V    P ARODIE O F BOERTIGE WEEM.KE ANKEN OP DE VAN G TSBRE CHTpanAMS TEL O VER GENOOM EN Uit het Eer ft e Bedryf, in het Eerfte Toneel, van het TREURSPEL. Alom te bekoomen.  JJ_Et Toneel is op het Water; naby Gysbrechts Jlot 9 de Jlraat, huizen 3 en hoornen zyn met fneeuw bedekt. Gysbrechx met een ruige Schippers muts op, een bonte Pels aan en fokken om de fchoenen 5 komt met twee Edellieden met groote handmoffen vanfchapenv achten^ en Poolfche rokken aan 5 uit een JJ^ynhuis, waar zy uit vreugde over de overwinning der KennemerSj en om de koude 3 iets fchynen genuttigt te hebben. In ^t'opkomen Jlompclen ze een weinig, en zwaaijen zo eventjes tegen eikanderen , terwyl Gysbrechx met een vergenoegd gezicht, dus tegen hen begint te Jpreeken.  GYSBRECHT VAN AMSTEL, 7 Z^ie zo, dat lucht eerst wat: wy zien ten langen lesten, Na veel gebakkelei, onze oude trouwe vesten J5evryd van al 'tgefpuis van Kennemers, en vee, Wk heeft zig best geweerd, en ik deed ook almeê, Nu juist zo zeer niet; want ze zyn met hecle hoopen, Jin zonder bang gezicht, van zeiv'het veld verloopen: Jfcoêr Arend zit ze al na: zy namen vast de wyk JMi homplen, hinkend, langs de Haarelcmmerdyk. Zo loopt-een bedelaar, en vlucht in kroeg en kitten, Wanneer de dienders hem kort op de hielen zitten. Ja zo loopt .. maar ei wat; 't is immers nu geen tvd Om hier te babblen in de kou — Zy zyn hetkwyt, 1'M dat s genoeg; wat helpt toch al dat veigclyken, in koite woprden dan, ze zyn voor goed gaan Itrylten Als malle pngens; ö, wat is die kans gedraaid! t Is klugog t veld te zien; 't is overal bezaaid " Met pruiken, hoeden, en met allerlei geweeren, f ren Gmtsch ligt een fabel, daar een fnaphaan, daar vveêt klêfchoerT fnUifd°°S'daar Weêr £esPe"s, hier een Die men, uit grootcn haast, vergat om aan te doen • Dit is nu alles prys, en mooitjens binnen mikken Ze durven zelfs niet eens om het vcrloorne kikken! Jii kyk, me fchjet wat in, wel dat's nu drommels raar t Is nu kat zien, ja wel, het is nu net een jaar Her Dat dat yerwensehte volk hier zo den baas kwam fbceIn meening om den boel maai- onder hen te deelen Ze hadden het te faam dan kostlyk overleid, rbefcheid t Zou maar geweest zyn: marsch ! hier helpt geen goed J4patrès met dat volk; de brand maar in c?e daken Wy moeten Amfterdam tot carbonade maaken. A s Mvu  4 PARODIE OF Myn oud myn weta'g eif; wel dat waar zeker fchoon, Om dat we Florisjen nu juist geen' byftand boon. Kan ik het helpen, dat ze hem den dooditeek g.'.ven, Hyis toch nu al dood, en zelfs al lang begraven. Wat helpt na dat gemaal, 't is toch verbruid; want kyk, Ik meende 't toch niet kwaad, al had ik ongelyk; Neef Velfen hieldt piet op, en lei me aan 'toor te malen: Toe neef, nou is 't je tyd, jou aéïics zyn aan 't daalen; En, (voegde 'er Woerden by) je bent een groote zot, Een lacie als je duldt dat men zo met ons fpot. Nu wat zal men dan doen; ik zei wel hoor reis, Hceren N eemt me niet kwalyk, maar als jy 't zó wilt traeteeren, Dan is het fpel verbruid; ze wilden me dien klant Te lcheep vervoeren; kyk! en dat naar Engeland ; Welja, maar 'k was'er ook; 'k hou niet van vreemde vrinden In huis te haaien, als men 't zelf nog wat kan vinden; En foei, dat moorden was heel tegen myn advys, Maar 't mogt niet helpen; neen! ze