B Y B E L S ZAKELYK WOORDENBOEK » HET WELKE VOORKOMEN, EN VERKLAARD WORM», NIET Ju^TT, Landen, Steden en Gewesten, Gebouwen en MrkwSZ piZre» Zem Rmere» ^ Bronnen, Bergen, Dalen en Bomen f Temt £J ^dm.Huizen, Offerbanden en GodnmZf' Afgoden óe, Joden, en Heidenen,Polieren en Natiën, . Mans- en Vrouws-Perfoonen, Dieren, Berg.Stofen Gewichten , Ellen, Maten en Munten; ' ,lf , MAAR OOK VEE L E ANDERE en gp»*UMt ^^ doSS^^t^^T^ Wonderwerken en Wm; van heiitSl nt« -''V^'" > gamfche Itau» sè„RlrT„u°KTSld S * de SCHRIFTUURPLAATSEN d e s xx OUDEN en NIEUWEN TESTAMENT^ EENIGZINTS DIENEN KAN F n n. . ^ 1 ^ gelecün, Zinryke O^^^fef^l^f' ^«^B» der Befte C«ft. en volgen, een ^«^6» Ordenlnge V^'TnVn^v™ m*lt> Nutte en Gcmkkttykbeid Scb^tuïi 1 iSnT^1"1^ wereldlyke en kerkelyke reden ar en. door * JACÖB GERARD STARINGH. Bedienaar des H. Euangeliums n Gouderak. • KETTER z. ELFDE DEEL, EERSTE EN TWEEDE STÜIf, te a m s t e r d a My B? l db G R o O T M d c c x e.  APPROBATIE. De Profefforen, thands uitmakende de Theologifche Faculteit aan 'sLands Hoge 'Schooi te Leyden, verklaren in dit Laatfte Stuk van het B YB ELS Z AKLLYK WOORDENBOEK, opgefteld door den Wel Eerwaarden Heere J. G. S T ARIN GH, Bedienaar des Euangeliums te Gouderak, niec alleen niets gevonden te hebben ftrvlie tegen de Formulieren van Eenisïheid, maar integendeel dezelfde blyken van onvermoeid uitgebreide belezenheid en geleerdheid, die in de vorige delen ZiG4vkt0zvedên waardigen Schryver hartelyk geluk wenfchen met dezen Zynentot dus vewe ten einde gebraclïten arbeid, hopen zy, dat God Hem in zyne hoge jaren noeh ï i?S. tnVhtp i frhenken zal omzvn verder voornemen omtrend dit nuttig werk met dfetiïef en geïSki^ en dat zyne loffelyke pogingen fteeds mo- ti*toM?nwvÏT™*teri*g van Bybelkennis, en ter bevordering van Geloof en ware Godzaligheid onder zyne Mede - Christenen! Leydeti ia Jtiny t W0' EWALDUS HOLLEBEEIC /EGIDIUS GILLISSEN. CAROLUS BOERS. Fac. Theol. h. t. Decanus. BROËRIUS BROES. JONA WILLEM te WATER, SEBALD FULCO JOH. RAL7»  AAN DEN L E E Z E R J^a eenen ruim Dertig-jaarigen arbeid, hebbe ik heeden het LaatJle Déél van myn Woordenboek mogen ten einde brengen. Dank zy den Godt myns Ieevens en myner goedheid voor den daartoe verleenden Tyd en Byfïand! Is 'er mynen Mede. Christenen eenig nut door toegebragt: Hem zy 'er de eere van! Nu zal men het zo zeer begeerd Algemeen doorgaand Register van allé de Tekflen verwachten, en waarfchynlyk onvergenoegd zyn, dat het niet verfehynt. Doch, kan ik myn voorneemen ten uitvoere brengen, zoude het nu gebrekkig zyn. Aanhoudend, en door veelen fterk aangezocht, om het Eerfle Deel, % welk 't meest van den Heer Keppel, en flegts eene Vertaaling is van een  ji AandenLEEZER. een Hoogduitsch Lexicon, te veranderen, op dat 'er tusfchen dat en de volgende Deelen eene meerderé gelykvormigheid mogte zyn, hebbe ik my daar toe laaten overreeden. De lust is 'er by my wel : Dan, of 'er my de Tyd en Kragten toe zullen gegund worden, is Gode bekend! Dit was,, toen ik dit Werk begon, onzeeker : Maar is nu nog meer onzeeker, wegens het klimmen myner Jaaren. Men zal, om die reede, met drukken niet beginnen, voor, ten minHen de Letter A is afgewerkt. Mogt my alvoorens iets menschlyks overkoomen, de Heer Uitgeevcr? zal dan evenwel zorg draagen, dat den Bezitteren van dit Werk een Algemeen doorgaand Register kan geworden, waar toe zich te meerder hoope opdoet; naardien de zeer waerdige Amfierdamfche Kerk - Leeraar; D°. Antonius Kuyper, gelyk zyn Wel Eerw., tot het overzien der ïaatfte proeven, fm'ds eenigen tyd zich wel heeft willen verledigenr ' ook deeze, hoe anders lastige Taak,genegen op zich genomen heeft. Gouderak den 9 dpril i 790»  SCHRIFTUURLYK ■ WOORDENBOEK, GETROKKEN UIT HET OUDE en NIEUWE TESTAMENT. Behelzende de Letter z. t&ÊttÊr^ A ' ^ In cenen ei&en' T^&^W/^i ykfn zm wordt dit woord fp&zT/siMi S'ebruilu van Menfchen. Zo Ü¥/^^ lee,St men van üet Zaadder WfAS^Mfè W'ggitige, Levit. XV: 16, P^S^è ao-> Nurn. V: 13. _ Meest wordt het gebruikt van kruiden, planten en graanen. Zo leest men van Gerfien-zaad, Koriander-zaad. Mosterd-zaad, &c. En dan noemt'men Zaad dat geene, dat in de aarde geworpen wordt-, opdat hétuitfpruite en vrucht voortbrenge naar zynen.aart:Dat heet het Zaad voor den Zaaijer. En ook dat geene , dat er van voorkomt ten gebruikc voor de menfchen Dat ziet melJ du! elyk, Gcnef. XLVII. De Eeyptenaars 7?\ den tot Jofcph: Geef Zaad fop daZy lZ ven, en metfterven, vs. 19. En dat koe- ' ten zy van hem, een ieder voor zynen ak- : if VVS" f°' hll da;lr-e"-boven gaf hy hun ook Zaad, om het land te bezaaijen, vs. J , (3) in eenen Oneigenlyken zin : (m) Wor- ] den ook iemands Kinderen en NakiZlL gen zyn Zogenoemd; (V) En wel \ mat wegens de^haamlyke)eLg" ofgeboot \ te. Zo zeide Eva, toen 2y feth ter Wae- , reld bragt: Godt heeft my een ander zaad e gezet voor Habel, Genef. IV: J.%~ maal fprak Godt tot AbrahaJvznïfn \ Zaad om 'er zyne Afftammelingen door c te beteekenen1:- Uwen zaade zal ik dit land e en telt de fier ren, indien gy ze tellen l„»f. Alzo zaluw zaad zin Cirrvv-l il , Verbond opricht en l," en Paulus zege van Goi&r Zoon, dat Hy geworden was uit den Zaade Davids, tiaar hetvleesch, Kom. I: 3, en 2. Tim. If: 8. (/S) Ook wegens eene Geestelyke teeling , of geboorte. Zo zyn. alle Geloovigen , i'ehoon oorfpronglyk uit de Heidenen, het Zaad van Abraham, en erfgenaamen naar de beloftenisfe, Gal. I £I: 29. Zo was ook aan den Mesfias een Zaad beloofd: Als Hy zyne ziele tot een fchuld-offer zal gefield hebben, zal Hy zaad zien, Jef. LUI: 10. Zy heeten ook het Zaad der Kerke, Openb. XII: 17. Zo ook Jef. LIX: 21; daar Godt aan de Kerke belooft, dat zyn Woord niet mou wyken van haaren mond, noch van den mondhaar es zaads, noch van den mond des zaads haares zaads. £n gelyk zy de Kerk tot eene Moeder hebben, zo hebben zy Godt tot eenen Vader, waarom zy ook zyn aan te merken als een heilig Zaad , Jef. VI: 13, als een Zaad Godts; want, ten aanzien van hun geestelyk betlaan,zyn zy gebooren niet uit den bloede , noch uit den wille des vleeschs, noch uit den wille des mans: Maar uit Godt, Joh. I: 13. (33) Ook is het Zaad, een Zinnebeeld van Godts Woord. Dat leert de Heiland ons ten duidelykften in degelykenisfevan den Zaaijer, Matth. XIII: 3 —. Want het Zaad, door denzei ven gezaaid, was het Woord des Koningryks, vs. 19,, het Woord Godts, Luk. Viil: 11. Daarom zyn de Leeraars, die het Woord prediken, aan te merken als Zaaijers, die aan alle wateren zaaijen , Jd'. XXXII: 20. Zelfs worden de lesfen, die men uit iemands mond ontvangt, en die den mensch doen toeneemen in verftand en wysheid, by ongewyde Schryvers aangemerkt als een Zaad, dat in zo iemand geworpen is. Zo leest men by JKlianust Hi(t. L. IV. C. 9, dat Ariflote'les de voornaam/Ie zaade» der Philofophie ontvangen hebbe van Plato. Zo zegt ook Plutarchus, daar hy fpreekt van de opvoedinge der Kinderen : „ Gelyk tot den Akkerbouw het eerst noodig is een goede grond, daar na een ervaaren Akkerman, en eindelyk vruchtvoor tbr engend zaad: Zo is de Natuur te vergelyken met den grond, de Leermeester met den Akker, en-zyn onder wys en ksfen met het zaad" Het Zinnebeeld is ook.zeer gepast. (*) Het Zaad heeft in ZAAD. zich een leevendig en leevendverwekkendbeginfel. Zo is het Woord van Godt. Hét is een Woord des leevens. Het is leevendig, Hebr. IV: ia, en leeven verwekkend. Die Godt wederbaart, wederbaart hy doorliet Woord der Waarheid, om te zyn als eerfie' lingen zynerfchepfelen, Jak. I: 18. Daarom zegt Petrus, 1 Br. I: 23. Die gy wedergeboor en zyt, niet uit verganglyken, maar uit onverganglyken Zaade , door het leevendig en eeuwigblyvend Woord van Godt. (£) Dat leevenverwekkend beginfel ontdekt zich in den groei van het zaad, wanneer het gevallen is in een goede aarde, en Godt over hetzelve geeft reegen en zonnefchyn, zo dat het dan uitfpruit en voortbrengt, fomtyds dertig-,fomtyds zestig-, ja wel eens honderd-vouwd. Zo ook het Woord van Godt. Hel is nuttig tot leering, tot verbeetering, en tot onderwyzing, die in de rechtvaerdigheid is. Wordt het dan ontvangen in een goed en eerlyk harte, en behaagt het Gode 'er zyne vruchtbaarmaakende genade over te gebieden, dan brengt het ook vruchten voort naar zynen aart: Zulke goede werken, als waar van Paulus fpreekt, Gal. V: 22, en die hy daar noemt vruchten des gcests; en elders vruchten der gerechtigheid, die door Jefus Christus zyn tot heerlykheid en prys van Godt, Philipp. 