8 Bladwijzer, inwendige oorzaak is, en tevens de mogelijkheid om hetzelve door de Operatie te reneezen, medegedeeld door een Utrechtfchen Heelmeejlcr aan den Heer j voegen van engelen. 47a Verhandeling over de groene ftofoflicverde foort van watermosch, die in vaten groeit, die vol water en aan de lugtblootgefteld zijn , en over den zonderlingen invloed van hctlicht in dezelve te ontwikkelen, door dun Heer s. sennebier , Bibliothecaris van het Gemeenebest van Geneve, en Lid van de Holland fche Maatfchappij der We et enfchappen te Haarlem (getrokken uit het Journal de 1'a. rozier Mars 1781.) 487 Verhandeling over het Evenwigt der Luat enz. (Vervolg van bladz. 429.) . .• 500 Heelkundige verhandeling over de Schuinfche Beenbreuken, en die met verlies van Beenzelfftandigheid voorvallen in het onderbeen, beneffens eene Befchrijvingen Afbeelding van een Nieuw eenvoudig en onkostbaar werktuig, om de Inkorting en wangeftalte van het deel, op zodanige beenbreuken doorgaans volgende, te beletten, dobr den Heer a. balthazaar Chirurgijnte Leyden; in een Brief aandenHeerj. voegen van engelen M. D. . 505 Waarneemingen nopens eene zwarteStaar en der' zeiver geneezing door de Snuhj- poeders van denHeerKLEBER, medegedeeld doorden Heer h ndrikdering, Heelmeefierte Haarlem. 53,0 Aanmerkingen over het gebruik van Kwik en de Snui poeders, door den Uitgeever. 533 Aanmerkingen op het zonderling verfchijnfel te Sumatra, van den Heer willtam marsden aan de Koninglijke Maatfchappij te London medegedeeld, door de Heeren willem van baSneveld en joachim frëdrik muller. 54! Waarneemingen aangaande de Geneeskundige kragten van den Wortel van hetgemeene Nagelkruid , (getrokken uit de Obfervationes circa Radicis Gei Urbani Jive Caryoptijlata 'vires in Febribus, Pracipue intermittMtibus , aliisque mor-'  Bladwij rer. 9 morbis, inflitutee a rudolpho buchhave M. D. Soc. Med. Havn. Membr. Hafn. 1781.8U0.) 552 Heelkundige waarneeminge wegens eene verfterving aan de beide Armen, zonder eenine Blijkbaare uitwendige oorzaak, medegedeeld door den Heer johannes 't hooft, Heelmeejler te Leyden. . . . ggg Waarne ming wegens een Beenbederf en uit- ' zweering van een aanmerkelijk gedeelte der Ellepijp, veroorzaakt door een verkeerde behandeling van den beledigden Arm, naderhand te recht gebragt en gcnèczen, door den Heer a. w. van berck, Chirurgijn te Baak in het Graaffchap Zutphen Medegedeeld door den Heer j. voegen van engelen M. D. 603 Natuurlijke Hiftorie van de Camoucle (getrokken uit de Mémoires Pour Servir a l'Hijloire de Cayenne &c., par m. bajon.) 611 Brief aan den Uitgever van het Gen. Nat. en Huish. Kabinet, over eene Waarneeming der Pbospborieke verfcbijnzelen in de aardwormen ter nadere ophelderinge van de waarneeming ■van den Heer flaugergues 5 medegedeeld door den Heer g. s. beljaart. 616 *S BLAD-  B JL& WIJ ZE XL der NIEUWE UITVINDINGEN, ONTDEKKINGEN, VERBETERINGEN, en BERKtTEN ,betrekkelijk tot verscheiden KONSTEN en WEETENSCHAPPEN, BIJZONDERHEDEN der NATUUR , GENEESKUNDIGE BIJZONDERHEDEN, PRIJSVRAAGEN en BERIGTEN, der meeste IN - en U1TLANDSCHE AKADEMIEN en MAATSCHAPPIJEN, betrekkelijk tot GENEES- NATUURen HUISHOUD-KUNDE. ]fV!Feteorographie of de Kunst om op eene gemakkelijke en nuttige wijze de verfchijnzelen Van den dampkring waarteneemen , vervattende de befchrijving van twee Barometrographen of nieuwe Barometers, die met zigtbaare trekken aantek'-ning houden van hunne veranderingen, den juisten tijd wanneer die voorvallen met aanmerkingen over eenige andere meteorographifche werktuigen, door den Heer chan- geux. .... i Befchrijving van een uurwerk voor een blinden, uitgevonden door den Heer magellan, Lid van de Koninglijke Maatfchappij van Londen en van verfcheiden Akademiën (getrokken uit een brief vandcnzelvenHeere, geplaatst in het Journal van den Heer rozier , van April 1781. 37 . . den Weegkundigen Barometer van den Ridder moreland. . 43 ■ eene nieuwe eenvoudige pomp om water optebrengen door middel van een touw, uitgevonden door den Heer vera, (uit een brief geplaatst in de Gazette dAgriculture, Commerce, Arts & finances, en van daar over- • genomen in de Espr. des Journ., Febr. 1782.) 47 Middel orri het gebruik van detouw-pomp, van den Heer vera gemakkelijk te maaken en derzei"  Bladwijzer. 11 zelvcr uitwerking te vermeerderen (aan de Schrijvers van bet Esprit des Journeaux medegedeeld door den Heer arnould dubouisson , Priejler van het Oratorie.') . 51 Middel om de Infekten op de Katoen-boomen uitteroeijen. • ♦ • 54 Aanmerkingen over de mogelijkheid van te vliegen bij gelegenheid van het vliegend Schip van den Heer blanchard , door den Heer de la lande. . . • • 57 Proeve om alle Soorten van vruchten lange Jaaren goed te houden, in eenen bnef aan den Heere jacob voegen van engelen, medegedeeld door g. brender a bkandis, Leermeefler in de Wiskunde te Amflerdam. 61 Ontdekking van deH rvormingderMetaalen; en verflag van eenige Proeven daaromtrent, door den Heer j. price M. D. . . 69 Befchrijving van eene nieuwen Hijgroclimax, of , Schaal, die met den eerften opfiag vanhetoog, en met juistheid de foortelijke en onderlinge • zwaarte van negen vogten met elkander vergeleken, aanwijst, (uitgevonden door denHeer scanegatty, Leeraar in de Natuurkunde, en Lid van de Koningiijke Akademie der Weetenfchappen, fraaie Letteren enKonflen teRouaan, en van de Maatfchappij van Landbouw in die zelfde Plaats. . . .80 Nieuwe Maftik die ondoordringbaar is voor het Water , en fraai en voordeeiig gebruik dat men van het zeiven kan maaken. . 83 Nieuw uitgevonden Slinger-uurwerk. . 85 Berigt wegens de Plegtige uitdeeling der Prijzen totbelooning, van Kunde en Naaritigheidaande Leerlingen der Heelkunde, door Deken en Asfesforen van het Collegium Medicum te Haarlem, op den 17 April 1783. . . 8,6 BIJZONDERHEDEN der NATUUR, Waarneeming van de rigting en uitwerkzelen van ee-  is Bladwijzer. eenige donderflagen, en aanmerkingen over de forrnecring van den donder , door den Heer mourgue , (getrokken uit de Mémoires de la Sociéte Royale des Sciences de Montpellier.') i Uitbraaking van den Etna. . . 19 Hooge Ouderdom. . . .20 Vcrlosfingcn van drie en vier kinderen. ibid. Aanmerking over de waarneeming van den Heer MouiiGUE aangaande de richting en uitwerkzelen van eenige Donderflagen enz., door den Heer w. van barneveld, Apotbekar te Amflerdam, Lid van het Provintiaal Utrechts Genootfchap. ... 21 Waarneeming van eene wolk diephosphorickgeworden was door een overvloed van elektriciteit te Beaufejour bij Beziers gezien, op den 15 Aug. 1781 , door den Abt rozier. 33 Loop van deKomeet den28 funij, doordenHeer mechain te Parijs ontdekt. . . 36 Nadere waarneemingen van de Komeet, door den Heer hirschel, te Bath ontdekt, 13 Maart. 37 October door den Heer mechain ontdekt. ^ 38 Dooden- Geboorten- en Trouw-lijften van de ftad Batavia en Ommelanden, geduurende den tijd van twintig jaaren, namelijk van het jaar 1760 tot 1779. ... .40 Geboorten en Sterflijften van eenige plaatfen binnen 's Lands. voor het jaar 1781. 44 buiten 's Lands. voor het jaar 1781. 48 Brief van den Heer de la lande aan de Heeren Schrijveren van het Journal des Scavans over de Wichelroede en de proeven gedaan met den man, die op eene zonderlinge wijze door onderaardsch water wordt aangedaan. 49 Zonderlinge verfchijnzelen in een berg. 60 Scheuring van Rotzen. . . 65 Buitengemeen verfchijnzel in twee menfchen die door den blikzem gedood z|jn. . 66 Hooge Ouderdommen. . . ibid. Voor-  Bkdmjxef. n Voorbeeld van eene buitengemeene talrijke Na- komelingfchap. <5S Nadere Waarneemingen omtrent de Komeet of nieuwe Planeet, door den Heer hirschel te Bath ontdekt. . . .69 Waarneeminge wegens een Kind, datreedsvoor zijnegeboorte dekinderpokjeshadt, (getrokken uit de Philofophical TransaBions Vol. LXXI. Part. II. uit een brief van den Heer william wright M. D., aan den Heer john hunter toegezonden.) ... 70 Ongemeen verftandig Kind. . . 74 Vervolg van de Dooden- Geboorten - en Trouwüjften van de ftad Batavia en Ommelanden voor het jaar 1780. . . 75 Bericht van eene Aardbeeving in Kalabrie en voornamelijk te Mesfina voorgevallen , volgens de waarneemingen van de Heeren michel torCia , Bibliothecaris, en Archivist van den Koning in het Kollegium van Salvador te Mesfina, Lid van de Koninklijke Maatfchappij der Weetenfchappen enz. en van den Heer andreas leon , Koninglijk Auditeur van Catanzaro en verfcheiden andere Bijzondere berichten. 77 Verfteend Hout. . . .. 88 Hooge Ouderdommen. , , 91 Inftorting van een Berg in Auvergne. 92 Oranjenboom die Monfteragtige vrugten voortbrengt. ... 94 Voorbeeld van het lang Leven van twee dieren zonder voedzel. . . 9^ PRIJSVRAAGEN. Van de Koninglijke Akademie van fraaie Letteren, Weetenfchappen en Konften te Bourdeaux. 1 Maatfch. van Geneesk. te Parijs. 2 ——< Vaderlandfche Maatfchappij te Milaan. 3 ■ Maatfch. van Landbouw te Aix in Provence. 4 * Keizerlijke Koninglijke Akademie van Weetenfchappen en fraaie Letteren teBrusfel. ibid. Van  '14, Bladwijzer'. Van de Maatfchappij van Landbouw te Vicentia. 5 ——- Koniglijke Akademie der "Weetenfchappen te Parijs. . . . 7 • — • van Heelk. te Parijs. 17 — Maatfchappij van Geneeskunde te Parijs. . . ibid. • — ■ Landbouw te Lijons. . . . if • Akademie te Mantua. 19 het Koninglijk Kollegie der Geneesheeren te Nancij. . . . ibid. i de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen, Opfchriften en fraaie Letteren te Touloufe. 21 Vaderlandslievende Maatfchappij te Maa- itricht. . . . . ibid. ■ het Provintiaal Utrechts Genootfchap van Konften en Weetenfchappen. . 23 — de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem. . . ibid. . Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam. . . 27 1 het Bataafsch Genootfchap der Proefon- dervindlijke Wijsbegeerte te Rotterdam. 31 . de Koninglijke Akad. der Weetenfchappen te Parijs. . . . . 35 de Koninglijke Akad. der Weetenfchappen fraaie Letteren en Konften te Rouaan. 37 . de Koninglijke Akad. der Weetenfchappen en fraaie Letteren van Pruisfen. . 38 METEOROLOGISCHE WAARNEEMINGEN. Waarneemingen te Breda, gedaan door den Heer r. holl voor het Jaar 1782. 1 BOEKEN. Naamlijst van nieuw Uitgekomen Boeken. 1 Nader ontdekte drukfouten in de noot bladz. 527. reg. 12. ftnat onkundig lees kundig. reg, i^. fiaat bewust lees onbewust. GE-  GENEES.NATUUR- è E N HUISHOUD -KUNDIG KABINET* VERHANDELING OVER EENE BYZONOERE WANSCHAAPENHEID DER P I SBLAASEN TEELDEELEN, Door het levend voorbeeld van een jongeling va» twaalf jaar en nader bevestigd, ter gelegenheid eener openbaare aanwijzing van dit gebrek op het Theatrum Anatomicum voorgedragen, en befchreeven , door A N D R E A S BONK, Anat. & Chir. Profesfor aan het Atbe* naeum Illujtre, te Amfterdam. Gander alle de deel en van hetmcnschclijkligehaam, ■welker natuurlijke en beftendige gelijkvormigheid, in zo veele duizenden van voorwerpen waargenoo1men, en met eerbiediging der godlijke "Wijsheid en Almacht befchouwd word>, onder alle deeze, anderzins zoo overeenkomftige, deelen, zijn 'er eenige inzonderheid, die niet nalaaten dikwerf natuurfpelingen opteleeveren, die van het gewoon maakfel geheellijk of ten deele afdwaalende, de gezondheid nochtans weinig belemmeren , het leven tot eenen vrij aanzienlijken ouderdom doen rekken, en daar doorniet minder verwondering, maar vooral de oplettenheid en voorzichtigheid van Genees- en Heel-kundigen, verdienen. Kabinet. 111. Dtel. Av De  s a. bonn, Fe/handeling over eene bijzondere De eenvoudige getrouwheid van eenige vroegere, en de meerdere naauwkeurigheid van laatere Waarneemeren hebben niet alleen hunne eigen werken, maar ook de Gedenkfchriften der geleerde "Genootfchappen van tijd tot' tijd aangevuld met aantekeningen en afbeeldingen van föortgelijke zeldfaamheeden, welke niet nalaaten duifter voortekoomen aan Hun, die, nog doorontleedkennis nog door ervarenheid, daarin eenig [meerder doorzicht verkreegen : waarom ik vertrouwe door deeze Verhandeling eenig meerder licht te zullen geeven aan een geval, hetwelk door de beroemfte Mannen met verwondering befchouwd, zoo ik wenfche, door middel van het Geneeskundig Kabinet, waarin de wel Edele Heer j. voegen van engelen het wel heeft gelieven te plaatfen, des te algemeenertin handen onzer ■Nederlandfchc Kunstgenooten koomen mooge, ten einde dergelijke gebreken, die van de geboorte af debeklaagens- en medelijdens- waardige voorwerpen treffen, voor alle mishandeling te bevrijden. Een bijzonder gebrek der Pisblaas en wanfehapénheid der Teeldeelen maaken het onderwerp uit deezer Verhandeling, en vorderen vooraf een korten uitftap, om ook den Leezer aan het natuurlijk maakfel en ligging der Pisblaas te herinneren, en des te beter tot de befchouwing van het gebrekkige opteleiden. De Pisblaas is eene vliezige en fpierachtige zak, begaafd met het vermoogen van zich door de piste laaten uitzetten, en wederom intekrimpen om dezelve uittedrijven ; geplaatst in het benedenfte gedeelte des buiks of zogenaamde beenig Bekken, en aldaar voor den endeldarm en buiten het Buikvlies, onmiddelijk agter en tegen de fchaambeenderen aangelegen-, hebbende gemeenfehap met de Nieren, die in de lendenen liggen, door middel der Pisleiders, welke , zijdelijk in het bekken neerdaalende, aan den onderkant der blaas, eenigzins weder opklimmen, en aan dezelve fchuinsch ingeplant worden : TerWijl den blaas aan den voorkant eindigt in den Pisweg die  >fFanfchapenheid der Pisblaas en Teeüeelen. 3. dieonder den boog der fchaambecnderen uitkomt, .bij Mannen aan den onderkant van de vereenigde fponsachtige Ligchaamen der Roede voortgaat, en ook zodanig in het roedehoofd eindigt. De Pis van de Nieren do.or de Pisleiders aangevoerd, ontlast zich dus. droppelswijze in de blaas.holtc, en wordt aldaar door een fluit/pier opgehouden, tot den tijd der willekeurige ontlastingen. . Zodanig is in het kort het natuurlijk maakfcl, de ligging, en werking der declen die in den Mensck r.ot de Pisloozing betrekking hebben. "Wanneer men daarentegen de vergelijkende ontleedkennis der Dieren, en de beste Schrijveren over dat onderwerp , gelijk aristoteles, severinus, COLlins, blasius, monro en anderen raadpleegt, vind men door waarneemingen bevestigd, dat de Pisblaas bij de meefte kruipende dieren vogelen en visichen ontbreekt, en alleen ,aan de viervoetige dieren, en wel inzonderheid aan de levendbaarende, eigen is; terwijl in de eerstgenoemden, die wel Nieren, maar geen Pisblaas hebben , de Pisleiders in zekeren drekzak (cloaca) , of verwijd gedeelte van den regten aarsdarm, eindigen , en , de pis dus tot verdunning en gemaklijker ontlasting van de drekftof dienende, de dunne afgang der vogelen daaraan voornaamelijk moet worden toegefchreeven. Er zijn mede waarneemingen, dat ook in menfchen de geheele blaas op deeze zelfde wijze ontbrooken he.bbe, en. de Pisleiders zich elders ontlastten. Dus bij voorb: vind men bij g. blasius ( Obfervation.esmedicae rariores, Amft. 1677. pag. 52.) een geval van een man van 35-jaaren , bij wien men na den dood geene Pisblaas vond, terwijl de nieren welgefteld waren, en de Pisleiders, zeer verwijd, omtrent de fchaamte vereenigd, omgeboogen, met eene kleine opening aan den Arai'e/ceindigden. A 2 j. n.  4 a.-bonn, Verhandeling over eene bijzondere j. n. binningerus (Obfervat. &curat. med^ ■centuriae quinque. Montbelgardi 1673. pag. 160.) befchrijft een ander voorwerp , waarin na den dood geen blaas wierd gevonden , maar waarbij de Pisleiders mede zeer verwijd, onmiddelijk in den pijweg der Roede uitliepen, zodat men door middel van een ftilet door den Pisweg in de Pisleiders kon-de komen, en omgekeerd. j. s c h r'a der (Obfervat: 0" Hifloriae Amfl. 1674. Decaf. 4. obferv. 8. pag. 231.) verhaald eene waarneeming van hornius, waarbij de blaas ontbrak, en de Pisleiders in de fchaamte (vulva~) eindigden* en i/. g. klein befchnjft (Nova a£ia phijfico-medica, tom.i. obferv. 38. pag. 148.) een zogenaamden Hermaphrodiet, bij welken na de dood de blaas mede ontbrak, en de flinker Pisleider zich in denregten darm opende. In het voorleden jaar ontleedde ik een eerstgebooren kind, waarin, terwijl de blaas geheellijk ontbrak, de Pisleiders, omtrent den hals en mond der baarmoeder, in de vernaauwde fcheede ingeplant wierden. Behalven deeze, hebben eene geheele reeks van "waarneemingen eene gantsch andere Natuurfpeeling leeren kennen, waaromtrent de Schrijvers meer of minder ftellig het ontbreeken der Pisblaas verzeekerd hebben; en welke gevallen, daar zij den onkundigen opgctoogen, den kundigen integendeel bij zijne verwondering oplettend maaken, tevens tot een bewijs verftrekken, dat ook de Natuur in het afdwaalende eenigzins regelmaatig, en meerder of minder altoos aan zich zelve gelijk blijft. Het zonderlinge, en verwonderingbaarendein deeze gevallen is in een levendig voorwerp, een; bloedrood sponsachtig vleeschgezwel te zien, het welk aan het onderfee gedeelte des buiks, even boven de fchaambeenderen word waargenoomen, op het uiterlijk aanzien meest al glimmende, en zo het  • Wanschapenheid der Pisblaas en Tecldeelen. 5 ïiet fchijnt geheel doordrongen met vocht, het welk de oncffene en fomtijds bultige oppervlakte bij aanhoudendheid beiproeit, en waaruit, door twee openingen of fpleetjes, van tijd tot tijd eenig helder vocht, bij druppelen of ftraalsgewijze, ontlast word, Eene bijzonderheid, daar bij aangeteekend, is, dat men bij zodanige eerstgebooren kinderen zoo' weials bij volwasfenennieestalaande gewooneplaats; geen navel heeftwaargenoom.cn, en om die reden,, de voeding van zulk een vrucht binnen de Baarmoeder, noodzaakelijk aan eene voeding door den monrl heeft moeten toefchrijven; en zulke kinderen daarom ook tot bewijzen van eene dergelijke voeding door de Schrijvers worden bijgebracht. Eene tweede bijzonderheid is het fchijnbaar onfhreeken der Pisblaas, welke van andere, die nader bij' de waarheid koomen, als dan buiten het Ligchaam veronderfteld word. Eene derde bijzonderheid, is het wanstaltige der. teeldeel en ; waaromtrent men zegt, dat bij vrouwelijke kinderen naauwlijks iets onderfcheiden> kan worden •, bij mannelijke vruchten of volwasfene eene mismaakte Roede en Balzak wordt waargenomen; maar bij allen het ontbreeken van de natuurlijke opening des Piswegs erkend word. Dit wanftaltige ,der Roede, kan echter, ook zonder zulk een fchijnbaar vleeschachtig uitwas aan den onderbuik plaats hebben, gelijk eene Waarneeming voor vier jaaren mij geleerd heeft. Ik meen redenen te hebben om vast te ftellen, dat, offchoon de Navel aan de gewoone plaats niet gevonden word, dezelve echter in dezefoortvange-" vallen nimmer waarlijk ontbreekt; maar deszelfs lidteken altoos aan den bovenkant van dat tegennatuurlijk gezwel , hetwelk na den dood , nu eens als een paarfche vlakte , dan eens als een ondiepen kuil A 3 ' waar^  6- a.. b o n n , Vtrkandeling over eene^ Bijzondere waargenoomen word, te zoeken zij , en ook zal gevonden worden. . Ik zal mij vergenoegen alleenlijk eenige der befchreevene gevallen bij te brengen, naamelijk die, welke bij onze eigen. Landgenooten Waargenoomen, of in hunne fchriften uit die van andere overgenooraen zijn, en die den weetgierigen Lezer aanleiding zullen geeven, deeze Schrijvers hierbij nader raad te pleegen. De geleerde en achtbaare tulp zag tweemaaien de Roede van kinderen ondoorboord, en zonder pisweg; hebbende niet dan een groef in het eene voorwerp, en'de pisontlasting door een kleine opening in de rimpels van den balzak; terwijl in het tweede voorwerp, voor een Hermaphrodietgehouden, de pis zieh ontlastte door een buisje, 't welk tusfchen den lippen der fchaamte fchuilde. Zie deszelfs Geneeskundige waarneemingen , vertaald. Leyden 1740., en aldaar, 4de Boek, 3.6 Waarneeming, bladzijde 455, 456. Het eenig voorbeeld 'twelk ik door den grooten ïiuisch waargenoomen vind , is in een brief door hem aan den Vroedkundigen h. van roonhuizen in den jaare 1665 uit 'sHage gefchreven, en door deezen laatften (in zijne Genees- en Heelkunjlige Aanmerkingen, 1672 uit gegeeven, bladz. 66 tot 68. ) gemeen gemaakt. „ In het doode Ligchaam van een Periöon , die naauwlijks Man, ook geenzins Vrouw, en veel min bijdcgader te gelijk kondegeheeten worden; — waar van het uiterlijk aanzien iets vrouwelijks had; maar de manlijkheid, bij het leven aan den baard en ftemme kenlijk, de overhandhad ; -—. vond men na den dood in de Liesfchen onder de huit twee Tejliculi viriles, — van bijftanders, uitfchietende vaten en vliezen voorzien. De Veficuliae feminales waren gezond; doch den Schrijver wierd de gelegenheid om te onderzoeken waar zy zich ontlasten, benoemen. De Nieren la-  JVanfchapenheid der Pisblaas en Teeldeelen._ 7 Jagen zeer hoog in den buik, die ook van zeer uitgezette waterpcezen voorzien waren, dewelke de Pis niet in de blaafe ( alzoo die daar geheel ontbrak) in brachten, maar tot de Navel, die aan beide zijden eene kleine opening had , waaruit de Pis geduurig fijpclde ". ruisch, die geene melding maakt van zulk een tegennatuurlijk boven de fchaambeenderenuitpuilend gezwel, 'twslk echtermet onwaarichijnlijk 'er bij geweest is, voegt hier eindelijk noch bij, „ Dit is de tweede reis, dat mij voorgekomen is, de inplanting der waterpeezen in den Navel, door gebrek van Waterblaas en Manlijke Roede. De beroemde Zeeuw stephakus blankaart, befchrijft (in zijn Hollands Jaarregister 1682. derde deel, obferv. LXVIL bladz. 301.) Een kind zonder Navel en fchaft gebooren, het welk oud \ jaar, op de Kermis vertoond wierd: „ Op de buik was geen, Navel, en van onderen was mede geen fehagt om door te wateren, maar alleen twee gaatjes, daar de pis uitfijperde, misfehien dat de Pisleiders zich hierin openden, een weinig lager fcheen iets uitte fteeken, even of het een gedeelte van de blaas Was, hier tusfchen meende de Moeder dat de navelftreng gezeeten had. Tusfchen dit en den aars, zag men iets als twee vrouwlijke lippen, maar was geene vrouwelijkheid, wijl het niet doorging, en in ijder lip een balietje was, dat de klootjes zullen geweest zijn." De Haagfche Geneeskundige c. stalpart van ber wiel, (in het tweede deel zijner zeldzaame Aanmerkingen, 1686. uitgegeeven, en wel in zijne XXXII. Aanm. bladz. 307.) verhaalt in 1683-een kind gezien te hebben oud i\ jaar, denkelijk het zeilde door blankaard befchreeven, doch waarvan onze Schrijver getuigd, „ dat het kind zonder navelftreng ter wereld kwam, zodat de Vroedvrouw niet nodig had dezelven aftebinden. — Het had geen Navel, maar voor dezelve ter plaatfe van t Pubi? een breede, ronde, roode, en met een zeer dun A 4 vei*  8 a.bonn, Verhandeling over eene bijzondere velleken overtrokken plek, omtrent zoo groot als' een lchellmk, binnen welkers ominetrek zich twee kleine tepeltjes of waterloopjes openbaarden, omtrent een vinger breed van der, anderen afgelegen, waarlangs de pisfe geloosd wierd. Voorts had dit kind een zeer klijn balzakje, waarin twee ballekens verborgen waaren, dog 'twas met geen, of ten minften geen zigtbaaren, fchaft voorzien : zoo dat men niet anders dan 't hoofd der roede, ontbloot van zijn voorhuid, te eenemaal ondoorboort, en aveTegts omgekeerd, gelijk mede het frenulum of voorhuids toompje na den buik toegewend, boven op het zakje gewaar wierd", ^ In de bijgevoegde afbeeldingen heeft de Schrijver dit alles getracht uittedrukken. Hoeveel duisteriieid_ dezelve echter overlasten, inzonderheid ten aanzien van het frenulum, wil ik liefst niets beflislen, maar laate aan den Leezer de vergelijkin°- met L v?;£ende gevallen, en mijne hier agtergevoegde afbeelding over. • 6 " Op eene andere plaatfe (bladz. 341. plaat 7. fis 1. 2 34) befchrijft dezelfde Schrijver een ander kind 1683 gebooren. ,, De Navelftreng, nog aan de buik vast gehegt , kwam ook al hier lao-er als na gewoonte uit den buik voort; — 'er was mede alleen het hoofd des ichafts, ontbloot van de voormudt, en meede ondoorboort, doch niet avere°ts en had alhier d'omgeflaagen voorhuidt een vafsch tweede toompje : men konde ook alhier geen twee bijzondere waterloopjes, tot losfing derW ie, 111 die brecde, rouwe, en van de huit ontbloote vooie plek gewaar worden, maar wel dat de pis örnpsgewijs, en bij manier van doorzweeting - daar xut voortkwam, dit kind en leefde maar drie weeken Onder de bijgevoegde afbeeldings,fchiintfi» 2 net bcichreeven geval wel uit te drukken ; vander* wiel liaald daarenboven twee Waarnecmingen aan • deeene van een kind zonder ftreng gebooren, die echter aan den koek vast gevonden wierd, en doof  Wanfchapenheid der Pisblaas en Teeldeelen. 9 door hem uit het Journal des Scavans van 1673 ontleend; de andere is een geval door highmorus befchreeven, van een kind, 't welk met zijne Waarneemingen overeenkwam; en die men bij dezen Schrijver kan nazien, higmore (Corp. Ruman. disquif. anatomica. I. 1. pars IV. pag. 115.) veronderftelde de blaas nog binnen het ligchaam te zijn, en noemd de huid onder den Navel rood, ruuw en ontveld te zijn geweest, door de pis, die, om dat zij niet meer door de Navel, (gelijk hij veronderftelde in de baarmoeder te gefchieden) konde ontlast worden, en de gewoone pisweg mede ontbrak, zich dus zelve eenen weg gebaand had, met de buikbekleedfelen te doorknaagen". Deeze verklaaring hoe aanneemelijk ook fchijnende , zullen wij in het vervolg deezer verhandeling ontegenzeglijk wederlegd zien, •> Deeze doorknaging en doordringing der pis is van anderen voor eene doorzweeting van de pis door de hu'it en verdere bekleedfelen aangezien. De beroemde* Amiterdamfche ontleedkundige , naderhand Hoogleeraar te Leyden, jan van hoorn of hornius , zag „ een Meisje waaraan de Ureteres zich omtrent het'midden der fchaamte ontlasten in een foort van Klierachtige uitwas/en die aldaar gevonden wierden en die door de doorzweetende pis altoos befproeit' waaren. Zie t. bartholinus , Anat. reformata pag. mihi 196. alwaar hij dit geval aanhaalt , hetwelke , indien het hetzelfde geval zijn mogt, door schrader op de bovengenoemde plaats aangehaald, het geen niet onwaarfchijnlijk is, zoude deeze vergelijking niet weinig bewijs opleveren dat ook in dat voorwerp de Pisblaas eigenlijk niet geheel ontbrooken hebbe. In een latere Latijnfche druk van de Waarneemingen van de voornoemde geleerde stalpart ( Obfervationes rariores edition. 1727, pag. vind ik eene derde Waarneeming van deezen Schrijver , welke hij met den ontleed- en heelkundgen * A>5 , nucs  i» a. Bonn, Verhanèeïïng ovir eene bijzondere nuck in ft jaar 16M. gedaan heeft, bi} het ontleeden van het lijk van een kind van zeven' jaaren waarvan hij de volgende naauwkeurige en zeer veel ophelderende belchryving van dit gebrek geeft. „ Men zag aan den onderbuik een rond rood ' en weinig voorwaards uitpuilend ligchaam', welk op het aanraaken ter grootte van een door midden geineden kaatsbal, van rondfomme vereenigd met de huit van de buik. De Navel ontbrak aan de natuurlijke plaats , maar dit gebrek wierd aangevuld door de Navelvaten aan den grond van het gezwel cn wel aan deszelfs bovenkant ingeplant, alwaar ook een gedeelte van den , op de gewoone wijze afgebonden, ftreng zichbaar was. Aan de benedenKant van dit gezwel, naar de teeldeelen geri°t vertoonden zich twee kleine openingen , een vinger breed v»n den anderen, en die een matig dik ftflet doorlieten, door welke de pis geftadig en langfaam mtvloeide. Een weinig laager was in plaats van de fchaft alleen het roedehoofd , en wel gefbouwcn en omgeboogen zonder pisweg. De buik o-coi pend zijnde, vond men beide de Pisleiders "drie maaien wijder dan natuurlijk , eindigende aan den onderkant des uitpuilenden-ligchaams. Deeze uitfteekende verhevenheid was niet anders dan de blaas die geheel plat, faamgevallen, in zichzelve Jaamgedrukt, zonder inwendige holligheid «-een druppel vochts bevattede , naardien de pis' door de voorfchreeyene twee openingen, bij aanhoudenheid uitdruppelde, even gelijk die anders gewoon is in de blaas bij druppelen te vallen. In het uitpuilend roedehoofd was geen het minfte bewijs eens piswe°-s offchoon men aan deszelfs bafis een hard klierachtig Iigchaampje vernam, waarin de afvoerende zaadvaaten eindigden, zonder dat men zaadblaasjes daarbij waarnam. Naardien nu de Navel van plaats veranderd was, waaren de navelflagaderen korter de ader integendeel langer dan gewoonlijk De balzak was welgefteld, en van ballekens voorzien". Dee*  Wanschapenheid der Pisblaas en Teeldeelen. tt Deeze befchrijving is zoo naauwkcurig en duidelijk, dat men 'er niets meerder bijtevoegen zoude vinden , en dezelve tot een neutel voor alle volgende gevallen zoude kunnen doen dienen -, zoo de Schrijver niet in het denkbeeld fchecn te zijn, dat de blaas alleenlijk toegedrukt was , en dus niet open; welk laatfte ik echter in het vervolg zal trachten te bewijzen. Ondertusfchen vindt men dit gebrek nog op eene andere wijze befchouwd, befchreeven en afgebeeld in de Geneeskundige Proeven van edenburg , in onze taal overgezet (derde Deel, bladz. 176. tab. 2. fig. 3.) „ De Heer mowat zag, in 't jaar 1732. een kind, waaraan een groote diepe kuil was boven de fchaambcenderen, — deeze was gevuld met een roode; zagtc vleeschklomp, — op welks voorfte gedeelte , twee tepeltjes gevonden wierden, —* die de pis droppelswijze uitlieten, en wanneer het kkid fchreeuwde met een ftraal decden voortkoomen, even als het bloed uit een kleine flagader. — Onder deeze vleeschklomp was de roede en deszelfs! hoofd , ondoorboort, en als in de lengte op den rug gekloofd. De balzak was welgefteld, —• de ballen 'er in, — de ruwe lijn (raphe) zichtbaar, — en de balzak liep zijdciijk in twee verlengde hoornen uit. — De afftand van den. aars en balzak was grooter dan. natuurlijk. — De fchaambeenderen waaren mede langer. De Schrijver „ bragt een ftilet in de openingen, en waande de blaas nog in het bekken te vinden, doch vergeefsch. Hij floot de openingen 2 a 3 uuren met pleifters toe, maar konde geene uitzetting der blaafen of meerdere fpanning aan het perinaeum gewaar worden", en geen wonder , hij zogt de hoile blaas binnen den buik, terwijl zij 'er zich in de daad buiten bevond," en daarenboven open was. In de Genees- en Natuurkundige Bibliotheek van den Hooggel. Heer e. sandifort (vijfde Deel bladz. 739.)  PFanfchapenhe'td der Pisblaas en Teeldeelen. ï$ ' Het tweede kind was drie maanden oud, wanneer het ftierf, en door de Heer tenon onderzocht wierd. De verfcheinzelenwaaren dezelfde, met dit verichil alleen, dat in dit voorwerp geen voorftaande klier, nog zaadblaasjes, nog roede, nog balzak gevonden wierdcn. — De huit der liesichen maakte alleenlijk twee plooijen , waarbinnen de ballen'met hunne voorftanders en afvoerende vaten gevonden, wierden". In den volwasfen Man van §7 jaaren, door de» Schrijver aan de Academie in 't jaar 1761. vertoond, was boven de fchaambeenderen een gezwel als een ganzenEy, rood, hier en daar ontveld, en zeer gevoelig, — aan den onderkant waaren twee gaatjes, ter wederzijde één, waaruit de pis vloeide; — de Navel was even boven dit gezwel onderfcheiden door een kleine half maanswijze plooi: — 'er was een foort van roede, 13 duim lang, van boven int de lengte gekloofd, zo wel als de pisweg, die nu, in plaatze van natuurlijk beneden, te zijn , boven la°-, en naar geene holligheid uitliep; — in de plooien van de Liesfchen voelde men de ballen met derzelver ftrengen; — 'er was daarenboven in de flinker liesch eene breuk die gemakkelijk binnen gebragt wierd, — aan de gewoone plaats des balzaks was de huit hard, -enz". De Schrijver befloot uit deeze overeenkomende Waarncemingcndat dit gezwel eigenlijk gemaakt wierd door het agterfte gedeelte der blaafe, terwijl het voorfte daaraan ontbrak ; en dat deeze uitpuiling veroorzaakt wierd-, door dien deeze agterfte wand der blaas met het buikvlies, 't geen dezelve bekleed, een foort van breukzak maakte, waarin een gedeelte van het gedarmte bevat was, en bij de inademing meerder uitpuilde. De verdere fraaije en nuttige Aanmerkingen door den Schrijver bij gebragt om de Hellingen van Willis en Morin te wederleggen, waarvan de eene gemeen- fehap  #4 a. s onn, Verhandeling over eene bijzondere ichappelijke buizen tusfehen maag en blaas ftelde, en de andere deeze beide vliefige ingewanden zeefof gieter -wijze doorboord rekende, om den fnellen overgang van den drank uit het een naar het ander te verklaaren , kunnen in de aangehaalde gedenkfchriften der Akademie, of Geneeskundige Bibliotheek, breeder geleezen worden. De Gedenkschriften der holl. maatschappij der wetenschappen te haarlem, (l2(fe deel, bladz. 135. en 19de deels ijle jluk bladz. 313.) bevatten mede reeds een viertal dergelijke Waarneemingcn, werwaards ik den Lezer zoude kunnen wijzen, om de overeenkomst met de reeds befchreevene opte merken: dan, naardien ik tot de drie laatfte derzelven eenige betrekking heb, zal ik daarvan hierna nog met een enkeld woord gewaagen; terwijl het eerite geval door den Heer veltkamp medegedeeld, en ook door den Wel Edelen Heere stolte Med. Doel:, te Zwolle, in een bijzondere verhandeling ( Befchrijving der wanfehapene teeldeelen en. waterwegen van een Man , en eenes werktuigs, dienende, &c. Zwolle 1770.) befchreeven en üitgegeeven, mij aanleiding gegeven heeft tot het werktuig, het welk ik mijnen jongen Lijder heb doen ^vervaardigen, acht ik mij verpligt de eere der uitvinding daarvan mij niet toe te eigenen. Hetgeval, door beide deeze Heerenbefchreven, 'betreft een Man die 20 jaaren voor Hermaphrodie't gehouden en in vrouwelijk gewaad geleefd hebbende, aan baard en ftem ontdekt wierd man te zijn; en uit hoofde der aanhoudende pislckking door gemelde Heeren van een zeer gefchikt werktuig voorzien wierd, waardoor hij üi mansklederen heeft kunnen verfchijnen. In den voorleeden zomer te Zwolle zijnde, had de Heer stolte de goedheid mij bij dien man te brengen, wanneer ik, mij verzeekerd houdende hier door geenen ondienst aan de Genees - en Heel-konftigen te doen, dien ongelukkigen aanraadde eens na Holland over te koomen om zijn gebrek alge-  34 Mft a-icffEtt,■ Ophelderingen wei' & „ gen nieuwigheden zo groot was, dat men niet? „ dan 't geen door het gezag van hippochates of * GA™S ^goedgekeurd, « de k££f aannamf In een werk je van Madame bellami , "etiiteld Ohf/rvanoninteresfamejurunaccouchememks i78o.pag l5. iees ik datPETiT, een berofmd Fransen Hoogleeraar, in zijne Lesfen ,-ppHo ^?aadelijM de dat by fommige volken in «-ebraik w»c Sf minfte v.oorgeflaalen wierdt, SSS' een van zync tocho.ordercn dat aan den Het sigauÏt hadt medegedeeld, waarop de voornoemde Heei S proeven over hadt gcnoomen. r Wat hier van zij, dit is zeeker, dat de Heer 5 ^T7 lan iTe"mg is Sjeest, dat de dooS neenueren en. de daai door veroorzaakte verwiiderag des- bekkens, zou kunnen het hoofd van hct kind, mgevallen waarin het te groot, of het bekken te naauwis, een opening verghaffen', wijdlenoeom de vrugt door de natuurlijke wegen JevSSm. , Met deeze bedenking zwanger gaande ftelde hii ^ voor aan de Akademie der Heelkunde te Parij J ol donderdag den eerten December desjaa? m eene Memorie waarvan de inhoud te vinden ,SUE hiftoriques & cntiques fur Zndfs «ccoucbemens Vol i. p. 293. Waaropyde rfeer rufpeÏ verkoozen wrérd om de voortelling vanden H?es£ gault te onderzoeken, die, dewijl de Heer sigault zyne bewerking niet alleen der Keizerlijke Sneede maar zelfs aan de tangen voortrok, dewijl de bewerkmg van de Heer sigault nieuw en niet onTerZ vaaring fteunende was, en dewijl hij zelf bekend? dit de proeven op dieren genomen niets konden bewiizen om de verfchillendheid des maakfëlfv!n die tmTe" VS T?fin/ ^eïrbewerkiïg Het  ■HiJlorie:en het Nut der Kraakbeenfneede. g£; Het is dan ten eenemaal onwaarfchijnlijk, ('t geen de Heer sigault evenwel wil doen gelooven, in zijne.Memorie van den 3 en 6den December 1777. ) dat de Heer sigault deeze bewerking alleen in de plaats der Keizerlijke Sneede heeft voorgefteld, noch dat de bewerking zonder genoegfaamen grond ver-* worpen is, of dat de Heer sigault de bewerking voorgeflaagen heeft met inzicht om proeven op leevende dieren te doen, welke hij in de voorftelling van de bewerking, als niets kunnende beflisfen, verworp. Kart daarop, den 9den Maart naamelijk van het Jaar 1769., fchrcef de beroemde louis , Secretaris der Akademie der Heelkunde te Parijs, een brief, aan den grooten camper, waarin de Schrijver de voorHelling van de Heer sigault openbaarde, die van dien beroemden Vroedkundigen greetig aangenomen, en nadat de proeven, opleevende varkens en doode vrouwen genomen , de moogelijkheid der bewerking, en de gemakkelijkheid der heeling bewcezen hadden, voorgefteld wierdt om op een, om het vermoorden van haar kind, ter dood veroordeelde vrouw> beproefd te worden, welk verzoek evenwel den beroemden camper niet wierd toegeftaan. Zie de Gewees- Natuur- en' Huishoudkundige Jaarboeken, J. Deel 2de Stuk bh 32. 47. En de Nieuwe Vaderlandfiche Letteroefeningen, D.V. Afd. IX. hl. 386. alwaar men een brief vind van den Hooggeleerden camper aan den Heer van gesscher onder den tijtel van Brief van den Hooggeleerden Heer camper aan den Heer d. van gesscher over het voordeel der doorfnee* de van de fchaambeenderen, om met behoud van hetleeven beiden van Moeder en Kind, moeijelijk geklemde hoofden te redden , en de Keizerlijke Sneede of den Haak te vermijden. Deeze Brief is naderhand in 't Latijn overgezet en door den Hooggeleerden Schrijver uitgegeeven, met zijne Prijsverhandeling; De Emolumentis & opfima Methodo Jnfitionis Variolarum, Groningce 1774. C a . oik 0  3tT j. r. michell, Ophelderingen, over deonder den tijtel van Emolumenta Sectionis Syncbondr'o-* feos osfium pubis in partu difficili, qua falva matrir tr fatus vita caput prave incuneatum tuto expediri, tSfeRio Caefarea vitari poteft, enumerata in epillola tl. Camperi ad D. van Gesfcber. Men kan van deeze brief een uittrekfel vinden bit richter Chirurg. Bibl. Deel IV. pag. 440. Deeze brief van den Hooggeleerden Heer camper fchijnt het eerfte werk te zijn, dat over deeze bewerking in het licht gekomen is. Daar na heeft de uitvinder, sigault naamelijk zelf het nut zijner bewerking betoogd in eene Thefis, ten tijtel voerende An in partu contra naturam Setlio Symphyfeos osfium Pubis SeBione Caefarea prompnor & tutior? Andegavi Anno 1772. edita. Zie SUE /. C. p. 290. Vol. I. Daar op zijn de volgende Stukjes het een na het ander uitgekomen. — Morand de la roussiere , An SeBio fymphii. Jeos in partu difficili, ubi feBio Caefarea, autin- flrumentorum ufus requiritur, huic duplici auxilii gererifit anteponenda? Monfp. Anno 1772. Zie sue /. c. pag. 290. val-, 1. — Hoefman: Differtatio inauguralis continens duos cajus; alterum, de partu difficili capite praevio tnclayato, feBione Caefarea, vel feparatione Syncbondrofeos osfium pubis , unice folvendo £?c L 5.1774. Zie een uittrekfel hier van in de rèedsaangehaalde Jaarboeken I. deel pag. 98. St. 11. An in partu propter angufliam pelvis imposfibili Svmphyfis osfium pubis fecanda ? Auclore j l baudelocque Parifiis 1776. Zie sue /. c. 'vol 1 p. 290. * 3-  Hifiorie en-het Nut der K)\a-akbe.anfneede.. 43 gen Bemerkungen in Anfehung-.dief.es Gegenftandes. Unter der Aufficht des Hemn verfosfers aus dem Franzofifchtn uberfctzt -von j. d. beerstecher Dusfeldorf 1779. brinckmans bemerkung uber die 'neuerdings vor* gejlagene durchfneidung der Sympbife der fchaambeinen, Dusfe'ld. 1778. dit is daar na in het Hollandsen overgcnoom'en in de aangehaalde Jaarboeken II Deel. Iftuk hl. 398. onder den tijtel van Waarneeming van j. p. brinckmann M. D. &c. over de nieuwlings voorgejlaagene , en aan een baarende vrouw verrichte bewerking der doorfnijding van 'de faamenvoeging der fchaambeende-* ren. Zie verder over dit ftukje de Gazette Salutaire 1779. No. 30. richter Bibl. d. VI. II. ftuck p. 35. Refiexions fur la feBion de la fymphife des os pubis par m. s. Medecin & Chirurgien de la Montagne. Zie Journ. Encycl. i£ Mars 1778. p. '491. Geneesk. Jaarb. D. I.Jt. II. bl. 89. Gazette SalutaireA. 1778. sue /. c. p. 368. tode p. 431. Accoucbement laborieux heureufement terminé par lemoyen du forceps par m. billon , contenant quelques refiexions contre la feélion de la fymphife du pubis, in de Affiches du Dauphiné Journ. Encycl. 1778. ik Juin p. 514. 1 Juillet p. 134. Jaarboe» ken I. D. II. Stuk bl. 123 en volgende. Extrait du Prima Menfis de la faculté de Medecine ' de Paris tenue le 1. 'Aout 17-78. Zie Journ. de Medec. Sept. 1778. sue /. c. p. 357. alwaar de gevallen van Iiesamrets en denPruififchenHeelmeeiter befchreeven zijn. Remarques fur la fection de la fymphife adresfêe q m. m. *** par m. allouel Dr. en Medecine Sec. Journ, Encyclopedique 15. Sept. p. 505 a. BON-*  44 j-p. michell, Ophelderingen over de BONnard refiexions fur la feBion de la fymphife t m J %JUT laJeaionCaefarienne&c: Journ. de Med. Mai i778. Jaarboeken D I. ft U ?;r/1.£'flT0DV'- lBnp- 15g- Stmmlung' der' auferlefenften und neuefien abhandlungen fur wundarzeLetpf. 1778. &e. Zie richt Ir Bibl. d, s. ft. 3. p. 490. ü' Rapport fur les obfervations & les experiences communiqués a VAcademie pour & contre la fection de la fymphife des os pubis. Examen des faits concernant la fection de la fymphife des os pubis. , Ji Beide deze verhandelingen zijn van den beroemden louis, Secretaris der Akademie der Heelkunde' te Parijs die Akademie voorgeleezen, en te vinden in de feances publiques de l'Academie de Chirurgie, ou l'on traite de diverfes matieres interesfantes ÏS particulier ement de la fection de la fymphife des os pubis, Paris 1779. Zie richter li. V. p. 111. £.437. Jaarboeken D. I. p. 126. 3TZTuLd:{;f;:ne ^ DeJfSalrg hceft dcn tijtcl van Toets ^nerwerkje van de Hr. sigault voerende voor tijtel: Verbaale Procesfen en aanmerkingen op gefield ter zeleegenbeid der Schaambcensdoorfnijding&c. doorm lauverjat Heelmeefter en Leer aar der VroTd- ^^dVmam d°0r * ™ Le Roy Refiexions fur l'operation de la fymphife prü"  .Mie H.»iii 5 'Ophelderingen ovèr de IV. Een brief van de Heer pelletan dienend* tot antwoord op die van den Heer sigault 7ie sue p. 29i. Journ. de Paris No. 310? V. Brief van de Heer catalan over een gelukkige yerlosfing met de tang: waar in Z t S'ff?do°rr-cdeKfefprooken woïTzIe sue ^294. de P^m No. 350/ ■ VI, Aankondiging der Waarneeming Van den Heer despres de. memneur. Zie sue p. M. 3// Journ. de Paris No. 97. * 330 öó VII. Brief van sigault over de waarneemingen ■ I dRETlf despres> è" cambon. Zie Journ, de Paris No. 140. A. 1778. sue p. 338. VIII. Eenige aanmerkingen van louis over den dood van de moeder en het kind te Arras na de bewerkmg voorgevallen» Zie 't Journ. de Pa* ns No. 15. A. 1778. en sue p. 350. ÏX. Poogingen van de Heeren sigault en retz om den beroemden louis het tegendeel te fopwyzen. Zie het Journ. de Par. No*, %l% X. Word de bewerking van de Heer nagel den f^pnfte spire gedaan, aangekon^d. zie XI. Word het werkje van piet door den Heer la bertiniere beoordeeld- Zie 'Journ devJ ris No. 98. 1778. J ■ de Pa~ Om nu niet te fpreeken van een gedeelte niets bc* ■dmdende of bewijzende, en zelft verdich e brieyen: Zo als de brief van bekendmaaking deezer bS 3 i777g'v1ndmden ^ hCt->lirra- de PM ™£l boy deelt N RTie'-Waai' f SIGAULT den lof met lk Boy deelt. N. 281. aismeedewaarin hij fchrijft dat het gei  Hifiork en het Nut der ■ Kraakheenfnétde, %"j geval van de Vrouw Soucbot het nut der bewerking buiten twyflel ftelt No. 285: waar in cenHeelmecfter de proevenen bewijzen van de Heer l'heritier voor valsch verklaart; zonder iets te bewijzen: No. 287: én daar de fchrijver des eerften briefs sigault'voor uitvinder deezer bewerking houdt: No. 300. De brief, waarin de gezondheid en het fteevig gaan van de Vrouw Soucbot (door haaren man, als hetwaare), verzekerd word,-is geheel verdicht. Z. N°. 314 en vergelijk sue t. 1. pag. 280. In N°. 322. word sigault weder als uitvinder deezer bewerking voorgefteld: wien men NQ. 349nogmaals geluk wenscht. In N°. 14. 23. 35. des Jaars 1778. word niets dan van giften aan vrouw Soucbot gefprooken. In de Genees- Natuur en Huishoudkundige Jaarhoekenv'mdt men , buiten de bekendmaaking, en verdediging, deezer bewerking, buiten de reeds aangehaalde Schrijvers beoordeeld of uitgetrokken, noch eenige aanmerkelijke ftukkén ons onderwerp raakende: als I. De brief van den Hooggeleerden Heer camper den 22. Oótob. aan sigault gefchreeven, Deel I. pag. 59- II. De Memorie van siebold door richter voorgeleezen in de Koninklijke Maatfchappij der Weetenfchappen te Gottingen, wegens een gelukkig geval in de DhT. van den Hr. róüssel de vauzesme zie Journal Encyclopedique 1 Juillet a. 1778. pag. 41 Jaarb. D. I. bl. 128. III. Verfcheiden aanmerkingen ten voordeele deezer bewerking : en verfchillende tegenwerpingen opgelost: 'gelijk men hier en daar van bl. 32—130. van het Eerfte Deel zien kan. Totjdus verre van den Heer van .engelen. IV.  J. P. ülCHEtl, Ophelderingen over de IV. Een Hifiorifche lijst der Verhandelingen, die zó in Frankrijk als in Duitschland zijn uitgekomen ever de doorsnijding der fymphifts der Schaambeenderen. In het vervolg dezer Jaarboeken. Zie Deel III. fl. II. bl. 6. & 17. en de naderhand onder den Naamlijst van Nieuwe Boeken aangehaalde differtatien van Dr. bentely en samoilowitz : dog deeze lijst bevat niet dan een zeer klein getal van die werkjes, gelijk uit dit ftukje blijken kan. . In het jaar 1780 en 1781. zijn de volgende werkjes uitgekoomen. Unterfuchung des ivebrts der trennung der Schoosbeinen bei fchweren geburten von hern christ. paust Gotha 1780. karls von krapf Anatomijche verfuche und anmerungen uber die eingebildete erweiterung der beckenkhohle im naturlicheund undangepriefene durch* fchneidung der fchaambeinknorpels in widematurliche geburten Wien 1780. 2 vol. hettre a m. de branbilla ecuyer &c. par m. de cambon ecuyer &c. fur trois operations de la fymphife a Mons 1780. Zie het Journal de Med. Avril 1780.; dit werkje is in het Hoogduitsch vertaald en met aanmerkingen vermeerdert door den Heer l. boogers, onder den tijtel van Scbreiben an Hernn von brambilla, S. K. K. A. M. erftenLeib-und General - wundartz vonHerm von cambon , Leibwundarzt weiland der Herzogin zu Lotbringen &s. drei Schambeintrennungen betreffend, aus dem franzofifeben uberfezt mit anmerkungen von boogers, der Philofophie, wundarznei, undgeburtshulfe Magijler. Wien 1781. ALPHonse le roy objervations Ö5 refiexions fur l'Operation de la fymphife, a Paris 1780. d. sa-  Hifiorie en het Nut der Kraakbeenfneede. 49 xj. samoilowitz, Collegiorum Augufliffimae totius Ruffiae Imperatricis , Affefforis, Medicinae Docloris, Primarii Cbirurgi Senatus Mofcovienfts, TraBatus de feBione fymphyfeos ojjium pubis & partu Caefareo, Lugd. Bat. 1780. Dit Werkje is eigenlijk de Differtatio Inauguralis van deezen Schrijver, waarop hij toenteLeyden tot Dodtor in de Medicijnen gepromoveerd is : dog voor deeze afzonderlijke boeksgewijze uitgaaf is een -lange opdragt, als een voorrede, in het Fransch. Obfervation intereffante fur un accoucbement par Madame eellami Maitrejfe Sage-Femme, aBruxelles &fe trouve a Paris 1780. Bemerkungen uber die von Herrn guerard an einer gebabrende zu Duffeldorf gepflogene aus-r ferordentliche ontbindungs art hauptfacblicb die fichambeintrennung betreffend, von l. boogers, Wien 1780. b. guerard's Unterfuchung und( Lehre uber den durchfnitt der fchaambeine 11. f. w. zur widerlegicng der bemerkungen des Hern l.: boogers und vertheidigung diefer operation, Munfter 1781. d. j. g. erhzog, PraBicus zuCamenz, etwas zur 'bohern hebammenkunst, befonders die kunstliche trennung der er fchaamknochen betreffend, Dr esden 1781. En eindelijk volgt mijne verhandeling die ftof betreffende : betijteld Differtatio Academica inquirens Syncbondrotomiae pubis utilitatem in partu difficili'. Praejide viro Clariffimo g. van doeveren Med. Doel. ö° in Acad. Lugd. Bat. Profeff. Ordin. &c. £fc. defenfa ab AuBore j. P. MiCHELi» D^XVII. Februari! 1781. l! D Den  5o J. P. m i c H e l l , Ophelderingen over de Den korten inhoud van deeze verhandeling of hever de ftukken die 'er in onderzocht zf?, 'kan men vinden in de reeds meermaalen aangehaald? Jaarboeken IV. p. IV. St. of No. XXIl.°Naamf. landen W£ P°8' 37' °ndCr den "jteI Ntier' •■■Eeu^er, V0EGEN van engelen Schrijver van dit tgdfcfanft heeft een zeer breedvoerig uittrekfel vaS mijne verhandeling gegecven , voorÖnaamel?jk van dat de meefte en naauwfte betrekking tot de Kraakl^mr^' ^ IL Ded 4^9- en volg. Dit zijn de ftukken die mij na een zo lan^duurfre als naauwkeurige navorfching onder mijne* ooo-en gekomen zijn; en die ik, eenige weinige uitgezSn? derd, reeds alle gelcczen en herleezen had eer ik ^,Y1!'!landeling °Ier dc Schaambeensdoorfneede W het licht gaf: over die weinige, die mij na de uitgaaf deezer verhandeling in handen gekomen zSn zal ik daar na fpreeken: terwijl ik nu de wiSee^ mmgen der bewerkingen kortelijk zal opgeeven. Men heeft uit het bovengaande kunnen opmaaken dat de Heer sigault de eerfte geweest is, die op een levende vrouw de fchaambeensdoorfneede heeft ve™cht > en ,dat wel met een gelukkig gevolge ijk blijken kan uit de Res geflae &c. van de Fakulteit uitgegeeven. Zie mijne Differt. p. 2a. Kabinet li. u. bl. 442. en volgende. boknard heeft, wijl hij met het mes niet door de Schaambeensvereeniging koomen kon, de Keiaf La*/neede ™ het werk Sefteld- Zie Journ. de Med. Mat 1778. Seance publique de l'Ac. de Cbir. p. 142. mijne Verb. p. 23. Kabinet p. 448. bespres de menmeur word gezegd de bewerking ook met een gelukkig gevolg gedaan te hebben, in net Journal de Paris 1778. N0. 97. & 140. Journal En-*  de Thyfionomiehmde. f$ dm een volmaakt zwart, volgens de denkbeelden der Geleerden, voorttebrengen, om eene eeuwigduurende bcweeging te vinden. De Mathematifche weetenfchappen wierden misbruikt tot het oplosfen van raadzels, en men draaide geduurig in den cirkel om, van welken men het vierkant wilde vinden. Diergelijke uitfpattingen van 's menfehen vernuft zou men met regt wijsgeerige dweeperijen of raaskallingen kunnen noemen, (c). "Wanneer men zijnen aandacht hier over laat gaan, behoeft men zig dan wel te verwonderen, dat'er bijna geene Helling zoo ongerijmd geweest is, of zij heeft haare voorftanders gevonden, en is verdedigd geworden? De een immers houdt eene Hypothcfis ftaande, niet om dat de natuur hem die het eerst aan de hand gegeeven heeft, maar om zijn begunitigd ftelzel, in zijne hersfenen ontworpen, kragt bijtezetten, zomtijds zelfs in weerwil der waarneemingen, die dezelve wederfpreeken. Dus zag een maillet, (J) (om maar een voorbeeld bij te brengen) eene treffende overeenkomst tusfchen de vogelen en visfehen, om dat hij ondernomen hadt, de formeering der aarde en van derzelver bewooneren uit water te verklaaren, en alles uit de Zee wildevoortgefprooten hebben. Een anderiszao verre in het land der hersfenfehimmen verdwaald, dat zijne (c) zie de telliamed. (d) Hierop doelt ook pope: Tracé fcience then, whh modesty they guide, First flrip off all her equipage ofpride; Deduïï lut what is vanity or drefs Or learnings luxury, or idlenefs: Or tricks to shew the Jlretch of human brain; Mere curnibus pleafico ingeneor pain; Expunge the whole, or lop th' excrefcent parts Of all our vices have created arts; Then fee how little the remaining fuin, Wliich ferv'd the past, and muft the times to comel Esfay m Man Ep. II. V. 3.  7^ ■ Verhandeling over zijne verhitte verbeelding niets onmogelijk meer yoorkoomt: hij fehijft de natuur wetten voor, en fchept de wereld en het heelal op zijne wijze. Een derden bezielt de zugt om een naam te maaken, door iets nieuws en ongemeens voorttebrengen, en verdedigt ftellingen, die tegen alles aanloopen. Dus heeft men meer dan eens ftaande gehouden, dat de mensen van natuur een viervoetig dier is ; en deeze ftelling welke men thans met regt voor wedeiiegd hieldt* koomt wederom in eenen onzer Vaderlandfche Geleerden een voorftander te vinden (e). On- (e) De Schrijver van de Pkyfwgnomifche Catechismus fpreekt bladz. 243. van wilde menfehen, die zeer nabij de beejlen hoornen, die geheel geen, of niet dan een zeer verward geluid Jlaan, ruighaairig zijn over 't gantfche lighaam, op handen en voeten gaan , en dierlijke manieren en zeeden hebben. Ik geloof niet, dat de Schrijver dit met eenig geloofwaardig gezag zou kunnen bevestigen. Nooit was de Zeevaart tot zulk een graad van volmaaktheid gebragt als thans; men doorkruist bijna alle gedeelten der bewoonbaare wereld , en egter weet ik niet, dat een reiziger een volk gevonden heeft, dat op handen en voeten gaat. Da Orang-Outang of Jocko, moet de Schrijver zeekerlijk bedoelen ; maar deeze is reeds over lang weder onder de dieren gerangfehikt, en de fraaie waarneemingen van den Hr. camper hebben het haare toegebragt, om dat fchepfel zijn regte plaats aantewijzen. Ik behoef mij dus niet langer optehouden om te bewijzen, dat dé Orang-Outang geen mensch is, maar een wezenlijk dier, welks gedaante in fommige uiterlijkheden, meer dan die van andere dieren, naar 'smenfehen gedaante zweemt: en wat zijn eenige uiterlijkheden in vergelijking van den afftand, die den mensch van de dieren onderfcheidt? Het befluit daaruit getrokken , vervalt dan van zelf; maar mogelijk heeft de Schrijver tot noch toe onbekende waarneemingen, die zijn voorftel bewijzen : hoe veel dienst zou hij dan den Geleerden Heer schrage niet gedaan hebben met dezelve gemeen te maaken; daar zijn Ed. onlangs in zijne Verhandeling over de Longteering, in de Genees-Nat. en Huish. Jaarb. N". XIII. bl. 32. en volg. zoo geleerd uit de Genees - en Natuurkunde betoogd heeft, dat de mensch van natuur vier- voe-  78 Verhandeling over tijden verdedigd en beoefend wierden, maar naderhand weder om dezelver onzeekerhei d enongegrond- heid fchepMen Jie zintuigen en ledenmaaten gegeeven welke z.'f tot behouding van hun beftaan nodig hebben fen om die reden moeiten zij er ook dat gebruik van maaken, dat de vorm hun aanwees, dat 1S, waartoe gij gemaakt waren. — De Pathologifche reden zelfs die den Heer scrhage gelegenheid geeft om deeze onderftelling in het midden te brengen, en waarmede h.j dezelve wil bewijzen, fcbijnt mij fchoon geen Geneeskundige, toe een bewijs te zijn, dat juistheid ontbeert en tegen het voorftel zelfs aanteloopen. ontbeert, De algoede Natuur geeft geene wetten, die ziekte teelen en den ondergang des mensch berokkenen, dat is waar maar volgt daaruit dat, wanneer 'er een gebrek in de huishouding van smenfehen hghaam onftaan; is, en wanneer eene zeekerl natuurlijke werking ongunftig voor hetzelve is, zoo dat zii medewerkt om het kwaad te bevorderen, ja onherftelbaar te maaken, volgt daaruit, zeg ik, dat men vermoeden moetdat die werk.ng met natuurlijk zij? — mij dunkt, geenzints' Het mtgevaat vogt is hier het tegennatuurlijk gebrek, dat de huis', houaing des ligbaams ontftelt, en, fchoon 'smenfehen opgengten gang dit vogt nederwaarts op de longen doet zakken zoo is die natuurhjke gang hier niet ziekte - teelend geweest' maar alleen ongunftig voor een of de eerfte oorzaak der ziek! te plaats hebbend gebrek Ik beroep mij op de vorige afdeelmgen van dezelfde Verhandeling van den Heer schrage en ik beftuit met deeze aanmerking, dat, fchoon het Ziin Ed. eigener en aangenaamer zij iets nieuws in bedenking te voeren dan bewujte Kundigheden naatejehrijven , het geen ^ijn Ed. door zoo veele treffelijke en nuttige Verhandelingen over verfcheiden geleerde onderwerpen heeft getoond en beweezen, Ziin Ed egter ter deezer plaats niet behoorlijk heeft gade geilagen dat het een Geleerden ongelijk meer eer, en het Gemeen nut aanbrengt, bewuste kundigheden van groote mannen naatefchriiven dan nieuwe ongerijmdheden,die de verdienfte der nieuwigheid nog niet eens kunnen gezegd worden te bezitten , in bedenking te voeren Over de hier boven aangehaalde bewijsredenen kan men vergelijken de Verhandeling van j. j. rousseau fur VQrieine & les I'ondemens de l'Inegalitè parmi les hommes. Not a* ':  de Phyfionomiekunde* beid in verval geraakten, en verlaaten wierden, is ook die kunst te tellen, die men de Phyfionomie-. kunde noemt. Deeze weetenfchap zou denkelijk nog in de duistere hoeken der boekerijen verwaarloosd en verfchooven liggen, indien niet een Enthufiaftiiche Geleerde dezelve daaruit gehaald, en op nieuws met alle de verleidende pragt der welfpreekendheid opgefierd hadt te voorfchijn gebragt. Wat wonder dan, daar in eene eeuw, bij uitftek de verlichte genaamd (een naam die llegts betreklijk is ) de Sterre-voorzegkunde, nog voorftanders heeft kunnen vinden, de Gelaat-kunde, die in langen na op zulke verre gezogte beginzelen niet fteunt, een goed onthaal ontvangt. Eene kunst zpo wel bedagt, als zij zoo zeeKer was, als zij onzeeker is, door een lavater verdedigd , moest wederom veelen inneemen. Ook hadt deeze geleerde wel haast in ons land navolgers gevonden. Des menfehen geest is overal bijna dezelfde, en de zugt tot nieuwigheden ( bij uitftek het zwak van onze verlichte eeuw,) de begeerte om het verborgene te ontdekken, het eigenbelang, de eigenliefde, de fchijnbaare gemakkelijkheid der beoefening en der waarneemingen, het groot vermaak, dat die kunst belooft, alles loopt te zaamen om alle hoofden te verhitten en de Phyfionomia nog eens eenen opgang te doen maaken. Maar is deeze kunst een loutere hersfenfehim en fteunt dezelye op valfche gronden? — Ten grootften deele, tenminften, indien 'er iets beftaat, dat men gelaat-en gedaante-kunde kan noemen, zoo wordt deeze kunst door onze tegenwoordige Phyfionomisten, zoo wel als door die in vroeger tijd geleefd hebben, veel te verre getrokken. Men overfchreedt de eindpaalen van 's menfehen vermogens , men verlaat de natuur om zijne inbeelding te volgen,-men wil uit eenige weinige gunftige waarneemingen, door het geval voortgebragt algemeene en ongegronde beiluiten trekken. Ditis het, dat mij bewoogen heeft, mijne aanmer- kid-  ÈQ Verhandeling over kingen op het papier te brengen en het licht te doen zien: niet dat ik meen in ftaat te zijn de hedcndaagfche Phyfionomisten van de beuzelachtigheid hunner kunst te overtuigen; men verlaat niet gaara zijne fpeelpop, voor dat men hem moede is, het is te moeijelijk eens ingewortelde vooroordeelen uitte roeijen; men verwerpt alle tegenbewijs ja menig een is onwillig de waarheid te zien en blijft liever zijne geliefde dwaaling koesteren dan te bekennen, "dat hij eene wolk omhelsd heeft; het is zoo hard, wanneer men zig eens Phyfionomist gewaand heeft, wanneer men eens gewend is zig zeiven in zijne nieuwe bekwaamheid met een oog van goedkeuring, van toejuiching, aan te zien, wanneer men met dit nieuw talent geprijkt heeft, zig eensklaps tot die laagte nedergedaald te zien, dat men alle zijne fchoone kundigheden zou moeten opgeeven, maar misfchien iets toe te brengen om hem, die zig door de ■ïiieuwlings uitgekoomen werken over die kunst daarvoor laaten voorinneemen, en zig willen gaan bevlijtigen om zig, volgens die beginzelen, in die gewaande kunst bekwaam te maaken, te doen zien, dat dezelve ten grootften deele op losfe gronden fteunt, onbeweezen is, op te weinige en te losfe ,proeven fteunt, ja door de ondervinding wederfproken wordt, dat zij, die zig aanbieden ons deeze kunst te lecren, hun niets zeekers aan de hand geeven, dat hun in hunne Phyfionomie-oefening ten regel kan dienen, in één woord, dat zij hunnen tijd beter beftceden kunnen dan aan deeze hersfenfehimmige weetenfehap, dit, zeg ik, is het doelwit van mijn fchrijven. Ik ontken niet, dat de beoefening der Phyfionomie-kunde, haare indirekte nuttigheid kan hebben. Het zoeken naar den fteen der wijzen gaf aanleiding tot het doen van een onnoemelijk getal ontdekkingen in de fcheikunde, het zoeken naar het vierkant des cirkels deedt de oplosfing van veele meetkundige vraagftukken vinden, en zoo ook kan het zoeken naar vaste regelen in de Phyfionomie-kunde en het waarneemen der karakters aanleiding geeven om aan eenen anderen kant de menfehen- kea-  88 Verhandeling over dom- he t ph'S ?„Tel düa op eene alSemeene wijze S«L SelaLat.en de gedaante der overige liehaams- Sin"8" b^ten 1CeMellJk wordt' defzeg ve^anderingen waarteneemen, en uit dezelve «ncfinwi omtrent den aart en den'trap diS vcrwderi^JSoptemaaken, leanmen de Ontleedkundige ofG«SZ Ko^ (^ het w"rkt£ Sn? dat 'er ril Ge*eeskl»?de: En het kan waar zijn, dat er Geneeskundigen zijn, die doorlano-duurio-e heabhe,eeT8'en hCt Jn ,deeze kunst verre>fZl£ iemclZMVerre iS hier wederom een^ betrekze-en S I k^';7aal'is de Geneesheer, die durft il%üJe^t^°femns-van deeze k^St ineer dan ?ènSd3 naï W Waal'18 de Geneesheer, die zeggen durft, dat hy den aart en trap van de in het ti&i Kan leezen indien hy van eenen anderen kant °-een<* verfchynzelen of data heeft, die hem zijne "Lfin"en hepen maaken; heeft hij die, zoo zal SekSlS aanichouwcn m iemands gelaat, vooral der oWn Zijne oordeelvelling helpen bellieren; maar wü h"j zonder deeze oordeelen, hoe ligt kan hij dan hoé ftherpziende en fchrander hij zrf, bedroegen Vo°! den? Bij hoe menig een zijn onder een fchoon en iSrgTn? ecnelk>fliikekI^, ontelbaare kwaaleS Deeze foort van Phyfionomiekunde is dan niet meer dan eene bijkoomende omftandigheid, een da^mmeer, in de fom der geenen , die een beoefenaar 3f Genf «kunst, die bijna enkel op gisfingenfteunt dezelve helpen maaken. *b ö Malr i Sk) IkJien,hl'f met voordaêt de verdeelingen in de #a«A Uidmgtot de Phyfionomiekunde gemaakt, behouden, alwaar men de omfchrijvingen van die verfcbillende foorten van Phyfc* noraiekunde kan naleezen, * '  pa > Verhandeling over Hiertoe betrek ik de Chiromantie of Handkijkkunde, eene gewaande weetenfehap, die zeer oud is, tot veel bedrog aanleiding gegeeven heeft, en waaromtrent degrootfte ongerijmdheden zijn in het midden gebragt. De handen ftaan zeekelijk in een zeeker verband methetoverige van 's menfehen lighaam, voor zoo verre zijne kragt of zwakheid van fpieren betreft (n): maar wat de Schrijver van den Catechismus meer zeggen wil met de overeenkomst van de lineamenten der voeten met die der handen, en van die der handen met die van het aangezigt, is-mij duifter, gelijk ook wat hij eigenlijk bedoele, wanneer hij zegt, dat de Phyjionomiekunde enkel op zig zelve zonder haar (de Chiromantie, de Pedomantie [Voetkijkkunde j" en de Geftaltekunde) gebrekkig is in haar oordeel en dat altoos zijn zal, zoo lang die andere, voornamelijk de Handkunde en Geftaltekunde daar niet bij koomen en haar verzeilen. De Schrijver hadt, dunkt mij., dat groote gewigt van de handkunde en geftaltekunde wel wat nader dienen te betoogen, voornamelijk daar hij 'er deeze vrij fterke en ftoute verzeekering agter voegt, dat, wanneer men deeze weetenfchappen verknogt, vergelijkt, en combineert, men wonderen kan doen en, het geen ik egter niet kan denken, dat hij letterlijk wil opgevat hebben, dat 'er "dan niets aan ontbreekt dat men haar Wiskunde noeme (o). Te deezer plaats moet ik ook met een woord gewag maaken van dat gedeelte der gelaatkunde, dat beftaat iemands ambagt of beroep uit eenige uiterlijke tekenen te kennen. Het is waar, dat .'er eenige handwerken zijn, welker aanhoudende be- («) De Ouden gebruikten die (gelijk de Schrijver van den Catechismus zegt) in het koopen van hunne flaaven , maar het was, mijns oordeels, enkel om te zien of zij gewend waren hard te werken, als zodanig gebruiken de Turkfche Kooplieden die nog zonder 'er, geloov ik, meer erg in te hebben* (#) Phyf. Catech. IV. Afdeel, b.- 20, en volgg.  de Phyfionomiekunde. 93 beoefening een zeekeren invloed\heeft op iemands ]i°naam, en daarvan een indruk laat, die bij e enigen zfotbaar is. Een delver, die al zijn leven met den zwaaren arbeid van in de aarde te graayen, de kost heeft moeten winnen, wordt, op zijn dagen koomendc,' als gekraakt, en zoo als men zegt krom van 't werken: men kan aan de handen van onzedienstmeiden gemakkelijk zien, dat het wasfehen ra zeepwater, het fchuuren enz. hun daaglijksch werk is: fmits en andere, die altijd voor groote zwavela°tige vuuren zijn, hebben de oogen rood en aangeftoken: de klecrmaakers hebben meest altijd een itijfheid in den gang, veroorzaakt door het uitrekken van eenige peezen, doordien zij aanhoudend met de beenen kruislings over eikanderen zitten. Ik heb bijna nooit een koperflager gezien, die geene fchorre ftem en een droogen hoest hadt, en dikwijls foldaaten, die naar de maat der exercitie-marsclï gingen. Dus heeft fomtijds de algebraïst , die met aanhoudenden ijver daaglijks werkt, zijn voorhoofd met rimpelen bezet, om dat men, wanneer men uiterften ingefpannen vangedagten is, zijn voorhoofd met rimpelen trekt; maar fchoon deeze tekenen nu deeze handelingen en werkingen natuurlijk volgen, zoo heeft dit maar in eenige beroepen plaats," en het gaat zelfs geenzins vast door, dat al die eene fchorre ftem heeft, een koperflager, al die de beenen in het gaan wat draait, een kleermaaker, en al die zijn voorhoofd gerimpeld heeft, een rekenaar, of een letterblokker zij; en zie daar de dwaaling die men in alle gedeelten van de Phyfionomiekunde begaat, en die de kunst op valfche redeneeringen doet fteunen; zulk eene aandoening heeft veeltijds zulk eene uitwerking naar buiten op het o-elaat en de gedaante; ér go daar zulk eene uit-, werking is, is altijd die aandoening, eene redeneering die hier volftrekt valsch is. Maar dit is nog niets; al ware het zeeker en zonder uitzondering waar, dat dit alles, waarvan wij gefproken hebben, uit een ieders Phyfionomie, handen, voe-  04 Verhandeling over voeten of gedaante te zien was, zoo mo«t het den Geneesheeren van hulp zijn in het beoefenen va? hunne kunst, maar als Phyfionomist zou het S moeite niet waard zijn, zig daarin te oefenen, het zelve eene kunst te noemen of boeken 'er over te fchrijven; maar de Phyfionomisten willen ons oneindig meer leeren zien uit het gelaat al wat tot het humeur alle gemoedfflelgingen%f hebbeT&2 den vall den mensch betreklijk&is, zijne verftandehjke vermogens, in het kort de beweegin/en va« zyn hart en zyne ziel vallen, wil men onsS ken, onder het uitgeftrekt gebied der GelaatSe Daar zyn dan gewigtiger beginzelen, waarop deezê kunst fteunen moet, en welke wij moeten onderzoeken om naategaan of dezelve een vasten grond genoeg hebben algemeen genoeg doorgaan f om daarop een ftelzel te bouwen; want wit is eene kunst, waarvan de uitzonderingen de regelen in getal overtreffen? alwaar men bij elk indivfdu niet zeeker kan zyn, of de regel doorgaat, dan na da? hy ons onnut geworden is? En dat de Phyfionomiekunde, zoo zy met geheel zonder grond is, zodani» eene zy , zal dunkt mij, ten klaarftc blijken, wan- L\eLWÖ d,7dve van alIe ziJ'den befchouwd zullen hebben. Maar om voorttegaan. " u Wanneer de ziel door geene, of geene geweldige beweegingen wordt aangedaan, dan zijn alle de deel len van het gelaat in een ftaat van rust De fniL ren worden met buitengewoon gefpannen of verflapt maar behouden hunnen toon: daar heerscht eene evenredigheid in alle de trekken, en alles ze?fs de houding der overige ledenmaaten, vertoont de kalmte van het inwendige naar buiten, maar zoo haast wordt de ziel niet aangedaan en eernerrli nf daar gefchiedt eensklaps eene" verandering in alle deelen die den wil niet afwagt; het gelaat wordt eene fchildenj van de hartstogten der ziel, dll dezelve verraadt, en alles geeft door uitwendige tekenen, die hun eigen kenmerk hebben, de geheime zielsbeweegmgen te kennen. . ' "Cneime Vaa  ïo<* Verhandeling ever gelaat krijgen. De droefheid en biijdfchap zijn ook van die natuur dat zij den mensch op den duur vrii iterk kunnen blijven aandoen; dit doen alle driften niet al ïs het dat de oorzaak'blijft aanhouden Niemand is zeer lang agter een toornig, maar wanneer zijne gramfchap eenige oogenblikken gewoed heeft zoo neemt zy af, begint te bedaaren, wordt ujt-ebluscht , of eindigt in een verdrietig gemor of wrok tegen de geenen , welke hij als de vcrftoorders van zijne rust of beneemers van zijn zedelijk geluk aanziet; een mensch wordt dan niet dikwijls genoeg in deeze driften met de vereischte kragt ontftoken, dat dezelve fpooren op het gelaat zouden indrukken! De haat de nijd, de veragting en diergelijke doen ons insgelijks niet fterk en dikwijls genoeg aan om een indruk op de fpieren te laaten;0 en indien zij dit m fommigen al doen, zoo m het als in het klein en op eene onmerkbaare wijze, die dagelijks verandert; van de liefde zal ik hier niet fpreeken; deeze is eene zoo zaamgeftelde hartstogt, zoo verfehilIend in verfehillende menfehen, naar elks bijzonder karakter gewijzigd, dat dezelve in plaats vin kennelijke fpooren natelaaten, het aangezigt doet feelijken naar eene zee, waarin nu kalmte heerscht en die morgen door eene ftorm gefiingerd en beroerd wordt; en kan men den verliefden al ontdSk- ^nhV?°»,Za, T,6" v?orzeeker een gevoelig hart niet uit het gelaat alleen kunnen leezen. Het is ook noodig, dat men iemands karakter kenne om te weeten, of hij door eene zeekere hartstogt in een kleinen graad geroerd worde. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat wij iemand, welken wij voor het eert zien, verftoord oordeelen, wanneer de «reene die hem gewend zijn, niets dusdanig in hem befpeuren zullen? dit koomt van bijzondere hem eigene beweegingen in de fpieren, van bijzondere aanwennin.-en, welke iets doen zien , dat bij anderen die beduidems hebben zou, maar bij deezen weder niets of fomtijds geheel iets anders betekenen. Hoe dikwijls zal dit dan den Phyfionomist wederom in de war helpen of  de Phyjionomiekunde. J07 of verkeerd doen oordeelen ? Hij ziet een trek of teken op het gelaat van iemand, welken hij ontmoet en begeert te beoordeelen. Deeze trek koomj; hem voor een ligt kenmerk van den nijd, van de gramfchap, van denhoogmoed, of eenige andere drift, bij het gemeen der menfehen, tevertoonen; hij befluit 'er uit, dat dit mensch een nijdig, oploopend, of hoogmoedig mensch is, daar fomtyds deeze trek natuurlijk in zijn wezen plaats heeft, en altoos gehad heeft, en dat fchoon hij van het tegengeftelde karakter zij. Indien alle menfehen met eene zelfde Phyfionomie geboren wierden, en 'er naderhand geene veranderingen in te weeg gebragt wierden dan door de hartstogtèn en aandoeningen, dan mogten wij het in de Phyfionomiekunde door deezen weg verre brengen, maar gelijk dit 'er verre van daan is, zoo zie ik van alle kanten niet dan onzeekerheid en uitzonderingen, nergens een vasten regel. En hoe veel zal ook het veinzen niet toebrengen om, al ging het voorftel door, een onnoemlijk getal uitzonderingen te maaken ? en laat men niet zq- gen, dat men om te kunnen veinzen aan het Hof behoeft opgevoed te zijn of verkeerd te hebben. .De geheele wereld is hier omtrent een Hof; en ik durf wel ftaande houden, dat'er niemand is of hij ontveinst dagelijks, in ontallijke omftandigheden, zijne aandoeningen endriften : indedaad de Maatfchappij (ik fpreek van die, waarin wij zijn, dat is te zeggen, eene zeer befebaafde^ is thans zodanig gefteld, dat men, om met eere daarin te leeven, in veele gevallen, moetkunnen veinzen, dan om bestwil, dan uit ontzag, dan uit voorzigtigheid, dan uit welvoeglijkheid, dan uit beleefdheid, dan uit belang, in 'tkort, die zijne driften niet op zijn pas weet te verbergen , is lomp , onwellecvend, en niet zeer gefchikt om thans onder de menfehen te verkeeren. Men moet zijne driften dan, ten minften na het eerfte oogenblik, dikwijls op zijn gelaat uitdooven, het welk mede zeer veel toebrengen zou om die indrukzelen merkelijk te verminderen. - Men  loS ' Verhandeling over Men pleege omtrent dit alles de ondervindingwederom raad; indien het doorgaat, datde hartstogtèn een uitdrukzel laaten op de fpieren en in de trekken van het gelaat van de beweeging, welke zij hebben, wanneer de hartstogt in een mensch werkt, dan moet men bij ondervinding zien, dat lieden die door eene zeekere heerfchende drift bezield worden (die zeekerlijk de fterkfte fpooren zou nalaaten) hij voorbeeld, door de toornigheid, eene fchaduw dier hartstogt op hun gelaat vertoonen. Ten anderen, moet het ook door de ondervinding waar bevonden worden, dat lieden, die zulk eene fchaduw van zulk een drift in hun gelaat laaten zien, door die drift, bij uitftek, moeten aangedaan worden. Van beiden deeze vereischten heb ik menigmaalen de onzeekerheid en wisfelvalligheid bevonden. De oploopendfte lieden heb ik een vreedzaam, vriendelijk gelaat zien draagen (en dit is niet zelden het geval) zoo dat ik hunne neiging tot toornigheid niet ontdekte, dan wanneer die drift bij kleine gelegenheden gaande gemaakt wierdt en zig dus verraadde, het geen altijd eenen zeekeren omgang vooronderftelt; hoe dikwijls ziet men daarentegen geene lieden met een brusq voorkoomen, dat 'in ftaat is om kinderen bang te maaken en bloodaarts in teugel te houden , die de goedaartigheid en zagtzinnigheid zelve zullen wezen! En hoe zal het hieromtrent gelegen zijn met die driften, die minder op het gelaat blijkbaar zijn? de geilheid, bijvoorbeeld, zal deeze ook zigtba'are fpooren op het aangezigt laaten ? Ik heb het nooit bevonden, en onze wellustigen, die in het geheim deeze drift den teugel vieren, kunnen zig gerust ftellen, dat hun gelaat hen niet verraaden zal, zoo lang de buitenfpoorige involging hunner drift hun lighaam niet aan doet, want alsdan durf ik 'er niet voor inftaan, dat een oplettend waarneemer de oorzaak hunner zwakheid niet uit en vindt. Men zal mij hier zeekerlijk tegenwerpen de tronie van den wellustigen, het laatfte der vijf beeldjes , welke de Schrijver van de Handleiding uit de Phyfionomi/cbe Fragmenten van LA-  ie Phyjïonomtefothde ïep tAVATÉft op bl. 27. heeft laaten graveeren, ert welke men in de Nederduitfche uitgaave dier Fragmenten uit het XVI11. Fragment wedervindt ; dat een kind, dat pas denkbeelden en woorden begint te vatten, in het uitdeelen van elk der opgegeeven karakters bezwaarlijk dwaalen zal, fta mij de Heer lavater toe niet te gelooven; ik heb'er in zien dwaalen, die meer dan kinderen waren-, het is egter waar, dat de vijfde tronie zodanigis, dat men 'ergei1c wellust aan zal toefchrijven-, maar waar komt dit vandaan? — Deeze tronie is een regte Satyr-tronie-, zijn bokagtige baard, zijne verwilderde haairen, en vooral die lok, die hem over het voorhoofd, cn die, die hem agterhetoor henen hangt, zijn loeragtig oog, en het uitfteeken van zijne,tong, alles te zaamen ge'eft ons het denkbeeld van de affchildering dier fabuleuze fchepzelen, welke de Ouden in hnnne Verdigtzelen Satyrs noemden, van welker befchrijving, volgens het algemeen gevoelen, met eenige ingemengde fabelagtige omftandigheden, de OrangCHitang het model was, van welke zij uit Indien, dat hun voor een gedeelte bekend geweest is, gemakkelijk berigten konden hebben, aan welke Satyrs zij de grootfte en vuilfte geilheid toefchreeven; Jiet beeld van een Satyr of fatyragtige tronie deelt dan het denkbeeld mede van geilheid, maar neem eens dezen zelfden kop, fcheer hem den baard, zet hem een Raadsheer paruik op (gelijk ik tot een proef denzeiven zoo eens getekend heb) en laat hij zijne tong, op eene voeglijke wijze, in zijnenmond houden, enzic, ofdie vuile wellustigheid zig nog vertoont; mogelijk zou een lavater, of een ander Phyfionomist als dan deftige, Raadsheerlijke of Burgermeesterlijke trekken, een grote genie , denkenskragt, vaderlandliefde, en indien 'er dan de naam van den een of anderen grooten Staatsdienaar onderftondt, het grootfte deel van het geen deeze verrigt hadt, in denzeiven befpeuren. Ik befluit dan uit het gezegde, dat men niet over het algemeen zeggen kan, dat de neigingen en driften,  ^Sïe> ' Verhandeling over ten, wanneer zij ophouden te werken, de mieren een mdrukzel laaten van hunne hoedanigheid maar liever , dat deeze indruk zoo dra de drilt ophoudt oftenminften eenigen tijd daarna,uitgewischt wordt en voor het werken van andere plaats maakt dat de driften flegtsbij zeer weinige fterk genoeg zullen werken, en de fpieren flegts bij zeer weinigen buigzaam genoeg zullen wezen om die uitwerking voorttebrengen, indien zij al zoo dikwijls als vereischt wordt daardoor geroerd wierden, dat de uitzonderingenin de meesten plaats zouden hebben en dat dit gedeelte, fchoon zulk een gering gedeelte dér kunst, den Phyfionomist reeds allermoeijeliikst ia onmogelijk met zeekerheid te bepaalen zou ziin dat de driften dus zoo min als de temperamenten' zeekererege en en beginzelen, in alle gevallen toepasfelyk, opleveren zullen, dat de daaruit getrokken regelen met geene mogelijkheid op elk individu kunnen toegepast worden — Moet men dan daarom de Phyfionomiekunde als een hersfenfchim befchouwen? — Hieropizal ik nog niet antwoorden maar dezelve eerst onder eenige andere oogpunten -aan bezien, ten einde te onderzoeken of'er 5-eene ande re beginzelen zijn , die, gevoegd bij het weim>e dat ons de kennis der temperamenten en der driften hierin leert , ons te zaamen eene fom van tekenen en betrekkingen kunnen opleveren, die genoegzaam z i om ons eene, bij de zeekerheid koomende, waarlchiinhjkheid omtrent elks aart, neigingen en zielvermogens te geeven. De Phyfionomisten hebben wel gezien, dat de kennis der temperamenten en die der driften op verre m niet genoeg waren, om eene uitgeftrekte Phyfionomiekunde optebouwen , zij hebben dan naar anderebe™nzelen omgezien, welke wij thans zullen onderzoeken. (Het vervolg biernaa.y AAN-  aanmerkingen over de natie dwergen, welke men meent dat in het eiland madagaskar gevonden wordt, (getrokken uit de Reis door de Jndifche Zeeën, van den Heer le gentil. T. II. Jrlct is genoegzaam bekend en een doorgaand gevoele, dat 'er in de bergen van het eiland Madagaskar eene Natie Dwergen gevonden wordt, QuimosJen genaamd. De Heer commercön gaf daar het bérigt van in een brief aan den Heer lalande vertaald, en overgenomen in de Natuurkundige Verhandelingen, Deel V. bl. 348. Sommige egter hebben getwijfeld aan het beftaan van dit ras van Pigmeën; men kan over het een en ander gevoelen, eenige aanmerkingen vinden in het 1. Deel van dit werk, 1 ftuk, bl. 344. De Heer lé gentii , die eene reis gedaan heeft in de Indifche Zeeën, om den overgang van Venus over de fchijf der zonne waarteneemen, en een goeden voorraad van waarneemingen betre'kkelijk tot de Natuurlijke Hiftorie, Natuurkunde, Aardrijkskunde enz. heeft medegebragt, koomt thans in het II. Deel van zijne Voyage dans les Mers de l'Inde, de twijfelingen hier omtrent weder verlevendigen, door-het beftaan dier Natie geheel te ontkennen; wij zullen hier zijne eigen woorden inlasfchen, ons, in het voorbijgaan, beklaagende, dat het zoomoeijelijk is, vaste berigtente verkrijgen, zelfs omtrent de inwooners van landen, van welke de befchaafde Europeaanen niet verre af zijn; aan den eenen kant is het hard een man als den Heer commerqon te befchuldigenvanvalfcheberigtengegeevente hebben, met de verzeekering van de naauwkeurige waarheid te fchryven; en hoe zou het aan den anderen kant mogelijk zijn, dat men zes jaaren niet verre van zulk eene Natie zou leeven, naar dezelve verneemen en 'er niets van hooren, indien zij beftondt? Ik zal mij hier niet verder over inlaaten, of het ftuk trag-  'ïiz Aanmerking, over de Natie Dwergen enz. tr'agten te beflisfen; zie hier de woorden van den Heer le gentil zeiven. „ Het is valsch, dat 'er aan het Fort Dauphin eenige overlevering zij vanDwcrgen, die tegenwoordig in Madagaskar in wezen zouden zijn; het is valsch, dat 'er een algemeen verfpreid denkbeeld in dat eiland heerscht van het wezenlijk beftaan van die gewaande Quimosfen. Ik heb zoo wel als de Heer commercön in het Fort Dauphin geweest, en ik heb 'er nooit van die Dwergen hooren fpreeken, zoo mih als in de andere deelen van Madagaskar, welke ik zorgvuldig en onbevooroordeeld bezogt heb. Nog meer: Ik heb bijna zes jaaren zoo op Ijle de Franc e als op Madagaskar doorgebragt, onder Zeelieden, en Supercargas, die dat eiland volmaakt wel kenden, van Tolken zelfs, die zeer diep in het land waren doorgedrongen; ik heb hun duizend en duizend vraagen gedaan omtrent de foórten van menfehen, welke zij daar gezien hadden, en ik heb hen nooit van dat ras van Dwergen hooren fpreeken. " P.  waarneemingen van beoeffenend» geneeskunde (Voornamelijk betreffende de ■knoestgezwellen Van den slokdarm, de maag en de darmen ). 'Getrokken uit de HifioueS'Memoires de la Société Royale de Medicine , année 177Ó. (met eenige bijvoegselen) ï. Waarnemingen , aangaande het Knoest gezwel ' van den Portier der Maag, door den Heer audrï. Een der tekenen van de verftopping of van het kfloestp-ëzwel vail den portier is de menigvuldige1 braaking; maar dit toeval heeft ook plaats m geval van verzweering der maag, eh de vernaauwmg der ingewanden. ' Ik heb van den Heer aStruc de vozende waarneeming gehoord, toen hij op het koninklijke KoÜegJë over de ziektens van de maag handelde Een Gecftcliike, die geloofde zeer ziek te zijn vervoegde Zig<"by" een Kwakzalver-, deeze gaf hermeen po-der, dat hem fterk purgeerde, en zodanig dat deeze buikzrtivering gevolgd wierdt van aanhoudende braakingen, die den lijder aanmerkelijk verzwakten. Men fchreef die pijn en die vermoeiin" aan de kragt van het poeder toe, dat een fterk aurgeermiddei was; de lijder wierdt ook eerst eenigzins beter, maar weldra noodzaakten hem de pijnen en de aanhoudende braakingen van een Geneesheer te roepen.om den bedroefden ftaat te verligten waarin hij zich bevondt. Men meende, dat hij een'e verftopping van den portier hadt, omdat hij alles uitbraakte, wat hij gebruikte, en dat hy mets van onderen kwijt raakte. De Heer astruc wierdt vervolgens geroepen, en giste .ook, datheteenknoesteezwef of eene verzwecring was, .die de onderfte Ipening .van de maag befloeg, of dat deeze geflooKdhinet HL Deel, H te»  ÏZ4 Waarnemingen van beoeffenende Geneeskunde, ten en yerftopt was door dikke taaie en lijmerige ftoften, hetgeen hem deedt befluiten om verfmeltende oplosfchende middelen te geeven, die geenerlei mtwerkzel voortbragten, even min als de kwik en verfcheiden andere geneesmiddelen die ook vru^teloos gebruikt wierden. De lijder ffierf aan eene kwijmng. Men opende zijn lijk, en men vondt eene fcankeragtige zweer aan den onderften mond der maag. Die verzweering was aanmerkelijk groot, en ftrekte zig langs den portier en het bovenst gedeelte van den twaalfvingerigen darm uit. Ik moet hier nog bijvoegen, dat men, geduurende de ziekte van deezen Geestlijken, bij hem eene dikte en eene hardigheid op de plaats van den portier gewaar wierdt de heer astruc meende, dat dit toeval door het purgeerpoeder veroorzaakt was. Wijlen de Heer macquart, onze Collega wierdt geroepen om den Heer Paroht te zien Zeden langen tijd was hij reeds begonnen te vermageren ; hy hadt zeer zelden ontlafting, en braakte het grootst gedeelte van zijn voedzel weder mt. Hartfterkende en buikzuiverende middelen maakten de kwaal erger: de braakingen wierden aanhoudend, tL^Tv 0Mftakii en weldra konde hij geené vloeiftoflen meer doorkrijgen, maar dezelve wier- InH^-i^311 kl.eur wederom uitgebraakt. VerzagdelifdP^JdiS"wierdenSeb™k^dochtevergeefsch:de lijder ftierf in veertien dagen. De Heer macquart verzogt om de opening van zijn liik Hii Sn^SSSpHMUwkeurigde maag ende dirmbufs, en Sin m? azq >v,aarneeming hebben medegedeeld, toen hij van de ziekte wierdt aangetast, die hem van ons weggerukt heeft. De portier bevondt zi- inden natuurlijken ftaat, maar alle de darmen waren toe- d?»™^ eVnetv?TrnaauwmSen> °P Meine afftanderi van eikanderen. Hetgedeelte darm, dat tusfchen riS ^C?ging m,Zat' was met ]«gt vervuld, welke doorftak: ^ dE r°kken met een fpeld Men  betreffende de Knoestgezwellen det Maag. 11 § Men vin ft in het Journal de Medicine twee waarneemingen aangaande de verftopping van den portier. Zie Tom. I. pag. 418., & Tom.V. pag. 431. De laatfte? waarneeming is van den Heer razoux. Ook heeft dc Heer malouet, in de Gazette d'Epidaure, eene fraaie waarneeming over het knoestgezwel van den portief wereldkundig gemaakt. Zie N°. 34 en 36. Deeze ziekte fchijnt vrij gemeen te zijn onder het gemeene volk, die zig aan het drinken van brandewijn overgeeven, en dezelve is nog gemeener geworden zedert de dubbelde brandewijnen ingevoerd zijn. Alle middelen, tegen deze ziekte aangeraaden, zijn tot nog toe vrugteloos geweest, en alle buikzuiverende middelen zijn inzonderheid nadeelig voor dezelve bevonden. Indien een Geneesheer het aanwezen deezer ziekte vermoedt, zoude hij dan ook met vrugt het gebruik van een zagten loogzoutagtigea drank kunnen aanraad en? Ik zal mij fiegts deeze aanmerkingen vergunnen, en gaa nu over tot de hiftorie van zommige lijders, welke ik vermoed van verftopping of knoestgezwel aan den portier aangetast te zijn geweest. De eerfte deezer lijders woonde te Cliencourt,' en was Opzigter der Jagt van den Prins van Soubize. Deeze man was vijf-en-zeventig jaaren oud,hij was zedert langen tijd onderhevig aan jigtpijnen, en hij kreeg daar een Herken aanval van op den 25 December 1776. Dezelve openbaarde zig eerst aan den linker voet, en ter zelfder tijd gevoelde de lijder eene aanmerkelijke zwaarte op de maag, vooral als hij gegeeten hadt. De pijn, welke hij aan den grooten teen van den linktr voet kreeg, ging veertien dagen daarna over -, maar dezelve kwam, om de vier of vijf dagen, weder, en kwelde den lijder, geduurende een paar dagen. Onderwijlen hielden de pijn en de Zwaarte, welke hij omftreeks de maag gevoeld hadt,nog aan, en vermeerderde zelfs-, eindelijk deelen zig ook braakingen op, en de Heelmeester j die H a kSA  li 6 Waarneemingenvan beoefenende Geneeskunde % hem behandelde , vroeg om een Geneesheer. Toenik de kleur der .uitgebraakte ftoffen zag, verklaarde ik het ongemak eene verftopping aan den portier te zijn ; deeze man zag toen zeer bleek, was zeer vermagerd, zijne handen en voeten waren koud, en hij hadt zeer zelden ftoelgang. Men zeide mij dat net de jigtltofte was, welke zig op de maag °czct ' hadt, en men ftelde eene aderlaating op den voet voor. De zwakheid, waarin hij zig bevondt,deedt nuj dit middel verwerpen. Zedert vier maanden, was hij gewoon, dagelijksch twee maaien met de voeten m 't water te zitten; men had: hem twee maaien op dep voet adergel: aten, geduurende den aanval zijner jigt, in de maand December 1776, en alle deeze middelen hadden flegts geftrekt om hem te verzwakken. Ik raadde voedende klijftceren en een verzagtend en ligtelijk zuurgemaakt drinken aan, gelijk ook eenige fneedjes oranje-appelen, om den mond van den lijder te verfrisichen, die zio- over een geweldigen dorst beklaagde. Gelijk men mij fteeds de jrjtltoffen tegenwierp, belastte ik om die reden, het aanleggen van mostaart en look aan de beide voeten. Den volgenden dag hadt de pijn door het mostaart middel verwekt, den pols opgebeurd, en gelijk de lijder den drank, welken ik badt voorgefchrceven, flegts bij lepels vol gebruikt hadt, hadt hy flegts zeer weinig gebraakt- men prees- reeds de kragt van het aangelegd middel, maar een oogenblik daarna, braakte hij Svervlocdi» ftoiicn uit, die rosagtig bruin van kleur, lijmerioen van een flegtcn reuk waren. Ik liet deze fi&f* ten eemgen tijd ter zijde zetten, en toen ik dezelve een hall uur daar na, overgoot, wierd ik op den bodem van het vat bloed en ftukken van vliezen bewaar, welke ik gischte dat tot den wolligen rok der maag behoorden.. De Heer sotereau Heelmeester van den Prins de Soubize, onderzon ook deeze overgegeeven ftoffen, en was van hetzelfde gevoelen als ik. Olijagtige en verzagtendc dranKcn bragten geene vcrhgting toe: de braaking wierdt me-  |zq#aarneemingen van beoefenende Geneeskunde-, lijder gaf per veele winden op; men wi rdt éê mcnhem den buik voelde, diktens gewaar die hem zeer ongerust maakten, maar die niets anders waren dan winden, die zijne darmen opipanden. Inïlisfqhen.ging hy nu en dan uit; op zeekeren avond, kwam hij by my:, maar, bij het inkoomen, gevoelde hy zig kwaajyk en braakte veel ffijm uit; dit toeval was hem reeds des morgens over«ekoomen Toen was het, dat ik hem aanraadde om de Heeren geofFroy en LQRRvte raadpjecgen. De wateren van Cauterets, een openende flikbrok, xmtenJethiopsMdrn gfe Gom-Ammoniak en zeep, een andere pijn-, |l|ende flikbrok, voor den avond, gelcijen vleeschflat voor voedzei, wierden toen den lijder voorgefchreeven; hy beloofde alle deeze>oWcM£ naauwkeung te zullen agtervolgeix, maar een ven llmdeude honger deedt hem, van tijd tot tijd ver°eeten, dat hy tot een ftrengen leefregel veroordeeld was ; na dien tijd, verliet bij den gemelden SS el P.m wyn te drinken, welken hij egter mecstentifck met een derde water vermengde. De cerfe brïïSn* van zwarte ftoffen vertoonde zig," twaalf urn en a eene mdigeftie welke hij zig doSr het eeten van 4kookteartichokkenhadtopdenLals gehaaid. Ik o-afdcn M$ ce,n ^uiverendmiddel in, en ^eduurendc an dagen hadt hy geene braakingen. De eetlust kwam intusichen wederom, en de lijder bezweek on nieuws voor dezelve, De braaking kwam daaroS weder; ik wilde hem toen het gebruik van den v fl doen nalaaten, doch hy volgde hierin mün raad Pens eenige dagen. Rinfe fijr-oopen-, van aalbez^èn en hnioenen, de drank van i&^k, ^ÏÏSfeffi middelen en foortgehjken meer, wierden toén a>! Jen vrugtcloos bevonden; de braaking volhardde en eindelijk kondigden de opzwelling'der l a den en voeten, de zwakheid van den pols" eene viSlije vermagering, en de koude der .ledenmaaten een' nabyzynden dood aan, en de lijder ftierf met eeneï Onleschbaaren dorst, en eene «inhoudend£$283 yan cherpe, taaie, zwarte ftoffen, hebbende Ö£ tans tot op het laatfte oogenblik Xudenf^en.  betreffende de Knoest gezwellen. 12$ na vooraf flegts eenige ligte flaauwtens met ftuiptrekkingen gehad te hebben. De vijfde lijder, wiens ziekte ik hier kortelijk befchrijvcn zal, was de Heer Chrctien, Advokaat voor het Parlement. Hij hadt, zedert een jaar, een buikloop gebad. Een Geneesheer, welken hij, voor zes maanden, raadpleegde, raadde hemde wateren van Vichy aan, en liet hem vervolgens, geduurende drie weeken lang?, het witte longenkruid gebruiken. De afgang Meldt hier door op, maar daar volgde eene zwaarte, in de maag op, en de lijder gaf'des avends eenige nablijffels van fpijzen over. De HeerChretien was een man van ftudie, die veel werkte, fterk" at, cn vooral zcevisch. Hij dronk ook zeer saarne witten wijn, maar ging zig nooit te buiten. Zedert langen tijd, was hij reeds begonnen te vervalJen, maar van het eerfte oogenbük af, dat hij-de braakingen kreeg, verviel hij in de volkoomenfte vermagering cn uitteering. Op zeekeren dag, kwam hij'mij raadpieegen; ik febrcef hem openende bouillons, pillen uit zeep cn fal de duobus, cn een afkookzel van klitwortel met falpeter voor; vervolgens verwekte ik hem de noodigc buikzuivcring met hetSed-* litz-water. ;Het gelaat van den lijder verloor hierdoor , na drie weeken tijds, do. geelekleur, waarmede het was bezet geweest. Hij. begaf zig daarop , voor eenige dagen naar buiten , maar de bouillons of het decodtum vonden geen weg meer naar de darmen, hetwelk misfchien veroqorzaakt wierdt door het water, dat men te BoiJJy - Saint-Leger , alwaar hij zig bevondt, drinkt, en dat, volgens der meening van den lijder zeer felenitiseh was,- ik zag den lijder bij zijne terugkomst, weder; hij fchpen mij-toe beter te vaaren, en de pols bevondt zig in den natuurlijkften ftaat; hij wilde geen decodtum of bouillon meer gebruiken; ik bragt hem toen aan het gebruik van de melk met een afkookzel van defalfaparilla aangelengd; na agt dagen tijds, weigerde hij mede dit langer te gebruiken, gelijk ook de wateren van Cauterets; eindelijk fchreef ik hem poet A 5 derg  12* Waarneemingen van leoeffenendt Geneeskunde, SLTJïnS" De£ze Poeders ftonden hem weS eerlang tegen, en hij wilde toen liever nillen f^toïtoiiïWï* $ T d,C P°ederr?erffilaaïpn Th. lk er de kreeftsoogen had uitgelaaten, en de overige ingrediënten met fvroon van knus-en-munt laaten aanftampen. ü/ïffer ï nog fteeds gebraaden visch, rijst met eieren falen *lniïelZdr0l\ Wakenden raadden & rnnZ u P' ^ltten wlJn met een derde water, en roode boonen in water gekookt, te gebruiken- ik verzogt hem deezeu raad niet tê volgen maar' hiï le^even^s^f11 vol?el«el«k eete^feE Jj a"deren> des avonds, omftreeks van agt uuren, wederom uitbraakte. Eene fleepende koorts tastte hem daarop aan, en de braaSen 3?rerdt?i ^Uin J3n ,kléUr en k™men elk uur wedei. ik bad, zedert langen tijd, eenige amptgenooten by my verzogt. Eindelijk wierden de Heeren <3eoffroy en despierres ontbooden; de lijder hadt toen reeds den hik gekreegen ;de polsflagwas naauwlyks meer te voelen, de oogen waren ongevoeli-en doov, naar de kennis van den lijder was volkoomen en hieldt tot den dood toe aan, die voorafgegaan wierdt door eenige flaauwtens, en kortftondtfe afwezenheden van geest. ö 41 Ik ben bij de opening van het lijk deezcs lijders tegenwoordig, geweest, die begeerd hadt dat men de oorzaak zijner ziekte , na zijn dood, in hem zoudeopfpeuren. De longen en het hart waren gezond gelijk ook de lever; deeze laatfte ingewanden wa'ren zeer groot, gelyk ook de regter long. De nortier was geheel knoestagtig, en liet zelfs het inbrengen van een ftilet niet toe; verfcheiden der knoestagtigè klieren hadden de hardheid van een kraakbeen, en het gedeelte van het netvlies, dat aan de kromte van de maag is vastgehegt, was bezet met eene verbaazende menigte klieren van denzelfden aart; dit net lag op zjg zelf omgeflagen, in het middel-  Betreffende de Knoestgezwellen der Maag. 123 ^elfte gedeelte zijner vasthegting aan de kromte van de maag, tot op vijf of zes duimen langs den twaalfvingerigen darm. De rokken der maag waren veel dikker dan in den natuurlijken ftaat, voornamelijk van het midden van dat ingewand af, tot aan den portier toe. Het darmfcheil bevondt zig in den natuurlijken ftaat. Alle de darmen, met uitzondering van den twaalfvingerigen darm, waren vol van zeer harde drekftoffen, als groote kaftanjcs; daar was eene tusfchenwijdte van zes of zeven duimen tusfchen elke ophooping van ftoffen. De nieren en de milt bevonden zig in een natuurlijken ftaat; dit laatfte ingewand was veel grooter dan gewoonlijk. Den portier en twaalfvingerigen darm, over zijne geheele lengte, doorfnijdende, vonden wij eene zwarte en lijmerige ftof, van denzelfden aart als die de braakingen kleurde, en die zig op den bodem van het vat zette, waarin de lijder alles overgaf, het geen hij gebruikt hadt. Het begin van den twaalfvingerigen darm was vol van knoestagtige klieren, het alvleesch was gezond. I I. Waarneeming wegens eene Verftopping van den Portier, door den Heer Jeanroi. » z ekere Dame, van omtrent vijftig jaaren oud, ftierf in den maand November 1775. De toevallen haarer ziekte waren geweest aanhoudende braakingen, met zeer hevige pijnen in de ingewanden, en een periodiken en weiagtigen buikloop. Geduurende de laatfte dagen van haar leven, konde zij noch vaste fpijzen noch eenigerhande dranken inhouden, en was zij tot zulk een trap van vermagering gebragt, dat, wanneer men de hand op de bovenbuikftreek aanlag, men den knobbel voelde, die door de verftopping van den portier der maag gevormd wierdt. Na de kruiswijze doorfneede der biüklpieren verrigt te hebben ,  XH Waarneming wegen; eene verftopping van enz. ben , vond ik de maag verbaazend uitgezet, inwendig bezaaid met roodagtige puntjes, cn vervuld met flijni; de portier was, volgens zijne, ^heele lengte yerftopt. Deszelfs wanden hadden een halven duim dikte, en de buis van gemeenfebap der maag met den twaalfvingerigen darm liet flegts een üilet door Van anderhalve lijn middellijns; de darmen waren ook, gelijk de maag, met kleine roode puntjes bedekt, cn vol flijm. De twaalfvingerige en nuttere darmen waren, op verfcheiden plaatfen in hunne kronkelingen vernaauwd; de lever de milt het netvlies cn het darmfcheil waren bezaaid met knoestagtige knobbeltjes, en het alvlecsch maakte een witten, cn bijna fteenagtigen klomp uit. De overige ingewanden bevonden zig in den natuurlijken ftaat en in de borst, wierdt men geenerleije blijkbaar© wanorde gewaar. - Deze waarnceming, merkwaardig in het oog van een ontleedkundigen, is niet zeer troostrijk voor een beoeifenend Geneesheer • want fchoon zij den eerften de uitwerkfels deezer ziekte* leert kennen, maakt zij egter den laatften niet kundiger m de nafpeuring der Geneesmiddelen welke men, in diergelijke gevallen, met vrugt kan bezigen. I 11, Waarneming wegens eene Vernaauwing derDarmen door den Her lalouette. Een man van vijftig jaaren of daaromtrent oud van een fterk geftel, overgegeeven aan het drinken van wijn en geestrijke vogten, wierdt, geduurende de zes laatfte maanden van iTl6, doove pijnen door den geheelen bink, eene hardnekkig beflooten lijfen, by tusfehenpoozmgen, ecm'°;c flaauwtens gewaar. Hij hadt ïntusfehen aangehouden met Veel branaewijn te drinken, om, gelijk hij 't noemde ■ kragten te krijgen, en de fpijsverteering te bevorderen. Hij hadt, zedert langen tijd, misbruik gemaak* vau  fPaarneemmg wegens eene vernaauwïg der darmen. ï$J| van klijfteeren, van welke hij 'er zig op het laats» twaalf; en dikwijls meermaalen, daags toedienen liet. In het begin van December, liet een Hoogduitsch Geneesheer hem China en Rhubarber met Theriakel gebruiken, Hier mede hieldt hij veertien dagen aan, maar van dien tijd af, namende doove pijnen toe, en, de lij .Ier gevoelde zeer hevige kolijkpijnen; het was toen, dat ik bij hem geroepen wierdt. Ik vond den lijder in een ftaat van Vermagering, die na bij üitteeYihg kwam, met de beenen een weinig gezwollen rondom de enkels. Den buik betastende, voelde ik eenige harde ftoffen in den boog van» den kronkeldarm bevat. Hij klaagde over eene zeer fterke inwendige hitte, en over de onmoogelijkheid van de ligtfte ïpijzen te kunnen gebruiken, zonder zijne fmerten te vermeerderen. Baden, weekmaakende dranken , en halve klijfteeren, geduureude eenige dagen, aanhoudend gebruikt, waarna ik een buikzuiverend klijfteer liet toedienen* ontlastteden den lijder van de ftoffen, die in den kronkeldarm opgehoopt waren. Alstoen wierd ik eene.hardheid in de bovenbuikftrcek gewaar, wel* ke ik voor een knoestagtig gezwel erkende. Twee mijner Collega's, in confult geroepen, raadden ligtelijk openende dranken aan, maar de lijder kondc dezelve niet verdraagen, en braakte ze bijna even fchielijk uit als hij ze innam. Dit deedt ons overgaan tot de versch uitgeperfte fappen van openende kruiden, met Terra Foliata aangezet,'■ en bij Iepels vol gebruikt; doch dezelve bragten geen beter uitwerkzel voort, en wierden eveneens uitgebraakt. Van dien tijd af heeft de lijder fteeds alles uitgebraakt, wat hij gebruikte, met zeer hevige pjinen in de ftreek van de maag. Men wierdt op den bodem van het vat, geduurende de tien of twaalf dasren dat de braakingen duurden, eene papagtige zwarte ftof gewaar, die ge-r  $2.6 Waarneming wegens eene vernaauwing der darmenl gelijk was aan bedorven bloed. Deeze ftof wierdt langzaamerhand vaster, naar maate de braakingen nader op elkander volgden, en vertoonde op het laatst ftukken van verteerde vliezen. Men was verpligt geweest om, na verloop van vijf óf zes dagen, met het gebruik der baden uittèicheiden, omdat de lijder van zig zeiven raakte, zodra hij in het bad gegaan was, zodat 'er geen ander middel overbleef om zijne pijnen te ftillen, dan door Mixtuuren , waarin ik de Syrupus Diacodü met flijmagtige middelen vermengde. Deeze ftaat hieldt, geduurcnde twee maanden, aan, op het eind van wel-, kc hij ftierf. De ftof door de braaking uitgeworpen, en die welke hij, fchoon zeer zeldzaam, bij ftoelgang, kwijt raakte, hadden langzaamerhand hunne eerfte kleur verlooren, en die van osfengal aangenomen; zij namen vervolgens eene geeler tint aan, en hadden dié kleur nog behouden, toen de lijder ftierf. De Heer vicq-d'azyr is bij de opening van het lijk tegenwoordig geweest. Het netvlies zat aan het buikvlies zodanig vastgehegt, dat deeze beide vliezen 'er flegts een uitmaakten; de maag was veel grooter dan dezelve gemeenlijk is, en bevatte drie pinten van een zwart vogt. Deze uitzetting hadt flegts plaats bij derzelver groote kromte , want de kleine kromte was in den natuurlijken ftaat onderhouden, door een band of pees van celagtig weefzel, die knoestagtig geworden, en een vinger difc was. Deeze band of koord liep van het eene eind der maag tot aan het andere, en hieldt de maag met het alvleesch door een onafgebroken celagtig weefzel, dat eveneens ontaart was. Het alvleesch belloeg het dubbeld van zijnen natuurlijken omtrek, en fcheen ook knoestgezwelagtig. De milt was ongemeen klein, de lever bevondt zig in den natuurlijken ftaat, maar het galblaasje was wederom ongemeen groot, ,Ook konden wjj hetzelve niet ledig maaken, met net  Waarneem, wegens eene vernaaumng dér darmen. tz% het te drukken, nademaal de gal lijmeriger was dartnaar gewoonte. De portier was ook zeer gezond t gelijk ook de twaalfvingerige en nugtere darm. De omgeboogen darm vertoonde eenige kleine vernaauwingen of zamentrekkingen, op zommige plaatfen, en de blinde darm was ongemeen verwijd, maar de kronkeldarm was, over zijne geheele lengte, met toetrekkingen of verengingen bezet, die niet verder dan een duim van eikanderen afzaten. Deszelfs middellijn was zeer veel verkleind naar de onderfte bogten toe. Aan de linker zijde zaten 'er twee zulke aanmerkelijke vernaauwingen, dat men daarnaauwlijks den fchagt van een zeer dunnen fchrijfpen konde doorfteeken. Alle de overige ingewanden bevonden zig in den natuurlijken ftaat. Nademaal de voorfpelling een der deelen is dié de Geneeskunde het meest eer aandoen, zo heb ik gemeend deeze waarneeming te moeten mededeelen, om de Geneesheeren omzigtiger te maaken, in hunne uitfpraak, aangaande een knoestagtig of verzwooren gezwel aan den portier der maag. En indedaad, welke toevallen zijn ookgelijker aan die, welke door het gemelde ongemak veroorzaakt worden. De lijder braakte vliesagtige ftoffen, bevat in eene dikke' vloeiftof gelijk aan bedorven bloed; de hardlijvigheid was zeer hardnekkig, de braakingen aanhoudende, en men ontdekte een diepleggend hard en knoestagtig gezwei in de bovenbuiks-ftreek gelegen. Ik ben vangedagten, dat men de toevallen, waaraan deeze lijder geftorven is, aan het misbruik van fterke dranken mag toefchrijven, nademaal niets gefchikter is, om de dierlijke deelën optedroogen, en hard te maaken, dan het onmaatig gebruik van geestrijke dranken. ï V.  £ï8 Waarneêm. van beoefenende Geneeskunde: ï V. Waarneeming wegens eenige Knoestgezwelteri van den Slokdarm, van den bovenftenMond der Maag, en van de dunne Darmen, door den Heer carrere. (j) M evróuw Bacc'i, van Lyori, tnsfche.ii de tweeén-drie-en-dertig jaaren oud, van een geftel, datin fchijn zeer teder, maar in de daad vrij fterk was', weinig gewoon om ziek te wezen, fchoon zig geduurigover kleine ongefteldhedcn beklaagende, hadt, zedert yerfcheiden jaaren, drie of vier aanvallen van kolijkpijncn gehad. Deeze pijnen deeden zig op nieuws, in de maand Junij 1777, gevoelen. Ik zag haar toen voor de eerfte reis;' ik bevond haar met koorts, eenen papagtigen en bitteren mond, braakingen van preiagtige ftoffen, en eene pijn, die nu eens fcherp dan wederom doof was,, in de navelen onderbuiks-ftreeken. cn die door drukking vermeerderde 5 zij hadt daarenboven een meteonsmus inden onderbuik, het vel droog cn ftrocf, én ccn brandenden dorst. Zij hadt ook geene pijn, noch gevoel van' zwaarte in de maag. Eene aderlaating, een braakmiddel, verdunnende en ftillcnde- inwendige middelen, weekmaakende pappen op den onderbuik, en het gebruik van baden, genazen haar Van deeze toevallen, *n deiitijd van veertien dagern Na dien tijd, beklaagde zij zig egter dikwijls over eene onaangenaame gewaarwording in de maag, waarvan zjj egter geene befchrijving wist te geeven. Deeze (a) Schoon deeze en de volgende Waarneemingen in het Tweede Deel der Memohes van .deeze Maatfchappij bevat zijn „ hebben wij dezelve daaruit overgenomen, en hier bij geplaatst om dus eene bij elkander behoorende reeks van foorêgelijke gevallen agter een te doen volgen.  wegens eenige knoestgezwellen enz. 125} Deze lijderes liet mij , den 23 Februarij 1779, wederom bij zig'roepen; ik had haar toen, zedert vier maanden, niet gezien. Zij hadt, veertien dag n of drie weeken te voren, dc,koorts gekreegen, met braakingen, pijnen in de maag en in den onderbuik, en zij was door een Chirurgijn verfcheiden maaien gepurgeerd. Ik vond haar toen zonder koorts, met zeer menigvuldige braakingen, maar bijna zonder moeite; de ftoffen, welke zij op deze wijze ontlastte, waren donker geel van kleur; de itoelgang was zeermoeielijk, in zeer geringe hoeveelheid, de buik wederom verbaazend opgezet en zeer pijnelijk, voornamelijk in de regter onderbuiks-ftreek en in die der maag, die gefpannen was zonder hard te zijn; de pijn van den onderbuik vermeerderde door alle drukking; flaapeloosheid, vervallen eetlust, geduurige woeiingen en onrustigheden, bitterheiden droo te van den "mond, en hardheid van den pols verzelden alle deeze toevallen. Dc braakingen Wierden allengs menigvuldiger; dé dranken hadden op het laatst den tijd niet óm tot in de maag nedertedaalen, maar wierden aanftonds, als van zelfs, en zonder moeite, weder uitgebraakt; de uitgebraakte ftof vertoonde, na verloop van eenige dagen, eene bruine kleur, maar zonder eenigen reuk. De vermagering nam intusfehen toe, dc ftoel-> gangen wierden zeldzaamer vloeibaar en bijna van dezelfde kleur als de ftoffen, die door het braaken wierden opgebragt. Den tweeden Maart daar aanvolgenden , voegde zig ook de koorts bij alle de gemelde toevallen; dezelve was zeer fterk; de opzetting cn de pijnen in den buik vermeerderden , dezelve wierden fcherp en zelfs fteekende , de pols was zeer hard , het vel droog en brandende; de hik, en de geduurige en Vrugtelooze persfmg tot waterloozing vereenigden zig "met 'al het bovengemelde, en maakte den ftaat der lijderes allerelendigsti Kabinet III. Deel. I té  130 Waarneming wsgtns êenige Knoest gezwellen Ik vermoedde, dat een grootgedeelte van de darmbuis knoeflag was dat 'er geen gebrek in de maag, en voornamelijk met aan den Pottier plaats hadt maar dat dat deel zig volftrekt in den natuurlijken Baat bevondt. Ik befloot zulks nog om eene andere reden ; de braakingen volgden te ichieiijk op het gebruik van het drinken, om niet te doen geloovcn datde dranken den tijd met gehad hadden om tot in de maate koomen Ik gischte verders, dat dit ingewand doo°r de uitgezette opgeblaazen en verftopte darmen «redrukt wierdt en dat deeze drukking een onoverkSomehjken hinderpaal aan het invloeien der dranken boodt. Ik beken , dat ik geenerlei gebrek in den llokdarm vermoedde, De opening van het lijk wierdt door den Heer b aget Meefterm de Heelkunde, verrigt, en vertoonde het navolgende: , *' >U.7:Z. . Vooreerst, Eeneuitftorting van geëlagtig:, zeer flansend water, m de holligheid van den onderbuik, ter hoeveelheid van omtrent drie of vier pinten ; ten tweeden, het alvleesch' volftrektelijk knoestagtig geWor* den; ten derden, de lever fchecn in een volmaakt natuurlijken ftaat, en van eene gewoone grootte te ziin maar derzelver zelfftandigheid was ten uiterften Zag! en broos, gemakkelijk voor de drukking derving ren wijkende, en eene foort van weeke en korrelige pap vertoonende; ten vierden, hef "alblaasie dc meren en de milt waren in den natuurlijken ftaat, en die laatfte was ten uitenten klein ; ten vijfden, de flokdarm was als hoornagtig en geheel knoestagtig geworden, m zijnen onftrsk naar zijne vereentan» toe met den bovenften mond dèrmaa* en een vinger breedte daar boven; ook was deszelfs holligheid, m dat gedeelte, bijna geheel toegegroeid; ten zesden, een vogt van eene helder geele kleur, bevat in de holligheid van die buis, welk von "een bederf of etteragtigheid vertoonde; ten zevenden, de boveniteopcnmg der maag volftrektelijk knoestagtig m haaren gehcelen Omtrek, benevens verfcheiden knoest-  fan den Slokdarm, van den bovenften mond enZi knocstagtige verhardingen, die zig, omtrent twee vinger breedte rondom die opening , uitftrekten; ten agtflen de ledige maa ■, die zig in haaren natuurlijken ftaat vertoonde, "maar die ten xüterften fletsch en verkleind was, als ineengedrongen en plat gedrukt, onder het gewigt der darmen; ten negenden den portier geheelènai gaaf en welgetteld; ten tienden de dunne darmen knoestagtig, over bijna hnnne geheele uitgestrektheid, derzelver rokken zeer dik, en als hoornagtig geworden , en derzelver holte zeer vernaauwd-; ten elfden, dc dikke darmen in een ftaat van ontfteeking, over het grootst gedeelte hunner uitgeftrektbcid', hier en daar met eenige zwarte vlakken bezet, welke wij voor gegangreneerd aanzagen 5 ten twaalfden., geen voetfpoor van lugt in de holligheid van'den buik, noch ih die der darmen. Daarvölgt uit deeze waarneeming, dat de menigvuldige braakingen en dc bruine kleur der uitgebraakte ftoffen niet altijd gewisfe kentekenen zijn van een kéöestgezwel aan'den portier, gelijk men gemeenlijk geloo't, nademaal ik, iri dit geval, deeze beide toevallen heb waargenomen, cn de portier even-» wel in den natuurlijken ftaat bevonden wierdt. Ook volgt uit dezelve, dat de menigvuldigheid der braakingen van verfcheiden andere gebreken kan afhangen, gelijk, bij voorbeeld, van het knoestgezwel van den portier, of van dat van de bovenfte openingdcr maag, van de drukking van dat ingewand, dobr de dunne darmen, die uitgezet verftopt enopgcblaazen kunnen zijn, of wel door het knoestgezwel en de vernaauwing van den twaalfvingerigen darm. Eindelijk kan deeze waarneeming nog dienen om óns de verfchillende gebreken te doen onderfcheiden, die gelegenheid kunnen geeven tot deeze braakingen-. Vooreerst, in het geval van drukking, van Verftopping, van knoestgezwel, van vernaauwing van den i 2 twaalt»  132 Waarnemingen wegens eenige Knoest gezwellen twaalfvingerigen darm, gelijk ook in dat van het" knoestgezwel van den portier, worden de dranken vrijelijk in de maag aangenomen; zij onthouden zig daar, eenigen tijd, in; bij gevolg moeten de braakingen niet onmiddelijk op het gebruik der dranken volgen. Daarentegen, in het geval van drukking op de maag, van verftopping of van knoestgezwel, het Zij van de bovenfte opening van dat ingewand, het zij van den flokdarm, kunnen de dranken niet tot in de holte van de maag nederdaalen; dezelve moeten dan veel vroeger uitgeworpen worden, en zelfs bijna altijd, op het oogenblik, dat zij ingezwolgen zijn, gelijk zulks plaats hadt in het geval, dat het onderwerp deezer waarneeming uitmaakt. Ten tweeden, in dit laatfte geval moeten de braakingen zonder moeite gefchieden; de gelijktijdige werking van de maag, van het middelrift en van de onderbuiksfpieren is niet noodzaakelijk om dezelve voorttebrengen, ook kunnen deeze deelen daar in het onderftelde geval niet toe medewerken; de braakingen zijn dan, in dit geval, flegts het uitwerkzel der beweeging van den flokdarm. Ten derden , en eindelijk , in het geval van drukking op de maag, en van knoestgezwel des bovenften monds van dat ingewand, van het middelrift of van den flokdarm, moeten de ftoflen, die door de braaking worden opgeworpen, zonder reuk zijn, of flegts die reuken hebben, welke deeze dranken natuurlijk eigen zijn. V. Waarneeming wegens eene Knoestgezwel in den Slokdarm, door den Heer helian, Geneesheer tt Metz, toegezonden aan de Leden van bet Koninglijk Kollegie van Geneeskunde, te Nancy. 2Leker Man van omtrent zestig jaaren oud, was, zedert lange jaaren, onderhevig aan eene moeielijk- hcid,  in den Slokdarm, enz. 133 heid in de doorzwelging, waarvan de oorzaak haaren zetel in den flokdarm gevestigd hadt, nademaal de fpijzen vrijelijk tot voorbij den pharynx nederdaalden, maar flegts, in eene zeer geringe hoeveelheid,tot in de maag kwamen; hetovcnge, als'tware, uitgebraakt wordende door de tegennatuurlijke werking van den flokdarm, welke men anti-perijïallieke noemen kan. Deeze lijder, na langen tijd veele vrugtelooze poogingen tot zijne geneezing aangewend te hebben, wierdt eindelijk verpligt zijn bed te houden. _) Men bezigde alle middelen die fcheenen aangeweezen te worden, maar men verkreeg flegts eene palliative kuur, die het ongemak niet belettede van, hand over hand, toeteneemen. De doorzwelging wierdt eindelijk volkomen belet. Men konde den lijder toen niet langer in het leven houden, dan met voedende vleeschnatten in klijftceren gebruikt, die egter niet beletteden dat hij op den laatften trap van uitteering ftierf. Het lijk geopend en den flokdarm van alles ontbloot zijnde, dat denzeiven, van den pharynx tot aan de cardia, omringde, ontdekte men aan dat gedeelte van deeze buis, dat agter de eerfte verdeeling der lugtpijpen gelegen was, een knocstgezwel van drie duimen lang, cn twee duimen omtreks, tusfchen den tweeden en derden rok van den flokdarm beflooten, welks holligheid hetzelve geheel hadt toegedrukt; de longen waren meer dan de helft van hunne gewoone grootte verminderd, even gelijk'ook de maag; de lever, het alvleesch, de meren, en de blaas, waren ook in grootte afgenomen; de dunne darmen waren bijna tot niets gebragt; en eindelijk, de milt woog niet meer dan drie oneen zwaar. V I.  134 Twee waarneemingen aangaande V I. Twee Waarneemingen aangaande het Knoest* gezwel in de Maag, benevens eenige Aanmerkingen wegens deeze Ziekte, door den Heer J. fOEGEN VAN ENGELEN, M. D. Znnder mij hier te willen nederzetten tot het föhnt* ven eener volledige Verhandeling over de Knoestgezwellen in de Maag,, Darmen en andere Ingewanden der eerfte fpijsverteering, die egter den bijzonderen aandacht der Geneeskundigen nietminder verdienen dan de Belette Spijs -Doorzwchin?, van welk ongemak deeze kwaaien als. het vervolg en oTü0tendcels van denzelfden aart zijnde, kunnen"aan^ gemerkt worden, zal ik beginnen met twee der voornaamlte gevallen, uit mijne dagëlijkfche aantekeningen over te fchrijven, welke mij , aangaande dit ongemak, in mijne praktijk tot dus verre ontmoet zün en. daarna beiluiten met ceni e algemeene aan* merkingen over de oorzaaken, kentekenen, en geneeswijze van deeze wreede ongemakken. 1 Ëerjle Waarneeming. Zekere Vrouw van negen-cn-veertig jaaren oud moeder Van verlcheiden kinderen, zedertdrie jaaren' geene Itonden meer gehad hebbende f van welker ophouding zij ook niet bewust.-was eeni* ongemak gevoeld te hebben) van een zeer droog én naaS icheen, galagtig geftel, en zeer mager vanlighaam .vervoegde zig bij.mij , den ic Maij laatstlccderi, klaagende dat zij reeds, geduurénde veele maanden , eene langzaame afneemmg van eetlust befneurd hadt, verzeld van eene pyn en benaauwdheid, wanneer zii eenige fpijzen en. vooral die eenigzins droog walen genuttigd hadt. Dit verval van eetlust was inzonderheid toegenomen, zedert bet midden der vorige maand Maart, toen zij zeer hevige gemoedsaan- doe~  Twee Waarneemingen aangaande 'en was daardoor te beter in ftaat gefteld om haar de noodige ondervraagingen te doen, en het verder beloop haarer kwaal in acht te neemen. Zij verhaalde mij dan, dat zij , omtrent drie weeken lang, mijne voorfchriften getrouwelijk gevolgd hadt, met dien imtflag, dat haare pijnen minderden, haare benaauwdheden en oprispingen bedaarden, en zij zelfs in kragten en dikte was toegenomen. Toen meende zij alle gevaar te boven te zijn, enniet noodigte hebben eenige voorzorgen meer in achtteneemen. Zij hadt allengs haaren vorigen leeftrant hervat, en de pijnen en winden wederkoomende, hadt zij die met Anijs, Lavas, cn diergelijke fterke liqueuren meer, zoeken wegtenecmen. Zo dra deeze in haar maag kwamen, brandden zij haar als eene kool vuurs, volgens haar verhaal, maar deeden evenwel, in t eerst, het eeten inblijven, en maakten deszelfs verteering gemakkelijker ; doch weldra verdween deeze glans van hoop , zij verdubbelde toen haare giften, maar zonder vrugt: haar eetlust verviel geheel, haare pijnen wierden duurzaamcr, cn verheften zig bij alles wat zij gebruikte, hoe zagt ook. Zij fliep niet meer, was koortfig , hadt fterk nagtzweeten , en haare kragten waren geheel uitgeput. Haar pols was klein, fnel en gefpannen ; baar uitzigt zeer vervallen-, haare oogen ingezonken, en flaauw ; haare ademhaaling was natuurlijk; de hardlijvigheid zeer fterk, en de pijnen , die bijna duurzaam en aanhoudend waren, wierden allengs, bij vlaagen, heviger. Langen tijd hadt zij, fchaamsthalven , uitgefteld om mij te laaten roepen, maar nu eindelijk hadt de hooge nood haar geperst om mijne hulp op nieuws te vorderen. Ik onderzogt den ftaat van den buik, en vond de bovcnbuikltreek ingetrokken, cn vooral in het midden, onder het zwaardswijze kraakbeen des borstbeens, eenen kuil, waarin men wel een vuist leggen konde. De bovenbuikszijden waren gefpannen, vooral de linker; de portier der maag fcheen, op het gevoel, knobbelig en hard, de navel en de geheele na-.  het Knoestgezwel in de Maagl %g£| Savelftreek was ook ingetrokken, en de dunne darmen, in dezelve gelegen, waren, naar het fcheen, met winden opgezet , die zig duidelijk lieten hooren, geduurig van plaats veranderden, en vergeefsch naar onderen boven hunne uitkomst zogten. Inden kronkeldarm , bij den blinden darm, fcheen eene ophooping vanhardeftoffenplaats te hebben, endegeheele regter heupitreek was opgezet, en pijnlijk, op 'taanraaken. De blaas puilde ook uit, fchoon dc lijderes geduurig eenig water loosde. Zij hadt geene breuk noch ooit gehad. Bij al wat de lijderes thans nuttigde, verheften zig niet alleen de pijnen en de andere bovengemelde toevallen, maar ontftondt 'er ook een braak en van eene flijmcrige ftoffc, die bijzonder taai en zuur was, en zo fcherp, dat de tanden der lijderes 'er, bij. het opwerpen, ftroef van wierden. Deeze laatfte omftandigheid hadt egter maar,zedert eenige dagen, plaats gehad, en bleef ook niet aanhouden, want weldra begon het uitbraakzel bruin en eer rottig dan zuur te ruiken. Ik had na alle de opgenoemde tekenen geen twijfel meer omtrent den aart haarer ziekte, welke ik ftelde gelegen te zijn in eene knoesragtigc ontaarting met vernaauwing van de maag en dunne darmen. Uit deeze kennis volgde ook de geneesaanwijzing van zelfs; doch, om "den ftaat der darmen, begreep ik aanftonds met een wcekmaakend klijfteer te moeten beginnen. Dit wierdt des avonds herhaald, en, in de beide reizen, ontlastte men eenige harde, ronde, zwarte drekftoöen ; even na het eerfte, loosde de lijderes ook eenige winden, maar zedert niet eens meer. Inmiddels had ik, over den geheelen buik, eene warme ftooving laaten leggen, van fpaanfche zeep, zoete melk en venkelzaad gekookt, en haar inwendig een afkookzcl van Rad. Althéa, met Manna voorgeichreeves. Den volgenden dag, zijnde den 10 October, was dc buik minder aan klonters opgezet, en de regter heup'  *4* Tme Waarnemingen aangaande heupftreek ontfpannen, en min pijnelijk. De liideres hadt een weinig gerust-, maar flegts de twee tri JCTJCS Va" r-fre" draBk kunuen inhouden; Zij klaagde vreesiehjk over den dorst; en riep onophoudelijk om zuuren. De knobbels van de maawaren nu , cn geduurénde het verder beloop der ziekte3 nog even duidelijk te voelen. Ik fcbreef haar een arkookzel van Rad. Alth. met de Ftutll Tamar. en Hontng voor, en belastte haar Haverkort water met Oxymel Simpl. voor den dorst te drinken. De ftoovmg wierdt in een pap op de maa-ftreolr SSdf'De klijftecrcn' *m^£ Den ii. was de Lijderes koortsig-, dc ademhaalin* ondiep en hijgende, dc benaauwdheid grooter de maagopgezet en de geheele bovenbuikftreek fchrikkebjk pijnlijk, op 't aanraakeh. De küjfteereni hadden mets ontlast, fchoon zij, eenigen tiid in^bleeven waren. De blaas en de geheele o KieiCkScek was veel meer opgezet, fchoon dc navel hö-a was ingetrokken De pis was weinig rood, metee n mimeng zetze De lijderes hadt veel gebraakt van eene bruine klonterige ftof, die een kwaaden reuk van zig gaf en zeer bitter in den mond was VS de hjderes klaagde-, ook was zij hier mede Sn ronden worm kwijt geraakt, die omtrent vijf duim lang was. De lijderes klaagde over pijn, aan het bS venst wervelbeen der lendenen, en oVfr geweldige hoofdpijn. Haare handen en Voeten, wa cn k njk mTndïn VOngM ™ k^ 535 Uit dit alles voorfpelde ik mij een naderend^ dood, en begreep,dat de kwaal Fe Sr wasS-S nomen om hoop te hebben op eene grondige%* neezing; ik bepaalde mij dan, van deczen tijd af Sm eene zo veel mogelijke verzagtfhg van Srten êü verlenging van leven toetebréngen. Ee c dioevï fe noodzakelijkheid ondertusfehen! De  het Knoest gezwellen in de Mdagl Ï4I De pap wierdt weggelaaten, om de opfpanning der maag_, en, in'deszelfs plaats, eene ftooving van brood en wijn met eenige ligte kruiderijen aangelegd. Een voedend enpijnftillendklijfteervanmelk met brood en flaapbollen gekookt, van tijd tot tijd, ingefpooten, tot dat deüjdcres zulksweldrametweerzintocftondt,om de pijn ;,die zij gevoelde, wanneer zij op de zijde lag. Inwendig gaf ikhaar kleine poejers van Spec. diatrag. frig, met Pulv. Antispafm., waar bij ik, om de ligte ftuiptrekkingen, diezigden 13 begondente openbaaren,. het Sal ,Narcotic. voegde, gelijk ook den Campherin de klijfteeren en de ftooving op de maag. Onderwijlen wierdt 'er geduurig warm zuurdeeg met wijnruit en Campher aan de voeten gehouden. Voor alle voedzel en drank gebruikte zij verders dun vleeschnat met wat citroenfap , en nti, en dan, wat Mucilag. Cydonior. met Oxymel om zig den mond te verfrisfehen. De buik begon intusfehen hoe langs hoe meer te meteorifeeren, en de pis minder in hoeveelheid en dikker teworden. De pijnen wierden geweldiger, en op derzelver felfte vlaagen volgden ftuiptrekkingen. Het braaken wierdt bijna aanhoudend, en van dezelfde ftof als te voren, en ontftondt van alle vogt dat zij doorflikte, zo dat zij zig op 't laatft met enkeld water in den mond te houden verfrischte. De kragten Verminderden intusfehen, de pols wierdt, ten laatften, bijna ontelbaar fnel en onmerkbaar klein, de adem» haaiing van langzaamerhand hooger fchielijker en ongemakkelijker, de uiteinden wierden oedemateus, en dc lijderes ftierf, den 19, des avonds, volmaakt bij haare kennis zijnde, nadat ik nog vergeefsch met vcrfcheio.cn verzagtende en verfrisfchënde middelen, getragt hadthaar eenig voedzel te doengebruiken, en de uitputtende braakingen, waar 't mogelijk, te fluiten. Hier, toe beproefde ik vergeefsch Opinta, eene Mix~ tura Salina, eene folutie van Alum. Crud. inwateren witten wijn en veele andere middelen. Niets, volftrekt niets, ftuitte of zelfs vertraagde deeze braakingen. Het wierdt mij, op mijn verzoek, niet toegeftaan dit lijk te openen, doch den volgenden dag, toen  144 Twee Waarneemingen aangaande de buik merkelijk geflonken, en het vel wat ontfpannen was, overtuigde mij het gevoel ener no» meer van de gegrondheid mijner bovengemelde onderftellmg, wegens de oorzaak en zitplaas haarer Ik moet hier nogmaals doen opmerken, dat de beide vrouwen, die dc onderwerpen deezer waarncemingen zijn, haare ftonden niet meer hadden Verfcheiden Geneeskundigen immers hebben gemeend dat deeze onhandigheid iets toebfagt tot het voortbrengen van knoest-en kanker-gezwellen. AANMERKINGEN. ; Schoon deeze klasfe van ongemakken reeds vari ouds af bekend geweest zij , zo fchijnt het egter doof de waarneemingen der Hedendaagiche Geneeskundigen, beweezen te zijn, dat deze verhardingen in de maag, thans menigvuldiger voorvallen dan in vorige tijden. Zeekerlijk beiiaat 'er meer dan eene oorzaak van deze grootere algemeenheid. Het afwisielcnd gebruik egter van Koftij en Thee en Sterke Dranken, is geWisfelijk eene der allervoornaamften \ Want fchoort onze Voor-ouders den drihkfchaal ruimer heteninfdbenken en herhaalde? omgaan dan thans algemeen gefthiedt, zo gefchiedde zulks meest bij zeldzaame gelegenheden, terwijl thans het gebruik van zogenaamde Liqüéuren veel ar emeener onder lieden van aJlerhanden ftaat, in zwang geraakt is. Ook hadden onze Voorouders geene maaien die" door een aanhoudend flurpen van warme, verflappende aftrekzeis verzwakt waren. Hetgeen'ten minften deeze aanmerking bevestigt,is, dat men dit ongemak meest aantreft in zodanige lieden, bij wien éëne of beiden deezer oorzaaken, inzonderheid het fterk gebruik van geestrijke vogten, heeft plaats gehad. ö De onderfcheidende kenmerken deezes ongemaks zyn in den beginne meest altijd duister en onzceker. Ge-  ■Aanmerkingen. ■ 14^- Gernc^nlijk groeit hetzelve langzaamerhand aan, eh ondekt zig niet klaarlijk, dan na dat het reeds grootendeels te laat is, om hetzelve verders te Voorkomen, of.geheel uitteroeijen. Ook is de kwaal vaa zulk eene kwaadaartige eigenfchap dat zij zulk eene volkoomene hentelling niet Iigtelijk tot-laat. Ook valt dit gemakkelijk te begrijpen, indien men zig deri aart van een knoestgezwel voorftelt, waaronder altijd iets verraad erlijks fchuilt. De verrigtingen ook^ waarvoor de maag in de uiterlijke huishouding gefclnkt is, de o'nmiddelijke aanfaaking van alle prikkelende ingezwolgen lpijzen en dranken, waaraan dë -zetel deezer kwaal is blootgefteld, de aandoeningen welke dezelve ondervindt door de eerfte gisting'dié in dat ingewand gefchicdt, en de fchielijker voortgang, welke in dezelve door de werktuiglijke bewecging der maag bij elke maaltijd moet worden voortgebragt-, alle deeze omltandigheden , zeg ik, kunnen niet nalaaten dit ongemak, wanneer het zig eens in de maag ftellig gevestigd heeft, gevaarlijker, kwaadaartiger en lhcller van voortgang, te maaken dan in eenig ander deel des lighaams. Misfchien moet ik hier als eene vierde gelcgenheidgeevende oorzaak nog bij ftellen,de aandoeningen door medelijding> waaraan de maag meer dan eenig ander buiksingew and is blootgefteld, en waarvan dezelve bij elke ongCfteldheid, bij eiken fchok van het zenuwgeftel, de uitwerkfelenondervindt. — Datten minftenheb ik bij de eene mijner lijderesfenblijkbaar waargenoomen;om niet te verre tot de oorzaaken te rug te keeren. < Zomtijds openbaart zig de kwaal van langzaamerhand; zomtijds integendeel ligt de adder lang in 't gras verborgen en openbaart als 't ware eensklaps haaren vergiftigen aart. Zomtijds ondervinden zij geduurénde langen tijd eene fteeds toeneemende zwaarte in de bovenbuiksftreek, eene ligte van langzaamerhand toeneemende knaagende doovende pijn, op 't laatst met fteekingen verzeld; zomtijds eene opzetting van ' de maag, met benaauwdheid, en de meeste toevallen eener moeielijke fpijsverteering, kort na den eeten» Deeze benaauwdheid wordt daarna gevolgd Kabinet UI. Deel. K vai  Aanmerkingen. yan eene ligte braaking' fo >t begin, na het «rebfuïken van ongewoone zwaare fpijzèn, daarna ook vïn ligte en gewoone. In 't eerst voe t meri zi° nVdS braaken verlat, end. uitgebraakteftoffa ïufve? naderhand wordt men na dezelve pijn gewaar en dè ftof wordt zwart en onzuiver, bitter en ftinkende ^ ïSïS?ssss ed bi^tende- vSSs&sa .neteerst negts verfcheidenuuren na deneeten vnnr maar volgt daar ten laatften bijna onSddeïjk op? ' Deeze braakingen nu, verzeld van pijn eene hardheid en dikte, ter plaatfe van den nonier omtrent in ;t midden der bovenbuiksftreek ffiij^ zerziel^ zer ziekte. Het gebeurt evenwel dikwijls dat men bii t,ZTë^tek/nen niet eens ^ uitwendig ondeSeidbaare hardheid, en zwelling befpeuren kan En wan- S^l^l^ dan heeft Seeze zSe meestentijds reeds te diepe wortelen gelchooten en te ver een voortgang gemaakt, om daar eemf-ionï ge geneezing van te beoogen. ö Dit teken zelfs, de uitwendig voelbaare verharding van den portier der maag, zoude gelij" de Hew wemUEiToT/ann V; ^ bovengemeldeJgeval beleeler lfeil * Joldoende *8» om tot het aanwezen 'ook in SS ui !m°?en befl"iten' naderaaal hetze,ve ook in zijnen lijder tegenwoordig bevonden wierdt Te onen1ntVHrelgeCI] k"oes^weI aan 3e onderïte opemng der maag hadt, als welke integendeel gelijk hij met ronde woorden getuigt -ezond en 4f W&deS: DeCZe aanm-kin|er verent wel afzonderlijk overwoogen te worden: men kan datSVziin^nk,tm?' morden: Vooreerst, dat er m zijn geval wel eene verharding in de maa- ^eSoSher' fCbH°0n jlSSt Met °P de^aa» fcSon dfSLbefPe,urd ^ierdt; r«» tweeden, dat eiSikmfppnptWell£e hlJ befchreeven heeft /niet t?e°r der ZS! k"oes,taStige ontaartingvan den por- vroeeer SldT"5 en -dus verichilde vafde vroeger gemelde waarnecmmgen van de Heeren A N-  Aanmerkingen. f4f andrv en jeanroi, het onderfcheid tusfchen zijn, en die gevallen evenwel meer in de zitplaats? dan in den aart der kwaal gelegen was, gelijk uit zijne geheele befchrijving van de toevallen, en zelfs van de ontleeding, blijkt; immers wierdt 'er een onnatuurlijke knoestagtige band gevonden, die de geheele maag doorliep, en dezelve aan het alvleesch hegtte , dat ook door eene knoestagtige verharding; ontaart was; cn wat waren de verhardingen en ver* naauwinsen, in de darmen gevonden , anders dan waare knoestgczwellen ? Het is hierom, mijns bedunkens, geheel niet vreemd dat deeze éénaartige oorzaak, fchoon eene verfchillende zitplaats genoo.men hebbende , eenaartige en overeenkomstige uit* werkfelen voortgebragt, en toevallen vertoond heb* be. De oorzaak ook, van welke hij den oorfprong van zijne befchreeven ziekte afleidt, was jui. t dezelfde als die, welke de Heeren andry, jeanroi en ik, voor die van de knoestagtige verhardirg van der» portier der maag aanncemen; en zijne behandeling ter geneezing is ook grootendeels overeenkomftig met hetgeen de beide zo even genoemde Heeren tegen hun befchreeven ongemak hebben beproefd en aangeraaden , en zelfs de kwaade uitwerkfelen van zommigen zijner voorgefchroeven middelen, waarvan ftraks nader, fchijnen dit nog nader te bevestigen. — Om alle deeze redenen intusfehen, koomthet mij voor dat het befluit, hetwelk hij uit zijne waarneeming trekt, niet in allen deelen juist of wettig is; want vooreerst is het niet de voorfpelling ( Prognojls) maaide onderfcheiding ( Diagnojls) waerop het hier aankoomt, endie hetverfchil maakt, zijnde deeentein deeze beide ziektens bijna dezelfde, en even ongunftig; en ten anderen, zo zie ik niet dat een Geneesheer zig zo zeer zoude bedroogen hebben, met dit voor eene knoestagtige verharding der maag aantezien; althans niet dat de Lijder eenig nadeel konde geleeden hebben door zulk eene verkeerde bepaaling, nademaal (ik herhaal het) zijn ongemak daar niet in, aart, maar in plaats} van verfchüde. & % Peeaft  I4& Aanmerkingen.- Deeze zelfde aanmerkingen wegens degelijkaartigheid van'alle denier boven verhaalde gevallen, niettegenftaande dezelve niet allen in de juiste zitplaats overeenkwamen, zijn ook eveneens betrekkelijk op de gevolgen, welke de Heer carrere uit dc hier boven medegedeelde Vierde Waarneeming heeft afgeleid. Hij befluit zijn geval namelijk met te zeggen dat de menigvuldige braakingen en de bruine kleur der uitgebraakte ftoflen niet altijd gewisfe kentekenen zijn, van een knoestgezwel aan den portier der maag, nademaal de portier bij de ontleeding zijner lijderes gcheelcnal gaaf en welgefteld bevonden wierdt; doch ik antwoord wederom: Vooreerst, dat 'er bij deeze vrouw een wezenlijk knoestgezwel onder aan den flokdarm en den "bovenften mond der maag gevonden wierdt, en het ongemak dus in aart zo wel als in geneeswijze met het knoestgezwel van den portier overeenkoomt; en ten anderen, dat volgens zijn eigen befluit, de ftoflen die ingeval van een knoestgezwel aan den flokdarm of aan den bovenftenmond der maag worden uitgebraakt, zonder reuk moeten zijn, offlegts dien reuk hebben welke de doorgezwolgen vogten natuurlijk eigen zijn. Uit dit alles volgt dan, i°. Dat deeze braakingen van eene bruine ftof meest altijd plaats hebben, bij een knoesVgezwel van den portier. 20. Dat dezelve natuurlijke? wijze geen plaats hebben bij de knoestagtige ontaarting van andere deelen der eerfte wegen, maar daarin flegts bij uitzondering voorvallen. 3 . Dat de bovengemelde, tekens tot deeze foort van ongemakken, bijzonder eigen zijn; en. 4°. Dat al bedroog men zig , door het gemelde teken misleid, omtrent de juiste zitplaats deezes ongemaks, de lijder daar evenwel gecnerlei nadeel door zoude lijden, nademaal de geneeswijze van de verfcheidengeplaatfte knocstgezwellen in den flokdarm, enin de maag, tog dezelfde is, en noodwendig zijn moet. Doch behalven de opgenoemde onderfcheidende kenmerken deezer ziekte, heeft dezelve nog andere - ^ » ver-  Aanmerkingen. 149 verfchijnfelen, doch minder ftandvastig, en meer verfchillende naar het verfchillend geitel der lijders en den trap der kwaal. De polflag en ademhaaling zijn in het begin en geduurénde een aanmerkelijk: verloop van deeze ziekte , natuurlijk en onaangedaan. Eerst beginnen zij eenige veranderingen te vertoonen, wanneer de lijders eenig voedzel gebruikt hebben. Daar ontftaat in den beginne een klein koortsje, (Febricula post paftum~) gelijk men in teeringagtige, en zwakke lieden waarneemt. De pols wordt dan lheller, maar ook kleiner, zomtijds ongelijk, cn dikwijls zeer gefpannen, voornamelijk als'er pijnen ontftaan; alle deeze veranderingen houden wel wederom op, wanneer de gebruikte fpijzen naar onder of boven uit de maag ontlast zijn, maar gelijk de kragten allengs afneemen, zo wordt ook de polflag, langzaamerhand flaauwer en kleiner; op het laatst wordt dezelve zeer ongeregeld. Ik heb dezelve bij zodanige lijders zomtijds tot het laatst oogenblik toe gelijk bevonden, zomtijds intermitteert hij, en zomtijds is dezelve geduurénde de laatfte dagen geheel kruipende -, en bij vlaagen, die geheel onregclmaatig zijn, fpringende. De ademhaaling is in den beginne onaange=daan, maar wordt eerst moeielyk, daarna afgebrooken, hoog in de borst, met zugten tusfchen beiden. Dikwijls koomt 'er eenige dagen voor den dood de Hik bij. Deeze moeielijkheid van ademhaaling en deeze Hik koomen vooreerst door de medelijding van het middelriften de borst, met de lijdende deelen, en ten anderen ook zomtijds door de trapsgewijze opzetting van den buik, en daardoor ontftaane opwaardsdrukkig van het middelrift; want bij alle lijders, welke ik meen aan dit ongemak te hebben zien fterven, ontftondt eenige weinige dagen voor den dood een Meteorismus Abdominis, zomtijds ongelooflijk fterk; meestentijds volgt op deeze eene hooge Geelzugt, van welke de pis dan ook de kentekens vertoont. Deeze is reeds van den beginne der ziekte afgemeenlijkin hoeveelheid verminderd, en neemt K 3 al"  'Aanmerkingen. I5£ purgeer-middelen, mijns oordeels, nimmer te pas. Met deeze laatften evenwel wordt meermaalen gezondigd; want om de bovengemelde bijkoomende hardlijvigheid te verhelpen, of om als 't ware den hinderpaal weg te neemen, worden dikwijls fterke purgeermiddelen (draftiea^ voorgefehreeven, dan helaas! nooit zonder dadelijk en groot nadeel der lijderen. Ik ijze als ik lees dat in zeker geval, voor weinige jaaren door den druk gemeen gemaakt, en door de ontleeding des verftorven lijders beweezen, vandeczen aartte zijn, de Geneesheer den lijder Zenuwbladen, Scammoneum en Agaricus'voorfchreef, om deeze hardlijvigheid wegteneemen. Uit de bovengemelde Waarneeming van den Heer lalouette blijkt zelfs , hoe voorzigtig men met het toedienen van openende middelen moet te werk gaan. Zodra immers zijne Amptgenooten den Lijder dranken en fappen van openende kruiden voorfchreeven , braakte hij die fchielijk wederom uit, en raakte van dien tijd af aan het overgeeven, van alles wat hij gebruikte. Jammer is het dat de Schrijver deezer waarneeming, de naamen dier middelen met ftilzwijgen heeft voorbijgegaan. Braakmiddelen kunnen zelfs bijna onmiddelijk doodelijk zijn. Men behoort dus van geene deezer gebruik te maaken, maar, zo de ftoclgang niet door za-te Eccoprotica te verwekken is, moet men denzetven liever door zagte klijfteeren bevorderen. — Men houde flegts eens vooral in het oog dat de weekmaakende, verdunnende, openende, verfmeltende middelen, waardoor dit ongemak, zo mogelijk, eeniglijk, te geneezen op den duur moeten o-ebezigd worden, en dat dezelve dan, zo zij helpen, wel open lijf zullen maaken; en doen zij zulks niet', dan is het een blijk, dat de ziekte te verre voortgang gemaakt heeft, en dat men dezelve niet dan verergeren en kwaadaartig maaken kan, door prikkelende buikzuiveringen. — In den laatften trap der ziekte, wanneer het knoestgezwel reeds in een kreeftgezwel begint te ontaarden, moet men 'er de & K 4 bei  ssz' Aanmerkingen. middelijker kwaad- S d»n ï pe m,dde!e" nog o£ gen niet te ontkoomen en ' W--en,S do°delijke fla-. flegts eenigen^^y^gen ^ ' rflt^ee?l^ van deeze Wijzen der middelen do h ^Tu' Z1Jn> in net aanVoikoomen genoeg zoifde^S ^.gemeend dat het derzelven op* te kernen w^,£^f ib°rten zaame keuze opleveren - ik Lp e?.eene genoeg, mand iets nieuws geleerd en n 1 h'er ffiede nie" ze optelling -emaakt hPhh^ gi eene "oodelooneesbeer genoe— Slf t ' nade™*l ieder Gein de o?genoe\ndtk^^ + & W?lke "édelen heb ik hier van eenÏ Z Z1Jn" NoS vccI binder eerst, J^^^%^en,e^ voor. middel, tegen het knoei° eZ'wel h. C,!'g blJzond« deren, dat die r iddelen ™ ^cilaat, en ten an. ymgt'tot zelfs van kSoe "ézwÏÏSn ardu,gen of misfchien M> ^^^^(^J"^ gelukkigen uitzaam algemeene geneezin- 1 m,et een -enoc^ tegen het Khoestféfwef ? t Zdve als ^itiek kend zijn, en elk diehii»1 de.Geneeskunde befchreeven kwaal^ Jüde™ de hierbe. mrm\SS^n0Tdt' dCzelve met beken, even als fandérê SS*^**"** van zaazwcllen kan beproeven Xulhardl,n§en en knoestgete gelooven ^deze fefc^ b«S' Sm andere zullen van vruet L S- dl minder dan in zeiver geroemde krI ^eS,; f 'l °m dat ik dermaar omdat ik «5 1Pp E Zoek te ontkennen, ken tot het-belui t 4?JSPVC11 Wgeevene oorzaat ^v^eïS^^^-^s dat dezelve niet bijna onopfouSiST^ken °P eM deel dat ^nbïo^è&'cfuTn^r ,aan veele prikke. onderhevig fW^Zo^W^A ontaarting !* * hier d™ nog iets zal bijvoe-  Aanmerkingen, 15$ gen, is het dat het mij voorkoomt dat men zig in de behandeling van dit ongemak voor het grootst gedeelte zoude kunnen regelen, naar het geen doorDoftor bleulanb, in zijne Verhandeling over de belette Doorzwelging (Kabinet Deel II, bladz. 140 en i>o/g.) ter wegneeming van zommige oorzaaken, daar die ziekte zomtijds een gevolg van is, zo oordeelkundig is opgegeeven, en^ zo lang geneesmiddelen nog iets kunnen baatcn', met vrugt zuilen gebezigd worden. verhandeling over de verborgen onsteekingen der bovenbuiksingewanden, in galagtige rotkoortsen. Door den Heer a. wien holt M. D. (Getrokken uit zijne Dijf. Med. Inaug. de Inflammationibus occuhis Viscerum Hypochondriacorum in Febribus Biliofo- Putridis. Cott. 1772.) Schoon men uit den tijd der uitgaave van deze Verhandeling ziet, dat dezelve niet geheel nieuw zij, meenen wij egter ónzen Geneeskundige Leezeren een wezenlijken dienst te doen, met hun den hoofdzaakelijken inhoud dezer gewigtige en wel gefchreevene Verhandeling mede te deelen. Na dat de Schrijver dezer Verhandeling het nut en de wigtigheid zijner ftof in eene voorreden beweezen heeft, gaat hij in de Verhandeling zelve over om uit de waarneemingen van morgagne, van swieten, pringle, en de haen de waare aanweezenheid van de verborgene ontfteekingen te betoogen-, hij bewijst dat 'er gevallen zijn, waar in de koorts■, die anders in ontfteekingen een vast verfchijnlel is, bijna geheel, ja zelfs geheel onmerkbaar geweettis, terwijl alle de andere tekenen van ontfteeking in de K 5 ziek-  *54 Verhandeling over de Verborgen ziekte tegenwoordig waren, en het ingewand M den dood zeer ontftooken gevonden wier! tv 3 gelijkegevallen hebben van swiSZ i "«f T* fte tekenen van ontfteekin»- ic h«w* zeKergenomen dat in de zS ontfteekingen meest in die flemend Zenïw Van langhich MANWint^«1,» • UW_KoortS fraai befehreeve^drkoorts^^ ™M zo /róm genoemd heeft, if ,° wï d 5 ^ILLIS htSica de, aan diergelijke onXeck^^^^^ meenlijk in de hersfenen voorviit 7 g' ^,ge" in het graf fieept zonder eevZJtï'J* dc menfchen king,dfe nreneVewehnet de on^ 0ntftee" gen en onderzoek van hlfuik JihpMund)?.e,opemndekt. — home heeft d róii(>»d i e!ljkst ontfet alleen in ito«tL^t^%l?nftl,fi» dervonden, en door middelendIchz elven onking gefchikt zijn geïeezen ±e£§en de ^tfteegeen tekenen vin ^SSSr^^"60 e^er 2%' 7 dC Pijnin bettofd z7erDdra"e°lijktS WM m zich ze ven voelde hii „ "i' geinK, —_ dathem ondteeKnTa^ , de ziekte veel etter ' k loosde hlJ na koSa^Se^f9 dat;erin de ver" fehijnfelen 'er^an n"Sb1fz n' 1°^ d5 d%verdie 'er opvolgen her nZl fiJ , De etterzakken ver-  Ontfteekingen der Bovenbuiks - Ingewanden. ï$$ verfcbijnfelen, — en de baarmoeder is dikwerf iri kraamvrouwen ontftooken , zonder dat 'er aile tekenen v. n eene ontftceking bij zijn dc meer of min verhefte koorts, — de verandering der oogen, — de aandoening van het zenuwgeftel en van de ziel, moeten dan een Geneesheer op ontfteeking doen denken. — In de galkoortzen die na aan de mtkoortzen komen, en voornaamelijk uit d vuiligheid der eerfte wegen haaren oorfprong hebben , is die foort van ontfteeking zeer gemeen in de ingewanden des buiks. - tissot heeft dikwerf gezien dat 'er geen ontfteeking bij die koortfen was; — dikwijls is zij 'er doch, — zomtijds met haare gewoonlijke kentekenen — meermaalen zonder die moucet heeft in het Journal de Medicine een bovengenoemde galkoorts befchreeven, waar in men in de lijken de tekenen van ontfteeking bemerkte, die bij het leven onmerkbaar geweest waren — darlue heeft in het zelfde boek ook eene diergelijke waarneeming opgegeeven. Spiegel heeft foortgelijke ontfteekingen in de Jemitertiana meermaalen opgemerkt. — lind zegt dat hij de ingewanden van den buik in de geele Amerikaanfche koorts dikwerf na den dood ontftooken gevonden heeft, zonder dat 'er in de ziekte tekenen waren van ontfteeking —— hoffmann, bonet JjIeutaud hebben ook foortgelijke ontfteekingen in aan verfcheidene koortfen geftorvcne menfehen waargenoomen. En waarlijk het fcherpe en ontbonden bloed, dat dus in de kleine vaten en het celagtig weefzel te gemakkelijker gedreeven wordt, kan die ontfteekingen ligt teweegbrengen — voo*rnaamelijk, zo 'er die galagtige en fcherpe ftof bijkomt, die door haare prikkeling ftuipagtige beweegingen, en dus ontfteeking voortbrengt. — Hierom is het ook dat de grootfte Geneesheeren, van swieten onder anderen en valcarenghius, de fchielijke uitwerping der ftof op goede gronden aanraaden, eer zij ontfteeking veroorzaakt heeft: • . Eene flegte geneeswijs, en levensregel, zamentrekken.de middelen tea  15Ö ! Verhandeling- everde Verborgen ten ontijde gebruikt, heete en zweetdrijvende, fterke of niet op hun tijd gcgeevene braakmiddelen , veroorzaaken ook dikwerf diergelijke ontfteekingen. In deze koortfen is dikwerf ontfteeking in de lever. galenus, forestus, riverius, sennert, bianchi en valcarenghius hebben de ontfteeking der lever in tweërlei foorten verdeeld, waarvan de eerfte het bolle of bovenfte , en de andere het holle of onderfte gedeelte der lever zou aandoen: — Een drooge kuch, fcherpe fpannende pijn, bij elke ademhaaling zich verheffende, en dikwerf tot den itrot opklimmende ; eene fterke koorts, harde ftraffc pols, en eene uitwendige zwelling, (zo de aangedaane plaats niet onder dc valfche ribben is) zijn kentekenen van de eerstgenoemde lever-ontfteelang -, —. maar als het holle gedeelte der lever aangedaan is, is de pijn zeer gering drukkende, en dezelve wordt bijna niet, dan op de aanraaking van het deel, door den lijder vernoomen; de ademhaaling is minder aangedaan, de eerfte wegen meer,—.wantdaar is neiging tot braaking, walging enz. Die laastgemeldc ontfteeking is gemeen in die zogenoemde galkoortfen, waarin men de ontfteeking van de bolle zijde des levers zeldzaam waarneemt— brendel , spiegel , boucher dl lind gCr tuigen dit — en het is geen wonder, wijl in het holle gedeelte de zitplaats is van de ftof die de ontfteer king verwekt; — in deze gevallen is 'er neiging tot braaken, braaking, en geen lust tot eeten, enz. — De geelzugt, die men denktdatin de ontfteeking der lever meest altijd plaats heeft, is dikwerf niet in deze koortfen aanwezig , of, zo zij 'er is , komt zij niet zeldzaam van andere oorzaaken voort; de koorts verheft zich niet, • de pols wordt niet harder, ■ ■ de drukkende pijn is onmerkbaar, dewjjl in lijders, die ontfteeking in de ingewanden van den buik, en voornamelijk in de lever, krijgen, de zintuigen verward , zijn , de ziel aangedaan , en het zenuwgeftel van zijn ftel gebragt is, — en de lijders, dus, al voelen zij pijn, niet klaagen. —  Ontjïëïkingett der Bovenbuik* - Ingewanden. 15? Tri andere ontfteekingen der bniks ingewanden is 'er koorts met een grooten harden pols, fcherpe,brandende pijn, die niet verfchiet, zwelling des buiks, geen afgang, walging en braaking; — in deze verborgene ontfteekingen is de koorts weinig, de pols klein en zwak, gelijk glass getuigt. — spiegel, f. hoffmann en malouin hebben lijken geopend van lijders , die aan de j voorfchreevene galkoortfen geftorven waren ; men zag 'er de duidelijkfte tekenen van ontfteeking , ja zelfs verettering en koud vuur, — en de lijders hadden evenwel van geen pijn geduurénde hunne ziekte geklaagd. —- De reden hier van fchijnt men te moeten zoeken in de aandoening van het zenuwgeftel; — misfchien brengt dit Ook een foort van ongevoeligheid in de ingewanden voort. — morgagne is van dit gevoelen, te meer wijl men in deze koortfen dikwerf verlammingen van de tong, de keel, en de fluitfpicren van de blaas enden aars waarneemt; — de walging en braaking die men in foortgelijke ontfteekingen waarneemt, kunnen ook van de bedorven ftof in de eerfte wegen voortgebragt worden — de opftopping des afgangs wordt in die waarneemingen niet gemeld — daarentegen vindt men 'er dikwerf loop in waargenoomen. — De waarfchijnlijkfte tekenen dan van foortgelijke ontfteekingen zijn ; zo de ziekte langer voortduurt, — de verfchijnfelen zich verheffen, de lust tot eeten niet wederkomt , fchoon men buik-openende zuuren en braakmiddelen, zonder verligting , gebruikt heeft, — zo de ophooping der vogten na het' hoofd en de daar van voortkomende verfchijnfelen, na een laating, uitdrijvende en ftillende middelen niet verminderen , -—— zo detongbruin, loodkleurig zwart, en droog wordt, zo de ademhaaling korter en benaauwder is, dan zij behoort, zo 'er de hik bijkomt, — dan moet men voor ontfteeking der ingewanden des buiks vreezen..— Maar men moet voornaamelijk letten op de bovenbuikszijden , daar voelen de lijders gemeenlijk eene • onaangenaam e, lastige, drukkende hitte en pijn, die niet verfchiet, en die zij zelve» niet beichrijven kun-  *5S Verhandeling over de Verlorgeft kunnen. — Zomtijds klaagen zij niet, dan na ees paauwkeurig ondenöek des Geneesheers. — Zomtijds geeven zij geen teken van pijn of aandoening dan op de aanraaking der bovenbuikszijden. — Zomtijds zijn de bovenbuikszijden maar een weini" hard ot gefpannen of op eenige andere manier aangedaan — Dc aandoening des zenuwgeftcls brengt in deze ontfteekingen niet zelden een fcherp en ftaroogend °-ezigt, eene ongevoeligheid, en zorgeloosheid ,b0f diepe gedagten, en zwaarmoedighied, en ftuiptrekkmgen voort, - dan moet men voornaamelijk op de ontfteeking denken. - Maar, als de lijder flaapzu tig en zeer zwak wordt, de pols klein en onregelmatig en de verwarringen van het zenuw°-eiiel en de aandoeningen des hoofds zich hoe langer hoe meer verheffen, het gehoor, gezigt en gevoel des lijders a neemen, is 'er waarfchijnelijk reeds koud vuur L Men moet in deze ontfteekingen zagte buikopenende middelen gebruiken, om de ftof uittewerpen: - het aftrekiel van Rbabarber is hier om zijn openende uitdrijvende, en krampftillende kragt te verkiezen, de Salpeter, de Campher , het pijnft.illend Liquor van hoffman, kan men met een o-0ed gevolg naar de verfcheiden aanwijzingen gebruiken; — uitwendig komen, verzagtende 'oliën en zalven met de Campher, of zakjes met vlierbloemen en malvakruid zeer te pas. -de klijfteeren doen als. verzagtende, verflappende, uitdrijvende en krampunlende middelen zeer veer- goed — zo de .krasten het toelaaten, de pols niet te zwak is en men geene andere redenen heeft om de laatin°- te doen, kan eene voorzigtig gedaane bloedaftapphV me evenwel met te groot zijn moet, veel goeds doen. — De blaartrekkende pleisters zijn hier od het gezag van hoffman, prtngle, huxham hiliarius, en monro zeer aanteraaden. — Zij werken in veele opzigten zeer veel mede tot de losmaaking der ontfteeking voortbrengende ftof maaken de natuur werkzaam, en neemen de ftuiptrekkmgen weg, _ helpen na de voorbefchreevene middelen aangewend te hebben, de blaartrekkende pleisters  \6i Van een Man die 12 dagen en nagten enz, v zette hem dien dag nog een Lavement, waardoor eene groote hoeveelheid verharde, en zwaar ftinkende ftoffe ontlast wierdt, het geen hem veel verlatte en h^^^e kr-aSten fcheen optebeuren, naa dien tyd had hy dagelijks ftoelgang, en nam, onder het VERHANDELING OVER DE PHYSIONOMIEKUNDE. [Vervolg van blandz. no.J Ieder menfch, zegt men, heeft eene natuurlijke Phyfionomie, waarmede hij geboren wordt. Geen twee menfehen gelijken eikanderen volmaakt en deeze verfcheidenheid heeft ook plaats in de geaartheden en verftanden; elke andere geaartheid verzclt eene andere Phyfionomie, deeze hebben door het verband, dat tusfchen de ziel en het lighaam is, betrekking op eikanderen, en, wanneer men een groot getal deezer betrekkingen kent, zal men over alle de andere kunnen oordeelen. De oorfpronglijke of natuurlijke Phyfionomie eens menfehen is dan die, welke bij verkrijgt als hij geformeerd wordt, en die door den tijd flegts meer en meer wordt ontwikkeld. Nu is de vraag of deeze Phyfionomie, indien zij door geene natuurlijke of zedelijke oorzaaken veranderd wordt, (het geen wel degelijk plaats heeft, gelijk wij ftraks zullen zien) met den aart en vermogens van een mensch zal overeenkoomen, zoo dat men kan zeggen: daar zulke liniamenten zjjn, daar de vaste deelen dien omtrek hebben, daar alles over het geheel in zulk een verband ftaat; is de ziel tot zulk een graad van verftandelijke vermogens bekwaam , en wordt door zulke neigingen gedreeven. Van voren te bewijzen dat 'er zodanig een verband tusfchen de ziel en de gelaatstrekken zij, is, mijns bedunkens, onmogelijk-, Integendeel fchijnt het mij zeer waarfchijnlijk toe, dat het niet beftaat: De ziel. en het lighaam, fchoon voor een tijd aan elkanderen verknogt, fchoon gelchikt om wederzijdsch op eikanderen te werken, zijn egter twee onderfcheiden wezens, en ik kan geen reden ter wereld zien, die flegts eenige waarfchijnlijkheid zou geeven, waarom zodanige trekken zodanig eene ziel zouden moeten verzeilen, want voor de geboorte wordt een L 5 aujnsch  de Phyjïonomiekunde. 