte in eenig bovca belchreeven ongemak der omliggende deelen van den  Ï30" Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. flokdarm gelegen zijn, ontdekt men zulks uit de bijzondere tekenen van elk dezer ongemakken. Doch wanneer het ongemak zeer zamengefteld is zijn de tekens ook meestentijds zodanig verward dat een Geneesheer omtrent deszelfs oorzaaken weinige zeekerheid erlangen kan; ten miniten in zes Lijders en Lijderesfen welke ik aan deze ziekte bijgewoond heb, heb ik geene tekenen kunnen ontdekken die mij bepaal-' «lelijk deze of geene oorzaak aantoonden. In het Vijfde Hoofdftuk geeft de Heer B. de gronden pp die wegens de moogelijkheid of onmoogelijkheid der geneezing en den waarfchijnelijken uitflag der ziekte Kunnen doen oordeelen. Over het algemeen is deze ziekte zeer gevaarlijk, zeer zelden vatbaar voor eene volkoomen geneezing, zomtijds nog voor eenige ver-' zagting en tijdrekking, maar meest altijd in een lana:zaamen dood uitloopende. Het gevaar dezer ziekte hangt dus af van den verfchillenden aart der oorzaaken ; en met alle verfchillende oorzaaken dezer ziekte zijn_dierhalven even gevaarlijk: eenige zijn wel en gewis doodehjk, maar ook andere zijn (kepende, en zommige nog geneeslijk. Tot de eerften nu, die een ongunftigen uitflag voorfpelkn, behooren vooral de volgende: Vooreerst, eene knoestagtige verharding van den flokdarm en deszelfs bijgelegen deelen, ten minden in ons land, nademaal de meefte Genees - en Heel - kundigen bekennen dat zij zelfs door de fterkfte ontbindende middelen nooit een waar knoestgezwel hebben kunnen oplosfchen, gelijk zulks in andere landen wordt voorgewend. Hiertoe behooren ook de deengezwellen in de borst. Ten tweeden, weeiige of kankeragtige uitwasfchen in de holligheid van den flokdarm, nademaal deze oorzaak van dag tot dag verergert tot dat dezelve eindelijk den flokdarm geheel toefluit. Ten derden, eene zo fterke kromming van de ruggraat dat dezelve de wanden van den flokdarm tegen eikanderen drukt. Ten vierden , eene verwijding van de groote flagader die den lijdee zeifs  door verfcheiden voorheelden aangetoond. 23? «elfs dikwijls fchielijk wegneemt. Ten vijfden eene eeltagtige verharding van den mond der maag. Ten ■zesden , eene zakagtige uitzetting en daaronder gelegen toefluiting van den flokdarm, gelijk wij boven uit eene waarneeming van Doclor ludlow hebben bijgebragt ( a ). Ten zevenden, eene zodanige zamenloop van oorzaaken als in de Vrouw, welker geval ik ftraks zal verhaalen, heeft plaats gehad. Aan den anderen kant kan onze kwaal langen tijd gerekt en draaglijker gemaakt worden, indien dezelve door eene toonloosheid of verlamming der fpiervezelên van den flokdarm ontftaat; want indien deze ongefteldheid zig onverhelpelijk toont door het gebruik van verfterkende middelen of van de Elektriciteit, heeft men werktuigen waardoor men eene genoegzaame hoeveelheid van fpijzen door den. flokdarm kan inbrengen of voortduwen om het leven te onderhouden. Ook zijn 'er behalven deze nog verfcheiden onder de bovenopgetelde oorzaaken dezer ziekte waarop hetzelfde toepasfelijk is ; zodanige voorbeelden vindt men 'er verfcheiden in de meergemelde Verhandeling van den Hooggel. van geuss , en wel voornamelijk in dis waarneeming aldaar door Docfor stinstra medegedeeld , waarin de Lijderes eene plaatfelijke verzweering feheen te hebben (b). Hiertoe behoort ook eene traagheid der fpiervezelên uit eene beginnende ftijfheid derzelven geteld te worden. Eene volkoomen geneezing dezer kwaal eindelijk kan zomtijds in de volgende gevallen met reden gehoopt worden: Vooreerst, indien het ongemak door eene ontfteeking van den flokdarm wordt voortgebragt. Ten tweeden, indien zulks door eene krampagtige zamentrekking van den flokdarm, van den mond der maag of van het middelrift, veroorzaakt wordt. Ten derden, indien hetzelve uit eene goedaartige zwelling der halsklieren ontftaat. Ten vierden, indien dezelve door eene veiftopping van den flokdarm, van de klieren» ( a) Bladz. 223, Noot ( b). (b) Zie de meergemelde Verhandeling bkds, 16"$,  23 8 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg; ren, of van de omliggende deelen wordt voortgebragt dewelke;: niet van een knoetagstigen aart is. Ten vijfden, eindelijk indien eenig vreemd ingeflokt lig. haam, dat in den flokdarm is blijven zitten, en aetwejK daar bij mogelijkheid niet kan uitgehaald of doorgedrukt worden, deze belette doorzwelging veroorzaakt heeft. ■ In hef Zesde Hoofdftuk eindigt de fchrijver de befchouwing dezer ziekte met de beredeneerde geneeswijze derzelye optegeeven. Hierin zullen wij bijzonderlijk kort zijn, en flegts volgens den fchrijver de geneesaanwijzingen kortelijk opgeeven, nademaal de geneezing dezer kwaal niet altijd eveneens moet beproefd worden, maar verfchillende zijn naar maate van de verfchillende oorzaaken die dezelve hebben voortgebragt, en welke men, onder welke gedaante en in welk eene ziekte zij zig vertoonen, tog in den grond altijd op dezelfde wijze, alleenlijk met verandering van omftandigheden naar maate van het verfchillenu deel dat zij ongefteld maaken , moet tegengaan. De kennis der oorzaaken is het moeielijkfte in alle ziektens. Hierom zijn wij breeder geweest in het opgeeven van dezelve 'en van de tekenen waaruit zij gekend worden; doch de behandeling van elke dcrzelven is genoeg bekend. Die ook breeder de geneeswijze dezer ziekte verkiest naartegaan, kan zig. daaromtrent ook in onze moedertaal voldoen door het naleezen der meergemelde Verhandelingen vandeHeeren van geuns en nahuis (o). De Geneezing dezer ziekte, zegt de Heer B. zelfA moet of kan niet in alle gevallen eveneens gefcbiedenJ maar dezelve moet op eene zeer verfchillende wijze betragt worden, naar maate de verfchillende gefteldheid des lighaams van den lijder, het korter of langer duuren der ziekte, het getal en geweld der verfchijnfelen, de verfcheidenheid der oorzaaken, de ftaat der kragten, of andere toevallige gefteldheden, eene verfchillende behandeling vereifchen. Over het algemeen evenwel kan men de geneesaanwijzingen dezer ziekte tot de drie vol- [ ( a ) In het gezegde Elfden Deels Eerfte ftuk der Haar. lemfcbe Verhandelingen. Men zie -ook het aangehaalde Hoofdftuk van den Hooggel. v o s ji l. i,bladz. 222, Noot ( a). ]  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 239 volgende brengen: Vooreerst; tot het , zo mogeUjjk, wèeneemen der naafle oorzaak van de belette doorzwelging 5 ten anderen , tot het tegengaan van den voortgang dezer ziekte en het onderfchraagen der Sten, indien het eerstgemelde met gefchieden kan; ten derden, tot het verzagten der lastige en dringende toevallen en het zo veel mogelijk verlengen van het leven. Men voldoet aan de Eerfte Geneesaanwijzing wederom op verfchillende wijzen naar de verfchillende oorzaak: s namelijk, vooreerst, indien de vcrnaauwmg van den flokdarm , die de naaste oorzaak is, door eene ontfteeking van femelden deel wordt voortgebragt, moet de geheele behandeling antiphlogiftiek zijn; alleenlijk moet men zorg draagen van geene zodanige middelen te bezigen welke het beledigde deel onmiddelijk aandoende door hunne prikkeling kunnen nadeelig zijn; waarom ook iri dit geval eeene falpeteragtige, zuure of zoute middelen , zo nutti» in andere ontfteckingen, inwendig moogen gebruikt worden (a). Ten tweeden, m eene krampagtipc toeknijping van den flokdarm moet men wederom de verfchillende oorzaaken dezer fpanning , elk naar baaren onderfcheiden aart, volgens de bekende wijze trapten tegentegaan. Tenderden, hetzelfde heeft plaats omtrent de verlamming van den flokdarm, van welke ziekte in alle lighaamsdeelen de geneeswijze genoegzaam bekend is. Voor het overige kan men, gelijk reeds vroeger gezegd is, het onvermogen van doorzwelgt in dit geval nog zomtijds met daar toe vervaar& ö digde rf a) Ik zal de verdere breede opgaave van de behandeling der flokdarmsontfteeking, welke de Heer B. hier iaat vole-n mét alle derzelver uitgangen, niet verder mededeelen, nademaal dezelve met verfcheiden andere ontfteekmgkoortfen, en voornamelijk met de Ontfteeking der Maag, overeenkomt, en dierhalven genoegzaam bekend is. Ook kan men dezelve breeder nazien in de meergemelde Verhandeling van Doctor h onkoop, die dezelve g. L. Jeqq. in het breede en ' oordeelkundig heeft opgegeeven , en tevens de Schrijvers aargcbaald op welker voorfchriften de beredeneerde genee^ wijze (leunt, welke hij van deze ziekte voorftelt.]  Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg? digde werktuigen te gemoet koomen (a). Ten vierden, doch indien het ongemak uit verhardingen van den flokdarm of vari de nabuurige klieren ontftaat, moet men zijn toevlugt neemen tot ontbindende middelen, welke genoegzaam bekend zijn, doch waaronder in dit geval voornamelijk behooren het Extrakt Van den dollen Kervel, de Loogzouten, de Kwik en het Spiesglas. Verfcheiden dezer middelen worden ook bij eikanderen gevoegd met vrugt in deze ziekte gebezigd; dus heeft de Hooggel. van doeveren "bij een jongeling, die eene belette doorzwelging uit deze oorzaak hadt, met vrugt Kwik met het Extrakt van de Cicuta en het Sulphur Auratum Antimonii voorgefchreeven (b) , en naderhand nog eens bij eene Vrijfter van vijf - en - veertig jaaren oud, doch met bijvoeging voor deze laatfte van antifpasmodieke middelen , om de pijnelijke krampagtige toeknijping welke zij nog daarenboven in het beledigde deel leedt. De Hooggel. plenck beloofde zig nog meer voordeel van het gebruik van levendigen kwik met Arabifche Gom ontbonden, en in eene viocibaare gedaante voor«■efchreeven. Uitwendig kan men ook met vrugt wrijvingen met kwikzalf beproeven. Ten vijfden, indien de vernaauwing van den flokdarm door eenige deiopgetelde ziektens van de omliggende deelen veroorzaakt wordt, moet de geneezing naar den aart van deze ' ongemakken ingerigt worden. Ten zesden, indien de weg naar de maag door eenig vreemd ingezwolgen lig- 1 haam dat in den flokdarm is blijven zitten wordt afgeflooten, moet men aanftonds eene ader openen indien 'er ontfteeking is of op het koomen ftaat, en men moet door een aanhoudend drinken van water van olie of ' van eenigen anderen drank beproeven of men het tot in de maag°kan voortdrijven: of zo men dit oogmerk niet bereiken kan moet men de Heelkunde te hulp neemen op (a) Zie hier. capivaccu Prax. Lib, I. Cap. 53. en BiuCHART Disf de Struma Oefophagi j. 25. (6) Men vindt deze waarneeming in de meergemelde Gewesk. Verhand, van den Hoogsel. van geuns , in da Verhandelingen van de Haarlemfche Maatfchappij, Deel XI» bladz. 16©.  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 241 op dat zodanig een lighaam op eene bekwaame wijze worde uitgetrokken of tot in de maag voortgeftooten. Om aan de tweede Geneesaanwijzing te voldoen moet men zig inzonderheid wagten voor de opwekkende oorzaaken die te voren reeds aanleiding tot dit ongemak sregeeven hebben. Om dierhalven de aangedaane deelen niet te prikkelen, noch het kwaad erger te doen worden, moeten de Lijders zig bijzonderlijk onthouden van alle harde, ongelijke, heete, koude, zuu. re wrange, en allerhande fcherpe, fpijzen; van wrangen roodèn wijn, van gedistiliecrde geesten, van het rooken van tabak, van fchielijk koud te worden, van te veel wateragtigë dranken, van gemoedsaandoeningen , enz. Maar als dan koomen te pas alle zagte, op■ losfehende, (lijmerige en zagtelijk buikzuiverendemiddelen , die de gewoone uitwerpingen regelmaatig en naar evenredigheid van de kragten des lijders onderhouden; terwijl men zig ook in deze gevallen onthouden moet van alle prikkelende, en zelfs van de bovenopgenoemde fterk oploslchcnde, middelen, nademaal dezelve alsdan meer naueel dan voordeel aan de lijders doen. Voor het overige voegen hier vloeibaare fpijzen, dun vleeschnat, melk en melkfpijzen, en andere zodanige voedzels meer, dewelke zonder groote moeite of fchuuring kunnen doorgcflikt en van eene zwakke maag ligtelijk verteerd worden, en die onder een klein beftek veele voedzaame deelen bevatten. Aan de derde Geneesaanwijzing wordt voldaan door al'e de toevallen elk naar zijnen bijzönderen aart teeente^aan, waarom hieromtrent geen zeekere, en op alle Lijders toepasfelijke , regel kan voorgefchreeven worden. De pijnen en benaauwdheden koomt men te eemoet door (lijmerige bedaarende en ansifpasmodieke middelen. Ik heb dus, wanneer de lijders deze toevallen fterk hadden , een zeer gunftig uitwerkfel ondervonden van het poeder van Bevergeil met Kreertsocv gen; het is ook zeer voordeelig om deze benaauwdheden te voorkoomen dat men door middel van zeer zagte buikzuiverende middelen open lijf houde. De kragten moeten onderfteund'worden door voedzaame jtabinet. II. Desl. Q. 614  $4-2 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. en ligt verteerbaare fpijzen, uit melk, nat van mager vleesch, en zagte eieren beftaande, door verfterkende middelen, waaronder de Koortsbast met verzaatende middelen gepaard ■ eene eerfte plaats bekleedt; ook ziin de «aalwaters met melk gedronken, onder een behoorlijken leefregel, van zeer veel vrugt. Doch indien de weg ten eeiiemaal geflooten is , en niets van boven kan doorgezwolgen worden, beftaat het eenigst middel dat nog overig is in het gebruik van voedende klijfteeren (a), die te dikwijls verzuimd worden, en die om eene kwaahjk geplaatfte fchaamte of eenige andere reden geheel worden nagelaaten in die gevallen waarin men reden heeft om zig van dezelve veel goeds te belooven ( b ). In het Zevende en laatfte Hoofdftuk deelt de fchriiver de drie eigen ontleedkundige Waarneemingen mede waarvan reeds in den beginne dezer Verhandeling gelprooken is, en waarvan de eerfte, die tevens ook gelijk men zien zal het verflag der ziekte van de lijderes bevat, een zeer aanmerkelijk geval behelst. Wii zullen den fchrijver in het verhaal dezer Waarneeminlol£renar°m °°k V°°r ^ gr°°tSt Sedeeke woordelijk Eerfte Waarneeming. Zekere Vrouw van agt - en - dertig jaaren oud, van eene. maatige hghaamsgeftalte, van een galagtig geftel moe^ der van zes Kinderen waaronder zij tweemaal Tweelingen hadt ter wereld gebragt, en die altijd vrij gezond was geweest, begon in den jaare 1777 te klaagen over geweldige pijnen in de maag, die fterk toenamen bij het doorzwelgen van eenigen fpijs of drank. Zij vervoegde zig toen voor dit ongemak bij een be- roemi , (") Volgens de manier welke de Hooggel. mauchart 111 zijne Verhandeling de firumd Qeftphagi, %. 2S, heeft oi>- gegeeven. ^ (b) Zie morgagne de Sed. £? Cauf. Morb. Ep. An. Med. XXVII. en tri lh r Ui ff. de ttfu Clyflcrum nutricn. ttum dewelke ook in zijne Opuftula Med. fhilol. gevonden.  door verfcheiden voorheelden aangetoond. 243 roemd Geneesheer om hulp, en met een voordeeligen uitflag , zo dat zij voor eenigen tijd van deze moepijke toevallen bevrijd bleef. Doch in de maand Juni] van het volgend jaar begon zij eenigen hinder te befpeuren in het voortduwen der fpijzen door den flokdarm, omtrent ter hoogte van eene handbreedte boven den krop van de maag, en zij begon toen ook van ti jd tot tijd de fpijzen die zij hadt doorgenikt met veel flnm vermengd wederom op te geeven; alle fpijzen in het algemeen begonden toen wel met moeite door te gcraaken , doch dezen hinderpaal befpeurde zij toen inzonderheid in het doorfokken van meelagtige lpijzen, gelijk brood en Roomfche of groote Booncn, welke zij in dat jaargetijde gewoon was zeer veel te eeten. Deze kwaal nam vervolgens zodanig toe dat zij daar reeds zeer groote ongemakken van leedt, en zo dat zij zig ook wederom bij den vorigen Geneesheer vervoegde, die daarop de werking van den flokdarm met reiolveerende middelen zodanig herflelde, dat zij wederom zonder veel moeite haare fpijzen konde doorzwelgen en wederom in de maag brengen, In de herfst van dat zelfde jaar wierdt onze Lijderes wederom door een andere ziekte aangetast; doch van welken aart dezelve geweest zij weet ik niet, nademaal zij toen den raad van een ander Geneesheer innam en nademaal de Lijderes zelve de toevallen waarover zij toen geklaagd hadt, vergeeten was, zig alleenlijk herrinnerende dat zij na de geneezing dezer ziekte geduurende eenigen tijd bevonden hadt dat haare flokdarm zijne werking veelbeter volbragt, en de fpijzen veel gemakkelijker tot in de maag doorliet, dan te voren; zodat zij meende dat haare lastige kwaal nu geheel geneezen zoude zijn (a \ Doch dezelve begon zig daarna op nieuws [fa) Nademaal mij het geval van deze Lijderes bekend is, hetwelk ik voor het grootst gedeelte van den beginne at tot het eind toe heb bijgewoond, zijnde zelfs bij haare unt. leeding tegenwoordig geweest, en nademaal het bij mi) was dat de Lijderes zig in dien tijd, welken de Heer B. hier aan* haalt, om hulp vervoegde, zal ik hier uit mijne aantekeniriEfi'! noe bijvoegen wat haar te dier tijd fcheelde en hoe ik Q 2 mes  244 Over Je moeielijke of volkoomen belette Doorzvrefa nieuws fe vertoonen, en de ongelukkige Lijderes nog meer ongemak dan te voren aan te doen, zodat zij, namet haar gehandeld heb. Ik was reeds zedert een gerturnen tijd van haar ongemak bewust; zelfs hadt zij mij meermaalen om raad tegen hetzelve verzogt, hetwelk ik beftendig geweigerd had, als een vijand zijde van, gelijk flegrs al te dikwijls gefchiedt, iemand mijner Collegaas te onderkruipen, het zij door fchoone beloften aan de lijders te doen. of door het verdagt maaken der behandeling van den Geneesheer aan wiens zorg zij zig hebben aanbevoolen ; doch op zekeren avond in bet begin der maand October 1778 , dat zij, om welke redenen weet ik niet meer, mij verzeekerde haareti gcwoonen Artz, den zeergeleerden Heer a. lede boer, niet te kunnen krijgen, en in ëene vrij dringende noodzaakelijkheid zijnde van een Geneesheer te moeten fpreeken, rekende ik mij verpligt aan haar verzoek te voldoen en haar aanftonds te gaan zien. Ik vond haar fterk klaagende over een fieekendenpijn in den buik, die opgezet, hard, gefpannen, en op het aanraaken zeer pijneüjk was ; zij hadt eenige koorts met een ftrakken en eenigzins harden pols. Zij hadt dien dag nog geen water gemaakt, en was zedert eenige dagen hardlijvig. Ik ftond in beraad om haar aanftonds eene ader te laaten openen, maar gemerkt zij toen reeds zwak en niet vol van bloed was, en gelijk de tekenen mij niet overtuigden dat haar ongemak een ontfteekend koliek was, befloot ik dit tot nader beziens uittefteilen. Ik liet haar aanftonds een weekmaakenden en discutieerenden pap over den geheelen onderbuik leggen, en gelijk de befhagen vuile, fchoon niet drooge, tong, gevoegd bij haare voorgegaane hardlijvigheid en de kennis van haar ongemak, mij eenige verharde drekftoffen in de dikke darmen deeden vermoeden, fchreef ik haar aanftonds een wèekniaakend en verzagtend buikzuiverend klijsteer voor; maar gelijk zij tot deszelfs gebruik op gcenerleie wijzen verftaan wilde, gaf ik haar toen ilegts inwendig een Mixtuur, beftaande uit een weinig zoete Amandelenolie, wat Manna, Rhabarner, Cichorei-ftroop, een weinig Salpeter en Garften-water. De toevallen verminderden daarop geduurende den nagt; zij kreeg tweemaalen ontlasting van harde ronde drekftoffen, en loosde eene groote hoeveelheid pis. Zonder verder op deze behandeling van dag tot dag ftii te ftaan, zal ik alleenlijk zeggen dat bet meer dan veertien dagen aanhieldt eer zij van dit koliek geheel herfteld was. Onderwijlen gaf ik haar omtrent haar toekcomend diëet betrek-  door verfcheiden voorbeelden aangetoond. 145 sadat zij eenige dagen lang de voorg'efchreeven middelen van haaren laatstgemelden Geneesheer zonder vrugt gebruikt hadt, zij zig ten derden maale bij den Hooggel. van doeveren vervoegde, die mij gunftiglijk de gelegenheid verfchaft heeft om dit geval waar te neemen. De' gefteldheid der Lijderes was nu veel erger dan te voren, want zij konde nu voiftrekteHjk geene vaste fpijzen meer doorflikken, en al wat zij gebruikte kwam "met zeer veel fehuimenden ftijm te rug, na fterke voorafgaande benaauwdheden, en met de overige gewoone kentekenen eener belette doorzwelging. Örn deze redenen wierdt het noodzaakelijk geoordeeld om , behalven nog het voorfchrijven van eenige geneesmiddelen in deze dringende omftandigheid noodzaakelijk, de Lijderes te raaden yan haare gewoone trckkelijk tot haar groote ongemak alle raadgeevingen welke ik meende dat tot verzagting haarer toevallen konden dienen.; cn zonder dat ik daar toen eenige voorfchiiften van geneesmiddelen wilde bijvoegen, maar haar naar haaren gewoonen Geneesheer te rug wees, bevondt zij zig enkeld door op haaien leefregel te pasfen, na de geneezing.van dit koliek, voor een geruimen tijd veel beter, en de belemmering in haare doorzwelging feheen daar in den beginne zelfs geheel naar te zullen luiitêien. Op het eind van het jaar kwam zij op nieuws bij mij, als voelende dat haare kwaal van tijd tot tijd toenam, cn zig daarom ook, vermoed ik, bij verfcheiden Artzen vervoegd hebbende: althans hadt zij reeds lang haaren eerften Geneesheer verhaten, en bekende mij ook bij den Hooggel van doeveren om raad geweest te zijn. Wat anderen en gemelde Hoogleeraar haar wegens de uitkomst van haare ziekte voorfpeld hebben weet ik niet, maar waarfchijnelijk zal da voorzegging dezer Heeten niet zeer gunftig geweest zijn, na. demaal zulks van kundige Geneesheeren niet te verwagten is geweeft, en ook uit haare onbeftendigheid fchijnt te blijkenIk althans durfde mij van haar geval niets goeds belooven, cn zeide haar zulks openhartig; ik fchreefbaar evenwel eenige pillen voor beftaande uit Spaanfche Zeep, Sperma Ceti, en Zoete Kwik, welke zij toen omtrent drie weeken lang zonder vrugt gebruikte. Daar na heb ik geduurende eenige» tijd niets van haar gehoord, rot dat ik haar in het volgend voor. jaar op haar laatfte ziekbed heb gadegeflaagen. }. V. v. E. ] 0.3  24<5 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. ne fpijzen , die voor haar geheele lighaam niet zeer dienftig en voor haar ongemak bijzonderlijk nadeelig waren, agter te iaaten, sn door het gebruik van melk en dun vleeschnat met zagte meelagtige zelfftandigbeden gekookt, re tragten van haare kragten en haar leven te onderfteunen. Alhoewel zij toen reeds zeer veel verzwakt was, zo lang en door zo veele toevallen afgemat en kwaadfappig geworden zijnde, en dus geene of weinige hoop op geneezing geevende, wierdt 'er goedgevonden om de tweede geneesaanwijzing boven opgeT geeven te volgen, en door middel van den gemekien leefregel en van oplosfchende geneesmiddelen te beproeven om het leven der Lijderes zolang mogelijk te yekken. Men fchreef haar dan pillen voor beftaande uit het Extrakt van de Cicuta, het Sulphur Antimonii auratum , en zulk eene kleine hoeveelheid van den Calomel dat 'er niet ligtelijk te vreezen was dat door het gebruik van deze laatstgemelde kwikbereiding eenige kwijling ontftaan zoude, en men beval haar deze pillen geheel, of jn melk of vleeschnat ontbonden, in te neemen , en hier door wierden dezelve ingehouden en bereikten de holligheid van de maag welker werking zij ondergaan konden. Zomtijds ook wierdt het noddig bevonden, naar maate de toevallen en klagten der lijderes zulks vorderden , om haar fterk voedende, zagtelijk hartfterkende , of antifpasmodieke middelen voor te fchrijven, die meer gefchikt waren om dc ziekte te verzagten dan te geneezen. Van dien tijd af kreeg ik van bovengemelden Hoogleeiaar vrijheid om de Lijderes openlijk te onderzoeken, aan haar huis te gaan bezoeken , dikwijls wegens haare omftandigheid aan zijn Hooggel. verflag te doen, en daar over met ZijnEd. te fpreeken. Onder het bovengemeld dieet en het beftendig gebruik der gezegde middelen bleeven de kragten onzer Lijderes redelijk wel tot op den derden Maart van gemelde jaar, van welken tijd af het geweld der ziekte fterk toenam cn alle de toevallen merkelijk verergerden. De maag fterk door winden uitgezet be^on groote benaauwdhe- « des  door verfcheiden voorheelden aangetoond. 247 den te veroorzaaken en verwekte allerhevigfte pijnen in de oprisping van dezelven; zij kreeg toen ook koorts met een kleinen zeer zamengetrokken pols, en eene zeer groote zwakheid van lighaam. Indien zij al iets tragtte door te flikken ontmoette dit reeds een moeielijken doorgang in den hals, alwaar zij te voren nooit eenige gewaarwording van vernaauwing befpeurd hadt; daarenboven voelde zij hier ter plaats, alfchoon de flokdarm geheel buiten alle werking was, eene drukking, welke zij geloofde dat van een dik flijm dat in den flokdarm zat wierdt voorgebragt, terwijl 'er ondertusfehen uitwendig op het gezigt of gevoel geene zwelling te ontdekken was. De volgende dagen namen allé de gemelde toevallen wel wat af, en waren de kragten een weinig grooter, maar de lijderes gevoelde een geweldigen honger dewelke haar aandreef tot het gebruiken van vaste fpijzen; ook nam zij een klein ftukje brood hetwelk zij evenwel niet dan met zeer veel moeite en met het lighaam voorovergeboogen konde doorkrijgen; waardoor zij niet alleen zeer vermoeid wierdt, maar hetwelk ook zodanig een geweld aan de zieke deelen hadt aangedaan, dat zij des nadenmiddags eene zeer groote hoeveelheid flijm met eenig bloed overgaf, en na het uitbraaken daarvan eene koorts en eene flaauwte kreeg. Zij gebruikte ondertusfehen nog al de bovenopgegeeven oplosfchende middelen, gelijk ook uen Kwik volgens de manier van plenck met Arabifchen Gom en" Artemifcia- Sijroop voorgefchreeven. Alle deze middelen bragten onderwijlen noch eene kwijling, noch eene gewenschte verligting, en nog minder de geneezing van het ongemak voort, waardoor zij eindelijk nalaatig wierdt in dezelve te gebruiken, en de daaruit voortfpruitende ongemakken zelfs noodzaakten zig weder van derzelver gebruik te onthouden. De kragten dezer Lijderes namen dierhalven langzaamerhand af, zodat zij uit enkelde zwakheid geduurig op het punt was van te bezwijmen, en naauwlijks konde fpreeken of zig eenigzins beweegen, fchoon voor het overige bij haar volle verftand en geheugen, maar door gebrek aan voedzel als in een leevend geraamte veranderd. Q 4 Tel»  448 Over de moeielijke of volkoomen belette Doorzwelg. Telkens als zij nu flegts een weinig te veel melk of eenia; ander vogt in eens gebruikte gaf-zSj hetzelve aanftonds wederom over, vermengd met deeltjes van, eene grijsagtige kleur, enznuragtig, fchoon niet duidelijk, van reuk: welke reuk zig ookm het uitgebraakte flijm, daar zomtijds eenig bloed bij was, duidelijker deed bemerken, en die gelijk was aan bedorven kaas, indien zij van een of ander voedzel flegcs eene zeer kleine hoeveelheid tevens nam. Dit gebruikte ging evenwel geheelenal niet tot in de maag coe door, maar bl. ef voor de aangedaane plaats ftaan, en verwekte aldaar hevige pijnen met eene aanhoudende vermeerdering van benaauwdheden en flaauwtens; alles meteen woord vertoonde zeekere tekenen van een aannaderenden dood ; Wij zogten denzelven wel zo ver als mogelijk was door voedende klijfteeren te verwijderen, doch de Lijderes weigerde ftandvastig zig dezelve te laaten zetten, den dood boven haar allerelendigfte leven verkiezende. De pijn verfpreidde zig onderwijlen het geheele lijf door, doch voornaamebjk in den regter dije wa« zulk eene pijnelijke gevoeligheid gelegen dat zij zelfs de aanraaking der dekens niet zonder fchreeuwen verdraagen konde, terwij] zig uitwendig niets aan denzelven vertoonde, behalven dat dezelve'meer vermagerd was dan de linker dije. Zij ging nu voort met bij aanhoudendheid eene ftof optegeeven die naar bedorven kaas geleek met een fterken pijn en een lastigen ftank, en meenende dat zij dus de zeifftandigheid van haare longen opgaf gaf zij zelve met deze woorden haaren aannaaderenden dood te kennen, zeggende: Ik voel dat ik mijn long reeds uitfpuw; toen verders niet gebruikende, en flegts een klein koortsje hebbende, lag zij nog geduurende dne dagen als leevend doodfehijnende, tot dat zij op den veertienden April 1779 zagtelijk ftierf. . Den avond daar aan volgenden, omtrent zes- en-dertig uuren na den dood dezer Lijderes, het lijk benevens mijn hooggeachten Leermeefter, den Hooggel. van doeveren ,en eenige goede Vrienden, b'efchou wende en onderzoekende, vond ikaan den regterkant van den hals, boven het fleutelbeen, tusfehen de kropflagader en de longpijp, eene verharde klier bijna zo hard als kraakbeen s  door verfcheiden voorheelden aangetoond. 249 been, cn omtrent zo groot als een duivenei ( Fig. I. en II g.) De flokdarm was van deze plaats af tot aan het zevende wervelbeen van den rug toe, van boven af te rekenen, flao en toegevallen, maar wijder dan natuurlijk (h); doch omtrent het negende wervelbeen vondt men eene nieuwe hardigheid en verdikking welke den flokdarm zeiven feheen te bezetten (k). Toen ik verder de regter long, van agteren eenigzins aan het borstvlies vastgegroeid, met de hand naar de linkerzijde tragtte te beweegen , ging die vasthegting niet alleen los, maar gefchiedde 'er ook eenefcheurin^ en uit hec dus gemaakte gat brak aanftonds eene Wicagtig grijze dikke korrelige ftof uit, in reuk en uitzigt'volmaakt gelijkende naar bedorven melk. De tegenwoordigheid van een etterzak in die long vermoedende bragt ik mijn vinger door deze opening in, en vond wezenlijk een zak midden in de kwab die wijd was en vol zat van de gemelde bedorven ftof. Vervolgens mijn vinger zagcelijk keerende en wendende om over de uitgestrektheid van dien zak te kunnen oordeelen, vond ik een ander gat 0*5 M) waarin ik met mijn vinger ook de eigen ftof ontdekte. De lom daarna oplig.ende zag men, gelijk uit het voorgemelde reeds vermoedelijk was, een doorgaanden weg uit den flokdarm tot in de opgelegen long ; en deze doorgang feheen niet onlangs gekoomen te zijn nademaal de randen der gemelde opening zeer ruw, ongelijk, verdikt, en zelfs door koud vuur aangedaan , fcheenen. Onder deze ontaarte plaats behieldt de flokdarm , die aldaar een weinig geboogen was, dezelfde hardheid , en was door de verdikking zijner wanden aldaar zo fterk vernaauwd dat dezelve naauwlijks eens gewoonen fchrijfpen konde doorlaaten ; doch verder ftrekte zig he: ongemak niet uit, want bij den krop van de maag was'geene zwelling , geene verharding, en met een woord niets onnatuurlijks te befpeuren , behalven eene ongewoone flapheid van den flokdarm en van de omgelegen deelen (m). In het bovenst gedeelte der regter long vertoonden zie daarenboven hier en daar nog eenige witte vlakken, ö va»  «fo Overde moeielijke of'volkoomen belette Doorzwelg. van dezelfde kleur als de ftof welke in den bovenee. melden onnacuurlijken zak bevat was, maar derzelver onderfte deel vertoonde niets gebrekkelijks behalven eene ligte vasthegting aan het borstvlies. De linker long was geheel en gaaf, en vrij van alle onnatuurlijke vasthegting. Eindelijk-was 'er nog eene groote hoeveelheid van een ftinkend wateragtig vogt, dat ^JfnKkleur,^' in de holligheid van de borst ea van net hartzakje bevat. xSmreur^n krop van de maaS was niets merkwaaröigs te befpeuren Ook waren de wanden van dit werktuig niet verhard , maar hetzelve hadt tusfehen' zijne beide openingen in , omtrent in het midden zij. ner bovenfte kromte, doch een weinig meer naar den linKerdan naar den regter kant toe, eene verharde klier zitï S-f nüCtTue kieiner was dan de bovengemelde en van Ifpn neihard^ld f? kIeUr deel van den' Slokdarm. ii. Het gat in den Slokdarm hetwelk met den etterzak"der.regter Longgemeenfchap. hadt. k. Het jgezweï van den verharden Slokdarm. ü. Een . verhard eeltagtig en vernaauwd deel van den Slokdarm. m. Een onveranderd deel-van denzelven. nn. De opening van de-groote Slagader in haare kromte doorgefnee.aen. 9. De linkeivKropflagader. pp. De nedergaande groote Slagader. êo.Dq linker Zenuw van het agtfte Paar. Fic. II,  254 Verïiaaring der Figuur en. Fig. II. Vertoont het bovenst gedeelte van den Slokdarm, den Slokdarm zeiven, en de overige deelen van Fig. I. van agteren gezien. [ Ui bb%d,e,ff, g,h, ii,k,ll,m. o,pp,qqy vertoonen dezelfde deelen als 'bij fig. T. e% maar van agteren vertoond. ' cc. De agterkant van den Pharynx. g*. De plaats alwaar de verharde Klier den Slokdarm inzonderheid drukte. bb. Een gedeelte van de ongenoemde Ader dat aan het taaie harde vetvlies vastzat, hetwelk ook de groote Slagader met het gezwel van den Slokdarm tk) vast verbondt. F|ig. III. Vertoont de verharde Maagklier, op bladz. ttt vermeId> meteen gedeelte der vliezen. r ig. IV. De Lugtpijp en de Slokdarm met het bijgelegen gezwel eener verharde Klier, in het lijk vaneen kind van vijf jaaren gevonden, gelijk deze deelen zig van voren vertoonen. aa. De Slokdarm. I. De Lugtpijp. cc. De Longpijpen. d. De verharde Klier die den Slokdarm van ter zijde en van agteren drukte. e. Een verhard gedeelte van de regter Long. F i e. V. Deze zelfde deelen van agteren vertoond. aa,b, cc, d, e, dezelfde deelen als bij Fig. IV, maar van agteren gezien. ƒ. de plaats alwaar de harde Klier (d) tegen den Slokdarm aan ligt, en in ftaat is den- zeiven te drukken.    verhandeling over de oorzaak van de opklimming der dampen. door den Heet A C H A R D, te Berlyn. (Getrokken uit het Journal de Phyjlque van den Abt etozier Juin 1780;. 33e oorzaak der opklimming van de Dampen is een onderwerp dat reeds zeer dikwijls behandeld is , ea dat gelegenheid heeft gegeeven tot verfcheiden verfchillende gevoelens. Ik .zal 'er hier flegts vier van aannaaien , welker opgaaf genoeg zal zijn om hunne onvolkoomenheid aan te toonen. Nieuwentyt onderftelt in zijne Wereldbefchouwing (a) dat de vuurige deeltjes welke zig van de zonneftraalen losmaaken zig aan de deeltjes van het vogt vasthegten , en dus met dezelve klompjes uitmaaken dewelke foortelijk ligter zijn dan de lugt, gelijk alle lighaamen die fpecifiek ligter dan eene vloeiftof zijn zig in"die vloeiftof verheffen. De fchrijver hadt hier moeten bijvoegen welke de kragt zij die de vuurdeeltjes met de vogtdeelrjes verbindt. Ik betuig ten minften dat dezelve mij onbekend is, en ik geloof mij niet alleen in dit geval te bevinden. Daarenboven: deze verklaaring onderftelt dat de vuurdeeltjes met de vogtdeeltjes verbonden in de lugt opftijgen, hetwelk men niet kan aanfleemen , en wel om de volgende redenen: Het denkbeeld hetwelk de Natuurkundigen wegens de veerkragt van de vuurftof ftellen laat niet toe te twijfelen of dezelve is gelijk in alle lighaamen; dierhalven is ook de vuurftof, welke in de lugt bevat is die de oppervlakte van het water bedekt, niet meer veerkragtig dan die welke het water zelf bevat, en bij ge- [(«) Zie ni e went yt 'slVereldbefch. de XX Befchuvh |. 1$ en volg.]  256 Verhandeling ever dc oorzaak gevolg doec die vuurftof welke in het water bevat is even. veel poogingen om in de lugt overtegaan, als die van de lugt om in het water te Koomen; en gelijk die beide kragten gelijk zijn , en in eene tegehftrijdige reden werken , moeten zij malkanderen volftrektelijk vernietigen Men kan deze weerzijdfche poogingen der deelen van twee even veerkragt ige vloei ftoffen vergelijken met die welke twee veeren oeffenen die even fterk gefpannen zijn en die tegen eikanderen aan drukken ; in zulk een geval immers moet de poogmg van den eenen die van den anderen vernietigen, en zij beiden in rust blijven. Men kan dus den overgang van de vuurftof uit het water in de lug- niet aanneemen ten ware derzelver veerkragt minder fterk zij in de lugt dan in het water, hetwelk men niet kan onderftellen; en bij gevolg kunnen de deeltjes van het water of van de ttitwaasfëmende vloeiftoffen in het algemeen, niet door de deeltjes van de vuurftof in de lugt opgenoomen worden. Het is eveneens gelegen met de lugt die in het water bevat is; zolang dezelve denzelfden trap van veerkragt bezit als de omringende'lugt , kan de eerfte, ichoon ligter dan het water, zig niet verheffen; maar indien men de veerkragt van de omringende lugt vermindert , gelijk men zulks door middel van den lugt pomp doen kan , ziet men aanftonds kleine lugtbelletjes van den grond van het water naar deszelfs oppervlakte opftijgen , met eene fnelheid die toeneemt naar maate van de vermindering der veerkragt van de omringende lugt. • De Heer niewkntyt fchijnt ook geen genoeg, zaamen acht geflaagen te hebben op het veriehil dat beftaat tusfehen een lighaam hetwelk in eene foortelijk zwaarer vloeiftof drijft, en de deeltjes van twee vloeiftoffen welke malkanderen doordringen , en waarvan de eene foortelijk ligter is dan de andere. Dezulken die verfchillende trappen van hitte aan de verfchillende digcheid der vuurftof toefchrijven zullen niet voldaan zijn over deze redeneering, dewelke op eene onderftelling fteunt die ten eenemaai ftrijdig is met hun gevoelen, hetwelk medebrengt dat de vuurftof meer of mm in een gedronge kan zijn.en bijgevolg ook meer of min veerkragtig in twee lighaamsn welke malkanderen aan- raa«  van de opklimming der Dampen. 257 naken, en dat zulks wezenlijk plaats heeft wanneer die lighaamen verfchillende trappen van hitte bezitten. Als dat gevoelen gegrond ware zoude 'er geene uitwaasfeming moeten gefchieden wanneer de omringende -lugt en het water een zelfden graad van hitte hebben; want de veerkragt van de vuurftof in dit geval even ■fterk zijnde in de lugt als in het water, kan men daarop ■toepasfen alles wat ik hier aangaande gezegd heb. Het tweede gevoelen is dat de waterdeeltjes, fchoon fpecihek zwaarer dan de.lugt, evenwel grooter van •oppervlakte kunnen worden terwijl zij in omtrek kleiner worden, zodat wanneer dezelve eens zijn opgeklommen zij niet gemakkelijk wederom kunnen nedervailen , nademaal het gewigt van elk kiompje vermindert in de reden 'vaii den kubiekwonel van deszelfs middellijn, terwijl de oppervlakte die de lugt wederftaat, ft'gts vermindert inde reden van den vierkanten wortel van die middellijn. Het ftof dat zig des zomers verheft wanneer het in. eenigen tijd niet geregend heeft verfchaft ons daar een voorbeeld van. Men ziet ligtelijk dat deze redeneering, dewelke woord voor woord van desaguilliers is, niet aan de vraag voldoet. De voorftelling van dat gevoelen is niet zeer klaar, en fchijnt zelfs niet zeer juist, nademaal: Vooreerst, indien de waterdeeltjes eene verfchillende gedaante hebben,van de klootfche, ik niet weet wat men met derzelver middellijnen meent, ten ware men dezelve denkbeeldig in kleine fpheeren van eene • gelijke grootte hervorme; ten anderen, het gewigt van twee lighaamen, en de reden van derzelver masfa of hoeveelheid van eigen ftof, met hunnen omtrek, doen niets ter zaak. De omtrek van twee fpheeren ftaat in de reden van het kubiek van hunne middellijnen en niet van den kubiekwortel derzelven; en hunne oppervlaktens ftaan in de reden van het vierkant van derzelver middellijnen en niet van den vierkanten wortel van dezelven. ' Ik zal mij dus bepaalen tot de befchouwing van hetgeen in de voorftelling van dat gevoelen verftaanbaar È Kabinet II. Deel K- 1S>  258 Verhandeling over de oorzaak MK en dat zal genoeg zijn om te toonen dat deze redenèermg met aan de vraag voldoet; want: Vooreerst. welke is de oorzaak die de oppervlakte van de waterdeeltjes doet toeneemcn, en derzelver omtrek verminderen; ten tweeden, als men die oorzaak al aanneemt zullen evenwel volgens dezelve de vogtdeeltjes, die altijd foortelijk zwaarer zijn dan de lugt, niet kunnen opklimmen volgens de bekentenis der aankleevers zeiyen van die onderftelling, maar zij kunnen zig alleenlijk gemakkelijker in de lugt ophouden dan wanneer zij fpecifiek zwaarer waren. Men ziet dus dat deze verklaaring niet aantoont hoe de waterdeeltjes opklimmen, maar enkeld hoe dezelve zig zullen kunnen ophouden wanneer zij eens opgeklommen zijn. De derde verklaaring onderftelt dat de waterdeeltjes of van welke andere uitwaasfemende vloeiftof ook , zig in kleine holle bolletjes hervormen die vol zijn van een dunner lugt dan die dezelve omringt, en dat zij bijgevolg fpecifiek ligter zijn; en deze onderftelling gemaakt zijnde volgt de verklaaring, die volmaakt dezelfde is van Doctor nieuwentyt. De vierde verklaaring die om de beroemdheid van derzelver uitvinder zeiven verdient bijgebragt te worden , is die van den beroemden desaguilliers Deze (chujver geeft reeds in bet Tweede Deel zijner Proefondervindelijke Natuurkunde (a) de wederlegging der verklaaringen op waarvan hierboven melding gemaakt is. Zie hier de grondredeneering die het beginfel is van deze geheele uitlegging: De deeltjes van alle vloeiftoffen hebben eene kragt van temp hotline, en de vloeiftoffen zijn of veerkragtig, of zij hebben geene veerkragt : de digtheid der eerften is gëevenredigd aan derzelver zamendrukking, en newton heeft beweezen (Princip. Lib. II feCt. 5.) dat dezelve uit deeltjes beftaan die malkanderen wederzijdsch uit hunne refpeébeve middelpunten te rug ftooten. De vloeiftof- [(a) Zie de Nederduitfche Vertaaling f van den HooggeF sb10 h 0 ut ) onder den tijtel van De Natuurkunde uit Proef ondervindingen opgemaakt, Tweede Deel, bladz. 4co. volA  yan de opklimming der Dampen. 259 ftoffen zonder veerkragt , gelijk de kwik , het water en verfcheiden andere vloeiftoffen zijn niet zamendrukbaar indien men daar volgens de ondervinding over zal oordeelen ; want geene kragt is in de Florentynfche Proef in ftaat geweest om het water zamentedrukken en hetzelve eene mindere ruimte te doen beflaan, maar hetzelve fijpelde gelijk daauw door de poriën van een zilveren bal heen waarin hetzelve beflooten was, toen men daar eene kragt aanbragt die den bal uit zijne klootfche gedaante 'drukte en denzelven eene andere gedaante van minderen inhoud gaf. Deze eigenfchap nu van het water en van de andere vloeiftoffen kan nergens anders van voortkoomen dan van de middelpuntfchuwende kragt van derzelver deeltjes, en geheel niet van het gebrek van ijdel, nademaal het water verfcheiden zouten kan opneemen zonder in omtrek te vermeerderen, gelijk men zulks door de vermeerdering der foorteiijke zwaarte gewaar wordt. Het is op dezelfde wijze dat dc Metaalen, die elk eene foorteiijke zwaarte hebben , boven welke het niet mogelijk is dezelve te verdikken, ook in de tusfchenruimtens van malkanderen doordringen, zodat zij aldus een lighaam uitmaaken dat foortelijk zwaarer is dan een van beiden , gelijk men zulks beweezen heeft door de vermenging van het Koper met het Tin. Onderzoeken wij nu elk gedeelte van deze redeneering, om te zien of dezelve overeenkomsftig zijn met hetgeen de ondervinding door de reden geleid ons dagelijks leert: Vooreerst, wat betreft het voorgeeven dat de deeltjes der veerkragtige vloeiftoffen eikanderen te rug botfen, gelijk newton zulks op de bovenaangehaalde plaats beweezen heeft; men zoude newton rnisfcnien eenige tegenwerpingen kunnen maaken, maar gelijk zulks geene betrekking heeft op hetgeen men hier moet onderzoeken , zal ik daar niets meer van zeggen. Ten anderen, betrekkelijk tot het geen hier gezegd wordt dat de onveerkragtige vloeiftoffen pok önzamendrukbaar'zijn, volgens de proefneemingen van Florence; het is zeeker dat alle veerkragtige lighaamen zamendrukbaar zijn, maar deze zamendrukbaarheid gaat aiet tot het oneindige voort, en daar zijn eindpaalen R 2 ver-  %6o Verhandeling over de oorzaak verder dan welke geen veerkragtig lighaam zig verder laat zamendrukken; uit deze zamendrukbaarheid der veerkragtige lighaamen volgt nu geheel niet dat alle onzamendrukbaare lighaamen niet veerkragtig zijn; want een veer die zo fterk mogelijk gefpannen is kan niet meer zamengedrukt worden, en'zal zig ontfpannen zodra de hinderpaal wordt weggenoomen; dus kan ook een veer die door eene kragt F gefpannen is niet meer zamengedrukt worden door eene kragt minder dan p; bij gevolg, wanneer een lighaam niet door eene gcgeeven kragt kan zamengedrukt worden, mag men daar niet uit befluiten dat dit lighaam volftrekt onzamendrukbaar en niet veerkragtig is- Het glas is zeer veerkragtig, en ik twijfel egter of men wel doormiddel van een pers de gedaante of den omtrek van een vasten bal van glas zoude kunnen veranderen. De Florentynfche proef bewijst dus. niets aangaande de zamendrukbaarheid der lighaamen; en men kan daar geen ander gevolg uit afleiden dan dat de kragt die gebruikt werdt om het water in deze proef zamentedrukken niet genoegzaam was, en dat die kragt grooter moest zijn dan die dewelke den doorgang van het water door de poriën van het metaal belet; men kan daar dus in het geheel niet uit befluiten dat geene kragt fterk genoeg zoude zijn om het water of eenige andere, oneigenlijk gezegde onzamendrukbaare, vloeiftof, zamentedrukken. Men kan hier nog bijvoegen dat uit de zamendrukbaarheid van eenig veerkragtig lighaam niet •volgt dat alle niet veerkragtige iighaamen onzamendrukbaar zouden zijn, maar enkeld dat deze laatften hunnen vorigen omtrek niet wederom zuilen aanneemen wanneer de zamendrukking ophoudt. Ten derden, deze zamendrukbaarheid van het water en van andere vloeiftoffen kan nergens anders van voortkoomen dan van de middelpuntfchuwende kragt van derzelver deeltjes, en geheel met van het gebrek van ijdel, nademaal het water zig met verlcheiden zouten bezwaogeren kan zonder in omtrek toeteneemcn. Men vuile een vat van welk eene gedaante ook inet kleine balletjes; men onderftelle deze volmaakt rond en hard, en men fchikke dezelve in diervoegen dat 'er het minst mogelijk ijdel overbhjve. indien men nu deze balletjes met eenige kragt s  van de opklimming der Dampen. 201 kragt, hoe groot ook en zelfs oneindig, tegen eikanderen aandrukt, zullen dezelve daarom geene mindere plaats beflaan, fchoon hier geene middelpuntfchuwende kragt plaats heeft die dezelve belet naauwer bijeentekoomen, en fchoon 'er een ijdel tusfehen dezelve is. Dit ijdel zal met andere lighaamen, gelijk als bij voorbeeld met vloeiftoffen kunnen gevuld worden, zonderdat de omtrek het minst in de wereld vermeerdert. Indien men nu in gevolge hier van onderftelt dat dc hardheid van onze' balletjes ftaat tot de volmaakte hardheid als m tot n (m de hardheid der balletjes uitdrukkende), en de kragten die noodig zijn om deze balletjes te verdikken of te verpletteren als p tot q ( onderftellende dat de zamendrukkende kragten evenredig zijn aan de hardheid der balletjes), zo krijgt men m : n —p : q. Hier toe zoude deze evenredigheid nog juist moeten zijn, en zolang zulks geene plaats heeft kan men omtrent de veerkragt der vloeiftoffen niets befluiten; en gevolgelijk is ook het bewijs van het grondbeginfel van den Heer desa g uilliers valsch. Hier. uit volgt wel niet dat het grondbeginfel zelf valsch zij, maar men moet hetzelve egter voor een ftelfel zonder bewijs houden , hetgeen uitkoomc op eene losfe onderftelling, welke men niet voor het beginfel van eene verklaaring houden mag. In eene tweede verhandeling van denzelfden fchrijver over hetzelfde onderwerp , drukt hij zig op de volgende wijze uit: „ Deze wegdrijvende kragt ( dezelfde waarvan hierboven reeds melding gemaakt is) ' welker kring van werkzaamheid zig maar -weinig ' uitftrekt (mogelijk niet buiten de oppervlakte van de " zamenftellende waterdeeltjes) wordt opgevolgd door eene aantrekkende kragt, dies we Aantrekking van , Zamenhang zullen noemen , dewelke begint daar de andere eindigt, en derzelver uitgeftrektheid be'„ paalt"(a). 'ik heb deze plaats uit gemelde Verhandeling flegts aangehaald om te doen zien tot hoe veele [(o) Zie de bovenaangehaalde Nederduitfohe Vertaaling, Tweede Deel, bladz. 443-] R 3  s6» Verhandeling over de oorzaak veele loste onderftellingen de fchrijver toevlugt neemt, en bij gevolg hoe weinig gegrond zijne verkfa™! «J!S de,bijgebra?te onderftellingen dus aan gelijke zwaangheden onderhevig zijnde, zo laat ons nf eens z en welke de waare oorzaaken der uitwaasfeming Sn^T J. e.n d,en e.lnde dient men optemerken welkS ï "^ftandlg,?eduen Z1J" die deze,ve verfnellen en vérE?^'31 hehove7rige ge!,'ik ziï^e; deze omftandigheden Buznn: Vooreerst, de hitte, zo wel van ?,„ f , f V3n^e uvloe,ftofRn d'e worden uitgedampt; vloeiftoffen ; te» , de digtheid van de lugt en de minfte wederzijdfche aantrekking of taaiheid de? dke s]1oornpe50eifl:0f- - Ik gaa nu deze Artikels door Proefneemmgen aantoonen. Eerfte Proef. Twee rolronde vaten van dezelfde hoogte en wijdte beide even vol gegooten hebbende met agt oneen water Wrrth Vu" 0Pe«*P'a*s welkefwarmteS S den tekende, en het ander op eenë andere nlaats een gelijkloopende Thermometer ^ gSaTef wtmg aanwees; elk vat wierdt omringd met°fmeltend hs op dat de warmte van het vogt dat hetzelve bevatte d£ zelfde ware; na twee uuren tijds woog ikdeze beidé vaten, en ik vond dat het vat 'twelk op°de plaat geftaan hadt daar de lugt het warmfte was een vierde 4deelte van een drachma minder verlooren hadt dan het ander? Tweede Proef. De beide bovengemelde vaten, welke ik A en B zal noemen om alle herhaalingcn te vermijden even eens gevuld hebbende, zettelk dezelve™eevmS neder; maar het een enkeld in de lugt, en het ander in een bad van zand. De lugtsgetempei dhefdvan hèt eerfte was dus geli k aan dl Iugtsgefteldheid van d£ kamer dewelke 10 graaden aanwees, en dc? warmle va? het zanabad bedroeg 30 graaden, op de twee ïemelde Tto«rc*« die gelijkvormig'tekenderT if twee uuren tijds vond ik door het weegen der gemelde^ ten  van de epllimmhg der Dampen. %6% ten dat het tweede vat, 't welk in het; zandbad geftaan hadt, vijf drachmen meer dan het ander verlooren hadt. Derde Proef. De vaten A en B even als in de voorgaande proeven, en in eene'even warme lugt, gevuld zijnde, liet ik over de oppervlakte van de vloeiltof die in het vat A bevat was een ftroom van lugt heen gaan die door een grooten blaasbalg wierdt voortgebragt, terwijl de lugt die het vat B omringde ftilgelaaten wierdt. Na twee uuren tijds vond ik dat het water in het vat A bevat twee drachmen meer van zijn gewigt verloorea hadt dan het water in het vat B. Vierde Proef. De twee vaten A en B op eene gelijke warme plaats ftaande goot ik het water uit het vat B in een ander vat C over, en uit C wederom in het vat B, en ik hield hier geduurende een uur agter een mede aan; na verloop van dien tijd de vaten A en B weegende vond ik dat het water van het vat B drie drachmen meer van zijn gewigt verlooren hadt dan het water van het vat A. Vijfde Proef. Ik zette de vaten A en B als boven gevuld beiden op de plaat van een Lugtpomp en zette over elk een gelijk Recipiënt heen ; daarop pompte ;ik de lugt rondom het vat A gedeeltelijk weg, en woog na twee uuren tijds de beide vaten, wanneer ik vond dat het water in het vat B drie vierde deel van een drachme meer van zijne zwaarte verlooren hadt dan het water van het vat A. Hier uit blijkt nu dat, nademaal de warmte de lugt uitzet, en nademaal de ijle lugt niet zo gefchikt.is voor de uitwaasfeming als de dikke, de hitte van de lugt, al het overige gelijk zijnde, de uitwaasfeming vermindert. Ook leert de dagelijkfche ondervinding dat de R 4 Eaaie  2Ö4' Verhandeling over de oorzaak taaie vloeiftoffen gelijk de olie en de zeepagtige vogten niet zo veel uitwaasfemen als zulken -die minder taai zijn, gelijk de meeste geesten die zeer vlug zijn, en m welke te taaiheid der deelen veel minder groot is dan die der eerstgemelde vogten. Indien men flegts den minften acht geeft op die omftandigheden dewelke de uitwaasfeming vermeerderen en aanzetten, zal men zien dat het dezelfde zijn als die dewelke de ontbinding der lighaamen in fcheikundige fmeltvogten bevorderen. De hitte of de beweeging der vuurdeeltjes die bevat zijn in de tuslchenwijdten welke de deeltjes die eene vloeiftof uitmaaken tusfehen eikanderen overlaaten, moet zig natuurlijker wijze aan die deeltjes mededeelen, nademaal de klompjes waaruit de vloeiftoffen beftaan een zeer kleinen wederftand bieden aan de beweeging ; want zonder dat zoude het lighaam niet vloeibaar maar vast zijn. En wij hebben nu door proeven aangetoond dat de beweeging der vloeiftoffen derzelver uitwaasfeming bevordert. Bij ge vol nademaal de hitte dezelve in beweeging brengt , Inoet zij derzelver uitwaasfeming ook bevorderen, hétgeen overeenkomftig met de ondervinding is. De hitte brengt ook nog ditzelfde uitwerkfel voort door eene verfchillende oorzaak ; want het is genoegzaam bekend dat dezelve alle'lighaamen, en voornamelijk de vloeiftoffen , uitzet. De zamenftelling van den Thermometer is op die eigenfchap der vloeiftoffen gegrond. Maar die uitzetting zoude geen plaats kunnen' hebben ten ware de deeltjes der'vloeiftoffen niet van elkande. ren door tusfchenruimten afftonden. Uit die verwij. dering der deeltjes ontftaat eene vermindering van derzelver wederzijdfche aantrekking, die toeneemt m de reden van eene kragt van de nabijheid, welke kragt nog niet volmaakt bepaald is , en die aanmerkelijk vermindert op de minfte verwijdering ; bij gevolg zullen dus de deeltjes der vloeiftoffen zig door de hitte gemakkelijker van eikanderen kunnen losmaaken, en derzelver betrekkelijke vasthouding zal minder worden: ge-  van de opklimming der Dampen. 265, gevolgelijk ook zal om die zelfde reden de hitte de uitwaasfeming bevorderen , welke, niet anders is dan de vaneenfcheiding dier zelfde deeltjes,. De proeven leeren ons dat de ontbinding der lighaamen in de fcheikundige fmeltvogten door de warmte aanmerkelijk verfoeid wordt, en dat zelfs zekere ontbindingen geheel niet gefchieden zonder eenen duidehj- , ken trap van hitte zo wel van het icheivogt als van het ontbonden lighaam. Om de reden hier van te b-grijpen moet men bedenken dat de ontbinding mets anders is dan de wederzijdfche doordringing, op welke de inwendige vereeniging der deeltjes van het fmeltvogt en van het -ontbonden lighaam volgt; en als men dezelfde redeneeringen herhaalt welke men heeft bijatbi-a-n om te verklaaren waarom de hitte de uitwaasfeming bevordert zal men zien dat dezelve volmaakt, toepa^felijk zijn op de ontbinding ; want de deeltjes, zo wel van het fmeltvogt als van het ontbonden lighaam, fcheiden zig fchiclijker van een wanneer zij in beweeging zijn dan wanneer zij zulks met zijn. hn eveneens , als men 'onderftelt dat de uitwaasfeming niets anders is dan eene wederzijdfche ontbinding van de lugt en van de uitwaasfemende vloeiftof, zo volgt dat, nademaal, gelijk wij gezien hebben, de hitte beweeging aan de vloeiftof mededeelt, dit ook de uitwaasfeming bevordert, hetgeen eveneens plaats moet hebben indien men de lugt als een fcheivogt aanmerkt. Als ik ook zeg dat de lugt een fcheivogt is van de uitwaasfemende 'vloeiftoffen zo waag ik geene losfe onderftelling, nademaal dezelve door de volgende proef beweezen wordt. Zesde Preef. Indien men een glazen buis van een voet lang en van vier of vijf lijnen middellijns aan het eene eind hermetisch fluit; indien men denzelven wel ter deeg warm maakt en vult met water dat door middel van den lugtpomp en van kooking van de lugt gezuiverd is, flegts boven in den pijp een lugtbelletje zo groot als een erwt overlaatende, en indien men daarna het tweeR j de  &66 Verhandeling over de oorzaak de eind ook bermetiesch fluit, zal men dit lugtbelletje langzaamerhand zien kleiner worden en eindelijk geheel verdwijnen. Deze proef, waarvan de Heer amontons dc uitvinder is, bewijst duidelijk dat het water de lugt ontbindt , en gelijk zulks niet gefchieden kan zonder eene wederzijdfche ineendringing der deeltjes , zo volgt hier uit dat de lugt ook het water ontbindt. Dit ontbinden van het water door de lugt is dierhalven door de ondervinding beweezen, en zulks is dus geene onderftelling zonder grond. Onderzoeken wij nu de andere overeenkomften die te vinden zijn tusfehen de opklimming der Dampen en de ontbinding der lighaamen in fcheikundige fmekvogten: Vooreerst, hoe minder digt de deeltjes van een te ontbinden lighaam vereenigd zijn hoe gemakkelijker de fmelting toegaat. De reden hier van is dat de ruimer vereeniging der deeltjes eene grooter oppervlakte aan de lighaamen bezorgende het fmeltvogt toelaat om op meerder plaatfen tevens op het te ontbinden lighaam te werken. De ontbinding der lighaamen koomt immers voort van de volkoomen werking van elk deeltje van het fmeltvogt op de deeltjes van bet lighaam dat ontbonden moet worden; bij gevolg, hoe meer deeltjes 'er zijn waarop die werking plaats kan hebben hoe vaardiger de ontbinding gefchieden zal; en hier om moet ook de warmte door de deeltjes waaruit een lighaam beftaat lostemaaken en te verwijderen derzelver ontbinding bevorderen. Om dezelfde reden moet het water en andere vloeiftoffen meer uitwaasfemen, wanneer zij heet dan wanneer zij koud zijn, het geen zeer overeenkomftig is met de ondervinding. Hetgeen ik hier zeg wordt nog door andere proeven geftaafd ; want daar zijn zekere lighaamen, gelijk krijt en zwavel, die uit zig zeiven niet fmeltbaar in water zijn , maar die zulks worden zo dra men dezelve vooraf van eenige andere lighaamen laat doortrekken : du-s fmeit bij voorbeeld het krijt eerst in water, wanneer het vooraf van eenigen zuuren geest doordrongen is geworden; gelijk ook de zwavel, wanneer  van de opklimming der Dampen. i6? «eer men denzelven vooraf in een verglaasden kroes met potas of eenig loogzout uit het plantenrijk heeft doen gloeiien. Ten anderen een fmeltvogt ontbindt flegts eene bepaalde hoeveelheid van het te fmelten lighaam. Wanneer het met die hoeveelheid bezwangerd is, zegt men dat het verzaadigd is, en alsdan ontbindt heifriet meer hetzelfde lighaam ; maar hoe meer het zig belaadt met de deeltjes yan het te fmelten lighaam, hoe langzaamer en onvolmaakter de ontbinding gefchiedt. Laat ons nu zien of dat zelfde ook geen plaats heeft ten opzigte van de dampen en de lugt, deze laafte als een fmeltvogt aangemerkt. De ondervinding leert ons, dat het water in eene glazen buis die bermetiesch geflooten bevat is, en waartan het overige met lugt vervuld is, zelfs in een reeks van jaaren niet oogfchijnehjk uitwaasfemt; hetgeen alleenlijk hier uit ontftaat, dat die lugt eens met het water verzaadigd zijnde, en het water met de lugt, geene ontbinding meer kan te weeg brengen. Daarenboven waasfemt het water beflooten m een distilleerkolf die een langen en naauwen hals heeft zeer fterk uif 'hetgeen daar uit ontftaat, dat de lugt in den hals van die kolf beflooten daar in blijft: zij is daar wel uitdrukkelijk uitgedreeven, bij gevolg belaadt zij zig met het water , en daar mede verzaadigd zijnde ontbindt zij zig niet meer. Indedaad, wanneer die lugt met den dampkring geene gemeenfchap hadt , zoude 'er meerder water uitwaasfemen; dat daar vervolgens van uitwaasfemt koomt dat de lugt in den hals van den kolf beflooten langzaamerhand aan het overige van de lugt de wateragtige deeltjes overgeeft, welke zij ontbonden heeft, en zig in ftaat ftelt om wederom nieuwe deeltjes te ontbinden. Eindelijk leert ons de ondervinding, dat de wind de uitwaasfeming verhaast en gemakkelijk maakt, hetwelk uit twee oorzaaken ontftaat. Voor eerst: uit de beweeging van de lugt aangemerkt als een fcheivogt, waar van wij hier boven reeds gewag gemaakt hebben. Ten tweeden, om dat de lugt, die op het vogt rust, door den wind wordt weggedreeven met het water, h«c welk  268 Verhandeling over de oorzaak welk dezelve ontbonden heeft, en den tijd niet heeft om zig te bezwangeren met veele wateraetiee deeltjes, welke, naar maate hunner hoeveelheid, de uit-' waasfem.ng of ontbinding meer of min zouden beletten Bij voorbeeld, indien men op het ijzer wat geest van Salpeter giet, en dien daar op laat tot dat het ijzer geheelen al ontbonden is, in acht neemende den tijd welken het noodig gehad heeft om die ontbinding te volbrengen, zal men zien -dat 'er weinig minder tijds vereischt wordt om eene gelijke hoeveelheid ijzer te ontbmaen, indien men den geest van falpeter daar aflaat, zo dra het daar van een weinig doortrokken' is, en daar wederom nieuwen opgiet. En zie daar de" tweedereden, waarom de wind, altijd aan het water eene niet gefatureerde lugt mededeelende, de uitwaasfeming begunftigt en verhaast. Ten derden : Indien men twee.glazen buizen heeft, aan elke kant hermetiesch geflooten, van dezelfde hoogte, doch waarvan de middellijn van de een, eens zo groot is dan die van de ander, en dat men in elke buis eene gelijke hoeveelheid vijlfel van ijzer en geest van falpeter doet, zal men zien, dat het vijlfel bevat in die buis waarvan de middellijn grooter is, veel fchielijker ontbonden zal zijn, dan dat in de andere beflooten is. Zo ook waasfemt het water of eenige andere vloeiftof, aan uitwaasfeming onderhevig, gegooten ineen vat van eene zodanige gedaante dat de bovenfte oppervlakte van het water veel grooter is dan die van het water datin een ander vat beflooten is, veel fchielijker uit; dit is iets, dat de dagelijkfche ondervinding genoegzaam bevestigd. Ten vierden, de zwaarte der lighaamen maakt hen niet ongemakkelijker om te fmelten; want de kwik die veel zwaarer is dan het ijzer, ontbindt zig op dezelfde wijze als het ijzer in geest van falpeter. Zo ook het water , dat veel zwaarer is dan olie van olijven; amandelen, nooten, enz. waasfemt evenwel veel gemakkelijker uit dan die oliën; hetwelk zeer moeijelijk zijn zoude om te verklaaren door alle de ptiderftelhngen waar in men vastftelt dat het water en alle uitwaasfemende vloeiftoffen opklimmen' om dat zij eigenlijk veel ligter worden dan de lust; want het zoude fchijnen dat in dit geval de verandering veel  van de opklimming der Dampen. 