01 1763 7033 UB AMSTERDAM   I  NATUURKUNDIGE BESCHRTF1N0 E EN ER UITMUNTENDE VERZAMELING VAN ZELDSAAME GEDIERTEN, Beftaande in OOST-. EN WESTIND ISCHE' VIERVOETIGE DIEREN, VOGELEN en SLANGEN, Weleer leevend voorhanden geweest zynde, buiten den Haag, op het KLEINE LOO van Z. D. H. den Prins van O R ANJ E - NA S S A U, DOOR A* V O S M A E R, Inzyn leven Raad van Z. D. ff., Directeur der Forfielyh Natuur- en Komt Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Academie* en Correspondent der Koninglyke Academie der IVetenfchapten van Parys, Lid der Koninglyke. Academie van Madrid, van het Zeeuwsen Genootfchap te Vlisfingen, en van de HolL Maatfchappye te Haarlem. Met naar 't leven Getekende .en Gecouleurde Afbeeldingen. Te Amsterdam, B? J. B. E L W E, M D C C C I V;   VOORBERICHT. JÖe dierkunde (Zoölogie} is een deel van de Natuurlyke Historie, 't welk 'inzonderheid op eigen onderzoek Jieunt, en dus, in den uitgebreid ft en zin van' het .woord, best kan geoefend worden, daar waar groot vermogen en. een byna over de geheele waereld ver/preid gezag, de (kerlyke voor dhr engzelen van,byna de geheele waereld, 't zy letvend, in Vorftelyke Menag eriën, of dood en opgevuld, in aanzienlyke C'abinett§n heeft by een gebragt. Geen Schryyer, aie- over deze Jloj wil hande--. len, kan daar in wel flaagen, zonder zyn werk, zo veel als in '/ midden eener ryk\voorzienne Diergaarde, te ontwerpen; ten einde elk Dier, het welk hy befchryft, voor 'zich té hebben; deszelfs levenswyze en zo zeer\.pnderling yerfchillenden aart naartegaan, en naar de natuur zelve te befhryven; o. zo dit hem al, door gebrek aan leevende voorwerpen onmooglyk zydan moet hy echter- de wel bewaarde en natuurlyk opgevulde huiden-der Dieren , welken hy befchryft, voor zich hebben ten einde de naauwkeurigfle afmeet ingen en befchryvingen van het geheel voorkomen des Diers te kunnen .geeven. Deze moeilykheid om in het vak der Natuurlyke Historie uittemunten, heeft ook het getal'der 'Schtyvers' over dezelve? in vergelyking met dat, welk men ,in-..andere' weetenfchappen aantreft, niet zeer doen aanwasfen. Immers daar, in dit foort van onderwys, 'de ondervinding wel yoornaanientlyk de beste Leermeester is, moet. men of door uitgebreide Reistogten, of door de gunst yan zeer voornaame lieden, welke, diergelyke Menageritn en Cabinetten kunnen be.ostigm, daar toe in flaat gefield worden; en pannéer men ook fechts- een kort ove: zicht ever de Gefchiedenis van dit gedeelte der. Naaiurlyke Historie werpt, zalmen aldra ontdekken, da1 eene of andere, of wel beide deze vereischten by de weimge Scfiryvers, we'ée in dit va voorhanden zyn, plaats gehad hebben A 2 De  iv V O O R B E R I C H T. De Natuurlyke Historie is nog daar en boven gelyk aan de Muziek, daar in, dat het nieuw (Ie altyd het beste is, en het oude in verval en misachting brengt, echter met meer grond, wyl de Natuurlyke Historie op ondervindingen en waarneemingen rust, die eene 'langheid van tyd vereisfehen, ahoorens men verzeekerd kan zyn, niet in fommige opvattingen te dwaaien of misleid te worden. Aristotelks welke, toen de Waereld, na fommiger meening, reeds 3590 Jaar geflaan had, het eerst begon , de kundigheeden die yeeleti voor hem in het Ryk der Dieren verkreegen hadden, by| een te verzamelen, en in een Werk te [amen te brengen ', konde , hoe zeer hy 'ook den grond tot nader onderzoek in de wyd uitgeflrekte Weetenfchap der Natuurlyke Historie van de Dieren gelegd heeft, en hoe zeer zyne naarvorfchingen met Alexandefs Schatten onderJleund werden, welke daar aan niet minder dan 800 Talenten of ongeveer 720,000 Dalers te koste lag , echter zo veel niet weeten als zyn opvolger Plinius, by de Romeinen, die, zyn' arbeid ten gronde leggende, dien omtrend in het yofle Jaar onzer Jaartelling , met de kundigheeden van een tydvak van omtrend 470 Jaar en met veel minder moeite konde verbeteren en vermeerderen. Op dezen volgde, na 130 Jaaren, oppianus, en 20 Jaar laater de Griek Jelianüs, welke, on-' der de Regeering van Keizer, Heliogabalus, aï mede niet veel'meer danenkele aantekeningen, rustende op hier en daar opgefpeurde berichten, daar by te voegen had.- In dezen flaat bleef die Weetenfchap tot in de zestiende Eeuw onzer Jaartelling, wanneer coenra.dus gesner, e/gesnerus « ulysses aldrövandus dezelve ongemeen ver' meerderden, en een geheel nieuw en vollediger aanzien deeden vtrkrygen, welken hernieuwden flaat derzelve, men den Middentydfchen der Natuurlyke Historie zou kunnen noemen, en mei den arbeid van den Engelfchen j ons ton, die veelal op de waarneemingen der Ouden fleunde, bejlooten wordt. - Na hem kwam men allengs, door de uitbreiding van Zee- en Landreizen, tot meer eigene naarfpeur in gen en verbeteringen , waar toe de beroemde ontleedkundige h end rik. ruysch i« Holland x brisson en willoughby in Engeland'% samuel hallen en erxleben in Duitschland, en de Ridder ka rel linN/Eus in Zweden, niet weing toebragten. Inzonderheid [lak deze laatfle door een nieuw en regelmaatig Systema van Clasfificatie, welk, door het uitvoerig Werk. van wylen den yverigen Natuurkennei'houttuin, ook in Nederland -h i(4 wtew asVïj ;. i . •v 'i ( yr&wb \% m» 0 •bé- i\^v\ -t «* duwt t'twi..A ^••'•5'-  V 01 cd R[ 'm m Rl IM co H t. v hkendw£rd ( *J), in dit meer en meer uitgebreide rak van Kundigheeden eu> helder hchtenaen ïaxkel aan, by wiens licht de volgende Natuur onder- Tnu^lirn 5ENNANT In£nSeland, fabricius en kramer tn Dmtschland en de eemge buffon, de Aristoteles yan onzen leeftyd intrankryk, de onuitputtelyke Schatten in het Natuur-Ryk verder ofdekten;' welke laatstgenoemde deze Weetenfchap in aen flaat gebragt heeft, dat ze w deze dagen, alleen door'befchaaving, en in geringe nuances, te verbeteren valt. ö ë*T'"ëe De uitgefirektheid en volledigheid, zo der Menagerie ah van het Cahnetvan Dierkunde en Natuurlyke Historie , "t welk de Koningen van *r*nkryk ,federt eemge Jaar en, zo aanzienlyk hadden doen aanwasfen, Ms ook s Koning, ryke Bibliotheek, waar van de Geleerden gebruik kol den maaken fielden dezen Wysgeer, benevens den doorkundigend auben- / 1 m ]Tm NatLlurIyke Historie tot een allervolledigst en onfierffelyk werk te doen worden. : 6 ■ \ Eene fergefyke en niet min gunflige gelegenheid tot het naarvorfchen van aen aart en levenswyze, of immers tot de naauwkeurige befchryvmg van een aantal vreemde Gedierten, welken zo wel in Oost- als West indien, en elders, in verre afgelegen Oorden der aarde, huisvesten, is ook aan den kundigen Schryver. dezes werks, wylen den zeer geleerden Heer arnout v o 5; m a e r te beurt gevallen; daar hy, by zyne uitgeflrekte geleerde Briefmsfelmgen met de voornaamfie Natuurkundigen in het vak der DierL Jchiedenrs, en zyne uitgeputte lecture der werken van de aloude en laat ere /fologxsten, ook nog door het-dagelyks befchouwenen bezigen van hetfchoonfte Labmet, jwelk, na dat van den Koning Van Frankryk, door geheel Europa beroemd was, in zyne geliefde Studie onderfteund werd; als zynde hy Directeur der Vorflelyke Natuur- en Kunstcabinetcen van aen Prins van Oranje, aan wien, menigvuldige reizen, leevende Dieren, van\ de zeldzaam fle foort, door de Gouverneurs onzer Oost- en Westindijche Colomen, ten gefchenke'gezonden, en onder des Schryvers kundig opzicht gefield werden. Welken post van Directeur hy niet alleen zo getrouw waarnam, dat geen ander Cabinet in netheid en orde destyds by dat des Frmsfen te vergelyken was, maar ook tevens zyne geleerde pen tefieedde om het zelve tot eene voorraadplaats van elders vergeefsch te zoe- ke- *hr*l>SL Wiïk\ °nder 4™ TV?lwn Natuurlyke Historie of Uitvoerige Befchryving ëer Dieren Planten en Mineraalen, volgends het ftelfel van den Heer LinLus ,net uatuvktungc afbeelding*», 37 loeien in%°„ is bfdtn ^JS ttbS!!Üu a 3  VI VOORBERICHT. kene kundigheeden, en tot een leerfchool der Natuurlyke Historie van verfcheidene zeldzaame en, tot heden, of in het geheel met, of enkel op gebrekkige berichten der Reizigers, onvolkomen befchreevene Dieren te doen dienen; waardoor en zyn naam.enjev.ens de roem van dit zo heerlyk Cabinet 't welk de Franfche natie, zich naderhand by derzelver inval in deze Republiek, toegeëigend heeft, alom met glans bekend geworden ts. Het is hier de plaats niet, om dit voor ons zo nadeehg verlies ie betreuren Wy zullen ons alleen vergenoegen met de vruchten van dien ryken [lam, het eenige wat ons van deszelfs voor gaanden luister nog isoyereebkeven, aan het leer-, en leesgierig Publiek, tot een gefchikt Geheel gevormd, aan te biedn; daar deszelfs beroemde verzamelaar en oplfel%r, door den dood op den 14*" vm Louwmaand des J'aars 17'99, te midden zyner yverige poogingen om het zelve tot volkomenheid te brengen, is mëpÉyfeeven hier derhalven eene uitvoerige befchryving "van verfcheidene Viervoetige Dieren, Vogelen en Slangen, welke meerendeels allen leevende in de Diergaarde van den Prins van Oranje , op het Kleine Loo bm tm den Haag, aanwezig- geweest, en door den Schryver m alle hunne bwdere eigenfehappen met de naauwkeurigfle oplettendheid waargenomen', onder zyn opzicht door de kundige en meesterachtige hand der Kunfienaars a. schouman, ï. p. c. haag en anderen getekend, voords, zo door den beroemden Kunstgraveur simon fokke als anderen in het koper gebragt, als ook, onder het oog des Schryvers, na de natuurlyke voorwerpen zeiven, met de eigene kleuren, door deskundigen geënlunineerd of verlicht zyn. Ontfangt dus, geachte Nederlandfche Leezerl deze zo kostbaare als zeldzaame verzaneling, en laat zy u, by derzelver leerzaamheid, en voor den weetgierigen onderzoeker aangenaamen inhoud, tevens Ut een aandenken vertrekken, zo vjn den ryken Schat, waar op uw Land weker zich beroemen kon, ah yjn den yver en verdien (te uwer Landgenooten, wtlke de nagedachtenis van dit} Cabinet door hunne febryf- en témipen voor de vergetelheid bewaard hebben. I N-  ci b o ff k i I N H O U D. VIERVOETIGE DIER EN. N8. i. Africaansch breedfnuitig Varken of Bosch - Zwyn. a. Guineesch Juffer-Bokje. $. Africaansch Basterd-Mormeldier. 4. Oostïndifche groote en- langftaarrige vliegende Eekhoorn. 5. Americaanfche langftaarrige Aap-foort, genaamd Bosch- Duif el, of Slinger -Aap. 6. Een, tot nu toe, onbekende vyfvmgefógeLuiaard-fooit. ' ,1 7. Ameficahrïïche Slinger Jap-fiart, genaamd ds-FkiHr.. ,5 8. Africaanfche Kat-foort, genaamd Bizaam,'Kat.' 9. Americaanfche langftaartige en Eekhoornachtige klaauwen hebbende Wezel Potto. 10. —— Gebulte. Srier, genaamd Bifon. ir. Oostïndifche Krokodillen • dooder, genaamd Ichneumon. 12. ——£-0— nog niet 'befchreevene Bosch- Hond. i.3« — — nog niet befchreevene Bosch-Kat. 14,15. Aap-foort, genaamd Oratig-Oütang. 16. Harte-Bok, genaamd Coudou. ' 17. Eland, genaamd Canna. 18. Bosch-Buffel, genaamd Gnou. 19. Hartebok, genaamd Pronkbok. 20. Africaansch Diertje, genaamd de Groenglanzige Mol. 21. Kameel-Paard (Camclopardalis) (a) en Geraamte (b) V O-  INHOUD, VOGELEN. N*. I. Americaanfche Trompetter. a. langftaartige Ys-Vogel. 3. Americaansch Ys-Vogeltje, hebbende by na geen' ftaait. 4. Oostïndifche Ys-Vogeftjes. 5. Americaanfche Lyster, genaamd Quereiva. é. , Rots-Haan. N° 7. Oost - indifche Papegaay - foort, genaamd de groote purper • roode Loert. 8. Africaanfche Roof-Vogel, genaamd Sagittarius, 9. Ceilonfche Kaneel-Duif. I©. Africaanfche of Kaapfche en aldaar genaamde Bosch - Kalkoen. .-.. '; bïjaasS ikmmzai&& .g SLA N G E N, 4- ' brrufcaes f5ioo) •-; '. ^]-;,r;i^ eiBifiÈBtaiaÉrA .3 i. Sorinaamfche Ratefflang. ( " a. Langftaartige, ruw-gefchübde Slang-Hagedis, Tab. I. 3. Platftaart Slangen , Tab. II. BERICHT voor den BINDER. By het Inbinden van dit Werk, moeten de Stukken volgends de bove»ftaandc Rangfchikking op elkander volgen: j° De Viervoetige Dieren. a° De Vogelen. 3°. De Slangw. B E*  BESCHRYVING van een onlangs nieuw ontdekt en nog geheel onbekend foort van AFRI CAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN, O F B O S C H Z W Y Ni In de afgelegenfte deelen van Africa gevangen, en overgebragt in de Diergaarde van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE FAN ORANJE EN NASSAUW ERF. STADHOUDER, ERF-GOUFERN EUR , ERF-KAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER FEREEN1GDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E Diretteur der Vorstelyke Natuur- en Kunst ■ Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfcbappen van Parys. Te Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXVI.   JiF€.11 BOS Cïï-ZTO ,   Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE van het AFRICAANSCHE BREEDSNUITIG VARKEN, * O F B O S C H Z W Y N. Tot nog toe zou men hebben kunnen denken , een denkbeeld willende formeeren van die fchepfelen welken onder de benaaming van Zwyn bekend zyn, dat men zich maar behoefde voorteftellen een dier welks buitenfte lynen van het hoofd, nagenoeg in een ongelyk zydigen driehoek, t' faamen liepen : doch welke lynen aan het einde, by den mond van dit dier, rond en afgemeeden, en zich dus als eene afgefneeden kegel, vertoonden. Maaide Natuur is, om zo te fpreeken, als kwiftig met haare gaaven, nimmermeer ontbreekt het haar aan uitzonderingen, of afwykingen, in haaren anderszins gewoonen loop. Geneegen zynde om de voorwerpen als fchakels aan eikanderen te hechten, vormt zy onderfcheidene clasfen en geflachten, zonder dezelven te bepaalen. Van daar ontmoet men die byna onzichtbaare overgangen van plant en dier: en hierdoor ontilaan die gevoelige aandoeningen deiziel, * Ik heb bet deezen naam gegeeven wegens dit zyn allereerst in bet oogloopende kenmerk mvermtts hetzelve, als noch geheel onbekend zynde, geenen naam gegSnis Menmrk> A 2  4 BESCHRYVI'NG vaneen ziel, welken de befchouwing daar van in elk vernuftig menscb? voortbrengt. Het gedacht der Zwynen breid zig tot nog toe niet ver uit. Ons Europees (a), ongetwyfeld een aframmeling van het wilde Boschzwyn (p), is by ons huisfelyk geworden, en dus, zynen wilden aart verlooren hebbende, heeft het daardoor onbegrypelyke veranderingen ondergaan. Elk onderfcheiden gewest heeft echter zyne eigene foorten, die de zorgvuldige Natuur, in het wild woonende, bewaard, vermengingen van verfcheiden landaart geeven fomwyl baftaarden, dan dit moet men als door dwangmiddelen tegen de natuur aanmerken. In het westelyke van Afrika valt het Guineefche Varken (V), kennelyk aan deszelfs puntige ooren, en welks afbeelding by Johnston Tab. XLVI. volgens Brisson goed is, doch hy had tame- lyk mogen zeggen. America heeft het zoogenaamde Muskus-zzuyn, de Tafacu of Tajasfu (d), 't welk den gewaanden navel op de rug draagt. In Afie, op Bouro, eender MolukkifcheEilanden, vind men het vreemde Babyrosfa-zzuyn (e), kennelyk aan de naar boven zich omkrullende tanden van het boven Kaakbeen, waardoor het een wonderlyk aanzien heeft. Zie daar nu de vier tot heden bekende Varkens, en welken wy nu met een vyfde uit de Vorstelyke diergaarde zullen verryken. De (a) Buffon. Hifi. Nat. Tom. V. Tal. XVI. Md. quarto. )b< -— XIV. p. 99- (cj Linn. Syfi. ed. X. p. $o.fp. a. Brisson. Quad. ed. quarto p. 109. Marcgraaf B7d) Lin?V edit. X. p. So. fi 3. Brisson. Quad. ed. r, p. x». Jp. 6. BufroïV.Hifl. Nat. Vol. X.p. M. Tab. III. &c. . (e) Valentyn. Befcb.vanOoftind. Tom. 3./. 2Ó8. Linn. Syfi. Ed.X.p..So. fp-4Brisson. edit. $o.p. 110.Jp. 5.  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. % De kenmerken van het Zwynen-geflacht, 't welk zich van alle anderen afzondert, beftaan voornaamelyk in eene min of meer rolronde neus (van welk kenteeken zich onze nieuwe foort afzondert) die knor- of kraakbeenig is. Gelyk mede in de vier ter weêrzyden wyduitfteekende flagtanden, en in de in tweën gefpleeten voeten en twee los by hangende nagels. Gelyk nu de Natuur uitzonderingen gemaakt heeft in den breeden Muil van deeze nieuwe foort, en in de ontbeering der voortanden, (van al 't welkwy nader fpreeken zullen) zo geeft zy ook fomwyl fpeelingen. Hiertoe kan.men dat Ras brengen van 't gemeene Zwyn , 't geen de hoeven der voeten niet gefpleeten, maar in eene hoef heeft t'faamen gegroeid, en het welk in Poolen, Zweeden enz. gemeen genoeg word gevonden, en aan Aristoteles (ƒ) reeds bekend was. Voor zo ver ik zien kan, is dit Zwyn, 't welk wy te befchryven voorneemens zyn, in Europa voorheen nog niet gezien , of by lemant der hedendaagfche, veel min aan de oude Schryvers bekend. Men meent echter hier tegen in te kunnen brengen, als of Kolbe, Flaccourt, Buffon en Adanson , van vreemde ' Zwynen fpreekende , die zy, of ter loops gezien , of waarvan zy eenige Deelen in kabinetten ontmoet hebben, mogelyk deeze onze vyfde foort reeds zouden hebben in het oog gehad; dan de waarfchynlykhcid , veelmin de zekerheid , komt my niet voor hier in te blyken. „ Kolbe (zegt men) maakt onder de Africaanfche dieren gewag „ van een Africaansch Bosch-Zwyn, en ik denk geenszins dat in „ Africa ons Europeesch Ras (of Wild-zwyn) wild zal gevonden „ worden." De (ƒ) Arist. de Hiji. animal. lib. II. cap. I. A 3  6 BESCHRY VING van een De opmerkende Heer Kolbe, een Duitfcher van geboorte, zal zekerlyk het wilde Zwyn wel gekend hebben ; maar zie hier ten overvloede zyne eigene, woorden, welken tegen de bovenftaande {telling volftrekt aanloopem „ De Wilde Varkens (g) worden hier niet veel gevonden, niet „ zo zeer, om dat zy van andere wilde roofdieren verflonden en „ vericheurd worden , maar myns bedunkens liever, om dat 'er , geen Bosfchagie omtrent dit Voorgebergte is , waar in zy haas verblyf zouden konnen zoeken.. Daar en boven zyn zy van de Europeaanfche gantsch niet onderfcheiden , ten ware men wilde zeggen, dat zy in de koude landen, alwaar zy hun onderhoud rykelyk konnen vinden, grooter en vetter wierden, 't welk ik nochtans acht, fchoon zulks veel tot de zaak doet, dat geen wezenlyk onderfcheid maakt." By Flaccourd vind ik geene meerdere drangredenen dat hy ons Zwyn op 't. oog gehad nebbe; maar mogelyk, en zulk3 noch duister, de. Babyrosfa. De Heer Buffon. (z), fpreekende van een gedeelte der Kaakbeenen, Staart en Voeten van een vreemd Zwyn van 't groene Voorgebergte , (Capo ver do) welken in het kabinet des Konings bewaard worden, zegt,; dat 'er voortanden in die kaakbeenen zyn: deze ontbreeken immers in ons Varken.. De Heer Adanson (Je) in zyne Senegalfche reizen, naar eene vooraffpraak van zaaken welken hy aldaar ontmoette, zegt: „ J'apw percus un de- ces énormes fangliers particuliers a 1'Afrique, & „ dont je. fcache pas qu'accun naturaliste ait encore parlé. II ve- n nok (g) Kolbe. Befch. van de Kaap. Hólt. uitg. Tom. Lp. 196.. (J>) Flaccourt. Hifi. de Madagascar. p. 15a; (/) Buffon. Hifl. Nat. Tom. XIF. p. 409. &c. (jk) Adanson. Voyage du Senegal.p. 76; 771  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. ? ,5 noit tête baisfée fur moi, & m'auroit infailliblement atteint fi je „ne 1'eusfe, pour ainfi dire, averti&détourner fes pas, par quel„ que bruit que je fis en le couchant en joue. II étoit noir com„ me les fangliers d'Europe, mais d'une taille infiniment plus hau„ te. II avoit quatre grandes defences, dont les deux fupérieures „ étoient recourbées en demi-circle vers le front, oü elles imi„ toient les cornes que portent d'autres animaux." Wat. gevolg zal men nu uit deeze befchryving trekken: is ons Zwyn van zulk eene vervaarlyke grootte ? Is de vreemde gedaante van het hoofd niet alleen dat geene 't welk het eerst in het oog loopt? En zou de Heer Adanson , die dat Zwyn van zo naby zag, dat hy vier fiagtanden en de kleur ontdekte, die zonderlinge gedaanten van het hoofd niet aangeteekend hebben ? Ik wil niet fpreeken van den afftand van Senegal met het land der Caffers, en de rivieren welken als zo veele affcheidingen maaken in dat uitgebreide waerelddeel. Dit verwonderingswaardige Schepfel, thans het onderwerp dezer befchryvinge, is met een der Oostindifche fchepen , genaamd de Erf-Prins, in het voorgaande jaar 1765. van de Kaap de Goede Hoop overgezonden aan Zyne Doorluchtigste Hoogheid den heere prinse van oranje en NASSAÜW, ERF- stadhouder enz. enz. enz. deezer Landen. Wyzyn de kennis en bezitting daar van verfchuldigd aan den WelEd. Geftr. Heere Ryk Tulbagh, buitengewoon Raad van Neêrlands Indie, en Gouverneur van gemelde Kaap de Goede Hoop, wiens altoos voortduurende beleefde oplettendheden, ter bevordering der algemeene Natuurkunde, onder de gewigtige begunstiging der Edele Oostindifche Maatfchappye , zo meenige aangenaame als wonderbaare voorwerpen, aan de Vorstelyke Verzamelplaatfen der Natuur edelmoediglyk gefchonken heeft. A 4 We-  O BESCHRYVING van een Wegens de woonplaats van dit Zwyn vind ik in eenen brief van den Heer Gouverneur der gemelde Kaap aangeteekend , „ dat „ deeze Varkens het meest gevonden worden , en dit gevangen „ was, tusfchen het Land der Caffers en dat van de groote Na„ maquers ; zynde omtrent twee honderd uuren van de Kaap de „ Goede Hoop afgeleegen. Met verdere byvoeging , dat dit het „ eerfte van deszelfs foort is, 't geen aan gemelde Kaap leevende' „ gezien was." In het jaar 1758., en dus nu reeds agt jaaren geleden , is my voor het Kabinet, door den zeiven Ed. Heer Gouverneur, onder verfcheiden andere zeldzaamheden (de zaak nu van achteren befchouwd) het geheele vel van het zelfde dier toegezonden, dit was toen zekerlyk maar alleen afgevild en by gelegenheid van een binnenlandfche reize aan de Kaap gebragt. Ik ontfmg te dier tydhet zelve onder de benaaming van Hartlooper, zonder verdere byvoeging. Het vel van het lyf, hoewel bereid, was, door gebrek aan genoegzaame voorzorge, geheel bedorven, zo dat ik daar van maar alleen het hoofd en de voeten kost behouden, welke deelen, door de uitgenomen beenderen, zeer fterk ingedroogd zynde, de waare gedaante van dit dier bedekten, en toen ter tyd niets dan alleen eene onzekere befchouwing toeftonden. Dit gedroogde vel van 't hoofd toont echter in verfcheiden opzichten te verfchil.len, met dat van het leevende dier; dan hier alleen met de historie te doen hebbende, zullen wy die achter de befchryving van het leevende Varken aanrekenen , en nu van deeze uitweiding wederom tot ons leevende voorwerp overgaan. By, deszelfs aankomst, alvoorens het in de Vorstelyke Diergaarde, het groote Loo genaamd, een groot uur van hier en dicht by Voorburg gelegen, wierd overgebragt, noopte my de nieuwsgierigheid hetzelve van naby te befchouwen. Op het voorplein van het Stadhouderlyk Hof alhier in een houten hok gebragt,en dooreen' Brief  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. 9 Brief van den Ed. Heer Gouverneur reeds van de tamheid van dit dier onderrecht zynde, liet ik de deur van zyn Kof openen, en wel dra bediende het zich van deeze zyne vryheid. My met eenige Hofbedienden genoegzaam voor het hok bevindende, gaf het in het uitloopen geen den minften fchyn van. kwaadheid; 't liep, vrolyk huppelende, inuffelende of het eenig voedzel konde vinden, en nam 't geen wy het gaven greetig aan. Na hetzelve een' korten tyd alleen gelaaten te hebben, vond ik by myne terug komst, het zeer druk bezig met in den grond te graaven, alwaar het , niettegenft-aande die met kleine fteenen zeer vast belegd is, een ongelooflyk groot gat gemaakt had , om, zo als wy naderhand ontdekten , zich meester te maaken van een riool, 't geen al zeer diep onder den grond doorliep. Ik gaf last hetzelve in deezen zynen vruchteloozen arbeid te fiooren en weder in zyn kot te brengen, hetgeen, doch niet dan door behulp van verfcheiden bedienden en niet zonder zeer veel moeite , veel gefchreeuw en tegenlporreling, gelukte. Nu in zyn kot zynde, het welk met hout tralywerk voorzien was, gaf het zyn ongenoegen door een langduurend, zeer hard en lamentabel gefchreeuw te kennen, 't welk dikwyls met dat van een fors fchreijend kind, en veele onderfcheiden toonveranderingen, die fomwylen zeerbelagchelyk en als klaagend waren, vry veel overeenkomst had. Uit deeze aanteekeninge kan men genoeg opmaaken dat het van eene zeer goede geaartheid is. Hiertoe zal mogelyk de langduurigheid der reize en het gezelfchap van het fcheepsvolk wel iets hebben toegebragt, ten ware men liever wilde veronderftellen dat het op de binnenlandfche reizen in de Africaanfche Bosfchen jong gevangen is; want het blykt my dat hetzelve alhier in grootheid merkelyk is toegenomen. Nu nog leevende, heeft het den geheelen voorgaanden winter, A 5 wel-  io BESCHRYVING vaneen welke al vry zwaar geweest is, hoewel meest in een hok beflooten, zeer wel- doorgebragt, In vaardigheid fchynt het onze inlandfche Varkens te overtreffen , jaagende dikwyls, meer uit dartelheid dan om dezelven eenig leed te doen , de kleine Bengaalfche Reen, de Axis van Plinius (*). Het laat zich zeer gaarne , 'tzy met de hand of meteen' ftok vryven, en wel hoe harder hoe liever. Op deeze wyze kon men het best doen ftilftaan, wanneer ik hetzelve liet afteek en en. Geplaagd of te keer gegaan wordende, wykt het achterwaards te mg, deszelfs hoofd altoos naar den tegenftanddie het ontmoet wendende , en daarmede fterk fchuddende en fiaande. Lang opgeflooten geweest en losgelaaten zynde, is het zeer blyde, loopt, fpringt en jaagt de Reen en andere dieren met een' opfteekenden Haart, welke anders regt neêr hangt. . Het geeft een fterke reuk van zich, doch welken ik niet aan eenige zaak in juiste overeenkomst kon bepaalen of verveelende bevinden , maar met de hand aangeraakt zynde, riekt het zeer fterk naar de groene Kaas die men Schabzieger noemt. Het neemt., gelyk alle andere Varkens, allerleie graanen tot zyn voedzel. Zyn fcheepskost was de Mays , afval van groenten, enz. zo lang men die had, doch in de diergaarde gerst en boekweit van de andere dieren geproefd hebbende, verkiest het deezen, gelyk mede de wortels van gras en andere planten, die hy met den voorkant zyner fnuit, en met zyn pooten greetig opwroet. Roggebrood bemind het boven alles, waarom het elk die het heeft gelyk een hond naaloopt. Als het eet ligt het zeer veel voorover op de omgeboogen Kniën, het zelfde doet het drinkende , voor al als het water in de dier- gaar- (*) Buffon } Hifi. Nat. Tom. XI. p. 397. edit. quart*.  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. „ gaarde wat laag is , Qurpende hetzelve van de oppervlak H . fehynt den ftand van oP de kniën der voorvoeten ^1^^ een „e en gem^ve te verkiezen; ten minfte ik^b h dikwyls in deezen ftaat gevonden. De zintuigen van het gehoor en van den reuk zyn, .elvkbv al a dieren van dit genacht , zeer fterk, zo niet ül^/JJl beweeging word het door de eerften ïewaar m ^ 7 fnuffelt, wroet en fpeurt het alles op en om' * Deze twee zintuigen vergoeden het bepaald gezicht ™ .■• t welk, door de kleinheid en den ftancderC n « I rondom zien kan, vermids dezelven veel meet boven in b,!^ en dichter byeen geplaats zyn da» jn de andere z ™ en boven ook nog door twee ter zyden of onder de oog^ toande ooglappen, die veelen voor een dubbeltal van ooren aXL 1 of meer belemmerd worden aanzien, min Ten aanzien van het hoofd heeft het Prat e* „, , , daante. De plat-en breedheid van de neus 2 ^f?*"*6 gC' gewoone lengte van den kop, breeden Zj T T ,- * * * pen, puntige uitpuf «Kg^'°«*Ptanden, doen het monftereus fchynen. ' " ZWe B E S C H R y V I, N G ow bet Africaanfche Breedfnuitig Varken gendanalleen dat geene Ywel/tot «SjSS^g^ Van.  I2 BES C II R Y V I N G van een Van de gedaante en grootheid zal men het best kunnen oordeelen als wy zeggen: dat de lengte van het begin der neus tot aan het begin van den Mart is 4 voeten en ruim 3 duimen. De hoogte van het lïgchaam , van tusfchen de fchouderbladen tot den grond 2 voeten en 3 duimen. Van het midden der lendenen tot den grond 1 voet 11 en S'è agtfte duimen. De grootfte dikte van het lyf 3 voeten en 1 duim. De kleinfte dikte by de dyën 2 voeten 10 en 4 agtfte duimen. Plet Hoorei,- van het begin der neus tot tusfchen de ooren, 1 voet en ruim 3 duimen. Breedte van het hoofd tusfchen de ooglappen aan den bovenkant 9 i duimen. Breedte der neus tusfchen de flagtanden 6 duimen j\ agtften. Lengte van den ftaart 10 duimen en 6£ agtften. Deze voetmaat is de Rynlandfche. De gedaante van het lyf is na genoeg aan ons gemeene Huis-zwyn. Het fehynt my kleiner, de rug van boven platter, en korter van voeten. Het hoofd is, ten aanzien van andere Zwynen , mismaakt, zo in gedaante als grootte. De muit is zeer groot en breed, plat gedrukt en zeer hard. De neus is beweeglyk , ter zyde wat neêrgebogen en fchuins afgefneeden. De neusgaten zyn groot, ftaan wyd vaneen en zyn onzigtbaar of men moet het hoofd opligten. De boven - lip is op de zyde by de flagtanden hard en dik, en over dezelven zeer omgeflagen en neêrhangende , maakende , voörhaamelyk achter de flagtanden , een half ovaal neerhangende cn kraakbeenige lobbe, ter wederzyden de hoeken van denbek bedekkende. Voortanden heeft dit dier van boven noch van onderen in 't geheel niet, 't welk zeer aanmerkelyk is; doch het tandvleesch is van vooren glad-rond en hard. De flagtanden in 't opper kaakbeen zyn aan 't grondftuk ruim een mans duim dik , krom omgeboogen, en in derzelver kromme lyn 5^ duimen uitfteekende , wyd naar buiten uitftaande, en in een ftomp punt eindigende; ook zyn dezelven op zyde elkeen met eene foort van groef of fleuf voorzien. Die  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. n Die van het onder kaakbeen zyn veel kleiner, minder krom byna dnezydig en, tegen de bovenfte doorgedimrige vryving af-eficeten zynde, vertoonen zy zich als fchuins afgefneeden Kiezen heeft het, doch deezen ftaan dieper in den" bek, doch de tegenftand van het dier belette ons dezelven nauwkeurig te zien De Oogen zyn klein in evenredigheid van het hoofd; zv ftaan hooger in het hoofd, digter by elkaêr en by de ooren, dan in het gemeene Varken, De Iris is donker bruin op een wit Hoornvhes De bovenfte Oogleden zyn alleen met bruine, ftyve, regt uit en digC byeen ftaande hairen bezet, welken in het midden het langst zyn De onderften hebben 'er geen.. De Traanfleuf is vry lang"' waards gaande. é ei' De Ooren zyn tamelyk groot, meer rond dan fpits, van binnen vry digt met geele hairen begroeid, en ftaan uitwaad naar 't lyf ; Onder de oogen vertoont zich als een bultig of klierachtig zakje, en even daaronder doen zich twee horizontaal regt S dikke platte ronde lellen, die ik ooglappen noem, zSf ig lengte en breedte is omtrent twee en een vierde duimen ;zy zyn be weeglyk en ten naasten by een vierde duim dik. Onkundigen nee men deze lellen voor ooren, en noemen het dier om die reden een vier oorig Varken. In een regte lyn, tusfchen deezelellen enden bek, vertoont zig ter weêrzyden van den Kop een harde ronde en puntige uitpuilende verhevenheid. De Huid fehynt vry dik, en aan de gewoone plaatfen met fnek aangevuld; aan den hals, de liezen en voorhuid is hy ruim Opf mige plaatfen vertoont dezelve zich als met flaauwe dwarsueuven" ongelyk, en als of de opperhuid hier en daar wat vervelde Over het geheele lyf vertoont zich maar weinig en als dun gezaaid hair, ftaande hetzelve als met bosjes van drie, vier, envyfhairen die min of meer lang zyn , en in een regte lyn naast eikanderen' Demeestebosjes beftaan uit drie of vyf hairen. Het voorhoofd tus- fchen  I4 BESCHRYVING van een fchen de ooren fehynt rimpelig, en is digt met witte en bruine hairen bezet,die Zich uit het middelpunt al verder en verder , platachtig neêrgedrukt, uitbreiden. Vandaar nederwaards naar de neus loopt5 op 't midden van den kop een fmalle ftreek zwarte en gryze hairen, die zich uit het midden naar de zyden van 't hoofd buigen, voor het overige zyn zy dun gezaaid. Op den nek en het voorfte deel des rugs ftaan de meeste, digtfte en langfte borftel-hairen, welken donkerbruin en ook grys zyn. Sommigen zyn tot zeven en agt duim lang, de dikte en fplytbaarheid van de gemeene Varkensborftels hebbende. Alle deeze borftelhairen zyn niet opftaande, maar liggen luchtig nederwaards. Verder op den rug verdwynen deeze digt byeen ftaande borftels, en zy worden verder maar weinig in getal en zeer dun gezaaid gevonden, zodat men overal den naakten huid ziet. Voor het overige zyn de zyden van het lyf, de borst en buik, de zyden van den kop en keel,met kleine witte borftelhairen bezet, die aan de oorklieren als een t' faamenloopende naad maaken. DePooten zyn overeenkomftig met die van onze inlandfche Varkens. De nagels of voorhoeven in tweën gefpleeten, puntig en zwart. De bastaard-nagels rusten ook, doch meest hangende, op den grond. _ De ftaart is dun, lynregt neerhangende, kaal, en naar t einde wat dunder afloopende. Dit dier van't manlyke foort zynde, heeft den Bal-zak tuffchen de dy'én vastgehecht. De Voorhuid is zeer ruim aan het einde, en behoud een gedeelte der pis. De koleur van dit dier is aan den kop zwartachtig, doch over het verder gedeelte des rugs en buiks enz. licht rosachtig graauw. B E-  AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN, 15 BESCHRYVING der verfchillende gedaante van het vel van den Kop, van een der gelyk Varken, in den Jaare 1758. van de Kaap de Goede Hoop overgezonden. Over het geheel fehynt dit Hoofd kleiner. De Bek is minder breed. Aan het zelve ontbreeken de twee horizontaale onder de oogen ftaande uitfteekende Ooglappen, echter toont het aldaar kleine uitpuilingen , en dus de grondbeginzelen daarvan te hebben. Het heeft in het geheel niet die knobbelachtige ronde en puntige verhevenheden , of uitpuilingen, die in een regte lyn tusfchen de voornoemde ooglappen en den bek geplaatst zyn. De Slagtanden, daarentegen, zyn veel grooter, fteekende de bovenften, die ter weêrzyden een diepe groef of fieuf hebben, en fpits van punt zyn, ruim 6i duimen ter zyde uit den bek , en de onderften 2i duimen, zynde deezen tegen de bovenften fchuins afgefleeten, en daardoor zeer fcherp. Men ziet uit deeze verfcheidenheid, dat'er eene oorzaak van verfchil zyn moét; maar welke is die ? De grootheid deezer flagtanden bewyzen genoeg dat dit vel van geen jong dier zyn kan: daar blyft dus niets overig, dan te denken , of dit niet het bereide vel van een Varken van de vrouwelyke fexe geweest is. In de Pooten vind ik geen onderfcheid.   BE SCH RY VING van een genoegzaam nog onbekend en allerfierlykst B ©KJ E, 't welk wy om deszelfs fraaije en fyne geftalte noemen , het G UINEESCHE JUFFER-BOKJE; Van voornoemde Kust overgebragt en bewaard wordende in de Diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERFGOUFERNEUR, ERFKAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREEN1GDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Direfteur der Vorst elyke Natuur- en Kunst • Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akadetnie, en Konespondent der Koninglyke Akademie der JFeetenfcbappen van Parys. Te-Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXVl     Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE VAN HET GUINEESCHE JUFFER-BOKJE.' Dr. Herman Nicolaas Grimm heeft, in de Ephemerides Natura Curiq/brum (a) een Dier zeer onvolmaakt befchreeven en afgebeeld, 't welk echter door een byzonder kenmerk, alleen aan dit foort eigen, genoegzaame tekens draagt dat dit het zelfde is 't welk wy hier voorneemens zyn te befchryven. Het is bekend by de meeste Natuurkundigen (&) onder de benaaming van het Bokje van Grimm, naar zynen naam genoemd, vermits hy zekerlyk de eerfte geweest is welken daarvan gewag maakt. Naderhand hebben de beroemde Natuurkenners , de Heeren Buffon en Da ijbenton, in hunne algemeene en byzondere Natuurlyke Historie (V) meerder licht aan hetzelve toegebragt, hoewel zy maar een gedeelte van het hoofd en de beenen daarvan gezien hebben. Het diertje, want het is klein, 't welk ten onderwerp deezer befchryving verftrekt, is, in tegenftelling van dat van G r i m m , van het mannelyke foort, en een der bevalligfte en fraaifte 't geen men zien kan. Hetzelve is, vier of vyf jaaren geleeden, zo my bericht is met dertien anderen van beiderlei gedacht uit Guinèe overgezonden zynde van dezelven twaalf op de reize geftorven, en daar onder alle de wyf- * Ik geef het deezen naam , wegens deszelfs uitneemende delicaat en tederheid, waardoor het gelyk de Juffer/cbap uitmunt. 00 Ephem. nat. curiof. decur. II. ann. 4. 1685. obf. 57. Collection Acadej! Dyon 1755. T. III. p. 656. fig. pl- XXn. (b) Ray. Syn. Quad. Capra Sylvestris Africana Grimmii. p. 80. N. 7. Briss. Reg. anim. le Chevrotain d'Afrique ,Traguius Africanus. p. 97. JV. 4. Linn. Syft. nat. Ed. X. Grimmia capra capiie fascïculo topbofo, cavitate infra oculos. p. 70. Klein. Quad. Tragus, Capra Sylveftris Africana, Grimmii. p. 19. N. 17. yr) Buffon. Hifi. Nat. Tom. XII. p. 307. & 329. B 2 '  4 BESCHRYVING van het wyfjes. De twee overgeblevene, beide mannetjes, zyn dus alleen gekomen in de Diergaarde zyner doorluchtigste Hoogheid den Heere Prinse van Oranje , enz. enz. enz. alwaar het eene nog leeft , doch het andere in den winter van 't jaar 1764. overleden: is. Volgens bericht van den Oppasfer der Diergaarde gaf dit afgeftorvene Dier terftond na het overlyden zulk een vreeslyken frank van zich, dat men genoodzaakt was hetzelve ten eerften iri den grond te begraaven. Bosman (d), in zyne Befchryving van Guinée, 't geen te verwonderen is, van verfcheiden Dieren in Africa bericht geevende,maakt geen het allerminfte gewag van dit Dier. Al 't geen hy van de kleine Hartebeestjes zegt, die hy Koningkjes der Harten noemt, ziet op het kleine zogenaamde Genueesch Reetje (e). Insgelyks Gentil (ƒ), 't welk de Heer Buffon by zyne befchryving der Chevrotain (£} zeer wel onderfcheiden heeft. • De wyfjes van dit Guineesch Juffer-Bokje draagen geen hoorntjes, zo als ons bericht word; dan of zy eene zo hoog opftaande hair-bos op het hoofd hebben , zo als Grimm het zyne, in alle opzichten onkenbaar, afbeeld , daar aan hebben wy redenen genoeg te twyfelen. Deeze Diertjes zyn van eenen vreesachtigen aart, de minftebeweging, en vooral de donder, ontfteld hen, geevende zy hunne vrees door een kort doch fterk geblaas met de neus te kennen, wanneer men hen vervolgt. Dit nog in de Diergaarde leevende Bokje is, in tegenftelling van het andere, 't geen zeer wild en fchuw was, door den tyd tamelyk gemeenzaam geworden. Het luistert naar den naam van Tetje, en laat zich, wanneer men 'er langzaam met een ftuk brood by komt, graag op het hoofd en hals krauwen. Het bemint de zindelykheid zo, dat het nooit de minfte onreinheid aan 't lyf heeft, krab- ben- (d) Bosman. Befcb. van de Guineefche Goud-Tand en Slave-kust. 2. deelp. 31. («■) Seba Tbef. Tom. I. Tab. XLIII. (ƒ) Gentil. Le Nouveau Foyage au tour du Monde. T. III.p. 67.&Edit. Amft. 1728, (jg) Hifi. nat. Tom. XII. p. 314. , '  GUINEESCHE JUFFER-BOKJE. | bende zich ook dikwyls ten dien einde met een der achter voetjes. Het is ook hierom dat men het den naam van7>//>, afkomftigvan iet tig, zindelyk, gegeeven heeft. Vryft men het echter wat lang over het lyf, dan zet zich een wit poeder aan de vingers, even als by de paarden wanneer men die roskamt. De geheele gedaante, de dunheid der beentjes enz. geeft eene ongewoone vaardigheid in deeze diertjes te kennen , en welke zy ook werkelyk bezitten. Zeer dikwyls flaat ons Beestje met een krom opgeligt voor-voetje, als gereed om weg te loopen, 't welk eene bevallige gedaante vertoont. Het gewoone voedfel waarmede het onderhouden word is roggenbrood, en klein gemeden flukjes geele peen. Aardappelen eet het zeer graag. Honger hebbende, flaat het aardig op de achtervoetjes , wanneer men brood of iets dergelyks naar omhoog houd. Het herkaauwt gelyk alle de foorten van ditgeflacht. Deszelfs excrementen zyn, naai- evenredigheid van het diertje ,zeer groot, en uit kleine bolletjes te famen gefield. Hoe onvolkomen anderszins ook Dr. Grimm dit Bokje befchreeven heeft, zo vind men echter in zyne befchryving dat volkomen kenmerk, 'twelk hetzelve terflondvan anderen van zyn geflacht onderfcheid;maar zie hier vertaald zyne eigen woorden. (V) „Ik heb in „ Africa, in een flot digt by de Kaap de Goede Hoop, een zeer „ zeldfaam foort van Wilde Geit gezien, van verwe aschgraauw, „ wat donker; hebbende voor op het Hoofd een Bos van zeer „ hooge rechtopftaande hairen, en tusfchen ieder der Neusgaaten „ en Oogen eene Holligheid, waarin zich verzamelt, een geelach„ tig fmeerig en kleverig vocht, 't welk door den tyd verhard en „ zwart word, en waarvan de reuk naar het Castorium en de Mus„ cus helt. Als men deeze ftoffe weg neemt, komt 'er weer nieuwe „ te voorfchyn, die in de lucht ook hard word , en ik heb my „ wel overtuigd dat deeze holligheden geene t'faamenloop met de „ oogen hadden, en dat het verdikte vocht, 't welk zy inhielden, ver„ fcheidenwas,vandatgeene'twelk zich in den grootenhoek van't (a) Epbemerides nat. curioforum. dec. II. ann. 4. 1685. obf. 57 " B 3  BESCHRYVING van het „ oog der Herten en eenige andere Dieren by een vergaêrt. Deeze „ ftoffe heeft ongetwyfeld krachten en eigenfchappen, welken van „ de hertentraanen zeer verfchillend zyn moeten." Deeze befchryving komt nagenoeg met de eigenfchap van ons Diertje overeen; doch het zy dat het tegenwoordige klimaat of het voedfel invloed op de dierlyke geesten hebbe , welks uitwerkfelen genoeg bekend zyn; of dat het onderfcheid der fexe eenig verfchil baare, Avy vinden in ons voorwerp eene enkele onderfcheiding, en die echter aanmerkelyk genoeg is om dezelve hier aan te haaien. Dit ons Diertje heeft wezenlyk tusfchen de oogen en de neus eene plaats, die een taai, gomachtig, en kleverig vocht, doch in geringe hoeveelheid, doet uitvloeijen, en welk vocht door den tyd verhard en zwart word; doch, daar 't hier op aan komt, ik heb my nimmer van den reuk van dit Beestje,welke Grimm tusfchen de Muskus en 't Castorium ftelt, kunnen verzekeren, maar in tegendeel geene de minfte reuk aan hetzelve kunnen ontdekken. Grimm, zoalswy reeds gezegd hebben, geeft by zyne befchryving ook een afbeelding van dit Diertje, doch welke in alle deelen gebrekkig is. Voor op het hoofd verbeeld hy eene zeerhoogen regt opftaanden hair-bos, welke den teekenaar waarfchynlyk nog wel wat vergroot zal hebben; zyn voorwerp was van 't vrouwelyke foort, en had dus geene hoorens; het onze, van het mannelyke, heeft, in evenredigheid der grootte van het dier, tamelyk groote hoorntjes, en in plaats van dien hoogen opftaanden hair-bos, heeft het tusfchen de hoorntjes maar eene kleine verhevenheid van hair, welke echter zich als een puntig bosje verheft. Het wezenlykfte 't welk my nog eenigzins doet twyfelen, of niet het hoofd, 't welk deHeeren Buffon en Daubenton befchryven en afbeelden (£), van een nog verfchillend foort is, zyn de hoorntjes, welken by hen zich meer geboogen un peu recourbées obliauemem, zo als de Heer Daubenton zegt, vertoonen. (i) Tm. XII. pi. XLI. p. 307. & 3*9- B E-  GUINEESCHE JUFFER-BOKJE. 7 BESCHRYVING van het GUINEESCHE JU FFER-B O K J E. Tab. II. Aangaande de waare grootte van dit Diertje is met geene mogelykheid eene juiste bepaalinge op tegeeven. Zo als het ziet dat men, 'tzy een touwtje, maatftok, of iets dergelyks, in de hand heeft, vertrouwt het niemand; wil men het vast houden dan worftelt het zo fterk dat deszelfs dunne beentjes gevaar loopen van te breeken. Men kan dus ten dien opzichte niets zeggen , dan dat het omtrent de grootte heeft van een Reebok van twee maanden. Het heeft in alle deszelfs deelen eene fraaije evenredigheid. De Beentjes, fchoon dun en teer, zyn zeer wel naar het ligchaam gefchikt. Het hoofd is fraai, het oog levendig en vol vuur , en in. het loopen heeft het geen van zyne foort te wyken. Het Hoofd is nagenoeg gelykende aan dat van een Reebok. De Neus, welke zwart en zonder hair is, is altyd vochtig. De Neusgaaten zyn halvemaanswyze langwerpig. De Kanten van den Bek zyn zwart. De Bovenlip, hoewel ongefpleeten, verdeeld zich in twee lobben. De Kin heeft weinig hair , doch wat hooger vormt het zich ter weêrzyden als eene foort van kleine knevels; onder aan de Keel is een hairig vratje. De Tong is meer rond dan puntig. De middelfte Tanden zyn breed en ftaan wat krom buitenwaards; de Zytanden zyn wat puntiger en verminderen langzaamerhand in grootte. De Koorentjes zyn zwart, naar beneden overlangs fyn gegroefd' en omtrent drie duim lang; recht opgaande,in 't minst niet geboogen maar naar boven in een redelyk fcharpe punt eindigende; van onderen hebben zy omtrent drie vierde der dikte van een duim, en zyn met vier ringen verfierd, die achter naar het lyf wat naar omhoog loopen De voorhoofds Hairen zyn iets langer dan de anderen, ruw,grvs en wat opftaande aan 't grondbeginfel der hoorntjes. Tusfchen de twee hoorntjes richt het Hoofdhair zich nog wat meer omhoozodat men zou kunnen zeggen dat het aldaar als een foort van ioe*  ,8 B'ES C HRY VING van het , enz. toepet formeert , die-puntig toeloopt en zwart is. Uit deze toepet loopt eene zwarte ftreep over 't voorhoofd, welke zich in de zwarte neus verliest. De Ooren zyn groot, en van buiten met drie neergaande groeven offleuvên; boven aan inwendig met kort witachtig hair ; verder zyn dezelven kaal en zwartachtig. De Oogen zyn redelyk groot en donkerbruin. Het hair der Wenkbraauwen is zwart; dik, en lang aan de bovenfte Oogleeden. Boven de oogenis het hair bangachtig, doch yler of meer verfpreid. Ter zyde tusfchen de oogen en de neus vertoont zich die aanmerkelyke en byzondere eigenfchap, welke dit Dier aanftonds doet kennen, en waarvan wy reeds gefproken hebben. Dit gedeelte is wat min verheeven, naakt en zwart. In het midden van hetzelve fehynt een voorenof fleuf, welke als verëeld en altyd vochtig is; hieruit vloeit, doch in geringe hoeveelheid, een taai, kleverig of gomachtig vocht, 't welk door den tyd verhard en zwart word. Het Dier fehynt zich van tyd tot tyd van deeze ontlastende ftoffe te ontdoen; want men vind dezelve verhard en zwart aan de traliën van deszelfs hok of loop-plaats als afgeveegd. De Reuk, waarvan Grimmius en zyne nafchryvers gewaagen, heb ik niet kunnen ontdekken. De Hals, welke maatig lang is, is nederwaards met tamelyk hard hair bedekt, 't welk, gelyk mede dat van 't hoofd, geelachtig grys is. Dat van de Keel en het boven gedeelte van den hals is van onderen wit „ ' - . , Het Hair van het lyf is zwaar en hard, ecliter glad m t aanraaten Dat der voorfte deelen is mooi ligt grys; meer naar achteren zeer licht bruin, en naar den buik grys, en laager geheel wit. De Beentjes zyn zeer dun, zwartachtig beneden by de Hoeven. De Voorvoeten zyn van vooren tot omtrent de kniën met een zwarte ftreep verüerd. Byhangende Klaauwtjes heeft het niet, doch in de plaats van die naauwlyks eenig uitwas. De voeten zyn in tweën gefpleeten,en met zwart puntige hoeven voorzien, die fraai en glad zyn. De Staart is zeer kort , in leden verdeeld, wit, boven op met een zwarten band geteekend. In opzicht der Teeldeelen is het fterk, beftaande dezelven in eenen grooten zwarten Balzak, tusfchen de beenen hangende, en een groote Voorhuid.  BESCHRYVING van eene zeer vreemde en geheel nieuwe foort van AFRICAANSCH BASTERD-MORMELDIER, zich onthoudende op de Steen- of Klipbergen van de KAAP de GOEDE HOOP; Bewaard wordende in het Museum, van zyne D O O RLUCHTIGS TE HOOGHETD DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERFGOUFERNEUR, ERFKAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DEP. VEREEN1GDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz, Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Diretleur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenjcbappen van Parys. Te Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXVII,     Bladz. | NATUURLYKE HISTORIE VAN HET AFRICAANSCH BASTERD-MORMELDIER.* De eenigfie Schryver, die gewag maakt van dit vreemde Diertje, 't welk aan de oude en zelfs hedendaagfche Natuurkundigen is onbekend gebleeven, hoewel hetzelve gemeen genoeg in Africa gevonden word, is Kolbe in zyne befchryving van de Kaap de Goede Hoop (a). De Rangfchikkende Schryvers {fystematicF) zyn van zeer verfchillende denkbeelden omtrent de plaatfing der Dieren , welke Klein (F) onder de benaaming van Cavia betrokken heeft, en waartoe dit ons Dier ( fchoon het veel verfchillende kenmerken heeft) het naaste behoort. Brisson (f) maakt 'er Konynen van, en Raay (d), en Linneus (e) , brengen 'er van onder de Rotten en Haazen: om echter recht te doen aan alle deeze beroemde Natuurkundigen , moet men zeggen , dat onder de Cavia van Klein zeer onderfcheiden Dieren te vinden zyn; en waarlyk deeze Dieren van dit geflacht hebben gemengde overeenkomfte, van 't Varken, van 't Konyn, van de Haas, Rot enz. Aan de Kaap de Goede Hoop is dit Diertje bekend onder de benaaming van Klip-Das , waarfchynlyk wegens deszelfs geaartheid ' . ' "' .' . "~.\ vasn (*) Ik laat bet den naam bebouden van Mormeldier, welke Kolbe ('aar aangegeeven beeft, om dus den naamlyst van dit Dier niet onnoodig te verin erderen; en voeg Vr alken die van Basterd by, ten einde bier door aan te duiden dat 'er verfcbil in deze twee Dieren is. -00 P*g- 173- & 189. (b) Klein. Quadrup, p. 49. Xjf) Reg. Anim. p. 142. &c. (_d"j Ray. Quad 205. &c. (0 Syft. Nat. X. p. 58. ». 4. p. 59. n. 1. &>c. C 2  4 BESCHRYVING van het van meest,gelyk deDas,(/) in den grond te leeven; want anders heeft hetzelve niet de allerminfte overeenkomst met de Das. Kolbe, wien deeze benaaming ook niet geviel, heeft die. verandert in die van Mormeldier (g) daar 't zekerlyk, hoe verfchillende ook, beter naar gelykt dan naar een Das : Maar laat ons dezen Schryver zelf doen fpreeken en zyne woorden hier ter neêrftellen „ Hier, „ zegt hy, (by worden ook Dasfen gevonden, Tnaar wanneer men „ derzelver geftalte , vorm , mnerlyke eigenfchappen en voorts „ het geheele weezen eenigzins naauwkeuriger overweegt, en met „ de befchryving- der Dasfen van Gesnerus ,. Francius , AldroV„ vandus en anderen, vergelykt, en tot het Dier , het welk de „ inwooners alhier den naam van Das gewoon zyn te geeven, be„ trekt, zo fehynt het niets minder dan een Das te zyn , 't zy ", dat men de grootte van het lyf, deszelfs geftalte, of het inwendige vet en vleesch in aanmerking neemt; beter komt deeze " zogenaamde Das met een Marmot of Mormeldier overeen , en heb ik derhal ven. raadzaam geacht, om dat Dier onder zynen , rechten en eigenlyken naam te brengen , en op de behoorlyke *] plaats nog een weinig daar by te voegen". Deeze Schryver , over de Dieren van dit gedeelte van Afiïca fpreekende, befchryft dezelven niet naar de onderfcheiden Klasfen, maar naar eene Alphabetifche order, dus aan de naams letter koomende, die hy he* eigen acht, zegt hy verder: „ Het Mormeldier (/),'t welk hier ins, gelyks gevonden, en door de inwooners, gantsch verkeert, den naam " van Das gegeven word, word door Gesnerus en anderen mede " al onder de Muizen gerekend. Vermits zy in Europa genoeg " bekent zyn , zal ik verder niets daar van zeggen, dan dat het " vleesch van hetzelve zeer goed om te eeten, en, geftoofd en m gekruid, zeer aangenaam en gezond is. De dikwyls gemelde " Heer Gortman, had een Slaave-kind, van omtrent 9. jaaren oud, j? „ dat (ƒ) Linn. Syfl. Nat. X. p. 48. n. 5. Idem Houttuin , Nat, Hijlor ie der Dieren, &c, I. Deels, II. Stuk, p. _ , (g) Buffon , Hifi. Nat. Tom. F1II. tab. 28. (J>) Pag. 1731$) Pag. 189.  AFRICAANSCH BASTERD - MORMELDIER. $ „ dat de Kalveren hoedde, en derhal ven de naastliggende Steen„ bergen dikwyls op en af klauterde. Dit Kind bragt 'er fomtyds „ zo veel t'huis, dat men zoude hebben gezegd , dat het onmo „ gelyk was, dat zulk een jong Kind die allen op eenmaal konde „ draagen, of de bekwaamheid had, om ze te vangen. Nochtans „ verzoette het loon den arbeid, en vond dit Kind geen verdriet „ daarin, maar richtte een' Hond af, om die voor hem te van„ gen. Doordien ik dikwyls daarvan heb gegeten , zo is my „ zeer wel bewust hoe ze fmaaken, en dat zy my nooit kwalvk „ zyn bekomen". - J Het ware te wenfchen dat Kolbe ons wat meer aangaande den aart en huishouding van deeze Dieren had gemeld , waartoe hy door het voornoemde Kind eene zeer goede gelegenheid aan de hand had. Eenige tyd geleeden is het eerfte deezer Diertjes, zynde een van het Vrouwelyke foort, voor het Kabinet van zyne Doorluchtigste Hoogheid overgezonden door den Wel Gestr Heer Tulbag, Gouverneur der Kaap de Goede Hoop, en van wiens vruchten eener beleefde oplettendheid ter bevordering der Natuurkennis wy nog meermaalen gelegenheid zullen hebben te fpreeken Dit Diertje, 't welk in wyngeest in 't kabinet bewaard word is mogelyk nog jong; want het is veel kleiner dan een ander waar van wy nader fpreeken zullen: de koleur verfchilt ook merkelyk want dit, 't welk ik thans voor my heb, is flaauw geelachtig wit' op den rug alleen maar wat meer naar het flaauw bruin hellende Een tweede van het Mannelyk foort, ten onderwerp der volgende befchryving dienende, is my in 't laatst des voorgaanden Winters door den Heer Bergmeier.., van Amfterdam gezonden uit' zyne fraaije Diergaarde, die alöm genoeg onder de benaaming van Blaauw Jan bekend is, en welke aldaar door meest alle vreemdelingen word bezocht en verdiend gezien te worden. Volgens het bericht, my wegens de levenswyze dezer Dierert opgegeeven, zyn zy fomber, over dag dikwyls fJaapende. Hunne beweging is langzaam en huppelende, doch in 't wild zal dezelve ongetwyfeld veel fterker zyn, en mogelyk aan die der Konynéri ^ 3 even-  6 BESCHRYVING van een evenaaren , 't welk de afrechting van den Hond om ze te vangen, in de befchryving van Kolbe, ook fehynt aan te duiden. Zy maaken dikwyls een kort doch fcherp en doordringend geluid. Derzelver gewoone voedfel hier te land is brood en vcr1'cheiden groenten. Het is vry waarfchynlyk dat deeze Dieren niet lang draagen, dikwyls en veele jóngen te gelyk ter waereld brengen, en dus hier in, gelyk ook in andere eigenfehappen met de Konynen overeenkomen. Het maakfel van derzelver voeten fehynt ook aan te duiden dat zy goede graavers zyn, 't welk hen noodig is om onder den grond te woonen. De romp van dit Dier, 't geen door te gulzig te eeten, te Arafterdam geftorven is, heb ik ter ontleding aan den Heer Pallas M. D. gegeeven, welke .daarvan (als buiten myn bedek zynde) verflag doet in zyne Miscellanea Zoologica; en by welke gelegenheid door hem in de ingewanden nog eenige ft ukken van een Lintworm ontdekt zyn. Het konftig opgevulde vel bevind zich in het kabinet van zyne Doorl. Hoogheid. BESCHRYVING van het africaansch BASTERD-MORMELDIER. r In Grootte komt dit Dier vry wel overeen met een gewoon Konyn, doch het lyf is dikker en in een gedrongener; de Buik is zeer dik. De Ooren zyn ovaal rond, aan de randen kaal, ten deele met een kort zacht hair bedekt, en verder in 't hair van 't hoofd verborgen. De Oogen zyn middelmaatig groot, van een fraai aanzien. De Oogleden hebben onder en boven eenige korte zwarte hairtjes , en boven dezelven komen, byna uit den hoek van 't voorfte ooglid ? " en  AFRICAANSCH BASTERD - MORMELDIER. f en verder, vyf of zes lange zwarte hairen, achter naar't hoofd over* hellende. Omtrent halverwege den Bek, in de boven-lip, ftaan ter weêrzyde zes zwarte knevel-hairen, die zich tegen 't hoofd of de wangen fchikken. De Neus is naakt, zwart en door een fyn naadje als verdeeld en welke verdeeling tot in de lip doorloopt. De Neusgaaten ver* toonen zich als een in 't midden geknakte lyn. Onder aan de Smoel naar de keel ftaan, op een foort van vrat eenige lange zwarte hairen , gelyk mede aan de wangen, enz. en men kan zelfs als een kenmerk van dit Dier hier aanteekenen ck t zich deeze min of meer lange zwarte hairen , die fteviger dan de overigen zyn , van afftand tot afftand over het geheele lyf doen zien. Waarfchynlyk zyn deeze hairen gefchikt om het Dier van de aannadering of de nabyheid van ligchaamen, die het hinderende of fchadelyk zyn, in zyne onderaardfche wooning te waarfchouwen: mogelyk wyzen zy het, door derzelver gevoelige aandoeningen, de genoegzaame grootheid die hetby 't vervaardigen van zyne loopgraaven en wooning noodig heeft: men heeft genoeg voorbeelden in de natuur; welken dergelyke wysheid, zorg en goedheid van het Opperfte Weezen voor zyne fchepfelen aanduiden. Het Verhemelte van den bek heeft agt diepe fleuven of voorens, De Tong is vry dik, tamelyk lang, en van vooren ovaal rond;met kleine tepeltjes bezet. De boven Voortanden zyn twee, vry lang, voor in den bek, wyd van elkander afftaande; op die zyde, naamelyk, daar zy zich van elkaêr verwy deren, zyn dezelven dik, en aan de buitenzyde fcharp • van onderen eindigen zy ook in een ronde fcherpe punt; zo dat zy eigenlyk een langwerpige platte driezydige gedaaante hebben. De Tanden van het beneden kaakbeen ftaan, voor in den bek, digt byeen, zyn vier in getal en fnytanden; ('t geen buitengewoon en geheel verfchillend met dit foort van Dieren is) dezelven zyn tamelyk lang, plat en breed ; die op de hoeken ftaan zyn echter wat breeder en hooger aan de buitenfte zyde, en naar de andere tanden (door de vry ving der twee bovenfte) fchuins afgefleeten; want ia  I BESCHRYVING vakT het, enz. in het jonge wyfje zyn die allen egaal. Elke tand heeft twee groeven overlangs, zodat zy uitwendig als in driën verdeeld zyn, 't geen in het jonge Dier nog veel zichtbaarder is dan in het oude. De Kiezen ftaan ver van de tanden af, naar achteren m den bek» en zyn tamelyk groot. In de bovenfte kaakbeenen zyn 'er aan elke zyde vier en nog een kleine, die wat boven de anderen uitfteekt: van onderen heeft elke zyde maar vier kiezen. Het Dier heeft korte Voorvoeten en wel half in 't vel van 't lyf verborgen. Een groot gedeelte der Voor- en Achtervoeten zyn zonder hair, en als met een zwart leerachtig bekleedfel overtrokken. De Vingers der voorvoeten zyn in vier van vooren rond afgefneeden deelen verdeeld, waarvan 'er echter maar drie, welks middelfte de langfte is, uitkomen, en gefcheiden zyn; de vierde of teen aan de buitenzyde is veel korter, en met de derde als vast-: gegroeid. Op de einde dier vingers , fchynen korte ronde doch binnen 't vel blyvende Nageltjes, even als onze nagels. De Achtervoeten hebben drie vingers, waarvan de binnenfte alleen een krommen nagel heeft, de buitenfte vinger is wat korter dan de anderen , en deeze vingers hebben ook allen een zwart leerachtig bekleedfel. Zy loopen op deeze achtervoeten even als de Konynen, zodat de voetzool zich aldaar tot aan de knok van het buigzaame lid uitbreid, en die voetzool is in vier langwerpig vierkante eeltachtige deelen verdeeld. Het Dier heeft geen het allerminfte bewys van ftaart. De Anus vertoont zich vry lang. De voorhuid rolrond , en ontbloot het teellid een weinig, zo dat het zichtbaar is. De kleur van het Hair is graauw of licht bruin , even als dat der Haazen of wilde Konynen; boven op 't Hoofd en den Rug wat donkerder , voor aan de Borst en Buik witachtig. Zeer laag om den Hals, beneden by den Rug vertoont zich een witachtige band, die echter maar tot op de hoogte der voorvoeten komt, en dus niet voorby de borst rond loopt. Het Hair zelf is wollig en zacht.  