1:11. (y) In het Zaad is ook een voedend vermogen , en , behoorlyk daar toe bereid zynde , ftrekt het tot eene verfterkendc fpyze. Zo is ook het Woord van Godt. De Mensch leeft niet by brood alleen; maar by alle woord, 't welk door den mond Godts uitgaat, Matth. IV: 4. De verborgen mensch des harten wordt 'er door gevoed, dat hy opwasfe tot een'' volkoomenen Man , tot de maate der grootte der volheid van Christus. ZAAD (Ik zal vyandfehap zetten tusfehen u en deeze Vrouwe, en tus/chen uw) en tusfehen haar Zaad. Dat zelve zal u den kop vermoffelen, en gy zult het de verzenen vermorfelen, Genei'. III: 15. Schoon deeze. woorden eigentlyk zyn aan te merken ais een veröordeelend vonnis over de Slang, die hier ook rechtftreeks wordt aangefprooken: te weeten, over die Oude Slang, welker naam is Duivel en. Satanas: Zo lag 'er evenwel ook in opgeüooten eene belofte, tot bemoediging van onze cerfte, en door die Oude Slang verleide Voor-ouders. Men noemt ze daarom de Moeder- - ie-  ZAAD. belofte, om fat ze de eerfte Belofte is, over welke Godt het Verbond der Genade heeft willen oprichten met de gevallene , en door hunnen Val dood- en doem-waerdig geworden? Menfchen. Om dat daar in ook als m een kort begrip, lagen opgefloo en alle de gewichtige gronden cn waaiheeden , omtrent welke het Geloof van Godts Bondgenootenverkeerenmoet, zo als die in 't vervolg, van tyd tot tyd , al nader enklaarer zyn ontwikkeld geworden door Godtlyke verfchyningen en openbaaringen, door deeze en geene geheimbedwdende plegtigheeden ,ë en door de Veiwachtings-leere der Propheeten. WelKe die gewichtige Waarheeden zyn , is hT'hr^ e" voomaam^ Uitleggers in nSiï, de aa"geweezen- Men kan ook nazien, wat wy 'er van gezegd hebben onder den tytel van SLArVG, fn des VIL ?• St; P- 43o —. Maar lagen 'er zo veele enbelangryke Waarheeden in deeze woorden opgeüooten, hoe hebben Adam en &va zich, zonder eene nadere Uitleo-finft' o/Ophelderinge, daar van een denkbeeld kunnen maaken ? En dat was evenwel by hun overgaan in het Verbond der Genade^ vol ftrekt noodzaaklyk, zouden zy met hun geloof daar omtrent werkzaam kunnen zyn. Men zegt wel: Adam ' en Eva waren menfchen van een meer dan gemeen verlicht verftand. Maar was dat : licht, t welk behoorde tot het beeld van Godt, waar naar zy gefchaapen waren, i met reeds merklyk verduisterd geworden j door hunnen Val V 't Was zeekerlyk een groot gebrek aan verlichte kennis, dat zy zich voor den Alzienden Godt wilden verbergen agter het geboomte des Hofs. Elf \ hoe groot eene maat van kennisfe hun ook ; mogt oyergeblecven zyn, zo zal zich die ( evenwel met verder hebben kunnen uit- J ftrekken, als tot zulke Waarheeden, die \door het licht der Reede kenbaar waren A Die tot het Verbond der Genade, en dé b daar toe betreklyke Geloofs-leer behoor- l den, konden zy niet weeten zonder eene ft nadere Godtlyke Openbaaring. 'Er is f er daarom onder de Godtgeleerden, die TÏ het voor zeer waarfchynlyk houden dat £ Godts Zoon, gelyk Hy naderhand meer- * maals aan de Vaderen in eene menschlyke Z gedaante verfcheenen is, ten voorfpelle % van zyne aanftaande menschwordinge, ? ZAAD, s ook, by de eerfte oprichting van het Genade-Verbond , wnAdam %n Eva XnL eene gedaante verfcheenen zy. 't Welk ook met kwalyk zou gevoegd hebben , daar Hy was voorbelhhikt, om de Mdde. laar te zyn van dat Verband, 1 Tim.II: c, uit,,, lf 5 ^oor wiens bIoed> als hel bloed des Verbonds, ten eenigen tyde de et. londenen zouaen moeten verlost morden uit den kuil, waar jn gem waier was, Zach. II—• Dl}t Hy aan onze eerfte Ouderen eene nadere opening hebbe gegeeven van den inhoud onzer woorden, 't Welk ook Hem wel zou gevoegd hebben; want het onderwyzen behoorde mede tot zyn Middelaars-werk. Hy wordt daarom onifchreeven als een Leeraar der Gerechtig, hetd. Joel II: 23. Een Gezant en Uitlecglr J?nder weergaê , één uit duizend, %b XXXIII: 23 - Dat Hy 'er, naar de wyze van die Oude tyden, ook eenige plegtigheeden hebbe bygevoegd, die tot nt kondenP dT\nng, e" .bev««ging dienen Ronden. — Dat het nieuwlings opgericht Genade-Verbond is i„gewyd én bef es fgd geworden door Offerhand/, wordt vrv^ algemeen aangenoomen. Om dat men in t vervolg leest van Beesten-vellen. Om lat by alle Verbonds-oprichtingen, die in t vervolg gefchied zyn , Offerhanden lebben plaats gehad. Men leest ook in iet aanftonds volgende IV. Hoofdft. dat Kam en Abel geofferd hebben. Dat kan '•eene eigendunklyke uitvinding van hun jevveest zyn ; want dan zou Godt zyn welgevallen niet getoond hebben aan liet , )ffer van Abel. Paulus zou dan ook van ■l nJef h5bben kunnen zeggen, dat/jy ■eofferd heep door het geloof, Hebr XP 4 .y moeten dan geweeten hebben,dat het Meren eene van Godt ingeftelde Godtstenftige daad was. En die inftelling kan iet gevoeglyker zyn gefchied, dan by e eerfte oprichting van het Genade-Verond. is er dan geófferd, zo was, tot het errichten van dat werk, in die tyds-omandigheid niemand beter gefchikt, dan rodts Zoon. Want het behoorde tot zyn Liddelaars-werk, dat Hy, ajs de groote oogeprtester, door den eeuwigen Geeft zich•Iven Gode onftraffelyk opófferde, zoude 'er iders een eeuwige Ver los fing worden te we■ gebragt, Hebr. IX: 12-14. Door dat doen konde Hy zich aan Adam en Eva f a en  f z a a n. en door hen aan hunne Nakoomelingen 't best bekend maaken als den geenen, dien zy hadden aan te merken als de verdienende Oorzaak hunner behoudenisfe , op wien zy daarom te zien hadden, als het groot Voorwerp van hun geloove , hoope en vertrouwen —• I-eest men vs. ai. dat de HEERE rokken maakte van vellen, te weeten, de vellen der geflagte Offerbeesten, en die Adam en Eva aantrok, dat heeft . ook zeer gcvocglyk door Hem kunnen gefchieden, om hun daar door te betcekenen, en te verzeegelen de toepasfing van die eeuwige gerechtigheid', die Hy zou aanbrengen, Dan". IX: 24. Waar mede zy alleen voor Godt zouden kunnen komen, als in een kleed des heils, en mantel der gerechtigheid, in tegenöverftellinge van. eene gebrekkige eige - gerechtigheid, welke gelyk is aan de ligt- verwelkbaare Vygenboom • blader en 'fchorlen, die zy zich-zeiven gemaakt hadden, om de fchande hunner naaktheid te bedekken —.Ook vermoedt men, dat,by de verwisfeling van hunne fchorten met de bovengemelde rokken, een afwasfehinge van hunne ligchaamen gefchied zy, om hun te -beteekenen de Genade der Heiligmaakinge, zonder welke niemand Godt zien zal, zo als die beftaat in de reiniging van de zonden, en de vernicuwinge van den Geest des gemoeds. Zulke Wasfchingen hadden van ouds plaats , wanneer men op eene byzondere wyze tot Godt zoude naderen, zo als kennelyk is uit het voorbeeld van Jakob, toeri hy zou optrekken na Bethel, om den HEERE te offeren, Gen. XXXV: 1, 2. Zo hebben ook Adron en zyne Zoo' neh moeten gereinigd worden met water ,bj hunne inwydinge rot het Priester-ampt. Exod. XXIX: 4, 5. XL: 12—. Insgejyfe de Melaatfchen, Levit. XIV: 8 , -9. En de geenen, die, door het aanraaken van eei dooden , waren verontreinigd geworden Nüm. XIX:. 