269 veel gemakkelijker zoude kunnen gefchieden op de olie efhgte lighaamen dan op de zwaare. Ten laattel de volmaakt wel gedaagde fchedcundige ontbmfen blijven doorfchijnende md.en het fmeltvogt dat len "ebmikt heeft doorfchijnende was; op dezelfde Ztz! behoudt ook de lugt die oorfprongelijk doorSiinende is, haare doorfchijnendheid nog nj dat dezelïf reeds rnet eene vrij groote hoeveelheid dampen belaaden is geworden. . ' TTir deze groote overeenkomft nu tusfehen de uitwaasfeming in de fcheikundige ontbindingen, mag wen befluiten dat deze beide dingen volmaakt van denzeïden aart zijn, betrekkelijk tot de manier waarop dezelve verrigt worden , en dat de uitwaasfeming nei gens anders in. verfchilt van de ontbinding aan door den aar' der Scheivogten ; de Uitwaasfeming eene ontbinding zijnde waarin de lugt als een fcheivogt werkt, en de Smeking eene andere ontbinding zijnde waarin eenige andere vioeittof als fmeltvogt werkt. Na de dampen dus in hunne opklimming onderzogt -ra hebben zo moeten wij-nu onzen aandacht vestigen ov derzelver nederdaaling , en tragten van daar de uLier en de geheime drijfveeren van te ontdekken. Om de dampen te doen vallen wordt 'er noodwendig •vereischt dat de waterdeeltjes die met de lugt vereerigd waren zig daar van aflcheiden en onder malkan•Xven vereenigen. Men moet dan onderzoeken welke de redenen zijn die in de ontbindingen de fcheiding ^er deeltjes van het ontbonden lighaam uit het fmeltvogt voortbrengen. Onder deze bieden zig nu twee van zeiven aanftonds aan: Vooreerst; men fcheidt m ' fch-ikundige proeven de ontbonden lighaamen van de fmeltvogten af door middel van een derde lighaam waarmede het fmeltvogt meer overeenkomst heeft dan met het lighaam dat het ontbonden heeft en in zig 'bevat- Onderzeilen wij dus dat eenig fcheivogt hec „o-haam A ontbonden heeft, dat men daar vervolgens her li P is zal het fcheivogt op het lighaam A werken met eene negatieve kragt; bij gevolg zal hetzelve niet ïöeer ingehouden worden en het fcheivogt zal op het lighaam B werken met de kragt p — P; en in dit geval zullen de deeltjes van het lighaam A, niet langer wederhouden wordende door hét fcheivogt, zig daar van affcheiden, en door hunne zwaarte op den bodem yan het vat nedervallen waarin de ontbinding bevat is. Men geeft aan deze fcheiding, door middel van een derde lighaam gelijk wij gezegd hebben voortgebragt , den naam van Nederploffing. Ten tweeden: wanneer men een of ander zout en vooral het zeezout in kookend water ontbindt, tot dat het ten eenemaal gefatureerd is, en men het als dan fchielijk koud laat worden, ziet men het zout in gedaante van poeder op den bodem van het vat nedervallen. Ik zal niet dan de oorzaaken van de fcheiding onderzoeken, de nederploffing niets of ten minften veel minder toepasfelijk zijnde op het vallen der dampen. Wanneer het water koud wordt koomen de deeltjes van het water nader bij een door de vermindering van de uitgeftrektheid en de beweeging der vuurdeeltjes, door dewelke de waterdeeltjes de eene van de andere verfpreid waren: wanneer nu die deeltjes zig nader bijeenvoegen , doen zij de holte der tusfchenwijdtens verminderen , en die tusfchenwijdtens die in hunnen Haat van verwijdering , waarin zij de grootfte kragt hadden, met zeezout opgevuld zijn, kunnen niet meer dezelfde hoeveelheid bevatten wanneer zij veel kleiner zijn; waar uit volgt , dat de deeltjes van het zee-zout (om zo te -fpreeken) uit de tusfchenruimtens der vloeiftof zullen worden uitgeperst, en in dien ftaat zullen zij op den bodem van het vat nedervallen; gemelde fcheiding kan vergeleeken worden met die van het water dat uit een fpons vloeit, wanneer men dien drukt. De oorzaak der fcheiding  van de opklimming der Dampen. 27* ding van het water uit de fpons is dezelfde als die van het zee-zout uit het water wanneer het koud wordt, nademaal die beide uitwerkfelen worden voortgebragt door de vermindering van de ruimte der tusfchenwijdtens van het inhoudende lighaam. Wanneer het in den winter zeer koud is en men alsdan achtgeeft op da vengfters van eene warme kamer, ziet men ze bedekt met kleine waterdroppeltjes, waarvan het getal vermeerdert naar maate van de koude der bui ten fte lugt: zie hier de reden daar van. Wanneer het buiten veel kouder is wordt de binnenlugt, die het vengfter aan'raakt, verdikt door de buitenite koude, welke daar gegemakkelijk doordringt; dierhalven drukt zij de wateragtige deeltjes, die in haare tusfchenruimtens bevat zijn, daar uit, en die deeltjes zig vereenigende maaken de waterdroppeltjes die zig aan het lighaam dat die lugt aanraakt vasthcgten; dierhalven moet het vengfter daarmede bedektzijn. Zo ook wordt een wel geflooten vat, hetwelk in eene zeer warme plaats met lugt vervuld is, en hetwelk men in eene kouder plaats brengt, in zijne binnenfte .oppervlakte vol kleine waterdroppeltjes ; want de buitenite lugt die de binnenlugt verdikt welke de binnenfte oppervlakte van het vat aanraakt, maakt dat dielaaftede 'wateragtige deeltjes in haare tusfchenruimtens bevat uitdrukt, en die deeltjes zig vereenigende en aan de oppervlakte van het vat vasthegtende maaken de waterdroppeltjes , welke wij daar zien. Nademaal dierhalven de verdikking van de lugt de nedervalling der dampen voortbrengt, zal die zelfde oorzaak ook den regen, den fneeuw, de mist, enz. voortbrengen. Die verdikking nu kan in den Dampkring ontftaan om de volgende redenen. Vooreerst: door de vermindering der warmte. Ten tweeden : door een wind alleen , of door twee winden, die in eene tegenftrijdige rigting blaazen, mits dat hunne fnelheid niet gelijk zij. Indien men acht geeft op de omftandigheden welke den regen voorgaan en volgen, zal men zien dat meestentijds de wind en eene verandering in de gefteldheid der lugt, of ten minften eene van deze twee oorzaaken, plaats hebben voor den regen. Wanneer 'er bij voorbeeld op eenen zeer warmen zomerfchen dag op een ftond eenonweder opkoomt, weet men dat 'er altijd een koele wind voorafgaat, en dat, als  272 Verhandeling over de oorzaak -als het onweeder voorbij is, de lugt veel kouder is dan te voren , hetwelk niet kan ontftaan dan door de kou* ■de van den wind en van de waterdroppelen, welke in het vallen uit de lugt ook koud worden. De tijd waarin de meefte regen valt, is de Herfst , en terzelver tijd 'heerfchén ook de meeste winden in alle foorten van rigtingen, en dan is het ook dat de koude en warmte ~zeer fchielijk en dikwijls eikanderen vervaugen. Maar r'er is eene zwaarigheid , die zig hier op doet: Indien de regen voortgebragt is door de dikte der lugt, moet de Barometer eenigen tijd te voren den regen aankondigen, en ondertusfchen ftrijdt dit met de ondervinding. Om "deze tegenwerping te beantwoorden- is het raadzaam aantemerken, dat, gelijk de Barometer eenigen tijd ' voor den regen dikwijls begint te daalen, dezelve ook menigmaalen in dezelfde omftandigheden rijst. Dus moet 'noodzaakelijk eene der oorzaaken van de verdikking der lugt dezelve zwaarer, en de andere haar ligter maaken. De koude nu de lugt verdikkende moet noodzaakelijk ■ het gewigt vermeerderen van den kolom, welke die ver- ■ dikte lügc beflaat; want eene mindere ruimte beflaan-de plaatst de omringende lugt zig in die tusfchenruimte, ! welke de verdikte lugt verlaat en ledig laat; bij gevolg rzal de zwaarte van dezen kolom gelijk ziju aan-de zwaarte der lugt welke zij te voren bevatte en van -die welke daar naderhand bijgekoomen is. En bij ge-volg moet de regen, voortgebragt door de aaneennade'ring der deeltjes van de lugt ontftaan uit de koude, voorafgegaan zijn door de hoogte van den kwik in den -Barometer. Het is niet eveneens geleegen met den • wind; wanneer deze volgens eene enkelde rigtirtg blaast , - of wanneer twee ftroomen lugt malkanderen in eene tegehftrijdige rigting. botfen, ten Zij in dit geval hunne :fnelheden gelijk zijn, zal daar altijd noodzaakelijk eene ^■verdikking van de lugt op volgen. Een wind , die volgens eene enkelde rigting te wede gaat, verdikt fterk de lugt welke in zijnen weg gevonden wordt; want waar 'zoude die ongemeene kragt der wind uit ontftaan, waar •door de diklte hoornen menigmaalen van! hunne wortels gerukt worden , indien dit" niet koomt uit de fterke persling der lugt op dat gedeelte van den boom, hetwelk aan dien kant is daar de wind van daan koomt? Men  van de opklimming der dampen. 273 Men kan hier tegenwerpen : Vioreerst, dat de kragt van den wind voortkoomt van zijne fnelheid. Ten tweeden: dat, indien de liigt om den boom verdikt wordt, zulks wèfchiedt door den tegenftand van den boom zeiven, en dat bij gevolg op eenigen afftand van daar de lugt niet vè'dikt is. Maar de lugt is een lighaam: dus gefchiedt haare beweeging volgens eene zekere rigting, of de beweeging van elk van haare deelen; bij gevolg « de kragt," met welke een deeltje lugt, door eene bepaalde fnelheid bewoogen', op een lighaam rust, hetwelk m de rigting van haare beweeging gevonden wordt,-gelijk aan de fnasfa van dat deeltje met zijne fnelheid vermenigvuldigd; en bij gevolg wordt de kragt, met welke de lugt op den boom haare v/erking doet, met alleen door haare fnelheid, maar ook door haare masfa 4 voortgebragt. Onderftellenwij nu dat a,h, c,d,enz. deeltjes lugt zijn die eene regte lijn vormen; dat men aan allen tff hetzelfde tijdftip eene gelijke fnelheid mededee e, en volgens de rigting van het deeltje d naar het deeltje as. Indien zij in het ijdel waren, is het klaar dat zij alle dezelfde fnelheid en denzelfden afftand van elkander behouden zouden. Onderftellea wij daarenboven een andere rij van de deeltjes x, (3, y, 3, enz. die m rust zijn, en dat de deeltjes a, b, c, d, cc, (3, y, alle in een zelfde regte lijn zijn: indien het deeltje a het deeltje «'ontmoet, zal het eerfte een gedeelte van zijne fnelheid verliezen , en mededeelen aan het deeltje x welke' het' deeltje (3 nadert, en b, dat nu meerder fnelheid dan ai heeft, zal zig ook bij a voegenï dus zullen de deeltjes a, 6, «, (3, nader bij den anderen zijn, dan de deeltjes y en 3. Het deeltje 6, het deeltje a bereikt hebbende, zal ook een gedeelte van zijne fnelheid verliezen, en die van het deeltje a Zal 'er door vermeerderd worden; dus zal dit met meerder fnelheid overgebragt worden naar het deeltje a;ena bereikt hebbende, dat minder fnelheid heeft, zal het daar Van aan hetzelve mededeelen; hier uit zal op nieuws volgen dat het deeltje c, minder fnelheid hebbende, dan het deeltje;» zig zal voegen bij het deeltje (3, als ook bij het deeltje y; dus moeten de deeltjes fl> &, e,- dt enz. «, p, 7» Kabinet, 11. Deel. S **  274 Over de Opklimming der Dampen. i, nader bij den anderen zijn, wanneer zij in béweeging zijn, dan wannéér zij in rust zijn: deze zelfde reden op de voorwaarts g.iande bewecging der deeltjes van dc hu;t door deu wind veroorzaakt toepasfende, zal men gaarne befiuiren , dat de lugt, welke in de rigting van den wind gevonden wordt, verdikt moet zijn. Als men verder onderftelt, dat de deeltjes a, b, c, d, cc, 13, 5nn°PVOeding geeft §eene mindere verandering de nf een?Tn verre naar buiten gedwongen worden Sor eenJ Land'man'^nen ^ta De Ber^nTde A w°ï V°£ ^ do&r ^ SchiPPer- Stzetrln v,n ,UUV°Cng Sehailde'^ Het buiterTSaerZSghe?d te^ven "dl da?' £°e plia fln/der v« en vSODSt de b'nnenwaardfche Alle Schoenen derhalven rh'e m,-*- ^= mmmm  door den Heer pet kus camper. 279 ftrekt zijn de gevolgen van een flegten , zo groot, zo w ezenlijk, en zoo gewigtig, die v an den besten, Schoen l Daar zo groot een Generaal als Xenophon zig niet fchaamt om over het behoud der paarden - voeten tesfen na te laaten , daar een Hertog van Newcastle en veele anderen het zig eene eere rekenen de fchoenen der paarden te kennen en te verbeteren , verwagt ik van het gezond oordeel van mijnen Leezer, dat hij zijne verwondering van zulk een gering ichijnend onderwerp door mij verhandeld te zien, ter zijde zal ftellen, en mij niet veroordeelen voor dat hij het geheele beloop van deze verhandeling geleezen en gezien zal hebben, hoe veele kundigheden 'er te zamen moesten loopen om dit gewigtig ftuk na waarde te verhandelen! Eerftelijk zullen door mij de voet en de gang ontleed en wiskundig befchouwd worden; daarna zal ik den Schoen, deszelfs deelen en waare gedaante, betrachten; ook aantoonen welk een Schoen voor mans vrouwen en kinderen de beste zij ? Eindelijk zullen alle de Ziektens uit flegte Schoenen gebooren onderzogt, en derzelver geneezing aangeweezen, worden. EERSTE HOOFD-DEEL. Over den Voet. % I. Aangezien het niet volftrekt noodzaakelijk is den geheelen voet op eene uitvoerige wijze ontleedKundig te befchreiven , willen wij daar over onzen Leezer liever naar den Groeten albinus, naar chese ld en, of naar sue verwijzen: of zoo hij ojmtrent de taal bepaald is naar de afbeeldingen en befchreivingen van bidlo en balfyn. Om evenwel onze gedagten klaarer voor te draagen zal het nood>g zijn een weinig daar van aan te haaien. Onze voet Fig. 1. wordt gedeeld in den voet E1T, den voorvoet IÏ0. en de teenen BL De voet is te zamen gefteld uit zeven beenderen , de voorvoet uit vijf. De teenen hebben ijder drie kootjesa uiegenoo- ' s 4 rasa  Verhandeling over den lesten Schoen, men den duim of grooten teendie 'er flegts twee heeft; dog onder dien , en het been des voorvoets zijn twee groote zaad beenderen C., die langs diepe fleuyen bewoogen worden. q De beenderen van den voet laaten weinig beweeging toe, die van den voorvoet meerder, en de teenen kunnen zig natuurlijk zeer wel beweegen. Taa zelfs zoo wel, dat mij heugt te Amfterdam over vijf- en-twintig Jaaren een Monfter gezien te hebben, met genoegzaam geene armen, dat met zijne voeten alles deedt, 't welke wij en anderen gewoon zijn met de handen te doen, gelijk lchreiven ,een penverfnijden , een geweer affebieten enz De weleer beroemde Hoogleeraar r o ë l heeft het lighaam, althans de gebrekkige en kleine armtjes van het zelve, in mijn bijzijn ontleed, ulliss. aldrovanpüs geeft in zijne Hifi. Monftrorum, Cap. IV, de prava conformatione brachiorum &manuam, p 475 F—G. verfcheidene dergelijke voorbeelden op , en tb, B. van eene Vrouwe , die alles met de voeten deedt 't gene andere gewoon zijn met de handen te doen; yooral is het geval van t hom as schuueih e r en van andere zeer aanmerkelijk, ib. pag. 482 (a) De beenderen en fpieren van den vogt geeven ookallenzins te kennen , dat zij tot veele nuttige gebruiken zouden kunnen dienen, indien wij ze niet verwaarloosden van de geboorte af aan, althans in Europa, door het draagtn van allerflegtst gefchikfte Schoenen. De Groote Teen is korter dan de volgende, en de overige worden ook iets korter, evenwel zoo, dat het verfchil niet zoo groot is als het jn de Schilderijen en Standbeelden, zelfs der Ouden, afgebeeld wordt. Het is mij toegefcheenen, dat ook de Grieken hunne voeten door de zooien, xpmox, of Solea, bedorven, zoo wel als door den Schoen, inoèvn*x, faofyaic of calceus, gelijk blijken kan uitcELsus, uitPAuxus, uit AëTiüs cn anderen. De fO") Men vindt eenige foorfgelijke Voorbeelden van eene zenderhnge behendigheid met de Voeten jn het Eerfte Deel rap hei Kabinet, bladz. 57. der Nieuwe Uitvindingen, enz. aan-'  door den Heer ïetrus camïer. aSi De voet is onderwijlen daarom van voren puntig afgebeeld , en door de Schilders, gelijk men bij de meesten , vooral bij c. van de pas en elders, zien kan, in een langwerpigen ruit getekend. Alle de Schoenen worden op die wijze gemaakt, het eene jaar wat puntiger dan het andere, dog altoos zoo, dat de vier teen'en tot één, en digt tégeris den grooten, en de beenderen van den voorvoet van gelijken naauw tot eikanderen, gedrukt worden. Aan de zeven beenderen van den voet kan niet veel kwaad gedaan worden, dan alleen door het onderbrengen van hooge hielen, voornaamelijk bij de Vrouwen , gelijk wij dit in het volgend Hoofddeel duidelijk zullen aantoonen. §. II. Zoo dra wij den bal van den Voet befchouwen, zullen wij klaarblijkelijk bevinden, dat de middellijn van den gewaanden ruit niet net door het midden loopt, maar dat de buirenwaardfche zijde merkelijk grooter, en de binnenwaardfche kleiner is. De Leesten worden echter zoo gemaakt, dat die lijn vlak in het midden koomt, en dat een zelfde Leest, voor twee voeten moetende dienen, de teenen nog meer beknijpt, en den grooten teen zei ven tegens den kleinen aandrukt , zoo dat ook die volftrekt fcheef ftaat, en dus minder nuttig is in het gaan: hierdoor wordt een groote knokkel in © gebooren, die door naauwe fchoenen gedrukt wordende zwelt, en de allerhevigfte pijn veroorzaakt. §. III. De bal van den voet is natuurlijk zoo gefteld, dat wij op den hiel en grooten teen gaan , gelijk ook op de knokkels van den voorvoet, die met de teenen gemaakt worden: en zijdelings naar buiten op het uiterlijkfte voor - voets been. Op den vlakken grond is dit alles in eenen rechten lijn, gelijk Fig. i. A—B. Dan deeze Lijn vergroot iri het gaan zoo merkelijk, dat het verzuim daar van ons den meesten fmert, en den voeten de allerflegfte gedaante, geeft. S s. I»  %$z Verhandeling over den hesten Schoen, In de Vrouwen kreigt de vlakke lijn A—B Fig. 3. eene zeer holle gedaante B. p. C. en geeft gelegenheid tot honderderleije ongemakken, waar van wij in het vervolg, als het beengeftel aan den dag gelegd is, handelen zullen. TWEEDE HOOFD-DEEL. Over het Beengeftel van den Voet. §. I. Zoo draa wij het beengeftel in de I. Fig. befchouwen, zullen wij zien dat het hielbeen E den grond raakt; gelijk ook het Zaadbeen C. en de groote teen A tot A. Het kootbeen, de geheele zwaarte van het lighaam in *4> draagende, wordt niet onderfteund, dan gelijk in Fig. 3 met twee fchuinfe lijnen FB. en PA., waar uit volgt, dat wij ftilftaande, voor al als wij gewigcen draagen, eene kleine inbuiging ondergaan, waardoor A en B. Fig. 3. van eikanderen trachten te wijken; dat is, waar door AB. langer wordt; en wanneer de inbuiging den grond konde raaken , de lijnen BP. Fig. 3. Hf- PA zouden worden — B, K. (a). Waar uit volgt: dat een Schoen net van pasfe gemaakt , als men dien zittende aantrekt, den voet tusfehen de lijnen D, B, Fig. 1. en AE. geweldig knelt: vooral wanneer het overleder en het kwartier ftuk van agteren niet wijken kunnen; 't welke bij den fchoen door den gesp gedeeltelijk belet wordt; al hoewel echter bij de meesten de hiel van zelve over de hak van den Schoen henen v/ijkt. §. II. Van meerder belang is de verandering welke de voet in den gang ondergaat; want als wij voortgaan blijft de teen A, C. Fig. 2. op den grond , de O) Het been geftel van de 1,2, 3, en 6. Fig. heb ik genoomen uit de lil. Tab. Sceleti & Mufculorum, van den ürojten alüinus, weike is '- van den levens grooten Vaet, Cf. Humm. Tab. XXXII. Fig. I.  door den Heer petrus camper. 283 de voorvoet draait opwaarts bij voorbeeld van X tot Y» Waardoor C, b, verlengd , en zoo vergroot wordt als cy , in deeze afbeelding g duim. Derhalven in een grooten voet van 12 duim lang 1 geheelen duim. Dan, de zool te hard zijnde van Leder om mede te geeven , wordt dc fchoen derhalven even zoo veel te klein, en knijpt bij de hiel: maar het doet eene gansch andere werking bij den grooten teen , en bij de overige naar evenredigheid. Vermits b, y. niet wijken kan , volgt dat a, y, wijken moet, en dus moet de groote teen met den knokkel S in de hoogte, en eenen hoek maaken y, S, 0. en zoo ook de anderen. Van daar koomen die wanftaltige teenen en pijnelijke likdoorns op de knokkels van alle de teenen. Hoe wij nu losfer, vlugger, en rasfer gaan, hos de zool meer te kort zal fchieten. Het is om die rede dat een fchoen ten weinigflea 1 duim, althans 7'2-, langer zijn moet dan de rechte grondlijn a—B, welke alleen gemceten wordt door den fchoenmaaker; en of fchoon hij 'er naa de fleur een of meer fteeken bij voegt, zoo blijft dit Heets eene gisfing , alzoo hij volftrekt onkundig is van de waare verlenging van den voet, zoo als dezelve hier aangetoond is. Het is ook zeker, dat in alle menfchen deeze verlenging niet even lang zal zijn ; het is derhalven noodzaakelijk , dat de maat eerst genoomen worde met een rechten maat A B , en daar naa met een lederen lint, als de voet geboogen is gelijk in Fig. 2. van c tot y, om die lengte juist te bepaalen. Een fteek is \ van een Rhijnlandfchen duim,een weinig meerder dan i van een Friefchen, of Overysfelïchen duim : want duimen maaken 13 fteeken. De twee fteeken maaken derhalven flegts van den yoet, daar de verlenging der zool zijn moest. §. III»  s§4 Ve rhandelin^ over den besten Schoen, % SR Wanneer ^'i nu den voet van onze nieuwmodenfche Juffers befchouwen, zullen wij bevinden dat die niet ftaat op een vlakken lijn A B. Fig o maar door de ondergebragte hiel p.p., op welkers agterfte gedeelte p. B. het hielbeen rust, de gedaante krei^t van l. Q, y., vooral in den voorvoet; zoo dat nu de voet met langer den vollen maat B A houdt, maar varr b, a., zijnde dus korter geworden als Z, a. dat is l van den hiel of B, b. r De wreef is dus veel ronder, en, 't gene voor eene zonderlinge fraaiheid gehouden wordt, de voet fchijnt niet alleen veel kleiner, maar is ook waarlijk zoo. §. IV. Dog die boog kan zoo fterk niet worden gefpannen, of de beenderen van den voorvoet moeten eene groote verandering ondergaan, vooral in het kootès hiei-been. Het is zeer waarfchijnelijk, dat bij de meeste mannen en vrouwen voeten , wanneer zij door de hooge hakken niet bedorven zijn , het hielbeen het uitftèakenddeel des kootbeens QFig. i.ontfangt met het uitgeholde uitfteekzel F, 't'welke dan dubbel is, gelijk in Fig. 4. E,en F, hebbende eene tusfchenruimte K. Onderwijlen gebeurt het niet zeldzaam, dat 'er flegts eene enkele holte is gelijk in Fig. 5. E F. De vraage is hoe behoort het natuurlijk te zijn ? DeGroote vesalitjs de G. H. F. Lib. I. Cap. 33. Fig. 7. 8. era 9. heeft die beide holtens zeer duidelijk afgetekend, en befchreeven. Ook heeft alb in ijs in zijn klein Boek de Osfibus, deze beide zeer net uitgelegd, en vesaliüs opgehelderd §. 215. Dan, in zijn Boek de Sceleto pag. 303. heeft hij flegts eene holte, gelijk die in onze Fig. 5., befchreeven: ook heeft hij de ■afbeelding overeenkomftig gegeeven Tab. XXIX. Fig. 2. en 6. Men zou hier uit ligt konnen afmeeten, als of het altoos zoo was? Dog albinüs heeft flegts uit een enkel, en wel hetzelfde geraamte, alle de beenderen laaten tekenen, en dus bewijst het niet veel. Evenwel is het zonderling, dat winslow, Traite des Os.  door den Heer PETRRUs camper. £gg Os Secs, § 901. mrde flegts eene holte befchreift, en de Heer'suE, in zijne kostbaare Plaaten over monro.,Tab XXV. Fig. iv $• B- mede eene holte afbeeldt , offchoon monro zelf die beide ib.p. 295. befchreeven heeft. Onderwijlen heeft 'er bidlo, Tab. 105. van gelijken twee aangeduid. Zoodat het Blij als nog twijffelachtig voorkoomt, en zelfs waarfchijnelijk, dat die twee holcens door de Schoenen en hielen te zaamen in eenvloeien. In mijne Verzaameling bewaare ik een hielbeen van; een eerstgebooren kind, waar in die twee holtens zeer duidelijk zijn; nog een hielbeen van een kind van omtrent twee jaar, 't welke mede twee zulke holtens heeft:, albinus heeft in zijne fraaije afbeeldingen van kinderbeenderen' Tab. XII. Fig. 81. d, e. dezelve van gelijken dubbeld vertoond en befchreeven. Niets is derhalven duidelijker dan dat zij even dikwijls, zoo niet meermaalen,. dubbeld zijn, uitgenoomen in vrouwen voeten, waarin ik ze altoos enkel gevonden heb; en geen wonder! daar alle zeer weinig uitgezonderd hoogere hielen draagen, althans van een duim, zoo niet meeiv §. V. Het fmert mij. flegts het beengeftel der voeten van één enkeleb manken man te bezitten: van heupen dije - beenderen heb ik eene zeer groote menigte verzameld, niet voorziende het nut omtrent deeze zonderlinge gefteldheid van het hielbeen in dezelve.- In dien enkelen dan was het flinker dijebeen ontheupt, en de voorzienige Natuur hadt eene nieuwe bolligheid,. of pan, gemaakt om het ontwrigte hoofd te kennen. Dé beide holtens van het hielbeen zijn aan de manke zijde in eengeloopen, even als in Fig. 5. Die van hes rechter hielbeen zijn nog van een gezonderd. De rede der in een fmelting is waarfchijnelijk, omdat het verkorte been in de manken even als bij de Vrouwen, die hooge hielen draagen, op de teenen gefteund wordt. §. VU  286 Verhandeling over den hesten Schoen, §, VI. Het hoofd van het kootbeen Q_Fig. 3. wordt nederwaarts geboogen, hetwelk te gemakkelijker gefchiedt omdat reets aan de meisjes nog zeer jon»- zijnde hooge hakken gegeeven worden, terwijl de hals van den koot nog geheel kraakbeenig is. Het icbuits - wijzebeen zinkt mede, en dan volgt 'het groote Wiggebeen. Het flimfte is dat de oppervlaktens, die élkanderen raaken, tusfehen deeze beenderen en die van den voorvoet, hierdoor zoo verminderen, en verwennen, van daar naa niet weder recht geboogen, dat is in de lijn jB A gebragt, te kunnen worden. Het is daarom zeer pijnelijk voor de Vrouwen, als zij op de kouffen of op de bloote voeten moeten gaan, naa langen'tijd hooge hielen gedraagen te hebben. §. VII. Onderwijlen gebeurt de Vrouwen nog in de gang hetzelfde als wij in §. II. van dit hoofddeel bij dc Mannen beweezen hebben te gefchieden; en de teen wordt mede krom in è\ even als bij de Mannen. De Vrouwen gaan liefst op muilen, omdat zij dan van de verkorting der zool minder ongemak hebben; men ziet dit vooral onder het gemeen plaats hebben. De hooge hiel 'maakt nog dat het zwaartens punt in P. niet gehouden nog gefteund wordende door het zijdelijkfche deel des voets, nu geheel werkt in den fchuinfehen lijn P. a., waardoor de teenen nog meer krommen dan bij de Mannen, of bij zulke Vrouwen die platte hielen of poleveijen draagen. Hier uit moet volgen dat de Vrouwen om de hooge hielen minder vast ftaan, en, omdat zij de hielen zoo diep onder den voet, en de polevei zoo klein hebben, dikwijls zijdelings moeten zwikken, gelijk voorzeker al te veel gebeurt. Pe Vermaarde andrs", merkt ook op in zijne  door den Héér petrus campeN. sgy Orthopedie Tom. I. p. 68. dat de hooge hielen de ÏLui der ionae juffers doet krommen, en dat zij daarom voor de vijftien Jaaren geene hooge hakken behoorden te draagen. Hü zet ook dat Schoenen , die te naauw zijn aan de leest, mede fchade doen, voor zoo verre zij fmert yeroorzaaken, en dat de meisjensom dit te ontgaan het lighaam allerleije wegen draaien, ibid. In de Mannen, die hooge hakken draagen, moet noodwendig het zelfde plaats hebben. k VIII. Aangezien onze fchenkels op den voet {leunen,- en liet zwaartenspunt van het geheele lighaam werkt in de loodlijn, welke üorellus hnea propenfionis, of lijn van zwaarte , noemt langs P. p. zoo behoort dit punt op den grond altoos gefteund te worden. Waaruit ten klaarden blijkt, dat, gelijk in Fig. 6\-, de hak of polevei B. M, m, b. dieper moet fchieten dan p.,-en ten weinigften $ zijn moet van'den voet. Wordt de hak korter gemaakt, gelijk nu bij de iongé Heeren gebruikelijk is, dat is wordt B. N. n, b. „ zoo treedt de voet door, en de hak fchiet agter uit* of gaat fpoedig los bij N. n. §. IX. Bij de Vrouwen wordt het hout van den hak agter en voor hol uitgefneeden, en puntig gemaakt* gelijk in Fig. 3. B. p. S. p. R.; het is echter noodzaakelijk dat de zwaartens - lijn P. p. gedraagen, of liever gedeund, worde in de middellijn van de hak. Zij liaan agter over, wanneer de hak te veel voorwaarts naar C. geplaatst wordt, en hebben onlijdelijke pijn in de tèenen, wanneer hij te verre naar agter gefteld is. De hak onder den fchoen of muil van eene Vrouw, 'hoe klein die ook van poleveije wezen mag, moes der-  1&8 Verhandeling over den hesten' Schoen, derhalven de zwaartens lijn , als zij j ftaat in zijn; midden óhtfangen, zoo als die afgebeeld is in Fig. 3. p. P- §. X. De hooge hak heeft bij de vrouwen nog dit ongelukkig gevolg # dat zij ortf recht te ftaan de lenden wervelen doet inwaarts buigen, en derzelver vereeniging met het heilig been inwaarts fchieten: en derhalven het bekken vernaauwen , 't welke teffens gelegenheid geeft tot de moeijelijke verlosfingen en geklemde hoofden, die nu meer dan te voren, en in de fteden veel menigvuldiger dan op het platte land s voorvallen. %. XI. Met de verhooging des lighaams door den. hak, wordt ook het zwartens punt van het geheele lighaam verhoogd, en boven het midden punt van beweging gebragt: waardoor de,Vrouwen, even als wij m de Verhandeling over het beftier der Kinderen aangetoond hebben oorzaak te zijn van haar dikwils vallen, geduurig zwikken, en geneigdheid tót vallen hebben, te meer om dat zij niet vast ftaan. Het is meer dan waarfchijnelijk, dat zij om die zelfde rede zeer dikwijls den kniefchijf breeken; dit is immers zeker, dat dit toeval zeldzaam den Mannen en dikwerf de Vrouwen over koomt. Wij moeten echter de koorndraagers, vooral te Amfterdam, uitzonderen, omdat die door het opftijgen van veele trappen met die zwaarte ligt tot dat ongemak vervallen. Ik heb over dit ongemak in mijne Verhandeling dePatella FraÏÏa, over den gebrooken kniefchijf, zeer uitvoerig gehandeld, BERDE HOOF D - D E E U Over den Bal van den Voet. i. t De Bal van den voet is doorgaans zoo ge¬ vormd als ik hem afgebeeld hebbe in de agtfte faguur: - het begin der teenen E,/D. tot B. of F E. is een der¬ de; dog daar in koomen de 5 emmers geneei ma urci een; want offchoon alb. jdurer daar aan mede_  (hor den Heer petrus camper. 2Zy Étf in zijn t Boek over de proportie des, Menfchen. bladz. 55., heeft hij het % gemaakt bladz. 22. jAcon de wit, die zoo toverachtig in hee Graauw fchilderde, heeft een tekenboek der Proportien uitgegeeven, 't welke zeer verre af is van eenige verdienden te hebben, Evenwel moet het tot mijn leedwezen den Nederlanderen dienen ! Op N°. tl» heeft hij, in de zijdelingfche Tekening van den Man , die afdccling erooter genoomen, dog in het Vrouwenbeeld naar dè Griekfche Venus gevolgd even als ai n durer, terwijl- de afbeelding dier Venus in het III. Deel der Deffeinsdu Dit}. Enciclop. PI. 38. Fig. .9 aan deze afdeding de lengte geeft va'nf, aan den Antinb'us PI. 34. Fig. 9. en 10 In den Hercules van Farnefe is dit deel nog grooter; bij mijnen voet verfehilt het niet van f. §. O. De teenen ftaan altoos natuurlijk evenwijdig' aan de middenlijn, zoo als ik die afgetekend hebbe in de 8. Figuur,1 namelijk in een voet die door den fchoen niet bedorven is. alb. durer, dieniet dart verwaarloosde voetep fchijnt gezien te hebben, bragt opzettelijk hunne ftrekking in fchuinfche lijnen tb. 'pag. 55 , even als of de Natuur onze belaggelijke dwaa.-. lingen blindelings verplicht was te volgen ? In alle voeten is de Teen, die op den duim" volgt * dat is de tweede in Rang, de lahgfte en fteekt een weinig buiten den grooten teen uit; dog door den Schoen wordt die teen en fchuins en teffens inwaarts gedrtikt; bm welke rede alb. durer niet alleen, maar ook j. de wit, en zelfs de groote aebimus, dien inwaarts afgebeeld heeft. In den Hercules van Farnefe, in den Antinöus, m den Apollo, inden Gladiator, en inde Venus, ziet men de waare Natuur allerheiligst gevolgd. albinus, ofliever wandelaar, heeft in zijne 32 en 33 plaat over de Beenderen van gelijken de Ibedorvene gedaante van den voerzonder nadenken Kabinet, IK Met. T gPt  290 Verhandeling over den hosten Schoen, gevolgd,, en den tweeden teen korter gemaakt dan den duim „of grooten teen, zoo als wij dien gevolgd hebben in Figuur j. Wij durven niets zeggen van de 105 Plaat van bidlo, omdat die afbeeldingen wegens haare gebrek? kelijkheid niet tot een voorbeeld, en nog veel minder tot een bewijs , konnen dienen. De 20 Tafel van cheselden heeft defi zelfden faal. Het is vesalius die de echtheid der Natuur •wel heeft afgebeeld pag. 173. Edit. Oper. ber-NARdo oesgü in zijne Aaatomio per ufo ö5 intelli.gema del ulifegno is hem gevolgd, gelijk in de IX. Tavola te zien is. De Heer sue heeft mede het zelf-de. in zijne 24 Plaat Fig. 2 en 3. waargenoomen. Het is derhalven ontegenzeggelijk dat dë tweede teen Z. Fig. 8. langer zijn moet dan de groote T, overmits de Ouden,, welker voeten door het draagen van enkele zooien in de lengte niet wierden bedorven, die fchik* king in alle hunne Standbeelden opgemerkt en afgebeeld tu bben, gelijk ook alle die konftenaars, welke het meest voorvallende, als het fchoonfte der Natuur, hebben in acht genoomen, gelijk in de fchoone houtfneeden van ■vesalius, in die van cenga, en van sue gezien kan worden. Btdlo, cheselden, en albinus hebben, gelijk wij te voren reets aanmerkten, de gebrekkige en bcdorvene natuur gevolgd. §. KI. In veele boerendorpen van Holland maaken öog heden de fchoenmaakers voor ijderen voet een bijzonderen fchoen, dat is een Rechtfchenen een Linkfchen fchoen, en fnijden de zool, gelijk A, M, D, K,B, 2, T , E, N, A, Fig. 8., 't gene zeer prijsfelijk, en ten uiterften overeenkomltig is met de natuurlijke gesteldheid van onzen voet. < De Holtzblokken, waarfchijnelijk de eerfte Schoenen die gedraagen - zijn, worden nog op cezen d~g me: die vcorzorge gemaakt. - Waarom volgt men ded- "•3Ji i jvfi. .ii /. .4uA ze  Èöcr den Heer t etrits ca Atém s^ï fee goede manier dan in de Steden niet?.Een fangdutf* riff^-bruik, geketend aan eenen vallchen zwier, heeft ingevoerd dat de Schoenen, hoe zeer de voeren yan Wederzijden verfchilien, om de gelijkvormigheids wiiies öo ééne en de zelfde leest gemaakt moeten wordeh } waarvan de' gedaante doorgaans is als A, U, ö;l R, E, Q, N, A. Fig. 8. Misfchien is het te moeielijk eene leest rechts ed flinks evenredig, en gelijkvormig, te maaken i Deeze belachelijke dwaasheid geeft onderwijlen1 gelegenheid tor'zeer veele elendige gevolgen. V*of± ïerst wordt de groote teen binnen E, R, ü, en «ft kleine binnen Dj S, B, gedwongen; En derhalveü verkreigén de drie anderen, tioor iterk op een gepakt te ziin° in plaats van eene ronde, eene-vierkarne gedaante. ' Dikwijls worden ze op en over elkander nc^ nen gedrukt; en zie daar de flegte en verderfelijks gevolgen van zulk eene Zool! Ten tweeden werkt de voet A, M, D, O, buiteti de Zool A, Ö , D , terwijl des grooten teens knokkel verdikt en uitwaarts wordt gebragt naar E. r ten derden, veroorzaakt zij, dat de jonge lieden den Schoen dikwerf geheel fcheef afflijten ; de hiel van den voet glijdt aisdan binnen - of buiten- waarts | aangezien de middellijn der beweeging van den voet niet langer ftrookt met dien van den Schoen; vooral wanneer"de hakken te hoog zijn. §. IV. Uit de voorbeweezeri befpiegelirigeri volgt wijders ± 1° Dat nimmer een zelfde Schoen aan beide de raetën kan pasten, met behoud van 's menfchen Voets gedaante. a° Dat het omkeerèn der Schoenen het gebrek va8 de Zool op géenerleije wijze kan voorkoomen; . oo. Dat, indien dit al'waar was; de tcene» bedorven /en onnut genekt worden tot een vttrigg  2f)2 Verhandeling over den hesten Schoen , gang niet alleen, maar tot het uitvoeren van veelerleije< andere oeffeningen; dat is om den voet als eene hand te gebruiken, waartoe hij anders wel gefchikt fchijnt. Wij hebben die gefchiktheid klaarblijkelijk gemaakt uit het voorbeeld van het monster' zonder armen, en uit Uliff. Aldrovandus; ik meene dat in Noordholland een dergelijk gebrek gebeurd is aan een Meisje, welke den voet even als eene hand tot allerleije handwerken gebruikte. Ook is niemand onzer zoo onervaren in de Levensbedrijven van Onze Konstenaars, van niet te weéten dat de beroemde Konstfchilder j. ketel met de vingers van de hand eerst, daarnaa met zijne voeten en teenen , gefchilderd, en welgelijkende af beeldzeis van verfcheidene menfchenkonstig gemaakt heeft? Men behoeft flegts het Schilderboek van Hoogfiraaten en Houbraaken naarteflaan , om 'er zig van teovertuigen (a). VIERDE HOOFD-DEEL. Over den- gang in het algemeen. %. I. Eer wij van den gang konnen handelen zouden' ■wij eerst moeten aamoonen hoe een mensch overeijride ftont, cn derhalven alle de fchoone befpiegelingcn van den weleer Beroemden , en om zijne uitmuntende verdiensten Onfterfelijken , joh. alph. rorellus, gegeeven in zijn voortreffelijk Boek de Motu Anima* lium'y vooral de 135. 137. en 138. voorftelling, moeten nagaan, vervolgens den aart van den gang moeten aanwijzen, welken rorellus onvergelijkelijk wel heeft uitgelegd in het XIX. Hoofd., de 155. tot dc 161. voorftelling ingeflooten. Wij hebben alleenlijk te doen met het opligten der voeten", en konnen bij Fig. 9. door ACB verftaan de middellijn van het geheele been , draaijende bij A. in den pan van het heupenbeen; C. de knie zijnde. Stel, (a) Vergelijk hier mede jj I. van het Eerfte Hoofddeel, ên de Noot aldaar»  de-or-den Heer petrus camper. 293 Stel, dat een mensch, op zijn Rechtervoet ftaatide, vervolgens langs de ftraat G. F. voortgaat, zoo is het zeker, wanneer 'er een (leen E B ligt , dat hij 'er met den teen tegens aan zal ftooten; Ofwel, wanneer de fteenen zoo hoog uitfteeken' als EB. En , integendeel , wanneer hij hakken onder de fchoenen heeft zoo hoog als EB, dat alsdan het draaipunt van het been rijst van A. in D., in welk geval hij den voet beweegende van H. in L 'cr over henen gaat zonder tc raak.en aan E. Waar uit klaarblijkelijk volgt, dat hij hakken noodig heeft, hooger naar maate de (teenen der flraaten, daar hij verkeercn moet, ongelijker en hobbeliger zijn. "'.'''. f , 'i . : :. I §. II. Wanneer nu in deeze gevallen de zooien volmaakt recht, of plat zijn, zaf men eerder den teen ftooten, 'dan wanneer de neus vóór een weinig opgewipt is. Wel eer pleeg men dit altoos te doen, 00k zijn de Hojtzblokken immer met die voorzorge gemaakt , om het ftooten te ontgaan. Hoe men nu fchielijker gaat , hoe men eerder en meerder gevaar loopt zig te ftooten; waar uit volgt, dat .iemand, die flegts in zijn huijs gaat, of in zijn tuTjn , cri vervolgensin eens anders, huijs met de koets gebragt wordteen derhalven meestal ftaat , of zig even verplaatst ,.. alle zoodanige platte fchoeneh kan draagen als hij wil: En dat men verkeerdelijk die manier der' Grooten in den Burgerftaat heeft ingevoerd. Men kan hier uit ligt opmaaken, waarom de fchoencn piet kurken zooien zo weinig-in gebruik zijn : naamelijk omdat za ongefchikt zijn om te gaan, en alleen Rijke Lieden om die reden pasfen. Kurk 'behalven dat trekt vogtigheid paar zig ; in foeeuw zijn ze om die rede van zeer weinig nut. Indien men mij niet kwalijk duijdt. van Dieren een Voorbeeld te neemen,kan ik zeggen opgemerkt tehebben, dat men in het zuijdelijke gedeelte van Frankrijk» Tg, «È&  29,4 Verhandeling over. den besten Schoen, oe ijzcre fchoenen der' Muijlezeis , even als wij da ijzers der fchaatfen doen , mee hoog opwippende neuzen maakt, om het ftrujjkelen over'de fteenen, op den weg liggende, voortekoomen. Aangezien dit een Phyfiek gevolg is van het voortzetten" der boenen kan het tot eene ftandvastige grondregel (Trekken voor al wat gaat t naamelijk, dat zulk eene voorzorge rummer verzuimd moet worden. Het volgt ook van zelve, dat deeze befpiegelinc alleen toepasfeüjk is op mans, en op alle zulke'vrouwen, die mans fchoenen draagen, §. IIT. Dog de Rijke Vrouwen gaan , gelijk wij 'in Fig. 3. aangetoond hebben, door dien zij- zeer hoo^e hakken draagen, alleen op het voorftc des voets Fig % a, C., en derhalven zeer gebrekkig ; zij gaan even'als het viervoetig gedierte, op de teenen allen. De hooge hak koomt het ftooten tegens de bultige fteenen wel voor bij de vrouwen , dog zij konnen nimmer dan in huis, en langs gelijke ftraaten op etfg wijze gaan, 'twelke de noodzaakeiijkheid van laa^e en platte hakken" genoeg bevestigt, aangezien de vrouwen , die vee! loopen moeten, gelijk men onder het gemeen en vooral op het Land ziet, van zelve overgaan tot het draagen van mans fchoenen. § IV. Menfchen die mank gaan , vooral wanneer zij reeds bejaard geworden zijn, en het ontvvrigte lid bevestigd is, behooren altoos een hoogen hak te draagen onder den verkorten voet. Het is eene noodzaakeiijkheid bij hun om met het verkorte been te moeten gaan op de teenen , even als wij in Fig. 3. bij de vrouwen hebben aangetoondDan 10 dit geval, is de hooge hak ftegts een middel om Zig oeter tefteunen,.en de beide bcencu zoo veel mo> gehjk van eene lengte te doen zijn. fk gelpove zelfs, dat men al vroeger een hoogen hak behoorde te plaatlen onder den kortoren, voet d,er mam ken;  door den Heer fetrus camper» 2®& ken; anders worden zij verplicht tc gaan met een geboogen knie aan de gezonde zijde, 't welke niet alleen een Iróotöreö misftand verwekt, maar den ncaerval op den korteren voet in kracht doet vermeerderen , en dus het hoofd van het dijebeen hooger opichietcn, en Ivet been \ermageren. Het is ook noodig in groote verkortingen, dat men niet alleen onder den hiel een.hoogen hak maakt, maar ook onder de teenen a, C. Fig. 3., gelijk a, C, 1.0. Hoe men immers de beide beenen tot gelijker hoogte brengt, wanneer het lighaam kracht heeft, hoe üe gang in allen deele gemakkelijker gemaakt wordt. mn, dat is van de kuitfpicrehals mede van de Plantarn longus , te zaamen geene genoegzaame kracht hebben om de werking van die zwaare fpieren te evenwigtigen. De beroemde Heclmeefter van der. ha ar in den Bosch heeft hoiitene werktuigjes, die in ligte gevallen goed zijn, cheselden 'heeft eene fraaje zwaatehng, en anderen hebben -fraaie laarzen, tegen dir ongemak voorgefteld. Tot mijn leedwezen moet ik echter betuigen met dan zeer zelden geflaagd te hebben, zelfs met mee de beste Haaien laarzenwaartoe ik echter mijne toevlugt heb moeten neemen , niet zoo zeer om den voet recht te zetten en te geneezen , als wel om de.overzwikking te beletten: want eindelijk loopen zij mee langer op den bal van den voet, maar geheel zijdelings Op den koot, en op den buiten rand van d*n voorvoet. De bal van den voet ftaat in die gevallen, jp plaacze van plat, loodlijnig op den grond. De beenen of fchenkels eigentlijk zijn bij de horfevoeten altoos dunner: waar van ik de rede niet begreipe, omdat 'er geheel geen gebrek in de voeding fchijnt plaats te konnen hebben, en de zenuwen ook aiet gedrukt worden. VIJFDE HOOFD-DEEL. Over de eigenfehappen van den Schoen. % I. Een fchoen wordt gedeeld in de zool, en het overleder; aan de zool wordt de hak vastgemaakt Het overleder gelijk in de 6 Fig. beltaat uit het eigentlijk overleder M $ 11, T, Z, A, en het quarticrftuk M * 11 r A0 B., als mede de kap A t, welke of met het overleder een enkel ftuk uitmaakt, of wel 'er aangehegt wordt. De  door den Heer petrus camper. 297 De quarcierftukken eindigen in breede leJere riemen welken den Gesp vatten 1 A, of wel'met dunne nemen en linten vastgeftrikt worden.- ' S II Van de zool en hak te voren genoeg gehandeld zijnde, zullen wij eerst het quartierft.uk beichouwen, en wel in drie gevallen. In het 'Eerfte geval, wanneer de gesp zoo hoog ftaat als mogelijk is in T A. wordt de bovenrand A Ö evenwijdig aan A B, en het onderfte gedeelte 1 II * M. Wórdt gehaaid aan het overleder, zoo dat ook 11. ekenne ik, toen nog zoo van naoij dit geheele Ituk in zijn zaamenhang niet overwoogen; Ik zou anders meer der hebben moeten zeggen van den besten fchoen voor die tedere fchepzels, en wel te meerder, om dat reets onze voeten van dat wij beginnen te ftaan at bedorven worden. ZESDE HOOFD-DE EL.. Óver den besten Schoen. I De beste fchoen voor een man, die werkzaam ziinmoet, zal, volgens het gene in de voorgaande Hukken zoo duijdelijk bewezen is, vereifchen : i°, dat de zools lengte wel gemeeten en zoo veel langer gemaakt wordt dan de rechte ftand op de maatftok aanwijst als noodig is voor de verlenging. De fchoenmaaker moet den voet eerst plat gezet meeten, daarnaa geboogen, zoo als in Figuur 2. aangetoond is. 2°. 'Er behoorde voor ieder voet een afzonderlijke leest en fchoen gemaakt te worden. ? ■ KOR-    KORTE INHOUD VAN DE VERHANDELING OVER DEN INLEIDING. Bladz. 275 EERSTE HOOFD-DEEL. Over den Voet Bladz. 279 TWEEDE HOOFD-DEEL. Het beengeftel des Voets. .... Bladz. 282 DERDE HOOFD-DEEL. Over de bal van den voet. . , . Bladz. 288 VIERDE HOOFD-DEEL. Over de gang in het algemeen. . . Bladz. 292 VIJFDE HOOFD-DEEL. Over de eigenfehappen van den Schoen. Bladz. 296 ZESDE HOOFD-DEEL. Over den besten Schoen Bladz. 301 ZEVENDE HOOFD-DEEL. Over de gebreken , die uit flegte fchoenen voortkoomen, en derzelver geneezing. . Bladz. 304. 5f 3 0,VE£l  overde rotting-wederstaande kragt van den moederwortel. (Getrokken uit m. stoll, Part. II. Rat. Med. in JNoj. Vindobon. pag. 423. Ed. Vind. ei? 274. Ed. Leid.) ij hebben in de Befchouwing van de eigenfehappen tn uitwerkfelen van den Moederwortel in verfcheiden Ziek ■ tens , getrokken uit de Verhandeling van den Heersen utt en het werk van den Heer colltn over dat geneesmiddel, in het Eerste Deel van ons Kabinet, ook van de Rotting ■ weder/taande kragt van dezen Wortel, en wei op bladz. 323. van deszelfs uitwerkfelen in den Buikloop gefprooken ; op bladz. 327. in de Rotkoortfen, en op bladz. 332. in het Koude Vuur; alle ziektens waarin bijzonderlijk rotting-weerende middelen vereischt worden. Gelijk nu de volgende proeven van den beroemden Weener Geneesheer stoll deze vermogens van den Moederwortel volkoomen bevestigen , oordeelen wij het niet ondienflig onze VaderJandfche Beoeffenaaren der Geneeskunde deze nadere bewijzen van deszelfs nuttigheid in gemelde ziektens hier nevens voorteftelien. „ Van hoe veel kragt de Moederwortel zij in het bedwingen der allerrottigfie Buikloopen zelfs hebben de wel uitgedagte proeven van onzen GereesHeer collin, aan wien wij met dankbaarheid bekennen het regte gebruik van dit voortreffelijke geneesmiddel verfchuldigd te zijn, het eerst aangetoond, en daarna die van anderen, en eindelijk'de mijnen, Dit kan ik zeggen dat mij geen een geneesmiddel bekend is hetwelk met zo veel regt verdient een fp< cifiek middel tegen den Buikloop genaamd te worde n. En ae Geneesheeren, acn welker zorg de gezondheid der Krijgslieden bevoolen is , zullen nu voortaan een middel bezitten, waardoor zij deze' pest der Leegers kragtdaadiger, dan door eenige andere tot nog bekende geneeswijze, zullen kunnen tegengaan. Ik  Over de Rotting ■ wederjiaar.de Kragt enz. 311 Ik heb reeds op eene andere plaats aangetoond, dat de Moederwortel alle andere geneesmiddelen overtreft in dien gevaarlijken buikloop, welke niet zelden met kwaadaartige koortfen gepaard gaat, en die zelfs na het uitdrijven der bedorven ftoffen, uit hoofde van de toonloosheid der darmen, overblijft, en over het algemeen in alle foorten van loopen, welke uit zwakheid der buiksingewanden voortkoomen. Doch, deze Wortel, en ook deze Wortel alleen, heeft ook dezulken in het leven behouden , die door eenige uitwendige groote wond verteerd wierden, misfchien door de al te groote hoeveelheid of fcherpte van etter of ichor, die uit d zelve voortvloeide. Ik heb ook verfcheiden Lijders, die door eenen Herken ettervloed, eene uitteerende koorts, een geweldig nagtzweeten, en een uitputtenden buikloop, reeds tot voor de poorten des doods gebragt waren, en die reeds vrugteloos groote hoeveerheden van Koortsbast gebruikt hadden, met dezen Wortel alleen geneezen. |a, ik heb door de ondervinding zulk een fterk betrouwen op dit middel gekreegen, dat ik in deze foort van Teering nog niet wanhoop, al is de zaak bijna tot het alleruiterfte punt van gevaar verloopen. In een dringend gevaar heb ik alle twee uuren een drachma van dezen Wortel in poeder laaten inneemen, zodat de lijders op die wijze anderhalve once van dit middel in vier-en-twintig uuren gebruikten. Zelden verwekte hetzelve braaken, en nog maar alleen in den beginne; ook heb ik daar geen middel tegen aangewend nademaal dit verfchijnfel ook van zelfs ophieldt. Hoe veele voordeelen, ik herhaal het, zullen 'er niet voor de geneezing der Leger - Ziektens uit ontftaan, indien de voortreffelijke kragten van dit zo fterk rotting-weerend middel meer wereldkundig worden , V 4. W A AS,"  WAARNEEMING WEGENS EENE HAND DOOR. EEN ONGELUKKIG EN SLAG MET EEN BIJL BIJNA GEHEEL AFGEKAPT EN WEDEROM AAN DEN STOMP VASTGEHEELD, door den Heer GHARIERE, ' Heelmeester te Livron in DaupMné. ( Uit de Gazette de Santé gedeeltelijk in verfcheiden Tiidfchriften , maar volledig in het Ejprit des Joumaux oeptembre 1780, overgenoomen.) ekere Artaud, woonagtig in het Domein van Alléx benoorende tot de Eleöie van Valence in Dauphiné' bezig zijnde om met een bijl hout te hakken, hadt het ongeluk van zijn dogtertje, dat anderhalf jaar oud was en dat naast hem fpeelde, met den bijl eenflag op de hand te geeven , dewelke door de vier beentjes van de nahand doorgong; hetwelk eene volkoomen afzettmg van dat deel van de hand maakte, zoodat hetzelve flegts met een kleinen lap vel aan de voorhand bleef vastgehegt. Ik wierd aanftonds gehaald, maar mij op den afftand vaneen uur van de plaats, alwaar dit ongeluk gebeurde, af bevindende, verliepen 'er wel twee uuren eer ik bij het Lijderesje gekoomen was. De Vader hadt het afgehakt ftuk van de hand onder het overige van de nahand neergeboogen en omgefiaagen , en hadt de geheele hand daarop met eene groote hoeveelheid linnen omwonden. Ik maakte dit verband los. en vond de bloedftorting opgehouden. Ik wilde nog beproeven, of het moogelijk zoude zijn dit afgehakte ftuk van de hand met den ftomp van den voorarm te vereenigen, door dezelve in eene gevoeglijke houding te plaatfen en te vestigen, met voerneemen even»  Waarneeming wegens eene afgekapte Hand. 313 evenwel van dezelve eenige dagen daarna geheel af? teiniiden" indien de hereeniging niet gefchieden konde. Tor. dat oogmerk maakte ik aanftonds eene bandage in de gedaante van een armring welke ik op den ftomp bovenden duim vastmaakte; de hand vervolgens in haare natuurlijke rigting geplaatst hebbende, en elk gedeelte van alle de beenderen der nahand tegen hun afgehakt, deel aan, maakte ik alles in deze geftalte vast, en gebruikte daartoe de volgende middelen: Vooreerst, een linnenkompresmet vier gaten doorboord, door elk van welken ik een vinger doorftak; de onder- en bovenkant van deze kompres wierden met eenige fteeken aan den armband vastgehegt: Ten anderen, een linnen zwagtel van drie ellen lang en negen lijnen breed, opgerold; ik maakte het bovenfte eind eerst aan den armband vast naar den kant van den duim toe. Ik haalde vervolgens den zwagtel tusfehen den duim en den voorften vinger, en daarna tusfehen den voorften en den middelden vinger, door; ik maakte denzelven toen eerst wederom aan den armband met een fpeld vast, haalde denzelven daarna op de gemelde wijze tusfehen den ringvinger en den pink door, floeg hem daar buiten om heen, en hegtte den zwagtel toen wederom aan den armband vast. Ten derden , een klein en zeer dun dennen plankje dat ik onder de hand plaatfte om dc nahand en de uitgeftrekte vingers te onderfteunen. Deze fpalk wierdt op zijne plaats gehouden door verfcheiden (lagen van een zwagtel waarvan ik de einden boven op den voorarm vastmaakte. Ik moet hier bijvoegen dat ik de beide gefcheiden einden der hand met een zalf beftreeken had die Beaumede Commandeur geheeten wordt, en dat alle de windfels en drukdoeken met Eau d'Jrquebufade waren nat gemaakt; ik plaatste ook den voorarm en de hand in een fluier , en ik liet vijf dagen verloopen , voordat ik dit verband losmaakte , niettegenftaande ik het kind dagelijksch ging bezoeken om te zien hoe alles toeging. Den vijfden dag ligtte ik met ?lle vereischte voorzorgen het verband af, en ik had het genoegen van te zien , dat de vereeniging reeds zeer verre gevorderd was. Ik drukte eens op den top der vingers, en ik V 5 za2  314 Waarn. wegens eene Hand door een ongel. jlag. enz. zag, dat deze drukking de gedrukte plaats deedt verbleeken, en dat de vleeschkleur daar een oogenblik daarna in wederkwam , hetgeen mij overtuigde, dat de bloedloop in alle de vingers wederom begon te koomen. Ik befpeurde evenwel, dat 'er eenige blaasjes onder den ringvinger opgekoomen waren , welke ik opende. Daar was reeds eene ettering in de wond begonnen , welke ik met een gewoone ettermaakende zalf verbond, en ik lag daarop wederom het verband van den eerften dag aan. Ik ging voort met de wond op die wijze dagelijksch te verbinden, en ik ligtte het verband alle vier en - twintig uuren eens af. De behandeling duurde agt - en - dertig dagen , en de hereeniging en wondheeling gefchiedde volmaakt wel, fchoon het kind nog onder de behandeling het roodvonk kreeg, welke ziekte geen ander uitwerkfel op de wond voortbragt dan op het eind eene rijkelijker ettering. Het gevolg dezer behandeling' is geweest, dat het kind zijne linkerhand in haar geheel en volkoomen behouden heeft. De bloedloop heeft daarin even eens plaats als in het overige van den arm; en het gevoel is daar ook even volmaakt in. Dezelve groeit ook in dezelfde evenredigheid aan als het overige lighaam. Zij heeft evenwel geenerlei vermogen van beweeging in de vier vingers van het hereenigde deel der hand behouden, hetgeen zeekerlijk daar van koomt, dat de peezen niet eveneens als de beenderen en de fpieren en het vel hereenigd zijn. Deze hand is daarom egter geen nuttelooze ballast voor het kind; want behalven dat zij nu niet mismaakt is gebleeven, zo bedient zij zig daarvan met behulp van haaren duim, die alle zijne gewoone beweegingen behouden heeft, om alle lighaamen, welke zij begeert aantevatten en te draagen, tusfehen haaren duim en de overige vingers vast te 'houden. NIEU-  NIEUWE PROEVEN WEGENS DE SPECIFIEKE KRAGT VAN DE KWIK IN DE KINDERZIEKTE. (Getrokken uit de Nouvelles Experiences faites avec le Mercure dans la Peiite Verole, les quellessen demontrent la vertu Speeifique dans cette Malaiie, par M, p. van wüensel, D. M. ci-devant Medicin a l'Hopital-General peur les Forces de Terre, £f du Corps Imperial dês Cadets Nobles a St. Petersbourg, Amft. chez Q. Vlam 1780, 8vo.) M en kan over het algemeen met vrij veel grond zeggen, dat de Kinderziekte aan zig zelve overgelaaten eene bijna onvermijdelijke ziekte voor meer dan negentien twintigfte deelen van het menfchelijk geflagt is. Om deze reden is de Inenting derzei ve ( eene Konstbewerking waardoor men derzelver aanval bepaalt, derzelver loop regelt , cn derzelver woede bedwingt) een der onfchatbaarfte voordeelen voor het Menschdom, waarvan de Voorzienigheid de uitvinding aan het menfchelijk vernuft heeft toegedaan. Doch hoe veel men ook door deze zo gemakkelijke en veilige konstverrigting aan het verwoeftende geweld van derzelver befmetting heeft afgenoomen, zo ware het evenwel, naar het fchijnt, nog meer voor dc veiligheid des Menschdoms te wcnfchen, dat de bron dezer ziekte in eens konde uitgegroeid worden , het zij zulks door voorbehoedmiddelen in eene geheele landftreek tevens, of in elk mensch, voor dat hij nog eenigzins van deze ziekte befmet is , of eindelijk wanneer de fmctftof reeds op hem gevat heeft, en het gift dezer ziekte zig in hem begint te ontwikkelen, gefchieden mogte. Hier toe nu hebben veele beroemde Geneesheeren hunne zorgen aangewend, en zo wel de Theorie als de Ondervinding en Toevallige Waarneemingen geraadpleegd; en hier toe zijn veele proeven genoomen, welke de waarheidliefde egter dwingt te erkennen , dat voor het grootst gedeelte onvoldoende z:jn uitgevallen, hetwelk veelen heeft doen befluiten, dat het onmoogelljk ware zulk een voorbehoedmiddel voor deze ziekte uittevinden. Dit fchijnt ondertusfehen ten uiterften ongegrond; want daar zijn geene gegronde redenen, die zulk eene ge™  %i<$- Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragt ■ gevolgtrekking kunnen wettigen: Indien wij immers onzen aandacht op andere ziektens vestigen, blijkt het dat 'er fpecifieke middelen gevonden worden, die de' Spweldigfte ziektekragten hun geweld beneemen. Men ziet dagelijkse!