173 wijs van haar zelve, dezelfde petitio principii? In deeze redeneering is daarenboven nog eene onjuistheid die het bewijs om verre floot; wij oordeelen wel, bij het zien van de oppervlakte van ftoffelijke .zaakcn, over derzelver algemeene eigenfchappen, 'die zij met andere haarer foorten gemeen hebben, maar derzelver individueele eigenfchappen , welke zij bijzonder hebben, kunnen wij uit de oppervlakte niet beoordeelen; wanneer wij eene roos zien (om bij hetzelfde voorbeeld te blijven) zoo oordeelen wij dat zij eene zeekere prikkeling op de werktuigen van den reuk zal maaken, wanneer wij een appel, een perfik, een druiventros zien, oordeelen wij over de hoedanigheid, welke zij hebben zullen, van eene zeekere bepaalde aandoening op het zintuig van denfmaak te veroorzaaken, en wij oordcelen, te regt, dat die roos zal rieken als andere roozen, die appel, die perfik, die druiven zullen . fmaaken als appelen, perfikken en druiven doen, zie daar de algemeene eigenfchappen, maar die roos kan fterker van reuk zijn en zwakker, die appel, die perlik kan flegter van fmaak zijn of beter, die druiven kunnen zuurer of zoeter, aangenaam of onaangenaam . van fmaak zijn, en zelfs zijn geene twee roozen, _ ftreng gefprooken , van evengelijken reuk , geene . twee appelen, perfikken, of druiven zijn eikanderen in fmaak volkoomen gelijk, maar hier ftaat onze . analogie ftil, dit te beoordeelen naar de oppervlakte is boven onze magt; desgelijks met alie andere zaaken, wie kan op het zien der oppervlakte de vergiftige kruiden en vrugtcn van de heilzaame- ondcricheiden ? Toen de Spanjaards Amerika ontdekten, en aldaar eene groote verfcheidenheid van hun voorheen onbekende vrugten en kruiden ontmoetten, maakten zij niet uit derzelver aanzien op, of zij die - veilig konden nuttigen , en welke inwendige hoedanigheden zij hadden, deeze wijze van oordeelen zou hun dikwils noodlottig zijn geweest; neen, zij Ictteden, welke door de dieren zonder hinder gegce■ ten wierden , en waagden het naderhand dezelve te proeven; dus doen nog alle reizigers, die zig in dat  *74 Verhandeling over geval bevinden, en de Phyfionomie' der dirken kan hun met geen fchijn van zeekerheid ter leidsvrouw Vcrftrekken; brengen wij dit nu eens over tot den mensch; wanneer wij een mensch zien, even als andere menfehen geformeerd, zoo oordeelen wij te Tegt dat zulk een gevoelt, denkt, oordeelt en wil maar hoe zijne wijze van denken zij, hoe fterk hij gevoelt, hoeverre hij a\s individu kan werken kunnen wij met beoordeelen; wij ftrijken'er wel vonnis over, gelijk over alles, maar dat is niet genoe»onze beoordeeling heeft eenen losfen grondfla°- zii is vooroordeel. ' J Het is hier de plaats den Leezer eene tegenftrijdigheid te doen opmerken , die in twee plaatfen van de Handleiding tot de Phyfionomiekunde gevonden wordt en waarin de Schijver zigzelven baarblijklijk te°-enfpreekt: op bladz. 45. „ de zwakke gronden of°on„ juiste redeneeringen opmerkende, waardoor zii„ ne voorgangers de waarheid der Gelaatkunde ten „ onrecht hebben zoeken te bewijzen " gaat hij die 'redeneering tegen, waardoor zij „ ten bewijze dat „ het gelaat en de ziel der menfehen in eeni* ver„ band ftaat, ten bewijze der Gelaatkunde zich be„ roepen op de overeenftemming, die 'er bijna over„ al tusfchen 't uit-en inwendige der dingen gevon„ den wordt": dan hij bewijst (gelijk ik hier boven reeds heb aangemerkt) dat „ zulks eene redeneer„ kundige misdag is", maar op bladz. 54. begaat zijn Ed. dezelfde redeneerkundige misdag en beduit op het voetfpoor van den Heer lavater, van de overeenftemming van de oppervlakte in de werken der Godheid met den inwendigen inhoud tot het verband van het uitwendig voorkoomen van den mensch met zijn inwendig geftel, van de uiterlijke gedaante met het karakter: zie hier de woorden.- „ Immers „ daar ik overal in de werken der Godheid 't groote „ aan 't kleine, 't een aan 't ander verknocht zie „ daar ik in alles invloed, famenhang, en overeen„ komst bemerke, waarom zou ik dan niet op die „ gedagte kunnen geraaken dat ook in den menfeh 't „ uit-  ie Thyjiononiielunde: ■475 {, uitwendige een fpiegel van zijne ziele zij. In alles zie ik de oppervlakte aan deninivendigen inbond ■„ en de hoedanigheden aan den adrt der dingen beantwoorden. Maar in den mensch, daar ik ook een 5, uitwendig voorkoomen, te gelijk, met zijn inwendig ■„ geftel waarneem, daar zou dit alles in ieder fterve„ iing onbegrijpelijk verfchillend zijn , zonder dat bet een met het ander inftemde of de uiterlijke ge„ daanteaan 't cbaraiïervan denmenfeh beantwoord„ de ! " — Dat dit befluit niet doorgaatheeft de fchrijver te voren zelfs beweezen,fchoon hij daar nu niet meer om fchijnt gedagt te hebben. Errare humanum. Kan men ook de verfcheidenheid der aangezigten," én de verfcheidenheid der karakters aanneemen als een bewijs dat „ deeze uitwendige verfcheidenheid „ van aangezigt en van gedaante met de inwendi„ ge verfcheidenheid van geest en harte in eene na* ,, tuurlijke overeenkomste ftaan moet"? Kan men dit aanzien als een „ eerfte, voornaamfte, veiligfte „ en onwrikbaarfte grondflag eener Phyfionomiekunde " ? is het beftaan deezer verfcheidenheid ons genoeg om de bovengenoemde ftelling „ aanteneemen als eene waarheid die geen verder bewijs behoeft"? zeer ftellig wordt zulks door den Heer lavater beweerd ; (zie) D. I. Itl. Fragm. bladz. 17.) De aangezigten verfchillen, de karakters verfchillen; dierhalven wordt dat verfchil der aangezigten door de karakters voortgebragt, of de verfcheidenheid in deeze twee hoedanigheden moet eene onderlinge betrekkinghebben, in evenredigheid eener natuurlijke analogie of overeenkomst ftaan-, wat noodzaakt ons dit gevolg te trekken? Waar is de klaarblijkiijkheid van hetzelve? Is dit gezonde redeneerkunde? Kan het aangezigt-niet zéér mogelijk door Phyfifche oorzaaken gewijzigd worden, die de verfcheidenheden teweeg brengen , onafhanglïjk van het karakter? Ta de verfcheidenheid zelve, welke wij in alle ftoffelijke dingen waarneemen, in plaats dat deeze ons het begeerde moet doen aanneemen als eene waarheid die geen Verder bewijs behoeft, is, mijns bedunkens, eerder ge- fchikt  i8a Verhandeling over „ koomen is, bevatten het meeste brein, en hebbes vanNatuure het meeste verftand " gelijk men ook beweert dat die dieren die „ de rondfte hoofden „ hebben, — vernuftige dieren zijn. " — Ik zal hier niet bepaalen of het naauwkeurig waar zij dat de jnenfch van alle dieren naar evenredigheid het meeste brein heeft, en elk dier naar maate van de grootte van zijn brein vernuftiger is. Ik weet niet of de vergelijkende Ontleedkunde der dieren reeds zoo volkoomen zij, dat men dit jsou durven bepaalen, en of dit door de waarneemingen van Ontleedkundigen van naam genoegzaam bevestigd zij, dat het buiten twijfel ftaat; indien ik den Graaf de buffon moet gelooven, is deeze onderftelling, welke de Heer lavater ook op het gezag van anderen, heeft aangenomen, wel degelijk valsch, en ik durve, zonder vrees van tegengefproken te worden, wel zeggen dat nooit eenig waarneemer zoo menigvuldige gelegenheid gehad heeft om de waarheid van dit facïurn te onderzoeken, als deeze Natuurkundige en zijn medehelper de Heer d'aubenton, in het ontleeden en fcefchrijyen van het geflagt der viervoetige dieren. , de geheele vertooning op eene voldoende wijze reden tegee„ ven , welke ik als opgelost zou befchouwd hebben, zoo wij „ zodanig eene hadden kunnen onderfcheiden, in eene voeg„ lijke plaatfing;. ik zal alleenlijk aanmerken dat de twee gaa„ pingen welke wij zagen, regtftreeks tusfchen de Zonen s, haare onderlinge ftreepen licht geplaatst waren " vsrt.  Aï8 ffaarneeming van een oorzaakt, dan moest men dezelve hebben zien beweegen tot aan den rand van de fchijf der Maan en haar zig daarvan hébben zien verwijderen; want de tijd van een en een vierde minuut, die van de verschijning van die ftip tot het oogenblik van den uitgang van de Zon verloopen is , is zo lang geweest dat, wanneer de Maan zig wezenlijk van de fter verwijderd hadt, het beeld van de laatfte de donkere ruimte, die tusfchen de plaats van haare eerste verfchijning en den rand van de fchijf was, zou hebben gcfcheenen doorteloopen. De zaak heeft zig dus niet toegedraagen; het licht van die ftip fcheen, wel is waar, van zijne helderheid te verliezen, maar zonder van plaats te veranderen; tot het oogenblik dat ik het ontdekte, befteedde ik alle mijne zorgen om geene van de nieuwe omftandigheden, welke het mij zou kunnen aanbieden, te laaten ontfnappen, om een bepaalder oordeel te kunnen vellen over de oorzaak, die het kon voortbrengen. Een verfchijnzel van deeze foort is gefchikt om twijfelingen en zwaarigheden te ontmoeten, vooral nadien het niet dan bijgeval door andere waarneemeren kan bewaarheid worden; om diergelijke waarneemingen te doen moet men zig in dezelfde omftandigheden bevinden, en mogelijk zullen 'er eer deeze bevestigd wordt, veele eeuwen verloopen,zoo wel als 'er veele verloopen zijn voor de waarneeming van bianchini, zonder dat de oude en laatert fterrekundigen, die de fterrekunde met zoo veele ontdekkingen verrijkt hebben, iets diergelijks gezien hebben; hoe veele verfchijnzelen der planeeten, en zelfs der Maan , voor ongelooflijk gehouden toen men dezelve ontdekt hadt, zijn vervolgens niet door de waarneeming bevestigd geworden, zodanig dat alle twijfelingen weggenomen wierden ! In de natuurkundige nafpeuringen moet de nieuwheid geene beweegoorzaak van uitfluiting zijn ; dit zou zijn de bepaaldheid onzer kundigheden de natuur tot eindpaalen zetten. Wan-  ringvormige Zon-ëclip. sip Wanneer men de omftandigheden, die deeze waarneeming voorgegaan zijn, in aanmerking neemt, zal men zien dat zij zelfs daarin zonderling is. De Heer deroteur , die zig naar Salee op het vaste land hadt begeeven, alleen met oogmerk om deeze eclips waarteneemen, heeft het geluk niet gehad van te zien het geen wij op een fchip, midden in zee , zonder vooraf gemaakt ontwerp, zonder het te verwagten, zeer duidelijk gezien hebben, door het geval alleen; daar wierdt zelfs hier toe eene zonderlinge zaamenloop van buitengewoone omftandigheden vereischt; tegenwinden, die de vloot noodzaakten naar de Canarifche eilanden te loopen , hetgeen haare reis verlengd heeft, zoo dat wij honderd en agt dagen befteed hebben om van de Havana juist in die ftreek te koomen, alwaar het verfchijnzel voor ons zigtbaar moest wezen, terwijl het op andere plaatfen niet kon gezien worden. Daar moest ook op een der fchepen van het esquader iemand gevonden worden, wien de verfchijnzelen der planeeten gemeenzaam genoeg waren om die, die gemeen zijn , van de ongemeene te onderfcheiden, om een oordeel te vellen omtrent die lichtende ftip, die van de laatfte foort was. De Heer d'aranda, verwonderde 'er zig niet over toen hij dezelve ontdekte. Hij floeg geen acht dat, nadien de Zon verduifterd was, 'er in dat oogenblik, noch in enig ander, geen licht op het lighaam der Maan kon verfchijnen, van de kragt, werkzaamheid en kleur van dat licht; de andere perfoonen, die op het fchip waren, hadden daar geen meer werk van gemaakt, maar hetzelve aangezien als een gewoon gevolg van de eclips. Heeft men geduurénde de eeuwen die verloopen zijn zedert dat de fterrekunde bekend is, en zedert men de hemellichten waarneemt, het verfchijnzel, waarover wij hier bezig zijn, niet waargenomen; zoo zullen 'er veele andere verloopen, eer de twee planeeten en de waarneemer in dezelfde onderlinge plaatfing zijn, waarin zij zig toen bevonden; welken af-  i&P: s ffiaarneeming van ettt afftand men vooronderftelle tusfchen de tweeeinderi van dat gat of die opening, zoo kan hetzelve niet dan zeer lang wezen , en in dat geval is het noodzaaklijk om het verfchijnzel wedertezien, dat dé gezigtftraal des waarneemers hetzelve kan doorloopen, regtftrecks en zonder hinder tot op het lighaam der Zon als zij verduisterd is, hoe weinig hij daar ook flegts van afgedraaid mag zijn, zoo zal het genoeg zijn om enige van de wendingen van dien doorgang te ontmoeten en om dus het licht niet te kunnen zien. Wij moeten overhellen om te gelooven dat het een gat en geene uitfnijding is, om dat, zoo het laatfte geval waar was, derzelver diepte van den rand der fchijf tien en een vierde mijlen zijn zou, en zouden de toppen dier hoogten bljjven ftaan, zoo moesten zij boven aan veel verder van eikanderen verwijderd zijn dan aan hunnen grondfteun , en dan moest bijgevolg derzelver afftand aan de randen van de fchijf grooter zijn, en wanneer dat gedeelte verlicht is, gelijk het zodanig is bij volle Maan , moest mende tusfchenwijdte tusfchen de twee verhevenheden duidelijk geheel donker en van licht beroofd zien, het geen niet gebeurt. De maat van die tusfchenwijdte van de diepte van de holte zou, in die onderftelling, 20} mijlen zijn; en de lichtende ftip met de ruimte tusfchen dezelve en den rand van de fchijf vergelijkende vindt men dezelve in de betrekking van^of i; dus zou de middellijn van die foort van put minder dan één mijl en meer dan § mijl zijn ; daar blijft dan over te weeten of een licht van die middellijn van de aarde met een kijker zou kunnen gezien worden. Al wat ik kan verzeekeren is dat de Heer d'aranda hetzelve met een kijker van anderhalven voet zoo groot zag als een der wagters van Jupiter, en dat ik hetzelve beziende met een gewoonen teleskoop met twee glazen, van agtien duimen, en met dien van drie voeten, met zes glazen, hetzelve grooter zag, het geen mij gelegenheid gaf ■ dé  hieuwt Öandelwijze om de kwik ent. $$5* hebben toegefchreeven, die hier wederlcgd wordt. Det tegenwoordige Verhandeling heb ik getrokken uit tweewerken, van welke het eerfte deezen tijtel voert: De nova tffacili methodo elevandi Mercurium in tuhis ad altitudincm confueta majorem, ad Nobilem & Excelfunt Comitem alamanntjm isolanum , Senatorem Bononienfem Epijlola josepjhi asclepii Soc. Je/u in Collegio Romano Matbefeos Profefforis, Romee 1767. exTypographia Genefoft Salomoni, Superiorum permïjpul Het tweede ftuk, door denzeiven Hoogleeraar vier jaaren daarnaa uitgegeeven, is getijteld : De Aeguilibrio I. Aëris cum Mercurioin Tubojuspenfivo. W.Aëris cum Mercurio in Barometro. III. Fluidorum in vafis quiescentium exercitatio aëro-bydrofiatica babita in collegio Romano a patribus Societatis Je/u Nonis Septembris A. 1771. Romce typis generofiSalomoni, Superiorum permis/u. in de laatstgemelde Verhandeling gaf de Hoogleeraar in het eerfte Deel nadere proeven en aanmerkingen over het onderwerp in de eerstgemeide , behandeld, welke ik liever als een Aanhangzcl hier bij heb willen voegen, dan dezelve daarnaa afgezonderd geeven, terwijl ik de onderwerpen, die in de twee andere deelen van deeze Exercitatio, worden verklaard, cn die volgens de behandeling van den jkopgleeraar ook tot het eerfte verfchijnzel betrekking hebben, in een volgend ftuk je van ons werk afzonderlijk plaats zal geeven ~J. De meeste Natuurkundigen houden huigens (a) voor den eerftcn ontdekker van dit verfchijnzel, dat door den zeer ijvcrigen waarneemer musschenbroek al- (a) Van walLts (Oper. Tom. 1 pag. 1050) cn van huigeks (Oper. lom. 1 pag. 77a) leeren wij dat bovle in zijne Proeven, uitgegeeven in het jaar 1660, waargenomen heeft» dat in de lugtpomp, wanneer de lugt uit dezelve getrokken was, kwik en water, van lugt ontbloot zijnde, in eene püp, welker opening in andere kwik, of ander water gedompeld wa» lot eene zekere hoogte 'bleef hangen; Doch uviaixs ondervond!  $36* Nieuwe Handelwijze om de Kwik aldus befchreeven wordt: f>) „ Men moet hier aart merken dat, wanneer eene pijp geheel gevuld wordt met kwik, die van alle lugt, welke zij bevatte j, ontboot is, zoodat 'er zelfs geen het minst deel„ tje van overblijft, en daarnaa zoo langzaamlijk als s, het mogelijk is wordt omgekeerd, zonder enigd ,,-fchuddmg te ondergaan, men de geheele pijn tot •„ den top vol zal zien, alfchoon de hoogte hebbende „ van vijf en zeventig duimen, ( b ) De kwik zal daar- en- yondt op het eind van het Jaar 1661 hetzelfde röet water, en Zijne gedaane waarnemingen omftandig opgeevende, zegt hii egter nergens dat hij datzelfde ook door proeven met de kwik ondervonden heeft, dat evenwel fcheen niet te moeten verwaarioosd worden , maar hij geeft dit altoos als eene waarnee. mmg van boylë op. 'Er zijn over dit onderwerp van wederzijde eenige brieven gewisfeld, waarin boyle die uitwerking aan de lugt toefchrijft die in de lugtpomp was overgebleven, 'twelk imiCENs, bij zig zeiven bewust van de zorgvuldigheid, welke hij gebruikt hadt, nooit heeft kunnen gelooven. Deeze bnefwisfehng van twee zulke beroemde mannen noopte; het Lonoonsch Genoo.tfehnp, om die z^ak met meerder naauwkeungheid naartevorfchen; des de voorzitter broubkkr, boyt e , en eenige andere daarmede belast wierden , die het hangen van de kwik zoo binnen als buiten de !u?tpomp hebben aangetoond tot op de hoogte van 75 duimen (Z wallis Phil. Tranf. Num 91 en hui geks op de aangeh. pl. ) Ik Vind de wijdte der bui"zen bij niemand aangpteekend. Schoon ijuicepts de eerde niet geweest is, die dit verfchïjrzel met water heeft waargenomen tan hem egter, omdat hij de eerde eene andere oorzaak dan het gebrek m de lugtpomp vermoed heeft, (dat tot alle de volgends waarneemingen omtrent das onderwerp gelegenheid gegeven heeft) de eerfte uitvinding worden toegekend. Dan dat huicitns dit ooit in de kwik" heeft waargenomen zal ik niet liet gelooven, voor dat ik daarvan door een geloofwaardig £eruige verzekerd worde. ö &tll"6C (a) Ejfai de Phyf.que. $ 1359. (b) Hoe lang de kwik in dien öandzij blyven ftaan heeft aiemand ssngetckecd.  in de pijpen hoger te doen fiaah". g enboven verfcheiden dagen in denzelfden ftandblij^ \ ven (a) tot dat zij of zagtgefchud, of met den, i vinger gefloten wordt; als wanneer zij het bovenst „ gedeelte der pijp verlaatende, terftond zal neder, daalen, en op dezelfde hoogte blijven ftaan als in „ den gemccnen barometer plaats beeft, huigens „ heeft dit dc eerfte ontdekt (z. PM. Tranf. Num.' „86 (&)) die gevolgd is geworden door andere Na„ tuurkundigen van den eerftcn rang, als in Engeland 5, bhounker, boyle, en andere, die dezelfde proef enige reizen herhaald hebbende, dezelfde-uitwer„ king verkregen hebben. De Heer du hamel zegt „.dat dc proef in Frankrijk in tegenwoordigheid van „ de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen ge„• daan is. (Phyf. Gen. T. II. Tr. a pag. 23a ( O > „ den (a) Van welke lengte de pijpen toen geweest zijn, wordt van niemand gezegd. ( b ) In dit ftuk der TranfaSien wordt de oorzaak van het verfchijnzel opgegecven, aan welke huigens hetzelve heefe toegefchreeven, doch 'er wordt niet gezegd dat hij zelf die waarneeming gedaan heeft. Dit ftuk is niet anders dan eene vertaaling van een gedeelte van het artijkel, dat men vindt ia het Journal cks Scavans van het jaar 1672 pag. n 1, alwaar huigens zelfs deeze waarneeming met de kwik niet aan zigzelven toefchrijft; en toen heeft hij voor het eerst dit verfchijnzel in het fransen , door den druk gemeen gemaakt, terwijl van dat artijkel en de Eogelfehe vertaaling in de Tranfaclien, en de Latijrifcfte, • die in de verzaameling zijner werken gevonden wordt, haaren oorfprong ontleenen. (c) De woorden van deezen Schrijver in zijn Tr. II. PltyfGen. pag. 356, van de Parijfehe Uitgaave van het jaar 168 r zijn dusdanig : „ Gij zult de proef tegenwerpen , die het eerst in Holland door den beroemden iiuigens gedaan, en door ,, hem in de Koninglijke Akademie meermaalen herhaald is —■ ,, laat eene buis met gezuiverd water gevuld worden —• de lugt 'er uitgetrokken zijnde, blijft hetzelve nog hangen ja „ zelfs blijft de buis vol kwik tot de hoogte van zestig duimen en meer hangen ". De  *3.8( Nieuwe Handelwijzeom de Kwik ,, den Heer mariotte heeft hetzelfde waargenomen ., (EJfai de la Nat. de l'Air pag. 171 (a) ) en ik heb dikwijls dezelfde uitwerking gezien, als men goede „barometers gebruikt" (b). Daar ontbreeken geene Schrijvers; die de proef te Vergeefsch hebbende zoeken te hcrhaalen, het verfchijnzel ontkend hebben (r) dat allcrbeledigendst is voor mannen van het grootst gezag. Daar ik egter zie dat 'er in eene geheele eeuw, en langer, flegts zeer weinige geweest zijn.4 welken de proef gelukt is, (want alle geeven zij dezelfde waamecmers op) overreed ik mij zeiven dat de zaak allermoeijelijkst moet wezen. Doch daarentegen is de wijze, welke ik zal opgeeven, zoo gemakkelijk dat ik mij niet verbeelden kan dat 'er iemand onhandig genoeg zij die dezelve niet kan verrig-tcn. Van mijzclvcnkan ik verzekeren dat ik na de eerfte proeven meer dan honderd maal het blijven hangen der kwik ondernomen heb tcweegtcbrengen , en hetzelve altoos ten minften tot eene zeekere hoogte verkregen heb, ja datikhetzelve fom- Dezin van dit verhaal kan tweeërlei zijn : de eerfte dat hui* ï6ens beiden de proeven in tegenwoordigheid der Akademie gedaan heeft; de andere dat hij dezelve flegts met water gedaan heeft, ter bevestiging van 't welk de Schrijver 'er eene andere bijvoegt, met kwik op eene andere plaats genomen. huIgens xelfs doet ons den laatften zin, eerder dan den eerften voor den waaren houden. (a) Mariotte verhaalt de proef zonder zigzelven of eenen anderen voor den waarneemer optegeevc», of de plaats te noemen. (i) Uit deeze laatfte woorden begrijpt men genoeg dat deeze Schrijver de kwik niet dan weinige duimen boven den agtentwintigflen heeft zien hangen, vermits de pijpen, welke men in goede barometers gebruikt, die door het vuur gemaakt wor-» den , gelijk hij zelfs gewoon is te doen, niet gewoon zijn deeze lengte verre te boven te gaan. . (c) Scieiii. Mechan. — Stat. Friburgi 1719, pag. 74»  in de pijpen hooger te doen Jlaan. 247 In eene pijp van 36" duimen, aan den top 6\ lijnen, san het ar.der eind 4 lijnen wijd, waarin ik twee duimen zoetwater, dat enigzints vuil was, gebruikt had, beeft dc kwik verfcheiden all..rhevigfte ftooten wederitaan, voor welke zij eindelijk agt uuren daarnaa bezweeken is. Ik heb nog iets diergelijks in dezelfde pijp waargenomen, als ik zout water of olie gebruikte of wanneer dc pijp naa dat het vogt 'er uit was, vol kwik was. Het zij de kwik van zelve nederdaalt, hetzij zij door ftooten daartoe gedwongen wordt, de daaling gefchiedt meestentijds eensklaps: fomtijds egter daalt zij langzaam, hetgeen plaats heeft waaneer de randen van depijp naauwkeurig op den bodem van bet vat fluiten, hetgeen van Je engheid der ruimte koomt, waardoor dc kwik moet doorgaan. Wanneer men de pijp enigzints boven den bodem van het vat opligt, en haar vervolgens wederom eensklaps op denzeiven laat nedervallen, wederftaac dc kwik zelden deezen allerhevigften itoot, en uic heb ik flegts ibmtijds in pijpen die niet zeer lang noch wijd waren, zien gefchieden. Ik heb dikwijls met verwondering waargenomen dat de kwik of het vogt door geen fterke ftooten aaa de pijp van den top is kunnen afgerukt worden. Om den Leezer met te verveel en zal ik mijne verdere waarneemingen opgeeven naar maate zig de gelegenheid opdoet. Thans zal de Leezer, naar ik meene, de uitwerking begrepen hebben : laaten wij nu tot de oorzaak opklimmen : deeze moet of de kwik en het vogt de zwaarte ontneemen of derzelver uitwerking cu.c is de nederdaaling beletten: De eerste oorzaak giste wallis (a) en vermoedde ook du hamel (b>. Indien («) Oper. Tom.I. pa%. 10,51. Thil. Tranf.Nm. 9J. {b) Phjlof. Tm IV. pag. Q 5  ,i48 , Nieuwe handelwijze om de kwik dien de zwaarte van,eene vloeiftof koomt (gelijk in die tijden veele dagten) die door haar ftooten de hghaamcn terugfloot, wordt de kwik , nadien in dit verfchijnzel de werking der vloeiftof op de binnendeelen van het glas belet wordt, alzoo de poren door de kwik, het water, of een ander vogt gefloten zijn, van haare zwaarte beroofd, en kan dus om de kragt der traagheid niet beweegen of den top der pijp veiiaaten. r Twee waarneemingen bewijzen dat deeze onderitelhng baarblyklijk valsch is. De eerste is dat wanneer men het hangen der kwik tegelijk met enig vogt verkregen heeft, en de pijp geftoten wordt, de Sppervlakte der kwik zeer foei gins en weder beweee«lijk amoktons heeft waargenomen {Mem. de ÏAcad. de t r. a. 1705.) waarvan wij mogelijk op eene andka&plaacsJzuKM fnreeken.  2 IV. Het is mij eveneens gelukt wanneer de nim Wijd cn lang genoeg zijnde &aan be7ondereind wf der was dan aan het boveneind, zonder dafde kSE iets van haare vloeibaarheid verloren heeft. K - Hicr door wordt bevestigd dat dir hHi^r, optefchorten; Wij zullen reeds temand beoordeelen, welken wij niet zien , maar wiens ftem wij hoorên , wij zuilen oordeelen oyer- iemand , welken wij -eheei z\;d?eVn7S-°md' °^-Van agtWen ^en,Ti?aarö deeze beoordeehngen zijn blijkbaar^zondér grond en ÈSÜEf ™h*fmi hoe kan men dan o n z e b e" Z Z 1 Vaü alle,menfchen °P het eerfte gezigt als een bewij. voor de mogelijkheid en waarheid van eene juiste beöordeeling bijbrengen? dd acm Ym mItZe7^htlX:-BVnmna 2011 zo° hemelsbreedte met verfchillen m bijzondere menfehen (a) ■ Men heeft nooit verfchilt in dat inftinél, dat ons de drS ten doet onderkennen, het zedelijk inftineï doet alle menfehen eene zelfde daad of als 4 zeac|k Sds («) Hou men omdat fommige menfehen bean^r ™ Woorzy hunnen vijand kennen, a]gemeen en onfeilbaar'  Phyfionomiekunde. 277 of als iets zedelijk goeds befchouwen; maar het is hier o-eheel anders gelegen ; hoe dikwijls gebeurt het met dat eene zelfde Phyfionomie op verfchi lende menfehen een verfchillenden indruk zal maaken: ' Elk een heeft ongelijke gewaarwordingen oi gevoel " bij ongelijke geftalte der menfehen" zegt de heer Lavater D. 1. het XXIII Fragm. „ Elke mensch„ lijke gedaante maakt op eiken anderen menfene „ eenen anderen indruk, verwekt in hem andere ge„ waarwording.cn of gevoelens ". Maar, zegt de Heer lavater wijders „ daar zijn evenwel zekere uiterftens, zekere geftalten Phyüo' nomieën, houdingen, trekken, waarvan alle men„ fchen, die niet oogenfchijnlijk zinneloos zijn, op " eene en dezelfde wijze oordeelen , die zy ten " minften in denzelfden rang of klasfe zullen plaatfen " Het is waar, omtrent veele aangezigten zullen alle menfehen hetzelfde gevoel hebben; maar ook dat bewijst het aanwezen van een Pbyiionomisch inftincl: niet; alle menfehen kunnen dus of zoo oordeelen; dus of zoo gevoelen en egter verkeerd, en zig door het trekken van gevolgen uit dit onjuist gevoel bedriegen; voorbeelden.van algemeene vooröordeelen bijtebrengen zou overtollig wezen. Indien mendenuorfprongvan dit gevoel kan aanwijzen, toonen dat het uit eene redencering, uit eene andere analogie fpruit, en tegelijk dat daar met -uit volgt dat die oordeelvelling waarheid is, zoo zal genoegzaam blijken, dat dit gevoel niet als de grondflag van eene theoretifche Pyhüonomiekunde kan aangemerkt worden. Het is zeker dat de organifatie van den mensch eenen zekeren graad van volmaaktheid moet hebben, welgefteld moet zijn, zal zijne_ziel behoorlijk haare vermogens uitoefenen , zal zij redeneeren , denken, enz. Is deeze organifatie gebrekkig, zoo zal zijne ziel niet bekwaam zijn tot deeze werkingen , en alsdan zouden de zielen van newton 01 ö S 4 LE1B-  A78 Verhandeling over de leibnitz, bij die organifatie gevoegd zijnde, onge-« twijfeld niet in ftaat geweest zijn zulke verre betrekkingen naategaan en de wetten der natuur te ontdekken ; in zoo verre nu deeze flegte gefteldheid der organifatie zig in het uiterlijke ontdekt en vertoont, in zoo verre geeft het befchouwen van die menfehen, Waarinzij plaatsheeft, ons een denkbeeld van hunne geringe zielsvermogens, en bij veele is dezelve aan het uiterlijke te zficn maar bij veele niet; eenen geboren dwaas, „ die geenen vasten gang ,, heeft, die geen oog op enige overdenkingen ves„ tigen kan " O ) is zyn ftaat wel aan te zien, want dit gebrek van organifatie, van de geboorte af in hem plaats gehad hebbende, heeft geen geringen invloed gehad op zijn geheel geftel, op de ontwikkeling zijner leden, op het bepaalen zijner houding, op zijne gewoone gebaarden, op zijn opflag van oogen, hetgeen zig alles bij hem zoo verfchillend van andere menfehen vormt, wijzigt en gefchiedt dat bet een bij het ander gevoegd ons, zoodra wij hem maar een ©ogenblik zien, deszelfs ftaat van verftandeloosheid moet doen gewaar worden-, men kan dan met grond van waarheid zeggen dat de trekken van newton en leibnitz niet gelijk zullen hebben kunnen ftaan met die van een geboren dwaas; geboren dwaas zeg ik met de uitdiukking, van den Heer lavater, want wie heeft het onderfcheid niet opgemerkt tüsichen lieden, die dwaas geboren zijn, en die, dié door enige toevallige oorzaaken tot een ftaat van zinneloosheid geraakt zijn? Daar de eerfte met alle» wat aan hun is, om-zoo te fpreeken, hunnen onvolmaakten ftaat van organifatie terftond aantoonen, zoo kunnen de laatfte bij hunne dwaasheid zodanige trekken behouden, die in geenen. deele hunne zinneloosheid laaten zien, of hunne gebaarden, redenen, onverfchiliigheid enz. 'er afgetrokken zijnde, dezelve zouden doen vermoeden, omdat alles hier reeds ont- («) Vergelijk I. D. III. Fragm*  Phyjionomiekunde. 279 ontwikkeld zijnde eene toevallige wanorde in de werktuigen des verftands,die dikwijls flegts klein zal wezen, en fomtijds maar voor een tijd is, zodanig een Herken invloed niet heeft op het geheel geftel, ten minften bij lieden die reeds tot hunne volwasfenheid gekoomen zijn. Maar zal men verzekeren dat het onmogelijk zij , dat newton of leibnitz met de trekken van een gegeeven niet zinneloos gelaat zulke ongemeene verftand sk ragt en zouden kunnen gehad hebben, dat is, dat dezelfde zielen van deeze mannen, bij het lighaam van dit gegeevcn gelaat gevoegd, zulke fterke werkingen zouden hebben kunnen oefenen , zoo moet men, dunkt mij, van dusdanig een gelaat ftelïig kunnen verzekeren, en met grond kunnen verzekeren , dat de verborgen organifatie der werktuigen van het verftand bij dat gelaat in een onvolmaak'teren ftaat is, en hoe dat te verzekeren, daar alle onze kundigheden hier zoo veel als niets zijn? De organifatie van een Labradoriër of Laplander weetcn wij door de uitwerkingen dat zeer zwak en onvolkoomen moet wezen, en op dien grond kan de Heer lavater veilig verzekeren dat deeze mannen in de breinkas van eenen van dien landaart het menschdom geene verborgen waarheden zouden ontdekt hebben , maar dit raakt de Phyfionomie niet ; deeze ftelling en de toeftemming , die wij 'er aan moeten, geeven, is gegrond op de kennis, die wij hebben.van de geringe verftandskragtcn van dien landaart, nietop hunne vorm, trekken, of gedaante, want wat anders is het te zeggen dat de ziel van newton met den kop van een Laplander zijne werkingen niet zou hebben kunnen oefenen, welke hij met zijn eigen fchrandcr brein geoefend heeft; of dat bij de trekken en de vorm van een Laplander zulke eene volmaakte organifatie, als newton hadt, onmogelijk Ïlaats kon hebben, dat hij derhalven niet naar een .aplander zou hebben kunnen gelijken, en dezelfde groote newton wezen. Deeze onderfcheiding,. die wezenlijk is, gemaakt zijnde, zijn wij in geenen S 5 dee-  s8o Verhandeling over de deele genoodzaakt in lavaters onderftellmg toe* teftemmen, die niets minder dan bewezen is. . Is het nu mogelijk het iiiterfte van aangeboren zinneloosheid bij iemand op het uiterlijke aanzien te ontdekken, zoo kan men zulks in geenen deele zeggen van het tegengeftelde uiterfte, de groote genie van eenen newton. Ik, noch geen mensch, geloov ik, dan een enthufiast, zal van enig aangezigt, al was het dat van newton of leibnitz zelf, een genie als die van deeze groote mannen op het aanzien verwagten, omdat men van voren van zulk een genie geen denkbeeld kan hebben ; Het ontkennend antwoord op deeze vraage van lavater zal dan bij alle aangezigten toepasielijk wezen, maar tusfchen het uiterfte van dwaasheid en dat van zulke genieën zijn nog zoo veele trappen, zoo veele fchaduwingen van verfchillende verftandelijke vermogens, bijna zoo veele als 'er menfehen zijn, bij welke men egter niet kan zeggen dat het aan volmaaktheid van organifatie mangelt, nadien men den graad niet bepaalen kan van welken men zal kunnen zeggen; Hier begint de organifatie goed te zijn, en volmaakt te kunnen genoemd worden; weshalven wij hier omtrent, even ais omtrent alles, flegts bij vergelijking kunnen fpreeken, en in het gemeen zeggen, dat een mensch eene goede of volmaakte organifatie heeft, als hij geene tekenen geeft van blijkbaar onverftand of zinneloosheid, fchoon het zeker zij dat 'er boven zulk eenen ontelbaare trappen van volmaaktere organifatien gevonden worden. Zal men nu deeze trappen bepaalen op het uiterlijke aanzien; zal men kunnen zeggen; de organifatie van deezen menfeh is volmaakt tot dien graad, dus kan zijne ziel tot deezen graad werken? Waar zouden wij deeze kundigheden vandaan haaien? Zal nu het gevoel ons onvermogen verbeteren? Zal het ons leeren en de zielskragten der menfehen, endefterkte van hetzelfbepaalend beginzel hunner zielen, (want alle kragten kunnen niet aan de organifatie alleen worden toegefchreeven) en in hoe  ' Phyfionomiekunde. 2$J hoe verre hunne zielen door eene meerdere of mindere volmaaktheid van bewerktuiging des lighaams kunnen werken? en dit alles door een indruk, welken de uitwendige omtrek,het uitwendig bekleedzel hunner lighaamen, op ons zal maaken? Hier koomt het dan maar op aan: Zullen enige aangezigten op alle menfehen een zelfden indruk maaken die hen in dezelve meerder verftand en genie zullen doen vermoeden andere meerder domheid? en zal deeze indruk ons de waarheid leeren? Het eerfte moet ik beveftigender wijs beantwoorden, maar het laatfte, dunkt mij, dat ik met grond moet ontkennen: Een lighaam, dat zwak en teder van geftel is, maakt op alle menfehen (men herinnere zig dat ik hiervan hetPhyfionomisch inftincl; fpreek niet van de oordeelvellingen der Phyfionomisten) een indruk van zwakheid des verftands, maar geeft deeze indruk ons eene waarheid te kennen? Neen, wrant het gaat in geenen deele door, dat een zwak Jighaamsgeftel door een zwak verftand verzeld wordt; desgelijks doet ons een grof lighaam op een grof verftand of weinig geest denken, en dit is even min waar, fchoon de uitkomst deeze gevolgtrekking, in fchijn , meerder bewaarheidt: een aangezigt, bij voorbeeld, dat ons een grof mensch vertoonde, zonder dat daar andere tekenen bij waren, die ons hielpen beoordeelen, zouden wij, met de meeste waarschijnlijkheid , tot die klasfen Van menfehen thuis brengen, waar onder men de meeste grove en de groffte lighaamen vindt, boeren, namelijk , en gemeene werklieden; deeze hun grover voedzel, hunne levenswijs en opvoeding geeven hun grover lighaamen, en dezelfde oorzaaken hebben ook veeltijds meer of min dezelfde uitwerkingen op hunne zielen; dit aangezigt zou dan even om dezelfde reden zulk een indruk op ons maaken als het noemen van cea boer, het hooren van zijne ftem en boerfche uitfpraak ons hetzelfde oordeel over hem zouden doen vellen; maar het is daarom niet waar, het is geen algemeen door-  23® Verhandeling over de doorgaande regel, geen natuurlijk gevolg, dat een mensch die grove trekken heeft eene grove ziel moet hebben, om dat hij grove trekken heeft, (ö) gelijk men dikwijls genoeg zal ondervinden,wanneer men dezelve buiten die klasfe neemt, waarin de genoemde natuurlijke oorzaaken deeze uitwerkingen in het gemeen meer hebben; ja in die klasfe van menfehen zelve zal men voorbeelden genoeg vinden van fijne geesten, indedaad ruuw, onbefchaafd, en onder vooroordeelcn en onkunde verborgen , doch waarvan nog genoeg zal doorfchijnen om ons te doen oordcelen, wat befchaaving en opvoeding bij dezelven zoude hebben kunnen uitwerken. Eene levendigheid en fnelheid van beweegingen, vooral in de oogen, geeven ons eenen indruk van fnelheid en vaardigheid der ziel, een vermoeden van geest; deeze drift, deeze levendigheid vindt men bij menfehen van het galachtig Temperament , en wordt door de kleur hunner oogen, die gemeenlijk bruin of zwartachtig is, nog meer kragts bijgezet, en het is aan lieden van dit Temperament, dat ook de meeste geest wordt toegefchreeven, hier zal ons vermoeden dan bij de meesten waarheid fpreeken, en het is ook door de kennis der Temperamenten dat wij het best in ftaat gefteld kunnen worden iets met grond van den mensch op het uiterlijke aanzien te bepaalen. Daar zijn nog enige foorten van trekken, waardoor alle menlchen even'denzelfden indruk zullen ontvan- ' gen, zonder dat de gevolgtrekkingen daarom egter juist zullen zijn; die namelijk, die iets van het Karakteristieke van enige hartstogt vertoonen; een aangezigt, dat een trek heeft de verachting eigen, zal iedereen onaangenaam zijn, en zulk eenen voor een (a) Men bevindt ook niet dat .onder dat tlag van menfehen , ,-zij., die het minste grof zijn, de anderen in fijnheid van verftand te boven gaan*  Phyjionomiekunde i *8$ een viesneus, een eigenwijzen, die alles veracht behalven dat zijne eigenliefde ftreelt, doen doorgaan; een gelaat dat een natuurlijken trek heeft dat den toorn eigen is, zal ieder aan een toornig gemoed, aan een brutaal mensch doen denken , een aangezigt dat een trek heeft van verdrietelijkheid, zal ieder een vermoeden geeven van een menfehenhaater, van een weinig gezellig karakter, en zoo wijders ; maar verzeilen zulke trekken noodzaaklijk zulke geaarthedenr Hier ligt wederom de knoop; een ieder raadpleege met zijne ondervinding; ik, voor mij, zeg wederom, dat die trekken, die in een werkend gelaat de kenmerken van die hartstogtèn zouden vertoonen, hier natuurlijke trekken kunnen zijn, die dit aangezigt eigen zijn, en een geheel tegenftrijdig karakter kunnen verzeilen, fchoon zij natuurlijk op alle menfehen denzelfden indruk zullen maaken, een vermoeden, namelijk, zullen teweeg brengen van die hartstogtèn, welke zij in een door dezelve geroerd wordenden mensch zouden aanduiden. Om dit alles met enige voorbeelden te bevestigen; zoo bid ik mijne Leezeren het oog te flaan op de verfchillende afbeeldzels van aangezigten , welke de Heer lavater ter bevestiging van hetgeen zijn Ed. over dit phyfionomisch gevoel gezegd heeft, ons voorlegt, en tegelijk optemerken, of de indruk, door deeze trekken in hun verwekt, niet grootendeels van de bovengenoemde kenmerken voortkoomt, gevoegd bij hetgeen de Heer lavater zelf hun van deeze aangezigten zegt. Ziet men in de vier eerfte afbeeldingen niet vier aangezigten van lieden uit die klasfe van menfehen , waar onder ■ men 'er zeker zeer weinige zal vinden , die tot diepe meditatiën en overdenkingen bekwaam zijn , gelijk men aan hunne klederen , haairen enz. zien kan; geen wonder dan ook dat zij geen indruk op ons maaken van leibnitzen of newtons te zullen wezen ; hetzelfde zeg ik van het  Verhandeling over de bet beeld op bladz. 34. welks hoed, op een flantimuts geplaatst, alleen genoeg is om hem her aaïK te geeven, dat de FraSfthen un air de blTno* men en van de twee mooren op bladz. ^ waarvan ik, leezende dat men een van beiden verftlndiger dan den anderen moest keuren, N.I endus» den verkeerden de meeste fneedigheid toêfchreef hetgeen ik meer anderen dan mij heb zien geSer• het zelfde zegiknog van de beeldjens op bfadz Z\ 155, 260, n6i, N. 4. Op bladz. 33. wordt ons ook een grof aangezigt voor oogen gelegd, w araan ieïer een ook grofheid van verftand, een laa-en 4est zullen toefehnjven , gelijk ik hier bov?n° heb aarSemerkt en mogelijk zullen wij het geraden hebben, nadien de wanorde van de haairen vin deezen man en al wat ons van hem vertoond wordt, genoeg te kennen geeft dat hg onder eene laage kllsfe van menfehen behoort; Geen wonder dan ook dat hij in de vergelijking, welke de Heer lavater van hem doet met het tegen hem overftaand beeld, zal veriiezen • en nT'J°]genS de COStUme der ouden gekleel,' en m de gedaante van een borstbeeld van een voor- fteen mIT ' .Y°°raaam ^noeg dat men hem in fteen hebbe uitgehouwen , moet ons aanftonds S;SnT,die|e,den,?gskri«t' aan Staatkundige ta! 5Sd0 denke" da"-de k°P van ee» Savoiaard, liït ' waarvoor hlJ ook van verfchillende aan' fchouweren mag aangezien worden. Van die foort. van aangezigten, die in alle een denkbeeld zullen verwekken van eene drift of aan- di?n onV7an ^C Zij ietS karakteristieks hebben , zijn ook enige in het werk van den Heer lavater aantewijzen In den kop van den Judas ifbTadz. In!\ ï DeeIdJCS °P bladz. 324 , 32C, o27. enz kan men daarvan voorbeelden vinden eeilik ook zie ookP^vatWn&-?r3,V,an de »S»ftfzieS zie oo.c la vat. D. u. bl. 209, en bl '>0f welke laatfte egter eerder fchynen te werken ofda'd^k in vene het grootfte gedeelte uit, zoo wel in de Phy- fib-  Phyjionomiekunde. 'ï 2§y Sonömifche werken als in de natuur, die geen bepaalden indruk maaken , andere wederom welker indruk bij mij, en, gelijk ik mij verzekerd houde, bij anderen ook, zoo fterk niet is als de Schrijver ons zegt dat hij. zijn zal; Op wien zal het gelaat van den Judas geen ongunftiger indruk maaken dan dat van Rudgeroth, in welken laatften ik wel geen behaaglijk, geen vriendlijk aangezigt aanfchouw , maar dat mij in het geheel geenen Satan geenen ingevleescbden duivel zou doen vermoeden (a). Op bladz. 202 moet ik bekennen dat de Schrijver ons een beeld voorlegt, waarin geen argwaan of bedrog te vinden is, maar genoeg is het te zeggen dat het het beeld van een jong land vertoont; In het volgend zal men even min valschheid vermoeden, gelijk men nooit zulk een vermoeden van een aangezigt zal hebben, waarin alles in eene zeer goede proportie ftaat, en dat dierhalven over het algemeen behaagen moet; maar hoe kan men verzekeren , en loopt zulks niet tegens de dagelijkfche ondervinding aan,dat agter een aangezigt met zeer goede geëvenredigde trekken, met zuiverheid van omtrek, zuiver geboogde winkbraauwen , een gulhartig oog , een zagtgeboogen neus, geene vooruitfteekende noch terugdeinzende kin, geene valschheid kan fchuilen? Nog een voorbeeld zal ik aannaaien van aangezigten, die bij elk een eenen zelfden indruk zullen verwekken. 'Er zijn menfehen, die eene zekere koddigheid in hunne Phyfionomie vertoonen, van welke ieder een zal zeggen: hij ziet'er grappig uit; hij heeft een grappig wezen; lomtijds zijn de trekken, die dit veroorzaaken, niet wel te bepaalen, en de algemeene kenmerken derzelve optegeeven is niet wel mogelijk; een vorm verre bultende natuurlijke proportie, en die egter geene groote mismaaktheid mag genoemd worden, is hier de oorzaak van, daar is ook (a) Zie Handkid. tot de Phyfionomhk. I. D. bl. 81.  236" Verhandeling ever te ook in zekere ftemmen eene disharmonie, die belagchelijk is , en niet wel bepaald of befchreeven kan worden. Zie daar eenen algemeenen indruk, welken zulke perfoonen maaken: Zijn zij nu waarlijk koddig, grappig in omgang? Ieder zal antwoorden: Ja voorzeker. En ik antwoord mede ja: Zij doen lagchen, dierhalvcn zijn zij grappig: Maar laaten wij eens nader zien, waar die overeenkomst tusfchen hunne grappige phyfionomieën en deezen trek van hun karakter van daan koomt, en of hun gelaat waarlijk iets van hun karakter denkenswijze, of vermogens hunner zielen te kennen geeft; lk heb dikwijls, al eer ik ooit opzettelijk mijne gedagten over de phyfionomiekunde had laaten gaan, zulke menfehen, in hunne grappige buijen , wanneer zij een geheel gezelfchap met hunne aardigheden en aperijen vermaakten, en, zoo als Hamlet bij shakespear zig van ' Yorick uitdrukt , door hunne vrolijke invallen de taf 1 in roer zettcden, waargenomen, en dit heb ik des te meer kunnen doen omdat ik zelv, nooit uitgelaaten vrolijk zijnde, niet ligt tot overmaatig lagchen kan gebragt worden, en dus niet verre door die drift vervoerd of met het overige van het gezelfchap weggefleept wordende, genoeg in ftaat was om de geeftigheid dier grappemaakers op haare waarde te fchatten, en ik heb niet eens, maar honderdmaalen bevonden, dat alle hunne gewaande geestigheid of liever grappigheid alleen aan hunne tronieën en aan de uitwerking van hunne ftem moest worden toegefehreeven, dat het niet de zaaken waren, niet de kwinkflagen of bons mots, maar wezenlijk enkel de toon, waarop zij die zeiden, bij hunne tronieën gevoegd, die om hen deeden lagchen, dat dezelfde kwinkflagen , met dezelfde woorden, met dezelfde uitdrukkingen, door een ander gezegd, zouteloos zouden geweest zijn , en alle hunne koddigheid verlooren zouden hebben, ja, wat meer is, ik heb de verftandigfte mannen zien fchudden van lagchen op de gekfte , zouteloosfte aardigheden, door zulk eenen voortgebragt: Zijn zulke lieden dan in de daad geestig of aar-  Verhandeling over dé óns leven zien « vriendfehap zullen opvatten " he» ■roet vermaak zullen aanfchouwen j met hen begeeren m eene vricndfchaplijke verbintenis te koomen, hunne belangen boven die van andere als de onze zul en behartigen, ja, dat wij, wanneer zij, zal ik itellen, met andere in ftrijd gingen, hun de overwinning zouden toewenfehen ? dat wij voor andere een afkeer, ja een kleinen haat zullen gevoelen, niets van hun ons zal kunnen behaagen, en zulks zonder dat zij ons ooit enig nadeel toegebragt hebben, en zonder zelfs te weeten waarom, gelijk de Latijnfche Puntdigter martiAlis aan sabidiu's zegt, Lib. 1. Epigr. 29. O) Non amo te, Sabidi, nee pojpam dicere quare: Hoe folum pojjum dicere ; non amo te. Dit is iets dat ieder een zal ondervinden, maar wel verre van dat men zulks aan een natuurlijk Phyfionomisch talent moet toefchrijven, zoo zal men, boude ik mij verzeckerd , wanneer men zipzelven ernftig cnmet aandacht ondervraagt, daar bijna altijd eene andere reden van vinden : —; Vooreerst merk ik aan dat fchoonheid ons altijd gunstig voorinneerntregelmaatige trekken, of, 'al zijn deeze niet zeer regelmaatig, iets gratieus in enige partij van het wezen of in het geheel, iets aanvalligs over het gelaat of over den geheelen perfoon verfpreid, doet ons altoos een gunstig voorgevoel, een gunstigen indruk van •(«) martiAlis moet zekerlijk ook een Phyfionomist geweest zijn, gelijk men moet befluiten uit zijn puntdfgt °op zoïlus, als het niet alleen uit fatyriekheid of kwaadaartig'heid, dat dikwijls hetzelfde is , is voortgefproten : O-ine ruber, niger ore, brevis pede , lumine têfiB] Rem magnam prcestas „ Zoïle, f, hmits es. x.w '. ''' i -Lib. XII. ;  Phyfionomiekundè.- • £$nAx«5 1n, 2' i'rffo) vil», ra $i tl Sj4.m XufT*> tsr; rz6& rvtojcixirc. ttóri^ üire(6t, Dit zelfde brengen zij zelfs tot plaatfen over, de woonplaatfen van oude toverhexen, het verblijf van kwaade geesten zijn gruwelijke donkere fpelonken, alwaar niets gevonden wordt dan die voorwerpen die den mensch het meest afkeer inboezemen -, dit. zelfde  •' Phyfionomiekunde. 291 zelfde gaf aanleiding tot het denkbeeld en de affchilderine van den duivel: zoo dra het zedelijk kwaad »eoerTonifieerd wierdt, moest deeze gewaande perfonaadje in al zijn uiterlijke de affchuwelijkheid zijner ziel verwonen. Om deeze zelfde reden wederom zullen wij een ongunftig vooroordeel opvatten tegens iemand die ?en gebfek in zijn gelaat heeft, dat veel invloed heeft op hetgeen men Phyfionomie noemt; Menfehen die de oogen half toe houden omdat zy bijziende zijn, zullen daardoor alleen zelden een voordeeligen, maar meest altijd een ongunstigen indruk maaken. Het fcheelzien mishaagt altoos, maakt altoos eene ongunstige Phyfionomie, bederft het fchoonst gelaat en belet de uitdrukking der hartstogtèn zeer veel men velt over zulke perfoonen ook in het algemeen een fiegt vonnis (a) wanneer men hen met kent ja men doet hun gebrek tot verwijt en fpot ftrekken- het is min of meer hetzelfde geval met andere o-ebreken, gelijk hazenmonden, verre vooruitfteekende tanden , en diergelijken: „ Wij zijn zoo gewend " zegt buffon , „ de zaaken niet dan " uitwendig te befchouwen dat wij niet meer kun" nen bemerken, hoe veel invloed dat uitwendige " op onze beöordeelingen, zelfs die de ernftigfte en " meest beredeneerd zijn, behouden. Wij vormen " het denkbeeld van een mensch, en wij vormen " het uit zijn gelaat, 't welk niets uitdrukt, wij " oordeelen derhalvcn dat hij niet denkt; daar is " niets,zelfs tot de klederen en het kapzel,'twelfc " eeen invloed heeftop ons oordeel; een wijs mensch " moet zijne klederen als een gedeelte van zigzel" ven befchouwen, omdat zij in de oogen van an" deren daar indedaad een gedeelte van maaken, en " „ om- fa) Zie het portret van Wdtes Esq. dat op niemand een indruk zal maaken , overeenkoomende met de hoedanigheden tan deezen Staatsman. T 3  Verhandeling over de .„ omdat zij het geheele denkbeeld, 'fwelk men y.W „ vormt van hem, die deeze klederen draaft hcl„ penmtmaaken". Nat. Hifi. 11 D. bl. 260. . Ik behoef hier niet breed uittewijden over dc bedrieglijkheid van het vooroordeel in deeze: Want ichoon het waar zij dat ieder een op het eerfte gezigt een ongunstig vooroordeel tegen iemand dieverwron- &^miSniaakt. °/ zeer ielük is> zaI opvatten, zoo neeltdc ondervinding van alle tijden egter geleerd errt »ei nog dagelijks, dat het, fchoon het geval het fomtyds zal waar maaken, meermaalen e-ter gebeurt, dat ons vooroordeel valsch is , en dat° de andruk, welken zulk een gelaat en gedaante op ons maakt, ons een geheel verkeerd denkbeeld omtrent «en geest en het karakter van zulk een perfoon heeft ingeboezemd. . Dus was het geval met Mfopus, van welken men zeker op het eerfte gezin geen Voordeelig denkbeeld hadt: Dus was het dat ieder een die Agefilaus befchouwde zonder hem te ken«en, hem verachtede, daar zij, die zijne hoedanigheden wisten, hem niet genoeg konden 'bewonderen • Atque bic tantus vir, zegt zijn keurige hiftoriefchrijyei c. nepos, ut natutam fautricem habuerat in tribuendts ammi virtutibus, fic maleficam naflus est in corpore - exiguus & claudus altero pede. Qua res ctiam •nonnullam afferebat deformitatem.- Atque ignoti faciem ejus cum intuerentur, contemnebant , gut autim yirtutem noverant, non poterant admirari fatis Piet is dan met de indruk, dien een gelaat op ons maakt die ons over de hoedanigheden van den perfoon moet doen vonnis vellen, noch de fchoonheid of lelijkheid van een mensch die het denkbeeld dat wij van zijn verftand of karakter opvatten, moet bepaalen en niets is vaifcher dan de regel Een verwrongen en mismaakt gelaat is een teken van verkeerde zeden: Diftorturn vul'turn fequitur diftortio morum. 'Hoe veele zijn 'er, die bij allcronbchaaghjkftc aan-. ge-  Fyftonomiekunde. . zt ware, met den ondergang dreigde. Deeze laatfte kwaal nog zoo gemeen,jagemeencr dan men denkt,, heeft en door haar zelve, en door de geweldige middelen welke men dikwijls genoodzaakt is te gebruiken om haar te beftrijden, veel invloed op 's menfehen gefteldheid het overige van zijn leven, en kan die ondermijnen en bederven; zulk eene gefteldheid erven dan ook de kinderen van zulke ouders geboren en, indien men gadeflaat, welke deelen al door dat kwaadaartig vergif worden aangedaan , zal men mij toeftemmen dat dezelve inzonderheid in ftaat is de Phyüonomien te verbaftcren. (a) De kinderen erven dan fomtijds reeds van hunne ouderen een kwalijk gefteld lighaam , eene bedorven Phyfionomie, kwaaien en ongemakken die hun al hun leven bijblijven en eene geduurige oorzaak van nog grooter verbastering voor hun zijn, welke zij hunne kinderen wederom mededeclcn ; Lieden derhalven (om het in' het voorbijgaan te zeggen) die het ongeluk hebben, ongeneeslijke kwaaien onderworpen te zijn, behoorden z'ig nooit in het huwelijk tc bcgecven, cn dus hunne ellenden voorttcplanten, cn, daar groote geldmiddelen zoo veeltijds de keus van jonge lieden of die hunner ouderen voor hun, beftieren, behoorde men zekerlijk ook wel wat meer acht te liaan dat men zig eene wederhelft van eene gezonde gefteldheid verkieze, want het is niet genoeg dat men zijne tockoomendc kinderen voor hun leven bezor^e, men moet ook, als het mogelijk is, toezien dat (a) Men kan hier vergelijken de Verhandeling van den Heer formey over de Phyfionomiekunde uit de Memoires de V'Acad Roy. de tftVlin overgenomen en vertaald in het Genees-, Natuur-en Huishoudkundig Kabinet. Hde Deel ijle ftuk, alwaar' alle deeze oorzaaken van verbastering werden verhandeld, tteh 'es iii.il öséq» cia , .'■ '■ ■' s 'Mt «•-■» 'j^'l13-"^  302 Verhandeling over de dat nien hun dat leven niet ellendig maake door kwaaien voor welker ontbeering zij naderhand fomtijds te vergeefsch wenfchen alle hunne fchatten te mogen fpillen. Zoo dra begint de vrugt niet tot eene menschlijke gedaante geformeerd te worden of daar kunnen honderden tegennatuurlijke oorzaaken zijn die haar beletten die Phyfionomie te verkrijgen welke zij buiten dezelve zou gehad hebben, of haare reeds gezette Phyfionomie veranderen; fchrikken en hevige gemoedsaandoeningen der moeder, krampen, vallen, ftooten, en honderd toevallige oorzaaken meer,kunnen hier aan toebrengen, welke men niet kan weeten, maar welker invloed bij veelen ontegenzeglijk toebrengt om hen reeds met eene van hunne oorfpronglijke verwijderde Phyfionomie ter wereld te doen koomen. Maar laat het kind al eens gelukkig tot rijpheid gekoomen zijn zonder dat 'er zig tegennatuurlijke hinderpaalen opgedaan hebben, die zijne Phyfionomie verbasterd hebben; de overgang van de duisternis tot het licht, van het een element, om zoo te fpreeken, tot het ander is voor hem en zijne Phyfionomie met veel gevaar verzeld; de enge doortogt, door welken het moet doorgaan , en die het op verfcheiden plaatfen drukt, kan ineen kind, in hetwelk alles week en buigzaam is, de grootfte veranderingen voortbrengen , voornamelijk in het hoofd, dat den groptften omtrek heeft, en dus het meest moet gedrukt worden, en fchoon de natuur ziggrootlijks weêr redt, en het verwrongene gedeeltelijk herftelt, zoo moet men niet twijfelen of daar blijft veeltijds een indruk van overig; (. a ) Men zou dit nagaande geloof ik, met waarheid (a) Ik zelf heb een dogtertje, bij welk ik verzeekerd ben dat deeze oorzaak de lijn van het voorhoofd en de neus gewijzigd heeft, van welke wijziging, ondanks eene groote vergroeijing, altoos een indruk zal blijven, en deeze lijn zal dan  Phyjionomiekunde. 3«3 beid kunnen zeggen, dat de mode van keurslijven der vrouwen invloed op de Phvfionomieën veeier kinderen heeft-, Dit alles nu hangt veel af van de gefteldheid der natuurlijke deelen der moeders, en van de meerdere of mindere behendigheid der vroedvrouwen: zie daar dan twee omftandigheden, van welke eene wijziging der phyfionomie af hangt,waaruitPhijfipnomift^ naderhand de verftandlijke vermogens en de geaardheid enneigingen zullen beoordeelen. indedaad al was ik van voren overtuigd van de overeenkomst der ziel met de oorfpronglijke Phyfionomie; deeze en diergelijke aanmerkingen zouden genoeg zijn om mij van de onzeekcrheid der beoefening te overreeden. Het kind is gelukkig zonder merklijke veranderingen ondergaan te hebben geboren ; maar nieuwe gevaaren verwagten het reeds in den fchoot der moeders en minnen. Een nootlottig vooroordeel, uit onkunde gefprotcn, en dat zoo hartnekkig in veele vrouwen en vooral in die, welke men in "zulke omftaödigheeden tot hulp van moeder en kind gebruikt, ingeworteld, en voortgeplant, doet haar denken dat zif de natuu» verbeteren moeten, en dat het hoofd des kinds niet fraai, niet gefchikt zal zijn tot dat het haare fatzoenecring ondergaan hebbe : men lagt met de wilde volkeren, die de hoofden hunner kinderen plat drukken of op eene andere wijze mismaaken, en men begaat in de befchaafdfte Maatfchappyen dezelfde dwaasheden ! Dat men geene verwagtmg hebbe deeze mishandeling bij overtuigende kragt van redenen te zullen kunnen ftuitcn ; neen; daar zyn Veeltijds de bekwaamfte Geneesheeren, en die als zodanig bekend ftaan, niet in ftaat toe: de geheele trein van vrouwen fpot met alle vermaamngen, en daar wordt op het gewigt van het vereenigd getuigenis van alle te zaamen befloten dat het goed zij, want den Phyfionomisten haar kyaktet en veffiand helpen oPma«ken ! rifum tencatii! Kabinet IJL Deel. Y  304 Verh&niellrlg over de want iedere van haar heeft het haare kinderen gêdaan; daar wordt belast, naar gewoonte, dagelijks het hoofd van het wiet te drukken; deeze behandeling moet dan ook in veele kinderen invloed hebben op het gelaat, en bijzonderlijk op den vorm van het hoofd, en och of de verandering van derzelver phyfionomieën het zwaarst nadeel ware, dat hun door dezelve boven het hoofd hangt! maar 'er zijn nog andere , waarvoor de wonderdoende natuur fomtijds alleen in ftaat is hen te behoeden. Wie weet hoe meenig kind het fiagtoffer der ftijfhoofdigheid en Waanwijsheid der bevooroordeelde oude vrouwen is! Men leeze de fchrikkelijke gevolgen , welke dit kneeden en drukken van de hoofden der kinderen kan naar zig ileepenin de treffende waarneeming van den Heer de hoüsse geplaatst in het Genees-Natuur-en Huishoudkundig Kabinet. II. Deel. 2 ftuk, mengeeve hetzelve de jonge vrouwen in handen, gelijk ik terftond de mijne gedaan heb, men Helle haar ernftig voor oogen hoe veel zijwaagen, indien wij gelijk, en zij ongelijk hebben , welk eene kans zy ftaan, een ellendig leven, ja den dood van bun kind tegens een fraai, of nog flegts gewaand fraai-, hoofd, ten einde deeze ten minften overtuigd worden en op alle mogelijke wijzen, al was het in weerwil van het ongenoegen hunner moeders of grootmoeders, deeze verderfelijke gewoonte tegengaan; ik zie geen ander middel om vermindering van dit kwaad te erlangen. De kindsheid is insgelijks aan eene menigte kwaaien en ziekten onderworpen, die mcrkelijkcn invloed op de Phvfionomieën moeten hebben. Van dit getal zijn de ftuipen, die fomtijds het aangezigt eens kinds zodanig kunnen vertrekken cn veranderen, dat derzelver fpooren daar nooit wederom uitgewischt worden. Maar eene ziekte is 'er , die hier Vooral eene fchrikkelijke hoofdrol fpeelt; de kinderpokken, die geesfcl der fchoonheid, die altoos aanhoudende pest, die flests daarin van dc waare verfchilt, dat zij langzaa- * ■ nier»  Phyjionomi'ekunêèi fti'erhand wegmaait dat de andere eensklaps omverre ftort ; deeze is het, die duizende Phvfionomieën verandert en onkenbaar maakt; ik behoef hier niet breed uitteWijden over de verfchillende indrukzelen, welke zij op' het aangezigt haarer flagtoffers maakt; zij zijn al te wel bekend; men weet dat zij bijna al- • tijd ftrekt om de Phvfionomieën in vorm, trekken, kleur, volkoomen te Verbasteren, en dat de inenting , fchoon dezelve eene merkelijke vermindering van dat kwaad heeft te weeggebragt, hetzelve egter niet heeft weggenomen : „ Het is met Phvfionomieën na deeze omkeering eveneens gelegen ", zegt de Heer formey op de aangehaalde plaats, „ als met „ den aardbal die zodanig omgekeerd en Veranderd „ is door de ovëritroomingen de vuurbraakingen en de aardbeevingen, dat men geene zeer gegronde „ gisfingen wegens deszelfs oude en eerfte gedaante „ maaken kan. De phyfionomisten zijn in deeze gis„ fingen niet minder het fpoor bijfter gefteld dan de i, Aardrijks-befchrijvers ". Een verder gevorderde leeftijd behoedt den mensch ook niet voor een oneindig getal kwaaien, zwaarö ziekten , en toevallen , die veranderingen in zijne Phyfionomie te weegbrengen, en de Heer förmeY merkt te regt aan dat dc Phyfionomie van iemand, die een geheim gebrek heeft, niet in zijne natuurlijke plooi kan blijven. De toevallen van hypochondrie, van hyfterieke kwaaien in de vrouwen, zijn medé oorzaaken van groote veranderingen die de Phvfionomieën voor het leven aandoen. Daar is een tijdperk in het leven van ieder-mensch dat ook eene groote verandering in zijne Phyfionomie te weeg brengt, ja naa welke men eerst zeggen kan dat de mensch zijne vaste gelaatstrekken verkregen heeft - deeze is de huwbaarheid inheide de fexen; in deezen tijd zien wij het gelaat een mannelijker aanzien verkrijgen in de mannen, waartoe het uitkoojnen desbaards veel toebrengt, in de vrouwen verV a krijgg-  -joó" Verhandeling over de krijgt het aarig'ezigt ook eene zekere gezetheid, dier dat kin-i riijke doet verdwijnen, en deeze omkeeling is zoo 'groot en gewigtig dat van dat tijdperk de fjhoonheid eener vrouw iömtijdsgebeel afhangt; men weet dat deeze omkeering bij de vrouwen hagchelijfcer is; gaar dezelve niet geregeld , zoo kan eene vrouw daarvan eenen verkeerden indruk ontvangen, weike haare Phyfionomie al haar leven behoudt. Daar zijn, behalven de hier opgenoemde, nog veeJe andere oorzaaken, die de Phyfionomie van een mensch veranderen en verbasteren kunnen , en ik kan ze alle niet opnoemen-, de armoede, eene geduurige zwaare arbeid , veelvuldige vermoeienisfen, dikwijls kraamen der vrouwen , hebbelijke dronkenfchap", eneene menigte andere, van welke ik enige op andere plaatzen deezer verhandeling heb aangeroerd envanwelke andere mij niet voor den geest koomen. Zie daar een groot getal natuurlijke oorzaaken, die de menfehen fomtijds zoo verre van hunne oorfpronglijke Phyfionomieën verwijderen dat, ware de vergelijking mogelijk tusfchen de Phyfionomie welke zij draagen, en die welke zij zonder enige van deeze toevallige oorzaaken zouden gehad hebben, ik verzeekercT ben dat men verbaasd zou ftaan en moeite hebben te gelooven, dat eene Phyfionomie zoo kan ontaarten. Zouden deeze het nu, al ware de voorgewende gronden onbetwistbaar, al hadt de mensch ongetwijfeld een Phyfionomischinftinct, niet ondoenlijk maaken op de eerfte eene beöordeeling te gronden , die eenen genoegzaamen graad van waarfchijnlijkhcid zou geeven dat men de waarheid zou gisfen ? Zijn hier niet verfcheiden oorzaaken van verbastering die onnafpeurlijk en onmogelijk op het gelaat te ontcijferen zijn? zou hetPhyfionomiesch inftinct deeze veranderingen aftrekken en ons inblaazen even als ware 'er de oorfpronglijke Phyfionomie in een gelaat aanwezig ? Of zou elke Phyfifche verandering eene zedelijke of verftandlijkc met zig fleepen; dit laat-  »3ïo Verhandeling over de dere oorzaaken kunnen de menfehen veranderende Phyfionomieën geeven. Met fommige deezer zedelijke oorzaaken is het egter anders gelegen als met de Phyfieké oorzaaken van verbastering, waarvan wij gefprooken hebben; de eerfte immers zullen den Phyfionomist fomtijds kunnen doen oordeelen over enige van 's menfehen zeden, fchoon zij egter geen vast teken zullen zijn van zijn karakter of driften , ten zij 'er wederom enige andere bewijzen bijkoomen, door nadere kennis dan het aanzien der Phyfionomie verkregen. Edoch omtrent het veranderen der oorfpronglijke Phylionomie moeten zij in eenen rang met de vorige gefteld worden. Maar kan men de natuurlijke Phyfionomie zelden, £00 ooit wedervinden, zoo behoorde (zegt de Heer iavater, wiens verbeelding hem niet toejaat iets van het geen hij in de Phyfionomiekunde wenscht, als ondoenlijk te befchouwen) „ de kundige Phyfio„ nomist zijnen geheelen geest van oplettendheid te „ vestigen op elke wangeftalte , inzonderheid ten „ aanzien des vorms van het hoofd. Hij behoorde „ de eerfte geftalte der kinderen en de menigvuldige „ meer of mindere afwijking derzelve van de even„ redigheid naauwkeurig te leeren opmerken, te ver„ gelijken, en vastteftellen. Hij behoorde het zoo ,, ver te brengen dat hij op het eerfte gezigt van het „ hoofdgeftel of vorm van het hoofd van ben nieuw» „ geboren , van een halfjaarig van een jaarig of twee» „ jaarig kind zoude kunnen zeggen: aldus zal in dat „ geval dit ftelzel der beenderen zig vormen en te„ kenen, hij behoorde op het eerfte gezigt van den „ hoofdfchedel van eenen levendigen menfche van „ tien, twaalf, vierentwintig jaaren te kunnen zeg» „ gen, voor agt, tien, of twintig jaaren hadt deeze „ hoofdfchedel zulk een vorm -—. over agt, tien, e» of twintig jaaren zal hij, de geweldige toevallen >i Uitgezonderd, zulken of eenen anderen vorm heb- ben..  Phyfionomiekunde. 3" „ben. Hij behoorde in het kind den jongeling, in deezen den man, in den man den jongeling , in " deezen het kind, in het kind den zuigeling, en „ eindelijk de ongeboren vrugt in deszelfs indivi„ dueele of ondeelbaare vorm voor zig te kunnen denken. Wanneer dit is en zijn zal, (gaat de fchrij„ ver voort) dan eerst ftaat gij, o Phyfionomie en . „ wezenkunde, op uwe eigene en vaste voeten!— „ dasi eerst zijt gij diep in de natuur ingeworteld als „ een boom, in wiens takken de vogelen des hemels „ nestelen en onder wiens fchaduw wijze en goede „ menfehen rusten of aanbidden, maar thans zijt gij „ nog een klein mostertzaadje, op dc hand gelegd — ,, befchoud — of weggeworpen ". En wanneer zal dat zijn ? Dan, wanneer men in den boom, die van de jeugd door het verminkend fnoeimes en dwingende banden misvormd is, zijne eerfte en volgende gedaante zal kunnen zien, dan wanneer men naar het kiemtje den boom en zijne vrugten zal kunnen tekenen, dan wanneer men de aaneenfchakeling van duizendc voorledene en toekoomende werkoorzaaken kan raaden en doorgronden, en derzelver invloed en uitwerkingen berekenen: —■ doch dewijl dit nog niet is maar nog koomen moet, zoo befluit ik volgens den tegenwoordigen ftaat onzer kundigheden, met den Heer formey : „ De „ ftaat van het aangezigt van een mensch omtrent „ het midden van zijnen leeftijd, is voortgebragt ge„ worden door den zamenloop van zoo veele lig„ haamelijke, zedelijke, en toevallige omftandighe„ den, dat het volftrekt onmooglijk is, dat mende „ oorfpronglijke Phyfionomie wedervinde, en de „ keten van derzelver wijzingen volge en dat zoo „ het hart een raadzel is, de Phyfionomie met regt . „ een Logogryphc mag genaamd worden." Daar blijft my nu nog overig te fpreeken van twee andere omftandigheden, welke men zegt dat in d? Phyfionomiën plaats hebben, en met het kaV 5 rak-  3r* Verhandeling over de rakter verbonden zijn, de Volks-gelijkenis of natie-zweem en de familie-gelijkenis, of familiezweem Beginnen wij met de eerfte. Is 'er eene volksgelijkenis? dat is: heeft elk volk een zeeker zweem in het algemeen onder hetzelve heenchende , en dat het onderfcheidt van andera volkeren? Is 'er een nationaal karakter dat in het gemeen onder het volk heerscht? Hebben deeze volksgehjkemsfen en volkskarakters betrekking tot elkanaeren? Deeze zijn de vraagftukken, die omtrent ait ftuk in overwecging moeten koomen, viaagitukken, die, om dezelve geheel optelosfen, om alles te zeggen , dat daaromtrent te ze^en zon vallen, een geheel boekdeel alleen zouden cisfehen. Ik zal mij egter alleenlijk , gelijk ik tot hiertoe gedaan heb, met enige algemeene aanwerkingen, tot ons onderwerp betrekkelijk, vergenoegen. Het is buiten alle tcgenfpraak dat het menschlijk gefkgt ooriprorigiijk maar eene enkele foort inlreldt zonder verfcheidenheden. Dit oorfpronglijk ras naderhand meer cn meer vermenigvuldigende, en zig over dc oppervlakte der aarde verfprcidende onderging verfchillende veranderingen door den invloed oer verfchillende lugtstreeken, door het verfchil van voedzel, levenswijs, door ziekten en ook door dc m het oneindige herhaalde vermenging deivan elkandcren verfchillende individus. De aanhoudende werking derzelfde oorzaaken onderhieldt deeze verfcheidenheden, en maakte die hoe langer hoe grooter,. totdat 'er eindelijk algemeene verfcheidenheden , bijzondere foorten of rasfen van menfehen -mt ontftonden, die, dezelfde oorzaaken altoos itandhoüdendé, ook altoos onderfcheiden moeten blijven. Deeze verfcheidenheden hebben'plaats, en in de kleur, en m de gedaante , en in de groote. De twee eiteriien van kleur fchijnen de zwarte kleur der Ne-  3*8 Verhandeling ovef'de bewijzen daarvoor bijbrengen dan hetgeen wij in ós natuur zien plaats hebben; dan dit zaf mogelijk niet voldoende zyn bij ieverige Godgeleerden, die Óp het zien van de Joodfche volks-pliyfionomie in heilige verrukking uitroepen Triomfl het ChriVendom heeft overwonnen \ daar ik als een eenvoudige en m de Oosterfche en Theologifche geleerdheid onervaaren leek blijf denken dat^et Christendom andere en betere gronden heeft om Triumf' te roepen, dan de Joodfche natie-trekken, en dat zii zelve, volgens hunne Godsdienstige denkwijze veel meer reden zouden hebben om zig over deeze volhandigheid van onvermengde volksgelijkenis te verhovaardigen dan wij hebben om hen daar over te verachten, of in een bijgeloovigen iever liefdeloos te zeggen: „ Zie daar op hunne voorhoofden „ hunne verharding en de ftraffen der Godheid dui„ delyk te leezen ! " Wat het volks-karakter deezer natie belangt; dit is geloof ik,_ niet beftendig hetzelfde, en ik zou ook niet vreemd zyn van te denken, dat het in verfchillende Janden door verfchillende oorzaaken verfchillend ewyz.gd wordt; bedrieglijkheid wordt hun egter over het algemeen toegefchreeven; maar koomt deeze niet voort int de verachting, waarin zij zijn, uit hunne a moede, uit de onmogelijkheid om zig anders dan alleen met den koophandel te geneeren, uit hunne mtflumng mtalle bedieningen?zij bedriegen eikanderen met, maar wanneer zij Christenen bedriegen kunnen, rekenen zij den algemeenen vijand afbreuk te doen. Dit is, wel te verftaan, de denkwijze van het gemeen met van weldenkende en fatfoenlijke Jooden welke ik voor alle gevoelens van eer en menschhevendheid vatbaar reken. Deeze denkwijs omtrent de Christenen planten zij in hunne kinderen voort, (gelijk wij onze verachting omtrent hen inde onze voortplanten, ) en wij doen door onze ingewortelden haat tegens de Jooden , door de verachting, waarmede het gros der Christenen hen  Phyfionomiekunde.' 32E • m koude landen is de huid van een digt zamèkmb ze de toppen der zenuwen worden gedrukt, dus •worden zij zoo ligt niet bewogen en de ge waaiZo dm" kan niet tot de hersfenen koomen dan waneer de-geheele zenuw, en dat wel eemgermaate fterk, wordt aangedaan. In warme landen is het zaamenweefzel der huid zoo digt met en flapper; de zenuwen zijn gevoeliger en ftaan bloot voor de ■minfte werkinl van de zwakfte voorwerpen. HicrÖa? het ondërMëid in de verbeeldingskragt elF-eVoéïïgheid'i den fmaak, de, levendigheid dei - volkeren onder zulke verfchillende lugtftreeken oefende In koude landen is men ook min vatbaar voor de vermaaken, inzonderheid voor die der liefde de gevoeligheid voor dezelve zal fterker wol- . den onder gemaatigde lugtftreeken, zeer fterk in hecte in de Noordlijke landen zoekt men zijn ver■maak inde jagtj het reizen, den wijn, en alles dat dHevensgeesten in bcweeging brengt,.In die ftreeken ziin weinig groote ondeugden, vrij veele deugden veel oproeiden openhartigheid te Vinden, n de 'Zuidlijke landen van ons halfrond zijn de driften fterker en de misdaaden menigvuldiger, ieder wil zijne fterke driften den teugel vieren en zoekt.die m ■ alles, het koste wat het wil ,-te vo doen. De lugtftreek kan zoo heet zijn dat het lighaam zijn kragt volkoomen verliest; alsdan gaat de verflappmg tot den geest over; geene weetgierigheid, geene edele denSwijs heèft dan plaats-, de luiheid za de bè- ■ S?de neiging zijn en het geluk der menfeheni ui Saaken, de me&efte ftraffen W^f™^^ draaien ziin dan de werking des geeites, cn ae 11a ve,nf minder ondraaglijk dan dc ingcfpannenheid die S vereischt wordt om van zigzelven aftehangen. In de gemaatigde lugtftreeken ziet. men volkeren oXndvaöstig in Wzeden, zeis m ^nne^ugden en ondeugden: de lugtftreek heeit ei geene ge nocg bepaalde0 hoedanigheid om hun een vast karakter te geeven; hiervandaan.dat m die lugtfticeken  3-2- Verhandeling onr de eenzelfde volk in onderfcheiden tijden onderfcheiden volks-karakters, en volks-zeden zal hebben; hfe? vandaan dat er een groot onderfcheid plaats heb- zeMean,SfChf ver!bh,llc"^ volkcreif onderL zel.de lugtftreek, naar maate van het overwin van SiSr6 ^.edeiyke oorzaak^ De grond yan Holland, zoo moerasfig, z™ vo'tt . noet de vloeiftolle, waarin de mensch leeft •met zwangcicn, die in drooger en hooger landen niet m de iUgt omgevoerd worden; deeze dampi-e en Egendam?k™g maakt den Hollander Tan eeï heid 7n*T5 te,mPerame"^ e" brengt die ernftigheid, en deftigheid te weeg, welke men doorgaans fn hem waarneemt. Desgelijks heeft ook de plaatfing van een land met betrekking tot andere landen en 2ei,enhiVl aan gelijk de Natuurkundigen door een " -mot getal proeven geleerd hebben. Nadien nu " de brandende bergen., zelfs die uitgeblufcht zijn, -roote bewaarplaatlen zijn van de elektrieke vloci" ftof, nadien de wolken, die van dezelve oprijzen, altijd blikzem en hagel bevatten, volgt dat de be" wooners van die gevolcanizeerde landen in eenen " dampkring zwemmen, waarin eene zeer groote hoeveelheid elektrieke ftof is; het zcnuwftel dier bewooncren flurpt dan eene groote hoeveelheid " vuursxin; het wordt onophoudelijk daar door geroerd- daarvan daankoomt, ten minften gedceltc" lijk dc beweegbaarheid van de zenuwvezclen dier " bergbe wooncren, Zij zijn voor het overige mensch- „ ne- f a) Bifioire Naturelle de la Francs Meridionale ou réclxrches fur la Mineralogie du Vivarais &c. par M. VAhU giraub soyt.AviE Par 1780. T. 11. A %  32S Verhandeling over de een oplettend Phyfionomist niet kan ontfhappen, de Phyfionomisten met overtuigd heeft, hoe weinig ftaat 'er te maaken zij op een befluit getrokken van de Phyfionomie tot het karakter. Zie ook het verfchil in de verftandcn bij menfehen van eene familie, en zie of gij daar algemeen plaats hebbende wetten die meeftentijds doorgaan, zult kunnen vinden. Ik weet wel dat 'er familieën zijn, waarin verfcheiden perfoonen eene groote of verfcheiden eene kleine maate van verftandelijke vermogens bezitten, en het is geen wonder dat dit te meermaalen plaats heeft; om mijn zeggen te bevestigen is het niet nodig dat 'er altoos een groot verfchil tusfehen de verftanden en karakters van perfoonen van eene familie plaats hebbe, de ouders doen hunne fterke of zwakke organifatie, zij doen hunne temperamenten hunne kinderen erven, maar gaa veele familieën na, en zie hoe veele uitzonderingen gij, ik zeg niet bij verre vrienden, maar in broeders en zusters, zult vinden, ja 'er zullen maar enkele familieën zijn waarin weinige of geene aanmerkelijke uitzonderingen plaats^ zullen hebben ; deeze uitzonderingen zullen ook de uitzonderingen van gelijkenisfen niet volgen; hier moet dan wederom met de grootfte omzigtigheid, en geenzints op de Phyfionomie alleen vonnis geftreeken worden. Tot hier toe heb ik mijne aanmerkingen laaten gaan over die regels en beduidenisfen in de Phyfionomiekunde, die op enige gronden, hoedanig die dan ook zijn mogten, fteunen, maar daar koomen mij in de werken der Phyfionomisten andere voor , die mij Willekeurig fchijnen, of waarvan ik ten minften den grond niet kan ontdekken ; zodanige zijn de plaatfing en gedaante der ooren , die voorhoofdslijnen , die Jlijfhoofdighetd, fnoodheid, befchroomdbeid, eigenzinnigheid enz. beduiden (a) die goedsaanduidende bogtenvan neuzen O) die goede of kwaadeJluiting der Hp- {«) Handl. bladz. 89. (i ) Ibid. bladz. 39. en etó,  B3 * Verhandeling over de onnavolgbare PhyfiW mncne gemc..(gelijk de Heer lavater hem nnomt^ „Të,\dat ufnC P^fionomifehe ondervind™ "en'Set fSS-tiSSd t^? °m h6m de 0^eeke?heidmen Dcuzeiagtighcid te doen zien van eene kunst waarvoor by wel eer was vooringenomen. Ik we« dat de Heer lanter 'er zijne bundel fchetfen en een exemplaar van zyne Fragmenten onder verwed dat -de Hoogieeraar zig bedriegt, doch deezeTédenen zyn zoo overtuigend niet dat zij ons moeten dotn verwerpen dat op reden en ondervindinTiteunt Maar wat wil zeggen eene gelukkige of ongelukkige Pbyfionomte te bezitten; ik zie dat dit het vonnis ï ± deKateclnsmus-Schrijver over de Heerennswit itrykt ( Voorred, bl.xx.) Wil dat zeggen eene kwaakt Sflmm»e> ^^s^u,A£^S& kig zyn voor hem, in welken zij gevonden worden en voor hun die tot zulk eenea^^e^hebbSp feer? ,T de toe^^g op de Heeren D wit zen ongelukkig wezen ; of betekent dit dat zoo een m zyn leven ongelukkig zijn zal? dat hij onde° deS invloed eener ongelukkige planeet geboren is ij zou het bijna moeten denken uit hetgeen de icb rifver 'er tot bewijs bijvoegt, namelijk.-0,, is mm eide ü ook niet zeer ongelukkig geweest ?" Dit zou dan tot de prognofticeerende Phyfionomiekunde behooren Ik zal my niet ophouden met de ongegrondheid vaii deeze laatfte betekenis te betoogen het zou den onbevooroordeelden leezer genoeg zijn te weeten dat dit de gemeende betekenis van deeze uitdruk kmg ware om dezelve op haaren prijs te ftellen # Slaan wij nu een vlugtig oog over de wijze waarop onze hedendaagfche Phyfionomisten hunne kunst be- (a) Verhandeling over de Phyfionomiekunde bij Doll te Amft 1782. Deeze fraaie Verhandeling is allerleezenswaardfest' fchoon de onnaauwkeurigbeid der vertaaling dezelve verré beneden het oorfpronglijke moet doen ftellen.  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 341 Zelfs is het zamengevoel, dat tusfchen het hoofd cn'de teeldeelen der beide fexen plaats grijpt, den Ouden niet onbekend geweest. Want de opbouwer zelfs der Genceskonst hippocrates verzeekert 'er ons van- — egter,fchoon het zamengevoel der baarmoeder'van veelen is onderzogt, dewijl 'er .bepaaldelijk over dat zamengevoel, 't welk tusfchen de dierlijke werktuigen en die tot de teeling gefchikt zijn waargenomen wordt, nooit, voor zo ver mij bekend is, gehandeld is, heb ik de waarnemingen van de fchrijveren, die tot de leer van dit zamengevoel behoorden, vergaderd, en in orde gebragt, opdat die leer die zig door haar nut in de Geneeskunde aanprijst, in klaarer licht gefteld mogt worden. Terwijl dan naar het regte het kromme gemeten word, en het zamengevoel, dat men in den gezonden ftaat opmerkt, den grondflag legt van dat hetwelk men in den zieken ftaat waarneemt, heb ik voorgenomen, eerst over het natuurlijke zamengevoel tusfchen de reeds genoemde deelen, te handelen , dan de ziektens uit dat zamengevoel voortvloeijende, en van de fchrijveren aangetekend, kortclijk te melden, en daar uit enige praclifche ftellingen, of uit de waarnemingen van zelve vloeijende of door een behoorlijke redeneerwijze daar uitgetrokken, voorteftellen, opdat het onderzoek der oorzaaken van dat zamengevoel, 'twelk ik van meening ben hier bij te voegen, des te gemakkelijker worde. y 4 EER'  54-2 Verhandeling over het Zamengevoel EERSTE HOOFDSTUK. Over die aandoeningen des hoofds die uit de ver«ndmngen op verfchillende levenstijden aan de teeldeelen van beide de fexen voorvallende, ajteleiden zijn. 5. x. B\LTfiHAng,m' Ldie men in de «*«ntn ten tijde van de huwbaarheid zo wel in de inats utt-wendige zintuigen waarneemt. Wanneer fhen de door den Schepper der Namur r^!±^Wm n dCi' dier,iJke huishouding S rig gadeflaat, wanneer men dc bijzondere eindpalen, waar mede hij de veranderingen van het leven hep -rkt heeft, met een, op ettendhtid, gelijk ii een natuurkundigen vereischt word, ond. rzoekt "noJÏ men z,g over hare ftandvastigheid éi!Teenvot diihe d ye. wonderen, waar uit dc nette orde der natuur de zelfs in >t allerminste waar te neemen is, uitblinkt Van deze wetten kan die bepaalde verandering des leevepStijd tot een voorbeeld ftrekken, waarop de vrugt .een kiijd, het kind een jonge, de^n^èen jongeling, de jongeling een man, de man eindelhk een grijsaard word. Men moet zig, zeg ik óver deze wetten der natuur verwonderen , maar veel meer nog over de uitwerkzelen deeze wet cn op z /"taf va "cfr ^ HdieNalle«-verwonder1kit^ zijn iaat van die wonderbare wet die n-sn tnt een Ichets ftrekken, waar door e?j Vff een fiaam aandoet, om van een magteloozen, vree-ichtigen, onverfchifiigen., ongevoeligen, huwbaar li"t aandoenlijk, ondernccmendc, en bekwaam om'zijns gelijken voorteteelen, te worden. J De natuurkundigen zijn gewoon dien trap des ouderdom* huwbaarheid te noemen, oiegemeenip tus- fchen  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 343 fchen de twaalf of veertien jaaren invalt, fchoon men voorbeelden heeft van fommigen die vroeger of laater huwbaar zijn geworden : Maar, buiten dat het temperament en de bijzondere gefteltenis der lighaamen gelijk ookde lugt en de landftreek hier veel toedoen,3 kimnen deze uitzonderingen en als het ware voorbeelden van eene fpeelende natuur, eenen algemeenen, en van eeuwen hervastgeftelden regel niet te niet maken. Op dien ouderdom dan, het lighaam reeds voor het grootfte gedeelte tot zijn behoorlijke groei) gevorderd zijnde, en dus minder vogten nodig hebbenie, word het voedzel beter verteerd, gekookt, en bewerkt, de affcheidingen gefehieden geduriger en rijkelijker; de kragten der vogten die tot de vertering en chijimaking behoren fterker, de bloedwördin°- gaat dus beter voort; hier van daan komt zo te "zeggen eene waare bloedrijkheid, die de natuur tra°t te verminderen ; door die pogingen word het blo°ed na die vaten gebragt die het minfte wederftand bicden: terwijl dan de vaten van de -werktuigen der teeling nog niet ontwikkeld, en teêr in een jongen zijn, word het bloed daar naar toe gebragt, en door een'bepaalde afleidende kragt worden de vaten der ballen verwijderd, geprikkeld, cn aangezet, terwijl de vogten 'er met meer geweld dan te voren naar toe worden gevoerd; waar door de ligt aandoenlijke vaten 'er tegen aanwerkende het bloed brengen in de kleinere vaten, de fterk in elkander gewikkelde baatachtige kluwens der ballen worden ontwikkeld, verwijderd, en beginnen volgens een bepaalde wet van de natuur, dat wit, halvdoorfchijnend, flijmerig en lijmachtige vogt te bewerken, dat in den fchoot der vrouwe ontvangen, op een onbekende manier, terwijl 'er van haar kant een vogt of eijtje, (dat niet gemakkelijk te bcflisfen is) bijkomt, het beginfel uitmaakt van* een nieuw Schcplel van de zelfde foort. De teeldeelen dan op de voorfchreven wijze ontwikkeld zijnde, word de warmte omtrent die dccY $ lcn-  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 34f gekomen menfchelijk beginzel negen maanden lang te dragen, en tot een volwasfen vrugt te voeden. Op dit tijdftip der huwbaarheid, vallen 'er, volgens eene volftandige natuurwet, geheel bijzonaere veranderingen in het lighaam der maagden voor, (het zijn de woorden van den aanzienlijken Ly medicus g. van doeveren (fl), mijnen tot den dood grachten Leermeefter, wiens lesien over de ziektens der vrouwen ik met blijdfchap "roem dat mrj.in de ongemakkelijke affchildering van deze verfchijnzelen voor-gelicht hebben) want inkorten tijd groeiien zij dikwijls wonderbaarlijk op, zo dat een maagd die tc voren klein was, binnen korte maanden een aanmerkelijke lengte verkrijgt: van het overvloedige bloed koomt dan een blocdrijkheid, om dat het alles niet kan gebruikt worden tot de reeds voor het •rootrte gedeelte volbrachte groei; de kragten der natuur worden opgewekt, waardoor het bloed na de teeldeelen , de baarmoeder en bet bekken gebragt word; hier door wordt de wijdte van die beenige holligheid vero-root en bekwaam gemaakt om een vrugt te dragenten te baren , de ingewanden in dit bekken geleden hebben dus meer plaats, hier door word de te^enftand daar verminderd, en het bloed ftort in de no* niet ontwikkelde vaten : die worden ontwikkefd verwijderd, en dus word de baarmoeder, dat wonderftuk der natuur, (volgens den grooten zwaiwmerdam) bekwaam gemaakt om de werkingen tc doen, die zij naderhand moet volbrengen. Het komt mij waarfchijnlijk voor, gelijk de beroemde van doevé.ren met zijn gewoone doorzigt cn verftand in de reeds aangeprezene lesien geleerd heeft, dat 'er op dien tijd in de vrouwen een affcheiding gefchied van een zaadachtige en zeer fijne ftof, die door zijne prikkeling de veranderingen - voortbrengt , (a) Prim. lin. de cogn. £? cur. Mul. morb, f li.  348 Verhandeling over het Zamengevoel brengt, die wij ftraks melden zullen ; en de aanwezenheid van dit vogt komt mij des te waarfchijnelijker voor, om dat 1. De uitwerkfelen die men ten tijde der huwbaarheid in het vrouwelijke geflagt waarneemt, naauwlijks zonder de bijkomst van een diergelijke ftof uit te leggen zijn. 2. De gemelde uitwerkfelen zeer veel overeenkomst hebben met die welke men in het manne-» lijke geflacht waarneemt, en die uit het zaad hunnen oorfprong hebben. 3. De zaadachtige ftof brengt uitwerkfelen voortin het vrouwelijke geflacht die in het mannelijke volgens bepaalde wetten uit het zaad zelf voortkomen; ik heb het oog op die voorbeelden, daar de maagdelijke kin met een baard bezet is, de ftem mannelijk geworden, en zodanig een verandering voorgevallen,dat zij op't uiterlijke eene mannelijke houding hadden aangenomen. 4. Verfcheiden vrouwelijke ziektens die men van de afwijking derftonden van den natuurlijken loop niet kan afleiden, in 't gemeen aan de te groote aandoenlijkheid] toegefchreven, de moederziekte b. v. die dikwijls voorkomt, zonder dat 'er eenig werktuigelijk gebrek aan de baarmoeder is , terwijl de zieken zelve voelen en bekennen dat de oorzaak in de baarmoeder fchuilt. 5. Dit leert ons ook de moeder-razernij en vallende ziekte die uit de baarmoeder haar oorfprong en haare gezette wederomkomst hebben. Want die ziektens komen dikwijls voor, terwijl 'ergeen werktuiglijk gebrek aan de baarmoeders noch teeldeelen is, noch de ftonden van den natuurlijken ftaat afwijken; terwijl't egter allerzeekerst is, dat die * ' ziek-  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 345? ziektens dikwijls, en de eerstgenoemde altijd, uit de baarmoeder haaren oorfpronk hebben. 6 Dit leeren ons verder de oorzaken van de bovengemelde ziektens: b. v. de al te fterke onthouding van bijnapen, de te leurgeftelde of wel te fterke liefdensdrift, welke oorzaak zeker op het hersfengeftel en de teeldeelen werkende door de mbeeldin°-skragt tc bederven, en het zaadvogt te doen ontaarten, een open veld voor die ziektens uitmaken. 7 Het zelfde fchijnen ook de toevallen van deze 'ziektens aantewijzen; want buiten de plaatfelijke ongemakken der baarmoeder , is "er een hevige trek tot het bijflapen , pijn op de plaats der baarmoeder, jeukte, en dikwijls wordt de aanval door een uitvloeijing van een vogt uit de teeldeelen geëindigd O), en dit gebeurt meermalen, als 'er geen werktuigelijk gebrek is aan de baarmoeder of teeldelen, ja zelfs demaanftonden van den natuurlijken ftaat niet afwijken. 8. Uit het uiteinde en de genezing van die ziektens leert men het zelfde: want naauwlijks komen, zo dc maanftonden niet van den natuurlijken ftaat afwijken , en dan nog niet als allervoorzigtigst, die heete aanprikkelende, drijvende middelen te pas, die veele tegen de moederziekte, razernij, en vallende ziekte uit de baarmoeder voortkomende, aanprijzen. Want die zetten de aandoenlijkheid der baarmoeder aan , en vergrooten door haare aanprikkcling de oorzaak der ziekte, die men het best doormiddelen, die den aart der vogten verbeterden, en de gevoeligheid der vaste deelen verminderden, weggenomen zoude hebben. Zo kon men 't zaadto vocht (a) Zie hoffmann. med. rat. Syfl. t. 4, ?. HL p. 164. 'ASTRVC^malad des femm. t. 4. p. 65. 80.  35o Verhandeling over het Zamengevoel , vocht verbeteren de fcherpte te onder brengen en de vaste deelen tegen de prikkeling wapenenhierom zijn de Peruviaanfche bast, de ftaalmiddeJen, die den loop der vogten matigen, en de ftuintrekkende bewegingen ftillen, van zo veel nut in deze ziektens. 9. De waarfchijnMjkheid, dat 'er zodanig een vogt zijn zonde, wordt daar door nog grooter, om dat het zeeker is dat die ziektens dikwijls beter worden , ja zelfs geheel genezen door een voorzi°tipe kitteling der teelleden, door het uittrekken van het hair, en andere diergelijke middelen, die de ziekte dikwijls naa het vergeefs gebruiken van de beste aftrekkende en afleidende middelen genezen waar uit fchijnt te kunnen worden opgemaakt, dat de middelen niet werkten door de aftrekkende en afleidende kragt alleen, maar door een bijzondere werking het vogt dat de oorzaak der ziekte was, uitlokten: terwijl het zeeker is dat deze ziektens dikwijls door hetuitvloeijen van diergelijke ftof'worden genezen. 10. Maar dat nog fterker is, het bijflapen zelf heeft dikwijls in wanhopige gevallen op het getuigenis van hippocrates de genezing van die ziektens ten einde gebragt die voor allerhande middelen wederfpannig gebleven waren : in het bijflapen nu, fchijnt dat bijzondere vogt te worden geloost, dat in hoedanigheid en misfchien in hoeveelheid in deze ziektens van- den natuurlijken ftaat fchijnt aftxwijken. 11. Wordt dit bekragtigd door het vaatachtigc maakfel van dc baarmoeder, en de overeenkomst van de eijerncsten met de ballen, dat zeeker een affcheiding van eene ftof fchijnt aanteduiden. 12. En het koomtmij voor dat de overeenkomst die men van andere werktuigen afleid, het niet weinig  tusfchen het Hoofd en de Teeldeekn* 351 - nig bewijst: want daar is naauwlijks in het men- • fehelijk lighaam een werktuig, waar in een trek tot iets geplaatst is, dat geen vogt heeft, tot een prikkel dienende, waar door het aangezet zijnde in het hersi'engeftel het gevoel verwekt, van . het geen, waar toe wij trek hebben, en het werktuig bekwaam gemaakt wordt, om te ontvangen of ujttewerpen. De maag b. v. en darmen worden door het vogt dat in haar holligheden afgefchciden wordt, en door de gal, de blaas door de pis, de regte darm door de vuiligheid geprikkeld, en verwekken de gedagte van honger', of van uitwerping der vuiligheid in de ziel , daar het werktuig zelv door zijn bepaalde prikkeling bekwaam gemaakt en opgewekt wordt om de werking te doen. 'Zou dan de baarmoeder, terwQt alle werktuigen zodanig een prikkel hebben, vart diergelijke verftoken zijn, daar 'er geen trek is, waar toe wij alle met grooter driftgedreeven worden. 13. Die beroemde mannen zelve, die het beftaan van het zaad in het vrouwelijke geflagt niet fchijnen • ' toe te ftaan, koomen ons voor de kragt van die be- • wijzen gevoeld te hebben, daar zij den naam gej bruikten van een prikkel tot bijflapen :■ want wat wilden, zij door zodanigen prikkel anders verftaan, als dat vogt, dat de baarmoeder en teeldeelen tot het bijflapen aanprikkelr De bovengemelde Hooggel. albinus (a), een dood vijand van onderftellingen , heelt door de volgende woorden getoond , van die onderftelling. niet vreemd te zijn. „ De liefde vonkjes prikkelen aan, en doen het . „ eene- geflacht na het andere verlangen ", enz. want dat hij daar door de liefde vonkjes den prikke! tot het byilapen verftaat, koomt mij voordat vrij: klaar is. 14. De ziektens daarenboven'van de baarmoed er en eiern'esten, die zij met andere affchcidende wérkte ■ .. tui-;- (a) Op de aangehaalde plaats §. 1403. Kabinet III. Deel. Z  352 Verharding over het Zamengevoel ftelS.gHere\h?be\' bewijzen verder mijne ftelhng. de verharding, b. v. kanker, kankerachtige zweeren en verdere kwaaien van dien aart doen zeer dikwijls de werktuigen der voortteehng aan. 15. Bij deze bewijzen koomt tot befluit de 002-o-etmgenis; wantin de baarmoeder van vrouwen die zich lang van het bijflapen gefpeend hebbende geiioiven waren, betuigt een voornaam GeneeskunhTu]°' FERNELIUS O) de zaadftof gezien te hebben en arnaud O) heeft dat vogt in eene groote hoeveelheid gezien in de baarmoeder van ^ilT°AUW uefï r^zcr"9 uit de baarmoeder voortipruitende gehad had. Terwijl dit dan zo is, hetzij dat vogt in de zelfstandigheid zelve van de baarmoeder word afgefchei> hetgeen met hallers gevoelen fchijnt fSLJ i et 5eutze'fde vogt.zij, als dat uit de holligheden der ftheede ten tijde van het bijflapen gSloosd word, (het geen minder waarfchijnelijk is > netzy dit vogt medewerkt om het beginzel des mensch ■uittemaken, hetzij het met het mannelijke zaad vermengd word -hetzij het opgeflorpt wordende tot andere gebruiken dient, het is om 't eeven, en het :is hier de plaats niet om de waarfchijnelijke reeden dier verborgenheden na te fporen: het zij genoeg dat ik de aanwezenheid van een diergelijk vogt in mlkYheSP6 ligh3am' fleg° w^hijnelijkV Die prikkeling dan, op een bekwamen tijd geboren, verwekt groote veranderingen in het lihaam: op de fchaamdelen bot het hair uit, de bor- flen (a) Meikin. univerf. lib. vil. cap. vi. p. 17-7. (b) In een boek dat bij haller in zijne E. PM. t. « h 14. aangehaald wordt. w B'  tusfchen let Hoofd en de Teeldeelen, 353 ften beginnen te zwellen, en haaf maakfel ontwikkelt zich , zij worden bekwaam om hare Werkingen behoorlijk te volbrengen, zo wel om de fchoonheid der geftaltc te verfraijen, als voor een gedeelte een zitplaats voor de wellust der liefde te zijn , en eïndeüjk om de vrugt, wanneer die uit haares moeders Ichoot het helder daglicht voor 'teerst ziet, een voor dien leeftijd bekwaam en gefchikt voedzel te verfchafien. Daar koomen ophopingen der vogten aan de baarmoeder en nabij gelegene deelen: hiervandaan koomen dikwijls warmte, kitteling, hitte, pijn, knijpingen, eh persfingen voort, waar bij zig, door het verwonderlijke zamengevoel tusfchen het hoofd en de baarmoeder, meermalen hoofdpijn, duizeling, eenblaauwe kring om de oogen , lchittering of wel verdonkering van het gezicht, uit de fpanning cn trilling der zenuwen en vezelen van de baarmoeder en bijliggende deelen voortkomende, voegen; tot dat de natuur volgens eene bepaalde wet de gevoelige* deelen zodanig prikkelt dat de vaten der baarmoeder, door een ftuipachtige beweging aangezet, het bloei door de verwijderde mondjes voortdrijven, dat geloosd zijnde, daarom maanftondelijk bloed genaamd word, om dat men waarneemt dat het bij een vrouwdie tot de voortteeling bekwaam is alle maanden weder koomt, min of meer met dc gemelde toevallen; verzeld (a) ; Ziedaar dan, die kortte voren een meisje was, een maagd geworden, naauwlijks in ftaat on* de verandering van haaren nieuwen ftaat te begrijpen* krijgt zij de gewaarwording van haar bekwaamheid tos (a) Vergelijk van doeveren In de aangehaalde Pr. Liti. J. i<5. welke plaats mijn Hooggel. Leermeefter breedenn zijne lesfen uitlegt: en de verhandeling van den zeer Geleerden Heer muilman waar in onderzogt word: An ex celebrata hactenus opiniene de plethora wüverfali vel particulari, yerafluxustmn', pui caüjjaexplieanpoffttl L, B. 1772. 1 Z '2'' *  354, Verhandel ng over . het Zamengevoel dc voortteeling, door dc prikkeling van het zaad ™ voelt een wonderbare aanzetting, dilhaar totbhflaa pen aanprikkelt, hier om bij een mangevoeS zit zetten die vonkjes de teeldeelen aan^ die Wllen ' en zetten zich uit; en op het niimtc woordffe dat iemand op het tok van de voortteeling ontvalt woeden de wangen der uit fchaamte vreesachtige mla° d met rooien - rood geverwd. ; >, ust; maa2a énwïnSS i T8* Van een a^oenlijker «booryio^nHp «V P ll?kfhngen der natuur niet Maar zo die prikkel 'de paaien niet te buiten -aar zéér Voort St,XmJ fcherPer; daar koomt een u.b oote vlugheid van geest en eene meerden» geneigdheid tot driften bij, L dathVgïïSS je met aandeed, een maagd gramftort maakt ^ een meisje deed lachen, een j^&SS^Sa,^. cen meisje-naauwlijks achtgevende oph^SaS: te, word van de minfte beuzelarijen bewogen en aangedaan, terwijl zij kort daarna maagd geWOrdeS zgnde, naauwlijks voor iets, dan voor de ftfaÓonheid en fraaiheid haarer geftalte zorgt. ieaoon- Zi^nzloï?f^- T de aanwe^eid van het fe-Sn boo hei tSm g f, df" Sezonden ftaat van beide te bewijzen! J t p der ^baarheidklaar vertoont, SS .. • , §• 5,.... ....... . Welke aandoeningen de dierlijke werkingen van beide de fexen m het bijflapen lijden ? De vonkjes zetten de teeldeelen aan en alles be* retd ztg om te geeven en te omvangen, dt' befde fe- xen  tusfchen htt Hoofd en de Teeldeelen. 355 xen vermengen zich , gelijk f. b. alb inüs zeer fraai aanmerkt O) en zij worden beiden als het waare ftuipachtig bewogen , tot dat bet zaadvocat uit beide haare teeldeelen voortfcbietende een. vermenging en fiaauwte der ziel met eene lamachtige loomheid des lighaams voortbrengt, welke door eene' wederbekoming tot zig zeiven, en een zekere traagheid gevolgd word. Te regt hebben dan dc Ouden, en wel in het bijzonder dëmocritus, de vermenging een kort duurende vallende ziekte genoemd want de verschijnze¬ len die dezelve verzeilen, bewijzen de ftmpachtige beweging der ziele cn des lighaams •, naauwlijks is 'er, als een man of vrouw tot dat werk aangezet wordt, enige prikkel grooter dan die tot de vermenging naauwlijks kan de ziel, terwijl de lighaamen zich vermen.°-en, haare redelijke vermogens gebruiken, naauwlijks leeven zij als het werk volbracht is. Alle de fpieren worden geduurénde de vermen«nno- ftuipachtig te zamongetrokken, dc ziel is naauwlijks bij zich zelve, niets dan alleen wellust ademende ftoort zij zich aan niets dat buiten haar is: even als'de toevallen der vallende ziekten het lighaam niet alleen in ftuipachtige bewegingen ftort, maar de ziel ook buiten zich zelve rukt; even als door een b'lixem, die de zintuigen fchokt, en de kragten dos. lio-haams en der ziele zodanig ontzenuwt, dat; de lijder zelf niet weet, wat in het toeval gebeurd zij. Hetonderfcheid beftaat daar in, dat iemand, die uit het toeval der vallende ziekte bij zich zeiven koomt, een loomheid gevoelt, en als het ware een lamach- tig- (ft) Op de aangehaalde plaats. ■ (b) lis de uitmuntende verhandeling van den zeer Geleerden Heere. en voornamen Geneeskundigen jP novius de e[4' lepfia L. Bat, A. 1736.?. 7> z %  p6 Verhandeling over het Zamengevoel tigheid, en eene beroerte der ziel: maar dat de Scxen de aangename werking na de vermen verzwakt zij hevig, het is dan geen wonder dat ziektens van mannen en vrouwen door deze werking dikwijls genezen worden of verergerd, of ook daar uit voorkoomen" fn Hilwonde>\ terwijl 'er zo groote verandering in tlighaam en de ziel voorvallen, dat 'er flaauwtenst lil ho? ^ek5f"s^ beroertens en andere ongemakken Kn MkÏ °fS m dCZ^ werkin- zelve haar begin ge- lk ia het tweede «00fd^ k §. 4. Wat de vrouwen van de bevruchting en zwan~ gerheid, m deze werkingen te lijden hebben} Hét doelwit van het bijflapen is de bevrugtindat namelijk de eene fexe de andere genietende'' SS^11^ ligh3men en zielen' een mensch voort: Plengen (a). Als dan een gezond man zich met eene gezondevrouw vermengt is het uitwerkfel de bevrugtin- der vrouwe, De Baarmoeder een dier in het dier van de («> Ziet Aiams oP de aangehaalde plaats,| . 1403.  V tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 55? nndeneenaamd, maar met beter naam vmhet wonder fc^SofiwAHBiEiiDAH beftempeld; fchijnt:ia hetbSflapen dat zaadvockt te ontvangen, en op eene den Itervelingen onbekende wijze misfchien met fi zaadvocht der vrouw te mengen, opdat:uit bc de voeten dat geen voórtkoomen, dat daarna den menscri Smaakt. Dit ontfangen beginzel dej menfehen werkt op eene wonderlijke wijze op lighaam en ziel . de vrouw wordt na het bijllapen droevig, en onverfcbillie; zij ziddert, hare tanden klappen gelijk hip PockiTES waargenomen heeft, zij verWeekt het aangezicht wordt bont en blaauw, en zomtijds_met uitfïag, de oogen raken hunnen glans kwijt, hier b» Somen loomheid des lighaams, droomen, üaaploosheid vreesachtigheid, zwaarmoedigheid, ongewone enbédorvenhongöer, en aandoenlijkheid des gemoeds: ja zelfs neemt men dikwijls bij de alleraandoen pki.e Luwtens, duizeligheden, hoofd- en inug-Mng de bevru't ng waar : welke toevallen alle kwalijk jLvSSSgheid kunnen afgeleid worden : want koomen dikwijls op dien tijd voor, waar op, zg vriiziin van de raaandftonden, en houden alle op dien S3, wamicer de vrouwen de maanftonden zouden o-ehad hebben, zo zij niet zwanger waren, van zeivenop fchoon het maandftondelijk bloed dan in het fehaam wordt te rug gehouden. Van die toevallen nu d™ uit de bloedrijkheid der voórtkoomen, is het onze zaak met hier te liandc 7en als voorgenomen hebbende van die toeval en ineen gewag te maken , die uit het meergemelde zamengevoel voortvloeijen. De toevallen, die uit dat zamengevoel, de Woedj riikheid, de werktuigelijke werking, hetgewigt der Sugt en andere oorlaaken in de zwangerheidl pW*ö hebbende voórtkoomen, kan men te zamen getiokken vinden bij den zeer Gei. Heer nu pout (a) w deeze allerfraaijfte versjes. (a) In een boek de fignis morlor. door r. schomberg uitZ 4 gegc-  558 Verhandeling over het Zamengevoel^ Horror ab ardenti coitu, femenque retentum ' SupprpJJt menfes, Venerisquis remisftor ignis', Os uteri claufum, mamma utraque turgida 'ventris Lumborum, laterumque tumor ftne pondere livens' Exortis facies maculis, & fegnis ocellus, ' Naufea, defeBusque leves, Anorexia, Pica Conceptam perhibent: lotio ne fide, nee ullis Ante notvs, fcetum quam noris fede moveri. . ' . §• & - Welke veranderingen in die werkingen door de baaring en het kraambed ontjlaan? De zwangere vrouw draagt het door de vleeschhjke vermenging bevrucht eitje gedurende negen maanden in haren fchoot, koestert en voed het en brengt het tot zyn behoorlijken groei; wanneer zij de baarmoeder zig door een bepaalde prikkeling zamengetrokken hebbende, door de krakten der natuur onderiteund, door een toeval dat men niet ten onregte lhupachtig noemt, de vrugt naar buiten drijft, wordt zy Kraamvrouw genoemd. Uit die werktuiglijke werking der baaring wordt het zamengevoel ook zeer fraaij opgehelderd, welks verklaring ons nu voornamelijk bezig houdt- alle uit en inwendige zintuigen werken en lijden in deze geweldige werking: de barende vrouw fpant alle haare kragten in, beeft, gloeit, terwijl het hoofd der vrugt in de naauwtens des bekkens uit de baar, moeder wordt voortgedreven , groeien de wateren aan; waar op de kraamvrouw zeer benaauwd wordende, alle hare buikfpieren te zamentrekt, waar gegeven l. 4. p. 624. vergelijk hier mede den uitmuntenden en den lauwerkrans met regt verdienenden digter j. broekuuisen Poëm. p. 474. daar hij op eene allerfraaijfte wijs een •zwangere viouw affchüdert.  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. S5S> waar op het hoofd van de'vrugt door het geweld der kragten van de barende vrouw te voorfchijn koomt, dat door het lighaam. zelf gevolgd wordt, en door eene herhaalde pooging wordt de nageboorte uitgedreven O). Zie daar nu de zwangere vrouw, van eene barende eene kraamvrouw geworden, uitteraaten gevoelig en met eene wonderbare beweeglijkheid des gemoeds begaafd, de kraamvloeijing hebbende met blijde oogen het door haar voortgebrachte fchepfol aanziende, voor welk zij het vocdfel zelve bereidt en aft-beidt. Doch deze zo.gelukkige Kraamvrouwkan door de minfte oorzaken in zwaare en doodeujke ziektens vervallen. Wat is 'er doch dat het zamengevoel tusfchen d-1 gemelde deelen meer opheldert dan dit zeilde kraambed : de aangedane, ja als het ware gekwetfte, baarmoeder doet niet alleen het lighaam maaide 'ziel zelve van de Kraamvrouw zodanig aan, dat zij van de minfte oorzaken, die haar op andere tijdperken haar haares levens naauwlijks kwalijk zouden aandoen, beroerd , en geheel van de gezonde reden afdwalende voor razende koortfen , uitzinnigheid , dolheid en andere ziektens van deze foort blootgefteld wordt gelijk uit de ondervinding door ontelbare voorbeelden blijkt, waar van wij 'er eenige op hunne plaats aanhalen zullen. 5. 6. Welke verfchijnzelcn zich in den onvruchlbaren , ftaat omtrent de gemelde werkingen vertoonen. Dat bijden de Sexen niet gedurende haar geheele leven tot de voortteeling bekwaam zijn, hebben (o) Zie" mijne verhandeling, waar in het nut der kraakbeenfneede der fchaambeenderen in ' moeijelijke verlosfmi;cn onderzocht wordt, onder voorzitting van den Hooggel. Heer van doeveren onlangs verdedigd, p. 12. in dit werk uitgetrokken in het II. Deel bladz. 420. en volg. z s  $60 Verhandeling over het Zamengevoel tC fegt waar^nomen en aanIp S \° uV-1 man aIs vrouw hebbcn een zeJïei tijdperk buiten welk zy liaars gelijken niet kunnen voorweden: dit tijdperk verfchüt L de ve" ^e^dgeet ^'^^ temperament Die ftaat, het duidelijkst in de vrouwen merkbaar, word d ontvruebtbaare genaamd: en is die verandering van levenstijd , waar mede de vloeijing der maandenden ophoud, en die bekwaamheid vermat waar door zij m ftaat waren om een vrugt te ontvangen, te voeden en ter waereid te brengen. Omtrent dien tijd wordt de omloop der vogten langzamer dc warmte minder,de trek tot bijflapen is dikwijls uitgedoofd aoch wijkt ook meermalen van de natuurlijke af, de vlugheid van geest vermindert: cen loomneid , droefheid , en zwaarmoedigheid bevangt de vrouwen dikwijls: terwijl zij door verfcheiden lastige aandoeningen omtrent het hoofd, de baarmoeder en door het gehele lighaam worden gefolterd : de kleur van het aangezigt en fchoonheid eaat weg, de "lans der oogen verdonkert, de fraaiheid van de geftalte zelve vermindert • de baarmoeder wordt niet zc'den met verftopping, verharding en kanker aangedaan, welke ziektens meermalen in ftuiptrekkingen , de mocderziekte, razernij uit de baarmoeder voortkomende , vallende ziekte, zinvang, ja in den dood zeiven eindigen. Het is dus zeekerlijk geen wonder dat democritus (t) de baarmoeder de oorfpronk van zeshonderdkwaaien genoemd heeft: geen wonder dat bagxjvius verzeekerd heeft dat een vrouw twcemaaljdezelfde ziekte , om dat zij een baarmoeder hadt, door moest ftaan. Maar het is voorzeeker wonder dat zommige alle deze gemelde toevallen, aan het tede- rer (o) Zie albinus op de aangehaalde plaats, §. 1288.' O) In dien vermaarden brief aan HirreeiUTES.  tusfchen het Hoafd en de Teeldeelen. 36i rPr P-eftel des lighaams van het vrouwelijke geflagt, aan de lifter aandoenlijke levens kragt, en beweegKield des gemoeds alleen, hebben toegefchreven: Sfbefchouwing toont ook dat de leer der ouden van het zamengevoel der baarmoeder in het geheel ïeen herffenfehlm is, maar op goede gronden rust, en dat fchoon de oorzaak zeer moegelijk zy om mttele-én de uitwerkingen egter diergelijk een ra SS?evoel allerklaarst aanduiden, het geen tut het vozende Hoofdftuk des te klaarer blijken zal, onuku hetözeeker is, dat die uitwerkzelen uit dat zamengevoel voortkoomende zich in den ziekelijken ftaat duidelijker vertonen. TWEEDE HOOFDSTUK. J)e aandoeningen des hoofds bevattende, die van de afwijking van den natuurlijken ftaat der werking van de teeldeelen in beide Jexen voórtkoomen. §. i. De hoofd pijnen. T)e üiineliike aandoeningen des hoofds, in het vel, de fpieren, en andere uitwendige deelen gemeenlijk haire zitplaats hebbende, worden pijn in het hoofd, hoofdwee, fcheeleen ftekende hoofdpijn, genaamd, die de nieuwere oorzaak-onderzoekers weder, na hare verfchillende oorzaaken., in verfcheiden foortcn hebben afgedeeld. Het is ons werk me: over die verdcelingen te «handelen, nadien wij op dc; oorzaken alleen daar die pijnelijke aandoeningen des hoofds v n daan koomen^ lettende, die foort van pan. m het hoofd, die uit de afwijking van den natum lijden ftaat der werking van de voortteeling voortkoomt door voorbeelden zullen ophelderen; en om dat d^  3°* Verhandeling over hit Zamengevoel te gelukkiger te volbrenn-pn aanmerken?datwij toakTifd^ir, m°e- men vooraf fchillende aandTenm'en de de ver- op dat het getal dl oorza^l e? 1 Zul,en > ter voortteling P-efcblkt vl tt! g dei dec'en U<^^l^^l^t ^neiyke cn werking Jer teeldefen^ïfotj- Hitr gffig klaar dat men tot de eerfte kJ-x.fr bi-™ JfC ontfteeking der ^rj^f^^^l^ deze waarneem van do «mnut, ^ neonen pijnlijke ^«oe^g des hoofdsSfo ipl Jat dJe ftappendoor c' ctamJ^f^L' W1Cns voct" ^ , v. v». KIESLING (g) SCHUCHMAN (>) /".v n , , , SCHENCK- f ?ftT?-A % 5- 54- 855. ifaA 10; Jïpzat. 6. JeB. 1. ap/;. 1 JO ^-P^. '. '1. P- 3- ƒ. 1. «0. 3. p. 758 (<*) Ce nor», mul. in spachii Gyn«c p. 29? (O 2>e serneetüs op & Bawgl,A> (ƒ) Oper. t. 1. p. 71 g> 85. tMD*.p.zfpanum infimm-incolu wh^ **) In. Eph. N. C. dec. 3. Am. 4. obf. 43.  tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen.' 36*3, schenckler (a) rahn (6) en, die ik het eerst gemeld moest hebben, den overgelylcelijken morgagne (O, gevoigd zijn. De eerwaarde oudheid evenwel heeft niet nagelaten het pijnelijke toeval in het hoofd waartenemen, in de verharde en kankerachtige aandoeningen van de baarmoeder, gelijk blijkt, zo wij de werken van hippocrates (d) en mercurialis CO naflaan. Dog, fchoon het werktuigelijk geftel van de baarmoeder gezond is, getuigt evenwel de vader der geneeskonst hippocrates (ƒ) dat die aandoening des hoofds ook voortkoomt, zo de werking van den natuurlijken ftaat afwykt. galenus (g) en celsus (/>) die hem gevolgd zijn, hebben ook verklaard dat'er een drukkende hoofdpijn ontftond, zo de maanftonden na de bovenfte deelen gingen: en de latere fchrijvërs hebben de waarneemingen der ouden bevestigd , en zeer beroemde mannen hebben met regt van' die oorzaak die foorten van pijnen in het hoofd ^afgeleid, die niet dan door de ftonden te doen wederkoomen kunnen genezen worden, gelijk pe- chlinus (O, heister C^), wepferus CO , f. boennekenius (m) j. d. reichelius en d. VK LA (a) Die hoofdpijn waargenomen heeft van de ziektens der eijernesten. Ziet haller dijf. pr. I- c. p. 4.20. ■ (b) In zijne uitmuntende verhandeling de mir. inter caput fcf vifcera abd.'commerci» p. 17. te Gottingen 1771. uitgegeven. (O Defedib. £ƒ caujf. morb. ep. 39- »• I2> QdfDe morb. mul. I. 1. J. 88. p. 472' (e) In spachii Gynaec p. 294. lf ) De morb. mul. I. 2. p, 526. 527- Cösff> praen l. 3. (g) De loc aff. I. 6. e. 5. (h) l 2. c. 7. p. 59- (i) Obf. med. I. 3. obf. 58. (k) Medifche und. Chirurgifche wahrneemungen, p. 437. (l) Obf. de morb. Capit. op verfcheiden plaatzen. (tij) Obf. med. praff. di wrb. Anim, in 'C. L. v.vïr. p.525.  364 Verhandeling over het Zamêngevóei ï/A roberdiere (a), goekelius O) en andefefT zo dat deze aandoening des hoofds nu ook met rct onder de bijzondere foorten van hoofdpijnen een plaats bekleed (c). , En de ziektens van de binnenfle deelen des hoofds moet men voor zo veel te minder zeldzaam aanzien, terwijl het door ontelbare waarnemingen zeeker is •dat de ophopingen van vogten naar het hoofd, in vrouwen die hare ftonden niet natuurlijk hebben, zo geweldig en met zoo groote drift gefchieden, dat het door de bekleedzelen zelfs op gezette tijden uitfpringt. Mijn Leermeefter van doeveren heeft in .zijne lesfen verhaald, dat hij een voorname Gravin gekend hadt, cen gezwel datden veelvoet genaamd wordt, in de baarmoeder en daar door ongeregelde ftonden hebbende, bij wie alle maanden, uit de kruin .des hoofds, het bloed pleeg voortekomen. Tot onze taakfehijnen ook te behoren die pïjnclijke aandoeningen des hoofds, die van de maandftonden, wanneer zij tegennatuurlyk gedreven worden, of, om mij beter uitedrukken, na vreemde plaatfen gaan, voórtkoomen: deze hoofdpijn uit die oorzaak voortkomende word opgehelderd doodde fcheele maandelijkfche hoofdpijn van de Doorluchtige Vorftin van Nasfau, die de beroemde fchrijver joh. antonides van der linden in een bijzonder werkje befchreeven heeft (J). Daar is een Waarneming van c. f. paullinus (e) daar een hoofdpijn en ligte duizeling zich altijd voor den maanftondelijkentijd in een vrouw vertoonden,'en twee blaasjes agter de ooren deden voórtkoomen, die eene fcherpe wei loosden, en terwijl , . de (a') Zie de Camm. Lips. v. 22. p. 210. (b) Ziet schurigius parthen p. 160. (O Zie de Nofel. meth. van den uitmuntenden s au va ge h 49- Si- t. 2 {d) Uitgegeven te Leiden, A. 1669. (e) Ziet uonetus Folgalth. t. 3. p. in. I. 5, e. 14,  tusfchen hét Hoofd en de Teeldeelen^ 36"^ de ftonden Vloeiden, opdroogden, zullende wederom de voorboden van een eerstvolgenden vloed worden: iets diergelijks heeft de groote verklaarer vari den grooten boerhave, van swieten (a) waargenomen. ' Hier toe moet men ook die pijn in 't hoofd brengen, die bonnet (è) en. stahl (c) hebben waargenomen, als ook die men door een dode vrugt opgemerkt heeft (d*) : Eene bijzondere ongefteldtenis der baarmoeder die eén hoofdpijn voorbragt, is door bartholinus waargenomen, die niet dan door de zwangerheid genezen wierd, en in 't kraambed weder zijn begin nam. Tot de twede afdeeling van deze aandoeningen behoren die aandoeningen des hoofds, die van het venus-gift in de teeldelen plaats grijpende door het zamengevoel voórtkoomen •, of ook die van het zelve uit de teeldelen na hethoofd verplaatst afteleidenzijn. Van deze foort is dat hoofdwee, dat de vermaarde sauvage (e), venusachtig, en de beroemde astrUC (ƒ) drukkende venusachtige hoofdpijn noemt. Dat is de oorzaak dat een Geneeskundige van grooten naam, f. hoffman (g) verzeekerdheeft, dat 'er geèn deel van het lighaam zo door het gemelde gift aangedaan word als het hoofd: deze uit 't zamengevoel voorfpruitende aandoening des hoofds hebben heister (fc) en wepper (O ook waargenomen, om van anderen niet te melden. Naauw- (0) Comm. t, 3. p. 3'3. ' ( »)' Op de aang. plaats p. 13-2. (c) In coll. dijj.pr. halleri t. 4. p. 450. ld) Ziet p. eorestus obf. 8. ) Polyalth. t. r. p. 948. §. 84. (e) L. c. vol. 1. p. 588. (d) Chirurg, wahrnemung, p. 486., £f 423. (.e*) In het fraaije werkje o\er de tumor es eyjlici onlangs tntgegeven, p. 12. " (ƒ ) Zie lieutaud /. c. t. 2. obf. 27. (g) Cent. v. obf. 49. (h) De morb. Ven. t. 2. p. 402. 420. (ij Oper. t. 3. p. 4i<5'  tusjchen het Hoofd en de Teeldeelen. 371 ter (rt)aangetekend. Hierom heeftzekerDigter reeds in zijn tijd gezegt, dat de oogen in het bijflapen leeden. Crebra Vernis nervos, animi vim, lumjna, corpus, Debilitat, mollit, furripit, orbat-edit. casp. a rejes heeft ook een zwakheid der oogen van het bijflapen waargenomen (è). AëTius (c) en bonaciolus (d) hebben aangetekend, dat de oogen, voor dat het overige lighaam in het bijflapen loom wierd, verflaauwden: een duiftcrheid der oogen van het te veel bijflapen hebben t.a. guldenkxee (■?*) en andere (ƒ) waargenomen. En in het vrouwelijke geflacht kmnen ook van dezelfde oorzaak kwaaien der oogen voort (g). Dus worden ook in beide Sexen de oogen fterk van de zelfsbefmettingaangedaan, zo dat tissot. uit verfcheiden Schrijveren bewijst, dat 'er uit deze verfoeielijke zonde verduifteringen en fchemering der oogen, de ftaar, en de zwarte ftaar zelve ontftaan (£). Laat ons deze verdeling eindigen met een meldenswaardige waarneming van n. du saulsay (*')> aangaande een jongeling die door het begaan van die fchandelijke zonde , 'met flaaploosheid, zwakheid, en een bloeding uit den neus om den ontbonden aart der vogten naauwlijks te ftillen , (a) De perfpir. infenf. p. 514. 515- (£) In Camp. Elyf. quaeft. jucund. quaefl. 4,5. p. 5^5, (c) Zie tissot de manujl. p. 185. £f Jeqq. («O Ennead. midiebr. infpachiil. c. p. 114. {e*) Zie hoffmann de morb. ex nimia vamre fuppl. oper. II. p, 1, p. 494. (ƒ) Zie schuriciusC)i;2. p, 122. Spermat. p. 258. de gokte* in cap. de coitu l. c. (g) Zie hoffmann op de zelve plaats p. 498. (h) Zie tissot op de zelve plaats p. 186, wespremi obf. med. in halleri dijf. pr. 16. p. 815, en vergelijk hier mede een Engelsch werkje, waar van de tijtel is onakia or the lieinvusfin efpollution Londoi-i 1756. alwaar men de kwaaien uit die ver-" foeijelijke zonde voortkomende hier en daar verhaald vind, (i) Vid. comm. de rebus. £fr. vid. p. 2133. A a 3  37? ' Verhandeling overliet Zamengevoel ■ len, en met blindheid bevangen was, welke-, fchoon alle toevallen der ziekte door een bekwaame geneeswijze weggenomen waren, ongeneeslijk bleefen hémeen ongelukkig leven veroorzaakte. §. 3. De aandoeningen van den neus. Dat de iweiis van dezelfde bronnen aangedaan kan worden, waar uit de aandoeningen des .hoofds en der oogen voortkomen, maakt de reden waarfchijuclijk, en bewijst de ondervinding : zo dat het werktuig van den reuk, zowel als het gezicht, en andere dierlijke werkingen, van plaatfelijke gebreken der baarmoeder, den tegennatuuriijken ftaat der ftonden, vcnus gift, en te veel bijflaapen, ontfteld word. Dus heeft bauhinus O) een verkoudheid met £tuip'-n en fcheele hoofdpijn van.een ontaarting van een eijernest en van de baarmoeder waargenomen : ja zomtijds worden de reukzenuwen in de zwangerheid zodanig veranderd dat zij op de minfte prikkeling van all raangenaamfte reuk en in het geheele iighaamftuipen verwekken, daar zij van de alleraflclmwelijkfte naauwlijks aangedaan worden O). De afwijking der ftonden van den natuurlijken ftaat maakt ophoopingen der vogten na het hoofd, en veroorzaakt nergens meer uitberftingen van bloed dan uit den neus, zo dat de Natuur bij veelen dezen weg kiest, om zich van het overtollige Hoej te ontlasten: schenck heeft diergelijk een bijzondere neusbloeding waargenomen (V) in cen vrouw, bij welke demaandftonftcn Warén opgeftopt, met dat gevolg, dat, zo die door een opgelcg* de (a) Zie lieutaüd bijl. an. med. p. 536. obf. 1507. vol. 1. (i) Zie bonetbs /. e. t,. 2 p. 366. §. 78. whyit mr dnftenuwzieitens p. 88. £0 Obf. med. rar, l. x. obf, 1. pag. 5.  . tusfchen het Hoofd en de Teeldeelen. 'Sf-3 de'vinger wierd geflopt, het bloed na de hoek van hot oo* ffing , ert daar uit barste; dat zodanig een bSedferting heilzaam was heeft hippocrates («) al reeds verklaard-, en waarlijk, zo zijgeftopt word komen 'er erger kwaaien uit voort: Want buiten dat het u t de vaten geftorte en te rug gcdreeven b'ocd in de Sus zelfkwellen, die na den veelvo etPolyg genaamd worden, en vleefigc uitwasten voortbrengt;, lo kunnen uitdezelfde bron, beroeitcns, gezwellen, der oogen, dolheid, ijlheid en razernij voortkomen: dc waai-neeming van den Achbaaren tulp C b ) leent dit alwaar oètte van opgeftopte ftonden voortkomende neusbloeding gefluit zijnde, .eene tegennatuurlijke vooruitpuiling van het oog voortbracht (.e). . De beroemde zusmermann heeft een meisje gezien dat alle maanden de ftonden had door den ncusVdr, de Hoorei, haller heeft het ook opgemerkt■cn'iriijn Lcermecfter van doeveren ftreekt'er elders'(ƒ) ook van, schurïgius (g) eeft meer diergelijke voorbeelden : De waardige mm m m§tM het fbifeeri ook van de opgeftopte ftonden, of van den tijd der ftonucn, van de "wonderheid, lust tot bijflaapen, en van het bijflaallfzSvo voortkomt: wkpeekus (i) heeft uit een opftopping der ftonden zelfs een.verkoudheid waargenomen. Dat het venusfmeüden neus aandoet is allerbekendst: • (a) SeB. 5- aPh- 33- , , . ' (1 7Je ■Zijne GeneeA. V/aam. op ce cang. plaats. VA over deeze liJóecfiDgfin kan ir.cn whytt naflaan over ie zenuwziekten p. r;y van de Engelfcben drui:. ' Cd) Von der-Erfahrung t. a. p. 4>°. (e *) El. phyf. I e- (f) ln Prael- de morb. mul. \g) Parthen p. 9* verg. van swIeten t. a. en volgeme< , (70 DijJ. cit p. 34- . O) L.c. p- 757- o^T- 153-  374 Verhandeling over het Zamengevoel enz. want daar is bijna geen deel dat, als de teeldeelenbefmet zijn, en het vergift vobrtkruipt, fchielijkeraangedaan word dan het werktuig van den reuk: ja zelfs ljjd de neus dikwijls van een door faamentrekkende middelen opgeftoptendruipert; en dan word die giftige ftof door verplaatzing na.den neus gebragt, zo dat het gebrek van dit deel plaatfelijk word , terwijl het overige lighaam gezond blijft (a). Hier van kunnen die vuile zweertn van den neus ligt voortkomen, ja zelfs de ftinkende neuszweer: van deeze oorzaak neemt men fomtijds een gebrek in den reuk waar, dat sauvage Veneriseh noemt, en dat ook door BALLONius (ft) waargenomen is. Ook is 'er geen twïjffel aan of de reuk word even als alle werktuigen der zinnen door te veel bijflaapen en door de zelfsbefmetting bedorven: want die zich aan die ondeugden overgeeven, kwijnen: en terwijl de ingefchaapen kracht van de hersfenen afneemt, ,kan het niet anders zijn of het fijne van den reuk gaat weg: hier van hebben wij in de waarneeming van den zeergeleerden du saulsay, welke wij ftraks gemeld hebben, zo een verfchrikkelijke neusbloeding aangeteekend, die uit de zelfsbefmetting voortkwam : g. w. wedelius (O heeft waargenoomen dat'er van te veel bijflaapen verkoudheden in het hoofd of op de borst voortkwamen; de beroemde zimmermann Of) fchrijft ook dat 'er een fcherpe pijn in den neus van de zelfsbefmetting der Vrouwen voortkomt. («) Over deezeaandoeningen van den neus verdient astrüc riageflagen te worden de morb. ven. t. i. p. 401., 412, 413. (0) Zie deNoJ. meth. t. ï.p. 750. t. 2. p. 644. (c) Zie schukigius Jperm. p. 280. sauvage /. c. t. 2 p. 744. (d) L. c. p. 405. [het vervolg hierna.^ DE  de bereiding van den tartarus emeticus , volgens de manier van den Heer mönch, in eenen Brief aan den Heer voegen van engelen, M. D. medegedeeld, door p. j. kasteleijn , Apotheker en Chijmist te Amfierdam, en Lid van het Provinciale Utregtfche Genootfchap. mijn heer! jf3e Tartarus Emeticus is ongetwijffeld een der gewigtigfte Geneesmiddelen, waarvan zich, in onzen tijd, de ervaar endfte Artfen, meer dan ooit bedienen. Defpoedige en zeekere uitwerking, welke men van een' welbereidden Tartarus Emeticus kan verwagten verdiend dat men dit Geneesmiddel onthefle van de ongelijke uitwerkingen, ten opzichte eener meer of minder braakverwekkende kracht. — Eene ongelijkheid waarlijk, waarover verfcheiden Geneesheeren, niet ten onrechte, klaagen. — Het is inderdaad niet wel mogelijk, dat, door onderfcheiden bereidingen , altijd een eenzelvige Tartarus Emeticus kan worden voortgebracht; ten zij men daartoe een zeekerer voorfchrift opgeeve en volge. Ten uiterften noodzaakelijkis het nochtans , dat een Arts zich op de bepaalde kracht van dit Geneesmiddel kunne verlaaten; en, tot dat einde, hoogstbilIjjk, dat men in alle Apotheeken eenen volmaakt gelijken Tartarus Emeticus vinde. Overtuigd zijnde, dat de meer of mindere fterkte der onderfcheiden voortbrengfclen dezes Geneesmiddels, (offchoon dezelven ook maar één en hetzelfde voorfchrift vervaardigd zijn,) uit de verfchillende beftuuringen der bereidingen niet alléén, maar ook van de meer of mindere zuiverheid van het gebezigA a 5 de  37^ Over de bereiding van de_ Antimoniaale ingrediënt, is afteleiden ;.fcheen het mij der moeite wei waardig, om degewoorle bereidingen van den Tartaria Emeticus met een bepaald oogmerk;naartegaan. Midden té deezer verrichting kwam mij in handen 'des Heeren mönchs onlangs opgegeeven wijze van bereiding van den Tartarus Emeticus; en ik vond dezelve zoo volmaakt overëenkomftig met mijn oogmerk, als beantwoordende aan mijn verlangen. — Het mededeelen dier wijze van bereiding, zal voor mij hier dus alles afdoen. — Ik hoope dat onze kun sto effen en de Vaderlanders in deezen het gewigt der zaake mogen' inzien,- en zich den arbeid des Heeren mönchs ten. iiutte maaken: ik ben, enz. AmJJerdam z£ _ Juli) 1782. De Tartarus Emeticus is een algemeen bekend Geneesmiddel ; nochtans zoo zeer onderfcheiden in -dè -wijze der bereiding, als hij wel verdiende, dienaangaande, eenvoudig te zijn. Men bereid denzeiven uit de Hef ar Antimomi, uit bet Vitrum Antimonii, en uit de Crocus Metallontm .een van deeze drie Praeparata, met een gelijke of ook wel meerdere hoeveelheid Cremor Tartari, in een vertind of verglaasd vat . met eene toereikende hoeveelheid waters gekookt zijnde, laat men vervolgens, of tot eryftallèn aanfchietèn, óf, onder beftendig roeren, tot droogwordens uitdampen. Zijn Uu de genoemde Antimpniaje ftoffen zich onderling, irihaarebeftaandeelen, gelijk? Voorzekerniet! Ontftaat nu uit deeze verfchillende verbindingen niet een Geneesmiddel, dat nooit, bij deszelfs gebruik, gelijke werkingen.zal uitoefenen? — Dig  den Tartarus- Emeticus. %1% • Die Tartarus Emeticus welke met de Hepar Aniimonii bereid is, kan nooit in zulk eene geringe gifte braaking verwekken, dan die, welke uit de Crocus Metallorum of het Vitrum Antimonii vervaardigd is. De Hepar Antimoniiwordt niet afgewasfchen; bij gevolge grijpt het Acidum Tartari het Alcali aan, dat, bij de bereiding van de Hepar, uit bet Nitrum ontftaan is: hier mede nu maakt het een Tartarus folubilis, en vermeerderd dus wel het gewicht van den verkregen Tartarus Emeticus , maar verzwakt ook daardoor tegelijk deszelfs kracht. Die 'Tartarus Emeticus, welke uit dc Crocus Metal'iorum O) bereid is, verwekt reeds in zijne bepaalde hoeveelheid eerder braaking dan de voorgaande: want daar deeze 'Crocus Metallorum met water is afgezoet, zoo zijn de verkalkte regulinc deelen van net Antimonium meer der werkingen des Acidum Tartari blootgefteld. Ondertusfchen, dewijl zich, bij de bereiding der Crocus Metallorum, hct-Acidum fulpburis met de gealkalifeerde. deelen van het Nitrum Vereenigd, zoo ontftaat hierdoor een' Tartarus Vitriolatus. Hoewel nu de Crocus Metallorum van de Hepar alléén door de afzoetinge. onderfcheiden is ; zoo is het egter bekend hoe bezwaarlijk Tartarus Vitriola%us in water zij te ontbinden; en dus blijft daarvan altoos iets bij de Crocus Metallorum, dat zich, vervolgens, door de kookingen, met het Acidum Tartari oplost, en zich met den verkregen Tartarus Emeticus verbindt ( b ). Dit is nog niet alles, dc regulinc deelen dér Crocus (a) De Crocus Metallorum is de meest algemeene ilqffe ter bereidinge van de Tartarus Emeticus, eu daar toe in meest alle «nze Dispenjateria voorgefchreeven. (i) Naar maate dus de Crocus Metallorum meer of min is  '37* Over de bereiding van cus Metallorum zijn niet geheel van Sulpbur bevrijd. En dus kan het Acidum Sulphuris zich met het Alkali Tartari verbinden, wanneer ook, door afwasfchinge, de Crocus Metallorum geheel en al van allen Tartarus Vitriolatus bevrijd waare; en op deeze wyze wordt 'er weder een' Tartarus Vitriolatus verwekt. Zoodanig een Tartarus Emetrius, die uit één deel Vitrum Antimonii en twee deelen CryflalU Tartari bereid wordt, is geheel en al, van de bijmengfels der voorgaande bereidingen bevrijd. Het Vitrum Antimonii beftaat bloot uit de reguline deelen van het Antimonium, die ten eenenmaale van Sulpbur bevrijd zijn. Hier werkt het Acidum Tartari enkel op de r guline deelen: hier zijn geene zouten, die, of zich met het Acidum Tartari verbinden, of zich met den Tartarus Emeticus veréénigen kunnen. Van deezen Tartarus Emeticus kan men voorzeker de hoeveelheid der gifte beftemmen, en derzelver werking bepaalen! Men kookt het Vitrum Antimonii met de CryflalU Tartari in eene genoegzaame hoeveelheid waters , zijgt het-vogt door, laat het zoo lang aanfchieten, als 'er zich Cryftallen willen vormen; het overige kookt men, onder eene beftcndige roering tot droogwordens, en vermengt het zelve met de verkreegene Cryftallen ; zoo heeft men een' Tartarus Emeticus, die, vooreerst, de vogtigheid niet zoo zeer aan zich trekt, dan die naar voorgaande bereidingen doen, en welke dus in deszelfs zwaarte bepaalender is: ten tweeden wordt hij hierdoor zich in alle deelen gelij- ker afgezoet, naar die maate moet, dierhalven, een daar uit ver. kreegenen Tartarus Emeticus een gedeelte Tartarus Vitriolatus bevatten. Welk een onderfcheid kan 'er alzoo in onderfcheiden bereidingen, ook uit de Crocus Metallorum, niet plaats yinden. -  den Tartarus Emeticus. 379 ker en witter dan die, welke of tot droogwordens enkel ingekookt, of enkel gekristallijnd is: deeze laatfte verëischt voor zijne werking meerdere greinen, en de eerfte, die geheel is uitgedampt, wordt, door het aantrekken der vogtigheid, zwaarer en bruiner. Alle Geneesmiddelen, die in zulk eene k'eine hoeveelheid moeten werken , verëisfchen vooral eene gelijkvorminge en zeer voorzichtige bereiding, als men van dezelven eene zekere uitwerking wil verwachten. Korte inhoud van een brief van Vader j. b. beccaria aan Haare Doorl. Hoogh. Mevrouwe dePrin- Cefle josephina van savoie - carignan , over de waarneeming van de zoneclips, Op den 24 Juni] 1778. door Don antonio de ulloa (a). H3e weinige bondigheid der bewijzen, door d. ulloa voor zijn gevoelen bijgebragt, en de uitnoodiging , welke hij den geleerden doet, verftouten mij eene oudere waarneeming van eene lichtende ftip op de fchijf der Maan, wanneer dezelve geheel verduisterd was , en mijn gevoelen, verfchillend van het zijn, omtrent de oorzaak van dat verfchijnzel optegeeven. De (o) Deeze'Brief is in het oorfpronglij'k Italiaansch geplaatst in de Opuscoli Jcelti van Milaan, van het jaar 1780. p- 166, van waar dezelve is overgenomen en vertaald in het Journal van rozier, uit het welk ik denzeiven getrokken heb; in het oorfpronglijke giat de Waarneeming van Don antsnio vooraf, gelijk wij die ook geplaatst hebben in ons vorig ftuk bladz. 207. en volgg.  $g$ Brief over de Zon-Eclips door De waarneeming, van welke ik fpreek, is op mijn elektriesch Obfervatorium van Garfcgna gedaan gediuir~;de de geheele Maans-verduiftering van den ii Ocftober 1772. De Heer Graave van Pertengo iiadt mij eenen voortreffelijke teleskoop van dollon, vananderhalven voet lengte, geleend, welke hij eerst ontvangen hadt. Ik hadt mij den geheelen agtcrnvid<3ig van dien dag gereed gemaakt om de Eclips waarteneemen, wanneer een Brief, welken ik Ontving, mij verpligtte naar de ftad te keeren. Ik gaf den verrekijker aan een neef cn eene nigt, die mij in mijne eenzaamheid gezelfchap hielden, en ik zeide hun dat zij zig zouden vermaaken met de Eclips waarteneemen. Des anderen daags, bij mijne wederkomst, kwamen zij mij te gcmoctc , cn betuigden mij , op éene eenvoudige wijze, bun genoegen dat zij in de Eclips iets hadden waargenomen, dat hun buitengemeen, voorkwam, en dat zij niet begreepen: Ik zeide hun dat wij daar op ons gemak over praatcn zouden. In huis gegaan zijnde nam ik mijn neef in het bijzonder; hij berigtte mij dat hij, korten tijd naa dat de Maan geheel verduifterd was, op derzelver fchijf een lichtend deeltje hadt waargenomen; dat dat licht geduurd hadt zoo lang de Maan verduifterd was geweest, dat het hem toegefcheenen hadt niet van plaats te veranderen met betrekking tot de randen van de Maan; hij vergeleek dit licht bij dat van eene kleine fter, 'er egter bij voegende dat deeze vergelijking hem niet gantschüjk voldeedt, dat hij in de hoedanigheid van het licht een verfchil vondt, dat hij niet wel ■uitdrukken kon. Ik vermijdde hem enige gisfingen integeeven, nadien ik wilde dat deeze waarneeming geheellijk haare, eenvoudigheid zoude behouden. Mijhenigt in het bijzonder ondervraagd hebbende, was haar berigt geheel ovcreenkomftig met het eerfte, uitgenomen de konst-termen, welker gebruik haare Kunne haar belet hadt zig eigen tc maaken; wanneer zij zig in het vervolg bij elkandcren bevonden, hebben zij-dikwijls onderwerp op het tapijt gebragt zonder ooit iets aan hun eerfte verhaal te veranderen. > Wan-  Do«'.ant. Dï ulloa waargenoomen. 'Wanneer des avonds de Maan opgegaan was, verzogt ik mijn neef den verrekijker op de Maan te rigten, zodanig dat hij in denzelfden ftand ftondt met betrekking tot haaren rand als daags te voren toen hij; de lichtende ftip hadt gezien. Toen hij dien ftand ten naaften bij gevonden hadt, keek ik fchielijk door den kijker, en ik zag dat de vlak van Copernicus zeer digt l ij deszelfs middenpunt was. Mijne nigt wilde hetzelfde doen, en zij ftelde den kijker, zon-, der den ftand opgemerkt te hebben , welken haar broeder aan denzeiven gegeeven hadt, ten naaften bij op dezelfde wijze. Ik heb misfchien te lang ftilgeftaan op de omftandig-. heden van deeze waarneeming-, maar als men deomftandigc manier in acht neemt, waarop Don ulloa, de zijne verhaalt, zal men het mij mogelijk vergceven, dat ik over deeze zoo breed heb uitgewijd, en des te meer omdat dit nodig was om haar haare juifte waarde te geeven.' Van het jaar 1773. begon ik, in mijne openbaare lesfen op onze Hoogefchool, van deeze waarneeming gewag te maaken, en dezelve tc verklaaren. Zie hier hoe ik, $.51. van mijne les, die over de hemelfche zwaarte handelt, dezelve in weinige woorden voorftel. „ Wat de oneffenheden, van de oppervlakte der planeeten betreft, deeze zijn zeer zigtbaar in de Maan, en uit de fchaduw, welke zij op het gedeelte, dat tegens over de Zon ftaat, werpen, blijkt dat de bergen van de Maan, voor het meefte gedeelte, hooger zijn dan die van de aarde. Daar zijn 'er weinige, die een keten uitmaaken als het Apennijnsch gebergte. De meefte zijn rond en ftaan op hun zelve, en bevatten een ronde valleij, in welker middenpunt;een heuveltje uitfteekt, deeze ronde valieijcn fchijnen mij toe zoo veele monden van groote vuurfpuuwcnde bergen te zijn, die langen? tijd zijn uitgebluscht. In de Maans verduiftering van den 11 October 1772. nam ik, door middel van cen teleskoop van dollon , dat den Graave van Pertengo toebehoorde , op de fchijf der Maan, die geheel ver- dui-  382 Brief over de Zon-Eclips door duifterd was, eene lichtende ftip waar. ik kan een diergelijk licht nergens anders aan toefchrijven als aan het branden van een brandenden berg inde Maan; zoo dikwijls ik de Maan waarneem, kan ik mij niet wêerhouden die lange uitfteekende ftraalen, die zig om Ticho naar alle kanten uitftrekken, als vloeden van gefmolten ftoffen aantezien, die rondom een ontzagchelijken grooten brandenden berg zijn overgeloopen "'. Kepler, Copernicus , en andere vlakken vertoonen mij dezelfde fchijnbaarheid. De kortheid des tijds, en de groote verlcheidenheid der ftoffen laaten, inde openbaare leffen, naauwlijks toe de voorwerpen kortelijk aanteftippen; dit is de reden dat ik, in mijne leffen, om te verkorten, de uitdrukking, ik heb waargenomen, gebezigd heb, terwijl ik, bij de verklaaring de waarneemers opgeef, en de omftandigheden befchrijf, 'er bijvoegende dat het getuigenis van mijn neef en mijne nigt, eenvoudig, overeenkomftig met den andere, en vrij van alle vooroordeel, meer gewigts moet hebben dan het mijn zelf hebben zou. Als mijn gevoelen gegrond is, dan denk ik , ondanks de gedagten van Don antonio, dat het moeielijk zijn zal eene diergelijke waarneeming te herhaalen, dat die vertooning van een lichtje zig in andere geheele verduifteringen zal kunnen opdoen. Als men van eenen voeglijken afftand de aarde, volkoomen verduifterd, befchouwde, Zou men op dezelve het licht van een dadelijk brandenden berg op enig punt van derzelver fchijnbaar halfrond onderfcheiden; en waarom zou het zelfde niet plaats hebben met de Maan, nadien de verhevenheden en holten van derzelver fchijf de gedaante van zeer veele en zeer wijde brandende bergen hebben (0). Don antonio, alle (a) Wanneer de Maan geheel verduisterd is, ter oorzaake van haare centraale conj'uncTie of plaatfing voor de Zon, houden de fterrekundigen zig in rust, meenende niets te zien te hei»-  Don ant. dé ulloa waarjremomén. 383 alle andere oorzaaken van het verfchijnzel, dat hij waargenomen heeft, uitfluitende, heeft die van een brandenden berg niet uitgefloten. De oorzaak, welke hij daarvan onderftelt, fchijnt tegengcfproken te worden door de ontzagchelijke lengte, welke eene opening, die van het een halfrond van de Maan tot het ander zou moeten loopen, op twee lijnen van derzelver rand, hebben zou. hebben; het is mogelijk deeze gewoonte, die hen tot hier toe belet heeft diergelijk licht waarteneemen. Nu zij gewaarfchuuwd zijn kan het gebeuren dat dit verfchijnzel zig dikwijls aan hun vertoont. proekeemingen aangaande het vermoogeu van koude voorttebrengen, hetwelk de dieren in zekere omstandigheden eigen is. Door den Heer adair crawEord M. D. (Pbilofophical Transaclions Vol.i^xi. Part.u.y In de volgende bladzijden zal ik de Maatfchappij den uitflag van eenige proeven mededeelen, welke ik geduurénde het beloop van den laatften zomer gcnoomen heb, aangaande dat vermoogen 't welk Dieren, in zekere omftandigheden gefteld, bezitten van koude voorttebrengen; doch ik zal eerst eenige aanmerkingen mededeelen over de trapswijze vorderingen welke in de kennis aangaande de Hitte in het algemeen, gemaakt zijn. De gevoelens der Ouden aangaande den aart en de eigenfchappen van het Vuur, bettonden in ftoute gisfingen, welke eerder fcheenen de voortbrengiels te zijn van eene levendige en fterke verbeelding, dan van een juist en naauwkeurig oordeel: Hunne denk- Kabinet HL Deel, B b beel-  384 Over he^Vemwogen der Dieren bedden over dit onderwerp klaarblijkelijk voortkoo* mende, niet zo zeer van eene naauwkeuri°-e Waarneeming van fatta, als van die gevoelens van bewondering en blinde eerbied welke eene meenine der, verfchijnfelen van het vuur gerekend worden joüittebrengen. In gevolge dezer gedagten wierdt deze noofditof.onderfteld, bij de oorfprongcliike vorming van het Heelal, tot de boogfte plaats te zijn opgeklommen, en de verheven ftreeken van den neme^ vervuld te hebben; het wierdt onderiteld datbegmfel te zijn 't welk het eerst leven en werkzaamheid aan «et: dierlijk rijk mededeelde, het wierdt beichouwd als het wezen van mindere verftandelijke fchepfelen uittemaakcn ; en het wierdt, door ménigen der aloude volkeren als de opperfte Godheid a» eerd. En waarlijk, de diepe eerbied waarmede het element van ft Vuur, geduurénde eene reeks van eeuwen, door een groot gedeelte van het menschdom befthouwd wierdt,-fchijnt eene der opmerkenswaardigfte bijzonderheden in de hiftorie dêr oude gevoelens te zijn. Om hier van reden te geeven zafik aanmerken dat 'er geen beginfel in de natuur is 't welk zulke gewigtige uitwerkfelen fn het ftelfel van ftoffêlijke dingen voortbrengt, en 'twelk, ter zelfdcrtijd m de wijze van zijpe werking, zo duister en onbegrijpelijk is. ?r^Juu'r fcI]iJnt in eene ontzachelijke hoeveelheid m de Zon en vaste Starren opgehoopt te zijn, waaruit deszelfs. goeddoende invloed aanhoudend over het Heelal fchijnt verfpreid te worden; hetzelve is 't groote werktuig, door 't welk de veranderingen van £Kf hF?0 Trdfnte weeS' ë^ragt; de verfcheidenheid der lugtftreeken wordt voornamelijk veroorzaakt door de verfchillende evenredigheden waarin hetzelve over de aarde verdeeld is. Indien wij hier ^Z°lïr\de aa"mer>felPe veranderingen welke in menfchelijke zaaken door het invoeren van kunstT,r;f ^ weeg gebragt, als deszelfs gebruik totdc affcheidmg der metaal en- uit derzelver ertzen, en in de  Mi Koude voorttebrengen* 38£ de- verfcheidene konften welke dienen tot de verlustiging, .ver fiering, en bewaaring, van het menfchehjk ^e-liagt, zal het niet verbaazend voorkoomen dat dit begirifel, in eene ruwe en onweetende eeuw, befchouwd geworden is als begaafd met leven en vernuft, en dat hetzelve tot een voorwerp van Godsdienftige hulde geworden is. In de duiftere eeuwen befchöuwden de Alchijmisten zuiver vuur als de verblijfplaats van de Godheid : Zij befchöuwden het als ongefchaapen en onmeetbaar , en fchreeven aan deszelfs invloed het grootfte gedeelte der verfchijnfelen in de Natuur toe. Het is ook waarlijk niet te verwonderen dat zij hetzelve een hoogen rang in denfchaalder wezens hebben toegeftaan, nademaal hetzelve 't groote werkmiddel was dat zij iri de fcheikundige ontlecding der lighaamen gebruikten , en het werktuig van die ontdekkingen, wélke zulk eène algemeene bewondering tot zig trokken, en dat hen zo kragtdaadig in ftaat ftelde om' de onkunde en ligtgeloovigheid dier tijden te misleiden. Bij het herleeven der Geleerdheid begon Het gewipt van dezen tak van weetenfehap zeer fchielijk de oplettendheid van de Wijsgeeren te trekken. Hetzelve konde de algemeene waarneemmg niet ontfnaopen in eene doordringende en onderzoekende eeuw , waarin de vermogens van het menfchelijfc verftand met zo veele drift en zulk een goede uitflag aangewend wierden in het nafpeuren van de werkingeneer natuur, dat de hoofdftof van het vuur als een voornaam gedeelte in het ftelzel van de wereld werkt, dat door den invloed van dit element zodanige bewecringen begonnen zijn en Onderhouden worden.m hetdieren-en planten-rijk, dewelke noodwendig zijn tot'de voortbrenging en in ftandhoudmg van het leven; en dat hetzelve het groote werkmiddel is in die opvolgende vereenigingen en ontbindingen, door welke alle dingen op den oppervlakte des aardboB b 2 dems  386 Om het Vermoogen der Dieren dcms en waarfehijneiijk door het heelal, in eene geduurige golving gehouden worden. Doch, alhoewel het nut van dezen tak van weetejifchap alreeds oegreepen wierdt, ging egter de vordering, die in deszelfs beoeffening gemaakt wierdt, nut op een gelijken voet voort met het gevoelen ilfi- dc;menfchen onderhielden aangaande deszelfs gewigt. Onze zintuigen leeren ons dat de warmte een wezenlijk beftaan heeft, maar dezelve geeven om geen onmiddelijk denkbeeld ten opzigte van tSZZ fa Cn eiSenrchaPPcn; het zelve is begaafd met zulk eene oneindige fijnheid, dat zii door zeer uitmuntende Wijsgeeren eene verborgen è'igenhüiap genaamd is; door zommige is zij zelfs befchotiwd geworden als een onftoffelijk wezen. Het is daarom met dan met zeer veele moeite dat de hitte ten on™eJ van YiJsferigci1arPGuri«gcn kan gemaakt worden ; en hierdoor zijn de gevoelens van her menschdom aangaande dezelve wisfelvallig en verbeiden, en de woorden die haar aanduiden onnaauwkeung en dubbelzinnig geweest. De eerfte ftap die gedaan wierdt met oogmerk om zamenffe HnVan weetcnfcha? « beöeffenen wa!f °de zamenfte hng van een werktuig tot het meeten der ta^wEFS 73n ^evoeli^ hitte; waarneemende uitteiet f ' hf verm°°Sfn heeft van de lighaamen evSSe' /1Cnde dat de Sraad van «^zetting evenredig is aan de. toeneeming der hitte, hebben dS Hctc™ Setragt °m door middel van de eerfte de laatite tastbaar voor de zintuigen te maaken. nie^iwkfnHi8lige uitvindinS> ™™ van demaaker met naauwkeurig kan aangeweezen worden, zijn wij alle de opvolgende verbeteringen in de wiis-eerte den den Tv^H' B°°T ^ ™^ he d n klie", !D ftaatgefteld om eene verfcheidenlelrZa" aanmcr^"§:swaardige faüa voor zeeker te leeren kennen, en om zommige van de duisterfte en in*  m Koude voorttebrengen.. 3^7 ingewikkeldfte verfchijnfelen der natuur tot de blijkbaarheid van proefneemmgen te brengen Het ge voelen dat de hittens, die aan verfchillende ongelykflagtige zelfftandigh\den verknogt waren ,van e kanderen in foort zo wel als in trap verlchi den, wieidt nu verbannen, zedert alle bevonden wierden gelykfooS uitwe kfelen op den Thermometer voorttebren^n De vermeerdering en vermindering der g empe'rdheid onder verfchillende lu-tftreeken de wetten welke de natuiu in acht S £ het heet en koud maaken der lighaamen hec fmelten, de waasfemachtige en blinkende punten cn de rappen van hitte in het dieren- mineraalen- en planten rijk; alle die bijzonderheden wierden naauwkePuri? beplald. In gevolge der oplettendheid we Te aan dit onderwerp befteed wierdt, öntftonden 'er menigvuldige aanmerkenswaardige vraagftukken, dicTan" cCtijd het vernuft der Wijsgeeren hebben bezig "ehouden. Die eigenfehap van de hitte welke dezelve in ftaat fielt om de digtfte en hardfte lighaamenuuteze ten ; haar vermogen om vloeibaarheid ^ttebmïen haare geneigdheid tot een evenwigt, en de oorzien van haare verfcheidene verdeeling doof de ve rlchillcnde zelfftandigheden m de natuur, zhn de voorwerpen van wijsgecrige nafpeunngen gewJm-denV0°MenPmerke op dat ^mmige l^haamen bij derzelver blootftelling aan het vuur, rood en hch2nd worden, maar buiten ftaat zyn om vlam voortebren-en of om het vuur te onderhouden ■, dat, daarentegen zommige anderen door het bijbrengen van vuur en de aanraaking van verfche ugt, in de vlam geïïiken, en voortgaan licht en hitte gegeeven lis uit eene bron in zig zeiven , tot dat zy ver teerd ziin. Hieruit ontftonden de vraagen aangaande het voedzel van't vuur, het gebruik der ugt in de ontfteeking, en de onderfcheiding der lighaamen m brandbaare en ontbrandbaare. ïn den eerften dageraad der Wijsbegeerte moet men reeds begreepln hebben dat dc meefte dieren B b 3 cc  388 Over het Permoogen der Dieren l^dt^^meT^^ van warmte ^tte* dan de middelftof waann zij keven; en dat eene K^SSr^^ ^ VCrfche ï^gt noodzaaklek is ter ondei houding van het dierlijk leven. De oor- tot v?eirLreZe7rfchijtó'els hebben opgeleverd tot veele befpiegehngen in oude zo wel als laatere tiiïiïS ,°Ch ontdekki"g dat dieren in zeke e omftandigheden het vermogen bezitten om zig zelveïïn eene laagere getemperdheid te houden dan de om- SkheMvanY> ™ ^ ^waSvoor de Zl amgryiciieid van de tegenwoordige eeuw. men^te hBSS** fchijnt ?P^rongelölc^prtge^ T^ hM^SLr?i?r?e^lngen aanSaan^ de hitte ken n ^"fcheIlJk Ughaam onder warme lugtftree- in i'7?e- p0rl^rneUrELLIS maakte daar gewag van I 1 eSf°r,CUUEN leerde dezelve ?eeda del l irt v^kn6 ^^f™'eindelijk wierdt deze ontJ°lkoomen bevestigd door de proeven van Doctor fordyce m heetgemaakte kamers welke |èTeeezenaCa)?Ze Maatfch™ * W wierden voor! Onder het beloop van deze proeven bleef de Doctor in eene vogtige lugt tot i/o graden heet gemaakt vijftien minuten lang, geduurénde welken Sd de Thermometer onder zijn tong op 100 graaden Kdt ■ ln,P0JtflTgrÓöderw«],en * ™aI in cenTmumut; zijne ademhaling was flegts weinig aangedaan 3n ftroomen van vvater liepen langs zijn gehSelc Shaam neder voortfpruitende. uit de°vèrdikking vaiwS fem gelijk duidelijk bleek uit eene gelijkfbom" e vS- mct ^Sr on', dC fleleh d e met water op 100 graaden heetgemaakt, gevuld was De- [) Zie een verflag dezer Proeven en een vervolg on m de D.eren vsrdraagen kunnen.^ - ™™  . om Koude voorttelrengen, 3S9 Deze proefneemer vondt egter dat hij een veel srooter t?ap van hitte verdraagen kon, wanneer ae fu°t droog was. In dien ftaat der lugt verdroeg hy vSeiden maaien, naakt, geduurénde een aann e keliiken tijd, zonder veel ongemak,, eene hitte van Ï6o ÏÏaadeJn,' terwijl zijn lighaam vrij nabij zijne eigen getemperdheid bleef, nooit meer dan 2 gntfea boven den natuurlijken trap van warmte opklimmende. ■ Men heeft verfcheiden gevoelens voorgefteld aangaande de oorzaaken der faSa welke door deze proeven waren vastgefteld. Zommigen hebben de koude enkeld aan uitwaasfeming toegefchreeven, embe, greepen dat dezelfde trap van verkoeling door eene* gelijken klomp van doode ftof, die eene gelijke hoeveelheid van vogt behelsde , zoude zijn voortgebragt geworden. Anderen hebben verzeekerd dat de koude niet enkelduit deze oorzaak ontftont maar hebben ftaande gehouden dat dezelve.gedceltcyk afhing van de werkzaamheid van het leevend besmicl, weike werkzaamheid grooter was dan die welke door een gelijken klomp van onbezielde ftof zoude zyn voortgebragt. De beleerde Do&or munro , van Edinburgh, fchrijft de koude in de bovengemelde proefneemmgen aan den omloop van het bloed toe, in gevolge waarvan de warnier vloeiftoffen bij aanhoudendheid van de oppervlakte naar het middelpunt worden vpprtgedreeyen, alwaar dezelve met het bloed op eene laagere getemperdheid van hitte vermengd worden en hierdoor wordt het dier eerst van langzaamerhard heet, op dezelfde wijze als het water in een diep meir, geduurénde den winter, flegts langzaamerhand verkoeld wordt, en niet dan door eene lange aanhouding van vogt bevriest, nademaal geen gedeelte van hetzelve bevriest, voor dat het geheel tot het vriespunt nedergebragt is. Bb 4 De  3S>o Over het Vermoogen der Bieren meï ?mifle ?roeve, z|)'n Seno™en met oogment om met grooter zeekerheid de oorzaaken «n de verkoudmg in de bovengemelde gevSrknn ncn aanwijzen en bepaalen. gevallen te kun- eenTeeven^ïer^Satln^^r6 ™ongebrast door dan ziffihaam 'r,t fr ^ ^geplaatst is heeter eSe Mliüfe m«fa g u°ter z« dan die welke door voortSÏw fn onbezielde ftof zoude worden ^^^^^^ Minuuten. Hitte der Lugt. Doode Kikvorseh. Leevende ï 100 72; 4 100 ?3 oe oppervlakte, vermeerderd door her vfrmnnl Werstt, en een dpoden die 75°. graaden hitte hadt,  om Koude voorttebrengen. 