E E L H A E T, DE MENSCHENV&IENBï   EELHART, MENSCHENVRIEND? o f GEMEENZAAME ONDERRICHTINGEN, TER LEERING EN WAARSCHOUWING, inzonderheid van den LANDMAN. UITGEGEEVEN DOOR DE BATAAF S CHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. met plaatjes. eerste stuk. Te AMSTERDAM, bij CORNELIS de VRIES, HEND*. van MUNSTER e n JOHANNES van der HEY. 1804.   BERICHT. e maatschappij : Tot nut van 't Algemeen, befloten hebbende tot het doen vervaardigen van een Handboek, ten behoeve van haare minvermogende Landgenooten in het algemeen 9 doch voor den Landman in het bijzonder, droeg de uitvoering daar van op aan' het Hoofdbeihmr, met last, om dit Handboek in te richten in den fmaak van het, in Duitschland zoo greetig gekzene Noth- und Hülfs Buchlein, oder Lehrreiche Freuden und Trauer Gefchichte der Einwohner zu Mildenheim. . * 4 Hoofd*  BERICHT. Hoofdbejluurers hebben dan het genoegen, in voldoening aan den last hun opgedraagen, het eerfte Stukjen van dit bedoelde Handboek, onder dentitulvan eelhart, den Menfchenvriend, ofgemeenzaame onderrichtingen, ter leering en waarfchouwing, inzonderheid van den Landman, door eene hehvaame hand, onder hun opzicht vervaardigd, hunnen Landgenooten aantebieden, in de hoop, dat deeze proeve, om het nuttige door aangenaame en onderhoudende omkleedfelen voorteftellen, gun/lig moge ontvangen worden. Bit eerfte Stukjen, bijzonder voor den Landman gefchikt, ftaat door een tweede en laatpe gevolgd te worden, het welk alk zoodanige kundigheden en zaaken zal bevatten, als voor den minvermogenden in V algemeen nuttig kunnen zijn. * 1*  BERICHT. Indien dit Iferkjen iets moge bijdraagen, tot verfpreiding en bevordering van meerder kunde en waare verlichting, zal de Maatfchappij haart aangewende poogingen en kosten, om dit Werkjen door eenen geringen prijs verkrijgbaar te maaken, dubbeld beloond rekenen. Op last der Maatfchappije, Amfterdara, den xodea van Oogstmaand, 1804.  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. Karakter van se lh art. . Bladz. t. TWEEDE HOOFDSTUK. Eelhart bij een boerenöntbijt. Waartoe dit aanleiding geeft. . . . — 3. DERDE HOOFDSTUK. De vriend verfchijnt niet, door het ongunftige wéér — en echter wordt 'er iets van belang voorgedraagen. . . . — 14; VIERDE HOOFDSTUK. De mensch, een gezellig wezen. — De verlangde onderrichtingen omtrent de aardappelen. .... ——- iq. VIJFDE HOOFDSTUK. Gevolg van eelhart's verkeering en onderhandeling met bouwgraag. — Grondftellingen en Regelen voor den Landbouw, .... - 3,5, ZES-  INHOUD. ZESDE HOOFDSTUK. Eelhart vervolgt zijne onderrichtingen, en deelt hen de uitvinding van den nieuwen Schoffelploeg mede. . . Bladz. 56". ZEVENDE HOOFDSTUK. Eelhart vervolgt nog zijne onderrichtingen, en fpreekt nu over het Vee, dat de Boer tot zijn bedrijf bezigt. . . ^o, AGTSTE HOOFDSTUK. Het gezelfchap vermeerderd met den Predikant braafman, die over eenige giftige kruiden zijne aanmerkingen mededeelt. . . po. NEGENDE HOOFDSTUK. Raadgeevingen ten opzichte van het vleescheeten en het Slagtvee. — De onmaatigheid — een leerzaam verhaal. . . TIENDE HOOFDSTUK. 'Er wordt een ongeluk verhaald, dat aanleiding.geeft tot eene opgaave en aanwijzing, hoe met Drenkelingen te handelen; als mede over Bevroozenen, en hoe die - te behandelen. ; 130. ELF-  INHOUD. ELFDE HOOFDSTUK. braaf man fpreekt en geeft zijne onderrichtingen over het Drinkwater. . Bladz. 145. TWAALFDE HOOFDSTUK. Brand is wel een groot onheil. Waarfchuwing, om zich nooit te zeer in jammerklagten toetegeeven. Aanwijzingen en regels ter voorkoming, en bij het ontdaan van Brand. .... —— 160, E E L-  EELHART DE MENSCHENVRIEND* .EERSTE HOOFDSTÜ %■ Heer bel hakt woonde, iedert eenige jaa» ren, op het land, in den fchoot van zijn huisgezin ^ voor 'l welk hij alles was. Zoo wel door onderzoek en ondervinding, als door verkeering. met -kundigé lieden, waartoe zijne betrekking, in eene der voornaamfte kooplieden van het vaderland, hem gelegenheid verfchaft had, had hij eenen fchat van zulke kundigheden opgedaan, welke, in de meeste omltan«< digheden des levens, van weezenlijken dienst bevonden worden. Zeer dikwijls was hij , deswegen, de' vraagbaak, niet alleen van veelen uit den omtrfek zijner wooning, maar ook landlieden, uit meer afgelegen gedeelten, beijverden zich, om zijne raadgeevingen, zijne ondervindingen of onderrichtingen ,- orrttrent verfcheidene zaaken, te vernecmen. Zijne wel« willendheid dreef hem aan,, om, nu en dani, eenige baeren, die, naar zijn oordeel# de opiettendfte en febranderfts waf en, bij zich te vraagen, en hen, bij zulk eene gelegenheid, over eene of andere zaak, een duidlijk opftel voortele'ezeil, of wel, om daar Over uit z'rjn geheugen en ondervinding te praaien. H§ E E L H A R T- Karakter van eelhart.  < fl > bereikte hier mede een dubbel oogmerk, daar hij deeze imnfchen, op zulk eene wijze, kundiger en meer nadenkende maakie, en tevens hen aanleidtng gaf, om, onder hunne bekenden, op hunne eigen wijze, de verkreegene onderrichtingen verder te verfpreiden — Lelharts karakter was minzaam en vriendliik, met kwalijk necmende, wanneer hij in zijne verkeenng met de boeren al eenige plompheid ondervondt. Ztjn verftand Zeide hem, dat zulks, meestal, niet opzettelijk, of met oogmerk, gefch.edde, en dat ligtgeraakthe!d uit te ver gedreeven gevoel van eigen waarde of uit trotschheid voortforuitende, het genoegen des Ieevens maar al te 'dikwijls verfio-vt. «ij was ernstig, zonder echter immer ftroef of fomoer te weezen, en zijne doorgaande vergenoegdheid en opgeruimdheid van geest was duidelijk in zijn aangezet _te leezen, 't welk hem, bij veele ongevallen, waar zijn raad of hulp van dienst was, met goed gevolg en tot overtuiging, deed tusfchen beiden komen Godsdienstig was hij uit overtuiging; met oprechtheid toonde hij zulks, door zijne liefje tot recht vaardigheid , eerlijkheid, hulpvaardigheid en weldaadigheid, terwijl zijne godsvrucht bleek uit zijne deelneming aan den openbaaren godsdienst, welke voor hem altijd iet aanlokhjks had, daar hij het denkbeeld, dat de mentenen, die, in zo veele opzichten, gemeene belangen hebben, zich tot vei Sering van god vereenden zoo waardig en edel vondr. Dit een en ander,bevoegd b« zijne fterke neiging, om werkzaam te zijn, maakte hem bij zijn huisgezin geacht en bemind,voor zijne medemenfehen van belang en waarde, en, ten araz.en van de Maatfchappij, nuttig voor 't alge- TWEE-  < 3 > TWEEDE HOOFDSTUK." Eelhart bij een boeren ontbijt. Waar toe dit aanleiding geeft. 't Ottöntbeerüjksl nuttig yoedfel is voor ieder, klein en groot, Ouderdom en tedere jaar en, welbereid en deugdelijk brood. llrfELHART had de pewnraifp r,™ nüu~.A. :.. j... zomer, s morgens tijdig oP te ftaan, en dan fomtijds eene goede wandeling te doen. Het kwam hem, voor, dat hij, door den flaap verkwikt zijnde, nieu- A 2 ■* we  < 4 > we krachten ontvangen had, en bijzonderlijk gefr-hikt vas, om het d.erbaar gefchenk des ieevenste gevoelen Het aanfchouwen van de fchoone natuur het vrolijk gewemel van onderfcheideoe fchepfelen n l i/ verëere"^e denkbeelden op jegens het Opperfte Weezen, door Wiens wil en almagt alles 7e^n gehouden wordt. De ftand der bo-rS ShS-SeD JiWum hem dikwerf ook v«n dien kant «ent go' a ° d'inkbaare gewaarwordingen, om- Ee, e w °Uden3C 2°rge V00r menfche° ^ beesten te worden opgewekt. — Op eene van dee^e w^ndeling,n deed de vertrouwde' wijze! waarop hl, rnet.de boeren verkeerde, hem in een huis gaa°! a waar juist het gezin aan het ontbijt was. „ Goel „ den morgen, vrienden!» was het zegden van e^hart, bij zijn binnen treeden; „ WchHn " 1VK f1 WeeZGn- Wel' mannen! z°o'n " erf eet nfet , ' ™ t^ ^ en glj fnLJdt ln» „ en eet met zoo veel graagte, dat men zelfs trek „ zou krijgen, offehoon ik, vóór ik van huis ging. „ mijn portie reeds genomen heb." — Ei toe " 13nh,fer' neem een W en ga een"oogenblik „ziteny andwoordde klaas janszen en " T ftulf,fHijden' het.bl'ood hem'aa'nbie- " dendY het wordt u van harte gegund. Ta wij " f,J1 eef",ge UUren in be^ging geweest, en de "ITlm r W3t- Ik Zes' bi-ï herhaaling tegen „ het wijf: laaten. wy toch zorgen, dat wif brood „ hebben. Brood, daar kan men op werken?' Eelhart. Ik bedank u wel voor uwe gulhartige aanbieding. Maar - met betrekking tot uw Gezegde, hebt gij wel degelijk gelijk, en handelt daarin rerftandig. Uw voorbeeld verdient navol-in- en aanprijzing. De waarde van het brood voor de gezond-  < 5 > zondheid en de onderhouding van het Ieeven is onberekenoaar. Men kan zich dit niet te dikwijls herin.; ren. 't Is wel droevig, dat de noodigfte en aan- 1 genfte dingen niet meêr bij elkëenen in verband en betrekking begreepen worden. Klaas janszen. Ja, mijn heer! wat zal men daar van zeggen ? een 'boeren- of daggelders-mensen heeft, zoo hij 'c al kan, geen tijd om te leezen; en 'omgang of verkeering met zuiken , daar hij wat v^n dien aart van zou kunnen, leeren, daar van is hij ook meestal verftoken. Alleen, federt gij, miin heer, in onze- nabuurfchap zijt gekomen, is ons leven, ik voor mij beken dat voliiit, weezenlijk veraangenaamd, wijl gij u zoo dikwijls yertrouwlijk met ons inlaat. Als gij ook nu de goedheid had o'm ons daaromtrent iets te zeggen, dan zoude mij. waarlijk dienst gefchicden- - Eelhart. Tijd om te Ieezen, vri.end! zou bij de zuiken, die de kunst-verflaan, nog al niet geheel ontbrecken, maar, 't is daar mede gelegen, als met veele andere dingen; 'er moet naamlijk eene hebbelijkheid verworven en de lust aangekweekt worden , om de oogenblikken van rust en ledigheid daar toe te bezigen. — Dan, om tot de zaak terug te komen: zijt gij verlangend, om iets over het brood te verneemen ? Wel, kom dan, met eenigen u wer buuren of goede vrienden, die allen bij mij bekend zijn, en omtrent die zaak niet onverfchillig zullen weezen, aan (taanden zondag, nadat uwe verrichtingen t'huis zijn afgeloopen, tegen den avond ten mijnen huize, dan zal ik u daarover een en ander, op eene bevattelijke wijze, voorhouden. Wel nu, klaas! wat zegt gij ? Kl-.as ! *. nszen. ö! Mijn heer is recht vriendA 3 lyk  ♦c « > Jijk. Mot lust zal ik van die uitnoodiging gebruik maaken; en, zonder twijfel, denken mijne gebuuren 'er ook zoo over. Eelhart nam nu affcheid van- den leergraagen klaas, die ook, met de zijnen, weder aan den •arbeid gin?, en met bijzonder verlangen den naderenden zondag te gemset zag; terwijl eelhart, t'üuis gekomen, een en ander boek nailoeg, en zijne gedachten over het onderwerp gaan Tiet, om iets van belang en nut daar over in 't midden te kunnen brengen. Den naastvolgenden zondagavond gekomen zijnde, bleef klaas, met nog vijf zijner bekenden, die even leergierig waren als hij, niet in gebreke, om ten huize van eelhart te ' verfchijnen, die hen yertrouwlijk verwelkoomde, en, na dat zij behoorlijk gezeten waren, in deezer voege zijne redenen begon, Over Het brood, en tevens iets over het geen bij het gereedmaaken in acht te neemen is. Men weet eigenlijk niet, wie het eerst op den Inval gekomen is, om brood te bakken, en de uitvinding van deeze zeer voorireflijke en nnttige kunst verliest zich in de hoog'e oudheid. Sommigen der oude volkeren fchrecven deeze uitvinding hunnen Goden toe; en, hoe fabelachtig dit ook weezen moge, is het echter een duidlijk bewijs van de waarde , welke zij in het brood en in de bereiding daar van fielden; terwijl zij door op zekere, feesten, ter eere van deeze of gecnen Godin, koornairen te teaten omdraagee, den indruk van het belang, dat wij ai-  < 7 > allen bij brood hebben, leevendig hielden. Hoe on« kundig echter van den eerften uitvinder, d,e met meerder recht eene eerzuil verdiende, dan heersch zuchtige veroveraars, kunnen wij', in onze gedachten, den man , of de vrouw, huldigen, fchoon wij den naam niet weeten, en in het brood ons verblijden, ah .evel de tijd van deszelfs eerfte toebereiding ons onbekend is. Alleen zien wij 'er, ter onzer leering, ufc, dat het niet altijd de nntngfte zaaken zijn, w ..fvar. de uitvinders tot in de laate nakomelingfchap bekend zijn gebleeven, en dat fommigen der geenen , naar wier naamen wij zoeken, oneindig meer verdiensten hebben. De Natuur fchonk ons, onder de gewasfen, menigerlei meelige vruchten, welke zeer gcfehikt zijn om ons lichaam tot voedfel te dienen Maar 'er ontdekte zich -daarbij iet onvolmaakts, dat noodzaaklijk voorziening vorderde. De meeügè fpijzen veranderen ligt in de maag in een taai flijm, welke de fpijsverteering, in veele opzichten , bederft, en alle onze fappen ongezond maakt. Om die reden vereifchen zij eene goede maag, veel gal en eene werkzaame leevenswijze, zullen zij behoorlijk verteerd worden. Men ziet dit aan die kinderen, welke met meelfpijzen gevoed, en daarenboven weeklijk opgebragt worden , hoe zeer zij met flijm en zuur in de maag gekweld zijn; hoe hunne buiken opzwellen , 'en hunne leden verdorren; hoe de wormen in hunne ingewanden groeijen, en hoe zij dikwijls in di teering vallen, en altijd eene bleeke en ziekachtiga gedaante vertoonen. Óm deeze ongêmakken te verhelpen , heeft men een middel, uitgevonden, om het meel der '-nichten, welke die dan ook weezen mogen, eerst te doen gisten, of rijzen, en 'er alsdan een drooge, V.gte en in de maag gemakMjk ontbindbaare fpijze van te A 4 bak-  < 8 > bakken welke onder den naam van Brood, de zegen der menfchen geworden is. Door dit middel beneemt men het meel de eigenfchap, - die hc ndelS beeft, van winden, flijm en zuur te verwekken Als men de nuttigheid eeiier uitvinding uit de alee? meene goedkeuring mag opmaaken, zoo is de waarde en de voartreflijkheid van gereezen en gebakken brood buiten allen twijfel. ln alle waorelddeelen is betzelye, doorgaans, ingevoerd en aangenomen, en overal heeft men een kunst van gelijken aart, als de onze, om de meelfpijzen Verteerbaarder tevens en aangenaamer te maaken. In Europa wordt bet brood meest uk het meel van rogge, tarwe, garst, haver en bqekweit gebakken, en, in ons land, voornaamlbk uit ■ de twee eersrgenoemden, oflehoon het laatftè. gelijk men weet, veel gegeeten wordt. — Het ware P.ndertusfchen wel te wenfehen, dat men niet zoo geheel verllaafd was aan het genoemde graan, maar, in t^den van buitengemceqe duurte of fehaarschheid, onder behoorlijk toevoorzicht, voorraad van andere Yiuchten verzamelde, en dezelve voor den gemeeiien man verkrijgbaar flelde. Want het brood, welk een dierbaar gefchenk der natuure ook, en hoe waardig , dat wij het nimmer tot ons neemen, zonder den Heer der natuur dankbaar te gedenken, is toch zoo volftrekt niet noodig to.t onderhoud des levens, of Wij zouden, dpor andere voorbrengfelen uit' het Plantenrijk, dit gebrek eenigzins kunnen vergoeden E>2 landlieden- in Noorwegen ziep zich fomtijds wei' genoodzaakt, om, daar hun land zeer klipachtig is §U veele houdtbosfehen heeft, waar dus weinige granen geteeld kunnen worden, en de toevoer, uit gebrek van binnenlandrchep handel, moeilijk is zich \ Winters met haverbrood, met boombist vermengd |f VO.eden.5 ajhgéwel dit op den duur niet gezond'*  < 9 > kan. ziin. De eikels, de vruchten van beuken, van kastanjen, verfcheiden in 't wild groeijënde besfen, de zaaden van zonnebloemen en anderen leveren een wel ongewoon, maar toch onfchadelijk voedfel. Onder alles blijft toch de rogge een der beste graanen om brood van te bereiden; ja, in den ftrikften Zin, was zij alleen voldoende ter'vervulling der behoeften ; daar wij toch weeten, hoe veele menfchen, om van andere landen niet te gewaagen, in« zonderheid op het platte land, vooral in Gelderland', Over ij fel, Friesland en Groningen, ja rnen mag wel zeggen, in ons gantfche Gemeenebest, bijna van geen ander brood,' tot dagelijksch gebruik, weeten. Het fchijnt zelfs, als of/ie natuur dit graan ei» genlijk tot onderhoud der menfchen gefchikt heeft: want, daar andere gewaslen niet wel, onder verfchillende lucbtftreeken, voortkomen, weeten wij, uit de berichten van hen, die biikans alle landen der waereld bezocht hebben, dat 'er, moogelijk, geen oord te vinden is, daar het Europisch koorn, welk men 'er gezand heeft, als het behoorlijk waargenomen; en naar vereisen behandeld wordt, niet'heeft willen wasfen. Het brood uit goed roggen- of tarwenmeel toebereid, en behoorlijk gebakken, is een der'natuurlijkfte en beste fpijzen voor den mensch. Want het bevat alles., wat tot voeding en verfterking des menschlijken ügchaams verëischt wordt, en 'er ontbreekt niets aan , om eene algemeen dienftige fpijze te zijn.- Dat het 'iet verfterkends heeft, blijkt uii deszelfs verkwikkenden reuk, welke ons zekerlijk meêr opwekt, dan de uitvloeifels der kostbaarfte fpecerijen. Zijne voedende eigenfchap kan men daar uit opmaaken, dat het in eene fcleeverachtige zellftandigheid wordt ontbonden, zoodra het met water wordt A S, be-  < !• > bevochtigd; dat het dus in de maag zonder eetiig bezwaar ontbonden en verteerd wordt, en dat iedere fpijs, welke deeze eigenfehappen heeft , de kracht bezit, om menfchen en dieren, die dezelve nuttigen, niet flechts fterk, maar zelfs fchielijk te voeden en te mesten. Met de zemelen wordt het vee gemest, en meelwater, bröodfoepen, in één woord, alles wat van brood toebereid wordt, zijn de meest verfterkende en voedzaamfte gerechten. Gelijk verder het brood eene fpijs uit het groeijend rijk is, welke tot zuur worden overhelt, zoo dient bet, uit dien hoofde uitfteebend wel tot voedfel, dewijl onze gezondfte fappen tot rotting geneigd zijn, aan welke rotting de zuuren wederftand bieden. Ware deeze voedzaame fpijze vloeibaar, gelijk de foepen, zij zou aan onze maag te weinig werk geeven, en onze armen zouden daar te weinig van behouden, om de noodige daaglijkfche ontlasting niet te verrraagen. Beiden nu wordt hier door voorgekomen, omdat het brood een vast-ligchaam is; en hier bij is nog eene bijzonderheid van veel dienst; dat men naamelijK het brood zoo veel en zoo weinig vastigheid kan geeven, als men goed vindt: want hierdoor kan men 'er een fpijze van maaken, naar de gefteldheid en behoeften van ieder maag. Het grove brood verfchaft de fterke, het fijne de zwakké maagen dien arbeid, welken zij moeten doen, als zij niet allengs verflapt en minder bekwaam zullen worden tot de fpijsverteering. Dit echter moet niet verliaan worden van zulk brood, dat daarom zwaar in de maag ligt, omdat het niet behoorlijk gaar gebakken is: want zulk brood bezwaart flegts de maag, zonder behoorlijk voedfel of verfterking te verfchaffen. Voor de tederfle menfchen en zwakfte maagen kan men  < II > men het lugtigfte brood fchikken, en de Hippe maag der kinderen vermaakt zich met brosfe brskuit, welke zij ligt veneeren kan. Dus zijn de menfchen in de kunst om brood te bereiden, naar vereisch van hunne verteeringskrachten , allengskens toegenomen: en om hiervan in den ftrengften zin de waarheid te bewijzen , heeft men zelfs het brood vloeibaar, en tot een drank gemaakt. Zoodaanig vloeibaar brood is het l>/er. Gijlieden, die gewoon zijt zelf uw bf óod te bakken , gelijk doorgaands op het platte land het gebruik is, moet vooral zorge dragen, om goed, gezond, droog graan te koopen. Zo ergends, hier geldt althans het gemeene zeggen: het beste, ts de beste koop. Het brood, van zulk koom bereid, wordt met alleen met" mcêr fmaak en genoegen, en alzoo ook met dankbaarheid gegeeeten; maar het geeft ook meêr en beter voedfel. Bij het laaten maaien van het graan is het van belang, toe te zien, of des molenaars fteenen niet teveel afzanden. Want, wanneer dit plaats heeft, kan het meel, niet dan aldus vermengd, een fchaadelijk brood opleveren. Het beste meel kan ook nog bedorven worden, door ongezond, te oud, zuur-ruikend zuurdeeg te bézigen. Het brood krijgt hiervan eenen onaansenaatnen fmaak; het veroirzaakt eene gebrekkige fpijsverteering, verftopp'.ngen, en geeft ligt aanleiding tot wormen. Daarbij is derhalven wel degelijk oplettendheid noodig, even als men bij de gest heeft in acht te neemen, dat men ze zelfs niet in tinnen potten of kommen bewaare, of van de zuiken koope, die ze daarin rond draagen of te koop houden; dewijl de gest, op die wijze , voorzeker vergiftig is, en dus ook al nadeelig voor het brood en voor 's menfchen gezondheid-wordt. Het brood, zulk een gezegend voedfel, 't welk den gezonden mensch nimmer' tegen ftaat, is wel waardig , dat men zelfs  < ï» > zelfi op de geringst fchijnende dingen, bij de toebereiding, lette. Het bakken moet gefchieden in eenen oven, die met goede turf of' hout behoorlijk heet gemaakt is; vermits brakke turf, of hout, ergends u;tgebroken, en van lalpeter doortrokken hout, nadeeüg voor het brood is. Na dat bet bakken wel ter uitvoer gebragt is, moet het brood uit ekander gelegd worden, om te bekoelen, en dan, liefst een geheelen, ten minsten een halven dag , na dat het uit den oven is gekomen, genuttigd worden. Zoo zat het, onder aanroeping en nederige imyagting van gods zegen, ter voeding en onderhouding van het ligchaam veritrekken. ^ Hier einigde eelhart zijn opftel, dat, door hem, op eenen gemeenzaamen toon, was voorgeleezen, en zoo wel daardoor, als om de duidlijkheid welke 'er in heerschte, van allen begreepen werd. —^ Wel nu, vrienden.' hoe bevalt u dit? vraagde eelhart. Allen betuigden, de een na den anderen, dat ^zij het met genoegen gehoordt hadden , en voorfaan "nog meêr, het brood naar verdienden zouden fchatten , en met de' onderrichtingen hun voordeel doen • terwijl klaas .janszen, met zichtbaare goedkeuring_ van alle de anderen, dringend verzocht dat Mijnheer ook over andere belangrijke dingen henlieden zijne opmerkingen en raad zou mededeeïen. Op deeze wijze, zeide hij, worden wij oplettend gemaakt op menigerleijë zaaken, welken wij anders onverfchillig voorbijzien, en kunnen, als tijd en gelegenheid dit medebrengen, met onze' huisgenooten en bekenden over zulke dingen fpreeken, die ons huisgezin nuttig, en voor onze gezondheid en welvaart bevorderlijk zijn.  < is > Eelhart. Gaarne wil ik, van dien kant, mijne pooKingen in 'twerk ftellen, om ul., ookop die wijze, het Jee ven te veraangenaamen, en alzo o voor hetzelve meêr dankbaar te maaken. Misfchien , of liever zeker, wanneer zij uw. verlangen , ten deezen aanzien , weeten , zullen de vrienden van mijn huis, en, inzonderheid , onze, predikant, in gevallen, waar mijne kenn.s te kort fchiet, ul. hierin ook ten wille zijn. — Wagt eens ! Ik heb een goed vriend, die elders woont, en, onder wiens opzicht, Pop zijne landerijen , ook veele aardappelen geteeld worden: gewoonlijk ontvange ik een bezoek van hem,' wanneer hij in deezen omtrek komt. Zijne aanmerkingen, (want hij is een man van liefhebberij en ijver in zijne zaak) over het aankweeken en 'planten van dit zoo algemeen geliefd gewas konden van veel belang weezen voor u en anderen. Indien het geval wil, dat hij in den loop deezer week hier kómt, zal ik hem voorftellen en verzoeken, om voor ul. en mij zuk een kort verflag en opgaave van het meest noodige bij den teelt van aardappelen te doen. Ik vertrouw en verwagt veel van zijne zucht, om nuttig te weezen. Willem cornf. lissen. Het zal mij althans een bijzonder genoegen zijn, om eenen deskundigen daarover te hooren; want, geloof mij, mijn heer! het aardappelen teelen, hoe algemeen onder geringe menfchen voor eigen provifie in gebruik, is toch waarlijk allen niet even nut. Ik zie dikwijls, dat veelen, misfchien door onkunde en verkeerde behandeling , 'er bij verre na dat gewenschte voordeel niet bij hebben. Eelhart. Nu! ik zal ulieden, heden over agt dagen, wederom verwagten , het zij mijn vriend kome, of niet. Inhet laatfte geval, zal ik ul. over iets < anders onderhouden. DER-  < »4, > DERDE HOOFDSTUK. De vriend verjchijnt niet, door het ongunftige weêr —■ en echter wordt 'er iets van belang yoorgedraagen. Die met oordeel en beleid Let op wéér en winden, Zal van zijn opmerkzaamheid, 't Nut fieeds ondervinden. A.lle teleurftellingen zijn onaangenaam, zeide eelhart, zoodra hij zijne gasten van de voorige week bij zich zag binnen treeden. Mijn vriend is niet gekomen. Zeker heeft hij, om het ongevallige weêr, zijne reis"agt dagen uitgefteld. Wat zijn wij menfchen niet afhanglijk van veele dingen! dit ondervindt toch een ieder. In zaakeri van veel of weinig belang, dacht ik hierbij, kunnen wij altijd, de redelijkheid der vermaaninge van Apostel ja cobus (Cap. IV: 13.) gevoelen, om niet te ftout te zijn in ons zeggen van dit of dat te zullen doen; maar'veel liever met de bepaaling: „ Zo god wil, „ en wij leeven." De herinnering van het betaamenlijke hiervan, bij alle onze voorneemens, zal, gelijk wij, nog onlangs, van onzen leeraar hoorden, bij ons de hebbelijkheid te weeg brengen, om de beletfelen te berekenen, welken ons in de uitvoering van ons voorneemen, in den weg kunnen komen,  < 15 > men, en zoo zullen dikwijls de teleurftellingen minder zijn, altans beter gedraagen worden. — Maar wat nu? Wat en wie zal ons thans bezig houden ? Klaas janszen. Wel, mijn heer! wij houden u aan uw woord. Gij beloofde ons imm:;rst bij ons afïcheid, dat, zo uw vriend niet mogt komen, gij ons echter nuttig zoudt weezen. Ik houde mij overtuigd, dat gij ons niet ledig zult heenen zenden. Eelhart. Het kwaade is zoms de bron van het goede; deeze ftelling, die, in veele gevallen, waarachtig is, viel mij ook hier, bij ons geval, in. Het on(luimige weêr is boogstwaarfchijnlijk oirzaak van mijns vriends achterblijven; het is dus, in zoo verre, een, kwaad, daar het ons van de gelegenheid berooft, om hem over de verlangde zaak te hooren. Maar dat zelfde ongevallige weêr werd voor mij aanleidelijk, om eenige waarneemingen omtrent het Weder naarteflaan en te overzien. Dat ik u die nu maar mededeelde ? > Klaas janszen. Ook die kunnen van belang weezen, mijn heer! voor ons en anderen. Wij zullen met aandacht luisteren. Eelhart. Nu hoort dan Eenige waarneemingen over het Weder, volgens eene veeljaarige ondervinding, ten nutte van den landbouw. Duhamel, die zijne waarneemingen in een zuidlijk klimaat deed, voorfpelt, dat, op een' vochtigen herfst en flappen winter, gemeenlijk een droog en  < 16" > en koud voorjaar is te verwagten, hetwelk den gröéi der gewasfen vertraagt. Profesfor toaldo, wiens waarneemingen uit Ita* Jië herkomftig zijn, en wiens fchriften, in veele opzichten, overëenftemmen met de Franfche landbouwkundge fchrijvers, leert ons: zo de winter droog is, volgt daarop een nat voorjaar; blijft de nattigheid in den zomer voortduuren, dan volgt een fchoone en heldere herfst; vallen de bladeren in den herfst laat, af, verwagt dan eenen ruuwen en ftormachtigen winter - is de herfst langduurig, vochtig en warm, dan volgt een ftrenge en harde winter, met veele noordlijke en oostlijke winden, welke des te gevoeliger en fcherper zijn, naar maate dér hoeveelheid van vochtdeelen, welke van den natten herfst nog iii ons luehtgeftel zijn overgebleeven: en hij beroept zich des op de winters van 1709, 1740 en 1770; terwijl Wij, ter bevestiging van dit gevoelen , hier bij flellen kunnen den jongstverloopen winter van 1803. Waarneemingen, in ons vaderland gedaan, leeren ons, dat, wanneer de fpinnekoppen, in de tuinen, groot e en ruime webben ipinnen, die van, den eenen boom tot den anderen reiken , en welkers draaden zich dwars over de kanen uitftrekken > men als dan eenen fchoonen, zachten en langen herfst verwagten mag, en een laaten winter. — Het laatfte voorbeeld van het finft net deezer infecten, en die bewerking, heeft men gezien in den herfst van 1802. — Spinnen daarentegen de fpinnekoppen, in Augustus en September, kleene webben , en zoeken ze in plaats van de boomen en laanen, de fchuttingen en vengfterraamen, verwagt dan, vrij zeker , een ftormachtigen en natten herfst, en afwisfelenden winter. -— Als de Ha» gedoorn veel bloem geeft, de enkele roos in den herfst 'voor de tweedemaal bloeit, de bloemen in de -•" tui*  < > tuinen laat in fleur blijven de trekvogels zich vroeg iri den herfst laaten zien, en in den nazomer en herft, veele zuidlijke en weste winden geheerst hebben* meakt dan rekening op een ftrengen en harden winter. Heeft men veel mistig weêr en weinig regen in deri herfst, dan valt 'er, gemeenlijk in den winter veel fneeuw. Wanneer mèn ih 't voorjaar, als de Boemeh beginnen te botten, te vroege warmte heeft, en hierop doh* der volgt, dan heeft men zeker nog koude en fchraaltd te verwagten: dit was1 het geval in de jaaren 1765 efi 1770, en dit is nog versch in het geheugen van het voorjaar van r 803, en geldt ook omtrent dit jaar 3804: doch wanneer de koude dan niet te lang duurt, zijn dit de vruchtbaarfle jaaren: de vroegë warmte heeft in het veldgewas en in de vruchtknoppen der ooftboomen, door het optrekken der vochten % de groeizaamheid gebragt. Duurde die warmte voort, dan zou die groei tot geilheid overdaan; de veldvruchten zouden fterk in het ftrdo, en de ooft in 't hout en water looten fchieten ; komt nu de koude* dart verdikt zij de fappen, belet dien (terken groei, en verzwaart de vruchten en voorbrengfels. Indien eene koude vogtigheid in de maanden Meij eti junij heerscht en voorduurt, gaat de vruchtbaarheid fterk terug: het gras ontvangt geene behoorlijke voedzaame deelen, de graangewaslen fchieten in 't firoo, eti Hallen neder3 de boomvruchten vallen af, of Worden kankerig of ftekerigj de veld- en peulgewasfen krijger! hunne Hengels, en zetten niet behoorlijk,- door het afvallen der bloeifemSj en de verwagting van vruchtbaarheid!  < IS > wordt verijdeld, want het is de gemaatigde warmte, welke, in de noordlijke gewesten, kracht, leven en voedfel aan het plantenrijk moet verfchaffen en bevorderen. Vergenoegd en te vreeden fcheidden de vrienden van eikanderen, e Et hart ontving de dankbetuigingen van hun voor zijne zorg en welwillendheid , en moed:gde hen aan, om, bij de eerst volgende gelegenheid, zich tijdig ten zijnen huize te laaten vinden. V IE R-  < i* > VIERDE HOOFDSTUK.' De mensck een gezellig wezen. — Onderricht tingen omtrent de aardappelen, ff'AariiSpp'finteelt, verricht naar regeh zoo 't behoort, Brengt een gewenschten ongst, een mildsn zegen voort» jffiene mïnzaame vefrrouwlijkheid kenmerkte den otffa gang en de verkeering van den heer 6 e L a & s f mei zijnen boeren Deeze Was het, welke hem tijne opfeemende gedachten aan dezelve terftond deed rflededeelert. Welkom vrienden ! dus begroette' hij hen* éoo dra M| I ai „ firW  KC «O > vernam, dat zij hunne voeten iB zijn huis gezet hadden, welkoom! ik benthands recht opgeruimd : de ver. wagte vriend is reeds (edert twee dagen bij mij. 6,Ik fmaak veel genoegen in zijnen omgang, en gevoelde, in dezen tijd, als bij vernieuwing, het aangenaame der gezelligheid. Het menschlijk leven, zonder vertrouwhjke menschlijke, toefpraak, zonder vriendfchap, heeft toch weinig waarde! Een mensch zonder vrienden mist veele genoegens. Wat denkt gij daar van, klaas? klaas jansz. 't Is niet anders, mijnheer! Ik en mijns gelijken gevoelen dit op dezelfde wijze. Bij enkele vrije, ledige uuren of dagen, worden wij als naar elkander gedreeven. Wij onderhouden en vermeerderen aldus de kennis. Wij praaten, en vraagen elkanders oordeel over deeze en geene zaaken. Wij vo! doen, als 't ware, aan een behoefte van onze natuur en het geeft opgeruimdheid en wakkerheid tot de bezigheden. eelhart. En nog andere voordeden heeft dit wanneer men 'er behoorlijk maat in weet te houden' en althands nimmer zulk een gezellige bijéénkomst in eene kwaadfpreekende babbelpartij laat ontaarten. pieter jarikzbn. Daar zijn wij doodvijanden van , mijnheer! Als de ftoffe tot praaten al eens sering is, en om de afwisfeiing, (ïeek ik federt eenfgen tijd, een of ander boekjen van de Maatfchappij • Tot Nut van 't Algemeen., bij mij, om zelve, 0f, door iemand daar uit te doen voorieezen ; dan verkrijgen wij ligt aanleiding tot gefprekken, die het verftand wekken en bet oordeel fcherpen. IEL-  < 21 > êelhart. Dat is prijzenswaardig, p ie ter! den fmaak voor het leezen moet gij door duidelijke en voor ongeoefende verftanden gefchreevene werkjens, zoo als 'er door die loffelijke Maatfchappij reeds onderfeheidene in 't licht gegeeven zijn, aanwakkeren. Het leezen , Wanneer men maar eenige hebbelijkheid daartoe verkreegen heeft, verfchaft genoegen en js nuttig. Gijl. allen, dit bij ondervinding gevoelende, zult ook hartelijker uwe kinderen aanfpooren, om van de fchooien gebiuik te maaken. Maar dat ik nu mijnen vriend bouwgraag binnen vraage; hij heeft toch mijn verzoek, om in ons midden zijne aanmerkingen over de Aardappelen voortedraagen, ingewilligd. * * & Nadat deeze welgezinde man was binnen gekomen, de aanwezigen vriendlijk had toegefproken en allen gezeten waren, begon hij het verlangde onderricht in dezer voege: Wij weeten, dat de Aardappelen het algemeenst geliefde voedfel zijn, en dat duizende menfchen, vooral in de laatfte jaaren, om den buitengemeen hoogen prijs der graanen, daarbij voornaamelijk het leven onderhouden hebben. De fmaak in en de begeerte naar dit gewas , neemt, mag men op goede gronden zeggen, o-er geheel Europa verbaazend toe, gelijk de vraag en uitvoer naar buiten's lands van die foorten, welke in ons Gemeenebest groeien, duidelijk genoeg bewijst. Ook wordt van jaar tot jaar, tot eigen gebruik, de aankweeking al grooter; wijl de talrijkfle huisgezinnen met aardappelen het beste koop, verfcheidene maanden, met lust en graagte, gevoed worden. 'Er ligt, gelijk men 2 3 daar  «C a* ^ dsar uit opmaakt, en in de gewoone manier van fpreekeri -een Sr00te zegen in dit gewas. -- Ik ben meermaalen getuige geweest van den lust en het genoegen, waarmede twee kinderen van tien jaaren, voor een geheel huisgezin, dat uit negen perfoonen befiond, voor middag- en avond-eeten, de aardappelen rot het kookeu gereed maakten, en, oncboon dit werk daaglijks wederkwam, uit trek naar een fmaak in de aardappelen, boven ander voedfel, dit met vermaak verrichtten. Bijna voor fommigen ongelooflijk is de hoeveelheid, welke maar door een maaiig huisgezin van 6 of 7 perfoonen van October tot Meij genuttigd wordt. Ik weet van zeer nabij, dat zulk een huisgezsin, in den genoemden tijd , meer dan 40 Rotterdamfche, of ruim go Amfleldamfcbe tonnen noodig heeft. Een gewas als dit, derhal ven, dat zoo algemeen Begeerd, door -rijk en arm met graagte en genoegen gegeeten wordt, zulk een gewas ,ïs alle zorg, alle oplettendheid, en goeds behandeling, len hoogden waardig. De aardappelen willen'in alle gronden, alhoewel zeker met onderfcheid, wasfen. Wij zien dit bijzonlijk in ons land, waar zij zoo ,wel op de hooge kleigronden , mits deeze echter niet al te vet zijn, gis in jje laage uitgeveende en weder droog gemaakte landen, en zelfs op, de duinen, heerlijk groeien, en keurige foorcen opleveren. — Wanneer men een nieuwen plantgrond moet verkiezen, (dat ja rj ijfes bij veelen het geVal is, wijr "er onder de geringe handwerkslieden en dagloonars op de dorpen en in de kleine (leden , thans bijna geene gevonden worden, of zij hebben hun élgen gebuurd aardappelland,) dap nioet zulks, zo mOQg-  < 23 > mooglijk, in den Herfst gefcbieden, wanneer het gras en kruid nog op de ongéploegde aarde Haat, opdat het geduurende den winter moge verrotten; weshaiven men, in het voorjaar, zoodra de koude uit den grond is, dit onkruid moet uitharken , en daar op den akker beginnen te ploegen, zoo diep als mooglijk is. Wanneer het ftuk land niet zeer groot is, is het beter, hetzelve met eene fpade omtefpitten, en het gras met deszelfs wortelen wel om te keeren, opdat het des te beter verrotte; iets, dat den grond aanmerkelijk verbetert; waarbij nog komt, dat, hoe losfer de grond gemaakt worde, zulks te meerder voordeel geeft. De reden hiervan is, dat de in de grond gelegde aardappelen hunre kleene (taarten of uitlocpers wijd en zijd verfpreiden, waaraan naderhand de nieuwe vruchten was fen ; hoe beter deeze ftaarten zich zullen kunnen uitbreiden, en het groeifap naar zich trekken , waardoor de aardappelen zoo veel te beter en grooter zullen worden , zoo dat 'er, op die wijze, van éénen aardappel wel honderd voortkomen. Maar, wanneer de grond te hard is, kunnen de ftaarten zoo wel niet doorbreeken, maar blijven allen digt hij den hoofdwortel liggen, waardoor zij te weinig ruimte hebben, om een groot aantal jongen voort te brengen; veel min kunnen zij, bij gebrek van plaats, hunnen behoorlijken groei erlangen. In echte kleigronden, die, llgtiijk, bij eenige droogte, hard worden, is het niet te ontraaden, ftroo onder de aarde te mengen, welke goede mest wordt, en tevens den grond losfer houdt; terwijl men hiermede te weeg brengt, dat de kleene uitloopers eene vrij eren loop hebben, en zich, naar alle kanten, beter kunnen uitbreiden. Wanneer de grond, op deeze wijze, is toeB 4 be-  < 24 > bereid maakt men , of regelmatige bedden van vier ot vyf voeten breed, en een looppad van twee voeten iifchen beiden' of men beplant, met behoorlijke tusfehenru.mten, het geheele vak. - In het leggen of pooten der aardappelen moet men dus te werk gaan • zulke aardappelen, die niet grooter zijn dan eer^ duivenei;, worden geheel in den grond gelegd; terwijl de zoodamgen, die een foort grooter zijn, in- tweeën gemeden kunnen worden, en zelfs zeer groote in vier of m agt deelen; zijnde fommigen van gevoelen, dat éen aardappel in zoo veel kleene deelen kan gemeden Worden, als hij oogen of inguilingen heeft; maar dit gaat met zeker, en het is beter, dat men zè, op gezegde wijze, verdeele, opdat de geplante aardappelen fterk en toereikende mogen weezen , om groei aan de puwasfende loopers te kunnen mededeelen, tot dat zij kracht genoeg hebben, om hun fap uit de aarde te trekken. Wanneer nu de aardappelen op deeze wijze ter planting gereed zijn , worden zij in rijen gelegd, omtren 18 duim van eikanderen, met een tusfehenruimte van ten minsten even zoo veele duimen,- kunnende zulks gefchieden naar aanwijzing van deeze figuur • Wan-  < 25 > Wanneer men de aarde met flroo vermengen wil, neeme men half vergaan ftroo, en ftrooije het dun over den grond, waarna men bagger uit de flooten over het land kan werpen; doch dit geldt alleen van hooge vaste kleigronden. — Hoe drooger, in ejne behoorlijke maate, de aardappelen' ftaan, hoe beter zij uitvallen, In laage polders,' die, bij eenigen buitengewoonen regen, ligt onder water loopen, moest men geene aardappelen zaaien, dewijl het, om de nadeelige gevolgen , voor de gezondheid, ongeoorloofd is, en, op hoog gezag, behoorde verboden te worden, in nieuwe, pas boven komende, of nog maar weinige jaaren droog geweest zijnde polders, aardappelen te teelen. ^ In drie, vier, of ook wel eerst in vijf weeken, naar dat het weêr meer of min gunstig is, komen de uitfpruitfels voor den dag, en krijgen bladeren. —■ Wanneer het loof dan zoo hoog is opgefchooten, dat het den grond geheel groen gemaakt heefr, moeten de aardappelen noodzaaklijk geroerd worden: dat is, men moet met een hak of fchoffel het onkruid, dat onder en bij de planten verfpreid is, wegftooren en vernielen , en de aarde los maaken, waardoor de verdere aangroei bevorderd wordt. Dan, men moet inzonderheid bedacht zijn, om dit hakken of fchoffelen met voorzichtigheid te doen, en te zorgen, dat men niet te diep kome, op dat een aardappel, altijd meêr geneigd om op te werken, dan in den grond te wortelen, in zijne tederfte uitloopen niet gekwetst worde — Omtrend 3 of 4 weeken na het roeren smoet men aan het pp hoogen denken, dat voornaameüjkgefchledt, om voor B $ het,  ♦C 26 > het laatst het onkruid te weeren, en de aardappelen grooter te doen worden. De jonge aard appel tjens hebhen dan reeds de grootte van eene erwt. Half Julij, fommigen ook wel eerst in Augustus, beginnen de aardappelen te bloeien, waarna de plant weldra zijn grootfte hoogte bereikt heeft, welke meestal is tusfchen de 2 en 3 voeten. Na het bloeien wasfen aan de plant groene appeltjens, die meestal tot aan den oogst hangen blijven, tot dat zij door rijpheid afvallen. Hoe meêr zulke appeltjens, hoe meêr hoop op veele aardappelen. Deeze appeltjens bevatten het zaad van de aardappelen, waar omtrend het van belang is, het volgende te weeten. Wanneer het, ten tijde als de aardappelen bloeien, mooi, droog en warm weêr is, komen 'er veele groene zaadhuisjens ten voorfchijn ; daarentegen, wanneer het koud en regenachtig is, valt de bloesfem meerendeels af., zonder zaadhuisjens natelaaten ; 't welk de reden is, waarom, in fommige jaaren, overvloed van zodanige huisjens, en in andere weinigen zijn aan te treffen. Wil men nu hier uit zaad winnen, dan moet men het in gunftige jaaren verzamelen, en het zelve, als ander zaad op een drooge plaats bewaaren; in zulk een geval zal men het vier jaaren lang vruchrbaar vinden. Zoo min dezaaden van alle moeskruid hunne volkomene rijpheid aan de plant bekomen, maar eerst dan, wanneer zij afgeplukt zijnde, aan de zon, of aan de warmte van den oven zijn blootgeffeld ,even zoo min wordt het aardappelenzaad volkomen rijp aan de plant, ten ware bij eenen hee-  < =7 > heeten Zomer of laaten Herfst. Hoe langer men daarom de zaadhuisjens aan de plant kan laaten, hoe beter: maar om dat het opgraaven der aardappelen al " vroeg gefchiedt, of gefchieden moet, van wégen vroeg invallende herfs'tvorst, of, op laage landen, wegens overftroomingen, verzamelt men zoo veel zaadhuisjens, als men begeert, en fielt dezelve, wel uit elkander gelegd en vlijtig gekeerd, eenige weeken aan de zon bloot, dat best is, of anders bij een' warmen kachel, waardoor de zaadhuisjens rijp en week worden, en eenen aangenaamen reuk van zich geeven. Uit deeze dus toebereide huisjens drukt men eindelijk de daarin zijnde korrels, (waarvan 'er omtrend 80 of 100 in één huisjen gaan) op een graauw papier welk de flijmige vochtigheid van het zaadhuisjen, waaruit zij komen, naar zich trekt, laat ze droogen, en brengt ze tot gebruik bij een. Nog beter is het, wanneer men opzettelijk in den herfst eenige beste, onbelchadigde aardappelen , ter groote van een hoenderei, uitzoekt, die allerzorgvuldigst voor de vorst bewaart, zonder ze eigenlijk te broeien, en dat men van deeze, geheel in den grond gelegd, zaad tracht te winnen; pootende dezelve, ter bereiking van dat oogmerk, op eene warme opene plaats. Het aardappelzaad wordt gezaaid , wanneer 'er geen ftrenge vorst meêr te vermoeden is, het zij terftond Op een geploegd, of wel omgefpit en toebereid Huk lands, Jiet zij in een broeibak: evenwel op het veld zoo wijd van  < 28 > van een» als men anders de aardappelen poot. Indien men het zaad onder een broeiraam in den grond brenge, zoodat het kort bij elkander opfchiet, moet men de planten, zoodra zij een vinger lang zijn opge, fchooten, opneemen, en in het gezegde land overplanten, en voor het overige, betreklijk het fchoonhouden en ophoogen, zodanig handelen , als boven van de gelegde aardappelen gezegd is. Hecuitfpiuiten van het zaad gefchiedt fomwijlen binnen 4 weeken, fomtijds nog wel laater, naar dat het weêr is; waarop men lette» moet, om met te vroeg te befluiten, dat het geftorven is. Maar, ik zou wel willen vraagen, viel jan ba. rendzen den Heere BoowGR a a c hier in de rede, Waartoe toch dit aardappelenzaad, waar over gij zoo breedvoerig gefproken hebt, dienfh'g zij? Nooit is het mij in gedachten gekomen,' dat die groene appeltjens aan de aardappelplant het zaad bevatten , en althans niet dat zij van eenig nut zouden zijn. bouwqraag. Het gaat, vriendfchap! ongelukkig, gelijk ik in mijn leven al meêrmaalen ondervonden heb met veele dingen van belang en waarde zodanig, dat' hoe na ze ook bij de hand zijn, en ons als voor de voeten liggen, wij echter daar geen acht op gee. ven, en die voorbijzien. Dit is van toepasfing 0p het aardappelenzaad. Nog heden vindt men vee/en die aardappelen teelen, en de waarde en het gebruik van dat zaad niet kennen; en echter is het tot niets minder ilrekkende, dan om, op deeze wijze, het ontasrtgn of flegter worden der aardappelen te gemoet te ka-  < 2p > komen. Elk, die aardappelen teelt, legt niet gaarne 2 jaaren of langer van zijn eigen foprt, maar verwisfeit dan met een ander, wijl hij ondervonden heeft dat zij toch allengs, hoe goed zij ook eerst waren, minder worden. Maar hoe onvoldoende is dikwerf dit verwisfelen met zulke van een ander foort, of met die van een ander land bevonden! Men neeme daarom liever, nu en dan , zijne toevlucht tot het zaaien van aardappelen , en fchikke een bijzonder hoekjen opzijn land daar voor. Dit zaad zal kleine aarda'ppeltjens voorbrengen. Welke dan verzameld en bewaard moeten worden, om, in het volgende jaar, voor pooters of legaardappelen te dienen, welke dan een uitmuntend foort zullen uitlceveren. Om het belang der zaake, heb ik de behandeling van het aardappelenzaad wat breedvoerig opgegeeven. eelhart. Uwe doorgaande rede is nu toch afgebroken, vriend bouwgraag'. vergun mij daarom ook, thans eenen inval te oppeten, hij is deeze: Wat mag toch wel de redeh zijn , dat de aardappelen, daar zij thans zoo algemeen gewild zijn , voor een hon. derd jaaren, hier te lande, nog maar weiiig gegeeten wierden ? ja dat men nog oude lieden vindt, die als een afkeer van aardappelen hebben, en het belachlijk vinden, -dat men 'er heden zoo op gezet is. Ik weet en befef zeer wel, dat het bij vëelén enkel vooroordeel kan weezen , welk op geene billijke gronden altoos fteunt; dat fommigen vreemd op zien konden om een plant , die uit een ander waerelddeel , dat nog maar kort bekend was geweest, (wij weeten immers dat de aardappelen in het laatst der 16de Eeuw (1586) door den  < 3o > den Engelfchen admiraal, f. drake, het eerst uit Amerika naar Europa zijn overgebragt) tot voedfel te bezigen Maar zou 'er ook niet iets anders achter gefchuild hebben ? bouwgraao Méérmalen heb ik bij die bedenking ftil gedaan,- en, doör met anderen daar over te 1'preeken, ontdekt, dat, in den beginne, toen dit gewas hier te lande bekend wierd , fommige kruidkenners en geleerden verfpreid hebben, dat de aardappelplant een vergiftige plant was; om dat dezelve in de daad behoort onder het geflacht der Solanums ^Nachtjchadï) (*) en, om den afkeer hier door ontfiaan, allengs te verminderen, is tijd en ondervinding noodig geweest. Heden echter is die afkeer over het geheel niet meêr noemenswaardig. Het ver' beteren van het foort, dat alleen trapsgewijze gefchied is, beeft ook het zijne tot verbanning van het vooroordeel .daartegen gedaan: terwijl de ondervinding, dat men met aardappelen een huisgezin beter koop en gezonder , dan met iets anders voeden kan , vooral in onze tijden, bij de duurte van andere levensmiddelen, alles voldongen heeft. 'Er zullen, gelijk dit ook omwend andere voedfels plaats heeft, altijd menfchen gevonden worden, die 'er geen flerke voorftanders van zijn* Maar zelfs die menfchen, die ze voor zich zeiven niet laaten opdisfcheu, zijn 'er niet zoo fterk tegen, of zij kun- (*) Ouder de Kruidkundigen heet de Aardappel, volgens liet Plantkundig famenl'tellel {Sijsthema ' vegetabillum) van den beroemden urn aDs : Snlanum Tubenfum, dat is , Knobbelige Nachtfchade. jLinn. Sijsth. Vegct. Ed. xv<  KT 31 > kunnen wel een enkele, zonder walging, gebruiken. Alleen , en dit is het geval van fommige oude lieden, wier moeders en grootmoeders ze ook niet gegeeten hebben, zij vinden 'er geen fmaak in, het is hen te ftaauwe, te losfe kost. eelhart. En dit is ook het geval met den afkeer, dien wij foms van anderé fpijzen gevoelen. — Maar, vriend, mogen wij nu het overige van de aardappelen hooren ? bouwgraag, Met genoegen. Belangende het rooien of uitgraaven der aardappelen: die (wat de eigenlijke laate betreft) in het laatst van September volkomen rijp zijn, en als dan niet meêr wasfen, moet men bijzonder in het oog houden, om daartoe, zoo veel mooglijk, droog weêr te verkiezen, en als zoodanig geene gunstige gelegenheid laaten voorbij gaan, om dat zij, bij zulk weêr geroeid , fmaaklijker en gezonder zijn, en dit daarom van zoo veel belang is, wijl ■zij geduurende de eerstvolgende 7 of 8 maanden, zulk een aanmerklijk gedeelte van het voedfel uitmaaken. — Men kan de aardappelen als dan op liet veld tot foorten en naar een warme plaats brengen: de zuiken, die tot fpijs voor de menfchen moeten dienen, moeten op planken gelegd worden, en niet op fteenen of op de aarde, omdat zij anders een' kwaaden fmaak naar zich trekken; en allen moeten, zoo veel mooglijk, te gen de vorst bewaard worden. Best gefchiedt dit laatfte, wanneer men geen verzekerden ruimen kelder heeft, door op de werven of tuinen gefchikte kuilen te graaven , en die met ftroo en aarde te bedekken, 't welk reeds bij veele landlieden in gebruik is. klaas  < 32 > klaas janszen. Maar de aardappelen verliezer! t&eh, in 't laats van de Lente, hunnen fmaak; of zou men dit ook vóórkomen kunnen ? boüwökaag, Om de aardappelen tot in deri Zomer, of tot dat'er volkomen rijpe nieuwe zijn .eenert goeden fmaak te doen behouden, moet men ze uit der) kelder of'de bewaarplaats in de open lucht brengen, wanneer geene doordringende koude meêr te vreezen is; aldaar zullen alle uitbotten verwelken, en zij de kracht van uitfpruiten door verdrooging verliezen, tot fpijze goed en fmaaklijk blijven, en onder het kooken wederom uitzwellende, hunne voorige grootte bekomen. pieter jAPiKZEN. Heb ik niet wel gehoord, dat men van aardappelen brood kan bakken? boüwg»Aag. Ja zeker kan men van ' aardappelen een goed en gezond brood toebereiden en bakken, dit behandelende op de volgende Wijze: Men fchilt dè aardappelen raauw, fnijdt dezelve in kleene Hukken, en legt ze, den nacht over, in koud water. Den volgenden dag neemt men ze daar uit, doet ze in een ketel of groote pan, zet die met zöo veel water, dat het de bovenfte bedekt is, op 't vuur, en kookt ze tot eenen geregelden brij. Is dit gedaan, en zijn ze zoo koud geworden, dat men die met de hand bewerken kan , dan drijve men ze door een zeef in den baktrog, •s Avonds van den genoemden dag doet men 'er Zuurdeeg bij, en kneedt 'er zoo veel tarwenmeel onder, als anders een gewoon brooddeeg vordert, zonder'er één dropjen water bij te doen. Dit wel doorgekneed deeg  < , 33 > deeg laate men nu den nacht over, omtrend 9 df id uuren, (laan; daarna werke men het wederom, zonder het minste water, door elkander, en kneede 'ef nog zoo veel meel door, dat het zijne behoorlijke ftijf'te verkrijge. Nu moet het 3 of 4 uuren in eene maatigë warmte flaan, eer het uitgekneed en af. edeeld in dén oven gefchooven worde. De oven moet een weinig heeter, dan voör meeldeeg geftookt worden. Op deeze wijze kan. men een fmaaklijk en gezond brood vaiï aardappelen bakken, dat nog verbeterd wordt door 'er' een weinig zout en komijn onder te mengen. jan barend-zen. Maar öp wat wijze of het töëgaa, om 'er ftijflel van te maaken? sougraag. De ftijffêl van aarda'ppeléri wordf öp deeze wijze bereid. Men neemt groote aardappelen} w;-.scbt dezelven zeer fchoon , raspt die over een vat of pot met water. Het geraspte giet men met het water door eenen doorflag of vergiettest, op dat alle vezelen achterblijven. Het doorgezijgde wordt dan in eenen' dunnen doek of in een linnen zak gedaan, en met de handen allengs uitgeperst of gekneed , zoo dat het grovere meel ih den zak blijve. Dit gefchiedt twee of driemaal , tot dat men zie, dat niets van het grove meêr daar onder is. Men doet naamelijk telken reize het in den zak gebleevène grove weg; de fijne maifa wordt nu in een houten vat met water omgeroerd, en warineer zij een tijd lang gelïaan heeft en 'bezonken is * wordt het water 'er langzaam afgegooten , en verscfi water daar opgedaan; daar mede wordt het weder oih geroerd, men laat het bezinken, en giet hét bovehdftë af. Dit gefchiedt zoo lang, tot dat het water ten laatfters 6; ge-  < 34 > geheel helder en klaar is; waar mede wel drie dagen verloopen. Heeft men dan bet water van het op den bodem gezette ftijffêl afgegooten , dan legt men fchocue doeken daar over heen , waar in de nog achter gebleevene vochtigheid trekt. Deeze wringt men uit en legt ze 'er , weder op, tot dat de masfa taamlijk droog zij. Als dan doet men 'er eene kruïsfnedë in, en neemt de 4 ftukken 'er uit, legt ze op planken, die met fchoon linnen bedekt zijn, en droogt ze in de lucht of zon , en men heeft ftijffêl. klaas janzen. Gij zijt ook best in ftaat, mijnheer! om ons, in 't kort, de kenmerken van een goeden aardappel optegeeven ,bouwgraag. Het kenmerk van eenen recht goeden aardappel, is, dat hij inwendig fchoon, witachtig geel van kleur zich vertoone , zonder vlakken zij , krachtig van reuk en eenen zuiveren, gelijkmaatigen fmaak hebbe, ~— Ik herhaal hier, het geen ik ftraks met een enkel woord reeds gezegd , heb, dat het naanielijk ten hoogften nadeelig voor de gezondheid is , veele aardappelen te eeten, die in eenen moerasfigen of natten grond geteeld zijn; heeft dit geval, onverhoeds, plaats , uit hoofde van eenen natten en koelen zomer , dan mag men nog wel eenige reizen in de week aardappelen eeten, maar althans niet 2 a 3 maal daags Men heeft daarvan , op fommige plaatfen in ons land, zoo als ik van nabij gezien heb , de droevigfte gevolgen gehad. Aardappelen in groote hoeveelheid gegeeten, wanneer zij nog onrijp en dus te waaterachtig zijn, veröirzaaken ligt roering en loop. Besf is het, dezelve en-  r< 3S > onder ons niet vdrjT de maand Augustus te eeten j «ff wanneer de vroege foort eerst recht goed wordt. — Èif het kooken van aardappelen moet men in acht neemenj dat het water dezeive maar fchaarsch moet bëdèkkefr; en hoe fchieüjker dezelve over een goed vuur kooken j des te beter zullen zij fmaaken; waar bij nog vee'en de navolgenswaardige gewoonte voegen, om na het afgieten der aardappelen , dezelve in den ketel of poi eenige oogenblikken over het vuur te houden, dat dë droogte, en dus het verè'ischte van eenen goeden aardappel nog bevordert- — # «• Het geheels gezelfchap had met genoegen deeze redenen van bouwgsaag aangehoord, eelhart erkende ook hieruit zijns vriends opmerkzaamheid , esï nam voor, om nog nader met hem over andere deelen van den bouw en de'kweekerij te fpreeken. De boeren geraakte onderling nog drok in gefprek over het geen in deeze redenen nieuw voor hun was, en Kei welke hun gezond verftand zeide, dat van veel dienst kon zijn om te weeten. Met gulle en ronde bëtuigingèiï van dank, zoo aan eelhart als aansouwGRAAG, voor het genoegen en nut van deeze bijeenkomst, namen zij hun affcheid, en keerden, met een opgeruimd gemoed naar hunne Wooningen terug. — f ij F-  < 30 > V IJ F D E HOOFDSTUK. Gevolg van eelhart's verkeeeving ■ en onderhandeling met bouwgraag, — Grondjleh dingen en Regelen voor den Landbouw. Wie in den nullen Boeren/land, Zijn zorg en Wijt, roor Vee en Land, Met eerlijkheid en kunde paan , Is aller braaven achting waard, Eelhart had het genoegen , zijnen vriend bouwgraag nog eenige dagen bij zich te houden. De vertrouwlijke gefprekken met hem over zaaken, die zoo  < 37 > zoo zeer in het ontwerp van eelhart vielen,. om naamelijk meêr kundigheden van hun beroep onder de landlieden te verfpreiden, waren voor hem van het uiterfte belang. Hij wilde'er zijn voordeel mede doen, gelijk elk verftandige de gelegenheden aangrijpt, cm de meerdere kundigheden der zuiken, die hij reden heeft, als menfchen van kennis en ondervinding te befchouwen, zich ten nntte te maaken. Zijne wel willende gezindheid deed hem fpoedig op den inval komen, om, bij de eerst volgende gelegenheid, zijne meest bekende boeren deelgenooten te maaken van de gehoorde onderrichtingen. Na dat zijn vriend vertrokken was, zette hij zich tot eene bedaarde herinnering van het belangrijke uit hunne gefprekken; bragt dit in betrekking, met zijne kundighe. den van den landbouw, welke laatfte nog aanmerklijk vermeerderd waren, federt hij fommige dingen van na. bij had waargenomen, en wierd aldus in ftaat tot het voordraagen van eenige algemeene grondflellingen en regelen, betreklijk den landbouw.' De gewilligheid „en lust der boeren tot de weeklijkfche famenkomst aan het-huis van eelhart was uit de opgeruimdheid en goeden luim, Waar mede zij ditmaal binnen traden, ten duideüjkfte zichtbaar. Na in even zoo een goeden luim door den menfchenvriend welkoom te zijn geheeten, zagen fommigen heel naauw/ertend in het vertrek rond, en zeiden, zagtjens, tegen eikanderen: „Neen, hij fchijnt 'er niet meêr te weezen; „ zou hij waarlijk al vertrokken zijn? dat is fpijtigi;' eelhart fpoedig ontdekkende wien zij zochten, liét hen niet lang in twijfel', maar gaf hun daadüjk bericht, - hoe het 'er mede gelegen ware. C 3 ebl-  < 38 > gelhabt. Jawel is mijn vriend eovwg&aag, vertrokken ! Hoe gaarne ik hem nog wat bij mij geliouden had, ik moest zijne billijke redenen laaten gelden ; en dat wel te meêr, daar hij mij nu al een paar dagen langer, dan wel anders, het genot van zijne tpe^ fpraak gefcbonken had Hij is een werkzaam man en heeft veelë zaaken omhanden ; dit van iemand te weeten , en hem evenwel te lang of te fterk, uit genoegen of belang, te dringen, zou naar onbefcheidenheid gelijken. ■ f i e ter japikzen. Het kan niet helpen, mijnheer! wij moeten onderling betuigen, dat het ons jammert. Dien man, zeiden wij ftraks tegen / eikanderen , dien man over de bouwerij, of daartoe betreklijke zaaken te hoorec, is dan maar heel aangenaam en nuttig. eïlha r t Ik ben 'er zoo ver af, om ul. dit ver langen ten kwaade te duiden, dat ik'veeleer moet betuigen, dat mij zulks ten hoogden aangenaam is. De bouwerij is eene zaak van die uitgebreidheid, zij vordert zoo veel kunde, oplettendheid, naarfpooring en verftandig gebruik van veelerhande dingen, en zoo veele ondervinding, dat men ''er zich nooit in volleerd moet rekenen, Befef hier van, lust tot onderzoek, en opmerking ten deezen aanzien , is vooral de. weg ter verkrijging van een goed denkbeeld van dit beroep. ' Die lust' bemerk ik bij ul. met genoegen: daardoor toch kunt gijl. in ftaat worden, om met beleid en overleg te werken, en zoo wel met uwe krachten , als met de yoorwer en, onder uw .bereik , het meeste voordeel dpen. Een levendig voorbeeld van dat alles is de f tiend gouwe ra ao. Eene ontvonkte en aangewak- ker-  < 39 > kerde begeerte naar kennis deed hem , ook in 'den boerenftand geboren , van eerften af, de redenen naarfpooren, waarom deeze en die zaaken in den landbouw zoo behandeld worden ; 't welk hem allengs gebreken deed ontdekken, en tevens op middelen denken, om dezelve te verhelpen, ten minsten , in veele gevallen, het verhelpen te beproeven. Zo doende kon het niet anders,'of hij had weldra, met de meeste zelfsvoldqening van het geene hij verrichtte, of liet verrichten , ook daadlijk meêr en beter voorbrengfelen , daar hij alles naar den eisch leerde behandelen ? terwijl hij ook in ftaat geraakte , om over zijn beroep ver. ftandig te fpreeken, waarvan nog meenig een nut heeft. pieterjapikzen. Ik moet al wederom zeggen en allé de vrienden denken 'er zoo over, dat het nu, als het mooglijk is, mij nog fterker leed doet, dat wij van dien kundigen en opmerkzaamen waarneemer niet meer mogten hooren. jan barendzen. Maar, als ik dus eens, mag fpreeken, zulk een verftandig man, als gij, mijnheer eelhart! hebt zeker uwen bouwkundigen vriend ook ten onze nutte gehoord. Hoe gemaklijk zoudt gij, in die betrekking ons verlangen bevredigen, en ons het gemis van diens heers perfoonlijke tegenwoordigheid vergoeden kunnenS eelhart. Het is mijn waarlijk een lust, uw aller verlangen ten 'deezen aanzien te verneemen. Ik wil reeds in deeze avond daar mede een begin maaken , en ul. bezig houden. C 4 Over  :< 4© > Over Het Beroep van Landman , beneyens eenige. grondfteilingen en regelen , waarop het , in de onderfcheidene betrekkingen van den; - Landbouw , voornaamelijk aankomt. 