} wat de Kwik in de Venusziekte " en de Koortsbast in Afgaande Koortfen, uitwerke. De fterkfte Vergiften, die bekend zijnhebben ook' lïunne Tegengiften. De beroemde de la gonbaming heeft uit Amerika het geweldige vergift medegebragt, waarmede de Inboorlingen in den krijg hunne pijlen beftrijken, en dat zo gewis doodt, dat een enkeld drupjepf deeltje van hetzelve, in het bloed van een leevend mensch of dier gekomen, niet nalaat hetzelve binneii weinige minuuten te dooden dit allervréesfe- lijkst vergift heeft ondertusfehen een zo zeeker als zagt tegengift, de Suiker namelijk. Dus is ook de. Kampher het tegengift der Spaanfche Vliegen. Dus worden de kragten van het Opium door den Azijn tegengegaan ; het gift van een dollen - honds beet wordt door het gebruik van de Kwik ontzenuwd (b), en de ondervinding heeft geleerd, dat het eeten van veel fpek de uitwerkfelen der auderzins doodelijke beet van den Ratelflang voorkoomt, Alle deze drangredenen nu (a) Men vindt de opgaaf der bereiding en uitwerkfelen van dit vreesfelijk en zonderlinge vergift onder anderen dooiden Heer bancroft in zijne Naiural Hiftory of Guyana aangetekend , en in het uittrekfel van gemelde Werk ook overgenoomen in de Rhapfodist, Deel IV, bladz. 28. en volg. alwaar men , in de Befchrijving der Volkeren van Guyana, het, volgende wegens dit vergift op bladz. 30 leezen kan: „ De „ kleinfte hoeveelheid van dit vergift door een wond in de bloedvaten van eenig dier gekoomen, doet hetzelve in ,, minder dan een minuut den geest geeven, zonder eenig „ duidelijk teken van pijn of ongemak , fchoon men egter „ zomtijds op het oogenblik als het Dier fterft ligte ftuip* „ trekkingen gewaar wordt". ( b) Zie de Geneesmiddelen tegen den dollen Hondsbeet en de Watervrees in onze Genees - Natuur - en Huishoud - kundige Jaarboekeri bladz. 38+. en volg. en het ftuk ten opfchrift voelende Onierrigtingen voor zodanige Perfoonen die door eenig Dolgeworden Dier gebeeten zijn, ia het Eerfte Deel van dit Kabinet bladz. 73. »n volg. der Nieuwe Uitvindingen, 01$,  vvn de Kwik in de Kinderziekte. 3,17 nu wettigen de gedagten welke de Analogie ons hier aan de hand geeft, en welke reeds door verfcheiden' Geneeskundigen (onder anderen door den Heer j. j. •van nen bosch in zijne Proeve over de VoorbelweMngder Kinderpakjes) voorgefteld is, dat het namelijk ten minden niet onmoogelijk is, dat het tegengift der fmetftof van de Kinderziekte ook eens worde uitgevonden, 'waardoorderzelver Fomes eens worde uitgedoofd, en d'e vaste en vloeibaare deeien des nienfchelijken lighaams zodanig tegen de uitwerkfels dézer ziekteftof behoed worden , dat deze ziekte niet langer eenige uitwendige uitwerkfelen kan voortbrengen. En , Gezegend zij Hij, zegt de Ridder rosen van roseksïein, die tegen derzelver Vergift een Tegengift weet uit te vinden! Tot het bereiken nu van dit gëwenscht'e doelwit hebben zommige Geneesheeren deze, andere wederom geene , middelen voorgefteld. Dus heeft men dc Spaanïche Vliegpleifters , Fontanellen , en andere door konst gemaakte verzweeringen en ontlastingen (c), den Muskus (d), het Teer water (e), den Pemaantfchen Koortsbast (c~) Zie hir schel, Abhandlungen von den Verbauung's ünd Vorbereitungsmittelen bey den Pocken &c. pa». 19 & 40. en zijne Britfe uber verfckiedene Gegenftande auf dem Reicht der Artzney ■ JViffenfchofi, Th. Lp. 22. en Th. lil. pag. 107. Zie ook cLOSsiüs, Nova Variolis medendi Methodus, en 'boehmer Diff. de Malignitste Variolarum Naturalium tempeflivo Veficatoriorum vfu avertenda. (d) hirschel Abhandlung &c. pag. 117. rosen vaif upsenstein Handleiding tot de kennis en geneezing van de ziektens der Kinderen, Deel l. bladz. 317. opitz. de lrifitione.Vetriolarum pag. 40. De beroemde linkaeus getuigt ook dat hij zijne Kinderen voor de befmetting der Kitfderpokje?, die toen te Üpfal heerfchten, door het laaten draagen van Muskus om den hals bewaard hadt. ( e ) Zie de Philof. TnnsaStions Abridg. Vel. IX. pag. 205. Mem-, de l'Atad- R.tde Berlin Vol. II. pag. 11. trior, Narrative of the Succes of Tanvater, en rosen van ro> senstein Handleiding enz. D. I. bl. 312. ieskele? tvsr d: geneezende kragten van Teerwater«  giS Nieuws Proeven wegens de Specifieke kragt bast (f) , het Vitrioolzuur (g) , het zuiveren van den Navelftrcng der Eerstgebooren Kinderen (h),dcn Kampher (i), het Spiesglas en de Kwik in verlcheiden van derzelver bereidingen^), bij herhaaling als Voorbehoed- en Specifieke - middeien tegen deze ziekte voorgefteld. De Ridder rosen van rosenstein prijst, ais cenmidde1, waarvan hij in de kwaadaartige befmetting der Kinderpokken te Upfalzo veel nut bejpcurd hadt , dat alle dc geenen die zig daarvan bedienden, oi in t geheel geene, of zeer goedaartige, pokjes kreegen, het volgend vcorfchrift aan: jji. Calomel. rit. ppt. gr. xij. Camïkor. gr- viij. . Extr. Aloes. gr. xij. Gumm, Guyac. gr. xvj. M. F. l a PUL gr. ij. dcarg. Van welke pillen tweemaal in de week eene gift gc- noo- (f) hik schel Abhandlung &c. png. 97. medicus, Sammlung von Beobachtungen 11 Theü pag. 82a. (;) hirsghel Abhandlung &c. pag. 93. f. hoffmas Silf.Med Rat. Tom. li. ƒ>. 205. r/n Zie het Eerfte Deel van ons Kabmet, bladz. 95. en vel* ^ De onfeilbaarheid van deze behandeling tot het voorkoomen der Kinderziekte, fchoon aan dezelve in andere op. zigten ongetwijfeld veele voordeden vèrlcnogt z.in , is egter naderhand tegeng"fprooken geworden door de H-.-erra gabriTl, ouignaRD en chaussier, d,e over dat onderwerp eenige Brieven 'in het Journal de Vms «gcgen hebben welke uit dat Nieuwspapier ,nhet Ejpnt des Journaux, Juillet 1780. J>. 330. fuiv overgenomen zim. .« (f) iurschel Abhandlung&c. pag. 89 Bnefe Iheil.lU. *'IV) boerhaave ApUrifm. de Cm & Cur:.m*r». % 1,91, 1392. kiRKfatrick Analyfis pag. 329. Mtjc ll. Nat Cur. Dec. I, N~\ 3. Ohf. 9- & S* co ™ 1 A M F«rfol. iVtfflgn. J.tf,*»- Btrolein. Dee.l. VolAL pag. iu Medio. Effais &C. Tom. lil. rossn van rosensteis Handleiding, Ueell. bladz. 310.  van de Kwik in de Kinderziekte. 31^ noomen worde, dewelke voor een kind van twee jaarin drie, van drie jaar in vier, van vijfjaar in zes, en daar boven in zeven , pillen beftaat (l ). En de Hooggel. van doeveren, gewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Leydfche Hoogefchool a gebruikt tot dat einde de volgende Poeders: 154. Pulv. è Chel. Cancr. B iv. Calomel. gr. xvj. Tartar. Èmetic. er. j. M. F. Pulv. N- X. Van welke zijn Hooggel. om den anderen avond een Poejertje gebruiken laat(nj). — Deze twee laatstgemelde voorfchriften fchijnen evenwel door de gemelde beroemde Geneesheeren meer opgegeeven te worden met oogmerk om door eene verdeeling der vogten en rotting - tegenftaande kragt de ophanden zijnde ziekte gemakkelijker en ligter te maaken, dan wel om door eene fpeciliekc deugd derzelver gift uitteblusfchen. Ook herrinneren wij ons den'laatstgemelden Hoogleeraar op zijne Lesfen over de Beoeffenende Geneeskunde , na het verhandelen van de meesten der opgenoemde voorbehoedmiddelen, te hebben hooren zeggen , dat zijn Hooggel. met tralles van meeningwas, uat 'er tot nog toe" geen volftrekt middel tegen de Kinderziekte wr.s^uitgevonden, en dat het beste voorbehoedmiddel in een rotting wederftaanden leefregel beftaat , fchoon zelfs deze nog onzeeker kan zijn; het geen Zijn (l) rosen van rosenstein Handleiding enz. D. I. bladz. 313. .■;•■„ „ (m) Brief aan e. sandifoet in de Nat. en Gen. Bi- blkth. D. Vil. bladz. 183. Wij zouden omtrent de bovengenoemde Middelen, die als Voorbehoed - of Tegengaande-Middelen in de Kinderziekte zijn aangepreezen, en vooral omtrent de Kwik, veel meerder Getuigenisfen hebben kunnen bijeenvergaderen, hadden wij niet gemeend hier in eene vergeeffche moeite te neemen na de volleedige Verzameling welke hier van door den Haagfchen Geneesheer i, j. van den bosch gemaakt is. De Leezer die hier omtrent iets uitvoeriger moog begeeren zie daarom zijn Ed. Proeve «ver de Foorbshoeding der Kinderpakjes te Leydeu 1770. ca»  'g 20 Nieuwe Troeven wegens de Specifieke kragt Zijn Ed. eveneens wegens den Koortsbast, de Fontanellen, enz. zegt. Ook zegt de Hooggeleerde camper, dat het hem niet onmoogelijk voorkoqmt, dat 'er een Specifiek middel tegen de Kinderpokjes kan uiige. Vonden worden, fchoon hetzelve egter tot nog toe geheel niet bekend is, cn zelfs boven allen niet inde Kwik gezogt moet worden (n). Wat nu van dit alles zijn moge, wij hebben het bovenftaande flegts bijgebragt om de volgende proeven van den Heer van woèbsel aangaande de Specifieke kragt der Kwik tegen de Kinderziekte voor zóm-migen onzer Leezeren een weinig meer lichts bij te zetten, en om hun tc herinneren of bekend te maaken wat groote Geneesheeren reeds omtrent dit onderwerp gedagt en beproefd hebben, gelijk om hen te noodigen van ," daar het de gelegenheid zal toclaaten , eenige nadere proeven met de kwik in deze ziekte te neemen , welke, zo zij al niet wezenlijk Specifiek tegen de Kinderpokjes werkt, althans op deze wijze gebruikt misfchien wederom onder de beftiering van kundige Geneesheeren iets meer zal kunnen toebrengen om het Kwaadaartige dezer plaag voortekoomen of ce verhelpen. Wij gaan dan onmiddelijk tot het ur.trekfei van het aangekondigde werkje over, na flegts nog gezegd te hebben, dat de Koninglijke Maatfchappij van Geneeskunde te Parijs het volgend gunftig oordeel over hetzelve geveld heeft: „ Deze Proeven zijn met ver„ nuft genoomen, met klaarheid en naauwkeurigheid 5, voorgefteld , en. {trekken om te bewijzen , dat de 3, zoete Kwik de kragt van het Pok-gift vermindert ,y en zelfs vernielt. De Heer van woensel heeft „ met dezelve een nieuw veld van Waarneemingen „ geopend , die te meerdere waarde bezitten, omdat 5, dezelve tot eene kragdaadiger behandeling der Kin3, derpokjes kunnen geleiden , dan die, welke tot nu in j} gebruik geweest is. In gevolge hier van meenen „ wij , (w) Zie zijn Hooggel. gekroonde Prijsverhandeling dt Émelwinent. Qptim Meth. Infit, Variol. pag. 62. feqq. eri zijne Aanmerkingen over de Inentinge der Kinderziekte WS% fFtameemingen bevestigd, bladz. volg.  van de Kwik in de Kinderziekte. |2f 5. wij dat Hij de goedkeuring der Maatfchappij ver3, dient". Niemand, dat ik weet, zegt de Schrijver in' hetVoofi berigt, heeft tot nu roe zulke Proeven genoomen > die {trekken om de fpecifleke kragt van de Kwik in de Kinderziekte aan te toonen , als die welke ik hiernevens het Publiek aanbiede. — Men zal mij mogelijk tegenwerpen , dat het «gebruik van dezelve in deze ziekte evenwel niet nieuw is;-doch ik antwoord daarop^ dat?dé' buikzuiverende middelen , welken men daarbij gevoeg4 heeft, ons in de onzeekerheid laaten, of het aan het êérfte of het laatfte dezer ingrediënten zij, dat men de goede gevolgen dezer proefneemingen moet toefchrijven fo); gelijk ook, dat de gift, welke zommigen van dit middel voorgefchreeven hebben, zo gering 'ts dat dit de bevreesdheid aantoont, waarmede zij zig va* hetzelve bediend hebben. Men heeft mij ook tegen geworpen, dat al ware de Kwik beweezen het tegengift der fmetitof van de Kinderziekte te zijn, derzelver gebruik daar de ontwikkeling wel van zoude kunnen, voorkoomen, maar dat men, eens met hetzelve ophoudende , daarna wederom aan de natuurlijke befmetting bleef bloocgefteld; doch deze tegenwerping vervalt, indien deze Proeven bewijzen, dat dé Kwik on-' middelijk bij den Pok-etter gebragt daar het vermogen van befmetting aan ontneemt. Het verflag der Proeven, welke ik in het Eerfte gedeelte dezer Verhandeling opgeef, toont, dat eenige greinen van dit middel , inwendig gebruikt, en in de geheele masfa der vogten verdeeld en gefmolten, niets doet dan den loop dezer ziekte te maatigen; en dat, terwijl de Kwik, oj> deze l(o) De Geneesheeren in Ph'iladelphia, die'de gedagre' door boerhaave voorgefteld, of namelijk in de Kwik; en het Spiesglas het fpecifleke middel tegen' de Kinderziekts niet mogt bevat zijn, de eeiften door Proefneemingen gevolgd zijn, gaven dus aan hun, die zij inentten, altijd het Tulvis Cornachinus na de gift van den Mercurius duleis me$ bet Antimonium Diaphmtkwti of het Suiphur auTrtum Anïi* jnomi in.} K&binet,- H, liïel %  gas Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragt deze wijze toegediend , de uitbotting derzelve niec belet, zij evenwel niet nalaat daar liet gevaar aan te ontneemen. Ook zal de fterke verdeelbaarheid van dit Mineraal een kundig Geneesheer altijd in ftaat ftellen om hetzelve in zulk eene hoeveelheid toe te dienen, als hij noodig zal oordeelen. I EERSTE DEEL. De plaats van Geneesheer van het Keizerlijk Corps der Edele Cadetten te St. Petersburg verfchafte mij eenigen tijd geleeden de gelegenheid om een groot gestal der Cadetten, die eerst onlangs onder hetzelve waren aangenoomen, tevens in te enten; de groote hitte der lugt, welke daar gemeenlijk in den zomer plaats heeft, was evenwel eene genöegzaame beweegreden ©m de inenting in dit Jaargetijde af te raaden, doch ongelukkig hadt de Kinderziekte zig, geduurende dat Saifoen, door de geheele ftad verfpreid, en dezelve was •daarenboven van eene zeer kwaadaartige en doodelijke foort. Om die reden dagt ik dat'het nog beter was tot de Inentingovertegaan, fchoon in een jaargetijde, hetwelk de ondervinding geleerd heeft dat daar het minst gunftig voor is, dan zulk een groot getal jonge Lieden aan het gevaar eener natuurlijke befmetting bloot te ftellen; een gevaar, dat bijna onvermijdelijk was voor een groot Etabliflement, gelijk dat van het Cadetten - Corps. Terwijl ik mijne gedagten liet gaan over de beste wijze om de Cadetten voor te bereiden, was het natuurlijk, dat ik eene bijzondere acht gaf op de manier van den Heer sutton, die zig door zijnen ftandvastig gelukkigen uitflag den roem eener uitmuntende behandeling' verworven heeft. Vooreerst kwam het mij voor, dat, indien deze manier eenig voordeel boven andere bezit, men dezelve flegts aan de kleine hoeveelheid Kwik moet toefebrij ven, welke hij zijne Lijders in de voorbereiding laat gebruiken ; nademaal" een twaalfde gedeelte van een grein Braak-wijnfteen, waarmede- dezelve vermengd is, mij eerder toefchijnt gefchikt te zijn om de Indicatie vaa gemelden Geneesheer  van de Kwik in de Kinderziekte. heer te bedekken dan om tot eenig redelijk oogmerk? te dienen. Het is boerhaave, die het eerst de Specifiekekragt van de Kwik cn het Spiesglas in de Kinderziekte vermoed heeft; doch de onzeckerheid , waarin Zig deze beroemde Geeneesheer bevondt, welk dezer beide middelen het tegengift van de Pok-ftof mogt bevatten, is waarfchijnelijk de reden geweest, waarom de Geneesheeren, die hem gevolgd zijn, het een en ander middel te zamen gevoegd hebben; ten ware' zij zig hebben voorgefteld om de werking der Kwik door den bijgevoegden Braak-Wijnfteen aan te zetten. Het zijn, zo ik mij niet bedrieg, de Ëngelfche Geneesheeren te Philadelphia, die, aangemoedigd doof de gisfmg van Boerhaave, het eerst gewaagd hebben om de Kwik in deze ziekte voor te fchrijven. Maar de wijze, waarop zij zulks beproefd hebben .; toont genoegzaam, dat zij zulks met vrij wat ongerustheid deedeu. Indien zij daar geene kwaade uitwerkfelen van gevreesd hadden zouden zjj dit middel gewisfelijk door geene buikzuiveringen hebben uitgedreeven; want zij waren gewoon om na de Kwik eene gift Pulvis Comachinus voortefchrijven. Deze' foorten van Proeven moeten ons gevolgelijk in de onzeckerheid laaten, of het aan de Kwik, aan het Spiesglas , of aan de Buikzuiveringen, is, dat men den goe-, den uitflag dezer manier moet toefchrijven. Gelijk het mij evenwel niet voorkwam, dat aan deze twee laatften, maar -wel, gelijk ik reeds gezegd heb, aan het eerfte, dezer middelen was, dat men de gelukkige gevolgen dezer behandeling moet toefchnj-' ven •■ en het mij zelfs voorkwam , dat de hoeveelheid Kwik, welke men in dit geval voorfchreef, altijd te gering was om alle mogelijk nut te doen; zo befloot ik hetzelve bij de eerstkoomende gelegenheid hiertoe een weinig ruimer te bezigen. De ouderdom, waarin men de jonge Edellieden onde*'  |24 Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragï het gemelde Cadetten - Corps aanneemt» ié gemeenlijk tusfehen de vijf en zeven jaaren. Men Ondervraagt de Ouders of hunne Kinderen , welke zij aanbieden, de Kinderpokjes gehad hebben ; en men zondert dezulken , die noodig hebben ingeënt te worden, vari de anderenaf , om hen de Voorbereiding te laaten ondergaan, welke de Geneesheer noodig oordeelt. Wat de Voorbereiding betreft, welke ik met hen gevolgd heb: Ik heb hun tien dagen lang vóór de Inenting alle dierlijk voedfel verbooden; en ik heb hen in eene zo koele lugt gehouden als het jaargetijde en de gelegenheid van het huis hebben toegelaaten. Ik heb hen allen geene buikzuiverende middelen doen gebruiken, want ik zie geene noodzaakeiijkheid om de eerfte wegen te ledigen van dezulken, bij welken een ruikende adem of een beflaagen tong daar de bezetheid niet van aantoont. Daar beftaan Rotkoortfen veroorzaakt door eene bedorven ftof uk de eerfte wegen in het bloed opgenöomen, maar met dezen heeft de Kinderziekte niets gemeens : Ent het gezondfte mensch in , en hij zal niet nalaaten deze ziekte te krijgen indien hij dezelve te voren niet gehad heeft. De meefte Geneesheeren ondertusfehen hebben de gewoonte om dezulken te purgeeren welke zij inenten. — De reden hier van fchijnt, dat men inds Geneeskunde, gelijk in het dagelijkfch leven, veele daaden verrigt waarvan men zig zeiven geene reden kan geeven. Overéenkomftig dan met mijn opgegeeven oogmerk fchreef ik mijne jonge Lieden de volgende poeders voon jki. Calom. Vlhe fubliirxit. gr. ij. Sacchar. alb. 3j. Tere fapra marmor, ut i F. Pulv. fubtilijf. divid. in dof. iij0 Van deze Poeders liet ik hun den eerften dag der Voorbereiding, dat is te zeggen tien dagen vóbr de Inenting, twee giften gebruiken. Zommigen , welker gefteldheid de fterkfte, of de ouderdom het meest gevorderd, was, hebben nu en dan nog de derde gift 8>  yan de Kwik in de Kinderziekte. 325' -gebruikt. Ik heb met dit zelfde middel na de Inenting aangehouden tot dat de verfchijnfelen der Inenting zig begonden te vertoonen. Alsdan liet ik hun, in plaats van de opgegeeven Poeders, voor alle geneesmiddelen flegts eene flappe ontbinding drinken van ■Cremor • Tartari, met eenige Sijroop zoec gemaakt; en in het laatfte Tijdperk der ziekte heb ik hun een zagt buikopenend middel voorgefchreeven om alle overblijffels der ziekte uit het lighaam te verdrijven. Het is zeer gemeen, dat de Inenting de Kinderziekte veel zagt er en veel minder doodeb'jk maakt ; Men weet ook, welke de evenredigheid van gevaar is tusfehen de Ingeëntten cn die welke deze ziekte natuurlijk krijgen; Ik meen dus de voorkeur dezer behandeling niet te gronden op deherftelling van alle de geenen welke ik heb ingeënt; Deze konstbehandeling is dikwijls met een gelijken goeden uitflag gefchied. Maar hetgeen mij verbaasd heeft, hetgeen zelfs allen verbaasd heeft die mijne ingeëntten gezien hebben, is dat, op een tijd, wanneer eene flegte foort van Kinderziekte door de Stad verfpreid was, wanneer de hitte zeer geweldig, en het weder dus zeer weinig gefchikt was voor de Inenting, niet één der ingeente Cadetten ziek of ongefteld geweest is, of het bed gehouden heeft geduurende eenig tijdperk der Inenting. In de daad, ik geloof dat het zeer zeldzaam en zeer verbaazend is, welk ook het jaargetijde en weder zij waarin men inente , dat van vijf- en - zeventig ingeënten niet een eenige geduurende al dien tijd het minfte ziek geweest zij. TWEEDE DEEL. De goede uitflag dezer Inenting konde ik volgens mijn gevoelen nergens anders aan toefchrijven als aan de Kwik , welke ik onder de bereiding gegeeven had; doch dit gevoelen was tot nog toe flegts eene enkelde gisfing, die vereischte dat zij door de ondervinding beweezen wierdt. En zie hier op welk eene wijze ik dit oogmerk door proefneemingen zogt te bereiken* X 3 Merjtf  Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragt Eerfis Proef. " Ik nam verfchen Pok - etter van een Kind aan het* welk ik de Pokjes door Inenting had medegedeeld , en vermengde denzelven , zo naauwkeurig mij mogelijk was, met een klein gedeelte Calomel van de zevende fubljmatie. Ik bediende mij van dat mengfel om deze kinderen in te enten. De inenting gefchiedde op de beide armen. De plaatfen alwaar deze Inenting verrigt'was hebben nimmer de minfte zwelling, ontfteeking, of verettering vertoond, en het kind heeft generleie blijk gegeeven van de Kinderziekte gekreegen te hebben. Tweede Proef. Onzeeker Of dit verfchijnfel misfchién niet door de werktuigelijke werking van de Calomel was voortgebragt, heb ik den etter, ook van Lijders die de Kinderziekte door-Inenting gekreegen hadden , aan den waasfem van kwik blootgefteld, en dien daar geduurende cwee minuuten ingehouden ; vervolgens heb ik dezelve op de infnijdingen aan de beide "armen van twee Kinderen aangelegd. Geen van beiden heeft daarop eenig verfchijnfel vertoond gelijk aan dezulke welke men in de gewoone Inentingen waarneemt. Derde Proef. Eene volgende reis deed ik eenigen Pok-etter in eene zeer fterke ontbinding van denzelfden Calomel in gemeen water. Het uitwerkfel was volmaakt hetzelfde als in de vorige proeven, namelijk dat zig geen teken van zwelling of van ontfteeking heeft opgedaan. Vierde Proef. Daar is gewisfelijk eene zekere gefchiktheid in de vogten noodzaakelijk om te maaken dat men eene besmettelijke ziekte krijgt,- Dit is eene beweezen waarheid , _ fchoon men niet weet welke die gefchiktheid zij. — Agter volgens deze befchouwing befloot ik de kinderen der Tweede Proef naderhand met geWoqnen Pok-etter in te enten. De infnijding begon  van de Kwik in de Kinderziekte. 327 «daarop te jeuken, vervolgens zigtbaarlijk te ontfteet ken, en de kinderen kreegen de ziekte. Vijfde Proef. Maar een zelfde menfch kan deze gefchiktheid niet hebben op een zekeren tijd en dezelve naderhand wel verkrijgen; deze Proeven zouden uit dien hoofde wel niet veel kunnen bewijzen! Om 'dus zeeker te zijn wegens de kragten van dit middel deed ik de Inenting met den gewoonen Pok-etter op den eenen arm , en op 1 den anderen arm met den etter, gelijk in de eerfte Proef is opgegeeven, vermengd. De piaats der infnijding op den eerften arm heeft zigtbaare blijken van ontfteeking vertoond; de ingeente heeft over jeukte geklaagd; de ettering is op zijn tijd begonnen, en de lijder heeft hier en daar eenige pokjes gehad met de gewoone verfchijnfelen dezer ziekte gepaard ; doch de infnijding op den anderen arm, waarop de gemengde etter was aangelegd, is opgedroogd, zonder eenig blijk van ontfteeking, of iets diergelijks, te vertoonen. Zesde Proef. Ik heb twee kinderen met gewoonen etter ingeënt. Na dat de infnijding opgedroogd was heb ik daar twee kleine pleiftertjes opgelegd met eenen gewoonen kwik, zalf befmeerd. Geen van deze beide wondjes is onts ftooken geworden, en de Inenting dezer beide kinderen heeft geen gevolg gehad. Zevende Proef. Bij twee andere kinderen heb ik de wond op een deibeide armen aan zig zelve overgelaaten, en op die van den anderen arm de bovengemelde pleifter aangelegd. Het flot daarvan is geweest dat de eerfte ontftooken zijn geworden, zo dat zij aan het etteren zijn geraakt, en dat zij de kinderziekte gekreegen hebben, terwijl de wondjes, die met diezelfde pleifter bedekt zijn ge.  £S8 Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragt worden , geene jeukte veroorzaakt hebben, en dat dezelve noch gezwollen noch ontüooken zijn. Agtfie Proef. Twee maaien heb ik de infnijding aan zig zelve oyergelaaten tot dat dezelve zigtbaarlijk begon ontftooken te worden, en toen lag ik daar de "gemelde pleifter op. De wond twaalf uuren daarna onderzoekende heb ik daar het minste voetfpoor van ontfteekjng niet meer aan gevonden. Negende Proef. Eene enkelde keer heb ik de infnijding, op eenen. arm gedaan, geheel aan zig zelve overgelaaten, en het kind. heeft de Kinderziekte gekreegen. Ik heb uitgefield om iets aan die van den" anderen arm te doen, tot dat het wondje, zeer fterk ontftooken > van kleine Pok-puistjes omringd was. Toen bedekte ik hetzelve jnet de gezegde Pleifter, én de uitflag is geweest dat de ontfteeking, de zwelling, en de puistjes, geheel verdweenen zijn. Het fpijt mij hartelijk dat ik geene gelegenheid gehad heb om door talrijke proefneemingen het tijdperkte bepaalen, waar in de Kwik ophoudt voortekoomen dat de Pokftof zig ontwikkele; want ik houde mij verzeekerd dat men dezelve zo veel veld kan doen win-: nen, dat het voor dit Mineraal niet meer moogelijk is derzelver uitwerkfelen te verhinderen; doch het is mij onmoogelijk om daar den juisten tijd van te bepaalen. Dit tijdperk zoude misfehien wel kunnen overeenkoomen met dat, waarin de infnijding reeds fterk ontftoaken met puistjes'begint omringd te worden. Tiende Proef. Schoon de Proef, welke ik nu gaa mededeelen, niet cnmiddelijk tot de voorgaande behoort, wil ik dezelve kier egter om haare zonderlingheid opgeeven: Ik heb aai  van de Kwik in de Kinderziekte. namelijk plukfel met Pok-etter ^örtmi^m eene Innde van twintig graaden volgens den Schaal van keaumür bdootgcfteld, en ik heb het naar gedauwde vTer- en - twintig uuren in gelaaten De inenting welke eene reis met dat plukfel gefchiedde heeft geene uitwerking gehad. Hoe voordeelig nu de gevolgen der Inenting geweest zijn, hoe groot het verfchil. van evenredigheid tusfehen het getal der geenen zi], die aan de natuurlijke en die welke"aan de ingeente Kinderziekte fteryen, en hoe fterke en menigvuldige redenen eindelijk voor de Inenting pleiten, zo zijn 'er evenwel veele Menicnen die niet tot dezelve kunnen of willen overgaan; hierom zal het, hoop ik , een dienst aan het Menschdom gedaan . zijn met hetzelve bij deze gelegenheid op nieuws tot de Inenting aanteraaden, welke de wel beweezen kragt van de Kwik nog minder gevaarlijk zoude maaken dan zi reeds te voren was. Ook durf ik uit mijne eigen proeven gerustelijk verzeekeren dat het bijna met moogelijk is'T dat indien dit Mineraal op zulk eene wijze wo-gefchreeven wordt als ik hetzelve gegeeven heb, iemand van de Inenting fterve; Zo zeer heeft hetzelve het vermogen om de fmetftof der Kinderziekte te ondertebrengen of te verftompen. Men zal nu hier misfehien nog tegenwerpen, dat deze Proeven flegts bewijzen, dat de kwik, onmiddeluK bij den Pok-etter gebragt, wel het vermogen heeft om deszelfs werking tegen te gaan of te verftompen, maar dat hier niet uit volgt, dat derzelver kragt niet verlooren gaat nadat dit middel de werking der eerfte en tweede wegen ondergaan heeft. Deze tegenwerping heeft ondertusfehen minder kragt dan zij m den eerften opflag fchijnt te hebben. Alle fpijzen uit het dieren- en planten - rijk ondergaan, door de werking der eerfte wegen en den omloop der vogten, eene volkoomen verandering; maar het geval is zeer verfchillende met betrekking tot dit mineraal: wanneer men hetzelve door wrijvingen toedient, gaat hetzelve door de fijnfte buisjes in, en fchoon het dus de werking des geheelen dierlijken lighaams ondergaat, vmdt men het  3UO Nieuwe Proeven wegens de Specifieke kragt in het Speekfel nog zodanig onveranderd weder dat her voor den beKwaamften Scheikundigen onrnoo'el k is heeft de Kwik zelfs, m de ontleedingen, somtijds le vendia-en vloeiend in de holligheden der bSdcren gevonden; Ik begrijp daarom niet waarom de Kwik SKfrS geHbrU,kt hKCt Ve™°Sen zoude hebben om At gift te onder te brengen, en waarom zij niet n ftaat zoude zijn hetzelve te verzagten, wanneer Si inwendig gebruikt wordt. wauucu zij Geen mensch is onkundig, dat onder de talrijke verwoestmgen welke de Kinderziekte zomtijds aanren, dezelve ook zomtijds het gezigt aantast, en dat dezd-' ve de Lijders van tijd tot tijd van dit nuttige zintuig berooft De welbeweezen fpecifleke kragt egte van de Kwik tegen de Kinderpokjes moet ons hier om. trent geene ongerustheden overlaaten. Om zig namelijk boven alle gevaar van dien kant te ftelleh moet men dikwijls de oogen. dezer Lijderen met RÓozen! Water wasfchen, waarm eenige greinen zoeten kwik ontbonden zijn. Men kan nog hetzelfde einde beS *9É u s*™?n de„O0S.le«en met eenige flappe Kwikza f beftnjkt. Het is ook door behulp van zulk een zalf dat de fraaije kunne haare bekoorlijke trekken kan bewaaren op welke deze geesfel der Sehoonheid zo menigmaal haare verwoestingen aanregt. JDe Heer van woensel eindigt hier eigenlijk zijne proeven wegens de Specifieke kragt van de Kwik inwendig gebruikt tegen de Kinderziekte; doch eer Inj dit ftukje beflu.t, voegt hij 'er nog de volgende opgaaf bn van eenige. nuttigheden , welke het uitwend^ gebruik van dit Mineraal ook in dezelve voortbrengen Het is nog niet eens tot deze voordeden dat zig het nut der Specifieke kragt van het Kwikzilver be? paalt. Daar is geen land waarin men zig niet zomtijds aan kwaadaartige Epidemien van deze ziekte ziet -bloot- W^»,*^ IJCC grootst getal der geenen wegfleepen me daar van worden aangetast, £ zodanige alge¬ meene  van de Kwik in de Kinderziekte. 331 «eene befmettingen nu kan de Kwik als een behoedmiddel gebruikt worden; en het is geene enkelde gisfin<' of"een befluit van Analogie, dat mij dezelve als een voorbehoedmiddel in zulk een geval doet aanraaden. Het is namelijk eenigen tijd geleeden, dat eene zeer kwaadaartige Kinderziekte bijna alle de geenen wegfleepte welke door dezelve wierden aangetast ; door mijne eigene ondervinding nu van de heilzaame uitwerkfelen van dit middel overtuigd zijnde, heb ik allen, die mij toen raadpleegden, geraaden van dagelijksch een of twee greinen kwik, naar hunnen verfchillenden ouderdom , te gebruiken, en het grootst getal derzei ven heeft zig op die wijze tegen de ziekte voorbehoed, en anderen , die dezelve gekreegen hebben, zijn voortgegaan met dit behoedmiddel te gebruiken tot op den tijd der uitbotting toe; Het gevolg daar van is geweest, dat de ziekte zeer zagt was terwijl dezelve bij andere perfoonen zeer geweldig en zeer doodehjk geweest is. Ik heb mij nog van dat zelfde voorbehoedmiddel bediend in twee andere Epidemien van eene zeer verwoestende foort van Kinderziekte , waardoor het grootst getal der geenen, die van dezelve wierden aangetast , weggerukt wierdt. Het uitwerkfel daar van was wederom hetzelfde: Die de Kwik gebruikt hadden hebben de ziekte niet, of zeer zagt, gekreegen. Eene omftandigheid moet ik in het gebruiken van dit middel nogmaals op aandringen, namelijk dat men hetzelve enkeld doe gebruiken , ten ware men het met een weinig fuiker wilde vermengen, om van de Calomel een fijner en meer verdeeld poeder te maaken ; doch boven allen moet men hetzelve niet met buikzuiverende middelen vermengen; men moet integendeel dit middel den tijd geeven om zig zo naauw mogelijk met de vogten te vereenigen; want laaten wij met de rede te werk gaan: Indien de Kwik beweezen is het tegengift van het Pok-fmet te zijn, waarom is het dan noodig dat wij dezelve door de opgenoemdemiddelen tragtep uittedrijven,  katuurlijke historie , huishoud - en heelkundig -gebruik van de veerkrachtige harst van -cayenne. -(Getrokken uit de Disf. Chem. Inaug. de Refina Ela/ïuê Cajanenji, AuV, abn. Juliaans, Traj. ad Rh. 1780.) O nder alle die voortbrengfelen, welke de Nieuwe Wereld uit het Plantenrijk oplevert, verdient de Veerkragtige Harst niet weinig de nafpeuringcn van de Natuurkundigen door haare verwonderlijke eigenfchappen , maar ook de naauwkeurigfte onderzoekingen der Scheikundigen. Deze zonderlinge zeifftandigheid, welke onder den naam van Veerkragtige Ham, Harst van Caymne, .Elajiieke Gom, Caoutehouc, en Cahuchu, bekendis , is een fap, ;dat terwijl het uit den boom loopt melkagtig en vloeibaar is, doch door de warmte gedroogd hard wordt.; dat onder een maatigen graad van warmte der iugt eene groote veerkragt en rekbaarheid verkrijgt; en dat in Water of in Alcohol niet fmelt ja daar zelfs naauwlijks eenige bhjkbaare veranderingen in ondergaat. Dit vreemde voortbrengfel is nog geenen zeer langen tijd bekend geweest, en wierdt voor het midden der loopende eeuw nog niet dan in de Verzamelingen der Natuurkundigen gevonden ; Deszelfs oorfprong was toen nog onbekend, en bleef zulks tot den tijd toe dat de beroemde de la condamine, in de jaaren 1735 tot 1743 door Zuid - Amerika reizende , op de oevers van de Rivier der Amazoonen, en in het Landfchap Atacames, eenige kennis yan dit verwonderlijk Boom - fap bekwam. Hij zondt daar in den jaare 1736 eenige ftukken van aan de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen te Parijs , en deelde aan de Vergadering mede; dat de Boom, waaruit dit Ép voortkoomt, door de bewooneren der nabuurfchappen van de gemelde Rivier Hhévé, en door de Spanjaarden Jévé, genoemd wierdt, dat dezelve door enkelde infnijding dit fap uitgeeft; En hij voegt 'er bij, dap uit dit fap door de lnlanderen Kaarsfen en Fleschfes. gemaakt wierden. Dit was alles wat gemelde Rel-  fkt. Hijhrie, enz. van de Veerkragtige Harst. 33^ Reiziger toen wegens deze zeifftandigheid wist mede. tedeelen, cn nog wierdt dit onvolkoomen berigt met voor in den' jaare 1749- wereldkundig gemaakt; Toen namelijk in de Memoires de l'Acad. R. des Scienc. pour l'Armee 1745. pag- 391- & fuiy- in, In het ve;(lag dezer Reis was ook geene melding gemaakt wegens den boom die dit fap uitgeeft. Deze beroemde Reiziger hadt zig namelijk inzonderheid op StarrekundigeWaarneemingen,endePlaatsbefchrijvingenvarjAmerika, toegelegd, zo dat hij deNatuurlijke Hiftone van dat Werelddeel niet genoegzaam hadt kunnen gadeftaany waarom hij dat gedeelte aan zijn Reisgenoot Doü peüro maldonado, Gouverneur van Atacamess overliet die zeer veele moeite nam om alles te verzamelen', wat hij omtrent deze harst konde ontdekken en te weeten koomen, doch die door een te vroegnjdigen dood wierdt weggerukt om zijne waarneemingea het licht te kunnen doen zien. Naderhand ontdekte een Fransch Edelman, freskeau geheeten, die geduurende veertien jaaren langde bediening van Krijgs Bouwmeefter in de Provmtie van Cavenne heeft waargenoomen, dezen Boom in de Bosfchen van Cavenne'in het jaar 1743, en deelde deszelfs befchrijving en afbeelding mede in de Memaim T(a) Gelijk ook in zijne Voyage de la Riviere des Ams~ ■zones pag. 78, en agter de Hijloire de St. Demingus par Is Pere charlevoix. Men kan dit berigt van den Heetbe la condamine in onze Moedertaal woordelijk vinden in een Scheikundig Onderzoek dier zeifftandigheid door den Heer macqueb,. waar van wij ftraks nader zullen fpreeken. Zie de Natuurkundige Verhandelingen, Detl Hf. Madz 190. Zie ook een verkort uitrrekfel uit de waarneemingen wegens deze Veerkrachtige Harft welke de Heer bougu/r en condamine in den jaare 1736 aan da Kon. Akad. van Weetenfchappen gezonden hebben, en van eene Memorie , welke de laastgenoemde op den 26 February Ï751 aan die zelfde Akademie heeft voorgeleezen, in de Va: ierlandfche Letteroefeningen, Derde Detlt Tweede $tuk-,t  334- Natuur!. Hiftorie, Huishoud- en Heelk. -gehuik de VAcad R. des Scienc. de Paris pour 1741 Doch dc ze befchrijving is niec volkoomen genoeg,' want daar ontbrak de Bloem aan; ook konde men uit dezelve met opmaaken, tot welk eene Clasfe deze Boom behoorde, tot dat de Heer aubLet daar een naauwkeuriger befchrijving en afbeelding van gaf in ziin voortreffelijk werk, genaamd Hijloire des Plantes de la Cuiane Francoife, en IV'Vol. Paris 1774, in 4°. Dewijl in de eerfte dezer befchrijvingen evenwel orn^ ftandigheden gevondenworden , welke inde laatere ont. breeken, zal ik dezelve beide kortelijk opgeeven, beginnende met die van den Heer fresneau. „ Deze Boom groeit regt op tot eene aanmerkelijke hoogte. Dezelve heeft een kleinen kruin en eene andere takken dan boven aan den top. Deszelfs grootfte dikte heeft eene middellijn van twee voeten maar de ftam heeft van onderen eene nog "rooterè dikte, en is daar met fchubben bezet, gelijk de vraten van den pijnboom ; dezelve heeft geene wortels ' boven den grond. De bladen zijn vrij gelijk aan die van den Manihot, dat is te zeggen zommigen hebben vijf, andere vier, en de meefte arie, tanden; zij Zfie ongehjk van grootte; de langfte, die omtrent het middelpunt zitten, zijn omtrent drie duimen lan<* en drie Vierde duim breed, van boven fraai groen, doch van onderen bleeker van kleur. De vrugt van dezen boom is driehoekig, de gedaante vertoonende van een zaad van den Ricinus Palmae Chrifti, doch zij is veel grooter. Dezelve is ook dik, houtagtig , en bevat drie holtens, in elke van welken een ovaal zaad gelegen is, dat de gedaante van een amandelpit vertoont De Heer aublet geeft van dezen Boom onder den fiaam van Hevea Guianenfis, welke hij tot de Clasfe der Monoeciae Dodecandrae brengt, de volgende kentekenen op: De ftam van dezen Boom is zestig voeten hoog , met takken bezet aan den kruin; De groote takken Zijn lang, bloot ,zig wijd, en naar alle kanten , mtfpreidende; De kleine takjes draagen de biaden en bloemen, De bladea zitten om dea anderen aan de bside  van de Veerkrachtige Harst van Cayenne. 335 beide zijden der takjes, digt op een, en zijn driepuntig. De kleine blaadjes zijn eirond , fcherp , van boven glad en zeer gaaf, van onderen aschgraauw , breed en plat, en aan het eind van een langen fteel gehegt. De bloemen heb ik niet -waargenoomen. — Ik weet niet, voegt de Heer Juliaans hier te regt met eene Noot bij, op welk een grond de Heer aublet dezen boom dan tot de Monoeciae Dodecandrae gebragt heeft, ten zij men deze klasfifikatie aan den Heer éerNflRD de jussieu verfchuldigd zij; welke beroemde Kruidkenner namelijk de aftekeningen van den Heer aublet met de gedroogde Planten vergeleeken heeft; Zie de Voorrede van gemelden Schrijver voor zijn bovenaangehaalde werk, pag. 29. De vrugt van dezen boom is fpits en puntig. Het kasje, daar dezelve in bevat is, is glad, langwerpig, driekantig, fpits vanpunt, driegroevig, en driehollig, elk van welke holtens met twee klapjes voorzien is die dik en houtagtig zijn , en zig door eigen veerkragt naar buiten openende. De zaadenzijn twee, drie, en zomtijds flegts een, in getal, eirond, met een fchil, die eene gemengde kleur heeft, aschgraauw namelijk en ijzerverwig, en die dun en bros is, omgeeven ; de zaaden zitten van binnen aan den hoek der klepjes vast. De pitten dezer zaaden zijn goed om te eeten, en zoet van fmaakj Deze Boom draagt vrugt in de maanden Maart en April. Dezelve is eigen aan de Bosfchen van Guiana en van verfcheiden andere deelen van Zuid - Amerika; De Caraïben geeven hem den naam van Hhévê. Hêvéy Jévé, Koothave , Calmchu, Caoutchouc; de Spanjaarden dien van Pao de Seringa of Xiringa, en de JB ranfehea dien van Bots de Siringue. Al wie deze twee befchrijvingen der gemelde Heeren naau wkeurig met eikanderen vergelijkt zal bekennen * dat dezelve vrij wrel overeenkoomen ( a); doch het is^ zonderling, dat noch fresneau noch aublet eenige melding van deszelfs bloemen maaken, die ook in de af- [(a) Dit fchijnteenigzins fhijdig met hetgeen de Heer jCÏ.IAAWS hier boren op bladz. 333 gezegd heeft.]  33ó Natuurl. Hijlork, Huishoud- en Heclk. gebruik aftekeningen van beiden ontbreeken. Daarenboven wordt 'er nog eenig verfchil in de aftekening der bladen, en een grooter in dat der vrugten, van de twee gemelde Heeren gevonden, hetwelk de Heer auslet zelf heeft opgemerkt; want hij zegt hier omtrent, van de afbeeldingen van den Heer fresneau fprëekerikende: Men vindt eene Jlegte afbeelding van dezen boom en van deszelfs bladen en vrugt in de Mem. de l'Acad. JR. d. Scienc. 1751 Zoude deze Boom welken de Heer a uble t befchreeven heeft, ook eene verfcheidenheid zijn van dien van den Heer fresneau? ("Behalven deze twee befchrijvingen van den Boom die de Veerkragtige Harst voortbrengt, door den Heer Juliaans alhier aangehaald, vinden wij 'er nog twee waarvan ZijnEd. hier geene melding maakt, namelijk van den Heer de la dorde, Geneesheer op Cayenne, fchoon niet naauwkeuriger wat hét kruidkundig gedeelte betreft. Hoewel deze befchrijving reeds in het Nederduitsch is gemeen gemaakt in het Uittrek/el uit de dagelijkfche Aantekeningen eener Reize doorgemelden Heer op levcl van het Hof van Frankrijk in de landen van Caienne gedaan, geplaatst in het Vierde Deel der Natuurkundige Verhandelingen, bladz. 300 en volg. zoo zullen wij egter dezelve als zijnde zeer kort, en dienende tot opheldering dezer ftof, uit het gemelde werk overgefchreeven, onze Leezeren mededeelen. Zij luidt als volgt : De Seringat , of de Boom die de veerkragtige „ Harst uitgeeft, groeit zeer hoog; zijn ftam bekomt „ beneden den omtrek van negen of tien voeten. De „ ftam geeft geene takken af dan digt aan den top : }, de bladeren, die eenigzins naar die van de manioc „ (Tuca foliis Canabinis) gelijken, zijn van boven _,, groen en van onderen witagtig; de zaaden zijn in een doosje vervat met drie vakken, hetwelk naar dat -„ der vrugten van den Wonderboom {Ricinus) ge„ lijkt, maar deze zijn driemaal grooter. De Seringat 3, groeit aan de oevers van de Mehen en Rivieren. Inde }, bosfehen wordt dezelve niet gemakkelijk gevonden; „ deszelfs kruin verbergt zig, en raakt aldaar in de diga, te takken der omringende Boomen verlooren; maar „ wanneer men, digt bij eene Seringat zijnde, in plaats t> va»  'van dé Feerkro-gilgë Harst vdn Cayênnè. §3f j, van opwaarts, naar beneden ziet, zal men dehzêiVöa 9, gemakkelijk gewaar worden, door de groote hoeveel* „ heid jonge Planten j welke deszelfs zaaden voortbren* 3, gen , die , op de aarde gevallen zijnde, zig ontwikke>, len, eenigen tijd groeien, en kort daarna ftervtii, wordende" door de fchaduwe der bosfeheu verflikt'; De Heer hajoïï, Oud Chirurgijn Majoor van H Eiliv.A Cayenne enz. heeft ook eenige fchoon onvolledige mcU ding van dezen Boom gemaakt, in zijn werk genaamd Memoires pour jèrvir a PWijioirë de Cayenne êf de ia Guiane Vrancoije &c. Paris 1778 , Vul. II. Mem. I * alwaar hij flegts dit volgende wegens dezen Boom heeft aafl3 getekend: ,, De Arbre Scfiiïgue, die de Elaftieke G nl oplevert, is regtop gaande, en heeft geene takken diri ,, aan zijnen top, alwaar zij op de wijze van een Zon* j, nefcherm uitgefprcid zijn; indien men denzelven op j, een tijd dat de groeijing flerk is omhakte, zoude t a&' „ veel fap in blijven, hetwelk opdroogende eene waard j, Elaftieke Gom zoude voortbrengen ,\velke eigenfehan het hout zeer buigzaam en minder bros zoude maaken".] Wat het gebruik van dezen boom betreft, vervölgÉ de Heer j v l 1a a n s , hetzelve is zeer verfaheiden ; nademaal het hout ligt en buigzaam is, en met eert niet zeer dikken bas't bezet, en nademaal de ftarii daarenboven tot eene vrij aanzienlijke hoogte regt ofJ groeit, dient hetzelve zeer gevoeglijk tot het maaken: Van kleine fcheepsmasten. De Amerikaanert zoeker! daarenboven , wanneer zij op reis zijnde een dezer boomenontmoeten, de vrugten van denzelven'zorg*vuldig bijeen, en eeten dezelve greetig op; en dé Heef aurlkt getuigt dat hij van deze vrugten in eenö vrij groote'hoeveelheid zonder eenig ongemak gebruike hadt. Uit deze pitten wordt ook-, nadat zij gebrookefl zijn, door kooking eene vette.Olie verkreegen, welke" door de Inlanderswt het bereiden van fpijzen en in de" plaats van Boter gebezigd wordt. Het voornaame gés bruik evenwel waartoe de Hévéboom dient, is dat deszelfs ftim, wanneer men daar den bast een weinig vad affchilt, een melkagtig fap uitgeeft, hetwelk verdikt zijnde de veerkragtige barst oplevert. Om nu eenö groote hoeveelheid tevens van dit fap te verkrijgen gaart Kabinet, II. Deel. Y dö  338 Natuürl Hijlorie, IMshoud- mÈeeïk. géhrutk de Inlanders op de volgende wijze te werk: Zijwasfchen eerst het onderst gedeelte van den ftam af, en zi? maaken daarna in de bafis van den boom éene horizontaale mfnnding, welke door den gehéefen bast heengaat; vervolgens maaken zij eene loodlijnige infnijding vamden ftam af naar benedenzot aan ei, horizontaal fcfmjd.ng toe ; efi daarna maaken zij nog verfcheiden zijdehngfche infmjdingen, zodanig gerigt dat het fan uit de eerfte derzelver inde tweede, uit deze in de derde, enz. voortvloeit, tot hetzelve tot aan de Iaat* ite koomt, waaraan eenig vat is vastgeheac om hetzelve te ontvangen (a). | Dit fap nu dat in den beginne vloeibaar en als meltó K, wordt egter weldra , alleen door de warmte der zon , dikker, zwart, en verandert in eene weeke harst; zo lang hetzelve nog vloeibaar is kunnen daar verfcheiden üuisgeraaden van vervaardigd worden , hetwelk op de volgende wijze gefchiedt. De ïndiaanen maaken eerft de vormen van eene vette klei , befmeeren dezelve vervolgens aan alle zijden met dit Sap, en houden ze alsdan boven den dikken rook van een fmeulend vuur , zorg dapagende dat de vlam hetïap niet aanraajte, waardoor? anderszins de harst aan bladders zoude oploopen en met gaatjes worden; zodra nu dit fap opgemelde wijze geel is geworden , en niet langer aan dc vingers kleeft, befmeeren zij deze eerfte laag met eene tweede, droogen die op dezelfde wijze, en gaan dust voort tot dat deze laagen eene genoegzame dikte verkreegen hebben, en dan maaken zij daar verfcheiden bguuren op, door middel van houten werktuigjes, voor dat het Sap geheel droog en hard geworden is. Dit gelchied en alles wel gedroogd zijnde, breeken zij den vorm , en fpoelen hetgeen zij gemaakt hebben met water af (b). 0p [ (a) Deze wijze van inzameling wordt door den Heer »e u borde eenigzins anders opgegeeven Zie het aangehaalde Uittrek/el in de Nat. Verh. B IV. bladz. 302.J f (b) De Heer de la Borde zegt in het meermaals aangehaalde ftuk ,• op bladz. 303. ,. dat, wanneer het fap ver- , n gaderd is- de fwliaanen hetzelve eene bereiding doen on* 0 oergaan waarvan zij een geheim maaken, gietende het vervolgens in Tonnen, Waarin zij hetzelve laaten uitdroogerr ,>.yer-  van de Veerkragtige Harst van 'Cayenne. 33$. Op deze befchreeven wijze nu , of met geringe; veranderingen , maaken de Inboorlingen in de West-Indien van, deze harst verfcheiden Huisgéraaden , eri meest van allen kleine flesjes, die de gedaante van peeren hebben, die hol zijn; en welke zij met een pijpje van riet gemaakt toefluitcn. . Zulke flesjes nu mee water of eenig ander-vogt gevuld cn dan gedrukt wordende,, doen de weeking van een fpuit, en vati hier fchijnen de naamen van Pao de Xirïnga en Bois de;. Siringue te zijn voortgefprooten, welken de Spanjaarden en de Franfchen aan dezen Boom gegeeven hebben. Deze Flesjes kunnen ook met zeer veel vrugt gebruikt worden ,om zeer naauwkeurige bollen van Thermometers te maaken , gelijk de Heer de magellak zulks opgeeft in zijn Es/ai fur Ui Nouv. Theor. du Fem Element, avec la dejcriptïon des Nouvedux Tliermometres , Lond, 1780., pag. 189. Daarenboven maaken zij nog van deze zeifftandigheid de beeldtenisfen van verfcheiden Dieren, gelijk"?aarden, Koeien, Schaapen,Vo- ; , , ... , ^ „ ?eIf3 „' verdikken en vast worden, én het neemt dan de gedaantes ,, van den vorm aan waarin het bevat wordt. Maar dit Sap „ op de manier der Wilden verzameld, en alleen door Uit-, ,', waasfemir.g verdikt, zonder het op hunne wijze bereid te „ hebben, wordt flegts eene zeifftandigheid welke door „ fommige van haare eigenfchappen naar het wasch geltjkt„ die gelijk het wasch week wordt door de warmte, wijkt „ voor den vinger die ze drukt, cn waarvan de ftukkent „ wederom aan elkander kunnen gevoegd \vorden door ze „ warm te maaken. Dit zelfde Sap integendeel, door de „ Wilden bereid, wordt eene zeer veerkragtige zelfftandig-, ,, heid, welke in Water onoploschbaar is, e,n waarop eeno , „ gemaatigde hitte niets uitwerkt. In dezen ftaat vrordt, ,,• deze zeifftandigheid Veerkragtige Harst genoemd". Schoon de Heer Juliaans hieromtrent niets bepaalder bijvoegt, zo koomt het niet onwaarfcnijnelijk voor dat dit geheele geheim der Wilden ,om deze Harst veerkragtig te maaken, eenigüjk zoude kunnen beftaan in dezelve boven den rook' van een Vuur, in plaats van enkeld in de .warmte der Zón J te droogên , en dus niet alleen door eené meerdere warmte' fchielijker de vereischté hardheid te geeven, maar ook daar-: énbo-/en met' de deeltjes te verbinden waarmede de rbófcf bezwangerd is. j f 2'  34° NatuurL Hijlorie , Huishoud- en Heelk. gebruik gels, enz. Ook maaken zij daar Ringen van , welke, fchoon gemaakt om aan den vinger naauwkeurig te pasfen , zodanig rekken kunnen , dat men die om de hand kan doen, terwijl zij zig van zelve wederom tot hunne vorige wijdte intrekken. Zommige Reizigers hebben zelfs verhaald dat zulke ringen genoeg mede geeven om zelfs om den hals, ja om den middel, gedaan te kunnen worden zonder broeken, doch dit berigt is vergroot. Nog fterker verfierd is het verhaal van Vader ch au levoix , die in zijne Hiftoire de St. Domingue zegt dat van deze Harst Speel-ballen vervaardigd worden , welke, tegen den grond geworpen wordende, tot op eene grootere hoogte wederom opfpringen, dan waarvan zij nedergekoomen zijn. Het zal niet noodig zijn hier iets bij te voegen tot wederlegging eener Fabel, die zelfs met de eerfte beginfelen der Natuurkunde ftnjdt. Dit is'er zeeker van, dat d^ze ballen, wat men 'er ook aan doe, hunne kiootfi he gedaante wederom aanneemen, en dat zij op een vlak nedervallende tot eene aanmerkelijke hoogte wederom opfpringen. Tn dit Hip, terwijl het nog vloeibaar is, wordt ook linnen of eenig ander doek gedoopt, hetwelk dan opgedroogd zijnde, volftrekt ondoordringbaar is voor den regen , en hetwelk voor dezelfde einden wordt gebezigd , als waar toe in ons land gewascht linnen gebruikt wordt. De Amerikaanen vervaardigen van deze Harst ook Toortfen, wélke anderhalven of twee duimen middellijns en twee voeten lengte hebben , en welke zij niet een dubbeld blad van een gewas , Mufa BiJiai genaamd, omwinden, op dat zij aan brand en aan hit fmelten zijnde, niet zouden wegvloeien. Deze toortfen op die wijze bereid hebben geen pit noodig; zij geeven onder het branden geene onaangenaams lugt van zig, en maaken een zeer helderen vlam. Stil nedergezet zijnde, cn niet door den wind beroerd wordende, kunnen zij wel geduurende agt • en - veer • tig uuren branden, en dat wel zonder het minst te druipen. Deze toortfen of flambouwen zijn bij de  van de Veerkragtige Harst vun Cayenne. 341 Inlanders veel in gebruik, en dé Heer de la cond a m 1 n e getuigt dat hij bij den nagt reizeude zeer dikwijls van dezelve hadt gebruik gemaakt. De Indiaanen maaken van deze ftof nog laarsjes, wTke voorkinderen en bejaarden zo juist van pas zijn, dat zij de beenen naauwkeurig omvatten. Deze laarsjes zijn ondoordringbaar voor het water, en flijten niet ligt door de lugt of door het draagen, daarenboven vertoonen zij zig vrij wel als leder ,• voornamelijk als zij in den rook gedroogd zijn. Zulk een paar laarsjes door den Heer fresneau volgens de gewoonte der Jndiaanen gemaakt, en met figuuren verfierd , zijn door den Heer de la condamine aan de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen te Parijs vereerd geworden. Zie de Memoires cic. 1768. De Schilders en Tekenaars in Europa gebruiken eindelijk deze Harst om lijnen en figuuren uit te veegen , die met Potlood getekend zijn , tot welk oogmerk deze zeifftandigheid zo voortreffelijk dient, dat zij geene de minfte vlakken op het papier overlaat. Eindelijk heeft men zig nog toegelegd om verfcheidenerhande Heelkundige Werktuigen van deze Harst te vervaardigen; doch van deze zullen wij ftraks breedvoeriger handelen. Na deze algemeene befchouwing der Veerkragtige Harst welke Heer juliaans het onderwerp des Eerften Hoofddeels zijuer Verhandeling gemaakt heeft, gaat hij in zijn Tweede Hoofdftuk over om eenige proeven op te geeven omtrent de rekbaarheid en veerkragt dezer zeifftandigheid genoomen ; in het Derde onderzoekt hij hoe hetzelve zig in de Lugt het Water en het Vuur , en in het Vierde hoe hetzelve zig in verfcheiden Scheiftoffen onthoude, en eindelijk in het Vijfde en laatfte Hoofdftuk fpreekt hij over de nederploffing van deze harst, met oogmerk om daar werktuigen voor d } , zijner lengte. P- .: 2, o — . rj, 4. d. i. of zijner lengte. ' . En de Schrijver voegt hier bi''dat, terwijl hij deze proeven nam, de Thermometer 72'. tekende, en dat .hij-zulks hierbij aanmerkt om. at men een groot verfchil zoude gewaar worden wanf eer men deze Droeven jn een .kouder dampkring wilde neemen. '* • \ Zo dra de zonderlinge eigenfehappen van deze Harst in Europa begonden bekend te worden , trok dezelve de Oplettendheid der Sch-ikundigen tot zig , die namelijk dooyhunné proefneemingen éen Scheivogt tragtten uitteyinden, waarin hetzelve konde ontbonden worden, en' waaruit zij het vervolgens wederom konden doen te voorfchijn koomen zonder het verlies van die eigenfehappen welke dit "zonderlinge liehaam van alle1" andere bekende ftoffen onderfchcidden. • De eerde die dat oogmerk zogt te bereiken was de beroemde de la condamine' zelf; doch de proeven van dezen. Geleerden hadden een ongunftigen uitflag, want hij konde op pecnerlije wijze het middel vinden om deze zeifftandigheid te ontbinden. De meergemelde Heer fresne au flaagde 'hier 'in pelukkigoV; hij verkreeg namelijk eene ontbinding van deze Harst door dezelve langen tijd in Olie van Nooten te laaten trekken ; doch deze onbinding voldeedt evenwei geheel niet aan het oogmerk dat men zig met het fmelten dezer zeifftandigheid hadt voorgefteld , namelijk vm (jezelve naderhand op nieuws wederom hard en veer»  van de Veerkragtige Hart van Cayenne. 343 veerkragtig te kunnen maaken, en door de ontbinding aHèéhtijk zodanig eene gedaante te kunnen doen aanneeinen als men verkoos ( a). Vervolgens ondernamen de beide voortreffelijke Franfche Scheikundigen, de Heeren macquer en hea 1 ss ant namelijk', te gelijker tijd , doch elk afzonder» lijk en zonder eikanderen hunne gedagten medetedee■ len, de Scheikundige ontbinding dezer harst; ook gelukte het hun beiden daar het fmertvögt van te ontdekken; beiden namelijk vonden zij dat de Spiritus JEthereus feu Naphtha Vtrioli reCtificatisfima het eenigst Scheivogt van deze zeifftandigheid ware (b). Alle de onderzoekingen de/er fchrandere Scheikundigen bepaalden zig'egter tot deze oplosfching alleen , zonder meer; en zelfs heeft geen Scheikundige zo veel mij bekend is, naderhand het onderzoek dezer Harst her vat, tot dat de beroemde Duitfche Natuurkundige achards nu onlangs eenige nadere proeven, met dozelve genoomen , heeft gemeen gemaakt ( c ); doch fiettegenftaan•de deze Geleerde meer en verfcheidener proeven met de Veerkragtige Harst genoomen heeft dan de bovengemelde Heeren , en die dienen om de geaartheid •dezer vreemde ftof meerder lichts bij te zetten, zo heeft hij dit onderwerp evenwel niet zodanig uitgeput of 'er bleeven nog verfcheiden proeven met deze Harse , (<0 Memoires de l'Acai. Royale des Sciences de Paris , Antiéè 1751. pag 333- Mem. de Mathem. & de Pkyf meme Année, Pag. 509. . (6) Hifi. de XAcad. R. d. fciene. de Paris Au. 1763, pe^ 4% Zie nog verfcheiden nadere proeven hier aangaande • genoomen, in diezelfde Memoires, Anvxe 1768. pag 209., • [Deze zijn de Proeven van de Heer macqueh hier boven door ons aangehaald in de Noot op bladz. 