3zzeer vermeerderd wordt, dat indien deszelfs getemptrneio niet gelijk gehouden wierdt door de hitte die uit de ■lugt wordt afgefcheiden geduurénde de werking^van de ademhaaling , hetzelve tot op 30 graadenaf'i,! verkouden. Hier van koomt het dat, indien d.uit waasfeming uit de longen genoegzaam wordt; ort1 oe geheele hitte op te neemen welke uit de lugt woidt losgemaakt, het flagaderlijk bloed wanneer het door de longenader te rug keert, zeer veel in merkbaar e hitte zal afgenomen zijn, en gevolglijk hitte zal op neemen uit de vaten die hetzelve onmiddelijk aanraa ken , en van de aangelegen deelen. De hitte wcute dus opgeflurpt wordt in de groote vaten , wuiot. wederom uitgetrokken en de hairwijze vaten, alwaar de lugt een nieuw bijvoegzel van phlogiston ontvangt Indien nu in deze omftandigheden, het bloeu geduurénde elke omvoering gelijkelijk bezwanger* wierdt met dit laatfte beginzel, is het blijkbaar dat het geheele uitwerkfel van de opgegeeven werking zoude zijn van het Sijftema in het middelpunt te verkoelen en in de oppervlakte heeter te maaken, ot om de hitte naar dat gedeelte van het lighaam te voeren a'waar dezelve onmiddelijk door de uitwaasleming kan weggevoerd worden-, doch het blijkt, uit de laatstgemelde proeven, dat wanneer eenig dier in eene heetgemaakte middelftof geplaatst wordt, de bloed-masfa, geduurénde eiken omloop, minder met phlogifton bezwangerd wordt; want wij hebben gezien dat het aderlijk bloed in deze omftandigheden trapsgewijze bleeker en bleeker in kleur wordt tot hetzelve ten laatften zeer nabij het voorkomen van flagaderlijk bloed verkrijgt; en het wordt zeer waarfchiinelijk gemaakt door de proeven van DoCtor pristley dat de donkere blaauwe kleur van het aderlijk bloed afhangt van deszelfs vereemging met phlogiston in de kleine vaatjes. Nademaal nu deze  gof Öyër het Vermoogen der Dkreh vloeiftof in eene beetgemaakte middelftof niet de-" zel.de blaauwe tuit aanneemt, mogen wij befluiten dat hetzelve niet eene gelijke hoeveelheid van hst phlogmieke beginfel aantrekt (c). ' . Hier uit volgt dat de hoeveelheid hitte welke door het bioed in de hairwijze vaten wordt afo-e°-eeven met gelijk zal zijn aan die welke hetzelve fnde °rooter vaten hadt opgenoomen, of met andere woorden dat 'er wezenlijke koude zal voortgebragt worden Indien het bloed, by voorbeeld, in zijnen doorban» naar de hair-vaten uit de groote bloedvaten eene hoeveelheid hitte opneemt gelijk aan 30». en indien, (nademaal hetzelve eene mindere bezwangering met phlogifton dan te voren ontvangt) hetzelve in de uiterfte vaatjes eene hoeveelheid van hitte opneemt die flegts gelijk aan 200. graaden is, zo is het •blijkbaar dat 'er over het geheel een graad van verkoudmg zal voortgebragt worden die gelijk aan 10° is, en deze oorzaak van verkouding zal aanhouden te werken terwijl het aderlijk bloed traps-gewijze de tint van het flagaderlijk bloed aanneemt tot dat het verfchil tusfchen dezelve is weggenomen ; waarna dezelve zal ophouden te werken. Dus blijkt het, dat 00 Het is van geen belang in de bovengemelde befluittrekkmg of wij met Dotter prjestley onderftellen dat de veranrmg van kleur in het bloed afhangt van derzeifs verbindingmet phlogifton in de hairwijze flagaderen, dan of wk me1 fommige andere Wijsgeeren ftaande houden dat deze kleur-ver-wisfehng ontftaat van eene verandering welke in het bloed zelf door de werking der vaten voortgebragt wordt- het is voor ons oogmerk genoeg zulks als een faclunvaan te neemen gelijk hetzelve mijns oordeels door een onmiddelijke proef beweezen is, dat het bloed in den natuurlijken ftaat van het ■dier eene verandering in de hairbuizen ondergaat, waardoor deszelfs gefchiktheid om hitte aan te neemen vermindert- endat hetzelve in eene heetgemaakte middelftof geene geliikfoortige verandering onderhevig is<  om Koude yborttebrengenl dat wanneer dieren in eene warme middclftofgeplaatst worden, dezelfde bewerking die hen te voren van hitte voorzag, voor een tijd het werktuig wordt van koude voorttebrengen , en waarfchijnelijk om hen te bewaaren voor zulke fchielijke veranderingen van getemperdheid als voor hun leven doodelijk zouden' moo/en zijn.1 Over het geheel Schijnen de vermeerderde uitwaasfenvng , ie vermindering van dat vermogen waardoor het bloed in den natuurlijken ftaat met phlogifton bezwangerd wordt jj en de ftartdvastige terngvloeijng van de heetreworden vogten naar de inwendige deelen, de groote oorzaaken te zijn waarvan de verkondiging afhangt. Dusgevonden hebbende dat de aantrekking tusfchen het phlogifton en het bloed door de hitte verminderd wierdt, fcheen het aan den anderen kant ook waarfchijnlijk dat dezelve door koude zoude vermeerderd worden. Om zulks te bepaalen •wierdt een hond die op ioo0. hitte was in Water gedompeld dat omftreeks, van45°. hitte hadt. Omtrent een kwartier uurs daarna tapte men eene kleine hoeveelheid bloeds uit de ftrotader af, 't welk duidelijk veel donkerer van kleur was dan dat hetwelk in het warme bad was afgelaaten, en het zelve kwam aan mij gelijk ook aan verfcheiden andere Heeren, voor het'donkerst gekleurde aderlijk bloed te zijn dat wij ooit gezien hadden. Door deze proef, vergeleeken met die welkebo-< ven zijn opgegeeven, kan men de reden begrijpen waarom de dieren op den duur eene gelijke getemperdheid van warmte behouden, niettegenftaande de groote veranderingen in de hitte van den dampkring, ontftaande uit de verwisfelingen van het weder, en het verfchil van jaargetijden en lugtftreeken: want zo dra'er door de blootftelling aan uitwendige koudeeene ongewoone verfpillingvan levenswarmte wordt voortgebracht, begint het bloed meer bezwangerd' te worden met het brandbaare beginfel, en moet daar-  ?08 Over het Fer moegen èer Dieren, enz. daarom een overvloediger voorraad van dit beainfeï aan de lugt en de iongen mededeelen, en op ziin e beurt eene grootere hoeveelheid van lugt indrinken. In den zomer daarentegen, moet het tegenovergeftelde plaats grijpen; daar wordt minder phlo°ifton m de fijne vaten aangetrokken, en minder vuur uit de lugt opgenoomen. En hier door is het vermogen van hitte voorttebrengen m alle.gevallen evenredig aan het vereisch van dezelve; dit vermogen wordt vermeerderd door de winter-koude, en verminderd door de zomerhittehetzelve wordt geheelenal opgeichort of in een tegenovergefteld vermogen veranderd, naarmaate de omftandigheden van het dier zulks vorderen. Uit deze verandering welke in de kleur van het aderlijk bloed door de hitte en koude worden voortgebragt , kunnen wij insgelijks de reden naargaan waarom de graad van warmte des lighaams dikwijls vermeerderd wordt door zig eensklaps in koud water te begeeven, en waarom het warme bad zulke kragtdaadige uitwerkfels voortbrengt in het gantfche o-eftel . te verkoelen, en in eene algemeene of plaatfelijke gefchiktheid tot ontfteeking wegteneemen.  GENEES.» NATUUR- E N HUISHOUD-KUNDIG KABINET- beschrijving en afbeelding van een JJ*J™°' en HULPMIDDEL TEGEN DE ONWILLIGE PIS-OKT LASTlNG in MANNEN.' d o o r JOANNES VELTKAMP Stads-Chirurgijn en Vroedmeester T e ZWOLLE. Veelmaalcn is dc Genees- en Heelkunst niet ia ftTat alle gebreeken, volkomen te geneezen maar mort dan haare tóevlugt tot een onderhoudende Sur neemen, die men de lijdende zo draaglijk moet zoeken t?maaken als het mooglijk is: dus is het dan ït meer als plichtlijk dat men zijne vermogens m het werk fteHc, om-rijn evenmensen de kwaaien te verleen en té maaken dat Hij zonder hinder m de J.mcnlevingc kan verkeeren: meest beftaat dan zulke SS7*ïn door konst gemaakte werktuigen, de het natuurlijke zeer na bij koomen. Niet gewoon zijnde eenig eigenbelang-te:bcöojen zo wel in het eene als het andere, heb ik mijn •lestlSaS om het volgende werktuig zo allegcmcen  4©o Werktuig en Hulpmiddel tegens te doen worden, als het maar mogelijk was; op dat een reder daar een nuttig gebruik van zou kunnen maaken. Zeer aangenaam was het mij in een deezer jaarboeken (#) de geleerde Verhandelinge van den Hoogleeraar Bonn te leezen; en daar ook in te zien, het goed gebruik dat zijn Wel-Edl. Hooggeleerde heeft geheven te maaken van mijn uitgevonden Werktuig, Om het aan den Jongeling M. UJJem te apliceren, die daar door als gered is, en groote verligting bij heeft gevonden. Dit heeft mij aangefpoort om ook deeze befchrijving aan den Heer voegen van engelen ter gemeenmaaking aantebiedem Veele oorzaaken kunnen 'er zijn , die den Patiënt in omftandigheden brengen, dat Hij zijn waater niet kan ophouden; de Steen, na het fteenfnijden, verfcheuringen, ontfteekingen, verzweeringen, en verkneufingen; ook kunnen de jaaren hier mede in aanmerkinge koomen , de hooge jaaren brengen veelmaalen een onwillige afloop van Pis mede, en bij jonge kinderen en aankoomelingen, vind men zulks wel bij nagt : na de groote of jaaren zoude dit werktuig gefchikt en gemaakt kunnen worden , om het bij dagen of nagten te kunnen gebruiken. Meest alle, in-, en uitwendige geneesmiddelen, die vroegere en laatere Genees- en Heelkundigen in het werk gefteld hebben, hebben die gewenschteuitwerkinge niet gehad, en men is tot de werktuigen overgegaan , waar van 'er verfcheiden zoorten zijn uitgedagt, als blaazen, vlesfen, leederen zakken die daarom en aangebonden wierden ; maar hadden ook alle haare onvolmaaktheden, de koperen of blikken vies van heister (**) kon niet anders als on- ge- (*) Genees-, Natuur-en Huishoud-kundig Kabinet III. Dee! No. I. voor de maanden Januari] en Februarij 1782. (**) l. heister Heelkonlïiee Onderwijzingen naa. 077. tab. 19. fig. 18 1 6 y'i%  ie onwillige pis - ontlasting tnZ. 4< gemakkelijk hangen en flingeren; de knippen bij dien fetfden Heer afgebeeld (a) , en het Juk van den Enffdfchen Heelmeefter (&) dat toe gefchroefd word , tonde niet anders als onheilen te weege brengen; al» mm ontfteekinge, gangarenae enz., dat door drukfcfiVe enknellinge, als anderflnts kan te weege gebracht worden; die mannen moéten doen ook met gedacht hebben op de fchielijke verandermge die de fenis ondergaan kan-, en ftci eens den Patiënt konde zulks eens een tijd lang uithouden, hoe zoude de Urethra zich dan uitzetten en met zakken worden door de aandrang en zwaarte van de Unna. Paneer ulhoorn had daarom een ander werktuig uitgedacht en afgebeeld (c), dat als een breukband om het Lijf kwam èn met een beugel of veer daar aan, dat omtrent den Anus herijkte, en aldaar met een pop en fchroefde Urethra drukte; deze drukking en knelling had mede zijn ongemak, en moest den Panen* zeer hinderlijk zijn in het gaan, en wel voornaamentlük in het zitten. Ik denk dat alle die- manieren met zijn nagevolgt, om de ongemakken die zij te weege brachten. Wanneer de Patiënt zo gefteld is , dat Hij door. ceene middelen zijn volkoomene herftelhnge kan beloomen,- dan moet men bedagt weezen om Hem zijn kwaal zo draagelijk te maaken als het mogelijk is , en zulke konst.werktuigen maaken die het minfte ongemak aanbrengen. Dit werktuig, dat ik hierbij afgebeeld hebbe heb ik voor eenige jaaren al geapliceert aan een Jongeling die zijn water niet konde ophouden; en wel met (fl) l. heister Heelkonflige Onderwijzingen, pag. 97? *S(20 s6I1sch arp Oordeelkundige Aanmerkingeenz. Plaat;i, £g(c)'ln de Aanmerkinge by l. heister &- laaten. b FiG. IV. Het zelfde werktuig van boven na beneeden cn van achteren na vooren toe door gefneeden om het van binnen te zien c. e. De ronde plaat die teegen den onderbuik aan koomt. I. b. De kooker daar de penis in koomt 4. Een of twee trechtersgcwijfe gaatjes onder aan in de Kooker, daar de Pis doorloopt tot in de J3us; dit gaatje of gaatjes moeten trechtersgewvs tot m de Bus toe doorgaan, om de wederom «oU vinge van de Pis eenigfints te beletten. b d. d. Zo als de Kooker, door de ronde plaat heen koomt, en van binnen rondsom dezelve elad om- geflagen, en vast gezoudeert. *. e. De Bus daar de Pis in word opgevangen ƒ. De Buis daar de Pis wederom door word uife- V E 11-    VERHANDELING OVER ÏÏET EVENWIGT DER LUGT MET DE KWIK IN DE * BAROMETERS, EN DAT DER VOGTEN DIE IN VATEN STILSTAAN. Door den Hooggeleerden Heer JOSEPH ASCLEPIUS Hoogleeraar in de Wiskunde, in het Kollegie der Jefuken te Rome. f/iinde een Vervolg op deszelfs Verhandeling llver eene nieuwe en gemakkelijke handelwijze om de kwik in pijpen op eene meer dan gewoone hoogte te doen Jlaan.j I. Over het evenwigt van de lugt met de Kwik in den Barometer. "Dat de kwik in de Barometers door de drukking inde lugt op dezelve wordt opgehouden daarvan is Smand onkLdig die flegts eene• n»*f™ dor Natuurkunde bezit. Om dan alk.s dat zeci dc kind' is daartelaaten zal ik twee dingen, die een Lauwkeunger onderzoek iclnjnen te verdienen, alhier ter behandeling neemen. I. Wanneer dc pijp of dc kwik. flegts^ecn^wdnig  405 vver het evenwigt van de lugt ^S^^&^^n, aan welk* ^m^e SSÉ^^^ ^ ^er verdat de eehc^ zodanig ^tl^U^iTho^t^ een veertSI terwijl bij de ev 4 *| 18 21,5 IP 16 ï*, 8 24 14 16, o 19 12 13, 8 27 10 12, o J3 Cc 5 Thcrm.  Ij-c 8 Over het evenwigt van de lugt Therm. Nederdaal. Getal der Waarn. 8 10, 2 IC 6 8, 8 23 4 7,3 1 3 6, 6 7 2 o, o 8 1 .5. 5 3 o S, o 2 IV. Ik; heb in eene (pijp, even zoo lang-en wijd als de bovengemelde, een volkomen Barometer gemaakt; vervolgens heb ik zoo veel lugt in dezelve gelaaten als nodig was om de kwik te doen daalen tot dezelve laagte als in dc vorige, De pijp fchuins gehouden zijnde tot bijna op den horizont heb ik gemerkt dat de lugt eene lengte van meer dan agt lijnen befloeg, terwijl de Thermometer toen ecu en twintig graaden tekende. Ik heb beiden de pijpen aan eene allerhcetfte zonnefchijn blootgefteld, en in die pijp, die met wijngeest bcvogtud was , daalde de kwik zes en twintig lijnen meer dan in de andere. V. In idenzelfden graad van warmte, en hetzelfde vogt gebruikt wordende, overfchreidt de nederdrukkende kragt zekere cindpaalen niet, hetzy het ledige gedeelte grooter of kleiner zij. Wanneer ik telkens andere pijpen gebruikt heb in den tijd van weinige dagen, heb ik opgemerkt dat'er bijna dezelfdenedcrdrukking gefchiedt. Ik heb vervolgens eene pijp, £2 duimen lang, en 2 lijnen wijd met wijngeest bevo°'tigd, wanneer de Thermometer 145 graaden warmte aanwees, en de hoogte van de kwik in den Barometer 27 d. 10, 6 1. was, cn ik heb 16, 5 1. nederdrukking verkreegen. Ik heb vervolgens de pijp allengskens korter gemaakt, en de nederdrukkingen waren als in het volgend tafeltje, terwijl'er geene verandering in den Barometer voorviel. Dat in eene korter pijp de nederdrukking wat grooter geweest is kan men gemakkelijk begrijpen dat van de overgebleven lugt moet afgeleid worden. Leng-  met de Kwik in den Barometer. 409 Lengte der Pijp Nederd.der Kwik» d. 1. 1«n52. o ïö, 5 44. o l6> 5 Ti. * ° 39 o *7> li. c ?r,« a8. 8 17,5 27. o l8' 2 VI Dit vastgefteld zijnde gaat de nederdrukkende kra-t' zekere eindpaalen niet te boven hetzij het von vermeerderd, hetzij het verminderd wordt. Dit wordt onder andere genoeg door de zakking aangetoond, die door middel van water in eene pijp 66duimen lang en byna 3 lijnen wijd gefchied is. Toen de water-kolom in dezelve op de kwik ftaande, 439 lijnen bc? floeg, is de kwik43 lijnen gedaald; doch nadien 32, 3 lijnen van deeze aan de zwaarte van het water moeten toeo-efchreeven worden, zoo zyn'er voor de nederdrukkende kragt, van welke wi) nu fpreeken, flegts 10 7 overig: het overig wordt m het volgend tafelde voorgefteld; ik heb hetzelfde waargenomen, als ik wijngeest gebruikte; Terwijl ik deeze waarneemingen de&d ftondt de Thermometer op i9§ graaden. Hoogte van Zakking Zakking door OvcrMijbetwater djtr dezwaarte vende boven de kwik. van't Zakking, Lijn. ». LP- Lum % si o 19,8 216 26, S 9 °> * 106 18, 3 1> 8 IO> 5 o 10, 3 °> 0 IO' 3 VH. Tndien door vuur of door de zorts warmte , of door wrijvingen met een vel of katoen, of door de  4io Over liet evenwigt van de lugt de kwik in de pijp te fèhuddenj of op enige.andere wijze het vogt wordt weggedreeven, vermindert da daaling langzaamerhand en verdwynt ten laatften. VIM. Indien 'er evenveel lugt gelaaten wordt in dezelrde pijp, doch eerst droog, en daarna vogtig gemaakt, en de warmte en hoogte van den barometer dezelfde blyft, dan daalt de kwik laager in de vogtige pijp dan in de drooge; doch deeze vermeerdering van daaling is minder dan die, welke in eene vogtige en van boven ledige pijp gefchiedt. Ik heb kwjk in eene drooge pijp gegooten, en ik heb door een draad de plaats getekend, tot welke de kwik opklom; de pijp omgekeerd, en de lugt naar boven gelaaten zijnde, is de kwik 20d. en 10 1. gezakt, welke plaats ik wederom door eene andere draad getekend heb. Vervolgens heb ik de pijp , met wijngeest bevogtigd, wederom met kwik gevuld tot aan het eerfte teken, entoen ik dezelve omkeerde, is de daaling bijna 6 lijnen vermeerderd. De lugt 'er uit gedreven zijnde , is de kwik 20 lijnen laager geweest, terwijl de thermometer 17 graaden tekende. Men moet zorg draagen dat door de" warmte van de hand de lugt in de eene proef niet meer verdund worde dan in de andere. IX. Wanneer de pijp van binnen met wijngeest bevogtigd wordt, en geheel boven de kwik, of een gedeelte van'tgeen van dezelve boven de kwik is met water of wijngeest afgewasfchen wordt, rijst de kwik min of meer langzaam boven haare vorige hoogte naar verfchillende omftandigheden, welke ik nog geene gelegenheid gehad heb genoeg te onderzoeken, behalven dat dit van geen groot gewigt fchijnt te wezen. Water gebruikt hebbende, wanneer de thermometer op 21 graaden ftondt, heb ik eene rijzing verkregen van 6 lijnen naa 5' of 6': doch daar wierden omtrent drie vierden van een uur vereischt om alles weder in zijn vorigen ftaat te laaten koomen. ïn denzelfden graad van warmte doet de wijngeest de kwik 9 lijnen rijzen: doch geen van beiden brengt ver-  met de Kwik in den Barometer. 411 verandering te iweeg in eene pijp, die van binnen met olie beftreken is, gelijk ook de olie geene uitwerking heeft op eene pijp, die van binnen met wijngeest bevogtigd is. Als het vogt kouder of warmer is dan de pijp, wordt dezelvde rijzing teweeggebragt, maar fchieiijker, als het kouder is, langzaamer als het warmer is-, maar de rijzing is minder als de warmte omtrent de pijp verminderd wordt. X. De pijp, van welke ik in mijne derde Proef gefproken heb, aan eene allerbrandendfte zon blootgefteld hebbende, is de kwik gedaald, gelijk zij doea moest Een papier tusfchen beiden geplaatst hebbende, heb ik belet dat de zonneftraalen het geheel ledig g'edeelte der pijp troffen, cn de kwik is 18 1. boven haare vorige hoogte gerezen. Die deeze proeven nagaat, dien zal blijken dat de oorzaak van dc daaling der kwik niet gezogt moet worden in eene vloeiftof, die het glas doordringt. Om dc andere proeven daar te laaten, uit welke hetzelfde gevolg, doch met een langeren omweg, kan o-etrokken worden, zoo toonen de tweede, negende en tiende dit op eene korter wijze-, want zoo de wijngeest van binnen 'er aangegootcn de poren van het «-las voor die fijner ftoffe opent, zoo zou hij hetzelfde doen wanneer men denzeiven daar van buiten aan deedt, voornamelijk nadien het gewigt des dampkring zelf daar toe fchijnt medetewerken. Als het o-las aan het ledig gedeelte van buiten met wijngeest of water gewasfehen wordt, en de Zonneftraalen onderfchept worden, op dat zij op geen ledig gedeelte van de pijp zouden fchijnen, zoo zullen, wat men ook moj;e denken dat aan de poren, die daar geplaatstzijn, gebeuren mag, de overige noodzaaklijk in denzelfden ftaat moeten blijven; dierhalvenzal de fijner ftoffe eveneens in de ledige pijp vloeien als te voren; want het verfcheelt niets, of 'er meer of minder poren open zijn: en dierhalven zou 'er eene even groote daaling moeten plaats hebben, dat tegens de proeven ftrijdt. ^>  4i i Over het evenwigt van de lugt Het gevoele van homberg is dan geheel zeeker, v. l : : Ivcn alleenlijk overblijft dat wij den aart deezer ftoffe onderzoeken, 't welk ik zie dat door niemand verrigt is. ^ I. Indien iemand vermoeden heeft (gelijk eenige Parijfche Akademisten gedaan hebben) dat door deeze ftoffe de veêrkragt der lugt, die in het ledig gedeelte der pijp is, wordt gefpannen , die merke aan dat in zoo veele proeven noodzaaklijk nu rneer dan minder lugt is overgebleven; naar maate dan van de verfchillende hoeveelheid der lugt zouden ook de daalingen der kwik zeer verfchillende geweest zijn, die egter, denzelfden graad van warmte enderfteld zijnde, verwonderlijk met eikanderen overeen gekoomen zijn. Daarenboven: indien de veêrkragt der lugt vermeerderd wordt, waarom wordt men deeze vermeerdering dan niet gewaar als mende pijp fchuins houdt, nadien zij zig klaar vertoont, als de veêrkragt door middel van de warmte vermeerderd wordt? Deeze ftoffe is dan geheel onderfcheiden van de lugt; ik zal dezelve in het vervolg den veêrkragügen damp (vapor elasticus') noemen. II. Dat deeze damp eene groote veêrkragt heeft, en dat dezelve door de warmte veel meer vermeerderd wordt dan die der lugt leert de vierde proef. lil. De vijfde en zesde proef leeren ons eene won* derbaare en nieuwe eigenfehap van den veêrkragtigen damp. Indedaad de lugt drukt in eene naauwere plaats betïoten zijnde, de kwik tc meerder neder, in eene grootere minder; maar deeze veêrkragtige damp brengt dezelfde uitwerking voort of hem meerdere of mindere ruimte gegeeven wordt. Dit bewijst baarblijklijk dat de aart van deezen damp zodanig is dat in eene gegeeven ruimte of liever in eene gegeeven hoeveelheid van doordringbaare lugt niet dan eene zekere hoeveelheid deszelven kan verfprcid worden, even als in het water niet meer dan eene gegeeyen hoeveelheid zouts kan ontbonden wor-  met de Kwik in den Barometer. 4i? worden. Hier van daan dat, wanneer het gebeurt dat, door het fchuins houden of verkorten der pijp. of door dezelve met meerdere vloeiftoffe te vullen , de ledige ruimte verminderd wordt, de veêrkragtige damp ook verminderd wordt , terwijl enig gedeelte deszelven zig in de vloeiftof zelve begeeft, enirt het geheel geene uitwerking doet, als de kwik tot aan den top geklommen is. Dat duizend deeltjes, veêrkragtigen damp, bijvoorbeeld, het ledig gedeelte der pijp beflaan, zoo zullen, wanneer door het verkorten of fchuins houden der pijp, of het vermeerderen der vloeiftof, de ledige ruimte de helft verkleind is , flegts vijfhonderd deeltjes de ledige ruimte beflaan. Vijfhonderd deeltjes hebben in dehelft der ruimte dezelfde kragt als duizend in eene de helft grootere ruimte, de veêrkragt geene verandering ondergaan hebbende (a). IV. Schoon de veêrkragtige damp niet boven eene zekere hoeveelheid in eene gegeeven ruimte kan bevat (a) Van deezen veêrkragtigen damp zou men een bewijs kunnen ontkenen, om het gevoele van drukker omtrent het blyven hangen der kwik, dat ik in mynen brief heb opgegeeven , te bevestigen. Deeze Engelfche Natuurkundige dagt dao de drukking der ons omringende lugt veel meer duimen kwik dan 28 kan ophouden, doch dat de kwik daarom niet tot dia grootere hoogte klom, omdat de ledige ruimte der pijp door eene zekere ftof vervuld wordt, die haar nederdrukt. Uit het geen over de veêrkragtige dampen gezegd is fchynt dit gevoele waarfchiinlijk te worden,- want even gelijk uit alle vloeiftoffen een veêrkragtige (damp vloeit , die de kwik- in de pijp neerdrukt, zoo kan het ook zijn dat 'er een diergelijke damp uit de kwik oprijst, en zeer groote kragt doet, nadien de zeer groote kragt der kwik bekend is; doch in alle pijpen, zoo lange als korte, brengt hij dezelfde daaling te.weeg, gelijk wij weeten dat met den veêrkragtigen damp, uit anders vloeiftoffen opgerezen, gefcfciiedt. Doch bij de voorgemelde hoedanigheden deezes damps zou deeze nog gevoegd moeten worden; dat ds veêrkragtige damp , 5 °> 5 2 11 13, 7 ' 2> 7 i r3 14» 7 7 3 8 13, 1 I 4, 1 i 10 15, 1 5, 1 4 10 13, 8 j 3, 8 j 9 12, 1 3, 1 5 12 13, 9 i I> 9 8 11, 5 3, 5 6 to 12, 3 ; 2, 3 8 12, 4 4, 4 7 8 11, 3 i-3» 3 9\ J3, 4 ; 3> 9 8 9 11, 1 | 3, 1 8J 12, 9 ! 4. 4 9 9 10, 4 | 1, 4 6 10, 3 1 4, 3 10 9! 11, 7 2, 4 5 8, 7 3, 7 ïi 10 13, o ! 3, o 6 8, 8 2, 8 12 ii| 15, i'U, 1 13 13 17, 4 * 4, 4 7 9, 3 2, 3 14 11 i<5, 7 5, 7 8| 10, 7 2, 2 15 14 15» 5 5 91 ïi, 2 1» 7 16" 143 17, 2 2, 7 10J 12, £ 2, o 17 144 17» 7 3, 0 9s I2> 1 2, 6 18 13 16, 6 3, 6 9 11, 2 2, 2 19 10 12, 9 2, 9 ioi 12, 9 2, 7 20 8 8, 5 o, 5 11 12, 4 1, 4 si' 8 10, 7 i 2, 7 13. J3> 8 °, 8 22 9 10, 3 1, 3 11| 14, 1 2, 6 23 9 11, 1 2, 1 8 11, 7 3, 7 24 9 12, 2 3, 2 6 10, 1 4, 1 25 11 13, 7 2, 7 4, 9 2, 9 ■ 26 12 j 14, 7 2, 7 8 11, 2 3, 2 27 12 15> 2 3, 2 8 11, 1 3, 1 28 11 15, 1 4, 1 1i5 13, 9 2, 4 29 7 11, 9 4, 9 30 of 5, 7 5, 4 18 1 3, 8 4, 8 5U-— - 2' Q ~~ 31 4 2, 3 1, 7 . ju.- 6 6, S °. 5 I- - Dd 3  4-2» Over het evenwigt van de lugt kwik te Pittau (welke Stad omtrent drie en een tod,». o^eSen^nf Jaai' waargenomen, wiWe oyeizenden. Deeze maanden heb ik boven andere oe kwik in dezelve meer dan n andere in welke DeeIeaabeSn/en ha/ gedaan • veranderd waS. ueeze beleefde vriend zondt mii zeer fphifiüb « ffitahefS' WC,ke Jk mS d e --nSngen hJr, u V ^et nevensgaande tafeltje geeve• wiihebben beiden by het opgaan der zon Valrglnömen tp?!;^! waarne?mingen met eikanderen velgeleeken zijnde zoo zijn'er drie dingen die zig "emakkefifk voorgons oog opdoen. ^ëöt-maivKeüjK wL?Lgrd°e0nt^ihOOSt"isi)p beiden de P^atfen ge- delfde 4| ^/evata Tn' Thl°J dat de eene vóór L Sïïï S^UT* Hr *« Astronomie VIII Boek ? r?? * *4 t0C', ƒie LA LAN' 'Italie par M de , 71 5S3 '■ C", ^oar7Ia/ rf un voia^ ^  wet de kwik in den Barometer 4^1 III Het middelbaar verfchil isvan 2,9 lijnen, welke voornamelijk aan het verfchil in de Barometers, en mogelijk gedeeltelijk aan enige oorzaak, die in die maanden bijna volftandig de kwik te Rome hooger doet ftaan dan te Pittau, te wijten is : van deeze verfchillen 57 verfcheidenheden minder of ten mm-, Hen niet meerder dan eene lijn, flegts agt meer dan twee lijnen, en eene meer dan drie lijnen, bij welke laatfte ik egter vermoed dat een misdag is ïngeflonen, nadien zij van alle andere meer dan twee lijnen verfchilt- mogelijk hebben wij wat te veel verfchilt in het uur der waarneeming -, mogelijk is 'er eene geheele buitengewoone oorzaak tusfchen gekoomen. Uit deeze waarneemingen gedeeltelijk in Frankrijk, gedeeltelijk 111 Italië gedaan volgt dat in andere landen ook diezelfde uitwerking te wagten is, waar uit dit bewijs allerfterkst gemaakt wordt. Deeze overeenkomst van uitwerkingen op plaatfen die zeer verre van elkandercn gelegen zijn,_ is, fchoon niet allergrootst , egter zoo groet, dat zij de eene of andere zeer voornaame oorzaak vereischt, en die eenigzints algemeen is, en op groote afftanden op dezelfde wijze werkt, zoo veel de ligging der iplaatfen , en mindere oorzaaken elk land eigen het toelaaten: maar zodanige zijn noch de winden, noch de regens, noch de uitwaasfemingen der aarde, noch de vogtigheid, noch de warmte, en dus ook niet de veêrkragt der lugt, die veel van deeze alle afhangen, noch andere oorzaaken, welke men nog bedagt heeft, nadien deeze op zeer verre van een ec'e °en plaatfen veel verfchillen en met zelden ftrijdi- zijn - dus zijn geene van deeze noch alle tegelijk de" voornaame oorzaak van de veranderingen in den barometer. Het °-een ik tot hier toe gezegd heb, behalven hetgeen ik 'er nogby zou kunnen voegen doet mij niet llleen denken maar bewijst mij zelfs dat alle de oorzaaken, tot heden toe in het midden gebragt (de 'D d 4 noo-  4» 2- Over het evenwigt van de lugt hoozen uitgezonderd) onbekwaam zijn om de kwik aanmerkelijk te beweegen, Wat hindert mij dan in eene zaak welke de vergeeffcbe pogingen van de grootfte mannen als zeer moelelrjk moeten doen befchouwen , eene andere oorzaak opgegeeven, welke men , fchoon men haar niet voor waar houde , egter niet kan toonen dat valsch is.? Ik begrijp de zaak dan dus. Op dezelfde hoogte boven de oppervlakte der zee ïs dezelfde drukking des dampkrings op de kwik, uitgezonderd geringe verfchillen, welke de winden én diergelijke oorzaaken voor een kleinen tijd kunnen teweegbrengen. Dit eisfchen vasteiijk de •wetten van het evenwigt , die niet ongei'chonden blijven, indien de drukking des dampkrings op de kwik geheele en veele dagen in zeer groote ftreeken van de aarde verfcheiden lijnen meerder of minder is dan onder den evenaar alwaar zij bijna dezelfde is, terwijl geene genoegzaame oorzaak is te berde gebragt, die de lugt, eene allerbeweeglijkfte hoofdftoffe , zoo aanmerklijk en zoo lang buiten haar s evenwigt kan houden. De verfchillende hoogte van de kwik in den Barometer kan gemakkelijk met de gelijkmaatige drukking op de uitwendige kwik overeengebragt worden ; want nadien dc drukking des dampkrings op de ftilftaande kwik uit tweeërleij drukking is zaamengefteld van doordringbaare lugt, na'melijk, en ondoordringbaare, en het blijven hangen der kwik flegts van eene deezer afhangt, gelijk wij in onzen vorigen brief hebben tragtcntebewijzen, en nog nader zullen aantooncnzoo zal,fchoon de drukking op deuitwendige kwik dezelfde blijft, de hoogte van de inwendige verfchillen, naar maate elke deezer op dc uitwendige verfchilt. Wanneer dan de doordringbaare lugt vermeerdert, vermindert de ondoordringbaare en de kwik zakt, en daarentegen wanneer dc doordringbaare lugt vermindert , vermeerdert de ondoordringbaare en de kwik rijst. De kwik kan dan, behoudens alle wetten van ' .het evenwigt, nu rijzen, dan daalen,,terwijl zij alleen  ■met de Kwik in den Barometer. 4*3 leen eene drukking gehoorzaamt, en de andere geene uitwerking heeft, en deeze drukking kan , naar de Vërïch/ilende hoeveelheid van doordringbaare lugt zeer veiTcheidenwezen. Deeze oorzaak wordt niet willekeurig yerfierd, nadien zij door het blijven hangen der kwik , gelijk wij dat onlangs waargenomen hebben , bmcen allen twijfel gefteld is ; zy is, ook tot die uitwerkingen, van welke wij fpreeken, overgenoegzaam, zoo dat men het eer wonder moest achten, indien zij dezelve niet voortbragt. Deeze vloeiftof die de aarde omringt, is van eene groote kragt en in groote hoeveelheid gelijk de zeer lange pijpen , waarin de kwik blijft hangen , toonen, en de onderaardfche holen kunnen niet van dezelve ontbloot wezen, derzelver drukking is op het minst gelijk aan honderd duimen kwik; zij kan dan gemakkelijk cen duim of twee, en meer verfchillen ; wanneer dat gefchiedt, moet de drukking der ondoordringbaare lugt zoo veel verfchillen, en dus ook dc hoogte van de kwik. Nadien dan deeze oorzaak beftaat, aiierkragtigst is en veranderingen onderhevig, gelijk alle andere vloeiftoöen op' dezen aardbol , en alle groote veranderingen, welke wij op de Barometers waarneemen , daar gemakkelijk uit kunnen voórtkoomen, zoo blijft alleen overig dat wij uit de waarneemingen de wetten waar door zij geregeerd wordt, opmaaken. Vooreerst heeft men waargenomen dat van den Evenaar naar de Noordpool voortgaande grootere veranderingen in den Barometer gefchieden, .en daar zij omtrent den Evenaar naauwlijks twee of drie lijnen beloopcn, zoo klimmen zij in onze landen tot twee, en nader bij dc Pool zelfs tot drie duimen-, wcshalven de voornaamfte en vrugtbaarfte bron van doordringbaare lugt omtrent de Noord-pool moet wezen, welken ik in het vervolg den eerjlen bron zal noemen. De zeer groote gemeenfehap, die 'er is tusfchen den dampkring en de onderaardfche plaatfen, doet, Dd $ »aar  424 Over het evenwigt van de lugt naar de verfchillende gefteldheid van dezelfde «Iaao laaten heeft, deels naar andere plaatfen doet vToeTeJ wesbalyen zij, wanneer zij overvloediger over dé Oppervlakte der aarde verfpreid wordt! door d Jdruk king der ondoordringbaare lugt te verminderen de kwik in den Barometer doet daalen, e Tdoet rflz'en wanneer zij in zoo groote hoeveelheid met over' ftroomt en nadien zij, hoe meer zij van de noÓT afwijkt, des te grooter ruimte verkrijgt om zt uftte- oorzïakt Z W°rdt haai'e k]'agt ver^l« en zV v" ooizaakt dus mindere veranderino-pn mor kan men ligt begrijpen, dat ïe ^e?n and er S ™ Z\ZC S draaghJk> kan verklaard worden waarom re?aT^enPlaabt'' t * graden vïn'eTkandT gaat. gS ' J dez^«e veranderingen onder- ^VeT^Jif^ e?ter niet volftrckt deztirue verandenngen op zeer verre afrele^en nln^c fen voorvallen, moeten'er andere b^emdere b ot" ra\rdede^rm?Hde °V£r de geheeIe oPP^vlakte voorTkonm^ P t ZT ' waaruit die verfehillen SfS WClke -de waarneemingen ons doen Zien; deeze ftaa men mij toe tweede bronnen te nop men; enik geloovdat de'zclve niet dan Toec^zeer" klem gedeelte van de reeds bekende oorzaaken moeten ontleend worden; want het fchijnt mij zo" door berekening als door het nagaan der waar'neemin^n Sfve^t VerfchiIlen> d^ voorkoomen, doo "dezelve niet kunnen veroorzaakt worden, behalven in het zeer zeldzaam geval der hoozen. ' °eü£Uven m aJu11^™'- Wanneer de kwik beneden de midf^erhP°0g\^at' is dehcmel dikwijls bewolkt, PJa& regenachtig, en door fterke winden, meest zuiden-winden , beroerd: wanneer daarentegen de kwik  met de- Kwik in den Barometer. 4*$ kwik boven de middelbaare hoogte rijst, is dikwijls de hemel helder, de regen zeldzaamer, en de lugt meestentijds ftil, of de wind zagter en uit het Noor-» den Nadien derhalven de wolken, de regen, enz., fchoon niet altijd, egter meestentijds, met het daalen der kwik zaamengaan O) , zoo volgt dat de meerdere hoeveelheid doordringbaare lugt, die dan door den Barometer wordt aangewezen, of de oorzaak van deeze alle is, of met derzelver oorzaaken verbonden is, of beiden (è). Het (a) Toen de Natuurkundigen waargenomen hebben dat de fterke , of Zuiden-winden, de regen , en bewolkte lugt meerder plaats hadden met een laagen Barometer, zoo hebben zij alle hnnne aandacht befteed om te verklaaren, hoe dit de drukking der lugt vermindert, waaruit de daaling der kwik volgt, even als of, wanneer twee dingen zaamen gaan , de eene noodwendig de uitwerking is van de andere , en beiden niet van dezelfde nog onbekende oorzaak konden voórtkoomen. (b) Alzoo de weg en de wijze, waarop de opgenoemde uitwerkingen plaats kunnen hebben, zeer menigvuldig is, zoa kan men niet met den vinger aanwijzen, welken de natuur indedaad houdt. Eenen zal ik opgeeven, opdat men weeten zoude niet wat het is, maar wat het zou kunnen zijn. Wij hebben hier boven gezien dat 'er meerder of minder veêrkragtige damp uit de vogten oprijst naar maate de drukking der doordringbaare lugt minder of meerder is; dierhalven zal door de vermindering der diukking zelve de oprijzing van andere uitwaasfemingen uit de aarde in den dampkring gemakkelijker kunjien gemaakt worden, en vooral die der elektrieke vloeiftof, welker vermogen op de vernevelingen allergrootst is. Naar den verfchillenden aart derzelve worden de dampen of verdikt , of zij vereenigen zig zodanig dat zij door de lugt niet kunnen opgehouden worden of de ondoordringbaare lugt wordt met geweld ergens anders naar toe gedreeven, en omdat Afrika misfchien meer overvloed heeft van diergelijke uitdampingen, zoo oefenen zij haare kragt eerder naar ons toe dan ia eene tegenftrijdige ftreek om den meerderen wederftand aan dien kant van wegens de warmte en een zekeren volftandigen wind in de verzengde lugtftreek: hier van daan de Zuiden- wiBr  3J.S6* Over het evenwigt van de lugt Het is niet nodig dat wij jreden geeven, waarom dit met op dezelfde wijs gebeurt met dezelfde hoogte der kwik en de zaak op andere plaatfen anders °-clegen is, dewijl ieder een weet, en het bij elk Gevoele zeeker is, dat de oorzaak hiervan niet eenerleij is, en dat, welke oorzaak men ook bijbrengt, ten zij die zeer werkzaam en algemeen is, dezelve naar den verfchillenden aart der landen verfchillcnd werkt. Tot deeze ongelijkheid van uitwerkingen knnnen iets toebrengen, de tweede bronnen die de kragten van den eerften anders rigten. Dat tusfchen de kolommen van de ondoordringbaare lugt, op den evenaar en andere plaatfen hangende, het evenwigt, in hetwelk zij tragten tc koomen, en waarin zij zouden geraaken, als de lugt geheel in rust was, altijd verbroken wordt, is baarblijklijk uit de waarneemingen met den Barometer. Als de Kwik minder dan twee of drie lijnen van haare middelbaare hoogte afwijkt, binnen welke paaien zij meestentijds beflotcn blijft, zoo wordt daar. geen geweld toe vereischt, of het is vrij gering in de doordringbaare lugt om het evenwigt te beletten tusfchen dc kolommen der ondoordringbaare; want de overmaat van gewigt eener gegeeven koiom boven de naast bij zijnde (die waarlijk alsdan klein is) wordt gemakkelijk overwonnen , door den wederftand van de doordringbaare lugt,- of in rust zijnde of flegts met eene maatige kragt tegendringende. Doch nadien 'er nooit oorzaaken ontbreeken, die^an den we- winden. Doch de Noorden-winden , die waaien als de kwik hoog ftaat, kunnen, indien zij niet fterk zijn, van het gewigt van de ondoordringbaare lugt , die het evenwigt zoekt, voórtkoomen. Doch die hevig zijn moeten zelve van de uitdampingen afgeleid worden , welke fterker oorzaaken misfchien alsdan uit de ingewanden der aarde doen koomen. (Meer diergelijke zou ieder kunnen bijbrengen, maar men kan ze voor onwaar houden. Wat indedaad gefchiedt, zal men niet uit de duisterheid opfpeuren ten zij men op zeer veele plaatfen langduurige en in eene zekere orde gevolgde waarneemingen doet.  met 'de Kwik in den Barometer, W% • wederftandder doordringbaare lugt dan de kragt der. ondoordringbaare enigzints vermeerderen of verminderen zoo koomen daar van de geringe en langzaa-, me rijzingen en daalingen van, bij voorbeeld, vijt. of zes uuren, welke de. kwik bijna nooit ontbeert , zelfs al is de lugt ftü, voornamelijk omtrent de middelbaare hoogte. Maar wanneer de kwik aanmerklijk beneden de midSbaare hoogte gedaald, of daarboven gerezen Ts wordt het evenwigt tusfchen de kolommen dcrondoordringbaarc lugt, omtrent..den evenaar gele, «n en andere ook aanmerklijk verbroken ; De doordringbaare lugt belet dat de zwaarere op de ligtere vloeien, welke lugt alsdan grooter kragt bezit om de ondoordringbaare tc bedwingen, en zyeven^ nart d rivieren , die met zoo veel geweld m zee Seteri dat zij 'het.zout water van het: ftran«jg driiven , en deszelfs ftnjdig geweld zelfs yerbreeken («)' Deeze kragt bij geval veranderende, wor- (a) Om duidelijker te begrijpen dat dit niet onwaarfchijn;ik1S zo laat de kwik hier gedaald zijn tot 27 duimen, terSi zij onder den evenaar op 28 duimen ftaat. Df toevalh. 2 oomaken weggenomen zijnde behalven d,e welke dit veriT f weeg bSW» zoo moet die geheele duun bijna geinLe k verdeeld worden onder alle de graaden; «eshalven naKfwli hier oP 42 gr. breedte zijn, de drukking op e ker, taad ömnent een veertigfte deel vaneen dmmzai verfchillen ff mn en nadien dit verfchil-in eene zoo groote ruimte SrgiSg "00 zal de doordringbaare lugt gemnkkehjk het ivenwigt tusfchen de kolommen der ondoordringbaare een ge- ^SS^-aarre van de ondoordringbaar, genoeg is om derzelver geringe krakte overwinnen.  428 Over het evenwigt van de' lugt Sefükefnf f" e" daaIin-en Stoter of kleiner, en ir™! J i °j lan"zaamer , doch nooit zoo uV en groot als andere oorzaaken ve'reisfchen zonden in- iSÉ'iela^kliJ,ks in de drukkii^ de^ dampkrings konden mtregten (a). P En dus is het gelegen als de lugt ÜU is; maar zoo 'er winden by koomen, zullen deeze de hoogte de? kwik kunnen veranderen, niet voor zoo verre zii door hun geweld de ondoordringbaare lugt veel zaamendijen , of uitzetten, maar voor zou verre zii den dampkring met de ondoordringbaare lugt mee? of min bezwangerd ergens anders miar toe vo-ïen Cetwe.k angzaamerhand, en bij onmerkbaare mippen gefchiedende, zoo verandert de hoogte der Sk met aan door zeer langzaame fiingeringem In denlLf °Vei' d° -Óofzaafc der veranderingen in den Bai om eter en enige van deszelfs aandoeningen Ik gaa veele andere zaaken voorbij omtrent Tokhii?-C? Z0U kUMfn Vraa^en' en°P ^ élke men ook, bij gisfingcn zou kunnen antwoorden, bij voorbeeld, StfSI Mf?- rfZC niet dat 00k door de doordringbaare lugt Jikmjfc fcbiehjke rijzingen en daalingen worden te weeg gf. bragt , nadien derzelver uitvloeijing uit de ingewanden der aarde van oorzaaken afhangt, die meteen zeker fchielijk weid werken; want dit zou wel te vreezen ftaan, als de Barometer digt bij den eerften bron zeiven geplaatst wierdt Do'h op eenen zekeren afftand wordt de beweeging der vloeiftoVten, hoe ongelijk aan derzelver oorfprong , altijd meer en meer gelijkmaatig, voornamelijk als zij door groote ruimten veripreid wordt; en dit koomt vooral met de waarneemingen overeen; wj, weeten immers dat iri Noordlijker landen de beivecgingen der kwik onbeftendiger zijn dan in die, welke meer naar net Zuiden liggen. Van de tweede Wonnen is ook niets te vreezen, die, tot d n eerften ftaande als beeken tot eene groote nvier, welke met m ftaat zijn eensklaps derzelver loop aanmerklijk te ver*Sv"ÏÏ! °°k de werkinS V3n den eerften ^on op ren I?r iêe * ?iet fchieIijk aanmerklijk zullen veranda, ren, maar langzaamerhand.  met de Kwik in den Barometer. 42$ beeld, de dagelijkfe (a), maanllijkfe en jaarlïjkfe omwenteling van den Barometer, de werking der doordringbaare lugt èn derzelver bronnen in het zui-der hal'rond, de fnelheid derzelver, waarmede zij voortgaat, als zi) toe of afneemt, en of zij maar enige flingering heeft, of liever een omloop van pool tot pool, en of die gefchiedt door onderaardfche wegen of boven de oppervlakte der aarde, en diergelijke. Maar men moet zig liever op waarneemingen toeleggen dan een ftelzel bouwen, dat door het gevingltc geweld derzelve wordt omverre geworpen. (_Het tweede gedeelte deezer Verhandeling in een volgend Stukje.) (a) De dagelijkfe omwenteling heeft zig door waarneemingen van veele maanden allerduidelijkst aan mij vertoond, zoo te Siene als te Rome, en deeze koomen vrij wel overeen; maar beiden verfchillen grootlijks van die , welke in Peru is waargenomen. (z. bouguer Fig. de la Terre pag- 30.) Weshalven ik van gedagten ben, dat 'cr niets met grond van derzelver oorzaak kan vastgefteld worden C het geen ik meen 'dat ook van de twee andere omwentelingen moet gezegd worden } dan nadat op veele plaatfen naauwkeurige waarneemingen zullen zijn gedaan geworden. B E-  berigt van een verschynzel 9? het eiland sumatra waargenomen. Door wHttAM marsden, Esq., en aan de Ko- ■ ninglrike Maatfchappij te Londen medegedeeld, door den Heer jos. banks, Lid van die Maatfchappij, op den 24 Mcij 1781. ( Pbilof. TransaÜ. Vol. LXXI., for the Year 1781. , P. II.) cdnurcnde mijn verblijf op het eiland Sumatra in de V^'Óost-Indien had ik gelegenheid een verfchijnzel waarteneemen dat, gcloov ik, zonderling in zijne foort is, cn ik meen dat een berigt van hetzelve wel enige opmerking zal verdienen. In het Jaar 1775 begon de Z. O. of drooge mousfon omtrent het midden van Juni], en duurde, met zeer weinige tusfehehpoozingen, 'tot de maand Maart 'van het volgend jaar. Zulke eene lange en fterke droo»te hadt men toen bij der oudfte menlchen gc'hcupcn niet gehad. De groente van den grond was ,vcrz::ngd , dé boomen waren van hunne bladeren 'berooid 'de waterbronnen verdweenen , en de ' «rond o-aaptc overal fnct fchcuren. Eene ovcrvlocdi°-'- 'iJau .v , die enigen tijd des nagts ncderviel, vergoedde hét gebrek van regen, maar dit duurde niet hm"-- ester was 'er altijd eene dikke mist, die maanden agter een de omliggende bergen onzigtbaar maakte en bijna de zon verduisterde, over het land hano-ende en voegde nog eene duisterheid bij dit gezin dat reeds al te droevig uitzag. De, Europeaanen' die op de kust woonden, lecden zeer veel door ziekten, en daar wierdt omtrent een vierde gedeelte van het geheel getal door koortfen en andere galachtige óngefteldheden weggerukt,"terwijl de neêrflé£ man is hoe gering, met hem heeft Het rZ^ om^g , ons hieromtrent ook w?leènH£rft ven, maar het zal algemeen 7iin ^ vermoede gceomgang of enige niterf £Geringer] "StSKV^ hetzij veranderingen in de SkfS\™ Z$ daaden* met de omftandigheden, waarin hf zT hï" f1*** met het geen rondom hem on^at ie??eleeS ' nn°f oordeelen met welke fnelheid hij dehkbcelden vorm" de; In hoe verre de bewustheid ™« vorm.eest voor zig te hebb^ïSSje^SlSK de aanfehouweren te mmkpn -»ni ■ ,inaruK °P tengemeen man is, iets buitengemeens Z!S Maar, nog eene vraag: - waarom vindt men on- der ■ (a ) Ik heb dikwijls verhalen van Reizigers „„„  Phyjionomiehmde. 439 der de portretten der groote geleerden zeer weinige die ten hoogften ongeproportioneerde hoofden hebben, of zeer verminkt zijn? —— Omdat die menfehen over het geheel flegts in klein getal zijn: omdat de meefte door natuurlijke oorzaaken niet onder die klasfe van menfehen moeten voorkoomen, die de Geleerden geeft, omdat portretten veel gevleid worden; maar men neeme eene verzameling van portretten van geleerden, en, in plaats van zijn oordeel te laaten beftieren door den eenen cn anderen, door de Phyfionomisten ten gunftigfte voor hun ftelzel uitgekozen, zoo zoeke men overal naar diezelfde tekenen van groote hersfenfchaalen, breede voorhoofden, enz. men zie of de fchaal der verftanden, zooverre men die kenne, met de fchaal van het meerder of minder dier tekenen overeentebrengen zij, en ik ben verzeekerd dat men weldra zijne dooling zal laaten vaaren , of ten minften de gegrondheid van het ftelzel der Phyfionomisten in twijfel trekken. Thans koom ik tot de middelen om de karakters en neigingen van onze medemenfehen te ontdekken, en tot het onderzoek, in hoe verre de Phyfionomie hier in van dienst kan wezen: fchoon 'er enige weinige menfehen zijn , welker karakters fchielijk cn ligt te doorgronden zijn , zoo is egter bij verfchillende menfehen het karakter minder of meerder mocijelijk optefpeuren naar den aart van het karakter zelf, naar de verfchillende omftandigheden waarin zij geplaatst zijn , en naar dc betrekkingen die 'er tusfchen ons cn hen zijn, dit alles kan hen noopen of om zig zeer te verbergen of hen toelaaten hun ka-, rakter bot te vieren : Welke is nu de algemeene weg, dien men neemen moet? Het zijn de daaden • der menfehen niet die ons hier tóe eenen zeekeren weg kunnen openen; alles is daarin onzeeker: de bcginzels , waaruit de daaden voórtkoomen , zijn het, die wij wceten moesten; en hoe moeijelyk om die te w7eeten te koomen! Indien men fomtijds het oogmerk 'wist, dc geheime beweegreden , die de E e s fpring-  44°* Verhandeling over de fbringvcêr van eene edele daad geweest is hop «tó wyls zou die zelfde daad dan S m ons Z%lrl haare waarde verhezen! ja hoe.dikwijls zou iets dat zedert eeuwen-deugd en heldendaad genoemd is üi het oog- des wysgeers ondeugd en laagheid worden hoe. dikwijls m tegendeel zouden daaden , die als fchandelijk ais ftrafwaardig befchouwd ziin eeWeet, ni het helder licht eener glansrijke deuV mtichittcren. De vraag is dan hier hoe zwaar °de daaden der menfehen zouden moeten wcegen in het •opmaaken van hunne karakters, en ik zegge, niet zwaarer dan__het beginzel medebrengt waaruit zii gefprooten zijn; hierom moeten wij nooit eene enkele aaad op iemands karakter toepasfen dan wanneer Wij van alle-kanten eene zedelijke onmogelijkheid zien om, dezelve aan andere beginzelendan die waaruit zy regtsfïxecks fchijnen te vloeijen ,'toctefchrijyen (a): En dit te meer daar de gefchiedenisfeh en de ondervinding dikwijls geleerd hebben dat eene aanhoudende reeks van goede daaden nog niet o-enoeg was om] het karakter optemaaken ja tot een valsch befluit moest leiden; hoemenigmaalen fproten deeze immers niet uit eene geduurige oplettendheid en zelfsbedwmging om tot een zeker voornccmen te geraaken! Meer dan tien jaaren bedroop- de °-cWaande nederigheid , belangloosheid en' vroomheid yan sixtus V. het geheele Heilige Kollegie , d-ar deeze fchijnbaare deugden flegts eene onbeperkte eer- cn heerschzugt 'ten dekmantel ftrekte; men zie .cromwel mee den bijbel in de hand en het woord geregtigheid en vaderlandsliefde Qp de lippen zijnen Koning moorden, om de koninglijke magt te bezitten dit zijn algemeen bekende voorbeelden, een ieder' Lcezer-zal 'er wel bijzondere weeten bijtcvoegen. Het (a) Men kan ook danrom van eene enkele daad geen gevolg trekken tot het karakter , omdat een mensch in veele "e" vallen door verfchillende omftandigheden genoopt wordt tegens zijn karakter te handelen.  Phyjiommiehmctci 441 Het is hetzelfde met de fchriften-, men moet voorzigtig zijn van niet te fterk van de fchriften en uitgegeeven werken van een Schrijver een befluit te trekken tot zijn karakter; dc veinzerij, huichclaarij, en de onzeëkerheid is hier dikwijls even fterk als in de daaden; wanneer men het waar karakter van een Schrijver koomt te weeten, ftaat men fomtijds verbaasd hetzelve zoo weinig overcenkomftig te vinden met'het'denkbeekl dat men zig van hetzelve uit zijne fchriften gemaakt heeft. De Menfehen* vriend is niet meer .de vriend der menfehen, wanneer men hem in zijnen zedelijken omgang befchouwt. (o) Hoe groot een onderfcheid tusfchen de 'werken van la f ontaine en zijn karakter! (/;) Wanneer men de werken van deezen Schrijver geleezen heeft, zou men dan vermoeden dat deeze cie man was , die al zijn leven de eenvoudigheid van' een kind vertoond heeft en als een kind te leiden was; wanneer men enkel de fchriften, en vooral de allerliefite tooneelftukjes van den Schrijver van VOracle raadpleegt , zou men dan in dien man een onrustig, ongeduldig, dwarsdrijvend , oploopend, tergend, cn koppig karakter kunnen vermoeden, hetwelk hem zoo veèle gefchillen en tweegevegten op den hals haalde , dat men daar eene historie van zou kunnen fchrijven? (c) Indien (a) Men zie l'Ami des Hommes van den Heer mtrabeau en men vergelijke deezen grootfehen tytel met de Hukken van zijn proces tegens zijne vrouw. (6) Men kan het karakter van la fontatne vinden in VHiftoire de l'Académie Fraiifoife par M. d'oliveï. A fa phyfionomie, leest men daar, on n'eut pas deviné fes talens: On fourire jiiais, un air lourd, des yeux presque toujours eteints, mdle conté-, nance: ,, Aan zijne Phyfionomie zou men zyne talenten niet „ vermoed hebben : een onnozele glimlach, een lomp aan- zien, oogen byna altyd dof, geene houding ter wereld." (c) Zie Eloge de M, de saintfoix in de Nécrohge des Hommes  44* VAfhandeling over de dien volt aire in zijne jeugd was koomen te'fterven of alleen zijne Henhade, zijne tooneelfpellen, zijne historifehe boeken , en zijne beste losfe eedigtjes gefchreeven hadt, zou men hem dan voor den man aangezien hebben, wiens zedelijk karakter eens met doezen korten , doch ftouten trek wierdt afgefchilderd. S'il n'avoit pas écrit il eut ajjajjtnê. Om dan het karakter der menfehen te weeten, moet men zyn best doen om zijne driften en neigingen, die de geheime cn verborgen drijf'vceren zijn die hem voortituuwen , te ondekken. Het is wel waar dat een wijs en deugdzaam mensch zijn best doet om deeze neigingen en driften door den teugel der reden te leiden en te bedwingen, maar hoe weinige zijn 'er die dit doen kunnen ! en niemand kan dezelve volkomen in alle geval temmen-, de driften, als zij maar enigzints fterk zijn, hebben altoos invloed, hoe verborgen, op iemands in fchijn belangloosfte daaden; deeze. neigingen en driften, zeg ik, moet men zien te leeren kennen, dat is die geene opzoeken, welke in de menfehen boven andere heerfchen , en derzelver graad tragten te ontdekken; deeze door eene aanhoudende opmerking eens gevonden zijnde zullen ons den fleutel leveren van de meeste bedrijven der menfehen; dan dezelve tb vinden kost veeltijds moeite en vereisebt oplettendheid, oordeel, en menfehenkennis ; en, mijns bedunkens, zal men dezelve nooit door het befenouwen van de Phyfionomie alleen, dat is, op het eerfte aanzien van des menfehen gelaat, als het werkloosis, kunnen ontwarren; de mes célehres de France annèe 1777, „ Geen van zyne fchriften wordt daar met waarheid gezegd „draagt blijken van de bitter„ heid van zijn humeur, maar zij maaken met zijn karakter hei „ treffendst contrair. Wie zou ie Gratiën leezende gelooven dat „ Schrijver van dat Stukje een onrustig en brusk mensch „ was."  Phyjionomiekunde. 443. de vergelijking van des menfehen daaden onderling, die der aandoeningen en werking der driften met de omringende omftandigheden, of de Phyfionomiekunde der driften, oordeelkundig toegepast, deeze zal ons den zeekeriten weg wijzen om tot deeze kennis te koomen zonder ons blootteftellen een voorbaarig oordeel'te vellen of onze medemenfehen ongegrond verdagt te houden of een bedrieglijk vertrouwen op hen te ftellen , en indien het waar is, dat het zeeker doorgaat dat eene fterke overheerfchende drift enigen blijvenden indruk op het gelaat maakt hetwelk mij de ondervinding nader moet leeren zal ik van de algemeenheid van deeze Helling overtuigd zijn , zoo zal zoodanige eene drift ook zoo fterk in een mensen wezen, dathij zig op de eerfte gelegenheid , hoe gering, vertoonen zal, en nooit te eenemaal kunnen verborgen worden; wat zwaarigheid dan al hebben wij ons oordeel een weinig opgefchort? eene bedaarde en op de waarnceming gegronde bcöordeeling van onze medemenfehen zal ons dan ten minften behoeden, dat wij naar trekken, die eene fchaduw van eene drift vertoonen, en bij geval, of door andere oorzaaken in zodanig een gelaat plaats hebben, andere geene, verkeerde neigingen of driften, ja ondeugden toefchrijven. Maar het is ook nodig hier wederom bedagtte zijn op hetgeen ons in dwaaling kan brengen door eene overhaaste oordeelvelling , op eene niet genoegzaame kennis van cen mensch, op eene te oppervlakkige, te korte waarnecming gegrond: Dikwijls zal men de middelen , welke een mensch gebruikt om zijne heerfchende hartstogt te voldoen voor zijne hartstogt zelve , of, om beter te zeggen, als regtftreeks uit zijne heerfchende hartstogt voortkoomende aanzien. Wanneer men een petit-maitre zijne aanicockingen ziet maaken bij alle vrouwen en vrijfters, wanneer men een half dozijn jonge dogters kan tellen, welke hij bedrogen en bedorven heeft, en wanneer 'er even zoo veel vrouwen op zijne rekening gefteld worden, befluit men dat de wellust zijne geö lief-  444 V-,rhandeïïng over de hcfdeneigmgis: Is dat zeeker? Geenzints, dat«alanè jonkertje geeft zig veelligt zoo veel moeite om zite parfumeeren en optctooien, befteedt zoo veel tijd aan gemaakte zugten, loopt en draaft geheele dagen verfpilt zijn geld, verhardt zig tegen hetdenkbeeld dat hij ongelukkige gemaakt■heeft, en een memeedige is, alleen uit eenen iedelen hoo"moed uit eene verkeerde eerzugt, omdat hij in het denkbeeld is dat zulks , hem in de wereld eer zal doen en dat het allerfraaist, alierbenijdenswaardigt Sg daaiop tc kunnen beroemen; Mctdit alleen houdthi Ü ^moeite ^f^jg^gfinto^eéi^^^ beloond • In hem is vaniteit de heerfchende drift rU liefde of dc wellust het middel. Ü üt> do Wh en Catiline by rapine fweli'd hisfiore* tVben Ccsfar made a noble dame a vshore] In this the lust, in tb ai the avarité Were means, not ends; ambition was te vice. Ihat very Ccefar bom in Scipïo's days, ■ flad aim'd like bim by chaftity at praife Lucullus, wben 'frugallty could charm ' Hadroafied turhips in the Sabine farm ' In min tb' obferv er eyes the buiïder's 'toÜ Butquitemifiak.es the fcaffoldfor the pik. onvoldoende en onvoikoomen, zijn, •zoo kunnen wij ook niet anders denken of deeze waarneeming van zigzelven door het befchouwen! van zijne eigene Phyfionomie heeft zeer onvoikoomen en onzeeker moeten wezen. Is het dan mogelijk de Phvfionomiekundc tot een ftelzel, tot eene duidcliifce theorie, tot eene weetenfehap te brengen? De Heer lavater en zijne, navolgers beweeren zulks; men zal door het voorgaande van zelf bczeffen dat ik hierin met do Phyfionomisten niet kan inftemmen, en ik zou dus hiervan niet behoeven te fpreeken, dan de redenen over  Phyfionomiehinfa: . 44 hiervoor door den Heer lavvter in zijn Fragment, dat ten opfchrift heeft de Phyjionomiekunde eene weetenfehap aangevoerd , koomen mij zoo weinig ten oogmerke dienende , zoo min overtuigende, ja, als ik het zeggen mag , zoo fopbiftiesch voor , dat ik: niet kan nalaaten ook enige aanmerkingen op dit Fragment te maaken. De gronden, de eerfte beginzelen eener weetenfehap , door welke waarncemingen men dan ook tot dezelve mag geleid worden, zijn of onbetoogbaare waarheden, of verfchijnzelen; uit deeze wordende regelen en bewijzen afgeleid en vastgefteld', maar deeze onbetoogbaare waarheden moeten zodanig zijn, dat zij door hunne eenvoudigheid onbetoogbaar zijn, dat zij geene bewijzen nodig hebben, maar door he« minst geoefend verftand kunnen begrepen, en door' alie menfehen zullen toegeftemd worden; dit zijn de niet te betoogen zijnde wiskonftige waarheden: Een verfchijnzel, een faótum dat den grondftcun eener weetenfehap, of van cen gedeelte eener weetenfehap zal uitmaaken, moet beflist zijn en door de bijzondere waarncemingen cn verfchijnzelen genoeg bevesj tigd worden, dat deszelfs algemeenheid vast gaat en baarblijklijk is , dac het' als een a'gemecne regel waarvan de uitzonderingen zijn aantewijzen, als een beflist punt, als een algemeen verfchijnzel moet aangezien worden; Maar vindt men in de Phyfionomiekunde ook cen van deeze twee foorten van beginzelen ? Geenzints : Het blijkbaar onderfcheid dei' aangezigten is zoodanig een beginzel niet, dewijl de' weetcnichap beftaan zou in de tcepa'sfmg van dat uitwendig verfchil op een inwendig, cn in de tekenen der uitdrukkingen in de verfcheidene aangezigten te bepaalen-, ai konde men derhalven alle de aangezigten tot zeekere klasfen brengen, geen een uitgezonderd , zoo blijft het nog altoos onzecker of die* klasfen van aangezigten met klasfen van karakters eene ftaudhoudende overeenkomst zullen hebben, zoo lang dit punt niet beflist is, dat dc inwendige mensch zig uitwendig affchild'ert, dat'er zodanig een2 Ff s ' bier  45® Verlmndeling over de overeenkomst tusfchen het inwendige en het uitwerv cige des mensch zij ; Nadien deeze ove Sw met van die waarheden zou zijn , die doohaïS eenvoud1ghcid onbetoogbaar zijn, óokniet van d e die van voren bondig kunnen bewezen worden zoo moest de waarheid derzelve volftandig wJÏÏ^waargenomen, de zeekerheid van dit algemeen beuzel folTe^tJ?n°,egZaam geta' ^Wffelbaafè bf zondere verfchijnzel en aangetoond en bevesti-d worden zou zij als de grondflag van eene Phv&ot "emeïktewoilneet^ ^emeiKt woiden : De onderlinge werkuur van het lighaam en de ziel op elkander is zodan men oordeele ze'v of de Phyfionomiekunde oP eenen vasten grondflag op SS^' Wa?T ?"e theorie te faïien^ gebouwd zy, dan of dezelve op eene onderftelline g'2n5 eerftc belangt; indien men uit enkSe ve2,T^fneemi"gen die door de ondervinding bevestigd zijn, tut enkele verfchijnzelen, die uit ande- *e de Phyfionomisten dezelve voorbaarig toefchrij- ven  Phyfionomiekunde. 45» ren, wil befluiten, zoo zou het zeekerlijk fchijnen ■dat daaruit eene theorie te haaien was!, maar wanneer men van de Phyfionomiekunde eens al wat willekeurig is, al wat onbeweezen is, al wat ongegrond is, al wat tegcnftrjjdig is, al wat uitzondering is,'al wat ons door andere dan Phyfionomie-tekenen wordt aangewezen , en aan deeze te onregte is tocgefchreeven, wil aftrekken, wat zal 'er dan overblijven om de Phyfionomie tot eene weetenfehap te brengen? welke bouwftoflen heeft men , deeze onbruikbaare eens verworpen zijnde , om een ftelzel opterigten? Aangaande het tweede ; 'Is het vast punt, waar van men in de Phyfionomiekunde zou moeten vertrekken, niet enkel eene ondcrftelling, die door alles wederfproken wordt , waarvoor de voorftanders dier gewaande weetenfehap geene dan fophiftiefche bewijzen hebben kunnen bijbrengen ? hoe zeeker , hoe onwederfpreeklijk, hoe volftandig moesten dan de ' waarneemingen en verfchijnzelen niet zijn, zouden wij met recht daaruit de waarheid van deeze ondcrftelling opmaaken ? De tijden zijn gelukkiglijk niet meer,.dat eene fchitterende onderftelJing enkel de beguicheling van eene fraaie voorftelling behoefde om opgang te maaken, de'geest van ftelzels te bouwen is gedaald, de verrukking op het zien van een verbazend verfchijnzel houdt op naar maate men de natuur wat nader begint te leeren kennen, men mistrouwt zijne verbeelding, die overal gezind is wonderen te zien; men wil onderzoekenmen onderzoekt, en geheele weetenfchappen, welker krediet eeuwen verduurt heeft, vervallen voor de wijsgeerige ontleeding om dat zij enkel op veronderitellingen rustten. Zodanig was de Aftrologie en zodanig is de Phyfionomiekunde : In de eerfte weetenfehap hadt men geene zeekerheid omtrent het beginzel waarop zij geheellijk fteunen moest; dit beginzel moest eene vaste bewustheid zijn, dat 'er overeenkomst ware tusfchen 'smenfehen nootlot,en zijnen aart, en de plaatfing der hemelfche lighaamen op het tijdftip zijner geboorte-, maarneen; dat beginzel was maar eene onderftelling, enmen berekende, men trok gevolgen; Ff 3 Al-  Verhandeling over de wezen en de waarneemingen van zoo veele ppn tTcSmn be^idc Scheid tc geeven , hetzelve dan met even veel recht als men dc 3™ mr%m ^JSmXS m vcr&nden, men ziet het u fionom:ekundc," dus antwoord bh dcn 'te-emvcï Pteene feS^% andere^eeteSbh^ «•|He wecteuichap worden, even zoo wel nis de ^en kmmën nie^?^' * Natuurkunde »Di piwi gags reet«i" gebragt worden, onder de'«uï^S.&^,, fchappenzou mogen gefchaard worden en dkis 225 lig?  Phyfionomiekunde. J 45-3 ilgha'amsge!tel voorvallende, de kennis der temperamenten, Van kragt cn van zwakheid des lighaams, dit «Mes leert ons dc Natmirkun.de ol'dat gedeelte derzelve -datdc kennis van 's menfehen lighaam bevat, en omdat te kennen gebruikt zij ook het gelaat en de gedaante als een medekenteken , maar zij mankt daar geene weetenfehap op zigzelve van, omdat'er meer vereLcht wordt, wif men de kennis van.den meïfsck meer dan oppervlakkig bezitten. „ De Phyfionomiekunde kan zoo wel eene Wee„ tenfebap worden als dc Geneeskunde , want zij is -., een gedeelte der Geneeskunde , wat is de Genees.'„ kunde zonder de Semïötica of de weetenfehap, die „ de kenmerken der ziektens cn der gezondheid ver„handelt? en wat is deeise zonder Phyfionomie." Men heeft uit het voorgaande gezien dat ik verre ben van dit te betwisten: de Phyüoiiomic is een medekenteken van den Haat van het lighaam, als 'zodanig maakt zij een gedeelte van dc Semiet:ca ■, maar is het daarom nier af tc lierlc gezegd ; dierhalven is zij Semiotica, dcrhalven is zij eun' gedeeite der Geneeskunde, dcrhalven is zij'eene wetenfehap: Het zou hier zeekerlijk aankoomen op hetgeen men door eene weetcnichap verlhiat; maar ik zal al-, leen aanmerken , dat, indien men alle de medekentekenen, alle de kleine deelen en onderdeden in de Geneeskunde zodanig wil befchouwen als de Heer lavater hier de Phyfionomic-.chouwing doet, men elk in het hijzonder eene weetenfehap kan noemen -, wie zal mij, bij voorbeeld, kunnen tegenfprceken, wanneer ik het voelen der pols eene weetenfehap wil Inocmenen daartoe dezelfde fluitrcdcn gebruik; het voelen der pols is eene weetenfehap zoo wel als dc Geneeskunde, want zij is cen gedeelte der Geneeskunde , wat is de Geneeskunde zonder de weetenfehap , die de kenmerken der ziektens en der gezondheid verhandelt? en wat is deeze zonder de kennis van den ftaat van den omloop des bloeds? ^ie befpeurt niet dat dit een misbruik der aangenoFf 4 me»  454 Verhandeling over de men betekenisfen der fpreekwijzen is, en dat de Heef I/Avater het woord weetenfehap in dien zin in dit Fragment niet bezigen wil; moet het hier aldus worden opgenomen zoo kan men dit gereedelijk inftemmen, indien men flegts acht geeft op de waarde die de uitdrukking hier moet hebben. Verder: „ De kennis der Phyfionomie is eene weetenfehap even zoo wel als de Wiskonst; want zij „ is Wiskonst. Zij meet en regelt bekende en onbekende kromme lijnen, grootheden, evenredigheden der grootheden." Dit raakt wederom de ,, Phyfionomiekunde als Phyfionomiekunde niet. Deeze weetenfehap zou niet fteunen op het meeten der aangezigten: Men kan die meeten, zoo in derzelver .lijnen, hoeken, als ovaalen, zoo veel men wil, alle derzelver proportien nagaan ; dit is Meetkunde, maar is dit ook Phyfionomiekunde ? Wat zal de Wiskunde helpen wanneer het aankoomt op het groote punt de toepasfing diermaaten, dier hoeken, kromme en regte lijnen? deeze toepasfing der Phyfionomisten is niets minder dan Wiskunstig, en valt geheel buiten den kring dier weetenfehap; de Wiskunde zou dan, ten hoogften, in de Phyfionomiekunde kunnen dienen, even als alle weetenfchappen eikanderen de hand reiken, maar verder moet men niet gaan, men moet de Wiskunde niet misbruiken door dezelve buiten de paaien van haar gebied te voeren, en hoe kan men om die hulpe die de Wiskunde des noods de fchouwing der aangezigten zou verleenen, de Phyfionomiekunde Wiskunde noemen? „ Zij is," gaat de Schrijver voort, „ even zoo wel „ als de Theologie eene weetenfehap. Wat leert „ ons de Godheid kennen — zoo het niet de mensch„ lijkheidis? watdemenschlijkheid; zo niet der men,, fchen aangezigten gedaante? Ik zal mij hier over niet verder uitlaaten om in geene. herhaalingen te vervallen. Men heeft alleen hierop aantemerken dat in zoo verre als de mensch door zijn aangezigt en gedaante ge-.  Phyfionomiehmde. 455 gekend wordt, in zóóverre deeze fluitreden ook flegts zou doorgaan, als zij in haare overige deelen juist was , en de Phyfionomiekunde ook tot zoo verre flegts eene weetenfehap zou kunnen genaamd worden; Ik behoef dus niet meer tc zeggen, indien de aanmerkingen in de vorige bladzijden van deeze verhandelingen van enig gewigt gevonden worden. „ De Phyfionomiekunde moet veel aan het gevoel „ aan de genie overlaaten en dit heeft zij met andere „ weetenfchappen gemeen." Maar in andere weetenfchappen laat men den voornaamften grond niet fteunenop het gevoel op het inftinct, op genie; dit doet men in de Phyfionomiekunde; men doet meer, men beroept zig op het gevoel; men zegt bijna als met zoo veele woorden; dit is zoo, ik kan het niet bewijzen,' maar ik ben een man van groote genie, en mijn genie is mij genoeg, die raadt, die voelt, dat een ander zou moeten zoeken ; nog meer , mijn fchrandcre geest van oplettendheid vliegt voortverre uw fcherpstziend gezigt voorbij, gij kund mij niet volgen, en moest eene even groote genie bezitten als ik, zoud gij mij kunnen nagaan, zoud gij de betrek*kingenkunnen doorgronden, ofbefpeuren, welke mijne genie in eens doorziet, daarom, ögij die mij nakruïpt! hier is wel iets dat ook gij met uw bepaald gezigt zien kond, maar begrijpt teffens dat andere meer zien! Zpoipreektde wijsgeerige hoogmoed onder den mantel der zedigheid. — Laat ons dit punt eens wat nader onderzoeken. Wat verftaat men door genie? Vooreerst dat fnclle doorzigt, dat gevoel aan fommige bevoorrechtte wezens gegund, om verre betrekkingen nategaan, die eens anders oog ontfnapt zijn, hetzij tusfchen natuurlijke dingen , hetzij tusfchen te gelijk plaats hebbende of tusfchen tegenwoordige en tcrekoomende omftandigheden en voorvallen, om in het ftelzel der wezens nieuwe en gewigtige waarheden te ontdekken, om den keten nategaan die het heelal verFf 5 bindt-,  45^ Verhandeling over de bindt; znlk een genie was newton, zulk efcn was ■ï.eibnitz; De tweede foort van genie, van het wijsgcerig genie wel tc onderfcheiden, is die fcheppen.de genie, dat liiel gevoel van hetgeen in de natuur tmveranderlyk fchoon is , en van hetgeen bij verdrag fchoon is, en een vermogen om die twee foontcn van fchoonheden door eene oneindige verfcheidenheid van mengelingen te weeg te brengen: Welke is. nu die genie die in dc Pbyiionomiekunde nodig zou zijn? Het is ongetwyfeld de eerfte foort; maar jdeeze genie dc keten eens ontdekt hebbende van .eene reeks van?waarheden, en-tot de gevolgen , tot •de beginzelen, tot dc naaste betrekkingen, ja tot dc enkelvouwdigftc wetten , waartoe het den mensch mogelijk is te koomen , opgeklommen , laat haar Jpoor ter volging en bewandeling na zig ; zij heeft groote ïprongen gedaan in haaren fnellenloop, maar :«aar garg is nategaan , zij raadt den weg die zij gaan moet door dat gelukkig gevoel geleid, dat eigeniijk .cen allerihelst tegelijk met cen allerjuist oordeel is, ■en dat haar tcrüond waarfchuuwt, wanneer zij van den weg. afdwaalt; haar gevoel,fchoon al in 't eerst duister, wordt verlicht, en haare ontdekkingen verlichten het .menschdom en doen het den licutel. van veele verborgen dingen verkrijgen \ de genie dcrhalven zal dc gronden van de ontdekte waarheden kunnen aantoonen, die gronden zullen blijkbaar zijn , .zij loopt niet blindelings langs een gevaliig fpoor, maar .kan daar ook andere met zeekere"frappen toe opleiden, en, fchoon het waar zij dat zij, die ook genie hebben, de betrekkingen best cnfchielijkst zullen nagaan, zoo is het egter niet nodig zulk een genie' te bezitten om de gevonden betrekkingen te vatten en te-doorzien. Maar loopt de genie'niet blindelings voort, zoo moet men haar ook niet blindelings volgen. Hoe dikwijls zijn de ijlingen van eene verhitte ver.beelding voor de ontdekkingen der genie aangezien ? De waare genie houdt haare vermogens niet voor het beginzel en het bewijs van hetgeen zij vooritelt, maar het wijsgeerig oordeel van alle banden van tWjjsgeerigenhoogmoed, vooroordeelenen den ge.est van  Pliyfionomiekimdc. 45£ yan ftelzcls te bouwen ontflagen, beftiert baare gan-> gen, doet baar den weg nazien welken zij doorloopen heeft, en de zeekerheid vaa haare, treden bemerken en anderen aantoonen. Men moet egter hetgeen ik hier zegge niet verkeerd opvatten'. Jk weet dat het gevoel in veele ge-, vallen eer , ja dikwijls zeekerer de waarheid leert dan de reden; dat het gevoel dikwijls fijner , kiefcher is dan de redeneering; doch met dat al is dat gevoel zelf niet anders dan eene redeneering, eene oordeelvelling, wei is waar duistcrer , omdat zij het béfluft is van fijne vergelijkingen, en betrekkingen, dikwijls te fijn om door de reden geheel ontwikkeld, of tot eene duidelijkheid gebragt tc worden, die het befluit bewijst, voor darde keten derzelve het verftand ofhet geheugen ontfnapt is. Maar wanneer men dit gevoel heeft gaan ontwikkelen , wanneer men van hetgeen het ons geleerd heeft wil en kan gaan redeneeren, wanneer men gevolgen wil en kan gaan trekken, wanneer men, eindelijk, op. die door het gevoel ontdekte waarheid een .ftelzel, eene weetenfehap wil bouwen, alsdan is dit gevoel niet meer gevoel, het is, ofhet moet ten minften eene door de reden erkende of door dc ondervinding bevestigde waarheid wezen. Indien de genie der Digters cn Schilders een fnel gevoel is van dat fchoon is, en een vermogen omj. datzelve voorttebrengen, in welken zin kan mende Phyfionomiekunde dan een aichieracbiiq gevoel noemen O) ? Deeze fpreekwijs koomt mij vrij oneigen voor-, en is dc Phyfionomiekunde Wiskunde,, is zij Natuurkunde, is zij Geneeskunde, hoe kan zij dan een Dichtcrachtig gevoel wezen? naar de denkbeelden, die ik van deeze weetenfchappen heb, zijn deeze benaamingen ten hoogftenftrijdig; de oordeelkunde tot de eerfte noodzaaklijk is met de laatfte bijna on* {a) Fhyf. Fragm, Befluit Y3A het I. Deel bladz. 353»  1-5 S Verhandeling ever de onbeftaanbaar-, een dichterachtig gevoel en eene hoogvliegende verbeelding zijn het juist die een man van zulk een genie ongefcbikt maaken tot het behandelen, der Natuurkundige weetenfchappen, waarin het allergevaarlijkst is zig op zijn gevoel te verlaaten, en zijne verbeelding maar enigzints bot te vieren; eene groote en fnelle verbeeldingskragt en eene fijne beftendige, zeekere oordeelkunde worden immers bijna nooit in eene groote maate in een voorwerp vereenigd gevonden, en het eerfte vermogen is dat, waarin lavater uitmunt; lavater is een genie, maar zulk een genie, die binnen de gewesten der verbeelding moet blijven; dan zal zij zig met arends vleugelen boven de wolken verheffen; de fchoone kunsten zijn haar ftrijdperk , maar tevens, (durv ik het zeggen?) lavater is ongefchikt tot de Natuurkunde; hierin is hij gevaarlijk; de betoverende kragt zijner woorden, de fterkte zijner uitdrukkingen voeren den onbedagten Leezer met hem weg buiten de paaien dier weetenfehap;'hier gaat de koude Wijsgeer, met den pasfer der Meetkunde, en het dieplood der waarneemingin dc hand zeeker, daar de enthufiast, zijne fcheppende verbeelding ook hier genie waanende, zig niet verheft dan om van zoo veel te grootere hoogte nederteftorten. De Heer lavater en zijne naaapers (gelijk hij ze met een woord van verachting noemt) fchijnen mij dan toe het woord genie misbruikt te hebben en het wijsgcerig genie, dat een fijn, kiesch, fisey doordringend oordeel is, niet behoorlijk te hebben onderfcheiden van de genie der kunstenaars, die eene voortbrengende, fcheppende genie is, en welke in de kennis der natuur niet te ftade koomt. Zou de onmogelijkheid om van veele zijner voorftellingen reden te geeven hem genoegzaam toegefcheeren zijn om de kennis, welke hij meende verkregen te hebbed, aan zijne eigen genie, niet aan zijne verbeelding toetefchrijven? men zou het moeten denken ; doch kan de genie fomtijds niet fchielijk reden 1j£$#siïv% zijne voorgevoelens, zoo is het niet genoeg  ■phy/tonsmiekunie. 45"£ fcoe* dat men van fchoonfchijnende onderftellingen S reden geeven kan om dezelve daarom als voorgevoelens van genie te befchouwen. In het zesde Fragment geeft de Heer Lavate* voorbeelden op van eene clasfiiicatie van enige yeifchillende aangezigten: Deeze voorbeelden ichgnen mij toe zeer wel te toonen dat eene clasfificat c der aangezigten niet volftrekt onmogelijk is; (gelijk de Hooggeleerde Heer camper reeds eene fooi . van clasfiiicatie bedagt hadt naar de grootte de hoeks verdeeld, welken de lijn maakt die van het bovenst des voorhoofds afdaalt tusfchen de oogen over den mond tot de kin, doch uit welke die fchrandere Natuurkundige geene andere dan met de waarneemin£en overeenkoomende gevolgen getrokken heelt.) Doch eene clasfiiicatie der aangezigten, als een Phyfionomisch hulpmiddel befc.houwd, zou, dunkt mg, meer dan alle andere clasfificatien, aan ongemakken zwaarigheden, en twijfelingen onderworpen zijn; ontelbaar veele aangezigten zullen de kenmerken van veele klasfen te gelijk hebben, ontelbaar veelen zal men geene plaats kunnen aanwijzen of men zal üe klasfen zodanig moeten vermenigvuldigen dat er de o-rootfte verwarring uit zal ontltaan; deeze clasfificatien zullen daarenboven van geen dienst wezen zoo lang men niet zoo verre is kunnen koomen dat men de karakters in klasfen heeft kunnen verdeden, en die klasfen van karakters met de klasfen van aangezigten overeenkomstig heeft bevonden • maar al kwam men hier in enigzints te vorderen, hoe klein zou derzelver nuttigheid dan nog niet ziin? In andere weetenfchappen keurt men de klaslificatien goed, omdat de verfchillen tusfchen twee zaaken die onder eene klasfe gehooren, niet zoo gewigtig zijn dat zij verwarring kunnen veroorzaaken doch hier zou de grootfte verwarring onvermijdlijk ziin, en het kleinst verfchil zou dadelijk geheel en al de betekenisfen veranderen: Geene twee menfehen zijn juist even groot en egter maakt menyijf  Verhandeling óver de klasfen van grootheden O), en te récht, want enige lijnen meerder of minder hoogte in een mensch maaken geen veel betekenend verfchil, maar indien 'er eens uit de grootte der menfehen gevolgen moesten getrokken worden, gevolgen van het grootst gewigt voor de kennis van den mensch, en elke lijn, ia elk klein gedeelte van eene lijn verfchil in grootte de betekenis van die grootte moest veranderen, zoo dat zulk een verfchil in een zeker opzigt een gantsch ander mensch maakte, zou men dan niet met recht deeze clasfificatie moeten verwerpen, daar zulk eene verdeeling nu goed is, omdat de verfchillen, eenen zekeren trap niet te bovengaande, onverfchillig worden. Daar zou mij nu nog overig blijven te onderzoeken of de Phyfionomiekunde fchadelijk dan nuttig voor den mensch zou wezen ; doch de beflisfing van deeze vraage hangt af van de zeekerheid of onzeekerheid dier kunst. Kon men eene moreelc zeekerheid verkrijgen dat men iemands verftandskragten , talenten, karakter, deugden, ondeugden enz.uit zijn gelaat waarlijk las zoo als die zijn , dan zou zeekerlijk de Phyfionomiekunde in oneindig veele gevallen van grooten dienst wezen. Behalven dat zulk eene kunst ons tot grootere vorderingen in dc menfehenkennis zou kunnen opleiden, zou men eiken menfchenaar zijne waarde kunnen fchatten, en de deugd zou verheerlijkt , de ondeugd naar haare duistere fchuilhoeken verjaagd worden; duizende voordeden zouden daaruit vloeien, welke men in de wérken der Phyfionomisten, die ook over de nuttigheid deezer kunst handelen, kan opgenoemd vinden, fchoon het ook aan den anderen kant niet te ontkennen is dathet misbruik men ig'vuldig wezen zou,doch alle deeze voordeden verdwijnen met de onzeckerheid deezer kunst, ja hoe onzcekcrer zij is, hoenadecligcr, hoe (a) lavater IK Fragra. bladz. i«$  Phyfionomiehinde. 4 de Wed Hillebrands met haar meid Een'te huis zijnde, aan dezelve gezegt had: Dte Aal(wijzende op de groote) gelijkt veel vetter tarwUil vaneetel, zo als zij daar ook vier- moeges van *e*eten heeft; de eene Knegt. en de Meid tasteden ook -t eerst na de vetfte, dog de andere Knegt zeide : Die Aal ismij tejef, die lust ik ver van de andere, gelijk dezelve ook gedaan heeft. Kort na ^en eeten gelastte de Wed. de Meid dat zii de Thee klaar zou maaken; de Meid hier op de kopjes op tafel zettende, liep fchielijk naar buitenP cn kwam, na dat de Wed. Hillebrands eemStld S haar gewagt had, niet weerom, waarop Ê gSègal Weduwe naar buiten gaande, om te zien waar de*Meid bleef, dezelve op den grondl vond liggen zijnde zo benaauwd dat zij met konde fpreeleï', hebbende een zeer bleeke kleur en een blaauwen krin" om den mond, doende even als of zij Een mSest. Gedurende dit toeval ^«^dwendige Oogvliezen door dc Comm paeilk euug h^cn, enkondeMeid (gelijkzij niets zien, fchoon zij zeer wel bij haare kennis was "ewecst. Gg 3 »2  466" Nadeeligê Gevolgen De Wed. Hillebrands hier eenigen tijd geftaan hebbende , wierd zelve ook zeer benaauwd, en riep hier op de buuren, welke aanftonds naar haar toekwamen dog eer dezelve bij haar waaren, wierd de benaauwdheid zo erg, dat zij buiten haar kennis neder viel, hebbende alvorens ook eene groote braaklust en eene fchemering voor de oogen gehad. i De buuren haar opnemende, om haar te bed te brengen, geraakte zij weder tot haar verftand, kunnende toen niets zien, en fterk fchreeuwcnde geef koud water, geef koud water, waarom de Meid haar ook reeds te vooren had gevraagd; dog doordien dezelve naauwelijks geluid konde geven, had deze zulks niet verftaan. Zij was ook zeer bleek en had mede een blaauwen kring om den mond, terwijl ook de inwendige oogvliezen door de Cornea paerïkleurig heen fcheenen, en de Buik zeer gezwollen was. Intusfehen kwam haar oudfte Zoon Corrïelis Hillebrands te huis, waarop de buuren heen gingen, blijvende daar alleen de Heer Brink, gepenftoneerd Lieutenant in Staten Dienst, wonende in 't nabuurige Ide, dog bij geval daar tegenwoordig zijnde, welke door Cornelis Hillebrands verzogt wierd te gaan haaien zekere Anna G er rits, welke haar naaifter was, wonende te Eelde. Deeze Anna Gerrits heeft mij verhaald, dat, toen zij inkwam, de Wzé.Hillebrands te bed lag, zijnde doods benaauwd en fchrikkelijk dorftig, drinkende gedurig een mingelensglas koud water in eenmaal op. Deze Lyderesfe dus met alle haare klederen boven op de dekens liggende en koud wordende, hielp men haar van het bed, om haar te ontkleeden en vervolgens weêr behoorlijk te bed te brengen: Van het bed zijnde en Anna Gerrits haar ontkleedende, kwam Mönfr. Knoest Chirurgijn te Eelde in, en gaf haar een Braakmiddel , dog zij niet kunnende braken,, wierd zo benaauwd, dat zij buiten kennis geraakte en geheel ftijf wierd, zijnde toen haar aangezigt bijna zwart en haare oogbal geheel wit.onder dit zwaare toeval hielp men haar weer te bed; te  cp'ht eeten vw Aal 4°? te bed zijnde kreeg zij haar verftand weder en kwam "eer ^ aanhetirwken, en met dit braaken gong eene onbegrijpelijke fterke afgang gepaard. Na deze ontlastingen wierd zij merkelijk beter , blijvende evenwel nog wel drie dagen to^güg eeduri" brakende, zo dat zij het bed nog; moest hou- Sn%nSdien.tP "iets «^«^^Jffil hetwelk egter van tijd tot tijd beter wierd; ook wie d de Buik allengskens dunner, fehoon zij egter haare lederen nog fn geen vijf dagen heeft kunnen aankrijgen, want dit is voor >t eerst op Zondag den a i April gefchied, en nog niet zonder moeite; evenwel bleet ly nog wel agt dagen hier na zeer bleek en zwak. Ondertusfchen was de Meid nog buiten %^Anna Gerrits inkwam, welke, toen Monfr. ^nowt gekoomen was "eW wordende, dat de Meid ook met wel wa 5 eSbuiten op den grond , eens na dezeive gong kiiken Anna Gerrits buiten komende, vond haar op het Secreet, hebbende onder eene fterke braaking 5£de eene verfchrikkelijken afgang, f^W^t drinken, geef drinken, koud Water, koud Water, »ft tn geen Aal meer hooren noemen; maar %™Jem» haar geen koud Water durvende geven gaf.^ar Melk met warm Water, waar op.zij nog fteito am j braaken en afgaan kwam. Zij was toen zeer bleek van kleur en had een blaauwen kring om den mond I^Le haar ooobal wit en kunnende mets zien ; hier b ïwan^ n o° , daJhaar Buik zoo gezwollen was dat de SS eïóogen van haar jakje en van haarlokVpn ifeeforonacn waren, en Anna Gerrits neett mij ve?h3d? dS: zij haare'rokken weer willende va,t Taken, dezelve wel een voet te naauw waren , onder dit aanhoudend braaken en ^"^g/^ Grerrits haar in het Bakhuis, en zette haar op ïentoeï Deeze" ontlastingen wat bedaard zyn de bra-t men haar ook te bed, toen gaf Monfr. Knoest haaf ook een braakmiddel in, waarop zij ook braakte do^zo fterk niet ais de Wed. Hillebrands J#«g Jeéds voor dien tijd zeer fterk gebraakt had; ondu-  4-6*8 .nadeeligê Gevolgen tusfchen dronk zij zeer fterk koud water en de Buik wierd wat dunner, hierop geraakte zij in flaap. Na den flaap was zij veel beter, de Buik was weini* meer gezwollen en zij kon den anderen dag weêr door net huis gaan, zynde evenwel nog zeer bleek en zwak en ziende alles als in een dikken nevel. In dien tusfchen tijd was de eene Knegt ook al wat ,-flaauw geweest, dogtoeh Anna Gerrits bij d- Meid buiten was, ftand hij bij de put, haar toeroepende: Anna, tk ben al weêr beter, dog omtrent een uur daar na, wierd hij op nieuws aangedaan , en was zo benaauwd, dat hij het in huis niet konde houden, maar na binten m de open lugt moest. Onderwijl kwam voorbij zekere Gcrrit Harms, wonende te EeldeDeze ingeroepen wordende, zeide dat men hem fté weten den Knegt)maar een glas bittere Genevermoest geven hetwelk gefchiedde; de Knëgt dit in hebbende begon terftond te braaken, zonder cemgen afgang, de Buik was iets dog weinig gezwollen • de bmnenfte oogvliezen fcheenen ook wat witter door de Cbrneaheen, dan natuurlijk; het had hem ook fterk voor de oogen ffcfchecmerd, ook was hij zeer bS van kleur, dog had geen blaauwen kring bl dei/mond hy was evenwel arelyk de andere zeer dorftig geweest'! en had ook veel koud water gedronken. C'°^weest* Na het braaken wierd hij veel beter en gon* dien zelvden.avond weêr door 'thuis, bliivende M%rn l eenigen tijd bleek en zwak. DÜJvcnJc egter nog ttïSKS6 o«f\die-c^gd had, dat die Aal hem tc geel was, en derhalven van de andere had?e?cten &MSS^ü§emf °'CVOeId • «odfoS het musgezm van de Dogtcr van de \V ed. Hillebrands nnrh het huisgezin vanden Heer Ri*bkrW,£ó*S&i& Des  op het eeten van Ml 4°*£ om het geen van ac Art televen, om te zien g^fö^^liep, éilffi»«b,jnep, die de overige mootjes opat. ziende en mecnendedataejw K^|oo?fel koud -ter, =^ Sethetminlte ongemak gehad. Dus bliikt het ten klaarften, dat die groote Aal de Qo?zaaï dezer ongefteldhcden geweest is. • . Dc Wed. f/^n^heelt Schipper gefproken had 1 . ^"^nlloo'ggeb. lieer ,iad. ook was f^^^f^lJh^m 'gen was. ■ - Gg 4 KoR*  Korte Verhandeling over het Knoest- en Kreeft-gezwel. Waarin aangetoond word, dat deszelfs beftaanbaarheid nimmer anders dan uit eene Inwendige Oorzaak is, en tevens de mooglijkheid om hetzelve door de Operatie te geneezen. Medegedeeld door een Utrechts Heelmeefler, aan den Heere J. V-oegen van Engelen. Zeer Geleerde Heer! jKf et kan niet dan aangenaam, niet dan vergenoegend voor beoeffenaars van fraaije en nuttige Wetenfchappen zijn , wanneer zij met., het eene of andere hunne gedachten hebben bezig gehouden, dezelve eindelijk onder het oog en befcherming van fchrandere en vergevorderde Konst-Minnaars te kunnen en mogen bloot leggen, — Het is dan ook Uw» Edelmoedigheid, welke mij noopte, aan UEd. deze korte Verhandeling over het Knoest- en Kreeft-gezwel, nedrig aan te bieden, i De aangelegenheid van het onderwerp kwam mij te wigtig voor, om maar zoo blindelings het gevoelen der eene of andere partij, zonder nader onderzoek, te volgen. • Immers kan het UEd. niet onbekend zijn, hoe verward zoo wel latere als vroegere Genees- en Heel-kundigen hier omtrent geweest zijn ; en hoe verfchillend men thans ook nog over dit zelfde Onderwerp denkt O). Hoe veele beruchte Mannen vinden we in onze Eeuw niet , die aan het gebruik van 'bijzondere Specifica een genezend vermogend toefchrijven ? anderen, die hier aan tw'ijfl'elen of het f a) Hier van zijn (onder anderen) getuigen, de zeer beredeneerde Verhandelingen, van cie Heeren van Wij, Schrage en de Moraaz , zie het Geneesk. Gen. Serv. Civibus, vierde deel.  Verhand, over het Knoest- en Kreeftgezwel. 47- het geheel onkennen, willen door Caufiica of door het Staal dit gebrekheitellen, en Wderoja«ng^ welken het beftaan eener uitwendige O01^',^ö^ fcnfchimmig befchouwen ,- willen ^W^J^ ooK genaamd! lene G enezing hier van erkend hebben — Welke Leiddraad , welken weg zullennyg dar als oe> fmmè Heelmeefiers inflaan, m 't behandelen d ei vooi werpen, welke met dit ongelukkig ongemak gefofterd wor{len" Zoude niet cen voortremjk, een on¬ waardeerbaar nut, aan het menschdom worden toecebraet, wanneer men deze zoo wreede en voor de Lijdende zulke.vernielende bronnen van ondergang, niet alleen kon tegengaan, onderhouden, maar zei» genezen? Men verwaste van mij niet, dat ik vermeten genoeg zoude zijn, hier aan te willen voldoen- geen— Alleenlijk wil ik mijne gedachten als eene oVaaf mede deelen, om daardoor, waarc hetmoogaderen, welken gegund zij meer verheven te denken dan ik zoude kunnen of durven beftaan op te wekken', en hunne gedachten vooi een wijl over dit onderwerp beftendiger bezig te houden : hier door zoude mooglijk een wezenlijker nut dan tot hier toe gedaan is aan den eiaml.gert worden tocgebragt. Mijne gevoelens, (zoo als in deze verhandeling blhlen zal, en welke ik getragt hebbe te bewijzen ) zijn, dat het waare Knoest- en Kreeftgezwel nimmer anders dan uit eene Inwendige oorzaak afhangn k zii- en niet tegenftaande dit, nogthans hetzelve ïoofde Operatie in fommige gevallen tc hericdlen t L Hoe verre ik hier in gcflaagd ben, wil ik liefst aan het oordeel van onpartijdigen overlaten. ,< ' Zie daar Geleerde Heer! mijne denkwijze UEd. ■ openhartig medegedeeld-, zoo dezelve UEd. enigzins mogte behagen, en UEd. goed vond het een P aats in het -700 nuttig Genees- Natuur- en Huishoudkundig KaZet te vergunnen , zal het mij ten hoogte aange- "6 5  47* Verhandeling over het ïiaam zijn-, en hier door mijne lust, tot deze edele Wetenjchap verder opgewekt worden : doch zo niet, zal ik mij troosten cn met anderen zeggen : In magnis votuisfe fat est. Ik ben met achting zeer Geleerde Heer! UEd. Ond. Dienaar Utrecht den yy L. Chir. Ultr 9 Otl. 1782. korte verhandeling over ket knoesten kreeftgezwel. Jrlet knoest- en kreeftgezwel (Scirrhus & Cancer) is , gelijk aan aile genees- en heelkundigen genoegzaam keniijk is , niet anders dan één en het zelfde gebrek; alleenlijk in naam, naar maten van deszelfs tijdperken,verlchillende. Wanneer hetge- brek Üaamlijk ih zijnen aanvang, ofwel reeds toegenomen, egter onpijnlijk, regelmatig en met geene merkbaare toevallen yerzeld is, geeft men aan hetzelve den naam van Knoestgezwel {Scirrhus] ; het behoud dezen naam zoo lange tot dat eenige kcnlijke omftandigheden zich voordoen, cn het gebrek pünlijk, miskleurig en onregelmatig word, als dan word het de naam van bcflooten kanker (Cancer Occultus~) toegevoegd; vervolgens de toevallen vermeerderende, en eindelijk het gezwel openbrekende, krijgt den naam van open of verzwooren kanker, (Cancer apertus vet exulceratus}. . wij zullen ons hier in met alle tie afzonderlijke bcpaalingen niet ophouden ; dit is reeds genoegzaam door anderen gedaan. Uitweidingen te mijden, en kortheid te betragten, zal de baak onzer bedoeling uitmaken. Het  Knoest- en Kreeftgezwel 47 $ ' Het is te over bekend, hoe duifter en verkillend der oude genees- en heelkundige* over het knoestgezwel gedacht hebben: dc meeften van hun. ItrSSSm hetóte-mel alle zoorten van verharde IlieToezwellen of andere verhardingen der zagte &ec\en eenden wilden 'er onder begreepen hebben de zoogenaamde omkleede of beurs-gezwellen(tumors tunica» feu cyfliciy.^r *#^«*g£ miiwer bepaalden, en door knoestgezwel veiitonden deelen%elke met gecnërlcijë hulpmiddelen van welke zoort ook, voor genezing vatbaar was En dit ka fte o-evoelen is het ook dat de voornaarnften der bedendaagfehe Heelkundigen, fchoon met eenige; verandering , en eene nauwkeuriger bepaaling, hebben aangenomen. WÜ verftaan door Knoestgezwel een hard, onpijn-, Ivk Gezwel, in dc enkeldc of zamengcftelde klieren Gehuisvest, uit een klein beginzel voortkomende, SaSi "ifi grootte toeneemende , doorgaans langweS?°! ovaal, of bolrond van gedaante, met eene Sde en gelijke oppervlakte, behoudende de naS»£Jaiauleün meeftenëjds in desze fs begta los in de Cellulofa onder de huid verfchuifbaai gelegen. Hoe bepaald, hoe nauwkeurig, ook deszelfs kentekenen worden opgegeeven, ziet men egter maar al te veel, maar al te menigvuldig, dat het ervoor he-anderegenomen en behandeld word : hoe dikwerf word niet een Scrofula voor een Scirrhus uitgekreten • hoe ve'elmaalen niet een Ulcus mahgnum voor ten Cancer apertus aangezien: & hebben zelfs de grootfte genees- en heelkundigen dezer eeuw hier in gedwaald, gelijk ( onder anderen) de fchrandere van dek haak zoo overtuigend heeft aange- (a) galenus Method. Med. lib. XIV. cap. IX,  474 V^handeling over het Verdikking, van de hinnpnft* trmn£>. verlenging en zeiver Cdleweeffel S ^liervaatjens, en aer*ePlaatft^^ ee<^ daar in bron™ het woon fn m- ^^ent^?^^^ °^ -i^e™^^^^ ^111^^ walêr» ucn aait van dit onderwerp befchrmwH van een uaar Knoestgezwel kunnen aanmerken. Alle uitwendige beledigingen , hoedanig dezeJw ook zu„ mogen, en welke.ooit'voor de^oor^g yaii een Scirrhus erkend ziin ziin iliponi;;ir ^ 1° ^e^n^agten /waï'tofol" ze vaste zamenhang gedrukt, gepletTn geftïemd" word-, wanneer die aan een' klier of klieri-wein gebeurt, verhindert ze deszelfs werkin^ en nSïï of eene uitftorting door verbreking, of eVne veX ouisjens , of van beide te ge uk: hier uit mnpc «« mm volgen, eene in dat dee beletteOrculaT en bij gevolg eene vernieerdering, " erh^ffSï vergrootmg van deszelfs natuurlijk!'wezenSn* kan, zoo als een teder ligt begnjp't, wei een Induraiïe, en Kreeftge^eï *** *"* ^ ^ Kliet > Knoest en (0 van g|ssch£R Heelkundige Mengelftoffen, bladz. i99  Knoest - ,en Kreeftgezwel 47$ en de daar veelmaal op volgende toevallen, doch Snmer eenen waaren kanker voortbrengen. wii zien zomwijlen , wel-Is waar , een klier, «Se door eene doorgaande belediging w aange* Tan geweest, tot een pijnlijke en g^ds ^ **rtive Ulceratie overgaan ; het zij ciezeiye up SS eene belediging ondergaat, of dat. een inwend*e ongefteldheid eene nieuwe ontfteking tot dezelven aanbrengt ; waar uit dan natuurlijk volgen moe pSverlttèring, en vernietiging van derzelver mondige deelen, eindelijk eene doorbreeking j verSonende van tijd tot tijd veele kentekenen welkeaan eenen open kanker worden toegefchreeven.— en waarlijk, deze Ulceratiën zyn dikwerf moeijelijk «n£* vooral inCacbocbymifcbe lighaamen Sfherte\fen doch eene gepaste Leefregel gepaard met de drir toe uitgezogte in- en uit-wendige hulpmiddelen, S veelden vermogende dit gebrek met alleen te verbeteren , maar zelfs te genezen. En is het mfgegund te zeggen, datik gelove, datveelej ia alle zoogenaamde Knoest- en Kreeftgezwellen,^ ken door de zoo geroemde Specifica zyn herfteld, Set anders dan deze en zoortgelyke gebreken, en nimmer waare kankers zullen geweest zyn. Schoon wii nogtans de uitwendige oorzaaken , niet eCnoe°z?am voor de oorfprong van een wezenlijk Inoest-ezwcl erkennen-, zullen wij egter met. ontluizen te geloven, dat eene uitwendige belediging Tn een lighaam, waar in de kankerftof nog, als het waare in de vogten verfchoolen zit, gelegenheid zal kunnen" geeven , dat op dit beledigde en daar door vwzwakte deel, het Virus Canruofum als dan zijnen leSTeemt, cn na verloop van tijd een zwaar Knoestgezwel voortbrengt. Wat ei«entlÜk de oorzaak van het kankergift zij is dunkt ons niet genoegzaam bewezen: we is waar dat droefgeefiigheid, en andere diergelijke Bar /W/«B/ee/VorW«i nooddwang onge-  47 & Verhandeling over hei huwd leven enz. meerrnalen als dusdanige giftverwek-- l^tlv°T^n ei'kend Zi>' — EdScf, deslelfs oorzaak, dunkt ons zoo, moeijlijk , als deszelfs nart kennelijk te zijn. _ wij kennen wel Lt geiS beilaan van onze Vogten, en weten wat dezclven in hunnen natuurftaat nodig hebben ; doch van deszelfs zieklijke hoedanigheden, noch van deszelfs ftaat van uitwerking zijn wij, zoo wel als van deszelfs gepas^hulpmiddelen, tot noch voor 't meefte deel on- ■ '^'.■f1' fQt d,e gorter, ofhet Kankergift ï, een Andum of Aicali is, is te ver°-eeft aano-enti 2SfrS:dOT ^» WdezWn^ èSt-mf^gm- fCh|nt 6gter i6tS' dat eene byzonen pp?, a a°gzen hlusvestende ontaartig aanduid; door nirw.n ?an,gC 0nf arnnS kan of word nimmer door uitwendige oorzaaken voortgebragt: .niet te*enftaande zomnngen geloven, dat niet Aankerflof lli plaatzelijk gebrek , maar het plaatzelijk gebrek den M^t^^TS^' f"" ü^hfwat be e! L dicrl«ke hghaam, hoe zwaar ook- word ioegebragt, maakt wel, gelijk wij gezegt hebben vermeiing , wel verlamming, wel verplfttingenz' doch nimmer eene zodanige ontaarting der votthoon welke noch door fn- noch door uitwendige mSm Men'verondcrftelfe dan', een bijzonder en zeker zikhjk vogt huisvestende in den algemeene" vo*tftioom ; doch welk, op eenen zekeren tij in den een .of anderen klier (ƒ) een zitplaats neemt, des' zelfs (f) de gorter gezuiverde Heelkonst, bladz. 402 CO Peynlhe Prijsv. over den Kanker, bladz 17 ' if) De redenen, waarom in de klieren en niet op andere - - • plaat-  Knoest' en Kreeftgezwel* 472. gelfs celleweefzel ontaart , en zijné waare hoedanigheid ongevoelig doet veranderen ; vertonende van tijd tot tijd de hiervoor opgegevcne kentekenen. Langen tijd kan het Knoestgezwel gedragen worden, alvorens het zelve tot, den waaren Kankerftaat overgaat', zelfs bevestigen veele waarnemingen , dat tot aan het uiteinde eens hoog bejaarden levenstijd., de zelve , zonder hinder of merklijk ongemak te veroorzaken gebleven zij. Wanneer egter, zoni- ■wijlen eene fcherpe, riekende pijn zich opdoet, en het gezwel miskleurig, grooter en onregelmatig begint te worden; dan zien we het akelige vooruitzigt van eerstdaags het woeden eens waaren kankers te zullen moeten ondervinden. Hier toe rekend men als naafte oorzaak te zijn, het ontaart en fcherp worden der vogten, en de verbastering der vaste zelfftandighcid welke het Knoestgezwel uitmaakt. —- de afgelegene , hier toe betrekking hebbende oorzaken, zijn weleer cn nog bepaald te beftaan, in naamlijk i alle beledigingen ten plaatze van het gebrek; 2 het gebruik van verkeerde aangelegde middelen,- aflegt e Liefmanier, waar door het dierlijk geftel van zijnen natuurftaat afwijkt; 4 ophouding van den gewoonen vloed der aambeijén; en 5 die der maandzuiveringen enz. Den maandzuiveringen ik herhal e' het, zijn reeds van de eerfte tijden der Geneeskunde af, als een voornaame oorzaak der Kankerivording erkend. De Prins der Geneeskunde zegt in een zijner werken, dat Wanneer de baarmoeder zich fluit, de maandltonden een ')!aatzen de waare kanker voortkomt, fchijnd zoo ligt niet ontwikkeld te kunnen worden; egter dunkt ons, dat het bijzonder maakzei des kliers, de fijnheid en mgedrongentheid van desaelfs vatjens, en het lang in of beflooten houden van ■fommigen vogttfeeitjens, hier van als de-naafte oorzaak moet srkend worden.  '478 Verhandeling over het een verplaazing naar de borften nemen , en aldaar kreeftgezwellen voortbrengen (g). en dit is ten alle tijden door alle genees-en heelkundigen, zoo veel mij bewust is , gevolgd, uitgenoomen den geleerde camper die dit gevoelen tegenfpreekt en zegt: „ dat alleen het verloop van den tijd en „ niet de vermindering der maandelijkfche ontla'stin- „ gen is, welken den Kanker doet woeden" (h) Edoch , hoe gaarn wij anderzins deszelfs geleerde Itellingen aannemen, zoo Veronderftellen wii e°ter dat dit met in alle voorwerpen kan aangenoomen worden, maar wel degelijk bij zommigen de kwaal, met en na de ophouding dezer ontlastingen ziet verergeren: is een ieder niet bewust hoe naauw de baarmoeder met de borften vermaagdfchap zijn • dit is klaarblijkelijk door den geleerden schrage betoogd <»• Dat ook vericheide Knoestgezwellen, jaaren lang zonder eenig ongemak te veroorzaken ,ontaarten m Kreeftgezwellen, ten tijde als de maandelijlucne ontiastingen der vrouwen agterwege blijven Is genoegzaam , zegt de Heer gesscher, door alle' Heelkundigen bevestigd (£). balthazaar hier op zinipeiende zegt: „ mij dunkt den Geneesdrtzen „ van bevinding, komen te veel ziektens voor uit ,, de ophouding der Menflrua , welken ontfpruiten „ uit eene waare Plethora die in veele onderwerpen „ daar uit gebooren word; en de droevige gevolgen van verzuimde bloedsöntlastingen, door aderlatin„ gen, in die gevallen, zijn te menigvuldig; omniet „ tot nog mijn gevoelen te blijven aankleven, en een verte) hippocrates, de morb. muiier. lib. n. cap. 20. Qi) camper, Gen. Nat. en Huish. Kabinet, deell. No. 3; (0 schrage, Gen. Genootf. Serv. civibus, deel IV. (*) gesscher Heelkundige Mengelftoflen, bladz. 315. en 322«  Knoest- en Kreeftgezwel «*?9 | verhaasten ■ Kaniserwording daar door mooglijk te ^ftellen" 00) De Geneeswijs van het Knoestgezwel ontvlied ons dierlp vermoogen. Hoe veel 'er ook ge- ïnrooken Word van bijzondere Specifica, noch het een noch het ander is voldoende bevonden; mets van dezelve is vermogende het minfte voordeel m eenen waaren Scirrhus- aaatebrengen; en, hoe zullen wij ook kunnen begrijpen, dat, weil geen Circulerende Vooten tot in- het verharde Knoestgezwel kunnen doordringen, vermits het' een deel op zich zelfs is, en "-eene levendwerkende gemeenfchap met deszelfs omvattcne deelen oefend, dat, zeggen wij, hier ©d eenie- Genees- of Heelmiddel, een ontbindende of ontwikkelende werking zal kunnen yoortbren„en Dit is reeds maar al te beklaaglijk onderbonden ; Wat nut zal dan een ander zoort van middelen, welke onverftandig en onwetende gebeft worden uitwerken? r • Het is te verwonderen hoe dat noch zommigen (anderzinds kundige) Geneesbeeren, dwaas genoeg zijn, van dergelijke Lijf. d-rs aan te raden, het gebruik van het middel der Pe'dfcbe Nonnen; daar dat zelve nogthans bij ons ten overvloede bekend is (&>; en deszelfs onvermooacn in waaren Scirrhi dagelijks bevestigd word. f)it is de beijveraars dezer eedle Wetenjcbap laagheid aangedaan, en zich zelfs en de konst ten fchaa? de geliefd! Zoo lange wij dan noch- geene middelen het zij Inof Uitwendig voldoende bevonden hebben, zoo lange hebben we aangehouden, om de Genezing met . (a) Balthazaak Gen. Nut. en Hmê. Kal. Deel I. bladz.: 421. , . - li - (b) HetMiiddel der Reedfche Nontien beftaat volgens Up .getuigenis van deberuchtfte Genees-en.Heelkundigen uit Rib, %»X Kreeften en'Knoflook onder elkanasxen geitaïnpt» m  4 zc Operatie behouden heeft gezien, in genoegzaam „ getal_ om dezelve met grond te moogen aanprij- „ zen" (Z>). Zoude men dcrhalven moogen veronderftellen, dat dit alle geene waare Knoest-Gezwellen geweest zijn? of zoude men Scrofulae, Astheromata enz. voor het zelvcn hebben aangezien en weggenomen? Dit kan en zal mooglijk van veelen plaats gehad hebben, egter zoude het eene groote mis- (a) Van dit gevoele is ook de kundige Gesshher, ziet zijne brieven over dit onderwerp in zijne Heelkundige Mengelr Jloffen. (b) Sharp, Oordeelkundige Aanmerking, over de Heel& bladz. 360. *  Kmist- 'en Kreeftgezwel 4-8:* Misdaad ja vermetelheid zijn, van ze 'er alle aan toe te fchrijvcn. — Zoude het dan ook Knoest-Gezwellen geweest zijn, waar m geene hankerjtof geplaatst was, noch ook in het Lighaam huisvestte?'ei zijn Knoest - Gezwellen weggenöomen , waarin de Kankers reeds etterholtens gemaakt hadden , en op het punt ftonden van te zullen woeden.O)- — ten uiterfte genoomen , men was dan nog onzeker over de Genees- of Ongeneeslijkheid van het KnoestGezwel door de Operatie, ■ moet men dan met, is men niet verpligt van twee kwaade het beste te kiezen ? is het niet beter een twijfelachtig dan geen middel ? zoo men een Knoestgezwcl weg nam, waarin b-eene Kankerftof bevat was, wat zwarigheid? met anders dan eene nutteloze, doch egter grootelijksgerust- liellende-Operatie. Zoo na G^aane bewerking het o-ebrek zich weder Vertoonde-, bevestigd eene wezentliike aanwezendheid * en eene reeds uitgefpatheid van het Kankergif dat, fchoon het gebrek niefi was wéggenoomen, egter zijnen woede zoude fpeeZq Doch zoo de Kankerftof uit de Vogthoop SU .reheel en al in het plaatzeiyk gebruik heeft neêrL„et en «-een tijd gegund word tof'het toneel zijner uitfpatting-, maar fpoedig zoo het deel het toelaat word weggenöomen 5 dan zegge ik, hebben wii 'eene voor^ de ellendigen zoo zeer begeerlijke enlallerheilzaamfte Genezing te wagten. -— En, is deze Reden niet genoegzaam, om de Operatie n deze Gebreken, niet alleen Voor te ftaan-, maar zelfs Sten Heelkundigen, welken het belang hunner medemensch ter harte nemen, als iets nuttigs, iets noot-, zaakijjks aan te radem 't is waar, wil gaan hier verder dari my kenlijk is tot nog toe te zijn gefchied: wij veronderftellen geene uitwendige oorzaak, en egter nemen Wy het Knoest-» gezwel weg. ■ Zoude dit op het eerfte aanzien (a) Ziet onder andere Camper in het Gen. Nat. en HuisÏ0. Kabinet Deel 1 no. 3. U ii &  ~4&£ Verhandeling tver liet * geene ftoutheid vertoonen? Zoude men mij nietbe« fchuldigen van onwetende, ongegrond iets te hebben voorgefteld? Edoch, deze volgende beredenering is de Leidfler mijner voorftelling: "Het Knoestgezwe! ontftaat, volgens ons aangenoömen en vastgeftelde gevoelen, niet anders dan uit eene Inwendige oorzaak , en wel door een zeker iets, dat wij ziekiijk ontiiart en befmettend noemen. Móeten en kunnen wij verönderftel- len , dat de geheele vogthoop daar door is aangedaan en beledigt? immers neen: 'Zoude dan een afzonderlijk gedeelte van dezelven zijn beimet? Dit fcheind zoo min als het voorigc beftaanbaar te zijn: want, zegt de Heer Schrage, „ Onze gezonde vogT-ten zijn naar hunnen aart, nimmer met Kankergif. ,;befmet: het bloed, deszelfs deelen, 't zij waterjachtige, weiachtige, fljjmachtige, olijiichtige, of „ aardachtige hebben niets met het zelve gemeen: „ de kwijl, het zaad, de pis, het zweet en mooglijk' ,, anderen zijn , noch door verdunning, verfijning „ of vlugtigmaking tot den aart van 't Kankergif over „ te brengen enz. (a)" derhal ven, dit gif is iets, dat met het gezond beftaan der vogten, geene gemeenfehap geene overeenkomst hebben kan: bij gevolg zoekt de altóoswerkende Natuur dit van haar te verwijd eren, en uit den algemeenen vogtftroom, als iets fchadelijks iets tegenftrijdigs uitte werpen, even gelijk andere zieklijke ongefteldhedens der vogten, die, het zij door de Urina, hetzij door de Perfpiratïo ontlast worden, of, (dat nog nader komt) in een of ander deel van't Lighaam zich plaatzen , cn als dan door.eene plaatzelijke ontlasting dier zieke ftof, hcrfteld worden. ' Zoude'het virus Cancrofum , wanneer het ''zelve eene klier befmet had, en egter nog ui of onder de ove» ■■' (d) Ziet Geneesk.' Genootf. Servandis Civïbus, Deel IV» Wadz. 214,  Knoest- en Kreeftgezwel, '4*1 ■overige Circulerende vogten bleef huisvesten het juist >eru4 maanden of jaaren bij deze eene bennetten Klier laten berusten, zonder intusfehen eenige anderen aan te doen; terwijl het gif toch hier toe, zoowel als tot het eerfte in ftaat is ? — dit kunnen wij immers niet "doven ? — en bevestigen niet veele waarnemingen ° dat naamlijk bij de meeften, niet meer dan eene klier deze onta'arting ondergaan heeft; en na alvoorens gewoed te hebben , tot aan het laatfte ogenblik alleen gebleeven zij. - Anderen wederom, hebben nadat de eerfte reeds zijne rol begon te foeelen, waargenoomen, dat'er, of naast bij het eerfte , of op afgelegene plaatzen, nieuwe Knoestgezwellen zich vertoonden. Wanneer de ontaarte klier, door de eene of artderè oorzaak kwaadaartig word en begint te woeden a zoo worden derzelver binnenfte deelen vernietigd; makende een vogt, dat in alle deden fcherp, bijtend en ontaart is: van dezen icbor worden eenige deden door de omleggende vatjens opgenoomen, die hetzelve onder de geheele masfa van 't bloed bren' «en ■ waaruit natuurlijk volgen moet, een nieuwe In "cheele befmetting van alle onze vogten — en dit zal ook de oorzaak wezen, waarom als dan op andere plaatzen ; zoo veele dergelijke en fomtijds andere ongefteldhcdens gebooren worden. —- Zoude deze ontaarting van den geheelen vogtftroom ook • "eene oorzaak zijn, dat 'er nimmer eene goede en •lagte Pis, maar altoos eene fcherpe, rotte en verknagende ü^r in deze opene gebreken voortkomt? ■ dcrhalven dan , wanneer eene dus barnette en ontaarte klier bij tijds word weggenoomen, hebben wij eene for de ellendigen gelief koosde GenezingK hoopen. BH lijdt noemeik een zodanig Knoestgezwel daar als no- ?eene verbiedende omftandigheden mede gepaard zijn; maar vrij zonder vasthegting aan aanzienlijke deden, en los inde cellulofa gelegen, alleen op zich zelfs beftaande, en waardoor te gelijk geene andere klierenzijn aangedaan • in een buiten dit ongemak ander-  '4$j- Verhandeling over het finds welgefteld Lighaam, en vooral wanneer het ge* brek in de borst (daar het toch het meeste voorkomt,) plaats heeft, ea 'er als dan geene ftekende pijn tusfchen de tweede en derde. Rib, niet verre van het borstbeen, zich opdoet (a). ■- En, is het dus met het Knoestgezwel gelegen; dan kunnen, moogen cn moeten wij tot deszelfs wegneming overgaan. In tegendeel zoo het tijdjlip voorbijloopt, het wel-» ke (zoo als een ieder Genees en Heelkundigen genoegzaam bew'ust is) door verfchillende omftandigheden verfchillend kan plaats hebben; dan is de Operatie in de plaats van zoo voordeelig, zoo fchadelijk : Want de Rotftof (icbor*) die reeds als dan in 't middenpunt van dit gebrek gemaakt is, zal natuurlijk,N gelijk wij zoo even gezegt hebben, de op die plaats, omlopende vogten befwangeren en aandoen (è) : en hier door, fchoon het dus al word weggenoo- men, weder op nieuws woeden. . Dcrhalven is het de pligt van een menschlievend Heelarts, het nodige en nuttige eener moogelijke Operatie niet te laten voorbij gaan-, en zich door te fterk bepaalde be«* redeneringen van andere te laten affchrikken ; edoch, voorzigtigheid en oordeel zal de haven onzer beftemming hier in uitmaken. De behandeling dezer gebreken is merendeels aller verdrietigst; de gcmakkelijkfte en vijligfte nogthans , dunkt ons, is, dat men eerst acht geeft naamlijk, ofhet zich vertoonende kwaad een waare Scirrhus danniet zij; vervolgens of dit kwaad, omreden der verzeilende omftandigheden, zal kunnen weg genoomen worden; zoo ja, dim zal men zoo de Lijder:zulks toelaat, tot de Operatie als de éênigfle Baak (a) Camper in het Gen. Nat. en Buish. Kabinet deelïNo.j, bladz. 197. ik ) De CORTES Gezuiverde Heelkonst blad*. 401. & feo/j;  Knoest- en Kreeftgezwel 48S tener genezing zijne toevlugt nemen (o). — Doch eindelP zoo 'er verbiedende omftandigheden mede «paart gaan, en het gebrek door de Operatie niette Keilen is, zal men, zoo lange, hetzelve nog belloc-ten en geene merkelijke vorderingen gemaakt had, een verkoelende en in alle opzigte ftrenge Levens manier in acht nemen. Uitwendig verdolende , verzagtende , en nimmer heete, fcherpe en prikkelende middelen aanleggen ; hier door zoude deze flapende Vos fpoedig in eenen rafenden WoL veranderd worden. Doch, niet tegenftaande alle voorzorgen, ziet men maar al te veel, maar al te menigvuldig, dan eens vroeger dan eens later, de adder, welke onder het gras verholen zat, ten voorfchein koomen: men ziet dit gebrek, dat men 111 den beginne veelmaal als niet geacht, den tijd der genezing heeft laten voorbij gaan, door zommigen zomwijten wel als genezen verklaard , eindelijk zyne woede fpeelen , en eene open affchuwelijke fweer vertoonen. — In dit tijdperk dient men bedagt te zijn, om zoo veel moogelijk is, tot verligting dier ongelukkigen toe te brengen: het in en uitwendig.gebruik van verrottingwerende, verzagtende, pijnftillende cn verkoelende middelen, zal van veel dienst zijn. Wii vinden het onnodig dc middelen, welke in dit gebrek worden aangeprezen, voor te ftellen: een ieder Heelkundige Schryver welke over dit onderwerp gehandelt heeft, is 'er genoegzaam van voorzien: en het hangt van het oordeel eens oplettend Genees en Heelkundigen af, na vereisch der omftandigheden zoodanige uit te zoeken dewelke hem voorkoomen, in die, of geene gevallen van nut te kunnen zyn. , Egter kunnen wij met nalaten te zeo-o-ën- dat, ons bedunkens, onder de meenigten,de «u/v. tori. peruv. het zij éénvoudig of met andere middelen vermengt, inwendig gebruikt, tot verbetering Apt vootftroom en afwering vceler toevallen, (a) Gesscher Proeve over de voorn. Langd. Ge2W.bl.3a. Hh 4  4 & 6" Verhandeling over het Knoest- en Kreeftgezwel Van veel nut kan zijn: en zonde dit zelfde middel; wanneer het met een] of ander hier toe gefehikv unguentum vermengt was, uitwendig aangelegd, ook van geen dienst kunnen wezen (a ) ? ' Wij zullen , kortheidhalve , verder, zoo van de Cüra Paliativa, als aangaande de in die gevallen ftrenge.Dïêta niets melden: de Heer peyrilhe heeft dit zoo wel befchreven, dat het onnodig zoude zijn net zelve te herhalen (6) : Ziet hier omtrent bok den Heer van wy \ welke nevens mij dit vol-r doende bevonden heeft, en hierin dezen'Schrijver 'in zijnen gekroonde verhandeling, bijna woordelijk heeft nagevolgt (c). Kortlings moeten wij nog aanmerken, dat voor-» Werpen, welken met cen dusdanig ongemak 't zij goed of kwaadaartig, gefolterd worden", in alle gelegenheden, vooral, voor uitfpattende gemoedsdriften of andere hevige Hartstogtèn, zich zeiven moe* ten in acht nemen < en dergelijke omftandigheden, als ondermijners hunner Lighameiijke welvaart aamzien : dit in acht nemende, en eene gefchikte behandeling volgende, kunnen zij, fchoon niet genezen, egter het plaatzelijk gebrek langen tijd voor vernielende toevallen bevreid houden. Ja zelfs hier door het Leven tot een tijd brengen, waar in de dood onbeneid een einde maken kan, (a) Ziet hier aangaande de raeerg.em. verhandeling van den ..ïteer balthazaar. Schoon wij nogthans dit zelve niet jn die nauwe zin, daar Zijn Ed. het in beperkt, willen ver-' ■ftaan hebben. (&) Peyrïi,he Prijsver!], over den kanker bladz. I75&feq, (c) In het Gcneesk. Genootf. Servandis Cévibus d. IV, , bladz. 2_8,(  •verhandeling over de groene STOF, OF liever de soort van WATfrrmosch , die in vaten groeit, die vol water en aan de lugt blootgesteld zyn, en over den zonderlingen invloed van het licht in dezelve te ontwikkelen. Poor den Heer s. sennebier , Biblipthekaris van bet Gemeenebest van Gcncve, en Lid van dc Hollahdfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem. (Getrokken uit het Journal de l'A. Rozier Mars 1781.) D e Heer priestley, die zoo veele deuren geopend heeft in de uiterfte hoeken der Natuurkunde, en die de Lugt- Scheikunde gefchapen heeft, geeft in het IV Deel van zijne Proeven, XXXlll Afdceling, een nieuw faclum op , dat ik mij voorgefteld had meer in den grond te onderzoeken, omdat het veel overeenkomst hadt met mijne nafpeuringen over het licht cn deszelfs invloed in de groeijing en de voortbrenging van verfchillende lugten. Ik neem deeze gelegenheid waar om aantekondigen dat ik overeenkomftige denkbeelden had met die, welke de lieer inqenhousz heeft gemeen gemaakt over de uitgeeving van gcdcphlogifticeerde lugt, welke de bladeren der planten van zelve uitleveren, als zij aan het licht blootgefteld zijn, en dat ik 'er iets over gefchreevcn had aan den Heer bonnet in de maand Meij 1779. ik zou verfchillende zaaken over die ftoffen en de theorie der lugten bekend gemaakt hebben, zoo niet eene zoo langduuri: ge als wreede ziekte mijn hoofd en mijne handen geduurénde agt maanden geboeid , en mij niet " volftrekt de middelen benomen hadt van de beloften . j§ houdeu, welke ik gedaan had in mijne VerhandcHh 5 lings  48S* Vwhandeling over de watermoscli^ KS*''?* hJouLnal de l'4bbé rozier geplaatst. Zie hier de uitkomften van de proeven van den Heer priestley over het onderwerp dat Tk behandden wil (o). Hij merkt aan dat 'ef uit de vaten die ^^•n11 hö FTe^e ^emt bellS waren, gedephlogimceerde lugt kwam, dat eene maat dier Jugt met twee masten ftlpeteJachtgelugt tot v eï vijfde deelen van eene dier maatenVermhide dli ■dat die lugt bijzonderlijk in de zonnefchhn 'er uit kwam dat het regenwater en het rivierwater de groene ftoffe met voortbragten, maar alleen het putwater ; dat water met vaste'lugt bezwangerd derzelver voortbrenging begunftigde ; dat hij <3e groene ftoffe in gefloten vaten gevonden heeft; dat de larnl te alleen genoeg is ons dezelve voorttebrengen- dat zij noch eene plant noch een dier is, maarden ens fut generts ( een wezen op zigzelvenS • dat het 11 ter waarfchijnlijk zou zijnVhet zeelicht op die" voortorenging invloed hadt; dat die ftoffe zig laater vormt, als het water diep is. Hij voegt 'er in het tweede gedeelte dier Afdceling bij dat hij twiifeltofd? groene ftoffe het werktuig is,waardoor1«word? voortgebragt, maar datzij alleen uit het water kS wanneer het m eene bijzondere omftandigheid is die vtnT. °PeVt l d,at geen ^aad van ^«™te de plaats van de zon vervult om het water in ftaat te ftellen van de gedephlogifticeerde lugtvoorttebrengenVmaar dat de warmte daar toe genoegzaam is, als het water aan de zon blootgefteld geweest is. Zodanige zijn de befluiten, welke de Heer priesttEY uit zijne proeven trekt; hoedanige zij ook zhn mogen, Z1J kondigen den grootcn man aan, die gefchikt is om zijne tijdgcnooten in alles, waarop hii zig toelegt vooruitteloopen. Ik treed hier voort door hem verlicht: ik zal mij wel wagten zijne gevoelens te ont ceden, maar ik zal eenvoudig vernaaien het! geen ,k met zeekerheid gezien heb en dat ik anderen eveneens heb doen zien. Daar zal uit volgen Ti De r ^ be* XXIII AfèL °bT 7™GEKH0ÜSZ Pmvm «als men van hetzelve 'er in te weeken legt, en dat hef  49* Verhandeling over de watermosch ^ het denzeiven, even als alle de groene deelen def gewasfen, met cen harstagtig gedeelte belaadt. • II. Deeze foort van Watermosch vertoont zi» onder het water in alle vaten, die aan. de lugt en het licht blootgeiield zijn; zjj heeft met die drie wezens zulke eene naauwe betrekking, dat de afwezigheid van cen eenig genoeg is om te beletten dat zu zie cntwikkele. J & Het water is de natuurlijke plaats van dit watermoscn even ais Van alle waterplanten; als het daarvan beroofd is, wordt het, als alle gewasfen die fter-* ven van eene geelagtige witte kleur: zonder water kan het niet voortgebragt worden: vogtigheid is zelf* niet genoegzaam om het te ontwikkelen; die vloeiftoiie moet het geheel kunnen befproeijen cn het al-' tijd in dien.ftaat als in een bad kunnen houden Het water onzer rivieren en van onze bronnen, van welke fommige met feleniten beladen zijn, hebben mii toegefcheenen even gunftig voor dat gewas te wezem Deeze plant heeft ook niet alleen de tegenwoordigheid van de lugt nodig om te voorfchijn te kootten maar zelfs den invloed eener vernieuwd wordende lugt; enige Iugt-blaazenin een geflotenTat zelfs eene vrij groote hoeveelheid van deeze vloeiftoffe is ongenoegzaam; wanneer, eindelijk, de luet van het vat, waarin het water befloten is, flegts oo eene belemmerde wijze met de buiten lugt gemeen? fchap heeft kunnen de watermofchen , °van welke ik fpreek, 'er met m geboren worden Een di tS lecrkolf vol water, waaraan ik eene lange kromme Pijp had vastgezcgeld, heeft, geduureudedrie den, geen blijk van watermosch geo-eevcn E zij altijd in dezelfde omftandighede^weLus a,S die welke het meefte watermosch vertoond hebben ^d^geI^enll)kten einde van tw^e of drie daS Êttge draadjes te voorfchijn brengen, als de lugt wX is»  êts In vaten met water gfoeitl 4$£ is. Ik moet 'er egter bijvoegen, dat deeze Watermofchen inhetieven blijven engroeijen, fchoon langzaam, in Vaten, waarin de omloop der lugt belemmerd is, zelfs in die, waarin zij gefluit is, als zij 'er mede vervuld geweest zijn, hetgeen, naar mijne gedagten, zou kunnen doen denken dat de lugt de zaaden dier planten in het Water brengt, dat zij zig daarin ontwikkelen zoo wel als het fchimmel, zoo haast Zij den grond vinden, dien zij behoeven. Men bemerkt, eindelijk, geene dier waternlofcheri in vaten vol water en aan de lugt blootgefteld, als zii geene gemeenfehap hebben met het licht, gelgk ik gezien heb geduurénde drie agterecnvolgende maanden in vaten, in alle dezelfde omftandigheden geplaatst als die, in weike de groeijing der watermofchen de fterkfte was, als men alleen uitzondert dat , zij geheel beroofd waren van de werking der lugt, want zij genoten eenen geduurigen omloop van lugt % zij ondergingen eene gelpe warmte; de vaten waren van dezelfde ftoffe, van dezelfde gedaante, cri naast eikanderen geplaatst. Maar men zal beter kunnen oordeelen over de juistheid van het befluit, dat ■ik 'cr uit trek , als men de omftandige opgaav der proeven, welke ik gedaan heb, in het volgend artij-< kei zal gelezen hebben. Men bevindt ook nog dat dit watermosch in de duifternis geplaatst * rank opfchiet, even als de andere gewasfen, en ophoudt te «roeijen, fchoon het in dien zieken ftaat verfcheiden maanden kan leeven. Het is waar dat altijd een groot gedeelte derzclve omkoomt. Ik vermoed eindelijk 'dat het het licht zoekt; maar ik heb geene bewijzen, die fterk genoeg zijn om het te verzeekeren. IH. Het licht dat noodzaaklijk is tot de ontwikkeling van de watermofchen is ook volftrekt onontbeerlijk voor de voortbrenging der gedephlogisticeerde lugt, welke men boven in alle vaten, die vol water zijn , waarin die plant gegroeid heeft Vindt. De;  5$4t, Verhandeling over de watennoscÈ^ . De t:oeftely; waarvan ik: mij bedien, beftaat uitrgis* zen ontvangers, bevattende omtrent drie oneen waters; ik vul dezelve met die vloeiftoffe en keer dezelve om, als zij onder water vervuld en wel van lugt gezuiverd zijn , op eene fchotel van aardenwerk, die ook vol water is ; zoo dat het water van den ontvanger geen gemeenfchap heeft met de buitenlugt als door. middel van het water van de fchotel , waarvan het omringd is: zoö dat 'er geen lugt onderden ontvanger koomen kan als die door het watermosch, dat den grond, .van*de fchotel waarop hy rust, bedekt, voortge bragt.is.- _ ,Als ik die ontvangers de 'onmiddelyke werking valt het licht ontneemen wil, bedek ik dezelve met een pot van aardewerk, welkers bovenrand op de fchotel rust, of liever op den bodem van eenen grooten kop vol water, welke ik alsdan boven de fchotel verkies, omdat zij den ontvanger vol water ^ wel* ken ik_tot'de duisterheid fchik, beter voor het licht befchut; maar die pot moet zoo veel als mogelijk is in het water gedompeld zijn. ■ De ontvangers, met welke ik mijne proeven gedaan 'heb , zijn- altijd op cen venster geplaatst ge-< weest, dat aanhoudend van de Zon befcheenen wierdt van .elftot vijf .uuren, en van het begin wan Junij af' tot den dartienden Augustus, op welken ik ichrijf, is 'er. geen dag voorbijgegaan of de Zon heeft verfcheiden uuren op mijn venfter gefcheencn. • Het water, waarvan ik mjj bediend heb, was dan dat van cen. fontein y die vrij, fterk. met Seleniten be-> kaden was, ên' dan dat van de Êhó'ne • maar ik Jke^gecn; verfchil in deszelfs uitwerkingen onder-» yohdem • . Ik geef hier geene dagregisters noch naauwkeurig ge opgaaven van de hoogte des barometers en thermometers, omdat mij zulks in die gevallen onnodjg yoorkoomt: men moet alles'vermijden dat niét dient èm  iic in vaten met water groeit.. 4-95* dan om den waarneemer te doen gelden zonder de waarneeming nut te doen. Wanneer een ontvanger vol water, gelijk ik gezegd heb, aan de onmiddelijke werking van het licht is blootgefteld, vcrfchijnen 'er lugtblaazen teneinde van twee dagen, als het zeer warm is; en als men dat water naa het geroerd te hebben aandagtig met het mikroskooo beziet, vindt men daarin draadjes van watermosch, die de werktuigen zijn van derzelver uitgeeving. In alle de ontvangers vol water, gelijk ik gezegd heb, aan de onmiddelijke werking van het licht der zon blootgefteld, verfchijnen het watermosch cn de lugtblaazen ten zelfden tijd en de hoeveelheid der alsdan voortpebragte lugt is altijd evenredig aan de hoeveelheid watermosch welk'er in is, en aan de fterkte van het licht, dat'er opwerkt. Als men ontvangers gelijk aan die , welke ik befchreeven heb, in omftandigheden plaatst, volmaakt o-eliik met die, welke aan de onmiddelijke werking van het licht zijn blootgefteld geweest, en hun het licht volftrekt onderfehept door een vat van aardewerk dat dezelve volkoomen bedekt, zal 'er nooit watermosch voortgebragt, noch lugt ontwikkeld v/orden. Ik heb dusdanige drie maanden lang gehad, die in die twee opzigten onvrugtbaar geweest zijn, fchoon de buitenfte randen van het vat, dat den ontvanger bedekte , en die aan het licht blootgefteld waren, zelve met watermosch bedekt waren : maar het hadt de eindpaalen door de duifterheid bepaald zijnde, niet overfchrecden, en daar was geen watermosch onder den ontvanger noch het vat, dat denzeiven bedekte. Als men ontvangers vol water met vaten van aardewerk bedekt, welker gaten min of meer-ftraalen doorlaaten . in het licht van de zon zet ,_dan zal het Watermosch des te fchielijker tc voorichijn koomen ' Kabinet UI. deel. U ©»  49 ^ Verhandeling over-de watermosch $ en ook des te ra'sfer lugt voortbrengen, het zal ooit des te fterker en overvloediger zijn naar maate het den invloed van het licht meerder genoten zal hebben; de zijden der ontvangers tegens het licht over ftaande, en die, door de vaten van aardewerk voor hetzelve befchut zijn geweest, hebben hetzelve nooit, en het watermosch is altijd op die plaatfen, welke het licht beftraald heeft. Als de ontvangers vol water volgens deopgegeeveri manier op eene volmaakte donkere plaats gezet zyn, geeven zij noch lugt, noch watermosch ten einde van drie maanden , fchoon de thermometer op die plaats tot een en twintig graaden boven o geklommen is. Diergelijke ontvangers, op eene plaats gezet, alwaar men deezen druk naauwlijks leezen kan, geeven volftrekt geen. Die, die aan de wederkaatfmg van het licht zijn blootgefteld, in eene kamer, zonder de werking der zon, zijn ook onvrugtbaar; zij beginnen, eindelijk, enige groeijing te vertoonen, als het licht van het venfter regtftréeks op dezelve valt. Men moet ondertusfehen aanmerken dat de téfugkaatfing van het zonne-licht lugt.uit de watermofch'en trekt, als het water tot op zestien graaden van den thermometer van reaumur verwarmd is. Maar nog meer; ik heb ontvangers vol water ifl vaten geplaatst, welker bodem met watermosch bedekt was : ik heb dezelve met een porcelein vat bedekt en dus aan de.zon blootgefteld. Ik heb andere zonder dekzel op eene donkere plaats gezet, en daar is geduurénde drie maanden geen lugt voortgebragt; ik heb het dekzel van den eerften geligt, ik heb den tweeden van de donkere plaats genomen, alwaar hij ftondt om dezelve aan de onmiddelijke werking der zon blootteftelien, en de lugt-blaazen zijn - een half uur daarnaa te voorfchijn gekoomen. Ik heb beiden in de duifterheid geplaatst, naa de ontvangers met water gevuld te hebben , en ik heb geene lugtblaas gezien; dezelve op nieuw in de zon plaatsende hebben zij op nieuw lugt uitgegeeven. Maar  He in vaten' met water groetti Maar mogelijk wordt die lugt door de werking der "warmte voortgebragt. Het is waar dat de werking der warmte alleen genoeg is om lugt- blaazen uit het water te doen rijzen,'maat i. lieert de werking der warmte alleen nooit enig Watermosch voortgebragt ± het water tot op vijf en dertig graaden gewarmd, en onder bedekte ontvangers aan de zon blootgefteld t heeft nooit Watermosch noch lugt-blaazen vertoond] geduurénde drie maanden: de ontvangers zelve, dié fterke watermofchen bedekten, hebben opgehouden lugt-blaazen uittegeeven zoo haast men hun de werking van het licht onderfchept heeft. 2. Terwijl water , tot op twaalf graaden gewarmd , lugt uitgeeft , als 'er watermofchen in hetzelve zijn , en hetzelve aan de zon is blootgefteld , zoo geeft het zijne lugt niet uit, dan op zeventien graaden, wanneer het de werking der warmte van het warm water ondergaat, en die lugt is gemeenlijk eene vaste lugt, of een lugt, welke het water welhaast opflurpt, of eene lugt, die op verrd naa zod, zuiver niet is als die der watermofchen. Is het, eindelijk, hét water, welk men befchou* Wen moet als de uitwerkende oorzaak van die gedephlogifticeerde lugt? Ik merk vooreerst aan dat water gedephlogifticeerde lugt oplevert, gelijk de Heer Abt füntaka bewezen heeft in het Journal de M. VAbbê rosier Mai 1779, pag. 374; maar deeze gedephlogifticeerde lugt is in kleine hoeveelheid eri wcldraa uitgeput. Ik merk ook aan dat alle wateren niet dezelfde hoeveelheid gedephlogisticeerde lugt opleveren, maar dat zij 'er gelijkelijk van opleveren als zij op watermosch ftaan, en aan het licht van de zori zijn blootgefteld. Eindelijk befluit ik dat water ai» leen de gedephlogifticeerde lugt, van welke ik tot hier toe gefproken heb, niet voortbrengt 1. Omdat waJ ter, dat vol maakt zuiver en zonder draadjes Van wa-5 termosch is , in het eerst flegts zeer weinig, offoro* tyds zelfs geen lugt uitgeeft. 2. Water aan het lichts der zon blootgefteld in zeer warm weder geeft oni geene andere reden naa twee dagen een weinig lugt,  49$ V^handeling over de watermosch, als omdat 'er reeds draadjes watermosch in zijn, die met het bloot oog niet kunnen onderfcheiden wor den , maar welke het mikroskoop welhaast in hetzelve ontdekt , als men aandagtig naar dezelve zoekt; daarenboven , als men dat water verfcheiden reizen door graanw papier Iaat zijgen , zal het ophouden lugtuittegeeven, het water, eindelijk, dat fterke watermofchen, en veel lugt uitgaf, zal, wanneerhetzagtelijk in een ander vat overgegoten wordt, zoo dat het geen watermosch met zig neemt, geen Jugt meer door het licht uitgeeven : men moet dat water met het mikroskoop befchouwen om van de waarneeming verzeekerd te zijn. 3. Ik heb eiken dag het water der ontvangers , die in eene volkoomen duifterheid geplaatst waren, vernieuwd, betzij het watermosch bedekte, hetzij niet-, en in die twee gevallen zijn'er geene lugt-blaazen geweekt. 4. Het zelfde water, dat watermosch voortbragt op den buitenlteu rand der vaten van aardewerk, die mijne ontvangers bedekten, en dat door derzelver middel lugt-blaazen deedt te voorfchijn koomen, vertoonde geene lugt-blaas noch onder diezelfde vaten alwaar geen watermofchen waren, noch onder dc ontvangers, die door dezelve van licht verftoken waren. 5. Water, drie maanden in de duifterheid bewaard , heeft geene lugt uitgegeeven ten einde van dien tijd, als het aan het licht van de zon is bloot gefteld geweest. 6. Ik heb de lugt dikwijls uit de poren der watermofchen zien koomen , en zelfs dikwijls neemen de blaazen de watermofchen met zig naar de oppervlakte, des waters, 7. Nieuw water, op watermosch geplaatst, vertoont de [lugt-blaazen die uit die planten koomen , zoo baast zij aan de zon zijn blootgefteld. 8. De watermofchen, eindelijk, leveren gedephlogifticeerde lugt in overvloed, zoo lang zij de werking van het zonlicht ontvangen, cn lugt, door de watermofchen voortgebragt, is de beste gedephlogifticeerde lugt, Welke ik ken: zij verfchilt van de gedephlogifticeerde lugt van onze ftookhuizen daarin dat zij geen fchijn geeft van zuuragtigheid. Men moet ook in aanmerking  die in vaten met water groeit. 492 king neemen dat zij altijd oneindig beter is dan de beste door het water alleen voortgebragt. Al'e de water-planten, welke ik waargenomen heb, geeven gedeohlogifticeerde lugt uit., als zn aan de zon zijn blootgefteld. zodanige zyn verlchillende zoet water-bysftis , verfchillende watermofchen en tremellaas; zodanige zijn ook de potamogetons en dc waterlinzen. De bladeren zelve der aardplanten, die di»t bij de wortelen ftaan, geeven gedephlogifticeerde lü*t uit, als zij onder mijne ontvangers aan de zon b Sotgefteld zijn, en zij^geeven volftrektgeene of oneindig weinig van dezelve uit, als de ontvangers vol water , waarin dezelve zyn, met een Iardgewcrks vat gedekt zyn, dat haar de onmiddelijke werking der zon onderfchept De groeymg is de bion van herftelling voor de lugt die opgeflurpt wordt, en Sftvert die , welke alle oogenblikken tot bederf «eièt Ik zal op eenen anderen tijd aantoonendat zij die twee uitwerkingen voortbrengt door middel van gedephlogifticeerde lugt, welke de zon uit de groeifende planten trekt. - Ik zal hier ophouden - dit ïnderwcïp is van te veel belang om bij gelegenheid behandeld te worden; het raakt die eigenichap,welke het Hebt zeekerlijk heeft van zig met de lighaamen ïe vereenigen, en welk ik, zoo het God behaagt, welhaast hoop te leeren kennen. li 3 van*  5&* Verhandeling over het evenwigt der lugt met x)k £wijc. in de barometers en dat der vog- thn , die in vaten stilstaan. {Vervolg van bladz, 420) I I. Over het evenwigt van vogten die in vatefy Jlitjïaan. Ï3oor de Waterweegkunde leeren wij dat vogten, die in vaten ftilftaan, door eene bolronde lijn bepaald worden, die een gedeelte van de oppervlakte moet Zijn, welke het vogt zou aanneemen, als het door geene andere oorzaaken geftoord wordende doorde zwaartekragt alleen over de geheele aarde uitgcftrekt wierdt. Doch nadien de vaten, welke wij gewoon zijn te behandelen, geene merkbaare cvenreheid hebben tot de. oppervlakte der aarde, zoo moet die,lijn, fchoon krom, ons geheel vlak toefchijnen. De ondervinding egter leert duidelijk het tegendeel, want aan de wanden der vaten vertoont zig de oppervlakte van alle vloeiftoifen vrij aanmerkelijk krom, doch niet in alle eveneens, ja zelfs in dezelfde dan bolrond en dan hol. 1 Hetgeen door de Waterweegkunde omtrent devlakke oppervlakte der vogten, die in vaten ftilftaan, bewezen wordt, moet flegts in die onderftelling verftaan worden, gelijk wij reeds gezegd hebben, dat het vogt met geene andere kragt begaafd is dan de zwaartekragt. Nadien dan de oppervlakte der vogten van die gedaante afwijkt, zoo ftaat ons hier, zoo yeel de moeielijkheid der zaak toelaat, te onderzoeken, door welke oorzaak dit mag voortgebragt Sarden,, Dat    Verhandeling over het evenwigt , enz. 501 Dat de deeltjes der vogten door eene onderlinge kraet zaamen verbonden worden, fchoon die kragt vrif zwak is, en dat dezelve ook tot andere lighaamen uitgeftrekt wordt, is door zoo veele, zoo zeekere, en duidelijke proeven bewezen dat het geheel overtollig zon zijn dezelve hier overtebrengen. De oorzaak dezer kragt of neiging zullen wij met 'de beste Natuurkundigen de aantrekkende kragt noemen , welke de waarneemingen leeren dat zig flegts tot kleine afftanden uitftrekt 5 van die oorzaak zullen wij eerst hetgeen dc kwik, cn daarnaa hetgeen water in glazen vaten betreft, opfpooren O) En wat de kwik belangt, deeze wordt met eene veel grootere kragt door de kwik dan door het glas aangetrokken, dat duidelijk getoond wordt door de kwik-bolletjes, die aan het glas klceven, Want deeze trekt de kwik aanftonds naar zig als zij dezelve zeer nabij koomt. Hierdoor wordt elk kwik-deeltje, dat niet digt bij het glas is , door twee ftrijdigo kragten aangedaan, de eene, waardoor het door de kwik naar A getrokken wordt (zie Pl. 18 Fig, (,) ; deeze kragt is ftandvastig als het vat groot genoeg is; de andere, waardoor het naar D getrokken wordt door het glas en door dc kwik zelve, die tusfchen het deeltje en het glas is ; deeze groeit tot eene zekere maate aan wegens de groote hoeveelheid kwik, die van het glas af tusfchen het deeltje zelf en het glas in ligt. De kragt van (a) Als ik haar aantrekkende kragt noem, verftaa ik eene oorzaak zoo zeeker als duifter , van welke wij alleen weeten dat haar werk is de deeltjes aan eikanderen te verbinden , en dat alleen op kleine afftanden, en zoo dat wanneer deeze verminderen zij ook afneemen. Ik gebruik dan deeze benaaroing zodanig dat ik gewillig eene andere zal omhelzen als mij daaromtrent iets duidelijkers van de natuur geleerd worde. Ii 4  502 Verhandeling over het evenwigt van van het glas wordt wel verminderd, maar nadien zij veel minder.is dan de andere, kan zij de vermeerdering van deeze niet geheel wegneemen. Als het vat zoo naauw is dat de onderlinge aancrekkingskragt van de kwik zig tot een grooteren afftand dan de middellijn van het vat uitftrekt, zoo neemt ook de kragt van het punt D naar A af. Nadien dan van twee ftrijdige kragten eene ftandvastig is , of afneemt, en de andere toeneemt, zal 'er een punt zijn, alwaar geen verfchil is. Laat dat punt E zijn, en het vat gemakshalve van die hoogte dat ED het onderfcheid der kragten , waardoor het Deeltje D aan het glas kleevende, in tegenftrijdige rigtingen getrokken wordt, beduidende, de hoogte DC de zwaartekragt voorftelt. De Parallelogram EC volkoomen gemaakt zijnde, zoo vertoont derzelver middelijn DF de kragt, waardoor het deeltje D naar F getrokken wordt, en EF de kragt, waardoor het deeltje E naar hetzelfde punt wordt getrokken: Het blijkt dat de eerfte grooter is dan de laatfte-. Op DF een ander deeltje kwik h genomen zijnde en hm parallel aan DE getrokken zijnde, zoo is het blijkbaar dat het deeltje h door eene grootere kragt wordt getrokken in de rigting h F of in ene naafte rigting, dan m, fchoon het verfchil zoo groot niet is als tusfchen de deeltjes D en E wegens de vermindering van het verfchil der kragten; wijl derhalven de kolom D F in elk haarer deeltjes met grooter kragt naar F getrokken wordt, of naar een ander naast bij zijnde punt, dan de kolom EF zoo zal de eerfte boven de laatfte de overhand hebben, en om het evenwigt te krijgen moet het deeltje E, bij voorbeeld e, opgeheven en D neergedrukt worden. Men necme nu enig ander deeltje K tusfchen È en D zoo zal bij K een grooter verfchil van kragten zijn da'n bij E alwaar het niets is, en kleiner dan bij D, alwaar het zeer groot is; weshalven , als men eene kolom ftelt, welker begin bij K is, en welker ander • eind  vogten, die in vaten Jïiljïaaii* 50$ eind tot bij E F is voortgetrokken, zoo zal, zoohetnodig is, kunnen bewezen worden dat elk der deeltjes deezer kolom meer getrokken worden dan elk der deeltjes van de kolom EF, maar minder dan de deeltjes van de kolom D F dus zal het deeltje K, bij voorbeeld, opgeheven worden tot k boven D , doch onder e: dus zal de kwik van D tot c altijd opgaan. In enig ander punt P, dat niet minder van de wanden van het vat al' is dan ED, zal de kwik op dezelfde hoogte p blijven ftaan, welke zij in e heeft; want daar is niets, dat de werking der zwaarte verftoort, en dus zal in die geheele ruimte door de wetten der waterweegkunde derzciver oppervlakte vlak wezen. Dus wordt de vlakke oppervlakte door die lijn bepaald, op welker bijzondere punten het verfchil der tegenftrijdige kragten niets begint te wezen (b). Het fcheelt niet of de kwik boven den rand van het vat rijst of daar onder wordt gehouden; want in beiden die onderftellingen geldt hetzelfde bewijs: de figuur der oppervlakte zal mogelijk alleen een weinlgje verfchillen. Wat het water belangt, zoo moet men opmerken dat het veel fterker door het glas wordt aangetrokken op der» afftand van de dikte van het water-vlies, dat het glas bedekt dan de waterdeeltjes zelve eikanderen aantrekken. Dit blijkt duidelijk, als het water zeer digt bij dat vlies gebragt wordt, dan trekt het hetzelve niet van het glas. (6) Wat deeze uitwerking betreft, zoo gefchiedt betzelfde, hetzij de diagonaal DF op den bodem van het vat eindigt, gelijk in de figuur, hetzij zij daarboven, hetzij daajt onder eindigt, want de kwik - kolom met dat gedeelte van dp diagonaal overeenkoomende, dat tusfchen de paralellen DC, EF, of tusfchen DC, en den bodem F C is, zal altijd enige vermeerdering van zwaarte ondergaan naar het punt F, waar het ook geplaatst mag zijn; waaruit de daaling van het deeltje D en de rijzing van het deeltje E noodwendig volgji li 5  '5©4 ■ Verhandeling over het evenwigt van glas. Deeze grootere werking van het glas boven de werking des waters op hetzeifde water-deeltje, op den zelfden afftand van het glas en van het water geplaatst, is mogelijk nog iets verder uitgeftrekt dan de dikte van dit vlies; maar die afftand kan zeer weinig vergroot worden. Want als een loodlijnig glas zeer natgemaakt wordt, loopt het water 'er van onderen aanftonds af. Wanneer het water, in een glazen vat gegoten, dan onder den rand ftaat, moest het de vlakke oppervlakte AB aanneemen, (zie Fig.2.) maar door dc aantrekkende kragt van het glas wordt het «en wemig aan de zijden opgeheven, en het fleept ander water, dat'er aan kleeft, met zig, tot dat'er ■een evenwigt gekoomen is tusfchen de aantrekkende kragt van het glas en het gewigt van het water, boven de vlakke oppervlakte opgeheven: dus zal het bij voorbeeld naar het punt C rijzen; wanneer de afftand van het glas vergroot wordt , gaat deszelfs aantrekkende kragt geheel tc niet of zij vermindert veel; dus zal het deeltje water, dat enigzins van het glas afgelegen is, wel oprijzen door de aantrekkende kragt van het water, dat de bovenfte plaats C reeds ingenomen heeft, doch minder dan het deeltje Cj tot dat eindelijk den afftand nog meer vergrootzijndc, het deeltje D in het geheel niet rijst. Hierdoor daalt de oppervlakte van het water aan de zijdin tot een zeker punt, maar de overige oppervlakte DD is, effen, gelijk de waterwcegkundige wetten eifchen.. Maar het is anders gefteld als het water boven den rand van een glazen vat rijst; want deszeifs.oppervlakte rijst tot eenen zekeren afftand van de wanden Van het glas. De reden van deeze verandering is, omdat de oorzaak van de oprijzing ophoudende, BALTHAZAAR Chirurgijn te Leyden; in eenen Brief san den Heef J. VOEGEN van ENGELEN, M. D. w. e. d. heer! J%[eeme de vrijheid UED. deeze korte Verhandel ling ter plaatfing in het Genees-, Natuur- en Huishoudkundig Kabinet toetezenden ; niet twijfelende of UED. zult dezelve die eere waardig keurest onderteken ik mij met hoogachting. w. e. d. heer! U. IV. E. D. W. Dienaafi Ai-B AL TH AZ AAR. Xeyden 1 December 17S2.  5i» INLEIDING, jf3at de Beenbreuken ( FraBurce), met regt al dikwils kruisfen der braaffte Heelartfen zijn te noemen, zal niemand van bevinding locheneu. De Beenbreuken in de onderfte Ledematen koomen hier bijzonderlijk in aanmerking. Een Beenbreuk in de •dije of in het onderbeen heet bij het gemeen wel geneezen , en de behandelaar heeft'er eer van, wanneer dezelve inden tijd van zes of agt weeken volgt, en de Lijder zig dan met een volmaakt regt en •welgefteld been wederom in de wereld begeeft ; -doch, indien de geneezing veel langer tijd vereischt, of de Lijder met cen fcheef cn korter been te voorfchijn komt, dan wordt de uitkomst ongelukkig geacht, en doorgaans de behandelaar gelasterd, cnvan verzuim of onkunde betigt. — Edoch de fchuin- fche beenbreuken, en die met verlies van zelfftandigheid inzonderheid, in dc onderfte Ledemaaten, vereifchen niet zelden een zeer langduurige en zaamengeftelde genezing ; terwijl ook tellens dezelve niet dan al te veel met cen krom en te kort been te verkrijgen is, en ookzelfs zodanig nog allergelukkigst is te achten. Het krom en tekort zijn van het ge- brooken been loopt het meest in het oog: de Lijder heet tij onkundigen verknoeit, offchoon het al veel een waar en zelfs gelukkig gevolg is van de beenbreuk.— Indien men dan bij zodanige beenbreuken cen middel weet aantewenden om die gevolgen voortekoomen, dan kunnen wij, en de Lijders gelukkiger maaken, ©n ons Heelartfen veel van onfchuldigen laster bevrijden. —— Hier toe ftrekt thans mijne poging in deeze verhand .ding. Om juist aan mijn oogmerk te voldoen, acht ik ajodig deeze verhandeling te verdeden in drie Onderdeelen: als ten eerfte zal ik een befchrijving geeven van den aart en behandeling derfchuinfche beenbreuk; ten tweede, van den aart en behandeling der beenbreuk sjet verlies van zeüftandigheid, en ten derde, zal ik een  de fcliuinfche Beenbreuken. 5IÏ «en befchrijving en afbeelding van het werktuig, hetgeen ik beloof; mijn verhandeling zal inzonderheid, bepaald blijven bij een beenbreuk in het onderbeen. OVER DEN AART EN BEHANDELING EENER SCHUINSCHE BEENBREUK. fchuinfche beenbreuk wordt genaamd, als de as van het been niet regthoekig door de ver.deeling des geheels van het been gaat. Volgens deze gegeeven bepaaling zijn 'er misfchien geen volftrckt regte, of zoogenaamde radijs-breuken te vinden; nadien een regte of radijsbreuk alleen een zodanige zoude zijn, wanneer de as van het been volkome loodregt was aan de dwerfche fcheiding des geheels. Wij noemen dan de beenbreuk regt of fchuinsch, voor zoo ver wij het met onze zintuigen kunnen ontdekken, zonder ons juist te bepaalen bij het volftrekte meetknndige, hoedanig dezelve meest voorvalt in de fmalle beenderen der op- perfte of onderfte ledematen. 1 Een zodanige beenbreuk moet altoos, wanneer de verdeeling door het geheele lighaam van het been gaat, twee of meer korter of langer fcherpe punten maaken, welke, als puntige werktuigen of magten bewoogen zijnde,noodzakelijk de bijgelegene zagte deelen moeten prikkelen, kwetfen, febeuren, of kneuzen. Uit deeze belediging, inzonderheid van de gevoelige deelen, moet noodzakelijk volgen pijn, ontfteeking, verettering, verftikking, koo'rts, ftuipen en zoortgelijke gevolgen: en wanneer door de beenpunten bloedvaten zijn gekwetst volgt'er een uitftorting des hloeds in de tusfehenruimten der fpieren , of wanneer 'er een uitwendige wonde bij is, een meer of minder aanmerkelijke bloedftorting. De fchuinfehe beenpunten zullen doorgaans daar, alwaar de beenderen Kabinet III Deel. Kk niet  512." Heelkundige Verhandeling, ovet niet zwaar met fpieren zijn gedekt, gelijk indefchen* kelen en in den onderarm, de algemeene bekleedfelen doorbooren, en zig dus bloot voor het gezigt vertoonen, en dit zal zekerlijk zoo veelte eerder gefchieden, hoe'fchuinfcher de verdeelim<; is.—Veeltijds is het eene eind van het verdeelde been zeer ver over het andere gefchooten , en zomtijds dat beenëind, welk door een kleine wonde uitfteekt, zeer naauw en vast bekneld, waar door inzonderheid het beledigd deel, en wel voornamelijk de opperfte of onderfte ledemaaten , zeer wanftaltig, en veel korter moeten worden, als in den ftaat der gezondheid. § 3. Vit den befchreeven aart en hoedanigheden der fchuinfche beenbreuk blijkt duidelijk genoeg, dat derzelver behandeling vrij zamengefteld kan zijn-, al dikwils een allerbekwaamst Heeiarts vereischt; en dat derzelver gevolgen evenwel nog ongelukkig kunnen zijn, of ten minften de geneezing zeer gebrekkig. Wat aanbelangt de toevallen, welke voórtkoomen uit de belediging der zagte deelen door de kwetzende beenpunten, in zooverre dient de fcliuinfche beenbreuk thans niet tot ons oogmerk: wij blijven alleenlijk bepaald bij de herftelling der wanftaltige tot de gezonde gedaante, en om het beledigd deel zodanig te houden, tot de fcheiding des geheels in het been, door een genoeg vaste becnweer (cailus~) wederom vereenigd is; opdat de Lijder na deszelfs geneezing tot eer van zijn Heeiarts mag roemen op een regt, en vooral niet te kort, been. % 3. De verplaatfing en de bevestiging ineen goede geftalte, van de gebrooken beeneindens, is hier vrij zamengeftelder en moeijelijker, dan bij de eenvoudige beenbreuken — Wat de verplaatfing betreft, om dezelve te erlangen, moet de uitrekking vrij geweldiger dan gewoonelijk gefchieden , nadien de beenëmdens over den anderen zijn gefchooten, en door de inkorting der fpieren al meer en meer over den' anderen en vaster bekneld geraaken. —— En wat  defchuinfche Beenbreuken!, 5J3 war. aangaat om in de fchuinfche breuk de gegeeven goede geftalte te behouden ; dat is dikwils nog moeijelijker , ja zomtijds geheel onmogelijk : want ter oorzaake van de fchuinfche Verdeeling, kunnen de zaamgezette beenëindens niet vlak tegen den anderen Iteunen, de werking der fpieren, die hier altoos ongelijk moet zijn, zal dezelve al ras wederom herplaatzen , tenzij zulks op een vermoogende manier belet wordt, en wel vermogender, dan men bij de gewoone beenbreuken gebruikt. § 4. Dc uitrekking ten eindede verplaatfing erlangd wordt, moet hier, "indien ergens, bijzonderlijk met omzigtigheid verrigt worden. Hoe fchumfcher en dus puntiger de gebrooke beenëindens zijn, hoe meer zij over den anderen fchieten , en in ftaat zijn om bewoogen wordende tc kwetfen : dus moet de uitrekking hier niet alleen geweldiger , maar ook . teffens op een bijzondere wijze gefchieden, namenlijk zodanig, hoedanig de beenpunten het minst onder de beweeging, welke zij in de kunstbewerking moeten ondergaan, bewoogen worden. ■ Men moet zig hier inzonderheid ook errinneren de algemeene regel in de uittrekking, waarteneemen bij een iedere ontwrigting of beenbreuk , namenlijk om in achtteneemen, dat de reeds gefpannen fpieren en andere zagte deelen geen meerder geweld worden aangedaan, maar dat de kragt worde aangevoegd op de zaamgetrokken fpieren. % 5. Dan, de uittrekking (cen fchuinfche breuk in de tibia & Fibula onderfteld zijnde) moet aldus gefchieden: het onderbeen onder de knie wel bevestigd en tegengehouden zijnde, neemt de Heelmeefter in acht welk van de gebrooken beenëindens verplaatst is en werwaarts, hetgeen doorgaans het onderfte is, of voor ofagter het bovenfte over- of voorbij-gefchoo- ven. Het gebrooken been ftaat geboogen, en de hoek der kromming is deiwaarts, werwaarts het verplaatfte beenëind zig bevind-, de deelen zijn gefnannen daar het verplaatst been is uitgeweeken; en Kk 2 ge-  514 Heelkundige Verhandeling, óver gcvolgelijk moet, opdat onder de uittrekking de ge-« fpannen deelen niet meerder gefpannen worden, de bewerking zoo gefchieden, dat altoos het verfte einde van de lijn , die het verplaatfte been tot de hoek maakt, het middenpunt (Centrum') blijve. De uitrekking moet hier inzonderheid langzaam en gelijk gefchieden, opdat het bewoogen wordende beenëind niet kwetfe. § ó. Indien het verplaatfte beenëind te fterk bekneld is, inzonderheid door een pezige uitbreiding of de huid , dezelve doorboord hebbende , dan moet men voor een geweldige uitrekking liever verkiezen, om door een ruime infnijding de beknelling enfpanning te verminderen: daar de geweldige beknelling van de huid of een pezige uitbreiding zomtijds een allergeweldigfte uitrekking vereischt, welke van zwaare toevallen uit de belediging der fterk gerekte deelen doorgaans agtervolgd wordt; daar maakt dikwils de aangepreeze infnijding de verplaatfing allergemakkelijkst, (a) § 7. Eindelijk wat betreft, om de welverplaatfte beenëindens tot derzelver genocgzaame zamenlijming wel gevestigt te houdenï hier toe zijn zelden de gewoone verbanden bekwaam, behalven dat dikwils , (a) Ik heb een en andermaal de droevigfte gevolgen , als zwaare ontfteeking, verettering ,Verfterving, en een onherftelbaare verminking zien volgen op het geweldig uitrekken der beknelde fchuinfche beenbreuken , inzonderheid digt bij de gewrigten geplaatst, omdat men verzuimd hadt de beknellende deelen ruim optefnijden , en dus de beknelling wegteneemen: te beklaagen is bet waarlijk, daar men dikwils de knellende kous in de plaats van met geweld uitgetrokken te hebben , liever doorgefneden heeft, men daar door niet geleerd heeft, om hetzelfde aan de beknellende deelen te verrigten, welke als leevendige, zeer gevoelige, zig meer en meer met geweld zamentrekkende, en dus meer en meer knellende deeiea, veel meer beledigen, dan eene doode reklaaare kous.  de fchuinfche Beenbreuken. $15 Wils, om de bijverzellende toevallen, als pijn, zwelling een wonde, enz. bij de fchuinfche beenbreuken', noch flingerverbanden , noch fpalken tc pas koomen, ja veeltijds allernadeeligst zijn. Doorgaans is men genootfaakt om zig in die gevallen alleenlijk te bedienen van het genoeg bekende boekverband, ten einde men het ligtelijk, en zonder het beledigd deel te beweegen , zoude kunnen afneemen. Gcvolgelijk zal dan een manier van verbinden of een werktuig te pas koomen , ten einde de wel geplaatftc beenëindens door de ongelijke werking der Spieren niet wederom herplaatst worde, het zal zodanig gefchikt moeten zijn, dat het, zonder beledigende knelling of drukking toetebrengen aan het zieke deel, aanhoudend hetzelve in den .ftaat van uitftrekking houd, en de inkorting der fpieren belet; en het geen ook tellens toelaat dat het zieke deel zoo menigwerfworde verbonden als vercischt wordt, zonder dat het behoeft afgenoomen tc worden. OVER DEN AART EN BEHANDELING EENER BEENBREUK MET VERLIES VAN ZELFSTANDIGHEID. % 8. ISfiet zelden wordt'er bij een beenbreuk ondervonden , niet alleen een verdeeling des geheels, maar ook een aanmerkelijk verlies van zelfftandigheid; gelijk genoeg bij de uitkapping van een ftuk been uit de hcrfchemchaal blijkt. Dikwerf komt ook een Heelmeefter in de noodzaakelijkheid, om bij de beenbreuken de beenzelfftandigheid. te verminderen; hetgeen inzonderheid voorvalt bij de beenvermorzeling (jCommunitid). Wanneer dit verlies van beenzelfftandigheid voorvalt in die beenderen van de ledematen, welke dezelve in een bepaalde lengte houden, en dat het verlies uit het geheele lighaam van het been is genomen, dan moet noodzaK k 3 ke-  516* Heelkundige Verhandeling,. over' kelijk het deel zoo veel korter worden, als de hoegrootheid van de verloore beenzelfftandigheid bedraa-t En zal dat korter worden van het beledigt deel worden voorgekoomen, dan moet 'er een middel bcdao-t worden, om het verkorte deel tot zijn natuurlijke lengte te brengen, en te houden, tot de leege tusfchenruimte uit het verlies van zelfftandigheid met een zoortgelyke zelfftandigheid als het verlSoren been vervuld is en door middel van die zelfltandigheid I de verdeelde becnftukken hereenigd zijn. § 9. Alwaar de boorden der becnverdcelin* niet tot'den anderen koomen , onaangezien het verlies van zelfftandigheui, namelijk daar • alwaar het verlies niet is uit het geheele lighaam des beens, maar alleenlijk uit een gedeelte, of daar andere oneefchonde beenderen met het beledigde te zamen een uitrei ftrekheid maaken, welke door de onbeledigde beenderen kan behouden worden, gelijk voorvalt in de herfchenfchaal, of aan de beenderen der borst • daar is doorgaans de natuur gewoon om langzaam de leege plaats, uit het verlies van beenzelfrtandi-meid veroorzaakt, te vervullen met een zoorurelijke We als de verloorene, waar door dus het verhes verVed en de verdeeling des geheels herftelt wordt . Wij behoeven deze waarheid (mijns oordeels') met verder te bewijzen, dewijl de heelkundige waarnemers en de dagelijkfe praktijk genoeg voorbeelden verfchaffen van aanmerkelijke verminderingen van beenzelfftandigheid zoo bij beenbreuken als bii beenbederving, welke de natuur volmaakt vergoed § 10 Indien het dan mogelijk is , om een deel hetwelk uit kragt van het verlies der beenzelfftandiahcid zig noodzaakelijk zoude verkorten , in zijn natuurlijke lengte te houden, dan is het mogelijk dat het verloorene vergoed worde, en na de genezing het deel volkomen in zijn natuurlijken ftand worde bevonden ; daar anderzins (gelijk wij reeds bij-  ■ 'de fchuinfche, Beenhrenken. 