'l Gij hoort wel eens van deezen en geenen zeggen, dat hij in deezen of dien ftand geplaatst. is , en dan bedoelt men daar mede, dat zulk een mensch of vrijwillig de werkzaamheid , welke men een Beroep noemt , waarin hij voornaamelijk in de maatfchap. pij denkt bezig te zijn, verkoozen heeft; of dar hij, door ouders of opzieners, nog een kind zijnde, tot deeze of die betrekking is opgeleid ; welk laatfle Tiet veiligst gefchiedt, daar zij met rijper oordeel begaafd, op de geest, en Iigchaamsvermogens des kinds acht geevende, best gefchikt kunnen weezen, voor hun kind pf kweekeling eene gepaste keuze te doen. Ulieder ftand is die van landlieden, Verfcheïdene pmïtandigheden maaken het alzins moeilijk, om deezen ftand met eenen anderen te verwisfelen. In uwe be. trekking zoudet gij ook zeer verkeerdlijk handelen , met denzelven niet te vreeden te z;jn. De boerenftand is ook een der nuttigfte (landen. Voorzeker heeft hij ook zijne bezwaaren en moeilijkheden , gelijk elke fUnd de zijne heeft. Maar het is in dien ftand voornaamelijk, dat men gezqnd en fterk blijven en de pnfchuldige vermaaken der natuur genieten kan. Veel van deszelfs moeilijkheden kan men verminderen, zoo ^qor overleg, arbeidzaamheid, trouwe, gehoorzaamheid  < 4i > en deugd in 't algemeen, als door het ,aankweekea van allerleije nuttige kundigheden, die eene daadlijke betrekking hebben tot den landbouw, als uüeder beroep. Offchoon mijn oogmerk hier niet is, in alle de bij. zonderheden van den landbouw te tteeden , en elk bedrijf en bezigheid, naar den aart, optegeeven, zal ik echter eenige aangelegene gedeelten aanvoeren, en ul. voor eenige hoofdmisflagen waarfchuwen; bij welke behandeling 'er nog genoeg aan uw eigen nadenken zal worden overgelaaten. Een rechtfchapen landman, akkerman of boer, daglooner of vaste knecht, moet veele kundigheden bezitten, of zich beijveren, om dezelve te verkrijgen. Verwondert 'er u niet over, dat ik hier ook de daglooners en knechts noeme. Want, naardien zulk een, door huwelijk of eenig ander geval, zelf boer wordt en eene wooning bekomt, of hier of elders als zetboer geplaatst wordt, zoo is het altijd van dienst, de noodige kundigheden te hebben , en de gelegenheden daartoe wel waarteneenen. Zelfs de boerenmeisjens moeten, onder zekere bepaalingen , zoo wel als de jongens, tot de kennis van de bouwerij opgeleid worden, omdat 'er veele gevallen plaats hebben, waarin zij in de noodzaaküjkheid komen,, om het beduur eener bouwerij op zich ie -neemen : gelijk bet ook, over 't algemeen, van het hoogde belang is, uwe kinderen zorgvuldig , en ter bekwaamer tijd, ter fchoole te zenden. CS KLAAS  < 4*- > klaas janszen. Wat men ook zegge moge van onzen tijd, daar in is hij ten goede van andere tijden onderfcheiden, dat de gelegenheid om te leeren leezen, 'fehrijven en rekenen, nu beter is, dan voorheen. In menige buurt vindt men nu bekwaame fchoolmeesters en bijna , overal verftaanbaarer onderwijs • boeken. Nu hebben de kinderen in de fchoolen waarlijk gelegenheid, om zaaken te leeren, daar wij in on« ze jeugd van verftooken waren, en' waar van de gevolgen ten goede niet kunnen uitblijven. Hij , dunkt mij, handelt nu dubbel onverandwoordlijk, die, in onzen tijd, zijne kinderen van de fchool houdt. Verfchoon mij, mijnheer, dat ik u in de reden viel. cornelis pieterzen. ó Braave buurman klaas! door zulk zeggen maakt gij mijn berouw levendig. Wat jammert het mij , de gelegenheid tot leeren in mijne jonge jaaren niet zoo gehad, en die 'er nog was, al te onachtzaam verzuimd te hebben! Hoe dwaaslijk meent meenigëen, (en zoo dacht ik, helaas! ook al,") het ichoolgaan en het onderwijs niet noodig te hebben : maar hoe fchielijk ondervond ik, volwasfen zijnde en op mijn eigen bedrijf komende, de gevolgen daarvan! terwijl mij het gebrek daar aan nog levendiger' te gevoelen ,is gegeeven, federt ik in deezen kring van gezelfchap gekomen ben. Ik kan mijne dankbaarheid voor mijne opneeming in denzelven niet genoeg uitdrukken! Ik wil, door verdubbelde oplettendheid en" naarftigfieid, het ontbfeekende trachten aantevullen. Mijne weetgierigheid neemt als bij de week toe. En wat belangt mijne kinderen , om dezelve zorg-  < 43 > aorgvuldig ter fchoole.te zenden, daarïn wil ik niet, dat iemand mij zal overtreffen. eelhart. Met mijn geheel hart beklaag ik u.kees! " wel als anderen, die, gelijk het in meêr dmgen S van aehteren de gevolgen van onachtzaamhe.d S vèrzu m ondervinden. Maar nu gij uw berouw daa, ove^ óok zoo daadlijk doet vergezeld gaan van eigene oplettendheid, en zulk eene zucht tot leenng toont ïve s met nauwlettende »* voor uwe kinderen, >n die b trekking, vergoedt gij wezenlijk vee en teta mijne achting en geneed tot Srïi-o den. grond her,neren. Het teeien van graanen is de hoofdzaak van den landbouw! Het geen men Hoorn noemt, wordt in de aarde geaaid, na dat men vooraf wel overlegt en be dacht ïeft, welke grond voor ieder bijzonder foort de beste zij. De tarwe is omtrend het duurde graan, en verëischt een goeden grond, (alhoewel men niet kan ontkennen dTt de tarwe op laage en vochtige landen, fomujds, Jog beter daagt dan de rogge,) veel mest en veelvuldig Ploegen en eggen, bet deeglijk losmaaken van den rond als «ede bet zuiveren van denzelvep van onkruid, voornaamelijk van deekels en doornen De tarwe wordt, gelijk men weet, tot brood geb u,kt en fomtïjds ook tot het brouwen van bier, en in eenige  < 44 > gewesten van ons land ook -tot het ftooken van genever. De rogge geldt, bij den verkoop, niet zoo veel als de tarwe , maar is daarom niet minder nuttig , als wordende, grootendeels, ook vrij algemeen tot brood verbakken; terwijl 'er in ons gemeenebest ook eene verbaazende hoeveelheid tot genever, die men weet, dat, in vredestijd vooral, een aanmerklijk artijkel van uitvoer is , verffookt wordt. De nuttigheid van de rogge blijkt tevens^ daar uit, dat zij doorgaands op alle gronden groeit, en dus zulk goed land niet verëischt als de tarwe, ook zulk eene naauwkeurige' bearbeiding en zuivering van den grond niet behoeft, als eene minder goede gefteldheid daarvan, dikwijls, zonder veel nadeel duldende; en eindelijk, vermits het ftroo en bet afval (de halmen, het kaf) van dezelve beter voeder voor het vee opleveren ; dan dat van de tarwe. Deeze twee foorten van graan noemt men gemeenlijk Wintergraan , omdat zij, in *t laatst van eiken nazomer, in September en October, gezaaid worden, en dus den volgenden winter overftaaude, in den daaröp komenden zomer geoogst worden; de nu volgende zijn Zomervruchten, die in het begin van de lente, in Maart, en dikwijls laater, gezaaid worden, • Gerst is dat graan, welk, onder anderen, bijzonderlijk voor bier gebezigd, en na dat zij.gepeld, dat is, van den bolfier ontdaan is, veel als grutten gegeeten wordt.-Zi; is, ten aanzien van den prijs, doorgaands de helft 'minder, dan de rogge. Men heeft van dit graan onderscheidene foorten, groote, of tweeristige, omdat aan ■ ' da  4. 45 > de aïren twee risten korreltjes zijn, en kleene of vier. ristige. Behalven deeze heeft men ook Wintergerst, die zeer goed land vordert, maar dan ook ongelijk, zwaarder van graan is. In 't algemeen wil de gerst een' goed gernesten grond hebben, welke maatig vochtig en vlijtig bewerkt is met ploeg en egge. Haver is een graan, dat doorgaands het minfle in prijs is. Men zaait dezelve gewoonlijk op het magerfte en minst goede land. Doch het is buiten twijfel, dat de haver zwaarder én beter valt, wanneer men een goeden, wel bearbeiden grond daaraan inruimt; anders ontaart hij ook fcbielijk en wordt ruuw. Behalven het gebruik daarvan tot zekere foorten van bier en tot gort, of grutten, is dezelve het gewoone paardenvoeder. Zomerrogge zaait men op zulk land, waar. de haver flegt, of geheel niet wij wasfen ; maar zij put het land nog meêr uit, dan de haver. In de aarde zijn zekere bijzonder eigene deeltjens voor ieder foort van planten , in de eene foort van aarde echter meer voor de eene plant, dan voor de andere. Van hier het zeggen : deeze grondt deugt niet voor wimerkoorn;> dit fluk wil het zomergraan met voort: dit koorn flaagt maar gansch met op dat land. Wanneer men ook dikwijls een en hetzelfde graan op den zelfden trrond zaait, dan wordt de voorraad van eigenaartige deeltjens voor dit foort van zaad uitgeput, en het flaagt 'er flegt. Van daar zijn, in niet zeer vruchtbaare landftreeken, de drie onderfcheidene benaamingen ontftaan, van land voor wintergraan, voor zo. ° . mer-  < 4 mergoed en braakland. — Alleen door verwisfeling van graanfoorten kunnen zulke landerijen vruchtbaar blijven, en het braakliggen is de rusttijd voor het land. In dien tijd komt het land wederom tot verhaal, verkrijgt nieuwe voedzaame deeltjens, en kan zijn gewas voortbrengen. Dit alles ie weeten en in het oog te houden, is van belang voor den landman. Erwten en boohen zijn peulvruchten, dus genoemd, omdat hunne vruchten in doppen liggen, Zij verëifchen een* goeden losfen grond, en worden gemeenlijk in braakland gezaaid. De boekweit, ook een foort van graan, vordert hoog land; nattigheid vorst en onweer kunnen veel nadeel daar aan toebrengen. Men heeft doorgaans het meeste nut van dit graan, wanneer men daarmede land bezaait, dat in langen tijd niet bewerkt is. Het wordt, gelijk men weet, als g rutten, of geheel fijn gemaalen, als meel gebruikt. Gerst en raapzaad, hoe zeer onderfcheiden, daar het eerfte meel, en het laatfte olij geeft., worden echter meestal in braakland gezaaid. ' Veele en onderfcheidene foorten van vruchten knnnen 'er op het land geteeld worden, waarvan wij nu flegts de voornaamfte genoemd hebben, om als met een' enkelen opflag van het oog u te doen bevatten, welke belangrijke voortbrengfelen de landbouw als onder zijn gebied heeft. wit-  < 4? > willem cornéliszen. Hierbij worde ik wederom gewaar, hoe menigwerf wij boeren verzuimen, tot eigen zelfvoldoening, de redenen, waarom iets gefchiedt, naatefpooren. Wij weeten alleen, dat de meeste landen nu en dan braak moeten liggen; maar wat zulks , in den eigenlijke zin, noodzaaklijk maakte , was ons meestal onbekend. eelhart. En dit braakliggen zou algemeener , en na veel korter tijd, met de meeste landen, moeten gefchieden , ten einde de voedzame deeltjens in den grond weder te verkrijgen, zo niet de opmerkzaame landman op een middel gevallen ware, om dat verlies door kunst te herftellen. klaas janszen. Zeker heeft mijnheer hief de Mest op 't oog? eelhart. Recht zoo; en daarom zal ik laaten volgen, van hetgeene de landman niet alleen bij het mesten, maar ook bij het ploegen te doen heeft. Vooreerst moet hij, zoo dikwijls mooglijk,. mest op zijne akker brengen De mest maakt het land vruchtbaar, door de vettigheid, welke zij medebrengt. Want, het is bekend, dat de mest warm is en een reuk van zich geeft; hoe fterker de reuk is, hoe vetter de mest. Deeze reuk wordt geboren uit de olij en het zout, welke dezelve in zich bevat. Wanneer dit met de aarde zich vermengt, dan kleeft zulks aan de aarde, en zij wordt alzoo warm en vruchtbaar. Ver-  ♦C 48 > Verkeerdlijk handelt men, wanneer: ï; De mest op den akker rijdt, en 'over het land henen ftrooit, zonder dezelve daadlijk daarna in den grond te werken. . Want op die wijze dampt de mest uit ; dat is, de kleinfte en fjjnffe deelen daarvan , waarin eigenlijk de vruchtbaarheid gelegen is, vervliegen in de lucht en gaan alzoo verlooren. 2. Wanneer men ftroo, dat nog niet overgaan , en met pis en drek der dieren verbonden is voor goede mest houdt , en in wel geevende landen den grond daarmede bederft. 3. Wanneer men te weinig mest op den akker brengt, om den voorraad daarvan verder te doen (trekken; want dan wordt nergens eene deegelijke verbetering en te gemoetkoming aangebragt. jan barendzen. Dat-de mest noodig is, begrijpen wij duidlijk. Maar wie is 'er altijd genoeg van voorzien ? Wie heeft "er niet menigwerf gebrek aan , en moet dus, met dit of dat ftuk land de hand maar eens ligten , gelijk men fpreekt ? eelhart. Dit laatlte behoorde echter nooit te gefchieden:. en hierom moet de opzettelijke zorg voor goede mest bij een bedachtzaam landman altijd blijken. Wat behoeft men zich enkel bij de uitwerkfelen der dieren te bepaalen ? Bagger, waar die te verkrijgen is, is eene heilzaame mest , maar ftraatvuilnis nog verre daarboven te verkiezen. Dit, en alles wat verrotten kan,  < 4? > kan , moet de böuwman öp zijn' mesthoop brengen j ook zijne asch en zijn fchoorfieenroet. Doch de asch,' van alle mestfoortcn de duürzaamfte, kan ook met veel vrucht op zich zelve gebruikt worden ( mits de^ zelve even over het land ftroojende, en vooral fpaar~ zaam op veen of zand, doch, dikker op de klei'; eri wil men dit ruim doen, als dari beter in twee réizen, dan op eenmaal te ftroojen. Spaarzaam gebruikt* maakt zij de landen luchtig, open en droog. gerrit sijmenzes. Heb ik rtiet gehoord* dat 'er bij de hooge magten van ons land voorftellen gedaan zijn, om den uitvoer van haard'asch, onder anderen, te verbieden? Dit zal dan vast uit overtuiging weezen, dat wij ze hier op ons land ook met zeer veel nut zouden kunnen gebruiken. eelhart. Zie zoo, gerrit, iaat ik u ook eenè hooren: gij toont u doorgaans zoo oplettend, dat bet niet anders kan zijn, öf gij rridef, ook wel éenS wat willen zeggen. Nu, gij hebt wel naar waarheid gehoord. Van' wege den Raad van' Binnerïlandfchë Zaaken is in het laatst van 1802 daartoe reeds eeti voorftel gedaan- wij mogen ons wel verheugen * dat het beftuur thans ook inzonderheid op deeze en allé foortgelijke dingen bedacht is. pi et er japikzen, Klaar gij n'oemdet ook fitaks' het fchoorfteenroet. eelhart, En met recht ,• daar het nog krachtiger is dan de asch,, maar ook fpaarzaamer moet gebruikt worden. Alles, in één woord, wat veei zouten en oliën bevat, zoo als ook hoender en duivenmest, is van de kraehtigfte uitwerking. — Het gdheele artijkel van de mest is yan zoo veel belang # P da*  < 5» > dat ik haast niet voorbij kan, of ik moet u over de werking en de rechte wijze van verzameling der mestftoffen, en hoe men omtrend het aanleggen van eenen mesthoop moet handelen, iets opgeeven. klaas janzén. Maak 'er ftaat op, mijnheer! dat wij allen ü met genoegen zullen hooren. eelhart. In de volkomene overtuiging daarvan draag ik dit volgende voor: Wanneer- zekere hoeveelheid ftalmest, of andere vermengde dierlijke en planfaartige ftoffen , de werking van warmte , vochtigheid • en lucht ondervinden , beginnen dezelve te gisten, dat bij trappen toeneem^, tot dat deeze werking der natuur van zelve ophoudt. Deeze gisting volbragt zijnde, zal men bij onderzoek bevinden , dat de plantaartige deelen opgelost, tot haare grondftoffen teruggebragt en volkomen bereid zijn, om in de beftanddeelen van andere planten overtegaan. Op deeze wijze houdt de natuur zichzelve ftaande: de dood van het eene verfchaft leven en beftaan aan het andere. Hier uit volgt, dat de deugdzaamheid van de mest voor het grootfte gedeelte van de gisting of hangt, en dat hoe volkomener dezelve gefchied is; hoe krachtdaadiger de uitwerking del* mestftoffen op de landen zijn zal. Het is derhalven voor alle landbouwers van het uitterfte aanbelang, hunnen mesthoop zoo aanteleggen , dat dezelve in volkomene gisting geraake, en dat de ftoffen, die door deeze werking der natuur zijn voortgebragt, geene verandering ondergaan, tot dat zij daadiijk gebruikt worden. Door deeze zorg zal de landman zijn mestvaalt op een aanmerklijke wijze verbeteren en vermeerderen. Wan-  < 5* > Wanneer dë mest uit dierlijke, plantaartlgë öf ge= mengde ftofFen beftaandej begint te gisten, kan men zulks aan de verandering van kleur ën vermindering van den hoop aanflonds gewaar worden. Zoo lang de gisting voortduurt, wordt de mesthoop kleiner, omdat door de verrotting de vaste deelen digter op elkander pakken; het kolenzuür en vluchtige zouten vervliegen mede in dampen; de vochtigheid zinkt en blijft op den grond liggen of loopt weg. Dit Water echter uit den mësthoop wegvloëjende * is met vruchtbaare zouten bezwangerd en op het land .gebragt van eene beproefde uitwerking. Veelen flaan * bij het verzamelen en opleggen van hunnen mest, geen. acht op de ligging der mesthoopen, noch op bijzondere Omftandigheden < waardoor niet alleen de gisting kan bevorderd worden , maaf ook de zouten , nadat degistihg reeds voorbij is, in den mesthoop kunnen blijven. Het is onbegrijpelijk, hoe de landlieden bierömtrend hunne belangen zoo zeer verwaarloozen; Meestal leggen" zij den mestvaalt aan, zonder te onderzoeken, öf dé vochtigheid daarin zal kunnen bewaard worden $ dar! of het water, zonder het minde nut, ook zoude wcgloopen. Dikwijls plaatst men mesthoopen in laagten, daar het afzakkende regenwater de gisting dóet ophouden; of op hoogten, blootgefield aan de zonneftraalen, die den mest verdroogen en van het noödigs? vocht beróoven, waardoor, bij gevolg* geene gisting kan plaats hebben. Menigwerf leggen zij *er zwaar-s ten op; laaten 'er paarden, rundbeesten 4 varkens f overloopen, door hoenders openkrabben, of rijden 'ef met wagens over.- Hier door wordt de mest te vast, en het indringen der' dampkringslucht belet; de kan» ten breiden zich uit en verdroogen; de wind neëmf 'er een .gedeelte vatf weg, en een ander gedeelte D i Woiii  < 53 > Wordt bijna, als droog ftroo. Eindelijk als de zaaitijd daar is, brengt men den mest, zonder te onderzoeken , of hij genoeg gegist hebbe, op het land; het midden van den mestvaalt, dat te zeer gedrukt was, heeft Hechts onvolkomen, en de kanten hebben in 't geheel niet gegist. Welke uitwerking men van zodanig toebereiden mest te verwagten hebbe, valt ligt optemaaken. Is de mesthoop in eene groote laagte aangelegd, dan is de mest even flegt, zo niet erger dan de voorige. Het regenwater, dat rondom blijft ftaan, fpoelt al den mest af, neemt zijne kracht weg en maakt hem koud, zoo dat 'er in 'c geheel geene gisting plaatst heeft; de vruchtbaarmaakende zouten verliezen hunne kracht, en de hoop, aan oplosfing blootgefleld, levert niet meêr, dan gewoone aarde op. Niet minder nadeeiig is het,' dat de mesthoop tegen eene hoogte geplaatst worde. De zouten , die te gelijk met de vochten, welk de gisting heeft doen ontftaan, wegloopen, trekken in den grond beneden den mesthoop. Iedere regen fpoelt den mest af, welke hier door veele zijner zoutachtige deelen verliest: zoodat dezelven eindelijk niet ongelijk wordt aan afgetrokken theebladeren. Hierömtrend is daarom ook veel oplettendheid noodig, wanneer men fchadelijke gevolgen wil ontwijken. Lucht en vochtigheid zijn twee dingen, die tót het in gisting brengen van ftaimest alzins verë'ischt worden .zonder de eene en de andere heeft 'er geen gisting plaats, en, zonder de juiste evenredigheid van beiden zal zij altoos onvolkomen blijven. Tuinlieden, die gewoon zijn mest voor broeibakken te bereiden weeten zeer wel, dat men om eene fpoedige gisting te bewerken , den mest met eenige aarde bedekken en een weinig begieten moet: het is hun ook niet onbeke dat  •C 53 > 15 of 16 dagen genoegzaam zijn, om den mest, op deeze wijze behandeld, volkomen in gisting te brengen, waartoe anders, opeen gewoonen mesthoop, eenige maanden zouden verëischt worden. Men doet dus zeer wel deeze manier, zoo veel de omfhndigheden zulks toelaaten, naar te volgen: men zoeke tot het aanleggen van den mesthoop eene afgelegene plaats, echter in de nabijheid yan een put of bak, waarin men de pis of gier uit de ftallen laat loopen, en met welke men telkens den hoop begiet, óm de gisting te bevorderen. Veele landlieden hebben de fchadelijbe gewoonte, wanneer zij den mest uit den ftal rijden, met de mestkar of wagen tegen den hoop op te rijden, om den mest al hooger te kunnen opleggen. Hiertoe hebben fommigen den mesthoop opzettelijk afhellende gemaakt, en jagen de paarden met veel geweld daar tegen op, zoo dat zij dikwijls tot aan de knieën, in den mest zakken. Het nadeel, door het vast trappen der paarden veröirzaakt, is boven reeds aangeweezen. Beter is het, den mest van het voertuig bij den mestvaalt aftefiooten , en dan met een mestvork laagsgewijze los 'er over te werpen. Wanneer een mesthoop zoodanig aangelegd en genoegzaam vochtig is, zal de gisting aanftonds beginnen en fchielijk volbragt zijn. Als de mest te droog is, moet men denzelven begieten, hetgeen in warme zomers dikwijls verëischt wordt: zes of zeven weeken zullen genoegzaam bevonden worden, om eene gisting te bewerken. Hoe men den mesthoop moet aanleggen. Om goeden mest en in eene genoeg aame menigte te bereiden, moet men den mesthoop om:rend waterD 3 pas  < 54 > pas eii zoodanig aanleggen, dat 'er het vocht in kan blijven: ipen omringe denzelven met een muur van 4 of g'voeten Hoog, en laate eene opening, om 'er binnen te komen: men maake vervolgens een vloer v^n leem, en belegge dien met platte fteenen. Buiten den muür en tegen over den' ingang maake men een ronden ontvangbak, om de vochtigheid, die uit den mest loopt, daarin op te vangen, welk nat men verder uitpompe, om 'er den mestvaalt mede te begieten, Deeze ontvangbak moet aan de laagfte zijde van den hoop geplaatst zijn: onder in den vloör moeten eenige naar den bak afhellende fleuven of gootjens gemaakt worden, die men met takken bedekt, opdat zij niet verftopt zouden raaken. De ringmuur van deezen mesthoop moet eenigzins langwerpig zijn, en deszelfs ' lengte moet de richting hebben 'van het oosten na het westen. Aan de zuidzijde unet de muur hooger zijn en tot aan het dak opgehaald worden, om den mest voor de zpnneftraahn te befchutten. Zulk een dak behoeft flechts van mosch, ftroo of riet, en dus niet kostbaar te zijn , welke kosten fpoedig door de meerdere deugdzaamheid vgn den mest vergoed worden. Het. voordeel van deeze inrichting is zeer aanmerklijk; de muuren verhinderen, dat de mest verftxooid raake? en de buitenkanten uitdroogen: het dak befchut dien voor den regen : de fteenen vloer op het leem belet de vochten in de aarde te trekken; en door de fleuven wordt het met vruchtbaare zouten bezwan? gerd water ontvangen, en in den ontvangbak verzameld, welke hierdoor dep besten gierbak uitmaakt. Om den mest te vermeerderen, moet men in de Weilanden den gevallen mest opzamelen, die hier en fjaar- yeifpreid ligt, zonder nut te doen} maar inzon- dr!>  < 55 > derheid heeft de ondervinding geleerd, dat niets den mesthoop meêr verbetert, dan het daar in brengen van zoden, allerlei vuilnis en het flooten vuil, het geen in alle flooten gevonden wordt. Op tweederlei wijze kan men deeze ftoffen vruchtbaar maaken; de eerfte manier is, dezelve onder in de mestput te brengen, en door het uitloopende water te laaten doortrekken •, de andere, 'er geregelde hoopen van te maaken, welke men met gier en mestwater begiet. k l a a.s j a n z e n. Hebt dank, mijnheer ! voor de mededeeling van zulke juiste en belangrijke aanmerkingen en raadgeevingen. Dikwijls gevoelde ik duidlijk de waarheid van het aangevoerde, te midden van uwe voordragt, en ik had moeite om mij intehouden. Zie daar mijn hand 'er op dat ik 'er mijn voordeel mede zal doen! jan barend zen. En ik zal daadlijk naar het opgegeeven ontwerp mijn mestvaalt aanleggen. Het nut van die inrichting is te duidelijk. gerrit sijmenzen. Gij zult hierin navolgers hebben, J a n ! Het heele fluk was onze attentie dubbel waard. Hoe menigmaal dacht ik bij deeze en geene opgegeeven verkeerdheden: „ dit moet gelaaten of ,, veranderd worden ; zoo handelde ik ook al". In één woord, ik denk daar eens veel nut van te hebben. eelhart. Met dat oogmerk heb ik ul. die opgaave medegedeeld: het geheel was te belangrijk, om het alleen bij verkorting op te geeven. Maar nu is ook de tijd voor deezen avond verloopen. Bij de eerstkomende gelegenheid zullen wij aan onze beloften, ten aanzien van het ploegen enz. voldoen. Niet minder voldaan, dan bij voorige gelegenheden gingen de boeren nu naar huis. D 4 ZES-  ZESDE HQOFDSTUK. eelhart, vervolgt zijne onderrichting, et} deelt hen de uitvinding van den nieuwen Schoffelplbeg mede. Groeit 'er onde? ,t kruid der aarde Gift, zoo wel als artzenij, 't Is dan notdig wel te kennen Wat ons nut of fckaad'lijk zij, Jk had, zeide eelhart, toen zijne Boeren ge? komen waren, bij de voorige gelegendbeid , begonnen, «L eenige aanmerkingen méde te deelen over den mest ^ri daarbij beloofd, ook over het ploegen wat te zeggen , maar gijl. weet, dat de mest, als zoo een gewig\ig artijkel voor den Landman, al den tijd heeft ingenomen, zoo dat ik mijne belofte omtrend het ploegen snoest fchuldjg blijven. klaas janzen. Bezwaar u daar niet over, mijnbeer! wij zijn allen overtuigd van het belangrijke der •medegedeelde opmerkingen en raadgeevingen over den pest, en het aanleggen van den mestvaalt, en genieten , God dank nu ook weder gelegenheid en lust, u te kunnen hporen. qerb.it si] men zen. Als mijnheer deeze week pens gaat wandelen f moet hij bij mij toch aankomen $ dan kan hij de gevolgen zien van zijnen medegedeeldep raad gmtrend dat onderwerp.  *G 57 > pieter Japikzen. En dan verwagt ik ook een bezoek. Ik zou gaarne eens willen beproeven, of ik alles wel recht begreepen had. cornelis pieterzen. En bij mij zal men, fdoch dat zal trouwens bij de meesten zoo ge*eest vim 1 noff den verkeerden aanleg kunnen zien, het nadeelige waarvan ik echter nu volkomen bevat; S men ook zal kunnen bemerken, dat * op den beteren aanleg daadlijk bedacht ben. eelhart Nu, vrienden! ik betuig ul allen mijn eenoe-en daar over. Houdt u ook verzekerd dat ik lal aankomen. Maar laat ik nu mijne onderrichtingen vervolgen, als of wij nog niet van elkander waren .geweest. De Landman moet ook, ten tweeden, ten rechtentiide en dikwijls genoeg ploegen, dat is, den grond rul maaken, om het onkruid tijd te geeven van te kunnen verflikken, ofte vergaan, het geen door den ploeg afgefneeden en onder de vooren gebragt is. Een goede ploeg is een noodzaaklijk verëischte. Hij moet i.) uit veele wel geëvenredigde ftukken beftaan. 2.) hij moet zoo ligt als mooglijk zijn om te beftuuren en te trekken. 3) hij moet, om niet te zwaar en te kostbaar te weezen , van alle onnoodig ijzerwerk ontbloot zijn. 4.) hij moet gemaklijk te (lellen zijn, en diep en gelijk ploegen. 5.) hij moet beneden, van de punt van het fehaar tot aan het achtereinde van het zooibout, vast over den grond, en ook regt opgaan mi» niet uit den grond rijzen, de aarde wel wegleggen , en de vooren wel openen, — Het fpreekt van zelf, dat men op-zwaare landen ook zwaarder ploegen en menigvuldiger ploegwendingen noodig heeft, dan op zand- en veengronden. ' D 5 De  < 55 > De Landman moet daarom, wanneer hij driemaal tot winterkoorn ploegen wil, in tijds het braakland beginnen te ploegen, opdat hij, bij het tweede ploegen, 't welk daarom keerploegen genoemd wordt, het onkruid niet weder boven brenge. dat, wijl het geen tijd gehad heeft om te verflikken, nog levende zou kunnen weezen, en weldra weder uitwasfen. Heeft hij nu ten rechten tijde het braakland geploegd, dan zal hij ook behoorlijk tot zaajen kunnen ploegen Want daartoe kan'hij ftraks na het keerploegen overgaan , vermits het land als dan rul genoeg zal weezen •Het zeggen: hoe méér vooren, hoe meer air en, is gegrond. Ten derden. Hij moet ook diep genoeg ploegen, wanneer de grond Zulks toelaat. Het is,,een fout, alzins fchaadlijk in de gevolgen voor den landbouw, ais men het goede, middelbaare en Hechte land zoo maar wat van boven beploegt. Dit is zeer gemaklijk te begrijpen , want 1. Door vlak ploegen, bij het braak of keerploegen, wordt het onkruid niet behoorlijk ontworteld, dat echter eene zaak van het uiterfte belang is. Bekend is het toch, dat het onkruid, doorgaands zeer diepe wortelen fchiet. 2. Het koorn krijgt dan geen rulle aarde of kruim genoeg, waarin het zich kan vast hechten. Het is derhalven zeer blootgefteld voor verdorren, of verwelken, inzonderheid in ligten losfen grond. 3. Dewijl de wortel van het koorn boven ligt, zoo kan de wind in ligt land dien wortel bloot waajen. Als dan het koórn evenwel nog goed flaagt, dan heeft men, ligtlijk legkoorn, dat is, het koorn valt om, en wordt verflikt, of heeft weinig korrels in de airen; en de reden van dit omverre vallen is, wijl de halm niet  < $9 > aiet diep genoeg in de aarde gekomen, en dus door regen en wind is ter neer gefmeeten, zonder eenigen wederftand te bieden. ' Omtrend dewijze, waarop de paarden voor dea ploeg moeten gefpannen worden, is het zeer verkeerd, dezelve voor en niet- naast elkander te plaatfen, al heeft men ook drie of 4 paarden noodig, uit hoofde van het ongelijk trekken der paarden — het moeilijk wenden — en' de noodzaaklijKheid van eenen ploegdrijver der voorfte paarden, in het eerst geval. Men behoeft Hechts ëén paard te befhiuren, dat het lijnpaard genoemd wordt, en aan de linkerhand gaat, wanneer men met twee paarden ploegt. Het derde paard loopt naast het lijnpaard. Voegt men 'er een vierde paard bij, dit plaatst men tusfehen het lijnpaard en het paard, dat aan zijne rechter zijde was; en deeze zijn allen gekoppeld aan het lijnpaard, het geene zij moeten volgen. ?Er wordt voor dit gefpan, dat van eene nieuwe uitvinding is, en dat aanprijzing verdient, eene.bijzondere zwing, waar aai de paarden trekken, gevorderd: naamlijk een van vijf voeten lang voor drie paarden, en van zes voeten lang voor vier paarden. Het goed ploegen is wel deeglijk eene kunst, waarin maar weinigen uitmunten. Hier moet ik ul. ook kennis doen verkrijgen van eene uitvinding, welke zeker Landheer in den loop van dit jaar (.1823) gedaan, en bij de proef, uitneemend van dienst bevonden heeft omtrend eene nieuwe ploeg, welke hij de Schoffel- of Rioelplo^g noemt. Eene veeljaarige ondervinding en opmerking had hein, in eene ftreek, waar het zandgrond is, woonende, geleerd, dat, wanneer de vaste bank- of zandgronden, die fomtijds ó, 8, ja 10 duimen en meer onder de. oppervlakte van het bouwland liggen, behoorlijk gebroken zijn, dat de vruchten, welke daarop gezaaid of  < ÓO |* of gepoot worden, als dan, noch ligtlijk verdrinken ' noch verdroogen; en wel' om deeze redetien: bii drooge faifoenen kan de vrucht dieper, dan de trewoone ploeg,het land los gemaakt heeft, inwortelenhet land behoudt dan langer, ofduurzaamer zijne vochten, — en bij natte faifoenen zakt het water dieper weg, zonder o>t de wortelen der vrucht noch te zeer verkouden, noch verdrinken. Al federt eenigcn tijd hebben oplettende boeren, die op geene kosten zagen, hunne bouwgronden, welke met banken bezwaard .waren, door een genoegzaam getal arbeiders langs de vooren achter de-ploeg te ftellen, daardoor dieper omgekreegen. Doch men begrijpt ligt, dat zulk Werk, bij de meesten, met den besten w'iJ', om de zwaare kosten, moet achterblijven, en dat het alleenlijk nog wel eens uitvoerbaar was op een fluk gronds van weinig uitgebreidheid. — Dit diep door den grond ploegen kan niet wel gefchieden, door het getal der paarden voor den ploeg te verdubbelen ; want dan is ligt het gevolo-, dat de beste bouwaardc diep in den losgemaakten grond tuimelt, en de fchraale dorre aarde boven komt. . Zoodac 'er op nieuw veel mest, iets, waaraan °-e« woonlijk bij den zandboer gebrek is, zou verëischt worden. Om dit een en ander te boven te komen, en in den nood te voorzien, kwam de werkzaame en vernuftige Landheer tot het befluit, om te beproeven, of 'er geen mogelijkheid zou weezen, tot het doen famenitellen van een werktuig, ih den vorm van een' ploeg, vermogend, om het verlangde nut, met vermijding van fchadelijke gevolgen, te bewerken. En hij had hei: genoegen, dat de naar zijne. opgaave gemaakte hieuwe ploeg volkomen aan zijne verwagting beandwoordde. Hij bevond, dat hij, des noods, met één paard, den vasten grond, welke onder den gewoonen bouwgrond is, ter diepte van 6 of 7 duim kon lasmaa,'•' '» ken,    < 6i ken •, waar na hij een fluk land, op het welk 4 fchepels verzaaid konden worden , in 6 uuren tijds, door een' ploeg met twee paarden liet voorbouwen, .ter diepte van 6 a 7 duim; en daarop met de nieuw gemaakte Scholjelpjoeg, den laagen vasten grond, of diepe Voor C*) nog 6'a 7 duim losmaaken of breeken, insgelijks met twee paarden, tevens in den tijd van 6 uuren; zoodat de grond 12 a 14 duim diep wierd los gemaakt. De eerfte ploeg, naamelijk, deed de gewoone werking, en de tweede ploeg volgde onmiddelijk met twee andere paarden, om den grond als in eens los te maaken, en alzoo bleef de fchraaïe geestelooze aarde in de diepte onder de bouwaarde. Hij noemt dit nieuwe werktuig de Schoffelploeg, om dat hij even eens als de gewoone tuinfchoffel over en in den grond gaat, en de los gemaakte aarde over zijn plat of plaat doet heen glijden en achter zich vallen. De voorploeg aan zijn tweeden cirkel komende, werpt als dan de bouwaarde in den los gemaakten grond van den eerfte cirkel. Aldus verrichtte hij met twee paarden het zoogenaamde rioelen of diepploegen, waartoe men met de fpade 40 of 50 menfchen zou noodig hebben gehad. Ziet hier de aftekening van den Sehoffelploeg in zijn geheel en in zijne afzonderlijke deelen. Ter nadere verklaaring moet ik u doen letten op: a. De ploegbalk Q§ voet lang en 3 duim in 't vierkant, de ftecl of ftaaf, waaraan de Schoffel vast is, van ijzer, gaat door de balk %\ voet van de ftaart. Deeze opening in de balk is zoo langwerpig, dat 'er aan alle zijden van het ijzer nog een houten kiel kan wor- (*, V&ór betekent fomtijds de hooge omgekantelde aarde, en fomtïjds de laage of diepe vaste grond: hier worde de laage ot diepe voor, die door dea ploeg uitgebouwd is, bedoeld.  < «• > worden'ingezet» om zulks te fehikken, naaf rhaate dé Schoffel in den grond moet. b. De Ploegkêep van 4 voet* in welke 4 of 6 duim van vooren de ©pening is, daar de fiaaf of fteel Van de fchoffel naar de balk in en doör moet. Deeze opening moet op de zijden net pasfen, echter voor en achter een weinig ruim weezen. c De Riester of Roosterfchede. Uieromtrend is alleen in acht te neemen, dat men de houten pennen zoo maake, dat men die in andere gaten, onder en boven den balk, kan verfteeken, waardoor men den balk kan doen rijzen of daaleri. d. De Ploegjlaart. Bij dezen moet men zorgen, dat het ijzer voor den ploegftok in den ftaart bijna een voet lager, dat is, tusfchen den balk en de keep, zitte: vermits men als dan den ploeg, in het, wenden , aan het einde van den akker, des te hooge'r kan opbeuren , en op zijde werpen. e. Het ijzer in de Haart voorden ploegftok, zie di f. De Ploeghak. Deeze kan men, naar verkiezing van houdt of ijzer neemen. g. Het Diepfluk, genoeg bekend. De Vóórploeg met zijn ketting en band achter het ftuk gebragt, maakt het verband van het geheele werktuig. h. De ijzeren Schoffel met Zijn ftaaf of fteel. De Schoffel heeft genoegzaam de gedaante van een plaggenfchop , naamlijk van ,-vooren en van achteren; zijnde van achteren 8$ duim breed in zijn vlak, aan de regter zijde een offtaande kant van 4 duim lang en 1 duim hoog: aan de flinker zijde, een opftaande kant van 3 duim lang en 3 duim hoo> .- deeze twee opftaande kanten hellen of loopen geëvenredigd fchuins naaf het  < *3 > het vlak van het voorfte van het plat des fchoffels. welke opftaande kanten en het voorfte van de Schoffel zeer icherp zijn, en tot dat einde met ftaal ingelegd, om iles wat dezelve in den grond voorkomt, te kütinèrj affnijden. Deeze Schoffel heeft van achteren tot vooren 12 duim, en in die lengte i duim helling benedenwaards. Buiten haare ftaaf of fteel moet de Schoffel naar gisfing , van 7 of 8 ponden zwaar genomen worden; wijl hij dit genoeg moet weezen, om de ftaaf, in een verzet, 'er in vast te kunnen klinken. Wat de ftaaf of fteel betreft, dezelve moet zijn lang 3 voet, breed 24 duim, en dik'omtrend 5 duim, op en boven dé Schoffel ter lengte van 1 voet, van vooren de gedaante hebbende van een mes, om wortels of vaste gronden te breeken; aan deszelfs boveneinde zijn 12 of 14 gaten, door welken men, onder en boven den *balk, een ijzeren pen (zie letter i.) fteekt, om te beletten, dat de Schoffel, niet hooger of laager fpringe, dan men verkiest, dat hij riöele. Deeze ftaaf of fteel moet vooral niet in het midden van den Schoffel gebragt worden; wantin dat geval zou hij te veel onder den vasten grond, die nog niet voorgebouwd is,loopenof wringen; maar naar de flinker zijde van de Schoffelplaat, ruim 1 duim van den opftaanden kant der zijde , en 2 of 3 duim van agteren. En daar in 't bouwen of ploegen, een ploeg omtrend een derde van een voet, naar de flinker zijde werkt of wringt, zoo moet daarom de plaat van den Schoffel, zal hij vlak of regt door den grond gaan, naar evenredigheid , aan de regter zijde zakken, en dus fcheef aan de ftaaf of fteel geklonken worden. i. Twee ijzeren pennen, met oogen, ruim een pijpfteel dik , om onder en boven den balk door het ijzer te fteeken, gelijk boven reeds gezegd is. k. Twee  <. H > h. Twee houten Helpennen, of Wiggen, met wel kea men het ijzer in den balk vastzet: maar voornaamëi^k kan men, door deze dikke of dunnere wiggen i den bek van de Schoffelplaat doen rijzen of daalen. Ziet daar eene duidüjke- opgaave en befchrijving van den Schoffelploeg, die, volgens begrooting, voor 20 guldens of daaromtrend kan vervaardigd worden, en welken de uitvinder, bij voortgang, van uitfteekenden dienst bevindt; prijzende hij het gebruik ook inzonderheid ten fterksten daar van aan, bij het teelen van Suikerij, (Cichoreij) of andere diepwortelende planten; terwijl hij meent, dat men van denzelven, bij het gereed maaken van een fluk lands tot het aanleggen van een eikenbosch, zich met zeer veel groot voordeel zou kunnen bedienen (.*) klaas Janzen. Ik bedank u wel, «nijnheer! voor uwe leerzaamc mededeeling; maar bijzonder behaagt mij de befchrijving en afbeelding van den Schoffelploeg. Dit is waarlijk een nuttige uitvinding voor den landman, en ik zal, bij de eerfte gelegenheid de beste, 'cr een voor mij laaten maaken. eelhart. Zietdaar mede een nieuw bewijs, hoe nuttig het is, dat de Landman het maar niet altijd bij het oude laate; maar integendeel hoe langer zoo'meêr kundig zoeke te worden. Willem cornèliszen. Ja, ik zie ook wel,dat die Schoffelploeg veele handen uitwint, en dat het zeker meer voordeel geeft, wanneer twee paarden dat gee- nè wO De uitvinder van deezen Schoffelploeg, is de heer wouter, barneveld, een voorftander van den niittisen Landbouw te Hatttm op de Ptluwe, in het Departement Gelderland.  •c *l > ne kunnen doen, waartóe anders 50 arbeiders gëbrüifct worden. Maar indien nu iedereen zulk een ploeg had, waar zouden dan die arme merirchen blijven? e Ejthart. Deeze aanmerking doet wei uw hart per aan, wïllem ! Maar gij weet toch ook welj d'aé 'er, over 't algemeen, gebrek is aan arbeiders; zoo dat menig. Landbouwer aan zijn land niet kan doen, het geen hij gaarne wilde. ■jan barendzen. Daar heeft mijn heer eelhart geli k, in: want hadden wij volks genoeg, dan zouden wij de Bovenlanders kunnen misfen, die jaarlijks nog al een mooij duitjen bij ons verdienen,' eri daarmede naar hun land gaan. . eelhart. Laaten wij nu' vérder voortgaan, ik" moet iets zeggen over het eggen, en. het zaaijen, en dan nog eenige algemeerie- regelen voordraagem De. Landman moet ook, ten vierden, dèn akker behoorlijk eggen. Van dit werktuig zijn vijf foorten,de vierbalkte, de vijfbalktey de Koppel-of Span-egge < de Klaverzaad-egge, en die met houten randen. Vari de drie eerfte fdorten heeft de bouwman volftrekt een noodig, om kluiten te breeken, wortels uit te "trekken , en — zaadkoorn tè dekken. De Klaverzaad-eo-.» ge , vooral dienstig om klaaverzaad' inteflegten en daarnaar genoemd, is ligter dan de drie .anderen, maar heeft meer tanden,.en die ook digter liaan. De Sp'anegge, -de zwaarfte vari allen, is eene egge van twéé jtukken, waarvan, tot bevordering van gemak, Hechts de achtdfte behoeft gèli'gt te worden, In eene goede egge maakt elke tand zijn éigen fpoor — mijden' alle tanden gelijk, en ook dwars door de vóóren; In derzèlver behandeling is veel oplettenheid noodig. Dé egge met houten tanden is goed voor ligt werk én, ©p zandgronden. E- Doof' ' j  Door het éggen wordt het- zaad met aarde overdekt, en tevens her- en derwaards verdeeld, op dat het regelmaatig en gelijklijk zou kunnen opfchieten: terwijl eindlijk het door den ploeg los gemaakte onkruid met de egge faamen gebragt wordt, dat men naderhand, als het droog is, van den akker vervoeren of verbranden kan, — De egge moet dikwijs geligt en opgetild worden, wanneer'er zich veel onkruid voorgezet heeft, vermits zij anders haare werking niet behoorlijk doen kan. De groote Ról, ook een werktuig van belang, moet zwaar zijn 400 of 500 ponden; dezelve bewaart den grond voor uitdroogen en verftuiven, en bij nacht over het land gerold, doodt zij de flakken. Het Molbord, hebbende de gedaante van een fchop, of liever aschfehop met een langen-fteel of ftaart, 34 voet breed, 3 voet lang, van vooren niet ijzer beflaagen, wordt door één paard getrokken, om aarde van "hoogten te voeren, en die door het overgooijcn en uitftorten van het Molbord op eene andere plaats te brengen. De Aardkar is bij veelen met drie raderen, waarvan het voor. fte rad- de kar draagt. De Landman moet, ten vijfden, om te zaajen, zulk zaad bezigen, dat van onkruid wel gezuiverd en deugdlijk goed is, zulk koorn naamlijk, dat niet duf, of verfchimmeld is door vochtigheid, 't welk meerma'alen gebeurd, wanneer men koorn nat in de fchuur of bergen brengt, of niet lang genoeg op het veld laat droogen. Hij moet als zaajer het zaad'niet te dik zaajen: Want, in dat geval, blijft de halm kort en de airen klein , terwijl de ondervinding en de kennis van de dcugdlijkheid van den grond hem hier geleiden' moet. Al te dun te zaajen deugt ook' niet; doch als een van beiden weezen moest,'dan zou de fchaal ten voordeele van eene dunne of fchaarfe zaajing overflaan: Want het koorn verheft zich dan vaster uit den wortel  € 6> > tel, rif festoet veele halmen, trekt veel voedfel nki zich, en wast fteevig en lang op, In 't algemeen moet ik ulieden de in'achtneembg vaü de volgende regelen aanprijzen: 1. Tracht van .uwen grond, van het land, dat uw 'eigendom js, of 't welk gij in huur of gebruik hebt; öp een billijke wijze het hoogst mooglijke nut eri voordeel te trekken. 2. Béfchoüwt den Landbouw in alle deizelfs b'èi trekkingen, in den firikften zin als uwe zaak. 3. Meent nimmer, in eenen redelijken ziri, dat gij ooit te veel mest op uw land kunt brengen; en ziet wel toe , dat de ftaat van uw vee niet uwe bouwerij,; 'en uw voorraad van voeder met deri ftaat van tiw Vee, in behoorlijke evenredigheid blijve. 4. Weest altijk bedacht om dikwijls te ploegen; erï diep te ploegen , wanneer de gefteldheid van uw land zulks gehengt: door de ploeging en grondroering toch komen de aarddeelen in geduurige aanraaking met de dampskrings lucht, en kunnen aldus daaruit hunne voornaams voedings-ftof trekken. — Ook moet men zor» gen, om voor het zaad kleine fmalle vóóren te ploegen, want op die wijze wordt het land rut, vrucht baar en zuiver van onkruid. 5. Houdt in 'c oog , om uwen akker eene zoo" veel mooglijk regte of flegts een weinig afheilendé vlakte te geeven ■ om met water-vóórens het regenén fneeuwwater te kunnen afleiden; dat van belang en nut is, maar bij hooge middelgronden fömtijds met moeite gelukt. S. Laat de egge, wanneer gij gezaait hebt, eerst régt uit en dan dwars 'er overgaan, Het zaad verE i deelt  < deelt zich aldus beter in de aarde, en het koorn wast weelig. 7. Tracht te weeten te komen , welke graanen of gewasfen op uw land best tieren of gebouwd worden •, en beezigt ten deeze aanzien eene verftandige afwisfeling in de fchikking. 8. Laat de mest niet te lang uit elkander gefirooid op het land liggen: want aldus gaat de beste kracht verlooren. 9. Houdt in gedachten, dat van lange en niet verrotte mest in het eerfte jaar uw land geen voordeel heeftt maar dat alleen , wanneer die diep onder geploegd kan worden, zulks dan in het tweede jaar eerst van vrucht is. 10. Wanneer uw land mest verdraagen kan, mest dan fterk en zoo veel gij kunt. Neemt liever minder mergentalen in jaarlijks gebruik, dan dat gij 'hieromtrend te zuinig zoudt moeten weezen. Gij zult bij de uitkomst ondervinden, dat uw voordeel grooter zal. zijn , dan bij de verdeeling van den .voorraad van mest over eene grooiere uitgebreidheid lanus. 11. Weest altijd de vlijtigfte en eerfte ten tijde van het toebereiden en bezaajen van uw land: maar overhaast u niet in den Oogst. Dat wil zeggen: laat bij nat weêr, wanneer een van beiden zijn moet, uw koorn liever op het veld, dan m den fchuur of berg bederven. 12. Wacht u voor duf hooi en ftroo en bedorven zaad. Het eerfte is zeer nadeelig voor het Vee, en van het andere hebt gij te leurfteiling te duchten, bij den volgenden Oogst. 13. Beezigt om te zaajen . altijd het zuiverfte en uit-  € °P > uirgeleezenfte koorn •, en wacht u, om met een dorsch- vlegel het weeke graan niet te kwetfen , wanneer gij voor vroegzaad , leritond na den Oogst dorfchen moer. Het beste is,-om dat koorn tot zaad te gebruiken, 't welk bij enkele voorflagen 'er ligt uitvalt. Deze regel is van zeer veel belang. 14. Beijvert u daaglijks, om meêr kennis van den Landbouw te erlangen, zoo door het leezen van daar over handelende fchriften,— waaronder wij noemen, de Verhandeling der Maatfchappij ter bevordering' van den Landbouw, en het Magazijn van Vader Lmdfchen Landbouw, — als door het neemen van proeven ter verbetering en meerder nut van ondeiTcheide"ne dingen. Er zijn geene kunften, die beter beloonen , dan de Landbouw, het Hovenieren en de Veefokkerij,- 15. - Weest van harte verheugd over den'zegen van uwen eerlijken en vhjtigen buurman. Laat die zegen u nopit tot nijd of afgunst aanzetten, maar veel eer voor u ten bewijze verftrekken, dat het u ook mooglijk is, wanneer gij in ernst wilt, om zoo wel te flaagen,, als uw buurman. Na dat eelhart deeze regelen, welker waarde en nut de Boeren duidlijk befeftén, had voorgedraagen, feheidde hij het gezelfchap, dat recht voldaan naar buis ging. E 3 ZE-  < 7° >. ZEVENDE HOOFDSTUK. eelhart vervolgt nog zijne onderrichting, en> /preekt nu over het Vee, dat de Boer*tot zijn bedrijf beezigt. fs *X Rundvee wel gemest, gaaf, vleezig, vet, en rond, Is ook het ingewand recht zuiver, en gezond, Ban kan ven 'l voor den Mensch met nul en voerdeelJlagten, En matiglijk gebruikt hergeeft het nieuwe krachten. ' ■ ' pSoudt gij wel gelooven, mijnheer! zeiden klaars janzen en pieter japikzen omtrend te gelijk' toen zij den eerst volgenden gezeifchapsavond ter kamer alwaar eelhart hen opwagte, intraden, dat gij door de onderhoudende wijze, waarop gij met ons van aangclegene onderwerpen fpreekt, onzen leerlust recht getroffen en gaande gemaakt' hebt en dat nadenken over uwe onderrichtingen, ons geduuriglijk meer overtuigt van de nuttigheid der herinnerde, "of ons nieuwlings medegedeelde zaaken? eelhart. De blijken daarvan zijn. mij ten hoo°-ften aangenaam. In" de voorige week , toen ik het Genoegen ; had van te zien, dat gij de raadgeevingen "ca aanwijzingen omtrend bet aanleggen van de mestvaalt, daadUjk bezig waart optevolgen;'heb ik ieder wel-' meenend daar over gepreezen; ik'herhaal hier, dat gij ook daardoor, en in 't gemeen, door uwen lust en begeerte tot onderrichtingen , mijnen lust opwekt. Daar fu het gehoorde en verhandelde bij de voorige. gelegen7.eid: no? 200 wel in het geheugen is, zal ik thans vervol-  < ?t > volgen, en wat «eggen over het Vee, dat 'men bij den Landbouw aanhoudt en beezigt. De Bouwerij in 't gemeen , en de koornbouw in •t bijzonder, kan, gelijk gij weet, niet zonder trekvee, of mest, die voor een goed deel van het Vee . koomt, voortgezet worden: Het is derbal ven eene zaak, welke duidlijk fpreekt, dat de Landbouwer Vee moet houden. Van de verfchillende 'foorten van Vee, zijn Runderen , Paarden, Schaapen en' Varkens de voornaamfte, als waar van ook de beste mest voor het land verzameld wordt. Van het Rundvee zijn de Koeijen het nuttigite voor de boeren, om de melk, en het geen daar van bereid wordt, tevens om de waarde van het vleesch bij de flagting. De Landman zal wel doen, en-zijn meeste voordeel behartigen, met fterk en groot Rundvee aantehouden; dit toch kost en in het onderhoud weinig meer, dan klein Vee. Ter bevordering der gezondheid van het Vee, geduurende dat het op ftal ftaat, zal het van veel dienst bevonden worden, om de ftallen dagelijks te reinigen, en de verfche lucht 'er behoorlijk, op zekere'tijden van den dag, door te laaten fpeelen. De osfen zijn een zeer nuttig en allerbest fpanvee, zij zijn beter koop in het voeder, dan de paarden, trekken goed voor .wagen en ploeg, en, in' geval van nood , ook voor de'egge, en zijn zij oud en afgewerkt, dan zijn zij veel meer waardig, dan de paarden; terwijl hunne mest ook verre weg beter is. — Vindt men dus in deeze en gene ftreeken osfen, die in plaats van paarden gebezigd kunnen worden, dan doet men wel 'van zich daarvan te bedienen. — Dat een boer E 4 mees  < 7% > ■meer paarden houdt, dan hij voor zijn eigenlijke zaak, den Landbouw, noodig-heeft, met oogmerk naamelijk, om nu en dan op vracht He rijden, js ten ëenemaale aftvkeurenr Hoort in deeze betrekking . de volgende gefchiedenis. Zeker Boer, in de nabijheid van eene ftad woopende, had tot zijn bedrijf vier fterke paarden Onderfcheidene ftedelingen drongen dikwerf en fterk bij hem aan, dat hij op vracht zou rijden. Het uitzicht op het geld bij elke. vracht lachte hem toe , en hij gaf zijn woord. Nu had hij veel-toeloop. Zijn'knecht was'er ppk wonder wel mede gediend, daar hij dikwijls tot aanmoediging, om goed door,te rijden, een glas genever, brandewijn pf wijn kreeg, en . meestal nog daar te boven eene verëering in geld. Het rijden beviel hem dus oneindig beter, dan het werken op het land. Als 'er daarom geploegd, geëgd , hooi of koorn gereeden moest worden, en 'er kwam tegelijkertijd gene vracht op, dan was altijd de raad van den' knéchf: „ dat de baas dit nog maar eens moest medeneemen; ?, dat het wel goed weêr zou blijven, en het nog al„ tijd tijds genoeg was om te ploegen , enz." De boehad ook in korten tijd een heel (ommetje met rijden yerdiend, en dit ftreelde ■ hem niet weinig; waarom hij pefloot, om daarmede aan te houden. Dan nu kwamen de gevolgen achter aan. De paarden waren meermaalen ? vooral . wanneer de knqcht te veel Herken drank gebruikt had, overjaagd, cn werden bij hunne {■huis komst, daar zij den volgenden morgen vroeg bet verzuimde landwerk moesten afdoen, ten eenémaale afgemat." Ook' bleef het niet altijd', zoo als men Zich . gevleid had, fchoon weêr; aanhoudende regen bedierf wei een?' het hooi ep den oogst. De winter viel vroeg in, het land'bleef onbezaaid^-of alles ine-est dit met zpo veel overhaasting gefchieden, dat pep met geen grond ter waereld op een goed gevolg  < 73 > volg kon hoopen, In de eerstvolgende lente ontvie? len of ftierven den boer zijne paarden, de eene na den anderen ; en wilde hij nu vier anderen hebben, dan was de gehecle fom van het geen hij in het voorige jaar metsrijden, verdiend had, nog niet eens toereikende, om die aantekoopen; terwijl hij nog daarenboven eene aanmerklijke fchade ten aanzien van den toekomenden oogst had te wanten. Door nadeel geleerd, gaf hij den knecht, die aan den drank was verflaafd geraakt, zijn ontflag; welke knecht in die geheele ftreek ook geen dienst weder krijgen kon; terwijl hij zelf het voorneemen nam , om zich weder paarden aantefchaffen en die Voortaan alleen te onderhouden voor zijn eigen bedrijf. jan barend zen. Zoo ziet men hier uit ook al wederom het fpreekwoprd bewaarheid, dat fchiju bedriegt. 'Oppervlakkig meende de man, door dit op vracbt° rijden, zijn voordeel te behartigen; maar het hinkende paard kwam achter aan. Hij had zich deerlijk misrekend. Hoe noodzaaklijk is het toch altijd, qm elke zaak vooraf, in haare gevolgen naar te gtanl eelhart. Voorzeker jan, en om dit met oordeel en verftand te doen, is onze onvermijdelijke pligt. Nooit behoort men de begeerte naar winst zoo hevig te laaten worden, dat men daar door zich zeiven als voorbijloope ; waar dpor men ook ligtelijk pf tot laage hebzucht en vcrachtlijke gierigheid vervalt , of zijn eigen verderf berokkent. * Maar, wat verder de paarden betreft, zij behoorèn vast onder de nuttigfte dierén, die nogthans, offchoon verbaazend van kracht, én daar door van onberekenbaaren dienst bij onderfcheidene bedrijven en trafieken, in veele opzichten, eene voorzichtige behandeling vereifchen. Een verftandig Landbouwer houdt alleen zoo veele paarden, als hij naar de uitgeftrektheid van zijn bedrijf, Es noo-  < 74 > noodig heeft, om nimmer, door het overtallige,gebrek aan voeder te hebben, of zulks aan het andere nuttige Vee te moeten onthouden. Men doet beter middenmaatige groote, en daar bij fterke, dan heele groote of heele kleine paarden te houden. De middenfoort doet, doorgaande, den meesten dienst, en blijft beter in het vleesch, dan de heele grooten. Gemeenlijk kunnen kleine paarden dien arbeid niet doen, en zij kosten echter in voeder zoo veel, als fterke paarden van de middenfoort. Het is eene zaak, welke van zelve fpreekt, dat paarden, die goed werken moeten, ook wel gevoegd en opgepast moeten worden , en ten tijde van het drokke werk op het land,r tot niets anders buiten dat gebruikt moeten worden. Agt ponden goed hooi, twee maaten haver en twee maaten hakfel, zijn tot daaglijks voeder voor zulk een werkpaard genoegzaam, of' men geeft gekapt ftroo genoeg, en dan verder geen haver. Aan het wel havenen cn oppasfen der paarden is zeer veel gelegen! Een paard luistert, in dit opzicht, zoo naauw als een mensch. Het voornaamfte, dat men, in deeze betrekkirg, te bezorgen heeft, is: 1. Gezond, niet ftinkend voeder, genoegzaam en op den rechten tijd, en, vooral niet als het paard warm en verhit is, te geeven. 2. Men moet de paarden niet wateren of te drinken geeven, wanneer zij nog heel warm zijn, en, in den "winter, is het mooglijk, het water in den ftal laaten ftaan, tot de grootfte koude 'er wat afgegaan is. 3. Alle dagen, ten minsten eens, moeren de paarden behoorlijk gerost en met de borstel uitgeborsteld worden, om ze dus van ftof en zweet te reinigen. Dit vervrolijkt de paarden, wanneer zij hier of daar, dat ligt het geval is, jeukte of ongemak hebben. 4- Ia.  < 7S > A In den zomer den ftal koel, en , om de vliegen, donker, maar, in den winter, warm te houden,is voor de paarden zeer heilzaam. / e Onder het paard moet alles, zoo veel mooglijk, droog gehouden worden; anders worden'het dier de hoeven week, en de voeten en beenen van de vochtigheid ongefteld; waardoor het in gevaar koomt, van ligtlijk kreupel te worden, en te hinken. Ook ter bevordering van moedigheid en tierigheid, moet een paard daaglijks met verseh ftroo beflrooid worden. 