333- en te vinden in de aldaar gemelde plaats der Natuurkundige Verhandelingen. Men zal ftraks nader zien dat de Ontdekking welke de "Heer macquer hier voorftelt van eene Manier om d$ 'Veerkragtige Harst te ontbinden, zonder verlies haarer zcfi'derlinge elgenfchappen , niet volkoomen aan de opgaaf voi- Ó°Tc) Befchafiigungen des Berlinifchen Gefellfehaft N®wf<&-i Jchsnder Fremde, Tom. III. pag. 35.6. fe^  g44 Natuur!. Hijlork, Huishoud- en He elk. gebruik Harst te neemen; en na den arbeid van dezen Natuur* kyndipen weef ik niet dat 'er eenige nadere ondekkingen wegens dit lighaam zijn wereldkundig gemaakt; want , hoewel 'er in veffcliëidén Periodieke GefchriftCn van deze Veerkragtige Harst melding gemaakt is, zo hebben de Schrijvers der Berigten ""wegens dit onderwerp, in dezelve overgenoomen, hunne ftof uit de Gedenk fchriften der Koninglijke Parijiche Akademie van Weetenfchappen gehaald; ja zommige zelfs hebben , in eene andere taal, de Verhandelingen der bovengemelde Franlche Geleerden flegts woorde» 3 ijk overgenoomen. [Dc Heer Juliaans laat hier op zijne eigen 'Scheikundige Proeven volgen, met deze zonderlinge zeifftandigheid genoomen. Derzelver uitkomften verfchil ei in zommige opzigten van die van den Heer ach ard, en behalven dat zijn 'er verfcheiden nieuwe onderzoekingen bijgevoegd. Allen zjjn zij met de ■grootfte naauwkeurigheid en onder het oog van des Schrijvers vricndelijken Lecrmeefter, den Hoogleeraar ka hu is tc Utrecht, genoomen. — Wij zouden met regt van onkunde in dezen kunnen befchuldigd worden, ais wij deze Proeven van den Schrijver in ons uit•trekfel van ZijnEdelens Verhandeling overfloegen, •gelijk wij evenwel uit hoofde van ons'' naauw beftek, en de vrees dat deze proeven niet van een genoegzaam algemeer.en fmaak voor onze Leezers zijn zouden, verpligt zijn te doen , zonder aangaande dezelve te zeggen, dat zij eer doen aan de geoefiendheid van den • Schrijver in de Scheikundige Weetenfchappen, en dat, zo iemand onzer Leezeren eenige meerdere bijzonderheden omtrent de onthoudingen dezer zo opmerkelijke ; zeifftandigheid begeert, hij zig door de naauwkeurige wclbcdagte en veelvuldige Proeven van den Heer Juliaans volkoomen voldaan zal vinden. — Wij gao,n dan om gemelde redenen tot den inhoud des laatften Hoofdftuk van deze Verhandeling over, waarin gehandeld word? over de manjer om van deze zeifftandigheid werktuigen voor de Heelkunde te vervaar-, djgen.} . Men  van de Veerlragtige Harst van Cayenne. 345 Men begrijpt ligtelijk dat men reeds van den eerden tijd af, toen de Veerkragtige Harst m Europa begon bekend te worden, daarop uit geweest is om dezelve tot werktuigen voor de Heelkunde te doen dienen en dit uit hoofde van derzelver verwonaerhjke ekenfchappen , die in dezelve veel voordeels bo* vin alle andere zeifftandigheden beloofden : want vooreerst bezit dezelve eene vrij groote ttevigbticl hardheid en kragt, te gelijk met eene buigzaamheid en onveranderlijkheid in eene gemaatigde warmte, in teraetiaé en geestrijke vogten, in maatige fterke zuuren , in loogzouten, middelzouten en zeepagtige zelfScheden, zodat dezelve de werking van alle vogten dis menfchelijken lighaams, als pis , etter , enz. wederftaankan. Hierom heeft men getragt om van deze Harst holle Cathettrs en Bougies te maaken, zo dienftig in veele ongemakken der Piswegcn, dewelke in deze tedere en gevoelige deelen zonder veel oiigemak en veel langer zouden kunnen gcoraagen worden , dan alle zodanige werktuigen uit verfcheiden Metalen vervaardigd, welke de Lijders gedeeltelijk door hunne hardheid en zwaarte hinderen, en gedeeltelijk door de fcherpte der vogten verbeten worden, en dus verfcheidenerhandc ongemakken m het lighaam veroorzaaken kunnen. Ten anderen, bezit deze zeifftandigheid de aanmerkeüjkfte rekbaarheid, te gelijk met eene sroote taaiheid en veerkragt; hierom kan dezelve met een gewenschten uitflag dienen tot verfcheiden 7 wafels en Banden dienende om de deelen die uit hunne plaats gefchooten zijn daar in te houden, terwijl zij zig intusfehen naar alle gedaantens cn houdmo-cn des lighaams voegen en eene zeer gelijxe drukking ïnaaken. Om nu deze Harst tot de gemelde oogmerken te kunnen doen dienen,werdt 'er vereischt: vooreerst, ot dat het Sap van de Hévéa in de Landftreeken van Amerika, terwijl hetzelve nog in een mejkagtigen ftaat uit den boom vloeit, in verfcheiden gedaantens gevormd worde, naar vereisch van de verfchillende heelkundige werktuigen welke men van deze fto£  Natuur!' Hijlorie, Huishoud- en Heeik. gebruik mmt. Dit fchijnen de Engelfchen'gedaan te hebben die daar verfcheiden werktuigen van in gebruik hebben dewelke nog aan onze Laodsgenooten onbekend" zijn! als kleine Spuitjes om klijfteeren voor Kinderen te zetten, om verfcheiden Vogten in de'Pisbuis in brengen, en om het zog uit de borden van Kru-nvrouwen en Minnen; te trekken. Ten anderen, of dat datzelfde hap van de Hévéa nog vloeibaar in een m ftooten vat naar Europa overbragt worde, om "da Werktuigkundigen' in ftaat- te dellen hetzelve op die wijze tot hunne oogmerken te bezigen. Ten darden, óf dat men zulk eene vloeiftof gebruikc, welke, fchoon Zij deze Harst niet ontbindt, dezelve egter zo wegmaakt als tot het voorfchreeven oogmerk verejscht wordt; mits evenwel deze vloeiftof wederom g&É'ai? ke uk van de Harst kan gefcheiden worden en dezelve niet van haare eigenfehappen beroove. Zulk eene vloeiftof nu fchijnt het Oleum' Animale Dippelii te zün E0TLY ^S^f3 hfft de WriM in het voorgaand Hoofdftuk de volgende proef «renoonvn H*i vermengde tien greinen van deze Harst in anderhalve drachme. Oh Anvm. Bippel.; de kleur der brokjes Harst wierdt daarop grijs en het vogt een weinig troebel; nadat dit mengfel geduurende drie dagen aan de warmte van den Dampkring was blóÖÊgfefteTd m weest, vondt hii de Olie met eene roodagtVe kleur geverwd, en de dutjes een weinig wecker Geworden fchoon met ontbonden; hierop bragt hij dit mengel bij het vuur, waardoor de kleur donkerer ros* Zwartagrig, ja zwart, wierdt; toen hetzelve drie* uuren lang gekookt was, vondt hij de dukjes week geworden, en zwart; dezelve daarop met warm water in een mortier wrijvende vereehigden dezelve zig op nieuws, en vertoonden wederom eenige taaiheid en veerkragt. De Olie was hierdoor zeer zwart geworden, doch vertoonde geene blijken dat 'er iets van de Harst m ontbonden vvas.J Ten vierden of dat 'er eindelijk zulk een vogt gebruikt worde/dat de Harst volkoomen ontbindt, mits 'er flegts eene mabier gevonden worde om dezelve wederom uit deze vloeiftof te verkrijgen, voorzien vaa dezelfde eigen-' fchaj>  'yan de Veerkragtige Harst van Cayenne. 347 fchaopen welke zr] te voren bezat. Verfcheiden ■Scheikundigen hebben gemeend dat het Aèther Frobenü zulk eene vloeiftof was; de Heer herissant is de eerfte die dit heeft uirgedagt fa'), na hem heeft, de 'Heer macquer dit zelfde middel voorgefteld (b), 'en na dezen nog verfcheiden anderen; en waarlijk, m-Uien deze Harst in dien zuiveren Vitriool- Aether ontbonden wordt, en deze ontbinding aan de vrije hzc wordt blootgefteld; of-zo eenige droppels van tfèzè ontbinding in'water gedaan worden, dan vervliegt deze vlugge Scheiftof, en dan koomt de' Harst wederom te vooffchijn onder eene vaste gedaante, niet •jneer aan de vingers kkevende, 'maar taai cn veerkragtig, hoewel niet even taai of veerkragtig als te voren, ook fchijnt dezelve'eene grootere weekheid tc hebben als voor de ontbinding. Niets fchijnt nu gemakkelijker dan qm volgens het voorftel der gemelde beroemde Scheikundigen Bougies en Catheters van deze Harst 'te manken, mits men flegts eene genoegzaame hoeveelheid van harst en van° zuiveren Aether hebbe ; doen niets in waarheid'is moeijelijkcr, en ik twijffel of eenig mensch tot op den huidigen dag toe wel een Ca-theteran den Veerkragtige Harst van Cayenne door middel van den Aether Frobenü gemaakt heeft; ja zelfs, ik geloof niet dat iemand ooit in ftaat .zal zijn om door dezen weg zulk een werktuig te maaken met de vereischte eigenfehappen voorzien; want, behalven den vrij hoogen prijs van dc Scheiftof, kan deze Harst nooit tot de vereischte dikte gelijkelijk üitgêftrefct worden om eenig. lighaam heen, dat voor bafis dienen moet, nademaal" het Scheivogt zeer fchielijk in de lugt vervliegt, ende laagen der Harst gevolgelijk ongelijk en ruw worden, gelijk de beroemde macq_o>. r te regt heeft opgemerkt; daarenboven koomen 'er altijd nog verfcheiden hinderpaalep voor, die niet te voorzien zijn, maar 'dewelke egter, wanneer men de handen (4) Hijloire de l'Academie Royale des Sciences de Paris, 'jjjunïe 17ö3. ... : '(è; Memoires de la rdms Acadsmk Annèe 1768,  348 Natuur!. Hijlorie, Huishoud- en Heelk. gebruik den aan het werk flaat, het gelukkig fhagen dezer bewerking beletten CO- En niemand denke dat ik hier te voorbaang fpreeke, of dat het ongelukkig e£ volg mijner proefneemingen daar omtrent aan mijne onnauwkeurigheid of gebrek van behendigheid is Se te fchnjven; want zelfs de vermaarde Werktuigkund ge Inflrumentmaaker, de Heer anthoky gobels te Amfterdam, is hierin even weinig kunnen flaagen, fchoon daartoe door verfcheiden perfoonen aangezogt en fchoon door alle de onderrigtingen van deh Heer van gesscher geholpen. r .De beroemde achards heeft nog eene andere ma. nier tot het vervaardigen dezer Werktuigen vö0™iteld, namelijk het week maaken der Harst in de Esfentieele Oiien van verfcheiden Plantgewasfchen, en dat op den volgenden grond: Men fmeke eene vrh groote hoeveelheid der Veerkragtige Harst in die j* distilleerde Oliën, als bij voorbeeld van Venkl Anijs, enz.; deze Oliën nu laaten zig,. gelijk bekend E? -n overgehaaldcn Brandewijn ontbinden, doch onze Harst ondergaat deze ontbinding niet eveneens Indien men derhalven bij de ontbinding van de Veerkragtige Harst m eenige gedoleerde Olie eene zekere hoeveelheid overgehaalden Brandewijn voegt wordt deze Olie ontbonden, terwijl de Harst onder de gedaante van eene meer of min dikke fnotagtigherdoverblijft, welke zeifftandigheid, volgens den biroemden ach ard, aan de vrije lugt blootgefteld wordende, langzaamerhand uitdroogt en haare vorige ftcvigte en veerkragt weder krijgt. ö Als men deze manier van den Heer achard befchouwt, ziet men met den eerften opflag dat dezelve zeer wclmetdelheone eener gezonde Schtikunde overeen- koomt; (a) Zie de verfcheiden Kunstgreepen welke men beproefd heeft om tot d,t emde te geraaken in de Memoires der meerS'dC m T£P d£ .?anëehaalde plaatfen en in de HeeU iJ7°- -/>«£. 376. en volg. ' 4,  van de Veerkragtige Harst van Cayenne. 349 koomt; en waarlijk, indien men op deze wijze te werk gaande zijn oogmerk bereiken konde, zoude deze manier verre boven de andere te verkiezen zijn, zo wel om derzelver eenvoudigheid als om haare meerdere onkostbaarheid; want volgens deze wijze zijn de kosten zeer gerina, want men kan eene grootere hoeveelheid van dë Harst in de Olie ontbinden, en de Olie kan daarenboven, na tot de fmelting gebruikt en door den Brandewijn van de ontbonden ftof gezuiverd tê zijn, door het bijgieten van water gemakkelijk van den Brandewijn gèfcheiden worden, endaarna wederom tot dezelfde einden dienen als of zij niec gebruikt was; en de gebezigde Brandewijn kan ook wederom door middel eener eenvoudige overhaaling yan bet water afgetrokken worden , zo dat de kosren bijna niets, ten minften zeer weinig, bedraagen. Maar laat ons nu eens zien of de Uitvoering aan de Befchouwing beantwoordt. Ik heb dan verfcheidenerhande Oliën, gelijk Olië van Venkel, van Anijs, van Starkkers, Balfem Cropaïba, Houpa enz. gebezigd; nademaal de uitkomst in alle deze proeven dezelfde geweest is, zal ik uit die allen flegts de volgende met Venkel-Olie bijbrengen. Ik goot bij eene ontbinding van de Veerkragtige Harst in Venkelolie eene genoegzaame hoeveelheid van overgehaalden Brandewijn, de Harst ging aanftonds naar den grond onder de gedaante van een roodagtig flijm dat niet fterk te zamen hing; deze flijm nu van het bovendrijvend vogt afgefcheiden hebbende, liet ik denzelven geduurende vijf maanden lang in de open lugt ftaan / wanneer ik vond dat dezelve nog lijmerig was en aan de vingers vastkleefde. — Ik goot bij eene gelijke ontbinding" eene zekere hoeveelheid Geest van Amtnoniakzout met ongeleschten kalk geftookt [thans zo bekend onderden naam van Alkali volatile fluor, zedert de proefneemingen van de Heeren sage en r,avoisier met dat bijtende vlugge Loogzout]; hier op wierdt dit mengfel melkagtig en 'er ontftondt eene foort van Emulfie uit, de Harst wierdt hier uit gedreeven onder de gedaante van druppels, die egter in eene geringe hoeveelheid op de oppervlakte van dit vogt  35o Naiuurl. Hiftorie, Huishoud- 'en 'Heelk. gehruii vogt bovendreevên. — Vervolgens deed ik fa eenglas twee drachmen der Elaftieke Harst, met bijvoeging van eene once Venkel • Olie; ik zet<-e *v>tw op het. vuur, de ftukjes Harst begonden hier on te zwellen en week te worden, waarna ik het menWel in een mortier overgoot en wreef; hier door bekwam m eene vrij dikke gladdeen gelijkvormige maffa; bii deze maffa nu goot ik bij herhaaling wat Overgehaalden Brandewijn/ e*daarop roerende, fcheidde ik de Olie van de ontbonden Harst, en verkreeg dus ten laatften eene taaie masfa, die aan de vingeren kleeft, en meer of min veerkragtig is; deze masfa' liet ik geduurende twee maanden op eene warme plaats, namelijk op een kachel ftaan; maar het was 'er zo verre van af dat dezelve na dezen tijd eene meerdere fteviste verkreegen zoude hebben, dat dezelve eer lijmeriger vloeibaarer en kleeveriger geworden was. 'jk -oot vervolgens bij eene gelijke hoeveelheid veerkrachnge Harst als boven met Venkel-Olie week gemaakt en door wrijving ondergebragt, wat Geeft van Ammoniakzout met ongeleschten Kalk geftookt; hier uit ontftont eene gelijke taaie en meer of min veerkrag tige masfa, welke aan dezelfde warmte blootgeftekf hetzelfde uitwerkfel opleverde als in de voorgaande proef neeming. — Vervolgens kookte ik de vorige hoeveel, heid.harst op de gezegde wijze ondergebragt, se.' duurende vier- en-twintig uuren in water. On dezelfde wijze kookte ik eene andere hoeveelheid van deze Harstagtige masfa in overgehaalden Brandewijn • eene derde m geest van Ammoniakzout mee ongelpsch'? ten kalk, en eene vierde in Liq. anod. Hüffmdnni ■ fa deze kookfels vervloog de Olie voor het gróótstee deelte, en 'er bleeven Harstagtige masfa's°over, die weinig kleevende waren, en "zeer weinig veerkragtig; doch die na twee maanden in de voorgemelde warmte geftaan te hebben, lijmeriger wierden - Ten laatften nam ik twee deelen Veerkragtige Bést met Venkelolie te ondergebragt, en door overgehaalden Brandewijn nedergeploft, en ftelde die aan eenb vrif fterke koude bloot; het eene namelijk deed ik in een glas dat verfcheiden ftukken ijs bevatte ,• en liet het daar geduurende zes uuren agter een in blijven, hec- an-r  van de Veerhagiïgé Harst van Cayenne. 351 andere zette ik geduurende agt dagen in een ijskelder; de uitkomst van'deze beide proeven was gelijk , namelijk dat de Harst bijna niets veranderde, althans dat dezelve geene grootere vastheid taaiheid of veerkragt verkreeg. Dus zien' wij dat eene redeneering , welke iri der»eerften opflag een grooten fchijn van waarheid ver* toonde, evenwel niet door de ondervinding bevestigd wordt; althans niet in mijne proeven , het geen mij hartelijk fpijt , nademaal deze manier zig om haare eenvoudigheid en onkostbaarheid verre boven de andererj aanbeveelt, misfehien zal iemand anders hier in gelukkiger flaagen dan ik, ten minften dit onderwerp verdient nog wel een naderen aandacht der Scheikundigen. Ook melden verfcheiden Tijdfehriften dat nog andere Man; nen, behalven de reeds genoemde Natuurkundigen, hun werk gemaakt hebben van de manier om deze zeifftandigheid tot heelkundige gebruiken te doen dienen. Dus heeft de Heer n u c h o l t z aan de vergadering der Keurvorfteiijke Akademie te Erford eenige proeven medegedeeld, welke hij ter ontbinding der Veerkragtige Harst, cn ter vervaardiging van verfcheiden werktuigen uit dezelve, genoomen hadt (a). En de Heer trüja, Geneesheer tc Napels, heeft, op eene bijeenkomsc der Koninglijke Akademie van' Heelkunde te Parijs, eene Verhandeling ingeleverd aangaande zommige banden door hem uit de Veerkragtige Harst vervaardigd (b). En nog zeer onlangs heeft men bekend gemaakt dat de Heer bernard van deze Harstburgzaame Catheters gemaakt, en aan de evengemelde Akademie vertoond heeft , en dat deze Catheters door de Leden van die Akademie waren goedgekeurd Ccj. Ja men heeft mij zelfs verhaald dat de Heer O) Zie de Noord Hollandfche Courant van den 30 J«u ftij 1779 (6; Zie de Genees-Natuur - en Huishoudkunr'ge Jam-boe* ken, Deel I. bladz 198. ■ , (e) Z-e dat Werk, Derde Deel Tweede ftuk [Schoon er in het Berigt wegens deaen arbeid van den Heer bej. ö HARD,  352 Natuurl. Hijlork, Huishoud- en Hèelk. gebruik Heer van cesscher in het St. Pieters Gasthuis ts Amfterdam bij een man die eene opftopping van water hadt, Ïtard, welken de Heer juli * a n s hier uk het Anifèerdamfche vervolg mijner Jaarboeken aanhaalt, niet bijgevoegd is waaruit hetzelve overgenoomen is, koomt het mij voordat hetzelve uit dc Gazette Saint. 1780, JV .X.L ontleend is. ik haal deze plaats daarom aan, omdat men vooreerst een nader borg wegens de egtheid van dit Berigt zoude hebben , eri ten anderen , om gelegenheid te hebben vari hier bij te melden voor eenig Heelkundigen, die misfehien verlangen zoude Van deze Catheters te laaten ontbieden . dat de gemelde Heet ïer ard te befchrijven is te Parijs, Rue des Noyers. Ook vindt'men eene veel omftandiger opgaaf van. deze uitvinding gemaakt in het Journal de Paris, waaruit het in het Efprit des Jaurnaux, Fevrier 1 780 , pag 356 & 357 , overgenoomen is, met bijvoeging van nog een ander werktuig cok voor een heelkundig gebruik gcfchlkt. De omftandigheden ■welke aangaande deze beide werktuigen in gemelde werk opgegeeven worden, luiden als volgt: ,, De nieuwe Sonden , van den Heer bernard bezitten drie eigenfebappen , welke dczdve van veel waarde maaken voor de lieden 3, van de konst. De eerfte, geleidt zeer dikwijls tot eend 9> volkoomen geneezing vart eene opftopping van water , , ingevalle de hooge ouderdom van den Lijder dit deel hiü'É t, volkoomen ongeneeslijk gemaakt heeft. De tweede, ver, fchaft den Lijder de gelegenheid om vrijelijk zijne zaaken buitenshuis te kunnen waarneemen , terwijl Intusfcbeji dd if grondige geneezing bevorderd wordt: een voordeel dat , voorheen ongehoord was en dat men bijna niet durfde hoopen De derde eindelijk , is dat deze Sonden, bedekt zijnde me: eene Gom welke de zeldzaame hoedaa, nigheid bezit van onfmeltbaar te zijn, en van het nat te " kunnen wederltaan, drie maanden ageer een kunnen ge• draagen worden, zonder of te flijten; en dat men dezelve j, nog daarenboven, zonder dat zij iets van haare hoedaanigheden verliezen, met verfchillende zalven , enz. be, kleeden kan, indien dezelve voor de ziekte noodig geoor- „ deeld worden. De prijs dezer nieuwe Sonden is van ;;gttien Livres. Deze zelfde Werktuigkonfl-enaar j „ reeds te voren Gehoorfckelpcn tegen de Doofheid uirgevonden hebbende , berigt bier nevens nog het publiek „ dat hij donr eene nieuwe werking het middel gevonden httft om déaélve zo buigzaam te maaken dat men ze 20- da-  van de Feerhagtige Harst vdn Cayenne. 35$ hadt, een zodanigen Catheter van Veerkragtige Harst gemaakt, gebezigd hadt, en dien bij gemelden Lijder geduurende een geruimen tijd, naar mij heugt twaalfof veertien dagen lang , zonder eenig ongemak in den pisbuis gelaaten hadt. Dit is evénwel al wat ik van deze Waarneeming weet, van welke ik , fchoon mij. daar moeite toe gegeeven hebbende, niers meer heb kunnen te weeten koomen. Wij moeten dus wagten tot de Arbeid der bovengemelde Mannen nader ton ons koome. Intusfchen koomt het mij voor dat geeneder itraks opgenoemde wijzen, om de begeerde werktuigen van Veerkragtige Harst te vervaardigen, zo zeer . te verlangen zij, als die , volgenswelke men^p den grond zeiven, waarop de Hevéa groeit, uit derzelver nog melkagtig en vloeibaar fap deze werktuigen aanfionds vervaardigde , of dat het gemelde fap in een we! gefiooten vat tot ons werde overgebragt; volgens eene dezer beide manieren twijfel ik niet uf men zoude het bedoelde einde gemakkelijk bereiken kunnen. Om „ danig een omtrek zal kunnen geeven als men verkiest; eti ", dat hij nog daarenboven door eene behandeling van du Veerkragtige Harst, welke hem bijzonder eigen is, huri i, een trap van volmaaktheid weet te geeven, die derzeiver „ goede uitwerking nog fterker maakt". Bij de Schrijvers j die eenige werktuigen van deze zeifftandigheid vervaardigd hebben, welke de Heer Juliaans hier aanhaalt, zoude zijn Ed. nog hebben kunnen voegen den Heer theden, Heelmeejler Generaal der Legers van deii Koning van Pruis/en, wiens werkje over dit onderwerp dei Heer van oessciiee oppervlakkig aanhaalt, in zijne Heelkundige Mengelft effen, bladz. 379, die in den juare 177$ zijn Brief aan den Heer richter, Hoogleeraar te Gottingen, raakende de nieuwlings uitgedngte Catheters van Elaftieke Gom gemaakt, teBerlim, bij Decker, heeft uitgegeeven. Deze Schrijver zegt zig , eveneens als boven opgegeeven is , van de Naphtha Vitrioli voor zijne ontbindingen bd. diend. te hebben, waarvan hij agtmaai zo veel neemt als dezwaarte der te fmelten Veerkragtige Harst bedraagt. Dezö Sctarijver voegt 'er zelfs bij, dat deze Catheters bij hem te1 koop zijn, en dat de prijs van een koker, waarin 'ervief Van dezelve bevat zijn, drie huis d'or kos't. j . XabihtU' lh Dsei. 7*  354 Natuurt. Hiftorie, Huishoud■ en Heeïk. gebruik Om evenwel zwagtels en breukbanden van de Vee?kraguge Harst te .kunnen bereiden, geloof ik niet dat het noodig zoude z.jn om te wagten, tot men ons het gemelde fap uit Amerika hcrwaards overzende; want ik heb onlangs twee flesjes gezien, die van deze zelf. handigheid gemaakt waren, welker middellijn vier en vier en een halven duim, bedroeg, en dus groot'genoegwasotn in menfchen, dieniet zeer lijvig zijn. en in kinderen, tot het gemelde oogmerk te kunnen dienen, indien men namelijk uit deze flesjes den grootften cirkel mtfneedt , welke vervolgens langzaamerhand uitgerekt , en tot het inhouden der uitgezakte deelen gemakkelijk gefchikt , zouden kunnen worden (aj. C(<0 Misfchien is deze onze aanmerking ongegrond- dezelve zoude althans proeven vereifchen, welke de gelegenheid ons nu niet toelaat te neemen ; maar wij onderwegen ze gaarne aan het oordeel van den Heer Juliaans zei ven. Indien men eens deze uifgefneoden Cirkels eenieen tijd in eenige oer gedifti lieerde Oliën, welke gemelde Heer aangetoond heeft dat deze zeifftandigheid verzagten , voor een korten tijd liet weeken, zo zoude dit derzelver rekbaarheid misfchien eenigzins bevorderen, terwijl het derzelveveerkraguge fluitiug niet boven vereisch zoude vermindert j VER"  verhandeltng over den aart EN 'r cebruhe der almanachen. doot G. ERENDER a HHANDIS, Leermeefier in de Wiskunde te Amfterdam. IDar. de nuttiirfle, cn dikmaais niet dan mee vee! moeite öpgeftekië , werken, in laater Eeuwen door hunne algemeenheid in zulk ee.ne laage waarde koomen t dat menhet- bijna- fchaode rekent om 'er van te fpreeken ik laat liaan om 'er over te fchrijven , kan ons de alma r» ach leeren. Niemant toch zal ontkennen , dat dit gering geachte Boekje zo nuttig als alge. meen is, vooral wanneer men het gemak daar door veroorzaakt aan de voorgaande Eeuwen toetst. Verbeelden wij ons eens. den ftaat der Menfchen voor dat dezelve eenen Aimanach hadden •, -zij zagen hoe de Zon dagelijks aan dc eene zijde des Hemels te voorfchijö kwam , vervolgens over hun hoofd ging, om aan de andere zijde des Hemels te verdwijnen: zij zagen zich nog van haare liefelijke, fchoon flaauwe, ftraalen belonken, wanneer 'er hier en daar reeds Sterren begonnen te tintelen , die, naar maate de Zon ver van de Aanfchouwers afweek, en haare kragt verloor, hen nader bij kwamen óm hunnen glans te verdubbelen. Zij zagen een ander Hemellicht, dat nu eens voor de Zon afri'g , dan dezelve weder naa volgde ; na geheel onzichtbaar , en dan de helderde Majefteit des Hemels, was; die met haare zilveren (haaien het verheven Uitfpanfel bij den nacht verlichtte, gelijk hetzelve bij dag door den gouden glans der zonne verlicht wierd. Behalven dat deze veranderingen des Hemels hen noodzaakelijk moesten in de oogen vallen , daar hunne bezigheden, namelijk de Landbouw en t Vee hoeden , hen dagelijks den ruimen Hemel deeden aanfebouwen; zo was de kennisfe der aankomende Sailoenen hun ten hoogden noodzakelijk. Een onverwagte vorst, een lang aanhoudende regen, bedorf de hoop van den Landman ; de ondervinding moest hem dus Z 2 leerca  3 5 6 Verhandeling over den aart en 't gebruik Jeeren wanneer-hij zaaien en wanneer hij zijn Land bedekken moest; én zulks leerde zij hem uit den loop der Zonne en der verdere Hemellichten. Wil men hier bewijzen van hebben men leeze onder anderen vir. gilius, Landgedichten (*) en verfcheiden andere aloude fchriften over den Landbouw. Het zou waarlijk thans bij veelen, zo niet bij allen, zeer ongemakkelijk komen , indien zij de bepaaling, der Jaaren, Saifoenen, en Maanden uit de Hemellichten zelve moeiten vinden. Maar rijst hier de waarde van den (*) ïk zal hier eenige flaaltjes uit den berijmden viegiifus van vond e L 'affèhrijven om den lezer de moeite van het naarjlaan uit te winnen, Noch ftaat ons op geftarnte, en 's Hemels loop en wetten , 'Ds Boeken, en den Boer en ftéldten Slang te letten. W anneer de Weegfchaal dag en nacht ge - effent heeft, Den Aardkloot even veel van licht enfchaduw geeft Dan wakker aan het werk , Wayineer de witte Stier met zijnen gulden horen Het Hek van zijn Saifoen, de Lente nieuw geboren Komt openftooten; tot zo lang de Hond verreist En voor 'f geftarnte , 't •Welk hein voorjaagt, dat hij deist lïeneên de kimmen zinkt, dan moet men boonen zaaien, £n kamerkruit en geërs om jaarlijks 'vrucht te maaien; De murwe vooren graan bevelen, rijk en mild: Doch zo gij de Aarde Spelte en Tarw bevelen wilt En arrebeid alleen om graan en weelig koren, Laat d'Oojler Zevènftar, vrij ondergaan te voren, En Ariadnes kroon, die van gefteentt gloeit, Eerst Inager d-aalen dan de Zee de kim bevloeit, Eer gij de voore uw zaad beveelt na 't Akkerbomven, En u verhaart den Oogst den akker te betrouwen Al 't 'ontijde en te vrceg: want menig zaaide graan Eer d'Ooiier Zevenftar te water w>s gegaan; Maar al 't gewas en de Oogst van hem verwagt na 't haren Die ftüden 's lluisinans hoop met deove en ledige aren. Te Leurt. In het Eerfte Boek.  der Ahnanaclicn. '\"7 den Tijlmjzer of Almandch niet door ? leert (':;-« den onkundigen niet alles, wat hen de Hemel zelf leeren moest ? zou een fchuldenaar zonder Almanach den betaaltijd zijner fchulden wel weetenY zouden partijen zonder dezelve'wel op den behoorlijken tijd voor den Rechter verfchijnen ? ja zou onze geheele Burgerrhaatfchappij denzelven wel kunnen misfen , zonder zich aan verfcheiden gebreken te zien blootgefteid ? Ik heb het nut dus' verre, aangeroerd , en zal niet veelzeggen van de weinige achting, die men voor een Almanacli , om zijne algemeenheid, betoont. ,, O! Een Almanacli is een loagenzak", zal mogelijk iemand zeggen , en welk een gekheid is het dan niet om over zulk^ een ding te fchrijven ? - Maar met zulke Menfchen wil ik altoos wel verfchilien; want, indien een zaak goed is; indien zij onmisbaar, en, boven dat alles , in veel gevallen nog weinig bekend, is; dan acht ik het mijn plicht te zijn, dezelve toe te lichten en bekender te maaken: terwijl ik anderen, de vrijheid laate een zeker foort van dieren te volgen, welke de afgevallene akers eeten, maarnoot lust hebben om naaide boomen op te zien daar hun voedfel van afgevallen is. Het is bijna ongeloofelijk, hoe veele Menfchen onkundig zijn in het volledige faamenftel der Almanachcn : Ik geef hun een gewoonen Almanach, van de erve stichter, (welke ik eigenlijk tot mijn onderwerp gekoozenheb) in handen , en de eerfte bladzijde, die hen bet duidelijkfte moest wezen , dewijl zij eene vevIciaaring van den Almanach zclven behelst, maakt heg verleegen; ja fchijnt hen het duisterde te zijn. Zij lezen van den Zonnecirkel, '£ Guldengetal, de Epaèïa, Zondagsletter, enz. maar weeten 'er geen denkbeeld aan te geeven. Laat zien of ik hen daar toe in Riet kan ftellen. — van den ZONNECIRKEL. Wanneer men deze benaaming volgens den Le?ter wil opvatten , zal dezelve niet verklaaren wat zij moet t want men zal; 'er te vergeefs een kring ofte omloop «' Z 3 des-  358 Verhandeling over den aart en 'f gebruik der Zonne in zoeken , terwijl dezelve alleen ziet 'op den _ dag der Zonne of Zondag. De grondfti» hier van is gelegen, va de febikking van jotius C a f s a r den verpeteraar des Rooinfchen Almanach», welke óp aanranden van zijn Astronomus sossigknes het jaar op 3Gv dagen en 6 uuren bepaalde; immers, indien her. jaar 364 dagen of even 12 weeken had, zouden ade Jaaren op dezelfde dagen beginnen en'cin digen, en dc tijdrekening dus zeer gemakkéh'jk zijn , daar men nu integendeel ieder Jaar één dag meer heeft en op het vierdejaar een Schrikkeldag, en dus twéé dagen meer; ennad/maais 'er zeven dagen in een week zijn , ZO volgt daar uit natuurlijk, dat men om de 28 taar zijnde 4 maai 7 flegts één gelijke dagtekening op denzelfden dag hebben kan: en dus is de naam én'ea  $6o Fa-handeling over den aart en 't gebruik Étvir^LÉ^^ !fn kc™e"> het geen wij vooi voo. beelden nader zullen zien. 4 ÖcnxStn ¥3 *fMyk* CESA«' doorgaands SSl ^/genaamd , begon men op nut eerfte jaar des Zonnencirke s van den letter G ioo TWMTun te i«fteld had, het welk in f ÜL1renen 20. Mmuuten bedraagt, verbetc de Paus gregorius de XIII. A0. i58a. dien Stó^j? rUg ZT%U Van iT' daSen' Meikever wd iv , of Gregoriaanfche ftijl genoemd wo d h,e] door verfchilt de oude met den nieuwen va ren An 3gel' r?" ^tden Zondagsletter met D, volgens het onderftaande Tafeltje beginnen. V^ÏÏTJrï ? AS|'s lli j 17 eo „ gf 2, ba De-eerfte Jaaren zijn Schrikkeljaaren, de o volgende gemeenen: en terwijl men op het Schrikkeljaa reen ï ;I:?-Idag 111 moct Schuiven, vallende naden S A-^^ry zo ,s men genoodzaakt daar ook een Zot $S*iZ h3 ? V°egen' 20 dac men d™ twee Zondag. létters heeft, waar van de eerfte gebruikt word Jaar tit.23" Februar,J' en de tweede vervolgens hea Dit voorgaande Tafeltje is echter maar gebruikbaar ïöuo., wanneer men weder een das? te rusrzal moeten tellen, omdat het honderfte Jaar fn denGregorman/cben Almanach driemaal agtëreen één «meen MJjaai , dus zal de Zondagsletter in de negentiende Eeuw beginnen met ED, en in de twintigfte enéen-entwintigfte met FE, waarop dan ligtelijk wedereen Tafel gemaakt kan worden , behoevende men fleSs dc voorgaande in fchikking te volgen. 8  der Almanachen. mi het gezegde blijkt de bewerking tot het vinden des Zondagsletter reeds klaar, waar den Zonnecirkel gevonden hebbende, toont het bijgevoegde iafeltje terftond den Zondagsletter, als volgt. Voorb. 3. Men vraagt naar den Zondagsletter van Ao. i7/8i. Volgens Voorb. 1. hebben wij den Zonnecirkel 26 bevonden, dus wijst ons dat getal in het Tafeltje de Letter G. zijude de Zondagsletter van Ap. 17"*- Voorb. 4. Wat zal dan de Zondagsletter Ac 1789. zijn? Antw. D. enz. De Zondagsletter is vaneen groot gebruik, dewijl zii zonder Almanach al de dagen leert kennen; welke kenuisfe de volgende voorbeelden kunnen aantoonen. Voorb. volgens den ouden Ibjl ij. »* het volgen-  '354 Verhandeling over den aart en 't gebruik de jaar 22. en het wederopvolgende 00 zai 7;fn waar van dan een Maanefchijn van 30 da-en werd "f getrokken zo dat dan de waare3 EpStTa Th ifff Maar wijl de Gregoriaanfche ftijl hier n da-en med» verfch.lt zal het laatfte jaar 22 dage ^ de" S dezér8 D meUWen bekomen' Men ™lge R E G E L. • Vermenigvuldig het guldengetal met 1 r. dan komt ie Epa* ïta volgens den Juhaanfchen Almanach; hier „ ^ 'afgetrokken , komt de EpaBa volgens den GregorS fchen. Meerder dan 30 b/»& deeld het zelve door^ l test is de Epatta volgens den nieuwen ftijl. J .Vmh- ™; AHoe veeI zal de ^flfifl vo]„ens den nieuwen ftijl A°. 1781 zijn ? ^ ni> aen Volgens Voorb. 10 is het Guldengetal van dit on-egeeven jaar, 15 0 ■ "P^- Vermen. met 11 at ii \oor den oudenftijl, deeld door 30) Re*?*$ J Maaoemaandem Antw. 4 de Epacla. Zo men geen vermaak heeft om de Etatla's telWri. Bit te rékenen , kan men van het voffle Tafeki? gebruik maaken. vujötnue lareitje  der Almanaclien. 365 Gulden Epaifta Epatfa getal, van 1700 van 180 COt 1800 tOt 20CO 1 30 29 2 11 10 3 22 21 4 3 2 5 14 '3 6 15 g4 1 7 6 5 8 | 17 16 ~9 I 28 27 "10 f 9 '' _ 8' 11 | 23 19 12 '| I S° 13 | 11 14 | 23 gl 15 j 4 » 16 j 15 '4 17 j 26 25 18 | 7 6 19 'i »8 —ll— Wanneer men in de eerfte rei het G^gffaïheeft, kan men naast dezelve in de tweede rei de Epadta onc SS ot A°. 1800,, en daar de Almanach volgens den Grcgoriaanfchen ftijl A°. 1800 weder een dag te mS moet gefield worden, vind men 1.1 den derden ra d^Epaha invallende tusfehen Ao. 1800 en 2000. Voorb. if. Hoe veel zal de Epafta A°. 1789 zijn? Aucw. 3. ènz. Ik*  S66 Verhandeling over den aart en 't gebruik Ik heb reeds gezegd dat de Epacla en het Guldens tal van we.mg nut. is ; de reden daar vaa is Té t hiSanaaUWkeUn§heid ontbrcekc om hee opmerk , te bereiken waar toe men het heeft uitgevonden ni mehjk, het vinden der nieuwe en volle Maanen' ^ zomti ds door deze bewerking wel 2 daeeï mpr' f waare antwoord faniex^S jSÜlfl&g ï? b™ken.Jn eemge WCiniSe voorbeelden ffi£\£ Van de nieuwe en voile Maanen. Voorh i4 Men bcgeert de Maand junij 178f te vinden. Vraage ' wat da? • zelve zal invallen.., è' f ttt da# ue~' Afj 1781. Was de ^aSa volgens Föö?£. I2 r,i van Feb. tot Junij; 4 Maanden m 8 dit van qö ' 8 Komt 22 JunijJJ&a», das verfchilt hetzelve een dae met rte A(i*„ Tafelen en den Almanach dKS op dSÏÏ?m/cb.° favonds ten j uuren 42 min. tekent. P 21 Jmii Voorb. 15. Den hoeveelften November ^ ■ Maan in dat zelfde Jaar dan invafteT? /nL dit verfchikt dus 2 Jagen met den l^chT' ** '7' •e£?i7t ?En WaMeer 231 de ** W in De- NB.  der Almanachm. 30*?- NB de volle Maan werd 15 dagen boven de nieuwe ' Maan gefteld, welke dagen men dan flegts behoeft te addeereiu de Epafta is 4 verloopen Maanden 10 Komt 14, deze van 30 ' .— 21 nieuwe Maan 16 December.- • 15 halve Maanefchijn. Komt volle Maan 31 December. Doch voleens den Almanach den 30. 's avonds 6uuren -2 Minuten. — Hetgeen beweezen moest worden, om de onnauwkeurigheid en tevens ^het gebruik dezer Rekening te doen kennen. On deze wijze zal men van den Zonnecirkel, het Gulden mal de Epacla en den Zondagsletter en derzelver gebruik ten denkbeeld hebben • dus gaa ik over om nog kortelijk van eenige daar bij aangeftipce zaaken te Ipreeken. van het PAASCHFEEST. Volgenshetbefluitvan't concilium van nicea, moet het Paaschfeest gevierd worden op den eerften Zondag welke op de volle Maan na de Lentefneede, zijnde 21 Maart, invalt; maar volgens de Evangelifche Stenden op den Rijksdag vergaaderd word dezelve naar de nudominifde Tafelen berekend, hetgeen eene onfeiibaare rekening oplevert. Echter kan men uit de bekende Zondagsletter en Epacta het Paascnfeestyeel al opmaaken; waar toe dit volgende voorb. zal dienen. Voorb. 17. Men begeerd A\ 17SI. den invallende» Paasciidag 'te weeten; ONT4  $68 Verhandeling over den aart en 't gebruik ONTBINDING. De Epatla van dit Jaar is 4 de verioopen Maand — 1 5 dit van 30 25 Maart nieuwe Maan. 'bij 15 dagen halve Maanefchijn*1 40 dagen, af 31 dagen van Maart. Komt" 9 April nieuwe Maan, zijnde de eerfte na het eqbinoctiuh of Lentciheede; daar nu de volle Maan.ap Zondag vallende, het Paasclv feest niet gevierd word dan 8. dagen laater, zomoet men volgens den Zondagsletter vinden wat dag de 9. April is. f NB. volgens de Aftronomifche Tafelen valt de volle Maan in dit Jaar juist op Zondag, waar door die verfchikking van 8. dagen thans plaats heeft) Nu hebben wij voor den Zondagsletter G, en voor dea Aanvangsletter van April ook G, en dus valt dep. April op Maandag, derhalven is het deZondag daar op volgende, zijnde den 1 j, Paasfchen: en zo handelt men met allen. Van Vastenavond, Hemelvaart C'iristi en Plnxter zal tk niets melden, ondcrftellende dat dit genoeg bekend is. Aangaande den Zondag septuagss 1 ma , deze richt zich mede naar het Paaschfccst, komende 70. d:> pen voor hetzelve. In de eerfte eeuwen der Roomfche Kerk, hield men in dc vasten het Middagmaal na de Vesper, zijnde na 4. of 5. uuren , hier toe maakten men reeds zagtjes aan een begin met Septmgefimu; om hoe langer hoe laater daar mede te beginnen, tot dat men eindelijk met Asfchenwoensdag op dat uur na de Vesper kwam , en het de gantfche vasten dus behield,- de Autaaren in de Roomfche Kerken, zijn op Zondag Septuagefima reeds in 't Paarsch; cn de volgende Zondagen zijn Sexagefima, en Ouinqiiagejima, of  der Almanachen. ^9 of 50. cn 50 dagen voor Paasfchen, fchoon zulks niet net is. We-ens den Advent dient, dat de Roomfche Kerk ' cenKlkelijk en een Burgerlijk Jaar heeft waar van he eerfte altoos in het laatst van November of m lx gin van December, aanvangt. De Advent of Adventus is eiïenmk de Voorbereiding tot het Kersfeest, zijnde normeer dan 4 zondagen'voor Kersujd; men noemt van den eerften zondag van den Advent tot den eerlten zondag na drie Koningen, Beflooten - 1781 den Huwen verbooden is. Dus heeft men Ac 1781. üen "den Januarij , Opentijd, zijnde de eerfte zondag na Driekoningen, enz. Men heeftin de 'f^.^ s>avLs°5o Minuuten na^^uuren ontriat en in Leo of de Leeuw is. De tweede, aac SEC "morgens onder :gaat 35 Minuuten na 5 uuren en in Cancer Sf de Kreeft is; en op deze wijze met al de volgende. Om de 12 Tekenen alle te leeren kennen voeg ik hier hunne tekens, met de Latijnfche en Hollandlche naamen bij. V Aries. de Ram. y Taums., de Stier. ' gatituu II. D«d. ^  S7o Vv'handeling over den aart en 't gebruik E Gemini. de Tweelingen. 25 Üanzer. de Kreeft. fel Leo. de Leeuw. W Virgo. de Maagd. <& Libra. de Schaal of Balance. ftp Scurpio. de Schorpioen. -B Sagtttariusi de Schutter. "io Capricornus. de Steenbok. Aquarius. de Waterman. X fj/cw. de Visfchen. Deze twaalf tekenen zijn ■ieder onderfcheiden in 30 gi aaden, maakcnde dus de Ecliptica, of, volgens de StuurJieden, het 1 aanrand 36o graaden, hetgeen de Zon Jaarlijks , cn de Maan daarentegen 's maandelijks, Goouoopt. De plaats der Zonne word Maandelijks in den Almanach, met de lengte der daeen tevens, od<«*. geeven , zo dat ik daar niet verder over zal fchrijvra. Tot dus verre mcene ik den aart cn 't gebruik der Almanachen aangetoond te hebben, gaarne zou ik 'er de\v atergetijden, of Ebbe en Vloed, volgens den Enk- • huizer Almanach bijgevoegd hebben, maar ik wilde die te,handekng liefst wat natuurkundiger ingericht zien, . dus ik dezelve nog nalaate. Van den hèwltM*wIS men ook m «e Almanachen gemeld vind , heb ik niets gefchreeven terwij! ik 'er den Aart noch het Gebruik niet van heb kunnen ontdekken : ik zal dus ook niet bepaalen w,ens berekening recht heeft: die van de Erve-. Stichter, die dezelve op 8 weeken en 6 dagen fielt, of de zogenaamde Schatkaar der Kunstlievende Viderlanders, die den Vleefchtijd op 6 weeken en 4 dagen ftett-: .choon ik den eerstgemeiden, als van van Dam, zijnde, beter zou betrouwen. Het aanhoudend, gefchreeuw der Jooden met Almanachen langs de Amrterdamfche ftraaten, cn vooral om dezen tijd , bragt mij deze ftoffe in gedachten • en üaar mijne Verhandeling een Huishoudkundig ftukje raakte , feheen het mij toe , dezelve nergens beter te kunnen plaatfen dan in. het Huishoudkundig Kabinet ; m die hoope eindigende, dat dezelve den Huis*  der Almanaclien. 37* Huishoudkundige?! Leezer moge onderrichtensQ bevallen. Amfterdam den a December 17B0. bijvoegsel op deze verhandeling, Door den Schrijver medegedeeld in eene Brief aan den Heer j. voegen van engelen. [ Dit Bijvoegzel ons te laat toegekoomen zijnde om in de Verhandeling zelve ingelascht te worden, hebben wij het evenwel onmiddelijk op dezelve willen laaten volgen , en daar toe eenige verfchikking in den reeds gemaakten druk moeten maaken ] Weledel Heer! Op het einde mijner Verhandeling over den aart en 't gebruik der Aloianachcn heb ik gezegd van den Vleeschtijd niets te kunnen bepaalen. Mijne onzeekerheid thans door een nader onderzoek verbeterd hebbende^ kan ik niet afzijn om den Leezer ook daaromtrent ïte berichten. De benaaming van Vleeschtijd is oorfpronkelijk uit Braband, Frankrijk, enz. daar de Vasten met die der Roomfche Kerke hier te Land zodanig verfchilt, dat men daar eenige weeken agter elkander, beginnende met Kersdag, de vrijheid heeft om Vleesch tc eeten. Öe ligtheid daar en tegen om hier in Nederland Visch te bekomen, verbiedt hier den Roomschgezinden dit gebruik ; maar terwijl veele dagen , voor de heilige day-en invallende , vastendagen zijn , op welken de Roomfche Kerk niet alleen de vleeschfpijzen (want dit heeft vriidags cn zaturdags ook plaats) maar teven3 het ontbijt lmorgens, verbiedt; zo duidt de Vleeschtijd hier te Land eene ontheffing van dit verbod aan, zo verre het ontbijt betreft: zo dat, wanneer men zegt, de Vleeschtijd 6 weeken te zijn, gelijk hij dit Jaar 1780 geweest is, men daar door verdaan moet, dat 'er van Kersdag af, tot Maria Ligtmis toe, gewoonAa 2 lijk  372 : Verhaneeling over den aart en 't gebruik lijk Vrouwendag genoemd, en op zes weeken na Kerstijd gerekend, geene dagen invallen waar op de Roomsgezinden verplicht zijn zich van het ontbnt te onthouden. J Om dit door een voorbeeld op te helderen, befchouwe men flegts den Almanach van 1781. waar in de Vleeschtijd op 8 weeken en 6 daaen gefteld is, terwijl de eerfte Vastendag , gaande voor Sint Mattijs (volgens de Hijlorifc-he Geographifche Kunst - en Reis-Almanach te Amfterdam bij w. holtrop uitgegeeven wordende,1 en eender naauwkeurigften zijnde) invalt op den 23ften Februari] ; het geen juist 2 weeken en 6 dagen van Vrouwendag, dat is 8 weeken en 6 dagen van-Kerstijd verwijderd is. — Uit dit gezegde zal men ligt kunnen opmaaken , dat de ópgegeevene Vleeschtijd in den Almanach der Kunstlievende Vader, landers fout is; en ik bij mijne Verhdndeiig niets meer behoeve bij te voegen, dan dat ik ben, enz. Amfterdam den. 22 December 1780 G. BRESDER a BRANDIS.  WAARN -.EMiNG WEEGENS EEN ZEER GROOTEN EN SCHIELIJK ÏOkCENOOMLN KANKER AAN DE WANG. medegedeeld ttobr den Heef j. VOEGEN van ENGELEN, M. D; ■ Careat jucceffibus opto Qitisquk ab eventu facïa notanda puteti H et is reeds zö dikwijls, döör dé grootfte Gencesen Heel-kundigen opgemerkt, dat men zig doorgaands ten nutte van "de- Konlt te veel toelegt om enkeld da Waarneemingen wegens wel geflaagde geneezingeri bekend te maaken , terwijl men * uit eene dikwerf ver-, keerde eigenliefde., die gevallen verzwijgt, waarin of eene verkeerde behandeling van het ongemak, of eenig aanmerkelijk verzuim, of eindelijk zelfs eene vergeeffche aanwending der beste middelen tegen de kwaal £ die een' Genees - of Heel - kundigen ter behandeling voorkwam, heeft plaats gehad, terwij! ondertusfcheii het openhartig mededeelen van zodanige getallen riet minder ten voordeele der Konft, tot lecring van der? zeiver beoeffenaaren, en tot welzijn van het lijdend gedeelte des menfehdoms, dikwerf zoude kunnen ycïê itrekken. Indien men nu de zaaken eens uit dit oogpunt wil befchouwen, zal het niemand vreemd kunnen) toefchijnen dat ik hier met een geval voor den dag koom ,-gedeeltelijk door mij zeiven waargenoomen £ gedeeltelijk door twee geachte Heelmeefters binnen deze; Üad vriendelijk aan mij medegedeeld, hetwelk, welverre vaneen zonderling gelukkige kuur opteleveren, integendeel in den dood van den Lijder, en dat zelfs vrij fpoedig, geëindigd is. . Hoewel hetzelve nu. op eene ongelukkige wijze is afgeloopen, zo vleie ik mij égter dat de befchiijving en afbeelding van zulk een vreesielijk woedenden kanker, als deze geweeft is , door,niet weinigen met nut zoude kunnen nagezien worden ; dit is ook het denkbeeld geweeft der beide Heereh die in deszelfs behandeling zijn betrokken geweeft, cd dit is eindelijk bet oogmerk waarom hetzelve onzen Leezeren bij deze gelegenheid wordt onder het oog gebragtj Kabinet. II. Deel. B b Om  374- Waarneeming wegens een zeer grooten Om aan dit oogmerk te beeter te voldoen héb ik mij vergenoegd met eene riaaüvfkeurige maar zo eenvoudig moogelijke-. opgaaf van het geval zelf, zonder in eenig onderzoek aangaande de oorzaaken , den aart den voortgang, of de behandeling van dit wreedc ongemak uirtevvijden, als onderftellende dat mijne Ge; nees-en Heel-kundige Leezers daarin reeds te voren zullen kundig zijn, en vreezende met een geleerden omhaal van getuigenisfen niets te doen dan hun te herhaalen dat zij reeds wisten, of misfchien de nuttige gevolgen te doen uit het oog verliezen, die anderszins , zo ik hoop, uit deze Waarneeming zullen te trekken zijn. Ik zal mij daarom vergenoegen met volgens eene nette tijdorde de berigten op te geeven , welken ik wegens dit ongemak en deszelfs behandeling gekreegen, of zelf bijgewoond heb; en daarna eenige weinige befluiten aanwijzen, welke uit hetzelve voortvloeien, en welker in achtneeming eenig licht over deze foort van kwaaien en derzelver behandeling zullen kunnen verfpreiden. De eerde kennis welke ik van dit geval gekreegen heb is mij door den Heer h. ktjyper, Heelmecfter hier terftcede, medegedeeld; Na het mondeling verhaal van Zijn Ed. verzogt ik hem mijeenig fchrifteïijk berigt van hetzelve te geeven , waarin ZijnEd. vriendelijk bewilligde, zendende mij daarop de volgende Aantekeningen. ,, Den 3 Ju-lij 1780. wierd ik geroepen bij Nicolaas „ L. om hem te viliteeren wegens eene ulceratie aan „ het been. Den 5 verzogt de Patiënt mij om eens „ te zien na zijn ongemak aan den Kaak; ik vond „ toen aan den onderkaak een gezwel ter grootte van een middelmaatig Hoenderei, in eene van de klieren van den onderkaak, mij voorkoomende een Scirrhus „ te zijn uit alle de tekenen; waarop ik hem heb ge-' „ raaden bij aanhoudendheid te appliceeren drooge „ middelen, btftaande uit de Flor. Chamom. èf Sani„ buc _ Hij wist mij geene verklaaring te geeven hoe y, cn bij wat toeval hij aan dit ongemak gekoomen „ was, ais alleenlijk dat hij omtrent Paafchen fin de „ maand Maart 1780J> op die plaats pijn gevoeld }, hadt  en fchielijk toegenoomen Kanker aan de Wang. 375 „ hadt; hij liet mij toen het ongemak niet zien uit „ hoofde van de pijn, maar om de toeneemende „ grootte van hetzelve , waarover hij zig onge„ rust maakte. Eenigen tijd hier na, de nette dag „ is mij vergeeten, zijnde in het begin van Augustus, op een morgen bij hem zijnde om de ulceratie aan ,, zijn been te verbinden , zeide hij mij iemand van „ de kunst over zijn ongemak geraadpleegd te hebben , „ maar geen Chirurgijn. Ik zag toen een Pleifter op ,, het ongemak liggen, waarop ik hem niets antwoor„ de , maar bij mijzelven beklaagde. Vervolgens „ raakte ik van het been af, geneezen zijnde, maar ,, heb niet nagelaaten van tijd tot tijd naar hem te „ vemeemen, doch ik heb hem toen niet weder ge„ fprooken voor den 15 September daaraanvolgenden , toen ik bij hem geroepen wierd om hem eene „ aderlaating te doen, op bevel yan den Heer Do„ clor conradi , en den 3 October nog eens; „ het ongemak was toen reeds zeer veel vergroot. ,, Den 3 November des middags heb ik hem wederom ,, gefprboken , en zijn ongemak bezigtigd ; ik zag ,, toen dat hetzelve een weinig open was, waarvan „ hij zeide niets te weeten, en dat het des morgens 3, nog geflooten was geweest. Ik zag toen op d^. ,, kwaal niets liggen als eenige doeken die door de ,, opening wat vogtig geworden waren met een vogt „ gelijk gemeenlijk uit een Ulcus Cancrofum voort,, vloeit. Verders heb ik toen den Patiënt niet we„ der gezien voor den 4 December, toen ik met hem ben \ifgefprooken om eens met iemand anders zijn #) ongemak te koomen zien". In gevolge van deze affpraak kwam de Heer kuyper 'bij mij, en ftelde mij voor om met hem dit gc» val, dat hem zeer opmerkelijk voorkwam , eens naauwkeurig te gaan befchouwen, waartoe ik ten uiterflen gereed was. Wij gingen hem dan den 4 December voor de eerfte reis zien, en den 5 andermaal; in deze beide reizen heb ik de volgende omftandigheden wegens zijn ongemak aangetekend , gedeeltelijk uit zijne eigene opgaaf, en gedeeltelijk uit onze naauwkeurige befchouwing. Ik moet hier nog bij voegen dat ik na Bb 2 hec  S7Ö Waarneeming wegens een zeer grooten het eerfte gezigt mij bij den bekwaamen Tekenmeeftef bylaeri) vervoegde, wien ik verzogt dit ongemakr in onze tegenwoordigheid aftetckenen /waartoe de Patiënt gereedeh'jk bcwiligde, én 't welk ZijnEd. daarop met alle nauwkeurigheid verrigt- heeft. Nicolaas L—, oud ruim zeven- en-vijftig jaaren, van een zeer gezond en fterk geftel, kreeg, volgens zijn zeggen , in den voortijd des jaars 1780, eene klei* ne hardigheid en dikte onder aan den linker wang, aan den hoek van het kaakbeen, zonder eenig gevoel van pijn, tot dat- het de grootte van een Marmer gekreegen nadtr Toen begon hetzelve hem nu en dan een weinig pijn te veroorzaaken. Van de gemelde grootte nam hetzelve aanhoudend toe tot dat het omtrent Pinxteren (in het begin der maand Maij) den omtrek van een middclmaatig hoenderei verkreegen hadt. Het was eenigen tijd na Pinxteren dat hij het eerst beflcot over dit ongemak iemand van de Konst te raadpleegen , en hij vervoegde zig tot dat einde bij den Geneesheer conraoi , die hem met hetzelve zondt naar den Heelmeefter roswinckel alhier, een man zeer berugt wegens het behandelen van zogenaamde kankeragtige ongemakken. Tot het geneezen van dezen Kanker evenwél geen raad weetende, gaf hij hem den raad van eens eenig Hoógleetaar in de Geneeskunde te raadpleegen , hetwelk hij deedt. Wat deze Hooj?leeraar wegens dit ongemak gedagt hadde wist de Lijder niet te vcrhaalcn, maar v/cl dat Zijn Hooggel. hem het voorfchrift van een zalf hadt gegeeven , waarvan hij een Pleister op het ongemak moest leggen. Zodia hij dezen Pleister op het gezwel gelegd" hadt, ba* gon het gez\vel, volgens dc" woordelijke opgaaf van den Lijder, eensklaps ontzachelijk in grootte toeteneemen , en zo verbaazend pijnelijk te worden, dat de Patiënt 'er denzelven 'niet langer dan geduurende vier dagen op konde houden, en niet befluiten konde 'er een tweeden van op te leggen. Hij vervoegde zig hierna bij den Heer raate, Stads-Heelmeefter alhier ; deze riedt hem volftrekt geene pleifters meer aan te leggen , .maar hetzelve te verbinden met een watertje dat hij hem ten dien einde bezorgde. Hoe-  en fchielijk toegenoomeri Kanker aan de Wang. 377 "■ Hoe lang en hoe getrouw de Lijder met de/en la'a> ftén raad heeft aangehouden weet'ik niet , noch wist hij zelf; maar zeekerlijk is dit niet al te ftandvastig geweest; dewijl hij tusfehen beide den Heer kuyper geraadpleegd heeft , wiens raadgeeving, voorname lijk op dezelfde rottingweerende geneesaanwijzing fteunende als die van den Heer baate , wij in zijn eigen verhaal hier boven gezien hebben. —— Wat hier van zij; de Lijder verhaalde mij; verder dat zijn ongemak, van den ftraks gemelden tijd af, hand over hatid°in grootte was toegenoomen , en zig meer en meer in den omtrek van deszelfs zitplaats verfpreid hadt, en dat hetzelve nu omtrent drie weeken geleeden (volgens de naauwkeurige opgaaf van den Heer kuyper den 3 November) van zelf was opengebrooken. De plaats dezer doorbraak is in de hierbijgevoegde afbeelding duidelijk aangetekend, omtrent in het midden tusfehen de kin en den hoek van hec kaakbeen , naar onderen en een weinig naar agteren toe; doch dezelve is zeer oppervlakkig en geheel niet holagtig; de ftof, die zig uit dezelve ontlast, is een dunne Hinkende fcherpe wateretter Het gezwel ftrekte zig nu uit van den regter onderkaak af onder de Kirt heen, over den.geheelen linker kaak en wang tot onder het oog ; omtrent op het midden der grootfte dikte boven den hoek van het kaakbeen, is , vrij diep naar het fchijnt onder de bekleedzelen , eenige. fluctuatie van vogt te voelen; het geheele gezwel.is nu hard, ongelijk, en paarsch van kleur; de mond is van binnen aan de geheele linker zijde bezet ep gevuld met de gezwollen en verharde zeifftandigheid der wangklieren , en door deze zwelling en de uitzetting der fpieren van de kin en de wang kan de Lijder den mond , althans aan die zijde, flegts weinig openen ;. hier door is de doorzwelging ook gedeeltelijk belemmerd, en de lijder buiten ftaat gefteld om de minfte vaste fpijzen te gebruiken. De tong is aan die zelfde zijde ook eenigzms dikker en harder, en zedert den tweeden December zijn de ondertongs - klieren ook begonnen op te zetten; de fpraak is min of meer belemsntrd, hetgeen egter-op zommige dagen erger, is dan  3?S Waarneeming wegens een zeer grooten op andere De geheele mond is ook, gelijk de tekemg aanwijst aanmerkelijk fcheef getrokken De lijder is genoodzaakd onophoudelijk zijn fpeekïel uit te fpuwen fal? zijnde de doorzwelging min' of meer dcdn7S«r °0mt ?