19, eer zy wederom tot d< heilige plaatfe mogten naderen. Men voe ge hier by , dat, by het oprichten vai het Sinatiisch Verbond, het Volk drie da gen te vooren zich heiligen, en zyne klee 'deren wasfehen moest, Exod. XIX: 10, 14 Dat ook de inlyving in het Nieuw Ver bond gefchiedt door indompeling in, en bt fprenginge met water,Matth. XXVIII: i$ Dit nu zo zynde, is het niet onwaarfchyn lyk, dat ook zo eene Wasfching zal plaat % a a d. gehad hebben by de eerfte oprichting van het Genade-Verbond. Men meent ook, dat Apostel Paulus 'er in meer dan eene plaatfe op gezinfpeeld hebbe. Als Ephef. jV: 22—24, met toefpeelinge op de verwisfeling der voorige kleederen, met andere, zegt de Apostel: Dat gy, aangaande " de voorige wandeling ,zoudt afleggen den ouden mensch, die verdorven wordt door debeoeerlykheeden der verleidinge, en den nieuwen mensch aandoen, die naar Godt gefchapen is in ivaare rechtvaerdigheid, en heilig' heid. Maar tusfehen beiden, vs. 23, 'had Paulus gezegd: En dat gy zoudt vernieuwd worden in den geest uw es gemoeds. En dat zou zien op de IVasfching, welke Adam en Eva hebben moeten ondergaan, na dat zy de door hen gemaakte fchorten hadden afgelegd, en eer hun de door Godt gemaakte kleederen wierden aangetoogen. De reede nu, waarom men die Apostqlifche fpreekwyze op het waifchen duidt, is, om dat Paulus zelf 'er zich elders zo over uitdrukt, Tit. III: $j'6. Hy heeft ons zalig .gemaakt — naar zyne barmhartigheid, door het BAD der Wedergeboorte, en de VERNIEUWIN GE des Heiligen Geest s, welken Hy rykelyk over om heeft UITGEGOOTEN door Jefus Christus onzen Heere. Hier uit zou kunnen toegelicht worden 't geen de Apostel zegt van de.naauwe verééuiging van Christus met zyne Kerk, Eph. V: 25 —; welke hv voorftelt -onder de teekening van het Htrwclyk: Niet van elk Huwelyk in 't gemeen; maar bepaaldelyk van het Huwelyk tusfehen Adam en Eva in 't Paradys geflooten. Dat mag men daar uit opmaaken , dat de Apostel zyne ('preek* : wvzen, vs. 3.0, 31, ontleent uit het geene van dat eerfte Huwelyk ftaat aangetee: kend, Genef. II: 21—24. Want, zegt de s Apostel, wy zyn leeden van zyn ligchaam, , van zynen vleefcke , en van zyne beenen. \ Daarom zal een mensch zynen Vader en zy- - ne Moeder verhaten, en zyn Wyf'aanban1 gen: En zy twee zullen tot één vleesch wee.. - zen. Zien wy nu voorwaards , zo geeft . ons de Apostel te befebouwen twee uit- neemende blyken van Christus liefde tot - zyne Gemeente. Vooreerst, vs. 25, dat - Hy zich - z.elven. voor haar heeft overgegeeven, te weeten, tot eene Offerhande en een - jlagt- offer Gode, tot een welriekenden reuk s (volgens vs. »Ö Ten anderen, vs. 26, »ƒ»  Z A ^ ff. iï)tHy ?e ^eft''gereinigd met het bad des Waters door het Woord: Op dat Hy ze zich. ze ven zou voorftellen een Gemeente, die geen vlek, of rimpel heeft,of iets diergelyh ; maar dat zy zou zyn heiligen onberïSptiyK Voor- deecifte opnchtuig van het Genade-Verbond, m menschlyke gedaante vericheenen zy, en dat Hy, toen Hy;zich, in de Perfoonenvan onze eerfte Ouderen,, aan zyne Gemeente voor de eerftemaal veronieitrouwde, hebbe, tcir voorfpel- iL s noe üyzien -voor haar-tot cen&'Oferbande zou overgeeven; en dat Hy ze vervolgens hebke gewasfehen , :ten voorlpelle, • ~& ■ZC,z?'a reinië™, om te zyn heilis. en onbenspelyk:Zo zai men zien, hoe fraai Hoe Godt hebbe konnen :eggen, dat zyn Zaad zo ontelbaar talrvk 'ou zyn, als het ftofder aarde ? De Heer i,,a rU"rtiS 'e;' °^er gallen in zyne ri EncycloPedie. Art. ABRAHAM , De; Heere voegt by zyne beloften, dat , het nageflacht van Abraham zo talrvk ?yn als het ftofder aarde —. Onze , Oordeelkundigen zeggen, dat 'er hee. den op den Aardbodem geene vier hon- * r dern duizend Jooden zyn , fchoon zy altoos het Huwelyk hebben aangemerkt \ a s £en gevvyden pligt,en de bevolking altoos hun grootfte doelwit is geweest.8 >e Vollmre beantwoor.dt.yw Qbrdeelkundien dat is, zich-zelven: „ Dat de Kerk (te weeten de Christelyke) in de plaatfe der Synagoge gefteld, bet wal•re Zaad van Abraham is, en dat zy in de daad zeer talryk.is." Doch dit is een ïtwoord, waar van hy zelf wel zal geaeld.hebben, dat het bezwaarlyk eenen tasten, en eenen Jood in 't geheel niet >u kunnen voldoen. Men zou hem kun:n antwoorden, dat zulke vergrootende tdrukkmgen in den fchryfftyl der Oosrlmgen niet ongemeen zyn, wanneer 'er :lprooken wordt van eene groote hoeA 3 veel-  4 ZAAD. veelheid, als Nah. III: 16, daar van Ninive wordt gezegd, dat er meer Handelaars waren, ah 'er Sterren zyn aan den Heemel. Maar zyne Oordeelkundigen zouden die fpreekwyze zeeke-rlyk op dezeltde wyze bedillen. Men zou ook kunnen wyzen op de Nakoomelingen van Abraham uit Ismaël, en uit de Zoonen, doorhem verwekt uit Ketura. Maar Oordeelkundtgen zouden daar tegen kunnen inbrengen, en met reede, dat die niet in aanmerkinge kunnen koomen , naardien Godt zclt heeft gezegd, dat het alleen inlzaak was, dat hem het Zaad zou genoemd worden , Genef. XXI: ia. Het zullen dan alleen zyne Afftammelingen uit Izadk zyn, de Jooden , van welker vermenigvuldiging Godts belofte te verftaan is. Laat ons zien, wat de Abt Guenèe daar op antwoordt in den Perfoon van een Jood, m zyne Joodfche Brieven, D. II. p. 157 zyn ineer bondig'antwoord is: (O Waimeei het zeeker was, dat 'er heeden ten dage niet meer dan vier honderd duizend Joo den op den Aardbodem zyn, zoude mer daar uitkunnen beüuiten, dat het Nagedacht van Abraham, volgens de belolte niet verbaazend talryk is geweest i Laa ten wy niet fpreeken, gelyk gy doet, vai de oneindige menigte Kinderen der aan neeminge, en in het geloove; laaten w; de Nakoomelingen van Efau met tellen noch die der Zoonen van Hagar en Letu ra. Zouden de Israëliten alleen , die fints Abraham tot aan onze dagen, uit zy nen Zaade geboorenzyn,niet een gellacr. uitmaaken , talryk genoeg., om de vei grootende Hebreeuwfche fpreekwyze t wettigen, die het vergelykt met de fta ren aan het uitfpanfel, en het ftol dc aarde? — (a) Maar zyn uwe Oordeelkw digen wel verzeekerd, myn Heer, dat f heeden ten dage geen vier honderd dutzet Jooden op den Aardbodem zyn? 't Is om zaak niet, eene vertooninge te maakt mét ons groot getal: 't Is zelf onder oi een reegel van Staatkunde, ons getal ( verfcheide plaatfen te verbergen. Ma om thans geene byzonderheeden te m( den , die ons zouden kunnen nadeel weezen ; om thans de hersfenfehimm niet op te haaien, met welke onze Nai zich langen tyd gevoed heeft, de gewaa ,de Koningryken van Thema, van Cola ZAAD. van Chavila, het verdicht ryk aan geene zyde der Cordilleres, &c. Hebben uwe Oordeelkundigen nimmer opgemerkt , dat 'er geen gedeelte der Waereld is, daarwy geene Bezittingen hebben? Slaa de oogen van de uiteinden van Italië tot aan die van Engeland;van Tyrol tot in het hartje van Siberië: Gaa van daar over tot de Tartaaren, in China, in Indié', Perfie, Arabie, het geheele Ottomannisch Keizerryk;overal zult gy Jooden vinden. Africa ziet ze niet alleen op zyne kusten in Egypte te -Algiers, te Marokko, &c. Maar ook zeil in 't binnenfte van het land: En reeds tellen wy verfcheide Synagogen in Amerika. Gelooft gy, myn Heer, dat deeze Jooden, van het eene einde der aarde tot aan het ander einde verfpreid geene vierhonderd dtiizendbeloopm? 't Komt ons voor, dat °y 'er niet eveneens over oordeelt, wanneer gy ons met de Bejaanen en Guebren vergelykt." De Voltaire had elders oezead, in zyne Premières Melanges, Art. DES" JUIFS : „ Deeze twee Volken zyn „ ileg'ts door een gedeelte van het Oos- ■ „ ten verfpreid: Maar de Jooden zyn ver, , fpreid over het gelaat van den geheelen ■ „ Aardbodem : En zo zy zich wederom t „ byéén verzaamelden >, .zouden zy eene ■ „ Natie uitmaaken veel talryker, dan zy t „ ooit was in den korten tyd,dat zy Sou, vereinen van Palejlina waren." Welle ■ een wydgaapend verl'chil! Nu,'t gebeurt , wel eens meer, dat de Voltaire en zyne - Oordeelkundigen zich-zeiven met gelyk t zyn. In de Melanges zouden de Jooden nu - talryker zyn,-dan zy ooit in Kanaan gt> e weest zyn: En in de Queftions zouden zy - no°- geen vierhonderd duizend bedraagen: r Konden zy dat getal dan niet uitmaaken, i- toen zy nog Souvereinen van Pakflina wat ren? 't Getal evenwel der Krygslieden-, id die het zwaerd uittrokken, was ten tyde e van David meer dan tweemaal zo groot, n In Israël waren acht honderd duizend, en is in tfudavyfhonderd duizend ftrydbaare man>p nen , a Sam. XXIV: 9. En , volgens de ar opgaavc van 1 Chron. XXI: 5, was het 1- getal nog grooter , over welk verfchil ia men Liliënthal kan leezen in zyne Oorm deelk. Bybelverkl. D. V. Hoofdft. VII. §. 