BESCHRYVING van eene geheel nieuwe of onbekende foort van OOSTINDISCHEN GROOTEN en LANGSTAARTIGEN VLIEGENDEN EEKHOORN; v a n d e MOLUKKISCHE of PHILIPYNSCHE EILANDEN, zich bevindende in het Museum, van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE FAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUFERNEUR, ERF-KAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREEN1GDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Diretteur der Forstelyke Natuur- en Kunst • Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korrespondent der Koningklyke Akademie der Weetenfcbappen van Parys. Te Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXVII.     Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN O OSTINDISCHEN GROOTEN en LANG STA AR TI GE N VLIEGENDEN EEKHOORN *. De Heer Linne 22 & Idem p. 97. & 9%-  OOSTINDISCHEN EEKHOORN. $ uit de Oostindie overgezonden, bevind zich in de Kabinet-verzameling van Zyne Doorluchtigste Hoogheid den Heere Prinse van Oranje enz. enz. enz. alwaar het gedroogd en als een der zeldzaamfte ftukken onder, de uitlandfche Dieren bewaard word. Uit alle omftandigheden kan menbefluiten dat het met de Polatouche in de eigenfchap van te kunnen vliegen overeenkomt, doch in gedaante en grootte verfchilt het zeer veel van dezelve, zo dat men het als een geheel nieuw en verfchillend foort moet aanmerken. De Schryvers, welken gewag van dit Dier fchynen te maaken zyn maar twee in getal , behalven de Hooggeleerde Heer Allemand, die 'er eene korte befchryving van geeft Qf) opgemaakt naar een van de vrouwelyke, foort en in koleur verfchillend Dier dat te Leiden in het Akademifche Kabinet bewaard word. Valentyn (0 is zekerlyk, hoe gebrekkig ook en zonder 'afbeelding de eerfte die van dit ons dier gefprooken heeft: zie hier 't geen hy *er van zegt: „ Op Gilolo, omtrent Dodingo, heeft men vliegende „ Civetten. Zy hebben vlerken als de Vledermuizen van de voor„ fte tot de achterfte pooten, waarmede zy van den eenen naar „ den anderen boom vliegen. Zy hebben ook zeer lange ftaarten „ byna eveneens als de Meirkatten. Als zy nederzitten ziet „ men haare vlerken niet. Men heeft dezelven niet boven vyf„ tig jaaren geleden aldaar ontdekt, doordien zy zeer wild en „ fchuw zyn. Zy zyn ros van kop met donker graauw gemengd, „ en haare vlerken zyn van buiten ook met hair bekleed, 't geen „ het verfchil tusfchen haar en de Vleermuizen is. Zy zyn fcherp „ van gebit, zo dat zy in ftaat zyn een houten kooi gemakkelvk „ in eenen nacht door te byten. Anderen noemen ze ook wel » vliegende Aapen." Verder zegt hy: „Het volk van zeker frfrp 't „ jacht Boero genaamd, in 'tjaar 1677. omtrent Halemachera in Ter. s> na- QO Zie. het bekort Syfiema der Dieren van den Heer Brisson, \r -melk xm Pd * Leiden 176*. onder dm volgenden tytel heeft doen drukken. Regnum Ani^e \ qJ' IX dtjitthu.tum.fivg Synopsis methobica A. D. Brisson. m {i). Mefckr. van Qud en Nieuw Oofiindiën, III DeeL p.269. & 270 D 3  15 BESCHRYVING van den 3, mte, mby Düdingo, liggende, wierd allereerst een van deeze » Dieren, zich op de boomen onthoudende, en van den eenen op „ den anderen vliegende-, gewaar. Zy zagen het eerst voor een „ Eekhorentje aan, doch het hoofd was veel fcherper, en meer naar een (£) Coescoes (een Dier, dat wy hier in prent vertoonen) » ge- (k) Coescoes. Deeze is de Oostindifche B o s c n of B e u r s-r o t , Pbiknder van Seba. Didelphis van Linne us, welks beflaan of geboorteplaats in Oostindie te zyn den geleerden Heer Buffon, in zyn X. deelpag. 284. enz. zo volftrekt tegenfpreekt; ■dezelve alleen aan de nieuwe Waereld als eigen flellende. Wy kunnen echter deezen beroemden Natuurkenner verzekeren, dat Valentyn en Seba zeer welgedaan hebben met deeze Dieren tot Azië zo wel als M Amerika thuis te brengen. Ik zelf heb, in den voorgaanden zomer , zo wel de mannelyke als vrouwelyke foort uit Oostindie omfangen;. gelyk. mede de geleerdeHeer Dr. Schlosser te Amfterdam, die de zelfde foort van een vriend van Am~boina is toegezonden; hoewel ik voor my 'er, buiten deezen, geene meer kenne, en dezelven dus niet zeer algemeen zyn. De grootfte verfcheidenheid tusfchen de . Oost- en Westindifche bevind ik te beflaan in de Meur van het hair, die by het mannetje der Oostindifche geheel flaauw geelachtig wit is: dat van het layfje is wat bruiner met een zwarte of liever bruine ftreep op den rug. Het hoofd van de Oostindifche is korter, doch dat van het mannetje 'fcbynt my wat langer dan 't hoofd van 't wyfje, de ooren zyn in deeze foort veel korter dan ■die der Westindifche. De befchryving der. tweede.foort, waar van Valentyn ook (preekt, is te duister om met eenige zekerheid op te kunnen doorgaan. < By deeze gelegenheid moet ik hier ook nog, tegen bet gevoelen van den Heer Buffon, X deel pag. 159. enz. aanteekenen; dal my in den voorgaanden j'aare 1765, door aen Ed. Heer Gouverneur Tulbagh van de Kaap de Goede Hoop,de Miereneeter, Myrmecophaga by Linne us, voor het Kabinet van Zyne Doorl. Hoogheid is overgezonden. Ik heb denzelven onder de benaaming van Aard-Varken ontfangen,gelyk Kolbe hendus ook noemt in zyneBef. I. deel pag. 196. zo dat Desmarc h a 1 s in zyne Vojagie ,en Kolbe, gelyk hebben, als zy zeggen dat dit Dier in Africa zo wel als in Amerika gevonden word. Uit dil, '/ welk in liquer is overgezonden, 111 geen maar pas geboren fehynt en reeds de grootte van. een jonge Varkens Big heeft, hlykt, dat iet volwasfen Dier zeer groot moet zyn. Zie bier deszelfs grootfte verfcbillendheden, voor zo verre die van een zo jong Dier kenbaar zyn. De fnuit is aan het einde wat dik en rond, en dus, hooger op, als ingedrukt. De ooren zyn zeer groot, lang, dun en puntig neirhangende. De voorvoeten hebben vier klaauwen, de eerfte en derde even lang , de tweede wat langer en de vierde of buitenfte wat korter dan de derde. Alle vier de nagels zyn hier vry lang, weinig krom, puntig toeloopende en genoegzaam even groot. De achtervoeten hebben vyf klaauwen, welker drie middelfte byna even lang en de twee buitenfte veel korter zyn. De nagels zyn bier kleiner, de twee buitenfte 't kléinft. De ftadrt is niet zeer lang, dik en puntig eindigende. Men kan hier nog byvoegen, dat de twee Mierenëeters van Seba Tom. I. tab. 37. ƒ. 2. en tab.40. f. 1. zekerlyk eenerlei zyn,en alleen maar in koleur van  • OOSTINDISCHEN EEKHOORN. > „ gelykende. Het was graauw van hairen, van de neus af, en „ over den rug tot achter toe, met een zwarte ftreek. Aan de „ voor- van hair verfilmende. Zy zyn zeer wel afgebeeld; etn foort op zich zelve; geheel'verfchillende van de Tamandoa guacu van Marc graaf of Tamau noir van den Heer Buffon. Be voorfle nagels van deeze zyn drie, de middelfle zeer groot, de binnenfte kleiner, en de buitenfte zeer klein. Die der achtervoeten zyn vyf, allen even lang, vry groot en wat krom. Deftaart is meest kaal, heeft aan het einde een zwarte punt, en een weinig daar van af een zwarte ring. Op den rug is deeze, die ik thans voor my hebbe, met donker bruine en witte dwarsftreepen verfierd. Mogelyk is deeze de zelfde van Seba, op wiens verkoping ik hem gekogt heb? Het is maar eene verfcheidenheid van de zo even aangehaalde tab 37 4°. zo dat wy vyf onderfcbeiden foor ten van Mierenëeters kunnen tellen, naamelyk. 1. De Tamandua guacu. Marcg. /. 225. Buffon Tamandua noir. Tom X t 20 2. De Tamandua-i. Marcg. p. 226. Seba Tom. II. t. 47. fig. 2. 3. De Fourmillier. Seba Tom. I. t. 37. fig. 3. Buffon Tom. X.t. 30. 4. De . . . . Seba. Tom. I. t. 37. fig. 2. tab. 40. fig. 1. 5. De Africaaanfche, welke wy hier thans opgeeven. Met de wederlegging eeniger misflellingen bezig zynde, zal het niet ondienftig zyn Her ook aan te teekenen, dat de Heer Buffon aangaande de zogenaamde Surikat in zyn XIII. Deel pag 72. enz. befchreeven, waarfchynelyk, en in den naam en in de Geboorteplaats zal misleid zyn. Althans dit kunnen wy >er van zeggen, dat dit Diertie >£ geen anders volmaakt door hem befchreeven is, my in den laatstleeden zomer door den Ed Heer Tulbagh, Gouverneur der Kaap de Goede Hoop, voor de Diergaarde van zyne Doorluchtige Hoogheid is overgezonden, en dus niet in America, alwaar ik het nergens Mcbreeve» v.nde, maar in Africa thuis hoort. Dit Diertje , waar van twee der verfchillende feXe zyn overgezonden, doch het wyf/e op de reis geftorve» is heeft Kolbe met gekend ten minfte hy maakt >er geheel geen gewag van, enhafhyt dat hetzelve ook met dan zeer diep landzvaards in gevonden word, ^ welk uit d n Brief ^nifl'^ Gouv"daFbyontfangen, is-afte leiden, alwaar gezegd word „ Ook heb ik nog aan den gemelden Schipper mede gegeeven twee kleine leevende dZZ' „ man en wyfje, die wy echter geenen naam geeven of ergens by vergelden kunnen, Zm d\ " ^f;eVen/nUVf00r het?™> ™ *** vüdernisfen en klipbergen van dit wydZe „ firekte land zyn toegezonden; zy zyn zeer mak en aardig, eetende versch gekookt of 00l „ wel raauw vleesch raauwe eijeren, en mieren als zy die krygen kunne!, waart t ,, wenfche dat deeze beestjes m V leeven zullen blyven , dewyl ik van gedahZTendat diergelyke foort mogelyk nog nooit in Europa zal gezien zyn-. Wegens de benam n\Z Surikat heb ik alleen maar dit te zeggen, dat ik die alhier nooit anders hebïooZ fTxxr^XX^r0000;0 ^M,°AG°/S' ^ de Heer Buffon Tom. XIII tab. XXII. XXVI. zo volmaakt befchryft en afbeeld Zie daar eenige uitweidingen voor welken ik my verzekerd houde geenszins van den be roemden en waarheidzoekenden Heer Buffon, maar alleen aan myne Zeezeren die t] mogten verveeld hebben , verfcbooning te moeten verzoeken. ' D A  8 BESCHRYVING van den „ voorfte pooten, van de klaauwen af, tot aan de klaauwen der „ achterfte pooten toe, was de huid aan het ligchaam, gelyk het aan „ de Vleer-muizen is, vast gefpannen; doch dit vel was van bui„ ten met hair bekleed, gelyk het onderlyf, en ook van binnen „ met wit hair begroeid. Als zy van den eenen boom naar den „ anderen fprongen, breidden zy te gelyk hunne vlerken uit, en „ fcheenen dan als opgefpalkt te zyn. De Inlanders verklaarden „ toen die Dieren nooit meer gezien te hebben." Het is zeker dat Valentyn, hoe gebrekkig hy hier ook fpreekt, ons volgende Dier in 't oog gehad hebbe. De lange ftaart , het uitgebreide en met hair begroeide vel tusfchen de pooten, 't welk hy vlerken als van een Vleermuis noemt, doch zeer verkeerdelyk, kan op geen ander Dier dan het geen wy hier verhandelen toegepast worden. De Lemur volans van Linne'us (/) welke de vliegende Kat van Seba Qn) is , kan hier in geen aanmerking komen , vermids hier maar van een vastfpanning van den huid tusfchen de voor-en achterpooten gefprooken word, en in die van Seba fpant zich die huid, boven dien, van het hoofd ook tot aan de voorvoeten , en van de achtervoeten tot aan het einde van den ftaart, van welke aanmerkelyke en zeldzaame eigenfchap Valentyn in zyne befchryving geen het minfte gewag maakt. In het werk van den geleerden Abt Pre vost (n) vind men ook eene zeer korte befchryving, en zeer flegte afbeelding, overgenomen uit Les Lettres Edifiantes, betrekkelyk op dit ons Dier, indien de breede ftaart, welke daar verbeeld word,het niet nog tot een andere foort brengt. Spreekende van de Natuurlyke Historie der Philippynfche Eilanden, zegt hy: „ Deeze Eilanden, de eenig„ fte plaatfen der Waereld, waar men een foort van Katten ziet die „ de grootte der Haazen en de koleur der Vosfen hebben, en „ aan welken de Indiaanen den naam van Taguan geeven. Zy heb„ ben vleugels gelyk de Vleermuizen, doch met hair bedekt, waar- » van (7.) Syfi. Nat. Edit. X. p. 30. fp.' 3- (»0 Seba Tbef. Tom. I. tab. 58. fig. 2, 3. (») Hifi. Gen. des Voyages. Tom,. XJT. p. 54. EJJl. de Uk Hap,  O OS TINDIS C HEN EEKHOORN. 9 f, van zy zich bedienen om van den eenen boom op den anderen „ te fpringen, ten afftande van dertig palmen. Zie daar alles wat de Schryvers van dit Dier gezegd hebben, 't welk weinig is en veel verfchillende van de wezenlyke gedaante; doch wat wonder ? de zeldzaamheid van hetzelve, gevoegd by de plaatfen daar het zich onthoud, welken mogelyk weinig door de handeldryvende Europeërs bezocht worden, zyn daarvan de reden. Uit het aangehaalde van de twee gemelde Schryvers mogen wy nu met meerder recht veronderftellen, dat de verdere natuurlyke huishouding van deeze foort met de kleine van den Heer Buffon waarvan wy reeds onder de benaming van Polatouche gefproken hebben, overeenkomftig is. Deeze Diertjes, van welken ik 'er zelf twee,doch niet lang , leevende gezien heb in de Vorstelyke Diergaarde, fliepen genoegfaam den gantfchen dag ; fterk aangefpoord wordende de eden zy wel eenen kleinen en als vliegenden fprong, dochkroopen terftond weg, als zeer vreesachtig zynde. Zy beminden, gelyk de gemeene Eekhoorn, by uitftek de warmte ' kruipende, als men hen ontdèkte, zo ras mogelyk onder dewoile lappen, waarin men hen liet rusten. Hun voedfel was geweekt brood, vruchten enz. 't geen zy, even als de Eekhorentjes, zittende, uit hunne voorpootjes aten; tegen den nacht waaren zy meer in beweeging. Het verfchillende klimaat enz. had zekerlyk zeer veel invloed omtrent de verandering der geaartheid deezer Diertjes, die van eene tedere gefteldheid waaren. Van de groote nieuwe foort, het onderwerp deezer en der volgende befchryving, heb ik vier ftuks gezien, zynde ook allen die hier te Lande bekend zyn, en daar onder twee verfcheidenheden. Een derzelven bevind zich in het Akademie-Kabinet te Leiden, een ander is hier in den voorgaanden Zomer , na het overlyden'van den Ed. Heer van Eversdyk, by verkooping van deszelfs Kabinet verkocht, en gekomen in de fraaije Natuur- en Kunstverzameling van den Wel Ed. Heer van Hee te ren, alhier woonende Dee ze beiden zyn van de vrouwelyke foort, licht kaftanje kleurig doch op den rug wat donkerer; het einde van den ftaart zwartachtig.  io BESCHRYVING van den tig. Het onderfcheid der fexe is kennelyk aan zes kleine tepels, die evenwydig in twee ryen op de borst en den buik geplaatst zyn. De twee overige, beide mannelyke foorten , behoorende tot het Kabinet van Zyne Doorl. Hoogheid, waarvan echter een voor myne aanftellinge is weggeraakt, waaren in alle deelen overeenkomftig aan de volgende befchryving. BESCHRYVING van den OOSTINDI SCHE N grooten en langstaartigen VLIEGENDEN EEKHOORN. Tab. IV. De Grootte van het Dief, voor zo ver men die met zekerheid kan opgeeven, (want het is, doch zeer wel, opgevuld overgezonden) is 17 Rynlandfche duimen, naamelyk van de punt der neus tot aan het grondbeginfel van den ftaart. De Breedte van het ligchaam by de voorvoeten, in een platliggende of vliegende geftalte genomen, 4 en * duim , by de achtervoeten , 5 en * duim. De Lengte van den ftaart tot aan het uiteinde van deszelfs hair 20 duimen. De voorvoeten uitgebreid zynde zo is de lyn des afftands van het uiteinde des eenen klaauws tot den anderen 12 en £ duim; en die der achtervoeten 15 duimen. Het Hoofd is fpitfer toeloopende dan dat van een Eekhoorn. De Ooren zyn klein en fchynen my puntig , zynde uitwendig met zeer kort en fyn licht bruin hair bedekt. De Oogen boven dezelven ftaan twee lange flaauw bruine hairen. De Oogleden fchynen kaal. Voor-  OOSTINDISCHEN EEKHOORN. „ Vooraan,ter weêrzyden den Bek, ftaan verfcheiden lange, zwarte en zeer ftevige knevel-hairen. De Neus is naakt De Tanden zyn als die der Eekhoorens , boven en onder twee hoog geel de onderften zeer lang. De Kiezen ftaan mede achter m den bek. De Voor- en Achtervoeten zyn, vooral de laatfte, tot byna aan de klaauwen als in het vlieg-vel verborgen. De Voorklaauwen zvn viervingerig en zwart. De twee middelfte de langfte , vooral de derde. Die der achtervoeten zyn mede zwart en vyf in getal vier derzelvenzyn even lang, dochdevyfde, zynde de binnenfte is veel korter, en vertoont zich alleen als een byhangende klaauw De Nagels zyn zeer groot en fcherp,van boven zwart, onder wit* en breed by hun grondbeginfel. De leedjes deezer klaauwen zvn als die der Eekhoorns. Het Vlieg-vel, 't welk zich tusfchen de voor- en achtervoeten uitgefpannen in onze afbeelding vertoont, is in het midden daar het zich ter weêrzyden op omtrent vier duimen breedte uit breid , het allerdunst , en niet dikker dan fyn Oostindisch papier. Hetzelve is , doch zeer dun en yl, met kastanje bruine hairtjes bezet. By de voor- en achtervoeten word het dikker of gelyk een kusfen , opgevulder ; 't welk breeder by de dyen en fmal naar 't einde der pooten toeloopt; dit gedeelte is dik met bruine en zwarte hairen begroeid. By de de voorklaauwen vertoont het zich los , en als een by of overhangende lap, die rond en dik met hair begroeid is. De buitenfte kan het Vlie j zonder ftaart, van 't welk het aangezicht plat is, van t welk de Tden de tanden, de vingers, de nagels naar d,e van een " Ten «ken, en die, gelyk hy, op zyn'twee voeten over: : deeze bepaaling , genomen nit de natuur zelft van CO Zy hebben ^J^^^SfST& de menfch, eene eeltachtige ver%akken onder de kaaken, de ~™YoPen meefi op vier voeten. „ , hardinz op de billen, ld. p. 5- Deezen [00P™™™Jnfnrt is \mm- ld. p. 9- zy bebhen de (dfzy zyn veel kleinder, minftark, bunn e^^"dl^^f2yFbebbenzakhno^ UÜenkal, en de eeltachtige ^^^%^/S?ÏS» den neus is/mal, en Ï^^StZTfiS o?en, W die van den menfch. ld. Zy onderleiden zich genoeg ^ deander^ dm ^^£g$?£ Haart waar mede zy zich aan alles vaft houden, ld. p. i$.fe» J ITeïhairig, Jlap en regt. Tom. XV. p. 2. &c  AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL. 5 „ het dier, en zyne overeenkomften met die van een menfch, „ zondert daar van af , gelyk men ziet, alle de dieren die ftaar„ ten hebben , allen die geenen , die het aangezicht vooruitftee„ kend of den fnuit lang hebben, allen, die de nagels króm, ha„ kig of puntig zyn: allen, die liever op vier dan op twee voe„ ten gaan (g) ". Niemand kan de bepaaling, welke, de Heer Buffon hier geeft, op zich zelfs genomen, tegenfpreeken, maar even min kan de myne, welke ftraks zal volgen, wederfproken worden. Zodanige redeneer wyze kan men ftrik-redenen noemen, die meer misleiden dan ophelderen. Door Aap, (kan ik met even veel regt zeggen) verftaa ik, „ een dier van menfchelyk vernuft „ en-fpraak ontbloot, dat echter door gebaarden, manieren, en „ in al zyn doen, den menfch als fehynt naar te aapen, en in fom„ migen zyner leedemaaten meer of min gelykt ". Men kan my tegenwerpen, dat de Heer Buffon, door zyne bepaaling, alleen zyne weezenlyke Aapen van de overigen afzondert; maar dat is het daar ik weezen wil. De Heer Buffon bérifpt den beroemden Heer Linnéus geduurig wegens zyne bepaalingen, onderfcheidingen der gedachten, naam-veranderingen enz., en zegt, dat men de eigenfehappelyke naamen moet bewaaren, zonder (dan daar dezelven ontbreeken ) tot nieuwe benaamingen over te gaan. Het verwondert my deezen Natuurkundigen dus te hooren redeneeren ; want waarom moet dan het grootfte gedeelte van een geflacht van dieren, zo bekend als de Aapen , zyn alöm bekende en aloude naam ontnomen worden? Zal niet elk, men neeme de verfchillendfte foort die men ook wil, uit de onderfcheiden Familiën der Babouins , Guenons , Sapajous en Sagoins, (aan welken de Heer Buffon den naam van Aap weigerd,) zal niet elk, zeg ik, welke foort van deeze Familiën men hem onder het oog zal willen brengen, aanftonds zeggen, dat het een Aap is? Ik "voor my vinde my dan gedwongen hier in verfchillend te handelen: Ik Cg) Tom. XIV. p. 2. A 3  ö BESCHRYVING van den Ik noem Aap al wat zig met myne bepaaling ftrookt, en heet de: L eerfte regt op gaande Aapen van de Heer Buffon, ftaartont^eekende Aapen, of, zo men wil, Menfehelyke Aap - foorten * dus blvft men by de bekende, benaaming, en dus onderfcheid men echter die drie verwonderende weezens, welken, de hoogmoedige gedachten, die de menfcli van zich zeiven heeft, geene geringe PaiSt worwerp- van deeze verhandeling behoort tot de Sapajous van den Heer Buffon, en is de Coaita van dien geleerden Schryver (h\ welken hy te gelyk befchryft met den Exqmmvm Marcgraaf, in meening zynde, ('t geen wy echter met toeftemmen,) dat beiden deezen maar verfcheidenheden^n ééne foort ZYn. De Heer Linnéus heeft die, in zyn voorig Syftema , als de zevende foort, onder de benaaming van Panifcus Qt),W nu , in zyn laatft vernieuwd Syftema , onder dien zelfden naam, als de veertiende geplaatft (*> Brisson noemt hem Belzebuth ( ),. rverfeheiden andere Schryvers fpreeken 'er vanonder verfchillende benamingen, waar van ftraks nader Niemand heeft echter deezen Aap door eene goede afbeelding: getragt op te helderen, dan de Heer Buffon : doch wanneer men het dier met die afbeelding vergelykt, zal men rafch bemerken ,. dat het zelve, door den tekenaar, over het geheel wat te mager,., het aangezicht te veel vooruitfteekende, en de fmoel te lang verbeeld is. Barrere fc§ noemd het daarom, in teegenftelling, 7eerwel als hy zegt, het aangezicht naar den menfch gdykende;. want het 'weezen is in deeze foort veel platter als dat der BMtom en Guenons. Het is dan niet alleen om deeze reeden, dat wy dit hier zeldzaam voorkomende fehepzel op nieuw, uitgeeven, maar. (*) Tom. XV. p. 16.( i ) Edit. X. p. 26. (k) Edit. XII. p. 37. [L] %. M?:£'lÏFrance Equin. p. 15a Cercopichecu» major niger, facien, Jjumanam referens.  AMERIKAANS CHEN BOSCH-DUIVEL. « te gelyk ter verdere voldoening van het ons voorgeftelde plan bv het welk wy ook de ontbreekende gekoleurde afbeeldingen* beloofd hebben; De geboorte-plaats van deeze Aapsoort is Surinamen. De Heer Buffon noemt hem Coaita of Quoata, zeggende dat het dier dus m Guiana genaamd word, en Chameck in Peru. In onze Volk planting noemt het de inlander Quatto («), 0f, zo als ik met Barrere, liever zoude gelooven, Quoata, welke naam door ons Volk m eene kleine verbaftering zal zyn. gebracht, en uit welken Quatto of Quotoes-, Quata enz., zal gebooren zyn. By de Hollanders word dit dier Slinger-Aap geheeten,; eene benaaming welke de kennelyke eigenfchap van het zeiven volmaakt wel uitdrukt Anderen weêrom, min gelukkig om eene kennelyke eigenfchap iii den naam te mengen, noemen het Bofch-Duivel, waarfchynlyk wegens zyne zwarte koleur, by welken het rofch of roodachtige weezen aanmerkelyk afïteektv Het grootfte kenmerk van deeze Aapen is het geheel ontbreeken van. den duim aan de voorvoeten , welken alleen- maar in vier vingers verdeeld zyn; daar in tegendeel alle de overige Sapajous van den Heer Buffon, gelyk de andere Aap-foorten, vyf vingers aan alle de voeten hebben. Hunne tweede eigenfchap, (waar in alle de Sapajous, min of meer overeenkomen) beftaat in hunnen alles aangrypenden ftaart,, waar mede zy , gelyk de Elefant met zyn fnuit,. alles konnen aanvatten, het geen voor al aan dit foort byzonder eigen is. Eenige jaaren geleeden zag ik deezen Aap' voor den eerftenmaal te Amfterdam , in de Diergaarde van den Heer Bergmeyer. Hy was met een ketting en ring vaftgemaakt aan, een lang gefparinen koord , en wift zyn ftaart om dat koord TORiys Bsfcbryvingevande Cohnie van Suriname. Amli. A0 Ou£l KrÜ Anglou, Zegt Mr. Fermin , Hifi. Nat. de la SfLi'^^rjmft.^  8 B E S C H RY VING van den „ j»f JU ynnder zich verder vaft te hou. koord zo vaft «^ggS* Lakte en verwonderlyk den> daar aan hing, alkrlee S"«asj fe ^ dineerde. Wanneer men hem den ltaart om ae kneep hy daar zo vaft mede ^ 2elve ^ De natuurlyke f^f^J^f^ v^lfeh-aart, voor- Mm, '^^tX*Z hunnen zin geplaagd wornamenlyk wanneei zy wat te vee n> den. Hun voedzel is overeenkomftig met uatv dat is, byna alles wat htm voorkomt och vruchte ^ gewoonlykfte en geheffte Dampier en het waater weeten te v^gen met hunnen M>^ verhaalen verdiend, (in navolging van de Heer bot j % ^—ifdie geweften WM * * " ^ SS g^taStoÖ De tnlfte zyde van hunne „ omtrend derde half voet tóng. w bovenfte zy- ftaarten is kaal, met een brum hardmaade de is met grof, lang, zwart, ™ ^ "dekt " Tor" S »SJ ™^n -e/boom op den „ pen door t Bofch , ^ ontmoeten, dreigen zy „ anderen. Indien zy één peiioon ai e hun „ hem te verflinden, zulks da ik, alleen zyn , kwa. durfde fchieten, Wonderheid m tjift ak zy my g men met een grooten troep Tmlkenden een ys- % OP den aderen, over leelyk graden, „ lyk getier en geraas, behalven dat zy , en vreemde kuuren aanrechteden. Sommigen bma ;;jes af, P^^m^m^W^^m& „ ne vuiligheid naar 't hoofd, emdeiyK kw maar ongemeen vet in het droog faizoen, als de vruchten o ryp zyn: hun vleefch is goed, en wy aaten 't zeer veel. De „ Indiaanen waaren in 't eerft fchuuw om 'er van te eeten, maar „ zy lieten 'er zich haaft toe beweegen, ziende dat wy 'er zo „ fmakelyk van aaten. In het reegen-faizoen hebben zy dikwils „ wormen in hun ingewand: 't is gebeurt, dat ik een hand vol 5, kreeg uit een Meerkat die wy openfneeden, en zommigen van „ dezelven waren 7 of 8 voet (duim denk ik dat het zal moeten „ zyn) lang. Deeze Meerkatten zyn zeer potsachtig, en rech„ ten veele kuuren aan als men door de Bosfchen gaat, fprin„ genden van den eenen tak op den anderen met de jongen op „ hunnen rug; zy grynsden ons leelyk toe, en piften ons , als „ zy 'er gelegenheid toe hadden, op 't hoofd. Wanneer' zy „ van den eenen boom op den anderen willen, en dat de takken „ wat te verre van een zyn om ze te befpringen, zullen zy fom„ tyds aan elkanders ftaarten hangen als een ketting, en zwaai- » jen (e) Dampiers Reizen. II. Deel. p. jtf. B  I0 BESCHRYVING van den ïen ofïlingeren alzo heen en weêr, zo lang tot dat de laatfte " een tak grypt, en dan de anderen optrekt 0>> Op het Ei* " knd Gorgonia (zegt hy verder) zag ik veele Meerkatten, die ten deele van Oefters leefden, welken zy, by laag water, " uit zee hadden. Om 'er den vifch uit te krygen, leiden zy " den Oefter op een fteen , en namen dan een anderen fteen, " waar mede zy zo lang op den fehelp klopten , tot dat hy brak C Q ) 3 - " Russee (r), en d'Acosta (O» beveftigen ook in hunne Reizen 't geen wy hier hebben aangehaald. Doch het is opmerkelyk 't geen Wafer zegt,dat 'er wittenen zelfs gebaarden onder deeze Slinger-Aapen zyn. ^ Het fehynt ons ook toe, dat de Exquima van Marcgraaf (O de foort is, welke de Heer Linnéus voor de Diana opgeeft: en WY kunnen den Heer Buffon verzekeren, dat de Diana geeni aanJypenden Haart heeft, vermits wy die leevende gezien hebben. De Exquima dient dus van de Quatto of Coaita onderfcheiden te zyn en wy hoopen by vervolg ook de Diana door eene betere afbeelding , als tot noch toe van dezelve gegeeven is, op te hel- ^De Quatto van deeze befchryving is uit Surinamen overgebracht, en nfeenigen tyd in de alömbekende Diergaarde van den Heer Beromeyer geweeft te zyn , aldaar geftorven. Daar na is hy, volmaakt wel opgezet, by verkooping van eene byzondere verzameling, en tot zeer hoogen prys, door my, voor het Vorltelyk Mufeum, gekogt, alwaar dezelve thans oewaard word. {p) Wafers Reizen, achter Dampier, p. 4J- (q) Jd.p. 157- . r/ (r) Hifiory of Jamaica. Cbap. V. ( sS Hijloire Naturelle des Indes. p. 200. ( O Bijl. Nat. Brafil. p. 227. BESCHRY*  AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVELl tg BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL, of SLINGER-AAP, QUATTO genaamd. Tab. v. D'ffT 2* teZe" k°mt na ™ sereen met die ^ van den Heer Buffon. By een zeer wel opgezetten wel ken ik thans voor my hebbe , vind' ik de grootheid^an het % 17 Rhynlandfche duimen; namenlyk , van den top des hoofd tot het begin van den ftaart; de ftaart zelfs is 2 voeten Het aangezicht, 't geen van een ligt-roode koleur is, is geheel naakt; hier en daar vertoont zich maar alleen een redelvk tag hair. De ooren zyn ook naakt, en gelyken volmaakIr die van een menfch. Ter zyden van het hoofd, voor de ooren vertoont zich een fmal ftreekje hair. De bovenfte lip heeft me' de eenige hairtjes, doch de onderfte heeft 'er meer. Het seheelt weezen of aangezicht is meerder plat dan uitfteekende, voomamenlyk voor by de oogen. Dat deel, 't welk men den fnuk noemd vind ik, m dit voorwerp , voor al niet meer dan een duim ver' der dan de oogen voorüit te fteeken. De koleur der oogen h my niet ? zeker bekend, doch zy zyn in evenredigheid van he hoofd t geen klem is, vry groot. De oogleeden hebben geene wenkbraawen. Het voorhoofd verheft zich naar om hoof en daar groeit het hair tusfchen de oogen, nederwaards in een punt B 2 uit-  ,2 B> E S C- H K * V * ^ C VA* 15ËN ewz' uitloopende. De neus is redelyk breed, en loopt met den gebeden fnuit in een fchuinfchen nederdalenden Ifó zo dat deeze deelen min uitftekende zyn dan de Heer Buffon die verbeeld. De neus is platachtig en lang, en de neusgaaten zyn , niet van vooren, maar ter zyden oopen. De voor tanden zyn boven en onder vier, behalven de wederzydfche hoek tanden, die, voorUi de bovenften , puntiger en de helft langer dan de anderen uitfteeken. Deeze foort van Aapen heeft geen zakken onder de kaaken, daar zy hunne fpys in kunnen verbergen. De voorvoeten hebben in deeze foort maar vier vingeren, zo dat de duim hier geheel ontbreekt. De leden der vingers zyn zeer fa* de nagels git-zwart, ter zyde neêrgeboogen en van voren rond De achter-voeten hebben vyf vingers, de nagels zyn mede zwart, die van de duimen alleen zyn plat, doch die van den derden vmger, naaft den pink ftaande, fteekt met een punt naar omhoogTen vertoont zich dus als driehoekig. Het zwarte han loopt tot byna op de vingers , welken alleen kaal zyn, en git- ZWlV^^ln zyn grondbeginzel vry dik, dicht met zwart hair begroeid, en in een dun ftomp punt uitloopende , dat aan de onderfte zyde kaal is, en zich aldaar ook als eene fleuf Trtoond" Met dit einde van den ftaart houdt hy zich aan alles vaft, daar aan hangt en flingert hy zich, en hier van bediend hy Sch ook dikwyls, gelyk de Elefant van zynen fnmt, om alles- aan te vatten, en naar zich toe te brengen. De koleur van het hair is oVer het geheel* Dier ge zwart en redelyk lang. Dit Dier fehynt ook op verre na zo rank en mager niet geweeft te zyn als het door den Heer Buffon verbeeld Ld In het loopen maakt het gebruik van alle vier de voeten. De achterfte deelen zyn niet naakt, gelyk in de Baviaanen, maar met hair begroeid. EINDE.  BESCHRYVING VAN EEN TOT NU TOE ONBEKENDE VYFVINGERIGE LUIAARD-SOORT, in BENGAALEN vallende, en van daar levendig overgebragt in de Diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUtV, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, E RF-KAPI TE INGENERA AL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE ^NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, DireEleur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van HiJJingen. ' Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, M D C C l X X.   TU. TT. WOT, V „V. —— — — . , ' | VEF-TITTCEBICEE LT7IAAB2Ï-SOOÏ.T . s-&<&r«?:   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. TP\ E Luiaard, welken de Heer de Buffon (a) een inwooner fteld alleenlyk eigen aan de Nieuwe Waereld, is een zo verwonde-' rens-waerdigfchepfel, wegens zyne ongelooflyke traagheid, dat hy de oplettenheid van alle zyne befchouwers heeft naar zich getrokken. Behalven de betrachting der wyze, op welke dit Dier ('t geen, zo het zeggen waar is, in eenen dag geen vyftig fchreden by zyne fnelfte beweeging vordert) tot Noach in de Arke gekomen zy, indien men den Zondvloed algemeen over de 'geheele Aarde ftelle, zo verwekt de gedaante, het naar geluid en de geduurige' flaapengheid, beurtelings, eenen natuurlyken afkeer en medelyden, wegens den oogfch'ynlyken ongelukkigen ftaat, waar in wy dit fchepfel befchouwen. Maar laaten wy deezen , by het eerfte voorkomen, zo ongelukkigen ftaat, waar van de Heer de Buffon by dit Dier zo veel opgeeft, eens overweegen: dïkwiïs bedriegen onze eerfte denkbeelden ons, in de uiterlyke befchouwing van den ftaat der natuurlyke weezens, in opzicht der betrekkingen, die zy tot de geheele Natuur, of tot zich zelve, hebben Oneindige maaien heb ik my hier in, door naauwkeuriger onderzoek bedroogen gevonden, en die naauwkeuriger onderzoekingen my tot algemeener en hoogerdenkbeelden opleidende, overtuigden my dat elk weezen, of tot zich zelve, of tot het geheel, zeer goed was My, m de kennis der Natuure tot geenen wetgeever, veel min verbeteraar dier Konftgewrochten, willende opwerpen (want berisping veronderfteld kennis van verbetering) zo betuig ik, intei gen- (» Hijtoire Naturelle &c. Tom. XIII. pag. 34. A 2  4 BESCHRYVING van den gendeel de verfchrikkelyke ellende, door den Heer deBuffon(£) aan dit fchepfel toegefchreeven , in een geheel verfchillend licht te befchouwen. Het fchoonfte Tafereel, 't geen de Schilderkunde kan voortbrengen, zoude, zonder fchaduwen , diepfels en andere eigenfchappen der Kunft , eene flegte vertooning maaken. Even dus is het met de Natuur geleegen. De groote Werkmeefter, alles met eene ondoorgrondelyke wysheid gefchikt hebbende, heeft niet gewild, dat alle Schepfelen met gelyke fchoonheid van leeft, en van koleuren zouden pronken; met even veel vernuft, fterkte, zachte of wreede geaartheid, traag en vaardigheid, zouden begaafd zyn. Men vergelyke den fchoonen Paauw met den onaanzienlyken Dodo: den Aap, het Paard, het Schaap, den Tyger den Luiaard en Eekhoorn. Doorloop Leezer alle de gedachten der Dieren in het algemeen, en daal met uwe befpiege- lin- fi) Van den Luiaard fpreekende zegt de Heer de Buffon: „ C'eft moins pareffe „ que mifère, c'efl: défaut, c'efl: dénuement, c'efl: vice dans la conformation; point de dents incifives nï canines, les yeux obfcurs & couverts, la machoire aulïï lour„ de qu'épaifle, le poil plat & femblable a del'herbe féchée, les cuifles mal emboi„ tées & presque hors des hanches, les jambes trop courtes, mal tournées, & enco. „ re plus mal terminées: point d'afliette de pied, point de pouces, point de doigts „ féparément mobiles; mais deux ou trois ongles exceffivement longs, recourbés en 5, deflbu, qui ne peuvent fe mouvoir qu'enfemble & nuiffent plus a marcher qu'ils ne fervent a grimper; la lenteur, la ftupidité, 1'abandon de fon être, & même la , douleur habituelle, réfultans de cette conformation bizarre & négligée ; point d'ar mes pour attaquer ou fe défendre; nul moyen de fccurité, pas même en grattant la „ terre; nulle reflburce de falut dans la fuite: confinés, je ne dis pas au pays, mais M a la motte de terre, a 1'arbre fous lequel ils' font nés; prifonniers au milieu de „ 1'efpace; ne pouvant parcourir qu'une toife en une heure; grimpant avec peine, fe „ traïnant avec döuleur, une voix plaintive & par accens entrecoupés qu'ils n'ofent \, éleverque la nuit; tout annonce leur mifère, tou-t nous rappelle ces monflres par , défaut, ces ébauches imparfaites mille fois projetées, exécutées par la Nature, \ qui ayantè peine la facultéd'exifter,n'ont dü fubfifter qu'un temps,&ont été depuis efFacées de la lifle des êtres -t & en effet, fi les terres qu'habitent & 1'unau & ' 1'aï n'étoient pas des déferts ; fi les hommes & les animaux puiflans s'y fuflent J„ anciennement multipliés, ces efpèces ne feroient pas parvenucs jusqu'a nous, elles- euffent été détruites par les autres» comme elles le feront un jour. Tem. XIIL 3» fag- 38- &c.  VYFVINGERIGEN BENGA ALSCHEN LUIAARD. 5 Iingen van die verfchrikkelyke fchepfelcn, den Krak, den Walv,feh en E efant, tot op de kleine Water-Vloo, het Raderdie tje, en andere kiene fchepfelen, die voor het ongewapend oog onztgtbaar zyn en zig naamvlyks, door het meeft vcrgrootendf vergrootglas doen befchouwen. Gaa dan verder, dooriees het groote Boek der Natuure, in de werken der Schepping "Sende op den aart eigenfehappen en hnishonding der fchepfe en web ke fchoone fafereelen zullen zich voor het oog opdoen! C zal men zten, dat de verachte Mol, eene eeuwige duiftem bewoonende, gelukkig leeft. Dat een Dier, gelyk de ïS om zo te fpreeken, alleen gefchikt om by nacht te leever>, 2t tot een bewooner van het geboomte geteld, zelfs, op de S ken tapende, en, volgens den Heer de Buffon ook alleen van Boombladen en vruchten leevende, overeenkom^ na™ levenswyze gevormd en gefchikt is. J Ik beken, ten opzicht van het Tafereel der geheele Natuure fehynt dit Dier eene fombre fehaduw, een zwart diepft, en als gefchtkr om de andere voorwerpen te heerlyker te doen akeAen Maar dit Dier op zich zelve befchouwd , zyne Narnnr Z, gen, waar toe zoude hem de gezwinde È^fc^SS deeze hem m het donkere, op de takken der hoornen "oonkrub pende met aan ongelukken blootftellen? by alle zyne traagheW™ het bekend dat hy eene ongclooflyke kracht in zyne kfaauwen bezit (OHezeis hem noodig; gelyk mede de gedaan e zy„„ ftalnge achter-voeten, om zich in het donker, en ilaapentte 1 de Boomtakken vaft tc houden, en om yan den eenJïoofi'Z den anderen te klimmen. Geheel verwerpelyk komt ons te veT haal van den Heer de Buffon voor, dat deze Dieren re trSg zyn (O Geloofwaardige perfoonen hebben n>v. omtrent ri«,''uri) is de eerfte geweeft, die, myns weetens,' reeds gezegd heeft, dat de Luiaard in de oude Waereld gevonden 'worde. De oppervlakkige kennis van dien Schryver in verfcheide deelen der Natuurlyke Hiftorie is bekend; doch men moet daar om niet alles verwerpen , terwyl men zeker weet, dat hy ook goeds heeft, 't welk wy in onze voorige fchnften reeds hebben aangetoond. A. Seba (O geefc ondel' anderen twee Ceilonfche Luiaards, de Moeder en haar Jong, welke uit de afbeeldinge blyken , de Lunau te zyn, die de Heer de Buffon wil, dat alleen in de nieuwe Waereld woonen zou. De volwasfene, de Moeder dier twee (*) heb ik zelfs op de verkooping van het Kabinet van Seba zeer duur gekogt, gelyk die ook nog in de Vorftelyke Verzameling bewaard wordt; en men moet bekennen, dat 'er weinig verfchil in deeze die hy voor Ceylonfche te boek fteld, en die van America, te vinden is: Het hoofd alleen fehynt my wat ronder, en naar den neus wat voller, dat is, min ingeboogen, dan de Americaanfche. Tk beken 't is verwonderens-waerdig, twee Dieren, van zo ver1 ' fchillende r/n Men heefc veelerley dieren, zegt Valentyn, zo wilde als tamme op dit Evand",diehy opnoemden daaronder den Luiaard. En wat verder d.e di-ren nad r opnoemende, zegt hy: „De Luiaard valt hiermede". Befchr. v Oad en Nieuw Ooftindien, Vde Deel, en, da ar ir.Befchr. van Ceylon, PaS. 53. (O Thefaurus Tom. I. Tab. XXXIII. fig. & Tab. XXXIV. (É) Idem. Tab. XXXIV.  VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. o fchiUende Geweften , als Afie en America, zo overeenkomt te zien; maar wy hebben zulks hier boven en te vooren reeds met alle mogelyke zekerheid in de Beurs-Rot en den Mier-eeter aangeweezen. Hier tegen in te brengen , gelyk de Heer de Buffon fehynt te willen doen, dat deeze Luiaard uit America • naar Afie konde gebragt zyn, is al te ongeloof baar: onze Europeers, in die geweften, hebben te veel verfchillende bezigheden en oogmerken, dan dat zy zich met de Natuur-Hiftorie of het laaten overbrengen van voor hun nuttelooze Dieren, zouden'bemoeijen. Elk weet het antwoord, het geen een beoeffenaar der Natuurlyke Hiftorie van zynen Vriend uit de Indien ontfing, dien hy om de overzending van eenige bloedelooze Diertjes verzocht had, „ Ik ben hier niet gekomen om Vliegen te vangen, fchreef hy hem te rug : Luiaards zyn weinig in ftaat om in de Indien fortuin te maaken. Voorheen, ik beken het, heb ik in myne befchryving der Ratelflange den Heer Seba in een zelfde geval twyfelende tegengefproken; doch niet meer als twyfelende en waarom? om dat ik geene reizigers vond, die my in hunne befchryvingen verzekerden dat die Slang in de Ooft-Indiën gevonden wordt. Hier in tegendeel, zegt Valentyn, de Luiaard valt in Ooft-Indiën, en Seba zegt, dat hy die uit Ceylon ontfangen heeft en dus beruft, in dit geval, de zaak op twee getuigen. Van deeze uitweidingen, die wy, ter aanfpooringe tot meerder onderzoek op de verfchillende Luiaard-foorten, noodig geacht hebben, aftappende, keeren wy ons dan eindelyk tot het wezendlyke onderwerp deezer befchryving. Aan de nadere ontdekking van den tyd overlaatende, of die zo na aan de Weft-Indifche komende Luiaard van den Heer Seba ook wezendlyk in Ceylon gevonden worde. Het Dier, 'twelk wy hier voorneemen te befchryven, is, voor zo ver ik heb kunnen nagaan, nog nooit befchreeven. Het fehynt een tusfchen - foort te maaken (de uiterlyke gedaante alleen in aanmerking genomen) tusfchen de gemeene bekende Weft-Indifche Luiaards, waar van wy hier boven omftandig gefproken hebben,  io BESCHRYVING. van den en die zonderlinge Dieren, welken de Heer Seba ook Ceyhnfche tengere Luiaards noemdQO, doch waaraan de Heer de Buffon den naam van Loris geeft f>> I» den eerften °PflaS van het oog fehynt het zelfs zeer weinig met deeze laatfte te verfchillen $ dan by eene nadere befchouwing bef/peurt men merktekens, welke hen terftond onderfcheidenlyk doen kennen. De klaauwen of vingeren der voor- en achter voeten zyn volmaakt wel met die laatfte overeenkomftig; maar de arm , voornaamlyk der voorvoeten , is in deeze korter en dikker. Het lichaam van deeze heeft die dunne of ranke fchraalheid niet; het is naar de billen dikker en heeft een klein bewys van ftaart. Het hoofd toont zich zo onderfcheiden niet van het lichaam, het toont zich door het dikwollig opftaande haair daar mede meer vereenigd. De ooren verbergen zich by deeze in het haair. Hier door, en door de meerdere kortheid zyner beenen, en door zyne natuurlyke eigenfchappen, gelyk wy verder zien zullen, gelykt hy meerder naaiden gemeenen bekenden Weft-Indifchen Luiaard, dan naar den Ceylonfchen tengeren Luiaard van Seba, de Loris van den Heer de Buffon. Voor wy tot de huishoudelyke befchouwing van dit Dier over» gaan, zal het niet ondienftig zyn eenig bericht te geeven, naamelyk,. waarom wy dit Dier, het geen voornaamelyk in de gedaante der klaau- CO Wem. Pag. 55- Tab. XXXV. fig. 1, & 2. „ Ceylon» diaken C^gt Seba) „met een honds hoofd, Luiaard genoemd , hebbende de geftalte van een Aap Daar het doch niet veel naar gelykt. Idem. Pag. 75. Tab. XLVII. fig. 1. „ Ceylon, fche Luiaard, grootfte foort". De Heer Seba, welke deeze wem.g verfchillende diertjes Tonder den naame van Luiaard, gekregen heeft, en d.en hy hen ook laat behouden, meent echter, uit de langheid der pooten, dat het geene Luiaards zyn, t welk doch geene genoegzame zekere reden is. . De Heer de Buffon zegt Tom. XIII. pag. 210. dat wy den naam van Loens 2 dit dier gegeeven hebben, my is het zelve echter nimmer onder die benoeming Tor. komend dan alleen in de Catalogus van het Mufeum Petropolit. pag. 339. £ XSta ftaat, Belgis een Loeris, en dit foort een Aap genoemd word In SKabinetten, waar in ik deeze diertjes gezien hebbe, heb ik debenanung van Luiaard gevonden.  VYFVINCERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 11 klaauwen zeer veel van de gewoone Luiaards 'verfchilt, echter dien naam laaten behouden. Voor eerft, antwoorden wy daar op, om dat dezelve onder die benoeming van Bengalen is overgezonden,' en dus dit foort aldaar met dien naame bekend is. Ten anderen' en 't welk wel de voornaame reden behelsd, om de overeenkomende natuurlyke eigenfchap, die dit Dier, in deszelfs traagheid, met den Luiaard heeft; zo als wy hier na zien zullen. Wy verkiezen daarenboven, gelyk de oude Schryvers ons veeltyds daar in zyn voorgegaan, altoos, zo veel mogelyk, de eigenfchap te kennen geevende naamen te behouden; daar door wordt het geheugen te gemoet gekomen, en de naam errinnert te gelyk de eigenfchap der zaake. De naam is daarenboven aan deeze Dieren niet toevalligerwyze gegeeven, noch afgeleid van de gedaante , maar alleen van de traag- en luiheid, die by deeze Schepfelen heerfcht. Voor het overige, voor geene van die oppervlakkige Natuurbefchouwertjes fchryvende, die zich meer met de verzameling der zaaken, dan met de bewerkende betrachting, bezig houden , is het ons vry onverfchillig, hoe zy deeze onze fchikking aanneemen. Wy hebben hun reeds, door anderen, hooren denken, hoe zal deeze vyfvingerige Luiaard zich in den Rang der twee en drie vingerigen vleijen ? Dan zulks is my om het even, zo lange ik by het denkbeeld blyve, 't geen als eene Natuurwet zich niet gemaklyk laat verwerpen , dat de rangfehikkingen naar de natuurlyke weezens, maar niet deeze naar de rangfehikkingen moeten gefchaard worden. De minft-geoeffende ziet genoeg, dat het Gedacht der Luiaards zich hier door in drie onderfcheidingen verdeeld; als werdende daar in reeds twee- en drie-vinp-erigen gevonden. Maar mogelyk zal de tyd, die alles ontdekt, de zo genoemde tengere Luiaards van Seba nog wel by deeze Ben* gaalfchen voegen , van welk gevoelen wy geheel niet vreemd zyn. In zulken gevalle zal men vyf, zo niet fes verfcheidenheden, in vier foorten van Luiaards tellen, naamelyk, de Twee-, en de Dnevingerige van America, en de Tweevingerige van Cey- ' B 2 Ion.  I2 BESCHRYVING van den Ion. Deeze vyfvingerige van Bengaaien, en de een of twee foorten der Ceylonfehe tengere vyfvingerige van .Seba, die de Heer de Buffon de Loris noemt, en maar een foort meent te zyn, en welk laatfte wy noch voor- noch tegenfpreeken (»). Den 25. der Maand Juny, van het Jaar 1768. wierd dit zonderlinge Schepfel, onder de benoeming van Luiaard, van Bengalen, door de zorge van den Wel Edelen Gestrengen Heer Directeur VERNET, voor de Diergaarde van Zyne Doorluchtigfte Hoogheid, overgezonden. De zeldzaamheid van dit Dier, gevoegd by myne nieuwsgierigheid, om het van naby waar te neemen, deed my, in weerwille van de onaangenaame reuk, befluiten, het zelve onder myn eigen opzigt , en zelfs in myn Kamer by my te neemen; en dit heeft my in ftaat gefteld met alle zekerheihet volgende daar van te kunnen mededeel en. Den geheelen dag fliep hy tot aan het vallen van den avond, en , in den Zomer hier zynde, wierd hy niet eerder wakker dan om half negen uuren. In eene langwerpige vierkante Kooy zittende,, rondsom met yzere traliën bezet, fliep hy altoos op zyn achterfte,. digt voor de traliën zittende, het hoofd voor over tusfchen de voor-pooten tegen den buik geboogen. In dien zittenden ftand hield hy zich, flaapende,. altoos met de twee achter klaauwen, en dikwïls met nog een der voorklaauwen, aan de traliën zeer fterk vaft. Deeze zeldzaame eigenfchap doet my vaft ftellen, dat dit Dier gewoonlyk op de Boomen flaapt, en zich aan de by hem. zynde tak of takjes vaft houdt. Wak- (w) Deeze befchryving byna gereed zynde, komt my de Wel Edele Gestrenge Heer de Jong bezoeken, "welke geduurende den tyd van twee en dertig Jaaren in verfcheide gewigtige bedieningen op Ceylon en Malabaar geweeft is. Deeze verzekert my, deeze kleine diertjes,, de vyfvingerige tengere Luiaards van Seba , de Loeris van den Heer de Buffon-, verfcheide maaien gezien te hebben,, daar by voegende: Dat het by uitftek luie en traage dieren zyn; dat zy geheel den dag flaapen, en,. " fchoon gejaagd wordende , niet rafTcher voortgaan , maar traaglyk poot voor poot £ oplichten en in Ceylon alom onder de benoeming van Luiaard bekend zyn '\ Doch. de andere foort van Seba, de tweevingerige, was hem niet bekend.  VYFVINGERICEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 13 Wakker zynde, was zyne beweeging ongemeen traag, van het begin, tot het einde, altyd het zelfde. Van tralie tot tralie op de achter voeten voort en voort kruipende, vatte hy de traliën om hoog met de voorpooten, en liet nooit geene tralie los voor en al eer een der voorvoeten weer langzaam , eene andere tralie zeer vaft, had aangegreepen. Op den vlakken bodem door de Kooy kruipende , had hy even dezelfde langzaame beweeg poot voor poot opligtende, als een Dier dat lam is; in die be' weeging verhief hy zyn lichaam flegts zeer weinig van den grond kruipende meeft al maar voort, zo dat de buik, meeften tyds' geen vingerbreed van den grond was. Werdt hy gejaagd met een ftokje door de traliën te freeken en hem aan te ftooten dit mocht weinig baaien; dwong men hem hier mede te fterk,' dan beet hy in den ftok, en dit was alle zyne verweering. De avondftond gevallen zynde, wierd hy langzaam wakker als een menfch , die in zyn nachtruft geftoord wordt, na dat hy m langen tyd niet geflaapen heeft. Eeten was dan zyn eerfte werk want hier toe was by dag zyn flaaptyd te koftelyk; dit naar zyn doen, nog al vry fchielyk verricht hebbende, ontlafle hy zich van zyne verteerde ftoffen van den vorigen avondmaaltyd De Urm was van eenen fterken, doordringenden en onaangenaamen, reuk. De afgang als kleine fchaapekeutels. Zyn gewoone voedfel was, volgens opgave van den Kapitein van het Schip die hem had mede gebragt, niet anders dan zeer droog gekookte Ryft, en volgens zyn zeggen, dronk hy nooit My verzekert houdende dat deeze Dieren ook andere voedfels wanneer men hun die voorleide, zouden neemen, wilde ik daar van eene proef neemen. Ik gaf hem ten dien einde een tak met. bladen van een Lindeboom; doch hy verwierp dien, de Fruiten gelyk Peeren en Kersfen , waren beter van zyn gading; van de.' laatften liet hy, meeften tyds, den kern of fteen liggen, en deeze verkoos hy verre boven Aalbesfen. Droog Brood en Befchuit at hy gretig; doch, als men het in water natmaakte liet hy het lig- B 3 gen»  i4 BESCHRYVING van den gen; dit beveftigd het gezegde, dat hy niet dronk: gaf men hem water, hy rook 'er wel aan, doch dronk niet. Van Eyeren was hy een ongemeen liefhebber; de fchaal aan ftukken bytende, likte hy wit en door fmaaklyk op. Dikwils maakte hy in het eeten, even als de Eekhorens, gebruik van zyne voorpooten en vingers, daar mede een Kers, een Peer, of een brok gekookte Ryft aanvattende, en daaruit eetende. De proef van het Ey my aangeWeezen hebbende, dat hy ook, het geen van Dieren komt, niet verachtte, hield ik my verzekerd, dat de Dieren zelve hem'niet onverfchillig zouden zyn. My des Avonds den XI. July eenen gemeenen Vogel, een Mofch, hebbende doen brengen , bragt ik deezen in een Kooy voor den Luiaard. Terftond veftigde hy zyn fcharp - ziende oog op het voorwerp , kroop , poot voor poot langzaam opligtende, dicht voor zyn traliën. Het fchuifje der Vogel - kooy open gehaald hebbende , trok myn Knegt dat van het hok der Luiaard open, daar hy voorzat. Wy meenden den Vogel in zyn hok te jaagen; doch hy gaf daar toe geen tyd, kroop half in de Vogelkooy, en greep den Vogel, dien hy te rug in zyn hok trok, ten eerften dood beet, en met veeren, bek, pooten, beenderen en alles gulzig opvrat, na alvorens nog droog Brood en Kersfen gegeeten te hebben. Niets liet hy van een' Vogel liggen, dan alleen de groote flagveeren der vleugels en die der ftaart. Men moet eens en voor al wéeten, hoe traag dit Dier ook anders in zyne gewoonlyke beweegingen was, datbry fchielyk at, en als men hem een levend fchepfel gaf, had hy eene vervvonderenswaardige behendigheid. Hy kroop 'er voet voor voet naer toe, en 'er dicht by zynde, greep hy, met eene poot, fchielyk toe, en mifte nooit in zyne prooy te vatten, en daar voor was ook nimmer kans ter ontw'órfteling. Wy hebben reeds gezegd, dat hy den geheelen dag Hiep; doch daartegen gelooven wy ook, dat hy het grootft gedeelte van den nacht in eene traage beweeging was. Des nagts ten twee uuren zag ik  VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. i5 ik hem dikwiïs. nog wakker; doch des morgens, óm half zeven uuren, vond men hem reeds in diepe ruft, in welke hy zich, door het fchoonmaaken van zyn hok, niet liet ftooren. Over dag door veelvuldig plaagen wakker gemaakt zynde, werd hy kwaadaartig, dan beet hy, doch alles-met traage beweeging, inhetftokje, onder het maaken van een geduurig herhaald naar en klaagend geluid van Ai, Ai, Ai, elk Ai zeer lang, beevend, en even zo als men het van den Weft-Indifchen verhaald, uitroepende. Hem dus lang geplaagd, en wel ter dege wakker gemaakt hebbende, zo kroop hy twee of driemaal door de kooy; doch ging dan al weer fiaapen. . 1 Twee dagen naa de eerfte proefneeming met den Vogel, gaf ik hem des avonds vier Kersfen, die hy fmaaklyk opat. Nu willende beproeven of de gekorve of beenderlooze Dieren ook van zyn fmaak waren, zo wierp ik een leevende Tor (0) hier bekend, onder den naam van zwart - gevlakte Duinkever of Molenaar by hem. Aanftonds kroop hy naar dit voorwerp, hy nam het met een greep in zyn poot en at hetzelve met de harde vleugel-dekken en alles op, zonder iets over te laaten. Daar na gaf ik hem nog een Mos, die hy langzaam bekroop, en doen ook fchielyk met den poot greep. Hier van een deel gegeeten hebbende liet hy die liggen, en ging, hoewel het reeds laat in den avond was, zitten fiaapen. Dit echter van korten duur zynde, en wakker wordende, nam hy zyn Vogel weer, hem verder zeer fchoon opkluivende. Daarna at hy nog verfch gekookte Ryft en een'ftuk droog Brood. Dit verricht hebbende zag ik, met verwondering, dat hy zich tot de ruft fchikte, en wanneer ik des nachts ten een uur naar bed ging,'fliep hy nog geruft en wel. Den zeftienden Auguftus, 's morgens om elf uuren, zag ik my meteen bezoek vereerd van Hunne Doorlucïitigste Hoogheden, den Heere Prince Hendrik van Pruissen, nevens (0) De Fuik van Linné Scarab. Spec. 57; Edit. XIL -  i6 BESCHRYVING van den nevens den Heere Prince Erfstadhouder en verdere Heeren van 't gevolg. Den Luiaard aan deeze Hooge Perfoonen vertoonende, liet ik hem, wel wakker gemaakt zynde, een Vink geeven. De Vogel juift naar den hoek van de kooy vliegende daar den Luiaard zat, greep deeze hem vry fchielyk. De Luiaard bleef zitten, zich met de achter pooten aan de traliën vafthouden, doch eindelyk den Vogel in dien ftand niet gemaklyk genoeg kunnende verflinden, met welk hy terftond begon, at hy die, half op zy en op den rug liggende, zeer fmaaklyk op, terwyl zyne achter - voeten de traliën bleeven vafthouden. Den Vogel opgegeeten hebbende fliep hy het overige van dien dag. In geaartheid fcheen hy my den valfch-aart te fpeelen; want eens begerig zynde te weeten hoe zyn Tong gefield was (die ik vry ruuw bevond) gaf ik hem myn vinger, eerft likte hy die, doch daar op meende hy toe te byten, 't welk hem echter mislukte. Weinige dagen hier na my op reis begeevende, naar eene onzer afgelegenfte Provintien, moeft ik myne verdere proefneemingen ftaaken, welke ik nog voomeemens was in 'twerk te Hellen. Dit Dier geen het minfte blyk van ziekte geevende, hoopte ik op eenen langduurenden Leeftyd; dan weinige weeken daar na vernam ik met zeer veel leedwezen, dat hy den 26. September, eenigen tyd voor myne te rug komft, was overleeden, waar door wy van de verdere nafpeuring (als reeds opgezet zynde) omtrent het zonderlinge der Teeldeelen en inwendige gefteldheid, ons verftooken zagen. De natuurlyke eigenfchappen van den Ooft-Indifchen Luiaard, wiens beftaan door den Heer de Buffon zo volftrekt is tegengefproken, hier dan, voor zo ver zulks mogelyk geweeft is, befchreeven hebbende, moet ik de aandacht myner Leezeren nog eenige oogenblikkcn bezig houden met de overeenkomende geaartheden van deezen onzen Ooft-Indifchen Luiaard met die van de Weft-Indien. In traagheid komt deeze nieuwe foort der oude Waereld met die der nieuwe overeen; want het verfchil of de graad van traagheid  VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD, ff heid kan hier in geene aanmerking komen, vermits de Sehryvers, d,e de Heer de Buffon daar omtrent aanhaalt, het zelfs S "„f T T °e ^ d°et Am^ricaanfchen Lmaatd, m vyfhen dagen, eenen fteenworp voortkruipen, d'ander laat hem vyftig fehreeden op eenen dag afleggen , en een de'nkt're T * T DE BUFF°N m 1Maft t"l 2 r""' C?f ^ eChter 0nS ZeSel n°S ni« togen) geeft den Amencaanfchen inwoonder eenen grooten dag werks om een vterde van een uur op zynen weg te vorderen. Want men zegFny eens, hoe ftrookt zulks? alswy door den Heer de Buf fon den Heer Marqnis de Montm.eaie, die de l'Unau drie Jaar leevend m zyne Diergaarde gehad heeft, zelfs hooren zeggen o»T*\T ™f******n op eenen dag den hoogften Boom Montm.rail als een waarneemer en ooggetuig opgeeft , en deren Bednegt ona geheugen zieh niet, zoo hebben wy de eer en het genoegen gehad deezen verpliehtenden Heer by Zvne Ex cellentie den ambassadeur d'AffRY, (Welks buiten- gemeene vnendelykheid, gedurende deszelfs Afgeindfchap ™ ons noeh fltkwds ermneren) te ontmoeten; doende my het VZ maak e,, de. eer aan, na den maaltyd, dit zonderlinge Schepfel too'nen y * ^ S*°Cht fad' & Lo™ te ver-' Maar om van deezen uitftap, welken de erkentenis van ons afvordert, weder te keeren. Deeze Ooft-Indifche flaapt even als d,e van de Weft, den geheelen dag. Geplaagd en aangepod wordende om fchielyker voort te gaan, mogt, even als by ue anderen, weinig baaten. y Deeze drinkt ook nooit. De vrees of erkenning van Perfoon was hem even onbekend. Het haair, fchoon woflil is by tee ook met mmder dan zagt, maar rnuw in het aanraak „. Hy eet op dezelfde wyze, uit zyn poot en ook neerhangende of liggende C Slaa-  ig . lESCrlRYVING van q s n Slaapende, feong of zat hy, zich aan de traliën van zyn hok vaftboudende, en zyn gelieffte ftand was, even als de Weft-Indifche Zich ergens aan vaft te houden of te hangen. Zyn geluid was ook, even als dat van den Weft -Indifchcn, volmaakt, met eene korte en klaagendc ftem, 4h tfb & En eindelyk, m zyne geheele gedaante, zoo als hy nog zeer wel opgezet m het Mufeum bewaard word, heeft hy zeer veel zweem van een traag en lui aanzien, en gelykenis op de Tweevingerige Wnau,, die m Ameriea woont. Na al dit bygebragte geeven wy onzen onzydigen Leezer m overweeging, met hoe veel recht wy het ontmoeten van den Luiaard, in de Oude Waereld, tegen het gevoelen van den fchranderen en Geleerden Heer de Buffon, beweerd hebben. Gelukt het ons de beloften der overvoering van de Luiaards der Nieuwe Waereld hier leevend te zien, gelyk wy hoopen, het zal ons, in ftaat ftellen de waarheid, door eigen oog gezien, onzen Landgeno.oten te vernaaien, en het zal ons-, verwonderen, indien die niet , gelyk; deeze, het Gevogelte en de gekorvene Dieren mede ten voedfel .. ' «v «•♦_ -tiniijl fïA m a iiTvraJJflD' neemen. . In den Rang der viervoetige Dieren fehynt deeze Luiaard met de Loris, die wy de tengere Luiaard van Seba noemen, en de Tarfier van den Heer de Buffon, en zyne Makisdie by ons onder den naam van Surikat bekend zyn, na vermaagdfchapt. BESCHRY-  VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 19 BESCHRYVING VAN DEN VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN L U IA AR D. TVTE N kan wegens de grootheid van dit Dier genoeg oordee-' fen, als ik zeg, dat de lengte van den -kruin des Kops tot achter by den aars, is dertien duimen. De hier by gevoegde Afbeelding, die zeer goed is;, geeft een verder begrip van liet geheel. Het Hoofd heeft eene byna ronde gedaante , loopende de Bek alleen wat puntig uit. De Ooren zyn zeer dun, ovaal en opftaande, doch in het wollige haair byna geheel verborgen en van binnen ook met haair begroeid. De Oogen ftaan voor in het Hoofd, boven by de Neus, en dicht by een. Zy zyn volmaakt xond, en, naarmaate van dit Dier, vry groot. De koleur donkerbruin. De Oog-appel (Pupil') was, by dag opgewekt wordende, zeer klein , doch wierd allengskens grooter. Even zoo was het als hy des avonds wakker wierd, en het keerslicht daar dicht by gebragt wordende verwyderde zich dien Appel tot byna de geheele rondheid van het Oog. De Neus is klein, van vooren platachtig, en ter zyden-oopen. Het onder Kakebeen heeft, voorin den bek, vier fmalle platte Sny-tanden, daar op volgen aan weerszyden een grooter, en dan de  2 o BESCHRYVING van den VYFVINGERIGEN enz. de twee groote Honds-tanden. Op den Honds-tand volgen, aan elke zyde, nog twee ronde puntige Tanden, maakende dus te faamen twaalf Tanden. Verder, zoo ver ik in den Bek zien kan, zyn aan elke zyde twee of drie Kiezen. Het bovenfte Kakebeen heeft voor in 't midden alleen twee kleine van een ftaande tandjes, wat verder, twee kleine Honds - tanden, ter wederzyden een , en daar op volgen aan elke zyde nog twee kleinder Tanden en twee of drie Kiezen, en dus acht Tanden, behalven de Kiezen. De Tong is redelyk dik en lang, van vooren rond en fcharp. Het Haair is redelyk lang, fyn en wollig, doch wreed- ih het aanraaken. De koleur is over 't geheel licht-geelachtig grys of Afch-koleurig, ter zyden van den Buik en Pooten wat rosfcher. Om de Oogen en Ooren is de koleur ook iets hooger, en over den Kop en den geheelen Rug loopt een bruine ftreep. Dit Dier heeft een klein bewys van Staart omtrent tweë of drie Lynen lang. De Voorvingeren zyn vyf in getal. De Duim is langer en dikker, dan de andere Vingers, waarvan de middelfte de langfte, en de voorfte Vinger de kortfte is. De Nagels zyn als die van eenen Menfch. Met de Achtervingers is het even eens, uitgezonderd dat by deeze de Nagel aan den voorden Vinger zeer lang en puntig fcharp is. De Vingers fchynen my alle drie ledig te zyn, van boven met weinig haair begroeid, en van binnen zyn dezelven kaal en met een bruine dikke huid begroeid. De lengte der Voorvoeten is omtrent fes en die der Achtervoeten omtrent acht duim. Het fcheen my toe van de Mannelyke Sexe te zyn. EINDE.  