°rlenï waarfchijnelijk uit hoofde tZJLl ëAVm dc fpeekzd • buizen door de opzwelling van de wang ; hier door heeft de Lijder on- 5^BW« een aanmerkelijk verlies Z vogten. Hij heeft nu, zedert het ongemak open is, meerder p,jn m hetzelve dan te voren, fchooE over L n™iZe?r S*^ het ^ 00k meesc booten geene aanhoudende pijnen, welke hij gevoelt, en deze ghooten ooPen zomtijds langs den geheelen hals heen! £m S .ondf,cusrc^n geheel van het ongemak en van pijn vrij gebleeven. De Lijder is over het geheel zeer bedaard van geest en van lighaam. Zijne fdemhaahng en alle de uitwerkfelen derzelver gefchiX onverhinderd. Zijn polsflag is gelijk, zau, langzaam en nog redelijk fterk. Zijn eetlust^ is nog vrij goed en over het algemeen gaan alle natuurlijke werkingen geregeld haaren gang. Ook zijn alle de overige Sieren van zijn geheele lighaam, voor zo verre ik door onderzoek en cavraagen heb kunnen ontdekken, volkoomen gezond, en altijd gezond geweest. De Lijder Jade wel eeneEntero-Epiploocele aan denzelfden hmt ais zijn ongemak, doch deze hadt hij reeds van der eugd af gehad, en door agteloosheid verzuimd. Voor het overige verzeekerde hij mij nooit eenig veneriek ofigemak gehad te hebben. & vcneneK Om, behalven uit de nevensgaande afbeelding, no<* eenig nader denkbeeld wegens de grootte en uiSrefe heid van dit gezwel te kunnen gelven, heb ik hetzelve «dc drie volgende rigtingen gemeeten: Vooreerst bediOLg de engte van 't gezwel van den linker hoek van van lie°t1,ir°PC W} hÊt °°ï *. duim' ; de°hoog e van het jukbeen af over de kin heen tot op het bovenst van den ftrot 8t duim Rh. ; en de omtrek van hetzelve, gemeeten van den hoek van het Se kaak "SS Zf ^ kï h£ei? tOC aa" den hock van het an. cue, duim R.j alle zeer aanmerkelijke afmeetin- gen  en fchielijk toe genoomen Kanker aan de Wang. 379 gen, indien men dezelve bij die van een gewoon aangegezigc vergelijkt. Nog twee bijzonderheden, welke men in de bijgevoegde afbeelding zoude moogen opmerken , maar die egter "niets gemeens hebben met den befchreeven kanker , zijn, vooreerst dat de lijder het gezigt van het linker oug verlooren heeft, hebbende hij hetzelve reeds op den ouderdom .van tien jaaren met een mes bij ongelüik dojrggfneeden ; ten anderen , dat de Lijder een vrij groot .gezwel, in omtrek gelijk aan een duivenei, maar eenigzins ronder, vlak agter het linker oor heeft zitten , zijnde waarfchijnlijk een Atheroma; de Lijder betuigt dit reeds meer dan twintig jaaren gehad te hebben zonder dat hij daar ooit eenig ongemak aan gevoeld heeft, zijnde hetzelve naar zijn verhaag van zelf en in een vrij korten tijd opgekoomen. Hier bij den Lijder zijnde, en nog nader naar eenige omftandigheden yraagende, onder anderen, of zijne ouders of bloedverwanten dusdanige ongemakken ook gehad hadden, zeide hij mij dat zijne Moeder ook eenig ongemak aan haar neus hadt. Deze Moeder , eene vrouw van drie-en-tagtig jaaren oud, was een zeer fterk mensch naar haaren ouderdom, en nu zedert korten tijd door een val eerst bedlegerig. Voor twee jaaren verhaalde zij mij aan haar neus een puistje gekreegen te hebben, onder aan den linker vleugel ; dit , puistje was niet zo zeer in hoogte als wel 111 breedte toegenoomen, en hadt zig geduurig al meer en meer naar voren uitgeftrekt,totdat het eindelijk,nu omtrent een jaar geleden, was opengebrooken, zijnde begonnen met eene ligte ontvelling; van dien tijd af is het geduurig meer en meer' ingevreeten , zijnde nu eens open en dan wederom geflooten en met rooven bedekt; zodanig was het toen ik het op den bovenge • melden 5 December zag. Deze rooven waren zwart, en de geheele omtrek van de wond blaauwagtig. De itof, die zig daar uit ontlastte, was, wanneer het open was , volgens het verhaal der Lijder.es , zeer itin'kende. Het middelfchot van de neus, de rug vatt. dezelve en het linker gedeelte boven den onderkant Bb 4 va.n  S8o Waarneeming wegens een zeer grooten van den vleugel, is nu , gelijk uit de aftekening te zien », voor het grootfte gedeelte weggeknaaVd De Hi Ö9j ^voclt 'er bsj wijlen flegts^" ian, die dtó b.j icnooten koomen en zig overliet %Le&£z£ u voornamelijk den linker wang, uitftrekken Die p j!' ren zip het hevigst eenigen tijd voor dat hl we. aeromzal openbreeken; zij verhaalde mij , iat zi dl Site CSln,,,enHdat,ZUJks haar ^ i^eli vérÊeddurd h'a r t .nde-a den ^'d' dac haar ongemak geduuid hadt, hadt zi] 'er niets aangedaan dan hetzelve get kauw water uit en af te wa" fehen; Jaa, niedé renetten, en over den waasfem yan hetzelve te hou!, ST,ir ^fn • 'J de" ,L,jder heb opgemerkt, en wat melden Llf7°nd het VCrhaa1 van den "dge" ineldcn Heelmeefter kuype,r heb opgetekend Ik deze n ongelukkigen van tijfTot t jd ecns te gaan bezoeken , om m,j wegens den verderen loop S voortgang van dit ongemak te onderrigten en om den Lijder, zo veel mogelijk, mijne hulp tl bieden tof ver" zagting van eene kwaal, welke mij, om zijnen Sellen voortgang en reeds plaats'hebbende kwSSïtSd? reed* ais volftrekt ongeneeslijk voorkwam MïfSè vooreerst ,n dit oogmerk verhinderd door eene Sé verwarring, waarfemjnelijk door de fchuld van den Lijder ze ven yeroorzaakt. Deze hadt zig namelHk terwijl hij wezenlijk nog onder de behandeling van den welgemelden Heer.b a ate was, te S| Td bij den Heer koyper vervoegd. Mijn^bezoek nu deeat deze kleine misleiding, beide de gemelde Heeren aangedaan toeval hg ontdekken. Zodra wij nu wis ten, dat deze Lijder dsadélijk een Patiënt van Ti eers.gcme den Heelmeefter was, ging de Heer Kr v per den Lijder vooreerst niét ml^b&oeSvniet omdat hij den ongelukkigen zijne hulp wiide weSe ren maar omdat hij met voordagt niet in eens 7ndeYs zaak wilde treeden ; en ik vervoegde mij bij den lieer ha a te, vei zoekende, orh mij medetedeelen war ZijnRd aangaande dit geval hadce opgeSt ^nZijnEd.xnijvrieodelijl töeüond. B$ES. ke-  en fchielijk tocgtnoomen Kanker aan de Wang. 38r kclijke van ZijnEd. verhaal wegens den oorfprong en den voortgang van dit ongemak kwam in het wezen-, lijke vrij wel overeen met het hier hoven verhaalde, maar ZijnEd voegde 'er b;j, dat toen de Lijder hem hadt laaten roepen , eenige dagen nadat hij "er buiten zijn weeten iemand anders over geraadpleegd en de pleilters op aangelegd hadt, en nadat het reeds was opengebrooken , ZijnEd. hem geraaden hadt om 'er vooral geene zalf, of pleilters, of fmeeringen hoe genaamd , opteleggen , maar hetzelve te verbinden met een kompres met een Infufie van de Scordium en da Flor. CharnomiUarum met den Spir. Fin. Camphor.; naderhand toen de opening eenigzins dieper en grocter wierdt hadt hij daar een wiekje onder gelegd mee de Tinct. Myrrhae en Mei. Rof. Hij hadc dén Lijder ook aanhoudend laaten gebruiken Decodta van het Zignum Guyac en van den Cortex Pcruvian. en naderhand eene Infufio Vinojd van dezen laatften. — Ze? dat'ZijnEd., om dit in het voorbijgaan aan'te merken, onzesoordeels bijna alles gedaan hadt, wat in een geval van dezen aart met verftand kon gedaan worden, daar het tog geen tijd meer feheen om tot de, dusgenaamde, fpecifiéke middelen tegen den Kanker zijn toevlugt té neemen , en een veriterkend bederfweerend middel alles afdeedt wat mét grond te doen was. Zijn Ed. voegde 'er verders nog bij, dat de Lijder hem de zalf vertoond hadt , die hem door den Hocgleeraar was voorgefchreeven , welken hij erkend hadt voor hec Emplajlrurn Diabrotani. Eenige dagen nu, nadat ik het o'igemak gezien had,, verhaalde ZijnEd. mij verder, was 'er eene opening gekoomen op den hoek 'van het kaakbeen ( de plaats alwaar ik de'bovenopgegeeven fluctuatie van vogt gevoeld had), terwijl'de'eerfte opening fteeds was opengebleeven en in grootte toegenoomen. Uit dc laa.stgekomene opening was bij de eerfte doorbraak een aanmerkelijk ftuk ontaarte Mierzelfftandigheid uitgevallen. Ook was , 'door de invreeting van deze ontaarting tot op de bloedvaten twee maaLeene aanmerkelijke bioedltorting ontftaan ; de eerfte, waarfchijnelijk uifi pn takje van de Arteria Mdxillaris infercor voortgekooBb j merjj  382 Waarneeming wegens een zeer grooten men , nademaal de omftanders mij verhaalden dat hetzelve uit de opening aan den hoek van het kaakbeen en met eene afwisfelende fpuiting voortkwam viel voorop den 19 December, en moet, naar het verhaal van gemelde oppasfcrs, den Patiënt voor het minst twee ponden bloeds hebben doen verliezen,- en des nagts tuslchen den 20 en 21 ontftont 'er eene tweede bloedftorting, doch veel geringer en ook niet met fprongen, dus waarfchijnelijk uit een aderlijk vaatje, en van tijd tot tijd daarna nog eene kleine vloejing, doch 00 verre na niet gelijk aan de eerfte. Dit was nu het voornaamfte dat den Lijder was overgekoomen zedert den tijd dat ik hem niet gezien had, toen ak hem den 4 en 5 Januarij 1781 wederom ging bezoeken m gczelfchap van den weigenoemden Heer baate. Ik vond den Patiënt toen te bed lig, gende, 't welk hij reeds voor 't .grootfte gedeelte yan den dag houden moest. Hij was zeer veel afrenoomen ; zijn geheele lighaam was merkelijk vermagerd • zijn pols was zwakker, en eenigzins tusfchenpoozende, ten minften onregelmaatig, om den veertienden of vijftienden polsflag. ' Hij was ook veel minder kloek; zijn eetlust was vervallen, zijn flaap gebrekkig, en de doorzwelging zo zeer in moeielijkheid toegenomen, dat hij nu niets meer dan warme melk en dun vleeschnat, en bij kleine hoeveelheden tevens konde doorkrijgen. Het gezwel was nog eenigzins in grootte toegenomen, doch deszelfs gedaante was dezelfde als in de tekening ftaat afgebeeld; de mond en neus waren nog fcheever gedrongen, en de mond inwendig nog meer opgezet. De fpraak was ook meer belemmerd,en de kwijling bok eenigzins toegenomen De Lijder hadt nu ook meer pijn dan te voren. De eerfte opening was nog niet zeer diep, noch ook boezemagtig, doch hard, ruw, en omgekruld van kanten, maar de laatere, die de grootte van een hal ven duim raiddellijns hadt gekreegjn, was veel dieper. Beiden gaven zij eene ongelooflijke hoeveelheid dunnen wateretter uit, die een vreesfelijken flank van zig gaf De Patiënt gaf nu ook veele taaie ftinkende etteragtige fluimen op, die hij van onder uit de borst feheen op te  en fchielijk toegenomen Kanker aan de Wang. 383 te haaien, zo dat het mij voorkwam dat de longen zelve reeds aangedaan waren, dewijl deze fluimen niet enkeld door het'aflijpelen van den wateretter konden veroorzaakt worden. De wond wierdt nu zedert eenigen tijd reeds met wieken van het bovengemeld Tinttuurtje en Kompresien van de gemelde lnfufie verbonden. De Lijder bleef nog geduurende drie dagen in dezelfde omflandigheid, zo wel ten opzigte van zijne lighaamsgefteldheid als van den ftaat der verzweering; doch na dien tijd viel'er in de laatfte iets voor 't weii< onverwagt en opmerkelijk was, en hetwelk in den beginne nog al eene flaauwe hoop op eenen gunftigen ukflag feheen te belooven, doch ik zal hetzelve liever met de eigen woorden opgeeven waarin het mij door den welgemelden Heer haate is medegedeeld, „ Het was '„ op den 3 januarij als ik 's morgens ter gewooner „ tiid mijn Patiënt kwam bezoeken, nadat ik mij ze„ dert eenige dagen, behalven het uitwendig aanleggen van wieken op de beide ulceratien gedoopt m „ finct. Myrrh. Mei. Roft-& Sp. Vin. Camph., en „ een kompres daar over , nat gemaakt in mijne te vo„ ren gemelde lnfufie, van die zelfde lnfufie bediend ,, had om te injicieeren door den mond heen in eene „ kleine opening, welke zig in de wang op de hoogte „ van den tweeden maaltand des onderkaaks vertoon,, de, doch zonder eenige ontlasting van het ingefpoo„ ten vogt door de uitwendige opening te befpeuren, „ toen ik gewaar wierd dat in de onderfte opening, zijnde die welke zig op den verften afftand van den „ hoek des onderkaaks bevondt , een ftuk Cellulofa, „ ter grootte van het voorfte lid van een mans pink, „ los en naar buiten hing. Van intentie zijnde om „ met mijn Pincet het wegneemen van hetzelve te be,, proeven, of zo ver het buiten hing met den fchaar „ af te fnijden, gelukte mij het eerfte, zo wel door „ het aanwenden van geringe poogingen welke ik deed „ door hetzelve met mijn Pincet naar mij toe te haa„ len, onder het naauwkcun'g informeeren of ik den „ Patiënt ook pijn aandeed, hetwelk hij geduurig met „ neen te zeggen beantwoordde, dat ik, na eenige ,, oogenblikken hier mede te hebben aangehouden, » tot  384- Waarneeming wegens een zeer grooten „ tot mijne groote verwondering en vergenoet hoeften, klagende over „ Jn bitteren fmaak der injeffie. Ik doopte een dot „ plukfel in het bovengemelde vogt, brast h^elvï „ door de uitwendige opening, welke in%,mrek de „ grootte hadt van een Erabands, öortjen, tot op del 3, grond van de ulceratie, nam toen nog een tweedïï „ langwerpigen dot plukfel welken ik door de gemelde „opening mbragt, en aan de bovenfte opening? " IT£ d'e °P,den diSften affland *a« "«1 boek del „ kuakbeens, wederom uithaalde, zo dat de beide uit„ einden der wiek zig op de wang bevonden. Den' „ volgenden dag vond ik de kleederen en de do-ken 3, van den Patiënt door nat, zonder dat iemand mij 3, daar de oorzaak van wist te melden, doch nadat ik 3, het verband, dat mede flik nat was en de wieken 3, had weggenoomen, deed ik den Lijder eenig S 3, ken neemen, waardoor ik weldra tie oorzaak van „ dit nat worden ontdekte, want in plaats van door " f f u •gJaan'- ontIascte 21'S meest "1 het vogt „ door de beide uitwendige openingen; de Patiënt „ klaagde ook bij aanhoudendheid over den dorst „ en konde in dit geval als een Tantalus worden aan- „ goncjKt, aic m net midden en tot de lippen toe in „ t nat ftaande van dorst meende te fterven Dm i„ „ dit ongemak nog eenigzins te voorzien vulde ik de „ wdi. ueviger met piultlel op, „ belastte de waakers den Patiënt niet, gelijk hij ai „ gewoon was, met kommen vol gelijk te drinken te „ geeven, maar in eene kleine hoeveelheid tevens en „ int een fleschjeof zieken kannetje, met een langen „ krommen pijp, onder 't op zijde houden van het „ hoofd, om het vogt dus beter in de keel' te hou, den, waarna de Patiënt, als zijnde gewoon gulzig te' 53 drin-  I m fchielijk toegenoomen Kanker aan de Wang. 38^ , drinken, zig evenwel niet fchikken wilde, zodat 5' ik hier weinig mede vorderde; de ingebragte wie\\ ken wierden dus dagelijks door de nattigheid uitgedreeven , en daar was zo veel ruimte aan den binncn" kant niet om van dié zijde het inbrengen Van een j, wiek tot fluiting van het gat te beproeven, vermits ,, de opper - en onder-kaak van agteren bijna op eikanderen flooten, waarom ik aan een dot plukfel, die \\ vrij groot was, een draad vast maakte, dewelke door „ een "geoogd ftilet gehaald door de onderfte uitwen' ,, dige opening wierdt binnengebragt, zodat dezelve draad door den mond wederom naar buiten kwam , door welk middel de dot plukfel in dén grond van" de ulceratie en tegen de opening van Communicatie aan bevestigd wierdt door den draad, welke aan den „ hoek van den mond wierdt naar buiten gebragt, en „ aan het uitwendig verband door middel van een fpéld „ vast gemaakt. "Dagelijks ontlastten zig nu nog „ kleine gedeeltens van de CeUulofa, waarvan zommi„ gen wel de grootte hadden van een Nootmuskaat, „ en verders eene ruime hoeveelheid van een wit melkagtig vogt, ontftaande uit de verteering der „ losgeworden brokken van het vetvlies, vermengd met het dunne fcherpe ettervogt, hier door nam ,, de onderfte opening van dag tot dag in grootte toe, „ zo dat, in de laatfte dagen, het geheel dat zig tus„ fchen de onderfte en bovenfte opening bevohdt, en de ulceratie voor 't uiterlijk aanzien in tweeën on:, dericheidde, omtrent een hal ven duim befloeg, daar de „ afftand in den beginne wel van twee duimen geweest „ was, zodanig was de onderfte opening na de bovenfte toe gelijk ook onder waards in grootte toegenoomen , terwijl deze toeneeming in grootte in de bovenfte ,, opening niet merkbaar was. De geheele ulceratie was ., ook van binnen zodanig voortgegaan en de holte zo ',, veel wijder geworden dat 'er bij elk verband meer dan twee vuiften vol met plukfel werden inge■„ ftept." Dit uitgetrokken ftuk nu, hetwelk de Heer baate met zig genoomen hadt, heb ik zelf gezien; het hadt öc grootte van meer dan een grooten mans vuist, was zeer  386" Waarneeming wegens een zeer groote zeer ongelijk van gedaante en oneffen van oppervlakte ; het vertoonde zig ook zeer rottig en gaf een onverdraaglijken flank van zig; van buiten hadt het alle blijken van ontaarte Cellulofa tj zijn, doch van binnen was het öp zommige plaatfen zo verbaazend hard, dat ik het niet dan met moeite konde doorfnijden, zijnde deze harde plaatfen misfchien de Kaak-en Wangklieren, die oorfprongelijk door eenen in verzwoorne kanker eindelijk overgegaanen Scirrhus waren aangedaan geweest ; althans deze hardigheden fcheenen knobbeltjes, en zaten in het midden van den brok op een trosje bij een. Deze affcheiding en uitwerping nu van zulk eeri aanmerkelijk ontaart ftuk door de Natuur alleen voort ■ gebragt, het wegnccmen van zulk een aantnerkelijken bronwel van rotting verwekkende ftof, gelijk de Heer baaïe het zeerwel uitdrukt, ende ruimte hierdoor in de ulceratie ontftaan, fcheenen in den beginne nog al eenige hoop op een goeden uitflag van de zelfgeneezende poogingen der Natuur aan de hand te geeven, te meer dewijl de flank uit de wond daardoor in het eerst veel verminderde en de kanten derzelve zig beter voordeeden , en de kaakbeenderen zig op eene bedriegelijke wijze ook nog vrij gaaf vertoonden , voor zo verre dc Heelmeester uitwendig beipeuren konde, waarom hij den Lijder beval zig nu vooral te vieren , en getrouwelijk zijn fterk afkookfcl van koortsbarst tc gebruiken , en voor zijn voornaamfte voedzel vleeschnat met groentens daar in gekookt te nuttigen ; niettegenftaande dit alles egter verdween deze fchaduw van hoop binnen korte, want de verzweering wierdt op nieuws vuiler en wijder, de kanten flegter , de etterftof'fcherper , rottiger, en overvloediger , de fpraak hoe langs hoe meer belemmerd, ja bijna geheel onverftaanbaar, de dorst geweldiger, het drinken, en in het geheelde doorzwelging, hoe langs hoe gebrekkiger, de zwakheid grooter, gepaard met koortfèn die eerst fluipende en hecliesch waren en naderhand digter op eikanderen kwamen en heviger wierden ; en met één woord de dood begon met harde fchreeden te naderen, zonder dat de Lijder zig nog  en fchielijk toegenoemen Kanker aan de Wang. 387 in eenig gevaar waandeja hij bleef als 't ware ongevoelig voor zijn ftaat; of liever hi] hadt, zo fteifc als ik ooit bij eenigen teeringagtigen Lijder heb opgemerkt , dieonuitwischbaare en kwaalijk gegronde hoop van nog te zullen herftellen , niettcgenftaande alles hem deedt voelen dat hij zwakker , pijnehjker , en met één woord % allen opzigten erger wierdt, zodanig zelfs, dat hij zeer kwaalijk nam en vreemd vondt dat men hem van zijn gevaarlijken toeftand fpreeken wilde. Eindelijk ftierf de Lijder in een volkoomen ftaat van uitputting in den nagt van den 25 Januarij 1781, zijnde ongelooflijk vermagerd en uitgeteerd. Zodra ik berigt gekreegen had aangaande het affterven van dezen ongelukkigen, verzogt ik om het lighaam , voornamelijk om de verzwooren zetel van dit woedend ongemak, nog eens te moogen befchouwen, om te zien hoe de mond en kaak van binnen gefteld waren. Hier toe verkreeg ik verlof, en daarop onderzont ik den ftaat van den mond en den wang dien eieen° avond in gezelfchap van den Heef baate. De uitwendige gedaante des aangezigts was door de Collapfie der vaten en vezels , die altijd na den dood voto, en door het verlies van vogten en zeifftandigheid der bedorven deelen, ten uiterften veranderd, en het gezwel geheel verdweenen. De wond vertoonde zTg uitwendig zeer groot, ftrekkende zig uit van het midden van de wang af naar voren tot op het plat van het aangezigt langs de kaak over de geheele wang tot bijna aan het jukbeen toe, zijnde évenwei afgefcheiden van de agterfte opening op den hoek van het kaakbeen, doch alleenlijk door een nog overcebleevcn klein en fmal deel der fpieren van de wang omtrent een halven vinger breed ;dit doorgefneeden zijnde vertoonde zig de verfchrikkelijke holliaheid in haare geheele uitgeftrektheid, hebbende de gihtfehe lengte van het kaakbeen voor bafls, en ftrekkende zig uit over alle de weeke deelen van de. wang tot aan de geleeding Van de onderderkaak in ha flaapbeén bij liet oor /alwaar de doorgefneeden fpieren. zin gaaf vertoonden, en van boven tot het jukbeen toe, «èliik wij gelegd hebben. Aan den onderkant van de  38S Waarneeming wêgeiïs een zeer grooten • wond was de zeifftandigheid der fpieren geheel ontaard graauw en pappig; De linker kant van de tong was dik en hard. Het tandvjeesch yan de bo venkaak' was voor een groot gedeelte wéggeknaasd eri dat kaakbeen zelf benevens "een gedeëltfvï bit ha * Su^V^hem7Ce' dTgeV'eeten' «odatmen met een ftilet door het verhemelte konde heen fteeken , eri hetzelve m den mond inbrengende door de wond vari boven doen unkoomen. De onderkaak was langs zijne geheele lengte afgeknaagd, en zodanig door gevreeten, dat dezelve geheel gebrooken was % omtrent een dtums lengte van zijne voorpunt af, eei J jk wij daar van overtuigd wierden door eene fonde en den vinger tusfehen de twee gebrooken einden iri teorengen. In het bovenst kaakbeen vonden wij nog op een na de agterfte kies,- die zeer bedorven was IJe Heer baate, dit reeds in het leven van den Lijder opgemerkt hebbende , hadt hem gevraagd of hij aaar in vorigen tijd ook eenige pijn aan gehad hadt? waarop hij antwoordde van ja , en dat hem zelfs door een Heelmeefter geraaden was om denzelven te laaten uittrekken, doch dat hij daar toe niet hadt kunnen befluiten. Ook meen ik dat hij 'er bijvoegde, dat het ongemak het eerfte door die kies veroorzaakt of aan dezelve begonnen was. Het zoude evenwelongerijmd zijn de oorzaak van dezen Kanker aan zulk eene geringe oorzaak te willen toefchrijven; want, hoe zier bet fchijnt waar te zijn, dat de kwaadaartigfte kankers dikwijls door eene ligte uitwendige oorzaak kunmri voortgebragt of liever aan den gang geholpen worden , en hoe zeer verfcheiden Heelkundigen, onder anderen de geleerde John huntf.ii in zijne Praktikaak Vernandelmg o ver de ongemakken der Tanden door redeneeringen en Waarneemingen getoond heeft dat '.er menigvuldige en gewigtige ongemakken uit bcoorven landen kunnen voorefpruiten, zo zoude het evenwel zonder eenigen grond zijn, indien men dit ongemak aan zulk eene geringe oorzaak wilde toeiennjven, te meer daar men, welk eene theorie meri wegens den aart van het Kankergift aankleeve , en hoe veel men ook aan de opwekkende oorzaaken dezer ziekte wil toefchrijven, tog altoos eene inwendige' veor-  ènjchièüjk toegenoomen Kaniet dan den Wang. §8$ voorbereidende oorzaak voor deze kwaal ftellen moét* welke, uit de befchouwing van het gebrek van de moeder van onzen Lijder, ook in dit geval wel inzonderheid fchijnt te hebben plaats gehad. Ookwas het beenbederf, 't welk eenè der eerfte uitwerkfelen van deze oorzaak moest geweest zijn, gelijk wij gezegd hebben op verre na niet zo erg aan het bo^ venst, als aan het onderst, kaakbeen. Zie daar hetgeen ons de befchouwing van den Lijder ha zijnen dood heeft doen opmerken ; ik zoude gaarne de keel en borst eens geopend hebben, om te zien ot ook de klieragtige lighaamen dezer deelen ziCkelijjC waren aangedaan, gelijk ook de longen door_het m* flikken cn neervloeien van de etterftoften eenige dn* gemakken gekreegen hadden , maar de naafte bloedverwant van den overledenen vergunde mij met in* fae[nieuwsgierigheid hier omtrent te voldoen, en geeüe pia fraus of pium furtum was hier mogelijk. Eer ik deze waarneeming befluite, moet ik daar höö| bijvoegen, waarom ik , geduurende al den tijd dat ifc dit geval heb'bijgewoond, den Lijder geene andere middelen heb aangeraaden te gebruiken ; waarom iK hem "eene Cicuta, geene Bülcamara , Bslladnna geert Arfenicum , geene Panacea Anticanerofa van de marei geene Vaste Lugt, of andere zö dikwerf hooggeroemde , als onfeilbaar voorgeftelde , en zo dikwnU mislukte , foeciflea tegen den kanker heb voorgeichreeven • en waarom ik enkeld ben blijven berusten in het voorlchntt van aen neeimcciu;! , uam^». wendige rottingweerende middelen, en voor alle inwendige den Koortsbast gekookt of afgetrokken. Indien ik deze bedenking zelf niet aan de hand gave moge men mij van onkuride of verzuim befchuldigen; maar j het zij ik daar gelijk of ongelijk in hebbe * mijrt antwoord op deze tegenwerping is gereed: Heit is geene onkunde, geene verwaarloozing, het is de overtuiging dat alle de opgenoemde, en eene menigte andere spa breczen, kanker - middelen nooit ini.ftaat zrjn geweest örn een waaren verzwooren kanker te geneezen. Hier Van hebben mij de fchriften der grootfte en onpartij' Kabinet, II. Dul, Ge Qi£  390 Waarneming wegens eene zeer grooten- digfte Mannen overtuigd, en hier in beu ik, zo ik 'et dit mag bijvoegen , door mijne eigene ondervinding In de Praktijk ten droevigften bevestigd geworden. Wel wil ik geloovcn dat 'er eenige kragtdaadige midi delen bekend zijn om fcirrheufe verhardingen,0 fchrophuleufe ontaartingen , lueufe verzweeringen en diergelijke ongemakken meer , die veel naar kanker gelijken, en bijna zo erg zijn , tegen te gaan of te geneezen , maar (niet een eenig middel is, voor zo verre ik weet, door de goede Voorzienigheid den menfchen tot nog toe gegeeven te ontdekken, dat met zecvkerheid in ftaat is den waaren verzwooren kanker uitbroeien. Hierom heb ik gemeend alles af te doen met den Lijder den Koortsbast als een verfterkend cn vogten verbeterend middel in eene ruime maate teJaaten gebruiken; ik had zelfs voor bij dezen te voegen, ofin plaats van denzei ven te geeven, den Moederwortel; indien ik eenige blijken van medegedeelde rotting aan de algemeene masfa van vloeiftoffen of in eenig "ingewand , bij voorbeeld long of darmen, befpeurd had. i Niettegenftaande in deze Waarneeming dus "een Kankerfpecificum wordt opgegeeven, noch eenig reeds bekend met vrugt gebruikt is, zo zijn daar evenwel mijns oordeels eenige nuttige gevolgen uit af te leiden en deze zij het mij geoorloofd hier ten befluite dezer Waarneeming bij te voegen. Vooreerst. De PMfters, en alle vette zalven, zijn in kankers en kankeragtige verzwecringen altijd nadeelig. Men ziet uit het opgegeeven verhaal van den lijder zei ven, hoe zeer de zwelling en pijn van dit kankeragtig gezwel toenamen op'taanleggen van den pleister, ja dat, daar hetzelve tot daartoe beflooten was geweest, de zwelling daar door open brak en weldra in een kwaadaartige veranderde , terwijl het bij de moeder, op de eenvoudigst moogelijke wijze behandeld, op verre na zo fchielijk of zo geweldig niet toenam. En waarlijk de Oude Vrouw, die uit een vooroordeel alle hulpmiddelen weigerde, was misfchien niet zo verre van den regten weg af met op haar ongemak enkeld warm waar aan tc leggen,, gelijk ik met het gezag van ver-' ïcfeei'.  en fchielijk toegenoomen Kanker aan den Wang, 391 fcheiden des kundige Mannen zoude kunnen bevestigen. Van hoe weinig belang misfchien in den eerften opllag deze aanmerking fchijne , zal zij ophouden mijnen Leezer als zodanig voortekoomen, wanneer ik 'er bij voege, dat, hoe vreemd, hoe ongegrond, ja hos ftrijdig met alle gezonde befchouwingen aangaande den aart, den voortgang, en de beste behandeling van den kanker zulks fchijnen mooge, dit gebruik om kankerzweeren met pleisters en vette zalven te verbinden egcer algemeener is dan men zig kan verbeelden. Ik heb zelf meer dan eens waare kankerverzweeringen met het Ung. Defenf. Caerul. en Bafilic. te fchundeiijk zien verbinden, en bedekken met een E;npl. Diachyl. $., de Ranis en de Mdilot enz. met oogmerK * zo men durfde zeggen, om den kanker te doen digereeren, het kankerzaad te verdunnen en los te maa. ken, en diergelijke dwaasheden meer. Daar men. nu ondertusfchen uit het voorbeeld van nabuurige Lai> den reeds geleerd heeft, hoe veele heelkundige gebreken zonder zalven geneezen kunnen worden, of liever hoe weinigen 'er zijn waarin vette zalven en plei> ters geen naü.el doen, althans in ongemakken vaa dezen aart doen moeten. Ten tweeden, ziet men uit deze Waarneeming, hoe verbaazend, ja onvermoedelijk lang , iemand eene kankeragtige gefteldheid, het zij algemeen.hepzij plaatfelijk," kan bij zig hebben, en wel eene erfelijke geftejd* heid, gelijk wij dezelve in dit geval moeten ftellen, eer dezelve uitbreekt; zijnde de lijder , die het onderwenp dezer waarneeming uitmaakt, reeds agt envijftig jaaren oud geweest eer zig dit ongemak begon te openbaaren. Ten derden, ziet men hier uk dat het uitvallen van het ftuk, hetwelk voornamelijk het middelpunt van den kankerzweer uitmaakt , en waaruit de kankeretter meerendeels voorkoomt, niet altijd helpt tot wegneeming Van het ongemak; ik zoude haast gezegd hebben, nooit helpen kan tot geneezing van een («igdmak van dezen aart; want zelden bepaalen zig de bcdorCc 3 ven  392 Waarneeming wegens eene zeer grooten ven ftoffen tot zulk eene beperkte plaats alleen, maar dezelve zijn meestentijds reeds door het vaatgeftel, door de onderlinge gemeenfchap der klieren , of door het vetvhes overgebragt en verfpreid: zal het weeneemen van'den focus van den kanker dus helpen 7 dan moet zulks bijtijds en door het mes gefchieden , eer de óntaarting der klieren en vaten , en de ingehouden ftof derzelven, zig, fchoon onmerkbaar, reeds door de omliggende deeléri uitgebreid hebbe ; althans moet men zulks met door uitwendige prikkelende of bijtende middelen beproeven , die het kwaad niet anders dan inwendig verergeren kunnen, en, al brengen zij al eene gewelüige affcheiding van een gedeelte voort, egter itot genoeg ovcrlaaten om nieuwe voortvreetirigen aanteregten. Wel is waar dat al hetgeen ik hier zeg reeds meermaalen gezegd is, maar het is ook niet minder waar, dat indien het Middel van Raynatid bij geval op dezen kanker gelegd ware, en de affcheiding van den grooten brok ontaarte Celhilofa, zo als in de Waarneeming gemeld is, daarop gevolgd ware, men niet zoude nage aaten hebben dit gevolg aan het middel van dien Kwakzalver toe te fchrijven , victorie te roepen, en mis chien het publiek wijs te maaken, dat dit middel wederom een vrcesfelijken kanker hadt doen uitvallen en geneezen , maar dat de Lijder naderhand aan Koortien geftorven was. Verklaaring der bijgevoegde Plaat. Deze Afbeelding vereischt eigenlijk weinig opheldering. _ Zij dient flegts om dc gedaante en de uiigeitrektheicl van het gezwel te vertoonen, ten tijde toen -ik hetzelve voor de eerfte reis gezien heb. Fig. i. vertoont het aangezigt van denLijder van voren, en Ftg. 2. datzelfde van ter zijden gezien; in beiden ziet men het gezwel in eene verfcheiden rigting, doch dié hij elkandcren . gevoegd dienen kunnen, om een vrij naauwkeurig denkbeeld wegens de gefteldheid van dit ongemak te geeven. In beiden ziet men ook de afbeelding der oppervlakkige verzweering, zo als dezelve 2ig -in ucn beginne vertoonde; uit de plaatfing dezer ope-    tn fchielijk toegenoomen Kanker aan den Wang 393 opening nu zal men zig volgens de befchrijving gemakki'luk de tweede naderhand geopenbaarde opening der zweer kunnen vertegenwoordigen. In de Fig. ?«■ ziet men ook het Atheroma agter en boven het 001-, waarvan in de opgaaf van dit geval melding gemaakt js. Schoon hier nu geene afbeelding bij is van den ftaat dezes wanas na den dood, zal men zig gemakkelijk kunnen verbeelden, welk eene afgnjsielijke. holte het maakte, toen dit gezwel verteerd en deze santfche wang van binnen weggevreeten was. Ook is het mij niet mogelijk geweest eene aftekening te laaten vervaardigen van den inwendigen Haat van den mond na den dood bevonden, gelijk ik dien befchreeven heb, zonder eene volkoomen ontleeding van denzelven, en zonder eene vereischte plaatfing aan de deelen te geeven, hetgeen mij in dit geval niet vergund geworden is. Ook zal ieder Leezer die een geregeld denkbeeld wegens de inwendige gefteldheid van den mond heeft , zulk eene afbeelding gemakkelijk ontbeeren kunnen. Fig. 3. vertoont de gedaante van de neus dér Moeder van onzen Lijder, gelijk dezelve zig ten tijde mijner vifite bij haar vertoonde, zijnde de verzweering derzeive, gelijk ik hier boven in mijn verhaal gezegd heb , op zommige tijden door korsten bedekt en geflooten , en op andere wederom open, en dus den eenen tijd zeer verfchillende in gedaante van den anderen. Ondertusfchen zal de afgetekende omtrek der verzweering van dit deel genoegzaam zijn om een juist denkbeeld wegens derzelver plaatfing en uitgeftrektheid te verfchaff en, . Leijden den i8 Januari) 1781. £J C 3 WAAS»  WAARNFEMTNGEN OMTRENT DE VOORTTEELWG EN NATUURLIJKE HISTORIE DER fHlLANDERS OF AMKRIKAANSCHE BOSCH ROTTEN. door den i-fcer B A J O N, Oud Chirurgijn Majoor van het Eiland Cayenne% Korrespondent van de Koninglijke Akademien der Weetenfchappen en Heelkunde te Parijs. [Schoon de Heeren de roffon (a) en seba (b) de Schnjveren valentijn markgraaf en pison befchuldigen van eene ongerijmdheid te hebben voorgedraagen, toen zij verzeekerden, dat de beurs van den Philander eene baarmoeder is, waarinde jongen ontvangen worden, en dat de tepels van de moeder voor die jongen zijn, hetgeen deeltjes zijn voor de vrugten dat zij aan die tepels gehecht blijven , tot dat zij rijp zijn, en dat zij 'er dan afvallen gelijk een vrugt van de heel valt, zoo dra zij tot haare volle rijpheid gefcbbrnen is; fchoon deze groote mannen, zeg ik, dit gevoelen als vaslch hebben opgegeven, zoo is doch de voorttechng der Pbilandcrs zoo weinig opgeklaard dat - men met recht zijn oordeel hier omtrent mag opfchorten : De Heer de buffon wenschtc, in zijns Natuur .jijke Historie, dat de een of ander Natuuronderzoeker zijn weik mogt maaken van deze dieren in een ftaat van zwangerfchap te onderzoeken en te befchrijven hierdoor zouden alle twijfelingen hier omtrent worden weggeruimd; dit nu heeft de Heer b a j on getragt te doen , hij heeft zig een groot getal van die foort, die Marmojaas genoemd wordt, laaten bezorgen, en onderzogt, en egter blijft dit ftuk nog met een fluier van oh* (*ï de buffon Natuurlijke Historie van de Saritue of Opcsfum Deel XI.' 4". (b seba vol. I. pag. 64. door den He^r de isur?ea sargeiaa.0.  Waarneemmgen omtrent dc Foorteeling , enz. 395 nnzeckérheid overtoogen; de waarncemingen van dien Geleerden zouden ons zelfs naar den kant van markgraaf en p 1 s o n, welke valentijn zou hebben gevolgd, moeten doen overhellen , en het is inderdaad , ongélukkig dat de Heer ba jon nooit eene Marmoja heeft aangetroffen, die de jongen nog in de baarmoeder droeg. — Wat 'er van zij, wij zullen hier de waarncemingen door den Heer ba jon op het wijfje gedaan eene plaats geven; het is altijd der moeite waardig de befchrijvingen van ooggetuigen natezien en te vergelijken , en zij toonen, dat'er nog meer moeite , meer waarneemingen, vereischt worden om het ftuk aan den een of anderen kant buiten twijfel te ftellen]. Men kent in Guiana drie foorten van Marmofafs, die, fchoon verfchillende in grootte, in kleur , en enige bijzonderheden van hunne huishouding, egter tot hetzelfde geflagt moeten t'huis gebragt worden. Indedaad de uitwendige deelen , die hen kenmerken , en die in alle drie de foorten dezelfde zijn, zijn de vOrm van het hoofd, de dunne en doorfchijnende ooren, de groote en uitpuilende oogen, de plaatfing -het getal en de gedaante der tanden; de lange en zeer ver gefpleeten kaakebeenen , de lange en grijpende ftaart, die aan 't eind meer dan twee derde van zijne lengte van hair ontbloot is, cn die fchubachtig gelijkt; de duimen van de agtervoeten kort en van de andere vingeren afgezonderd, met een nagel gelijk aan dien van den duim van een mensch, terwijl die van de andere vingeren bijna bolrond en krom zijn ; een beurs, eindelijk, onder aan den buik , waarin alle de tepels belloten zijn. De inwendige deelen zijn ook dezelfde in die drie foorten, en de aanmerkiijkfte zijn die der voortteeling. Die drie dieren zijn befchreeven door de Heeren de buffon en daubenton onder de naameiv van Sarigue of Oposfum , Marmoja, en Cayopohn. In Cayenne zijn zij bekend met de naamen van pian of puant (ftinkert; quatre - oncüs (vier-oog) en rat de mis1- of maitre - bois ( boschrot). Het eerfte is het g'ootfte. men vindt hetzelve overal, maar het is gemeener CC 4; . W»  396 Wmmeemingen omtrent ie Voort ecEng in den omtrek der wooningen, om dat het zeer verlekkerd is op het gevogelte1, hetwelk het openlijk den oorlog aandoet; als het een vogel gevangen heeft, bedient het zig van zijnen Haart om dien te wurgen'zonder dat hij gerugt kan maaken. Zijn naam van (linken koomt daarvan daan , dat het defterkfte en de onaangenaamfte reuk van zig geeft. De tweede foort is veel kleiner, maar oneindig meer vermenigvuldigd; fchoon deze het gevogelte den oorlog niet aandoet, onthoudt zij zig m den omtrek der wooningen , en op alle bebouwde landen, gelijk ook in de groote bosfchen; zij heeft haaren naam daar van , dat zij boven elk oog eenefwitte vlek heeft, die een tweede oog vertoont De derde foort eindelijk houdt zig in de groote bosfchen op, zij is de zeldzaamfte van allen, en tegelijk de kleinfle; men noemt haar boschrot om dat zij wezenlijk naar een rot gelijkt. Ik zal mij vergegenoegen met de deelen der voortteelingvan deze diel xen te belchrijven («). De mannetjes hebben de ballen in een zeer zwarten zak offcrotum geplaatst, die bijna één duim tusfehen de dijen nederhangt, en die alleen aan een zeer dunnen band vast is, waarin men de zaadvaten en de afvoerende vaten vindt. Deze laatste loopen, als in alle dieren, naar den hals van de blaas, alwaar het mij voorkwam, dat zig maar een zaadblaasje bevondt, maar grooter dan naar gewoonte, waaraan de twee holachtige lighaamen eindigen. De roede van de Marmofa cn de Cayopolin hangt altijd bijna één duim neder en die van de Sarigue is altijd in de voorhuid verborgen. In alle drie de dieren is zij gevorkt, en de pislei. der begint terplaatze alwaar zij zig in twee takken verdeelt in het midden - gedeelte. Zij is zaamgefteld uit twee hoiagtige lighaamen, van welken ieder aan een tak behoort, cn die hunnen oprfprong fchijnente hebben van ' fa) Men kan de Natuurlijke Historie en de Befchrijving v-an deeze zien in de Natuurlijke Historie van den Graaf de suft on en den fïegre Diusfuiej,, welken men hiei iLuct Y^gelijkeu. " •  der f hijanders of Amefikaanfche Boschrotten. 39? van het zaadblaasje. : Die dieren, zoo wel het mannetje als het wijfje, hebben twee beentjes die aan den bovenden rand der fchaambeenderen , op dezelfde plaats alwaar de pyramidaale fpieren gelegen zijn , beginnen , en zig tusfehen de fpieren van den onderbuik omtrent twee duimen uitftxekken. Het maakzel der tecldeelen van het wijfje is zonderling; zij hebben de opening van de fcheede vrij wijd en zeer nabij den aars ( a ). De fcheede, die eerst enkel is, verdeeld zig eenige lijnen van de opening, in twee buizen die ter lengte van anderhah'en duim tegen eikanderen aan geplaatst en door een vrij flap celachtig weefzel verecnigd zijn; vervolgens worden zij grooter,. krijgen de gedaante van een dunnen darm, verwijderen zig weder van eikanderen , en loopen naar de zijdelin^fche gedeelten van het bekken , krommen zig op zig zeiven als een fpiraal verfcheiden keeren om, en eindigen in een eind dat toe is. Het aanmerMijkst gedeelte van. die buizen tot de plaats alwaar zij zig naar de zijdelingfche gedeelten van het bekken begeeven , moet aangezien werden als het lighaam der lijfmoeder uitmaakenue, en het gedeelte dat zig als een fpiraal omkromt als de hoornen van dat ir.- (a ) Namelijk op den afftand van flegts eene halve lijn, volgens de afmeetingen van den Heer daubenton. Deze ontleeder befchrijft de gefteldheid der buizen van de teeldeelen op de volgende wijze: „ De fcheede en de pisbuis , hadden flegts een gemeenen ingang tot zeven liinen voorbij ,', de holligheid, welke door den bodem van den voorhuid „' des kittelaars gemaakt wordt, hetgeen dertien lijnen eni • eene halve voorbij de randen van de klink maakt; op dien " afftand van de klink zaten 'er vier openingen : de eene in „ het midden van de pisbuis, en eene aan elke zijde voor het vervolg van de fcheede, de vierde opening was ba.„ ven die van de pisbuis geplaatst, zijnde de ope, ning van eene buis die een vervolg maakte- van de beide „ voorgaanden, enz." Zie de Vertaaling der ontleedingen van den Heer daubenton door den Heer j. voeges vanengelen in de Algtm. en Bij zond. NatA Hifi. Avn$* in AfQ. DeelX, bladz. 216 en 21. de vert.  Spg Waarneemingen omtrent de Voortteelhg ingewand: hunne einden gaan zig niet aan de eiernesten voegen, waarvan het aanweezen zeer twijfelachtig is, ik heb 'ér, t;en minften nooit kunnen vinden in de menigvuldige en zorgvuldige ontleedingen, welke ik yan die wijfjes gedaan heb. Zij hebben onder den buik, inde drie genoemde foorten fa), eene foort van zak of beurs, die vrij aanmerkelijk is, en waarin de borften opgeOoten zijn, ten getalle van vier, zes en fomtiids meer. De jongen hangen , als zij zeer jong ziin altijd aan de tepels, en al zij grooter worden verfchuiïen zij 'er zig flegts in; deze gefteldheid der deelen, welke ^befchreeven heb, is zeer verfchillende van die van andere dieren; de jongen, zeer klein aan de tepels hangende gevonden, hebben doen vermoeden, dat de beurs die de borften bevat, de plaats is alwaar zij ontvangen worden. De Heer daubenton fchreef mij in het jaar 1774, om mij te verzoeken van hem een wijfje te zenden dat jongen mhadt,- ik antwoordde hem, dat ik hem dat met belooven kon, alzoo tot dien tijd toe geen mensch 'er een in dien ftaat gezien hadt Ik had mij reeds enigen tijd met het onderzoeken van die dieren bezig gehouden, toen ik den brief van den Heer daubenton ontving, en ik had nooit anders gevon den dan jongen aan de borften hangende. Het verzoek van dien Akademist bragt te weeg, dat ik mimen ijver en nafpoormgen verdubbelde; ik befprak dienvolgens veele Negers dat zij mij alle de dieren van die foort, die zij zouden kunnen dooden of leevend krii gen, zouden brengen, en op hoop van eene beloonin» bezorgden zij mij een groot getal marmofaas, waarop der (.«) De Heer de buffon zegt, dat het wijfje van de Marmofa geen beurs aan den buik heefc, maar flegts twee oyerlanglche vouwen bij de dijen , tusfehen welke de jongen 2ig juaatfen om zig aan de tepels te zetten, en dee^e aanHierking maakt die Schrijver om de gisfingen voortekoamen, welke men zou kunnen maaken , als of die beurs eene tweede baarmoeder mogt wezen, of eene fchuilplaats, volmekt noodzaaklijk voor die voor hunnen tüd geboren diertjes, vest.  der PUhnders of Jmerikaanfche Boschrotten, 399 der veele wijfjes waren. Ik ontleedde ze alle met de grootfte oplettendheid, en ik vond in geene iets het minfte dat aantoonde , dat de ontvanging in die teeldeelen zou gefchieden welke wij befchreeven hebben , hebbende ik dezelve altijd inden zelfden (bat gevonden hetzij, die wijfjes jong of oud waren, hetzij zij jongen aan -de tepels hadden hangen of niet, want ik heb bij verfcheiden jongen aan de tepels zien hangen, en die jongen v/aren van allerlei ouderdom. Op den 24. Junij 1775. bragt een neger mij eene leevende; hij zeide mij dat hij haar in een nest verrast hadt (a), en dat zij nog niet gejongd hadt. Ik begon met haar te dooden om haar op mijn gemak tf> kunnen onderzoeken. Mijne eerfte zorg was de beurs te befchouwen , die mij een weinig meer dan gewoonlijk toegeflooten feheen; dezelve openende meende ik de punten der tepels wat dikker te zien dan gemeenlijk plaats heeft, maar dezelve van nabij onderzogt hebbende zag ik dat het jongen waren, die daaraan hingen; zij waaren rood en zoo vast aan de tepels gehecht, dat ik dezelve daar niet afkon krijgen; zij waren zoo groot niet als een gerstkorrel, en bij de twee lijnen lang van het uiterfte van den bek tot aan het begin van deu ftaart , die zigtbaar begon te worden. Zoo wel de voor als agter - pöoten vertoonden zig als vier kleine botjes uit den 'romp voortkoomende. De kop was naar evenredigheid dikker dan het overige van het lighaam; de mond bevatte den tepel der moeder, die zeer vast aan deszelfs binnenften omtrek gehecht was. Ik.trok een dier kleine diertjes met geweld van den tepel af, en ik merkte op, dat de tepel klein en dun was, maar zoo lang, dat hij zig tot in de keel van het diertje moest ui-ftrekken ; het kwam mij zelfs voor, dat het eind afgebraoken was. Ik nam ook nog waar, dat uit den mond van het diertje zoo wel als'uit het tepeltje een roschagtig vrij helder vogt te voorfchijn kwam. De oogen van deze diertjes ge- lee- (a) Die dieren maaken resten op de boomen even als da yogels, en zij gebruiken daar toe dezelfde bouwftoffen^  400 JVaameemingen omtrent de Voorteellng leeken twee kleine zwarte flipjes,- de ooren kon men niet zien; het overige van het lighaam was zeer glad en men zag op hetzelve nog geen hair. Ik kon aan den onderbuik geen fpoor vinden van een navelftreng Vervolgens onderzogt ik de teeldeelen der moeder en ik vond dezelve in denzelfden ftaat als of de iongen groot geweest waren, of dat zij'er geene geïnd hadde. Ik had het vel van dezen Marmofa opgezet met nog drie jongen aan haare tepels hangende, met voorneemenom hetzelve aan den Heer da obenton te zenden; maar naar maate het droogde, verlooren ook de jongen hunne gedaanten. Volgens deze waarneeming en een groot getal andere door mij gedaaan op wijfjes; die jongen aan mare tepels hadden hangen, waaraan zij vast waren, Zou ik geneigd zjjn te gelooven, dat de voortteeling m deeze beurs gefchiedt en dat de jongen zig aan de einden der tepels ontwikkelen. Indedaad hoe is het te begrijpen, dat die kleine fchepfels , die zoo groot niet zijn als een gerstkorrel, welker ledenmaaten nog niet ontwikkeld zijn, op dien tijd van hunnen ouderdom uit de baarmoeder kunnen koomen door de gewoone wegen, en vervolgens in de beurs kunnen gebragt worden, om zig aan de repels vasttehechten? Al onderftelde men zelfs dat de moeder, door een bijzonder inftinct, dezelve tot in haare beurs bragt, hoe zou het dan nog kunnen wezen dat dieren, onbekwaam om te voelen, en welker monden nog niet gevormd zijn, de tepels zouden kunnen Vatten, en zig 'er aan hechten? Waarom zijn dje tepels alleen in dèeze omftandigheid kleiner en dunner dan in den gewoonlijken ftaat ? Waarom ftrekken zij zig uit tot in de keel van het diertje, waaraan zij vast zijn gehecht, zoo wel als aan alle de binnenfte deelen des monds? Waarom, eindelijk, vertoont de mond van die diertjes, waaneer Zij met geweld van hunne tepels getrokken worden, met dan eene kleine ronde opening , waarin men geene der deelen van dat werktuig kan ontdekken, waardoor een rosachtig vogt uitloopt, gelijk aan dat, dat het eind van het tepeltje, dat gebrooken fchijnt te zijn? uitgeeft?'Niettegenftaande deze waarneemin-  ter PhiïancUrs of Amerïkaanfche Boschrotfen. 40Ï minden welke ik verzeeker dat allernaauwkeurigst zijn^ is'het egter niet minder waar, dat het gevoelen dat die dieren aan het eind der tepels van de moeder ontvangen en ontwikkeld worden-, ftrijdig is met de kennis "welke men verkreegen heeft van de voortteeling der viervoetige dieren. Bekennen wij opregte]ijk, dat defluier, waar mede de Natuur de voortteeling' zoo zorgvuldig heeft omtoogen, ons nog lang den weg zal verbergen, welken zij in deze bewerking betreedt. De middelen, welke zij ter hervoortbrenging der verfchillende fchepzelen gebruikt, leeren ons alleen dat die weg niet eeneriij is. [Tot dus verre de Heer ba jon. Het is nog niet mogelijk een beflisfende uitfpraak te doen over de wijze van voortteeling in deeze dieren; dan hét koorac mij intüsfchen voor, ( zonder mijn gevoelen iemand öptedringen] dat 'er waarfchijnlijkheid is dat de ontwikkeling der jongen in dit dier aan het eind ter tepels gefchiedt. Althans is het zeeker dat de waarneemingen van de verfchillénde fchrijvers over dit diertje niet naauwkeurig genoeg gewéést zijn om ons volftrekt te vérzeekeren , dat zulk eene voortteeling niet moogelijk zij, en zij zijuallerzéekerst, dat hiér eéné bijzonderheid agtéi» fchuilt, die van de gemeene wijze van voortteeling en ontwikkeling van de viervoetige dieren afwijkt. Volgens de plaats van seba, vol. I. pag. 56., door.den Heer de buffon inde noot aangehaald, brengt „ de 5, moeder dé jongen naakt en blind ter weréld, en hén vervolgens'met de vingeren der voorvoéten opj, vattende, plaatst zij hen in haare beurs, die eene 5, foort van baarmoeder is , zij verwarmt hen daarzag,, telijk enz.". Indien die waarneeming met. naauwkeurigheid gedaan was, zoo dat men daar eenigen fta; t op konde maaken , zoo zou dit het geheele ftuk in een helder licht kunnen ftellen, dan misfchien is dit eene van die gisfingen, die men zig maar al te dikwijls op eenige onnaauwkeurige waarneemingen in de natuurlijke hiftorie toelaat, in welke weetenfchap men alleromzigtigst cn Zoo weinig mogelijk gisfingen moet vormen , en nog minder dezelve ftellig opgeeven. Deze wjjze zou zcekerlijk beter met de analogie der voort-  4o2 PVaarneemingeh smtrent de voortteëling, t)m', voortteeling van de viervoetige dieren overeenkoomen i maar moet men niet te ligt geloof (laan aan waarnecmingen die tegen de analogie ftrijden, zoo moer men aan den anderen kant niet voor volftrekt onmogelijk houden, dat de natuur in eenige biizondere .foorten van dieren, gelijk deze drie foorten van Philanders, een geheel ongewoonen weg zou kunnen volgen. De vroege geboorte van deze diertjes, en hunne verdere ontwikkeling buiten de baarmoeder aan de teepels in eene beurs of tusfehen vouwen onder aan den buik i al is het na dat zij uit de baarmoeder koomen, is reeds eene bijzonderheid, eene afwijking van den gewoonen weg van voortteelen in de viervoetige dieren, zoo zonderling dat daar van geen voorbeeld dan bij deze dieren is , en waar over men zig al zeer moetverwonderen. Daarenboven zegt de Heer de buffon dat de Marmofaas naauwlijks zoo groot zijn als boontjes (des petites fèves ) als zij gebooren worden, daar. die, welke de Heer ba jon waargenoomen heeft, als garstkorrels waren, cn die reeds aan .de tepels hingen, dus reeds eenigen tijd gebooren moesten zijn, om alle daar aan geplaatst en wel vastgehecht te wee: zèfo: Zou dit niet moeten doen denken,^ dat de Heer eajon de marmofaas jonger gezien heeft, dan de natuurkundige , welkers berigt de Heer buffon in zijne befchrijving gevolgd heeft ? en toen waren, zegt de Heer ba jon, de deelen van hunnen mond nog niet gevormd: Dit alles moet het. voorgeeven van markgraaf, pisoNen valentyn waarfebijnlijker maaken, tot dat eenig Natuurkundige in Amerika ( in v/elk warelddeel het tot bevordering der Natuur-' lijke Hiftorie te wenfehen was dat meer Natuurkundigen gevonden wierden ), zijne vlijt aanwende om ons nog nadere waarnecmingen omtrent deze dieren te verfchaffen. ] • STAAR»;  waarneeming wegens het schielijk dood blijvek van een tuinman die geduurende eenigen tijd aan den rook van half drooge slaapbollen - stammen was blootgesteld ceweest, benevens de opgaaf der beste hulpmiddelen in dusdaanige gevallen. trioor de Koninglijke Maatjchappij van Geneeskunde tt ^ Parijs medegedeeld aan de Schrijvers van Set Journal da Phvfique, en in die uitgezogte Verzameling geplaatst m hei ftuk voar de Maand Oftober 1780.) De Brief van de Maatfchappij der Geneeskunde tc Parijs waarmede het volgend geval vergezeld ging, luidde als volgt: „ Mijne Heeren! De Konmg ijke MaatfchapSif van Geneeskunde de volgende Waar" neeming hebbende hooren leezen, was van gedagten * dat dezelve van genoegzaam belang was om alge" meen gemaakt te worden ; in gevolge hier van l heeft deze Maatfchappij mij bevoolen U te verzoeken van dezeive in bet Journal de Phyfiqiie te plaatfen. Ik ben, enz. vicq.- d'azijr, Aanblijvend Sekretaris, 11 Augufius i7Zo ". Het geval ze f was in de volecnde bewoordingen aan de gemelde Maatfchappij medegedeeld: Zekere Pieter Gueneit9 Tuinman van den Heer de Vienne , te Morfant, bij Savigmjjur-Orge, omtrent vijfrig jaaren oud, was des morgens van den 21 julij dezes jaars 1780 van huis eeeaan om de groentens van een anderen Tuinman'' op hetzelfde dorp te gaan taxeeren, en kwam omtrent ten vier uuren in den agtermiddag wederom te huis Na nog het een en ander in zijn tuin begooten ■ te hebben , tradt hij in huis om zijn foupe te gaan eeten welke zijne Vrouw voor hem bewaard hadt, omdat hij niet tc huis was koomen eeten. Hi] hadt bii den bovengemclden Tuinman ontbeeten , en zij hadd-n onder'hun beiden tusfehen de twee en drie 'flesfehen wijn gedronken. Na wat gegeeten te hebben verzogt ziine vrouw hem wel op den oven te pasfen, welke," zij met geheele Hammen van flaap-  4-ö4 Nadeelige uitwerkfels van den rooi. bollen ftookte, die half droog waren. Na verloop vari omtrent- een kwartier'uurs'bevoelde hij dat hem dé rook yan de plant hinderde, waarop bij het huis uitging en zig naar den tuin begaf om wat versch water te gaan drinken uit de bron, waaruit hij zijne arccntens begoot: Nagedronken te hebben gaf hij eenige gieters vol water aan zijn zoon over, en viel eensklaps dood neder tusfehen twee gieters, welken hij in zijne handen hadt,.flegts tegen zijn zoon zeggende dat hij zig niet "wel bevoelde. Men zondt oogenblikkelijk om dén Pastoor der plaats, die hem zonder polsflag gevonden hebbende, hem tragtte wederom bij te brengen door hem vlugge geesten onder de neus te houden, en door hem azijn in de keel te gieten. Alle deze middelen zijn vrugteloos beproefd geworden. Men liep toen fchielijk naaf Savigny-fur - Orge , een kwartieruurs van deze plaats af, om een Heelmeefter te haaien. Deze kwam omtrent een uur na het toeval aan, en vondt den mensen' zonder eenig teken van leven. Klijfteeren van Tabaksrook, het Alkali - volatile fluor in de, neus cn den mond ingebfagt , komprésfen met azijn aangelegd , alle deze hulpmiddelen waren zonder uitwerking. Men gebruikte evenwel de voorzorg van het lijk eerst na verloop van agt-en - veertig uuren te begraaVen, en geduurende al dien tijd is 'er niets gebeurd dat eenige hoop gaf van hem in het leven te herroepen. — Déze zijn de omftandigheden, welke dat fchielijkfterfgeval vergezeld hebben; dezelve zijn mij door den Paftoor' van Morfant fchriftelijk opgegeeven ',' en bevestigd door het mondeling verhaar van den Chirurgijn vail Savigny-fur - Orge, Ik moet hier nog bijvoegen dat de vrouw van dezen ongelukkigen Tuinman geenerleij ongemak befpeurd heeft. Man kan twee gewigtige aanmerkingen maaken over dit fterfgeval: de eerfte betrekkelijk tot de oorzaaken die hetzelve hebben kunnen voortbrengen, en de an^ dere betrekkelijk tot de behandeling, welke men iri foortgeüjke gevallen zoude kunnen in het werk ftellen ,  van Slaapbollen- Planten. 4°S indien eenig Geneesheer of Heelmeefter daar vroege genoeg bij geroepen wordt. Vooreerst. Het is bezwaarlijk te gelooven dat da flaapbotlen-rook zo fchielijk den dood zoude voortgebragt hebben, indien zig bij deze oorzaak geene art. derë omftandigheden gevoegd hadden bekwaam om daaf de werkzaamheid van te vermeerderen. Ik geloof dus dat de wijn , welken deze Tuinman te voren gedron» ken hadt, de hitte van het weder op dien dag, en dó fpijzen welke hij gebruikt hadt , oorzaaken geweest ziin die met den rook der geftookte flaapbollen - planten hebben mede gewerkt om eene waare beroerte voort tc brengen ; ik ontken niet dat de flaapbollenrook zeer nadeelig kan zijn, maar ik geloof niet, dac dezelve' zo fchielijk doodehjk kan worden, ken der voornaame uitwerktels van het Heulfap is van eene zeer aanmerkelijke uitzetting van het bloed te kunnen voortbrengen; die uitzetting nu, gevoegd bij de uitwerkfels van den wijn, waarvan het heullap nog ue dronkenmaakende kragE vermeerdert, heeft zeer wel dïe foort van beroerte Kunnen veroorzaaken, welse ue Geneeskundigen noemen Apoplexia abEbrietate, Beroerte uit dronkenfehap , en dezelve veel zwaarer en icnif,lijker doodehjk kunnen maaken. Ten anderen, onderftellerjde dat de rook der flaapbollen - planten in ftaat zij den dood voorttebrengen , zo houde ik mij evenwel overtuigd dat de doodelijke uitwerkfels , welke uit dezen damp zouden kunnen voort ■ koomen , niet zo geweldig zouden zijn van alle hulpmiddelen van de konst te--kunnen verijdelen. Hieiom sreloof ik dat de volgende middelen met vrugt zouden kunnen in het werk gefield worden. Indien de po» vol zwaar en belemmerd was, zoude men moeten beginnen met eene aderlaating op den voet or op de ftrotader; vervolgens moest men van tijd tot tijd oen Liider eenige koppen water ingeeven met een lepel vol azijn daarin. Deze hulpmiddelen zouden nog kragt* daadiger worden, indien men den Lijder ontkleed in de onen lugt nederleide, en hem over den waasfem va» aziin hieldt, en hem over het geheele lighaam wnj* *u *** • ! jjg vin  4o6 Uitwerkfels van den rook van Slaapbollen! vingen deedt met lappen linnen of flanel over dierl zelfden waasfem gehouden. Men heeft reden om te gelooven , uit hoofde van veele Proefneemingen in gevallen van foortgelijken aart, dat deze hulpmiddelen niet vrugteloos zouden aangewend worden, (o) Hoe verre egter mijne gisfingen, zo wel aangaande de oorzaaken van dezen dood als aangaande de behan* deling in diergelijke gevallen, al of niet gegrond moogen zijn, zo is liet evenwel onbetwistbaar van veel belang, dat de Landlieden uit deze Waarneemingen moogen leeren van in geene beflooten of bekrompen plaatfen planten te branden , welker waasfem of rook nadeelig kan zijn, gelijk het Ililfenkruid, de Slaapbollen, het Stramonium of Doornappel, en diergelijken. Ik ben, enz. (was getekend.') Caille» 8 Aug. l7!?o. [ (a) Het nut dezer eenvoudige hulpmiddelen en de verbaazende uitwerkfels, welke zij, in tijds gebruikt, voortbrengen, kan men door de treffendlle waarneemingen van verfcheiden Artzen en Heelmeefters bevestigd vinden in het Werk van den Uitgeever dezes, den Heer voegen van enge2. e n , onder den tijtel van Verhandelingen over de Schijnbtar Geflorvenen te Leyden bij J. van Tiffelen en B. Onnekink in *t jaar 1779. in Jt licht gegeeven, en wel bijzonderlijk in de Verhandeling over de Drenkelingen van den Heer oahdahe aldaar bladz- 79. en volg. en in het Hoofdftuk over de rottige en gistende lugten,ftikdampent enz, bladz. 262. en volg.] BROE«  proeven en gedagten ó ver den invloed1 d«r maan en de uitwerksels van ket maan-licht op planten ën dieren» door den Heet A. W ï L S O N, M. Ö. (Getrokken uit zijn Werk genaamd Some Öbfcrvations rU lative to the ■influence of Climste on VegeiaMe and Animo), Êodies, Land. 17801} t Invloed der maan op plantgewassen; §. i. Invloed van het Maanlicht op groeiende Zelfftandighederi. H et is zedert langen tijd een algemeen aangenoö>' men gevoelen tusfehen de Keerkringen geweest, on; der dezulken althans die in den Landbouw dezer Lanaftreeken betrokken zijn , dat de Maanefchijn, of de aanraaking van de Maan - ftraalen, de vrugten doet rijpen en den groei der Planten verhaast. Ik heo met eenige Vrienden verfcheiden Proeven genoomen om de waarheid van dit voorgeeven te onderzoeken, ea. uit de algemeene gevolgtrekkingen derzelver zijn wj seneigd om dit gevoelen ook aan te neemen; doch nademaal wij het onmoogelijk vonden óm, zonder zeer veel werks, de ftraalen der Maan van groote groeiende lighaamen aftefnijden, hebben wij onze Proeven ileg s tot kleiner planten bepaald. Omtrent een twaalftal jonge Koolplanteh groeiden óp hetzelfde bed: Zes derzelver, van gelijke fterkte fen even zeer gevorderd als de overigen, wierden alle avonden, even na zes uuren , met een doos overdekt; die geen licht doorliet, van zes dagen na het verwisfelen dér Maan af tot zes dagen na de vollert maan toe, en zij wierden alle morgen omtrent, of even voor, het opgaan der Zon ontbloot, terwijl de overige planten vrijelijk aan de ftraalen van het maanlicht blee: ven blootgefteld. De uitflag dezer proef was, dat 01 D d 2 ott-  p Planten en Dieren} $tï r,n<\Pr de luatftpeeken tusfehen de keerkrinoovzaaken onder de lagtitr*e* tijdsbftek in het *Sft WtS?dïïï»r^^!«w de zon in den Noor- TttZ E&ffioracrent welken V] nam-e~ rttdezSureek meer van derzelver licht genieSn In zoda^e landftreeken die digt bi, de Evennagtslijn gelegen zijn. Tndien een boom in den winter omgehakt en aan dé indien eenuy; dezelve even vroeg m de ^ffikiS ab Êd^bSnen van dezelfde'foort; pTdit zaf aldus b jvS aanhouden zo lang de lugt en dé vogfen d?e n dészelfs zamenftelling gevonden worden bekwaam zijn voor uitzetting door den graad van warmte die dan op hen werkt; ™ar nademaa de on inftinrr derzelven niet vervuld wordt dooi ue opuur • j K,.an, vprfche ftof, raakt de boom fchielijk uitgeSuf e,rfterff Wannéér men ook in den winter een F*van eén boomfnijdt, en trapsgewijze m eene warmte biengt niergrooter dan de zomerhitte, zal dezelve doo«- die uitwendige aanraaking van hitte groeien, en tdiei de ftam waafvan dezelve wierdt afgefneeden voorztu" opgenoomen en in dezelfde getemperdheid van h$ reSaatft en met genoegzaam water voorzien wordt, Lal dSelvé ook teginnen te groeien en daar bij aanhoudendheid mede voortgaan. Dezefada bewijzen duidelijk dat de uitwaasfeming de ooraak van den omloop der vogten en opflurping de oorzaik.m oorzaaken, welke die ont- ïïftin^Sn^Tab eerfte of verlevendigende beIS vanSt groeiend rijk werken; bi] gevolg kan de 1 oei ook alleenlijk plaats grijpen naar evenred,gheid van dén trap van derzelver invloed. De werking van de bladen van Planten in het dephlogifticeeren van beSvan-rde lugt heeft eenigzins het voorkoomen van IJn leevend beginfel, doch&dit vermogen is niet mee ?e Plant verbonden maar hetzelve is het uitwerkfel der werking van het licht op de Planten. . c Deze befchouwingen fchijnen genoegzaam te zijn om  41 & Invloed des' MaanlicUs aan te wijzen waarom de invloed der Maan geene uitwerkfels kan hebben zonder een zekeren trap vari hitte; en dat de werking der Maan in den Zomer hier minder opmerkelijk zij dan in de verzengde lugtftreek, ontftaat blijkbaar uit de plaatfing van derzelver loopkring» waar door derzelver grootfte werking, gelijk die der Zon, ten naaften bij tot de Jugtftreeken tusfehen de keerkringen bepaald blijft. §. 7. Bewijzen der hier vorens aangevoerde ftelling. , In de breedtens tusfehen de keerkringen valt 'er gemeenlijk meer of minder regen bij elke volle of nieuwe Maan , ten zij het weder ongemeen droog zij; en zelfs dan gebeuren deze veranderingen zelden zonder eene betrokken lugt en blijkbaare veranderingen ih den ftaat •van den Dampkring. Wahfieer men onder deze lugtftreeken van het hardfte hout hakt bij een nieuwe of volle Maan vindt men hetzelve meer vervuld met vogten of fapss dan op andere tijden, hetwelk dit hout fchielijk doet bederven, door, gelijk ik denk, in eene foort van gisting over te gaan; terwijl het hout van deze zelfde foort,7 gehakt wordende wanneer de Maan in haare kwartieren is * vafter en langer van duur bevonden wordt. Dit vvofdt onder de verzengde lugtftreek algemeen voor eene zekere zaak gehouden door dezulken die harde foorten van hout hakken en bereiden om te verkoópen,' en van veelen onder dezen hebben wij gemelde berigt ontvangen. De Manufaclurieïs in kaftoor - olie op zommigen van de Suiker Eilanden zamelen ook de nooten bij het ver: Y/isfelen en vol zijn der Maan in, en bevinden in het algemeen dat dezelve een vijfde, ja een vierde, meer uitleveren op deze tijden dan wanneer de Maan in' haar eerfte'of laatfte" kwartier ftaat. Dit berigt hebben wij ook van de Manufacturiers zeiven ontvangen. rf* '. ■ ........ . . - , . Wanneer men ook in deze landftreeken •boomen ver ■. jlant ten tijde van de kwartieren der Maan, flaagen zij' zei-'  t>p Planten en Dieren? tfP zelden, of blijven ten minften zwak en kwijnende gedumende een langen tijd; wanneer zij zulks bij de nSwe of volle rLn gedaan worden neemen zij over Plffemeen wel op, en dit onderftellen wij koomt door Erende oo?zaaken : Voor de verwisfehngen en nieuwe Maanen namelijk neemen de uitzettingen en vérwridingen dagelijks toe, waar door een te overvloedisïontSing gefchiedt voor dat de Plant eenigen niluwen aanvler van den grond kan verkrijgen; ter3 de uitzettingen na de nieuwe en volle Maan daSi ks verminderen en de Plant niet door eene te overfSfge uitwaasfeming uitgeput wordt van den groolm voorraad van fappen, waar mede dezelve door haare grootfte verwijdingen en uitzettingen vervuld was! eei zfj uit haare .vorige plaats van groei genoo^ men wierdt. In deze landftreeken beweert men ook C voornamelijk onder deFranfchen, die over het algemeen meer oplettende zijn op deze kleinigheden dan de EngelSn) dat men het planten van de meefte zaaden en het vergaderen der kruiden voor geneeskundige oogmerken naar het tijdperk der Maan moet regelen. Dat zij op deze tijdperken acht geeven in het planten en inzamelen is eene ontwijfe baare zeekerheid, en de algemeenheid dezer praktijk is een fterk vermoeden voor de gegrondheid dier handelwijs. ' Indien wij dat verwonderlijk vermogen befchouwen hetwelk de planten bezitten wanneer zij den invloed Se lichts genieten, worden wij natuurlijker wijze geleid om aan deze beweeringen eenen grooteren trap van geloof te geeven; want het is onmoogehjk om a li i?te zeggln welke uitwerkfels licht en duifter zuilen voortbrengen in het vermeerderen of verminderen der eigenfehappen van de planten. TDe uitwerkfels van het licht en de duifterheid in het vermeerderen van de eigenfehappen .der" planten , zna weinige jaaren geleeden door een jong Natuurkundlj gen fvien het te bejammeren is dat een ontijdige dood uit het begin zijns bloeienden loopbaans heeft wegge-  4.2 o Invloed'des Maanlichts- rukt, door verfcheiden proeven vrij duidelijk en offlftandig aangetoond, door den Heer bernhard christoffel weese namelijk, in leven Horttilanus en Student in de Medicijnen aan de Hooge School te Franeker, en zijne Proeven over deze ftof zijn na zijnen dood door den Hoogleeraar j. h. vanswinden uitgegeeven onder den tijtel van Experimenta Phyjïca de Atiione Lucis Caloris & Humiditatis in Vegetabïlia, Franeq. 1775. 410. De oorfprong en hoofdzaakelijke inhoud dezer leezenswaardige Verhandeling is de volgende: De beroemde bonnet hadt in zijne Nafpeuringen over het gebruik van de Bladen der Planten gezegd dat hij „ die gedaante verandering der Planten „ welke bij de Franfchen Ettiolement (bij ons Jlente„ ring ) genaamd wordt, beftaande daarin dat de ftam „ tot eene ongewoone lengte opfchiet, bleeker en doffer van kleur is dan anders, geene bladeren of „ fcheuten zijdwaards uitgeeft, en flegts aan het bo„ veneind eenige zeer kleine mismaakte bladeren heeft „ die witagtig zijn, door veele beproevingen meende „ voorttefpruiten uit gebrek van Licht " (aj; hij hadt hier eene uitnoodiging aan alle Natuurkundigen bijgevoegd om dit gewigtig punt verder te onderzoeken. Door deze noodiging en den raad van zijnen geëerden Leermeefter, den Hooggeleerden Heere va.n swinden, aangefpoord, ondernam de Schrijver verfcheiden welbedagte proefneemingen aangaande de werking van Warmte Vogt en Licht op veelerhande gewasfehen. Schoon het vroegtijdig affterven van den Schrijver hem belet hebbe de laatfte hand aan deze Verhandeling te flaan; [(a) Recherches fur l'Ufage des Feuilles dans les Plnntes Mem. IV, pag. 213. geplaatst 'in de Memoires dc MathematU 'que & de Phyjique ^overgenoomen in de Uitgezogte Verhandelingen D. III. bladz. 36. en volg. en voomaamelijkeene Kriel van dezen Geleerden aan den Heer van geer, Se. kretaris van de' Akademie der Weetenfchappen te Stokholm den 30 Sept. 1755. gefchreeven, en uit de Abhandlung. dc* Kon. Swedifch. Akademie der Wijjenfchaften aus das Jahr 1756, XVIII Hand, geplaatst, en in het gemelde Deel dezer Uitgez. Verhand, bladz. 74 e» 75. overgenoomen.]  op Planten en Diereni 4è£ flaarr verdient dezelve evenwel den aandacht der Kruid» en Namur kundigen in veele opzigten. De eeystge* noemde gedeelten dezer Verhandeling ons onderwerp.in Eef gehell niet betreffende, zullen wij dezelve mee Siizwijgen voorbijgaan ; uit het laatfte gedeelte de werking van het Licht in het algemeen , en wel dat van bït Maanlicht in het bijzonder, betreffende zullen wn ook flegts de volgende befluiten overneemen, welken de Schr iver uit zijne te voren oögegéeven proefrieömiffeenafteidt. „ Vooreerst, dat de uitlpruiting der zaag den even goed in den duifter als in het licht ge" fchiedt Tot het eerfte uitbotten van de plant " wordt dus de werking des Lichts niet vereischt, \\ maai zodra de Plant, niet langer van de vliezen eh , bekleedfelen van het zaad omgeeven , aks op zig zelve koomt te ftaan , vereischt zvj dc werking des* V zeiven. Zo lang zij nog met aarde bedekt is Kan zij her licht tog niet genieten; zij wordt daaidoa ! langer, en .met eene fterker kragt, dan die gewoonhik boven den grond gefchiedt, uitgezet; en kah dus dé opliggende deeltjes gemakkelijker Voortik ' wen Alle pfanten worden dierhalven zodra zij uit !', haar"zaad zijn voortgebot, aanftonds door eene zie , kelijke verlenging aangedaan, die in dezen ftaat meer , voordeel dan nadeel voortbrengt,indien dezelve maai niet te lang aanhoudt,-want,behalven dat de tedere V Dlant door eene fterker kragt wordt uitgezet, eb dus de opleggendeaarddeeltjes gemakkelijker worden Weg- ï ftuwd , zo blijven de vezels ook buigzaamer uit- dit ongemak , en de plant kan zig daarom op verfchei* den wijzen gemakkelijker buigen dan wanneer de vezels ftijver gebleeven , zijn. Alle deze ycrfchnrjfelen vertoonen zig duidelijk in die planten, weke !' uit diep in den grond liggende zaaden of wortels ! voortaekoomen zijn. Deze immers vértoonden altijd !' een voorkoomen van uitrekking in die gedeelrens, welke met de aarde bedekt waren; zomtijds heb ik f ook deze (lammetjes zo dun en fpigtig gezien, dat ï het bijna onmoogelijk feheen, dat dezelve zulk eenen , klomp aarde, als waarmede zij bedeki waren geweest, hadden kunnen doorbooren. Ten tweeden , dat dé ' jon ^e jaarige plantjes in den duilter niet vooruoo. men, noch op eemgerhande wijze groeien of lan.^ -'Kabinet. 11. D.ek E§ » Mg,  422 Invloed des Maanlicht s „ worden. Ik heb ook nooit de ftammen dan van j, groote en voiwasienen zien opfchieten. Ten derden 4 „ dat de groene bladen, die voor het beletten van dl „ werking des lichts waren uitgebot, alle fchielijk „ vergaan m dc duifternis, terwijl die, welke in het' 3, afzijn van het licht zijn voortgefprooten, langer hl „ het leven blijven. Ten vierden, dat de deelen, d''e „ natuurlijk groen zijn, geel worden, doch dat de „ paarfche kleur onveranderd gezien wordt aan die „ bladen en Heekjes, die in het duifter uitgekoomen „ zijn. Ten vijfden, eindelijk, dat het maakfel der „ hairige vezelen een weinig verfchillend is van het „ natuurlijk maakfel dezer deelen in planten, die in het 3, licht geftaan hebben".] Uit alle de voorgemelde redenen befluit ik dan, dus eindigt de Heer wilson, dat de groei der Planten door de lugtftreek bepaald wordt, naar maate van den trap van licht en uitwaasfeming, welke ontftaat uit den zamengevoegden invloed van de Zon en Maan. II. Over den invloed van de maan en het maanlicht op dierlijke lighaamen. §. i. Uitwerkfels van het Maanlicht in het bevorderen der Rotting. Men heeft tot nog toe de Warmte voor de eenige bron en bevorderende oorzaak der Rotting aangezien; dezelve mag ook met regt het groot rotting - verwekkend beginfel der Natuur genoemd worden, nademaal gcenerleie gisting zonder een zekeren trap derzelve eenigermaate plaats grijpt. \ Schoon de Warmte dus volftrekt noodzaakeïijk ïs voor den voortgang der rotting, zo wordt die voortgang evenwel merkelijk aangezet door phlogifton en weerlicht (a); [en men zal door de volgende proef- nee- [(*) Men moet bier bij-in aanmerking neemen, dat dc Schrijver eenige hoofdftukken in dit werk hefteed heeft om te be.  'op -Planten en Dieren. 4.23 h'emiage.n bevinden dat de aanraaking der ftraalen vari bet Maanlicht dezelve ook zeer fterk bevordert. Öp de Noorder breedte van omtrent elf graaden* en geduurende de maand Februari], wierdt een duii ftuk versth Ösfen-vleesch, omtrent vier oneen zwaar ^ volmaakt gezond, in twee gelijke deelen doorgefneeden, en beiden'in dezelfde getemperdheid van lugt gehouden van des middags af'tot omtrent zeven uuren in den avond toe; een dezer ftukken wierdt toen met een doos bedekt, die geen een deeltje licht konde doorlaaten, en het ander wierdt:bloot uitgefpreid en aan het fchijnfel eener heldere en volle Maan blootgefteld. Zij wierden beide in dezen ftaat gelaaten tot aan den volgenden morgen , als wanneer het overdekte ftuk geene de minfte tekenen van rotting vertoonde , terwijl herander fterk rook; omtrent ten twee uuren in den agtermiddag' begon het overdekte ftuk ook te ruiken , maar het ongedekte was toen reeds zeer veel verder in rotting gevorderd. Deze foort van faóta zijn in deze lugtftreeken zd wel bekend, dat de Visfchers, die den geheelen nagt uitblijven \ wel zorgvuldig acht geeven om te beletten ,dat de ftraalen van het Maanlicht de visch niet befchijnen •welke zij gevangen hebben; doch in weerwil van hunne voorzorgen wordt die visch, welke zij bij den nagt vangen, veel fchielijker rotagtig dan die, welke zij over dag vangen, als wanneer 'er- geen maanfehijriis. Tot een voorbeeld: Twee visfehen van dezelfde foort, en tennaaftenbïj van dezelfde grootte, wierdert gevangen; dé een wierdt gedood omtrent ten twaalf uuren des middags, -en de ander ten zeven uuren des avonds; de eertte wierdt, in een kelder gezet daar het licht was uitgeflooren, en de laatfte wierdt den gantfehen nagt in de maanefchijn gelegd; ten zeveri uuren van den vplgenden morgen vertoonden zij beiden eenige weeren dat Fhlogifton en Elektriekë ftof, en dus Wéér; ïicht, flegts verfchillende wijzigingen zijn van een en hei. zelfde Beginfel.] E e 2  424 Invloed des Maanlichtst eenige tekens van rotting, en ten twee uuren des middag van den eigen dag rook de eerfte visch zeer fterk., terwijl de ander, die zeven uuren laater gedood was, reeds ruim zo fterk rook cn meer ontbonden Icheen. Ontclbaare voorbeelden van een foortgelijken aart als die , van welke ik hier melding gemaakt heb, zouden bier nog knnnen bijgebragt worden, om te bewijzen dat de onmiddehjke aanraaking van de ftraalen der Maan wezenlijk rotting voortbrengen, met eene opmerkelijke fnelheid; En dat dit uitwerkfel voortkoomt van de wezenlijke aanraaking der ftraalen van het MaanJicht, en met van den Dampkring, is ontwijfelbaar, nademaal ei geene merkbaare uitwerkfels volgen wanneer de ftraalen der Maan afgefneeden worden van de onmicidelijke aanraaking der dierlijke ftof. Wij ftelden ook veelerleie proefneemingen in het werk om te onderzoeken of de ftraalen des Maartlichts gehjkfoortige uitwerkfels voortbragten op doode groeiende zelfftandigheden, doch de gevolgen hiervan konden op geenerleie wijzen opgemerkt worden. D~ ïaHgzaame voortgang der rotting in planten, en de moeielijkheid van dezelve in een gelijken ftaat van vogtigheid te houden, maakten deze proefneemingen verdrietig en onzeeker. §. 2. Over den invloed der Maan op het'menfchelijke lighaam tusfehen de Keerkringen. Wij hebben hier vorens getragt den invloed der Maan te bepaalen m het bevorderen van den omloop der vogten in de planten, door haare aantrekking namelijk cn door het verheffen en verminderen der loodlijnige drukking van den Dampkring. Laat ons nu eens zien . welke derzelver invloed zij op ziekelijke en zwakke geite lenm de lugtftreeken tusfehen de Keerkringen. Op de breedte aan wederszijden van den Evenaar tusfehen de Keerkringen, zijn menfchen van zwakke geitellen, of natuurlijker wijze of door ziekte, bij alle nieuwe en volle Maanen ten uiterften aandoenéfijk voor  op Planten en Dieren. 425 voor den invloed derzelve, en dezulken die eemger-:, maate van die foort van krankzinnigheid aangetast zijn , welke men Maanziekte noemt, krijgen de aanvallen derzelve geweldiger dan in Npordelijker Lugntreeken fa). Indien'verzwakte perfoonen hier ook van afgaande koortfen worden aangetast, vinden zij het zeer bezwaarlijk om eene inftorting of wederkomst van de koorts bij de nieuwe en volle Maan tc voorkoomen. Dit factum is in deze lugt treeken zo wej bekend, dat zulke perfoonen gemeen ijk eene zekere hoeveelheid koortsbast gebruiken, verfcheiden dagen a3ter en voor elke verwisfelingen vol wording der Maan , hetwelk dan nog gemeenlijk eene wederkeering yan het ongemak voorkoomt , ten zij de Lijder ten uiterften zwak en huiten haat zij om de toongeevende kragten van den Koortsbast door rijden of eenige andere zagte hghaamsoeffening aan te zetten. Deze uitwerkfels van den ftand der Maan fchijnen voort te fpruiten uit het verminderde gewigt van den Dampkring, en uit derzelver vermeerderde aantrekking , wanneer zij in de bijzondere plaatfingen van volheid en verwisfeling is, waardoor een gedeelte van de uitwendige drukking zagteiijic wordt weggenoomen, en het lighaam gelegenheid krijgt om zig zelf uit te zet, ten; eene verzwakking van het geheele geftel is het natuurlijk gevolg van zulk eene uitzetting, en om dit uitwerkfel te verhelpen worden de vermoogens van den koortsbast, als een toongeevend middel weikende, gemeenlijk fterk genoeg bevonden. De werking van den koortsbast is tot nu toe, voornamelijk door Franfche Geneeskundigen, aan deszel| r<0 Het is de Heer griffith hughes in zijne iv> tural Hition "f Barbadoes, die deze aanmerking maakt; ! Deze tgcitreik, zegt hij', is ook zeer ongelikt .voor zodanige perfoonen die eenigennaate van dolligheid of ZSSZtfi* zijn aangedaan , waarvar, depenod.dg aanvalle» hier bij elke volle en nieuwe Maan met meer v gewcla yederkeeren, dan in kpelder lu£titreeke& , E e 3 x  $35 Invloed des Maanlichts. rotting wederftaande hoedanigheden toegefchreevcn, uit een denkbeeld dat deze wederkeeringen voortgebragt worden , doordien de Dampkring 'op deze tijden aanmerkelijk bezwangerd is met rottige uitwaasfemingen , voortgebragt door het vermogen van de Maan om de rotting 'te bevorderen. Welke uitwerkfels djt nu mooge onderfteld worden voorttebrengen bij de volle Maan, zo kan het 'eregter geene hebben bij het verwisffclen derzelve , nademaal dit uitwerkfel alleenlijk van de aanraaking der ftiaaien van het Maanlicht fchijnt af te hangen,'en de bovengemelde, irt'tortingcn als zeer gemeen gehouden" worden bij elke nieuwe zo wel als bij elke volle Maan. ^ Daar zijn zelfs voorbeelden van bijzondere perfoonen, die uit' eenige bijzondere tederheid van geftel zeer geweldige hoofdpijnen krijgen, indien zij flegts een kwartier uurs ongedekt en blootshoofds in de Maanfchijh' blijven ftaan. De koude baden worden over het algemeen even kragtdaadig als de koortsbast bevonden in het voor-, koomen der wederkeeringen van de koorts bij nieuwe en volle Maanen, waaruit wij onderftellen, dat eenig ander tQongeevend middel van gelijke kragt hetzelfde uitwerkfel voort, zoude brengen. §. 3. Invloed van de Maan-ftanden op het Menfchelijk Ltghaqm in het uiteinde van verfcheiden Ziektens. _ Om de boven opgegeeven waarneemingen en proeven van den Heer w 1 l s o n , wegens den invloed derMaan op het MenfchelijkeLigbaam , volkoomen dienende ter verfterking van het geen de beroemde me ad ons wegens dezen invloed geleerd heeft, nader te bevestigen, zal ik hier nog de volgende opmerkelijke plaats bijbrengen uit het met regt geachte werk van den Heer a ü?ry, Doft. en Med. Conf. Med. ordinaire du Roi, Intendant des eaux minerales des Luxeuil, in den jaare 1776 te Parijs uitgegeeven, onder den tytel van Les Qrncks de Cos, ouvrage interefjdnt pour les Jeunes Me', dxins, utile aux Chirurgijns, Ctttès cu autres aiant  op Planten en Dieren. 42? harst d'Jmes, (f curieux pour tout Letteur capable vS vttention raijonnable. Na de getuigemsfen te heb"n a'Secekend, welke beroemde Geneesheeren ons febben fSelaateh wegens den ingoed der Maan op iet menfchelijk lighaam, laat hi] volgen: „ lk heb diSs Lijders tien derven bij het afgaan der Maan én bi derzelver verwisfeling , voornamelijk grijsaards en afgeleefde menfchen, of die een zwak geftel ' hadden, en dit heb ik waargenoomen zo wel in " Krpeals in fleepende ziektens; ik kan zelfs met l zxekérheid zeggen', dat ik deze foorten varidool dikwijls naauvvkeurig voorzegd heb , de geheele " Snier van befta'at in de gunftige en ongunftige ' tekenen naauwkeurig te onderzoeken, en te zien n hoe verre de ziekte fcherp zi ; wanneer men alle de " ékenen wel gewoogen en vergeleeken heeft en " '001 ziet, dat eene fcheiding of eene verdubbeling " van toé vallen tegen het afgaan van de Maan of juis " n dSzélvei conjunctie,* moet gebeuren, .is het " niet moeiclijk eene zéékere voorzegging | mapken het is mij zomtijds gebeurd , als ik fsaaïds van béide kunnen behandelde, van " hunnen dood vijf of zes weeken te voren op eenen *! dé^na te hebben kunnen voorfpcllen; en zie hier ' oPSwat grond ik zulks deed: ik begon met alle de 3 kragen van den lijder naauwkeurig te ondeiV Sen twee of drieJdagen na een volle Maan; " wanneer ik uit dit onderzoek oordeelde dat zrj nog " kra™ geéoeg hadden om den tijd dei- volgende con" iïïnffie door te ftaan, bepaalde ik den tijd van " S ftervén op het afgaan dér volgende Maan; en " fc droeg naauwkeurigb zorg van in het opgeeven " der voorfpelling iets te melden van hetgeen betrek" hadt tot de Maan of derzelver ftanden, om de " kmieke dier halve Geleerden té ontgaan, die alle \\ waarheden ontkennen welke zij "iet begrijpen, en die dezelve daarom in den rang der fabelen en d« « bijgeloovigheden plaatfen".] ge 4 WAAR-  \ WAAR N El7 MING WECENS HET VIJURVATTEN PER HERSSENEN VAN EEN MAN DIE PRONKEN GESTORVEN WAS. door den Heer N O E L, Lid van de Koninglijke Akademie van Heelkunde I te Parijs , enz. Schoon de volgende Waarnenming niet van een zeep longen datum zij, is zij evenwel in onze taal onbekend, ep zal zij voor verfcheiden onzer Leezeren nieuw znn. Het verhaal luidt aldus; In de Maand Odtober 1760. bragt men in het Militaire Gasthuis te Nancij een Soldaat, die dood gevonden was inde gevangenis, en welken men vermoedde vergeeven te zijn, Ik begon met de opening der hersienen, omdat het aangezigt opgezet en loodkleurig was. ioen ik het bekkenneel weggenoomen had, vond jk alle de boezems van het harde hersfenvlies verbaazend opgezet, en veel bloed uitgedort op de oppervlakte der hersfenen. Ik meende uit die tekenen te moogen , verzeekeren , dat deze man door eenen aanval van beroerte of door een geweldigen fchok aan het hoofd gedorven was; doch hetgeen mij verwonderde was. dat ik eene zeer derke lugt van brandewijn gewaar wierd terwijl ik de hersfenen behandelde. De kameraad van den overleedenen verzeekerde mij daarop, dat deze man daags te voren een fles brandewijn uitgedronken haot. Nieuwsgierig om te onderzoeken , in hoe verre dat geestrijke vogt de mergagtige zeifftandigheid der nersfenen konde doorgedrongen zijn, uit welke dezelve het derkde voorkwam, liet ik mij een brandende kaars geeven, welke ik bij de zeldandigheid der hersfenen bragt, en die witte bleeke en blaauvve vlammetjes voortbragt, tennaastenbij gelijk die , wanneer rren brandewijn of andere brandbaare geesten ontweekt en laar branden. Deze waarneeming fchijnt mij ^ce evep zonderling als moeielijk te verklaaren te zijn.'  ONDERZOEK AANGAANDE HET NUT VAK DE KRAAKBEEN-SNEEDE DER SCHAAMBEENDEREN IN MOEIELIJKE VERLOSSINGEN. ( Getrokken uit de Di[f. Acad. inquirens Synchondrotomiag pubis utilitatem in Partu Diffieili Auü. j.p.michell» Lugd. Bat. 1781.) a de menigvuldige Gefchriften over de voor - en na - deelen dezer onlangs voorgeftelde Vroedkundige Konstbewerking, waarvan wij zelfs onze Leezeren op verfcheiden plaatfen van dit werk en van onze Jaarboeken , een gedeelte hebben doen kennen , en waarvan 'er daarenboven misfchien nog een aanmerkelijk aantal tot hunne kennis gekoomen is , fchijnt dit onderwerp een derzulken geworden te zijn, waarover het meest reeds gezegd is , dat 'er over kan gezegd worden. Wij vertrouwen evenwel dat onze Leezers bij het doorleezen dezer Verhandeling hetzelfde zullen zeggen, dat dezelve ons heeft doen befluiten , namelijk'dat 'er in lang, zo al in het geheel, geen zo geregeld, beredeneerd, onpartijdig, onderzoek en beoordeeling der' voor-en na-deelen van déze Operatie is in het licht gekoomen. Gelijk niets ook van zo veel belang is in'de Artzenijkonst, dan dat een Beoeffenaar derzetve, in welk eenen tak zulks wezen mooge, in ftaat geiteld worde, om bij zig zeiven een-gegrond en beredeneerd befluit te trekken wegens het nut of de fchadclijkheid van eenige praktijk in dezelve, 't welk voor een wijs en leerziek onderzoeker niet anders dan uit eene onpartijdige en op facïa gegronde kritieke kan opgemaakt wordenzal dit onderzoek waarfchijnelijk voor verfcheiden onzer Leezeren kunnen dienen om hunne zweevende gevoelens omtrent dit onderwerp eindeliik eens te vestigen. En, fchoon het befluit 't welk de Schrijver dezer Verhandeling uit zijn onderzoek afleidt, geheel niet ten voordeele dezer Konstbewerking fpreekt, en dus verfcheiden der door ons aangepreezen redeneeringen en opgegeeven Waarneemingen ontzenuwt, zoo is zulks voor ons een prikkel te meer E e 5 gc-  430 Onderz. aang. het nut van de Kraakbeen - fneede geweest om zo fchielijk en naauwkeurig mogelijk een geregeld verflag van dit Onderzoek mede te deelen als zijnde het de pligt van elk onbevooroordeelden Leergierigen , en vooral van.alleonpartijdige Schrijvers, om de onderwerpen, waarmede zij hunne Leeze» beezie houden, zo wel in het ongunftige ak in het gunftiga licht te befchouwen ; mits die zelfde befchouwin4m flegts een naderen flap ter waarheid leiden.' ö De Kraakbeen - fneede der Schaambeenderen, zegt de Schrijver in zijne Inleiding, door den Panjfchen Geneesheer sigault voorgelteld om niet alleen voor alle Vroedkundige Werktuigen, maar ook voor de Keizerlijke fneede, tekunnendienen, heeft het lot van veele andere vooi'gewende en wezenlijke Ontdekkingen lp de _ Geneeskunde ondergaan, namelijk van door zommigen, uit zugt tot nieuws, greetig aangegreepen, door anderen, enkeld uit hoofde van vooroordeel en, afgekeurd en verworpen, en door flegts zeer weinigen naauwkeurig en onpartijdig genoeg onderzogt te worden, om te weeten wat men wegens deszelfs voor - ofna - deelen te houden hebbe. Dit nu, fielt.de Schrijver zig, gelijk wij gezegd hebben, voor zijnen taak voor; en om dit onderwerp' geregeld en in orde te behandelen, verdeelt hij zijne Verhandeling in zes Hoofdflukkcn, waarin hij de volgende punten onderzoekt: In het Eerfte; Of deKonst de natuurlijke verwijding der beenderen van het .bekken moet naarvolgen , en of de Natuur dierhalven de Kraakbeen - fneede der Schaambeenderen aan de hand geeft; In het Tweede; Of het maakfel des bekkens deze werking belette , en of dezelve zonder gevaar der zwangere vrouw gefchieden kan; In het Derde; Of de waarneemingen, waarin deze konstbewerking tot no°toe verrigt is, daar het nut van aantoonen; In het Vierde* Of de proeven op lijkenen Dieren genoomen, bewijzen dat dezelve in moeielijke verlosfingen van nut zoude kunnen zijn; in het Vijfde; Of'er gevallen kunnen aangeweezen worden; waarin deze konst-bewerking zoude kunnen te pas koomen, en de plaats van de Keizerlijke fneede vervullen ; En eindelijk in .het Zesde ;oï de  da Schaambeenderen in moeielijke Verlosfingen. 431 de Keizerlijke fneede zo wreed en gevaarlijk zij, als veelen tragten te beweeren. Nademaal ons beftek niet toelaat, om den geheelen inhoud dezer Verhandeling, fchoon wel verdienende «ehcelenal doorgeleezen te worden, mede te deelen zo zullen wij, na een voorafgaanden korten inhoud 'der twee eerfte hoofdftukken 'te . hebben opgegee, ven voor zo verre de Schrijver in dezelven de begmfelen vastftelt, waarop zijne beoordeeling wegens het nue van deze konstbewerking fteunt, voornamelijk op het Vierde en Vijfde Hoofdftuk, als onmiddelijk de redenen zijner Crijis behelzende, onzen aandacht vestigen. In het Eerfte Hoofdftuk dan beweert de Schrijver, en bewijst, uit de natuurlijke huishouding des menfchelijken lighaams , dat de beweegingen, welke de Natuur uit zig zelve voortbrengt, met altijd en overal een roeden regel kunnen uitmaaken, om deGeneeskunde, in navolging der Natuur, die zelfde beweegingen ten nutte van den mensch te doen uitwerken, nademaal het lighaam van den mensch dikwijls door de eigen beweegingen der Natuur tot zijn verderf geleid wordt. Naait in het algemeen beweezen te hebben, brengt hij in het bijzonder de beweegingen der Natuur onder de baaring ten voorbedde en bewijs bij; en tragt inzonderheid dat gevoelen-wegens de keering of draaijing, door ould, smellie, van coïveren, sak, difort, maar voornamelijk m mie afzonderlijke Verhandeling vau saxtorph over dat onderwerp, voors-efteld cn bijna wiskundig betoogd , verder te bevestigen, en hij bewijst daar uit, tegen het gevoelen van zeer veele hedendaagfche Vroedkundigen aan, dat het hoofd van het kind orimoogelijk als een wig op de beenderen van het ■ bekken in de baaring werken kan. , Na dat hij vervolgens eene zeer aanmerkelijke, en, naar het ons voorkoomt,gantsch volledige, lijst van Schrijvers heeft aangehaald, die zo wei voor als tegen de verwijding van" het bekken geduurende de baaring fpreeken, en nadat hij de verfcheiden gevoelens wegens hst akemeen, of flegts in bijzondere gevallen plaat s -: heb-  4g2 Onderz. aang. het nut van de Kraakbeen - fneede hebben dezer uitzetting kortelijk heeft bijgebragt, befluit hij, dat de verwijding van het bekken in alle gevallen algemeen plaats heeft, ten zij 'er eenige hinderpaalen zijn , die zulks verhinderen; en hij fchrijft de oorzaak dezer verwijding niet aan de drukking van het hoofd des kinds toe, dat als een wig werkende de beenderen des bekkens van een fcheidt, maar leidt die van de fponsagtigeen veerkragtige ftof af, die tusfehen de geleedingen der beenderen van het bekken in gevonden wordt; en die, geduurende de zwangerheid vol van vogren geraakende, zig uitzet, en dus de geleedende beeneindens ter plaatfen hunner geleedingen van een drijft, en doet verwijderen; en hij geeft, om deze ftelling te betoogen, verfcheiden redenen op, welke wij hiel- een wei-' Big omftandiger zullen overneemen, als wordende deze fraaie en verwonderenswaardige werking, onzes oordeels, niet algemeen genoeg erkend en bégreepen. Het eerfte bewijs dan hier voor ontleent hij uit het maakfel van het bekken vergeleeken met hetgeen gegeduurende de zwangerheid gebeurt, op het getuigenis vanpiNAEUS, die de tegenwoordigheid dezer fpons? agtigeen veerkragtige ftof en derzelver werking, geduurende de zwangerheid, reeds gekend en beweerd heeft, dat bij zwangere vrouwen de heupen dus van een wijken , en het geheele bekken door deze oorzaak wijdei: wordt , terwijl het hoofd van het kind met zijné ■grootfte breedte tusfehen de heupbeenderen gelegen is, en door zijne langzaam toeneemende grootte misfchien het zijne toebrengt, om deze verwijding der beenderen van het bekken eeniger maate te bevorderen, nademaal die banden , die van de randen der heupbeenderen naar het heiligbeen gaan, door hunne veerkragt deze randen tragten digter bij een te brengen, de Schaambeenderen te verwijderen en dus de uitzetting van het bekken te bevorderen. De tweede drangreden ontleent de Schrijver uit de afraeetingen van het bekken, welks wijdte door de bovengemelde veranderingen in de geleedingen van deszelfs beenderen , merkelijk vergroot wordr, en dus den omtrek des hopfds van het kind overtreft; en hij bc-  ic-r Schaambeenderen in moeijeüjkeFerhsfingen. 433 bevestigt ^^tóo^v^S? 3?iS h° Herf zu len 'eT geene beklemmingen ontftaan; en S dè^S ontftaan in natuurlijke verlosfingen Sn volS- daar uit dat deze plaats wi d genoeg s. De zo volgt daai uit ubewi;st dit verders; dit deel C^ï?SJÊ'tf«^ta* tusfehen deheopKrf^^^ndOS weinig kragts op dezelve n^cnen egn zo 'er al eenige hinderpaal tegenwoordig oerrcnen, en ƒ<-> => hoofds over elkande- WaS,' Z°n fitWnSSldu. worden weggeren heen fchieten en ae n F fchaambeenderen en E?mSig^«S "S hetzelve zelfs al werkte hit afs een wig, buiten ftaat om de beenderen des bekkens van een te drijven- De derde drangreden wordt ontleend uit de Waar■ „,I«prQ hel-lemminsen, welke, terwijl de' ^ïïKtfB^^SS^ÏÏÏSaÉ&tea het heilig, en SfféS-béénderen, naauwlijks ooit in de breedte n hérhekken worden waargenoomen; waar tut weSS*vd5^tóhooïa der vrugt zeer zeldzaam, IbStJ?rt«S" - grijze, zelfs in tegennatuurlijke veilosfingen, werken kan. HetvWde bewijs wordt getrokken uit de waarneemiSen wegens beklemmingen van het .hoofd der St enkeld door ftijf heid der banden, of mismaaktheid van hét bekken veroorzaakt, in welke het hoofd van hpr Vind evenwel niet dcvuuuui -r S één 47- te werken, of de beeaderen van het bekl-en te verderen, maar hetzelve in tegendeel gebooren Sndc bevonden wierdt door de drukking v welke het iSSSe langduurige verlpsfing geleeaen hadt, merkelijk in een gedrongen te zijn. Het vijfde bewijs fteunt op zodanige waarneemin-^ waarin ? wanTCre Vrouwen reeds eenigen tijd voor re v ésS het bekken zodanig verwijd, en de KnderS iiderzelver geleedingen zo zeer losgemaakt ware , dat zij daardoor waggelden, gehjk de gevd-  434- Ondtrz. aang, het nut van de Kraakbeen -fneede leu daar van door morgagne, rönn en de v a uzESME,zijn waargenoomen; zodanige waarneemingeri nu toonen, dat de gemelde uitzettingen verwijding van, het bekken geheel niet aan de werking van het kinds hoofd, maar aan de inwendig werkende opgenoemde oorzaaken moet toegefchreeven worden. De zesde drangreden heeft eene ontleedkundige Waarneeming van den Hoogleeraar bonn ten grondflag. Deze opende namelijk het lijk eener Kraamvrouwe, die eene zeer gemakkelijke en bijna zonder eenige pijnen volvoerdeverlosfing gehad hadt, en aan eene ontfteeking der maag en des middelrifs geftorven was; de beenderen des bekkens waren bij deze Vrouw evenwel zo zeer van een gedrongen en los geworden dat de fchaambeenderen wel een duim yan elkande' ren af zaten; en toen het vel en dc pcesagtige uitbreiding der regte en pijramidaale büikfpierèn doorge. fneeden, en de dijen langzaamerhand van een gebragt waren, braken alle de banden dezer geleeding', en"'er ontftont dus eene ruimte van drie vingeren tusfehen de beide fchaambeenderen, en van een pink breedte ■tusfehen het heilig- en de heup - beenderen, welke af. Handen nog fteeds grooter wierden naar maate men de Schaambeenderen verder van een verwijderde; Deze nu is de hoofdzaakelijke meening der drangfë. 'denen, welke de Schrijver aanvoert tot ftaaving van' zijn gevoelen , dat de vaneenwijking der beenderen van het bekken gemeenlijk, zo niet altijd, veroorzaakt wordt door de vogten, die geduurende de zwangerheid in de deelen van het bekken worden opgehoopt , en deszelfs kraakbeenen en de bovengemelde Veerkragtige zeifftandigheid uitzetten, en niet van de wigges - gewijze drukking van het hoofd der vrugt. Hij brengt hier nog tot nader bevestiging de getuigenisfen van bouvart en voigt voor "bij. Niet, zegt hij • vervolgens, dat ik de daadelijke vaneenwijking der beenderen van het bekken geduurende de verlosfing ge- ' heel en al zoude willen ontkennen, daar zijn zeer beroemde Geneesheeren, die deze vaneenwijking in de feaaring zelve gezien, of derzelver gekraak gehoord,-  ierSchmmkenderenk moeijelijke Verlos■ fingen. 435 of het mank gaan der vrouwen na de verlosfinge waar1Uïn hehhen « geliikonder anderen veslihgius, To™7™x e"' «fk.r. Zomtijds zelfs herftelt zig o^ze vérwijding, indiende baaring natuurlijk is, van zelve na de verlosfing, gelijk smellie en c*» p El opgemerkt hebben, fchoon dezelve egter zomtijds .no, wefongemak en pijn heeft nagelaaten, gein. die.. ?c £ l r t t f v a n s wi E t E n en m o n r o heb- flfdLJn end-'zulk? gevallen , waarin de Natuur Soradegzé AdSf^er eenige beleediging de d ïnfnXhaa d en door deze laatfte poogmg een CSËS 'fcLeener leevende moeder uitJlpvpn heeft zijn zeldzaam ; want gemeenlijk gC het mank gaan der moeder, of de verrekking, f^zT^^l verettering, fcheuring, kojg kneuzing,, o s deden yan het bek_ K of be nKg, of de fterke zamendrukking des l l£ van devruat, en daar uit voortfpruitende kwaafef éf eTudelj S dood van de moeder, of van dc jen, or cniu j zulk eene uitzetting van het béS nlAolgd En waarlijk, daar worden veele waarééemfngen gevonden, die de gegrondheid dezer oovoSe onglmakken bewijzen Dusdanige heeft Xelli e bij voorbeeld in eene Kraamvrouw waarzoomen! en hij getuigt dat zij uit de afwijking van feé heupDeemaSeén zo%eele en. zulke gcwgtige ongemakken gekreegen hadt dat .zij tot haare vorige geJ?„ de verlosfing nimmer herkoomen w^ * heeft ook op zodanige vaneenwijKingen oer berderen van het bekken het mankgaan der moeders zien volgenzodat deze vrouwen geduurende verfcheiden maanden bijna niet konden ftaan noch zitten Hunrf b l kv ret en van doevere n hebben ook Ift mank gaan op de vaneenwijking der. bekkensbeendien zien volgen, om van geene fchnjvers meer gewa' té maaken. Ik herinner mij nog bij een ande* 7enSfchriSer eene verlamming der banden, welke het hèlliSeen met de heupbeenderen vereenigen, en daar Si^ ontftTane uitzakking der lijfmoeder, geleezen te heb, ben En behalven deze ongemakken zo kunnen er SS'verfcheiden anderen ontftaan, indien deze uiteenwifkS van het bekken gefchiedt door het hoofd der  436 Onderz.dang.hêt nut van de Kfaakbeen-fncedè vrugt, geduurende de baaring met eene groote kragt werkende; zulks bewijst een geval door hunter bijgewoond, waarin na deze oorzaak eene verzweering tusfehen de fchaambeenderen en eene wegknaaging der kraakbeenderen wierdt waargenoomen.' Kan hier uit nu niet gemakkelijk eene overgang van deze verzweering in het bekken, het bederf van deszelfs weeke deelen en beenderen, en eindelijk de dood der Kraamvrouw , ontftaan ; ja, de gezonde reden, het maakfel dezer deelen , en bekende waarneemingen , bewijzen dat deze kwaaien hier door wezenlijk ontftaan. De vermaarde Louis heeft drie gevallen gezien , waarin de dood der Vrouw op deze van een wijking der beenderen van het bekken, en de daaruit ontftaane toevallen , gevolgd is; en in het laatfte dezer drie gevallen •was het linker heupbeen flegts ter wijdte van drie lijnen van het heiligbeen afgefcheiden. Behalven deze ongemakken der moeder zo getuigen nog kundige Waarneemers, dat de vrugt zejdzaam bij het leven blijft, cn de redeneering bewijst dit zelfs van voren zonneklaar; want indien men in aanmerking neemt dat het bekken in zulk een geval kleiner dan natuurlijk is, en dat het hoofd des kinds zeer fterk gedrukt wordt , zo valt ligt te begrijpen dat hier uit gevolgelijk een verhinderde omloop van bloed door de weeke zeifftandigheid der hersfenen, en eene uitftorting van hetzelve, ligtelijk ontftaan kan, en het maakfel derj hersfenen door deze drukking grootlijks kan en moet beleedigd, en dus de dood zeer dikwijls veroorzaakt, worden. > Uit alle de opgegeeven redenen nu, breeder in de verhandeling zelve" behandeld , eindigt de Schrijver dit Hoofdftuk met tc befluiten , dat men de Kraakbeen- ' fneede der Schaambeenderen zeer verkeerdelijk grondt op eene naavolging der Natuur , en hij bevestigt dit befluit met de navolgende gevolgtrekkingen uit de verhandelde onderzoekpunten in dit Hoofdftuk afgeleid: 'Vooreerst, dat de uiteenwijking van het bekken, na eene natuurlijke verlosfing waargenoomen, niet moet toegefchreeven worden aan de wiggesgewijze werking van het hoofd der vrugt, maar aan de opgegeeven oor*  der Schaambeenderen in moeijelijke Vertos fingen, 437 oorzaaken van uitzetting der deelen van het bekken. Ten tweeden, dat de natuur in ftaat is om door deze oorzaaken eene groote verwijding van het bekken m alle deszelfs rigtingen voort te brengen. . Ten derden, dat door deze uiteenwijking der bekkensbeenderen net mank gaan ontftaan kan, nadien de banden, die deze beenderen aan een hegten * te veel uitgerekt worden, het zü naar voren, het zij naar agteren. Ten vierden i dat zulk eene uiteenwijking natuurlijk .is, en -Wel degelijk in alle verlosfingen kan plaats hebben i ten zij eenige tegennatuurlijke oorzaaken, bij voorbeeld eene fti'jfheid der banden, eene aaneengroei jjng der geledingen van het bekken, eene zamendrukking of verminderde holte der vaten eriz., zulks verhinderen. Ten vijfden i dat 'er zeer weinige gevallen zijn waarin het hoofd der vrugt op de wijze van eene wig kan werken ter uitzetting van de .beenderen des bekkens, en dat deze tot de volgende kunnen gebragt worden ; i°. wanneer het hoofd der vrugt tusfehen de heupT beenderen beklemd zit5. welk. geval evenwel .j zo het al ooit plaats hebbe, allerzeldzaamst is. 2e. wanneer het hoofd der vrugt tusfehen de zitbeenderen vast zit, en eindelijk 30., misfchien ook wanneer hetzelve eene fchuinfche beklemming heeft in . het midden' der holte van het bekken. Ten zesden, dat nog van deze gevallen zeer weinigen een gelukkigen uitflag hebben j nademaal, zullen zij een goed gevolg voortbrengen * nog de volgende omftandigheden vëreischt wordén; i°. eene vrugt die fterk genoeg is om de uitwerkfelen van het geweld te verdraagen dat het hoofd oeffenen moet; 20. banden, die geduurende de zwangerheid week gemaakt en los geworden zijn; 30. kragten; der moeder" die in ftaat zijn óm eene langduurige eri moeielijke verlosfing te verduuren; 4°. zeer fterke weëen in het uitbrengen der vrugt. Ten zevenden f dat, nademaal, in die foort van moeielijke baaririg 4 waarin het hoofd in het bekken bekneld zit op die wijze als opgegeeven is , deze omftandigheden allerzeldzaamst bij een gevonden worden, gevolgelijk ook die gevallen allerzeldzaamst zijn, waarin de Natuur het bekken , door. middel van de drukking deS hobfdé van dc vrugt, geduurende de baaring zodanig kan vw.' Kabinet. 11. Deel ..Ff wij-  438 Onderzoek yan het nut van de Kraakbeen-fneede wijden dat de vrugt onbeleedigd te voorfchijn koome. Ten agtftenj dat de kwaaien welke de Natuur, fchoon iti dezen oyefwinnende, door zulk eene geweldige vaneenwijking- der beenderen van het bekken bij de moeder en de, vrugt voortbrengt, dikwijls zo zwaar zijn dat de dood van de moeder, of van het kind, janiet zelden van beiden, na de volbragte verlosfing volgt. Ten negenden, dat in alle andere foorten van beklemmingen behalven de opgegeevene het hoofd der vrugt niets k(St deze'uitzetting van het bekken kan toebrengen , naiemaal hetzelve niet op de zijden van het bekken drukt; welke drukking ondertusfehen vereischt wordt, zullen de beenderen'van het bekken zodanig uitgezet worden dat hier uit eenig voordeel voor den doorgang des -kinds ontftaa. Ten tienden en eindelijk, dat deze pooging der Natuur met avicenna wel te regt mag-genoemd worden eene der alierzwaarfte natuur 1 ij ke koust verrig ringen. • Hier óp la-at de -Schrijver eenige aanmerkingen volgen teri vooideele van den Smelliaanfchen ' Tang, waaronder eene zeer treffende waarneeming van den Hooggel. vak do i-veren. Dezè Hootdeeraar heeft namelijk aan den Heer M. betuigd dat hij te Groningen in den jaare 17155 een volwasfchen, leevend onbezeerd , en vrij ftérfc kind met den tang van Smellie hadt afgehaald, welke verlosfing beide moeder en kind overleefd haddorty fchoon hij in de verlosfing zulk een :>cweld:hecft moeien gebruiken dat de lepels van het gemelde werktuig,-die gehjk men weet moeten krom ftaan, geduurende. de konstbewerking regt zijn geboogen ; en de ;geme!dé Hoogleeraar bewaart nog dezen verboogen Tang om de zeldzaamheid in zijn Kabinet. ' : Nademaal vervolgens de manier, waarop de verwijding van het bekken gefchiedt, niet verdaan kan worden als door eene nauwkeurige kennis van het maakfel der deelen waaruit deze holligheid beftaat, zo begint de Schrijver zijn Tweede Hoofdftuk met de bronnen .waaruit deze leer wegens het maakfel van het bekken kan getrokken worden, aan te wij- ' - : zen.  'der Schaambeenderen in moeijelijke Verlosfingen. 430 zen. Daarna bcfchrijft hij de banden welke de beenderen der gemelde holligheid aan een hegten, en vervolgens die fponsagtige veerkragtige ftof, welker aanwezen en aart de Hooggeleerde bonn inde Handelingen van het Bataafsch Géhootfchap, Deel lil bl. 268. en volg. befchreeven 'heeft. —Gelijk de Verhandeling van welr gemelden Hoogleeraar aldaar in onze Moedertaal te leezcn is , zullen wij ons met de aanwijzing dier. Verhandeling vergenoegen, en onze Leezers naar dit fraaie ftuk zelf wijzen, waarvan wij anders bij deze gelegenheid wel eenig omftandiger berigt zouden mededeelen. — Vervolgens geeft hij de verdeeling van het bekken op, en laat 'er de afmeetingen van hetzelve op volgen, door den Hooael. camper allernaauwkeu■rigst bepaald in zijne "Nederduitfche Uitgaave. van me auriceau's Vroedkunde, waarmede overeenkoömen de afmeetingen door den Hooggel. van 00e v eren op deze deelen genoomen, en in de Akademifche Verhandeling van Doel. ripping^ Péhti te vinden Dezemaaren zijn dan als volgt: De dwarfche middellijn der bovenfte opening van het bekken, of die lijn wel: ke van het midden dés "eenen rands. van het heupbeen _ tot het midden van dien des anderen heupbeens getrokken wordt, is = 5 duimen; de regte middellijn, of die lijn welke van het midden des heiligbeens tot aan her kraakbeen der fchaambeenderen getrokken wordt, is'. tzz 4j duimen. De onderfte dwatfche middellijn , . of de lijn van het eene zitbeen tot aan het ander , is = 4 duimen, en de regte middellijn, of de lijn van dief ftuitbeen tot aan den boog der fchaambeenderen, is=^4-| duimen. • De afmeetingen nu van het hoofd der vrugt zijn aan deze afmeetingen van het bekken evenredig, gelijk uit de volgende bepaaling derzelven vol.• sens denzelfden Schrijver blijkt: De afftand namehlk van het agterhoofd der vrugt tot aan het voorhoofd is — 4§; duim; van het eene ftaapbeén tot het ander = n^;\>an het eene opperhoofdsbeen -tot.het ander = d|; 'van de fontanel tot aan het oor — 3I; van deri kin' tot aan het agterhoofd == 5 ; welke atmeetingeh evenwel verfchiilen naar den meerderen of mihdertü voördeéligen groei der vrugt. Ff 2 W  44© Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede Indien men nu, vervolgt hij, deze afmectingen met eikanderen vergelijkt, en daar bij in aanmerking neemt dat het bekken geduurende den tijd der zwangerheid wijder gemaakt v/ordt, door de ontfpanning der banden en de uitzetting der fponsagtige veerkragtige ftof en der kraakbeenderen, zo zal hier uit ligtelijk blijken dat eene geringe afwijking dezer maaten^niet aanftonds eene^ baaring moeielijk maakt.- De afmeetingen namelijk der holte van het bekken overtreffen die van het hoofd der vrugt; en deze omftandigheden te zamen genoomen zijn ook de reden waarom de Natuur eene ligte overmaat van grootte gemakkelijk overwinnen kan; doch indien deze overmaat te groot, of de wijdte van het bekken te gering is, of indien deze beide oorzaaken te zamen loopen , zo ontftaat 'er eene moeielijke verlosfing. Daar zijn evenwel verfcheiden trappen van moeielijke verlosfingen; in zommigen is nog de bloote hand van een bekwaam Vroedkundigen, in ergere de Tang of Hefboom genoegzaam; in uiterfte gevallen alleen heeft men geen anderen toevlugt behalven de Keizerlijke Sneede of het beklaaglijk gebruik van den haak. In alle gevallen nu waarin de hand, de tang, of de hefboom genoegzaam is, zal niemand, mijns oordeels, de KraaKbeen - fneede met regc boven dezelve verkiezen, nademaal het zeeker is dat 'er door deze konstbehandehneen veele vi ugten worden afgehaald, zonder letfel voor zig zei ven of voor de Vrouw. Deze doorfneede zoude dan alleenlijk te pas koomen in zulk eene naauwheid van het bekken , waarin het voor den verlosfer onmoogelijk is de hand in te brengen. Deze. naauwte nu moet al uiterst groot zijn om zulks te beletten, nademaal het door de waarneemingen van de beroemdfte mannen uitgemaakt is dat de verlosfing door middel van den tang of den hefboom gefchieden kan , wanneer de regte lijn der bovenfte opening van het bekken geene volle drie duimen bedraagt, en waarin men dus zijnen toevlugt anderzins noodwendig tot de Keizerlijke fneede neemen moet. Dat nu de Kraakbeen-fneede zelfs in dit geval niet in de plaats van de Keizerlijke fneede gefield kan worden, beweert onze Schrijver verders op den volgenden grond-  der Schaambeenderen in moeijelijke Verhsfingcn. 441 grondfiag: De gedaante des bekkens, zegt hij, is bijna elliptisch, hetwelk maakt dat, wanneer de Schaambeenderen van'malkanderen afgedreeven worden, ae heup-en zit - beenderen ook van één wijken, en de binnenfte zijde des heapbeens, waar aan hetzelve zig met het heiligbeen geleedt, 00k van dat been wordt afgetrokken; dus worden de banden dezer geleeding van voren en van binnen gerekt, dus breeken dezelve, en dus worden die deelen dtr heupbeenderen, die buiten het heiligbeen uitfteeken, digter naar eikanderen en naar het agterfte gedeelte des heiügbeens toe gedreeven, hetwelk dan ook naar binnen in het bekken bewoogen wordt; of indien dit been niet wijken kan, gelijk uit eene beenwording des kraakbeens tusfehen het heiligen heup been aan elke zijde zoude kunnen gebeuren, zo kunnen de fchaambeenderen ook niet van een wijken zonder te breeken; hier uit volgt dat de geleedingen des bekkens door de vaneenwijking der fchaambeenderen vernield, de heenderen gefebeiden, en gaapingen tusfehen dezelve voortgebragt, moeten worden. — Dat deze fchets nu geene loutere befpiegeling zijner verbeelding is, dringt de Schrijver vervolgens aan door de proeven en waarneemingen van bo; d e l o c o_u e en h u n 1 e r ; en uit djt alles befluit hij eindelijk dat de Kraakbeen-fneede, nademaal door de, zelve de regte lijn van het midden des heiligbeens tot aan de kraakbeenige zamenvoeging der fchaambeenderen niet langer, maar veeleer korter, wordt, niet van vrugt kan zijn in.die gevallen waarin de Keizerlijke Sneede noodwendig vereischt wordt. Eene andere drangreden, welke de Heer mtchell ook a priori tegen deze konstbewerking inbrengt, zijn de ongemakken , zo dikwijls doodehjk voor de Moeder , welke uit dezelve ontftaan kunnen, en gemeenlijk ontftaan. Hij bepaalt, zig hier wederom niet tot bloote befchouwingen, maar beweert op het gezag der proeven en waarneemingen van hunter dat de vaneendrijving der Schaambeenderen de breuk der banden pa zig fleept welke van het heilig- naar de heup - beenderen gaan; welke breuk hij vervolgens wederom m% de waarneemingen van i* o u ïs, h v n t e r jen sM e t l 1 e Ff 3  ƒ , , ,, _ Onderzoek van het nut van de Kraakbeen -fneede. bewijst dat voor de moeder doodehjk is\ eindelijk brengt hij zulk een geval, dat wij ftraks nader zullen opgeeven, ten voorbedde bij, en trekt daar verder het nader bewijs van dit zijn gevoelen uit. Wij koomen nu tot het Derde Hoofdftuk van den Schrijver, waarin hij de waarde der tot nog gedaane waarneemingen met deze konstverrigting onderzoekt; ïh dit onderzoek zullen wij hem wat oïnftandiger volgen. Het eerfte dezer gevallen is dat hetwelk met een zo grooten lof van de Fakulteit der Geneeskunde te Parijs vereerd is geworden, en waarin de Heer sigault deze konstbewerking verrigt heeft aan eene Parijfche Vrouw van negen - en - dertig jaaren oud, Souchot geheeten, welke te voren vier doode kinderen hadt ter wereld gebragt, en welke vervolgens ten vijfden maale zwanger geworden zijnde, en de 'Kraakbeen - fneede Ondergaan hebbende, een leevend kind ter wereld bragt(a). Veelen gelooven nu met den Heer sigaült dat dit geval allen twijfel wegens de voorgeftelde vraag heeft opgeloscht, en het oordeel der Fakulteit van Geneeskunde over hetzelve fchijnt deze gedagten niet weinig te ftaaven (b). Ik geloof evenwel niet dat deze waarneeming hier zulk een helder licht over deze zaak verfpreidt, nademaal dit voorbeeld het gefchil niet volkoomen afdoet, ten zij het blijke dat deze konstbewerking noodwendig vereischt wierdt, en dat van de tot dien tijd toe gebruikelijke konstverrigtina'en de Keizerlijke fneede het eenig overig zijnde middel was, waardoor deze vrouw van haare vrugt, en wel leeyend, konde verlost worden. De Heer sigault brengt evenwel om dit te bewijzen de volgende drangredenen bij: Vooreerst, dat hij bij alle de veriosfingén van deze Vrouw is tegenwoordig geweest, en gezien heeft dat haare vrugten met zulk een geweld zijn af- [((?) Zie onze Gen. Nat. en Huishoudk. Jaarboeken, D. L hladz. 32. der Nieuvoe Uitvindingen, enz j l{b] Zie aldaar, bladz, 57 en" 58. J  der Schaamleenderen in mm]el\]le aan zulk een voortreffelijk Beoeffenaar der Vroedkunde toefchrijven! Het is 'erdus zo verre van af dat deze getuigenis pe zaak'ftaaft dat zij daar in tegendeel onmiddelijk mede fchijnt te ftrijden. Dat ook de middellijn der bovenfte opening van het bekken van agteren naar voren in eene regte lijn gemeeten flegts = 2J- duim geweest is, blijkt reeds valsch te zijn uit het voorgaande; want geen kind kan op de natuurlijke wijze gebooren worden ten zij de gé; • . . " .pjeJ. [(o) Jaarboeken boven aangehaald, bl. 47.] tb) V'Art des Accouchemtns Art. 22. 5.656. Troif. Edit. (|j Pif T bladz. 25,  fa Schaambeenderen in moeijelijke Verlosfmgen: 445 melde lijn voor het minst = 3 duimen zij (a), voornamelijk daar piëT (*) en lauverj*t (c) geSen dat deze afmeeting voor het minst.drie duimen Seg en'terwijl anderen, ja de^Jgja gven dezer konstbewerk ng, getuigen dat- l e v r e t de gemelde bovénfte middellijn op drie duimen gelchat heeft, Z]S van de i aar ( ^ ) zelf erkent, die ook toeleeft dat de verlosfing door den tang of door den befboom gefchieden kan, wanneer de meergemelde lijn Kuimen bedraagt. En, dit alles nu zo zijnde, zo b ik hét dat het kind in dit geval, al bedroeg de m.ddeUiin van zi" hoofd 3I duim, zo niet door de werSé der Natuur alleen, althans door behulp van werktuigen konde gebooren worden CO- Doch het wordt nu de plaats om te opderzoeken of het waarfchijnelijk zij dat de middellijn van het hoofd des kinds = 4 duim geweest zij; want hoewel dat onder zoek overtollig fchijnt, nademaal 'er verfcheiden voorbeelden zijn van de vermindering des omtreks van het hoofd van l et kind van een geheelen duim cn daarboven (ƒ), en hoewel, volgens her gevoelen van léHEYRiNGios, die afftand tusfehen de beide ftaap- ( 0 ) BaüdelocquePrincipes deVArt desAccouchemens p, 12. PiëT p- 25- (6) Op de aangehaalde plaats p. 25. ( c ) Examen d'une Brochure &c. p. 66. ( rf ) In de Voorrede zijner Vertaaling van de drie Verhan- *tS"»«i bk in het Journal de Paris N°. 295. P- 8. [jfcM»^^^V^aarneemingen voor het aangeha fdéwerk van „AURiCEAup. 55; vergel.jk hier- mede deZZ PuUiaue de VAcad. R. de Ch de Verhandeling van louis over de Doorlneecie dv.r Jvraax beenS famenvoeging van de Schaambeenderen in dezelve véSeez^n alwaar voorbeelden verhaald worden van vrugfln die leevend en gezond gebooren zijn alfchoor.de bovenhelde regte middellijn van den boventojo»gang des bekkens fiegts twee duimen en negen lijnen bedroeg. pf5  44 6* Onderzoek van het nut van de Kraakbeen fneede beenderen van het hoofd des kinds gemakkelijk een duim kan verminderd worden (ff), zo zal ik egter om hier aangaande een te wectiger en min twijftfaeti* befluit te trekken, overgaan om deze drangreden van s i c a u l t nog nader te onderzoeken. Vooreerst moet het getuigenis vansiGAULT reeds-verdagt voorkoomen aan elk die nagaat hetgeen hij hier wegens de wijdte van het bekken gezegd heeft, en overweegt dat het in 't werk ftellen der konstbewerking aanftonds verworpen wierdt, ft welk geheel ftrijdig met eikanderen zoude zijn; ten zij het aanmerkelijk verfchil tusfehen de maaten van het bekken der vrouw Souchot en het hoofd haares kinds, gelijk sigault hetzelve op. geeft, verfierd zij; dit vermoeden wordt nog vermeerderd door de getuigenisfen van pieren l'hbritier (b), die volmondig zeggen dat het kind, door middel van deze konstbewerking gebooren, veel kleiner was dan het eerfte en vierde kind; het eerfte kind evenwel wierdt gebooren door behulp van de hand alleen , zonder dat hetzelve eenig leed in de vcrlosfin» wierdt toegebragt; wat zoude dierhalven beletten dat dit kind, hetwelk kleiner was dan het eerfte, leevend zoude hebben kunnen gebooren worden, te meer wijl het bekken nu nog ruimer was dan bij de eerfte baa ring? en was het kind, gelijk uit het getuigenis der ftraks genoemde Mannen genoegzaam blijkt, klein hoe heeft dan de breedte van deszelfs hoofd tusfehen de opperhoofdsbeenderen = 3! duim kunnen zijn, gelijk sigault beweert? Dit is eene tegenftrijdigheid welke ik niet begrijp, want deze afftand heeft'eerst plaats in de natuurlijke grootte van het kind. Eene voornaame omftandighèid in dezen, en waarop wel inzon derheid ach: moet gegeeven worden, is dat s 1 g a u l t zig voor deze afmeetingen van de Parijfche maat bediend heeft, volgens welke elke duim eene lijn langer is dan de Rhijnlandfche; dus-blijkt het, volgens de boven opgegeeven afmeetingen dts bekkens door den hooggel. camper, dat de meergemelde middellijn naar (a) Diff, de SeB. Synch. off. pubis, Friburg 1778. { b) Beiden op de aangehaalde plaatfen, »  der Schaambeenderen in mmpHjke Verlos fmgen. 447 nair de meeting van levret voor het mins: 3 duim 1' Lijn Rhijnlandfcue maat moet bedraagen heooen, en het huofd des kinds volgens de meeting van sigaolt 3 duim H lijn; indien dit nu waar is, dan moet, volgens de bovengemelde regelen van beoordeelina, het hoofd van dit kind veel meer tot de groote dan tot de kleine gebragt worden; . en dus moet een van beiden valsch zijn: of dat hethootd des kmus kiem was, of dat hetzelve = 3 duim 7I lijn geweest zij. Indien men nu het reheele verhaal van sic ault aandachtig naargaat dan zal men, zo ik denk, ligtelijk befpearea dat deze laatfte maat te groot was , en dat daarom dezulken (a) nader bij de waarheid koomen, ene ftellen dat het hoofd des kinds = 3 duim geweest is. Doch om aan geene van beide zijaen te veel over te hellen , zo laat bns het middel getal neemen, en ftelien dat de breedte van het hoofd des kinds = 3 duim 4 lijn Rhnnlandl'che maat geweest is; dit nu aannemende is het verfchil tusfehen de middellijn van den bovenden dooreanedes bekkens, en de middellijn van het noofd des vrugt van het eene opperhoofdsbeen tot het ander, — 2 lijnen geweest. Of nu dit veriehi! het gebruik v"an deu tang of het in 't werk ftellen der Kraakoeenfneede vereischt hebbe , dan of de Natuur zig zelve m dat geval voldoende zoude geweest zijn, behoef ik niet breed te verhandelen ( b ). — Uit al het hier upgegeev«me nu ben ik geneegen om te befluiten dat deze Operatie zonder eene volftrekte noodzaakeiijkheid verrigt is, en dat men dus niet met regt kan zeggen dat dezeive de plaats van dc gewoone vroedkundige werktuigen of van de Keizerlijke fneede vervuld heeft, en dat dezelve dus geenerlije bewijs ten voordeele van de Kraa.beenfneede aan de hand geeft; En welke ongemakken nog daarenboven deze Vrouw na het ondergaan dier konst- be- (a) Zie l au ver jat Toets &e. p.67. die verzeekert, na het bekken en de opgegeeven middellijn des hoofds van het tod gemeeten te hebben , dat .beiden drie duimen bedraagen hebben. (6) Vergelijk hier mede de Se mee de l'Acai. R,ae Uur, p. ui. Juiv.  44-S Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede bewerking in gevolge derzelve zijn overgekoomen, zullen w,j ftraks nader zien, wanneer ik van alle de nadeden , welke uit deze operatie 'noodzaakelijk moeten voortvloeien, opzettelijk handelen zal. " Op sigault is zekere bonnard, Heelmeester te Hesdin, gevolgd, doch met een ongelukkiger uitflag; want na dat 'er eerst eene geweldige bloedftorting ontftaan was door het doorfnijden der Schaamflagader, vondt deze Vroedkundige de fchaambcenen nog daarenboven zo digt en vast vereenigd dat hij dezelve niet met een mes doorfnijden tn behoorlijk tusfehen dezelve doordringen konde; hierom wilde hij de vrugt bever door de Keizerlijke fneede afnaaien De Moeder ftierf agt dagen ha de operatie (a). Bijna ter zelfder tijd wierdt deze operatie no», volgens de opgaave met den gelukkigen -uitflag, dSor den Heelmeefter despRt;s oe memnkur in de Stad St. Paul de Leon verngt,.en wel met deze omftandiglieid, dat de Vrouw, na twee- en-zeventi" uuren lang in eene moeijehjke verlosfing gezeeten te hebb-m binnen weinig minuuten door middèl van de Kraakbeenfneede een leevend kind zoude hebben ter wereld eebragt, en den derden dag na de operatie bij den haard zoude zijn gaan zitten en zig alleen naar bed begeevcn hadde. en vervolgens volkoomen geneezen ware Dus nu luidt de opgaaf van dit geval (b). Doch wat mensch zal dezelve kunnen gelooven, en zig overtuigd houden dat eene Vrouw, nadat zij geduurende een zo langen tijd in eene moeielijke baaring gezeeten heeft en nadat haare Schaambeenderen van een «efneeden zijn, (zo fchielijk) zoude kunnen gaan?