6 Men moet van een paard niet meêr vorderen, dan'm-n kan berekenen, dat deszelfs vermogen is. in het zand, op eenen moerasfigen weg. of tegen eene hoogte op , moet het niet gejaagd of te fterk aan gezet worden. Ieder paard worde naar zijne fterkte voor den wagen gefpannen, de gaauwfte aan de linkerhand, en die, welke aangezet moet worden, aan den rechterband, omdat zij daar beter geraakt kunnen worden. De veulenteelt en het aanfokken van jonge paar, den is ieders zaak niet. De eene landftreek is hier gunstiger voor, dan de andere. Een ieder beflisfche hieromtrënd naar zijne betrekking. Veelen zullen best hunne rekening vinden met de benoodigde paarden op de markten aan te koopen; terwijl anderen, in ftreeken , waar de haver overvloedig valt, ook hun voordeel in de fokkerij zullen vinden. klaas jan zen. Ja dat het aanfokken van jonge paarden niet eens ieders zaak is, heb ik bij ondervinding. Toen ik eerst op mijn Boerderij kwam, dacht ik ook, dat 'er veel gelds mede te winnen zou zijn; maar behalven , dat de winst bij het verkoopen zeer gering was, ftierf'er ook nog al menigeen: zoo dat ik ?er eindliik geheel van afgeftapt ben, en alleen maar zorg,  < 76 > zorg, ora voor mij zeiven, nu en dan, een veulen aan te fokken. eelhart. Gij hebt wel gedaan, om 'er van af te zien, en zoo behoort ieder verfiandig Landman te doen, wanneer hij ziet, dat bij bij de eene of andere onderneeming geene rekening vindt. gerrit sijmenzj;n. Mijnheer eelhart. fprak daar even van de ongefieldheden of ziekten der paarden ; daar zou ik gaarne wel iets meer van wenfchen te weeten; vooral als hij ons ook de geneesmiddelen wilde opgeeven. eb lh art. Dat wil ik zeer gaarne doen; en het is mij een wezenlijk vermaak, wanneer gij uwe begeerte, om het een of ander to weeten, maar vrij uit te kennen geeft. — Wel aan , ik zal ulieden eenige ongemakken, die het meest voor komen, met de middelen daar tegen, opgeeven. De droes, en wel inzonderheid de kwaade droes is eene der gevaarlijkfte ziekten der paarden, ' om 'dat die niet alleen zeer dikwijls ongeneeslijk is, maar zelfs zoodanig befmetlijk, dat gezonde paarden op een ftal komende, daar paarden met dat ongemak behebt geHaan hebben, terftond daarmede bef.net worden ' Het is vooral van belang, om bij dit ongemak de kunde van den paarden-dokter interoepen. Paarden, die overvloed van raauw en verdikt bloed hebben „ ook de zuiken, die ontdoken of vervangd zijn, of wel door ziekte aangedaan, welke uit fcherpigheden in het bloed ontftaan, en vooral die de hersfenen aan doen, moet men_aderlaaten, om daardoor met alleen eenen vrijen loop aan het bloed te verfchaffen, maar ook om de uitwasfeming te bevorderen, en door dat middel de ongezonde vochten uittedriiyen, Door->  < 77 > Doorgaans worden deeze aderlaatingen aan den hals te werk gefield: doch ook naar verëisch aan het verhemelte, onder de tong, achter de ooren, aan het hoofd, onder de oogen, aan de borst, aan de voeten, enz. moetende zulks aan het goedvinden van een bekwaam hoeffmi'd of paarden-doktor worden overgelaaten. Dampigheid is een ongemak, 't welk uit een verpopping in de longen voortvloeit, en de ademhaaling in een paard zeer bezwaarlijk maakt. Sommigen krijgen dit ongemak, wannéér zij bovenmaatig hard en buiten den adem gereeden en afgejaagd zijn ; of door het gebruik van ftoffig, Hecht en muf hooi. Het volgende middel wordt daar tegen aangepreezen. Neemt 2 lood kardamon,duivelsdrek, holwortel, elandswortcl en gentiaan , van elks 1 lood ; zoethout en anijszaad, van elks 8 lood ; laveszaad , karweij en zevenboom, van elks 2 lood; dit alles fijn tot een poeder gedampt zijnde en vermengd met 3 ponden honing, geeft men hun daar daaglijks 3 lepels vol van, in een half mengelen warm gemaakt bier ontbonden. Wanneer een paard' veelvuldig -hoest, zoo neemt hondsdraf, fchelkruid en peperwortel van elk één lood ; laat het in twee mengelen bier kooken, en geeft het paard 's morgens en 's avonds een afkookfel van water, waarin braaf groene heij, daar men bezems van maakt, in gekookt is, gebruiken. Dit middel,- zoo eenvoudig, als het fcbijnt, is echter, bij herhaalde proejheeming, uitfieekend goed bevonden. Hoornkloof is een ongemak,,dat fommige paarden aan één voet, anderen aan de beiden voorvoeten tevens krijgen; aan de achter voeten ziet men dit ongemak zeldzaam. Alle paarden, die daarmede bezet zijn , gaan kreupel, inzonderheid op een' harden grond en op flraatwegen. De meesten zijn 'er geraaklijk van te ..... • ge-  ♦C ?8 > geneezen , door middel van. deeze zalf. Neemt lijnplij zeven oneen; boomolij, varkens reuzel en fchaapen ongel, van elk 3 oneen, Veneetfche terpentijn, geel wasch en honig, van elk 4 oneen. De oliën en°het wasch moeten eerst langzaam warm gemaakt worden de ongel en reuzel gefmohen en door eene zeef gelood pen zijnde, bij de'oliën gegooten, voorts de honig daarbij gevoegd worden. Het paard worde, in den beginne, dat men dit ongemak ontdekt, alle 2 of 3 dagen daarmede op den hoef* en in de holten daarvan gefmeerd, en het zal meestal, na verloop van eenige weeken, geneezen zijn. Kolijk of Buikpijn wordt aan de paarden gekend, wanneer zij zich dikwijls nederleggen, en geduurig weder opftaan, als medé alle oögenblikken naar den buik kijken. Zoodra men dit befpeurt, moet men hen fijngeftooten Zevenboom, 111 een half pintjen genever geroerd, ingeeven, en daar bij in den mond aderlaaten. Ook is het zéér goed, één once theriaak in een half pintjén brandewijn' geroerd; het paard in eens iniegeeven. Of neem anijs, venkel en komijnzaad , van elk 8 lood ; ftoot daaronder 2 lood nagelgruis, tot dat alles ter degén, fijn is, doet 'er dan nog bij, een half pond hard geroosterd en tot een poeder gefiooten roggenbrood, en giet op dit alles 3 mengelen kookend heet bier, laat het wel uittrekken„ en geef dan dat nat, in twee reizen, het paard warm te drinken. cornelis pieterzen. Hoe meenigmaal za! mij deeze raadgeeving van dienst zijn! Ik moest tot hiertoe altijd, bij het minste ongemak, naar den paar. denmeester; en nu zou ik zelve een van de opgegeeven middelen, na ingenomen oordeel van deeze mijne buuren, durven gereed maaken en toedienen. ÈÉÊ"  < 79 > i e t h a r t. Ik kan, ulieden verzekeren, zulke voorfchriften genoemd te hebben, die be. proefd', goed zijn bevonden. In gewigtlge gevallen moet gij evenwel de hulp van den bekwaamen paardendokter inroepen. Want, indedaad, een paard is teder, en. geraakt ligt in gevaar van te fterven. pieter japikz en. Maar heeft mijnheer ons ook iet van de Varkens te onderrichten? eelhart Gij weet allen, dat dee*3 meestal met voordeel worden gehouden, om dat er bij den boer veel afvalt, gelijk men fpreekt,'daar zy mede gevoed worden, en dat inzonderheid derzelver mest van groote waarde is. jan barend zen. Van dit laatfte ben ik onlangs- ten fterkften overtuigd geworden. Voorheen pleeg ik ze weinig te achten. Ik moet de ondervinding, welke mij in dit opzicht van gedachten heeft doen veranderen, eens vertellen. „ In mijn tuintjen , bij mijn huis, ftaat een groote fchootie Bergemotpeerof Groentjes-boom -, deeze boom bloeide alle jaaren zeer dik;'maar als de vrucht aan het zetten was, liet hij ze meestendeels vallen, en die er nog aan bleeven, waren zeer klein. Ik had reeds, beflooten , om den boom uitterooijen; wanneer mijn neet uit t Westland eens bij mij was, dien ik dn geval klaagde, ö' Zeide hij, weet gij daar geen raad toe? Laat je boom ftaan, en zorg in 't voorjaar, in de maand Maart, om maar wat varkensmest te krijgen; maak dan een greppel in den grond om den boom, zoon half voet van den ftam at', gooi daar de mest in, en dek het met aarde weder toe. Ik volgde zijn raad 'en deed alzoo, en ziet, in den zomer behield de boom zijne meeste vruchten. Maar in t volgende jaar zag ik nog de grootfte verandering, de boom zat  vol vruchten, en allen waren groot van fluk: ja wei tweemaal zoo groot, als te vooren, en Dieeven hangen tot volkomen rijpheid. • eelhart. R.echt zóol- De opmerkzaanie en belangnemende Landman ' leert dus alle dagen. Alleen moet ik dit van de varkensmest zeggen , dat zij hoe zeer dij de vruchtbaarheid fterk vermeedert, zv échter odk veel onkruid voortbrengt, — Wat de Varkens verder betreftf.overal, waar men in de gelegenheid is, om hen de vrucht van eiken en beuken te geeven, naar wordt hun fpek het hardst, en is het allermeest geliefd. De Varkens tieren best op drooge, warme ichotten, en wanneer men hen , om de drie maanden, wat rood Spiesglas, tot een poeder geftooten, oider den drank mengt. Men bekoomt dit Spiesglas in alle aporhfeeken en drogistwinkels; terwijl eene kleine hoeveelheid, voor' vier Varkens, jaarlijks voldoen- k?laas ja ns zen. Maar vergeet mijnheer niet om ons iet van het behandelen der Schaapen en Bijen te.zeggen? r mjci* 'e e l h a r t. Gij noemt waarlijk nog tWee aangele- s gene dmgen, en waaromtrent zeker al heel wat te zeggen zou vallen, zoo omtrend het verbeLTvan het ras der fchaapen, en de verfijning- der Wol a's" met. opzicht tot de bijenteelt, omtrend Welke la'atfte zaak véél beleid te pas koomt. Dan,* w S Lest verfchuiven, tot dat ik van mijnen vriend bouwgraag, die, naar mij voorftaat, juist beiden ook met zijnen geest van opmerking en ondervinding' houdt en aankweekt, daarömtrend ceo^lS^U draagen zal ontvangen hebben. J KLAAS  < Sr > klaas janszen. Gij weet, dat wij 'gehoe° gen neernen in uwe fchikkingen, en vooral ook nu in deeze, daar het uitftellen om daar van te fpree» ken, om een gewigiige reden gefeheidt. eelhart. Ik meen anders ook van de rileesrë dieren gefproken te hebben, die de boer* noodig heeft, of met voordeel houdt, 't Is waar j ik zou de ganzen nog hebben kunnen noemen, die men veelal, daar groote poelen en flegte gronden zijn j houdt. Maar waar goed land en weinig water is * daar zijn deeze gewoonlijk fchadelijk: want de ganzen kunnen heele ftreeken afweiden; terwiji het vee niet gaarne graast, daar zij geweest zijn; eri hun mest ook van weinige of geene waarde is.' Het houden van een goed aantal hoenders is daarentegen voor de koorenboeren, daar zij van het geen an; ders verwaarloosd wordt meestal leeveh, fterk aahte prijzen, -r» corneliS pieterzen. Ik wenschte nog'welj dat mijnheer leens' zeide, waardoor, naar zijne gedachten , de wei- en hooi - landen meest bedorven worden ? eèlhart. Zoo, cornelis! ik heb' gaarne'< dat gij iets vraagt. Ik zal u dit konlijk opgeeven.Het gefchiedt voornaamelijk: ï. Door mosch: dit gewas overdekt den geheeïeri grond, zoo dat 'er geen gras door wasfen kan. Dit moet de landman daarom in den herfst zorgvuldig uitharken of eggen, als het land droog is* 2. Door pollen of aardhoopen, die deels vah molshoopen ontftaan, welke bewasfen zijn; deels ook van het beweiden met vee iri natte tijden: want dari frapt het vee diepe gaten , én al. wat tUsfehén , deSzé F tree«  < H > treeden ftaan blijft, dat bewast en wordt digt. Eindelijk wordt het land hobbelig en .ongelijk, zoodat het zeer moedijk te maaijen is, zonder de zeis te bederven; men wordt alzoo genoodzaakt, om het gras hoog aftefnijdeö en veel te laaten Haan. Dit kan men voorkomen, door de molshoopen .tijdig te flegten, en «niet te laaten bewasfen , en tevens door op weeke gronden, bij natte najaaren, het vee niet te Iiug in de weide te laaten. 3- Door te dikwijls in één 7omer het Jand te laaten afmaaijen. Want op de landerijen ftaan veelerlene kruiden en foorten van gras. Veelen fpruiten wel jaarlijks uit den wortel of fteel; maar ook veelen da-jronder draagen zaad, dat uitvalt, en een' nieuwe plant voortbrengt. Laat men dit niet rijp worden, maar maait men het kruid af, eer he: zaad volkomen is, dan kan het niet in de aarde vallen, en eene nieuwe plant doen geboren worden. 4. Om vermindering of verarming van zijne weien hooi-landen voortekomen, moet.de landman zorgvuldlg daaruit weeren, het doddergras, de kruipende bies, het wilde kool- of raapzaad, de distel, en inzonderheid de katteftaart, bij de meeste boeren onder den naam van heerbuis of hairbuis bekend, welk laatfte ih lange buizen, zonder bladeren groeit, en door het eeten waarvan de koeijen aan het kwijnen geraaxen , • ja eene bloedwatering kriigen , die voor veelen doodlijk wordt. Daartoe moet hij in 't voorjaar zijne landerijen naauwiettend opneemen, en overal, waar hij zulk onkruid ontdekt, hetzelve, met gepaste werktuigen wel deeglijk met de wortels doen uitfteeken. Hij moet ook zijne zo-g jaarlijks laaten gaan over het flooten, en het tijdig uitbaggeren van zijne vaarten en wateringen, om eenen goeden voorraad van bagger te krijgen, en deze!»  < 8g > I zelve behoorlijk tc kunnen laaten bevriezen; eii daaf na over het land te verlt reiden. pi eter japikzen.. In dat allés had ik aari mijn' vader lang een voorbeeld , die omtrend die zaaken zeer naauwgezet was, en niet rustte, voor dat het een en ander naar zijn eisch verricht was. Zoo 'heb ik hem dikwerf höaren verhaalen, hoe hij een ftukjen land, kort achter ons huis} dat heel in dé laagte gelegen was , en dat door de moerasfigheid 3 maar een klein gedeelte van den zomer van eeriigen dienst was, door het fchieten van een floot; aari de meest gepaste zijde, en door eene meerder hellende ligging aan hetzelve te geeven , in een itiikjeri land herlchaapen heeft, dat nu, bijna het ganfche jaar door, vari uitfteckend gerijf is. klaas janszen. Even eéns; piet! heb ik dien akker van mij,, daar over den flootweg, welks grond zo ftug en met fteenen bezet Was 3 federt eenige jaaren , door veelvuldig ploegen en éggeri 3 in een heerlijk veel-geevend ftukjen veranderd. eelhart. Zelden, of liever noöit3 blijft onver» moeide arbeid , met beleid en reden begonnen en voortgezet, onbeloond. — Maar ik wil u nu nog' iets van een anderen aart voorhouden. Onder dé behoeften van den landman voor zijn gezin en bedrijf, is althans ook eene wooning, in welke gefchik» te b .rgplaatfen moeien zijn , voor atlerleijen voorraad , ftallen voor het' vee; fchuurefl en zo'ders* voor verfchillende voortbrcngfelen. Zeer gemalijk is het te begrijpen, dat het niet evenveel zij, hoe het eeri Oh ander worde ingericht, vooral om het duurzaam en behoorlijk evenredig te doen zijd. Moet iémand-nu'3 of ten eenige tijde,1 eene nlenF 2 wé  < H > we wooning aanleggen, dat hij dan ook raadden he :ï ? ee" pomP- - Naast de keuken fa reehor ■ ZUlveIhuis> 'er linkerhand. Aan d in? aan ï " P^^amer. Naast hft voor- fit mededeeienS,d00r, een Ve'^fter de ^ 4^ gaat tusfehen de ftallingen der a=n weerzS \2" de koeyen door. Uit deezen droogeTgang Jdraa2TZ faeneven,rgfïaatfen^en de doi'schvloer in het midden' aT adnederr;JndTarntVt" dL ^ ¥ ^ paarden/lal ?2 J f Vm het woo"vertrek is de p^uenuai, welke door een vengfter, in de gedaante  < 85 > te van een lantaarn, met het licht in het woonvertrek, des avonds verlicht wordt. Aan haare krebben is in de diepte van het huis eerst een kleine ftalling voor jong vee, en dan eene fchaapenftal, die, als men zuiken al niet houdt, I voor voederprovifie kan gebezigd worden. Als dan volgt eene afdeeling voor hout, wagens en ploegen , -enz. met een groote deur naar den weg, in welke, onder den zoldertrap, naar den befchoeten hooizolder, een hok of til voor de hoenders gebragt is. — De voordeelen van zulk een aanleg zijn: 1. 'Dat hier in eens alles bij elkander gevoegd is met befpaaring van gevels, muuren, ruimte, enz. ' 2. Dat het gebouw, zonder eene fchutfing of henge, de werf, tuin of erf,, met betrekking tot den gemeenen weg, vrij maakt. 3. Dat hier aldus ingericht , bij ongelukken van brand, gemaklijker van alle kanten te naderen is, en . alzoo eerder te blusfchen.' 4. Dat het zijne gemakken heeft, bij het voederen als de beesten op ftal liaan. 5. Dat het overal warmer is. Ook kan, als de bakoven geftookt wordt, het vuur op den haard voor eenigen tijd befpaard worden. De muur van de haardftcde verwarmt tevens het flaapvertrek. 6. Dat, door deeze inrichting, het werk in de ftal buiten een afzonderlijk licht kan gedaan worden. — willem co r nel is zen. Ja maar, mijnheer eelhart! hoe weinig boeren zijn 'er, die zulk F 3 eens  5C 8ö > geheel n,et, en — Wij doen het toch ook met de onzem §» deugen; wel vdr^ijK wï'mï JH5S dat men hier en diar in Hn i j ok» if woningen ï^tt??^ Werp , waarin alIes onder één dak gebrast £ e" Welke woonmgen men tasfen noemt: R deeze befchrijving ai,een ^ jjjè ,K «h-den Lolden^ zen 1VÖ W & "°= be^ gefcM* deS W"e?e \ChtgeeVi"g °P al,es' W«S £pS dart0-2 zou kur]nen worden. Elk huii- ■ Yo.or befchadigen beveiligd worden. H™$$ co- Hoort  •€ 8? > Hoort, ten deezen aanzien , de volgende gefchhdenis! Zekere boer was arm geworden en uit zijn bedrijf geraakt, zonder dat men, onder 't gemeen, de redenen daarvan wist. Bij eenige woordwisfeling d iarover, onder zijne gebuuren, zei.de een verftandig man: „ Verwondert u, vrienden! niet langer ovjr „ het geene dien man ten val gebragt heeft. Alles • werd bij hen verwaarloosd. Zijn houten gereed,' fchap liet hij in fneeuw en regen op her. vol J, of op „ de werf ,ftaan of liggen, waardoor het bcfc'iadgde, „ verrotte, of door de lucht verteerde. Zijne paar„ dentuigen en alle andere lederen ftellen lagen hier „ en daar in de ftal verfpreid, en wierden dikwerf ., van de rotten opgevreeten, of ten minsten Cuk„ kend gebeeten. De ftrengen liet hij op het veld „ aan den ploeg, waardoor zij in weinig tijds ver„ rotteden. Zijn ijzeren gereedfchap werd , vermits hij „ 'er nimmer behoorlijk naar omzag, of, wanneer het „'gebruikt was, hetniet fchoon en droog maakte, door „ de roest fchiclijk bedorven. Doorzu'k eene ver„ waarloozing was'hij telkens in de noodzsaklijkheid, „ om ander te koopen, dat op gelijke wijze, als „ het voorige, welhaast onbruikbaar werd. Aldus %j gingen-zijne zaaken allengs'achter uit, en is hij tot „ armoede vervallen. ' Niemand was 'er, of hij gevoelde, dat dit gezegde gegrond was, en ftemd^ in omtrend het belang van een behoorlijke orde in alles in acht te neemen. 2. De landman moet alles ook met de hoogst mooglijke fpaarzaamheld Verdeelen, opda< het wel toereike, en 'er, zo het mooglijk zij, nog o'vcrfchiete. Dit geldt inzonderheid omtrend bet voeder, gelijk gij uit het volgende verhaal nog duidlijker zult bemerken. Eens was 'er een boer, die omftrceks vrouwendag F 4 nog  < 88 > npg veel hoai in zijn ftal had. Het -weêr was zacht pn men had in waarheid fchoone lentedagen; de leeuwrik zong, de zon fcheen warm, en he.t was, als of het gras reeds zou uitfpruiten. Nog zo veel hooi zeidj hij &ij zich zeiven, en dat daar het reeds begint te zomeren! dat ik nu mijne fchaapen zich eens liet te goet doen. Hij haalde dan het hooi omlaag en dreef de fchaapen naar den ftal , laatende hen naar willekeur en genoegen, hunne graagte voldoen'. Daar deeze nu de ruimte hadden, zochten zij alleen' fret beste uit om te eeten, en vertraden, het geen zij anders wel zoude gegeeten hebben, onder de mest. De. boer had het genoegen van zijne fchaapen aan- '' rnerklijk te zien toeneemen. Maar zijne vreugde was van korten duur. In maart field het' weêr zich andermaal tot vriezen, en 'er viel veel fneeuw, die wel ?4 dagen, liggen bleef. Het fchoone vooruitzicht werd d.a,ardoor verdonkerd-,''er ' moest op ftal nog langen tijd gevoerd worden, en het hoo: was genoegzaam op, pf onder de mest vertreeden. De boer zag zich nii genoodzaakt, voor hoogen prijs hooi en haver tekoopeti, of anders zijn vee gebrek te laaten lijden. ■ Men ziet hier uit het nut der fpaarzaamjieid. In jbuitengewoone geyallen een toevlugt open te houden yoprkorrit meestal een geheel gebrek. Verkwisting pf verwaarloozing fchaadt altijd. Het geen men, in genen redelijken zin, van daag niet gebruikt, kan morgen dienen en fomtijds dringend te pas komen. 3. De landman moet tevens vlijtig zijn , dat is, den arbeid beminnen en alle zijne huisgenooten daar omtrend ..wakker houden: want door vlijt verkrijgt hij waarlijk pok zijn vermogen, en de ondervinding beVestigt de fpreuk: „ traage handen hebben armoede ten $ gevolge $ maar die vlijtig is komt W boven op,"  < 8j> > 4,' Hij moet elk werk op zijnen tijd doen, dat is, hi) moet in den winter zulk werk doen, waartoe hij in den zomer of herfst geen tijd heef:. — Tot bezuiniging en nut zal het weezen , wanneer de boe zich toelegt, om in den ledigen tijd veele ligte gereedfchappen zelve te vervaardigen. Ik heb een boer gekend, die van niets anders wist, dan g; ijk men fpreekt, achter den ploeg te loopen en de paarden te mennen; hij was zo" onkundig, dat hij niet eens goed een ploeg (tellen kon. Ais hij dit moest verrichten, liep hij altijd tot den een of ander om hem hierin behulpzaam te'weezen. Eik lachte hem daarom uit en noemde hem een dommen Joris. Brak 'er iets aan ftukken, wanneer hij bezig was, het mogt zoo gering zijn als het wilde, dan ging hij daadlijk , naar huis, om de hulp van anderen, of hij reed naar ftad om het te laaten maaken, waardoor veel tijd verboren ging. 5. ' Het is vooral noodzaaklijk, dat een boer. die op zijn eigen bedrijf gaat, eene braave en arbeidzaams jonge dochter tot zijne v.'ouw zoéke en neeme. Een boerderij zonder eene goede vrouw of huismoeder gaat zelden in behoorlijke orde. 'Er komt te veel van het toezicht, het beftuur en het verrichten van onderfcheidene zaaken, op eene vrouw aan , dan dat zij ook o.m die reden zou kunnen gemist worden, 6. Denkt nu over alle deeze onderrichtingen en raadgeevingen behoorlijk na; fpreekt met uwe kinderen en aankomende jongelingen en dochters uitvoeriger over dingen, die ik hier flechts, met een enkel woord, heb aangevoerd, en vertrouwt in 't algemeen, dat met de voordragt uw heil bedoeld is. Na dat de boeren , bij herhaaling , hunnen dank betuigd hadden voor de medegedeelde onderrichtingen, ging het gezeffchap weder uit een. F 5 A G T-  < 9° > AGTSTE HOOFDSTUK.. Bet gezelfchap vermeerderd mei den Predikant braafman, die over eenige giftige kruiden zijne aanmerkingen mededeelt. D 3 predikant van liet dorp, de eerwaardige braafman, was, gelijk wij reeds gezegd hebben, de bijzondere vertrouwde vriend van eelhart. Dan, voor eenigen tijd afweezig geweest zijnde, had hij nog geen deel kunnen neemen in :het ontwerp van dien menfchenvriend, om ook zijn talent tet bijzondere onderrichting der landlieden te befieeden. Zoodra hij nu weder t' huis gekomen was, en de bedoeling van eelhart meê'r bepaald bemerkt, en het verzoek .tot medewerking gehoord en overdacht had , toonde hij zich daadlijk bereidvaardig. De twee vrienden hadden nu gelegenheid , om onderling vooral te overleggen, welk onderwerp met nut, en ah gepast zou kunnen behandeld worden. Toen eelhart tot het bewuste oogmerk zijnen vriend een bezoek gaf, en. beiden in den tuin der pastorij eens rond wandelden , maakte de predikant hem op'lettend op een plantjen Dolle Kervel, dat hij voor weinige dagen ontdekt, en waarbij hij, voor zijne huisgenooien ter waarfchouwing , een teken gefield had. Terwijl eelhart "dit befebouwde. en de.bedenking in 'c midden bragt, hoe ligtlijk dit, in de 'nabijheid van, of onder de goede kervel of peterfelie ftaande, door onkundigen geplukt, en onder de eetbaar-  < 9i > tmre kruiden vermengt, tot ongevallen aanleiding S i geeven , waarvan verfcheiden voorbeelden bekend zijn-, zeide braafman. hls waar, vriend! 'er zijn huisgezinnen bij mij bekend, welken de gevolgen van eene u geringe nauwlettendheid, bij het verleezen v.an kervel, duur te ftaan kwamen Het ware hierom Wel te wenfchen , dat men de Dolle Kervel zorgvuldig leerde onderfcheiden. Hoe gering het aantal van gifplanten ook zij, welke op onzen bodem wasten, of dié men in de tuinen wel eens kweekt of aantreft no" meer dan men denken zou brengen zij hier 'en elders onheilen te weeg. Zou het wel bui-, ten den haak weêzen, om daarover m het gezelfchap aan uw huis, eens eenige onderrichtingen medetedeelen ? eelhart. In'.geenea deele, vfn^,f°^ men wij onbezocht op een onderwerp. Dat gezel fchap is voor leering en waarfchuuwing vatbaar, en uwe onderrichtingen daarover zullen vast aan di.doel .beantwoorden. - Ginds zie ik ook de Wolfsmelk en de Monnikskappen, en hier den Doornappel, benevens de Nagtfchade! Gij bezit de meest gewoone giftplanten, zoo 'het fchijnt, en zijt dus best ■in ftaat, om ons de kenmerken & den aart dier planten optégeeven. Mag ik van uwe welwillendheid dat verflag verwagten ? braafman. Ik ben bereid, om, naar vermogen, u genoegen te geeven, en, zo moqglyk, ook daardoor voor anderen van dienst te zijn. ' * * % Op den vastgefteWen tijd verfcbeen bbaafman nu ook ten huize van eelhart, die zijn gezelfchap  < 92 > fchap bericht had gedaan van de goedwilligheid des leeraars, om ook in deezen kring het zijne tot ukbre.dmg van nuttige kennis en dienffigen raad medetedeelen; terwijl hij hen ook te verftaan had 7e- be^hóur med6 men ZiCh in deeZGI1 ™* ™ klaas janzen was de eerfte, die hierover ziine goedkeunng openlijk te kennen gaf. Ik kan zeerTgt hnë;lf t' ZCldt ^ ' a,S 0p het ,and tonende, dat wij oD7e tiT'S belang hebben. Hoe meenigwerf fpeelen ZallSSTï b'J Gn r°nd0m 0nS huis te bidden van alletletje planten , en gaan , als van jongs af gewoon, aan de kanten der flooten, wanneer zij met zoo al fpeelende eenige kruiden uit, uie zij dikwijls mf genmond neemen, en fomtijds binnen flaan. BH 7*JT1S M T ë^l}ke planten, kunnen wïj daa toe eens rond zien, en de nopdige voorzichtigheid m acht neemen. • ° ,n,f\AAE1MAN- Juist het nut van dit onderwerp, aan dien kant gevat, klaas! _ Ik verzoek mede dat de vrienden allen hunne gewoonte blijven volgen om zoo als ik van.den heer eelhart verftaan heb, nu en dan ter nadere opheldering maar vrij uit te vraagem.Hoe vertrouwelijker, hoe leerzaamer. In die verwagtmg zal ik eenen aanvang maaken. De fchepper der waereld, die met alles zijne wijze bedoelingen heeft, deed, onder de veelvuldige inïehn',-?Ianten' heGSters en boome«> welke S onderhouding van menfchen en beesten, of tot hunne vergenoeging-verftrekken, ook dezulke' voortkomen! T r u ?l!m,ien aa" ë[Ms' dat is' fchaadlijk zijn. Deeze fchadehjkheid echter bepaalt zich dikwerf tot zekeren ouderdom der plant; fomtijds moeten 'er bijzon- de«  < 93 > dere omflandigheden bijkomen, om eene plant giftig voor ons te'maakèn, welke, door eene andere leiding of bereiding, een geneesmiddel voor ons worden kan, ménigwerf is het ook alleen het overmaatig gebruik van eene plant of vrucht, welke dezelve voor ons .doodlijk doet worden; over zulks de bepaaling, wat eigenlijk vergif zij,-nog niet met de noodige naauwkeurigheid is vastgefield. — jan barendzen. Evenwel Dominé! kunt gij ons zulks toch wel in 't algemeen opgeeven? braafman. In 't algemeen kan men zeke; zeggen , dat giftig is: het geen door de verteeringswerktuigen niet in de natuur van het dierlijk leven overgaat, noch de mensckt voedt. Doch de kruidkunde is allerbest in (laat, om te bepaalen, welke plant voor den mensch giftig zij. Zo moet den arts mistrouwen infiorten, wanneer zij. met eene als giftig reeds bekende plant gelijkheid heeft. Zijne zaak is het ook te bepaalen, in welke maate zij ophoude giftig te zijn, of wel waar zij beginne een geneesmiddel te worden. Dan ook hier mangelt het nog aan eene menigte van juiste en dikwijls herhaalde proeven , die niet op eenen enkelen vergiftigden perfoon, maar op de verfcheidene temperamenten en levenstijden zijn toegepast. gerrit sijmenzen. Dat Iaatfie begrijp ik heel wel; het geen mij, van middelbaaren ouderdom, geen of weinig nadeel zou doen, zou ondertusfchen mijn k'nd van zes jaaren den dood veröirzaaken. — Blaar, wat maakt de gifplanten gevaarlijk ? braaf m a n»^ Dat de meeste 'ons misleiden door haare fchoone kleuren ; als mede , dat zij fomtijds ligtlijk met bekende en daaglijks gebruikte keukenkrui-  < 94 > » kruiden, onder falade, en eetbaars wortelen of beziën worden vermengd, of daarvoor worden aangezien. Op deeze wijze ontfnappen zij het ooo- van den kruidkenner, tuinman, kok, apotheker, of'der vrouwen, aan welken de toebereiding der fpijzen • meestal, is opgedraagen, en verwoesten alzoo , vaak' door eenen maaitijd de gezondheid van een geheel huisgezin. •: fa pieter japikzen. ' Onder alle giftige kruiden, die ons zulk een isnheil dreigen , is dan vast de Dolle Kervel re tellen; ik herinner mij in mijn vaders huis wel droevige gevolgen daar fan gehoord te hebben. braafman. Gij hebt gelijk, pieter! en ook om die reden zal ik dezelve uliedeu in de'eerfte plaats doen kennen. Van dit vergiftig kruid, de Dolle Kervel, of in het Nederduitsch , eigenlijk, Waterfcheerling, die in het latijn Cicüta heet, zi n hoofdzaaklijk twee foorten; als i.) de Gevlakte Waterfcheerling (*), en a j de Vergiftige Wqterfcheerlmg (ij. Deeze twee plantfoorten noemt men doorgaands , doch zeer ten on echte , Dolle Kervel. Met eenigen fchijn van recht zou deeze be. naaming aan de eerfte foort kunnen gegeeven worden , beter echter doet men, om daaraan den naam van Gevla'zte Scheerling te geeven; doch op de tweede foort fs die naam (die van Dolle Kervel) in *{ geheel niet toepasfelijk. Beide deeze planten verfchiïlen ongemeen van eikanderen, en om hierin niet te doen dwaalen, vertoonen wij u hier van beiden de afbeelding. (*) Cicuta Macultta, (ji) Cicuta Virofa. \ De  < 95 > De eerfte dan is de Gevlakte Scheerling met ge" (Ireepte bladen, volgens de opgaave en de benoeming van den kundigen doftor houttuin. De naam van Dolle Kervel heeft dit kruid gekreegen, door dien het vrij natuurlijke op kervel gelijkt, en fömmige dieren als dol maakt. Het groeit door gansch Europa, doch het veelvuldigst in deszelf noordlijke deelen •, in moestuinen, wijngaarden, aan de kanten van wegen en  < 96 > en flooten. Het heeft een harde penwortel, wit van kleur, met ringswijze digie ftreepjes. De fteng is dik , hol, rond, gearmd , geleed, fomtijds wel de lengte van 8 voeten bereikende. De kleur der fteng is bleek groen met paarfche vlakjens en flippen bezaaid, welke het kruid kenbaar maakt.' . De takken zitten overhoeks en fchieten uit de okfelen der bladen voort. Dé bladen ftaan insgelijks overhoeks , zijn fterk groen, van buiten iets bleeker ; voorts is de fteng fterk gekroond. De reuk van de ganfche plant is ftinkend en walgelijk, zoo wel groen zijnde als gedroogd-, de geftreepte zaaden maaken ook een voornaam kenmerk van dit fchaadlijk gewas u;t; van welk zaad de fmaak versch zijnde iets kruidigs heeft. Doordien nu deeze Scheerling ongemeen veel van kervel en peterfelie heeft, en het zaad gelijk is aan het gewoone kervelzaad, en 'er dus ligt onder kan geraafcen, uit- welke laatfte oirzaak het nu en dan in onze moestuinen voorkomt, zoo moet men zich naauWkeurig wachten, om 'er zich niet mede te vergisfen;-vermits het gebruik daarvan, niet zeldzaam, doodlijke gevolgen heeft, als felle braakihg , ftuipen, ijlhoofdigheid, beeving , pijnen in de klieren &c. Zoo dra eenige deezer toevallen, na een vermoedlijk gebruik van deeze fcheerling, zich openbaaren , moet men in de ruimte zoetemelk, waarin boter gefrtiolten is, inneemen, of doen inneemen; of anders eene goede hoeveelheid, raap-lijn-of boom-olij, wat van die maar eerst bij de hand is, laaten gebruiken. Ook is azijn zeer goed; en dan verder, zoo rasch doenlijk is, tot een bekwaam geneesheer zijnen toevlugt neemen. — Voor honden, fchaapen , zwijnen en ganzen is dit gewas , meestal, doodlij k , en de'paarden worden van het gedroogde kruid duizelig. Maar gelukkig weeten deeze dieren zich, doorgaans, daar wel voor te mijden. KLAAS  < 97 > klaas janszen. Wij hebben veel vsrpligting aan u, Dominé! voor deeze duidljjke befchrijving. Maar, leer ons nu ook de andere foort kennen. braafman. Eene geheel andere plant is de Cicuta virofa, ot' de vergiftige Waterfcheerling, met de kroonen tegen de bladen over, de bladfteelen gezoomd. Zag. hier de afbeelding. G , Dit  < 98 >- Dit kruid groeit bijnaar overal, zoo wei op drooge als op vochtige plaatfen, meest, nogthans , langs de kanten van flooten, in het water , op veen- en zandgronden. De Hoogleeraar schwenke, de hierover eene uitmuntende Verhandeling gefchrceven heeft,merkt op,dat zij niet in ftlfhande. of moerasfige poelen, of flinkflóoien groeit; en de kruidkundige meese zegt, dit gewas in friesland nergens dan buiten Tietjerk, boven Leeuwarden , in eenen floot aan den rijweg, en omtrend Wolvega in *t Zuiden der Province, digt bij Overijsfel, gevonden te hebben. Wij oordeelen , dat de zoutheid van het water, h welk door de zeefluizen inzijpelt, die plant, in het overige gedeelte van Friesland, verdelgt. De wortel van deeze Scheerling is dik, eenigzins eivormg,' met ronde kringen voorzien, even als banden, uit welke de wortelen uitfehieten; zoodat de onderfte de meeste, de bovenfte of weinige, of geheel geene hebben, maar in derzelver plaats kleene putjens jpf holletjens, die niet dieper gaan dan de uitwendige fchil; deeze is ook met knobbels voorzien, welke, yaa gelijken geringd, in jonge planten overgaan. Pe kleur van buiten is geelachtg wit; het gedeelte, dat aan de lucht blootgeftcld is, wordt, geüjk dat der geeie peenen en knollen, groen-, van onderen is de Wortel gemeenlijk aangeftooken, door het affterven van j3cn moerwortel, die in het najaar verrot-, hierom verandert de wortel 's winters, als los geraakt door dce-r ze-verrotting, dikwerf van plaats, daar dezelve dea gqmers met veelvuldige hairvvortelen in den modder Zich vasthoudt. Van binnen is de kleur wit, gelijk— Vprmg van zéfffiandigheid en vleeschzig• de reuk is a's die van ccne witte pern, doch walgachtig, en dc fmaak zoet zonder het minste bitter-, rij is, derhalvem, gelijk de ondervinding zoo dikwerf geleerd heeft, zeer ja^okiijk ejj aangenaam ? maar tevens doodjijk.  ♦C 99 > : Midden uit den kruin, zoo wel van den grooren wortel , als van den kleenen aanhangendcn knobbel, fpr.uiten in het voorjaar wortelbladeren, die met lange, ronde, holle fteelen voorzien, in de rondte met hun uitgebreid vlies de een over den anderen zitten. De fteng wast twee of drie voeten hoog, tusfehen deeze bl.deren, midden uit den kruin-, zij is van onderen glad, blinkend groen, zeer broos en hol van binnen, hier en daar met leden of knoopen, waar aan de bladeren zitten, die de fteng van onderen met een uitgehold vlies omvatten. De bladeren zijn langwerpig, puntig en getand , en hierdoor alleen ligt te onderfeheiden van andere diergelijke gewasfen. De fteng geeft vervolgends haare takken en deeze eindigen in kroonen, welker bloemen wit zijn; deeze beftaan wederom uit klemder kroonen, waarvan cider bloemtjen vijf blaadjens, vijf mannelijke ftenge?jens, en twee vrouwlijke 'ftijltjens heeft. De Zaadên zijn langwerpig, geft'reept, en zitten twee aan twee; zoodra deeze rijp z m, fterft dc plant, en dc w;ortelbladeren, benevens de moerwortel, rotten af van de op nieuws uitgegroeide bijwortels of knobbels. De toevallen der geenen,die ongelukkiglijk van den wortel gegeeten hebben, zi n braaking , hevige ftuiptrekkingen over het geheele ligchaam, opzwellingen van het geheele gedarmre, ontfteeking van hetzelve , en verrotting of verfterving van het inwendig vlees,' zelfs van het darmfcheil; hier komen bij, draaiingen in het hoofd, pijn voor het hart, dc hik, de klem in den mond; het bloed loopt bij fommigen dc ooren uit; en dus fterven zij zeer fchieüjk, vroeger of hater, naar de hoeveelheid van het gegeetenc, ea fchieUjke ontlasting; de dbodlijke uitwerking heeft bij fommigen minder dan in een half uur plaats gehad. Deeze plant is ook zeer nadeelig voor het "Vee, vosoirzaakende aan hetzelve, na genoeg, dezelfde toevallen, G 2 ea  (en kan fomtj'ds onder de gewoone kervel groeienwaarom meh wel moet achtgeeven op de kleur van het gewas; die van de vergiftige kervel toch is hooo^ en van de zuivere keryel. ligt-groen. Ook zijn blad en fteng grover van aart. Deeze plant werkt voornaamelijk op de maag. Het is daarönf ten hoogfte' noodig; wijl het eigerilBke tegengift nog niet recht bekend is, om aanftonds deri geklemdèn mond des lijders opentebreeken, en Iaauwwaterjnet blij met boter 0f honig . gemengd , als zulks bij de hand is, in de keel te gieten, tot dat de lijder braake. * • » £uure middelen, nogthans, fchijnen zekere krach te hebben om het geweld des vergifs te temperen • d aromi nam zeker geneesheer fap van citroenen, het welké terftond tong en keel deed bedaaren ; op den zelfden voet fcin men zoodanig iets, of' oxymelfcilliticum, of azijn er bijvoegen. Dit gezegde beeft echter alleen zijne betrekking op de Gevlakte Scheerling. Wanneer men, zo mooglijk, de maag ontlast heeft moet men dranken in geeven, die door haaien olijachtigen en tevens zuuren aart-, het boven gedarmte als uitwasfchen; ook moet men klisteeren iöfpuiteneerst, om' het dikke gedarmte te ontlasten, daarna, om het te beveiligen tegens de ontfteeking, wanneer bij geval iets van het vergif, mogt doorgedrongen zijn. Wanneer men de uitwerking van dit vergif niet kan voorkomen,'door deeze fpoedig werkende'middelen' is alles hoopeloos, i « -' Willem corneliszen. Wij leeren veel bij deeze opgaave. Hoe noemt gij die Plam, waar van |y de afbeelding daar in uw handen hebt? s r a a f»  4 ioi jfr b r a a f m a n. De Wolfsmelk, (Euphorbld lathyris~) ook onder de gifplanten Gerekend-, een niet onaïmzeinlijk, gewis, het welk in Italiè'n en Frankrijk aan dé wegen en op de akkers voorkomt; doen hier telande genoegzaam, alleen in de tuinen;,uit vermaak, wordt aangekweekt* komende overvloedig, door het meêrgevalien zaad van, zelve op; wordende ook Springkruid genoemd, .ov.ei;-' mits deszelfs zaad, rijp zijnde, uit de huisjens' iprin^t^ G i waar  waar door het van zelve overvloedig voortkomt. Deeze plant bloeit in de maand Maij. De gladde fteng fchiet, meestijds, tot twee voeten hoog, of foms nog wel hooger op. De bladeren zijn ftomp, lancetvormig, gladrandig en ook getand, tegen elkander over. ftaande ■ de bloemen meestal geel, of geelachtig rood , en de kroon groen, en niet gehoornd. Alhoewel deeze plant door het vee met weinig nadeel gegeten wordt, zou het vleesch en de melk echter da* v„n eenen kwaaden fmaak verkrijgen. Hoe veele foorten er ook van deeze plant zijn, laaten allen eehter zich onderkennen bij het doorbreeken van de fteng of van een ta.-qen , aan de melk, die 'er terftond uitvloeit, en met welke melk men de wratten kan verdrijven, als men die nu en dan daar eens mede aanraakt. klaas janszen. Wij hooren u met vermaak, Dominé! braafman. Dat is mij aangenaam: daarom zal ik dan maar voortgaan. De Wolfswortel, ook wel genaamd Monnikskappen, (in het Iatijn, ^oonitum JMapellus) is ook eené giftige plant, waarvan, met opzicht tot de kleur der bloemen, eenige verfcheidenbeden gevonden worden. De gemeenfte, en door mij eigenlijk bedoelde, is die met donker blaauwe bloemen. De wortel is van een knolvormige gedaante- de fleng is regtffandig, ftevig, bereikende foms wel de hoogte van 5 of 6 voeten, en eindigende in rondachtfee bloemairen, welke, als ineengedrongen, op den topftengel zitten. De bloemen van de meest voorkomende zijn geheel donker blaauw, en haar bovendfte blad heeft met een ftormhoed of helm veel gelijkheids. De meeste bladeren zijn hoog olijfgroen, fteevig, fchirtrende, en tot aan de fteel in van drie tot vijf nog eens uitgefneeden lappen verdeeld, waar onder de middenfte altijd van drie deelen is. De Kroon is vijfbladerig; het boven-  < i'ö3 > venfte blad is de eigenlijke hëlm; de twee ziib'ladefe'a zijn ronder, en de twee onderfie kleen en eenvormig; Zij heeft twee honigkelken. De talrijke ftofdraaueii zijd bruin geel, en de drie zaadbeursjens, waarin dé zaaddoosjens liggen, vertoonen eenen groenen kelk riict eene omgebogen fpits. Zeker iemand, die den honing deezer bloemen op de tong nam, proefde, en kort daarna weder uitipoog, gevoelde een uur daarna èene* verdoovende pijn aan het einde zijner tong „• eveii als of hij zijn tong gebrand had, en dit gevoel week eerst na drie dagen. • Men vindt deeze, indedaad in dén bloei Kaande' fraaie, plant hier te lande, meest in de tuinen.- Maar men doet wel van ze niet te digt bij de moezerij té planten. Zij beminnen eene opene en Zonnige ftandplaats; "zijn zeer flerk van aart, kunnende vorst, fneeuvv1 en hagel gemaklijk verduuren. Best worden zij voortgekweekt door afzetfels van de fteeds aangroéiiende' wortels, en ook fomtijds wel door zaad; Het geen van zoo veele andere gif-planten geldt j dat zij naamelijk, in zuidlijker, heeter gewesten, teri aanzien van haare fchadehjke uitwerkfelenveel nadeeliger bevonden worden, dit geldt ook inzonderheid; van de Monnikskappen. Met dat alles doét men Wel j dat men, deeze plant, gelijk ook dergelijk giftige, fti zijnen tuin aankweekende , onkundigen waarfctmwt$ om dezelve liefst ongerept te laaten ftaan. éoRNELis pieterzen» Hei Wat is dat voor eéne plant ? en tevens de vrucht, zo' ik het wei hebbe ? <Ö 4 £r'aaï'='  ♦C 104 > ae «eng word van twee tot drie voet hane Aderen zij„ eirond, fPits, » *a «d X* h£ : , . ve--  4 io5 > vemaansvormige uithollingen ongelijk getakt, eri dè regtftandige , eironde , ftekelige , veele zaaden bevattende vruchten, grootendeels, 'menigvuldig ; de bloemkop vijfhoefcig of vijftandig, even als de gefpleeten bloemkroon , welke een* eerivouwigen vruchtknop en ftijitjen bevat. Het zaad, dat in gedaante naar da nieren zweemt , is , bij volkomene rijpte , zwart .waarom het door fommigen , onder den naam van zwarte komijn, verkocht wordt. Reeds federt lang is de Doornappel als eene beruchte gifplant en als een bedwelmend vergif, door o.iderfcheidene droevige gevallen , voor menfchen en vee , gekenmerkt. Alle gedeelten van dseze plant, bladen , bloemen , inzonderheid de in water, melk, of wijn afgekookte zaaden , hebben eene giftige en fchadelijke eigenfchap. Zelfs de bloote uitwaasfemingen van deeze deelen in vertrekken, voornaamelijk het droogen van het zaad, kunnen nadeelig, ja doodlijk worden. De reuk, welke deeze plant bij de enkele aanraaking van zich afgeeft, kondigt haar reeds ongunftig aan.; De afweering der onheilen, wanneer men ongelukkiglijk van deeze plant, of derzelver zaad iet ingekreegen heeft, gefchiedt nog best door braakmiddelen, van boomölij, het ruiken aan azijn en zeepklijfteeren toe te dienen. gerrit s ij men zen. En wat hebben wij nu fë wagteo? " G S «raaf-  braafman. Iets over de Kleine Nagtfchads CSolanum Nigrum,') die men ook Juin-Nachtfchade noemt, ook onder de gifplanten behoorende-, de* zelve wast aan opene plaatfen, op zandige gronden, aan heiningen en fchuttingen, en bloeit in Julij. De geflingerde, uit veele takken beftaande fteng wordt omtrend een voet hoog. De ovaalachtige, overboeksflaande, langgefteelde, bijna ilaph'angende bladen , hebben een' dicht getanden rand en fteelen. Aaft 1 te  *t£ 107 ■de witte, trosgewijze groeiende bloempjes vormen de ftof'akken eene geele fplts in het midden der bloemen; de besfen zijn etrst groen, dan blinkend zwart en van de grootte van erwten. Het zij, over t algemeen , Genoeg te weeten, dat men zich voor de reuk en' den W deezer plant en vrucht moet wachten. pieter japikzen. Welke vergiftige planten zult gij ons nu nog doen kennen ? braaf;  «£ 108 > b r X a f m a n. Onder de fcherpe en bedwelmende gifplanten willen wij nog opgeeven de xZZ ■ die ookWolJskerfen, ^ 5E^2i*tT£ noemd wordt. De wortel van deeze plant is ïang gen donker rood; en in takken uitgebreid. De bladeren ,L rd' fPlts' donkergroen, van onderen eerig. zins beider groen, hairig, groot en niet getand Da vee vuldige bloemen dringe,? met hunne ^ , ens «ï de hoeken der bladeren hervoort, en han£edaar- gen™^nwdeSH- ^ ^ gr°0t' ^.ok Swi " geitreept mwendig purperrood, in den grond geel en van bunen groenachtig rood en hairig. De Ö ieenbladeng, hoekig, ta vijf geft icfte lappen verdeeld, en valt onder de kers niet af. De éénbladenge bloem opent zich meteen ovaal gat, welks ïnd naar buiten ftaat, in vijf evenredige Iafpen * levatteÏÏ half elTïlr'fff geb0fn zaadftok is nair eirond, de griffel een gebogen draad, de ftofwee popachtig, en de kerfen of groote besfen keÏÏorf m.g rond, tweeyakkig, fchitterende, en de vedvuldtee ïSjpeldT m 'laar "ieren zweMe> Ween £ Hoe zeer het inwendig gebruik van deeze plant zoo wel a's van de veüchten, met de uiterfte zorgvulSL-id te vermijden is, zoo wordt aan den andere? kant her uitwendig gebruik van de wortelen en blader' £ ofnflagen, b,j gezwellen met ontfteekingen , en Surft achnge zweeren, aangepreezèn; terwijl ook de twee en dnejaarige wortelen, als van den grootften di'nst voor menfchen en dieren, die van dolle honden Si beeten zijn, worden opgegeeven. Doch het is veüi braafman. Ja. Het Rikenh'uid, (Hyoscya. mus) waarmede wij 0112e opgaave befluiten , is- a n.er te lande, meest bekend onder den iraam van zwart en wil Bilzenkruid; men telt anders onder uceze benaaming wel 8 of 9 foorten. De wortel is lang , dik roodachtig, bruin, inwendig wit, en blijft twee jaaren goed. De fmaak is vet, cn de geheele plant is bekleed met een week hair. De bladeren zijn ongelijk van grootte, wordende naar boven toe al kleiner-, zijn lang, aan den rand vedersgewijzeuitkomende, zonder fteel, en omringen den hairigen fteng van onderen. De bloem vormt eene opene air van een bleekgeele kroon, die met tedere purperen adertjens een netwerk maakt. De bloem is eenbladerig en tregtervormig, en heeft eenen regtftandigen, in fijne lappen verdeelden , mond of uitgang, De vijl ftofdraaden verbeelden priemen. De ftofzak en zaadftok zijn rond, de griffel als een draad, en het zaadhuisjen een eirond tweevoudig beursjen met een ftu'p of dekfel, welke bij de volkomerie rijpheid eindelijk afvalt. De bladeren der plant maaken eenige, echter niet zeer diepe, maar fpitfe infnijdingen; aan het einde zin de bladeren ; fcherp gefpitst en bevatten wit ■ gr ene aderen. Meestendeels is de fteng met de takken eenigzins dik, fponsachtig regt, nu en dan krom en knoestig. De geheele plant is kleeverig; de ftinkende en bedwelmende reuk daarvan veroirzaakt hoofdpijn , be« zwijming en doet dc menfchen inflaapen. Koeien, fchaapen en varkens eeten de plant zonder nadeel. He: fap der bladeren uitgeperst en over den huid ran nfenfehen of dieren geftreekc-n, doet alle ongedierte van luizen en vlooien verdwijnen. Maar het inwendige gebruik brengt de jammerlijkire-toevallen en zelfs den' dood te weeg. Doch dit alles geldt voornaamelijk van het zwart Bilzenkruid', zijnde het witte, (kenbaar  baar aan het witte zaad,) dat men in de tuinen wel eens aankweekt. (.*) en onder de handen der kunst een goed deel van derzelver giftige krachten aflegt, veel minder gevaarlijk. jan barendzen. Zoo kennen wij dan nu de gevaarlijkite vergiftige planten? eraafman. Behalven de hier opgegeevene, zijn 'er nog een goed aantal onder de in tuinen en langs de wegen voorkomende bloemen en planten, welker reuk of fmaak, in meerderen of minderen graad, fchadelijk is. Om in onze opgaave niet te uitgebreid te worden, hebben wij ons alleen tot fommige, en wel daar onder tot de gevaarlijkite bepaald. In 't gemeen hebben-.wij ook aan ons gezicht, aan onze reuk, fmaak, en oordeel genoeg, om te beflisfchen, wat voor ons, als voedfel, dienftig zij, wat niet. Een êerfie en voorname regel in deeze zaak is, dat men nimmer iets eete , dat men niet kent. Een andere: wanneer men, in fommige oorden, kruiden , planten of vruchten vindt, die tot voedfel fchijnen te kun' nen dienen , dat men daarover, vooraf, een vevJlandig jlrts of kruidkenner vraage 9 eer men die 'tot fpijze bezige. Om die reden hebben wij ook bij •de opgegeeven gifplanten de latijnfche benaamingen gevoegd, opdat een kruidkenner daadlijk, als gij hem naar eene of andere vraagt, zou kunnen weeten, door de benaaming, welke eigenlijk bedoeld worde. Men heeft ook taamlijk gewisfe tekenen, om de giftige gewasfen te onderkennen: bij"voorbeeld, wanneer het rundvee of de fchaapen de een of andere plant in de weide onaangeroerd laaten , zoo als de Wolfsmelk ; en te meêr, zo het vee, onder het gedroogde voeder, zulks niet wil me- (*) Ook het zwarte treft uien, nact "net gule (_dureus') in de tuinen aan,  fncdevreeten ;en althans, wanneerdevarkens een kruid met eeten, dan is het voorzeker giftig. Verfcheiden grfgewasfeii zijn met een kleeverig fineer omtogen. De bloemen zijn veelal zwartachtig blaauw , flegt geel, bruinachtig 0f met zwarte aderen- Derzelver reuk is ftinkend, of zoo fterk, dat zij bedwelmt. Deeze tekenen zijn echter niet zonder uitzondering: want de bloem van den Doornappel is Iheeuw wit. -In 't algemeen zal men wel handelen, oP zijne hoede te zrjn tegen gevvasfen , welke men vindt in ftaande wateren moerasfen en flooten, of zelfs op al de vochtige plaatfen, waar weinig zonkoomt, en de lucht geen vrtjen doortogt heeft: want ook de gezondfte planten worden fchadelijfc, wanneer zij in eene te vochtige, Hinkende, of pannige aarde wasfen. — Dit een en ander is wel waardig om 'er acht op te geeven ; om het zijne hmsgenooten en kinderen, bij gelegenheid te herinneren, en dus alle ongevallen in deeze betrekking voortekomen. Nog Iets van belang fchiet mij te binnen, dat hier ook van pas zal herinnerd -worden. Het betreft, naameitjfc, de verkeerde gewoonte, om, in fomimge vertrekken, (en wel gelijk ik dikwijls gezien heb, in vertrekken, daar alle buitenlucht zorgvuldig wordt ui toehouden en daar men evenwel iuflaapt; groote takken of potten, met fterk riekende bloemen te zetten; eene gpwoonre , welke daarom verkeerd is, wijl alzoo de lucht in zulke vertrekken bedorven wordt, en waarvan wel eens gevaarlijke toevallen ontftaan zijn. Alle planten en bloemen waasfemen fterk uit, en vooral na zonnenondergang. Wil men daarom het vermaak van die bloemen hebben , dat men zulks dan geniete bij den cag, en zulk een ruiker daar plaaife, waar genoegzaame doortogt van buitenlucht is; terwijl men die vooral uit zijne flaapkamer-houden moet, en 's avonds  4. Ü3 > 's vonds op zulk eeiï plaats zetten, waar zij aari mensen noch dier eenig hinder kan toebrengen. Bijzonder geldt dit ook bij afgeplukte fnijboonen; dtë men, om ze intemaaken, in de vertrekken des nachts laat overftaan, welke almede de lucht voor de ademhaaling verflikkend maaken •, vooral wanneer die lucht niet genoegzaam kan afgewisfeld worden. ■& * # Hier eindigde braafman zijne onderrichtingenj die , tér belooning voor zijne aangewende moeite de oplettenheid van 'het gezelfchap had genooten, dat daar op ook, onder betuigingen van verpligting aari hem, uiteen ging* —- H Ü É<  < U4 > NEGENDE HOOFDSTUK. Raadgeevtngen ten opzichte van het vleischeeten en het Slagtvee. — De onmaatigheid — , een leerzaam verhaal. Is 't Rundvee wel gemest, gaaf, vleefchig, vet, en rond, ls ook het ingewand recht zuiver, en gezond, Dan kan men 't voor den Mensch met nut en voordeel Jlagteii, ■ En maatiglijk gebruikt hergeeft het nieuwe .krachten. ILelhart was recht hartlijk verheugd over de medewerking van zijnen vriend braafman, waar van hij zich, blijkens het laatfte onderhoud, veel nut- tigs  < H5 > tigs beloofde. Hij deed hem, deswege, ook de op. rechtfte betuigingen, welke door den Predikant flfi Sins heuschlijk beantwoord werden. De verkeering tusfchen deeze twee was nu van nog meêr nut, dan Voormaals: vermits 'er 'thans als een gerégeld ontwerp tot famenfpreeking belfond , en zij eikanderen met hun oordeel en geheugen te hulpe kwamen. ->- Zoo viel eens, bij gelegenheid dat de twee vrienden t'fameft ïpijzigden, het gefprek op het vleesch. Over het verwerkende en noodige gebruik van dat voedfel iTemde'ri beiden in; terwijl de nadeelige gevolgen van niét naauwlettend toe te zien, van wat vleesch, of gedeeltó des beests men eete , en , of het vee, waar van men iets tot voedfel denkt te gebruiken, ook eenig» voor den mensch, fchadeüjk ongemak'hebbe, in dat gefprek, mét voorbeelden, ter baane gebragt werden. Dit onderhoud werd van dien aart, dat braaf man het van belang oordeelde, om iet dergelijks ter kennisfe van dé Landlieden in hun gezelfchap te brengen, en aan eerhart opdroeg, om, bij gelegenheid, zulks uit té voeren. eelhart bevroedde het nut van eenige bedenking gen en raadgeevingen hier omtrend volkomen» maar nam echter deezen last niet op zich, voor en aleer braafman beloofd had, om op dien avondt Zd de tijd zulks geheugde, over eenige andere zaak, tot het voedfel of de huishouding betrekking hebbende» ook zijnen raad mede te deelen. v ■& 4* - * Na dat het gezelfchap bijëen was, en eeLhaöï* H st do9f  € i;6 > door eene natuurlijke wending , het zelve vooringeno* men had ten aanzien van het te verhandelen onder, werp, begon hij in deezer voege: Vleesch is wel eene goede , voedzaame fpijze, en, inzonderheid, voor arbeidslieden en boeren, die zwaar moeten werken. Met al mijn hart wenschte ik, dat zij alle weeken hetzelve, ten minsten tweemaal, bij hunne aardappelen , of een ftuk brood hebben konden. De zorg van een braaven huisvader en huismoeder behoorde ook , vooral , daar over te gaan , dat het vleesch, in tijden , wanneer het werk op zijn drokst is, niet ganschlijk ontbrake. Een behoorlijk overleg en befpaaring in den zomer, of dan, wanneer het meeste geld verdiend wordt, kan immers nog al ligt te weeg brengen , dat ook de geringde daghuurder zijn eigen varken kan mesten ; en als men dit dan zoo kan aanleggen , en zulk voeder geeven, dat het geen ligt varkentjen blijve, dan heeft men althans in den winter van het pekelfpek een hartigen brok, en voor den toekomenden zomer is 'er nog wat in den fchoorfteen. Maar men moet het daar heen ftuuren j dat men zich niet alleen tot fpek behoeft te bepaalen. Waarom zou een boer in den winter, wanneer 'er niet te dorsfchen, te hakken,riet te fnijden, in één woord, geen buitenwerk te verrichten is, lui en ledig zijn pijp rooken, en over den haard hangen , daar hij toch en de zijnen ligt met fpinnen , _ ftrikken of breijè'n , dat gemaklijk te leeren, en waar van doorgaands werk genoeg te bekomen is, zoo veel zou kunnen verdienen, dat men nu en "dan eens een ftukjen vleesch kan koopen ? Aan gezondheid en fterkte , dat door zulk dierlijk voedièl mede bevorderd en onderhouden word , ligt toch zeer veel ge-  < H7 > gelegen. Gebrek aan overleg en traagheid zijn bij vee» len de oirzaaken, waarom zij het vleesch misfen; terwijl anderen ook te veel, geduurende het geheele jaar, aan jenever verdrinken, die, waaneer zij daarin maatiger waren, Cen pligt en zelfbehoud roepen hen hier toe'.J) zeker hun huisgezin en zich zeiven menigwerf op versch vleesch zouden kunnen onthaalen. En, in 't gemeen , is het, ter bewaaring van de gezondheid, beter, wanneer men niet meer drinkt, dan voldrekt noodig is, en dat men het andere liever aan voedzame fpijzen bedeedt. Veel drinken maakt dikke buiken, en geeft wein g krachten tot den arbeid. Daarentegen gaan fommigen zich wel eens in vleesch te buiten, voor wien het iet bijzonders is, wanneer zij eens gelegenheid hebben, om zich daaraan zat te eeten, bij feesten, op kermis- of doodmaalen. Dan flaat men foms begeerig veel naar binnen, eet geheele dukken louter vet, en bederf op die wijze zijne maag. — Alzins is het ook aftekeuren, dat men zieke menfchen, die ongedeld zijn, of heele jonge kinderen, vleesch geeft, in den waan, om hen daardoor te verderken. Vleeich verderkt alleen dan, als het wel verteerd word; maar daar toe heeft de maag bij zieken en kleene kinderen de kracht niet: het blijft daarin te lang liggen, gaat tot verrotting over en bederft aldus de fappen; zoodat menig een, die zich meende te goed te doen zich een ziekte of verergering zijner ongedeldheid op den hals haalde. Vet is ten uiterften nadeelig voor kin. deren. Daar echter het vee, zoo wel als de mensch aan H 3 vee.  4 «8 > veelërleïje ongefteldheden en den dood onderworpen is,, moet men zich wei wachten voor bet eeten van Vleesch van ziek of verrekt vee, als waardoor men zich jammerlijke onheilen kan berokkenen, Waarömtrend ik u eenige gevallen moet vernaaien. De beroemde Doctor denos, te Alencon in Frankrijk, werd, ten jaare 1760, bij een arm huisgezin, «it agt perfoonen beftaande, geroepen , die allen zeer giek waren Zij braakten een geelachtig water, hadden hevige fnijdingen in 't lijf, de ademhaling was moeilijk, de pols mat, en de tong geheel droog van hette. Daarna hadden zij ontlasting van boven en van onderen, kreegen rillingen, beklemmingen andere toevallen; alle tekenen, welke van vergiftiging fcheenen te getuigen. Daar zij nu, ten rechten tijde den bekwaamen geneesheer, en niet een kwalzalver geroepen hadden, ftjerf Hechts één kind, de anderen werden allen gered. De oirzaak van die gevaarlijke ongeft/eldheid was, dat zij, drie dagen geleden, de long en riet hart van een' zieke koe gegeeten hadden. Ook de damp of Itoom , welke, bij het op en fnijden, uit gen ziek geweest beest voortkomt, is voot den mensen fomtijds ten uiterften nadeelig. In zeker Geweest van Buaschland flierven, omtrend den jaare 1782; eenige runderen aan het zoogenaamde Miltbrand. Een arme Jood, die vijf kinderen en eene zwangere vrouw had , Iwam op de tijding, dat zulk een ziek beest, even Voor zijn natuurlijken dood, gellagt ftond te worden, haastig aanloopen, om de huid te fchaggeren, en misfchien een paar fchellingen daaraan te verdienen. Hij •jlfep? effl des te eerder in 't bezit van zijn eigendom te  < lip > te weezen, den boer het dier openen en den huid afhaaien. Maar de arme Jood werd, den zelfden avond reeds, van afwisfelende hette en koude en van (nattigheid der leden overvallen , en , des anderen dags, door zwelling aan den hals en de borst, zuodat hij naauwlijks meêr flikken kon. Den vierden dag werden zijne leden met iskoud zweet bedekt, en den vijfden dag werd hij door eenen benaauwden dood aan zijn wanhoopend huisgezin ontrukt. — Op gelijke wijze kocht, in het Ëmmwijkfche, zeker voerman eene koe voor een fpot - fprijs, een niets beduidend fommetjen, wijl het beest de beginfelen der veeziekte had. De arme man dacht een goeden koop gedaan te hebben, en zich met zijn vrouw en kinderen, geduurende een langen tijd, eens recht op vleesch te vergasten maar het bekwam hem heel flecht. Toen de koe geflagt, en het vleesch was ingezouten, begon het als uit het vat of de vleeschkuip te rijzen. Dit niet tegenftaande, kookte en at men daar van , en geen drie dagen daar na, of allen, die 'er van gegeeten hadden,, kreegen kwaadaartige koortfen en kleene bloedige builen over het ganfche lijf, even als bij de pest. Binnen veertien dagen werden vijf menfchen uit dat huis begraaven.' — Uit dit voorbeeld ziet men , dat het vleesch van ongeftelde, zieke beesten, door het inzouten niet beter wordt, en dat moeite en kosten alzoo daarbij beiden verlooren zijn. De melk van zieke koeien is mede gevaarlijk om te gebruiken. Men heeft een geval beleefd, dat een boet met zijne vrouw, vijf kinderen en eene meid, en H 4 ook  flok deszelfs arme buurvrouw, die een arme weduw Was met vier kinderen, eenige dagen achter eikanderen melk hadden gegeeten van eene koe, die door een dolJen hond gebeeten was. Alje deeze dertien perfoonen zijn, de eene voor, de andere na , van woede overvallen, en op een ellendige wijze omgekomen. Ook alzoo is het gelegen met de boter en kaas , welke van deeze melk gemaakt wordt. Kaas zelfs van gezonde melk is nadeelig, wanneer zij al te fcherp of rot is. Dat fcherpe en rottende heeft foms de uitwerking van vergif, en de jammerlijkfte gevolgen. öij eene heerfchende veeziekte, ja ten allen tijde, moet men op het flagtvee wel acht geeven; ï. Of het wel frisch uit de oogen zie, en wel gaan kan, 3, Of de herkaauwing behoorlijk gefchiede. 3. Of ook de hoornen , oqren, muil en neus koud zijn. 4. Of het dier ook kwijle, en hem fnot of flijm uit de neus, oogen of ooren loope. 5. Qf de huid ook fchurftgchtig, of fchilferachtig zij, p. Of aan bet lijf, of den kop, hals, muiJ of op de tong aok eenige puisten befpeurd worden; en 7. Of ook aan den bals, achter de ooren, aan de knieën of fghenkeis builen te zien zijn; of de uk jers ook onfftookep of gezwollen zijn. ^^nneer zulke tekenen aan het beest zieh vertoo- nena  < 121 > nen, moet het Aagten niet daadlijk gefchieden, maar 'er moet afgewagt worden, of het dier betere. Wanneer het vee reeds geflagt is, moet men het volgende in acht neemen: 1. Nadat de huid afgetrokken is, moet men wel toezien, of zich ook eenige bladders, gezwellen, verzweeringen , blaauwe of zwarte vlekken aan het vleesch voordoen het vee, dat ziek geweest is, moet niet geopend worden, voor dat het koud is. 2. Omtrent de ingewanden moet men acht geeven, of de longen ook aan het ribben vleesch zijn aangewasfen ; of men in dezelven ook etterzakken, donker roode, blaauwe of geele vlakken aantreffe; of de lever ook hard , ongewoonlgroot, of van eene tegen natuurlijke kleur zij; of ook de galblaas te groot, of de milt ook te ver uitgezet, wankleurig, of met bladders bezet zij ? 3. Men geeve wel acht, of de maag, pens, vooral de koekpens, ook al te groot en wankleurig zijn ; of de laatstgemelde ook hard , of met kalkaartige floffe bezet zij ; of de darmen oniftoken of wankleurig zijn, of zich in het vleesch ook blaauwe ftrieroen voordoen ? 