BESCHRYVING VAN EENE ZELDZAAME AMERIKAANSCHE NOG NIET BESCHREEVEN SLINGER-AAP-SOORT, GENAAMD DE FLUITER, Uit de Hollandfche Volkplanting SURINAME N; Bewaard wordende in het Museum van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DENHEERE PRINSE FAN ORANJE EN NASSAU W ERF STADHOUDER, ERF-GOUFERNEUR, ERF-KAPITFIkt GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R5 DkeSleur der Forstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der KeizerlykeAkademie en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen vanParT Lid van het Zeeuwfcbe Genootfchap der Weetenfchappen van FliJJingen Te Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXX.   I'aê. V7Z. »-^M]RKIB^A3^SCHEN "SI.IN'GEÏL-AAP -SOOE.T.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN AMERIKAANSCHEN SLINGER-AAP 9 GENAAMD DE FLUITER (*). TT\E Aap welken wy befehryven, is eene verfehillende loort der Sapajous van den Heer de Buffon die met hunne Staarten alles aangrypen, en waar van wy reeds'eene andere, onder de benoeming van Quatto, Bofch-Duivel, of liever f^er-Aap, befchreeven hebben. Hy komt het naaft, naar ons denkbeeld, aan de bruine Sajou van gemelden Schryver m Hv verfeilt 'er echter genoeg van, zoo in gedaante, als in die na l^Xt^ m door men hem den naara van %ts Dit flach van Aapen is niet kwaadaartig, maar in tegendeel van eenen goeden inborft; fommige menfehen echter mogt hy in geenen (* ) Volgens de aan my verzekerde opgaave zou deeze Aan in welke door hem Sagoins genoemd worden. Tom, fa) Tom. XV. pag. j. enz. O) Idem Pag. 37. Tab. 4. A 2  ■i BESCHRYVING van den geenen deele lyden, mogelyk door het een of ander kwaad hem voorheen aangedaan, want tegen dezulken toonde hy eene byzondere geheugnis te bezitten. Niet tegenftaande deeze met vyf Vingers aan de Voorvoeten voorzien is, (in tegenftelling der voorige by ons befchreeven Slinger-Aap, welke Viervingerige Voorvoeten heeft) maakte hy, even als die, gebruik van zynen Staart, met welks einde hy alles aanvatte. Hier mede hield hy zich ook vaft, in het op- en nederklimmen, daar mede droeg hy zyn ketting by het opklimmen naar boven, en dikwils zag men hem daar mede een ftuk van een Tabakspyp , of dergelyke zaaken, van den grond opvatten, en naar boven draagen. Zeer zonderling is het, dat eenige 'der Sapajous of Slinger - Aapen , gelyk deeze, den Staart ten einde toe rondsom met haair begroeid hebben , en echter alles zeer wel daar mede aanvatten, daar de voorige befchreeven het einde van zynen Staart aan de binnen zyde geheel kaal heeft, 'twelk dus vry beter tot de aangryping van eenige zaak gefchikt fehynt. Dikwils nam deeze Soort, gelyk de voorige, het vermaak, aan zynen Staart alleen hangende, zich gins en weêr te flingeren. Levend zynde, droeg hy het einde van. zynen Staart meeft omgebogen, 't welk by den Opzetter en Teekenaar verzuimd is, in acht te neemen. De Wel Edele Geftrenge Heer G. Schilling, geweezen Raad van Polici in Surinamen, aan wiens vriendelyke mededeelzaamheid de Vorftelyke Diergaarde en Kabinet Verzameling ongemeen verplicht zyn, verhaalde my, weinige dagen geleden, dat Hy eens in het Bofch zynde, eenen deezer Aapen fchoot, die ' dood zynde, echter met zynen Staart aan eenen Tak bleef hangen, en welken hy dus wegens de hoogte niet kon bekomen. Hy meent ook dat deeze Soort , en waar van ook kleinder gevonden worden, in Surinamen onder de benoeming van MeekoS bekend zyn. De byzondere eigenfchap van deeze Dieren , waar van wy hem den naam van Fluiter gegeeven hebben, is aanmerkelyk. Ver, Xcheide  AMERICAANSCHEN SLINGER-AAP. g fcheide Aapen maaken een min of meer Fluitend geluid • doch deeze bezat die Kunft meefterlyk, zoo dat men wezendlyk dacht dat 'er iemand fluitte. Het geluid was eentoonig, zeer hard doch verflaauwend, en dit herhaalde hy dikwils uit zich zelve * tot vermaak; want uit boosheid fchreeuwde hy. Gelyk byna alle andere Dieren van zyn Geflacht, at en dronk hy fchier alles; maar inzonderheid was hy een groot Liefhebber van Eyeren, en van Spinnekoppen, die hy overal opzocht. Zeer graag dronk hy Genever, op welk een en ander de Stalknechts in des Vorften Ry-School, daar hy alhier verfcheide Jaaren geleefd heeft, hem nu en dan al eens onthaalden. Hy was van de Mannelyke Sexe, en van eenen heeten aart Dikwils wiefch hy zyn geheele aangezigt met zyn eigen water 't geen hy ten dien einde in zyn Voorpooten daar toe opving ' BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN SLINGER-AAP DE FLUITER GENAAMD. Tab. VII. T\E grootte van deezen Aap is van den top des Hoofds tot aan het begin des Staarts, ruim 14. duim. Het Aangezigt is rondsom de Oogen en Neus kaal wat verder liggen zeer korte bruin-gryze haairtjes, gelyk op de lip- A 3 pen,  6 BESCHRYVING van den enz. pen, plat neder. De Ooren zyn zeer groot met weinig haair begroeid. De Oogen zyn my niet zeker bekend, redelyk groot zonder wenkbraauwen. De Neus is plat en de Neusgaten zyn ter zyden oopen. De Voortanden zyn van onderen vier, doch van boven drie; naar het my toefchynt in dit zeer wel opgezette voorwerp; daar opvolgen, zoo onder als boven, aan elke zyde dier Tanden, een zeer groote Slagtand. De Kiezen zyn my niet mogelyk te zien. De Voor- en Achtervoeten hebben vyf Vingeren, welke vry lang en drieledig zyn, zynde de twee middelfte Vingers de langfte en de duimen het kortfte. De Nagels zyn zwart, ter zyde plat neêrgeboogen en puntig, die der duimen , doch alleen van de Achtervoeten, wat breeder en ronder. De Vingeren zyn met korte zwarte haairen tot op de Nagelen bedekt. De Staart is vry lang, en ten einde toe geheel digt met zwart haair begroeid; dit echter, zoo als wy reeds gezegd hebben, belette hem niet om daar mede alles aan te grypen. De koleur van dit Dier is over den Rug donker - bruin, ter zyde en op de Borft is die wat lichter. Op het Hoofd en de Achtervoeten meer naar 't zwart hellende. Het bovenfte lid der Voorvoeten is van vooren licht - bruinachtig geel. Het Aangezigt vertoond zich, door zyne kaal en rofchachtige graauwheid,, even als een Masker. Deeze was van het Mannelyke Geflacht. E Y N D E»  BESCHRYVING VAN EENE ZELDZAAME AFRIK AANSCHE NOG NIET BESCHREEVEN KAT-SOORT, GENAAMDDE BIZAAM-KAT, op de KAAP de GOEDE HOOP vallende, En bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW ERF STADHOUDER, ERF-GOUVERNE UR, E R F-KA PI TE IN GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Diretteur der Forstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der WMenfcbappen van Vlijfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXXI.   I^aé. vzrz.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DE AFRIK AANSCHE BIZAAM-KAT. TN den Jaare 1759. wierd aan de Diergaarde van Zyne Doorj- luchtigste Hoogheid, door den Wel Ed. Geftrengen Heere Ryk Tulbach, thans gewoone Raad van Neêrlands Indien, en Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, levend overgezonden, dit zeldzame diertje, onder de benoeming van Bizaam-Kat Voor zo veel ik heb konnen ontdekken, heeft nog niemand deeze foort befchreeven. Kolbe <» alleen maakt gewag van een Dier van deezen naam; dan zyne befchryving, die, gelyk wy hier ftraks zien zullen, zeer oppervlakkig en aan geheel verfchillende Dieren eigenaartig is, doch vooral de afbeelding die hy van dat Dier geeft, geheel niet met deeze ftrookende, maakt, dat wy deeze onze foort, als nogonbefchreeven, konnen aanmerken. Zie hier wat hy van zyn foort zegt. „ Ik zal nog maar gewag „ maaken van de Bizaatn-Katten, en van dezelve zeggen, dat „ haar vel, van wegens den reuk, die zoo aangenaam als Mufcus I, is, en om die rede doorgaans Muskeljaat - Katten werden ge„ naamd, zeer hoog geacht, en gemeenlyk voor een Ryxdaalder „ verkogt word, offchoon het zelve voor het overige niet veel „ byzonders lykt. Mynes weetens is 'er nooit een gedood, die „ Mufcus by zich heeft gevoerd; derhalven weet ik niet, of de „ de tob^'f^ mn ^ KmP * G°ede m*> Amfi' 1™- Tom. J. pog. JB2. A 2  4 BESCHRYVING van de de Inwooners alhier weeten, wanneer zy Mufcus by zich heb- ben; dan of zy het wel ooit draagen en voortbrengen. Wat " hier van zy, ik weet zeer wel, dat zy wegens den huid tamei lyk gewilt zyn (O ". Dus fpreekt Kolbe van zyne Bizaam-Kat , welke, zo als wy reeds gezegd hebben, voornaamelyk in de afbeeldinge die hy van dat Dier geeft, geheel verfchillende is, gelyk men by eene vergelyking der zynen , met deeze, zien kan. Wat aangaat de Mufcusreuk waar van hy fpreekt, en welke hy geheel en al ontkent, daar van hebben wy in drie jaaren leeftyd , dien deeze alhier te Lande geweeft is , ook niets ondervonden. Van natuur was dit Dier, 't geen eene fraije gedaante had, juift niet veel te vertrouwen; doch zeer kwaadaartig kan men ook niet zeggen dat deeze foort is. Ik fpreek hier (dit moet men veronderftellen) van een Dier, 't geen in eene kooy opgeflooten, of aan een ketting vaft lag; want in het wild zal dit zekerlyk aan eenige uitzonderingen, of verandering, onderhevig zyn. Myn gevoelen , dies aangaande, beruft op hier zynde behandelingen; want in een niet heelgroot hokje overgezonden zynde, verkoos men dit Dier liever in de diergaarde aan eene ketting te leggen, waar van het zich den halsband vry gematigd liet omdoen. Zeer greetig at dit Dier vleefch, doch vooral levendige Vogels. Aan de ketting liggende, nam het nu en dan wel eens een gewoon Hoen, 't welk hem te naby kwam, en verflond zulks verfcheurender wyze; dan deeze en andere Vogels leerden hunnen gemeenen vyand wel ras kennen, en zyn te na koomen vermyden. Maauwend geluid heb ik dit Dier nimmer hooren geeven; doch, «replaagd wordende, knorde en blies het even als een kat, met welks geaartheid hetzelve ook , voorliet overige, het naafte overeen kwam. _ By (fc) Als voor en.  AFRIKAANSCHE BIZAAM - KAT. 5 By alle Dieren, welke de 'geleerde Heer de Buffon ons heeft doen kennen, komt dit het naafte aan zyne Margav van Cayenne (O; wy zeggen, dat het naaft by kome; want by eeie naauwkeurige vergelykinge heeft dit Dier den muil veel dunder en fpitfer uitloopende. De ftaart en tekening der vlekken verfchillen ook zeer veel. (c) Tome XIII. pag. 248. Tab. 37. BESCHRYVING VAN DE AFRIK AANSCHE B I Z A A M - K A T. Tab. VIII J\E grootte van dit Diertje is als die van eene gemeene huis kat. De lichte heerfchende kleur over het geheele lyf is afchgraauw, daar op vertoonen zich de vlakken van eene bruine kleur. Halfvvegen boven op den rug begint een zwarte ftreep die tot aan den ftaart loopt. De ftaart is met zwart en witte ban den, doch het einde der ftaart is zwart of bruin-zwart. De. voor en achter voeten hebben, buiten en binnen, veel van de bruine STi l*u °?del'Iyf °f bUik 611 b0rft zyn ^s ^hkïeurig. Het hoofd heeft ter zyden, en op de neus, bruine ftreepen voor aan de neus, en onder de oogen, zyn witte vlakken De ooren zyn met korte gryze haairen bedekt en rond opftaande De k eur der oogen is my onbekend. Boven den binnenften hoek derzelven vertoonen zich twee a drie redelyk lange zwarte haairen. A 3 De  6 BESCHRYVING van de AFRIK. BIZA AM-KAT. De neus is zwart, de neusgaten zyn ter zyden open. Ten weêrzyden der neuze ftaan verfcheide vrylange knevelhaairen, welke bruin en wit zyn. De bek is boven en onder met zeer fcharpe tanden en kiezen gewapend; de vier flagtanden zyn wat langer, döch niet zo groot als in de gewoone Kat. De overige tanden, .denk ik, zullen met deze gedachten van Dieren genoegzaam overeenkomftig zyn, zynde dezelven in dit opgezette voorwerp niet wel zigtbaar. De voeten zyn met kleine kromme intrekkende witte nagels gewapend; en ten opzigte der Kunne konnen wy niets zekers bepaalen, zynde dit Dier, terwyl wy op reis waren, geftorven en opgezet. EINDE.  BESCHRYVING van een GEHEEL NIEÜWE of ONBEKENDE SOORT van AMERIKAANSCHE LANGSTAARTIGE, EN EEKHOORNACHTIGE KLAAUWEN HEBBENDE WEZEL, POTTO GENAAMD. OVERGEBRAGT ÜIT DE HOLLANDSCHE VOLKPLANTING SURINAMEN; En bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGS TE HOOGHEID, DENHEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW ERFSTADHOUDER, E R F-G O UVE R NE UR, E R F-KAPI TE INGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R? Direiïeur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten en Diergaarden, Lid der' Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfcbe Genootfchap der Weetenfchappen van Vlijftngen, en van de Hollandfcbe Maatfchappye te Haarlem, Te Amsterdam, By PIETER M E I J E RT MDCCLXXI.   J'aé. IX.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN AMERIKAANSCHEN LANGSTAARTIGEN EN EEKHOORNACHTIGE KLAAUWEN HEBBENDEN WEZEL, P O T T O GENAAMD. "FMt Diertje, 't welk myns weetens nog door niemand befchreeJ-^ ven is, wierd voor eenige jaaren door den Wel Edelen Heer Marselis, de Zoon, die het uit Surinamen had mede gebragt, met verfcheide andere zeldzame Dieren, aan de Vorftelyke Diergaarde gezonden. Het was reeds ziek by zyn aankomft, zo dat het twee a drie dagen daarna ftierf. Men wift my niets van het zelve te onderrichten, dan dat het een onbekend Diertje was, zo dat niemand, zelfs in de Colonie, het kende. Het weinige, 'twelk men in de Diergaarde heeft kunnen ontdekken , beftaat alleen hierin: het maakte een fyn kirrend geluid Het fliep zeer veel, met den ongewoonen langen ftaart om den hals geflingerd. Het was niet zeer mak, maar beet naar dien het wilde vatten. Het at gekookte drooge Ryft en was een liefhebber van Amandelen. Volgens aan my gegeeven onderricht van den Oppasfer der Diergaarde, at het niet uit de pooten, gelyk de Eekhoorens; hoewel de gefteldheid en overeenkomft der zelve my echter zulks doet denken; dan dit kan door zwakheid zyn veroorzaakt. Meer dan een levende Eekhoorn, die ik tot hunne dood gehad hebbe, wierden, op het laatft van haar leven, dermaaten A 2 door  4 BESCHRYVING va» een door eene zwak- of lamheid overwonnen, dat zy het voedfel niet meer in de pooten konden houden. Ik voor my, de gedaante, de tanden, de klaauwen, den ftaart en het haair in aanmerkinge neemende, ben van gevoelen,, dat dit Diertje zyne levenswyze is, byna als die der Eekhoorns: dat het de boomen beklimt, van vruchten en Vogel - Eijeren leeft, en zelfs het klein gevogelte tot zyn voedfel neemt. Het onderfcheid der kunne, door den Opzetter niet nagegaan zynde, is my onbekend gebleeven. Na de dood in het Mufeum geplaatft, heeft nooit iemand het zelve gekend. Dan, in den voorledenen Zomer, de Heer Brokes van Londen (genoeg bekend door zyne bekwaame kundigheden en beroemde Diergaarde aldaar) by my op 't Kabinet zynde, toonde ik het zelve; de zo evengemelde Heer zeide het te kennen, en heeft my onlangs nog dit weinige daar van mede gedeeld. Het zelfde Diertje was hem toegekoomen uit de Americaanfche St. Kitts of Chriftoffels Eilanden, aldaar bekend onder de benoeming van Pot tg. Melk, Brood, Groente en Fruit was zyn gewoon voedfel. Veeltyds liet iiet de Tong heel lang uit de Bek hangen. Het fliep veel, en wanneer het geftoord wierd was het zeer geneegen om zich boos te maaken. Het leefde in Londen negen maanden, ftierf eindelyk aan eene contractie in de ingewanden, en wierd aldaar, gelyk hier, by alle Natuur-kenners gehouden voor een vreemd en onbekend Diertje. Het valt moeilyk dit Diertje zyne juifte plaats onder de geflachten der Dieren aan te wyzen; vermits het in het geitel zyner tanden , langen ftaart, Eekhoornachtige klaauwen, en geene knevels hebbende, kenmerken draagt, welke aan onderfcheide geflachten toekoomen. De beroemde Natuurkenner Linnée brengt onder .zyne Dieren van den derden rang de Fretten en de Wezels tot twee onderfcheide geflachten, (hoewel hy de eigenlyke Fret by de Wezels voegt) doch ik voor my zie geene genoegzaame jedenen voor deeze affcheiding, welke Klein en Brisson met veel recht meeft byeen voegen. Het geftel der tanden, en, eenig-  AMERIKAANSCHEN WEZEL, eenigzins, de gedaante der nagelen, in aanmerking genomen, hebben my dit Diertje, het naaftaan den Marter komende, doen vinden, en deeze door den Heer Linnée by de Wezels 't'huis gebragt , hebben wy het lieft hem daar henen willen brengen, hem middelerwyl, ter beter onderfcheidinge, de benoeming van PottoO) geevende, waar by hy reeds in America bekend is. Ca) In de Diftionnaire raifonné & univerfel des Animaux. Paris 1759 4to, gelyk mede in die van den Heer Bomare, zien wy de benoeming van Potto reeds aan denLtóiardgegeeven, in navolging van Bosman in zyne Befchryving van Guinée Doch de Befchryving der Luiaard van Bosman is zo gebrekkig, en zo min echt' ) zegt, dat zy niet draagen, maai- trekken, ftrydig met zyne eigene zoeven aangehaalde fchryvers. Maar, waarom vindt men dan ook geene Rasfen van, gebulte Paarden en Ezels ? Wy zien, uit alle het bygebragte, niet alleen genoegzame, twyfelingen , maar zelfs veele, ja meer dan waarfchynelyke reedenen , welke, aanduiden , dat de Bifon een onderfcheiden foort van onzen gewoonen Stier is. Kan de Kameel zynen bult verliezen, de Muil-Ezsl voortteelen, gelyk nog nader beveftigd word Hebben; (k) Tom. XI. pag. 308: (l) Tom. XI. pag. 322. (7») Tom. XI. pag. 326% («) Tom. XI. pag. 327. fo) Tom. XI. zie in de Noot pag. 333; (p) Tom- XI. pag. 331. (4) In het Journal de Trév. Oftob. 1703. ziet men, dat te Palermo eene MuilEzelin van drie Jaar een Veulen ter waereld bragt, door paaring met eenen MuilEzel gewonnen, dat zy 't zelve met een overvloed van Zog zoogde.  AMERIKAANSCHEN GEBULTEN STIER. ? Hebben de Bifons en Aurocks zich ftaande gehouden, zo in het wild, als tam gemaakt ? Zijn alle Zuiderdeelen van Afia en Afrika vol van gebulte Osfen of Bifons, en, in tegendeel, die zelve Noorderdeelen, gelyk Europa, vol van ongebulte aframmelingen, (gelyk wy ook gelooven,) van de Aurocks; waarom zou dan de Bifon geene onderfcheiden foort zyn? Maar laaten wy tot de nadere eigenfchappen en kenmerken van dit vreemde Dier overgaan, waarvan, behalve deze, nog geene goede afbeelding gegeeven is. In het Jaar 1766. kwam Monfieur Lode-wyk Singeis, geboortig van Worms, met dezen Bifon in 'sHaage. Hy berichtte my, dat dezelve in 't Noorden van Misfisfipi, by de kleine Rivier Arreco, in het laatft van het Jaar 1763. gevangen was; dat dezelve nog kort voor zyn vertrek twee Koeyen, den Gouverneur dier plaats behoorende, had gedekt; doch dat hy niet wift wat daarvan geworden was. Dat zy in het wild, by trouppen van tien tot twintig, alle achter elkander loopen, en de Koey nog grooter dan de Stier is. Dat hun vleefch niet alleen zeer goed, maar zelfs van eenen uitmuntenden wilden fmaak is. Dat zy zeer fterk loopen, en, vervolgt wordende, de fteenen die zy ontmoeten achteruit werpen. Hier te zien zynde , fcheen my dit dier zeer mak, en van eenen goeden aart. Het ftond dikwils op de achtervoeten, liet zich vry wel behandelen en aanraaken. Zyn gewoone winter - voeder was hooy,- doch veel liever at het brood. Des Zomers graasde het, even als onze Runderen, in de Weiden. Aangaande het hair op het achterlyf, dit is (volgens opgave) in den Winter zeer kort, in vergelykinge van dat, 't welk het hoofd en het voorlyf bedekt; doch in Mey valt dit hair, op het achterlyf, genoegzaam af en 't blyft aldaar den geheelen Zomer kaal en glad; doch het hair van het hoofd en voorlyf blyft altyd. BESCHRY-  8 BESCHRYVING van eenen BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN GEBULTEN STIER GENAAMD B I S O N. Tab. X. TTet Dier, 't welk wy hierbefchryven, fcheenmy grooter, dart onze gewoone Stier. De Horizontale lyn , ter zyden van den bek tot aan den ftaart, was zeven voeten elf en een halve duim, Rhynl. De hoogte van den grond, by de voorvoeten , tot boven den Bult, vyf voeten en twee duim. De hoogte van den grond, by de achtervoeten, tot boven de billen, drie voeten en elf duim-. Het hoofd is redelyk groot, in evenredigheid met het lig^ haam; doch het vertoond zich grooter, door de menigte en langte van het vaal - bruine hair, waarmede het begroeid is. De Diagonale lyn van het hoofd, van de wortels der hoornen tot aan het uiteinde van den muil, is twee - en - twintig duim. De breedte van het hoofd, van vooren tusfchen de wortels der hoorens,was zeftien duimen. De hoornen zymter halverwegen, van boven naar beneden, zwartachtig; verder, naar beneden, graauw-bruin. Zy ftaan, buitenwaards uitgekeerd, naar omhoog, in  AMERIKAANSCHEN GEBULTEN, STIER. 9 in eene fchuinfe lyn met den hoek van het oog; zy zyn vry dik van onder, en loopen, als in de afbeeling, geboogen, in een redelyk fcherp punt uit. Deeze hoorn - punten ftaan twee voeten van elkander verwyderd. De ooren zyn niet zeer groot en byna in het lange hoofd-hair verborgen. Zy ftaan direct b# de hoornen, zyn, als wat toegevouwen , byna puntig, van buiten en binnen met kort hair begroeid. De oogen zyn groot,, rond, bruin, en blaauwachtig in het midden op een wit hoornvlies. Rondom de oogleden , van boven twee en van onder drie vingerbreedte, is het vel, vaal-zwart, kaal en zonder hair.. De neus is naakt, zeer breed, vaal-zwart. De neusgaten zyn zeer groot en ftaan van boven veel wyder, dan van onder, van elkaar. Binnen in den muil telde ik van onderen acht voortanden. De tong fcheen my fcharp en puntig.. Het hair is, voor al boven en ter zyden de kop van het dier, zeer lang, onder aan den kin hangt eert lange baard. De koleur van 't hair is donker-bruinachtig, of liever vaal-zwart.. Boven de voorpooten, ter helfte van den rug, verheft zich de rug tot eenen hoogen Bult, die ter zyden en by den kop weer neder daalt. Geheel dit voorfte deel is altyd met dik ros - bruin hair bewasfen; hoe meer naar vooren hoe langer; en dit hair bedekt ook de voorvoeten tot beneden de knien. Verder is het geheele lyf in den Zomer naar achteren genoegzaam kaal, en \ vel vaal-zwart. In den Winter heeft het een weinig hair op 't achterlyf. De ftaart, welke hier, door den Teekenaar, te kort verbeeld' is, is vyftien duim lang, en daaronder nog acht duim lang byhangende losfe hairen. De koleur is mede vaal»zwart. De voorvoeten zyn, gelyk gezegd is, met lang byhangend hair  jo BESCHRYVING van enz. hair tot over de knien bewasfen, verder, gelyk de achtervoeten, vaal-zwart en kaal. De hoeven of klaauwen zyn, als van den gemeenen Stier, zwart, doch wat meer puntig en meerder gefpleeten , en elk der voeten heeft eene kleine byhangende klaauw, die mede zwart is. De Buik was flegts van weinig hair voorzien. De teeldeelen waren in deezen gelyk aan die van onzen Stier.  BESCHRYVING VA N DEN OOSTINDISCHEN KROKODILLEN DOODER, GENAAMD I C II N E U M O N, in BENGAALEN vallende, en levendig overgebragt in dé Diergaarde V A N ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE E N NA S SA U W ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Diretïeur der Vorfielyke Natuur- en Kunfl - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en "Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem. TE AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, MDCCLXXII.   - Gé. M. , y*. . oosT-USTDISCHEN KROKOI>ILTjEN'-D003)EIL.   NATUURLYKE HISTORIE VA N DEN OOSTINDISCHEN K ROKODIL L E N-DO ODER \ GENAAMD ICHNEUMON (*). AAN dit berucht Diertje wierd voorheen, by de Egyptenaaren, Godlyke eere beweezen, wegens den dienft, dien zy, in de vernieling van het fchaadelyk ongedierte, van hetzelve genooten. De Grieken en Latynen noemden het Ichneumon (a). De Arabieren Tezer-dea (£). De Egyptenaaren Ichneumon of MusPharaonis (c> In Afia, (want men vindt het in verfcheide Waerelddeeïen) heet het by den Inlander Mungutia, by de Portugeezen Mungo , en by de Hollanders aldaar Muncus of Muncos (d~). In Ceylon Quil of Quirpele (O- In Malabaar Cbiri (ƒ). Aan de Kaap de Goede Hoop, noemen het de Hollanders Muis - Hond (g). Wy heeten het Krokodillendooder, Rot C*) Wy verkiezen Jiever in 't algemeen den bekenden naam van Ichneumon, in navolging van eene reeks hier aangehaalde Schryvers, te behouden, dan dien, gelyk de Heer de Buffon, in Mangoufte te verwisfelen. O) Aristoteles, Hift. Anim. L. VI. Cap. Plinius, Hift. Nat. vol. i. pag. 4j2. &. CO Shaws Reizen door Barbaryen in het Ooften, I.Deel pag. 266. Nederd, vert. 0 (c) Prosp. Alpin, Hift. Egypte, pag. 234. Tab. XIV. fig. 3. (dj) Kaempfer, Amoenit. pag. J74. Rumphius, Herb. Arab. Tom. 7. pag, 69. lab. 28. fig. 2 & 3. Valentyn, Oud en Nieuw Ooft-Ind. Tom. gelyk alle Hagedis ■ foovten ^ eene meenigte van Eijeren (k); derzelver te groote vermeenigvuldiging was dus, niet zonder genoegzaame redenen, te vreezen ; indien het Alweetende Vooruitzigt die door den Ichneumon niet hadde bepaald. Dit dier mag dus met recht, zonder de tusfchenkomft van het Fabelagtige, de Krokodillen-dooder genaamd worden. Maar dit is nog niet alle dienft, welken de Egyptenaaren, en andere Volkeren , van hetzelve genieten, en waarom de eerftgemelden daaraan meer dan hoogachting betoonden, en nog hoogachten: Dit dier, zuivert hun Land verder van byna alle fchaadelyk ongedierte; het zyn niet alleen de Ratten en Muizen; maar zelfs de giftige Slangen, CO KiEMPFE R , Utf. C&) Men zegt, dat, als de Krokodil van vierhonderd Eyeren, welken zy te gelyk op eene reis werpt, eenige voor de verwoedheid van dezen doodlyken vyand van haar genacht wil bcwaaren, zy genoodzaakt zij dezelven naar zommige kleine Eilanden over te voeren, ah de Nyl weder: in zyne.oevers gekeerd is, ten einde de Zon de Eyeren zou doen uitkonen. Maillet. Befchr. van Egypten Tom. II. pag. 91. Nederd. vertal. :t A 3  6 BESCHRYVING van eenen Slangen, de Hagedis-foorten, en verdere min-fchaadelyke dieren* die door dit dier aangerandt en verflonden worden. Hoe goedaartig het ook voor den Menfch is; want het laat zich zeer gemeenzaam behandelen; zo onbevreeft niet alleen maar zelfs aanrandende is het voor verfcheide dieren, als Kat? ten , Honden en. zelfs het Kameel niet uitgezonderd. In drie verfcheidenheden , alle uit Ooft - Indie, welken zich thans in het Kabinet bevinden en door my levendig gezien zyn, heb ik dezelfde goedhartigheid waargenomen, Het voorwerp deezer Befchryving wierd den 16. July 1768* door den Wel Edel-Geftrengen Heere Thomas Hope, voormaals Bewindhebber der Ed. Ooft - Indifche Compagnie en Reprefentant by. gemelde Compagnie van Zyne Doorluchtigste Hoogheid, den Heere Prinse van. Oranje en Nassau.w enz. enz. enz. (aanwien wy ter bevordering der Natuurlyke Hiftorie, by on* derfcheide gelegenheden, eene altoosduurende verplichting hebben) aan de Vorftelyke Diergaarde afgezonden.. De zeldfaam, heid van dit voorwerp,, in deze Landen,, deed my befluiten, hetzelve by my in myne Kamer optevoeden, alwaar hetzelve, naa omtrent een Jaar geleefd te hebben , ftierfi De aangeteekende eigenfchappen daarvan zyn de volgende: Deszelfs geboorteplaats was Bengaaien. Het was menfchlievende , voor elk even mak en handelbaar, gelyk een klein Hondje; fpeelende nam het de vingers in zyn bek, zonder in het allerminfte te byten ; het fliep des avonds dikwils by my, in myn Japon zittende; allerley gekookt ofgebraaden, doch liefft Schaape-vleefch, was. zyn gewoon voedfel; brood wilde het niet eeten , doch, zeer graag was het naar Kersfen , Peeren en andere Fruiten, gelyk mede naar Eijeren, die het behendig verbrak en uitzoog; het dronk ook veel. De proef willende neemen, of het ook levendig Gevogelte zoude aandoen , liet ik een gemeene mufch in zyn ruime kooy vliegen ; met eene onbedenkelyke vaerdigheid vong hy dezelve, en at ze met veel fmaak. Het fcheen  OÓSTINDISCHEN KROKODILLEN-DOODER. 7 fcheen voor dit diertje eene foort van vermaak, met de pootjes in zyn water - bakje te fpeelen. Ook liep het veeltyds, even als een hond, fpeelende en naar zyn ftaart bytende , in 't rond. Met eene ongeloofiyke vaerdigheid liep en klom het overal op. Over dag fliep hetzelve dikwils met de kop , ftaart en pooten, onder het lyf geboogen; in dien ftaat vertoonde dit diertje zich even als de Egels (wanneer zy zich, als men hun aanraakt, willen verbergen ); of gelyk een halve ronde bal, zo dat men van den kop, en verdere deelen, niets konde zien; doch by avond en des nachts was het in zyn hokje. De aart van deze diertjes fehynt zeer zinnelyk, nooit zag men eenige vuiligheid op het lyf, en deszelfs gevoeg deed het altyd op eene plaats achter zyn hokje, dezelve was dun, zwart, en, als de Urin, zeer {tinkende. Nu en dan maakte het diertje even als fommige Vogels, een piepend geluk. Op het eerfte gezigt van een klein hondje knorde en blies het gelyk een Kat. Op het laatft van den Wintertyd wierd het kaal boven op den ftaart, en door jeukte, zekerlyk, beet hy dien, tegen allerley genomene voorzorge, gedur rig open, waar op hetzelve eindelyk, na omtrent een jaar by my geleefd te hebben , ftierf. De verfcheidenheid , gelyk de Heer de Buffon zeer wel zegt, is even gelyk in onze huisdieren , ongemeen verfchillende. 'Er bevinden zich nu in de Vorftelyke Verzameling drie, waaronder een van Madagaskar, welken alle, met die ik behalven deeze gezien hebbe, in grootte en kleur van hair onderfcheiden zyn; gelyk ook deeze met die van de Heeren Edwards en de Buffon verfchilt. Volgens den Heer Edwards ishet grootfte onderfcheid tusfchen den Ooft-Indifchen en den Egyptifchen (welke laatfte ik nog niet gezien heb) daar in beftaande, dat de laatftgemelde een klein kwasje aan den punt van den ftaart heeft. De Egyptifche, zegt deeze zelfde Schryver, had de lengte van twee-en-veertig duimen, en de Ooft-Indifche zeven - en - twintig: Deeze, die wy hier befchry ven, was van de neus tot. aan het uiteinde van  8 BESCHRYVING van eenen van den ftaart een - en - twintig en een quart hollandfche duim. Hoe zeer de Rangfchikkers, (waar over de Heer de Buffon zich vry veel, en, op eene wyze, eenen geleerden het minft pasfende, zich tepartydig uitlaat(/), gedurig, waar hy eenigzins kan, den Geleerden Linnée doorftrykende ) hoe zeer, zegge ik, zy het onder hun oneens zyn, te weeten, tot welk geflacht van dieren, de Ichneumon eigentlyk behoort; alzo fommige dit dier te huis brengen tot Rotten, Otters, Dasfen, Wezels of Fretten; zo is het echter zeker, wanneer men de kenmerken van hetzelve nagaat, dat dit dier het befte by de laatftgenoemde paft. Alles nagaande twyfelen wy, of de aangehaalde van Seba (jn) wel een waare Ichneumon is , en niet veeleer een Bonsfem (Putorius). Seba zelfs noemt hem geen Ichneumon , maar Ceilons Quasje. De kop is ook niet fpits genoeg, en de ftaart ( des CO Men behoeve flegts de Befchryving van den Heer de Buffon, Tom. XIII. pag. 154. &. zyner Mangoufte, die wy Ichneumon noemen, na te zien, om te erkennen op welk eene wyze de ongelukkige H a ss el q.uis t, die, ik beken het, eene fout in de toe-eigening der benoeming begaan heeft; doch nog meer als zogenaamde Nomenclateur en als Leerling van den genoeg beroemden Heer Linnée, behandeld word. Welke onpartydige en niet al te eer innaaiende Schryver, de onderneeming van Hasselquist, en het werk en de Schriften van den Heer Linnée, kennende, weigert hun den welverdienden lof? De naam van den Heer Linnée is reeds te ver boven allen Nyd. Hy erkent geduurig in het ruime veld der Natuur, door zyne verbeeteringen, zyne dwaalingen, gelyk ook wy zelfs in onze Schriften die getracht hebben aantewyzen. Men befchouwe de onderfcheiden uitgave zyner Rangfehikkingen ( Syjlemata) nu eens als veronderftellingen; hoe veele ja oneindige maaien heeft de Heer de B uffon, wien wy des niet tegenftaande hoogachten, op valfche veronderftellingen gebouwd , en die zelfs als waarheden voorgedraagen? Men onderzoeke wat wy ten dien opzicht van de Mier-eeters, en andere dieren, gezegd hebben, en wat wy nog, onder anderen , van. den Elephant zeggen zullen. Wie zou, by zulk eenen verlichten Schryver, gelyk de Heer de Buffon, verwachten, in zyn nieuw Werk, de Natuurlyke Hiftorie der Vogelen (pag. 46. Parys 1770. 40. Ed.) de Paradys-Vogelen vo'etenloos of zonder het gebruik der voeten, en altoos vliegende, te zien befchryven., gelyk zy dus by Onkundige en in de kioder print • boekjes verbeeldt yvprdeiji . . . * .. - - !■-'[■' •• rx (m) Thef. vol. 1. pag. 66. Tab. XLI.  OOSTINDISCHEN KROKODILLEN-DOODER. $ (des Ichneumons befte kenmerk) te dun by het lyf. Deszelfs geaartheid verfchilt ook met den Ichneumon, die zinnelyk was en niets van zyn hok door byteri befchaadigde. Seba, 't blykt, heeft gedwaald in de kennis der Ichneumon, wyl hy dien naam een plaat verder bezigt, en verkeerdelyk aan een geheel ander dier toeeigent. De Befchryving, welke de Heer Valmont de Bomare, in zyn Woordenboek, van den Ichneumon gegeeven heeft, fehynt met die van de Egyptifche Bergrot (Mus Jaculus Linnée) hier en daar verward te zyn. Althans het is zeker, dat daar eigenfehappen, by dien anderfins geleerden Schryver, opgegeeven worden, welken enkel en alleen aan de Berg- of Spring-Rot, de Gerbuab der Arabieren, eigen zyn.. BESCHRYVING VAN DEN OOSTINDISCHEN ICHNEUMON. Tab. X I. T~\ E lengte van deezen, welken wy hier befchreeven hebben, J--/ is van de neus tot het uiteinde van den ftaart, een-en-twintig en een quart Rhynl. duimen. De ftaart, op zich zeiven, heeft negen duimen. Andere Ooft - Indifche, welke ik gezien heb, waren veel grooter, en zeer onderfcheiden in kleuren. De kleur over het geheele lyf is flaauw - geelachtig, onregelmaatig, vooral boven op het lyf, ter zyden, op de pooten en ftaart,  io BESCHRYVING van eenen enz. ftaart» met fyne zwarte teekening. Het hair, 't welk kort en digt is, is drie-kleurig, naamelyk, by het lyf flaauw-zwart, verder flaauw-geel, verder zwartachtig, hoewel 'er ook andere met flaauwe geele punten onder zyn. Onder de bek, borft en onder}yf, is de heerfchende kleur flaauw vuil - geelachtig. De oogen zyn blaauw, met eenen fchoonen oranje-ring. De ooren dun en rond, kort buiten 't hoofd-hair uitfteekende. De neus is klein, naakt, zwart, en van vooren open. De tong redelyk lang, van vooren rond, en fcherp in 't aanraaken. De tanden voor in de bovenkaak zes, ter weêrzyde een flagtand, verder drie andere, en, zo veel ik zien konde, twee kiezen. Onder in de kaak voor in, ook zes tanden, ter weêrzyde een groote flagtand, vier andere en drie of vier kiezen. De ftaart (des Ichneumons befte kenmerk) is digt by 't lyf zeer dik, en loopt dun af, en 't hair eindigt in eene fyne punt. De voor- en achter - klaauwtjes hebben vier redelyke groote zwarte nagels, en wat hooger, aan de binnen zyde, een byhangende Nagel. De twee middelfte zyn de langfte, zy zyn als door een vliesje aaneen gehecht, 't geen echter maar tot aan het eerfte lit komt. De voetzooien zyn naakt en zwart De balzak is zeer groot; daarentegen de fchacht zeer klein. De opening of beurs boven den aars, hoe zeer de Schryvers ook daar van fpreeken, heb ik niet gevonden. EINDE.  BE SCHRYVING VAN EENEN ZELDZAAM EN OOSTINDISCHEN NOG NIET BESCHREEVEN BOSC H-H O N D, IN CEYLON VALLENDE. beschreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R,. Direttêur der Forftélyke Natuur- en ■ Kunft - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem. TE AMSTERDA Mf B y P I E T E R M.E I J E R9, MD C C L X X I I L. .   ™„S'. OOST DNTOSChS BOSCH-HOOT   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN CEYLONSCHEN BOSCH-HOND. DE onderfcheide föorten van Wolven, Vosfen en Honden, grenzen zo na aan elkander, dat 'er eene meêr dan oppervlakkige befchouwing noodig is, om fommige derzelven behoorlyk te onderfcheiden. Tot nog toe heeft niemand deeze deelen der Natuurlyke Hiftorie beter tot dat einde behandeld, dan de Heeren de Buffon en Daubenton. De Ontleedkundige befchouwingen van den laatften verfpreiden een onöntbeerend licht, 't welk de fchilderkunftige Tafereelen van den eerftgemelden volmaakt opheldert. By deeze overeenkomftige doch wezendlyk verfchillende foorten moet nog de Hy c u> Dit dier was in den Jaare i 765- met de Ooft-Indifche Schepen overgebragt, en aan het Schip, door de mede genomen zwangere moeder geworpen. Het had, tot oP de aankomft van het Schip, noggezoogen. Het was buitengemeen tam en goedhartig; anders was 'er niets zonderlings aan te ontdekken, dan  JA PANSCHE BOSCH-KAT. 5 het geluid, 't geen zeer zwaar was, en meelt overeenkomende, met dat van eenen grooten Kater, wanneer die in benaauwdheid is. De nagels, en de kokers van dezelve, waren ook ongelyk langer, wanneer zy die uitftrekte, dan van de gewoone Huis - Kat. Dit dier, zegt de Heer de Klerk verder, fcheen zynen volkomen wasdom nog niet bereikt te hebben, vermits het nog dagelyks in grootte toenam, geduurende den tyd van twee of drie maanden, die het hier te lande geweeft was; na welken tyd het,ongelukkiglyk, door een Rytuig wierd overreeden. , BESCHRYVING VAN DE JAPANSCHE B O S C H K A T, Tab. XIII. s DE grootte is nagenoeg als eene gemeene Huis - Kat, waar* mede het in gedaante ook volmaakt overeen komt. De ftaart alleen is wat korter, zynde maar tien en een vierde duim lang. In opzicht van kleur, komt deeze zeer naby aan die foort, welke, by ons, onder de gemeene benoeming van Cyperfche Kat bekend is. De kleur van het geheele lyf is flaauw - geelachtig, licht grijs, met zeer veel zwart doormengd, zo, dat zig dit zwart even als dwarsftreepjes vertoont. Op den rug maakt dit zwart als een' breeden zwarten ftreep, die zig ook boven over den ftaart ( die anders aan den onderkant ligt - grys is) uitbreidt en A 3 aldaar  6 BESCHRYVING van enz» aldaar negen halve banden , en den punt geheel zwart maakt. De voor- en achterpooten zyn, doch meeft aan den buitenkant , zeer fraay zwart geftreept. De borft en het onderlyf zyn licht - grys. De kop heeft op het voorhoofd ook als kleine naar achteren loopende zwarte ftreepjes, verder, naar achter loopende, vermengen zij zig meer. De ooren zyn dun, puntig, opftaande en fyn lichtbruin hairig. Onder., by de borft, of op 't einde van den hals, ftaan ook twee byna tot een toeloopende zwarte halfronde ftreepen. De oogen zijn als die van de gemeene Cyperfche Kat. De tong V De voorpooten zijn gewapend met vier witte fcharpe kromme nagels, en .één' die wat hooger ftaat, en die het dier kon intrekken. De achtervoeten hebben 'er mede vier, waarvan de middelfte veel vooruit ftaan. De tanden zyn onder en boven, voor in den bek, zes in getal , aan weêrzyden door twee groote flagtanden bezet. De Kiezen aan ieder zyde, zo boven als onder, zo ver ik in dit voorwerp konde zien, waren drie of vier. De neusgaten zyn van vooren open. De boven - lippen met zwarte en witte fyne knevelhairen bezet. Boven de binnenfte hoek van de oogen, en ter zyden op de wangen, ftaan ook eenige knevelhairtjes. De Sexe •' t EINDE,    BESCHRYVING van de zo zeldzaame als zonderlinge AAP-SOORT, GENAAMD ORANG-OUTANG, VAN HET EILAND BORNEO. Leevendig over gebragt in de Diergaarde van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR A. V O S M A E R, Diretïeur der Vorfielyke Natuur- en Kunft - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van bet Zeeuwfche Genootfcbap der W'.etenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfcbe Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, By PIETER ME IJ ER, MDCCLXXPIIZ   ftti.xn:   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN O R A N G O U T A N G, VA N B O R N E O (*). De verwonderlyke Aap-Sooit in Afie» Orang-Outang genoemd, 't welk Bofcb-Menfch betekend, en ten blyk ftrekt , dat zelfs de Indiaanen overeenkomende eigenfchappen in dit zonderlinge fchepzel met den menfch ontdekken, is (hoe gebrekkig ook ) zo menigvuldige maaien door Natuurkundige en Reizigers befchreeven, dat wy de aanmerkelyke lyfi: daar van, by den Heer de Buffon aangehaald, nog met verfcheiden zouden konnen aanvullen. Dan vermits het, naar ons begrip, meer verwarring dan opheldering veroorzaakt, alles aan te haaien wat flegts zylings, en niet regtftreeks, behoort, tot een voorwerp, 't welk men ter befchryvinge onder handen heeft , zo vergenoegen wy ons hier met flegts aan te haaien die Schryveren, welken, naar het ons toefchynt, dit zelfde voorwerp ten doelwit hebben (*) Tulpiüs, Satyrus Indicus. Orang-Outang. Obfervat. Med. lib. 3. Cap. §6. fig. ibid. Idem. De Hollandfche Vertaaling. Geneeskundige Waarneemingen, bladz. 371. en bygevoegde fig. Gedrukt 1740. in 8°. Tyson, Orang-Outang, Jive Homo Sylvejleris of Pygmie., Lond. 1699 4°. fig. 1, 3. &c. Edwards, l'Homme Sauvage. Glanures Tom, I. pag. 6. fig. 213. Buffon, Jocko. Hifi. Nat. Tom. XIV. pag. 43. Tab. u Linnée, Satyrus. Simia ecaudata ferruginea , lacertorum pilis r ever fis, natibus teEtis, Syfi. Nat. Edit. XII. pag. 34. N°. h Houttuin, Satyrus. Aap zonder ftaart, van onderen kaal [Dit laatfte gezegde is in navolging van Linnée zyne X. Druk) Natuurlyke Hiftorie 1. Deel. 1. Stuk bladz. 354. Tab. VI. fig. u A 2  4 BESCHRYVING van den hebben gehad ; een voorwerp, 't welk wy leevendig gezien „ gehad, en in alle omftandigheden waargenomen hebben. Wy verwerpen dan in dit geval de ellendige gedaante, welke de anderszins geleerde en beroemde Bontius(^) daar van gegeeven heeft, met de verhaalen van anderen, die het verwonderenswaardige van dit fchepzel, gelyk zyne wezenlyke grootheid 9 vergroot hebben, zelfs zo, dat men, de graaden van onderfcheid naauwJyks kunnende bemerken, den Menfch haaft met hetzelve zoude verwarren. De Africaanfche van Angola, door den beroemden Burgemeefter Tulp befchreeven, zynde omtrent den Jaare 164c* aan Zyne Doorluchtige Hoogheid den Prinse Frederik Hendrik vereerd, komt, onzes bedunkens, het allernaafte aan het voorwerp dezer befchryvinge, zo in de gedaante als ineigenfchappen en grootheid. Alleen zou men konnen zeggen, dat de armen en beenen, van die van Tulp, zwaarder en dikker gefpierd waren, gelyk in de Afbeelding, welke merktekenen van echtheid draagt, kan gezien worden. De voor- en achter voeten fchynen ons echter in dat voorwerp eenigzins te kort en de vingers te fpits afloopende. Doftor Tyson heeft in 1699 eene ampele Befchryving in het Engelfch, ongetwyfeld van dit zelfde fchepzel doch mede uit Africa, gegeeven, en dezelve met acht onderfcheide plaaten opgehelderd. In de twee eerfte zien wy het geheele dier, 'twelk een mannelyk foort was, zoo van vooren als van achteren, dan in fommige deelen fehynt de tekenaar niet gelukkig geflaagd te zyn. De ooren zyn te groot en te wyd afftaande, de neus is veel te verheeven, de groote teen der achtervoeten is te lang en genageld, welke nagel wy by drie van onze voorwerpen niet gevonden hebben. De twee volgende plaaten vertoonen het dier^ zo van vooren als van achteren, in zyne fpieren. De vyfde verbeekt (a). Bonxius Hijt. Nat. Ind. pag. 84. fig-  ORANG-OUTANG. 5 verbeeld het geraamte, en de drie volgende, de inwendige deelen. Deze ontleedkundige Afbeeldingen zyn door de Heeren Buffon en verfcheide anderen met lof geroemd, en de Heer Daubenton, wiens naauwkeurige dierlyke Ontleedingen nog geen weergade gevonden hebben, heeft dezelve in zyne Befchryving overgenoomen. De Heer Edwards geeft in zyn Werk over de Natuurlyke Hiftorie der Dieren , hier aangehaald , de Befchryving en Afbeelding ook zekerlyk van deze zelfde foort, welken hy voor eene Africaanfche fehynt te houden. De Afbeelding is vry goed, voor zo verre zy niet naar een leevend voorwerp gemaakt is, en de groote teen der voeten verbeeld hy ook genageld, 't welk onze Afiatifcbe niet heeft, gelyk wy zo even gezegd hebben. Eindeïyk heeft de Heer de Buffon alle mogelyke vlyt en oordeel aangewend, om ons dit twyfelachtig fchepzel te doen kennen, en daar toe by gebragt al wat de voornaamfte Schryvers des aangaande gezegd hebben. Hy befchryft de foort, die hy gezien heeft, onder de benoeming van Jocko, en fehynt hem in zyne Hiftorifche Befchryving insgelyks den Nagel op de* groote teen der achter voeten te geeven. De Heer Daubentonzegt, dat die mede uit Africa van de kant van Angola afkomftig was. Mogelyk is die nagel dan een onderfcheidend kenmerk der Africaanfche , van de Afiatifche. De Afbeelding, welke de Heer de Buffon van de Jocko geeft, en dien hy dezelfde acht te zyn met die van Tulp, Tyson en Edwards, ftrookt geheel niet met de Afbeeldinge van die Schryveren , welken* meer naby met onze Afiatifche overeenftemmen, en waar van de verfchillen mogelyk alleen aan het begrip of oog-punt van debefchouwing der Kunftenaaren zullen te wyten zyn. Het weezen is in deszelfs Jocko te menfchlyk, door dien de neus te verheven en de lippen al te dik verbeeld zyn. De ooren fchynen ook wat te groot en de palm van de handen of voorvoeten wat te kort» Ai Na  6 BESCHRYVING van den Na de vier voornaamfte Schryvers, welke opzettelyk over dit onderwerp gefchreeven hebben, te hebben aangehaald, achten wy het dienftig ( voor dat wy de Natuurlyke Hiftorie en befchryving van ons voorwerp mede deelen) hier nog eenige aanmerkingen ter neêr te fteilen, waar toe ons, de gemaklyke gelegenheid van ons voorwerp te befchouwen, en de tyd dien wy het onder ons oog gehad hebben, genoegzaame aanleidinge konde geeven De Orang-Outang Mi voorwerp dezer Verhandeling, is zekerlyk dezelfde foort als die welke aan Zyne Doorluchtige Hoogheid Frederik Hendrik Prinse van Oranje en Nassauw is vereerd, door den Heer Tulp befchreeven, en dus de tweede welke leevend in Holland is gezien. Onze hier aangehaalde Schryvers zyn, of fchynen in het denkbeeld, dat deze foort maar zeer ]ong en nog onvolwasfene dieren geweeft zyn; dan ik heb eenige reedenen om daaraan te twyfelen. Van waar komt het dan, dat alle die voorwerpen maar ruim de lengte van twee, of twee en een halve voet , gelyk de onze, gehad hebben, en 'er geene grooter overgebragt zyn, welke door haare grootheid zekerlyk meerder verwondering zouden baaren? Deze, welke ik hier voorneeme te befchryven , heb ik by zyne aankomft verfcheide. maaien gemeeten , en had de hoogte, rechtovereind ftaande, van twee en een halve Rhynlandfche voeten; overleeden zynde, nam ik andermaal, dezelve behoorlyk uitgerekt zynde , de maat, en bevond, tot myne verwondering, dat die eerder iets korter dan langer was, een klaar bewys, dat deze in den tyd van zeven maanden, welken hy hier geleefd heeft, niets gegroeid is lk beken , dat men van de uiterlyke tekenen altyd niet zéker kan oordeelen over den ouderdom, vooral in de dieren, anderszins gaven het uiterlyk aanzien, en vooral de^ tanden, die vry groot en volmaakt geformeerd waren, geenszins eenen onvolwasfenen leeftyd van dit dierlyk wezen te kennen. Dan wy behoeven ons hier met geene gisfingen op te houden; wy hebben hier omtrent ontleedkundige Waarneemingen te wachten,  ORANG-OUTANG. 7 van den Hoogleeraar P. Camper, die reeds in den Jaare i 770 een dergelyke Vrouwelyke foort als deze van Borneo in wyngeeft overgezonden, heeft ontvangen, en welke door hem is ontleed, in Scelet gebragt, en over welke hy in dat zelfde Jaar openbaare Lesfen voor zyne Studenten gehouden heeft, waar van een affchrift onder my beruft. De Ingewanden waren, ter verzekerder bevryding voor bederf, uit zyn voorwerp genomen , doch dit gebrek hebben wy in twee bezendingen van onderfcheide voorwerpen aan zyn Wel Ed. getracht te vergoeden. De fpraak- en andere deelen zyn door gemelden Hoogleeraar reeds in zyn ontvangen voorwerp onderzogt, in zyne Ontleedkundige Lesfen verhandeld, en zelfs in Brieven aan den Heer de Buf« fon (£) en aan my (c), desaangaande befchreeven, in welke zyn Ed. tracht aan te toonen, dat de fpraakdeelen volftrekt ongefchikt waren om te kunnen fpreeken. De Heer Camper zegt ook in zyne Collegiale Les, dat de groote teen der achter voeten by zyn voorwerp ongenageld was. Betreffende de vraag, aan my meenigvuldigraaalen gedaan, of deze foort de waare Orang-Outang is? Ik beken voormaals volftrekt in twyfel geweeft te zyn , voor dat ik onze leevende gezien had. Te vooren ingenoomen met de denkbeelden, welken de Schryveren, gelyk de Geleerde Bontius en anderen (waar van eenigen 'er byna een Menfch van gemaakt hebben ) ons van de gedaanten, grootheid van vyf en zes voeten, en het overeind gaan, gelyk den Menfch, gaaven, behielden die denkbeelden en gezegdens daar omtrent van voornaame Mannen eenig gezag over myne twyfelingen : Ik zogt den Menfch in het Dier, als zo dikwyls (gelyk noch onlangs) het Dier in den Menfch gevonden hebbende. Dan nu, door de befchouwing van het leevende fchepzel, waar toe ik het zelve een Maand by my gehouden hebbe ) (6) Supplément d VHiftoire Naturelle Tom. III. pag. 144. (O Brief aan my gefcbreeven den 4. Mey 1771.  8. BESCHRYVING van den hebbe) vinde ik my overtuigd, vermits deze, hoewel een Aap zynde en blyvende, te veel in fommige deelen , en in geaartheid, van de overige Aapen verfchild. De indrukzelen, welken myne denkbeelden van de gedaanten, grootheid en het rechtöpgaan, ontvangen hadden, zig dan allengs verliezende in de befchouwing van ons voorwerp; want wat doet eigentlyk de grootheid, wat de denkbeeldige en mogelyk herfenfchimmige gedaanten, en zelfs het rechtöpgaan ? zien wy niet dagelyks op onze Jaarmarkten, dit verrichten, door de allergemeenfte kleene Aapen dus geleerd; wat doet dit alles, wel in gezien zynde, ter zaake, of ter beflisfinge, of deze de waare Orang-Outang zy of niet: weinige Jaaren geleeden, en nu nog onlangs zag men eene redelyk gemeene Aap-Soort, op de koord, recht over eind gaande zyne Kunften verrichten. Welke verwondering baarden het niet, wanneer hy op de koord geklommen, zig tusfchen het kruis nederzette, zyne achtervoeten van zelve uitftak om die, van onderen, met kryt te laaten beftryken. Vervolgens den Balansftok in zyne voorpooten neemende, zag men hem-zo goed als den wel bedreevenften koord - danfer, op de koord voortloopen, en meer dergelyke Kunften met eene verwonderenswaardige naauwkeurigheid verrichten. Men heeft den Elephant, Paarden, Honden, en verfcheide andere zeer verfchillende Dieren , verwonderende bekwaamheden, in aangeleerde Kunften, zien vertoonen, van welken het wel gedresfeerde Kanary-Vogeltje, op eenige onzer Jaarmarkten, by my het meeft van allen verwondering verwekt heeft. Doch men moet, in dit alles, de aangeleerde Kunften, van de weezenlyke natuurlyke verrichtingen van het Dier, onderfcheiden, en hier door den trap, in het wezenlyk oordeel van het fchepzel, trachten te ontdekken; dan daar toe was zekerlyk de befchouwing van den natuurlyken ftaat, en de leevenswyze dezer Dieren in de bosfchen, noodig. Het komt hier dan maar alleenlyk aan, of wy kenmerken in dit fchepzel vinden, zo in gedaanten als geaartheden, welke eenigzins van de gemeene Aapen ver- fchillen,  ORANG-OUTANG. 9 fchiilen, en den Menfch, eenigzins, nader by komen: wy denken met den beroemden Geneesheer Tulp, ja; en gemerkt 'er, volgens Tyson zyne Ontleding, deelen in deze zyn, meerder overeenkomende met het menfchlyke, ten anderen, verfcheide zyner dadeiyke verrichtingen, fpooren van menfchlykheid vertoonen. Of 'er nu, den menfch nog meerder naby komende foort of foorten, gevonden worden, daar aan heeft men reden genoeg tetwyfelen, gelyk myne Leezers verder zien zullen; althans men heeft my op veelvuldige aanfchryvingen , naar Ooft- en Weft-Indien, in eene verloopene reeks van 20 Jaaren gedaan, nog geene andere, dan deze, konnen bezorgen. Behalven de overleedene Gouverneurs van Neêrlands-Indiën, de Edele Heeren Mossel en Van der Par ra, aan wiens gedienftige beleefdheden de Kabinet-Verzameling eene ongemeene verpligting heeft, en die my meer dan eens de onvindbaarheid bedeelden van den OrangOutang, naamelyk, met die gewoone eigenfchappen en grootheid, gelyk vroegere en laatere Schryvers hun befchreeven hebben. Behalven de gezegdens van die Heeren zegt de Heer W. van Hogend orp, Refident op Rembang, (die zig opzettelyk met de nafpooring dien aangaande heeft believen te belaften) in eenen Brief aan my van Batavia den 13 Mey 1774.. » Dit kan ik zeggen, dat de „ Orang-Outang, van de grootte die Uw Ed. my heeft opgegee„ ven, hier nooit gezien is, en men twyfeld of die wel in we„ zen is; men heeft hier fomtyds Orang - Outangs van minder „ grootte, dan tegenswoordig zyn 'er geen ". In eenen naderen Brief van 25 September deszelven Jaars vinde ik het volgende in het Franfch. „ En attendant Monfieur, j'ai 1'honneur de vous „ envoyer un Orang-Outang, non tel que vous m'en avez de„ mandé de cinq pieds, qu'on doute pouvoir trouver, mais un „ qu'on dit être affez joli, & qui a de 1'efprit comme un Dé„ mon. J'ai fait écrire par un de mes amis a Banjer -Maffin, „ pour voir fi Ion peut m'en procurer un grand; & dut il B „ couter  BESCHRYVING van den couter mille écus, vous 1'aurez, s'il eft a trouver. Monfieur " Buffon, tout grand homme qu'il eft, me paroit battre la ", Campagne dans fon Article des Orangs - Outangs; celui dont parle Tulp écoit du nouveau Monde". In eenen Brief korc daar op volgende zegt zyn Wel Edele, my 'er, door een byzonder geluk, twee leevendige te konnen zenden, doch beide deze zyn, niet tegenftaande alle voorzorge, onderweg op de reis geftorven. Van deze twee heeft men maar één op het Schip in Wyngeeft of Arak konnen bewaaren, die my ook is toegezonden; dezelve t hier overeind ftaande gemeeten, had nog de grootte niet van twee Rhynlandfche voeten, de andere was, volgens bericht, niet veel grooter. In een nader fchryven van 30 November deszei ven jaars, zegt de gemelde Heer: „ Je me flatte- que vous aurez reeu vivants les deux Orangs - Outangs &c. " Je crains bien Monfieur, que je ne pourrai point vous en', voyer un Orang-Outang, tel que Monfieur de Buffon le décrit, & que vous fouhaiteriez 1'avoir \ voici ce qu'écrit, " a Monfieur van der Beke, (a qui j'avois donné la com]] miflion de s'informer chez fon Parent, après un fi grand Orang-Outang,) Monfieur Palm, Refident de Banjer-Mafm, ce que vous prouvera, que j'ai faifi 1'occafion d'en avoir un, „ fi la chofe eft poffible. Extrait de la Lettre. „ Wat aanbelangt de Orang-Outang-, die üw Ed. verzoekt,. „ daarom ben ik zelfs naar Cajoetangie geweeft, en hebbe dem [, Vorst op het minfaamft verzogt my, des mogelyk zynde,, f daar aan te helpen, die my ook beloofd heeft daar na te laa" ten zoeken , doch onder betuiging, dat die Dieren, van grootte 'l als-Uw Ed. meldt, namelyk 5 voeten, zeer zeldzaam te be„. komen zyn: ook zeggen my de Oudfte Inlanders,, nooit van zulke groote Orang- Outangs gehoord te hebben :: Echter ' hebbe ik, regts. en links Gommisfié. gegee-veii: .  