170. ie p 006—. Nader aan de waarheid zal koon- men de bereekening va'n eenen anderen r, Oordeelkundigen, den geleerden Basmge,  Z A A D. irt zyn Vervolg op de Gefchiedcnis van %• fcphus, die zegt „ dat het getal der Per„. foquen, die. tegenwoordig dit Volk uit „ maaken , ^onmooglyk te bepaalen is , „ doch dat 'er reede zy om te gelooven, „ dat 'cr nog wel omtrentdrie Millioeneir „ heden zyn, die deezcn Godtsdienst be„ lydcn, en die, gelyk hunne zdgswyze ,r-is, tot getuigen van de eenheid Godts ver. „ firekkcn" Wel te rechte vraagt de Heer Thom. Newton in zyne Vertoogen over de Voorzegg. D. I. p. 46. Wie konde zulk eene wonderbaare voortplanting en aanwas van eenen enkelen Tak van iemands geflacht anders voorzeggen, dan.dezelfde Godtlyke Magt, welke in ftaat was, om die te kunnen bewerken? * ZAAD (/« Izadk zal u) genoemd worden, Genef XXI: ir>i>. Ismaël, ook een Zoon van Abraham, doch uit de Dienstmaagd Hagar fpottede met Izadk, ook een Zoon van Abraham, doch uit zyne Egte Vrouw' \ óara. Dat ipotten verdroot Moeder Sara ■ Zy eischte, dat Abraham de Dienstmaagd" s te faamen met haaren Zoon zou uitdry- ' yen. Deeze eisch was te hard,zeer kwaad ■< in Abrahams oogen. Ismaël was evenwel ( ook zyn lyfiyke Zoon. Misfchien erinner- £ de hy zich Godts beloften, dat zyn Zaad \ in menigte zou worden als de Sterren aan c den Heemel', en ah het Stof der Aarde. Veel- 2 ligt dacht hy, dat hy zo een talryk nage- c Uacnt veel beeter verwachten konde van j twee Zoonen, dan üegts van éënen. Al- k thans Abraham was onwillig, om Sara in e deezen ten wille te zyn. Dit had huis- z twist kunnen baaren. Om dat voor te u koomen, en om eene andere vry me^r ^e- « wichtige reede, beüiste Godt het gefchil. I Hy gebood Abraham zyne Vrouwe in dee- fa ze zaak genoegen te geeven, en de Dienst- ri, maagd met haaren Zoon uit zyne Tente fa te dryven. En Godt voegde 'er deeze di reede by: Want in Izadk zal u Zaad ge. n noemd worden : Het Zaad, 't welk ik u fu beloofd hebbe, moet u voortkoomen,niet aa int hmael maar uit kaak.. Die is de di Zoon der Belofce, door my U tot dat ein- zc de verwekt , boven den gewoonen loop m der natuur, uit de verftorvene baarmoe- se der uwer Vrouwe. Daarom moet Ismaël w\ met Tzaak met erven, als ware hy met nu denzelven van evengelyke waerdigheid. ve Hy moet ook daarom in uwe. Terne niet de ZAAD, 2 blyvèn , om dat de Nakoomelingen van die beiden zich niet met malkandercn vermengen,- -en veréénigen tot één' Volk Izaak moet de Stamvader worden van een V olk, dat zich naar u zal noemen. Ismaël moet ook de Stamvader worden van een Volk : doch 't welk in eöri ander Land zich ter néér Haan, en zich, niet naar u, maar naar hem zal noemen. Daar nu het woord Zaad in de beloften, die aan Abra* ham gedaan zyn, in meer dan-ééne beteekemsie voorkomt, zo is de vraag , van welk Zaad hier wordt gefprooken ? Of van zyne Natuurlyke Afftammelingen? Of van den Heerc MesfiasP Of van zyn Geeste(yk Zaad, die door geloof Kinderen Abrahams worden?Men kan alle drie de beteeiemsfen in het oog houden. (K) Zyne Natuurlyke . Afftammelingen', de Jooden 9 van men niet voorby zien. Die waren het 4aad,vzn 'twelk Godt hem had beloofd, lat Hy aan H zelve geheel het Land Kanaan ■ou geeven tot eene eeuwige bezittinge, Gen. tV. 7 , 16. XVII: 8. Uie zyn , zo niet dleen ten mmftcn mede, het Z^,hier an Abraham beloofd. Want, toen hy, 'P .G°dcs beveI' Izadk, zynen eenigen en ;eliefden Zoon, zou opofferen, waar me.e alle hoop, naar 't fcheen, moest verwynen, van uit denzelven Kinderen te uilen zien , zo verkloekte hy zich met eeze belofte, zo als de Apostel leert, } ; 17' l8, Do0? ha geloof — heeft y, die de beloften ontvangen had, zynen;mg ■ geboorenen geofferd, tot denwelken ge°,gd was: In Izaak zal u het Zaad genoemd •orden , overleggende, dat Godt magtig •as, hem ook uit den dooden te verwekken. e Jooden zyn het, die het Zaad Abratms genoemd worden, Pf. CV: 6. Zy jemden zich-zeiven het Zaad van Ahra^ fm, Joh. VIII: 33, en roemden 'er op, it Abraham hun Vader was, vs. 39. ok mag men denken om den Heere Mes-, ■s. Die beflaat in de Beloften, door Godt n Abraham gedaan, eene te merkwaerge plaats, dan dat wy hier niet om Hem uden denken. Godt had een en anderlal tot Abraham gezegd, dat in hem alle lachten des Aardryks zouden gezeegend Matth. XIII. Letterlyk voorgefteld , vs.. ;o qb,-8, en verklaard, vs. 19—23. Vergel. 0 Mark.  ZAAD. Mark. IV: 3~8. vs. 14.T-20 , en Luk. VIII: 5—8, vs. 11—15. Over deeze GeIykenis is zo veel, en door veelen zo wel gefchreeven, dat het vermeetelheid zou zyn, zich te verbeelden , daar van iets nieuws , of beeters te kunnen zeggen. Dan, daar dit WOORDENBOEK meest gefchikt j.s voor zulken , die van geene talryke Boekery voorzien zyn, of geenen tyd hebben tot veel naleezen, en onderzoeken: Zo zal het den zulken geen Ondienst zyn , 'er hier iets van te vinden. (N) 't Letterlek voorftel heeft weinig opheldering riöodig. Die eens hoopt te oogften, moet ©ok zaaijen; aan de aarde zyn Zaad toebetrouwen, op dat het daar ïnkieme , wortels maake, uitfpruite, en vrucht voortbrenge naar zynen aart. Zö ziet men hier ook eenen Man, die uitging om zyn Zaad te zaaijen. Doch, fchoon het hetzelfde Zaad was, 't bragt evenwel niet overal Vrucht voort. Dit was te wyten aan de onderfcheidene Grondsgesteldheid van zynen Akker-, Wy moeten oils eenen Akker voorltellen, die ter eener zyde geleegen was aan den gemeenen Weg,op en door 't midden van' welken een weg, oïvoetpad heen liep, 't welk, gelyk elders, zo ook in het Joodfche Land niet ongemeen • was, zo als te zien is uit Matth. XII: 1. Ook grensde deeze Akker aan een fteendgtigen grond, of-'er was in denzelven een fieenrotze, volgens Luk. VIII: 6, van boven flegts met een weinig aarde bedekt. Ook dit was gemeen in Kanaan , 't welk • een Bergagtig en Rotzig land was; waarom ; men wel gewoon was aarde te brengen op ; zulke rotzige plaatfen , om zich die, ook 1 tot zaaijen en planten te nutte te maaken. 1 Ooit was een gedeelte van dien akker bc- 1 groeid met Doornen, die, gelyk ze behoo- . ren tot den Vloek, die, om der Zonden i wille, zich over geheel de Aarde verfpreid t heeft, in alle Landen gevonden worden, c van zeiven, en weelig groeijen, tot groot i ongeryf van den Akkerman. Maar 'er was' t. in dien Akker ook eene goede aarde, die p van fteenen en doornen gezuiverd, en C door omploegen week gemaakt, en, ander- é zins behoorlyk toebereid was, om 'er op t hoope van een' goeden Oogst in te kunnen v zaaijen. Was nu de Grondsgesteldheid z van deezen Akker zo onderfcheiden , zo 1 was het niet mooglyk, dat het Zaad oVer- v -17. Deel. I. Stuk. Z A A D . 5, al van dezelfde vruchtbaarheid konde zyn. Een deel van het Zaad viel op den weg, een hard betreeden pad. Daar waren geen vooren, waarin het vallen, zich verbergen, en wortels maaken konde. Dus onbedekt op de oppervlakte van den grond liggende, werd het welhaast tot een prooi voorde Vogelen, die 'er neêrdaalden, en ha op ■ alen. Een ander deel viel in fteenagtige plaatfen, in de weinige aarde, die boven op de rotze lag, ghig het fchielykop; dóch niet diep genoeg kunnende inwortelen, en de weinige aarde haast uitgedroogd zynde , werd het teder uitfpruitfel verbrand door de hitte der Zonnc. Het deel, dat in de doornen gevallen was, was van geene beter uitwerkinge. Het fcheenin't eerst wel, dat het ook zou opwasfen; maar de Doornen, die aan dien grond eigen waren, trokken alle de voedende fappen na zich, wiesfen het Zaad boven het hoofd, en verflikten het. 't Scheen dan wel, dat de Zaaijer zyn Zaad en arbeid te vergeefsch zouverfpild hebben : Maar 'er was in dien Akker nog een goede aarde, die zynen arbeid beloonde ,■ en die , naar ze aan de eene plaatfe meer, aan de andere minder vruchtbaar was, ook meerdere, of mindere vruchten voortbragt. De Heiland zegt, dat het eene Zaad honderd-, het ander zestig- c, en het ander dertigvouwd voortbragt. [Vlet een dertigvouwdige vrucht zou men iich onder ons ongemeen wel vergenoegen; over een zestigvouwdige zeer verdonderen ; maar een honderdvouwdige :al men bezwaarlyk gelooven. Men moet :o ligt niet iets , als ongelooflyk , ververpen. Zelfs in ons Land kan men een ^oorbeeld opgeeven van eene nog groocre vermenigvuldiging. De Heer Gysbert Antwerpen Verbrugge had te 'j Graveland, n den jaarc 1763, een fcheepel Boekweit oen zaaijen, naar de nieuwe wyze van .en verbeeterden Landbouw,'t welk hem 48 fcheepels zeer fchoone Boekweit opragt. Zie de Boekzaal van July 176$. . 30—32. Plinius teekent aan L. XVIII. '.. 