°Mij ten minften is deze waarneeming op het eerfte doorleezens ongelooflijk voorgekoomen; en naderhand ben ik nog te meer m dit gevoelen bevestigd, toen ik namelijk m eenige andere Gefchriften, waarin van dit geval meifa) Journal de Medicine, Ató 1778. Seance de VAccd ^-/'^^g-P-H^.fuiv. [Jaarboeken, bladz. 122.1 W {Jaarboeken, bladz. 103 en 126.] -  der Schaambeenderen in moeijelijke Ferlosfmgen. 44$ melding gemaakt wordt, gevonden heb dat bij deze Vrouw niet de Sehaambeenderen, maar de bekkedfelen alken zijn doorgefneeden geworden, waarop het kind ?oen van zelfs op de natuurlijke wijze gebooren wierdt (a). Vervolgens is deze operatie verrigt geworden doör den Heelmeeüer g ambon aan eene vrouw , die geduurende drfc dagen in eene moeijelijke baaring gezeeten ÏÏt en welke men reeds driemaalen vergeef sch me den 'tang beproefd hadt ten einde te brengen , met dat ïeïola da hij het kind afhaalde met een vrij gelukkigen uitflag voor de Vrouw, welke een week na de lonstbewerking uit haar bed wilde opftaan (b); doch of het tod bevend ter wereld gekoomen is blijft onzeeker, Sademaal 'er in de de opgaave der operatie geen aewae van hetzelve gemaakt wordt. Daarenboven Sn de tang konde ingebragt worden, zo fchijnt het kind even goed door dezelve als door de Kraakbeettfneede te hebben kunnen afgehaald worden. riaarna heeft sigaült zelf deze konstbewerking 00 nieuws verrigt aan eene Vrouw Vespres geheeten, vfaar n het kindS dood afgehaald en door de moeder niet lang overleefd wierdt ( c). Aangaande dit geval heeft de Vroedkundige uuverja r aangetoond dat de moeder en het kind beide door dc konstbewerking geftorven zijn (d). Na deze wierdt onze .operatie op nieuws verrigt, maar met een doodelijken uitflag voor moeder en kind, door den Geneesheer retz te Arras (O gelijk blijkt Ca) Seance fublique de l'Acad. R. de Chir. p. 140. b. ch. rAUST Unterfncbung &c. ^ulstdrxlinet AI. M. 39- der ^^SSvS^k ten tijtel voerende ft- *une BrochJe vTamr titre Pr^es Verbaux & Reflexions &C C«) [Jaarboeken, enz. bladz. 127-J  450 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede uit een Traftaat door de Magiliraat van gemelde ftad in 't licht gcgeeven (a). Daarna heeft sigadlt deze konstbewerking ten derde maale verrigt, en wel aan eene VrtVw die een gezwel aan het heiligbeen hadt , maar hij heeft het kind roer zulk een geweld afgehaald, dat de wen elbeenderen van den hals van het kind van een getrokken zijri (b) De vierde reis dat dé Uitvinder si ga ult deze konstbewerking te Parijs Verrigt te] hadt dezelve 'denzelfden uitflag als de voorgaande. Bij beiden was deHcogl. i.Kroy tegchwoo-diggeweest, die zig deze beitie operatien als zo veele bewijzen ten voordeele dezer konstbewerking toefchrijft '( c).' ';• **** ' ■" - '' -»iiooj^^-.ti) ,'i Jv t3.1 mr./^M- onftl j'^ii tc . I ,; ':: f f'; fo (a) Examen des faits &c. [Eigenlijk niet door deMngiftraat, maar door de Collegien van Hoftoren en Chirurgijns , der gemelde ftad, in \ licht. gegeeven; Vergelijk hier mede de aangehaalde plaats in onze Jaarboeken, enz. bladz. 127.] Dat evenwel de dood van de moeder en van-het kind aan deze konstbewerking toegefchreeven worden blijkt uit de vergelijking van de Verhandeling voor cn tegen dit geval uitgegeeven, [en waarvan wij de nadere opgaave in onzen beloofden Letterkundigen Naamlijst zullen duen ] vergeleëken met de meergemelde Verhandeling van louis in de Seance de l'Acad. de Clirir.p. 142.- (b) Roussel de vauzksme op de aangehaalde plaats p. 93. (c l, ouis op de aangehaalde plaats. Fa ü-st in de gein. Verli. p. 42. [Of de Heer michell flaat hier twee waarneemingen over die zeer fterk voor deze konstbewerking pleiten, of, hetgeen mij waarfchijnelijker Voorkoomt, deplaatfen welke hij hier aanhaalt bedoelen diezelfde gevaHen, welke reeds in het begin van dit werk (Kabinet D. I. U. 66. der Nieuwe Uitvindingen enz. zijn -medegedeeld; doch alsdan hebben 'ër aanmerkelijke verfchilien van omftandigheden in plaats, want vooreerst wordt in alle de gemelde Tijdfchriften door ons aldaar aangehaald gezegd, dat het de Heer le^roy, en rfifet si cault, is die de konstbewerking deze beide keeren verrigtte," en ten anderen wordt 'ef, welverre dat de kinderen dood zouden afgehaald of door het af haaien ge"-  der Schaambeenderen in moeielijke Verlos fingen. 451 In Verfcheiden Franfche Tijdfchriften wordt ook melding gemaakt van een geval waarin de Kraakbeenfneede roet een zeer gelukkigen uitflag voor de moeder en het kind door eenen Heelmeefter der verrigt wierd: ( a). Daarna verrigtte zekere Heel rneefler 5 na ge Lgeheeten deze konstbewerking met een doodehjk gevolg voor moeder en kind O), fchoon deze Vrouw te voren een leevend kind hadt ter wereld gebragt, zonder deze konstbewerking en zonder dc Keizerlijke fneede (c) Doch dat deze Vrouw aan eene ontfteekin<* der lijfmoeder en der fchaamdeelen , en aan andere ongemakken uit deze konstbewerking voortgevloeid, ëjW, wel uitdrukkelijk bij gezegd, dat deze Vrouwen, die met een vasten tred en zonder pijn gegaan hebben, en die verklaard hebben weh'aarende te zijn, beiden haare kinderen bij zi? hadden die eene goede gezondheid genooten (zie op de aangehaalde plaats, bladz. 167 )■ - Deze beide waarneermn. een nu en de evengemelde ftaat dezer Vrouwen en Kindiren zijn door eene Verklaaring van den Deken der Geneeskundige Fakulteit te Parijs in de Vergadering van den 16 Augustus 1779 bekragtigd, zo dat 'er tegen de egtheid dezer waarneemingen niet veel in te brengen fchijnt. ] (a) j Kabinet, enz. Uadz. 39-] -L (b ) [ Dit geval wordt evenwel in de Gazette de France 29. Mai '1778. en in eenige andere Franfche Tijdfchriften geheel verfehillend opgegeeven, gelijk wij hetzelve ook hebben overgenoomen in onze meermaals aangehaalde Jaarboeken, bladz. 128. men leest daar namelijk:■" De uitflag.is zo gelukkig geweest dat de moeder in minder dan een kwar" tieruurs van een leevend kind verlost is, zonder andere toe" vallen gehad te hebben dan die gemeenlijk op eene lange " en moeielijke verlosfing volgen". Ook merkt de Heer sue, in zijne Effais Hiftoriques fur V Art des Accouchemens &c.'Tom. I. pfg. 353. op dit geval wel aan, dat het verhaal van'hetzelve te algemeen en te onvolkoomen, maar niet, dat hetzelve eenigzins bezijden de waarheid, was.] (.c Z;e de Verhandeling van'Doctor weidman onder den Hooggel. siebold in den jaare 1779 verdedigd.  (52 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen -fneede ftorven is, fchijnt uit de drangredenen der Tegenfchrüveren derzelve genoegzaam zeeker te blijken ( a ). Deze konstbewerking is ook, én meteen ongeluk* kigen uitflag, door den beroemden sibold verrigt, die deze waarneeming aan den Hooggel. lobstein heeft medegedeeld; en welke waarneeming eindelijken de bovenaangehaalde verhandeling van Doctor ben* tely aldus gevonden wordt. Zekere VrouW van vijfendertig jaaren oud, hadt zevenmaal een dood kind ter wereld gebragt, telkens in eene moeielijke-baaring, veroorzaakt door de kleinte van de regte,middellijn des bekkens j die voor anderhalven duim korter wierdt aangezien dan dezelve natuurlijk zijn moest; de natuurlijke verlosfing dus önmoogelijk geoordeeld zijnde raadde en verrigtte men de Kraakbeen-fneede,- men gebruikte een zaag om de fchaambeenderen van een te fcheiden, Want men was niet in ftaat om de b-aakbeenige zamcnvoöging derz'elvèri met hef mes te verdeden. De beenderen nu van een gefcheiden zijnde door het fterk van een brengen der "dijen , ontftont 'er tusfehen dezelve eene ruimte van anderhalven duim, die op geenerlije wijze konde vermeerderd worden nademaal de dijen niet verder van een konden gebragt worden. Vervolgens wierdt het kind gekeerd en afgehaald, doch met zulk een geweld, dat de Vroedmeefter hetzelve niet zoude hebben durven aanwenden indien hij niet zeeker geweest ware van den dood van het kind. Na het verrigten der kunstbewerking konde 'er geen verband aangelegd worden ; daar ontftont eene zwaare koorts'; de pis liep uit de wonde uit, ten blij. ke dat de blaas gekwetst was, ja zelfs geheele brokken vlies door koud vuur aangedaan kwamen door de wonde uit, wanneer 'er eenig vogt in de holte det blaas wierdt ingefpooten ; de wond wierdt daarna boezemagtig; daar fchflferden eenige beentjes van de fchaambeenderen af, en de bevvecging der beenderen van het bek- (*1 Zie de aangehaalde Verhandeling hl. 36. én 41. en IAUït Unterfuchung p. 87. en volg.  ■Her Schaambeenderen in moeijelijke Verlos fingen. 453 ken-was nrig vrij pijnelijk drie df vier weeken lang na' de operatie (d). Nog ongelukkiger was Je uitflag der operatie door den Heer guerard in den jaare 1778 verrigt, welke ik , nademaal alles wat ik aangaande deze konstbewerking gezegd heb bijna in dit eene geval behelsd is i ten voorbedde in zijn geheel, maar kortelijk, zal verhaa* len. Zekere Vrouw van bijna zeven- en - dertig Jaaren oud t\ Langen?, geheeten, voor de eerfte maal zwanger, en reeds twee dagen in de verlosfing gezeeten hebbende i riep den gemelden Heelmeefter guerard-te hulp* die de middellijn der bovenfte opening,, zo naauwkeuy. lig hij best konde, gemeeten hebbende dezelve op £wee duimen fchatte, waardoor hij zig in de nood* zaakelijkheid. gebragt meende van of de Keizerlijke of de Kraakbeen-fneede in het werk te ftellen, en dat te meer om. dat een ander Vroedmeefter de keering van, het kind reeds geduurende vijf uuren lang te vergeefsch beproefd hadt. De Kraakbeen - fneede wierdt dan door, den Heer guerard allerbehendigst verrigt-, doeh; 'daar ontftont eene bloedftorting uit de fchaamflagader 3 welke evenwel dóór eene drukking met den vinger ge-', makkelijk gefluit wierdt; de fchaambeenderen dus ge^ fcheiden en van een gebragt zijnde Weeken anderhalven duim van eikanderen; toen wierdt de keering van het; kind op nieuws beproefd , doch ondoenelijk bevonden 55 het been van het kind. moest dus afgefcheiden worden' om de dije, die ook uitgekoomen was,' wederom in delijfmoeder te kunnen inbrengen; vervolgens ging men over tot het inbrengen van den tang , doch ook te ver-; geefsch; ja zelfs nadat de hersfenen uit het bekkeneel 1 gehaald waren bleef het hoofd nog zó vast tusfehen debeenderen van het bekken geklemd zitten, dat het zelfs met den haak niet konde afgehaald worden» De moeder toen in kragten bezwijkende wierdt te bed geleed, en des nagts voelde zij het hoofd der vrugt, dat flegts eene maatige grootte hadt, in de fcheede neder-, zak» -Ca) Vergelijk hifir mede ri'c'H?e4's Chirurg. Mltothi V, B. p. 578. Gg  454 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede zakken, en toen haalde de Heelmeefter, die bii haar waakte, het kind, dat aan zo veele bi eengevoegde poogingen wederftaan hadt, gemakkelijk af. Na deze verlasflng, egter was de ftaat van de moeder nog allerbedenkelijkst ; de pols was zwak en foei- de kraamvloed weinig,-de buik opgezet; de pis liep onwillig af; de ademhaaling was moeijelijk, gepaard met hoest en lak; en nog verfcheiden ander? toevallen die allengs verzwaarden, maakten na tien dagen liidens een eind aan het leven dezer kraamvrouw? Geduurende al dezen tijd konde het verband of geheel niet of flegts zeer los, aangehaald worden, wegens de pijn weike de vrouw daardoor leedt. Het lighaam na den dood geopend zijnde vondt men dé Schaambeenderen andernalvcn duim van malkandcren verwijderd, en een gedeelte derpisblaas, dat loodkleurig was, tusfehen dezelve bekneld; de geheele wond was door koud vuur aangedaan ; de darmen waren met lugt fterk uitgezet, en een gedeelte derzelven, dat hier en daarmee blaliuwe vlakken bezet was, feheen reeds door koud vuur aangedaan De lijfmoeder was zamengetrokken en vertoonde eene verzweering m haar linker gedeelte; digt bii haaren hals was de etterin.de holte van het bekken uitgévSeid de longen die opgezet waren met bloed, hadden eene kleur gehjk de lever natuurlijk vertoont. De bovenfte middellijn van het bekken van agteren naar voren ge meeten zijnde, met totéénbrenging der vaneenle lyeeken randen der Schaambeenderen, wierdt bevonden twee er. een halven Parijfchen duim te bedraagen, welke afftand, doorliet vaneenbrengen der Schaambeenderen tot anderhalven duim, flegts twee lijnen vermeerderde; de dwarlche middellijn bedroeg zes duimen en twee lijnen; de kraakbeenige zamen voegingen tusfehen de heupbeenderen en het heiligbeen waren beweeglijk en de eerstgenoemden waren van het laatfte af«»efchei'den. De onderfte opening van het bekken hadt de natuurlijke maaten (a), Met ( d ■) Zie c u e r a r d Êxpqfe d'un Caf. £fc. r r i s c t m a r? temetkingen ff c. b o o c a * s, n SEKiur  der Schaaihheenckren ih moeijelijke Verlosfingen. 45^ Met een gelukkigen uitflag, gelijk men verhaalt, is ook deze operatie in ons Vaderland verrigt door den Geertruidenbergichen Geneesheer groshans j op een Dorp Sprang geheeten, waarin de waarneemer fchfijft door dezelve een dood kind afgehaald te hebben Var) eene vrouw die geduurende vier dagen in de verlosfing gezeeten hadt(a); maar de Schrijver voegt 'erbij dat hij na het doen der doorfneede nog van den tang heeft moeten gebruik maaken , en hieruit zoude men ï misfchien niet" ten onregte, kunnen befluiteri dat dip werktuig alleen tot het volbrengen der verlosfing zoude voldoende zijn geweest ; te meer wijl deze kraarrv vrouw te voren reeds meer kinderen hadt ter wereld gebragt, waarom deze waarneeming aan dezelfde aanmerkingen onderworpen is als de bovengemelde van, s U cault; om nog van geene andere redenen van twijfeling in dit geval gewag te maaken. Ik moet hier oog melding maaken van drie gevallen, van gelukkig geflaagde kraakbeendoorfnijdingen, welke de Heelmeefter de ca mbo n in een brief aan den eerften Keizerlijken Heelmeefter de brakvilla, en in het Journal de Medicine (b) geplaatst, medegedeeld heeft; doch nademaal ik , in weerwil van allen aangewenden vlijt, deze Verhandeling nog biet heb kunr nen bekoomen, zo kan ik niet bepaalen in hoe verre deze gevallen mij voorkoomen gefehikt te zijn om de büttigheid der kraakbeen-fneede te bewijzen, en of dezelve al, of riiet> van meer gewigt zijn dandebovenopgenoemde. Behalven alle deze zo zijn 'er nóg ih dat zelfde Tijdfchrift (c) twee voorbeelden van verrigte Kraak- beén- % (a) Bed. Vadert. Letteroeff. D. VU. $?i XIL p. 351? 'Meng. [ Kabinet enz. bl. 46. ] (& Avril 1780. . (c) Septemèr. 1778. , , , Jjöa [Behaven deze zijn 'er ons thans nog twee voorbeelcen van bekend; het eene rijndijk' van Don Juan delhuJaa te Lsgronei waarvan wij reeds op Mi*.£t$k inhetü|jA/-  456 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen -fneede' beendoorfnijdingen aangetekend : het eene is van den Heelmeefter desmarets, die dezelve in eenebaarende Vrouw verrigt heeft met zulk een gevolg dat de vaneengefcheiden beenderen afgefchilferd zijn; het ander vaneen PruifiscbHeelmeefter ,; die na het verrigten der doorfneede en het vaneenfcheiden der tot beengeworderiekraakbeenige zamen voeging der Schaambeenderen, heli koude vuur, beenbederf en affchilfering der gemelde beenderen, op dezelve heeft zien volgen; doch in beide deze gevallen vindt men , hetgeen wel zeer te verwonderen is, geenerhje melding gemaakt aangaande hetleven van het kind (a ). In de meermaals aangehaalde Verhandeling van Dootor faust is eene. brief geplaatst van den Hooggel. le ROYj m welke hj> nog twee waarneemingen verhaalt f zijnde naar het mij voórkoomt die van welka ik reeds hier boven gefprooken heb, namelijk de derde en vierde operatie van sigadlt, fchoon le r oy zig dezelve in deze Brief geheel alleen toefchrijft: doch, hetzij het dezelfde of anderen zijn , het is'er zoverre van af dat dezelve voor het gebruik dezer konstbewerking pleiten> dat zij integendeel ten eenemaal tegen dezelve fpreeken; om dit te bewijzen zal ik uit gemelde brief die plaatfen overneemen, dewelke mii voorkoomen aan te toonen dat het dezelfde operatien zijn waarvan ik boven gefprooken heb, doch dat dezelve door le rot ten voördeele dezer konstbewer. kmg, verdraaid zijn; want vooreerst, nadat hij eene bijna onnavolgbaar-c wijze om het bekken te meeten heeft opgegeeven, en de bepaaling, waarin de Kraakbeenfneede moet yemgt worden, van anderhalven tot drie duimen gefield heeft, en nadat hij zijne operatie gezegd heeft zeer veltijen zeeker te zijn sm geenzins mefde Kei. TJeellm ons Éabihet'melding gemaakt hebben;' en het ander , ook in Spanje verrigt, nu onlangs door het Journal de Me. dicme tot onze kennis gekoomen. Van beiden verwasten wij dat de Heer M. in zijn aan ons toegezegd Suppleren op zijne Verhandeling fpreeken zal. 1 suswis  der Schaambeenderen in moeijelijke Ferlosjïngen. 457 Keizerlijke Sneede, die bijna altijd doodelijk is, te vergelijken, gaat hij dus voort: Ik heb dezelve nu zeer onlangs twee nidalen gelukkig en met een mgehoorden uitflag voU bragt. Deze brief nu is getekend den 30 Julij 1779» nadat hij, met sioadit, den 18 enden 24 Julij deszelfden jaars deze operatie in de baarende Vrouwen Ohnbein en du Belloi verrigt hadt; ten tweeden, zegt hij, dat de eerde operatie gelukkig uitgevoerd is aan .eene Vrouw bij welke de opening van den bovenjien doorgang (des bekkens) van voren twee en een halven duim bedroeg, gelijk bij de Vjwiw Souchot; doch dat de afmeeiing van siGAüi.T*n het laatfte geval onnaauwr keurig was heb ik hier boven reeds beweezen; of dc* zelve nu in dit geval ook wel juist geweest zij twijfel ik ernftig, te meer nademaal hij 'er zelfs bijvoegt dat het bekken van deze Vrouw was gelijk bij de gemelde Vrouw Souchot, in welke de regte middellijn van het bekken, gelijk wij gezien hebben , ten minften drie cjuimen bcdraagen heeft; ten derden, de Schrijver heeft vergeeten (gelijk in het verhaal dezer gevallen dikwijls gefchiedt) wegens het kind eenige melding te maaken, hetwelk ik daarom voor waarfchijnelijk houde dat geftorven is, nademaal van deszelfs leven geen woord ge» fpropken wordt, enLouis verzeekert dat hetzelve geftorven is. De andere konstverrigting gefchiedde als volgt: de Schrijver wordt geroepen bij eene Kraamvrouw, bij welke de regte middellijn flegts anderhalven duim bedroeg; hij fteit daarop de kraakbeenfneede te werk, en, zegt hij, ik haal een Meisje bij de] voeten af hetwelk ik aan de 'tot nog toe ongelukkige moeder leevend ter omhelzing aanbiede: de dijen, gaat hij voort, waren, wijd van eikanderen gebragt, en het kraakbeen der Schaambeenderen wel bijna drie duimen open, en evenwel ontftont 'er geen pijn door, noeh ook de geringft? koorts; na de verlosfing vroeg zij om wat te eeten, en gelijk zij zeer gulzig van aart was heb ik haar hetzelve in de ruimte toegeftaan. (a% Deze bijzonderheden zijn (a) [Uit bet vergelijken der naamen en dagtekeningen ziet men weldegelijk dat het dezelfde gevallen zijn welk© de. Heer m 1 c n je l t hier boven op rekening van den HeerG g 3  45& Onderzoek yank-et nut van de Kraakbeen-ffieedQ zijn zeekerlijk ongehoord, want ik betuig waarlijk bijna niet te kunnen begrijpen hoe de regte middellijn yan het bekken, die in dit geval zo klein was, door middel der Kraakbeenfneede anderhalven duim heeft kunnen vergrooten; of hoe, daar deze vrouw, gelijk hij zegt, de moeder was van zes afgefcheurde kinderen, deze middellijn van het bekken zodanig vernaauwd was dat dezelve flegts=iduim was, en geene fnijdende inftrur menten in het bekken hadt toegelaaten; de vaneenfcheiding der fchaambeenderen tot op bijna drie duimen in eene leevende vrouw is daarenboven ongehoord; maar, feen bij uitftek ongehoord W-, is dat deze operatie etgeenpijn verwekte, dat 'ergeene k°Qrts op volgde, enz. Ik laat dit alles egter aan anderen ter oplosfing over, flegts aanmerkende dat het kind geftorven is, gelijk uit de Verhandeling van louis, waarin deze konstbewerking kortelijk opgegeeven en aan s i g 4 ult. tcegefchreeyen wordt, blijken kan (_a). Deze zijn nu alle de waarneemingen wegens de yerrigte kraakbeenfneede welke, zo veel ik weet, door den druk zijn gemeen gemaakt; de Heer oe V4ü- jipault gefield heeft; doch aan den anderen kant dat 'er verfchilien in de omftandigheden en bijzonderheden derzelve plaats hebben , als namelijk omtrent bet leven der kinderen , ènz-, gelijk wij hier boven bij de Noot c op bladz. 450. alreeds hebben aangemerkt. Wij zoeken hier niet te bepaalen welke van de berigten wegens deze waarneemingen de egte zijn, die welke de Heer M., of die welke wij op de bovenaangehaalde plaats in ons Kabinet, geraadpleegd hebhen. Wij merken alleenlijk aan dat wij ons verhaal uit eenige aldaar aangeweezen Tijdfchriften genoomen hebben, waarin hetzelve als woordelijk door den Deken van de Fakulteit der Geneeskunde gefield, is medegedeeld, zonder dat deze opgaaf, zo veel ons bekend is, ergens is voor valsch verklaard; terwijl de Fleer miciiell aan den anderen kant. hier dit geval alleenlijk beredeneert volgens de opgaaf van den Heer faust; wij onderwerpen deze aanmerking evenwei gaarne aan het oordeel van den Schrijver zeiven.] (0) [Vergelijk hier.mede de Noot c op bladz. 450. en CS onmiddelijk voorgaande. ]  der Schaambeenderen in moeijelijke Verhsfingen. 459 vaüzesme verhaak *W**{fi^.2& itancinopolen en elders is in 't werk gf^ld, doch zonder eenige naauwkeunge opgaaf. Ook heeft men ro verhaald dat deze konstbewerking tweemaal met On gelukkigen uitflag door een Heelmeefter te Bommei feSt was, doch aan vrouwen die te voren door midddvan den tang verlost waren; doch nademaal er Sn bnzonderheden wegens deze gevallen tot mijne Sis gekoomen zijn, zo moet ik dezelve met deze enkelde aanroering voorbijgaan. f Uit al het opgegeevene nu is gemakkelijk het befluit te ^kkenofSltotnog toe aangevoerde voorbeelden wegens deze konstbewerking dezelve zo J.Wfl als zommigen willenen dat geval waarin de Keizeili ke fneede noodig is, dan wel of zi] voor dezelve ongunftig zijn. Indien wij het getal der bovenaangehaalde voorbeelden nazien, zullen wij zien dat die geva kn waarvan wij met zeekerheid kunnen fpreeken, veertien in getal bedraagen, waarvan 'er vier zijn in welke de moederen het kind het leven verlooren hebber^ gel, k in het geval van sigault met de Vrouw Vespres, dat van retz, van guerard, en yan nagel duidelijkgebleeken is; in zeven andere is het kind wel Geftorven, maar demoeder in 't leven overgebleeven , gelijk in twee gevallen van sig ault, leroy, sib o 1 d c r o s n A n s , en waarfchijnehjk ook in dat van 5ambon, benevens ook inde twee aangehaalde gevallen uit het Journal de Medicine, namehjk yan desmarets en den Praififchen Heelmeefter, in welke beide waarneemingen namelijk geene melding gemaakt wordt wegens het leven van het kind; in een geval, dat van bon nar d namelijk, konde de operatie met gefchieden om het been worden der kraakbeemge fafnenvoeging van de fchaambeenderen; en m flegts twee d" rzelvfn is het leven der moeder en der vrugt bejkn bewaard gebleeven, namelijk in het eerfte van sigault en in dat van den Heelmeefter der; in het eerfte dezer gevallen zoude, gelijk ik vroeger meen beweezen te hebben, de tang hebben kunnen gebruikt worden , en het Suer koomt mij met reden verdagt voor , nademaal 'er niet beweezen is dat in hetzelve zulk eene eng,Gg 4 >tUl  46*o Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede^ van het bekken plaats hadt als welke dc Keizerlijke 'fneede vordert, en nademaal 'er in de opgaaven der Voorbeelden :van die konstbewerking dikwijls omftandigheden , verfierd - worden , geiijk : uit de te voren gemelde waarneeming van den Heelmeefter oespres de MüMNEuRen van e e r q ï blijken kan ;; daarenbóven maaken'de bcgunlligers dezer konstbewerking de lange middellijn van liet bekken altijd kleiner dan dezelve wezenlijk is, gelijk wij aangaande de waarneemjngen van guerard en sig ault beJveezen hebben ; ja, hetgeen nog meer zegt , het is eens ih Frankrijk gebeurd 'dat de Geneesheeren en Heelmeefters deze middellijn van het bekken in èene baarertde vrouw flegts op eenen duim fchatteden, 'en dus de Keizerlijke of Sigaultiaanfche fneede onvermijdelijk oordeelden, terwijl ondertusfehen, nog eer dezelve gefchiedde, het kind van zelfs uit den fchoot der moeder te vqorfchijn kwam («).' In de waarneem ming van den Heelmeefter despres wierdt deze middellijn ook flegts = 18 of 20 lijnen gefchat, terwijl het kind egter op de natuurlijke wijze zonder de kraak-f beenfneedè gebooren wierdt ( b ). ■ Dit alles nu zo zijnde, zo blijft de waarneeming van der de eemgfte welker gelukkige uitflag zeeker is; doch deze alleen fchijnt geen genoegzaam bewijs voor de kraakbeenfneede te verfchaffen, te meer dewijl het in dezelve niet uit zcekere drangredenen blijkt dat de lange, middellijn van hét bekken geene drie duimen bedraagen heeft, en dat gevolgelijk de tang in dat geval even veilig en met een even gelukkig gevote zoude hebben kunnen gebezigd worden; en de operatien welke dé Bömmelfche' Heelmeefter verrigt heeft fchijnen op zijn meest te bewijzen dat het gebruik van den tang door deze konstbewerking kan vervuld worden. ''-' ''iV TjU i - . < , . .-. ... Befluiten wij dan dat het 'er zo verre van af is dat de tot nog gemaakte waaraeemingen het gebruik der , , ' ' ' Kraak*' (ö) Zie de Seance de l'Acad. de Chirurg, pag. jqo. (*■) «fie aldaar y. 35. \ .• ; s * f f  der Schaambeenderen in motie lijke Verlosfwgen. 0% Kraakbeenfneede zouden aanraaden', dat zij veeleer bewijzen dat dezelve of voor de vrugt, of voor de moeder, of voor beiden, doodehjk is , in die gevallen waarin de Keizerlijke fneede aangeweezen wordt; dus bewijst de waarneeming vari cuerard dat, toen de middellijn van het bekken van voren naar agteren 2ïduirn bedroeg , deze konstverrigting doodehjke uitwerkfels voortbragt en voor de moeder en voor het kind; dus, toen deze middellijn bijna drie duimen evenaarde, ftierf de moeder en de vrdgt door de doorfneede der fchaambeenderen en de gevolgen van derzelver van', eenbrenging, gelijk uit de waarneeming van nagel eebleeken is. Doch, in die gevallen waarin de fchaambeenderen of flegts een weinig, of in het geheel niet, waren van een gebragt, leest men dat de Moeder wel was in het leven gebleeyen, maar het kind geftorven, gelijk men uit de" boven voorgeftelde waarneemingen zien kan; en nog hebben de kraamvrouwen in deze gevallen veel van de gevolgen dezer konstbewerking geleeden, gelijk uit de waarneemingen van sibold en het getuigenis van louis aangaande de Vrouw Souchot, hetwelk wij in de Verhandeling van fa ijst en in die van p i ë ï beveiligd vinden , en alwaar hij verzeekert dat deze Vrouw niet in ftaat is om geduurende vier minuuten op haare beenen te ftaan, genoegzaam blijken kan. Ik meen dus zo wel uit de befchouwing des maakfels van het bekken, als uit die der opgenoemde waar,fieemingen, overvloedig beweezen te hebben dat deze konstbewerking niet voldoet aan het gezegde oogmerk , en dat dezelve voor de moeder en het kind zeer" gevaarlijk, ja dikwijls doodehjk, is. Tot dus verre de inhoud yan het Derde Hoofdftuk; in het Vierde onderzoekt de Schrijver, gelijk wij te Voren reeds hebben opgegeeven , of de proeven in Lijken en op Dieren genoomen, bewijzen dat deze konstbewerking in moeielijke verlosfingen nuttig zij; en hij begint dit onderzoek met vooraf te zeggen, dat men uit proeven op leevende dieren en voornamelijk uit die op lijken genoomen met geen regt onmiddelijk befluiten Gg 5 kan  462 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen- fneede kan tot dien zelfden uitflag in den mensch , uit hoofde van de aanmerkelijke verfchilien die 'er tusfehen een lijk en een leevend mensch, en wel voornamelijk eene leevende vrouw in zulk eene moeielijke baaring gevonden worden, uit welke hij dan dit befluit trekt, dat 'er veel omzigtigheid vereischt wordt in het beoordeelen der proeven die tot nu toe omtrent dit onderwerp genoomen zijn, en welke hij vervolgens aldus verhaalt. De eerfte van allen die in ons land eenige proeven op de Kraakbeenfneede genoomen heeft is de onvermoeide navorfcher der Natuur ten nutte des mensch. doms, de beroemde camper, die op dieren en lij»' ken proeven genoomen heeft, uit welke blijkt dat deze konstbewerking gemakkelijk genoeg te verrigten valt, doch dat het verband moeijelijk, ja bijna geheel niet, aanteleggen is, om de pijn welke het dier daar doorlijdt , dat de bloedftorting niet zeer groot geweest is, en dat de geneezing der fcheiding in een vrij korten tijd gefchied was. Men moet hier bij egter in opmerking neemen dat, gelijk na den dood van het dier ge-. bleeken is, het eene fchaambeen boven het andere uitftak, en dat de fchaambeenderen niet verder van eikanderen gebragt waren dan tot op e'enen afftand door welken de vinger konde ingebragt worden (a). Uit de proeven op lijken genoomen bleek dat het bekken in zo verre verwijd wierdt dat het hoofd der vrugt, hetwelk het niet uitgezette bekken naauwlijks konde doorkoomen tenzij hetzelve met den hefboom wierdt uitgebragt, na de fneede met de hand alleen uit het bekken konde afgehaald worden; uit dezelve bleek nog daarenboven dat de deelen, die in de operatie niet behoorden gekwetst te worden, konden bevrijd of vermijd worden ; de eene tak van den kittelaar belettede egter eenigermaate de vaneenbrenging der fchaambeenderen, en hierdoor wierdt dezelve zeer uitgerekt, 't welk ook aldaar in eene andere proef wegens den fluitfpier der blaas wordt aangetekend; in nog eene andere proefnee- ming (a) Zie de Brief van den Hooggel. camper aanvAH cess'cher bovenaangehaald, bladz. 135. volg.  4et Schaamleendereu in moeijelijke Verlosfingen. 463 ming waren de darmbeenderen van het heiligbeen afgeweeken, zodat dezelve met eenig gekraak hewoogen konden worden; de banden fcheenen egter niet gebrooken te zijn.' Do&or babde locqu e heeft ook in zijne Verhandeling de door hem genoomen Proeven befchreeven (a), waaruit, fchoon de fchaambeenderen verre van eikanderen verwijderd waren, bleek dat de regte lijn niet grooter geworden was dan i\ lijn; ook verdient dit wel voornamelijk in aanmerking genoomen te worden, dat de verlenging der middellijn des bekkens welke van voren naar agteren gaat te geringer wordt, naar maate dezelve voor de doorfneede meer onder de natuurlijke maat valt, en dat hierom de konstbewerking der kraakbeenfneede te minder nuttig zal zijn, naar' maate dezelve meerder zoude vereischt worden; daarenboven blijkt het uit de proeven van dezen Schrijver dat het heiligbeen indien het niet bevestigd worat in het bekken koomt, en dat de kraakbeenen welke tusichen het heilig- en de darm-heenderen zitten, in alle zijne proeven twee lijnen van elkandereo geweeken waren. Deze uitflag is ook door Doftor bamps (/;) bevestigd, die door zijne proefneemingen, met den kundigen Vroedmeefter lauverjat genoomen, bewijst dat de meergemelde middellijn van de bovenfte opening des bekkens, na de verwijdering der fchaambeenderen tot op twee duimen, niet boven twee lijnen verlengd was, en hij voegt 'er bi] dat de geleedingen tusfehen de. heilig- en darm - beenderen ook van een gefcheiden waren. Eveneens was ook de uitflag der proeyen welke door den Heelmeefter l'he rit. ik r genoomen en in het Journal de Paris geplaatst zijn; in welk Tijdfchrift Ook de proeven vau p E t etan gevonden worden , die volmaakt hetzelfde fchijnen te. bewijzen , en welke LOUIS (a) Zie pag. 14. Oi Tr. de Antep. Ceefar. £ƒ«••  464 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen -fneede tours aantekent (a) dat, volmaakt met denzelfden uitflag, door den Geneesheer chevreui'l enden Vroedmeefter serin nagedaan zijn. (b) De Heer guerard befchrijft ook eene proef door hem genoomen, waarin de geleedingen'tusfehen het heilig- en de darm - beenderen ook gefcheiden gevonden wierden (c). Ja de proef van den uitvinder leroï zeiven, welke in het aanhangfel van zijn aangehaalde werk verhaald wórdt, is hier mede niet ftrijdig, want de fchaambeenderen tot op drie duimen van een gebragt zijnde, wierdt de middellijn des bekkens van voren naar agteren flegts vijf lijnen grooter; door welke vergrooting (die nog niét eens zo aanmerkelijk door anderen was waargenoomen) het geen wonder is dat bok het darmbeen zo verre van het heiligbeen was afgefcheurd dat de vinger gemakkelijk in deze fcheuring konde ingebragt worden; en deze proef 'is genoomen in het nog niet verftijfde lijk van eene kraamvrouw die in eene moeielijke verlosfing geftorven was (d). De proeven van pi ëT en hunter toonen ook geene grootere 'verlenging der meergemelde middellijn des bekkens, en bewijzen tevens diezelfde vanéénwijking der geleedingen tusfehen het heilig - en de darm-beenderen, gelijk uit de Verhandelingen der aangehaalde Yroedkundigen gezien kan worden. Zelfs de proeven welke de Heer rifping in zijne Verhandeling medegedeeld heeft (e), ftaaven de reeds gemelde, te meer daar dezelve nog onlangs herhaald en bevestigd zijn door mijn vriend. Doctor benteLY(f). Ook moeten hier nog bijgevoegd worden die (a) Seance Pu.blif. &£■ P- H4ï 115. (7;) Vergelijk hier mede de Dijjert. Inaug. van Doft. saMoïlowitz p. 21 en 22, waarin hij de proeven verhaalt door hemzelven met serin genoomen. (e) Op de aangehaalde plaats, peg. 33. {d) Zie de bovengemelde Verhandeling pag. 134. (e) In zijne Verhandeling pag 30; (f) Zie zijne itraksgemelde Verhandeling biadz. 48.  itr Schaambeenderen in moeijelijke Ferlosfingen. 4.65 die nroeven welke Doctor samoïlowitz zo wel te Straatsburg als te Parijs omtrent dit onderwerp genoomen heeft, welke denzelfden uitflag aantoonen , en welke in de zo even aangehaalde verhandeling kunnen gevonden worden (dj. Gelijk wij dus niet langer aan de waarheid dezer proeven moogen twijfelen, zien wij dat zij allen volkoomen bewijzen dat de middellijn des bekkens die van voren naar acteren gaat niet meer dan twee lijnen langer wordt wanneer de fchaambeenderen tot op twee duimen wórden van' elkandéren af gebragt ; eö daarenboven dat deze vergrooting der gemelde middellijn té kleiner is naar maate het bekken meer van den natuurjiiken ftaat afwijkt, zodanig zelfs dat deze middellijn door het vanéénbrengen der fchaambeenderen, in plaats van langer, zomtijds korter Wordt. Indien wij nu deze proeven met de ftraks opgegeeven waarneemingen vergelijken, en zo wij met de vereischte omzigtigheid een befluit uit dezelve willen afleiden, zo fchijnen zij mij toe te bewijzen dat de Kraakbeenfneede niet te pas koomt in dat geval waarin de middellijn der bovenfte opening des bekkens van voren naar agteren gemeeten, geene drie duimen bedraagt, welk geval zo niet het eenige ten minften Het aemeenfte is, dat de noodzaakeiijkheid der Keizerliike fneede aanduidt. De begunftigers dezer konstbewerking werpen hier op wel tegen dat proeven op liiken genoomen geen befluit moogen doen trekken tot dat geene hetwelk in leevende perfoonen gefchieden kan en gefchieden moet in gevalle de konstveribtine aan deze wordt te werk gefteld; dóch zij zullen moeten bekennen dat ik mijn befluit niet enkeld uit m-oeven op lijken genoomen getrokken heb, indien zij rret eenigen aandacht de bijgébragte waarneemingen, inzonderheid van de Heeren guerard en siboed nebtyn nageleezen, waaruit gebleeKen is dat het hoofd des kinds, zeits na uct van »-svU — — rea (ir) Zie zijne Verhandeling Op de öraks aangehaaldeptaics^  '4.66 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneedê ren van het bekken, vastgeklemd gebleeven was, eri dat alle hulpmiddelen der konst, tót het gebruik van den haak toe, na de doorfneede vergeefsch waren aangewend geworden, en dat de meergemelde middellijn van het bekken niet meer dan twee lijnen grooter geworden was, gelijk uit de opening van het lijk gebleeken is (a). — Alle deze drangredenen bij een gevoegd zullen, denk ik, genoeg zijn om te bewijzen dat de kraakbeenfneede de plaats der Keizerlijke fneedé hiet vervullen kan, wanneer de regte lijnen van het bekken de oorzaak der té groote naauwte van hetzelve uitmaaken. De beroemde loder hèeft évenwei dodr een wiskundig bewijs tragten aantetoonen dat de gezegde middellijn van het bekken wezenlijk langer wordt, door de fchuinfche vereeniging der darmbeenderen met het heiligbeen, uit -hoofde eener zonderlinge bewerktuiging namelijk, volgens welke het darmbeen , door de verlenging der fchuinschloopende vezelen van de kraakbeenderen welke in den tijd der zwangerheid door dé derwaards gevoerde vogten worden uitgezet , naar Voren zoude gedreeven worden, en, de fchaambeenderen dus tevens van het heiligbeen afgedreeven wordende, de regte middellijn van het bekken verlengd zoude worden; doch men moet hier in acht neemen dat de kraakbeenderen die tusfehen het heilig-en de darm • beenderen zitten te dik gefield worden in deze redeneering, en dat uit dezelve meerder bewijs getrokken mirdt dan zij wezenlijk opgeeven. Daarenboven, zo blijkt hier flegts uit dat deze kraakbeenen in dë zwangerheid aangroeijen en langer worden, terwijl zij door vogten opgevuld en uitgezet worden} terwijl egter liet befluit niet doorgaat, hetwelk men Van deze uitzetting zoude willen trekken- tot die verlengingvan deze kraakbeenderen , dewelke wordt waargenoomen wanneer de darmbeenderen met eenig geweld van het heiligbeen worden afgefcheufd, gelijk in de door- (ó^ Zie GUïRjjtD op de bovengemelde plaats fag, 32'. 'ea BEHTiis in de gemelde Verhandeling pag. 48,  iet Schaamleenderen in moeijelijke Verlosjlngen. 46? doorfneede des kraakbeens van de fchaambeenderen gefchiedt. Doch, hetgeen nog meer zegt, al ftond ik alles toe, zo zoude dit bewijs zelf mijn gevoelen hiet tegen zijn; want, onderfteld zijude dat de dikte der kraakbeenderen tusfehen de darm- en heilig-beenderen van drie lijnen ware buiten de zwangerheid, en van zes lijnen in dezelve; onderfteld ook dat derzelver verlenging door de vaneendrijving der fchaambeenderen van^drie lijnen zij, terwijl namelijk de kraakbeenige famenvoegingen derzelve zo veele lijnen van eikanderen af gelchciden worden, zo zal egter de middellijn des bekkens, die regt van voren naar agteren gaat, volgens de demonftratie van loder* niet meer dan twee lijnen grooter worden, gelijk ligtelijk zal kunnen blijken indien men de getallen narekent. Deze proef bewijst dus dat de gezegde middellijn twee lijnen langer gemaakt wordt indien de geleedingen tusfehen het heilig - en de darm - beenderen niet van malkanderen kunnen gedreeven worden; en dus leert dit befluit, gelijk ik -reeds heb getragt te bewijzen, dat de verlenging der regte middellijn gering , en de breuk der banden, welke de geleedingen tusfehen het heilig - en de darm - beenderen vereenigen, bijna onvermijdbaar is ; en dit wordt ook door Doctor faust bijna met een wiskundig bewijs aangetoond O); ook ftrijdt hier niet mede de proef van Doctor hoeffmann , gelijk uit de Verhandeling van Doctor rippinc (b) blijft. Ook moeten wij het wiskundige betoog van jüméli n, waarmede hij tragt te bewijzen dat de regte middellijn door de kraakbeenfneede der fchaambeenderen evenredig langer wordt gemaakt naar maate dezelve meer van den natuurlijken ftaat afwijkt, niet met ftilzwijgen voorbijgaan; doch, behalven hetgeen ik reeds op de redeneering van loder heb aangemerkt, zo werpen de proeven van den beroemden hunter op de bekkens zeiven genoomen, de bafis van (a) In zijn aangehaald Traslaat op het eind. (*J Zie de Aangehaalde Verhandeling pag. 46.  4*53 Ondefzosk Van hét nut van de Kraakbeen -fnee'ée van dat gèheele wiskundige betoog dm. verre, uit welke proeven namelijk blijkt dat de regte middellijn van het bekken te kleiner wordt naar maate dezelve merr van den natuurlijken ftaat afwijkt (a). Doch, al ftond ik deze vermeerdering van, lengte ook geheel en' al tóé, zo toont de fchrijver tog in zijn bewijs dat de verlenging der regte middellijn in een leevend mensch niet gefchieden kan tot op { duim , ten zij het darmbeen tot op 7 lijnen van het heiligbeen afgedree* ven wordt; de banden zouden dus breeken, en daa? uit doodelijke ongemakken ' voor de Kraamvrouw ontftaan (2>). Le.rqy ontkent wel deze breuk der banden welke tusfehen het heilig - en de darm - beenderen in zitten , én. dat op de volgende drangredenen: voor' eerst, dat de banden in leevende menfchen.rekbaarer zijn dan jn doode, en ten anderen., dat het gevaar van derzelver breuk niet zeer groot is. Op het eerfte argument zal ik aanmerken, vooreerst dat de leevende deelen niet alleen door hunne veerkragt maar ook door hunne leevenskragt tegenwerken • door deze tegenwerking nu beletten zij dat zij zodanig kunnen uitgerekt worden. Ten anderen, .zelfs geringer oorzaaken kunnen in leevende kraamvrouwen éene breuk dezer deelen voortbrengen, nademaal het maakfel derjaanden teerer is en als dan van vogten doortrokken. Ten derden, daar hebben ook bij- leevende vrouwen oorzaaken plaats dié deze breuk bevorderen die banden namelijk, welke van de bovenfte randen of kammen der heupbeenderen naar het heiligbeen gaan' tragten door hunne veerkragt die vanden bij een te""brengen ,' en zij brengen, door het losworden der vereeniging van de fchaambeenderen, die wezenlijk nader bijeen,,en dus worden noodwendig de voorfte banden tusfehen het heiligbeen en de heupbeenderen, die de dunfte zijn, uitgerekt, en eindelijk misfchien gebrooken: Ten vierden, de waarneemingen bewijzen dat in' die gevallen waarin, gelijk in de Vrouw Souchot i de (a) Vergelijk hier mede pag. 20. {$) Jümjeliw de Utilit. Synchondr. &c. pag. 55/  der Schaambeenderen in moeijelijke Verlosfmgen. 4.69 de pijn in de (treek van het heilig - en de heup-beenderen overblijft , in de lijken dezer vrouwen ook die uitéénwijking der geleedingen waargenoomen is, gelijk men zulks gezien heeft in het geval door den Heer guerard befchreeven. Ten vijfden, de proeven van den beroemden hunter toonen dit allerduidelijkst, dewelke, alfchoonzij niet op leevende perfoonen genoomen zijn, zeer yeel lichts over de zaak verfpreiden, indien zij met de vereischte omzigtigheid beoordeeld worden; ln deze zijn door de vaneenbrenging der Schaambeenderen tot twee en een halven duim de kraakbeenderen tusfehen het heilig - en de darm - beenderen zodanig van een gefcheiden, dat het agterfte gedeelte des heupbeens nog maar alleen het kraakbeen des heiligbeens aanraakte, en 'er dus van voren eene groote gaaping tusfehen de gemelde beenderen heeft plaats gehad («■_). Deze proeven verdienen nu een te grooter vertrouwen , nademaal het zeeker is, dat dezelve genoomen zijn door een, allergeoeffandst man in de Ontleed - en Vroed - kunde, gelijk ieder weet; en wel te meer nog , omdat dezelve genoomen zijn in bekkens die eene zodanige middellijn hadden, dat het hoofd des kinds dezelve zonder behulp van de konst niet konde doorgaan. Wat de tweede drangreden betreft, daar op merk ik aan, dat de waarneemingen van louïs en hunter de valschheid der gemelde opgaaf bewijzen; Deze. Vroedkundigen namelijk getuigen, dat uit de vaneenwijking der beenderen van het bekken, tot flegts op drie lijnen, veele ongemakken, en de dood zelfs, voortgevloeid zijn ( b ). Ook blijkt uit deze proefneemingen » dat de manier om de kraakbeenfneede te verrigten wei niet moeielijk is, maar dat in dezelve een tak van den kittelaar en de;.fluitfpier der blaas door de verwijdering der Schaambeenderen worden uitgerekt; gelijk ook de bovenaangehaalde proeven van den Heer camper getoond (a) Zie zijne aangehaalde Verhandeling met de bijgevoegde plaaten. (&) Zie aldaar pag. 12. Hh  470 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen-fneede toond hebben. Die zelfde proef van dezen Heer heeft ook beweezen , dat 'er [eelt gegroeid is in de doorgefneedeh geleeding; doch dat 'er zomtijds geen eelt , maar eene banjagtige zeifftandigheid voortgebragt wordt, heeft Doftor ripping aangetoond. .Over dit verfchijnfel nu zullen wij ftraks nog nader handelen. — De reden en ondervinding bewijzen cok dat het eelt uitwasfehen maaken kan°, welke de opening des bekkens daarna wederom verkleinen. Ook is mij door een ooggetuigen verhaald dat de Schaambeenderen der Zog in welke, de beroemde camper dezedoorfneede verrigt heeft, en welke zijn Hooggel. in zijn Kabinet bewaart, na de zamengroe'ipng niet .zonder eenige blijken van naar binnen uitlleekende oneffenheden gevonden wierden (a). Nademaal de proefneemingen dus bewijzen, dat de regte middellijn des bekkens van voren naar agteren door deze konstbewerking naauwlijks langer wordt kan menfmet te meer regt befluiten, dat de operatie der Kraakbeenfneede in dat geval, waarin deze lijn ee kort fchiet, nutteloos en fchaadelijk is, en dat dezelve dus niet gehouden moet worden voor zodanig eene welke met veiligheid in de plaats der Keizerlijke ineede gefteld mag worden. In het Vijfde Hoofdftuk nu gaat de Schrijver'over tot het onderzoek of Jer gevallen kunnen aangeweezen worden, waarin deze operatie kan te pas° koomen en de plaats der Keizerlijke fneede vervullen; ten welken emde hij de drie volgende Artikels in overvreegmg neemt: vooreerst, welk het oogmerk der Kraakbeenfneede zij ; ten anderen, die gevallen in welke dezelve door haare begunftigers voorgefteld wordt; tenderden, het gebruik der werktuigen , welkd m dat geval moeten gebezigd Worden. Betreffende het eerfte: Dit oogmerk beftaat daarin dat men de . holte van liet bekkeu verwijde, en deszelfs middellijn van (a) Vergelijk' hier mede zijn Hooggeleerden! Brief aaa VAN GE SS CHEft *Ê. I38.  étr Schaamkènderen inmoeïjeïijke Vtrhsfingin. 4ft van voren naar agteren verlenge- dat dit nu het tats Werkfel niet, of bijna niet, zij van deze konstver* rigting, is reeds te voren door den Schrijver beweerd» en dit bevestigt hij hier verder door eenige kritiefchS aanmerkingen, welke wij kortheidshalve verpligt zijnftilzwijgende voorbij te gaan, om welke reden wij daaren* tegen wederom een weinig breeder zullen kunnen zijn ift' het onderzoek van het tweede punt, waarop het hieï eigenlijk aankoomt. De Heer sig ault heeft dezé konstbewerking namelijk voorgefteld in alle die ge* vallen, waarin'de Keizerlijke fneede moest te hulp ge* roepen worden , uitgezonderd in gevallen van ontvangenisfen in den buik en in de trompetten (a)| doch naderhand hebben l e r o t, r o u s s e l d e v a uZesme, en anderen, het gebruik dezer konstbewer^ kiug bepaald enkeld op die gevallen, waarin de regta middellijn van het bekken 2, 2|, 3, en 3$ duimeri bedraagt, en in deze gevallen fchijnen zij te ftelleii dat deze doorfneede boven het gebruik van ds tan* gen en bovtn de Keizerlijke fneede te verkiezen is. Laat ons nu egter edns zien ,of de Kraakbeenfneede al of niet met regt boven de gemelde werktuigen 81 dd Keizerlijke fneede den voorrang verdiöne? Wij heb* hen boven reeds gezien dat de middellijn des bekken;? van voren naar agteren door eene maatige vaücenbren* eing der Schaambeenderen naauwlijks iets langer WofSf» daar eene fterker verwijdering dezelve afneemt en op zijn meest flegts drie of vier lijnen vermeerdert; ftellen wij nu het geval dat de gemelde middellijn vart £i duim zij, (want in de volgende afmeetingen zal ik aantoonen dat de tang kan ingebragt worden) zo zal in dit geval deze middellijn door eene vaneenbrengmg der fchaambeenderen tot twee duimen > drie lijnen grooter worden, en dus twee duimen en negen of tien lijnen bedraagen. Zal nu het hoofd des kinds ifl dat geval het belden kunnen doorgaan? Ik antwoord, da§ lichoon 'er voorbeelden zijn dat het hoofd des kinds ge; boo- («) Seance Publiqiie de l'Acad. R. de Chirurgie op da Sflfibaalde plaatst Hh -  4?2 Onderzoek yan het nut van de Kraakbeen - fneede booren zij terwijl de gemelde middellijn twee duimen en negen of tien lijnen bedroeg, deze evenwel zeldzaam zijn (af, en daarenboven moeten nog de krag. ten der Moeder bijzonder groot zijn om te maaken dat het kind m zulk eene verlosfing zonder behulp der konst gebooren worde; de kragten nu zijn na het verrigten der Kraakbeenfneede of verlooren, of zo zii nog overig waren , en met een zo fterk geweld werkten als vereischt zoude worden , zouden zij de beenderen van het bekiren uiteendrijven en losmaaken. Hierom nu heeft de Beer leroy, deze zwaarigheden voelende, aangeraaden het kind aanftonds na de konstbewerking; aoor middel van de keering af te haaien , op dat de bloedftortmg de moeder in geen gevaar brenge; maar zelfs deze keering, welke zo gemakkelijk met gefchiedt in zulk een losgemaakt bekken, zoude eene verdere vernieling van hetzelve voortbrengen; Deze ze 1de aanmerking is ook betrekkelijk op de tan, gen , weke men na het verrigten der doorfneede zoude willen mbrengen, gelijk veelen aangepreezen en verrigt hebben. Deze drangredenen nu fchijnen mij toe de oorzaak te zijn waarom deze konstbewerking in dit geval met aan het oogmerk voldoen kan dat men zig met-dezelve voorftelt; en in die gevallen daaren. tegen , waarin de meergemelde middellijn van het bekken drie of meer duimen bedroeg, hebben de Vroedkundigen lheritier, UUVIRJAT, coutoüly, nUTTKT, wARocquiER en anderen met den gelukkigften uitflag van den tang gebruik gemaakt waarom er geen twijfel overblijft, of de gemelde werktuigen moeten boven deze onzeekere konstbewerking verkoozen worden. Doch in gevalle de regte middellijn geene tw-e duimen bedraagt, durven de begunftigers zei ven dezer konstbewerking dezelve niet als een middel ter be- hou- (a) Seance de l'Acad. R. de Chir. op de aangehaalde plaat' pag. 216, alwaar men leest dat in een geval, waarin de meergen, Jde m.ddc hjn flegts twee duimen en negen lijnen bedroeg, hec kind egter leevend gebooren wierdt.  der Schaambeenderen in moeijelijke Vèrlósfmgen. 473 houdenis voordellen. Leroy noemt deze gevallen wel ingebeeld , doch de waarneemingen van hunter cn s 1 m o n leeren dat zulk eene engte van het bekken wezenlijk plaats kan hebben en plaats heeft, gehjk dezelve bij voorbeeld naauwlijks grooter was in eene vrouw te Groningen (welke zeer Rachitiek was) en zelfs bij haar leven, welke vrouw evenwel door den Hooco-el. van doeveren door middel van de Keizerlijke fneede verlost wierdt (a); ja daar zijn zelfs gevallen, waarin deze lijn naauwlijks iets grooter dan een duim bevonden wierdt (&)• Nademaal de Kraakbeenfneede dus in deze gevallen de Keizerlijke fneede of de gefchikte werktuigen met vervullen kan, zo laat ons nu eens onderzoeken, vooreerst, of deze konstbewerking zoude te pas koomen in dat geval hetwelk door hunter met dat mzigt is voorgefteld; ten tweeden, of dezelve van eenig nut zoude kunnen zijn wanneer het hoofd in de onderfte opening van het bekken vast geklemd zit. Wat het eerfte betreft; hunter heeft voorgeftelc; of het niet van nut zoude kunnen zijn, wanneer hei hoofd der vrugt in de bovenfte opening des bekkens p zit, en'er geenemoogelijkheidisom den haak in te bren- H gen, of hetzelve op eenige andere wijze aftehaalen , als dan de Kraakbeenfneede in het werk te ftellen, om I op die wijze de noodige ruimte te verkrijgen om den haak tot afhaaling van het kind in te brengen, en of, indien dit in zulk een geval te paskwame, ook mis- 1 fchien om dezelfde reden de konstbewerking tot inbrenging van den tang niet met een goeden uitflag zoude kunnen gefchieden ; doch nademaal de regte middellijn des bekkens van voren naar agteren in.dit geval te klein is, en de lendenen-of heiligbeens • wervelbeenderen te veel binnen het bekken uitfteeken , of daar aanmerkelijke beenuitfteekfels aan plaats hebben , of de Schaambeenderen naar binnen in het bekken mge- druk'c (a) Serm. Jcniem. de Sanit. Grcning. fsratfid. png. 4 . {&) Med. Obferv. aud Ensitir. Vol. IV. $. 21, 22. Cty. 2. Wh 3  474 Onderzoek van let nut van de Kraakbeen-fneede drukt zijn zo moet uit hetgeen ik hieraangaande vroeger gezegd heb blijken dat de vermeerdering der re ^ haaken en SwT1]nm^ aanfl,aan mis^ken, indien namehjk het hoofd of in de bovenfte opening des bekkens is, of m dezelve beklemd zit; ten anderen , de tekenen wegens het leven of den dood der vrugt de kiaakbeenfneede hierom gevaarlijker is ; ten der- ™Vi3 Tk31 9 °f 'ln hec ^brengen van den tang na de kraakbeenfneede geene kleine zwaarigheid geleègen is, ja het gebruik deszei ven in een los bekken vol van gevaar is; ten vierden, nademaal de ondervinding ook leert dat het hoofd niet los gemaakt wordt, en dat hierom de haak zelfs na het doorbooren des ..hoofos, hetzelve met heeft kunnen losmaaken , gelijk f hec geval van guerard gebleeken is. Deze redenen nu fc innen m.j toe van zo veel gewigt te zijn feflienWr SeKlde Keizf* «voorde ^.raakDeenineede verkiezen zoude. Misfchien egter fielt men deze konstbewerking met grooter regt voor in die gevallen, waarin, vooreerst, dedwarfche lijnen van het bekken te kort fchieten' ten tweeden wamter het hoofd in de onderfte opening van het bekken zit vastgeklemd, en de tangen in deze beide gevallen misfen. Het eerfte dezer geval- • len fchijnt mij toe ingebeeld te zijn, waarin namelijk geen gebrek m de regte lijn van het bekken zoude plaats hebben, te gelijk met eene zo aanmerkelijke naauwte in de dwarfchte, dat het hoofd niet losgemaakt kan worden; want indien 'er te gelijk eene aanmerkelijke naauwte in de regte lijnen plaats hadt, zo zo«de de Kraakbeenfneede niet te pas koomen om de meergemelde redenen. Omtrent het tweede geval zal 3k mrcerst aanmerken , ^at hetzelve zm ^idzaam is,  der Schaambeenderen in moeijelijke Verhangen. 475 nademaal de naauwte der onderfte opening bijna altijd verteld gaat van een gebrek in de bovenfte, doch ei zijn evenwel enkelde gevallen waarin de onderlte opening alleen in gebreke is; van deze gevallen nu ipreeK ik/en wel bijzonder van dat geval alleen, waarin de zit beenderen te na bij eikanderen zijn, en waarin de regte lijn niet te kort fchiet, en het hoofd der vrugt eevolgelijk, door de kragten der moeder gedrukt en naar onderen voortgeduwd wordende, vastgeklema raakt; ten anderen, dat in dit geval de Keizerlijke fneede misfchien minder te pas koomt, nademaal het hoofd der vrugt eens vastgeklemd zijnde bezwaarlijK zonder doodsgevaar in de lijfmoeder kan te ; rug getrokken worden , behalven nog dat de lm moeder fterk om het lighaam der vrugt zit toegetrokken, het water gebrooken is, cn de kragten der kraamvrouw geheel zijn uitgeput; ten derden, moeten wij onderftellen dat het inbrengen van den tang of van den hefboom niet gelchieden kan om de engte van net bekken, hoewel levret verzeekert, dat de beklemming van het hoofd nooit hinderlijk is voor net inbrengen van den tang, indien dezelve we gemaakt is, nademaal het hoofd medegeeft als dezelve worot ingebragt. Indien nu die beweerde van levret waar zij zo zoude de tang in dat geval vo»r ce Kraakbeenfneede te verkiezen zijn ; ten vierden, onderzeilen wij nu dat 'er in dat geval te gelijk eene oorzaak bettaat welke de vermindering des hoofds in omtrek belet, bij voorbeeld de te groote wederftand der beenderen van het hoofd en de toegroeijing der fontanel, en onderftellen wij dat de zitbeenderen de ruimte van een duim moeten verwijd worden , dan zouden de Schaambeenderen ter wijdte van twee duimen moeten van een gebragt worden, gelijk zulks door de proefneemingen blijkt; waaruit wij ten vijfden volgens het hiervoor gezegde befluiten, dat in dit geval de Kraakbeenfneede kan genoegzaam zijn , en de vrugt door deze konstbewerking leevend afgehaald worden. Daar zijn evenwel veele redenen, welke zelfs in dit geval het verrigten der konstbewerking twijfelagtig en voor de moeder gevaarlijk maaken ; deze * Hh 4 nu 3  47Ö Onderzoek vhnbet nut van de Kraakbeen - fneede nu, welke wij hier kortelijk zuilen optellen , zijn \ oornamelijk de volgende: i°. Het gevaar van het fcheuren der wonde. 20. Het kwee (en van den kittelaar, en , zo dat vermijd wordt, het te iterk rekken van deszelfs takken, door welke dan nog het genoegzaam van een brengen der Schaambeenderen belet wordt. 30. De bloedflortingen welke uit bet doorftiijden der Schaamflagader ontdaan kunnen. 40. De doorfneede van de kraakbeenen der Schaambeenderen moet gefchieden, of tusfehen dezelve, of aan de regter- of aan de linkerzijde. Indien de beenderen geduurende de zwangerheid reeds uitgezet zijn zo wijken zij, na het doorfnijden van den ring, gemakkelijk van een, doch in dat •geval worden de banden der blaas doorgefneeden, waaruit eene rekking en beleediging- der blaas en van J derzelver hals ontftaan , en eene daarop volgende onwillige afloop van pis, indien de Schaambeenderen van een gebragt worden, waarom ook leroy deze konstoewerking afraadt indien de Schaambeenderen nog niet van een gebragt zijn. Doch indien de doorfnèede aan de regter of linker zijde gefchiedt, wordt 'er een eelt voortgebragt, dat het bekken op nieuws naauwer maakt» gelijk zo iets in de Vrouw souchot fchijnt plaats gehad te hebben. 50. De Schaambeenderen worden van een gebragt door het uitbuigen deidijen , welke zodanig gefcheiden worden, dat zij een regten hoek met het lighaam maaken, waardoor in jonge vrouwen ligtelijk eene breuk van het dijebeen ontftaan kan. 6°. De fpieren, welke van het fchaambeen naar de dije gaan, worden door de vaneenbrenging der Schaambeenderen fterk uitgezet, waardoor ontfteeking, fcheuring en diergelijke toevallen meer ontftaan kunnen. 70. De weeke deelen die in het bekken bevat zijn moeten eene groote verandering ondergaan; het buikvlies wordt gerekt, het vetvlies gefcheurd, het; vogt der vaten, die door dezelve loopen, uitgeftort, ftilftaande, en rottig, en brengt verfcheiden ongemakken in het bekken voort, en onder anderen eene verzweering, die aldaar zeer gevaarlijk is. 8°. Het Icwetfen van de blaas , die door het hoofd van het kind tegen de Schaambeenderen aangedrongen wordt, is ook bijna onvermijdelijk, en door deze te kwetfen volgt  der Schaambeenderen in moeijelijke Verlosfmgen. 