ORANG-OUTANG. |$ Voegt men nu, by deze aan my medegedeelde Berichten, nog de volgende opmerking, dat die van Tulp, Tyson, Edwards en de Buffon, alle, niet grooter dan twee a twee en een halve voeten geweeft zyn, dat de Edele Heer Van der Parra, in zyn Ed. leeven Gouverneur te Batavia my in 1773- de eerfte in Liquor heeft gezonden, al mede niet grooter dan ruim twee voeten: Dat de twee in 1774 overgezondene van den Heer van Hogendorp mede maar twee voeten en zelfs minder geweeft zyn: dat dit voorwerp dezer Verhandeling maar twee en een halve voet groot geweeft is: Dat die, welken de Heer Camper in 1 771. uit Ooft-Indie heeft ontvangen, volgens het aan my gedaan bericht, ook al, eer kleiner dan grooter geweeft is : Dat de Hoogleeraar Allamand, eenige Jaaren geleeden, 'er mede een van omtrent die grootte heeft ontvangen; zo dunkt my de gegrondheid myner gevolgtrekking genoeg beweezen, naamelyk, dat 'erin de Ooft* Indien geene andere noch grooter foort van Orang-Outangs zyn, dan die welken wy thans befchryven zullen; want het gezegde van den Vorst van Cajoetangie, dat die dieren ter grootte van vyf voeten zelden te bekomen zyn, acht ik in dezen opzicht minder, dan dat van de Oudfte Inlanders, als waarfchynlyk des kundiger, en die betuigen nooit van zulke groote Orang-Outangs gehoofd te hebben ( * ). Men voege by dit alles nog deze onze eigene waarneeming , waarvan wy reeds gefproken hebben, naamelyk, dat wy de waare grootte van deze OrangOutang, by haar aankomft, met alle mogelyke oplettenheid gemeeten (*) Na de volvoering dezer Befchryving, hebben wy het genoegen gehad den Heer Duléz, geboortig van Bern in Zwitzsrland, te ontmoeten, welke eenige Jaaren als Militair Officier op Borneo geweeft is, nu onlangs van daar t'huis gekomen. Zyn Wel Ed. Geftr. dezen Orang-Outang op het Vorftelyke Kabinet ziende,* verzekerde my, wel kleiner van die zelfde foort, doch nooit grooter daarvan gezien te hebben, daarby voegende dat deze dieren aldaar zelfs niet zeer gemeen zyn, B 2  12 BESCHRYVING van den gemeeten hebben, en dezelve, regt overëindftaande, niet hoger dan twee en een halve Rhynlandfche voeten bevonden. Dac wy na derzelver overlyden, het dier wederom in eenen rechtftandigen ftaat {tellende, met alle behoorlyke omzigtig- en oplettenheid dezelve andermaal op het naauwkeurigft meetende, met verwondering bevonden hebben, derzelver hoogte eer iets , doch van geen aanbelang, korter te zyn, dan twee en een halve Rhynlandfche voeten: dus is dezelve in de zeven Maanden van haar hier zyn niet het allerminfte gegroeid, 't welk, was dezeeen jong en nog groeijend dier geweeft, zekerlyk zigtbaar gebeurd zoude zyn, gelyk wy zulks by verfcheide andere dieren der Diergaarde waargenomen hebben. En waarom zyn 'er dan, zo als wy insgelyks gezegd hebben, geene grooter overgebragt, gelyk van andere bekende Aap-foorten, daar de grootheid doch altyd meerder verwondering en oplettenheid veroorzaakt P Van allede Tien, hier zoeven opgenoemde, Orang-Outangs, zyn eenige minder en geen een, myns wetens, hooger, dan twee en een halve voet, geweeft. De Geneeskundige Bontius meld niets van de waare grootte zyner Orang-Outang, dan hy geeft te gelyky geene reden om te denken, dat die grooter geweeft zy. Voegeu wy nu by deze elf voorbeelden van grootheid dezer dieren, het getuigenis van de Heeren van Hogendorp, van der Palm, en Dulez, gelyk mede onze waarneeming, dat die der Vorftelyke Diergaarden-, na een verblyf van zeven maanden, niets gegroeid is; zo heeft men een bewys van niet minder dan veertien of vyftien waarneemingen i, zo van Afiatifche als Africaanfche, tegen de gewaande grootheid van vyf en zes voeten, welke eenige Schryvers aan deze Dieren geeven. Na dus meer dan twintig Jaaren vruchtloos alle poogingen aangewend te hebben, om den waaren Orang-Outang te ontdekken (*) , waar toe de reeds gemelde Edele Heeren Gouverneurs • en f *<). Wy zeggen hieri. dén.waaren OmngOutan^ als-vooriieen döor de^Schryvers'  ORANG-OUTANG. 13 en de Heer van Hogendorp zig alle ' rnogelyke moeite gegeeven hebben, gelukte het eindelyk den Heer O. L. Hemmy, Tweede en Opper-Koopman van de Kaap de Goede Hoop, (thans tot myn leedweezen overleeden ) my dezen OrangOutang levendig voor de Vorftelyke Diergaarden over te zenden. Volgens eenen daarby zynden Brief van de Heer Hemmy, gedateerd 29 February 1776, was dezelve reeds een Jaar geleeden van Batavia gezonden door deszelfs Zoon, den Heer Onder-Koopman G. Hemmy, met by voeging van eenige geaartheden van het Dier, waarvan wy ftraks nader fpreeken zullen, en dat die van Banjermaflin (op bet Eyland Borneo') afkomftig was. Op den 29 Juny van het gepasfeerde Jaar 1776, gaf men my kennis van de behouden aankomft. Verblyd met de aangenaame tyding en het eerfte gezicht van een hier zo zeldzaam leevend overgebragt Schepzel, gaf ik order om hetzelve zo na mogelyk by my te plaatfen, ten einde gelegenheid te hebben om het gemakkelyk te betrachten. Het aldus een geheele Maand, vob maakt wel by my gehouden hebbende, zag ik my genoodzaakt het naar de Diergaarden te zenden, vermits den toevloed der nieuwsgierige dagelyks zoontzaglyk toenam, dat het niet mogelyk was het dier langer by my te houden. Wegens de geaartheid en > verdere eigenfchap konnen wy, met zekerheid, het volgende opgeeven. Hetzelve was van de vrouwelyke Sexe. Met allé rnogelyke oplettenheid hebben wy de gewoone veranderinge (ecoulement périodique) in dit voorwerp niet konnen ontdekken, noch dat zy, gelyk andere Aap-foorten, het eeten terzyde by de keef kon verbergen. Zy was van eene onbegrypelyke goedhartigheid ,, nimmer in het gemeene denkbeeld 'gebragt, dat zulks een Dier was, byna van menfchlyke ■ gedaante en grootte; op dien voet zogten wy naar zulk een Schepzel, en dit iszekerlyk de reden geweeii, als^ciet in wezen zynde „ waardoor wy niet geflaagüt zyn,. B. 3  14 BESCHRYVING van den nimmer heeft men haar eenige blyk van kwaadaartigheid zien toonen, men kon haar veilig de hand in den mond fteeken. In haar uiterlyk aanzien had zy iets droevigs, doch in alle haare omftandigheden kon men zulks niet bemerken. Zy beminde het gezelfchap van menfchen, zonder onderfcheid der Kunne te maaken, alleen gaf zy de natuurlyke voorkeur aan die haar dagelyks oppaften en goed deeden, en toonde alleen aan deze meerder bewyzen van vriendfchap. Somwylen als deze heenen ging, gooiden zy zig, aan de ketting liggende, als uitgelaaten op den grond, fchreeuwde jammerlyk en fcheurde alle by zig hebbende doeken aan ftukken, als zy alleen was. Haar Oppasfer fomtyds de gewoonte hebbende, by haar op den grond te gaan zitten, nam zy eenige reizen eenig hooy, daar zy op fliep, fchikten dat naaft haar, en gaf alle blyken van verlangen, door hem aan te zien, dat hy nevens haar zoude zitten. Eens op eenen tyd by haar komende, vond ik den Oppasfer in groote verlegenheid. Het Dier lag aan een yzeren ketting met een ring aan eene lange yzeren opftaande ftaaf. Ik vond hem opftaande, met den Aap op zyn borft, hem onbeweegbaar vaft houdende met de voor- en achter voeten, alles was vruchtloos om haar los te maaken, eenige aarbeijen op een fchoteltje aan haar laatende zien, liet zy eindelyk los en kwam af om die op te eeten. Hy had, volgens zyn zeggen, by haar gezeeten, zy was hem op de fchoot gekroopen en had hem toen dus vaft gehouden zonder eenig leed te doen, in dien ftand bad hy al eenigen tyd geftaan, tot ik' gelukkig kwam en hem verlofte, en hy had moeite gehad om overeind te komen. Haare gewoone wyze van gaan was op alle vier voeten, gelyk andere Aapen, doch zy kon ook regt overeinde op de achtervoeten gaan. Een goede ftok hebbende, ftond zy dikwyls, daarop leunende, zeer lang op de achtervoeten; doch zetten de voeten, gelyk de menfch, nooit plat neer, maar buitenwaards omgebogen, zodat zy op de buitenzykanten der achtervoeten ftond, de vingers naar binnen getrokken, 't welk eene gefchiktheid aan  ORANG-OUTANG. i5 aanwees tot het beklimmen der boomen. Zy lag vaft aan een foort van Iedere halsband, om den hals vaftgemaakt met een hangflootje en redelyk lange yzeren ketting, en was dus op een zolder ondereen zeer hoog dak gehuisvefh Eens op eenen morgen by haar komende, vonden wy haar losgebrooken, zig dien halsband over het hoofd gehaald hebbende, zy klom met eene verwonderenswaardige vaardigheid tegen de fchuinfche balken en latten van het dak, en vier menfchen hadden meer dan een uur werks, om haar weêr, en den halsband over 't hoofd te krygen. By deze gelegenheid, waar by ik zelfs wilde helpen, befpeurden wy eene meer dan gewoone kracht in derzelver Spieren; men kreeg haar met zeer veele moeiten op den rug op den grond , twee fterke menfchen hadden werk met de voeten, een derde met het hoofd vaft te houden, en de vierde met den halsband, weêr over het hoofd te brengen en naauwer te fluiten. By dit los zyn had zy onder anderen een gekurkte fles, waar in eenige Mallagawyn was, geopend, leeg gedronken, en weder op dezelfde plaats neder gezet. Zy at genoegzaam alles wat men haar aanbood. Haar gewoone fpys was brood, wortelen, inzonderheid geele peen, alle vruchten , vooral Aardbefien; maar byzonder was zy gefteld op het Aromatique als pietercelie-wortel of pietercelie. Zy at ook gekookt of gebraaden Vleefch en Vifch. Zy was, gelyk anders de andere Aap-foorten zyn, geen liefhebfter van Infeéten te eeten, haar eens een groote Spin en groote Vlieg geevende, beet zy die dood, en als proevende, fmeet zy die weg. Ik gaf haar eenenleevenden Vogel , eenMüfch, zy nam het touwtje, 't welk om de poot van de Vogel gebonden was, doch zy fchrikte als hy begon te vliegen. De Mufch, te ruuw door haar behandelt, beet haar in den arm, waarvan zy insgelyks fchrikte en zeer gevoelig fcheen, Eindelyk neep zy hem dood,, plukte eenige veêren uit het lyf, beet 'er in en proefde het vleefch, doch fmeet;hem ten eerfien-. weg:, in de Diergaarde,- en. reed* zeer/ ziekte  it5 BESCHRYVING van den ziek zynde, heb ik haar eens, zeer weinig, raauw vleefch zien eeten, doch met geen blyk van fmaak. Een raauw Ey aan haar geevende, beet zy er een gat in en zoog het met veel fmaak uit. Volgens bericht van de Kaap had zy aldaar eens eenige potten met verf leeg gegeeten, waardoor zy zeer ziek wierd, doch door het ingeeven van een flefch zoeten oly, en eenige klyfteeren, herftelde zy zeer fchielyk. Gebraaden vleefch en vifch at zy zeer fmaaklyk. Men had haar geleerd met een lepel en vork te eeten; gaf men haar aardbefiën op een bord, dan was het aartig te zien hoe zy dezelve, een voor een, met de vork in den mond-ftak, terwyl zy het bord of fchoteltje in de andere hand of poot vaft hield. Haar gewoone drank was water, doch zeer graag dronk zy allerley wyn en byzonder Mallaga; gaf men haar een flefch, zy trok 'er de kurk met de hand af en dronk 'er zeer wel uit, gelyk mede uit een bierglas, en gedaan hebbende, veegde zy, even gelyk een menfch , de lippen af, hét zy enkeld met de hand of met een doek. Gaf men haar, gegeeten hebbende, een pennetje, zy ploos 'er zig de tanden mede uit, even gelyk een menfch. Zeer behendig haalde zy brood of andere dingen uit de zakken. Men heeft my verzekerd, dat zy op het Schip veel los liep, en onder en met het volk fpeelde, en als het volk het gewoone Rantzoen by den Kok haalde, zy ook zulks voor haar ging haaien. Met het vallen van den avond ging zy fiaapen. Was het voor elk verwonderenswaardig haar te zien eeten en drinken; meer verwonderenswaardig was het, wanneer zy zig ter ruft begaf. Zy fliep niet graag in haar hok, uit vrees, naar her my toefcheen, daarin opgeflooten te zullen worden. Zig ter rufte willende begeeven, fchikte zy het hooy waar zy gewoonlyk op zat, fchudde het op en bragt meer hooy by een, daar zy met het hoofd op lag, leidde zig meeft op de zyde neder en dekte zig met een kleed, ( want was zeer kouwlyk, fehoon op de Kaap reeds aan een koeler climaat, tdan in de Ooft, gewoon ) warm en wel toe: fomwylen hebben wy haar  ORANG-OUTANG. 17 haar iets zien doen, 't geen ons, vooral de eerfremaal dat wy het zagen , ten allerhoogften verwonderde. Haare ruftplaats dus naar gewoonte gemaakt hebbende, nam zy eenen by zig hebbenden linnen doek, fpreide dien op den grond regelmatig en glad uit, toen nam zy eenig hooy en leide dat in 't midden van den doek, trok de vier punten van den doek 'er over en by een, nam het voorzigtig op, bragt het op haar bed, ging 'er met het hoofd op leggen, het dekkleed over haar lyf trekkende. Over dag fliep zy nu en dan, doch zeer weinig. Veeltyds zittende, omhing zy zig met het een of ander dekkleed, dikwyls over liet hoofd, doch ook fomwylen alleenlyk om den hals en om het lyf, als voor haar nog te koud zynde; hoewel het Zomer en zeer warm was; in dien ftand maakte zy eene zeer aartige figuur. My eens het flootje van haar ketting met een fleutekje met veel .oplettenheid ziende openen en naderhand weêr fluiten, zogt zy een kleen dun ftukje by zig leggend houd, ftak het in het flootje, draaide het om en weder om, en zag of het flootje open ging. Met eene fterke yzeren ketting aan eene lange yzerenItaaf liggende", tegen welke zy dikwyls te hoog op klom en op een balk kroop, liet ik, om zulks te beletten, een der fchakcls van de ketting met een yzeren kram in de vloer vaft flaan. Eens eene groote fpyker ter lengte van vyf duim, op eene onbegrypelyke wys, uit een der zykanten van haar hok gehaald hebbende, probeerde zy met dien fpyker de gezegde yzeren kram uit de vloer te trekken, die fpyker juift daartoe even eens als eenen hefboom gebruikende. Men gaf haar eens een zeer jong Katje, zy berook het overal, vooral aan den aars, ('t welk zy den Vogel ook gedaan had, en byna aan alles deed wat men haar gaf) dan dit Katje wat te ruuw behandelende, zo krabde hetzelve haar op den arm , toen fmeet zy hetzelve weg, haar arm beziende en wilde hetzelve niet meer aanraaken. Haar water op den grond gemaakt hebbende, waar zy zat, C nam  ï8 BESCHRYVING van den nam zy fomtyds een doek en veegde het zeer fchoon op. Eens waterde zy in de hand en dronk hetzelve, hoewel zy kort te vooren gedronken had. By derzelver eerfte aankomft wierd zy in eene Kamer geplaatft, digt by eenNoteboomen Kabinet, verfcheidemaalen nam zy eenen by zig hebbenden doek, en veegde met denzelven, zeer zindelyk, het ftof van den voet van het Kabinet. Dikwyls eenige Heeren gelaarft by haar komende, nam zy, fomwylen, een by haar liggend afchbezempje en veegde de Laarfen zeer fchoon af. Zeer handig maakte zy de Gespen der Schoenen van de by haar komende Heeren los, zo goed als een Knegt zulks konde doen. " Alle knoopen in touw als anders , hoe vaft en hoeveel ook gelegd, maakte zy, zeer behendig, met de vingers, of als die te vaft waaren, met de tanden los, doch, om die te maaken, fcheen zy geen begrip te hebben. Iets willende hebben, waar zy met de zogenoemde handen niet by konde komen, leidde zy zig achter over met de rug op den grond, en greep met de uitgeflrekte achtervoeten dat geene, 't welk zy anders niet konde bereiken. Somwyl bediende zy zich daartoe ook van eenen langen doek, en floeg 'er zo lang na tot dat zy het by zig kreeg. Een glas of bakje in de eene hand, en een ftok in de andere hand hebbende, had men veele moeiten om haar zulks af te neemen, gedurig zulks ontwykende, en met den ftok ftaande, om \ zelve te behouden. Zy maakte nooit eenig geluid, dan alleen zynde, in die omftandigheid zweemde het begin naar dat van eenen jongen tjenkenden Hond, daarna was het zeer grof en fchor, 't welk ik nergens beeter by weet te vergelyken, dan by dat van eene groote Zaag» die hout zaagt. Zy bezat eene meer dan gewoone kragt, gelyk reeds gezegd 13»  ORANG-OUTANG. i9 is , doch deze was inzonderheid zigtbaar in de voorvoeten of handen, die zy, gelyk alle andere Aap-foorten, tot alles gebruikt, daar mede groote zwaartens op ligtende en wegfchuivende. Haar afgang beftond, gezond zynde, in lange ronde ftukken. Eene allerbyzonderfte eigenfchap, en zo ver my bewuft is, nog van geen dier, dan by dit, waargenomen, is deze: Men fpoog haar, in de Diergaarde nog gezond en wel zynde , in de hand, zy bekeek het en likte het op , kort daar op zag men haar ook eenig fpeekzel in den mond vergaaren, en in haar hand fpoegen, zo, dat geen menfch het natuurlyker konde doen, de fpoeg was fchuimende, als die van een menfch. Deze gevallige ontdekking, is my door mynen geëerden Vriend, den Heer J. Tak, Med, Do&or te Legden, goedgunftig medegedeeld. Na dit verwonderende voorwerp, gelyk gezegd is, vier weeken zorgvuldiglyk by my bewaard hebbende, zond ik het zelve den 28 July deszelven Jaars met alle rnogelyke voorzorge, in eene daartoe expres gefchikte plaats in de Diergaarde. Eenige maanden aldaar redelyk wel geweeft zynde, wierd het arme Dier in November ziek, (volgens eene loflyke gewoonte dezer Diergaarden ), zy zat te beeven met eenen vry fterken afgang, dan eene kleene gift van Rhabarber fcheen alles te herftellen. Maar dit duurde niet lang, want kort daarop verviel zy in eene zeer triefte en uitteerende ziekte, van welke zy den 22 January 1777 ftierf. Volgens bericht kreunde zy eenigen tyd voor haar dood zeer fterk, waarop de gorgel in de keel en eenige doodfnikken volgden, na dus omtrent zeven maanden hier geleefd te hebben. Gevoeglyk zouden wy hier onze eigenlyke Befchryving van dezen waaren Orang-Outang, naar gewoonte, doen volgen, dan eene Aanmerking van den Heer G. Fors ter in het II. Deel zyner Reize rondom de Weereld, te Londen in het Engelfchm 1777 uitgegeeven, verdient hier deze korte wederlegging, terwyl wy C 2 andere  20 BESCHRYVING van den andere naamlooze prulfchriften geen antwoord waardig achten. Wy zeggen dan maar eenvouwdig, zonder zyn zo onvoorzigtig als onedelmoedig voorbeeld, van lage onwaarheden, te volgen, dat zyn Ed. in allen deelen (vry waarfchynlyk op een valfch bericht) bezyden de waarheid fpreekt, in zyne Noot op het ftuk van den Orang-Outang. Alle de omftandigheden na het overlyden van het Dier voorgevallen ('t welk opgevuld m 's Prinsen Kabinet, met volkomen goedkeuring geplaatft is) zyn te wydloopig om hier aan te haaien, de blyken der hooge goedkeuring van myn gedrag, in deze zaak gehouden, kan elk, zulks verlangende, by my en zelfs in onzydiger plaats zien. Het fcheeld dikwyls zeer veel, hoedanig men eene zaak voordraagt: juift is dit hier het geval. Ik heb, in den ftriktftenzin genoornen, alleen dat geen doen geeven, 't geen ik beloofd had, het Kabinet vorderde dit zeldzaame Schepzel, myn Opzetter, wezendlyk een zeer bekwaam Konftenaar, zoude elk, die hem zulks vergde zekerlyk gezwooren hebben, (doch elk zal hem lichtelyk gelooven) dat hy dit Schepzel, zonder den kop en de pooten aan het vel te behouden, niet konde opzetten : mogelyk weet de Heer Fors ter daartoe eenen aan ons onbekenden raad: Wegens de befchuldigingen en gevolgtrekkingen van zyn Ed. die my raaken; de€ze worden hem vergeeven, als vry ongelukkig misleid zynde, met toewenfchinge, dat zulke onwaarheden geenen invloed op de Leezers zyner Reize mogen hebben; vermits de meeften veel al vorderen, dat een Reiziger de zaaken die hy verhaald, dikwyls van meer dan eene zyde befchouwd, en wat verder ziet, dan zyn Neus lang is. BESCHRYVING  rai.xv. ^ O0SÏ IKD1SCHE ORAj^G-OITTANG-.   ORANG-OUTANG. 21 BESCHRYVING VAN DE OOST-INDISCHE O R A N G-O U T A N a Tab. XIV. Tab. XV. De hoogte van dien, recht opftaande gemeeten, was twee en een halve Rhynlandfche voeten. By haar aankomen hier te Lande, was het Dier vooral niet maager, maar zeer wel in het vleesch, hoewel de armen en beenen in geenen deelen zo dik gefpierd waaren als de Geleerde Tulpius ons die in zyne Af beeldinge voorfteld, doch de buik was, vooral als zy zat, even eens, zeer zwaar en dik uitgezet. De tepels der borften ( zy was van de Vrouwelyke Sexe) waaren kleen en digt by de oxels. De navel in den buik was zeer menfchlyk. De voorvoeten of armen waaren van de oxels tot het einde der middelfte vingers 23 duim. De hand op zig zelve tot het einde der middelfte vinger 7 duim. De middelfte vinger drie en een halve duim lang. De eerfte wat korter, de derde iets langer, de vierde of pink veel korter, doch de duim is nog veel korter. Alle de vingers zyn drieledig, de duim is maar tweeledig, zy zyn alle met een zwarte ronde nagel voorzien. De beenen waaren van de heup tot den grond 20 duim, doch het dybeen fcheen my in evenredigheid veel korter dan het feheenbeen. De voorvoeten vlak op den grond ftaande, waaren van achter van de hiel tot het einde der itjiddelfte vinger' of teen, 8 duim. De teenen der voeten zyn korter, dan de C & vinger*  '11 BESCHRYVING van den vingers der voorvoeten, de middelfte is ook iets langer, dan de andere, doch hier is de duim-teen veel korter, dan die der hand of voorvoeten. De teenen zyn eeven als vooren, zwartkleurig, genageld, doch de duim - teen , welke maar tweeledig is, is volftrekt in vier my bekende voorwerpen van deze Afiatifche foort, ongenageld: Mogelyk is dit een onderfcheiden kenmerk der Amerikaanfche, welker duim-teenen of groote teenen genageld fchynen. De binnenfte zyde der voor- en achtervoeten is geheel kaal en zonder haair met een redelyk zagt vaal zwart vel bekleedt, doch na de dood en in haar ziekte was dit vel reeds veel witter geworden. De vingers der voor- en achtervoeten waaren insgelyks zonder haair. De billen waaren niet kaal noch verëeld, gelyk by andere Aap-foorten, doch men kon geen billen, noch kuiten aan de beenen befpeuren, gelyk mede geen het minfte bewys van ftaart. Het hoofd is van vooren geheel met een kaal muisvaalkleurig vel bedekt. De bek of mond fteekt, hoewel niet zo veel als by de Baviaan-foorten, wat vooruit, doch zy kon die te gelyk zeer veel vooruit fteeken en intrekken. 'De mond of bek is gelyk by de meefte Dieren zeer wyd. Rondom de oogen, de lippen en kin was het vel wat vleefchkleuriger. De oogen zyn blaauwachtig bruin in het midden zwart. De oogleden hebben, zo wel onder als boven, kleene uitfteekende haairtjes. Boven de oogen is eenig haair;. doch men kan het niet wel wenkbraauwen noemen. De neus is zeer plat ingedrukt en breed naar onderen. De voor - tanden in het boven kaakebeen zyn vier in getal, daar op volgt aan weerszyde eene opene plaats, en daar op aan elke zyde eene hoektand die langer is, en daar op aan ieder zyde drie kiezen, waarvan de achterfte de grootfte is. In het onder kakebeen heerfcht dezelfde order. De tanden zyn zeer menfchlyk, en gaaven door hunne groote- en breedheid eenen volgroeiden leevensftaat te kennen. Binnen in de boven bek, of het  ORANG-OUTANG. 23 het verhemelte , is de koleur zwart, onder de tong integendeel vleefchkleurig, het tandvleefch rondom de tanden en kiezen van het onder-kaakebeen is mede zwart. De tong is lang, van vooren rond, glad en zagt. De ooren zyn kaal en zeer menfchlyk, doch kleender dan die by anderen verbeeldt worden. By derzelver aankomft had zy geen haair, dan een bruinkleurig op het achterlyf, op de armen, dyën en beenen, boven of achter op het hoofd op de borft en buik was genoegzaam geen haair, het vel was muisvaalkleurig. Op de armen bemerkte men dezelfde ftrekking van het haair, waarvan Dr. Tyson fpreekt, namelyk, van de fchouder tot den elleboog liep het nederwaards, en van de handen of voorvoeten opwaards tot aan den elleboog. Op den aannaderenden winter kreeg dit Dier veel meer haair, het hoofd was nu (in welke tyd zy door denKonftfchilder, den Heer Haag, is afgebeeld) vry digt, met bruin geeler kort haair bewasfen. De rug, borft en alle verdere deelen van het Dier, waaren nu veel fterker met dergelyk licht kaftanje kleurig haair begroeid, zo> dat het een geheel ander Dier geleek. De langfte haairen bevond ik, op den rug, drie duim lang,   BESCHRYVING VAN DE NOG GENOEGZAAM ONBEKENDE EN EEN DER GROOTSTE SOORT VAN H ARTE-BOKKEN, G E N A A M T C O U D O U; van de KAAP de GOEDE HOOP, Foor de eerjlemaal, in europa , levendig over gebragt in de diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERF GOUVERNEUR, ERF-CAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. beschreeven en üitgegeeven door A. V O S M A E R9 Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, Directeur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Genootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, By de Erven P. M E IJ E R en G. WA R N A R S, MDCCLXXXIIL   COÏÏBÖU van üeKaap de Goede Hoop.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DE AFRICAANSCHE COUDOU. DE Graaf de Buffon, fehynt nog in het onzekere gebleeven te zyn, omtrend eene der allergrootfte foort van Harte-Bokken welke tot heden bekend is. Het hoofd alleen, met de hoornen, was zyn Ed. maar onder 't oog gekoomen. De Heer B aurhis, Commis in den Zee-dienft, hadhem naderhand eene hoorn van dit fraaijeDier, onder de benaaming van Condoma, van de Kaap de Goede Hoop, ter hand gefield, welke benaaming hy dus met recht aan hetzelve liet behouden. My is echter die benaaming, tot dat Dier betrekkelyk, nimmer voorgekoomen, maar in tegendeel zints veele Jaaren die van Coudou, waarfchynlyk heeft gebrek aan genoegzaam geheugen , de waare, en naar myn denkbeeld Hottentotfche, benaaming van Coudou, in die van Condoma veranderd of verbafterd. Vrywaarfchynlyk is deze Coudou het waare Dier waarvan Gesnerus O), in navolging van Ca jus, alleen den kop met hoornen afbeeld. Doch het is geenzints de onbekende Bok, die Kolbe in zyne Befchryving van de Kaap de Goede Hoop (F) opgeeft, en duidelyk met een fik of baard en rechte hoorns afbeeld, gelyk de Heer de Buffon f>), de Coudou, niet leevend gezien hebbende, verönderfteld. U. AlDrovandus Qd) geeft, gelyk Gesnerus, het hoofd met hoorens, in navolging van Cajus, doch de verbeelde - O) Gesner, de Quad. p. 295. Idem Hoogduitfche uitgaave gen. Thier* buch. Surich ijo"3. fol. pag. 67. Kolbe,. I. Deel, pag. 170. met eene Afbeelding Holl. uitgaave fol, CO Tom- I2- Pag. 301. Idem DAüBENTofï, Tom. 15. pag. 192, (d) De Quadrup, Bifukis, pag. 740. Bon. 1^42, A 2  4 BESCHRYVING van wè beelde bochtige omwending der hoorens is mingelukkig als by Gesner, en hun dier is, gelyk de Heer Buffon te recht aanmerkt, geenzints de Strep/ïceros der ouden, maar waarfchynlyk deze Coudou, welke Cajus, en zyne volgeren, dus ten onrechte de Strepficeros genaamd hebben. De hoorens, welke de Heer de Buffon, voor die der Coudou afbeeld en befchryft (>)> zyn ook geenzints van de Coudou, maar die van den Eland van Kolbe, thans onder zyne landbenaaming van Canna bekend , en welk zeldzaam Dier wy in het volgende Stukje van ons werk befchryven. Het Dier, 't welk wy heden onder zyne rechte benaaming van Coudou nader doen kennen, is het allerëerfte, van dat foort, 't welk leevend in Europa, en alhier in de Diergaarde van Zyne Doorl. Hoogheid Willem den Vyfden gezien is. Eenige Schryveren hebben daarvan, min of meer gebrekkige Afbeeldingen en Befchryvingen gegeeven, in zo verre het voorwerp hun bekend of toegefchikt toeliet, gelyk wy by elk derzel've hier navolgende aanteekenen. Dan geene dier Afbeeldingen kan in allen opzichc met meerder oplettenheid volvoerd zyn, dan deze hier bygevoegde door den Heer Schouwm an, welke in voorzeide Diergaarde naar het leevendige Dier geteekend is. Dit ons gezegde beruft op het oordeel van alle des kundigen welke: het leevend Dier, en alle de onderfcheidene Afbeeldingen daarvan gezien hebben. By den teekenkundigen Ridinger, genoeg bekend doör een aanzienlyk getal van Afbeeldingen welken hy, met zeerveel roem, van onderfcheiden dieren gegeeven heeft, heb ik reeds voor veele Jaaren , de Afbeelding der Coudou met verwondering het allerëerft ontdekt (ƒ). Dezelve is vrygoed verheeld ,. O) Tom. XII. Tah 4.6. bis. pag. 3-57. enz.pag. 377-en 378. (ƒ) In een der 12 f raatje Prenten van het Paradys, waar onder Jiaat. Joh;. El, R ip j wc e ba Iüy. fee & excudit. Aug. vind.  AFRICAANSCHE COUDOU. 5 beeld, waarfcbynlyk naar eene goede Teekening of welbereid vel door een Duitfcher van de Kaap medegebragt. De onvermoeide en zeer geleerde Heer Houttuyn, Med. Doclor te Amfterdam, heeft mede eene Afbeelding van dit zeldzaam Dier (g)> doc^ zonder benaaming, en zo goed als mogelyk was, gegeeven naar eene Teekening welke zyn Ed. van den geleerden Heer Narcis sus, insgelyks Med. Doclor aldaar hadt ontfangen. De geftalte van het Dier is vry goed verbeeld , dan, hier ontbreeken voornaamelyk de echte kenmerken, als de van den rug terzyden het lyf nederdaalende witte ftreepen, gelyk mede de witte ftreepen en vlakken van het hoofd enz. Insgelyks ontbreekt hier de Befchryving, zynde daar alléén maar bygevoegd, dat het aan de Ooft-Kuft van Africa voor weinige Jaaren gefehooten was, alwaar men het van verre vooreen' Eenhoorn had aangezien, vermits het zich, zekerlyk van terzyde gezien zynde, als Eenhoornig vertoonde. De geleerde Heer C o l l i n i , Geheim-Secretaris en Directeur van het Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van den Kunft-en-Geleerdheidlievenden Keurvorst van den Paltz enz. heeft de Befchryving en Afbeelding van dit vreemd Dier in de Acla Academici Palatince (O* onder de benaaming van Cerf du Cap de bonne Efperance geplaatft, welke Afbeelding, gelyk te zien is, is gemaakt naar een bereid vel, 't welk in het Keurvorftelyke Kabinet bewaard wordt. De Befchryving is meerendeels overéénkom), ftig, in zoverre als men wegens een bereid vel kan oordeelen, doch de Afbeelding is, in allen opzigte, door een gebrekkige Teekenaar en Plaatfnyder gemaakt. Irr (g) HouTTüYN. Befchryving der Lieren, Planten en Mineraalen, volgens hef. faamenftel van den Heer Linnajus. /. Deel, 3 Stuk; pag. 267. fig. 26",. Amft. 1762. tnz. gr. 8°. (h) Academia Palatince,. Vol. I. pag. 487. Manh. 1766. 4°;- A 3  6 BESCHRYVING vaNdü In het koftbaare werk van de Heeren Knorr en Muller; vindt men mede eene, doch gants geene gelukkige, Afbeelding en Befchryving (/) onder de verbafterde benaaming van Coetoe, welke men insgelyks kenlyk zien kan, dat naar eene zeer flegtopgevulde huid van het Dier gemaakt is. Noch vind men de Befchryving s rand, welke tot op een' kleinen afïfond van de punten roet de uitgetrokken Spiraak krultrek voortloopt. Vervolgens zyn deeze hoorns, van onderenaf tot op zekere hoogte, met fchuinsloopende inkervingen geteekend. Het fehynt my toe dat de hoornen hier wat te kleen of te kort verbeeld zyn, dan myn kundige Teekenaar, de Heer Schouwman verzekert van neen. Men ziet veel grooter hoorns dan deze, welke maar twee voeten en zeven duim lang zyn, ik heb 'er gezien van omtrend vier voeten lengte; een bewys dat deeze Dieren veel grooter worden; zy laaten zich zeer fraai polyften, gelyk 'er in het Kabinet gezien worden. De ooren zyn negen en een half duim lang, van binnen met zeer kort wit hair bezet. De kin of onderbek heeft geen het allerminfte bewys van fik of baard, gelyk het in de gemelde Befchryving van de Kaap, zeer Verkeert, verbeeld en befchreeven is. Onder aan de kaakbeenen, naby den hals, heeft het eenig nederhangend hair, ook heeft het, langs de keel en borft tot beneden by de voorvoeten , eene doorgaande ftreek neerhangende hairen, die voor op de borft het langfte zyn; de langfte deezer hairen zyn omtrend negen duim, en 'er loopen donkerbruine hairen onder de lichtbruine en rofchkleurige. Het hair op het lyf is zeer kort en gelyk reeds gezegt is meeftal ligtbruinkleurig. Langs, of liever op den hals, tot omtrend op het lyf by de voorbeenen, heeft het eene fmalle ftreek van ligtbruine maanhairen, de langfte omtrend drie duim en waarvan een kleen bosje, beneden aan den hals, zich orakeerende naar boven loopt. Daarop volgt de ftreek van korter zeer witte hairen, welke op den rug, tot byna aan den ftaart, doorloopt. Van boven, omtrent het midden van den rug, loopen, ter zyde van het lyf nederdaalende, aan de eene zyde, negen fmalle witte ftreepen, de eene duidelyker als de andere: en aan de andere zyde telt men in dit voorwerp maar zeven der-  AFRICAANSCHE COUDOU. 15 dergelyke ftreepen. Somwylen loopen van boven twee dezer ftreepen ineen. De voor-en-agterbeenen hebben, van vooren, geelachtiger bruin hair. Verder naar de binnenzyde word het wat afchkleuriger. De hoeven zyn zwart en gefpleeten, zoo als by alle deze foorten van Dieren, en van agteren boven de hoeven vertoonen zich insgelyks twee zwarte loshangende klaauwtjes op een donkerder bruinhairig vel. De ftaart heeft in het midden bruine, en terzyden witte hairen, onderaan is een fraai byhangend bosje donkerbruinkleurige hairen, waarvan de langfte omtrend vyf duim lang zyn. Het was van de mannelyke fexe, en daarin met de Harten ©verëenkoomende. EIN D E.  É  BESCHRYVING Van het nog genoegzaam onbekend Africaansch Dier, aan de Kaap de Goede Hoop, bekend onder de verkeerde benaaming van ELAND; doch by dë HOTTENTOTTEN aldaar genaamd C A N N A. Foor de eerjlemaal, in den Jaare 1748. of 1749. levendig over gebragt in de diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID WILLEM den IV.; PRINSE VAN ORANJE E N NA SS AU W, GOUVERNEUR, CA PI TE IN -GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Gelyk meedeten tweedemaal in Anno 1780. voorde Diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID WILLEM den V., PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STADHOUD ER E RF-G OUVERNE UR, ERF-CAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLAND EN, ep,z. enz. enz. BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR A# V O S M A E R, Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, Directeur der Vorfielyke Natuur, en « Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie, enKorrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid , van het Zeeuwfche Genootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, By de Ervijj P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXIIt.   fai. XVII CAHKA of zogen:ElandJ,van de Kaap de GoedeKoojb.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN ZOOGENAAMDEN KAAPSCHEN ELAND, DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD C A N N A (*)• Men kan de voorderende kennis van elk gedeelte der Natuurlyke Hiftorie aanmerken, als eene nieuwe fchakel aan de onbegrensde keten van de wonderen der Natuur. Wonderwerken, die elk vernuftig Schepzel als uitlokt en zelfs roept, tot derzelver befpiegelende befchouwing, Zy doet bun eene wysheid, orde en geduurige verwisfelendefchoonheden bemerken, welke een Schepper, Beftuurder en Onderhouder van alles zoo kennelyk doet doorftraalen, dat zulks de ondankbaarfte en waanwyfte befchouwers befchaamd en overtuigd, indien hunne gewaande geleerdheid, waarmeede zy veeltyds zoo belachlyk pronken , ook maar door eenige overtuiging te overtuigen is. Kolbe is de allerëerfte geweeft die van dit Dier gefproken heeft, 't welk aan de Kaap bij de Hollanders, algemeen met de benaaming van de Kaapfche Eland bekend is. De befchryving en afbeelding, door hem gegeeven, is in zeker opzichte gebrekkig en te onzeker, om hetzelve wel te doen kennen. De benaaming van Eland voegt ook in geenen deele aan (*) Kolbe, Kaapfchen Eland. Befchr. van de Kaap de Goede Hoop, Amfl. 1727. fol. I. Deel pag. 173. met eene bygevoegde eenigzints gebrekkige afbeelding, de Buffon, Coudou, Hift. Nat. Tom. XII. pag. 357. Tab. 46. bis. Pallas. Antilope Oryx. Specilegia Zoolog. facie. I. pag. 15. Berol. 1774. 40. Allamand. Canna Sup. Tom. V. Hift. Nat. de Mr. de Buffon, Edit. Amft. 1781. fa) Befchr. van de Kaap de Goede Hoop. I. Deel, pag. 173, A 2  4 BESCHRYVING van den aan dit Dier, t welk genoegzaam rechte hoornen heeft, dievan onder fchroefswijze gedraaid, verder rond en glad zyn, die het geduurende zyn leeven behoudt en niet verwisfeit, daar, in tegenftelling, de Eland breedbladerige hoorns heeft, die eenigzints getakt zyn, en die het, even als de Hartebeeften, alle Jaaren afwerpt en vernieuwd. De Heer de Buffon (O, was m het denkbeeld dat de Eland van Kolbe, de Bubalus zoude zyn der oude Schryveren , waarmcede echter de rechtftaande hoorns, met welke Kolbë zyn Eland afbeeld en genoegzaam befchryft, geene overëenkomft hebben. Wat verder (O verbeeldt die geleerde Schry^ ver volmaakt wel de waare hoorns onzer zoogenaamde Eland, doch eigent dezelve toe, hoe wel ten onrechte, aan de Coudoudoor my befchreeven, misleid zynde door een verkeerd Byvoegzel (Etiquette) der benaaming, gevonden by zoodanige hoorns in het Kabinet van den Heer Düpleix(^). Aan dusdanige misleidingen is elk onderhevig, doch zy koomen te recht mits men getrouwe af beeldingen leevert, door goede Kunftenaars vervaardigd (*?)• Verfcheiden Jaaren gelëedèn vereerde de Heer Onymos, Med. Do&or en uitmuntend Ontleedkundige alhier, aan het Vorfte* lyk Kabinet der Natuurlyke Hiftorie, onder veeïe andere kunftige Sceletten van onderfcheiden Dieren , dat van den Kaapfchen Eland. Dit Dier, van het manlyke geflacht geweeft zynde,. was; ( è ) Hift. Nat. Tom. XII» pag. 296. Cc) Idem Tom. XII. Tab. 46. bis. Daar de Hoorns volmaakt wel verbeeld zyn, (d) Idem Tom. XII. pag. 357. &c. (e) Dus kan men aanftonds erkennen, dat het middelfte figuur op Tab. LXV. -pag. 329. Supplem. Tom. III. Hifi. Nat.de Mr. deBuffon, Parysfche uitgaave 2776. en door die Schryver zelfs met recht in twyffel getrokken-, geenzints een: hoorntje der Giraffe is; zoodanig een volmaakt overëenkomftig beentje is hier in het. Kabinet,, met. by voeging, dat. hetzelve is uit ie Penis van een. viervoetig Weit-Indisch Dier.  KAAPSCHEN ELAND. 5 was vóór veele Jaaren, zoo als men vervolgens zien zal, nevens een ander van de Vrouwlyke foort, van de Kaap overgezonden aan Wylen Zyne Doorluchtigste Hoogheid, Willem den IV. Prinfe van Oranje enNasfauzv, Stadhouder der Ver'ëenigde Nederlanden, enz. enz. enz. En men kan hier by aanteekenen, dat die Dieren, ten dien tyde, de allerëerfte geweeft zyn welke onder de benaaming van Eland alhier in Europa leevendig zyn overgebragt ( * ) Een verloop van ruim dertig Jaaren fcheen genoegzaam, zonder dit welbewaarde Scelet, de gedachtenis deezer zoo Zeldzaame of zonderlinge Dieren te hebben uitgewischt. Dan! een gelukkig toeval ontdekte my, dar het manlyke foort deezer Dieren, door den overleeden Heer HofSchilder Haag, naar het keven was afgeteekend. De Heer Haag, de Zoon, thans die zelfde plaats bekleedende meteen gelukkig gevolg, byzonder in het fchilderen van Paarden en andere Dieren, had de goedheid my deeze bygevoegde afbeelding: ter hand te ftellen. Hier door aangemoedigd vervolgde ik myne verdere ontdekking, en het gelukte my nog een der Perfoonen uittevinden welke die zoogenaamde Elanden geduurende hun keven had opgepaft. Door dezelven is my het volgende bericht meedegedeeld, naar eene directe erkenning van het Dier, by het vertoonen der hier byvoegde afbeelding. In het Jaar 1748. of 1749- werden twee deezer Dieren, beiderlei fexe, van de Kaap de Goede Hoop leevendig overgebragt , aan gemelde Zyne Doorl. Hoogheid vereerd, en verzonden naar de Vorftelyke Diergaarde, ten dien tyd zynde op het Lust' ( * ) Verfcheiden der Romeinfche Keizeren hebben het geheugen van verfcbillen-de vreemde Dieren, welke zy aan het volk, by onderfcheiden gelegenheden plechtig vertoond hebben, op hunne Munten doen vereeuwigen. Dit gebruik billykt myne handelwyze, in Hun diezelfde eer te doen toekomen, welke aan ons en ons nageflacht dergelyke Vorftelyke gunftbewyzen bezorgd hebben, doorhet doen zien en kennen van zoo veele en zoo zeldzaame als verwonderingbaarendé^ Schepfelen, waarvan verfcheiden zelfs nimmer tot de kennis der aloude volkeren gekoomen zyn. A 33  6 BESCHRYVING van dek* Luft-Huis genaamd het Loo, in de Provincie van Gelderland gelegen. Zy fcheenen omtrend volwasfchen, hebbende de groote van onze gewoone Koe-Beeften, Na eenigen tijd in de Diergaarde geweeft te zyn, en dus van de ongemakken der Reize herfteld, waaren zy tierig en wel, en , door hunne verfcheidenheid met onze bekende Dieren, aanmerkelyk. Derzelver geaartheid was in allen opzichte goedaartig, zoo dat men hun zonder de minfte vreeze dorft naderen en behandelen. Men hadt zelfs het manlyk foort, zonder veele moeite geleerd tusfchen de boomen van een chais te loopen en naar den toom te luifteren. Het kon, doch niet lang, ongemeen hard voor de Chais loopen, en zelfs harder dan een Paard, waar van de proef, en zoo als gedacht wordr, maar alteveel genoomen is; In welftand zynde, hadden zy in hun ftaan, gang, loopen en aanzien, veel gelykenis met een Harte-Beeft: derzelver fchreeuwende geluid kwam ook eenigzints met dat van het Hart overeen. Het manlyk foort was veel vlugger en fterker als het vrouwlyke, anders in gedaante daarmede meerendeels overëenkoomftig, uitgezondert, gelyk men my verzekert, dat het vrouwlyke foort ongehoornd was. Maar omtrend dit laatfte geeft de Heer Gordon, gelyk men verder zien zal, een tegenftrydig bericht. Hun gewoone voedzel was gras, hooy, haver, brood en zemelen en byzonder gra&g likten zy zout. Zy behoorden tot de herkaauwende Dieren vermits zy derzelver genoomen voedzels herkaauwden. Nadat deeze vreemde Dieren eenigen tyd vrywel in de Diergaarde geleefd hadden, men denkt omtrend twee Jaaren, is het wyfje veel vroeger dan het mannetje, beide aan eene uit-teerende ziekte geftorven. Deeze bygevoegde af beelding, hoewel in het begin der ziekte van het eene Dier gemaakt, milt hierom deszelfs anders gewoone leevendigheid in de oogen en houding, het was reeds min of meer vermagert. Kolbe,  KAAPS CHEN ELAND. f Kolbe, ( buiten wien men niet veel omtrend de Natuurlyke Hiftorie van de Kaap de goede Hoop aangeteekend vindt, en waartegen al veelmaal zelfs de allerönkundigfte fchreeuwen, zoo omtrend zyne fouten als onvolmaaktheden) zegt zelfs in 'zyne befchryving, dat deeze zoogenaamde Eland aan de Kaap, geheel en al met den Europifchen of Noordfchen verfchilt. Dat de hoornen van dit Dier van onderen geringd, van of naar boven, gansch glad en fpits toeloopen en omtrend één voet hoog zyn. Hy verbeeldt het ook met rechte hoorns, eene kennelykheid welke hun genoeg van de Bübalus der oude Schryveren doet onderkennen. Verder zegt hy, dat het een Dier is van ruim vyf voeten hoog en zes voeten lang. Dat deszelfs vleesch, zelfs ingezouten, een zeer aangenaame fmaak heeft, 't zy gekookt of gebraaden, dat hetzelve naar Rundvleesch gelykt, een gezond voedzel geeft, als hebbende by zelfs het onderfcheiden maaien gegeeten. Dat deeze Dieren zich op de hoogfte Bergen onthouden daar zy maar goede weiden en water vinden, hoewel zy ook veeltyds in de daalen koomen en als dan gefchooten worden. Dat derzelver huiden meer tot fchoenleder, als tot ander, gebruikt wordt. Verder verhaalt en verbeeldt hy, hoe dezelve ook fomwylen, aan een' zwaaren taaijen in den grond ftaande en kromneêrgeboogen ftok gevangen worden. Men kan uit de hier opgegeeve grootheid van het Dier en zyne hoorns, genoeg afleiden dat Hy van een jong en onvolwasfen Dier fpreekt. Deeze befchryving dus verre reeds lang gereed, maar in de uitgaave vertraagd, door fterfgevallen van myn Drukker, Vertaalder en onophoudende bezigheden, welke het Kabinet aan myne zorge toevertrouwd, verëisfchen, ontving ik in den Jaare 1780. een' volgens gewoonte verpligtenden Brief van den Hoog-Welgebooren Heere Baron van Plettênberg , Gouverneur der Kaap de goede Hoop, in welke Zyn Welëd: my kennis gaf der afzending van onderfcheiden Dieren, naamenlyk: Twee geftreepte Woud-Ezels, (Zebra.') EenBaftaardditoQuaggagenaamd, waarvan  b BESCHRYVING van bek van wy in de Befchryving der Coudou iets gezegd hebben. Een Nou .of Gnou, onderweg geftorven, waarvan voorheen reeds twee in de Diergaarde, door denzelven edelmoedigen Begunftiger, gezonden zyn, en van welke de befchryving, met ^een goede afbeelding, eerlang zal volgen. En ten laatften zag ik, met een allerbyzonderft genoegen, dat hierby nog gevoegd was een' jongen Kaapfchen Eland. Kort «ié den ontvangft van deezen my ten hoogften aangenaamen Brief, landden alle de gemelde Dieren vrygelukkig, uitgezonden de Gnou, gelyk ik gezegt hebbe welke op de reis ftierf. Maar tot myn byzonder leedwezen, daalde overige Dieren, onder des Edele Compagnies goede bezorging, wel ontlaaden waaren, was de Eland, door eene flinkfe vroegere ontlaading, buiten 's Comp. kennis gefchied, en als toen by de ontlaading gevallen hebbende, in zulkëen' ellen digen toeftand, dat dezelven, weinige uuren naar zyn aankoomen alhier, is geftorven. My bleef dus niets overig, dan de onaangenaame befchouwing van dit ongelukkige zeldzaame Schepzel, en zelfs geene andere gelegenheid, dan om de echtheid der hier bygevoegde afbeelding te verzekeren, en de achtervolgende befchryving op te maaken van den zoogenaamden Eland, welke, by zyn ftervend keven, geen blyken gaf, als die van eene allerzachtzinnigfte geiiartheid, gelyk meede, eene meerdere leevendigheid welke zich in het oog en de gedaante fcheen aan te duiden, dan in de hierby verbeelde afteekening, waarvan wy de reden reeds gezegd hebben. De vertraaging deezer uitgaave, geeft my geleegenheid gebruik te maaken van eenige nog nadere ontvangen, zoo fchrifcelykeals mondelinge, berichten, van welke zommige nagenoeg overëenkoomen met eene Befchryving van den Wel Ed. Gestr. Heere Gordon, door den Hoog-Leeraar Allemand (ƒ) uitge- Cf) Supplem. Tom. V. Hifi. Nat. AMr. de Buffon, Edit. Arnft 1781.  SAAPSC'HEN ELAND, 9 uitgegeeven. Deeze berichten verzekeren my, dat deeze zoogenaamde Elanden zich nog dikwyls, by groote troupen, niet wyd van de Kaap onthouden, en die van het Man- en Vrouwlyke geflacht zich nu- en- dan van elkander afzonderen, uitgenoomen in Paringstyd, als wanneer zy zich, fchoon in veelminder getallen, ■byëen vertoonen, terwyl 'er als dan fomwyl vry hevige verfchillen by de mannelyke foort voorvallen. Verder, dat zy wat verre van de Kaap niet zeer fchuuw, echter vry gezwind in het loopen en 't beklimmen van de fteile gebergten zyn; dat hun aart dus zachtzinnig is , dat men dikwyls, uit eene troup «en gefchooten hebbende, geen het minfte gevaar loopt. De manier van voortteeling is als die van onze Runderen, en de wyfjes werpen maar één jong, hoewel zy vier tepels hebben. Meer^ maaien is my verzekert, dat 'er Boeren aan de Kaap geweeft zyn, 't geen mogelyk van de afgelegen gedeeltens der Kaap moet verftaan worden, welke den Eland tot werkdienften, als tot het trekken voor de kar, gewent hebben, de mogelykheid is ontwyffelbaar, gelyk ik hier vroeger beweezen hebbe, naamlyk: dat men een der eerft hier te Lande gezondene voor een Chais te loopen gewend heeft. -In maar ééne omftandigheid is myn bericht met dat van den Heere Gordon verfchillende. Zyn Ed. zegt: dat de wyfjes ook gehoornd zyn. Volgens 't aan my gedaan bericht heb ik voorheen gezegt dat die ongehoornd waaren, en -de Man, welke my dat bericht gegeeven en die dieren in 1748. of 1749. heeft helpen oppasfen, verzekert my zulks nog. Dan! met meer recht geloof ik, deswegens op het gezegde van den Heer Gordon te kunnen ftaat maaken, als een gettouw «n kundig ooggetuigen, op de plaats zelve zynde daar deeze Dieren vallen, te meer, daar het zeer mogelyk is, dat de langduurigheid van tyd zulks den Oppasfer der eerftövergezondene Dieren heeft doen vergeeten. Men ziet uit de gemelde Befchryving van den Heere Gordon, en het is myook alhier, door Kaapfche Inwoonderen, verzekert, B dat  io .BESCHRYVING van den dat deeze Dieren by de Hottentotten Canna en by de Cajfers ïtfpoaf genaamt worden, en welke eerflgemelde wy nu aan het hoofd deezer befchryving, by anderzints algemeen bekende doch. zekerlyk oneigen benaaming van Eland, gevoegd hebben, BESCHRYVING VAN DEN ZOOGENAAMDEN KAAPSCHEN ELAND, DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD CANNA. Tab. XVII. MEN moet vooraf wel in het oog houden, dat de volgende befchryving is opgemaakt, naar de laaftövergezonden Canna, welke by de ontlosfing uit het Schip, dooreenen zwaaren val inwendig te veel bezeert, alhier na zyne aankoomft maar weinige uuren, in eene allerëllendigfte ftaat, in 't leeven is gebleeven. Dezelve was van het Mannelyke geflacht, nog zeer jong, in aanmerking genoomen de grootheid van het Scelet, 't welk, van een der twee allerëerft overgezondene, zich in het Kabinet bevind , gelyk meede by vergelyk der grootheid deezer dieren, door den Heere Gordon opgegeeven; als ftellende die de lengte, van den neus tot aan het begin van den ftaart, 8 voeten en 2 duimen, en de hoogte, by de voorvoeten, tot op den gebultenrug, 5 voeten. De lengte der laaft overgezondene Canna was, van den neus tot het begin van den ftaart, 5 voeten en 3 duimen, en de hoogte, by de voorvoeten, tot op den bult van den rug, 4 voeten ii| duimen- De  tCAAPSCHEN ELAND. rr De heerfchende kleur is, over het geheele lyf, lichtkleurig graauwachtig bruin ; de hals is wat grysachtiger, vooral van vooren by de keel; onder, naar de zyden van de buik, war witter , de buik geheel wit. Men verzekert my dat eenige deezer dieren, geheel- en- al aschkleurig grys zyn. De rug is boven op de fchoft, of boven de voorbeenen naby den hals, bultig verheven; wordende deeze verhevenheid veroorzaakt door de Proces/as fpinofa Vertebrarum. Boven op den rug vertoont zich het hair tot aan den ftaart, als een' fmallen zwarten ftreep, welke beneden by den hals oploopende, aldaar zyne zwarte koleur verlieft. Het knobbeltje QLoupe) onder het hoofd op de keel, 't welk de Heer Gordon verbeeld en befchryft, was in dit voorwerp niet zichtbaar, mogelyk door de- jonkheid van deeze Canna. Van onder, voor aan de borst hong de huid, vooral by het oude Dier, in 1748. of 1749. overgezonden en naar welk deze bygevoegde afbeelding gemaakt is, even als by de koeyen, kwabachtig neêr, doch geenzints gelyk een bos lange afhangende hairen, zoo als dezelve in de Amfterdamfche aangehaalde befchryving verbeeld is. Het jonge laaftövergezonden ongelukkige Dier had zulks ook veel minder zichtbaar a& het oude. De voorbeenen hebben, aan de binnenzyde, boven dekniën, eene bruine zwartachtige vlak; de hoeven zyn zwart en wyd in tweën gefpleeten; even boven de hoeven zyn, aan eiken voet van achteren, de gewoone twee hoornachtige byhangende klaauwtjes, die aldaar, op een zwarte vlak van een hand breed, geplaatft zyn. Het hoofd is gelyk kleurig als het ligchaam, alleen voor naar den neus vaal zwart; de ooren zyn, naar evenredigheid van her Dier, zeergroot, 81 duimen lang in ééne punt uitloopende. De koleur is, gelyk aan het hoofd, alleen van binnen met zeer kort grysachtig hair bezet; de oogen zyn donkerbruin, de bovenfte oogleeden met zeer korte hairen bezet; de hoornen zyn zwart, 14J duimen lang; van onder hebben dezelve eet* B 2. krult  .12 beschryving van de*j kaapschen eland. krultrekkige fpiraale draai of omwinding, die, omtrend tot op de helft der lengte van de hoornen naar boven loopt; het verder gedeelte derzelve loopt glad, rond en puntig uit, een weinig naar het lyf geboogen en in dien ftand gelyk zy hier verbeeldt -zyn. Deeze Canna had geen het minfte bewys van lange hairen toven op het voorhoofd. Boven in de bek zyn geen voortanden ; van onderen 8, waar van de middelfte veel breeder zyn als de anderen; in de bovenfte en onderfte kaakebeenen zyn, aan elke zyde, 6 kiezen, waarvan de drie achterfte zeer groot en breed zyn, zoo datmen, die alleen op de buiten zyde befchouwende, elke kies, op zichzelven, voor drie kiezen zoude aanzien, door de twee diepe infnydingen die elke kies aldaar als in driën verdeelen; de twee daaropvolgende kiezen zyn veel kleinder, en de daarop volgende, of voorfte kies fehynt, door derzelver puntige verhevenheid, byna eer een tand als kies, doch de dikte en afftand van de tanden doet haar genoeg als een kies erkennen. De tong is gelykvormig aan dergelyke dieren, maar op de oppervlakten is dezelve, vry regulier, met kleine zwarte fpikkels bezet. Het binnenfte gedeelte van den mond is vleefchkleurig , en het tandvleefch door een' zwarten rand omgeeven. Het verhemelte boven in den mond is witachtig en als met weeke witte kammetjes bezet. De ftaart is met glad kort hair bezet en als 't ligchaam gekoleurd, onder aan hangt een bosje losfe zwarte hairen, welke 5 duim lang zyn, de geheele lengte, tot onder dit bosje hairen, is 15^ duimen. Het Scekt, van een der voorige Elanden of Cannaas, 't welk zich in het Kabinet bevind, alwaar het altoos onder de benaaming van Kaapfchen Eland bekend geweeft is, heeft de lengte van den neus tot by den ftaart van 7 voeten en 1 o duimen; de hoogte langs den voorvoet, tot op den hoogften top van de bultformeerende beenderen, is ruim 5 voeten, en de hoorns zyn 1 voet,, 11 duimen lang. EINDE.  BESCHRYVING van EEN NIEUW VIERVOETIG DIER, AAN DE KAAP de GOEDE HOOP GEHEETEN: BOSCHBUFFEL, EN BY DE HOTTENTOTTEN ALDAAR GENAAMD G N O U. Voor de eerftemaal, /«europa, leevendig over gebragt in de diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEI Ds DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEING E NE RA AL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDE RL AND EN, enz. enz. enz. beschreeven en üitgegeeven door A. V O S M A E R, .Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, DirebJeur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Genootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. W A R N A R s, M D C C L XXXI V.   iSaó. XVIII GK"OTT. of JZOgensBoscli-Buffel,vajHi de Kaap de G-oedeEToopT^^   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN ZOOGENAAMDEN KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL, DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD G N O U (*)■ By de thans alom vermeerderde kennis der Natuurlyke Weezens, moet men nu wederom dit verwonderende en voormaals geheel onbekende fchepzel voegen, 't welk zich in de binnenfte deelen van Africa onthoud. Ingevolge een' Brief gedagteekend den i February 1774. van den Ed. Heere Baron van Plettênberg, Gouverneur der Kaap de (*) Nadat deeze Befchryving reeds gereed was, zyn my de volgende Schryyerea bekend geworden : Gnou. Ali,amabd, Hift. Nat. de Mr. de Bvveus Sup. Tom. XV, Edit. d"Amft. Gnou ou Niou. Buffon Hift. Nat. Suppl Tom. VI, pag. 89. £? Edit. de Paris 4to. Gnu. Sparrmann, Konigl. Schwedifche Akademie der Wisfenfchaften 41. Band. Hoogd. Uitgaave, Leipzig 1783. Ofitavo. Dit Deel heb ik eerft kort geleeden ontvangen, in welk het knie kruipen der Befchryving van den Heere Alleman d, hoewel ten onrechte, is overgenoomen. De ruuwe hairen, onder de Kin, kan men, naar myn denkbeeld, ook geen Baard noemen. De Sinus by de oogen, gelyk de Harten hebben, heb ik ook niet waargenoomen, doch dit kan myn gezicht, als zulks in dit Dier niet wachtende, ontflipt zyn. De Heer Sparrmann geeft hier ook de Befchryving van den Kaapfchen Eland Canna, en zegt: dat de Vrouwelyke foort der Coudou, ongehoornd is. Noch vind men hielden waaren Kaapfchen Buffel, en de B u b a l i s , aan de Kaap Hartebeefï genaamt, befchreeven, en derzelver afbeeldingen, die wy echter hoe-pen, dat in de Sweedfche Edit., beter zullen zyn. A 2  4, BESCHRYVING van den de Goede Hoop, aan wiens gedienftige hulp, (ter vermeerderende kennis der Natuurlyke Hiftorie, wy by aanhoudenheid ongemeen verpligt blyven,) kwam dit zonderlinge fchepzel, in Juny deszei ven Jaars, in de Diergaarde. Zyn Hoog Welgebooren gaf my, in gemelden Brief, ook nog. de volgende berichten: „ Naar het zeggen van den Boer , door wien dit „ Dier zeer jong gevangen, en vervolgens was opgevoed, is „ het zelve niet vöor het einde van 1772. gebooren", en kon dus, by zyn aankoomen in de Diergaarde den 14. Juny 1774, nog geen twee jaaren oud zyn. Eenige weeken na deszelfs aankoomft, is hetzelve door den Heere Schouwman, voornaam Kunftfchilder, met alle rnogelyke oplettenheid in teekening gebragt, naar welke deeze bygevoegde afbeelding gemaakt is. Verder zegt gemelde Ed. Heer Gouverneur: „ Dat dit, „ Dier, naar zyne gedachten, pas halfvolwasfen was, doch niet „ geloofde, dat hetzelve die grootte of vlugheid zoude „ erlangen, welke aan die Dieren in het wilde , . eigen is'.': (Naar myn denkbeeld moet het dan in den tusfchentyd der reize fterk gegroeid zyn) „ en dewyl de Taal der Hottentotten (zegt de Ed. Heer Gouverneur al verder) „ zich niet wel laat „ fchryven, is het my niet mogelyk, den naam uit te drukken 9 „ welken door hun aan deeze Dieren wordt gegeeven, dewyl 3, 'er eenen Tongflag by vereifcht word, die alleen by den s, natuurlyken Ingezeetenen deezer uithoek, in gebruik is". Eenige maanden (zoo ik my niet bedrieg van het Jaar 1774.) na het ontvangen van dit onbekende Dier, gaf de Heer Gordon, Bevelhebber der Kaapfche Militie , my een lang gewenfcht bezoek, en beveiligde, met eenig bericht der verdere eigenfchappen deezer Dieren, (waarvan wy met die van anderen, van de Kaap naderhand overgekoomen Heeren, doch meeftal overëenkoömftig zynde, hierna fpreeken zullen ) de moeilykheid der Hottentotfche Tongflagen, die dikwyls in derzelver Taal of Spraak voorkoo.men; dan zyn Wel Ed. Geftr. verzekerde my, dat  kaapschen BOSCHBUFFEL. dat de naafte bepaaling daaraan te geeven, op Nou of liever Gnou uitliep. Wy zyn dus deeze bepaaling van naam als anderzints, aan de oplettenheid en nafpeuringe der Natuurlyke Hiftorie van den Heere Gordon, verfchuldigd. Wy hebben reeds gezegt, dat deeze Gnou in 1774, in de Diergaarde aankwam. Dezelve was van het mannelyke geflacht, en leefde ruim twee jaaren zeer gezond. In het jaar 1776, zond de Ed. Heer van Plettênberg, eene tweede en wel van de vrouwelyke foort, die den 15 July deszei ven Jaars mede zeer wel en gezond in de Diergaarde gebragt werd. Voorde aankoomft van deeze, had de voorige, na de op ftalhouding van eenige dagen, nevens eenige andere Dieren, in de weide geloopen ; doch weldra gaf hem • deeze meerdere vryheid eenige wildere eigenfchappen. Hy liet zich niet meer zoo onbevreefb naderen, bleef echter, met eene zachte behandeling noch handelbaar, doch, wanneer men zulks te veel voortzette, floeg hy met de voor- en- achtervoeten, en trachtte ook met zyn hoornen, hoewel niet kwaadaartig, teftooten, men dorft hem dus, gelyk voorheen , zoo veel niet meer vertrouwen. In de Diergaarde loopende, jaagde hy dikwyls de Bengaalfche Harten, enz. echter bleef hy als nog, voor zyne gewoone Oppasfers, zeer wel handelbaar. Ik gaf order hem eenige dagen op den Stal te zetten, met een Köebeeft naaft hem, alléén door een laag tusfchenfchot van elkander afgezondert, om hun beide aan elkander te doen gewennen, doch men zag geene blyken van overëenkoomit of genegenheid, maar wel het tegengefteldei Daarna liet men hun beiden in het land, doch hy vooral toonde geene de allerminfte blyk van vriendfchap of aandoenlykheid, integendeel, hy jaagde de Koe geduurig, als zy hem maar eenigzints naderde , en trachtte haar zelfs door zyne hoornen te befcbadigen, 'twelk men, zooveel mogelyk, met zachtheid belettede. Vooral van dien tyd werd by wilder, en men was genoodzaakt de Koe van hem af te neemen, en hem, door een in de weide gemaakt A 3, affchutzelc,  6 BESCHRYVING van den affchutzel, op zich zei ven en alléén te laaten. Dit mannelyke foort dus, zo als reeds gezegt is, ruim twee jaaren in de Diergaarde geweeft zynde, bragt men de, op den i5-July 1776. aangekoome vrouwelyke foort, naar eenige dagen op den ftal geftaan te hebben , by hem; dit gezicht verleevendigde hem geheel en al, en fcheen hem zyne voormaalige woefte en wilde geaartheid nu volmaakt te hergeeven. Het wyfje, integendeel, was van het begin tot op het laatfte ongeluk, waarvan wy zoo fpreeken zullen, van veel goediger geaartheid. Men liet hun beiden met genoomen voorzorg, byëen, van de andere dieren afgezondert, doch men moeft hun weldra vaneen fcheiden, men gaf hun meerdere ruimte, doch al het zelfde, trachtede hy geduurig het wyfje door zyne hoornen te kwetzen , zoodat men genoodzaakt was, een klein dwars gaatje in elke punt der hoorens te booren, en daarop een lat of dergelyk ftuk hout, vaft te hechten. Hierdoor dacht men hem buiten ftaat te ftellen, om het wyfje te befchaadigen, dan deeze en alle voorzorgen, die men trachte te neemen, waaren vruchteloos. Zyne kwaadaartigheid van dag tot dag toeneemende, en wel byzonder tegens het wyfje, 't geen merkelyk kleender en my ongeveer ruim één jaar jonger toefcheen, was men genoodzaakt den Bul of het mannelyke foort, aan een fterk en redelyk lang touw in de weide vaft te leggen, ten einde het wyfje, of de andere dieren, waar by hy liep, niets kwaads te kunnen toebrengen. Nadat beide deeze dieren, ruim vier weeken te faamen in de Diergaarde geweeft waaren, doch, wegens de kwaadaartigheid van den Bul, al meeft van elkander afgezondert , en ik voorneemens was, om een' Stier by het wyfje te doen brengen, ten einde de mislukking van den Bul, was zulks mogelyk, te herftellen, vond de laatftgemelde geleegenheid, zich van het touw los te breeken, liep met zulk eene woede, dat het wyfje, zich van benaauwdheid niet weetende te bergen, met het hoofd tegens -eene paal van het roofterwerk aanfloeg, met de hoornen tusfchen de  kaapschen BOSCHBUFFEL. 