waren veel te wys, Nu kykenze als piet fnot, nu is de boel bedurven, Nu is 't: och waren wy maar in de wieg gefturven. In plaats van zo veel hoon en rampen uitt-lhan, Weg is onze adeldom, 't is alles naar de maan. - De nieuwe Ridieifehap heeft dan verbruide ftreeken, Ze willen van geen pis of trevens hooren fpreeken; 't Is al maai': kuest, of (laag; en of men vloekt of fchclt, Per ilot van rekening, is 't mannen, pas je ge^; (ren, Mier helpt geen tu f-henipraak van Koningen en 1 ïceMen wou myn trouwe Stad het onderst boven keeren, I); malen in de lueht, de gevels in den grond, W«!t/'<•:►);<-••• n:Hvki.\n, - als zo de ftad reis flond'! Met  BOERTIGE WEERKLANKEN. 5 Met burgery met al, kyk, wat al malle kuuren, Men zou een kelder voor een zolder moeten huuren» Ik dacht nog al, ja, ja, geduld maar, geef maar tyd" Myn trypte broek ilyt wel, zacht dat dit ook wel ilyt. Ik u-ooste me in myn leed, en dicht finds vecle jaaren j Dat al dat bruijen eens volkomen zou bedaaren; Althands toe fimple jan, Graaf Floris waardig kind Adieu zei aan deze aard, dacht ik weêr in 'c bewind' Van myn verhaten goed, en armoedjen te raaken; Maar raadt eens wat ik kreeg ? ze wisten 't zo te maken, Dat ik 'er buiten bleef, en kreeg zie zó veel niet. En was 'torn my alleen, het waar een klein verdriet, lk kan me nog wel wat zo by en by geneeren, Maar myn lief vrouwtjen is zo heet op mooije kleórcn Eulekkereeten; en die valt het byftcr af. Serieus, om heurentwil, wou ik graag in een graf, Al was 'tin een rioel, of in een fnying Iprmgen, En 't roeren, dat de droes zyn lof 'er aan zou zingen ; Ofliever,'kfprong veeleer van d'aUerhoogftentop; Tot in het diepst der hel, den duivel op den kop, Dat weet al wie my kend; en 'k heb veefgoê bekenden, Maar 'k wordregt droevig, als ik denk aan al de ellenden Die vader zaliger ook al zo fchuldloos leedt, Toen hy den adeldom, gedwongen, fel belireedr. Daar zit hem nog de nyd, toen lei het al in duigen. Kyk; koning Willem, die lang dood is, kon getuigen. Wat baas myn vader was; zoo hy eens uit het graf Yenyzcnmogt. Ikheb Graaf Floris by zyn ftat" "(ken, pok m ww gehandhaafd; toen hy eens, geheel bezwee' Vast fnotterde als een kind , en niet een woord duist fgreeken; I leb  6 PARODIE OF Heb ik niet, met myn bril, langs 't hcele ftrand gezogt, En al de beentjens van zyn' vader hem gebrocht ? Toen was ik wel zyn vriend, zyn knypraad zelfs, ó heden, Was Gysbrecht voor, en naa; maar 'tds al wat geleden. Verdord, heb ik niet, met vriend Brêro, voor de vuist Zo maar het heele heir der Vlamingers vergruist. Ja, als ik nu nog denk om alle die gevallen, Toen we nog te Cazant, die ouwe Standert ftallen, En Guido's nyd, wat was die doove man geftoord; Toen hy wat van de Theems en trouwen had gehoord, En dat m' in Walcheren ter jacht wou gaan, op rotten, Dat hy verkeerd verftond. 