5 * ? Wirebra* hebben,) de van een gefcheiden beenftukk?n door de inkorting der fpieren tot den anderen mderen en te zamen worden vereenigd, waaruit H,oahpliik het deel zooveel korter moetworden, ^hte ^ verlooren beenzelfltandig- SPJi __1 OfTchoon de eene arm aanmerkelijk korter zii dan de ander, zulks hindert, zoo 'er anders geen lebrek Plaats heeft, weinig, en wordt dus hgtelijfc |ecluïd;doeh indiende eene fehenkel korteris dan de andere alhoewel voor het overige welgeftelt, dan moet de Lijder volftrekt mank gaan, of ten minften z ° voor altoos troosten, om door een fchoen gelijk feoogte aan de hoegrootheid der verkorting, zynge- hrpiriiiken "-ans te verbeteren. Het is aan te Jffl ö indien mogelijk , om, inzonderheid bij Hp hPenbreuken in de onderfte ledemaaten , de lcng%^behSeSlaaten wij nu onderzoeken, hoe dit te. verkrijgen. * ri Noch plaatfing, noch verband zal inftaat overgeef. f ■ Kk4 zM  'jTiS Heelkundige Verhandeling, over BESCHRIJVING EN AFBEELDING VAN EEN WERKTUIG. § 12. Irlet Werktuig, welk ik voorftel en aanprijs, beftaat tut twee houte Stijlen of Spalken; een Drukfchrocf (Tourniquet) ; vier Ledere Riemen; en twee Laken-Banden. — De houte Stijlen zijn van eijken of van eenig ander hout gemaakt, omtrent twee duimen breed, en zoo lang, dat zij aangevoegd zijnde verre voorbij de Voet en de Knie rijken, zij zijn aan de binnen zijde een weinig uitgehold en aan de buitenzijde een weinig bultig; van boven zijn zij ieder voorzien met cen dwerfche Spleet, even onder welke in de bultige zijde twee Kopere Knopjes te vinden zijn, gelijk over den anderen geplaatst; en van onderen, daar zij voorbij den Voet uitfteeken zijn zij in de plaats van hol vlak, en ieder voorzien met twee ronde t 'gen den anderen over geplaatfte gaten. ■ Het Tourniquet verfchilt niet veel van dat van pet t bij het afzetten der Ledematen in gebruik, behalven dat, door de grootere lengte van de Schroef, de twee bladen verder van den anderen kunnen verwijderd worden; dat het onderfte en bovenfte blad, ter zijde van dcnSchrocf, aan beide de kanten een dwerfche fpleet heeft, beneden dewelke in de bovenfte plaat en in dc bovenfte oppervlakte twee Kopere Knopjes ge ijk over den anderen geplaatst zijn te vinden; en dat dc onderfte plaat aan wederzijde uitloopt in twee ronde Stijlen, welke langs haar lengte tot op eenige afftanden en evenwijdig door haar dikte met kleine gaatjes doorboort zijn cn welke gaatjes van de eene Stijl gelijk over zijn geplaatst aan die van de andere. De vier Riemen moeten van Kalfsleer of van eenig ander leer, dat niet zeer rekbaar is, gemaakt zijn; zij moeten ieder anderhalf voet lang zijn, en zoo breed, dat zij gemaklijk door de befchreeven Spieeten van de houte ftijlen, en van het Tourniquet; kunnen doorgeftooken worden; zij moeten aan het eene  de fchuinfche Beenbreuken. '-' 519 «ene eind wat breeder zijn, en voorzien met een dwerrche Spleet, daar het ander eind gemaklijk door kan gaan, en het fmalfte einde moet tot een aanzienelijke lengte met een dubbelde rije gaatjes doorboord zijn, evenwijdig van en gelijk tegen over den anderen geplaatst, zoo wijd overdwersch van den anderen, en zoo groot, dat zij de befcbn. even Kopere Knopjes aan de Spalken en aan bet Tourniquet dooiiaaten , en op die wijze kunnen vastgemaakt worden. En de twee lakenfe Banden worden vereischt zoo lang te zijn, dat zij even als cen Koufeband onder de knie en boven den enkel eenige maal en-kunnen omgewonden worden, en zij moeten breed genoeg zijn, om door haar fmalte niet te kneilen. § 13. Dit Werktuig word aldus aangevoegt: ten ifte, worden dc vierLedere riemen aangevoegt, twee onder de Knie en twee boven den Enkel, buiten en binnens beens , met haar breedfte einde, de bovenfte met de Spleet naar onderen gekeert, en de onderfte met de Spleet naar boven; men bevestigd de Riemen met de lakenfe banden, latende hetgefpleeten vrij, en maakende de banden vast of met (pelden of met eenige naaldefteeken, en dan fteekt men het overfchietende eind van een ledere riem door zijn Spleet, Ten 2de, dan voegt men de twee houte Stijlen aan, met haar holle zijde naar het Been gekeert, buiten en binnens beens een; en men maakt dezelve van boven vast, door de bovenfte Ledere riemen door haar Spieeten te laaten gaan, en vast te maaken aan de Kopere Knopjes onder de Spleeten, ten welken einde de gaatjes in de ledere riemen te vinden zijn. Ten 3^, neemt men den Drukfehroef, haalt de onderfte riemen door deszelfs Spleetcn, en fteekt deszelfs ronde Stijlen door de gaten van onderen in de groote Stijlen of Spalken; de Riemen maakt men vast aan de Kopere Knopjes, op het bovenfte blad van het Tourniquet, en de Spalken door een pennetje langs de naafte gaatjes van de Stijlen van het Tourniquet agter den rug der Spalken te brengen , waartoe men ook twee Kopere Krammetjes kan nee7 Kk 5 men,  S2<* Heelkundige Verhandeling, ovtf men, waar van de beenen in de tegenovergeftelde M» ten van de twee Stijien Juist pasfen. ™g?t Wefktuig nu aangevoegt zijnde , moet men Onderzoeken fceta Tnt°hetrOnI0°Hrbij den VOet v*™?^ iteeKt, dat het Onderbeen tot ziin o-e7nndp Ip™**» kan uitgerekt worden, zoo niet, dan^moet he veï beterd worden met de onderfte'riemen meebot te geeven; men moet opletten, of het WerS VS gelijk is aangevoegt, waar van de proef s &dTen SF e^ïSc'ZTmede T" dc ri^en,vastmaak " telt en dat die wel overeenkoomen; zoo die van een SkW™? m« °vereenkoomen, dan is 'er ongelijkheid en zoude het Werktuig ongelijk werken Waarom het te verbeteren zij, en dit alles weT in acht genoomen zijnde, laat men de Schroef werken tot W^n* hCt 0nderL;een Ongezonde lengtlheeft veï kreegen wanneer het ook tellens zijn natuurlijke s deren inzonderheid zijn het minst gefcbikt voorzwaare verbanden of werktuigen, omdat zij niet alleen door haar woelen, hetgeen doorgaans niet te verbieden is, daar tegen aanwerken, maar ook omdat zij dikwils inzonderheid bij dc~ breuken der onderfte ledemaaten aanftonds de geheele toerusting met de ontlastingder pis engrooveuitwerpfels nat envuilmaa^ ken, dusonsnoodzaakenom geduurig te verbinden, of in gevaar koomen van door het vuile verband ontfteeking, ontvelling, enz. aan het zieke deel te verkrijgen. Bij dc beenbreuken in de djje of fchenkel dier jonge kinderen, hetzij een fchuinfche of een Radijsbreuk , ben ik nooit anders gewoon, dan om de knien en de voeten gelijk aan den anderen te binden, en heb onder een redelijk getal van door mij zodanig behandelde kinderen, nog nooit een krom ©f te kort been ontmoet, en hetgeen ook volftrekt niet kan gefchieden; maar in tegendeel zeer veel in de zulken, daar men had getragt om zulks met kunftigc verbanden voortekoomen: indien ik ooit in zodanige voorwerpen een verbanden fpalken aangevoegt heb, danishetaltoos geweest tegen mijn beter weeten, en om 'er al veel door te ontgaan de lastering van weetnieten, welke het nut dezer eenvoudige manier niet begrijpen; en, offchoon men mij daarom al eens in verdenking heeft gebragt, als of ik een enkele verrekking of kneuzing voor een beenbreuk had behandeld (zonder het nogthans te bewijzen, fchoon daar toe •verzogt, en verpligt, want Accufanti incumbit probatiof) cn dat ik daardoor onverdienden laster en e enigten duidelijk en dikwils genoeg gezien is. Wie meer voorbeelden begeert van Beenbreuken, alwaar ik genootzaakt ben geweest alle Verbanden en beknellingen natelaaten, en welke egter redelijk wel zijn geneezen, leeze mijne HeelhmdU . gelVaanieemingm, waar onder 'er eenigen van geen klein'belang te vinden zijn.  üe fchuinfche Beenbreuken! ijl $ eenigzins Tcbade heb geleden, ik houde mijn gevoe» len ftaande, en durf mijne manier aanraad en. Indien de beenbreuken in de fthenkelen niet te fchiünschzijn, dan geloof ik zelfs, en heb het bij ondervinding, dat men om het deel in een goede gedaante te houden, noch flingerverbanden, noch fpalken, welke men doch meest , naar een verouderde gewoonte gebruikt, van noden heeft: een eenvoudig boekverband, en het onderbeen uitgeftrekt te plaatfen in een beddekusfen ; hetgeen men om het onderbeen vastmaakt ; of ook wel het onderbeen in een gebooge geftalte te plaatfen op de buitenzijde, zijn doorgaans voldoenend. De Spieren, als de beenbreuken met al te fchuinsch zijn, en daar door ongelijk werken, zijn de beste fpalken om de welgeplaatfte beenëindens te houden-, ja veel beter dan de zwaare verbanden en fpalken, dewijl laardoor niet zelden ongelijke drukkingen of beknellingen ontftaan, welke de fpieren ongelijk doen werken , en dan al dikwils na ontbinding van het verband, in de plaats van een regt been, hetgeen men daar mede bedoelde , een gantsch wanftaltig en krom been doen aantreffen. Daar men enkelvoudig een boek¬ verband aanwend, en het zieke deel in een beddekusfen plaatst, daar kan men zonder veel omflag en beweeging te maaken, den ftaat van de beenbreuk dagelijks befchouwen, en dan ook gemaklijk, wanneer men eenigen misftand gewaar wordt, voor de volkoome verharding van de beenweer dezelve aan- ftonds verbeteren. En gcvolgelijk, naar mijn gevoelen en ondervinding moet ik de rondomgaande bindingen en fpalken in de behandeling der beenbreuken, inzonderheid aan de onderfte ledemaaten , afkeuren ; en dus alleenlijk of van de aangehaalde eenvoudige verbanden, of van mijn voorgefteld werktuig gébruik maaken. Eindlijk ik geef mijn eenvoudige manier van verbinden der beenbreuken, of om het onderbeen in een gebooge geftalte te plaatfen, niet voor nieuw op „ of  §z6 Heelkundige Verhandeling, over of mijne uitvindig te zijn ; geenzins , de kundige Genees- enHeel-Artfen zijn te wel overtuigd, datzij reeds van overlang, is het niet hier ter ftede, ten minften in andere gewesten, daar de Heelkonst wel zoo groot in luifter en achting wordt gehouden, bekend , en in gebruik is geweest. Of jonge Heelartfen egter, welke laster vreezen, hierin ons aanzienlijk Leyden, mijne voorgcftelde , doch niet nieuwe en eenvoudige manier om beenbreuken te behandelen, wel aanteraaden zij, wil ik mij liefst niet uiten: het is zeker, dat men otn iets nieuws of ongewoon in gebruik te brengen , wel inzonderheid bij de gemeente in een zekeren fmaak moet zijn, namentlijk (om goed duitsch te fchrijven) dat men het zoover moet gebragt hebben, dat onze onnozelftc bedrijven , ja grcfite fouten, heldenftukken heeten; anderfins kan men ligtelijk vaarcn gelyk ik bij het kind van den Rhijnlandsbode d. a. kelder (f). ■ Nogthans de handelingen van braave Genees- en Heelartfen moeten zig meer bepaalen ten nutte van hun zieken medemensen, dan tot eigen voordeel; (a) dan kan men noch te gretig naar nieuws , noch te flaafs aan het verouderde zijn , men vreest noch weet- (f) Zie den Brief aan den Heere a.- le pla , wegens het voorgevallene bij het Kind van d. a. kelder. Te Leyden by Hend. Koster. 1780. Welke Brief ook geannuncieert is in het Natuur , Genetsen Huuhoud-kundig Kabinet, 2. deel. N. 2. Alsmede in de Genees-, Natuur- en Huishond-kundige Jaarboeken. 3. deels 1. ftuk of N. 13. (a) Rij het geval van het gemelde kind heeft men mij in verdenking gebragt, als of ik een FraBuw had opgegeeven alwaar dezelve niet tegenwoordig was. Nochtans dan heeft mijn oogen oor gemist: want ik heb de dije kunnen doorbuigen, en ik heb gekraak gehoort; hetgeen ik, vereischt wordende, onder een plegtigen Eed zoude kunnen bevestigen Men heeft,  xle fchuinfche Beenbreuken. Weetnieten, noch laster; langs welken billijken regel ik mij alleenlijk vergenoeg met in deeze verhandelino- naar mijn oordeel aangetoond te hebben , wat best is , én te verkiezen zij, voor de elëndigen, web* heeft, nadat men mij uit het voorgefteld Conjult geweerd heeft dien zeiven dag in mijn afzijn egter een Confult gehad van Dr. a. le pla , met de Chirurgyns p. zwaanenburs en. h. 'cuipers, en naderhand een en andermaal met den Hoogl. j. D. hahn; doch tot nog toe heeft men niet beflisfend durven oordeelen: ten minften gemelde Hoogl. heeft mij zelfs verklaard zulks niet gedaan te hebben, noch te kunnen doen. Ik verbeeldde mijj hadden de Heeren van het eerfte Confult mij toegelaaten, hetgeen naar de wetten van eerlijkheid hadt moeten gefchieden, dat ik hun , de Fraïïuur blijvende ontkennen, wel ras de ftukken daar van had in de hand gegeeven; ja daar zal misfchien nog wel gelegenheid zijn, om aan onkundigen gantetoonen dat 'er een FraÜnur is geweest, en waar van gemelde Hoogl. ook niet ten eenemaalen bewust is : de bogt in een dijebeen uit de Ëngelfche ziekte, en die als een gevolg van een voorgaande Fr«&uur, zijn wel zoo veel verfchillende, dat 'er een kundig en onpartijdig man uit durft en kan befluiten. Of ftierf het kind, en mogt ik het dijebeen waar over het gefchil is van zijn fpieren ontblooten, dan verbeeld ik mij de eigen gelegenheid te zullen hebben , als zeker Chirurgijn in een nabuurige ftad, aan welken van een ander een Fraïïuur in des dije bij een jongen van 10 jaaren ontkend wierdt, omdat de jongen binnen de i 2 dagen uit zijn kribbe op de vloer was geloopen , zonder kwaad gevolg, en welke Chirurgijn, gemelde jongs bij geval na een geruimen tijd geftorven zijnde, de uit het li ik doorhem gezaagde Fraüuur met zijn beenring, den ontkender voor zijn neus en tanden doeg, onder.'de uitdrukking: „proef „ en riek nu de waarheid van hetgeen gty' een eerlijk mam ontkend heb "; edoch ik geloof juist niet, dat ik een zoo Uitdrukkelijke overtuiging zou waagen; omdat ik twijfel, ö£ ónze Opperfehout jegeijs mij wel zoo gunftig denken zou als mij verhaald is, dat de Opperfehout dier ftad omtrent totArgutitentum ad hominem gedaan heeft; en ook teftens, omdat ite övertuigd ben, dat, wanneer 'er met vuist argumenten tspoLi.  5*8 Heelkundige Verhandeling, .welke ik thans m deezen ten voorwerp heb eehad zonder eenige andere betrekking van «oedkeiS nf" afkeuringgadeteflaan. ° öoeciKuu.ng of ctdeeren was, ik zekerlijk bet proces zoude v*rV*™n. ,„ alveel in onze Nederlanden 5e a^oT^o^S, "vï injune u.ttewjzen met compenfatie van kostenTwaSn al dikteen eerlijk fflan, om zijn's beurs wille, e^ vern, den lasteraar moet dulden, ik zoude mij al over lang een bi ke Satisfaclie bezorgt hebben. e wmjKe- UITLEGGING der PLAAT. FiG. I. Een der houte Spalken of Stijlen, aan de bultige zijde te zien. ö'dDer Set' ter doorl^ing vaneen ** b' "Sm ƒ °pere Knopjes ' om de d°orgehaalde riem aan vast te maaken ö c. De vlakte van onderen aan de Spalk, daar zit «voegt wordt bij het Tourniquet, waarin J d. d. de twee gaten ter doorlaating der'ronde Stftr-^ rr JiD van het Tourniquet. J iSn d^h0«te. Spalken of Stijlen, aan de holle zijde te zien. a. De Spleet ter doorlaating van de Riemen in welkers omtrek zij ook vlak is. *• De vlakte van onderen te voegen aan het Tourniquet, waarin ° c c. twee gaten om de ronde Stijlen van het rm itt T°urn"luetdoorte fteeken. rie. m. Het onderfruk van het Tourniquet op zii-~^ae_te zien. ^ r J <*• a. Twee ronde Stijlen. het Spcr-° Stijl' welke 10 de Schroef van uet I ourmquet gaat. Fic.    de fchuinfche Beenbreuken. 5*9 rlG JV Een der Kopere Krammetjes om het Tourniquet aan de Spalken vast te maaken. Fig. V. Het onderftuk van het Tourniquet van onderen te zien. a a.a a. De vier ronde Stijlen om door de vier on- ' derfte gaten van de Spalken te fteeken, met * gaatjes doorboort, om de Kopere Krammetjes doortelaaten. b. b. Twee Spieeten ter doorlaating van de twee riemen van onderen. c. Het gaatje daar de Kopere Stijl aan het Tourniquet door dit Stuk heen gaat. Fig VI. Het boven ftuk van het Tourniquet met zijn Schroef op zijde te zien. Fig. VII. Het bovenfte Stuk van het Tourniquet boven op te zien. a. a. a. a. Vier Kopere Knopjes om de riemen aan vast te maaken. b. b Spieeten waar door de riemen gaan. c De Moer waarin de Schroef draait. Fig. VUL Het bovenfte Stuk van het Tourniquet van onderen te zien. Fig IX Een der vier Riemen doorboort met gaatjes en van boven met een dwerfche Spleet. Fig. X. Het Werktuig aangevoegd aan het Been, op zijde te zien. LI 2 WAAR-  waarneemingen nopens eene zwarte staar es derzelver geneezing door de snuif - poeders van den Heer k leb er, medegedeeld door den Heer hendrik de ring , Heelmeester te Haarlem. In het begin der voorleden Herfst wierdt mijne hulp verzogt wegens een gebrek aan 't rechter oog bij de Huisvrouw van den Heere C. D. -r zij klaagde mij, dat zij uit dit oog, waaT in het gezigt van tijd tot tijd verminderd was, bijna niets meer zien konde ; Ik zag de uitwendige gedaante des oogbols eenigzins puntig,' het harde of witte vlies, benevens de oogappel, waren met een zeer aanmerkelijk gedeelte bloeds vervuld, zo dat het mij vooral toen niet mogelijk was, de juifte ziekte van 't zelve te bepaalen: Het eerfte werk moest dus zijn om dit opgehoopte bloed te ontruimen; ten welken einde mij bericht wierdt, dat reeds eene aderlaating benevens ipaanfche vliegen-pleifters en eenige zagte en verkoelende buikontlastende middelen gebezigd waren, doch zonder dat zij eenige zigtbaare hulp hadden aangebragt; Ik ftelde voor bloedzuigers in den kleenen ooghoeken omtrek van 't oog te plaatfen, dat mij direct wierdt toegeftaan , wijl het gemis derzelven alleen het aanzetten hadt uitgefteld; Ik plaatfte twee derzelver in den kleenen ooghoek en eene ter zijde, en eenigzins boven 't fmalle deel des wijnkbrauws ; dit fcheen eenig voordeel aan te brengen, weshalven ik vier of vijf dagen daar na hetzelfde middel hervatte; waar door de oogbol klaar, en van 't opgehoopte bloed geheel ontlast -wierdt ; de lijderesfe wierdt eenige wilde fcheemering gewaar, maar zonder de minite onderfcheiding. Nu zag ik den oogappel zeer verwijderd; en deszelfs ftijven ftand, zonder eenige vernauwing, op welke wijze ook aangeraakt, bevestigde mij-, dat mij,  Waarneemingen wegens een zwarte Staar. 531 mij, dat het ongemak de zwarte Staar (Amaurofii) ware: Zij verhaalde mij op eenige vraagen, welke ik haar voorftelde, dat zij in haare jeugd langen tijd aan eene geweldige Stuipziekte gezukkeld hadt, en federd dien tijd niet zoo goed uit dit, als uit haar ander oog hadt kunnen zien, 't geen van tijd tot tijd was erger geworden , en wel inzonderheid na dat zy van haar eerfte kind verlost was: Hoe weinig hoop ik door hét gedaane verhaal op eene volkoomene geneezing voedde , dagt ik het echter beter een onzeeker, dan geen middel, aan te wenden; en gaf Haar de Snuif-poeders van den Heer kleber ; dezelve zijn te algemeen bekend, om mij door de opgaave derzelve langwijlig te maaken: Ik heb haar van N. 1 anderhalf poeder des daags laaten opfnuiven; en deze gebruikt hebbende, fcheen bet ongemak dermaate verminderd , dat zig eemge hoop opdcedt van eene volkoomene herftelling; des ik mij tot N. 3 ten gebruike fpoedde, en N. 2 met voordagt overfioeg: Ik liet'er daags twee gebruiken, en had de aangenaame ondervinding, na dat 'er 16 of 18 gebruikt waren, dat zij op alle afftanden redelijk onderfcheidenlijk zien konde, en de regenboog (iriï) een groot deel niet alleen vernauwd ware , maar dat ik ook op het wrijven met de oogleden over den oogbol, eene kennelijke toetrekking mdezelve ontwaar wierd: Ik ging voort met de overige van N. 3. en heb van N. 4. alleen de helft laaten gebruiken, met het gewenschtgevolg, vaneene volkoomene geneezing. Zie daar derhalven de geneezing van eene Amaurofis door een middel, dat, hoewel van veelen beproefd , egter weinigen gelukt is; 't welk de rede is, waarom ik befloot deze waarneeming ter gemeenmaakinge aantebieden; te meer dat zij zo wel overeenkoomt met de waarneeming, tie de wel Ervaaren I. KRAGTLNGH in de Verhandelingen van 't Genoot3 L 1 3 Jiïa?  '532 Aanmerkingen over het gebruik fchap Servandis Civibus gegeeven heeft; wellcemïi gepaard met hetgeen de Heer van gesscher deswegens m zijne Hedendaagfche Oefenende Heelkunde ( gezegd heeft (willende dat men, niet tegenftaande zijn Ed. van deze poeders geene de minfte dienst gehad hadt, dit middel echter bij daar toe gegeevene gelegenheden op den duur beproeven zoude) tot het toedienen derzelve mij ten fterkfte heeft aangezet. Haarlem den 16 February 1783. aanmerkingen over het gebruik van kwik en de snuif-poeders van den Heer kxe- ber, in deeze soort van ongemakken. door den uitgeever. 33e voorftelling der Snuif-poeders van dcq fchranderenj en ervaaren Heer kleber, (wiens droevige en ontijdige dood voor de Genees- en Heelkunde te betreuren is, en voornamelijk in het nieuwe Vaderland dat hij door ongunftige omftandigheden genoodzaakt was geworden te kiezen) fchoon niet geheel nieuw en alleenlijk befchaafder en uitgebreider dan dezelve door den grooten boerhaave waren opgegeeven, heeft egter eerst na derzelver gemeenmaaking in de Nieuwe Natuur- en Geneeskundige Bibliotheek van Doctor tersier (a) begonnen den aandacht van Genees- en Heelkundigen optewekken , en verfcheidene uitgelokt om daar eenige proeven medeteneemen. Eenigen onder dezen is het gelukt daar mede hun gewenschte oogmerk te bereiken, terwijl anderen daar de verlangde uitwerkingen niet van gezien hebben. Dit heeft ge- 00 I- Deel St. lil. pag. 538 & feqq.  van Kwik-middelen in Oogziektens. 533 gelegenheid tot zeer verfchillende gevolgen over dit onderwerp gegeeven-, en de zulken zelfs die niet ontkenden dat met dit middel zomtijds goedegeneezingen verrigt waren, fchreeven dat gevolg aan geheel eene andere oorzaak toe, dan van welke de Uitvinder deze uitwerking wilde afgeleid hebben. Deze tegenftanders namelijk beweeren dat in alle deze gevallen de geneczingen niet aan de kwik, die volgens boerhaave en kleber de bafis van dit middel uitmaakt, maar enkeld aan de werktuigelijke dreuning, aan de fchudding, de fchielijker, geweldiger cn ongeregelder vogten-loop, de vermeerderde werking der zenuwen (hoe ook uitgeoefend) die bij alle geweldige prikkelingen der reukdeelen, en vooral bij het fniezen plaats heeft, moeten toegefchreeven worden. Zij bewijzen dat hierdoor de vogten voortgeftuwd en doorgedrongen worden , uit de vaatjes en andere kleine onthoudplaatfen waarin zij langen tijd hebben ftiigeftaan, dat de affcheidingen vermeerderd, en deze vogten dus door deze nieuwe aanfpocling verdund worden, en eindelijk dat door deze fchuddingen het vaat- en zenuw-geftel zeiven meer worden aangezet om hunne eigenaartige werkingen te verrigten. Zij voegen 'er bij dat het moeielijk te begrijpen valt hoe de kwik in zulk eene geringe hoeveelheid gebezigd , en flegts door den neus opgehaald , door het ragfijne vaatgeftel van 't ooo- hcecn kan dringen, de aldaar plaats hebbende verftoppingcn openen, de zenuwen opwekken, en dus het verlooren gezigt heitellen. In den eerften opflag befchouwd fchijnt deze verklaaring vrij natuurlijk en aanneemlijk , en in het tegenovergeftelde befluit een paralogismus poft boe, ergo propier boe te zijn ingefloopen ; en nog te meer, wanneer men zig daar bij herinnert dat Fmesmiddelcn reeds door de Ouden in verfcheiden ooggebreken gebruikt, en op derzelver voorbeeld door veele Hedendaagfchen voorgefchreeven zijn. Voeg hier bij eenige gevallen door geloofwaardige waarj ia a nee-  53 f Aanmerkingen over het gebruik neemeren te boek gefield, waarin de geneezingen, eyen als niet het toedienen der Fniesmiddelen en: keld door de werktuigelijke fchudding des hoofds verkreegen wierden, en men zal bijna geheel overreed zijn aangaande de echte gegrondheid dezer ïtelling^ Ik zal hier ten voorbedde flegts twee zodanige gevallen bijbrengen, maar die genoegzaam in ftaat zullen zijn om mijne Leezers te beter oyer dit ftuk te doen oordeelen. De beroemde boyle verhaalt (b) van een Engelsch Kapitein wiens beide oogen door eene volmaakte cataract bezet waren, zo dat hij in een elendigen ftaat was en tc naauwernood het licht van de duifternis konde onderfcheiden. Zijn Heelmeester, na verfcheiden middelen voorgefchreeven te hebben , deedt hem eindelijk een Fniesmiddel gebruiken , waarop aanftonds een pngelqoflijk zweet, braking, kwijling, pisvloed, ftoelgangen en lekking yan de oogen volgden ; ter dezer tijd, was het hoofd en het aangezigt zeer opgezwollen, en alle de yogten wierden aanmerkeliik gefchud ; geduurénde drie dagen dat deze nitwerpingen aanhielden, wierdt met den Lijder niets gedaan dan dat men hem op eene warme plaats hieldt, met het hoofd wel gedekt, en voor alle koude beswaarde.; na dezen tijd namen alle de toevallen langzaamerhand af, en eindelijk bemerkte men dat de cataract geheel geneezen was, en d'e Lijder zag na dien tijd nog fcherper dan poit te voren. Schoon' men bij het onderzoeken yan het poeder vernam dat 't het Turbith van Paracelfus geweest was, 't •welk uit vier deelen vitriool-olie, drie deelen kwik en oyergehaaldcn brandewijn beftaat, zo heb ik égter deze waarneeming hier aangehaald: om dat het in dit geval meer de werktuiglijke dreuning en fchudding dan het uitwerkfel van een of ander bijzonder mid.del geweest is, waaraan men de geneezing toe moet (b~) Exercitatimes de Utilitate Ehilofofhice Experhnentalis, aangehaald in de Prmle&iones Publicce de Morbis Ocukmm van de« &eraemdeu boerhaave, Goit. 1736. p. 04.  van Kwik-middelen in Oogziektens, 535 moet toefchrijven. — Een ander foortgelijk geval isdat hetwelk job van meekeren verhaalt (c) „ van „ Andries Bang van Meek''lenburg, die lange jaaren we-? f} gens de blindheid zijner oogen, die helder en klaar in zijn hoofd ftonden, te vergeefs gemeesterd hadt. Op een zekeren tijd gaande, alzoo hij bij een „ ftokje gong, wierd hij van een dronken bierdraa„ ger, die een bierboom op zijn hals droeg, al flin„ gerende aan de zijde van zijn hoofd geflaagen, „ waarop de voornoemde Bang ter aarde viel, doch „ oprijzende hadt hij door de dreuning zijn gezigt „ bekoomen, daarom hij lang gemeefterd hadt." ülhoorn haalt dit geval uit van meekeren ook aan in zijne Aantekeningen op heister, en laat'er, na de opgaaf der Geneeswijze van den Heer taylor , wiens manier in verfcheiden oogziektens beftondt in het „ raspen of fchraapen der oogen tot zig ligte ftuiptrekkingen in dezelve opdeeden, opvolgen (d) : ,, Ik weet niet welke de oorzaaken zijn datde Heer „ taylor omtrent zommige foorten van Gutta S?,, rena door zijn handgreepen in 't geneezen van dit „ gebrek zo gelukkig gcweestzij ; zijne aanduidingen ,, liepen als op de bevinding van gedagten van van „ meekeren uit, namelijk het gedreun, de trillinüe „ en fchudding der oogbol, welke men konde aan„ merken als convulfive bewegingen waardoor de ver„ looren eigenfchap in 't gebruik van de Nervus Op„ ticus en Membrana Retina herfteld wierdt." Uit deze gevallen fchijnt volkoomen te blijken dat de fchudding van het hoofd genoegzaam geweest zij om de hier plaats hebbende verftoppingen open te maaken -, en hetzoude even dwaas zijn te willen ontkennen dat m dezelve deze waarncemingen de werkende qorzaaken der geneezing geweest ware, als het mijns oor- (c) Heel- en Geneeskunftige Aanmerkingen, Amjl. i66Sp. I8d. (<0 Dfti ix. p, $87. in m. Col. Bf LI. S .  53<5 Aanmerkingen over het gebruik oordeels verkeerd zoude zijn om van deze oorzaak de geneezing in alle foortgelijke gevallen, gelijk wii gelegenheid zullen hebben ftraks nog nader te zien te willen afleiden. ' Hetzij dan op dezen grondflag van de dreuninr. of nog waarfchijnelyker om de beroering en oplosfchmg van vogten, door dit middel veroorzaakt - althans Kunstkundigen, waarvan ik'er kortsheid halve hier flegts eenigen zal opnoemen, hebben eenpaanglijk de kwik als een geneesmiddel tegen deze ongemakken aangepreezen, maar meest al in zodanige hoeveelheid dat zij de kwijl in beweeging bragten Dus zegt boerhaave in zijn boven aangehaalde Werkje (e), dat tot de geneezing van de Heldere Drop zomtijds eene geweldige kwijling alleen geholpen heeft; en in de geneezing van de Cataract (ƒ)•' „ Zij die zig langen tijd op het geneezen dezer ziekte „ hebben toegelegd , hebben waargenoomen, datin„ dien de kwikmiddelen tot zo lange gebruikt wor„ den dat daar die ongemakken van het hoofd uit „ beginnen te ontftaan die eene kwijling voorafgaan „ de cataract overgaat. Hierom beftaat de geheele „ zaak daar in , dat de kwik derwaarts gerigt worde „ maar het best van allen is dat dezelve zo lang wor„ de toegediend tot 'er eene volkoome kwijling op „ volge." De beroemde mead Cg) zegt ook verfcheiden Ljjders van de Heldere Drop geneezen te hebben door eene overvloedige kwijling met kwikmiddelen voortgebragt; en in de Act. Phyfic. Med O) leest men ook een zeer fterk geval van eene* zwar> (e) De Morb. Oculor. p. 11 (ƒ) Ibid. p. 93. (g) Conf. rjf Precept. de Medic. m de fraaie Uitgaaf van' ■den Heer coste , Tom. II pag. 304. Qt) De BeztndereHeel-enGeneeskonstdtrOogziektens, vertaalddoor jan ... 4*  ran Kwik-middelen in Oogziektens. J37 zwarte ftaar door dit middel geneezen. De beroemde Oogmeefter antoine (t) noemt ook onder de de geneesmiddelen dezer ongemakken der oogen de kwi. Men geeft nog tot hetzelfde oogmerk als te voren de kwik inwendig ter geneezing van veele niet Venerifche ziektens , en dus ook tegen verfcheiden ongemakken der oogen, maar op eene volmaakter wijze, in minder hoeveelheid, enzonder hen daarbij van het best gedeelte hunner vogten te berooven, en dikwijls in onherftelbaare en doodelijke ziektens te drijven. Dus verhaalt schenk reeds (om mij wederom tot flegts eenige weinige voorbeelden te bepaalen) in zijne Geneeskundige Waarnee- min- (n) Ik fpreek hier egter in 't algemeen ; want gelijk 'er op alle plaatfen waar vaten klieren en vogten gevonden worden , plaatfelijke verftoppingen kunnen gebooren worden , zo kan de Natuur enkel de plaatfelijke oiulastwegen ter oplosfching aanwijzen en vorderen.  van KmbmiUeten in Gogziefoens. 535> mingen van een man die'door hetinwrijven vankwikzalf zonder kwijling van zijn Cataract genas. De Hooggel. plenCk prijst ook ter geneezing van de Cataract tot inwendig gebruik de zoete kwik aan (o) , zonder vooral te bedoelen dat men daar door kwijling verwekke; Hij die zo tegen de kwijling is! en ter geneezing van de Heldere Drop of zwarte Staar ook dezelfde bereiding van de kwik of zijne Gom-kwik (f). Dus verhaalt ookDodlor ernon (£} een zeer treffend voorbeeld van eene Vrouw, die in gevolge van eene aanhoudende koorts eene zwarte Staar gekreegen hadt, waarvan zij genas dooris morgens en 's avonds een grein zoete kwik met twee greinen Cicuta te neemen, en daarbij een afkookfel van zeepagtige planten te drinken.) Dei beroemde de haen heeft ook aangetekend (f) dat het aanhoudend gebruik van overgehaalde bijtende kwik met moutwijn bij veelen het Hoornvlies herfteld hadt, na geweldige enlangduurige ontfteekingen, zelfs zonder Venerifche oorzaak, ondoorfchijnend geworden zijnde door geene middelen was te regt te brengen geweest. En op eene andere plaats 0) verhaalt hij 't geval van een jongeling, in [den tijd van zeven maanden door het gebruik van dat zelfde middel van een witte vlak op het oog geneezen. Eene (o) Doïïr. de Marl. öcul. pag. 148. (j>) Ibid. pag. 177. en hij voegt daar te dezer plaats da volgende voorbeelden ter aanhaaling bij, rowley A Treatife on the difeafes of the Eyes , pag. 150. en Abhandlungen det Schwdi/chen Academie, XXX Band 703. S, Onder de uit- wendige middelen prijst hij hier insgelijks de zoete kwik aan, volgens richter's Obferv^ Chirurg. Fafc. II. pag, 57 (j) t. j. p ernon DiJJ. de Amaurofi. (r) Rat. Medend. Part. I. pag. 150- (s) In het aangehaalde Werk, Part. II. pag. 219,  54© Aanmerkingen over het gelruik Eene geneezing van een foortgelijk ongemak heb ik ook nog het vermaak gehad van op het Colletegium Confule van mijn hooggefchatten Leermeefter den Hooggeleerden Heere van doeveren in het jaar 1773. grootendeels bij te woonen: Zeker jongman van twintig jaaren, van een gezond geftel, hadt uit de zamenvloeiende Kinderpokjes, welke hij dien zomer gehad hadt, eene ontfteeking en witte ondoorfcbijnende vlak op het hoornvlies gehouden, die hem volftrekt van het gezigt beroofde. De hitte, pijnelijkheid , klopping , hoofdpijn en verdere ontlteekingstoevallen weeken fchielijk voor eene antiphlogiftieke behandeling; toenfchreef de Hoogleeraar eenige afleidende en plaatfelijke middelen voor om de nagebleeven opboopingen te verdrijven, maar meestendeels vrivneloos, tot dat Zijn Hooggeleerden op den 22 November befloot inwendig van Kwikmiddelen , en wel van de bereiding der opgeheeven kwik met ftaal , volgens de manier van Doctor i- o o f f gebruik te maaken ; van deze bereiding nam hij in 't begin eene druppel daags, welke gift allengs vermeerderd wierdt tot zes druppels in eenafkookfel van de Rad. China en Bardana, met eene fpoedige en aanmerkelijke beterfcbap, zowel in vermindering cn meerdere helderheid van vlak, als verfterking van 'tgezigt, dathem toeliet de voorwerpen naauwkeurig te onderfcheiden en het licht van den dag te verdraagen. Met dit middel hieldt men aan totden 17 Maart, toen zijn gezigt wederom meerendeels herfteld was, doch van de vlak was nog eenige witheid en ondoorfchijnendheid te zien. Om deze verders geheel te verdrijven fchreef de Hoogleeraar hem toen plaatfelijke oogmiddelen voor, en wel de fnoeken-gal, \velke in het eerst wederom goede uitwerking deedt, doch ten laatften om de te fterke prikkeling voor 't oog met eene ligte ontbinding van Aloë wierdt afgcwisfeld. Het zoude overtollig zijn hier meer dergelijke voorbeelden van het vermogen "der Kwikmiddelen in oogziektens te willen bijbrengen. Elk kunstkundige, die bij  yan Kwik-middelen in Oogziektens. 541 Praktijk bij de befchouwende kennis der Genees- en Heelkunde voegt, zal hier van metmij gereedelijk van een gevoelen zijn -, doch zal men misfchien aanmerken: deze zijn inwendige middelen , en het voorlid enkcld van het uitwendig gebruik der kwikbereidingen Ipreekcnde, zo blijkt hier door nog niet het tegendeel der eerstaangevoerde zwaarigheid tegen het gebruik der Mercurieele Snuifpoeders. —— De oplosfching dezer tegenwerping nu zal het laatst gedeelte dezer aanmerkingen uitmaaken, en verdient wel dat men 'er een oogenblik bij ftü ftaa. Indien men zig de verbaazende proeven van den grooten , den onvermoeiden boerhaave , omtrent de kwik te binnen brengt, door veele laatere Scheien Genees-kundigen gedeeltelijk naar gevolgd, zalmen zig met reden niet verbéélden dat deze zo vaste zelfsftandigheid veele vlugheid of deelbaarheid kan bezitten O), en egter blijkt hetuitzeergereede proefneemingen dat'deze delfftof wezenlijk zeer deelbaar is, niet op de logge en lijdende wijze van het goud, en andere geheele metaalcn, maar op die der vlugge welriekende olieagtige ftoffen. Indien men bij voorbeeld in aanmerking neemt dat eene of meer ongen van de zuiverfte kwik in eeni e mingelen zuiver water gedaan en daar mede gekookt, of langduurig bewoogen, dat water haare geneeskundige kragten mededeelt , zonder iets van haar gewigt te verliezen, dan zal het gemakkelijk blijken dat ik omtrent deze vlugheid niet te veel heb opgegeeven (v). „ BEAUMe' zegt hier van: Daargefchiedtwaarfchij- „ ne- (t) h. boerhaave de Mercurio Experimenta , Venet. 1736. Deeze Proeven zyn vertaald uit de Philof. TranJaQ. No. 430, en daar uitovergenoomen in de Uitgeleezen Natuurk. Verhand. D. 1. St. 2. pag. 339 en volg. (v) macquer Diiïion. de Chymie, Tom. tt. pag 546, No. 2, SEAUiié Chytnie Experiment, Raijonnée, Tom. II. pag. 294*  '54* 'Aanmerkingen over liet gébruik 5i nelijk een uitvloeijing van kwik in het water wet „ ke mag vergeleeken worden bij die van de Mus,, kus die veel reuk verfpreidt zonder merkbaar vari „ haar gewigt te verliezen; daar gaat ongetwijfeld „ van verlooren doch deze vermindering is zo wei,, nig aanmerkelijk dat dezelve öp de weegfchaal „ niet te bemerken is. Het is misfchien eveneens „ met de kwik geleégen , enz.". Dit water doodt evenwel infedten en is} van! zeerj veel nut bevonden in verfcheiden foorten van uitflag op de hoofden der Kinderen (u) , als ook in verfcheiden oogöntfteekingen, voornamelijk die ten tijde van, of na, verfcheiden foorten van vlek-koortzen plaats hebben, 't geen mij geduurénde het voorleden jaarj toen hier de Kidderpokjes heerschten, bij meer dan twintig Lijders gebleeken is, waaronder eenigen de treffendfte uitwerkingen van dit eenvoudig en onkostbaar Oogmiddel blijkbaar ondervonden hebben (w). Dodlor lorinet f» gaat nog verder, „ De kwik, zegt hij, heeft eenen ten uiterfte fijne dampkring; de lugt verbrand ze of maaktzevlug}. i («) Zie onder anderen , dm hier van flegts een geredefi Schrijver aan te haaien, de Brief van Doïïer cook wegens het gebruik van water daar kwik in gekookt is tegen een zeer hoofd en andere ongemakken , in de xVaderl. Letteroef. Deel. VI. Meng. lladz. 490. (w) Ik zoude hier kunnen bijhaalen het getuigenis van Doo' tor van wsensel die eene ontbinding van zoete kwik als eeri behoedmiddel tegen de ongemakken der oogen in deze ziekte aanprijst, en weike ik zelf ook met vrugt herhaalde reizen gebezigd heb, doch in 't algemeen met een minder volkomen uitflag, en meerder ongemak voor de Lijders, dan het afgekookte kwikwater. Zie de opgaaf van Doctor van woensel Kabinet D. II. bladz. 315. $c) Des vertui du Mercure, Efprit des JiurneauXt Aouti^^i pag- 33° t$Suiv>  van Kwik-middelen in Oogziektens. 543 „ levendig op een Infekt gelegd doodt hij hetzelve; dc waasfem alleen vernielt alle foorten van onge„ dierte. Zonder voor't uiterlijke iets van haar gewigt „ of van haare eigenfchappen te verliezen, deelt zij aan het water eene wormdoodende kragt mede. „ Dat water zelf, waarin de kwik gekookt is, is „tot een zeker punt anti-veneriesch. Een grein, ,, en dikwijls zelfs veel minder, van de opgeheven bijtende kwik is in ftaat om de Spaanfche Pokken te geneezen. De lpeciüeke kragt van de kwik is „ dus een fijner beginfel dan de reuk- en fmaak-ver„ wekkende deeltjes. Wat de uitwerkfelen betreft welke de kwik op het ■ menfchelijke lighaam oeffent,deze zijn,na de ontelbaare proeven geduurénde eene reeks van zo veele jaaren met deze metaalagtige zelfftandigheid genoomen, niet duifter noch twijfelagtig. Zij opent de poriën , de kleine vaten , de naauwfte buizen der klieren, zij onbindt en opent de lijmerige en taaie vogten , bevordert alle de affcheidingen, en verfnelt den omloop des bloeds en der dunnere vloeiftoften, zo dat zij in allen opzigte een openend en prikkelend middel fchijnt; deze prikkeling der vaste en gevoelige deelen wordt immers ook genoegzaam beweezen door de toevallen waarvan de Mijnwerkers, enKonftenaars die veel kwik handelen, aangetast worden; zij krijgen beevingen , zwakheden en zamentrekkingen in dc ledemaaten , lamheden , ongeneeslijke buikloopen, en teeringen , door de aanhoudende prikkelingen der vaste deelen en ontbinding der vogten voortgebragt. Uit deze dubbelde algemeene werking van de kwik. prikkeling en opening, blijkt reeds a priori hoezeer dit middel van vrugt kan en moet zijn in zodanige ongemakken der oogen, waarvan wij hier handelen. Indien de blindheid enkeld ontftaat uit eene verduiftering van het hoornvlies en ophooping der vogten . Kabinet III. Deel. Mm tuï-  544 Aanmerkingen over het gebruik tusfchen deszelfs plaatjes, zo zal de kwik door het gemelde ontbindend vermogen deze verftoppin» losmaaken door de vaatjes te openen en de voeten te verdunnen; en zo dezelve wezenlijk voortkoomt uit eene ongevoeligheid of verzwakking van den gezigtzenuw , zo zal de kwik door haar prikkelend opwekkend vermogen de zenuwen yan'het oog opwekken, prikkelen, en wederom m hunne werking herftellen-: kleber in zijn bovenaangehaalde ftuk ftelt ook dat dezivarte Staar dikwijls int verftoppingen en drukkingen'op dc zenuwen der oogen ontftaat, die weggenoomen kunnen worden Misfchien zoude men zelfs met vrij veel w'aarfchijneföjk'heid degisfingmoogen waagen dat deze metaal-olie tot die weinige zelfftandighcdcn behoort die het zenuwvogt onmiddelijk aandoet; ■ . doch dit ter nadere befpiègeling gelaaten , de beide op?e- noemae eigenfchappen van dit middel zijn genoegzaam in ftaat om de heilzaame uitwerkfelen van hetzelve in veele ongemakken der oogen op te helderen en te verklaaren. Hetgeen verder nog bewijst dat de heilzaame uitwerkfels dezer Snuifpoeders niet aan de enkelde werktuigelijke fchudding en bewceging der zenuwen en vaten van het oog, door middel'van den neus moeten toegefehreeven worden , maar wezenlijk door dc bijzondere eigenfchappen der kwik worden voortgebragt, is dat de Heer klebeh zegt > dat hij „op het gebruik zijner middelen zomtijds, fehoon 4 zeldzaam , eene kwijting heeft zien volgen-, en, ,, voegt hij 'erbij , wanneer ik de gewoone voorboden „ derzelve befpeurde liet ik doorgaans metdiemid„ iielen ophouden , en den voortgang door buikzuiverende middelen ftuiten; doch dewijl ik dik„ wijfs te dier tijd eér,st beterfchap gewaar wierd „ als de kwijling fterk naderde, heb ik dezelve' „ gerust afgewagt, en alleenlijk zorg gedraagen dat „ de Lijder behoorlijk open lijf hieldt, weetende dat ,-, dezelve ons dikwijls in de geneezing van min ge„ wigtige ziektens overvalt, zonder dat men behoeft „ te  van Kwik-middelen in Oogziektens. 545 „ te vreezen(o)". Zal men ooit deze uitwerking van eene fchudding kunnen afleiden ? Niet dat ik voor heb te ontkennen dat eene zodanige fterke fchielijke en ftuipa«tige b'ewë'eging, als welke aan de vaten door het niezen wordt medegedeeld , niet van veel nut kanzijn; het tegendeel daar van heb ik reeds in den beginne dezer aanmerkingen vastgefteld en door voorbeelden geftaafd ; doch aan den anderen kant verdient egter de kwik hier ook voor een zeer voornaam werkmiddel gehouden te worden; om nu de voordeden van beiden te vereenigen paart men te regt de kwik met neusprikkelende middelen : „Dus koomt hier, zegt „ boerhaave in zijne bovenaangehaalde Lesfen over „ de Oogziektens, de zoete kwik zeerfijngewreeven ,, met maftik of olibanum voor een fnicspoeder te „ pas. Dus beftondthet geheele geheim van een be- roemd Geneesheer alhier in een grein welbereide „ en zeer fijn gewreeven zoete.kwik onder een fniespoederte vermengen en dus te doen gebruiken. „ Egter moet men wel in acht neemen dat'er eene ,, zeer groote voorzigtigheid vereischt wordt in het „ uitkiezen van de kwik, op dat 'er niets in dezelve „ overblijve dat niet naauwkeurig opgeheeven, of ,, na de opheffing niet genoegzaam verzagt zij, anders' zoude dezelve ligtelijk zwelling van hethoofd enz. „ voortbrengen. Bij tedere geftellen verwekt zij dik„ wijls kwijling , alfchoon naar behooren vervaar- digd, waarom ik gewoon ben flegts een grein zoe„ ten kwik met tien greinen kandyfuiker naauwkeurig ,\ te laaten vermengen, en intien deelen te verdeden, „ waarvan alle morgen , na het uitfnuiten van den „neus, eene gift moet opgefnooven worden. De ,, te groote beweegingen hier door nog voortgebragt, „ worden door mellcgcmaatigd. Welke goede „ uitwerkfelen men nu van uitwendige middelen ,, hoopen mag, dezelve zijnzeeker van dit middel „ te verwagten, nademaal alle de overigen, hoezeer ook (0) Brief van j. c. kleber. Nieuwe Nat. en Gsn. Biblieth, D. 1. St. 3. bladz. 541. Mms  546" Aanmerkingen over het gebruik „ ook uitgevent, zeldzaam de verlangde uitwerk„ felen hebben te weeg gebragt (p)". Ik meen dus genoeg gezegd te hebben om duidelijk te verklaaren : i. Waarom in veele gevallen enkeld werktuigelijke fchudding ter geneezing van de hier verhandelde oogkwaaien genoegzaam is. 2. Hoe de kwik inwendig gebruikt deze ongemakken veelvuldig heeft kunnen geneezen. 3. Hoe dezelve werkt, cn waarom zij in deze aandoeningen van 't gezigt even goed door middel van fnuifpocders uitwendig gebezigd, en in eene zo geringe hoeveelheid, als inwendig en in ruimere giften, heeft kunnen werken. Dit volgende zoude men egter in 't gebruik van deze fnuifpocders moeten in acht neemen: • In 't algemeen wil men van eenig middel, welk ook, te veel uitwerking zien, en men verwerpt het gebruik van veelen, die anderzins goed zijn , om dat zij niet even goed in alle gevallen bevonden worden, en omdat zij de zaak niet alleen afdoen. ' Hierom wilde ik dat men in de hier gemelde oogziektens vooreerst gebruik maakte van olieagtige fmeeringen der oogen (jf), die zowel de plaatfelijke ontfteekingen verhelpen als de verdikking en ophoopingen van vliezen en vogten verminderen; daarbij van de bekende afleidende middelen, die de Congejli'ën tegengaan , de vaten ruimen, de fpanningen verminderen, en de vogten naar elders trekken ; daarna van zagte kwikbereidingen zowel inwendig als uitwendig gebruikt. — Ik houde mij verzeekerd dat deze vereenigde geneeswijze in veele gevallen zoude flaagen; mijne eigen ondervinding in drie gevallen dezer foort, benevens die van eenigen mij- (p~) De Morb. Ocal. pag. 95. (q ) Zie de Waarneetningen van den Abt eosier, Kabinet D, II. bladz. 54 enz. en van den Heer e. j. van wy te Amfterdara , D. II. bladz. 153, beide in de Nieuwe Uitvindingen.  yan Kwik-middelen in Oogziektens.. 547 mijner Geneeskundige Correfpondenten, overtuigen mij daar volkoomen van. Ik zal dezelve om niet overboodig lang te worden , hier mee ftilzwijgen voorbijgaan,; genoeg dat ik mijne Leezers kan verzeekeren dat dezelve op deze wijze behandeld gelukkig zijn uitgevallen. Deze is ook de weg welken de beroemde richter, met een gewenscht gevolg heeft ingeflaagen , en welke hij verhaalt in sijne Verzameling van Heelkundige Waarneemingen, in 't geval eener volfcomene heldere drop, die op_ eene kwaadaartige kinderziekte gevolgd was en agt jaaren geduurd hadt, en in den tijd van zes weeken genas door middel van een fnuifpoeder te zamengefteld uit kwik, zuiker, de Rad, Valerian. Sylveflr., cn door 'r, gebruik van de bekende Pillen van den Heer s M üCKE R. Mm 3 aan-  aanmerkingen op het zonderling verschynssi, te sumatra van den Heer william marsden aan de Koninglijke Maatfchappij te London medegedeeld (a). Door de Heeren willem van barneveld cn joachim feedrik muller. D c buitengewoone en meer dan ordinair lan0, aanhoudende droogteen den jaare 1775 op het Eiland Sumatra, is buiten twijfel zonderling met betrekking tot de gebeurtenis zelve, maar zeer natuurlijk in haare gevolgen. De Heer marsden zegt, dat door de aanhoudende droogte de bladen der bootoen afvielen , het groen des velds yerfchroeide, dc waterbronnen opdroogden , de grond gaapte van fcheuren, de rivieren verminderden en eene groote menigte visfehen rlicrven of bedwelmden op de kusten van het Eiland, welke eenige mijlen zeewaarts in de oppervlakte van het water bedekten, en 'waarvan eene groote menigte op ftrand wierd geworpen, zommigen dood, anderen zieltoogende, dip den Inwooneren voedzel vêrfchaften, zonder onmiddelijke kwaade gevolgen te hebben. Wanneer wij overwecgen dat het Eiland Sumatra onder de linie ligt, dan zal het ons minder vreemd voorkomen , dat eene buitengewoone droorte alle bronnen en waterwellen op dat brandende" Eiland moest doen, verdwijnen. Hieruit moest natuurlijk volgen dat'zo dra deze ophielden, tot formcering ftroomen en rivieren, water uitteleveren, de rivieren moeiten verminderen, welken alleen door den regen kunnen blijven voortftroomen: want het regenwater op bergen en hoogtens gevallen en in den grond geCs) Daar uit overgenoomen en geplaatst in dit Deel van net Kabinet, bladz. 548.  Over 't Verfchynfel op Sumatra enz. 549 getrokken zijnde, zakt door de aarde naar laagere landen heen, en formeert aldaar bronnen en fonteinen, welken door aanhoudenden toevoer beginnen overtevloeien, en dus doende in rivieren veranderen. Deeze rivieren , naar maate zig meerdere beeken in baar ontlasten, worden grooter, en wanneer ze tevens langs veele bewoonde ftreeken of door bosfehen ftroomen ,zal men dczelvenvitebrijker vinden; want rivieren die op een harren zandberg of rots ontfpriogen, cn langs zandige en onbewoonde oevers zonder boomen heenftroomen , hebben doorgaans weinig visch, om dat het die waterbewooners in zodanige barre plaatzen aan toereikend voedzel ontbreekt. Doch indien door eene buitengewoone droogte de fonteinen opdroogen , en dienvolgens de rivieren doen verminderen , zo in 't ftroomen als vermindering van water, dan zijn de visfehen gedwongen van zig hoe langs hoe laager naar den zeekant te begeewn. —— Hier koomt nog bij , dat door het verminderen van ftroom en water , de vloed uit zee mindertegenftand vindt, en verder dan naar gewoonte de rivieren indringt, om zig met het rivierwater te vermengen, en weinigofgeen toevloed krijgende, daarmede vermengd te blijven, zo dat op die hoogte, waar men anders altoos zoetwater hadt, nu vermengd zoutwater zal gevonden zijn, hetwelk de visfehennoodzaak1'rjk moest bedwelmen ; en daar zij naaboven geen ifttkomst vonden, zullen ze in die bedwelming haare toevlugt naa dc zee genomen, en dus doende haaren dood verhaast hebben. • In dit vermengd w;:ter immers konden zij niet lang beftaan, en nogminder in enkeld zeewater, de verandering was te groot, en de fmaak zo verfchillende, dat het bijna een ander Element voor derzelver natuur moest ichijncn: nogthans is het natuurlijk , dat de visch de zee zal kiezen , als hem het rivierwater qntbreekt, fchoon-hij daarin minder dan in het gemengde water kan beftaan: - Mm -4- ' Daar-  550 Aanmerkingen over 't Verfclïynfel Daarenboven heeft men ook foorten van visch die in een gemengd water van zoet en zout hun beftaan hebben, bij voorbeeld de Bot en anderen, die noch in zoet- noch in zoutwater op den duur kunnen leeven, en uit dien hoofde'altoos aan de monden dezer rivieren in zee gevonden worden. Het fchijnt ons dcrhalven toe, dat dit verfchijnfel op Sumatra alleen uit zodanige foorten van visch zal beftaan hebben, welke den toevoer van zoetwater mislende, eindelijk zijn bezweeken, cn in die verlegenheid hunne toevlugt wederom landwaarts zullen genomen hebben. Het is ook geenzins te denken , dat Kabelouw, Schelvisch , of welke andere foorten die in de ruime zee leeven, hiervan aandoening kunnen gehad hebben ; want hoe zoude het gemis dier weinige rivieren, die op het Eiland Sumatra zijn, zulke merkbaare veranderingen in den ruimen Oceaan hebben kunnen toebrengen, dat de visichen daarvan eene nadeeligê ja doodelijke aandoening zouden krijgen? ■ . Dit fchijnt ons toe onmogelijk te wezen, voor 't minst niet als natuurkundig te kunnen worden onderfteld ; ten ware dat alle rivieren der aarde, die zig in den grooten Oceaan ontlasten, dat God verhoede, mogten uitdroogen. Ook komt het ons uit de befchrijving voor, dat'er zeer veele foorten van rivicr-vislehen onder geweest zijn. Aangaande dc daarop gevolgde ziekte onder de Europeaancn en Inlanders, zo "moest -dit naa die omftandigijeden nooejzaaklijk volgen. Immers zal de lugt , door de or\ ftrand geworpene doode visch, weldra van den oprijzenden ftank dier rottende lighaamen zijn beimet geworden , waartoe in die heete landftreck alles medewerkte: dcrhalven wierden de lighaamen der Inwooners reeds gefchikt gemaakt tot eene gevaarlijke ziekte, welke die phlogüüeke deelen, gepaard met eene brandende lugt inademden: voeg hierbij het gebrek aan gewoone fpijzen uit het groeiend rijk, tot zuivering der vogten van het lighaam, en tevens het nuttigen van visch die misfchien  op Sumatra "waargenoomen. 551 fchiea niet te versch is geweest: maar hetgeen voornamelijk in aanmerking koomt, is dat, door het gebrek van andere fpijzen, de Inwooners zig in het eeten van Visch zullen te buiten gegaan, en hunne lighaamen hiermede oveiiaaden hebben, die boven dat reeds door gebrek aan 't gewoone en noodige voerdzel en door den flank aan hunne gezondheid merklijk zullen geleden hebben; en wat bederft de vogten des lighaams toch meer en fpocdiger dan Visch ,>die zodanig van iïmjenftel is, dat deszelfs deelen binnen zeer korten tijd ontbonden worden en tot de verrotting overgaan. Mm 5 WAAR-  waarneemingen aangaande de geneeskundige kragten van den wortel yan het gemeene nagelkruid. (Getrokken uit de Obfervationes circa Radicis Gei Urbani Jive Garyophillatte vires in Febribas ,pr getrokken verfterkt hij " tt J^?/' r CCn Woi]dmi«el, Bloedvloeiingen 3> bn,?0^? ^°ÜP *ene,ezcnde- Zijn verfterkende " Sfhlieid. JTaakj hem dien% ^ afloopende „ Kooi tien, miutllaande of befmetteliike ziekten, en " Imersoh^ 'n daa,\eene ^pheid der vaten „neeisc.it. —lk zal hier uit den Schrijver nog bnvoegen; dat de Plant uitgebloeid en de zaaden uit hïïclri gcvaUei\,zlJnde> de wortel in den laaten K?r £,fcïeUT biad?n üit8-eeft, die den geheelen . wintel, zelfs onder de fneeuw, groen blijven, long SzelvèSdfnWOrtf veze]a^%/ n1aar jaari] zi nde if £tn laV?PjS, kcgelagtig ,ö fchuinsch ne leigaande, mceftentijds geknot, en dikwijls aan de punt verftorven. Versch ïn dc dwarschte oflcnr- Zhr Zi°fneeden ?ynde gccft dczelvc "n witagtigen Schoisch en een fraai violetkleurig merg. & Met Water of Brandewijn gemengd verwt het dit von met eene donker roode kleur, en gewreev-en zijnde Sar h,j m een roodagtig poeder over. — VolSs 5n**u8 heeft dezelve eene zamentrekkendef drijven- zwcetdlv^- md'>> en een d"ftigniaakei^d en ^^•^•-■1 vermogen (Flor. Succ.)waarom hij t&SmZ TUS ' Schrijver een zeer groot getal waarncemingen volgen, die volkoomen bewijzen dat deze wortel in het geneezen van tusfchenpoozende koortfen eene Zeef beflisfendë Uitwerking oefent. Om zig hieromtrent' volkoomen te overtuigen heeft de Schrijver alle de boven 'opgegeeven bereidingen van dit middel de eene na de andere iri menigvuldige gevallen beproefd j,' en allen met denzelfden gelukkigen uitflag.' Iri de' zes- èn-twintig eerfte Wddrnèemingen be* treffende meest anderendaagfche koortfen heeft dè" Schrijver de Tinctuur gebezigd, en daarmede ftarid- N ö• * **-  56"» Waarncemingen aangaande de-kragten vastig het bedoelde einde bereikt; eerst wierdt een ^ JV.f-fi"1'^^ indiende' i.a,c der eeiite wegen daar de noodzaakelijkheid van aantoonde, en daarna dit geestrijk uittrekfel, terhoeveelheid'van eene halve, of in enkeide gevallen tot eene geheele of anderhalve on9e , hetzij in twee keeren op den vrijen dag, hetzij eenige weinige uuren voor het opkoomen van de koorts,8 hitzij X ter hoeveelheid van eene halve of geheele drachme, op den vrijen dag, om dc twee of-drie uuren in«cnoomen Onder deze gevallen zijn'er eenige die eenigzins buitengewoon zijn , om derzelver omftandigheden, en de geringe gift waarmede de Lijders geholpen wierden : als in de èerfle fVaarn. waarin een Man van zeventig jaaren na agt dagen de nndcrendaagiche koorts gehad te hebben met anderhalve once van dit middel genas; in de tweede, waarin verhaald wordt van eene vnjfter van veert g jaaren die , na veertien dagen te voren haare koorts doo?' Kma verdreeven tc hebben, dezelve weder kree° cn met die zelfde hoeveelheid van dit Tinctuur o^ eenen vrijen dag gebruikt, berftelde;in de twaalfde^ Waarin wordt aangetekend van een zuigend kind van een half jaar oud dat eene anderendaagfche koor» kreeg, fchoon de Minne volmaakt gezond bleef aan deze gaf de Heer B. eerst een buikopenend m adel waardoor het kind bekoorlijk gezuiverd wierdt en daarna gaf hy deze Vrouw op den eerstvokenden vrijen dag om de twee uuren eene b^Sffiï van de Tinctuur en op den tweeden vrij en- d^Ho» driemaal eene drachme , waarna de koorts geheel wegbleef; en eindelijk $ de een^en-twiiIL% alwaar gemeld wordt van een kind van drie Snen dat van zijne anderendaagfche koorts genas mcSn Ten mxss^s -^WvofvS. geen voor onze Inlandfche Geneeskundigen n0i? meerder aandacht waardig is) de tiende en vZ-en~ wtnngfte derdendaagfche0koortfen , die allen even ^makkelijk met dit middel genazen. De Boer? waar-  van- den gemeenen Nagehvortel. 564 waarvan in de tiende Waarneem, gefprooken wordt, ' hadt zijne koorts reeds vijf wecken gehad, en genas met, na het inneemen van een braakbuikzuivercnd middel, tusfchen twee aanvallen in alle uur eene drachme van de Tinctuur te gebruiken; en het onderwerp, waarvan in de 'laatstgemelde wordt gewag gemaakt, was een Smit van zes- en - dertig jaaren oud, die vijf ■maaien de derdendaagfche koorts gehad hadt. Om het fterk braaken dat hij deedt gaf men hem een braakmiddel, waardoor de volgende aanval wat minder hevig wierdt; daarop nam hij.om het uur eene drachme van dc Tinctuur, -cn genas. DeSchrijver laathierop dertien waarneemingen volgen aangaande hetgebruik van het afkookfel van dezen wortel,°'t welk niet minder heilzaam dan de Tinctuur in alle deze proeven bevonden wierdt. Onder dezen zijn 'er wederom eenige vrij opmerkelijk , bij voorbeeld de zeven-en-dertigftc, deze betreft een boer van agt-en-twintig jaaren oud, die drie maaier; om den anderen dag eene kolijkpijn gehad hadt in de linker bovenbuikftreek. De HeerB. gaf hem op den.vrijen dag eerst cen buikzuiverend middeld in, doch den volgenden dag kwam de pijn op den gezetten tijd wederom. Den dag daaraan volgenden dronk hij het bovengemeld Decoétum , en was geneezen. - , - Onder de perfoonen hier vermeld was ook eene kraamvrouw die reeds zeven weeken de koorts gehad hadt voor haare bevalling, en met een afkookfel genas. Op deze volgt wederom een aantal van een - enveertig proeven met het poeder yan dit middel in tusfehenpoozende koortfen van allerhanden aart geKoomen, in alle welken hetzelve-'van eene onmidr delijke en volkoomen goede uitwerking geweest -is'.-' Onder dezen zijn tien gevallen van derdendaagfche koortfen , waarvan eenigen reeds een geruimen tijd geduurd hadden , en die fpoedig voor eenige kleine giften van dit middel wecken, van twee; drachmen namelijk tot cen halve ■ once, op de Nn 3 vrije  5 #4 Waarneemingen aangaande de kragten yrije dagen aan poeders yan een icrupel of eene halve drachme gebruikt. Eenige voorbeelden van koortfen welke men te vergeefsch met de Kina, %elfs in aanmerkelijke hoeveelheden gebruikt, hadt getragt te keer tc gaan, vindt men hier aangetekend\ pok hier onder zeven gevallen begreepen'vankoortfige pf krampagtige pijnen met ditpoeder fpoedig weggenomen, zodat uit deze allen de vis Antitypica van dezen wortel duidelijk te bewijzen fchijne. Wij zouden alle deze Waarneemingen in 't breede overnpemen, zo wij niet gerustelijk mogten onderftellen dat onze 0eneesktindige Leezers dezelve, na deze korte ppgaaf, wel kunnen misfehen, en dat anderen'er niet yeel bij verliezen zullen. Dan, wÜ zullen liever peze met korte woorden voorbijgaan, en een wei» nig langer blijven ftilftaan op eenige gemengde Waarneemingen van geneezingen met dit middel mfaamgeftclde koortfen en andere ziektens gedaan, welke de Heer B. hier laat volgen en die hoofdzaakelijk hierop uitkoomen. Waarn. 81. Zekere Boer, die meer danzes maanden aan bloed wateren gefukke.ld hadt, 'tgeen op de minfte lighaamsbeweeging te voorfchijn kwam, hadt, pnder de geneezing van een derdendaagfche Koorts, in plaats van twee drachmen van het Poeder, op eiken vrijen dag van de Koorts, maar tweemaal ^s daags een fcrupel van hetzelve ingenomen, en in alle die dagen, hoewel hij zig geheel van beweeging niet onthieldt, geen den minften druppel bloed gewaterd, en hij heeft ook naderhand daar niets meer van vernomen. Dus heb ik bij gelegenheid van dezen Man geleerd, dat deze Wortel iri Bloedftortingen ook dienftigis, en naderhand heb ik gelegenheid gekreegen om meer proefneemmgen daar mede tc doen, die dit vermogen verder bevestigen. ; Waarn. 82.. Zekere Vrijfter, van zes-en-vijftig Jaaren, die zes maanden te voren een Bloedfpuwing gekreegen hadt, die dikwils weder kwam, en waarvan zij de oorfprong aan het tillen.van zwaare lighaamen  van den gemeenen Nagehvorte!. 565 men toefchreef; was door cen Chirurgijn, op den voet adero-elaaten, die haar verders een temperend Poeder met Campher hadt laaten gebruiken; toen ik er over geraadpleegd had, meende ik grond te vinden om het aan een ontlluiting der Vaten toetefchrijveiv, ik liet haar tweemaal 's daags een halve dragme van het Poeder gebruiken, onder welks gebruik zij in vier dagen geneezen wierdt, en naderhand niets meer van dit°ongemak ondervonden heeft. Waarn. 83. Zekere Vrouw van dertig Jaaren, die aan een bloedbraaking laboreerde, welke twee aderlaatingen op den voet, aanftonds in 't werk gefteld, niet hebben kunnen ftuiten, wierdt na't gebruik van drie giften van een halve once Tinctuur, in agt uuren tijds zodanig geholpen, dat het bloédbraaken ophieldt, en vervolgens niet weder kwam. Waarn. 84. Een Vrouw, twee-en-veertig Jaaren oud , die' twee maanden lang eene Storting gehad badt, waar tegen reeds verfcheiden huismiddelen waren aangewend, welke niets helpende, wierdt des Auteurs raad ingenomen, die den Peruviaanfchenbast en Oranjeappelen met Aluin voorfchreef, onderwclks gebruik het bloeden binnen kort ophieldt, dog weinig tijds daarna hevig weder op nieuws te voorfchijn kwam; toen fchreef hij haar het Poeder voor, waa; van zij om dc vier uuren cen halve dragme innam , en, na verloop van twee dagen, volkoomen hcrlteld wierdt. Waarn. 85. Zekere Vrouw van veertig Jaaren, kreeg anderhalfjaar na haare Vcrlosfing dit ongemak, dat haare Maandftonden, die anders zeer regelmatig kwamen, altoos veertien dagen lang vloeiden; vermits zij het Poeder niet wilde gebruiken, gaf men haar om de vier uuren twee dragmen van het Tinctuur-, in drie dagen hieldt de vloed op, en de Auteur raadde haar, zo de Stonden in 't vervolg langer dan vier dagen duurde, de Tinctuur op dezelfde wijze te gebruiken: de Vrouw volgde dezen raad, en nam de , Nn 4 , Tinc-  566 Waarneemingen aangaande de kragten Tinftunr, als voren, op den vierden dag in, en den vijf '.en hielden ze reeds op. Waarn. 8(5. Zekere Vrouw, van agt-en-twintig Jaaren, was veerden dagen geleeden, gelukkig verlost; de Kraamzuivering hadt zeer wel gegaan, doch op den i Januarij kwam er onverwagt wederom cen bioeivloeijing, welke de twee volgende dagen allengs zo zeer toenam, dat dezelve 'snagts tusfchen den s en4 in eenzwaare bloedftorti'ng overgingeen ftillenden verkoelend diëet voorgefchreeven hebbende, gaf ik haar een halye once van het Poeder, waarvan zij een vierde dragme innam, waardoor het bloeden minderde, en, na op den 5 dier maand'nog zq èen klein gedeelte gebruikt te hebben, geheel verdween. Waarn. 87. Zekere Vrouw, twee-en-Veertig Jaaren oud, die voor lang onregelmaatig de Stonden kreeg, pm de veertien dagen , cn agt dagen lang duurende, was daardoor zeer zwak geworden, hadrgecn trpk tot eeten, en dikwijls druklonten op de borst; den 30May gaf ik haar een once van het Poeder, om viermaal 's daags een halve dragme iritcneemen ; den 3 junij kreeg zij wederom eetlust, de drukkingen op de borst waren verdweenen-, den 14 kreeg zij de Stonden op den bepaalden tijd, in pen genocgzaame hoeveelheid en hoedanigheid, en naderhand volgens de natuurlijke orde. Waarn. 88. Zekere Boerin, van veertig Jaar, die voor een maand gekraamd hadt, en tot den 5 Junij zeer wel was geblecyën, kreeg toen onvoorziens een hevige bloedftorting, waarvoor zij mijne hulp verzogt. Ik zond haar een half once van het Poeder, 't geen zij den 9 en 10 dier maand gebruikt heeft,'op welken laatften dag ook dc ftorting ophieldt. ; Waarn. 89. Zekere zwangere Vrouw, ruim twintig Jaaren oud, hadt voor eenige dagen een ligte ftorting gekreegen, die den 27 zo fchiplijkcn fterk toeT nam,  van- den gemeenen Kagehvortel, jo"/ nam, dat er binnen eenige uuren meer dan 24 oneen bloed uit de lijfmoeder waren gevloeid ; fchoon ilc fterk bedugt was dat de Moederkoek aan den moncj yan de lijfmoeder was vastgegroeid, en dus dit middel te geeven vergeefs ware, heb ik haar egter een half once Poeder met twee dragmen rauwen aluin gemengd gegeeven, om daar van dien dag vijfmaal een half dragme te gebruiken , dien zelfden dag is, de Vloeijing veel verminderd, daags ds ar na hielde zy geheel op, en heeft tot een volgende kraam opgehouden. Waarn. 90. Zekere Vrij fter, veertig Jaaren oud, fchreef mij , dat zij voor veel Jaaren , alle morgen op een nugierc maag , aan een Maaghoest laboreerde, en reeds agt weeken lang met een zwaare Blocdyloeijing was gekweld geweest , geduurénde welke zij van dc hoest bevrijd was gebleeven, doch dat zij, nu baar kragten dagelijks afnamen, zwaarep ziekte, jaden dpod'vreesde: ik zond haar een half once van het Poeder, dat zij den 8 en 9 Auguftus in moest neemen , en liet haar een doek in azijn gedoopt koud over het Schaambeen leggen , een Klysteer zettep , en ik beval haar de rust en een bvereenkpmitig dieet: den 8 verminderde het ah lengskens, en den 9 hieldt het pp ; den 27 liet zij nuj zeggen dat zij weer op nieuws de plqedftorting gekreegen hadt, en verzogt een tweede gift van het Poeder, ik zond haar zes dragmen om in drie dagen te gebruiken. Den 30 de Poeders gebruikt hebbende, ftöndj zij vrolijk ten. bedde uit, geheel vrij yan haar ongemak zijnde. Waarn. 91. Zekere Vrouw, van twee-en-dertig Jaaren, die na zes maanden te vooren gelukkig gekraamd te hebben, een onmatigen Witten Vloed, met zwakheid der leden en een ongedaane kleur gekreegen hadt, waar tegen zij reeds van een Gjt neeshcer langen tijd purgeermiddelen cn dc Kma gebruikt hadt, verzogt, terwijl zij daar geen baat hij Nu 5 vondt.  $6$ Waarneemingen aangaande de kragten vondt, des Schrijvers hulp , die in 't eerst Staalmiddelen en daarna , terwijl zij niets hielpen , de Tinctuur van meergemelden Wortel voorfchreef, welke 's morgens en 's avonds ter hoeveelheid van eene halve once gebruikt zijnde, het ongemak allengs deedt verminderen, en in den tijd van veertien dagen ophouden, en de Lijderes naderhand eene volmaakte gezondheid genieten. Waarn. 92. Zekere Dienstmeid, van vier-entwintig Jaaren oud, zwaar van lighaam , fchoon bleek van kleur, hadt haar Stonden wel op den bepaalden tijd, maar was door een goedaartigen hoewel overmaatigen Witten Vloed zodanig verzwakt, dat zij van lighaam en ledemaaten geheel kragteloos geworden was. Na haar tweemaalen een zagt openend middel gegeeven te hebben , gaf ik haar viermaalen daags twintig grein van onzen Wortel in, waardoor de Vloed langzaamerhand verminderde , en den agttienden dag eindelijk geheel ophieldt. Op dezelfde wijze heb ik jonge Meisjes, die aan eene Chlorofis cn LeuCophlegmatie onderhevig waren, dikwijls in korten tijd haare kragten en natuurlijke kleur van gelaat herfteld, en door het gebruik van dit middel tot eene volkoomene gezondheid gebragt. Waarn. 93. Zekere Boer, van zestig Jaaren, was geduurénde agt dagen fterk aan den afgang geweest, waardoor zijne kragten uitgeput waren, en de grijsaard genoodzaakt was het bed te houden. Een zagt buikzuiverend- en braak-middel daarop ingegeeven, bragten geheel geene verligting aan, en uademaal'ergeene koortsen de tong zuiver was, zo fchreef ik hem de Tinctuur van onzen Wortel voor, om deszelfs uitwerkfelen ook in dit ongemak te beproeven. Driemaal daags gebruikte hij daar anderhalve dragme van, en drie dagen na dit gebruik hielden de afgangen op, en  van den gemeenen Nagelwortel. 569 en de lijder herftelde zijne kragten weldra door eene voedende levenswijs. Waarn. 94. Zeker fterk Huisman, van zes -envijftig Jaaren, die altijd eene fukkelende gezondheid genooten hadt, uit hoofde van eene zwakheid zijner maag en darmen, hadt geduurénde verfcheiden weeken agter een bijna aanhoudende oprispingen van Winden gehad, doch zonder eenige verligting, waardoor hij eindelijk eene opfpanning van de maag, maagpijn , gebrek aan eetlust, moeielijke ademhaaling, ijaapeloosheid, een zwakken pols en beevende handen bekoomen hadt, en genoodzaakt wierdt zijn bed te houden. Ik fchreef hem eerst een klijsteer voor, daarna een Rhabarber-middel, en eindelijk een fterk afkookfel van Kina, gefchaafd Qtiasfie-hout en faamgeftelden Lavendel-geest, waarvan hij viermaal daags twee oneen moest gebruiken. Onder het gebruik van deze middelen, wierdt het ongemak wel draaglijker, geduurénde eenige dagen, maar kwam egter den 22, en daarna op nieuw den 24, onverwagt weder; op dezen laatften dag begon ik hem het Poeder van den Nagelwortel te doen gebruiken, waarvan hij driemaal daags een halve dragme neemen moest. Na hier van flegts twee giften gebruikt te hebben, begon hij zig reeds beter te bevoelen, hij loosde veel winden, hij kreeg wederom kragten, en zijn maag wierdt in diervoege herfteld, dat hij den 27 reeds fterken trek tot eeten gevoelde. Op mijn raad bleef hij ons Poeder nog eenigen tijd gebruiken, en zedert dien tijd heeft hij zijn ongemak niet weder gehad. Waarn. 95. Een Man, van veertig Jaaren, was zints lamen tijd aanhoudend met een Wind-Kolijk bczogt geweest, waartegen hij meermaalen, fchoon ;e vergeefsch, buiköpenende middelen hadtingenoomen. Ik fchreef hem 's morgens cn 's avonds cen fcrupel Poeder van den Nagelwortel voor, waardoor hij binnen tien dagen van zijne ziekte herftelde, en paderhand volmaakt gezond bleef, Waarn.  57-o Waarneemingen aangaande de kragten Waarn. 96. Zekere oude Meid van twee-en-* zestig jaaren , bij welke de Stonden zedert twaalf jaaren waren opgehouden, was na dien tijd dikwijls door buikpijnen braakingen en fiaauwtens aangetast. 'Na eene voorafgaande buikzuivering, gaf ik haar dagelijks een fcrupel Nagelwortel in Poeder te gebruiken, en hierdoor wierdt zij binnen agt dagen van haare pijnen bevrijd, en is daar na reeds twee maanden van ontheven gebleven. Waarn. 97. Een Buitenman , van zeventig jaaren, reeds zwakkelijk zijnde, kreeg een Wind-Kolijk, met pijn in 't wateren en hardlijvigheid. Ik gaf hem eenige Poeders Rhabarber met Cremor-Tartari, die het ongemak in 't eerst wel maatigden, doch dat den derden dag zig op nieuws openbaarde. Toen 'liet ik hem Nagelwortel-Poeder en Cremor-Tartari in-gelijke hoeveelheid bjj een mengen, en van dat Poeder viermaal daags een half dragme gebruiken. Na bet gebruik van deze Poeders begon hij den eerften dag "reeds verbetering van pijn te voelen, cn den tweeden dag was alles óver; voorzigtigheidshalvc liet ik hem egter nog eenigen tijd met deze middelen aanhouden. Waarn. 98. Zekere Vrouw, van dertig Jaaren, hadt een jaar gel eed en eene Miskraam gehad, welk ongeluk haar voor vijfmaanden voor de tweede reis was overgekoomen, met eene zeer fterke cn aanhoudende ftorting die een maand lang hadt .aangehouden, en waaruit zij zeer zwak en lükkelende geblecvcn was, en daarenboven neg eene geweldige Heüpjigt aan de linker zijde hadt opgedaan. Agt dagen te voren waren deze rheumatiekc pijnen bij haar langs den rug opgeklommen, en hadden zig tusfchen,de fchouders vastgezet, waarbij zig nog ccn Kolijk en fterke Afgang gevoegd hadden, die de Lijderes dag en nagt afmartelden. Den 30 December nam zij een Rhubarber-middel in, waardoor den volgenden dag de afgangen verminderden en de pijnen ophielden. Beiden verheften zig egter wederom den 2 Januari), en  vdn den gemeenen Nagelmrteh 57* en de bovenbuik was toen ook fterk gefpannen. Dien zelfden avond gaf ik de Lijderes twee Poejertjes met een weinig Ipecacuanha in, waarvan zij eenige ligte braakingen hadt-, den 2 fliep zij des nagts zeer wel, en voelde des morgens bijna geen ongemak meer. Om haar toen wat kragt bij te zetten, fchreef ik haar voor om viermaal daags een fcrupel van het Poeder van dezen Wortel te gebruiken, tegen den avond begonden haare lendenpijnen optezetten; den 3 bevondt zijde ftonden gekreegen te hebben, waarom ik haar mets liet «ebruiken. Des nagts tusfchen den 4 en 5 begonnen haare afgangen en kolijkpijnen wederom te koomen, en verecnigden zig met haare Stonden, waarom ik haar, desniettegenftaande, vier fcrupcls van dezen Wortel in Poeder voorfchreef. Eenige weim- , re oiften hiervan bedaarden-van langzaamerhand dó aftanp-en en krimpingen in zo verre, dat zij dien avond en den daarop volgenden nagt, rustig doorbragt. Dciï 6 hielden de Stonden geheel op, en de Lijderes voer zo wel dat zij over geen ongemak klaagde, en buiten mijn weeten met het gebruik van 't Poeder ophieldt. Den 7kreeg zij op nieuws pijn in de Lendenen, die den 8 nog aangroeide, met opzetting van den bovenbuik . hierom vatte zij 't gebruik van de Poeders weder op Den 9 was de pijn weder minder, ende buik omfpaimen. De nagt daarop volgende was gerust, en den volgenden dag waren alle de bovengemelde kwaaien verdweenen. Zij hieldt egter met het Poeder aan tot aan den 16, en in dien tusfchen tijd waren reeds haare gezondheid en kragten merkelijk aangekoomen. Waarn. 90. Een Man, van zeventig Jaaren, gezond fchoon een fterk Drinker , hadt zints negen maanden fterk over heup- en lenden-pijnen geklaagd die nu bij uitftek hevig geworden waren; daarbij hadt bij een dik, zugtig en ongevoelig been, dat hij niet konde opligten, en duidelijk koorts. Den 14 December zag ik hem voor 't eerst; na ft zuiveren der eerfte we<*en, ontftondt 'er den 28 eene fterke afgang, welke ik wilde doen bcdaaren, door Rhubarber, Ipeca- cuan-  Jf7» Waameeinïngen aangaande de kragten cuanha en andere bekende middelen, doch onder hei gebruik van dezen verergerden de afgangen en de pij* nen, en den 5 Januari" vond ik den Lijder bezet met een menigvuldigen en bijna aanhoudenden hik, doodelijk; zwak en met meer koorts. Nieuwsgierig naar het uitwerkfel van den Nagelwortel in dezen, gaf ik hem een once Poeder, waarvan hij dien avond tweemaal een half dragme nam., en den volgenden dag nog vijfmaal zulk een gift. Dezen dag minderde langzaamerhand de buikloop, cn den daarop volgenden nagt hield ■dezelve geheel op, de hik was merkelijk verminderd en kwam zcldzaamer, daar dezelve te voren verfcheiden uuren agter een duurde; wijl ik den 7 afweezig was heeft hij het Poeder niet gebruikt; den 8 ook niet, doch'savondsgafik hem, om de hik, die egter. niet zwaar was, vijftien druppelen Laudanum Liquidum, en teffens ook het Poeder: den 9 ontftondt ei' cen ligte en gelijke doorwaasfeming van de huid; de hik bleef geheel weg, cn hij bragt den nagt gerust en bedaard door, daar hij te voren veel flapelooze nagten gehad hadt: den iowas alles, uitgenomen het gezwollen been, veel beter; de uitwaasfeming bleef aanhouden; den 12 kreeg hij trek tot eeten ; bij het gebruik van bet Poeder voegde ik ook ligte pisdrijvende middelen, waarop ik een goede uitkomst wagfr» te, die ook, hoewel langzaam, plaatsnam. Waarn. 100. Een Stalknegt, van veertig Jaaren' oud, fterk en gezond, was een maand lang met Maagpijn gekweld geweest, vergezeld met braaking en buikloop, metftriemen bloed in den afgang, en gematigde koorts; langen tijd heeft hij verfpild met laxeermiddelen, mixtuuren met zouten en Campher, met azijnhoning, zeep, bittere extracten, met ontbindende middelen, en eindelijk met de Kina, onder een vloeibare gedaante, omdat hij geen geneesmiddelen of fpijzen, van eenige vastigheid, zonder vermeerdering van maagpijn en daarop volgende braaking, verdraagen kon. Eindelijk de grootfte pijn, den 3 Junij bedaard, en het lighaam van kragten uitgeput zijnde, zo bleefevenwel ,.naa een menigvuldig.  yan den gemeenen Nagelworteï. 573 en langdurig gebruik van de Kina, de Koorts aanhouden • toen gaf ik hem het Poeder van onzen Wortel, waarvan hij viermaal daags een half dragme gebruikte; den 9 was de pols natuurlijk, een goede flaap, meer trek tot eeten, minder pijn in de maag na het eeten, geen dorst, en na het gebruik van het Poeder raakte hij onder en boven Winden kwijt; op dezewijzenarn hij van dag tot dag in kragten toe, zo dat hij den 15 het grootfte gedeelte van den dag zig buiten 't bed gehouden heeft, enden 19 hieldt hij op met het Poeder te gebruiken. Uit deeze weinige bijgebragtcn gevallen mag mea befluiten dat deze Wortel zeer goed is in bloedingen, die uit een ontfluiting der vaten voórtkoomen, inden Witten Vloed, Vrijfterziekte, Buikloop, Kolijk- en Kramp - pijnen; meer voorbeelden van minder aangelegenheid bij te brengen oordeel ik onnodig, ik kan egter volgens eene menigvuldige ondervinding verzeekeren, dat ik in geene foort van maag- of darmpijn voortreffelijker middel dan dezen Wortel gevonden heb: want'het bevordert de oprispingen en drijft de winden door de ingewanden met een groot geraas en doet hen natuurlijk uitgaan: het verfchafc ook de zwakke ingewanden toon en kragt, niet alleen om de groote fpanning, die uit de elastieke lugt zeeker moet voórtkoomen, tewederftaan, maar geeft ook groote kragt om die voor te koomen; omdat zij het zenuwgeftel zeer ftreelt, is zij ook zeer goed in alle foorten van Opftijgingen. In een algemeenenRooden Loop, die voor vier Jaaren op het land in zwang ging, heb ik dit Geneesmiddel dikwijls beproefd, onder de gedaante van Poeder : na voorafgegaane noodige ontlastingen , ftilde het allengskens de buikpijnen, en nam de geduurige ontlastingen binnen kort weg, zo dat ik niet twijfel of het zou de zieken hier aan laboreerende groote verligting geeven, indien er meer zulke gevaarlijke Ziektens kwamen, welke mij tot- hier toe ont- broo»  574 Waarheemtngen aangaande de kfagtéri brooken hebben ; want dc Waarneemingen wet-* ke ik daaromtrent toen ter tijd genomen heb', heb ik niet opgetekend , dierhalven kan ik 'die nu niet bijbrengen. 'Waarn. iöl. Zekere gezonde'Dienstmeid, van zeventien Jaaren, kwam na een lange reis te Voet afgelegd te hebben, terwij1 zij de Stonden-hadt,' rterk bezweet door de beweging cn de hitte der Zon, desavonds te huis, en kreeg een aanval van Vallende Ziekte; na haar een Klij.ftcer gezet te hebben keerde het toeval den volgenden dag, zijnde den 14, met Veel hevigheid weder; de Ziekte ftil'dë wel eenige uuren na het Klijftccr, dog kwam op nieuw we* der. Eene'Aderlating op den voet Verzagte egter het toeval; den 15klaagde zij over pijn in 't hoofd en in de leden, den iö hadt zij het toeval ligter, gelijk ook den 19, en den daarop volgenden nagt; den 20 tót hulp geroepen, liet ik haar aanftonds eene ader' openen; den 21 gaf ik haar cen laxeermiddel, tegen den avond kreeg zij het toeval; den 22 gaf ik haar een half once van het Poeder, Waarvan zij viermaal daags een fcrupel innam en volmaakt herftelde. Waarn. 102. Zeker Man van zes en dertig Jaaren, was reeds geduurénde drie maanden geduurig met het kolijk geplaagt, dat voornamelijk in den middenbövenbuik zat, en hem niet toeliet eene zagte wrijving over zijn buik zonder pijn te verdraagen , waarbij kwamen Spijswalging, een bitterheid in den mond, vermagering zijns lighaams, en neerilagtigheid; hij hadt reeds twee maanden zonder eenige verligting de Tartarus Solubilis, Ac Kina en de Rhubarber gebruikt. Den 24 kwam hij bij mij om hulp te verzoeken, ik gaf hem een half once van het Poeder, 'tgeen hij den 25 en 26 moest inneemen; de pijnen ftilden in die dagen, maar de bitterheid des monds was toegenomen de drie volgende dagen gebruikte hij niets uit hoofde zijner dienstbaarheid, waardoor de pijnen weder kwamen, en hij mij dezelfde Poeders nog eens verzogt* toen  'van den gemeenen Nagelwortel. 575 toen gaf ik hem den 30 een once Poeder om in vier dagen in te neemen; den 3 September waren alle Colijkpijnen verdweenen en er bleef alleen een Spijswalging met bitterheid in den mond over, den 4 gaf ik hem een laxeermiddel, en van den 5 tot den 8 gebruikte hij een once van,het Poeder, en was volmaakt gezond. ^ Waarn. 103. Eene Vrijfter van agttien Jaar oud, was bijna alle dagen, zes weeken lang, met braaking en voorafgegaane hoofdpijn gekweld geweest, waarvan geen oorzaak was uit te vinden , die hier toe geleegenhcid kon geeven, als irritabiliteit, en een zonderlinge Kramptrekking der Maag, want alhoewel zij de Stonden gereegeld hadt, de tong zuiver was, en zij goede appetijt had, en geen wormen, gaf zij egter het meest dat zij gebruikte over, en wiert bleek en mager; haar buik waste vooren eenige reizen gezuiverd, en den 28 Auguftus hadt zij voor 't laatst een laxeermiddel gebruikt, toen ik haar den 29 twee dragmen van 't Poeder gaf, dén 30 gaf ik haar weer twee dragmen, en zij kreeg tegen den middag hoofdpijn cn braaking, waarop de Stonden volgden, egter nam zij het Poeder in zonder over te geeven; den 3 September hielden de Stonden op, en de braaking kwam voor den 13 niet weer te voorfchijn, op welken dag zij eens, en den 14 eenige reizen overgaf en pijn in 't hoofd hadt: den 15 na een flaapelooze nagt, gaf zij 's morgens over en hadt wat koorts, nam drie dragmen Poeder in zonder overgeeven, den 16 twee dragmen en even zo veel den 17; den 19 gaf zij eens over zonder pijn in 't hoofd, den 21 was zij flimmer en verzogt meer Poeder; vervolgens een half once in twee dagen gebruikt hebbende, begon zij als naar gewoonte te eeten en haare fpijzen te verteeren, en was bevrijd van walging en braaking. Waarn. 104. Zekere Eoerinne ruim veertig Jaaren 'oud, die reeds langen tijd met Opltijgingen gekweld was, en Moeder van veel Kinderen, kwam den 1 Sep- Kabinet III. Deel. Oo tem-  Hft6 Waarneemingen aangaande de kragten tember bij mij en klaagde over hoofdpijn die zij nu en daa hadt, geduurige duifclingen, flaauwtens die haar dikwils aankwamen, lusteloosheid, zwakheid van geheugen, fpijswalging, flaapeloosheid, geduurige veranderingen van koude en hitte; haar pols was zwak cn traag • nadat zij zonder vrugt een laxeermiddel had ingenomen, gebruikte zij den tweeden 3 dragmen Poeder: den volgenden nagtfliepzij zeer gerust, haar hoofd was verligt en zij hadt geen aandoening van koude; den derde gebruikte zij weder drie dragmen Poeder; den vierde en volgende dagengingzjj voort s'morgens en 's avonds een fcrupel in te neemen, tot dat zij een once gebruikt hadt, toen waren alle toevallen verdweenen, zo dat zij den 16 nergens meer over klaagde, en vervolgens gezond bleef, Waarn. 105. Zeker Man van zestig Jaaren, die voor deezen altoos zeer gezond was, maar zedert vier Jaaren aan Miltzugtige duizelingen onderworpen was, en als hij ze kreeg zinneloos ter aarde viel, vervolgens over zijn geheele lighaam fterk begon te zweeten, 't geen omtrent een uur duurde, en daar na, als hij zig verfchoond hadt weder aan zijn werk ging, was drie jaaren te voren door een Geneesheer geraad en dat hij eenige reizen 's Jaars zig moest doen aderlaten, en dikwils purgeermiddelen gebruiken, daarna gebruikte hij op raad van een Chirurgijn herhaalde purgeer- en pijn-liillende middelen: waar mecde hij geen baat vondt, noch de ziekte veranderde: in Jt"begin van September heb ik hem een laxeermiddel doen gebruiken, op dien dag kreeg hij een bezwijming, den volgenden dag nam hij driemaal 's daags een fcrupel van het Poeder, en ging de volgende dagen zo voort: zes dagen geleeden kreeg hij een ligte aanval egter zonder hitte of zweet; den 16 liet hij zig aderlaten, en ging getrouw voort het Poeder te gebruiken; den 26nog geen toeval gehad hebbende gebruikte hij nu maar twee fcrupels; den 15 October was hij nog vrij, en is vervolgens vrij gebleeven. Waam*,  van im gerrteenen Nagelworteï. 577- Waar», v>6, Ze'-;ere bloedrijke Dienstmeid van negentien Jaaren kreeg door een aandoening in 't begin van september de vallende ziekte: na tweemaal een braak- en purgeermiddel gebruikt te hebben bleef het toeval weg: na verloop van vier weeken kwam de ziekte allen avond weder en duurde tot diep in den nagt; na de eerfte wegen gezuiverd te hebben, gebruikte zij alle drie uuren een fcrupel van het Poedelden volgenden dag was het toeval ligter en zij kreeg het vervolgens niet weer-, de volgende dagen gebruikte zij evenwel nog zes dragmen Poeder, die haar een fterke doorwaasfeming te weeg bragten, en daar na bleef zij zeer gezond. Waarn. 107. Zekere Vrouw van negen- en dertig Jaaren was reeds twee Jaar ziekelijk en met Opftijgingen gekweld , en hadt voor veertien maanden met Colijkpijnen en Braaking gefukkeld , die onder 't gebruik van een inwendig middel, endoor den navel met zekere zal! te fmeeren, beurtelings verdweenen en wederkwamen; toen ik er den 30 October bij geroepen wierd hadden deze Opftijgingen reeds den geheelen Maand geduurd: de kwaal was begonnen met Colijkpijnen in den onderbuik, die langzaamerhand na de maag opklommen, daar zij bleeven, tot zo lang 'er een braaking op volgde, waardoor al wat in de maag was, wierdt uitgeworpen; dan was er eenige tusfenpoozing, die anders, zo er geen braking op volgde, onverminderd voortduurden; voor den middag waren de pijnen zagter, doch na het eeten , voornamelijk tegen den avond wierden zij heeviger. Haare natuurlijke ontlastingen gingen geregeld voort. Ik liet haar een pond afkookfel van den gemelden Wortel gereed maaken, waarvan zij het grootfte gedeelte, zonder overgeeven dien zelfden"avond, gebruikte, de pijnen waren veel zagter en den nagt bragt zij gerust door, fchoon zij den 31 het zelfde gedeelte van het afkookfel gebruikt hadt, kreeg zij tegen den avond de pijnen en braaking weder: den 1 November verÜ o 2 volg-  578 Waarnemingen aangaande de kragten volgde zij om de 3 uuren een half once van het af"* kookfel in te neemen , en 's morgens en 's avonds een weinig Laudanum Liqu'idum: zij kreeg geene braking: den 3 waren de pijnen minder, zij fliep dien nagt wel, hadt trek tot eeten , en verteerde hetzelve zeer goed , en kreeg natuurlyke ontlasting ; den 6 was zij beter: den 10 liond zij bleek en ver-* magerd op, en wierdt door ftaalmiddelen vervolgens tot voorige gezondheid gebragt. Waarn. 108, 109, iioenin. Deze gevallen betreffen vier Kinderen tusfchen de twee en agt Jaar oud, die zeer armoedig zijnde, langen tijd aan een geweldige kramphoest hadden gefukkeld, en alle fpijzen overgaven; daar ik nu te voren zeer dikwils gezien had, datde brakingen in tusfenpoozende koortfen zeef gemakkelijk door het gebruik van dezen Wortel weggingen, befloot ik te beproeven, wat dezelve Wortel in deeze ziekte vermogt, dierhalven liet ik hen, zonder eenig ander voorafgegaan middel den 15 Junij een afkookl'el klaar maken, waar van zij ijder naar maate hunner Jaaren om de twee uuren een half of heel once gebruikten. Den 28 was de hoest jn de drie oudften reeds veel minder, zij hielden de Spijs zonder overgeeven in, en verteerden ze wel. De jongfte hoeite nog geweldig, waarom ik het den 19 en 20 's morgens een braakmiddel ingaf. Het afkookfel gebruikten zij vervolgens tot den 29 toen ik hen frisch vond; de hoest kwam zeldzaam, en zij kree" gen hunne kragten enkel door Spijs fchielijk weder. In de Maand December kreeg ik nog drie Kinderen uit cen huisgezin te geneezen, waar van de gevallen hier volgen: Waarn. iïs. Een Meisje van twee Jaaren hadt reeds zes weeken een hoest gehad, die van alle verfehrikkelijke toevallen verzeld ging; daar en boven waren er ftriemen bloed onder haar fpeekfel, en al Wat zij gebruikte , gaf zij weer over ; den 13 December gaf ik haar een braak-en den 14 een laxeert mid-  van den gemeenen Nagelwoftel. 579 middel: den 15des avonds begon zij viermaal daags een fcrupel in' Conferf van onzen Wortel in te neemen; den 17 was de hoest matig en zonder bloed, den '19 veel minder en zonder overgeeven : den 28 zeer zeldzaam; den 30 was zij redelijk wel, en gebruikte het geneesmiddel niet meer, alzo er maar een ligt hoestje over bleef. Waarn. 113. Het Broertje van 't gemelde Meisje van zeven Jaaren oud,- hadt geen minder geweldigen hoest, want dagelijks raakte hij veel bloed uit zijn longen kwijt, en al wat hij innam gaf hij weer over. Den 13 December kreeg hij een braak-en den 14 een buikzuiverendmiddcl; den 15 gaf ik hem vijftien greinen van deezen Wortel in Conferf viermaal daags te gebruiken, den 17 was de hoest minder cn onder zijn fpog was geen bloed: den 19 was de braaking zcldzaamer dan te voren; den 28 was de hoest wel minder, maar, nadien hij in 8 dagen weinig of niets wilde inneemen, hoestte hij veel fterker dan zijn Zuster : daarna nam hij het Conferf naarftig in , en den 20 bedaarde de hoest een weinig, den 5 Januarij was dezelve veel verminderd, en den 19 hieldt hij met het gebruik van dit middel op. Waarn. 114. Het jongfte Broertje van laatstgemclde Kinderen, meede met dien hoest geplaagt, wierdt door onzen Wortel in vier dagen bijna geneezen , zo dat er alleenlijk een ligt hoestje overbleef. Waarn. 115. Zeker Meisje van zeven Jaaren was veertien dagen lang aan den hoest geweest, zonder overgeeven; den ï6 December nam zij een braakmiddel, en den 13 een laxeermiddel in : den 18 gebruikte zij vijf en twintig greinen van het Poeder in Conferf viermaal daags; den 20 was de hoest zo fterk niet als voren : den 20 zeldzamer , den 3 January kreeg zij zomtijds een ligte aanval den 5 zeer zeldzaam, en den 8 hieldt zij met 't Poeder op. Oo 3 Waarn.  5$o Waarneemingen aangaande de kragten Waarn. 116. Een Meisje van 6 Jaaren hadt veertien dagen lang het fterkst van alle daar aan gelaboreerd: den 16 en 17 December een braak-en laxeermiddel ingenomen hebbende, gebruikte zij den 18 even als haar Zuster zo even gemeld vijf-en-twintig greinen van het Poeder viermaal daags, den 20hoestte zij zonder overgeeven, den 23 liet ik haar braaken, 't geen ik den 28 herbaalde om de hevigheid der hoest; den 30 was het veel bedaard, doch zij gebruikte egter weder een braakmiddel; den £ kwam het zeldzaam en hield binnen korten tijd op: den 9 gebruikte zij flegts tweemaal van het Conferf; den 12 kreeg zij zeer zeldzaam een ligte hoest, en hield op met het Poeder in te neemen. Waarn, 117. Zeker Kind van vier Jaaren, hoestte .veertien dagen lang zeer fterk, egter zonder overgeeven : na eenige ontlastende middelen nam het den 18 December viermaal daags een fcrupel van het Poeder in: den 20was de hoest veel bedaard den 28 zeer zagt, den 2 Januarij hoestte zij zeer zeldzaam en hgt, den 5 had zij het geneesmiddel-niet meer nodig. Waarn. 118. Een Kind van drie Jaaren hadt veertien dagen lang zeer fterk gehoest en overgegeeven ; den 16 & 17 December wierden hetzelve de eerfte we'e°-en gezuiverd ;den 18 begon het vijftien greinen Poedel in Conferf viermaal daags in te neemen : den 23 gaf het over door een braakmiddel dat hem gegeeven wierdt gelijk ook den 28, fchoon het toen veel bedaard wasden 30 hoestte hij nog fterk, doch voornamenlijk 's na ts' daarom liet ik hem weder braaken, cn herhaalde het den 3 Januarij fchoon de hoest veel minderwas; den ^rwas dezelve zeldzaam en zeer kort geworden; den 9 was hy wel en gebruikte het Poeder niet meer. Waam. 119. Een Meisje van twee Jaaren oud een Zusje der voorigen , heb ik op dezelfde wijs behandeld , hoewel haar hoest zo zwaar niet was tut vreeze dat het in een ftuiptrekkende hoest mogt over-  van den gemeenen Nagelwortel. 581 overgaan: den 16 en 17 December nam zij ccnbraaken laxeermiddeltje, den 18 begon zij viermaal daags vijftien «nreinenPoeder inConfcrf in te neemen; den 20 was de hoest vrij bedaard, den 21 kreeg zijde koorts: den 22 kreeg zij een purgeermiddel, van dien tijd aftot den 28 gebruikte zij niets als dilueerende en tempereerende middelen: deezen dag wierd baar een braakmiddel voorgefchreeven; want zo lang de koorts duurde, nam de hoest toe, en eindigde nu dikwils met braaken, daarna gebruikte zij als vooren het Conlerfje, den 30 en 3 Januarij liet ik haar nog eens overgeeven , om de hevige hoest, hoewel dezelve nu zonder braakingwas: den 5was de hoest minder en duurde zeer kort; den 9 gebruikte zij flegts tweemaal van het Conferf, en dehoest was zeer weinig: den 20 oordeelde ik dat zij geen Conferf meer nodig hadt, en gebood haar maar op te houden. Waarn. 120, 121, 122 en 123. In een ander huis waren vier Kinderen die vijfmaanden met een kramphoest behebt geweest waren: zij waren alle zeer bleek en mager, en gaven bijna alles over: de jongde raakte bloed kwijt door 'tgeweld van den hoest; den 24 wierden zij aan mijne zorg toebetrouwd, en ik genas haar als de vorigen. Purgeer- en braakmiddelen wierden haar van het begin af naar maate van de heevigheid der hoest gegeeven, en om den derden of vierden dag herhaald; het Meisje van twaalf Jaaren liet ik een half dragmen, deszelfs Zusje van agt Jaaren, en het jongMcisje van zes Jaaren, vijf-en-twintig greinen, en dc jongde van drie Jaaren vijftien greinen van het Poeder in Conferf, viermaal daags inneemen.Den 28 fpuwde de kleine geen druppel bloed meer, en de andere zeer zeldzaam; den 30 had 'er geen een meer braking door het hoesten; den 4 Januarij nam de hoest veel af, en was zo geweldig niet, een natuurlijke kleur kwam op haar wangen en het lighaam wierdt fterker; den 12 was de hoest zeer gering cn behoefde geen hulpmiddelen meer. O 0 4 Ik  58ft Waarneemingen aangaande de kragten Ik ken niet een Geneesmiddel 't geen de Kinderen; zo gaarn inneemen, als dit Conferf, want als deeze Wortelin een Conferf gebragt is, heeft zij een zagte en aangenaame Specerijagtige fmaak, zo dat zij in verbeelding zijn, dat hun iets lekkers gegeeven wordt, Wanneer hun dat middel wordt toegediend, ja zelfs onthouden zij den tijd als het moet ingenomen worden; daar door gebeurt het dikwils dat zij grooter gift, dan hun is voorgefchreeven, eifchen, enhunwensch bekoomen hebbende, toonen dat zij die zeer wel verdraagen kunnen. Ik moet hier in 't voorbijgaan aanmerken dat ik in den kramphoest, die toen aigemecn heerschte, noch deezen noch eenige andere keer om den anderen dag verheffingen gezien heb, gelijk de beroemde Rosenstein zulks heeft opgemerkt < integendeel is dezelve alle dagen even fterk voortgegaan, 's morgens en 's avonds en zomtijds des nagtswas hij egter altoos veel heviger en de aanval duurde langer. Ziedaar, goedgunftige Leezer! de meefte waar» neemingen, welke ik in de Ziektens met dezen Wortel heb bijeengezameld, en mij onderwonden heb in 't licht te geeven. Om de Koortsweerende kragt van deezen Wortel verder te bewijzen , zoude ik wel meer gevallen hebben kunnen bijbrengen ; dog ik twijfel geenszins of de reeds bijgebragte zullen dit overvloedig beweezen hebben; dog om er de nuttigheid in de overige Ziektens van te bevestigen, is er een groot getal Zieken, en de arbeid van verfcheiden Geneesheeren noodig: de Hospitaalen zijn hier toe het allergefchiktst; want een Geneesheer voor 't algemeen, moet zeer omzigtig handelen, zo hij zijn goeden naam lief heeft. Van een enkeld Man dierhalve, dien de praktijk meest ten platten lande oeffent, zijn zo veel verfcheidenheden van gevallen niet te verwagten, als nodig zijn om er de Waarheid van te ftaaven; waarbij ook koomt de onzeekerheid van veele Waarneemingen om de afwec.zigheid der Zieken, waar door hunne dagelijkfche ™ hQ-  van den gemeenen Nagelwortel. 5SJ befchouwing en on.lerzoek den "Waarneemer ontbreekt, en dikwils geen of valfche berigten aangaande de verandering en uitkomst der Ziektens gedaan worden. Verre is het er evenwel van daan dat ik eenige gevallen zou bijbrengen, daar ik niet volkomen van de Waarheid overtuigd, en zelfs bij het Ziekbed ooggetuigen van geweest ben: laat hij , die nog eenigen twijfel bij zig overhoudt, de proeven daar van neemen. Ik voor mij hoop voldaan te hebben, met den weg geweezen , en de Ziektens waarin dit middel dienftig is , aangetoond te hebben: Zo het God behaagt zal ik langzamer hand meer proeven tragten te verzamelen, en zo dra ik meer zeekerheid zal verkreegen hebben van die op geene zeekere ondervinding tot hier toe deunen, zal ik het de geleerde Wereld bekend maken. PROEVEN AANGAANDE DE ROTTINGWEDERSTAANDE KRAGT VAN DEZEN WORTEL. EERSTE PROEF. ^Jadat ik de fchoone uitwerkingen, welke deeze Wortel in tusfchenpoozende Koortfen en andere Ziektens voortbrengt, waargenoomen had, wasikbegeerig te zien, in hoe hoogen graad dezelve de Kina in Rotting-wederftaande kragt te boven ging; tot dat einde vulde ik den 20 November van het laast verlopen Jaar drie Glazen, even eens als in de Apo?theeken tot Poeders en Conferven gebruikt worden, en zes oneen bevattende, tot het midden met warm Water , bij deeze drie oneen Water deed ik twee dragmen Osfenvleesch, cn in het glas Na. 3. geteekend , deed ik twee dragmen van deezen Wortel, in het glas N°. 2. twee dragmen Kina , en in hët der de N°. 1. deed ik niets ; vervolgens floot ik O 0 5 hen  584 Waarneemingen aangaande de kragten hen toe, met papier en een touw omwonden en' Plaatste haar in een matige warmte in mijn Slaapkamer. r Eerfte dag. N°. i. had tegen den avond rooda-nig water, N°. 2. had ligt geel water, N°. 3. een donker roode kleur. Tweede dag. Was alles nog in denzelfden ftaat. Derde dag. Begon No. 1. te flanken, op de oppervlakte van het water waren veele witte vlokken op den grond verzamelde zig een wit zetfel. ' Vierde dag. Het water van N». r. was zeer troebel, vol vlokken en vuil rood, op de oppervlakte was een wit vlies, en het ftonk ontzachelijk. Zesde dag. No. 1. was zeer troebel met een dik vlies, dat 111 een geloopen zijnde, in groote vlokken veranderd was, de flank was vreesfelijk. No 2 hadt een klein vliesje op de oppervlakte, en er borrelden kleine windblaasjes naar boven. Zevende dag. No. 1. ftonk afgrijsfelijk, de kleur was onveranderd. N°. 2. Hadt een dikker vlies en er kwamen veel windblaasjes naar boven: als ik het mengzel omdraaide, begon het groote blaasjes optegeeven. J "f Agtfte dag. N0. 2. hadt een nieuw dik vlies gemaakt en het water was vol vlokken. No a brW waterWmdblaaSJ'eS d& bPPervla!cte van het Negende dag. N0. 2. ftonk muf, en er was een nieuw en dun vliesje op de oppervlakte. Tiends  ' van den gemeenen Nagelwortel. 585* Tiende dag. N°. 2. was niet verandert. No. 3. was zonder blaasjes. Twaalfde dag. N°. 2. begon een rotte ftank te krijgen: het vogt was meer troebel. Dertiende dag. Het vleesch in N°. 2. gaf een rotte ftank van zig, fchoon het nog vast genoeg was. Veertiende dag. N°. 1. verfpreidde wijd cn zijd haar ftank, het vleesch was flap en gezwollen, wierd in water gewasfehen en het glas leeg gemaakt.] Vijftiende dag. N°. 2. gaf een zeer rotte ftank van zig; het w«ter was troebel; het vleesch egter was vast, en zo als tc vooren, bleek geel. Agttiende dag. N°. 2. ftonk minder. In N°. 3. was het water nog onveranderd cn helder , het vleesch dreef boven, was vast en claftiek; gedrukt zijnde , gaf het .veele windblaasjes op , en zakte weeder op den grond. Twee-en-twintigfïe dag. Waren zij beiden niet veranderd. Vier - en - twintigjïe dag. N°. 3.' open gemaakt zijnde fcheen een muffe lugt van zig te geeven. Negen-en-twintigjlen dag. Het water van N°. 3. was nog helder, dog hadt een muffe ftank , en er dreef een ftipjè fcMmmël boven op het water-. Een-en-dertigfie dag. Het fchimmel in No. 3. wierd meerder , grooter en dikker , cen onaangenaame vreemde ftank ; het vleesch was nog rood en vast, het water vol vlokken. Negen-en-dertigfle dag. In-N». 3. was reeds een flijmagtige en groene korst, en bedekte bijna de geheele  5S6 Wadmeemingen aangaande de kragten heele oppervlakte van het water: de reuk was muf, dog zo onaangenaam niet als te voren. ' Twee-en-veertigfte dag. De korst in N°. 3- wierd dik en ik haalde hem er af; de reuk was als tc voren , zuur en muf; het vleesch was nog vast, rood, fterk en elastiek • het water dat boven dreef was troebel. Drië-en-veertigfle dag. In N°. 2. was het vleesch nog geel en vrij vast, en had nog eenige elafticiteit, en zonk in het water op den grond. De reuk was egter rot en zeer onaangenaam en het wierd weggedaan. Agt-en-veertigfle 'dag. N°. 3. maakte vervolgens geen nieuw vlies of fchimmel meer. Het water was troebel het vleesch gaf een rotte ftank van zig, fchoon het op de grond van het water bleef leggen en nog vast en elastiek was en zijn roode coeleur nog behouden had, toen het wierdt weggegooid. TWEEDE PROEF. - Den 13 Julij nam ik twee ftukken fchapen vleesch, die ieder twee dragm en woogen, deed hetin twee glazen en o-oot op ieder ftuk een oneeïwarm water, zette dezelve in het vengfterin de hitte der Zon, en wagtte de rotting af, die den 20 van dezelfde Maand reeds aanwezig was. Toen deed ik in den een twee dragmen Co'tex en in de andere twee dragmen Geum, 1 en o-oot er twee oneen warm water op , en deed op jidebr een ftukje rot vleesch dat uit het rotte water genomen was, en zette de glazen, met papier bedekt, in het vengfter. De Cortex was in N*. 1. en de Wortel in No. 2. Eerfte dag. N°, 1. ftonk minder, het vleesch was nap, de gesting blijkbaar. N°. 2. ftonk nog fterk , « fect vleesch was vast. Tweede  van der. gemeenen Nagelwortel.' 58? ' Tweede dag. De gisting in N°. i. blijft voortduw ren hetVeel gtige vleesch was wel vaster dog gaf ÏTno-'een rotte■ ftank van zig; het vleesch in N°. 2. was zee'r vas^ioXgdg, en gaf een ftinkende en walgagtige reuk van zig. Derde daz Het vogt in No. 1. blijft nog gisten, en hS vleefch ruikt rot; in N°. 2. klommen weinigefugtblaasjes naar de oppervlakte van het water; de reuk was nog muf en onaangenaam. Vierde dag. N°. i. het geelagtige vleesch in zufr ver water glwasfchen, had wel een goede confiftentie, maar de reukwas evenwel onaangenaam en rot. No 2 het afgewasfchen vleesch vertoonde zijn natuurlijke roode koeleur en was volmaakt verbeeterd en gaf een aangenaame en fpecerijagtige lugt van zig. Vervolgens hing ik beide de ftukken pp, welke zo hard als leeder Sn te gelijk breekbaar zyn geworden, het vleesch dat in het aftrekfel van de Wortel gebeetcrd was behield lang zijn aangename geur, en t geen in de Cortex was gepreferveerd, verloor eenige dagen daarna zijn onaangenaame reuk. De Vogten met de Poeders vervolgens in het vengster zonder dekfel in de zon en lugt gezet hebbende en uitgewaasfemd zijnde, hebben droog poeder over«relaatM, waarvan die met de Cortex overal befthimmeld was tot in de geringfte fpleetjes en ook befchimmeld ftonk; maar van die met de Wortel was de kleur en reuk natuurlijk en aangenaam zonder fchimmel: na twee maanden verlooren zij beide naar reuk. Door deeze genoome proeven ziet ijdereen duidelijk, dat deeze Wortel niet alleen een ft/rke ™ttmgwederftaande kragtheeft, maar dat hg zelfs Je Kinaverre te boven gaat: want in de eerfte proef blijkt, dat '£v den negenden dag een befchimmelde reuk bij het vogt waarin de Kina was , geweest is , en den 12  588 Waarneemingen aangaande de kragten reeds teekenen van rotting, en den 6 reeds lan°- een vlies op waren. In het vogt van de Wortel daar en tegen deiden zig den 24 dag de eerfte teekenen van fchimmel aan de reuk op, zonder voorafgegaan vlies op de oppervlakte, de fchimmel die er was op°-ekoomen nam toe van den 29 tot den 42 dag, en erkwam een langzaamc verrotting, welke zig maar even aan de reuk opdeed. Zo men hier mede vergelijkt dc proeven, welke de beroemde collin met de Moederwortel CArnica) (1) op veelerlijcn verfcheidene wijzen gedaan heeft, zo blijkt van zelve dat zij de Moederwortel niet alleen gelijkis, maarzelvs verre te boven gaat, van welken Wortel de Heer collin gezegd heeft dat hij in rotting -wederdaande kra°t de alle tot hier toe bekende uitlandfche geneesmiddelen uit het planten-rijk genomen, te boven gin" In deeze verbeelding was ik ook, voor dat ik debproef genomen had, voornaamentlijk door de ondervinding geleerd, hoe vermogend een kleine gift in ziektens daar van was. Ik durf ook befhiiten en voorzegen fchoon de ondervinding zwijgt, dat haar gebruik iri rot- en kwaadaartige koortfen vrugteloos zal zijn Want dat deeze Wortel in tusfenpoozende koortfen alleen dienftigis, zoude tegen de reedenftrijden- Dus eindig ik dit Werkje blijmoedig, God dankende dat bij dit middel voor de Stervelingen uit de duisternis in 't licht heeft gebragt; ach dat het veele Elendige totdienst verftrekke, dan verheuge ik mij zeer dat mijne pogingen mijn hoop niet te leur geftelt hebben dat ik geen moeite te vergeefs gedaan hebbe, dat ik' fchoon niet in alle deelen, mijn pligt, dien ik elk goed Burger verfchuldigt ben, gedaan heb, en het menfchelijk gcilagt tot dienst ben geweest. Daarna voegt de Schrijver, agter zijne Verhandeling, de getuigenisfen van verfcheiden, en de beroemde Coppenhaagfche Geneesheeren, ter bevestiging van het vermogen zijnes voorgeftelde Mid- dcls (1 ) Zie het Kabinet D. I. bl, 194. *  van den gmeenen Nagelwortel. 58^ dels bij de Eerfte is van den beroemden Aaskow, Koninglijken Lijf-Arts, en luidt als volgt: Van de verwonderlijke uitwerking van het nieuwe en zeeker Geneesmiddel in tusfenpoozende " Koortfen , in zekerheid de Kina niet wijkende , " door den zeer kundigen buchave, onzen zeer ge" achten Vriend en Amptgenoot onderzogt; kennis ge" kreeo-ephebber.de, brandde ik van verlangen, om " haar kragt in mijn cige Praktijk te beproeven. „ Maar het middel zelfs of de geleegenheid om het te \3 beproeven ontbrak mij. Op de herhaalde en wclingerigte proefneemin• gen ondertusfen van den beroemde bangius in het " Hospitaal van Fredrik, en de overtuigende fpecifi" ke kragt van dit geneesmiddel, heeft de zeer voor" treffelijke uitvinder met die opregtheid, welke ver- ftandio-e en grootmoedige Mannen eigen is, zo wel " ter liefde van de kunst als voor het algemeene wel" zijn zijn geheim aan onze Geneeskundige Socie" teit ontdekt, en de manier om die tc gebruiken , " door veelvuldige ondervinding geftaaft, te kennen " gegeeven, en de overige Amptgenooten verzogt " ae proef er van te neemen en haar Waarneemin" gen medctedeelen; dog ik heb maar alleenlijk drie " geneezingen om de kortheid des tijds kunnen aan" tekenen, waarvan de eerfte de beroemde straett " zeer fch'rander bcoeffenaar in de Geneeskunde en " mij in de Praktijk helpende , de Genecskundi" ge Sociëteit reeds uitgebreider verflag gedaan heeft. 10. Een Dienstmeid , van twintig Jaar, ging aan de derdendaagfche Koorts, welker aanvallen met Stuiptrekkingen aan beide zijden verzeld waren. " Na voorafgegaane ontbindende en braakmiddelen , " wierd haar dc Poeders van denmeergemelden Wor" tel tot 6 dragm., tusfchen de beide aanvallen te gebrui" ken, toegediend, de aanval is tegelijk met de ftuip*3 „ trek-  5«o Waarneemingen aangaande de kragten trekkingen weggenomen, en na drie weeken voer „ zy zeer wel. 20. „ Een Voerman had reeds zes weeken de der„ dendaagfche Koorts gehad , welke door de be,, roemdfte middelen wel een weinig was afgeno,, men maar nooit volmaakt verdreeven was, en „ gedurig weder kwam en verhefte, en na de fterk„ fte ontbindende middelen niet luisterde. Maarzo ras ,, er een once van het Poeder gebruikt was, kwam „ er geen toeval meer. Maar dewijl het nog maar „weinige dagen geleeden is, kan ik in dit geval' „mets zeekers van deszelvs wederkomst oordee-: „ len. 3. „ Een Dienstmeid , die in het voorjaar aan' ,a een wedefpannige anderendaagfche Koorts gelabo„ reerd had, wierd op nieuws in de herfst door een „ derdendaagfche Koorts aangegreepen, die tien wee„ ken geduurd heeft, zij had een Poeder uit Cre,, mor tartari, Antimoniac-Zout en Rhabarber geno„ men, vervolgens een braakmiddel uit 15grein Ipe,, cacuanha en twee grein Tartarus Emeticus met een ,, Middelzout , daar zij weinig van had overgegee,, ven, toen wierd haar het Poeder van de Geum „ voorgefchreeven, om tusfchen de twee aanvallen „ een once te gebruiken. De aanval kwam we„ der, maar veel later, zagter en korter-, de vol„ gende was weder in hevigheid en duur minder: „ maar de derde was door een verzuim in het dieet „ weer zwaarer, de vierde was ook zwaar, waar,, om ik befloot andere middelen te gebruiken. Dit „ is het geen ik bevonden heb, 't geen mijns bedun„ kens het vermogen van dit nieuw middel in de der„ dendaagfche Koorts bewijst: dat dit vermogen on„ gelijk grooter en fterker zal zijn* indien deeze „ Wortel ter regter tijd verzameld, met behoorlijke „ voorzorg uitgedroogd word , twijfel ik geenzins. „ Die welke wij gebruikt hebben, was laater verza„ meld en niet^behoorlijk gedroogd, hier door kwam m het  van den gemeenen Nagehvortel. 591 ' het dat zii zo aromatiek, zo aangenaam en kragtig ''niet was als die welke naar 't gevoelen van den " beroemden Uitvinder op 't laatst van de lente, ot " in het b^in van den zomer verzameld, en in een " maatige warmte gedroogd wordt. Wij danken dier" halven den Uitvinder voor zijn nieuw Koortsdry" vend middel en wenfchen het Vaderland en de Kunst " eeluk met het nieuw inlandsch Geneesmiddel, " netleen detusfenpoozende Ziektens, Zenuwziek" tens°en Rotkoortfen enz. mifchien even zeker zal " te onder brengen, als dc voor deeze voor Godde" Hik erkende Bast van Kina: God gecve dat de ver" dcre Proeven van dit Middel ook aan deondcrvm•* din°- van den uitvinder beantwoorden: hoe groot " een lof cn belooning is men niet verfchuldigd aan " cen Man, die niet alleen een middel heeft uitge" vonden, daar ijder een zo lang na wenschte , maar " die ook zijn eigen beurs minder liefheeft, dan het " alo-cmeene welzijn en het uitbreiden der kunst, en " daarom zijn voortreffelijk geheim aan den dag ge" legt heeft. ■ De Tweede is van den Heer calisen Hoogleeraar in de Heelkunde, en luidt aldus: Ik heb dit middel in het Hospitaal voor de zeevarende ook m zwang gebrast, ik gaf het drie bootsgezellen en twee boeren die de anderendaagfche Koorts hadden, na eerst de eerfte wegen gezuivert te hebben, ieder tot vijf dragmen op den vrijen dag, waarvan de volgende aanval reeds weg bleef, zij gebruikten vervolgens nog een week lang, driemaal daags een fcrupel, cn waren volmaakt vrij van de Koorts. In zijn eigen praclijk gaf deeze Hoogleeraar het zelfde geneesmiddel ook aan twee Mannen die de derdendaagfche Koorts hadden, waaraan de een reeds vier maanden gelaboreerd had, en een groote hoeveelheid Cortex zonder eenig voordeel gebruikt had, maar twee dragmen van deezen Wortel met dezelfde hoeveelheid Cortex nam de Koorts weg, hij gebruikte het middel voort, egter met grooter tus- Kabinet JU. Deel. Pp ien'  5F* Waarnemingen aangaande de kragten jnpozingen, maar de derde aanval kwam weder■■ dog ik weet met ofhet aan cen dwaling in het dieet toe te fchnjven is. of niet. Vervolgens gebruikte hl weder dit Poeder met de Kina, dog^met meerdei fucgebleeTen."6 K°°rtS ™ ^ een --"^angweg- ' Het derde Getuigfchrift zijnde van den Heer bang S?HS£-?/an hetFfederiks-Hospitaal, meldt v?A Sn lÈn gt ST ^en avond; door een afkookfelvan: de Kina veranderde deeze in een reguliere ande- vSaldf6 hkii°rtSf' diC ^-/tgebruik^afdVKhia yoinaidde, hij gaf ze toen viermaal daae;s een hilf dragme van het Poeder, waardoor.de koorfsin4dagen weggenomen was. Een ander van So Jaaren, was na een zwaare rotkoorts door de anderendaagfche koorts ' aangegreepen, die door de Kina wierdt weggenomen dog na eenige dagen weêrkwam; toen gff hij haar fel^" een half dragme Poeder ° en &&£ def kwaim J 5 ' Z°nder dat de koorts we~ ,Ee,n,fa" van 32 Jaar, had reeds een maand lande dubbelde anderendaagfche koorts gehad , waa? voor de Kina te vergeefs gebruikt was; toen gaT M hem het Poeder, om de drie uuren, vie da'e/lan. en de koorts bleef weg, deeze man zweette onder het gebruik van het Poeder ontzaggeSk, ? geenhï andere niet is waargenomen. J * S Een Meisje van 4 maanden had éeni°-e weeken dc anderendaagfche koorts gehad, en v/a 7oor de wederentfPnC.Zfen ^l™™' enkrW op nieuw wede , toen gaf men haar het Poeder met die nit Wn !s. d£ k°01'tS W6g bleef en nie'weder g| Dit hulpmiddel gebruikten alle de MfeeBfaWe zie- Het  yan den gemeenen Na gehort el 593 Het vierde Getuigfchrift is van den Heer schoenheid kr Geneesheer van 't Armen Gasthuis: ik gaf, ze°t deze dit Poeder in Conferf aan een Kind van 8 Urnen ' die vijf weeken met een Kramphoest was behebt °eweest; hij gaf het viermaal daags een klein lepeltje0, de hoest wierdt 'er zeer door verzegt, en alles beloofde een fchielijker heritelling als gewoon. Het laatfte-eindelijk, is van den beroemden Hoogleeraar tode. deze gaf aan een Dienstmeid, die zes weeken aan de derdendaagfche koorts gelaboreerd had, een half once-van d;t Poeder m 8 giften , voor den volgend,n aanval te gebruiken; drie dagen daar na kwam zij weder en bedankte hem voor.dit uitmuntend middel, en was bevrijd van de koorts. Vervolgens brengt mj een geneezing bij, waar van hij alleenlijk getuigen is, van iemand van 22 Jaren , die reeds drie' Tarèn dc derdendaagfche koorts gehad had, dc Kina die hij eenige weken gebruikt had nadt hem o-een voordeel toegebragt: na dit middel onlangs gebruikt te hebben , kwamen er in plaats van de koorts,op den gewoonen tijd van den aanval,hevige pijnen over zijn gantfche lighaam. Toen fchreef hem een raatsman die dit middel bekend was, op zijn eigen o-eza"- een once van dit Poeder voor, nadat de zieke dit In een week gebruikt had, bevond hij zig zeer wel, cn was nu van die pijnen reeds drie weeken vrij geweest-, maar evenwel met van die gcelzugtige kleur die hun , welke larigduünge tusfenpoozende koortfen gehad hebben, eigen is. Zijn buik is niet gezwollen, zijn afgang natuurlijk en mj heeft goede trek tot eeten. Terwijl deeze Waarnecmingcn gedrukt worden, is een Voerman van den Koning, van een derdendaagfche koorts, die hij twee maanden gehad heelt, door dit Poeder geneezen. Pp 2 Eenige  5"9H Waarneemingen aangaande de kragten Eenige Voorzorgen, die omtrent hef inzamelen van dezen Wortel moeten in acht genomen worden. i°. in ons klimaat moeten deeze Wortels niet eerder uitgeroeid worden, voor dat de plant, door de hitte der Zon opgewekt, begint te groeien, 't geen ik heb opgemerkt dat in de maand April in Denemarken gefchied, en kan totin het laatst van Julij verzameld worden. Dc Wortels die in de overige maanden opgedolven worden, hebben minder kragt en minder fpecerijagtige reuk en fmaak. 2°. Het violetkleurig merg geeft het waare en onvervalschtc kenmerk van deezen Wortel, waardoor zij onderfcheiden is van de Geum rivale , die een wit merg en een lange kruipende Wortel met weinig veezeis daar aan heeft, want de wortelbladen van beide, daar zij op het uitterlijk aanzien weinig van den andere verfchillen, en niet zelden digt bij elkander groeijen, kunnen van des onkundige'zeer gemakkelijk onder een gemengt worden. gov Als de wortel uitgeroeit eenige reizen gewasfchen en van andere vuiligheeden gezuivert is zijn de wortelbladen tot het violetkleurige merg toe: dan moeten de wortels vervolgens in een koude en drooge lugt, en niet in de zon gel egt worden, opdat door een langfame en koude uitwaasfeming haar artzenijkragten behouden worden, want door een te groote hitte, het zij van de zon of van een kachel, verVliegt haar aangenaame en kragtige Specerij e. 49. Het is nu een geheel Jaar geleeden, dat ik dit overdagte liet drukken, van welkers waarheid ik naderhand geheel en al overtuigt ben. Dewijl ik in het begin van het Jaar aan wortels gebrek hadt, liet ik zc verseh in het begin van de lente, en wel in de maand Maart, uitroeijen en droogen. Vervolgens tot Poeder gebragt, gaf ik het aan drie zieken die aan km  van den gtmeentn Nagetwortiï. g$$ een tnsfenpoozende koorts ziek lagen, die daar door herfteltzijn, mogelijk omdat deeze ziektens zig makkelijk lieten geneezen: op dien zelfden tijd zond ik mijn Voorftanders enVrienden,wièn ik de uitmuntende kragt van deezen Wortel had bekend gemaakt en aangepreezen, een gedeelte Poeder, om proeven daar mede te neemen, daar ik zelfs van de waarheid overtuigt was: maar terftond en op een keer verdween die bi) mij bekende deugd geheel en al ; want de tusfenpoozende koortfen, welke ik genas, blecven, alhoewel ik drie gewoone giften had toegediend , de zieken als in het lighaam vastzitten, en dwongen mij om de Cortex te geeven, 'tgeen ik voor deeze nooit gedaan had. Hetzelfde gebeurde mijne Vrienden ook, die mij met regt voor een bedrieger houden konden: de oorzaak nafpeurende, twijfelde ik of de Wortels te vroeg waren uitgeroeit-, welkers geneezende kragt de Zon met haar verkwikkende warmte nog niet had opgewekt. Eindelijk vond ik de oorzaak; mijn Knegt hadt, om de verfche Wortels fchielijker tot Poeder te brengen, dezelve buiten mijn weeten op een zeer heeten oven te haaftiggedroogd, Naderhand wederom nieuwe Wortels verzameld, en dezelve behoorlijk gedroogd, hebbende, genas ik wederom mijne zieken als te voren, en leerde daardoor dat het gebrek van het Poeder daarin beftaan hadt, dat het fpecerijagtig en vlugge beginfel zonder 't welk het gebruik van den Wortel nutteloos wordt, door 'taanbrengen van eea tc grooten trap van hitte vervlogen was. I*P 3 KEKt,  heelkundige waarneem ing wegens eenb versterving aan de beide armen, zonder eenige blijkbaare uitwendige oorzaak. Medegedeeld door den Heer Johannes 't hooft, Heelmeefter te Leyden: 33 en 13 jamiarïj des Jaars 1783 heb Ik ter behandeling gekreegen pieter melisse, oud 61 Jaaren , een Bleeker, met een Inflammatie aan het regter been, waar op Ik geappliceert heb, eene Fomentatie van den Herb. Scord. Flor. Samb. en Acet. Vin. met warm gemaakte natte compresfen daar over heen gelegd , om dezelve te doen refolveeren. Den volgenden dag was de Inflammatie zeer-fterk toegenoomen, met verfcheiden blaasjes, de wélke Ik doorfneed, en die mij fterker Antifeptica deeden gebruiken uit vrees voor eene aanftaande Gangraena, namelijk de Herb. Scord. Morrub. Flor. Samb. gebruikt op de voorgaande wijze met de Sal. An~ moniac en den Spir. Vin. Campb. waar op Ik langfaamerhand bemerkte dat de Inflammatie zou refolveeren, cn Ik den 15 daaraanvolgenden mijn patiënt vaarwel, zeide, alzo hij volkoomen geneezen fcheen, alleenlijk hem vermaanende om zig vooral voor de hitte van het vuur te wagten. Doch den 4 Februarij daaraanvolgenden kreeg Ik dien zelfden lijder wederom ter behandeling met cen Punctuur , aan de linker hand , tusfchen de voorhand en den onderarm , omtrent de polsflagader, hebbende zulks den 3 dito gekreegen, tenminften zo de lijder meende^ door zig, zo hij zig verbeeldde met een fpper te bezeeren, en hij zoude het in 't geheel niet hebben bemerkt, indien hij des avonds  Waamtémlng eener verfierving aan de armen. 597.- avonds aan den hand niet eenig bloed hadt vernooïnen maar het was hem in den volgenden nagt pijnlijk geworden; het lijdende deel befchouwende, bevond Ik het gantsch onbeweeglijk, zonder de minfte zwelling of ontfteeking, geen de minfte tekenen van Punctuur, hoe ook genaamd, als alleen dat het lijdende deel in zijn omtrek de breedte van vier vingeren zo fterk gedegenereerd was als een van de aller ontaartfte knoestgezwellen zoude kunnen wezen.Ik begreep in dit kritieke geval, dewijl de aart yan het gebrek voor mij onzeeker was, of 'er zomtijds inwendig door vernauwing van de vaten of verdikking van de vogten eene ontfteeking plaats mogte hebben, en oordeelde dierhalven den lijder een zagt oplosfende en refolveerende ftooving, van dc Herb. Scord. Flor. Chamon. Samb. met warme kompreslen om het lijdende deel aan te leggen, en te zien wat hier de uitwerking van zijn zoude. Den 5 dito, hadt de lijder des nagts zwaaren pijn gehadt, vergezeld van koorts; ik vond het lijdende deel zeer opgezwollen, en fterkgeiniiammeert, en niet minder gedegenereerd , dat mij deed befluiten om bij de Fomemtatie Vin. Alb. Sal. Ammon. enSpir. Vin. Camph. te doen, om wat meerder prikkelingin de vaten te weeg te brengen. Den volgenden dag vond Ik den lijder wederom met koorts, niet minder pijnlijk, en zo als Ik konde verftaan, was hij al drie dagen voor mijn komst van de koorts aangetast geworden ; waarom Ik hem raadde om zijn gewoon Genees Heer den Heer j. smaasen te zenden; het lijdende deel los gemaakt hebbende bevond Ik dien geheelen onderarm zeer hooggaande tot aan den elleboog geinflammeerd met verfcheiden blaasjes die Ik ten eerften doorgefneeden heb, met de voor- en na-hand zeer gezwollen, 't welk mij genoegzaame tekenen gaf van een naderende Gangraena, waarom Ik befloot een Cataplasma te appliceeren van de Herb. Scord. Morrub. Philand. Abrotam. Rutae, Flor. Chamon. Samb. ». m.j. IkfteUPp 4 de  595 Waarneemmg wegens eene verjlerving de met een de omflanders het gevaar voor oo°-en, 't welk iJc in dezen lijder te gemoet zag, en begreep by mij zeiven, dat dit zwaar gebrek een Punüura Tcndinis, of Aponeurofis te zullen zijn, dog met geen zeekerheid om dat zo als Ik reeds gezegd heb geen de minfte tekenen daar van te ontdekken waren. Daags daar aan ben Ik met den voorgemelden Genees Heer, bij den Lijder gekoomen-, wij bevonden hem met koorts, de onderarm nabij de voorhand, gedeeltelijk met Gangraena aangedaan , delnflammatien boven en onder dc Gangraena nog even fterk. Ik befloot daarop om eene embrocatie even als de bovengemelde pap, met de Sal. Ammon. Spir. Vin. Comphor. Acet. Vini en mijn Cataplasma daar mede te belprengen, en op de Gangraena te plaatfen-, boven en onder de gangraena tot aan den elleboog èn de geheele voor- en na hand heb Ik kompresfen in de embrocatie nat gemaakt en daar over heen geflaagen, om langs dien weg de gangraena, en verder dreigende Inflammatie , tot een Status , te doen koomen. De Genees Heer met mij van den lijder afgaande, eh' met malkander over het geval fpreekende, zo verklaarde zijn Ed. niet te gelooven dat het gebrek een Pun&ura Tcndinis ware , om reedenen van geen wondje, en aanftonds zwaare pijn vernoomen tc hebben, waar op lk zijn Ed. antwoordde, dat fomtijds dc tekenen in een en dezelfde gebreken merkelijk verfchillen, en dat het rapport van mijn lijder en de daarop daadelijk gevolgde zwaare gevallen mij van agteren wel moeften doen vermoeden, dat het gebrek een PunBura Tendinis, of aponeurofis ware doch zonder zulks zeker te durven bepaalen ge> lijk Ik reeds gezegd hebbe, nademaal ik daar'geen vaste tekenen van vernoomen had. _ Daags daar aan weder met den Geneesheer bij den lijder gekoomen zijnde, vonden wij hem met minder koorts, de Gangraena fcheen eenigzins vogtig te worden, 't welk ons aanduidde, dat dezelve tot een Status, fcheen. te zullen koomen, dog de Inflammatie f. 'I . bo-  aan de armen, zonder uitwendige oorzaak. S99 boven en onder de Gangraena bleef nog even fterk; ik verbond hem op de voorgaande wijze, met dat onderfcheid dat ik eerst wieken in. de Embrocatie nat gemaakt heb, en op de Gangraena plaatste. Den volgenden dag namelijk den 10, bevondt de Geneesheer benevens mij den lijder niet erger te wezen; de Inflammatie was eenigzins minder, dierhalven de arm ook iets geflonken, uitgenoomen de himd, de Gangraena begon ook te fuppumeeren; en dé wieken vertoonden zig vogtig met eenige et> tetftofFe doch met bijkoomende putrefactie, gelijk gëwobnelijk bij de fcheiding van de Gangraena gebeurt; wij deeden het verband op de voorgaande wijze. De Geneesheer drong nu op zijn beurt (gelijk ik te voren reeds gedaan had) bij den lijder ook aan, dat het noodig ware in dit geval een van de Profesfooren in Confult te verzoeken, waar op des lijders keuze viel op den Hoog Geleerden Heer n. g. oosterüijk die daarop verzogt wierdt, en benevens welken de Geneesheer en ik den volgenden dag den lijder bezogt. Wij bevonden hem wederom niet veranerd, de Inflammatie fcheen weer iets verminderd0 de Gangraena gaf meerder Suppuratie, de putte factie was grooter de wieken waren met redelijken Pus bevogtigd , dus wij gelegenheid hadden, daar de Gangraena gefuppureert was te foudeeren, en wij ontdekten een Sinus, aan den bovenhand van den arm, loopende naarboven, ter lengte omtrent van een kleinen fpan, dien Ik open gefneeden heb; en behalven dezen nog twee kleine welke dwarsch. over den arm liepen dog van geen aanbelang waren; hier uit ontlaste zig een dunne Sanieufe ftof, dog in geringe hoeveelheid , en wij vonden dc Cellvlofa gansch verflikt te wezen. Na dat de Geneesheer en Ik zijn Hoog Gel. de noodige ophelderingen wegens het geval gegeven hadden, als mede de wijze hoe. en. op ".wat manier p p 5 het.  tf&ö Waarneemmg wegens eene verjfervhg •.. het geval zig hadt voorgedraagen , befloot zijn Hoog Gel. dat wij met onze geüoudene Indicatien voor als nog zouden blijven eontinueeren. Wat den aart van het gebrek aanbelangt trok zijn Hoog Gel. in het onzekere ofhet wel een Punttura, dan of het niet wel uit een inwcndigen oorzaak zoude voorgckoomen zijn. Den 14 ftond de wond droog, een gedeelte van de Gangraena was gefuppurccrt, en een gedeelte niet, met toeneemcnde putrefactie, dog de Inflammatie was egter merkelijk vermindert, het lijdende deel was veel dunner, en ontdekte verder geen Sinusfen, wij bedienden ons alleen van de 4.ntifeptifche Fomentatie : om het lijdende deel geflaagcn. ö Ik ftelde zijn Hoog Gel. benevens den Geneesheer voor eene Iteratie van de laatstgemelde Fomentatie, met bijvoeging van de E/ix. Propriet, en de Thermo. Androm. te neemen, en daar de PlumeföoJen m te doopcn, en op het gewonde deel te leggen en*dan de Fomentatie daar overheen, om de verdere putrefactie tegen tegaan en indien het mooo-elijk ware meenden Suppuratie te verwekken , \ welk zijn Hoog Gel. benevens de Geneesheer, beiden goedkeurden. Den 16 bevonden wij den lijder merkelijk zwakker,dog zonder koorts, in de wonde wederom meer-der fuppuratie, dog de putrefactie niet minder; voor het overige befpeurden wij omtrent den aart van het gebrek, dien dag niets nieuws, als dat ons van den lijder benevens de omftailders gezegd wierdt- dathii 111 den regter arm, dien geheelen nagt een onlijdelijke pijn gevoeld hadt, waar op wij bij het vifiteerèn denzeiven met Gangreneufe vlakken bezet vonden -doch zonder de minfte zwelling of ontfteekino- hetwelk ons een vooruitzigt gaf dat dit een zeeker gebres van Vis vitalis ware, en dat dit deel van langzaam  mn itaftïien, Zónder uhwcïiiïgê-oörzaak, 6oi- zaamcr hand zoude verderven; wij lieten het echter aanhoudend betten met warm gemaaktcn wijnazijn. Den 17 bevonden wij onzen iHder zeer zwak te wezen, naar hef uitwendig aanzien vrij kloek doch mettasfen poozing veeltijds als in cen fluimering liggende, waarfchijnlijk het voorteken van den Lnhargus; het verband los gemaakt hebbende, bevonden Wij een fchoone fuppuratic, tamelijke goede en ruime etterftoffe, naar evenredigheid van de wonde; de Tendines lagen meest ontbloot cn vertoonden zig voor het gezigt, met eene allerfterkfte putrefactie, zo dat dc Gangraena nu geheel was gefuppurect, tegen onzer aller verwagting; want in cen ligchaam waar in dc kragten, dagelijks meer en meer begon-den te ontbreken, moest natuurlijk, dc affcheidmg van etterftoiïe verminderai, maar hier integendeel /'iet menze in haare volmaaktheid, 't welk rncn moogelijk zoude kunnen toefchrijvcn, aan een geheel niet fpaarzaam gebruik, van dé Cort. Peruv. inwendig, en ook uitwendig in onze Antil'eptifche ftooving. Dc regter arm was even pijnlijk als den vorigen dag, op het minfte aanraaken van dien begon hij van pijn te kermen , doch de dreigende Gangreneuze vlakken waren merklijk minder dan den vorigen dag, en genoegzaam gerefolveerd , maar de zwelling van de.hand, en het onderfte gedeelte van den arm merklijk vermeerderd; hierom refolveerden wij om onze Antifeptifche Fomentatie op dien arm mede aan te leggen. Daags daaraan klaagde de lijder over pijn in de keel, met een belemmerden fpraak, hebbende zomtijds hik, cn zijnde genoegzaam vervallen in een Lethargus, alle genoegzaam e tekenen van een aanftaanden dood, het meest lijdende deel dat den vorigen dag zo fchoon gcfuppureerd hadt, was nu meest gefphaceleerd met eene ondraaglijke rotting. De regter hand en arm was hooggaande gezwolr '" lcn.  <5o2 Waarneeming eener verderving aan de armeni len, en hevig geinflameerd, dus wij alle ogenblik hier mede eene verftikking te gemoet zagen, doch deze elendige lijder heeft reeds namiddags van dien zelfden dag het leven verlaten. In dit geval diende men vooral onderzoek te doen naar de waare oorzaak van dit gebrek, en vraa-en W welke gemeenfchap de gezonde arm hier met het lijdende deel komt, en of men moet zeggen dat de zoogenaamde Punctuur van de linker arm oorzaak is dat de regter arm dreigde te zullen verfterven ? wii althans befiooten het tegendeel waar tc wezen- dat de lijder zig geftooken heeft kan waar zijn fchoon zo als Ik gezegd heb, het minfte teken daar van niet gevonden wierdt maar Ik voor mij geloof nu zeeker met beide de Geneesheeren dat eene geweldige Dis-, euajle in de vogten, alleen de waare oorzaak van deze zwaare toevallen geweest is en dat de lijder zo als het blijkt, uit den tegenovergeftelden arm buiten de zogenaamde Punctuur, in deze gebreken evenwel zoude zijn vervallen. WAAR-  & waarneeming wegens een beenbederf eh u1tzweering van een aanmerkelijk gedeelte der ellepijp , veroorzaakt doob j een verkeeude behandeling van den beledigden arm , naderhand te regt gebragt en geneezen. Door den Heer a. w. van b e r c k, Chirurgijn te Baak in het Graaf fcbap Zutpben. Medegedeeld door den Heer j. voegen van engelen, m. d," H et volgend opmerkelijk, en wel befchreven geval kan een leerzaam voorbeeld verfcbaffen, hoe gevaarlek het voor eenen lijder zij zig bij Kwakzalvers en elendig onkundige Lappers, door domheid opgeworpen en door bijgeloof en vooroordeel eeniglijk onderftcund, in plaats van bij wettige Kunstoeffenaers, om hulp te vervoegen; hoe men dikwerf door een verkeerde en kwalijk toegepaste Kunstbchandeling de Natuur in haare werking ftoort, belet, het kwaad verergert, en van een anders gering en gemaklijk, een zwaar-, gevaarlijk, en langduurig gebrek kan maaken; hoe zèer daarentegen eene eenvoudige, maar voorzigtige en oordeelkundige behandeling in ftaat_ zij om die erge en veragterde ongemakken te herftellen, door de Natuur flegts niet te hinderen, maar in haar voprgenoomen weg van redding te gemoet te koomen en te onderdennen; en eindelijk, van hoe veel belang het zij, dat'Heelmeesters eerst in uitwendige gebreken naauwkeurig den aart cn de gefteldheid van het ongemak onderzoeken, voor dat zij hun oordeel vellen, en daarna hunne behandeling inrigten. Den  6o4 Waarneemmg wegens een beenbederf en Den 8 Julij 1776 wierd ik gehaald bij een Jongman van 18 jaaren, den Zoon van zekeren Ba;end van der Horst, een Bouwboer m het Graaf'fchap ■'sHeerenberg. Men verhaalde mij, daar gekoomen zijnde , dat gemelde zoon zig voor omtrent drie weeken door het fpringen op een Paard , dat met zwaare ijzere kettingen of ftrengen belaaden was omtrent den elleboog van den linker arm bezeerd hadt, zijnde 'er door het ftooten van den elleboogtegen de kettingen onder het opfpringen eene Contufie ontftaan; niéttegenftaande dezelve hadt hij e°-ter nog 'dien zelfden en den volgenden dag zijn gewoon boerenwerk, hoewel met groote pijn, blijven verrigten, maar den derden dag waren zij om de grootcpijn en zwelling van den geheelen arm genoodzaakt zig bij iemand te vervoegen die men dagt zulks kundig te zijn; deze, na het geval drie of vier dagen behandeld te hebben, dat ondertusfehen. in pijn en zwelling onophoudelijk toenam, raadde daarop den Lijder bij een ander troost te gaan zoeken; waartoe zij zig naar den Scherpregter te Zutphen begaven ia), die, na den arm Hechts opper* vlak- (a) Een elendig en belachïijk vooroordeel, daar men in onze verlichte Eeuw niet langer voor behoorde te moeten waarfch'uuwen , maar dat des niéttegenftaande in verfcheiden onzer Provintien , niet alleen op het platte Land maar zelfs in de groote Steden, onder de laage Gemeente wel degelijk in volle kragt beftaat! Moeiten deze l3age bijgcloovigheden, die met regt belacht wierden, indien* zij dagelijks geen bloed en leden k»ste juist in eene klasfe van menfehen die niet anders te verliezen hebben , en die na derzelver gemis genoodzaakt zijn van honger te fterven of anderen op den zak te loopenj moeflen, zeg ik, deze vooroordeelen nog beftaan in een Land daar men reeds zedert tweehonderd jaaren lesfen in de Geneeskunde geeft; dat vol is van Univerfiteiten, Seminariën , Collegia-Medica, enz.; Daar met een woord op, veelerleië wijzen moest verwagt worden , dat het publiek Gezag de goede poogingen van die loffelijke- inftellingen zoude handhaaven en onderfteunen, neen, daar  ulizwèerhg van een gedeelte der Ellepijp. <5p5 vlakkig befchouwd tc hebben, aanftonds verklaarde dat de kleine pijp gebrooken was. Ten tijde nu toen zij zig bij dezen Leedcnbrecker vervoegden, was de arm tusfchen den fchouder en de voorhand reeds twaalf duimen dik in omtrek; dus was 'er geene mogelijkheid om op het enkeld gezigt eene Fractuur te ontdekken. Daarbij gaf men dien Man in bedenking dat de Lijder den eerften en tweeden dag na alle belediging nog zijn werk met dien arm verrigt hadt. Des niettegenftaande egter heeft hij den Lijder aanftonds een ftijf verband aangelegd tusfchen de voorhand en den elleboog, met aanbeveeling van hetzelve aldus drie dagen te laaten zitten , en intusfehen alleen met Brandewijn vogtig te houden, en na drie dagen af te neemen, te vernieuwen, en daarmede tot de volkoomen geneezing voorttegaan. Drie dagen nu nadat het verband volgens dit voorfchrift voor de twee-1 daar wordt juist op de meeste piaatfen het tegendeel gedaan. Geen Oud Wijf dat zig van haar Spinnewiel opwerpt om Heelkundige Wonderwerken te doen, sf'twordt bijna overal openlijk geduld, ja befchermd. Geen Beul, die niet openlijk vergund wordt Lijders te behandelen, geneezingen te onderneemen, zo zelfs, dat men het als onder de Emolumenten van zijn plaats beboerende befchouwt; en, omdat hij misfchien behendig is in het leden ftukflaan, wordt hij ook ftilzwijgende befchouwd als in ftaat om gebrooken leden , of zelfs de ergfte en meest faamgeftelde Heelkundige gebreken te geneezen ! Zelfs in deze oudfte Vaderlandfche Akademieftad, in het grijze, en zo 't ook behoorde, wijze, Leyden, krijgt een Tirolfcbe Boer vrijheid om (voor eenige ftuivers contributie) onze goede Burgers en Ingezeeten met heete vergiftige Oliën te vergeeven ; en voor een diergelijk fooitje mag een Kwakzalver alle Zaturdngen, zonder aan eenige forra gebonden te zijn. de domme toegevloeide fchaar uit Leydens agterhoeken en Rhijnlands gantfehen omkreits ftrafFeloos ora hals brengen. En zulks gefchiedt onder het oog van Magiftraat en Univerfiteit! —— O Eeuw van Phihfophie!  Co6 ffiaarneeiriing wegens een beenbederf en tweede reize wierd aangelegd, wierd ik bij den Lij^ der geroepen, namelijk op den voorgemeiden 8 Julij 1776. Ik vond den Patiënt in een allerhevigftekoorts, met fterke hitte, ijling, hardlijvigheid en verfcheiden andere daar uit ontftaane gevaarlijke toevallen. Na het ftijve verband weggenoomen te hebben, bevond ik aan den geheelen arm alle dispofitie tot Gangraena ; boven en onder het verband ten uitterften gezwollen, zelfs tot een omtrek van dertien en een halven duim Rhijnlandfche maat van den fchouder af tot onder den elleboog ; de zwelling van den geheelen voorarm en van de hand was aan het overige geëvenredigd. De Lijder gevoelde de meelte pijn in den omtrek van den elleboog, juist ter plaats alwaar dc kneuzing was voorgevallen, het geen mij de eenigfte hoop gaf om aldaar eene fuppuratie te moogen verwagten. Ik begon met den Patiënt eene aderlaating van een pond bloed te doen, hetwelk zig ten uitterften ontftooken vertoonde ; ik liet hem aanftonds een verkoelend buikzuiverend kljjfteer zetten, ft welk ik belaste verfcheiden maaien te herhaalen, en ik fchreef hem verders een zagten en verkoelenden leefregel voor; en om den geheelen arm lloeg ik een pap heen, beftaande uit Far. Lint, Flor. Samb. Chamom. Roman. Fol. Verbajc. en Alth. met zoete melk gekookt, welke in de vier-en-twintig uuren viermaal vernieuwd wierdt. Op deze wijze voortgegaan zijnde tot aan den 12 Julij vond ik in den omtrek van den elleboog eene rijkelijke collectie van vogt, waarom ik de uitwendige bekleedfelcn aanftonds door 't Lancet en Biftouri ter lengte van vier duimen opende, uit welke opening zig meer dan twaalf oneen dunne vogten ontlastten, waar door ik overtuigd wierd dat'er aanmerkelijk beenbederf bij het ongemak moest tegenwoordig zijn. Ik vulde de geheele opening met droog pluk-  üïtzweering yan een gedeelte der Ellepijp i €07 plukfel, en vervolgde nog eenige dagen met de voorfchreeven pappen; onder welke behandeling zig geduurénde vier weeken tweemaal 's daags omtrent drie oneen van foortgelijke ftoffen ontlastten. Den 18 Augustus begon zig aan de voorhand bezijde de arteria pulfalis een abces te verheffen , ter grootte van een Okkernoot, hetwelk geopend en ontlast zijnde binnen vier weeken geneezen was. Den 14 Octobcr vertoonden zig wederom tweë rAbcesfen, een bij den onderden knokkel van den ellepijp, en de andere drie vingeren breed hooger naar den elleboog ;maar deze beiden geopend enmet malkanderen vereenigd hebbende, bevondt men dat de verzweering aan den elleboog met deze eene onmiddelijk communicatie hadt. Den 24 Octobcr ontdekte men dat de ellepijp zig aan de voorhand van den knokkel affcheidde en zes dagen daarna geheel gefepareerd was, waardoor zig te gelijk eenige kleine fragmenten ontlastten, zo aS aan de bovenfte opening ook gevolgd waren; De ontlasting der ftoffen was ondertusfehennuinzd Verre verminderd dat ik maar eens daags verbond; en te gelijk begon na die feparatie der ellepijp van den knokkel de opening aan de voorhandzobaadigtoe teheelen, dat de lengte der Incijie den 12 Julij gemaakt in ft begin van November bijna geheel was aangcvuld;de opening, die daar nog overbleef, was geduuTig met fponsagtige lippen bedekt, voor welke, gelijk ook bij de andere Openingen daar zulks plaats hadt, ik niets anders bezigde dan bereide fpons,- en voor hét overige niets hoegenaamd, buiten de voornoemde pappen, als droog zagt plukfel, en nu en dan, indien de ontlaste ftof met veel dank was. vergezeld , wel eens de Wieken met Tinei. Myrrb. bevogtigd. Intusfehen avanceerde de ellepijp , die dërt 24 .fabjnst III, Deek Qq öétt*  6o$ Waarneeming wegens een beenbederf' en - Ocftober bij den Knokkel der voorhand , afgefepa-> reerd was, dagelijks meer en meer naar buiten, en dezelve op den 7 Januarij 1777 geheel los vindende , lier ik dezelve door den Patiënt zeiven uitnaaien; en waardoor maar eene geringe bloeditortimr qntftont ; en het was eene zeer aangenaamc vërtooning, zoo haast de bloeding geftild was, eene nieuwe pijp te zien leggen, die veel dikker en ongelijker -dan de vorige is. Op die ontlasting volgde de geneezing zo ongelooflijk icbiclijk dat de Lijder in bet beginvan Maart volkoomen geneezen was,. en dien zomer van het Jaar 1777 zijn gewoonlijk werk even zo gemakkelijk als te voren vcrrigt heeft; daar bij Was hij ongemeen fterk cn zeer gezond, waartoe zeekerlijk onder de behandeling een gepaste leefregel yee! heeft toegebragt, ik hebbe hem, zo haast de eerfte toevallen gewceken waren, bij 'aanhoudendheid ten gebruik gegeèvcn een fterk Dccofium van den Cort. Pcruv. met het Lign. Gwjac. • Het uitgekoomen been is aan 't onderfte cn bovenfte eind van dc Epiphyfes afgeïcheiden , zodat dezelve van vcrftc'rving zijn vrygébfeeven , waaruit dan het nieuwe been wederom te voorfchijn gekoomen is, dat dc verfcorvcne iangfaam heeft'weggeftooten. Dit groote -ftuk was droog bij de uit-komst, zijnde aan de binnenzijde over de geheele lengte gecaricerd cn vooral ter plaats alwaar het /?gamentum interosfeum zijn oorfprong neemt en zig met het liraalbeen vefceiiigt. Men ziet uit het beloop van dit sreval dat het fluitend verband , in cen ftaat van zotievigc inflammatie , alleen oorzaak van deze verfterving geweest kan zijn , cn dat indien in den beginne geene middelen waren aangewend als Rust, de Natuur zeeker ccne gunftiger fchikking zoude gemaakt hebben, gelijk blijkt door dc zagtc behandeling daar aangedaan. De-  uiizweering van een gedeelte der Ellepijp. 60$ Deze *eweezen Liider geniet nog eene volkoomen n-czondheid en kan met zijnen herltelden arm dezelfde werkingen en kragt aanwenden als te voren/ of als met den anderen. Baak, 17R3. De kundige Schrijver dezer opmerkzaamc en leerrijke Waarneeming, hadt dezelve,eenigen tijd na de geneezing aan den beroemden Heelkundigen van der h"a:ar medegedeeld • en daarop een antwoord -van welgemelden Heer bckoomen. Gelijk nu de -Schrijver de vriendelijkheid gehad heeft bij bet toezenden zijner aantekeningen nopens dit geval aan mij, ook gemelden Briefte voegen, hoop ik met tegen het oogmerk van een van deze beide Heeren te zullen handelen , met ook dc volgende leerzaame aanmerkinge , tot opheldering van dit en foortgelijke gevallen uit dezelve over te neemen : '.. Vermoedelijk is door het fpringen op het - Paard een gedeelte van 'tLigamentum InteroJJeum los i gefcheurd, waarop eene uitftorting van Vogt, en, " door de aanhoudende beweeging van't deel, cen verzweering en verderving van 't beenvlies, en "bij gevolg ook van dit been, gevolgd is. Waarfchijnlijk is ook het bederf begonnen aan dit been " ter plaatfe van waar de tusfehenbeenige band zijn " oorfprong neemt, en zig met de Radius vcreenigt. " Door eenige dagen rust van den arm hadt men mogelijk dit ongeval verhoed. ,, Ik heb in het XVdc Deel van de Hollandfcbe „ Maatfchappij der Weetenfchappen gegeeven, eene uitvoerige Verhandeling over de Ontjleemng, Ver" zweering, Verharding en Verfterving van de greot'fte Beenpijpen; en bij het laatfte Artikel mede eene ■ Verfterving van't Scheenbeen opgegeeven, en uit " verfcheiden Schrijvers dit van alle de groote Beenpijpen aangetoond ; alsmede dat zij meest altijd " voorkoomen by jonge menfehen onder de twintig  éi o TVtameeming wegens een beenbederf der Ellepijp: „ jaaren oud, bij welken de Epiphyfes nog geene „ Apophyfes geworden zijn , en het Beenvlies dus „ ook daar ter plaats eindigt, de verfterving van het „been ook aldaar, en altijd, ftilftaat. Aldus ver„ lterft enfcheidt ook daar de geheele pijp, terwijl de „ Bijwafchen of Epipbyfes overblijven, en ook hier ,, van daan koomt wederom het nieuwe been te „ voorfchijn,'t welk het verftorvene langzaam voort" ïu0^/3", 20 de Epipbyfes mede verftierven en „ lcheidden, dan zoude :de vrijwillige beweeging der „ gewrigten bedorven worden ; en van dit laatfte „ ymde ik geen voorbeeld, en dit wordt ook door „ het Uwe bevestigd.  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DE CAMOUCLE. (Getrokken uit de Mémoires pour fervir d rHiftoire de Cayenn.e, &c. par M, BAJON.) De Camoucle is een Vogel van Zuid-Amerika, grooter en vleeziger dan een Kalkoen, waarnaar hij in lighaams geftalte gelijkt. De gewoonlijke kleur zijner vederen, wanneer hij zijne volkoomen grootte heeft verkregen, is leikleurig zwart, met eenige kleine graauwe vlakjes op den geheelen rug, het bovenfte der wieken , des ftaarts , op den hals, den krop, en een gedeelte van de borst. , De veders van den buik tot aan het begin van den ftaart, maaken eene geheele witte vlak , die de gedaante van eene peer vertoont, waarvan de punt aan den kant van de borst, en het voetftuk aan dien van den ftaart is. Het onderst der wieken is graauwagtig wit, eenigzints naar het rosfe trekkende, het bovenfte van clen kop is met kleine vedertjes bedekt, die van zwart en wit gemengd, kort, en zeer zagt zijn, cn eene foort van dons maaken. Die vogel heeft vijf voeten en eenige duimen vlugt, en omtrent twee voeten vier duimen van den punt van den fnavel tot aan de inplanting van den ftaart; de langftc vederen van de vleugelen zijn veertien of vijftien duimen lano- zij zijn veel dikker dan die der ganzen, maar zanêr, en men kan ze niet tot fchrijven gebruiken: die van den ftaart, ten gctalle van ten hoogften tica of twaalf, zijn alle gelijk, en agt of negen duimen lan». De fnavel, de pooten cn voeten, de vingers en de nagels zijn alle zwart, en het maakzel van alle die deelen verfchilt weinig van die der vogelen van het hoender geflagt. Dc boven fnavel is dik entwee duimen en eenige lijnen lang, door zijn krom cmd de punt van den onder fnavel bedekkende, die bijna ren en veel korter is. De neusgaten zijn groot, en de opening is aan, het midden van den boven fnavel; zij zijn negen lijnen lang, cn drie of vier Qq g Dr££sj,  012 Natuurlijke Hijïoris breed. De oogen zijn rond, uicftcckende en zwart, de omtrek der oogleden is ontbloot van vederen in de breedte van twee of drie lijnen, cn het vel van dat deel is zwart. De pootcn van dc Camoucle zijn dik, met een zwart cn fchilferagtig vel bedekt, de voeten beftaan uit vier vingeren Van ongelijke lengte; dc middelfte, die dc langfte is, is vier duimen cn cen half, de korste flegts twee duimen lang, deeze is aan het binnen deel van den voet bijna van acteren geplaatst. Alle die vingeren eindigen in nagelen, die lang, cn een weinig haakig zijn en welker kromming niet zeer aanmerklijk is. De lengte van die nagelen is niet evenredig aan die der vingeren; de nagel van den kortsten vinger is de langste , e» die van de drie anderen zijn ten naasten bij gelijk. De Camoucles hebben aan clk-van hunne vleugelen twee fpooren of foortcn van prikkels, die fterk zijn en in punten-eindigen: beiden zijn van eene driekantige gedaante. De eerfte is de grootfte cn fterkfte, zij is geplaatst aan het begin van het been van het derde gedeelte van de vleugelen der vogelen en bij de geleeding van dat been met dat van het tweede gedeelte. Die Ipoor is flegts eene verlenging van dc beenagtige zelfftandigheid van het been daar zij uit fteekt, zij is bedekt met eene zelfftandigheid gelijk die van den hoorn; die laatste fchijnt door de opperhuid gevormd te worden, die naar maate zij verder over dien beénagtlgen grond gaat, hard wordt, en eene vastheid aanneemt gelijk die der nagelen. Die eerste fpoor is bijna anderhalven duim lang, zeer breed aan den grondftëun, en wordt vervolgens hoe langer hoe fmallër tot aan het eind. Zij vertoont in haare lengte drie hoeken è'n drie vlakten, die aan dc punt in een loopen. Dc tweede dier fpooren is aan het ander eind van hetzelfde been, is veel kleiner .en heeft niet inecr dan zes of zeven lijnen lengte; haare gedaante is veel onrcgelmaatigèr dan die der eerste , en eindigt in eene $qmpe punt; beiden deeze fpooren zijn cen weinig  van dv Camoucle. 615 rijg ho! op eene der zijden, die naar het lighaam des vogels ftaat , en bol aan de tegenovcrgeftelde zijde, op eene der uitfteekende kanten. Die twee fpooren zijn zeer vast cn fterk ; men ziet in haar binnenst, ten minsten aan baar voetfttik, vrij groote celletjes , die door dc fponsachtige.zelfftandigheid en zelfs door de netachtige gevormd worden. De laatste ipoor is, evenals de eerste, met eene zelfftandigheid als die der nagelen bedekt. Die vogel draagt op den kruin van zijn kop, boven de twee oogen, een hoorn van twee duimen drie of vier lijnen lengte • die hoorn heeft zijn oorfprong in eene diepte van het voorste gedeelte van het kroonbeen; zijn grondfteun , die beenachtig is , fchijnt gevormd te zijn door het buitenst blad van dat been, dat zig niet verlengt dan twee of drie lijnen, vervolgens wordt hij kraakbeenig tot aan het eind-, die hoorn is even als de fpooren met eene zelfftandigheid als die der nagelen overdekt, die door dc opperhuid gevormd wordt, die dikker wordt, cn harder naar maate zij het eind nadert. Dc inwendige deelen van deezen vogel, welke ik met veel zorgvuldigheid en aandacht onderzogt heb, hebben mij toegefeheenen van die der hoenderen te verfchillen. De krop is van eene aanmerkiijkc uitgeltrektheid, vrij dun, en ik heb haar verfcheiden reizen, even als in de ganzen, vol gras met zaad van verfchillende planten gemengd gevonden. De maag is ook zeer groot , zij verfchilt in gedaante veel van die van het huisgevogcltc, en fchijnt geene overeenkomst te hebben met hetgeen men in de vogelen de maag (Jegéjief) noemt. Defpieraehtigezeifftand'gheid is niet zeer aanmerklijk ; men onderfcheidt in dezelve verfcheiden vliezen; het buitenst is zce.r fterk, en zeer fpierachtig, en het binnenst zagt als die van de meeste viervoetige dieren. De darmen zijn groot en lang , derzelver rokken zijn zeer fterk, maar egter minder fterk dan die der maag* Ik heb in de andere inwendige deelen nie.ts bijzon■ -diers waargenomen. Q q 4 Ete  ■ÖX4 Natuurlijke Hijlorit De Camoucle is een vrij zeldzaame vogel, meïi vindt hein niet dan in zekere ftreeken aan de zee; hij is altijd op land in moerasfen en landen die een weinig onder water ftaan, en dikwijls langs de beeken. Hij gaat fomtijds op drooge takken zitten maar egter zoo gemeenlijk niet als op den grond. Zijn gewoon voedzel is teer gras, dat hij bijna eveneens als onze ganzen eet; hij voedt zig ook met het zaad van eenige planten, maar nooit met vrugten; voor het overige onthouden zig die vogels nooit in het groote hout binnen in het land , noch op die plaatfen , daar men gewoonlijk wilde vrugten vindt; Volgens deeze levenswijze zal men ongetwijfeld verwonderd zijn de Natuur befchrjjvers dien vogel onderbet geflagt der Aarenden te zien ftellen («), en des te meer omdat het maakzel zijner voeten, zijner vingeren, en nagelen, en fnavel, aanduiden dat hij van een zeer verre van dat der vleescheetende vogelen verwijderd geflagt is; het zijn waarfchijnlijk zijne fpooren of prikkels, welke ik befchreven heb, en die aan zyncvleugelen ftaan, die die fchrijveren misleid hebben, en indedaad die deelen, die fterke wapenen zijn, fchijnen in den eersten opflag die vogelen' gegeeven te zijn om hunne prooi te verfcheuren , maar het is zeeker dat zij 'er zig nooit van bedienen •om eenige foort van dieren den oorlog aantedoen. Het eenigst geval, waarin zij van die wapenen gebruik maaken, is, wanneer verfcheiden mannetjes elkan,deren ontmoeten, en eikanderen een wijfje betwisten ; alsdan vegten zij met groote kragt , op den grond, en zelfs dikwijls al vliegende, en geeven elkanderen zeer fterke vleugelflagen, ten naaften bij als de duiven doen, wanneer zij vegten. De (a) Kamichi, zwarte roofvogel , die op den kop een 'dunnen zeer fijnen hoorn heeft, vijf duimen lang, en welkers bovenst gedeelte der vleugelen ook met twee hoornen aan elke zijde, die zeer klein en zeer hard zijn, gewapend is. Barrere ffiftwe Naturelle de la Francs Equinoxials |3if.  ysn de Camoucle: De Camoncles maaken hunne nesten in de ftruiken op eenigen afftand van den grond, en fomtijds in de biezen •, zij leggen gemeenlijk flegts twee eieren, die zoo groot zijn als ganzen-eieren; zij voeden hunne jongen in hunne nesten op tot dat zij groot, en in ftaat zijn om te vliegen; alsdan volgen zij hunne moeder om zig te gewennen zelve hun voedzel te zoeken , en kort daarnaa verlaaten zij haar en gaan alleen hun's wegs. Deeze vogels leggen zelden meer dan eens in 't jaar, en altijd omtrent de maanden Januarij of Februarij; worden deeze eerste eieren hun ontnomen, zoo leggen -zij wederom andere omtrent de maand April of Meij. Het vleesch van de Camoucle is zwart en zeer goed om te eeten, vooral wanneer zij jong is; dat der ouden is hard en veel minder aangenaam van fmaak: eenige ingezetenen van die landen, die dezelve bekoomen kunnen, eeten 'er dikwijls van^ De Heer cquren, Raadsheer van den HoogenRaad van Caijenne is een der geene, die het meest van die vogelen heeft. Hij heeft een Neger: zeer kundig in de jagt derzelver, en die de plaatfen zeer wet weet, alwaar zij gewoon zijn hun verblijf te houden* Eenige dagen voor mijn vertrek uit de volkplanting ging hij 'er op last van zijn meester naar toe om te tragten mij eenen te bezorgen, en hij bragt mij een mannetje en een wijfje, die tot mijne ontledingen en aftekening gediend hebben. Brtf  Ju- Ut/&«*e" vm fat Gen. Nat en Huish. Kabin. over eene waarneeming derh phosphorieke verfchijnzel en m de aard-" wormen ter nadere opheldering van de waamceming van den Heer flaugêrgues ; CZie Kab. III. D. II Stuk bladz. soi.)' mijn hees.' B ezitter en leezer van het Genwr- iv„„„.,. Muijshoudkundig Kabinet z^Y^J^^™ den zijnde, daartoe uitgelokt zijnde - doodde fit mttrekzcls_ van dit werk in de Boekzaal Joorkomende, zoo zij deze dienende, om de vokende wrm neemmg, toevallig door mij gedaan nopens de oho phorie der aardwormen aan de-Heeren SchriW™ Van het mede te deelen. ^hryveis H Het was in de maand April d"z<-s Um ,w ;v IL jBgn buiten dorpel van' myn-lmlf eem,? vol k n È tut een tabakspijp ontdekte, ncderbukkcn^ftWente ik met mijn vinger daarover, en &é SJBfi «nept had : en vond door dit middel deszc v: ver? oorzaker, zijnde een-aardwormtic van no-geen an dernalfduims lengte, hetwelk glinsterdeïs v\n r ™ zoo phosphoriek was, dat het enkeld vuur geleek' hetzelve bevond ik zeer flijmerig, en teSatfédanr het gekropen hadt; hadt-het ?vinali de iESën eer Iflmeng vogt of ftreep nagelaten, en dit vo-t ver oorzaakte by mS^^gg aanraking"even £ ftjfc de worm zelve, het phosphorieke licht dn nftï den worm heeft doen ontdekken, dit veS\]nti tevestigde mij in het denkbeeld datifc reeds b j hetleczen der Verhandeling van den Heer Baron d?sbr- 1üTEL°ZV^u onde,rwerP gevormd had namentlyk dat dit licht verliefde vonken des worms ziin die hem tegen of in zijn teeltijd affchietcn; ik wo?d te  Waarneemmg omtrent de aardwormen. 