10, dat omftreeks Byzacium in Africa, én mudde Tarwe wel 150 mudden voortrengt. De Heer Carjlen Niebuhr, geeft erfcheiden voorbeelden aan de hand in yne Befchryvinge van Arabië, pag. 144— 47. Te Merdin lprak mén van eenevyftigouwdige vermeerdering. Een Koopman b al-  ja ZAAD. ZAAD; aldaar verhaalde hem, dat het Laad Kalebtn toen nog vyf honderdvouwd opbragt; dat het voorheen duizendvouwd had opgebragt, en dat het Dorp om die reede Kak' bfn genoemd was, dat is duizend maaien. De Europifcbe Kooplieden te Alexandrie m Egypte verzekerden hem , dat de Tarwe daar nog hondervouwd voortbragt. Men merke na dit alles aan, dat Kanadn, waar in de Heiland verkeerde , alstoen een ongemeen vruchtbaar Land zynde, en nu nog is, fchoon jammerlyk verwaarloosd, en daar door minder vruchtbaar , den Akkerman zynen arbeid echter wel beloont: De bovengemelde Niebuhr fpreekt van iemand, die hem zeide gehoord te hebben, dat men, omftreeks Jeruzalem , nog wel eens een honderdvouwdigen Oogst inzaamelde. Ik hebbe deeze Aanteekening wat breeder gemaakt , om de vitteryen van fommigen op dit ftuk af te fnyden, die my wel eens zyn voorgekoomen. Na het voorftellen deezer gelykenisfe , (3) heeft de Heiland den by hem bedoelden Geheimzin 'er van ook aan zyne Difcipelen, op hun verzoek, verklaard. (SS) Vooraf zal dan de vraag zyn: Wie is de Zaaijer; wat is het Zaad; -wanneer ging hy uit om te zaaijen; en eindelyk, welk is de Akker? Dat zyn Vraagen , die vooraf moeten beantwoord worden. (*) De Zaaijer is, volgens Mark, IV: 14, die het Woord zaait. Hier uit laaten zich de twee eerfte Vraagen beantwoorden. (**) Het is een Leeraar , die hier voorkomt onder de teekening vaneenen Zaaijer. Gelyk die het Zaad uitwerp op den Akker, op hoope van vrucht. Zc ftrooit ook de predikende Leeraar he geestelyk Zaad, op hoope, dat het in d< harten zyner Hoorderen vallen, inworte len,en geestelyke vrucht ten keven voort brengen zal, gelyk het koorn. Zo leest mei van zulken , die aan aüe wateren zaaijen fel". XXXII: no. Hier is de Zaaier d> Heere Jefus zelf, de groote Leeraar de Gerechtigheid. Men kan 'er mede onde verftaan zyne Difcipelen, die ook, op zyi uitdrukkelyk bevel, en onder zyn onmid delyk opzigt, zyn uitgegaan om te zaai jen. De Zaligheid is begonnen verkondig te worden door den Heere, en is voorts bt vestigd van de geenen,die Hem geboordhaa den, aan welken Godt mede - getuigenis gc door Uekenen , wonderen, menigerlei kr#£ ten, en, bedeelingen des Heiligen Geesls,naar zynen wil, Hebr. II: 3 , 4. Hier uit volgt van zelv', (|3£) dat het Zaad het Woord is. Het Zaad, ftaat 'er by Lukas, Cap. VIII: ia, is het Woord Godts. Meer bepaald, volgens Matth. XIII: 19,het Woord des Kouingryks. Moeten wy nu , gelyk doorgaans in de Euangelifche Schriften, door het Koningryk verftaan de Kerk onder de tydbedeelingc van het Nieuwe Testament, zo zal men door het Woord des Koningryks moeten verftaan, niet het Woord der Beloften, Schaduwen en Voorbeelden, voorheen verkondigd door Mofes en de Pro* pheeten; maar het Woord der Vervullinge, 't welk Jefus bekend maakt als den beloofden Mesftas, het einde der Wet, het Ligchaam der Schaduwen, den Geest der Propheetie, en het Ja en Amen van alle beloften Godts, 't welk dat Koningryk bekend maakt als een Koningryk, V welk niet is van deeze Waereldt noch komt met uiterlyk gelaat, maar 't welk louter Geestelyk is ; welks goederen en voorrechten niet aardsch zyn, maar gerechtigheid, vreede , en blydfchap door den Heiligen Geest; welks Wet is de volmaakte Wet, die der Vryheid is; en aan * 't welk men aandeel moet krygen , niet door Offerhanden en het ftipt waarneemen van andere Wetplegtigheeden, maar door Bekeeringe en Geloof. Gelyk nu het Zaad klein is, geene vertooning maakt, en uochthans een leevenverwekkend, groeijend, en vruchtvoortbrengend vermogen in zich heeft: Zo ook dat Woord. Het is, : naar het uiterlyk voorkoomen , iets gerings, en nochthans is het de kragt Godts : tot Zaligheid aan een iegelyk , die gelooft: : En is om deeze reede, en andere meer, ■ met het Zaad te vergelyken. Dit dus be- • paald zynde, Qa) zullen de twee andere 1 Vraagen ook ligt te beantwoorden zyn. , (•«) Is de Heere Jefus zelf de Zaaijer: i Wanneer is Hy uitgegaan om te zaaijen ? r Toen Hy, na daar toe plegtig ingewyd te r zyn door den Doop van Johannes, in 't open1 baar zyn Propheetisch-Ampt aanvaerdde , - omtrekkende door geheel Judeëen Galilei, - alomme kerende by den weg,in de Woei ftyne, in de Synagogen, en zelfs te Je- • ruzalem, inden Tempel, predikende,dat - het Koningryk der Heemelen was nabygekoof men, en aandringende op bekeeringe en ge- - loof; en dat niet „ als d& Pharizeën en Schrift-  ZAAD. Schriftgeleerden, maar als magt hebbende, en daar door aan veelen bekend, en door veelen erkend geworden, als een Propheet, kragtig in woorden en werken; als een Leeraar, die van Godt gekoomen was. Is Jefus zelf de Zaaijer , zo zal de Akker, waar in hy zaaide, geen ander Land kunnen zyn dan Kanadn, of eigenlyk de Inwoonders van Kanadn. Hy verklaarde zelf, dat Hy niet gezonden was, dan tot de verloor ene Schaapen van het Huis Israëls, en Hy verbood aan zyne Difcipelen, uit te gaan op den weg der Heidenen , of tot de Steden der Samaritaanen. Geduurende zyn verblyf op Aarde, bepaalde zyn dienst zich alleen tot de Jooden, welker onderfcheidene Hartsgefteldheid zeer eigenaartig geteekend is door de onderfcheidene Grondsgefteldheid van den Akker. GD) Dit cmderfcheid zal zich ontdekken in de vierdcrleiLotgevallen van het uitgeworpen Zaad, dat is, van het gepredikte Woord des Koningryls. (V) Een deel-viel by den weg, en werd door de Vogelen opgegeeten, vs. 4. De Heiland geeft 'er deeze Verklaaringe van, vs. 19. Als iemand, het Woord des Kouingryks hoort, en niet ver/laat, zo komt de Booze, en rukt wech V geen in zyn harte gezaaid was. Deeze is de geene, die by den wegiezaaidis, vs. i$I.Breeder,dan ik hier gevoeglyk zou kunnen doen , hebbe ik daar van gehandeld in des VII. D. 1. St : p. 401 —, onder den tytel: RUKT. Waar 1 heenen ik den Leezer wyze. (0) Het an- < derdeel viel op fleenagtige plaatfen — vs. 5. ; De verklaaringe is: Die in fleenagtige plaat- \ fen bezaaid is, deeze is de geene, die het 1 Woord hoort, en dat terflond met vreugde ( entvangt vs. ao, 21. Dit is de tee- f kemng van menfchen, die maar voor eenen / tyd gelooven, Luk. VIII: 13. (««) Eene / plaats, die van onderen een harde rotz is, 0 maar van boven bedekt met wat aarde, 'fc doch zo, dat die geen diepte genoeg heeft, '( om het Zaad te laaten inwortelen , en e vrucht te doen draagen , verbeeldt dan 0 Hienlchen, en die zyn 'er veele, die ui- 1 terlylc eene gesteldheid hebben, die hen, ö; naar het fchynt, bekwaam maaken, om 1< met vrucht het Woord des Koningryks te s ontvangen: By voorbeeld, eene natuur- k lyke Gemoedelykheid, een Vreeze voor 0 Goslts toorn over de Zonde, een Wenfchen t< om met Godt bevreedigd, en na dit lee- ft ZAAD. $r ven eeuwig zalig by Godt te zyn. Maar alle deeze dingen zyn in hun flegts oppervlakkig ; hunne bekommeringen over het eene, en hunne begeerten na het audere hebben geen diepte. De Grond van het hart is retz- en (leendgtig r Vooröordeelen, wanbegrippen, verkleefdheid aan aardsch belang en gemak, vleijende eigenliefde, die niet merkt, dat het harte met recht is met Godt, die hen van zichzelven doet gelooven , dat zy iets zyn , daar zy in der daad niets zyn, liggen op den grond van het hart verborgen , en hebben hethard gemaakt, gelyk een /leen. (A3) Hoedanig is nu het gedrag van zulke menleken omtrent het Woord ? (A) By den eeriterfopdag belooft dat veel goeds:' Zy hooren het Woord, en ontvangen het terflond met vreugde. Zy hooren het Woord: Dat ftelt hun vóór de groote én dierbaare Beloften en Voorrechten van het Koningryk Godts. Dat ftelt hun den Weg open om tot hetzelve in te gaan. Het eischt [legts Bekcering en Geloof: Pligten, die m het oog van zulke menfchen niet zwaar zyn, vermits de Bekeering by hen maar beftaat in een uitwendig Zeedig en Godtshenftig gedrag; en het Geloof ineen aanïeemen en voor waaragtig houden 't geen lat Woord leert. (AA) Daar nu dit Woord sulke goede dingen voordraagt, die zo :roostryk zyn voor een gemoed, dat