4. Ook moet men toezien, of het water zich ook in de borst bevinde, waar uit bij de opening een affchuwelijke ftank belpeurd wordt. Wanneer iet van dat alles plaats heeft, of wanneet men weet, dat de ongefteldbeid van een dier, miltbrand, beroerte, vervuiling of verrotting aan de long, doorloop, pestkoorts , of veepest is, dan moet het vleesch vooral niet gegeeten, maar op een verwijderde H s plaats,  plaats, vier voeten diep onder de aarde, begraaven worden. Het is beter, eenig verlies te lijden in zijn vermogen , dan in gevaar van ziekte of fterven te komen. Daarentegen kan men rundvee, dat geftooten is geworden, een been gebroken of anders gewond is, zonder bedenken eeten, wanneer men het daadlijk flagt, eer de koorts 'er bij koomt; anders wordt het gevaarlijk. — Een kalf, dat'van eene zieke koe gekomen is, ef daar aan gezogen heeft, moet agt of veertien dagen met goede melk gevoed worden, eer men het flagte. Schaapen, die aan buikloop, aan ontileeking of verzweering der ingewanden, bederf of verrotting, ziek zijn, moeten niet geflagt of gegeeten, worden: maar zijn ze van het in den kop vergaderde water dol en draaijend, of hebben zij de natte of drooge fchurft, of de waterzucht, wanneer zij daaronder niet al te mager zijn, kan men ze, zonder gevaar, eeten, mits in tijds geflagt zijnde. Bij de varkens moet men voornaamelijk daar op zien, of foms de tong met blaasjens of builen bezet zij, en of 'er gezwellen of ontffeeking aan den hals en garstige zweeren aan de ingewanden voorhanden zijn, Enkeie pokkels in het vleesch doen geen nadeel; maar de lever moet men geheel wegwerpen, wanneer 'er zich zweeren en etterbuilen aan bevinden. Varkens vleesch, daar eenig gebrek aan is, deugd nog minder, om in te zouten en in den rook te hangen, dan om versch te eeten, en (tinkend gerookt fpek is ook voor de fterkfte maag nadeelig. Inzonderheid moet men worsten niet te oud en garstig laa. ten  < 133 > ten werden. In heete zomerdagen moest het niet geoorloofd zijn varkens te f!ag;en , wijl die dieren dan aan de meeste toevallen onderhevig zijn, — Eene zeer flegre gewoonte, waar van eikëen zijn afkeer moet te kennen geeven, is het opblaazen van het ka fs en fchaapenvleesch; 't is immers ten uiterften vies, dat men eeten moet, het geene een ander, met eenen foms flinkenden en bedorven adem, heeft opgeblaazen. Men behoort ook , (dat ik dit hier, als in 't voorbijgaan j ook nog moge herinneren ,) vooral bedacht te weezen, om geen Hinkende visch te eeten of zulke, welke in ftilftaande wateren gevangen is. De laatfte hebben dikwijls gevaarlijke ongefteldheden, In den reitijd, of, terwijl de hennip en het vlas geroot worden, moest mén de visch in die ftreeken, ganschlijk nalaaten, wijl zulk water dan ftinkt en vervuild is, D» gezoute haring is altijd goed en gezond, mits hij niet al te oud, en aizoo ftinkend is geworden. ' * ■SiZie zoo, Dominé! zeide eelhart, zich hier op meêr bijzonder tot a r a afman keerende, ik zou mij we! vermoeijen met al te lang te praaten; ik laat het hier bij die gemengde aanmerkingen, en geeve aan u het woord. Gij herinnert u uwe belofte'. braafman. Welzeker! ik zal niet in gebreke blijven. Alleen ben ik van voorneemen in zoo verre veranderd, dat, daar ik eerst meende, wat over het water te zeggen , dit nu tot eene volgende gelegenheid zal befpaaren, en liever nu, om de afwisfeiing, ten befluïte voor dezen avond, een leerzaam verhaal omtrent de  •d 124 > tnmaatigheid wil laaten volgen. Dat de vrienden de goedheid hebben van naar mij te luistere*. arij ligt van zin lag jammerlijk krank aan de waterzucht. Zijn ligchaam was zoo dik als een ton, en men had hem reeds 36 pinten water afgetapt. Dit maakte hem ten uiterften zwak en krachteloos. Zijn vrouw en kinderen ftonden bij zijn bed en weenden. Zoo verftaanbaar mooglijk fprak hij , om hen te troosten , deeze woorden: „ Lieve vrouw > en gij, arme „ kinderen! vertrouwt op god, den Hemelfchen Va,, der, die gaarne zorgt voor weduwen en weezen. „ Aan Hem hebt gij een beter man en vader, dan aan ,, mij. Ziet! daar leg ik nu federt een halfjaar, en 1, ben mij zeiven en ulieden ten last. Maar ik gevoel, „ dat het weldra geheel gedaan zal weezen. Bidt voor „ mij, dat god mij, in de laatfte oogenblikken, bij,, ftand verleene!" Nu weenden en fnikten de vrouw en de kinderen nog meêr. a r ij verzamelde alle zijne krachten, en zeide: „ Kinderen! wilt gij uwen „ ftervenden vader nog wel eenen dienst doen?" „Ja, „ gaarne lieve vader! fchreeuwden de kinderen, wij „ willen alles voor u doen, konden wij u maar hel. „ pen!" — „ 't Is beter dat ik van de waereld „ fcheide, voer bij voort; maar gaarn zonde ik den ,, troost medeneemen, dat gijlieden braaf en deugd. ,, zaam wetdt, en dat het ulieden wel ginge, beter ,, dan mij. Hoort, wat ik ulieden ontdekken wil 't Is „ mijn eigen fchuld , dat ik thans als vóór mijn tijd „ fterve, en uüeder opvoeding niet ten einde kan „ brengen. Maar god zal 't mij, hoop ik, vergeefs vee, In mijnen jongen tijd leerde men op de fciioo- ,, len,  „ len, bijna niets anders, dan den Catehcistnus, «i " ontving weinig of geen onderwijs over zulke din' gen, welke den mensch in zijn leven nuttig ert " van dienst zijn. De kleinen deeden toen , zonder „bedenken, wat zij de grooten zagen doen, het „ moge goed of verkeerd wezen. Ik zag toen, dat „ groote knaapen op kermisfen, verkoopingen of ver„ pagtingen, marktdagen, enz. zoo veel binnen floe„ gen, als maar immer mooglijk was, en dat 'er van „ de tien naauwlijks één nugteren bleef, zo veel je„ never of brandewijn, of bier en wijn, werd 'er „ dan, onbedacht, gedronken. Ik verbeelde mij ook, „ dat het geen kaerel was, die niet mede kon doen. „ En aldus verviel ik allengs zoodanig tot den drank, dat „ ik, na weinig tijds, 'er niet meêr buiten kon; ter„ wijl ik ook, dikwijls, bij zekere; maaltijden en ge„ legenheden meêr at, dan mijn maag verlangde of „ behoorlijk verteeren kon, en zelden zonder roes, „ van de partij, of uit de kroeg kwam. De berm„ hanige god vergeeve het mij, bid ik: ik wist met, , wat ik deed. Nu ik federt een half jaar hier ligge, Ven bedenke, hoe alles is toegegaan, en nadat de „ predikant en de geneesheer mij de zaak uit elkan, deren gezet hebben, nu weet ik wel, wat men „ doen moet, als men in zijn beste jaaren aan de , waterzucht niet fierven wil. Hoort, kinderèn ! t ,s „ met den mensch, als met een vruchtboom. Deeze trekt zijne fappen tot voeding, door de wortels, uit de aarde. Vinden de wortels geene fappen genoeg, " welke tot de voeding gefchikt zijn, dan verdroogt " en verdort .hij. Maar plant gij dien op een mest" „ hoop,  hoop, dar) zal hij zich overwasfen, en louter bias* „ deren, in ftede van vruchten voortbrengen, en , „ over lang of kort, ten eenemaale bederven. Bij „ den mensch dient de maag voor de wortels. De „ fpi zen en dranken, die men opneemt, zijn echter „ het voedfel nog niet, dat door het ganfche ligchaam „ wordt gevoerd, en hetzelve in wezen houdt: maar „ zi, zijn, als 't ware, flegts de aarde, waaruit het „ voedend fap getrokken wordt Dit trekken of uit„ puuren gefchiedt nu door een zeker fap, het mang» faP genoemd, dat uit de gal koomt. Van dit fap „ is, bij een gezond mensch, altijd niet meêr, en niet ,, minder in de maag, dan zoo veel dat het even ge„ noeg voedende deelen uit de fpijzen en dranken af. ,, zonderen kan. Aldus beeft het de Wijze Schepper „ ingericht. Wanneer 'er nu eene te groote hoeveel„ heid fpijze op eens in de maag komt, dan kan „ het maagfap, om zoo te fpreeken dezelve niet aan. „ En Mort men de maag te vol drank, dan wordt ,, het maagfap daardoor te dun, en verliest zijne „ fcherpte. Beiden wordt dan ten beletfel, dat de „ voedende deelen 'er niet naar behooren uitgehaald kunnen worden. en dat de fpijs en de drank Wel „ den honger en dén dorst ftülen , maar het ligchaam en „ de leden niet tevens voeden en verfterken. Integen3> deel komen 'er vervuilde, te fcherpe, of te dikke fappen in het bloed , waaruit de meeste ziekten „ oirfpronglijk zi n. Want men kan, op goede gron. „ den, beweeren, dat 'er wel hondert menfchen van „ het onmaatig eeten en drinken fterven, tegen dat „ 'er één van den honger fterfu Mijne waterzucht is, „, haar  < 12? > , naar het zeggen van den Doctor, ook daaraan toetefchrijven, dat ik maar al te dikwijls mijn maag ' mei fpijs en drank overlaaden, en daardoor taaije, " flijmige fappen bekomen heb, door welken de te„' dere adertjens en vaten in het buikvlies verdopt zijn „ geworden. Nü moet ik derven, en het is mijn „ fcbuld, dat uw moeder eene weduwe en gijlieden ,', weezen wordet. Maar de goedertierene god zal, „ hoop ik, mij zulks niet toereekenen, wijl ik on', weetend gezondigd heb. Maar gij , kinderen! gij „ leert, ingevolge de verbeterde inrichting der fchoo„ len , onder anderen ook daarin, wat tot de gezond„ beid en een lang gelukkig leven bevorderlijk is. „ Belooft mij nu toch, dat gij op alles behoorlijk let„ ten, en al wat u, in dit opzicht, geleerd wordt, in „ beoefening zult brengen.'' De kinderen reikten hem\ de hand, en beloofden hem te zullen gehoorzaamen, hij moest toch nog niet fterven. — Dan naauwlijks drie dagen daarna, of a r ij ligt van zin verwisfelde het tijdlijke met het eeuwige. Zijne weduwe gaf aan de kinderen eene goede opvoeding, en herinnerde hen menigwerf aan de laatde redenen van hunnen vader, omtrend de maatigheid, en welke fmarten hij op zijn ziekbed had moeten uitdaan. De braave kinderen namen dit ter harte, en aten nooit overdaadie, maar altijd flechts tot dat de honger gedild was, het mogt alledaagfche kost, of iet buitengemeens weezen. In bet drinken fchikten zij zich regelmattg naar den dorst. En, wanneer zij van anderen tot eeten en drinken uitgenoodigd en aangezet, of daarover befpot weiden, dat zij in het overdaadige niet meêdeeden, dan  < 128 > dan waren zij gedachtig aan hun's vaders dood, en aafi het zeggen in de H. Schrift: men moet g o d e meêr gehoorzaamen, dan den menfchen. Want het is eert wenk onzer natuur, en dus een Godlijke werik, dat men niet meêr behoort te genieten; dan tot onderhouding des levens noodig is. Naar zulk een beginfel handelende, befpaarden zij veel, om daarmede nuttige inrichtingen en tevens bekoeftigen te onderfteunen, en konden zich van betere en voedzaamer fpijze bedienen, dan brasfers en verkwisters.- Bij gelegenheden van maaltijden en vriendlijke bijeenkomsten waren zij ook vergenoegder en vrolijker, dan anderen, hoewel zij uitbundig gelach en geraas fteeds vermijdden. Ëen overlaaden maag maakt de menfchen ook flaaperig, en de dronkenfchap verkeert, op 't einde, vaak het lag» chen in treuren: wanneer de beestachtige zuipers onderling gaan krakeelen en twisten, waaruit foms moord en doodllag ontdaan. De goede god, die gaarne ziet, dat de menfchen Vrolijk zijn ,dat zij zich verblijden en goed doen in htm leven , en zijne gaaven met verheuging genieten, laat Ons, onder anderen, ook in zijn woord, tegen de onmaatigheid vermaanen in deezer voege: Bij wien is wee? bij wien: och armen! bij wien kijvagi'én ? bij wien hét geklag ? bij wien wonden zonder oirzaake ? bij wien de roodheid der oogen ? Bij de geenen , die bij den wijn vertoeven: bij de geenen die komen, om gemengden drank tnatezoeken. En ziet den wijn niet aan, als hij ziek rood vertoont, als hij in den beker zijne verwe geeft, als hij regt op gaat. In zijn einde zal hij a/S een {lange bijten, en Jleeken als een adder. Uwe oogen sul-  ■C 129 > zullen naar ' vreemde vrouwen zien; en in uw hart Zullèn verkeerdheden fpreeken. En gij zult zijn, gelijk een, die in het harte der zee flaapt., en gelijk een die in 't opperfie van den 'mast flaapt, (*) — Wacht u zeiven dat uwe harten niet, f eenigen tijde, bezwaard worden met brüsferij en dronkenfchap. ff) Wordende aldus'het gemeen gevoel, dat alle onmaatigheid eü dronkenfchap, als den mensch vérre beneden zijne waarde doende zinken , veroordeelt , door zulke bes tuigingen en vermaaningen, ten krachtigften I onderfchraagd. — - C*) Spreuk. XXIII: vs. 29—3!. Cf) Luc. XXI: vs. 34.  < 130 > TIENDE HOOFDSTUK. 'Er wordt een ongeluk verhaald, dat aanleiding geeft tot een opgaave en aanwijzing, hoe met Drenkelingen te handelen; ah mede over Bevroozenen , en hoe, die te behandelen. 6! Welk een wellust fmxakl de man, die broedermin waardeert, Als een door hem geredde mensch in 't leven wederkeert! .Niet op den bepaalden tijd verfcheenen voor ditmaal alle de gasten, eelhart bevondt zich eerst lang alleen met zijnen vriend. En, offchoon het hun beiden niet  < 13» > «iet aan nuttig onderhoud ontbrak, begon bet fieri» om dat 'er vrees kwam, dat deeze avond, voor deU aanleg van het gezellchap, eigenlijk ver'ooren zou wee* zen, eenigzins te verdrieten. Dan', terwijl zij over^de redenen van dit veriraagen of uitblijven onderling fpraken, daar eelhart zich beriep op den lust en de graagte, waarmede allen, tot hiertoe, van de gelegenheden hadden gebruik gemaakt, en 'er dus zeker eene wettige verhindering moest plaats hebben, en door het zeggen van braakman, dat hij de meesten nog he"den namiddag ter kerke gezien had, hunne ongerust* heid vermeerderde, kwamen allen, met de duidelijkfie blijken van haast binnen, en zoodra waren zij niet gea zeeien, of klaas janszen, het zweet nog van zijn voorhoofd veegende, zeide: Het is alleen mijn fchuld, Heeren! dat allen thans wat laater koftien. Ik ben heden van huis geweest, en had vooraf een van de vrienden mijn bepaald oogmerk gezegd, om nog vóór het aangaan van het gezelfchap t'huis te komen; welke vriend dan ook beloofd had, op mij, met de anderen, aan zijn huis te zullen wagten: en echter dg omftandigheden, in welken ik niet voorbij kon hart" Tijk te deelen, hadden mij haast belet mijn Woord tg houden. eelhart. Wij zijn van uwe Zucht voor deeze bij* èenkomst overtuigd klaas. Maar tot wat oogmerk zijt gij toch van huis geweest ? Ik vermoede uit uwö redenen, {en daarom ben ik ook zoo vrij, om u daar I a naar  tiaar te vraagen,) dat 'er onder uwe bloedverwanten # iet zorglijks gebeurd moet zijn! — klaas janszen. Ja wel iet zorglijks.' Maar god zij geloofd.' het is eindlijk nog weêr gunstig ter neer gekomen, ja pik goedhart, die mijne eenige zuster heeft, en te B. woont,) het zijn menfchen, die een kostlijk ftuk brood hebben, heeft- maar één jongen, een knaap van dertien jaaren, en deeze was gisteren bijna verdronken. Hij was naamelijk met eenige zijner makkers in het- plasjen achter het dorp gaan zwemmen, en nog niet genoeg,geoefend, was hij buiten grond geraakt in een kuil, en welligt ook door eenige ftijvigheid en ftrammigheid aan zijne voeten, had hij Zijne krachten verlooren, en was alzoo gezonken. Zijne maats, die draa zijn oriheil vernamen, fchreeuwden wel uit al hunne magt om hulp: maar het duurde echter eenige minuuten, eer een visfcher met zijn fchuii jen 'er bij kwam, en den bij zijne ouders zoo beminden willem, (dit is des jongens naam,) als een Drenkeling ophaalde. De man was eerst in 't- naauw, .Wat hij met den verdronkenen, (want ajs zoodanig befchouwde hij den jongen) «zou aanhangen, vreezende zijne handen té zullen branden, gelijk men fpreekt, door denzelven daadlijk onder huisdak te brengen. Dan toevallig kwam de Chirurgijn a. daar langs gaan, die[ zoo haast hij het ongeval verftaan had, den visfcher gebood , den jongen in zijn huis te neemen , terwijl hij zelf, met fpoed er, vaardigheid, alles in 't werk ftelde, om den fchijnbaar dooden weder in 't leven te ru» te roepen: eene behandeling, welke men, gelijk ik naderhand  < 133 > band vernam, den kuur aan hem doen noemde; met dat gelukkig en gezegend gevolg , dat de jongen allengskens tot zich zei ven kwam, en, binnen eenige uuren, gezond bij zijne ouders kon worden t' huis gebragt. Het gebeurde ongeluk was echter, onvoorzichtig, plotsling aan mijne zuster gezegd , naardien haare naaste buurvrouw met drift in haar huis was komen vliegen, met deeze woorden: ,, Mijn god, neel„ tjen! weet je wel, dat je willem verdronken ,, is?" Door welk zeggen onze neeltjen geheel van haar zelve viel, en op den grond nederftortte, een toeval krijgende, dat haar in gevaar van haar leven bragt. — Van dat een en ander is mij gisteren de weet gedaan, als op den voorigen middag gebeurd: waarom ik beden niet kon nalaaten eens derwaards heen te gaan. Onder het naar huis komen deezen achtermiddag, heb ,ik in mijn binnenfte god gedankt, dat ik zoo opgeruimd naar huis kon keeren; vermits het een zoo wel als het ander zoo gunstig en gelukkig is afgeloopen; zijnde mijne zuster ook weder, door toegebragte hulp, .bij zich zelve gebragt; terwijl het zien van haar' jongen in zijne gewoone levendigheid, en de blijdfchap van haaren man, ook haar genoegen gaande maakte, en haare zucht tot het leven aanwakkerde: alle 't welke tot bekoming en herftellir.g veel heeft bijgedraagen. eelhart. Wij houden u volkomen veröntfchuldigd, man! Gij hebt welgedaan, door uwe deelneeming te betoonen , en niemand onzer, of hij verheugt zich met u in de gelukkige uitkomst van dit, in den aanvang, bedenkelijk geval. i I 3 co8-  < Ï34 > cornelis pietersen, Dat zwemmen, als ik liet eens zeggen mag, is toch eene gevaarlijke uitfpanning! Ik en mijn wijf'zijn 'er tegen. Onze jongens moeten uit het water blijven. Dit geval bevestigt ons hierin. eelhart. Niet te voorbaarig of onbedacht, kees! . in uw oordeelen. Zeker is het zwemmen gevaarlijk. Maar als men berekent, hoe veele duizende menfchen in ons land, dat van zoo veele groote en kleine rivieren, vaarten, plasfen en meiren doorfneaden is, hoe veele menfchen aan, op, of bij het water hun beroep heb, ben, dan moet men zeggen, dat het zwemmen, althans voor dezulken, eene noodige kunstoefening is . waarömtrend men wel doet, van z'ch in • zijne jeugd ?er op toe te leggen. Veelvuldige voorbeelden, die jaar* lijfcs herhaald worden , zijn 'er onder ons, dat iemand daar door zijn eigen en eens anders leven gered heeft. — Alleen behoorden, ter voorkoming van ongelukken , de jonge lieden zich nimmer daarin te oefenen, dan onder opzicht van een volwasfen perfoon, die met een fchuitjen op het water, geduurende de oefening, bij de hand was. _- Maar, klaas! gij verhaalt, dat de jongen, door de zoogenaamde kuur, wéder tot bewu't geval kwam, van aan an«Igren zulks met' gegronde hoop op, goed gevolg te moe-:  < 135 > moeten verrichten, het ook te kunnen doen zoo naauwkeurig weet ik dit niet. Het zou mij in verlegenheid brengen. eelhart. Het is echter een geval.dat u en mi] en ons allen zou kunnen voorkomen. Eene mensch, in zulk een geval, het leeven te kunnen redden, is eene allerdierbare zaak. Het is derhalven pligt, om wanneer 'er voorfchriften voorhanden zijn, aoor deskundigen vervaardigd, en van welken door veelvuldige ondervinding, het nut onbetwistbaar blijkt, om van zulke voorfchriften en aanwijzingen niet onkundig te blijven. In ons Vaderland zijn wij zoo ge. ' lukkig, dat 'er ook eene Maatfchappij ter rejMng van Drenkelingen bedaat; dat is, een gezelfchap van menfchenvrienden, die niet flechts eene belooning toezeggen en uitreiken aan den geenen, die eenen, welke als verdronken uit het water gehaald wordt, wederom bijbrengt ; maar ook eene naauwkeurige opgave en aanwijzing, hoe met zulke Drenkelingen te handelen, hebben laaten drukken en verfpreiden, opdat ieder een daar kennis aan zou krijgen. Dan, zoo gaat het met veele, en, dikwijls, de nuttigde zaaken, dat zoolang men 'er geer.e daadlijke behoefte aan heeft, 'er niet aan gedacht wordt; en in eenen dringenden nood , lijdt de ongelukkige en belanghebbende veel bij de onkunde: terwijl te ver gedreevene fchroomvalligheid, om, als ware het ilrijdig met de wetten, -eenen Drenkeling m huis te neemen, ook zijne nadeelige gevolgen heeft. klaas janszen. Mag men dan waarlijk een* Drenkeling zoo maar aandonds in huis nemen? Ik & I4 meen-  < 136 > meende, dat men eerst het Gerecht daarbij moest roe-; pen, om denzei ven te doen fehouwen. eelhart Zonder eenige bedenking. Stellig durf ik u verzekeren, dat de Lands en Stedelijke Wetten ailezins toelaaten, niet alleen de Drenkelingen terftond uit het waater te haaien , maar ook aan dezelven , fchoon zij reeds van het leven beroofd fchijnen, de behoorlijke middelen ter herfielling te beproeven; eisfchende alleenlijk, dat men van het gebeurde aan den Gerechte kennis geeve. klaas janszen. Mijn Heer heeft ftraks onder andere ook van de voorfchriften gefproken, betreklijk het behandelen van zulke ongelukkigen, door de genoemde Maatfehappij uitgegeeven ; mijn verlangen is meêr dan ooit, om die te kennen, om in geval van npod daarmede ook van dienst te kunnen weezen. eelhart. Zeer gaarne wil ik u die voorfchriften 'opgeeven ; ik vertrouw dat de andere vrienden dit ook van belang achten; terwijl ik ook aanneeme, om u eene Bekendmaaking van die loffelijke Maatfehappij ter band te ftellen, — Zulk eene Bekendmaaking heb ik gewoon, lijk voor mij zeiven gereed liggen. Ik zal 'er u het zaakli jke uit voorleezen. • ' / De eenvoudigfie en meest beproefde middelen, die, t« herfielling van Drenkelingen, door de ondervinding gorden aangepreezen, beftaan voornaamelijk in de vol,' gende: \. Men  < 137 > 1. Men zorge, indien het mooglijk zij, den uit het water opgehaalde Drenkeling terftond in een naast bij gelegen huis te brengen; (waar toe Herbergiers en Tappers verpligt zijn , hunne huizen te laaten gebruiken,) en terftond om een Wijkmeester te zenden, opdat alle ongeregeldheden door denzelven geweerd, en de redding , door te veele omftanders, belemmerd noch verhinderd worde ; bij deeze overbrenging moet men het ligchaam niet bij de armen en beenen, maar op de handen van helpers, of op eene ladder, voorzichtiglijk doen draagen , het hoofd vooral doen ophouden , en-alle beknelling aan den hals terftond los maaken; terwijl het hangen en fchudden bij de beenen en rollen op een vat voiftrektelijk wordt afgekeurd; ook dient, in alle gevallen, de bijftand van een naast bijivoonenden Doctor of Chirurgijn verzocht te worden. 2. De Drenkeling behoort, vervolgens,, ten fpoedigften, van de natte kleederen ontdaan, het aangezichten verder ligchaam met warm water afgewasfchen, droog afgeveegd, en, na aantrekking van drooge en gewarmde onderklederen, wollen-muts en kousfen, of naakt jn een wollen deken gewonden, op een rustbedde', tafel, bank, kist of ftoelen, indien 't een bejaarde zij, of, zoo 't een kind is, op de fchoot van een der omftanders, in een zoo veel mooglijk ruim vertrek , in eene zittende-houding of zijdelijke fchuinfche ligging, en met een niet voorover de borst gebogen hoofd, op eene bekwaame afftand , voor een matig, . weibrandend ^n niet rookend vuur geplaatst worden. In vriezend I s weêr  •C 138 > weêr zorge men, den Drenkeling niet te fchielijk nabij het vuur te brengen. .3. In den zomer kan men den Drenkeling, bij eene matige warmte, op het veld, en, bij zeer heet weêr, in de fchaduwe behandelen. 4. Men onderzöeke of de mond, neusgaten en keel ook met modder bezet zijn; in welk geval men deeze deelen behoort- fchoon te maaken, om daarna, door middel eener afgepuntte mésfenfehede, in een der neusgaten gebragt , onder toefluiting der andere opening en van den mond, lucht in de longen te blaazen en de ademhaaling te bevorderen, 'waartoe vooraf eene op en nederbeweeging van het flrottenhoofd in den hals van nut zijn kan , om de luchtpijp in de keel te doen open gaan. Deeze inblaazing 'moet gefchieden door een gezond perfoon, na zelfs een of andermaal ruim ingeademd te hebben, en door eene bekwaame huis of. blaaspijp, of wel door middel der kleine blaasbalg , die in 't kisrjen met inft'rumenten gevonden wordt. 5. Men Helle ter.ftond gematigde wrijvingen in het werk, met in warm''water, met brandewijn en eenig gemeen of Ammóniaczout vermengd , nat gemaakte wollen doeken ; moetende deeze wrijvingen aanhoudend, en met lange ftreeken over het geheele ligchaam, maar vooral aan borst en buik „rug en hals, en langs de binnenzijde van armen, dijën en beenen gefchieden ; terwijl men de verwekte warmte door warme doeken, in de gewrichten der oxels, liesfchen en ktiié'n, en op het hart aangelegd , kan onderhouden. 6. In-  < 139 > 6 Inmiddels blaaze men, bij verpoozing, tabaksrook in het fondament, het zij door eene gewoone pijp, met eene op den kop aangevoegde afgepuntte mesfefchede, of door eene pijp of mesfelcnede alleen, of' wel door eene daartoe vervaardigde tabakski'jsteerpijp- nadat men alvoorens den edeldarm, indien deez'e met drekftof gevuld mogt zijn , met den vinger, een lepè fteel of fpatel, behoorlijk en voorzichtiglijk,geleedigd, ofwel daartoe een klijsteer van water, oli, en zout, of van een aftrekfel van tabak, den Drenkeling op de regterzijrie liggende, gezet hebbe. De al te lang aangehoudene inblaazing van tabaksrook kan, door opzetting van den buik , de ademhaling verhinderen. De wrijvingen aan den onderbuik moeten deeze tabaksrook-klijsteefen telkens vervangen, 7. De warmte in het ligchaam des Drenkelings weder'opgewekt, en de.polsllag herfteld zijnde, en niet eerder, kan men de aderlaating in 't werk ftellen; welke niet op eenmaal te ruim behoort te zijn , maar liever, indien 't noodig zij, weder herhaald te worden: de verfch'jnfelen , welke de aderlaating noodzaaklek maaken, zijn groote volbloedigheid en loodkleurige opzetting der vaten van het hoofd en aangezicht, flaapzucht, of benaauwdheid. In tedere en zwakke voorwerpen kan de aderlaating nadeelig worden. 8. Wanneer men eenige beweeging in de keel, of bewijs van ftikking belpeurt, doch niet eerder, kan men ook een wenig brandewijn of genever in den mond gieten: zoo ook bij eenig bewijs van ademhaa- ling i  < 14° > ' Hng.met voordeel, azijn, of den vluggen geest van^mmonia'czout, onder den neus gehouden worden,- of wel eenige druppels van dezelve in een pijpekop of afge puntte mesfefchede gedaan , door de neusgaten ingebiaa zen, of met een fchrijfveder door den mond in de" . keel gebragt worden, tot prikkeling. Zo de lijder a>s dan eenig vocht naar zich neeme, kan men hem alle tien minuuten, één lepelvol toedienen van een meng. fel, beftaande uit zes of agt greinen Braak-Wijnfteen, (jartams emeticui) in een klein bierglas vol fchoon jwater opgelost, en zoo dra walging volgt, bij herhaaling, laauw-water doen drinken, tot dat bil braake. O. Men moet met het beurtelings aanwenden deézer middelen niet te fchielijk ophouden, alzoo men voorbeelden heeft, dat het bewijs van leven fomwljlen niet, dan na drie uuren tijds, befpeurd wordt, en het ontfluiten van den aars niet altoos een zeker teken des doods geweest is. 10. Wanneer alle moeite tot hiertoe vruchteloos zijn mogt, piaatze men den Drenkeling in een gewarmd bed; koestere denzelven met de natuurlijke warmte van een naakt bijliggend perfoon, die de wrijvingen onder dekens voortzet, of met warme, doch niet heet gevulde waterkannen, in wollen lappen gewon, den, terwijl het hoofd tot over de oogen met een warmen muts gedekt wordt, wel zorg draagende, dat men den neus en mond niet bedekke: en zo eene' iaating gedaan ware, zij men bedacht, om het iaatgat vooraf wel te bezorgen. 11. Ver.  < Hl > ij. Verdere redmiddelen, bij voorbeeld, het inblaa* Zen van levenslucht-, een bad van warm water of asfche, het warme oeverzand in den zomer, enz. in fommige gevallen met voordeel beproefd, en aan kundige en ervaaren redde s niet onbekend, heeft de Maatfehappij niet raadza tm geoordeeld, bij deze Bekendmaaking breedvo-- ^er te voegen, opdat dezelve, in onbedrevene handen, niet tot nadeel van ongelukkige Drenkelingen zouden ftrekken. < ■■l~~'y \; -K -{ j - ; ' .' r. ,jj - ■ . A Deeze duidelijke aanwijzing en opgaave der loffelijke Maatfehappij is een wezenlijk gefchenk voor onze Natie, zeide braafman, toen eelhart op* hield met leezen. Ik ken verfcheidene voorwerpen , zoo volwasfènen als kinderen, die naar aanleiding van deeze opgaave zijn behandeld geworden, en, op die wijze, met gods zegen, bij het dierbaarst gefchenk, bij het, bijnaar, uitgebluschte leven, zijn terug geroepen. Het voorbeeld hier van, aan ons, heden verhaald, moet onzen dank aan die Menfchen-vrienden vernieuwen. Het is de pligt van elk eenen, om zich met die aanwijzingen bekend te maaken; en zij, die dezelve kennen, mogen de gelegenheden, om 'er anderen oplettend op te maaken, niet verwaarloozen. Door dat beginfel gedreeven", hebt gij, vriend eelhart! ons thans eenen wezenlijken dienst beweezen, en hebt daarvoor mijnen dank! ïelhart. Ik verheug mij, deeze reis zulk eens  < '42 > eene natuurlijke aanleiding gehad te hebben, van aari het doel der Maatfehappij , tot uitbreiding van die voorfchriften, te hebben kunnen arbeiden; terwijl wij, op deeze wijze, den tijd ook nuttig befteed nebben. klaas janszen. Maar nog eene ZÜak voor deezen avond, als de Heeren tijd en lust hebben, daar het ook nog niet laat is Het eene doet aan het andere denken, en zoo brengt het gevaar van te .verdrinken , en de middelen, om Drenkelingen te redden, mij op het denkbeeld van Bevroozenen. Hoe veele menfchen zijn 'er doof de felle koude van den winter van 1803 niet dood gevroozen. Mooglijk waren veelen, met eene gepaste hulp, nog wel b;j het leven behou. den? eelhart. Wel nu, klaas ! uw inval is zoo vreemd niet. Ik ben gereed, om hierover ook met u te praaten. Dat enkele menfchen in ons land, in harde winters, op deeze wijze, onverwagt, den dood vinden , is zeker; alhoewel veelen, door eigen fchuld, uit onkunde en verkeerde behandeling , dat onheil treft. Arbeiders en_ landlieden loopen echter minder gevaar om dood te vriezen, dan reizigers, militairen op hunne wachtposten, en zulke behoeftigen, die dikwij's minder geheel uit nood, dan wel om hunne luije en ledige levenswijze te volgen;, van het eene dorp naar en langs het andere beedelen. Evenwel zijn 'er algemeene regels, door welker in achtneemiug men veel kan voor. komen : als vooreerst, in felle koude, als men zich langen tijd voor de lucht moet blootitellen , nimmer fter-  < * «4| > fterke of geestrijke dranken te drinken; want deezen maaken den mensch gevoelloos en flaaperig. Ten tweeden, wanneer ongevoeligheid of flaapzucht, bij felle koude» in de open lucht ons aandoet, moet men zich daarin niet toegeeven, maar alles infpannen, om zich in eene geduurige fterke beweeging te houden. Ten derden, wanneer men alle deeze aandoeningen van de koude reeds gevoelt, en men in eeff1 huis of herberg komt, moet men zich niet terftond bij een groot vuur begeeven: want dit is ten uiterften gevaarlijk en fomtijds doodlijk, maar liever eenigen warmen drank gebruiken ; het zij bier, melk, koffij of thee, om alzoo de natuurlijke warmte en uitwaasfeming te herftellen. pieter japikzen- Maar als iemand nu evenwel eens bevroozen raakt, wat is dan best, in zulk een geval, te doen? eelhart. Zulk een bevroozenen moet men, herhaal ik, althans niet terftond in een warm vertrek of voor een groot vuur brengen, maar, zo 'er fneeuw ligt, hem liever daar in en onder liggen; en indien 'er dan nog eenig levensbegin fel in hem is overgebleeven, dan zal de kracht en warmte van de fneeuw dit leyensbeginfel opwekken, en den bevroozenen her» fielten. Ik moet u hier van eens een geval verhaalen, dat ik ergends geleezen heb. In Rusland, daar den geheel en winter door de fneeuw eenige voeten hoog ligt, reist men, in dien tijd , met fleeden. Deeze ileeden zijn als bij ons  < 144 > öhs de rijdtuigen, die men rondsom toe kan maaken ; de voerman zit dan vtfdr en de knechts ftaan achter op. Heeft men eene lange reis te doen, dan gaat het zoo wel 's nachts als bij dag voort. Nu wilde het gevat eens, dat iemand , die op deeze wijze reisde, en wiens knecht achter op ftond, 's avonds aan een posthuis of pleisterplaats kwam, alwaar de knecht, die récht koud Was, zich meende te goed te dóen, meteen goeden flok fterken drank té néerhen: niet voor middernacht, daar de reis doorging, bereikte men een ander posthuis, en ziet, de knecht werd vermist. Men vermoedde terftond , dat hij door de felle koude bevangen, en van dé fleede afgevallen was. Men befloot den richtend aftewagten, en dan naar hem te zoeken. Naauwlijks werd het licht, of men ging het fpoor na, dat de fleede gehouden had, en men was nog niet verre terug gegaan, of de knecht zelf kwam de zoekers tegen. Hij verhaalde, dat hij niet lang na de afreize van het posthuis, in den avond , loom en flaperig was geworden, en eindelijk geen befef meêr hebbende , om zich op de fleedè te houden, wist hij niet, wat 'er verder gebeurd was. En juist was hij van de fleede in zeer diepe fneeuw , zeker omtrend levenloos, ter nedergeftort, had daarin tot 's ochtends gelegen, ontwaakte als uit een' diepenflaap, en ftond levendig en verfrischt op; jan barendzen. Dat was al een raar geval van dien knecht! Maar, als 'er nu zoo veel fneeuw eens niet is, dat, in ons land, bij felle koude, wel eens gebeurt, wat dan gedaan? SBti-  . , < MS > eelhart. Het bevriezen van menfchen gebéüïï gelden in de fteden, meest op reis, en ten platten lande; en hier hebben de boeren overSl Hallen, daar, geduurende deil winter, hunne beesten ftaan. Zo 'et dart geen fneeuw ligt, dan brenge men den bevroozenen of bevangenen in zuiken warmen ftal, of wel op den hooizolder , en begraave hem diep onder droog zuiver hooi , en allengs zal' het dezelfde uitWerkihg doen van dd fneeuw. En ontbreekt het ook aan hooi, dan maake men een bed Warm, brenge hem daarin, en dekke hem eorgvuldig toe, op dat hij gebroeid worde; en verneem* men, in eenige opzichten, opwakkeringen of beginfels van 'leven , "dan behandele men hem verder als d@ Drenkelingen, om door wrijvingen, kllsteeren, en eenige warme dranken, hem geheel te herftellen. klaas janszen. Hoe dikwijls gebeurt het, dat handen, voeten of andere leden van ons ligchaam bavriezen S eelhart. Inzonderheid gebeurt dit tri Groenlandt bij de menfchen, die ter Walvisvangst uitgaan; en hier* van weet ik,,dat, bij zulk een ongeval, de Chirurgijn, de bevroozene handen of voeten in warm gemaakte pekel laat broeien, en dat op die wijze, gemaklijk, het bevroozen of doode vleesch wordt afgefcheiden , en Mt gezonde behouden; vermits de pekel den voortgang def ontfteeking en rotting tegen gaat, eri de menfctïers, op die wijze, meestal, bij het gebruik der-noodige Zalven en medicijnen, herftellen, zonder eenig let fel US behouden.  < 146 > ELFDE HOOFDSTUK. braafman fpreekt en geeft zijne onderrichtingen , over het Drinkwater. Helder , frisck en zuiver water, 't zij het opweile uit den grond, 't Zij men '1 range in goede bakken, laaft, verkwikt, en is gezond. Beloften maaken fchuld, zeide eelhart tegen braafman, toen het gezelfchap dit maal bij den anderen was. Voor de laatfte bijéénkomst deedt gij reeds toezegging, om ons bézig te houden met eenige onderrichtingen over het Drinkwater. Thans weet ik geen beletfel. Al de vrienden zijn nu ook tegenwoordig. En 'er is niemand, denk ik, of hij oordeelt met mij, dat eenig onderhoud van u over dat onderwerp, ook van algemeen belang zal weezen. — braafman. Gij oordeelt wel gunflig over mij, vriend! — Met vermaak Wil ik aan mijne toezegging voldoen. Het zullen fkgts losfe en gemengde bedenkingen Weezen: maar mooglijk 'zal 'er iets ter' onderrechting en waarfchuuwing voor deezen en geenen  < 147 > tien m voorkomen. — Zonder eenige verdére irSSfc ding zal ik imar een begin maaken. Het water is van zulk een veelvukfg nut eri ge1 bruik, dat, zonder hetzelve, mensch rioch dier. leeven kan, en eene menigte van kunften en handwerken niet geoefend zouden kunnéh worden. Meö kan niet wel zeggen, dat het eene hoofdftoffe op zich zelve is, maar veeiëer, dat het alle de hodfdftöfféd uit de drie rijken der natuur 'in zich verëenjgt. Eenè enkele waterdroppel kan, gelijk de natuuronderzoekers ons leeren, als eene waereld in t klein be= fchouwd worden, naardien dezelve, met het vergroot1 glas bekeeken, meestal, eene menigte van dienjens bevat.— Het water, hoe veel gelijkheid het onderling ook moge hebben, is zeer verfcheiden in aart en uitwerking; Men vindt, in fommige ftreeken van den aardbodem, kookend heëte bronnen; in andere, op hooge bergen riaamlijk, het water in de gedaante vari fneeuw, en zeeën, waar het gezicht zich in onafziefibaarè ijsvelden verliest. Het zeewater is; van wege het zout , onbruikbaar 5 terwijl -alle vuil en ftiri^ kend geworden water, menfchen en /'vee, Welke hetzelve drinken, ongefteld maakt. Daarentegen worden *er putten en bronnen gevonden, welker water eerié geneezende kracht heeft, en het gebruik, waarvan onderfcheiden ongefieldheden doet verdwijnen,- of eertc wankele gezondheid .onderfebraagt.- Die verfcheiderïheid in het Water verdient onze bijzondere opmerking, Opdat Wij in veele gevallen, wat nuttig of fchaadlijk zij, zoüden kunnen verkiezen. Ons vefftarïd en oordeel moet ons bij het gebruik daarvaö fteéds geleiden» oni wezenlijk nadeel en gevaar daars bij te vermijden; H' I §uk'ɧ  < 148 > klaas janszen. Zoo kan ik dan ligtlijk naargaan, Dominé! dat 'er vrij wat voorzichtigheid te pas komt bij het Drinkwater, en dat het van fchroomlijke gevolgen kan weezen, om zoo maar, ter lesfching van zijnen dorst, zich van het water, dat eerst bij de hand is, te bedienen. braafman. Ja, klaas! meêr voorzichtigheid, dan men doorgaands meent en in acht neemt; terwijl het laatstgenoemde menigeen orgefieldheden verötrzaakt, die van langen duur zijn. Gij kunt ook gemaklijk begrijpen, dat, in onzuiver of halt'bedorven water, zoo als gij zelve wei eens zult gezien hebban , (en zoodanig bedorven is meestal het water uit fiilftaande moerasfige llooten en greppels, uit vaarten en wateringen , die niet veel doortogt hebben , inzonderheid in het heete van den zomer) dat in zulk waier zich dikwerf giftige infecten, fchadelijke diertjens of wormen onthouden, die, op deeze wijze, in de maag of ingewanden komen, en alzoo nadeel berokkenen. cornelis pieterzen. Hoe menigmaal had ik, 's zomers, bij aanhoudende droogte, na het gebruiken van maar weinige kopjens theewat dclijk gefchuimd, echter die gevolgen bij mij zelf ook wel eens te weeg gebragt heeft. gerrit sijmenzen. Maar waartoe of het Drinkwater zoo al nuitig bij ons is? braafman. Als een vloeibaar ligchaam is het water eene onfchatbaare gift voor de gezondheid. Zonder het vloeibaare zouden wij niets verteeren, en met een overvloed van de voedzaamfte volkomen vaste fpijzen, verdroogen en onvermijdlijk omkomen. De vloeiftoffe ontbindt onze fpijzen, en het water, 't welk met de ontbondene dierlijke deeltjens der fpijzen bezwangerd is, is de melkfap, welke met dit voertuig in de naauwfte en verborgenfte buizen en tusfehenruimten van alle onze deelen indringt. Hier verëenigt zich dit kleeverig voedfel met de vaste deelen onzes iigchaams,, en het overige water , 't welk zijnen begeleider aehterlaat, dringt'al verder in de naauwfte buisjens, rót dat het aan den opperhuid, komt , daar de lucht het, onder de gedaante van oneindig fijne uitwaasfemingen, van onzen huid terftond opneemt en opllorpt, en weder met de groote waereld verëenigt, gelijk dit ook bij de planten gefchiedt. Dus bevordert het water de doorwaasfeming en de pis. pieter japikzen. Zoo zijn 'er dan vast veele heilzaame gevolgen van het water te ondervinden ? braafman. Voorzeker; maar daartoe is dan ook noodig, dat men het allerzuiverst water drinke. De kentekenen van goed water zijn: dat het fchieliik warm en koud worde; dat hèt in den zomer J K 3 koel  4 vso > |cpel en des winters wat laauwachtig zij; dat een droppel, die men op eenen fchöonen doek Iaat vallen, en daarop droogen, geen de minfte vlek overlaate; dat het helder cn klaar, ligt en week zij, zoo dat dc zeep fpoedig daarin fchuime. Het moet, verder, geen reuk noch fmaak altoos hebben; bet moet den mond giet lcelijk doen worden, ook het hoofd of de borst niet aaudoen. Al wie . het drinkt, moet geen gevoel yan zwaarte in den onderbuik, in de ingewanden, gnder/ de ribben, noch in een omtrek der nieren daarvan befpeureh. jan bar endzen. Gij fpreekt nu zoo juist pwer een onderwerp, Dóminé! daar ik meêrmaa'en verlangde wat nader van te weetcn; ik moet dus, pp mijne beurt, ook eens yraagen: welk Drinkwater het eerst in aanmerking koine? braaf man, Het Rivierwater, dat, naar dc verschillende beddingen, daar het over loopt, en naar het verfchiHende weder en jaargetijde, zeer onderfcheiden, echter nooit volkomen zuiver is, fchoon het in menigte gedronken wordt. Het is altijd met eenige flib of klei vermengd , en echter-- wordt het zeer veel bij de fpijs en voor drank gebruikt, Dan, onr der alle onzuivere Rivierwateren zijn die, welke al? leenlijk met veele aardachtige deelen belaadon zijn, nog de minst fchadelijke, dewijl het water dezelve piet ontbindt. — Als men bedenkt, dat zich in alle keukenvaten eene aardachtige ftoffe aanzet, zoo zal men ligt gehovcn kunnen, dat water, *t welk ftccn - fnet ?ich voert, der gezönuheid geen groot nadeel meet toebrengen, naardien zeer veeie menfchen en dieren het beftendig drinken. De fteenachtige ftoffe gan de keukenvaten js eene wezenlijke kalkaarde, welke  *£ i5i > ke men ontbinden kan, als men in zulke vaten azijn, of water, met een weinigjen fterkwater vermengd, kookt, en dewijl het water deeze ftoffe vallen laat, en niet ontbindt, zoo kan dezelve ons weinig fchade doen. klaas ja ns zen. Maar, heb ik niet wel ge- ' hoord, dat men in de groote Stad JLmJlerdam zich veel van Schuiten-water bedient? braaf man. Dat zoogenaamde fchultcn-water, waarvan 's jaarlijks in die ftad meêr dan 3000 ('diepen worden ingevoerd, is ook Rivierwater, dat uit de Vegt, (eene Rivier, die een weinig beoosten Utrecht baaren oirfprong neemt, en voorbij die ftad, en van daar Noordwestwaards, door Zuilen, Maarfen, Breukelen, enz. loopt, tot dat zij bij de ftad Muijden, .'/Aah, door zwaare fehutfluizen , in de Zuiderzee ontlast,) gehaald wordt. Doch naardien hetzelve door de fchippers op verre na niet altijd hoog genoeg de Rivier opgehaald wordt, zoo heeft het die maate van zuiverheid nier, welke anders het Rivierwater heeft, maar is dikwijls met brak óf ziltig water vermengd. De zeepproef, echter, waarbij men onderzoekt, of de zeep in het water ai of niet fchift, kan een beflisfend bewijs opleveren, of het water geenzins-brak en dus goed, dan brak en dus te verWerpen zij. jan barend zen. En wat volgt 'er op het Rivierwater ? braaf man. Na het Rivierwater volgt het Regenwater, welk tevens onzuiver is', en dikwijls een wezenlijk verblijf van alle kwaade ftoffen , die in de K 4  < 152 > ' Jucht ontwerven. Echter moet men''er Zich ih veele lieden en plaatfen van ons Vaderland, en inzonderheid in de grooteen volkrijke Stad* ulmfterdam, toe bepaalen. Behalven de onzuiverheden, welke het, onder het nedervallen uit de lucht, met zich brengt, wordt het meestal door zijne wijze van op' vanging en vergadering met looddeelën bezwangerd, Immers is het lood, waarmede de nokken der meeste' huizen bekleed, waarmede de platten-en gooten bedekt zijn, en waaruit de buizen of de waterleiders zijn vervaardigd, beftendig aan de afwisfeling van regén en zonnefchijn, dat is, vochtigheid en warmte, twee zulke vermogende middelen om de verkalking van het lood te bevorderen , blootgefteld. Deeze ornfhnd gheid, op zich zelve reeds zoo nadeelig, wordt nog aanmerklijk verzwaard, bij de platten en gooten, door het water, dat, na den regen, zich op en in dezelve blijft on houden; daar dit blijven liaan en de zonneftraalen , met en benevens de geduunge' fchuuring van het water, van niet weinig uitwerking op het lood zijn, om het water, bij den eerst volgenden regen in den bak fpoelende,te bederven; om nu piet te fpreeken van de bladen en bloesfems van boanien en planten, welke door den wind in en op de platten en gooten van verfcheiden huizen gevoerd Worden, én aldaar, door hunne rotting, een vermo^ gend plantenzuur voortbrengen, het welk eene verbaazende oplosfing van het }opd in het water moet veröirzaaken, klaas janzen. Nu begrijp ik ligtlijk , dat water op zuik eene wijze, met lood bezwangerd, voor allen, die het drinken, of bij hunne fpijzen, vooral bij foupen, gebruiken , ten uiterften nadeelig is, m Maar zijn 'er geene voorzorgen te neemen, orri de  < i53 > de befmetting van het Regenwater voortekömen , 200 'wel als middelen, om reeds beimet Regenwater te zuiveren? . , braafman. Daar gij mij thans hier naar vraagt, kan ik niet voorbij, om u de gedachten van een kundig' en waardig' man, daaromtrent, optegeeven. Men moet, is ziin- raad, aile loode platten, immers zoo veel mooglijk is, van eenig gebouw, buiten de regenbak afleiden. De gooten moeten geregeld kunnen afwateren, zoo, dat als men nieuwe gooten op de daken legt, de naaden, die de ftukken lood aan elkander verbinden , niet van boven, maar van onderen aan de goot moeten gefoldeerd worden, opdat het water voor die naaden niet .blijve fiilflaan. De nokken en zijkeepers der daken moeten niet met lood , maar met pannen gedekt worden. Men moet geen verglaasde pannen gebruiken, om dat dit foort van .verglaasfel uit loodasch bereid wordt. Tweemaal 's jaars moeten de gooten fchoon gemaakt worden, eens in 't laatst van Bloeimaand, en eens in 'f begin van Slagtmaand, om dat even vóór deeze tijden de meeste afwaaijende plantftoffen op de daken, verzameld worden. De gooten moeten met onbefchilderde planken gedekt worden, om dat het loodwit der verf aan het water fchadelijk zou kunnen zijn. Deeze planken moeten zoo breed zijn, dat zij den naar binnen afwaterenden rand der gooten bedekken, om te beletten , dat ook dit gedeelte der gooten door de zon befcheenen wordt. De looden pijpen, die het water in den bak nederwaards afvoeren, moeten, als zij asn het huis tegen het Zuiden geplaatst zijn, en van de zon befcheenen worden, met kpokers bekleed worden; en in geval deeze looden pijpen vernieuwd moeten worden, moeten zij, vooraf, aan de K 5- bin-  < 154 > binnenzijde, met barnfteen-lak beftreeken worden. Voorts is het, als men geen kosten behoeft te ontzien , boven alles nuttig, alle de looden gooten, nokken en zijkeepers, op het dak liggende, wel fchoon te maaken; en op eenen droogen, doch niet heetcn dag, liefst in 't voorjaar, met barnfteen-lak te beltrijken; welk barnfteön-lak met een weinig zeer fijn, wit krijt gemengd kan worden , om, in volgende tijden, te kunnen zien, of het lood ook ergens van het barnfteen-lak ontbloot zij. De pompbak, en de pijp, daar de zuiger ingaat, zoo verre men daarbij komen kan, dient insgelijks met dit vernis beftreeken te worden, ; gelijk zulks bij den eerftcn aanleg of de vernieuwing van de pijp vooral noodzaaklijk is. Zuiver barnfteen-lak geeft geheet geen fmaak aan het water. Om reeds befmet Regenwater in een' bak van dood te bevrijden , daartoe wordt , als een middel, .in zich zelf geheel onfchuldig, en dat het water "onveranderd laat, het gewoone wit krijt voorgeflaagen. - De loogzoutige aarden hebben eene nadere verwandfchap tot de zuuren, dan de metaalen; derhalven moeten, zij zich met het zuur, dat het metaal opgelost en aan zich verbonden had, vereen igen de,'het metaal uitftooten en dit gebeurt ook indedaad met kri t, het welk op loodwater getrokken heeft. Wanneer men op een pint befmet water een $ loot fijn krijt werpt, eenige maaien omfchudr, en het krijt laat bezinken, zal het opdrijvende vocht oribefmet nablijven. On-  < l$$ > Ondertusfchen komt hier in ..aanmerking, dat het poeder van krijt het water troebel en witachtig maakt Geeft men,het water genoegzaamen tijd , om 2 bezinken, dan wordt hst water helder, maar het krijt zal in den regenbak, door deszelfs zwaarte, de harke pla«s voorzeker inneemen , en door de vuilnis van de regenbak, op den grond liggende, nederzakkm, en alzoo op het bovcnfte water van een' volleii regenbak van geen uitwerkfel Weezen, Hierom zal het van beter gevolg zijn wanneer men groote nukken krijt van 3 of 4 ponden neemt,. en die ftukken, vooraf van het aanhangend poeder bevriid in het midden des regenbaks opftapelt. Twee honderd ponden krijt zullen voldoende zijn voor een bak van vijftig a zestig ton waters. — Uit hoofde ' der ligging van de. pompbuis wordt altijd het onderfte, en dus door het krijt gezin•verde water opgehaald; terwijl het in eenen bak, waaruit alleen gefchept kan worden, van dienst zal wezen, wanneer het water, nu en dan, eens omgeroerd worde. Ik zou hierbij nog wel de'het proefvocht kunnen opgeeven , waardoor men ontdekken kan , of het Regenwater met loodftoffe befmet zij, en weke proeve ligt in 't werk te ftclten is ; maar ik zie dat dit kort en duidlijk opgegeeven is in den gewoonen dubbelen Almanach voor het jaar 1804, die gfi allen gewoon zijt te neemen , cn federt eenige jaaren ook door den invloed der loffelijke Maatfehappij: Tot Nut van 't Algemeen, verfcheiden belangrijke ftukjens bevat: weshalven ik u derwaarts henen wijze _ Nog eenen raad moet ik u ten opzichte van het Regenwater mededeelen; zij is deeze: men moot nooit koffij- of theewater gebruiken, dat smor- gens  € 156 > gens gepompt is : want dit heeft althans één nagt in den pompbak en de pompbuis ftil geftaan, en is in de gelegenheid geweest, om afzonderlijk befmet te worden ; en zulks is in de meeste huishoudingen het geval. Ter voorkoming hiervan , moet men 's avonds een emmer vol bij voorraad pompen, en tot dat gebruik, voor den volgenden dag, in gereedheid houden. Men doet wel, om deeze voorzorg ook in acht te neemen omtrent het water , dat -ot fpijze-, immers tot bereiding van foupen, zal gebruikt worden. — jan barend zen. Nu is 'er ook nog Wélwater ? braaf man. Ja, zulk water naamelijk, 'x welk van hooge bergen door keizei of zuiver zand drmgt, en op zulk een bed- of rotsgrond zachtjens voortrolt. Zulk water Iaat alle zijne grove onreinigheden in het zand terug; het is een gezuiverd Regen- en Sneeuwwater, een vloeiend krijstal, eene wezenlijke verkwikking, en de beste drank voor gezonde menfchen. Dan, gegraaven wellen voor pompen moeten behoorlijk beproefd worden, of het water daarvan wel zuiver en gezond zij : want, in fommige gewesten, ontftaan van onzuiver pompwater kropgezwellen en andere ongefteldheden. Hier bij is ook dit van belang : Wanneer zulke wellen of pompen niet veel gebruikt, en het.water in beweeging gebragt wordt; of wanneer die zoo zijn aangelegd, dat 'er niet geduurig verfche lucht kan bijkomen, dan vergaderen fomwijlen daar vergiftige dampen, welke.in ftaat zijn, een  4 157 >' een mensch plotsling het leven te beneemen. waar* v^verfcheiden voorbeelden, bij het opgraaven van oud- ïïvulde wellen, voorhanden zijn. Alzoo was eens" Hora, in Spanjen, het dekfel van eene wel S rut naar beneden gevallen, en drie menfchen d e men na efenderen f nederliet, om het weder e baaien werden, benevens een hond dood OLgLha ad Men moet daarom zulke wellen nu en dan «oenen en jaarlijks eens of tweemaal reinigen eQ St' door het inwerpen van eenig ontuig bederven Heeft ergens een mestvaalt, een riool, of andere verzamelplaats van morfigheid haaren loop haar t wél of put genomen, dan is derzelver water voor mensch noch vee meêr bruikbaar. klaas janszen. Thans verwagten wij nog e^n ontjaave en aanwijzing ter verhelping van het een en ander gebrekkigs , ten aanzien van dit onderwerp. Deeze wilt gij ons immers ook wel geeven. braafman. o Ja! Daar veele Dorpelingen aan zuiver watergebrek nebben, als moetende zich, voor het meerendeel , behelpen met het water uit de flooten , vaarten of weteringen, 't welk vooral m den zomer viesch en nadeelig is, en meestal, olfehoon lang gekookt en gelchuimd, een bedorven lmaak ^behoudt, en ' fchoon niet onmaatig georuikt, kolijkpnnen veroirLakt, gelijk ik ftraks reeds gezegdI hebbe, zoo,, zoude het wel waardig zijn, om, op fommige plaatzen daar het uitvoerbaar is, het volgende middel te benroeven. Men graaft naamehjk, een.of twee roeden van de vaart of beek, welks water men verbeteren wil eene holte of kom, drie of vier. voeten dieper dan de bodem van de vaart of beek is. Deezen kleinen be-  < 158 > behouder, zoo als men die zou kunnen noemen, belegt men met fteenen of hout. De ruimte tusichen dénzeiven en de vaart voorziet men met paaien en befchojingen aan beide zijden, en vult dezelve met zuiver zand of keizei aan, daar vooraf alle flijk en aarde is afgefpoeld. Alle voorjaaren graaft men dit' zand ten minsten voor de helft weg, om *er nieuw en zuiver in ^de plaats te brengen. Door dit zand nu zijpelt het water helder en zuiver in de kom, en laat alle onzuiverheid achter. — Op veele plaatfen klaagen de vrouwen, dat zij met het gewoone water uit de vaart of rivier niet naar behooren kunnen wasfchen, daar het fomtijds zoo hard is , dat de zeep daarin niet wil fchuimen, en men< daardoor veel zeep noodig heeft, om goed te wasfchen. In zulk water kooken erwten en boonen ook nooit goed gaar. Het middel, om Zulk water weeker te maaken, is, dat men het kooke en weder doe koud worden, eer men het gebruiken Bij het wasfchen is het fomtijds van dienst , dat men een ^ of 5 pond potasch neeme, deeze in een' pot met water laate ontbinden , en allengs daarvan zoo veel onder het waschwater giete, tot dat men tusfchen de vingers voele, dat het weeker is geworden. Het helpt foms aireede iets, wanneer men het water om mede te wasfchen, eenige dagen te vooren, in emmers of vaten ophaalt, het daarïu ftil ftaan laat, en het alsdan met alle voorzichtigheid, Zonder het te roeren, afgiet. Inzonderheid is dit van dienst bij troebel water. ê Met nog een ander' eenvouwig middel, om flegt en troebel Avater te . verbeteren, zal ik befluitem Men neeme een vat, en giete hetzelve vol met water, dar men  < .159 > men zuiveren wil, en werpe daarin eene goede hoeveelheid zuiver droog zand; roere dan dit zand en water met een ftok of pols, drie a viermaalen daags, ter deegen om , en houde een paar dagen daar mede aan; als nu het onreine naar den bodem gezonken is.'giete men het zachtjens in een ander vat over, en men zal zuiver en helder water hebben. — Het onzuivere water van het eene in het andere vat eens en andermaal overteftorten, is nog beter, en herfielt het water oogenbliklijk. TWAALF-  *C 160 3)* TWAALFDE HOOFDSTUK. Er and is wel een groot onheih 'Waarfchuwing. f om zich nooit te zeer in jammerklagten toete* geeven. Aanwijzingen en regels ter voorkoming , en bij het ontfiaan van Brand. Voorzichtigheid met vuur en licht, Is elks belang, is ieders pligt. Jn den loop der voorbijgegaane week was scr 011dei het nabuurig dorp K. een groot onheil gebeurd; eenige huizen, en daaronder twee boerenwooningen „  < i6i > waren met alle de bergen en fcbuuren tot den grond toe afgebrand; en daar het thans in het jaargetijde was, dat al het voeder voor de beesten, benevens bijnaar al het graan , was ingezaameld , zoo ging 'er, verfcheidene dagen lang, over dat ongeluk, van elk eenen in de nabuurfchap, een jammerkreet op, en maakte dit, wanneer 'er flegts twee boeren bij elkander ftonden, geduurig het onderwerp van gefprek uit. Geen wonder, derhalven, dat,toen op den eerst volgenden zondag, de boeren van het gezelfchap naar het huis van eelhart gingen, zij ook daarover drok met eikanderen aan den gang waren. Nog bij het in huis treeden waren hunne redenen niet ten einde-, 't welk eelhart, die de laarfte woorden nog hoorde, tot hen deed zeggen: Ik kan bemerken , vrienden! dat 'er wat buitengewoons gebeurd is: Gij fchijnt allen even vuurig deel te neemen: Gij fpraakt immers over den brand te K. ? niet waar ? cornelis pieterzen. ö Ja, mijnheer! wiens hart zou daar niet' nog vol van weezen? Zoo veele bergen, fchuuren en fchelven met kostlijk hooi en graan', en dat alles tot fiof verbrand! Het is een bitter geval! Wat zullen de menfchen, te winter, aan hunne beesten voeren? en dan zoo niets te dorsfchen te hebben!... Ik moet wel zeggen , men hoort thans van niets, dan van droefheid en jammer. eelhart. Brand is voorzeker een groot onheil. Maar, kees! men kan zich laaten wegflcepen door den eerden indruk der dingen, en te zwaar tillen aan fommige zaaken , die eenmaal zoo zijn, en echter allengskens, ten minsten eenigzins, te herftellen zullen weezen. Wat denkt gij, Dominé ? —- L. I r a a  < l$% > braafm&n. Zeer ongaarne hoor ik te verregaande en dus onredelijke klagte.n over_ eenig onheil en aaadezelve daarom, dikwerf,openlijk in mijne Leerredenen tegen, omdat zij al het goede,'t weikin onderfcheidene betrekkingen genooten wordt, te zeer verdonkeren, en de dankbaarheid daarvoor beletten uit te komen. — Zoo gaat het ook ligtlijk bij dezulken die op de wijze als kees flraks deed, over den'brand in onze nabuurfchap klaagen. Indedaad, he* is een-onheil. Maar behalven, dat niet allen, dien het ongeluk getroffen heeft, buiten ftaat zijn, om wat de boeren betreft, daadlijk voor een wooninè en voeder voor hunne beesten te zorgen; zoo zullen de minvermoogenden en armen toch weder liet eenige tegemoetkoming en onderfteumng vinden in e-ne te doene collecte. Onze Natie is toch edelmoedig. De naastbijgelegen plaatfen, welke immers, eeliik natuurlijk is, bet meeste deel neemen, kunnen, daar het nu, eenige jaaren, den Boerenftand zoo uitneemend welgegaan is, alleen daartoe, veel bijdraagen, Eti op zulk eene wijze komt men dit onheil al» langs te boven. « Ik herhaal, dat onbetaamlijk k!aa- . gen is zondig, 't Is onwaar, dat men, in deezen tiid van niets, dan van droefheid en jammer zou Vooren Integendeel, 'er is geen voordeehger tijd voor de boeren hier te lande immer geweest, dan in de laatst verloopen jaaren en nog heden. Goede ge» wasfen en buitengemeen hooge prijs der voortbrengen van den grond. De tijding van het fiijg°naof in de hoogte blijven der prijzen, komt hen g'eduurig tetren. Het klaagen in deezen tijd past hen af c minst, "en , 6 fchande ! men hoort het bij hen allermeest. ^ e ei. k^rt, Maar het klaagen gaat, bij veelen,  ♦C 1Ó3 > op den dreun aan, zonder nadenken, of overtuiging, dat 'er zoo veel ftoffe toe zou weezen. Men doet mede, zonder dat men het weet. Dit is ook het geval bij den vriend cornelis. Hij is toch anders de ontevreedene man niet. cornelis pieterzen. God bewaare mij daar voor! In veeie opzichten geniet ik te grooten zegen, om zoo te klaagen, als ik fomtijds onbedacht wel eens doe, of met anderen daartoe infiem» me. Mijn verftand doet mij daarover wel eens verwijtingen. Ik wil voortaan daar naar luisteren, en mij opzettelijk wachten, om mij door den eerften indruk der dingen te laaten wegfleepen. braaf man. Ter verfterking van dat voornee» men moet gij bereekenen , dat, daar der menfchen verlangens en begeerten zoo veelvuldig en dikwerf ten eenemaale iirijdig met eikanderen zijn, onmooglijk aan alle die begeerten kan voldaan worden. Nu valt 'er bij aanhoudendheid eens wat veel régen, dat voor het gezaaide van uitneemenden dienst is; terwijl men klaagt en jammert, dat het weiland te nat wordt. Of, gijlieden verlangt fchoon' weêr in den oogst-, en nog naauwüjks hebt gij uw graan binnen, of gij bekommert u aireede weder over het gezaaide Raapzaad, dat zonder «een goede vlaag regen, volgends uw klaagend zeggen, weg zal weezen. Zulk eene handelwijze geeft wantrouwen te kennen omtrent het wijs beituur en weldaadig toevoorzicht van den Algoeden Schepper en Onderhouder van alles. En het vertrouwen op die Wijsheid is een aanmerklijk deel van ons Geloof in god. L 2 BEL-*  < 1.64 > eelhart. Wij begrijpen het pligtmaatige daarvan, Domine ! — Maar , weeten de vrienden ook, hoe 'de brand, waarvan wij ftrsks fpraken, is aangekomen?. ■ ■ i .t - . 5 , 4'. ' ' . C . . \ ■ . • - klaas janzen. Wel, naar mij van goederend bericht-is, zou flordigheid en onvoorzichtigheid bet onheil hebb:n veröirzaakt. Bij de weduwe is \, gelijk bekend • is , begonnen. De meid had in het zomerhuis, vóór dat zij naar melken ging, een groot en ruuw vuur van takkcbosfen onder de brociketel gemaakt, terwijl 'er nog twee a drie losgemaakte bosfen in den boek van den baard (ionden. Daarop was zij met de knechts naar 't land gegaan, terwijl de vrouw in huis nog lag te flaapen. De groote, vlam, van de drooge takken woei, door een openüaand vengfter, in de Iosfe bosfen: en op deeze wij. ze fiond, toen men van 't melken kwam, het geheele zomerhuis in de *lam, welke weldra een der bergen, die pas een voet/lap buiten V huis Was in ïffi» zet[e,» en alzoo alles in gevaar brggr. braafman. "En dan wordt brand nog dikwijls als eene bijzondere ffraf van 'den hemel aangemerkt ' daar ' zij indedaad menigmaal een louter gevolg van onvoorzichtigheid is l Zullen wij bet, meteenig. recht ' den hemel wijten kunnen , wanneer het vuur fomtiids: nj 'c,;lcn berokkent; wanneer hout,' firooi'en riet,' ligt -vlam vanen; daar het vuur ons in duizende g&» vallen, wel en gepast aangewend, de gróotflè dienfier) bewijst? Ik beklaag dezulken, die in de gevolgen-van die onvoorzichtigheid betrokken zijn: liet'is fegderöra eene goede leer.' . . . . \v (• • . - ' eelhart. Zulk een bericht, klaas! als gij. daar  daar van het ontftaan van den brand 'geeft, was mij. ook af.ter ooren gekomen, en nu wordt ik daarin verfterkt. . Maar al te dikwijls ontftaan zulke 6'n* heilen.door onvoorzichtigheid. Ik had thans het vborneemsn, om ulieden eenige lesfen. en régelen tot voorkoming, en in geval van ontftaane brand, mè* cletedeelen. b r,a a f m an. Die zullen juist ter fnede komens vrieiid ! .klaas janze.n. . Wij zullen u met. eene op= lettendheid , overéenkomftig het belang der zaakej hoorcn. Lesfen en Regelen ter voorkoming ■-- of , bij het ontftaan van brand. Ter voorkoming. Van brand is, fprak e el Hart \ zoo verre zulks in onze magt ftaat, het volgende in acht té neemen \ ri Wanneer gij naar bed, of ten hüizé uitgaat, zoo ziet vooraf naar alle vuur- of ftookplaatfen '„ of alles wel is ondergereekend , of weggedoöfd. Sluit üw keuken of kamerdeur; ën, .wanneer gij, een kagchel gebruikt j, pok de deuren daarvan, opdat 'er misfchieri geen kat inkruipe. Laat uw oog ook gaan over het geene bij dèn ,haard gebeezigd wordt , (tang, asch l var? ken, enz.) én geeft het een eri andere ëené goede plaats, .2. Geeft bij het vuur aan. maaken wel acht,' dat tonder cn zWavelftokken uitgedaan worden. Neemt L i ' niet  < 166 > niet te veel van beiden op eens; en neemt, bij het tonder branden, flcgts een klein lapjen te gelijk: doet zulks ook bever 's morgens, dan 's avonds. Zijt gij gewoon met zwam vuur te maaken, houdt dan het geheele ftuk, waarvan gij affcheurt, niet in de hand bij het aanflaan, en fteekt geen ftukjen, dat reeds gebrand heeft, weder in uw zak; laat het ook niet liggen, zonder het wel te hebben uitgedaan. 