6if te meer in dit mijn denkbeeld bevestigd nadien dc tijd mijner waarneming juist inviel wanneer de alteelende lente alles met een verliefd vuur bezielde, en de wormen zig met den anderen vereenigen; dit zyn de waarneemingen en gedagten alleen van een particulier , die deze zijne waarneeming mededeekl, om of het de geleerde tot grond van dieper en kundiger onderzoek nopens het rijk der natuur, en de eer des grooten Scheppers mogte dienen, waartoe ik UE verzoeke deeze aan dc Heeren Schrijvers van het Kabinet tecoihmünicerem Blijve MIJN HEER , UE. D. W. Dienaar GS. BELJAART. Middelb. 29 Sept. 1783.   NIEUWE UITVINDINGEN, ONTDEKKINGEN e n VERBETERINGEN» betrekkelyk tot verscheiden konsten en wetenschappen. I. meteorographie of de kunst om op eene gemakkelijke en nuttige wijze de verschijnzelen van den dampkring waarteneemen vervattende, de beschrijving van twee ba— rometrographen of nieuwe barometers, die met zigteaare trekken, aantekening houden van hunne veranderingenen den juisten tijd wanneer die voorvallen , met aanmerkingen over enige andere meteorographische werktuigen. door den heer CHANGEUX. H3e twee Werktuigen, van welke wij eene befchrijving zullen geeven , zijn van dezelfde foort, en brengen volftrekt dezelfde uitwerkingen te weeg, van, namelijk, de veranderingen van den Barometer met zigtbaare trekken op den juisten tijd aantetekenen; maar elk derzelver heeft bijzondere voordeelen welke het nuttig is te doen kennen. Het eerfte leert de manier om den Barometer San oude flingeruurwerken te voegen, en zal het groot.-t gedeelte der onkosten van het vervaardigen fpaafen voor hun, die een flingeruurwerk hebben. Het tweede vertoont een, in enige opzigtert, eenvoudiger werktuigkundig geftel , en zal goed zijn voor perfoonen, die het werktuig geheel nieuw willen laaten maaken. Uitvindingen. III. Deel. k De  2 Kunst om de verfchijnzelen van De befchrijving van het eerftegeeft zulk eene breedvoerige uitlegging,van derzelver deelen dat ik gemeend heb, dat het, om het tweede te doen kennen, genoeg was de afbeelding en derzelver verklaaring door letters te geeven. Schoon de Barometer-tekenaar QBarometrographey wel begreepen, zeer genoegzaam is om de geleerden en kunftenaars in ltaat te Itellen de meefte meteorometrifche werktuigen in zoo veele meteorographifche te veranderen, dat is te zeggen, het werktuig dat den tijd afmeet, (het flingeruurwerk) te vereenigen met de werktuigen die de hoedanigheden der lugt afmeeten (den thermometer, hygrometer, anemometer enz.) zoo zou ik egter deeze wel ten enigen tijde, indien het nodig was, kunnen befchrijven ; doch ondertusfehen heb ik gemeend een denkbeeld-te moeten geeven van hetgeen men ondernomen heeft, en in deeze foort van zaaken ter uitvoer kan brengen. BESCHRIJVING VAN DEN EERSTEN BAROMETERTEKENAAR. Men kan de ongenoegzaamheid van den Barometer niet ontkennen; De geduurige veranderingen in de ügtheid en zwaarte der lugt worden door denzeiven voor het oog merkbaar gemaakt door de rijzing cn daaling der kwik; maar men merkt en volgt alle deszelfs beweegingen niet, omdat men niet altijd kan waarneemen. Het begin, het midden, het eind en alle de kleine gedeelten der veranderingen van de kwik , derzelver geheele duurzaamheid in een gegeeven tijd, als een dag , eene maand, een jaar enz. de fnelheid of de graaden van fchielijkheid en traagheid dier veranderingen ontfnappen den geduldigften Waarneemer. Bepaald tot het waarneemen van zijn werktuig twee of driemaalen op een dag, weet hij de zwaarte der lugt niet wezenlijk dan twee of drie oogenblikken in den tijd'van vier en twintig uuren. Alles wat in die tusfehentijden omtrent diè zwaarte voorvalt blijft voor hem volftrekt verborgen.    den dampkring waarteneemen. 1 gen. De kwik verandert in zijne afwezigheid , en zoo zij , naa gerezen en gedaald te zijn, wederom op hetzelfde punt gaat ftaan, voor de wederkomst des Waarneemers , is deeze bedrogen ; niets bewijst hem, ten minften, dat de kwik verandering ondergaan heeft, en hij wordt geneigd om te gelooven dat de kwik al dien tijd is blijven ftaan. De vergelijking, welke men tot hier toe gemeend heeft tc kunnen doen tusfchen de waarncemingen , welke de Barometers opleveren, Cen men kan hetzelfde zeggen van alle meteorometrifche werktuigen) hoe naauwkeurig en hoe menigvuldig men deeze waarneemingen ook onderftellc, Kan tot geene uitkomst, tot geene zekere weetenfehappeiijke en voldoende gevolgtrekking leiden , en nadien die waarneemingen noch volledig noch gelijktijdig zijn, zou het mij gemakkelijk zijn tc doen "zien, dat zij zelfs niet vergeleckcn kunnen worden (a). De (a) Van welke manier de Meteorologisten zig bedienen mogen om de gemiddelde evenredigheid van hunne bijzondere waarneemingen te verkrijgen, kan die gemiddelde evenredigheid egter niet het waar of natuurlijk gemiddelde genaamd worden. Indien men, gelijk zekere Meteorologisten doen , de gemiddelde uitkomften op de uiterften der waarneemingen grondt, door de helft van het verfchil bij het kleinst uiterfte te voegen , vergelijkt men flegts veranderingen, die zeldzaam zijn, en die hevige gefteldheden aanwijzen, die zig van den gewoonen loop der natuur verwijderen , die bijgevolg de gemiddelde en gemeene wet welke men wil vastftellen, zelfs niet met juistheid fchijnen te moeten aanvijzen. De gemiddelde uitkomften des te zekerer zijnde naar maate zij op een grooter getal waarneeruingen gegrond zijn, zoo moet de manier waarvan wij fpreeken, zeer onvolledig fchijnen , nadien de gemiddelde uitkomften alleen op twee waarneemingen fteunen. De Heer macquer geeft hier het bewijs van in het Journal des Savans Juilkt 1780. A 2  4 .Kunst om de ycrfcliijnzelenvan De Barometer-tekenaar verhelpt alle de gebreken van den Barometer. Dezelfs uitwerkingen , door de ondervinding van twee jaaren geftaafd , laaten mij niet toe langer uittcftellen denzeiven den liefhebberen der Meteorologie aantebieden. Dit werktuig is zaamgefteld uit twee zeer bekende werktuigen welker een den tijd afmeet; en bet ander de zwaarte van den dampkring; ik geef hetzelve den naam van barometrograpbe of Barometer-tekenaar, om dat het niet alleen de zwaarte der lugt afmeet* maar Indien men met andere Meteorologisten, de gemiddelde uitkomften doet fteunen op de fom van alle de waarneemingen geduurénde een zekeren tijd gedaan , als eene maand, een jaar, enz. die fom verdeelende door het getal der waarneemingen, zoo is de gemiddelde evenredigheid, welke men verkrijgt, naauwkeuriger, maar zij is nog het waar gemiddelde niet. Zij vertoont eene vollediger uitkomst van de veranderingen met het werktuig waargenomen , maar niet die van alle de .veranderingen, dit in den dampkring plaats gehad hebben. De loop van den Barometer doet nooit de hoegrootheid der zwaarte van de lugt in een gegeeven land of tijd kennen. Ik vooronderftel dat in eene ruimte van tijd, als een faizoen, de kwik in den Barometer dikwijls hooger is waargenomen dan in een ander faizoen, zoo zal men daaruit niet kunnen befluiten dat de lugt in bet eerst faizoen zwaarer is geweest dan in het laatst. Indedaad, de duuring der veranderingen van de kwik niet weetende, kan men ook geen gevolg trekken omtrent de hoegrootheid van de zwaarte der lugt. Indien elke der groote hoogten van de kwik van korten duur geweest is, zal de lugt ligter kunnen geweest zijn dan. in een faizoen waarin de kwik volftrekt tegenftrijdige veranderingen ondergaan heeft. De Waarneemer zal volgens zyn werktuig zeer wel redeneeren maar hij zal de natuur tegenfpreeken. De thermometer en de andere meteorometrifche werktuigen zijn even dezelfde zwaarigheden onderhevig als de Barometer.  den dampkring waarteneemen. 5 maar ook bij gefchrift, dat is te zeggen door zigtbaare trekken, aantekening houdt, en van de veranderingen die in die zwaarte, en van den tijd waarop zij voorvallen. De Barometer-tekenaar'beftaat uit de volgende drie voornaame deelen. ° I. Het flingerwerk of uurwerk. Plaat I. Fig. j. AAAAA, met zijn toeftel, of zijne onbeweeglijke wijzerplaat CC. II. De Barometer DDD met zijn drijver E, met zijn potloot E* voorzien. III. De zaarngeftelde wip of de verzaamelin0- van kleine wippen i, 2, 3. I. Om mijn eerftcn Rarometer-tekenaar te maaken bediende ik mij van een oud flingeruurwerk: men ziet de uurwijzerplaat bij B en onder dezelve de groote beweeglijke wijzerplaat, die aan den omtrek met tanden voorzien is, die in een rondfel, door het rad van het uurwerk, gewigt-rad genoemd, bewogen wordende, vatten. Ik zal hier de berekening van de tanden van de groote wijzerplaat en van de tanden van het rondzel niet geeven; eene diergelijke ineenvoe-ing der raderen is volftrekt betrekkelijk tot de wijze waarop het uurwerk gemaakt is en kan in alle flingeruurwerken verandering o-eeven' Daar is geen horologiemaakcr , noch werktufgkundige, die, als het nodig is, geene behoorlijke maaken kan, zij is. ook betrekkelijk tot de min of meer fpoedige omwenteling welke men de wijzerplaat wil laaten doen. Een kopere lineaal a loopt Ioodregt van de voorfte plaat van het flingeruurwerk Ioodregt naar beneden top op omtrent 15 duimen en is op eene andere kopere lineaal bb, gehecht, die horizontaal ftaat, en op A 3 twee  6 Kunst om de verfchijnzelen van twee kardoezen, aan de binnezijden van het flingeruurwerk vastgemaakt,rust. De kopere lineaal a heeft eene fpil op welke.de beweeglijke wijzerplaat of groote wijzer draait. Deeze wijzerplaat en de AUdade, die op dezelve is vastgemaakt zal ik thans overgaan te befchrijven. De beweeglijke wijzerplaat beftaat uiteen koperen cirkel waarin blaadjes van ebbenhout zijn ingelegd; men zou dezelve 'ook kunnen maaken van leij of het bordpapier, van welk men fnuifdoozen maakt, of van gemeen hout met een ezüsyel, perkement, of iets anders overtrokken , hij kan , eindelijk , ook van metaal gemaakt worden met zwart vernis overdekt. Ik heb de beweeglijke wijzerplaat eene omwenteling gegeeven van zeven dagen; zij wordt verdeeld door ftraalen, of regte lijnen,m zeven deelen. In elk deezer deelen van de plaat is op een kleinen koperen cirkel, die twee en een halve duimen van den grooten'cirkel van den omtrek afftaat, een dag der week aangetekend. Op den grooten koperen cirkel, die. de lijst van de wijzerplaat uitmaakt, zijn, op elk zevende gedeelte, de vierentwintig uuren van den dag gegraveerd, dat is tc zeggen, dat de getallen, die dezelve uitdrukken , op eiken dag of zevende gedeelte van de wijzerplaat herhaald zijn. Deeze wijzerplaat kan grooter of kleiner zijn. Hoe grooter van'middellijn zij is, hoe zigtbaarer de verdeelingen in.dagen, en de onderverdcclingen in uuren, halve uuren, Kwartieren enz. zijn zullen en hoe gemakkelijker zij bijgevolg zal wezen. Inden Barometer-tekenaar, welken ik befchrijf, heeft de wijzerplaat ten naaften bij een voet middellijns ; Zij is verdeeld in zeven groote deelen of zeven dagen. Elk zevende gedeelte van de wijzerplaat  den dampkring waarteneemen. 7 plaat beweegt zig in den tijd van een dag , en deszelfs verdeeling in 24 deelen of uuren brengt te wee* dat elk dier deelen niet meer dan omtrent 3 lijnen breedte heeft: deeze ruimte, feboon klein, is genoeg dat men de veranderingen van de kwik kunne waarneemen op een half kwartier en veel minder naa, als men een nonius gebruikt. Tusfchen den kleinen dag-cirkel, en den grooten uur-cirkel op een band van twee en een halven duimen breedte heeft men dertig lijnen of cirkels uit een zelfde middenpunt getrokken. Dteze twee en een halve duimen vertoonen de ruimte, welke de kwik in den Barometer doorloont van het punt op de fchaal door 265 duimen getekend, den laagften graad zijner daaling, tot op hetpunt door 2.9 duimen betekend, uiterften graad zijner rijzing. In het middenpunt van deeze wijzerplaat is een lineaal F vastgemaakt, deeze lineaal is van koper en kan naar alle kanten om de wijzerplaat bewogen worden; zij is de fchaal der graaden; deeze mèetlineaal oïAlidade dient om de hoogte der rijzing of daaling der kwik, op de wijzerplaat aangetekend dooide lijnen, welke het krijt op dezelve trekt, waarteneemen. Dcezc meet-lincaal of Alidade is verdeeld even als de fchaal van de gewoone Barometers, dat is te zeggen, dat zij in 2| duimen verdeeld is, elke verdeeling in lijnen: men laat op dezelve, als men het verkiest, deeze woordengraveeren, ftorm, zwaare regen, regen of wind enz. op de gewoone graaden. II. De pijp van den Barometer tot dit werktuig gefchikt is DDD, en heeft tot haar toeftel cen drijver'E. De gedaante van den Barometer gelijkt naar die van de Wijzer-Barometers. Ik befchrijf denzeiven op A 4 eene  f Kunst om de verfchijnzelen van eene andere plaats, ik zal ondertusfehen zeggen: dat hy eene holte moet hebben groot genoeg oman of tien ponden kwik te bevatten, moetende het onderst eind van de buis, alwaar de veranderingen van de kwik gefchieden, eene opening hebben, die in ftaat js om den drijver, waarvan ik ga fpreeken, toegang: te verleenen, ö ° ik behoef niet te zeggen dat de Barometer op een houten bord vast is dat van binnen aan de kast van het flingeruurwerk, op kardoezen gevoegd wordt door middel van gefchroefde fpijkers, en dat deszelfs onderst eind onder de wijzerplaat moet koomen. De drijver-E is een glaazen pijp geblaazen aan het ondereind, aan welke men de gedaante van een flesje met een platten bodem geeft, het is met dat eind dat zij op de kwik drijft. Aan het bovenst eind van de pijp is een koperen ftijl gevoegd, die buigzaam en zeer ligt is. Deeze ftijl wordt met een punt in de opening van de glaazen PUP geftoken, en is daar door mastik of wasch in vastgemaakt. Aan het eind van den koperen ftijl is een klein koper kokertje overdwars vastgemaakt, in dat kokertje is een tekenpennetje geplaatst, dat daar vrij in en uitgaat: men fteekt in hetzelve een ftukje wit krijt of craijon rondgemaakt en met de vijl verdund. Men geeft den drijver eene behoorlijke len«te, dat is, zodanig dat het tekenkrijt, dat hij draagt aan de beweeglijke wijzerplaat koomt, en op den band of dc ruimte van i| duimen en langs de meetlineaal neêrkoomt: men moet zorg draagen den koperen ftijl buigzaam te maaken, opdat het krijt, dat de plaat niet raaken moet, gemakkelijk-op dezelve mag ftooten zoo dikwijls het daartoe door de wip WPfdt neergedrukt.  den dampkring waarteneemen. 9 Men kan ook een drijver maaken door aan het eind van een houten ftijl of metaalen roede een kloot van ivooir of hout te voegen, die de holte van de pijp vervult zonder regen de wanden te fchuuren. III. Het derde gedeelte van den Barometer -tekejiaar is de driedubbele wip uit drie kleine, getekend i, 2, 3, zaamgefteld. Dit ftuk is zoogewigtig, dat men zonder hetzelve even zoo vergeefsch als men tot heden toe gedaan heeft, zou tragten meteorographifche werktuigen., bekwaam tot het doen van waarneemingen, te maaken. Het krijt wordt in den Barometer-tekenaar bewogen door de kwik, die in den Barometer bevat is, en die altijd in een ftaat van- evenwigt met de lugt is. De kwik is in dien ftaat van evenwigt een vermogen zeer zwak en zeer traag: het is dat egter, en dat alleen, dat het krijt op de ebbenhouten wijzerplaat moet brengen, om daar een teken te fchrijven op het oogenblik zelf dat de verandering in de lugt gefchiedt, hoe klein die verandering ook zij. Men begrijpt, dat de minfte wrijving hindernisfen zou te weegbrengen in ftaat om fomtijds de uitwerking te beletten , en fomtijds om dezelve min of meer te vertraagen. Dus zou de Waarneemer altijd bedrogen zijn omtrent den tijd der veranderingen, hetgeen regtftreeks ftrijdt met hetgeen men van een Barometer-tekenaar verwagt. De wip, welke wij thans zullen befchrijven, doet op het pijpje, waarin het krijt fteekt, een veêr of hamer werken, die flaat en op bepaalde oogenblikken oprijst, laatende alsdan den drijver en'het tekenpennetje volmaakt vrij. Alle deeze deelen zijn in het groot afgebeeld Plaat I, Fig. 2. Het is het minuuten-rad dat alles op de volgende wijze doet fpeelen. De wijzerplaat van het flingeruurwerk wordt vooronderfteld weggenomen te zijn.  |o Kunst om de verfchjjnzelen van :A verbeeldt het minuutcn-rad, het vat in een pinrad B, aan dit pinrad is een getand rad C gevo'eed, dat 30 tanden heeft. Aan dit rad. koomt de bovenfte arm van de eerfte wip D. Aan den onderften tak E is een lange kopere lineaal FFF vastgemaakt, die aan den horizontaalen arm , of den trekker, van cen tweede kleine wip G, onder den wijzer geplaatst, vast is. Deeze langelineaal eindigt in een klein ijzer pinnetje, dat op de kin ofhet hellend vlak aan het eind van den horizontaalen tak yan de wip G zijnde, drukt. De loodregte tak H .van dezelfde wip heeft, eene ftaalen wig die agter ;e:cae derde en laatfte wip li gaat, die regtftreeks op het krijt werkt.. Ontfnapt een pin van het rad B een' tand van het rad C, zoo moet de trekker de wip II doen liaan op het krijt E*, dat een ftip tekent. De herhaaling der flagen doet op de wijzerplaat eene reeks ftipoen tekenéncn, die elkandcren raakem, en. gevolglijk eene onafgebroken lijn, die met de uuren, op den grooten cirkel der wijzerplaat getekend, overeenkoomt. 1 Indedaad de pin van het rad B een tand van het rad C vattende, doet den trekker D zakken, deeze drukt den tak E neder, en gevolglijk ook de .lange lineaal FFF. Deeze doet den horizontaalen tak van de tweede wip G daalen , hetgeen niet gefchieden kan zonder dat de loodregte tak met de ftaalen wig, welke hij heeft onder de derde wip 11 gaan. Deeze laatfte wip II laat geduurénde al den tijd van haare opligting, het krijt volmaakt vrij; maar het pinrad ftat ongevoelig omwentelt, laat geduurig een tand van het rad C flippen om wederom eemn anderen tc vatten , waaruit alle dc bewecging der wippen voortfpruit. Dit werktuigkundig geftel is,zeer zeker en zeer fterk, en wanneer men den Barometer aan oude flingeruurwerken voegt, gelijk in het werktuig dat wij befchrijven gefchied is, kan men niet vvel een beter gebruiken. De beweeging van de wip is anders in den tweeden Barometer-tekenaar, in Pl. U afgebeeld. , , • • Dc  den dampkring waarteneemen. % % De fchikking van alle de deelen van het befchreeven werktuig kan men zien Pk I. Fig. i. die den Barometer-tekenaar geheel opgezet vertoont. AAAAA, is het flinger-uurwerk met zijne twee wijzcrplaaten B en C: de eerfte is onbeweegbaar en is de wijzerplaat van het gewoon flinger-uurwerk. De tweede is beweeglijk en is de wijzerplaat van den Barometer. Op de laatfte ziet men derzelver verdeeling in zeven deelen of dagen der week, de verdeeling van eik deel in 24 uuren, eindelijk de lijnen, die cirkels uit cen middenpunt befchrijven, die den band van 2\ duimen verdeelen. DDD is de Barometer. E de drijver. E* het tekenpennetje digt bij, de wijzerplaat geplaatst zonder dezelve egter aanteraakan. F de bewecgbaare lineaal of fchaal van de graaden. i, 3, 3, de wip of verzameling van wippen. Uit de fchikking alle deezer deelen moet volgen. 1. dat de beweegbaar3 wijzerplaat CC, op eene gelijkvormige wijze in zeven dagen op haar middenpunt draaiende, in 24 uuren het zevende gedeelte van haare oppervlakkige ruimte zal doorloopen. 2. Dat het krijt, dat flegts eene loodregte beweeging heeft van de hoogte naar beneden of van beneden opwaarts, altijd boven het uur zal ftaan. 3. Dat het krijt, met den drijver, aan welken het vastis, oprijzende wanneer de kwik rijst, en daalcnde wanneer de kwik daalt, en door de wip van oogenblik tot oogenblik neergeflagen wordende op de wijzerplaat eene onafgebroken reeks van flippen zal tekenen. 4. Dat die reeks van flippen, of die lijn door haare bogten de graaden van de rijzing en daaling van de kwik zal aantekenen op hetzelfde oogenblik wanneer die rijzing en daaling zullen gefchieden en haare duurzaamheid zal aanwijzen. De  ïa Kunst om de verfchijnzelen van - De wip befleedt in het werktuig, dat ik befchrijf, vier minuuten aan haare oprijzing en daaling; men kan dezelve eene fneller beweeging geeven, gelijk men gedaan heeft in het tweede, waarvan wij de aftekening zullen geeven. De veeren der wippen, van welke men de gedaante en plaatfing onderfcheiden zien kan in Fig. 2. JJ moeten eene kragt hebben evenredig aan den wederftand en hardheid van hetgeen men gebruikt om de aantekeningen aanteftippen, Ik bedien mij van krijt; men kan ook craijon of paftel gebruiken van eene middelmaatige vastigheid, dat gemakkelijk afgeeft, en de vingeren ligt met vlakken maakt; maar door middel van onze wip zal men in geen geval voor wrijving te dugten hebben, hoe hard ook het krijt mogt wezen. Nadien de .trekken op de wijzerplaat door het krijt getekend boven de uuren ftaan, zoo weet men de veranderingen in de zwaarte van den dampkring, dan door regte, dan door kromme lijnen. indien de zwaarte van de lugt fchielijk van dem eenen graad tot den anderen-verandert, is de lijn, welke het krijt aantekent , een gedeelte van een ftraal of regte lijn, die naa den omtrek der wijzerplaat loopt, als de zwaarte vermeerdert, en die zig naa het middenpunt ftrekt, als de zwaarte vermindert. i£X ncqqi:: nsv-rf$9>fl93Uïtc<»§*3Q 3039- in gevalle de zwaarte van de lugt langzaam van graadttot graad verandert, zijn de lijnen, welke het krijt trekt, kromme lijnen. Zij loopen als krullen naar het middenpunt in de rijzing van de kwik, en van het"middenpunt af in derzelver daaling. Wanneer, eindelijk, de kwik blijft ftaan, is de lijn, door het krijt getrokken, een gedeelte van een volkoomen cirkel. De  den dampkring waarteneemen ij • De boog van de kromme lijn en de lengte van de regte lijnen, die getrokken zijn, wijzen de duuring der veranderingen en derzelver waarde aan. Hier zijn, even als in alle Barometers, welker veranderingen in de onderfte pijp gefchieden, de beweegingen van de kwik het omgekeerde van de bewceging van den Barometer , welkers veranderingen boven iri de bovenfte pijp gefchieden. Dus wordt het flegt weder of liever de ligtheid der lugt in den Barometer-tekenaar aangewezen als dekwik rijst en het fchoon weêr of de zwaarte der lugt als de kwik daalt. Eer ik eindige zal ik een voorbeeld opgeeven, dat alle de hier boven opgenoemde gevallen in zig zal bevatten, en aan zal toonen, hoe de regte en kromme lijnen, welke het krijt op de wijzerplaat van den Barometer-tekenaar trekt, den Waarneemer het uur en het oogenblik aanwijzen, waarop 'er enige veranderingen in de zwaarte van den dampkring plaats gehad hebben, gelijk ook hoe groot die veranderingen geweest zijn, en eindelijk den tijd, waarop geene •verandering plaats gehad heeft. Onderftellen wij , dat ik mijn werktuig op maandag ten een uuren des morgens verlaaten hebbe, en dat ik hetzelve des vrijdags daaraan ter middernagt koomenaazien, (zie de geftipte lijn op de wijzerplaat, Fig. i.) dan bevinde ik dat de wijzerplaat omtrent | van haare omwenteling verrigt heeft, en dat het krijt eene lijn getrokken heeft, die zeer verfchillende buigingen vertoont. i. van Maandags morgen ten i uur tot 8 uuren heeft het een zeer regelmaatigen cirkelboog befchreeven. Ik befluit dat de zwaarte der lugt geene verandering ondergaan heeft. De Barometer zijnde blijven ftaan, zoo heeft ook het krijt niet anders dan eene volmaakt regelmaatige lijn kunnen trekken. 2. Van  ï4 ' Kunst om de verfclnjnzelen van 2. Van 8 uuren 's morgens tot dingsdag op hetzelfde uur is de ftreek van de lijn veranderd, en ik be■vind met behulp van de hewecgbaare fchaal, of op het enkel gezigt, dat dc verhooging van 2 lijnen is. Hierdoor weet ik niet alleen met juistheid hoe veel de Barometer in die tusfehenruimte van tijd is gerezen, maar ik kan zelfs, door de kromme lijn in uuren kwartieren, minuuten tc verdeden, bepaalen hoe'veel de Barometer op elk der kleinfte gedeelten van diezelfde ruimte van tijd gerezen is. 3. Op dien tijd is de lijn geheel regt; zij loopt van het eind der kromme lijn naar het middenpunt, en maakt een ftraal van 3 lijnen hoogte. Dit zeldzaam verfchijnzel toont eene fchielijke verand ^ring in de lugt aan en den graad dier verandering. Men ziet eindelijk door de andere trekken van het krijt tot vrijdag ter middernagt, hoe alle dc kromme lijnen en de ftippen die dezelve uitmaaken, met de uuren overeenkoomen , en wij behoeven niet wijdloopiger te zijn om te bewijzen dat 'er geene dier lijnen zij, die, gemecten zijnde, niet de hoegrootheid der veranderingen van de kwik aanwijst, welke zij verbeelden, ik wil zeggen de waare graaden, en de juiste tijden dier veranderingen. Thans meen ik de uitwerkingen van het werktuig genoegzaam verklaard te hebben : omftandige beschrijvingen van deezen aart kunnen niet kort genoeg zijn. Een Leezer , die niet dan afbeeldingen heeft om zijn aandagt te vestigen, volgt niet altijd gemakkelijk de aanwijzingen welke men hem doet, en worden zij te lang ofte omftandig, brengen zij hem in de war of verveelen. Ik zal derhalven overgaan tot enige aanmerkingen over de naauwkeurigheid van dit werktuig, en den Barometer, en de voordeden, welke hetzelve verfchaft. Wij hebben alle wrijving weggenomen, die de uh> werk'ing-cn, welke men van een Barometer-tekenaar verwagt, zou kunnen hinderen; maar brengt de  den dampkring waarteneemen. i$ de drijver, welken wij gebruiken geene ongemakken mede ? De drijver, metzijn krijtpennetje vóórzien, weegt op de oppervlakte van de kwik, zijne zwaarte doet dan wederftand tegen de rijzing van die vloeiftoffe, die zelfde zwaarte begunftigtderzelver daaling;waaruit het fchijnt dat de Barometer-tekenaar wat onnaauwkeurig zijn zal, dat is te zeggen, dat hij nooit de waare en volkoomen juiste graaden van de vermeerdering en de vermindering van het gewigt van den dampkring zal geeven. Ik beken dat dit gevolg goed zou zijn, indien men de verfchillen, welke de dryver in de aanwijzingen van de kwik kan maaken. niet zonder waarde kon doen zijn, en zoo 'ergeen middel was om die verfchillen te verbeteren of te doen verdwijnen, wanneer zij plaats hebben. Nu is niets eenvoudiger dan het eene of ander hiervan teweegtebrengen. Onderzoeken wij met welke zwaarte dè drijver drukt. Deszelfs uitwerking op de kwik is in evenredigheid van diezelfde zwaarte cn dc hoeveelheid kwik die in den Barometer vervat is. Nu kan dc zwaarte van geene waarde worden, indien de hoeveelheid kwik , in den Barometer vervat, aanmerklijk, en de zwaarte van den drijver zeer klein is. De pijp van mijn Barometer bevat negen ponden kwik. De dryver doet dc kwik niet merklijk onder haare eerfte oppervlakte daalen. Dit moet niet verwonderen, nadien de drijver met- zijne pijp, zijn krijtkokertje, zijn fteel, en het krijtpennetje inalles flegts cen lood weegen. Maar vooronderfteld zijnde, dat het evenwigt tusfchen de kwik-kolom in den Barometer vervat en de lugt-  16 Kunst om de verfchijnzekn van lugt-kolom,die op de oppervlakte drukt door, het re■wigt van den drijver gebroken wordt, hetgeen gefchieden zou in een Barometer, die flegts dneof vief ponden kwik zou bevatten, in dat geval moet die drijver befchouwd worden als een zwaar lïghaam bij de lugt-kolom gevoegd. Maar dat lighaam drukt altijd, en gevolglijk, indien het de kwik laager doet Itaan, kan ik 'er op rekenen. Om de uitwerking van het gewigt des drijvers op de kwik te verbeteren heb ik in een kleinen Barometer, van welken ik mg in het eerst bediende o-eduurende zekeren tijd een tegengewigt gebruikt waarmede ik denzeiven in een volmaakt evenwf°t kon zetten. ö Ik heb ook beproefd op de in graaden verdeelde lineaal rekening te houden van de uitwerkingen welke die ^waarte op de kwik voortbrengt in de meest tegengeftelde veranderingen van den Barometer ■ maar deeze middelen zijn overbodig wanneer men zig van eene wat dikke pijp bedient, gelijk ik heb aangewezen. J Ineen werktuig, tot kiefche waarneemingen «efchikt, is het een wezenlijk vereischte een Barometer te hebben, die naauwkeurig in zijne uitwerkingen' is , en welkers beweegingen evenredig of gelijk zijn met die der volmaaktlte Barometers - Daar zijn twee foorten van Barometers welke men Gebruiken kan, en die die hoedanigheden hebben (Ik behoef met meer te herhaalen dat men zig in het zaamenftellen van den Barometer-tekenaar van een Barometer bedient, welkers veranderingen aan de onderfte en open zijde van de pijp gefchieden). De eerfte dier Barometers, dat is te zegden die welkers beweegingen in evenredigheid zijn van dé beweegingen van de Barometers , die a« duimen verandering hebben j zal beftaan uit eene pijp van een  den dampkring waarteneemen, 17 èen zelfde middellijn in alle haare deelen, en-van eene goede wijdte in haare geheele lengte. Die Barometer is-bekend en zeer naauwkeurig, ja mogelijk de naauwkeurigfte van allen. Hij is door enige Meteorologisten als zodanig gebruikt geworden. De veranderingen van de kwik in de onderfte pijp Van den Barometer , van welken wij fpreeken, zijn de helft minder dan in de Barometers met kwikbakjes , maar nadien deszelfs beweegingen altijd geëvenredigd zijn aan die van de gevoeligfte Barometers kan daar geen ongemak uit fpruiten; voeg hier bij dat, wanneer hij wel gemaakt is , de uitwerkingen van de warmte en koude geen invloed op denzeiven hebben, want de uitzetting der kwik door de warmte veroorzaakt is gelijkmaatig en wordt verbeterd door de uitzetting van de pijp, welker holte ook gelijkvormig is. De warmte, de pijp grooter holte gcevende , belet de kwik-kolom zig te verlengen, wanneer de warmte dezelve uitzet, en de koude de holte van de pijp verminderende, belet de kwik-kolom korter te worden, wanneer de koude dezelve doet inkrimpen. Dit hebben mij verfcheiden proeven geleerd. De tweede Barometer is verbeeld Plaat I. Fig. 1. -en Pl. II. Fi!'. i. Dit is die, waarvan ik mij bedien. Deszelfs ontvanger is boven aan de pijp, en hij heeft aan zijn benedenst gedeelte een bol, die dient om een gedeelte van dien ontvanger te ontledigen, hetgeen het werktuig minder broos en in het overbrengen minder ongevallen onderhevig doet zijn. Om de veranderingen van dien Barometer gelijk met die van de aandoenlijkfte in gebruik zijnde Barometers te maaken, moet men de evenredigheid vinden, welke de holte van den bovenften bol moet hebben met de holte van de onderfte pijp, alwaar de veranderingen van de kwik gefchieden. Deeze evenredigheid moet zodanig zijn dat 'er geen merkbaar '' Uitvindingen. III. Deel. B ver-  »8 Kunst om de verfchijnzelen van yerfchil zij in de oppervlakte der kwik in den ontvanger bevat, welke ook de rijzingen of daalingen der kwik. in de onderfte pijp zijn mogen. Om deeze uitwerking te verkrijgen geeft men den ontvanger of bovenften bol eene groote holte De Barometer, welken ik heb laaten maaken ,'heeft een ontvanger van a| duimen middellijns: de omgekromde of onderfte pijp heeft omtrent zeven lijnen middellijns; deeze evenredigheden, die mij genoegzaam toegefcheenen hebben om mijne eerste proeven tc doen, zouden niet in ftaat zijn om alle verschil m de lijn van de oppervlakte te doen verdwijnen in groote veranderingen van de kwik, en ik raade den bovenften bol van den Barometer nog wijder te maaken dan ik gedaan heb, of de grootte van de onderfte pijp te verminderen. Welke zijn nu de voordeden die de Meteorographifche werktuigen in de Weerkunde verfchaffen ? Men weet dat de Meteorometrifche werktuigen dat is te zeggen, de Barometer, de Thermometer* enz. twijfelagtige uitwerkingen opleveren, omdat zig bij de eigenlijke en wezenlijke oorzaaken hunner beweegingen vreemde oorzaaken voegen, hetgeen de Meteorologisten zeer in verlegenheid brengt. Ook heeft men naar middelen ter verbetering gezogt door welker middel men de eigenlijke oorzaaken der^heiSn Waamn * fpi'CC^ aou kunnen SS Laaten wij hiervan een voorbeeld geeven. De Barometer is de maat van dè zwaarte der hin , en deeze zwaarte der lugt is de gewoonlijke en naafte oorzaak der veranderingen yan de kwik , of van der- fnnTnrSnlngHe\daf ng;Jmaar de ™te e" koude |f daïeiT * m d6n Barom«« do™ njzen .Ver^  .den dampkring waarteneemen. 19 Verfeheiden Meteorologiften hebben, om de dwaalingen in de Barometers re verbeteren, welke deeze zaamenloop van oorzaaken te weeg kan brengen, thermometers voorgefteld, die dezelve tot verbetering, of tot fchaalen van bijzondere verdeelingen dienden. Het is gemakkelijk te doen zien dat de toevallige cn vreemde oorzaaken, die in bijzondere en op lange tnsfehenpoozen gedaane waarneemingen bedriegen kunnen, flegts zeer kleine dwaalingen zouden voortbrengen, indien men in de Meteorologie Metcorographifche of aantekenende werktuigen gebruikte : indedaad , nadien elk dier werktuigen geheele fommen van alle de veranderingen, die in den dampkring voorvallen, geeven, zoo zouden de uitwerkingen, door toevallen of vreemde oorzaaken voortgebragt , bijna als niets worden? in eene reeks van zulke volledige waarneemingen.» Nadien de Barometer- tekenaar , bij voorbeeld, alle de veranderingen opgeeft, die in de zwaarte der lugt voorvallen , zonder eene enige te laaten 'ontfhappen, en daarenboven aantekening houdende van den tijd dier veranderingen , soo worden de Uitwerkingen van de warmte en koude zoo klein, dat zij verdwijnen, wanneer de fom der waarneemingen aanmerklijk is, gelijk die van een of verfcheiden jaaren; maar deeze uitwerkingen kunnen groot zjjn en waardig om in aanmerking te koomen in de uitkomften van de waarneemingen, welke de Barometer oplevert, welk ook het getal dier waarnee'mingen zij; want zoo men geen acht floeg op de uitwerkingen, welke de warmte en koude op de beweegingen van de kwik in eene zekere^fom van waarneemingen van die foort hebben kan, zou het kunnen gebeuren dat de buitengewoone gevallen, waarin de warmte de kwik verandering zou hebben doen ondergaan, dikwijls plaats zoude gehad hebben op de tijden door de Waarneemer uitgekozen om zijn • r B 2 werk-  ,so Kunst om de verfchijnzelen van werktuig te raadpleegen , en hij zou uit zijne allerjuiste berekeningen de valfchste gevolgen trekken. Hetgeen ik van den Barometer zeg, kan op alle de Meteorometrifche werktuigen, welke men gebruikt, en welke men raadpleegt zonder te denken om hunne aanwijzingen te verbeteren ,- toegepast worden. ' / Ik zal eindigen met enige aanmerkingen die betrekking hebben tot de hiftorie van het werktuig, waarVan ik de befchrijving gegeeven heb , en 'er enige andere bijvoegen, die mij onvermijdelijk noodzaaklijk fchijnen. De Meteorographifche werktuigen zijn tot hiertoe flegts ftukken van liefhebberij geweest, en 'mén behoeft zig niet- zeer jé verwónderen dat geen waarneemer dezelve heeft willen ten gebruike aannecmen.Wanneer ik in gedagte kreegeen Barometer-tekenaar en andere Météorographifche werktuigen te maakenkende ik niets van'alles dat dien aangaande beproefd was, en zoo dra de Barometer-tekenaar gemaakt was, wierdt hij door een groot getal liefhebbers cn geleerden bezigtigd; ik deelde hun ook de tekeninren -der andere Meteord-;raphifche werktuigen mede: De bmftandige berigtcn welke enige mij gaven omtrent diergelijke werktuigen, in 'Engeland, in Frankrijk en elders gemaakt, leerden mij dar, zoo ik omtrent enige punten met mijne voorgangers op eenzelfde derk' beeld gevallen ware , ik alleen het middel gevonden had om dezelve gebruikbaar, datis te zeggen, naauwkeurig te maaken, In die foprten yan werktuigen wordt yereischt. i Bij het flinger-uurwerk, dat den 'tijd afmeet, de • werktuigen te voegen die dc verfchillende hoedanigheden der lugt afmeeten, en. 2 tekenpennen zonder ■' wrijving door middel der laatfte te doen fchrijven: het eerfte deezer twee verei'schten heeft de Werk-  den dampkring waarteneemen. et- tui°kundigen bezig gehouden, en de fchikking , welke zii aan de verfchillende deelen hunner Meteorographifche werktuigen gegeeven hebben, heeft hen" het tweede punt doen verwaarloozen: dan hebben zii de tekenpennen op wijzerplaaten doen fchrijven, dan op bordjes, tusfchen ileuven horizontaal bewogen wordende, fomtijds op papieren banden die zi°°rolien en ontrollen op verticaale cijlinders, op hunne middenpunten draaiende, maar zij hebben de wriivin" , welke het fchrijven dier tekenpennen voortbrengt, niet weggenomen. Misfchien geloofden zij dat het onmogelijk was die tekenpennen te doen fchrijven zonder dezelve te doen wrijven, en dat men flegts een noodzaaklijk gebrek moest zoeken te verminderen. Het is e»ter onbetwistbaar dat, indien de tekenpennen inÖde bewuste werktuigen wrijven, hunne uitwerkingen nooit naauwkeurig zullen zijn ;de redeneerino- toont het en de ondervinding heeft my geene twijfeling omtrent dat ftuk overgelaaten, omdat ik in mijne eerfte proeven, zoo min als de andere Werktuigkundigen , gcdagt had aan het verhelpen van dit ongemak. Ik zou een vrij groot getal middelen kunnen opgeeven, welke ik bedagt had om het krijt van mijn Barometer-tekenaar te doen fchrijven, door middel van een ligte veer en tegenwigtcn, die dekra^t van de veêr bijna onmerkbaar maakten; het is genoe°- te zeg?en dat, welke ook die middelen waren, dc beweegingen der kwik altijd min of meer gehinderd wierden;nu, zoo lang die bcweegingen met volmaakt vrij zijn, is de Barometer optrouw en flegt. (a) Toeii fa) Ik heb niet gemeend mijne Barometers grooter evenredigheden te moeten geeven dan ik gezegd heb , om daar door de kragt van de kwik grooter te zoeken te maaken dan de wederftand door de wrijving van de tekenpen voortgebragt, om« dat men de hoeveelheid kwik in een Barometer niet boven zekere eindpaalen vermeerderen kan zonder zig aan zwaarighe-, den biootteftellen. B 3  I§ jgffl om de rerfchijnzelen van neer S^vaTdte ÏE^/fj Wan~ ook het werktuig^ W,elic een Sj^ ofo^p^^ , °P papieren ^ n? 1 nt^rTeS gS* W0?e"' zal oogenblik p Zljn"ftP« de is zonder uitwerkinf De win " g W*arde' dat heeft, wederomAzende Vuel !^ $ vrij zijn en de beweegCr ier t^^±en^nrien wederftand ontmoetel teJcenpennen zal geen hinderenf omdat zh ^«S^V10 beweegingën te heid  den dampkring waarteneemen. *8 Keid der aanwijzingen min of meer hinderlijken wederftand zou bieden. Ik herhaal hier, en ik gevoel dat ik breed uitwijde over het 'onderwerp dat * verhandel maar ik houde deeze breedvoerigheid niet. voor onnut, en men zal 'er de redenenen van zien in hetgeen mij nog omtrent de poogingen der Werktuigkundigen, van welke ik melding meen te moeten maaken, ftaat te zeggen. Het denkbeeld van Meteorometrifche werktuigen aan het flinger-uurwerk te voegen is vrij nieuw. Het fchijnt dat de Heer onz-en-bray de eerfte is die eenen bijzonderen weertekenaar ([meteorograpbe) heelt gemeen gemaakt en doen uitvoeren, het is een windmeeter-tekenaar (Anejnometrograpbe), men kan de tekening en befchrijving van denzeiven vinden in de Memoires de l'Académie Royale des fciences année 1734» Om over de verdienftén van dat zeer wel bedagt maar zeer zaamgefteld werktuig te doen oorde_elen zal het mij genoeg zijn*te zeggen dat de fchrijver de tekertpen , die de aanwijzing doet, heeft laaten fleepen: Laaten wij evenwel opmerken dat de wrijving, die daar uit voortkoomt, een gebrek is, dat zig minder doet bemerken dan in verfcheiden andere Meteorographifche werktuigen, omdat de wind, die de beWeeger is van de tekenpen in den windmeeter-tekenaar, eene zeer groote kragt heeft, die den wederftand, welken de tekenpennen bieden, zeer gemakkelijk moet overwinnen, en in de meefte gevallen zonder groote ongemakken. ■ Ik zal flegts met een woord gewag maaken van een werktuig, het welk een Ingenieur, de Heer courgeoi,es , de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen te Parys aanboodt, agt of negen maanden geleden, en 't welk hij een weer-tekenaar of ([meteorographe} noemde, maar dat flegts een Barometer - tekenaar of (Barometrographe) is. Het wierdt door den uitvinder, ZijnerMajefteit Lodewijk XV aangeboden, die hetzelve in een van zijne kabinetten liet plaatfen, alwaar men het zien kan. Het heeft alle de gebreB 4 vken  34 Konst 01H de verfchijnzelen v#® ken van die welke lang van te voren in Engeland waren bedagt en nog veele andere daarenboven. Ik vind in een werk van den Heer magellan; een Edelman, en Geleerden uit Portugal enige bijzonderheden , die den Leezer zullen onderrigten van hetgeen in Engeland ondernomen is en van hetgeen deeze fchrijverj gedaan heeft en zig voorftelt zelf omtrent dit onderwerp re doen. Naa de noodzaaklijkheid te hebben doen zien van de Meteorologifche Waarneemingen en het voordeel dat het tegelijk waarneemen van alle Meteorologifche werktuigen geeft; naa aangemerkt te hebben, dat het niet alleen noodzaaklijk zijn zou de juiste tijden hunner aanwijzingen te weeten, maar ook alle dc tijden dier zelfde aanwjjzmgcn te kennen, befchrijftdeHcer magellan een Barometer-tekenaar van zijne uitvinding, die de gebreken heeft van de werktuigen van de Heeren onz-en-bray en courgeolés , zonder te rekenen dat h|j veele andere onvolmaaktheden bezit; ook fchijnt hij denzeiven niet voorteftelien dan omdat zij zeer onkestbaar is. (a} De ( a) Defcriptlon ufages des nouveaux Êarometres pouf mefu* rer la hauteur des Montagnes fjf la profondeur des mines apparttnants aux colIeElions d'inflrumens d'Afiroiwmie É? de Phyjique faits, a Ltmdres en i 778 1779 par ordre de la Cour d'Efpagne, avec urt précis des Barometres a grande échelle £?. d'un Meteorographeeonjlant, par ]. h. De magellan , Gentilhomme Portugais, Membre de la Sóciété Royale de Londres, de l'Academie Imperialedes Sciences de Petersbourg, de la Royale de Madrid correspondant de l'Academie Royale des Sciences de Paris, Ltmdres chez RU ehardfin &C 1770. Zodanig is de tijtel van dit werk, dat ik, thans voor mij heb, en waaruit ik den Leezer door eene korte befchrijving den weer-tekenaar van den Heer magellan nader zal doen kennen, zoo wel om hem over de grootere voortreffelijkheid van het werktuig van den Heer chanöeux zeiven te laaten oordeelen, als om hem hetgeen ik naderhand omtrent •nige andere Meteorogrsphifcne werktuigen van dien geleerden  ien dampkring •waarteneemen:' z.4 De Heef gumming , beroemd Kunstenaar , en Horologiemaaker van den Koning Van Engeland, fchijnt, naa den Heer d'oNz-en-bray van alle de Geleerden en Kunstenaaren die te zijn, die zig het eerst ien zal bijbrengen, te doen begrijpen, a b Fig. 6. Pl. IL' ( welke figuur ik uit het bovengenoemd werk overgenomen heb) is een plank op twee rollen d m geplaatst, tegen den muur tusfchen de twee latten lede : ƒ is een koord met het een eind aan de plank vastgemaakt, en met het ander eind aart de katrol bij/, een ander koord, ook aan de katrolbij ƒ vast,, loopt over de katrol g en houdt het gewigt />op, dat zwaar genoeg is om de plank a b naar ƒ te trekken, i is het gewigt van het flinger-uurwerk k, en onder aan dat gewigt i is eert ander koord, dat om de katrol n gaande aan den as of de rol van de katrol/gaat eindigen, maar in eene tegenftrijdige rigting met het koord bij /, zoo dat het gewigt h geene vrijheid heeft om te werken, dan zoo veel het koord ƒ n % het toelaat de katrol ƒ omtedraaien: Dus ziet men dat de plank o b eene zoo regelmaatige horizontaale beweeging naai f zal hebben, als die van het flinger-uurwerk zelf en dat dit laatfte 'er geen hinder in zijn loop van zal ontvangen, maar het zal zelfs ftrekken om de beweegende kragt van het gewigt i enigzints te vermeerderen. Men begrijpt ligt dat men door de evenredigheden van het uurwerk, de katrollen, het gewigt enz. in acht te neemen de plank eene week of eene maand kan doen voortlöopen, en dat men deeze naar willekeur kan verdeden. Du£ heeft men dan flegts aan elk meteorologisch werktuig eene tekenpen te voegen , die eene vertikaale beweeging hebben moet, en zoo geplaatst zijn dat zij op het verdeeld wit papter waarmede de plank beplakt is, kan fchrijven, Om een Barometer-tekenaar met dit werktuig te maaken oordeelt de fchrijver den weegkundigen Barometer den besten; Gaarne zoude ik deezen den Leezer hier ook doen kennen , [ indien de befchrijving niet te lang was om bij deeze aantekening gevoegd te worden;] Doch ik zal in het vervolg gelegenheid hebben om het zamenftel van deezen fraéien Barometer , die voor veelen onzer Leezeren nieuw zal zijn , uit het boren aanpeha»ld werk medetedeelen yert. 5 B § i  '%& Kofist om a*e verfchijnfelen van eerst met Meteorographiiche Werktuigen heeft bezig gehouden, maar men heeft reden om te vermoeden dat het werktuigkundig geftel, dat hij.gebruikt heeft, niet vrij is van die zelfde 'gebreken, De Heer magellan zegt (pag. i6"i.) dat men zedert vijftien jaaren in het paleis des Konings, Buckinghamhoufe, te Londen, een flinger-uurwerk van den Heer cumming ziet, dat de hoogten van den Barometer met de grootfte naauwkeurigheid aanwijst;het is een zeer kostbaar ftuk, men kan 'er van oordeelen uit de benaaming van pragtig , welke de fchrjjver, dien ik aanhaal, aan hetzelve geeft, en iiit den prijs van een flinger-uurwerk van die foort, dat bij denzelfden Konstenaar is en op £00 gouden louïfen koomt te ftaan; maar indien de Heer cumming middel gevonden hadt om in zijn werktuig de wrijving van de tekenpen voortekoomen, zou de Heer magellan 'er melding van gemaakt hebben, en niet nagelaaten hebben met deeze uitvinding zijn voordeel te doen, om de werktuigen, welke hij vqorftclt, volmaakter te maaken. Men mag dan aan de volmaakte naauwkeurigheid van het werktuig van den Heer cumming twijfelen, De Heer magellan fpreekt van mijn Baroinetertekenaar, en naa gezegd te hebben dat hij denzeiven niet kent dan door de aankondiging welke ik in het Journal de Phyfique, Janv. 178® p. 75. 'er van gedaan heb, voegt hij 'er bjj: „ Ik heb een flinger„ uurwerk laaten maaken naar een plan zeer ver„ fchillend van dat van de Heeren cumming en changeux, en voorzeker veel onkostbaarer dan „ dat van den eerften, want het zal niet het vijfit tiende deel der onkosten beloopen; het loopt ,, reeds bjj mij zedert meer dan een jaar, zonder „ dat ik nog den tijd gehad hebbe de Meteorologi„ fche werktuigen 'er aan te laaten voegen. In plaat„ fe van een cirkel, die door het raderwerk van het ,, uurwerk in beweeging gebragt wordt, zijn 'er vier „ vertikaale cijlinders , op welke een lange ftrook « wit  "den dampkring waarteneemtfö fcf c wit papier, die om dezelve gewondenis, vaödeiï eenen op den anderen rolt, met eene zoo regel" maati>e beweeging als die Van het flinger-uurwerk;, ** welks°loop van eene geheele maand is zonder op"y gewonden te worden." Dit papier op cijlinders of klosfen bewogen is eene •uitvinding door den Heer d'oNz-en-bray bedagt, en kan voordeeligzijn, indien de Heer magellam de fpeeling gemakkelijker en eenvoudiger maakt dan in den Windmeeter met een uurwerk van den Heer d'ONz-EN-bray; deeze befpeurde daar gebreken aan welke hij tragtede te verbeteren, gelyk men on de aangehaalde plaats van de Mémoires de l Academie des Sciences zien kan •, maar ik kan den Londenfchen Akademist voorzeggen dat, zoo hijzig met toeleg om de tekenpen zonder enige wrijving op het papier te doen tekenen, hij geen naauwkeurig -werktuig hebben zal. Het is eigenlijk daaraan alleen dat het wel gelukken van de bijzondere of algemeene Weêrtekenaars hangt; de verfchillende gedaanten welke men denzeiven kan geeven, geeven flegts graaden van grooter volmaaktheid en kunnen in het oneindige verfchillend gemaakt worden. Ik durf dezelfde aanmerking den Heer a. walker , Leeraar in de Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Londen, aanbieden, die eene foort van Wemekenaar doet maaken in de zaal, alwaar hij zijne Natuurkundige lesfen geeft. Onder de Franfche Konstenaars, die voorneemens. ziin zig met hetzelfde onderwerp bezig te houden, en die mijn Barometer-tekenaar kennen, zijn er, die reeds bedagt hebben dit werktuig verfchillende gedaanten te geeven, en hetzelve op hunne, manier laamteftellen, maar alle hebben zij de noodzaakhjkheid erkend van het werktuiglijk geftel van de wip der tekenpennen. Ik zal flegts van een Barometer met cen flinger-uurwerk melding doen, welken een  Konst om de verfciujnzehn vm beroemd horologiemaaker tc Parijs doet maaken In plaats van de ebbenhouten wijzerplaat, die ik o-e, brink,, bezigt hij een uur-plankje, dat geduurénde den tijd van vierentwintig uuren in eene fleuf wordt bewogen , en ten einde van dien tijd zig door een ipringveer weêr op die plaats fteit, van -waar het afgegaan was om zijne omwenteling te doen. Dit plankje onder de gewoone wijzerplaat van het flinger-uurwerk geplaatst, heeft het voordeel van op eenen voeglijken afftand en onder de oo?en van den beschouwer, alle de trekken te vertoonen, welke de tekenpen van den Barometer befchrijft.. Ik zal dit artijkel vervolgen met de béfchrijviog van de Meteorographifche werktuigen,- die de Heer magellan voorftelt. (a) Deeze zijn. i. De Thermometrographe of Thermometer-tekenaar. Daar is eene foort van Thermometer, die vrij bekend is en de hoedanigheden heeft, welke men verlangt. (Zie de afbeelding op Pl. II, Fig. s.) want de twee of zelfs vier bollen m t zijn vol wijngeest en de pijp z met .de onderfte takken zijn vol kwik. Dus moeten alle ronder dat ze fs «wf« Z™f kUmen l0üpen' a,s me" d«zeits gewigt eene genoegzaame uitgeftrektheid te doorloopen gaf, door den bodem van de kas en den zolder, waaropzij vastftaat, te doorboorem Ik heb dit uurwerk in eene vrij fraaie maar een- cenc^eie latyn-klcur, zii is verfierd met lno-j-io-p SeTem^nnfesA WCrk van VeSflïlenae jucmen. Dc kap of voorgevel van het bovenst f ■ ge-  ioor een Blinden. '4% redeelte van die kas is goud gebronsd met eene-tekernn" welker eenvoudigheid haare grootfte verdfenSrriaakt, zonder ^ff^^^ Het is doorlugtig gewerkt, om het flagwcik te laa fen hooren, en Van binnen behangen met een dun doek van b aauwe zijde, dat, zonder het ge md van Te klokjes «: imoorcn, belet dat de ftof daarin doordringt. Dc wazer-plaat heeft in haaren omtrek een grooten geëmalieerden cirkel voor de minuuten en in diencirkel ftaan op den vereischten affmnd zes andere cirkels of wijzertjes, ook geemalieerd op een effen "ouden grond. Een wijzer wijst op e ken dier lirfcels of wijzers de verfchillende beweegingen en Ses daarik vangefproken heb. Eindelijk.ziet. men in het midden twee kleine geemaheerde banden ot kardoezen, welker een een latijnsch opfchrift:h.e\t lan Z D H. den tcgenwoordigen Hertog van Memoer- 'en'op den anderen leest men den naam van den geenen die de eer heeft hem het zwak getuigenis van zijne eerbiedige erkentenis aantebicden. I I. beschrijving van den weegkundigen barometer van den ridder mo re land. In hctlIT. Stuk van dit Deel van ons Kabinet bladz. £- ter Niéuwe Uitvind, enz. noot (a), beloofde ik den Leezeren de befchrijving van den Weegkundigen Barometer, welken de Heer magellan aan zijnen Weêrtekcnaar wilde gevoegd hebben, ik zat thans aan deeze belofte voldoen en dezelve met ae woorden van dien Natuurkundigen uit het aldaar aangehaalde werk mededeelen. * D 4 De  *4 Befchrijving van den Weeglundigen Barometer „ De Weegkundige Barometer f nr ; Jlanque) wierdt uit? e vonden do\r LI-aT™'™ Reland, eenEn^e)irh rZJt a de Rjc,der moKoning van Engeland kar el ü °a°t ^ defl Barometer heeftde bïiSir» * aa^?eboden. Deeze anderingS vÏÏfï«ttfl«» van de verzoo gro°ot aS 3il^o7S^S^im«" > ee«* worden aangewezen te LI voud,Sen Barometer tusfchen vn/b^^^g-K* '5 «"derdie over dat onderwerp gehanleld rS£hrBvere?.' werktuig melding gemaakt K \heb^n' van dit minften niet voor deszd?beSrV ■het ftaat miJ ten gevonden te hebber? ei 1t h? JVI"g erSensgedrukt dier Barometers SPn - heb nooit meer dan twee thans in E^gfvo^ die gemaakt in het nar t,^ 9.e eerfte wierdt Ïdams, zeer oriot ittfiJ™ ^ den Heer «en tegenwoord^èn ISS2S^ gr^?aSe?' V°°r toen Prins, van Walles; eT de and? l°v~Bntüm™' vroeger, begonnen door wijlen den iiZ\ ' mo^ Wso»,, beroemd kuriftcnLr te ïonden S°*£TiiA™ deuze ven, bh' oevii monden. Ik vond ponder i^!*'-^™1^*** bij' een hom thans aan mhn htfis! »Xee?1t™*S\?n heh enige verandennS-efi dip A«b TOPaakt, met deeliger maaken^ S zaamenl^l voor- ■ Plaat xvir. vertoont den Weeo-k-nnH;™,, r> verdwijnen Het nn,Wo* q; j ■ ■ , g z^n» te doen *oken.J In h£^5envan die hïïs'if eï? gC" metaal, waardoor zij aan het eind e? haak va» nnftervande weegiAJalY/w I dei\iirm of twee metaalen keSes als d ! ' °°r ,middei van ken, die opeen geSte'vïn ecl^l™™^ opdat de drukkin- Van dJhL kcl èg ™sten,altijd oP denzei den S^h Van den ^romerer den unfter zf. H« afder cin?AetnmiddenpuBt vaQ j. xitt anaer eind / beftaat ook om dezelf-  van den Ridder mor el and. 4y zelfde reden uit een gedeelte van een cirkel, opdat 'het tegenwigt kk zig altijd op gelijke afftanden mag bevinden. De wijzer m n van dien unfter heeft ook een te.genwigt'aan den bol m, die van vast metaal en op het bovenst eind van dien wijzer gefchroefd is. Alles moet zodanig tegengewogen worden, dat men in alle de ftanden van dien unfter een volmaakt evenwigt vindt. Het is nodig alle deeze ftukken vrij dun te maaken om de zwaarte te vermijden, maar nadien zij ook vastmoeten kunnen blijven ftaan, zonder naaiden eenen of anderen kant te buigen , heeft men aan dezelve de twee metaalen draaden zzzz en rrrr gevoegd , die dezelve hiervoor behoeden. De as, eindelijk, van den unfter bi en van zijn wijzer tnnrust op vier rolletjes, waarvan men twee bij ee zien kan, en daar is eene fchaal pq geheel verdeeld, op welke de hoogte van den Barometer door den wijzer n aangetoond wordt. De zeekerfte wijzen om dien Barometer te regelen is te wagten tot dat de hoogte van den eenvoudigen Barometer 29* duimen is. Alsdan doet men zoo veel hagel in de doos'fe als nodig is om den wijzer over het midden van de fchaal pq te ftellen. Men wagt tot dat dc eenvoudige Barometer' een duim gerezen of gedaald is; deezen afftand tekent men op de fchaal aan, cn men verdeelt het overige in even zulke gelijke deelen, welke men vervolgens in tienden en honderdftcn van duimen onderverdeelt. Ik heb hier boven reeds gezegd dat dc hoogten van de kwik in den Weegkundigcn Barometer het dubbeld zijn van die van den eenvoudigen Barometer dat is te zeggen, indien men eene fchaal 0 aan de buis bd vastmaakt, zal men zien dat de kwik twee duimen doorloopt, terwijl de eenvoudige Barometer flegts een duim rijst of daalt. De reden hiervan is, omdat in den eenvoudigen Barometer de drukking D 5 van  #C Befchrijving van den Weeglundigen Barometer Van den dampkring op de buis van den Barometer door den grondftcun van het vat of de plank waarop bij vastgezet is, wordt opgehouden ; zodat de kwik, die 'erin is, in evenwigt blijft met de drukking, die op de kwik van het vat werkt. Maar in den Weegkundigen Barometer wordt alle de drukking op de buis niet opgehouden dan door het evenwigt k en bij gevolg moet dezelve met eene dubbele kragt werken, zodanig dat, wanneer het gewigt k den Barometer bd op 29 duimen hoogte houdt, het klaarblijklijk is dat, wanneer 'er eene drukking gelijk aan die van een duim kwik bij h gevoegd wordt, men eene andere bij / of k zou moeten doen om het evenwigt te behouden. Maar het tegenwigt altoos hetzelfde blijvende , zoomoet dc pijp zoo veel in het vat zakken, en, bij gevolg, zou de kwikkolom niet hooger zijn.dan te voren, dat is, zij zou alsdan flegts van 29 duimen in plaats van 30 zijn, gelijk zij volgens de onderfteiling zijn moet. De kwik moet dan in dat geval nog een duim rijzen, Bij gevolg zal zij eene dubbele ruimte in de buis doorloopen , terwijl de waare hoogte van den kwik boven de oppervlakte van die, •welke in het vat is, flegts een duim vermeerderd is, gelijk gemakkelijk bevonden kan worden door een wijzer op de plank naast de pijp b d tc zetten. Hét is gemakkelijk te begrijpen dat, hoe langer en onbuigzaamer de unfter h l zij, hoe meer naauwkeurigheid 'er wezen zal in de beweeging van dien Barometer: in diergelijk een geval kan men een as van getemperd ftaal gebruiken", gelijk in de gewoone wecgfehaaien. Zoo ook, wanneer de wijzer veel langer is , zullen dc verdeeling van de fchaal pq veel grooter worden ; en, eindelijk , zoo men de pijp b d zodanig maakt dat de veranderingen, door de'drukking des dampkrings veroorzaakt , in eene wijder ruimte boven aan de pijp worden voortgebragt, zal men zeckerer zijn van de uitwerking in den unfter bl voort-  ;   van den Ridder moreland. 4? f> 1 voortgebragt, en gevolglijk van de aanwijzing van den wijzer op de fchaal p q. Het eeuwigdurend uurwerk, hetwelk men te Londen over enige jaaren gemaakt heeft, cn dat volmaakt wel gelukt was volgens hetzelfde beginzel van den Weegkundigen Barometer gemaakt. Twee groten kristalle vaten, waarvan een het werk van de pijp b d en het ander dat van het vat a c verrigtten*; waren aan kettingen opgehangen , die over katrollen liepen , en die met hunne beweegingen dc bcweegkra°t van het uurwerk opwonden. Dit denkbeeld is zeer gelukkig cn gemakkelijk in een werktuig van zulk een algemeen nut en zulk een gewoon gebruik in het gemeen leven om dc verfchillende deelen van de maat des tijds naauwkeurig te wcetcn.' iii. beschryving van eene nieuwe eenvoudige pomp om water op tebrengen door middel van een touw. uitgevonden door den Heer V E R A. (Uit een brief geplaatst in de Gazette d'AgricuU ture, Commerce, arts & finances, cn van daar overgenomen in de Efpr. des Journ. van Fe-; bruarij 178 a.) m ij n heer! Gij hebt ongetwijfeld meermaalen in het geval geweest van zoo wel als ik deeze aanmerking te maaken  *^ Eenvoudige IhuidiS ,me" d° mittige 0^dekkingen niet altijd ver. SS ls> aa° T P«W van de grootite vernufJeerïen 1 'm ? T*, ******* ^^mugcn der geme dP n.1"11 hüUdE Z1S sedert langen tijd beziEt beifPnnPen e^v°udlS'er te ma^n. Men moet fcrn^, -ün: De WaterwecgKundige We&tuïï tot Si23" d0üJ' hunnc berekeningen* en proereu Maar tr,o,Cnnö'SWafrdi8'e uitkP* gekoumem fede-r Xcf u/\et gelooven, Mijn Heer f wij zijn Iffte enöe eenvoudiglte, gemakte* ^ytviit en minst kostbaarc pomp aan een eenvoud öagthadt om groote kundigheden te verkrijgen ten SmTdTw 1rit'I dic de ^öefening ente\ £ JtUling dei Werktuigkunde onder/tellen, en wiens dtTïe\IeMtaan bC!;üemd^ in het toekoomSdron! ötr de weldoeners der Maatfchappij zal uitblinken. denCt0™Plattfte denHeer vera, post-bedienden, op een zekeren dag zodanig dat ziii e oo-en tePr u "een n, me5 ~S Je vïn VS f °P50k- HlJ merkt °P dathetgedeelvarTdie vio E f * h" ™er «^eest wal, nog des n ,K i d^°0p.' waMeer üet aan den mond tifd om t &m' Dltf^um, dat zedert zoo langen beeld no. ?fi; hy peinst> hlJ overweegt, zijne verdie hem^^^ h« «ecmt enïgé proeven het touW e .neT êt'dagt6n Waarin "ü ^da bren" 7n aanmerklyker gedeelte water, lal op ÏX? eveflrédigheid van de Inelheid, welke nomn S n 1 geeven zal' en hlJ draalt niet om de |aanPbezicmaken' ™lke B*«**W* *et drift Is 3?**?loopi ^köss dfre SS g °üt-J- Cn de eene 'oodregt boven de dt-re £t-plaats£ z^ De onderfte katrol is in den bak ge-  Tomf. 4S>' fedornpeld waaruit men het water moet opbrengen, en de bovenfte is gefteld ter plaatfe, alwaar het water moet opgebragt worden. Eene zelfde fpil loopt door de bovenfte katrol en eene andere katrol van kleiner middellijn; om deeze laatfte is eene ketting zonder eind gewonden, die ook om eengroot rad loopt, dat zijne bijzondere fpil heeft. Wanneer men het rad doet draaien, hetzij door een enkel of dubbel handvatzei, hetzij op enige andere manier, zoo wordt de beweeging door de keten zonder eind aan de katrollen en aan het touw zonder eind, dat het water op moet brengen, medegedeeld. Het oprijzend gedeelte Van dat touw brengt eene zekere hoeveelheid waters op, waarvan elke horizontaale fchijf om hetzelve eene foort van kroon maakt, welker dikte afhangt van de middellijn van het touw en van de fnelheid der bewecging. De groote bovenfte katrol is in eene kas befloten, die op den bodem doorboord is om het touw doortelaaten. Het water ftuit tegens het dekzel of den bovenkant van de kas, van waar het door een goot in den bak wordt gelaaten, die gefchikt is om het te ontvangen. Om een denkbeeld te hebben van de oorzaak, die het water met het touw opvoert, (zegt dc Akademie in haar getuigfchrift aan den Heer vera verleend) is het genoeg dat men zig het touw voorftclt als door zijne oneffenheden, eene foort van roozenkransmaakende, waarop eene eerfte laag waters ligt, hieraan volgen naast eikanderen draaden of vloeibaare ringen , die door hunne lijmagtigheid aan eikanderen kleeven, en die door hunne vereeniging van laag tot laag op de geheele hoogte kroontjes uitmaaken, die om" het touw loopen. Al dat water moet befchouwd worden als een klomp , die door de opklimmende bewecging, welke men het touw, dat haar tot kern dient, geeft, van beneden naar boven gevoerd wordt. Waarbij mij voorkoomt dat men zou kunnen en zelfs moeten voegen dat de omringende lugt rondom het fouw eene onzigtbaare buis maakt, welker binnen- fte-  5a, Eenvoudig» fte wanden, die naar evenredigheid van de verkregen fnelheid van het touw wcderftand bieden, het water dat 'er aankleeft, rondom zig houden , en beletten naar den een af anderen kant wegteloopen gelijk de vogten doen. Omu, eindelijk, een volkoomen denkbeeld te doen hebben van de uitvinding van den Heer vera is het nodig u de afmeetingen van zijn werktuig optegcevcn. De twee katrollen, die het touw zonder eind ontvangen, hebben elk ééne voet middellijns; dc fchakel-katrol heeft vier duimen middellijns. Het rad heeft vier voeten cn een duim in zijne middellijn. Aan dat rad zijn twee handvatzeis gemaakt, die elk vier en -een halven duimen ftraals hebben; het touw zonder eind is een viger-touw en heeft in den omtrek een en twintig lijnen. Het is door dit middel dat twee mannen van eene gewoone fterkte twee honderd cn vijftig pinten waters, dat is wat meer als eene nmdde in zeven minuuten, vijf en veertig fekonden, tot drie en zestig voeten hoogte opbrengen, en men moet aanmerken dat het zoo weinig vermoeit dat de Akademie zelve verklaart dat zij dat werk een vrij aanmerkehjken tijd kunnen uithouden. Gij hebt in deeze ontdekking den gewoonen eenvoudigen weg van de genie gezien, Mijn Heer! merk nu dien van het gemeen vernuft op. Ik hoor aan alle kanten berispen: Een fchoon wonder \ roept men, fittik zou dat ook niet hebben kunnen doen? Men fchaamt zig niet te ontkennen dat de Heer vera kennis van de Werktuigkunde heeft . . . . ö christophorus columbus!'waarom kund Gij hier alle onze wonderbaare berispers uw ei niet koomen aanbieden! — Gij zult zeekerlijk met genoegen vérneemen dat de regeering, die wel verre af'is van zoo te zien, gelijk men verzeekerd, op zig genomen heeft zig van de erkentenis van het algemeen jegens den Heer vera te kwijten. Wat  Pomp. 5* Wat daar van z'rj; het is niet nodig u voor oogen te ftellen M. H. van hoe veel nut die nieuwe foort van pomp wezen kan; het is waar dat ik meer en meer verwonderd ben dat de wijze, waarvan mea zi« in onze provintien, en voornamelijk in Languedoc bedient om het water uit de gemeene putten te haaien dezelve niet eerder heeft doen bedenken. Men gebruikt daar touwen zonder eind met kleine bakjes van afftand tot afftand, die gclykelyk in beweeging gebragt worden door een zeer eenvoudig raderwerk. Ik heb verfcheiden dier putten gezien, en verwonderd van altijd naast het touw met bakjes een ander effen-touw te zien, dat mij nergens toe Séfchikt voorkwam als om den we.lerftand te vermeerderen deedt ik de goede lieden, die water kwamen haaien, dit opmerken-, maarzij wisten mij wel tc antwoorden dat, wanneer zij dat touw, dat mij onnodig cn zelfs fchadelijk voorkwam, 'er aflieten, de bakjes minder vol zouden boven komen en minder water zouden geeven. De pomp van den Heer vera herroept mij dit/atfuro in gcheugc, dat mij mt het hoofd was gegaan en doet mij begrijpen, welke groote meefters de ondervinding en de noodzaaklykheid zijn. — ■ k 1 v- middel om het gebruik van de touwpomp van den heer vera gemakkelyk te maaken en derzeever uitwerking te vermeerderen. Aan de fchrijveren van het Efprit de Journ. medegedeeld door den Heer a rn au ld du bouisson Priefter van het Oratorie. 33e ontdekking van den Heer vera is te gewigtig dan dat men zig niet zou bezig houden met de mid- de-  -3* Eenvoudig* delen 0m het gébruik van dezelve gemakkelijk 6> maaken, en derzelver uitwerk,:, t, v - r V, Daar is mij zodanig een voor ,i ■ • ■ ■ dat.mij zeer gefchikt k^Sè^SfSffS' vullen, en dat het voordeel heeltv^°maaïaarn~ heid met de grootfte eenvoudigheidtlvS™ Jk zal het voorftellen, gelijk ik het s^iL/^ Kg ' weinig woorden en zond^feuï tïrwij ikVs«elfs beöordèeling den kundigcn overlaat. De voornaamfte, of liever de pnio-r^ „ . , ., is hier eene beweegende Sgt te vhritn verfehaftons eene meer datKgSk ?n wTr om zouden wij 'er ons voordeel niet mede do'n^ Men. heeft dezelve flegts aantewenden Men Sn hier in flaagen, als men op een rivier, vijver of vut een toren bouwt, die hoo°- is nnir m*»Z ' F water wil opvoeren. Aan" he ' bovc eSd" van deeze toren zal men een draaiende kap n aaïen en een ajhnder met wieken, gelijk bij de koren-molens die door den wind gaan, gebruiklijk is Deezê cijlinder zal tot cen as dienen voor een dozijn fchfi! afftand geplaatst en Ioodregt boven no* een^ d ergelijk getal andere, die op° eene zelftfe as inhet water zullen gedompeld wezen. et . J?" is noodzaaklijk dat die onderfte as zodamV £ SSh"!J ' d3t "ï horizo»taal en gemakke?p op èe! ne fpil door een dwarsch balk onderfchraa^ dLir om de beweegingen van den cijlinder door de beweging der touwen alleen te kunnen vo°geii als men den kap naar den wind draait, zonder dat zou ^ m?gclijk zijn den loodlijnigen ftand' die hier volftrekt noodzaaklijk is, te behouden nï dwarsch balk, die de fpil draagt', moet doorl^tvS einden in het metfelwerk der put vastftvm nf„e twee regte eiken paaien, dieKSl'52 zijn, naar den aart des gronds. b ö d De  Pomp. 53 De cijlinder of de bovenfte as zal in zijne geheele lengte voorzien zijn van een ontvanger van blik , die het water zal gieten in een cirkelronde goot, een weinig onder denzeiven gemaakt, in de toren met een uitloop die in een kuip uitkoomt, uit welke de pijpen om het water te leiden en te verdeden zullen loopen. Het is onnodig tc waarfchnuwen dat men de toren eene grootere of kleinere middellijn moet geeven naar het getal touwen, welke men 'er in plaatfen wil , en tegelijk de nodige gemakken 'er in moet maaken om de molen te beftieren, dat op dezelfde wijze gefchieden moet als in de koren-molens; deeze laatfte zaak is eene bouworde, die meer bijzonderlijk de werklieden raakt, die in die foorten van gebouwen geoefend zijn ; ik zal ook niet fpreeken van de verfterzelen, welke'er aan zouden kunnen gemaakt worden door rijke lieden, die 'er een cierfel hunner tuinen van zouden willen maaken. Voor het overige is het'eenigst waar middel om de dikte en het getal der touwen juist te bepaalen, boven flits f de bron, daar zij uit moeten putten, wel te onderzoeken, en te berekenen, wat zij kan opleveren. Het zou baarblijklijk geld en moeite verloren zijn twaalf touwen 'er in te plaatfen , als het water flegts voor zes kan opleveren. Deeze voorzorg is niet nodig voor de geene, die,een vijver of eene rivier tot hunnen dienst hebben, nog minder zoo het te doen was om uitmaalingen en droogmaakerijen te bedienen in laage landen. Dit middel kan even goed in vlakten als op hoogten gebruikt worden, en het kan niet misfehen een grooten overvloed water opteleveren, zoo door de vermenigvuldiging der touwen, als door de fnelheid van beweeging. — De eenigfte tegenwerping, welke men mij zou Uitvindingen III. Deel. E kun-  54 ■ Eenvoudige Pomp. kunnen maaken, is dat 'er niet altijd winds genoeg, en fomtijds in het geheel geen wind is, waardoor tusfehenpoozingen zullen koomen, gelijk men ondervindt met het maaien van koorn-, ziehier mijn antwoord; i. fchoon 'er niet altijd winds genoeg is om de koorn-molens te doen maaien, bouwt men 'er egter omdat het beter is negen of tien maanden in het jaar, dan in het geheel niette maaien. Dc openbaare en bijzondere fonteinen zijn ook aan hetzelfde ongemak onderworpen op tijden van droogten, en als het nodig is de pijpen te vermaaken, hetgeen niet belet dat men dezelve als zeer dierbaar befchouwt, en dezelve met de grootfte zorgvuldigheid onderhoudt. — 2. Het werktuig, dat ikaanbicde (als men het dien naam mag geeven) zal flegts een zwakken wederftand aan den wind bicden , en veel minder dan de koorn - molens; het zal dan kunnen gaan als deeze moeten ftilftaan, behalven bij doodftilten, die zeldzaam is en niet lang duurt; 3. In de Zuidlijke Provintien van het Koningrijk, gelijk in Languedoc alwaar de lugt gemeenlijk meer beroerd, en het gebrek aan water grooter is dan ergens anders, zal dit hulpmiddel des te dierbaarer zijn , omdat 'er bijna geen dag is dat men 'er geen gebruik van zal kunnen maaken. V, MIDDEL OM INSEKTEN OP DE KATOEN^ BOOMEN UITTEROEIJEN. JHfet is bekend hoe fchadelijk zekere Worm op de Katoen-Plantagien in onze West-Indifche Colonicn vpor het Geboomte is; Dit yerderflijk Inleeft geheel en al uit terocijen is totnogte vergeefs geweest, maarbet volgende medegedeeld berigt kan enige aanleiding geeven. tot yerdere proeven om, zo al niet de ge«  Middel tegens de Katoen-vorm. $$ geheele ifttroeijing, ten minften de vermindering van dat Infecl te bevorderen. » De Heer jak janssen , Mede - Eigenaar vaa eene Plantagie iri de gedolven Kreek van Tapoeri" pa in de Colonie van Surinamen, meldt van daar " dat in de jongstleden maand Februarij de Wormen " wederom groote fchade aan de Katoen-boomen ,,toegebragt hadden; dat, zo dra hij die aan zijne " Boömen ontdekte, hij bij alle Katoen-boomen, ' Hout en andere Brandftoften , boven den wind " heeft doen aanbrengen, en in brand fteeken; dat " hij toen bevonden heeft, dat op zulke Boomen, ' als meest door den rook waren getroffen, het Ge' wormtc ftierf of magteloos wierdt; dat de Wor" men, op de door den rook minder getroffen Boo" men,' zig wel onmiddelijk wederom overal verspreidden, doch niet-te min hunne vernielende " kragt verlooren fcheenen te hebben, in dier voe" gen, dat hij vrij wat minder fchade dan züne Gebuuren aan de Boomen geleden heeft ". ' Of nu dit Infedt door dit hulpmiddel, dan -wel door enig ander toeval is vernield of verminderd, kan hij niet zeker bepaalen, maar vermits hij onderftelt dat deze Wormen, in gedaante zeer gelijk zijnde aan die, welke in 't Vaderland veel in de Boeren-kool worden gevonden, voortkomen door eene onzuivere Lugt, zo dient ten minften dit gebruikte hulpmiddel tot handleiding aan kundige en in het welzijn, zo van het Vaderland als van de Colonien , belang ftclleride Natuur-onderzoekers, om ook eens aan de Boeren-kool te beproeven hetgeen aan de Katoen-boomen is gefchied, en hen aan te fpooren om hunne Bevinding ten algemeenen nutte mede te deelen. Nog geeft de Schrijver van't gemeld Berigt aan zijn Vriend, den Heer zion quint , in bedenking of men niet door eenig Ingrediënt in 't Vuur te werpen, den E a rook  $6 Middel tegens den Katoen-worm. róók fcherper , als ook zuiverer lugt , zou kunnen maaken, en zo de geheele vernieling v™ 2 fchadelijk Infcct te weegVengen! en v^Ttf de Regen , en wel die meeftendeels met Onweêr \ lijk, (a) Schoon deeze Brief reeds in een inlandsch Tijtifchrift is gemeen gemaakt, hebben wij egter gemeend dat wij voorheen, van deeze Uitvinding melding gemaakt hebbende, de hiftorie van hetzelve in ons werk compleet moeften maaken. Uitvindingen III. Deel F  5§ Brief over de onmogelijkheid, lijk. niet zeven of agt reizen van die gewaande hoon gefproken hadt, zonder'er de ongerijmdheid van aante toon en. J De Heer Mercier , Abt van de Koninglijke Abtdij van S. Leger van Soisfons, wiens geleerdheid bekend is, fchijnt zelfs zijn oordeel optefchorten in het blad van den 4 April 1782 • maar hij doet over dat onderwerp enige geleerde aanmerkingen, met welke ik de mijne over de konst van vliegen beginnen zal ROGisR bacon hadt het denkbeeld gehad van eene" vliegende wagen die misfchien aan den Kanunnik yan Eftampes , den Heer des mazures het denkbeeld gegeeven heeft van zijne vliegende cbais , van welke men met meer heeft hooren fpreeken - Vader honore' fabri hadt zig bezig gehouden, met eene Vliegende wagen, zoo wel als verfcheiden andere Natuurkundigen, welker naamen en werken georg paschius opgeeft in zijne Inventa novaantiqua, cap. VU pag. 636, edit. 1700, in ¥o. Men vindt daar ook aanmerkmgswaardige aanmerkingen over de kunst om door de lugt te vliegen, over de geene, die ondernomen hebben te vliegen, over verfche£ den van zelve vliegende beelden, gelyk de houten duive van archytas van Tarente, die van Vader kircher, den Tefuit, de vlieg en de arend, waarvan men de mtvinding aan den beroemden regiomontanus toefehnjft. Deeze ijzeren vlieg vlooo- z4t men, op verfcheiden perfoonen te Ncurenbur* en de arend na den Keizer Karei V. op een vry grooten aiftand van die Stad te gemoct gevlogen te ziin keerde met den Keizer wederom naar dezelve . ' Vader lana die zig veel met de Werktuigkunde opgeaouden hadt befteedt het geheel vierde Hoofdftuk van zyn Prodromo all' arte Maeftra, om de mogelijkheid te bewijzen van een fchip , dat door de lugt zou vliegen, even als de fchuiten op het water vlotten; dat ichip moest met masten en zijlen voorzien zijn; dc Schrijver geeft 'er dc afbeelding varion het eind van zijn boek ; het hadt op de voo?- en a£ terfteven twee ftellaadjen van hout, die elk een kSperen bol droegen, die naauwkeurig lugtledig zijn « «• - - >.  dat menfehen vliegen. 59 Enige aanleidingen, Uit de zwaarte der lugt en de Jigtheid, welke een vat, dat daarvan gezuiverd is, verkrijgt, overtuigden den Vader lana dat vier bollen, waarmede hij zyn fchip voorzien zou, door hunne ligtheid het gewigt van dat werktuig en van de menfehen, die 'er in zaten genoegzaam vergoedende, dat fchip noodzaaklijk in de lugt zou oprijzen, zoo dra men de kabels, waarmede het op de werf vast was, zou los gemaakt hebben ; dat het zig in dezelve zou ophouden, en zoo gemakkelijk in de lugt zou vaaren , als de fchuiten op het water. De Schrijver voegt 'er bij dat de theorie, waarop hij dc mogelijkheid van zijn fchip grondt, door kundige lieden zorgvuldig onderzogt zijnde , zij geene dwaalingen in zijne berekeningen gevonden hebben. Nadien de Prodromo van Vader lana zeer moeielijk tc vinden is , zoo berigt de Heer S. L. dat jan christ. sturmiüs dat geheele Hoofdftuk over het vliegend fchip vertaald heeft; die vertaaling,die door den Heer S. L. naauwkeurig bevonden is, is'herdrukt in het werk van paschius. Daar zijn ondertusfehen niet veele berekeningen nodig om de denkbeelden van Vader lana omvertewerpen; De lugt is agt honderd maal ligter dan het water, dus moest het fchip, dat op het water drijft, niet alleen lugtledig zijn, maar ook agt honderdmaal meer omtreks hebben met dezelfde masfa. Een man moet ontrent twee cubieke voeten in het water beilaan, om zig daar in optehouden. Onderltellen wij dat het fchip maar zoo zwaar weegt als een mensch, zou het vier cubieke voeten in het water moeten beflaan en drie duizend twee honderd in de lugt; dus zou hij eene kamer nodig hebben, die vijftien voeten in alle rigtingen groot was, die kamer zou lugtlcdigmocr ten zijn, en zou niet meer dan een mensch moeten weegen, dat menfchlijker wijze onmogelijk is. Men heeft getragt den omtrek te vergoeden door middel van het klappen der wieken, op de wijze der vogelen; maar dat is ook onmogelijk om de zwakheid der fpieren van den mensch met betrekking tot de masfa, welke men moet opbeuren, tot de ho,eF 2 veei*>  6o Brief over de onmogelijkheid dat menfehen vliegen. veelheid van lugt, welke men zou moeten flaan, en tot de fnelheid, welke men de beweeging der vleugelen zou moeten geeven. De Heer coulomb , kundig Ingenieur , thans lid van de Akademie der Weetenfchappen heeft in het jaar 1780 die Akedcmie eene Verhandeling voorgeleezen, in welkemj onderzoekt, welke de grootfte uitwerkingen zyn, die de menfehen geduurénde enige fekonden kunnen voortbrengen, de uitwerking van lhelheid, tijd, en gewigt in aanmerking genomen zijnde; en dit door proeven onderzoekende bevondt hij dat een man,die honderd en veertig ponden weegt, geene drukking kan teweegbrengen gelijk aan honderd veertig ponden dan met eene fnelheid van drie voeten in eene fekonde , en dat om hem in de lugt optehouden de oppervlakte der vleugelen, met die fnelheid bewogen, twaalf duizend voeten groot zou moeten zijn; hij zou nooit zijne drukking kunnep, vergrooten, zonder zijne fnelheid te verminderen; dus is 'er geen hefboom noch werktuig dat die uitwerking zou kunnen vermeerderen. Doch nadien Aer noodwendig tijd en kragten zouden verloren gaan om de vleugelen weêroptebeuren, en verfcheiden andere uitwerkingen van die uitkomst zouden moeten afgetrokken worden, zou men misfchien de vleugelen moeten verdubbelen of zelfs driemaal zoo groot moeten maaken. Nu is het blijkbaarlijk onmogelijk dat een mensch zonder ander fteunpunt dan zigzelven te hebben, vlakken kan ophouden en beweegen van honderd en tagtig voeten lengte en even zoo veel breedte, dat is, uitgeftrekter dan de zeilen van een fchip; dit is genoeg om te verzekeren dat nooit enige poging van die foort gelukken kan. De vogelen hebben de fpieren der vleugelen veel fterker, naar evenredigheid van het gewigt van hun lighaam, en kunnen hunne vleugelen eene grootere fnelheid geeven dan waartoe de mensch volgens de ondervinding in ftaat is. Dus is de onmogelijkheid om zig in dc hoogte optehouden door de lugt te flaan even zeeker als de onmogelijkheid om zig te verheffen door de foortljjke zwaarte van lugtledige lighaamen.  NIEUWE UITVINDINGEN, ONTDEKKINGEN E N VERBETERINGEN, betrekkelijk tot verscheiden konsten en weten schaf pen. proeve om alle Soorten van Vruchten lange Jaaren goed te houden, in eenen brief aan den Heere jacob vokgen van engelen, medegedeeld door g. brender a brandis, Leermeester in de Wiskunde te Amfterdam. wel edel heer! ^^ij zijn tegenwoordig zo druk bezig met de ingeleide Winterprovifiën te vérteeren , als onze Vrouwtjes des Zomers om dezelve in te leggen. Onze graagte geeft daar door niet zelden den welmeenendft.cn lof aan hunne zorge, fchoon wij des zomers 'er dikmaals anders over denken. Deze bekentenisfe doet de Vrouwen zeker eer en genoegen aan, maar zij diend tevens om eene rouwklagt aan te heften , over het gemis van nog veele aangenaame Zomervruchten. Dikmaals zouden wij de te Bagdad ter dood gebragte al hallaj in 't leven wenfehen, om de kunst van Zomervruchten in den Winter en Wintervruchten in den Zomer te doen voorkomen van hem te leeren (a). Maar waar toe onze Natie ver- (a) Men zie de Hedendaagfche Hiftorie, of vtrvtlg der Algemeene Hiftorie. Deel II. Stuk. II. Uitvindingen. III. Desl. G  62 Proeve om alle foort en van Vruchten verlaaten om een Arabier ten Leermeefter te kiezen! Onze Gefchicdenisfe immers zegt: dat een zekere albertus aan Koning willem , die te Leyden gebooren en de XVde Graav van Holland was, eene Maaltijd te Keulen gaf, welke in den Winter en in zijn Tuin aangerecht zijnde , door het gezang deiVogelen, eene warme Zomer gloed , en fchoone vruehtdraagende Wijngaarden zodanig verkwikt en vercierd werd, dat men zich volkomen verbeelde in den Zomer te zijn, fchoon de Straaten met Sneeuw bedekt lagen (è). Maar wat baat eene erinnerin» aan Kunsten , bij andere voor Toverij gehouden0» hun beoeffenaars zijn geftorven, en hetongelukkigfte is, dat hunne Wetenfchap, in dezen, het zelve lot heeft ondergaan; en wij 'er niets meerder van weeten, dan dat die kunst en kunstenaars in weezen geweest zijn. Gij kent, Mijn Heer! de Natuurkundige Verhandelingen ? een werk dat mijns inziens niet genoe°aangepreezen kan worden ; en welkers gemis van uitgaave van meerdere ftukken, alleen door uw Genees- Natuur en Huishoudkundig Kabinet, en de Genees- Natuur en Huishoudkundige Jaarboeken fchijnt vergoed te kunnen worden : ik las onlangs in dezelve en trof daar . het Eenvoudig middel van n. brelm, om Bier of Wijn verfcheide Jaaren goed te houden aan (c): dit deedt mij aan de verfcheidene Zomervruchten welke wij nog niet wceten te bewaaren, en aan de kunst van inleggen denken en een en ander werk raadpleegen, waar door mij eindelijk een brief uit London, aan den Heere a. g. kastner in Duitschland gefchreven , in handen vielwelkers inhoud deze ftoffe raakende , ik u Mijn Heer, O) Volgens Die cronijcke-van hollant, zeelant en ▼rieslant, dit achthienjle Divifie Cap. XI. of Bladz. io7. De druk van 1585» (c) Natuurkundige Verhandelingen bij a. van der kroï. Deel I. bladz. 89.  lange Jaaren goed te houden. *3 Heer, zonder in ftijl te veranderen, zal trachten mede te deelen. „ Gij houd het zekerlijk voor onmogelijk een geheel Jaar door Vruchten te bewaren, zonder dat zij het geringfte aan koleur, aan Gedaante, aan Reuk of aan Smaak verliezen. Ik meen een middel gevonden te hebben dat hier zeer veel aan kan toebrengen, en het welke gij ligt beproeven'kunt, indien het u bevalt. Neem een glazen vat welks opening zo wijd is, dat men de Vruchten, zonder dezelve te befchaadigen, daar in doen kan. Droog dit een weinig bij het vuur om zo wel de inwendige lucht daar door te verdunnen, als de vogtigheid te verdrijven , welke zich aan de zijden des glas mogt ophouden. Doet dan de vruchten hier in, doch die voor al gezond en zuiver en geenzins groen noch al te rijp moeten zijn. Let voor al op, dat zij •niet nat zijn. Doet 'er cen ftopfel of dekfel van glas over en verzeegelt het hermetisch, zodanig dat de rand van het dekfel en de mond van het glas, door de vlamme van een kaars te zaamen gefmolten en tot een ligchaam gemaakt wordt. Zet dit glas aan eene plaatfe die noch te koud noch te heet is: bij vöorb. in een diepen kelder, wiens lucht met de buitenlucht weinig gemeenfehap heeft, en derhalvenhet geheele Jaar door gelijk en onveranderd kan blijven. Van deze Vruchten, zegge ik, dat zij gezond kunnen gehouden worden , zonder de minfte merkwaardige verandering te ondergaan. Het is bekend , dat het glas uit asfche gemaakt wordt, en het is geenszints mijn voorneemen, om u, Mijn Heer, de glasblazerij te leeren, daar gij genoeg van zult weeten, om het volgende toetepasfen. De' kleine deeltjes hebben eene onregclmaatige gedaante en houden veele gatige of fponsachtige zoutdeelen in zich. Zo dra dezelve aan de fterkfte beweegingen van het vuur blootgefteld worden, dan worden hunne fcherpigheden gebrooken, en hunne kleine vlaktens worden zo glad, G 2 dat  64 Proeve om alle foorten van Vrucïüen dat men dezelve aan alle zijden kan behandelen» Want ongeacht de aetherifche ftoffe hier en daar huisvest, en in eene beftendige beweeging is, en de vloeibaare deeltjes der gefmoltene asfche , de beweeging van deze ftoffe niet wederftaan kunnen;; zo houd zij tusfchen dezelve eenen vrijen doorgang , maar die zo eng is, dat noch de feinfte luchth'gchaamen noch het kleinfte verfchijnfel van eenige ftoffe, buiten de gemelde, door deze kleine opening dringen kan. En van daar komt het,, dat het glas doorzichtig is, en van geene andere ligchamen, dan van kleine lichtdeeltjes kan doordrongen worden. Hier uit ontftaat ook de breekbaarheid van het glas, want nadien het uit geen ruwe deelen te zaamen gefteld is, die zich in elkander voegen, maar enkel, door middel van haare vlakte, aan elkander verbonden zijn ; en nog niet eens zo naauw , dat zij den doorgang der aetherifche ftoff kunnen ftremmen, zo volgt daar duidelijk uit, dat dezelve eene zeer ligte of gemakkelijke fcheuringe en breekbaarheid onderworpen zijn. Maar hieruit volgt daar om niet, dat eenige andere ligchamen, behalven deze ftoffe, door deze kleine openingen van het glas kunnen dringen ; want wij weeten, door de dagelijkfche ondervinding , dat men zelfs der vluchtigfte Spiritus in glazen flesfen bewaaren kan, wanneer zij maar volkomen en zorgvuldig geflooten zijn. Ja dinzren, die den fterkften reuk van zich geeven, gelijk Amber, Elixir en Spiritus van zwavel en van Paarden Urin, dampen, wanneer zij in een hermetisch verzeegeld glas opgefloten zijn, niet aanmerkelijk uit, hoe fterk men het glas ook febudden, en door die beweging, de inzijnde ftojfe verhitten moge. Wanneer men in den bast van cen'groenen Cederboom ftüjd; zo komt 'er een fterke en doordringende Spiritus, in de gedaante van eenen damp uit, die, ongeacht de kleine gaatjes van een zeer dunne kristallen flesch, die met gefmolten glas verzeegelt is, niet doordringen kan, zo dat hij het water in de flesch, het minfte zelfs van zij-  lange Jaaren goed te houden. $5 zünen reuk niet medcdeeld. De reuk welke deligchaanien van levendige fchepfelen geduurig van zich geeven is zeker geen van de zwakfte , het geen uitden Moedigen reuk der Honden blijkt. Een zeker Heer deedt daarom een Patrijs in een ronden glazen vat het geen hij geheel digt maakte, en in een hoek van Se kamer ze°tte. Daar na liet hi) een Haazenw.ndhond in de kamer die lang genoeg rond om liep , en evenwel merkte de Hond noch de Patrijs met, dat zij zo digt bij elkander waren. Indien nu de fterkfte reuken der ligchamen, niet door de Poriën van het glas dringen, zo veel te min* der zullen de groffte deelen van dc lucht en het water een fcgang door dezelve verkrijgen. Men heeft bh voorb. een flesch heet gemaakt, dezelve met gedroogd en wel geftooten zout opgevuld, en daarna hermetisch toegemaakt. Men heeft deze flesch veertien dagen in het water van een bron laaten handen Wanneer men dezelve 'er weder uitgetogen heeft wierdt het zout nog even zo droog en onbefchadigt gevonden, als het geweest was, toen het in de flesch gedaan wierdt. Ik wil evenwel niet ontkennen, dat men by de verfcheidene herhaalingen 'van deze Proeve, aan de zijde van de flesch eenige voni-heid gevonden heeft; maar-daar uit volgt nog niet dat dezelve 'er van buiten is ingedrongen, want dan zou alles geheel nat geworden zijn. Het fchiint'veel eerder daar van oorfpronkelijk te zijn, dat de flesch niet heet genoeg gemaakt, en de lucht dus niet genoeg verdund is geworden, zo dat de daarin gebleevene lucht door de koude van de bron in het water verdikt en aangezet is. Deze Proeve welkers waarheid mij geenszints verdacht kan zijn, terwijl zij niet enkel yan my zeiVen maar in 't bizonder ook van opmerkzaame Natuuronderzoekers gedaan is, overtuigen my ; dat de uiterlijk werkende dingen als Lucht, Damp Uitwaalmingen , Water en dergelijken welke het verderf en de ophang der Ligchaamen hoofdzaakeG 3 1Ö8-  66 Proeve om alle foorten van Vruchten Hjfr veroorzaak en, op dingen die zo digt in een glas beflooten zijn, niet werken kunnen. S menflzaI mogelijk zeggen; het bederf der vruchten ontftaat uit eene inwendige oorzaake, namelijk van de gisting hunner fappen, welke zekerlijk door de werking der lucht, en de waterige en anderilagtige .hgchaamen , welke hunne deelen in hunne holen houden, vermeerdert worden- en die evenwel nog niet geheel ophouden, fchoon'men al een gedeelte van dezelve, waar door zij veroorzaakt wordt, wechneemt. Bovendien is de gistinyan weeke en tedere vruchten, als Kersfen, Aardbeziën, Braambesfen, Aalbesfen, Pruimen, Vijgen Druiven en foortgelijke ongemeen fpoedig en kunnen in deze glazen vaten, nog toevalliger wijze door het natuurlijk gewigt en de drukking van deze vrachten vermeerdert worden, als welke wegens hunne ligging tegen den bodem van het glas gericht zijn, cn de oppervlaktej of huid, daar door noodzaakehjk gekwetst moet worden; waar door hunne deelen en fappen vermengt; en zo veel tc fterker gisten zullen, nadien 'er noch plaatfe noch openinge tot uitdampinge voor handen is. ö Deze zwaarigheid fchijnt alle de voorige redenen om ver te werpen. Maar eer ik dezelve gewonnen geeve zal ik die op de onderftaande Oorzaaken Proefneemingcn en Vermoedens grondvesten I. Wanneer de Vruchten een zekeren graad van rijpheid verkreegen hebben; dan blijven zij een tijdlanin zulk eenen toeftand, wanneer zij niet op die tiid afgebrooken, en derhalven aan de werkin» der zonne onttoogen worden: II. Wanneer zij vervolgen? beginnen te gisten en te vervuilen , dan komt dit noch van de drukking die zij op elkander oenenen noch van den indruk der vogtige of waterrijke ligchamen. III. Wanneer dit zodanig was, dan kon er geen eene vrucht een enkele week bewaard worden IV. In de Zuidelijke gedeeltens van Vrankrijk heeft men eene bekwaame handelwijze om geheele Wijn-  ■lange Jaaren goed te houden. 67 Wijntrosfer, tot iri April of Meij te bewaarcn. Men fiflidt hen bij fchoon weêr, en kiest de zulken, welken niet al te digt bij elkander gewasfen , van behoorlijke rijpte, en wat groot van druiven zyn. Men hano-t dezelve op eene fchaduwachtige plaatfe daar zij "zo veel mogelijk voor de ftraalen der Zonne cn vóór den Wind beichutzijn: en wanneer het Weer niet buitengewoon vogtig is, dan gefchied het nooit, ten minsten zeer zelden, dat zij bederven: Zy worden alleen zeer droog, en verliezen door de lengte van tijd hunnen fmaak. Uit dit alles is het klaar, dat de gisting der vruchten noch van dc drukking die zij op elkander hebben, noch van de werking der Lucht, en der Zonne voortkomen ; en dat Vruchten, welke in een hermetisch verzegeld glas ingeflooten, en op eene fchaduwagtige en gemaatigde plaatfe bewaard worden; alleen aan de eerlte onvolmaaktheid onderworpen zijn; zo dat, wanneer men maar een Olie kon uitvinden, welke geen reuk noch fmaak hadt, en in welke de Vruchten konden zwemmen; en wanneer dan beide, in een, op bovengemelde wijze, toegemaakt glas ingefloten wierden ; de zaak daar door •volkomen zou behandelt kunnen worden; want daar zodanig eene Olie geen zulke dunne deeltjes heeft, dat die in de poriën der Vruchten kunnen indringen; zo zouden de grove cn vette deelen van dezelve, de gemelde gaatjes toefcoppen, de overvloeijmg der Zappen en gcvolgelijk de gisting verhinderen. Terwijl ik dit fchrijve, krijg ik van een aanzienlijk Man, die een groot Liefhebber der Natuurkunde is, bericht van een merkwaardige Proeve, door welke hij een Visch, een geheel [aar door frisch gehouden heeft, na dat hij dezelve gereinigt, en in een glas met Olijvenolij gevuld, gedaan had; welke daar na zorgvuldig geflooten wierdt; zo dat noch de Olie, noch de Visch het minfte van hunnen fmaak veilooren. G 4 Om  68 Proeve om alle Vruchten Jaaren goed te houden. Om de moeite ontheven te zijn, van het glas hermetisch te verzeegelen en het gevaar voor te komen van hetzelve bij het toefmelten te breeken; zo zal het mogelijk volftaanbaar zijn ; de voegen van het dekfel en het glas met verfcheide laagen van Papier en blaazen toetemaaken; want dat dit toereikende zij om de lucht en vogtigheid of te houden, blijkt uit de dagelijkfche ondervinding der Chinusten welke m langgehalsdc flesfen, welke op zulk eene wijze toegemaakt worden, niet flegts hunne Zouten en Oliën, maar tevens hunne vlugtigfle en Spintuu* fen vogten bewaaren. Zie daar, Mijn Heer, den bedoelden brieften rinde; ik zal 'er niets meerder bijvoegen, dan dat ik U de Vrijheid laate, om 'er zodanig een gebruik van te maaken, als gy zult goedvinden; terwijl ik mij blijf noemen. WEL EDEL HEER! UWED. D. W.D. en Vriend, G. B R EN D ER a BRANDIS, Arnjleldam 13 Dec. 1782, ONT-  ontdekking van de hervorming der me* taalen ; en verslag van eenige proeven daaromtrent. Door den Heer j. p r i C e, m. d. [13 e vorming van metaal en door konstbewerking was zedert onheuglijke tijden het eenigst doelwit der Scheikonstenaars •, alle hunne uitzigten, alle hunne nafpeuringen waren naar dat oogpunt gerigt, zodanig dat de naam van Cbymist niet anders aanduidde dan een geleerden die op het vormen en hervormen der metaalen arbeidde. De verfchillende ligchaamen, van de metaalen onderfcheiden, waarop zij in den loop hunnes arbeids werkten, leerden hun de eigenfchappen van'een groot getal zclfftandigheden kennen, cn deedcn 'hen eindeiijk beipcuren, dat het de metaalen alleen niet waren, die den aandacht eens Scheikundigen verdienden; men verliet dus, deels door wanhoop van in het groot oogmerk te zullen ilaagen, deels door de zugt om nieuwe ontdekkingen te doen en nieuwe kundigheden te verkrijgen, het oude pad, en dus was het dat, bij dc vernieuwing der weetenfchappen in deeze laatere tijden, de Scheikunde langzaamerhand tot eene op gronden fteunende natuurkundige weetenfehap gebragt wierdt, waarin alles in orde gefteld, van alles de reden cn verklaaring gezogt wierdt, en die daarin zoo voordeeUg van het wild zoeken naar den philofophifchen fteen verfchilt. Naar maate deeze verbeteringen teweeg gebragt -wierden, verflaauwden ook de groote drift, de ijverige pogingen der Alchymisten en met deeze het krediet der Alchvmie, zoo dat in deeze laatfte tijden de pbilofopbifcbe fteen en in het algemeen het groote werk Hechts als eene belachlijke benaaming gebruikt wierdt. 'Er bleeven egter Chymisten overig die, daar zij den weg, die men voorheen gevolgd ' GS hadt.  7Ö Ontdekking van de hadt, wraakten, egter niet genoeg van de onmo^ hjkheid van de vorming van metaalen dooi kTsK de verandering, van onvolmaaktere in volmaaktere STI ftalken11 'of°ren ^ «^ifthtafflfö u ent te itaaken, of ten minften alle hoon ontpop ven, dat men bij de geduurige en fpoed^e^ofde ringen der Scheikunde nog niet eindelhk de konst eens zoo verre zoude konnen brengen dat men ten minften ten deele in het voorwerp°van de navor fchingen der oude Aiehijmisten daagde Dft veï moeden wierdt door zommige laatere toevalTK ontdekkingen bevestigd (a), "ontdcSLgen waar! in men Wezenlijk eene transmutatie der meSen meende te zien , fchoon men de reden en ifif? hoe dit gefchiedde, niet verklaaren kon en £ met lucreïius zeggen moest: ' duS v,r . Verum efl ,- £.tji nonpotmt ratio disfolvere causfam.- fopïLn^ftP.n "VS ontdekkinS van den philowelke wn" t n ' ,°f de trrmutati0 metallorum, nde mpJr^P CZeren -hebben aantekondigen moet Sp,h miJfelen' lndien ^r enig vertrouwen moet gefteld worden op menfehen getui-ems en dat wel van de achtbaarfte foort, zod is "de Philofophifche ftcen wezenlijk ontdekt of, ten mm ft en vertoond geworden in de tegenwoordigheid va^n SS^S deeflpC/^UigCn W d-^'ffuftweriSf dAnr , maand Mey van het voorleden jaar 1782 door james price, Geneesheer, Lid'van de Koninglijke Maatfchappij, wiens naam allee? 4! noeg is om der Scheikundigen aandicht opt?w£ Om vLll VVA &*Akh™WJche Brieven van den Heer t. t. wïL» h£A J*°°8dUitSch ™»M , door den Heer '. 3 XAiTauTxr, Amft. 1779- zie bladz. 56. 4  Hervorming der Metaalen. n Om dan onze leezeren zelve in ftaat te ftellen, hierover enigermaate te oordeelen, zullen wij kortelijk enige van de buitengemeene omftandigheden opgeven die hieromtrent zijn -gemeen gemaakt, met de naamen der achtingswaardige perfoonen, die aanfchouwers der bewerkingen geweest zyn, en op welke de Heer price zig beroept, om de waarheid van zijne opgegeeven proeven te bevestigen , zonder de minste vrees van tegenfpraak ot ontkenning. De gedeeltelijke verandering van kwik in goud of zilver, en van zilver in goud, door de bijvoeging van eene kleine hoeveelheid van een rood of een wit poeder is het onderwerp en de uitkomst van zeven proeven, omftandig door den Heer price befchreeven, en van welke wij enige zullen opgcevcn. j Bij de eerfte van deeze proeven waren tegenwoordig de Eerwaardige Heer anderson, een Geestlijke nabij Guildford woonende, wel bedreevcn in de Proefondervindelijke Wijsbegeerte en die de Scheikundige takken dier weetenfehap beoefent; Kapitein franciskus grose , een Heer, die met roem bekend is in de Oudheidkundige wereld door zijne nafpeuringen en gemeenmaakingen; de Heer russel , een Magiftraatspcrfoon te Guildford, en een perfoon, die door zijn beroep met de vertoonin»- van de kostbaare metaalen wel bekend is, en de "gewoonlijke bewerkingen met dezelve , en de handelwijzen, die door konstenaars in het werk gefteld worden om derzelver waarde in den handel bepaaldelijk te leeren kennen , wel kundig is, en de Vaandrig d. grose. — Elk ingrediënt, of zelfs werktuig, in de bewerking gebruikt, behalven het poeder zelf, fchijnt door deeze Heeren bezorgd te zijn geweest, welker aandacht de Heer price zorgvuldig fchijnt verzogt te hebben in elk gedeelte der bewerking. Het voornaamst ingrediënt was eene halve once kwik, door Kapitein'grose bezorgd, en in een Apo-  7* Ontdekking van de Apotheek der Stad gekogt, welke in een kleinen Hesfilchen Kruispot die door den Heer russel was medegebragt, op eene fmeltftof geplaatst wierdt, welker ingrediënten door het gezelfchap medegebragt of onderzogt waren. De mortier zelf, waarin zij geftampt wierden, wierdt te voren door hen bezien. Alvorens de kruispot op het vuur geplaatst-wierdt, wierdt eene halve grein van een zeker poeder, van 'eene donkere roode kleur, door den Heer price geleverd, zorgvuldig door den Heer russel afgewogen, en door den Heer anderson bij de andere ingrediënten gedaan, . De eerfte omftandigheid, welke men waarnam, en die indedaad wonderbaar was , was dat in omtrent een vierendeel uurs, naa de bijvoeging van deeze halve grein poeder, en het plaatfen van den kruispot op het vuur, het gezelfchap zag dat, fchoon de kruispot nu rood heet geworden was, de kwik egter geene tekenen van uitdamping, of zelfs van kooking vertoonde. Het vuur tot een fterk gloeijend rood, of liever tot cen wit-roode hitte aangeftookt zijnde , wierdt 'er eene fchoone ijzere roede in de ftof, die in den kruispot was, gedoopt: en men bevondt dat de f corite, die aan derzelver punt vast waren, 'er afgeflagen zijnde, toen zij koud waren, en aan bet gezelfchap vertoond wierden, vol waren met kleine bolletjes van een witagtig gekleurd metaal, dat, gelijk de Heer price hen op deedt merken , geen kwik kon zijn, nadien het baarblijklijk in die fterke hitte vast en niet vlug was, maar, gelyk hy hun beduidde, eene middelfoortige zelfftandigheid tusfchen kwik en een volmaakter metaal, • Nu wierdt 'er eene kleine hoeveelheid borax, door den Heer russel medegebragt, door denzeiven in den kruispot gedaan, én de ftof wierdt omtrent een vierde van een uur in eene fterke witroode hitte gehouden. De kruispot toen verkoeld en ge-  Hervorming der Metaalen. 73 gebroken zijnde vondt men een bolletje yan geel metaal op den bodem, dat, tegelijk met enige■kleinere bolletjes in de fcoria gevonden, bij eikanderen gevoegd en in eene naauwkeurige fchaal geplaatst zijnde dóór den Heer russel , bevonden wierdt tien volle greinen te weegen. Dit metaal wierdt, in tegenwoordigheid van de bovengenoemde Heeren m ien VOlgenS MUSSCHENBROEK. Vttt.  74- Ontdekking van de karmofyn gekleurd nederplofzel, met welk en trfeft een genoegzaame hoeveelheid van glaswordende zelf ftandïgheden, het robijn glas' vanbCaTfiu ? vom,££ bragt W1erdt: en het derde gedeelte, met vitnohÊ ether gemengd, gaf dat vogt de geêle fcleur welk? het van oplosfrngen van goiid ontvangt- en neer het uitgewaasfemd was, venoonde'het éerTd'm ISkefd ktje ï nP' IClfcheiden P^atfen Lefgeet gcipiKKeld. Om kort te eaan dp^Hfe ro<£. ~ In de tweede en derde proef, met de uitprik zorgvuldgheid gedaan om zelfs de m^gel|khe ïvan bedrog te vermijden, wordt een wit metaal voortïebragt, door het werpen van eene kleine hoeveelheid van een wit poeder, door den Uitvinder geleverd op de kwik. Het vast worden van die vloeiftof is' hier ook klaarblijklijk zigtbaar geweest. Na da? de kruispot eene roode hitte verkregen hadt za * het geheele gezelfchap de kwik, ftü liggende op lel bodem, zonder in het minst te kooken of t^ookem Dit verfchijnzel is waargenomen bij de eerfte deezer proeven. .In de tweede hadt de kwik, door elZ toevallig uitftel, in den kruispot begonnen te kooken; maar door de bijvoeging van het wit poeder hie dt de kooking op, en kwam niet weêr zèftstoen met, toen de kruispot en de kwik eene roode hitte verkregen hadden. tlï . In de vierde en vijfde proeven fchijnt zilver zoo verre verbeterd ot hervormd geworden te zijn door de inwerping van eene kleine hoeveelheid van des mtymders wit poeder op hetzelve, wanneer het ge? fmolten was dat het op de proef, (in de winkel van de Heeren pratt en dean Keurmeesters bij CbtaTStde) bevonden is goud te bevatten van de allervolkoomenfte zuiverheid, in evenredigheid van een agtfte van de zwaarte van het geheel. De zesde proef wierdt genomen op den 15 Meij in het  Hervorming der Metaalen. 75 het bijzijn van den Heer philip norton clarke , den Eerwaarden Heer b. anderson, Kapitein grose, Docftor spence, Vaandrig grose, en den Heer hallamby ; en wierdt verfcheiden reizen herhaald voor den Heer anderson, Doctor spence, enden Vaandrig grose. Twee oneen kwik wierden door een van het gezelfchap uit een bak gehaald, die in het werkhuis ftondt, en omtrent twee honderd ponden kwikzilver bevatte (voor proeven op de verfchillende foorten van gas gefchikt) en in cen kleine mortier van Wedgwoods aardenwerk gewreeven met een druppel of twee vitrioolifchen ether. Op deeze kwik , die zeer helder , en aanmerklijk vloeiend was, wierd flegts een grein van het witpoeder gedaan, en vervolgens met dezelve gewreeven omtrent drie minuuten. Toen men de kwik uit de mortier goot en haar enigen tijd in het vat ftaan liet, bevondt men dat zij zulk een graad van dikheid verkregen hadt, dat zij lanszaam of naauwlijks liep, maar vol ftukken was. Door een doek gezijgd zijnde bleef 'er een amalgama van eene vrij vaste zelfftandigheid agter-, uit welke men, na dat het op een ftuk houtskool gezet was, de niet gefixeerde kwik dreef door de vlam eener lamp door een blaaspijp gerigt. Daar bleef een korrel fyn wit metaal over, dat in elk volgend onderzoek bleek zilver te zijn; deszelfs gewigt was 18 greinen; doch, nadien 'er nog veel in de doorgezijgde kwik overbleef, wierdt hetzelve daarnaa afgezonderd en het woog n greinen; zoo dat men in het geheel 29 greinen zilvers verkreeg, en de vermeerdering , in evenredigheid van het poeder, was =s 38 : 1. De verdere belangrijke bijzonderheden tot deeze bewerking betrekkelijk voorbijgaande , zullen wij overgaan tot de zevende en laatfte proef. Deeze wierdt in het werk gefteld op den 25 Meij, in tegenwoordigheid van de Lords onslow, king, en palmerstone, den Heer robert barker , den Heer philip n. clarke, Baronet, de Eer-  \6 Ontdekking van de Eerwaarde Heeren o. manning , b. ANDERSosy G. pollen, j. robinson, clerks, ÜOCt. spence, william mann godschall , william smith , william godschall, Junior, Schildknaapen , de Heeren gregory en russel. —Eene bewerking voorbijgaande, waarin des uitvinders wit poeder gebruikt wierdt , en in welke meer dan veertigmaal deszelfs gewigt van zilver blijkt voortgebragt geweest te zijn, door een enkel grein van hetzelve op een gedeelte kwik te werpen, die uit de bovengenoemde bak genomen was, zoo zullen wij tot het verhaal van de wezenlijkfte bijzonderheden van eene volgende bewerking overgaan , waarin des uitvinders rood poeder gebruikt wierdt, na alvorens aangemerkt te hebben dat bij deeze bewerking, zoo wel als bij alle de overige, door het aanwezend gezelfchap alle voorzorgen genomen wierden met opzigt tot de materiaalen, vaten enz. op bijzonder verzoek van den uitvinder zeiven , om zig voor de mogelijkheid van bedrog te wagten. Men plaatfte eene fmeltftof, van houtskool en bp-> rax zaamengefteld, in een kleinen Engelfchen kruispot; en in een klein putje, in deeze fmeltftof gemaakt, goot een van het gezelfchap eene halve once zuivere kwik. Toen wierdt 'er een half grein van des uitvinders rood poeder bijgedaan door Lord palmerstone. De kruispot toen met een dekzel, even als de kruispot zelv uit een groot getal andere genomen, overdekt zijnde, wierdt in het fornuis gezet en met ontftoken houtskoolen omringd. Toen de kruispot eene Volkoomen roode hitte aangenomen hadt, wierdt het dekzel 'er afgenomen, en men zag de kwik ftil liggen,noch uitdampende,noch kookende : in welken ftaat zij bleef zelfs toen de kwik zelve geheel gloeijend was. Het dekzel 'er wederom op geplaatst zijnde, wierdt het vuur , trapswijze tot eene witte hitte aangeftookt, in welke de kruispot dertig minuuten gehouden  Hervorming der Metaalen. 77 den wierdt : toen wierdt hij 'er uitgenomen, verkoeld, én'gebroken; j. Men vond cen bolletje metaal op den bodem, dat net gefmolten was, en door den flag 'er uit viel, en dat bevonden wierdt naauwkeurig tc pasfen in de holligheid van dc tot glas geworden fmeltftof. Daar waren veele andere bolletjes verfpreid door de fcoria, die aan de wanden van den kruispot vast zaten, van v/elke men het gezelfchap op deszelfs verzoek ftukken mededeelde. De groote korrel bovenvermeld, die óp den bodem'van den kruispot lag, zoo wel als het zilver, dat wij reeds gezegd hebben dat voortgebragt geweest is, bij de inwerping Van het wit poeder, in handen van'bekwaame asfayeurs gefteld zijnde, wierden door hen voor volmaakt zuiver goud en zilver verklaard. . \ Den volgenden dingsdag deedt men in het bijzijri Van fommige van het bovengenoemd gezelfchap twee diergelijke proeven, doch op eene grooter fchaal, en toen bragten twaalf greinen van het wit poeder, van dertig oneen kwik, meer dan een en een vierde once of zes honderd greinen vast wit metaal (of zilver gelijk uit de zaamenhang blijkt) voort, dat is iri evenredigheid van 50:1. — Èn twee greinen van het rood poeder bragt cn van eene once kwik , twee drachmen, of een honderd en twintig greinen vast gekleurd metaal (namelijk goud) voort, dat is, Zestigmaalen zijn eigen gewigt. Deeze laatfte deelen goud en zilver, en een gedeelte van het voortbrengzel van de vorige proeven zijn Zijne Majefteit den Koning van Engeland aangeboden gewoiden. Zodanig is in het kort de getuigenis door den uitvinder te voorfchijn gebragt om de wezenlijke herVorming van kwik in goud en zilver, zoo wel als de verbetering van zilver tot goud door de bijvoe-. ging van een bij vergelijking klein gedeelte Van een zeker onbekend poeder te bewijzen. Deze getuigenis Uitvindingen. MI. Deel. H ftï^at  7* Ontdekking vm tte fchijnt indedaad onwederfpreeküjk te ziin, en e*terf zegt de Heer prICe dat hij, alvorens hij dezelve'Vemeen maakte, dikwijls gelegenheid gehad heeft om üe gedagten van verfcheiden perfoonen omtrent dit onderwerp te hooren. Zommige ze-gen dat zii van de theorie der bewerking geene reden kunnen geeven en daarom dat het factum niet waar is. Andere vraagen: als het waar is,is het voordeelig? Onedelmoedige Zielen geeven te kennen dat het al bedrog was en noemen .zonder te weeten ofte onderzoekend op welk getuigenis het fteunt, den uitvinder zediglijk een bedrieger en de aanlchnuweren gekskappen- en fommige helden van ongeloof verklaaren dat zii het niet gelooven zouden al zagen zij het met hunne hSden°°gen Cn 21 raaktCn ^ hCt ület hunne ciSenc t«5*5' V 3agt de Heer PRICE zecr i«ist den onpartgdigen en opregten, door welke ftreeken van bedroe kan de kwik belet worden te kooken in eene rood glpeyende hitte, - of, als zij daadelijk kookt en nitdapmt,hoekan zij dan bijna op het oogenblik Vast KSÏÏg yorde«door het bijvoegen van eene zl& ftandigheid niet boven een honderd en ta°ti»st gedeelte van haar gewigt bevattende. Hij vraa°t verder na kortelijk de uitkomften van zijne vnfde en ?fSLnPr^eVer^mtrent Zi,ver Semeld te ^bben (fchoon dit gelijk hij te regt aanmerkt, eigenlijk geen bewijs is voor het publiek in het algemeen, maar alleen voor hen, die zijne gelegenheid kennen) wat zou hem kunnen bewcegen om zoo veele moeite te doen en zijdwegen te gebruiken om een valfchen ™nVCnbcJafSc^. daar hij in cen ftaat van volkoomen onamanglijkheid is, en zig in de fcheikunde een naam gemaakt heeft? öcnoon nu de uitvinder zoo omftandig en voldoende mededeelzaam geweest is omtrent de buiten-emeeneuitkomften van de proeven, die met hetmod en met het wit poeder gedaan zijn, zoo heeft hij VerZlttmd Of licvM nipt „a,l,„M. j . . J . * — — »"""-m«V°gtCn aan' takken, welke men°eTkeïi,T een iTLfiï Dat ^aar^iem^ev^S ^-henbroÏk vogten S gelk ver4LnCn ^tmee^antwee vogt met deö twrëSS^ verJtoS/l1 dCrde vooral als men ingJg6-ft Éot ^waalingln, loogzout " Se ot "d1"Ur V£gt-in duc P]aats va« een Dit  Befchrijving van eeneh nieuwen Hygroclimax. 81 Dit werktuig beftaat uit negen ghzen pijpen A (Pl.XIX. Fig.4.) van eene gelijke middellijn en zestien duimen hoogte , • regcop geplaatst op dertien lijiïeji • afftands van eikanderen. Alle hebben vj, aan hunne bovenfte opening, door kokers R, waarin zij naauwkeurig fluiten, gemeenfehap niet eene koperen buis C, die dwarsch geplaatst is." Op het raiddenst gedeelte van die buis ftaat eene kraan D , met een pompje E voorzien. Deeze toeltel is vast gehecht op een fteunzel in de gedaante van een raam, aan welker voctftuk een plankje F , waardoor negen kleine feliroeven G gaan , die elke een houten bekertje H draagen, waarin een glaazen kelkje I vastftaat^ waarin dc onderfte opening van elke pijp in het vogt waar aan de proef gedaan wordt, fteekt. Voor de kelkjes is een ijzerdraad K horizontaal gefpannen, die als een wijzer dient om de oppervlakte van alle de vogten op eene hoogte te zetten, door de fchroeven regts of links om te draaijen naar het nodig is. Dit ijzerdraad is op twee koperen fteunzels L vastgemaakt, die aan de ftaande ftijicn van hefwerktuig gehecht zijn. De plank, waarop de pijpen Ioodregt vastftaan, is op gelijke afftanden door horizontaaïe lijnen verdeeld. Men giet, bij voorbeeld, in het eerst kelkje kwik, die tot bafis dienen moet, aangezien derzelver foor- | telijke zwaarte altijd dezelfde is. (Het is om die reden dat men aan dat gedeelte de plank, waarop de , verdeelingen zijn, verlengd heeft, en die plank in het kelkje fteekt.) Men giet vervolgens inde andere vitriool-olie, geest van falpeter, olie van wijnfteen, water met zee-zout verzadigd, gedistclleerd. water, brandewijn, wjjngeest, terebinthijn-oiie of enig ander vogt, welks ioortelijke zwaarte men begeert te weeten. Naa de kelkjes van verfchillende vogten voorzien te hebben, opent men de kraan D en men doet de pomp gaan, Alsdan zal men in de pijpen elk vogt tot eene verfchillende hoogte zien klimmen, evenreH 3 dig-  &s Befchrijving van eenen nieuwen ffygroclitnax. digheid van de zwaarte van elk (men moet zorg draagen dat de oppervlakte der vogten altijd naar maate men het Ingtledige maakt, gelijklijnig men het ijzerdraadzij). Bij voorbeeld: wanneer de kwik tot aan de eerste verdeeling zal geklommen zijn zal het gemeen water op de veertiende blijven ftaan, enz. Daar volgt dan uit dat de onderlinge zwaarte van dc kwik tot die van het water ftaat == i : 14; en dus ia het met de andere vogten gelegen, naar evenredigheid van hunne ioortelijke zwaarte. De uitvinder durft hoopen dat de nuttigheid van dit werktuig, dat algemecneris dan dat, waarvan men zig tot heden bediend heeft, de goedkeuring der geleerden tmag verdienen, gelijk het die heeft weggedraagen van de Koninglijke Akademie der weetenfchappen van Rouaan, aan welke dit werktuig is aangeboden en deeze befchrijving is voorgeleezcn.  nieuwe mastik die ondoordringbaar is voor het water, en fraai en voordeelig gebruik dat men van het. zelve kan maaken. In een eeuw, waarin de gebouwen tot in het oneindige vermenigvuldigd worden, is bet een wezenlijken dienst doen, als men een middel aanwijst, dat, terwijl het eene aanmerkelijke fpaaring m de kosten van bouwen bezorgt, de aangenaamheid vermeerdert. .De timmeraadje, het latwerk, de pannen of de leyen, het arbeidsloon, het dakwerk, eindelyk, van een huis is zeer kostbaar; het drukt daarenboven op het gebouw, maakt platten; die ondienftig zyn om te bewoonen, en onbewoonbaare zolders noodzaaklijk kost veel aan onderhoud, vooral naa orkaanen, bevrijdt de bovenfte verdieping niet altoos van de dooriijpciingen van het water neemt hout weg, dat men nuttiger zou kunnen befteeden, begunftigt brand. Een dakwerk geeft daarenboven een zoo liegt aanzien, dat men, zoo veel gefchieden kan hetzelve ut fierlijke gebouwen aan het oog zoekt te onttrekken, door 'er hekwerken voor te zetten. De Itanaamcne fpitfe dakken, de met lood of met fteenen bedekte platte dakken hebben andere ongemakken; zy zyn zeer kostbaar, eislchen onderhoud cn beiaaden het gebouw. De Heer etienne, Oud Kapitein, Ridder vaa gt louis, heef in de ftraat Mesnil-le-momant, als men langs het bolwerk Parijs inkoomt een huis, dat hij gebouwd heeft, cn dat met een gewoone vioer bedekt is, die geplaveid, en met een zoo dun mastik bedekt is dat men de vloer 'er door zien kan. Daar is een hekwerk om van een halve mans hoogte. Op die vloer is een plat met overdekte laanen verüerd, die met wijngaarden belegd zijn, daar ftaan bloemen, daar is een moestuin, vrngtboomen, appelboomen perükkenboomen, abrikoozenboomen, eene vogelvlug twee verheven vlakken , weikers oppervlakte ook een plat maaken, een vijver ook geplaveid en r M 4 »Ö  g'4 Nieuwe Mastik die met ciment gevoerd, die agt of tien mudden'kan 6e* vanen; om kort tc gaan een volkoomen tuin, en tot welker aangenaamheid haare verhevenheid en het fchoonfte uitzigf, dat men zien kan, toebrengen, ue vijver ontvangt al het regenwater; bij tijden van droono Vult men denzeiven door een pomp. Uit t-rr4 heeft ko roeden oppervlakte en dient voor eene tuin van dezelfde uirgefVekthcid, die, op den vo-1 van 200 livres, welke de halve roede grond m dat kw-rtier kost, eene fomme zou beloopen van 20000 livres Een dakwerk van die uitgeftrektheid zou ii of vtaaoMvres gekost hebben, en het plat, de overdekte laanen, de wijngaarden, en alle verfiericlen 'er onder begreepen, kost geene 100 Louifen, zoo da<- de Heer etienneomtrent 30000 hvres gclpaarci heeft door die manier van bouwen, behalven een kostbaar onderhoud; want men begrijpt hoe weinig dat van diergelijk een mastik moet kosten, dat op sa fiuivS de halve roede koomt. Het is reeds zedert tirie jaaren dat dit plat in wezen is. Daar zijn geduurénde den laatsten winter elf duimen ijs 111 den vijver geweest, dus kan men naar zulk eene proet 'er over oordeelen. Het is onnodig ftilteftaan op de voordeden van zulke eene bouwwijze. Hoe aangenaam zou hot gezigt op eene Stad van cene hoogte lenoómen', niet zijn, als alle-de huizën met zulk eene tuin bedekt waren? En hoe veel zou-dat niet toebrengen tot de gezondheid der lugt, die zoo.dik, zoo'zwaar is in de groote Steden , nadien dcgrocipng, naa de Noorde winden, het beste middel is omeenen dampkring te zuiveren. ]> groote dunheid van dat maftik fchijnt ons toe Czeo-o-en de Schrijvers van. de Gazette d'Jgriculture ■ &c Vde voornaamste verdienste van de uitvinding «ittemaaken, en het is daarin dat het gewigt en de nuttigheid van de ontdekking gelegen is; dat mastik " maakt, door zijne dunte een gedeelte van het lighaam, waarop het gelegd is en maakt geen afzonderlijk lighaam lelijk een maftik dat door zijne dikte, zijne eigen ■^oedpnigheden behoudt, ^an zig door koude intetrek-  Ondoordringbaar is voor het water. ken, door warmte uittezettcn,te fchilferen, van genoeg wederftandte bieden aan de lighaamen, welke het moet behoeden, om 'er »ij brokjes ai'tefpringen. Dit mastik heeft daarenboven de eigenfchap van zeer fchielijk pptedroogen , cn van het water langs zijne , oppervlakte te kunnen laaten loopen , twee uuren naa dat het gelegd is , bij fchoon weêr, hetgeen in onze lugtftrcek cen onfcnatbaar voordeel is. Wij twijfelen niet (gaan gemelde Schrijvers voort) of deeze ontdekking, die fpaarzaamheid en aangenaamheid vcr.eenigt, zal fchielijk aangenomen worden, en zal in ■eenige opzigten de bouwwijze veranderen ; veele belangens zullen zig ongetwijfeld tegens het aanneemen van dezelve kanten, maar een fterker belang, dat der eigenaars, zal het kunnen overhaalen, zonderde nuttigheid te rekenen van een bak te hebben vol water, dat door dc regen wordt onderhouden, dat tut gewoon gebruik van het huis kan dienen, en zeer ■dierbaar kan worden in gevallen van brand, door deszelfs verheven plaatfing. De perfoonen , die belang ftellen in die ontdekking, kunnen zig vervoegen bij den Heer etienne, die'' 'er zig .een vermaak van zal maaken dezelve te ontvangen en hunne nieuwsgierigheid te voldoen. kieuw uitgevonden slinger-uurwerk. In de Vergadering van de Akademie der Weetenfchappen en fraaie Letteren te Berlijn, den 30 Januarij laatstleeden gehouden, las de Heer Hoogleeraar schulze cen Verhandeling over het zeer fehrander uitgevonden zaamenftel van een flingeruurwerk , door den Heer kleemeyer Uurwcrkmaaker des Konings, bedagt, dat door eene eenige en zelfde bcweeging den' middelbaaren en waaren tijd aanwijst, en dat, wanneer het tot dien graad van volkomenheid zal zijn gebragt, welken het be-Jooit. van de grootste nuttigheid zal kunnen worden- H 5 be-  BER1GT WEGENS DE PLEGTIGE UITDEELTN© DER PRIJZEN TOT EELOONING, VAN KUNDE EN NAARSTIGHEID AAN DE LEERLINGEN DER HEELKUNDE, DOOR DEKEN EN ASSESSOREN VAN HET COLLEGIUM ME* DICUM TE HAARLEM, Op den 17 April 1783. ÜSfiemand, die eenig belang ftelt in het welzijn vaa aynen ongelukkigen eniijdendenMedemcnsch,veel min, nog zodanig iemand die ooit zijne gedagten een ogenblik heeft laaten ftilftaan op de onontbeerlijke noodzaakelijkheid der Heelkunde, kan onverfchillig zijn omtrent de vorderingen welke het menfchelijk vernuft en vlijt in deze edele weetenfehap gemaakt heeft en nog dagelijks uitbreidt; geen oprecht Vaderlander kan zig dus anders dan met dankbaarheid aangedaan voelen 'jegens zodanig Mannen die den zetel dier soodwendige Kunst onder ons helpen vestigen, denzeiven koefteren, aankweeken, en onder onze in-, ïandfche Ecoeffenaars derzelve tot allen mogelijken ■ top van volmaaktheid zoeken optevoeren. Dit nu, gelijk niemand zal willen ontkennen, waar zijnde, volgt van zelfs hoe veel roems, hoe veel toejuichings,hoe veel dankbaarheids,Haarlems wijze Vaderen, door den Voorzitter en dc Hoofden van het Collegium Medicum daar toe opgewekt, van de Heelkunde, van derzelver aanftaandc Beöeffenaaren, ja van het geheele Vaderland, verdiend hebben, door hun vernieuwd Reglement en Ordonnantie van den 20 Junij 1781 - raakende de Anatomie binnen gemelde Stad, waarbij zij vooreerst hunnen Prtsleetor in de Ontleed-en 'Meetkunde -gelasten geduurénde de Zomermaanden, 'dat is van den eerften Maart tot den laatften September, twee maaien alle maanden op het TbcatrumAnatomicum te geeven publieke Lesfen over Anatomifche, Phyfiologifche, en Chirurgifche onderwerpen; en geduurénde de Winter maanden vier maaien 's vs eeks demonftratien op verftorven lighaamen, waartoe  Berigt wegens de plegtige uitdeeling der prijzen. 87 toe bij Hun. Ed. Achtb. order op de noodigc voorziening van Lijken gemaakt is. Ten tweeden is bi| gemelde Reglement geordonneerd dat aile Meefters Chirurgijns, die nog geen twintig jaaren in 't gild geweest zijn, bij de gemelde demonftratien, en derzelver Kuegts of Leerlingen zo bij de Zomer-als winter-lesfen, volftrektelijk en onder verbeurte van daarop geftatucerde Boeten zullen moeten asfifteeren. Ten derden, dat ieder Chirurgijns-Knegt of Leerling verpligt zal zijn van elke Les'die op 't Cadaver gegeeven wordt, naar zijne bekwaamheid fchriftelijke •aantekeningen te houden; welke aantekeningen, met des Schijvers naam ondertekend na bet afloopen der Cadaver-Lesfen zullen moeten ter hand gefield worden aan den Lector. Ten vierden,' wórdt hier nevens gunftiglijk beloofd, dat de drie Kncgts of Leerlingen, die naar gedagten van den Lector en verdere Leden van het Collegium Medicum de beste aantekeningen gehouden hebben, eene belooning zullen gehietennaar goedvinden van den Lector enLeden voornoemd. — Gelijk ook dat, de twee Kuegts of Leerlingen^ die geduurénde het geheele jaar de Zomer-en Winter-lesien het vlijtigfte hebben bijgewoond, eene ordentelijke' belooning zullen genreten. -— En dat wijders hier van bij de eerfte daaraan volgende Zamerles publieke kennis zal gegeeven worden aan Doctoren, Meesters Chirurgijns, cn aan allen welke bij die Les zullen tegenwoordig zijn. Ingevolge van deze prijsljjke Ordonnantie zoude de eerste uitdeeling der Prijzen in het voor jaar van 1783, hebben moeten gefchieden, doch de Praslector, de Wel Ed. Heer j. rocquette , des Winters te voren door eene zwaare krankte overvallen zijnde, had zig geheel buiten ftaat bevonden Lesfen op het Cadaver te geeven.Hieromis dezelvenoodwendigverfchooven geworden tot in het laatst voorleeden Voorjaar, als wan-, neer dezelve na het uitfpreeken eener deftige en ficrlijke-Redenvoering, over de nuttigheid en noodzaakt* (ijkheid der publieke Lesfen en demonftratien in de Ont-* leed-en Heel'-kunde door den Wel Ed. Heer J!moi% in  1-8 Berigt wegens de plegtige uitdeeling der in tegenwoordigheid van verfcheiden Leden der Achtb. Regeering het gantfche Collegium Medicum, veele Doctoren, dc meefte Chirurgijns, en eene menigte van verdere Toehoorderen , tot levendi» genoegen van alle aanwezenden, en tot groote aanmoediging van de Leerlingen in de Heelkunde, op de plegtigfte wijze verrigt. Ons kort beftek, ons, hoe ongaarn ook, niet toelaatende de geheele fraaie Redenvoering, ons door de Vriendelijkheid van den Heer rocquette waarvoor wij hem onze openlijke en ongeveinsde yerpligting betuigen, goedgunftig medegedeeld, hier in tc laslchen, zullen wij ons moeten bepaalen om daar flegts een klein gedeelte van overtefchrijvcn, daar Zijn Wel Ed. zig over de verwaandheid en pnkunde van veele Leerlingen in. de Heelkunde en het nut der publieke Demonftratien v.oor dezelve akius hooren laat. „ . . . Hoe weinige Jongelingen zijn 'er die ge„ bruik willen maaken van de mondelinge lesfen en „ onderrigting der Heelmeesters, aan w.clker zorge „zij bijzonderlijk zijn- toevertrouwd! Hoeveelén „ zijn 'er die de beste gelegenheid hebben om te Iee„ ren, maar dezelve fchandelijk verwaarloozen ' zijn „ 'er ook geene die verwaand genoeg zijn om zig in ,., te beelden dat zij, wanneer zij "behoorlijk een „plaistcr kunnen fmeeren, eenfpaanfche Vlieg aanti leggen, en eene ader openen, de onderwijzingen ?, van hunne Leermeeftcrs niet meer nodig heb„ ben! . . . . „ .... Uit deze zeer eenvouwdige en juist „ daar door voor den Jongelingen des te verftaan„ baarer fchets, zal een jjgelijk derzelven gemakkc„ lijk kunnen begrijpen, hoe nuttig, hoe noodzaa„ kelijk de publieke demonftratien zijn, en vooral „ die op het doode lighaam. Het Cadaver is het „beste boek daar men uit leeren, de ontleeding „van deszelfs deelen de beste afbeeldingen, wel-  prijzen tof beloöning van Kunde enNaarJligheid. 89 ke men verkrijgen kan. De Leerlingen hebben. " buiten dat doorgaans voor publieke demonftratien " meer ontzag, meer eerbied, dan voor bijzondere "onderwijzingen; zij eerbiedigen in dezelve het " o-ezao- van hunne Overheid, als zijnde dezelve , Sp hooge order en met een allerheilzaamst oog„ merk ingefteld ... Zoud gij dan Jongelingen, Voedftcrlin- gen in de alleredelfte en nuttige Heelkunde, zoud " ^ij dan dit werk met ondankbaarheid beloonen? " zoud Gij met Ons niet gevoelen, wat het zij wel " gedaan te worden, en van welk belang het zij in " braave voorneemens onderfteund te worden! Dit " kunnen Wij van U Lieden, ten minften van ee" ni°en onder U Lieden niet denken; want daar " z'rni onder U de zodanigen die getoond hebben " dat zij zoeken nuttige Medeburgers en waare "Heelmeesters te worden, en voor deze braave "voorneemens, voor deze aangewende vlijt, zul„ len zij in dit heuglijk uur plegtig bekroond te wor» den; " De Aantekeningen nu die volgens oordeel van de Wel Ed. Heeren Decanus en Asfesforen van het Collegium Medicum , het meeste in aanmerking waren gekomen en het beste voldaan hadden, waren die van de volgende: J. v. Tekelenburgjun.^ f J. v. Tekelenburg, T. Puijn., Leerling N. Admiraal. T A. Vosterman van den A. Zoontjes. 1 Warnier. >Mr. Chi-^H. de Ring. P. Cranenburg. rurgijn. G. van Ligten. . A. Steenweg. 1 J. Daams. G. 1. Milius. J «-B.v.Huijvenburg. / De eerfte der welgemelde Jongelingen, namelijk J. van Tekelenburg Jun. de edelmoedigheid gehad hebbende om voor den eerften Prijs, dien bij was waardig gekeurd, te bedanken, [>it hoofde van het voor-  $ö Berigt wegens de plegtige uitdeeling der prijzen, voordcel 't welk bij begreep boven zijne medeLeeriiögèli gehad te hebben, door het dagelijks bijwoonen der Anatomifche preparata en zijn zederdt een geruimen tijd, gemeenzaamen omgang met den Pneleetor geduurénde den tijd der Anatomifche Demonftratien, ] wierden de drie prijzen aan de Jongelingen Puijn, Vosterman, en Warnier, volgens hier geltelden rang, uitgedeeld. Daarna wierden volgens het Reglement twee prijzen van naarftigheid toegerijkt aan de Leerlingen Cranenburg en Steenweg, waar bij men eindelijk nog cen derde voegde voor den jongen Mitius, die nog maar een Jaar in de Heelkunde geleerd hebbende daar in geduurenden dien tijd bijzondere blijken van vlijt en naarftigheid gegeeven hadt. Mogten ook zodanige heilzaame Inftellingen in onze, en andere; Steden worden opgeregtJ  EENIGE * BIJZONDERHEDEN DER NATUUR. i. waarneeming van de rigting en uit* v/erkzelen van eenige donderslagen, en aanmerkingen over de formeering van den donder. door den Heer mourgue, (getrokken uit de Memoires de la Societé Royale des Sciences de Montpellier ) C3p den 28 Junij des jaars 1778, 's morgens tusfchen zeven en agt uuren, met mijn huisgezin op mijn lusthuis bij Marfillargues, vier mijlen ten Oosten van Montpellier, zijnde, wierden wij door een zwaar onweder overvallen; het kwam uit het Westen ; het was laag en het fcheen zijne grootfte kragt te oefenen in dat gedeelte van den dampkring, dat ons onmiddelijk omringde. De donder naderde langzaamerhand, wierdt menigvuldig, en hoe langer hoe zwaarer. Omtrent half agt uuren hadden wij vier donderflagen, de verfchrikkelijkfte die men hooren ■ kan, en des te ijsfelijker omdat wij ons van het vuur des blikzems omringd zagen, deszelfs warmte gevoelden, en de losbarfting letterlijk tusfchen ons in gefchiedde, op het oogenblik zelf, dat het weerlicht ons door zijne verwonderlijk fterke ïchitsering verblindde, (aj i& fa) Meest alle Natuurkundigen zien den Blikzsni-flegtï voor een lic'mgeeveiid lighaam aan, ïr.sar dat licht fthiet uit Sijzwdirfoto UI D*sl. &  É Eenige Bijzonderheden der Natuur. Ik bleef, zoo veel mij mogelijk was, buiten 's huis waarneemen. Ik had mijn zoontje, omtrent zever* jaaren oud, zeer digt bij mij ftaan, welken ik aan het geluid van die verfchrikkelijke verneveling tra°t te doen gewennen. Ik hield mijne hand op mijn pots om, ten naastenbij, den afftand van den blikzem te berekenen, wanneer ik mij eensklaps van vuur omringd zag, en ik hoorde een van de verfchrikkelijkfte donderflagen, welke ik in al mijn leven gehoord heb Hij begon met dat fterk gekraak, dat bijna altijd het rollend geluid, dat men- in den dampkring hoort voorgaat: het fcheen als of alles in den omtrek inftortede. Ik had mijne oogen naar het Westen gewend, van waar de donderbui kwam, wanneer ïkmijn zoon ziende, zig tusfchen mijne beenen werpende , vreesde dat hij door den donder geraakt was: dit ontftelde mij dermaate, dat het mij niet toehet het vervolg cn de geheele indedaad verfchrikkelijke vertooning te zien, welke deezen flag verzelde. ö Ik had egter tot dat oogenblik toe. zeer wel waargenomen, dat de blikzemftraalen uit de wolk kwamen, die op weinig afftands boven onze hoofden was dat zij zeer fchielijk op eikanderen volgden en dat de laatfte bhkzemftraal, die dien verfehrikkeJijken donderflag voorging, uit de aarde was voortgefchooten in de gedaante van eene vertikaale vuurftaaf, met dc hoeken of flingeringen, in welke men weet, dat de bhkzem voortfehiet; hij fcheen mij toe zoo nabij mij te zijn, dat ik een oogenblik geloofde dat deeze vuurftaaf aan mijne voeten was uitgegaan een brandpunt, en het koomt in dat brandpunt voorzeeker voort mt eenig ontftooken lighaam en dat in'ftaat is om warmte medetedeelen. Het licht van eene kaars is flegts een lichtend hgbaam, dat geene merklijke warmte geeft, maar nader uwe hand aan het brandpunt, uit hetwelk dat licht voortKoomt, en gij zult de warmte gevoelen, gij zult zelfs gebrand -worden naar de kleinheid des afftands, waarin uwe hand is.  Ëenigë Bijzonderheden der Natuur. % *aan in de tusfchenruimte, die tusfchen mij en mijnen zoon was. Naauwlijks had ik den rug gekeerd om het huis intetreeden, of ik wierd van eene tweede masfa vuurs omringd en hoorde een tweeden donderflag, even verfchrikkelijk als de eerfte, en daar-' op, met weinig tusfehentijd, .nog twee diergelijke flagen. Ik kon dezelve niet zoowel als den eerften waarneemen, nadien het'gevaar en mijne pntfteltenis mij niet toelieten buiten 'shuis te blijven. Ik Vond in mijn voorhuis een.twaalftal perfoonen, die naauwlijks een woord konden fpreeken. Men moet in het middenpunt van eene donderbui in het brandpunt van den donder geweest zijn om cen denkbeeld te hebben van de gewaarwording, welke deeze dikke enontftoken dampkring op de lighaamen, en voornamelijk op.de ademhaaling, teweegbrengt: wij konden ter naauwcr nood adem haaien , het was als ofhet vuur van den blikzem uit onsen uit onze_ ingewanden wierdt getrokken (£). i De Thermometer van reaumur, die Voor den ftorm op 16 graaden uitzetting was, daalde op 15 graaden, hetgeen men alleen aan koelte, door den regen veroorzaakt, heefttoetefchrijven. DeBaromcter j die op 28 duimen 1 lijn ftondt, tekende geene verandering. De donder duurde niet lang in het gedeelte des dampkrings, dat ons onmiddelijk omringde. Hij bleef den ftreek van het Ooftén volgen, en de donderflagen, die vrij fchielijk op eikanderen volgden, verminderden in kragt naar maate de bui zig verder van ons verwijderde. • ; . ' . ' !móod n '. ■ :.. ' 8l . 'ï ■ ■'••Qe- (Zi) Deeze omftandigheid kan fterk en vergroot fchijnen j gij is egter naar de egte waarheid, en zodanig was de gewaarwording, welke een twaalftal, perfoonen, in eene kleine ruimte bijeen zijnde, tegelijk gevoelde en te ktnnen.gaf. A s  4 Eenige Bijzonderheden der Natuut. Getroftendoor.de fcMttering, het geluid, en de •gedaante van den eerften blikzemflag, welken ik zoo onder ichaden gezien had, ging ik, een klein half uur daarnaa , uit mijn Huis en in eene regte lijn langs den ftreek, vanwaar hy mij hadt gefcheenen te kSomen, omtrent 15 roeden ten Westen van de plaats, alwaar ik met mijn zoon geftaan had. Ik vond den grootften olmboom van mijne laan op verfcheidene plaatfen, van den voet tot den top, door den donder befchadigd: Ik onderzogt hem met den naauwkeurigften aandacht om den Joop en de rigting te ontdekkenvan aen fkg, die hem getroffen hadt. Alles toonde mij terftond, dat de flag van onderen opwaarts was gegaan. Geheele riemen fchors , Jpint en hout hongen om hoog aan den boom •, de lcheurmgen fcheenen in de fchors oppervlakkig om laag begonnen te zijn, en dieper integaan, ten naaItenbij als defnedenvan een fcherpfnijdend werktuig, iietwelk men van de laagte naar de hoogte trekt, maar zoo net niet. Ik was des te meer door deeze ngting getroften om dat ik, uit een gevolg van het 'ltandhoudend vooroordeel, dat ons doet zeggen, dat de donder valt, m den top van den boom geklommen was,meenende, datikden loop van den blikzem beter nederdaalende ;zou zien. Overal de duidelijklte voetftappen bemerkende van de rigting van de laagte naar de hoogte, vestigde ik mijn aandacht op den voet van den boom. Ik Vond in den grond twee of dne fcheuringcn van onregelmaatige gedaante , van welke de zooden en eenige bovenfte wortelen waren afgeligt, als door de uitwerking van een mijn, de zoode, door haare kleine worteltjes, nog aan den grond vast zijnde, was omgekeerd als de bladen van een open boek, zijnde die zijde, die opgeligt was, de naafte aan den boom. , De ledige plaatfen, door deeze affcheuringen overgelaaten wordende, waren weinig aanmerklijk en niet zeer diep. De bhkzemftoffe hadt het onderfte gedeelte der fchors met zeer diep verbrijzeld, maar allerduidelijkst inde ngtmg vtm de laagte naar de hoogte. De fpint en kes  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 5 fret hout waren niet dan op omtrent twee voeten afftands van den grond ontgonnen. Een riem van drie voeten lengte en twee of drie duimen breedte, en eene ongelijke dikte was eene halve roede van den boom gefmeeten. De vuurftoffe fcheen die zijde des booms eensklaps, verlaaten, en zig, omtrent twee voeten hooger, naar het Westen gewend te hebbcn, alwaar zij nog meerder fchade deedt in dezelfde rigting van de laagte naar de hoogte, maar op eene duidelijker wijze. Zij hadt den boom, omtrent zes roeden hoog, op eene zeer onregelmaatige wijze doorloopen, en het fchijnt, dat 'er eene zwaare losbarfting gefchied was, omtrent vier voeten onder den top des booms, want op die plaats vond ik hem in alle rigtingen verbrijzeld, terwijl de vier bovenfte takken, die den kruin van den boom uitmaaken, niet geraakt waren. De bladeren, in de geheele hoogte van den Boom belchadigd, en voornamelijk ter plaatfe der losbarfting, gaven eene zonderlinge vertooning. Men zag dezelve gekruld op hunne bovenfte zijde, die holrond was, enterwijl de onderfte zijde bolrond, ros, gekruld, en als verbrand was, hadt de bovenfte zijde in haare holte bijna niets van haare groene kleur yerlooren. . Ik rook geene zwavelachtige noch vreemde reuk, hetzij in den dampkring, terwijl de donder ons omringde, hetzij in den omtrek van den boom en op zijne ftompen. Ik deed de uitwerking van dien donder aan cen twaalftal van mijne maaiers opmerken; zij waren alle getroffen door de rigting van de laagte naar de hoogte, cn elk van hun vondt daar tekens van, welke hij mij deedt zien, fchoon zij overtuigd fcheenen, dat de donder valt en niet kan opklimmen. Terwijl ik deezen olmboom onderzogt, kwam cen mijner herders mij zeggen, dat een dikke wilgenboom, die omtrent vijftig roeden naar het NoordWesten van den olmboom af ftondt, door den donA 3 der  6 Eenige Bijzonderheden der Natuur. der geheel en al verbrijzeld was. Die herder zW om tefchmlen onder'andere wilgenboornen, bij deezen eerften geplaatst, begeeven hebbende, kon van ontfteldtenis niets onderfcheiden, ik kon geen beri°t uit hem krijgen; hij zeide mij alleen, dat hij zig van eene groote vlam omringd hadt gevonden. Ik ging op het oogenblik deezen wilgenboom onderzoeken, de rigting van de blikzémftofte die hem verbrijzeld hadt, was hier nog merkbaarer dan op den olmboom. De blikzem fcheen voortgefchooten te zijn uit een dikken wortel, die ten Westen van den boom uit den grond ftak, omtrent vier voeten van den ftam • deeze wortel fiingerde bloot langs den oever van de floot, waarop de wilgenboom geplaatst was: hij was verbrijzeld en verfcheurd, van omtrent een voet onder den grond af, en meer en meer naar maate hij den boom nader kwam. ■ Men zag de aarde omgekeerd van de laagte naar de hoogte, en niet alleen als omgevouwen bij deezen wortel, maar nog meer bij eenen anderen wortel , die een weinig minder fterk was, die aan den Oost-kant door den kant van de floot liep. Een dikke graszoode, van den voet van den boom geligt, aan den Zuid-kant, duidde eene andere opening aan, die door de blikzémftofte van de laagte naar de hoogte gemaakt was. De boom, aan alle zijden open en gefchcurd, droeg overal het mdrukzel van den grond opwaarts getroffen te zijn: zijn ftam en de fchors waren natuurlijk gedraaid als éen fpiraal, en men onderfebeidde zeer duidelijk dat het vuur dezelfde gedraaide rigting in den boom gevolgd, en hem langs dezelve befchadigd hadt. Het lighaam van den boom, die omtrent twee voeten middellijns dikte hadt, wierdt gefcheurd of diep geopend, en moet zig zeef fchielijk weder toegeflooten hebben, v/ant ik bemerkte in dezelve, met de uiterfte verbaasdheid, ftukken van deezen dikken wor-  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 7' wortel van den West-kant in defchenren, op het oogenblik der losbarfting gemaakt, ingeftoken , en ik merkte aan, dat de hoogte, waarop die ftukken in het lighaam des booms ingeftoken waren, in eene omgekeerde reden als hunne fpecifieke zwaarte was. De roodachtigej, ligte en bijna fponsachtige fchors, van dien wortel, was aan het hetlaagfte gedeelte der fcheur, de fpint een weinig hooger, en het hout, in verfcheiden brokjes, nog wat hooger. De rigting van die ftukken was opmerklijk, hun buitenst eind was naar de hoogte gerigt, in dezelfde rigting als een fpijker, welken men fchuins van de hoogtenaar de laagte inflaat: die ftukken maakten op het lighaam van den boom een hoek van 60 of 70 graaden. Ik poogde dezelve 'er uittehaalen, maar het was te vergeefsch. Dc losbarfting fcheen gefchied te zijn aan°den kruin van den wilgenboom, omtrent zeven voeten boven den grond, ter plaatfe alwaar de takken zig van den ftam verfpreiden. Daar was geen enkele tak, geen enkel blad befchadigd, hoewel deeze wilg een zeer grooten kruin maakte door het van een fpreiden zijner takken. Hier ftaat aantemerken, dat deeze wilgenboom dc hoogfte was van alle die op den kant van die floot ftonden; hij kon twee of derdehalve roeden hoogte hebben. Op den afftand van eene roede ter regter en flinker zijde van deezen wilgenboom, en op den kant van diezelfde floot, waren twee andere kleiner wilgen, die niets vertoonden, dat zou hebben kunnen doen befluiten, dat de blikzem hengeraakt hadt. Maar op nog eene andere roede afftands, ter regter en flinker zijde van eiken dier twee wilgenboornen, bevonden zi0- twee andere, bijna zoo dik als de eerfte, en die twee roeden ten Ooften en Wellen van denzeiven af ftonden. Ik was ten uiterfte verwonderd de ftammen van deeze andere groote wilgenboornen befchadigd te vinden, in dezelfde rigting van beneden opwaarts, maar oneindig minder dan de eerften. Ik nam waar, dat, aan den voet van eiken deezer twee dikke wilgenboornen, de graszooden zeer digt bij A 4 den  S Eenige Bijzonderheden der Natuur. den boom afgeligt waren; zij waren m„ aan j... grond vast door de wortelen van hét «r£ Ee£ rSï boomen hadt meer geleeden dan de andere de opening van den grond was aanmerkliiker naar rnlf^ van de fchade door de vimrftoffe gS Die^wee XeTf^ f'eeden d"'-S 'Ss en net ïpint; het hout van den een was even ontgonnen, en de vuurftroom fcheen nieT^ekoomen £ zijn tot aan de plaats, alwaar de takken zig beSen rlT/PJd?■ 2 merkte geenerhanSe rluk in ee- pS? ^^^^^ de°n°T/ewel 611 31 gefP'eeten was , omtrent dS^oï den ten Westen van de geenen, waarvan ik °eforokenheb Ik begaf 'er mij naar toe , twee urnen naaTn ftorm; ik vond zeekere tekenen van dezelfde ristin? van beneden opwaarts. Deeze boom S mec?S leeden dan de andere. De vimrftoffe overvloedler uit de aarde gefchooten, hadt haare lo bS ^e rigt boven den kruin van den boom, ter phatft *.waar de vaneenwijking der takken zig duSik laat befpeurcn: ftronken van den kruin van den boom en geheele takken waren met kragt verre we" gefmeeten. Een der zijden van den kruin de boom! iSuSJtST^S geb]eC?^ 60 de Wadereïvïï f^toveu^ ™ ^ - -g" Men moet aanmerken, dat alle de boomen waar- ïn^n'eeïlroiJ11 5?? VCt ea vog& fc£ en in een grond, die eene zeer groote dieüte vin goede aarde of zand, met klei gemengd, bevaf zonder den minften keifteen, als%cvomdS?de doSr de aanfpoelmgen van verfcheiden rivieren cn dooï de verhooging der moerasftn. llvmen> cn d0r Daat  Eenige Bijzonderheden det Natuur. p Daar waren verfcheiden andere boomen, die meer ©f min door den bükzem geraakt en befchadigd waren in de ruimte van omtrent 600 roeden lengte van het Westen naar het Oosten. Zeven weet ik zeeker. Uit het klaaterend geluid en uit de foort van donderflagen, welke wij hoorden, is 'er egter reden van te gelooven, dat 'er flegts vier waren, die de fchade, welke wij op die zeven boomen gezien heb» ben, hebben kunnen teweegbrengen, en ik ben overtuigd, dat een enkele donderdag,van die, die onmiddelijk op het weerlicht volgen, met die ijsfc-, Jijke ikgen, en dat fchrikkelijk gekraak verfcheiden uitwerkingen op verfcheiden, zelfs van een verwijderde, voorwerpen kan veroorzaaken; uitwerkingen , welke men aan verfchillende donderflagen toefchrijft, en waarvan men onoplosbaare bijzonderheden vindt in de berigten der Reizigers, en bij alle ■ die over den donder gefchreeven hebben. Men moet zig herinneren, dat onze zeven getroffen boomen hooger waren , dan die dezelve omringden. De wolk, waarin de ftorm was, was fterk. geëlektrizeerd : de zeer dikwijls herhaalde blikzems, die uit dezelve kwamen en het bijna geduurig? geluid van den donder laaten niet toe daaraan te twijfelen. Kan men niet denken, dat die wolk, welke ik gezegd heb, dat zeer laag was, den grond, tot eenen zekeren graad, zal gcëlektrizccrd hebben, en dat m dit o-eval onze zeven boomen tot zoo veele geleiders o-ediend hebben, voor de elektrieke ftoffe van de aarde, welke men niet kan weigeren aantezien als cenonmeetelijke verlaatbak van elektrieke ftoffe, die door middel deezer natuurlijke geleiders, in den dampkring zal gevloeid zijn, aangetrokken zijnde door de grootere elektriciteit van de wolk, waarvan men dc duidelijke tekenen zag? Men weet, en de Abt bertholon heeft het door proeven aangetoond O ), dat de gewasfen en vooral de planteti, (e) Zie het Journal de Phtfique dt M. VAbU ROZIM, 1776. Septembre pag. au. •A- £  SO Menige Bijzonderheden der Natuur. die alle haare fappen hebben, voortreffelijke geleiders zijn van de elektrieke .ftoffe (d ~). ■ De uitwerking van die ftroomen van elektriek vuur, door middel van boomen, gebouwen enz. uit de aarde • getrokken, kan vrij naauwkeurig vergeleeken worden bij die van de vonken, welke men in de proeven van den Leidfchen fchok trekt, en die den flag veroorzaakt, welken men in die proef gevoelt. Men weet, dat men zelf geëlektrizeerd moet zijn om dien fchok te gevoelen. Die vergelijking aangenomen zijnde, zal men tóeftemmen, dat een zelfde flag verfcheiden vonken tegelijk uit de aarde kan trekken, verre genoeg van eikanderen verwijderd, en verfcheidene uitwerkingen kan voortbrengen, in de geheele uitgeftrektheid, die den ftorm onderhevig is. De uitwerkingen, die altoos in evenredigheid der oorzaaken zijn, moeten veel aanmerkelijker zijn in de elektriciteit aan de aarde, door de elektriciteit van de masfa van den dampkring, die ons omringt, medegedeeld, dan die, welke onze elektrieke proe;■ . ■. i ven , (d) Dezelfde. Abt bertholon heeft ook verfcheiden maaien den'blikzern uit de aarde, ja zelfs uit de zee oprijzende gezien, gelijk men kan vinden in het Beknopt Verflag yan zijne nieuwe manier om zig voor de uitwerkzelen van den. donder te beveiligen, door ons den Leezeren van ons periodiek werk medegedeeld in de Genees - Natuur - en Huishoudkundige Jaarboeken t. Deel, 2, ftuk bl. 153. Voeg hierbij de waarneeming van den Heer cmppe d'auteroche betijteld: OZ>fervations fur l'Orage du '26 Jout 1767 &.d'un coup defoudre, qui s'ejl élevé de la terrasfe de l'Obfervattire, in de Memoires de t'Academie Royale des Scien. a 1767. Deeze zelfde Schrijver hadt dit verfchijnzel ook reeds waargenomen, in zijne reize naar Kalifornia; zie Voyage en Californie page 31. Dö Abt nol let, na gezegd te hebben, dat hij zelfs verfcheiden maaien getuige geweest is van dit verfchijnzel, haalt  Eenige Bijzonderheden der Natuur.' r% ven kunnen teweegbrengen, hoe groot ook onze werktuigen zijn; dus zal men niet meer verwonderd zijn, niet alleen de fchrikkelijke uitwerking t® zien van eene enkele vonk uit den grond getrok ken, maar zelfs van /verfcheiden tegelijk in den; omtrek, die den ftorm onderhevig is, te zien trekken. Het brandpunt van onze elektrizeer-werk-» tuigen is eenvoudig, bepaald door de plaat, welker beweeging de elektrieke vloeiftof in werking brengt, en daardoor alleen is derzelver werking en-* kelvou'dig. Twee perfoonen zullen niet tegelijk twee vonken trekken ; het zal alleen de eert. naa' den ander gefchieden, en nog is het nodig, dat men het werktuig blijft draaien. Men heeft reden om te gelooven, dat het niet hetzelfde is met de elektriciteit des dampkrings, en met .die, welke hij aan de aarde mededeelt. Deeze is een zeer uitgeftrest brandpunt, die alle zijne werking ontvouwt en mededeelt aan d'e geheele ruimte, welke hij beflaat, en welks, uitwerkingen men gewaar kauworden, op alle de punten van die ruimte. Maar waarom, zal men vraagen, hebben alle de boomen, die in den ftreek van de donderbui ftonden- niet evengelijk tot geleiders van de elektrieke. vlo eihaalt eenige diergelijke waarneemingen aan , uit de Italiaanfcbe brieven van den Marquis maffei , de werken van liont, lazaro moro , en andere. De M. maffei hadt dit-wederom al te verre willen trekken, door in zijn Traftaat Deün fonnazime de fulmini te beweeren, dat de donder niet alken van de aardfche lighaamen koomt, maar dat het zelfs onmogelijk is te gelooven, dat hij uit de wolken nederdaalt. Dit zijn werk is naderhand wederlegd, in een ftukje getijtefd: RiffleJJhne fopra gli argomenti addo'ti del fig. Marrh-fe m*.f-; fei a favore detta jua nuova opinwne intomo la furmatiune de ■ ulmini. Vicent. 17*8. Zie de Verhandeling van de>- fi-erSiollet, fur les effets du Tonnerre compares a ceux de ïfjffffo sité, in de Mem. de l'Acd. des Sciences de Paris a. 1764 pag.4i(5. mt. 4. p. 447. tgjuiv. vert.  M Eenige Bijzonderheden der Natuur. Vloeiftof, door de fterkere èlektriciteit van de wolk, •Waarin de bui was, uit de aarde getrokken, gediend ? Het verhaal der faéta, waarvan ik rekenfehap ge- feevenheb, beantwoordt deeze tegenwerping. De ooraen, door den blikzem getroffen, waren hooger dan die, welke deeze omringden. De wolk, die de bui Voerde, was zeer laag, maar mogelijk niet laag se«oeg, dat alle de boomen in die nabijheid waren, die vereischt wierdt om tot geleiders te dienen, met betrekking tot de hoeveelheid der elektriciteit aan den grond medegedeeld. De hoogfte zullen alleen in dat geval geweest zijn, en men kan daarenboven wel denken, dat de laag van den dampkring, die de donderbui, op eene kleine hoogte boven onze hoofden, snet zig voert, geene naauwkeurig platte oppervlakte heeft; deeze oppervlakte heeft natuurlijk de oneffenheden, welke men weet, dat de wolken hebben, en het kunnen zeer wel die deelen van die oneffenbeden zijn, die zig het naast bij den grond bevinden , die de boomen , de gebouwen en andere hooge lighaamen in het geval ftellen van tot elektrieke geleiders te dienen. Door het fchrikkelijk gedruis van den eerften donderdag, die mij overviel, door zijne rigting, en nog meer door het getuigenis van mijne herders, heb ik grond om te gelooven, dat dezelfde donderdag, die den olmboom van mijne laan befchadigde, of/ om mij beter uittedrukken, die die ontzaggelijke vonk uit den voet van dien olmboom trok, ook die vonk getrokken heeft, die mijn dikken wilgenboom verbrijzelde, en die, welke de twee nabij deezen ftaande wilgenboornen befchadigde. En waarom zou de.elektriciteit, door den dampkring aan den grond medegedeeld , niet duizenden van andere onfchuldige vonken trekken, indien het mij geoorloofd is haar dien naam te geeven, andere vonken, die zig door geene fchade laaten bemerken? Daar worden 'er zeer zeeker uit alle de lighaamen getrokken, die in datgedeelte des dampkrings zijn*  Eenige Bijzonderheden der Natuur: 13 ziin dat door den ftorm wordt geroerd, en die deel hebben aan de algemeene elektriciteit, welke deeze beroering overdoet of veroorzaakt. De onuitfpreeklijke gewaarwording, welke wij op eiken blikzem , die de vier verfchrikkelijke donderflagen, de voorwerpen van deeze waarneeming, voorging, gevoelden, bewijzen mij, dat 'erzelfs uit onze lighaamen vonken kwamen , die tot het algemeen vuur des blikzems tocbragten (e). Mij dagt, dat die vreeslijke blikzemftraal uit die ruimte kwam, die tusfchen mijn zoon en mij was : mijn volk zag eikanderen alle in vuur: het fcheen aan elks oog, dat de andere het brandpunt waren, v/aaruit de blikzem voortfchoot. Ik zag mijne fchooven, mijne boomen, mijn huis in vuur. Zeekerlijk gaven alle deeze voorwerpen vonken uit, die de algemeene vlam dess blikzems uitmaakten; en ik gis, dat het aan deeze oorzaak aan de losbarfting van dat ontzagchelijk getal vonken,te gelijk getrokken, is, dat men dat vreeslijk eekraak, zoo levendig, zoo duidelijk moet toefehnjven dat men hoort, wanneer het geluid des donders'zoo fchielijk op het weerlicht volgt, dat ons omringt. Men kan zig het geluid en de uitwerking vaa dat vreeslijk gekraak niet beter voorflellcn dan door het geluid en de gewaarwording, weike men gevoelt wanneer men met den vinger , of met eert ander'geëlektrizeerd lighaam, de keten volgt, die aan den geleider van een elektrizeer- werktuig vast vast is Elke fchakel geeft naa de andere eene vonk uit di'e in het klein naauwkeuriglijk hetzelfde geluid maakt, dezelfde losbarfting, weike men bij dat verfchrikkelijk gekraak van den donder hoort. Hes (e) Zie de noot hier voor geplaatst. Dit voorde! is een» dier waarheden, welke men ftout en zelfs paradox vindt, en aar» welke men geen geloof flaan kan, dan bij zijne eigene ondervinding; ook is zij eene der omftandigheden, over welk© ik die geene het meest ondervraagd heb, die in dat vreeslijs oogenblik tegenwoordig waen.  