7 de latten van hetzelve verwarde, zich in de lendenen bezeerde en daarvan eenige dagen hierna ftierf. De Bul, na met veel moeite opgevangen, en weêr vaft gelegt te zyn, had zich ongetwyfeld insgelyks, met de hoornen tusfchen de latten van het roofterwerk, 't welk de Diergaarde omringd, bezeerd, hetgeen de gefchondene en afgebrookene punten zyner hoornen genoeg aanwyzen, en ftierf dus meede korte dagen daarna. De Bul leefde byna twee jaar en twee maanden in de Diergaarde, doch het wyfje maar ruim vier weeken, ongetwyfeld door het gemelde ongeluk en geene genoegzaame oplettenheid en voorzorge van den, ten dien tyde daar zynde, doch thans gedimiteerden, Opzigter der Diergaarde. Dan! hoe zeer men, door het hier bygebragte verhaal, over de woeft- en- kwaadaartigheid deezer dieren mag oordeelen, men heeft my in onderfcheiden berichten verzekert, gelyk hier voorheen ook reeds gezegd hebbe, dat zy, zonder aanleiding daartoe, geenzints kwaadaartig zyn, en misfchien heeft men die aanleidinge, in de aan my gedaane verhaalen, verzweegen, 't welk my door de afgeleegenheid der Diergaarde niet mogelyk was, om na te gaan. Eenige eigenfchappen deezer dieren, verlangende te kennen, gaf de Ed. Heer Gouverneur Baron van Plettênberg, my by deszelfs Brief van 12, April 1775. het volgende bericht: j, Betreffende de Boschbuffels, kan ik niet anders melden, als dat zy gewoonlyk by troupen van tien tot twintig gaan weiden,, „ zynde het vleefch zeer goed om te eeten. Zy zyn, niet n door honden gejaagd wordende, geenzints kwaadaartig, doch „ in dat geval, weeten zy zich zeer wel te verweeren, ftaande „ met hunne hoornen, aan weêrzyden, met zulk een/geweld, „ dat meenige hond daardoor als 't waare, vaneen gereeten „ word'V Verder fpreekt Zyn Hoog Welgeb. nog over den naam, dan hiervan hebbe ik reeds verflag gedaan. De Wel Ed. Heer Gordon, by deszelfs aanzyn alhier, en daarna onderfcheiden Bewoonderen van de Kaap, welken ik ^eifs!  :# BESCHRYVING van den zelfs gefprooken heb, verhaalden, dat deeze dieren, in zeer groote meenigte, in de verafgeleegene Landen van de Kaap , gevonden worden. Sommige hebben my verzekert, dat zy fomwylen eenige weinige, niet zeer wyd van onze Kaapfche Volksplanting, gezien hadden, en beveiligden de reeds bygebragte eigenfchappen deezer dieren. De afftand, waar zy zich voornaamenlyk in meenigte onthouden , bepaalde men op 150 tot omtrent 200 uuren landwaardsin, zonder echter het juifte diftrict aan te wyzen. Myne toevlucht neemende tot het Journaal van den Landtogt in den jaare 1761 ondernoomen, onder de Regeering van den overleeden Ed. Heere Gouverneur R. Tulbach, fcheen 't my eenigzints toe, dat men deeze dieren (indien men de Gnou hier bedoeld) in de grasvlaktens ten Doften en Noorden van de zoogenaamde groote Namacquas moeft vinden. Althans de Hoogleeraar, de Heer Allamand plaatft alhier op dien Landtogt, met deszelfs gewoone oplettenheid, deeze dieren, Gnou ook Bofchbuffel genoemd., in zyne aanteekening op dien Landtogt NQ. 36. Ik blyf echter geheel in twyfel of in de befchryving van deezen Landtogt (a) de Gnou bedoeld wordt. Hier word wel van Buffels gefprooken, doch 'er worden diep landwaards in nog eene geheele andere foort, insgelyks Buffels genaamd, gevonden, van welken men my een hoofd met enorme hoorens heeft toegezonden ( b ). Maar om weder tot het waare onderwerp deezer Verhandeling de Gnou te koomen, het iS wonder, dat deeze aanmerkelyke dieren , voormaals nimmer befchreeven, zoo geheel onbekend zyn gebleeven, doch wie zal ons zeggen, hoe veele ganfch onbekende Schepzelen zich in ,de als nog onöpgefpeurde deelen van Africa onthouden. De oude Schry veren, (a) Nieuwe Befchryving van de Kaap, Amft.itfB, inOcïavo, bladz. 55 en 37. £b) Mogelyk is deeze de Bifon muf que, welke in het Suppl. VI Deel (mj nu eerft ter hand gekoomen ) van den Heere d e Buffon gevonden Wordt; doch de hoorens der Kaapfche zyn rechter en min neêrgeboogen.  Eaapschen BOSCHBUFFEL; 9 Schry veren, of liever eenige derzelve, noemden voormaals byna alle vreemde of onbekende dieren: Monfters. De oude Hollandfche Puikdichter J. van Vondel, zingt reeds in zeker Vaers: „ Men hoeft om Monfters niet te reizen, naar Africa". Men kan deeze zonderlinge Schepzelen in geenen deele, gelyk den Kaapfchen Ezel (Zebra'), de Coudou enz., als eene fchoone geftalte en aanzien hebbende, befchryven. Het hoofd ruig en wild met ongelyke vry lange hairen hier- en- daar begroeid, de witte ftyve hairen in een cirkel om de oogen ftaande, geeven dezelve meer een verwonderend en wild, als wel een fraai aanzien. De lange hairen van den hals, verfchillen te veel van de fraaije lange ter zyden den hals van het Paard afhangende maanen. Zy onderfcheiden zich te veel, als veel korter en minaanzienlyk op den hals van de Gnou nederleggende O). De fc) Men zal zich ongetwyffeld verwonderen, als men deeze myne afbeelding met die van den Heere Allamand, vergelykt; de daarna gevolgde van den Heere de Buffon zyn merkelyk verbeterd. De Ed. Heer Baron van Plettênberg heeft my te gelyk eene Afbeelding, Copie of Origineel, van die van den Heere Allamand gezonden, doch die tegens het leeven vergelykende, achttede wv nodig, eene andere, door myn' Teekenaar, met alle oplettenheid te doen maaken die eiken Kundigen, het dier ziende, oneindig beter geviel. Het ontbreekt den Heere ™D7°,!*/f -G Kaap' voIftrekt aan bekwaame Teekenkundigen, doch zulks kan zyn Weledele met verhelpen. Lange na myne voorige befchry vingen der Coudou en Canna, en zelfs na de opgemaakte befchryvmgen deezer Gnou en Pronkbok, koomtmy, door verzuimvan myn» Boekverkoper, nu onlangs eerft het XI. en XII. Vervolg in OftavovZ den Heere de Bcffon, in handen; daar hy toch gewoon waf, my de Quar o üitgaave te leeveren, en dus het VI. Deel of Vervolg, my reeds lane Snoeft verzorgt hebben. De menigvuldigheid myner bezigheden my thans minder dan voorheen, tyd tot het leezen der üitlandfche Journaalen enz., overlaatenSé te meer, daar wy zeer goede Hollandfche, gelyk de VaderlandfcheLetteroefeningen, Algemeene Bibliotheek^., hebben, hoewel die niet altyd, de buitenlandfchê Nieuwigheden aankondigen, zo is de Uitgaave van den Helre de 7.?™*te kat tot myne kennis gekoomen. Myn Vriend, de Heer Boddaert te Utrecht! myne twee voorgaande ftukjes ontvangende, fchreef my te recht: „ met verwon denng te befpeuren dat ik het gemelde Vervolg nog niet fcheen gezien tè 5i hebben . Ik vraag verfchooningaanmyneLeezers, wegens deeze voor hun onver- B fchillige,  io BESCHRYVING van den De gedaante van het wonderbaar gehoornde hoofd, 't welk zich meeftal nederhangend of bukkend, als dat der Runderen vertoond, onderfcheid zich te veel van het Paard, anders zoude men uit fommige deelen van het lyf enz., eenige flaauwe overëenkoomft kunnen vinden, dan, naar myn denkbeeld, koomt hetzelve nader aan den Stier en Buffel, als aan eenig ander dier. Het gewoone voedzel deezer dieren was gras, hooi en haver. Zy aaten zeer gra£g brood, kool en faladeblaêren. Volgens aan my gedaane verzekering der Oppasfers, herkaauwden zy hun voedzel, gelyk de Runderen. Hun geluid, hoe zeer ook daarvan onderfcheiden, als minder bulkende, kwam het naaffc by dat der Koeijen. Het affcheeren van het gras, het drinken en het fiaapen, kwam daar meede overeen. Voorheen hebben wy reeds gezegt, dat hun vleefch zeer goed om te eeten is. Op de zwaarfte hitte van den dag, zogten zy de fchaduw onder het fchillige, doch voor my niet onverfchillige uitweiding. En betreffende de daarïn voorkoomende befchuldigingen, van den Heere de Buffon, van peu attentief en dergelyke, wy achten dezelve als weérklanken van dergelyke aanmerkingen, welke wy de vryheid genoomen hebben, zyn Ed., doch met vry meer befcheidenheid, van tyd tot tyd, onder het oog te brengen, of mogelyk zyn zulks opzettingen van my ongunftige, welker laage handelwyze wy verachten, even gelyk de ongelukkige aanmerking van den Heere Joh. Rein. Forst er, den Ouden, welks bekwaamheden met deszelfs Chara&er, zynen Reisgenooten, ja Engeland bekend is. Van deszelfs edelmoedigen en doorgeleerden Zoon, G. Forster, mynen hooggeachten Vriend, hebben wy nog onlangs blyken van een tegengefteld Charafter ontvangen, deeze, voorheen door een' fchynvriend, met een' zoo valfchen als kwaadaartigen brief misleid, heeft my, van zyn' misflag ten vollen overtuigd zynde, naderhand de edelmoedigfte voldoening gegeeven, gelyk die te zien zyn, in The Monthly Review, London 1778, Vol. LIX. pag. 461 ; doch voornaamenlyk, in de Appendix pag. 559. Algemeene Bibliotheek, Amft. 1778. Tweede Deel in het Letternieuws, pag. 546. Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, in het Mengelwerk, eerfte Deel agtfte Stuk, pag. 358. Journal des Sgavans Septemb. 1779, pag. 492 êPc Edit. d'Amfterdam de M. M. Rey. Ik was vootneemens de dwaasheid en het onwaare van den Heere J. R. Forster, 't welk de Heer de Buffon, zónder noodzaake, heeft o vergenoom en, onaangeroerd te laaten, doch vermits men zulks als eenen nieuwen aanval van den Zoon, zoude kimnen aanzien, heb ik deeze aanteekening hier noodig geScht.  kaapschen BOSCHBUFFEL. m liet geboomte. Het oP de kniën voortkruipen, waarvan de Heer Allamand fpreekt, is my, gelyk ook den bediende der Diergaarde, volmaakt onbekend, en alleen eene eigenfehap van het Breedfnuitig Varken, voorheen door my befchreeven Het onderfcheid in gedaante van dat der Sexe, was van geen aanbelang. Beide gehoornd zynde, fcheen my de vrouwelyke foort klemder, doch daar my deeze ook jonger toefcheen, durf ik deswegens niets zekers bepaalen. Derzelver uitwerpzelen waaren keutelachtig, wat grooter als die der Harten BESCHRYVING VAN DEN KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL, DOOR DE HOTTENTOTTEN GNOU GENAAMD. Tab. XVIII. T\it zonderlinge dier, welke tot het mannelyke geflacht *-J behoort, heeft van het begin der neus tot aan het grondbeginzel van den Staart, de lengte van ruim zes Rhynlandfche voeten. De hoogte, langs den voorvoet tot op den rug by den hals, was drie voet zeven en een halve duim* B * De  BESCHRYVING van dén De lengte van het hoofd, van achter de hoorns tot voor aan de neus, is negentien duim. De lengte der hoorns, langs de uitwendige kromme bocht, met een koort van het achterfte grondbeginzel tot aan de punt gevolgt, gaf, het koort gemeeten zynde, de lengte van eenentwintig duim. De lengte van den Staart was vyfëntwintig duim. Het geheele lyf is bedekt met kort glad hair , eenigzins graauwachtig bruin van kleur. Nederwaards langs den hals en de borft vertoond zich een ftreek zwarte langere hairen, die tusfchen de voorbeenen tot op den buik doorloopt. Boven op den hals tot voor op den rug heeft het fterke maanhairen, waarvan de langfte ruim drie en een half duim lang zyn , benedenwaards grys wit en verder zwart. De maanhairen moeften in deeze afbeelding een weinig meer overëindftaande verbeeld zyn (*> Het hoofd is in evenredigheid van het ligchaam groot. Hetzelve geeft een verwonderend en wild aanzien, als voor op de neus met lange zwarte opftaande hairen bezet , terzyden ziet men die insgelyks, doch korter en meer neêrleggende; maar onder de kop of bek, naar de keel, zyn die weêr langer. Men kan die echter geenzins een' fik of baard noemen. De oogen zyn donkerbruin, rondom bezet met ftyve uitfteekende witte hairen, van omtrent anderhalve duim lengte, die zich als de ftraalen van een ftar om het oog vertoonen, en aldus eene verwonderende befchouwing veröorzaaken. Ik herinner my niet zulks by eenig dier gezien te hebben. Het hair der oogleeden (* ) Doch geenzins zoo fterk overëindftaande, gelyk die van de Heeren Allamand en Buffon. Maar myn Teekenaar, de Heer Schouwman, genoeg door zyne bekwaamheden bekend, beweert van neen. Zeeker is het, als men het dier grazende in het veld zag, met eenneêrgeboogen hoofd, dat dan de maanhaireri meer als anders overëiad ftonden.  kaapschén BOSCHBUFFEL. 13 oogleeden is kort en donkerbruin. De neus is kaal en zwart. De neusgaaten zyn groot en halfrnaanswyze. De ooren zyn als die van een' Os, met kort bruin hair begroeid, en omtrent zes duim lang. De hoorns zyn by haar grondbeginzel breed en plat, en koomen aldaar naby elkander. Zy hebben eenige, ik zeg eenige overëenkoomft, met die hoorns, welke de Heer de Buffon van den echten Kaapfchen Buffel afbeeld (*), naamenlyk in haar grondbeginzel, doch zy zyn aldaar veel kleinder en platter. De hoorns buigen zich van haar begin een weinig nederwaards, in haare voortgroeijing, tot omtrent een derde van derzelver lengte, alsdan maaken zy een' kleinen krommen bocht, en begeeven zich verder, byna recht in de hoogte, alwaar zy vry fcherppuntig eindigen. De koleur is by derzelver begin graauwachtig zwart, de punten zyn gladder en zwarter. Op het Scelet van het hoofd zyn zy, op derzelver inwendige kern, gelyk die der Koeijen, beweegbaar, doch door derzelver bocht daar niet van af te trekken. Voor in den bovenbek zyn geen tanden, maar ver achter in aan weêrzyden vyf Kiezen, de drie achterfte zyn groot of breed, die daarop volgt is kleinder, en de voorfte, nog veel kleinder en meer naar binnen ftaande,' heeft, naar de buitenzyde, digt tegen zich aan, noch een klein losftaande ligchaampje, hetwelk meer naar een platachtig tandje, dan naar een Kies gelykt, dit mede als eene Kies gereekend,' zyn 'er zes. Van onderen zyn voor in den mond acht breede' platte fcherpe fnytanden, waarvan de middenfte de breedfte zyn. Ver achterin zyn hier aan weêrzyden insgelyks vyf Kiezen,' doch minder dik als de bovenfte, anders overëenkoomftig' behalven dat hier de voorfte Kies, dat kleine Kiestandje, niet by (*) Buffon, Tom XI. Tab.XLI. fig. 4. Doch deeze van de Gnou zyn beguTze? m*niet Z0° Z0° ZWaar' en veel pIatter by derzeIver grond-  f li BESCHRYVING van den kaapschen BOSCHBUFFEL. by zich heeft. Men diend wel op te merken, dat men in deeze geheele befchryving het mannelyke foort bedoeld, want in den kop def vrouwelyke foort vooraan, onder in elke kaak, ontdekt zich zeer duidelyk, noch een klein kiesachtig tandje meer, zeer digt tegen de vyf volgende Kiezen (*). De voor- en- achterbeenen zyn, gelyk het lyf, graauwachtig bruin, niet zoo dik als die der Koeijen, of zoo dun als die der Harten. De hoeven zyn zwart en gefpleeten, en terzyden boven dezelve vertoonen zich de losfe byhangende zwarte klaauwtjes. De ftaart heeft losfe geelachtige witte hairen, eenige overëenkoomft hebbende met die van een paard, doch dunder van hair. De gedaante van het lyf, de kop, de eenigzins korte beenen, de gefpleeten hoeven, de niet wisfelendehoornen, deherkaauwing enz., brengen dit zonderlinge fchepzel tot de Runderen. f*") Het vrvfïe der mannelyke foort, die ik hier befchreeven heb, was meede gehoornd, de maanen op den hals waaren korter, anders vry overeenkoomftig; maat fet was kleinder, en, gelyk my uit dc beenderen gebleeken fe, ook jonger.    BESCHRYVING EENER NIEUWE SOORT VAN KLEENEN HARTE B OK, b v de HOLLA NDSCHE VOLKSPLANTING AAN DE KAAP de COEDE HOOP BEKEND, ONDER DE BENAAMING VAN PRONKBOK, Foor de eerfiemaal, /«europa, leevendig over gebragt in de diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NA11ATTW * ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITElï' ' GENERAAL EN ADMIRAAL DER VeYeENIGSe NEDERLANDEN, enz. enz. enz. beschreeven en üitgegeeven door A. VOSMAER Raad tan gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, DireUeur der Vorftelyke Natuur, en ' Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie, en Korre*, pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge. nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXJK   £faé. XIX. PlOEl-JBOKJE, vatt de Kaap de Goede Hoop.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN KLEENEN H A R T E B O K AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP BEKEND, ONDER DE BENAAMING VAN DEN PRONK BOK (*). JTVn 30. July 1774, werd dit nieuwe foort van Hartebokïes (Gazelle), aan de Diergaarde van Zyne Doorl. Hoogheid gezonden, door den Wei Ed. Geftr. Heere Gordon, eerfte Bevelhebber der Kaapfche Militie. De kennis der Natuurlyke Hiftorie, vooral in opzicht van de viervoetige Dieren dier Africaanfche Geweften, vindt zig ten hoogden verpligt aan zyne oplettende nafpeuringen: Deeze zyne natuurlyke neiging deedt hem de gevaaren der binnenlandfche reizen verachten, die maakten hem gehard om de woefte wildermsfen, in de afgeleegenfte en veelal onbekende ftreeken, te doorzoeken , hierdoor overkwam hy alle die, anderfints onoverkoomelyke hindernisfen en ongemakken, van welke zomwylen ééne enkele genoeg in ftaat zoude geweeft zyn een1 anderen (*) Nadat deeze Befchryving gereed was, zyn my de volgende Schryveren bekend geworden, de twee eerfte alleen door vriendelyk bericht f ringbok ZimMErman, Geögraphifche Zoölogie. x77S. feqq'8vo Springbak. Pen na n t, Hijlory of Quadrupeds. Vol. I. pai. t N mBüpfow, Hilt.Nat.Suppl, lom.^I. Paryfche Uitgaave 4to. pag. 176. £fc. \. , /', A 2  4 BESCHRYVING van den anderen af te fchrikken, zonder door eene zoodanige Natuurdrift te zyn aangemoedigd. Dit voorheen onbekende Diertje, 't geen zig door eene byzondere eigenfchap, zyne foort aMéén eigen, van de andere Hartebokken genoegzaam onderfcheid, is in onze Kaapfche* volksplanting onder deeze volgende verfchillende benaamingen bekend. Men noemt deeze dieren aldaar Trekbok, om reeden, dat zy geduurig van verblyf veranderen, wanneer het gewoone voedzel en water hun begint te ontbreeken, het welk door de groote droogte landwaard in dikwyls voorvalt. By die geleegenheid misfen zy zelden in derzelver keuze waar zich beft, met hunne groote meenigte, naar toe te begeeven. Andere noemen hun Springbok, wegens derzelver vlugheid en hooge fprongen die zy, vooral in vryheid zynde, dikwyls doen. Weder anderen, en, zoo het my toefchynt, met geen minder recht, geeven hun den naam van Pronkbok, uit oorzaak dier zonderlinge eigenfchap, hun alléén eigen, naamelyk, dat zy het achterlyf, 't welk, gelyk het verdere van den rug, zeer licht Caftanjebruin is, naar hun believen geheel wit kun* nen maaken, over 't welk ik omftandiger zal fpreeken. De Heer Gordon, en andere by my geweeft zynde Kaapfche Heeren, byzonder de Heer J. van Reenen, OudBurgerraad van de Kaap die my de gemelde benaamingen ook heeft opgegeeven, hebben my te gelyk in ftaat geftelt het volgende omtrent deeze zonderlinge dieren aanteteekenen. De vruchtbaarheid van deeze foort gaat byna het geloof te boven '9 want men heeft my verzekert, dat zy zig in Troupen van duizenden (a) Deeze Heer heeft my gezegt een middel uitgevonden te hebben, om de anderfints groene Wasch, welke op de Kaap aan zeekere Heefter groeit, door kooking enz. volmaakt wit, veel harder en glaniïger te maaken, als het gewoone Wasch van onze Kaarsfen. Buiten allen twyfel verdiende deeze ontdekking aangemoedigt te worden : Zyn Ed. had de goedheid, my proeven daarvan, voor het Kabinet, ter hand te fielten».  KL E E NE N HARTEBOK. 5 duizenden byëen vertoonen. Vervolgens is men van gedachten, dat zy zig voornaamelyk in het Land der Caffers ophouden; van daar, en mogelyk nog veel verder, verfpreiden zy zig door geheele Landftreeken, alwaar zy, vermits byna allerlei groenten van hunne gading is, alles, tot zelfs de wortels der planten, by gebrek van ander voedzel, verflinden: in dien opzichte vertrekken zy tot geene geringe plaag van den armen Landman, welke daar en tegen ook alles aanwend om van derzelver fchrikbaarend bezoek bevryd en ontflaagen te worden. Zeer veele derzelve worden door de Boeren en Jagers gefchooten of gevangen, 't geen gemakkelyk gefchied als van geenen vreesachtigen aart zynde, en in dit opzicht zyn zy mogelyk alléén nuttig, vermits derzelver vleefch niet alleen een zeer goed en aangenaam voedzel is, maar zelfs voor een fmaakelyk wildbraad wordt gehouden. Het verfcheurende gedierte, gelyk de Leeuwen, Luippaarden, Hyënaas en anderen, verflinden insgelyks eene meenigte derzelven, als niet gefchikt ter zelfverdediging door hunne weerloosheid. Op verfchillende wyze koomen nog zeer veele om 't leeven, door ziekten, ongemakken, gebrek aan genoegzaamen voorraad van voedzel voor derzelver ongelooflyke meenigte, en welk voedzel zy in de uitgebreide Landen die zy doortrekken , niet overal in gelyken overvloed aantreffen. De groote droogte, welke vooral des Zomers in de inwendige deelen van Africa heerfcht, waardoor dikwyls geheele rivieren uitdroogen, ontbloot den grond van de anders daar zynde gewasfen, hierdoor zyn zelfs het geboomte en brandftoffen aldaar zeer fchaars en men ontmoet 'er niet dan kleen kreupelbos. Deeze voornaame hindernisfen, zoo nadeelig zelfs voor de verdere hewooning en bevolking deezer landen, doen het gedierte de vruchtbaarer geweften opfpeuren en voert hen dikwyls in de nabyheid onzer volksplanting. Wat men ook, met fchyn van zekerheid, weegens het gewoone verblyf dezer Hartebokken, als Terra de Natal enz. mag opgeeven, men heeft my A 3 verzekert  6 BESCHRYVING van den verzekert dat hetzelve zeer onzeker is. Doch dit is ftellig zeker, dat zy uit zeer verre en onbewoonde geweften koomen, en als ik my op het gezegde mag verlaaten, dat zy, diep landwaards in, zoo weinig vreeze betoonen, dat men dezelve met de handen grypen kan; een onbetwiftbaar bewys dat zy het gevaar van den menfch voor zich niet kennen. Het gewoone voedzel deezer dieren is overëenkoomftig met de Harten, Bokken enz. gras en diergelyke gewasfen, doch dit foort is, gelyk de Bokken, minder keurig dan anderen; hunne geaartheid is zagtzinnig, waardoor zy zig weldra gewennen, na het verlies van derzelver vryheid. Men verzekert my dat de vrouwelyke foort ook gehoornd is; de zonderlinge eigenfchap, om zig van achteren witte kunnen maaken, gelyk men van het manlyke zeker weet, dorft men niet ftellig bepaalen, doch men geloofde zulks. De Heer Gordon hadt dit diertje, noch jong zynde, naar Holland meedegenoomen, en te gelyk eene melkgeevende Geit. In de Diergaarde overgebragt zoog het nu en dan maar zeer weU nig; de Geit kwam na genoeg met onze geiten overeen, derzelver couleur was een weinig blaauwachtiger grys , en ftierf niet lang hier zynde. Dit aanvallig diertje, 't welk ik thans onder zynèn kaapfchen en zonderlingen eigenfchap aanwyzenden naam van Pronkbok befchryf, leefde tierig en wel in de Diergaarde. Zyn gewoone voedzel was gras, allerlei groentens, falade en koolbladen , geele peen enz. ja alles was genoegzaam zyne gading. Des winters, in eene warme kamer gehouden, at het hooy, zeer greetig brood, maar veelliever tarw als roggen brood, en was byzonder geftelt op tabak zelfs Snuiftabak, gelyk alle Bok-foorten. Het was geenzintsfchuuw, naamelyk, tegens die hy kende, echter eenigzints wantrouwend voor vreemden. Zyne verdere geaartheid was gelyk alle andere Soorten van deze dieren , naamenlyk moedig en leevendig. Somwyl fprong het uit zig zelve  KLE ENEN HARTEBOK. ? zelve drie en vier voeten hoog, in eene rechtftandige lyn, van den grond, wanneer hy zig, gelyk men my verzekert, (want zelfs heb ik dat nooit gezien) van achteren wit maakte. Zyne ftem of geluid was naby koomende aan dat van een Hart doch hy liet zig zelden hooren. By zyne aankoomft was het veel kleinder, het liet niet toe dat men de maat van hem konde neemen door zynen leevendigen of dartelenden aart, maar het fcheen ons toe, dat hetzelve omtrend één vierde grooter is geworden, geduurende den geruimen tyd dat het zeerwel zynde m de Diergaarde geleefd heeft (*} Eenen geruimen tyd, zeg ik, want hetzelve is den 3o.July 1774. in de Diergaarde gekoot men, en in Auguftus of September van het Jaar 1777 door een ongelukkig toeval, geftorven Cc). Het was in de weide der Diergaarde, door eene affcheiding, van de andere dieren afgezondert, doch een Breedfnuiüg Varken van de Kaap, voorheen door my befchreeven, 't welk by de andere dieren zonder eenigen hinder liep, ondergroef de affcheiding by nacht. Het diertje, zekerlyk door de bykomfi van het Zwyn verfchnkt, moet zig inwendig door fpringen bezeert hebben, want uitwendig vond men geene andere teekens, ais het verlies van eenige tanden en het losftaan der overige. Men trachte die gebrek door zachte voedzels te gemoet te koomen, doch het itierf weinige dagen na dit ongeluk. Na deeze kleene uitflap, (alleen gefchikt ter aanwyzing van de ^^^^^^^^^^^^ gaaien, gelyk ftelt. Het fcheek ^v^^J^^^i T ^ se BüFroa, Suppl, ToTvLpX ^ IS' ^ ^ ^  8 BESCHRYVING van den de benoodigde voorzorge, welke by alle Diergaarden verëischt worden) zal ik, den draad der Nat. Hiftorie volgende, overgaan tot de aanmerkelykfte eigenfchap deezer dieren en waardoor zy, onder andere benaamingen, aan de Kaap, dien van Pronkbok verkreegen hebben. Ik heb te vooren maar even aangeroerd, dat deze diertjes, welks boven- en- achterlyf, licht Caftanjekleurig bruin is, zig het achterlyf geheel wit kunnen maaken, dit deet het weezentlyk tot verwondering van alle die zulks gezien hebben. In Auguftus van den jaare 1774. heb ik de eer gehad, zyne Koninglyke Hoogheid, den Aarts - Hertog Fran. Xaver. Maximiliaan, onder den Naam van Graave van Burgau reizende, en begeleid door onze Doorl. Stadhouderlyke Famillie, de wonderbaare eigenfchap van dit Diertje met ongemeen' genoegen te doen befchouwen. In eene kleene doch genoegzaame loopplaats, van de andere dieren afgezondert, hebbe ik nimmer die veranderende eigenfchap ontdekt; men verzekert my echter dat by fomwyl zulks deed, naamenlyk, wanneer hy in een vrolyker luim fomtyds drie en meer voeten van den grond rechtftandig opfprong, zich als dan van achteren geheel wit vertoonende. Dan men was meer verzekert dit te zullen zien, wanneer men hem, in eenen eenigzints ruimer doch bepaalde plaats, uitliet en aan het loopen hielp, in dit geval mifte hy nimmer aanftonds na zyn ftilftaan zulks te vertoonen. Het Diertje, vóór zyn loopen of na zyn ftilftaan, met een naauwkeurig onderzoek betaftende, ontdekte men, van het midden der lengte van den rug tot op den ftaart, eene fmalle ftreek fneeuwwitte hairen, die vooral op den rug vier en een half, en zelfs vyf duimen lengte hadden, maar die naar den ftaart korter werden. Doch om deeze te zien, moeft men de daar overheen fchuivende zylingfe bruine hairen wegfchuiven; maar welke moeite men ook te werk ftelde , men kon die witte ftreek, flechts iets meer als één duim verbreeden, daarënteegen, na  kxeenen HARTE B OK. 9 na dathet dier zes of acht pasfen geloopen had, en dan ftilftond verbreedde het die byna over het geheele achterlyf, en na een of twee minuuten zoo geftaan te hebben, trok het de bruine hairen weêr byëen, en men zag niets van het wit als een weinig» naar achter. De wyze hoe en op welke dit dier deeze toverachtige eigenfchap werkftellig maakte is vreemd, doch ik zal zulks door waarneemingen trachten te verklaaren. De Heer Gordon en andere dachten, dat deeze verandering door wegtrekking van het vel verricht werdt, doch dit verklaart geen text, gelyk by de ontwyding na zyn' dood gebleeken is. Nog verzekerde my de Heer van Reenen dat die dieren deeze vreemde eigenfchap openbaaren, wanneer zy iets vreemds zien of hooren; dan zulks is my hier, na herhaalde proeven, niet gelukt, te ontdekken. Men viel mheteerftin het denkbeeld, dat derzelver bruine hairen aan haar gronbegmzel wit waaren, dan dit zyn zy geenzints. De bruinkleurige hairen zyn by haar grondbeginzel, licht bruinachtig aschgraauw, «n maar weinig verfchillend van derzelver uiteinde De oppasfers in de Diergaarde dachten, dat het dier zyne zonderlinge vertooning alleen veroorzaakte door het overëinde zetten der hairen van den rug en het achterlyf, dan dit is in een' zeerbepaalden zin maar eene waarheid, gelyk men nader zien zal Het dier geftorven zynde onderzogt ik alles zoo veel mogelyk en het hetzelve voor het kabinet, door den kundigften Opzetter in dit foort van zaaken, in orde brengen. Ik belafte hem verder, ,een allernaauwkeurigft onderzoek naar die byzondere eigenfchap van dit Dier, naamelyk het wit worden, 'c Welk hy by de afzondering van het vel van 't ligchaam, zeer wel kon doen en zie hier het hoofdzaaklyke van de aan my gedaane opgaave' „ Dit Bokje kon zyne hairen gemakkelyk doen opryzen, ver„ mits by de ontwyding of óefeparatie van het vel, my geblee„ ken is, dat fietzelve, onder het vel van den rug, eene „ opëenfrapeling van digt inëen gewerkte fpierachtige vezelen B „ of  IO BESCHRYVING van den of faamenweefzel van fpieren had, zeer gefchikt om de huid „ uit te rekken of te doen inkrimpen, om dus het hair opge* „ richt of glad te vertoonen. Van eene zak of beurs, van „ binnen met wit en van buiten met bruin hair, heb ik niets „ hoegenaamt, kunnen befpeuren Qd) ". Wy zien dus de oprichting van het hair door den Opzetter beveiligd, maar noch daarenboven verzekert my zulks alhier een Chirurgyn, welke dit Hartebokje eenige weeken, direcl agter zyn Huis, in een kleen bleekveldje, voordat het na de Vorftelyke Diergaarde verzonden is, bewaard heeft: dezelve heeft my ook het hoog opfpringen en wit worden beveiligd, waarvan wy reeds gefprooken hebben. Het is dus meer als waarfchynlyk , dat het Dier de witte hairen door de fpieren van den rug opzet, doch dan moet noodwendig volgen, dat het die momentlyk daarna, ter weêrzyden, over het bruine hair nederlegt, want anders kon het geheele achterlyf niet wit worden. Door de oprichting alléén, 't welk ik verfcheiden maaien onderzogt heb, ziet men niet anders als eenen witten ftreep. Men herïnnere zich myn gezegde: Dat Cd) Door het nu eerft ontvangen VI. Supplement van den Heere de Büffon zie ik, dat de Heer Allamand dit Hartebokje (door my pronkbokje genoemt) de benaaming van Gazelle a bourfe fur le dos gegeeven heeft, en dat zyn Hooggel. het met een zak of beurs op den rug befchryft. Zie hier deszelfs eio-en woorden. „ Voici comment cela s'opére : Vanimal afur le dos une efpèce de bourfe faitepar la peau, qui fe repliant des deux cótés, forme deux lèvres qui fe „ touchent pref que; le fond de cette bourfe ejl couvert de poils blancs, fcf c'efl l'ex* trémité de ce poils qui, paffant entre les deux lèvres, paroit Ure une raie ou ligne " Manche; lorfque la Gazelle court, cette bourfe s'ouvre, le fond blanc paroit a " découvert, 6? dès qu'elle s'arrête, la bourfe fe referme". Zie deeze befchryving van den Heere Allamand, by den Heere Buffon, Suppl. Tom. VI. pag. 182, zyn Wel Ed. fehynt hierin niet wel onderricht, of niet wel in de beurs gekeeken te hebben. DeChèvre Sautante, van den ouden Heere Forster. De Gazelle a Bourfe fur le dos, van den Heere Allamand, en deeze myn Pronkbok, is zonder bedenking, hetzelfde Dier; doch geenzints de Bontebok, waar omtrent by den Heere de B u f f o n , nog eenige twyfel fehynt.  KLEENEN HARTEBOK. u Dat die fneeuwwitte hairen, boven op den rug, vier of vvf duim lang zyn, dat ik in zyn leeven en zeïfs na zyn' dood die witte ftreek niet kon verbreeden. Maar dit was ook niet nódfe vermits men nu zelfs noch, daar het reeds voor het Kabinet! is opgezet, die lange witte hairen, over de bruine, die korter zyn, zoo kan oplichten en nederfchuiven, dat het zich van achteren wit vertoond. Nog heb ik by deze proefneemingen bevonden, dat de gemelde ftreek witte hairen zich naar het achterlyf, wat meerder breed doet zien, dan hier zvn dezelve zoo lang niet; het Dier moet dus volftrekt de witte hairen kunnen oplichten en over de bruine heen fchuiven t welk men, gelyk zoo even gezegd heb, als nog met de handen kan verrichten. Zie daar die wonderbaare eigenfchap van dit bevallige Hartebokje, zoo duidlyk my moogelyk, voorgefteld. Maar waartoe deeze Dieren met dit vermoogen begaafd ? De groote Werkmeefter der fchoone Natuur heeft niets voor niet verricht Door het wit worden ontdekken zy zich op eenen verderen afftand; zou zulks ook moeten dienen (gemerkt hunne te groote vruchtbaarheid, waardoor zy, gelyk men verzekert, geheele Landftreeken bedekken) om daardoor de Jagers, benevens het verfcheurende Gedierte, hun wit te beter te doen treffen? Ik voor my bekenne, de wyze fchikking van het ocbegrypelyk Alvermoogen, welke dikwyls zoo zichtbaar in het gefchaapene doorftraalt, in deeze fchepzelen, niet te kunnen doorgronden. B 2 BESCHRYVING  i2 BESCHRYVING van dën B E S C II R Y V I N G VAN DE N KAAP S C H E N" P R O N K B O K Tab. XIX Dit Hartebokje was van het Mannelyke geflacht. De lengte van de neifs tot aan het grondbeginzel van den ftaart, is twee Rhynlandfche voeten en tien duimen. De hoogte, langs den voorvoet gemeeten tot op den rug, is twee voet drie en een halve duim. De lengte van het hoofd, in een fchuine lyn, is van de neus tot het achterhoofd , tien duim. De hoorens zyn zwart, acht en een quart duim. Derzelver grondftuk is eenigzints ovaal, in haar grootfte middellyn twee en een halve duim. Aldaar met een' afftand van elkander van een halve duim. Derzelver gedaante is beft in deeze afbeelding te zien. Zy zyn geringd. Men telt veertien ringen , waarvan de twee bovenfte het minfte zichtbaar zyn. Zeven of negen der onderfte ringen verdeelen zich, naar het achterhoofd, als in tweën. De puntjes der hoorens zyn, ter lengte van twee en een halve duim, glad en zonder ringen, zy buigen zich eenigzints naar elkander toe, tot op eenen afftand van vier en een quart duim. De ooren zyn zeer groot, vyf en een halve duim lang. De ftaart, ten einde der byhangende hairen, is acht duimen. De koleur van het geheele bovenlyf, het achterhoofd, den hals en de zyden derzelven, gelyk meede de voorbeenen, van vooren,  KLEËNEN HARTE BOK. 13 vooren, is zeer licht kaftanjekleurig bruin gelyk de Harten. De achterbeenen insgelyks, doch die hebben voor en achter, een' witten neêrloopenden fraallen ftreep, in tegenftelling zyn de voorbeenen van achteren geheel wit. Ter zyden van het lyf, boven het wit der buik, vertoont zich een lange en breede donkerbruine band of vlak, welke zich, by de voor- en achterbeenen, in het lichtbruin verlieft. Terhalverweg, bovenop den rug, begint de onzichtbaare ftreek witte hairen, welke men niet zien kan, als het Dier in ruft is, doch die het, door oplichting, ter zyden over het geheele achterlyf, kan heenen fchuiven, waardoor het zich als dan, aldaar, geheel wit vertoont. Deeze ftreek fneeuwwitte hairen , is op den rug ruim een duimbreed, meer naar den ftaart wat breeder, de witte hairen zelfs, zyn vier en een half, ja vyf duim lang op den rug, verder naar den ftaart korter, doch de witte hairen worden, het Dier in ruft zynde, door de bruine overdekt, die hier ook langer als op de verdere deelen van het Dier zyn. Het hoofd is van vooren, ter zyden en van onderen, wit. Op het voorhoofd is een lichtbruine vlak, die zich, tus' fchen de hoorns in de bruine kleur van het achterhoofd verlieft. Terzyden het hoofd vertoont zig een donkerder bruine vlak of ftreep, die over de oogen tot op de lippen fchuins nederloopt. De oogen zyn donkerbruin, de binnezydfche hoek derzelven verlengt zich als in een traanbuis. De oogleden zyn onder en boven met vry lange zwarte hairtjes omringd. De ooren zyn kokerachtig rond, zeer lang, regtöpftaande en puntig uitloopende, van binnen als buiten met kort grys hair bezet. Deneusgaaten zyn groot en eenigzins halfmaanswyze. De bovenlip vertoont zich onder de neus als verdeelt, en is, gelyk de onderlip en kin, met kort grys wit hair bezet. Boven in den mond zyn geen voortanden, van onderen acht, waar van de twee middenfte de breedfte, en de zes anderen fmal zyn. De Kiezen zyn onder en boven, gelyk in getal, aan elke zyde vyf. De voorfte Kies.  14 BESCHRYVING van den kleenen HARTEBOK. Kies in de onderkaak is zeer klein, en byna als een tand, de volgende grooter en grooter, maar zy verfchillen uitwendig. De achterfte is ter zyden als in driën verdeeld, elk deel zich als een halfrond vertoonendë. De drie volgende zyn even zoo, doch maar in twee halve ronden verdeelt. De voorfte Kies, m de bovenkaak, is wat grooter en kiesachtiger, als die van onderen. De twee achterfte hebben ter zyden drie fmalle uitfteekende ribben, als een op het midden en een op eiken zykant. De twee volgende hebben 'er maar twee, op eiken zykant een. Van onder de witte mond van het Dier, langs het voorfte -edeelte van den hals of de keel, is het wit, welke zich met het wit van den geheelen buik en het onderlyf vermengd. De beenen zyn ongemeen teêr. De gefpleeten en zeer puntige hoeven zyn zwart. Boven dezelve zyn, aan eiken voet, twee kleene zwarte puntige byhangende klaauwtjes. De ftaart is aan de binnenzyde kaal,° zeer dun, withairig, van onder met een bosje losfe bruine en zwarte hairen.    BESCHRYVING van een Genoegzaam onbekende Africaanfch Diertje, van deKAAP de goede hoop; aldaar algemeen onder de benaaming van MOL bekend, en door my, in onderfcheiding van andere, genaamd: DE GROENGLANZIGE MOL- Overgezonden aan bet kabinet van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW ' ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERECAPITeZ ' GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENTGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. beschreeven en üitgegeeven door A. V O S M A E R, Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid. DireSteur der Vorftelyke Natuur en ' Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid derKeyzerlyke Akademie, en Korrel pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge ■ nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, Bv de Erven P. MEIJER e n G. WA rn ARS M D CCL XXXVII  _  . C-/>. xx. GM OEN GLANZIGE MOL, van de Kaap de Goede hTotT"'   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN KAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL- Albertus Seba O) is de eerfte, welke-deezen zonderlingen en fraaïen Mol heeft befchreeven, en door eene vry goede afbeelding opgehelderd. Dan by hem vinden wy dezelve voor eenen Siberifchen te boek gefield, ongetwyffeld door onkunde van die geenen, door wie hy denzelven heeft verkreegen. Op de vcikoupiiig van het Kabinet van den Heere S eba, 't geen te Amfterdam in het Jaar 1752. geweeft is, werdt dezelve op N°. 136" voor dertig guldens verkogt. Op gemelde nommer der Catalogus vindt men de volgende befchryving: „ Een Mol uit Arabie, met veelerhande wêerfchynende verwen, Axplax genaamd" Ziedaar ten tweedemaal eene verkeerde geboorteplaats aan den zeiven toegeëigend, onbetwiftbaar een misflag van den opfteller dier Verkooplyft; Men wift ten dien tyd den naam van den Kooper niet- Maar in 1769 kwam dezelve wêer te voorfchyn, te Amfterdam, op de Verkoopingvan den overleeden Heere Med. Doctor J. de Visscher. Hy werd aldaar weder, met dezelfde benaaming, en als eene Arabifche verkogt, en wel, voor een - en - veertig Guldens , aan den Heere B. Vriends, kundigen bezitter , voornaamelyk, van eene ( a) Thefaurus. Tom. 1. p. 31. Tab. 32. NP. 4 & 5, De gekoleurde afbeelding met gouden Jtreepjes is Jlegt. , A 2  "4. NATUURLYKE HISTORIE van dê^ eene ryke verzaameling van Uit- en -Inlandfche Vogelen en gekorvene Diertjes. Ten dien tyde was die Mol de eenigfte bekende van dat foort, tenminfte in deeze 'Verëenigde Landen. Maar in den Jaare 1780. had ik het genoegen kennis te verkrygen aan den Heere Paterson, zoo ik my niet bedrieg een' bekwaamen Kruid - kundigen van Londen', welke, ter vermeerdering zyner kennis, van eene reize naar onze Kaapfche Volkplanting, als toen over Amfterftam van zyne reize te rug kwam. By het bezien van verfcheiden zeldzaamheden zyner Kaapfche verzaameling,, zeide hy deeze fraa'ïe Mol ook vandaar hadt meedegebragt. Ziedaar de ontdekking der waare geboorteplaats welke' wy aan den Heere Paterson verpligtzyn. Voordien tyd wift men nog niets zekers, omtrent de waare afkoomft van^ dit fchoone Diertje; want Arabie was eene kennelyke misdag in de Vérkoop- of - Naamlyften, vermits het Thefaurus van Seba, in welke dees Mol. voor eene Siberifche befchreeven is, lang vóór deéze Naamlyften > was in het ligt gebragt, en voor Siberië was ook niets waarfchynlyks ^ vermits ons de Reizigers dier Geweften niets van denzelven vermelden; vooral de Hoog-Lee raar Pallas, welke in Siberië gereisd heeft: en daar die geen bericht geeft dat deeze Mol zich in Siberië of Ruschland onthield, had' men reeden genoeg dat denzelven aldaar niet gevonden wierd, vermits dit zonderlinge Schepzel zyn kundig oog en nafpeuring onmogelyk konde ontwyken. Door de hier voorverhaalde kennis verkryging, van den Heére Paterson voorgelicht, fchreef ik daarover naar de Kaap, en ik had in den Jaare 1783 ^ reeds het genoegen deezen fraaïen Mol, met nog twee andere zeer onderfcheiden Molfoorten, teontvangen voor het Kabinet van Zyne Doorl. Hoogheid, door de verpligtende dienftbewyzen van den Heere Baron van Plettênberg, Gouverneur van gem. Kaap. Het  CAAPSCHEN GStOENGLANZlGEN MOL. 5 Het was by my zeerlang eene twyffeling, of dees zonderlinge Mol zyne fchitterende koleuren, leevend en droog zynde, wel vertoonde, naamenlyk met al dien groenglanzigen en zelfs eenigzints' goudkieurigen gloed, waarmeede dezelve in een glas met geeftig vocht gedompelt, en in een bekwaam daglicht geplaaft, zich vertoont. Dit was by my eene twyffel, zeg ik, om dat andere onderwerpen, gelyk eenige zaaden van Bloemen, en Popjes (Chryfalide) van gekorvene Diertjes, my zulks reeds lang geleerd hadden, en zie hier volgende, 'tgeen myne gisfing fehynt te beveiligen. By den my toegezonden Mol, die maar alléén volmaakt fraai* was, waaren noch drie of vier foortgelyke , maar die , als meer dan de helft kleinder zynde, my toefcheenen noch zeer jong en dus onvolmaakt te zyn, echter hadden zy reeds iets, min of meer, van de fraïe kouleur des ouden, Ik nam een' der meelt kleurige uit de Liquor, liet hem opzetten en droegen; hem daarna beziende waaren de weinige koleuren, die-hy te vooren in de > Liquor hadt, geheel, en-al verdweenen, gelyk dezelve nog in het Vorftelyk Kabinet te zien is; en in tegenftelling, een dergelyke jonge in Liquor, zyn weinige koleur behouden hebbende, in het Kabinet der fraïe Natuurlyke verzaameling van den Heeré C. P. Meyer, Koopman te Amfterdam kan gezien worden. Maar zie hier nog meer beveiliging van myne verönderftelde kleurverandering deezer dieren, wanneer zy droog of nat zyn. By twee Brieven gedagteekend Haarlem 13 November 1-784. en 19 Jan. 1785 fchryft my de meergemelde Heer B. Vriends: „ Ik heb onlangs het geluk gehad nog een5 „ groengianzigen Mol van dé Kaap in Liquor te bekoomen. ta Ik was daarmeede in myn' fchik, temeer, wyl ik lang A 3 3y zeer  $ NATUURLYKE HISTORIE van den ■„ zeer nieuwsgierig geweeft ben, of dit diertje droog zynde (volgens uw denkbeeld) zich zonder die fchoone „ koleuren zoude vertoonen, zoo lang ik 'er maar een bad „ wilde ik hetzelve aan geen kleur-bederf blootftellen. w Ik heb nu een' tweeden laaten opzetten, om te zien wat „ de uitkoomft zoude zyn, en het volgende bevonden: „ De fchitterende groene weêrfchynende koleur is meeren„ deels daardoor verminderd, zy vertoont zich nu, by w de eerfte befchouwing, als eene donkerbruine koleur, „ doch echter zeer fterk glimmende, en zelfs fterker als „ ik my zulks by eenig dier kan erinneren * maar wanneer „ men het, van het licht af, tegen de zyden aanziet, zoo 9 koomt 'er tog eenen fiaauwen weêrfchyn van groen ten „ voorfchyn; maar zoodraa men het hair maar eenigzints, „ zelfs maar met eenen vochtigen vinger, nat maakt, „ als dan verleevendigd zich de fraaïe kolenr aanftonds, j„ in al haar fchoonheid. Dit weinige in het oog lichten der „ koleuren, wanneer het dier droog is, denk ik nu, over„ ëenkoomftig met U, dat mogelyk de waare reden zal zyn „ dat hetzelve zoolang is onbekend gebleeven". Men ziet hier myne verwachting en waarneeming, by eene nadere proef, in het verfchil der glansryke koleuren, door een' bekwaamen Natuurkundigen beveiligd. Dan! vermits de kennis der Natuurlyke Hiftorie met alle oprechtheid en de mogelykfte naauwkeurigheid moet behandeld worden, vinde ik my verpligt hierby te voegen: dat de Heer Sparrmann, (£) wiens reize naar de Kaap ik eerft onlangs hebbe ontvangen, niets zegt van dit verfchil der koleuren, in (o ) Reife nach dem Vorgebirge der guten Hofnung £? Rerlin 1784. 8vo. p. 497. De reeds uitgegeevenWerken]van de Heeren Pennant. Schreber, «kÉrowN. V/aar van deeze Schryver fpreekt, heb ik nog niet gezien.  CAAPSCHEN GROENGLANZiGEN MOL. j in eenen droogen of natten toeftand befchouwd. Doch het is ook mogelyk , dat die Schryver dezelven niet dan na hun dood, in Liquor bewaart, ontvangen of gezien heeft. De Heer Le Vaillant, welke opzettelyk de Kaap bereisd heeft ter betrachting der Nat. Hift. na zyne te rugkoomft in 1784. my met een bezoek verè'erende, verzekerde my, dat deeze dieren, in heur leeven en na heur' dood, dezelve fraaie koleuren vertoonden, doch heeft naderhand my door een' Vriend doen fchryven , dat zy zich zoo fraai niet Vertoonden als de zoogenaamde Siberifche van S(eb a. Dit is echter onbetwiftbaar, dat, die welke wy thans voor geen' Siberifchen maar Kaapfchen Mol kennen, zich oneindig en onvergelykelyk fraaïer in Liquor vertoont als die by Seba verbeeld is, en als de kunft dien verbeelden kan. De Heer de Buffon, weïke dit onderwerp onzer befchryving nog niet fehynt te kennen, befchryft twee andere geheel verfchillende Kaapfche Molfoorten (c). By eene derzelve fpreekt de Heer Gordon nog van eene kleindere ftaalkleurige foort die hy landwaardsïn gezien heeft. Ik zoude haaft in het denkbeeld vallen of die ook de groenglanzige foort kon zyn; maar het geen de Heer Gordon vervolgens zegt, dat die voor het overige volmaakt overëenkoomftig is met een ander , (den kleenen Kaapfchen Mol (e) naamlyk) ontneemd my allen twyffei; want de gedaante der voorklaauwen van deezen groenglanzigen, dien wy befchry ven, en den zoo even aangehaal- den Cc) Hift. Nat. Tom. 6. t. 36. fcf 38. 4to. Paryfahe uitgaave. Die myte gelyk, met die wy hier befebryven, door den Ed. Heere Baron van Plettênberg voor hst '' Kabinet zyn toegezonden. (d) Buffon Hift. Nat. Supp. Tom. 6*. p. 253. ( e) Buffon als vooren. Tab. 30"..  8 NATUURLYKE HISTORIE van den den van den Heere de Buffon , zyn geheel verfchiliende ; 't geen in de afbeelding by Seba reeds genoeg te zien is, en in de hierachtervolgende afzonderlyke befchryving kennelyk zal gezien worden. Ten opzichte van de natuurlyke geaardheid en eigenfchap, deezer fraaie Mol-foort, zyn de my opgegeeve berichten éénflemmig, en ook overëenkoomftig met dat geene 't welk de reeds gemelde Heer Le Vaillant my desaangaande heeft opgegeeven, naamenlyk:zy leeven volmaakt, geïyk de meeflbekende Europifche Mollen, onder den grond in loopgraaven, en maaken derzelver hoogtens of landoneffenheden welken wy gewoonlyk Molshoopen noemen. Zoo verre men heeft konnen nagaan gebruiken zy het zelfde voedzel wortels van planten , aardwormen enz. Zy onthouden zich in al de Tuinen aan de Kaap, in vry groot getal. Dit beweert het nog niet ten vollen opgelofte verfchil, van hunne fraïe koleurvertooning, ten mynen voordeele, die, zoude men immers natuurlyk zeggen, moefl lang in het oog geloopen hebben, en deez' fraaie Mol foort reeds voorlang hebben doen overbrengen; en, tenlaatften; vertoonen zy deze fraaïe koleuren in haar leeven ? ^elyk zy dezelve naar heur' dood, mits in een geeftig vocht bewaard, vertoonen, waarom heeft men derzelver afgetrokken huid aan de Kaap, daar men zegt dat zy genoeg gevonden worden , niet bereid ? het geen het allerkoftbaarfte en fchoonfte Pelswerk zoude opleveren dat tot heden bekend is. Voor het verdere verzekert men my, dat zy in de Tuinen dezelfde fchadelyke gevolgen veröorzaaken als onze gewoone Mollen, Onderfcheiden Natuurkundigen welken dit nog zeldzaame Dier, by de Aard-Muizen, in hunne Rangfchik- kin-  CAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL: p kingen, geplaatft hebben, zullen waarfcbynïyk, gelyk de Heer de Buffon (ƒ) my denkelyk berispen, omdat ik hun voetfpoor niet volge. Dan! hier geene Rangfchikking, maar de gedaante en natuur, van een zeldzaam dier, befchryvende, het welk in aard en eigenfchappen zoo volmaakt met de Mollen overëenkoomftig is, blykbaar uit myne zoo evengegeeven befchryving, en desaangaande aan de Kaap onder die naam bekend zynde, achte ik zulks voor my eene genoegvoldoende reeden om hun die naam té laaten behouden. B E S C H R Y- (ƒ) Dt byna boven alle in Styl uitmuntende Heer de Boffon, moe my gehk nog onlangs, een obfervateur feoattent.f noemen, omtrent zaaken in welke ikmethemverfchille. Maar kan men het p lu s atte n t i f noemen, als men hem om hm maar een voorbeeld bytebrengen, den Luiaard zonder tanden ziet befchryyen daar integendeel dit dier wel degelyk zeer goede tanden heeft. Men zie, desaangaan de, myne befchryving van den Bengaalfchen Luiaard pag. 6. &c Hoewel de Heer deBvFP&NdeezenzynenmisJlag, op myne aanwyzing,heeft erkend. Wildeik alles in het licht brengen, myne aanteekeningen die ik op het fomwyl peü attentive, trop grande credulité, hardie, &c. van dien, met al dit, geleer' den Schryver thans voor my hebbe, het zoude een bekwaam boekdeel opleveren By herleezmg zyner theorie de la terre. Epoques de la Nature &>c zal geen oordeelkundige aan Hem de zachte benaaming van Auteur of Observateur trop n ar die weigeren. UU eerfbgemelde wil ik hier maar te pas brengen het geen Hy van den grooten Borkït zegt: Unautre, ThéoLogien héte rodoxe, l4 tei'e echaöffé DE vi5ion, poétiqöe , croit av ir vu créer L'U- kivers: &c. Men kan hier alleen ( Theologisn) af laaten, en 't verdere gezegde, met allen recht, op den Heere de Buffon zelfs toepasfen. Zie zyn Hifi Nat. Tom. i. pag. 67, En wat verder, op diezelve bladzyde, naar eene vry korte' fchets derftelfels van Whist on, Bprnetm Woodwarü, omtrend onzen Aard-Bol gegeeven te hebben, zegt Hy: Toutes ces hypothèses faites au hasard, ET QUI NE PORTENT QUE SUR DES FONDEMENS RUI» NEUX, n'ONT POINT ECLAIRCI LES IDÉÉS ET ONT CONFONDU LES fAïts, onamêléla fable a laPhysique; aussi cessystèmes n'ont été RECUS que DB ceux QUI RECOItfENT TOUT aveuglem en t> INCA pa bles Qü'lLSSONTDE DISTINGUER LES NUANCES du VRAI-SEMBLABLE, ET PfcUS FLATTEZDU MERVEILLEüX QUE FRAPpez du VRAI.".' B  BESCHRYVING VAN DEN KAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL- Tab. X X. Indien 'er aan de Kaap geen grooter van dit fraïe dier gevonden worden, als dit, 't welke ik ter befchryvins voor my hebbe, dan vind ik deezen Mol wat kleinder als onzen Europifchen Mol De Heer Sparrman zegt, dat deezenKaapfchen 5 a 6 duimen lang is; die ik thans voor my hebbe is maar vier en een halve Rhynlandfche duimen, en dus omtrent een halve duim grooter als de hier bygevoegde afbeelding. Het hair is in deezen, eevengelyk in onzen gemeenenMol, ongemeen fyn, zacht en gelyk Fluèel, by het aanraaken. De koleuren vertoonen zich in den Wyngeeft in welken he,t diertje is opgeflooten, verrukkelyk fchoon' voornaamelyk, als men het, zich met den rug naar den dag gekeert, voor zich houdt. Het verfchilt zeer veel hoe men hetbefchouwd: hetzelve, in den zoo evengezegden ftand, op een'tafel voor zich neerzettende, vertoont het zich groenglanzend , hier en daar met donkere bruinachtige vlakken. Maar wanneer men het glas, in welken 't zelve%s opgeflooten, maar een weinig vooröver buigt, zoo worden die donkere vlakken even groenglanzend MaarbewerktftdligÊ men deeze wyze van befchouwing in een' fchoonen. zanm- V  CAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL: 11 zonnefchyn, als dan verfchynen deeze koleuren in alle haare fchoonheid en fchitteringen , en het groenglanzige is ais dan, vooral aan de puntige uitëindens van het donfige fyne hair, met goudgeelen koleuren vermeerderd, welke hetallerkundigfte kunftvermogen der Schilderkunft niet in flaat is te Vertoonen. De afbeelding daarvan hier bygevoegt, hoenaby koomende , volgens het oordeel van deskundigen, geeft maar . eene flaauwe fchets der ftraalbreekende en buigende wetten, welken de Natuur alléén kan vertoonen,Ödocb zich door de kunft niet laat verbeelden. Het voorwerp deezer befchryving behoort tot het vrouwelyke geflacht. Twee vrylang uithangende tepeltjes vertoonen zich, wat wyd van een ftaande, nabyde achterklaauwtjes. De neus is volmaakt kaal, zonder hair, en fteekt, met de booven bek, veel over denonderbek heen, de neus is redelyk breed, donker roodachtig bruin en is door een middelftuk in tweën gedeeld. Boven de neus loopt een geele zoom of rand, welke in acht eenigzints ongelyke deelen, door ftreepjes of liever inkervingen, verdeelt is. Deze zoom loopt, doch minder breed, onder om de neus rond. De bek vertoont zich als eene wydbeenige V. De tanden hebbe ik, door den onverwrikbaaren geflooten bek in dit voorwerp (als daarvan maar een , naar bet my toefchynt volwafTene, hebbende) niet konnen nazien ; in de onvolwasfene waaren die te ontkennel5^. Dan de Heer Sparmann, wiens befchryving my voldoende toefchynt, geeft dezelve aldus op: „ De twee boovenfte voor en digt aaneen ftaande tanden, zyn beitelformig* De vier onderfte, waarvan de twee middelfte de kortfte zyn\ vertoonen zich puntig fcherp. De zytanden, of kiezen* zyn in elk kaakebeen, zoo onder als booven, zeven,, van welke de twee of drie eerfte iets glad en fpits zyn. B 2 De  12 NATUURLYKE HISTORIE van den De twee of drie achterfte- zijn als gevorkt. De uiterfteis grooter als de andere en is puntig". De oogen als meede de ooren zyn, door het fyne en opëenpakkende hair, gelyk meede door derzelver kleinheid, onzichtbaar, dan, dezelve Heer Spar.mann verzekert, dat men die, by aftrekking van het vel, ontdekt. De voorklaauwen, welke zeerveel naar die van den Weft-lndifchen Mier-ëeter gelyken, zyn drie, waarvan de voorfte de grootfte is, de tweede is kleinder, en de derde veel kleinder. Aan elkebuitenzyde van den grooten voorften klaauw, of krommen nagel, zit vry hoog van die nagel verwydert, een klein rondachtig bruin hard knobbeltje, doch 't welk, naar myn denkbeeld, geenfints als een nageltje kan geacht worden, voor het welk gemelde Heer Sparmann het echter wil gehouden hebben. Het is enigzints hoornachtig, doch byna niet verheven, rond, glad, en dus niets nagelachtig. De achter-voeten hebben vyf kleine kromme nageltjes. Dit Diertje heeft geen ftaart. EINDE.  