3. Laat geen brandende lamp, kaars, of houtfpaan lang alleen, en, zo gij *s nachts licht brandt, zet dit in een aarden pot of fchotel, en zoo dat honden , katten of muizen niet wel daarbij kunnen komen. Hangt nimmer een lamp of blaaker aan touw, maar liever aan ijzerdraad , en keert de vlam altijd van den balk af, waaraan het hangt. Laat aan lampen of kaarfen de pit niet te groot worden: zij knappen foms af, en vallen op gevaarlijke plaatzen. Ziet bij het fnuiten wel toe, waar het fnuitfel blijve; werpt het nimmer onbedacht buiten 's huis. — 4. Gaat nimmer met ongedekt, met een bloot licht, in de fchuuren, ftallen, op den zolder, of op plaatfen, waar vlas, werk, heide , visch want, ftroo ,hooi, takken, fpaanders, of diergelijke dingen liggen, of onder rieten daken. Gebruikt daartoe naauwgezet een lantaarn , maar geen van 'papier, of waaraan openingen zijn. 5. Moet 'er, in fommige gevallen, in de ftal gerookt worden, zoo zet den pot met kooien in een' natten emmer. Zet ook anders geen pot met kooien aan een plaats, waar de grond daarvan kan verbranden; of, waar honden, katten, of kinderen dien omverre kunnen flooten. 6. Laat  < i6? > 6. Laat nimmer uw tabakspijp, bij het rookën> üit het. vengfter hangen , en let wel op, waar gij dieri uitklopt. Gaat daarmede ook niet in i'chuuren, Hallen , op den zolder, of op plaatfen , waar vlas, hen» nip of iets diergelijks ligt, insgelijks niet over de ftraat, of door het dorp, zelfs al is 'er een dopjeri op: want 'er kunnen toch fomtijds vonken uitvallen} die nadeel te weeg brengen. 7. Zorgt, dat, bij den winter, en zelfs geduürena de het geheele jaar, op plaatfen daar geflookt wordt, de fchoorfteen , om de agt of veertien dagen, be= hoorlijk geraagd worde; gebruikt dezelfde, of nog meerder zorge omtrend kagchelpijpen , en zulke fchoorfteenen, die voor een goed deel toeleggen » dat zulke' planken, alhoewel met blik b-flaagen, nu eti dan uitgenomen , en van ftof en roet gezuiverd wOf^ den. — 8. Maakt nooit van fpaanders, takkebosfenof' drooge blaaderen en ftroo, een te groot vuur öp eens , opdat de vlam niet te hoog in den fc'hoorfteéil opklimme; ook niet van te groote ftruiken, of ongefchikt lang hout. Legt nooit in de nabijheid vari den haard vochtig hout te droogen * zoo dat het aan brand zou kunnen geraaken. Zet ook nimfflef een ftoel, een bank, of eenig andef huisgeraad td digt aan het vuur, en ziet bij het aanleggen van hel vuur wel toe, of hier of daar iets in den weg zij. 9. Hebt gij met boter, olij of vei iets te braa* den of te bakken, maakt daar toe een kleen vuur j eri gaat 'er nooit van af; doet zulks niet ineen paiijt waarin fcheuren of gaaten zijn, of die van buiten vettig is; — roer het nimmer met een natteö lepel $ L 4 koffli  < i6"8 > komt met geen vlam inf de nabijheid * en wilt gij 'er meel of vocht in doen, zoo neemt het eerst van het vuur: flaat 'er echte* foms de vlam in , zoo giet 'er vooral geen water op, maar legt 'er. fchielijk een dekfel op, of giet het, zo 'er gelegenheid toe is, in kouden asch. Vernis, vogellijm, pik en zulke dingen, moet gij nimmer in huis, maar in de openlucht kooken. ió. Laat de Haardasch lang genoeg, naamelijk, tot zij ganschlijk koud is, op eene veilige plaats liggen, eer gij die aan een zijde brengt; doet dezelve ook altijd in ijzeren of aarden potten, en nooit in houten emmers of tonnetjens. Draagt ook zorge, geene zoogenaamde doovc kooien, onbedacht, ter neder te zetten, dan na vooraf volkomen zeker te zijn, dat er geen vuur meer aan is. li. Laat geen ongebluschte kalk in eene groote hoeveelheid op zulk een plaats lig ren, waar het daarop regenen of anders water daarbij kan komen, en alwaar flroo, hooi-, rijs en dergelijke dingen in de nabijheid zijn. — Legt toch geen vochtig hooi of koorn in de bergen , maar lucht het zorgvuldig, opdat het zich niet in brand broeije. Duivenmest en andere drooge mest ontvlamt even zoo ligt, ais het vast op een hoop is gelegen. Desgelijks ook geteerd zeildoek, run, vlas-en hennip. Zulke dingen moet men menigwerf luchten opdat zij niet in brand geraakem De wagens en karren, het werk van zaag-en fnij-moolens, moeten op zijn tijd gefineerd worden, om niet in brand te loopen. iii Betrouwt geen bijziende, befchonken, blinde of onvermogende oude lieden, onachtzaame jongelingen en jonge dogters, of flaaperige dienstboden , bij vuur  vuur en licht. Laat kinderen nooit met zwam, lonten, zwavelftokken, brandglazen, buskruid en fchietgeweer fpeelen: onderricht hen, van der jeugd af, welke groote ongelukken, van kleine vonken en onvoorzichtigheid met vuur en licht, ontftaan kunnen, en gaat hen in voqrzigtigheid ■> altijd, met uw voorbeeld, voor. 13. Bij gezelfchappén en maaltijden, daar, gelijk men fpreekt, veel omgaat, moet men een bedaard en bedachtzaam per Toon uitdruklijk belasten, om toezicht over vuur en licht te houden. Ook is het zeer goed, en dikwerf van uitneemenden dienst, om altijd water en een handbrandfpuit in huis te hebben. ■& # Bij het ontftaan van brand komt het volgende in aanmerking. 1. Denkt zomtijds opzettelijk daar aan en fpreekt 'er van met uwe huisgenooten, wat elk te doen hebbe, wanneer 'er hier of daar in uw huis, of in de nabijheid brand ontftond. en hoe, en op welke plaats, het een en ander zou te redden zijn. Draagt zorge, dat dingen van de meeste aangelegenheid gemakkelijk bij eikanderen te zoeken zijn; en bewaart die zoo veel mogelijk in. draagbaare, of ligt van haare plaats te brengen kisten, 2. Maakt vertrouwlijk affpraak met uwe naaste buuren, om in gevallen van brand, met behoorlijk overleg, eikanderen te helpen; zelfs ware het niet kwaad, om 'er zich geregeld in te oefenen. Immers worden L 5 feta*  ♦([ 170 > fpmmige menfchen wel geoefend- om geheele fieden en dorpen in brand te fchieten. *- Laaten uwe kinderen 'er op afgericht wezen, om het vee bij het ont* ftaan van brand los te maaken ,en op eene veilige plaats te drijven, en laaten fommigen als opzichters daarbij vertoeven. 3. Is 'er iets in brand geraakt, dat fnellijk vlam vat, zoo als vlas, hennip, werk, enz. zoo laat het niet branden, terwijl gij» geheel onzeker, ginds en elders, naar water, of emmers, om het zelve te fcheppen, zoekt: maar neemt liever den eersten den besten zak,of wat anders bij de hand is,en dempt de vlam, zo mooglijk, daar mede. Geraakt de fpinrok in brand, zoo neemt dien fchielijk tusfchen de beenen, en drukt dcnzelven zoo uit. 4. Is ergends een kool vuurs gevallen en daardoor het houtwerk op den grond, of aan den wand aan het fmeulen geraakt, zoo rukt het niet daadlijk los, maar werpt vochtige mest of flijk op de plaats en ftopt de toegangen der lucht digt: giet als dan nog water op de mest, tot dat het niet meêr rookt. 5. Wanneer het roet in de kagchelpijpen aan brand geraaktis, zoo neemt met den eersten een klomp mest, of iet anders van dezen aart, en ftopt daarmede het gat van boven digt: doet hetzelfde, wanneer in bakovens of mouterijen het vuur zoo fterk geworden is , dat de vlam gevaarlijk naar boven dreigt uit te flaan. 6. Wanneer het roet in den fchoorfteeh aan brand geraakt, neemt dan een bosjen zwavelftokken, legt het op een aarden fcherf of bakjen, fteekt het aan, en houdt het regt onder den brandenden fchoorfteen. Ondertusfchen klimme een ander op het dak en ftoppe den fchoorfteen van boven met mest, of een natten zak  < 171 > zak ó>t Hij kan ook een klomp mest, door het gat, naar beneden Horten. Wanneer men den brand verflikken kan, is zulks beter, dan dien met water te blusicnen. 7 Maar voor alle dingen, wanneer u, in deezen, een ongeluk overkomt, zoo maakt fchielijk buuren-r gerucht, opdat zij u tijdig kunnen te hulpe komen, eer het gevaar te groot wordt. 8. Komt 'er ergends in het Dorp, de Stad of de Straat, waarin gij woont, brand , zoo vliegt uwe medemen. fchen te hulp-, maar meestal niet met ledige handen, maar met een emmer waters. Uwe vrouw of huisgenooten moeten daadlijk eene tobbe met water bij de hand naar boven brengen, 'asfche daarin werpen en het omroeren, tot het troebel worde, en daarbij een kleine emmer of handbrandfpuit. Verder moet 'er een boven blijven, en acht geeven, dat de vonken, die 'er foms vallen, uit gedaan worden. Gaat de brand door, dan is het van nut de vengfters toe te maaken en alle openingen met mest toe te floppen. De dampkringslucht is te fameh gefield uit twee deelen, waarvan het eene deel de vlam en het vuur voedt en onderhoudt. Bevrijdt men nu het brandend voorwerp van den toegang der lucht, dan geraakt dit als in een doofpot, en gaat van zelve uit, en verfmoort het vuur, omdat de eenige oirzaak , die vuur en vlam onderhouden kan, afgeflooten wordt. Is 't een rietendak, dan moet 'er iemand opklimmen, en het geheele dak met water begieten, waar toe water met asch troebel gemaakt het beste is. Vlas , werk en dergelijke moet men naar beneden werpen, en de dingen van de meeste waarde, zoo fchielijk mogelijk, bij eikanderen draagen, om dezelve, wanneer de brand aanhoudt, met fpoed te kunnen bergen. 9- Bij  g. Bij het blusfchen van eenen zwaaren brand is 'er Veel aan gelegen, dat men acht geeve, hoe de wind is; en dat' men de fpuiten niet tegen', maar van denzelven af richte, en tevens het water niet hoog in den vlam, maar op de plaats brenge, waar uit dezelve voortkomt of opftijgt. 10. Wanneer 'er, bij het ontftaan van brand in een Dorp, een kleidijk, of veel klei in de nabijheid is, laaten dan iomm,ge lieden met fchoppen en kruiwagens, en bakken of tobben en vaten daarop, komen', laat die tobben vol natten klei laaden en' zoo nabij den brand brengen, als mogelijk is. Werpt als dan met fchoppen den klei in den brand, waar die allerheevigst is, en zoo ver men fmijten kan. Eene fchop klei of flijk bluscht meer; dan een groote emmer met water. Om hier in handig te worden, moest men zich fomtijds daarin oefenen. 11. Staat, bij het ukbarstèn van brand, uw huis, fchuur, ftal of berg zoodanig, dat, bij het omverrehaalen daarvan , de brand zou kunnen gefluit worden, laat dan dezelve zonder eenig bedenken ter nederwerpsn. Op gemeene kosten behoort u deeze fchade vergoed tè worden. Menigwerf zijn , door bet omverrehaalen van een enkel gebouw, verfcheidene huizen beveiligd. < 12. Heeft uw buurman het ongeluk, dat zijn huis is afgebrand, zoo weest deelnemend in zijhen rampfpoed. Betoont u genegen, om hem, ter berging van vee", als anderzins behulpzaam te zijn, en onderfteunt henl edelmoedig in den opbouw. Gij zult daardoor iet menschlievends en pligtmatigs verrichtent en gij zult airi-  < m > aanfbraak op eene gelijke goedwilligheid verkrijgen^ wanneer gij zelve in nood zijt. Na dat eelhart hier mede zi'ne aanwijzingen be-. flooten bad , zeide br a af m an, dat hem, oiider het luisteren naar zijnen vriend, nog een middel, om brand in een fchoorfteen fpoedig te blusfchen, was ingevallen, dat hij , bij ondervinding, wist, van gelukkig gevolg te zijn, en 't welk hij in deezer voege mededeelde. - Bij eenen' onverhoedseh ontftaanen brand van bet roet in den fchoorfteen, neemt dan het vuur van den haard niet weg, maar werpt 'er nog wat houten krullen,zwavelftokken , fpaanders, of andere ligt brandende ftoffen op; én a's dezen goed vlammen, werpt dan bij tusfchenpoozen in hn.t vuur drie a vier handen vol keukenzout, werpende het zoo veel mooglijk luchtig in den brand, opdat de (loom- of damp fterk in den fchoorfteen opwaards ftiige. Hoe wijder de mantel of pijp van de fchoorfteen is, des te meer zout moet men , bij tusfehenpoozingen , in het vuur werpen en den opwaards gaanden damp werkende houden. Als 'er ge* legen heid is, moet men een fluk doek om den fchoorfteenmantel hangen, of een fchut daarvoor zetten, om de opftijgende ftoom of damp te helpen bevorderen ; en de brand zal fpoedig geblusclit zijn. Ik moet ten benutte van deezen avond, hervatte eelhart, het gezelfejwp nog berichten, dat mijn voorneemen is, om voor eenigen tijd naar de ftad te gaan, alwaar de zaaken, daar te verrichten, mijne tegenwoordigheid, geduurenue verfcheidene wee''.en, zullen vorderen. Het fpreekt dus van zelve, dat , voor dien tijd , onze bijéénkomfien worden uitgefïeld; terwijl dezelve , na mijne wederkomst, buiten  < 174 > ten onverhoopte toevallen, wederom zullen kunnen achtervolgd worden. Ik wensch ondertusfchendat de vrienden van de onderwijzingen en waarfchuuwingen het bedoelde nut zullen wegdraagen , en dat zij, geduurende mijn afzijn, voorfpoed, gezondheid en welvaaren genieten -mogen, met alle hunne huisgenooten. Weerkeerig ontving de heer eelhart de harrlijkiïe betuigingen van dank voor "zijne goedwilligheid en betoonde zucht om voor anderen van nut te zijn, met en benevens zegenbede over zijne reize en verdere onderneemingen, waaromtrend braafman zich ook, in den welmeenendflen toon, liet hooren ; wordende nu het overige van deezen laatflen avond, zoo als men den zeiven noemde, daar eelhart had aangedrongen, dat het gezelfchap bij hem ter maaltijd zou blijven, in onderling genoegen en gulle vrolijkheid doorgebragt. — EINDE VAN HET EERSTE STUR,  E E L H A «. T, b k MENSCHENVRIENBï   E E L H A B. T, D E MEISCHENV1IEND; O F GEMEENZAME ONDERRIGTINGEN, TER LEERING EN WAARSCHUWING, inzonderheid van den LANDMAN. UITGEGEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. MET PLAATJES. tweede stuk. Tt AMSTERDAM,, lij CORNEL1S de VRIES, HENDk. van MUNSTER. e n JOHANNES van dei HEYe 1807.   B E R I G T. Bij de uitgave van dit tweede Stukje van eelhart, de menschenvriendj heeft 'de Maatfehappij weinig te berigten: het oogmerk , waar toe zij dit .werkje fchikte9 en de aanleiding, die zij daartoe kreeg, is in het Berigt voor het eerste Stukje vermeld. Alleenlijk voegt zij er hij, dat zij vertrouwt, in dit Stukje voldaan te hebben aan hare belofte , bij die gelegenheid gedaan , om namelijk hetzelve zoodanig interigten , dat niet alleen de Landman in het bij' zonder, maar ook de minvermogenden in het algemeen,daar uit een heilzaam nut kunnen trek* i ken,  B E R I G T. ken en het is in dit vertrouwen, dat zij, even als het eerfte, ook dit tweede Stuk ter lezing en behartiging aanbiedt, met denzelfden wensch: dat ■het iets moge bijdragen ter verfpreiding van meerdere kunde en ware verlichting. Op last der Maatfehappij: Amfterdam, tien loden van Grasmaand, i 8 0 7. I N-  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. eelhart's terugkomst. Het gezelfchap komt hem begroeten, en wordt onderhouden over het nadeelige van het geven aan Bedelaars. . • . Bladz. i TWEEDE HOOFDSTUK. Een goed overleg in de huishouding van het grootfte nut. '. . • • — l5 DERDE HOOFDSTUK. Waarde van gezond voedfel; opgave van eene • gezonde en voedzame fpijsbereiding. . —— 30 VIERDE HOOFDSTUK. Over het nut der Inenting met Koepok- ftoffe. ' . . • , , • *ï V IJ F D E HOOFDSTUK. Over de Meikevers, of Molwormen. — Nuttigheid van Vliertakken, ter verdrijving van ongedierte in' liggende Granen, -—1 - Aanwijzing, om van denzelfden grond twee Oogsten van Aardappelen te hebben. —.—• Voordeelig gebruik van het Stroo. van Boekweit. . . . —— 5 die menfchen behoorde, welke eenen overdrevenen afkeer tegen het ftudsleven hebben: hij was, in 't algemeen, altijd op zijne hoede, om niet in uiterfien te vervallen. Hij kende de voordeden en bezwaren van het ftads- en buitenleven, en wist ook, bij ondervinding , dat men in de fteden, en zelfs in de groote fteden, genoegelijk voor zich zeiven leven kan. Nu echter was zijne woning op het land; zijne naaste betrekkingen ^aren nu buiten : en dit denkbeeld alleen maakte zijne begeerte, om niet lang in de ftad té worden opgehouden, billijk en redelijk. Hoe zeer aan het land- en buitenleven thans ook gehecht, erkende hij dikwerf aan zijnen vriend Ds. braafma n , d;e hieromtrent ook het zelfde gevoel had, fomtijds eene behoefte te hebben, om in de ftad, al was het maar eenige dagen, te verkeeren. Het onderhoudt meer levendig, plag Dominé bij zulk eene gelegenheid te zeggen, de kennis met de dadelijke wereld: die wezenlijke ijver, die drift en vurigheid , waarmede velen, vooral in de groote fteden , hun beroep behartigen , en behartigen moeten., om aan den kost te komen, om in hunnen ftand te blijven, waarmede anderen, wederom , eene verfcheidenheid van vermaken en uitfpanningen naloopen, heeft iets behagelijks. Nog op denzelfden dag, dat eelhart thuis kwam, liet braafman zich bij hem vinden. Met eene hartelijkheid, waarin de welmeenendheid duidelijk doorftak, gefchiede de verwelkoming, en het genoegen.'t geen de twee vrienden in elkanders gezelfchap hadden, was, als bij vernieuwing, op hunne aanwezig! en te lézen. Na de gewone wederzijdfche befcheidene vragen over den ftaat der gezondheid en bet nieuws uit de ftad, werd door eelhart fpoedig het gefprek gewend op het ontwerp ter Leering en  < 3 > en Onderrigting.dat zij gemeenfchappelijk ondernomen hadden. Ónder anderen zeide eelhart: Wel, vriend! wij zullen nu weder •nze taak kunnen opnemen. Gij hebt immers niet befpeurd, dat de lust verflaauwd is, gedurende den tijd van mijn afwezen? er a af man. Met het grootfte genoegen van mijne zijde. En wat den lust betreft van onze gewone lieden, dezelve is in de daad zeer aanmoedigend voor ons. Ik kan u verzekeren, dat ik in mijne bezoeken bij die vrienden, uit hunne gefprekken en werkzaamheden, onderfcheidenlijk gemerkt heb, dat zij een wezenlijk nut hebben van onze zamenfpreking en onderrigting, en dat alzoo onze pogingen gewenschte vruchten voortbrengen. eelhart. In het vooruitzigt daarop heb ik de zaak begonnen,en het is mij,hierom,regt aangenaam, dat ik dit fastfte van iemand mag vernemen, wiens oordeel bij mij van veel waarde is. Trouwens welmeenende pogingen ter verlichting, ter befchaving en ter verfpreiding van nuttige kundigheden, misfen zelden geheel haar doel. Hoe langzaam fomtijds de vorderingen zijn, zij zijn toch zeker. Hoe onmerkbaar de invloed op het geheel is, bij afzonderlijke menfchen wordt het getal allengs grooter , dat dadelijk aan de verwachting beantwoordt. Ik Wil hier alleen noemen de Maatfehappij: Tot Nut van 't Algemeen; werkt zij niet onmerkbaar, en als in fhlte, veel ? Zijn, bij voorbeeld, hare Volksliedjes niet vrij 'bekend? hebben deze, welke' over 't geheel aardig en vloeijende zijn, en menfchen van onderfcheidene beroepen en betrekkingen, al zingende hunne pligten infeherpen, niet bijna allerwegen verdrongen, die, in taal en ftijl, flordige deuntjes van vorige A a da-  < 4 > dagen, welke, bulten en behalve datJtoakelooze, door dubbelzinnige uitdrukkingen , voor eerbaarheid en deugd fchadelijk waren? Nadat eelhart in zijn gefprek tot dus vcrra gekomen was, werd hem aangediend, dat de boeren naar zijne thuiskomst kwamen vernemen, en hun verlangen betuigden, om hem te zien. Deze boodfchap was voor den menfchenvriend ten hooglien aangenaam , als zijnde een duidelijke blijk van hun belangftellen in hem, en tevens van hnnne zucht tot een verftandig en nuttig onderhoud. Hij ging hen daarom zelve in den gang tegen, en geleide allen, onder wederzijdfche hartelijke betuigingen , naar binnen. —Toen de vrienden Ds. braafman gegroet en toegefproken, en de hun aangewezene plaatfen genomen hadden, vroeg klaas janzen: Wel, mijnheer! hebt gij nog al met genoegen gereisd, en geene onaangename ontmoetingen, in fcbuiten, of hij het doortrekken van dorpen en fteden, gehad ? eelhart. O ver het geheel ben ik daar zeer over te vreden, klaas! Maar eene vertooning was er, die mij geweldig hinderde, het zien namelijk van zoo vele bedelaars en fchamele lieden, die al hunkerende om aalmoezen u als omzetten en den weg moeijelijk maken. Waailijk, ik, werd hierover wel eens gemelijk, Zoo verre, dacht ik, is het toch met ons land en met de middelen en gelegenheden van beftaan nog niet vèrloopen; welk eene vermindering en afneming van vermogen er in alle ftanden pok heerfche, dit zou toch anders kunnen wezen. braafman. Ook mijne gedachten hebben zich dikwijls hiertoe bepaald, wanneer ik hier op onze ei-  feig'êne plaats, of buiten het dorp komende, en bij dezen en genen eens eenige oogenblikken vertoevende, zag, hoe men van de bedelaars uit de nabij gelegen lieden beftórmd werd, en hoe gereed men Was, om ze fpoedig te helpen •, terwijl die weinigen, die hun voorbij zonden, of hen herinnerden, dat zij» als gezond en fterk, werk zoeken moesten, op de brutaalfte wijze gefcholdcn werden, cornelis pièterzen. Nul men kan ook ligt aan de arme menfchen een duit geven; hunne Hechte kleeding en gejammer treft ons. Mijne vrouw en ik zullen nimmer iemand weg fturen, en ik weet niemand in de ganfc'ne buurt, die dit doet» eelhart. Barmhartigheid is vast eene deugdf, kees! maar zij moe: door de rede geleid worden» Het medelijden getuigt wel van een goed en aandoenlijk hart, maar niet zoo zeer van een goed verftand. Dat onbedacht geven van aalmoezen is eene dwaze barmhartigheid, die even ftrijdig is met den geest van het Christendom, als met eene verftandige Staatkunde. — Gij • kunt immers zelve ligt begrijpen , dat het in vele opzigten fchadelijk moet wezen, wanneer gij, en vele met u gezamenlijk goedvinden, om -zulk eene menigte menfchen, die Ook verordend zijn , om de Maatfehappij met hunne armen en handen te dienen, in eene vuige ledigheid te onderhouden, en buurt af buurt aan te laten omzwerven , om het werkend gedeelte der ingezeten nen als onder eene foort van contributie te leggen, en de ingezamelde penningen dikwijls in brasferij, en onder de vuilfte en zondigfte redenen, te verteren. klaas janzen. Ik ben regt verheugd, dat mijnheer dat onderwerp eens aanroert. — Wijl ik mij juist niet altijd even gereed toon» om dat voilé A 3 tg  < 6 > te geven, word ik door fommigen wel eens als een hardvochtig en onmededoogend mensch aangezien; en, ondertusfehen, om eens een voorbeeld bij te brengen, ik houde zoo ie;s vlak ftrijdig met het gedrag der nijvere en verlhndige Bijen, die de hommels weren, en nuttelooze monden uit hare korven drijven, daar wij die hommels zelve in onzen fchoot koesteren, om onzen voorraad te verflinden, en , in .eene wellustige ledigheid, op onzen arbeid te azen. eelhart. Die vergelijking is juist, klaas! het geval van bedelaars, ftraatloopers en omzwervers is maar niet anders. En buiten de ondervinding, die menig een, ter bevestiging hiervan , heeft,leert de rede zelve ons, dat zoodra iemand laag genoeg van ziel is, om aalmoezen langs de huizen te bidden, zoodra hij, zelfs in een wezenlijken nood, (welke echter onder de zwervende bende maar zeldzaam plaats heeft,) niet liever befluit te derven, dan te bedelen , hij een verachtelijk fehepfel is, of worden moet. En als ik bijzonder zie, dat men mij die geringe aalmoezen zonder eenige de minde aandoening van fchaamte afvraagt ; als ik zie, dat men volfirekt ongevoelig is voor de diepfte vernederingen, dat men de fcherpftc verwijtingen met even zoo weinig aandoening hoort, als men de aalmoezen zelve zonder de geringde erkentenis ontvangt; als ik hoor, dat men hen, die weigeren te geven, dikwijls in hun aangezigt, altoos agter hunnen rug, vervloekt en fcheldt;als ik, met één woord, zie, dat men, om een bedelaar te worden, vooraf de menfchelijkheid moet uitfebudden, zoo verbeelde ik mij, en ik denk met reden, zoo vele monfters en wanfchepfels voor mij te z.en, als hunne handen uitdeken, om mijne geringe giften, al bedelende, te ontvangen. br.a af man. Gij wordt levendig, vriend ! Maar, 'c is  < 7 > "t is ook waar: fa» geen land ter wereld behoorden minder bedelaars gezien of geholpen te worden. Evenwel onze Natie is beroemd van wegen hare barmhartigheid, die ongetwijfeld eene loffelijke hoedanigheid is. eelhart. Voorzeker. Maar gelijk deze bartston, zoo wel als alle andere driften, een gebrek wordt, wanneer dezelve het geleide der rede mist, zoo is het dit beminnelijk gebrek, waarvan dit fchuim van het menschdom een fchandelijk misbruik maakt. Een fchandelijk misbruik in de daad, welke de maatfehappij even zeer ontfiert als benadeelt In een land , daar alles door nijverheid en arbeid moet beftaan, een land, 't welk op verre na zijne mgezete* nen nipt voeden kan, en waarin elk .derhalve zgnen ijver moet verdubbelen, naar mate zijn beftaan kostbaarder is, in zoodanig een land, zeg ik, duizenden van menfchen aan Fabrieken en Handwerken, o, aau den Landbouw en de Veenderij te onttrekken , of, althans in vorige tijden, den Zeevaart te ontnemen, om hen, de armen over eikanderen gekruist, op de bruggen en hoeken der flraten te zetten, of nutteloos door het land te laten zwerven, zeker! ik weet niet, ot men dit meer dwaas enbelagche\ijk,dan buitenfpong en misdadig moet heeten. Hetgene onze fabrieken het meest drukt, is de duurte der arbeidsloooen in ons land .waardoor wij,om de ftoffen van die fabneiten op vreemde markten te kunnen vertieren , genoodzaakt zlin dezelve buiten 'slands te laten verwerken. Het gene ons belet, de ontwerpen van landverbetenng ten uitvoer te brengen, is dikwerf gebrek aan gewillige handen, die voor een weinig lager daghuur willende arbeiden, den nijveren landman zouden in ftaat (tellen,om onbebouwde landen te ontginnen-, of den opkttenden Regent, oja zoo vele dorre heuvel* & beplanten,  < 8 > Zoo vele moerasfen afteleiden, zoo vele meoren e;i plasfen uittemalen , als in ons land nog voorhanden zijn. — Dit is mede eene gewigtige oorzaak der bekrompenheid, welke niet anders, dan door de bekrompenheid zelve, en door de verbetering der Iedtgloopers , kan verholpen worden. Wij evenwel, in plaats van die lediggangen , die nu, als 't ware, op ons zweer en onzen arbeid teren, door den nood te dwingen, om een eerlijk befiaan, in eene kleine vermindering hunner daghuren, en in eene verdubbelde naarftigheid te zoeken, wij verkiezen dezelve liever tot onze fchande en nadeel in hunne vuigheid te onderhouden , dan hen , dcpr onze beredeneerde hardvochtigheid , als ik mij zoo eens mag uitdrukken, tot redelijke menfchen te makèn. klaas janzen. 't Is wel waardig, mijnheer! om die zaak, waarover gij zoo rijk in gedachten zijt, nog wat nader te ontwikkelen, opdat het duidelijk blijke, dat men niet barmhartig verdient genoemd te worden, door blindeling aan eene opkomende neiging te voldoen. c & eelhart. De zaak zit hem hier. Alle menfchen hebben eene natuurlijke aandoening van medelijden, en onze Natie, gelijk gij ft aks wel zeide, Dom.ne! munt daarin uit. Alle menfchen, zeer weinigen uitgenomen, zijn gewoon zich door hunne aandoeningen te laten leiden, en die indrukken te volgen, welke de uiterlijke voorwerpen op hen maken. Ziet daar eene onuitputbare bron van beftaan, en zelfs van ruim beftaan voor de bedelaars Zij vertoonen zich omtrent naakt, haveloos, ontdaan, dikwijls w koude, regen en wind, op de ft raten en Wegén. Zij meten hunne armoede en gewaande «Lende ten breedften uit; hunne bedelarij zelve fchjjr» ^ hier  < 9 > hier een ontwijfelbaar blijk van te wezen. Wij !cenen hen, om to > te fpreken, onze wijze van denken, op die oogenblikken, als zij onze aalmoezen verzoe.en-, wij beduiden ons zei ven , in welk eenen alleruiterften nood wij ons zouden moeten bevinden , om tot deze vernedering te kernen: en zonder acht te liaan op hunne • gedrogtelijke laagheid van ziel, bafluiten wij, dat hun nood even groot en dringend is. Dit alles maakt onzen hartstogt gaande, «-eiken wij, gelijk helaas! maar al te dikwijls gebeurt, niet flechts blindeling volgen, maar dien wij ook des te onbezorgder toegeven, omdat er een verward denKbeeld onder de menfchen heerscht, dat er aan dezen kant naauweltjks een uiterfte te vreezen is, en datwU beter Christenen zijn, en meer regt op den hemel hebben, naar mate wij meer weggeven. Ik heb dit reeds een beminnelijk gebrek genoemd,en .voorwaar! ik houde het voor beminnelijk , en mijn oogmerk is geenszins, om het medelijden mijner landgenooten te ver wakken, maar om het ie zuiveren en het onder den invloed der rede te brengen. — b r a a f m an. Uwe bedoeling is edel. Maar een enkelen hartstogt blindeling op te volgen, verdient ook nooit eene regtfehapene deugd genoemd te worden, en kan ons voor den hemel niet gefchi&t maken. eelhart. Dat evenwel de hartstogt, als hartstogt, de hoofdrol in dezen fpeelt, kan men ook daar air3 opmaken, omdat, gelijk deze drift fterk er werkt, naarmate de voorwerpen , die denzelven opwekken , meer betrekking tot ons hebben, ons nader zijn, en wij ons dus, met onze verbeelding, gemakkelijker in hunne plaats kunnen ftellen, dus ook de gemeene man, die zelve weinig hebbende, nader aan den ftaat der behoefte grenst, veel gereeder is, met A 5 zü*  < 10 > zijne kleine aalmoezen aan de bedelaars, dan de meer vermogenden en rijken. klaas jan zen. Gij doet waarlijk, mijnheer' de bedelaars te veel eer aan , met het bè»VW Seplïïzem1 * aalm°eZen '0e'"eikt' Z°° "^keurig eelhart. Dit evenwel meende ik te moeten doen, om te toonen, dat het geven aan bedelaars on2? 'egte weldadigheid kan genoemd worden. W.j zijn redelijke fchepfelen:wij moetenderhalve onze rede gebruiken-, de bartstogten zijn in deze betrekking van dienst, om de rede aan den gang te helpen; maar het gezond ver/tand moet de hartstogten fteeds befluren. Met eene drift, welke die wezen moge,blindeling te volgen, ftellen wij ons voor öuizende gevaren en verleidingen bloot; terwijl wil' onze beste daden, op deze wijze, haar verdienstehjkheid benemen, en met de welmeenendfie oogmerken, dikwijls meer kwaad dan goed doen. Dit is geloof ik, juist het geval onzer ontijdige weldadig! beid; en hoe zeer ik van oordeel ben, dat de barmhartigheid de beminnelijkfte aller deugden is, hoe zeer het mij behaagt, die te hooren aanprijzen, oordeel ik het echter niet min noodzakelijk, de zwakheden waarin de menfchen , ten dezen aanzien, vallen te' verhelpen, en fchroom niet te zeggen, dat, door eene allerongelukkigfte verkeerdheid onder het menschóom, een ontijdig medelijden mogelijk meer kwaad •dan eene verftandige barmhartigheid goed doet in de ■wereld. braafman. Vergun mij ook nog eene bedenfang te opperen. Is er ook niet een edel beginfel optenoemen , waaruit het geven van aalmoezen voortkomt? Wie toch gevoelt da voortreffelijkheid van ' wel  < II > wel te doen niet, van rampen en ellenden te weren en geluk te bevorderen? 't Is, als 't ware, in onze harten ingefchreven, dat god de barmhartigheid en den barmhartigen, op eene bijzondere wijze, lief heeft-, en god heeft ook in zijn Woord laten verklaren \ dat de barmhartigheid zal roemen tegen het oordeel, en eene menigte van zonden bedekken. eelhart. Dit alles laat zich wel hooren. Maar de fout ligt in de toepasling van deze begmfelen. Meestal meent men, in gevolge van zulke gezegden, Zijnen pligt te betrachten, en een goed werk te doen, wanneer men eenige aalmoezen aan de eerste voorwerpen , die ons daarom aanfpreken, uitreikt. Maar het gezond verftand leert ons, dat er meer vereischt wordt, om den eernaam van een goed Christen te verdienen. Het zegt ons, dat wij de goederen dezer wereld als rentmeesters gekregen hebben, om dezelve ten meesten voordeele aanteleggen; dat het derhalve nïet genoeg kan zijn, ons van een gedeelte onzer bezittingen, zonder nut, beroofd te hebben; dat men de verdrukte onfchuld, de behoeftige verdiensten , de worstelende deugd en fchaamte moet opzoeken; en dat men ook, tot dat einde, luiheid en omzjverving weren, en vooral aan geen bedelaars geven moet. Dit, zeg ik, zijn de lesfen van het gezond verftand: en gaf men meer algemeen daar "aan gehoor, men zoude waarlijk zijne liefdegaven niet zoo dwazelijk verfpillen. — Het was nog te vergeven , als men, ter voldoening aan zulke blinde barmhartigheid, niemand benadeelde; maar men werkt als met vereende krachten daardoor, om het ichuim van het menschdom in de fchandelijkfte levenswijze te onderhouden,om hunne verachtelijke zielsgefieldheid te verfterken, hunne luiheid te voeden, en hunnen ongetegeiden wellust te bevorderen. Men be-  < Ta > benadeelt de maatfehappij, door zoo vele handen aan haren dienst te onttrekken: ja men is werkzaam om de heilzame oogmerken van den wijzen Schepper te verijdelen, die in alle zijne fchikkingen, op de duidelijklie wijze, getoond, en in zijn Woord wel uitdrukkelijk ook verklaard heeft., dat die niet werkt, ook niet mag eeten. gerrit sijmenzen. Onze oogmerken zijn toch goed met eenige geringe giften aan de bedelaars uittereiken. eelhart. Dit zij eens zoo. Maar gij vleit u te vergeefs, dat die welmeenendé oogmerken uwe onvoorzigtigheid, uwe traagheid en de n'adeelen, welke gij vrijwillig veroorzaakt, verfchoonen zullen. De fchuld van hen, die zich , door uwe dwaze liefde, aan eene fchandelijke luiheid overgeven, komt gedeeltelijk ter uwer verantwoording. Uwe onbeftuurde drift is geene genoegzame verontfchuldiging voor iets, waarin gij de rede hadt moeten te hulp roepen, en het gezond verftand raadplegen. Hetzelve zou u leeren, dat gij, in plaats van duizend fchandvlekken der maatfehappij in eene vuige ledigheid te helpen voeden, een klein getal deugdzame behoeftigen hadt moeten opzoeken, om dezelve in eene genoegzame ruimte te onderfchragen;dat gij liever geringe, maar ijverige burgerlieden door geldleenïngen hadt moeten onderfteunen, kundige handwerkslieden hunne fabrieken met uwe penningen doen voortzetten, brave jonge lieden aan een ftuk brood, gelijk men fpreekt, helpen, en den ouden ftok voeden en kleeden. —Geringe giften van eenige duiten of ftuivers, zijn Waarlijk, als ik *t zeggen mag', beneden uwe waardigheid, beneden de waardigheid van een' Christen. cornbus pieterzen. Maar wij zien de hon«  ♦C 13 > hongerigen, de naakten, bij troepen, langs de wegen en °ftraten loopen! zij vragen onze hulp: hoe kan men dan aan zoo vele lieden meer dan duiten geven ? eelhart. Ik herhaal het: die hongerigen, die naakten, die u bedelende om kleederen of voedfel komen verzoeken, daar van zijn velen zelden kleederen of voedfel waardig: Zij verwaarloozen, op zijn tijd, voor een en ander, te zorgen. Zij fteunen, laaghartig, op uwe blinde weldadigheid, en een allerknellendfte nood is tevens de billijkfte ftraf voor hunne vorige luiheid en verkwisting, en, fomtijds, het eenige middel om hen te verbeteren. klaas janzen. Zieke, zwakke en gebrekkelijke menfchen moeten ongetwijfeld geholpen worden ? eelhart. Voorzeker! maar deze moeten met geen duiten of ftuivers geholpen worden. Zijn het waardige voorwerpen uwer liefde, werkt dan met anderen, volgens een beraamd ontwerp, mede, om armoede voortekomen, of hen, die arm zijn, indedaad te onderfteunen en te helpen. Hoe welkom moet alle brave vermogende lieden de gelegenheid daartoe niet wezen, welke hen geopend is door de benoemde Armen-Commisfiën, ingevolge het loffelijk Voorftel van den menschlievenden Heere meermanI —• De zedigheid en eerbare fchaamte ftrekken velen tot hinderpalen , om zich aantegeven; en het is pligt, om zulke fchroomvallige armen optefporen, en hen, die de krachten hebben, aan den arbeid te helpen. Zoo zou de ondeugd verminderen, en velen t op eene vereerende wijze, voor eigenlijken nood bewaard worden, . «raaf-  < H X braaf man. Als onverwacht, Vriend! hebt gij •ns een belangrijk onderhoud verfchaft, waarvoor wij u onze verpligting betuigen! — Hiermede- ftemden alle de boeren in, en gingen vergenoegd naar buis, met het vaste voornemen,om aan geene rondtrekkende bedelaars meer te geven, en om hunne huisgenooten, ook door herinnering aan het nadeel ea het verkeerd barmhartige, daarvan aftemanen. TWEE*  < 15 > TWEEDE HOOFDSTUK. Een goed overleg is in de huishouding van het grootjle nut. tVaar men [leeds geregeld handelt, naar/tig is en zuinig leeft, a Daar kan heil en welvaart wonen, wijl er c o d zijn zegen geeft. TToen de boeren, ditmaal, bij eelhart op den gewonen avond inkwamen, was het Uit hunne aangezigten te lezen, dat zij iet onaangenaams bepraatp of eikanderen medegedeeld hadden. Braaf man, die dit allereerst gewaar werd , en zoo gaarne een opgeruimd en helder gelaat zag, als hij" zelf ziefe al-  *{£ 16 > altijd en federt lang, opzettelijk bevlij'igd had, om, althans in gezelfchap van anderen,opgeruimd te zijn, braaf man kon niet nalatén, 'zich hier over tot klaas j;anzen te wenden in dezer voege: braafman. Welke zwarigheid drukt er nu al weder ? Is het de buitengewone dorpsbelasting , het aanhoudende regenachtige weêr, of foortgelijke dingen , daar wij niet wel ons tegen kunnen verzetten , daar wij ook in ons leven al geduld in hebben leeren oefenen, wijl wij gemeenfchappelijk daar onder lijden ? of zijn het ongevalligheden, die ulieden in 't bijzunder treffen, en fomtijds voorgekomen hadden kunnen worden? klaas jan zen. Ja, Dominé! als wij al het zorgelijke van onzen tijd bedenken,dan waarlijk zien wij, en wel veel wijzer lieden dan wij zijn , er niet door. — Maar ik weet het wel, gij hoort dien klaagtoon niet gaarne zingen; en als ik mijn gezond verftand raadpleeg, dan moet ik uwe denkwijze bijvallen. braafman. Gij moet mij wél begrijpen. Ik' ben er niet tegen, dat men de algemeene en bijzondere zorgen en lasten van het leven, en ook de onaangenaamheden van onzen tijd, eens overwege, en daar over opzettelijk fpreke; maar het moet altijd eene of andere nuttige bedoeling hebben. Wij moeten ons door dat fpreken en opnoemen der bezwaren, als verftandigc menfchen , die door de wereld, ook door de ongevalligheden van den tegenwoordigen tijd , henen moeten, daartegen harden, of, zoo mogelijk, dezelve zoo afwachten en tegengaan, als ik -mij dus eens mag uitdrukken , dat zij minder zwaar vallen en gemakkelijker zijn te dragen. Het geen ik afkeur is die jammerende toon, die alles Bij opnoem n laatj  < 17 > Iaat ; zeer dikwerf, als ik 't zeggen mag, om de gemoederen tot ontevredenheid te Hemmen. En van daar, dikwijls, bij dezen en genen, dat fomber en • treurig gezigt, dat ik zoO ongaarne zie, en mij nu zoo fchielijk in 't oog viel. Mijne toegenegenheid voor ul. doet mij altijd maar dadelijk zeggen, wat mij mishaagt. gerrit sijmenzen. Van uwe vriendelijke gemeenzaamheid zijn- wij, zoo wel als van uwe welmeenendheid en goede bedoelingen , overtuigd. klaas janzen. Ja, Dominé! het denkbeeld, dat gij uit onze gemeente zoudt kunnen geroepen worden en vertrekken, is ons 'ondragelijk, en in ftaat, om ons wezenlijk tot verdrietelijkheid te ftemmen. — Maar wil ik u nu eens zeggen, wat ons, bij het hier heen komen, zoo zorgelijk heeft doen zien? Het was, dat ik de Vrienden verhaalde, hoe jan de baggerman, die in mijne buurt woont, een vent, die omtrent het geheele jaar door geld verdient, en, in fommige tijden, tien a twaalf gulden 's weeks, daar hij flechts vier kinderen heeft, en daar onder al zuiken, die den kost verdienen, hoe die ze'ifde jan, nu, daar hij flechts eene week ziek geweest is, al op Kerk en Armen komt, en de buren moeten vernemen, dat er da grootfte armoede in zijn huis heerscht: terwijl gerrit ons hetzelfde verhaalt van arij schipper, 't Is , zeiden wij al tegen eikanderen, of het overleg en de fpaarzaamheid, onder den gemeenen man, geheel geen plaats meer heeft, 't Is: zoo gewonnen, zoo verteerd! En wat geeft dit toch geen zorgelijk vooruitzigt! Hoe moet dit een en ander de plaatfelijke lasten vermeerderen ! braaf man. Meermalen had ik de genoemde JI. Stuk. B * huis-  huisgezinnen op 't.oag, en zag dikwerf tot mijq leedwezen, dat er geheel geene orde heerschte, en dat nadenken zoo wel dc vrouw als man vreemd was. Dan draagt het einde ge woon'ijk den last. —r ' Het is zeker voor de. buren onaangenaam , het van nabij te zien, en dan te meer, wanneer men weet, hoe gemakkelijk, door overleg, voor den kwaden dag had kunnen gezorgd worden. — Als het geval evenwel maar zoo is, moet er bijgefprongen worden: er is dan hulp voor het tegenwoordige noodig , en raad voor . het toekomende; terwijl men, bij zulke gelegenheden, aan anderen, die in dezelfde betrekking verkeeren, die gevallen kan voorhouden, en, hen overleg en fpaarzaamheid dringend aanprijzen. eelhart. Ten bewijze, dat het echter aan goe-; de voorbeelden, in dit opzigt, onder den geringen Burger nog niet ontbreekt, moet ik thans aan het gezelfchap iets verhalen, dat mjj, in de ftad zijnde, door een* vriend is medegedeeld, als wezenlijk iq ons Vaderland, voor weinig tijds, gebeurd." 't Is wel een eenvoudig, maar te gelijk een treffend voorbeèid van eene goede en zuinige huishouding. klaas bravenburg, een, Steenfcbipper, die, namelijk, met een eigen vaartuigje de fteenen en, meermalen , ook de kalk van de Steenovens en' Kalkbranderijen aan de Steenkoopers in Amfterdam. 'en elders gewoon was aantevoeren, had van zijne' kostwinning een matig beftaan. Op zijn vijfentwintigfte jaar Was hij in het huwelijk getreden met eene goedaardige en werkzame jonge dochter, bij welke hij, nog binnen de twee jaren, twee zonen verwekte, jan en pieter. genaamd. Dan, toen het jongfte kind nog haauwelijks één jaar oud was, verloor klaas zijne, ^wy.e en beminde vrouw, die aan hefmettende koort- fen,  < 19 > Ten welke zij door eene overmaat van hulpvaardigheid bij eene ftordige en morfige buurvrouw had gekregen, kwam te derven. Door dit ongeval bevond klaas zich in de grootfte ongelegenheid. Hij moest, hoe ongaarne ook, zijne kinderen bij anderen bededen, omdat hij wegens zijn beroep dezelve niet bij zich konde houden. Dan, daar hij, bij elke gelegenheid, dat hij zelf naar zijne kinderen ging vernemen, duidelijk zag daf zij niet behoorlijk ' werden opgepast , en binnen een jaar tijds tweemaal, telkens zonder verbeuring, eene andere plaats voor heen gezocht had, zoo bcon hij naar den raad van een' vertrouwd vriend te luisteren, om namelijk, in zijne omftandighcd-ni, wederom liever eene vrouw te zoeken. — Klaas dacht eens ernstig over de zaak, en begon zij'te zinnen te zetten op eene kl aartje, eene oude vrijster van omtrent de veertig jaren, in zijne buurt woonachtig,'en haar beftaan vindende , van een winkeltje- een mensch, dat bij allen als braaf en zuinig b-kend ftond. En het duurde geene drie maanden, of klaas kreeg hét jawoord, trouwde met klaart,e en trok met zijne kinderen bij haar in. Deze vrouw was van het wcnfchelijküe humeur, en maakte haar man 'wezenlijk gelukkig. Buitengemeen zorgvuldig was zij voor de aangehuwde kinderen, welke zij-'als hare eigene opvoedde; terwijl jan en piet, die weldra de betere en hartelijke behandeling bemerkten haar als hunne eigene moeder liefkoosden. Dit alles'werd met innerlijk genoegen door klaas bemerkt, die met vriendelijkheid, ijver en naarftigheid zijne vrouw trachtte te behandelen. Hij was een man, altijd bij zijne zaken, die, bijna nimmer merken drank dronk, en door zijne befcheidenheid en doorgaande hupsheid, de achting en toegenegenheid van zijne meesters aan de Steenbakkerijen, zoo wel als van de Steenkoopers in de fteden, won. g 3 KI. AA».-  < 20 > kl aartje bleef, ooit na baar trouwen, heur winkeltje aanhouden, betoonde veel overleg en zuinigheid, en nam de geheele huishouding alleen waar. Ongemeen zorgelijk was zij voor haar man, wanneer zij kon berekenen, dat hij, bij het verduren van gure regen en wind, verfenooning en verwarming, bij zijne thuiskomst, noodig had. -— Het huisgezin Was in alles geregeld; Zondags ging men ftiptelijk één pf tweemaal ter kerk; en depd dan met de kinderen, na kerktijd, helder en knap uitgedoschi, eene wandeling. — In den winter, wanneer de vaart geftremd was, had klaas ook altijd op den dag wat te doen, als het verf ellen van de zeilen, of het fplitfen en knoopen van het touwwerk-, terwijl tuslchen beiden nooit het fc'-rapen en teren van het vaartuig zelve vergeten werd. 's Avonds rookte klaas een pijpje bij zijne vrouw en.kinderen, als wanneer er, nu en dan, door hem wat voorgelezen wepd, zoo uit den Bijbel, en wel voornamelijk uit Èet JMicuwe Testament , (v\in hetwelk hij de overzetting van van ham els veld, die hij van een zijner meesters ten gefher.ke gekregen had, met veel nut voor hem zeiven en de zijnen bezigde, als uit een paar andere flichtelijke boeken, namelijk het Huisboek van martinet, en het * Godsdienstig Handboek van hermes, welke hij op raad van den Predikant van zijn dorp had gekocht, Somtijds, en vooral Zondags avonds, weergalmde hunne woning , van het gezang, en dan was kl aartjes lijft ftukje het iode Vers van den 68ften Pfa'm. .— Stiptelijk werden ook de kinderen op de fchoo.1 gehouden, om toch vooral goed lezen, fchrijven en rekenen te leeren.: terwijl de Leecaar ook geene gcrege'der op zijne catcchifatiën zag verfehijnen, of oplettender toe'uisteren dan jan cn piet bravenburg. ï^u, de jqngens gedroegen zich ook in alles wél, en,  *C 21 > beantwoordden aan de zorgen der opvoeding en aart het voorbeeldig braaf gedrag hunner ouders* NadaÊ jan, de oudlte* zoogenaamd, uitgeleerd' was, nairi zijn vader hem op het {chip, en, in korten tijd^ Werd hij zoö handig, dat men den knecht zijn affcheid geven , en de • zoon volkomen zijne plaats vervullen kon. Pieter werd ondertusfehen op het tim* meren befteld,' voor welk handwerk hij bijzmderë genegenheid had laten blijken, en Waar voor zijns ouders ook zijne ligchaams- en geestvermogens gefchikt oordeelden. Zoo leefde dit huisgezin zeer opgeruimd en vergenoegd voort. — Toen jan om« trent den ouderdom van twintig jaren bereikt had, gebeurde het eens op een' langen wihterfchen avond, dat het huisgezin gezellig bij eikanderen was geze-> ten , en als 't ware regt geftemd fciiecn om over aangelegene zaken vertrouwelijk te fprekeni Nadat va-1 der zijne gewone voorlezing met eene verfche pijp verwisfelde, en beide jongens helder mede dampten * brak klaartje het ftilzwijgen sf, en zeide.- Wel nu, vader! onze jan wordt groot en krijgt zijne jaren, zal jan altijd knecht moeten blijven? Hebt gij daar nog wel eens opzettelijk over gedacht? Klaas was hier bij, als of hij uit een' diepen flaap ontwaakte •, de pijp werd neergelegd en het boek toe* geflagen. Wel neen, vrouw! zei klaas, daar heb ik-- nog niet over gedacht; gij hebt groot gelijk; maar ik weet er geen raad toe. 't Is waar, wij zijn menfchen, die ons vaartuig in eigendom hebben; maar dit vaartuig flagt ons; het Word» al gedurig een dagje ouder, en kost ons daardoor, jaarlijks,- al meerd t. En, om een nieuw vaartuig voor onzen jongen aantckoopen, daar gelijkt het immers heel niet naar. Ja, antwoordde kl aartje, ik Voorzag dis taal van u wel; maar als wij het dan niet regrfireeks kunnen,doen, zou er dan daartoe niet een middeltje VB 3 zijn \  5' / *K[ va y> zijn uittedenken, bij voorbeeld, door bij goede lieden eens wat geld optenemen ? De jongen toch is vlijtig en oppasfende: zoo het hem niet tegenging, kon de fchuld allengs worden afgedaan. Ik zou mijn jan, aan wiens opvoeding ik altijd met lust en genoegen het mijne heb toegebragt, gaarne in eene eigene kostwinning zien. Klaas gaf hier op ten befcheid, dat hij er gaarne wel eens over wilde denken. Maar van dien tijd af, had klaas het hoofd vol muizenisfen : meestal was hij nu peinzend en niet zoo opgeruimd , en fprak ook minder. Zijn pijp zelf fmaakte hem niet meer, en men hoorde hem weinig meer lezen of zingen. Dit ging zoo verfcheidene weken. Zijne vrouw, die weldra de oorzaak van dat druilen ontdekte, en wist, dat zijn hart met haar uitgedrukt verlangen volkomen inflemde, moedigde hem aan om zich, tot het bewuste einde, eens bij dezen en genen Heer aan de Steenbakkerijen of Kalkovens te vervoegen, en zijn verlangen ten behoeve van zijn* zoon jan voortedragen : Want met ftilzitten , peinzen en ons lot aftewachten (zeide de brave vrouw) komen wij immers niet verder; de goede god wil ook dat wij werkzaam zijn. Klaas ging dan ook bij zijne bekenden , bij alle welken hij, federt jaren, in achting was, en droeg met alle befcheidenheid zijn ontwerp voor. Niemand, of hij prees de zorg en het belang, dat de vader nam in zijnen braven zoon; allen beloofden, dat zoodra jan in zijne eigene zaak zou wezen , hém ook met goede vrachten tc zullen begunstigen. Maar de groote zaak, daar het allereerst op aankwam, namelijk op geldfchieten ter aankoop van een fcheepje, daartoe was nog geene gelegenheid; de uitfchotten waren te zwaar: er was thans bij de duurte te veel geld noodig om de trafieken aan den gang te houden, nu tegenwoordig kon men geen penningen misfen, enz. K l a Ai  4 23 > Klaas kwam bedrukt en verflagen weder t'huis; Maar zijne vrouw trachtte hem optebeuren, en zeide: Wel nu, gij moet daarom den moed nor* niet laten zakken; wat ik u zou raden?... dat gij het verzoek om penningen, tegen behoorlijken interest, te Amfïerdam, daar gij immers vast, zoodra het open water wordt, éen reis op zult hebben, eens herhaalde-, mogelijk dat gij daar bij den^ eenen _ of anderen , bij wien , gij, van voor langen tijd als een vlijtig en braaf mensch bekend en in vertrouwen zijt, flagen zult. Dit nam klaas aan, en het leed geene maand, of hij kon dit voornemen ter uitvoer brengen. Dan hij kreeg hier wel eenigen troost meerder; maar het waren ook toezeggingen: hij moest nog wat wachten -, want het geld was fchraal, de betalingen 'kwamen langzaam in ; dan, men zou over eenigen tijd zien, wat men doen kon, enz. Na verloop Van een paar maanden klopte klaas; eens weder aan, en herhaalde dit naderhand nog al eens; maar het bleef gelijk het was. «— Klaas werd hier door geheel neerflagtig. — Omtrent ech half jaar daar na, en wel op een' Zondag, ioen klaas uit de Kerk was gekomen, en zijne triestigheid aan klaartje bijzonder ió 't oog viel, onder= nam dè brave vrouw, met meer dan gemeen vertrou» wen, haar man optebeuren; maar het fcheen thans,dat zij daarin niet kon. flagen : klaas verklaarde haar j dat hij er geen uitzigt meer op had; en nu zijn wij nog Verder van de wijs, voegde hij er bij: de jongen heeft, zich ftreelende met eene gunstige uitkomst, zoo als gij zelve ook wel weten zult ,* de beginfelen van het vrijen in 't hoofd. Nu,zei klaartje, ik hoop nog eens te beleven, dat aaltje éérlijk de vrouw van onzen jan worde. Maar weet je wat, vadër! mijn pot is nog in lang niet klaar 5 fteek jij nog een pijp op, en verzet je zinjj ^ nëfl  < «4 > nen nog voor den eten eens met eene wandeling- TLretJV°nA is'fPreken VQ., l^Pe ik, nog Vel nader over de zaak. Klaas had wel weiniff lust, maar voldeed evenwel aan de aanmaning zijner viüuwe. — Zoo denkende en peinzende, kuiiert hij mEES* h6f d°"P te" ^.'^ Wer was een bche,pmakenj; aIs werktuigelijk wordt zijn gezigt det-waarts getrokken. Zogder het omtrent zelf te ween, flaat hij ftil, en hij krijgt weldra een fcheep. Ji- ,-m,0??' dac biJ'na afgetimmerd was. Zijne verdrietelijkheid fcheen te wijken, en hij bekeek met Just en vergenoegen het nieuwe vaartuig. OndertusIchen komt de scheepmaker buiten, en zegt: Goeden dag, fchipper klaas! hoe gaat het u al? en is uw vrouw nog gezond? klaas. Wel zoo nog al voort den ouden gang. a?esKwé'? Z1Jn Wjj' dank' a!ien- Is biJ u 00k baas. Alles in' goede orde, man! Maar, wat zegt gjj van dat fcheepje ? zal dat niet een knap vaartuig wezen? klaas. Wel ja; dat ziet er niet kwaad uit. baas. Wat ze,t gij; zou dit niet goed zijn voor uw oudlien zoon? Heb ik ook al federt' eenigen tiid met wel gehoord, dat het plan was, om voor den jongen eene gelegenheid te zoeken? hJ^vK I3' maV wat zal *'« zeggen: of wij Sfi P m u uuaart°e hadden' wiJ zij» de luiden niet, die geld hebben om het uittevoeren; en dus, vraag mij niet, of dit vaartuig mijn' zoon zou gelijken. — Ik groet u. J baas.  < 45- > baas. Neen, fchipper klaas! ik zeg dit niet om u moeijelijk te maken. Kom eens over de plank, en gaa in buis-, laaten wij zamen eens een pijp opfteken, en daar mijn wijf en ik aan de koflij. zitten, neem dan mede een kopje, wij zijn zu'ike oude bekenden; en — ik moet er toch ook weer van fprekea — bezie dan het vaartuig eens klaas ontwelde , en moest naar binnen om eens te drinken-, eindelijk na meermalen gezegd te hebben: hoe moet ik mij dat begrijpen? kwam bij den Scheepmaker het hooge woord er uit, wie het hem te timmeren befteld had: „ Eerlijke en brave fchip* «per klaasi" zeide de Baas, „ niemand anders „ dan uwe deugdzame vrouw klaartje heeft dit „ vaarmig doen timmeren en betaald voor uw' zoon «jan; maar zij had mij uitdrukkelijk verzocht$ „ het zoo lang te zwijgen, tot het omtrent ge,, heel voltooid zou wezen ; en nu , gij ziet „ zelf, dat er maar weinig aan ontbreekt of het is H voltooid.'' klaas was fterk aangedaan over dit berigt; zijne beenen beefden, hij kon niet, dan ftotterende, eenige woorden uitbrengen, en na nog eens gedronken te hebben, fpoedde hij zich naar huis. Hij vergat zijn pijp» ging den weg langs, en zag huizen noch menfchen. Zijne vrouw, die reeds aan de deur was gegaan, en uit zijn uitblijven eenigzins vermoedde, dat haar man de gewigtige ontdekking kon gedaan hebben, zag op een' afftand, uit de ontfteltenis, waarmede hij kwam aangaan, haar vermoeden bevestigd. Zij hield de deur open en volgde hem fchielijk naar binnen. En toen was dadelijk de vraag, met een gelaat vol en overkropt van gevoelens van achting en de hartelijkfte toegenegenheid voor zijne brave klaartje, of dan alles wezenlijk zoo was, als de Scheepmaker hem daar gezegd had? „ Ja," zeide de vrouw, „ 't is waarheid, het gene gij gehoord „ hebt. Reeds zedert eenige jaren ben ik bedacht „ geweest, om iets voor de kinderen aftezonderen, „ om hen, bij het aanvaarden van eene eigene kost„ winning, daar mede te helpen. Ik vond dit ge- » n deel- .  < a? > deeltelijk van het gene ik met mijn winkeltje over" won ,' gedeeltelijk uk het gene ik door redelijke " bezuiniging van de huishouding" befpaarde. Toen " ik nu omtrent acht maanden geleden, bcfpeurde " dat het ook uw genoegen zou vermeerderen, in„ dien onze jan zijn eigen vaartuig had, en iku „middelen daartoe voorlloeg, kwam ik op de geil dachte, om het bij voorraad aan den Scheepmaker " maar eens optegeven; al kan dan vader onverhoopt ' geen geld krijgen, dacht ik, zal ik het toch zien * te vinden -, en zoodra ook het vaartuig voltooid zal wezen, zal den baas het nog ontbrekende ge.d : voldlan worden, 't Is waar, de helft van net dan „ uitgegeven geld, behoort aan mijn piet; maar dit " zal t an dan allengs kunnen afleggen; terwijl, zoo - wii, met gods zegen, voor groote rampen be" waard blijven, nu, in 't vervolg, mijne zorg ge" heel voor dien jongen zal wezen, opdat wy voor hem ook eens een winkel kunnen koopen. — Kunt gij befeffen, wat klaas en de beide .jongens, die bierbij tegenwoordig waren, gevoelden ? Zulks te befchriiven of te verhalen is niet wel mogelijk. De brave echtgenooten vielen eikanderen om den hals; de kinderen omhelsden de ouders, en hingen inzonderheid aan de moeder. Tranen van vergenoegen en dankbaarheid vloeiden uit _aller oogen. Men verheerlijkte ook god voor zijne gunfhge leiding in dezen, met wezenlijke hartelijkheid; en de vreugde was in dit brave huisgezin van nieuws herboren. Na  < «8 > Na dat eelhart hier zijn verhaal bad geëindigd., zeide b ' gèrrit s ij m e n z'e n. Dit was voorzeker een gelukkig huisgezin, en dit voorbeeld van braafheid en zuinigheid moet allen, die bet booren, cerie aangename verlustiging verfchaffen. klaas jan zen. En vast allen; die een go-d hart hebben, tot navolging opwekken: terwijl zulk eene ftiefiiioedér welmeenend moet toegejuicht worden. Gij, mijnheer! fchenkt ons waarlijk door dit' verhaal eene wezenlijke vervrolijking. Zoo zeer voorbeelden van onbedachtzaamheid en vcrwaarloozmg ons ter ncderflaan, zoo zeer en nog meer worden wij, door die van overleg en naarfligheid, opgebeurd.- ö ' braafman. Houdt dit voor een wenk vari god, die ook alzoo beoont, voor braafheid en deugd te zorgen, daar de enkele herinnering am goede gezindheden en brave daden voor deugdlievende gemoederen eene wezenlijke verlustiging is.. God zij geloofd, dat er onder onze Natie nog voorbeelden van aiïerleie deugden gevonden worden! — Het is eene zeer gefchikte aanleiding, om met de wereld en de wereldfche gebeurtenisfen' bevredigd te worden, wanneer -men 'telkens bij da herinnering van het kwade, ook het goede, dat rondom ons is, opmerkt. Zoo behoudt a'les een behoorlijk evenwigt, en onze dankbaarheid voor het leven, dat god ons uit weldaad gefchonken heeft, en waar bij Hij ons gunsiiglijk bewaart, wordt gaande gemaakt. eelhart. Gij ziet, onder anderen,, ook uit dit geval, hoe veel 't er in de wereld op aankomt en af-  < 29 > afhangt van een behoorlijk overleg , en om eene zaak wél te beginnen en voorttezetten. Het grootHo vermogen gaat onder een ongelchikt beftuur verloren, en geringe inkomsten worden door eene bedachtzame fpaarzaamheid tot nut en genoegen aangewend: — Dit zelfde overleg en die fpaarzaamheid zou ook kunnen worden toegepast op eene zuinige en echter voedzame fpijsbereiding voor groote huisgezinnen van geringe lieden. Doch, om hier omtrent nu eenige opgaven of aanwijzingen te doen, is de tijd te veel verloopen. Wij fparen dit dan tqt 0e eerstkomende gelegenheid. DER-  < 3o > DERDE HOOFDSTUK. Waarde van gezond voedfel; opgave eener gezonde en voedzame fpijsbere 'tding. Geringe fpijs , wel toebereid, die goed en voedzaam is , Voldoet zoo wel voor 't onderhoud als de overladen Dis. -Het gezelfchap op den gewonen tijd weder bij een gekomen zijnde, werd aan den Heer eelhart al fpoedig zijne belofte herinnerd, omtrent de opgave van eene zuinige en , voedzame fpijsbereiding. Dit is toch, zeide klaas janzen, inde tegenwoordige dure tijden, wel waardig eens opzettelijk bedacht  < 3i > dacht te worden; en is het dan al niet zoo zeer voor bijzondere huishoudingen, zoo zoude het kunnen te pas komen bij eene liefdadige onderfteuning van armen. braafman, Ja, klaas! wel degelijk is dit waardig bedacht te worden. Want, geioof het zeker, dat van gezond voedfel zeer veel afhangt, en dat veel jammer en ellende zou kunnen worden voorgekomen, indien men naauwlettender acht gaf, en dikwijls kon geven, op het onder bereik ftellen van fpijzen voor den geringen burger, inzonderheid wanneer de prijzen van fommige noodzakelijke behoeften zoo hoog zijn, dat het verkrijgen van eene genoegzame hoeveelheid daarvan, ter voeding van een geheel huisgezin, ondoenlijk is.- gerrit sijmenzen. Het is mij wel eens opmerkelijk voorgekomen, dat onder de Ingezetenen van fommige plaatfen, die, uit hoofde van aanleg en luchtsgefteldheid, anders als gezond geroemd worden, veelvuldig, en, meestal, jaarlijks, befmettelijke koortfen heerfchen. Zou dit ook, denk ik hierbij, fomtijds niet voor een goed deel, aan het voedfel kunnen worden toegefchreven ? braafman. Ik voor mij, geloof niet, dat hier iemand aan zal twijfelen. klaas janzen. Ik herinner mij hier eene Stad, daar dit althans van gezegd kan worden. Maar neoit van mijn leven hoorde ik ook van eenige plaats, alwaar, in den voortijd voornamelijk, zoo veel niichtercn kalfsvleesch gegeten werd, als daar, gelijk mij onlangs door een' deskundigen verhaald werd. 