Ï4 Eenige Bijzonderheden der Natum Het gemeen zeggen, op de ondervinding gegrond; onderfteunt dit denkbeeld. Ik heb overaL bij alle foorten van menfehen gezien, dat men, zoo dra zi» zodanig een gekraak doet hooren, bijna tc °-elijk uitroept, dat die donder zal gevallen zijn digt bij dc plaats alwaar men zig bevindt. Ik gis eene zaak, welke ik mij voorftel naauwkeunger waarteneemen, indien de omftandigheden mii 'gelegenheid geeven het te doen , en welke ik allen Natuurkundigen ter naauwkeurige waarneemino'aanbeveel. Dat namelijk de donderflagen die met dat verfchrikkelijk gekraak, min of meer ft -rk beginnen, uit den grond of uit de lighaamen koomen, die op den grond zijn, in plaats dat de donderflagen, van welke men flegts een lang vallend klinkend, en als met fprongen op de wolken voortgaand geluid hoort, hunnen oorfprong en werking hebben op de hooge deelen van den dampkrin°nooit tot ons koomen, of, om mij van de aangenomen gemeene fpreekwijze te bedienen, nookvalfen. Eene noodlottige ondervinding heeft reeds overlang geleerd, hoe gevaarlijk het zij , bij donderweér onder boomen te gaan ftaan fchuilen (ƒ). Alle Natuurkundigen hebben zig om ftrijd beijverd, om de rede- (ƒ) In het Journal Encyclopêdique van den 15. Auguftus 3781. pag. 136. wordt wederom een nieuw bewijs hiervan befchreeven. „ Op den 22. Junij laatstleeden was een vleescbhouwer van Moulin - la • Marche, die naar een nabuurig dorp ging en door een hevig onweder overvallen wierdt, onder een eikenboom gaan fchuilen , alwaar, hij door den blikzem gedood wierdt, met twee honden, welke hij bij zig hadt, zonder dat men eenige kneuzing op zijn lighaam zien kon, noch ook op die dieren. Alleenlijk waren zijne haairen aan de .fchors van den boom vastgekleefd ". Nog een diergelijk noodlottig- voorbeeld vind ik befchreeven in het Efprit des Jomneaux van November 1781. uit een brief van Sevigny bi]  Eenige Bijzonderheden der Natutif. if redenen aanteftippen, die den blikzem eer op de boomen dan op alle andere hooge lighaamen zouden kunnen trekken. Ik denk, dat men geene *andere moet zoeken, dan die uit mijn gezegde afgeleid moeten wórden. Dat, namelijk, de boomen tot gelei.ders van de elektrieke ftof dienen, en alsdan zijn deo-eene, die onder de boomen ftaan, blootgefteld in het brandpunt, en aan de losbarsting van de elektrieke ftof, die met hevigheid uit dé aarde wordt voortgetrokken. Dus is de beste voorzorg, die men neemen kan om zig voor den blikzem te beveiligen, wanneer men in het open veld door de bui overvallen wordt, de boomen, en vooral de hoogfte boomen, te ontwijken. Dc ondervinding doet ons ook zien, hoe gevaarlijk -.het zij klokken te luiden, wanneer de bui nadert en de donderflagen zeer naa op eikanderen vólgen (g). Daar bij Civray in Poitou aan den uitgeev.er van de Affiches de Foitou, overgenomen: „ Eene vrouw, eene kudde van 40 lammeren hoedende, en door onweder overvallen wordende, begaf zig onder een grooten kastanjenboom om van den regen bevrijd te zijn. De blikzem viel op den boom en benam haar en alle haare lammeren op hetzelfde oogenblik het leven. Deeze lijken, blaauw en opgezwollen, vertoonden het akeligst fchouwfpel. Men bragt terftond de vrouw naar huis, maar zijïwas beweegingloos en men heeft haar geene hulp kunnen toebrengen. Dat diergelijke voorbeelden eindelijk eens . lesfen van voorzigtigheid worden voor landlieden en reizigers"! v E R T. (g) Hetzelfde Journal Encyclopêdique levert, op de voorgemelde plaats, ook h iervan een noodlottig bewijs, het geen te gelijker tijd aantoont, hoe dwaas veele menfehen, tegen alle reden en ondervinding, aan hunne oude gewoonte hangen blijven: ,, Te Longueville bij Bar kwam op Pinkfterdag laatstleeden een fchrikkelijk onweder op, ten tijde dat het volk in de Vesper was. De boeren begonnen , haar gewoonte , te luiden; de Priefter en Vicaris vertoonden hun de OH-  %5 Eenige Bijzonderheden der Natwf. D,aar is reden om te gelooven, dat de beweeging des klokken en de Ichok van den metaalen hamer op de klok Bezeilde uitwerking doen als de plaat, die in een elektrizeer-werktuig op de metaale punten van den geleider draait : zij elektrizeeren dat gedeelte van den dampkring, dat die beweeging onderhevig is , en daar moet natuurlijk dezelfde uitwerking uit voórtkoomen, welke men in den Leidfchen fchok gevoelt, waarin een geëlektrizeerde Perfoon eene geëlektrizeerde fpheer niet kan naderen zonder van dien hevigen flag, die altijd in evenredigheid is met de hoeveelheid der elektrieke ftoffe, door een grooter of kleiner werktuig bewoogen, getroffen te worden. Dus zal de klokluider, in de door de beweeging en de fchok van zijne klok geëlektrizeerde fpheer geplaatst, meer bloot ftaan voor die fchrikkelijke fchok, veroorzaakt door de elektriciteit van de nabij zijnde wolk, die den donder bevat. Hoe ennoodzaaklijkheid en gevaarlijkheid dier gewoonte, met alle redenen, die de voorzigtigheid hun aan de hand gaf, doch ondanks alle vermaaningen bleeven de boeren volharden in te willen luiden: driemaalen deedt de Priefter het gelui ophouden, doch de boeren, onderfteund door den Syndicus, die ftout opftondt, en den Priefter voorwierp, dat het zijne klokken niet waren, en dat hij wilde dat men luiden zou, hadden eindelijk de overhand ,• doch naauwlijks begonnen 2ij op nieuw, of de donder viel op den toren, drong in de kerk door het gewelf heenen, liep tusfchen meer dan honderd perfoonen door, zonder nog kwaad te doen, klom weder op langs den pijlaar, liep wederom naar beneden, en fioeg drie perfoonen op de plaats dood, cn twee andere, die een oogenblik daarnaa den geest gaven, wondde ten minften zestig, waarvan twintig zoo gevaarlijk, dat men wanhoopt dezelve te behouden; verfcheiden hebben de beenen en dijen gebrand en awart, zonder dat hunne kousfen of broeken befchadigd zijn; een der dooden laat elf kinderen naa, enz,. ". Een diergelijk geval, fchoon niet zoo noodlottig in zijne gevolgen, vindt mem gemeld in het Efprit desjoumeaux van September laatsleeden, over-  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 17 ' Höö meer goede waarneemingen ons den loop des blikzems ontdekken, hoe meer men de beroemde uitvinders der donder-ftaaven bedanken moet, en, het "een ik m deeze Verhandeling voorgefteld heb, bewust in het bijzonder, hoe gegrond de middelen, eninzigtcn zijn, die zijn voorgefteld in de voortreffelijke Verhandeling, welke de Heer Abt bertholon deeze Academie in 1776. heeft voorgeleczcn over zijne ftaavcu voor den oprijzenden donder O). Maar, zal men zeggen, indien bijna alle donderflagen, die hier beneden verwoeftingen aanregten, en min of meer noodlottige voetftappen van hunnen doortogt agterlaatcn, uit den grond en niet uit dc wolken koomen, zal het te vergeefsch zijn, datDoc- tor overgenomen uit het Journal de France; „ op den 8. Julij laatstleden, gingen 8 of 10 jonge lieden te Puy-St. Pierre bij Briancois, terwijl het onweder was, de klokken der kerk luiden : de donder viel op den toren, fmeet de fpits ter neder, m:iakte een klok los, die de luiders bijna verplette, drong vervolgens in de kerk, alwaar hij den Priefter om verre wierp, en hem dehaairen afbrandde, verbrak alle de cieraaden des altaars, doorboorde een der fteene - pijlaaren, gleedt langs den grond en het gewelf, en fchoot weder uit de kerk door de muur, aan den kant van het kerkhof. Een bijzonder perfoon, die bij de ijzeren traliën van het choor ftondt, wierdt op eene noodlottige wijze daardoor getroffen. Hij hieldt een boek in de hand, dat fchielijk door den blikzem wierdt aangeftoken ; de werkzaamheid van het vuur deelde zig door den arm aan het geheele lighaam van dien man mede , die in flaauwte viel, en die lang daarnaa weder bij zigzel'ven koom<*nde, in alle zijne ledemaaten, de hevigfte pijnen gevoelde, die 8. dagen daarnaa nog aanhielden ". In hetzMfde Maandwerk voor Oclober 1781. zijn pag. 328 en 330. en November pa$ 328. nog drie gevallen befchreeven, die hetzelfde bewijzen, welke ik kortheidshalve hier niet zal inlasfehen. vert. . (70 Deeze Verhandeling wordt ook gevonden in het Journal de Phyftque van den Abt rozier, a 1777 , Septembre pag,179. en een Beknopt Verflag van dezelve ftaaven, op de aangehaalde plaats van het 1. Deel der Jaarboeken. Bijzonderheden 1IL Deel. B  ï8 Eenige Bijzonderheden der Natuur'. tor franklIn zijn metaalen afleider voorgefteld beeft, en dat zoo veele Geleerden en Maatfchappijen deeze manier gevolgd hebben, welker nuttigheid niet meer in twijfel ftaat? Deeze aanmerking zou niet juist zijn. De metaalen donderftaaf kan volkoomen haare uitwerking hebben, fchoon de donder oprijst en niet nedervalt. Indien de geëlektrizeerde donder-wolk laag genoeg is om eenig gedeelte elektriciteit aan den- grond medetedeclen, waarop een gebouw ftaat, op hetwelk men eenen dier metaalen afleiders geplaatst heeft, kan die geleider zeer wel dienen om die verfchrikkelijke vonk uit de aarde te trekken, om derzelver loop te regelen, om dezelve onfchuldigte maaken. De blikzemende ftof zal dat metaal volgen tot zijn bovenst eind en zal zig in de lugt gaan verfpreiden, zonder het gebouw te raaken, dat zonder dien toeftel befchadigd zou hebben kunnen zijn. Ik geloof zelfs, dat zulks wezenlijk gefchiedt, fchoon men tot heden toe daar niet genoeg acht opgeflagen heeft.' Die metaalen geleiders , tot boven het dak der gebouwen verlengd, vervullen het gewenscht oogmerk', maar door middelen eenigzins verfchillende van die, welke men hadt bedagt. In plaatfe van de vuurftoffen van den. blikzem uit den dampkring in den aarde te voeren , Voeren zij dezelve van de aarde in den dampkring* alwaar zij zig verfpreidt, zonder eenige fchade te doen' hetwelk het doel is van dien fchrander bedagten toeftel, welkers bovenst eind men weet, dat bovennet, dak der gebouwen uitfteekt, waarop hij geplaatst is, en het onderst eind fteekt in den grond of is op zeer weinig afftands van denzeiven. Voor het overige fluit het geen ik van den opklimKienden donder gezegd heb, in geenen deele de mogelijkheid van nederdaalenden donder.: uit, en wij hebben regt te hoopen , dat eene naauwkeuriger waarneeming, van het vooroordeel, dat tot heden toe geregeerd heeft, bevrijd, ons zal kunnen leiden tot de kennis der verfchillende middelen, welke de na-  Eenige Bijzonderheden der Natuur. x$> natuur gebruikt ter formeering en leiding van deeze verfchrikkelijke verneveling. (Q. I 1. Uitbraaking van den Etna. Men heeft (fchrijft het Journal Encycl. van den 15 December 1781.) dc volgende tijding vanCatana ontvangen: De berg Etna heeft eene nieuwe uitberftina: ge°daan, en braakt, in eene verwonderlijke hoeveelheid, aan den Oost-kant, de bitumineule ftoffen, die lang in zijnen boezem gegist hebben. Deeze gebeurtenis heeft fchrik in den omtrek vcrfpreid; de lava heeft groote verwoestingen aangeregt; deeze nieuwe uitbraaking is niet verre van den mond van den Etna, HL (0 Het fchijnt, dat de verwijderdfte oudheid geweeten heeft, dat de donder niet alleen uit den dampkring nederdaalde , maar dat hij ook uit de aarde opfchoot. Men leest in la Storia della Dtteratura Italiana del Signor Abbatê girolamo tiraboschi, te Florence in 1774 gedrukt, T. I. iPart.p.s$-. Pare veramente che di mesfo quefte fuperjlitioni una fifica opinione, prima d'ogifaltro proponesfer gli EtruscU, che quefti ultimi tempi ha avuü Jofier.imi è feguaci, cio è che ifulmini vengaha ancora di folterra, £f non dal cielofoltanto. II M. maffei i§ ü lampredi foftengono che cofi veramente fentijfero gli Etrufchi, e un pasfo di plinio aUegano in lor favore: Etruria erumpere terr4 quoque fuimina arbitratur. „ Het fchijnt indedaad, dat de Hetruriers, in het midden van „ deeze bijgeloovigheden, de eerfte zijn geweest, die een „ natuurkundig gevoelen hebben voorgefteld, dat in deeze tij„ den navolgers en voorftanders gevonden heeft: dat, narae„ lijk deblikzemftraalen ook van beneden uit den grond voort„ koomen , en niet alleen van boven uit den hemel. De Hee„ ren maffei en lampredi beweeren, dat dit waarlijk het „ gevoelen der Hetruriers geweest zij en brengen eene plaats „ uit Plinius bij, om dit te ftaaven: In Hetrurie, zegt hij, „ fneent men dat de blikzem)traalen ook uit den grond voortfchiete.n. „ PÜH. Hifi. Nat. Lib. II. Cqp. 53. B 2  fö Eenige Bijzonderheden der Natuur. III. Hooge 'Ouderdom. Den 17 December laatstleeden overleedtte Quakel aan den Uithoorn , m den ouderdom van honderd en zeven jaaren en bijna drie maanden, zekere Jacob Jansz. Verhoef. Hij was daags vóór zijn dood nol bijzijn volle verftand; voor "bijna 22 jaaren, ver? loor bij reeds een behuwd zoon van 8, jaaren d e knideC!Sn°Üt S'eWeeSt W3S Van de zijner'tien I V. Verlosfmgen van drie en van vier Kinderen. Te Delft is, den negenden Januarij laatstleeden, dc Huisvrouw van zekeren Johannes Rozier, Camelia van der Meiden genaamd, en zeven en derti- jaaren oud, verlost van drie leevende Kinderen, waarvan twee, zijnde jongens, elk zestien duimen, en het derde, een meisje, vijftien duimen lang was Zii was reeds moeder van vier Kinderen, doch was nu zedert zes en een half jaar niet zwanger geweest. Twee deezer Drielingen, voegt 'er onze Korrespondent by, eene jongen namelijk en het meisje, waren fchielijk overleeden, maar het derde gaf hoop van in 't leven te zullen blijven. . Wij herinneren ons, bij deze gelegenheid, dat 'er m Rotterdam, 111 het voorlceden jaar een foort-ehjk geval gebeurd is, waarvan wij ter iuifter tijd geene melding gemaakt hebben: JL De Huisvrouw van Gernt Boom, Mr. Timmerman te Rotterdam beviel aldaar namelijk, op den vijftienden April gelukkig, en na een arbeid van anderhalf uuren van yier welgefchaapen en voldraagen Kinderen, zijnde drie Zoons en eene Dogter, welke den volgenden dag nog leefden, en benevens de Moeder naar tiids©mftandigheden in goede gezondheid waren.  aanmerkingen over d e waarneem ing van den heer m0urgue, aangaande de richting en uitwerkzelen van eenige donderslagen enz. (Medegedeeld in het Genees - Natuur- en Huishoudkundig Kabinet, Deel III. No. 1. onder de Bijzonderbeden der Natuur , bladz. i. en volg.') Door den Heer w. van barneveld Apbothecar te Amjlerdam, Lid van bet Provintiaal Utrechts Genootfchap, I. Schoon iemand eene genoegzaame bekwaamheid bezitte om waarneemingen te doen, en geene volkomene bevatting heeft van het onderwerp, omtrent het welke hij waarneemt, zal hij nimmer zijne ondervindingen, hoe naauwkeurig hij te werk gaa, de gepaste levendigheid bijzetten, en meestal, in de gevolgen, welke hij daaruit trekken wil, dwaalen. Zo iemand is als een man van Vernuft en Practijk, zonder Theorie. Daarentegen is het zeeker, dat de Theörie eener zaak goed zijnde, de Praótijk volftrekt niet kwaad kan zijn. De waarneemer van de Richting en Uitwerkzelen van eenige donderflagen en aanmerkingen over de formeering van den donder zoude zeekerlijk uit hoofde van zyn ijver en gezette naauwkeurigheid in het waarneemen, vrij wel in zijn oogmerk geflaagd zijn, en zeer nuttige gevolgen uit zijne waarneeming hebben kunnen afleiden, indien hij eene zuivere Theorie van zijn onderwerp den donder bezeten hadde. Ik weet wel, dat men zoude kunnen vraagen, welke Theorie wij met eenige zeekerheid hebben .van den Donder of Blixem? maar daar wij de Eledrjieke ftof kennen als zodanig eene, die eene volmaakte overeenkomst, in alle haare verfchijnzel cn en uitwerkzelen, heeft met den Blixem , die daarom van ons voor de natuurlijke Elektriciteit gehouden wordt, dunkt Bijzonderheden III. Deel. B 3 nüjj  22 Eenige Bijzonderheden der Natuur. mij, dat het buiten alle bedenking is wel degelijk dat wij vrijheid hebben om den Blixem en deszelfs gevolgen naar de Theorie der Eleótriciteit te beredeneerem De opfteller van deeze waarneeming zelf .vindt deeze eenftemmigheid van den Blixem en de Eie&riciteit, en tragt het een en ander daar door te verklaaren. II. Wij leezen in dit ftukje van den Heer mourgue, vanBlixemftraalen, die,uit de aarde voortkomende, opgaan door den dampkring naar de wolken, en ook van zulkendie zich ontlasten uit de wolken aan de aarde; doch wij kunnen nietdan een verward denkbeeld hebben, hoe dit toegaa en waarom zulks gefchiede, als wij den pofttieven en negatieven ftaat der Elektriciteit niet kennen. Door eene Eletkrieke pofttieve kragt hebbe men te. verftaan eene ophooping, endoor eenElectriekenegative kragt eene berooving, van die vloeiftoffe, 'Er beftaat geen Elektriciteit, indien dezelve niet kennelijk is in eene van deeze opzigten, ook kan dezelve aan onze zintuigen niet anders, dan daarin, kenbaar worden; want het midden van deeze twee is een juist volkomen evenwigt van die ftof, of, met andere woorden, eene diepe rust van de Eleétriciteit, in de lichamen, aan welken zij van natuure eigen is. Wordt nu de Eie&riciteit opgewekt , dan wordt dezelve werkzaam, altijd op tweederlei wijze, welke bij onderfcheiding genaamd worden Pofi^ ticv cn negaiiev, ofhet geen eigenaartiger is , Plus en Minus, geëleclrizeerd. Deeze werkzaamheid van de Elecftriciteit beftaat in eene bewecging van twee tegenftrijdige ftreeklijnen. De reden van die beweeging hangt dus af van de werkzaamheid, en wel, om dat de Elektrieke ftof beftendig tot evenwigt zoekt te geraaken. De eigenlijke Lucht, een Electriek lichaam zijnde, biedt tegenftand aan deeze werking der Elektriciteit; door welke Aflie en Reaftie der Elektrieke 'ftof en der Lucht, de fraaifte proeven ten onzenVerftande koomen; dan eerlang bereikt de  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 23 <8e Elektrieke ftof hierin haar oogmerk • ■— dooi de geleidende deeltjes, die in de lucht zijn, verkrijgt dezelve haar evenwigt en raakt wederom in rust. Laaten wij dit nader verklaaren, door de Leydfche vies: Het glas, waaruit de vies beftaat, is een ongemeen fterk Elektrick Lichaam, in dit lichaam is de natuurlijke Elektrieke ftof in eene diepe rust verborgen, en bevat, zo lang het lichaam niet opgewekt is, eene onmerkbaare menigte van die ftof; welke over de wederzijdfche oppervlaktens verfpreid is. De verfpreide deelen, welke de menigte te zajmen uitmaaken, worden aan iedere bijzondere zijde, dat is, van buiten en van binnen, van de vies te zamen vereenigd, door middel van eenen Geleider, zo als het metaalen bekleedzel is. Laaten wij nu ftellen, dat de vies zo verre als hij bekleed is , 1000 deelen Elektriciteit bevat, dan zal de buitenzijde 500 en de binnenzijde 500 deelen daarvan bezitten; indien ik deeze vies', door haar ingefteld koperdraad Electrizeere, dan zal de binnenkant der vies500 deelen aanwinnen, en de buitenkant zoo veel verliezen. De binnenkant wordt dan Plus ( opgehoopt) en de buitenkant Minus .(beroofd) ge■ëlectrizeerd, genoemd. De vies heeft over het geheel genomen nogtans geen Elektrieke ftof meer dan te voren, zijnde dezelve flegts verplaatst ; vaart men vervolgens voort met de Elektrizeering, zo zal de ftof met eene uitbarsting van de opgehoopte naar de beroofde plaats wederkeeren, dat is, zij zal, van den binnenkant der vies, met eene vuurftraal langs het onbekleeds deel dcrzelve vies naar dc bekleeding van den buitenkant overfpringen; en bij die- gelegenheid, in het klein, zo wel doorliet vuur enden flag, als de flangswijze rigting cn andere eigenfchappen, den Blixem en Donder nabootzen, en de vies in een volmaakt evenwigt brengen. Gelijk hier met de vies, zo ook is het met de werking der wolken gelegen: Indien een Donderwolk pofitiev is, zal dat deel van het aardrijk, in weiks betrekking die wolk aankoomt en voortB 4 drijft  24 Eenige Bijzonderheden der Natuur. drijft negatiev zijn, cn alzo ook omgekeerd, indien ae wolk negatiev is. UI. Toetzen wij nu de gevolgtrekkingen van de waarneemmg deezes onweders aan het gemelde ^.riowavande Elektriciteit, dan zullen wij ras bemerken, dat ae waarneemer hetzelve niet gekend heeft • daardoor niet gelijkmatig over het onderwerp denkt en zich zeiven ongelijk is: Men fla het oog op pas ir den eerften nieuwe Regel, alwaar de Aukteur veronderftelt, dat de sterkere Eharieiteit der wolk waarin de bui was, ^(zwakkere) Eleflrieke vloei'ftof uit de aarde kan aantrekken; dan wie weet niet dat de aantrekkende kragt en de Elektrieke uitbarsting twee gansch bijzondere zaak en zijn. Zie verder pag. 4. De Heer mourgue zegt: Alles toonde mij terftond dat de flag opwaarts was gegaan Dat is uit de aarde naar de wolken, en lees daar vereer hetgeen die Heer aanvoert, om dat te bewijzen. Voorts vergelijke men deezegedagtcn met pag. o. den tweeden nieuwen Regel: Men moet zich berinneren, dat onze zeven getroffene Boomen hooger waren dan dit dezelve omringden. De wolk waarin de Jlorm was, was fterk gecleürizeerd: de zeer dikwijls herhaalde Blikzems die uit dezelve kwamen enz. zich zekerlijk aan de aarde ontlast hebben. Bit ftrijdt tegen eikanderen « en leest men dezen zin voluit, verandert dc Auktcur nog eens van toon, zo zelfs, dat'hij de aarde zich voorftelt, door de wolk eerst fterk geêleftrizeerd te zijn, en deeze Eharieiteit daarna wederom aangetrokken te worden door de grootere EleÜriciteit van die wolk. Tegen de gezonde Theorie van de natuurlijke zo wel als konftige, Elektriciteit, ftrijdt ook het geen de Aukteur pag. 10 zegt, inden eerften nieuwen zin: dat ten zelf de flag verfcheiden vonken geeft; daarenboven tragt zijn Ed: dit met de uitkomst van een °-eclektnzeerde vies die ontladen wordt opteheldcren, en gedraagt zich als of men bij den fchok verfcheiden vonken trekt; daar noch het een, noch het ander gebeurt : Een donderwolk geeft één vuurftraal, ééne met Elektriciteit geladene vies geeft ééne ontlasting van de ftof. jje^  'Eenige Bijzonderheden der Natuur. i$ Behalven deeze opgenoemde ftukken, welke genoeg zijn ten bewijze dat de Heer mourgue niet wel gcllaagd is in de verklaarim-en, die hij van zijne, anders naauwkeurige, waarneeming tragttegeeven, zijn 'er meer' andere fpooren van die foort in dit mik optenoemen , zo men dezelve wilde uitpluizen. .. , IV. De Aukteur fchijnt van gedagten te zijn, dat de meeste donderflagen uit de aarde opgaan naar bo^ven, zie pag: 17 en 8., dog fluit den nederdaalenden donder 'nogtans niet geheel uit. Ik zoude juist Van tegenovergeftelde gedagten zijn , en wel om deeze reden, die op herhaalde ondervindingen gegrond is, te weeten; dat de lucht en wolken ver den meestentij J pofitiev geëlektrizeerd zijn. Schoon ik nu niet in twijftel trekken wil dat dit donderweder uit de aarde is voortgekomen, zo zoude ik egter kunnen aanmerken, dat het, wegens de onbegrijpelijke fnelheid en voortgang van de Elektrieke vuurltoffe , volftrekt onmogelijk is te bepaalen, met ons gezigt, of de ftraal op - of neder-waards ga, gelijk de Heer mourgue meent gezien te hebben. Voorts is het vol onzeekerheden,dit te onderzoeken uit de afgeflagene fchorfen der boomen. V. Bij iedere Elektrieke ontlasting eener Leydfche vies ontftaat 'er een verfchijnzel, 't welk ik veronderftel, dat bij eiken Donderilag ook altoos gebeurt; dog hetwelk wij daarbij, gelijk bij den fchok derzelve vies, zo bepaald niet kunnen waarneemen. — Hadt de Heer mourgue dit verfchijnzel gekend, zijn Ed. zoude den Natuuronderzoekeren bij deeze gelegenheid des onweders veel dienst hebben kunnen doen, aangezien ik niet twijftel,of dit verfchijnzel is meer dan eens bij dit onweder voorgevallen. Het is de laterale slag of schok (* ). Iemand wien deeze laterale fchok bekend is, kan bij voorbeeld daar door verklaaren, hetgeen wij vinden pag. (*) Om bij de ontlading van eene'Leydfche vies het toerale vuur te toonen , neeme men een groote vies , welke ik A noem; ftel dien, met den knop aan den eerften conducB g tor  *S Eenige Bijzonderheden der Natuur. P°g- 5- den laatften N. Re«-el H« a„, -r ■ van den zwaar eetroTen O/ET ' d%* vijftig roeden brijzeld was Fnna» Ohlboom>"n Wilzeboom ver* door de m'kzIfiS % di";eerften ReSel: verfcheidii p JL W ?ÖW *w Wrm, Ten Sten ni^ ?rtW °f ^/«^ rekend naa? d?&^ verSfhJkende afWen , beven, ovefeenVe a? Jïï ?k dfr do^rnagen zeidoor' het SSl Je? n^3n rZeTr afftand- 't welk men eemS heb?™ bepaalea is> zoude boomen door derulef.lZTuL Mteffl ' welk« Uit her p/„ - latfmhn Mok btfchadip-d waren denBh^Teez noantreVe;efl5 h^eik * ^ ge kleinere befcLdiSnSn'nï peure *' dat zodani- geladen worden, en w nneer m/n f T 6 We* fierk hal ven den overga v^her v,!^ k , "'^zai men> b«" de vies en bet fa K . Wil men nu ï^^t^X* beide viesfen llLnd'er ra en S eeTft dcr aan het geboocen knnpr^,.,^ j I *<' a Maak ketting fase. d ^^^Vt^ eenemcta^ kant der vk 1 IV, ï ?■ ' gegaan van den buit™ geëLSLeerd. ' * der vJes B> is  Eenige 'Bijzonderheden der Natuur. of omdat die flag, juist in- den omtrek van het verbrijzelde lichaam, door den grooten Blixemflag getroffen, altoos geen bekwaame voorwerpen aantrek; even m'in als alle onmiddelijke Blixemflagen, die wij hooren, het zij die nedervallen of oprijzen, zodanige «-eleidende voorwerpen aantreffen. Meermaalen zoude men deezen toevalligen flag anders kunnen waarneemen, als eenen', die af hangt vanden onmiddclijken grooten flag. Eens is door mij-zelven dit later-ar le vuur, op een afftand van ongeveer twee honderd roeden , van den grooten nedervallenden Blixemflag waargenomen. BYVOEGSEL. f De Lateraale flag, waarvan de Heer van earneveld hier fpreekt, viel gelijktijdig met dien vreesfelijken Blixemflag die op den 22 Auguftus 1780 een Molen buit-n Amfterdam getroffen heeft, en weiks ongeluk door den Heer van barneveld zo naauwkeurig als leerzaam befchreeven is eene afzonderlijke Verhandeling ten tijtel voerende: Het onweer svmr in zijne richting en uitwerkzels nagefpoord bij bet ongeval de Koornmolen de valk overgekomen, en met de door de konst te weeg gebragte Elektrieke fïof ver geleeken; nevens eene Befchrijving van een Af cider volgens Je Manier van den Heer john cuthbertson in praktijk gebragt om Molens te beveiligen tegen het onweder, te Amfttrdam bij P. Hayman 17S0. Kort na de uitgaaf van dit ftukje kreeg de Keer van barneveld berigt van nog eenige andere uitwerkfelen van dit onweder door den zelfden of een gelijktijdigen flag veroorzaakt; en van deze gaf zijn Ed, daarop een verflag in de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen II. Deel II ftuk, bladz. 610, alwaar het zelve te vinden is onder den tijtel van Bericht betrekkelijk het onweder dat den Koornmolen de Valk in den zomer dezes jfaars getroffen heeft. In dit Berigt zegt de Schryver omtrent den gemelden lateralen flag het volgende: „ (Na de uitgaaf der bovengemelde „ verhandeling) is mij berigt dat een hout enfehutting „ van zekeren tuin ia de Plantagie, op het eigen oogen- „blik.  28 - 32 Eenige'Bijzonderheden der Natuur. „ blik, en zo het fcheen met denzelfden flag, door „ het onweersvuur befchadigd wierdt, Deze Tuin is „geleegen in eene lijn getrokken van den Molen, „ over het Pakhuis, ltaande op den hoek van Keer„ weer, naar de middcllaan der Plantagie. — Op de „ gemelde houten fchutting, die eenige voeten hoo„ ger was, dan alle de anderen die daarin den om<■„ trek ftonden, was een windwijzer geplaatst ten „ naaftenbij met de fchutting vier- cn-twinti°- voeten „ boven den grond. Dejjzere ftaaf van deezen wind„ wijzer, dik genoeg om den Elektrieke ftof door te „ laaten, is geheel niet befchaadigd, maar de fchut„ ting in welke de ftaaf was vastgemaakt, heeft „ derzelver verbrijzelende kragt aan weerskanten „ ondervonden, enz. —— Indien dit niet op hetzelfde 8, oogenblik, dat de Koornmoolen getroffen wierdt,„ gezien en als 't ware met denzelfden flag gehoord „ was, 'zoude het naauwlijks onze overweeging ver- „ dienen. 't Koomt mij voor dat 'er, fchoon de „ flag gelijktijdig mogte fchijnen , evenwel twee af„ zonderlijke uitbarftingen plaats gehad hebben. Men s, necme in opmerking dat 'er niet alleen nog een molen in den omtrek is, maar dat ook de Muider„ Poort en het vrij hooge Pakhuis Keerweer, nev ns „ verfcheiden hooge Boomen in de rigting van de „ Molen de Valk, naar de gemelde Tuin ftaan •—„ Mogten de Waarneemers der uitwerkfelen van het Onweer in 't vervolg bedagt zijn dat 'er bij derge„ lijke gebeurtenisfen in den omtrek van dc plaats s, daar de Blixem eigenlijk gevallen is, ook befchaas, digingen van minder belang gebeurd en te ontdekken zijn, dan zouden wij eene fchreede nader ko»j men, en vrijheid hebben om dit aan den Latera„, ten flag toe te fchrijven. 'Er is namelijk bij deont„ lasting van cen gcëlecftrifeerd glas een verfchijnlél ,, dat deszelfs waarneemers tot nog toe niet verklaard „hebben, 't welk men den lateraalen phopheet, „ enz."—— Ik zal hier de befchrijving van dit verfchijnfel niet verder bijvoegen, nademaal de ichnjver dit in de bovmftaande bladzijden genoegzaam verklaard heeft. De-uitgeever.  EENIGE BIJZONDERHEDEN DER NATUUR. i. Waarneeming van eene wolk, die phofphoriek geworden was door een overvloed van elektriciteit, te Beaufejour bij Beziers gezien, op den 15 Aug. 1781. door den Heer Abt rozier. De warmte van dien dag was 25J graaden geweest; de Barometer fpelde een onweder : 'er dreeven groote witte wolken in de bovenfte ftreeken van den dampkring, geduurénde den geheelen dag, en de Zon ging agter eene masfa dier op eikanderen geftapelde wolken onder. Des avonds ten zeven uuren wierdt de dampkring meer cn meer bezet-, de wolken fcheenen de bovenfte ftreeken te verlaaten, om naar de aarde te zakken, en zwaar en drukkend weder benam de gemakkelijkheid der .ademhaaling. . Hoe meer. denagt naderde, hoe meer de wolken verzamelden en opeenpakten, bij de groote keten dier bergen van den derden rang, die Neder-Langüedoc, van het Oosten naar het Westen, doorloopen. Ten zeven uuren, vijf en veertig minuuten kondigde het flaauw licht van eenige blikzemftraalen, van den West-kant koomende, aan, dat de donder op eenen afftand te verre om gehoord te worden, brulde langzaamerhand vermenigvuldigden zig de blikzemftraalen , volgden eikanderen met eene verwonderlijke fnelheid op, en het gedruis van den donder begon gehoord te worden. -Bijzonderheden UI. Deel. C Tej^  34 Eenige Bijzonderheden der Natuur.' Ten agt uuren waaiden de winden tegen elkandeten w; en gaven dc wolken verfchillende rigtin°-ende Westen-wind was ondertusfchen altijd de heerfchende. Op dien tijd verdubbelden de donderflagen naar den kant des bergs, en de hemel was geheel in vuur. Dc nagt kwam aan; toen was het met meer mogelijk de rigting.der wolken te onderfcheiden omdat de levendigheid van het licht der blikzemftraalen de donkerheid, die daar op volgde zwarter deedt voorkoomen; eindelijk fchoot het°onweder met fnelheid van het Westen naar het Oosten, en was verfchrikkelijk naar den kant van den berg. - Ten agt uuren, vijf, minuuten was het volkoomen nagt. Het was op dat oogenblik, dat ik de ristin» en uitwerkingen der blikzemftraalen waarneemendc* airter het hellen van den heuvel, die, aan de e'ene Zjjde, het gezigt van mijn huis bepaalt, eene lichtende ftip gewaar wierdt. Derzelver lichtgelcek niet naar dat van eene kaars yan verre gezien, noch* naar dat, hetwelk hout of gewasfen geeven, wanneer zij branden. Het fcheen mij toe het witachti» licht te vertoonen van phosphorus, dat in de vrije lu°t brandt, of liever van kwik,, die men in eene luiledige pijp fchudt. ö Die lichtende ftip verkreeg langzaamerhand meer grootte en uitgeftrektheid. Zij vormde ongevoelig eene ftreek, een phosphorieken band, die zW aan mijn oog vertoonde, op eene hoogte van drievoeten, en van de kruin van den heuvel afgaande om Beziers te naderen, fcheen die ftreek het voetftuk te maaken van eenen hoek van zestig graaden welks top met mijn oog gelijk kwam. : Op deeze eerfte lichtende ftreek formeerde ziV eene tweede van dezelfde hoogte, en die niet meer dan dertig graaden uitgeftrektheid hadt, dat is te zeggen, de helft van die van de onderfte ftreek. Tusfchen  .Eenige Bijzonderheden der Natuur. fchen beiden bleef 'er eene open plaats, welker hoogte gelijk was aan eene der twee ftreeken afzonderlijk genomen. Schoon deeze twee ftreeken eene horizontale rigting volgden, moet men egter niet gelooven, dat hunne lijn van affcheiding naauwkeurig eene regte iijri was. Men zag op de eene zoo wel als de andere onregclmaatighedcn, ten naastenbij als op de randen van die dikke witte wolken, die het onweder voorgaan * en die randen waren- niet alle even lichtgeevend, fchoon het middenpunt der ftreeken, eene gelijkmaatige helderheid vertoonde. Geduurénde den tijd, dat die ftreeken naar het Oosten trokken, volgden de blikzemftraalcn en hcé gedruis van den donder met de grootfte fnelheid eikanderen op-, eindelijk fchoot de blikzem drie herhaalde reizen uit het eind van de onderfte ftreek. Maar het is aanmerkingswaardig, dat het geluid, dat die blikzems volgde, indien 'er geluid was, zeer èwak, en ik. durf zeggen bijna geen was, omdat het mij zelfs niet mogelijk was hetzelve te onderfcheiden van het geluid van de donderflagen, die uit het bovenfte gedeelte der lugt en in veel verder afgelegenheid kwamen. Elke blikzemftraal, uit. de algemeene masfa uitgefchooten, deedt mij zeer duidelijk de wijngaarden, ihet graan, de kruin en de inhammen van de kleine bergen zien , die vooraan op de groote keten gelegen zijn. Dit licht diende mij om te bepaalen, dat de ftreeken naderbij mij waren, en niet een lighaam maakten met de masfa wolken, die door de winden bij de bergen heen en weêr gedreeven wierden. Dit verfchijnzel fchitterdé van agt-uuren ërt Vijt minuuten, tot agt uuren zeventien minuuten. Opdat oogenblik deedt een rukwind uit het Zuiden de rigting der wolken veranderen, dreef dezelve nader bij de groote keten bergen, en het onweder verwijderde zig van Beziers. C a Daay  3<5 Eenige Bijzonderheden der Natuur. ySz!meSle Zlfch^}heid >dat dis "reeken eend verzameling waren van dampen, zodanig met elektriciteit beladen dat zij dezelve door?cnijnend en phosphoriek maakten. Het geen dit bewijst is dat ^r tot driemaalen toe, de blikzem nitgefchoo en is en de lichtende ftraal, die den blikzem uitmaakte fcheen van eene middellijn meer dan eens zoo «oot aan die van de gewoone blikzemftra ilen De nadering der voorwerpen kon, (wel is waar) de e' hebben in dat optiesch voorwerp. ;Ê$Éi£êè?V tC gelooven> dat "reeken afgezondcide lighaamen waren, en dat zii niet tot do masfa der andere wolken behoorden, laSVen agter haar de bergen kon onderfcheiden, wanS de blikzemftraalenuit de groote masfa vooitfSen; toen eindelijk, de blikzem uit die banden fchoot, Hadt \r geene uitbarsting plaats. Ik weet niet of ooit op eene andere plaats diergclijk een verfchijnzel is waargenomen ; maar ik worden0" im geleezen> dat daarbÜ vergeleeken kan I I. Loop van de Komeet, den 28 Junij laatstleeden. door den Heer mechain,^ Parijs, ontdekt. Den 28 Junij, des avonds ontdekte de Heer mechain eene nieuwe Komeet in het gefternte de groote Beer; (gelijk wij reeds aankondigden onder dc Btjz. der Nat. van Deel II. bladz. ) zij geleek naar eene nevelachtige fter, hebbende een dampkring; van 2 of 3 min. breedte , eene niet zeer duidelijk te onderfcheiden kern , maar die veertien dagen daarnaa een weinig helderer is geworden. De Heer mechain heeft de ^beginzelen van deeze Komeet berekend , volgens zijne waarneemingen van dc eerfte agt dagen: opklimmende knoop, twee tekenen 22 gr cV inclinatie. 81 gr. 48. Periheüe? tekenen 280 56, Perih. af-  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 3 7 afftand o, 7758; zij is den 7 Julij door haareperihelie «eo-aan ,ten 2 u 23' middelbaaren tijd ; haare bewecging Ts regtsftreeks. Deeze omloopkring gelijkt naar geenen der66, welke men tot hiertoe, berekend heelt. Zij is niet zigtbaar geweest voor het bloote oog. De Sterrekundigen, hebben dezelve waargenomen zedert de Heer mechain hun die heeft aangekondigd. Zij heeft opgehouden zig te Parijs te vcrtoone/i den 16 julij , maar zij heeft eene genoegzaafne ruimte doorloopen, dat de Heer mechain haaren omloopskring op de volgende wijze heeft kunnen berekenen: knoop , 2 tek. 230 8' 38". Inclinatie, 81° 43' 26" Perihelie 7 tek 290 11' 25". Perihelie afftand o, 77586. Doorgang door haare perihelie, den 7 Julij ten 411. ai' 20" middelbaaren tijd. Regtsftreekze beweeging; zij is de zeven en zestigfte bekende Komeet. III. Nadere waarneemingen van de Komeet door den Heer hirschel, te Bath ontdekt, op den 13 Maart laatstleden. De Komeet of Planeet door den Heer hirschel, tc Bath, ontdekt, waarvan wij onzen Leezeren beri t gaven onder de Bijz. der Nat. in het vorig Deel bladz. is geduuriglijk met aandacht waargenomen geworden door den Heer messier , zedert zij uit de ftraalen der Zon is gegaan. Op den 17 Julij hebben de Heeren lexell , de Heer PrefidentDE saron, de Heer boscovich, en de Heer de la place veele berekeningen gedaan om derzelver loopkring te bepaalen; maar haare bewecging is zoo langzaam, dat men niet bepaalen kan, welke foort van loopkring zij doorloopt, wanneer men denzeiven onderftelt eene parabool, welker perihelie afftand als tien of twaalfmaal de afftand van de Zon tot de aarde C 3 we-  S8 Eenige Bijzonderheden der N&uttr, wezen zou bevindt men, dat zij daardoor zou gaan in de maand Maart des jaars 1790; dus zouden wii zelfs 111 dat»geval, verzeekerd" zijn haar geduurénde agttien of twintig jaaren te zien. Maar wanneer men een cirkelronden loopkring onderftelt, welks ftraal negentien maal zoo groot zou zijn als die van den draaikring der Aarde, vertoont men bijnaa even goed de waarneemingen tot hier toe (Au» ) gedaan; dierhalven kan men ten dien JpzigTe nog mets verzeekeren. Zij blijft zig vertoonen lis eeni fr,er.7an.. de zcsde grootte, en mogelijk zal zii z\« altijd blijven vertoonen als de andere planeeten, IV, Nadere waarneemingen van de Komeet, den 9 Oclober-, door den Beer mechain ontdekt. De Komeet, den 9 Oótober laatstleeden, door den Heer mechain ontdekt, van welke wij gewag gemaakt hebben in ons II Deel, onder de Bijz der Nat. bladz 233, is geduuriglijk, zedert dien tijd de aarde genaderd en zal (fchrijft men van Parijs den 3 November) dezelve nog tot den g deezer maand naderen; haare lengte is niet veel veranderd maar de breedte vermeerdert aanmerklijk ' Men is begonnen haar met het bloot gezigt te kunnen Zien, omtrent den 20 Oclober; in den na»t tusfchen den 27 en 28 onderfcheidde men haar Sr welnaa den ondergang der Maan. Haare kern is zeer klein en helder; de nevelachtigheid, die haar omringt is bijna cirkelrond en zeer uitgeftrekt, daar is flens een zeer geringe blijk van een ftaart. ö ~ Nadien deeze Komeet tot den 9 November de Aar- fifknaiT^,en dC 5°* t0k de,n 29 > is het waarfchijnlijk, dat men, in de eerfte dagen deezer maand en Voor her opgaan der Maan, haar met het bloot oog zal  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 39 n\ kunnen zien, of ten minften wanneer men zig fan den zVakften kijker bedient. Zie hier haaren loop. ■ Den 0 Oclober was zij een weinig onder de nevelachtige fter van den Kreeft, haar afftand van de Aarde was Van dien van dc Zon tot de Aarde; Den 1 was de Komeet op de Noordlijke fchaar van den Kreeft- den 28 bii den ftaart van de Lynx. Den 3 November! ten 8 u. 's avonds, zal zij op de borst van den booten Beer zijn, tusfchen defterren

s Gravenbage. Aldaar zijn overlegden 1206 Pef* . foonen, dus 14 minder dan in 17.80. , Groningen. In die ftad zijn overleeden i«, perf°?Sen?, d,US ,520 meerder dan in het Jaar 178Ó In die zelfde ftad zijn gedoopt 516 Kinderen, getrouwd 303 Paar. ö * Haarlem. Aldaar zijn overleeden 1608Perfoonen. zijnde 172 meerder dan in 't voorgaand jaar,gedoopt 537 Kinderen, getrouwd 139. Paaren. Heulden. In het voorleeden jaar zijn aldaar overleeden 8 Mans „ 8 Vrouwen, cn 11 Kinderen waaronder 2 doodgeborenen, in het geheel- 27 Perfoonen Waarbij de onder de aldaar in garnizoen lig°-cnde Militaire overleedenen begrepen zijn: De Stad fleurden zegt men, dat omtrent 180.0 inwooners bevat behalven het Garnizoen. lm het jaar'1780 was' het getal der overleedenen 57 Perfoonen. Leyden. . In die ftad zij-n-gebore- 5-04 Zoons en 52? Dogters, tezaamen 1032 Kinderen - en overleeden 1639 Perfoonen. Middelburg. In ;die ftad zijn geboren 724 Kinderen, overieeden 8o4iPerfoonen Maasjluis. Aldaar zijn in het jaar 17S1 overleeden 230 Perfoonen, zijnde 88 meerder dan inliet voorgaand jaar; ook zijn aldaar gedoopt 188 Kinderen. Oost-zaanen. Aldaar zijn geboren 37 Kinderen en overleeden 61 Pïerfoonen. * Oost-zaandam, Wést - zaandam, 'Koog, en Wbr~ merveer. In die plaatfen zijn geboren i34 Zoons, 114 Dogters, te zaamen 248 Kinderen, overleeden 901 Perfoonen, ROT-  ROTTERDAM 4? Int deeze Stad zijn gejlorven Maanden Mans Vrouwen Kinderen te zaameh' f Januari) 49 <*4 83 J9 Februari] 39 48 59 14» Afóar* 35 4* 7° 151 ^prf/ • 37 47 90 174 Mei] 35 3ö "8 189 Juni) 26 41 , "4 181 Julij 34 3°" 99 i«9 Augustus 37 3i 111 J79 September 43 39 99 «1 Oftober 47 48 8Ö- 1X1 November go 53 . • 65 ' 168 December 36" 53 . 58 *4? _ 468 542 1052 2062 Onder de geftorvenen zijn 459 beneden 't jaar; tusfchen 1 en 5 jaaren 478; tusfchen 5 en 10, 95; van 10 tot 15, 14; van 15 tot 20, 21; van 20 tot 25, 34; van 25 tot 30, 49; van 30 tot 35, 45; van 35 tot 40, 53; van 40 tot 45, 62; van 4$ tot 50, 57 ; van  50 Eenige Bijzonderheden der Natuur. „ heid der meefte onkundigen, en van de fomtijds al te laatdunkende ongeloovigheid van enige ge„ leerden , eri dit is, voegdo hij 'er bij , de partij „ daar wij ons aan houden." Ingevolge van deeze onze denkwijze zagen wij met ongeduld uit naar nadere wel bevestigde proeven> welke men niet kon misfehen te doen omtrent een onderwerp , waarop fde naam van den Heer Thouvenel alleen, al waren'er die van andere geleerden, die medegetuigen van dit verfchijnzel zeiden geweest te zijn, niet bijgevoegd , aller aandacht moest vestigen. Deeze nadere proeven wierden eindelijk gemeen gemaakt; Bleton was te Parijs geweest en hadt aldaar in tegenwoordigheid van twaalfhonderd perfoonen, waaronder men drie honderd kon noemen, die bekend ftonden voor in ftaat te zijn van wel te zien, Geneesheeren, Natuurkundigen, Scheikundigen, Letterkundigen en Konstenaars , blijken van zijn zonderling vermogen van bronnen aantewijzen, gegeeven, en 'er was niemand dan twee getuigen, die vooraf gezegd hadden niet te zullen gelooven al zagen zij het, die niet volkoomen overtuigd vertrok. Wij hadden dan reeds een verflag van deeze nadere proeven met een kort begrip van de fchrandere redenkavelingen van den Heer Thouvenel over dit gewaand fatlnm, en deszelfs verklaaring, uit het werk van deezen Schrijver getrokken, voor de drukpers gereed gemaakt, wanneer ons de volgende brief van den Heer de la lande onder het oog kwam, die het raadzel op enee natuurlijke wijze oplost, en ons alleen overlaat de fchrandere loosheid van bleton en zijne medepligtigen te bewonderen, en optemerken dat het mogelijk is dat ook groote mannen door een fchoonfehijnend bedrog worden beguicheld. myne Heeren! , Ik zoude uw Journaal niet durven bezig houden over een onderwerp zoo beuzelagtig en veracht, indien het zig in de laatstverloopen maand Meij niet onder ■eene nieuwe gedaante hadt opgedaan, die een groot getal kundige lieden bedrogen heeft, en zoo men niet zeec  Êmlge Bijzonderheden der Natuur, Sr éecr veele reizen de gewaande.uitkomften van bcflisfende proeven door den druk hadt gemeen gemaakt, terwijl men beroemde en geloofwaardige mannen en getuigen noemde. Een zeker man, Bleton genoemd, Van een Dorp bij Grenoble geboortig , beeft voorgegecven eene buitengewoone eigenichap te bezitten van de onderaardfche «wateren te gevoelen door eene ftuiptrekkende beeving. Deeze "Water-ontdekker plaatfte op zijne vingeren eene roede van metaal, krom gebogen , en men zag dezelve fchielijk omdraaien. Deeze hst was beter bedagt dan die van de Water-kijkers, die door de Dorpen zwerven, en die om de geringde belooning, den boeren bronnen aanwijzen. Deeze knijpen hunne roeden met de handen, en als men flegts enise lust heeft 'er naar te zien, merkt men gemakkelijk dat het genoeg is de roede op eene ongelijke wijze te knijpen; derzelver kromte doet haar noodzaaklijk eene draaiende beweeging verkrijgen. Bleton zworv dan ook door het land, hij wees bronnen aan, dat niet moeieiijk is, alzoo 'er bijna overal water is. De Heer de Morveau te Dijon, de Heer Nicolas te Nancij ontdekten aanftonds zijn bedrog, maar hij wierdt aangemoedigd door het groot getal perfoonen, die hem bewonderden. Hij ontmoetede(eindelijk een bekenderi en zeekerlijk achtingswaardigen Geneesheer, die, weinig gewoon aan het nagaan van kwakzalvers, de beweegingen van Bleton en van zijne wichelroede voor eene buitengewoone zaak aanzag endaar gelegenheid tuft trok om 'er een werk over te fchrijven van 300 bladzijden, getijteid: Mêmoire Phyftque &' Médicinal inontrant des rapports évidens entre les pbênommes de la baguette divihatoire, du magnétisme & de 1'éleBricit'e^ par M. T. Dotleur en Medecine de Montpellier &c. Gü deed 'er verflag van, M. H., in uw Journaal van September 178L-met uwe gewoone gemaatigdheid, zonder egter de voorgeevens van den Schrijver aante- tiieeven. . ■ D 3 Mea  $ï Eenige Bijzonderheden der Natuur.- Men ontzag zig minder in het Journal de Nancij ; en men gaf in No. 18 en 19. van 1781. eene breedvoerige weerlegging van deeze verhandeling. Men ging verder; men deedt door eene menigte vergelijkingen zien, dat dit werk bijna geheel gefchoeid was op de leest van een boek in 1693 gedrukt onder den tijtel van la Phyjtque occulte, door den Heer de Valmont , Meefter in de Godgeleerdheid, van 600 bladz. in i2mo, dat herdrukt is in 'sHage in het jaar 1752. Maar de Schrijver, die eene levendige verbeelding bezat, was voor een buitengewoon en nieuw facftum fterk vooringenomen. Hij was doordrongen van zijn ftelzel van verklaaring, hij was niet meer'bedaard genoeg om zig aan de redenen van zijne tegenpartijders overtegeeven, noch zelfs om de kleine kwakzalverij te zien, waardoor hij bedrogen was geworden. Hij wilde Bleton liever te Parijs brengen, en hij fchreef den 12 Meij aan de Akademie der Weetenfchappen om dezelve te noopen kennis te neemen vandat nieuw verfchijnzel. Ditgeleerd Genootfchap yondt niet goed Kommisfarisfen tc benoemen in diergelijke eene zaak. Verfcheiden leden der Akademie wilden wel bij de proeven van Bleton tegenwoordig zijn, en eni^e waren indedaad verwonderd over zijne handigheid in het doen draaien van de roede en over de manier, waarop hij de rigting der waterleidingen fcheen aantcwijzen, waarover men hem deedt gaan. Dezelfde ftreeken zijn bijna eene maand lang dagelijks herhaald in tegenwoordigheid van talrijke vergaderingen, tot groote verwondering der aanfchoitweren. Men heeft perfoonen van den eerften rang, dc bekendfte Natuurkundigen ondpp de geene, die verleid geweest" zijn, genoemd. Men heeft geenen van hun gevraagd, of hij minder verwonderd geweest is, als hij gochelaars en beker -fpeelers zag; geen van hun vroeg zigzelven of het wel zeeker was dat Bleton niet op dezelfde plaats te voren informatien genomen hadt, of onder de perfoonen, die hem leidden, geenewaren, die genoeg belang fteldén in zijn verkregen naam om hem te helpen zig niet te bedriegen;  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 53 gen: (zulk eenen noemen de goochelaars den compeer); of hij, eindelijk, als hij geblind was!, niet enig middel wist te vinden om, ten minften aan zijne voeten te zien; dit alles is mij ondertusfchen vcrzeekerd geworden. Doch op den 24 Meij heeft de Heer Charles, Hoogleeraar in de Natuurkunde, in eene zitting op het Waterkastcel, bij het obfervatorium, de beguich.eling doen verdwijnen op eene wijze,-datmen verpligt was in het Journal de Paris te zeggen dat de proeven kwalijk gelukt waren door het onweder. Men Helde nieuwe proeven voor, bij den Heer Macquer ; die geleerde , die zoo bekend is door zijne vricndlijkheid, eerlijkheid, en opregtheid, zag Bleton zig bedriegen en juist raaden; hij gaf van het een en ander verkiaaring. Welhaast maakte men bekend dat hij de kragt van den water -ontdekker erkend hadt, en hij meende verpligt te zijn zig daar over fte beklaagen in het Journal de Paris van den ï2 Junij, maarhetproees-verbaal is gemeen gemaakt agter het Journal de Paris van den 26 Junij. Eindelijk wilde de Heer Mongez, Schrijver van het Journal de Pbyfique , Bleton in den tuin van Ste Genevieve doen koomen ; hij verzamelde daar verfcheiden geleerden , die het volkomenst bewijs ■ verkregen van de ongenoegzaamheid van de middelen van Bleton: zie hier wat de Heer Mongez mjj fehreef den 7 Junij. „Bleton heeft „ den eerften dag 53 bronnen gevonden in de ruimte „ van onzen tuin," en heeft onze kanaal en niet ge von„ den; hij is driemaalen over dezelfde plaats gegaan, door' hem aangewezen , en heeft^ dezelve flegts „ tweemaalcn gekend. Hij is met op'en oogen over „ loopende kanaalen gegaan zonder de minfte gewaars> wording te gevoelen. Op den tweeden dag heeft „ hij niet alleen de plaatfen niet gevonden, welke „ hij den eerften dag heeft aangewezen, maar hij heeft ons met een grooter getal bronnen op ons terras .., verrijkt, Het fpeelen van de glaazen^ roede heeft  $4 Eenige Bijzonderheden der Natuur. „ geheellijk gemischt; maar, dat het best van alle fs," „ is dat bij, buiten zijn weeten, in rijdtuig, en met „ toegebonden oo^en , in'onze nieuwe Kerk gebragt „ zijnde, aan alle kanten bronnen, kanaalen van loo„ pend water gevonden heeft, van welke hij zelfs de „ rigting en diepte heeft opgegeeven, de eene onder „ andere, welke hij heeft opgegeeven op 5 voeten „ 9 duimén, en hij was toen op een vast fteenwerk, „ geplaatst van 20 of 25 voeten dikte; voor het ove„ rigezijn wij verzeekerd dat 'er geen water is, voor „ naa de diepte van 100 voeten, alzoo die geheele „ ruimte door de grondvesten, de kelders, de ver\\: wülften, en de laage Kerk wordt ingenomen; en „ op.dertusfchen heeft Bleton ons daar alles wat hij „ doen kon .laaten zien, even als op het fterkst en , feelst kanaal." De Heer Tiiotjvenel verklaart ait m het Journal van den 26 door de kanaalen van on-? deraardfche 'vogtige lugt; maar men verklaart alles als men befloten heeft alles te gelooven. De voorftanders van Bleton hebben niet gemischt te zeggen dat iedereen bedrogen kon worden: deeze uitvlugt kan voorgefteld worden voor de gevallen waarin hij vergeeten heeft te bèeven, dit kon door Afleiding van gedagten gebeuren, en verfcheiden perfoon. -n hebben mij verzeekerd dat zij hem op diergelijke wijze afgetrokken hebben. Maar kan men ftuiptrekken ondergaan op eene plaats, alwaar de oorzaak der ftuiptrekkingen niet aanwezig is, en naa aangekondigd te hebben dat men dezelve op andere plaatfen niet ondergaat; men kan diergelijke eene uitvlugt niet aanneemen. Men kan egter antwoorden met fatla en duizenden van getuigen te noemen, maar, gelijk deHeer bat♦telïer aanmerkt in de Nouveiles dc fa Repubhque des lettres door den Heer de la Blancherie in net bl*d van den 12 Junij „ dit woord faêa wordt bij dce; zc gelegenheid bedrieglijk. De Bletomaanen nier? 5 ken niet dat zij geftadig in een gebrekkigen enkel Z ronddraaien, terwijlzij als het bewijs opgeevenhet  Eenige Bijzonderheden der Natuur. 5$ r, geen indedaad het punt van twist is. De anti-Ble,, tomaanen willen dat die facla flegts eene bcguicheling zijn en het zijn die zelfde fatla, welke men hun altoos aanvoert. Het is het zeeker faaum „ en niet het betwist wordend fattum , dat de ftof „ moet uitmaaken van een fterk bewijs." Nadien,' volgens de beginzelen van de nieuwe eleótrico-magnetifche verklaaring Bleton niets moest gevoelen als hij op een ifoleer-bankje van glas of harst was , heeft men hem daar verfcheiden reizen op laaten ftaan en hij droeg goede zorg van niet te beevcn. Maar de Heer Charles de handigheid gehad hebbende van de afzondering wegteneemen door eene gemeenfchap , welke hij maakte tusfchen Bleton en de waterleiding, zoo hadt hij het genoege te zien dat de Stuiptrekkingen niet weder kwamen, en dat Bleton volftandig ftil bleef zoo lang hij zig wezenlijk geïfoleerd waande. Als men bewijzen nodig hadt, zou een fafium van dat flag veel meer bewijzen dan duizend andere , waarbij de aanfehouwers geene gelegenheid gehad hebben de waarheid te onderzoeken, te beredeneeren, tegentefpreeken; deeze bewijzen niets meer dan de Stuipen op het Kerkhof van St. Medard, die in het jaar 1727. ook door duizenden van getuigen zijn bevestigd geworden. Als ik al in verzoeking* was geweest mijn oordeel optefchorten met betrekking tot de gewaande uitwerking van de dampen van het water op het lighaam van Bleton, zoo zou het mij onmogelijk geweest zijn niet te lagchen , toen ik zag dat men zelfs aan de uitvloeizelen van de metaalen geloof wilde flaan , want men heeft de lompheid gehad ftaande tc houden dat Bleton. ook beweegingen onderging bij aannadering van metaalachtige lighaamen. Dit deedt mij denken aan de aangenaattie befchrijving , welke de Vader' Laniere in zijn Pradium Rusticum L. I. geevt, van de wijze waarop hij een D 4 > bron-  5^ Eenjïge Bijzonderheden der Natuurt bron-wijzer bedroog in het begin deezer eeuw. Hij begint te fpreeken van de wezenlijke kentekenen , welke men hebben kan van het aanwezen van water , en daarvan gaat hij over tot die valfche aanwijzingen , waardoor men in de provintien altijd is bedrogen geworden. Arida nunc riguis ubi fonPibus arva carebunt; Signaque deprendes lymphce manifesta létentis, Gaudentes calo latices erumpere, terris Erue: at indiciis ne decipiare dolojis. Talibus indiciis & non interprete virgd Flexibili, rimatur aquas, qui judice fontes Quos oculo novit, mird feliciter arte Pradicat inventas: quafi fons occultus in agro Curvatum vaieat coryli defeclere ramum, Altus aquis nee posjït.- idem torrentibns amnis. (Sic curvis olim baculis emenfus olympum Augur aves Romce fpeclans, qua mente Jagaci Viderat, ex volucrum monitu ventura canebat Plus avibus quam conjiliis credente popelde.) Me prafente Juam nuper jaclantior artem ln ccelum cum ferret aqu-a Jcrutator & auri; Ac rudibus rem pene viris fuaderet, avard Spe lucri faciente fidem ; fruticante fub herbd Quem reperit nummum, fub eodem gramine rurfus Miranti Jimilis coram depono .• manuque Jnfteftente volens , non per fe vergere ramum Errantes oculos alio dum conjicit, aurum Clam tollo; Corylum rurfus movet ille, manusque Continet immotas; & virgam cunfta trahentis Demonfirat fiefti deorfum vi folius auri; At qui aurum nullum est, aio; vifere repertos Fraude dolos; quos ille fuga tacitoque pudore Confesfus, tarnen auriferum non abdicat artem. Indedaad het ambagt van water - wijzen, fchoon op eene volks - dwaaling gegrond, is- een voordee% ambagt. Men  Menige Bij zonderheden der Natuur. 57 Men vindt ondertusfchen in alle de .mijnen lieden, die de metaalachtige aders door middel van de roede aanwyzen; maar lehman heeft gefchreeven, en de Heer Hertog de croy heeft mij verzeekerd dat in Vlaanderen de beftierders der mijnen 'er niet aan gelooven en dat het was om de werklieden te vrede te ftellen en hun vertrouwen inteboezemen, dat men diegekheid derwigchelroede zijn gang liet gaan. Wat de kundige lieden betreft, die detoegeevendheid gehad hebben hun oordeel optefchorten, hunne beweegredenen koomen alle op deeze redeneering uit: als men u voor de ontdekking van-de electriciteit en den zeilfteen, zeggen zij, alle de verfchijnzelen verhaald hadt, die men heden kent, zoud gij geweigerd hebben 'er geloof aan te flaan op dezelfde gronden en om dezelfde reden. Hierop antwoord ik: 1. dat men fpaarzaam gebruik moet maaken van eene reden, die dienen zou om alle foorten van gekheden en bedriegerijen in krediet te brengen; 2. Dat deeze redeneering niet toepasfelijk is op het tegenwoordig geval, waarin van eene zeer bekende werkoorzaak gehandeld wordt: de werking van het water, die der metaalen, de uitwerkingen der electriciteit zijn thans al te baarblijklijk dan dat men daar zulke verfchillende en buitengewoone uitwerkingen, onder zou kunnen mengen. 3. Het is eene foort van kwakzalverij, die reeds zoo dikwijls weder is te voorfchijn gebragt en ontdekt, dat het onmogelijk is zig daar mede te laaten vangen, ten minften alsrrien reeds over dat onderwerp gefchreeven heeft, gelijk ik gedaan heb in het jaar 1772. in de Mercure van Junij, met betrekking van den waterkyker van Dauphine O), van welken men zoo veel gefproken hadt in de Gazette de France, en die zelfs onderiteund wierdt door den Heer menuret , wel bekend door verfcheiden artykelen in de Encyclopedie. Dee- (a) Zie deezen brief van den Heer de ia Lakdjs vergald in de Hed. Vad. Letteroef. J. D. 2St.'bladz. 533.  5& Eenige Bijzonderheden der Natuur. Deeze reis is de Heer thouvenel, even bekend «*oor geachte werken , volmaakt verleid geworden door dc handigheid van bleton, in eene kromme metaalen roede op zijne handen te doen draaien j hij heeft niet befpeurd dat. dit van eene werktuigkundige oorzaak afhing. Indedaad als men eene metaale roede, die krom ^eboogen is, op twee vingeren plaatst, zodanig dat welke» »en aan de mndaadigheid van een-militair van rang verfchulöigd is, zal toegewezen worden in de openbaare zitting van den eerften Dingsdag in de Vasten, van het jaar 1784. De Verhandelingen moeten op de gewoone wijze, vragtvrij, gezonden worden f aan den aanblyvenden Secretaris, den Heer vico-d'a, zyr, voor den eerften December 17^. koninglijke maatschappij van land* bouw te lij ons. Deczc Maatfchappij ftelt voor tot een onderwerp van een prys, voor he.t jaar 1784.: Welke is de waare theorie van het rooten van het vlas? welke zijn de beste middelen om het gebruik daarvan te volmaaken hetzij de bewerking in bet water, hetzij zij in de open lugt gejebtedt? welke zijn de gevallen, waarin eene deezer twee btiverkingen voor de andere te trekken is? zou 'er een middel zijn om den onaangenaamen reuk, en. de nadeeligê gevolgen van het rootcn-in bet water voortekoomen? De prijs is cengoude penning, ter waarde van 300 livres. De Verhandelingen moeten gezonden worden aan den Heer Abt vitry altijd aanblijvend Secretaris der Maatfchappij, in de St.  PrijsvrMgen. St. Dominique Straat te Lyon, voor defc ti Maart 1783- KONINGLIJKE AKADEMIE TE MANTUA. Deeze Akademie ftelt, Behalven eene vraage ia de Wijsbegeerte, welke plaatslijk is, en met geheel tot ons vak behoort, voor het jaar 1782 twee vraa-, cen voor de eene voor de klasfe dcF Natuurkunde, de andere in de Natuurlijke Hijlorie, namelijk in de eerfte weetenfehap: Waar van daan koomen de draaijingen in bet water die den voet der kaaden, dijken, dammen, enz. ondermijnen, boe kan men dezelve beletten, en op welke wijze kan men dezelve voorkoomen, en JcbteltjH doen verdwijnen? In de tweede: Waarin beftaat bei vergift van enige paddcnjloelen; welk is bet behoedmiddel voor hetzelve, en welke de zeekerfte geneesmiddelen 'e** tegen ? HET KONINGLIJK KOLLEGE DER GENEESHEEREN T E NANCIJ. In den rang van de natuurlijk werkende oorzaaken die op de gezondheid van den mensch invloed hebben hebben de zoete drinkbaare wateren altijd eenen bijzondcren aandagt bij de Geneesheeren verdiend Eene beoefenende ftudie, door de fchcikunde Verlicht, en bijzonderlijk gegrond op eene vergelijking in het groot gedaan, van de verfchillende drinkbaare wateren, in verfchillende landen, en met betrekkin°- tot verfchillende wijzen van doorzijging , af looping, ftilftand, enz. zou eene der gewigtigfte takken van dat gedeelte der fchcikunde kunnen leveren dat den leefregel befchouwt. Daar zijn reeds eni°e nafpenringen ge kan, met dat dubbel inzigt. Men vindt in het tweede Deel van de Yerhandelin- gen  Buiten- m Binnen-landfche gen van de Koninglijke Maatfchappij van Geneeskunde, eene Verhandeling, die nieuwe Waarneemingen en Proeven over de drinkbaare wateren in het algemeen behelst, en die enigermaate het onderwerp opgeeft van verdere nafpeuringen, die nog over dit ftuk te doen ftaan, om meer en meer het wezenlijk onderfcheid vastteftellcn tusfchen de gezonde en ongezonde drinkbaare wateren. Het is de Schrijver dier Verhandeling (de Heer thouvenel) die het Koninglijk Kollege het onderwerp heeft opgegeeven voorde vraag, welke het voorftelt, cn den prijs, welke 'er voor beloofd wordt. De volgende vraagftukken moeten opgelost worden: Eerfte klasfe:. Welke zijn in fneeuw- cn ijs -water, in water van krijt - en pleister - aarden de hoedanigheden , die wezenlijk deszelfs ongezondheid veroorzaakenï enz. enz. Tweede klasfe: Welke is de graad van deszelfs invloed in de voortbrenging van zekere ziekten, metnaamen de kropgezwellen, de kliergezwellen, en de Engelfche ziekte? enz. Alzoo het moeiclijk is dat de geleerden, die zig op dat belangrijk onderwerp willen toeleggen, zig in de gelegenheid bevinden om de verfchillende foorten van de hier boven opgegeeven wateren te onderzoeken, en derzelver uitwerkingen op het volk waarteneemen, zal men die Verhandelingen ook aanneemen, die flegts van eene foort van water handelen , of van verfcheiden in één land. Men zal zoo veele medailles, elke van honderd kroonen waardije, uitdeelen als 'er werken zullen zijn, die door de Kommisiarisfcn , door het Kollege benoemd, waardig zullen geoordeeld worden dezelve te verkrijgen. Dc werken moeten, volgens de gewoone gebruiken, vragtvrij gezonden worden aan den Heer harmant , Prefident van het Koninglijk Kollege van  Prijsvraagen. van Geneeskundigen, te Nancij, voor den i..Mej T784 De prijs zal tocgewcezen worden op St. Maartensdag daaraan volgenden. Het oogmerk deezer prijsvraag is betrekkelijk tot hef alo-emeen plan der arbeid van de Koning.y .e MÏatSpij van Geneeskunde te Parijs , wehcer ifver hetPKollege te Naneij zig ai tijd a^rtaa behulpzaam te zijn. Nadien het voorgefteld onderwero voor alle landen van belang kan zijn, zal het ïle -lieerden vrijftaan Verhandelingen te zenden, Sks zij in het fransch of latijn gefehreeven zijn of wel mits de Schrijvers op zig neemen dezelve in Tene d er twee taaien te laaten vertaaien. De geleerden die over dit onderwerp willen mededingen kunnen de vraage breedvoeriger vinden in een Irofpeetus, op kosten van het Kollege van Nancij gedrukt. KONINGLIJKE AKADEMIE DER WEETENSCHAP P E N , O P S C H RIF T E N , EN FRAAIE LETTEREN TE TOULOUSE. Deeze Akademie heeft in haare jongfte Vergaderinede vraag, welke zijn de uitwerkingen der lugt en luftachtise vloeijïoffen, in het menschlijk lighaam1 »n%% o ttlbragt met opzigt tot de dierlijke huishouding Se niet naar genoegen van de Akaiemie beantwoord is * "worden >ed!rom voorgefteld ter beantwoordin'voor het jaar 1784. De gekroonde Schrijve zal een dubbele prijs van honderd piftoolcn ontvangen. VADERLANDLIEVENDE MAATSCHAPPIJ TE MAASTRICHT. Deeze Maatfchappij belooft tot een prijs eene goudenmedaille, ter waarde van 300 Guld. Brabantsen, of dezelfde fom in fpecie aan den geenen die de volgende vraagen best zal beantwoord hebben: WeU  Buiten- tn Binnen-landfche Welke zijnde oorzaaken, aan welke men het vervat' van den Koophandel en de Fabrieken in de Stad Maastucht moet toefchrijv ent Welke zijn de takken van Koophandel en de fabrieken, welke men aldaar met voordeel zou kunnen on» aerneemen ? Welke zijn de gefchiktfle middekn, welke men zou kunnen in het werk /lellen om dezelve in deeze Stad tntevoeren en te doen bloeijen? De antwoorden moeten niet enkel bepaald ziin tot de beginzelen van den Koophandel in het algemeen heTbiJzonder' dezelve toePasfen °P deeze Stad in Men verlangt dat hetgeen men zal voorftellen, betrekkelijk enige takken van Koophandel, niet alleen in uitzigten befha, maar dat het voordeel daarvan wezenlijk aangetoond en bewezen worde , door eene berekening, zoo naauwkeurig als mogelijk is. En wat de middelen aangaat, welke men zoit moeten in het werk ftellen tot bevordering van de verfchillende takken van Koophandel, deele moeten niet ftrijdig zijn met de tegenwoordige conftitutie der Stad, maar zodanig dat men dezelve kan ter uitvoer brengen, zonder nieuwe vrijheden of voorregtcn. De antwoorden moeten in liet latijn, nederduitsch of fransch gefchreeven zijn, en vragtvrij gezonden worden aan den Heer ph. fkrmin, Schepen der Stad, en Lid van het Genootfchap te Maaftricht voor den 15. Maart 1783. op de gewoone wijze: De bekroonde Verhandeling zal op kosten van het Genootfchap gedrukt worden, en men zal 'er den naam van den Schrijver voor plaatfen, als hij het toeftaat. ' J HET  Prijsvraagen. '*$ HET PRO VlNTIAAt UTRECHTS GENOOTSCHAP VAN KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN. Dit Genootfchap heeft in haare algemeene Vergadering, den 24 April deezes jaars gehouden, goedgevonden de volgende vraag tot een prijsvraag vasttefteilen, om beantwoord te worden voor den 1 December f784. Is het phlogifton een waar 'beginzel der lighaamen , betzij eenvoudig, hetzijzaamgefteld, hetwelk, zoo niet in alk, ten thinjtèn in de meeste gevonden wordt? of moeten de verfchijnzeïen, welke doorgaans uit de tegenwoordigheid van dit beginzel door de fcheikundigeh verklaard zijn , uit andere oorzaaken worden afgeleid? —Zoo ja, welke zijn die oorzaaken? Zullende dc uitfpraak des aangaande gefchieden in de maand •April 1785. Voorts erinnert hét Genootfchap dat bij het programma van het voorleden jaar 1781 prijzen zijn uitgeloofd aan den geenen, die voor den rDécember 1782. de beste, en naast beste Verhandeling, aan dit Genootfchap voldoende, inlevert, behelzende de nuttigde ontdekking of waarneeming over de medecijnen, zullende dc uitfpraak gefchieden in de maand April 1783. Verder herhaalt het Genootfchap de vraagen, bij vorige gelegenheden door ons opgegeeven, die nog te beantwoorden ftaan. De Verhandelingen inoefen als gewoonlijk gezonden worden, en de gewoone prijs is eene fom van dertig goude dukaaten Of eene goude médaille van dezelfde waarde, op denftempelvan het Genootfchap gefchroefd, ter keuze van den opfteïler, enz. DE HOLLANDSCflE MAATSCHAPPIJ DER. WEETENSCHAPPEN TE HAARLEM. Öp de Vraage , nopens de onderfcheiden foorten van Prijsvraagen III. Deel. C Lucbt^  '*4 Buiten- en Binnen-landfche Lucht gelijkende Vloeiftoffen, wegens de nuttige onderwerpen van de Natuurt. Hifi. onzes Vaderlands, als mede betrekkelijk; de voornaamfte Stroomen in de Texelfche Zeegaaten, en wel voornaamlijk in en bij het Marsdiep, zijn wel antwoorden ingekoomenedoch dezelve voor onvoldoende geoordeeld. En is derhalven beflooten dczelven op nieuws op te geeven, en wel bijzonder kan zij niet a'fzijn, op bijzonder verzoek, te communicecren, datdeVraa^ luidende aldus: °' ,, Naardien de voornaamfte Stroomen in de Texel„ fehe Zeegaten, en wel hoofdzakelijk in en bij hetMars„ diep, hoe langs hoe meer de aldaar liggende Dijken en „ Zeewecringen naderen, en.dezelven door de toc„ neemende Diepten, in gevaar brengen, zo wordt „ gevraagd of, en door welke Middelen de gcm. Stroo„ men van den Wal afgekeerd, en het naderen der ge„ vaarlijke Diepte v oor gekoomen, of de Zeeweeringen „ tegen de nadeeligê uitwerking van dien beveiligd zou~u den kunnen worden ". „ De Maatfchappij verwagt dat de Schrijvers der Verhandelingen , gefchikt om een Vraag van zo „veel gewichts te beantwoorden, eene duidelijke „ en naauwkeurigc befchrijving der werken, die zij „ ter bereikinge van het voorgeftclde oogmerk mog„.ten dienftig oordeelen, en eene bcreekening der „ kosten, tot de uitvoering van dczelven benoodigd. „ zullen opgeeven. „ En om allen, welke lust en gelegenheid mogten .„ hebben , bunnen arbeid ter beantwoordinge dier „ Vraage te befteeden , des te meer aan te moedi„gen, bericht zij tevens, dat de zulke des begec„ rende, alle noodige onderrichting cn hulp tot°hct „ onderzoek dezer zaaken, of ook tot het doen van „ eenige waarnceminge in loco kunnen bekoomen ; „ mits zich ten dien einde alvoorens adresfeerende „aan den Secretaris dezerMaarfchappij. Men be- „ looft  Prt]smügtn> \ looft op degewoone voorwaarden aan den geenen, welke deze .Vraag voor primo Januarij 178a. vol" doende beantwoord, een goude Medaille en bon" derd gouden halve Rijders tot een Eerprijs en be" looninge, en wanneer een tweede Antwoord mogt o-eöordeeld worden het Acceftjt te verdienen, zal " den Schrijver' daar van cen zilveren Medaille, en * honderd zilveren Ducatonnen aangebooden worden, *' offereerende men daarenboven om aan die geenen, " wier Verhandelingen den gouden of zilveren Eerpennin°- zullen weggedraagen hebben, behalven de f, vasfgeftelde Prcemicn , nog te zullen vergoeden " zodanige kosten cn daggelden, als zij zullen kunnen aantoonen aan Landmeeters of andere Perfoonen, tot het doen van Mcetingen, Peilingen en "} andere Waarneemingen, betaald te hebben ". Dat deze Vraag (herzeggen wij) op nieuw wordt opgegeeven, om te beantwoorden voor 1 Feb. 1783. mei: bijvoeging, dat men verwacht eene naauwkeurige befchrijving der middelen, die men zal willen voorftellen met een fucmnêi betoog van de mogelijkheid der Executie, en het nuttig ejfed van dczelven, mitsgaders eenebereekening en Gering, zo veel doenlyk, van de kosten. Voorts heeft z'rj beflooten hier bij te voegen de drievolgende Vraagen. 1. Om te beantwoorden Voor 1 Jan. 1784. 5 Is de Algemeene Grondregel der Hijdromeirie i dat de grootfte diepten fteeds op de naauwfte plaat* fen der Rivieren bevonden worden, insgelijks toe7 pasfelijk op de Zeeboezems, gelijk het Ye, alwaar de Stroom door de Getijen veroorzaakt wordt? Oi " zou door eene geregelde Vernaauwing van dezelven de fnelheid, en dus ook het uitfehuurend " vermogen verminderen, voor zo verre, alsdan de Z dao-elijkfche Vloed minder Water aanbrengende, » 'er ook bij Ebbe eene mindere hoeveelheid zoude  W Buiten- Vinding bevestigde voorfchriftcn, kan men de me„ zondheid zulker Menfehen behouden, die uit *dit „ gantsch verfchillend Climaat, en bij een zoo wei„ mg overeenkomftige noodzaakelijk levenswijze „ met hunne eertijds gewoone, in Oost-Indien aan„ koomen? Welke zeekere Algemeene Regels kan „ men daar omtrent geeven, en welke bijzonderen, „ naar den verfchillende uitcrlijken ftaat zulker „ Menfehen De  Prijsvraagen, d^- De Vraagen, in voorgaande jaaren bij deeze Maatfchappij opgesreeven, als mede de naadere vereischten in de Antwoorden, op de Vraagen, door haar voor de tweede reize voorgefteld, zullen uitvoerig «remeld worden, in haar gedrukt Programma voor uit jaar het weike bij haaren Boekverkooper jan walree alhier, eerstdaags in het Nederduitscb en Franscb zal te bekomen wezen. de maatschappij ter bevorder ing van den landbouw te amsterdam. Deeze Maatfchappij heeft de twee prsemiên van xoDucaaten, voor het inenten van Kalveren beloofd, (zie Kab. I.D. i. St. bl. 187.) toegewezen aan t*kob JANSe pos, Huisman in de Rijke Waveren onder de Jurisdictie van Ouderkerk, aan den Amftel' woonagtig, die ten genoege van de Maatfchappij «retooi-d heeft, dat door hem een aantal van e.?t cn zestig KaWeven en Pinken met het beste .4volg ingeënt waren. - cn aan den Wel Eerw. Heer e alta, Predikant te Boofum, m Vriesland die mede ten genoege van de Maatfchappij getoond heeft dat door hem een aantal van drie en veertig Kalveren, met het beste gevolg, ingeënt waren. Zullende door de Maatfchappij van deeze Inentingen nader berigt pegeeven worden in een volgend Deel haarer Verhandelingen En dewijl zij , door meden uitflag van deze Inentingen al weder verfterkt is in het denkbeeld van derzelver nuttigheid, ter bchouding van het Vee , en teffens beo-rijpt, dat de Inentingen ook bepaaldelijk in Holland meer cn meer aangemoedigd behooren te worden, zo heeft zij bcflooten wederom twee Pnemien , ieder van 40 Gouden Ducaaten aan te bieden - den eerften toe te wijzen aan die geenen, ' die in Holland en West-Friesland woonagtig, binnen dezelve Provincie, tusfchen den i.Junij en den 1 December van dit jaar 1782. de meefte^Kalveren, mits niet minder dan dertig in getal, met het C 3 t)es'  Buiten- en Binnen-landfche beste gevolg ingeënt, en de Berigtén en Bewijzen yan het een en ander, voor den i. Maart 1783. aan dezeiye toegezonden zal hebben; en de tweede toe te wijzen aan dien geenen, die, in een der overige Provinciën, of in de Landen van dc Generaliteit woonagtig, aldaar tusfchen den 1. Junij en den 1 December van dit jaar 1782. de meefte Kalveren, hem tn eigendom toebehoorende, mits niet minder dan dertig in getal, met het beate gevolg, ingeënt, en de Berigtén en Bewijzen van het een cn ander, mede voor den 1. Maart 1783. aan de Maatfchappij toegezonden zal hebben. En zullen de Mededingers na de bovengemelde twee Praerniën vooral bedagt moeten zijn, van in hunne'Berigtén naauwkeurig op te. geeven, en met genoegzaame Bewijzen te ftaaven, welk gevolg de Inenting op de Kalveren gehad heeft, en welfpeciaal, of dezelve eenige kennelijke blijken van Ziekte gegeeven hebben, of ivel niet. Worden- aV^n het din"en naar den 'PrÜs' °P dc Inenting gelteld, wederom, eens vooral, uitgezonderd die geenen, aan wien de Prijs van 40 Gouden Ducaaten reeds eenmaal is toegeweezen geworden. Voor het overige vindt dc Maatfchappij, bij deze gelegenheid, zich verpligt, tot wegneeming van alle ongegronde gerugten, wegens het gebeurde met de Jngeentc Kalveren van wijlen den Heer Secretaris hooft, aan het algemeen bekend tc maaken dat de Maatfchappij, zo ras hetzelve geval ter haarer kennis gekomen was, aanftonds het nodige onderzoek dieswegens heeft laaten doen, en bevonden heeft dat dit geval volftrekt niets ten nadeele der Inenting doen kan, nademaal de Kalveren van den Heer hooft , na de gedaane Inenting, geene blijken altoos van ziekte gegeeven hebben j Wordende zulks daar aan toegefchrecven , dat de Inenting °eichied was door draaden met Smetftof, 'uit de keel genoomen, en niet uit de neus, zijnde deze uit hoofde der groote Zomerhitte, droog: gelijk zulks door den Inenter zeiven, aan de Maatfchappij verklaard is geworden, met verdere bijvoeging, dat de jCalyeren, bij de tweede Inenting, zodaanig vuil  Prijsvraagen. t& waren, dat de Smetftof niet genoegzaam heeft kannen indringen. Uit welk een en ander dus blijkt, dat dit °-eval ten voor- of nadeele der Inenting niets o-eefc opneemt, en tefléns de reden afgeleid kan worden, waarom de Maatfchappij als nu nader vordert, dat de Mededingers naar den Prijs, in hunne Berigtén, zullen opgeeven cn bewijzen, weike gevolgen hunne Inentingen gehad hebben, en wel fpeciaal, of de Kalveren, na de Inenting, eenige kennelijke blijken van ziekte gegeeven hebben, ofwel niet. Voorts heeft de Maatfchappij voorgefteld, om beantwoord te worden voogden x December 1784, de volgende Vraag: Welke middelen zijn de beste, om zoodanige Lan'den, die door de Eigenaars', ter oerzaake baar er gerinse vrugtbaarheid in vergelijkingc van de Lasten, " fpageftoken of geabandonneerd worden, het zij door beweiding, bezaaijing, beplanting, als anderzins, " wederom tot zulk een trap van inkomfien te bren" gen, dat dezelve, behoudens de Lasten, daar op " leggende, een genoegzaam voordeel aan den Eigenaar ** kunnen opbrengen? Hoe groot zijn dc kosten, dieper ■ Morgen of Deimpt tot een of ander van de voorge" fielde of aangepreezéne middelen noodzaakelijk zout, den zijn ? " De Vraag, bevoorens vastgefteld om beantwoord te worden voor den 1 December 1782, was deze. Welke wijzeis de beste, om de verfchillende foor'ten van Bouwgronden in ons Vaderland , zonder " eene meer dan gewoone bemesting, zo door beploeging " als door verdere bewerking tot een grooter en duur" zamer vrugtbaarheid te brengen? " Waar van de Antwoorden dus voor den 1 December 1782, inkomen moeten. En die om beantwoord te worden voor den 1 December 1783. „ Welke ziin de oorzaaken, dat dt Viasteelt, die s* C 4 «vo«r  3 i i? a/f f ?z -' en Binnen - landfche „ voor dezen hier te Lande, aan zo veele handenwerk i> jerfchafte, tegenwoordig in verval geraakt is? Zijn „ 'er middelen om dezelve wederom te doen bloeijen? „ en zo ja, — Welke? wat is wijders de beste manier „ om het Vlas op de verfchillende gronden van ons Va. „ derland te bouwen? " De Prijs, welke aan den Schrijver van het beste opeen dezer Vraagen ingekomen antwoord word aangeboden, zal beftaan in een Gouden Medaille, ter waarde van vijftig Gouden Ducaaten, op den Stempel der Maatfchappij geflaagen, en met des Schrijvers naam voorzien, of wel dezelve Som in Geid, benevens eene Zilveren Merlaille, ter kueze van den Schrijver. Indien geene der ingekomene Antwoorden, op een door de Maatfchappij opgegeeven Vraag, haares oordeels, den Prijs verdiend heeft, behoudt zij aan haar net regt deze Vraag nog eens, of niet weder op te geeven. Daar en tegen, wanneer'er meer dan een Antwoord haar voorkoomt eenige aanmerking te verdienen, zal zij een Accesfu, in een Zilveren Medaille beftaande, aan den Schrijver naast aan het beste koomende Antwoord aanbieden, en hem dit befluit, voor dat het verzegelde Billet, bij zijne Verhandeling behoorende, geopend word, door de openbaare Nieuws -Papieren bekend maaken. De Maatfchappij zal ook een Zilveren Medaille fchenken aan die geenen, welke haar eenige nutte ontdekkingen omtrent den Landbouw zullen mededeelen ; en de bevordering derzelver, naar bevinding, onderfteunen. De Schrijvers, dienaar den Prijs dingen, zullen, bij hunne Antwoorden, een verzegeld Billet moeten zenden, inhoudende kunnen Naam en Woonplaats, en van buiten geteekend met dezelfde Zinfpreük, welke aan het einde hunner Verhandeling zal gevonden worden. De  Prijsvraagen. $$Ê De Antwoorden zullen in het Nederduitse^, Latijn Fransch , Engelsch of Hoogduitsch opgefteld, met een leesbaare hand gefchreeven, en, gelijk alle andere aan de Maatfchappij toe te zendene Stukken of Berichten, Franco toegezonden moeten worden aan de Heeren jeronimö de Bosch, op de Leidictie Gragt, bij de Heeren Gragt , of aan Mr. h. calkoen! Advocaat, op de Keizers Gfagt, bij de Beere Straat te Amrterdam. Voorts zijn de Wetten, waar op de Maatfchappij naar eenen Prijs laaten dingen , te vinden in het Voorbericht, voor het eerfte Deel haarer Verhandelingen geplaatst. het bat aaïsch genootschap ö è 8. proefondervindelijke wijsbegeerte te rotterdam. Het Genootfchap heeft in deszelfs Algemeene Vergadering den 12 Augustus 1782. gehouden, naa verfcheiden Prijzen te hebben toegewezen aan de Antwoorden op voorgaande Vraagen, geoordeeld: dat het ingekoomen Antwoord op de Vraag : Welken invloed'heeft de Natuurlijke Eleclriciteit en derzelver verfchillende verdeeling in onzen Dampkring op gezonde en ziekelijke Ligbamen ? In welke ongejleldheden en ziekten is de konflige Eletïriciteit dienjtig tot genezing of verligting? Op wat wijze werkt zij tot dat einde? en welke is de beste manier om'er zich met dat oogmerk van te bedienen} niét voldaan heeft, waarom dezelve blijft voorgefteld om beantwoord te worden voor den 1. Maart 1783. Geene Antwoorden zijnde ingekomen op de twee volgende Vragen: Welke nuttige en voordeelige gebruiken zijn 'er te maken van het Roet van Turf, Hout en Kooien, het zij voor den Landbouw, het zij voor Fabrijken, het zij tot het vervaardigen van Ammoniac Zout of in andere tpzigten, en welke zijn de beste middelen daar toe? C 3 ldrtl"  f% Buiten-.en Binnen-landfche ■ Welke zijn de'beste Werktuigen tot gemak van doove en hardboorende Menfehen? Zijn 'er ook eenige vaste regels die men zoude kunnen volgen, zoo wel in het vervaardigen als in het gebruik derzelven? heeft het Genootfchap befloten dezelven wederom op te geven, om beantwoord te worden voor den i. Maart 1783. • Wijders ftelt het Genootfchap op nieuw voor de Volgende Vraagen; I. Welke zijn de Gebreken der tot bier toe bekende Windmeters? Hoedanig zou een Windmeter moeten fa* mengefteld zijn, om in allerlei gevallen de kragt van den Wind zeker en juist te kennen ? en welke nuttigheden zou zulk een Werktuig aanbrengen? II. Op Scheikundige gronden aan te toohen het onderfcheid tusfchen de beste en minst vrugibare foorten van Kleigronden, vooral van ons Vaderland, en ingevolge daar van zekere regels en middelen ter verbetering van de laastgcmelde vast te ftellen. De Eerfte om beantwoord te worden voor den 1. Maart 1783. en de Tweede voor den 1 Maart 1784. En, uit naame van het Genootfchap van Konften en Wetenfchappen te Batavia, de twee volgende Vraagen: I. Welke is de aart van de verfchillende fchadelijke en verflikkende Uitdampingen van Moerasfen, Modderpoelen, Secreten, Riolen, Gast-of Zieken-en Gevangenhuizen, Mijnen, Putten, Graven, Wijn- en Bierkelders, Doove Kooien enz. En welke zijn de beste middelen en tegengiften, om de fchadelijkheid dier Uitdampingen , naar haren verfchilt enden aart, te verbeteren, en de verflikten te redden. II. Dewijl men meent, dat 'er in de manier om Arak te  Prijsvraagen* 3$ te- brouwen, zoo als die befcbreven is in bet Tweede Deel der Verhandelingen van het Bataviafche Genootfchap (bladz. 162.) volgens de beginfelen def hedendaagfche Scheikunde, aanmerklijke en voordeelige verbeteringen te maken zijn; zoo belooft men den. gewonen Gouden Eerpijs aan hem, welke die verbeteringen, gegrond op Scheikundige Proeven, aanwijst, en boven dien nog een dergelijken Eerprijs, van gelij-. ke waarde, wanneer «het blijkt, dat men in de Indien dczelven bij de proef goedgevonden beeft. De eerfte om beantwoord te worden voor den •1. Maart 1783. en de andere voor den 1. Maart 1784. Belovende het Genootfchap een Gouden Medaille, ter zwaarte van 30 Dukaten, aan het best vol- , doende Antwoord op ijder der voorgefielde Vraagen. Het Genootfchap zal, om het ée'n of de twee jaaren, naar goedvinden, een Prijs uitdeelen aan hem, die, volgens deszelfs oordeel, gedurende dien tijd,' de nuttigde Ontdekking of Uitvinding in eenigen Tak der Proef-Ondervindelijke Wijsbegeerte gedaan zal hebben, mits dezelve van belang zij, en de Auteur dezelve aan het Genootfchap, om ze door hetzelve gemeen te maaken, medegeeld hebbe. Ingevalle hij, die zoodanige Ontdekking of Uitvinding zal gedaan en aan hec Genootfchap medegedeeld hebben, wegens gebrek aan geld of tijd, buiten ftaat ware, om de Proeven, die ter bevestiginge van dezelve vereischt worden, in 'twerk te ftellen, zal het Genootfchap, zulks goedvindende, zelf de noodwendigheden daar toe vervaardigen, en de onkos- ■ ten'er van op zich neemen, voorzoo verre namelijk deszelfs Fondfen in dezen toereikende zijn-zullen. Dc Vrage zullen ook mogen beantwoord worden door de Leden , die over dezelven niet geraadpleegd zijn, doch de Prijs zal alleen toegewezen worden aan het best voldoend Antwoord van den genen, yrelke een Lid van het Genootfchap is. De  '34 Buiten • en Binnen - landfche Prijsvraagen] De Antwoorden op de Vraagen, en dë medegedeelde Ontdekkingen moeten niet met den eigen naam der Schrijveren, maar met eene Zinfpreuk geteekend , en met een verzegeld Billet, 't welk dezelfde Zinfpreuk tot opfchrift heeft, en waar in der Schrijveren Naam en Adres gemeld zijn, zeer lees^ baar, in het Nederduits ch, Fransch, Engels ch, Hoogduitsch of Latijn gcfchrevan , verzegeld en franco, Voor den bepaalden tijd, gezonden worden aan den Direcleur en Eerften Secretaris van het Genootfchap , den Heere i,. bicker, Medicina Dotlor, Lid van èè Hotlandfche Maatfchappij der Wetenfchappen té Haarlem, van de Keizerlijke Academie der Natuür-On* derzoekeren, Lid-Correfpondent vanbet Genootfchap ter ■aanmoediginge der Konjien, Manlifafturen en Commercie te Londen, Lid van het Zeeuwsen Genootfchap te Vlisfingen, cn van het Provinciale Utrechtfche Genootfchap-, De Autheurs zullen de Verhandelingen, op welken zij een Prijs behaald hebben, niet mogen laten drukken, dan met goedvinden van het Genootfchap, cn »er geen gebruik van maaken, voor dat het Genootfchap dczelven zal hebben uitgegeven: welk laatfte mede zal plaats hebben omtrent alle andere Verhandelingen, Ontdekkingen, Proeven ca Waarnemingen, die men het zelve heeft ter hand gefteld, cn welke het zelve, van wien zij ook aangeboden worden, altoos met genoegen zal aannemen, om, wanneer zij goedgekeurd zijn, onder deszelfs Verhandelingen uit te geven, mits zij met de eigene naamen der Schrijveren onderteek end zijn, of, zoo zij niet willen bekend zijn, meteen verzegeld Billet, waar in hunne haam en woonplaats gefchreven ftaan, welk Billet alsdan eerst zal geopend worden, wanneer het aangeboden ftuk goedgekeurd is, doch ongeopend zal verbrand worden, wanneer het zelve ftuk word afgekeurd; zullende het Genootfchap geen óntfangenc Schriften terug geeven, cn aan zich de vrijheit houden, om dezelve geheel, of ten deele, of in 't geheel niet, te doen drukken.  VERVOLG VAN DE PRIJSVRAAGEN* Van Buit enl and f che Akadentiëën, enz. KONINGLIJKE AKADEMIE DER WEETENSCHAPPEN TE. PARiJS. TSfadien de Schrijver van het bekroond antwoord van de vraage voor het jaar 1782 over de Komeet van 1661 door zijne berekeningen'vrij aanmerklijke verfchillen gevonden heeft tusfchen de beginzelen deidraaikringen van de Komeet; die in het jaar 1532 verfcheenen is, en van die, welke zig in 1661 vertoond heeft, zoo ftelt de Akademie toe een onderwerp eene? nieuwe prijsvraag voor: 1. Zoo naauwkeurig als mogelijk zijn zal en volgens de baste op verfcbitlende wijze vcrgeleeken zijnde waarneemingen de elementen van den draaikring van de Ko- ' meet, die in het jaar 1661 verfcheenen is, te bepaalen? 1. In gevalle die elementen genoegmet eikanderen verfdrilden om twijfeling te laaten over de eenzelvigheid der twe» Komeeten, te onderzoeken of, onderfteld zijnde dat deeze twee Komeeten dezelvde zijn, de werking van Ju'titer, en die van Saturnus op de Komeet van 153 2 , van *dat jaar tot in 1661, die verfchillen hebben kunnen te weeg brengen? Deeze tweede vraage is het voornaamfte onderwerp der prijsvraag. Deeze prijs moest, haar gewoonte, op Paasfèheri 1784 uitgedeeld worden; maar de Akademie, die al het gewigt des onderwerps kent, vreezende dat de tijd van omtrent agttien maanden, welken zij gewoon is den fchrijveren te verlecnen tot het behandelen der onderwerpen, welke zij voorftelt, niet genoegzaam zij om dit te bewerken, en hun al den nodigen tijd •tot dat werk willende laaten, maakt bekend dat zij den voorgeftelden prijs niet zal toewijzen dan op Paasfchen des jaars 1786, en dat de prijs dus dubbeid zijn zal, dat is, van vier duizend livres. ; Prijsvraage ÜI Deel, J): ,ï>£  3 ö Buitenlandfche Prijsvraagen. De G eleerden van alle natiën worden genodigd over dit onderwerp te werken , zelfs de buitcnlandfche leden der Akademie, doch de inlandfche leden kun■ nen niet naar den prijs dingen. Zijdie fchrijven, worden verzogt in het Fransen, of Latijn te fchrijven, maar zonder daartoe verpligt te zijn. Men kan fchrijven in welke taal men wil, en de Akademie zal hunne werken laaten vertaaien. Men verzoekt dat hun fchrift zeer leesbaar zij , vooral als 'er algebraïfche rekeningen in gevonden worden. Voor het' overige zal men de gebruiklijke voorzorgen in acht neemen, de werken zullen flegts aangenomen worden tot den i September 1785. De Akademie fielt voor de Natuurkundige prijsvraag, ten derdemaale de volgende vraag voor, die niet-naar genoege is beantwoord geworden. Het ftelzel der lijmphaticke .vaten optegecven: Zijn 'er lijmphatieke vaten van verfcheiden foorten, gelijk men eerst gezegt heeft? Welke is het begin en het eind derzelve ? Zijn alle de lighaamsdeelen 'er mede voorzien ? Hoe koomen die vaten in de ronde klieren uit? Welke is, eindelijk, de weg, welken die van hunne ftammen volgen., die merkbaar gemaakt kunnen worden? De Akademie verklaart dat zij niet anders dan fatla vraagt cn aanneemen zal; De vergelijkende ontleedkunde zal dc menschlijke ontleedkunde te hulpe kunnen koomen, maar men zal vooral de laatfte moeten gebruiken, in den ftaat van gezondheid, en niet in dien van ziekte befchouwd, omdaf in deeze laatfte omftandighcid dc bewerktuiging der deelen niet altijd volkoomen die der natuur is. Nadien de Akademie voorneemens is dc waarneeruingen te herhaal en, die nieuw zullen fchijnen, verzoekt zij de Schrijvers optegecven welke behandeling zy gevolgd, welke werktuigen zij -gebruikt, en niet welke zelfftandighedcn zij hunne infpuitingen gedaan hebben. De Akademie verlangt ook dat zij tekeningen bij hunne verhandelingen voegen, of ten minften fchetzen als zij het nodig zullen oordeelen. De prijs zal zijn 1500 livres. Alle geleerden van alle  Buitenland/die Pïijsvraagm» $f alle natiën worden verzogt over deeze vraage te werken , ook de buitenlandfche leden der Akademie, doch' niet de inlandfche, die uitgefloten worden van naar den prijs te mogen dingen. De Verhandelingen zullen flegts ontvangen worden tot den i Julij 1783; zij moeten in het Latijn of Franschi gefchreeven zijn. De Akademie zal den prijs toewijzen in haare openbaare Vergadering van Nov. 1783, Koninglyke Akademie der Weetenschappen,' fraaie Letteren , en Konsten, te Rouaan. jf3cczc Akademie heeft den tijd, welke bepaald was voor het beantwoorden der vraage over de 'nut* iigbèid van de elektriciteit en het magnctismus in het behandelen dér Ziekten (a). Tot Augustus 1782 uit* gefteld tot den 1 Junij 1783. De Akademie kondigt ook van nu af aan dat zij,1 door dc gunst van een onbekenden in ftaat gefteld zijnde een prijs van 300livres aantebieden, voor het antwoord op eene vraage over de glasagtige aarden, in de openbaare zitting van 1782, de volgende zal voorftellen om toegeweezen te worden in de maand Augustus 1783. De onderfcheidende kenmerken vastte/tellen tusfchen de verfchillende kleiachtige, aluinachtige, en kwartzachtige aarden en andere, ivelke de Scheikundigen tot: hier 'toe verward hebben onder den naam van glasachtige aarden; zoodat uit die Natuurkundige en Scheikun~ dige onderscheidingen, wel vastgejleld zijnde, kundigheden voortfpruiten, die nuttig zijn voor den Landbouw en verfchil lende konfl en, als de vollerijen, pottenbakkerijen , aardenwerk-fabrieken , porcclein-maakerijen , glasblaazerijen, enz. waarvan 'er verfcheiden te Rouaan met voordcel worden aangekweekt en een gedeelte van den Koophandel dier Stad uitmaaken. De («) Zie Kab. II. D. Prljsvr. bl. 46. D 2  '3$ Buitenlandfche Prijsvraagen. De Verhandelingen moetenvragtvrij voorden i Tunij i783 gezonden-wórden aan deri Heer L. A. Dambourney, Koopman te Rouaan, éd moeten in het Fransch of Latijn gefchreeven zijn. Koninglyke Akademie van Weetenschappen en fraaie Letteren van Pruissen. Ï3eeze Akademie heeft onder anderen voorgefteld de vraagen: i. Welke foorten van kruiden of planten in bet algemeen, die goed zijn voor bet vee, betzij versch afgedroogd, zijn de voordeeiigfie op alle foorten van gronden? 2. Welke van die foorten kunnen gemakkelijkst aangekweekt, en overvloedigst ingezameld worden, zonder dat die kruiden of planten iets van haare voedende kragt verliezen, terwijl zij een wezenlijk voordeel geeven. 3. Welke zijn de regelen, die men moet waarneemen in het kweeken van die kruiden en planten, fnèt betrekking tot bet verfchil in den grond? Aangezien het gewigt van het.onderwerp,; wenscht de Akademie dat men deeze vraagen op eene voorde landbouwers verftaanbaare wijze beantwoorde zoo wel om hen te overtuigen als te onderwijzen, zonder zi°optehouden met rangfchikkingen of kruidkundige benaamingen, die geene betrekking hebben tot het oogmerk dat men zig voorftelt. Zij nodigt in het bijzonder de kenneren, die door de ondervinding verlicht zijn, zig met zulk een gewigtig onderwerp bezig te houden. De ftukken zullen ontvangen worden tot den 1 januarij 1783. en de prijs, zijnde 50 dukaaten , zal tóegewezen in de openbaare Vergadering van den 3iMeii daar aan volgende, *  Waarnsemingen te Breda, April 1781. 4* Vag. 5 Barom Therm. Kr. enStr.d.W . Lugts-gejleldlieid. Rsg.enSn.l r 29.115 32* O- 6 Omtr. 'helder. | li ■ p| 50 OtZ. 5 (O) f 1-8 42 3 Omtr held.wolk.(c) E. | r - - 7? 42', o Wolken. ' -- 8 64 N. N.W. 2 Wolk. Ixtr. L - - 9' 42 N. t O. 2 Omtr. helder. , f --io| 39 N.N. O. 3 Wolken. ■ ' g< j - -10 52 - 3 Wolken helder. U - - p| 39 N. O. 4 He'd. betr. |-\-- 8 \ 38 O. N. O. 5 Geh. betrokken. *i S - - ö| j 4»! ' 4 11 - - 5? '' 38 O. 2 Betrokken, f ' - " 4? ! 34 ^ S Omtr. helder, i 5^ j - 4 ïr| 58 W. Z. w. 6 Geh betrokken. L • - lil 5o N. w. 2 Wolken. r ïö| 50 w. Z. w. 3 Bet'okken. 23 < 605' N. N. w. 4 Wolken. N. Ecl.Oi i -- n1 43 — x Omtr. helder. c - ■ 11' 50 w. t. N. 2 xtof- regen. tt4r - - Jtl* 55 N. t. w. 2 Geh. betrokken. U 30. i 44 N. N. w. 2 Betr. omtr. helder. " , b Den 13. ,s morg. ten 6 uur. 38 gr.  Waarneemingen te Breda, April 1781, 43 Dag. Barom. Therm. \ Kr.enStr.d.lV Lugts - gefteldheid. Reg.tnSn. f 30 1 49 N. N. W. 3 2&r< wolken- 251 " " 1 57 -"—-— 5 ^eg- zw. wolk. , J- <• - - *ii 46^ 2 .(ietrokken. . f ' " '1 . .47 N. 5 I'ijne reg. ze^rbetr. i 261 - - 1 57. . N t. W. 4 bolken. uj -" r? 4 --— 2 WoU geh. betr. (*| - - ? 49 N. N. O. 4 Zeer betrokken. 271 i-- 4 55 6 i. 29,ïii 49 2 Omtr. helder. r - - io| 44 O- N. O. 3 (0'jf. -. 28< - - 9| 64 N. O. 4 ■ ..,-)Omtr.held.wolk. «• - -, 9I 48 N. N. O. 2 Helder. r - ■ BH 44 —— ? - 29< -- 8iJ 67 N. O* 3 Omtr. held. wolk, l . 9 j 51 O N. O. 1 Omtr. helder. P • - 8j[ 46 .N. N. O. 2 Volke i. -- 85 j 63 O. N O. 2 Geh, betrokken. tl - 8|l 50 1 N. O. 1 Omtr. helder. Barometer. _ j Hoogfte 30. if. Laagfte 29. 3|. Verfchil o. 9*. Gemidd. 29. 9&. Thermometer. H 74. L. 32. V. 42. G. 52s|. G. mo. 47/3.. mi. 60&. .zv. 48/3. Gefmolte fneeuw o Lijn. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. Gev. reg. en gefm. fn. 8 Lijn. 16' 11. 13. i§. lol 8^- 9].. I2j. 't Uitgewaasfemde 37 Lijn. Dagel. Kr. der'Winden-3l'3;. II %  "44 Waarneemingen te Breda, May 1781; Dag. I Baron, Therm Kr.tnStr dW. Lugt* - gefteldheid. Reg.enSfi^ f 29-10 50 N.N O. 2 Omtr. helder. E. i-f - - 10 66 N.t. O. 2 Omtr. held. betr. *• - ioj 52 -—--• 1 Betrokken. - f " ' 11 5i N. 2 Ge!:, betrokken 2", - ■ n 62 N. t. O. 2 Wolk. omtr. held. ** - - iiï '5o N, N. O. 2 Betrokken.' f.--| rij -48 N. 2 Nev. omir. held. 31 --'11 64 N. t. O. 2 Omtr. helder. *• - - io| 50 — 1 HL'lder. r --16 51 O. Z O. 2 Burokten. 4< -- 9'- -68 N.t O. 3 *• - - 9j 46 • <5 Geh. betrokken. ■ f ■ - 9? 47 N. t. W. 6 Zw. wolken. < - J 9| 55 8 V - -I llf 44 N. t. O. 4 Omtr. helder. {30. ï 46 N. 3 Geh. betrokken. . - | 56 — 3 . • - - \ 41 N. t. O. 2 Helder. (• - - l 44 N. O. 4 Geh. betrokken. I 7< . . . -54 4 > - • o 39* O. N. O. 6 Helder. V. f 29.10J 39* °- 2 • 8 7 " • 9i 55 — 4 Betrokken. L - - 8* 41 O. N. O. 2 f - 7ï 45 NNO' 4 • i>1 - - 6| 58 N. t. O. 4 Helder. u - • 6j 44 4 Omtr. helder- f - - 6| 44 O. N. O. 2 Jo< , -*6 66 jO. t. N. 2 Stof-reg. betr. L.-*6 57 j O. Z. O. 1 Betrokken. f-- 6i\ 50 Z.Z.W. 3 Wolken C©). fïl -• 7|| 74 w* 5 Wok. reg. ** ■ - 9'- 56i ~~ 1 BetroKkea. r" - • u| i 55 W. N. W. 2 Helder. J2< 30. o < ' 71 N- t. O. 1 Wolken. *• 29.11$ : 59 O. N. O. 1 Helder. r - - 10 . 61 Z. 2 Omtr. helder. 131 - - 9* 82 N.t. O. 1 Zw. wolken, a *}.- oj j 63 1 1 | 4 'Den 13. 's inidd. donder van verre.  Waarnemingen te Breda, May 1781. 45? %g. Barom. \ Therm. Kr.enStr.d.W.\ Lugts ■ gefteldheid. Reg.e-nSn. f 20- 9ï 63 Z. t. W. 1 ■—wolk. 14-1 9? 825 N. W. 3 Zw. wolk. dond.bl. i .. 9t 67 O. N. O. 3 Weêrl., betrokk. f - - k)| 64 ' N. O. 1 Reg. Betrokken. | L. l5< . . pj gI N. 3 Wolken. v. .. p? ö2 — 4 Wolk. betrokk. r - - 10J 61 ..... o Betrokken. i6< • - ïo| 8oi !N. t. W. 1 Ce) Zw. wolken. ** - - ioi IW. t. Z. 1 Betrokken. r --11 5p jW. N. W. 1 Nevel, wolken. I7"| --11 72 N. N.-W. 2 Wolk. betrokken. *• . . 11 55 —. . 2 Wolken. (* - - |o| 64 O. N. O. 2 Betrokken. i8-< . - 10 68 O. 2 Regen. ,; <• . - . p| 62 N. O. 2 Betr. wolken. i% ' f . - o' 64 N. t. O. 2 Nevel, wolken. - - 9 79 N. N. O. 3 Wolken. .. 9 62j 2 Geh. betrokken. f - - ■ ëj 6S| Z. t. W. 2 Betrokken. "20 < .. p* 65 W. N. W. 4 Zeer betrokken. r"'- - ït' «4 N. O. 2 Geh. betrokken. i tri - - ui 71 N. N. O. 4 Wolken. L 30. * — 3 Omtr. helder. f . . 1 , . 4 Wolken. ■-»{--1 s ■ ■—■ 6 —:vT .. V;..-..^ 4? N.t. O. 2 — N.L. f - - 2* is • N. O. 5 — w' . 231 -- li 61 |N. N. O. 7 Omtr. helder. r ...2i 48t Hg— 7 ZZZZ S4I - - nl I ts" i N. O. 9 Helder. H-- 2.4 ï a8 lO. N..O. 4 Omtr. helde;.. ] r -. 24! ie ■ 2 Helde1-- 451 I - - i'l 62 N. N. O. 4 Wolken. y. . i i 46 N. O. 3 Helder. \ A.. x 48 N. N. O. 2 Omtr. helder. Hó-i - . o 1 64 * ' 2 7 i j V. . o I 49 ! 1 Helder. ■ | 1 H 3  4• O. N. O. 1 , «Pl " - ï 75 N. N. O. 3 — • *• 29,M| 60 O. N. O. 1 r •■ ui 56 o 30< - - io| 80 N. 2 Omtr. helder. j?. *• - - 10} 64 — 3 r - - 11 62 O. N. O. 2 gi^ --11 83* N. N. O. 3 Wolk. omtr. held. 1 H-- io| 65 [ 2. Omtr. helder. Barometer. Eoogfte 30., »f. Laagfle 29. 6. Verfchil o. 8*. Gemidd. 29. 10. Thermometer. H. 83. L. 39. V. 44. G. 58/3. Gefmolte fneeuw o Lijn. Gev. reg. en gefm. fn. 2 Lijn. 't Uitgewaasfemde 52 Lijn. Gr. mo. 53^. mi. 68/g. av. 53,^. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. 40- 24. 13. A 3';. o. 5. 4. Dagel. Kr. der Winden 2^. Den 13, 14, 15 en 16. dreef het Zwerk altoos uit 't Z t. W. Ir Den 29. 's morg. ten 4 uur. 46 gr.  Waarneemingen te Breda, Juny 1781. 4? Dag. 'Barom. Therm.\ Kr. enStr.d.WA . Lugts-gefteldheid. I Regen. \ f 29.10% .62 N. W. o Omtr. helder. j li - - io| 82^ . 2 • L - . 11 .63 o f - - io$ . 66\ W. Z. W. 2 Helder. \ 2J .-10 81 W. 4 Omtr. helder. X - - 9i 65 N. N. O. 2 i Wolk. betr. ... t>\ 64 | O. N. O. ,1 Omtr. helder. j 2} .. 9 72 a | Z. t. W. 2 Dond.weêrl.reg.betr. 1 !? V - - 9 6q\ l W. 3 Wolken. - - . 9 62 W. Z. W. 6 Zw.w.d. weêrl. reg. b\ . 4-j - - 8l 69 . -4 Buijigd.w. reg. hag. 3 L - - 8| 57 W. 6 Reg. geh. betr. iS f - - 8+- 58 W. Z. W. 2 Geh. betr.zw.wolk.- 51 ■ - 8| 73 N. O. 2 Zw. wolken. «. - - 8 6o O. N. O. 4 (O) Geh. betr. r - - e| 5° jO.Z.O. 2 Reg. zw. wolk. reg. \ V. - - 6 78 |W. Z. W. 3 Zw. wolken. j \ *• - - 5l -571 j O. N. O. .2 Dond.weerl.bl.reg.es i\ f ■ - *5ï 59 Z. Z. W. 4 Reg. zw. wol. reg. I 4 71 *5? 67 ! Z. W. 4 Zw. wolken. . § <• - - 5i 55* I W. Z. W. 2 ■ r - - *5? 61 Z. t. O. 6 Betr. regen. Si - - 51 68 W. Z. W. 8 iZw. wolken. «ff* t - - 6i 55* Z-Z.W. 1 , rf. reg. betr. N. L. f r - - 6J . 57 Z. Z. O. 2 Reg. zeer betr. reg. 5 * 9-j - - 7? 72 W. 3 Zw. wolken. 3 v. - - 8 57 • Z. W. 2 Omtr. helder. r - - 8| 57 Z. t. W. 2 Helder. 10] -- 8J 74 4 Wolken. v. - - 8J: 59 i • 1 Omtr. held. r - - 9 59 Z. 2 Regen. 1 XI4 • ■ 9 75 N. N. O. 1 Zw. wolken. ] i| xl. gi 64 o Geh. betr. weérl. r - - 8£ 66 O. 1 Betr. (O) reg. Ï2J .. 85- 72 Z. 1 Geh. betrokken. J 1$. 1 c,-- 58 Z. t. O. 1 jWolken weêrl. a Den 3. 's midd. ten 12 uur. 80. en ten 4 uur. 77! gr. b Oen 4. 's morg. ten 10 uur. dond. en wecrl. en 's midd. ten 2 uur. Wed1.- een bui met dond. en weêrl. c Dén 6. 'sav. 'van 7 tot 10 uur. een onweêr uit 't Ooften : i|uur ten Z- O. van hier viel veel hagel. . d Den 8. 's av. donder van verre. H 4  49 Witarneemingen te Breda, Juny 1781* Dag. Barom. Thcrm. Kr.enStr.d.W. Lugts - gefteldheid. Regen* t- r 29. 9 60 Z. 2 Omtr. helder. 13 < - - 9 76 W. Z. W. 3 Wolken. .. 9 58 Z. W. 1 Omtr. helder. L. r .. 8f 58 Z. 1 Nev. omtr.- helder. Ï4J .. 8 75 N. N. O. 1 Zw. wolken. «... 8 64 •—> 1 Betrokken. r .. 7! 62 O. Z. O. o Omtr. helder. iS< - . 7l 74 O. 1 Zw. wolken. I .. yï 64 — o Geh. betrokken. f - - 7| 62 O. t. Z. 2 , . *6-| . - 8, 74 Z. t. W. 4 *. Regen. *• . . 8| 62 O. N. O. 1 Geh. betr. weêrl. 2 r . . 9 i 62 W. 2 Geh. betr. wolken. *7"{ .. pj i 74i — 3 Zw. wolken. «■ .. iojl 6i — 3 Betrokken. f .. io| 62 Z. Z. O. 2 Omtr. held. wolk. i8< .1 io|| 84 Z. 2 Zw. wolken^ <• . . 10] ; 66 N. N. O. 1 Omtr. helder. r J-tod 67 O. Z. O. 2 Helder. oï 87*ƒ• Z. Z. O. 4 Wolk. zw. wolk.reg. t ' qï 7o O. t. Z. 1 Wolken. r' . oM 68* 2 Helder- o 86i O. N. O- 3 Zw. wolken g. i " oi 7i N. N. O. 4 Wolken. r oi 67i O. N. O. 4 Omtr. helder. 21A 7'-' 80 N. N. O. 5 Wolken. i, *" '\ 66 3 Helder. ' N. P . . 7i 64 N. O. 2| 22J .- 7' 79, N. t. O. 3 Held. wolk. \ . 7i 64 - 2 Betrokken. ! - 7* 63i N. O. 3 Geh. betrokken. 231 - - 81 781 3 I l -:- 84 63 N. t. O. 3 ■ r . 81 61 N. N. O. 3 Zeer betr. reg. 24 4 -- 8'J 65 2 Zeer betrokken. 5 e Den 16. 's midd. ten half 3 uur. dond. van verre. ƒ Den 19. 's midd. ten 4 uur. na een weinig regen zakte de Thcrns. op 81 ten -6 uur. klom die weder op 84 gr- ten guur. nog 74* gr. ■ g Den 20. 's midd. ten 4 uur. dond;r van verre.  Waarneemingen te Breda, Juny 1781. 40 Dag. j Barom. Therm. Kr.enStr.d.WJ^ Lugts - gefteldheid. Regen. f 29. 7\ 60 N. N. O. 2 Donker, regen. 25"f i" *- 7i 64 N. t. O. 2 i| *• " - 8* 56; N. 3 Stof regen. 2^ p - 8^ 61 — 3 Betrokken. 26 < ■- 9 69 — 5 Geh. betr. reg. u " ' 9 61 — 2 Donüer. I r - - 9 62 N. N. O. 2 Qtftr. helder. 27< ■ ■ S>4 785 N. O. 3 (%) Omtr. helder. !•.- - 9j 64 N. N. O. 2 Omtr. held. betr. f - - io| 64 N. N. W. 3 Betr. omtr. held. 28< 30.0 74 N.W.t NT. 5 Omtr. helder. *. - i| 60 N. N. W. 2 Hekier. E. C - - i\ 61 >— 3 Omtr. helder. 89") - - 2* 74 N. W. 3 Wolken. * • - *2| 58 • • 2 Helder. f - - 2 65 W. Z. W. 2 Wolken. 3o< - -ij 78 W. 2 .0,Wolk. zw. wolk. H-ï ? 66 W. N. W. 1 l Omtr. helder. 1 ■BaraHefe!". Hoogde 30. 2l, Laagfte 29. 55. Verfchil e. 0% Gemidd. 29. 8fg. Thermometer. II 87- L. 55- V. 32- G. 66,%. 't Gevallen water 41 Lijn. 'É Uitgewaasfemde 52 Lijn. G. mo. 62. mi. av. 61/3. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW« 17. I5i 10;. 3- Ui- 8j: 13. 8. Dagel. Kr. der Winden 2^. T  '50 Waarneemingen-te Breda, July 1781. Dag. \ Barom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. Regen. f 2j9.nl 641 Z. Z. O. 2 Omtr. helder. J* 'j -1- 10» 86| Z. Z. W. 3(0) Omtr.held.betr y- - - 9 69 O. 1 Wolk. omtr. held. r - - *8 74 Z. Z. W. 4 2^ -r*8 87f* W. N. W. 5 Omtr.held.betr.(0) V * j- • 84 6s . — 1 Omtr. helder. " - 9i 67 Z.Z.W..1 Omtr. held. betr. 3< Si 84 W. 3 Reg. zw. wolk. ï L - - iQt 65 W.xS.W.a. 4 fDond. weêrl. reg. 3 J.--H5 62 Z. W. 3 , Geh. betrokken. 4< 36. o 74 W. 4! Wolk. regen. ' v. - - \ 58 W. t. yN. 2, Helder. | r - • ij . 59 Z. W. • 2 ! Nev. wolken. 5< "" , I:ï 77 , N. . 2; Wolken. ** ■ T 1 61 o | V r - - o 60 O. 3 I , 64 60 ! Z. . 4 i omtr. held. 2* r\" - °J 63 Z. t. W. 6 Wolken. 84 r- ?: 76 jZ. Z. W. 5 Geh. betr. fc ■" °l 62 | Z. 21 Betr. omtr. held. r'" " 9ï 63 \Z Z.W. 5 | Geh. betr. reg. 9-| j- - 97 % 68iW. t. Z. 3 jReg. zeer betr. reg. 1 Ij-- of 58 ! Z.W. 2 wolken. . sl pj -;ft .91 62 | W. Z. W. , 2 j Geh. betr. reg. ïo1 -- 97 63 j Z.W. 51 Reg. donker. i| ! H-- .9 61 I 3 Regen. i| -1 - - 94 64 W. Z. W. 4 j Donker. li j f" - 9^ 69e- !■—— ■ 5 j Regenagtig. i Ü- - io| 64I ] W. 2! Donker. J I rj3o. o 63 ]W. Z. W. 4 — !2<\' - ? 7o/-' si Zeer betr. f Ij-- i\ 63| »w. t. Z. 4! o 't Zwerk dreef Z. Z. W. J Den 6. ten 3 en 4iuir. 84. •» e — 7. 'smo. ten ioen nu. 80. | d —9. 'smidd. ten 4 uur. 70. j» Gr. e ■—11. 'smidd. ten 4uur. 71. \ t — 12. 'smidd. ten 5 uur. 725. J  Waarneemingen'te Breda, july 1781. 51 Dag. Barom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. \ Regen. - r 30. J 64 W. Z. W. 6 Geh. betrokken. • 13 ^ - - 1 78; W. s Zeer betrokken. L. r 29.111 65 W. Z. W. 4 Betrokken. 14 < --11 79 Z. W. ■ 4 Geh. betrokken. *• - - io| 65 ■ 2 Regen. | f - - io- 63 N. t. O. 3- Geh. betrokken. 31 15 ■) - - lof 68 n. N. W. 4 Reg. geh. betr. 2j *• 30- o S4i • 2 Wolken. . f " - I ? 59 —— 4 Reg. wolken. 1 16-} xj j 68 5 Wolken. 0 - - ii\ 53* ■ 3 f -- 4\ 57 2 I7 Gr. e —> 12, 'sav. ten n uur. 72. J , 1 3  54- Waarneemingen te Brïda, Augustus 1781. Dag. Birom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts - gefteldheid-. Regen. f 29. 93 .67 Z. W. 3 Betrokken. 13-f •- 91 81 . 2 Zeer betrokken. L - - 9.t 65? 3 Omtr. heller. f - 9: 66 W. t. Z. 4 Wok. zw. wolk. *4i ' - 9\ 75 W. 2 Zw. wolk. reg. * - - 8$ 63 W. Z. W. o Betrokken. r< f - - j 7} 65i Z. Z. W. 6 Zeer betr. reg. J51 -- 7 73 Z.W. 3 Zeer betrokken. & v. . . 7i 60 , s wolken. ' -" 7ï 6+ Z. t. W. 7 Geh. betrokken. j X6< 7| I 72 Z.Z.W. 5 Geh. betr. reg. *• - - H 60 W. Z. W. 6 Wolken. x f - - 8 61 Z. W. 6 Geh. betrokken. *7l - - 8|| 71 . 4 Wolken. •• 9Ï 57 W. Z. W. 2 Omtr. helder, f - - 9Ï 60 z.W. 1 Betr. omtr. held. 18^' .- 8| 77 0.; 2 Zw. wolk. wok. *• - - 8j 64ï N. O. 3 Wolken, f - - 6\\ 65 O. Z. O. 2 Reg. betrokk. ! | I0j--5Ü.76 Z.Z.W. 3 Zw. wolk. reg. IN. V - -*4|j 63 t Donker. 1 f " " 6' W' IO ReS- bU'J'g- I 4 20 < 7 68 _ 8 Zw. woiken. < I ». - - 81 56 W. t. N. 7 Reg. geh. betr. reg. I r - - 9 60 N. N. W. 8 Reg. geh. betr. g ai< - - io1 66 N. t. W. 9 Geh. betrokken. I 30. o 5°; N. N. W. 2 Betrokken, r - - ; 55 N. t. W. 3 Omtr. helder. 221 i *7° N* W" 3 Wolken. j t - - ï j 53ï 2 Omtr. held. betr. ] f 29. io| 58 W. Z. W. 3 Omtr. helder. &2< - - io| 76 Z.W. 3 Wolken. »• - • 9ï 61 • o Omtr. helder. | - - - 81 60 O. t- Z. 2 ! — ffi4S -- 7! 77^- Z.Z.O. 4|0mtr.held.(o)bejtrJ Ij - • 64 62 Z. 1 | Omtr. helder. ■ X d Den 24. 's midd. ten 5 uur. nog 77 gr*  Waarneemingen te Breda, Augustus 1781. 55 Pag. Barom. Tkenn. Kr.enStr. d.W. Lugts gefteldheid. J Regen. r 29. 6 67 z z- W. 9 Betrokken. 25 "f --6' 71 w' 6 Wolken. *• - ■ 7i 64 z- W. 8 Geh. betrokken. r ■ ■ 9\ 66 W. N. W. 2 Wolken. E. 26 -j • ■ 10 71 W. t. N. 3 .— ** - - ió\ ■ 62j 1 Geh. betrokken. (- - 9\ 67 z. z. W. 2 Betrokken. -- 81, 81 z. t. W. 2 Wolken. «■ - - 7j ! 71 z. W. 2 Geh.betr.weérl.bl ?. |* - - 7i ! 64 z. z. W. 4 Geh. betr. regenagt. 28-5 " - 7| 73/- ■ 3 Wolken. «• - - 7? 63 ■ 2 Weêr.bl.d.r.ha wol. i <• - - 7' 66 1 —i 6 Omtr. held. betr. 29< - - 8 71 z. W. 9 Geh. betrokken. C v 94 S8ï W. t. z. 4 Omtr. helder. /» - - ii| ,61 W. z. W. 3 1 jr 30< - - ri 76 z. W. 2 Wolken.. v. - - 10; 63 • 1 Omtr. helder. f 30- 9? 65 z. 3 Helder. S1-5 - - 8| *84 z. t. W. 3 , t - - 10 I 64* W. t. N. i Wolken. Barom. \Therm.\ Kr.inStr.d.WA Lugts gefteldheid. Barometer. Hoogfte 30. z\. Laagfte 29. 4|. Verfchil o. p|i Gemidd. 29. 9'^, Thermometer. H. 84. .L. 53*. V. 30J. G. 66^. G. mo. 62^. mi. 74*,. av. 62^. 1 Gevallen water 31 Lijn. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. 't Uitgewaasfemde 385 Lijn. 8 4. 93. 4;. 17.25;. 14* 8. Dagel. Kr. der Winden 2^. j e Den 27. 's av. donder van verre, zeer fterk weêrl. en blix. ƒ Den 28. 'smidd. ten 3 uur. 76gr. en 'sav. zeer fterk weêrl. en blix. geduurénde de bui van reg. en hag. de wind ZW. met 10 a I2krag£. i A  '5$ Waarneemingen te Bréda, September 1781» Dag. BaromA Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts■ gefteldheid. Regtn. r 29.1.1 66 W. N. W. .2 Omtr. helder. j-l - - 11 78 W. 2 Wolken. . I» iof 64 N. O. 4 Wolk. weêrl. {**- 9ii 65 2 Weêrl. bl. dond.reg. 1 2-4 -- 9;j*8oa W. 2 Wolken. 2 v. • - 10 | 64 N. N. O. 2 Reg. weêrl. mist. V. * r - - ïoj! 65 o Mist betrokk. 4 3< H ÏPj 79Ï Z.W". 2 Zw. wolken. {.--iot! 68 O. Z. O. 2 Weêrl. betr. (C) r - - 9$ 65Ï N. N. O. 3 Reg. geh. betr. reg. 1 4< * ■ 9; 74 "—1 2 Zeer betrokken. i* : Tji. - - 8| 64 —< '— 1 Geh. betrokken. r " - 7 66; Z. t. W. 6 Reg. geh, betr. ' § 5< -- 7ï - 76 Z. Z. W 8 Reg. wolken. J , *• - - 7i 59 Z. W. 5 Helder. r - - 7i 57 Z. Z. W. 7 Geh. betrokken. 6-J ' - 7ï 69 Z. W. 6 Reg. geh. betr. 1 L - • 8| 57 1 Geh. betrokken. r - - 9; 55 4 1 7« --jio 67 W. N. W. 3 Wolken. I - - 11} 52 N. W. 2 r 3o. i 53 W. N. W. 2 84 - - I 72! N. t. W. 2 L - - *i* 59 O- N. O. 1 Helder. r - - *ll 55 O. 3 9 4 - - ij 74 N. O. 5 Wolken. I» - - 1 66ï ■ 1 Geh. betrokken. r - - 5! 64 ' 4 io-j - - ? 76 4 l - - 1 65 O. N. O. 4 Betrokken. i !*• - r - - | 63 N. O. 3 Wolken. li< ■ ■ l *8o O. N. O. 3 !»'t-*i J 66 — 3 Helder. f - - I 63 O. 3 Wolken. i2-< 29.n:; 79' O. N. O. 2 - »■ --111 63 O. 2 Dond. weêrl.r.om.h, 4 Dén 1 en 2. dreef 't Zwerk altoos Z. W. a Den 2, 's midd. ten 5 uur. nog 79gr.  Waarneemingen te Breda, September tfSfi 57* Dag. Barom. Therm. Kr.enStr.d.W.] Lugts■ gefteldheid. Regen, j • r 29. io5 65 z. 4 Zw. wolken', 131 - - 10*1 7Si Z. z. W. 5 Zw. wolk. reg; i. - - 11 65 TvV. Z.W. ;| Geh. betrokken1.-, ï f -- - 117 59 :;- W. 4 Wolken. 14 < - - n| 69 N. W. 4 Wok betrokk. v - 11: 5^i ' '2 Woken. f - - i°i 58 o — f©) ' - 15-j - " 9* i 73 .... o -j i- , * " 7f 59. o. t. n. 2 Betrokken. f - - 61 60 Z. t. W. 5 Reg wok. betr. " %\ 16 j -6 747 b. z. ■ 2 • Omtr. held. woK. " - ** ' " 5ï 64 — - 4. Reg. dond. weêrl. f " ' | (• S| 60 z t. W. 6 Reg. zw, wok. * ' 5* 71 z.W. 2 Zw wol. reg do. we." w - f 6| 60 ■ 2 Regen. ff. 41 f " ' 81. 56 j -i ■ $ J8^ 10} 62 W. ■ -3 Geh. betrokken. I i| . c - " ioj 5'2ï — 3 Wolk NVL reg. ! r - io| 56 W Z. W. 3 Geh. betrokken. j i\ J9-j --ii 64 W n. W. 4 — j ^ - - 11 57 W. 1 Zeer betrokken. j 1* - * 9% \ 57 z W. 4 Regen. 401 - - 9ï 64 W. z. W. 4 ! jï L - 8| 56 W. 2 betrokk. i 2' - - - li 54 z. z. W. 3 . j l . 2i< '"- 7 > <5o * ,3 | 4{- L - - 7ï 49 W. n. W. 2 Wolken. r - ' 8, | 53 3 I Reg. zw. wolk. | f \ 2,l -- Si 1 62 n. n. W. 3! - ! i i - - 7! 50 n W. 2 Geh. betrokken. r ■ ■ 3| 53 . W. n. W. 4 | Regen. | * 23 < •• 3 56c- n. n. W. 11 1 Reg. hag. buïj'ig. '. ï* l - - 3; 47 W. n. W. 6 Reg. n. l. weêrl. 3* 41 47 -— 3 I Regen. ' i'of_ -- 4; 48 ' 3 Hagel, regen. É. 8 -- 44 45* z. 2 I Weêrl. n.l. reg.- 2$ » 6 Den 16. 's midd. ten 3uur. 77 gr. « Den 23. 's midd. ten 1 uur 52 gr. ic  58 Waarneemingen te Breda. September 1781, Dag. Barom.- Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts gefteldheid. Regen, r 29 3| 48f W. t. N. 3 Betrokken. 6 S5-J - • 4? 56; • — 5 Geh. betrokken. V - • 4| 46 N. W. 2 Reg. wolk. N.L 1 r - - 3f 50 N. N. W. 9 Regen. -a 46< - - 50 W. N. W. 15 , Zi L ■ - ii 53ï N. W. 6 . *| f - " 3| 5o . 7 Buijig. 4 27 i -• 4j 59 N. N. W. 6 Reg. buijig. f ~ - "j 5i 52 ■—• 2 Zw. wolk. regen. £ -- 71 5o W. t. N. 6 Buijig. regen. xi 28 < -- 9 59 W. N. W. 7 Zw. wolken. I l» - - io| 51* • — 2 Regen. / r 30. o 49 W. t. N. 4 Wolken. * 29 - - 2 46; ^ i—. 2; f -- 24 43 vv.n. w. 2; Detr. woik. L j 17^ -- 24 ssi , slwolkjen. " v N' " " 2'1 44 1.' Helder. r ' - ïï 44 Z.W. 3 I Donker. 184 • - f 57 W. Z. W. 5 ! .{. 29.117 51* W. n. W. 9! —reg. r - • io| 45 N. W. 9 Ree. wolken. 2 X9< - - 10J 50 8 Bnijig. L -1 IO; 46 11 Reg. donker. g f " 9? 51 . 10 Reg, buijig. 4 *o< ■ - 9? 57 n t. W. 7 Geh. betrokken. * V - MO 52' N. W. 9 , j " * r > | 9 531 W. N. W. 8 j ■ 111 9i 58t 9 Wolken. . u • - io- 49, 3 Regen. t f 45 N. '7; Reg. buijig. ! 30. ; 415 — 7 i Reg. hag. wolk. ' f f -- | 39; N. N. W. 6. Buijig, regen. 23 i o 49' • 8 . Regen, buijig. i - - o 46i N. . 2; Geh. betr. reg. ! f 29. ii,1 45i W.Z.W. 4 Reg. geh. betr'. 2| 241 - - ios 51 4 zeer betrokken. E. , Lr ■ 81 i 48; 51 Regen.  Waarnemingen te Breda, Oclober 1781. éi Dag. | Barom. i Therm. Kr.enStr.d.W.] Lugts • gefteldheid. Regen. r 29. 9 48 N. N. W. 4; Regen, wolken. j* 25< -- 10] 54 N. 4 Zeer betrokken. L; -.- lij 47ï — 5 j r 3o. 1 47 N. N. O. 4: Donker. 26< ■- i\ $i\ ~ 4 «• " " 2I 46i N. t. O. 2 Geh. betrokken. f ■ • *i 38* W". Z. W. 2 Nev. geh. betr. 27< | 527 1 2. Geh. betrokken. 29.111 47 N. W. I.] r - • 9l 46 Z. W. 2 ■ 28 i " ■ 8± 54 1 i! ■ l - - 6 46 Z. t. W. 5 . r - - 4 45 4 .294 • - si 54 W. Z. W. 2 u - - 3! 46 Z.W. 1 Betrokken. r - • *34 45 Z. t. W. 1 Geh. betrokken, joi - - *3^ 51 Z. t. O. 1 I Betrokken. I - - 37 467 O. N. O. 1; Regen. r - - A\ 42 N. 3 Reg. geh. betr. i* 314 -- 6| 49 t. W. 41 Wolken. M - - 7| 405 Z.W. 4 j Geh. betrokken. Barometer. Hoogfte 30. 4*. Laagfte 29. 35. Verfchil 1. 1. Gemidd. 29. ii^g Thermometer. H. 64. L. 38. V. 26. G. 51^. 't Gevallen water 16 Lijn. 't Uitgewaasfemde 15^ Lijrjj G. mo. 47^. mi. 5.6"rs- av. 49/3. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. 287 3- Si- o. 57. 12. 147. 21. Dagel. Kr. der Winden 3^ &2  fis Waarneemingen te Breda, November 1781. Dag. | Barom. Therm.'Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. Reg.enSn. r 29. 8| 40 Z. W. 4 Wolk. betrokk. V. li . . 9 51 • 5 Wolken. t - . 9 46 6 Betrokken. - - - 8? 45 Z. Z. W. 5 Omtr. held. betr. 2 J - . 7' 55 9 Geh. betrokken. t _ . ? 48 4 . - - 7 44 Z. W. 2 Wolken. 3 J ' - - 7| 53! W-N. W. 3 ■ ' l - - 9 40 W. 2 Helder. «'. . 10J 36 — 2 Omtr. held. wolk. 4^1.4- iij-i 49 W. t. N. - 3 Wolken. L 30. o 35 11 Omtr helder. r 29.10 4o Z O. 5: Donker, regen. 5< - - 72 43i Z. Z. O. 3 Regen. 5 . t - - 6| j 53* Z Z. W. 2 Wolken. • 3ï r - 4IJ 54i . 6 Reg geh. betr. 5 6J . - 4|i 58* Z.W. 5 Wolken. I - - 3f 5i Z. Z. W. . 7' r - - 2 1 51 ■ 10 ■ 7!r .. 31 52 Z.W. 11 Geh betrokken. L . - g| 46 11 Regen. » - - 8? ■ 43 W. 4 Wolk. omtr. held. f 8-4 - - 9ji 46' — 1 6 Reg. geh. betr. 44 t 30. |l 40 N. N. W. 4 Zw. wolk. reg. 1 r\- l~H 37 N. W. 3 Omtr. helder. | L. $J - - *2 49 W. 4 Wolken. \ L - - *2 37 — 3 ! Omtr. helder. f - - 1 34 Z. t. W. 5 | Helder. lo4;-- o 477 Z.Z.W. 6 Omtr. held. betr. L29. 9\ 42; Z.W. 9 Geh. betrokken, j . ■ 6 40 Z. t. W. 6 Regen. 2? , 111 -- 5 44 Z.Z.W. 5 Fijne regen. 54 l - - 4ï 47 . 3 Regen. 3 p - - 6 48 * N W. 2 ionker. | Ï24 - - 6 53'j W. N. W. 2 Reg. geh. betr. L'.- - 5 1 47 — 5 Geh. betrokken. I ij  Waarneemingen te Breda, November 1781. 6§ Dag. Barom. Therm. Kr.enStr.d.W.] Lugts-gefteldheid. Reg enSti.i r 29. 4% 48 N. W. 5 Regen, wolk. i 131 .- 6 5r 1 5 GCQ- betr. wolk. *■ . . 77 45 W. 1 Donker. f . . 4} 5o Z. W. 4 Regen. ji I4«j .3 55 Z, Z. W. 9 - 'j u 3} 54 Z. W. 12 ■ geh. betr. 2| f 28*io|: 53 • 14 • 1 1(6 j 29. o 54 W t. Z. 12 Wolken. • 23-ui 49 i° N L. geh. betr. N. f 29 o 45 Z. W. 10 Reg betr. reg. | l6i -- 2 52 W. t. Z. 9 Woluen. ± L - - 3l 43 W. 6 Omtr held NL. betr. f - - 3| 42; Z. W. 4 Geh. betrokken. *7\ 2| 48f Z.Z.W. 3 Donker. - - oj 44; — 2 Regen. 21 f - - 3? 39 W. Z. W. 4 Reg. held. wolk. - i* l88•. vollens de Waameemïngen te Zwanenburg. ■ Het Weerlichtte nog verfcheide reizen, en het Noorder - licht fcheen Viermaalen geduurénde; dien Regentijd: het Noorder-licht van den 25. was zeer fterk. De ZW. W. en NW. winden hebben het meefte en fterk gewaaid. Octqber kan voor middelmatig doorgaan, de Thc-smoyneter hield zig de geheele maand vrij evenredig, de gemiddelde hoogte was 5i«j gr. De Barometer bleef rot den 28. zeer hoog: veele betrokken dagen en N. en NW. winden regeerden in deeze maand. De Regen bedroeg 16, er» dc Uitwaasfeming i;i Lijn. N o v e m b e r is ook middelmatig geweest, zijnde 42 gr. de gemiddelde uitkomst. De Barometer was meeften tijds i«ag, en dagelijks in groote beweeging: van den 5. tot den 18. viel 'er veel Regen, in het geheel 421 Lijn uitmaakende; in het laatfte der maand had men zwaare mist: de Z. en ZW. winden waaiden het meefte: van den 1. tot den idU was de wind zeer fterk, die in dien tyd een gemiddelde uitkomst van 5/5 kreeg. December was iets warmer dan middelmatig; maar van 1 den 16. tot den laatften zeer zagt, in welken tijd de gemiddelde hoogte 45j% gr- was, daar die voor. de geheele maand 39iè gr- uitmaakte: in de eerfte veertien dagen vroor het dagelijks, dog niet fterk, want de Thermometer ftond 's met* gens en 's avonds meest tusfchen de 39 en 32 gr. en den L 4 U.  Meteorologifche Aanmerkingen II. 's morgens het laagfte op 2i§ gr. Niets aanmerkelijks was verder in deeze maand, dan de Ooftelijke winden, die van den i. tot den 14. onafgebroken gewaaid hebben, en de fchielijke Ijs-maaking, die ik den 10. in een bierglas met water ontdekte. Ik weet zeer wel, dat de Ijs - maaking niet altijd evenredig is aan de koude; dog, daar het volgende verfchil mij wat groot voorkwam, kon ik niet nalaaten hetzelve medetedeelen. Den 10. December's middags, zette ik een bier-glas met yersch gepompt Putwater naast een Thermometer, die, geduurénde den tijd dat het Water daar bij ftond, 34gr. tekende, hetzelve bevroor in minder dan een half uur tijds , ter dikte van een halve Gulden. Den volgende dag, op denzelfden tijd, plaatfte ik weder een bier-glas met versch gepompt Put-water naast dezelfde Thermometer, die van 32f tot 30gr. in een en een half uur, dat het Water daar bij ftond, zakte, zonder dat het minfte Ijs daar in kwam, de Lugt - en Wind-ftreek was gelijk den yoorgaanden middag, alleenig was de fterkte des Winds den 10, 8 en den 11. maar 2 kragten. Zou de fterke Wind alleen, den eerften dag zoo veel Ijs-maakende deeltjes met zig gevoerd hebben, dat het Water zoo fchielijk bevroor bij een koude boven het Vriespunt, daar den volgenden dag het omgekeerde plaats had? Verfcheide fchielijke klimmingen en daalingen der warmte hebben wij weder, zoo als in voorige jaaren, gehad; de grootfte was, den ^ S |t}^Sr- verfchiiirr 7uuren. De volgende veranderingen waren ook aanmerkelijk: 4. April 38. 42i. 38. tl. April 'sav. 59. |. 34- °"I. 5L 12 45. 12. April 'smorg. 57. 10. Maij 'smorg. 44. — 4. Nov.  en bijzondere Waarnemingen van'tjaar 17U. 7|« 4. Nov. 's av. 35. 5- Nw. 'smorg. 40. 5. — S3i- 6- S4ï- Den 5. A/w. 'smorg. 40. 'smidd. 43$. en 'sav. 53?. Den 2. Julij, den heetften dag van deezen Zomer, heeft de hiite alle uuren trapswijze toegenomen, als volgt: Uuren Gr* 6 Wolken Z. Z. W. 4 69 7 : 4 74 8 omtr. held. ■ 5 7°~ 9 Omtr. helder ■ 5 80 10 ' 6 83 11 6 85i ,a ■ 4 86 ï Z.W. j 87 3 . . . ■ betr. W.N.W. 5 87* 3 _ (O) * 6 i6 De N. W. wind bleef het overige van den dag waaien, die de hitte een weinig matigde: Nooit heb ik het zoo menigvuldig zien weêrlichten, als in deezen Zomer; dikwijls wierden wij met zwaare Onweêren, die uit het ZO. en Z W. opkwamen, gedreigd, die meest afzakten, en op ande e plaatfen losbarstten : een had' men den 6. Junij 'savonds, uit het Ooften; het zwaarfte was den 11. Augustus 'smorgens van 3 tot half 6uur., uit het W Z.W. dat ten half 5 uur. zeer zwaar was; de Blixem floeg in de Stad in een huis, zonder merkelijke fchade te veroorzaaken, eok trof die buiten een Wilgen - boom. De Noorder-lichten hebben ook dikwijls gefcheenen, zoo als het Tafeltje van de Lugts gefteldheid aanwijst. Den 27, 28 en 29. Maart, fcheenen hier fterke Noorder - lichten, en den 27 's avonds ten 10 uur. een fraaie boog in het Z. W. die zig van het W. rla het O. uitftrekte ik heb denzeiven niet, dan op het einde eerst gezien; na dat het Ooftelijk gedeelte verdweenen was, vertoonde het zig als een Bezem. Dit verfchijnfel is zeldzaam; den 26. Februarij 1777. heb ik nog iets diergelijks waargenomen, zoo als.men in mijne b:jzonL 5 dere  74 Metéorohgifche Aanmerkingen dere Waarneemingen van dat jaar zien kan (*). ■ Den 2g en 25. S;pte:nb;r was het Noorder-licht ook fterk, vooral den 25. 's avonds ie-> 11 nur. dat zig van het Westen tot het Oosten verfpreidde: ten 11 uur. -fchoot het groote vlammen uit het Westen, Oostwaards vliegende, ten iuur, was het geheel gedaan. Schoon ik dit jaar in zijn geheel niet kan opmaaken , heb ik evenwel het genoegen, deezen heeten Zomer, met andere ongemeene , hier waargenomen , te vergelijken , waaruit men zal zien, dat deeze Zomer, niet alleen het naafte bij dien van 1779. komt, maar zelfs dien in eenige opzigten overtreft. De Heer mohr heeft in zijne Bijzonderheden der Luchisgefteldheden van 't jaar 1779 '\), eenige bijzondere gemiddelde hoogtens van heete Zomers opgegeeven, tot vergelijkingvoor dien van 1779: die zelfde fraaie vergelijking volgende, blijkt het gezegde uit de onderftaande veigeliiking: dat deeze Zomer met dien van 1779, in een gelijken tijd gemiddeld, zeer weinig verfchilt, en dus het naafte bijkomt, Cn in de tweede vergelijking dien van 1779. overtreft. 1779. dagen Gr. LApriltot li.Aug. 153. 614I 1781. r.ü^ffitot 3r Aug. 153. 6t?:§ Verfch.^ mind. in 1781 (J), 1779. 23.Maij tot 27.Sept. 128. 64^ 1781. 13. Maij tot 16.Sept. 127. 65|fi Verfchil ||| meerder in 1781. De (*) Zie de Genees - Nat. • en- Huishoud - kynd. Jaarheken van des Jïeer voegen van engelen I. D. bij de Waarn. bl. ai. (f) sAl^ern. Vad Letteraef. II D 2. St, bl. 179. (§/ ^imflerdam komt weder hier mede vrij wel ovet een: want ia dien zelfden tijd, hield zig de gemiddelde hoogte aldaar beide jaaren , als 1779. dagen Gr. r. tstpril tot 51. ^itig, 153. 62^ 1781. ï. *4iril *ot ji, *4nf, isi. 6z^j VerfchH minder in 1781. Vtt-  tn bijzondere Waarnemingen van 'tjaar ïyti. ff, De maandelijkfche gemiddelde hoogtefis waren in 17 79; behalven Junij, veel hooger dan in deezen zomer, maar daar Junij 1779. niet meer dan middelmatig was, en in tegendeel deeze Junij ongemeen heet, zoo komen deeze twee Zomers, daar door, in gemi Idelde hoogte en duuring veel over een dog in deezen, bleef de hitte eenpaariger. Mijn Thermometer heeft in de onderftaande heete Zomert geftaan: op en boven daar onder, op op dagen 70 gr. en boven 80 In 'tjaar 1775 106 109 maal 14 maal. 1778 —— 89 98 — 17 — 1779 '04 - I08 — 15 — . 1781 106 113 — 3o — Hier uit ziet men, dat in 1773 , 1779 en 1781. de Thema* meter op een zeer gelijk getal dagen, op en boven de 7ogr. gettaan heeft; dog 1 8t. verfchilt merkelijk, met de ftande» op en boven de 80gr. het geen mij nog meer verwonderde, door het optellen der Amjierdamfche Waarneemingen vaa 1781., die ik aldus bevond: op en boven daar onder, op op dagen 70 gr. en boven 80 Amjlerdam 17Zi. — 91 110 maal 15 maal. Vergelijkt men hier mede de jaaren 1775, 1778 en 1779] van gemelde Waarneemingen (*), dan komt 1781 met 1775 en 1779. aldaar, in de drie optellingen zeer ha overeen, en in een evenredig getal met de mijne, behalven het getal boven de 80 gr. van dit jaar. Daar nu mijn Thermometer bij mijn wederkomst alhier, op dezelfde plaats, als de voorige jaaren hangt, en de gemiddelde en andere uitkomften dit jaar ook evenredig met voorige jaaren met Amjlerdam zijn; durf ik met zekerheid zeggen, dat de hitte hierop verfcheide dagen Deeze laatfte gemiddelde hoogte 6i^8 heb ik getrokken, vit dt Bjaandelijkfche gemiddelde hoogtens, zoo als die agter iedtt ftlikj» Yan de ^Algem. Vaderl. Leiumif. 111. ü. Itaan. Ulim. rad. Lmertif. B.D. i. St. bl. 179.  M* ti Meteomlogifche- Aanmerkingen gen dit jaar, veel hooger geklommen is, als gewoonlijk tut-" fchen hier en Amfterdam plaats heeft ; voornaamentlijk in Maij; zoo als men uit dit onderftaande zien kan. op en boven 80 gr, óp en boven 80 gr. «Breda Maij 6 maal Amsterdam Maij o maal, Junij 7 — junij 4 — Julij S •—1 Julij 6 — Aug. 7 — Aug. 5 Se^t. 2 — Sepf. o — Deeze Zomer is dan weder zeer merkwaardig geweest. Schoon de langduurige groote droogte in bet Voor-jaar erï begin van den Zomer, de Veld-vrugten in een kwijnenden ftaat'bragt, en niet veel goeds beloofde, heeft de Regen, met het begin van Junij, alles rijklijk vergoed. De Landman heeft een rijken Oogst ingezameld; allerlei Na - jaars Veld-vrugten, waren door den overvloed, voor een zeer laagen prijs te bekomen; alle foorten van Boom - vrugten zijn 'er in menigte gegroeid, dog de Peeren en veele foorten van , Appelen heeft men door het fchielijk rotten, niet lang kun- * nen bewaaren. Volgens veele Berigtén heeft deeze heete Zomer, ook weder groote verwoeftingen, bijzonder onder de Militairen, in Hollanden Zeeland, en voornaamentlijk te Sluis gemaakt. Vermits ik dit jaar niet volleedig heb kunnen waarneemen', befluit ik hetzelve, alleen met de weinige volgende Tafels. TAFELTJS  en bijzondere Waarneemingen, van 'tjaar 1781. 77 taf-e l t J e van de Lugts-jefieldheid^ van 'tjaar 1781- "Betr/l ttëtë %gen-3f^v^y Mist^ Doud. Weêrl.j N^L. 1(0) 1 _U^_ ^~37"^t3 Hj: 5 1 ° ! 3 -l L- ~a^'~^~a\7\ u ^___|__^_ ^ !_, 1° 5 2 Maij 47 52 j 4 o i LJ_ i _ t 1 7 7 1 4 0 Junij 56 38 , 19 0 1 ƒ __ j~u~nj~ ~7o~ "l^jT "qTI: o; J__ J_ 0 S*tT ~sï 21 39 o • *^ ^_ 1_ om.~<\Y Ti v o °__ _!_„!_!_ _! 1_ ïvw. J^_J____!_ 'ü_ 1 f 0 ° d,7. ie* L__l_ | lJ— _! L_ ~^^1^^~J^\6\ 3 27 ! 15 18 — gemid. 149^ 101^ "7* - 42§ ■ Zuid-Zuid-west . „J Zuid-West ten Zuiden . .* o] Zuid-Wat 75 I Zuid-West ten Westen '. ' 1 f x33i 44| West-Zuid-west . . . jgj West ten Zuiden . . '. .' 241 West 6l } West ten Noorden . . 22 > i6"5* — 5S| * West-Noord-West . ... 47 Noord-West ten Westen , , èz Noord-westt-enNoorden ; g Noord-Noord-West . V . 59 f 5 Noord ten Westen '". . . 18 «T4ï  en bijzondere JVaarneemingen van 'tjaar 178f. , ,—. . — —■ TAFELTJE van de 8 Hoofd-winden die in 't Jaar 1781. gewaaid hebben. Wind-ftreeken N. N.O. O. Z-OJ Z. .Z.W. W. N.W. Maart 14 14 16 0 4 7 30 7 April i6§ 11 1.3 i* i<5i 8i 9I tal Mat] 40 24 13 li 3i O 5 4 Ja«j/ j 17 15Ï I0i 3 Hi 8i 13 8 Jm/j; I l8i 2 3i ^ 16 2«i I3i Augustus | 8 4 9§ 1-4* 17 25* 14* 8 September j 4! ui 7 i iof 15 22 16 OcMer i 28§ 3 (5* 0 5- 12 *4* 21 Aiw«6fl- 1 3 ii 2 8i ^! _Ü J^! ?i Z)f«m&er ! i 2 29i 9 _*7_ 5 opgeteld i5°i 885 109$ P U2^ ?33| »C5i| 98 gemiddeld 50^ 29j_ 36] 10 ! 42! 44g 55' j De Wind-ftreeken hebben ditfjaar, of elgentlijk ia deeze 10 maanden, het zij men die maandelijks öf in het geheel bc. fehouwd, ves.1 van een gemiddeld-jaar afgeweken. Nooit heb ik zoo veel N. en NO. winden in eene maand aangetekend, als nu in Maij. In het geheel hebben de N W. en Noordelijke winden meer dan gewoonlijk gewaaid, en oe Z. Z W. en W. veel minder, in tegenftelling van voorige jaaren dis li? waargenomen heb.  RECAP ITULATIE DER WAARNEEMINGEN Van i 7 8 i. Barometer j Thermometer ! Gefm. j Gefm.Hag. 't Uit- Kragt I?8l> —: • —-—| I - SneeuwSneeuwen gewaas- der ' Hoogfte Laagfte Verfch. Gemidd.Hoogfte Laagfte VerfchJ Gemid. Gemiddeld gev. Reg. temde Wind. ftand. ftand | ftand ftand j rnorg. "midd. ay. Lijn. Lijn. Lijn. Maart 30. 45 ap. 8J o. 83 30. 1 | S9Ï 3i 28* 43,3 3tö 5?& V>m i S\ 2II 3ro April 30. ij 29. 3| o. 9j 29- 97b] 74- ' 32 42 52ï5s 47/3 48^ o 3 37 3.3 Maij 30. 2* 29. 6 o. 83 29. ior90 83 39 44 58-5 53^ 68/b 53» o 2 52 afs - — -. , . 1 Junij 30. a| 29. 5* o. 9i | 29. 8jaj 87 SS 32 66?5 62 75/5 6i/B o J 41 52 Bft Julij 30. 2$ 29.8 o. 6\ j 29.1 ifg | 87ï 53 34ï 66,-3 ffa« 74w 61 0 ! 2?I j 51 a& 3o- aj 29. 4| ' o. 9} 29. 9/5 84 i 53; 3of -6615 62,*a 74,8 62/3 o j 31 | 384 2^ . .Septemb. ,30. r* 29.0» 1. 1 I 29. 9 80 45 35 60/5 S7ia 67» 57rs *° 94i ! 27s I 3ra . ! U . — j , -— • -— OSoZwr 30. 4J 29. 3* 1. 1 29.11/0 64 I 38 I 25 | 51,5 47^5 56,a 49.b 0 j 16 *5i ! 3ïb A'ajwtó. 30. 2 28.10I 1. 35 29. 7^ | 58 j. 30 28 j 4ara 39» 46* 4ors 4 | 4»i 8 4is Qecemb. 3q. ,J 29. 3||q. 10 29, p£ J 55 | 2i| j 33* \ 39» { 37,1 43,5 38fg | o j 13J 5? | 3ra  WAARNEEMIN GE N te breda, Januarij 1782. DOOR R. HOLL, Luitenant yan de Artillerie, Lid van het Pro* vim taal Utrechts Genootfchap van Konften en IVeetenfchappen. Pag. Barom. \ Therm. \ Kr. enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. Reg. enSn. r 29. iij; ai*:* O. t. Z. 5 Omtr helder. I < 30 o ! 26; Z. O. 5 Omtr. held. betr. 29 10' 33 Z. S Geh. betrokken. p - - 8|i 41 Z.W. 3 Mist, geh. betr. *1 -- 851 49| • 1 9 Regen, donk. J *• - - 7 ! S°j 1 8 Zeer betrókke)». r - 7*j 44 W. t. Z. 4 Reg omtr. held. 2J 3-f - - 85'j 462 W. 7 Omtr held wolk. *• - - ioi 44 — 4 Omtr. helder. t<* - - iot 48 Z. W. 10 Reg. donk. reg. . 1* oj 50 W. t. Z. 11 Donker. j . - - 9 49Ï ■ —1 10 Regen. ij ƒ - - 6 48 Z. W. 12 5 5"! .- 7 48 W. 9 Geh. betrokken. 3? • - - 7» '" 43 rn 2 Wolken. ,C t - 8« 44 ' W. N. W. 5 ■ - 11 44 N. 6 Omtr. helder. L 30- 5 32 — 2 : L' f 29. 8] 401 Z. Z. W. 5 Betrokken. 71 - - 5| 43" Z. W. 11 Regen. . I? *■ - . 5 41 W. 4 Reg. zw. wolk. 3\ r - . ó] 43 W. N. W. 6 Ruijijg. 8< • • 8i 46} W. t. N. 4 Zw. wolken. i- - - 8* 40 W. 3 Wolken. r - - 4t 43 Z.W. 'n Reg geh.. betr. I ■ . - 2 48 i3 Zeer betrokken. i. 28.1 ii 4*5 W. Z. W.' 4 Regen. . . ,5* r 29. 4 36 Z. W. 3 Omtr. held. wolk. . $ io-i - - 6j 42 W. 4 Zw wolk. regen. 30- i 35 N- N- w- 6 Wolken. | r - 3| 30 N. N. O. 2 Helder. XIS -- 3? 35* O. t. N. 1 Held. wolken. L - - 35; 28 2 Omtr. helder j. .. 35 28 Z. W. 3 Omtr. held. betr. 421 - - 3| 36 3 Donker. I . . *s 34 — 1 Mist, 4  * Waarneemingen te Breda, Janu&ry 1782. Dag. | Barom Therm. Kr.enStr.d.W.] Lugts-gefteldheid. Reg.en& ƒ 30*5 3ï Z.W. 1 Mist, omtr. held. x3| ' 4j 40 W Z.W. j Betr. wolken. ''4; 3<5 ■ 2 Stof-regen. n. f * 4' 35 ZO. o Mist, donker. ï4i " 4 37, ' 3 l)onker- " " 3 3ia 2 Zeer betrokken. f * • v.lj 28' Z. W. 2 Mist J51 - - 1 3*i • 3 Donker. L " - 0 33. 2 \'0gt. f 29- 8| 33i . 5 Betrokken. 16 i " - 65 39Ï ■ 10 Zeer betr reg, ** • " 2' 39, 8 Reg. zw. wolk. o r - - 2 36 W. N. W. 6 Reg hng buijig. *'1 2j 38i W- t. N. 4 Omtr. held. wolk. 1 c - - 2? 351 4 Donner. .of" 5il 33* NAV- 3 ïneew, wolk. fu. 1 *M - - öf j 37 W. N. W. 3 wolken. § «• - - 821 20 3 _____ . f - • 8i| 33 Z.W. 4 Zeer betrokken. 19\ • • «4; 37 2 Stof reg. donk. f 9?; 39, 3 Zeer betrokken. f - - 9 43. Z. Z. W. s Mist. to-j - - 8! 44 — I2 Donker. L • ' 5ï 473 — 10 Regen. i\ f ' " 8 3<5 W 2 Helder. 31-- 9 44 — 1 Wolken. E. »• - - iii 33—2 Helder. j f ' - n| 36 Z. W. 7 Geh. betrokken. | 22S - - ioj 44. 9 Zeer betr. regen. L ■ - 10 49 4 Reg. zeer betr. iï -J.--HÏ 49 W. Z. W. 4 Donker. 33-j -ui 52* W. t. Z. 4 Geh. betrokken. L - - ui 50 W. 8 p - - lol 47 Z. Z. W. 7 Donker. *41 ' • 9-ï 49 Z. W. 7 Geh. betrokken. «... 74I 48 Z. Z.W. jo ■ 1  Waarnemingen te Breda, January 17 82 £ Pag. Barom. Therm. Kr.enStr.,dW. Lugts - gejleldlteid. Reg. en Sn: f .. 61 44 Z. W. 7 Regen, buijig. 2i S5< -. 5- 43i W. io Regen, hagel. 2 l - - 7 ■ 40 — 9 Hagel, bu.jig. r ■ - 3 40 Z. t O. 4 Regen. 5§ 26"« - - 2 36 N. t. O. i0 Reg.fn.geh betr.reg. 8 L-. 7 34 N. W. 1 Omtr. held. Cd)- j- I {- - 1'. 36I Z. 9 Regen. > ïï -- i'. 44* Z.W. 5 .ieh. betrokken. . - 1 40 W. c üeg. hag. betrokk. 2 r 28.1 li- 38 'Z W. 8 ^eg. geh. betr. I - nr2 44 W. N. W. 8 Buijig. L 29 2 35 N. N. W. 3 Wolk. omtr. held. i r 28*11; 34 Z.W. 6 «.eg. fn betr. 2* V. «.q« 29. o 39i W. 8 Hagel, ,buij;g. * L . ! 34 Z. t. W. 2 Betrokken (fl). i - . . 2i 3S O t N. 3 Regen, fneeuw. 2 3o Dagel. Kr. der Winden 5^. (*) Deeze ReduSie der Wind - ftreeken, is niet, als van voorige jaaren; maar volgens de thans in gebruik zijnde wijze, van de Ast. en Geneesk. Correspondentie te 'sHage. Zie derzelver Verhandehngen 1. Stuk bl. 28 en 29. 'of 5. 47. Ik denk bij gelecgenheid de Wind-ftree* ken van voorige jaaren , op die wijze gereduceert, ter betere vergelijking, in een Tafel mede :e deelen. A a  '4 Waam&emingen te Breda, February 1782. »g. | Barom.1 Therm.] Kr. enStr.d.W. Lugts gejleldlmd. Reg.enS* f 29 lli 20* N. _ Helder. . ■ • ' H ■ " "* 38 — 3 Wolken; 4; 29 --^ , Omtr. helder. . • ƒ 11 30* 2. t. W. ï Omtr. held. betr. 21 " * io* 35 j. ' 4 Betrokken. «■ " * 9 33 Z. Z. O. 3 Geh. betrokken. {•"-7* 34- Z. Z. W. 2 Sneeuw, zeer betr. t 3-i ■■ li 36 Z.W. 3 Donker. fj * *» • ;• 6 33 z. z. w. 2 T" 5i 31 Z- °- 2 Geh. betrokken. *1 *" 5* 35t ' 3 Betrokken. *. - - 4i 31* —Wi 2 2eer betrokken. f *• 3* 33 2 Betrokken. L. 5< ": 3 41 - 1 a Wolken. <• " - 3* 30 O. 3 Omtr. held. betr. r - - 6 31* N. O. 6 Betr. wolken. 61 -- 6* 33 N. t. O. 4 Omtr helder. V. - - 8* 25f — 2 f -"*- 9 29 Z. ,Z. W. - 3 Mist. 71 " - 9i 32* N. O. 2 Omtr. helder. *• 'f 9i 26* N. 2 Omtr. held. betr. f ' - 9i 29 N. t. O. 2 Sneeuw, wolken. | j 81 " - 9* 34 N. N. O. 2 Geh. betrokken. | *• ' °* 29 . — 2 Sneeuw. * ! r ■ - 8| 33 N. W. 1 . j ! P< "* 81 36 ] N. 1 Sn. geh. betr. * <•]" - 9i 27* N. N. O. 3 Donker. f - - ioj 25 : 3' Geh. betrokken. fH - ■ I0* 27* N. O. 5 Held. wolken. 26 : 3 Geh. betrokken. (• - - io* 25. W. t. N. 1 Hl - - 9 34 W. o , 9\ 24 N N. W. 3 Omtr. helder, f - - 104 17 N. O. 6. Wolken. N. 121 -11 24i O. N. O. 7 Betrokken. J7* 4, Wolken.  Waarnemingen te Breda* February 178»; $ big. t Barom. Tlüm- Rr.'enStr.dJV. Lugts•- gefteldheid. \Rcg\tnSn. C 29.10* 14 Z. W. 3 Held. wolken. 13< . . I0f 32^ W. Z. W. 5 Betrokken. ---9* 29 2 Sneeuw, zeer betr. r - - 11 30 O. N. O. 2 Geh. betrokken. I4i - 11 33 O- 3 ——-■ *• - - ui 22 —-r 2 Geh. bètr. mist. r 30. i 25 O. N. Ö. 3 Geh.bét wolk.held. 151 - - 1% -7- ~r- 8 Held. wolken. *• - - 24 12' O- t. N. 6 Helder. r • - 3* 9^a N. O. 4 ; 16S - - '3$ 2i§ O. 4 Omtr. held. betr. *• - - 2$ 17 O. N. O. 3 Betr. wolken. f - - 3* 9. O. Z. O. 3 Helder. S7^ - - 3} 24 Z. O. 1 Omtr. helder. «• - - *4i 15 1 Helder. r - • 3. 24*. Z. W. 1 Wolken. ï8< - - 2. 39 W. Z. W. 1 Sneeuw, wolk. i v - - 2* 32 N. N. W. 1 Betrokken. t -m 2* 33 O. 1 Mist, omtr. held. lS>k - - 2* 38 Z. Ö. o Wolken. *• - - 3 3o_ . . . ; • o Betrokken. f - - si 26 . Z. t. W. 1 Omtr. helder. 20-J - - 3I 39 - 3 Helder. l - - af 26 Z. Z. W. 1 r - : 1 24. Z. t. W, 3 • 2i4 29.11 J 38* 3 * L - - IO 29i I ™ r -| - 6i 36 Z. 7 Wolk. geh. betr.reg. 22 ■< " ■ 7 42 Z. W. 10 Geh. betrokken. 5 . L - - 7i 34 2 Omtr. helder. e ■ ■ 5? 40 Z. 3 Betr. omtr. held. 23 J - • Si 50 — 4 Betrokken. 4* 48. z. t. w. 11 r - • 7 40 Z.Z.W. 8 Omtr. helder. 24 < - - 9 47. Z. W. 10 Wolken. L - - iii 35 W. Z. W. 4 [Omtr. helder. « Den 16. 'smorg. ten 7uur. 8" 1 b Den 17. 'smorg. ten 7 uur. 8* > Gr. c Den 18. 'smorg, ten 7uur. 23! j A 3  & Waarneentingen te Breda, February 1782. Dag. Barom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. Reg.enSn. f 38 Z. W. 10 Regen. *51 - ui 44* w- Z. W. 10 Zeer betokken. § *• 30. J 40 W^ t. Z. 1 Betrokken (ö), f - - 1 42 W. Z. W. 9 Zeer betrokken. «61 --4 49Ï 11 ■ ; L 1 435 ■ • 3 Stof-regen. _ {- - i 48 Z.W. 7 Geh. betrokken. 29.nl 52-* 5 Geh. betr. wolk. - - 10} 43 . 4 Helder. V. f 30. | 40 W. N. W. 3 Wolk. omtr. held. 28"j - - 1* 47. N. W. 2 Zw. wolken. ** - - 2. 32 ■ 2 Helder. Hoogde 30. 4j. Laagfte 29, 3.. Verfchil 1. i\. Gemidd. 29. 10. 58, Thermometer. H. 52L L. 8, V.44Ï. G. 31. 85. G.mo. 29.45. mi. 36. 57. av.29.54. Gefmolt. fneeuw 2f Lijn. ' N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW', Gev. reg. en gefm. fn. 4|Lijn. 4. 20. 5. 10. 3. 32. 2. 7. 't Uitgewaasfemde A| Lijn. Dagel. Kr. der Winden 3^.  Waarmeemigen te Breda, Maart 1782, /Dag. Barom. \T1term. Kr.enStr.d.W. j Lugts-gefteldheid. Reg.enS^ ) r 3o.*iJ 30 Z. \V. 3 I Helder, iï 20.11* 4S 2; l . . 9} 33 1 | Omtr. helder r -- 84 3ö Z.Z.W. 1 Geh. beuokken. * *•{ 84 f 47 — +• " " v. . . 8. 39 2 ! Betrokken. r . - si 41 Z. O. 2 | Donker. 3-j - - 9 48 N. 4 Geh. betrokken. w - . IO| 35 — Omtr. helder. f 30. i 3° W. o j Helder. , , 41 - - * 45 — 2 Wolken (Q). 291Ü 3ö W. t N. 3 j ■ 1 f . . 8* 36 W. Z. W. iq ! G«h. betr. reg. F! -v .Tl 43 12 j Reg. gsh. betr. reg. 1 L . . 8* 4° W. 2 I Wolken. if r . . 8 4° — 2 Betrokken. H •• 7i +^ 1 Zw. wolken. L. «• . . 6j 40 — 4 I Geh. betrokken. f - - 64 33 W. N. W. m Wolken. 711-- 64 46" W. 2j - H-- 5* 34. — 1 Omtr. helder. J ,j 35 Z.W. 3 Reg.fn.geh.bet.fn. il 8 ag. t barom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. \ teg. en Sn.\ C 29. 7i 32 ;N. N. O. 4 Wolken. 251 - - li 38 j 3 9 28 , ■ 2 Omtr. held. (d). r ■ - ii| 24 | O. Z O. 2 Helder. z6< 30. i 39 | ■ 4 Woken. L - - - 31* ! Z. O. 2 Betrokken. r - - i 33 ! . Z. 5 (O). 274 -- o 52 |Z. t W. 6 Wolken. I 29.10! 41 'Z.Z.W. 6 Betrokken. f * - 9 39 ■ -— 5 &egen. j 28- ^ - -* 7* 54* |Z. t. W. 13 Geh. betrokken. i \ i ■ - 6i 52 t ■ 9 Reg.,geh. betr. § ! f -- 5 4 \ • 6j 39 z. 1 , l _ " 7| 58 —* 2 Zw. wolk. regen. J' ' g* 45 — 2 Wolken. $ 1 9 42. N. W. 2 Omtr. helder. heJd< r - • p| 42 , IO Wolken. 91 Pi 52 O. 6 Geh. betrokken. 8i 43 — 4 Omtr. helder. f - - 6* 40 N. O. 2 . 101 !•■ 5 54* N, N. O. 4 Wolken. i - ~ 34 43 4 Omtr. helder. f 3i - 43 N. N. W. 3 Betrokken. 4 56 W. N. W. 3! _ H: 4'i 38 ■ 2 j Omtr. helder. ƒ;-- 5* 42 W. Z. W. 6jWolken. 12I -- s 52 Z. t. W. 4jWolk. betrokk. N. Ed. 4 I 40 z- 31 Regen, wolken. 4  fVaarneemingen te Breda, April 1782. ir Da*. | Barom. Thcrm. Kr.enStr.d.W. Lugts• gefteldheid. Reg. enSn.j r 29. 3 41 Z. W. 6 Regen, Betrokk-. i I3"1 - - 3ï 49 W. 7 Reg. hag. fn. i *• - - 4I 36 — 2 Reg. wolk. NL. 4- p . • 3i 40 Z. W. 2 Omtr. held. betr. I;H • " 3i 47 W« t. Z. 4 Reg. fn. dond. * v . - 3j 35 N. W. 3 .Hag. reg. wolk. li r - - 4* 37 • ■ 3 '"Wolk. betrokken. 151 - • 4. 49 N. 2 Geh. betrokken. *• - - 44 40 N. N. O. 4 Omtr. helder. r - - 4 42 N. O. s Zeer betr. regen. N51 -- 3* 47 ' ' 4 Regen. i* - * 34 43 6 Reg. donker. z| r ■ - 5 40 ■ S I§ 171 - - 5* 43 ■ 5 Donker. *• - - 64 40 i 6 regen. * f ■ " 7+ 34. 1 1 2 Sneeuw, 4* 18 \ -- 84 42 O. N. O. 3 Donker. ** - - 8 38 ' O. t. N. 2 Geh. betrokken. r - - 7| 39 ! O. 5 Omtr. held. wolk. ï91 " " 7* 55 ! O. t. N. 4 Betrokken. *• • - 7t 46 O. Z. O. 2 Geh. betrokken, p - - 74 47 ! 2 Omtr. helder. 20 4 - - 74 61 i 1—■ 3 Wolken. > - - 74 46. . , 1 Helder. *• r - - li 47 Z. O. 1 Omtr. helder. 21 < -- 74 62\ NW-NO. 2 Wo. zw.wol.dond.r. «. - - 7* 48 Z.W. 2 Geh. betrokken. 4 r - - 81 48 W. Z. W. 4 Omtr. held. wolk. 221 -- 8| 54 W. 4 Reg. hag. buijig. 2* l - - 8i 40 NW. 2 Omtr. held. betr. (d) r - - 8| 46 Z. t. W. 3 Betrokken. %z\ • - «i 56 W. Z. W. 2 Regen. * L - - 8. 48 W. 2 Betrokken. I j /• - . 84 52 Z. O. 4 Omtr. held. betr. 241 6i 66 *' 0: Z' °- 7 (@) Betrokken. j V - - 5* 53 O, 2 Regen. * i B a  Waarnemingen te Breda, April 17S». Dag. \ Barom. t Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts- gefteldheid. 'Reg. en Sm f 29- 4 5i °- 3 Regen, donker. j *5< " 4 50 O. t. N. 5 Donker. -- 4 42 4 Geh. bïtrokken. f - • 5k 39 °- N- °* 4 Zeer betrokken. a«<| - - 61 44i ' — 5 V. -. 74 40. O. 4 | Geh. betrokken. r - - 8i 39 — 4 j Donker. 27 •{ -- 84 48 — 5 | Zeer betrokken. V, v. . - 9j 41 — 8 ! Geh. betrokken. r --'104 3Si" Ö. N. O. 8 Omtr held wolk. e8< - - 104 52 O. t. N. 6 Geh. betrokken. «• - - 104 41 —• 7 Betrokken. r - - io§ 35 — 12 Wolken. «9< --to| 47 i 11 ; Wolk. geh. betr. '•--114 34* O- 51 Omtr. helder. r - - 114 32 b — 4 j Helder. %o\ 30. *o 45* O. t. N. 7 j Omtr. held. wolk. *• 29. nl 35 3iWoiktn. i ' « Btrometer. ftaog&c 30. o. Laagfte 28. 7*. Verfchil i. 44. Gemidd. 29, 6. 27. Thermometer. H. 66. L. 29- V. 37. G. 45. Gefmolt. fneeuw 5. Lijn. Gev. reg. en gefm. fn. 32 Lijn. 't Uitgewaasfemde 16I Lijn. G. mo.41.28. ml. 52.15. av. 41. 57. N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. i. 32. 11. 11. 8. 16. 4. 8. Dagel. Kr. der Winden 4^. s Den 28. 'smorg. ten .5uur. 33 7 g_ • Den 30, 'smorg. tta 5 uur. 29*3  tVaamntefatgefi te Breda, May 1785. slag'.- Barom. Therm. Kr. enStr.d.WA Lugts• gefteldheid. \Reg.enSn. - r _9.tpi 38i a N. 3 Omtr. held.zw. wol. J< - - io* 52 N. N. W. 3 i Geh. betrokken. *- - - 10 40J 1 2 | Betrokken. r • - 10 44 N. ft. O. 2 , Zw. wolken. 21 - - 10 53 3 Betrokken. - " *• - - 10 35 1 N. O. 2 ■ Wolken. f - - 9* 39 O. t. N. 3 : 31 - - 8* -55 N. O. 2 (e) wolk. betr. .-<• -7l 4Cj 2 j Wolken. . ƒ - - 64 45 ' 1 I Omtr. helder. t. 1*1 -. 6é 60 i 2! Wolken. c - - 6 44 IN. N. O. 3 ; Omtr. held. N.L. ƒ - - 4- 5ó j — 4 ; Nev. zeer be;r. '5 l - - 34 59 ■— 9 j Zeer betrokken. . - - 4 48 — 3Regen. 2 f 5 39 4 4|- *t •- 5 45 ■ — 2 ■ 3 - - 5. 36 . 1 2 -Regen, fneeuw. 2§ LÏ 5* 38 N.t. O. 4|Regvn, donker. ■ \rj L '" 7 45 N' -7) Hagel, regen. - - 9 38. — 2 j Wolken N. L. # {* - - 10 4i W- 21 S< - - 10 55 N. W. 2! Geh. betr. reg. i ? - - 9* 43 Z Z. O. 'o; Betrokken. f - - 8 44 2 i Omtr. helder. 9< - - 7 58 O. Z O. 3 [ Zw. wolken. b -!- 5i 49* : 3 ! Zeer betrokken. r - - 5§ 51 :0. t. Z. 11 Omtr.hel. wol. (©). io< - - 6 62b O. & iWeTken. ^ - - 74 49ï N. 2 Zw. wol.omtr.held. j* • - 8 52 Z. Z. W. 5- Zw. wolken. 111 '- 7§ o"7 Z. 5 O! zw. wolken. *■ 54 54. Z. t. O. 3 Ze.bet r.weê.dond. -3* r1-- 61 53 Z.W. 7 i Omtr. held. wolk. 12A - ■ 64 65 W. . 4: Zw. wolken. N, «•;-{■ 74 .54 W. Z. W. 2.Wolken. a Den 1. 'smorg. ten 5uur. 31* ? r h Den 10, 'smidd. ten iuur. 65 $ B 3  fPaarneemingen te Breda, May 1782.1 Vag. Barom. Therm Kr. enStr.d.WA Lugts-gefteldheid. Reg. enSn. C 29 . 7* 54 W Z. W. 6 Reg zw.wohx (0 i J3i - - Si 62 W. 5 Reg. hag. buijig. - - 8i 54 N. N. W. 2 Betrokken, f - ; 7* 57 Z. Z. O. 3 34-j • - 6- 76 Z, 2 ,—— - - 6 58 Z. Z O. 2 Reg.weêrl.gïh.betr. _$ f - - 64 56 jZ.Z W. 5 Geh. betrokken. ?51 - 64 70 N 3 - <• - • 54 56 Z Z. O. 2 R.gen. 4 f - - 5§ • 56 Z.Z.W. 6 Buijig, regen. 36-; --54 67 W. Z. W. 6 Geh.betrokken. § u - 64 . 54 i • Z W. 5 . f - - 5i 56 Z. Z W. 9 Geh. betr. regen. -■ 3i 63 Z. t. W. 11 Geh. betr.reg.dond. f .«. - - *i$ 52* W. Z. W. 5 Reg. dond. weêrl. 8 P • - ii 52 • 10 Reg. geh. betr. 2i s8-S -1 3* 59 W. 11 Reg.ge.bet.reg.hag. *• • - 4i 49 — 5 Zw. wolken. x f - - 44 49 ■— 8 Reg. ge bet.reg.hag. i M9< -- 54 56 W. t. N. 7 Zw. wolken. 2i ; *• - - 74 43i W. N. W. 2 Betrokken. r - - 94 47 j N. W. 4 Wolken. ,E. ao-j - - 94 56 | r 3 , 4. - - 84 44i 1 O. Z. O. 2 Betrokken. r - - 6ï 49 O. t. Z. 4 Regenagtig. -- 6 6r .—:—- 3 Reg. geh. betr. t ' t - * 6 50 O. Z. O. 1 Geh. betrokken. (•■■61 Si Z.W. 4 — 32 < -- 6i 62 W. t. Z. 4 Wolken. I - - 61 50 Z. W. 1 Geh. betrokken. - - 6i S2 —— 6 Buijig, regen. asJ - 6i 64 Z. Z. W. 4 ■ r X - - 6 49 Z. t. W. a Wolken. 14 f - - Si 49 -—■——- 5 Buiiig, regen. 1 <&4«j • - 5i -56 Z.Z.W. 7 Buijig, hag reg. 2 -Vl*r. 7* 49». W. 6 Buijig, regen. j J  Waarnemingen te Breda, May 1785. Dag. Ibarom. Therm Kr.enStr.dW. Lugts-gefteldheid. Reg.enSn.\ r 29.11 50* W. t. Z. 7 Buijig. 25^ *n4 6oJ W 3 Buijig, reg. hag. L - - 10 50 Z. Z. W« 4 Geh. betroksen. < 4 f ■ i 9ï 51 W. N. W. 8 Regen, wolken. ' 2 26-; - - 10* 56 W. 6 Wolken. i i - ■ ic.4 50 W t. Z. ' 2 Geh. betrokken. V. r - - ic <;o ' Z. O. 2 Regen. 27 < -- 9i 62 "Z W. 3 Stof regen. 4 (■ - - 94 55 — 1 Geh. betrokken. r - - 9ï 63 Z. Z W. 4 Reg. zw. wolken. . 1} a8< - • 9 ' 76 Z. 1 Wolken (Gj. 1-4 8£ 65 O. 2 Geh. betrokken. r - - 1% 61 Z.W. s Omtr. held. volk. 29^. -- ?i 81* ■ 5 Blix weêr.dond.reg. I - 94 55 ■ 3 Wolken. 3j f - - 9 • 56 Z. Z. W. 4 Omtr. held. wolk. 3o< - 9* '62 c ■ 5 Zw wolk. reg. ** - - 7 55 3 Betrokken. j f* - 7 60 Z. W, 3 Zw. wolken. 3i-j -- 64 '66* 3 regen. I .. C4 S2j [ 2 } ^ Barometer. ■ Hoogde 29. 11\. Laagfte 29. 1 \. Verfchil o. 10. Gemidd. 29. 7. 26» Tliermomcter. H. 81. L. 31. V. 50. G. 53. 46. Gefmolt. fneeuw i\ Lijn. Gev. reg. en gefm. fn. 55! Lijn. *t üitgewaasfemde 325 Lijn. G.mo. 50.13. mi. 61 o. 3. av. 49.23.' N. NO. O. ZO. Z. ZW. W. NW. 4. 16. 2. 14- 3- 36. 9. 9Dagel. Kr. der Winden 34|. f Den 30. 'smidd. ten 12uur. 70gr. * 4  £d Waarnemingen te Breda, Juny ~*>«g. Barom. Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts ■ gefteldheid. I Regen, 1-29. 64 SS j XV. t. Z. 3 Zw. wolk. regen. 3-5 -- 6| 64 XV. 4 Geh. betrokken. <*-- 74 50 W. N."W. 2 Regen. i - - - 8* 50 N. N'. XV. 6 Gzh. betr. reg. 24 •- 94 55 XV. N. XV. 6 Donker. ■ T* L - - io{ 43* N. N. XV. .3' Woiken. L ' r - - 104 .46 W. t. N. 4 Wolk. reg. hag. 5i -tui 58. XV. N. XV. 4 Zw. wolxen. ^ i. 30. o 44* N. XV. 2 Omtr. helder. r 29 114 51 1 XV. t. Z. 5 Reg. zw. wolken, -f 114 61 XV. t. N. 6 Zw. wolken. j L - -ui .46" 2 XXro!ken. r--n* 55 XV. 4 Geh. betrokken. 5-< - - ii* 62 — s : { L 30. o 46 XV. t. N. 2] Omtr. helder. 1 r 2911* 50 . XV. 4 Geh. betr. reg. 6< 30. o 63 XV. N. XV. s Zw. wolken. 1 1 «i -.4 4 45* , N. XV. 1 . Omtr. helder. r - - 4 52 N. N. XV. 2 Woiken. 7 ■? "' 41 64 ■ • — 3 Z r. wolken. u - *| 47 N. t. O. _ 2] Omtr. helder. J f 29-ii4 55 , O. t. 2. 2 Omtr. held. wolk. S< - - ui 69 i 2 Wolken. L - - n4 52* ! O. N. O. 2 Omtr. helder. r --ioh 57 j O. 3 Betrokken. o< -- p4 71 i O. Z. O. 1 Geh. betr. reg. • t - - 84] 6ö | Z. k 1 _ dond. 5f -- "f -- 64| 65 Z.Z.O. 3 Zw. wolk. dond. lo4 --*54l 8a* aj Z. 6 Z.w.dond.weê bl r. 64] 59 i 31 Weêrl. regen. I 2i Ti j {■-- 64j 63 jZ.Z. XV. 71 Wolk. buijig, reg. \ rf ' \ 11 f ■- 64 64 b jW.-t. Z, 9 Dond. reg. buijig | ,* K - - 8 53- j XV. Z. XV. 8 Omtr. helder. I f ' - 9 58 j ■ 5 Wolk. g-h. betr. la^j-- 9 I 72 L Z.W. 4 Beo-, wok. (0). f V" 74': 61 \Z. Z. O. 1 Wolk. regen. i 3 Den 10. 's midd. ten 1 uur. 84 ? n l Den 11. 'smidd. ten 3uur. 68£ r' ♦4 J  tVaarneemingen te Breda, Juny 1782.' 17 Dag. Barom. \ Therm. Kr.enStr.d.W. Lugts-gefteldheid. j Regen. f 29. 8i 59 W. Z. W. 6 Wolken. i 131 ■ ioi 67 W. t. Z. 7 ■ - ■ x 1 i 60 4 ■ r 30. é 62 ! Z. Z. W. 4 Betrokken. - - § 73a ! 4 Omtri helder. (. - 4 6i i Z Z. W. 2 Helder. f - - ï* 66 W. Z. W. 2 ■ 15] ■- ii 77; ,W. N. W. 3 ■ t • . Ij 64 I W. i ■ f - - li 69 o ■ 16< - - ii 84jf N. O. 2 »• - - li 68' 1 4 , r - - 1 7oi O. t. N. 4 i7< - c 84!«" O. 5 Omtr. helder. I 29.n1 7° 1— 3 N. L. r ■ ■ 11 \ 69I I -— 3 Helder. 18J 84le — 3 • E. L . - nj 70 — 1 Omtr. helder. r 30. i 71 W. t. N. 1 I9i . 4 82/ W. 4 L . . 1 6\\ W. N. W. 2 ■ - - - ij 70 N. 1 Betr. wolken. 20J--1J 84 —• 4 Zw. wolken. I . ■ i{ 67 —■ 3 Geh. betr. weêrl. r - - *2 64 ■— 3 Betr. dampig. 21J -- 2i 76 N. t. O. 5 Dampig. \ . - 34 60 N. N. O. 2 Omtr. helder. f - - *3* 62i N. O. 3 22 J - -*3i l2l N. t. O. 6 X . . 3j 58ï N. N. O. 2 - - 3i 62 4 Wolken. 23]" - - 3i 76 ' 5 X - - 3 64 N. O. 4 Betrokken. .. 2J 63 ' 3 ,Geh betr.omtr.held. 24 f -. 2 77 ■ 4 Omtr. helder. 11-- ii 63 —— 3 1 Helder, dampig. e Den 16. 'sav. ten 6 uur. nog 82 "j d Den 17. 'sav. ten 6uur. nog 8I5 L, fjrj e Den 18. 'sav. ten 6uur. nog 82^ en ten 7uur. 80 j ƒ Den 19. 'smorg. ten 12uur. 83J J  6 Naamlijst van Nieuwe Boeken. beweeglijker voorkoomen,. — Door een val mi de gewrichtsholte gedreeven, en achter de onderfchouderbladfpier geplaatst, moet men bij het onderdaan van' den oxel , het armbeenshoofd merkbaar vergroot en minder beweeglijk vinden, hetwelk ook de overige verfchijnfelen leefd verklaaren. — Eene verouderde ontwrichting kan daarenboven het fleutelbeen krommer, den afftand van fchoudcr en borstbeen minder, het oxelhol naauwer maaken, en het fchouderblad meerder van de ribben verwijderen. Ten aanzien der voorzegging (Prognofts*), teld de fchrijver onder de hinderpaalen der herftelling, een gefcheurden beursband, een breuk van den panrand van het fchouderblad; en opkorting der fpieren in cen verouderd geval; een uitgeftort been-eelt bij zulk eene panbreuk; maar vooral cen tegennatuur- lijken band voor de gewrichtholte gefpannen, (door ontaarding van den ilijmbcurs gebooren en) ;— men op alle weeke hinderpaalen bij aangewende vruchtelooze poogingen behoord bedagt te zijn, ten einde den Lijder niet nutteloos te folteren , maar veeleer zijn geval aan de Natuur overtelaaten. Aangaande de Behandeling en Heelwijze Qcuratio~), doet de fchrijver infonderheid opmerken, dat men bij de meefte zo niet alle ontwrichtingen die herfteld worden zekeren fchok of knap waarneemd, en bouwd daarop een nieuw voorftel, om door meerdere verflapping der gefpanne onderfchouderbladipier, cn verwijdering van het armbeenshoofd van deezen beenrand, de herftelling te bewerken. In fterk gefpierde Lijdcren, word het werktuig van den Heer htjssem (zie v. gesschersHeelkonst. ijle deel %de ftuk plaat IX. fig. i. 2.) aangepreezen. Ter overtuiging van het nut deezer eenvoudige handgreep , worden ook in deeze verhandeling de twee in 't Nederduitsch befchreeven veorbeelden van geflaagde herftelling, die zedert reeds door andere zijn gevolgd geworden, bijgebragt. Eindelijk maakt de fchrijver ook van deeze zijne ontleed en heelkundige ontdekking eene toepasfing op  Naamlijst van Nieuwe Boeken. 7 op de buitenwaartjcbe of acbterwaartfche uitwijking en verplaatfing onder den doorn van betfchouderblad,— voorondeffteld dat ook in ditgeval het armbeenshoofd veel eerder onder de onderdoorns en kleine ronde fpier, dan buiten dezelve zal geplaatst zijn, — en. hierom, bij de herftelling, den arm meerder buitenwaarts afgeboogen zal moeten worden. Het geval van het Lijk des grijsaards met eene vierjaarige ontwrichting van den fchouder geftorven, word in de vier bijgevoegde plaaten duide'ijk afgebeeld. De eerfte plaat bewijst dat, na het wegneemen der groote borstfpier (Pectoralis') en driehoekige fchouderfpier (Delton), het uitpuilend armbeenshoofd niet bloot onder de eerstgenoemde gelegen was, maar zich onder de kleine borstfpier fchijnbaar in de oxel vertoonde, &c. De tweede fteld de tegennatuurlijke band duidelijker voor en de rekking der buitenlte fchouderblad-ï fpieren. De der de wijst de waare verplaatfing aan van het armbeenshoofd, achter de onderfchouderbladfpier. De vierde vertoond het geopend gewricht ; het tweehoofdig fchijnend armbeen, de oude cn nieuwgevormde dubbelde gewrigtsholte en de ontaarden beursband. Verhandelingen uitgegeeven door teyler's Tweede Genootfchap te Haarlem eerfte ftuk bij Joh. Enfchedé enZoonen en J. van Walre' Jun. 4to. behelzende eene Natuurkundige Verhandeling ter beantvjoording van 't voorfteluittgefchreeven bij teijlers tweede Genootfchap over de Gepblogifteerde enGedephlogifteerde Lugten, door den Heer martinus van marum, A. L. M. Med. & Philof. Doel. P.hil. & Mathef. Lector, Directeur van het Naturalien-Kabinet, Lid van de Hotlandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem (Sc. &c. aan wien daarop de Gouden Eerprijs door 't voorfchr. tweede Genootfchap is toegeweezen. Tafereel van Natuur en Konst; behelzende bij eene algemeene Landbefchrijving en beknopte Hiftorie der verfcheiden Volken, alle de voornaamfte Bijzonderheden die in de bekende vjaereld, met betrekkin* tot de Na-  s Naamlijst van Niemve Boeken. den fchrijver volgen, zo als hij deeze zijne verhandeling in zes afdeeiingen gefchift heeft. Dc eerfte afdeeling (pag. i—n.) bevat eene korte ontleedkundige befchrijving van het fchoudergewricht, en desfelfs omliggende deelen. Niet-alleen de beenderen, fpieren, banden, en het opmerking verdienend inwendig Lidtvlies, worden hier kortelijk befchreeven, cn de eigenlijke oxelholte onderfcheidenlijk bepaald, maar daarenboven de verfchillende ftand en houding deezer deelen bij den naast het ligchaam nederhangenden, rechthoekig voorwaarts uitgeftrekten, of hooger opgeheven arm aangeweezen , en daarbij de "afbeeldingen van eustachius , albinus en camper'aangehaald: als mede het nut en de werking der fpieren zo tot beweging van het lid, als tot bepaaling en verhindering of beftiering der ontwrichting. De tweede afdeeling (pag, 11—20.) fteld de verfchillende gevoelens der fchrijver en omtrent de Schouder-ontwrichting voor. Hierbij meend de fchrijver dat eene wijsgeerige befchouwing van dit gewricht, en daaraan, als aan eenen teerling (cubus~) , zwtoegefchreevene zijden den grond gelegd hebben tot de verfchillende benaamingen van voorwaartfche, achterwaartfche,bovenwaartfche, benedenwaartfehe, binnenwaartfche en buitenwaartfch'e fchouder-ontwrichting : Waaruit naderhand , bij het verwisfelen deezer benaamingen, noodzakelijk verwarring heeft moeten ontftaan, welke de fchrijver in het vervolg dezer verhandeling tracht te ontknoopen. De eigen woorden van hippocrates galenus , paulus, albucasis, vesalitjs , fabricius , pare', franco , petit , duverney Cll palfin bijgebragt, overcenkomftig met de gevoelens van andere beroemde Mannen bevestigen hoeveel verwarring uit die benaamingen ontftaan zijn. „ Het is opmerking en  Naamlijst van Nieuwe Boeken. 