gaerïe den toekoomenden toorn zou willen uitvlieden, en voor eeuwig gelukkig zyn: Lo hooren zulke menfchen het Woord jaerne, ontvangen het, en geeven 'erhun1e toeftemminge aan met vreugde. Dat loen zy (BB) terflond, onberaaden : Zy taaren op , en verheugen zich over de roote Beloften ; maar letten niet op de 'oorwaarden en P ligt en, waar aan die vast emaakt zyn, en dus niet op het Verband, ; welk tusfehen die beide is : Of, zo zy li eenigzins op Ietten, zy vraagen niet ens: Wie is lot deeze dingen bekwaam ? Zy verweegen niet, wat eene Onberouwelykc ekeering zy, en wat 'er behoore tot een )recht en ten einde toe volhardend Ge>of! Dit maakt dan ook, dat zy even 2reed en onberaaden zyn in het verzaa;n en verlaaten van het Woord, als zy iberaaden en gereed zyn geweest, in het : ontvangen. (B) Gelyk het Zaad in die eenagtige plaatfe wel terftond opging, B 2 maar.  jft Z A A D. maar, toen de Zon was opgegaan, verdordde, om dat het geenen wortel had: Even zo is het ook met zulke menfchen: Om dat zy geenen wortel hebben in hun zeiven, zo zyn zy maar vooreenen tyd verblyde Aanneemers, en Toejuichers van het Woord: Maar als 'er verdrukking , of vervolging komt, om des Woords wille, worden zy terfiond geërgerd. (AA) De Zon, befcftouwd in haar brandend en verzengend vermogen, is een Zinnebeeld van Verdrukkingen.ln dien zin leest men van het fteeken der Zonne, Pf. CXX: 6,Jef. XLIX: lo.En Petrus fpreekt van eene flilte, naamelyk van verdrukkinge, i Petr. IV: ia. De Heiland voorönderftelt, dat 'er zo eene verdrukking, en vervolging koomen zou; en wel, om des Woords wille; om het aanneemen, belyden en aanpryzen van dat Woord. Dat dat t'eenigen tyd gebeuren zou, was wel te voorzien. Want werd Hy zelf gelasterd, belaagd en vervolgd , wat hadden zyne aanhangers dan anders te verwachten, dan dat men ook nog eens moord en dreiging tegen hen zou blaazen. Het dan voor genade te agten, om zyns naams wille verdrukkinge te lyden, en zyn leeven met dierbaar te agten voor zich - zeiven, is het recht merktceken van zulken, die Hem en zyn Woord recht waardeeren en liefhebben. Maar dat is van den Tydgeloovigen niet te verwachten. (BB) Als 'er verdrukkinge komt, wordt hy terflond geërgerd, en de reede 'er van is: Hy heeft geenen wortel in zich-zeiven. (a) Zy, die te vooren zich verheugden in, en roemden op dat Woord, ftooten 'er zich nu aan, en zoeken 'er het een of ander in te vinden om het te laaken, om zo zich-zeiven, zo veel mooglyk is, en ook anderen eemge reede te kunnen gecven van hunne erger' nisje, die eindelyk , uit vrceze voor de verdrukkingen, tot zo eene hoogte ryst. dat zy , gelyk Lukas, vs.. 13 , zich uit drukt, afwyken, en dikwils van Belyders Verlochenaars, en van. Verdeedigers Be ftryders van dat Woord worden. En dat terflond, zonder dat het nog tot een ftry' den en tegen/laan tot den bloede toe gekoomen was. (b) Geen wonder ook, zo weinig het pas opgefchooten graan, hoe groen en weelig het zich vertoont, op een lïeenagtigen grond beltand is tegen het blaaken der Zonne, om dat het in de rotze Z A A D, geene wortels heeft kunnen maaken: Even weinig zyn .pok zulke menfchen beftand tegen de verdrukkingen, Zy hebben het Woord wel aangenoomen ; maar niet in die liefde der waarheid, die men hebben moet, om zalig.te worden. Het is by hen louter oppervlakkig geweest: Het hart was, door de bovengemelde dingen te verfleend, dan dat het Woord 'er eenen wortel in zou hebben kunnen maaken. De vreugde over het Woord was louter hartstochtelyk geweest, zonder welbereede-' neerde en welgevestigde gronden, en werd daarom door de hartstocht van Vreeze voor tydelyk nadeel, die hen de uitzigten op het Eeuwige uit het oog deed verliezen , ras overdwerscht en overwonnen.. 'Er is geen twyffel aan , of de Heiland heeft veelen van dat Toort gehad onder zyne Hoorders en Volgers by de Jooden.. Wy mogen 'er wel onder tellen de Schaaren,die Hem eerst metHofannas toejuichten, en weinige dagen daar na fchreeuwden: Kruist hem, kruist hem. Toen zy Hem zagen verlaaten van de zynen ,. van de Hoofden haares Volk veroordeeld , van Herodes befpot, en mishandeld, door de Krygsknegten van Pilatus, vonden zy ook het voorgewend leugenagtige enGodtönteerende in zyne Leere, ergerden zich aan Hem, weeken af, en om hunne afwyking voor het oog der Waereld te bevestigen, hieven zy dat.ongeft-uim moordgcfehreeuw tegen Hem aan : Zeekerl.yk mede uit vreeze-, dat , kikten zy maar één woord ten zynen voordeele , zy gehaat, uit de Synagogen geworpen , vervolgd en zynen't halven gedood zouden worden, zo als de Pleere Jefus den zynen meer dan eens voörfpeldhad, Matth-, V: 11. X: 34, 35,.36, Joh. XVI: 1, 3, en 33. (y) Ook was 'er eendeel van dit Zaad, 't welk viel in de doornen, met dat gevolg, dat de doornen opwiesfen, en h izüve verflikten-, vs. 7. En de verklaaringe is: Die in. de doornen bezaaid is, is de geene, die het Woord hoort, en da zorgvuldigheid der Waereld. , e.n de verleidinge desrykdoms. Lukas voegt 'er,vs. 14, nog by, de wellusten des leevens verflikken' het Woord, en het wordt, onvruchtbaar , vs. 22. (**) De dingen , waar van de Heiland lbreekt, zyn dingen, waar medede Aardschgezinde mensch, de eene min, de- andere mc;r, doorgaans bezet is. Zorg-- vul*-  ZAAD. ^suldighceden, wat te eeten, wat'te drinken, waar mede zich te kieeden, hoe zynen ftaat te verbeteren, 't zy tot een ruimer beftaan, 't zy tot meerder eer en gezag. Rykdom, waar van de mensch zich veele grootc dingen beloofd, en daarom voor hem een zo aanloklyk en verleidend ding is, dat hy, fchoon rykelyk bedeeld, fteeds na meerder haakt en hygt. IVellusten des leevens, die de eene zoekt in vrolykheid en pragt, de andere in het voldoen van onreine begeerten , een derde m flempen. en brasfen , «Sec. Die dingen worden by Doornen v'ergeleeken : (A) Want , gelyk de Doornen behooren tot den Vloek , die, om der Zonde wille, , over de Aarde gekoomen is, en daarom , niet behoeven geplant te worden, maar i van zelv' opllaan :. Zo ook die dingen, i Ze behooren tot het Zeedelyk Verderf r < waar in de mensch, door te zondigen, ge- c vallen is : Ze behoeven hens door geen \ onderwys ingeplant te worden; ze koomen i van zelve uit zyn verdorven-harte-voort, 1 Matth. XV: 19. (B) De doornen zyn 011- % vruchtbaar: Men leest geene Druiven van \ de doornen. Zo is het ook met deeze din- l gen. De Zorgvuldigheeden : Wie kan met l bezorgd te zyn, een haair zyns hoofds wit, h of zwart maaken P Of een elk toedoen tot d zyne lengte P De Rykdom. Het goed doet 5 geen nut ten dage des kwaads^ Als de Ryke é fier ft, zal hy niets van allen kunnen mede r< neemen: En wat zal hy dan geeven tot los- d< finge zyner .zkle ? D e Wellusten des leevens. ai Derzelver genot is kort van duur. Wor- zi den die te zeer vermenigvuldigd, ze baa- 01 ren walging : En het gevolg, 'er van ïs te een vertoornd Godt, een bevlekt gewee- M ten, en vroeg of iaat een gekrenkte ge- ui, zondheid. Men zou van het fleekendeen m, kwetfende der Doornen nog wel iets kun- lee nen bydoen. Maar de groote zaak, die de-, hier m aanmerkinge komt, is (M) dat de eet Doornen het Zaad verflikken ; zo ook die Go dingen het Woerd des Koningryks. (A> Wy va moeten ons de Doornen voordellen, als, hu, ten tyde der Zaaijingc, met hunne worte- dei len wel 111 de aarde, maar nog niet zigt- ooi baar voor het oog; want men leest.in 't soe vervolg van hun opwasfen. Zo is het ook lamel den hier bedoelden mensch. De zaa- is a den van die zorgvuldigheeden , verleiding Lu, w wellusten zyn wel in zyn harte; maar goe, B Z A A D. 3, ze hebben zich niet vertoond, toen h% S h -eem hoordc ' *W ftheeaf als olhyjiet ineen geopend hart ontvau- ^JV e#Lin bewaare» en aankweeken wilde (B) Maar de Doornen wusfen op , groeiden het Zaad boven het hoold, verflikten het, en maakten het onvruchtbaar Zo is het ook met dien menfehe. Hy hoort het Woord, maar zyne gehegtheid aan die dingen trekken zyne aandacht af; zv geeven hem zo veele bézigheeden , dat ■er geen tyd overfchiet, om het te overdenken, en. te onderzoeken; hy bevindt ach in omftandigheeden, die de zorgvuliigbeeden vermeerderen ; gelegenheden iie zyne begeerte-na rykdom,oï tot de wel usten prikkelen ; die neemen dan dermaaen de Overhand, dat hy om het Woord net meer denkt.. Het wordt in hem als :en verflikt graan, en wordt in 'c geheel nvruchtbaar. 