't 1$ waar, de wetten bepalen, zoo als hij mij daarbij vertelde, het getal , *t welk de Vilders mogen flaan; maar  < 3* > maar nonerden meer, dan die bepaling veroorloof worden e door den geringen burgerfiand, welke in die Stad bijzonder talrijk is, binnen geflagen, en wel omdat men voor weinige fbivens, een vierdepart van zoo n kalfje koopen kan. braaf man. Dat dit ten uiterften nadeelig moet wez< n kan ieder een ligt begrijpen. Die viefe kost geeft niets dan flijm in de maag, geen voedfel noch krjcht, maar moet de vochten en fappen ten eenen maal bederven. En -welke fchromeüjke gèvolgen moet zulks niet hebben op zoo vele menfchen; - jan barendzen. Zoo ben ik ook wel eens getuge geweest van de menigte zoogenaamde platviich , fchol, enz. welke in vele fteden door de geringe lieden gekocht werd, en die althans voor zu'ke menfchen, die zelden regt krachtgevend voedfel nuttigen, meesttijds nadeelig moeten'"wezen. braafman. En dan durft menig een, daar hier zulke fprekende oorzaken zijn, die door elk een kunnen worden opgemerkt, wanneer de gevolgen van het binnenflaan van zulke ongezonde fpijzen zich vertoonen, en in den zomer gevaarlijke koortfen voortbrengen, in zoo'n rijd, zeg ik, durft menig een verkeerd genoeg, van onmiddeiij cc ftraffen over ftad i en land fpreken; gedachten en gezegden, welke alle ' redelijke begrippen Van eerbiedige^ vrees voor god vernietigen. klaasjanzen. Het was te wenfehen, dat alle wetten en verordeningen, tegen het gebruik van fchadeüjkc vocdfels, ftipier .werden nagekomen en eehandhaafd. ' 6 braaf man. Velen verwagten dit ook, federt dat  € 33 > dat de Regering eene Commisfie van Gezondheidl Welke voorzeker ook daar over waken zal, heeft .doen aanftellen. jan barendzèn; Maar men is nu even wel 4 federt eenigen tijd, bedacht geweest, om, vooral ia den winter, onder' de arme lieden, 1 k 3 maal *s weeks, gezond voedfel uktereikers. Zouden wij* denk ik daar al, bet voorbeeld van vele lieden en plaatfen niet kunnen navolgen, en ook hier een ontwerp daar toe tot ftand brengen? eelhart. Gij bedoek hier voorzeker de uitdee» ling van Rumfordfche Soep ? willem corneliszen. Ja, mijnheer! Wai is eritoch van den oorfprong dier Soepkokerij? en draagt die wijze van Armenonderfteuning ook uwé goedkeuring weg? eelhart. Toen zekere Graaf van rumfodd, een zeer menschlievend man^ zulk eene tallooze menigte arme menfchen, eigenlijk gezegd bedelaars , iri zijn Vaderland , Beijeren , zag , was hij op middelen bedacht, om deze behoeftigen, die alleen vari. de Kloosters en eenige liefdadige giften hun beftaan ellendiglijk Onderhielden * met onkostbare en echter voedzame fpijzen te verkwikken , en daarna tot den arbeid te brengen. In beide deze lofwaardige oogmerken is hij, in die landftreek, gelukkig geflaagd. Dit Voorbeeld van den Graaf van rumforö werd zoo haast niet bij onze landgenooten bekend, of derzelver zucht en ijver tot liefdadigheid fpoordè hen aan tot navolging. Vermogende en welwillende In= gezétenen 4 in onderfcheidene fteden van ons Vaderland , ontwierpen een plan, oni voor hunne arme medeburgers een onkostbaar en krachtig voedfel gëII. Stuk. e reed'  < 34 > reed te laten maken, en dit was de Soep, welke na federt 3 . a 4 winters is uitgedeeld, en welke naar het voorfchrlft van gemelden Graaf van rum ford is ingerigr. — Hoe loffelijk deze liefdadige uitdeelingen ook geacht behooren te worden , hebben echter kundige Geneesheeren in ons Vaderland aangemerkt, dat. op den duur, deze fpijs , onder de gedaante van lil— en lij nachtige foepen, voor dagelijksch eebruik, met opzigt tot onze Natie, niet zoo heilzaam kan wezen. Eene vochtige dampkring eischt vaste fpijzen, daar, integendeel, in hoogere landen, en, ineen droog klimaat, dunne en vloeibare fpijzen een allerbest voedfel zijn. Het gelei of lillige, uit de beenderen getrokken , waaruit in de' daad het fterk voedende deel der Rumfordfche Soepe beftaat, vordert fterke verteringskrachten • want het is dezelfde zelfftandigheid, waaruit in onze Lijmerijen, door de kalk en meerder vuur, de lijm bereid wordt. Magen-, door veel koffi; en theewater, de gewone drank ven onze gemeene lieden inzonderheid, verflapt en flijtnerig zijnde geworden, zijn niet berekend voor deze foep, en kan dezelve daaro.ri, bij eene veelvuldige herhaling, geen gezond voedfel zijn. Ook zijn onze geringe lieden niet fterk gefield, om foep voor dagelijktche fpijs te hebben. Grutten, gewoonlijk in deze foepen gekookt, uit derzelver aard lijmachtig, zijn niet zeer gefchikt, om bij het geleiachtige van bet vlesscn of het lijmerige der beenen gevoegd te worden , en hebben de eigenfchap, dat zeligtehjkhet zuur verwekken. Het zuur verwekt meerder honger; ën den honger meer fpijs vorderende, zou het° oogmerk, om onze geringe en armoedige landgenooten een gezond voedfel te bezorgen, door deze-foep niet bereikt worden. Het is in ons Vaderland een overoud gebruk, om veelerlei grutten en melen, in melk of water gekookt,  € 35 > Jsookt, met fuiker of firoop te eten. Ten'platter! ïaade blijft dit nog vrij algemeen in gewoonte, eil. deze fpijs is niet ongezond: want de fuiker en firoop komen derzelver taaiheid te gemoet; en bevordert de vertering. Dan, hoe zeer grutten en meJ len eén goed en zacht voedfel geven, is het echter aan den anderen kant niet rhindèr waar, dat het gedufig en aanhoudend gebruik van deze fpijzen) ook door derzelver lijmerigheid, de ingewanden en bekleedfelen van den onderbuik te veel verzacht en verzwakt, waardoor een ongemak, onzen"Landaaid ee« nigzins eigen, namelijk dé net- en darm-breuken^ bif het invoeren van lijmerige fpijzen, nog algemeener zou kunnen • worden: terwijl men wil opgemerkt nebben, dat, federt de aardappelen de meelfpijzent eenigzins vervangen hebben, dit ongemak eer verminderd dan toegenomen zou wezen. De ondervind ding heeft ons dus geleerd, dat in onze luchtftreefcj en in onzen vochtigen dampkring j de vaste fpijzeii den voorrang verdienen, en de gezondfie voedfels Zijn, en wel zulke fpijzen, Welke , met zekere evenredigheid, uit het Dieren- en Plantenrijk te zameri genomen zijn. Een matig gebruik van zulk eene zamengefielde fpijs is toch het beste behoedmiddel, orri de vochten'in het menfchelijke ligchaam voor overmatige geneigdheid tot. flijm, zuur, of verrotting te bewaren. Voor een goed deel-heb ik deze aanmerkingefi ontleend van den Geneesheer w. m. keucben ius,' en zal nu', volgens 'é Mans voorfchrift, lateri vol°en eene opgave van de bereiding van eene vas= te fpijs, meer gefchikt voor onze vochtige .luchtfireek , en naar de levenswijze onzer arme en behoeftige landgenooten, eenvoudig en Onkostbaar za= men gefield, welke bij ons de plaats der Rurrifordfdhè G » Soef■  < 3^ > bi?eéden ^ ÈSïï f^suitdeè,i"gen, ZoU kunnea oekieeuen. — Men neme by voorbeeld: 150 Aardappelen , berekend tegen ƒ 2:10-50 fê geele Peen of Wortelen . * I } _ j . 25 $» Rundvleesch, a 4 iïuiv. . tf 5 : _ '. . 80 lood Zout . . , . s - • 6 •' _ 10 lood Peper . . . c _ . g . _ 1 ton Turf tot brandflof . . s 1 . . '. _ f 10 : 4 : - Om deze fpijs gereed te maken, moet men een evenredig groote ketel hebben, best een Teren verder een goed vuurwerk, hoe zuiniger dit TaatSè «gengt en aangelegd wordt, des re voordeeS komt dit in de kosten, ft, 'dezen ketel moften de Wortelen en Aardappelen, behoorlijk fchoon gemaakt en gefchild ,„ een3 genoegzame hoeveelheidI Sa er gekookt worden. Bekend genoeg is het,dat de WoïÏÏ len ruim éen uur voor de Aardappelen daarin gedaan worden. Wanneer beide nu omtrent gaar zijn 2 men het warer door een kraan, onder tan den kS' gemaakt, wegloopen Ondertussen zijn de 25 pondT Rundvleesch, ,n kleine Hukken gefneden, in een 3nderen ketel,met een goed deel van het Zout gaar gekookt en worden dan, met het Vleeschnat, bijte Wortelen en Aardappelen gedaan, en vervolgens met het overige Zout en de Peper nog ruim een kwartier uurs zamen doorgeftoofd. Deze voedzame en regt fmakelijke fpijs zal, naar .de gedane opgave bereid, omtrent 230 pLtfJa mdlveren, waarvan ieder pond nog geen Huiver'zal behoeven te kosten, en een, of ten hoogiten anderhalf,  ♦€ 37 > half pond, zal eene volkoniene portie voor één perfoon uitmaken. Men kan zulk eene gezonde en voedzame fpijs ook, ■ bij verandering, aldus zamenftellen, nemende namelijk : 150 fj§ Aardappelen . ƒ 2 : 10 : - 50 fg Zuurkool . ' . * I : IO : - 25 fë Spek, & 32 ftuiv- • 5 4 : 7:8 80 lood Zout, oi'iets minder s - : 5:8 iö lood Peper . . = - : 12 .- - 1 ton Turf tot brandftof . » 1 : — : - ƒ 10 : 5 : - De Aardappelen moeten eerst gekookt,en, het water daar afgelopen zijnde, de Zuurkool er bij gedaan worden. Het Spek, als boven het Vleesch, in kleine Hukken gefueden en gaar zijnde, wordt met het nat en het overige Zout en de Peper daarmede bijgedaan, en met de Aardappelen en Zuurkool ter degen doorgeftoofd. Ook deze gezonde en vaste fpijs zal insgelijks pas op zeven duiten het pond komen te ftaan. Het is algemeen beleend en aangenomen, dat de Zuurkool bij Spek eene gezonde toefpijs is, en, in onze luchtsgefteldheid, uitnemend dienftig tegen fcorbutieke feberpte. — Voor onze Roomschgezinde behoeftige landgenooten zoude men, op Vastendagen, eene nog eenvoudiger en evenwel ook voedzame fpij-s kunnen bereiden : als, Aardappelen en Wortelen in water gekookt, en met boter, azijn, zout en mostert door een geftoofd. Men zou ook de Wortelen kunnen vervangen met Zuurkool, en de mostert met peper; te-wijl men de hoeveelheid, C 3 naai-  '< 3» > jiaar het aantal van de genen, d;e men er genot var} wil doen hebben , kan vermeerderen ot' verminderen. klaas janzen. Wel zoo, mijnheer! deze voorfchriften zijn regt vaderlandsch. Zulke kost moet vast nog veel welkomer wezen aan onze arme medemenfchen, dan de foep. jan barendzen. D.at denk ik ook, klaas! Wel aan, dat wij van den winter de proef djar eens van nemen. Wij moeten Dominé maar verzoeken, dat hij eens een ontwerp make, om daarop tot dat einde waf penningen te verzamelen. Wij zullen vast bijval vinden, en navolgers op;-andere plaatfen. braafman. Houdt u verzekerd van mijne be? reidwilligheid. Ik zal het begeerde tijdig gereed raat ken, en dan kunnen wij het gezamenlijk tot ftand helpen brengen. eelhart. Ook ik zal het mijne daaraan trachten te doen. Bij voorraad zal ik zorgen, dat het Gemeentebeftuur ons eene plaats tot een keuken aanwjjze. braafman. Ik twijfel er niet aan, of alles zal wel tot ftand komen, km Eer wij nu echter van elkandcren gaan, moet ik nog iets mededeelen, dat hier heel goed bij behoort, en door mij in een onze? maandwerken gevonden is. Het is namelijk: Eene aanwijzing, om een Paard voor de helft der kosten, dan anders plaats heeft, te l onderhouden. i Lieden, die van Vader, Grootvader en Overgroots vader gezien hebben, hoe een Paard gevoed wordt, dochy  < 39 > doch, gelijk het gemeenlijk met het zien gaat, zonder óóit overdacht te hebben, of men het voeder met beter en tevens voor minder geld bereiden.kan, zullen, bij deze aanwijzing, buiten twijfel bet hooid fcbudden; maar menfchen, die nadenken zullen zich bierbij geheel anders gedragen; zij zmlen de proet daarvan nemen, en wanneer het daar mede wel gaat, er hun voordeel mede trachten te doen. — Dat Brood meer en beter voedfel geeft,dan raauw Koren, is eene onbetwistbare waarheid. Deze vooronderftelline rust niet alleen op de ondervinding, maar ooK op goede natuurkundige gronden: want het zuurdeeg, welk tot het roggenbrood genomen moet wor^den beeft de eigenfchap van het voedend middel in het'meel zoodanig te ontbinden, dat het voor de magen ligt vak, de beste voedende deelen aftezonderen, en die nuttige werking voorttebrengen. welke men daar van begeert; terwijl integendeel van de raauwe haverkorrels, al worden die ook nog zoo wel door de paarden gekaauwd, vele voedende deelen onverteerd blijven, en op die wijze onnut verloren gaan. Men late daarom de haver, voor de paarden beftemd, tot meel malen, en met veel zuurdeeg vermengd, tot brood bakken; fnijde als dan dit brood tot kleine vierkante flukjes en geve het hun onder fnijdfel of gehakt ftroo: dan zal men bevinden, dat men met de helft tot brood gebakken haver zoo ver kan komén, -al, met eene dubbele hoeveelheid raauwe haver. Nog beter is het, wanneer men met dat haverbrood tarwezemelen, in plaats van fmjufel, vermengt; als dan heeft men niet noodig, de paarden hooi te geven. Bij dit voedfel zal het paard ziek zeer gezond bevinden. Men houde dezen voorflag niet voor eenen enkel befpiegelenden inval: neen, zij is door de ondervinding C 4  «C 4° > bevestigd. Hadden de bewoners van het Noordelijk gedeelte van Zweden dit middel niet bij de hand genomen , zij zouden bezwaarlijk voedfel genoeg voor hunne paarden weten te vinden. Zij bedienen zich derhalven van dit brood, en befparen daardoor eene menigte haver, of ander voedfel, *t welk de paarden gewoonlijk behoeven. |iier ging nu het gezelfchap weder uit een. VIER-  < 41 > VIERDE HOOFDSTUK, Over het nut der Inenting met Koejtokftojfg. Jftj, wien god kind'ren gaf, zorg' voor hun dierbaar leven > En denk' dat hij daar van eens rekenfehap moet geven. J?oen de boeren ditmaal, al pratende, gezamelijk naar het huis van eelhart gingen, overlegden zij onderling, oiri dezen avond het onderwerp van de Koepokken eens op de baan te brengen. Al meermalen, zeide jan baren dzen, heb ik er over gedacht, en bij mij zeiven het verlangen aangekweekt, om met de heeren, op onze bijeenkomst, daar over eens te fpreken; maar telkens is dit weder door andere zaken verdrongen. Ei lieve, klaas! gij moest dit eens aan den gang brengen. klaas janzen. Wel nu, dat wil ik gaarne doen-, wij hebben thans ook eene natuurlijke aanleiding. Want, wordt ons, als naar gewoonte, gevraagd, of alles nog wél is, kunnen wij, wat ons betreft, daarop wel gunliig antwoord geven; maar moeten met een naar waarheid zeggen, dat, onder onze plaats, de Kinderziekte weder is uitgebroken, zoo als gij weet, j a n ! zelfs in uwe buurt. C S COR-  < 42 > cornelis pieterzen. 't Is daar bij dirk ben dors c her een jammerlijk vooruitzigt. Daar is de vrouw gisteren ook gaan leggen , en de Meester dacht van de morden zeker, dat het Pokken zouden worden. En dat in een huishouden met zeven kinddrcn! jan barend zen. Even zulk een deerlijke toeftand is het reeds in het huisje daartegen over mij, bij hannes de maaijer. Maar laat eens zien, kebs! heeft uw vrouw ook de Kinderziekte nog wel gehad? cornei.is pieterzen. Neen ze toch niet, en ook geen van mijne kinderen. Ik heb al tegen mijn wijf gezeid, dat zij wat voorzigtig moet wezen,- en er niet 'te druk moet loopcn. Maar zij houdt veel van Maartje; 't is ook nog wat van het volk, en een wijfje, dat altijd haar best doet. Dirk zou wat misfen aan zoo'n vrouw, en de kinderen zullen 't gewaar worden, dat zij van de been is. gerrit sijmenzen. Is dat daar, waar tijmen joosten in het achterhuis woont? die tijmen, die zijne kinderen verleden jaar met de Koepokken heeft doen inenten? Dan zullen die kinderen nu wel op de proef komen. Want daar twee huisgezinnen met kinderen onder één dak wonen, loopen veelal de kleinen met elkaar in en uit. cornelis piiterzen. En althans daa>: want Jaet zijn al federt jaren goede buren. Onder zulke gerprekken kwamen zij bij eel8sab.t, die met Zijnen vriend braafman in drok- ke  < 43 > ke redewisfeling was over Staatkundig g^urte.nsfon- terwijl echter beide even verheugd waren, u« S? 'dieXden afbreken. Met hart-^ w*Jom geheten en geplaatst zijnde, nam klaas ] a^n zen dadelijk het woord, en zeide: Al meermalen, Heeren! hebben fommige van ons het voornemen gehad, om ul. oordeel eensJ> vg* gen over het nut der zoogenaamde Koepok - men ting, waarvan men toch hoe langer zoo meer hoort doch dit werd tot hiertoe telkens door andere zaken verdrongen. Nu overtelden .wij onderling, om ü dezen avond eens op het tapijt te brengen Er zijn er zelfs van ons, die thans een wezenlijk belang ■ hebben om voor zich zeiven eene befiisfende: keuze te doen. De Kinderziekte is in ons dorp weder uitgebroken in twee huisgezinnen. braafman. Wel, indedaad! dat berigt ontzet 'mij. Niet dat ik zorg heb voor mij of de mijnen. want ik heb reeds voor twee jaren mijne kinderen en aanhoorigen, met een gelukkig gevolg, met de heilzame Koepokftof doen inenten-, maar inzonderheidiv-oor zoo vele mijner bekenden en goeden vrienden'hier in deze plaats, die jammerlijk al te traag en te laauw zijn, om de middelen ter afwending van dreigende onheilen en rampen te bezigen en waartoe de verpligting toch zoo duidelijk op alle redelijke menfchen rust. klaas janzen. Gij fchijnt de zaak van veel gewigt te befchouwcn, Dominé! bbaafman. Immers, gelijk gij met uw gezond verftand ligt bevatten kunt, met het hoogfte regt, Qnder alle ziekten toch, waardoor inzonderheid ons [Werelddeel ontvolkt, mismaakt en ongelukkig gewor-  < 44 > 'S' ,iS $ v"orzekci- geen zoo vernielend en zoo ?kel!g als de Kinderziekte. U Ik herinner mij fer de fterke maar ware trekken, met welke Profesfor eelhart. Verfct gij dit eens aan bet gezelfchap voor te lezen, vriend? het boek is hier t-vilLg bij de hand. 6 braaf man. Wel aan, wil ik? hoort dan (*)< „ Onder alle natuurlijke onheilen, die ons nog „ drustken, ken ik er geen, dat zoo zeer den naam „van lest verdient, als de Kinderpokken; eene „ ziekte, die door niets, dan door eene langdurige „gewoonte, ons dragelijk heeft kunnen worden, „ die in derzelver doodende kracht voor de pest „geenszins wijkt, en in affchuwelijkheid dezelve „ overtreft, en welker gevolgen voor het geheel even w zoo vernielend, als ze voor bijzondere perfonen y, en huisgezinnen deerniswaardig zijn. Meer dan de „ bloedigfie oorlog, meer dan ooit eenige andere ; „ heerfchende ziekte, heeft zij aan bet menschdom „ gekost. In Londen vernielde zij in een tijdvak „ van zevenenzestig jaren, één honderd dertien dui„ zend acht honderd en vijftig menfchen. In Zweden „ rukten de Kinderziekte en de Mazelen, in den „ tijd van elf jaren, vijfennegentig duizend een hon„ derd en een mensch, en dus juist het negende ge„ deelte van de bevolking, weg. Er zijn Pok-ziek„ ten geweest, waarin flechts de helft, ja, zelfs geen n één der lijderen, den dood ontkwam. En volgens » be- (*) hu ff. land, kunst m hst menfchelijk leyen te yerkweit. D. II. faU^z. Ï76--379.  < 45 > berekening van jonker, hebben ze het veertiende „ gedeelte van het geheele menfchelijke geflachr, „ weggefleept. En om nu van Staatkundige bereke„ ningen tot tooneelen te komeh, die ons nader ter „ harte gaan, hoe velen zullen zich nog herinneren, „ wat zij zeiven in den gloed van dat verterend „ vuur hebben uit gedaan, wat zij anderen zagen lij„ den, ■ hoe dikwerf de woning , waar huisfefjk .gew noegen gevestigd was, met jammer en weeklag„ ten vervuld werd, — in hoe weinige dagen een w voorbeeld van fchoonheid in eene walgelijke M vleeschklomp veranderd werd, waar 'de mensch„ beid voor gruwde!—- Hoe menigeen jongeling be„ weent nog fteeds zijne bruid; hoe menig moeder „ haren kleinen lieveling, die beide het, offer 'dezer n woedende Ziekte werden? En hoe gelukkig, wan- neer nog de dood aan deze tooneelen van ellende „ een einde maakte, en het vreesfelijk heer van jam„ merlijke gevolgen, die uit de Kinderpokken over- blijven, afwendde ! Want dit is het verfchrikkelïjfc" „ fte van deze ziekte, dat ze dikwijls de treurige „ fporen van haar aanwezen voor het geheele leven ^ inbrandt, en hen , die ze niet in het graf fleept, „ tot levendige lijken maakt. Niet genoeg, dat de „ affchuwelijkfte wangeftalten en misvorming der men„ fchelijke gedaante, ongeneefelijke blindheid, gchee. „Ie doofheid, tering, ea eene geheele wanorde in „ den aanleg der menfchelijke natuur, de veelvuldige „gevolgen harer woede zijn; ze is zelfs in ftaat, „ de hoogere verftandelijke vermogens van d:n „ mensch te krenken, en de voorbeelden zijn niet „zeldzaam, dat door die Ziekte, de vernufcigfte „ mensch tot een' weetniet werd. Gewisfelijk moet „ men tranen ftorten, wanneer men onze bloeijende, „ door eene verbeterde opvoeding gefterkte, eri door „ eene vroege ontwikkeling van ziel, zoo aanminni-  < 4 > „ ge jeugd aanziet, en daarbij bedenkt, dat deze'Ivé „ al rijpende tot eene prooi opgroeit van dien on„ verbiddeli.iken engel des doods* die vroeg of laat „ zijn zwaard over hare hoofden zwaaijen , en mej; „ eenen flag de fchoonfie hoop, de ftreelendfte ver„ wachting, de vrucht van vele jaren aangewend? „ moeiten en zorgen vernietigen zal; Welke moeder „ leeft er, in wier hart, door een bang voorgevoel „ voor het toekomstig lot harer kinderen,-de-wensen. „ niet zou ontftaan zijn, dat het mogelijk • wezen w mogt, dit kwaad geheel af te wenden? Welke „ Menfchenvriend, wien het enkele denkbeeld van „ deze mogelijkheid niet roeren, en alle deszelfs „ krachten, tot dadelijke medewerking, niet aanvu- . „ ren zou ?" klaas janzen. Waarlijk, mijnheer! dat is eene treffende fchilderij, en wij gevoelen, vertrouw ik, allen, dat het naar waarheid is. Maar, heeft men niet al, federt eenige jaren, dit kwaad willen tegengaan, door dc inenting der Ziekte zelve, welke men daardoor toch onder meer bedwang houdt? braafman. Voorzeker, klaas! heeft men met die inenting eene menschiievende bedoeling gehad. Maar zij had ook het nadeel, dat, daar zulks-, op verre na niet algemeen werd in 't werk geftcld, de befmetting der Ziekte meer en meer verfpreid werd. Ja, de Sterflijsten wijzen uit, zoo als opmerkzame en onderzoekende Geneeshecren ons berigten, dat federt de inenting der Kinderziekte in zwang geraakt is, de algemeene fterfte daarvan nog vergroot is. eelhart. En gij moogt er wel bijvoegen, dar' he' uifftekend nut der Koepok-inenting ten duidelijkften blijkt uit die zelfde Sterflijsten van Londen, waas*  < 47 Waarop gij ftraks het oog hadt. Dit is zoo fterk," dat ik niet voorbij kan, eens onder uw oog te brengen zekere Tafel, welke in de VaderL Letteroefeningen N°. IV. van 1805. gevonden wordt, en die mijne oplettendheid gaande maakte. Ziet hier dezelve; „ Getal der geftorvenen aan de Kinderpokjes „ federt 50 Jaren in de Stad Londen, „ berekend van 10 tot 10 Jaren. Van 1750 tot i?59 —' 11,642 geftorven. ■ 1700 1769 24.435 " 1770 1779 22,039 , ' 1780 1789 17,121 1790 1799 '— 17.685 ™ 92,922 „ Dit maakt ruim 1858 dooden jaarlijks. „ Men zal nu zien, hoe dit getal trapsgewijze „ verminderd is federt het jaar 1800, toen de Koe„ *>ok-inenting opgang begon te maken. In 1800 geftorven 2,409. — 1801 1 ■ ■ ■ ■ 1,461. — 1802 ■ ■ 1,579. „ !8o3 1,173. braafman. Indedaad, vriend! dit laat geheel geen twijfel meer overig, opzigtelijk de gelukkigs uitwerking, welke de ontdekking der Koepokken alrede heeft daargefteld. cos.-  € 4§ > ccirnelis pieterzen. Maar wat is er toch feigendijk van die Koepokken, Dominé? braaf man. Dat behoedmiddel, dat federt een jaar 7 a 8 (1798) nu is bekend geweest, tegen de vernielende Kinderpest, is met geen gevaar van fterven, noch van ziek te worden, noch van mismaaktheden, natelaten, vergezeld, en beveiligt allerzekerst tegen die befmettende Ziekte. —- Maar eer ik verder mijne redenen vervolge, moet ik eerst wat vragen: Zijn er onder u nog eenige, die de hatelijke Kinderziekte nog niet gehad hebben, of wier vrouwen of kinderen daar nog voor bloot ftaan? cofinelis pieterzen. Mijn vrouw, mijnheer ! heeft ze niet gehad, en ook -geene mijner vier kinderen. jam barendzen. Ook ik Weet niet ze immer [ïehad te hebben -, en zeker is dit van twee mijner' kinderen: terwijl s ij m e n ook in dat geval is; bra.afman. Dan heb ik een dringend verzoek, dat gijl- daar thans het gevaar zoo nabij is, zonder utitftel , morgen aan dien dag uzelven, óf de uwen, met Koepokftof doet inenten. Meester G. zal er wel. weten aan te komen-, hij heeft net verleden jaar onderfcheddenen, met het beste gevolg, gedaan. Zoo gij dit nu aanneemt, zal ik omtrent dit onderwerp verder voortpraten. He wilde nu eerst dit beding maken. cornelis pieterzen. Daar is er mijn hand op, Dominé 1 dat ik er. mijn werk van zal maken. jan barendzen. Gij weet ook uit andere gevallen, mijnheer! dat wij genegen zijn naar raad te luis-  < 49 > luisteren, en hulpmiddelen ter verbetering of afwen» ding van onheilen, te beproeven; eelhart. Hiervan hebben wij de bewijzen iri handen. Maar gij zeide daar aandonds, vriend braafman! als mét een woord, dat het inenten1 der Kinderziekte geenen algemeenen opgang gemaakt had. Ik herinner mij ook nog, boe voor omtrent vijf-en-twintig jaren de inenting veel bijval kreeg.» maar toen wederom als geheel ftil ftond en in 't vergeetboek geraakte. Wat of daarvan toch de reden ware ? Gij weet met mij, dat er nog heden» federt dat de inenting met Koepok-ftof in zwang gekomen is, eenige meniehen zijn, die zeggen: Ja, was het nog eene inenting met Kinderpokjes zelve 1 daar zou ik niet tegen zijn-, maar met Koepokken! neen, foei! daar kan ik niet toe overgaan. braafman. Die redenen zijri niet bezwaarlijk aantewijzen. Hoe groot ook de kans voor eene gelukkiger uitkomst met de ingeente pokjes, boven de natuurlijke, moge zijn, zoo komen er toch van tijd tot tijd eenigen aan te fterven, en dit is wel de voorname reden, die de algemeene uitbreiding der inenting verhinderd heeft; Want, hoe velen er dols reeds op eene plaats, met het beste gevolg, door des inenting zijn gered, verwekt ftraks zoodanig eeri ongeluk, al is het maar van één uit de tweehonderd , eene geweldige neerilagtigheid, eri fchrikt vooral gemoedelijke ouders van het voornemen afi torn hun geliefd kroost deze koristbewerking té doen ■ondergaan. Eene andere zwarigheid Was deze , dat ria'm'elijk de ingeente pokjes in aard met de natuurlijke dezelfde zijri, en niet zelden eerteh gelijken trap van hoi vigheid bekomen: en zoo de lijder het leven er al //. Stuk. D x, f#a^  < 5© > fomtijds met veel moeite van afbrengt, is hij onderhevig aan alle onaangename gevolgen, welke door de verettering en opdroging van kwaadaardige pok-, jes worden veroorzaakt. Het zien hu van zulke on; gelukkigen, die, namelijk, door de. gevolgen der ingeente pokjes mismaakt zijn geworden, moet voorzeker een ieder, die zijne kinderen of nabe(taanden lief heeft, eenigzins affchrikken van de toediening van zoodanige konstbewerking •, terwijl het laatst bijgebragte zeggen louter op vooroordeel gegrond is. eelhart. Zeker zijn deze zwarigheden van belang. Éven wel zoo lang er geen beter middel ter afwering of vermindering van de zoo gevaarlijke gevolgen der Kinderziekte bekend was, kon men het aanprijzen. braafman. Alleen bleef er op aan te merken, hetgene ik ftraks reeds zeide, dat men daar door de aiekte telkens op eene plaats bragt, en men dezelvé gelegenheid gaf om zich voort te planten. klaas janzen. Dit begrijp ik zeer goed• want indien mijn buurman eens iemand van zijn gezin deed inenten, liep ik of iemand der mijnen gevaar, om de ziekte natuurlijk te krijgen. braafman. .Regt zoo, klaas! maar thans is het geval der inenting geheel van natuur veranderd. Er is toevallig een veel gemakkelijker en zekerder weg ontdekt, om de afwering en vernietiging dier hatelijke ziekte daarteftellen, door middel, namelijk, eener gelijkfoortige konstbewerking, die alle de voordeelen, welke ons de inenting der natuurlijke pokjes be'oofde, daarftelt, en tevens geene dier ongemakken met zich fleept, welke tot hiertoe bet algemeen aannemen der gewone inenting belet hebben,  < 5i > ben, en (leeds zullen blijven verhinderen. En dit U «le inenting met Koepökltof. gerrit sijmenzen. Maar wat is er toch van de eigenlijke Koepokken ? en wie, en hoe heelt men het nut daarvan ontdekt, ter beveiliging tegen de Kinderziekte? braafman. In fommige graaffchappen van Engeland vindt men aan de rijers der Koebeesten eene foort van zweren, gelijkende naar Kinderpokjes, en daarom Koepokken genoemd. Van onheugelijke jaren her wist men, dat zij, die zoodanige Koebeesten melken, aan hunne vingeren en handen gelijkfoorttge uitbottingen bekomen, doch daardoor, gelijk -men nader opmerkte, het voorregt verkrijgen van fchootvrij te zijn tegen Kinderziekte. Doctor jenner, (zijn naam is waardig, om altijd mer eenen zekeren eerbied genoemd te worden,) die, in het Jaar 1798, hierbij allereerst toevallig bepaald werd, trok, met het grootfte regt, uit deze opmerking het gevolg, dat dan ook die genen, wiens de etter ftoffe van zoodanige Koebeesten werd ingeënt, voor de Kinderziekte, zoo zij die nog niet gehad hadden, veilig moesten zijn-, iets,, dat hem een 3l!ergcwigtigst nut beloofde, omdat men, bij de dus voor de Kinderziekte beveiligde perfonen, gedurende de werking der KoeFokftoffe, nooit eenig nadeelig toeval zag gebeuren, gelijk bij de inenting der natuurlijke pokjes zoo dikmaals plaats heeft. Deze Doctor jenner nam dadelijk onderfcheidene proeven ter bevestiging van zijn vermoeden , en vond ze door zeer gelukkige uitkomsten bekroond. De ontdekkingen en waarnemingen hieromtrent werden openlijk bekend gemaakt, en wel ras op menigvuldige plaatfen door gansch Engiland nagevolgd. Da Vaa  < 61 > Van daar flocg het over eerst naar Frankrijk, en Vervolgens bok naar ons Koninkrijk. De mehschlievende Rotterdamfche Geneesheer l. du-ids heeft zich omtrent het yoorftaan en in werking brenging dezer heilzame zaak zeer verdienstelijk gemaakt. Sedert is die weldadige ontdekking allerwegen, niet flechts door geheel Europa gretig overgenomen, en in fommige Vorstendommen en Rijken , op hoog gezag, voortgeplant en werkfiellig gemaakt, waardoor den minvermogenden deze konstbewerking om niet kan worden toegediend •, maar zij is zelfs rot de afgelegenfte Gewesten des aardbodems overgebragt. eelhart. Met een innerlijk vergenoegen zag en hoorde ik,op onderfcheidene plaatfen,den opgang dezer gewenschte zaak, en heb ik mcmgwerf der Goddelijke Voorzienigheid den hartelijkften dank, voor deze ontdekking, uit de volheid van mijn hart opgedragen. braafman. Zoo heeft, met u, elk Menfchenvriend gedaan, voor wien de afwering van eene zoo jammerlijke plaagt als de Kinderziekte is, eene onuitfprekelijk wenfchclijkc zaak was. gerrit sijmenzen. Staat gij dan wezenlijk Zoo vast in de overtuiging, Dominé! dat die Koepokken beveiligen tegen de Kinderziekte? braafman. Zoo vast als ik bijkans van eenige zaak in dit leven overtuigd kan zijn, De proeven zijn daarmede nu zoo menigvuldig genomen, door zoo vele onderfcheidene kundige Gcncesheeren, van welken fommige, in den beginne, geheel geene verwachting daar van hadden, ja die er tegen ijverden, maar in vervolg van tijd overtuigd en in ijverige Voorftanders „herfchapen werden. — Niet met één.  < 53 > een, maar met honderden zijn proeven genomen, om hen, die met Koepokftof zijn ingeënt geweest,'en bij wien dezelve echt goed gewerkt hadden, in de hevigfte befmetting der natuurlijke Kinderziekte te brengen, zonder eenig gevolg niet alleen, maar die zelfs ingeënt met de natuurlijke Smetftof, er geen het minste nadeel van zagen. eelhart. Zoo gebeurde het immers verleden jaar ook te Z, dat men, door de inenting met Koepokftof, de in twee huisgezinnen hevig uitgebarstene Kinderziekte, waaraan er, in korten tijd , drie Uierven , Ruitte. cornelis pieterzen. ó Hoe hartelijk wenschte ik, dat wij het nu onder onze plaats ook zoo konden fluiten 1 braaf man. Daartoe moet dan geen tijd verzuimd worden. Ik zou u raden, nog dezen avond, bij Meester G. aantegaan, en hem aftevragen, of hij thans goede Stof heeft, of fpoedig weet te krijgen. eelhart. En, ingeval gij niet te regt mogt komen, laat mij zulks dan maar weten; ik zal dadelijk naar uimfterdam fchrijven aan een' der Directeuren van het Genootfchap ter bevordering der Koepokinenting , alwaar gezorgd wordt, altijd goede Stof in voorraad te hebben. In het verledene jaar had ik nog de ondervinding, dat die weg de zekerfte is. cornelis pieter zen. Inderdaad, mijnheer! 'gij zijt regt vriendelijk. klaas jan zen. Maar heb ik toch wel niet gehoord, Dominé! dat er fomwijlen natuurlijke Pokjes, D 3 na  < 54 > hebben 3iHent!ng ^ Koepokken' zich geopenbaard braafman. Ja, klaas! dit is wel eens gebeurd, maar altijd na valfche en nimmer na ware Koepokken. Zoo intusfehen, onder vele duizenden Ingeëmen, eens een enkele door natuurlijke Pokjes werd befmet, van wat gewigt zou zulks zijn, tegen de konstbewerking in 't algemeen? Vooral daar dit zoo dikwijls gebeurt, na de gewone inenting, fchoon de bekwaamfie lieden in dit vak den Ingeënten hadden vsrzekerd, dat zij nooit door natuurlijke Pokjes zouden worden aangetast. pieter japikzen. Zoo hoorde ik, laatst, in de Stad zijnde, van iemand, die zeide, dat men met de Koepokftoffe wel eens een ander vergift in het ligchaam kon voeren. braafman. Dit is niets, dan eene befchouwende bedenking, zonder eenig bewijs. Tot hier toe heeft men nooit eenig kwaad gevolg vau deze inenting gezien ; zijnde er , integendeel, hardnekkige Velziekten, kropzerige Verhardingen, enz. door genezen. Door inteënten met Stoffe, genomen uit vcorwerpen, aan eenig kwaadaardig ongemak zukkelende, zou men dat_ zelfde kunnen overenten. Doch dit geldt even goed tegen de gewone inenting. Het eenigfte, dat men er uit kan opmaken, is dit, dat deze inenting, zoo wel als de gewone, niet dient geoefend te worden door onbezonnene en onwetende perfonen, maar dat zij aan de Geneesheeren behoort evergelaten te worden. jan barendzen. Ja maar, denk ik al, zou zoo'n inenting met Koepokftof niet maar voor eea Jrerten tijd tegen de Kinderziekte beveiligen? b r A Af-  < 55 > braafman. Ook dit is flechts een uitvlugt,die niets anders dan eene willekeurige vooronderflelling is, welke door de ondervinding ten vollen wordt gelogenftraft. Uit het eenparig getuigenis der Engelicna Boeren blijkt immers, dat de melkers, die voor veertig jaren de Koepokken hadden gehad, tot op dezen tijd daarvoor bevrijd zijn gebleven. Terwijl ook de heer jenner'niet in ftaat was, bij die genen, bij welken men voor vele jaren de Koepokkeu had waargenomen, de Kinderpokjes door inenting te doen geboren worden. eelhart. _Ik geloof in 't algemeen, dat er, tegen geene ontdekking of onderneming van dat belang voor het mensch'dom, mindere bedenkingen te maken zijn, dan tegen de Koepok-inenting. De enkele gedachte, dat het tegen zulk een verfchrikkehjk onheil als de Kinderziekte, is beveiligt, moet genoegzaam wezen, om alle menfchen, die hun leven, en hunne gezondheid beminnen, en van wanftaltigheid en misvorming eenen afkeer hebben, overtehalen tot het gcpasie bezigen of doen in 't werk ftellen van dit middel. , braafman. God, bid ik, geve, dat men den verderen opgang daarvan verneme! Zoo toch zouden wij, met grond, hope kunnen voeden, dat die jammerlijke ziekte, welke, twaalf eeuwen lang, zulke ontzettende verwoestingen heeft aangerigt, wederom van den aardbodem werd verbannen. De boeren zeiden hier alle amen op; zij verklaarden tevens overtu'gd te wezen van het nut der Koepok-inenting, en beloofden zich naar die overtuiging „te zullen gedragen. D 4 V IJ F-  < 5 VIJFDE HOOFDSTUK. 'Over de Meikevers, of Meiwormen. — Nuttigheid van Vliertakken, ter verdrijving van ongedierte f» liggende Granen. — Aanwijzing, cm. van denzelfden grond twee Oogsten va» Aardappelen te hebben—Voerdeelig gebruik van het Stroo van Boekweit. Se brommende Kever knaagt bloeifcm en blad, Zn rooft zoo des Landmans toekomjligen fchat. Héb ïk bet wel gehad, klaas! zeide willek eoRNEiiszEN^toen zij gezamenlijk naar de gewone bijeenkomst gingen, dat uw neef uit Gelderland m de verledene week, bij u is geweest? ' klaas janzen. Ja, wel gezien, man! Maar, het fpijt mij, dat hij Zondag niet over kon blijven ik had hem dan waarlijk eens medegenomen naar het gezelfchap: ik houde mij verzekerd, dat hij daar veel genoegen jn zou hebben: want hij is iemand, die liefhebberij heeft voor zijn beroep, en gegeven of gelezen raad, ter verbetering van iets, zoo hij het eemgzins met zijne gezonde begrippen rijmen kan» ligt beproeft. * ■ a.  < 57. > jan b-arendzen. Is hij ook boer? klaas janzen. Dat zou ik denken; hij heeft van alles, en voornamelijk boomgaard en teel-land. gerrit sijmenzen. Wel, hoe ftaat daar het gewas? beloven de vrtichtboomen wat? klaas janzen. Dat zoude, naar zijn zeggen, nog al fcHikken; maar zoo was het verleden jaar ook, en toen vernielden de Meikevers, in korten tijd, veel. willem corneliszer. De Meikevers! kunnen die zoo veel kwaad doen? klaas janzen. Onbedenkelijk ; zij vreten in weinige dagen alles kaal. jan barendzen. En, wat doet men, om ziek van deze lastige gasten te ontflaan, of hunne vermenigvuldiging voortekomen? klaas janzen. Ik hoorde van mijn' neef, dat men er niets op wist, dan om ze te doen opvangen en verbranden. cornelis pieterzen, Wat js 't jammer, dat uw neef er met den heer eelhart niet eens over •kon fpreken! mogelijk.had die wel iets geweten, dat der beproeving waardig was. Gij moest het nog maar eens opperen; wij hoeren dan vast iet nuttigs. Zoo kwam men al pratende bij eelhart binnen, die. weldra bemerkte, dat bij hen de weetgierigheid omtrent eene of andere zaak was opgewekt. Dg Na  < 5B > Na dat klaas janzen hem het onderwerp genoemd had , begon hij in dezer voege: De Kevers, meestal Meikevers, en, in eenige ftreken, ook ' Molenaars genaamd, welke nu en dan zulke groote verwoestingen op de velden en aan het geboomte aanrigten , door het laatfte geheel van bladeren en vruchten té beroven, leven , in detl ftaat van Kever of Tor,- flechts ééne maand, en deze is de maand Mei, van waar zij hunnen naam hebben, fchoon zij, bij een koud voorjaar, wel eens wat later verfchijnen. Na in dien tijd, foms met geheele zwermen , rondgevlogen , en alles, waar zij op vallen, vernield te hebben, -keeren zij in de aarde terug, en gaan aldaar over tot den ftaat van dikke, korte Wormen, Elften, of ook wel MolWormen genaamd; welke laatfte naam hun gegeven is, wijl voornamelijk de Mollen op dezelve azen. Om dit fchadelijk ongedierte uitteroeijen, of door vermindering tot geen ■ last te doen zijn , zoo als in eenige gedeelten van Zuid-Holland, daar de kinderen er zich mede vermaken , door ze aan een draad te doen vliegen, hebben plaatfelijke Regeringen, en zelfs Opperbefturen, belooningen en premiën aangehoden en uitgeloofd, om ze te doen opvangen en verbranden: hier en elders heeft men ze in diepe kuilen begraven-, en beproefd, om ze door den rook van aangeftokeff ftroo en zwavel te verdrijven of te doen flerven. Doch men heeft dikwijls, ter zelfder plaatfe,, in een' volgenden voorzomer, deze Infecten in een even groot aantal zien verfchijnen, en hunne Terwoesting hervatten. Naar mijne gedachten zoude men de verbanning van dit fchadelijk Infect op eene andere wijze kunnen  < 59 > nen beproeven. Straks heb ik gezegd, dat het, in den ftaat van Kever, flechts één'e maand leeft, en dan overgaat iii de aarde tot den ftaat van Worm ; en hier in kunnen ze wel 4 a 5: jaren leven. Als Worm doen zij minder fchade, dan als Kever; evenwel kunnen 'zij in de moes- en tuingronden ook nadeel genoeg aanrigten, vermits fcij de wortels der planten afknagen, en alzoo de planten dóen fterven. In het najaar ontdekte ik deze Elften of Molwormen in een ftuk moesland, alwaar fchoone' Endijvieftruiken en Kropfalade-planten Honden, welke zich ombogen en verwelkten, dewijl de wortels afgeknaagd waren. Bij het roeren van den grond vond men eene menigte van deze Wormen. Ik herinnerde mij daarop, voor vele jaren van een' tuinier eens gehoord te hebbo'j, dat er geen beter middel was om deze Infecten en de Pierwormen in de tuingronden te verdrijven, dan fchoorfteenroet. Ik befloot dit middel eens te beproeven, en liet mij, tot dat einde, eene genoegzame hoeveelheid fchoorfteenroet brengen. Ik bezorgde, dat'in het laatst van de maand November het ftuk moesland anderhalve fpit diep werd cmgefpit, en liet op een fpk diepte hetzelve dunnetjes met een laagje fchoorfteenroet beftrooijen, en met de bovenfpit aarde toedekken, en aldus'den geheelen winter ftil liggen. In het voorjaar, omftreeks Maart, deed ik mest op het land brengen, alles nog eens ter degen doorfpitten, en daarop den grond bezaaijen. Alles groeide en tierde bij uitnemendheid, en ik ontdekte gcene der voornoemde Wormen. Deze proeve in het klein genomen bewijst het goed gevolg in het voorhanden geval; maar de moeijelijkheid, om zulks op groote bouwlanden te bewerkftelligen, en dan nog om de hoeveelheid fchoorfteenroet te bekomen, welke toereikend tot zulk eene be-  < 60 > bewerking zoude wezen, is een- voornaam bezwaar tegen de uitvoering. Doch, bij eene nadere overdenking, hieromtrent is mij ingevallen, of de bemesting reet onze haardasch welligt niet dezelfde uitwerking «oude hebben? En dit was Wel te onderzoeken bii de Brabanders en Drenthen aars, die alle hunne hooge landep op de hei- en gemengde zandgronden met asch bemesten, of men in die landen ook onderhevig zij aan de plaag vauy de Kevers of Molwormen? iets, dat mij, tot nog toe, onbewust is. —. klaas janzen. Heb dank, mijnheer! voor dit 1 onderrigt en de medegedeelde proeve; ik aebt het van belang- genoeg, om er mijn' neef, bij gelegenheid, eens kennis van te geven; hij houdt ook van 'het nemen van proeven. eelhart. Dit is ook de weg, om ongevallen vau dien aard aftcwenden, of minder fchadelijk te doen zijn. Men valt fomtijds ook als onverwacht op middelen, om Infecten te verdrijven. Het komt er maar op aan, of men eenen oprnerkzamen geest bezitte. — Zoo gebeurde het eens, dat iemand eenige geneeskundige Kruiden en Planten verzamelende daartoe, onder anderen, een armvol takken van den vlierboom, met bladeren en bloemen aanbragt, en ter neder wierp op een' zolder, iii de nabijheid van een' hoop Granen, die geweldig door den Kalander, of Korenworm, befchadigd werden. Twee uren later daarbij komende, zag hij de wanden van dien zolder bedekt met Kalanders, en de oppervlakte van het graan wemelende van die Worpjmes, welke als met overhaasting de vlugt fchenen te nemen; en het gevolg was , dat , ia twee dagen tijds, de geheele graanzolder van dit vernielend ongedierte gezuiverd was. Dt»  < 6t > Deze toevallige ontdekking gaf aanleiding tot Terder onderzoek, en zoo heeft men bevonden, dat zolders, omhangen, of hoopen koren, overdekt met takken en bladeren van lage vlier, bevrijd zijn gebleven van de Kalander, of reeds niet dezelve befmet Zijnde, daarvan ontheven zijn geworden. Voor de brand in het koren op het veld, oorfpronkelijk van zeer kleine Infecten,heeft men bevonden, dat de aren, voor den bloei met vliertakken en bladeren gegeefeld , of. die takken in de gribbeis tusfchen het koren geftoken, dit onheil hebben afgeweerd. De jonge Koolplanten met vliertakken gegeefeld, en met bladeren gedekt, werden niet door Kapellen aangedaan, om hare eitjes opteleggen, waaruit naderhand die groote menigte Rupfen voortkomen, die de koolplanten vernielen. Alzoo voorkomt men ook, door vliertakken in de Pruimenboomen te hangen, de luis: en wanneer dezelve zich daar in reeds genesteld heeft, kan men die, door de boomen met een afkookfel van groene vlierbladeren >te befproeijen , doen fterven en daaruit verdrijven. jan barendzen. Wel nu! dit middel is wel te beproeven; en, gelukkig 1 men vindt den vlierboom overal. braafman. Het is inzonderheid voor den land* man van belang, zich toeteleggen op de hebbelijkheid van welbedachte proeven. Behalven het voordeel, dat eene oplettende kennisneming, zelfs van geringfchijnende voorvallen, meestal aanbrengt, gaat dit tevens gepaard met een aangenaam gevóel van oa-  < 6i > onze waarde, als die door ons vernuft en het brujk onzer vermogens, voor vele dingen berekend zijn. eelhait. Van dienkam heeft tevens het landleven iet, verkieslijks, daar het ons te gereder in ftaat fielt, om fomtijds ter uitfpannmg, of ter oPfcherpmg van het verftand, tot bijzonder of algemeen mu eenige duigen anders interigten of mee? fe v0T maken Zoo » mij onlangs iets onder 't oog gele. men dat ik den Vrienden ook nu moet medfdeden. De een of ander zal ligtelijk lust hebben, om he eens in 't werk te ftellen. Het is iets, dat mij de S™g- Wt W^ fchiJ'nt; eei* aanwijzing'na* melijk om in één jaar twee achtereenvolgende oogsten van Aardappelen van denzelfden grond te hebben. De Waarnemer geeft het dus, op: Zes weken voor dat mijne vraege Aardappelen moesten rijp worden, plantte ik Aardappelen in vieren gefneden, een duim afftands van eikanderen; in dier voege dat zij flechts het twintigfte gedeelte der gewone ruimte befloegen. Ten tijde der gewone inzameling der vroege Aardappelen .hadden de op bovengemelde wyze geplantte Aardappelen de hooete van vijf of zes duimen bereikt. Ik verplantte dezelve naar de plaats der vroegfte inzameling. Zij kwamen voort; en op den aden November liet ik ze rooijen, en in de tegenwoordigheid van een geloofwaardig getuige, wegen: elke halve morgen had 84 zakken voortgebragt, wegende 240 pond. Toen ik de eerfte-Aardappelen plantte, bad ik no/r het voornemen niet, 0111 ze door anderen te doen vervangen: zoo dat de proeve niet op de voordeeligUe -wijze is genomen: want de eerfte inzameling was niet  < ^3 > tiet de vrucht van zeer vroege Aardappelen, en dezelve waren niet eerder, dan naar gewoonte, in den grond gelegd. Drie foorteu zijn er, die in 't midden van Junij volmaakt rijp zijn, en van eene dier foorten had ik mij niet bediend. Aan deze moet men de voorkeus geven, en ze zoo vroeg mogelijk planten: want indien al door de Lente-vorst de firuik fterft, loopt hij weder uit, en de plant geeft nog al een' goeden oogst. * Wat voorts de tweede inzamelinge betreft, het maakt geen onderfcheid, welke foort daartoe gebruikt worde. klaas jan zen. Dit achte ik zeer uitvoerbaar, mijnheer! het zoude mij niet verwonderen, dat dit hier en daar in ons land fpoedig iti gebruik kwam. pieter japikzen. Ik begrijp ook zeer wel, dat het kan gefchieden. In 't Westland, daar vele en zeer goede Aardappelen geteeld, worden, waarvan men meermalen de eerde nieuwe voorloopers in de Haagfcbe kermisweek, die men weet, dat in het begin van Mei invalt, ziet, mits het voorjaar niet ongunftig zij, en waar ik in 't midden van Junij ganfche (lukken lands, daar Aardappelen op geftaan hadden,, ontledigd zag, op dien zelfden grond zoude men, als het weêr in 't najaar wat diende, zonder verplanting, eene goede latere foort kunnen telen. eelhart. Zoo fchiet mij ook nog wat wetenswaardigs te binnen, omtrent de voordeden van het Stroo van Boekweit, waarvan ik met anderen ook wel eens gaarne de proef wilde nemen. De opgave i* dus : ' Het  4. <54 > Het Stroo van het Koren, Boekweit genaamd, bizit een voordeel,, waarvan weinige menfchen zicrt bedienen; gemeenlijk wordt het alleen gebruikt, om het tot een Hecht ftrooifel op de Hallen te doen dienen ; maar in een gedeelte van Frankrijk is men op het denkbeeld gevallen, om er een veel grooter nut van te trekken. Terftond na den oogst, en voor dat het ftroo droog is, wordt het in groote hoopen verbrand. Na het volkomen verbranden klopt en roert men de asch met lange ftokken. Hier door ontvangt het de vastigheid van de Winkel - Potasch en Weed-Asch, en bezit inderdaad derzelver eigenfchappeu: want door eene allerzorgvuldigfte ontbinding is het geblekent dat, van alle de Winkel-Zouten, de asch van Boekweit-Stroo de meeste Alkali bezit. Daar Dominé braafman thans hét gezelfchap verlaten moest, wijl hij ambtshalve bij een' zieke verlangd werd, ging hetzelve nu wat vroeger wit een. AAN-  < 65 > AANHANGSEL TOT HET VIJFDE HOOFDSTUK. de natuurlijke historie van des me ike ver. D e Meikever (volgens linn^eus Scarabaeus Melolontha) is van gedaante bijna Cylmdrisch, doch boven meer plat •, zijne lengte bedraagt één duim, de breedte ^ duim; echter vindt men ze grooter of kleiner, naar mate der Wormen, waaruit ze ontfpruiten, fchraler of ruimer voeding, ia de aarde, ten deele gevallen is. De kop hangt iets voorover, is Vierkant •, doch tegen het mondfchild, dat van eene ruigaehtige gedaante en wat ingedrukt is, een weinig uitpuilende, aan de zijden zoo rond afloopcnde, dat •■ hij zeshoekig wordt. De binnen-kaakbeenderen zijn kort, horenachtig en gekromd; de keel is verheven, en boven, naar den mond toe, gerand; de knaagpunten hebben vier leden, en zijn van eene knodsachtige gedaante, gelijk mede de voelhorens, die boven de groote verhevene zwarte oogen liggen, doch welke laatfte niet meer dan 3 hoofdleden hebben, en san het uiteinde, bij het mannetje, met 7 groote,bij II. Stuk. E het  < 66 > het wijfje met 6 kleine bladen voorzien zijn. In het vliegen fpreiden zich deze blaadjes uit eikanderenzittende liggen zij te zamen gevouwen , als zij daar niet mede fpeelen. Het borstfchild is gewelfd, aan beide zijden verheven, en na achteren toe, aan de regter- en linkervleugel, krom gewelfd afgefneden het korte fchildje is ftomp driehoekig-, het bovenlijf buigt zich achter in eenen driehoekig fpits toeloopenden flaart over den aars heen; deze punt is bij het minnetje langer en meer breed gedrukt dan bij , het wijfje. De ronde buik befhat uit 6 afdeelingen; de dijen zijn verdikt, de fcheenbeenea van eene Cy lindrifche gedaante, aan de voorfte pooten onder met 2, en aan de achterfte met 3 tandjes voorzien; het vierledige voetblad heeft aan de voorfte en achterfte voeten 2 haakjes. De ftijve vleugeldekfels ,die tot aan den ftaart reiken, zijn overal even breed, van voren jond afloopende, achter naar den ruggraad toe puntig eindigende; ieder vleugel is viermaal geftreept; dê vliezige ondervleugels zijn lancetvormig, naakt, in het midden zoodanig te zamen gelegd, dat beide vleugels van onderen 3 punten formeren. Het geheele Infect, zelfs de voelhorens en v!eu°-eldekfels niet uitgezonderd, is ruig; de borst, het borstfchild en de 2 bovenfte vleugelhoeken, benevens het fehildje, zijn echter het meest met haren begroeid , en de buik het allerminst. De hoofdkleur van den Meikever is zwart- de kop, borstfchild, het fchildje en het lijf, zijn ' alle zwart; flechts de vleugeldekfels, het hoofdfehild, de knaagwerktuigen, de voelhorens en pooten zijn rood bruin; de afdeelingen aan den buk wit; aan iedere afdeeling óf infnede in de zijde, ligt bij de vleugeldekfels eene witte driehoek; de haren van de borst ea  < 67 > erf die van het borstfchild zijn geelachtig wit, en de haarbos onder de bovenfte vleugeldekfels roodgeel ; de ondervleugels fpeelen in het witgeele: doch de Meikevers verfchillen onderling in kleur. Van de Molwormen, die in rood zand leven, komen Kevers met roodbruine of roodgeele borstfchilden en vleugeldekfels •, van die, welken in witzandige gronden huisvesten, worden Kevers voortgebragt met zwarte of zwartbruine borstfchilden en vleugeldekfels; in het laatfte geval wordt de ftaart ook vrij wat korter , en loopt op eenmaal meer fpits toe. In de keel van den Meikever bevindt zich een * zwartbruin vocht, 't welk voortreffelijk tot fchilderen met waterverwen gefchikt is: dit vocht is fijner en fcbooner dan alle tot nog toe bekende bruine waterverwen ; des avonds vindt men daarvan bij iederen Kever drie of vier druppels, maar des morgens vrij Wat minder. De wijfjes zijn altoos grooter en dikker dan de mannetjes, en het zekerfie kenmerk der eerfte is, dat zij kleiner voelhorens hebben, en niet meer dan zes blaadjes aan dezelve. De Meikever komt in de maand Mei uit de aarde te voorfchijn , en men ziet dan dikwijls, hoe zij in de tuinbedden hun best doen, om boven te komen, terwijl de eene ' helft op en de andere helft nog in den grond is. Dikwijls verdwijnen zij ook weder in Mei, vooral wanneer de maand koud is. Zoodra de Meikever zich tot zijn vertrek gereed maakt, leggen de wijfjes eene groote menigte eijeren in de velden, weiden en tuinen, inzonderheid in drooge braakliggende landen, in paarden- en kocijenmest. Uit de eij-u s komen de jonge Molwormen te E 2 voor-  '»£ 68 > voorfehijn, welke gewoonlijk vier jaren in de aarde blijven, en zich alleen van wortelen generen. Men vindt ze altijd in een' ronden kring , zoodat de kop tusfchen de beenen ligt ; met de knaagtanden kan deze Molworm vrij fterke wortelen afbijten; wanneer zij hunne grootte bereikt hebben, en weldra in den ftaat van pop zullen overgaan, hebben zij de lengte van 15 tot 18 lijnen, dus ten naasten bij van 15 duim; als dan zijn zij een gewonen vinger dik. De Molworm bevindt zich in bet voorjaar en in den herfst naauweüjks 3 duim diep in den grond. In het begin van den winter gaat hij dieper, en, bij lang aanhoudende vorst, wel tot 10 a 12 voeten, ja nog dieper, naar beneden; fteeds meer en meer dalende, naar mate de koude in de aarde dringt, en weder naar boven komende , naar gelang de vorst vermindert; zoodra deze in het voorjaar geheel verdwenen is, komt hij weer nader aan de oppervlakte, en begint op nieuw zijne verwoesting. Volgens den Heer q. ten c a t e. verklaring van het hier^neven- STAANDE rRENTJE. i. Een mannelijke Meikever in zijne volkoraene grootte, s. De kop van boven, vergroot. S. Dezelve van onderen. 4. De dubbelgetsmde kinbeenderen, veel vergroot. 5. De eijeren vsm den Meikever. 6. De Molworm of Elft. 7. De Pop. ZES-  < 69 >  < 7© > ' ZESDE HOOFDSTUK. 1 'Aanwijzing en Raadgeving, hoe zich in tijden:, van, en onder, befmétteiijke ziekten te ge- ' dragen. Gepeste voorzorg, en een kalm gerust gemoed, Zijn in het grootst gevaar het onwaardeerbaarsl goed. TToen de boeren [thans op de afgefprokene plaats tij een kwamen , om gezamenlijk naar den Heer belha.rt te gaan, werd cornelis' pieterzen gemist, die, naar. het berigt • van zijnen naast gelegen Buurman, vrij ziek waï; een berigt, dat, in meer dan een opzigt, voor allen onaangenaam klonk. Wij waren tot hiertoe, niet alleen npg altijd voltallig, zeide klaas j an z e n ; maap'het lpijt mij ook van den braven 'man en zijn huisgezin; hij wil zoo goed voort. gerrit s ij m e n z e n, En wij zien er ook uit, Klaas Neef, dat er al vrij "wat zieken komen ,onder onze plaats. Er gaat geen dag om, of ik hoor van dezen en genen, die is gaan liggen, jan barkndzen. Dat maakt weer éen droevig «n zorgeliik vooruitzigt! Mij heugt nog, hoe jammerlijk het voor vijf jaaren was, toen die kwade koortfen hier zoo vele menfchen hebben weggenomen; èn fcoe menig een, weken lang, fchoon herflcllende, In ..... .....,.-.-.'. - timMern********  < 71 > ée u'terfte zwakheid verkeerde, en flechts zeer langBaam wederom in ftaat geraakte, om zijn werk te doen. willem corneliszen. Hoor! ik word van fcbfik bevangen, wanneer ik maar de begmfelen van aulke koortfen bcfpeur, als die zijn, waar aan ik, toen zij de laatst vorige reis heerschten, mijne ou* ders en twee broeders verloren heb. klaas janzen. 