BESCHRYVING- VAN HET nog weinig bekende, en \ allerhoogfte van de viervoetige, Dieren, die, in de afgeleegene Wildernisfen van Africa, gevonden worden, en 't welk aan de Kaap de GoedeHoop bekend is, onder den naam van: KAMEEL-PAARD (C A M E L O P A R D A L I S) En by oude en laatere Schrijvers onder dien van GIRAFFE Zijnde het bereide VeU gelijk meede het geheele Geraamte van dezelve, overgezonden aan het kabinet VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUtV ' ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN. ' ' GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR A. V O S M A E R, Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid. Diretteur der Vorftelyke Natuur, en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akadmie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge. nootfchap van Viisfmgen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. TE AMSTERDAM, Bt de Erven P. M E IJ E K en G. WARNARS, M D C C L X X X F I I.   . TLt6. XXI, GIRAFFE or KAMEEL-PAAHT.vau de Kaap de Goede     NATUURLYKE HISTORIE VAN HET KAAPSCHE KAMEEL-P AA R D CAMELOPARDALIS of GIRAFFE genaamd. (*) Hoewel de oude en laatere Schryveren dit zonderlinge Dier gekend, en hetzelve, veelvuldige maaien, afgebeeld en befchreeven hebben, uitwyzende de hier bygevoegde naamlyfr., zoo voldoen zy echter in geenen deele, noch aan de waare gedaante noch aan de kennis, van het zelve, welke men vordert. Niemant, zal my dus van onwaarheid befchuldigen dat ik het byvoegzel van nog weinigen bekend, by deeze verhandeling, over dit zoo verwonderingwekkend en reusachtig Dier, gebruike. De f*") Men kan Mos es , als den Oudften en gewijden Joodfchen GefchiedSchryver hier aannaaien ; doordien zommige zich verbeelden, dat deeze in Deuteron. 14. v. 5. de Giraffe bedoelt heeft; dezelve als eetbaar ftellende voor de Israüliten; vermits de verëifehte boedaanigheden als herkaauwende cn verdeelde hoeven hebbende, by dezelve gevonden worden. Dan, daar het als nog niet zeker is , of die Schryver dit dier gekent en bedoelt heeft, en dus de Giraffe onder de benaaming van Zemer of Zamer heeft willen aanduiden achten wij het alhier genoeg, het zelve als onzeker aanteteekenen Verder zyn 'er nog zeer veele Oude Schryveren, van welke wy hier de voornaamrte maar zullen bybrengen, met de naamen die zy aan dit Dier gegeeven hebben en'er nog byvoegen, dat Aristoteles noch Aelianüs, deeze Dieren hebben gekend. Cmelopardalis. Heliodorüs. Lib 10. (Cap. 27. Edit.Francof. 1681 Svo Camelop. Strabo. Lib 16. p. 1120. Lib. 17. p. 1183. Amft. 1707 Folio" Camelop. Arte mi dor os. Vid. Hudson. Geogr. vet. fcript Graec min' In Fragm. Artemid. vol. 1. p. 80. Oxon. i<5y8. 8°; ' A a  4 NATUURLYKE HISTORIE van het De meenigvuldige afbeeldingen, waarmeede de Natuurlyke Hiftorie-Schryveren, vooral tegenwoordig, hunne befchry vingen verryken, en trachten optehelderen, bewyzen de noodzaaklykheid , hoe koftbaar ook , van goede en zelfs gekoleurde afbeeldingen. Daar deeze ontbreeken kan Camelop. Diodorus. Siculus. Bibliot. Hift. Tom. i. Lib. 2. pag. 163. Amft. 174Ö. Folio. Camelop. Oppianüs. De venatione. Lib. 3. p. 93. venet. 1517. 8°. Camelop. Plinius. Hift. Natur. Lib. 8. Cap. 18. Paris. 1723. cum Not. Hard. Fol. Camelop. Soiisu». cum Not. Salmafti. Cap. 30. p. 4r. id. p. 275. Tom. 1. Tra], ad. Rhen. 1689. Fol. Giraf e. Gillios. (P.) . . Cap. 9. Dit Boek heb ik nergens kunnen vinden. Camelop: Giraf: Constantidj. A. Epigrammatum. &. Fani. 1J02. 40. Oralphus. M«iatANT. (J. van)M. S. van de 14e. Eeuw op Pergament in Fol. Seraffa. Breidenbach. (B. van) Bedevaart naar 't Heilige Land. Mentz. 14S8. 40. Canelop. Gesnerus. Thier Buch. Surich 1503. Fol. p. 93. Giraffe. Belon du Man?. Obfervations. p. 118. Paris 1554. 4? ■ Camelop. Aldrovandus. Quad. Bis. p. 927. Bonon. 1642. Fol. Camelop. Jonston. Dierbefchryving. p. 82. Amft. 1660. Fol, Giraffe. Nieremberg. Hift. Natural. p. 191. Antw. 1635. Fol. Camelop. Charleton. Exercit. p. 13 Oxon. 1677. Fol. Camelop. Prosp. Alp in. Hift. Aegypt. p. 236. Lugd. Bat. 1735. 40. Camelop. Rai. Syn. Quad. p. 90. Lond. 1693. 8°. Camelop. Valentinï. Musei Mufeor. p. 143. Francf. 1714. 2e. deel. Fol. Giraffe. Klein. Quad. dispofit. p. 22. Lips. 1751. 40. Giraffe. Brisson. Reg. Anim. p. 60. Par. 17J6. 40. Camelop. Hasselquist Reife nach Paleft. p. 282. Rott. 1725, 8°. Id: Aft. upal. 1750. p. 15. Giraffe. Buffon. Hift. Nat. Tom. 13. p. f. id. Sup. Tom. 3. p. 320. Edit. Par. 40. Camelop. Houttuyn. Nat. Hift. der Dieren 1. D. 3. ft. p. 36, Amft. 1761. 8°. Camelop. Linnée Syft. Nat. p. 9?. Edit Duod." Holm. 1765. 8°. Camelop. Transac Phil. p. 27. Lond. 1770. vol. LX. 40. Giraffe. Penna nt. Synop. anim. p. 20. Cheft. 1771. 8°. Id. Hift. of Quad Lond 1781. p. 58. 40. Cerv. Camelop. Euxleben. Syft. Animal. p. 294. Lips. 177? 8°. Giraffe. Zimmermann. Geogr. Gefch. p. 125 & 270. 2e. en 3e. Theü Leip. 1778. 8°.  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. f kan men, dikwerf, hunne onderwerpen onbekend noemen, vermits de naauwkeurigfte befchryving, veelal, niet toereikende is, om de waare gedaante te doen kennen, en gebrekkige afbeeldingen, zoo als zelfs tot op heden van dit Dier gegeeven zyn, eer verwarring dan opheldering aanbrengen. Bochart, (rt) wiens geleerdheid en kundig oordeel alöm bekend is , zegt: dat de Camelopardus of Camelopardalis by de Arabifche Schryvers Zurapha , by de grieken Zorapbis, by de Italiaanen en Spaanfchen Girafa by de Duitfchers, Poolen enHungaaren Grieif, byde Aetiöpiers Nabis genoemt wordt. De laatere Aetiöpiers hebben dit Dier Zirath Katchin, en eenige der Romeinen Ovisfera (zeeker wegens deszelfs zachtmoedigheid) genaamd, hoewel ook eenige der Grieken en Latynen het Camelopardalis geheeten hebben. In onze Volkplanting of wingeweft, de Kaap de goede Hoop, is het meeft by de onè'igenlyke benaaming van Kameel-Paard bekend, waarom wy die ook Camelpard. Sparman». Reife nach. den Cap, p. 531, Berl. 1784. 8°. Camelop. Leske. Anfangs Grund. Tom. 1. p. 221. Lipz. 1784. 8°. Camelop. Boddaert. Elenc. Anim. p. 133. Rotterd. 1785. 8°. Buiten deeze hier aangehaalde Schryveren,. welker getal nog merkelyk te vermeerderen is, zyn 'er nog eene reeks van Reifigers die van deeze dieren fpreeken. De voornaamfte zyn: The vet. Cosmogr: du Levant. Lyon. 15/4. Marc. Paul. Defcript. des Indes. Oriënt. Paris. 1556". Villamont. Voyage. Lyon. 1620. Leon. Afriq. Difcrip. Afric. vol. 2- Lugd. Bat. 1632. Lobo. Voyage d'Abifin. Amft. Relations, de div. Voy. curieux. la Defcription. des Animaux pai Cosmas le Solitaire. Paris 1666. Fol. p. 10. Schauws Reize door Barbarye Utr. 1773. 2- Deel. p. 181. & 101Niwe Beschr. van de Kaap. Amft. 1778. zie Dagverhaal. (a) Hierozoicon. Tom. 2. lib. 3. Cap. 21. pag. 004. enz. Lugd. Bat. 1692. A 3  6 NATtJtJirlLf KÈ HISTORIE va* het ook behouden hebben. Met de verbafteringen der ii&ameft vinde ik niet noödig my öptehouden. Niettegenftaande ik my alie moogelyke moeite hebbe gegeeven, om myne Afbeelding van het dier tot de meeftmogelyke volmaaktheid te brengen, 't welk men uit de befchouwing eener aantal teekeningen die ik daarvan, behalven de reeds verfcheurde, nog hebbe, zoude kunnen zien; zoo durve ik my nog niet ten*vollen verzekeren dat ik hier eene, in allen deelen volmaakte afbeelding geeve, in dien zin naamelyk, omtrent de verfchillende hoogten van het achterlyf tot het voorfte gedeelte van het zelve, waarover nog nader geleegenheid te fpreeken zal voorkoomen. Natuur-Dier-en Teekenkundigen echter, wanneer zy deeze afbeeldingen, tegens die van den HoogLeeraar Allamand en van den Heere Buffon vergelyken, zullen zoo ik vertrouwe, aan deeze, de voorkeure niet weigeren, en ik vinde my, ten dien opzichte ten hoogden verpligt, de gedienflige hulp, met de dankbaarfte erkentenis te melden, welke de Hoog-Leeraar Camper en de Raadsheer Merck (van welken nog meerder geleegenheid te fpreeken zyn zal) my in de Befchryving van het Geraamte en de Afbeelding hebben toegebragt. Het geheele vel van dit, elk te recht verwonderende, Dier, gelyk meede alle de beenderen, die tot het Geraamte be hooren, is my, volgens onder my beruftende Brieven, voor het Kabinet van zyne Doorl. Hoogheid den Heere Prinse Erf - Stadh ouder , toegezonden door de meergemelde allerverpligtendfte dienftbewyzen van onzen voormaaligen Kaapfchen Bevelhebber, den Heere Baron van Plettenbrg, diehetzelve, volgens my nader gedaan bericht, van den Heere Gordon, ter verzending, hadde ©ntfangefi, ttk welke laaftgemelde het,  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 7 by geleegenheid zyner binnelandfche Kaapfche reizen; zelve gefchooten heeft. Het is vry duifter, gelyk wy reeds gezegt hebben, of <3.e Hebreen dit dier, de Camelopardalis of Giraffe, onder de benaaming van Zemer bedoelt hebben, en of MoseS hetzelve, onder .dien naam , Deuteron. 14. v. 5. als eetbaar voor den Israëliten gefteld heeft • fchoon het zeeker is dat hetzelve de daartoe verè'ifchte hoedanigheden beeft jn 2yne herkaauwingen verdeelde hoeven. Büxtorf Qb) zegt: dat 'er in de Hoogduitfche Bybelvertaaling Rupicapra geftelt is , 'tgeen de Gems of Steen-Gek zoude beteckenen. Schaw(c) acht de Zemer of Zamer de Giraffe te zyn, met welk gevoelen wederom andere verfchilien (d). Dat ( 6) Lexicon Hebraieurn Sc Chaldaicum. ;p. 1,90. Bazel 1531. 8°, (c) Reize door Barb. en het Ooften 2. deel. p. 181. & im, Holl Edit ütr. (rf) Myn hooggeachte Zeergeleerde Vriend , de Wel Eërw. Heer P. Nieuwland fchreef my het volgende: „ Op de Vraage wat eigenlyk door het Dier Zemer , Deuteron, gemeent wordt, is niet wel met volkoomen zekerheid te antwoorden: Het is zoo ; vele oude Overzettingen, de Griekfche de Latynfche van Hieronvmüs , hebben den Camelopardus die anders de Girapha of Zurapha is, daarvoor gehouden, dan! laatere oordeelkundigen Terfchillen Weivan; Bochart dacht met veelen liefst op den Steengeit, zynde de wortel van het woord te vinden in de ligte beweeging en Sprongen van dit bekende Dier: Voor den Comelopardus heeft echter niet zeer lang geleden de Heer Schulï* geftemt in zyne aantekeningen op Coccejus hebreeuws Woordenboek p. 320. uit alles wat ik heb kunnen naarfpooren , zoude het my hoogwaarfchynlyk worden, dat men den Zemer van de Alce die de Eland is verftaan kan, welke Alce het zelve Dier is, zoo ik niet feile, 't geen onze Nederlandfche Overzetting door de Gemfe heeft uitgedrukt, alles duid aan, dat, of de Wilde Ezel, of de Eland of, de Steengeit in de plaats van Deuteronomium beöogt wordt, terwyl het moei'e]yk valt. in de verafgelegenheid van tyden, en het flechts éénmaal voorkoomen van het woord in den hebreeuwfcben Bybel, de flipte beteekenis te be. paaien. & " Men ziet hier de twyfelingen; maar ik begryp de gegronde reden niet op welke Jonfton zegt, dat het den Jooden niet was geoorloofd om 't zelve te eeten, Vermits my geen Schryver dan hy bekend is , die zulks voluit gezegt heeft. Nog zegt hy in het begin zyner Came^3.*Befc.hïyving, doch .zeereen onrechte , dat de Camelopardalis pngehoorjid i§„  8 NATUURLYKE HISTORIE van het Dat deeze Dieren by de Ouden meer bekend, alstegenswoordig , geweeft zyn, is blykbaar; want volgens Suid as heeft Jul. Caesar dezelve 't eerft in de Schouwfpeelen doen zien. Phi lippus, of volgens anderen, Gordianus, vertoonde 'er tien aan het volk. Aurelianus voerde 'er eenige om, in zyne zeegepraal. Keizer Leo wierd 'er een door de Aethiöpiers toegezonden. De Sultan van Babylonie vereerde 'er een aan F rede rik, en een andere Sultan zond'ereentengefchenkeaan Laurensde Medicis. Onder de oude Schryveren, welke in zeer onderfcheiden tyden geleefd hebben, zyn 'er veele die klaarblykelyk, dit Dier gekent hebben. De voornaamfte echter daarvan zyn : Heliodorus , Strab o en Oppianus met anderen, in hier by opgegeeven naamlyft aangeteekend, welke nog merkelyk te vermeerderen zoude zyn. Daar reeds de Heer de Buffon eenige uittrekzels van fommigen gegeeven heeft, zal ik alhier maar van eenige gebruik maaken , die welken wy als meerder opheldering geevende noodig achten, gelyk meede van eenige welke zyn onbekend gebleeven. Oppianus heeft dit onderwerp in Griekfche Vaerfen, reeds ten tyde van Keyzer Severus, bezongen. De Geleerde Heer Hemsterhuis (e) heeft de verpligtende goedheid gehad my de hier navolgende vertaaling, op myn verzoek, meedetedeelen. Ik acht dezelve niet on- dien- (O Ziehier, Amice! woordelyk zoo ik my niet bedriege (dus fchryft zyn W F. aan my) dat gedeeite van Oppianus raakende het Kameelpaard, de Camel'opardalis of wel de Camelopardus, welke benaaming de Griekfche Dichter niet gebruikt. By aldien deeze overzetting verfchilt van de Latynfche, die ik niet gezien hebbe, levert zulks nog geene zeekere reden uit om deeze te verwerpen. JDe Overzetting van dea Heer Buffon is verfchillende, gelyk gy ziet.  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. g dienfUg; vermits zy eensdeels verfchilt met die welke de Heer de Buffon daarvan gegeeven heeft, die van den aart der hoorns deezer dieren geen gewag maakt, ten anderen om de verheevene en dichterlyke uitdrukkingen, reeds ten dien tyde en het zeldzaam voorkoomen van dat werkje. Men hoore hier Oppianus: „Vertel my ook, ó zoete fdhelklinkende Zanggodin! die gemengde geflagten, welker natuur uit die van verfchillende Dieren is te faamen gevloeit. Daar is de Panther met gevlekten huid en teffens Cameel. ó Vader Jupiter Iwelke dingen hebt gy niet uitgedacht! welke foorten hebt gyons niet geteelt! welke zaaken hebt gy niet aan den ftervelingen gegeeven! welke niet aan de voetenlooze zeedieren ! Gy die hebt verzonnen het maakzel eens Cameeis te overtrekken met de huid van wreede Pantherdieren. Een berucht aangenaam en tam geflacht voor de Menfchen. Zyn hals is lang. Zyn ligchaam gevlekt. Zyne ooren zyn kort. Zyn hoofd is klein. Zyne pooten zyn fpigtig en zyne voeten breed. Zyne leden zyn niet van evenreedige maat, want zyne beenen zyn niet gelyk; de voorftezyn langer en de agterfte veel'korter, na krukkende of ftruikelende beenen gelykende. Uit het midden van het hoofd puilen twee hoornen regt uit; dog echter geen hoornen hoorn. By de ooren en uit het midden van het hair fpruiten op de hoofdflaapen zwakke hoorntjes of puntjes. Hy heeft den bek eêl en teder gelyk een hart, en van binnen zyn rondfömme in denzelven kleine melkwitte tanden geveftigt. Zyne oogen blikzemen uit een' alömfchitterenden glans. Doch hy heeft een kleine ftaart, gelyk de fnelle Dasfen, met zwarte hairen op het einde". Men moet, aan de Poè'tifche omfchryving van dit Dier,1 by Oppianus wat toegeeven. De zwakke hoorntjes aan ,de hoofdflaapen hebbe ik niet kunnen ontdekken, en om- B trent  io NATUURLYKE HISTORIE van het trent de tanden enz. zal men hier nader onderricht worden. Hy geelt hier echter duidelyke blyk, de hoorens deezer dieren gekent en geweeten te hebben dat zy van geene hoornachtige natuur waaren. De ftruikelende beenen of gang waar van hy, zoo wel als andere fpreekt, en het verfchil der voor - en - achterhoogte is aanmerkelyk. De vriendfchap van den meer dan Rechtsgeleerden Heere J. Visser, alhier, ftelt my, uit zyne aloude Boek-Schat, een Boekdeel in Folio ter hand, 't welk van het begin der XIV. Eeuw geacht wordt. Het zelve is zondereenigen Tytel, opPergament, in twee colommen, met Gottifche letteren gefchreeven en met de gewoone uitlaating van eenige letters welke de leezing daarvan moeyelyk maakt. Verder is het met zeer veele kleine afbeeldingen verfiert, welke naar dien tyd redelyk goed zyn. In het zelve is de Giraf e niet onduidelyk, onder de benaaming van Oralphus , in oude Hollandfche of liever Vlaamfche vaerfen, befchreeven. Dan deeze benaaming is my nergens voorgekomen, wel die van Orafius die by Majolus gemeld wordt. Men hoore hier deezen ouden Vlaamfchen Dichter (ƒ) Oralphus dat es een Dier Dat va varwen es fo fier Dat gheene beeste fcherlike Van nene hare es fo rike Up die vorste voete voren So eft fo hoech, als wyt hore Dat XL voete op wt flaat Metten hoefde d' het ftaat Achter fone ift hogher niet Dan die herten over den ftiet Na den hert voete ende ftaert En ghehouet als een paert Lanc upwaert den hals gerecht Syn vel fo miffelic foens occ echt En fo menighe varwe d'an Dat hem om niet elc man Pynt te fcrivene dies gelike Dit Dier vheft hem fekerlike Als hem die liedene fien ane Het toghet hem alle fine gedane j En keert hem om defen ea dien Om dat het wille fyn befien Die foudaen van babilone Sende defe beeste fcone Wilen van ftoife Vrederike Jn dat lant ne qua noit h' geK-ke Men (ƒ ). Ditoudfte Rymwerk, in de Holl. of Vlaamfche taal over de geheele Natuurlyke Hiftorie handelende , ( zegt de Heer Visser ) wordt toegefchreeven aart Ia-Cob, van Maarland van hetzelve ï» aiy geen ander als dit bekend..  KAAPSCHE KAMEEL - PAARD. ri Men moet aan deeze Vaerfen en befchryving, als van het vroege der veertiende Eeuw, gelyk meede aan zyne begroote hoogte van Veertig voeten , wat toegeeven. De hoogte, van . vooren en van achteren, wordt hier almeede als veel verfchillende opgegeeven. Nog verpligt my de gemelde Heer Visser, door my een ander werk, van het begin der Drukkunft, te doen kennen , zynde : de Hollandfche of Vlaamfche Befchryving eener Beedevaart naar het Heilige Land, door Bernard van Breidenbach, ten dien tyde, Deeken en Kameraar van de Kerk te Mentz. By die Beedevaart was, onder anderen ook Meefter EverhartReWich van Uitrecht, welke de afbeeldingen in dat werk geteekend en het zelve in 1488. te Mentz, in Folio heeft doen drukken. De laatfte houte Plaatdruk van dat Boek vertoond zeer onderfcheiden dieren, waaronder twyfelachtige , en by dezelven, de Camelopardalis, met de bygevoegde benaaming van Serafa. Dezelve is sr kennelyk en, gelyk by alle de Schryveren, van achteren zeer laag en voor zeer hoog verbeeld. De befchryving deezer Dieren wordt in het werk zelfs niet gevonden. Onder eender verbeelde dieren, een' Iangftaartigen Aap , is gevoegt, non conftat de noie , welk laatfte woord eene verkorting is van het eigentlyke woord, nomine , zooveel willende beteekenen , als dat de naam van dat Dier onbekend is (g). De aanhaaling van dit Boek gefchied alleen om aantetoonen, dat dit Dier, reeds in zoover verloopen tyden, ook aldaar bekend was. By f#) Myn verpligtende Vriend, de Geleerde Heer Me rcier, Abt ie St, Ljger de Soifons, bericht my, na zyn vertrek van Amfterdam , by een' Brief, dat 'er van dit zelve Boek, 't geen reeds zeldzaam is, eene Franfche overzetting te Lyoft, meede in 1488. 07 Michelet Topie gedrukt is. Afe meede nog B 2 ee,a  u NATUURLYKE HISTORIE van het By deeze oude Vlaamfche Schryver plaatst zich gevoeglyk de volgende, my insgelyks door den Heere Visser terhand geflelt, ten Tytel voerende. Foyige van J o o s van Ghistele Daarin word gezegt: dat Hy met zyn tochtgenooten, te Aden koomende ( eene Stad aan de Arabifche Zee in gelukkig Arabie) aan hun, onderandere vertoond wierden twee Gerajfen „ Dat alte fchoon en te „ vreemde Dieren zyn, vooren hooghe van halze ende i} van beenen wel twee mans lyngden maer achter en zyn „ zy nauwe alzo hooghe als een cleen paerdeke , hebbende „ een cleen rond fteertgiri, 't hooft endede voeten ghe- nouch ghelyc den herten, met twee cleenen hoorentgins >} omtrent een vierendeel (zekerlyk el) lang, ende niet gher 5, tact Dees Dieren zyn wat ruachtich , ende van coleu„ re ghelyckende den Leeuwen , hebbende groote ronde 5, plecken als een ghepomoleert paert.'' Zie daar 's mans eigen woorden , en alweeder het merkelyke verfchil deezer Dieren, in hoogte van vooren. en van achteren, aangeweezen. Reets voor eenigen tyd met de befchryving der Giraffe bezig zynde, en het vel van zu'k een Dier op den grond myner kamer leggende, kwam de Heer Baron Hochepied my bezoeken. Zyne verwondering by het gezicht van dat vel bemerkende, vroeg ik Hem de reeden; zie hier het antwoord.: „ Geduurende myn lang verblyf in Gon„ flantinopolen , erinnere ik my, allerleevendigft , dit zelfde een Latynfche van 1486. en dat onder de Plaatverbeelding der Dieren, in die uitgaave, geleezen wordt: Haec animalia funt veraciter de piEla, cicut vidimus in Terra fanSia. Maar op die Plaatdruk worden, even als in de reeds bygebragte uitgaave, by de Giraffe, en andere meerbekendé Dieren, te gelyk verbeeld , het Eenhoorn - Paard, neevens' een' Iangftaartigen Aap, welke, zonderde ftaart, veel gelykt naar den Orang-Outang- Hoe zal men dit methet vidimus in Terra SanSta overeenbrengen. (A) Te Ghendt-by Henric van den Keere ijö^. kleen Folio. p. 208..  KAAPSCHE KAMEEL- PAARÖ. 13= j, zelfde dier aldaar, in een opgevuld vel, gezien te' „ hebben 5 Men heeft in Conftantinopolen , by den Groo„ ten Heer, op groote feftiviteiten de'gewoonten, alles, „ 't geen de verwondering maar eenigzints kan opwek „ ken, in het openbaar ten toon te Hellen. By zulk eene 33 onhandigheid zagen wy zulk een dier, - onder andere „ afgeftorvene opgevulde dierenvellen, en het geene my hetallermeeft , by zyne verbaazende hoogte, verwon,, derde, was, het verbaazend verfchil van het laage achter„ lyf in tegenftelling van het voorfte deel van dit dier. Het„ zelve was vrywel opgezet of opgevuld, zekerlyk door lie„ den welke het aldaar leevende gezien of behandeld had„ den; want de Groote Heer (Sultan) krygt dikwyls prefenten van leevendige dieren. Men ziet hieruit alwéér, de voorige verhaalen, omtrent"de laagte van het achterlyf, beveiligd. P. Gillius en Belon hebben zeker dit dier het: beft befchreeven. 't Werk van Eerftgemelden, die gemeent wordt tusfchen de veertiende en vyftiende Eeuw geleeft te hebben, heb ik niet kunnen ontdekken; van Belon heb ik onderfcheide Uitgaaven, en vinde aangeteekend dat die Schryver in 1564. is vermoord. Beide dip; Schryveren geeven vryomftandige berichten der Giraffe ^-vsfnwelke de uittrekzelen by den Heer de Buffon (i) te vinden zyn. Ik hebbe meede niet konnen vinden dat Belon gezegt heeft, gelyk Gesnerus hem in zyne Latynfche uitgaave■ van Francfort 1603. doet zeggen, dat de Giraffe, gelyk de Harten, de hoorns-verwisfelt. Het is echter niet ondien-ftig hier aanteteekenen, dat in de Hoogduitfche uitgaave: zyner -Viervoetige dieren, te Zurkh 1563. gedrukt, daar vaiii (i) èy ff0 w. BJK Nat. vol. 1-3. p;-4; Edit. 4°.' de Paris.- B 3,  i4 NATUURLYKE HISTORIE van het van ook niets gezegt word by de korte omfchryving der dieren die hy aldaar geeft. Aanmerkelyk is het echter, dat ook beide deeze vry omftandig fpreeken over de verfchillende hoogten van het voor-en-achterlyf deezer dieren. Daar wy hier over de kennis fpreeken, die de Oude en laatere fchryveren van deezs dieren gehad hebben, moeten wy de gewichtige ontdekking van den geleerden Heere Mercier Abt. de St. Leger de Soisfbns, bybrengen door hem in de Mazarynfche Bibliotheek gedaan, en welke zyn Eerw. der geleerde waereld reeds heeft m'edegedee d: (k) Jaques Constantius (zegt hy) wasde uitgeever van dit werk zyns Vaders Antonii Constant ir, welke in 1490. overleedt. Zie hier de vertaeling van den Brief zoo als hy , in de hier onderaangehaalde journals, door den Heer Mercier, gegeeven is. Antonius Constantius aan Galeoltus Manfredus Prins van Faënza. „ Ik biede U hier nevens aan, een vry naauwkeurige afteekening van een Kameelpaard, dat ik onlangs hier gezien heb. Eenige byzonderheden omtrent dit fchoone Dier, zal ik daar tevens byvoegen, welke, hoe zeer mogelyk aan U niet onbekend, niet te min, zo ik vertrouw, nog aan U nog aan de Geleerden van Uw Koninglyke Stad onaangenaam kunnen zyn. Men (£) De Tyte-l van dit xeJdzaam voorkoomtnd? Boek is, volgens éten Heen Mercier. Antonii Constantii epigrammatum libellus, Qdae epiftolae, orationestf. .Fam",Hieronimus Soncinüs. 1502. 40. Zie Journal des/avans jttillet 1784. p. 490. Edit. van Parys. 40. En daaruit overgenomen in, L*Es« pit des Journaux. van Oétob. 1784. pag. ,3.5$.  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 15 Men vint het Kameelpaard m het Zuidelyke gedeelte van Ethiöpiè'n, het welk ook den Rhinocercs en het Luypaard voortbrengt, dit Dier werdt gemeenlyk Giraffa, genoemd , 't geen ontleent en verbaftert is van het woord Straf, waaronder hetzelve by de hedendaagfche Arabiers bekend flaat. By de Ouden wierd het dan eens een Kameelpaard; dan eens een Wildfcbaap, genaamd, de Ethiöpiërs noemen het in hunne taai , Nahum, welke benaaming, door Albertus Magnüs, ten onrechte, in die van Anabula is verandert geworden. Dit Dier heeft de kop van een' Kameel, de hals van een Paard, de pooten, de ftaart en de dyen van een' Os. De rosfe vlakken van zyn huid zyn met witte ftreepen doormengt, waarvan het, volgens Plinius, den naam van Kameelpaard heeft ontvangen. Het agterlyf is lager dan het voorgedeelte van 't Ligchaam 't geen aan dit dier een zittende geftalte fehynt te geeven. De hals is Jangen verheven, waaruit Strabo, tegen het begrip van Artemidorus aan, vermeent te kunnen afieyden, dat dit Dier niet fnel ter been zoude zyn. Dan ten onregte. De Inwoonders van Fano hebben het met zoveel fnelheid en zo ongedwongen zien loopen, dat de befte Ruiters agter moeiten blyven, al fpoorden zy hunne Paarden daartoe aan. (*) Ook dwaalt Strabo nog, wanneer hy ftelt, dat 'er tusfchen dit dier en den Luipaard geene gelykenis zoude zyn; want hoe zeer de koleur der vlekken, of der oogen (gelyk men (*) Deeze omftandigheid fehynt eenigzints het gevoelen van de Heere Allamand tegen te gaan. Zyn Hoog. Gel. drukt zich aldus uit in het re. D p. m. 55. van zyne Byvoegfelen tot de Natuurlyke Hiftorie" De beweegingen van de Giraffe zyn niet zeer fnel, en zyn renning is minder dan die van een Paard. Men moet evenwel een goed Paard hebben om dit dier te kunnen volgen. Met zyne lange pooten kan het veel wegs afdoen.  ,i6 NATUURLYKE HISTORIE van1 het ;men die noemt) verfchillende is, zo zyn egter die vlek ken op dezelfde wyze geteekend, 't geen genoeg is om eenige gelykheid daar te Hellen y en zulks word ook nog door den Geleerden Varro beveiligt, die een Kameelpaard uit Alexandrïa had gezien, 't welk de kop had van een' Kameel, en de gevlekte huid van het Pantherdier. Diodorus van Sicilien, die zig veel met fprookjes bezig houdt, vertelt ons, dat het Kameelpaard niet zo dik dan .een Kameel, en van een korter hals voorzien is. Maar, dat my 't meeft verwondert, Plinius , Solinus Strabo, A/bert us Magnus, Diodorus, Varro, en meer andere zwygen alle van de hoornen, die het Kameelpaard egter eigen zyn. Mogelyk dat het Dier, dat men voor 't eerft te Romen, onder het Di&atorfchap 'van Julius Caefar zag, •gelyk meede dat, 't welk aan den Keyzer Fredericus, ten •tyde van Aibertus Magnus toebehoorde, beide hunne hoornen hadden verlooren. Dit gaf my gelegenheid aan Lau* rem de Medicis het volgend puntdicht toe te zingen. Aibertus magno clarus cognomine, plenam Non didicit noftri corporis effigiem. Non qui orbis 'modico fcripfit memoranda libel lo, Plinius, et pulchrac conditor hiftoriae. Non qui fcriptorem dum corrigit Artemidorum Strabo, mihi dotes invidet ipfe meas. Qualiacumque vides ifti mihi cornua demunt: Laurenti, hos tibi do barbara discipulos. (*) De (*) Dit Stukje werd onder de Gedichten van Conflantius gevonden, bladz, 6„ reiïo van het vel A. alwaar 't zelve word voorafgegaan door deze vaarzen, aan denzelfden Prins opgedragen, en waarin men ook de Giraffa fpreekende in roert; Cornua funt nobis capreae, funt ora cameli Colla ferocis equi, tergora pardus habet. Cauda pedesque hovem referunt. Si nomina quaeris Sunt tria; fed grato nomine dicor ovis. Regia funt aurum, tentoria, balfama: Phaebi Nos fumus , et divae mungra Leuchotoae , ;Me primum exhibuit Romae Dictator ïulus; Quid mihi cum magao Caefare, ü tua fum?  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 17 De meefte Schryvers fchynen ook van den Staatigen en trotfen tred van de Giraffa geen kennis te hebben gedragen. In haar' gang, volgt de linker agterpoot de beweeging niet van den regter voorpoot, maar de twee voorpooten beweegen zich gelyker tyd, -en dan eerft de twee agterpooten, in diervoege, dat dit dier zich in zyn' tred van verfcheiden zyden fehynt te vertoonen. Voor het overige, hoe zeer men het Kameelpaard onder de wilde dieren rangfehikt, is het zelve egter noch wreed noch ontembaar. Om zyne zagtzinnigheid zoude het eerder den naam van een Schaap verdienen. Ik heb het te Fano zeer gewillig uit de handen van kleine Meisjes brood, hooy, vruchten en uyen zien ontvangen , en met veel greetigheid inflokken. Meermalen heb ik dit dier, de Kop naar boven zien fteeken , om aanteneemen het geene hem 4iit een Vengfter wierd toegereikt. Hy kan zyn Kop tot de hoogte van. elf voeten bovenwaards brengen. Des het gemeen, in 't verfchiet eerder een tooren dan een dier meende te zien. De Girafa fehynt voor de groote toeloop van volk niet bevreesd, altoos vredig , ruftig , en zonder angft fehynt zy de omftanders met genoegen aantezien. Fano den 17 January 1487." Zie daar de fraaïe befchryving van Constantius, reeds in 1487. by eenen Brief aan den Prins e van Faënza Gallias Manfredi gegeeven; laatere Schryveren, zelfs die onzer tydgenooten befchaamende. De gelykenis van dit dier met de Leöpard, welke deeze Schryver voorftaat, is wat overdreeven, maar in anderen opzichte verbeeterd hy de Oude, en omtrent de gezwindheid van den gang, onze hedendaagfche Schryvers, uitwyzende de noot, raakende den Heere Allamand, door de Heer Mercier, met recht daar bygevoegd. C Men  i8 NATUURLYKE HISTORIE van het Men verwondert zich hoe deeze Colloffaale dieren, reeds in die tyden, in Italië zyn overgebragt, daar het ons nog niet heeft moogen gebeuren die dieren leevend te moogen zien, niettegenftaande onze geduurige Scheepvaart op de Kuil van Africa. Dan, zulks geeft, naar myn denkbeeld, zeerveel waarfchynlykheid dat die dieren, van de Kaap de Goede Hoop afgereekend, zich veel dieper in de woeftyn Van Zaara en zelfs in Barbaryen onthouden, als de Heer Zim mee man dezelve, iri zyne fraaie Zoölogifcbe waereldkaart geplaaft heeft. In Etbiopbie, zoona aan Egypten grenzende , onthouden zy zich, volgens eenige fchryveren. Men herdenke wat wy vroeger gezegt hebben, naamenlyk, dat Keizer Leo er één door de Ethiopiers ontving; de Sultan van Babilonie 'er één aan Frederik ten gefchenke zondt, en eene andere Sultan een aan Laurens de Medicis vereerde. Men neeme hierby nog in overweeging , dat voormaals de Koophandel en Scheepvaart der Venetiaanen en andere , op de Roode-Zee en de Adriatifche of Venetiaanfche Golf, wegens de Afiatifche, Egyptifche en verdere Africaanfche geweften, aanmerkelyk geweeft is; en dat dezelve eerft na de ontdekking en het omvaaren der Kaap, op den uithoek van Africa, door de Hollanders in het vroege der 16. Eeuw geheel in verval gebragt is: als men dit alles overweegt, dan zal het niet meer moeilyk voor het begrip zyn, hoe dieren gemakkelyker, dan de Egyptifche Obilisquen, naar Roomen en Fano zyn overgebragt. Fano, 't welk ik by myne reize door Italië gezien hebbe, legt omtrend 32. Italiaanfche mylen, dat is ruim 10. uuren , van Ancona, beide aan de Adriatifche Golf, is nu een arm Steedje, welks inwoonderen , denkelyk geene Giraffe meer leevend zien zullen. Na hier dus het voorna :\ bygebragt te hebben, 't geen  KAAPSCHE KAMEEL - PAARD. i9 geen vroege en laatere Schryveren van deeze dieren bekend was, zoo volgt hier nu dat geene, 'twelk my, door onderfcheiden berichten, van de Kaap is toegezonden, gelyk mede, 't geen my alhier geweeft zynde bewoonderen van dit geweft, zelfs mondeling hebben mede gedeeld. Dan deeze berichten moeten in veel opzicht, noodwendig, met die door de Heer Gordon, aan den Heere Allamand medegedeeld, overèenkoomen, te meer daar ik, by deszelfs hier zyn, het ëenoegen gehad hebbe, ook desaangaande, met zyn Ed. te fpreeken. Men moet hem in deeze, in eenigen opzichte , als den bevoegdften Rechter aanmerken , daar hy zelfs, by zyne bmnenlandfche reize, onderfcheiden dezer dieren, en zelfs het onderwerp deezer befchryving, ter neergeveld heeft. Doch met alle die voordeelige omftandigheden, in welke de Heer Gordon zich heeft bevonden, moet het elk onpartydigen Natuurbefchouwer verwonderen, dat hy in zyn fchryven aan den Hoogleeraar Allamand, onder meer andere (ter dier tyd nog twyfelingen doch nu in deeze meeft afgedaan) niet beflift heeft, of de Hoorns der Giraffen, Jaarlyks verwisfelde; 't welk de Heer Gordon. by eene oplettende befchouwing, ontwyffel baar met neen, en dus ontkennende wyze, had kunnen beantwoorden, vermits de gedaante en het maakzel dier Hoorns zulks ten klaarften aanduiden. Keeren wy by dit onderwerp eens een oogenblik terug, befchouwen wy m deeze de partydige handelwyze van den Heere de Buffon (O hoe ongenadig en laag hy aldaar (evenals voorheen reeds by myne befchryving der Jcbneumon is aangemerkt) juift ten opzichte van de natuur der Hoornen der Giraffe, den ongelukkigen Hasselquist behandeld heeft (D Buffon. Hift. Nat. vol. 13. pag. '7. mz C 2  So NATUURLYKE HISTORIE van heï heeft. Die ongelukkige, herhaalen wy, die alles ter verkryging van Natuurwonderen - opofferde , en hierdoor zich het benoodigde onderhoud en de noodige voorzorge van zyn ligchaam verzuimende , te Smirna, aan eene Teering («O overleedt, Partydige en te laage handelwyze, herzeggen wy voor een' Buffon, om in den Leerling, de onfterflyke Linne e te gispen, welk in het hier aangeweezen oogmerk genoeg te ontdekken is. Maar genoeg hier van, er blyven in de Giraffe nog twyfelingen over, welke de Heer Gordon, beftuurt dooreenen Leermeefter als den grooten Linnee, ontwyfelbaar zouden hebben opgeloft. Maar ik moet voortfpoeden en vraagen mynen Leezer verfchooning, omtrent myn offer der gerechtigheid, 't welk ikmy verfchuldigd achtede, aan de afgeftorvene zielen dier verdienstvolle Natuurkenneren. Alle de Oude en zelfs laatere berichten koomen zoowel in hunne befchryving als afbeelding, in dit belangryk fluk overeen, naamenlyk: dat zy het achterlyf der Giraffe twee en zelfs meer voeten laager te zyn befchryven, of in hunne afbeeldingen vertoonen, dan het voorfte gedeelte f»0 Men leeze de fraaie voorreede van den Ridder Linnee in de Reize van H asselquist naar Paleftina. Hoogd. Uitg, Roftoch 1762. 8°. en aldaar de edelmoedige daad der Sweedfche Koningin Loisa Ulrica, welke door de scleerdheidachtende Heeren den Archiator Beck, en den Ridder Linnee van het ongeval onderricht, terftond bevel gaf, voor Haar eigen geld, ter fom'me van 14000. Ryksdaalders, des Overleedens nalaatenfchap, alléén ra zyne Schriften en Natuurproducten beftaande, voor Haar intelosfchen. Gelukkige geleerden, indienftaan zulke Hoven! waar zich oordeelkundige en geleerdheidlievende edelen bevinden, vermits het zelfs den besten der Vorsten met moeelvk is alles te onderkennen, te minder, daar waare geleerde meer verkiezen omzich in hun Boekvertrek, zelfs by hun Lamplicht, te verluftigen, dan inde verlichtfte zaaien van het Hof, vooral wen zy geenen prys of achting zien verkenen, dan alleen aan het zich laagverfceederende en bedneglyk zelfsbelang.  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 21 gedeete. (n) Ik zoude waarlyk, zoo veele geleerde mannen voor my hebbende, in haare denkbeelden, ten dien opzichte, moeten treeden, en wel des te gereeder, daar verfcheiden dit Dier zoo wel, als den Heere Gordon, en met meerder gemak, als reeds gevangen en getemd, gezien hebben. Dan! de doorkundige Hoog-Leeraar Camper, welke zoo reële Dieren ontleed, onderzogt en met elkander vergeleeken heeft, brengt my desaangaande in twyfeling. Zyn onvermoeide arbeid, die de juifte maaten op alle de deelen van het uitmuntende , geraamte genoomen, en die der voor en achter beenderen, tegens eikaêr vergeleeken heeft, fehynt my nu op het allerduidelykfte te bewyzen, dat alle de Schryveren gedwaald hebben in hetzelve van achteren zoo laag te verbeelden, gelyk inde hierachtervolgende befchryving, met welke zyn Wel. Ed. my zoo verpligtend heeft gelieven te verëeren, kan gezien worden (0). Van («) Men ondereoeke deeze myne aanmerking, wanneer men dezelven byalle de Oude en laatere Schryveren zal beveiligd vindeu, en 't welk wy ook reeds vroeger, by eenige, hebben doen zien. ( 0) Ik achte het alhier de gevoeglyke plaats om myne verpligting te betuigen wegens deontvangene dienftbewyzen, in eenigen opzichte het onderwerp deezer verhandeling betreffende. De Heer Merck , Raad van zyne D L. Hoogheid den Heere Landgraave van Hesfen-Darmftad, het uitmuntend fcelet der Giraffe by my ziende, had de verpligtendfte goedheid rny de afteekening , ( 'twelk een ieders werk niet is ) en zelfs de bezorging van het graveeren der Plaat, gulhartig aantebieden. Ik aanvaarde, met dank, deeze aanbieding, onder belofte van zyn W. E. daar van geene Copie, dan aan my te zullen geeven, als reeds bewuft zynde van myn voorneemen, om dit nog onbekende ftuk ten vervolg van myne andere werken in het licht te brengen. Zyn W. E. heeft weezendlyk voldaan aan deszelfs belofte, in zt/o verre, dat men de hier by ge voegde afbeelding van het Scelet aan zyne zoo zeldzaame kunftneiging te danken hebbe, en voor welk dienftbewys ik alhier openlyk myne verpligting betuige. Maar te gelyk kan ik hier myn billyk ongenoegen niet verbergen, daar ik verneem( door twee afdrukken van Plaaten die my zyn toegezonden ; dat zyn W. E eene veel vergroote Copy, of origineele Plaatdruk van dit Scelet reeds lan^; geleeden naar Londen heeft gezonden, waardoor ik my dus. gelyk al meer gebeurt is, verftooken vinde, van de my toekoomende rechtmaatige eere der eerfte uitgaave, C 3  22 NATUURLYKE HISTORIE van hst Van de laatere Schryveren hebben niemant, dan de Heeren Allamand, of Gordon, door zyne laatfte afbeelding, hoe gebrekkig die , buiten zyne ïchuld ook zyn mag, eenig bewys gegeeven, dat deeze dieren met een al te laag achterlyf verbeeld en befchreeven zyn, en in welk, denkelyk, misverftand, zelfs de Heer de Buffon, door eene allerëllendigfte afbeelding mifleid , insgelyks vervallen is. Men befchöuwe die afbeeldingQ>);Maanen , zo men die by deeze dieren dus noemen mag, van het hoofd tot by den ftaart! Puntige regtöpftaande hoorns Het geheele lyf, door eenr kladfchilder, met onverfchülig hier- en- daar ter nedergeduuwde vlakken als bezaaid. Bezien wy nu, de eerftgegeeven afbeelding van den Heere Allamand (r) almeede door eene ellendige afbeelding misleid, welke (men moet zulks zien) naar eene ellendig opgepropte jonge Giraffe huid vervaardigd is, doch op welke de vlakken, gelyk die weezendlyk zyn, kennelyk gevonden worden, die echter in de Printverbeelding even ellendig als de voorige van den Heere de Buffon met hier- endaar ter neêrgeduuwde vlakken verbeeld zyn, en welke dus nog eene tweede verbeelding, door de Heer Gordon overgezonden, vorderde (x). Hierin zynde vlekken eenigzints ver- (ƒ>) Buffon. Hift. Nat. Tom 13. p. 330. tab. 64. 4.0. Ed. de Par. (5) De Heer de Buffon had wel reeden om het gewaande Giraffe hoorntje, hem door den Hoogleeraar Allamand toegezonden te verdenken. Zie zyne Hift. Nat. Supp. Tom. 3. pag. 329. tab. öj. Daarvan was reeds voorlang een volmaakt dergelyk alhier in tiet kabinet, met dit woordelyk byfchrift. „ Een hoorn of been van den Vifeh gen. Narwal dewelke dit been of hoorntje op de rechterzyde, onder het vel (zonder byvoegzel waar) heeft leggen, en zonder dat men weet tot wat nut." zoude dit ook mogelyk ter rechterzyde van het hoofd leggen, en dus een begin zyn der groei van eenen tweeden hoorn, welken eenige Schryvers aan dien Vifch toefchryven? (r ) Buffon Nat. Hift. Holl. vertaalde uitgaave van den Heeré Allamand. 13. deel. Bladz. 8. pl. 1. Amft. 1782. 40. ( s) Als vooren Bladz. 16. plaat 1. 4. van diezelfde uitgaave.  KAAPSCHE KAMEEL - PAARD. 23 verbeterd, maar ver van haare waare gedaante te vertoo. nen. En wat moet ik nu van het daarby afgebeelde geraamte van dit dier zeggen? door de Heer Allamand met zooveel verhaefting uitgegeeven (/) en daarin nog, zonder eenige kennis ofte affpraake met my , door denbekwaamer ontleed- en Heelkundigen Heere Onymus, in de maaten der deelen, gelyk by zelfs zegt, te regtgeholpen, terwyl die Heer, met het in order brengen van het zelve voor het Vorftelyk Kabinet, en deeze befchryving, bezie was. Maar genoeg hiervan! wy wyzen onzen oordeelkun" digen Leezer liever, tot een vergelyk dier afbeelding, met die welke my hierby door den ontleed- en teekenkundigen Heere Merck is medegedeeld. Ik fchikke my dus om tot de.natuurlyke eigenfchappen deezer dieren over te gaan. Maar ik achte nog nodig dit volgende te zeggen: De gemelde Heer Merck had my, op myn verzoek; ook reeds eene bekorte befchryving van dit fedet gezonden. Dan de zoo merkelyke verfchillende opgaave der bchryveren , omtrent de laagte van het achterlyf der Gtrafe, waarvan .ik hier boven omftandiger fpreeke, icheen mynu, meer dan voorheen, eene omftandiger befchryving van hetfeete te verëisfchen. En wie konde my hierin beeter dienen dan den Hoogleeraar Camper, met welken, zoo door zyn W. E. nu dikwyls hier zyn als nadere woonplaarze, het gemakkelyker was al het benoodigde aftedoen Hierin, door de gedienftige bereidwilligheid van gem. Heere, voimaaktelyk geflaagd zynde, heb ik tegelyk de eer Hem myne erkennelyke verpligting te betuigen. a ?C ^enl£ke verblyfplaatzen deezer dieren is, fn de diepfte wildernisfen van Africa in Ethiophie enz, gelyk ( O Als vooren , Bl. 22, plaat 1. 5. W^  24 NATUURLYKE HISTORIE vanhet wy in deezen opzichte onze gedachten reeds gezegt hebben by den fraaïen Brief van Constantius; zy verwyderen zich echter fomwylen, want men heeft dezelve, van veertig tot op tweehondert mylen afftands, van de Kaap de Goede Hoop, gevonden. De Heer Gordon zegt, en zulks is my ook van anderen verzeekert, dat men dezelve vindt in het Land 't welk door eene zwarte Nat e bewoond wordt, door de Hottentotten Brinas of Briquas genaamd, engelecgenop2 8 graaden zuiderbreette, doch, voegt hy'er by, zeldzaam verder. Dit land der Brinas fehynt my, volgens de kaart van Sparman, het zelfde of aangrenzende te zyn van de groote Namaquas, alwaar de Heer Gordon een dezer dieren gefchooten heeft. Na de Ooftelyker deelen verzeekert men my, dat zy zich fomwyl op drie en vier graaden lengte der andere zyden van de Kaap vertoonen. In het eigentlyk Ethiophie zyn zy, buiten allen twyfel. In Alexandrye heeft Prosp. Alpin. die gezien, en door andere, zyn dezelve te Cairo gevonden. Het is dus meer dan waarfchynlyk dat deeze dieren over de Middelandfche Zee in de Adriatifche Golf gevoerd, en langs dien weg in Italië gebragt zyn. Het is overëenkoomftig met het bericht, my door den Heere Vaillant, en andere Kaapfche Burgeren gedaan, (hebbende eerftgemelde zelfs eenige afgeleegene gedeelten der Kaap bereisd) dat men de Giraffe nimmer dan in de vlakten vindt, fomwylen van vier tot in grooter getal by een, graazende en ftilftaande, en hunne befchouweren met gelyke verwondering aanziende. Het moet een verbaazend en verrukkend gezicht opleeveren, zoo veele zulke Colosfaale, en byna onbekende dieren, byëen te zien, waarin echter de verwondering hunner onregelmatige, of liever ongewoone gedaanten, meerder werkzaam zyn moet dan hunne  KAAPS CHE KAMEEL-PAARD. 25 hunne fchoonheid waarvan veele Schryveren zoo hoog opgeeven. De TLébra en Coedoc zyn ontwyfelbaar, in tegenftelürig, veel fchoonder dieren. De geaartheid der Giraffen wordt alöm, als uitmuntende in zachtzinnigheid opgegeeven, zelfs zoo, dat men dezelve, met een dun koord aan het hoofd gebonden, waar men wil, kan heenen leiden. Zy laaten zich by hunne ontmoeting, tot op eene zekere nabyheid, naaderen, zonder, in het allerminft, eenen aanvallenden of kwaaden aart te doen blyken. Volgens Constantius aten zy brood enz. uit de hand van kinderen , en voorby de huizen gaande naamen alles, 't geen de nieuwsgierige lieden, boven uit hunne vengfters leggende om dezelve te zien, aanbooden. Maar hoeveel vermeerderd hunne blyk van goedhartigheid, als wy het bericht van de Heer Gordon, aan den Heere Allamand meedegedeeld, naleezen , daar hy zegt: „ Het kenmerk van zagtzinnigheid, 't welk de oogen en ,j 't geheele gelaat aankondigen, is niet bedrieglyk; Ja „ zelfs is dit dier, gekweft zynde, niet kwaadaartig. De „ Heer Gordon een ter aarden hebbende doen vallen „ door een fnaphaan fchoot, die het beeft flegts een been „ vermorfelde, naderde hetzelve zonder dat het nog eeni„ ge begeerte toonde, om met de hoornen te ftooten, S) of zich op eenigerhande wyze te wreeken. Hy bewoog, zelfs verfcheiden maaien , zyne hand heen en weder „ voor zyne oogen, maar het floot alleenlyk dezelve zon„ der eenig teeken van toorn te geeven • men fneedt het „ den hals af, om 't af te ftroopen en het vel te bewaaren; „ daar vloeide eene verbaazende hoeveelheid bloeds uit, „ en in de doodsangften floeg 't verfcheiden maaien op de „ aarde met eene kracht, welke die van elk ander dier ver}> re overtrof; ook is het in de flaagen of fchoppen met D „ zyne  %6 NATUURLYKE HISTORIE van het ,, zyne pooten, dat zyne voornaarnfte verdeediging be„ flaat («). Het Vrouwelyke zoo wel als het Mannelyke geflacht, zyn beiden gehoornd, alleen verzeekert men, dat die der Vrouwelyke wat kleinder zyn. Het is meer dan v/aarfchynlyk, hoe gering deeze hoorntjes ons ook moogen toefchynen, by deeze coloffaale dieren, in vergelyk met die van andere kleinder dieren, dat dezelve hun meerder ter verweering, als ten fieraad zullen flrekken. Het is niet mogelyk in alle de. geheime oogmerken van den Schepper door te dringen, de in allen deelen'onnafpeurbaare wysheid, van 't geene bekend is, bewyfl: zulks. Zouden dezelve aan deeze zachtzinnige dieren ook gegeeven zyn, om, gelyk zulks by de Bokfoorten gezien wordt, door een fpeelend ftooten tegens eikanderen zich te verluftigen. Derzelver bekleede verfiering, boven op hunne flompe toppen , met vrylange zwarte hairen, belet volflrekt te denken> dat zy hun tot eene befchaadigende verweering gegeeven zyn. By de befchouwing van het gefceletteerde hoofd, 't welk ik thans voormy hebbe, blyft geene de allerminfle twyfeling meer over, dat deeze dieren hunne hoorntjes jaarlyks, gelyk de Harten, zouden verwisfelen. Zy zyn aan het voorhoofdsbeen, en van dezelfde natuur als dat, vallgehecht, en zelfs daarüit voortgroeïende, dus is zulks niet mogelyk. Het word belachlyk, als men dit hoofd van het vel ontbloot befchouwd, om de bultige verheevenheid, die zich op het voorhoofd vertoont, en welke wat meer nederwaards naar de neus, als de hoornen, geplaatst is om die bult, zeg ik, in navolging van GiLLiusen anderen die Ca■) Buffon Nat. Hift. Holl. vert. uitg. van den Heere Alïamand. 13, aeel. bladz. 19. Amft. 1782, 40.  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 27 die zeker geen van het velöntbloote hoofd zullen gezien hebben, een begin van, of een derde hoorn te noemen. Eene verhevenheid van niet meer dan eene duim, kan men die benaaming niet geeven, het is niet anders dan eene bultige verheffing, mogelyk gefchikt om meerdere fterkte en vaftigheid, aan die plaats, te geeven, daar de neusbeenderen zich, met die van het voorhoofd, verè'enigen. Inde voor my hebbende gefceletteerden kop, fehynt het my niet anders te zyn, dan eene onregelmaatige uitftorting, of uitgroeïng dier ftoffe welke tot de beenwording gefchikt zyn. Die bultige verhevenheid vertoont zich, zeer onregelmatig, in groote en kleine byèenftaandedoch zich echter eenigzints van elkaêr afzonderende knobbels. Juift vier duimen laager vertoont zich, ter linkezyde op het neusbeen, eene kleindere doch even dergelyke verhevenheid, die is even knobbelig, rond, en ruim eene halve duim verheven, en even alzoo nog op verfcheiden andere deelen van het hoofd, zelfs langs de beide hoorns, en eene aanmerkelyke, boven op de rechter oogkas; moeten ditahneede hoorns worden? men zoude 'er dus doende een wonderlyk gedrocht van maaken! Meerder verwondering geeven my eenige oude Schryveren die deeze dieren als ongehoornd befchryven, 'tgeen Constantius doet denken of die, welke onder het Didatorfchap van Jut,. Caesar te Romen, en in laater tyd aan Keizer Frederik gezonden zyn, hunne hoorns verlooren hadden (v). Vond menbyde hedendaagfche geene verzeekering dat beiderleie geflachten gehoornd waaren, men zou kunnen denken, dat het vrouwelyke geflacht deezer dieren daar van niet voorzien waaren; dan het is niet mogelyk, Cv) Zie hier vroeger in de overgenoome befchryving van Constantius, D 2  28 NATUURLYKE HISTORIE van het mogelyk, dat beide Heeren Gordon en Vaillant; die de Kaap inwendig bereisd, deeze dieren gezien en terneêrgeveld hebben , zoodaanigen miflag zouden begaan , in beide gehoornd te {tellen. Daar moet dus iets plaats hebben welke dit misverlland heeft veroorzaakt, naamenlyk, dat de oude Schryveren de hoorns vergeeten hebben te befchry ven, of dat men die had afgezaagd , en de eene Schryver den anderen heeft naargefchreeven. Voor de verbreeking dier hoorns is, wegens de vaflheid hunner beenachtige {toffe, geene moogelykheid. Johnston zelve, zie ik, in zyne Cameel Befchryving, deeze dieren nog ongehoornd noemen, zeggende: „ Tot hiertoe hebben wy van . de gehoornde herkaauwende gehandeld, nu volgen de ongehoornde naamenlyk: de Kameel en Kamelo-pardalis.^ Wy hebben reeds gezegt dat de Giraffe tot de herkaauwende dieren behoord, en, als gekloofde hoeven hebbende, het den Jooden vryflond dezelve te eeten, indien zy deeze dieren gekend hebben, welk vrywaarfchynlyk lluk , nog in twift is. Intusfchen weet men nu dat het vleefch een welfmaakend voedfel is, maar fomtyds eene aromatique fmaak heeft, naar dergelyke planten die zy eeten, en dat de Hottentotten zeer verlekkert zyn op het merg van derzelver beenen, ten welken einde zy dezelve met vergifte pylen fchieten. Onderfcheiden berichten hebben my verzekert dat deeze dieren een' zeer fnellen loop hebben , en Constantius beveftigd zulks, tegens het tegenflrydige desaangaande van Strabo, met Artemidorus en de getuigen der bewoonderen van Fano, die dezelve, zonder moeite hebben zien loopen, en wel met zooveel fnelheid dat te paard rydende dezelve niet konden byhouden , al fpoorden zy zelfs hunne paarden daartoe aan. Dit ftrydt tegens het bericht van de  KAAPSCHE KAMEEL- PAARD. 29 de Heeren Gordon en Allamand, gelyk de Heer Mercier met alle recht aanmerkt by den Brief van Constantius- Hunnen harden loop, is my verzeekert, eene zeer llerke gallop te zyn , by welken zy hunnen langen hals geduurig naar voor - en - achter brengen, de langte hunner beenen hierby gevoegd, moet hun een' gezwinden voortgang geeven. Ten opzichte der gemakkelyke of ongemakkelyke verkryging van het voedzel deezer dieren, zyn de gevoelens zeer verfchillende by oude Schryveren, wegens de lange voorbeenen en den hoogen hals. Hierdoor hebben eenige, in hunne befchryving, dezelve als zy voedzel van den grond wilden neemen, op de knien doen kruipen, of de voorbeenen wyd van een doen zetten. Andere hun byna alléén tot het eeten van boombladeren verweezen, enz. Op myne vraage desaangaande aan den Heere Vaillant gedaan, die deeze dieren leevend, ter plaatze waar zy gevonden worden, gezien heeft, vindt ik deszelfs antwoord by my aldus aangeteekend. „ Waarom zoude dit dier niet, of met moeite van den grond konnen eeten, het drinkt immers uit de rivieren, die dikwyls laager dan den grond zyn daar het zich op bevind ? Het eet en plukt even goed de planten van den grond als alle andere dieren." Men kan dus, ten dienopzichte verzekert zyn, dat het zelve even gemakkelyk, als alle andere dieren, eet en drinkt, 'twelk ook de welgefchikte wervelbeenderen van den hals genoeg aanduiden. Ik achte my verpligt hier nu by te voegen, dat de wervelbeenderen , op zekere hoogten van den hals, door een zeer fterk ligament, van eene peesachtige natuur, verbonden waaren met eenige uitfteekende wervelbeenderen van den rug, 't welk ten klaarften de wyze voorziening van het Albeftuurend Opperweezen aanduid , by deeze D 3 diere©  3o NATUURLYKE HISTORIE van het dieren, om hunne zeer langen hals, willekeurig, voorêV achter te kunnen brengen. By de fchoonmaaking der beenderen en het in orderbrengen van het geraamte heeft, de doorkundige ontleeder, de Heer Onymus hetzelve niet welvoeglyk kunnen bewaaren. Het gewoone voedzel der Giraffe is gras, zeer veele onderfcheiden planten, boombladeren en ook hooy. Zy fchynen, in hunne fpyzen van geenen viezen aart te zyn en beminnen zelfs aromatique planten en wortelen. In den Brief van Constantius ziet men hun uyens, vruch» ten, hooy en brood eeten De eeltachtige verharding, welke de aan my onder; fcheiden overgezondene vellen, hier-en-daar doen zien, bewyzen dat deeze dieren veeltyds op den buik neder leggen, doch veelal leggen zy ook ter zyden op den grond geheel uitgeftrekt neder. Omtrend de hoogten deezer dieren is een aanmerkelyk verfchil by veele Schryveren, zeker hierdoor ontftaande, of zy dezelve zeer jong of zeer oud en volwasfen gezien hebben. Het onderwerp deezer verhandeling wordt als vyftien voeten en vier duimen opgegeeven, en in verönderftelling dat het geraamte der Vorftelyke verzaameling wel is opgeftelt, fehynt het my toe die hoogte zeer ruim gehad te hebben. De Heer Gordon ftelt de gemeene hoogte derzelven op 14315. voeten, en zegt verder dat boovengem. van 15. v. en 4. d. van het mannelyk foort zynde, de hoogfte was die hy immer gezien hadt, en zoo 'er grooter mogten gevonden worden, dat zulks op zyn meeft niet meer dan 2. of 3. duimen (zeker Rhynl:) zoude zyn. In de befchryving van het dagverhaal, gehouden op eene Landtogt r door het Land dez groote  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. H groote en kleine Namacqms, op bevel van den overleeden Heere Gouverneur Tulbagh in den Jaare 1761. (tv) ge. daan, word van eene ter nedergevelde gefprooken van 17 voeten hoogte. De Heer Gordon twyfelt aan de echt! heid deezer opgegeeven hoogte; dan! ik vinde geene voldoende rede welke my meer aan die als zyne opgaave kan doentwyffelen, te minder, daar ik-zie te hebben aangeteekend dat de meergemelde Heer Vaillant my insgelyks verzeekert heeft, dat Z. E. 'er verfcheiden gezien hadde waarvan de grootfte ruim 17. voeten hoog was. En zie bier noch fterker. Ik vinde by my aangeteekend: Bejaarde en my voorkoomende zeer geloofwaardige bewoonderen der Kaap, gefprooken te hebben (het fpyt my derzelver naamen niet te hebben aangeteekend) die my verzekerden , dat 'er voormaals van deeze dieren gezien en terneer geveld zyn welke (de toppen der hoornen meedegeree* kend; 22. Voeten hoog waaren. Deeze laatfte colosfaale hoogte, welke benaaming men zelfs aan die van 17. voeten mag geeven, als nog in het onzeker laatende, zoo is het echter nu blykbaar genoeg, dat die geene welke deeze dieren laager dan 17. voeten ftdlen nog geene volwasfchen van die dieren gezien hebben De geleerde Heer Houttüyn twyffelde, (en hy hadt geen ongelyk in den tyd toen hy zulks fchreef) 0f de oude Schryveren de hoogten van 15. voeten niet te overdreeven Itelden (*) Hy kan nu met alle zekerheid derzelver hoogte tot 17. en mogelyk nog hooger aanneemem . Men' 00 Befch. van de Kaap. p. Ui van het dagverhaal. Amft. !778. gr. 8vo, Svi^ Na£' d£rDieren enZ'l' DeeJs 3* ft*P. 3Mmft. 176-1.&.* gr.  32 NATUURLYKE HISTORIE van het Men verzeekert dat de Vrouwelyke foorten deezer dieren, iets kleinder dan het manlyk geflacht zyn, en de hoorntjes ook kleinder en dunder bevonden worden. Dat dezelve vier Tepels of Borften hebben , doch tellens maar één Jong voortbrengen. Hier nu, zooveel mogelyk, alles hebbende byëen gevoegd, wat de alleröudfte en zelfs de laatfte Schryveren hebben aangeteekend, en dat geen 't welk my zelfs door geloofwaardige berichten is meedegedeeld, zoo bleef'er niets meer over dan eene goede afbeelding, zoo van het dier zelfs, in zynen natuurlyken ftand, als van het geraamte. In hoe verre wy hier in geflaagd zyn zal een kundig oog genoeg ontdekken, vooral, by vergelyk der afafbeeldingen welke de Heeren Buffon en Allamand daarvan gegeeven hebben. Ten opzichte van myne afbeelding der Giraffe, moet ik hier nog byvoegen. Dat de voorige teekening reeds o-emaakt was, na het in allen deele compleet aan my overgezonden vel, aan welk het hoofd en de voeten bewaard waaren. Volgens de afmeeting van hetzelve vel, vertoonde zich het achterlyf weezendlyk laager in die teekening. Dan by ondervinding weetende, hoe weinig men zich op zodaanige buiten 's Lands bereide vellen kan betrouwen, zoo heb ik liever myn' Teekenaar dien ftand aan het dier doen geeven, welken de Heer Camper my het genoegen deedt in eene omtrek van hetzelve, volgens deszelfs denkbeeld, meedetedeelen. Betreffende het geraamte deezer Giraffe, verdiend de Heer Gordon, Bevelhebber der Kaapfche Militie, den 'lof van elks verwondering in de volvoering zyner zoowel gelukte  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 33 begonnen onderneeming. Het zegt iets, in de woefte wildernisfen van Africa zulk een CololTaal ftukteontleeden, en, zonder gemis van eenig deel, ter verzending naarEuropa te fchikken! Het is zeekerlyk niet in dien ftand, gelykhet nu is, overgezonden, zulks was onmoogelyk: Hetzelve heeft men te danken, aan de onvermoeide kunftwerking van den bekwaamen ontleedkundigen Heere Ony/mos. M. D. De Hoogleeraar Camper roemt denzei ven, en by deezen Lof zyn geene weêrklanken meer nodig. De Hoogleeraar Michaëlis (y) heeft, onder veele andere, eenige vraagen voorgefteld, weegens de Carnet pardahs of Giraff,i, aan een Gezelfchap van Reizigers, welke op bevel van Zyne Majesteit, den Koning van Deenemarken, naar Arabie reisden, omtrent deeze vraagen zal men alhier meede eenige oplosfinge vinden Ten befluit voege ik hier nog by, dat men de'eze Dieren, naar myne denkbeelden, als het naafte aan de Cameelen grenzende, ter vermyding van de onnoodige vermeerdering der Geflachten, in de Rangfchikkinge, onder de benaaming van Giraf e, of Gehoornde en gevlakte Cameeï, als eene merkelyke verfcheidenheid, by het Geflacht dier Dieren , zoude kunnen plaatzen. Boll\m.Cp.Af3p.S' Vmgena3D eeo-Ge^Ifcbap&.Atnft. & ütr. 1774.4» E BE-  BESCHR Y-V I N G VAN HET K A.' A P S. C: H: E'. KAMEEL-PAARD, de CAMELOPARDAUS of GIRAFFE dft vroege- en laatere Schryveren» lab. XXL: Dit elks verwonderingwaardige Dier, was van het mannelyke geflacht» De hoogte van het zelve, by de voorvoet van den grond tot op het hoofd opgemeeten, , was volgens opgaave, 15. voeten en 4.. duimen: Rhyn» lands. Die van de borst tot de ftaart, in een rechte lyn^ , voeten en 7. duimen. Voor de verdere maaten wyzen wy, denbegeerigenLeezer, liever naar de hier achtervolgende befchryving, van den beroemden Ontleedkundigen Heere ; Camper. Ik bekenne.dat 'er eenige verfchillen in de maaten van het Scelet, en die op het leevende dier genoomen zyn, plaats hebben , doch dezelve kunnen zooveel 1 niet zyn, dat zy het begrip te boven gaan. . De grpndkoleür by deeze dieren, in vier onderfcheiden vellen die ik gezien hebbe, is zuiver wit; (want men moet zich 1  KAAPSCHE KAMEEL - PAARD. 