't Scheen in den beginne /ei, als ware hy ontvlooden de befmettinen die in de Waereld zyn; maar eerlang ËZri}^ Wmtm inwikkelen en.overnnnen door dezelve. En dus, in plaatfe an vrucht voort te brengen , wordt h% tatflehem erger, dan het e*erfte\ eTtVaf, em beter geweest, den weg der gerechtig ud nooit gekend te hebben. Zulke Hoorns trof de Heere Jefus ook aan onde? de De Zorgvuldige* teckendz hy oit -r ueGenoodigden,die agter bleeveii om „dCT -nl;ydeIyk b£lanS e" bézigheem, Luk. XIV: 17-00. Men denke voorts n den ryken Jongeling, die wel groote» n m aan Jejus leere; maar toen het'er >■ aankwam, om zich. van zyne goederen ™tdYe«' SinS by .-bedroefd wech ' J nXlXa: l6jr2°- ,En aa» die veelen de Overflen, die wel in Jefus geloofden ;. 'ar * om der Pharizeen wille het niet bl 'len, op dat zy uit de Synagoge niet zou1 geworpen worden; Want zy hadden de e der menfchen lief, meer dan de eere sfo,.Joh. XII: 4a, 43. Het behouden 1 hunnen rang en aanzien verflikte in. 1 het ff oord. <7i) Nu. was 'er nog een :1 des Woords, dat trof beter lot, In gaf :•, voordeliger uitkomst. Het viel in de te aarde —, vs. 8. De verklaaring is vs. Die nu m de goede aarde bezaaid is,deeze e geene, die het. Woord hoort en verftaat, tas heett daar voor : In een eerlyk en i harte bewaard, vs. i^ .Die ook vrucht 3 draagtr  I4 ZAAD, ZAAG. draagt en voortbrengt, volgens Lukas: In volhandigheid; de een honderd', de andere zestig-, en een ander dertigvouwd. (**) De aarde , die hier goed genoemd wordt, is zekerlyk zo eene , die niet- goed is uit zich-zelve ; maar die goed gemaakt, en tot het voortbrengen van vruchten behoorlyk toebereid was , en daarom ook eenen ryken oogst opleeverde. Deeze OiO verbeeldt onder de Hoorders van Jefits zulke menfchen, welker harten door voorkoomende genade toebereid waren, om met reikhalzend verlangen uit te-zien na de Vertroostinge Israëls, en de Openbaaring van Godts Koningryk. Soortgelyken, als Nikodemus en Jofeph van Artmathea waren, en, ten tyde van Jefus geboorte , geweest waren de eerwaerdige Simeón, Anna de Prophetesfe, en meer anderen. Deezen,dus voorbereid, hoorden, en ontvingen met blydfchap het Woord, 't welk zy 'te vooren nooit gehoord hadden : Het Woord des Koningryks, het Euanselie der Vervullinge , zo als het door Jefus werd gepredikt. Zy verflonden het: Zv zagen de overéénftemming 'er var met het getuigenis van Mofes en de Pr* theeten;zy ontdekten daar in,met een opgeklaard verftand , - die Godtverheerlykenden en Zielzajigenden inhoud 'er van. en bewaarden het in hun , door Godt; Geest goed en eerlyk gemaakt, harte, et Iragten vruchten der gerechtigheid voort, d< een wel meer dan de andere, naar de maati der Genade , die aan hun gefchonkei •werd; maar evenwel zo, dat zy, by he aanwasfen in de kennisfe Godts, ook vruch droegen in alle- goede werken , en dat, i volftandigheid, zonder te bezwyken voo v 4e hittgf&r verdrukkinge ; noch zich, 1 ' het voortbrengen van meerder vruchten te laaten vertraagen door de Zorgvuldig heeden der Waereld, noch door de Verleiding des rykdoms, noch door de Wellusten des le vcns. Van zulken kan men zeggen: Zalig hy, die het lVoord hoort, en hetzelve bewaar ZAAG. Een Werktuig van yzer, zy de als een groot Mes, de eene langer ( breeder dan de andere, naar het grove of fyner werk, dat men 'er mede te ve richten heeft, hebbende, in plaatfe v een gladde en fcherpe fneede , gefpitl tanden, die beurtelings, rechts en Hink een weinig buitenwaards geboogen zy ZAAG. om de infnyding een weinig breeder, en daar door te gemaklyker te maaken. (S) De Zaag dient dan, (SS) om, door die heen en weêr te trekken, het hout, het zy, overdwersch in ftukken, het zy over langs tot balken en planken te fnyden. Waarom Timmerlieden dit Werktuig niet wel zouden kunnen ontbeeren. Ook bedienden zich de Steenwerkers al van ouds van Zaagen. Tot den Tempelbouw werden kostelyke fteenen gebruikt, die naar de maate gehouwen, en van binnen, en van buiten met de Zaage gezaagd waren, i Kon. VII: 9. De Heidenfche Poëeten fchryven de Uitvinding der Zaage toe aan Thalus van Athene , Zusters zoon van Zedelus, die, daar over benyd, van zynen eigen Oom van eene hoogte werd afgeworpen. Volgens Ovidius, Metam. L. VIII. vs. 244 s zou hy daar toe aanleiding hebben gekreegen door het befchouwen van het ruggebeen van een Visch. Vle etiam medio fpinas in pifce notatas Traxit in exemflum ,ferroque incidit acuta Perpetuos dentes, et ferra repperit ufum Primus — —— Dat is, naar de vertaaling van Vondel: i Hy, befpiênde V ruggebeen i Van eenen Visch, nam daar een voorbeeld 1 uit, met réén i Gevat, en fnee terflond een ry van yzren ; tanden, 1 En bragt de Zaag in zwang —► —; t * (33) Ze werd door fommigen misbruikt 1 tot grouwzaame wreedheid. David zou r deeze wreedheid gepleegd hebben aan de • Ammoniten. Men kan het, naar de Ver, taalinge der Onzen niet wel anders begry- pen:Hy zaagde ze met de Zaage, 1 Chron. ■e XX- 3. Hy lag ze onder Zaagen, en yzer en '.- Dorschwagens, a Sam. XII: 31. Men meent is evenwel, dat op eene zagter wyze te kunt. nen' verklaaren , zo als over de laatstge1- melde plaats, onder den tytel van YZEn REN Dorschwagens, is aangeweezen in des ' ■> X. D. 2. St. p. 509. Zeeker is het ondertusr- fchen, dat de Zaag meermaals misbruikt tn is tot eene onmenschlykheid. Veelen onte der de Jooden zeggen, dat Propheet Jefaia s, op die wyze ter dood is gebragt, op bevel 1» van Koning Manasfe. Apostel Paulus lpreekt  ZAAG, ZAAIJEN. fpreekt van eenige Geloofshelden, die in /lukken gezaagd zyn, Hebr. XI: 37. 't Zy hy het oog hebbe gehad op Jefaïa, of anderen, die dus wreedclyk zouden oragebragt zyn onder de zwaare Vervolgingc der Jooden door Antiochus Epipbanes. Van Keizer Caligula teekent Suetonius, C. XXVII, ook aan, dat hy 'er eenigen hebbe doen doormidden zaagen. Volgens Dio zoude dit ook gedaan zyn aan eenigen der rebelleerende Jooden in Afrika, ten tyde van Keizer Trajanus. (3j Men zou de Zaag, even zo wel als de Byl, ook kunnen aanmerken, als een Zinnebeeld van een Volk, waar van Godt zich bedient, om een ander Volk te ftraffen , en deszelfs Koningryk als in Hukken te zaagen. Als : Godt vraagt, Jef. X: 15, zal een Byl zich \ beroemen tegen de geenen , die daar mede bouwt? Zal de Zaagpogchen tegen hem, die , ze trekt ? heeft hy daar mede het oog op i den. Koning van Asfyrië, en deszelfs fnor- t, kery, die, zonder te overweegen, dat hv i maar was geweest een inftrument van Godts gramfchap tegen het zondige Koningryk 1 der Tien Stammen; roemde: Door de kragt l myner hand hebbe ik het gedaan, en door a myne wysheid ; want ik ben verftandig —. z Myne hand heeft gevonden het vermogen der d Volken, als een nest — , vs. 13, ia * ZAAIJEN. 00 Na dat Godt op den l derden dag der lcheppinge Zaadzaaijende v kruiden en planten van allerlei foort had w doen voortkoomen uit de aarde, Genef. I: rc 1 r, ia,zo is het Zaaijen noodzaaklyk ge- v< worden, als het middel, om de planten d< en graanen, inzonderheid die voor het ge- al bruik der menfchen gefchikt zyn, te ver- he nienigvuldigen. De Landman werpt het vi Zaad in de aarde, op dat het daar in, door dh de vogtigheid geweekt, en door de warm- H. te der Zonne als geftoofd, kieme, inwor- on tele^ uitfpruite, en vrucht voortbrenge. se Doch zal de Landman zynen arbeid be- dei loond,, en zyne verwachtinge voldaan wo zien, zo is 't, behalven den reegen en de zonnefchyn, welke beide alleen van Godts als beftclhng afhangen, noodig, dat hy zaaije zat in eenen goeden Akker. Op rotzen te zee ploegen , en onder de doornen te zaai- ma jen, is vergeeffchen arbeid doen. En dat voorts, dat hy den rechten Zaaityd , 't v die naar den onderfcheiden aart der Zaa- het den, als ook der Landen, en der Lucht- 't v ZAAIJEN. ï5 ftreeken, waar onder die geleegcn zyn onderfcheiden is, waarneeme. Die te lui is, om in den winter te ploegen, zal in den oogst beedelen, .Spr. XX: 4. Die op den wind agt geeft, zal niet zaaijen; en die op de wolken ziet , zal niet maaijen , Prcd. XI: 4. (3) Zinnebeeldig zegt Zaaijen (NX) allerlei werk doen, waar van men voor zich eenige vrucht of voordeel te gemoete ziet. («) Men kan hier op in 't algemeen toepasfen het gezegde van Salomo , Pred. XI:. 