477 volst ligtelijk eene uitftorting van pis in het bekken, of Jen! onwillige afloop van dezelve. 9°. Door het trekken der lijfmoeder ontftaat ook ligtelijk ontfteeking, verettering, koud of heet vuur in dezelve 10°. Door het van ecnfcheiden der Kraakbeenen, die het heiligbeen met de Schaambeenderen verbinden, breeken de banden déreelven, waardoor ontfteeking , verettering, bederf van het uirgevaatte vogt , beenbederf, en de dood zelf volgen" kan. 110. Hierdoor heeft men ongemerkt dat uitzettingen van de einden der lendenen heup-fpieren door een weiagtig vogt , cn verzweeringen van de lijfmoeder tot aan de meren doorgaande , ontftaan zijn. 12°. De vaneengebragte Schaambeenderen vereischtcn wel een verband om weder om aan een gehouden te worden , maar zocianig een verband hebben de Vrouwen, en zelfs de Dieren, die deze operatie ondergaan zijn, met kunnen veelen. 10° En dit is de reden der moeijelijke geneezing van het'doorsefneeden kraakbeen, nademaal 'er een vrij groot eelt moet gevormd , en de deelen langen tijd in dezelfde plaatfing gehouden worden , betwelk om- de onmoogelijkheid van een verband aantehoudenen de beweeging des lighaams zeer bezwaarlük is 14°. En indien de Schaambeenderen flegts vdn elkander gefcheiden worden, zal 'er eene handagtige zeifftandigheid gebooren worden , dewelke eene duurzaame beweeging dezer beenderen overlaaten zal. 15°. Biialdien de kraakbeenige zeifftandigheid der Schaambeenderen te hard is om met het mes te kunnen doorgefheeden worden, moeten daar verfcheiden ongemakken op volgen, ja zelfs in zommige gevallen de onmocgelijkheid om ce Schaambeenderen van een te brengen , nademaal in deze gevallen de zeifftandigheid der kraakbeenen tusfehen de heupbeenderen en.het heiligbeen ook meeftentijds tc hard is en niet wijken kan ; behalven nog dat indien men de zaag bezigt het zaagfel of fchraapfel op het vetvlies van het bekken vallende, üaar prikkelmgen ,ontfteekingen, verzweeringen , en verfcheiden andere ongemakken voortbrengen kan. 160 Om aeze zelfde reden ook mag men dan befluiten dat deze konstbewerking bij oude Vrouwen gevaarlijk fchijnt. 17°. En zelfs bij zommige jonge Vrouwen gaat deze konstbc werking van gevaar verzeld, ten^ minften bij dezulken  478 Onderzoek van het nut van de Kraakbeen -fneede waarin de uitfteckfels nog niet fterk genoeg met hunne beenderen zijn vastgegroeid, gelijk in .jonggetrouwden niet zelden plaats heeft. 18". Ook fchijnt de Kraakbeenfneede geheel niet aangeraaden te meeten worden m vrouwen, die door engelfche ziekte, fcheurbuik venuskwaal , of andere kwaadfappigheden bros van beenderen en ongemakkelijk van heeling zijn. 190 Tus ■ fchcn de van eikanderen gefcheiden Schaambeenderen kan ook met zelden verettering of beenbederf ontftaan, gelijk iets van dien aart door hum ter gezien is , of eene affchilfering dezer beenderen door de pijapgtige zweer, gelijk door siEBOLDis waargenoomen 20°. Ook kan eene fterke uittrekking der banden tusfehen het heilig- en de darm - beenderen hatelijk een toonverlies en flapheid derzelven, en eene daaropvolgende uitzetting der lijfmoeder, voortbrengen; 210. En eindelijk het heet en koud vuur der pisblaas is bijna onvermijdelijk in dat geval, nademaal de blaas dus tusfehen de Schaambeenderen in gedrukt wordt. Ik zoude hier nog verfcheiden andere kwaaien en ongemakken kunnen bijvoegen, welke docr deze' konstbewerking in het geheele lighaamsgeftel kunnen worden voortgebragt , namelijk koorts', opneeming van etter , en verplaatfing derzelve naar edeler deelen gelijk ook verfcheiden ziektens door het opftoppen der kraamzuivering , de belette affcheiding van het zog, deszelfs ftilftand in de borften, ftuipen, ijlingen , cn andere verfchijnfels van dezen aart; om nog niet te fpreeken van de onzeekerheid van leven of dood der vrugt, dewelke geduurende langen tijd bekneld gezeeten heeft; De moeijelijkheid daarenboven om het bekken bij leevende vrouwen naauwkeurig af te meeten; en de onbewustheid van de nette grootte des hoofds van het kind, zijn alle omftandigheden dewelke tegen bet verrigten der kraakbeenfneede in dit geval aanraaden. Uit'al het bovengezegde blijkt dan, dat de Kraakbeenfneede dikwijls zonder aangeweezen of noodzakelijk te zijn verrigt wordt, en wanneer de vaneenwijking der Schaambeenderen of geheel niets of ten minften zeer gering behoeft te zijn, zo worden de on-  der Schaawleendiren in moeijelijke Verlos fingen. 479 ongemakken die =p eene grootere vaneenbrenging onvermijdelijk vc^en wel niet waargenoomen, ca dan wordt 'er gezegd dat de konstbewerking gelukkig geflaa"d is, doch wanneer dezelve wordt in het werk cefteld ingevallen waar in de Keizerlijke fneede wezenlijk vereischtwordt, dan kan dezelve met aan het oogmerk voldoen, en dan ontftaan 'er gemeenlijk zo veele en zulke groote ongemakken uit voor de Kraamvrouw dat derzelver dood onvermijdelijk is. Dit alles nu zo zijnde bepaal ik het waarfchijnlijk gebruik der Kraakbeenfneede tot dat enkelde geval , waarin het,hoofd der vrugt, nog in leven zijnde, tusfehen de zitbeenderen bekneld is, nademaal de vrugt in dat geval leevend door deze konstbewerking kan gebooren worden, indien 'er de volgende omftandigheden bij plaats hebben en de vereischte voorzorgen bij worden waargenoomen: vooreerst namelijk moeten 'er de tekens zijn dat het kind leevend is; ten anderen , moeten de kragten der Kraamvrouw fterk genoeg wezen ; ten derden , moet de vrouw volwasfchen, niet zeer jong of oud zijn, noch ook aangedaam door engelfche ziekte, febeurbuik, venusfmet, enz.; ten vierden, de regte lijnen van het bekken moeten.eene natuurlijke lengte hebben ; ten vijfden, moet de vaneenbrenging der Schaambeenderen tot op de wijdte van een duim genoeg zijn, anderszins zal dezelve dikwijls doodehjk wezen;ten zesden, dedoorfnijdingmoet ■ door de kraakbeenen zelve gefchieden op dat 'er. een goede eelt gemaakt worde; ten zevenden, moet men zorg draagen dat de kittelaar en de pisbiaas niet gekwetst worden; ten agtften, moet de vaneenbrenging der Schaambeenderen langzaam gefchieden , na dat de doorfneede der kraakbeeuderen gefehied is; ten negenden , moet de Operateur zorg draagen dat de blaas niet tusfehen de van een gebragte Schaambeenderen , in fchiete. Wij zullen hier het uittrekfel dezer Verhandeling, eindigen, in welker opgaaf wij zelfs reeds wijdloopiger geweest zijn dan wij voor andere Akademifche Ver-  4$o Ondtrzoek van het nut van de Kraakbeen ■ fneede Verhandelingen gewoon zijn, doch waartoe wij gereedelijk beflooten hebben omdat ons voorgekoomen is dat 'er in langen tijd aan deze Höogefchool geene Verhandeling • onder Voorzitting (gelijk deze onder het Praefidium van den beroemde'm Hoogleeraar van doeveren geweest is) verdeedigd was, die, en door het gewigt der ftoffe, en door de geleerde en oordeelkundige behandeling, zo wel verdiende algemeen aan onze Landsgenooten bekend gemaakt te worden, als deze; doch, wat hier van zij, zullen onze Leezers nu in ftaat zijn uit het medegedeeld verflag zeiven te beoordeelen. —— Het voorbeeld van den Heer michéll is nu kortelings gevolgd geworden door den HeereA. van papendorp Med.Cand., die ook onder voorzitting van den welgemelden Hoogleeraar eene Verhandeling verdedigd heeft ten tijtel voerende Obfervationes de Ano Infantum imperforato. Indien de geleegenheid zulks eenigzins toelaat hoopen wij van deze Verhandeling, gelijk ook van die waarop de Heer jsiicHELL den Doktoraalen kapverkreegen heeft, namelijk De mirabüi quae caput inter &f partes generationi dicatas interceiit Sympathia ( een onderwerp zo nieuw als belangwekkend) in eenig volgend Nommer meiding te maaken. — Voor het tegenwoordige, en ten flot van dit uittrekfel, zal het genoeg zijn te zeggen, dat wij den Schrijver niet volgen zullen in zijn laatfte Hoofdftuk, waarin hij betoont, dat de Keizerlijke fneede niet zo wreed- of zo gevaarlijk zij als veelen beweeren; het koomt ons voor dat dit leezenswaardig en overtuigend ftukje eenigzins als een onderwerp op zig zeiven kan aangemerkt worden , dat wel verbonden is met het voorafgegaan onderzoek wegens het nut der Kraakbeenfneede, maar hetwelk daar evenwel niet zoonmiddelijk van afhangt, dat wijden famenhangzouden breeken met hetzelve hier agter te laaten- Om die reden zullen wij niet voor het tegenwoordige, maar misfchien nog wel naderhand, van dit hoofdftuk . melding maaken, wanneer wij het beloofde fupplement van den Heer michell zullen ontvangen hebben.  sekfnkundige regelen, om de a s t r o no» mische fransch e, engelsche, r h y n* landsche, en amste ldamsche meetsch aalen der barometers met elkander te vergelijken. door G. BRENDER a BRANDIS.' Leermcefter in de Wiskunde te Amjlerdam. Tn het voorgaande jaar mijne Rekenkundige Regelen t de Thermometers van Fahrenheit de Li/Ie> en ReauZr met elkander te vergeli ken (a) medegedeeld hebbende hoorde ik in 't vervolg van tijd, dat mijne Snee Mn dezen bij verfcheidene Liefhebbers der KuTunde niet ongunftig waaren aangezien: ik befloo - daarom te eerder om mij ook tot vergelijking der Barometer Schaalen te verleedigen de hgtfte regelen dSr Toe op te geeven, en in alles dezelfde leiding tc vol"en! die ik voor mij in.de vergelijking der Thermometers verkoozen had;-en het is volgens dit.beÏ55T dat ik deze tweede vergeli king , ra twintig bijzomdêre gevallen afgedeeld , den Liefhebberen der Natuurkunde thans meen voor te ftellen. De barometer, of barosc opium,Zwaarte- we-er of Zwaartekijker , maar bij ons gemeenlijk Weêrglas genaamd, wierdt in den Jaare 1643. door den opvolger van galileus, namelijk euancet 1 sta toricellius, een Italiaan , uitgevonden. Deze nam een glazen pijp van vier voeten lengte , die aan het eene einde open , maar aan het ander einde digt toeVemaakt was; vulde dezelve met Quikzilver; bedekteTiet open'einde met den vinger, en ftak het-" (a) In '{geneis-katuoï en huishoudkundig kabinet, Deel II. bladz. U9-  482 Rekenkundige Regelen om zelve omgekeerd in een vat met Quikzilver. Den vim ger vervolgens weggenoomen hebbende, zag hi dat de quik op de hoogte van omtrent 29 duimen Rhijnlandfche maat ftaan bleef, te rekenen van de oppervlakte van den quik die in het onderftaande vat was, Ue luchtleedige ruimte, die 'er gevolgelijk boven de gezakte quik was, noemde men het Vacuüm Torricelhanum; zijnde de Wijsgeeren van dien tijd (a) zeer nieswsgieng om te onderzoeken wat 'er van de lighaamen worden zou, wanneer zij in dit ijdel gefteld wierden; doch na de genomene Proeven der Florentijnlehe Wijsgeeren vondt men zich genoodzaakt om deze luchtleedige ruimte met de nieuw uitgevonden luchtpomp te maaken, waar door men nader ontdekte dat de quik in de glazen pijp op 29 Rhijnlanfche dui' men ftaan bleef; echter met die uitzondering, dat dezelve naar maate der meerdere drukking der Lucht veranderde, ö rf."Sku* De natuurkundige oorzaaken van het rijzen en Saaien der quik in de allengs verbeterd wordende Barometers behooren met tot mijne Rekenkundige Regelen: men kan ze beter en met nut bij mussch e nbroek (b) desaguliers (c) WOLFF fd) (11 andere Schrijvers naarflaan. Om dezelfde redenen aa ik ook de Barometers van aaiontors ber nouilli, h o o ic e , hüigens, morland, d e'. scartes, guericke&c. voorbij: alleen hier me!, dende, dat de Barometer op onze oppervlakte der Aarde flegts drie Rhijniandfche duimen in hooete verandert; zijnde de hoogfte ftand, die mossch enbroek gezien heeft, 29 duim 10 Lijnen; waar van de 12 één duim zijn; en de laagile door n. duin waargenoomen was van 27 duim 3 Lijnen. De («) P. van musschensroek, Beginfelen der Natuurkunde bladz. 582. (*) Denzelven, indezelfde, blad. 534. (f) T. t. BESAGULiEES, de Natuurkunde uit ondervindingen opgemaakt Deel IL bladz. 307. (d) C. wolf, Mittelijke proefneemingen. DeelII. s za 3844<  Barometers te vergelijken. 483 De gemeenlijk gebruikt wordende Barometer, waar van zich Doctor schaaff ook bediende tot het doen zijner Waarneemingen , maandelijks agter de Letteroeffeningen medegedeeld (•), is een regt opftaande, naar de wijze van fahrenheit, prins, musschenbroek , en paulüs wast en zoon, bereid; zijnde de glazen pijp ruim 33 Rhijiilandlche duimen lang, hebbende een gelijkwijdigen ttraal van i duim; loodregt met het openeind ftaande in een «lazen bakje van a| duim hoog en i\ duim middelïijns; ruim half met Quikzilver gevuld zijnde , naast welke pijp de Schaal der Voetmaaten getekend ftaat; dan het verfchil van deze Schaalen en Voetmaaten is. het eigenlijk daar ik hier van fpreeken moet. Men gebruikt op de Barometer-Schaalen vijfderlije foorten van voetmaaten, namelijk twee Franfche, als den astronomische of Komngs voet,, Pied du Roy, en den parijschen voet of F ranfehen Palm; verders den engklsch en of dien van Londen; den rhijnlandschen,en den amst elï amschen; doch de Engeïfche wordt, als de kleinfte voet, het meefte gebruikt, zijnde de rijzing en daaling, door de kleiner verdeel ing, daar op eerder merkbaar. De Eerw. j. f. martinet (&), als ook de Heer schaaf, hebben de proportie van deze verfchillende maaten tot elkander zeer wel opgegeeven. Zij verdeeien alle de duimen in 10 en 100 gelijke deelen, dezelve vergelijkende met den Amfterdamlchen voet van 11 duim. Wel is waar, dat de vergelijking der Franfche Academisten verfchillende is van die van den Profesfor j. lltlofs, wiens berekening hier ten grondflag peiaoomen is ; daar de eerften den p a r 1 jsch e n voet of Franfchen Palm tot den ehijnland- sch nu ftellen als 144 tot 139 of H4c: : 139°; maf de (a~) Zie nieuwe vaïeelahdschï letteroefïeningen Deel IV. Stuk U. Uadz. 334-34°- (b ■ Zie i'. j. van den bosch Prijsverhandeling over de Ziektens vin ons Vadt.rie.nd: bladz. 71. in di Noot. 1  484 Rekenkundige Regelen om de laatfte'vondt dep rhijnlandschen als nor ~ 835 tot 1440. dus 1,835 verfchil. Den rhiinlisn! s ch en voet vondt hij tot den amsteldahschek te ftaan als 1392 tot 1254, 776 f», en eindelijk vondt men den Koninglijken astronomische n voet tot den k ngelschen in reden als 1464 tot iqïi ) Leerlingen wijze ik verder tot p. steenstra Gronibeginfels der Meetkunde Boek I. Def. XXXIV. of tot > w. o. reitz Verhandeling over de Breuktallen geplaatst in de Verhandeling van het Zeewwfche Genoot]chap Deel I. bladz. 223. -— Jammer is het, dat deze Rekenwijze niet 'in den Koophandel bij ons gebruikt wordt. Doch hier van bij eece andere gelegenheid nader.  ËaronietefS ie vergelijken. 4-81 Óm deze Rekening minder moeielijk te maaken * doë ik hier eene Tafel voorafgaan, waar in de Lijnen tot 100,000 gedeeltens gebragt zijn, en waar van men bet gebruik in de volgende Regelen zal aantreffen. T A F E Li VOOR DE DECIMAAL-REKENING DER B A ft 8s METERS, IEDER VERDEELD IH TvVAALP LIJNEN, EN IEDER LIJN IN VIERDE EN TIENDE DEEL E Ni I2L.I 6 0,5 \ 0,04167 6 3>Q5 , 11 0,91667 5 0,41667 \ 0,02083 5 0,04167 10 0,83333 4 0,33333 | 0,062£_ 4_ 0^3333 9 o,75 3 °>25 9 °>Q75 _3_ o>°25_ 8 0,66667 2 b, 16667 8 (o,ó6667 2 b,ol866 7 0,58333! i L08333 7 '0,05833 1 0,008->;] EERSTE GEVAL. Om den astronomischen 'of Koningsveel mei Wi ^aRijschen of Franfchen Palm te vergelijken. Ik heb hier voorde Proportie van dén astrÜnö; M1 s ch e n tot den p arij sc h e n voet gefield dz 1286 I : 1262 of = 1,07-5: \ 1,051, de eerde ratio door 2 g& j»pM knmr fi n : : 611. en daar uit volgt deze R E G È L> Vermenigvuldig de Jflronomifche voelen duimen öf lijnen &e. met 643, deel het ProduB door 631. Ajwrf Parijfche voeten duimen of lijnen (§- i.J ; oj MiMija dezelve met 1,07* f» Divid. door 1,05*. (§.2.) II  486 Rekenkundigs Regelen om Voorb. t. Zo men 27 duim op de astronomische Schaal vindt, hoe hoog zal de parjjsche dan tekenen? §. 1. 27 Aft. 643 Multip. *71êt Z 27 °7\' : ijoif. de eerfte ratio door 2 gedeeld, komt P43 en 610, en vervolgens deze REGEL» Vermenigvuldig de Aflronomifche Voetmaat met Ö43 , en deel het Product door 610., komen Rhiinlandfche voeten duimen of lijnen. Voorb. 1 r. Hoe veel rhijnlandsche duimen fn Lijnen zijn gelijk aan 29,11 astronomische? D. L. 20, xi .. . L '57o? C Lijn is | cimm. 1286 3 — is i 32r55 2 is 3 van 6 L. 160,75 Dceler 610 326,42 j 3i duimen. 12 Muit. 3-917,047 T.. . 357' i 6' L,-fnen' Antw. 31 duim 6\ Lijn rhijnlandsche ï^aat, Voorb, 12. Zo de astronomische Barometer, op 28, 7 tiende ftaat, op hoe veel duim zal de rh IJ Hf-  ■Barometers te vergelijken. 49 r rhijnlandsche dan ftaan? Antw. op 30 duim 25 honderfte of 30^ duim. 28,7 Aflronomifche. 643 Muit. 18+54,1 610 *■ Antw. 30^ duim Rhijnlandfch; maat. Voorb. 13. Hoe veel duimen en Lijnen rhitni a ndsche maat zijn gelijk aan 26 duim 9i Lijn astronomische maat? Antw. 28 duim 3 Lijnen. Voorb. 14. En hoeveel van dezelve aan 27 duim ui Lijn. . Antw. 29 duim j| Lijnen. Voorb. 15. Temand vindt den astronomischen Barometer op 28 duim Qj\ lijn. Vraage zo hij dezelfde hoogte op een rhijnlandsche Schaal wil overbrengen , hoe hoog dezelve daar tekenen moet ? Antw. 30 duim 4 Lijnen. VIERDE GEVAL. Oj;i de astronomische of Koninglijke Vletmaat met de amsteldsmsche te vergelijken. De ratio van de astronomische Voetmaat is tegen de Amfteldamfche Schaal 1286 : 1100. o£ S= 1,07^, tot 1. en daaruit vloeit deze korte REGEL. Vermenigvuldig de /Iftronnmiifche Voetmaat met i3 of \ komt Amfieldamjche maat. Voorb. 16. Hoe veel amsteld amsche duimen zijn gelijk aan 27 astronomische? li 4 27 Aft,  Rekenkundige Regelen om 27 Aft. 1,071 Muit, i\ju\v. 28,937 duimen. Voorb. 17. Iemand vindt den Barometer op 28 duim p lijn koninglijke Voetmaat, op hoe veel amsteldamsche' duimen en lijnen zal een gehjk^wijzende Barometer dan ftaan? Antw. op 30 duim 71 Lijnen. 18. Hoe veel amsteldamsche duigelijk aan 26ast»onomische? Antw. Voorb. men zijn £/,8C|. Voorb. 19. En hoe veel van dezelve zijn gelijk aan ê7 duim 9-j- üjn astronomische maat ? Antw. 29 duim 9? lijnen. Voorb. 20. Eenige waarneemingen in Parijs gedaan op een astronomische Schaal wil men pp een amsteldamsche Schaal vergelijken: den hoogden Barometer vindt men 27 duim io| lijn en den laagteen 27 duim 2* lijn. Vraage naar de zelve m amsteldamsche maat? Antw. 29^/5 en 29^ duimen amsteldamsche maat. V IJ F D E GEVAL. Om ie parijsche Voetmaat of Franfche Palm tot ASTaoHOMisCHEo/ Koninglijke voeten te brengen. Het eerfte geval omkeerende heeft men deze proportie 1262 s =£ 1286 of 631 2= 643, en vervolgens dezen REGEL, Vermenigvuldig de Parijfche voeten duimen of lijnen met 631. deel het Produtf door 645 , komt Aftronomijche Voetmaat, ' ■ Voqj.^  Barometers te vergelijken. 493 Voorb 2i Hoe veel astronomische duimen zijn'gelijk aan 26,8 parijsche? 26,8 Parijfche. 6?r Multip, '16910 8? 2Ö duim 643 i928i 3 tienden. _ Antw. 26j% astronomische duimen. Voorb 22. Men vindt den Barometer op de parijsche Schaal 29 duim 24 Lijn te tekenen. Hoe veel duimen en Lijnen zal dat op de a s 1 * o n o m 1 s c h * SChJoel/in? de Decimaal Tafel hier voor gevoegd het getal van 2 Lijn = 1667 jl door == 0208 Komt voor 29 : z\ = 29,1875' 63f 12 Multip. 'Imvssöol Lijneiv 458,750°^ _____4___ i935.oo°0l * Antw. 28 duim 7I Lijnen. Voorb 23. Zode Barometer volgens de p a r ijsch e Schaal tekent 27,51$ duimen, hoe hoog zal de astronomische dan tekenen? Antw. 27 duim. Voorb 24. En hoeveel astronomische duimen en lijnen zijn gelijk aan 30 duim 6* lijnen pauiische maat? ' Antw. 29. duim n| lijnen. li 5 Voorb.  494 Rekenkundige Regelen &m Voorb. 25. Zo de Barometer 29,24.' paritsche duimen tekent, hoe hoog zal dezelve dan op de && tronomische Schaal tekenen ? Antw. 28/J duimen; ZESDE GEVAL. Om de parijsche met de engelsche Voetmaat te vergelijken. s De Proportie van deze Voetmaaten tot elkander ïs 1262: : n8j; dus werkt men volgens dezen REGEL. Vermenigvuldig de Parijfche Voetmaat met 1262 en deel het Product door u8j, komen Engelfche voeten duimen, lijnen £f Hr.oqq Knnnl. duimen. Antw. 317U0 rhijnlandsche duimen. Voorb. 32. Men vindt den Barometer .volgens de Schaal van pakijs op 28 duim 9l hjnen. Hoeveel zal een andere Barometer in dezelfde gelegenheid op een rhnnlanüsche Schaal tekenen? t v 031  496" Rekenkundige regelen om 631 28 -9 j 17668 6 Lijn is = duim 3157 3 — is4- 157% _ \ is^van3L. 39/^ 610 *««0rï? 2pduim< 490 3 12 Multip. V**9f"} 9 Lijne«« 4 rcort? 3 vierde deelen van 1596 S 1 Lijn. Antw. 29 duim 9| lijnen rhijnlandsche jïiaat. Voorb. 33. Hoe veel rhijnlandsche duimen zijn gelijk aan 29, /5pa r ij s c h e? Antw. 3©/^ duimen. Voorb. 34. Zo men den Barometer op 27 duim 11 lijnen parijsche maat vindt, hoe hoog zal de &h|tjnlandsche Schaal dan tekenenV Antw. 28 duim $\ lijn rhijneands. Voorb. 35. Zijn 29 duim 31 lijn fransche maat, geen 30 duim 3$ lijn rhij'nlandsche? Antw. Ja. AGTSTE GEVAL. Om den franschen palm met den amsteldamsche n voet te vergelijken. De reden van den Parijfch.cn voet is tot den Amfteldamfchen = 1262: ; 1100 of ~ i,05i: : 1. dus is de korste R E-  Barometers te vergelijken. 4^ REGEL. Vermenigvuldig de Parijfche Voetmaat met i,05£. komt Amfleldamjche maat. Voorb. 36. Hoe veel amsteldamsche duin men zijn ssfcV parijsche duimen? 2-7,5 ï3 75 275o 28875 45l 28,920! Aritw. 28 t^ö'ï duimen amstelöamsch]e maat. Voorb. 37. Men vindt den Barometer op de parijsche Schaal 28 duim i\ lijnen. Hoe veel duimen cn lijnen zijn dit op de amsteldamsche Schaal? Antw. 30 duim ij Lijn. Voorb. 38. Op hoe veel amsteldamsche duimen zal de Barometer ftaan, zo dc parijsche Schaal 29'óh duimen tekent ? Antw. op 31I duim. NEGENDE GEVAL. Om de engelsche Voetmaat met de astronomische te vergelijken. Hier roe behoeven wij alleen het tweede ceval om te kèerenj en te handelen volgens dezen R E-  $9$ Rekenkundige Regelen om REGEL. Vermenigvuldig de Engelfche Voetmaat met ng* ^ f]£ tot 1. en dus volgt hier uit een gemakkelijke  Barometers te vergelijken. 501 R E G E L. Vermenigvuldig de Engelfche Voetmaat met 0,p8|. Voorb. 49 Hoe veel amsteldamsche dui* toen zijn gelijk aan 31 engelsche? 31 Engelfche duimen. 0,98! Multip. 3°) 3 8 151 7J_ Antw. 30,6xi duimen. Voorb. 50. En hoe veel amsteldamsche duimen en lijnen zal dan de Waarneeming van joh» caswell, volgens voorb. 45 , beloopen? 35,6 Engelfche maat. 0,98^ Mukip. ^ 2048 2304 128 64 Duimen 25,280 12 Multip. „ . -} Lijnen 3,360 4 Multip. Quarten i,440« Antw. 25 duim 3J lijnen amsteidamscHÉ maat. KMnei. II. Veel, Kk Vooxfe*  Jöi Rekenkudige Regelen oni Voorb. 51. Hoe veel amsteldamsche duimen en lijnen-zal de Barometer tekenen, indien de engelsche Schaal op 30 duim n lijnen ftaat? Antw. 30 duim 6^ lijn. Voorb. 52. Hoe veel amsteldamsche zijn. gelijk aan 29 duim 7-1 lijnen engelsche maat? Antw. 29 duim ji Jijn. DERTIENDE GEVAL. Om de rh ïjn land» ch e met de as'troh o- m1 s c h è Voetmaat te vergelijken. Thans, hebben wij het derde geval, ( daar merf de ratio van deze verfchillende Barometers tegens elkander kan naarzieu flegts om te keeren» cn dan Volgt deze R E G E L. Vermenigvuldig de Rhijnlandfche Voetmaat met 6 ia en deel het Produel door 643. Momt Alironomifehe Voetmaat. " J Voorb. 53. Men heeft 3f daim 6| lijn rhiinlandsche maat, hoe veel Piedsdu Roy of kokin olijke Voeten zijn dit? *y • ■ V • ft T tf T - -' » ■ • ■ ' . • "'*% :. r - : m 31  Barometers te vergelijken. 503 3'! duim 6\ lijn Rhijnl. 6ro Muit. 18910 6 lijn is \ duim. 305 I — is/? __^2Z 593tV ?£} ,1 lijnen. Antw. 29 duim 11 lijnen astronomische maat. Voorb t4 Hoe veel astronomische duimeri zijn gelijk aan 28 duim 3 lijnen rhijnlandsche maat? Antw. 26 duim 5| lijnen. Voorb. f5. En hoe veel astronomische duimen zaldS Barometer tekenen, als de rhijnlandsche Schaal op 29' duim j| lijnen ftaat? Antw. 27 duim rif lijn. VEERTIENDE GEVAL. Om de rhijnlandsche met de parijsche Voetmaat te vergelijken. In deze is de Proportie als in het zevende g » val; dat dus omkeerende krijgen wij dezen R E G E L. ' Vermenigvuldig de Rhijnlandfche Voetmaat met 610 en ( deel het ProduSt door 031. Kk 2 VoorW  504- Rekenkundige regelen om Voorb. 55. Een Barometer met een r h rj n l a n d» sche Schaal tekent 29 duim 9^ lijnen, men begeert dezelve op een par ij sche Schaal over te brengen. Vraag naar het Facit. D. L. 29-91 610 Multip. 27690 S°5 152I 38É Deeler 631. 2S duim. 5I7trJ 12 Multip. éziiïj 9% lijnen. Antw. 28 duim 9 J lijnen parijsche maat. . Voprb. 57. , Hoe veel parijsche duimen zijn gelijk aan 3iT^B Rhijnlandfche duimen ? Antw. 30 parijs c h e. Voorb. 58. Indien de rhijnlandsche Schaal 30 duim 3^ lijnen tekent, hoe veel zal de parijsche dan tekenen? Antw. 29 duim 31 lijnen. VIJFTIENDE GEVAL. Om de rhijnlandsche Schaal met de engelsche te vergelijken. Keer de Proportie, in het elfde geval gebruikt, om, en volg dezea \ RE-  Barometers te vergelijken. 505 R E G E L. Vermenigvuldig de Rhijnlandfche Voetmaat met 244 en deel het Product door- 237. Voorb. 59. Hoe veel engelsche duimen zijn 29 duim 4i lijn rhijnlandsche maat? D. Lijn. 29-4; 244 Multip. 2196 ' . .488 4 lijn 8i| f — • g» ?*é#j 30 duim. 237 0? $ ö 12 Mulcip. 690} 3 lijnen. Antw. 30 duim 3 lijnen engelsche maat. Voorb. 60. De waarneeming van den Heer ad ams op Snowdonhill is, in rhijnlandsche maat overgebragt zijnde , volgens Voorb. 47. circa 25^5 duimen. Hoe veel engelsche duimen zijn du? Antw. 2j/ö5 duimen. Voorb. 61. De Barometer op 28 duim uf lijn rhijnlandsche maat ftaande begeert men die op de engelsche Schaal .over te brengen. Vraage naar de duimen en lijnen op dezelve ? Antw. 29 duim 11 lijnen. Kk 3 ZES-  4©S Rekenkundige Regelen om, * ZESTIENDE. GEVAL. ïOm de rhijnlandsche met de AmsteldAifsciie Voetmaat over een te brengen.* De verkorte reden hier voor opgegeeven is i,öt$ï£ i, en daar uit volgt.weder deze ligte' REGEL. Vermenigvuldigde Rhijnlandfche Voetmaat met i, o-ï f, koomt Amjteldam/che maat. Voorb. 62. Hoeveel amsteldamsche duimen Zijn 29 rh )j nla n us che ? : 29 Rhijnlandfche. 1,01} Multip. 290 48I 9t 12 £ . 57ö Koomen ^9,407 duimen 4 lijnen 5,80 .^.^•^T^:. .,. . -. • ..; ,r A,. , 3|20 ■ • Antw. Bojj^ duimen of 29 duimen $| lijnen ïnsiel Damsche maat. , Voorb. 63. Men vindt de Barometer 28 duim 6\lijn rhijnlandsche maat, vraag boe véél amm t ldamsche duimen en lijnen her aan geëvenredigd^ zijnV Antw. 29 duim o^ lijn amsteldamsche "maat. - -J ■ ' i ■ .tJ3n u : r , Voorb. 64. En zordeze!ve 29 duimen 7$ lijn te"kent, hoe veel amsteldamsche maat zal een andere t  Sarometen te vergelijke». S^7 dere Barometer in denzelfden ftand dan tekenen ? Antw. 30 duim i| lijn amsteldamsche maat. •ZEVENTIENDE G E%V A L, Om &amsteldamsche Schaal met de astrohuMISchs te vergelijken. Het vierde geval omgekeerd volgt men ligt dezen REGEL, Tteel de opgegeevene Amfteldamfche maat- door 1,07* , koomt JJlronomijche maat. j Voorb. 61. Hoeveel astronomische tf? amsteldamsche duimen? [Q i,Oif 29,487 Deeler 3.03 =r. 88,45 Antw. 2y k ii ij n land sche duimen. Voorb 75. Men vindt de amsteldamsche Schaal op 28 duim 10 lijnen. Hoe veel rhijnlandsche duimen zijn dit? ia Decimaalen volgens aen lafel i,otT 28, 83333 ' _3 • Deeler 305 ^fSm 28 duimen. 109,999 . 12 Muit. 13x9,988 ? 4lijnen. 99,988j I quarc. Antw. 28 duim 4^lijnen khijnlandsch. Voorb 76. Hoe veel rhijnlandsche duimen en lijnen zijn gelijk aan 30 duim i| lijn amsteldamsche maat ? Antw. 29 duim 7! lijnen. Voorb. 77. Op den 19 Januarij 1735 moest men volgens MusscHENBROtK's opgaave de quik in d"n amsteldamschen Barometer op 27 duim .7$ lijn vinden. Vraage, naar musschenbrokk's opgaave in rhijnlandsche maat? Antw. 27^ duim. Voorb. 78. Hoe veel rhijnlandsche duimen zal de Barometer tekenen , indien dezelve op 28-f/s amsteldamsche duimen ftaat? Antw. 27/5 duimen. _- Voorb.  512 Rekenh Regelen om Barometers te vergelijkend Voorb'. 79, Een Waarneemer vindt den Earometer op 29 duim li| lijnen amsteldamsche maat: hij begeerd met eene andere waarneeming te vergelijken die in rhijnlandsche maat gedaan is. Hoe veel RH ij n l a n d s c|h e duimen en lijnen koomen dan met zijne waarneeming over een? Antw, 29 duimen en 4 lijnen. Voorb. 80. Iemand vindt den Barometer op 287*» duimen amsteldamsche maat te ftaan, terwijl een zijner vrienden op eene andere hoogte of plaats denzelven op 27V/0 rhijnlandsche duimen vindt. Vraage naar 't verfchil dier waarneemingeri in r h ij nï.andsche maat? Antw. de rhijnlandsche ftaat -,Vs duim laager dan de amsteldamsche. iri*~. Amfterdam ao Junij 1781.  beredeneerd voorschrift ter bereipinge van het sal de saignütte, door P. J. KASTELEYN, Apothekar en Chymist te Amfterdam, en Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap. Hl" et Sal de Saignette draagt dezen naam naar deszelfs uitvinder, den Heere saignette, Artz te Rochelle; Het wordt ook Sal Polychreftum Saignette en zout van Roebelle genoemd. Ten jaare 1731 werdt dit zout het -eerfte bekend gemaakt, door den Heere boülduc, die , op aanfpooringe van den Heere grosse, tegelijk met den Heere geoffroy, gelukkig flaagde in de ontdekking der famenftellmge deezes zouts, welke, tot hiertoe, door den eerften uitvinder geheim gehouden was, niettegenftaande het Sal de Saignette, zints eenige jaaren, reeds in geene geringe achting geweest ware, als hebbende de plaats van het groeibaar zout ingenomen, en hetzelve genoeglaam. in •vergetelheid gebragt. Het is thans alom békend dat het Sal de Saignette een Midden - zout is, wordende faamgefteld uit de vereeniging van het Alcali Minerale en het Acidum Tartari. Schoon nu dit korte voorfchrift een Scheikundigen genoeiifaam in ftaat ftelt, om, volgens eene geregelde Theorie, te kunnen weeten, hoedanig de bereiding van dit zout zij; zoo is het maar al te blijkbaar, dat veele kunst-beoeffenaars, niet altoos gelukkig in deszelfs bewerking flaagen. Ondertusfchen is het niet minder eene waarheid, dat men in de bewerking van het Sal de Saignette verfcheiden verfchijnfelen waarneemt, die afwijken, en gedeeltelijk tegenftrijdig zijn, met die, welke men gewoonlijk iu de overige middenzouten, waarvan het Alcali Ter-  514 Beredeneerd yoorfchrifv ter bcretdtnge Tartari de Bdfis is, ontmoet; en hieruit volgt, daè men niet dan een' zeer verdrierigen arbeid verrigt, en een onvolmaakt zout te voorfchijn brengt, als men de behandeling zijner bewerking rigt naar de algemeene wijze der andere genoemde Midden• zouten'. Mij dagt derhalven den Kunst • beoefFenaar'en geërien ondienst te zullen dóen, hen een regelmaatig verflag te geeven, van de wijze mijner bereiding van hëtSaf 'de Saignette; waartoe ik dan hier ternond overga. .„.r. ..: • . . ....... r, , , , I 1 Neem, Seda Hyfpanica, Lib. V. . Men bebbe vooral te zorgen zich van de beste Soda te bedienen, nademaal'er zeer veelonderfcheid is tusfehen dc eene en andere foort; en men begrijpt ligt, als men' eene. Soda bezigt, die weinig Alcali en veel onzuiverheid bevat, men zich eene dubbelde fchaade veroorzaakt ; gemerkt al de moeite en kosten van zijnen arbeid dezelfde zijn, het zij men goede of flegte Soda' neeme; terwijl bet verkreegen zout, ten opzigte der hoeveelheid, in het eene of andere geval, ten üiterften verichilt. Het is, inderdaad, niet tebepaalend vast te ftellen j; waarin eigenlijk het uiterlijk kenmerk van de: deugdzaamheid der Soda befraa. De ligtlo'odverwfg gekoleurde, niet ftcenharde, met witte flippen en aderen' voorziene, is mij altoos gebleeken de beste te zijn, Ondertusfchen is de zeekerite weg,, om haar, voormen ze gebrüike, te beproeven, door een klein gedeelte uitteloogen; deeze heldergemaakte loog, of tot kristallen te brengen, of dezelve, door het Aciduni Tariari, te verzaadden: In het eerde geval tooncn dc verkreegen kristallen de hoeveelheid, van het inhoudend zuiver Alcali Minerale, en in de andere beproeving wordt het zelve afgeleid van de hoeveelheid zuurs, die ter verzaadiginge yereischt wierdt. Tot meerder opheldering kan ik berigten , dat van de beste foda, die ik ooit bewerkt heb, de uitgetrokken'loog van vijf óneen Soda, vier oneen CtiftaUi Tartari tot zich nam, eer het punt der verzaadiging daar was. fcaat  van de Sal dè Saignette. 51$ Laat de Soda tot een grof poeder gebragt worden; doe ze vervolgens in een aarden- of tinnen vat, en laat zegeduurende één uur kooken, en daarna'worden uitgeloogd in eene hoeveelheid van zoo veel water, dat'er tefl minden tien pinten vogt overblijven. Men zoude, wel is waar, het Alcali met eene mindere hoeveelheid waters kunnen uittrekken, doch de' hintte deelen der Soda, die, onder de bewerking. mee de vermenging van het water, zich als tot eene flijk vormen, zouden als dan veroorzaaken, dat 'er te veele zoutdeelen in bleeven hangen; Ook is het raadfaafn als men een tinnen vat gebruikt, het water 'er alvoorens in heet te laaten worden, en 'er dan eerst de Soda1 in te doen. Giet nu dekookende loog in èen hoog aarden vat; laat dezelve twee uuren Uil ftaan , en vervolgens het helder bovenftaande vogt zagtjesafgegooten, behoorlijk doorgezijgd, cn , vooreerst ," ten volgende gebruike aan een zijde gezet worden. Het geeft geen gering gemak aan de bewerking, de loog, voor men ze filtrcere, te laaten bezinken, déwijl anders het Ftltram terftond door gezegde fijne deelen der Soda bezet wordt, die alsdan eene langduurige en verdrietige doorlekkinge veroorzaaken. Laat nu de teruggebleevene Soda , nog eens, op voorgaande wijze, echter met de helft der voorfchreeven hoeveelheid waters , worden uitgeloogd, om de nog inhoudende zoutdeelen te ontbinden. Behandel deeze uitlooging in alles als vooren, het helderverkreegen vogt bij het voorgaande voegende, en' het overblijvende, niet meer te oètbindene,' wegwerpende. Damp nu uwe vogten, onder ccne zagte kooking, uit, tot 'cr drie pinten vogrs overblijven;  5i6 Beredeneerd voorfehrift ter bereiding ven. Laat het geheele vogt door een vloeipapier loopen, en, in een glazen of porcelijnen vat opgevangen zijnde, op eene ffille plaats, geduurende tweemaal 24 uitten, ter kristalfchietinge worden weggezet. Verzamel vervolgens uwe verkreegene kristallen, damp het overgebleevene vogt weder "uit, en vaar met dezelfde bewerking voort, tot gij alle de zoutdeelen in zeer zuivere kristallen gebragt hebt, en 'er niets dan een fiiieeraehtig is te rug gebleeven. Men zoude, (gelijk altoos gedaan wordt) de zuivere loog van Soda tot de bereiding van het Sal de Saignette wel kunnen bezigen; doch, als men de zaak wel inziet , verdient de voorafgaande Kristallijning daartoe alleszins den voorrang, want niet alleen onthoudt zelfs ook de allerbeste Soda, die tot ons ge. bragt wordt, veel zands, maar ook doorgaands een gedeelte Alcali Vegetabile; zonder dus hier, ontijdig, eene omftandige befchrijving der Soda te geeven, zal het, voor ons oogmerk, genoeg zijn, te doen opmerken , dat, daar het zuivere Alcali Sodae met den grondflag van het Sal Marinum geheel overeênkoomt; of liever, daar het met anders is, dan het waare Alcali Minerale feu Sal commune zelf, zich, onder alle eigenfehappen waarmede het met het Alcali Vegetabile niet overeênkoomt, ook hierin van hetzelve onderfchcidt, dat het zich Iaat kristallijnen; en dus begrijpt men, dat deeze bewerking, voor 't minst, dit voordeel aanbrengt, dat zij het inhoudend Alcali Vegeta. bile, als onkristallizeerend zijnde, uitfluit. Laat ik nog in 't voorbijgaan opmerken, dat het den nadenkenden Scheikunftenaar niet onbekend kan zijn, dat men zich, langs deezen weg, op eene zeer gemakkelijke wijze , eene groote hoeveelheid zuiver Alcali Minerale verkrijgt, waarmeede men, bij de verzetting van het Acidum Vitrioli een fchoon Sal Mirdbile kan voortbrengen. * Ontbind nu uwe Criflalli Sodae in tien pisten waters; werp 'er, bij beurten, Pulv.  van het Sal de Saignette. 5*7 Cryflalli Tartari in, hét vogt nu en dan eens omroerende, tot de verzadiging volkomen volbragt is, waar toe ten hoogften vier ponden vereischt worden. Tot deeze bewerking moet volftrekt een ruim vet gebezigd worden , in ftaat zijnde, om de dikwijls onverwagte, fterke en hoogrijzende opbruifching te bevatten. De facuratie moet onder eene.kookende hette gefchieden, want anders zouden 'er ligtelijk een gedeelte van de Cryflalli Tartari onontbonden blijven j en vervolgens der kristalfchieting geen geringen hinder toebrengen , dewijl 'er altoos een gedeelte mede door het filtrum zoude gaan. De inwerping moet bij beurten- verrigt worden , om de opbruifching niet tot eene te verre hoogte te doen oprijzen, waarorm dan ook het vogt, telkens na iedere inwerping, met een houten fpatel moet worden omgeroerd. Vervolgens is het ten uiterften noodzakelijk dat men zorgvuldig op het juifte punt der verzadiging acht geeve; althans dat men zorge, dat het zuur niet de overhand hebbe, dewijl hetzelve wel m een ontbonden ftaat, met het kookende vogt, door het filtrum zoude gaan , maar, bij de minfte koudwording van hetzelve, zich terftond affcheiden, gedeeltelijk naar den bodem van het vatzakkende, ten deele door het vogt zweevende,. en door die beweeging i de regelmaatigheid der kristaljijainge niet weinig zoude verhinderen/en de kristallen zelvcn, in en om welken het zich zet, verdoóven en verontreinigen. Offchoon wij nu hier boven dchocveelheid Cryftalli Tartari , die 'er doorgaagdsch vereischt wordt tot de opgemelde hoeveelheid Soda, hebben bepaald, zo dient men indagtig te zijn , dat die bepaaling niet altoos doorgaat, dewijl 'er,niet alleen veel onderfcheid 'm de Soda plaats heeft,, maar ook wel eens de een of andere foort van Cryjlalli Tartari verfchilt in de hoeveelheid zuurs die het bevat. Zonder mij, ook ten deezen ogzigte, hier ontijdig in te laaten, met derzelver hoedanigheid te befchrijven, zij het genoeg te zeggen, dat dit zuur-zout altoos met eenige aarddeelen, en niet weinig flijmige en olieachtige ftofte heKabinet. II. Deek LI zwai;  l8 Beredeneerd voorfchrift ter bereiding zwangerd is; en dewijl nu de eene foort van die ftoffen meer bevar dan de andere, dient men het punt der verzadiging naauwkeurig gade te ftaan. Men zoude zich echter zeer bedriegen, daar bij den aanvang der fa'tureering de opbruifchirigzeer gering, en dikwijls onmerkbaar is, met daar uit te befluiten", dat 'er iets aan de bewerking haperde, of, dat nog erger ware, dat de faruratie reeds volbragt zij: hieromtrent nu kan mijne geftelde hoeveelheid zuurs eenigzins tot een wegwijzer verftrekken. Men vaare dan vrij voort met de in werping der CryftaUi Tartari, en men zal allengs de opbruifching zien toeneemen, zoodanig zelfs, dat zij ten laatften zeer aanmerklijk worde. Ook moet ih niet vergeeten te zeggen: dat men nooit 'Pulvis Cremoris Tartari moet koopen, om door geene vervalfchiBg misleid te worden, maar altoos de Cry. ftalli Tartari, die men' ligtelijk zelf kan pülverifeercn.' Het punt der verzadiging volbragt zijnde, laat het vogt, onder eene zagte kooking, uitdampen , tot 'er agt pinten vogts over blijven ; filtreer hetzelve terftond ; vang het helder doorloopend vogt op, in een glazen - of porcelijnen - vat ; zet hetzelve op eene ftille plaatze, geduurende den tijd van agt-en - veertig uuren; verzamel de verkreegene kristallen , dezelven met koud water afwasfekende, en droogende. Vervolg met het overgebleevene vogt uit te dampen, door te zijgen en ter kristalfchieting weg te zetten, zoo lang tot 'er niets meer wil aanfehieten , werp het teruablijvend vogt, als onnut zijnde, weg. Ik héb de hoeveelheid vogts die tot de kriftallijning moet Overblijven, bepaald op agt pinten; want, onder de in 't oogvallende afwijkingen van dit zout met de andere middenzoufen , welkeja het Alcali Vegetahle ten grondflng hebben, is deeze geene der minften, dat het vogr, althans zoo lang het heet is, geen cutu cula op deszelfs oppervlakte vertoont, al dampte men het ook tot droogwordens uit. Men zoude dus" vrue teloos  van het Sal de Saignette. 5*9 i«*w rWze verfchijning, als het teken der beginnende krifelSgTverwa^en; fchoon ik 'er ook ander, nooit van houde, in het bereiden der zouten de uit, damping tot zoó verre voort te zetten; doch dit in C . voorbijgaan. Raadfaam is het ook, voor alle kristalmaakiogeni' zich van glazen of porcelijnen vaten te bedienen; al het aardewerk, de keulfche potten met uitgezonderd, neemen, door' hunne wijde ponen veel zouts weg, daa enboven zijn veele dier vaten aan de zijden veel S ÓnSc om'ereenefchoone kristallifatie ongefchonSen u t te haaien ; daarentegen verliest men m g azen of porcelijnen vaten niets , bet zout laat'er zieh ligtelijk uitneemen, en hetzelve is ook zelfs aan zijne buiten zijden glad en blinkende. Het ftil ftaan vnn het vogt is ook, ten tijde dor kristalmaakinge, allernoodwendigst, .^wijl de bevvo.eine eene gantsch onregelmaatige kristalvorming vaISLtot , en eenige zouten daardoor zelfs m hunns kristalfchieting ten'eenemaale verhinderd ons Sal de Saignette is het een vohW ycitisc. .. Elders heb ik gezegd, dat alle vogten die ter bnatalft mnge gefchikt zin', indien hetfJkali Mnmaie do Bafis is, door eene ferke beweeging., terftood, hoewel onregehmatig, ueginnen te kmtallizeeren f>). Thans kan ik 'er bijvoegen, dat het kristall.zcertnn voet van het Sal de Saignette, vooral als het wel ftu£ Ts ïitgedampt, door eene fchudding , we! eens rot eenen broozen zoutklomp wil faarnen ftremmen. M.tx één woord , hoe ftiller het vogt ftaat hoe minder , maar ook zoo veel te grootere kristallen zullen er gebooren worden; die dus minder m cn door elkanueren gefchooten zijn, en zoo veel te rneer haare eigenaartige gedaante of maakzel, (gelijkende eene grafnaald mét negen zuilen ) vertoonen. De oorzaak dat bij eene kristallifatie, die weinig (a) Jlchymistijche Brieven. ^  52o Bered.norfchr.tèrhèreid.yandsSalde Saignette. Kristallen levert, dezelve grooter zijn, dan bij eene eevenredige kristallijning die veele aanfchotten maakt is ligtelijk te bevatten; daar immers,, bij voorbeeld, . weinig kristallen al het voedfel (als ik het zoo eens mag noemen) dat het vogt bevat, ontvangen, als waarin, m het omgekeerd geval, eene meeniate kris- ■ tallen deelen. a Over de kristalmaaking in 't gemeen, en dat van het bal de baignette in 't bijzonder, zoude nog veel te denken en te zeggen zijn, ware'het dat ik voor had over deeze gewigtige ftoffe opzettelijk te handelen; dan ik laate gaarne leggen, dat voor mij te zwaar is. Jdet is mij genoeg te durven vertrouwen dat de kunstoeffenendeLeezer, door het vooren ftaande genoegfaam zal in ftaat gefteld worden, om het Sal de Saignette op eene zeer goede, zoo niet de beste, wijze te bereiden. Ondertusfchen kan ik niet voorbij te berichten , dat men de kristalvorming van het Sal de Saimette tot een' hoogen trap van oogfchijnende fraaiheid kan brengen. Eenige jaaren nafpoorens hebben mij het middel geleerd om het vogt, willekeurig, tot een groot, minder, klein en zeer gering, aantal van kristallen, ja ook zelfs tot éen'kristal, te doen aanfchieten, waardoor het mij meermaalen gelukt is dezelve tot eene aanmerkelijke grootte te verkrijgen. Ik doe nochtans der Maatfchappij niets te kort, met haar, voor als nog, deeze handgreep niet mede te deelen, dewijl de grootfte kristal met de allerkleinfte, indien ze anders beiden zuiver zijn, in het geneeskundig gebruik, gelijk ftaat. ö ' 6 Naar de opgegeeven bewerking, zal men min of meer dan vijf ponden Sal de Saignette verkrijgen. De kristallen van vijftig ponden Soda , verzadigd door veertig ponden Cryjtalli Tartari, hebben mij, in de maand Junij deezes jaars, tweeënvijftig ponden zeer zuiver en wei gekristallifeerd Sal de Saignette opgeleeverd. Amfieiïlam, 23 Junij 1781. 0 M T-  Ontleedkundige aanmerkingen over de .geneezing van het afgehouwen oor van malchus, door wijlen den Heere JAN van den H E S P E L, Stads Chirurgijn &c., te Dordrecht. f Vriendelijk medegedeeld door des O verledenen's Zoon, ( den Wel-EèU Heere hendrik van den hes pel, Predikant te Overande en Driewegen in Zuid-Beveland.) Het is zeker een moeilijke zaak om, omtrent HcelOntieed- enGenees -kundige gevallen welken wj in de H. Schriften vinden vSorgefteld, voldjendeg uitleggingen ten voorfchijn te brengen om dat vee.cn ö v„*i- f-n Hnifrer z n afgetekend. Allen zijn Se"0 en wie twi feft hier fan? tot nut en leering SooSefteld: het is hierom noodig dezelve naauwkeur?g° eg ondet'zoeken; bijzonder is dit de Pochen, <\& zich op Heel - Ontleed- en Geneeskundige W eeSfctap^ uitleggen, als best gehikt om doord.c voortreffelijke Weetenfchappen, 'sHeeren H. Woord in een duidelijk ligt te plaatfen. Mijn oogmerk is om in zeker geval te beproeven, of ik door genoemde wetenichappen met eenig ligt over het zelve verfpreiden kan; om mij zeiven en anderen aan te Ipooren om den aandacht ook op andere gevallen te vestigen , en door zo grooten zaak de du.iSheid der Evangdifche leer tot eer van den Hoogen God te bevorderen Het (t) DU h.ef» mijn W^ Va^g^^ ten; want niet lang na dat hij flit gcuin. ^ Li 1 3  522 Ontleedkundige aanmerkingen tv er de genezing Het geval, dat ik thans bedoel, is het afgehouwen Oor van Malchus zo als dat door de hand v*n den Gezegenden Zaaligmaker volkoomen herfteld wierdt, eene gebeurtenis welke wij leezen Matt. 26. Mare. 14. Luc. 22en joh. 18. Ik fchroom niet te zeggen, dat 'er niemand in ftaat is om een voorbeeld bij te brengen, dat, buiten in dit geval, iemands Oor is afgehouwen en weder herfteld geworden; ik durf zelfs nog verder gaan, en beweeren dat, hoe groot de vermoogens des Heelkundigen ook moogen zijn , hoe zeer dezelve geftadig moogen aangrosijen , en denkelijk nog aangrocijen zullen, zij het echter nooit zo ver zuilen brengen, dat zij een afgehouwen Oor zullen kunnen zaamenvoegen enherftellen; dit is eene onmogelijkheid, welke uit het maakfel en de eigenfehappen der deelen kan betoogd werden. De uiterlijke ooren, welker plaatzing en gedaante genoeg bekend is, beftaan meest uit kraakbeen , met êene zeer dunne huid overtrokken , dewelke door een fijn Celluleus geweeffel met het genoemde kraakbeen vereenigd wordt; vervolgens worden de uiterlijke Ooren door een taaijen en peezigen band aan de beenen ftevig vastgehegt, en zij worden door twee of drie naauwlijks zichtbaare fpieren bewoogen. Uit deeze korte befchouwing kunnen nu deeze wiskundige gevolgen getrokken worden. Vooreerst; dat dit dunne afgshouwen kraakbeen, wanneer het niet op de een of andere plaats vereenigd blijft, nóóit wederom zamen heelt. Ten anderen ; dat de dunne huid weg krimpt, zo dat zij op eenen verren afftand de plaats van haar vereeniging verlaat. Tenderden; dat de korte pezige band weg trekt en omkrult, zo dat dc afgefneedene eindens door de zamenvoeging malkanderen «ooit wierdt hij door eene zwaare Ziekte overvallen, welke hem, Helaas! oiize Farnilje de Stad en de Geleerd? Wereld outïuhc heeft.  ■pan het afgehouwen Oor van Makhus. 523 nooit kunnen zoeken. En ten vierden; dat de ruimte tusfehen het hoofd en oor klein is, cn de plaats weegtns het beengeftel zeer ongelegen , zo dat de begtmg door de bekwaamde handen genoegzaam Dpm.PgelijK is Eindelijk hei lt e . n doorgefneeden huid nooit wederom zamen ; want gefneden of gehouwen wonden in de huid vereenigen nooit, zo dat derzelver lippen malkanueren onmiddelijk aanraaken; hoe naauwkeurig de zaamenhegting ook gefchieden mag , 'er bhjfr. altoos een zoompje tusfehen beide, dat men gewoonlijk het lidteken noemt; dit is een nieuw lichaam en geen voorrbrenezel van de huid, maar van het voedzaam lap, dat uit de'vaten der fpiervezelên voorkoomt, en zich tusfehen de lippen der huid nederzet, om dezelve zamen te lijmen ; Daar nu de doorgefneden huid zonder dit zap nooit wederom zamen heelt, cn hier geen fpiervezelên voor handen zijn, die dit zap kunnen aanvoeren, zo is ook om dccze reden een afgehouwen Oor volftrekt ongeneeslijk. De Godsgeleerden, wanneer zij over dit ftuk fpreeken of fchrijven, bepaalen doorgaands het wonderwerk der herftelling van Malchus afgehouwen Oor m de ogenblikkelijke geneezing, zonder het gebruik van eerig uitwendig middel, als de Goddelijke kragt van Christus, en met recht; om dat hier uit Wijkt dat er iëös gefchied- is dat tegens het gewoone beloop deinatuurwetten ftrijdt. Doch volgens deeze aamerkineen blijkt de kragt van den Almoogcnden Heiland in dit wonderwerk nog van eenen anderen kant: Dewijl zijn wonderdoende hand een wond herftelde, welke in haaren aart volftrekt ongeneeslijk is, en des door geene kragt, als de zijne alleen, kan geneezen worden — en dit laatfte was bijzonder mijn oogmerk om tot den roem van den nu verheerlijkten Heiland op te luisteren. LI 4 WAAR-  waarneeming wegens een gezwel onder den oxel dat zeven - en-veertig jaaren gedraagen was, en waaruit toen drie steentjes ontlast wier den. (Getrokken uit een Brief aan den Heer j. voegen van engelen, M. D.) Wei,.Edel Heer! C3p den 23 Januarij dezes Jaars 1781 vervoegde zig bij mij zekere Catharina van der Stam, oud drie-en-zestig jaaren, woonende aan den Biiderdam, onder het Arobagt van Lamuiden, zijnde zeer lijvig en van een gezond geftel. Zij hadt op haar zestiende jaar, een hand breed tnder den oxel, en vier vingeren breed van de mam af, aan de linkerzijde, gekreegen een gezwel zo groot als een Duiven-Eij, dat langzaamerhand zo groot geworden was als een Hoender-Eij, doch fteeds geheel onpijnelijk. Zij verhaalde mij wijders daar, omtrent agt weeken geleeden, een rood bult^ je op gekreegen te hebben, dat van zelfs was doorgebrooken op een vinger lengte van de borst af, en dat zig uit deze opening eene witte lijmagtige ftof ontlast haut. Ik bragt aanftonds mijn provet in de Opening , en hetzelve ging door tot anderhalven vinger breedte naar agteren toe, alwaar ik hetzelve tegen iets dat hard was voelde ftuiten ; Dewijl de opening zeer naauw, doch de wonde niet fungueus was, dagt ik het niet volftrekt noodig om de wonde aanftonds open te In ij den, doch bragt eene turunde in met erodentia bcfmeerd, welke ik haar belaste daar drie dagen in te laaten blijven. Na de gemelde drie dagen de turunde uitgenoomen, en de opening een weinig verwijd hebbende, ontlastten zig uit dezelve drie witagtige hoekagtige fteentjes van grootte als kleine erwtjes. Ik bragt mijne fonde toen anderhalven vinger breed in de ulceratie, openende dezelve geheel met mijn Bistouri, yulde de wonde met droog plukfel, en bedekte dezelve met een Diapalm - pleifter, ( fchoon ik niet gaarne dek-.  Waan. wegens een gezwel onder den Oxel enz. 525 dekpleifters gebruike, maar hier was het niet gemakkelijk een verband aan te leggen); drie dagen daarna het verband wederom hebbende afgenoomen bevond ik dat de wond eene goede etter gaf, doch dewijl 'er toen eenige fungueuüteit aan was gekoomen, cn om verder den folliculus, daar het gezwel in beflooten hadt gezeeten, te doen verteeren. vulde ik toen de wond op met plukfel bettrooid met alum. ujt. & merc prcecip. rub., waarmede ik, het om den anderen dag verbond, en waarmede ik zo lang aanhield tot mij voorkwam dat 'er de folliculus geheel uit, en de wond in eene vlakke ulceratie veranderd was; en dewijl de vrouw een uurtje van mij afwoonde, zo liet ik het haar vervolgens zelve verbinden met wiekjes nat gemaakt in Élix. Propr. met witten Wijn, en een dekpleifter daar over. En op deze wijze was zij volkoomen geneezen op den 23 Maart dezes jaars, van een gebrek dat zij geduurende zeven - cn - veertig jaaren gehouden hadt. — Ik ben, enz. JAN LOEF, Chirurgijn. L*nj!er-Aar in de Heerlijkiijkheid van Fosliof, den 17 Maij 1781. tl i iVAARi  •WAARNEEMING EN TER OPHELDERING VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE VAN EENIGE VIERVOETIGE DIEREN VAN GUAJANA. (Getrokken uit de Memoires pour fovir t 'rWtóa j Cayenne ff de la Guiane Frl^^i HET KASTANJE -VARKEN, BOSCH-VARKEN EN PATIRA - VARKEN. -Men vindt in de bosfchen van Gaajana een dier S^ftffïHys Tlighaam të^mi varken & bois), en natira- varl^n t/ i . 00 Zie de natuurlijke Hiftorie van den Graaf de BlWF0»T cn den Heer daubenton, Z)«; Z. W. I2 m ,7 ^ he AanhangEcl vau dat werk. '* ec Schoon da Heer ba jon zegt dat het de kleinfte foort is weke de Heer buffon befchreeven heeft S Natuuikund.ge egter, en het blijkt uit de vergeSg van zijne befchrijving met die yan den Heer la «ordÈ in het zanhangzel geplaatst en de£ze van den Heer , J d hi, de grootfte foort befchreeven heeft, of het boscl varken, of daar moesten van de kleine trcee foorten zijn, eene Zoo. tere An eene kleinere,'t welk niet en bliikt, hetgeen de Heer d e l a b oe d e aan den Heer de buffon fchrijït, betreffende-het patira-varken bevestigt dat liet patira-varken, dat de Heer b a j o n ook Pecari noemt, niet dat is dat de Heer b u fïon befchreeven heeft, want het koomt over het algemeen overeen met de be dirijving, welke de Heer bajon van dTe pecan geeft; Peean en Patira zijn derhalven twee onderfcheiden duren bij den Heer de buffon, fchoon de Heer baton die  Waan. ter opheld. van de Natuurl. Hijlprie enz. 527 Deeze drie foorten verfchilien alleen in grootte en eenige zeden; het maakzel van alle hunne deelen is naauwkeuria hetzelfde bij alle drie. De borstels dier varkens zijn dikker, langer, harder, maar mmder digt geplaatst, dan die der varkens van Europa ; derzelver kleur is niet naauwkeurig dezelfde bij alle drie; Bij het kastanje - varken is zij bijna zwart , bij het bosch- varken is zij donker ros wanneer het klein is, en naar maate het grooter wordt wordt het van ;eene zwartagtige vaale kleur, en eindelijk als het oud wordt \ wordt een groot gedeelte der borstels wit, zodat men zeer dikwijls veele dier varkens ziet, die bijna geheel v/it zijn. De Patira - varkens fchijnen de borstels dikker en langer te hebben dan de andere; zij zijn bijna altijd van eene donkere vaale kleur, en wanneer het dier vergramd is of vervolgd wordt, zet het die overeind. De kop dier varkens vertoont dezcifde gedaante als die der Europeaanfche, gelijk ook dezelfde ooren, oogen en denzeifden fnuit; de plaatfing der tanden is ook dezelfde, ik heb alleen opgemerkt dat zij minder in getal zijn. De voorvoeten van deeze dieren zijn met vier vingeren voorzien, die hetzeifde maakfel en dezelfde plaatfing vertoonen als die van onze varkens, maar de agtervoetcn hebben 'er üegts drie , want die aan het agterst gedeelte naar buiten {taan moec ontbreekt hun . Zij hebben alle drie eene groote klier midden op den rug, die breed en rond is als de palm van eene hand; deeze klier heeft gemeenfchap mee eene vrij aanmerkelijke opening, waar uit een zeer dik en Hinkend vogt loopt. Wanneer men, bij het doo- die naamen aan eene enkele foort geeft, die naar het fchijnt de Patira is van den Heer dela borde, en niet de Pecari van de buffon. De Heer de suffon van het kastanjenarken fpreekende, zegt dat men het Europeaansch -varken, in Amerika overgebragt en wild geworden, met dien naaira noemt, daar de Heer ba jon het tegendeel zegt; hij meldt ester niet of die foort zig met de andere vermengt of niet; de Heer buffon verzeekert dat zij zulks niet doet, gelijk: ook dat zij zig rrkt. vemiengt met de wilde Zwijnen of Vais fcens van Europa. Veï.t.  528 'Waant, ter opheldering van de Natuurl. Hijlorie dooden van een deezer dieren, geen zorg draagt van die klier zeer fchielijk weg te neemen, deelt zij haaren flegten reuk aan het vleesch mede, en alsdan is het bijna niet meer mogelijk het te eeten; waarom de Indiaanen , of de Negers, die op de jagt gaan, en die wel wceten welke flegce uitwerkingen zij heeft, nooit na laaten dezelve weg te neemen, welk ook het varken zij dat zij dooden. Deeze drie dieren zijn zonder ftaart, of zij hebben ten minften flegts een klein ftompje daarvan dat niet langer is dan één duim. De opening van den aars fchijnt zig met het bovengedeelte uit te ftrekken tot aan het eind van deezen kleinen ftaart, en van onderen is deeze opening flegts vier lijnen van de fcheede verwijderd bij de wijfjes, en een duim van de ballen bij de mannetjes. De tepels, eindelijk, zijn vier, en fomtijdszes, in getal; zij zijn op den buik geplaatst twee of drie aan elke zijde, en nooit op de borst. De bewerktuiging der inwendige deelen is ook dezelfde bij deeze drie dieren; de maag is zeer groot en van eene zeer onregelmaatige gedaante; zij is zaamgefteld uit drie zakken tegen eikanderen aan geplaatst en aan een gevoegd; zij openen zig de een in den anderen door eene vrij breede opening, op de plaats, alwaar zij zig vereenigen, gelegen. Elk deezer zakken eindigt in een punt, en hunne einden zijn alle van elkanderen gefcheiden en hangen los. De eerfte zak dier maag 'is die, die met den flokdarm gemeenfchap heeft; wanneer men hem alleeu befchouwt, gelijkt hij naar de maag der Europcaanfche varkens, en verfchiit daar niet van dan omdat hij veel kleiner is. Men neemt aan dezelven eene groote en eene kleine kromte waar; het is door middel van de groote kromte dat deeze zak zig vereenigt en gemeenfchap heeft met den tweeden. De flokdarm zit aandcszelfs een eind, en het ander eindigt in eene vrij ftompe punt: de tweede zak is van eene vrij onregelmaatiger gedaante, hij is zelfs op verfcheiden plaatfen met knobbels bezet, en zijne twee einden loopen met eene,regte lijn in eene ftompe f»unt uit; door het zijdelingfche middelfte gedeelte is hü aan den eerften en aan den derden vereenigd, en • het  yan eenige viervoetige Dieren van Guajana. 529 het is in die vereeniging zelve dat de opening zit, door welke zij alle drie met eikanderen gemeenfchap hebben De derde zak, eindelijk, van deeze maag is de aaamerkelijkfte ; hij heeft, even als de eerfte, eene groote en eene kleine kromte: door middel van de kleine is hii aan den tweeden zak gevoegd, en de groote is vrü en hangt los. Het bovenst eind koomt aan den portier van de maag en het onderst eind loopt in eene nunt uit, die geduurig dunner wordt en aan het eind. vrü fpits is. De rokken van deeze drie zakken fchiinen gedeeltelijk te beftaan uit peesachtige vezelen uitgezonderd die des eerften, welkers vezelen