35 zich door de geelachtige koleur, die het wit deezer vellen, by het bereiden, gekreegen hebben , niet laaten misleiden) op deeze witte grond koleur vertoonen zich lichtbruine vlakken!, van allerlei gedaanten, welke in de afbeelding, gelyk zy weezendlyk zyn, verbeeld worden. De witte grondkoleür vertoont zich vry regelmaatig, even als een fmal riviertje, 't welk om en tusfchen eene meenigte kleine eilandjes, van onderfcheiden gedaanten, rondom loopt, en dus geheel verfchillende, van alle de verbeeldingen, die de oude en alle laatere fchryveren daarvan tot op heden gegeeven hebben. De vlakken ter zyden van den hals, en Zoo het my toefchynt op de keel, fchikken zich zoo , dat zy aldaar de witte grondkoleür, als byna in eene rechte nedergaande lyn laaten doorloopen , tot omtrent op de borft. pe grootfte vlakken zyn terzyden het ligchaam en op den hals. De Heer Gordon zegt, dat de vlakken by de wyfjes en jonge dieren, lichter van koleur, en eenige derzelve, by de oude, zwart zyn. De buik is witachtig grys, gelyk meede de onderfte deelen der beenen, op welke zich echter hier en daar de bruine vlakjes, beneedenwaards verminderende, doen zien. De lange hals heeft caftanje kleurige bruine maanhairen, veel van die eens paards verfchillende. De langfte van die hairen zyn vyf duim, derzelver grondbeginzel en uiteinde zyn, ligter bruinkleurig of liever grysachtig. Deeze zogenaamde maanhairen vertoonen zich , van het hoofd tot even op den rug, en geenzints tot by de ftaart, noch zoo alternatief geel en bruin gevlakt, gelyk men die by myne tydgenooten verbeeld vindt.' De bultige hoogten, voor boven op den rug, is eenigzints aanmerkelyk, zy word veroorzaakt door de opftaande verlenging van eenige wervelbeenderen van den rug, en ik ben in twyfel of deeze bultige verhooging alléén niet de werkende oorzaak is, welke deeze dieren van achteren zoo E 2 laag  36 NATUURLYKE HISTORIE van het laag doet fchynen, zoo als de fchry veren hun eerbeeld enbefchreeven hebben. Het wit en bruine hair is over het geheele lyf zeer kort. Het vel deezer dieren is, aan het dikke van den hals, op den rug, terzyden van het lyf en van de achterbeenen, byna een' halven duim dik. By en op hetjioofd, den buik, voorbeenen en aan het achterlyf, is het veel dunder. De Hottentotten , en andereii, gebruiken het voor fchoenen en andere behoeftens. De ftaart heeft meede korte gryze hairen met flaauwë bruine vlakjes. Boven op langs dezelve loopt, een fmalle ftreek donkerder geelbruine hairen, die wat langer dan de overige zyn. Deeze ftreek neemt reeds haar begin twaalf duimen op het lyf voor 't begin der ftaart. Dit dus verre gedeelte der ftaart is ruim twee voeten lang, en zeer dun uitloopende. Daaraan hangd een bos puntig uitloopende hairen, waarvan de langfte ruim twee- en- twintig duimen zyn. Eenige derzelve zyn bruin geel, half doorzichtig en plat, de overige, die meer in getal zyn, zyn zwart en rond. De inlanders gebruiken die by hunne armringen enz;' s Het hoofd heeft geene naar het lyf gelykenende vlakken.'1 De koleur is gryswit, van de hoorns tot op de neus loopt eene breede ligtbruine vlak die zich by de neusgaaten verfmald. De ooren zyn, in evenreedigheid van het hoofd, redelyk groot puntig uitloopende, van buiten en binnen met zeer kort wit grys hair bezet. Dezelve ftaan in deeze afbeelding: te digt by de hoorns van welke zy op twee duimen afftands geplaatst zyn.. De twee hoorns zyn elk acht duim hoog , de toppen ftaan drie duim van elkander, onder koomen zy elkaar veel nader, zy ftaan een weinig achterö.verhellende. Zy zyn met een lichtbrüinkleurig gehaird vel bekleed, de toppen hebben langer zwarte hairen, die hy jonger dieren in eene pinceelpunt uitloopen, en by ouder  KAAPS CHE KAMEEL-PAARD, 37 ouder, gelyk deeze, zich maar korter en als afgefleeten doen zien, door afwryving tegens harder ligchaamen. Van dé buitachtige knobbels, welke de Heer Allamand, tusfchen de oorenen de hoorns befchryft, vind ik geene de minfte blyk,* in drie onderfcheiden vellen. Op 't midden van het voorhoofd, even boven de oogen, ziet men eene bultige verheevenheid, dezelve heeft niet den allerminften fchyn van een' derden hoorn, gelyk eenige gedacht hebben: Wy hebben daarvan vroeger omftandig gefprooken. De oogen zyn groot, leevendig en fchitterende van een goedaardig aanzien. De boven oogleeden hebben lange en fteevige ooghairen, die der onderfte zyn veel korter. Maar ik vinde nergens aangeteekend dat die bovenfte ooghairen , uit de bovenhoek van het oog tot op de halve lengte van het oog uit zwarte hairen beftaat, en de verdere fengten zyn ligt bruin , die zyn langer van hair en ftaan wat hooger op den rand van dat ooglidt. De rand van het onderfte ooglidt heeft weiniger en korter, doch alle zwarte hairen: De oogen hebben geen traanbuis. De neusgaateh zyn zeer groot en langwerpig. De boovenlip fteekt wel twee duim over de onderfte, en die zyn beide met een' breeden dikken rand van korte digte en harde gryze en bruine hairen omzet. Het hair op het hoofd is overal langer als dat van het lyf. Onder den geheelen bek van het dier is het hak meer wit dan grys. Boven, voor in dén mond, zyn geen tanden, maar wel van onderen, het heeft aldaar agt fnytanden, en in elk kaakbeen zes kiezen. De gedaante kan men in de hier volgende befchryving omftandiger vinden* De tong komt zeer- naby aan de herten.: E 3 De~  38 NATUURLYKE HISTORIE van het De beenen zyn, in vergelyk, niet dik, hebben geem bewys van byhangende klaauwtjes boven de voeten, als eenige andere dieren, maar zyn met zeer groote gekliefde hoeven voorzien; die, aan de my overgezonden vellen, zyn van zeer masfive hoornachtige natuur, nïet zwart maar grysgraauw. Die der voorvoeten zyn een duim grooter als die der achtervoeten, EINDE. WAARNEEMINGEN OVER HET GERAAMTE VAN DE CAMELOPA RDALIS, 'J Welk in het Kabinet van Z. D. H. den Heere Prinse van Orange gevonden wordt, De Camelopardalis, of Giraffe, heeft als alle levendbaarende viervoetige Dieren zeven halswervelen; doch veertien in de borft, vyf in de Lendenen; Het heiligbeen beftaat uit vier als ineen gefmoltene wervelen , met welkers uiterfte de ftaart geleed is, die uit zeventien, allengskens verminderende wervelen zamengefteld is. Daar zyn evenveel ribben als borftwervelen, van welke agt met het borftbeen geleed zynde waare of echte, en de overige zes onwaare of onechte kunnen genaamd worden. Het  KAAPSCHE KAMEEL - PAARD. 39 Het borftbeen heeft een fpits aangevoegd been, of os Enfiforme: g. b$ De Ribben, vooral de waare , zyn, even als in de harten, geleed met kleinere ftukken, die niet kraakbeenig, als in menfchen, en veele andere Dieren, maar been zyn; deeze zyn eigentlyk door middel van kraakbeenige verëenigingen gehecht aan het borftbeen. Het fehynt dat de Natuur, dit, in zeer veele viervoetige Dieren, en wel by de meefte herkaauwende, ook in het Varken, als mede in de Vogelen, zelfs in de Bruinvisfchen zoo gewrogt heeft, om ruimer te ademen ; aangezien, de voorfte rib* ben, een' rechten hoek met de ruggraat maakende, de borft door geene beweeging kunnen verwyderen, gelyk zulks in ons gefchiedt. De herkaauwende dieren ademen dus meeftal met het middenrif, en heigen daarom zoo fterk in de warmte , gelyk vooral in de fchaapen gezien kan worden. De heupbeenderen, en agterpooten zyn gemaakt even alsby de fchaapen; zoo zyn ook de voorpooten; dat is, 'er zyn geene fluitbeenderen, noch agterklaauwen, gelyk by zommige harten, en vooral by het Rendier. Het gebrek aan fluitbeenderen fehynt oorzaak , dat 'er zydelings aan den buitenkant, tusfchen het hiel - en - fcheenSbeen, een klein been gevonden wordt, 't welke het kootbeen bevat, en een foort van buitenenkel maakt, zoo als het de Heer Daubenton zeerwel befchreeven heeft by het geraamte van den Os, Hift. Nat, du Cab. du Roi, Tom. IV. pag. 527. /t welke als eene Hypographe van het fluitbeen kan aangemerkt worden: Iri het Geraamte van het Indiaanfch Reetje, door my in myne Natuurkundige Verhand, p. 225» befchreeven, heb ik het als nog niet konnen gewaar worden ; Het fluitbeen fehynt daar, als by ons en veele andere dieren, den buitenften Enkel te maaken.' De voorvoet, even als by de fchaapen, beftaat uit foortgelykebeenderen, ook-  40 NATUURLYKE HISTORIE van hut ook de voorhand; 'er ontbreekt aan den voorvoet van dit geraamte een klein beentje overè'enkoomende met het groote wiggebeen, waar in de trekker van den Mufculus peronens Zig inhegt, zeer zichtbaar in Koejen en Schaapen. Ook wordt het tongenbeen gemist, zoo dat wy daaromtrent niets konnen bepaalente minder, om dat die beenderen in de herkaauwende Dieren zeer verfchillende zyn, vooral ten opzigte vanhetmiddelftukof bajis, aan welke, by voorbeeld in de Buffels , een uitfteekfel is, gelyk by de Paarden, fchoon kleiner, 't welk by de Harten Rendieren en Schaapen, geheel niet gevonden wordt. De Schryvers, welke dit Dier wel gekend, en oorfprongelyk hebben nagefpoord, gelyk Petrus Gillius, door de meeften, als door Gesner 9 Aldrovandus, Linneüs, Briffbn, en anderen naderhand uitgefchreeven, zeggen alle, dat de voorpooten langer zyn dan de agterpooten, 't gene in de daad zoo is, fchoon het verfchil niet aanmerkelyk bevonden zal worden, en op zyn beft 7. duimen uitmaakt, 't welk op eene hoogte van omtrent 7. voeten genoegzaam van geen belang is; offchoon het merkelyk vermeerderd zou konnen worden door het fchuinzer ftaan van het deije- en- fcheenbeen, in vergelyking van het armbeen, en de ellepyp, Wy zullen den kop met deszelfs voornaamfte deelen befchry ven, en aanmerken, hier in gelykformig te zyn aan alle dieren, welke de horens op een voetftuk draagen, van uit het voorhoofdsbeen uit te groejen, en niet vlak boven het ooghol, maar boven de verèeniging van het voorhoofdsbeen met het jukbeen te ftaan. Als meede, dat het Dier, gelyk alle de harten, de Elan- "'den,  KAAPSCHE KA MEEL-PAARD. 39 'den, het Rendier, en sommige Bokken (a) eene opening heeft aan den voorkant van het opperkaakbeen , even onder of bezyden het ooghol, welke door Daubenton Tom. VI. over het hartebeest handelende Planche XVIII. door N. O. afgebeeld is , en pag. 120. zeerwel befchreeven wordt met de benaaming van»»' efpace vuide, eene opene plaats: Dit is een natuurlyk en geregeld gebrek in het been van de bovenkaak, tusfchen het Os Unguis en het neusbeen in. Het wordt in de harten, Damharten en Rendieren met het beenvlies, van binnen en buiten zich opeen hegtende, gedekt en geflooten; anders zou 'er de lucht doorgaan, het is 1. in de bygevoegde figuur. Er waren geene fnytanden in de tusfenkaaks beenderen; 'gelyk dezelve by alle herkaauwende Dieren ook niet gevonden worden, ook geene Haaktanden onder noch boven; doch aan beide de zyden zes kiezen in de opperkaak, alle met twee wortels, In de onderkaak in tegendeel zyn agt fnytanden, waarvan de beide uiterfte zeer groot, en breed van kroon en als ingefneden zyn, ftaande fcheppende als by de koeijen; ook zyn 'er aan yder zyde beneden zes kiezen , waar van de agterfte, de grootfte , krom is, en drie wortelen fehynt te hebben. De onderkaak is teder, de plaats voor de Mufculus temporalis, of flaapfpier zeer diep, en vry groot. Het jukbeen is zeer zwaar, en kan van gelyken eene groote Maf eter plaatzen. De twee horenftronken d, d, zyn agt duimen lang, ftaan boven ■ Ca) De Condoma, de Kevel, eü eenige anderen, welke by den Graave de Muffw worden afgebeeld Tom. XII. pl. 31 32 39 &c F  40 NATUURLYKE HISTORIE van het boven 3. duimen van elkander, en hebben een' dikken ftoel of bafis byna famenkoomcnde midden op het hoofd. Daar de Neusbeenderen met de voorhoofdsbeenderen verëenigd zyn, is eene knobbeligheid s., het is daar ter plaatfe, daardoor Gilüus een foort van derden horen, omtrent twee vingeren hoog, geftelt wordt. De lengte van den voorkant der onderkaaksbeenderen tot den knobbel van het agterhoofd is = 2 Rhynl. voeten, en .4 duimen, naamenlyk a g — 10. g k, = 6. b i, = 8. i b, == 4. dus a b.— 28 duim. De onderkaak e, f, — 22 duim = £ d. De geheele hoogte c k. = y duim. Van boven den ftronk des horens tot onder het juk-kebeen d,k= 12 iduim. Het ooghol/, m, en», 0, = 3. duim. e, d. = 2 1 voet: dp = 11 duim. q,r = $. p, i = 14. m, / = 12 duim. Het breedfte van den kop beneffens de ooghollen = 11 duim , nevens het begin der fnuit = 5. duim. De buitenkanten van de grootfte tanden zyn 41 duim van een. De hals beftaat, gelyk boven gezegd is , uit zeven wervelen , waarvan de Atlas of bovenfte = is aan 5 duim. De Epiftropheus of tweede = . . 11^ De derde 11. De vierde . . 101 De vyfde io„ De zesde, en zevende yder = ioa of 21 duim te zamen; by », De hals is dus lang 72. duim of 6 voeten, met de kops - hoogte d. = 7 voeten, en 4 duimen. De hoogte van «de eerfte borftwervel ten voeten uit?,  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 41 u — 3 voet 9. duim. En u, w = 1 voet 2. duim, dus van w. tot v. =2 o voeten 11 duim, naagenoeg 10. voeten. Het Schouderblad is lang = 2 voet 1 duim. Het Armbeen. 1 < 7 De Radius, of draaijer . 2 6 De Ellepijp geheel. . . 2 11 . De voorhand, dat is de Carpus, beftaat uit zes beentjes, welke twee reijen uitmaaken als in de menfchen; de bovenfte worde zaamen gefteld uit het driehoekig, het halfmaanfch, het fchuit en ronde beentje. De benedenfte beftaat flegts uit twee, welke yder wederom als twee in een gefmolten zyn, naamelyk de twee veelhoekige, en het hoofd en haakbeen te zameh twee uitmaakende. De hoogte der voorhand & y, = 3 duim, dat is de twee reyen beendjes op elkander gerekend. De naahand y *. = 2 voet 33 d. £ t. de eerfte vinger koot 5. «. . uit vier Wervelen beftaande = 9 duim. Het Borftbeen == 2 voet, 4duim. Het Schildwysbeen = 4 duim. De eerfte Rib = 1 voet en 8 duim. De laatfte waare Rib = 2 voet, 9 duim. Het ftuk £. §. = 9 duim. De laatfte Rib is flegts lang = 1 voet, 9 duim: op deeze wyze kan men de borftholte naagenoeg gisfen. Het heupenbeen A. B. D. E. was lang van B. tot D.= 1 voet, 6 duim; het Darmbeen A.B. breed 1 voet,6duim, tot de Pan of Jcetabulum = 1 voet, 1 duim ; van voor de punt van het Darmbeen A. tot de voorpunt van het Schaanv beenE.= 1 voet, 9 duim. Het Schaambeen vanE. tot D. == 11 duim, het ovaale gat F. G. = 3 duim. Het Deijebeen, H. I. K. = 1 voet, 7 duim. De Knier fchyf M. L. 4 duim. Het Scheenbeen. L. N. K. P. O.. = 1 voet, 9 duim. Men dient aantemerken, dat hier geen Fluitbeen is; eene opmerking, welke Coiter reets, lang gemaakt heeft omtrent de herkaauwende Dieren. De quadrup. fcdet. Cap, 2. zonder van hem te weeten, maakte ik dezelfde aanmerking inden Jaare 1774- Zoo, dat ik ftellig verzekeren dorft, by niet één herkaauwend dier zulk een been gevonden te zullen worden , tot dat ik onverwagt dit been gewaar wierd in het Afiatifch Reetje, den 12 O&ober 1778. gelyk ik in mijne Verhandeling over het Rendier, p. 228.. § 5. gemeld hebbe» Natuurlyk moeten wy nu tot den voorvoet, of Tarfus koomen, van welken ik reets eenig gewag gemaakt hebbe. Hy beftaat uit het hielbeen R. Z., de koot T. het taar- ling;  KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 43 1'mg wysbeenmet het fchuitbeen in een gefmolten R. V., en twee wiggebeenderen u. v. w., mede tot een been verèenigd : eindelyk uit het derde wiggebeen • derhalven uit vyf • doch 'er is een zesde e by, welke den buiten enkel uitmaakt' reets door ons befchreeven, endoorden Heere Daubenton uitmuntend uitgelegd. Het vyfde, of derde wiggebeen, 't welke in de Koeijen en Schaapen den trekker van de Peroneus ontfangt, fehynt hier verlooren, 't welkte eerder gefchieden moert, om dat de beenderen los, en zeer onder een verward tot het Kabinet overgekoomen zyn. Men moet zig veeleer verwonderen, dat dit.geraamte nog tot die volkomenheid, heeft kunnen gebragtVorden, Zy hebben dus zes beenderen in het geheel, welke te zamen den voorvoet O. P. W. Y. uitmaakende, 5 duimen hoog zyn. Denaavoetof Metatarfusw, y.a.b, = 2 voet, 4duim. Het; been a. b. d. c. = 4? duim. Het tweede d. c. f. g = 2 Het derde ƒ g. i. k. = 4. Het agterbeentje g. b. aelyk I vaneen duim, ° 'Er zyn hier weder twee zaadbeenderen tusfen de geleding van het naavoetsbeen , en vingerbeen, a. b. naamelyk, b. e, welke %\ duim. lang zyn. De fchoen van den agterpoot is een duim kleiner dan van den voorften, dat. is = yl duim, waarin het nagelbeet ƒ. g. i. k. met het agterbeentje ligtelyk bevat kan worden om dat het de helft kleiner is dan aan den voorpoot. ' De hoogte van den fchoft tot onder het borstbeen m e = 4f voet. ' s* Het Geraamte in'sPrinfen Kabinet is in de daat fchoon;, en uitmuntend wel faamengefteld: men zou nogthans de E 3 kleine-  44 NATUURLYKE HISTORIE van «et kleine beenderen van den voorvoet en voorhand, duidelyker gezien hebben, indien men in plaats van breedkoper darmfnaar had gebezigd, 't welke by myne zekere ondervinding even duurzaam is, en daar en boven nooit het been bederft, daar het anders zo© wel door het koper, als yzer weg roeft. De ruggraat Aaat te recht, en het fchouderblad is te laas geplaatft: De voor zoowel, als de achterpooten hangen, maar ftaan niet. Dit is een gebrek, 't welke men in alle de Geraamte van Dieren in het Kabinet des Konings van Frankryk, in het Natuurboek van den Graave de Buffon ontmoet, en over het hoofd gezien is door Daubenton» De Heer Merck beeft dit naar myne aanmerking getracht te verbeteren, dog zou beter geflaagd hebben, indien zyn Edelheid meer tyd gehad hadde. Ik hebbe zelf dit Geraamte tweemaalen gemeeten in December 1785. en weder den 2 July 1780. om dat het my ontgaan was, dat ik dit reets met naau .eu-igheid verrigt hadde: dog t' huisgekoomen vond ik myne eerfte aanteekeningen, welker maaten, met de laatfte vergeleken zynde, volmaakt overëenftemden. PETRUS CAMPER. Klein Lankum, den 4 Auguftus 17 86.    BESCHRYVING van den AMERIKAANSCHEN TROMPETTER, MNDE EEN GENOEGZAAM ONBEKENDEN , EN EENE ZONDERLINGE EIGENSCHAP HEBBENDE VOGEL, koomende uit SURINAMEN, e n zich thans bevindende in de Diergaarde en het Museum van zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE FAN ORANJE EN NASSAUW ERF STADHOUDER, ERF-GOUFERNEUR, E R F-KA PI TE IN GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Diretteur der Forstelyh Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parvs ? Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXVIIL   AMEBIKAA^vSCKEN TROMPETTER.   NATUURLYKE HISTORIE VA N DEN AMERIKAANSCHEN TRO M PETTER-VOGEL DE Schryvers, welken min of meêr, doch genoegzaam allen even duifter of gebrekkig, over deezen Vogel gefchreeven hebben, zyn in gering getal. Marcgraaf Qa) is de eerfte geweeft, die den - zeiven onder den Brafielfchen naam van Macucagua heeft vermeld, en dat weinige en gebrekkige, 't welk die Schryver'er van zegt, is naderhand door Pison (£)>'(wiens werk te gelyk met dat van Marcgraaf gedrukt is) Willoughbei (V), Raay Qf), Brisson (e), en anderen overgenomen. Uit de befchryvingen onzer Weit-Indifche Volkplantingen, die van de Dieren, enz. fpreeken, bekomt men geen meerder licht. D'Heer Fermin (f) maakt hun onkenbaar. Pistorius (g), die anders ook niet veel zeggen wil, is de eenigfte, welke eenige waare eigenfchappen van dit zonderlinge Dier mede deelt, hoewel hy met al de anderen, aan de beufelachtige vertellingen, die men overal verfpreid heeft, namelyk dat deeze Vogel een geluid door den aars geeve, al meede blyft hangen. De Syftematifche Schryvers zyn, volgens gewoonte, het zeer on-eens tot welk geflagt deeze Vogel te brengen zy. Willoughbei en Raay betrekken den zeiven tot de Hoenderen: Brisson maakt 'er een Patrys van : Klein een Trapgans, en Linnéus (Q een byzonder geflagt, 't welk hy Pfophia, en deezen Vogel daar in, Ca) Hilt. Nat. Br af. p. 213. tb) Braf. p. 88. J CÓ Ornitbologice. p. 116. ƒ. 26. (d) De Avibus. p. 53. fe) Ornitbologice. fupp. 12. (f J Hifi, Nat. de la Holl. Equinoxiale. Amft, 1765. Cg) Befchr. van de Col. van Suriname. Amft. n6i. Pas: 6r. (b) Avium pröd. p. 18. ö (i) Syft. Nat. Edit. X. p. 154. Hodxtuyn, Nat. Hift. tier Dieren fifc. I. D. V. St. p. 28*. A 2  4 BESCHRYVING van den in, Crepitans noemt. Ik voor my omhelze het gevoelen van den ' Heer Pallas , die den-zelven tot de Kraanvogels t' huis brengt, hoewel hy korter van bek, hals en beehen is. Vier deezer Vogels, welker geluid zo verwonderbaar is, als de wyze op welke zy dat voortbrengen, in de Diergaarde van Zyne doorluchtigste hoogheid, den heere PrINSE erfstadhouder , gehad hebbende, van welken 'er nu nog een in 't leeven is, is ons de gelegenheid gunftig genoeg geweeft, de-zelven in hunnen aart en eigenfchappen van naby te kunnen befchouwen. Twee der-zei ven zyn, in 't laatft' van den Jaare 1764., door den Wel Ed. Geftr. Heer Marsys, uit Zeeland, en twee anderen, in den Zomer van 1765. , door den Wel Ed. Geftr. Heer Mar.selis, van Amfterdam, aan de Diergaarde van Hoogftgem. Zyne Doorl. Hoogheid gezonden. Beiden deezen waren uit onze Weft-Indifche Colonie van Surinamen overgebragt. D'Heer Fermin zegt, dat zy zeer gemeen zyn op de kuft der Ama^ zonen. De aart van deeze Vogels is in geenen deele fchuuw of vreesachtig , in tegendeel zyn zy zeer mak , zelfs zo, dat men hun met de hand kan opvatten, uit welke zy ook, 't geen men hun geeft, aanneemen. In gedaante en gang hebben zy veel overëenkomft met de Kraanvogels, dan eens fchielyk loopende , en dan weêr, als in een' deftige houding, met groote fchreeden flappende , fomwylen ook zeer vrolyk huppelende. Stil ftaanden ruften zy veeltyds op een been, het ander opgetrokken houdende. In deezen ftand brengen zy hun ligchaam meer in eene horizontaale gedaante, de rug word krom of hooger, en de hals meer ingetrokken : ftoort men hun echter hier in, dan rechten zy zich op, de hals word langer, het ligchaam begeeft zich in een fchuinfchen ftand, en de Vogel gelykt een geheel ander foort. Het is deéze gedaante, welke de voornaame Dier-ichilder,d'Heer A. Schouman, als de ieevendigftè, heeft uitgekoozen ter afbeelding. Wanneer deeze Vogels maar zindelyk gehouden worden, zyn zy  AMERIKAANSCHEN TROMPETTER-VOGEL. 5 zy ook zindelyk op hun ligchaam en haaien dikwyls de vecren van het lyf en de vleugels door den bek. Als zy fomtyds tegens elkaar vegten, is zulks al Ipringende, en met redelyke fier. ke beweegingen of flaagen der vleugels. Het verfchillende klimaat en voedzel bepaalt hier zekerlyk hunne natuurlyke drift ter voortteeling, waar toe zy maar weinige blyken van luft geeven. Hunne gewoone fpys is graan, als boekweit, enz.; doch zy eeten ook •gaarne kleine vifchjes en vleefch , en beminnen zeer fterk het brood. Hunne neiging naar vifch, en het redelyk lang ftel van beenen , doet genoegzaam zien , hoe zy, ook hier in den Reigeren en Kraan naderende, waterminnaaren zyn, of tot de watervogelen behooren. De grootfte, kennelykfle en aanmerkelykfte eigenfchap die zy hebben, is het wonderbaare geluid, 't geen deeze Vogels dikwyls uit zich zelfs maken, of, daar toe door de Oppasfers der Diergaarde worden aangefpoord. Het verwondert my niet, dat men tot op heden in het denkbeeld gebleëven zy, dat zy zulks door den aars deeden; ik zelve heb moeite genoeg gehad my van het tegendeel te overtuigen; 't welk men niet doen kan , of men moet zich genoegzaam op den grond nederleggen, den Vogel door brood by zich lokken, en denzelven het geluid doen maaken; waar in de Oppasfers, (die het zelve al vry wel weeten na te bootfen) en ik zelfs, door hem zulks voor te doen, dikwyls ai zeer gelukkig flaagden. Voor dat zy hun twyffelachtig geluid maaken, geeven zy -veelmaalen een wild gefchreeuw, 't geen -fomwylen wordt afgebroken door een klank die naar fcherek, fcherek zweemt, en daar op volgt dikwyls het zonderlinge doffe geluid, 't welk eenige weinige overëenkomft heeft met het gekir der Duiven. In dier voegen hoort .men hun vyf, • zes, tot zeven maaien, kort op een, een doffen klank geeven, uit het lyf voortkomende, en zweemende naar tou, tou, tou, tou, tou,. tou, tou, binnen 's monds gemaakt ; welk laatfte - tou ... . zy zeer lang en zagtjes uit-rekken. Deeze klank heeft ook zeer veel zweem naar dat lang, A 3 m.  6 BESCHRYVING van den en fteunende geluid, 't welk de Bakkers op een glaazen pofthoorn maaken, om hunne kalanten te waarfchuwen, als het warm brood uit den ooven komt. Dit geluid of deeze klank komt dan, gelyk wy reeds gezegt hebben, niet uit den aars, maar het fehynt my nevens den Heer Dr. Pallas , die het met my dikwyls gehoord heeft, en wien ik den Romp des geflorvenen Vogels ter ontleeding gegeeven hebbe, zeer zeker, dat het zelve voortkomt door eene flaauwe opening des beks, en een foort van windzakken , welken, hoewel verfchillende in gedaante, meefl allen Vogelen inwendig eigen zyn. Voornoemde Heer heeft my (daar het in dit ftuk op aankomt) de volgende waarnemingen wegens het inwendige maakzel meede gedeeld, waar voor wy hem onze erkentenis hier afleggen. Zie hier wat hy zegt: „ De luchtpyp is, eer „ zy in de borft gaat, van dikte als een groote fchryf-pen, been„ hard en geheel rol-rond. In de borft wordt zy kraakbeenig, en „ verdeelt zich in twee half ronde kanaalen, die hunnen loop naar „ de long neemen. De linker windzak is zeer kort ; die der „ rechterzyde gaat tot geheel achter in het onderlyf, en is door „ dwars-vliezen in drie of vier groote cellen afgedeeld ". Het zyn dan zekerlyk deeze zogenaamde wind-zakken, welken men als oorzaaken van de onderfcheiden geluid maakingen der Vogelen grooten deels moet aanmerken. De lucht, door de drukkende werkingen der fpieren geperft, zoekt haaren uitgang door de hoofdtakken der vleezige long, en ontmoet in haaren weg kleine, veerkragt hebbende vliesjes, welken drillingen verwekken, die allerleië toonen kunnen voortbrengen (£). Maar 't geen ons eindelyk verzekert dat dit geluid niet uit den aars komt, is dit, dat men, by eene zeer naauwe oplettenheid, als zy dit vreemde doffe geluid maaken ('t geen zy veeltyds zonder voorafgaand gefchreeuw doen,),, hunne borft en buik ziet beweegen, en den bek eventjes open gaan. Het CO Mem. de Mr. H kris sant, dam les Mem. de l'Acad. Royale des Sciences de Paris; année- j 753. p,. 093.  AMERIKAANSCHEN TROMPETTER-VOGEL, f Het geen de reeds aangehaalde Pistorius ons wegens de erkentenis van deezen Vogel verhaalt, kan fommige menfcben in hun gedrag befchaamen. „ Deeze Vogel (zegt hy) is erkennend; • h wanneer hy tam gemaakt is, zo dat hy altoos zyn meefter of » weldoender boven allen anderen kent, dat ik zelfs, 'er een vaii „ jongs af opgefokt hebbende, ondervond. Wanneer ik 's mor„ gens zyn hok open maakte, fprong dit vriendelyke beeft rondè om myn lyf, met beide vleugels uitgefpreid, trompettende (zo „ meenen veelen het te moeten noemen ) met den bek en aars, ?, als of hy my op deeze wyze een goeden morgen wenfchte; niet „ minder vriendelyk bejegende hy my, wanneer ik uit geweeft » was en wederom t' huis kwam; naauwlyks zag hy my van ver„ re, of Hep naar my toe; al was ik zelfs in een vaartuig, zo ras „ was ik niet aan den wal, of hy verwelkomde my in 't byzonder » alleen met dezelfde complimenten , zonder iemand anders ". Deeze Schryver laat hier nog op volgen een Vogel dien hy Crico noemt, en welke even het zelfde geluid met bek en aars, doch wel 20 aangenaam, zou maaken. BESCHRYVING van dén AMëRIKAANSCIIÊN TROMP ET TER-VOGEL. Tak IN grootheid komt deeze Vogel het naaft aan den gemeene» Wulp, de Arquata van Linné; doch het lyf is korter en dikker. Maar om beter over de grootheid van denzelven te kunnen oordeelen, zullen wy de maat hier liever ter neder ftellen. Dezelve is genomen van een volmaakt wel opgezetten Vogel , die in het Kabinet geplaatft is, en welken $ thans ter Befchryving voor my  3 BESCHRYVING van den enz. my hebbe. De hoogte van den grond tot den top van het hoofd is achttien duim. De breette van vooren aan de borft tot agter aan den ftuit is horizontaal acht duim. De lengte der beenen, van den grond tot dicht aan het lyf, acht en een half duim. De hals, van het bovengedeelte van 't lyf tot aan den top van 't hoofd, zes en een vierde duim. De bek gelykt volmaakt naar die van den Trapgans, is veel kor-, ter dan die van den Kraan, en ter zyden wat plat gedrukt; aan 't grondbeginzel is hy redelyk breed, verder puntig toe loopende; van boven fmal rond, en naar 't einde een weinig krom naar bene-, den geboogen. De kleur is vuil groen. Het opperfte van den bek fluit ter zyde op het onderfte. De neus-gaaten zyn groot r langwerpig ei-rond, en dicht by het voorhoofd, ter zyde den bek,, geplaatft. De Irides of oog-ringen zyn donker geel-achtig, en redelyk groot.. De tong is kraakbeenig, plat en aan het einde gefnazeld. Hoofd en hals zyn met korte donzige vaal-zwarteveertjes bezet; by den bek komen die tot dicht aan de neus-gaaten. Wat laager, beneden den hals, worden deeze veeren grooter; en alleen van voo-, ren aan den hals , even boven de borft, zyn zy zeer lchuuii, met een groenen, blaauwen, rooden en goudkleürigen weêrfchyn, verfierd , welke de Schilder-kunft niet kan afbeelden. Het verder gedeelte der borft, het geheele onderlyf, en het grootfte deel van. den rug heeft meede vaal-zwarte hair-achtige veeren. Ophctagterfte gedeelte van 't boven lyf is de kleur der veeren .flaauw lootverwig grys. De vleugels zyn mede vaal-zwart. De beenen zyn groen achtig.' De dyen halfwege met vaal-zwarte hairige veeren bedekt. De vingeren zyn van vooren drie; de middelfte is de langfte, en door een kort zwem vliesje aan denbuitenften, en door een nog korter aan den binnenften vinger verbonden. De nagels zyn meede kort en puntig. Agter aan de beenen vindt men nog een, even van den grond hangenden, vinger, met een kleinen nagel. Onder de voeten by de hiel is een eelt-achtig knobbeltje. EINDE.  BESCHRYVING VAN EEN 2.EER FRAAIËN , ZELDfcAAMEN , OF MISSCHIEN GEHEEL ONBEKENDEN AMERIKAANSCHEN LANGS TAARTIGEN Y S-V O G E L, aan den welken men twee voor-, en twee agter-vingers ontmoet. Herwaarts gebragt uit de Hollandfche Volkplanting, DE BERBICE; E N bewaard wordende in het Museum van Zyne DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUJV ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, DireSteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid derKeizerlyke Akademie, tn Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Pans. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXVIIL     NATUURLYKE HISTORIE VA NEEN AMERIKAANSCHEN twee voor-, en twee agter-vingers hebbende LANGSTAARTIGEN YS-VOGEL. DE Schryvers, welken de kennis der Vogelen QOrnitholagia) behandeld hebben, zyn het niet eens omtrend de bepaalingen der kenmerken , welken zy wegens de Ys-vogelen opgeeven. Wy verkiezen met de Schryvers van onzen tyd te beginnen. d'Heer Brisson (^) ('t is onbegrypelyk voor een man die zo veel gezien heeft,) maakt zyn XIII. Orde van die Vogelen, welken twee voor-, en twee agter-klaauwen hebben, door geene vliezen (Membrana) te famen gehecht; waar onder de Papegaijen, Spechten (£), Koekoekken, Toucans, enz. behooren. Verder zegt hy, dat de Ys-Vogelen, by hem de XIV. Orde uitmakende, drie voor-, en eenen agter-klaauw hebben. De Ridder Linné (c) fehynt hem te volgen, hoewel hy de kenmerken deezer Vogelen niet van de voeten, als een wezenlyk kenmerk, afleidt. Seba (V), en Moehring (^), geeven hun mede, drie . voor- en eenen agter-klaauw (ƒ): Edwards (g), Willough- bei O) Ornithologia. Tom. IV. pag. 471. Par. 1760. VI Vol. Quarto. (b) Doch de Heer Linné heeft reeds lang een Specht ondekt, met drie voor-, en een achter-vinger. Zie Houttdyn, Natuurlyke Hift. der Dieren, enz. (volgens bet Sar menftel van LinnjEüs) /. Deels, IV. Stuk, pag. 393. Amft. 1761. Otïavo. Linné, Syjlema Naturce. Edit. XII. pag. 177. N. 21.. CO Syft erna uif. (_d) Thefaurus. Tom. I. en II. (O dvium Genera. Auriccz 1752. OElavo.: Item Holl. Vertaaling daar van gem Geflachten der Vogelen, door my met Aanteekeningen uitgegeeven. Amft. 1758. okavn * by P. Meijer. ' 53 (f) Zie de Anteek. by myne Hollandfcbe uitgave van Moehring.. Qg) Hift. Naturelle des Oifeaux êfc. Lond. 1751. Qjiarto. Mem Glanures, Lond. 1758. Quarto.. A 2. -  4 BESCHRYVING van een bei (£), Bellon (O, Aldrovandus (£), en Gesnerus (/), doen allen het zelfde. Alleen Schwenkfeld (ni), en Klein (V), zyn volger, (zonder my met deezes laatften twyffeUngen of onderfcheiding van den Alcion en Ifpida op te houden) zeggen, dat deeze Vogelen maar twee voor-, en twee agter-voeten; of klaauwen hebben. Men ziet uit dit kleine ftaaltje, in welke verwarring de Geflagtkunde der Vogelen noch ligt, of liever, aan wat zwaarigheden dezelve onderhevig is, door de onuitputtelyke verfcheidenheden die zich in de ryken der Natuur vertoonen. Wy moogen alle onze poogingen aanwenden, om de waare grens-fcheidingen der Natuurlyke wezens te ontdekken, en te bepaalen, de groote Bouwheer der Natuur doet ons, by eiken ftap, ten aller duidelykfte zien, dat hy al het gefchapene, als een gefchakelde keeten, aan elkaar verbonden heeft. Maar, om tot ons onderwerp weder te keeren, deeze ftrydige gevoelens der Schryveren zyn overeen te brengen, als men zich erinnerd dat verfcheiden Gewesten , dikwyls Dieren voortbrengen, die in eenige deelen van hun ligchaam verfchillen , fchoon anderfints, hnnne aart, eigenfchappen, en verfcheiden kenmerken, genoegzaam aan toonen,dat zy, voor het overige, overeenkomftig zyn. In myne Aanmerkingen, by de vertaalde uitgave der Vogel-geflagten van Moehring , heb ik reeds gezegd, dat zich in het Kabinet van Zyne Doorl. Hoogheid , den Heere Prinse Erfstadhouder, enz. enz. enz., een uitlandfch Ys-Vogeltje bevindt, met twee voor-, en eenen agter-vinger, nevens een ander Amerikaanfch , met twee voor-, en twee achter - vingers. Beide die ver- (h) Ornitbologia. Lond. 1676. Folio. ..Oj, L'HiJloire de la Nature des Oifeaux.. Paris 1555. Folio. Het is zonderling, dat die Schryver deeze Vogelen met drie voor-, en eenen achter-klaauw befchryft, daar by bun,, in zyne afbeelding, duidelyk, twee voor-, en twee acbter-klaawwen Reeft. (k) Ornitbologia. Bononice 1040. Folio. (/) Vogel-Buch. Zuricb 1(557. Folio. (ra) Therio-tropheum Silefice. Lignicii 1603. Quarto. (n) Stemmata Avium. Lipf. 173-9. pag. 6. Tab. V. Qjzarto. Item Avium prodromus. Lub. 1750. p, 31. êfc. (Juarto, /  AMERIKAANSCHEN YS-VOGEL. 5 verfchillende foorten zyn wy voorneemeris op deeze uitgave te laaten volgen. Men voege hier by het onderwerp deezer Verhandeling , 't welk mede twee voor-1 en twee achter-klaauwen heeft; en weerom anderen , met drie voor-, en eenen achter - klaauw gewapend, ( gelyk de meefte Schryveren aan allen toefchryven ). Zie daar , door welke oorzaak mogelyk het verfchil ontftaat. De gefteltheid der voeten, ondertusfchen, van onzen inlandfchen Ys-Vogel, (van welke foort ik thans een onlangs geftorvenen, voor my hebbe, die door de geweezene ftrenge koude op het Ys dood gevonden is,) blyft van deeze verfchillenheid uitgezonderd , vermits die wezenlyk, drie voor-, en eenen agter-klaauw heeft; en 't blykt hier uit, dat Schwenkfeld , en Klein, voor al niet van onachtzaamheid vry te fpreken zyn , door dien zy het ftelfel der voeten , in deezen onzen gemeenen Ys-Vogel, niet beter naagezien hebben. Uit alle de verfcheidenheden, welken zich in de Vorftelyke verzameling, en by de Schryvers bevinden, nevens die, welken ik in andere Kabinetten gezien hebbe, dunkt my, dat de kenmerken van dit geflacht het beft aldus bepaald worden. Het hoofd is groot in evenredigheid van het ligchaam, de hals kort, de bek lang, breed, aan 't grondbeginzel meeft regt en puntig uitloopende, doch fomwyl, gelyk in deezen, wel wat neêrgeboogen; vanboven, daksgewys , of gelyk een omgekeerde A- De voeten zyn kort, en tot over de dyën en kniën in de veeren verborgen, De klaauwen zyn lang, en altoos, voor al de buitenften, ('t geen het befte kenmerk van dit geflacht oplevert) twee of drie leeden ver aan elkander vaft gegroeid, zo dat de voetzool zich aldaar breed en plat vertoond. De ftaarten zyn onderfcheiden, doch in de meeften zeer kort. Zonder ons in de beuzelachtige vertelfels der Ouden in te laaten , kan men met zekerheid dit volgende zeggen , ten opzicht der leevenswyze van onze inlandfche Ys-Vogelen. Zy houden zich, voor al in den broeityd, met paaren by een, en fchuuwen dus, A3 in  6 BESCHRYVING van een in tegenftelling van anderen, de veel-wyvery. Zy maaken hun Neftje aan de kanten der Slooten en Vyvers, zeer diep in den grond, van drooge deelen van planten , waar onder zich dikwyls vifcbgraaten van hun genomen voedzel, bevinden. Zy leggen drie a vier eieren, en het mannetje voedt, in dien tyd, het wyfje. Hun gewoon voedzel is vifch, doch ik meen ook ontdekt te hebben, dat zy infecfen eeten. Zeker Heer, tri Amfterdam, heeft my verhaalt, dezelven vry lang in een kleine kamer in 't leeven gehouden te hebben, in het midden op een tafel een fchotel water met leevende vifchjes zettende, die zy, in de vlucht, 'er aardig wiften uit te haaien. De Ys-Vogel, welken wy hier befchry ven zullen, is een der fraaifte Vogelen van dit geflacht, gelyk men uit de bygevoegde afbeelding zien kan. Dan het is volftrekt onmogelyk denzelven naar behooren af te beelden; de fchitterende en veranderende glans der veeren heeft iets, 't geen het volmaakfte pinceel niet kan af fchetzen; de fchoonfte koleuren, en de kunft van de mengeling derzei ven, zyn te zwak om de Natuur hier in naar te volgen. De borduurnaald, beftuurd door een fchilder- en oordeel-kundige hand, is alleen daar toe in ftaat; en ik heb, veele jaaren geleeden, 't genoegen gehad hier van een overtuigend bewys te: befchouwen ( o ). Deeze fchoone Vogel is my uit de Colonie de Berbice gezonden. (o) De overledene Huisvrouw van den beroemden Kunfi-Scbilder Sanders, te Rotterdam, zelfs een Schilderesfe zynde, beeft in baar leeven eenige weinige flukken, bloem' fejloenen verbeeldende, met zyde geborduurd, daar al de regelen der Scbilderkunft volmaakt in gevolgd zyn. Daar, durf ik van die onwaardeerbaare Kunft-Jtukken zeggen, fcbeen de Kunft in verbeelding de Natuur te evenaar en, door bet voordeel van den gloed en glans der zyde, welk voordeel de Verfftoffen ontbeer en, en 't geen hun de fchoonfte vernis niet geeven kan. BESCHRY-  AMERIKAANSCHEN YS-VOCEL. BESCHRYVING VAN DEN A M E R I K AA N S C H E N twee voor', en twee agter -vingers hebbende LANGSTAARTIGEN YS-VOGEL* Tab. I È Aangaande de bepaaling van de waare grootte der Vogelen, ben ik lang in onzekere verkiezing geweeft. De maatneeming, welke de Heer Brisson , en anderen gevolgd hebben, is veel te twyffelachtig. De meefte Vogelen worden ons, opgevuld, uit verfcheiden Geweften toegezonden; hier door wordt de huid, die rekbaar is, dikwyls buiten haare waare vorm gebragt, en de natuurlyke geftalte van den hals en der pooten veranderd, en zo voorts. Ik heb dan liever, eens voor al, de grootheden, by wyze van vergelyking, willen opgeeven, en den Leezer hier in naar Dieren wyzen, die elk bekend zyn. Op dien voet zeg ik, dat het lyf, of de romp van deezen Vogel (het hoofd en den ftaart 'er niet by gerekend) de grootte van onze gemeene en grootfte Lyfterfoorten evenaard. De Bek , uit den hoek der kaak gemeeten, is twee duimen lang, zwart, aan 't grond-beginzel breed, van boven, daksgewys, fchuins afloopende , naar het uiteinde wat krom' neêrdaalende, en eindigende in een redelyk fcharpen punt. De onder-bek heeft, ter weêrzyde by het hoofd beginnende, een breeden diepen fleuf, die zich  8 BESCHRYVING van een zich halverweg de lengte dier bek verlieft. De neusgaten zyn ovaalrond, en ftaan digt by de voorhoofds veeren. De Oogen De Tong De veeren van het hoofd zyn fchoon blinkend blaauw - achtig groen; agter by den nek wat naar 't goud - kleurige , en wat verder, naar het rood-koper-'kleurige hellende. De rug-veeren fpeelen met een leevendigen rood-koper-kleurigen glans, voor al boven by den hals; verder, en op de fchaften deivleugels, zyn dezelven meerder blinkend goud-kleurig groen. De vier onderfte flag-veeren der vleugels zyn zwart, de verderen fchoon blinkend groen, en geeven ( gelyk alle de veeren van deezen Vogel,) een fchoonen goud-kleurigen weêrfchyn, naar maate dat men de lichtftraalen 'er op laat vallen. De bovenfte ftaart-veeren, die omtrent vyf duimen lang zyn, pronken met dezelfde koleuren, doch met meer blaauwen weêrfchyn. Van onderen zyn zy blaauw-ftaal-kleurig. Sommige Vogelkundigen onder myne Leezeren verwonderen zich mogelyk, dat ik, op het voetfpoor myner voorgangeren, het getal der flag-veeren, in hunne onderfcheiden rangen, en die van den ftaart, hier niet opgeeve: Ik meen in eenige myner fchrifcen reeds de reden daar van gegeeven te hebben; zo niet, elk kan makkelyk genoeg naargaan, aan hoe groote onzekerheid deeze opgave onderhevig zy, voor al in Vogelen, welken ons gedroogd uit vreemde Geweften worden toegezonden , door dien deeze Dieren zeer dikwyls ftaart- eh flag-veeren, zelfs buiten den rui-tyd verliezen, door de naauwheid der plaats waar in men hun veeltyds bewaard. De veeren, onder den bek en van de keel , of korten hals, zyn mede blinkend-groen, en hier op vertoonen zich, even boven de borft, eenige witte veeren, die aldaar als een tamelyk breeden witten vlak maaken. De borft-veeren, en die van het geheele onder-lyf, zyn hoogkaneel-, of roeft-kleurig-geel. De  AMERIKAANSCHEN YS-VOGEL. 9 De beenen zyn, gelyk in alle de Ys-Vogelen, kort, en bedekt met veertjes die tot by den klaauw neerhangen. De klaauwen zyn in dit voorwerp, zeer duidelyk voor en agter twee. De buitenfte voor-, en agter - vingers zyn de langften, en de binnenfte voorvinger is, meer dan halver weg, aan de anderen vaft gegroeid- zoo dat de voetzoel, gelyk ik gezegd hebbe, zich hier breed en plat vertoont. De twee agter-klaauwen zyn los, doch ftaan ook digt by een. De nagels zyn redelyk lang, ter zyde plat gedrukt, een Weinig krom, fcharp, en, gelyk de beenen en klaauwen, zwart EINDE. B   BESCHRYVING VAN EEN VERWONDERBAAR FRAAI AMERIKAANSCH YS -VOGELTJE, hebbende byna geen ftaart, doch voorzien met twee voor-, en twee agter-vingers. Koomende uit de Hollandfche Volkplanting, genaamd DE BERBICE, E N bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUJV, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Direfleur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXVIII.   zt^ynzïuJïw. : ■—1 : s.tK-ti-. ~   NATUURLYKE HISTORIE VA NEEN AMERIKAANSCH T S-V O G E L T J E, byna zonder Jlaart, doch met twee voor-, en Wee agter-vingers voorzien zynde. TN onze voorige Verhandeling hebben wy de Befchryving gegeeJ- ven van een vier - vingerigen langtongen Ys-vogel, die, namelyk, twee voor-, en twee agter-klaauwen hadt. Thans doen wy 'er op volgen, een diergelyken vier- vingerigen, die insgelyks de klaauwen, paarsgewys, voor en agter geplaatft heeft, doch welke gevoeglyk, in tegenftelling van den voorigen , zoude kunnen genaamd worden de Ys-vogel zonder ftaart, met twee voor-, en twee agter-klaauwen. Hoewel d'Heer Buffon , voor wiens fchriften wy alle hoogagting betuigen, ons anders is voorgegaan, verkiezen wy echter, in de benaaming der onbenoemde wezens , altyd liever die kenmerken in het oog te houden, die zich terftond by de befchouwing ontdekken, dan zulken te gebruiken, welken alleen bekend zyn by Natiën, die mogelyk nimmer tot de kennis van onze fchriften koomen zullen. By de voorgaande Befchryving zoude men mogelyk, en met reden hebben kunnen twyffelen aan de zekerheid van ons gefielde, om dat men het getuigenis omtrend de gefteldheid der voeten deezer Vogelen van zoo veele Schryveren voor zich hadt, die met ons hier in oneens zyn; te meerder, als men bewuft is, hoe dikwyls en gemakkelyk, door onkundige of bedriegeïyke behandelaars, de welgeplaatfte deelen der Dieren, verminkt, verwrongen en verplaatft worden , eer zy ons gedroogd zyn toegezonden. A 2 Dan  4 BESCHRYVING van een Dan, niet tegenftaande wy verzekeren kunnen, hier omtrend altyd op onze hoede te zyn, zoo twyfFelen wy niet, of het dikwyls te veel veld-winnende vooroordeel zal zich het aller beft doen overtuigen , door het' te berde brengen van drie of vier verfcheidenheden, welken, als zoo veele afzonderingen op den regel, die by na alle Schryvers vaft ftellen, zyn aan te merken , namelyk, dat, alle Ys-vogelen drie voor-, en eenen agter-klaauw, of volgens Schwenkfeld, en Klein , twee voor-, en twee agter - klaauwen hebben. Het na dit volgende ftukje, behelzende de Befchryving van nog twee, (wederom in verdeeling der vingers verfchillende,) fraaie Ys - vogeltjes, zal mogelyk de waarheid myner ontdekking buiten allen twyffel brengen. Aangaande de Natuurlyke Hiftorie van dit verwonderlyk fraaie Vogeltje, tot welks volmaakt gekoleurde afbeelding de tot nog bekende verfftoffen te kort fchieten, kunnen wy geene merkwaardige omftandigheden by brengen. Het is vry twyffelachtig, of dit Geflacht der Vogelen, die zich zoo onderfcheiden van gedaanten in Afie, Afrika, en Amerika onthouden, ook niet geheel in aart en huishouding met ons Europeefch zal verfchillen: verfcheiden voorbeelden daar van zou men hier, genomen van andere Geflachten en foorten, kunnen bybrengen. Dit Vogeltje is my, gelyk de voorige, zonder eenig bericht, van de Berbice overgezonden; en, voor zoo ver ik het zelve heb kunnen nagaan , voor my nog niet befchreeven. Door een misverftand van den Letter-fnyder, is hier de naam van den Heer A. Schouman , onder de afbeelding gefteld; het is den Heer G. van den Heuvel die het zelve geteekend heeft. BESCHRY-  AME RIKAANSCH YS-VOGELTJE. 5 BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN Jlaart ontbeerenden, en twee voor-, en twee agtervingers hebbende Y S - V O G E L. Tab. I I I. T^E grootte van deezen Ys.-Vogel, komt, na genoeg, aan die * van onze gemeene, hier te Land vallende, foort, eer kleinder dan grooter. De bek, uit den hoek der kaak gemeeten, is een en vyf agtfte duim lang. De koleur is overal geheel zwart. De gedaante is, zoo wel boven als van onderen, zeer fcharp, daksgewys, of gelyk als deeze ( O ) twee teegens een gelegde letters V, en loopt uit in een regten en fcharpen punt. De Neusgaten zyn ovaalrond , en fchynen my (zoo ver ik uit dit gedroogd en opgevuld voorwerp zien kan) ruim halver wegen met een dun fchuins neêrloopend vliesje bedekt. Zy ftaan digt by de voorhoofds - veeren, en zyn aldaar met drie fyne, zwarte, voor uitftaande, lange borftel-hairtjes gewaapend. De Oogen De Tong ...... Aan den hoek van het oog, voor by den bek, ftaan meede vyf op een rei geplaatfte kleinder borftelhairtjes. De veeren, boven op het hoofd en aan de wangen, of onder de oogen, zyn fraai, blinkend- goudkleurig - groen; doch het is A3 in  6 BESCHRYVING van een enz. in de water-verwen niet mogelyk, deeze gouden en blinkende koleuren, by dit voorwerp, wel af te beelden. Agter, of verder op den nek, rug en borft, vertoonen zy zig blinkend koper-kleurig rood. De onderfte flag-veeren der vleugels zyn vaal zwart, de verderen worden door de genoemde rug-veeren bedekt. De afhangende rug-veertjes, die als een klein bewys van een ftaart maken, zyn ook rood koper - kleurig, met loot - kleurigen gemengd. . De veeren, onder de keel en by den bek, zyn wit, die der borft, (als gezegd is,) zyn blinkend koper - kleurig rood, en de verderen van den buik, enz. zyn kaneel-kleurig. De beenen zyn kort,met tot by den klaauw neêrhangende veeren bedekt, en met de klaauwen zwartachtig van koleur. De klaauwen zyn hier meede voor en agter, twee; de buitenfte voor- en agter-klaauwen zyn zeer lang, de naar binnen ftaanden, m evenredigheid, veel korter, en meer dan halverwege aan den anderen vaft gegroeid, zoo dat de voet-zool zig hier ook breed en plat vertoond. De twee agter-klaauwen zyn los. De nagels zyn redelyk lang, ter zyde plat, krom, zwart en fcharp. EINDE.    BESCHRYVING VAN TWEE £EER FRAAIE, KORTSTAARTIGE OOST-INDISCHE YS-VOGELTJES, 'beiden voorzien met twee voor-, en eenen agter-vinger, bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAU TV, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, E R F-KA PIT E INGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Directeur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXVIII   XV Tl'. ■ -..im»«wnw».,' ■ .»> .^.,/;1   NATUURLYKE HISTORIE VA N TWEE kortstaartige OOST-INDISCHE YS-VOGELTJES, beiden voorzien met twee vqor-, en eenen agter-vinger. Tri den derden rang der Ys-vogelen, die verfchillende zyn in de *■ kenmerken, welken men hun meeft heeft toegefchreeven, volgen hier wederom twee foorten, door de verdeeling der vingeren onderfcheiden van die, welken wy reeds te vooren befchreeven hebben. Deeze fraaie Diertjes hebben in het geheel maar drie vingeren , en wel dusdanig gefchikt, dat twee van dezelven voor, en een agter geplaatft is: zie daar eene fpeeling der Natuur in het getal der vingeren by dit Geflacht, van welke noch by geene Schryvers is gefproken De Heer Seba (a) befchryft een Vogeltje van deeze foort, zeef naar by koomende aan het bovenfte in onze afbeeldingen, doch hy fpreekt niet van de gefteldheid der voeten, en, doordien het vliegende is afgebeeld , is daaromtrent ook niets te ontdekken. Hy noemt het zyne een Amerikaanfch, en zegt, dat het zyn voedzel mn de Honigbyën zoude vinden. Dit Vogeltje van Seba neemt de Heer Brisson (T) voor zyne zefliende foort, brengt het ook in Amerika t' huis , en geeft het (gelyk hy aan alle zyne Ys-vo. gelen doet) drie voor-, en eenen achter-vinger. De verfchillende fchikking der Natuur, in het getal der vinge* ren, (a) Tom. I. Tab. LUI. W>. 3. Qi) Tom. JV. p.5os. A 2  4 BESCHRYVING van twee ren van deeze onze voorwerpen is verwonderlyk. Aan de verfcheidenheid van Geweft kan echter dit verfchil in de famenftelling niet toegefchreeven worden, zo , naamelyk, dat Afie vogelen , die men wegens haare uiterlyke overëenkomft met die van andere geweften tot een geflacht brengt, met drie vingeren of klaauwen voort zoude brengen, en America met vier. Het tegendeel zelfs is bekend: de Vorftelyke verzaameling, en andere Kabinetten, toonen ook Afiatifche Ys-Vogelen met drie voor-, en eenen achter-vinger, en dus vier - vingerigen, gelyk die van Europa zyn. De waare oorzaak derhalven moet in andere omftandigheden, ons noch onbekend, te vinden wezen. De groote Werkmeefter der Natuur toont ons, by het onderzoeken, wel veeltyds de wyze redenen van zyn doen, maar meeftendeels echter blyven dezelven voor onze oplettendfte naarfpeuringen verborgen. De gedaante van den bek, en het maakzel der klaauwen, zyn zekerlyk gefchikt naar de natuur der Dieren, naar het voedzel 't geen zy in het algemeen noodig hebben, en naar de wyze op welke zy dat moeten bekoomen. Elk Schepzel is dan op de beft rnogelyke wyze gewapend , zo om zyn onderhoud te kunnen bekoomen, als ter verweering tegens zodanige andere Schepzelen , aan welken by niet ten prooi is toegefchikt. De Ys-vogel van Seba verfchilt van den geenen, welken wy hier befchryven, en die, op de bovenfte tak, zittende is afgebeeld, onder anderen door eenige blaauwe en witte veeren, die deeze foort terzyde van den hals heeft; maar de bek van Seba's Vogel fehynt my niet geheel en al gefchikt, om, gelyk die Schryver zegt, al^ leen van Byen te leeven. Ik moet echter bekennen, (gelyk wy voorheen reeds hebben aangetekend) dat de Ys-vogels by gebrek van Vifch, anders hun gewoon voedzel , zich ook met het gebruik der bloedelooze Diertjes behelpen kunnen. Doch zo men eens met oplettenheid naargaat het.geflacht dier Vogelen, welken van de gekorvene Diertjes leeven, voornaamenlyk van Byen en al zulke foort van Infec-  OOST-INDISCHE YS-VOGELTJES. 5 ïnfe&en, en die daarom reeds van de Ouden Jpiajler genaamd werden , zal men een merkelyk verfchil in de gedaante van den bek vinden. Beide foorten van Ys-vogelen , die wy hier verbeelden, en welken in koleuren met die van den Heer Brisson merkelyk genoeg verfchilien, zyn, ten opzicht van het getal en de plaatfïng der vingeren, elkaar gelyk, doch de koleuren verfchilien, zoo als men in de volgende Befchryving zien zal. Zy zyn my op onderfcheiden tyden toegekoomen, en beiden als Ooft-Indifchen by my te boek gefteld. Gedroogd en reeds opgevuld overgebracht zynde , is het niet mogelyk ten opzigt van het verfchil der Kunne iets zekers te bepaalen; echter fchynen zy my daar in alleen maar te verfchilien, BESCHRYVING VAN DE TWEE kortjlaartige, beiden twee voor-, en een agtervinger hebbende OOST - INDISCHE YS.- VOGELTJES. Tab. I V. Het bovenfte afgebeelde Ys - vogeltje, 't geen wegens deszelfs leevendiger koleuren het mannetje fehynt te zyn, is evenredig aan de grootte van de afbeelding. De bek, uit den hoek der kaak gemeten, is een en zeven zestiende duim lang, boven en onder wat minder fcharp dan van dè A 3 voorige.  0 BESCHRYVING van twee voorige foort, echter daksgewys afdaalende, zo dat de doorfnede eene ruit zoude verbeelden. De kanten van den bek zyn eventjes inwaards gebogen; het uiteinde is niet heel fcherp uitlopende. De kqleur is licht-geel. De neusgaaten komen, in form van een half ovaal, eeven uit de voorhoofds-veeren, en zyn door een dun vliesje geheel geflooten. De oogen . . . . . De tong De koleur der veeren, boven op het hoofd, zyn licht kaftanjekleurig-bruin. Voor het voorhoofd vertoond zich, ter wederzyden by de neusgaaten, een licht geel vlakje. De wangen , borft, en buik zyn fraai licht geel. Ter zyden van den hals, wat naar achteren, doet zig een klein bosje fchoone blaauwe veeren zien, en daar onder een wat grooter van diergelyke witte veertjes. De veeren onder den bek zyn wit. Qp den rug zyn de veeren fchoon donker-blaauw; Jaager naar den ftaart wat naar 't purper trekkende. De bovenfte ftaartveertjes zyn, eeven als het hoofd, licht kaftanje-bruin, van onderen kaneel-kleurig. De vleugel veertjes, en flagpennen, zyn muisvaalkleurig. ' T De beenen zyn redelyk kort, licht - geel, zeer teer en naakt. De klaauwtjes voor twee en achter een. De binnenfte voorklaauw is wat langer dan de anderen ,: en zeer ver met de buitenfte vaftgegroeid, waar door het voetzooltje hier, in evenredigheid met de dunte der klaauwen of vingertjes, zich ook weêr breed en plat vertoond. De nageltjes zyn kort, ter zyde plat, krom, licht geel, en fcharp. Vermits'er verfchil in de koleuren is, zoo volgt hier de Befchryving van het, op \t beneden ft & takje zittende, Vogeltje. Dit komt in grootte genoegzaam over een met het voorige, en zou mogelyk , wegens de mindere Ieevendigheid in koleur, het wyfje zyn kunnen, • E A ' ' De  OOST-INDISCHE YS - VO GE L TJE S. 7 De bek is in grootte en maakzel eevenredig aan het voorige De koleur alleen verfehilt, en is vuil of bruinachtig-geel De neusgaaten zyn even eens. 8 6 De oogen De tong . . • De koleur der veeren, boven op het hoofd, is licht rosachtikaned-koleur. Voor het voorhoofd vertoonen zig dezelfde kchtgeele vakjes ter wederzyden, by de neusgaaten. De wangen den Cr ^ * °P ^ ™* > °P de bovenzyde v n den ftaart, en die op de fchoften der vleugels, zyn mede 1 cht-rosachtig kaneel-kleurig. De flagpennen in de vleugels met roskleurige kanten. f"^vaai, De veeren, onder den bek, zyn licht afch-graauw. Die der Borft X^Ti Twat rofchtiger veeren ~d' <**"~ ^r^ «en De beenen zyn tamelyk kort, bruinachtig, teer en naakt. éoZ^Teven als by het voorige* De n^els ^ EIND E.   BESCHRYVING VAN EENEN FRAAIËN AMERIKAANSCHEN L Y S T E R, QU E R E I VA genaamd, IN B R A S I L VALLENDE, en bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUIV, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, E R F-KA PI TE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Direfteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, M D C C L XIX.   JTai. T.   NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN AMERIKAANSCHEN L Y S T E R, genaamd £ U E R E I V A. T*\e fooiten deezer wonderlyk fchoone Vogels, van welken J— noch maar weinige Schryvers gefprooken hebben, zyn zo onderfcheiden afgebeeld en befchreeven, dat wy het niet ondien ftig oordeelen dezelven, door eene naauwkeurige nafpeuring, zo veel mogelyk, op te helderen. De Heer Brisson O), een der voornaamfte Ormthohgifche Schryvers van onzen tyd, brengt deezen Vogel, welken wy, wegens deszelfs overëenkomft, voor eene Lyfter- foort houden, met andere en veel verfchillende Vogels in zyn XXIII. Geflacht, 't welk door hem Cotinga genaamd wordt; een naam, zegt hy, van de Amerikaanen ontleend. Edwards (£) befchryft en verbeeldt onder anderen twee dergelyke Vogels, die hy Manakin noemt, en welken door Brisson tot zyne eerfte foort betrokken worden. A. Seba O) geeft eindelyk een Vogel, die zeer verfchild met den geenen, dien wy hier befchryven zullen , en noemt hem Ococolin, waarfchynlyk in navolging van Fernandes, welken hy aanhaalt, doch ten onrechte. Fernandes, (V) in zyne Befchryving van den Ococolin (om niet van een Patryste fpreeken, waar aan hy denzelven naam geeft) fehynt Ca) Cotinga de Cayenne. Ornithologie Tom. II. p. -144. tab. -54. fig. 0 (b) Manakin. Glanures Tom. I. p. 65. Tab, 241. Idém Tom. III. p.270. Tab. q40 Cc) Ococolin. Tbejaurus, Tom. II.p. 102. Tab. 96. fa. r>. ^ Cd) Hiftorie Animaliwn & Cap. CCXI. p. 54. A 2  4 BE S C H R Y V I N G van den fehynt my, in allen opzicht, meer, te. zien op den Vogel, die by ons onder de benaaming van Tróüpial bekend is, dan op de Cotinga, vermits de laatfte, de geele koleur enz., waar-van Fernandes fpreekt, niet' heeft. Brisson brengt deezen Vogel, dien Seba te gelyker tyd, hoewel ten onrechte, een Spreeuw noemt, tot zyn derde foort der Cotingaas, en noemt hem Cotinga van Cayenne. Maar fla ik het oog op het geen de Heer B r i s s o n in de befchryving van zyn eerfte Cotinga zegt: Eenigen hebben op de borft ten dwarsband, van het zelfde blaauw als dat van den rug, en èenige rofchkleurige vlakken aan de benedenfte deelen van den hak' en èp den buik (?) dan , zeg ik, kan ik niet opmaaken waarom deeze kundige fchryver de foort van Seba van de eerfte foort zyner Coüngaas affcheidt, en die by zyne derde foort brengt, aan* gemerkt het verfchil in deeze minder is, dan de verfchillendheden, zo even door hem aangehaald. De beroemde Heer Linné herneemt thans in zyn vernieuwd Natuur fyftema (ƒ) de benaaming van Ampelis, 't geen hy nu aan het Geflacht geeft, waar toe hy deeze foorten van Vogels brengt r De fesde zyner Ampelis, Cayana genaamd, ( zynde de derde van den' Heer Brisson, en de aangehaalde van Seba) is eigenlyk die, welke hét meeft met deeze, die wy thans behandelen, overeen komt. Klein (g ) maakt een Roof - vogel van deezen Lyfter, hem noemende Lanius, en Ococolin, in navolging van Seb a. Van meerder gewicht achten wy het weinige^ 't geen de Laat (£). aanteekent, als hy zegt: De Wilden maaken groot werk van het Vogeltje Quereiva, V welk zeer fchoone roode veerkens heeft cp de borft, de vleugelen zwart, en de reft van het lyf klaauw. Deeze CO Ornitb. pag. 341. (f) Ampelis. Edit. Duodecimo, reform. t>ag. 297. 6? 298. N° &. (g) Lanius, Ococolin dittus. Axium prod. pag. 54.. N° 6. (t>) Quereiva, Befchryving van Wejiiniiïn, pag. 505.  AMERIKAANSCHEN LYSTER. | ze korte, doch ldaare,.befchiyving duid onzen Vogel vry wel aan S maar 't geen meer is, daar vinden wy de waare Land-benaaming' die wy hem dus, onderfcheidings halven , als eenen toenaam geeven kunnen. Ik beken by de eerfte vergelyking der aangehaalde Schryveren, tegen deeze onze Lyfter-foort, byna in twyfel gebragt te zyn! of de koleuren, met welken Seba en Edwards hunne Vogels verbeelden, der natuure wel nauwkeurig genoeg gevolgd waaren? Dan daar na gelegenheid gevonden hebbende deeze fraaie Vogels in de Kabinetten der Liefhebbers naar te gaan, (gelyk,. onder anderen , in dat van den zo vriendelyken als. verplichtenden Heer Julianus, te Utrecht, 't geert ongemeene zeldzaamheden bevat) ben ik volledig overtuigd geworden, dat onder deeze foort, verfcheide verfchillendheden, even als by de Europeefche Lyfters a gevonden worden. In deeze gedachten dus door eigene ondervinding gefterkt, vermoede ik, dat niet alleen de twee Manakins van Edwards! ( naamenlyk , die de keel, borft en het gedeelte van den buik, purper, kleurig heeft, en die met de rooze-of oranje-kleurige vlakken, welken hy alleen in kunne onderfcheiden denkt te zyn, doch vry onzeker ) maar ook de Ococolin van S e b a ( die maar zeer weinig purper onder den bek heeft) en de Vogel met den blaauwen dwarsband , van welken Brisson by zyn eerfte foort als eene verfcheidenheid fpreekt, en eindelyk deeze, dien wy hier befchry ven zullen, vyf, of ten minften vier onderfcheiden' fooiten zyn. Voornaamenlyk mogen wy dit veronderftellen, indien het verfchil der kunne (omtrent welke wy by de kennis der vogelen, viflehen en andere fchepzelen nog op duiftere paden wandelen) hier in geene miftafting kan veroorzaaken; dit plaats hebbende, zoude het kunnen zyn, dat de Vogel van S e b a de vrouwelyke foort van den onzen is, vermits de purpere koleur der keele veel minder, en de blaauwe koleur zelfs zwakker is; doch wy zyn verplicht hier aan te merken,dat deeze veronderftelling alleenlyk ruft op eenige waar- a o ^ 3 «ce-  6 BESCHRYVING van den neemingen van fommige Ornithologie!, welke de koleur der vrouwelyke foorten doorgaans minder fchoon en zwakker vinden. Een ftelregel, welke, hoewel zy by fommige foorten doorgaat, echter anderfints, door dagelykfche ondervinding beweezen kan worden aan genoegzaame tegenfpraak onderworpen te zyn. De overeenkomftige kenmerken, welke wy in deeze Vogelen met de Lyfters vinden, naamenlyk de grootheid, de gedaante van het lyf, de bek, (die, genoegzaam als die der Lyfters, het omgeboogen puntje heeft) de ftaart, de voeten, dit alles by een genomen, zeg ik, doet ons deezen Vogel, op het eerfte aanfehouwen, een Lyfter noemen. Van deezen Vogel, alhier in 's Graven Hage op eene verkoping, zeer wel gedroogt en opgezet, voor het Vorftelyke Kabinet gekogt, en dus by ons niet leevende gezien zynde, kunnen wy, wegens deszelfs natuurlyke eigenfchappen, hier niets zeker ter neder Hellen. Het komt ons nochtans niet onwaarfchynlyk voor, dat deszelfs gewoone leevenswyze en voedzel niet veel van den Lyfter verfchilien zal. Deszelfs geboorteplaats is Brafil. BESCHRY^  AMERIKAANSCHEN LYSTER. 7 BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN LYSTER, genaamd Q U E R E I VA. Tab. V. "T\e grootte van deezen Vogel is overeenkomende met dien Lys* J-' ter, welke onder de benaaming van Krams - Vogel bekend is. De Bek is zwart \ het puntje van den bovenften eventjes over den onderften als omgeboogen. De Neusgaaten half ovaal buiten de voorhoofds-veeren uitftekende. De Oogen .... De Tong De veeren van het Hoofd, den Hals en den Rug zyn fchoon lichtblaauw, met zwart gemengd. De flag - veeren der Vleugels zyn zwart, gelyk mede de fchoften der Vleugels, doch wat laager vertoonen zich ook eenige blaauwe veertjes. De Staart-veeren zyn mede zwart. De Keel is van onder den Bek tot op de Borft fchoon purperachtig rood. De geheele Borft en Buik, tot aan den Staart, zyn fchoon lichtblaauw. Dicht by de Beenen en by den Aars vertoonen zich alleen een enkeld purperachtig rood en zwart veertje. De Beenen, en de Klaauwen , die van vooren drie en achter een zyn , zyn zwart, gelyk mede de kromme platachtige Nagels. EINDE   BESCHRYVING VAN DEN AMERIKAANSCHEN ROTS-HAAN, Zynde een wonder- fchoone en nog weinig bekende VOGEL, overgebragt uit SURINAMEN; en zich bevindende in het Museum VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE FAN ORANJE EN NASSAUW, ERFSTADHOUDER, ERF-GOUFERNEUR, ERF-KAPJTEINGENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R9 Direfteur der Forst elyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korre spondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parvs Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, M D C C L XIX.   - ft mogelyk gewetf h t waf ZttZl üme te,bTalen- By bet bebouden ™n d™ ™™. door BarrerbTb deezen Vogel gegeeven, hebben wy ook die van Haan moeten behouden, boewei denllvel anderfins met eigen is, dan aan bet Mannelyke Geflacht der Vogelen. aen™™n Ca) Gallus f er us, Saxatilis, Croccus, crifiam è plumis conjlruclam mens Coc-rfe* Roehes. Effaifur 1'HiJtoire Naturelle de la Frame Equinoxiale. Paris 1740 8vo A 2  4 BESCHRYVING van den van kunnen ontdekken. De Heer Linnée (£), brengt thans deezen Vogel, met eenige andere, onder een nieuw geflacht, 't geen hy Pipra noemt, en geeft hem den naam van Rupicola, in navolging van den Heer Brisson,, van wien wy ftraks zullen fpreeken. Edwards(^) verbeeldt en befchryft het hoofd en den hals van deezen Vogel; doordien hy deeze deelen maar alleen, en dus zeer gebrekkig, had ontfangen. In een klein, door zyn vriend daar by gevoegd, bericht, niet minder gebrekkig, dan dit hem toegezonden deel , wordt gezegd , dat hy fterk naar Muskus ruikt, ('tgeen ik in mynen gedroogden niet heb kunnen ontdekken); dat hy zeer zeldzaam is in Surinamen en moeielyk om hem te naaderen. Men geeft hem aldaar ook den oneigen naam van JVieddehop, welken de Heer Linnée hem voormaals mede gaf. De Heer Brisson (d) is dan de eerfte, die deezen Vogel, zyne uiterlyke gedaante, als een rangfchikkend (fyftematifch)Schryver, naauwkeurig befchryft; en met eene vry goede afbeelding, doch ongekoleurd, opheldert, Hy plaatft den zeiven in zyn XIV. Order, welke in V. Afdeelingen en VII. Geflachten verdeeld is. Zyn eerfte Geflacht, in die Order, bevat alleen deezen Cocq-de-Roch&, door Barrere reeds aldus genaamd, en welken wy,, in navolging, Rots-Haan noemen. Dus niets van den aart van deezen:Vogel befchreeven vindende, zo kunnen wy geene andere befchryving, dan flegts eene denkbeeldige, daar van opgeeven, welke op de benaaming en eenige uiterlyke kenmerken beruft. By eene vergelyking van deezen Vogel, met den waaren Hopvogel, welken, niet wy, (gelyk de Heer Brisson verkeerd meent) maar de Duitfchers, Wieddehopff of Widhopf noemen,, zal menrafch be- (2>) Rupicola. Pipra. Crifia ereSta margin» purpureo, corpore croceo, tefiricibuj reetricum truncatis. Syjt. Nat. Ed. Duodec. Hol. iy66. p. 338. (c) Le Widde Hop. Glanures. Tom. II. p. 115. Tab. 264. ( gelegd, voor geko^ men. De Papegaayen kunnen zeer oud worden, ik ken 'er • een, welken men zeker weet dat naby de honderd jaar by eene Famillie geleeft heeft. Dit niet tegenftaande zyn zy heel zeer aan de vallende ziekte onderhevig, voornaamelyk, de zogenaamde Loeries. Het befte hulpmiddel hier tegen is hun brood, zeer natgemaakt, met eene goede quantiteit geftampt Hennip-zaad te vermengen. De Ooft-Indifche Loeries vereiflchen doorgaans natter voedzel, dan de Amerikaanfche Papegaayen. Het is ook zonderling van deeze Vogelen, dat het zaad der Katoen-boom hun dronken maakt, en dat der wilde Saffraan, 't geen een fterk Purgeermiddel voor den Menfch is, door hun zonder ;fchaade gebruikt word (ƒ). Het is aanmerkelyk 't geen Pistorius (g) verhaalt, en waar uit - Ce) Tbsfaurus Vol. I. pag. 104. Tab. 68. Fig. 1.- (ƒ) Houttuin Nat. Hift. of uitvoerige Befchryving der Dieren , Planten en Mineraalen, volgens het famenftel van den Heer Linn^eus, / Deel IV Stuk pag, 233'. Amft. 1762. 8°. (g) Befchryving van de -Colonie. van Surinamen, Pag. 68. Amft. 1763. 41 - JH. wO. 1J4 U 1 EINDE.    BESCHRYVING VAN EENEN AFRIKAANSCHEN NOG GEHEEL ONBEKENDEN ROOF VOGEL, D e SAGITTARIUS GENAAMD, op de KAAP de GOEDE HOOP vallende, en overgebragt in de Diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID, DEN HEERE PRINS E VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF* STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, E R F-KA PIT E INGENERA AL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreeven en uitgegeeven door A. V O S M A E R, Direiïeur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, 9n Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfcbap der Weetenfchappen van VHJJingen. Te Amsterdam, ByPIETER MEIJER, MDCCLXIX,   l^d. vur.   NATUURLYKE HISTORIE VA N DEN AFRIKAANSCHEN VOGEL, SAGITTARIUS. ^niTelke onbekende wonderen de wilderniflen van Afrika in hun * * binnenfte verbergen, of fomwylen doen zien, daar van hebben wy reeds de blyken doen befchouwen, in onze befchryvingen van 't breedfnuitig Bofch-Zwyn en het bafterd Mormeldier. Thans komen wy die proeven te vermeerderen , door een Schepfel uit het Geflacht der Vogelen van dat Waereld - deeï. Een Schepfel, zo vreemd, in deszelfs geftalten, als in de famenftellinge der deelen waar uit het beftaat, en niet minder verwonderlyk-, in zyne geaartheid en eigenfchappen, in tegenoverftellinge van zyne gedaante. Aldrovandus befchryft eene Duif met den bek van een Eend O). Een Gans met den onder- en boven-bek vooraan binnenwaards omgeboogen Een andere meteenen Snavel naar een Arends - bek gelykende (» Om van geen Monfter te fpreeken; want deeze bygebragte geeft de gemelde Schryver voor wezendlyke foorten op. Zo verfchillend is de Natuur in haare uitwerkfelen; en hoe moeijelyk zyn de grensfcheidingen der Geflachten , door zulke voorwerpen, te bepaalen. Dit zo even aangehaalde, en niet minder het onderwerp deezer befchryvinge, toont ten allerduidelykfte, zo als wy voorheen by de Ys-vogelen reeds gezegd hebben, op hoe loffe gronden de famenflelfels der Natuure (Syjlemata) nog ruften; voornaamelyk, wanneer men de onderfcheide kentekens der Geflachten en Soorten alleen aan uiterlyke kenmerken wil bepaalen. Ik beken de (a) Ornithologie Tom. II p, 482. nu<: (b) Ornithologie Tom. III. p. ij0. (O Ornithologie Tom. III. p, 164. A £  4 BESCHRYVING van eenen nuttigheden, en de vorderingen dezer Eeuw, hier in gemaakt; dan hoe zal men op dien voet deezen Vogel plaatfen? De kromme bek brengt hem tot de Roofvogelen, en de lange beenen, tot de Steltloopers of Waaterminnaaren; welk eene verfchillendheid van kenmerken! en echter zyn die overeenkomftig met den aart in deezen' Vogel, zo als men uit deszelfs befchryvinge zien zal. De aart en natuurlyke eigenfchappen der fchepfelen zyn dan datgeene 't welk men, vooral by de Rangfehikkingen, moet raad pleegen. Geen vyand van vifch zynde, zo is echter het geliefïte voedfel van deezen Vogel vleefch, 'tgeen hy verfcheurend inzwelgt; zie daar een kenmerk, 't welk hem terftond naar de Bende der Roofvogelen verwysd, en in welke hy, wegens zyne lange beenen , die anders aan hun oneigen zyn, een afzonderlyk Geflacht uitmaakt. Deeze Vogel kan, naar 't fehynt, de gefteldheid van onze luchtftreek zeer wel verdraagen. Voor omtrent twee Jaaren is dezelve door den Heere Otto Luder Hemmy, Lid van den Raad der Juftitievan de Kaap de Goede Hoop, overgezonden, en aart hier in onze Diergaarde volmaakt wel. De Kuifveeren, welke, by de langbeenige en meeft alle andre Vogelen, alleen den mannelyken eigen zyn, doen my "denken dat hy tot hun Geflacht behoort. Van natuur is deeze Vogel niet kwaadaartig; en hoewel hy met eenen bek gewapend is-, die vrees aanbrengt, byt hy nooit, zelfs niet als men hem aangrypt en vafthoud, altoos trachtende iemand te ontvlugten, die hem nadert. In dit geval kan hy ook fprongen doen van acht a negen voeten hoog, om zynen vervolger te ontwyken. Zich ter rufte willende begeeven, legt hy zich op den buik en borft op den grond neder, en flaapt met het hoofd tuflehen de veeren. 'Zyn fchreèuwend geluit zweemd het meeft naar dat van eenen Arend, doch dit maakt hy zeldfaam. Zyne gewoone beweeging is, by aanhoudendheid , met zeer groote fchreeden gins en weêr te loopen; van wege deeze groote flappen die hy maakt, eenigzins overeenkomftig met eenen Boog-Schutter, zal het mogelyk zyn,. dat men hem:  AFRIKAANSCHEN ROOF-VOGEL. 5 hem den naam van Sagittarius gegeeven heeft, en met welken hy van de Kaap is afgezonden. Deeze Vogel moet aldaar nog zeer raar zyn, vermits Kolbe, Valentyn, en anderen in hunne Kaapfche dier - befchryvingen, geen gewag van hem maaken (d). Wanneer men hem by zyn gins en weêrloopen nadert, en waar in hy weezendlyk eene grootfche houding vertoont, maakt hy een geduurig kraakend geluid , even als , Krak:, Krak. Hy fehynt, eenigen tyd in ruft gelaatën, en van- zyne gewoone vreeze voor iemand te rug gekoomen zynde, vry nieuwsgierig. Toen de Tekenaar met hem af te beelden bezig was, kwam hy, even als hier terzyden in de afbeeldinge vertoond is, zelfs van zeer na by, en als over zyné'afbeelding verwonderd, met de veeren van het hoofd alle opgericht , op de aftekeninge zien. ' Dikwils komt hy met opgelichte vleugels en vooruitfteekenden kop nieuwsgierig zien; zo kwam hy twee a drie maaien by my, wanneer ik aan een tafel, in zyn loopplaats gezeeten , met hem te befchry ven bezig wa;s. In dien ftand, of dat men hem, als hy honger heeft, iets 't geen hem aangenaam is toewerpt, fpreid hy de kopveeren in twee ryën vry hoog opgericht van een, daar zy anderzins als onregelmaatig hier en daar geplaatft zich nederhangende vertoonen. Ver van kwaadaartig te zyn, fehynt hy veeleer van eene goedaartige en vrolyke natuur \ veeltyds ziet men hem een ftrootje, of ander by hem liggend lichaam, met den bek en zelfs met den poot opvatten, en in de hoogte werpen, 't welk hy, als fpeelende, verfcheide reizen herhaalt- Zyn (d) Na dat ik deeze Befchryving geheel had afgefchreeven, komt my een oud Domefticq bezoeken, pas van de Kaap te rug gekomen, alwaar hy eenige Jaaren gewoond heeft. Die bericht my, dat deeze Vogels aldaar thans redelyk gemeen zyn, dat de Boeren die, eenige uuren ver van de Kaap, zeer jong uk de Nellen baaien, en dezelven voor hun vermaak houden, gelyk mede om hunne Woonfleeden van het ongedierte van Slangen, Hagedisfen, Padden, Rotten en Muizen enz. te zuiveren, die zy al!e opzoeken en verflinden. Men zou dus deezen Vogel den Afrikaanfcht-n kis kunnen noemen. De gemelde Boeren geeven hem (zekerlyk by verbaftering van het woord Sagittarius) den naam van Secretarius. A a  6 BESCHRYVING VAN EENEN Zyn gewoon en geliefft voedfel is vleefch. Werpt men hem een levendig Kuiken, zelfs een Hoen voor, zo flaat hy 't zelve met eenen voet zeer geweldig. Mift het hem, het dier in eenen flag genoeg te treffen, zo herhaalt hy zulks, en verfcheurt het vervolgens met zynen krommen fcherpen bek. Eens heb ik hem drie doode Moffchen, die men hem voorwierp, den een naa den anderen, met veeren en al, zeer gulzig zien inflokken. Om die gemakkelyk door te zwelgen nam hy die by den kop, vooraan in den bek, en Hokte die zo, zonder de minfte verfcheuring, naar binnen. Zyne gewoone fpys is echter Schaapevleefch, waar van hy het vet zelfs afzondert en liggen laat. Des Winters, tegen de koude, binnens huis in eene afgezonderde plaats bewaard wordende, weet hy de Rotten en Muizen, die op het zaad der Dieren afkoomen, aartig te vangen. Geduldig kan hy langen tyd voor het een of ander gat, daar zy door koomen, ftaan loeren, en wanneer die in zyn bereik zyn, flaat hy hun dikwils in eenen flag dood en voed 'er zig mede. Dit zyn zyne lekkerfte beetjes ; want hy verkieft de levende boven de doode dieren. Op zyn gemak willende eeten, buigt hy zich neder op zyn hakken of kniën, en verflindt dus zyn voedfel halfliggende. De lange beenen van deezen Vogel gaven my genoegfaame verzekering dat hy, gelyk de Reigers, ook vifch tot zyn voedfel zoude neemen: ik liet 'er hem eenige voorwerpen; hy bezag dezelve, zonder die tian te raaken; dan den volgenden morgen, mogelyk door wat meerder honger aangefpoord, vond men die meeft verteerd, en, om zeker te zyn, hem doen nog een kleine Snoek voorgeworpen zynde, verkoos hy 't vleefch. Hoe oplettend men geweeft is, heeft men niet konnen zien, dat hy ooit dronk. In de maanden Juny en February verzekert my zyn oppafler, dat hy hier van veeren verwiüelt, E>e ontlafting der verteerde fpyze is, als die der Reigers. BESCHRY-  AFRIKAANSCHEN ROOF-VOGEL. 7 BESCHRYVING VAN DEN A F EIKA ANSCHEN VOGEL, SAGITTARIUS. • TaK V I I I. TXE hoogte, van den grond tot den top des hoofds gemeeten, is ruim drie Rhynlandfche voeten. Het hoofd , de hals en het lyf,. zyn lood - kleurig. De borft 'is, tof op de dyën, met vuil - witte veeren bedekt. De dyën hebben korte plat op een liggende kleine zwarte veeren, tot op de hakken van het eerfte lid der beenen. Onder, naar den buik, zyn de veeren zwart,, aan aSSS ^ hoofd heeft den, vechten zy dikwyls, wanneer de jaloufie hen betveegt, met eikanderen, dat ze er dood by neer vallen. Zy leeven over het algemeen tot acht jaaren, Qp) athenaioi rekt echter den leeftyd der tammen tot de dertig jaaren uit. Ca) Hun vleesch is zeer dienftig voor zwakke, tedere en naauwelyk* ^m^mmemy*^, alzo het, voornaamlyk dat der jonge Duifjens, malsch, fappig en zeer gemakkelyk om te verteeren L 1 . , Oud Cw; Aelianus, Variar. Hist. Lib. 9. C*0 Plinius, Lib. fo. Cap. 37. C en de Heer anderson zegt, dat ze ook op het Eiland Ysland gevonden worden. (dd~) ^ C * ) M a r c g r a v e , Êisl Nat. Brafd. Pag. 204. m At,binus, Tom. III. m het Mannetjen op de ^LVIItte en hét Wyfjen op de XLVIUftc plaat wordt afgebeeld, doch welk onderfcheid tusfchen het Manh en Vrouwl geflacht, volgends Edvards, R&^»!$e er nog een beter afbeeldfel van geeft. Glanuren , pag. 271- pla* CCLXAILV (2)«Mk ^vestris Species ex infula SanBi Thcm*, marcgrave, Hist. Natur. Brafil. pag 213. mYIÏ C*0 Ctkttnba minor ventre Candido, stöANE^fflW, pag. 303- lab.CCi.Ail. tig. 1. brown, Nat. Hist. of Jamaica, pag. 469* ca-tesby, HisU de la LaroUne,.Tom. 1. pag. 25. pL XXV. , „ , fM Zie dnar v.n by rav, in zyne Befchryving der Vogelen. C«0 Linn^us, Natuurlyke .HiSt..5de Deel. Watson, vert. door noze- •man, Bladz. 242. . T7. , , Q, , C^.Anberson en ho r re bow, Befchryving van Ysland, Bladz. SS- TsTe,lerd, Vertaaling.  K A N E E L D U I F. ri Uit dit alles is ligtelyk te befluiten, dat de Duif in het aw «een, een bewooner der gèheele Waereld genoemd kan worden, daar zy, Zo wel in Europa, als in de Oost- en West-Indien voorkomt. Ja zelfs op de Pelew Eilanden, is ze' aangetroffen ■geworden, waar zy van eene groote waarde gehouden wo°rdt, zo dat het niemand, dan perfoonen van een' hoogen rang4 vryflond van dezelve te eeten. Cee) ° " ' Men ziet door deze optelling, dat onze Europifche wilde Duif zich over de geheele Aarde verfpreid heeft; men vindt ze in Mexi *2 m Nimw °P het Eiland Martinique, in Carolina, in Jamaica; m alle de heete en gemaatigde Landflreeken der West-' Indien, m de Oost-Indien, Amboina (ff) Ceilon, de Molukkifche >en Phihppynfche Eilanden. Ja, zelfs worden er Duiffoorten in de Poollanden gevonden, waardoor de algemeenheid van dezen Vogel genoegzaam geftaafd wordt; echter de byzondere en door geenen Schryver nog befchreevene foort, van het Eland Ceilan of Ceilon, welke wy de Ceilonfche Kaneelduif noemen, verdiende naar ons oordeel .als iets zeldzaams in deze foort, in derzelver kleuren naauwkeurig afgebeeld, en als een weinig bekende Vogel, den liefhebberen der Natuurlyke Historie voorgefield te worden. iee) Zie g. keate, Reize van Henry Wilfon in 1783, naar de Pelew Eilanden, gedrukt te Rotterdam 1789, Bladz. 304. Cff) Een myl oostwaardsch van Amboina, heeft men eene Baai, voor welke, een half myl van den wal, het klein Eiland Puk Touban of het Duiven Eiland ligt, «us genoemd naar de menigte dier Vogelen, welke men aldaar vindt, gevost. Hist. Befchryving der Reizen, XlIIde Deel. (Ned. Uitgave.) B s  BESCHRYVING VAN DE C E I L O N S C H E KA NEELDUIF. Tab. IX. D eze Vogel, fchoon onder de Cokmba Oenas wel re betrekken , maakt echter een geheel zonderling foort uit,, als mem deszelfs. kleur in aanmerking neemt, welke nergens,- by geen' Schryver over de: Natuurlyke. Historie der Duiven 9t alzo wordt gevonden. Zy is eigentlyk van Ceilon, tot verryking van het Kabinet van den Prince overgezonden, en wordt nergens in deszelfs waara kleuren afgebeeld of befchreeven gevonden. Zy is iets kleiner dan de gemeene Duif, fchoon dezelfde geftalte: van hoofd hebbende, de kleur van de vederen boven, op den.kop,> hemelschblaauw, de bek kaneelkleurig, aan den. hals bleek rood, de: krop en buik eenigzins bruiner, de dekvederen donker groen,.met eene: ligt blaauwe. plek van boven: voorzien, de. zeer korte ftaart.is donker, bruin en de pooten hoog rood; wy geeven dezelve den naam van KbneeUuif, zo om de kleur van den bek als om dat ze zich gaarne met her kaneelriet. voedt. Daar wy dezen Vogel, niet. dan dood en reeds afgezet ontfangen hebben, is het niet mogelyk. van deszelfs levenswyze; eenig verflag te geeven. Zo veef echter is zeeker, dat ze; van de gemeene- Duif niet veel in aart verfchiit, en in menigte in de boschrykei Oorden van het Eiland Ceilon wordt aangetroffen;, alwaar ze echter,, uit hoofde van derzelver wildheid,- niet zeer gemaklyk leevende. gevangen wordt. Zy heeft genoegzaam denzelfden aart als de. Mokkkifche em Amboinafche Duiven , fchoon ze, om heure gemengde kleur,-nog meer. met: die van Nicobar overeenkomt;' alhoewel ze in grootte met. dezelve verfchille». e. i N D e:.  beschryving VAN EENEN ZELDZAAMEN AFRIKAANS C H E N NOG NIET BESCHREEVENEN naakthalsigen NIMMER ZAT of WULP, aan de kaap be goede hoop GENOEMD BOSCH-KALKOEN. En overgebragt in de Diergaarde VAN ZYNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID. BESCHREEVEN DOOR A. V O S M A E R, In zyn leven Raad van Z D. H., Directeur der Vorftelyke Natuur- en Komt .Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Academie, - en Correspondent der Koninglyke Academie der iVetenfchappen van Parys , Lid der Koninglyke Academie van Madrid, van het Zeeuwsch Genootfchap te Fiisfingen, en van de Holl. Maatfchappye te Haarlem. Met naar 't leven Getekende en Gecouleurde Afbeeldingen. Te Amsterdam, B Y J- B. E L W E, M D C C C I V,     NATUURLYKE HISTORIE VAN EENEN afrikaanschen NIMMERZATof WULP, (tantalus Urn.) Aan de Kaap de Goede Hoop BOSCH-KALKOEN genoemd. Hadden wy meermalen gelegenheid, om de billykheid der klagten van zo veele ervaren Natuuronderzoekeren te moeten erkennen over de geheel onvoegzaame en dikwerf groote verwarring geevende benamingen, welken zo veele voortbrengfelen^der natuur van derzelver eerfte vinders of ontdekkers, wegens gebrek aan de noodde gronden der waare Natuur-kennis, bekomen hebben, wy treffen er thands wederom een nieuw en zeer overtuigend voorbeeld van aan, in den fchoonen Vogel welken wy hier gaan befchryven als zynde van de Kaap de Goede Hoop, aan de zoo beroemde en myner zo^e toevertrouwde Vorftelyke Diergaarde overgezonden, onder aen uaam van Bosch-Kalkoen, offchoon aan denzelven niet alleen alle de orde- en geflachts - kentekenen ontbraken, welke het dier noodzakelyk hebben moest» om tot die afdelingen te kunnen gerangfehikt worden, en den nu verkeerdelyk gegeeven naam met recht te kunnen dragen, behoorende de vogel, welken wy voorgenomen hebben hier te befchryven en aftebeelden, zo om zynen by het eerfte aanzien zelfs terftond in het ODg vallende, langen en neerwaards omgebogen bek, zynen langen hals, zyne tot byna aan de knieën bevederde lange pooten , als om den kalen breeden keel en wangen, om den ftand der toonen of zogenaamde vingers, en wegens zynen overigen geheelen lichaamsbouw, tot de orde der zo genaamde Steltlopers, en daar in tot het Geflacht der Tantali, of A 2 dier  4 BE$?CKRYVlKPi van kénJ|LJflTJC^A>N$C?fEN dier vogels, welken wy -Necriai-Kiers Uful&etij of ook wel Nimmerzat' ten, de Franfchen Courlis, de Engelfchen Carlews, (beide naar het gewoon geluid dezer dieren)', eif déIlobgcUritfehers Wind-, Regen-of Wetter - Vogel of ook wel Nimmerzat noemen. Van dit Vogel-geflaéht bewoohcn' vei fchejde 5 foorjen ^rf^lle^Q^Ve^efd - deelep, ^5 echter, dat iömmigen alleen aan dit, fommigen aan een ander Wereld-deel by uitzondering, en als'in eigendom fchynen toe te behoren. Over het algemeen genomen zyn ze zeer fnel, zo wel van loop als van vlucht, vliegen'in'fchooien met c".kanderen, en kunnen als Trek-Vogels aangemerkt worden, die hunne woonplaatfen min of meer naar de veranderingen' der jaargetyden verwisfelen. In verfcheidene - foorten van dit Vogel - geflacht," hééft men tusfchen de Mannetjens en Wyfjens (wat de uiterlyke' gedaante, grootte en tekening -of koleur der vederen betreft) geen "byzondcr in' hét oog vallend verfchil kunnen waarnemen,' zo 'als;zïfï'ks, dóór het 'voorbeeld onzer Europifche Wulpen, bewaarheid'wordt. Voor zo verre men tot heden heeft waargenomenleggen de meesten drie of vier eijeren, welke even als die onzer Europifche Wulpen, die men vry eenflemmig zegt dat er'fteeds vier leggen,'vóórts by-uipftek fmaakelyk-, en als eene byzondere lekkerny geacht worden. Voorts onthouden zy zich in waterryke moerasfige landftreeken, zo wel in den omtrek van rivieren en meifen, als op de flykende zeebanken , en aan de oevers der zeeën, alwaar zy zich voornamentlyk voeden met kikvorfcheti, kleine vischjens en wormen, welken zy met hunnen daar toe zo juist gefchikten, langen priemvormigen, en aan deszelfs einde feisvormig neêrwaards omgebogen bek, zeer behendig weeten uit den grond te haaien, terwyl, volgends het verhaal van fommige Reizigers, ook het vleesch van verfcheide buitenlandfche Courlis of Wulp-foorten , aan de bewooners der' landftreeken waar zy'zich ophouden, geen minder fmaakelyk gerecht ople-05 iob sss ta fWöOdw : . - n sanog >§i re i vert,  N T M M ElZ.AT o f W U L P. 5 verf', dan onze inlandfche Wulpen ons hier te Lande verfchaffeh. (*) Van dit. fraure Vogel-geflacht heeft de Graaf de b upfom wyfiien foorten befchreeven, en van dezen er elf doen afbeelden, welk aantal naderhand, by het doen, van zo, veele- nieuwe ontdekkingen in de verfchillende Wereld - deelen, allengs, met nog zes anderen vermeerderd is; gelyk men die in de l&föEof veertiende uitgaaf van het Systema Natum des Ridders linNjEüs (t) by een vergaderd, en beknoptlyk kan befchreeven vinden, en waar \% eene geheel nieuwe, of zo verre wy weeten, eene tot heden nog niet naauwkeung befchreevene twee-en-twintigfte foort, nu die voegen mogen, welke wy thands naar het voorwerp zelve gaan befchryven , en in eene ook naar hetzelve, door den beroemden Vogel-Schilder a. s c u o uman, naauwkeurig vervaardigde af beelding , den liefhebberen der Natuurlyke Historie zullen voorftellen, . C*) Vergel. de belangryke befchryving, door den voortreffelyken houttuin van onzen inlandfchen zogenaamden grauwen wulp, gegeeven in het fchoone Werk over de Nederlandfche Vogelen, des Hrn. sepp, HDeel, bl. 109 en ,10. (t) Ik vind echter den Tantalus Cahus aldaar verkeerd, en waarfchynlyk alleen by overyhng befchreeven, als: Mn zo vel van agterhoofd, als yan bek en pootendaar alle die deelen, in deze foort, beftendig rood van koleur en als zodanig ook befchreeven en afgebeeld zyn, in dc door den Hr. gmelzn zeiven aangehaalde A3 B Ei 1  6 BESCHRYVING van eenen AFR IC AAN S C HEN beschryving VAN EENEN AFRIKAANS CHEN TANTALUS of WULP, Aan de Kaap de Goede Hoop BOSCH KALKOEN genoemd. Tak X. D eze fraaiie en zeldzame Tantalus of Wulp, die omftreeks twintig duimen hoog, en van lyf zo groot als een gewoon volwasfen huis-hond is, heeft een kaaien kop, wiens voorfte en bovenfte gedeelten van de bafis, of het grondftuk der boven nebbe af, tot ruim halver wegen den kruin, in eene even boven langs de oogen fchuins oploopende richting, door eene vleefchige en verhevene roodkoleurige huid bedekt is, terwyl de ruim zes duimen lange, roode en naar het eind feisvormig uitloopende bek, buitenwaards met geene neusgaten, maar van binnen in deszelfs boven nebbe, digt by het gehemelte , met eene lange fmalle opene fleuf voorzien is, en de wangen reeds van boven de oogen af, en zijdelings langs het grondftuk van den bek, even als de keel beneden en ook het voorfte en zydelingfche gedeelte van den hals tot voor aan de borst, geheel kaal en met ligt grys of blaauwachtig vel bedekt zyn. Doch het overige van den hals daar en tegen , van agteren en ook eenigermaaten zydwaards met donkere- of zwartgroene neêrhangende veeren bezet is, welke van weerskanten langs de voorfchouders rondachtig benedenwaards naar de borst voortloopen, en daar, a}s 't ware, eenen langwerpig ronden, zwartkoleurigen kraag vormen; 't is dan ook in deze zo ver uitgeffelsfie en daar door zeer in 't oog vallende naaktheid van hals, by-  TANTALUSofWUlP i byzonderiyk dat ik eene voldoende reden meen gevonden te hebben, om dezen vogel den kenmerkenden en niet onpasfenden naam van Tantalus Nudicollis of Naakthalfigen Wulp te geeven, ter onderfcheiding van dien, welken de Heer de buffon, onder den naam van Uurhs a tête nuê (*) befchreeven en afgebeeld heeft, en welke in de laatfte of dertiende uitgave van het Systema Natura des Hr JINHÜS CO als de elfde foort van het Tantalus geflacht, onder de kenmerkende benaaming van Tantalus Calvus of Kaalhoofden Wulp voorkomt, met wien de onze overigens, by het eerfte aanzien, zeer veel verwanfchap fehynt te hebben. Het binnenfte van den oogappel van dezen Vogel is zwart, en met eenen lichten rooden kring omgeeven: de oorgaten zyn bloot, breed van opening en liggen laag, benedenwaards en achter de kaaks seleding in de naakte wang-huid bevat; de tong is, even als in alle de tot heden toe bekende Wulpfoorten, kort en dun, de heels optntfig wyd , zonder echter in eenen vliesachtigen meelzak over te gaan. Het gantfche lyf van dezen Vogel is overal dik bevederd, en fehynt (van verre gezien) één-koleurig en wel zwartachtig groen te zyn; fchoon iedere veer (meer van naby befchouwd) eenen fraaijen weêrfchyn van zich geeve, die met een donker glanzig groen, en een zwaar gedekt ftaalkoleurig blaauw als gemengeld fehynt te zynde veêren van de agterzyde van den hals, borst en ftaart zyn voor al van eene glanzige donker groene koleur, en de eerfte die van den halven borst, naamentlyk daar waar zy den hier bovengemeld den kraag vormen, lang en ftroef. Op het midden der vleugels zyn de dekveêren donker bruin, of rood koper koleurig, en aan derzelver bovenkant met eenen leevendigen ftaalkoleurigen rand omgeeven, welken, wegens den glans en in éénfmelting der koleuren, niet dan ten uiterften gebrekkig kan nage- 00 Hist. Nat. des Oif. Tom. VIII. pag. 3a. en PI. enlum. N. S67. b°°tSt W Tom. i. part. ». pag. 649 en 653,  8 BESCHRYVING van eenen enz. bootst worden, en die men daarom ook in onze hier by gevoegde (fchoon overigens zeer naauwkeurigc) afbeelding fiechts zeer onvolkomen heeft kunnen aanwyzen, zynde ■ voords de flagpennen van de zelfde algemeene donker groene koleur, die het geheele 'lyf heeft, en teffens zo lang, dat dezelven, daar tegen aan gefloten zynde, zich uitftrekken tot even voorby den ftaart , die kort neerhellend in eenen eirond vormigen omtrek uitloopt, en, even als het onderfte gedeelte van den buik, met zwart' groene vederen digt bezet is. ' De pooten die lang, fterk van fchenkels, tot fiechts even boven het kniegewricht bevederd en rozenkleurig zyn, hebben drie voorklauwen of toonen, welke tot aan hun eerfte gelid (van den voet afgerekend) door eene huid of vlies aan een verbonden, en even als de agterklauw met eenen zwarten, ihrJlen, en hoékachtig neêrwaards omgebogenen hagel voorzien zyn, terwyl die van den middenften voortoon breeder dan die der anderen is. Deze fraaije Vogel, is dan, naar myn inzien^ van alle andere, tot heden toe befchrevene Tantali of Wulpen onderfcheiden, ook zelfs van den Tantalus Cahus of Kaalhoofdigen Wulp dien wy hier boven zeiden dat anders met den onzen het meest overeenkomt , en met hem teffens ook het zelfde vaderland heeft: zynde ik voords te meer in deze myne. meening gefterkt, door dien ik de-onderfcheidende kenmerken van. eenen voorwaar ds tot aan de borst toe naakten hals, eenen uit lange en ftroeve zwart groene vederen, als gevormden kraag, eenen langer en bek en hogere pooten, behalven nog het aanmerkelyk verfchil van koleur, en eene algemeenere kloekheid 'van het 'geheele dier, beftendig hebbe aangetroffen'in ieder de. zer Vogelen , welke onder den onpasfenden naam van BoschKalkoen, en als'uit de Kaapfche binnenlanden herkomftig, aan de Vorftelyke Dierverzameling zyn toegezonden, en waar door ik derhalven meen recht te hebben, dezen Vogel niet fiechts voor eeneverfcheidenheid van den lantalus Calvus, maar voor eene wezentlyk nieuwe en van denzelven geheel verfchillende foort te kunnen houden. EIND E.  BESCHRYVING VAN EENE sierlyk geteekende, en over het hoofd en den hals twee lange zwarte streepen hebbende SURINAAMSCHE RATELSLANG; NEVENS NIEUWE PROEFNEMINGEN, IN 'SGRAVENHAGE GENOMEN, OP DE DOODELYKE UITWERKSELEN DER VERGIFTIGE BEET VAN EEN LEEVEND OVERGEBRAGT SOORT DIER SLANGEN; Zich bevindende, met verfcheiden anderen, in het Museum VAN Z y NE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUfV ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIG DE NEDERLANDEN, enz. enz. enz. Befchreven en uitgegeven door A. V O S M A E R, Directeur der Vorst elyh Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie en Korrespndetit der Koninglyke Akademie der tVeetenfcbappen van Pans * Te Amsterdam, By PIETER MEIJER, MDCCLXVIII.     NATUURLYKE HISTORIE E N NIEUWE PROEFNEMINGEN, IN 'SGRAVENHAGE GENOMEN, OP DE DOODELYKE UITWERKSELEN DER VERGIFTIGE BEET van de AMERIKAANSCHE RATELSLANG. Indien wy hier boven niet van nieuwe Proefnemingen gewag maakten , zoude het elk, die in de Natuurlyke Hiftorie der Dieren maar een weinig kundig is, billyk verwonderen moeten, op nieuw een Dier te zien befchryven en afbeelden, 't welk reeds ten onderwerp van zeer veele Schryvers gediend heeft. Zo min nu als het dit beruchte Schepfel aan Schryvers ontbreekt, even zo veel heeft men het getracht door afbeeldingen kenbaarder te maaken : hoe verre nu wy hier in boven anderen, door de teekenkundige hand van den Heer G. van den Heuvel, geflaagd zyn, zullen .wy aan het oordeel der Kunft-kenneren overlaaten. Onder alle de Schryvers, hier onder aangehaald (a), by welken men (a) Der Konigl. Schmoedifcben Academie der Wisfenfcbaften. Tom. KIP", p. 316* Tom. XV. p. 54. 189. R. Mead. A Mecbanical Account of Poifons. Lond. 1747. P. Fermin. Hijt. Nat. de la Hollande Equinoxiale. Amft. Iféf. T. Pistorius. Befch. van Surinamen. Amft. 1763. F. Watson. De Dierlyke Wereld. Amft. 1761. R. Bradley. Wijsgerige Verhandeling. Amft. 1744. Tab. IX. fig. 1. Journal da Scavans, Septembre 1764. No. 10. p. 513. Expériences faites par le Capitaine Halt., fur les effets du poifon du Serpent d fonnettes. Ex traites des Transaclions Pbilofopbiques. E. Tyson Pbil. Transaè. Ang. Vol. XIII. No, 144. p. 25. Idem in Acta Erudit. 1684. p. 138. Tab. V. A_ Cates-  4 BESCHRYVING van de men nog een goed aantal zoude kunnen voegen, zyn 'er zekerlyk geen, welken meer omftandigheden en beter Befchryving van deze Slangen geven, dan de Heeren Calm en Kapitein Hall, by welken wy de fraaije afbeelding van het Ontleede hoofd dezer Slang, en de waare gedaanten der tanden, 't geen wy in het Werkje van Dr. Mead vinden, niet vergeten moeten ; gelyk ook de geleerde Heeren Dr.HouTTUYN, en Watson,(wiens Werk door den Eerw. en Geleerden Natuurkenner Dr. C. Nozeman in het Hollandfch vertaald is) in hunne hier aangehaalde Werken, alles wat over deze ftoffe tot noch toe ontdekt is, gevoeglyk by elkander gebragt hebben. Daar zyn Schryvers 7 welken het verblyf dezer Slangen zoo wel in Ooft- als Weft-Indiën ft ellen; maar het fehynt my vry twyffelachtig of deze, door derzelve vergiftigende beet zo alom met recht gevreesde Slang , wel ergens anders, dan in de nieuwe Waerelddeelen gevonden wordt: Men weet dat Seba in zyn II. Deel verfcheide Ooft - Indifche Ratel - Slangen (£) afbeeldt en befchryft; doch men weet ook teffens zeker, dat de eerfte, die die beroemde Man op Tab. 45. ƒ 4. verbeeld , en voor een Ceilonfche Wyfjes Adder-Slang befchryft, geene andere is, dan een jong Weft-Indifch Ratel-foort, en wel de zelfde, welke wy hier na befchryven zullen. Ik beken met den Heer Buffon (c ) my dikwyls in die korte en losfe Kabinet-befchry vingen te mistrouwen; de ftukken, waaruit dezelve beflaan, zyn veeltyds voor een groot gedeelte op Verkoo- pingen CatEsby. Nat. Hift. of Carolina. Vol. II. p. 41. Tab. 41. 42. a. Seba. Tbefaurus Vol. II. Tab. 45. fig. 4. Tab. 95: fig. 1. 2. 3. Tab. 96. fiS- !• Houttuyn. Nat. Hift. der Dieren enz. Amft. 1764. firV. Vol. I. Pars VL pag. 290. Tab. 45. fig. 1. W. Schoutten. Ooft-Indifche Voyagie. Amft. 1675. III. Boek p. 53. Charlevoix. Hift. de la nouvelle France. Tom. V. p. 233, Iaüsons. Natural Hiftory of Carolina. p. 129. Linné. Syft. Nat. Edit. X. p. 214. Gronovius. Muf. Icbt. Tom. II. p. 70. Id. Zoophyl. Fac. I. p. 26. (b ) Zie hier boven, (e) Tom. X. p. 98.  AME RIK AANSCHE RATEL-SL ANC. 5 pingen gekocht, op Naamlyften , niet zelden door onkundigen, of zonder oordeel, zo niet fomtyds met een merkelyk bedrog om te misleiden, opgemaakt; verzekerde proeven hier van zyn my, in een vyf - en - twintig jaarige ondervinding, te veel maaien voorgekomen. De voornaame reden op welke myne twyffeling beruft, naamelyk of deeze Dieren in de oude Waereld te vinden zyn, is deeze, dat de Reizigers dier Geweften daar van niet, of ten minften zeer onzeker fpreeken. Wouter Schouten Cd), in zyne Ooft - Indifche Reize, zegt wel, dat zy dezelven in de Wildernisfen van het Eiland Dingding, ruim dertig mylen ten Noordweften van Malakka gelegen, hoorden ratelen, doch hy betuigt daar by, dat zy dit gedierte, hoe zeer zy 'er ook naar zochten, niet gezien hebben. Het kan dus gemaklyk zyn, dat zy het geluid van den Veldkrekel , welke in Ooft- en Weft-Indiën merkelyk grooter dan hier valt, daar voor genoomen hebben. Valentyns wydloopig Werk van Oud- en Nieuw-Ooft-Indiën doorbladerd hebbende, vinde ik dat deze 'er zo min van fpreekt , als eene geheele reeks van andere Reizigers door welken Ooft-Indiën is doorkruift, en wiêr Werken ik nagezien hebbe. D'Heer Linnéus fehynt het ook vaft te Hellen dat zy in het Ooften niet gevonden worden; want in zyn Syftema Naturce fielt hy alle drie zyne fooiten voor Amerikaanfche te boek, en ook zelfs die, welken Seba voor Ooft-Indifche opgeeft: Wy verlangen dus des aangaande zekerder berichten. In het Museum van Zyne Doorl. Hoogheid , den Heere Prinse Erfstadhouder, bewaare ik zes foorten of verfcheidenheden, zo als men 't noemen wil, en waar onder een, die ik uit de Verkooping van het Kabinet van Seba,onder de benaaming van Ooft-Indifche, gekocht hebbe. Deeze fchync my dezelfde als die welke hy in zyn Thefaurus Tab. 95. fig. 2. en 3. verbeeldt. Het is zeker dat als wy deeze Slangen, tegen die, welken wy weten dat Ameri- (w) Zie bier voor in de Lyjl der Schryveren. A 3  6 BESCHRYVING van de Amerikaanfche zyn, vergelyken, men een merkelyk verfchil zal vinden , maar dit verfchil wederfpreekt geenszins haar recht van geboorte aan de Nieuwe Waereld; want waarom zou dit Geweft alleen geen twee of meerdere verfcheidenheden in foort van deeze Dieren kunnen opleveren ? 't geen Catesby in Carolina reeds aantoont. Ook kan de vervelling der Slang hierin een merkelyk aandeel hebben. Myne twyffelingen, naamelyk, of dit foort van Slangen wel zo zeer aan de Oude als aan de Nieuwe Waereld eigen zy, beruft dan maar alleen, gelyk ik gezegd hebbe, hier op, dat ik in de Ooft-Indifche Reisbefchryvingen, niet het allerminfte bericht desaangaande vinde, waar op eenigen ftaat gemaakt kan worden. De geleerde Abt Prevost (e) rept 'er niets van in zyne Befchryving van Ceylon, daar Seba evenwel zegt die van daar ontfangen te hebben. R. Knox (ƒ) , die in zyne Befchryving van Ceylon van verfcheide Slangen en andere Dieren van dat Eiland fpreekt, meld 'er ook niets van, insgelyks Osbeek (g) enz. en in Afrika kan ik ook geene blyken van deeze gevaarlyke Dieren ontdekken: Wat reft 'er dan anders, dan te denken dat de Heer Seba in de opgave der woonplaatfen van deeze Dieren zal misleid zyn geweeft. In onze Weft-Indifche Kolonie te Surinamen noemt men deze Slangen Boicmmga, en in 't Hollandfch Ratel- of Bel-flang. De Heer LinnÉtjs geeft de benaaming van Crotalophorm aan dit geflacht, in het welk hy drie onderfcheidene foorten heeft opgeteekend, die hy Horridus, Dryinas en Burhfus noemt. Hy onderfcheid die foorten door het verfchillend getal van fchubben, welke deeze Dieren onder aan den buik en ftaart hebben, een kenteeken (behoudens de achting, welke wy anders aan dien grooten Natuurkenner verfchuldigd zyn) even gelyk het tellen der Vingraaten ter Onder- te ) Hift. Gen. des Voyages. Tom. II. Edit. de la Haye. (f) 't Eyhnd Ceylon in zyn binnenfte SrY. Amft. 1Ö93. Svo. (gj Reize nach uojtindie und China. Roftock 1765.  AMERIK AANSC HE RATEL-SLANG. T derfcheiding der Vifch - foorten , van veel te ongewisfe uitkomffc om daar op met zekerheid te kunnen aangaan. De Natuurlyke Hiftorie deezer Dieren door den Heer Kalm en andere genoegzaam afgehandeld zynde, (waarby men nog de Schriften van Marcgraaf, Piso en Nieremberg voegen kan) zo is myn voornemen maar alleen (gelyk wy alreeds daar mede begonnen zyn) de misllagen, tegenlfrydigheden, en dat geene 't welk anderen verzuimd hebben, en. myne eigene waarnemingen , hier ter neer te ftellen. Men is het zeer oneens of deeze Slang eene vlugge dan wel eene traage beweeging eigen zy. Dat geene, 't welk ik door eigene ondervinding wete, is zekerlyk niet in allen opzichte voldoende , wint de langduuiïgheid van de reis, de befloote, hoewel zeer ruime en van boven met glas overdekte kift, waarin de Ratel - flang by my ontfangen zich bevond, zyn, ongetwyffeld, hinderlyk, aan Dieren, die in hét wild gewoon zyn te leeven; zo dat zy,door afgematheid en vrees, belet worden hunnen waaren aart te vertoonen. De eerfte veertien dagen , der zeven en twintig , die zy by my geleefd heeft, (niet tegenftaande deeze Slang toen reeds al meer dan 23 weeken, zonder te eeten, gevangen was geweeft,) was dezelve nog zeer leevendig, kruipende geduurig door de kift heen en weder, komende dikwyls tot boven aan het glas; en uit al de beweegingen, die ik haar in dien tyd heb zien maaken, heb ik my nimmer kunnen overtuigen, dat deeze Dieren van een langzaamen en traagen aart zyn, vooral wanneer zy zich in het wild ophouden. Het geval, 't welk ik, in tegenwoordigheid van een goed vrind en mynen knecht, met dezelve gehad hebbe, wanneer wy haar in een daar toe gefchikte kift, met glas bedekt, overbragten, en waarvan wy hier na fpreeken zullen, kan niets anders dan eene vaardigheid te kennen geeven, welke my, of mynen toenmaaligen knecht, zeer flecht had kunnen bekomen. Eenige Schryvers maaken gewag van een fterken ftank, welke deeze Slangen, getergd wordende, afgeeven. Dit heb ik niet onder- von-  S BESCHRYVING van de vonden, terwyl dezelve in zyne eerfte kift, welke van oud droog eikenhout, van binnen met witte lymverf beftreeken , bewaard werd. Doch haar naderhand in een grooter nieuwe vuuren-houten kift overbrengende , rook de eerfte kift, door het op den bodem liggende vochtige zand , zeer fterk , 't welk veelen, hoewel verkeerdelyk, voor een ftank der flang namen. Niet tegenftaande alle aangewende poogingen heb ik deeze Ratelflang, zo min als onze gemeene inlandfche Slangen (welken in het Sticht by Utrecht en elders veel gevonden worden) aan het eeten kunnen krygen. Alles wat ik dezelve voorwierp was vruchteloos ; alleenlyk meent men haar eens melk te hebben zien drinken, doch ook niet meer dan eens , en zulks nog vry onzeker; want hoe naauwkeurig ik op de vermindering der melk acht gaf, 't wélk ik, wegens een teeken, 't geen zich aan den rand van het bakje bevond , gemaklyk doen konde, kon ik niet zien dat de melk in het bakje verminderde , hoewel de flang 'er haar bek eenigen tyd geboogen in hield. Het zelfde gebeurde met een kom met enkel water, door welke zy dikwyls heenen kroop,en 'er fomtyds in liggen bleef. Het fcheen my toe, nevens zeer veele andere perfoonen, die deeze Slang by my gezien hebben , dat de Dieren , welken wy haar voorwierpen, en waar van wy d'uitkomft hier na melden zullen, eene fchrikkelyke gewaarwording van deezen hunnen algemeenen vyand hadden. Zo dra werden zy niet by denzelven gebragt, of zy zochten zich in een hoekje te verbergen, en hier in, door een ingebragt ftokje, verhinderd wordende, liepen zy, als reeds den doodfehrik gezet hebbende, hunnen met den ftaart geduurig ratelenden vyand te gemoet. Watson befchryft dit betoovcrend vermogen zeer fraai, 't welk men deeze Slangen, door hunnen prooi fterk aantezien, toekent, en waar door alle Dieren haar als in den opgefparden muil zouden loopen of vallen. Dan ik geloof, dat men zulks nog meer, door deeze zonderlinge eigenfchap in fommige menfchen, aldus zoude kunnen ophelderen. Indien het zeker  AMERIKAANSC HE RATELSLANG. 9 zeker is dat alle Dieren, inzonderheid klein Gevogelte, deezen hunnen vyand kennen, en door eenen dood-fchrik op het zien van hem bevangen worden , zou het met hun even eens kunnen gaan, als met vreesachtige menfchen, die op eenen fmallen en hoogen weg, of op een open toorn klimmen, en die gewislyk (door de vreeze dusdanig geprangd) van boven neder zouden ftorten, indien men hun niet te hulp kwam; dit kan ook een betooverend vermogen, 't geen de vrees alleen veroorzaakt , genoemd worden. ; Men is nog in twyfFel, of deeze Slangen uit gramfchap, dan uit vreeze, met haaren ftaart ratelen. Myns bedunkens kan het beide waar zyn , en nog in een derde geval plaats hebben; naamelyk, om, in den tyd der paaring , elkander ter byeenkomft uit te lokken; gelyk wy weeten dat in zeer veele Dieren plaats heeft: hoe wel't ook zyn kan, dat de goedheid en voorzorge van het Opperwezen dit geluid alleen gefchikt hebbe, om den menfch te waarfchouwen. Het heeft my, in myne proefnemingen, altyd toegefchenen, dat eerft de vrees, daar na de gramfchap haar ter rateling aanfpoorde. Wanneer wy eenig Dier, 't zy een Muis of Vogel, by de Slang wierpen , kroop in 't eerft de Slane verfchrikt weg en ratelde; daar na, terwyl de Vogel of Muis ;benaauwd rond liep , herftelde zy zich weêr, en bleef ratelen, tot dat zy het Dier gebeten had. Met hare fchubben die zy op het lyf heeft, heb ik haar nooit geluid hooren maaken, fchoon fommigen zeggen dat zy zulks doet. Verfcheiden Schryvers zyn van gedachten, dat de ouderdom der Slang, uit het getal der leden, waar uit de ratel beftaat kan gekend worden; andere fpreeken dit wederom tegen doch met geen meerder recht, zo 't my toefchynt, dan hunne party. Wy kennen de kringmerken der Runderen, en de in-ker ving der tanden by de Paarden. Seba verbeeld eene Slan- met veertig leden in den ratel; dan dit is zeldzaam, want doorgaans hebben zy 'er niet boven tien of twaalf. De wyfjes, zegt men, B heb-  ib BESCHRYVING van de hebben altyd minder leden in haare ratels. Hier door kan het zyn, dat men fomtyds groote Slangen met weinig, en kleine met meerder fchellen in de ratels ziet; doch dan kan het ook niet waar zyn, dat het getal der leden in den ratel den ouderdom van het Dier aanduide; ten waare men wilde veronderftellen, dat de wyfjes fchielyker ftierven, en rafter aangroeiden. Onder de veelvuldigen, die ik in de Kabinetten gezien hebbe, heb ik fomtyds groote Slangen met weinig, en kleine met veele ratels gevonden : De grootte deezer Slangen is ongelyk : de Heer Kalm fpreekt maar van vier tot zes voeten lengte ; Watson ftelt die van zeven tot twaalf, en Ferm in zegt van vyftien voeten; doch dit is twyffelachtig. Sommigen zeggen dat de Slangen geen gehoor hebben , om dat men 'er geene openingen voor vind , die zekerlyk, gelyk in den Schildpad, onder de fchubachtige opperhuid verborgen zyn. Wy hebben hier over, in 't kort, eenige opheldering te wagten van den Hoogleeraar P. Camper, te Groningen, die met het onderzoek van het gehoor der Dieren bezig is. De wyze , op welke deeze Slangen leevende gevangen worden, bericht men my hier in te beftaan, dat de zwarte of Afrikaanfche Negers dezelven, als zy in eengerold , of, zo als men daar te Lande zegt, te fiaapen liggen, weeten te bekruipen, en haar heel gezwind digt onder den kop vatten, zo dat zy die niet kunnen omdraaijen. De Slang flaat zich dan wel ten eerften om de hand en den arm, doch alle deeze beweegingen zyn vruchteloos, en niet in ftaat om haar vry te maaken. Het heeft my toegefchenen dat deeze Slang, welke ik leevende gehad hebbe, het licht in de oogen, even gelyk de katten , door twee tot elkaêr naderende vliezen kon bepaalen: want, na den dood , was de perpendiculaire ftreep, dien wy zoo dikwils met verandering waargenomen hadden, veel wyder. Maar , m de laatfte dagen van haaren leeftyd, heb ik zelfs beginnen te twyffelen, of zy niet reeds blind was, vermits ik geene aandoening  AME RIK AANSCHE RATEL-SLANG. ij ïiing befpeurde, als ik het ftokje digt voorby haare oogen deed zweeven ; maar wel als men haar maar even den kop daarmede aanraakte. Terwyl ik dit fchryve, brengt men my de twaalfde, veel vermeerderde , en veranderde druk van het Natuur -Syfiema, van den Heer Caroli a Linné (£), het welk met de Visfchen eindigt , zo dat de Infeóten en wormachtige Dieren nog moeten volgen. Hier zyn thans vyf foorten deezer Slangen, en dus is dit geflacht met twee vermeerderd. Maar ik geef deezen grooten Natuur-onderzoeker, gelyk allen anderen in overweeging, (midlerwyl ik antwoord afwachte op de brieven, door my over dit onderwerp gefchreeven , ) of 'er waarlyk wel zo veele onderfcheidene foorten deezer Dieren bekend zyn, als men zich inbeeld? De verfcheidenheden (gelyk ik dezelve thans achte, tot betere ondervinding my anders onderrichte) welken ik in de Vorftelyke verzaameling bewaare, geeven my genoegzame reden om te twyffelen, of 'er wel meêr dan vier waare verfchillende opgenoemd kunnen worden? Die by Seba (?*), (hoe zeer dit op 't oog anders fchynen mooge,) denk ik dat één foort zyn, en maar alleen door ouderdom onderfcheiden , vermits ik by die | welke in de Vorftelyke verzaameling, en in andere Kabinetten be* waard worden, zeer klaar meen ontdekt te hebben, dat de fierlyke teekening met de vermeerdering der jaaren verloopt: en dus koomen my nog drie andere Slangen, die by den zelfden Seba(£) elders te vinden zyn, ook maar als afzonderlyke foorten voor van de. voorgaanden; waar by men, met zekerheid, de twee van Catesby, als de vierde kan voegen. Ik bepaal hier, gelyk men ziet, niets zekers; ik tracht door myne twyffelingen maar alleen het zekere te doen ontdekken. Welk een verfchil kan de vervelling van huid, de onderfcheiden tyden der faizoenen van het jaar, waar in zy (b~) Syjl. Naturce , Edit Duodecima, reformata. Tom. J. Hohn. iy66. (O Tab. XLV. fig. 4. 6? Tab. XCVl fig. 1. Ck) Tab. XCV, B 2  12 BESCHRYVING van de zy gevangen worden, en het onderfcheid der Sexe niet geeven? Men zie hier over na wat Catesby zelf zegt, van zyne twee, zo in kleur als teekening, verfchillende foorten deezer Slangen. Het verfchillende getal der buik-, en ftaart-fchilden, 't geen de Heer Linnéus , zekerlyk niet zonder reden , * maar als een kenmerk opgeeft om de foorten te onderfcheiden , moeft, zou men zeggen, alle deeze twyffelingen beflechten ; dan ik heb reeds gezegd, en herhaal hier zulks nogmaals, dat dit kenmerk niet doorgaat , en geene zekere teekens heeft. Ik heb alle de Ratel - flangen der Vorftelyke verzaameling met alle oplettenheid in dit opzicht onderzocht ; de fchilden, of liever fchubben, verfcheiden maaien geteld ; en welke was de uitkomft ? dezelfde, die ïny door het onderzoek van anderen reeds bekend was; naamelyk, dat, onder de zes, maar een was, die in getalvan fchubben met den Horridus van den Heer Linnéus over een kwam. Men kan hier zien wat ik ondervonden hebbe. Aan eene zeer groote en dikke Slang, de lengte van 4 voet en 8 duim Rynlands hebbende, en welker ratel met 11. leden voorzien is, tel ik, zeer naauwkeurig, 170. Buik-, en 25.. Staart-fchubben. Aan eene kleindere, van dezelfde foort , doch, als jonger, wat netter in teekening, (zynde die, welke ik leevende gehad hebbe y en over welke deeze Verhandeling gaat,) die lang is 3. voet en een hal ven duim, en zes fchellen in haren ratel heeft, bevind' ik 168. Buik-, en 29. Staart-fchubben.. Aan nog een zeer fierlyke kleine, dunne, mede van t zelfde lbort, maar 3. fchellen in den ratel hebbende, vind' ik 171. Buik-,, en 21. Staart-fchubben. Deze drie zyn my allen van Surinamen toegezonden, en dezelfden,.die Seba ook verbeeld( is geheel en al verfchillende. By de voorige twee verfcheide foorten is gezegd;. dat die, gelyk anders de gewoone Slangen hebben, met geene buik- of ftaart - fchilden of fchubben voorzien zyn ; deeze integendeel heeft die zeer kennelyk, 't welk eene zonderlinge verfcheidenheid oplevert. j}e „(*) W. Dampier en L. Wafers Reistogten rondom de Waereld, lil D^l bladz. 60. 61. en-62. &c. , Amft. 1*717. Holl. Edit. W Ueet (c), Mufai Adolpbi Fr ei. , Tom. I. Tab. XVI. fig. 1. pag. 31 & 32. Idem Syjl. Nat., pag. 383. Colub. Laticaudatus. F & 3 3 IeUm . Houttuin Natuurlyke Hiftorie der Dieren, I Deel 6. Stuk, bladz. 391. BreedJtaartige. En, wat verder, onder de eigenlyke zogenoemde Slangen, ontmoet men nog een Sunnaamfcbe Breeéftaart, bladz. 424. s  GERINGDE PLAT STA ART SLANG. f- De verdere verfchilien, die in deeze voorkomen, en waardoor deeze zich, van de hiervooren befchreevene, onderfcheidt, zyn als volgt: : De zwarte banden zyn breeder, ftaan wyder vaneen, en loopen niet alle rondom tot één. De drie eerfte banden van en by de kop loopen, op zyde Van het onderkaakbeen, door een ftteep byeen. Alle de banden zyn zwarter. De kleur is op het lyf loodkleurig blaauw, onder aan de huik geel-wit, waar-^ by men dan nog de hierby komende buikfchilden, als een hoofdkenmerk, moet voegen. Te Haarlem, in het Cabinet van de hollandsche M a at s c h a p p y der- W eeten- schappen is eene dergelyke. Waarfchynlyk zyn deeze beide uit de Ooft-Indifche Zeën. B E S C H R Y V I N G VAN DE g e r I n g d e PLATSTAART SLANG, uit de I N D l s c h e z e ë n. Tab. I I. Dee ze Slang is mede naar haare waare grootte afgebeeld. Het geheele lyf is omringd met digt byeen ftaande , vaalzwarte banden of ringen, De kleur, tusfchen beide, is flaauw geelachtig j  f BESCHRYVING van de ,GERINGDE énz. - geelachtig-wit. Boven op den kop en punt der bek is mede éen vaale zwarte vlak. De platte ftaart is aan derzelver einde vaal-, zwart. Vooraan op de bek zyn mede twee ronde, mogeJyk/, neusgaatjes. De kop is met fchild-plaatjes; gedekt. . 2 t De oogen zyn rond,, blaauwachtig, in 't midden wit. Geen oogleeden noch zichtbaare gehoorgaten, , Het lyf is< rondöjn< met kleene plat- en dichtfluitende fchubbetjes bezet. Het lyf is rond.,, naby het einde der ftaart, en de ftaart, plat. Het heeft geen het minfte teken van vinnen. Onder, aan, den buik en ftaart, ziet men geen bewys van fchilden of fchubben, waarmede anders de Slangen voorzien zyn. . ; ; • ■  5 m ■- A ... ;