't Is waar, jongens! tijden van zoodanige ziekten zijn hoogst ongevallig. Ik heb al zoo menigweff den grootften nood, de droevigfte fterigeval'.en , en de jammerlijkfte gevolgen beleetd: maar in de daad, fommige menfchan zijn, als ik het eens'zeggen mag, zelve oorzaak, dat de ziekte zoo gevaarlijk wordt en zich tot velen uitbreidt; terwijl de behoedmiddelen, die te gebruiken waren, of Ide vereischte jvoorzigtigheid, verwaarloosd worden. Gij zoudt hier Hot meer van hooren, "indien wij zulks bij eelhart eens aanroeren. Ik meen verftaan te hebben, dat Dominé, toen wij laatst bij den anderen waren, ook bij een' zieken gehaald werd, en wel bii kees veelgoed, die de dochter van Jan aijKLAND heeft, daar kees heel gevaarlijk lag , zoo als ik heden hoor, dat hij geftorven is. Dat zijn nu wel'eooede menfchen, die alle hulp en bijftand konden°inroepen: maar 'c was nimmer een geregeld huisgezin, en althans heerscht er weinig zindelijkheid; en daarvan hangt, gelijk ik zelv* dikwijls gezlerf en ook ondervonden heb, in dien loeftand veel af. Zoo voortpratende kwam men als ongemerkt bij eelhart, die met braaf man het gezelfchap al Was wachtende, en juist ook met zijnen vriend in geförek was over de menigte zieken, van welke men ^ . E 4 thans  < 72 > than* hoorde, daar Dominé zich met nadruk beklaagde, dat fommige menfchen zich zoo,weinig in acht namen , en daardoor zich ze!ven , en ook- anderen in gevaar bragten, toen de boeren binnen traden ; twelk klaas jan zen al aanftonds gelegenheid gaf, om zijn voornemen uit te voeren,en te Zeggen: Wel Dominé i _ dat treffen wij; zoo ik het wel hebbe , fpreekt gij daar juist over een onderwerp, d.ar wij u gaarne eens over hoorden. Zijn het dan waarlijk wederom van die Rotkoortfen, daar vele onder onzo plaats aan ziek liggen, en die wij meermalen hier en elders verfcheidene menfchen zagen wegrapen? braafman. Wat zal ik u zeggen, k laas' Voor weinige dagen had ik gelegenheid, om, bij een' zieken, Doctor D. uit de ftad aan te treffen. Ik vroeg hem naar den aard der koortfen, thans hier en in den omtrek heerfchende; en, in 't algemeen, kwam zijn befcheid hierop neder: dat de kwaadaardigheid der koortfen doorgaans hier veel afhing van het gedrag des zieken , en van zijne behandeling. Wen kan elke eenvoudige koorts , was- zijn zeggen, in een Rotkoorts doen ontaarden. Hier van loopt men het meeste gevaar, en ook gebeurt het - zeer dikwijls wanneer men vele zieken bij elkander liggen laat Czoo komt het, dat in Hospitalen, gevangemsfen en op fchepen, de minsibeduidende Koortfen ligtelijk in Rotkoortfen overgaan,) wanneer men de lucht in de ziekenkamer niet ververscht; wanneer men den zieke digt tusfehen vederbedden inpakt, en daarbij het vertrek wel zorgvuldig warm ftookt; wanneer men hem van het begin der ziekte af krachtige foep of vleesch opdringt en te nuttigen geeft; wanneer men met op het verfchoonen en zindelijk houden past; en wanneer men verzuimt,inwendig zuiverende middelen te gebruiken, en bij tijds een' kundig' Arts te raad- ple-  < 7% > plegen. Door dit alles kan elke koorts tot een Rot* koorts worden, of, hetgene het zelfde is, de Rotfmet kan op- alle deze wijzen in een ziekvertrek ontftaan, waardoor dan vervolgens ganfche plaatfen, geheele fteden, kunnen befmet worden. klaasjanzen. Maar wanneer nu dadelijk de Rotkoorts ergens oniftaan is, wordt het dan niet regt gevaarlijk voor degenen , die zulk een mensch naderen? braafman. Bij elke Rotkoorts, wr.nneer ze hevig is, kan er eene fmetftof ontftaan, en dezelve kan zich dan niet alleen door aanraken , maar ook door middel van den dampkring, die den zieke omgeeft, mededeelen. Het is dus goed , zich te wachten, zoo veel men kan, van zoodanige zieken digt te naderen; doch moet men, uit hoofde van betrekking, of anderzins, daar zuiken onzer medemenfehen vooral niet hulpeloos moeten gelaten worden, dan heeft men hier op te letten: men moet het fpeekffl, dat, terwijl men bij den zieke is, ons in den mond komt, niet doorflikken; men plaatfe zich zoodanig, dat men geen gevaar loope, om zijnen adem in te ademen; men kome zoo weinig mogelijk in zijnen bijzonderen dampkring; men drage zorg, om in geen pels, of in dikke wolle kleederen, bij hem te gaan, dewijl dc fmetftof daarin het ligist blijft zitten; men trekke andere kleederen aan, wasfche zich, fpoele zich den rnond uit, zoodra men van den zieke terug komt; ook is het zeer dienftig, om, zoo lang men bij hem vertoeft, een fpons met wijnazijn voor den mond en neus te houden, of tabak te rooken. serrit sijmenzen. Ei lieve, Dominél zeg ons daar meer van. Ik voor mij althans zou gaarna E $ al-  < 74 > alle voorzorg gebruiken, om, wanneer ik Zulke zieken in mijn buisgezin pacis te beletten, daf;'de be* fmetting zich tot de nog gezonden verfpreidde. braaf man. Daar toe zijt gij en alle dringende verpligt. Het is eene groote zoude, in zulke gevallen, de middelen, die in onze magt zijn, te verwaarloozen. Want men benadeelt op dié wijze niet alleen zich zeiven, maar ook anderen en de gefieele maatfehappij, en men maakt zich in elke geregelde burgerlijke inrigting, ftraf baar. voor den Regter. — Wat verder de beste voorzorg, om den voortgang der befmetting te weren, betreft, men moet de lucht in de ziekenkamers fteeds zuiveren en ververfchen; dit gefchiedt best, door, in den winter, een matig vuur, vooral van droog hout, onder een open fchoorfteen te ftooken, en tusfehen beide, vooral des zomers, bij droog weêr, de venfters en de deur te openen; terwijl men dan, voor. dien tijd, de gordijnen van het bed digt toe haalt. Zoo moet men ook, bij alle befmettelijke ziekten, nu en dan den wafem van heeten azijn door hef vertrek laten dampen; of anders een potje met teer op een test met vuur zetten, of ook wel een weinig buskruid in de kamer laten afbranden: — en wanneer de zieke herfteld of overleden mogt zijn, moet men vooral op deze of andere wijze, de ziekenkamer wel zuiveren en fchoon maken. — Bij zulke zieken moeten niet dan dé noódige oppasfers gelaten worden , of dezulken, welke om aangelegene redenen bij hen moeten zijn, zoo wel om onnoodige verkeering af te weren, als om den zieke ftilte te verfchaffen. Zoo moet men ook zorg dragen, dat»de kleederen of het linnengoed, dat zulke zieken bij, «f aan zich hebben, nooit bij die van de gezonden  < 75 > reiend, te zamen gewasfchen of geborgen, en veel minder door hen gebruikt worden. klaas janzen. Omtrent de plaats, waar zulke zieken Lggen moeten, en het beddegoed, zal ook wel wat in acht dienen genomen te worden? braafman. Voorzeker. Men moet zorgen, dat zulke zieken, als het maar eenigzins doenlijk is, niet geplaatst worden in het dagelijkfche vertrek, waar in de overige huisgenooten eten, drinken en flapen, of zich meestal ophouden: dit zoude zoo wel voor de zieken nadeelig zijn , a's zulks de pefmétting od de gezonden zoude doen overgaan; waarom men ook, na de herftelling of het everlijden van zulke zieken , nooit hun bed beflapen , of het beddehnuen gebruiken moet, dan nadat hetzelve alvorens eenio-en tijd, op eene afgezonderde plaats, uitgelucht en fchoon gewasfchen zijn zal. — Beginnen zoodanige zieken te herftellen, dan moeten zij zich nog wat afgezonderd houden : en , wanneer zij al eansch herfteld zijn, niet onder de menfchen of m de Kerk komen, voor dat zij hun linnen en kleederen, welken zij onder hunne ziekte mogten aan gehad'hebben, afgelegd, en zich .wel gereinigd en verfchoond hebben. f pieter jafikzen. Maar hoe bewaren zich de gezonden verder het best, in tijden van aanftekende ziekten? braaf man. Althans deor matig te zijn in eten en drinken , en dagelijks geregelde, doch niet te vermoeijende beweging te maken; vooral zich te wachten voor regen, wind en nachtlucht. Zij moeten dan vooral weinig vleesch eten, bijzonderlijk des  •< 76 > des avonds, en nog meer moeten' zij zich vooi visch, faufen, en allerhande vettigheden waclnen- en eindelijk liever geen varkensvlc'esch, gerookt-' en pekelvleesch, zeevisch, ansjovis, bokkingen, kool boter en fuikergebak, en ge'en te nieuwbakken brood' eten. — Ook moet men vooral zijn maag niet overladen, maar liever wat beneden den gewonen peil, of in plaats van eens en rijkelijk, liever meermalen s daags, en weinig te gelijk eten. klaas jan zen. Maar heb ik we! niet gehoord dat het in zulke tijden ter voorbehoede öofc van dienst is, om een glas wijn, en een matigen Hok fterken drank te gebruiken? braaf man.. ]a, klaas! Het wordt dienftV geoordeeld, dat vooral zij, die de zieken moeten oppasten, en dus te de befmetting verkeeren, dagelijks een matig glas wijn, vooral goede Rhijnfche, gebruiken, of ook wel een teug morgenwijn nemen. — De jenever kan in zulk een geval ook van nut wezen \ doch, bij die gelegenheid , zich in fterken drank toe ie geven, is zeer fchadelijk. . gerrit sijME-.n.zen. Men doet mogelijk ook •wel, om dan dagelijks eenige medicijnen ter beveiliging intenemen? < era afman. Neen, dat behoeft juist niet: ces gezond ligchaam kan, door het dagelijkfe gebruik van medicijnen, veel nadeel lijden, en in dergelijke o-evallen moeten, vooral de zwakken, liever met hunnen Doctor raadplegen. — Het beste behoedmiddel-, tegen alle ongeval, is, met gebruikmaking van hetgene reden en ondervinding ons leert, het vertrouwen op cods altijd wakende Voorzienigheid, verge-  < 77 > gezeld met eene opgeruimde gemoedsgefteltenis; ter-, wijl de vrees, bezorgdheid en beklemdheid van gemoed, alle befmettingder lucht ligtsr op den mensch doen vallen en hechten. eelhart. Gij zoudt ook nu nog, met1 een enkel woord , de vrienden met het onlangs uitgedacht, en op de proef van uitnemenden dienst bevonden middel, ter vrijwaring en verdoving van de fmetftof in aanftekende ziekten, kunnen bekend maken. braafman. Ik bedank u voor uwe herinnering. Gij bedoelt zeker het nut der zoutzure rookingen. Dit middel is mij door den Geneesheer, wien ik laatst het geluk had, over de thans beprate zaken te fpreken, eenvoudig dus opgegeven.- De veiligfte en gemakkelijkfte wijze , om deze rookingen in 't werk te Hellen, is de.volgende: Doe in een porfeleinen theekommétje vier lood gemeen Keukenzout, en giet daar bij drie lood goede, zoo genoemde Vitriool-olie-, roer het mcngfel van tijd tot tijd, en zet het nu eens hier, en dan eens daar, in het vertrek. Begint- de witachtige bederfwerende damp eenigzins te hinderen, plaats idan-het kommetje een tijd lang elders, of onder den fchoorfteen. Is daarentegen de werking niet voldoende, roer dan de ftof met een pijpfteel, en maak ze warm. Wil de ftof niet meer rooken, neem dan een nieuw mengfel. Is eindelijk de hoeveelheid van ftoffe te klein, in een groot vertrek, vermeerder dan dezelve, of plaats er meer dergelijke kommetjes (*)■ s De f"*) Geen Vitriool-olie ten platten lande bij de band, of te bekomen zijnde, kan men de lucht in ae ziekvertrekken ook van ftank en onreinheid zuiveren, door fuikjes Salpeter op een knol vuur, in een ust, gelegd.  < 78 > * «§* * De Boeren gingen nu wel voldaan naar huis, met het voornemen om zich naar de raadgevingen te gedragen, en klaas janzen nam op zich, om cornelis pieterzen ook nut en baat te doen hebben van deze aanwijzingen; terwijl braafman beloofde, bij eene volgende bijeenkomst, hun over foorjgelijke onderwerpen weder bezig te zullen houden. Z E-  < 79 > ZEVENDE 'HOOFDSTUK. Waarfchuwing tegen Piskijkers en Kwakzalvers. Aanwijzing hoe de Landman zich te gedragen hebbe, wanneer hij een' kundig' Geneesheer in de Stad voor een' zieke gaat raadplegen. Zoo zeer een kundig, eerlijk Arts'der braven achting heeft , Zoo fchand'lijk is Kwakzalverij, die van bedriegen leeft. De eerfte vraag' van Dominé era afman, toen de Boeren weder in eea gelijk getal, als de vorige week, ten huize van den Heer eelhart verfcheïien, was voornamelijk naar den toeftand van cor- ns-  < ?3 > neus pieterzen; ik heb in den loop der voorledene week, zeide hij, veel om hem gedacht, en had vrij wat zorg voor hem, wijl hij een volbloedig mensch is, die anders zulk een uiterlijk gezond en blozend yoorkomen heeft, daar men meermalen ziet, dat zoodanige geftellen liefelijk door eene heerfchende ziekte gevaarlijk worden aangetast. Toen ik aan zijn huis ben geweest, om hem te bezoeken , was hij juist wat in rust geraakt, en ik wilde hem niet doen ftooren. klaas janzen. Het begint, God dank! merkelijk met hem te beteren, Dominé! In het naar huis gaan, heden een week, namen gerrit en ik op ons, bij hem te gaan, voornamelijk om te zien, of wij de bekomenc aanwijzingen en raadgevingen ook van nut konden doen wezen; en ziet! het was maar juist van pas. Hij lag daar als midden in' het Huisgezin bij een kagchel, en alle de huisgenooten aten en dronken voor zijn bed. De meester had ook al van het nadeeiige daarvan gefproken; maar toen wij zeiden, dat gij, Dominé en mijnheer eelhart du, en voor den zieken, en voor de gezonden , zeer fchadelijk oordeeldet , fprak de vrouw dadelijk van fchikkingen te maken, om hem in de keuken overtebrengen; terwijl zij ons ook beloofde, om des nachts, zoo als zij tot hiertoe nog gedaan had, niet meer bij hem te gaan liggen. En den volgenden dag bezochten wij hem al in een helder luchtig vertrek. Wat was die man daar innerlijk verheugd over! hij kon ons niet genoeg zeggen, hoe veel hij bij die verandering gewonnen had, daar hij ons ook regt dankbaar de hand drukte voor onze deelneming en voor andere raadgevingen , welke door onze tusfehenfpraak met lust en goedwilligheid in het werk gefteld waren. — Wij zijn dezen namiddag nog bij hem geweest; Eiaaf  < 81 > maar hij is nu al veel beter, 911, niet gods zegen, komt hij vast over véértien dagen weder mede. eelhart en braafman beiden betuigden hun genoegen hierover. Maar pieter, zeide de laatfte, is uwe vrouw weêr ongefteld? mij dunkt ik heb ze in lang niet op de baan gezien. pieter japjKZen. Och ja, Dominé! die fukkelt veelal. Ik ben nu ook met haar Water eergisteren eens naar Meester of Doctor K. in de Stad geweest, daar ik toch veel van hoor fpreken, en die meenig een helpt, gelijk het gerucht zegt. Het was er ook zoo vol, dat ik wel een uur moest wachten, eer ik aan de beurt kwam. Hij deed mij eenige vragen, en zeide toen, uit het water, alle de toevallen en gebreken van mijne vrouw op een haar , dat ik er waarlijk van verwonderd ftond. Hij belooft haar ook te zullen helpen, ik moet over eene week weder komen. braafman. Wel, piet! ik had waarlijk gedacht, dat uw gezond verftand u voor zuiken verkeerden ftap zou bewaard hebben. Het is mij altijd een wezenlijk verdriet, wanneer ik hoor, dat de menfchen zulk een groot vertrouwen ftellen in zoogenaamde Piskijkers en Kwakzalvers, en hun boven kundige Doctoren den voorrang geven ; welke laatfte, fomtijds, op eene beledigende wijze, worden afg?zegd , omdat men, in flepende ongefteldheden, in eenigen tijd , naar het fcheen, met hen. niet vorderde.' Velerhande foorten van ziekten , gelijk de mees'geoefende lieden in dat vak erkennen, wel van eikanderen te kunnen onderfcheiden, is ten uiterften moeijelijk; omdat, daar de mensch uit zoo vele duizenden onderfcheidene deelen, door god op do wijste en volmaaktfte wijze is zamengefteld, ook de ziekten uit even zoo vele bijzondere oorzaken haII. Stuk. F ren  < 82 > ren oorfprcng kunnen nemen: en dezelwën dus fe kunnen genezen, is niet minder moeijelijk; daartoe behooren onderfcheidene kundigheden, geoefendheid en een geest van opmerking. klaas janzen. Gij" hebt het dan in het ge- ' heel niet, naar ik bemerk, Dominé! op die lieden, die voorgeven , alleen uit de piskijking aile de kwalen, die fomtijds iemand drukken, re kunnen onderkennen ? b r a a f m a n. Neen; ik houde hen meestal voor fchelmen en bedriegers, die Iigtvaardiglijk de gezondheid en het leven der menfchen, door hunne bedriegerijen, in de waagfchaal ftellcn , of den eenvoudigen man, om zijn geld, trachten op té ligten. eelhart. Een kundig Geneesheer zeide mij onlangs, hier over fprekende: de pis alleen kan nooit iets ftclligs bewijzen; andere toevallen der ziekte moeten bevestigen, hetgene de pis heeft doen vermoeden ; en men handelt verkeerd, wanneer men eerst dezelve, en daarna de andere toevallen der ziekte, onderzoekt. En indien de Arts de onzekere, teekens der-pis voor voorbeduidfels der ziekte neemt; kan de zieke, van zijnen kant, dit als een zeker reeken befchouwen , of vari de onkunde, of van de kwade trouw van zijnen Arts. —- pieter japikzen. Mijne vrouw heeft wel eens, buiten mijn weten, echter*, van die omloopers, geneesmiddelen gekocht: ja, voor omtrent vier-jaren, WdS zij op een' marktdag met mij eens in de ftad, toen er een Kwakzalver ftond-te fnoeven, dat hij een onfeilbaar geneesmiddel had, zoo a'.s het gewoonlijk heet, voor alle kwalen: De vent kon zoo wel praten, dat mijn vrouw, welke in dien tijd ook aan dé der-  € 85 y derdendaagfche koorts fukkelde, mij zoo fterk aan Was', dat ik hem moest vragen tot een afzonderlijk gefprek met ons in eene herberg: en ik verklaar u op mijn eer, dat, ware ik niet naauwlettender dan gewoonlijk geweest, op de uitwerkfelen van die kostelijke geneesmiddelen, en dezelve tijdig, als tegen wil en dank, aan mijn vrouw onthouden, zij toen zoo ongemerkt om een hoekje zou gegaan zijn. Het waren droppelen, die zij met wijn moest innemen; maar in welke droppels vrij wat Rottekruid Qarfemcutn) was, gelijk mij een Geneesheer, dien ik het drankje ter onderzoek gaf, ftcllig verzekerde. j iiaaf man. Zulke gevallen zijn veelvuldig, maar worden niet altijd nog vroeg genoeg voorgekomen , zoo als hier het geval was niet uwe huisvrouw. Maar, piet! het kan niet te ernftig gezegd en herhaald worden, dat het altijd ten uitèrften gewaagd is, andera dan naar het voorfchrift van kundige Doctoren bereide geneesmiddelen intenemen. Het is oneindig beter, niets te gebruiken, das van Kwakzalvers, of van Koetfiers of Schoenlappers, die, omdat zij de zevende zoon zijn, .als met een Wondervermogen voorzien zouden wezen, middelen te nemen. willem corneliszen. Maar evenwel, Dominé! ken ik dezen en genen, die van laatstgenoemde' luiden maar eens goed van hunne flepende 'kwalen genezen zijn. Daar is krijn slootes: hij heeft, ja wel twee jaar lang, aan de anderen- of derdendaagfche koorts gegaan, eti vorderde bij Meester of Doctor niets-, en die zoogenaamde Koetfier, die nu te R/'woont, heeft het maar eens fchielijk getroffen. En mijne buurvrouw lena vlasveld,, die wegkromp van pijn voo; 't ' hart, is door z'oo'n vreèmF a den  < *4 > den vent, met een kasje op den rug, ook fpoedig geholpen, 't Is waar, de laatfte heeft nu weer een ander ongemak, dat haar geheel belet iets te doen; maar de man heeft haar voor 't eerstgenoemde middelen gegeven. braafman. Zulke gevolgen, als het bij uwe buurvrouw heeft gehad, heeft het meestal. De menfchen „ worden fomtijds van een drukkend ongemak geholpen; maar zij ontvangen te gelijk de zaden of bcginfelen van eene andere ziekte of ongefteldheid, die dikwijls hun niet flechts veel lastiger valt, maar te eerder hunne krachten vermindert, en hun leven aan het einde brengt. Er zijn toch geneesmiddelen, waar van hpt zeer naauw op de juiste gifte, of hoeveelheid, aankomt, waar van een greintje (niet naar de Apothekars rekening, maar om maar een vergelijking te maken,) te veel den zieke dodelijk is. En de geringde fout of vergisfing in de genezing van eenige ongefteldheid, als,• bij voorbeeld, een aderlating, _ purgatie, of zweetdrank, ten ongepasten'tijde, kan iemand, voor al zijn leven, ongezond maken, of hem den dood berokkenen. Dit alles behoort men te weten , en zich daarop wel te verftaan , indien men met een goed gewaten eenen zieke genezen wil. Een kundig Geneesheer, die uit beginfelen, en waarlijk tot heil der maatfehappij, werkzaam is, befcbouwt\ zich zeiven nooit als uitgeleerd, en acht het geheel geene gemakkelijke zaak, de oorzaken van lommige ziekten en ongefteldheden te ontdekken, en dus de meest gepaste geneesmiddelen dadelijk te geven. En hier uit kan men ligtelijk befluiten, dat men weinig verwachting kan hebben van menfchen, die, zonder eenige voorafgaande ftudiën, zich tot Geneesheeren opwerpen. willem corneliszen. Ja, Dominé! dat laat ziele  < 85 > zich alles wel hooren, en ik voor mij wil mij ook naar die raadgeving gedragen. Ook zou menig een nog al eens tot een kundig Doctor zijne toevlugt nemen ; maar het komt voor de meesten wat duur uit. braafman. Maar mijn goede wille m! menig Arts moet ook van zijne kunst leven, en fomtijds met een talrijk huisgezin beftaan, even als vele anderen van hun beroep. Doorgaans evenwel is dat zeggen , dat het duurder uit zou komen, ongegrond. Men vèripilt met Kwakzalvers, Piskijkers en rondloopers niet weinig; en dan in aanmerking genomen, dat men zijne gezondheid en leven waagt bij dat volk, dan is het voor den eenvoudigften duidelijk, aan wiens zijde de beste koop zij. jan barendzen. Maar men behoeft ook immers , in alle gevallen, niet dadelijk de Doctoren uit de ftad te laten komen; de een of ander der huisgenooten kan er eens henen gaan, en met hen over den zieke fpreken. bra af man. In gevallen van belang is het altijd beter, de Doctoren bij de patiënten zelve te verzoeken; zij kunnen dan veel naauwkeuriger over den toeftand der zieken oordeeien, en er hunne raadgevingen naar inrigten. Men moet het daarom een wezenlijk voorregt achten, wanneer men in de nabijheid van zijne woonplaats op het Land een gepromoveerd Doctor heeft. Het is pligt , zich van zulk eenen, bij ziekte, te bedienen, hem bij anderen aanteprijzen, en hem alle fchuldige achting te betoonen. Maar moet men eens naar de ftad tot een* Doctor reizen, daar men er geenen in zijne woonplaats heeft, om raad en geneesmiddelen voor eenen zieke, dan moet men zuiken Doctor van alle de omftandigheden des zieken en zijner ongefteldheid beF 3 rigt  < 86 > rigt geren, opdat hij een gepast geneesmiddel zoude kunnen uitdenken. Het zal hierom best wezen, dat hij, die naar den Doctor'giat, een papier medenéme, waarop de antwoorden op de volgende vragen gefchreven fraai;; of dat hij zich in ftaat ftelle, om op deze of foortgelijke vragen gefchikt antwoord te kunnen geven. , Hoe oud is de zieke? Is hij groot, of klein? Dik of mager ? Rood of bleek in het aangezigt ? Is hij anders gezond en fterk? Of heeft hij eenig ongemak aan liet ligchaam, bij voorbeeld, eene breuk, verftoppingen, uitflag, zweren of diergelijke, voorheen gehad, of nog ? Hoe was hij in 't eten en drinken: matig of onmatig ? Heeft hij zich ook overwerkt? Sedert hoe lang is hij reeds öngefteld ? Met welke toevallen of pijnen begon de ongefteldheid? en duren die nog heden? Is de pols veel fneller, dan anders? is dezelve duidelijk voelbaar, of flap? Is hij eerst koud en dan heet, of doorgaans heet? Is hij doorgaans nog al wel gemoed? of is cr een kennelijk oriderfebeid in zekere uren?en hoe is hij dan? Waar over klaagt hij voornamelijk? Is dc tong droog? Heeft hij een kwaden fmaak in den mond ? Heeft hij neiging tot braken ? Heeft hij nog trek tot eten ? Houdt hij open lijf? Hoe menigmaal gaat hij afin de vierentwintig uren? Is de afgang hard of week? Raakt hij. ze met moeite kwijt? Is ze fomtijds met-bloed vermengd? Watert hij veel»? Zweef  < 87 > Zweet de zieke? en ruikt hetzelve zuur, of itinkt het? Hoest hij gemakkelijk, of met pijn? Werpt hij veel fpeekfel uit, en van hoedanigen aard is zulks? Is het bloedig, fljjmachtig, wit of geel ? Is de ademhaling gemakkelijk, of bezwaarlijk? Hoe is het met de krachten van den zieke? of is hij reeds zwak? Ligt hij altijd te bed , of kan hij nog wat opzitten? Slaapt bij tusfchen beiden wat, en hoe? rustig of onrustig? Als hij nog voedfel neemt, waarin beftaat zulks? en wat is zijn gewone drank? Welke geneesmiddelen heeft hij tot hiertoe gebruikt ? Is hij ook ader gelaten, op den arm, of op den voet? Had hij daarna verligting? Heeft hij deze ongefteldheid reeds meermalen in zijn leven gehad-, en hoe lang is zulks wel geleden? Is de zièke van het Vrouwelijke gedacht, dan moet den Doctor ook berigt gedaan worden van de bijzondere vrouwelijke omftandigheden, van de zwangerheid, maand (tonden, of het ophouden derzelve, enz. en van Kinderen moet men hem op de volgende vragen antwoorden... Hoe oud is het kind, bij weken gerekend? Zuigt het nog ? Hoe is de afgang? is dezelve groen, of wit? of als gehakte eijeren ? en ruikt ze heel zuur ? Loopt er geftadig eenrr vocht uit den mond? en zit het met de handen, of met alles, wat het daarin neemt, gedurig in denzch ci. ?. F 4 Hoe  < 88 > Hoe veel tanden heeft het reeds ? Heeft het bij het krijgen daarvan veel te lijden? Is het regt van lijf èn leden, of gebogcheld ? Gaan het ook wormen af? Heeft het een' dikken buik ? Heeft het de pokken , mazelen of roodvonk reeds gehad ? Slaapt het gerust? of heeft het daar ónder ftuipen? Schreeuwt het veel, of is het ftil ? Wat krijgt het te eten en ie drinken ? ■ Is het gretig in het eten, en bijzonder naar brood» Heeft het uitflag aan het hoofd, of achter de ooren? * # Ten befluite van dezen avond geef ik u no<* dez» dichtregelen, zeide eelhart. Die matig, kuisen en deugdzaam leeft, En, fchoon hij veel of weinig beeft, Zijn hoop op god wil ftellen; Die vrolijk en arbeidzaam is, Hem zullen niet ligt droefenis, Noch fmarc of ziekte kwellen, * * * Of, zoo hem ook al ziekte treft, — Geen nood; daar hij zijn pügt bezeft. Zal hij niet zorgloos wezen, Maa* volgen 'sDoctors wijzen raad, En wachtend' zich voor overdaad, Ten vollen ras genezen, ACHT-  < .89 > ACHTSTE HOOFDSTUK. Huismiddelen in onverhtedfche gevallen, en bij voorkomende ongelukken. Een onvoorziene ramp kan ons gevoelig tref en; Maar 't christlijk, vroom, bedaard gemoed, Keurt o o D s beftelling wijs en goed, Xu kan bij dit geloof zich boven 't lot verkef en. , .1 i*m.n» rVCZgi&OGEMSXimn Min Ev el hart en braaf man waren, in den loop der week, bij gelegenheid dat zij bij eikanderen waren geweest, bedacht geworden, om voor hunne boeren, uit een' geacht' Schrijver, zamen te brengen eene lijst, waarop eene aanwijzing en onderrigting, om zich tot red- en verzachtings - middelen , in onverhoedfche gevallen , en bij voorkomende ongelukken , te kunnen bedienen van vele dingen, die in elke huishouding gevonden worden,ftondt aangeteekend. Zij hadden befpeurd, dat de boeren bijzonder oplettend waren geweest in de laatst vorige bijeenkomften, en veel deel genomen hadden in alles, wat tot hunne gezondheid betrekking had. Zij verwachtten daarom ook, dat eene opgave van eene Huis- en Reis-Apotheek hun alzins welkom zou wezen, F s Zoo-  <[ 9° > Zoodra de boeren dan, ditmaal, opgekomen en gezeten waren, gaf eelhart hu.;] berigt van zijne affpraak en werkzaamheid met braaf man, en de gemaakte lijst in de hand. nemende, hragt hij alzoo ter hunner kennis de volger/de huismiddelen. Suiker* De Suiker' is een der voornaamfte dingen in onze Huis-Apotheek; zoo uitgeftrekt zijn derzelver krachten , en zoo veelvuldig is het gebruik, dat wij er, bij verfcheidene voorvallen, van maken kunnen. Zij is een zout, en bezit de vereischte hoedanigheden, die alle zouten, in ziekten, hebben; doch tevens voedt zij ook, en verzwakt, bij gevolg, noch tast de maag op verre ila zoo fterk niet aan, als de andere zouten. i De Suiker is een der beste verkoelende middelen. Na het ligchaam verhit te hebben , is niets beter, dan twee lood Suiker, in een glas water gefmoltcn, te drinken. Zoo ook in koortfen en heete ziekten, vooral' ook na -hevige gemoedsaandoeningen , als fchrik, oploopendhcid, toorn; waarbij nog deze goede eigenfchap komt, dat zij de gal, die daardoor aangezet wordt, tempert en ontlast. Ook kan dezelve, met verhittende 'dingen vermengd zijnde, derzelver verhittende- kracht verminderen. Zoo is, bij voorbeeld, koffij met veel Suiker gedronken, veel minder verhittend, dan zonder dezelve. Da Suiker ontbindt het flijm. Het is een vooroordeel, dat Suiker flijm maken zou: die uitwerking heeft zij flechts, wanneer men haar al te rijkelijk en te lang aanhoudend gebruikt , dewijl zij als dan de maag ten laatften verflappen kan. Doch hare naas-  < 91 > naaste uitwerking is ontbindend; daarom is bij een verflijmde maag of borst, bij verkoudheden, bij rogchelen en bij een' droogen hoes:, nic:s meer heilzaam, dan de zoo even genoemde Suiker drank? De Suiker zuivert de maag en het gedarmte, cn bevordert den ftoelgang ,a1s men haar wat in eene goede mate gebruikt. Zj is dus dienstig bij alle overlading en vervuiling der maag. Meermalen is waargenomen, dat na èen' al te rijkelijker maaitijd, alie bezwaardheid verdween, door het gebruik van twee lood Suiker in water gefmolten, deze gift had eene uitwerking als het beste middel ter bevordering der fpijsvertering. De Suiker bevordert de fpijsvertering, gelijk alle zouten, door de prikkeling, die zij veroorzaakt. Men kan even zoo goed de fpijzen met.Sjiker, als met keukenzout, zouten, e;i daardoor maken, dat zij ligter te verteren worden. Wijn - Azijn. Een groot en in vele gevalien dienstig middel,. Bij alle vergiftiging met verdoovende middelen, als' Hetilfap {Opium), Dolle Kervel {Cicuta), dodelijke 'Nagtfchadë (Belladonna}, BUienkruid (HyoscyeUwts)', is het fterkfte tegengift daar tegen, veel Azijn te drinken, en uitwendig op het hoofd en de maag doeken met Azijn tc leggen. Bij flaauwten is het beter, dan alle vlugge Zouten en Reukwateren , Azijn onder de neus te houden, en de flapen van het hoofd, het aangezigt, de handen en voeten er mede te wasfehe■). — Bij alle rotachtige ziekten, of wanneer er eenige kwade dampen in een vertrek zijn , is niets beter, dan gedurig met Azijn te fprengen; maar niet, gelijk men gewoonlijk doet, den Azijn op gloei-  ♦C 92 > gloeijende kolen, of heete fleenen, uit te ftort^ waardoor deszelfs wafem ongezond en nadeel" Ee' maakt -wordt - Bij alle koortfen, met fterke „itfe bij alk cloedftortingen, is water met aÏ£S een zeer goede drank. J öemenga Zeep. Hout-Asch. Loog. ^ÈJ^SÉ eIka"derre«' dewijl zij a„e bunne genezende kracht van het Loogzout 'dat er in is ontleenen. Men kan er duS met vrutót i vergifti' gmg met rottckruid en fublimaat gebruik van maken 1 bij drinken moet. Ook is het bij fchurft en anderen hardnekkigen huiduitfiag, een zeer' gVed middel de plaatfen, waar het ongemak is, dikwijls met een laauw, vet zeepwater te wasfchen. Melk. Een heerlijk middel! het voornaamfte bij alle ver CS ïïf ^T' voramelijk MineraalftoffS. ^n zulk een geval moet de lijder eeduricr ?nn vp» Melk drinken , dat de maag in /Jl^rZVzS overloopt: Ook moeten er doeken, met M1dooï trokken, op het onderlijf gelegd worden. Als een zacht vet zijn Room en Boter van een veelvuldig gebruik, zoo lang zij nog versch zijn. Want zoodra eenig.Vet oud of garstig wordt, houdt he op een verzachtend middel te zijn, en krijgt veeleer eene prikkelende eigenfchap; zoo dat me,fmet zeer garstig of gefmolten vet de huid even zoo goed als met Spaanfche Vliegen, kan doen doen omflekfn, en de maag fa  < 93 > maag tot braken aanzetten. Ook moet net tot dit gebruik niet gezouten zijn. Onder deze voorwaarden kan men Room en Boter zeer goed in den haast, in plaats van eenige weekmakende zalf uit de Apotheek, gebruiken, in alle gevallen, waar in het te pas komt, inwendige pijnen, krampen, zamentrekkingen, hevige fpanningen der vezelen, te doen bedaren. Als dan wrijve men flechts Boter, of ook Olie, laauw van warmte, en lang, op de fmcrtelijke plaats in, en het zal bijna dezelfde uitwerking hebben a's de aamengeftelde Apothekars zalven, die tot verzachting gebruikt worden. — Als êene brand-zaif, die in alle gevallen, wanneer men zich brandt, vooral wanneer de opperhuid opgeloopen is, het fchielijkst en beste middel is., en zonder veel omflao- in1 elke huishouding kan gereed gemaakt worden, is het volgende menglel, bij de ondervinding , van den uiterften dienst bevonden: Men menge, in gelijke deelen, goede Boom-Olie, (bij gebrek daar van, ook verfche Lijn - Olie ,) het wit van eijeren en Room , onder eikanderen, fmere het dik op linnen lappen, en bedekke er de gebrande deelen mede. Deze lappen moeten wel dikwijls afgenomen, op nieuw befmeerd, en weder opgelegd worden. Verkeerd is het, bij brandingen , Brandewijn , Zeep , of eenige prikkelende middelen op de wonden te leggen waardoor de vreesfelijkfte pijn ontftaat, die menigwerf, bij kinderen, de gevaarlijkite Hulpen voortbrengen. Bij vergiftiging is het inwendig gebruik van Olie of van Boter, in warm water ontbonden, zeer aanteprijzen. Het kan met het melk drinken zamengaan, zoo dat men om het vierendeel uurs er een half theekopje van gebruikt. De beste Olie, welke men tot medicijn gebruiken kan, is die, welke versch en  < n > en koud uitgeperst is. Voor het overige komen de vette OHeën meestal met eikanderen overeen; doch de Amandel-, Papaver- of Lijn-Olie,zijn tot het opgegeven gebruik de beste. Wanneer men van B:jen, Wespen en andere foortgclijke- Infecten gedoken is, is er geen beter noch fpoediger hulpmiddel, dan het gewonde deel ter* ftond een vierendeel uurs met Oiie te Wrijven. Zelfs is bij den beet van vergiftige Adders of Slangen het beste middel, terftond, eer men nog andere hulp bekomen kan, niet alleen de plaats, waar de beet ge» fchiedt is, maar het geheele lid, bij aanhoudendheid, met warme Olie te wrijven. Men heeft voorbeelden, dat zonder eenig ander middel, de vergiftigde beet geene kwade gevolgen achterliet. Ook is het Hazenvel , dat gewoonlijk weggeworpen wordt, van een algemeen nuttig gebruik. Men kan de Winterhanden en hielen daarmede genezen, wanneer men dezelve, in het begin van den winter, des morgens en des avonds, daarmede wrijft, en des nachts het daarop laat leggen, en men, als het ongemak aan de handen is, met handfeboenen flaapt , die" met zulk'Vet befmeerd zijn. Het Hazenvet heeft eene eigenaardige prikkelende kracht: waarom het ook met goed gevolg gebruikt kan worden bij Kropgezwellen, door het aan den hals te wrijven. Havergort. Gepelde Garst. Men kookt er een dun flijm van met water, en men doet best, dezelve niet fijn te flooten, dewijl er dan te veel meelachtige en grove deelen ontbonden worden. Zulk een Havergort,, of Garst pap ,'is van veelvuldig nut, bij hoest, buikloop, krampachtig braken, kolij-  € 95 > ken, maagkramp, pijnelijk waterloozen, den persloop, o"f om te klisteren. De Klisteer. Dezelve behoort onder de voornaamfte huismiddelen, en in elk huis moesten zoo wel de vereischte middelen als de werktuigen daartoe te vinden zijn. Tot eene gewone klisteer heeft men niets anders te nemen, dan twee eet-lepels vol Havergort, of gepelde Garst, anders een halve lepel Lijnzaad, en een handvol Kamillen of Vlierbloemen; zijn de laatfte echter niet bij de hand, zoo kan men se zonder zwarigheid ook uitlaten. Dit kookt men af met zes of acht koppen, water, en mengt er twee of drie eetlepels vol Lijn-, Boom-, of eenige andere Olie bij, met twee theelepeltjes Keukenzout. Moet het voor kleine kinderen dienen, zoo neemt men van alles flechts de helft, en, in plaats van Zout, even zoo veel Suiker. De beste wijze, om het toetedienen, is zeker door middel van eene fpuit -, en in ieder wel ingerigt huishouden moest zulk een werktuig voorhanden zijn, maar bij gebrek daar van, en om zich fchielijk te redden, kan men zich van een Varkensblaas bedienen, waaraan men een pijpje, bij voorbeeld een horenpijpje van een tabakspijp, vast maakt. Wanneer men het vocht in de fpuit of blaas doet, moet men er op bedacht zijn, dat'hetzelve flechts laauvv, gelijk versch gemolken melk, zijn moet, en dat men de lucht, die' boven het vocht in het werktuig is, eerst uitperst. Elk een, die flechts een weinig handigheids heeft, kan zulk een klisteer toedienen. Het beftaat hierin , dat de lijder zich op de regter zijde legt, en dat men het pijpje, na het te voren met Olie beftreken te hebben, een tot twee duim diep voorzigtig in den endeldarm infehuift, vervolgens met de  < $6 > de linkerhand het pijpje vasthoudt, en met de regter, zoo veel als'noodig is, drukt. Dit is een der zekerfte en heilzaamfte huismiddelen ! want het kan nooit kwaad doen, en het brengt in alle ziekten, zoo al geene genezing, ten minsten verzachting aan. Vooral is het een voortreffelijk hulpmiddel bij alle ziekten van kinderen, waar bij men dikwijls niets meer. behoeft te doen: men kan er Krampen en Zenuwtoevallen door afwenden ,* bij verflopping van den fioelganjr en derzelver gevolgen, bij kolijken, aanhoudend en moeijelijk braken , pijnen in den rug, ea bij 't ontftaan van heete koortfen. 'Koud en warm water. Beide zijn goede geneesmiddelen: — Het koud water is van nut, wanneer men zich door vallen als anderzins gekwetst heeft; ftaat men dan , van 't begin af • aan, om het geraakte deel doeken met koud water, die, zoo dikwijls zij warm worden, weder vernieuwd worden , dan belet men het zwellen, en het uitftorten van het bloed onder de huid, en wendt vele andere kwade gevolgen van verzwakking, enz. af. — Ook is het uitwendig aangewend bij bloedftor» tingen een uitnemend middel. 1 r-[ Laauw water is een der algemcenfle middelerf ter verzachting, zoo wel in- als uitwendig aangewend. Inwendig gebruikt (wanneer $e ^este wijze is, het op wut Melisfen, Vlier- of Kamillen-bloemen te laten trekken, en als thee toe te dienen,) kan het bij maag- en darmkrampen , kolijken , braken , hoofdpijn , die uit de maag ontftaat, met veel nut, aangewend worden. Bet  < 97 > Het Voetbad. Ook een algemeen middel. Het dient vooral bij hoofdpijnen, duizelingen, gefuis in de ooren, bezwijming, hevige aanvallen van aamborstigheid of verdikking, pijnen in de borst, maagkramp, kolijk en pijn in den rug, na het vatten van koude, en bij fterke drift van het bloed naar het hoofd en de borst; ook wanneer de maandftonden terug blijven, of dezelve met pijnelijke en krampachtige toevallen vergezeld gaan : maar bij eene loopende verkoudheid in het hoofd, is het niet aanteradcn. Dan, weinige menfchen weten een heilzaam gebruik van het Voetbad te maken. Gebruikt men het te warm, of te lang op eenmaal, dan kan het, in ftede van in rust te brengen, verhitten en prikkelen. De regel is dus deze:het water moet, met twee handvollen keukenzout vermengd, of, bij, gevaarlijke toevallen, met twee lood gemalen mostaard afgekookt, en niet dan laauw, dat is, als versch gemolken melk, of zoo, dat men flechts weinig warmte gevoelt, als men met de voeten er in komt, gebruikt worden. Men houde de beenen tot aan de kuiten ïn het water, en blijve er niet langer in , dan een vierendeel uurs, drooge ze dan met wolle doeken af, en drage vervolgens zorg, om ze niet koud te laten worden; waarom het ook best is, terftond daarop naar bed te gaan. Lijnzaad en Lijnkoek. Deze dingen zijn zeer dienstig, wanneer men weekmakende omflagen noodig heeft, bij voorbeeld, fflm ontftokene verhardingen week te maken, en bij II. Stuk. G ml  9' ) inwendige pijnen en kramp. Men laat wat gefloten Lijnzaad of Lijnkoek met wat vlierbloemen in melk afkoken, tot dat het eene dikke pap wordt; dit doet men in linnen doeken, drukt er de vochtigheid uit, én legt het, laauw, op het aangedane deel. Ook kan men van Lijnzaad eene heilzame thee bereiden, als men een lepelvol ongemalen Lijnzaad met twee pintjes kokend water laat aftrekken: om den fmaak te veraangenamen, kan men eenige droppels citroenfap in ieder kopje doen. Deze thee is goed bij krampachtigeu droogen hoest, bij bloedhoesten, bij kolijken, bijzonder bij pijn in de nieren, brandigheid in het wateren, en moeijelijke ontlasting van het water. Mostaard. Peperwortel. Peper. Mostaard en Peperwortel zijn voornamelijk van gebruik bij de bereiding van de zoo heilzame mostaardpap, welke bij hevige hoofd- en tandpijn, duizelingen, fuifing in de ooren, bezwijming, borst- en maagkramp, aamborstigheid, verftikking , pijn in het lijf en den rug, een der middelen is, die het fpoedigst verligting aanbrengen, en zelfs in fommige gevaarlijke omftandigheden , bij voorbeeld, bij. toevallen van beroerte en bezetting op de borst, het leven redden kan. Dit middel wordt aldus toebereid: men ftampt twee lood Mostaardzaad, mengt er een eëtlepelvol gefchraapten Peperwortel, even zoo veel zuurdeeg en een weinig azijn onder, zoodat het de gedaante krijgt van eene dikke pap; dit fmeert men op linnen, ter grootte van eene hand, en legt het op den bovenarm, of op de kuit. Men laat het niet langer liggen, dan tot dat de lijder een matig Herken  < 99 > ken brand begint gewaar te worden; dan neemt mea het er af, en wascht met warm water de deelen van de pap af, die op de huid zijn blijven zitten. Wanneer er naderhand nog hevige ontfteking en fmert 'ontftaan. dan is het beste verzachtend middel daartegen , zoeten room, of versch gekarnde boter daarop te fmeren. — Is het geval gevaarlijk, en is het noodig, dat het middel fpoedig werkt, dan moet men flechts geraspten Peperwortel op de huid vastbinden, hetgene in weinige minuten een zeer hevig branden veroorzaakt. De Peper is bijzonder als een der beste maagfterkende middelen aantebevelen, doch ongemalen, omdat ze anders te veel verhit. Alle morgens nuchteren acht of tien heele peperkorrels in te flikken, en dit een tijd lang aan te houden, is een der beste roaagfterkende geneesmiddelen, bij langdurig gebrek aan eetlust, windzucht, langzame fpijsvertering, aanhoudende maagverflijming, enz. Wïjn en Brandewijn. Wijn is het meest verfterkende en levengevende middel, en kan derhalven bij groote zwakheid, vermoeijing, droefheid, flaauwten of ziekten, de krachten het fpoedigst opbeuren. Maar het gebruik daarvan in ziekten is altijd eenigzins bedenkelijk, en mag niet, buiten raad van een Geneesheer, aangewend worden. Slechts aan Drenkelingen, Bevrozenen, Verdikten, enz. kan men altoos, als ze weder beginnen te flikken, een weinig wijn ingeven. In gevallen, waarin men huiverig is, om wijn toe te dienen,kan men toch de handen,voeten en het gezigt er mede wasfchen, hetgene ook zeer verfterkende is. G 2 Bij  ♦([ IOQ > Bij uitwendige kwetfingen en flooten is het wasfchen met wijn althans goed. Wanneer kinderen zwaar gevallen zijn, wordt aangeraden, het geheele ligchaam met warmen wijn te wasfchen, dewijl er anders ligt een grond tot mismaaktheid of eenige andere ziekte door gelegd kan worden. Zoo is het ook dienstig, kinderen, waaraan men de beginfelen van de Engelfche ziekte ontdekt, en die moeijelijk aan het loopen komen, dagelijks, over het geheele ligchaam, met laauwen wijn te wasfchen. In de plaats van wijn , kan men brandewijn, met vier deelen water vermengd, tot het zelfde einde gebruiken. Kamillen. Vlierbloemen. Marjolijn. Kraifemunt. Pepermunt. Melisfe. Malven. Deze kruiden moeten in ieder gewonen tuin te vinden, en in elke wel ingerigte huishouding, gedroogd, in voorraad zijn, ten minsten in geen dorp geheel ontbreken: want ze zijn van een veelvuldig goed gebruik. De Vlierbloemen als thee, na het vatten van koude en bij hoesten; de Kamillen, Melisfe, Kruifemun't, Pepermunt als thee, bij kramp, maagverzwakking, flaauwten, pijnen; de Malven bij ontfteking in de keel, als thee en tot fpoeling. Ook dienen ze uitwendig tot omflagen en kruidenzakjes, bij zinkingen, plaatfelijke pijnen, roos, jicht, kramp. Wol. Flanel. Groen gewast Linnen. Een der beste en zekerfte huismiddelen bij zinkingen en jichtpijnen. Men omwindt het lijdende deel met gekamde Wol, of Flanel (de wol heeft, wegens ha-  hare natuurlijke vettigheid, meer uitwerking. Helpt dit niet, dan omwindt men de deelen met groen gewast Linnen of gewaste taf. Uitnemend en eenvoudig geneesmiddel voor wonden, door eene zware verbranding gekregen. Neem een aardappel; fchraap dien, gefchüd zijnde, fijn; leg dit fchraapfel op een' doek, en flaa denzelven om het • gebrande lid of deel. Dit middel trekt de brand uit, ililt de pijn, en voorkomt het zweren Men ververscht het verband, drie tot viermaal daags. Vindt men dit fchraapfel te nat en te koud, dan laat men er bet water afloopen , en roake het een weinig warm; hier door krijgt het meer de gedaante van eene pap, welke vaster om het deel fluit. Beproefd huismiddel voor alle foorten van wonden en kwetfuren. De balfemieke kracht en uitwerking van den Honig is, in de medicijnen, als een inwendig geneesmiddel, bij menigerleie ongemakken, aan velen bekend. Maar minder bekend is het heilzaame gebruik daarvan uitwendig bij alle gekwetsten, zij mogen géfheden, gehouwen, gefrooten. of met geronnen bloed gekneusde wonden hebben. En de Honig echter, wanneer hij maar zuiver en zonder eenige vreemde vermenging is, zal fchieüjker hulp, dan alle andere zoogenaamde wondpleisters en fpmfusfen, te weeg brengen. De wijze, om denzelven te gebruiken, is zeer eenvoudig. Zoodra iemand het ongeluk heeft, van zich op de eene of andere wijze te kwetièn, of G 3 van  4£ I02. > van anderen gekwetst te worden, of eene kneuzing te bekomen, welke met bloed doorloopen is, behoeft hij maar terftond, op een dubbel of driedubbel te zamen gelegd linnen lapje, genoeg Honig te ftrijken, hetzelve op de verfche nog bloedende wonde te leg-i gen, en dus te verbinden. Er moet echter'vooraf op de wonde in het geheel geen water, of iets anders , komen; maar zoo frisch en bloedig dezelve maar immer zijn kan, worde de Honig daarop gelegd, welke aldus des te meer zijne kracht in derzelver fpoedige genezing betoont, naardien hij het bloeden doet ophouden, de wonde van alle ontiieking, zwelling en ettering bevrijdt, en voorkomt dat er geen wild vleesch in groeije. Is de wonde groot en diep, dan kan er, na verloop van vier of vijf uren, eene nieuwe en verfche honigpleister opgelegd worden; en als dan zal het van zelfs blijken, hoe dikwijls men noodig zal hebben de pleister te vernieuwen, wijl, na het leggen van de tweede of derde pleister, uaauwelijks in vierentwintig uren eene nieuwe meer noodig zal wezen. Men begrijpt hierbij ligtelijK van zelve, dat dit alles alleen bij vleeschwonden te gebruiken is. Want in zoo verre een been mede gekwetst of gebroken mogt zijn, dan is het de zaak van den Heelmeester, om de verdere noodige hulp daartoe bij te brengen. Hier eindigde het lijstje, waarvan eraafman voor ieder der boeren een affchrift gemaakt had, die zulks dankbaar uit zijne hand ontvingen; befluitende eelhart dezen aToud met het uitfpreken van deze dichtregelen: Om  < io3 > Om 's ligcbaams krachten te onderboudei. Verkregen we uit gods Vaderhand De midd'len: — om bet te bewaren Gaf zijne liefde aan ons *t verftand. Was deze zorg Hem niet te klein, Ons moet zij dit althans niet zijn. ♦ * * Gezondheid , fterkte, moed eri krachten, o God! hoe veel zijn die niet waardI Wat fterveling heeft lust tot werken Wien ziekte 't lijdend hart bezwaart? Gezondheid, blijdfehap, kracht en moed, Zijn hier op aard' het hoogfte goed. C 4 N E-  < io4 > NEGENDE HOOFDSTUK. Over de vereischten en middelen, om het menfeitelijke Jeven tot een' hoogen trap van duurzaamheid te rekken. Jlij een matig , werkzaam leven, en een weltevreden hart, Kan men hooge jaren tellen, vrij van kwelling, ziekte en fmart. i ^ o Rn el is pieterzen was thans weder volkomen herfteld, en had al met verlangen den tijd te gemoet gezien, dat hij, met de bekende vrienden naar het gewone gezelfchap zou kunnen vertrekken' En deze waren op hunne beurt ook verheugd dat zij voltallig derwaarts konden gaan. Onder weK hield men dan ook de hartelijkfle gefprekken over het onaangename van ongefteldheid en ziekte, en het genoegelijke der gezondheid. Bij allen heerschte ongerüimdheid, welke klaas janzen, door gepaste gezegden en aanwijzingen, in dankbaarheid deed overgaan. Ten huize van den Heer eelhart gekomen zijnde, ontving kees de welmeenendlle en hartelijkfte gelukwenfchingen over zijne herftelling, die ook zii nen dank voor de deelneming en goeden raad, dien de Heeren hem hadden doen toekomen, niet fchuldig Weef. Het gevoel van herkregene gezondheid en krach.  krachten, zeide eraafman, is een hoogst aangenaam gevoel, en dringt elk onbedorven hart tot ftil]en dank jegens den Opperbefluurder, waarvan wij in alles afhankelijk zijn. Het hernieuwt de tlijdfchap over het groote voorregt des levens, dat onze erkentenis jegens de bron van alle beftaan op vaste gronden vestigt, en moet, als 't ware, ons vernuft werkzaam maken, om, langs redelijke wegen, en door verljandelijke middelen, het leven, zoo lang mogelijk, te rekken. eelhart. ' Zoo is 't, vriend! Ik heb meer dan eens die aangename gewaarwording gehad, en mij daartoe opgewekt gevonden. En ik vertrouw ook zeker, dat het gevoel van dankbaarheid aan cornelis niet vreemd is. klaas janzen. Ik heb ook altijd gedacht, Dominé! dat de middelen, om de gezondheid te bewaren , en eenen hoogen ouderdom te bereiken, voorwerpen zijn, welke den mensch wel eens bezig mogen houden. braafman. Het eerlle althans kan door niemand in twijfel getrokken worden. Het genoegen, *t welk ontftaat uit het genot der gezondheid, en het verdriet, dat ziekte baart, zijn lieeds aanhoudende vermaningen, dat. men de gezondheid niet hebbe te verwaarloozen. Doch wat het laatfte betreft, de voegelijkheid, om naar een lang leven te wenfehen, heeft men in twijfel getrokken, en gezegd, dat een mensch, na vijftig of zestig jaren geleefd, en aan zijne verpligtingen, als mensch, voldaan te hebben, •wel mag vertrekken, om plaats voor anderen te maken. Aan gedachten als deze behoort echter geen voet gegeven te worden. Indien de menfchen alleen voor G 5 zich  < ioö > zich zelven leefden, om te voldoen aan hunne lusten, en. hun eigen belang alleen te behartigen, mogt dit het geval wezen; maar, als wij hier op aarde zijn, om het geluk van anderen, zoo wel als ons eigen heil, te bevorderen, gelijk wij behooren te doen; en indien wij, door lang te leven, van meer» der dienst kunnen zijn, door de kundigheden, welke eene langere ondervinding eii veelvuldiger waarneming noodzakelijk moeten verfchaffen: zoo volgt daar uit, dat wij. behooren te leven zoo lang als wij gezondheid en fterkte bezitten, om goede diensten aan anderen te bewijzen, en dat; het vermogen, om goed te doen, de eigenlijke eindpaal is, waartoe onze wenfchen, om hier op aarde te blijven, zich moeten .uitftrekken. Daarenboven hebbe men, in dit geval, niet over 't hoofd te zien, dat er een blijkbaar en noodzakelijk verband is tusfchen gezondheid en langleveudheid; dewijl het onmogelijk is, de eene te bezitren, zonder dat dezelve tot het genot van de andere toebrenge. klaas janzen. Gij zoudt ons met de mededeeling van eenige waarnemingen, dit onderwerp betreffende, van nut kunnen wezen! braakman. Zeer gaarne. Voor eenige dagen heb ik met mijnen vriend eelhart het overleg gemaakt, om dit heden te doen. Wij zullen eikanderen .verpoozen in het fpreken, en verwachten, dat gij fomtijds iets zult vragen, en bedenkingen opperen. klaas janzen. Welke omftandigheden zijn er dan wel firekkende, om langlevendheid te bevorderen ? braafman. Deze mogen onder de volgende alge-  < io7 > gemeene hoofddeelen befchouwd worden: — i. De luchtftreek. 2. De perfoonlijke geftalte. 3. De afkomst. 4. De natuurlijke gefteltenis of geaardheid. 5. De levensftand. 6. De beroepsbezigheden. 7. Lichaamsoefening of arbeid. 8. Echtelijke verbindtenis. 9. De Sekfe. En 10. de vernieuwing der jeugd. klaas jan zen. Is de luchtftreek hier dan van aangelegenheid ? braaf man. Ja: het mag als eene algemeene regel ter neder gefield worden, dat de gematigde, of zelfs de koudere luchtftreken, gunstigst zijn voor de langlevendheid. Hitte fchijut het menfchelijk geitel te verteederen en te verzwakken, koude, daarentegen, hetzelve te verharden en te verflerken. De Spijze in heete landen is ook zoo voedzaam niet als in koude; en er heeft, over 't algemeen, een grooter geneigdheid en meer gelegenheid plaats, om zich tot verfcheidene buitenfporigheden overtegeven, in de eerfte dan in de laatfte. Maar indien de luchtsgefieldheid koud is, fchijnt een regenachtige of vochtige dampkring min ongunstig voor langlevendheid te wezen, dan men zich veelligt zou verbeelden: want Ierland, een vochtig gewest, roemt op een groot getal oude lieden; en een groot gedeelte van de zeer hoogbejaarden, welke Engeland en Schotland opleveren, hebben in de Westelijkfie, en bij gevolg, in de regenachtigfte oorden van dit Eiland gewoond. jan barendzen. De ligchaamsgejialte en grootte verdient nu zeker overweging? braafman. Men rekent in 't algemeen, dat menfchen van eene eenigzins gedrongene geftalte, en van middelbare lengte, grooft kans hebben, om lang te  < io8 > te leven. Groote lengte ontftaat dikwijls uit een' on .evenredigen groei van eenig deel des ligchaams, dat noodwendig eene ft rekking heeft, om zwakheid of ziekte te veroorzaken. Lange menfchen krijgen ligt eene hebbelijkheid van gebukt te gaan : dit verengt de borst, en is nadeelig voor de ademhaling; terwijl lieden van eene korter geftalte weinig moeite hebben om zich regt overeinde te houden, en uit eigeti aard levendiger zijn , waardoor de dierlijke verrigtingen in een veel hooger graad van volkomenheid blij. ven. Het eenig nadeel van eene korte geftalte beftaat hierin, dat dezelve niet zelden vergezeld gaat met zwaarlijvigheid, welke de langlevendheid niet begunstigt. klaas janzen. De afkomst komt zeker in aanmerking? eraafman. Dit laat zich gemakkelijk begrijpen. Geboren te zijn van geaonde Ouders, en ontheven van erf kwalen, mag men zeker tellen onder de gunstigfte omftandigheden tot langlevendheid. Een zwak lipchaamsgeftel mag, door groote zorge en naauwlettend oppasfen, in het leven bewaard worden; maar zij, die gezondheid en fterkte erven, en geboren zijn met fterke ligchaamsgeftellen, kunnen alleen verwachten, niet alleen lang te zullen leven; maar ook de vermaken en geneugten des levens té genieten, terwijl zij beftaan. gerrit stjmenzen. jn uwe aigemeene opgave noemde gij ook de natuurlijke gefteltenis of geaardheid. braafman. Met het hoogde regt; omdat levendheid ook veel van eene goede geaardheid, tevens paard  paard met eenen vrolijken,, opgeruimden en luchtigen geest, afhangt. IS'och de ligt vertoornde, noch de zwaartillende man, die onder het kruis des levens zucht, kan verwachten, zijn leven lang te zullen rekken. Zij zelfs, die hunne levensgeesten uitputten, door geftadig letterblokken, of andere zielswerkzaamheden, bereiken zeldzaam eenen hoogen ouderdom. Op eene lange lijst van 1712 perfonen, die omtrent eene Eeuw leefden, is fontenelle (die niet ten vollen honderd jaren bereikte,) de eenige Schrijver van naam; en diens mans hooge ouderdom wordt toegefchreven aan de bedaardheid zijner gefteltenisfe, en die opgeruimde levendigheid van geest, waardoor hij zoo zeer uitflak: want hij behield , tot zijn laatflen fnik, „ een jeugdigen ou„ derdom," gelijk de Franfchen dit gelukkig uitdrukken. klaas janzen. En wat doet hier de levens* ftand? braafman. Het is eene algemeene waarneming, dat het de 1 ijken en grooten niet zijn, noch ook die geftadig geneesmiddelen gebruiken, welke oud worden ; maar de zoodanigen, die veel beweging maken, die veel zich in de frisfche lucht begeven , wier voedfel eenvoudig en matig is. Het gaat vast, dat perfonen, op welken deze befchrijving past, over 't algemeen , de grootfte kans hebben 'van lang te zullen leven. Tellens ftaat hier aan te merken, dat, fchoon de voorbeelden van hoogen ouderdom, bij aanzienlijken en grooten dezer wereld, niet zoo menigvuldig worden aangetroffen, dezelve, echter, zoo veelvuldig mogen gerekend worden, in evenredigheid van het kleiner aantal van zoodanige perfonen, als bij de lagere, doch veel talrijker klasfen in de maat- fchap-  < 110 > fchappij. Ook is er niets onbegaanbaars in magt, rang of rijkdom, om met langlevendheid vergezeld te gaan; mits de andere omftandigheden de langlevendheid begunstigen. jan barendzen. Heeft het bedrijf, dat iemand bij de hand heeft, of de beroepsbezigheid, ook invloed op de langlevendheid ? braafman. Blijkbaar is het, dat een lang leven veel moet afhangen van de wijze, waarop iemand zijne levensdagen befieedt. In zich zelveii ongezonde bezigheden vindt men doorgaans dat het leven verkorten. Evenwel leefde zekere peter prin, een Glasblazer, tot 101 jaren; en john tijler, een Mijnwerker, in Schotland, wordt verondcrfteld, 134 jaren geleefd te hebben. De ouderdom van dezen laatften kan niet door Heilige bewijzen gcftaafd worden , maar rust op zeer groote waarfchijulijkheden, en op eene geloofwaardige getuigenis. — Doch over 't algemeen zijn boeren, tuinlieden, en op 't land werkenden, de langstlevende. Krijgslieden, bovenal voetknechten, die de gevaren des oorlogs ontwortelen, munten desgelijks in langlevendheid uit: zij zijn doorgaans rustige en fterke knapen ; de geregeldheid, waaraan overblijvende foldaten zich gewend hebben, terwijl de ongeregeld levenden wegvallen, de regt opgaande ligchaamsftand, welken men van hen vordert, brengen te wege, dat zij van nature wel gevormd, door kunst leeren in eene goede houding te gaan, en vele ligchaamsoefening hebbende, vele voordeelen, tot langlevendheid ftrekkende, genieten. Willem cor neliszen. Ligchaamsoefening of arbeid is dan vast nuttig? BRAAF4  < ui > braafman. Niet alleen gematigde beweging , maar zelfs arbeid , mits dezelve binnen de palen blijve, brengt tut gezondheid en een lang leven het zijne toe. Vele voorbeelden zijn er van menfchen, die vrij zwaren arbeid gedaan, en zich aan de vrijé lucht blootgtlleld hebben, nadat zij honderd jaren achier den rug hadden; en aan den arbeid gewoon, fchijnen zij daarvan geen ongemak te gevoelen. klaas janzen. En Echtelijke ver•bintli'en/s komt eok in aanmerking? braafman. Zekerlijk, 't Is bewezen, dat een groot gedeelte der langlevenden den gehuwden boven den ongehuwden ftaat verkozen, en doorgaans een talrijk kroost nagelaten hebben. Of het ongehuwde leven ziekten veroorzake, of tot ongeregeldheden aanleiding geeve, of de geaardheid grommig make, of aan welk eene oorzaak zulks ook moge toegefchreven worden, moge ftoffe tot verfchillende gevoelens opleveren; zeker is het, dat het aantal van ongehuwd levenden , die een hoogen ouderdom bereiken, niet haalt bij dat der gehuwden. jan barendzen. Ik heb u ook van de Sekfe hooren fpreeken; maakt dan het vrouwelijke of mannelijk geliacht hier eenig onderfcheid? braafman. Schoon het aantal der mannen, dat geboren wordt, grooter is, dan dat der vrouwen, althans in Europa, is er nogtans grond om te gelooven, dat van beide de fekfen, naar evenredigheid, de vrouwen de meeste hoogbejaarden opleveren. Verfcheide redenen kan men hier voor bijbrengen; als de meerdere geregeldheid en matigheid harer levenswijze, haar minder bloot ftaan aan gevaren, moeije- lijk-  < U2 > lijkheden en geweldige aandoeningen; ook is de fekfe, over 'c algemeen, van een zachter en minzamer aard. klaas janzen. Maar wat vérftaat gij onder de vernieuwing der jeugd, welke gij het laatst noemde? braafman. In de laatfte plaats is er, onder de kenteekens van langlevendheid, geen Kerker,dan wanneer de natuur, ais 't ware, zich zelve, fchijnt te verjongen, door in den ouderdom op nieuw tanden, en nieuw haar te fchenken; doch de voorbeelden der zoodanigen zijn zeer zeldzaam. Nu, vriend eelhart! is 't uwe beurt. eelhart. Ik ben daartoe bereid, en zal dan zoodanige regelen opgeven, als in acht genomen werden door_ dezulken, die een' hoogen ouderdom bereikten; dewijl zij eenige wenken kunnen geven, die anderen kunnen te fiade komen. Het levensplan, door den beruchten cornaro gevolgd, is velen bekend; en de onthoudende wijze, op welke hij zijne dagen fleet, is dikwijls anderen ter navolging voorgefchreven : doch ik twijfel zeer, of vele dien zelfden levenstrant zouden wenfehen te volgen, enkel om te beftaan'. Het leven is niet langer wenfchelijk, dan zoo lang hetzelve met eenige mate van zelfsvoldoening en genoegen kan gefmaakt worden; en het is van zeer weinig beduidenis, of iemand, die enkel als een plant beftaat, leve of niet. Zender ons tot verfcheidene bijzonderheden intelatcn, meer gefchikt voor de nafpeuringen der proefondervindelijke natuurkunde, dan voor het dadelijk leven, (als het wegen van het gebruikt wordende voedfel, enz.) zul-  sullen wij die regels opgeven , welke men hét bë= vorderlijkst bevonden heeft, en dié het gefchiktfte zijné om in praktijk gebragt te worden. — Men kan dézelve onder de volgende hoofden brengen: I. Voedfel. -2. Kleeding. 3. Woning. 4. Arbeid eh Ligchaamsbeweging. 5. Hebbelijkheden en Gewoonten; 6. Geneesmiddelen. 7. Zielsgefteltenis, klaas janzen. De aangelegenheid vari gezond voedfel, tot bewaring der gezondheid en dé bereiking van een' hoogen ouderdom, en van hrefvermijden van onmatigheid in eeten en drinken, laat Zich ligt begrijpen. eelhart. Om die. reden behoeven wij er oófe niet bij ftil te fiaan. Eenige voorbeelden, 't is waar,; worden er bij gebragt van lieden, die, bij aanhoudendheid, boven mate aten en dronken, en lang leefden; doch dezen kunnen in geen ander licht befchouwd worden, dan als uitzonderingen op eeneri algemeenen regel; en wij mogen met grorid beweren , dat, indien deze perfonen, ondanks hunne onmatigheid, een hoogen ouderdom bereikten, zij nog veel langer zouden geleefd hebben, indien zij eene andere levenswijze gevolgd hadden. Doch dit is zeker , dat men bij de meeste hoogbejaarde perfonen heeft bevonden, dat zij gewoon waren, 's morgens vroeg opteftaan , en ook. 's avonds bij tijds, (dus niet laat in den nacht,) zich ter rust te begeven. « jan barendzen. Ook de invloed der Meeding is blijkbaar? eelhart. Gewisfeüjk. Dit befeft een ieder. Onnoodig toch is bet, de noodzakelijkheid vari eene warme kleeding aantetoonen, bovenal voor lieden $ die eenigen aanmerkelijken trap van jaren beréikf II. Stuk. H Heb*  < H4 > hebben : gedurende het koude jaarfaifoen is het ais het beste middel aantemerken-, om een aantal kwalen _ te voorkomen, waaraan -cenigzins gevorderden in jaren zich bijzonder blootgelield vinden, en dia door geene andere middelen ontgaan kunnen worden gerrit sijmenzen. Gij hebt in dc derde plaats de woning genoemd? eelhart. Ja. De gezondheid van elk mensch moet grootelijks afhangen van de plaats, waar hij woont, en van de gefteltenis van het huis zijns verblijfs. En daar het menigmaal is opgemerkt, dat het grootfte getal oude lieden in den winter fierft, als mede dat • vele van een' zwakken en' terinjgaebtigen ftaat verpligt zijn, naar winner luchtftreek te verhuizen, als het eenigfte middel ter hunner behoudem'sfe, is het zekeren Doctor pearson, in Engeland, voorgekomen, dat het voor de ouden en teringachfigcri van grooten dienst zou wezen , dat men huizen bouwde van zulk een bijzonder maakfel, dat de lucht er niet alleen kon gehouden worden in een' zuiveren, maar ook ten naasten bij in den zelfden ftaat van gematigdheid, naast aan den warmen kant; zoodat de zwakken, die er zich in bevonden, niets gevoelden van de verandering der faifoenen. Zulk een denkbeeld, moet men töeftaao, kan als geen algemeen middel aangemerkt worden;, maar het is geregiigd tot de aandacht der zoodanigen, die zich in ruime levensomftandigheden bevinden; en het is te, hopen, dat eenigen hunner een Gasthuis zuilen fticlitcn voor ouden en teringachtigen, en de proeven nemen, om hunner zeiven wil, en ten nutte van3 *t algemeen. klaas  <1 115 > k l A. As j An zen; De. nuttigheid van arbeid öf sigchaamsoefenit.'g valt in 't oog. eelhart. Dat Iigehaamsbe weging of arbeid noodig is , om het menfchclijk geitel in orde te houden, kan niet wel in twijfel getrokken worden, mits men alle te groote mate daarin vermijde, de» wijl niets meer firekt om de levenskrachten te verwoesten, voornamelijk wanneer deze zwak geworden zijn. Een klein reisje te doen is geenszins te ontraden ; verandering van lucht en voorwerpen kad veel goeds uitwerken. jan barendzen. Hebbelijkheden én gewóóntsn zullen ook hier niet weinig afdoen ? èelhart. Juist. De gezondheid eri langlevendheid hangen zeer veel af van zindelijkheid,'en vari een aantal gewoonten en geringe oplettendheden, in welker ontvouwing wij met geene mogelijkheid U-eden kunnen. Het Was zeer te wenfehen, dat eenig Schrijver de moeite wilde nemen, om den uitflag te verzamelen van de algemeene ondervinding des betreffende f zoodanige hebbelijkheden en gcwoöriterï aanwijzende, die, fchoon zij op zich zeïven zeer beuzelachtig fchijnen, nogtans, te zamen genomen., naar alle reden, geacht moeten Worden, veel té zullen kunnen toebrengen tot de gezondheid. willem. c o rn e.i szEN. Gij noemde öok geneesmiddelen ? eelhart. Het is eett algemeen zeggen} dat élk mensch, die veertig jaren oud is, zijn eigen Doctor moet wezen. Dit komt mij voor, een gevaarlijke grondregel te wezen.