3 en verwondering waardig (zegt de fchrijver) datpetït de bovenwaartfche ontwrichting ontkend om dezel'de beletfelen, om welke hippocrates en ^gineta de voorwaartfche, en pare' de binnenwaartl'che ontkend hebben te gefchieden namelijk „ om rede der driehoekige fpier , het lange hoofd der „ twee hoofdige, en de fchouderbladsuitfteekfelen.'' Eindelijk brengd de fchrijver het gezach van den Hooggel. camper bij, en tevens eene, hem doqr den Hoogleeraar medegedeelde verbeetering eener drukfout in desfelfs Demonjlrationes anatomico-pathologicce part. i. lib. i. §. 14. ingefloopen, waarin de agter-of buitenwaartfebe ontwrichting fchijnt ontkend te worden, het welk van dc bovenwaartfche verdaan, en dus nunquam in fuperiorem, inplaatfe van nunguam inpofteriorem, moet geleezen worden. Het befluit, uit deeze afdeeling getrokken is dat 'er eene viervoudige ontwrichting mogelijk zij, naar hfft gevoelen aller dezer voorgaande fchrijveren. De derde afdeeling ( pag.20—29.) bevat de door andere geleerde mannen befchreevcne waarneemingen van fchouder-ontwrichtingen, ten einde, waare het mogelijk, de zekerheid der"viervoudige verdeeling daaruit optedelven. Van de eigenlijke bovenwaartfche ontwrichting , vond de fchrijver geene eenige waarnecming befchreeven. Hij bewijst dat die vannuRGius en platner 'er niet toebehooren , ■— en oordeeld dat het gewricht van den arm genoeg is, om deeze bovenwaartfche ontwrichting ook dan te verhinderen, wanneer de fchouderblads nitfteekfelen mogten verbrooken zijn. De buitenwaartfche of ook agterwaartsch genaamde verplaatfing, word, door de waarneemingen van gaA 2 le-  4 Naamlijst van Nieuwe Boeken. lenus, ia motte TITürvrn a„ gêftaafd. ' titsiingh en van der dtjyn De benedenwaartfche,reeds door petit voorerf fchreeven, behoord^ nie^t^St?^ ^ Binnenwaarts cb naar onderen, o fin den ny.r,^ a weslikG;%n anderen RUÜRHOFF ™« , muis, Binnenwaa tsch naar boven 'of hoot> i„ a geplaatst, in het geval van bürgiim ir .5°Xe van white, en bij pars'. ' ' m een £eval . Binnenwaartsch naar vooren, of , W1SEMANN, BBOMïiEin " blj pare% (chart, &C. 3 whitej purman, mau- .^DegevoJgttektóng uit deeze!afdee]ineis dat vm™ Wijk geen eigenlijk bovenwaartfebe ont,LVl geene aarikoudendenetewnnfoR z1j5 fche zeldfaam zij; mapïTaarente^ï neemm .en van bovenwsmMp » j : die ^ o der de borstfpier befchreVeSf ™?™>«sch verplaatfing hebbe te houden binne™aartfcbe De  Naamlijst van Nieuwe Boeken. 5 De Vierde afdeeling (pag. 29-35) behelst de ontleedkundige waarneemingen van gebrekkige fchouderbladen door mangetus en cheseeden, en van ontleeden Lijken met fchouder-ontwrichtingen door 1 oeseke thomson en melle &c. waaruit onze fchrijver wederom het gevolg trekt, dat de panrand van net fchouderblad kan afbreeken ; het armbeenhoofd in het eigenlijk oxelnol gevonden kan worden maar meestal, agter de onder-fchoudcrbladfpier eepl™ moet zijn, zonder welk het geen nieuwegewïiclufnari kan maaken. Dit laatfte gevolg door de fchrftVer hSSS getrokken lag den grondiot zijne ontleedkundige nï fpoormgen en ontdekkingen. 0 In de vijfde afdeeling (pag. 35—50.) deeld de fchnjver zijne op lijken Eedaane%ro%fne%miigenL^ ' Sn rt°°I r°T g6maakte ^honderontwricht niri* aan doode hgchaamen; de pntleeding defzelven e! die. van de fchouder-ontwriehting eens Sverlcde Gnjsaarts vergelefetói met andere voorbcè den bevestigde door overeenkomst de voorgaan deRlvZl trekking: terwijl de fchrijver uit deezf-proefeïemfc gen des te zekerer be^it 1, dathet ArmbeensboofdSa eene geweldige uitrukking uit het lid zich wanMh? in de Qxelholte kan bevinden ; maar door een li achter de onderfchouderbladfpier word gedreeven * ,::L 2mnhani !"-eenc geweldige verfche ontwricht tmg altoos verlchijnt; en bij eene verouderde ón aard gevonden moet worden. 3. Dat de Teuwe JZ wncbtfpan, metgeen waar kraakbeen bekleed word maar het geen men daarvoor houd, een overSffei js van het beenvlies ofbeursband °veiD.ym.iDe zesde Afdeeling deezer verhandeling fD, vzz dez zz--zzd van het fchoaderblad; en opkordng der fpieren in een verouderd geval; een uïtgefrort been-eelt bn xiilkeene panbreuk; maar vooral een tegennatuur- lrj.se- dzz; . v::r de £exr:;;:.:;::e z~e.-z-- f- (zoo: cz:z;:cz-j viz de- f.:j-r _z:s zi::i~:=~zi- • — xzez cz a'.'.e wseke h zderraz.ez "rij zzzss-xézzs vrnchtelooze poogingen behoord bedagt te zpn ten einde den Lgder niet nutteloos te folteren maar vee:eer zijn geval aan de Natuur overtelaaten' Aangaande de Behandeling en Heelwgze Ccüratió) doet de fchrijver infonderheid opmerken, dat men bij ie -ee::e z: r.:e: alle zzr^rzrrzzer: d e --- ---;. v.-erce=ze.-:erer./.-rcé c: kzzr- wairree-d .ezrrz.vz daarop een nieuw voorgel, om door meerdere verfapc-ig der gefpzzr:e cr.d:r.c;:uderr.£d:r:.:. ez :■/••^•/'j;-«-:-r vz: ze: zrzr'reeziz-: ::~d vzz deez -z '~eezrzzd, re : _-/:_* izr :e :e-.ve:kez. In fterk getpierde Lijderen, word het werktuig vzz eez Heer httïsem zie v. gesïchers H'~lk~r 't ïjle deel 3de fiuk plaat IX. fig. u 2.) aangepreezen. Ter overtnirlng vzz zet nut deezer eenvoudige fcazrgreep, worden ook in deeze verhandeling de twee m *t Nederduitsch befchreeven vsorbee'den van gedaagde herftelling, die zedert reeds coo jlzdere zgn gevolgd geworden, bggebragt. Eindelijk maakt de fchrgver ook van deeze zijne ontleed en beeiundige ontdekking eene toepaifizg op  Naamlijst van Nieuws Boden. 7 op de buitenwaartfcbe of acbterwaartfcbe Tfitwgking en verplaatfing onder den doorn van betfcbouderblad,~vooronderfteld dat ook in ditgevalhetarmbeenshooid veel eerder onder de onderdoorns en kleine ronde fpier, dan buiten dezelve zal geplaatst zijn, — en. hierom, bij de herftelling, den arm meerder buitenwaarts 'a'seboogen zal moeten worden. Het geval van het Lijk des grijsaards met eene vierjaarige ontwrichting van den fchouder geftorven, word in de vier bijsevoegdeplaarenduideijkargebeeld. De eerfte plaat"bewijst dat, na het wegneemen der srroote borstfpier ( Pectoraiis} en driehoekige fchonderfpier (De//on), het uitpuilend armbeenshoofd niet bloot onder de eerstgenoemde gelegen •was, maar zich onder de kleine borstfpier ichgnbaar in d'e oxel vertoonde, &c. De tweede fteld de tegfinnatautfgkc band duidelgker voor en de rekking der buitenlte fehouderblad-» fpieren. De irr Je wijst de waare ver?:a2tfing aan van het £:~reer.;r.co:c. a_:::e: de onde::y.:ecderbl£d:?ier. De vierde vertoond het geopend gewricht ; het tweehoofdig fcbgnend armbeen, de oude en nieuwgevormde dubbelde gewrigtsholte en de ontaarden beursband. Verhandelingen uitgegeeven door teyler s Iweede Genootfchap te Haarlem eerfte ftuk bij Joh. Enfchedé er. Zoonen en J. van Walré Jan. 4to. behelzende eene Natuurkundige Verhandeling ter beantwoording van 't voorfteluittgefcbreeve'. r/; teijlers tweed* Genoot? febap over de Gepblogifteerde enGedepblogijieerde Lugr ..... ■ .;■ -... ;en Heer martinus van marcm , A. L. M. Med. & Pbilof. DoS. PMl. & Matbef. Leüor , Direüeur van bei Naturalien-Kabinet, Lid van de Hollandfche Maatfibappy der pVeettnfebappen te Haarlem éTc (Sc. aan wien daarop de Gouden Eerprgs door 't voorfchr. tweede Genootfchap is toegeweezen. Tafereel van Natuur en Konst; behelzende bij eene algemeene Landbefcbrijving en beknopte Hiftorie^ der verfcheiden Volken, alle de voornaamfte Bijzonderbec-;S die .U bikv.di ;:-;r,-/i, tr.tt betrekkin* t:tce  1 Naamlijs van Niemve Boeken. Natuurlijke Hiftorie, den Godsdienst, de Staatkunde de Weetenfchappen , Koophandel . enz. voorkoomen. Amfterd. by P. metter 17S1 XiXJe Deol, handelende over Noord-Amerika. Dit Deel, benevens, de beide voorgaande die over Amerika in 't algemeen, en over Zuid-Amerika riandelen,is ook afzonderlijk te bekoomen onder den tijtel van Amerika in alle zijne Bijzonderheden befchouwd, derde.Deel. ' ' Proeve over de Ziektens der Europeer-s in de He'ete Gewesten en de middelen ter voorkooming van haare doodelijke gevolgen; waaragter gevoegd is- een Aanhangfel behelzende eene Verhandeling over de Tvslchenpoozende Koortfen; Eenvoudig en gemakkelijk middel cm het Zeewater zoet te maaken, en Hulpmiddel teem gebrek aan Eetwaaren op Zee, door jamfs lind geneesheer van het Koninglijk Hospitaal te Haslar bij •Portsmouth, mitsgaders Lidvan deKonglijke Maatfchappij der Geneeskunde te Edinburg. te Amfterd bii m tje -BRUINgr. 8°. J ' Natuurlijke Hiftorie volgens bet famenftel van linsmys derde Deels tweede ftuk, behelzende het vervolg der befchrijving der Delf ftoffen, de Verft eenin gen van Houten, bladen en vrugten , de Dendrieten of Natuurfteencn , de Dier- en Plaru-fteenen, de Adelaarof Klapper-ft eenen, de Puinft eenen, Stalaclieten, Tuffteenen alsook de Okers, Zanden, KI eij en , Krrten; of Kalkagtige en andere foorten van Aarden, uitvoerig bejehreeven met eene menigte van Afbeeldingen voorzien, alle naar de voorwerpen op nieuw gemaakt en opgehelderd door m. houttuin , Med Doet. te Amfterd. bij de Erv. van s. houttuin, gr. 80. 1781. , ' Hedendaagfche Oeffenende Heelkunde door david van gesscher. Tweede Deel tweede ftuk. Amfterdam by de Wed. Jan Dol 1782.'40... Verhandeling over de Botten of Zuigflakken in de Lever der Schaopen, met een afgezette Plaat, uit het Hoogduitsch van den Heer j. c. schaeffer in het Nederdmtsch vertaald door joachim fredrik muller, te Amfterd. bij J. B. Elwe gr. £0  NAAMLIJST VAN EENIGE BOEKEN, Zoo in Nederland, als in enige nabuurige Landen; over de verfchillende takken der Geneeskunde, Natuurkunde, Natuurlijke Hiftorie, Landbouw, Huishoud - Kunde Kunsten, enz. nieuwlings in bet licht gekomen. ENGELAND. An Account of a metbod &c. d. i. Berigt van de wijze van water op Zee voor bederf te bewaaren, door den Heer thomas henry, Lid van de Kon. Maatfch., Lond. 1781. in 8vo. . . An Ejfay on culinary poihns &c. d. 1. Verhandeling over de keuken-vergiften , vervattende voorzomen betrekkelijk 'tot het gebruik van de bladeren van"de Laurier-kers, de icheerling, de paddeftoelen, het gebruiken van koper vaatwerk, of vernist aardewerk, enz. met aanmerkingen over de yervalfchin°- van het brood en het meel, gelijk ook over den aart en de eigenfchappen van het water, Lond. 1781. in 8vo. . An Account ofavoyage to the fptce Islands &c. Q. U Befchrijving eener Reize naar de Specerij - eilanden cn Nieuw-Guinéé door den Heer sonnerat, OnderCommisfaris van de Zee-zaaken, (in 1775. te Parijs gedrukt, maar hier met aanmerkelijke vermeerderingen en aantekeningen verrijkt ) , Lond. 178r. in i2mo. An Inquiry into the prefent {late of population &c. d. i. Onderzoek over den tegenwoordigen ftaat van Lijst van Boeken ■ II. Deel. B be"  to Naamlijst van Nieuwe Boeken. bevolking m Engeland cn Wales, en dc evenredig heid van het tegenwoordig getal der inwooneren tSt dat van vorige tijden, door den Heer will. wales Meefter in de Wiskunde van hef Koninglijk ichol! van Chnst-Hospitaal, Lond. 1781. in 8vo. ,The condudor containing jpliüts &c. ci i. Werktuig gefchikt om fplinters op üunne plaats'tc voe^n en te honden, of Befchrijving van twee werktuigen,, welker gebruik beihiat in de nerecni^'n^ :f «-eneezTng van gebroken beenderen gemakkenjkV' mtuken. 3rfe. Uitgaaf door den H e er j 6 naïh '. wathew Lid. van de Kon. Maatich., Lond. 1781. J * An Account of an elajtic trocar &c. d. i. Bcrï-I- bij J. van Walré 1782. «e Stbrjver beweert in dit Pamphlet dat de ziek* *en, Pleu'istdes Catbarrales en Biliofs waren d-e 4DS opzijn meest in den beginne flegts eene of twee -Meme aderlaatingen vereischten, en daarna met Evacuaaua ^ inzonderheid En:?ti;a) moeiten -eneezen •™»len. Het is ons voorgekooraen uit de korte oogaa weüvc ce heer bosch van deze doorgaande ff-'f3 CC.CïtA deze;™ vrij veel overeenkomst öa - ™ J^vtdemien van 1765 cn 1766. te £aa2ös■««» welke de beroemde tissot in twee Brieven aan zijden geleerden Vriend zimmerman befchreeven ü,t t en webcer tekenen en geneeswijze naderhand door cen W ccniehen Geneesheer stoll in zijne Ra■no ^edenüizm opgegeeven; — Wij hadden egter wei ^ewenscnt datde Heer bqsch hier eenür bern -van den teat der tong en van den pols hadde bfeevuegu; doch uit al het verhaalde fchijnt ester voorZ°^?r. £, Rogge Haver, Gerst, Rijst, Spaanfche Tarw * TgjjJ of Guineescb Koorn enz. öegreepen zijn, opgcnei derd door Afbeeldingen van de bloem- en vermakende Deelen in het algemeen cn ya.. veeicrleie zeer raare en Uitheemfcac, Oost-lndüUie cn  Sb Naamlijst van Nieuwe Boelen. Japanfche, als ook Kaapfche Grasplanten in het bijzonder: alles door m. houtttjyn, Med,-Doctor, Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Genootfchappen enz. tc Amfterd. bij de Erven Houttuyn, gr. 8vo. Genees- eh Heel-kundig Onderwijs, voor Landen Zee - Chirurgijns , vervattende een kort begrip der Ontleed- Gezondheid- Ziekten- Genees- en Heel-kunde, nevens de nieuwfte en zeekerfte Genees- en Heel-middel en, door joh. christ. ant. theden, Koninglijken Pruififehen Generaal Chirurgijn enz. uit het Hoogduitsch vertaald, en met de gewoone ziekten ter zee, derzelver behandeling, en verdere aanmerkingen verrijkt, door a. schrage , te Amft. bij J. B. Elwe. Brief aan den Weled. Hooggel. Heer h. vink, A. L. M. Med. & Phil. Doft. Anatom. & Chirurg. ProfeJJ. Honorarius, en Oud-Schepen der Stad Rotterdam , handelende over den aart, de bijzondere oorzaaken en de Geneeswijs der gewoone ziekten die in en om de Beverwijk voorvallen, 'door h. verveer, Med. enChir. Doel. aldaar, te Rotterdam, bij A. Vis 1782. gr. 8vo.  N A A M L IJ S T VAN EENIGE B O E K E N, Die in eenige nabuurige Landen, over de verfcbillende takken der Geneeskunde, Natuurkunde Natuurlijke Hiftorie , Landbouw , Huishoudkunde , Kunsten,enz. nieuwlings zijn in het hebt gekomen. DUITSCHLAND. / Ehrens von Fichtel, Beytrag zur mineral gefchi ebt e &e d i. Aanhangzel tot de hiftorie der mineraalen van Zevenbergen, door den Heer j. ehrens von fichtel Neurenb. 1780 3 d. m 4to. Naturgefchichte des Nieder - Dmtschlandes &c. d. 1. Natuurlijke Hiftorie van Ncderduitschland, en andere Landen, met een groot getal nieuwe ontdekkingen door den Heer Baron van hupsch, iltc d. m 4to met afgez, pl. dit Werk ftaat in kort te Neurenberg aan 't licht te koomen. . . . Andree Johannis Retzii, Philofophice magistri ü c. fasciculus obfervationum Botanicarum primus &c. d. 1. Eerfte Bundel van Kruidkundige waarneemmgen door den Heer andr. joh. retz, Meester m de Wijsbegeerte en Leeraar in de Kruidkunde aan de Umveriiteitte Lunden, Leipf. 1781 infol.metpl Uber die Wetterbeobachtungen &c. d. 1. Redenvoerin°- over de Weerkundige Waarncemingen, uitgefproken ter gelegenheid.van den verjaardag van den Keurvorst van de Paltz en Beieren, Karei Theodorus, door den Heer franc, xaver. epp. Lid van de Maatfchappij der Weetenfchappen te Beieren, en Hoogleeraarinde Godgeleerdheid, Mumch 1780m4to. Neueste ontdeckungen in der Chemie &c. d. 1. De nieuwfte ontdekkingen in de Scheikunde, bijeenverzameld door den Heer crell, Raadsheer van de Mijnen, 2de en 3de deel Leipf. 1781 in 8vo. Lijst van Boeken JU. Deel. G Ver-  tl Naamlijst van nieuwe Boeken. Verfuch &c. d. i. Proeve over eene Hiftorie van het mineraal-rijk, door den Heer gerhard Berl 1781 in 8vo. ute deel. * Hydracbna'juas in aquis Danice palustribus detexit &c. d. 1. Befchrijving van de Diertjes, in de moerasfige wateren van Denemarken ontdekt, door den Heer muller, met 11 aigezctten plaaten. Leiof 1781 in 4to. * ' v" Nachricbt von verfertigung des glafes &c. d. i. Hiftonesch Berigt over de konst van glas te maaken door den Heer hochgesang Gotha. * Analyfes aquarum Budenjium &c. d. i. Scheikundig onderzoek over de wateren van Bude, Weene 1781 in 8vo. ' Entwurf &c. d. i. Ontwerp van een register van Boeken over de Paarden-Geneeskunde, en de bijzondere Verhandelingen die daartoe betrekking hebben, door den Heer heuze, Stendal 1782 in Svo Anleitungfur die landwirtbe &c. d. i. Inleiding- tot de Land-Huishoudkunde, met betrekking tot hetver beteren van het Vee, door den Heer bergen Berl 1781 in 8vo. ' * Syflhema tsgritudinum conditum per nofolosiam pathologiam tam generalem quam fpecialem & litmptomatologtam <£tiologi  NAAMLIJST Van eenige B O E K E Ni Die in eenige nabuurige Landen, over de verfchil* lende takken der Geneeskunde, Natuurkunde, Natuurlijke Hiftorie, Landbouw, Huishoudkunde, Kunsten, enz. nieuwlings zijn in het licht gekomen. ENGELAND. ^Jeorgics in a Series of Letters &c. d. i. Brieven over den Landbouw in het jaar 1776 aan een vriend gefchreeven , door den Heer wixl. halyberton Doctor in de Godgeleerdheid, Lond. 1781 in 8vo. An inquiry into tbe caufe of motion &c. d. i. Onderzoek naar de oorzaaken van de beweeging, of algemeene Theorie der Natuurkunde met pl., door den Heer s. miller, Lond. 17S2 in 4to. Curfory remarks on tbe nature &c. d. i. Korte aanmerkingen over den aart en de oorzaak van het Zee-fcheurbuik, Lond. 1782 in 4t.0. An Effay on the nature and exiftence of tbe material world &c. d. i. Proeve :over den aart en het aanwezen van de ftoffelijke wereld, Lond. 1782. War witb tbe Senfes &c. d. i. De oorlog met de Zinnen, of vrije gedagten over het gebruik van 'SHuiftabalc, Lond. 1782 in 8vo. On the Longitude &c. d. i. Brief over de Lengte aan de Gemagtigden der Admiraliteit , vervattende aanmerkingen over de befchrijving van een Slinger-uurwerk te Manheim, en over die van een! zak-tijdmeeter te Geneve, Lond. 1782 in 4to. - Lijst van Boeken. UI. Deel. D Tbottgbii  a8 ï Naamlijst vin ntewi'-Boektv. ] Tboughts upon Creation Sjcc. d. i. ^Gedagten OYe? 'de Schepping,"Lond. 1782 m 8vo. F R A N K R Y K, Obfervations fur plujieurs maladies des Befliaux &c. d. i. Aanmerkingen over verfcheiden ziekten van het vee, als de roode ziekte, (^maladie rouge ou d'étê") en de ziekte van het bloed, die de fchaapeh aantasten, en die ziekten, welke bij het hoornvee en de'paarden veroorzaakt worden door de flegtc gefteldheid der paarden- en koeijenftallen; met het ontwerp van een kocijen-, en dat van een paardenftal gefchikt voor de paarden der ruiterij, van landhoeven, postpaarden, enz. door den Heer Abt tessier, Regeerend Geneesheer van de Geneeskundige fakulteit te Parijs, Lid van de Koninglijke Maatfchappij van Geneeskunde, van de Akademie der. Wetenfehappen en fraaie kunsten te Lyons, Par. 1782. Moiens de préfervtr les edifices d'incendies &c. d. i. Middelen om dc gebouwen voor brand te bewaaren en den voortgang der vlammen te fluiten, door den Heer piroux, Advocaat en Bouwmeester te Luncvillc, eene Verhandeling, die den prijs heeft "gewonnen van de Koninglijke Akademie te Nancg den 8 Meij 1781. Straasb. en Par. 1781 in Svo met 4pk Traité de la pbtifte pulmonaire &c. d. i. Verhandeling over dc Longteering met de behoed- cn geneeswijze van die ziekte, op waarncemingen gegrond, "door den Heer raulin, Geneesheer, Lid van verfcheiden Genootfchappen , en Akademicën, Par. '1782 in Svo. Traité du cbarbon oü Antbrax des animaux &c. d. i. Verhandeling.over de pestbuil der dieren, door dén Heer chabert, Beltierer, en algemeen Opziener over de Koninglijke Schooien ter bevordering van dc .Geneeskunde der dieren , Korrespondent van de Koninklijke Maatfchappij van Geneeskunde, Par. 1782 in Svo, . T Trai-  Naamlijst yan nieuwe Boeken. 29 Traité fur divers accouchemens laborieux &c. d. i. Verhandeling over verfcheiden moeijelijke verlosfingen en over knoestgezwellen in de baarmoeder, waarin men de befchrijving ontmoet van eenen nieuwen hefboom, naardien van roonhuizen gevolgd, als ook van een nieuw werktuig , gefchikt om de knoestgezwellcn aftebinden , door de Koninglijke Akademie van Heelkunde te Parijs goedgekeurd , door den Heer g. herbiNiaux Heelmeester, Vroedmeester, en Steenfnijder te Brusfel, Brusfel 1782 2 d. in gr. 8vo. D U I T S C H L A N D. Ernst Grafens von Dbyrn &c. anleitung zu der Teiohivirthfcbaft &c. d. i. Inleiding tot dc kennis van het beilieren van vijvers, door den Graaf ernst van dhvrn Baron van Schoenau, Beftierer van de Landgoederen van liet Prinsdom Oels-Mielitz, Bresl. 1782 in Svo. Georgii Profchaska M. D. &c. de Strutlura nervorum &c. d. i. Ontleedkundige Verhandeling over het maakzel der zenuWen, door den Heer g. proschaska, Geneesheer, eh Hoogleeraar in de Ontleedkunde en in de ziektekunde der Oogen op de Univerfiteit van Praag, Ween. 1782 in Svo. Mineralogifcbe Reifen &c. d. i. Mijnftofkundige •Reizen in het Hertogdom Weimar en Eifenach, en eenige aangrenzende plaatfen, in brieven, door den Heer voigt, Desfau 1782 in 8V0 met afgez. pl. Aug. Ludw. Pfannenfchmids Verfucb einer einlei* tung zu mifebung aller farben u. z. w. d. i. Proeve van eene onderrigting om alle foorten van kleuren te mengen uit blaauw, geel, en rood , door den Heer a. l. pfannenschmid, Hanov. 1781 in 8vo. G. H. Werners amveifung u. z. w. d. i. Onderrigting om alle foorten van gézigten te leeren tekenen volgens de regelen der doorzigtkunde met eene inleiding tot de konst om de zolderingen, en in fresco (of op natte kalk) te fchilderen, door den Heer werner, Erfort 1781 in Svo. ■ D 2 Mc  jo Naamlijst van-nieuwe Boeken* Memoire fur les polypiers de mir &c. d. i. Verhandeling over de Zee-veelvoeten, door j. e. roques de matjmont, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte , en Leeraar van de Franfche Gemeente te Zeil, Zelle 1782 in 8vo met pl. D. Johannis Hedwichii fundamentum Hiftoriae Naturaüs muscorum frondoforum &c. d. i. Grondflag van de Natuurlijke Hiftorie der gebladerdemosfehen, waarin gehandeld wordt .van derzelver bloemen, vrugten, en voortplanting door zaaden, met eene methodieke fchikking der foorten, door den Heer johannes hedwich, I Deel, Leipf. 1782 in 4to met afgez. pl. Verfuche uber die platina &c. d. i. Verhandeling over de Platina del Pinto Manh. 1782 in 8vo. Vindioiae nominum trivialium flirpibus a Linneo Eq. itnpertitorum &c. d. i. Verdediging van de gemeene naamen, door den Ridder linnetjs aan de planten gegeeven door den Raadsheer murray, Gotting. 1782. ^Caroli a Linnê Eq. materia medica &c. d. i. Geneeskunde van den Ridder karel linnetjs , vierde uitgaave, vermeerderd door den Heer schreber , Hopgleeraar in de Geneeskunde te Erlang, Leipf. en Erl. 1782 in 8vo. Ludw. Rousfeaus Abbandlung von den Salzen &e. d. i. Verhandeling over de Zouten, door den Heer lodewyk rousseatj, Hoogleeraar in de Scheikunde, Eichftad en Ganstburg 1781. Franc. Schrank enumeratio infcclorum Auflria indigenorum,. &c. d. i. Naamlijst van de infekten van Oostenrijk, door den Heer schrank, Augsb. 1782 in 8vo. Dispofttio rerum naturalium Mufei Caefarei Vindobonenfis &c. d. i. Rangfchikking van het Kabinet van Natuurlijke Hiftorie van den Keizer te Weenen, uitgegeeven door c. hardinger , Ween. 1782 in4to. Grundlicbe Anleitung zur markfeheidekunst &c. d. i. Eerste beginzelen van de kunst om de mijnen te meeten, of onderaardfche Landmeetkunde, door den Heer lempe, Leipf. 17.82 in 8yo metpl.  Naamlijst van nieuwe Boeken, 31 Befcbreibung einer febr vortbtilhaften tartuffelmuble &c d i. Befchrijving van eene zeer voordeehge Aardappelen-molen, Bremen 1782 in 8vo. Phloeillologia mineralis &c. d. h Mynftoffelijke Phlogl7vo.tC HaarlCm blj L' H- Boh« en Zoon Kunstoefeningen over verfcheiden nuttige onderwerpen der Wiskunde, door het fiSSSSÏS Ma^  Naamlijst van nieuwe Boeken. 31 Mathematifchë Weetenfchappen, onder de fpreuk: Een onvermoeide arbeid koomt alles tc boven. Eerste Deel, xi ftukje, waarmede nu het Eerste Deel compleet is, te Atnsterd. bij de Erven van F. Houttuyn Svo. Misfive aan den Heer abr. frans van es, Med. Doft. te Leyden, waarin deszelfs onkundige en lasterlijke handelwijze, benevens de onwaarheden van het geattefteerde in de Leydfche Courant van den zeventienden Julij dezes Jaars aan het Publiek, dog wel bijzonder voor den kündigen word opengelegd, door Daniel Hoefman, Chirurgijn en Apothecar te Lisfe, te Leyden bij J. J. Thijsfens 1782. Hedendaagfchc Oeffenende Heelkunde, door David van Gesfcher, metplaaten, Tweede Deels derde ftuk Amsterd. bij dc Wed. Jan Doll 1782 4to. Tafereel van Natuur en Konst, behelzende bij eene algemeene Landbefchrijving en beknopte Hiftorie der Verfcheiden Volken, alle de voornaamste bijzonderheden die in de bekende Wereld, met betrekking tot de Natuurlijke Historie , den Godsdienst , de Staatkunde, de Weetenfchappen, Konstcn, Koophandel , enz. voorkoomen. Grootdeels naar het Engelfche gevolgd. Twmtiefte Deel, handelende over De Eilanden om Amerika, Te Amfterd. bij P. Meijer 1782 Andreae Vefalii, Anatomici Summi, Tabulae Osfium Humanorum, denuo edidit, carumque explicationem adauxit eduardus sandifort , Med, Anatpm. & Chirurg, in Acad. Batava, quae Leidae eft, Profesf. Lugd. Batav. apud Luchtmans en Van der Eijck en Vijgh 1782. fol. Algemeene Eigenfchappen van de Elc&riciteit dnderrigting van de Werktuigen en het neemen van proeven in dezelve , door john cuthbertson Optiesch Phyfiesch en Mathematiesch Inftrumentmaaker te Amfterdam, Tweede Deel; Amft. bij P. Hanman 1782 kl. 8vo. Verhandelingen van de Natuur- en Genees-kundige Correfpondentie en de Vereenigde Nederlanden P 4 op*  3$ Naamlijst van nieuwe Boeken. opgericht in 's Hage, I Deel III in 's Graavenhage bij J. A. Bouvink 1782 gr. 8vo d. a. gottlieb richters Heelkundige Boekzaal, waarin de meeste Heelkundige Boeken en Akademifche Schriften in verfcheiden taaien oordeelkundig verhandeld worden. Tweede Deel Eerfte ftukie te Gent bij J. F. van der Schueren 1782 J * "and^lin^n van het Geneeskundig Genootfchap onder de Zmfpreuk Servandis Civibus , achtfte deel Amfterd. bij P. Conradi 1783 gr. 8vo De Hollandfche Magnefia Alba befchouwd en bewerkt door f. c. hulsenkamp, Apothecar en Chiirnist te Amfterdam 1783 gr. Svo. Verhandelingen uitgegeeven door het Zeeuwseri Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfiasen negende Deel, Middelb. bij J. Gillisfen 1782 gr Svo Genees- en Schei-kundig Vertoog over den Kanker, door m. martinet Priefter te Soulames by Bar-fur-Aube. Amfterd. bij de Erv. P. Meijer en G. Warnars 1783 gr. 8vo. ' " jani petersen michell , Medicinae Doctoris de Synchondrotomia Pubis Commentarius, Amfterd' Typis A. J. van Toll. 1783 gr. Svo. Disfertatio Academica de Ancyloii five prseternaturali articulorum obrigefcentia, fingularibus obfervationibus & figuris illuftrata , auctore j. t. van de wynpersse , L. B. Typis J. Meerburg 1783 4to Genees- Heel- Artzeny- en Vroed-kundig Magazijn* Eerfte Deel Derde ftuk Rott. 1783 gr. 2^ DRUK*  DRUKFEILEN en VERBÉTERINGEN, In de Verhandelingen. Bladz 12. reg. 6. flaat foudry lees foüchy. . _ ' ' - 32. dikte bepaalden hei diepte bepaalden. „; . !- 35. verre van iemand enz, NB. Dit moest eene Nieuwe Regel zijn. - • 17. 26. (fig. 4- a.) lees (fig. 3- a-> - 21. ■ 31. gelukte beter lees gelukt te beter. . 33, 28. ROOHNUIZEN lees ROÖN- htjiz EN. 29. andere lees en andere. , 33, i 24. spaehius lees spachius. . 34. . . 29. der lees de. _ g7. 4. CHANELON /fiêJ CHANDQN* «g; 7. Dat lees En. , 28. VAN LAAR/eeJVANDE LAAR. . 4o. 12. Sendfcreiben enz. NB. Op een N. Reg. ■ 43# — 31. DES AMRETS UeS DES MA¬ RETS. 4- 5. VACHEL lees VACHER. . 1 10. weidemann lees weid-» MANN. _ 48 18. naturliche und lees natur- liche. _ 31. ——* BRANBILLA/feiBRAMBILLA. , . öi; 28. Moeders enKinderenzijnin beiden omgekoomen lees De Moeder is in het tweede geval, en de Kinders in beide omgekoomen. — 34. . ■ groshauns/wgroshans. öx 1 r/. —de eerfte noch tweede bewerking de het eerfte noch tweede geval de bewerking der Bladz,  Drukfeilen en Verbcter'ingenl Bladz. 7£. de noot (c) moet zijn (i) en (et) moet zijn (f). • — nootje') ftaat Mere curnibus enz. lees Mc re curious pleafure and ingenious pain ■ — laatfte regel V. g, lees V. 42. ■■ 76. reg. 2. y/aaf fclüjft, lees fehrijft. * 1 ■— i 5. en verdedigt lees en hij ver-. dedigt ■ 77- rr; TIoefpader/m,hoefpader. ^— ■—— 24. maar alleen ongunstig enz. lees geweest, of de eerfte oorzaak der ziekte, maar alleen ongunftig voor een plaats hebbende gebrek. 79- ' 6- van ond. ftaat overfchreedt lees overfchreidt. i 80. 18. hem lees hun ■« ■ » 81. —* 6. redelijk/eejzede- «Ai • v:\ noot», v ■ . . lijk. - ■ 82. ——6. bewezenlees^on- ' bewezen •■ ■ ■ 93. -—-22. men uiterften lees men ten uiterften 99. 2,-. die en lees en ■ '■ —-—■ 26. mensch juifte lees ' mensch die juifte — 109.- 3. -— uit lees in 1 170.' f$t —1— voor lees van ■ 194.—— 17. van be- lees van bewijzen. - . ■— 501. ■ 22. — 18 lees 19. — Jn de Meteorologifcbe Aanmerkingen enz. Bladz. 69. reg. 13. ftaat Thermometer op 8, lees Thermometer op-48, — 78. reg. 1 en 2. ftaat eerften tot lees eerftcn Maart tot ——— — reg. 6. ftaat Noord-Oost ten Oosten lees Noord-Oost ten Noorden.  BERICHT OM DIT DERDE DEEL VAN HET GENEES* NATUUR* en HUISHOUD-KUNDIG KABINET IN ORDE TE SCHIKKEN. I. Tijtels en Voorwerk. II. Kabinet A. tot Qq. III. Nieuwe Uitvindingen, enz. A. tot H. IV. Bijzonderheden der Natuur A. tot G. V. Prijsvraagen A. tot D. VI. Weerkundige Waarneeminge Jan. — jfuny iyS% of Letter A B. 4. VII. Weerkundige Waarneemingen van April tot Dec. 1781 Letter H L. behoort bij het 2de deel. VIII. Naamlijst van Boeken A D. De Plaaten te plaatfen. Plaat XIV. te plaatfen in 't Kab. tegens over bl. 28 XVIII. — 404 , XIX. 501 XX. 528 XV. in de N. Uitvindingen ■ st XVI 3;\üK!>. ui:r l «KSEKSKl :VST, j   AAN HET P U B L I E K. ]f3ij den aanvang van het werk, hetwelk ten tij tol Voert genees- natuur- en huishoud kundigka- binet enz. heb ik mij aan de Heeren lntekenaaren verbonden hetzelve tot Drie Deelen te brengen, volgens hec Plan toen in hetProfpecius verklaard. Het nu uit-» gekoomen laatfte Stuk maakt dit werk Volledig; en ik heb dus aan mijne belofte voldaan-, dan, of ik aan de billijke verwaaiing van kundige Leezeren voldaan nebbe, durf ik zelf niet beoordeelen. Dit egter moet ik zeggen, dat ik mij verfchuldigdacht, mijnegoedgunftige Leezeren dank te zeggen, voor hetbelang , dat zij in dit Werkgefteldhebben, tot welks verdienden, de vriendelijk medegedeelde Verhandelingen vanaanzienlijkeGeleerden,niet weinig toegcbragthebbcn;oofc neem ik met vreugd deze gelegenheid Waar, om Hen allen , diemet mij weihebben willen medewerken, om dezen, zo *t mij voorkwam, voor de Genees-Natuur-» enHuishoud-kunde nuttigen arbeid , naar behooren en tot genoegen, gelijk ik door de uitkomst begreepen heb, van het grootfte deel der Leezeren, ten einde te brengen. Inzonderheid ben ik ten dezen opzigte mijne openlijke dankbetuigingen fchuldig aan mijnen kundigen Vriend, den Heer jan david pasteur , die van den beginne af het Natuurkundig gedeelte van dit werk meest geheel heeft opziggenoomen, en met de grootfte naauwkeurigheidten uitvoergebragt. Aan de getrouwe hulp van dezen Vriend, ben ik ten grooteii deele den goeden uitflag van het kabinet verfchuldigd, endebijzonderegoedkeuring, waarmede die Nommers waarin Zijn Ed. oordeelkundige Verhandeling over ds Pbyfionomiekunde bevat was, ontvangen zijn, ftrekt ten genoegzaamen bewijze dat Zijn Ed. mede arbeid, niet minder nuttig voor het Werk dan aangenaam voor deszelfs Uitgeever geweest is. * Ter-  2 AAN HET PUBLIEK. Terwijl nu diezelfde beweegredenen, aan welken het kabinet, en vóór hetzelve het Eerjle Deel der Genees- Natuur- en Huisboud-kundige Jaarboeken, mij naderhand door den Boekverkooper Holtrop uit delianden gewrongen, de geboorte verfchuldigd is, nogbeltaan; terwijl het altijd nuttig en voor Liefhebberen der trcnees- en Natuur-kunde bijna onontbeerlijk zal blijven eenealgemeene Schatkamer, eene uitgezogte bewaarplaats, van alle fraaie, nuttige, en nieuwe Verhandelingen, Voordellen, Proeven, Berigten , Waarneemingen en Ontdekkingen te bezitten, niet uit Jour~ naaien en V maalingen overgezet, maar uit de Bronnen zelve opgedolven; niet uit verminkte Uittrekfels nagefchreeven, maar uit de Gedenkfchriften dermenigvuüige en aanzienlijke buitenlandfche Akademien, uit de talrijke in nabuurige Landenuitkoomende Werken, met oordeel, naauwkeurigheid en fpoed ontleend ; terwijl zelfs het fteeds aangroeiend en overftroomend getal van dagelijks uitkoomende Boeken en Gefcbriften van allerleien aart, het doorleezen van zelfs de voornaamften onmoogclijk maakt, heeft men in alle ftudien meer dan ooitzodanige Werken noodig die ons in een klein beftek den beften inhoud van dikwijls zeer wijdloopige, gemengde of koftbaare werkenmcdedcelen; wier arbeid den Leezer tijd, moeite cn kolten befpaaren, en op wier oordeelkundige inhoud de Leezer zig genoegzaam vcrlaaten kan om in de meefte gevallen ontflaagen te zijn van den last, die voor de meeften zelfs onmoogelijk is, om alles zelfs doorteloopen ; ja die hem zei ven, zo hij verkiest eenige der aangeroerde onderwerpen verder te onderzoeken , de anders onbekende Schrijvers aanwijzen, welke hij in zulk een geval nader kan raadpleegen. — Terwijl nu, herhaal ik, alle deze opgegeeven redenen wezenlijk gegrond zijn, zo begrijpt ieder ligtelijk van welk een voornaam nut een wei uitgevoerd werk moetzijn, op eenen zodanigen leest als het kabinet gefchoeid. Dit nut nu te betrapten, zulk eenen ftapel van Kundigheden, ten dienfte van het Genees-en Natuurkunde-lievend Algemeen opteleggen, en eene fteeds nieuwe  AAN HET PUBLIEK. $ we aankweeking dezer zo onontbeerlijke Weetenfchappen te bevorderen , is het oogmerk geweest van onzen Arbeid. Een arbeid, welken ik, hoezeer flegts in de gevolgen aangenaam , doch in de uitvoering van allerhande laftige hinderpaalen omringd, egter nog niet genaakt zoude hebben, indien mijn aanftaande vertrek naar de aanzienlijk'te Volkplantingvan onzen Staat in de West-Indiën mij zulks voor eerst niet onmoogelijk maakte. Ik zoude om deze reden verpligt zijn geworden van de verdere uitvoering van onzen begonnen taak aftezien , en ik zoude met verdriet gedagt hebben het Publiek door het ophouden van dit Werk wezenlijken ondienst te zullen doen; doch mijn vorige Medehelper, de gemelde Heer pasteur, de Heer a. balthazaar Medicinas & ChirurgiasDoet., en de Heer s. t. brugmans A. L. M. Phil. Doft. &c* &c.; hebben mij de onaangenaamheid gefpaard, van deze onderneeming te zien eindigen. Deeze drie Heerenmet dezelfde beweegredenen als ik bezield, en nog aangemoedigd door de medewerking van eenige andere Geleerden, hebben op ziggenoomen den aangevangen Taakte vervolgen. Zelfs hebben Zij door gunftige gedagten te mijwaards gedreeven, gemeend, dat mijn verblijf opSurinaamen , nog tot deinftandhoudingvan dit Werk zoude kunnen toebrengen , dewijl ik daardoorgelegenheid zoudehebben om veele bijzonderheden wegens den Genees- en Natuur-kundigen ltaat van dit opmerkelijk gedeelte der nieuwe Wereld te onderzoeken, endevrugtvanzommigediernafpeuringen in het kabinet medctedeelen. Met vreugde heb ik dit op mijgenoomen, en zo de nitflag mijner poogingen aan mijne zugt voor de beoeffeningder-Geneeskunde en Natuurlijke Hiftorie mogt beantwoorden, zoude ik zelfs durven hoopen geen onaangenaamen taak voor het Publiek te zullen verrigten. Het is dan vastgefteld, dat het kabinet door welgemelde Heeren zal vervolgd worden, bij dezelfdeBoekverkoopers, volgens hetzelfde ontwerp, en onder denzelfden tijtel. Het eenigst onderfcheid zal daarin gelegenzijn, dathet ukkoomenderNommersnietaan * 2 een  4 AAN HET PUBLIEK. een vast Tij dbeftek zal bepaald zijn; daar van hebben wij de bijna onmoogelijkheid ondervonden; enfchoon het tegenwoordig uitkoomend Nominer een geruime» tijd is agterwege gebleeven, enkeld om datik bij deszelfs uitgaave mijne Opvolgers wilde kunnen noemen, heeft hetzelve mij egter ten bewijs • geftrekt, hoe* zeer men door Drukker , Plaatfnijder, en honderd foortgelijke oorzaaken meer, kan opgehouden worden. De Nommers zullen dus dan eens fpoediger, dan weder traager op eikanderen volgen >f naar maate overvloed of gebrek, uitgebreidheid of kortheid der verhandelde ftoffen zullen vorderen; en, inhetalgemeen, zullen de Heeren Schrijvers zig volftrekt niet bindeö aan de wet, die de uitgaaf van zo veele Tijdichriften regelt: llfautqu'ilparte, vuideouplein. Opheteinde van het Jaar egter zullen de uitgekoomenIVbflwnêr.rtot een Deel vereenigd worden, welks inhoud zo veel mogelijk aandatverloopentijdsbeftek beantwoorden zal. Ik verheug mij nu over het gelukkig flaagen mijner laatfte poogingen, tot welke ik mij vèrpligt gerekend heb niet alleen uit hoofde mijner verknogtheid aande loflijkeGenees-enNatuur-kunde, maar, omdegoedkeuring van het Publiek, in wiens achting ik gedeeld heb; en, om de aanmoedigingen der Geleerden, die mijnen arbeid begunftigd hadden, tot aan het eind van mijn verblijf in het Vaderland, naar mijn befte vermoogen te blijven verdienen. J. VOEGEN VAN ENGELEN. 'Leyden 20 February 1784. SLAD*  DER VERHANDELIN GEN. erhandeling over eene bijzondere Wanfchapenheid der pisblaas en Teeldeelen, door het ! leèvend voorbeeld van een Jongeling; van twaalf jaaren nader beveftigd, ter gelegenheid eener openbaare aanwijzing van dit gebrek op het Tb e at rum Anatomicum voorgedraagen ■ en befchreeven door andreas bonn, Anat. & Chir. Profesfor aan bet Atbenceum Illuftr. teAmflerd. i Eenige nadere Ophelderingen over de Hiftorie en het nut van dcSchaambeen-fnecde inmocielijke Vcrlosfingen, door jan petersen michell, Med. Dofl. te Amjlerdam. . 2^ Brief van den Heer j. d. p. aan de Schrijvers van het Kabinet over een beproefd middel om het geheugen te verfterken. . . 53 Verhandeling over de Phyfionomiekunde, door den Heer j. d. pasteur'. . . 73 Aanmerkingen over de natie der dwergen welke men meent, dat in het eiland Madagaskar gevonden wordt, (getrokken uit de reis door de Indifche Zeeën van den Heer i.e gentil T. II. ) m Waarneemingen van beoefenende Geneeskunde (voornamelijk betreffende de knoestgezwellen van den.flokdarm, de maag en de darmen) getrokken uit de Hifloire ö° Mémoire de la Société Royale de Médécine année 1776. (met eenige bijvoegzel-en.) . • . 113 Verhandeling over de verborgen ontfteekingen der bovenbuiksingewanden in galagtige rotkoortfen, door den Heer a.wienholt, M.D. (getrokken uit zijne Diff. Med. Inaug. deinflammationibus occultis Vifcerum Hypochondriacorum in febribus bilio/o-putridis. Gott. 1772.) 353 * 3 Se-  6 Bladwijzer. Befchrijving van de Wouwouwen, door josua VAN 1peren en fred. schouwman, ( Uit de Verhandelingen van het Batavisch Genootfcbap Deel II. biadz. 383-415.) Batav. 1780. ióq Waarneeming wegens een man, die twaalf dagen en nagten zonder het gebruik van eenige fpijs of drank heeft doorgebragt, (aan den Uitgeever medegedeeld, door den Heer m. verboom, Heelmeester ie Waddingsveen.) . 165 Verhandeling over de Phyfionomiekunde (Vervolg van bladz. 110.) . . 169 Brief van den Heer de flauguergues den Zoon, aan den Heer Baron de servieres over den phosphorus der aardwormen, en aanmerkingen van den Heer de serviëres over dit Verfchijnzel, (getrokken uit het Journal de Pbyfique van den Abt rozier.) . . 201 Waarneeming van eene Ringvormige Zon-eclips, en ontdekking van een nieuw verfchijnzel in de maan, op den 24 Junij 1778 , door Don antonio d' ulloa , Bevelhebber van de Vloot van Nieuw Spanje. . . 207 Natuurkundige Verhandeling over eene nieuwe en gemakkelijke handelwijze omdekwikin pijpen op eene meer dan gemeene hoogte te doen itaan (vervat in een brief van den Hooggeleerden Heer joseph asclepius , Hoogteeraar in de Wiskunde in bet Kollcgie der Je/uiten te Rome aan Zijne Excellentie den Graaf alamannus isolanus, Raadsheer te Bcutonje.)- . 234 Verhandeling over de Phyfionomiekunde (Vervolg van bladz. 200.) . . 273 Gcn'eeskundige Inweidings - Verhandeling over het wonderbaar zamengevocl dat tusfehen het ■;- hoofd en de deelen totde voortteelinggefchikt, plaats heeft, door den Heer j. p. michell, M. D. . . . 339 De bereiding van den Tartarus Emeticus volgens de manier van den Heer mönch , ineenenbrief aan den Heer voegen van engelen M.D., medegedeeld door p. j. kast eleyn ,Apoiheeker en '  Bladwijzer. 7 en-Cbymist te Amflerdam, en Lid van bet Provinciaal Utrechts Genootfcbap. , 375 Korte Inhoud van een Brief van Vader j, b. becca=iia aan Haare Doorl. Hoogh. Mevrouw de Princcsie josephina van savoie-carignan , over de Waarneeming van de Zon-eclips op den 24 Jnnij 1778 , door Don antonio d' ulloa. . . 379 Proefneemingen aangaande het vermogen van koude voorttebrengen, hetwelk de dieren in zekere omftandigheden eigen is , door den Heer adair crawford M. D., (Philofophical Transaclions Vol. LXXI. P. 2.) 383 Befchiïjving en Afbeelding van een Werktuig en hulpmiddel tegens de onwillige pis-ontlasting in mannen, door joannes veltkamp, Stads Chirurgijn en Vroedmeefler te Zwolle. 399 Verhandeling over het evenwigt der lugt met de kwik in de Barometers, en dat der vogten die in vaten fti! liaan. door den Hooggeleerden Heer.e joseph asclepius, Hoogleeraar in de Wiskunde in het Kollege der 'Jefuiten te Rome, ("zijnde een vervolg op deszelfs Verhandeling over eene nieuwe en gemakkelijke handelwijze om de kwik in pijpen op eene meer dan gewoone hoogte te doen flaan.) . 40^ Berigt van een Verfchijnzel op het eiland Sumatra waargenomen-, door william marsden Esq. en aan de Koninglijke Maatfchappij te London, medegedeeld door den Heer jos. bank , Lid van die Maatfchappij op dén 24 Meij 1781 (Pbilof. Transacl. Vol. LXXI. for the year 1781, P. 2.) . . 430 Verhandeling over de Phyfionomiekunde (Vervolg en flot van blaz. 338.) . 433 Zonderlinge gevolgen op het ectenvanAal, door den Heer f. a. van lier Med. Cand., in eenen brief aan den Uitgcever medegedeeld. 464 Korte Verhandeling over het Knoest- en Kreeftgezwel , waarin aangetoond wordt dat deszelfs begaanbaarheid nimmer anders dan uit eene * 4 in-  12 a. bonn, Virhandeling over eene bijzondere 739.) vindt men een uittrekfel der Verhandeling vanden Heere tenon , aan de Academie der Wetenfchappen te Parijs medegedeeld. Zie Hiftoire & Memoires de l'Academie des Sciences 1761. Tab. 1. 2. 3. Men vindt hierbij vooraf eene Waarneeming van xemery in 1741. gedaan, maar door de Heer foudry aan den Heer tenon medegedeeld, en welk geval, niet befchreeven zijnde , hierop uitkomt dat „ aan een Meisje, geene teeldeelen wierden waargenoomen, maar onder den Navel een gezwel, als een gieter met oneindige gaatjes doorboort, waaruit de pis liep". Men bemerkt, zoo ik mij niet bcdriege, ïigteljjk, dat het vooroordeel, 't welk in die daagen , den maag en blaas voor zeefagtig doorboord xlecd houden, om de fchielijke loofing der ingenooxnen dranken te verklaaren, ock tot deeze befchrijving heeft aanleiding gegeeveri en 'er in dit geval zoo min 'als in alle de anderen niet meer dan de twee openingen der Pisleideren zullen geweest zijn. De volgende eigene Waarncemingen van tenon, be'Vestigen zulks; „ Het eeffte was een kind van twee maanden, 'twelk na den dood, door hem geopend wierd. Men vond geene opening aan de roede die als tweehoofdig fcheen, — aan den-wortel der roede vond men eene langwerpige diepte, onmiddelijk boven het fchaambeen geplaatst, — waarin izich een vliesachtig lig-— •chaam bevond, ter grootte en gedaante eener Moerlefië die gerimpeld en bruin van kleur was.; — twee lijnen boven dit ligchaam was een kort verlengfel der huit, — en wederzijdsch eene dikte die de langwerpige dikte bepaalden. — De balzak, ballen en •zaadvaten, waaren natuurlijk gefield, — De blaas ontbrak. — De lucht onder de Nieren in de Pisleiders ingeblaazen, kwam, rechts en flinks, door twee Kleine openingjes van dit vliefig ligchaam uit. — De ï\Tavclvaten ginge naar en langs dit ligchaam , even gelijk natuurlijk langs de blaas . — De Urachus Klom en eindigde aan het korte huitverlengfel der gebrekkige Navel", . » Hes  Wanfcnapenkcid der Pisblaas en Tecldeelen< t$. algemeener te doen bekend worden. Ik twijffej niet, of die geene, welke hem gezien hebben, zullen zich dat geval herinnerende, des te beter denkbeeld van mijn tegenwoordig voorwerp , 't welk volmaaktelijk met dat van Jan Joele overeenkomt, kunnen vormen. — Deeze Man heeft mede geen Navel aan de gewoone plaats, i— maar laager een flaauw vlak lidteeken, — onmiddelijk daar onder een rood fponsachtig fchijnend vleeschgezwel, — aan welks onderkant wederzijdsch eene fijne fplcetwïjzs openingwas, duidelijkst aan de {linkerzijde zichtbaar. Onder deeze was. een groote dwarfche fpleet, die niet diep doorging, maar eene fcheiding maakte tusfchen dit gezwel en de wanftallige korte Roede. — Deze Roede, zoowel als deszelfs hoofd, was over dengeheelen rug gekloofd, en de pisweg lag open; en aan het agtereinde dezer Roede bevond zich ëenc opening, waardoor, naar 'sMans zeggen, het femen ontlast wierd. -De puntige afloop end c balzak was mede als gedeeld, en de ballen lagen in de Liesfchen. De fchaambeenderenftonden, zoo ik mij niet bedrieg, -wel degelijk van e'e'n, en de Lijder ging daarom ook wijder met de beenen van eikanderen. De HeersToi/rE, wiens verhandeling daarom te leezenswaardiger is, om dat dezelve eenige proeven, in naarvolging van tenön, bevat, houd dit gezwel voor een gedeelte van de blaas, welker rokken of zelfftandigbeid vanaart veranderd, en naar buiten uitgezet, zijnde een foort van blaasbreukmtrn2.2k.t1 terwijl het zijn Ed. echter onmooglijk voorkomt, dat dit gebrek, volgens huxham , eene omgekeerde blaas zijn zoude. De Heer veltkamp noemt deeze uitpuiling, de Navel, of een foort van Navelbreuk. Verre van iemand te willen beledigen, meen ik door ontleedkundige proeven te kunnen ftaaven , dat het gezwel waarlijk de Pisblaas is, die open 't binnenst buiten gekeerd; en door de ademhaaling en inperste fing  i6 a. b o n n, Verhandeling over eene bijzondere fing van een klein gedeelte van het gedarmte, doof de tegennatuurlijke van een wijking der buikbekleedfelen naar buiten is gedreeven, gelijk tenon reeds beweerde. De eerfte mijner proefneemingen is aan de Haarlemfche Maatlehappij medegedeeld, door den Heer a. de bosson, Heel enVroedmeefter alhier, in eene befchrijving van een dergelijk gebrek, in een eerstgebooren Meisje door ons waargenomen, en door mij na den dood ontleed. De daarbij.gevoegde en naauwkeurige afbeelding vertoond de plaats waar de Navel was afgevallen; •— onder deeze tot aan ,de fchaamte, eene langwerpige ronde verdieping, gevuld door een uitpuilend rood vleeschkleurig gezwel, met twee bolronde verhevenheden , aart wier onderkant de openingen der Pisleideren waren. —' Even beneden deeze verdieping, is de opening der fchede, — iets laager ter wederzijden de watervleugels, en nog iets laager de groote lippen der fchaamelheid,—terwijl de pisweg zoo wel als de fchaambeens-vereeniging ontbrak;*defchaam beenderen van elkander merkelijk afftonden, en hierom de voeten buitenwaards omkantelden. De inwendigedeelen waaren natuurlijk en wel gemaakt. Bij die zelfde gelegenheid deelde ik aan dien Heer twee andere gevallen mede door mij in den jaare 1774 en 1776 waargenoomen. Beide deeze gevallen, van eerstgebooren Jongens, kwaamen ten aanzien der wanfehapenheid der gekloofde Roede, en opene pisweg op den rug der zelve gelegen, volmaaktelijk overeen met de reeds befchreevene en bijgebragte voorbeelden; met dat verfchil echter, dat in het tweede voorwerp ook de wanfehapenheid der Blaafe 'er mede vergezeld ging; terwijl dezelve in het eerfte, en daarom niet minder opmerkelijker geval, binnen het Ligchaamgebleeven, en gelijk bij de ontleeding na den dood ruim drie jaaren laater voorgevallen, bleek, aldaar zeer welgeftcld was: waarvande afbeeldingen bij mij ter gemeenmaking gereed liggen. Na  Wanfehapenheid der Pisblaas en Teeldeelen. ïf Na deeze overeenft'emmende Waarneemingen, zag ik dezelve onlangs, en dus binnen den tijd van 8 jaaren, ten vijfde maale, in een levendig voorwerp bevestigt, naamelijk in zekeren jongling oud 12 jaaren, genaamd matthys ussem , van Keulen geboortig, en die zich met zijn Vader over Duisburg naar Holland begeven had, om van den waaren aart van zijn gebrek onderricht, en waar het mogelijk geholpen, te worden, van eene lastige aanhoudende Pislekking, of ten minften inftaat gefteld om mans kleederen te kunnen dragen. Op zijne geheele reis de verwondering van alle Genees en Heelkundigen weggedraagen hebbende , wierd hij mij, weiligt uit vergelding voor het rondzenden van den eveneens geftelden Jan Joele, door aanzienlijke en Hooggeleerde Mannen, wien.ik daarvoor dankbetuige, toegezonden. Inzonderheid is het mij aangenaam geweest, aan het oogmerk van eenen deezer Heeren, zowel als aan den wensch des jongen Lijders, te hebben kunnen voldoen, met hem een gefchikt hulpmiddel op mijne kosten te doen vervaardigen, waarvan ik de afbeelding nevens die van het gebrek zelve hier achter mededeelen. Onder het opmerkingswaardige in dit voorwerp, Kwam in de eerfte plaats de buitengewoone afftand van de zogenaamde Maagkuil (fig. 4. a.) tot aan een tegennatuurlijk gezwel boven de lcbaamdeelen, in welke aanmerkelijke groote oppervlakte (fig. 5. b. ) geen Navel gevonden wierd; en het dus geen wonder is, dat men oudtijds gewaand heeft dat zulke kinderen zonder Navel gebooren wierden. Nabij de gewoone plaats der fchaambeendcren, en wel'onmiddelijk boven het rood vleeschkleurig gezwel, zag men een klein en vlak verlengfel der huid, de waare plaats alwaar de Navelftreng aangehecht was geweest (fig. i.i.)', en welkverlengfel der huid in het oppervlakkige van het gezwel uitliep en overging (fig. 1. c. fig.'£. c.~). Beneden deeze gebrekkige Navel icheenen de bckleedfelen als terugge- Jiabinet Él Deel. B trok-  ■ï8~ a. boon, Verhandeling over eene bijzondere trokken, en maakten eene ingezonkene verdieping {fig-3- O uit welke het gezwel oprees, en voorwaarts breeder mtgefpannen was, dan nabij zijn oorfpronk uit deeze holte (fig.i. d. fig.^.d.). Het gezwel was van eene levendig roode vleeschkleur, door inkrimping fijn gerimpeld, ruuw en zeer gevoelig op 't aanraakcn, ten bewijze dat het in de daad de binnenfte rok der blaas was, die de buitenfte oppervlakte bedekte, en als een eigenaarde en natuurlijk verlengfel der huid zijnde , nu ookt , bij het ontbreeken van den Pisweg, tegennatuurlijk daarin vervolgd wierd. — Door eene flaauwe invalling op het midden als in twee halfronde verhevenheden (fig. i. d. fig. 3. d.) gedeeld fchijnende, liep het gezwel wederzijdsch, naar de Liesfchen, ineen tepelwijze verlengfel (fig. i. e. e. fig.i. b b fig 5. e.) uit, welke verlcngfels als twee korte hoornen den rug der wanftallige Roede omvatten, en zich van eikanderen meerderverwijderden, zoo dikwerf ik den Tongen op den rug lag en deed hoesten, waardoor liet geheele gezwel grooter wierd ; ten bewijze dat volgens de welgegronde Helling van tenon, de agterfte blaaswand met het buikvlies eene fobrt van breukzak naar buiten maakte, waarin, bij het geweldiger uitademend hoesten, een meerder eedeelte ingewand en wierd gedreeven. — In deczen hoorn, of tepelwijze verlengingen des gezwels, waaren de openingen der Pisleideren, naauwlijks zichtbaar, ten zij by eene ftraalswijze ontlasting, wanneer hij wat veel gedronken had: —- klimmende anderfins het uitfijpelend vocht langs de fijne groefjes der oppervlakte over het geheele gezwel, waardoor het zelve, over het geheel bevochtigd, glimmende wierd. Dagelijks bijna hem gezien hebbende bevond ik 'de roode oppervlakte nu eens met een zacht flijm bezet, dan eens drooger, waardoor de groefjes ken-» hjker wierden, tot dat de bevochtiging vermeerderde , waarna de pis allengskens met grooter druppelen van gemelde tepelwijze hoornen afvloeide, en langs dijen en beenen nederliep, tot ik hem 4iet gemelde werktuig liet vervaardigen. Ou-  Wanfehapenheid der Pisblaas en Teeldeelen* 1? Onder dit uitpuilend rood vleeschkleurig Ligchaam, .zag men de wanfr.alt.ige en kleine Roede, die zeer kort (fig. i. 2. fig. 3./.) ,en te breed voordien ouderdom, bij nadere befciiouwing bleek over de geheele lengte van de natuurlijke plaats der opening des piswegs boven het toompje af, tot aan de plaats der fchaambeensvereeniging toe, als gekloofd en zodanig gefpouwen te zijn dat de fponsachtige Lighaamen (fig. i. f. fig. i. d. fig. 3. k.) van den anderen afgebogen , en niet dan door den tevens geopenden pisweg, die nu aan den bovenkant in plaatfe van aan den onderkant lag, vereenigd waaren; wordende het inwendig vlies des piswegs, na den rug deezer misvormde Roede, als een dun vliesch bekleed te hebben , zijdelijk in de natuurlijke huid der fchaft vervolgd (fig. z.h. fig. 3. g. ). Door deeze fpouwing ■der geheele Roede is 00'k het hoofd derzelve van den bovenkant gedeeld, waardoor het zich van voren verbreed vertoont (fig. 1. g. fig. 2-. e. e.f.fig.3. «'.> en, vanboven gezien, halfmaans wijze achterwaarts in twee ftompe dee\en(fig. 2. e. e.) eindigt, die door oen flaauw groefje van de fponsachtige Ligchaamcn der Roede onderfcheiden worden. 'Wanneer men dit Roedehoofd bij den voorhuid (fig. t.i.fig. 2.g. fig.^.g.) en toompje (fig. ï.b.fig.z. f. ftg-Z-h.') vattende, meerder van het gezwel nederwaarts afbragt, wierd men, ten einde der oppervlakkige groef des piswegs , onder den boog des gezwels uitkomende , een flaauwelijk verheven ligchaampjegewaar (fig. 2. c.), en wederzijdschnaast' hetzelve een duister bewijs eener zeer kleine opening, die men denkelijk voor het zogenaamd Hen-nehoofd (Caput Gallinaginis~), en de openingen der afvoerende Zaadvaaten moet houden. De balzak was eenigzins driehoekig, en plat; — den ruwe balzaks lijn (raphe) naauwlijks kenlijk dfig. 1. k.fig.%.n.~), en de ballen hingen, nog niet volkomen neder gezakt, in de liesfchen (fig. iJ. m. H* 3- m- )• • -V. Ba Bs  2o i. bonn, Verhandeling over eene byzonden De Dijè'n, die, als door zogenaamde Engelfche' ziekte m de kindsheid , voorwaarts gekromd (fig. 3- o. p. fig. 4. q. r. ) waaren, ftonden wijder van eikanderen (fig. 1. n.) , hetwelk ik voor een gevolg van. Jiet ontbreeken der fchaambeensvereeniging, en af-/ ftand derzelve dagt te moeten houden. Om mij hiervan volkoomcn te verzeekeren, bragt ik den vinger in den anus, en konde niet alleen op die wijze het fiompe uiteinde van ijder fchaambecn ontdekken, maar den vinger in derzelver tusfchenafftand voegen, alwaar ik eene bandachtige tegenftand, en tevens het inwendig ontbreeken der naar buiten gedreeven blaas duidelijkst gewaar wierd: welke nuttige proef ik niet weet bij eenig Schrijver gemeld gevonden te hebben: of fchoon in de derde afbeelding van tenon mede de aanmerkelijke afftand der Dijën gevonden word, zowel als in de waarneeming van de Heer stoi/te, plaat 1. figr 1, en plaat 2. fig. 1. bij. n. gezien wordt. Ik heb, op gelijke wijze, door het inbrengen van een vrij dik ftilet, voorzichtig tusfchen het uitwendig blaasgezwel en de Roede ingebragt, de dieote dezer holte ondcrzogt, maar bevonden dat dezelve niet dan eene binnenwaartfe inploojjng dezer vliezen was, die maar weinige lijnen diepte had: uit welk alles ik tot alle de voorafgemelde gevallen veilig dagt te moogen befluiten. Om niet alleen mij zeiven meerder te voldoen ; maar ook mijne kundige en ervaarene Toehoorders, moest alle Geneesheeren of Hcelmeefters, nadervan dien waaren aart dezes gebreks te overtuigen, herhaalde ik, den 29 November laastleden, bij deopenlijke aanwijzing van deezen levendigen Jongeling op het Thcatrum Anatomicum, tevens op het doode Lighaam van een eerstgebooren Manlijk Kind dezelfde proef, die ik te vooren ter verklaaring van hetfelfde gebrek in Meisjes (befchreeven in de Verhandel, der Hollandfcbe Maatfchappij. 19de deels, ifte Stuk, pag. 321.) in een Vrouwclyk Kind jn het werk ifel-  'Wanfehapenheid der Pisblaas en Teeldeelen. 21 ftelde; en fcheidde met de febaar, op eene reis de Sponsachtige Ligchaamen van elkander, doorklievende te gelijk het bovengedeelte van het hoofd der roede, en van de geheele pisweg, om dus het wanftaltige van dit teellid in ons voorwerp voorteftellen en duidelijker te maak en. Hierop deelde ik op dezelfde wijze door eene tweede fhede, de huid, de witte lijn tusfchen de rechte buikfpieren, maar tevens de Schaambeensvereeniging, en het voorfte gedeelte van de .pisblaas van de Schaambeenderen af tot zq hoog dezelve zich naar den Nayel uitffcrekte. De fponsachtige lighaamen der roede.lagen dus wederzijdsch, en.alleen vereenigddoor de geopende pisweg. De geopende pisweg maakte een ileuf die naar de opene en thans hol liggende blaas uitliep. De buik vervolgens bezijden den navel geopend , ert ten door deeze Wond ingebragten Vinger agtcr den blaas gebragt hebbende, deed ik dezelve doör de gemaakte Wond der bekleedfelen, en dus binnenst buiten gekeerd , uitkoomen, en voorwaarts uitpuijlcn met -de openingen der pisleideren, waarin ik vervolgens; dunne zilvere Stiletten bragt, om dezelve kenlijk te maaken; aan den onderkant deezer nu buitenfte geworden Oppervlakte, van den agterkant maakte de blaas als toen een foort van zak, en Helde dus ongetwijffeld den waaren aart van het gebrek voor, waarbij; 'men zich alleenlijk moest verbeelden dat de losfe randen der doorgefneden blaas , met dien der gemaakte buikwond vereenigd behoorden te zijn, om het gebrek volkoomen te evenaaren. Deeze proef gelukte beter, wanneer men vooraf door ingeblaazen lucht de faamgetrokken blaas uitgezet boven hei: bekken heeft doen oprijzen. De voldoening welke wederom deeze eenvoudige doch beflisfende proef gaf, moedigde mij aan om dezelve ook hier mede te deelen. Niemand zal derhalvcn, zo ik vertrouwe, langer twijffelen willen om zodanig een uitpuijlend buitengewoon ligchaam aan het onderfte gedeelte van den B 3 buik,  22 a. bonn, Verhandeling over eene bijzondere buik van de bijgebragte verfchïjnfelen vsagevoe* ligheid en pislekkingverzeld, voor eenen openen en binnenst buiten gekeerde, pisblaas te houden. ' ' De volmaakte overeenkomst en gelijkenis aan den fewendigen rok van het Gedarmte, wanneer deeze bij een Anus artificialis, met een opengebortten dubbele! mtfchietend gedeelte voorkomt, beveiligt zulks volkoomen. , ö , Het is ondertusfehen niet te verwonderen dat blankaart en andere geleerde Mannen daar aan getwijfeld hebben; dat ruysch en anderen het den plavei noemden ;highmor het voor eene geëxeorieerde en door de pis doorgevreeten huid aanzag; vander wiel de blaas faamgedrukt buiten het ligchaam dagt te zijn; mowat dezelve nog binnen het bekken oordeelde, en daarom de openinge der pisleiders toeftopteterwijl lemery deeze vleesch fchijnende klomp bij een gieter vergeleek, hornius dezelve klieragtig noemde, en tenon-dit gezwel, inzonderheid om de verftorvenpaarfchekleur, bij eene Moerbefië heeft vergeleke. a?* ?eer^STOuLT1E' die inzÜne Verhandeling on- fen;afndrpnTI0.0rb^ld^ mede V£U1 drie waarnemingen van den Hooggel. Heerc camper gewagmaakt ■ beeft met geen minder recht. dit gebrk eene foort van blaasbreuk genoemt, en de Heer veltkamp het voor eene navelbreuk mogen houden: naardien het gebrek aan de tegennatuurlijke plaats der Navel gevonden ~ m buitm gekeerd 1 word In den Tweeden en veel vermeerderden druk van V Al&™m Huishoudelijk, Natuur-Zede■kundig en Konst-Woordenboek (1778 uit^eeven Y wordt mede (bladz, en öf^fwóö^ Hermaphrodiet) ftellig gezegd dat in zodanige voorwerpen de blaas ontbreekt, waar van ik het tcgengeftelde, meen beweezen 'te hebben! ten  Wanfehapenheid der Pisblaas en Teeldeelem 23 ten zij men door deze uitdrukking verftaan wil dat de pisblaas niet natuurlijk op zijn plaats gevonden worde , in welken zin men dezelve zeggen kan te ontbreeken. Hierbij moet ik eindelijk nog aanmerken, dat de kleinte van het rood ligehaam boven de, Schaambeensvereeniging niet verhinderen moet om dit gezwel voor de blaas te houden, daar het door de beoeffenendc Ontleed- enHcel-Kundigen beweezen; is, dat, even zo zeer als de blaas bij gebrek van ontlasting zig geweldig kan uitzetten, dus ook de ledige blaas, vooral bij menfehen die eene geduurige pis-. lekking hebben, uit hoofde van fteen of verlamming van den fluitfpier, aanmerkelijk klein en ingekrompen wordt waargenoomen, en in dit ons geval de opene en omgekeerde pisblaas nimmer door de pis. heeft kunnen uitgerekt worden. Ik betuige, niet dan na naaukeurige vergelijking der Waarneeminge van anderen, verfterkt door het eigen onderzoek van de vijf opgenoemde gevallen en herhaalde proefneemingen op doode Ligchaamcn mij4 te durven verftouten, ook deeze zaak ten minftea. voor mij zeiven voor altoos beflist te achten. Wat de behandeling van zodanige ongelukkige voorwerpen terftond na de geboorte betreft: hoe zeer ik overtuigd ben van het nut der voorzichtige oudcrfteuning des gezwels door zachte enmet wittenWijnj bevochtigde Compresfen, geloof ik echter dat het mogelijk nog beter zijn zoude het geheel aan de Natuur overtclaaten, en de blaas zelfs van het fchaaven der luuren te bevrijden. De ontvelling, die minder door een gevoegliik aanfluitend en bevochtigd verband, dan van losfe doeken, die dezelve fchaaven, zal veroorfaakt worden, word in bejaarderVoorwerpen even eens door de fcherpere pis te weeg gebracht, gelijk de aangehaalde waarncemingen bevestigen. Men wagte zich ondertusfehen vooral om zulk eengezwel nimmer voor een Vleeschgezwel aantezien, en daarom met fcherpe bijtende middelen te beftrijden. V-s T, „ J B 4 Het  24- a. bonn, Verhandeling over eene bijzondere Het werktuig, waarvan ik de uitvinding niet ver-' lange mij toegeëijgend te zien, beftaat in een Schildwijze tegen den onderbuik aangevoegd en zijdelijk uitgefhedcn bekkentje {fig. 4. a. b. ) , waarin de geheele wanfehapene balzak roede en blaas vrijelijk en zonder de minfte drukking of aanraaking geplaatst zijn, loopendetrechterachtig (fig. 4./.) uit, en zich door eene kleine ronde opening ontlaficnde binnen eert daar aangevoegd vergaarbakje (fig. 4. g. h.), waartut hetzelve willekeurig door een pijpje (figj 4. i.) kan ontlast worden. Het zelve is over het algemeen overeenkomstig met dat van Jan Joele door de Heeren stolte en vei/tramp befchreeven. De eenige verandering die ik 'er aangemaakt heb , en die hetzelve welligt minder duurzaam, maar voor zulk een jong mensen ligter te dragen •doen zijn., beftaan daarin, dat ik het 1.) in plaatfe van koper, van koper blik, inwendig vertind, heb ■doen vervaardigen; 2) dat ik het zijdelijk plat (fig. 4. g.) verkoozen heb, om in den gang gemakiijker te doen zijn, en tusfchen de naauwere dijën van ■dit kind minder wrijving en fchaaving te maaken; 3) hiertoe echter moest het uit meerder ftukken faamengefaudeerd worden, het welk de vernieuwing en vergrooting minder kostbaar voor dien ongeluk'kigen zal maaken. Ten 4) heb ik, in plaatfe van haakjes, twee oogjes.verkoozen, om eene dubbelde bombazijne band (fig. 4. /. m.n.) te doen doorgaan, en de twee einden daarvan, elkaar op den rugkruisfende, naar den buik wederom voorwaarts gebragt, door een Hts en knoopte vereenigen (fig. 4. o.p.), waardoor dit fchildwijze bekken meerder in evenwicht hangt, tegen den buik aangehouden, en dus zonder het minften hinder gedragen word; zodat de 'jongeling nu ook voor het eerst, gelijk men'tnoemd, in den broek gekoomen, en die anderfins, om de reeds bijgebragte redenen van den afftand der fchaam'beenderen, en dijën ook met de voeten wijder van elkander gaat, des niet tegenftaande , zoo hij mij bij zijn vertrek naar Keulen verhaald heeft, weinige dagen te vooren zonder moeite of letzel eenen weg vaa  Wanfehapenheid der Pisblaas en Teeldeelen. 25 van drie nuren , van Utrecht naar Amersfoort te voet heeft kunnen afleggen. ' De meenigvuldige beezigheden van mijnen post en het kort verblijf des Jongelings alhier, hebben mij belet de proeven te neemen waarvan de Heeren tenon en stölte gewag maaken ; en ik oordeelde deeze moeite des te overtolliger, daar laatstgemelde Heer, die zjjn Lijder dagelijks onder zijn Welhd. oog en opzicht heeft, de gemeenmaaking zijner naauwkeurige proeven, wel opgefchort , maar nog met geheel aan onze verwagting ontzegt heeft. Lust het ondertusfehen iemand der Latijnfche taaie Kundig, eenige meerdere gevallen te raadpleegen en met de door ons aangehaalde werken onzer Landgenooten, en met mijne befchrijvingen te vergelijken, die kan nog eene geheele reeks van Waarneemingen van dit zelfde gebrek in het aan°epreezen werk van den Heer stolte, en door den beroemden haller (Elem. Phyftolog. torn. VIL pag 296.297.) aangehaald vinden, alsmede eenige uittrekfelen in de Commentarii de reb. geftis in medicina vot-H'Pag- 7°7- vol. 19. pag. 527., vol. 21. pag. 2S7. Onder anderen verdienen echter die geene oplettenheid, welke wij bij bartholinus (HM Anat Rarior. cent u obf. 65. p. 101.) en cattier* <. übf. medictnal. obf. 19. pag. 74. (gedrukt agter borelli obfervationes) befchreven vinden.— Terwijl men ook elders afbeeldingen van dit gebrek aantreft als by aldrovandus en schenkïus in hunne Hiftorta Monflrorum;en in de (Ephem. Nat. Curiof 1686 Dec.2. ann.f. obf 43. pag. 84. fig. 14. ad pag. 162'. waartoe mede fchynt te behooren, j. rueffii, de Lonceptu® Generatione, lib. quint.pag.41. b.fig.a. edtt. Francofurtenf. mdlxxxvh, * B5 VER-  VERKLAAR ING der - • AFBEELDINGEN. Fig, I. Dcwanfchapene Teeldeelen, nevens de binnenst buitengckeerdeuitpuilende Pisblaas, van vooren gezien. tx. Hét overhangen van den Buik. b. De plaats alwaar de Navelftreng aangehecht geweest is, c. Een vervolg van dit verlengfel der huid , naar het pnderftaande gezwel. fi. Het tegennatuurlijk gezwel, door de opene en omgekeerde Pisblaas gemaakt, én door eenflaauwe groef in twee voornaamc verhevenheden gedeeld, terwijl deszelfs tcdergcvoelig oppervlakkig vlies van alle kanten in de huid vervolgd wierd. 'ei. De tepelwijze verlengfels van dit gezwel, die den rug der wanftaltige roede omvatten, en waarin de Pisleiders eindigen. ƒ. De gekloofde rug der Roede, en fleuf der open Pisweg, die de fponsachtige ligchaamen vereenigt, g. Het verbreed roedehoofd, zonder piswegs - ope* ' ning. . , .; b. Het toompje. i. De voorhuid. k. De balzak, zonder rapbê. /. ra. De ballen in de zijdelijke gedecltcns van dee- zen driehoekigen balzak. n. De aanmerkelijke affland der Dijën, door 'tontbreeken der fchaambeensverecniging veroorzaakt. Fig. II. Eenige deezer deelen, de Roede alleenlijk meerder nederwaarts van het blaasgczwcl afgetrokken. ö. Het onderfte gedeelte van het blaasgczwel. b. b. De tepelwijze verlengfels van hetzelve, den rug der Roede omvattende. c. De hoogwijze onderrand des gezwels , onderwerken de rug der gekloofde Roede in de diepte een flaauw verheven ligchaampje doet zien , denkelijk het zogenaamd. Hennchoofd,  förklaaring der Afbeeldingen. \ , ©7 /. De gekloofde mg der Roede, de zijdelijk van een geweeken fponsachtige Ligchaamcn, en de fleuf der opene Pisweg op het midden, duidelijker dan in de voorgaande figuur. e. e. De ftompe einden en verhevenheden, waarin het iponsachtig Ligchaam van het,gekliefde, en daardoor verbreede, roedehoofd agtcrwaarts uitloopt en eindigt. ƒ. Het toompje. g. De voorhuid door dit voorwaarts nedertrekken, verlengd. h. Het vervolgen der huid en voorhuid , in hot dunne en gevoelig vlies des Piswegs, 't welk ook de fponsachtige Ligchaamen op den rug der Roede bekleed. Fig. III. Dezelfde wanftaltige deelen, en de geheele buikvlakte eenigzins van ter zijden, gezien.' a. De Maagkuil. b. De tusfchen afftand van de Maagkuil tot aan de fchaamte, zonder bewijs yan Navel. e, Het geringe bewijs van een Navel - lidteeken der huid, 't welk in het oppervlakkig vlies des gezwels vervolgd word. d. Het voorfchreevcn Pisblaasgczwcl, het welk uit eene ingevallen verdieping van den buik aan die plaats oprijst. e. Het flinker tepelwijze verlengfel. ƒ. De zeer korte Roede. g. De voorhuid, agterwaarts vervolgd naar den rug der Roede, en aldaar in het teder oppervlakkig vlies eindigende. h. Het Toompje. i. Het verbreed Roedehoofd, zonder Piswegs-opening. k. De platte vlakte van den rug der Roede. /. Eene invallende verdieping der huid waaruit het gezwel d, oprijst. m. De flinker bal nabij de liesch uitpuilende in den mismaakten balzak, n. Het ontbreeken der rapbê. e.p. De voorwaarts kromftaande Dijën. . Fig. IV.  28 Verklaaring der Afbeeldingen. Fig. IV. Het werktuig tot opvanging van den Pis 1 door den kunftenaar groothuis vervaardigt. a. Een bekkentje, ruim genoeg om den geheele wanfchaapen balzak en roede te bevatten. b. Het daarmede vereenigd hoile fchildje, 't welk voornaamelijk tot befcherming van het Blaasgezwel dicnd, en tot deszelfs meerdere beveiliging iets hooger tegen den buik aanlegt. e. Het bovengedeelte van deszelfs rand, onbekleed vertoond, om de gaatjes tot het omboorden aantewijzen. d. e. Het zijdelijk gedeelte, even gelijk de overige rand van het bekkentje, met zaeht leder omboord, om alle fchaaving te beletten. ƒ. De aangeftipte trechterwijze uitloop van dit bekken , binnen het daarmede vereenigd vergaarbakje. g. De platte zijde van het vergaarbakje. h. Deszelfs voorzijde. i. Hét uitloospijpje. k. Het Stopje, ter willekeurige ontlasting. /. Een dubbelde bombazijne band , waarvan de einden, (m. n.) door de oogen van het Bekkentje gaan, eikanderen op den rug kruisfen, en aan de tegenovergeftelde zijde wederom voorwaarts naar den buik gebragt, (o. p.) • aldaar door lits en knoop faamengevoegd worden. a. r. De voorwaarfe kromming der Dijën. eeni-    EENIGE NADERE OPHELDERINGEN OVER DE HISTORIE EN HET NUT van de SCHAAMBEENSNEEDE, In MOEIELIJKE VERLOSSINGEN, door JAN PETERSEN MICHELL, Med. Doclor te Amfierdam. ^roo 'er ooit in de Vroedkunde een gefchiT geweese is, dat veel oplettendheid en voorzichtigheid vereischt heeft om beoordeeld te worden, denk ik dat het de Kraakbeeniheede der fchaambeenderen, is. Het groote aantal van werkjes daarover binnen weinige jaaren uitgekomen, de verfchillende gevoelens, de partijdigheid van veele voor- en tegen-ftanders, en het tegenftrijdige verhaal van een en dezelde Waarncemingen,kan daar een ieder,die in de Hiitorie der Vroedkunde geen vreemdeling is, een doorflaande blijk van geeven. Hierom is het ook dat ik niet dan na rijp overleg, en na het leezen enherleezen van al hetgeen ik vinden kon, dat over deeze bewerking gefchreevcn was, een Verhandeling over dat onderwerp uitgegeven (a), en daarin, na onpartijdig de voor- en na-deelen, uit deeze bewerking voortkomende, overwoogen te hebben, mijn befiuit genomen heb. Evenzo) Dijfertatio Academica, inaiarens utilitatem fynchondrotv miae in partu difficili , fub Prejid, Cl. van doeveren definfa JL.B. 1781.  j$o j. v. michell, Ophelderingen over de Evenwel heb ik zowel in als na dit onderzoek bevonden dat 'er bijna onbegrijpelijke tegenftrijdigheer de van die bewerking maakte, en men ze in alle Vrouwen zonder onderfcheid, wanneer zij ongemakkelijk baarden in het werk ftelden, (zodanig dat de gevallen niet zeldzaam zijn, waarin de Vrouwen , na en zo dra ze door onkundige Vrouwen, ja zelve dronke Mannen aan hunne eigene Vrouwen wierd verrigt, is diezelfde bewerking een middel geworden, waar door de Moeder zeer dikwerf, ja zomtijds de vrugt, en niet zelden alle beiden, omkwamen. Het is dan geen wonder dat de Vroedkundigen, nadat de wending van de Vrugt in de Baarmoeder in de Zestiende Eeuw door p. franco en ambrosius 5?are met een allergelukkigst gevolg in de kunst was ingevoerd, de Keiferlijke Sneede als een moordaadig en allerwreedst hulpmiddel hebben afgcfchilderd; en de Vroedkundigen van laateren tijd op dit beginzel voortwerkende ze niet dan in alleruiterfte gevallen, waarin de Moeder reeds door allerleie hulpmiddelen vermoeid en tot aan den rand van het graf gebracht was, te werkftelden. Voornaamelijk toen in deeze eeuw de tangen, (daar de Arabieren waarfchijnelijk reeds eenig, doch gelijk te denken is, een zeer onvolmaakt, gebruik van gehad hebben,) tot behoud van Moeder eh Kind van palfyn, boehmer, levret , smellie en andere zijn uitgevonden en verbeterd; toen roohnuizen zijn hefboom uitgedacht, andere in de kunst waardige mannen dit werktuig waereld kundig hadden gemaakt, en dus de gevallen, waarin de JSeiferlijke Sneede moet te werk gefield worden, tot een klein getal gebracht zijn, is deeze bewerking zeer weinig gebruikt geworden. Niemand evenwel in de Vroedkunde eenigzins onderlegd, de waarneemingen van groote Mannen niet geheel onkundig, en het maakfel van een Vrouw zo in den natuurlijken als onnatuurlijken ftaat inziende, zal ontkennen, dat 'er waarlijk nog gevallen zijn, waarin meest  Hijlorie en het Nut der Kraakbeenfhee&e. 33 meest alle de vroedkundige bewerkingen te kort lchietende", het in ftukken maaken der vrugt of de Keizerlijke Sneede 't eenige hulpmiddel is, om zo niet beide , een van beiden ten minsten, het leven te redden. Het is daarom ook dat de Heer sigault deeze zaak zich zeer ter harte neemende, en de verfchijnfelen bij natuurlijke en onnatuurlijke geboortens aandachtig nagaande en overweegende, een bewerking, die op het eerfte aanzien een navolging der Natuur fchijnt, voorgefiaagen , en in de plaats der Keizerlijke Sneede niet alleen, maar Ook van de tangen, voorgefteld heeft. De verwijding van het bekken in de zwangerheid, de afwijking, ja zelfs de breeking, der geleedingendes bekkens in zwaare geboorten opgemerkt, fchijnen reeds severinus pinkus, die in het jaar 1597. denotis int e grit atis & corruptionisvirginum & de p'artu naturali een werkje heeft uitgegeeven, in. die meening te hebben gebracht, dat de doorfneede des bekkens moogelijk was, gelijk uit het 9de en 10de Hoofdftuk hl. 199 en aio van het aangehaalde boek blijken kan. Om niet te fpreeken van mauricsus coudaïus, bij sptehius in zijn Gynceceum pag. '500, die duidelijk van het doorfnijden der fchaambeenderen meldt. vesalius de Fabrica C. H. Leid. 1725. pag. iitti fpreekt ook daar van, even als of men geloofde, dat de verwijding des bekkens door kunst bij fommige volken in gebruik was in jongeboorene Meisjes, om daar na de baaring gemakkelijker te maaken. De Schrijvers van hetEngelfche tijdfchrift the Lon don Magajine, Ociobre. 1778. in het recenfeeren van de Obfervations Hifloriques &c. par M. A. le roy verzeekeren „ dat zij onderricht waaren, dat „ de moogelijkheid der kraakbeens-doorfneede door „ een Fransen Heelmeester reeds in het jaar 1319. „ betoogd,.en bp het lijk van een vrouw beweezen, was; doch dat het vooroordeel in dien tijd te- Kabinet. UI. Deel. C „ gen  Hijlorie en het Nut der Kraakbeen/neede. 37- j. ripping diffe-'tatio obfletricio Medica Inauguralis, jtjlens quasdam de pelvi animadverjiones. L. B. 1776. H. van Chanelon: an in omni partu praegnantis vita fervari pqflit? Monjpelii Ao. 1776. Dit zijn de fuikjes , die , voor zo ver ik door naauwkeurige nafpooring heb kunnen ontdekken, voor dat de Heer sigault de bewerking aan een leevende vrouw verricht had , uitgekomen zijn. Dog naauwlijks had de Heer sigault gelegenheid om zijne bewerking aan eene baarende vrouw te .verrichten, of hij heeft ze den l October 1777 met hulp van den Heer le roy ( met wien hij te vooren reeds over deeze bewerkinggefproken had,) en die ook al eenige proeven over dit onderwerp genomen had, in het werk gefield'aan een Soldaten vrouw, Soucbot genaamd, welke reeds vier doode kinderen gehad had, en welke zij door deeze bewerking van een leevend kind verloflten. Hier op hebben de gemelde Heeren sigault en le roy de gelukkige uitkomst van hunne bewerking aan de Geneeskundige Fakulteit van Parijs bekend gemaakt, en verzocht of de Fakulteit Commisfarisfen geliefde te benoemen, om de zaak te onderzoeken; waar toe de Heeren grandclas en descemet gemachtigd zijn, die dan ook hunne waarneemingen aan de" Fakulteit hebben medegedeeld en voorgeleezen; en dus, na dat de vrouw Soucbot op de been was, en sigault zijne waarneemingen aan de Fakulteit had voorgedraagen, zo heeft de voornoemde Fakulteit goedgevonden de vrouw Soucbot eenig geld toeteleggen, en den Heer sigault honderd, en den HeerLE roy vijftig penningen tot een gëfchenkte .geeven , waar op het volgende Latijnfche opfchriftte leezen was C 3  38 j. p. michell, Ophelderingen over de A. I768 sectionem symphyseos ossiüm pubis invenit , proposuit, A. 1777 fecit feliciter M. SIGAULT I>. m. p. het welk met deeze woorden zou eindigen ' JUvit M. ALPH. LE RQY. D. m. p. Dat dit befluit der Fakulteit met de memorie vande Heer sigault zou gedrukt en uitgegeeven worden enz., gelijk breeder te zien is uit het Journal de Paris A. 1777. No. 343. bij sue /. c.p. 279. dogvoorhaamelijk, uit het uitgegeeven werkje van de Fa-< kulteit ten tijtel hebbende. Res gejïae in faluberrima Facultate Parifienji circa Jectionem Sympbyfeos osfium pubis fupra mullere dicta souCHOT celebralam. Paris. 1777. Waarbij de Franfche vertaaling gevoegd is Recit de ce qui s'eft pas Jé a la Facultê de Medecine d Paris au fujet de la Seélion de la Symphyfe des os pubis, pratiquée fur la femme souchot. Deze memorien zijn daar na ook in het Hollandsen vertaald, onder den tijtel van Drie verhandelingen uitgegeeven door de Fakulteit der Geneeskunde te Parijs, behoorende tot een geheel nieuwe vroedkundige operatie gedaan met een volmaakt fucces door den Heer jean rene sigault Doctor Regent van de Fakulteit der Medicijnen te Parijs. Uit het Fransch vertaald met bijvoeging eener voorreden door a. van laar Med. Doet. in 'sHage, 's Gravenbage bij H. H. van Drecht 1778. Men kan van deeze door de Geneeskundige Fakulteit uitgegeevene verhandeling een uittrek, \$\ Y^en W 4? Memoires fecrets pour fervir q  Hlftorie en iet-Nut der Kraakbeenfneede. 39 pbifloire de la Republique des .lettres en Francs torn. xi. Journal de Med. du Mois Fevrier 1778. Suepas 207 /• e. Geneeskundige Jaarboekend. I.bl. 57. tode Medicinisch Cbirurgifche Bibliotbek 7e band. ?e ftuck p. 423. richter Cbirurgifche Bibliotbek 4<= band. ?e ftuck p. $2>& Jaarboeken D. I. ft. 11. V 52 46 en 57. Daar op is men ernftiger over het nut of de .fchaadelykhcid.deezer bewerking begonnen te denken, en daar door zijn van tijd tot lijd de volgende werkjes uitgekomen. Tractatus de anteponenda fectione Cafarea fectioni ■ Svmphvfeos pubis, Auctor e a. bamps. M. D. Cr«nev: et Paris A. zie llicr van een ,ult" trekfcl bij sue./. c. p. 308. & 3°9- tode /. c. p. 236. richter vol. 4. p. 614. ' Reflexions fur la fection de la fymphyfe du pubis, ^ prefentées et dediés a m. i-enoir &c. par m piet Accoucbeur chargé par le Gouvernement defecourirles Accouchement dijficultueux a la HayeJS Paris 1778. Zie het uittrekfel bij sue-p. 309. Geneesk. Jaarb. I. V. p. ir?*1 ^oue l. c. p. 447. richter V. 4- V- > Dït is ook in het Nederduitsch vertaald onder dea tijtel van: Aanmerkingen op de doorfnijding der fcbaambeensverceniging overgegeeven en opgedraagen aan den Heer II noir etc. door den Heer piet te Leyden . 1778. ' t c l. schmidt de fectione osfium pubis non in~ S''ftituenda, Gieffen A. 177%- Zie de Geneesk. Jaarb. I deel. bl. 46. ■ Recherches hiftoriques et pratiques fur la fection de la fymphifi du . pubis pratiquee pour fuppleerj . VopranonC. Umftandlicbe nacbricht des zufaïls weswegen der Durchfchnitt der fymphyfen der Schaambeinen den liten May 1778. in Dusfeldor§'unternommen vuurde, famt denfolgert auf diefe operation, nebfi eini- gm  'ffiflorie en het Nut der Kraakbeenfneede. 45: pratiquée fur la femme vespres in de Gazette falutaire N°. VIL a. 1779. en volgende. s. f. de pellegrue de fectione fymphifeos ofjlum pubis thefes Medico Chiru^gicae fub praeftdeo t. de la vachel de la feutrie PariftiS 1779' j. g. dagoty , Operation de la fymphife dans les accoucbemens impofjibles avec l'Anatomie des porties expofées dans cette operation, & qu'il ejl esftntiel de menager &c. Paris 1779. j. p. weidemakn -Comparatio inter feclionem Caefaream & disfectionem Cartilaginis & ligamentorum pubis in partu ob pelvis anguftiam impojibilifub. praefid. cl. siebold defenfa, Wurzburg 1779. ! Refiexions hiftoriques 0" critiquesjur l'operation, dite la fection de la fymphife du pubis in de XII afdeeling van het vol. I. des Esfais bifloriques; litterair es, & critiques fur l'art des accouchements £fc. par m. sue le jeune Paris 1779. 2 vol. In dit werk worden buiten de reeds aangehaalde werken, verfcheiden brieven, uit het Journal de Paris a 1777 en 1778. ons onderwerp raakende gevonden waaronder uitmunten de volgende, die in beide, of een van beide werken, breeder worden behandeld. I. Twee brieven van de Heer l'heritier tegen deeze bewerking. Zie pag. 283. I. c. Journ. de Paris No 284. & 395. a. 1777. II. Een brief van de Heer l'etienne zie pag. 288. Journ. de Paris No. 302. en vergelijk vooral de Geneeskundige Jaarboeken D.I. ft. II. bl. 47- en 53. III. Een antwoord van de Heer sigault op die brieven. Zie p. 290. J. de Paris No. 305. IV.  Hifiork en het Nut der Kraakbeenfneede. 51 JSncycloped. 15. Mai 1778. Jaarboeken D.I. bl. 103. maar het is anders beweezen door louis Seance &c. p. 140. faust unterfuchung &c. mijne verhandeling p. 25. Kabinet p. 448. gambon heeft de bewerking gedaan met een gelukkig gevolg voor de moeder: doch van des kinds dood of leeven fpreekt hij niet. Zie de Jaarb. N°. 5. p. 127. Kabinet bl. 449, mijne Verhand, p. 26. sigault heeft de bewerking in de Vrouw vespres met een voor haar en haar kind doodelijk gevolg Verricht: Zie mijne verhand, bl. 26. en dehierte vooren bl. 28, 29 en 30. aangehaalde ftukken, die hier toe betrekkelijk zijn, en het Kabinet bl. 449. retz is in zijne bewerking te Arras niet minder ongelukkig geweest. Zie mijne verhand, bl. 26. Kabinet bl. 449. en de ftukken van retz en der Genees-en Heel-meefteren van Arras bl. 28. aangehaald. sigault is in zijne derde en vierde bewerking ook niet zeer gelukkig geweest: want beide kinderen zijn geftorven. Zie het traótaatje van roussel de vauzesme en van Madame bellami bl. 40. aangehaald, en vergelijk mijne verh. p. 26. cn'tKabinet È/.45Q. der is in zijne bewerking gelukkiger geweest en heeft ze beide behouden, moeder en kind. Zie 't Journ. Encycl. ann._ 1779. 15 Fevr. Kabinet Deel I. IV0.5. bl. 451. en mijne verh. pag. 26. Gaz.fal.1119. N°. VL •siebold en guerard zijn in hunne bewerkingen allerongelukkigst geweest: moeders en kinderen zijn in beide omgekoomen; zie richters Bibl. IV. p.57%. de werkjes van guerard, en, dat tegen hem is uitgekoomen, van boogers hier booven aangehaald: Zie mijne verhand, bl. 27. de memorie van siebold &c„ in de Jaarboeken D. L bl. 128. Kabinet bl. 452-455. groshauns heeft Moeder en Kind door die bewerking behouden: Zie IV. Vaderl, Letteroeff, 1778. D 2 O.  52 j. p. mi cheli, Ophelderingen over de D. VIL No. XII. p.SiI. Kabinet D.L p.46. D.I2 p. 455. mijne verhand, p. 28. . deemakets en zekere Pruisfifche Chirurgijn hebben in het Journal de Med. Sept. 1778. twee Waarneemingen waarin zij de. kraakbeenfneede gedaan hadden, bekend gemaakt: zonderte melden of de geboorene kinderen leevende waaren: de Moeders hebben het leeven behouden: Zie mijne verhand, p a8, 29. Kabinet bl.455, 456. de cambon heeft drie bewerkingen verricht- waarvan twee in dezelfde Vrouw: de operatien zijn gelukkig volvoerd: beide de Moeders leefden: doch het door de eerfte bewerking gekomene Kind was dood. Zie de boven aangehaalde fiukjes hier over. le roy heeft twee bewerkingen gedaan met een goed gevolg voor de Moeders en Kinderen. Zie Journal Encycl. 1 000^1779 p.^0. Gaz. defantê, Gaz.fatut 23 Sept.1779. Espr. des Journaux 08.1779p. 292. Kabinet IDeelp. 166,167 en IIDeel bl. 456. mijne verband, p. 29. baudelocque Art des Accoucb. V. II. p. 260. nagel, die gezegd word gelukkig zijne bewerking verricht te hebben in het Journal de Paris No. 140. 1778. Gaz. de France 20 Mai 1778 Jaarb. p. 128 SUE ™ I-J>mSS3i heeft het met een doodelijk gevolz voor Moeder en Kind gedaan volgens siebold en weid! man.- Zie mijne verband, p. 26. Kabinet bl. 451. Don juan delhuyar, een Spaansch Vroedkundige, heeft de bewerking ook met een gelukkig gevolg verricht: Zie Gazette de Madrid 13 Aout 1779 Journal Encycl. I. OSl. 1779. p.120. Kabinet D.L p. 168 D. II. p. 455. ' Don antonio delgado is den voornoemde metgeen minder goeden uitflag gevolgd : Zie de Gazette de Madrid 24 Novemb. 1780. Journal de Med. Jan. 1781 Gaz.Jalut. 8 Fevr. 1781. KabimtD. II.p, 456. indenoot, ' 1 Daar  Hiftorie en het Nut der Kraakbeenfneede. 53 Daar js nog eene bewerking gedaan door eenHeelmeefter van S. Omer aan een Vrouw die reeds drie levende Kinderen gebaard had door de natuurlijke we-en: men heeft het Kind door de bewerking vermoord , gelijk blijkt uit L'art des Accouchem. par m baudelocque v.ol. 2. p. 276. in nota: Deeze Waarneeming bewijst zo fterk, dat de bewerking zonder noodzaakelijkheid gedaan is, en het Kind de dood veroorzaakt heeft, dat ik niet nodig vind 'er iets meer op aantemerken. Dit zijn de Waarneemingen deezer bewerking, die, voor zo ver ik weet, befcïireeven zijn: Die te Bommel worden gezegd verricht te zijn, zijn nergens in nieuwspapieren of tijdfchriften bekend gemaakt, zo dat wij 'er even zo min, als over die roussel de vauzesm'e zegt te Konftantinopelen voorgevallen te zijn, over oordeelen kunnen: Zie onze verh. p, 30. Kabinet p. 459. Dus hebben wij, zo naauwkcurig moogelijk, de Hiftorie der kraakbeenfneede opgehelderd, de boeken die bepaald over deeze bewerking gefchreeven hebben, opgegecven, de in tijdfchriften geplaatfte ftukjes aangehaald, en de plaatfen aangetoond waai zij te vinden waaren; waar meede wij aan heteerfte gedeelte van ons voorneemen volkomen mcenen te hebben genoeg gedaan. Laat ons dan nu tot eenige nadere ophelderingen over het nut van die bewerking overgaan. Niet, dat ik hier van zin ben de redenen voor en tegen d'eeze bewerking optegeeven; alle de Waarneemingen en Proeven nategaan, en daar na mijn befluit optemaaken: dat heb ik reeds breedvoerig in mijne booven aangehaalde verhandeling gedaan: maar alleen, dewijl ik noodig acht iets daar bij te voegen tot opheldering der bewerkingen van Fsjt-; cault, le roy, en nagel: tot onderzoek der bewerkingen van d. juan delhuyak. , d. antonio belgad0 • en pe cambon i en eindelijk tot het overD 3 wee""-  54 j. p. micheil, Ophelderingen over de weegen van eenige, de fchaambeenfneede betreffende, ftukjes, dieik eerst na het nitgeeven mijner verhandeling m handen heb gekreegen : waaronder het verhaal der bewerkingen van de cambon, van eene vroedkundige Waarneeming door Mad. bellami de Verjuche van Von krapf, deverdeediging van guerard teegen boogers,. en het Werkje van j; g. herzog behooren. Wat dan in de eerfte plaats de Waarneemingen van den Heer j. r. sigault aangaat : moeten wij aanmerken, dat hij vier bewerkingen verricht heeftwaarvan 'er twee , die naamelijk aan de Vrouwen bouchot en Vèspres gefchied zijn, allerbekendst, en dus ook buiten allen tegenfpraak zijn. Zie mijne ViJJertatie pag. 22 — 26. Kabinet bl. 442. en volg. Maar die twee andere bewerkingen , welke ik pag. 26. van mijne Differtatie, Kabinet pag. 4C0 den Heer sigault toefchrijf, zijn waarlijk ook door hem en niet deor den Heer le roy verricht : want daar het zeeker is, dat de gevallen van den Heer le roy inde Vrouwen JulieCollet, die wij kwaalijk Obnbein, genoemd hebben, en du Belhi den i8den en 24ften July 1779. gebeurd zijn, (gelijk uit de Brief van le roy zeiven, in mijne verhandel, bl. 29. Kabinet bl. 456. uit faust zijn aangehaalde Werkje overgenoomen, blijkt), zo is hetniet minder zeeker dat de gevallen van sigault reeds het jaar te vooren gefchied zijn : dat dit in het eerfte geval waar zij blijkt uit den tijd, waarin het Werkje, waarin deeze Waarneeming befchreeven ftaat, is uit gekoomen • het is naamelijk de verhandeling van den Heer roussel ï>e vauzesme , die wij gezien hebben bl. 25, dat in het jaar 1778. uitgegeeven is ; en die Heer , een voorftander deezer bewerking zijnde, en een Franschman, die te Parijs zijne verhandeling verdedigd heeft, en dus de allernaauwkcurigfte berichten kunnende krijgen, zou zeeker de dood van het kind niet bekend gemaakt hebben, ten zij de zaak zeeker zo ware. Wat aangaat de tweede bewerking} dat die in het jaar  Hiftorie en het Nut der Kraakbeenfneede. 55 jaar 1778. gefchied, en het kind daar door omgekomen zij, kan ik bewijzen, uit een klein Werkje van eene Juffr. bellami, een Franfche Vroedvrouw, (dat wij op zijn plaats hebben aangehaald,) die bij die Vrouw Blandin den 7. October 1779. geroepen is, toen zij het jaar te vooren van den Heer sigault door de fchaambeenfneede Verlost was van een dood kind, dat zij beweerde gevoeld te hebben dat zich voor de bewerking nog beweegde. Het geval is zo fterk, dat ik niet kan nalaaten om 'er eenige ogenblikken bij ftil te ftaan: de Heer sigault, die den 7. O&ober 1779. bij de vrouw blahbin wierd geroepen, wélke in baarensnood was, en die hij 'fjaar te vooren door de fchaambeenfneede verlost had van een dood kind, ftelde na een allernauwkeurigst onderzoek, dezelve bewerking als het eenige hulpmiddel voor, wijl hij verzeekerde „ dat haar bekken zo mauw was als de hals van een „ fles.- bij maakte deeze opening na, door met zijn „ wijsvinger en duim een cirkel te maaken van ander" „ half duim middellijn, en plaatfle op die opening zij„ ne Snuifdoos, wiens middellijn vrij grooter was: en „ door middel van dit bewijs, geloofde bij de on„ moogelijkbeid der baaring zeeker te hebben betoogd." Een fehoon bewijs waarlijk, en een beknopte manier van bekkens te meeten! wij hebben nu geen pelvimeter van stein van nooden, nog eenig werktuig: de Heer sigault leert den graad der onmoogelijkheid van de baaring uit het plaatfen van een fnuifdoos op de hand bepaalen. En waarlijk het fchijnt ook een beuzeling voor eengrooten Vroedkundigen te zijn, de wijdte des bekkens af te meeten, wijl hij, na dat hij een haaiende Vrouw eenige maaien onderflaageri heeft, de afmeetingen des bekkens met de vingers zelve zo kan bepaalen, dat men de noodzaakelijkheid der fehaambeenfneede daar allerduidelijkst uit af* neemen kan. Jammer is het, dat die manier één gebrek heeft: gn dat is , dat zij gemeenlijk mist i en dit begreep de D 4 Vrouw  5$ j. p. micbelLj * Ophelderingen ovef.de \ Vrouw blandin ook en liet zich daarom ook tegi tweede maale door den Heer sigault, fchoon hij de al erovertuigenfte redenen gebruikte niet tot de fchaambeenfneede overhaalen, die haar het voorige jaar den dood van haar kind 'en zwaare pijnen veroorzaakt en m "een ftaat, die erger dan de dood was gebracht had; waarop de Heer sigault, na dat hij verklaart had „ geene-andere middelen te willen tn betwerkfteilen, die niet dan tot het vermoorden van het Kind konnen ftrekken " de baarendc Vrouw verliet welke Juffr. bellami daarop tot haar hulp verzocht, met dat gevolg, dat zij s'avonds ten elfuuren . van een leevend - kjnd verlostte door de natuurlijke wegen, en zonder dat 'er eenige werktuigen of kunstbewerkingen aan haar waaren beproefd: ■ Dit geval bewijst dan wederom, hoe vee! ftaat 'cr op de bepaaling der afmeetingen des bekkens, die de, voorftanders der fchaambeenfneede opgeven te maaken zij, en hoe voorzichtig men daaromtrent zyn moet, om niet . te voorbaarig te oordeelen. Het blijkt dus, dat deeze waarneemingen van sigault zyn: en dat de zeer Geleerden Heer r voegen.van engelen (in zijne noo.t Kabinet bl. az6> the Waarneemingen op het oog heeft, die le koy^cdaan heeft, en die wij bl, 29 in mijne verband. K%bi. net.bl. 456. befchreeven hebben; en waarvan wij nu nog een woord zullen melden. J onvolmaakte aanteekcning deezer gevallen ln„twlJffel1 gebracht, ol" dit niet weii die zelfde gevallen mochten zyn, die ik zo even op rekeningvan sigault gefteld heb: het werkje van Mad bellami hec:t my daaromtrent veel licht gegeeven ! ÏShm*Lun ZW> Aat> ge,1Jk ik recds aangemerkt ÏIJjP derbewerkingen van sigault reeds in het jaar 1778 gefchied waaren, daar die van le roy in het ITJJJ79 vo1orgevall.en zijn : en dat dus die bewerkingen van elkander in de daad verfchilden. Ik heb ml m mijne verhandeling niet vast gefteld dat het ' de-  Hiftorie en liet Nut der Kraakbeenfneede. 57 dezelfde bewerkingen waaren, maar heb 't in twyffel gelaaten; \Jint eaedem ,quasrecenjui}fnt aliae ;p. 29.3. wij kunnen 'er nu nog met een woord van fpreeken, dewijl wij verzekerd zijn dat het bewerkingen zijn, die eene beoordeeling op zich zelve vereisfchen. Wij zullen nu niet onderzoeken of deeze bewerkingen door le roy alleen of met sigault gefchied zijn. Wij zullen ook niet oordcelen hoe ver het bewijs der verklaaring van den Heer des essartz "dient, om het leeven dter Kinderen door die bewerking gebooren , te betoogen ; noch tegenwerpen dat devoorn. Heer des essartz geen bewijs genoeg hadt dat de Kinderen die hij zag bij de Vrouwen, daar le roy: zeide de fchaambeenfneede aan verrichtte hebben,, even dezelfde waaren, die door die bewerking ter waereld waaren . gekoomen : noch de redenen nagaan, waarom le roy niet, evenals sigault , Cornmisfarisfen verzocht heeft, om den uitflag. der bewerking van het begin tot het einde nategaan, maar liever onderftcllen dat beide Kinderen geleefd hebben: en dat louis en faust van den dood der kinderen fpreekende, de gevallen van sigault in het oog hebben. Dus is nu maar alleen de vraag, of de bewerkingen iets ten voordeele van deeze kunstbewerking bewijzen, of niet? Elk onbevooroordeeld Leezer, het gedeelte der brief van le roy in mijne verh. p. 29. Kabinet p. 456. uit faust overgenoomen naleezcnde, zal moeten bekennen, ;zo hij in de Vroedkunde niet geheel onkundig' is, dat: . I. De bewerking zonder eenige noodzaakelijkheid inde eerfte Vrouwgefchied is; terwijl het Bekken van die Vrouw, volgens het getuigenis van le roy zeiven, zo groot was als dat van de Vrouw souchot, het welk ik beweezen heb groot genoeg te zijn geweest om een Kind door de natuurlijke wegen te verlosfen. Zie mijne Disfert. p. 22. Kabinet bl. 442. en volg.— D $ Dus  58 j. P. michell, Ophelderingen ever de Dus heeft le roy een Kind door deeze hewerkin» ter waereid gebracht, dat waarfchijnelijk, door de natuur alleen, of door werktuigen onderfteund, ter waereid gekoomen zou zijn. II. Dat in het laatfte geval de regte middellijn des Bekkens, zo als de Heer le roy verzeekert, gefteld zijnde == i| duim, een openbaare tegenftrijdigheid plaats heeft, terwijl de Vrouw reeds van zes in ftukken afgehaalde Kinderen Moeder was, waarvan zij niet had kunnen verlosfen, zo het Bekken in zijn regte lijn niet grooter dan i| duim was geweest, dat is, zo die iijn van het Bekken niet groot genoegeweest was om werktuigen, tot het in ftukken afnaaien van hetKind noodzaakelijk, door te laaten. Hl. Dat men in een zaak van aanbelang de voornaamfte ftukken duidelijk moet uitleggen, en dat de Heer le roy in het laatfte geval niets van het leeven van het Kind fpreekende, den Leezer vrijheid geeft, om tot den dood van 'tKind te befnüten. D7. Dat 'er dus, fchoon ook de Kinderen in beide gevallen in 't leeven gebleeven zijn, in dit verhaal openbaare tegenftrijdighcden plaats hebben , waar door het zijn geloofbaarheid verliest, en dus voor geen bewijs van een zaak in gefchil dienen kan. Vergelijk- hier mede de aanmerkingen van den Heer baudelocque l'Art. des Ace. 2. p. 2óq. De aanmerking van den zeer Gel. Schrijver deezes Tijdfchrifts bl. 451. op hetgeval van nagel verdient zeker opmerking: de verfchillendheid van de opgaaven der gevallen zijn onbegrijpelijk: en men weet zomtijdsniet, wie men geloof geeven zal: hier evenwel fthijnthet getuigenis van de Heeren siebold en weidmann boven dat van de Schrijvers van Diaria gefteld te moeten worden , die dit geval eenvoudig, zo het hun verhaald of gefchreeven is, hebben aangeteekend, en waarvan sue het weder heeft overgenomen: voornaamelijk dewijl dat geval inDuitschland gebeurd is:  Hiftorie en het Nut der Kraakbeenfneede. $9 is: en dus ook veel beeter en naauwkeuriger door Duitfche Vroedkundigen beoordeeld kan worden. Zie de aangehaalde Verhandel, van weidmann p. 87. Het geval van den Heer j. delhuyar in de Spaanfche Courant, en het Journal Encijclopedique verhaald, en daaruit door den zeer Geleerden Heer j. voegek van engelen in het eerfte deel van dit werk bl. 168. overgenomen, bewijst niets ten voordcele van de Schaambeenfneede, zo lang het niet blijkt, dat het Kind niet dan door de Keizerlijke Sneede, of deeze bewerking kon verlost worden , en met door de Konstbewerking omgekomen is. Hetzelfde oordeel moet men ook over" die andere waarneeming vellen door Don antonio delgado den 24. Nov. 1780. opeen nieuwe manier verricht, en in de Gazette de Madrid verhaald; naderhand in het Journal de Medicine Janv. 1781. overgenomen, en eindelijk daaruit in de Gazette Salutaire 8. Fevr. 1781. kortelijk uitgetrokken: waarin de mooglijkheid om de bewerking op een andere manier te doen, wel beweczen word, maar waaruit niet blijkt, dat men de bewerking ia de plaatfe der Keizerlijke Sneede gebruiken kan, om Moeder en Kind, in het geval waarin de verlosfing door de natuurlijke wegen onmogelijk is, te behouden. Eindelijk koomen de drie bewerkingen op 't tapijt, die de Heer von cambon , Heelmeelcer der Hertogin van Lotharingen verricht heeft, en in een Brief aan denHeervoN brambilla, eerften Geneesheer en Heelmeefter van zijne Keizerlijke Majesteit bekend gemaakt-, welke brief door den Heer l. boogers vertaald èn met aanmerkingen verrijkt is. Wij zullen eerst de gevallen opgeeven : en de aanmerkingen van de Heer boogers nagaan: en daarna zien, of 'er ook nog iets op aan te merken zij. Zekere Vrouw, loutre genaamd, had tweezwaare geboorten uitseftaan, door dat zij beide reizen met den - tang  6q j. p. MlCHELt, Ophelderinge over de tang van doode Kinderen verlost was: deeze deniSL Maart 1778. de baarensnood beginnende te voelen wierd van den Heer von cambon, nadat hij den tang zeer gemakkelijk had ingebracht, en het hoofd van de Vrucht gegreepen, dewijl het werktuig driemaalenafflipte, en het hoofd van het Kind onbeweeglijk in debovenfteopeningdesBekkens bleef fteeken, en eindelijk de navelftreng tusfchen het hoofd van het Kind en het Bekken ingeklemd raakende, het draalen gevaarlijk maakte, doordeSchaambeenfneede verlost van een dood Kind; en was den 1 Maij reeds geneezen. Deeze Vrouw weder zwanger geworden, wierd den 15. Jan. 1780. weder gelukkig verlost van een leevendjÉCind, door denzelfde Vroedkundigen, dat, na de verrichte bewerking, door de ween zelve ter waereid kwam: het Bekken kon zo veel niet verwijderd worden, dan in de eerfte bewerking: het Kraakbeen der Schaambeenderen was evenwel geen been geworden; en zij wierd gemakkelijk geneezen. De derde bewerking deed de Heer von cambon ïn een Vrouw, wier Bekken om de te digt aan elkander geplaatfte Zitbeenderen, geen Vroedmeefters hand doorliet, den 25. Sept. 1779. waarin hij na de bewerking zich nog van den tang bedienen moest, om het Kind ter waereid te brengen: de Schaambeenen waaren twee duim van elkander verwijderd. " De Aanmerkingen welke de Heer lucas boogers op deeze bewerkingen maakt, zijn eigenlijk zo zeer niet gefchikt om te bewijzen, dat deeze waarneemingen niets ten voordeele der Kunstbewerking uitdoen, als wel-om den Heer von cambon te betoogen, dat hij ten I. Geen behoorlijke naauwkeurigheid gebruikt heeft in ze te befchrijven, II. Dat hij verfchilt in het verhaalen der eerfte waarneeming; welke hij in een Brief aan een zijner Vrienden bekendmaakende, niets van het inbrengen en sfflippen der tang gefprooken heeft; dat hij 'er na-  Hiftorie en het Nut der Kraakbeenfneede. 6j naderhand in den Brief aan den Heer von brambilla wel deegelij k bijvoegt. • III. Dat hij 'er niets van de afmeetingen desBekkens of die des hoofds van het Kind bijvoegt: en dus de weezenlijkfte omftandigheden voorbijgaat.' IV. Dat de tang en deeze bewerking niet beide te pas kwaamen: een van beide was genoeg om de Vrouw te verlosfen. V.Dat in de eerfte noch tweede bewerking de Schaambeenfneede te pas kwam: dewijl de regte lijnen van het Bekken te klein waaren, die door deeze bewerking niet grooter worden: of zo zij niet al te klein waaren, kon de tang het werk wel afdoen. VI. Dat, zo ooit de Schaambeenfneede te pas kwam, het zeeker in het derde geval was ; zo de afmeeting van het eene Zitbeen na het andere te klein was: enz. Herkomt mij voor, dat men dezelfde aanmerkingen op de twee eerfte bewerkingen door den Heer von cambon op de Vrouw loutre verricht, maaken kan, die ik op de bewerking vandeHeer sigault op de Vrouw souchot verricht , gemaakt heb in mijne Verhandeling pag. 22. Kabinet bl. 444. Waaruit volgt, dat in alle gevallen, daar de tang gemakkelijk ingebragt, en het hoofd van het Kind gegreepen, worden kan, de Schaambeenfneede niet te pas komt: want buiten dat men dan dikwerf de geboorte door de natuur alleen, of met dit werktuig onderfteund, ziet eindigen; zo is het zeeker, gelijk de Heer boogers te regt aanmerkt, dat indit geval de regte lijnen van het Bekken te klein zijn, die door deeze bewerking niet dan zeer weinig winnen: het Bekken derhal ven van de Vrouw loutre moet natuurlijk of in zijne regte lijnen zeer weinig te klein geweest zijn. zal de bewerking iets hebben kunnen uit-  er vecle oorzaaken gevondenVordert die het faamengroeijen der SchaambeeudTren verhinderen; de elasticiteit naamelijk der banden die de randen der heupbeenderen met het heiligbeen li Sn%elle \eeTk^Se fubftantie, welg tusicnen de Schaambeenderen is en 7e aViiri wr. elkander verwijderd tracht te houden Dus Sïen de proeven van den Heer von krapf door hem S te moeten worden herhaald en vermeenigviddigd0 niet alleen m hetOoftenrijkfche, maar ook^ op and er é plaatfen, eer men ze geloof geeven kan. De Verdeediging van den Heer guerard tegen den Heer soogers bevat meest pcrfonaliteiten: De Heer boogers had denHeer guer-ard wat te fterk aangetast in zijn werkje, om geen antwoord te verwachten tS zaak word evenwel doordat fchrijven en tegenfc'hriiven met anders Ieder, die de Waarneeming van ïen Heer guerard leest, zal bekennen, dat de Moeder waar*  Hifiorie en bet Nut der Kraakbeenfneede'. 6? waarin hij de Schaambeenfneede verricht heeft, en haar kind beide ongelukkige flachtoflers deezer bewerking geweest zijn. Het werkje van j. g. hertog bevat in het kort de nadeelen, die uit de Schaambeenfneede kunnen ontftaan: het is van te weinig belang om 'er aanmerkingen op te maaken. De Heer lentfrinck heeft in de vertaaling van het fraaije ontleedkund igewerk van sabatikr, betijteld, De Ontleedkunde volledig verhandeld enz. door den Heer sabatier, Lid vanhet Heelkundig Genootfchap enz. uit het Fransch vertaald, en met verfcheiden nuttige Aanmerkingen vermeerderd door a. lentfrinck in leven M. D. enz. te Goes eth 's Gravenhage 1780, ook noch iets omtrent het hiftorifche der Schaambeenfneede ; zie Deel I. bl., 193 en volg.. Eindelijk is mij noch een werk in de hand gekomen, dat ik reeds aangehaald heb, dat de leer der Schaambeenfneede, voor een aanzienelijk gedeelte, voorftelt en dat ik niet kan nalaaten mijne-Lezers nader bekend te maaken: de tijtel is L'Art des Accouchemens, par m. baudelocque ; Membre du College & Adjoint au Committéperpetuel de l'Academie Royale de Chirurgie, Paris 1781. 2 vol. In dit fraai vroedkundig werk word in het tweede deel p. 230. en volgende over de Schaambeenfneede gehandeld. Na beweezen te hebben, dat s. j?in;eus reeds de Schaambeenfneede voorgefteld had, en korte lijk den inhoud zijner verhandeling te hebben opgegeeven, die hij in 't jaar 1776 verdeedigd had, enwelkewij op zijn plaats hebben aangehaald, gaat de Schrijver over tot het bepaalen door proeE 2 ven,  6*3 J. v. MiCHELL , Opheld. over de Hijl. enz: yen, hoe veel verwijdering van de regte lijn de» bekkens men krijgt door de Schaambeenfneede • geeft de proeven op in tegennatuurlijke bekkens genomen, en bewijst uit de afteekening deezer bekkens, en hunne afmeetingen, de ongenoegzaamheid der Schaambeenfneede, in gevallen waarin de re-te afmeeting des bekkens te klein is : hij gaat de gevolgen der bewerkingna; onderzoekt, hoe eigenlijk het bekken moet verwijderd worden; en lost de tegenwerpingen, die hem gedaan worden, op: heldert veele dergedaane bewerkingen op, en befluit eindelijk dat de Schaambeenfneede in weinige gevallen in plaats der Keizerlijke fneede kan van nutzijn: en dat de geVolgen deezer bewerking zeer gevaarlijk voor de Moeder moeten weezen, en de bewerkin- zelve voor het kind zeer twijffelachtig is, terwijl het door de kunstbewerkingen, die men gebruikt, na de Schaambeenfneede, om het ter waereid te bren-en niet zelden.omkomt. a * brief van den Heer j. D.p. aan de Schrijvers van het kabinet over een beproefd middel om het geheugen te versterken. wel edele heeren! ^■S* 7in? ^te-Vaderlandfche Lèiteróèfeèngm vu Deel sdeihik bl. 4S. een ftukjé getijtelc^Aanmerkingen over deverfcheiden middelen* die men aangewend heeftom het geheugen te onderfchraagen en te Mpen, waarin gehandeld word I. over heE gebruiken van middelen om de har sf enen te verkerken II Het maaken van zekere figuur en die eene zaak dieper in het ltm8eufrTn- m'Over het fmeeden van kLtwoordenomhetgeheugen tehelpen. IV. Het houden eener.zekere orde of redenkunstige fchikking van de denkbeelden De «ne laatfte middelen geeft menaldaar als 2toï mee dien  Middel om het Geheugen te verfierken. 69. dienftigop, en te regt; doch het eerfte middel wordt, mijns achtings, te algemeen verworpen. Ik wil wel geloovcn, dat alle middelen, die fterk prikkelen, en vooruit eene prikkelende ftoffc beftaan, welke men door de openingen der neus .in de holligheden des hoofds brengt, op den duur aangewend, zeer fchadelijk kunnen worden,■■ alfchoon men dan al voor eentijd eenige hulp van dezelve verkreegen heeft; doch zouden 'er geene andere middelen, voorzigtig aan-, gewend, met goeden uitflag kunnen gebezigd worden? Niets belet ons te gelooven van ja, al waren 'er geene voorbeelden van voor handen. Indedaad,, hoe weinig de theorie der werkingen van 's men-, fchen geest ons.bekend zij, zoo is het doch allerwaarfchijnlijkst, dat de zenuwen en vezelen, die uit. de hersfenen fpruiten, de werktuigen derzefye zijn;dit zoo zijnde, zoo kan een ftaat van verflapping of verzwakking, gelijk bij oude lieden, door voorzigtig aangewende middelen, eenigzins verholpen, en. mogelijk wel de veerkragtigheid derzelve ook in jonge lieden vermeerderd worden. Om de gezigtzenuwente verfterken, wordt bevogtigön van de oogleden en de deelcn om het oog met vlngtige geesten , met vrugt gebezigd , en fchoon de zenuwen der hersfenen veel verder van het uitwendige des hoofds gelegen zijn dan de gezigtzenuwen, zoo is het onbetwistbaar, dat de vlugfte deel en van zulke fijne vogten tot aan dezelve kunnen doordringen. Het is de hier beneden geplaatfte Waarneeming, welke mij tot deeze aanmerkingen aanleiding gegeeven heeft. ZooUwWelEd.met mij oordeclt,dat dezelve van vrugt zou kunnen zijn 5 zou het mij aangenaam wezen die iri Uw WelEd. Natuurkundig Werk den Nederlandfchen Leezer ter beproeving voorgefteld te zien, als verzekerd zijnde, dat het ten minften zonder nadeel, zoo niet met vrugt, zal kunnen gebruikt worden. Zie hier dezelve, zoo als die gevonden wordt in ,de Eloge de m. maubert , dans le Necrologe des hommes célebres de la France, année 1769. De Heer maubert was de man, die nog jong zijn" E 3 d$  7$ Over een beproefd Middel de, het Staatkundig Testament van Alberoni zonder eenige andere hulp dan zijn geheugen, zaamenftclde; een werk, dat voltaire oordeelde van een man te moeten zijn, in boekoefeningen en kuiperijen der boven grijs geworden; „ Wij hebben hem (zegt de „ Schrijver ,) dikwijls hooren verhaalen, van welk middel hij zich bediende om die menigte van ge„ beurtenisfen, uit welke de ftaatkundige kennis der „ Staaf eg wordt zaamgefteld, vaster in zijn geheu„ gen te prenten, en om in zijne hersfenen eene „ Geographifche kaart te graveeren , die hem ge„ trouwhjk de geheele ligging van Europa, en een „ groot gedeelte van Afia, Afrika, en Amerika ver„ toonde. Dit middel, voor welkers onfeilbaarheid „ wij niet inftaan, beftondt in het hoofd met een „ doek te omwinden, die met laauwen brandewijn „ bevogtigd was. Hij hadt dit geheim geleerd van „ een Geneesheer van de Citadel van Konigftein, toen hij daar gevangen zat, en het was, volgens 3, zijn zeggen, ongelooflijk, hoe zeer deeze een„ voudige kunstftreek de werking Van zijne zintui„ gen hielp, en tot hoe verre zijn geheugen, reeds uit zig zelf zoo gelukkig, daar nog door verfterkt „wierdt." Ik ben enz. j. d.p. aanmerkingen. Het is zeeker dat, voor zo verre onze inwendige zintuigen, gelijk men dezelve noemt, in meerdere of mindere fterkte en volmaaktheid afhangen van den ftaat onzes lighaams, en de energie van deszelfs werktuigen, de meerdere veerkragt en werking, die aan onze gevoelende en beweegende vezelen wordt medegedeeld, en de gemakkelijker gemaakte doorvloeijing en afkleinzing onzer fijnere vogten door middel van uitwendig aangebragte prikkelingen., ook een onmiddelijken invloed op onze zintuigen moeten hebben, en dat dierhalven zodanige gemaatigde prikkelingen, als onze geëerde Correspondent, de Heer j. d. p., hier nevens opgeeft, mits niet te lang aangehouden, de vermoogens van onzen geest natuurlijker wijze voor een' •tijd moeten opwekken. Ik zeg, voor een tijd ; want na  m het geheugen te verft erken. 71 na eene te fterke fpanning van onze gevoelige vedelen volgt altijd eene onvermijdelijke verflapping en toonloosheid derzclven, die altijd evenredig is aan den graad van overfpanning, ( om ze dus te noemen) waarin men hem door geweld gebragt heelt. Eene maatige prikkeling zal daarentegen altijd heilzaam zijn, juist gelijk eene maatige oefening van alle onze lighaams werktuigen en vermoogens tot de bewaaring onzer gezondheid, en de verfterking van diezelfde werktuigen en vermoogens, voordeelig is.— Om in het bijzonder wederom op het geheugen te koomen: Is niet het gebruik van Tabak te fnuiven, zo algemeen onder ftudccrende luiden,voor een gedeelte toe tefchrijven aan de daadelijke opwekking, welke zij uit deszelfs gebruik op die tijden ondervinden? Ik ken'er ten minften, die de fnuif enkeld met dat oogmerk, op die tijden, en met vrugt bezigen. Het is zeeker, dat dit prikkelend poeder op diewyze zonder aigemeen nadeel kan gebruikt worden. En wat is de Snuif doch anders dan zulk een werktuiglijk middel, als waarvan de Hèer p. hier fpreekt. Ik vind ook in de IVijsgeerige Befpiegelingen over Amerika van den Heer de paauw CD. I. bl. 190. Ned. uitg.y dat de Amerikaanen en de Negers zomtijds langen tijd hun hoofd tusfchen de beide handen moeten " houden en hunne oogen fluiten, om zich des mor- -ens te herinneren, wat zij des avonds te voren " o-czegd of gedaan hebben. — Dewijl het bewec'' zen is dat het herinnerend vermoogen door gewel" dige niesmiddelen, gelijk de Ptarnica of het Nies" kruid de Euphorbium, de Olij van Tabak, en " der-dijken, die fterke ontlasting van flijm maa" ken, kan herfteld of geholpen worden. De lijders " met een verval van het geheugen bezogt, en deze " foort van geneesmiddelen gebruikt hebbende, " erkennen, dat dezelve een foort van nevel voor " hunnen geest wegneemen, waardoor de beelden " der voorleeden dingen, daar zij zig het geheugen van tra-ten te vernieuwen , verdonkerd en als *' verzwolgen worden. De geestrijke en gegiste vosten brengen in zommige menfehen gelijkfoor« " * 0 E 4 „ tigo  7*. Over een beproefd Middel om etiz. " der aS§ÉS? V,°°rt-'- en ve»oonen hun We~ „ der denkbeelden, die zij voor verlooren hielden „ en de uitwerkfelen van de koorts dg de S * Ii°4 a^S Zr b>engt' ZiJ'n ten dezen °P! zigte al te bekend, om 'er van te fprcekcn " ik herinner mij ook in een ander Schrijver over A- menkageleezen te hebben, dat de bekeerde Indiaa- nen eer zij ter biegt gaan, om zig het geheugen te verfterken, en de voorleeden en bijna ui3eten beeldtenisfen te verlevendigen, zSJ een^ fi met azijn natgemaakt, ftijf om het hoofd vastbinden; VER*  Y£RHANDELING OVER DE PHYSIONOMIE - KUNDE. Garde toi tant qiie tu yivras . De jager des gens fur la mine. LX F O N T A INE Fübks. l^Jaauwlijks hadt 'smenfchen verftand een hoekje van het kleed, dat de verborgene werkingen der Natuur bedekt, weeten 'opteligtcn, of hij dagt zig: welhaast in ftaat, de allerverfte betrekkingen te doorgronden. Door zijne verbeelding aangezet, duurde het niet lang, of hij wilde ook betrekkingen gewaar worden tusfchen dingen, die door de natuur met onovertreedbaare fcheidspaalen van eikanderen verwijderd waren; ja hij beftondt zelfs in het toekoomende in- te dringen. De Sterre-voorzegkunde wierdt beoefend, en de vleiende voordeelen, welke die wetenfehap hem beloofde, die door zijne vorderingen dat geen zou weeten te ontdekken, dat men. zich voorftelde te vinden, bij den menfehen natuurlijk eigene nieuwsgierigheid gevoegd , benevelden het verftand, en beletteden de dwaasheid deezer poogingen te zien. Terwijl listige bedriegers, zig van de algemeene beguicheling bedienden om de onnozelen en ligtgeloovigen te misleiden, waren de Wijsgeeren in hunne Studeerkamerenen Obfervatoria onophoudelijk bezig, en befteedden hunnen koftehjken tijd om uit den loop en plaatfing der hemelfche lighaamen in het uitfpanfel den toekoomenden wuften loop der aardfehezaaken, en der menfehen aart enimborst te ontdekken; zonder ooit tusfchen deeze twee foorten van verfchijnfelen eenige de minfte zeekere' betrekking ontdekt te hebben'. Eeuwen lang bleef deeze weetenfehap haar kredieten aanzien behouden, en de glans eener verlichter eeuw was niet dan zeer laat in ftaat om deeze duiftere wolken te verdrijven. In onzen leeftijd heeft men gefleepen Astrologisten gezien die de dwaaze en blinde nieuwsgierigheid der menfehen, het geheel land door, den tol deqden E 5 be*  ?4 Verhandeling over betaalen en men heeft hen zelfs onder de geleerder* voorftanders zien vinden (a). Deeze zelfde zugt tót het invoeren van nieuwigheden, deeze zelfde onbeperkte nieuwsgierigheid deeze zelfde eer-en geldgierigheid, deeze verwaandheid en eigenliefde, hebben in bijna alle weetenfchappen de eindpaalen doen ovcrfchrijden, buiten welke de bepaaldheid van 's menfehen vernuft hem niet toelaat te treeden, zonder te gelijk van de waarheid aftewijken en hersfenfehimmen natejaagen. Bijna alle weetenfchappen hebben, zoo dra men die te veel wilde verfijnen en tot in derzelver diepst doordringen, vroeg of laat, het lot der Sterrekunde gehad, en eindigden t'eeniger tijd in de eene of andere foort van kwakzalverij, geestdrijverij of bedrog. Even gelijk de Aftronomie tot de Aftrologie intfpatte, zoo kwam men ook van de Chimie tot de Alchimie, van de Geneeskunde tot de piskijkerij (b~\ en 't zoeken naar fympathetifche kragten de Theologie van haare oorfpronglijke zuiverheid, de Euangehe-leer, vervallen, wierdt eerlang een zaamenraapzel van geheimnisfen, bijgeloovigheid en dweepenj ; de Phijfica bemoeide zig om te onderzoeken hoe de wigchelroede een misdadiger kon aanwijzen, om O) Zij is nog in zeer groot aanzien en geloof bij de Mahomedaanen , in het rijk van Japan, dat van den grooten Mogol, en China. Men weet dat de Keizer van dat laatfte Rijk eenige jaaren geleeden, de Franfche Akademie om derzelver werken over die weetenfehap liet vraagen. de la lande Astronomie T. I. Liv. 4. J. 1059. (6) Ikfpreeknietvande. befchouwing van het water als een roede - kenteken van den ftaat van het bloed, der affcheiding enz. zoo als kundige Geneesheeren zulks doen, maar van zulk eene als lddeman en andere Kwakzalvers voorgegeeven hebben te beoefenen, als eene kunst, naamelijk, om den ftaat van het lighaam en den aart en trap aller ziekten uit het water optemaaken, of liever als eene kunst om het gemeen te bedotten. .  de Phyfionomiekunde 77 t)nder deeze weetenfchappen, die wel in eenige tij- Voetigis, fchoon Ik egter meen zijn Eds. gevoelenzonder mee een Godsdienftig vooroordeel ingenomen te zijn, buiten alle wijsgeerige Zede/telling, en zonder deszelfs gevolgen te verketteren, zou kunnen wraaken. ïndedaad toonen niet het maakzel van 's menfehen lighaam, inzonderheid dat der handen, voeten en knièn, deplaatfing vanhethoofd aan den hals, die zoo ongunftig zoude zijn voor den mensch, als hij viervoetig was, die van de borften der vr ouwen, en de laagte van het voorftel ( om van veele andere niettefpreeken) dat de mensch zoo gevormd is, dat hij onmogelijk anders dan op twee voeten gaan kan. Hoe fpader hij dan ook vastigheid en zeekerheid van gang verkrijgt, dan de dieren , welke agterlijkheid even zeerplaats heeft omtrent het voldoen van andere behoeften , het zoeken, bij voorbeeld, van zijn voedzel, waartoe de mensch, in vergelijking van hun , zeer laat in ftaat is. Het bewijs van kinderen ontleend , die altijd eerst op handen en voeten kruipen, is van geen gewigt altoos in dit geval; want in deeze zijn de natuurlijke kragten nog niet ontwikkeld, en de ledenmaaten hebben hunne natuurlijke fteevigheid nog niet verkreegen. De bijzondere voorbeelden van menfehen, die bij geval in de bosfehen , onder de beeften, zijn opgevoed geweest, en op vier voeten liepen, als van den jongeling die naar een beer geleek, in Lithauwen , dien, die naar een wolf geleek, In Hesfenland, en van dien , die naar een fchaap geleek, in Ierland, (Zie deeze aangehaald in de Nat. Hifi- van «nnjeus door den Heer houttuin I. D. t ftuk bladz. 14a.) hebben geen kragt om te getuigen tegens een algemeen'gebruik onder alle volkeren, zelfs die geene gemeenfehap met eikanderen hebben, aangenomen. Deeze hebben die manier van gaan van hunne voedfters , die viervoetige dieren waren, gevolgd, en ik zou eene verkreegen gemakkelijkheid in eenen gang , die tegens de natuurlijke, vorme hunner ledenmaaten ftrijdt, en die zij dierhalven niet van de natuur ontleend hadden, eer kunst noemen Te vergeefsch voert ook de diepgeleerde Schrijver de drogreden van lucrümus aan , dat de ledenmaaten en zintuigen ons niet gegeeven zijn tot het gebruik, maar dat wij 'ergebruik van gemaakt lebben nadat zij ons gegeeven waren. De natuur heeft aite fchep-  de Phyfionomiekunde. kennis te bevorderen, dat is waar, maar indien het ook waaragtig is dat de beoefening dier kunst en vooral derzelver algemeenmaaking, door het allergevaarlijkst en menigvuldig misbruik, dat zij waarfchijnlijk zou, janiet misfchen kan, voort te brengen over 't algemeen meer redelijk kwaad doen kan, daw goed voortbrengen, zoo volgt van zelf, dat zij te verwerpen zij eii vooral niet door Leeraars, welkers gantfche vermogens, willen zij hunnen ftaat tot eer ftrekken, moeten aangewend worden om het zedelijk en geestlijk geluk der menfehen te helpen bevorderen, wederom hadt moeten ter baan gebragt worden. Hoe verre de Phyfionomiekunde nu in dit geval zij, zal na een naauwkeurig onderzoek genoegzaam blijken. De Schrijvers, die zig over het beftaan der Gelaatkunde gunftig hebben uitgelaaten, zou men voeglijk tot drie klasfen kunnen brengen. In de, eerfte plaats ik die geenen, die het een of ander ftelzel willende opwerpen, van de Phyfionomiekunde gebruik gemaakt hebben, als een wapen om hetzelve te helpen verdedigen en meer kragts bytezetten. De tweede bevat de zodanigen die de Phyfiono- mie-kunde niet zoo zeer van noden hadden te verdedigen, maar die, wanneer dat voorwerp zig in den reeks hunner denkbeelden aanboodt, daar, als in het voorbijgaan , gewag van gemaakt hebben om dezelve aanteprijzen. Van dat flag zijn de meeste Schrijvers die door den 'Auteur van de Handleiding tot de. Phyfionomie-kunde worden te berde gebragt. Tot de derdeklasfe, eindelijk, breng ik dezulken, die opzettelijk over de Phyfionomie-kunde gefchreeven hebben. Volgens deeze verdeeling ziet men van zelf, dat die van de eerfte klasfe de minfte, die van de tweede Kabinet UI. Peeh F' meer,  8* Verhandeling over meer, en die van de derde de meeite aanmerkin» verdienen. De zugt immers om eene geliefde onderïtelling ftaande te houden deedt bijna altoos de voorwerpen van dien kant befchouwen, alwaar zij zi°het voordeehgst voor dezelve vertoonen, en maar al te dikwijls fada aanvoeren, die twijfeiagti- beweezen, ja onwaaragtig waren, en dus moet derzulker getuigenis ons meer dan verdagt wezen. _ Wat die van de tweede klasfe belangt; niet dan m het voorbijgaan dat onderwerp aanraakende, kunnen zij onder vermoeden vallen van hetzelve fle°ts ter loops befchouwd te hebben, en alle deszelfs zijden onder verfchillende oogpunten niet te hebben gade geflagen. Veel minder aanmerking verdienen .zij dierhalven dan die geene, die zig toegelegd hebben om de zaak te doorgronden, en zig daar opzettelijk mede bezig te houden, en het is ongelukkig, dat zjj, die op deeze wijze de Phyfionomiekunde verdedigen, alle in zulke groote ongerijmdheden vervallen zijn, dat zulks alleen genoeg is om het geen zij zeggen niet dan naa een naauwkeung onderzoek aan te neemen. Onder deeze laatfte behooren thans ook voornamelijk de Zurichfche Leeraar lavater , zijn navolgers de Schrijver van de Handleiding tot de Phyfionomiekunde, en die van den Phyftonomifcben Catechismus. (ƒ) Deeze hedendaagfche Schrijvers hebben alle hunne kragten aangewend om de Phyfionomiekunde te verdedigen, en daartoe van al het geen gebruik gemaakt, dat ouden en laatere over de- (ƒ) Wie glimlacht niet, als hij ziet, hoe fchriften ook een» foort van mode onderworpen kunnen zijn ? Zedert dat da Heer martinet den gelukkigen inval kreeg om zijn boek Catechismus te noemen, en men gezien heeft, met welk eene •graagte een ieder dien Catechismus wilde bezitten, zijn 'er reeds verfcheiden werkjes onder diea zoo gewilden tijtel ia  de Phyjionomiekunde. dezelve gezegd hebben, daar het hunne bijvoegende, weshalven mijne aanmerkingen in den loop deezer korte verhandeling voornamelijk zullen gaan, over het geen deeze daartoe bij gebragt hebben. Schoon het de Natuur en de waarneemingen zijn, die ons in dit ft.uk tot leidslieden moeten dienen,zoo kan ik egter niet nalaaten eenige aanmerkingen te maaken over de plaatfen, die door den Schrijver der Handleiding tot de Phyjionomiekunde ter ftaaving van de egtheid van deeze weetenfchap uit verfcheiden oude en laatere Schrijvers worden te berde gebragt. Behalven dat de meesten van die kunst flegts van ter zijde melding maaken, zijn veelevan dezelve niet toepasfelijk op de Phyfionomiekunde, als de kunst om uit de trekken van het gelaat en de gedaante, de verftandelijke vermogens, den aart, en het zedelijk karakter der menfehen te ontvouwen, maar eenige op de kennis der driften, die geheel iets anders is, en eenige op de kennis der temperamenten. De Schrijver fchijnt dit zelf gevoeld te hebben (Zie bl. 108.); hij heeft dezelve egter uitgefchreeven, als bewijzen voor de eigenlijk gezegde Phyfionomiekunde. De plaatfen uit plató en hippocrates zien op de temperamenten-kennis; die van philo op de driften-kennis, en de aangehaalde plaats van cicero fchijnt mij ook niet toe de eigenlijke Phyfionomiekunde, of dat men thans met dien naam noemt, ten doelwit te hebben. In het begin van dezelve fpreekt de Roomfche redenaar van de beweegingen der ziel, die wij door de verfchillende beweegingen onzes aan- het licht verfcheenen, of dezelve pas hadde of niet, en men verwagte 'er nog meer, tot dat het publiek op nieuws eenige teizen door het bedrieglijke Phyilonomifche der tijfels (want een boek heeft ook eene Phyfionomie, maar, helaas! even bedrieglijk als die der menfehen ) in zijne verwagting te leur gefteld, leere naar den uiterlijken fchijn niet te oordeelen, F 2'  84 Verhandeling over aangezigts en lighaams deelen naar buiten vertoo'nen, niet van den aart en het karakter der menfehen , en dies is het dat hij ons daaromtrent vergelijkt bij de dieren, die op hunne wijze de aandoeningen" te kennen geeven, waarvoor zij vatbaar zijn/Een hond, bij voorbeeld, geeft door het kwispelen van zijne ftaart zijne blijdfehap te kennen, het paard bevreesd wordende, zét zijnemaanen op, draait zijne ooren naar dien kant, daar het verschrikkend geluid van daan koomt, zonder dat men egter juist daarom met hem zeggen kan, dat het paard en den hond maanen, ftaart en ooren ten dien einde gegeeven zijn. In het laatfte gedeelte deezer plaats uit cicero, fpreekt hij even min van de Phyfionomie-of gelaatkunde. Hét vertoonen van droefheid, van vrolijk.hcid, ,het lagchen, het fpreeken, het zwijgen, de infpanning der item, derzelver verzagting, de zaamentrekking der winkbraanwen, dezelver verwijdering, zijn werkingen, die tot de driften en aandoeningen behooren, en die dikwijls opgemerkt, dikwijls vergeleeken met de omftandigheden, waarin, en den tijd wanneer, zij gefchieden, ons (wie zal het ontkennen?) een meerofminwaarfchijnlijk oordeel over tien aart, de deugden en ondeugden der menfehen kunnen doen vellen; maar nog eens, dit is geheel iets anders, dan enkel uit de trekken van een ftil, niet werkzaam zijnde, gelaat, of dat meer is, uit onder eene tegenftrijdige werking verborgen trekken, den aart en het karakter van een mensch optemaaken, en uit de vorm van zijne aangezigt-deelen, zijne verftandige vermogens te ontdekken. Het zelfde zou men ook van fommige andere aangehaalde plaatfen kunnen opmerken, en wat die uit" de -Heilige Bladeren belangt; deeze zijn veel te indirekt, dan dat zij de Phyfionomiekunde, zoo als wij dat woord verftaan, zouden raaken, en de E. Schrijver is veel te kundig in het oogmerk dier fchriften, dan dat ik een oogenblik zou denken, dat zijn E. dezelve als onwederlegbaare bewijzen voor zijne ge- laa-  de Phyjionomiekunde. §5 laatkunde ons door de Openbaaring aangepreezen, zou hebben willen opgeeven, ja het zou zelfs niet moeijelijk zijn, op die wijze antiphyfionomifche plaatfen in de Heilige Schrift te vinden. In Jefaia XI. V. 3. bij voorbeeld , ftaat, dat de Christus niet na bet gtzigte zijner óogen zou risten, nocb na het geboor zijner ooren beftraffen; doch ik ben niet voorneemens deeze en diergelijke plaatfen als tegenbewijzen aan te dringen. Onder de overige plaatfen zijn 'er egter, die ongetwijfeld de Phijfionomiekunde bedoelen, en wezenlijk van mannen, welker getuigenis niet te verfmaaden is; maar zijn 'er ook geene beroemde Natuuronderzoekers , die de egtheid deezer weetenfehap tegengefproken hebben, en welke men tegens deeze zou kunnen zetten? Ik zou flegts een weinig moeite behoeven te doen om een genoeg aanmerkelijk getal derzelven bijeentezaamelen, maar nadien ik niet be° eer een groot werk over de Phyfionomiekunde teöfchrijven, en ik liever deeze weinige aanmerkingen'als bedenkingen, mij onder het leezen van de onlangs uitgekoomenPhyfionomifche werken voor den -eest gekoomen, wil aangezien hebben, zoo zal ik naa de naamen van le cat (g) en formey opgenoemd te hebben mij vergenoegen met het -ctui-enis te hulp te roepen van een Natuurkundigen" die voorzeeker den mensch met geen onopmerkzaam oog befchouwd heeft. Ik bedoele den Graaf de buffon, die in zijne Natuurlijke Hijlorie van den Mensch, ( /;) na ovor de uitdrukking der hartstogten gefprokert te hebben, dus vervolgt: „ Gelijk alle de driften beweegingen der ziele zijn, waarvan de meeste betrekking " hebben op de indrukzelen der zintuigen, zoo "„ kunnen zij door de beweegingen des lighaams en (■g) Memoires de VAcademie Royale de Berlin, a. 1768. (h) Buffon Natuurlijke Hiftorie van den Mensch, Nsd, Vert. Deel II. bladz. 267. eh volg. F 3  3°" Verhandeling over „ bijzonderlijk door die van het gelaat, uitgedrukt „ worden; men kan het geen inwendig omgaat „ door de uitwendige werking, onderfcheiden, en „ op de befchouwing van de veranderingen in het „ gelaat, de daadelijke gefteldheid der ziefe kennen „ Maar, gelijk de ziel geene gedaante heeft, die „ tot eemgen itoflelijken vorm betrekkelijk kan zijn „ zoo kan men dezelve uit de geftalte des lighaams' „ of den vorm des gelaats niet beoordeelen; een „ kwalijk gevormd lighaam kan eene zeer fchoone „ ziel bevatten, en men moet den goeden of kwaa„ den imborst van een mensch uit zijne wezens„ treKicen met beoordeelen, want die trekken heb„ ben geen verband met de natuur der ziele, „ geene overeenkomst, waarop men redelijke gis„ fingen kan gronden. J b ,, De Ouden waren egter zeer gehegt aan deze „ loort van vooroordeel, en op alle tijden zijn 'er „ menfehen geweest, die van hunne gewaande we„ zen-kennis eene waarzeggende weetenfehap hebv ben willen maaken ; maar het is zeer blijkbaar dat „ deze weetenfehap zig niet kan uitltrekken dan om „ de beweegingen der ziele door die der oo-en des „ gelaats, en des lighaams, te meeten, en dat de „ gedaante van den neus, van den mond, en van „ de andere trekken, niet meer met de gedaante „ van de ziel, met den imborst van den perfoon „ verbonden is, dan de groote of grofheid der le„ den met de gedagte te doen heeft. Zal een mensch „ geeftiger zijn, om dat hij een welgemaakten neus „ heeft? Zal hij minder wijs zijn, om dat hij „ kleine oogen en een grooten mond heeft? Men „ moet derhalvenerkennen, dat alles, wat de Phv„ fiononusten ons hebben zoeken diets te maaken „ yan allen grond ontbloot is, en dat niets harsfen„ Ichimnuger bedagt kan worden, dan de gevolgen „ dewelke zij uit hunne gewaande gezigtkundi-e „ waarneemingen willen trekken. " Wat de anecdoten belangt, door den Heer lava- ter  de Phyfionomiekunde. ij •ter in zijn XXX. Fragm. (i) ten bewijze van de Gelaatkunde bijgebragt: Deeze doen niets ter wereld af; ja, behalven de eerfte, waarin men een enkel geval vindt aangehaald, dat aanmerklijk is, maar waarin men de perfoonen zelf zou moeten kennen om daar over eengegrond oordeel te kunnen vellen, dat daarenboven, al ishetnaauwkeurigwaar,nog by toeval dus zou kunnen wezen; behalven dit, zeg ik, zijn 'er door den Heer lavater geene te berde gebragt, die der moeite waardig waren. Wat zal het, bij voorbeeld, bewijzen dat de Dauphin vermaak fchepte om op de Pont-neuf de pasfanten te beoordeelen? Niets dan dat hij mogelijk meende een Phyfionomist te zyn, en welk gezag geeft de naam van den Dauphin aan die kunst? — Wie zal gelooven, dat die zeeker iemand onder Lodewijk XIV. uit het fchrift van eenen Graave, met zeekerbeid, befluiten kon, dat de fchrijver gezegd moest worden een verachtelijk mensch te zyn ? De Heer. lavater laat zig hier van gereedlijk overreeden, en trekt 'er deeze leering uit: „welk eene beweegreden om deugd„ zaam te wezen "! Ik zou fiegts zeggen: welk eene beweegreden om wel te leeren fchrijven! Maar laaten wij, zonder ons langer met het gezag van anderen optehouden, ons tot de natuur begeeven. De mensch, het voorwerp der Phyfionomiekunde, is ons dagelijks voor oogen, wij kunnen dagelijks veele aangezigten aanfchouwen en vergelijken, het koomt 'er dan maar op aan om wel te zien, en om ons door geen vooroordeel te laaten misleiden. Het is eene onbetwistbaare waarheid en overeen- kom- (i) De aanhaalingen hier in voorkoomende heb ik getrokken uit lavatres werk over de Phyfionomie, in 8vo bij allart gedrukt, en waarvan de 2 eerfte deelen thans het licht sien. F4  de Phyjionomiekunde, S9 ■ 'Maar hoe veel meer houdt deeze aanmerking niet fteek bij de intelURueele, de verftandelijkc, en de mortele, zedelijke, Phyfionomiekunde? fchoon het al waar zij, dat men in fommige gevallen, alwaar de verftandelijkc vermogens door de bederving of het ontftellen van de werktuigen derzelven, in eenen grooten graad , verandering ondergaan hebben, een gunftig of ongunftig oordeel kan vellen over iemands intelleflueele vermogens, gelijk in de zinneloozen, den fterkften graad van verandering ten kwaade in iemands verftandelijke vermogens, en die evenwel niet bij allen in het gelaat kenbaar wordt (/) ; wie zal daarom in een anders wel geörganizeerd mensch de hoedanigheid, dat is den trap van volmaaktheid, of onvolmaaktheid, ja, gelijk men wil, de gefchiktheid tot zcekere operatien, van den geest meer dan tot anderen uit kunnen afmeeten? niemand, gelijk ik het in het vervolg nader zal toonen; en wat de moreele Phyfionomiekunde belangt: wanneer zeekere neigingen of hebbelijkheden, vooral kwaade of naadeclige (voor'tlighaam wil ik zeggen, want deeze zijn het, die te merken zijn) lang bij iemand de overhand gehad hebben, zoo dat derzelver aanhoudende involging op 'smenfehen lighaam klaarblijklijke uitwerkingen gemaakt hebben, zoo kan men zeekeiiijk, en al is men geen Phyfionomist bij theorie, dezelve uit het gelaat ontdekken , maar dit moet ook eerst pjaats hebben; hpe zal men dus, bij voorbeeld, in een mensch de nei- (/) Men kan den zinneloozen egter veeltijds hunnen ftaat aanzien , en wel als zij in een volilagenften ftaat van ftupiditeit gebooren zijn, dat een groot en zienelijk gebrek in da ontwikkeling en ftaat van de verftandsdeelen aanduidt, dat op het geheele geftel invloed heeft, fchoon de vorm juist niet regelmaatig afwijkend is van dien van verftandige lieden, doch hoe veele zijn 'er, welken men hunnen ftaat niet kan aanzien i alle kleine data van handelingen of fpreeken buitengeflooten; hoe veele maniaci, welke men in hunne ftille buien (want in hunne dolle tijden moeten zij als lieden in drift befchouwd worden ) niet voor verftandigen zou groeten. * $  96 Verhandeling ever neiging tot droakenfchap ontdekken, indien hij zig niet lang aan die kwaade gewoonte heeft overo-eo-eeven? zeer bezwaarlijk, waarom men het ook zelden aan jonge luiden ziet, al is het dat zij fterk drinkenmaar ziupt hij zig langen tijd dagelijks dronken, en overlaadt hy zig ten uiterften met geestrijke dranken, zoo zal eindelijk die, tot eene hebbelijkheid geworden ondeugd die het aangezigt zoo zeer aandoet, en «Jaar zulke fterke fpooren laat, uit hetzelve kennelijk worden; maar moeten de Phyfionomisten ons dat als een bewijs opgeeven, dat men 'smenfchen goede en kwaade zeden uit zijn gelaat kan ontdekken? Neem een jongen dronkaart, neem een 00 welken door zijne fterke gefteldheid de drank niet Ichielyk nadeelige uitwerkingen voortbrengt, of onthoud eenen met geweld geestrijke dranken, en zie een Phyfionomist zijne neiging tot dezelve zal ontdekken, als hij bij tijds belet wordt dezelve intevolgen; ja, fchoon het waar was, dat hij, daar weder vrijheid toe krijgende, met alle magt aan het zuipen zou vallen, zoo zou de Phyfionomist moeten wagten tot dat het involgen van deeze lust zijn aangezigt weder genoeg aangedaan zou hebben om dezelve naar buiten aan te toonen, en als dan kan de Phyfionomist, te gelijk met andere in de Phyfionomiekunde onervaaren menfehen, het aan hetzelve bemerken. Maar zegt de Heer lavater , „ de deugd maakt a, fchooner, de ondeugd maakt lelijker " (m) Dit is eene Helling, die, naar mijne gedagten, door den Heer lavater wederom veel te verre buiten de paaien der waarheid getrokken is; naar mijn begrip is zij[Heets in eenen zeer bepaalden zin waar-, maar gefteld dat het beweerde van den Heer lavater naauwkeung met de waarheid overeenkwame zoo merkt Zijn Ed. egter aan, dat 'er onnoemlijk velé oor- zaa- ..Verhandeling over uitdrukkingen der hartstogtèn door de gelaatstrekken dezelfde zijn, fchoon in lbmmigc fterker, in andere flaauwer, naar de beweegbaarheid hunner fpieren en de fterkte hunner driften; dit heeft ook plaats bij elke foort van dieren, en zij bedriegen zio- 'er niet in, wanneer zij die in eikanderen, zien. De Natuur 'heeft die betrekking meer tusfchen wezens van dezelfde foort geplaatst, om, waartoe alles in de natuur fchijnt aangelegd, dezelve in ftand te houden. (p> Alle menfehen zijn niet evén vatbaar voor alle hartstogtèn, neigingen, en aandoeningen, maar in den een heerscht een hartstogt veel fterker, in den anderen zwakker; wanneer een hartstogt veel fterker boven alle andere in'iemand regeert (want niemand heeft eene drift bij uitfluiting van de andere) noemt men die hoofdneiging, heerfchende drift (^); in fommige, maar de minfte, menfehen is deeze heerfchende drift zeer fterk, andere hebben eene heer- fchen- ■ (p ) Veel, zeer veel, ware 'er nog over de hartstogtèn to zeggen, maar men ziet ligtelijk dat ik flegts in het algemeen van dezelve fpreek, voor zoo verre zij op mijn onderwerp betrekking hebben ; over de gelaatstrekken, waar door de voornaamfte worden uitgedrukt, zie men le beun, euffon en de Schrijvers van de Handl. en Gif. die den eerften hebben gevolgd. (j) On diff'rent fenfes diff'rent objetls Jlrike; Hence diff'rent pasfions more or lefs inflame, As Jlrong or weak the organs of the frame. And hence one mafler pnsfion in the breast Like Aaron's ferpent fwaltows up the rest. pope Effay on Man Ep. II. v.' i2g. Men verwondere zig niet mij te meermaalen eenige van de onfterfelijke Verzen van dit fchoone ftuk in deeze Verhandeling te zien aanhaalen. Ik lees het nooit geheel of gedeeltelijk zonder een nieuw vermaak en nut, en men beoordeelt veeltijds zijne Leezers naar zigxelven.  de Phyjionomiekunde. 07 fchende drift, maar worden niet zoo fterk door dezelve geregeerd, dat men die gemakkelijk in hen ontdekken kan, in anderen zijn de driften zoo gelijkvormig , dat men bijna niet kan zeggen dat zij eene heerfchende hebben, ja in andere behouden fommige driften beurtelings de overhand. Twee voornaame ftandhoudende oorzaaken zijn 'er in het menschlijk geftel die een grooten invloed op deeze hartstogtèn en neigingen hebben, en die de door den Schepper der Natuur klaarblijklijktot wijze einden den mensch ingeplantte driften wijzigen, de Temperamenten en het Zcnuwgeftel (r). Indien men derhalven door het uiterlijke aanzien van een mensch eenige kennis van den aart en-hoedanigheden verkrijgen kan, zoo zal daaruit vloeien, dat wij daar door van£agteren een waarfchijnlijkbefluit omtrent eengcdeclte van 's menfehen aart zullen kunnen opmaakeiï, indien 'er geene andere oorzaaken zijn, die dit gevolg weder onzeeker en twijfelagtig maaken. Laaten wij dan deeze Temperamenten een weinig(nader befchouwen. De volmaaktfte overeenftemming tusfchen de hoedanigheid en hoeveelheid der vogten en derzelver werking , de juifte evenredigheid en gelijkvormigheid in de veerkragtder zenuwen en vezelen, eene volkoomen overeenftemmende mengeling van vogtigheid en droogte, van koude en warmte, zou, indien het gevonden wierdt, het volmaakte Temperament uitmaaken: maar mogelijk heeft het nooit beftaan? als in die gulden eeuw, wanneer de mensch nog geen voet- (r) Hoe veel moet de aanmerking, dat de kragt en ftrekking onzer neigingen en hartstogtèn, -in eenen zekeren graad, van ons werktuiglijk geftel afhangen, niet toebrengen om ons de gebreken van onze medemenfeheri met eene oordeelkundige toegeevendheid te doen befchouwen? Dat Regters in de burgerlijke en crimineele Regtbank dat in aanmerking moeten neemen, leert ons grotius de Jure Belli £f Pacis9 Lib. II. Cap. 20. 5. 31. Kabinet IJL DeeU Q  $8 Verhandeling over voetftap van de natuur verwijderd was wanner alles, wat tot het dierlijk levennoodzaak ijk Z as 2 overvloed gevonden wierdt (,V en dat alleon nnv van den mensch wierdt gebruikt'(O behoefte, of fchaarsheid, ofweeldc im tot geen alles-eetend dier glraaakt Li Tuf w^ neer deminfte verfijning, noch in voedzel noln ?n iets anders, dat de zinnen ftreelt, noS' wasIt gevonden, wanneer de veranderingen der Tetiiïen mogelijk zoo ongelijk niet waren, of de mensch ten mmften alleen in zagte klimaaten woonde t ? wanneer eindehjk de mensch met StadeKLïel de zee nog met beploegde, en zig no™ hebevroozen afpunt naar de verzengde lugütreek en van den heeten evennagtslijn naar den kouden «cS W kei met verplantte (F), Toen kon de vSmaakte" . O) • Fruges tellus inarata ferebat. ^ jri • r rJ> 0VI°- Met. Lib. I. jirbmi fctus & abmdans coHa frugum Houd usquam deërant. Humus, infcia yomeris unci Sponte fua fmdebat opes. Querceta legenti Meüa dabant: puroquefluebant neStare rivi; * .\ _ . hesiodus ex verfione tvETSTEisrrr (O Ontentique cibis nullo cogente creati] ™T£HII« Arbuteos fatus montanaque fraga legebant Pomaque & m iuris hcerentia *Ja rubetis; Et qu« deciderant patula Jovis arbore glandes. %ltf°lf "tqUr lmhZS dedermt' i™d°7ena l°reCam . Spome fua, fatis id placabat peiora donum. («) Nomurder cloatltd Mm and no^nl?™^'^ f>,\ v. P0PE £iï- °n Man. Ep. IJT. (v) Ver erat aternum. — ' <*) Nondum cafa fais, peregrinum ut vifereTorlm, °' Montibus, m hquidaspinus defcendem undas: Nullaque mortales praeter fua littora norant. Improba navigii ratio turn caca jacebat ,0"D' X.UCKST. /. g?  de PJiyjiQnomïebmde* gezondheid plaats hebben, toen erfde de tnensck van zijne ouderen geen zwak lighaamsgeftel, ' : . . . . . non hos morbofa feneElus Aerumnaque graves cruciani, vigof artubus idem In feros manet usque dies, rituque Deorum L&titia' dapibusque cevum traxere becitum. (y) : Naderhand toen de mensch meer en meer van de eenvoudige natuur begon aftewijken, toen de voortbrengzelen der aarde hem niet genoeg meer waren (z), toen de maatfchappij hoe langer hoe befchaafder wierdt, toen verfcheenen de ziekten. Justdifeafe to luxury fucceeds, And ever.y death its own avenger breeds; The fury pasjions from tbat blood began And turn'd on Man a fiercer JavageMan. Qa~) Toen veranderden de Temperamenten en wierden. geduuriglijk met meerdere1 veranderingen in het nageflagt overgeplant, zoo dat men het volmaakte Temperament zedert lang te vergeefsch, zou zoeken. De Phyfiologisten hebben de Temperamenten in vier voornaame verdeeld, die uit de verfchillende trappen en vermengingen van do boven opgenoemde hoedanigheden' beftaan; het galachtig > < Cbolerüum ) -het droefgeestig XMelancholicum) het flijmagtig (Phlegmaticum) dieven het bloedrijk (Sanguineum). Nadien in geen mensch juiste evenredigheid plaats heeft, die het volmaaktile temperament, dat is, de volmaaktfte gezondheid, in den allernaauwlten zin, zou uitmaaken, zoo volgt, dat in elk mensch lbmmige Van de opgenoemde hoedanigheden meer of min de overhand moeten behouden, en dit overwigt van • rj3- j bics wot§ '■■ , I ;'" 'éern■ O) HESTOD. (2) Sic odium Gepit glandis, ibid. (<0 i-opï EJJay m Man. Eg. UI- Cr 2  Verhandeling ever eenige dier hoedanigheden wordt, bij uitftek lip* temperament van een mensch genaamd: Het bloedrijk temperament koomt het naast aan de volmaakte gezondheid, en de andere zijn grooterc of kleinere afwijkingen van dezelve. Laaten wij elk deezer afzonderlijk nagaan en zien, welk een invloed het groot o.verwigt van een der hoofd-temperamenten boven de anderen op des menfehen neigingen en driften wordt toegefchreeven. ö . De mensch van een galagtig temperament, dat'is in welken de vogten met eene groote drift omloo! pen, en dat vogt boven de anderen heerscht heeft hartstogtèn fterk; zijne gramfchap (zegtdeHeer ^ ci/ERC) is de gramfchap van Achilles * zijn haat de haat van Conolaan, zijne liefde grenstaande razernijmen fchnjft hem geest toe. *f*miJ» Een mensch van dit temperament is kenbaar aan de vastheid en magerheid van-het vleesch aan d? grofheid der aderen, aandefterke drift„ deZ , flag; zyn vel 1S bruin, ruuw, droog, met zwarte haantjes bezet, een groote mond, groote doordi-2 fament.00Sen °°k door^ans «it tempe- De zwartgallige of droefgeestige heeft een doordringendengeest, bekwaamst die°peove denkin °en is vreesagtig, zwaarmoedig, wraak-ieri- EdW gend, hy is bekwaam tot fcldeidïïK^ tót v1r0venngen; hy; bezit de kunst om, door de leveSSeid zyne tong, anderen mteneemen, en te overtuigen- LTanh^;rr!te Ieur geftew gceft i S5 De zwarte gal, eene grove aardftof heersrht in ZhïZf T - "iet: zwarte haairtjes bezet vel de ïïeS zl lï vogten d'k/flij- meng, zij zijn mager en uitgedroogd, groot van •ge-  de Phyfionomiekunde. lol geftalte*, hunne haairen zijn bruin of zwart, hun aangezigt langwerpig, hunne oogen zijn groot en kwijnende in de jeugd; in een meergevorderden ouderdom wordt hun uitzigt donker; kinderen en oude lieden hebben zelden dit temperament; het is in zijn volle kragt op het twintigfte of dertigfte jaar, en men zegt, dat de zwartgallige zelden meer dan vijftig jaaren leeven; het is zeldzaam op het land of in kleine Heden, gemeener in groote en volkrijke plaatfen. De vrouwen van dit temperament verfchillen daarin eenigzins van de mannen, dat hun vel, fchoon droog, veel fchooner is; hunne ongedwongen gang wordt gemeenlijk Majefteit geheeten. "Wat den mensch van een heerfchend flijmagtig temperament betreft ; deezen zijn geliefdst gebrek is luiheid; hij is vadzig, langzaam, zonder fterke driften, en heeft weinig geest; hij is weinig geneigd tot de liefdens vermaaken; de kuischheid is bij de vrouwen van die temperament geene moeielyke deugd ; men heeft waargenomen, dat zulk eene vrouw zeer vrugtbaar wordt, wanneer zij zig met een man van een ander temperament vereenigt, daar integendeel een phlegmatiek man dikwijls onvrugtbaar is, aan welke 'eene vrouw hij zig verbinde, ten zij zijn heerfchend geftel door het mengzel van eenig ander temperament verbeter.1 worde, dat meestal plaats heeft. De vogten die bij hem de overhand hebben, zijn van eenfnotterigen, flijmagtigen enwateragtigen aart; men kent hem aan zijn glad, blank vel, met fijne blonde haairtjes bezet, die langzaam groeièn ; zijn vleesch is bol, zagt, vet,zijne aders zijn eng, en leggen diep; de meeste hebben blaauwe, maar uitgedoofde oogen, hun uitzigt is kwijnende, j De mensch, eindelijk, die een bloedrijk temperament bezit, is levendig, oploopend, maar weêr ligt te bevredigen ; hij heeft eerder fmaaken dan driften; hy is eer een goede kennis dan een vriend G 3 te  Verhandeling over te noemen- hB ts goed van omgang, maar onftandvasug, heeft minder geest dan de galagti-e de goedaartigheid, openhartigheid, en bliidfcnao 'maaken den grond van zijn karakter nuitmiJCllülaP maa' In dit geftei heerscht flijm noch ga!, en het bloed H& BW ^oott gemaklelijkheid en gehjkheid; _ hij heeft een blank vel met roozenï'rliro-St5 f■I?ïet1bIoAde of bruine haairtjes bezet, gelijk ook zijn hoofdbaair is. Hij heeft bui- S&S r'PPC, 'edCn' maar niet tot zwaa- ren arbeid, noch groote lighaamsvermoeicnisfen (*). C^rAT'J11 hGt kJort' wat de bestc Natuur-en vp^r'f . gSn vandchoofdtemperamenten en derppIp °li °P dC karakters der menfehen gefchieevcn hebben; maar wordt zodanig een hoofd- SnïnTV in * een °verwigt,in de menfehen gevonden? zeer zeldzaam; indien dat waar was zou wofh,^Ulterften ]°°pen' en de MaatfchTppj zou welhaast in groote verwarringen geraaken- niet aleen worden deeze hoofdtemplramlnten zeer zelden bij de menfehen in zulk ppnpn „™Z\ zuaen dar ™ H'f» hüru„ ZUIKeenen graad, waargenomen, tït tli hit v Y " Wgeeven trekken in het gelaat en in het karakter voortbrengen maar zelfs k in verre het minste gedeelte, het olemgt van he 'éen of ander temperament zoo fterk, dat men het w aan het uiterlijke ontdekken kan De meeste menfehen bezitten eene mengeling uit verfthdden hoofden by , temperamenten, waarvan de eene e "enithan de andere verbetert, wel is waar, nooi^zodanfi n«ai.egtei zoo, dat 'er geene fterke overheerfchin? plaats heeft, En dit is hetzelfde met de dS voorS ipriü- (O Men vergelijke, onder anderen, le clerc Hifioiretfaturelle de l'Homme confiden dans Utat.de maladie. Vol. i ^ Dc la Santé fiére: phyfouement dans fétat «e manage, par i\7™LA7 vol. U wwU tast werk ook in 'tNeder^ tsch vertaa dTenï  de Phyjionomiekunde. 103 fpruitende karakter-trekken; dezelve worden zodanig de een door de andere verbeterd, gewijzigd, dat men op 'toog eene naauwkeuriger kennis van den aart en de verfchillende mengelingen en kleine nuances, in 's menfehen geftel, en daaruit voortvloeiende ligte veranderingen in de karakters zou moeten kunnen verkrijgen, danons ooit mogelijk zal zijn, zouden wij dezelve naauwkeurig naar de uiterlijke tekenen kunnen ibepordeelen, indien de karakters niet nog daarenbooven door e?n zeer groot getal andere natuurlijke en zedelijke oorzaaken die men op 't oog niet gewaar kan worden, wierden veranderd. Ik meen wel opgemerkt te hebben , dat het het minfte gedeelte der menfehen is, in welke de tekenen van hunne temperamenten zeer duidelijk waren, zoo dat men gemakkelijk hunne temperamenten bepaalen kon, maar wanneer ik die aantrof, heb ik wel dikwijls waargenomen, dat hunne heerfchende drift aan de daaraan toegefchreeven invloed op 't karakter beantwoordde, maar ik heb ook opgemerkt, dat fommige, bij welken die tekens zig duid:lijker vertoonden^ de daaraan antwoordende trekken flaauwerhadden dan anderen, waarin zij zig fterker vertoonden, veele natuurlijke en zedelijke omftandigheden kunnen dat te weeg brengen, en het geeft eene nieuwe en groote onzeekerheid om den trap van iemands heerfchende drift, door middel van de temperamenten, uit hun gelaat en geftalte te leezen. Nog meer: de organifatie des lighaams is in alle gedeelten van het lighaaam, in elk zintuig, niet even volmaakt of even fïegt gefteld. Dit maakt wederom veranderingen in 'smenfehen neigingen, die een lighaamlijk vermaak ten doelwit hebben, fchoon het overwin van een plegmatiek temperament iemand tot kuisehheid zou fchikken, zoo kan egter eene meerdere aandoenelijkheid, eene grootere volmaaktheid in de werktuigen dervoortteeling, hem aanipooren om zig aan de liefden-vermaaken overtegeeven. c G 4 Wan-  ip4 Verhandeling over Wanneer, men deeze aanmerking op het °-ebeel zenuwgeitel toepast, beipeurt men dan niet aan* ftonds, hoe veel dit zal toebrengen om ons wederom te doen mistasten in bet beoordeelen van iemands ?eaartheid, volgens zijn temperament? Hoe veel invloed het zenuwgeitel op het karakter des menfehen hebbe, kan men zien bij die geen en, die in de zenuwziekte vervallen, welke veranderingen gefchieden 'er niet in het karakter bij zodanige menfehen! dezelve zijn zoo menigvuldig, zoo verfchillcnd, zoo onoplosielijk, dat het te vergeefsch zou zijn die te willen opnoemen of verklaarcn: zoo veel weet men, dat wanneer het lighaam met een fterk wecfzel van zenuwen begiftigd is, de ziel gaarne werkzaam is en de werkeloosheid fchuuwt; flappe vezelen maaken eene logge ziel. Lieden van een aandoenlijk zenuwgeftel worden wel op het oogenblik fterk aangedaan, maar ftorten, indien'er geene fchielijke opeenvolging en verandering van aandoeningen in hun wordt teweeg gebragt, in kwijning en droefgeestigheid, om dat de trilling in hunne zwakke zenuwenen vezelen voortgebragt, fchielijk ophoudt, en hen fomtijds zoo weinig het vermaak van te leeven doet gevoelen, dat zij den dood wenfehen, ten minften dat die hun onverichillig zou zijn, indien de Godsdienst en de vooroordeelen hun de ontbinding van hun lighaam niet als iets zeer moeieJijks en pijnlijks, en de verhuizing van hunne ziel niet als iets hagchelijks deedt befchouwen. Maar hier doet zig eene andere vraag op- Wij hebben gezien, dat elke hartstogt, elke aandoening zig meer of min op 's menfehen gelaat, als in een fpiegel der ziel, vertoont, zoo dat men geene theoretifche kennis van de Pathognomie of driftènkunde behoeft te hebben om te befluiten, dat mensch is toornig, bedroefd, verfchrikt, enz'. Daar beweegen zig dan in 's menfehen gelaat, bij elke hartstogt en aandoening, zeekerefpieren, op eene zekere wijze ; zullen nu deeze fpieren zeer dikwijls, op eene zee  de Phyfionomiekunde. 