1 laaide ik de kroon deiSchotten. Ook niet voor Floris? maar dat viel toch niet best uit, Toen Y nog zo zeeziek was in die verdorde fchuit. En, voor al dezedienst, (zou men hetniet verwenfchen Om ooit eens goed te doen aan znlk een foort van menfchen ? ) Word ik nu zo vervolgd ? dat heet ik eerst regt wreed; En als het malle volk nog wist waarom het ftreedt. Maar neen, ze zyn zó dom, zó dom gelyk een uijen, Ze hebben zekerlyk wel zo wat hooren lui jen, Maar weeten waarlyk niet waar of de klepel hangt, Veel min waar of de boer zyn gouwe torren vangt. Kyk dan, kom dan by my; ik zei je 't ftuk vernaaien, Ik weet veel beter als dat volk, dat uit Westphalen Pas hier aan wal komt, hoe de vreesfelyke vlam Van twisten en krakeel, eerst zynen ooifprong nam, 'tKomt anders niet als van dat fchandelyk omhelzen Dat wulpfche Floris deedt, met onze nichtjen Pelzen, Daar  BOERTIGE WEERKLANKEN. 7 Daar ligt de regte knoop, en dathy d'adel net, Behandelde gelyk een oude vuile flct, Ja, als iknydig word, durf ik het heel wel zeggen; Men zou, als men 't maar wist, defchultopmyniet leggen. Ik heb het niet gedaan, dat weet de goeije Joost; En dat is nog en 'tblyft myn allermeeste troost. De Aartsbisfcfaop aan den iïhyn, kon, met zvn nvdize oogen, ^ GraafFlorismaagfchapnictin 't Bisdom eens gedogen Gafhy aan Gozewyn geen ouwerwetfchen fchop, En zette hy zyn'neef niet ïteiks den myterop? Moest ik en Woerden niet, of hy ons wou verkoopea, Vlak naast Myn heer zyn paard, als twee gevangneu loopen ? Met honderd jongens en met wyven achteraan, I feel Utrecht door, dat elk verbaast bleef gapend ftaan? En fommigen ons braaf met vuilnis en met fteenen Vast fmeten naar de kop, dat Woerden bei zyn fchenen Bykans verlooren hadt, door zo een ftecn doorboord , Men heeft my 't Vreelands flut ontweldigd, — hem Montfoort, Dat oud Cavalje kostte veel van repareeren, En was alleen gebouwd om ons te tormenteeren; Dus ben ik daar ook juist zo heel bedroefd niet om; ?> laar Swancnburg, toen ik dat gaf, was ik dom, Dat fpeet my flapprcments. Ik moest voords hulde zweren; Want toen was ik Vafalvan al die mooije Heeren, Daar anders niemand in myn zaak zyn' neus ooit frak, Dat drukte my wel't meest, als 't allcrzwaarfte pak. Da»-  3 PARODIE oh BOERTIGE WEERK. Dat Haarlems muggen goed; zoekt maar myn fterke wallen Tc flegten tot hun baat, die, haat ik *t meest van allen; Want dat 's baatzuchtig volk, die quafi als uit wraak, Om Floris dood vast braaf wat pasten op hun zaak. Zo ligt het Huk by my; nu ik hebopdeez,' wallen Alvrywatdoorgeftaan,én vry wat volk zien vallen; Het meeste fpyt het my van goejen broeder Ot, Die fukkel raakte toch ook al heel gaauw kapot; Och ja; wat heb ik toch, als ik 't zo na wil denken, Nietalverdrietsgehad;'tisom 't verftand te krenken. Fleb ik niet, zelf nog in den laarften hongersnood, Myn hongerige buik, in plaats van vleesch en brood, Meteen kop KofFy, of Jenever, moeten {tillen? Kyk, als ik weerzoo 'ntydnog zou beleeven willen; Dan wou ik liever, dat de vyand my terllond Een'kogel naar myn'kop, of in myn wammes zondt: Wat zeg ik ? vyand! och, ik had my aan myn' degen 1 Ieel graag, om vredenswil, a's aan een Ipit, geregen, Zoo ik daardoor den twist nog eens zag bygeleid; ' K vergeef hun graag die feijl, en domme onwetenheid. Het fpreekwoord is toch waar: kyk, Lieven mogen kyven, > Maar moeten evenwel toch altvd Lieven blyven. Daar komt de Pater van 't Karthuifer klooster aan, Ik zahiithem veel meer dan ik nog weet, verftaan: Wel, dat komt zecker goed; zie de oude paai eens ipringen, Zo blyd, als malle piet, om die veranderingen. Watishy vergenoegd! kyk, kyk,hoe dat hy lacht, HoezCelnu Vader, wel had je dat ooit gedacht?