- De beroem dito Ge-" neesheèren wagen het zelden, wanneer zij eene é'raH 2 ff?-  < i-6 > ftige ziekte hebben , zich zeiven geneesmiddelen voor te fchrijven, maar laten die zorg doorgaans voor hunne Kunstbroeders over. — Menfchen, die voorgeven, hun eigen Doctor te zijn, vindt "'men doorgaans zeer aan kwakzalverij overgegeven • en niets is-nadceliger dan dit. Het is voor de gezondheid allerbelangrijkst, dat men geene geneesmiddelen gebruike, buiten noodzakelijkheid, en nooit dan op goeden .raad, bij het begin eetier ongefteldheid; men moet zulks niet te lang. verwijlen, anderzins kan men er weinig goeds van hopen.- behoedzaamheid ftaat ook in acht te nemen omtrent de natuur, de foort, de hoeveelheid, en het langer of korter'aanhouden. klaas janzen. Is de kracht der Geneeskunde tegenwoordig echter nog niet zeer beperkt? eelhart. In 't algemeen, zeker. Dan men mag veilig veronderftellen, dat, hos zeer zij nog heden zich in hare kindschheid bevinde, het onmogelijk te bepaalen is, tot welken trap van volkomenheid dezelve zal opklimmen, niet alleen uit hoofde van de nieuwe vorderingen, welke de Scheikunde van dag tot dag maakt, maar ook van wegen het. gene kan gebeuren, door de ontdekking van nieuwe, en den mensch heilzame planten, in landen reeds bekend, of nog te ontdekken , als mede door de nieuwe gebruiken van de oude te maken. Misfchien zullen dusdanige ontdekkingen veel meer fpoeds nemen, indien dezelve,^ in ftede van overgelaten te worden aan de naarfpeuriug en vlijt van - bijzondere perfonen , die aanmoediging en befcherming van hooger hand verkrijgen,, waarop zij een zoo groot en eigenaardig regt hebben. GER-  € "7 > gerrit stjmenzen. In de laatfte plaats fpraakt gij van de zieisgefteltenis ? eelhart. Ja: niets is dienftiger tot langlevendheid, dan het bewaren van gelijkmoedigheid en opgeruimdheid van geest, en niet te bezwijken onder de teleurftellingen der wereld , waar aan alle menfchen , doch inzonderheid de bejaarden, zijn blootgefteld. Indedaad, dit is een ftuk, 't welk niet te ernftig kan aangedrongen worden.: mrant de ondervinding bewijst ten vollen, dat velen bezwijken onder moedeloosheid, die, hadden zij hunnen moed cn zielskracht behouden, vele jaren langer zouden geleefd hebben. klaas janzen. Maar in welke landen munten de inwoners , in langlevendheid, boven anderen uit? eelhart. De bergachtige landen munten bijzonder uit in het opleveren van een aantal van langleven- . den. De Hoogleeraar pal las onderrigt ons, dat de inwoners der bergachtige ftreken van de Provincie Jfelk'. in de Noordelijkfte deelen van Siberië, een" hoogen ouderdom bereiken; dat lieden van honderd jaren daar algemeen zijn ; dat hij onder de Invaliden een fokfeat ontmoette, die 120 jaren telde. De bewoners der Vlakte, in de nabuurfchap, fteken daarentegen niet uit in gezondheid of langen levensduur. «~. Buff'on rangfchikt de bergachtige gedeel- 'ten van Schotland boven aan, op de lijst der gedeelten van Europa, die zich door langlevendheid op het yoordeeligfte onderfcheiden. En waarlijk, er is geen land in 'Europa, waar, naar gelange der volkrijkheid , een grooter getal menfchen zestig, zeventig, tachtig, ja negentig jaren telt, bij het bezit van H 3 al-  < n8 > alle hunne vermogens, zoo van ligchaam, ais van geest, dan in dat gedeelte van Groot-Br ittanje. Er is ook alle reden om te gelooven, dat vele der Departementen van Frankrijk, en ds bergachtioe fireken van Duitschland, Hongarije , Zweden, als mede die van Spanje, Portugal, Italië en Amerika, treffende voorbeelden van langlevendhcid zouden' opleveren, werd er een bijzonder onderzoek gedaan omtrent dit belangrijk onderwerp. braafman. Ik oordeel het, daar wij zoo breedvoerig over dit fluk fpreken , niet ongepast de volgende Tafels optegeven, 'welke de duurzaamheid yan het menfchelijk leven aanwijzen, en tevens, hoe weinigen er zijn, in evenredigheid van het getal der geborenen, die het tijdperk van zestig jaren tellen. . . „ Van de honderd , die er geboren worden, flerven er, volgens hufeland, een beroemd Hooglceraac |n de Geneeskunde, onder de 10 , . , tusfehen de 10 en 20 . 20. B 20. — 30 . . IO, 30 — 40 . . 6. ■ 40 — So . , 5. . —— 50 — fJO . 1 3. \ 94. , Hieruit zou blijken, dat er flechts zes onder de honderd zijn, die kans hebben, om meer dan zestig Jaren te leven. Va»  < --9 > Van lieden, die meer dan honderd jaren bereikt hebben, heelt de vlijtige hall er 1113 voorbeelden verzameld, en geeft de volgende Tafel van den duur hunner levensjaren: . » Menfchen, die van 100 tot 110 jaren leefden, zijn de voorbeelden meer "dan . icoo. Van Ito tot 120, omtrent .. 62. -— 120 — 130 . . • -9' — 130 — 140 ... IS- , 140 — 150 5> 152 (zekere parr.) ï. 169 (j en K i N s) i. Maar in een later Werk ontmoeten wij de volgende Tafel, als de uitkomst eener uitgebreider verzameling van voorbeelden van langlevenden: Van M'annen en Vrouwen, die leefden van 100 tot 110 jaren, waren de voorbeelden I310- Boven 110 — 120 . . 277. . 120 — 130 . . 84. . 130 — 140 . . 26. . 140 — 150 • • 7- « 150 — 160 . . 3- \ » 160 •— 170 . . 2. 170 — i*$ . • 3- Uit dit alles volgt .'dat. het meer dan waarfchijnlijk is, dat menfchen, over 't algemeen, door voege lij ke oplettendheid en geregeldheid, niet alleen langer zouH 4 . dca  den kunnen leven, maar QOk daar van meer geno's (rekken, dan tegenwoordig doorgaans het geval isen het 13 te hopen, dat, ten dezen opzigje zoo wel als van vele andere bijzonderheden, her menschdom nog jn eenen ftaat van vordering zijn mogedat het nog grooter en gewigtiger kundigheden zal opdoen , zoo ten opzigte van de uitgeftrekïheid der perfoonhjke genietingen, waarvoor wij menfchen vatbaar zijn, als van de middelen, om dezelve te be? f--Tu k J"et ,oeer voldoening? ? en voor een langer tijdsbeftek. & 4 Hier ging het gezelfchap uit een,  < lil > TIENDE HOOFDSTUK. Over den.fchijndood; de middelen, om het levensbegin/el in zulke fchijndooden weder optewekken; en over de kenmerken van den we- ' zenlijken dood. KcstVjk is des menfchen leven, eerbiedwekkend is zijn dood; Diep gevoelt een mensch bij 't fierfbed: hier ligt mijn Natuurgenoot i Dat hij /lil en vredig ruste ! mooglijk is zijn dood nog fchijn t Kas ontklceden, of begraven, ken welligt een doodflraf zijn. — isaagiaaac i . H ebt gij ook geboord, zeide cornelis pikte rz en tegen gerrit sijmenzen, toen zij met de anderen naar het gezelfchap gingen, dat de Hospes te B. eergisteren zoo fchielijk, geftorven is ? en, wonder vreemd klinkt het, dat de Doctor, dien men, toen hij het toeval kreeg, uit de Stad haalde, en aankwam, wanneer hij reeds overleden was, wel allcrernftigst verboden heeft, hem, ten minften in de eerfte vierentwintig uren, niet te ontkleedden of afteleggen, gelijk men fpreekt; ja zelfs nog eenige dingen in "t werk ftelde, als of hij hem neg in het leven kon terug roepen? Alweer eene vreemdigr heid, dacht ik, waarvan ik voor mij dc reden niet bezeffe. H 5 c-er-  c er rit sijmenzen. Ook mijn knecht kwam te m.ddag daarmede i'hws. Ik begrijp .dit ook niet. Sommige menfchen voeren al wonderlijke gebruiken in, geheel afwijkende van die, welke onze oude luiden volgden. Wat zegt gij daarvan, klaas neef? klaas j a n z e n. Ik heb federt eenige jaren al geleerd,, gerrit, om mijn oordeel, zelfs bij de vreemdst voorkomende zaken, een tijd lang In te houden, tot ik er zelve eens over nagedacht, of andere kundiger lieden over gehoord of gefprok.en heb. —. Wie zal ons zeggen, of die Doctor in 't algemeen wil aangeraden hebben , de geflorvenen zoo lang te laten -liggen? of mogelijk de aard der ziekte , waaraan hij vermoedde, dat de genoemde hospes geftorven fcheen, zulk een voorzorg niet noodzakelijk maakte? Hoor! ik zou wel durven wedden, dat er voor de aanrading van zulk eene* behandeling goede gronden zullen beftaan. Ik zal er ftraks tegen yeel belang, maar wij moeten ze toch eens opwerpen. Kunnen er geene gevallen wezen, waarin het voorzlgtigst is , iemand, die voor geftorven ' gehouden wordt, niet dadelijk te ontkleeden en op ftroo te leggen? , eelhart. Ik bemerk wel, waar gij heen wilt, klaas! Gij hebt het oog op het gebeurde met den Hospes te B., daar Doctor S. zoo iets aangeraden heeft, gelijk hij mij zelf verhaalde, toen ik hem gisteren fprak: terwijl bij mij tevens te kennen gaf, hoe vreemd fommigen opzagen van zulk een' raad, en hoe hoorbaar eenigen daartegen met anderen meesmuilden. • \ cornelis pieterzen. Ja, mijnheer! ik wil wel bekennen, dat, zoo ik daarbij geweest was, en Wat te zeggen had gehad , het dan althans niet zo» » ftrikt zou opgevolgd wtzen. braaf man. Wel, kees! ik had gedacht, dat gij ook in 't algemeen al geleerd had, uw oordeel in zulke gevallen aan het verlichter oordeel van ande- . ren, en iiizondeiheid van een' Geneesheer, te onderwerpen. Dc Doctor hield mogelijk dien perfoon nog niet voor wezenlij!: dood, maar voor flechts in fchijn geftorven, waartoe de aard der ziekte hem het vermoeden kan gegeven hebben, terwijl hij, dit zoo zijnde, door het zoogenaamde afleggen, .zeker zou geftorven wezen: en, in een ander geval, in het warme bed blijvende liggen, namelijk met bijgeyoegde middelen, fomtijds nog geheel bij het leven kon worden terug geroepen; waarvan verfcheidene voorbeelden voorhanden zijn. eelhart. Ik hcrinnere mij hierbij een geval, voor eenigen tijd in de Vader iandfchè Letter- OS'  < 124 > oefeningen geplaatst,betrekkelijk het weder bijbrengen van zulk een' fchijndoode, dat ik eens zal opzoeken en voorlezen. -— Hier is 't. De Verhaler is *e'ere Doctor krüse, in de Beverwijk. O:: Donderdag, den 9den Februarij, 1804. des m-VmMitgt omtrent half 4 uren, van 'Alkmaar * OW dj Beverwijk rijdende, vond ik, dVt bij „ hei Dorp Limmen, kort bij den weg, teoen een' >. wa ion, een vrouwsperfoon liggen. Niet weten- '• „ ..: , of dit mensch zich aldaar tot*flapen had ne- ■* w dergezcr', dan of haar fomtijds iets anders mogt * overgekomen zijn, riep ik haar bij herhaling toe, „ om haar te doen ontwaken. Geen antwoord krij» gende, noch ook' de geringde beweging aan haar „ befpeurende, fprong ik oogenblikkelijk van het „ paard, om nader onderzoek aangaande de omftan- ■ „ digheden dezer perfoon te kunnen doen , en naar „ bevind van zaken, haar de nood'ige hulp toete„ brengen. Dan, haar hoofd, uit een kuiltje in den „ wal opgeügt hebbende, werd ik tot mijn leedwe„ zen gewaar, dat de ledematen hares ligchaams ijs„ koud waren, haar ganfche gezigt doodbleek zijn„ de; mond en oogen ftonden open, en de oogfter„ ren (pupillen') waren in de laatfte ongemeen ver„ wijd; van pols en ademhaling befpeurde ik in 't „ geheel niets ; handen en voeten, echter, waren „ nog min of meer buigzaam. TJit voornoemde ken„ merken konde ik nu wel de waarfcliijnlijkheid „ des doods dezer perfoon gisfen; maar deszelfs vol„ le gewisheid bleek er niet uit. Ik deed natuurlij„ ker wijze ten eerften onderzoek, of de toeftand, „ waarin ik deze perfoon vond, ook door uiterlijke, „ het zij gcweldadige, het zij andere oorzaken, „ (bloedftorting, bij voorbeeld,) zijnen oorfprong ont„ leende; maar niets van dien aard, hoe ook ge- „ naamd 4  < ."5 > „ riaamd, bleek mij; en flus nam ik fpoedig, vol„ gens mijn' pligt, het befhüt, om, tot behoudenis „ van deze Schijndoode, alle die middelen in 't werk „ te ftellen, weike plaats en omftandigheden mij toe„ lieten. Niet verre aan'den anderen kant des wals „ een boer op 't land ziende arbeiden, riep ik dien,„ zond hem naar den Schout van het Dorp, om „ dien van het geval kennis te geven, en tevens „ eeni°-e inwoners te? noodige hulpbetooning mede „ te brengen. Om nu aan mijnen kant ook geen „ oogenblfk tijds nutteloos te verliezen, wreef ik „ haa" voorloopig met mijne hand de uiterlijke Ie„ dematen van onderen op naar boven toe, en, mij« nen mond op den haren leggende, blies ik haar, w "-ansch voorzigtig, en naar de regelen der kunst, n «adem in, zocht "daarbij tevens, door middel mijner „ handen, hare 'borst te bewegen, om, zoo veel » immers'mogelijk, de natuur natcvolgen. Hiermede „ verliep wel een half uur. Twee boeren vrouwen, « welke ik tc voren voorbij was gereden , kwamen » eindelijk bij mij, waren aanftonds gereed, om mij » in het" verp'aatfen der Schijndoode te helpen, en m bracten haar .met mij in het naaste boerenhuis, be» woond door den braven 'dirk schot vanger.; „ zorgende ik hierbij vooral, dat haar hoofd behoor„ lijk om hoog werd gehouden. Hier nu gebragt „ ziinde, leiden wij haar in een ruim vertrek neder ^ „ op een' houten vloer, op een' behoorlijken afftand „ van het vuur, onder haar heofd een ftoelkusfen, „ en, het tegen haar over zijnde venfler geopend „ hebbende, om met de meeste nuttigheid te kunnen „ arbeiden, ontblootte ik haar nu zoo veel noodig „ was ; zijnde er intusfehen verfcheidene. inwoners ,, bij gekomen. Tot de wrijving des ligchaams be„ diende ik mij nu van een' welgewarmdcn wollen  < 123 > lap, en voorts van een droogen ftevigen fcbui'er; durende dezelve tot dat dé huid begon warm te 19 worden, en gefehiedende vooral in de ftreken - an „ het hart, de m*ag, de ruggraad, en onder de „ voeten; hierbij verzuimde ik niet, om voorzigtig ,, lucht in te blazen, daarbij de borst volgens de na„ tuur te bewegen, als ook het ftrottenhoofd. Met „ deze middelen nu een goed uur aan het-huis van „ den Landman bezig geweest zijnde, en' nog het „ minfte teeken van leven niet befpeurende, gng „ik over tot het koude drupbad, waarvan ik iv.eer „ dan eens in Duitscliland, met een cn;emecri „ goed gevolg, gebruik had zien maken, erf het bam iprengen vap het ligchaam met azijn, ik maakte „ eenvoudig gebruik van een trekpot met koud wast ter, plaatste mij op een ftoel* om zoo hoog moge„ lijk te kunnen reiken, en liet aldus het water,' „ drupsgewijze, langzaam, op den zoogenaamden „ hartkuil vallen, en hét aldaar ftaan blijvende water, „ van tijd tot tijd, met een doek weder afvegen. „ Dan , zoo dikwerf als ik dit drupbad bezigde, „ wreef ik van te voren, met den fchuijer, die * plaats, tot dat ze warm werd. Bij afwisfeling be„ diende ik mij echter ook van voornoemde middé- * len. Edoch er deed zich nog geen fpoor van berleving op; zoodat ik zelf reeds begon te twijfe- „ len, en ailen, die er bij waren, mi] raadden, om „ mijne vruchtelooze pogingen te ftaken : want, wat «, dood. was, zou ook wel dood blijven. „ Vaar van de gewisheid des doods dezer per- # foon nog niet ten vollen overtuigd zijnde, (bakte „ ik hiermede mijnen a beid geenszins, maar verdub,-, belde denzelven veel ccr,en was eindelijk, tot rrijn i, groctfte genoegen, zoo gelukkig,- eenige geringe # blijken van herleving te bemerken, nadat ik twee # goe-  < 1*7 > ft goede uren, op die wijze, met haar was bezig „ geweest. Voegt men hierbij den tijd, dien ik, „ reeds aan den weg, mijne pogingen, om haar te „ doen herleven, had in 't werk gefield; neemt men „ wijders aan, dat zij flechts een half uur in den „ toeftand was geweest, waarin ik haar aantrof, — M dan had zij ten minsten ruim drie uren in-die do» delijke/ flaauwte doorgebragt. „ De eerfte kenmerken der herleving, die ik ge'„ waar werd, beftondeu in kleine trekkingen der 011B derlip, die al langzamerhand, tot groote verbazing „ der omftaande perfonen, fterker werden. Het „ licht nabij -haar oog brengende, trok zich de oog* ,/ftcr een weinig zamen; nam. men het weg, dezel„ ve werd terftond weder wijder. Nu werd men „ ook de ademhaling gewaar, zoo ook de kleinu „ pols. De natuurlijke warmte in de borst en buik. „ kwam terug, als ook in de overige deelen des„ ligchaams. Op de lippen, wangen en andere dee„ len des gezigts, kwam eene lichte roode kleur we„ der -te vooifchijn. Ik beproefde nu, om'haar een „ paar lepels thee in te geven, 't welk mij gelukte; „ vervolgens gaf ik haar 30 k 40 druppelen Hoff„ man, QLiq. Hoffin.) zij begon nu reeds hare le„ dematen te bewegen, en was in ftaat, eenige „woorden zachtjes te fpreken. Een wéinig wijn „ herftelde haar ten vollen , zoodat zij- Weldra een „ kopje* koffij met finaak gebruikte,en den volgenten ,, morgen, gezond, hare .reize voortzette." klaas janzen. Hoe gelukkig, dat die mensch in de handen van eenen deskundigen en welwiUcnden viel! onkundigen en bevooroordeeldcn hadden haar zeker als eene doode behandeld. — Ik begrijp zeer ligt, dat ook hetzelfde kan gebeuren met z:e-  < 128 > ziekin, die niet zonder oppasfins: zijn geweest, dai zij, namelijk, naar het- denkbeeld van hunne-oppasfers, reeds dood zijn, en echter nog levensvuur in zich hebben, dat, bij geduld, of door gepaste behandeling, aan het glimmen en branden kan gaan. cornelis pieterzen. Dit Zou mij wel bejëhaamd maken over mijne voorbarigheid. . fk neem althans voor, mij nimmer tegen den raad van deskundigen, in dezen, te verzetten, maar wil dien liever naauwgezet opvolgen. braaf wan. Gij moogt het üwê wel tocbren" gen, om verkeerde en alle onwaardige cn nadeelige gewoonten bij het flerven te doen wegvallen. —». Ik heb mij dikwijls zeer geërgerd, wanneer ik zag; hoe fchielijk fomtijds de beklemdheid en droefenis van de huisgenooten eenes ftervenden, 'zoodra een van allen zeide: ,, De zieke heeft 'het afgelegd!" overging in drokte , om buren en vrienden met drank, enz. te bedienen, en toeflel tot het afleggen te maken, zonder dat zich iemand regt opzettelijk bekommerde, of het flerven wezenlijk had plaats gehad. eelhart. En. evenwel behoort het, naar mijngevoel , en vast naar dat van alle menfchen metgezonde herfenen , onder het ontzettendfte lot, voor dood gefchouwd, en als Zoodanig behandeld te worden, zonder het nog werkelijk tg zijn. braafman. Üet' denkbeeld van , nog levendig, begraven te worden, was voor vele lieden, gelijk" ik wel gelezen heb , Zoo fchrikverwekkende, dat zij , bij uiterfteri wil, bevolen hebben, eer zij ten gravé gedragen werden, hunne voetzolen te dOorfnijden ii i en  < 129 > en te blakeren. Sommigen gingen nog verder; te Tonhufe is iemand bekend geweest, die verbood, vroeger dan vier dagen, na zijn overlijden, hem te begraven, en een legaat befprak aan zulk eenen, die hem, voor zijne begrafenis,"het hoofd affloeg. eelhart. Van hier dat geleerden en lieden van de kunst" een onloochenbaar kenteeken van den dood opfpeurdcn, en hun eenparig gevoelen hieromtrent was, dat, wanneer er verrotting plaats had. Dan-, in onzen tijd beeft men twee ande¬ re kenmerken opgegeven, eenvoudiger en naar ieders vatbaarheid berekend, die tevens fpoediger werkande: het is L die geelachtige, kleur, welke de palm of het binnenfte gedeelte der. handen, en der voetzolen, bij uitfiuiting aannemen, en die van de bleekheid van alle de andere ligchaamsdeelen zoo zeer onderfcheiden is. IL Wanneer de handen , geopend, en de vingers tegen eikanderen wórden geflotenhebben dezelve° csnc gekleurde halfdoorfcbijnendheid , indien men ze tegen het licht houdt; het zelfde heeft plaats omtrent alle andere dunne ligchaamsdeelen; deze halfdoorfchijnendlieid heeft geene plaats meer, wanneer, na het overlijden, her bloed niet meer omionpende, koud. en fiijf is geworden. — Deze beide verfchjjnfelen zullen, bij eenen wezenlijken dood, vierentwintig uren na het veronderftelde overlijden , zich veresnigd vertoonen: terwijl men zulke ligchamen', waaraan zij zich niet openbaarden, niet behoorde te begraven, , voor dat zich .de^ verrotting duidelijk opdeed. klaas janzen. : Zoo bekomen wij aldus eene gewensehte aanwijzing fh eene allerbelangrijkfte zaakl braafman. Eene zaak van zoo veel aangelegeriII. Stuk, I heid ?  < 130 > heid, dat alles, wat flechts van verre hierin van dienst kan wezen, ons welkom \ moet zijn. — Zoo kan ik ook niet voorbij , het volgend berigt van den Hofraad van hildebrand, aangaande een zonderling hulpmiddel voor fchijnbaar geftorvenen, hier mede te deelen. Aldus luidt zijne opgave : r„ Het is eene bekende oude waarneming, door 5, vele nieuwere bevestigd, dat de uitwendig aange„ bragte geneesmiddelen eene uitwerking doen, over„ eenftemmende met de krashten, die zij inwendig «,, gebruikt betoonen. Daar de 'toeftellen tot de ta„ baksrook - clusteren, die zich, in het weder opwek„ ken der Scbijndooden , dikwijls zoo vermogende „ betoond hebben, alomme niet fteeds bij der hand „ zijn, zoo verdient deze aanmerking toegepast te s, worden op het uitwendig gebruik der tabaksbla„ den, dewijl derzelver krachtige uitwendige wer„ king, door de volgende zonderlinge gebeurtenis, „ toevallig is bewezen. Een Escadron Hufaren , „ die uit Hongarijen naar Galliciën verlegd wers, den, namen hunne geliefde tabaksbladen mede over „ de grenzen; doch, om het ontdekken derzelver „ aan de tolkamer op de grenzen voortekomen, lei— 5, den zij hunne bladen rondom de borst en den, „ buik, hetwelk bij hen allen, zonder uitzondering, „ hoofdpijn , duizeligheid en brakingen verwekte; „ dat zoo veel te aanmerkenswaardiger was, omdat deze lieden aan den prikkel des tabaks zoo geM woon zijn. •— Dit geval heeft mij op het denkbeeld gebragt, om bij Schijndooden, wanneer er oogenblikkelijk geene andere middelen, bij de hand „ waren, uitwendig van de tabaksbladen gebruik te » maken , zoo om dezelve aan te leggen, als om „ daar-  < I3i > „ daarmede, in plaats van borstelen, te wrijven. „ Hiervan heb ik eenmaal een gewenscht gevolg ge„ zien, en vind mij daardoor verpligt, zulks vervol» „ gens aan te bevelen, in gevallen, waarin zoodaui„ ge prikkel van dienst kan zijn. Nog vind ik mij „ verpligt, bij deze gelegenheid aantemerken, dat „ wij, in onze proeven, bij in fchijn overledene voor„ werpen, doorgaans te driftig en te geweldig zijn : „ wordende wij door dev grootheid der zwakte ver„ leid, om te veel te doen, en den regel te ver„ waarloozen, die ons gebiedt, in geval van een „ directe zwakheid, die doorgaans bij in fchijn ov'er„ ledenen plaats heeft, den prikkel, in den beginne „ ïeer zacht^ en allengskens opklimmende, te maken. „ Het geweldige drukken, fchudden en wrijven van „ zoodanige menfchen, is, in den beginne, fchade„ lijk, en de werktuigelijke prikkel is op zich zel„ ven niet alleen toereikende. Hierom beveel ik_, in „ het toekomende, op het nadrukkelijkst aan, het 5, wrijven met tabaksbladen , die bijna overal te „ bekomen zijn, zonder daarom echter het gebruik „ van andere gepaste middelen te verwaarloozen." — De boeren bedankten voor de medegedeelde berigten, en vertrokken, wel' voldaan, en al pratende ter opfcherping van het'gehoorde, en met het voornemen om het in voorkomende gevallen toetepasfcn, naar hunne woningen. I t ELF-  < 132 > mmutf£WÊÊmmm*mm '■» »'-■ ■ ....«1»™—y ELFDE H O'O F D S T U K. Over de Lucht, en het nut van den groei derBoomen, tot zuivering van dezelve. êfenfcken, Dieren, Boomen , Planten — flerven, kwijnen en vergaan , Zoo zij zuivre Lucht ontberen; niets kan zonder haar beftaan. ' Wilt ge een frisfche Lucht genieten, onontbeerlijk voor den mensch» Volgt de lesfen hier gegeven; zoo verkrijgt gij wis uw wensch. Hebt gij den tijd gehad, om dat fhikje eens in te zien, 't welk ik u voor drie dagen ter onderzoeking zond? vroeg braafman, toen hij bi] zijnen vriend eelhart, op den gewonen gezelfcbaps- avond, gekomen was; het kwam mij voor, alle vereischten te ' hebben, om het aan onze boeren voortelezen en medetedeelen: onder onze goedkeuring werd het mij van «enen, in vele opzigten,- verdienstelijken man, tot dat oogmerk toegezonden. eelhart. Ja wel ingezien, vriend! Ik denk e| ep dezelfde wijze over, en zoude er, dringend; . voor ons gezelfchap om verzoeken, al ware bet daarvoor eigenlijk niet bijeengebragt. De gemeenzame itijl, . waarin het" vervat is, zal regt aan onze lieden bevallen. Ik verzoek, Dominé! dat gij bet dezen avond, met uwe gewone duidelijkheid, maar eens voorleest. • Waa-  € 133 > Toeti hii de boeren gekomen en gezeten waren j en braaf man hen met weinige woorden tot hei onderwerp had voorbereid, las hij: Lucht is de vloeiftof, die bij Menfchen, Dieren en Planten het leven moet onderhouden, en , behoorlijk zuiver zijnde, de gezondheid bevordert en bewaartj maar onzuiver en bedorven in eene hooge mate nadeelig wordt; Dat de Mensch niet buiten lucht kan leven, \% kennelijk door eene menigte voorbeelden en < ondervindingen. Slechts één treffend voorbeeld zal ik aanhalen: Toen de Engelféheh in de rijke Provincie van Bengalen-{ op de Indïfche kust, zich door krijgsgeweld en veroveringen uitbreidden , werd een corps1 hunner troupen, te diep in het land gedrongen, door de Indianen afgefheden, omfingeld en krijgsgevangen gemaakt. En weet gij wat de Nabob, de Vorst der Indianen, deed met die gevangenen? Hij liet ze brengen in een zijner gebouwen, en aldaar in een eng vertrek opfluiten, en de gevolgen dezer opfluiting veroorzaakten, door het bedigrf der lucht, en het gebrek van toevoer aan zuivere lucht, binnen Weinige dagen , den dobd aan alle dez.é gevange-, nen. — Dat de Dieren niet buiten lucht kunnen laven , is zelfs bij de kinderen bekend. Laat de klei-' ne boeren jongen in het voorjaar een nestje met jon-" ge vogels uithalen, hoe zorgvuldig hij ze ook tegert de koude moge dekken, zal hij toch bedacht blijven, om ze behoorlijk lucht te geven: of laat een kind wat goudhaantjes, of andere kleine beestjes, tot Zijn vermaak aanhouden in een doosje, dan fnijdt of boort het in dat doosje eenige gaatjes; en vraagt gij s waartoe dat diene? hij zal u firaks antwoorden i I 3 wel*  < 13* > wel, omdat mijne diertjes, bij gebrek aan lucht, zouden fterven. — Dat de Planten bij gebrek aan lucht ilerven, leert ons de ondervinding. Wanneer wij fommige Planten of Boompjes hebben, die de winterkoude niet kunnen doorftaan, dan plaatfen wij die fomtijds in een kelder of ander eng vertrek, van de buitenlucht afgefloten; maar wanneer in die afgezonderde plaatfen geene nieuwe of verfche lucht wordt aangebragt, verwelken en flerven de Planten, even zoo wel als door de winterkoude of Vorst in de opene lucht. In de Orangeriën, of in de ftookkasfen, waarin men de .vreemde gewasfen 's winters bewaart of voortkweekt, moet de Hovenier wel zorgen, dat, bij gematigd weêr, een ftroom van verfche buitenlucht wordt in- en doorgelaten, wil hij zijne gewasfen niet, bij gebrek van lucht, zien verkwijnen. — Wilt gij voor uwe oogen zien, dat de Planten niet buiten de lucht kunnen leven, neem dan een welgroeijend plantje, behoorlijk voorzien van aarde en water, plaats dit, onder een welgeflotenen glazen klok, en, binnen weinig tijds, zult gij de bladeren zien zwart worden, verdorren, afvallen, en het plantje fierveii. Wat bewijzen nu deze voorbeelden? niet, dat alhier de geheele gemeene- of dampkrings-lucht was buiten gefloten, en uit die plaatfen ontledigd: want dit kan niet gefchieden, dan door middel van de luchtpomp. (De luchtpomp is een werktuig, waardoor de lucht, onder glazen klokken, geheel kan ontledigd en weggenomen worden, en een dier, daar onder geplaatst, door deze ontlediging der lucht, in twee of drie minuten doen fterven.) Maar deze bovengenoemde voorbeelden bewijzen, dat de lucht aan befmettiug, en zelfs aan bederf is oaderworpen. Alle  < 135 > Ie ligchamen hebben hunne uitwafemingen, en heÊ gijn deze uitwafemingen , die de lucht befmetten en bederven. De Engelfche gevangenen, in een eng vertrek opgefloteu, bedorven door hunne uitwafemingen fpoedig de gemeene lucht, die zich voor hunne komst in dit vertrek bevond, en geenen aanvoer van eene nieuwe frisfche luchtftroom bekomende, moesten deze ellendigen, noodwendig,in hunne eigene uitwafemingen, en in de fliiltaande bedorvene lueht, verflikken en omkomen. —• Eveneens is het gelegen met de diertjes in het doosje, en met de planten, afgefloten van de lucht. Als eene vloeiftof moet de lucht geftadig in beweging zijn, zal zij hare veerkracht en zuiverheid behouden. Door ftil te ftaan, bederft de lucht, even als ftilftaaud water bederft, dat zijne bedorvene uitwafemingen met de lucht verëenigt, en dezelve ook befmet en ontfteekt. — Wij worden het bederf der lucht gewaar door de onaangename reuk, bij voorbeeld, in de ziekenkamers. Komen wij 's morgens maar in de enge flaapkamers, hoe benaauwd is de lucht in die vertrekken! Wat moeten wij hier uit leeren? Dit, dat wij, zoo veel mogelijk is, in onz» zieken- en flaapkamers een toevoer van verfche buitenlucht aanbrengen moeten, door op een' gepaste» tijd de venfterramen open te zetten, en zoo veel mogelijk, bij goed weêr, onze bedden en dekens naar buiten te brengen en te luchten. — Ik moet hier weder iets, tot nader verftand en ftaving van het gezegde , bijbrengen. Aan boord van de oorlogen andere groote fchepen flaapt al het volk tusfehea deks: bij de meeste fchepen is de verdieping zoo laag, dat men niet regt overeinde kan ftaan; men kan denken, hoe benaauwd het aldaar zij, waar aoe> I 4 * 3"  *C 136" > menfchen , en fomtijds - nog veel meer -, moe ten flapen. Dit geeft, op lange reizen, aanleiding, tot bederf der1 lucht, aanftekende ziekten en vele Mö&ea onder het fcheepsvolk. Kapiteins en Bevelhebbers, die zorg hebben voor hun volk, die de goede orde en zuiverheid beminnen, en gevoel ge flöëg bezitten, om die menfchen, welke hun zijn aanbevolen, bij de gezondheid te bewaren, doen, als wind en weêr het eenigzins toelaten, al het volk voormiddags. boven op het dek-komen, alle de flaapkooijen, de bedden of bultzakken uithalen, en in het fcheepswand te luchten hangen . de gefcfiutpoorten- en luiken open zetten, op dat de wind tusichen deks door kan waaijen, en, door een frisfehen aangebraden Juchtdrbom , het verblijf van het volk van alle ordorvce dampen en lucht gezuiverd worde En zulke brave Scheepshoofden hebben altijd het ?enoeren ondervonden, dat zij hun fcheepsvolk, dik. m)ls op -de langde reizen, gezond hielden, en van .fcefmettelijke ziekten, uit het bederf der lucht ont liaande, bevrijd bleven. Daar uit het hier bijgebragte blijkt, dat gebrek aan lucht, of bederf in de luchtdof zelve, nadeeliois voor de gezondheid der menfchen, en oorzaak wordt der vernietiging van het dierlijke leven, zal ik nu doen gevoelen, dat de Al wijze'Schepper ds mid- * delen in de -natuur zelve gelegd heeft, om riet bederf te kunnen voorkomen, of te verhelpen. Het is bij de Geneeskundigen een bijna algemeen aangenomen gevoelen, dat de algemeene oorzaak van allé hccifchenc'c ziekten , niet alleen in de meeste gevallen van de gafteldheid der lucht afhangt, maar ook, dat deze ziekten, in het Voor- en Najaar, mser of min, met zeker bederf in de vochten vergezeld zijn.  <. 137 > Zijn. „ Wanneer men dan in aanmerking neemt," zegt een beroemd Geneesheer, „ dat de vaste ..lucht, „ gelijk: dit uit verfcheidene proeven blijkt, een be„ derf-werend vermogen bezit, dan kan men reeds „ uit deze kennis, met alle warrfchijnlijkheid, aflei„ den, dat in alle de Epidcmifche gefteldheden der „ lucht gebrek aan vaste lucht plaats heeft." Daar er eéne zekere evenredigheid van gemeen* of dampkringslucht en vaste lucht in de natuur moet plaats hebben, zal men met regt kunnen zeggen: nu ademt men eene gezonde lucht in; zoo zijff er tevens vele oorzaken, die de lucht oiitftelleu en vatbaar maken, om verderf en rotting over te nemen. De hoofdoorzaken daarvaa zijn: te groote hette of koude, te fterke droogte, of te veel nattigheid, en hierbij komen oorzaken van minder aanbelang, die meerendeels van ons menfchen zelve afhangen: want zelden leven wij overeenkomstig de natuur. Wij wonen of opeen gepakt, of verre verwijderd van eikanderen. Wij wonen in Steden, opgevuld met de uitwafeming en uitwerpfelen van menfchen en dieren, daar geene behoorlijke doorfyaling van lucht , of doorvloeijing van ftroomend water is ; of, ten platten lande, in lage moerasfige, dampige ftreken; terwijl de hooge landen onbebouwd liggen. Nog meer: wij graven de landen af, baggeren die uit, laten, jaren lang, het water daarop ftaan, werken en malen dit rottige water eindelijk weder af, en 'gaan in zulk eene land- en luchtftreek ons nederzetten en wonen. Is deze onze handelwijze overeenkomftig de wijsheid en orde, die in alle de werken van den grooten Schepper uitblinkt? Neen! wij doen-alles, niet om onze dagelijkfcbe nooddruft te vervullen, maar om onze winzucht, onze drift tot grootheid IS' ia  < > in de wereld, ieder in zijnen kring, te kunnen voldoen ; en hiertoe moet de gaufche fchepping bij ons medewerken. Wij moeten, hierbij evenwel niet denken, dat de natuur in zich zelve geene middelen zou hebben, om de zuivere evenredigheid in de luchtftof te her. Hellen: dan toch zouden wij verkeerd oordeelen. Stormwinden, plasregens en onweders zuiveren de lucht, vagen het onreine daaruit weg, en herftellen de evenredigheid der luchtdeelen. Maar, er is in de natuur nog een nuttig middel , dat het bederf in de lucht tegengaat, en, bij de tegenftrijdige handelingen der menfchen, in onze magt ftaat om er gebruik van te kunnen maken. Geleerde mannen hebben door proefnemingen bevonden, dat in de heete zomerdagen, wanneer de uitwafeming en fchielijke verrotting der ligchamen het fterklle is, en dus de ontfteking en het bederf in de lucht hevig werkt, dat dan de Boomen en Planten meerder uitwafemcn, gevolgelijk meer vaste fticht kwijt raken, en dus de fchadelijke dampen in het luchtgeftel in grooter hoeveelheid opnemen en verdeelen. Daar nu Boomen en Planten deze eigenfchap bezitten, vinden wij dan niet de fchoonfte overeenkomst in de natuur, dat, naarmate het bederf in grooter hoeveelheid in de lucht zou verfpreid raken, het herftelmiddei ook, even door dezelfde oorzaak, zoo veel te fterker werkzaam is? en zijn dus de Boomen en Planten, ook in deze betrekking, niet van een zeer gepast en heHzaam nut voor het menschdom ? Ik zal dit, door een voorbeeld, nader aaü 't verftand  < 139 > ftand brengen. Noord- Amerika was een wijdulrgeftrekt, zeer groot, onbebouwd land; woest door bosfchen , wildernisfen, ftilftaande meren en moerasfen , eer de Europeanen daar aanlandden en Volkplantingen ftichtten ; en toen was het er ook zeer ongezond. Thans, nu het land hier en daar bebouwd is, en er meerdere bevolking plaats heeft, wordt 'de lucht gezonder, als minder vervuld zijnde met fchadelijke dampen. Doch diep in het land, bij de groote meren, alwaar ver het grootfle gedeelte nog onbeplant ligt, en waar zich eenige kooplieden om den handel met de Wilden hebben neêrgezet, en ook enkele dorpen door landlieden zijn aangebouwd, aldaar is het nog zeer ongezond; alle de bewoners krijgen in het najaar koortfen, die velen ten grave flepen, of ten minften ten uiterften verzwakken. — Een onbebouwd land derhalven- is ongezond, en een welbebouwd land, met Boomen en Planten, geniet eene zuivercr lucht en is gezond voor deszelfs bewoners. Daar het dus vrij zeker is, dat Boomen en Planten de nuttige eigenfehappen bezitten van bet bederf uit de lucht op te nemen; daar het planten van dezelve in en om groote fteden, digt bebouwde dorpen, langs de wegen, en vooral zoo als die hier en daar in ons Vaderland door lage, en van 't water uitgemalen landen omringd liggen, voor de gezondheid der inwoners zeer voordeelig is; daar in de fteden het bederf der lucht zoo wel door derzelver meerdere inwoneren, als door andere omftandigbeden, welke iu volkrijke fteden plaats hebben, vermeerderd wordt; daar in deze zoo ligt befmettelijke ziekten kunnen ontftaan, en de Boomen het vermogen hebben van dit bederf naar zich te nemen, en te gelijk zekere zuur-  < HO > zuurfiof, zoo gefchikt om bsfmetting voor te komen of te weren, aan de lucht medetedeelen: kan dan wel eenig bedachtzaam mensch twijfelen. of het planten daar van nuttig en heilzaam zij» _ 't Js waar men heeft wel eens gedacht. of niet de groote hoeveelheid van Boomen , oreftreeks groote fteden sepiant, fchadelijk voor de gezondheid kou worden omdat die groote hoeveelheid minder doortogt vcor den wind- of lucht-ftroom kon geven, en de fchadeJijke dampen meerder opeen pakt en zamen hield, die dan onder de Boomen bleven hangen; en men kan deze bedenking plaats geven. Maar om al het nut van oe Boomen te genieten, hetgene zij in de daad in ftaat zijn, ons aan te brengen, behoord» men vooral in acht te nemen, dezelve zoodanig te planten dat ze niet te digt bij eikanderen ftonden opoat de uitwafemingen der aarde, en de dampen, onder dezelve gelegenheid hadden, om behoorlijk verfijnd te worden, en zich in den dampkring te verfpreiden. 6 Om dit oogmerk te bereiken, is'het ook van belang, zulke Boomen te verkiezen, «elke het meeste uitwafemen, en welker kruin het meest met bladeren Zich uitfpreidt; want dezulke hebben de meeste geschiktheid, om de lucht in den rfiinften tijd te herftellen en ie zuiveren. — In en om de fteden verdienen in den eerften rang geplaatst te worden de Ltnden- en Castunje-Quinaboomen. Immers de Lin~ denhoan wafemt allermeest uit, en de Cestanje-Oui«aboom heeft de eigenfchap, dat hij veel vroeger, dan. de meeste andere Boomen, in het voorjaar ontfpruit, en dus vroeg op de hem omringende lucht begint te werken. Beide deze foorten van Boomen hebben eene groote oppervlakte van bladeren. — De Jfóen-  Ijfpenloomen, die men hier-en daar in, en voornamelijk om de fteden geplant ziet, zijn het minst gefchikt, om het bederf uit de lucht op te nemen, groeijen zeer langzaam , en wafemen het minste uit. * De Wilgenboom is meest en best gefchikt voor lage landen, aan flooten of ftilftaande wateren, dewijl hij veel vaste lucht verfpreidt, fchielijk groeit en fterk uitwafemt; welke laatstgenoemde eigenfchap zoo groot is, dat men dikwerf, bij warme zomerdigen, de -vochtigheid Yan de toppen van derzelver bladeren ziet afdruipen. De Vlierboom is van nut bij mestvaalten, welke de landlieden meestal te digt aan of bij hunne woningen plaatfen,en welker vergiftigende rottige uitwaseming tot in hunne huizen doordringt en de lucht befmet, ja veeltijds mede otfrzsak is van gevaarlijke Na- en Voorjaarsziekteri. Boomen, die het fchielijkst groeijen, kunnen ook fchielijker het bederf der lucht opnemin; de Vlierboom doet zulks bij uitnemendheid, wafemt fterk uit, en daarenboven wordt, door zijne reuk, de onaangename reuk van mesthoopen verdeeld en getemperd. Dennen-, Beuken- en Populier - Boomen zijn zeer gefchikt voor de groote wegen ten platten lande. —■ In 't algemeen kan men onderfcheidene foorten van • Boomen hiertoe bezigen. — Boomen zijn en blijven altijd van het grootfte nut voor een land, bijzonderlijk, wijl wij aan de ontdekking van geleerde mannen verfchuldigd zijn de kennis van het vermogen in dezelve geleed, om bevorderlijk te zijn tot ver- . ' be.  <4. 142 > betering of zuivering der lucht, en daar door mede te werken tot de gezondheid der menfchen. rf«0?hh!erin m,eten Wij dus dankbaar de goedheid te J0 PP7 eru6mien >• dat ziJ' iets ™ zoo veel Tu h6t ,bereik vaa deu nadenkenden mensch Helde, om daarvan een gepast gebruik te Hier eindigde het frukje, en na eenig gefprek daar over, g)Ug het gezelfchap uit een. S 2 P W TWAALF-  < 143 > TWAALFDE HOOFDSTUK. Over de dwaasheid der Waarzeggerij, en de ongeoorloofde zucht naar het toekomende. Wü toverkunsten of yoorjpclling wil gelooven Van z''jn toekomstig lot. Ziet zich zijn b'ij geluk, zjn goede dagen rooyen, En z.mdigt tegen GOD. ï_ïct was bij bet intreden van het huis van eelhart, deze reize, kennelijk, dat klaas janzjem friet wei gehumeuid was. Alle de trekken van zijn aan-  < 144 > aarigezigt teekenden verdrietelijkheid over eene ongevallige waarneming, of kwade tijding. „ Het is on„ begrijpelijk, dat men zoo dwaas kan wezen!" dit waren de woorden, welke eelhart en braafman nog duidelijk vernamen, en die den laat den al ras, nadat de gewone grsete en verwelkoming voorbij was, maar op den man aan deden vragen: Wat onaangenaams klaas toch ontmoet of gehoord had,' dat in ftaat was geweest, om hem zoo van zijne gewone bedaardheid te berooven? klaas janzen. Hoer, Dominé! het doet mij, federt eenigen tijd, zeer leed, wanneer ik vernemen moet, dat de menfchen dwaas genoeg zijn, om aan zoogenoemde waarzeggerijen geloof te flaan, of in goeden ernst zonden willen vertellen, dat deze of gene betooverd is, of aan dit of dat kind een kwade hand, gelijk zij het noemen, geweest zou zijn; en voornamelijk dan , wanneer dit menfchen zijn, die anders verftand "fchijnen te hebben, en boos zouden worden, wanneer men hen bijgeloovig durfde noemen. braafman. Ik verheug mij,in de daad,jtLAAs! langer zoo meer in u een mensch te onderkennen, zoo wel van een gezond verftand, als van verlichte begrippen en eerlijke beginfelen. Ik kan hierom zeer gemakkelijk begrijpen, dat u eene edele verontwaardiging bevangt, wanneer gij, in de genoemde betrekking, de dwaasheid en ligtgeloovigheïd uwer medemenfehen bemerkt; maar, verwonder u waarlijk niet te zeer, dat gij zulke neiging tot waarzeggerijen en geloof aan betoovering ontdekt onder den kring uwer bekenden, daar men toch; allerwegen, ook in de groote fteden, zelfs onder zoogenaamde wel opge-  < -AS > gevoede lieden, tot fchnnde van onzen tijd, meer dan te veel voorbeelden dc4arvan vindt. eelhart. Zoo lazen wij, immers, onlangs, dat in het verlichte Parijs eene menigte van Waarzegflers, Horoscooptrekkers, en dergelijk flag van volk, door hunne kunst aan den kost komen; en dat velen geloof hechtten aan de uitfpraken dier bedriegers, die zich anders te verlicht en geleerd houden, om de grondfteilingen van den redeüjkften Godsdienst te omhelzen. Zoo onbeflaanbaar handelen de men'chen dikwijls met zich zeiven en met hunne beginfelen! klaas jan zen. De overdenking van dit lait— fte was het juist, mijnheer! welke mij bedroefde en gemelijk maakte, daar ik van gerrit vernam, hoe iemand, uit onze buurt, omdat er iets uit zijn huis vermist werd, in de naastbij gelegene ftad naar eene duivelbanner is gegaan, op dat die hem den dief zoit ontdekken, en pieter verhaalde, hoe zijn z,vager onlangs zijn Horoskoop had laten trekken, terwijl bij nu dikwijls zich ten hoogften bezwaard vindt 'over eenige dubbelzinnige uitdrukkingen van den Planeetlezer. Hierbij kwam kees mij verzekeren,, in de verledene week een kind gezien te hebben, dat betooverd was, en dat men nu weder, door het te laten zegenen, zou doen genezen. Wanneer iemand maar den fchijn geeft van zulke dwaasheden goed te keuren, of aan zulke grollen geloof te flaan, dan kan ik mij niet onthouden van daartegen uittevaren. Ook is immers zoo iets onbeflaanbaar met de beginfelen van redelijken Godsdienst, Dominé? braafman. Zonder twijfel. Dat een driftige JL Stuk. K " weet-  < 146 > weetlust naar aanftaande lotgevallen den blinden Hei» den zijne toevliigt deed nemen tot allerleije bijgeloovige toovermiddelen, voorbeduidfelen en geestenbezwering, laat zich ligtelijk begrijpen. Hij ftond, volgens zijn ongelukkig begrip, onder verfcheidene wispelturige Goden, die nog al dikwijls hun misnoegen lieten verzetten, door de eene of andere beuzeling, wanneer men maar wist, waar bet bun om te doen was; terwijl Priesters, Wigchelaars en Waarzeggors in hunne geheimen bedreven waren. Maar dat Christenen, die in eenen onverandeiiijken c 0 d gelooven , op wiens wijs beftuur geene kunstenarijen eenigen invloed hebben , dwaas genoeg zijn , zich door het uitfehot des volks dikwijls te laten bedriegen, eri met eene razande drift verraderlijke bedriegers of bedriegfters naloopen, is eena zaak, welke geen verftandig mensch zou kunnen ge;ooven, indien de ondervinding het niet dadelijk bewees. eelhart. En welke jammerlijke gevolgen heeft die dwaasheid niet dikwijls voor dezulken, die er gehoor aan gaven, of ei zich door lieten verontrusten 1 Hoe meuigwerf werd, door de dubbelzinnige aanduiding eener Waarzegfter, een eerlijk mensch verdacht gemaakt! hoe vele voorbeelden zijn er niet, dat menfchen, ever gegevene duistere wenken aangaande hun aanfiaandc levenslot, aan het mijmeren zijn geraakt, 't geen in krankzinnigheid eindigde, of dat hen voor hunne huisgenooten en voor hun zeiven, alle ■genoegen, en eindelijk het leven, vroegtijdig deed derven! — En, wat de zoogepnamde betoovcring van menfchen of kinderen betreft, ?ul!cs is niets anders, dan eene ligchamelij% feg ongefteldheid, Avelke door zekere, foms voor den fchran.-  «f 147 > fctaranderftdh Geneesheer onbekende, oorzaken te weeg gebragt, de zonderlingfte toevallen kan doen ontftaan. klaas janzen. Ik ben van een en ander door onderfcheidene voorbeelden, die ik van nab.jkenne overtuigd-, maar, boven alles, daarin bevestigd geworden, en alle bedenkingen 'daartegen zijn als ten wnemale weggenomen, door het lezen van die twee Boekjes welke .op last der Maatfehappij: Tot Nut van't Algemeen, over die onderwerpen, zijn uitgeven- ik bedoel dat van 6. bakker en w. beekhuis, „ Betoog van het ongegronde, onzedelijke en fchadelijke der Vooroordeelen, om" trent de Waarzeggerijen, Tooverijen, Spokerijen, " enz" cn dat vin w. de vos en joh. buijs, " Betoo" van hét fchadelijke der Vooroordeelen, " omtrent het Horoskooptrekken en Planeetlezen, benevens betoog, dat noch Cometen, noch Planeten op ' de lotgevallen der menfchen eenigen " onmiddeliken invloed hebben." Waarlijk, door d;c twee Werkjes heefc genoemde verdienflelijke Maatfehappij veel nut gedaan, en blijft zij, daar het nog noodig is, van invloed wezen tegen die dwaasheid en dat fchandelijk Bijgeloof. b-raafman. Het kwam juist in mij op, om u naar die Werkjes te verwijzen. Allergelukkigst toch was de Maatfehappij', in hare opgegevcne vraeen hieromtrent, zoo wel beantwoord te zien. -— Daar gj, kla-as! die Werkjes hebt,, zoo bevhjng u, om ze ook anderen uwer bekenden te aoen • lezen. klaas janzen. Daar ben ik niet nalatig in K 2 . - ge"  < 148 > geweest. Het eene is omtrent al ftukk'end gelezen zoo dat ik mij weer eens een ander exemplaar moet aanfehaffen. . gerrit sijmenzen. Maar, daar het nog te vroeg is om te vertrekken, moet ik nog eens vragen, Dominé! Is de onkunde van ons< toekomnV levenslot geen kwaad, ware het niet tcrVcnfchen0 dat de Algoede Schepper zulke palen aanons uitziet niet gefield had? * 6 braaf man. Deze onkunde is zoo weinig een kwaad, dat wij ons veeleer daarin a's in eene zéér goede fchikking hebben te verheugen. Ware ons toch onze geheele levensioop bekend, wisten wij zeker van te voren, welk een geluk of genoegen op ons wachtte, van welk 'een aanmerkelijk gedeelte was dan, terftond, ons vermaak niet beroofd , daar hetzelve veel meer gelegen is in eene onverwachte verrasilug, dan in een lang en zeker vooiuitzigt. Hebt gij wel gaarne, wanneer gij in •uwen Almanak, of eenig ander tijdkortend boek een aangenaam verhaal van eene gebeurtenis vindt j dat een ander, die dezelve reeds gelezen heeft, u dat geheele geval verhaalt, en gij dus geen nieuws meer, bij het lezen, vinden kunt? Hoe menigmaal zegt gij niet: „ Neen! vertel mij dit nu niet? dan „ heb ik er bij het lezen niet meer aan!" Eveneens is het waarlijk met ens leven: het boek des ■levens is, altijd, voor ons nieuw, dewijl wij nooit zeker weten , welke gevallen er voor ons in opgeteekend ftaan, Het aangename in hetzelve verrast ons, daar wij het niet voorzagen, en het geheel onbekende houdt ahijd onze aandacht bezig, daar Wij anders in eene lusteloozc fluimering, of onver- fchil-  <' J4P > fcbilligheid, vervallen zouden. — Op welken weg vindt gij, wandelende, het meeste genoegen ? op dien, aan wiens einde gij, zoo haast gij uwen voet op denzelven zet, in de verte, een fchoon lusthuis gewaar wordt , hetgene gij reeds eenmaal , voor uwe oogen gehad hebbende, zonder het verder met genoegen te kunnen bezigtigen, vervelend voorbij liipt^of wel op dien weg,wiens menigvuldige kronke» lingen, met ondoorzienbaar loof bewasfen, u// vooruitzigw op eenen korten afftand bepalen, en u telkens een nieuw, bevallig verfchiet va.i voorwerpen voor de oogen brengen , welke gij gedurig met genoegen befchouwen kunt? — Ongetwijfeld zult gij den langen regten weg, hoe breed, hoe effen hij ook zij,vervelend noemen, en . het kromme, ongelijker, overfchaduwde ' pad , tot uwen wandelweg verkiezen^ En dit wist onze goede god. Hij kende ons, zijn maakfcl, als van zulk een' aard, en leide daarom ons levenspad niet lijnregt op het. eindperk onzer dagen aai, maar wilde het aangenaam voor ons maken, door het in allerleije kronkelingen, en door veelvuldige flingerwegen te doen uitkomen. Zoo wel meende god het met ons! zoo zeer zorgde Hij voor eenige vermindering van dat onfehuldige genoegen, weke zijne Vaderliefde ons, allervolkomens:, gunde'. . pieter japikzen. ]i maar, Dominé! het is in ons leven, op verre na, altijd met geen geluk te doen: vele rampen en ongevallen ontmoeten ons op onzen weg, waarvan wij dikwijls niets voorzien, waartegen wij' niet zijn gewapend. braafman. Dat is zoo,' Vriend pieter! het gaat ons niet altijd naar den zin, en dit moest het ook niet. Eene menigte van" ongevallen ligt, overal, K -3 ïn  < ISO > in hinderlagen, op onzen weg verfpreid, en zij befpringen ons dikvvij's, wanneer wij er het minst om denken-, maar zouden wij, wanneer wij, bij onze eerfte intrede in de wereld, alle die rej,enfpoeden reeds, gezamenlijk, gewapend tegen ons zagen liaan, wel moeds genoeg bezitten, om die allen tegen te treden? Zouden wij niet veeleer, vol wanhoop, dezelve zoeken te ontvlugten, en, door een' lafhartieen aanval op ons eigen leven, trachten te ontkomen? Of konden wij zulks al niet volbrengen; wilden wij, zelfs met onderwerping aan den Schikker van ons lot, alle die vijanden van ons geluk rustig tegentreden,' hoe zou het dan, echter, met al het genoegen van ons leven ftaan ? Zou de vleijende ftreling uwer lieve kinderen, des avonds, na uwen arbeid, wel een zalige verkwikking voor u blijven „ wanneer gij zeker wist: over zoo vele maanden, weken of dagen, wordt gij mij door den dood ontrukt ?^En op die wijze is het met vele andere dingen gelegen. Neen : wij bezweken, wij kenden geen genoegen, zoo ons oog alle de duisterheden van ons lot duidelijk inzag. eelhart. Al ware het derhalve, dat een onkundig vrouwsperfbon, weike geen voorgevoel van hare aanftaande verhuizing naar het Spinhuis heeft, uit kaarten, of droefem, of anderzins, ons lot zoo zeker wist te lezen, als iiet onkundigst Bijgeloof zich verbeeldt; al waren de Sterren, die pronkftukken van gods magt en wijsheid, alleen tot teekenen gefehapen, waarop de Planeetlezer de ontwijfelbaarfte uitrekeningen vestigen kon; al waren alle geestenbezweringen en duivelbanningen de wiskunitigfte wetenfehappen; en al beftond het geheele rijk des Bijgeloofs zoo werkelijk, als het in de herfencn va»  4 -s- > v n eenvoudige lieden, door vertelfels van Bakers eti Minnemoers, en de ijdele verbeeldingen van een vreesachtig en fchuldig hart, is gevestigd; — dan nog moest onze liefde tot onze eigene rust en geluk ons nooit doen denken om de noodlottige middelen, die dezelve voor altijd zouden ondermijnen, dan nog moest het een gruwel blijven in onze oogen, zulk een blijk van wantrouwen te geven omtrent de fchikkingen van dien god, dien wy Christenen als onzen Vader mogen aanroepen , en wiens Vaderlijke liefde wij, ook in deze onze onkunde van het toekomende, verpligt zijn te erkennen , en te eerbiedigen. Hier fcheidde het gezelfchap. K 4 DER-  D E R T IE K D E H O O P n c t n 2 Or r verbeterde Schoolwezen: Heb /"Ou ooi? ;c iich-ir.t velg. ~r.l vinnen, C.'.paan n,ei Zfia^L'reU en Heb ik wel gezien, k.laas! waart gij met nog een paar andere Vrienden verleden Dingsdag ook net te B. bij het aldaar gehouden School-Onderzoek? Na den afloop der verrigtingen had ik het voornemen, om u op te zoeken en nog eens toe te fpreken. maai' ik heb u niet weder in 't oog kunnen krijgen. klaas jan zen. Ja, wel ben ik er geweest, mijnheer! en jan en gerrit mede-, maar, daar. er thuis wat drokte wa-, moesten wij op den middag weder terug z:jn. j eelhart. En nu, het is ulieden zeker wel bevallen? . ' : ... .... klaas janzen. Bij uitnemendheid! Ik heb m'j daar regt verlustigd, en dit is ook het geval aandacht niet; evenwel kon ik het kwalijk met mijn oordeel volgen, omdat ik er nooit iets van leerde. Maar met meer deelneming zag ik de vorderingen van andere Klasfen in het Schrijven en Rekenen, en in dé beginfelen der Aardrijkskunde, en hoorde vrij gepaste antwoorden over voorgeftede vragen, betrekkelijk de Zedekunde. eelhart. Billijk verheugt zich een ieder, die belang fielt in de regelmatige kennis onzer taal, dat dezelve thans der Jeugd, op vele Scholen, ook naar zulke regelen 'onderwezen Wordt, welke men altijd gewoon is te volgen in het aanleeren van de geleerde talen. Hoe weinig begrip fommige volwaslenen , die in vroegeren tijd niet in de gelegenheid waren, om hierin onderrigt te worden, ook daarvan mogen hebben, behooren zij zulks nimmer als onnut te verwerpen, noch hunne kinderen of aanhoorigen, door hunne gedragingen , zulks als beufelachtig te doen befchouwen. Behalve de zelfsvoldoening, welke er ontflaat uit het fchrijven naar de meest algemeene regels der tale, geeft men tevens genoegen en gemak aan deskundigen, aan wien wij fchrijven. Het wenfchelijke en nuttige van wel fchrijven en naauwlettend rekenen valt ieder in 't oog', terwijl volflagen onkunde in de Aardrijkskunde, menig eenen, in den eigenlijken zin, de zotftc en meestbelagchelijkfte misflagen doet begaan. braafman. Ik herinner mij hierbij onlangs in een onzer Dagbladen gelezen te hebben, hoe zeker, naar het uiterlijke, wel opgevoed Heer te Parijs, met een onzer Landgenooten aldaar in gefprek zijnde, van den Franschman gevraagd werd: Waar  < *55 > Waar hij woonde? „ Te uimfterdam," was het antwoord. „ Dan kent mijnheer ongetwijfeld mijnen „ broeder, die — in Stokholm woont?" ,, Mijn„ heer!" zeide onze Landgenoot, „ Amjlerdam '„ en- Stokholm zijn iets verder van elkander, dan „ het Bosch van Boulogne van Parijs" „ Zeer „ wel," zeide de andere, „ maar beide fteden liggen „ toch in het Noorden:' — En fommigen der aanwezenden waren nog bot genoeg, om de Aardrijkskunde van den Franschman te bewonderen. eelhart. Ik herhaal, dat menig een, door grove blijken van onkunde in deze zaak, zich waarlijk belagchelijk maakt; en 't is ook daarom van belano-, dat op de lagere Scholen ook iets van deze wetenfehap geleerd wordt. gerrit sijmenzen. Zoo hoorde ik ook wel eens in Schuiten en op Wagens, omtrent de ligging en afftand der bekendfte plaatfen in ons land, de grootfie misvattingen en gebrekkigfte opgaven en bepalingen. Ik verzuim daarom zelden, bij gele- 1 genhïid mijne kinderen, naar mijne kennis, hier van juist te onderrigten. Het zijn wel kleinigheden maar zoo geheel als vreemdeling te zijn van zijn eigen Gewest, komt mij allezins onnozel voor. Ik zou met genoegen zien , dat allerwegen, op ile Scholen, onderwijs in die wetenfehap gegeven -werd. jan barendzen. Hetgene mij, bij het Schoolonderzoek , ook bijzonder in 't oog viel , was , de vereenvoudiging van het onderwijs van jonge kinderen , door des Meester fchrijven met krijt op zwarte borden. Op die wijze toch kunnen 6 a 8 kin-  < .156 > kinderen, en meer te gelijk, vrucht van het onderwijs trekken,.daar te voren maar een of ieder alzcndcrlijk moest onderwezen worden. eelhart. Indedaad fteekt het nut van deze nieuwe wijze van onderrigten verre uit boven de oude. Zij is hierom ook allerwegen, inzonderheid in het Gewest Holland, zelfs in de buurtfcbolen, in gebruik, braaf man. En alle deze verbeteringen van het Schoolwezen hebben wij- te danken aan de Maatfehappij: Tot Nut van 't Algemeen, welke daartoe reeds jaren is werkzaam geweest, en door verbeterde leerboekjes, van onderfcheiden aard, uittegeven alles heeft op den gang geholpen, en in den la.aften tijd, door de Regering, in die belangrijke zaak, loffelijk is gerugfteund. klaas janzen. Zoo is die Maatfehappij dan wel, in vollen nadruk van het woord, verdienfteïtjk bij de Natie, Wijl er van' eene goede onderrigtmg der jeugd heilzame gevolgen zijn te wachten. — Wat zegt gij, Dominé! Zouden wij hier ook niet ccn Departement kunnen oprigten ? Ik heb al "'meermalen dit met u eens willen overleggen, a 1 br aa f man. Dat valt juist in het ontwerp van mij en den Heer eelhart-, wij hadden het Voornemen, om daa'i.oe het voorftel' te doen. Indien alle de Vrienden, hier nu tegenwoordig, er ook 700 over denken a's gij klaas, dan hadden wij juist _ het vcreischre getal, cn kond.n er dadelijk toe befluiien. — Dc Vrienden weten mogelijk, dat een Departement ten minften uit acht Leden moet be-' ftaan t  < -57 > flaaiij en dit getal maken wij uit: terwijl wij, gelijk ik veilig durf vertrouwen, op bijval kunnen hopen. — Nadat allen, hoofd voor hoofd, gevraagd waren, en hunne toeflemming hadden gegeven, met bijvoeging , dat zij zulks al lang gewe.rscht hadden, vervolgde braafman: Nu, dan verklaar ik dit gor zelfchap voor het Departement der Maatfehappij : Tot Nut van 't Algemeen, te Ik zal den post van Secretaris, bij voorraad, waarnemen, en dadelijk aan het Hoofdbeftuur te Amfterdam kennis geven, 's Jaarlijks leggen wij ƒ 5:5:- uit; nagenoeg de helft gaat aan contributie naar het Hoofdbeftuur, waar v00r elk Lid alle uittcgevene boeken en gefehnfien bekomt; terwijl wij over het andere gedeelte, naar goedvinden, ten meesten nutte, kunnen befchikken. ■— Daar wij nu geregelde bijcenkomften zullen ^ bepalen, waaraan wij foortgeiijte ftrekking kunnen geven, als ons gezelfchap tot hiertoe had, kunnen deze gevoegelijk ophouden. Met onderling genoegen werd vervolgens, cnler een pijpje , een en ander bepaald en afgefproken, en de Heer eelhart onthaalde, ten befluite van de ten zijnen huize gehoudene leerzame gefprekken, de Vrienden op een eenvoudigen maaltijd, onder welken zijne edelmoedigheid met een glaasje geroemd, en tevens zoo we! op de inftandhouding en bloei der Maatfehappij: Tot Nut van 't Algemeen, als op het nieuw opgerigte Departement, gedronken werd.   Ter meerdere'opheldering van de opgegevene fctiets voor eene Hollaudfche Boerenwoning, voorkomende in het Eerfte Stukje, pag. 84, en op bijzonder verzoek van eenigen der lezers, is hier bijgevoegd, een meer uitgewerkte platte grond dier fchetze. VERKLARING. 1. Sloot of Wetering , rondom het Huis. 2. Draaibrug. 3. Werf voor het Huis. 4. Trap en Waschbauk aan de Wetering. 5. Dorschfchuur. 6. Voorhuis. 7. De Provifiekamer, daar onder de Kelder. 8. De Dwarsgang. 9. De Middengang, gaande na de Koeiftal. 10. Het Woonvertrek. 11. Vuurhaard en Bakoven. 12. Slaapvertrek met de Bedftedciu 13. Suivelhuis. 14. Paardenftal en Krebben. 15. Koelbak. 16. Keuken, mtt de Pomp, Gootfteen, Vuurhaard èn Fornuis. 17. Schapenftai. 18. Varkenskot. 19 19. Gang ter zijde de Koeiftal. 20. Vloer in 't midden der Koeiftal. ai. Een los Portaal , om des Winters het voeder fn de Koeiftal te brengen. 22. Wagenhuis en bergplaats voor de gereedfchappes. 33. Hooiberg.