105 zeekere mattier,bewoogen, gefpannen of verfiapt wordende, of ten minften op zeekere wijze meer dan op alle anderen, zullen deeze fpieren, zeg ik,een zeeker indrukzel, eene zeekere gewenning behouden, •waarin men het overblijfzel, het fpbor van die drift of aandoening, altijd blijft befpeuren, al is het aangezigt ftil, of ter tijd dat de ziel niet werkelijk door zulk een drift aangedaan wordt? Men beweert van ja, en men ziet het aan als een bewijs, dat zeer fterk is-, het fchijnt ook zoo, maar laaten wij het eens nader befchouwen.: Alle die fterke hartstogtèn, door le brun zoo konftig afgefchilderd, zijn maar oogenbliklijk of duuren een korten tijd, ja worden zelden of nooit m de natuur zoo gezien. Indien zij altijd zoo fterk woedden, als zij daar verbeeld worden, zoo zou ik geene. zwaarigheid maaken toctcftaan, dat zij , menie-maaien herhaald, een fterken indruk op het gelaat zouden maaken, en nalaaten : zij zouden dan als zoo veele ftuiptrekkende beweegingen befchouwd moeten worden, die men weet, dat dikwijls de fpooren van hunne werking in het aangezigt gedrukt laaten. Een mensch, hoe oploopend hij zij, heeft niet dagelijks gelegenheid om tot de uiterfte woede en toorn overteflaan, de fchrik, de wanhoop, de veragting, de nijd, de liefde, enz. zullen ook flegts, bij weinige gelegenheden, iemand in dien, uiterften graad aandoen; de groote blijdfehap en groote droefheid meerder dan eenige andere;. Tot deeze bepaal ik dan ook het nalaaten van eenige fpooren op het gelaat; wanneer iemand aanhoudend veele ongelukken bejegenen, zoo zal zijn aangezigt eene droefgeestige plooi aanneemen, die kennelijk wordt, en anderen doet zeggen: dat mensch treurt: de menigvuldige zorgen, aan welken hij altijd moet denken, geeven hem eene ernftigheid van gelaat; integendeel, iemand, wien alles toelacht, die zijn leven in eene geduurige opvolging van vermaaken en vergenoegen doorbrengt, en die gevoelig genoeg is, dat dezelve hem fterk aandoen, zal een vrolijken glans op zijn • G 5  betreffende de Knoest gezwellen der Maag. 117 menigvuldiger, de zwakheid vermeerderde, en de lijder ftierf, veertien dagen na mijn eerfte bezoek. Ik was met twee Heelmeesters, die den lijder oppasten, en met.den Heer sotereau afgeiprooken dat men het lijk zoude openen. De portier was geheel enal verhard, en liet niet toe dat men daar eene gewoone fonde door konde inbrengen. De bodem van de maag was van den wolligen rok ontbloot', en bijna kraakb eenig geworden. De vliezen der maag waren zo dik, op zommige plaatfen , dat zij meer dan een halven duim dikte hadden ; het knoestgezweL van den portier ftrekte zig uit, tot op twee duimen lengte, in den twaalfvingcrigen darm. Voor het overige vondt men geen gebrek in de overige darmen, of in eenige der ingewanden. Ik heb van den Heer gervaise gehoord, dat hij, -geroepen zijnde om eene dienstmeid te behandelen, die ftierf den eigen dag na eene purgatie ingenomen te hebben, om de opening van derzelver lijk verzogt. Men vondt de maag geheel kraakbeenig aan haar einde-, daar was eene" breuk in dezelve gekoomen, en de purgatie, geiijk ook de drank, welken men de lijderes ha.it doen gebruiken, wa* .ren in den onderbuik uitgeftört, De tweede lijder met dit ongemak, bij welkeik geroepen ben, was de Portier van den Heer paque , en woonde te Boulogne, een dorp digt bij Parijs-. Eene aanmerkelijke vermagering, een fterk 'verval, -koude uiteinden, een hik, gevolgd van braakingen van bruine ftoffen, cm eene algemeene bleekheid deeden mij een knoestgezwel aan den portier der maag vermoeden. Deeze manocffende ook het handwerk van K.leermaaker, Ik raadde van hem geene braak-noch purgeer-middelen te geeven, van.melk en verzagtende zuuragtigc dranken te beproeven ; en van hem met klijftccren te voeden ; maar de lijder wilde eetcn, niettegenftaan le hij zeeker was van byna zo fchielijk te zullen braaken als hy iet g gegeeten hadt. Een maand daarna , hoorde ik- van H 3 de  -iriS Waarneemingen van beoeffenehdeGeneeskunde, den Heer jéard , Heelmeester dier plaats, dat de bovengemelde toevallen fteeds waren toegenomen, -en dat deeze lijder daar eindelijk onder bezweeken was. Het is nu drie weeken geleeden, dat ik bij eene vrouw geroepen wierd, die zig in denzelfden toeftand bevondt. Ik deed drie vifites bij haar, maar gelijk ik haar man verzeekerde, dat deeze ziekte doodelijk was, gaf hij haar in andere handen over. 3)ne dagen daarna, was zij dood. De vierde lijder, welken ik aan dit ongemak behandeld heb, is zeekere Heer de Neuville. Hij hadt reeds, zedert agttien maanden, gefukkeld,en was, zedert een jaar tijds, door een kundig Geneesheer behandeld. Hij was, zedert langen tijd, gewoon om tweemaal des jaars, op vaste tijden, een buikloop te krijgen, die vijf of zes dagen duurde, en die voorafgegaan wierdt door braakingen van eene taaie ftof. Hij hadt, een jaar geleeden, zijn voorhoofd met roode plekken bezet gehad, en hij hadt een aanval .van jigt,aan den linkergrooten teen, gekreegen, die veertien dagen geduurd hadt. Onder deezen aanval Wierdt hij zeer dikwijls genoodzaakt om te eeten, en fpuwde menigvuldig; hij vervulde zijne behoeften met veel te eeten aan tafel, en hij ging nog daarenboven nooit uit, zonder iets mede te neemen om zijnen honger te ftillen. Geduurende vier maanden, fcheen deeze leefregel de trekkingen, welke hij in zijne maag gevoelde, te ftillen; maar hij wierdt toen eene aanmerkelijke zwaarte, en zeer hevige fijnen in het borstbeen, en in alle de ribben ge, waar; welke hij niet ftillen konde, dan door op die plaatfen fterk met de hand te drukken. Weldra openbaarden zig flaapeloosheid en vermagering. De mineraale wateren van Vichy, verfmeltende flikbrokken, openende middelen, voetbaden met mostaartzaad; en flaapmiddelen bragten geene verlating aan. Hij kreeg eene fleepende koorts, die allen avond eene verheffing maakte. Ik moet niet ver-  betreffende de Knoestgezwellen der Maag. 119 vergeeten aantemerken, dat deeze lijder zig, lan»en tijd, aan een onmaatig gebruik van fterke dranken hadt overgegeeven. Hij was in dezen ftaat, toen hij mij verzogt hem mijne hulp te verleenen. Ik onderzogt hem aandagtig, en fchoon hij nog geene braakingen hadt, Vermoedde ik egter eene verftopping aan den portier of aan het alvleesch. Ik bevoelde den lijder, en vond egter geene merkbaare hardheid. De Heeren petit, geoffroy en lorry hebben hem na dien tijd ook befchouwd, en hebben even min eenige blijkbaare belemmering ontdekt. Baden, het gebruik van melk voor voedzel, een verfmeltende pleister op de maag, pillen met de harst var; pokhout, met duivelsdrek, het Extraclum Cathariicum en Jalappce, volgens de Londonrche Apotheek bereid, en de aquilaalba (zoete kwik) fcheenenhem eenige verligting toe te brengen; de flaap kwam weder door middel van een ftillenden drank. De lijder hadt geene pijn meer in de borst of onder het borstbeen , de koorts was weg, de kragten kwamen weder, het gevoel van zwaarte hieldt evenwel nog aan, fchoon minder fterk; maar de geregelde levenswijs, welke ik vorderde, verveelde den lijder; hij fcheidde, na een maand tijd, met het gebruik van de melk uit, fchoon de flaap toen natuurlijk was wedergekoomen ; en zonder het gebruik van rustmiddelen plaats hadt; hij begon wederom te eeten, fchoon in het eerst maatig; eenige zagte buikzuiverende middelen dceden hem vrij veelgoed, wanneer hij , in te langen tijd, geen ftoelgang gehad hadt. Ik had het gebruik van voedende klijfteeren aangeraaden, maar hij wilde daar niet toe overgaan. Hoe meer hij intusfchen begon te eeten, hoe magerer hij wierdt, en hoe meer zijne kragten vervielen; eindelijk, na verloop van drie maanden, fcheenen zijne beenen zugtig geworden. De ljjder hadt toen het gebruik van de "pillen, den pleister en de melk verlaaten; en wilde flegts allen avond een pilletje neemen om open lijf te houden, benevens een af kookzel van kruiswortel met falpeter. Pe zwelling der beenen verdween daarop, maar de H 4 lö-  het Knoestgezwel in de Maag , enz. 135 doeningen van fchrik en droefheid hadt ondervonden en wanneer zij ook, voor het eerst, eene hardigneid voor het hart, gelijk zij zig uitdrukte, befpeurdhadt. Bü het bevoel ontdekte ik zeer gemakkelijk deeze hardigheid, nadien zij ten uiterften vermagerd was; uit dc plaats bleek, dat dezelve den regter maagmond bezette, cn zelfs kwam het mij voor, dat dit geheele ingewand harder dan natuurlijk was. Geduurénde de doorzwclging, verhaalde zij mij , gemeenlijk geene, doch zomtijdseene geringe, alsdan Hoekende,pijn onder het linkerfchouderblad te gevoelen; maar zodra de fpijze tot in de maag gekoomen was gevoelde zij eene pijn, die allengs heviger wierdt, in den beginne, na den bovengemelden fchrik flegts omtrent twee uuren pleeg aan te houden, doch nu doorgaans langer duurde, tot dat zij kwalijk wordende^ eerst eenige monden vol taaien flijm, die wit van klem- was, en daarna het ingczwolgen eeten, weinig veranderd, wederom uitbraakte; deeze pijn was altijd heviger, wanneer zij vaste dan vloeibaare pijzen gebruikt hadt, of wanneer zij de eenten met lang gekaauwd hadt. Door deeze meer dan gewoone yermaalino- en vermenging der fpijzen in den mond hadt zij in het eerst, h'aaren fmaak tot droogc voedzelen noó- ëenigzins kunnen involgen, en de pijn en de benaauwdheid gedeeltelijk voorkoomen, maar nu ten laatften, was zii genoodzaakt geweest bijna geheel yan deezen aftezien. De pijn en benaauwdheid na het eeten ging ook verzeld van hartkloppingen, die ongelooflijk fterk, en uitwendig volmaakt zigtbaar waren Haare kragten waren, zedert het gemelde tijuneric allengs afgenomen, maar vooral, zedert korten tiid dat zij over dit ongemak den Hcclmeefter van haar dorp, in de eerfte plaats, raadplccgcndc, door hem twee maaien ader geïaaten, en fel gepurgeerd was. Dit laatfte hadt haar, geduurénde eenige dagen lano- woedende pijnen veroorzaakt, het bed doen •houden, enhet gebruiken van bijna alle fpijzen cn dranken onmoogelijk gemaakt. Zij was , geduurénde net geheele beloop haarer ziekte, ten uiterften hardlijvig I 4 §6*  136 Twee Waarneemingen aangaande geweest, zo dat zij emeenlijk, om de agt da?en flens eenen ftoelgang hadt van zeer hardS dre'kftofllrf en m eene zeer geringe hoeveelheid; cn van e "emelde purgatie hadt zij flegts eenige weinige refze&n nnh ,,t?^fwfllJTng' fchoonmetonop uudenjke perfingen. Water maakte zij ook zeer wung, en haare pis was gemeenlijk zeer brandt endik zy nadt een genadigen dorit, en flicp wdmg Haar pols was klein en fnej ; en haar 4raat ïr/r4Kïï.p,;iM,,Jk' #4 Zij verhaalde mij , van haare icu<*d c-o-np »mnw Sïöï^ldt Mj ?n"heegewecst te^ Cw^g 2 -iZS a.?r 8T00tjLe vermaak in het overvloedig gebruik van den eerstgemelden drank. Op het gebruiken van beiden volgde wel verheffing vannin maar geene braaking. - Naderhand, toen Kar aan haar huis ging zien, verhaalden eenige haarerbekenden mij , datzij evenwel, te voren , ook K het gebruik van Genever cn nog fterker L queuren ha i tebmtengegaan, niettcgenftaande zij 3 bij eene omzigtige ondervraaging daarna, zulks villtrèkte rk en herhaald ontkend hadt. y^ Uit al het geen ik nu reeds, bij dit cerft bezoek vande hjderes zag en hoorde, V4 o t k, d?t£ ongemak beltondt in eene knóestagtige vêSS van den regter mond der maag , waarfcl hnliïk SS^6!6 gewand, en^nisfehie ook van het onderfte gedeelte van den flokdarm. En zoo wel mt den aart, als den reeds vefkreegenen trap van dit ongemak, durfdeikbaar, in mijne VoörfeelüS' met geene groote hoop vlcijen. F^0,mec Ik fchrcef haar pillen voor, beftaandeuit hetExtr Dulcamar & Fuma>, s Venet. Gurnm. Arabic!Lïph. ■m ,at Armman, en CaUmek en belastte haar verSnï ev^aï^ dr3?S' blJ ^e ^cveelheden telTik »,> r? C fpiJZen te gebruiken, voorname. m m Grutterswaaren, Sago en veriche openende groen-*  het Knoestgezwel in de Maag. ni groentens beftaande, benevens zoete melk met belegen tafwen brood, afgekookt nat van kalfs-en fchaapen-vleesch, nu en dan een zagt ei, waterChocolade, dun en fijn gemaakt, enbefchuit, bijnaden gehcelen dag door, gekaauwd , met verfchc zoete melk en havergort-water, voor dagelïjkfchen drank. Verders belastte ik haar, om de hardlijvigheid, zig, om den anderen dag, een klijlteer te laaten zetten, uit melk en water met honing en olie en zout beftaande, en zig verders van alle dierlijk voedzel, droogefpijzen, en fcherpe dranken te onthouden. In het eerst fcheenen deeze middelen eene allergewenschtc uitwerking voorttebrengen: alle de toevallen verminderden, en namen allengs af, en de lijderes bekwam e enigzins in kragten, 'twelk aanhieldt, tot op het laatst van de maand Junij, zodat ik haar flegts zeer zeldzaam meer zag. Doch de lijderes zig toen, in het gebruiken van fpijs en drank, (misfchien ook van wijn en liqueuren) hebbende te buitengegaan, viel de geheele drom van toevallen en ongemakken haar wederom, als te voren, aan, maar nog veel fterker; zij hadt nu bij aanhoudendheid hevige pijnen, kondc mets, zelfs geen laauw water, ineef inhouden; was volftrekt flaapeloos, en boven alle denkbeeld vermagerd ;zij kreeg nu van tijd tot tijd fiaauwtens/hadt een onregelmatigen, tusfehenpoozenden, kleinen, radden pols ; nu en dan, den hik, en hgte ituiptrekkingen. Hier bij kwam eene wanhoopigheid, ongeduldigheid , en onhandelbaarheid der lijderes, eer eene bijkoomende omftandigheid, dan een gevolg van haar ongemak zijnde. Nademaal mijne indicatie geenzins veranderd was, bleef ik al met dezelfde foort van middelen aanhouden, met eenige veranderingen en bijvoegingen , naar tijdsomftandigheden gefchikt. Ik beproefde het Extract. Rbei, niet met oogmerk om de itoelgangen aantezetten, rriaar als een refolveerend middel; doch eene geringe gifte. van hetzelve , bij dc voorgemelde middelen gepaard, deedt mij fchielijk eenig nadeel van hetzelve onderVinden. Het Extracl. Cicutce voldeedt nog minder j i < n  'ïgS Twee Waarneeemingen aangaande en bragt bijna ftuiptrekkingen voort. Opium, en deszelfs bereidingen, inwendig gebruikt, vcrmeerderderde flegts, gelijk dikwijls, de hitte, verfnelde den pols, en bragt ligte ijlingen en onrustigheden voort. In plaifters en klijfteeren gebezi,;d, zag ik 'er geen uitwerkzel van. Andere refelveeréndc plaifters hielpen niets. Weekmaakende en pijnftillcn'de pappen hielpen maar voor een korten tijd; klijfteeren uit een afkookze! van ilaapbollcribragttotmijn verwondering, eenen langduuriger baat aan, fchoon maar voor eenige dagen. — Onder dies was de lijderes tot zulk eenen ftaat van kragteloosheid, ukputting en vermagering gebragt, dat ik alle oogenblikken den dood vcrwagtte, en dc Hooggeleerde Heer oosterd ijk, die dezelve, op mijn, verzoek, eens ging zien, dagt 'er niet gunstiger over. Zijn Hooggcl. dnderftondt naar de yoorgefchrecven middelen, en oordeelde, dat 'er op denzelfden grond moest aangehouden worden. Ik gaf haar verders groote giften van Sal fedat. Homberg., liet haar geduurig Gummi Arabic, kaauwen. Ik fchreefhaar de zagtst mogelijke Emulfien, cn den Salep met een lnfufio Croci voor, en vervolgens DecoBa van denzelfden aart. Deeze laatstgenoemde middelen, in zo groote hoeveelheid mogelijk, gebruikt, bragten eindelijk eenen ftilftand voort. De hevigfte pijnen bedaarden, de lijderes geraakte aan het ilaapen, begon wederom een weinig te eeten, nam e enigzins in kragten toe, cn was, op het eind van Augustus, wederom in zo verre herkoomen, dat zij, eenige uuren agter een, op konde zitten. Zij leeft nog, terwijl ik dit fchrijf, bijna op dezelfde wijze, hoewel 'er geWisfelijk geene grondige geneezing voor haar tehoopen, en, al wat men bedoelen moet, flegts eene yerzagting vanümerten en elenden, zij,. Tweede Waameemlng. Ziekere vrouw van een - en - vijftig jaaren, van een % gezond en, naar het uiterlijk fcheen, fterk geftel, fchoon  hel Knoest gezwellen in de Maag. i$§ fchoon vermagerd, vervoegde zig bij mij, in den voor-» leeden voorzomer. Zij verhaalde mij, dat zij, zedert agt jaaren, haare te voren genooten bloeiende gezondheid verlooren hadt, door dat zij toen haaren man eens? klaps door een ongeluk vcrluoren hadt; zij hadt toen ter tijd haare ftonden, en kreeg door ontfteldtenis eene zwaare ftortmg, die , in den beginne verzuimd j, haar toen op den.oever van den dood gebragt hadt. Hiervan egter, door dc voorfchriften van wijlen den kundigenArtz van eem's, herfteld zijnde, was zij nog, een geruimen tijd , zwak geblecvcn, en hadt zedert haare ftonden nooit meer gehad, maar wel, nu en dan, een fterk en witten vloed, waarvan de ftof ten uiterften fcherp was, en die haar, de laatfte twee jaaren,vrij aanhoudend was bijgebleeven. Voordeezen was haar, reeds in den beginne, door eene oude 'vrouw aangeraaden om, des avonds naar bed gaande, een theekopje met Brandewijn, waarin een belchuit doorgeweekt was, te gebruiken ; en uit de onvolkoomenheid van haar daar opvolgend verhaal zelf, kreeg ik reden om te gelooven, dat zij deezen raad althans niet verzuimd hadt; Ecnigcn tijd daarna, regt wanneer hërrinnerde zij zig niet, was zij, nu en dan, pijn voor het hart gewaar geworden, met opfpanning, benaauwdheid, winden, en fomüjds met de oprisping derzelven, een weinig braaking en eene gemeenzaame hardlijvigheid Deeze pijn was allengs toegenomen, cn het was eigenlijk voor deeze, dat zij mijn raad kwam inneemen. Ik begon met haar voliiirektclijk den Brandewijn en alle dergelijke verhittende dranken te verbieden, denzagstmogelijken leefregel voortefchrijven, waaarvan het eeten van gort, en het drinken van verfche koeienmelk, een voornaam artikel was, en fchrcef haar pillen voor, beftaande uit Extr. Cent. min. Sap. Ve■ net. Gumm. Arabic, en Extr. Rbei. ; en gelijk ik, zedert dien dag, in een geruimen tijd ,nietmeer van haar hoorde, was ik haar en haar ongemak reeds bijna vergeeten, toen ik, in de maand Octoberlaatstleeden, ten haaren huize geroepen wierd. Ik herinnerde mij egter ftraks den vorigeu toeftand dezer lijderes,,  Aanmerkingen. allengs nog meer af, zodat de lijders even als Mi ver- taai is en allengs witter wordt. De lijders ftaan intusfchen een allergeweldigften dorst uit en roêoen genadig om drinken, hetwelk zij naauwlijks in^hPebiZklh^J?Ve rrdtd00r ee» fthieiyKpvolïend vïvo^S hïr ?,tSCworPen. het geen deb.hSee van vogt in het lighaam, en de droogte van mond en keel a geduurig erger maakt; ditbraa\en wordt fteeds van pyn voorafgegaan, verzeld, en meestSds Je- wel vervallen zy even voor hunnen'dood S ftg^ k£diïï!?\?JeSf!aaTtiieid deezer kiekte eens beKend zijnde geeft eene oordeelkundige Theorie genoegzaam.de middelen aan de hand die te-en dezelve* kunnen en moeten aangewend worden dfn helaas^ re en een knoestgezwel ter ontbindingen oplosfchin* vnid aangepreezen, koomt ook hier te nas S dezelve flegts weinige prikkeling veroorzaakln ( en it. priKKeien toont reeds a priori dat de o-enerzino- derï ?ndH0°,r7Cr,?0p van ^ kan veXeeg^ wor! den en dat dezelve zo wel een aangehouden vm eStT 'eefr,egel ,a,S °P de geneenSelen vel zel ve; 14 vlei?mai,Ce"d? Pl^tgewasfchen en derzelver veelvuldige ofhcmaale bereidingen en voornaameiyk de extracten, zagte bereidingen■vto^Sfc UeVakM nul ' en êTutters-waaren, koe-men Sden dikwïlu. ZCepeiV zouten> en pijnftillende «nadelen dikwijls, ,maar fterk openende, braak-of  Önijleekingen der Bovenbuiks - Ingewanden. ters aan de kuiten.gelegd niet genoeg, dan moet men 'er een op de bovenbuilcszijden aanleggen — die doea zelfs, al was 'er geen ontfteeking , geen kwaad, wijl zij de ftuipagtige beweegingen der ingewanden zeer duidelijk ftillen. — Mijn zalige Leermeester schrobber heeft dit door zijne ondervinding allerduidelijkst beweezen; — ik heb zelfs de goede uitwerking dezer blaartrekkende pleisters ondervonden in eene vrouw , die aan een voorfchreevene koorts ziek lag, en die reeds koud was aan de onderfte ledemaaten, en ftuiptrekkende beweegingen hadt; zij hadt een kleinen harden pols — de zinnen waren verbijfterd; — op de aanraaking der bovenbuikszijden gaf zij eenige tekenen van pijn, fchoon zij niet klaagde. .— Ik liet een blaartrekkende pleister op den buik leggen. — Des anderendaags was zij bij haare zinnen, de pijn in de bovenbuikszijden was weg, en dc pols grooter, de ontfteeking fcheen verdweenen. — De braakmiddelen, die in deze koortfen dikwijls allerheilzaamst zijn, kunnen een doodelijk gevolg hebben, zo 'er reeds ontfteeking is. —— Dit hebben f. hgff- MANN , VALCARENGHIUS, SCHROEDER en HILLARTf reeds opgemerkt, — daarom moet men hier zeer voorzigtig weezen, met het geeven van een braakmiddel , te meer wijl de walging en braaking hetzelve fchijnen te vereisfchen — zo de ontfteeking geneezen is, doen zij een goede uitwerking.—De Kina komt in deze ontfteekingen niet te pas zij maakt ze erger. ——De ontfteekingen, die vaï» den bosch en sarcone, met dezelve hebben geneezen, kwamen van het ontbonden en rottige bloed voort, en niet uit fcherpe en bedorven gal. In de ontfteekingen, waarvan wij gefprooken hebben,, kan de Kina de oorzaak niet wegneemen , en maakt dus de ontfteeking erger koud water, zowel van buiten aangelegd, als gedronken, fchoon hetzelve van tissot , kloekhof, lommius en kxrkland in zeer veele koortfen wordt aangepreezen, komt in veel opzigten met de Kina overeen, en dus is ■het gebruik daarvan in deze ontfteekingen ganschniet j&eeker noch veilig. BE-  beschryvinge VAN djï WOÜWOÜWENj ? poor josua van iperen enfred. schouwman. ( Uit de verhandelingen van het bata* visch genootschap Deel II. bladz. 383 — . 415. uitgegeeven.) Batav. 1780. Tl vriendelijke , fchoon onbekende, Zender van dit Jlukje , voegt 'er in eene nevensgaande Brief aan mij bij: ,, dat zijn Ed. het geluk gehad heb" „ bende om een Exemplaar van het tweede Deel „ van het Bataviaasch Genootfchap met rfeDeen„ fche Oost-Indiiche Compagnie Scheepen over „ te krijgen, en vermeenende dat zulks het eenige „ Exemplaar zoude zijn dat thans in Holland is, „ gemeend heeft mij en onze Leezers eenen dienst te bewijzen met het volgend hoofdzaakelijk uit,, trekfel , ontbloot van veele beuzelachtigheden die 'er waren bijgevoegd , uit de Befchrijving van een Wouwwouw, een dier 'tgeen zijn Ed. „ niet weet ergens te zijn befchreeven , aan mij „ toetezenden , om deeze aanmerkenswaardige „ nieuwigheid in het kabinet geplaast te zien ". Ik betuig hier mede mijnen opreg- ten dank voor zijn Ed. vriendelijke oplettendheid, hoopende dat de fpoed waarmede ik dit uittrekfel plaats, zijn Ed. en mijne Leezers mooge aangenaam zijn, en dat dit zijn Ed. zal aanzetten om aan mijn vriendelijk verzoek te voldoen, van mij en mijn werkje in zijn aanhoudend gunjlig aandenken te houden, de uitgeever. Lcydcn den 8. April 178a. Aristoteles is de eerfte geweest die de Aapen tii nteiMxt, van de Baviaanen. Meerkatten, en an"dere ftaartaapen heeft onderfcheiden; hjj befehrijft een  Befchrijvingc van de Jpóuwwoüwen i£ï een menschvormige Aap (a) , welke plaats plinius genoegfaam heeft, uitgefchreeven O). Tot de on-eftaarte Aapen brengt de Heer brisson den Afr-icaanfchen Aap van aristoteles en prosper alpinus den Ourang Outang en den Ceilonfchpn Luiaard van seba. — De Heer de buffon zet den Gibbon, die niet iang geleeden eerst in Europa is bekend geworden, in de plaats van den Ceilonfchen Luiaard (O; fcheidende tciïens den Ourang Outang in twee foorten, dePongo enjocko (d). En zekerlijk de ran°fchikking van den Ridder linnaeus is m deeze vrij gebrekkig j die behalven den Ourang Outang alleen den Cercopithecus van johnston Fig.Vi hier een plaats vergunt: maar men beeft niette twijfelen, of de Ridder heeft Fig. VI. gemeend , want Fig. V. vertoont een ftaart tusfchen de beenen. Het is onbegrijpelijk hoe het is bijgekoomen, dat men den wouwwouw niet naar Europa levendig heeft overgebra°t ■, de Heer van der steege heeft 'er een geraamte van aan de Heer Prof. camper over twee jaaren toegezonden, en dat geraamte heeft die beroemde Hoogleeraar aanleiding gegeeven om de wouwwouwen voor de Gibbon van buffon aantezien (O; uit onze befchrijvinge zal het blijken en het geraamte kan het doen blijken, dat, daar de Gibbons vari de Heer d'aübenton mtfteekende hielen en de wouwwouwen niets dan handkootjes aan de agterpooten hebben, ook even daarom de wouwwouwen geen Gibbons kunnen zijn Het Bat. Genootfchap zal zijnbest doen omleevendige Wouwwouwen aan den Heer a. vosmaar te verzorgen, alzoo dezelve hier door de zorg van den Ld, Heer ra- (a) Hifi. Jnim. I. II. cap. 8. Tm. ï. pag. tès> M \b) 'Hifi- Nat- t XL c- 44- Tm- L 82a' ed< Gr0nW' »ld. VALMONT DE BOMARE ffl Diü. (c) Hifi, Nat. Tom. XIF. p. a fcf 43\d) \Ud. p. 20. (O -Algem. Vad. Le». 1779. mmg. bl. 26, %ahmt. UL Deel. I*  ïó*2 Befchrijvinge van ie Wouwwouwen. radermacher eenigfmts gemeen zijn geworden gelijk, zij in de bovenlanden bij de Javaanen zeer gemeen zijn. De JVöuwwouwen zijn Aapen zonder ftaarten, hunne agterfte beenen mogen geen voeten genaamd worden, omdat 'er de uitftekcnde hielbeentjes niet aan zijn, als aan de Gibbons, hierom kunnen zij vierhandige genaamd worden , ook is hunne houding niet natuurlijk op hunne agterpooten. De Javaanen berigten ons dat 'er driederlei wouwzvomven zijn, als I. vaalwitte met zwarte knoppen II. bruinagtige met roode en III. grijze met zwarte aangezigten -, de onze, dien wij befchrijven, was een grijze —zij hebben hun naam van het gefchreeuw, wouw wouw, gekreegen, zij leggen zig te llaapen op hunne zijde uitgeftrekt en de armen en beenen op de voordeeligfte wijze om te rusten , de ligging, houdinge, en omkeering vart een flaapenden wotiwwouw, vonden wij in den onzen en in Ede overige volmaakt gelijk aan die der menfehen, bij gevolg is het ziuend fiaapen op de boömen hun niet natuurlijk, zoo als de Javaanen zulks verhaalden. — Zij zijn ongemeen gezet op rauw vleesch en trouwens de fterke flagtanden geeven een genoégfaam bewijs , dat men de wouwwouwen onder de verfchcurènde dieren plaatfen moet. — De geftalte der wouwouwen, heeft wel veel overeenkomst, vooralten opligte der lange armen, met de Gibbons, maar wegens het induiken der kromme houding met de -zeldfaame Aap van de Heer randal té West-munfter, geteekend door r. bradley (ƒ). Het aangezigt heeft veel overeenkomstmendenDoueyandeHeer buffon Cg)> of wel met den Baardaap ofde Diana van linnaeus bij den Heer HouTTUYNinplaatgebragt (è). Evenwel is de wouwwouw behalven om het verichil der hielen nog geen Gibbon, want die heeft een geelag- tig Cf) Verhand, van de werken der ff at. XV. bl. I'/i. (g) Hift. Nat. Tom. XIII. p. 148. (h) Zie de Jlgem. Vod. Leti. D. I. 1779. eng. bl. afc  Befchrijvhgt vim &e tVouwwöuwch. itffi menschverwig aangezigt dé wouwwouw daarentegen pikzwart. — De beide Gibbons hebben het aangezigt rond of met een grijzen Cirkel omtoogen, maar onze wouwwouwen hebben een menschvormig aangezigt, beparuikt met een omgekeerden gelijkzijdigen witgrijzen driehoek ('t zou egter kunnen zijn, dat do bruinagtige met roode aangezigten nader aan de Qtt* bons kwamen). Zeer zonderling is het dat de opperhuid deezer fehepfels onder het hair alleen wit is , en daarentegen pikzwart daar geen hair groeit. Het hair van de'Vaet is kronkelend in de war , verwonende een foort van wollig bont, waaruit regtopftaande hairen afs borftels uitfteeken, die niet kunnen plat geftreejfcên worden. Dé ronde zwarté oogen fchijnen ook zoo verre niet van eikanderen te ftaan , en de wouwwouwen dragen- hunne borften ook merkelijk hooger ,• dan de andere Aapen; en de fchagten der mannetjes ; welke inwendig geenfints met beentjes voorzien zijn neeken midden tusfchen de ballen door. De fpraakdeelen der wouwwouwen verfchillen niets vart die der Aapen en van den Ourang Outang, 1 De heus hoéwei ingetrokken , en de zwarte weigezoomde ooren zoo wel als de oogen, mitsgaders de tong, fchijnen zeer fijn en fcherp van aandoe- .. hing te zijn, In de darmen vonden wn niets bui* tengemeens. Li Zie  164 i Befchrijvinge van 'de Wouwwouwen. Zie hier de maaten van twee Wouwwouwen en die der Gibbon. WOUWWOUWEN, c * ~! GIBBON. [ N°. i. No. 2- . , r A r 1 Rhijnl. voetmaat.; Par ij fche yt. Im.llij. vt 1 hmfiij. vt.'dm. lij. Lengte van de kin tot den aars. . . . • • i 8 5 i i 741 i 3 <5 ■ van het hoofd tot de kin 4 7 -- 4 --; -- 4 4 van den hals. .' . - 2 5 ------- .3 6 • van de kn>e tot aan de hiel of palm. - 8 -- - 7 7 — " ■ dïjc tot op de knie. . . . - 9 - — 8 2.1 — — — Voetplanttotaan'teinde vanden groötenvinger. - 4 7 - 4 5 j - 5 4 Schouder 'tot derr elleboog ' - 9 4. ~ 8 j------ -- Elleboog tot de hand. . '. . . . . .j --' ïl - -- 10 7! -- 9 6 Hand tot den top van den middelvinger. • • — 6 - - 5 i 6 6 Breedte van het aangezigt bij de oogen. « .' -- 2 7 | ■ -~ den mond • .' — 1 9 ~' ,-- !;—" -- "" j -- Dikte van het hoofd in 'trond gemeeterj. 1 1 1 5 -- 9 6 't Voorhoofd tot aan de oogen. . . . . - 2 2 - .. Hals tot sdn de teepels. . . . . . < . — 3: 7" ""!" !"". Afftand der teepels van eikanderen. . • • -- i | 7 - j — i - Dikte om 'de borst 3 1 6 1! 6 1 1 - «Si buik - 10 ; 8 1: i 2^ - ii 6 • _____ bovenarm; 5 j 5 — j -- ; * onderarm 4- ■ 5 j — — ' — — 3 8 -— dije; -- <5 ! 3 !--•-- i i__ fchenkel ■ . . . -- 3 < 3 \ ■ -- - j Breedte der voorhanden. »•• *- ~ --1 ■ — \ 1 I 5- -* — agter - of onderhanden. ...-"*- —| a : Lengte der ooren - 1 7 - - -, - -- 7 ■■ Breedte ■ ' — 1 2 Middellijn der eeltagtige zit-bulten. . . - 1 2 " " ":"" " " : Voorhand tot aan de vingers i " 3> "' , " [ Middelvinger. . . . . . . . . . . ~ 3 2 - 3 2S - -- -- Voorvinger . . " -2 9 ~ 3 i Derde vinger . 2 7 ~ 3 1 "i Vierde vinger of pink. . . I — 1 7 " 1 8 ~ — | — ■[ Duim i " 2 3 - 2 5 - -- i " ' Agter tot de vingers of voetplant. . . . j" 3 2 - ----- - j -- 1 Middelvinger of toon. 2 1 " 2 2j " j "j Duim of groote toon ~ 1 5 —. '1 7a " r~ *j Voorvinger. . • . . 2 ~" ""."* " Derde vinger 2 2' " " j Pink. | .... 1 5 Vol  Befchrijvinge van de Wouwwouwen. 165 Volgens de opgegevene meetlijst doen er zig twee bijzonderheden op uit welke wij meenen te kunnen betoogen dat de Wouwwouwen en de Gibbons verfchillende foorten van ongeftaarte Aapen zijn — De voetplant van den Gibbon is in Parijfche voetmaat $ duim 4 linien 'tgeen in Rijnlands iets meer is dan 5" duim, 4I. maar die van de Wouwwouwen kunnen niet meer dan 4 duim 5 1. en 4 duim 7 1. haaien; daarenboven was de Gibbon niet volwasfen en de Wouwwouwen waren oud en afgeleefd, Daarenboven zijn dc ooren van den Gibbon niet grooter dan 7 linien, indien 'er geen drukfout is, en de Wouwwouw No. r. had de ooren een duim langer, dat is bijna driemaal langer dan de Gibbon. -li' 1 , 1 11 ' =sTS=ses=ssa waarneeming wegens een man, dik twaalf dagen en nagten zonder het gebruik van e enigs spys , of drank heeft doorgebragt, 'Aan den uitgeever medegedeeld door den Heer m. verboom, Heelmeejlet te Waddingsveen. Het was op den 25. September 1781, dat ik, op verzoek vanden Wel Ed. Geftr. HeerMr.m. van touivon Baliuw der Stad Gouda &e. &c. , mij vervoegde ten huize van Arij van Vuuren, Hospes in de Herberg den Ouden Baars, aan den gemeenen Rijweg tusfchen Waddingsveen en Gouda, alwaar mij door den voornoemden Hospes verhaald wierdt, — dat toen zijn knegt zig den vorigen avond in de Schuur, of Rijd-ftal, waar over een Hooizolder ligt, bevondt, aldaar hoorde eenig gekerm, ofklaagend geluid ; dat hij daarvan aan zijn Baas kennis gegeeven hebbende, deeze zig mede in den Stal begaf; dog die het geluid, 'tgeen hij mede hoorde, eordeeldc te zijn het gepiep, of gefnep van eene L 3 hier  16*5 Van een Man iie 12 dagen en nagten hier of daar in de krib, of tusfchen de balken zittende haan of hen, aan eene flijmagtige verftopping des neus ziek zijnde; edog des anderendaags 'smorgens, wanneer men het geluid wederom hoorde, begon men 'er met meer ernst op verdagt te zijn, en men vondt naa nauwkeurig onderzoek op den Hooizolder, in den top der Schuur, een ten uiterfte verzwakt man liggen. De Hospes, niet weetende hoe 111 dit geval te handelen, begaf zich naar den Wel Ed. Geftr. Heere m. van toulon, onder wiens Jurisdictie hij woonde, welke daarop de noodige bevelen gaf. Ik fpoedde mij aanftonds naar de verblijfplaats van den plendigen, envond, een bijna naakend ,zieltoogend, leeyend, geraamte. Hij hadt, een kleinen radden Pols, eert vervallen aanzien, drooge huid, en de uiteindens van het lighaam waren koud op 't aanraken; de adem was zeer ftinkende, en de item van wegens de droogte des monds , en verregaande zwakheid genoegzaam onverftaanbaar, en wegens deeze laatfte was het ook niet raadzaam den lijder van plaats te doen veranderen, waarom men zig moest vergenoegen om alles tot gemak van den lijder te fchikken, zoo veel de plaats gevoeglijk kon toelaaten. Ikftelde mijne ondervraaging uit tot den volgenden dag, en beval intusfehen, dat men hem water en melk voor drank zoude geeven, en nu en dan wat rijst, of gort in melk tot voedzcl, 'tgeen hij alles zeer gretig inzwolg, zq dat hij waarfchijnelijk den dood in zijn voedzel zoude gevonden hebben, bij aldien men hem niet de behoorlijke paaien gefteld hadde. Ik fchreef hem ter verfterking voor een mengfel uit Melisfe-water, Extract van den Koortsbast, en Siroop van Oranjefchillen, om lepelsgewijs te gebruiken. . Den volgenden dag hem bezoekende, bevond 'ik hem (alhoewel zwak) merkelijk opgebeurd, en in ftaat om met mij te fpreeken. •— Bij ondervraagingkreeg ik van hem het volgende relaas; — dat hij George Konig, oud ruim 30 Jaren, geboortig uit  ssonder fpijs ef drank heeft door gebragt. 167 tut Maagdenburg , een Pasfementmaaker van zijn handwerk was, en zedert eenigen tijd zig te Amfterdam hadt opgehouden, vanwaar hij den 11 dito te voet vertrokken was , met oogmerk om zig naar Rotterdam te begeeven, dat hij by zijn vertrek uit Amfterdam reeds koortfig zijnde , op weg veel verergerd was, en den 13 September des avonds hier was aangekomen, bij den Hospes om nagtverblijf gevraagd hadt, dog dat deeze hem hadt weggezonden, waarfchijnclijk (zeide hij) om dat men mij, wegens mijne flegte plunje, voor een bedelaar aanzag. Ik verliet het huis, en wijl ik van wegende huiveringen koude der koorts nauwlijks gaan konde, zogt ik naar eene gelegenheid om te liggen. Ik ging inden ftal, die bij het huis ftondt, en bemerkende, dat'er een hooizolder boven was, klom ik de aldaarftaande ladder op, en kroop zoo hoog, en ver ik konde op het hooi, om niet ondekt te worden. Ik bragt dien eerften nagt onrustig door, mijne ziekte nam meer toe, ik geraakte buiten kennis, "en kan ook niet bepaalen hoe lang ik hier nu gelegen hebbe. Daarop zeide ik hem dat wij nu den 27en der Maand waren, waarop hij zeer verwonderd was te hooren, hier zoo lang geweest te zijn, ook zeide hij mij bemerkt te hebben, dathij, geduurénde zijn verblijf op deezenzolder,geen, ftoclgang gehad hadde (a). Dit alles aangehoord hebbende, was ik ten uiterften aangedaan, en verwonderd over dit zeldzaam geval. Ik beval hem in alles eveneens voorttegaan, en zet- (a; Dat deeze man in dit alles waarheid gefprookenheeft, \i bij nader onderzoek, door mij en anderen gedaan, gebleeken; —— ook omtrent den tijd van zijne komst ter deezer plaats; want de Hospes herinnerde zig, dat hij op den avond der Valkenburger markt, wanneer hij veele Koopluiden van daar koomende ten zijnen huize hadt, deezen menfeh, als geen isirë hebbende om hem te logeeren, hadt weggezonden en aan, hem gezegd , dat hij, bij den een of anderen boer in den hooiberg moest gaanjliggen, en dit kwam, aangaande den tijd, juist •ver een met de opgaaf van den lijder. L 4  *7Ö Verhandeling ever mensch door geene uitwendige voorwerpen aangedaan, zijne zintuigen geeven hem waarfchiinliik w geenegewaarwordingen, en dus nog^eeneTSeelden, zoo men eene kleine maate van gevoel uitzonder* daar werken in hem nog geene driften da Sne gelaatstrekken in derzelver formeeriig daar door zouden gewijzigd worden. Om hier dan met de ver- weeten lnn'ghf over te ^eneeren moest men E?ïL,0/welï?wettendeformCeringdesmensch, buiten alle toevalligheden, beftierd worde, welke deinwendige vorm (moute interieur zoo als buffon die noemt) zij daar de mensch in gegooten wordt (men fta mij voor een oogenblik dieuitdmkkiWtoe") en men moest ook kennis'hebben (hetgeen ög veel verder voor de eindpaalen van ons verfta d eï de bereiking onzer waarneemingen verwijderd is) van ziel plaats hebben ; en van den aart en de wijze de? 7em7lZTft%f] °P h^^m, danzofmen ftaat gefteld worden om de betrekking tus- vïrtn 1° Zf* " dS oorrPro"glyke Phyfionomie van SkhPlbf7JZen Cn Van de natuur derzelve een rf ft* fl - ™:™n>- dan nadien deeze kundigheden waarfchynel^ voor 's menfehen nafpeuS h^gw " dlkftckleed der verborgenheid zullen bedekt blijven, zoo moeten wij ons vergenoegen met de uitkomften van agteren te befchou .wen, willen wij daaromtrent iets te weeten koomen. De Phyfionomisten hebben egter gemeend bewijzen hier voor te kunnen bijbrengen en beginzelen te kunnen bepaalen, waar door zjj de iSSm de overeenftemming tusfchen de iiel en hé ?Ve3 zouden kunnen betoogen, en de mogelijkheid om dezelve intezien klaarblijklijk zouden maaken. Men heeft zig, vooreerst, beroepen op dc mcrl eenftemmmgdft'erinbijnaallestusfclmnftui^^ en inwendige der dingen Wordt waargenomen- E dePbyJionomnkunde heeft hetzelve reeds wedericgd- „ Dee-  4e Phyjionomiekunde. I7f Deeze overcenftemming" zegt bij bl. 47 , ,, en die „ voorbeelden, al waren zij duizend in getal, doen ai niets af in de vraag. -- Het is eene redeneer- „ kundige misdag van gantsch ongelijke dingen in 9, een geheel ongelijk geval tot gelijke gevolgen te „ befluiten. In ftoffelijke dingen zie ik overeenkomst „tusfchen 't uit-en inwendige, maar daarom nog niet tusfchen mijn denkenden en vrijen geest en 3, de gedaante of de trekken van mijn ftoffelijk lig„ haam. In Hoffelijke dingen kunnen wij de gedaan„ te nooit van de dingen zelve fcheiden- *t is cn „ blijft altoos een geheel; en de oppervlakte, kleur,, „ zwaarte en andere hoedanigheden zijn met het wce- zen des dings verknocht, hangen 'er in als hoeda- nigheden." Alle oppervlakkige gedaanten, die in, de ftoffen waargenomen worden, zijn flegts vcrfchillende plaatfmgen der deelen van de ftoffen zelve, die dagelijks veranderen, en ons door analogie over de plaatfing dier deelen der ftoffen doen oordee-r len, die niet op de oppervlakte zijn, maar kan men dit befluit ook door analogie op het lighaam en deszelfs inhoud, de ziel, overbrengen? Geenzints; zou dit befluit doorgaan, zoo moest men eene ftoffe bijbrengen, die ons door het uiterlijke gezigt over den aart van een onftoffelijk werkend beginzel (0) daarvan onderfcheiden, fchoon daarin beflooten, deedt oordcelen; zodanig een beginzel, nu wordt niet dan in den mensch gevonden, en deeze bijtebrengen is de zaak die in gefchil is als een bewijs voor haarzelye aanvoeren. „ van (a) Onftoffelijk, of ftoffelijk als men wil; wnnt is de ziel iets ftoffelijks, van het lighaam onderfcheiden, dan is zij eené ftof, die zeekerlijk verfchillend is van alle ftoffen die wij Kunnen analizeeren, en door onderzoek leeren kennen, tenw'jl ook haare uitwerkingen ons omtrent derzelver zelfftandige natuur zoo weinig leeren. Ja al is de ziel flegts „ vatbaarheid „ of bekwaamheid gefchikt of gedestineerd door de vorm of „ organ'fatie van het lighaam " (gelijk de onbekende vriend yan deii Heer lavatsr gist 2, D, JJt, <5 Fragm.)zou daar nog nitit  173 Verhandeling ever De Heer lavater fchijnt dit bewijs egter ook bondig genoeg gekeurd te hebben, om de overeenkomst van het uitwendige van den mensch met het inwendige te ftaaven: „ Deeze algemeenheid van het geil zegde "dus fpreekthij inliet III Fragment bladz. 25. „ dat het uitwendige , het zigtbaare , de opper„ vlakte der zaaken , het inwendige of de eigen9J fchap der zaake te kennen geeve , dat alle het l, uitwendige gezegd moet worden, een uitdrukzel „ van de gefteldheid van het inwendige te zijn, is, „ naar mijn begrip, met betrekkinge tot 's menfehen „ Phyfiognomie van het uiterfte belang, en van eene t) beflisfende klaarheid. Is het zoo dat elke vrugt, #} elke appel, eene daaraan eigen zijnde Phyfiogno*f mie heeft, zou dan de Heer der aarde daar van tt verfteeken zijn; hetallereenvoudigfte en dat meest W} levenloos is , heeft zijne karakteriftieke uitwenS) digheid, waardoor hetzelve zig van alles ondertf fcheidt, zelfs van alles wat daaraan gelijk is, en „ het fchoonfte, het meest uitmuntende, dat het mceM fte leven heeft, zal daarvan ontbloot wezen"!-— Het is zoo; de ftoffelijke dingen doen ons bij het zien der oppervlakte, door analogie, over derzelver Inwendige hoedanigheden oordeelen , fchoon niet altijd; nog eens, is dit een bewijs , dat men ook bij analogie over een werkend beginzel als de ziel, welker natuur wij nog niet kennen, door de uitwendige gedaante van een daarvan onderfcheiden (toffelijk lighaam kan oordeelen ? Hebben wij hier niet wederom dezelfde aanvoering van eene zaak tot bewijs alet noodzaaklijk uit volgen, dat die bijzondere hoedanigheid van organifatie in elk mensch naar buiten kennelijk zou moeten zijn. Indien dit waarheid was, dan zouden in dat geval twee menfehen, die een zelfde uitwendige gedaante hadden , volftrekt van een zelfde karakter moeten zijn, maar het vat, zegt de Heer lavater elders, kan van buiten hetzelfde aanzien hebben, en van binnen anders zijn, hetgeen dan alleen genoeg zou zijn om verandering te weeg te brengen.  176 Verhandeling over fchikt om ons het tegendeel te doen denken: inde-» daad, toonen ons alle ftoffelijke dingen, dat het on-< mogelijk zij dat twee derzelve volkoomen gelijk zijn , zien wij zelfs in de aangezigten dat geene twee oogen van een zelfden menfch volkoomen gelijk zijn » gelijk dit Wezenlijk zoo is, zoo kunnen wij van voren door analogie beiluiten , dat alle aangezigten , als ■iets ftoffelijks en phyfifche wetten onderworpen zijnde, ook onderling verfchillen zullen, de karakters niet eens in aanmerking genomen zijnde, waar is dan die noodzaaklijkheid dat deeze verfcheidenheid der aangezigten door de verfcheidene karakters moet veroorzaakt wezen, dezelve moet voortgebragt hebben, of door dezelve voortgebragt zijn, of met dezelve in verband moet ftaan? Zijn de aangezigten verfcheiden door de algemeene wetten der natuur die alle •ftoffelijke dingen volgen, wat behoeven wij dan eene andere oorzaak te zoeken ? welke is de oorzaak van de verfcheidenheid in de koppen en gedaante der dieren? daar is in dezelve ook altijd eene individueele -verfcheidenheid, fchoon niet zoo zigtbaar, als bij -de menfehen door de meerdere grofheid der bekleedzelen : Is het niet genoeg om hier reden van te geeven, te zeggen, dat deeze ook de wetten van alle ftoffelijke dingen volgen? Men kan dan zeggen, dat het van voren niet noodzaaklij k uit de wetten der natuur volgt, dat de ziel •haare hoedanigheden, haare neigingen op het gelaat •moet vertoonen , zonder daardoor de natuur te befchuldigen , „ willekeurig, zonder orde , zonder •„ wetten te handelen,'zonder de waarheid tot eene jf onophoudelijke leugenaresfe of dq eeuwige orde -„ tot eene willekeurige guichelaresfe te maaken, die „ de dingen in eene andere gedaante vertoont dan „ zij dezelve wil laaten zien." ■ De overige redeneeringen van den Heer lavater in dit Fragment hebben meest betrekking tot dePhyficaale Phyfionomiekunde, tot die der Temperamenten entot die der Driften, waarvan ik reeds afzonderlijk  ie Phyfionomiekunde, lijk gefprooken heb : De toorn doet de fpieren zwellen, en opzwellende fpieren zullen wel aanduiden dat iemand werkelijk toornig is, maar zal iemand, die opgezwollen fpieren heeft, noodzaaklijk een ligt tot toorn neigend gemoed moeten hebben? het eerfte is hartstogt, en die is baarblijklijk, het ander kan eene natuurlijke gedaante des aangezigts en der fpieren zijn, door Phyfilche oorzaaken dus gefteld of geformeerd, veelligt reeds zelve, ofdegefchikthcid tot dezelve beftaande, eer die hartstogt ooit werkzaam geweest was, en daarom, al ging het door dat in een mensch die drift, die het meest en fterkst in hem werkt, haar voetfpoor op het gelaat nalaat, zoo zal men, gelijk ik reeds meen te kennen gegeeven te hebben, niet in ftaat zijn te zeggen, of zodani" eene fchaduw van die drift wezenlijk uit dezelve is voortgefprooten, en haar dus verraadt, dan of dat onderftelde fpoor dier drift een ei°-en trek van dien mensch is; het eerfte moest alleen plaats kunnen hebben, en het ander niet, zou deeze regel, die onder de gronden der Phyfionomiekunde met meerder febijn van waarheid wordt aangewend dan meenige andere, in de Gelaatkunde doorgaan, of van dienst kunnen wezen. „ Maar_, zegt de Schrijver van de Handleiding, #, zoud gij,. Leezer, de onmogelijkheid dier gelaat„ kunde in ernst willen ftaande houden en gelooven? 9, Of hebben wij beiden geen recht om eene we„ tenfehap, die ons het inwendige door 't uitwendig j, voorkoomen leert beoordeelen, zoo lang voor mogelijk te houden, tot dat men beweezen heb^, be, dat zij onmogelijk of tegenftrijdig zij , tot dat „ men getoond hebbe, dat deeze Gelaatkunde hier „ of daar tegen de vaste beginfels van God en den j, mensch of tegen de algemeene ondervinding aan„ loope ? Alles, en dus ook deeze gelaatkennis, houde 3, ik voor mogelijk, tot dat men, 'tzij uit natuurkun- dige of uit zedelijke beginfels, hebbe aangetoond, .,, dat zulke eene wetenfehap eene tegenftrijdigheid „ influite of zichzelve omver werne. " Kabinet. III. Deel, M' Maat  178 Verhandeling over - Maar kan men niet met evenveel regt deeze periode omkeeren? is het zelfs niet vrij overeenftemftiger met de goede Redeneerkunde en het gezond verftand te zeggen: Hebben wij geen regt om eene weetenfehap,waardoor men ons belooft ons het inwendige door het uitwendig voorkoomen te leeren beoordeelen, zoo lang voor onmogelijk te houden tot dat men beweezen hebbe, dat 'er zulk eene overeenftemming tusfchen het inwendige en het uitwendig voorkoomen daadlijk plaats hebbe, en dat men ons met de daad toone dat men waarlijk in ftaat zij die betrekking te doorzien? Alle duistere en wonderfpreukige weetenfchappen houde ik voor redel en verdagt, tot dat men, hetzij uit Natuur-^ kundige hetzh' uit zedelijke beginzelen, hebbe aangetoond dat zulke eene weetenfehap op goede en geene willekeurige gronden fteune,en zigzelve niet omverre werpe; dat men dit niet beweezen heeft en dat derzelver gronden meer dan wankelbaar zijn' zal, zoo ik mij niet bedrieg, in den loop deezer Verhandeling ten vollen blijken. Wat nu de vraag belangt, of het den Schepper mogelijk geweest zou zijn, ons zielgeftel en het overige van onze neigingen zoo wel, als de' driften voor het oog van onze medemenfehen uit het gelaat kenbaar te maaken? — Wie, die een God geloovt zal dit vermogen in het Alvermogend Wezen ontkennen ? Dat zij verre van ons 5 maar fluit dit vermogen van God een daadlijk beftaan deezer kentekenen in? Bewijst dit dat het God wezenlijk behaagt heeft dit te weeg te brengen? Mij dünkt van neen, en dat, indien het het Opperwezen behaagd hadt den inwendigen menseh door het uitwendige aan zijne medemenfehen te doen kennen, wij daarover geen gefchil zouden behoeven te hebben. — Vraagt men wat God zou gehinderd hebben, zulk eene blijkbaarheid van het inwendige in het uitwendige te plaatfen, daar zulks den mensch zoo nuttig zou kunnen zijn tot zijn geluk? Zoo vraag ik of het God niet mogelijk zou geweest zjjn, den mensch eene onverder- feh>  de Phyfionomiekunde.- 174 felijke gezondheid te geeven, des menfehen driften zodanig te maatigen dat dezelve hem niet zoo dikwijls in zulke groote ellenden van ziel en lighaam konden ftorten, zijn verftand oneindig volmaakter te doen zijn, en wat dies meer is? — Maar wie kan beftaan in de doeleinden van Gods alwijze féhikkihgen intedringen? Ik weet wel dat het fommige Natuurkundigen, die hun werk maaken van de eindoorzaak en van al het gefchapene naategaan, dikwijls genoeg is om , wanneer zij gevonden hebben dat de mensch, als Koning van de wereld, iets tot gemak, voordeel, of zinnelijk vermaak heeft aangelegd, te denken dat zij de eindoorzaak van deszelfs aanwezen gevonden hebben, en dat de mensch het middelpunt is, tot wien alles zaamenloopt, en voor welken alles beftaat. „ Vinden wij niet alles ten nutte „ van den mensch en tot zijn vermaak beftemd? " zegt de Schrijver van de Handleiding 1, D. bl. 33. 't Is de mensch voor wien de worm kruipt, de „ vlieg bromt, terwijl de leeuw ten zijnen behoeve „ het eenzaam woud doet weêrgalmen, en zijne jonge „ al brullende befchermt." Ask for what end „ zegt pope EJf. on Man Ep. I. vs. 131. „ Ask fbr what end the heav'nly bodies fhine, „ Earth for whofe ufe ? Pride answers," 't is for mine: For me kind Nature wakes her genial pow'r, „ Suckles each herb and fpreads out ev'ry flow'r; -Vi Annual for me, the grape, the rofe renew „ The juice nectareous, ant the balmy dew; For me the mine a thousand treafures brings; „ For me health gushes from a thoufand fprings; ,, Seas roll to waft me, funs to light me rife-, „ My footftool earth, my canopy the fkies." Doch is dit niet de hepaalde gisfingen van 's menfehen geest in de plaats van de onmeetelijke wijsheid van den Schepper ftellen, en de Godheid eene verdienste maaken, van onze beperkte menschlijkeinzigten? Het is dan nog minder voldoende uit de on(rierftelling dat iets- volgens onze gebrekkige wijze M a vaa  i'So Verhandeling over van het verband der dingen intezien, tot 's menfehen geluk of vermaak zou toebrengen, te befluiten dat het wezenlijk beftaan moet. Laat af, vermetelen! Gods doeleinden, daar wij misfchien geen het minst denkbeeld van hebben, in het minst ftofje te willen bepaalen; zoekt dan ook niet naar de reden van uw aanwezen noch dat van een enkel fchepzel, cn doet 'er veel minder uitfpraak over, nadien uw eindig verftand het verband der fchepping niet kan bevatten, veelmin derzelver noodzaaklijkheid : vergenoegd u met de kennis van een klein gedeelte van de wijze van beftaan der gefchapen wezens, dat u gegund is intezien, en aanbid de Godheid met eerbiedig ftilzwijgen en vertrouwen, dat de Voorzienigheid wijs en goed is in het geen zij den mensch gegund en in het geen zij hem geweigerd heeft, en dat al wat is, goed is. Maar indien ik ongelijk heb, en 'er wezenlijk zodanig eene overeenftemming tusfchen de ziel en de oorfpronglijke Phyfionomie zij, waar is dan het kenmerk dat ons oordeel daaromtrent zal bellieren, (a) De Schrijver van de Phyjiogn. Katech. zegt dat alle de hoofden, die van de beste proportie afwijken, of min volkoomen of gebrekkig, of gantfeh onvolkoomen of geheel gebrekkig zijn, en dat het oordeel over de geaartheden zig daar ook naar rigt; maar dit is nog al te algemeen gezegd, en leert ons nog niets omfa) Ik zou hier moeten fpreeken van die verdeeüng van de drie bijzondere levens van den mensch, door den Heer lavater in zijn I. Fragm. gemaakt, waarin hij zegt dat de buik 'smenfehen dierlijke kragt, de berst zijn zedelijk leven, en het hoofd zijn verftandelijk leven voornamelijk bevat, als ook dat het fommierlijk uitdrukzel van het verftand, inzonderheid het voorhoofd ls met de winkbraauwen, van de goedheid of zedelijke gefteldheid de oogen, wangen, en lippen, van de dierlijke gefteldheid het benedenfte gedeelte van het aangezigt van de onderlippe af tot aan den hals. Dat in elk deezer zetels bij uitftek elk deezer levens zig in 't bijzonder openbaar maakt of ontdekt, en dat  de Phyfionomiekunde. omtrent de betrekking tusfchen die hoofden, die van de volkoomenheid afwijken cn de hoedanigheden en geaartheden, die daar het gevolg van zijn-, hij zegt ook dat 'er eene reden moet zyn van die verfcheidenheid, en dit kan men hem toeftaan, zonder daarom met hem inteftemmen, dat die reden in de ziel gezogt moet worden, hetgeen het eigenlijk was dat den Schrijver te bewijzen ftondt. Op bladz. 150. van den Kat. wordt dit nu nader bepaald ; daar beweert de Schrijver dat'^, de verfchillende fatzoenen der „ hoofden ook verfchillende verftanden en geaarthe„ den aanduiden ; de ovaale en naastbij ovaale hoofden geeven een gemaatigd gemoedsgeftel te ken„ nen en over het algemeen de beste menfehen; al „ wat meer naar het ronde trekt, is vrolijker, hartsB) togtlijker, opregt, maar ook meer woest en lomp; „wat zig verfmalt, fnediger, doortrapter, of meer „ listig, geveinsder en meer droefgeestig. "— "Welk is nu de grond van deeze bepaalingen, en waarfteunen deeze overeenftemmmgen op? Zijn zij willekeurig, gelijkik vrees dat zij meestendeels zijn, dan zijn zij geen aandacht waardig, laat ons dan zien of wij eenige dier gronden uit de werken der Phyfionomie -kundigen opfpooren kunnen. De eerfte, welke ik ontmoet, is deeze: ,, De „ rondfte welgevormde hoofden der menfehen, daar „ de Hersfcnfchaal of het breede des Eironds vol- „ koo- dat aldaar deszelfs vertooningen naar buiten inzonderheid te bemerken zijn. Ik zou zeg ik, hier ter plaatfe van deeze verdeeling moeten fpreeken, dan ik zal dit liever voorbijgaan en hetzelve aan de overdenkingen van die Leezers overlaaten, die hetzelve beter verftaan dan ik, om dat in het vervolg van het werk van den Heer lavater de beöordeeling der menfehen naar deeze verdeeling niet gefchikc is, gelijk ik, dit eerst leezende, meende te zullen vinden, zooda dit groot beginzel voor de Phyfionomiekunde van zoo veel be lang, indien het op de natuur gegrond was, als los daarhee. »en geworpen fchijnt te wezen. M s  ie Pbyfiwomiekundti ïSp beginzel, het inftin£t, voortvloeien, ftrekken alle tot hun behoud, tot onderhoud en verlenging van hun natuurlijk beftaan, tot voortplanting van hunne foorten: De neigingen der dieren zijn dan te onregt de naamen gegeeven van hetgeen zij in den mensch zijn, van karakters, van deugden of ondeugden. Waarom, bijvoorbeeld, noemt men de verflindende dieren wreed? Wreedheid fluit eene verharding van het hart in, eene uitdooving van het gevoel van medelijden in 'smenfehen ziel ingeplant, een lust, een valsch vermaak in het zien lijden van gevoelige fchepzelen, eene ongevoeligheid in het veroorzaaken van datzelve buiten noodzaaklijkheid; maar is het dat in den leeuw, den wolf, en andere verfcheurende dieren? Geenzins: zij verfcheuren menfehen endieren, omdat hun inwendig geftel zodanig is dat het door vleesch van andere dieren alleen kan onderhouden worden, en zulks moeten zij doen; het gevoel van medelijden is in de harten van die dieren 'niet ingeplant; zij verfcheuren andere dieren en eeten die even als een hoen koren pikt, waarfchijnlijk zonder iets te gevoelen dan de blijdfehap van aas verkreegen te hebben, en de aangenaame gewaarwording, die 'er gelegen is in het verzaadigen van den honger: Wie is dan de wreedaart, of het vleescheetend dier dat de behoefte van de natuur voldoet op eene wijze door de natuur zelve voorgefchreeven, of de onmeédogende jager, die enkel het lijden van gevoelige fchepfelen uitrekt, om het vermaak te hebben van hun te langer en te nadrukkelijker de angsten des doods te doen gevoelen, en hen met alle de kragten der benaauwde natuur tegens een gewisfen dood te zien worstelen? Desgelijks is ook de aart van anderen, de katten, bij voorbeeld, wordt diefagtigheid en valschheid toegefchreeven: wat is haare dievagtigheid. De katten befchouwen wij alleen in een ftaat van gedwongen tamheid , verre van haaren natuurftaat verwijderd. Het is een verfcheurend dier, dat wij alleen tam gemaakt hebben om het tegen andere dieren, die ons hinderen, te ftel-  t$e> Verhandeling over ftellen; dievagtig is dan flegts eene afwijking va& deeze gedwongen opvoeding, wanneer zij honger heeft, en iets ontmoet dat haar toelagt, en welks indruk den indruk van haar opvoeding in fterkte overwint: wat noemen wij verraderlijk of valsch in eene kat? Eene kat fchept vernïaak inftreelingen die haar aangenaam aandoen, maar zoo dra worden deeze niet door ■ haare langdnnrigheid lastig of Onaangenaam, of zij orttflaat zig daarvan door haare natuurlijke wapenen van verdediging te gébruiken. Zoo zal het ook, wanneerwij dezelve met een wijsgecrig ooggadeflaan,metde andere dieren, metaapen (g),fileren, ezels enz. en derzelver aart en neigingen gelegen zijn: zoo befehuldigde men den Koekkoek van gebrek aan tederheid voor zijné kroost, en van luiheid, totdat de Ontleedkunde ons leerde, dat het inwendig geftel van deezen vogel oorzaak is van zijne fchijnbaare verwaaiioozing van zijn broed; (h) dus leenen Wij uit onkunde den dieren onze deugden en ondeugden, onze karakters, die ons eigen werk, en het werk onzer opvoeding zijn, terwijl de dieren hun ingefchapen inftinct volgen, en naar hunne gefteldheid leeven. „ De neus van den hond, zegt de „ Heer lavater , ( om nog een voorbeeld bijte„ brengen) is ten uiterften dierlijk, en heeft alle „blijken van opfporen, en zelfs ook de mensch, „ die tot opfporen gefchikt is, trekt zijne neusgaa„ ten opwaards." Moest, zou dit doorgaan, het opfpooren der dieren met de gefchiktheid tot nafpeu- rin- (g) Ik heb iemand gekend, die verwonderlijk veel vaa het aapagtige in zijne tronie hadt; maar ik kan ter gelijker tijd wel verzeekeren dat hij geene van de aan de aapen toegefchreeven neigingen hadt, maar wel het tegendeel. (/?) Memoires de VAcademie Royale des Sciences de Paris, a. Ï752 Pai- 417 alwaar eene zeer fraaie Ontleedkundige Waarseeming van den Heer H errissant over dit onderwerp gevonden wordt, die overgenomen is in de Vad. Letteroeff. D. II, 2 ftuk bladz. 346, en een fraai bewijs oplevert van het groot licht, dat de vergelijkende Ontleedkunde der Dieren der Natuurlijke Hiftorie kan bijzetten.  $9 Phyjtonomiekundé, ipg ringen in den mensch, niet eene en dezelfde eigenfchap wezen; en hoe verre is dit daar van daan ? in den hond moet de reuk hem geleiden, ter plaatfe daar hetgeen hij zoekt, zig bevindt. Is dit zoo in zulk een mensch? Wat heeft de reuk met nafpeuringen gemeen? wantik wil niet denken dat de Heer lavater hier mede eene gefchiktheid tot opipoo* ren, alleen op zijn hondsch, meent, als wanneer alleen beweezen moest worden dat een optrekken der neusgaten een bewijs van een fcherpen reuk was , dat een andere zaak zou wezen: Ikmoetdaa befluiten dat de Heer lavater de natuur, de eenvoudige natuur, hier wederom in leenfpreuken, ia beeldfpraaken, doet fpreeken: Indien dan de neigingen der dieren geene deugden of ondeugden zijn; indien hunne inftincten geheel iets anders zijn dart zedelijke karakters, hoe kan men dan de geaartheden der dieren vergelijken met die der menfehen, daar dezelve uit zulke verfchillende beginzelen hunnen oorfprong hebben. Indedaad om die vergelijking te maaken, moesten de zielen der dieren van dezelfde natuur zijn, als de onze, hetgeen tegen alle waarneemingen en tegen de gevoelens van alle de Wijsgeeren en Natuurkundigen ftrijdt; En gefield het was waar dat de zielen der menfehen en die der dieren van eenerlcij natuur waren, zou dan daar nog uit volgen, dat die, die eenerleij neigingen of geaartheden hebben tri lighaamen, welker Phyfïonomien eenerleij en zweem hebben, moesten geplaatst zijn, zonder hier te fpreeken van driften, opvoeding, enieene menigte andere oorzaaken, die de neigingen zouden kunnen veranderd of in hunne jongfte jaaren uitgedoofd hebben, en die daar wezenlijk eene verfcheidenheid, eene mengeling, inbrengen, die bij de dieren onmogelijk is, en die bij gevolg alle vergelijking tusfchen hen en ons nog ongerijmd genoeg zouden maaken: Daarenboven, nadien een mensch flegts door zekere deelen een zweem van zekere dieren kan hebben, zoo moest men eerst bepaald hebben, in welk deel van elk dier dat karakteriftieke plaats heeft, en daarvan eene, zoo niet m alle deelen voldoende, ten min-  F'erhdndeling over minsten eenigzins waarfchijnlijke, reclen geeven al* vorens dit op de menfehen toetepasfen^ In een werk, gefchikt om de gronden van de Phyfionomiekunde te ontvouwen, zou men met regt kunnen verwagten, dat de Schrijver de gronden voortellende, dezelve op eenige, ten minsten eenigzins waarfchijnlijke, bewijzen zou doen fteunen, maar dit heeft de Schrijver van den Katechismus niet gedaan ; pf zulks fpruit uit eene bezeffing dat een Katechismus wel de gronden van eene leer voorftelt, maar niet bewijst, (in welk geval de Schrijver beter hadt gedaan een anderen tijtel te verkiezen) of dat de Schrijver zig daar niet in itaat toe bevonden heeft, kan ik niet bepaalen; Zou ik niet het laatfte moeten befluiten uit de ongerijmde Hellingen, welke hij daaromtrent ter loops voordraagt, en welker valschheid, hadt hij flegts het minste oordeel gebruikt in het befchouwen van menfehen en dieren, hem terftond moest in het ooggeloopen hebben. Indedaad hoe kan de Schrijver (bl. <5S.) beweeren dat de dieren „ eene ziel en een lighaam hebben gelijk wij, en „ gelijke vereeniging" ( c), en hierop laaten volgen dat bij het buiten zijnbeftek rekent te beflisfen, of die ziel der dieren juist redenloos en fterflijk zij , en dat hij dat den Theologanten overlaat. Ik voor mij reken het, vooral het eerfte, wel degelijk tot des Schrijvers beftek te behooren, want de redenlijkheidof re- den- (cj Deeze uitdrukking ïs eenigzins dubbelzinnig; men moet egter uit hetgeen 'er volgt en uit verfcheiden plaatfen van zijn werk befluiten, dat hij den dieren hier eene redenlijke ziel toefchrijft. Merk aan dat hij op bl. 168 de dieren „ denkende wezens noemt, zoo wel als wij menfehen, „ die geheugen, oordeelen en willen, en op bl. 146. denkendt „ wezens zoo wel als wij, " welken de Katechizant zoo ,, voorbaarig niet moet z'jn, in redenloos te noemen, en dat ,, hij op bl. 243 en 244 de wilde menfehen verftand en rede,, veering ontzegt." Hoe wel kent deeze Schrijver de eindpalea die den mensch van de dieren fcheiden i  de Phyfionomiekunde. tamelijk, de Phyfionomisten in hunne gevolgtrekkingen van de dieren tot de menfehen van zeekere ïnltiniften, tot geheel andere eigenfchappen befluiten, wijl de karakters, talenten, en andere hoedanigheden in den mensch dat niet zijn, dat wij door eene vorige vergelijking van de dieren met de menichen, bij de eerfte met derzelver naamen beftcm- peld hebben. • Doch welk nut zou dan deeze kennis, al kwamen wij zoo verre, dat wij daarvan iets bepaalen konden, (en het zou waarlijk dan ook maar iets kunnen zijn!) nog kunnen voortbrengen; volmaakte Koningen zullen 'er nooit gevonden worden, en wanneer het al waar is dat zij die volmaaktheid wat naderen, zoo zullen zij het wel ras door hunne daaden , die men met regt meer gelooven zal dan hunne omtrekken, doen zien-, ja al wierden 'er ook de volmaaktfte gevonden, zoo zullen geene honderd lavaters, om ftrijd ieverende, preekende, Ichrijvende, en phyfionomizecrende, ooit eenig Koning naar hun phyfionomisch model , naar hun'nc koningslijn, kunnen doen verkiezen of de tijden moesten fchrikkelijk veranderen, en de menfehen dat worden, wat zij, als menfehen, nooit worden zullen-, wij zijn niet meer in die dagen, waarin een samuel koomt en tot het wolk zegt: Ziet Gij, wien de Heere verkoren heeft, want' gelijk hij en is 'er niemand onder den gantfehen volke, en het volk toejuicht, en zegt: de Koning leevel Om dan tot een belluit omtrent dit ftuk te koomen : Ik twijfel niet of men zal, wanneer men de weinige aanmerkingen,welke ik over deezen zoogenaamden beestenzwecm gemaakt heb, nadenkt, en in zijne gedagten verder uitbreidt, met mij moeten toeftemmen dat, fchoon onze kundigheden in de zielenleer waarlijk gering zijn, wij egter uit de zeekerfre beginzelen, welke ons de verfchijnzels opleveren, kunnen befluiten dat des menfehen ziel van eene onderfcheiden natuur is dan die der dieren, dat zij uit andere beginzelen werken, dan de menfehen, dat men niet van eenige geringe gelijkheden tusfchen N 4 de  «aoo Verhandeling over de Phyfionomiekunde. de lighaamen der dieren en die der menfehen, tot eene gelijkheid van zielen kan befluiten en nog minder dat de zweem der menfehen naar eenig, dier eene geaartheid van den mensch, met die van zulk een dier overeenkomstig, zou te kennen geeven, dat dit niet in het oogloopend of te befpeuren is, (dat het, was het waarachtig, onbetwiftbaar wezen zou) 'maar als gedwongen en verre gezogt fchijnt te wezen, dat geen der Schrijvers die dit beweerd hebben, daartoe bondige bewijzen of doorgaande waarneemingen te berde gebragt hebben, die op eene gegronde redeneering fteunen,fchoon een derlaatere doezen grond in zekere betrekking nog den Jlerkften en voornaamften van allen noemt, en dat, al ware 'er eene zeekere doorgaande overeenkomst tusfchen deeze zweemen van menfehen naar dieren en dezelver onderlinge geaartheden ontdekt, dat tegens mijne ondervinding ftrijdt, die Schrijvers deezen grondilag van Phyfionomiekunde, dan nog tot een allerbuitenfpoorigiten graad uitgeltrekt hebben. Ik blijf dan ondanks aristoteles en de hedendaagfche Phyfionomisten deeze overeenftemming uit den beestenzweem getrokken en de aardige tekeningen, door porta en goeree daarvan gemaakt, aanzien als gefchikt om zig een opgenblik mede te vermaaken, en als niets meer. brie»  brief van den heer de f l au g e rgues den zoon, aan den heer baron de servieres, over den phosphortjs der aard-wormen, en aanmerkingen van den heer de servieres over dit verschynze'l. (Getrokken uit het Journal de Vhyjique van den Abt rozier.) mijn heer! ]Tj) j Natuurkundige waarneeming, welke ik de eer heb UE. toctezenden, is niét zeergewigtig, wat het onderwerp aangaat, nadien zij flegts aard-wormen betreft; maar zij koomt mij voor nieuw te zijn, en verdient daarom bekend gemaakt te worden. Ik heb waargenomen dat die infecten in zeekere tijden van het jaar lichtgeevende en wezenlijke phosphoren worden. Zedert agt jaaren dat ik dit befpeurd heb, heb ik alle Natuurkundigen doorbladerd, welke mij in de band gekoomen zijn, en ik heb geenen gevonden, die eenig het minste gewag van dat licht maakte. Dit algemeen ftilzwijgen heeft mij doen gelooven dat dit verfchijnzel nog niet bekend was, en ik heb gedagt dat Gij, Mijn Heer, uit aanmerking van deszelfs nieuwheid de goedheid wel zoud hebben hetzelve aan den Heer Abt rozier medetedeelen om het in het Journal de Phyftque te plaatfen, ingevalle het ue. waardig fchijnt aldaar eene plaats te vinden. Zie hier, Mijn Heer, de hiftorie deezer kleine ontdekking. Op eenen fchoonen avondftond van de maand Qtftober 1771 langs de Rhone, wandelende, zag ik op den grond iets lichts naar rot hout gelijkende. Ik onderzogt het van nader bij, en ontdekte dat dat licht wierdt voortgebragt door een aardworm (inter flinum term') drie duimen lang en van omtrent drie lijnen middellijns. Ik greep hem zonder veel moeiN 5 te,  Brief over den te, -want hij maakte zeer weinig beweeging, hetgeen mij deedt gisfen dat hij ongefteld was. Thuis gekoomen zijnde onderzogt ik deezen worm met meer aandacht; het phosphoriek licht, waarmede hij blonk was vrg gelijk aan dat van rot hout; het was gelijkelijk verfpreid in het geheele lighaam van den worm, tdie van hetzelve doordrongen en als onbeweeglijk fcheen. Ik meende egter te befpeuren dat het wat lichter was in de ruimte, die door die foort van verheven band beflagcn wordt, die het lighaam van den aardworm aan het voorst gedeelte omringt, en In welken de teeldeelen vervat zijn. De kleur van dat Kcht trok een weinig naar het blaauwe. Naa deezen worm een vrij langen tijd bezien te hebben, geduurénde welken ik geene verandering in zijn licht bemerkte, plaatfte ik hem in eene zanddoos met vogtige aarde , en ging naa eene plaats alwaar ik een waterbak deedt opligten, waaronder een onnoemink getal aardwormen de koelte kwamen zoeken-, ik zag toen aldaar een zeer aardig fchouwfpel; alle deeze wormen blonken in de geheele uitgeftrektheid van hun lighaam met een fterk licht; zij waren niet kwijnend even als die, welke ik had medegebragt; integendeel vlugtten zn. met zöo groote overhaasting dat ik mij van geen eenen meester kon maaken. Des anderendaags 's morgens lichtte de worm, welken ik des daags te voren hadt 'thuis gebragt, nog, maar met een zeer zwak licht; hij ftierf op dien dag, en zijn lighaam gaf als toen geen licht meer uit. Ik heb vervolgens geduurénde verfcheiden agtereen volgende jaaren, in verfchillende jaargetijden, aardwormen waargenomen; ik heb dezelve altijd zonder het minste licht bevonden, behalven een, welken ik bijgeval buiten vond, op een avond van de maand Odtober 1775. Die worm leefde verfcheiden dagen in eene zanddoos, maar zijn licht verzwakte van dag tot dag , zoo dat het twee dagen daarnaa naauwlijks merkbaar was. Ik  Phosphorus der Aardwormen. 203 Ikheb 'ergeene wedergezien dan in de maand October van het laatstverioopen jaar 1779; de wormen, die onder den waterbak waren, blonken drie dagen met een vrij levendig licht, het verdween vervolgens , en die wormen hadden volfcrekt geen licht meer; zedert dien tijd neem ik ze aanhoudend waar, en wagt met ongeduld dat dat vcrfchijnzel wederom vernieuwd worde, maar ik heb tot nog toe niet gemerkt dat zij het minste licht van zig gaven. Zou dat phosphoriek licht, dat op geregelde tijden en altijd in hetzelfde jaarfaizoen wederkoomt, de uitwerking zijn van eenige verliefde gisting, even gelijk men gelooft dat dat licht wordt voortgebragt, dat in het agtsrst gedeelte van den glim-worm (lampyris) blinkt? dit is een vraagftuk, waarover ik dc vrijheid neem UE.NUw gevoele te vraagen, Mijn Heer. Ik hoop dat gij de goedheid zult hebben mij te fchrijven , wat Gij daar van denkt, en deeze waarneeming den Heer rozier zult mededeelcn, in gevalle zij der moeite waardig is. Gij zult oneindig verpligten een jongen Natuurkundigen, welken het lcezen Uwer werken, met de volmaaktfte en best gevoelde achting voor U vervuld heeft. Ik ben enz. aanmerkingen van den heer de servieres over de bovenstaande waarneem ing. Een beroemd Natuurkundige heeft gezegd: In contemplatione natura nihil potest videri fupervacuum. (a~) De waarneeming,- welke men geleezen heeft, over den phosphorus der aardwormenis belangwekkende cn nieuw. Het algemeen kan dan niet anders dan den Heer de flaugergues bedanken, hem dezelve medegedeeld te hebben. Zie daar een tot heden toe onbekend phosphorus, en die eene zeer aanmerkelijke bijzonderheid vertoont, die, namelijk, van 'op geregelde tijden zig te (a) flinius. Lib. I, Cap. XI.  204 Aanmerkingen over te vertoonen; want het is zeer waarfchijnlijk, volgens de waarneemingen van den Heer de flaugergues geduurénde den tijd van agt jaaren, dat de aardwormen niet phosphoriek worden, dan in de maand Oftober, of ten minften dat dit het gunftigst Jaargetij is voor dat verichijnzel. Ik denk evenwel dat het op andere tijden plaats kan hebben, en dat het mogelijk is het naar willekeur voorttebrengen. Aardwormen, langen tijd aan de zon blootgefteld, moesten, naar mij dunkt, het licht indrinken, even als andere lighaamen, en in het duister lichten: het zou eene fraaije en beflisfende proef zijn, welke ik de Natuurkundige en voornamelijk den Heer de flatjgergues nodig te neemen. Derzelver uitkom* ften zouden dit fafium ophelderen. Eene omftandigheid der waarneeming bevestigt mij -in dit denkbeeld; dat, namelijk, het phosphoriek licht der aardwormen dezelfde trapswijze afneeming volgt als bij alle de andere bij nagt lichtgeevende zelfftandighederi. Indedaad , in de eerfte waarnceming ftierf de worm op den tweeden dag, en gaf geen licht meer; in de tweede blonk de worm niet langer dan twee dagen; in de derde lichteden zij flegts drie dagen. Even zoo verliezen, om alleen van de dierlijke phosphorusfen te fpreeken, de Acudia of Cucuju, vliegend infekt van Oost-Indien van het geflagt der fcharrebijters, de lichtende vlieg van Louifiana, en de Dadels of fteenfchulpen (DaByli van Vilnius') hun licht langzaamerhand en eindigen met-het niet weder te krijgen, als zij dood zijn. De lichtende aardwormen hebben nog eene zeer merkelijke overeenkomst met de andere phosphoriek e dieren ; deeze is van minder te lichten als zij ziek zijn, gelijk men uit de eerfte waarneeming van den Heer de flaugergues ziet. Men heeft hetzelfde in de Acudia opgemerkt. Hoe meer de phosphorieke dieren in beweeging zijn, hoe levendiger het licht is. De glimworm, en de lichtende vlieg, een fcharrebijter, zeer gemeen in Italië, alwaar men hem Lus;io!a noemt, geeven hier bewijs van. Be-  de bovenftaande Waarneeming. tos Betrekkelijk de gisfing van den Heer de flaugergues over het op geregelde tijden weder verfchijnen vanden phosphorus der aardwormen, hetwelk hij aan eene verliefde gisting toefchrljft, zal ik aanmerken dat hij dezelve hadt kunnen doen fteunenop eene omftan'digheid van zijne eerfte waarneeming. Hij zag een wat levendiger licht op den verheven band van het voorst gedeelte van lighaam, dat de teeldeelen bevat. De Heer de flaugergues bewijst mij de beleefdheid van mij mijn gevoele over deeze zaak te vraagen. Ik zal hem openhartig zeggen wat ik denke. I. Om den phosphorus van den aardworm Qumbricus~) aan eene verliefde gisting toetefchrijven, moest men weeten of de maand October de tijd dier gisting zij ; dit weet ik niet. II. De overeenkomst, welke de Heer de flaugergues hier omtrent vastftelt tusfchen den aardworm, en den lichtenden worm, koomt mij niet zeer gegrond voor. Zie hie de reden daarvan, die buiten tegenfpraak is. Wijlen de Baron de geer, de reaumur van Zweden, heeft waargenomen dat het wijfje van den lichtenden worm in haaren ftaat vart popje een groenachtig licht vertoont: „ Deeze waarneeming ,, noodzaakt ons het denkbeeld te vcrlaaten, waarin „ men was, dat die fchittering van licht diende om „het mannetje te lokken, nadien dat infekt ook ,, licht geeft in zijn ftaat van kindsheid, in zijn ftaat „ van waaren worm of masker, en zelfs naa dat het „ de gedaante van pop heeft aangenomen, een tijd , „ waarop het de liefkozingen van het mannetje, door dat verliefd fein aangelokt, niet zou kunnen „ genieten." (a) (a) Memoires des Scavans Etrangers Tom.II. en Woordenboek van Natuurlijke Hiftorie van valmomïde bomarjs op het woord lichtende worm. Uit  •Ï06 Aanmerkingen over enz. Uit deeze aanmerkingen meen ik te moeten befluiten dat de phosphorus der aardwormen uit eene andere oorzaak fpruit dan uit eene verliefde ristin» Maar welke is die oorzaak? Ik ben 'er onkundi» van' De natuurkundige zullen ons dezelve misfchien irl het vervolg leeren; voor het overige ben ik zeer overtuigd, gelijk ik reeds gezegd heb, dat de phosphorus der aardwormen niet onveranderlijk tot de maand Oótober bepaald is, en dat hij zig op andere tijden kan vertoonen, welke de waarneemin» zal doen kennen. ö De ontdekking van deezen nieuwen dierlijken phosphorus bevestigt het zeggen van den beroemden beccari van Bologne, die het onderwerp der phosphomsfen ontvouwd heeft (a) en het ten zelfden tyde, om zoo te fpreeken, fchijnt uitgeput te hebben, aantoonende dat 'er bijna geen lighaam is, dat -niet, onder zeekere voorwaarden, onder die klasfe kan gebragt worden (è). Zedert dien Waarneemer is wilson nog verder gegaan door de fchoon e ontdekking van de eigenfehap, welke de phosphorusfen hebben van een licht te verfpreidm, dat met de kleuren van den prifma gemengd is. (c) Dit verfchijnzel is volgens de wetten door den onfterfelijken newton g.vonden, en levert een nieuw datum voor een der gewigtigfte en möeijelijkfte vraa°-ftukken der 'Natuurkunde, dc volkoomen ontwikkeling van het licht. ik kan deeze aanmerkingen niet beter eindigen dan door eene oordeelkundige aanmerking van den Heer valmont de bomasé (d): „Hoe veele zclfftan„ dighedenzouden lichtgcevend fchijnen, indien men „dezelve, alvorens ze in eene donkere plaats te „brengen, eenig en tijd aan de ftraalen der zon „ bloótfteldc, om haar licht intedrinken .'" («) Aües de Bologne. a. 1744., 1747- O) Journal de Phyfique. Tom. VIII. p. 72. (c) Zie. het uittrekzel zijner proeven in het Journal di J>hyf. loc. cit. (d) Op het woord Phosphorus.  ringvormige Zon-ecIips. sftf üc donkere ruimte die tusfchen den rand der Maan. en de ftip was te waardeeren. Men moet ook in aanmerking neemen dat het gedeelte licht, dat door het gat doorgelaaten wierdt, grooter moest zijn dan deszelfs middellijn, omdat de ftraal en daaruit koomende van eikanderen afweeken, en gevolglijk eene grootere ruimte befloegen; dus zou de middellijn van het licht meer dan eens zoo groot zijn dan die van het gat of de put. Ik moet ook waarfchuuwen dat ik, geduurénde den gantfchen tijd van deszelfs verfchijning, geene andere verandering in hetzelve waarnam dan die van een weinig grooter geworden te zijn , hetgeen daar' van daan zou kunnen koomen dat in het begin het lighaam der Zon den geheelen omtrek van het gat nog niet bedekte, en dat, het naar maate het meer bedekte , dit grooter fcheen. Ware dit licht van eene andere foort als het Zonlicht, zoo zou het anders verklaard kunnen worden, maar in dit geval laat hetzelve geene andere verklaaring toe, omdat het faclum zelf aantoont wat het was. Het geen don d'aranda, die het de eerfte zag, gezien heeft, het geen ik zag, en don winthuizen na mij, was een Zonneftraal, zig op de fchijf der Maan als eene fter verwonende, claar is geen twijfel aan dit faclum-, het kon noch eene fter, noch een komeet zijn, want men heeft'er geene waargenoomen zoo verre van de Zon en zoo digt bij dc Aarde, en laager dan de Maan ; daarenboven, indien het een komeet ware geweest, tegen de Zon overftaande, en, onder de Maan zijnde, die het licht van de Zon onderfchepte, zou zij niet van de Maan te onderfcheiden zijn geweest, nadien zij ons haare van licht ontbloote zijde zou vertoond hebben. Voeg hier bij de volmaakte gelijkheid van dat licht met dat, hetwelk men gewaar wierdt op het eerste oogenblik van den uitgang van de fchijf der Zon, toen haare ftraa-  222 Waameeming van een ftraalen door den dampkring der Maan heenen gin* , gen, en daar zal uit vloeyen dat men geene andere redenlijke verklaaring van dit verfchijnzel geeven kan. .Ik heb geduurénde de waarneeming geene ongelijkheid noch iets dat daar den fchijn van hadt, op den rand der Maan of om haare fchijf waargenomen. Het is aanmerklijk dat de Heer deeoteuh te Salee deeze waarneeming dezelfde bevonden heeft, zonder enig verfchil in den ftraal breek end en ring, en ondertusfehen de lichtende ftip niet gezien heeft, het geen bewijst dat het niet het beeld was van een ander lichtend lighaam, in fchijn alleen op het lighaam der Maan gebragt, alzoo hij het in dat geval hadt moeten zien, dat niet gefchied is, omdat de plaats, van waar hij waarnam, niet in de rigting van het gat zijnde, de ftraal der Zon, gelijk ik hier boven gezegd heb, niet tot hem kon koomen. Deeze lichtende ftip was aan dat gedeelte van de fchijf der Maan, alwaar de uitgang beginnen moest, een weinig meer naar het Noord-Westen , zoo dat het, van het fchip gezien .zijnde, met het NoordNoord-Westen overeenkwam. Ik heb den aart van dat buitengewoon licht verklaard overeenkomstig den fchijn waarmede het zig aan mij vertoond heeft; ik heb gezegd, wat ik daar omtrent dagt, zonder egter te bewéeren dat mijn gevoel beflisfend zij ; het is een nieuw veld geopend, en voor de Sterrekundigen om in de eclipfen, waar in dezelfde omftandigheden zaamenloopen dezelfde lichtende ftip te zoeken te ondekken, en voor de Natuurkundigen om andere waarfchijnlijker verklaaringen te tragten uit te vinden. Beiden zullen zien dat die planeet, welker onr egel maatige beweegingen den Sterrekundigen zoo veel werk verfchaft hebben, thans ook nog een nieuw buitengewoon licht ter na- fpèiï-  ringvormige Zon-Eclips. isgf fpeurïngaanbiedt, en dat men nauwlijks genoegzaame beweegredenen begint te vinden om te gelooven dat zij van een merkbaaren dampkring omringd is, of daar bieden zig andere aan om te denken dat haare masfa met een gat of eene foort van wanftaltigen put doorboord is, dat dat gat mogelijk niet het ecnigst is dat door haar hecnen gaat, en dat 'er nog andere zijn, welker %rcrfchillcndc rigtingen zig nog niet aan 'smenfehen oog vertoond hebben , gelijk deeze, welke de Zonne-ftraalen, tegen over het gat en de aarde ftaande, zonder hinder zijn doorgegaan om tot ons te komen. Mogelijk zal men tot de ontdekking koomen., dat dc donkere vlekken, over de fchijf der Maan verfpreid, niet anders zijn dan wanftaftige gaten, min of meer diep,, waarvan enige gedeeltelijk andere geheel door de Maan gaan. In dft geval zou. men andere onderftellingen moeten maaken omtrent haare masfa welker gewigt verminderen moet naar maate de holten dieper zijn. Dit alles kan geleg nheid geeven tot nieuwe nafpeuringen geIjjk ook tot nieuwe verklaaringen van de onregelmaatigheid van haare beweegingen. Den Heef darquier , Lid van de Koninglijke Academie der Weetenfchappen , Opfchriften, en Fraaie Letteren, te Touloufein zijne Verhandeling over de Zon-eclips van den i April 17Ö4, bl. 84 van zijn Astronomisch Journal, te Avignön gedrukt in het Jaar 1777, onderzoekende, of het mogelijk zij, gelijk de Heer delislein 174'igedagthadt,datdefchijfder Maan onmiddelijk voor het oogenblik der aanraaking of het begin der Eclips tëzien zij, drukt zig dus uit: Ik heb „ deeze reis niet gelukkiger geweest voor het beo-in „ der Eclips , dan ik toen was , maar vier of vijf „ mmuutc'n daarna zag ik zeer duidelijk op den rand ,, der fchijf van de Maan, die bij en buiten den zuif, delijken hoorn is, een roodachtig licht, dat mij een gedeelte van dezelve deedt onderfcheiden om„ treht driemaal kleiner dan dat hetwelk op de Zon was. Deeze vertooning heeft omtrent twee mi- Kabinet III. Deel, P }S niui„  ïij. ffaarneemmg van eeriè „ mmten geduurd, waarna ik niets diergelijks gcv zien heb; ik weet niet of enig ander waarneemer' „ hetzelfde zal gezien hebben-, ik eisch niet dat dit „ faBum voor zeeker gehouden worde op mijne „ waarneeming alleen''' (aj. Schoon dit licht zonderling is , is het egter verfchillend van dat, hetgeen van het fchip Spanje ontdekt is geworden, omdat het befpeurd is op dat gedeelte der Maan, dat bij en buiten aan haaren zuidelijken hoorn was, vier of vijf minuutcn na het begin der Eclips, en om dat toen het lighaam der Zon niet tegen over het oog van den waarneemer was met dat gedeelte, alwaar hij, dat licht gewaar wierdt; gelijk zulks ten tijde van mijne waarneeming plaats hadt. De zonderlinge vcrfchijnzelen in den ring der Maan waargenomen fchijnen geen twijfel overtclaa-" ten omtrent het aanwezen van derzelver dampkring -r de kleuren van den ftraalbrcekenden ring , hunne langzaame vernaauwing en de ftraalcn , welke bij verder uitfehoot, fchijnen niet dan aan dienzclfden dampkring toegefchrecven te kunnen worden , en zoo men wilde bewecren dat die verfchillende verfchijnzelcn alleen aan dien van de aarde iocgefchreevcn moesten worden , zou men fterke enkragtige redenen te beitrijden hebben; van welke ccne (tt) Dit licht zou- wel van den dampkring der Maan kunnen koomen, welker aanwezen ik noch bevestigen durf noch ontkennen. Ik zal alleenlyk zeggen dat ik, eene verduistering van het fegma van den Bbogfchutter op den 18 September laatstleeden, en die alleen door de Ephemerides de Berlin w3s aangekondigd, waargenomen hebbende, bij den uitgang, die aan den verrichten rand gefchiedde, geduurénde twee of drie fekonden, de fter aan de fchijf der Maan als door eene lichtende ftaart vastgehecht zag blijven, De lieer de la lande fchrijft die uitwerkingen aan de diffractie of buiging, dex üxaa* len toe. Noot van den Heer DAEquiha,,  ringvomige Zon-edlps* 42$, fcene zou zijn dat de Zon geheel bedekt zijnde door de Maan welker fehijnbaare middellijn grooter was dan die van de Zon, haare ftraalen niet tot de aarde konden koomen, én gevolglijk geene uitwerking tot haaren dampkring betrekkelijk konden te weeg brengen. Integendeel langs dien van de Maan hcenengaandc ondergingen zij eene zeer merkbaare buiging, welker uitwerking gelijk was aan die van den regenboog op de aarde, rnet dat verfchil dat dezelfde orde niet'in de kleuren regeerde, en dat zij eene fnclle bewecging in de rondte ondergingen, welke men in deezen niet ziet, eene beweeging welke men daaraan moet toefl-hrijven dat de Zohne-ftraalen den omtrek van de fchijf der Maan ten zelfden tijd, gelijkelijk in alle zijne deelen troffen. Men kan 'er bijvoegen dat dc fchijf der Zon, door het gat gezien, en het gedeelte van dc fchijf dat op het eerste oogenblik des uitgangs verfcheen, beiden vuurig rood waren en van een gelijk tint gelijk dien met welken de Zon bij haare opkomst of bij haaren onderganggekleurd is of welken zij fchijnt te hebben wanneer men haar door een berookt glas befcliouwt. Uit het voorgaande kan men befluiten dat de dampkring der Maan naauwkcurig de ruimte beflaat die door den ftraal-' brcekenden'ring bepaald was, en dat buiten dien eene andere haar omringende laag van eene dunnere ftoöc is , die het licht weêromkaatfende de witte ftraalen voortbragt, aan het eind Van deeze eindigde het licht, en de herren, daar niet meer verdoofd wordende, Vertoonden zig vrij flikkerende, en ten naasten bij als bij het aankoomen van den dag, voordat de dageraat haare levendige kleuren ten toon fpreidt. Men kan dien ring geduurénde de geheele verduiftering, onder drieVerfchiilende oogpunten befchouwen; het eerste toen hy zig begoh te vertoonen op_ het oogenblik van den geheel en ingang wanneer hij een vinger breedte hadt; het tweede een halve mi~ nuut daarna; alstoen hadt hij een en een halv^n duimbreedte, cn het derde een minuut daarna, na*' P a da#  ïlct Waarneeming van eene dat hij in zijne grootfte kragt fen volmaaktheid was/ waarin hij geduurénde een minuut voor het beo-in Van den uitgang bleev, waarna hij langzaamerhand verminderde even als hij begonnen hadt, en op het oogenblik dat men de lichtende ftip befpeurde, hadt hij ten naastenbij twee vingeren breedte; De'n'fieer deroteur fchatte hem flegts op een vingerbreedte hetgeen toont dat de plaats, van waar hij hem waarnam, niet zoo voordeelig gelegen was als de plaats, alwaar het fchip was, en dat de rigting van de middelpunten der twee planectcn met de laatfte en niet met de eerste overeenkwam. Wij namen op de Zon zes vlakken Waar, die vrij groot en twee aan twee geplaatst waren, daar waren twee in het Oostlijk gedeelte van de fchijf, twee omtrent het middenpunt, en twee aan den Noord-kant een weinig naar het Noord-Westen hellende. Men nam de hoogte van de Zon niet waar noch op het oogenblik van den geheel en ingang, noch op het oogenblik van de Eclips, maar de Gppcrftuurman d'aranda , en de andere Stuurlieden , welken ik die zorg had aanbevolen, zeiden mij dat ten 4 uuren, 3. minuuten de Zon de hoogte hadt van ^graaden' 43 minuuten, en ten 4 uuren, 48 minuuten, 'zijnde den tijd van het eindigen der Eclip.s, 26 graaden , 42 minuuten, 20 fekonden. Op het oogenblik dat de geheele ingang ftondt te gefchieden, cn op dat van het eind der Eclips, dat is te zeggen, van den geheel en uitgang, fcheen de fchijf der Zon een Weinig langwerpig aan het deel dat aan de Maan grensde, zonder dat 'er enige verandering in het overige der fchyf voorkwam, is dit geen nieuw bewijs van het wezenlijk beftaan van den dampkring der Maan* Die van de aarde was zeer zuiver; de wind was matig en aan het West-Noord-Westen; de gezigteinder vertn dc geheele duuring,'zal men hebben 4". 25' 35"', dat is te zeggen, 28''Maatcr dan dien van 411 25' 7" welken hij heeft aangetekend voor het oogenblik dat dc Eclips totaal,was. De wijze niet opgecvendc waardoor hij dit midden heeft opgemaakt, kan men daar niets zeekers uit afleiden, te meer omdat het onmogelijk is dat in den tijd van 3' 51", tusfchen de geheele vcrduiltering en het begin van den uitgang verloopen, de betrekkelijke beweeging der twee hemellichten 28"; minder heeft kunnen doen vinden tusfchen de geheele verduiitcringen het midden, dan tusfchen dat zelfde midden cn 'het beajn van den uitgang. Dus het oogenblik van dc geheele ve.rduiftcring en van hetbcgin'des uitgangs ftellig opgeevende, gelijk hij gedaan heeft, zoo kan men geene zeekere vergelijking maaken, betrekkelijk het rijdftip van het midden, dat dat was waarop de Eclips centraal was, of ten minlten waarop de twee middelpunten in hunne grootfte nabijP $ heid  SfJS . ^ -Waarneemmg van eene heid waren, van de twee plaatfen waargenomen Wij zullen ons dan nu flegts'bezig houdert met de. vergelijkmg van het eind der Ecflpt omdat hc noch dubbelzinnigheid noch twijfeling onderhevig is. Einde te Salee waargenomen. r„ „g' ,0* ■ Hetzelfde op het Schip waargenomen? '. 4. 48 Verfchil in den tijd. .... . 3g ^* - 9" aftcrckcnen voor de langere dun- •ring van den ingang op zee dan te Salee. g Blijft in tijd . .... , 2I#'~ En in graaden van den Equator . . 90 35' 15". Voor het verfchil in lengte van het punt der ftreek waarop het fchip was met de haven van Salee'' Dit piuu kan op dc kaarten gevonden worden door zijnen afftand van dat waarop het fchip zig bevondt toen het ten Noorden en Zuiden van Kaap'Sint Vincent was, welken ik gegisd heb, gelijk men gezien heelt, op 391 mijlen of icoj Zeemijlen. Uit dc kaart 'van de Depót de la Marine, te Parijs, koomt voor het verfchil der Meridiaancn tusfchen de plaats der waarneemmg op zee cn dc haven van Salee 8° ci' waaruit men ziet dat dit verfchil door de waarnée•ming 45' 15-" grooter is. Zoo men ondanks de twijfelingen, welke de waarneemmg van de geheele verduiftering en het be«nn -des uitgangs, te Salee gedaan, aanbiedt dezelve wil vergelyken met die op het fchip gedaan, zal men de volgende mtkomften hebben. , Geheele verduiftering te Salee overeenkomlbg de redenlijke vergelijking, welke men volgens dc verklaaring van den Heer DE*  ringvormige Zon-eclips. £33' DiROTEUR maaken kan, ten 4". 23' 40* Geheele verduiftering op het fchip waargenomen . . . . . 3 44 Verfchil in den tijd . ,' . 39. 40. . En in graaden. . , .9° 55. Verfchil 19' 45" grooter dan dat hetwelk men heeft opgemaakt uit het eind der Eclips tusfchen dc plaats van het fchip en Salèe. Het begin van den uitgang moest te Salee zijn ten . j . 4". 27' 31'' Het was op het fchip ten , » 3 4-ï 39- 3i. En in graaden , «, 90 52 | Deeze twee uitkomften verfchillen fiegts 2 minuuten, en een vierden van een graai, en een midden neemendc tusfchen dcezc twee en die,, welke het eind der Eclips gegeeven heefc, zal de uitkomst zijn 90 47' 40" verfchil van de Meridiaanen tusfchen de plaats van het fchip en Salee, 57' 40' grooter dan dat hetwelk de kaarten geeven, die i^i zeemijlen uitmaaken. - ' Dit verfchil zal niet in aanmerking kunnen koomen, wanneer men acht Haat- dat de afftanden, die op de kaarten zijn aangetekend, enkel ivolgens de He en wijn geest, en om dat alle vogten meer of min deeze drie naderen, heb ik gemeend dat alle meer of min dezelfde uitkomst zullen geeven, het geen mij de ondervinding zelfs geleerd heeft met wijn, azijn, amandel-en terebinthijn olie, vogt uit citroenen geperst, wei van het bloed enz. Water en olie fchijnen kragtiger vogten te zijn dan wijng est-, doch welk van die twee beter is dan het ander , blijkt mij niet met zeekerneid. Men moet egter die vogten uitzonderen die met kwik gemengd opbruisfchen . dewijl deeze om den zeer grooten overvloed van lugt, welke zij uitgeeven, zelis met in eenen maatigen graad van dezelve kunnen gezuiverd worden; zodanig een is geest vanfalpeter, wanneer ik deezen gebruikte, kon ik de kwik niet doen blijven hangen, zelfs niet in eene pijp van drie en dertig duimen lengte, en twee lijnen wijdte. 'Ten tweede kan men, voornamelijk in korte pijpen, enige van de boven befchreeven bewerkingen acterwcgelaaten, bij voorbeeld, de overhelling der pijp naa den horizon geduurénde enige uuren, het overloopen van het vogt van het een gedeelte der pijp naar het ander, en diergelijke. Men moet niet altijd dezelfde uitwerking verwagten, gelijk men genoegzaam besrijpen zal, wanneer wij over de oorzaak zullen handelen; ja het gebeurt zelfs fomtijds dat men met minder zorgvuldigheid een fterker en langduuriger hangen van de kwik verkrijgt, dan wanneer men meer zorg aanwendt, als wanneer het geval het gebrek derzelve vergoedt ia). Nadien het onnodig is zeer veele waarneemingen, welke ik gedaan heb, optegeeven, zal ik hier alleen die geene invoegen, die de gewigtigfte zijn. In (a) Ik laat het overige anderen ter nafpeuring over vooramelijk, welk vogt en welke handelwijze de gefchiktfte zijn m eene fterker uitwerking te verkrijgen. Q3  244 Nieuwe handelwijze om de kwik In eene pijp 72! duimen lang,aan den top 5* lijnen wijd, aan het ander eind 3; lijnen, een halven duim zoet water gebruikt hebbende, is de kwik blijven ' hangen tot dat de pijp in een loodregten ftand was wanneer zij terftond nedergedaald is: zij was omtrent 16 uuren m haare laagfte fchuinfte op den horizon gehouden. In dezelfde pijp heb ik op eenen anderen tijd zout water gegoten, dat aan den top een geheelen duim beüoeg, en de pijp omgekeerd zijnde, door het ingieten van nieuwe kwik gedwongen is geweest 'er weder uittevloeien, en de pijp is veertig uuren in een loodregten ftand blijven ftaan; daarnaa opgerigt wordende is de kwik naa 2'tijds nedergedaald; Nadien ik in deeze pijp een klein gat aan den top ontdekte , heb ik hetzelve met zegellak gefloten, In een pijp van 69 duimen, die aan de opening 4 lijnen en aan den top 3 lijnen wijd was, met 5 duimzoet water, en welke ik ter plaatfe daar het vogt was aan de vlam van eene kaars had warm gemaakt opdat de lugt 'er te fchielijker uit zou vliegen, is de kwik, naa dezelve omgekeerd was om 'er het water uit te drijven, naa eene rust van twee dagen in den loodregten ftand, niet gedaald dan naa den tijd van 12'. In dezelfd e pijp met 10 duimen wijngeest is de kwik met langer dan 1'in den loodregten ftand blijvenhan-r gen. Op dezelfde wijze met 8 duimen gemeene olie, het vuur gebruikt hebbende, gelijk ik hier boven heb aangeftipt; is de kwik, naa 39 uuren. in haare laagfte fchuinfte doorgebragt te hebben , 12' blijven hangen. • Ik heb niet kunnen bepaalen of het vuur het hangen der kwik gunftig dan nadeelig zij; weshalven ïk mij meestentijds ophouden heb van 'hetzelve te 4$r  in de pijpen hosger te doen ftaan. 24$ gebruiken, om het gevaar van glas te breeken, dat daar altijd mede verzeld gaat, te vermijden. In eene pijp van 58 duimen, 3 lijnen aan den top en aan het ander eind al lijnen wijd, met 7 duimen zoet water, is de kwik, naa 6 uuren lang te hebben blijven hangen, door geweld genoodzaakt geweest te daalen. Het water tot op 4 duimen verminderd hebbende naa de pijp 16 uuren in haare grootfte fchuinste gelaaten te hebben, is de kwik niet alleen niet nedergedaald, maar heeft zelfs een geheelen dag lang verfcheiden zwaare ftooten wederftaan: vervolgens de pijp omgekeerd hebbende om het water 'er uit te laaten loopen, heb ik dezelve naa twee dagen rustens weder opgeregt, en de kwik is eenen geheelen dag blijven hangen, geduurénde welken tijd ik haar met veelvuldige allerhevigfte ftooten beproefd heb, waarvoor zij eindelijk is geweeken. Eene pijp van 52 duimen, aandentopo lijnen wijd, drie duimen laagér 6 lijnen, en aan haare opening 5 lijnen wijdte hebbende, met al duimen zout water, gebezigd hebbende, en vier dagen lang de lugt daar uit hebbende laaten trekken, heb ik de pijp,naa haar eenen dag in haare grootfte fchuinste gelaaten te hebben,- opgeregt, en zij is ten minsten vijf uuren lang vol gebleven. In dezelfde pijp, op eenen anderen tijd met i| duim zoutwater gevuld zijnde, is de kwik, naa dat hetzelve twee dagen lang lugt uitgegeeven hadt, en naa zij eenen dag in haare grootfte fchuinste hadt doorgebragt, het water uit de omgekeerde pijp getrokken zijnde, twee dagen lang in een loodregten ftand blijven ftaan, de pijp daarnaa opgerigt hebbende is de kwik vier dagen en langer tot in den top blijven hangen. Ik heb eene pijp van Kol duimen, welker gemiddelde O 4 wijdte  246 Nieuwe handelwijze em de kwik wijdte 3 lijnen was, tegelijk met kwik en olie gevuld, en eene fcheiding tusfchen deeze twee vioeiftoffen gemaakt hebbende , en de olie door middel van een ijzerdraad, welk ik hi de pijp bragt, 'er uitgehaald hebbende, heb ik wijngeest in derzelver plaats gebragt: toen de lugt 'er uitgevloeid was, heb ik de pijp tien dagen lang in den loodregten ftand gehouden, opdat het vogt naar de opening zou opftijgen: de pijp opgerigt zijnde is de kwik dertien dagen tot in den top blijven hangen, naa welken tijd ?er enig geweld vereischt weirdtom dezelve te doen daal en. Ik heb op eenen anderen tijd in dezelfde pijp gemeene olie alleen gebruikt; toen ik de olie 'er uit gehaald had en naa agt dagen toevens dc pijp in een loodregten ftand had omgekeerd, heeft de kwik de ppgerigtte pijp vervuld tot aan den top geduurénde negen dagen, en is van zelve nedergedaald. In eene pijp van 45! duimen, aan den top 13 lijnen, drie duimen laager 6{ lijnen, en aan het ander eind 4 lijnen wijd, waarin ik een halven duim zout water gebruikte, en welke ik vijftien uuren in haare grootfte fchunaste naar den horizon gelaaten had, heeft de kwik enige ftooten wederftaan, maar is 5' öaarnaa, zonder iemands toedoen nedergedaald. Een halven duim zout water gebruikt hebbende, en de pijp agttieri uuren in haare grootfte fchuinste gelaaten hebbende, is de kwik 12' blijven hangen; dertig uuren daarnaa het water 'er uit genomen hebbende is dé kwik zestien uuren in eenen loodregten ftand blijven hangen. In dezelfde pijp , waarin ik een duim van een Mexikaahfehen drank (chocolade.) gegoten had, en welke ik dertig uuren had laaten ftaah'om de lugt 'er tutte trekken, en in haaren fchuinsften ftand zestien uuren, is de kwik niet nedergedaald op meer dan yeërtig duimen loodregte hoogte. Xq  ■ 25°" Nieuwe handelwijze om de kwik warm maakte, brak dezelve zodanig aan den top dat 'er geen enkel ftukje glas van de pijp afgedrongen was: ik floot de feheur met zegellak, en de pijp diende verfcheiden dagen voor den barometer; doch vervolgens begon de kwik eensklaps te daalen , egter zoo langzaam dat zij in een geheelen dag vijftien, den volgenden twee, den derden dag een duim gedaald was, met eene geduurig traager wordende bewecging, en bij hét herbaaien der waarneeming volgde omtrent dezelfde uitwerking : het zegellak was namelijk van het glas gefprongen, cn hadt eene kleine opening gelaaten. Nadat ik verzekerd was dat de toegang in de pijp voor de lugt open was, deed ik 'er wat water bij, cn de pijp toen opgerigt zijnde bleef de kwik zoo hoog ftaan als zij moest, en dat geduurénde veele uuren; doch de kwik uit dezelve gietende om iets anders te onderneemen, fprong 'er een ftukje glas van de pijp af. Nadien het mij ten hoogftcn fpeet eene waarneeming te moeten opgeeven, die niet herhaald kon worden, heb ik dezelve door konst zien te verkrijgen, doch ik bevond dat deeze niet magtig was die uitwerking voorttebrengen, welke het geval mij verleend hadt; dat andere dit-onderneemen, en ik vooripei hun eenen gelukkiger uitflag. In deeze pijp is zekerlijk een allerkleinst gaatje door enig kwik-of waterdeeltje gefloten geworden , dat de geheele drukking der ondoordringbaare lugt heeft tegengehouden, fchoon het agter zig niets dan eene zeer verdunde lugt hadt, die in de barometers gewoon is overteblïjven, en indien wij onderftellen dat het getal van diergelijke kleine gaatjes vermenigvuldigd wordt, en elk derzelve door diergelijke deeltjes der vloeiftoffe gefloten is, zou de kwik niet ge'daald zijn, omdat elk deeltje op dezelfde wijze en om dezelfde oorzaak den ftand, dien het aangenomen hadt, zou behouden hebben. Waarom zullen dan de deeltjes der kwik of van het vogt niet om dezelfde reden den doorgang door de poren van het glas voor  in de pijpen hoger te doen fiaan. 457 Voor de doordringbaare lugt hebben kunnen fluiten, daar die door de binnenste kolom tegen de wanden van het glas aangedrukt worden? Ik meen niet verre van de waarheid verwijderd te zuilen wezen i Wanneer ik mij verbeelde, dat in mijne waarneemingen over de inwendige wanden der pijp een dun vlies van vogt worde uitgefpreid, welks deeltjes in de poren fteeken, die de doordringbaare lugt den doorgang toelaaten; hetgeen mij hiervan overtuigt, is, dat ik in de pijpen het vogt heb zien opklimmen tusfchen het glas en de kwik, en de laatfte dikwijls afgebroken was door de dikkere droppels vogt en door vreemde lighaamtjes. Ik word in hetzelfde gevoelen bevestigd, omdat het, om de kwik fterker te doen hangen, nodig is, dat de pijp een aanmerkelijken tijd in eenen loodregten ftand blijve ftaan, of zeer fchuins op den horizon blijve liggen ; hierdoor worden de deelen van het vogt in eene zekere grootere evengelijkheid over de wanden van het glas uitgeftrekt, en worden ook naauwkeuriger in deszelfs poren gepast. De uitwerking, welke ik in mijne waarneemingen aan de vogtdeeltjes toefchrijf, is in andere door de kwikdeeltjes te weeg gebragt. Indien iemand aan deeze geheel zonderlinge waarneeming weigert geloof te flaan, die bedenke, hoe veele zaaken in de natuur zijn, Welke de Natuurkundigen, door de zekerfte proeven geleid zijnde, leeren, fchoon veel moeielijker te verftaan dan hetgeen waarover wij hier handelen: hier is de geheelen zwaarigheid alleen daarin gelegen dat de deeltjes van hetvogt in grootte, gedaante, en andere hoedanigheden eene zekere evenredigheid moeten hebben tot de poren van het glas, waardoor de doordringbaare lugt kan doorgaan. £De laatfte waarneeming door het geval voortgebragt, ftaat niet meer alleen op haar zelve, naardien het den Hoogleeraar naderhand gelukt is dezelve te herhaalen: deze proef, in een P. S. agter den brief R 2 ver-  258 Nieuwe handelwijze om de kwih vermeld , zal ilc totgemak van den Leezer liever alhier op haare plaats invoegen. J „ Mijn brief was reeds gedrukt, doch nog niet gemeen gemaakt, wanneer ik lust kreeg om te onderzoeken, wat in ijzere pijpen gebeuren zou. Ik vulde dan eene ter lengte van 38 duimen, aan de opening;.^ lijnen en aan het ander eind 7 lijnen wijd, met kwik; vervolgens maakte ik een barometer op de gewoone manier en plaatfte 'er een vat met kwik onder, alwaar zoo veel in was dat, zoo'er enke kwik uit de pijp in hetzelve daalde, dezelve terftond daaruit in een ander vat zou loopen. De pijp in een loodregten ftand opgerigt hebbende vielen 'er vijfentwintig oneen in het onderst vat, welke weggenomen hebbende, zag ik de kwik dikwijls uit het "eerst in het ander vat daalen : In de zes eerste uuren vloeiden 'er vijfentwintig oneen , in de volgende agtien uuren negenentwintig, en in de volgende zes uuren eindelijk zeven oneen uit; de kwik, die in de pijp was, woog honderd dertien oneen. • Uit deeze waarneeming bleek mij volkoomen, dat 'er een gat was in de pijp, waardoor de kwik wel niet gaan kon, maar dat egter voor de ondoordringbaare lugt open ftondt, gelijk mij in de vorige waarneeming gebeurd was; Ik meende dc gelegenheid, die mij zoo onverhoopt wierdt aangeboden, om die waarneeming, die gciijk mij toefchijnt van geen gering gewigt is, teherhaalen, niet te moeten verzuimen, weshalvcn ik zoo veel water bij de kwik deed als de ruimte van omtrent een duim beflaan zou. De pijp opgerigt zijnde vloeiden 'er zesentwintig oneen uit, maar daar daalde geduurénde den tijd van een vierdendcel uurs niets in het onderst vat. Drie uuren daarnaa kwam ik wederom bij den barometer en vond zesenvijftig oneen 'in het onderst vat. Het is gemakkelijk te begrijpen dat de gaten in het eerst gefloten waren geweest, en dat of dezelve daarna wijder geworden, of misfchien andere geopend waren. Om  in de pijpen hooger te doen ftaan. 259 Om nog iets duidclijkers te verkrijgen vulde ik enige weinige uuren daarnaa dezelfde pijp met olie, en "oot dezelve weinige dagen naderhand 'er weder uit" Ik maakte den barometer op de gewoone wijze, uit' welken naa zijne uprigting vijfentwintig oneen uitvloeiden, en meer niet tot op deezen dag, waarop ik dit blad ter drukpersle overlcvere cn die de cferde is naa het maaken van den barometer." Hier van daan nu koomt gedeeltelijk het ondcrfcheid dat 'er is tnsfehen den barometer en de pijpen, waarin de kwik blijft hangen: In den eersten blijft de kwik altijd op agtentwintig duimen ftaan (zonder acht te geeven op een klein verfchil, van het welk, als algemeen bekend zijnde, het hier de plaats niet is te fpreeken) en hoe zeer de pijp.ook bewogen of geftoten wordt, de kwik behoudt dezelfde hoogte; maar in deeze pijpen daalt zij of van zelve, of zij wordt door ftooten gedwongen nedertevatlen. In den eersten, die de drukking van de 011doordringbaare lugt afmeet, vindt dezelve gecnen open toegang door dc poren van het glas, hoedanig hij ook gelchud wordt: in de andere gaat de doordringbaare lugt gemakkelijk in de pijp, wanneer derzelver drukking om de poren te openen, door welke de toegang openftaat, uit haar zelve fterk genoeg is, of door enigen ftoot vermeerderd wordt. Om dit duidelijker te verftaan , zoo laaten wij onderftellen, dat de deeltjes van het vogt de poren fluiten met eene kragt , welke geene uitwendige drukking kan te boven koomen, en dat zij, nadien deeze kragt niet oneindig is, bij voorbeeld, honderd en veertig duimen kwik kunnen ophouden, van welke agtentwintig tegens dc drukking van de ondoordringbaare lugt, de overige tegens die der doordringbaare befteed worden, of zoo men liever wil, dat het glas met eene zekere ftoffe overdekt zij dat dezelfde uitwerking heeft. Dit onderftelde zijnde zóu men een barometer hebben, met welken men de R 3 druk-  2öo Nieuwe handelwijze om aan de kwik ^&gv^hid^en Z0U kunnen meeten; Laat S lant de ftoff^ zlJneueCrste gefteldheid overgaan, ïtooten, die bij de uitwendige drukking koomen. Dit onderfcheid koomt ook voor een eroot °-edr>Pi ' ^^^^^^^^ pijp ongunstiger voor het blijven handen der kwik ikS^fJ^^ £,as ^nraïkt Di ^ icbynzel heeft zig dikwijls aan mij vertoond Ten Hr h ?71JP fchuins °P d™ horlzSlag met enï Ja°gik dat 'errondergeb,eeV,e,n.moest touSpS, za ik dat er rondom een klem lugtbelletie zip-vni hgheden verzamelden, die in het von dfeevffl en Sa?aS'KÈje k°rt daarMa ve^dweenefwas: maar als ik de pijp een weinig oprigtede rees her zelve wederom naar het bovenst? gedeelte der m?i„" Mraatag ,s, dus begint het vogende kwff as vat*  in de pijpen hooger te doen ftaan. 261 van dekwikof het vogt is. Deeze lugt zal het blijven hangen juist niet geheel beletten maar verzwakt hetzelve, en maakt het van korter duur, omdat de lugtdeeltjes met eikanderen vereenigd kunnen worden , en aan het glas koomen , dat op tweeërlejj wijzen gefchiedt. Vooreerst door de te groote hoeveelheid der lugt, want hoe grooter die is, hoe gemakkelijker de lugtdeeltjes vereenigd worden. Ten tweede fcheelt het veel hoedanig de overgebleeven lugt door de kwik of het vogt verdeeld is; Laaten 'er twee proeven gedaan worden, alleen met dit verfchil, dat in de eerste de lugtdeeltjes in het onderst gedeelte der pijp in grooter overvloed zijn , in de andere in het bovenst gedeelte, dan is het baarblijklijk dat in de eene de lugtdeeltjes minder gemakkelijk zaamenvloeien wegens de fterkcre drukking welke zij ondergaan , doch gemakkelijker in de andere. Wanneer ik wilde teweegbrengen dat de pijp tot den top vol kwik bleef hangen, deed ik de pijp omgekeerd hebbende, nieuwe kwik in dezelve, opdat het vogt, dat ik gebruikt had om de kwik van lugt te zuiveren, 'er uitgedreeven wierd, en ik maakte door middel van een ijzerdraad dat aan het boveneind de dikfte lugtbelletjes verdweenen. Men begrijpt ligt dat door dus têwerktegaan met de nieuwe kwik tegelijk weer nieuwe lugt in de pijp kwam, maar nadien deeze in het onderst gedeelte der pijp zig onthoudt, naderen derzelver deelen malkanderen niet gemakkelijk, gelijk het zeer fterk hangen blijven der kwik, dat ik meermaalen, zelf» in zeer lange pijpen , verkregen heb , aantoonen. ik heb uit eene pijp, die tot aan den top vol kwik was, drie of vier, of zelfs zes, duimen kwik laaten loopen, door de pijp fchuins te houden, welker plaats ik met nieuwe kwik vulde, egteris dezelve ,naa het opregten der pijp, evenals tevoren blijven hangen. Uit deeze twee voornaame beletfelen (behalven die, welke eene aandagtiger waarneeming in het vervolg leeren zal) volgt dat de drukking der doordringbaare lugt door glaazen pijpen, gelijk ik die tot nog toe gebruikt heb, niet gekend kan worden, en hier R 4 van  2ö2 Nieuwe handelwijze om de kwik van daan koomt ook dat onderfcbeid in uitwerkin; gen, van welken wij gefproken hebben, namelijk van een meer of min fterk en langdnurig blijven hangen der kwik; want dezelve zijn van dien aart, dat zij wel verminderd maar niet geheel weggenomen kunnen worden, ten zij zig de eene of andere ftoffe voor ons opdoet, door welke de poren volftandig voor de doordringbaare lugt gefloten worden; doch door kunst kunnen zij zoo niet gemaakt worden dat zij altijd eveneens gefteld zijn. Zoo iemand, den aart deezer beletzelen eens begrepen zijnde, vraag en mogt, waarom de doordringbaare lugt niet in de pijpen, waarin de kwik hangen blijft, indringt, daar zij aanftonds in dezelve vloeit, zoodra de kwik niet meer blijft hangen, zou hij wezeniijk eveneens handelen als of hij vroeg, waarom iemand , wanneer de-deur gefloten is, niet in kan gaan, daar hij wanneer zij open ftaat, gemakkelijk in kan treeden? of waarom hij dezelve met eigen kragten alleen niet kan openloopen, daar hij het doen kan, wanneer hij door andere geholpen wordt? (a). ik twijfel niet of daar zal zig eene zwaarigheid voor den geest des leezers hebben opgedaan, welke het gevoeglijk is hier optelosfen. Onderftellen wij dat in de pijp , die door de warmte van de kaars gebarften was, een water-of kwikdeeltje, dat den toegang voor de buitenlugt floot, van het glas was afgeraakt; dan zou dc kwik, als te voren, langzaam gedaald zijn, maar in de pijpen, waarin de kwik blijft hangen, gefchiedt de nederdaaiing eensklaps, en dus kan dezelve hier niet uit eene evengclijke oorzaak fpruiten. Doch hier ftaat aantemerken dat in die pijp de buitenlugt dc kragt niet gehad heeft om C«) Uit hetgeene wij hier en even te voren gezegd hebben blijkt de oplosfing van eene zwaarigheid voorgefteld door mussc!j«nbroek 51364., en voor hem door newton O/f. Lib.HI, Obf. XI. pag. 337. tdit. Lond. 1706.  in de pijpen hoger te doen flaan. 263 om het zeer klein gaatje te vergroor.cn, waardoor zij inkwam, en dat in de pijp zelve de wederftand altijd vergroot wierdt; doch in de andere pijpen drukt de doordringbaare lugt naauwlijks enigzins de kwik of het vogt, of, door haare drukking de naasthijzijnde deeltjes van het glas af dringende, vergroot zij in een zeer korten tijd het gat, en vloeit daarom des te overvloediger in de pijp, even als een fnelle vloed, die door eene fcheuring des dijks in een korten ftond door zijne eigen kragt vergroot, de naaste velden overftroomt. Naardien ik getoond heb dat deeze vloeistof door glas en lugt, doch niet door kwik, heenen dringt, zoo volgt daar volkoomen uit, dat zij door enige lighaamen dringt, doch door andere niet, hetwelk door Waarneemingen bepaald moet worden. Het fchijnt dat zij door geene vogten dringt, nadien alle gefchikt bevonden worden om te blijven hangen, tenzij zij door de ondoordringbaare lugt die uit de poren van bet vogt gekoomen is, en de wanden van het glas nadert, daar in verhinderd worden. Maar alzoo het kan wezen dat zij niet door een vogt dringt dat met glas vereenigd is, maar wel afzonderlijk, zal iemand ligt denken dat de waarneemingen de vercifchte kragt niet hebben. De veiligste wijze om dit te bepaalen is de proef te doen in de lugtpomp, waaruit wij erzekerd zijn dat de ondoordringbaare lugt is uitgedreeven: Indien een vogt in eene pijp, welker opening in een ander diergelijk vogt gedompeld is, blijft hangen, zal dit een teken zijn dat deszelfs buitenfte oppervlakte door de werking van eene andere vloeistof gedrukt wordt, dat door het glas, dat op het werktuig geplaatst is, heenen dringt. Dewijl de proef reeds "met water en wijngeest gedaan is, zal men moeten ftellen dat deeze twee vogten door de doordringbaare lugt gedrukt worden (a). Men zal den aart der vaste lighaamen, waaruit pijpen gemaakt kunnen worden, die bekwaam zijn om kwik (0) huig. Op. T. I. pag. 775R 5  £64 Nieuws handelwijze om de kwik kwik te bevatten, en de ondoordringbaare Met te Weeren, onderzoeken door van dezetve eene niin van torricklm te maaken; doch alzoo men Pna2? 'ff ■£dï0I¥S^ 4*. met op het oog'zien % u d5 ,kwik tot aan den top oprijst zal men X-r S' "adienK de ^jzen, waardoor de" zwaarte ïfaa^ 2 KKdrmgb^arc lugt bePaald wordt> hi« geene plaats hebben. De nederdaaling van zwaare ifo-haamen m het lugtledige van boyle fchijn aantetóonen dat dezelve met merkbaar is ; want de zwaare lighaamen die m hetzelve nederdaalen, ondergaan o-ee&n merkbaaren tegenftand, fchoon dé doordringbaare lugt daar niet ontbreekt, waaruit men de groote dunheid derzelve en dus haare zeer kleine foortclijke zwaarte kan opmaaken. Doch alzoo dit hier van daan ook kan voortvloeien dat de lighaamen in dc proeven gebruikt, de doordringbaare lugt doorlieten zoo is de zaak nog niet buiten allen twijfel gefteld! Het koomt my egter waarfchijnlijk voor dat de doordringbaare lugt infoortelijke zwaarte voor de ondoordringbaare moet wijken, nadien dezelve van eene zekere middelfoortige natuur tusfchen de ondoordringbaare lugt en het licht fchijnt te wezen. Zij drukt desniettegenftaande' met veel erootere krSt dan de ondoordringbaare lugt, hetgeen niet wonderlijk moet voorkoomen, daar een water-kolom van tweeendertig voeten zoo veel doet als een cijlinder van lugt rot het eind des dampskrings uitgeftrekt, of Jen van kwik van agten twintig duimen , fchoon deeze drie lighaamen zeer veel in foortclijke zwaarte verfchillen. Daar wordt alleen vereischt deeze dunnere vloeiftof tot eene grootere hoogte uitteftrekken om te vervullen, dat aan torcSm^J^ oritf ia) Mem. de l'Acad. Royale desfciencesdePar. a. 1705.  in de pijpen hoger te doen ftaan, 2C$ ontbreekt. Nadien ons alles wat nodig is om die hoogte te bepaalen,onbekend is, zoo kan men, zelfs in het ruuwe, niet berekenen, hoe groot dezelve moet gefteld worden, (a) Wanneer wij meenen dat dit zoo gelegen is zoo vervallen wij ook niet tot die zwaarigheid dat eene vloeiftoffe, die foortelijk ligter is, vrij door de ondoordringbaare lugt heenen gaat, terwijl het fchijnt dat zij eerder door dezelve moest opgevoerd worden boven alle eindpaalen des dampskrings; want wij hebben altoos voor oógen, dat de lugt door een klomp wol of een bos haairen of paarden-mannen en diergelijke ftoffen heenen dringt (ö) Dit koomt mij voor met grond uit mijne cn andere waarneemingen omtrent den aart deezer vloeiftoffe va3t- (a) De meeste Natuurkundigen ontkennen dat 'er in het lugdedige van torricelli en eoyi.e , behalven het licht en eene zeer verdunde lugt, eene andere vloeiftoffe gevonden wordt, die merkelijke uitwerkingen te weeg kan brengen, vreezende, naar ik denk, dat hun die bijna ledige ruimte die in de Natuurkunde zoo veel verbetering, en fraaiheid heeft aangebragt, uit de handen zoude gerukt worden. Indien 'ervan dat gedeelte der weetenfehap gefproken wordt, welke onderftelt dat de wederftand door de kragt der traagheid niet merkbaar is, kunnen zij mogelijk hunne vrees laaten vaaren, omdat het gebouw van dien kant niet fchijnt te dreigen inteftorten. Maar wanneer men fpreekt van dat, hetwelk door de drukking kan om verre geworpen worden, laat ik hun de zorg om dat gedeelte van het gebouw, dat kwalijk voorzien is, to. fchraagen, (6) Men moet de doordringbaare lugt niet verwarren met den ether van descartes. Want de eerfte is zwaar, doch de tweede geeft, gelijk de Schrijvers die dezelve onderftelleh , beweeren, de lighaamen zwaarte, en dierhalven zou indien zij niet door de pijp drong, de kwik in dezelve vervat, niet zwaar zijn, hetgeen beweezen is valsch te zijn.  266 Nieuwe handelwijze om de kwik vastgefteld te zijn. Lust het anderen anders daarover te redeneeren , ik mag het Jijden , maar tegelijk hoop ik dac zij in twee dingen gemakkelijk met mij zuhen inftemmen. I. Dat 'er behalven de lugt, of die vloeiftof na, melijk, welke van ieder een met dien naam bedoeld wordt , voorzeker eene andere vloeiftof om de aarde verfpreid is, die ten mm'sten enige lighaamen aanmerklyk drukt. D. Dat deeze vloeiftof, van zoo veel kra°t zijnde haar min of meer merkbaar gellagt van uitwerkingen, om zoo te fpreeken heeft: Doch zij wordt cioor de meeste Natuurkundigen, in het verklaaren der verfchijnzel en, nooit te hulp geroepen: Dierhalven ontneemen zij haar voorzeker dikwijls haare eigen uitwerkingen om andere oorzaaken des te vrugtbaarer te doen fchijnen: Dat zij wecten dat men hetgeen zij haar ontnomen hebben, wedermoet geeven aan wie het behoort. AANHANGZEL-, Zedert den tijd dat mijn briefin het licht verfcheenenis, (a) heb ik het hangen van de kwik in de pijpen aan veele perfoonen vertoond, en nooit is mij iets van enig gewigt tegengeworpen, noch daar heelt zig nog geene proef voor mij opgedaan dat mijn gevoelen zou kunnen verzwakken, ja dat'hctzelve met bevestigde. Om dan niets te herhaalen zal ik enige nieuwe omftandigheden opgeeven, welkê ik nog heb waargenomen. I. In eene pijp ter lengte van 3ij duimen, en aan den top 12 lijnen, aan het ander eind 5 lijnen wijd, heb (a) Toen de Hoogleeraar dit fchreef, waren 'er vier iaasren zedert de uitgaave des briefs verloopen. vekt.  in de pijpen hooger te doen ftaan". 46? lieb ik,behalven een halven duim zeer vuil water, enige groote linkjes kurk, riet, zegellak en fpons *edaan, van welke enige boven in de pijp, andere omtrent het midden, of aan het ander eind zijn blijven zitten i en egter is de kwik even fterk blijven hangen als of de kwik volkoomen van alle vreemde lighaamen bevrijd was geweest: Bijna hetzelfde gebeurde in pijpen, die wat langer en wat naauwer waren, en in welke ik ftukjes van verfchillende foorten van lighaamen gedaan had naar dat zij mij voor de hand gekoomen waren. Dies ik het onnodig achte de kwik van vuiligheden te zuiveren, tenzy dat noodzaaklijk mogt zijn in veel langer pijpen. II. Wanneer de kwik, waarop enig vogt is, door herhaald ftooten is, gedaald is het niet noodzaaklijk de lugt op nieuw uit de kwik en het vogt te doen uitgaan; Men moet de pijp fchuins liggen, opdat de lugt die uit het vogt gekoomen is, wederom door hetzelve worde opgeïlurpt; een uur of twee daarnaa zal de kwik weer fterk blijven hangen. In eene pijp zesendertig duimen lang, die aan den top 6| lijnen en aan het ander eind 4 lijnen wijd is, is mij dat veertigmaal gebeurd, terwijl ik dan flegts een korten tijd, en dan een langer van enige dagen tusfchen beiden liet verloopen; ik herhaal het nu zelfs, zoo dikwijls het mij lust, met de pijp, die met vreemde lio-haamen belaaden is -, waarvan ik hier boven o-efproken heb. Wanneer ik naa de zakking der kwik d<'pijp fchuins leg, doe ik *er nieuwe kwik in, die niet van lugt gezuiverd is , en de lugt is niet gunftig voor de aantrekking, zij vermindert egter dc kragt niet waardoor de kwik blijft hangen. III. In dezelfde pijp van zesendertig duimen is de kwik- op welke een duim water ftondt, een jaar blijven hangen , en toen het water 'er uit was nog een jaar fchoon de pijp tegens eenen zeer zwakken muur fteunde, die op elke beweeging derperfooncn die  Phyjionomiekunde^ fcardig? Zijn zy* bekwaam om door hunnen geest iets voorttebrengen, dat een ander niet doen kan, cn geeft hunne Phyfionomie of hunne ftem een indruk van eene wezenlijke inwendige hoedanigheid of eene bekwaamheid tot eene zekere werking van den geest? neen: de grappigheid of het vermogen om in andere die aangenaame aandoening, die wij lagchen noemen , te verwekken, is enkel aan hun gelaat, aan hunne ftem verknogt; zonder deeze beftaat zij niet; van jongs af aan befpeurd hebbende dat, zoo dra zij flegts boerten wilden, zij lagchen deeden, moedigde de opmerking van dat uitwerkzel hunner boert bij andere, hen aan om het te gebruiken; zij befpeurden dat zij den naam van geestig te zijn goedkoop konden bekopmen,dat zij andere ver* maaken konden, Wanneer zij flegts wilden fpreeken t en zij gewenden zig om alles , wat hun voor den geest kwam , op een boertenden toon voorttebrengen» Het koonft mij zoo vreemd niet voor dat men verzekert dat men in de verkecring bevonden heeft dat het denkbeeld, ons door het gevoel van iemands karakter gegeeven, door de ondervinding veeltijds is bevestigd geworden. De omgang, het vooroordeel, door dat vooronderfteld inftinct gegeeven,, verbeterende, doet zulks niet eensklaps, maar bij trappen. Lang zal iemand, die zig overtuigd houdt dat God den mensch zulk een talent ingefchapen heeft, aan zijn eerfte vooroordeel blijven hangenj dit vooroordeel, dus bij onmerkbaare trappen veranderd wordende, zal hem den overgang fomtijds niet doen bemerken, of over het hoofd doen zien; hij zal zijnen eerften indruk vergeeten zijn, en denken dat de kennis, door omgang van dat karakter verkregen, met de inblaazing Van het inftinct overeenkoomt, fchoon het wezenlijk anders gelegen is. Maar waar koomt het dan van daan dat wij vodf fommige menfehen, welken wij voor het eerst van Kabinet Ut DetL T ons  'Phyfionomiekunde. 29? nen of gekend hebben, gelijkt, tegen welken zulk een vooroordeel in ons plaats heeft, en die gelijj kenis ons fterk in het oog loopt l #1 is het da. wy niet ku""en bepaalen naar wien hl) gelijkt, of hem, zoo als men zegt, niet thuis weeten te brengen, zoo wordt dat vooroordeel tegens zulk eenen weder opgewekt en wij brengen het op hem over. Dg mdruklen op zulk eene wijze tegens zulke ;tronien «Mg ze icu*d opgevat, blijven ons altijd by zelfs to.in onzenoude?dom als'wij dezelve niet door de reden verbeteren of uitwisfeben. Wie die m zijne jeugd een wrecden meester of voogd gciiad heeft , van weto hij onverdiend veele Hagen heeft moeten Kuren en de wraak in zijn hart fmooren behoudt niet altijd het «eJjeugên van zulk eene behandeling, Z fomtfjds door geene goede dienften kan uitgew seht worden, en ik beroep my op die geene van mijne leezers, die zulke ongelukkige flagtoiteis van de dwingelandij dier Dionyfiusfen geweest zyn of Set vooroordeel, tegen hen opgevat, hun nie altijd met hunne trekken tegelijk voor oogen koomt cn of bij hun, ondanks hun zeiven, aangezigten van diergelijken fiag of die 'er enige trekken van hebben die hun voor alle in het oog loopen m dit vooroordeel Set deelen : Ik ben verzeekerd dat zy my dit zullen moeten toeftemmen, en zelfs zullen.zy fo* ™heen indien zij oordeel en oplettendheid genoeg hebben óm het by zigzelven waarteneemen wel opgemerkt hebben; zijn zij driftiger met minder oordeel zal hun dan niet wel of m denkbeeld of m woorden op enig ongenoegen, hun door zulke eene ?oo?t! v^Sa-gcWen, die een zweem hebben van dat van het voorwerp hunner wrok , atfjgedftrf , met wel ontfnapt weaen: „ Mc dagt het wel; hij gclykc „naar mijn ouden mcefter, die was ook zoo etn ,, Nero ?" . Zou het zelfs niet mogelijk zijn hier enige waarfclmnlijke natuurlijke reden van te eecyen?.Wanneer wij door een zeker voorwerp jSynluk 01 onaan-  598 Verhandeling over de genaam aangedaan zijn geweest, en het naderhand gebeurt dat wij zulk een voorwerp wederom ontmoeten, zoo wordt die pijnlijke of onaangenaame gewaarwording wederom in eene zekere maate door onze verbeelding in ons opgewekt; de zenuwen onzer zintuigen wederom even door een diergelijk voorwerp aangedaan wordende, verlevendigt zig de vorige gewaarwording te gelijken tijd in een zekeren graad, even als ware het het voorwerp zelf dat dien indruk maakte , en dat wei levendiger naar mate wij een tedere en aandoenljjken zenüwgeftel bezitten (fl); dus is het, bijvoorbeeld, dat wanneer onze maag zekere fpijsniet heeft kunnen verdraagen, zoo dat dezelve ons eene ongefteldheid heeft veroorzaakt , wij voor enigen tijd die zelfde foort van fpijzen niet zullen te zien krijgen zonder aanftonds eene zekere walging te gevoelen, die ons dezelve doet verwerpen , en die door de verbeelding op het herdenken aan de ongefteldheid , te voren daar door veroorzaakt, wordt te weeg gebragt. "Wanneer men zigzelven en zijne aandoeningen en gewaarwordingen met een genoegzaamen aandacht gadeflaat, zal men hetzelfde in honderd andere omftandigheden waarneemen. Enige jaaren geleden moest ik bij eene zekere gelegenheid dikwijls iets verrigten in eene kamer alwaar een lijk gekist ftondt; de reuk van hetzelve deedt mij aan te gelijken tijd met den reuk van het versch gefchaafd eikenhout der kiste, en fchoon het reeds een geruimen tijd geleden is, treft mij nooit de reuk van eikenhout, zonder te gelijk eene ligte fchaduw van de walgende aandoening , welke een riekend lijk veroorzaakt, in mij te verwekken. Met den aangenaamen of onaangenaamen indruk, welken een gelaat op ons maakt, is het dikwijls juist eveneens gelegen, het gelaat is het dat ons voornamelijk de menfehen vertoont;door het gelaat hebben wij het denkbeeld van iemand, en wan- (ê) Cf. locki De Inteli, Hum*  Phyfionomiekunde.' 3°? laatfte durft een lavater zelFniet verzeekeren, en indedaad het zou ongerijmd zijn te ftellen dat, wanneer ik een mensch, bij voorbeeld, zijn neusbeen meteen hamer kneus, ik zijne ziel eveneens zou raaken:. (tï) Bij de volken die de hoofden hunner kinderen lang en fmal drukken zou dan eene ftandhoudende foort van karakters moeten heerlchen, die daar vanafhanglijk ware; de Amerikaanfche Ottawavuafers of rondhoofden zouden hoedaanigheden in hun karakter moeten hebben, die de natie gemeen waren, en, dat hier de zaak is, van hunne hoofdvormen afhingen, ja men zou door eene diergelijke behandeling van een kind eener andere natie eenen diergelijken vorm aan zijne ziel moeten kunnen geeven, dat nog geene waarneemingen bewijzen. Ik zal nog meer zeggen; fchoon hetwaarwas, dat 'erveele menfehen gevonden wierden, die hunne oorfpronglijke Phyfionomie nog bezaten ( dat ik verre ben van te gelooven ) hoe zal 'men dan bij elk in het bijzonder weeten of zijne Phyfionomie eene verbasterde of natuurlijke zij, of hoe veele en welke trekken 'er van de natuurlijke Phyfionomie in hem zijn overig gebleeven? Deeze en diergelijke zwaarigheden waren het, die de Phyfionomisten in hunne werken moeften opgelost hebben, maar men betoogt niets: de een geeft zijne lesfen ftellig uit de hoogte als van een Doctors ftoel', de ander wil met de hitte van zjjne verbeelding, aan den fchitterendengloed van die van lavater ontftoken, andere ontbranden, om hen hetzelfde te doen zien dat hij meent te zien, ftapelt uitroeping op uitroeping, vraagt z'rjne leezers veel, maar leert hen weinig, en laat zig bij elk portret van een groot man in verrukking vervoeren. — Doch, denk daarom egter niet, leezer! dat ik zelf ongevoelig ben voor de verdienften van mannen, die van den Staat en de ge- leerd- (a) Dit zou even ongerijmd zijn als wanneer men beweerde d^t men de hand of den vinger van een mensch afhakkende, ook zijne ziel verminkte. V 3  3 o 8 Verhandeling ever de leerdheid wel verdiend hebben; dat zij verre 1 Wanneer ik aan den Vader des Vaderlands, den grooten Willem, denk, gloeit ook mijne borst, als die van een braaven Vaderlander, die de vrugten der vrijheid fmaak door het dierbaar bloed van den-Held verzegeld, van bewondering, eerbied, en erkentenis, maar het is niet zijn voorhoofd, noch zijn mond, het zijn zijne oogen niet, het is niet zijne zoo veel goeds aanduidende neus, (a) noch zijne lippen , het is zijne grootheid van ziel, zijne edelmoedige vaderlandliefde zijne onvermoeide"waakzaamheid, zijne edele dapperheid, zijne groote heldendeugden, deeze zijn het, die, door de mannelijke pennen van eenen de groot, of wagenaar, geifchetst, die edele aandoeningen in mij ontfteeken , en mij in verrukking wegvoeren. — Wanneer ik groote Staatsmannen befchouw, die door hunne dienften, het Vaderland in het Kabinet bewezen, de onfterfclijkheid verdiend hebben, ja van welke de een niet fchroomde zijn leven in een fcheepsftrijd tegen de vijanden des Vaderlands te waagen, en in welker gedrag men, helaas te laat! niet dan eerlijkheid vondt, terwijl hunne ontzielde lighaamen een bewijs* verftrekten dat dc deugd fom* tyds haarzelvc moet loon en, dan zyn het niet hunne trekken, hunne lippen, hunne neuzen, waarop ik blijf ftilftaan : hunne ftaatkundige talenten wekken, mijne bewondering en hunne Vadeiiandfchc trouw, zoo liegt beloond! lokken mij eenen zugt ten boezem uit , cn doen mij zeggen : niet dezelfde trekken verlevendigende aangezigten onzer staatslieden , maar — dezelfde ftaatkundige genie, dezelfde belangloosheid , dezelfde vaderlandliefde , dezelfde moed om gevaaren te trotfeeren, ter handhaaving van'de eer en onafhanglijkheid der natie, beziel e de gemoederen onzer ftaatsmannen! dat. zij hunne deugden hebben en niet hun lot! Eene warme lugt verflapt integendeel de vezelen en vermindert dus de veerkragt hierom brengt dit eene vlak tegenftrijdige uitwerking te weeg in de menfehen van warme landen; deeze zijn vreesachtiger, agterdogtiger wraakzugtiger. In Ca) Vergelijk mostesquieü del'Efprit des Leix. Liv. XIV. 6h. I. fc? fuiv. O) Hoe koomt het dan, dat de Romeinen de beheerfchers der waereid geweest zijn ? zou men 'ligt hier kunnen vraagen: — De regeringsvorm, het patriotismus door hunne gevoeligheid en fterke verbeeldingskragt gefterkt, hunne meerdere befchaafdheid en bedrevenheid in kunsten en weterifchappen , gaven hun een groot voordeel boven andere volkeren. Zij wierden door de Noordlijke volkeren in hunne overwinningen gefluit en toen de Romeinen eens hunne aangenomen vaderlandliefde en gemaakte dapperheid, door het involgen hunner neigingen, door hunnen voorfpoed en daaruit fpruitende weelde verlooren hadden , toen alle hunne ziels en iighaamsvermogens niet meer naar dat een punt, de glorie van Rome en het uitbreiden van deszelfs gebied, gerigt waren, toen die nationaale deugden langzaam verdweenen; waren de Romeinen zigzelve niet meer, en wierden door Barbaaren overwonnen.  2H Verhandeling over de „ lievend en beleefd, cn wanneer men hun eni»e „ gunst betoont buigen zij hun karakter en fprin" de?eV°°r mziSer van de eene rots op dC an- Het voedzel is eene andere oorzaak, die het karakter eens volks wijzigt : dus heeft de invoering Joffii m^Svuldig gebruik van warm water op koffij en thee getrokken, het temperament der Hollanders en ook hun karakter enigzints veranderd en meer tot het phlegmatieke doen" overhellen volkeren , die alleen of ten grootften deeie van visch leeven, zijn traag van geest en lighaam, vreesachtig en ligt te onder te brengen ; men wil ook da? eene zekere woestheid, den Engelfchen boven andere Europiiche volkeren eigen, a™ hun veel en hajf raauw vleesch eeten te wijten zij. tPnEiHd,eh;jIC m°eten ?0k de regeringsvorm, de wetten de gewoonten, de omftandigheden van een volk of de betrekking, waarin het tot andere in een geeven tijd ftaat, m aanmerking koomen. Een vSlk efC wlllf éuriSe regeering moet bukken, Ll ch'-krmPende voor de geeneödie in magt boven hen zijn, maar op zhne beurt ftreng, wreed en S?n| te?e,ns he^ welke het onderlijn gewelS heeft, daarentegen is een volk dat eene groote maat jan vrijheid geniet, trotsch, fier, onverduldig onmoedig.1116 St tC voldoen> wispeltuurig, maaredelHet is dan zeeker, dat 'er een volks karakter zii gewijzigd door de verfchillende oorzaaken hier boven opgegeeven ; deeze volks - karakters kunnen in verfchillende tijden veranderen naar maate fommige der daaraan toebrengende oorzaaken veranderen van welke enige ftandhoudende zijn andere niet. De ondervinding bevestigt dit alles volkoomen, zoo wel door de gefchiedenisfcn van vroegere tijden als door hetgeen wij ft, onzen leeftijd zien, en wat devolks- fmaak  Phyfionomiekunde. 3£5 fm?ak en volks-genie belangt; hoe groot een onderleid in de genie en finaak tusfchen Verfchil ende volkeren heerfche is genoegzaam bekend, welk een verfchï in dat opzicht tusfchen de voortbrengzelen van Enïe fche en die van Franfche vernuften! om deeze alleen biitebreneen, die tenhoogften contrast maaken. Maaibehalven dit algemeen volks-karakter heeft iederIndividu van een volk zijn bijzonder karakter m het volks-karakter ingemengd, waardoor het of verflaauwt of fterker wordt, ot verdwijnt, zoo dat het niet genoeg is het volks - karakter van een volk te kennen om over elk individu van hetzelve oordeel te veilen; dit is een misflag die m het algemeen meer dan te veel begaan wordt; men is al te gereed om over iemand te oordcelennaar het volks-karakter zyner natie, en integendeel om naar bijzondere perfoonen eene geheele natie te beoordeelen, dat beiden ftrekt om mis te misleiden en een verkeerd oor cel te doen vellen. Het beoordeelen van de karakters der menfehen naar hnnnen landaart en Van hunne natie naar hunne individueek karakters, moet vooral m een land daar zij vreemdelingen zijn „ met omzigtigheid-eichieden, en zal daar van weinig dienst zijn. Zij verbloemen aldaar veel hetgeen zij van hun nationaal karakter hebben, indien het al niet waar is dat hun nationaal karakter zelf verandert en zig emgermaate laat wijzigen door het heerfchend karakter der natie waaronder zij zijn gaan leeven, en door de verfchillende oorzaaken oo dc karakters invloed hebbende en in dat land werkende : ik ben van gevoele dat dit wel de-eliik gefchiedt en oordcel derhalven het zeggen vanHORATiusin dien zin niet algemeen waar; dat zij , die naar andere landen overfteeken, wel van lugtftreek veranderen maar niet van aart. Coelum non animum mutant qui trans mare currunt. Lib. I. ep. ii. maar zeg liever met pope Manners with fortunes, bumours turn witb ciimes. Mor. Eff. Ep. i. vs. m. s X 4 Wy  32P* Verhandeling over de 'Wij hebben gezien dat verfcheiden zelfde oorzaaken urvloed hebben en op de volks-gelijkenis da is op de wijziging van zekere trekken over hc algemeen onder een volk heerfchende, cn op daf volk CL m&a) 6n verftandelijke vermogens van W eene zekere overeenkomst tusiffinïn eidCn nat™r,1Jke en zedelijke hoedaZn,tu „'oJrdi °0r wlJ.llaar de waarlchijnlijkheid ^Sh^S^u°^\^ie met re§x ook naar ^ed H I J ^ d hCnr^ VDll dat wij wifV™ V|? bctJordeqling daarnaar rigten, dat tTekS&ft- 10C möC,r ie,mand van dc nationaale ïil ïul h Vk °e rier\Cr het vo!ks karakter in hem ziln^w ïbn'-en h°e niinder d^ trekken in zijn gelaat doorfchijnen, hoe meer hij van het nationaal karakter zal afwijken; want ichoon het ïïzffin " J%,z^™m van fommige zelfde oorzaaken van klimaat enz. afhangen, zoo hangt het ffJPje'fde wijze door die oorzaaken voortgebiagt, zoo dat die twee uitwerkingen noodwendig zaamen moeten, gepaard gaan, ja elk wordt op z dkSderri hXS T'6 °eTrekkingP to% tlkanderen hebbende oorzaaken gewijzigd en ver- tlTt^'^l k£nrZ'Vn> dat dftJvoTksfkaIStc geene plaats heeft , dat het kan uit-e- S1" eTd" de20?'" daVde-z-e^"aSr heeft' dLr hét L^^eCm ionnijds geene • plaats fl.ee.rt, aaar net , karakter egter aanwezig is No°nunderzal men dit gevolglcunnen Treklen: wknneer iemand van een land den zweem heeft van rVttVv:.rrdCfland? dan^-Ün karakter lil ™ Wfu.fJülksrkarakter djer natie gewijzigd zijn SrrrïlS6 ' d?t e" de PhyfionSmiën eïde karak eis iets zeer . verfchillende zijn, fchoon enige da zii v°^ae kCni°P beidC" invloed ^bben, og eenzonlé hi d/fCn mCt afha^en, zoo dat het een zonde, het ander met zou kunnen aanwezig zijn, cn  Plyfionomlehinde. en dus ieder afzonderlijk befchouwd moeten worden; met de verftandelijke vermogens is het eveneens gelegen als het aankoomt op de bcöordecling van individus i men heeft in alie natiën zinneloozen, gekken, vefltandigelieden-, mannen van genie, en fomtijds eene enkele verheven genie met alle de tusfchen koomende nuances, die mogelijk of te bedenken z'rjn. liet gezegde wordt nog meer bevestigd door de famielie-geiijkenisfcn. Wij zien volftandig gelijkcnisfen in famielieën ftandhouden , maar die deeze aan regels zou willen onderwerpen, of daar een ftelzel op bouwen, zou zig grootelijks bedrogen vinden. "Wij zien niet dat de mcisjens meer naar de moe Iers, de jongens meer naar dc vaders gelijkenmaar dit is wisfelval'lig ; fomtijds ziet men in meisjens duidelijk de gelijkenis naar haare vaders , in jongens die van hunne moeders , fomtijds omgekeerd, fomtijds iets van beiden, fomtijds zoo weinig dat 'er een geoefend oog vercischt wordt om de gelijkenis optefpeuren , maar, fchoon het dikwijls gebeurt dat de familie-gelijkenis enige overflaat, waarin zij niet of zeer flaauw verfchijnt, ziet men die toch evenwel altijd , hetzij in de zijde - takken, hetzij in de nederdaalende linie, wederom koomen. Hier uit ziet men duidelijk dat de Phvfionomieën door onnafpeurlijke oorzaaken'-gewijzigd en veranderd wor- ' den, en de karakters, deeze volgen ook in geene deele vaste wetten in de famüieëh, (uitgezonderd hetgeen van de opvoeding en naauwe vereeniging afhangt, en hetgeen onmiddelijk door fterk heerfchende temperamenten bepaald wordt) en geenzints, dat hier van meer belang zou zijn, denzelfden weg als de gelijkenisfcn, zoo dat men zou mogen befluiten : dat kind gelijkt meest naar zijn vader-, derhalven zal het ook een karakter, dat van zijn vader naastbijkoomend hebben, dat integendeel gelijkt naar zijne moeder, dus zal zijn karakter zijn moeders karakter volgen, en ik begrijp niet hoe deeze waarneeming, die ongetwijfeld is, en, dunkt mij, X & . een  Phyfwnomiehmde. 329 lippen (a~) die verfchrikkclijke monden, die keeien die open graven gelijken, die tanden die poorten der helle zijn (b) die agterhoofden , die fcr^gf vertoonen om zig te verzitten, die vreeslijke omtrekken van de onderlip tot aan bet oor (c) die troniën waarin adeldom uitblinkt Cd'), die gefteldheid en vorm van de neus van den Heer lavater , die het hern onmogelijk maakt den moed van carel xii, de Algebraïfcbe gemakkelijkheid van euler , óf de klasjificeerende bekwaamheid van linn;eus'ooit te verkrijgen die naarftigheid in het verzamelen en regelen in het gelaat van den infekten kenner gernïngs kenbaar (ƒ) die koninglijke neuzen (g) en eene menigte andere diergelijke: waar fteunen alle die beduidenisfen op? — Op de ondervinding. De ondervinding: ziedaar de laatfte toevlugt der Phyfionomisten : ik heb het gezien: ik heb het bevonden, zoo klaar als het daglicht, als de zon, heb ik hét gezien: wat zult gjj mij tegenwerpen? ■—Maar deeze ondervinding is bedrieglijk, fchoon gij, waarneemer! ter goeder trouwe zijt, kund gij mij en u zeiven bedriegen. Hoe mcenig heethoofdige dweeper verzekerde met de beste trouwe dat hem de engelen verfcheenen waren ? hoe menig een zag dikwerf ter goeder trouwe fpooken en geesten? Het zal 'er dan op aankoomen, zal deeze onderVinding gelden, dat de waarneemingen ons genoegzaam toefchijncn, dat wij het befluit daaruit opgemaakt, moeten beamen-, doch hoe zullen wij daarover oordeelen, daar ons de waarneemingen zelve ais (a~) Handl. bladz. 38. en eld. , (b) Ibid. bladz. 83. (c) Ibid. bladz. 85. {d) Lavater I. D. X. Fr. bladz. 109. («) Lava ter ibid. XII. Fr. bladz. 131. (ƒ) Lavater II D. bladz. 247. (g) Ibid. bladz. 162.  33° Verhandeling over de als de weg, waardoor men tot die kennis gekomen is, met worden opgegeeven? Wanneer Natuurkundigen eene waarheid door de ondervinding geleerd hebben, en dezelve aan het algemeen willen voordellen en bewijzen, zoo geeven zij hunne reeks vanjaeta op, waardoor zij tot dat belluit gekoomen zijn; dit doen de Phyfionomisten niet, en indedaadhoe veele lijnen, neuzen, keelén, tanden,, agtcrhoofden enz. van elke foort, en die zodanig met andere deelen verbonden zijn, dat de verfchillende partijen eikanderen niet weêrfpreeken, hebben de Phyfionomisten dan gezien , en met de karakters vergeleekcn om daar befluiten uit optemaaken (a) •want gefteld al eens dat men een of meer menfehen . gezien heeft, met, bij voorbeeld, de voorhoofdslyn 4 naast de filbouetie van Rudgeroth, die dom en eigenzinnig waren, dat meestal gepaard gaat zoo weet ik niet,waarom hunne dom-cn eigenzinnigheid juist door die voorhoofdslijn moet aangetoond worden ten zu men bij eene groote meenigte, Qf bij alle hadt waargenomen, dat deeze twee zaaken altijd vereenigd waren, doch hiervan kan men geen 4üoegzaam getal waarneemingen hebben-, want hoe weinig menfehen kan men onder het gerin°- «-etal welker geaartheid men gelegenheid heeft genoegzaam te onderzoeken en te doorgronden, met eenerleij voorhoofdslijncn of in het algemeen met een o-elijkend geheel of gedeelte van het gelaat vinden • indedaad zeer weinige,enkele met gelijkende <*eenë met even dezelfde, hoe zullen de Phyfionomisten dan die reeks van waarneemingen verkrijgen waartoe een leeftijd niet genoeg is, en die ons een be- (a) Men zou ons dan eene reeks aangezigten moeten vertoonen, voor eiken Phyfionomie-trek, waarvan men de beduidenis wilde vastftehen,- deezen trek moesten alle deeze* aangezigten, naar de natuur gefchetst, gemeen hebben, en de gelijkheid van hun karakter moest wel bevestigd en uit den drang van oorzaaken, die dezelve in veelcn zouden bewinpelen, ontward worden.  Phyfionomiekunde; 33 i befluit moeten leeren opmaaken, en dat daar een haairbrced verfchil in eenig deel een geheel ander mensch kan vertoonen, en een geheel anderen indruk vcroorzaaken <[d) daar eene enkele opzwelling van de wang, door tandpijn, den Heer lavater zelvcn, toen hij zig voor denfpiegcl ftondt te fcheeren, eenen anderen indruk van zijne eigen Phyfionomie deedt ontvangen. ( b~) Men zal duizend, ja tien duizend gierigaarts vinden, eiken met een verfchillende en niet naar eikanderen zweemende voorhoofdslijn, even zoo veel wreedaarts met verfchillende omtrekken van de kin en kaak. Indedaad wanneer den Phyfionomisten eens rekenfchap afgevraagd wierdt van de waarneemingen die hun gediend hebben, om hunne regels bij ondervinding te ontwerpen, zoo zouden zij zig, vertrouw ik, verlegen vinden om die anders dan' in algemeene bewoordingen te geeven. Hoe los de Heer lavater in het ontwerpen van zijne Phyfionomictekenen te werk gaat, hoe fchielijk hij befluit, kan men tennaastenbij opmaaken uit hetgeen hij zegt omtrent de muskei onder het oog in het gelaat van haller III. D. bl. 195. Daar blijft dan overig, zal men dc befluiten uit waarneemingen getrokken, aanneemen, dat de Waarneemer gezag genoeg bij ons heeft om zijne befluiten blindeling aan te neemen. Dusdanig een gezag heeft geen Phyfionomist bij mij nog verkregen , en het koomt mij voor dat geene van hun zodanig een gezag bij iemand moet hebben. Hierin zullen veele leezers verfchillen; zij, die eene enthufiastifche bewondering voor deeze fchrijvers hebben, misfehen niet hun.fie woorden als orakelen aan te neemen, terwijl bij andere het gezag van dezelve door dat van andere Geleerden, die de ontkennende zijde kiezen, ruim zal worden opgewogen. Van het getal dier laatfte is de Heer J.ich- («) Lavat. I. D. X. Fragm. bl. 114. {h) La vat. Geheim Dagboek.  Phyjionomiekunde. $33 behandelen. Zij kiezen , vooreerst, een getal perfoonen uit, die zig of door hunne uitfteekende zielsvermogens, of door groote heldendeugden, of door fnoodheden beroemd gemaakt hebben. Deezer beeldtenisfen worden ons voor oogen gelegd en uit die beeldtenisfen wordt hun karakter opgemaakt. Vooreerst moet ik aanmerken , hoe weinig ftaat 'er te maaken zij op de gelijkenis der beeldtenisfen in de plaatsn. Een beroemd man wordt gefchilderd, of fomtijds buiten zijn weeten , zoo goed de fchilder kan, naar memorie afgebeeld ; ik behoef niet te zeggen , hoe weinig fchilders 'er zijn, die, al zitten hunne voorwerpen voor hun , altijd eene treffende gelijkenis kunnen maaken-, dit is een bijzonder talent, dat veele misfehen; hoe weinige zijn 'er ook, die oordeel en'moed genoeg hebben om, wanneer zij niet getroffen hebben , het te erkennen en hun werk weder te hervatten. Men ziet de waarheid, hiervan te veel in dc voorkoomende portretten van nog leevende perfoonen dan dat ik dit behoeve te bewijzen; men befchouw' portretten van een perfoon maar door verfcheiden fchilders getekend, om hiervan omtrent de overledenen ook bewijzen te hebben, (a) De gelijkenis van een voornaam deel is fomtijds genoeg om een beeldtenis voor gelijkende te doen doorgaan, (è) Men behoorde dan, als men dien weg wilde volgen, in zulke werken niet (d) rn het beeld van lavater zelf vindt men hiervan een treffend bewijs; men vergelijke, bijvoorbeeld, zijn portret voor de Phyjionomifche Fragmenten geplaatst met dat, hetwelk in de Handleiding wordt .voorgefteld en men zal een groot verfchil in proportie en trekken gewaar worden. (&) Hiervandaan dat, wanneer men veele menfehen een portret vertoont , als zij den perfoon kennen , welken het verbeeld, de een zeggen zal: het gelijkt tamelijk wel; de ander: het gelijkt volkoomen; een ander wederom: het gelijkt niets. Ieder valt een ander deel in het oog dat hem treft en dat deel bepaalt veeltijds alleen zijne oordeelvelling, terwijl een portret, welks gelijkenis op eene juiste navolging van de evenredigheid zoo wel als van de trekken fteunt, ieder een wel gelijkende moet voorkoomen.  334 Verhandeling 'over ie niet toetclaaten dan portretten van die meefters dï® bekend ftaan voor hunne voorwerpen doorgaans wel getroffen te hebben, en dat wel bij voorkeur die van hunnen besten tijd, als zulks mogelijk was, men behoorde vooral die, welke men oorfpronglijk liet afmaaien naar levende voorwerpen, niet. te laaten tekenen door krukken in' hunne kunst, die wel voor weinig geld werken, maar van welker portretten naauwlijks een van het dozijn eene gelijkenis van het model vertoont; (a) dit neemt men maar al te weinig in acht-, daarenboven de portretten van perfoonen , die ons uit de gefchiedenisfen alleen bekend zijn, zijn gemaakt in een zeker tijdftip van hunnen leeftijd; en tot de Phyfionomie van dien leeftijd brengt men hunne karakters, dc neigingen van hun geheel leven thuis; en hoeveel verandert de mensch niet van Phyfionomie, cn ook van neigingen, van karakter, in verfchillende tijdperken van zijn leven: Find, if you can, in what you cannot change. Pope Mor. EJJ. Ep. I. vs. 171. Kaar de portretten dan van deeze groote vernuften of ftaatsmannen, of veldheeren enz. die ons, in copie naar copie, en mogeiijk nog verder van de oorfpronglijke fchilderij gegeeven worden, wil men ons de Phyfionomiekunde leeren beoefenen; men kent het karakter dier menfehen, hunne foort van vernuft uit de gefchiedenis of uit hunne werken en men wijst alle deeze trekken van hun karakter en van hunnen geest in hunne gclaats-trekk en aan: maar bewijst zulks wel iets als men te voren geenen vasten grondftag gelegd heeft? Hoe gemakkelijk is het daar over te redeneeren , en alle die karakter-trekken , welke 'ons te voren bekend zijn, aan een gedeelte van hunne Phvfionomieën toetefchrijvcn en zig bij fommige daarover als in verrukking té vertoonen ! hoe ge- mak- (<0 De Phyfionomifche Fragmenten overtreffen in fraaiheid van uitvoering de andere Phyfionomifche werken verre, dus , men dit op dezelve niet moet toepasfen.  Phy/ionomiekunde. 335 makkelijk uit de Phvfionomieën van de Narrebouts te leezen dat zij tot eene ftoute daad bekwaam waren als zij die daad reeds verrigt hebben, maar hoe gedwongen hunne gelijkende karakters uit zulke weinig gelijkende gelaatsftrekken van die twee broeders afteleiden! Ten anderen: men geeft ons een deel denkbeeldige portretten, naar de verbeelding desPhyfionomists, of indien deeze geen tekenaar is, naar die des fchilders ontworpen; (want hoe onmogelijk het zij, dat een Phyfionomist, die zeif geen tekenpen kan voeren een gelaat, zoo als hij het in zijne verbeelding'ontworpen heeft, aan eenfchilder kan opgeeven om hetzelve op het papier te brengen, weet ieder, die fleo-ts enige kennis van die kunst bezit) men befchrijft de karakters deezer denkbeeldige portretten maar ik behoef bijna niet te zeggen, hoe ongegrond hoe willekeurig dit zij, en hoe weinig dit en tot de' beoefening en tot het bewijzen van de Phyfionomiekunde kan toebrengen. Hoe kan men deeze karakters verifieeren of de waarheid derzelve door waarneemingen bevestigen of nagaan: deeze portretten zijn denkbeeldig; zij hebben dan geen model m de natuur gehad, en het zal zeer zelden gebeuren dat men iemand ontmoete, die de trekken van een van die op°-e.°-eeven portretten volkoomen bezit. Ik heb van een enkel geval hooren fpreeken , dat men in iemand met zeer veel juistheid den vorm en trekken van een der portretten van het werk van den Heer lavater gevonden hadt, maar het karacter van dit men.ch verichildc, gelijk men mij verzeekerde hemels breedte van dat, hetwelk de Heer lavater aan dat beeld hadt toegefchreeven; dan ik wil toeftaan dat zulk een enkel geval met in ftaat is de Phyfionomisten vasttezetten, even mm als eene geheele overeenkomst eenvastgaand bewijs zou zijn van de juistheid van de Phyfionomifche oordeelvelling van den Heer lavater ; in het laatfte geval zou het eene toevallige omftandigheid kunnen zijn, fchoon de regels, waarnaar geoordeeld was, valsch ponder grond, willekeurig waren; het eerfte geval Kabinet UI Deel. Y *