6. Zaait uw zaad in den morgenflond, "n trekt uwe hand des avonds niet af. Dat is : Alles, wat uw hand vindt, om te doen, doet dat met uwe magt, en zonder tydveruiim. (0) In 't byzonder wordt dit gelegd van zulke werken, waar door men :yne vrucht heeft tot hciligmaakinge. Voor den geenen, die gerechtigheid zaait, is rouwe loon, Spr. XI: 18. in tegenö'vertellinge van zulken, die een vdlsch werk hen. Die moeite zaaijen, maaijen dezelve, ob IV: 8. Die onrecht zaait, zal moeite laatje», Spr. XXII: 8. Het is 'er mede eleegen, als met de Zaaden. Gelyk ieer zaad vrucht voortbrengt naar zynen irt: Zo ook ieder werk. Die in Zyns dfs Vleesch zaait, zal uit het Vleesch ver°,rvenisfe maaijen: Maar die inden Geest nait, zal uit den Geest het eeuwig leeven aaijent Gal. VI: 8. (33) Het Almoes geem is ook als een Zaaijen. De Landman erpt zyn Zaad wech. 't Schynt verloon te zyn, en nochthans brengt het vrucht >ort. Zo ook een, die weldaadigheid >et aan eenen Armen. Het is zo veel, 5 of hy zyn brood, of zaad uitwierp op t water, en nochthans zal hy het wederiden na veele dagen, Pred. XI: 1. Want, : zich des Armen ontfermt, leent den EERE, en die zal het vergelden. Daari wordt van den Godtvreezenden Man rongen: Hy flrooit uit, of zaait; hy geeft 1 nooddruftigen. Zyn hoorn zal verhoogd rden in eere, Pf. CXII: 9. Het is van liefdaadige handreikinge te verftaan, Paulus zegt: Die fpaarzaamlyk zaait, ook fpaarzaamlyk maaijen : En die in %eningen zaait, zal ook in zeegeniage njen, 1 Kor. IX: 6. QJ) Het Goede, Godt iemand heeft voorbefchikt,doch reik een tyd lang verborgen is, eer Hy doet koomen, even eens als het zaad, 'elk ook eenigen tyd bedekt ligt onder  i6 ZAAIJEN. de aarde , wordt ook gezegd gezaaid te zyn, PrXCVÏI: u.Hct Licht is voor den Rechtvaerdigen gezaaid; en Vrolykheid voor de Oprechten van harten. (TT) Het Begraa■ven der doode ligchaamen kan ook als een Zaaijen worden aangemerkt. Het Zaad i'chynt in de aarde te moeten verrotten: En nochthans herleeft het, en brengt ten leevcn voort. Zo is het ook met de Ligchaamen : Ze verrotten in de aarde, en zullen evenwel wederom herleeven. 't Geen gy zaait, zegt Paulus, daar van zaait-gy het ligchaam niet, dat voorden zal;maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe , ef van eenig der andere graanen : Maar Godt geeft hetzelve een ligchaam, gelyk hy tuil—. Alzo zal ook de Opflandirige der dooden zyn: Het ligchaam wordt gezaaid in verderflykheid,- het wordt opgewekt in onver- derflykheid. Het wordt gezaaid in oneer e, het wordt opgewekt in heerlykheid—— i Kor. xv: 37,38, 42-44. (nn) Eindc\fc Zaaijen ook zo veel als Onderwyzen. Want is Godts Woord a.\s een Zaad,M-ai±.IV: 14* zo zyn ook de geenen, die het prediken, als Zaaijcrs; zy ilrooijcn het Woord, op hoope , dat het onder hunne Hoorders /al vallen in een eerlyk en goed harte, en vervolgens voortbrengen vruchten der ge rechtigheid, die door Jefus Christus zullen zyn tet heerlykheid en prys van Godt. Dc Heere Jefus, die, als de groote Propheet , verkeerde en leerde onder de Jooden, ftel zich-zelven voor onder de teekening van ee nen Zaaijer, die uitging om te zaaijen, Matt h XIII: 3. Van dit Zinnebeeld vindt men ooi voorbeelden by de Ongewyde Schryvers zo als te zien is by JElianus en Plutarchus welker gezegdens ik hebbe bygebragt on der' den eerften tytcl van ZAAD (3. 33ZAAIJEN (Die met traanen) zullen mt gejuich 'maaijen , Pf. CXXVI: 5. (N) D Zaaityd is daar. De Landman gaat uit 01 te Zaaijen. Dat moet hy doen , zal h kunnen hoopen van ooit te zullen maaije én oogden. Maar zyn hoop is flaauw gepaard met duizend vreezen. De Vyan is in het Land: Die misgunt hem het gi win, waar op hy hoopt. Hy heeft 1 duchten, dat die zal koomen, zyn gezaa fel vertreeden, of, komt het tot ecm£ rypheid, 'er zynen Sikkel in liaan, en b wechvoeren zal, zo dat hy zelf 'er nie van zal kunnen maaijen, noch oogfte ZAAIJEN. Dus zaait hy met een beklemd hart. De vreeze, dat beide, zyn zaad en arbeid zullen verlooren zyn, perst hem traanen van droefheid uit de oogen. Maar het gaat hem naar wensch., en boven zyne verwachting. Godt bedwingt of verydelt 's Vyands toeleg, geeft reegen en zonnefchyn, zyn gezaaifel fpruit uit,het wordt ryp, het heeft Avel gelaaden. Hy maait, de traanen, die hy ftortte onder het Zaaijen , zyn verandert in blydfchap en gejuich. De Maai- en Oogsttyd was een tyd van juichen en vrolyk zingen. Zo leest men van blydfchap en vrolykheid op het vruchtbaar veld, Jef. XVI: 9, 10, en met toefpeelinge daar op wordt 'er gezegd : Zy zullen nochthans blyde zyn , gelyk men zich verblydt ten dage des oogsts, Jef. IX: 2'tKan zyn, dat het hiervan een fpreekwoordelyk gezegde is geworden: Die met traanen zaaijen , zullen met gejuich maaijen, om tc beteekenen, dat na lyden verblyden volgt; of, gelyk de Latynen zegden : Post nubila Phcebus, na reegen komt zonnefchyn. (3) Doch dit al eens zo zynde , zo zal de vraage zyn, welk het blyeindigend Treurgeval geweest zy , hier door den Dichter bedoeld? (XX) Het is de Wcderbrengingder:'gevangenen Ziöns, vs. 1; te weeten uit Babel, waarheen Nebukadnezar hen gevanglyk had doen heenen voeren, en van waar zy zecventig jaaren : daar na, ten tyde van Cyrus, hebben mo. gen wederkeeren na Kanadn. Daar nu in het 1, a èii 3. vs: van die wederkeeringe : gefprooken was, als reeds gefchied ; zo , wordt in het 4, 5, en 6. vs. opgegeeven, , op welk eene wyz'e zy dit zo uitneemend - gunstbewys van Godt verkreegen hadden: ) Naamelyk , door ootmoedig bidden : t 6 HEERE wend onze gevangenis, alswae terjlroomen in het Zuiden ! vVelk bidden 11 van eene zo' gewenschte uitwerking was y geweest, dat men 'er het bovengemelde n fpreekwoord op konde toepasfen: Die met , traanen zaaijen—. (*) Zy hadden dan met d traanen gezaait. Men denke met zo zeer om hunne traanen en misbaar, ten tyde e hunner wechvoeringe-, noch om de traai- nen, die zy, geduurende hunne ballmge fchap, by deeze en geene fmertende ont;t moetingen geftort hebben , als Pf. ts' CXXXVH: T.'Slan de rivieren van Babel zaten wy, ook weenden wy, als wy 8edac^  ZAAIJEN. ten aan Zion. Als wel cm hunne traanen, toen het na het einde liep met de zeventig jaaren hunner gevangenisie. Toen was het voor hun de by Godt bepaalde Zaaityd: Zeekerlyk, ah zeventig jaaren in Babel zullen vervuld zyn, zal ik u bezoeken, had de HEERE gezegd. Toen hebben zy gezaaidG.tbe.fen, Smeekingen enflerkeRoepingen. Zo was 'er voorzegd: Dan zult gy my aanroepen , en heenen gaan , en tot my bidden, Jerem. XXIX: 10, 12. Het is ook alzo gefchied. Men zie het beweeglyk gebed, door Daniël gedaan, toen hy uit het Woord des HEEREN tot Jeremia had opgemerkt, dat de tyd, de beflemde tyd van LXX jaaren, om genadig te zyn, gekoomen was. Toenfielde hy zynaangezigt tot Godt den Heer, om Hem te zoeken met den gebede, en fmeekingen, met vasten, en met zak en asfche, Dan. IX: 2, 3. Hunne . Gebeden waren dan het Zaad, en het Uit- Horten van die was als een Zaaijen. En 1 wie twyffelt 'er aan , of dat zal'ook ge- 1 fchied zyn met traanen? Met traanen van i berouw over hunne zonden; met traanen t ook van bekommering. Men kan wel den- 1 ken, dat het verlof om te mogen weder- c keeren na hun Land, hun niet eensklaps, c en geheel onverwacht door Cyrus zal ge- ^ geeven zyn: Dat daar toe vooraf wel ee- c nige aanzoeken ten Hove gedaan, en daar e over ook wel vooraf by den Koning eeni- 1 ge raadsvergaderingen zullen gehouden v zyn: Geduurende welken tyd zy in groote n vreeze zullen geweest zyn, dat de hun d Vyandige Chaldeën hunne aanzoeken ver- d ydelen, en 't gemoed van den Vorst te- "V gen hen verbitteren mogten. Reedenen d> genoeg , om onder het Zaaijen hunner gebeden traanen te Horten. (0) Maar Godt D had by Jeremia ook beloofd, dat Hy hun zou v< geeven het einde, en de verwachtinge , en ni dus het oogHcn van hun gezaaifel: Want, h< wanneer zy na Hem zouden vraagen met R hungantfche harte, dan zou Hy hunne gevan- gt gems wenden , hen vergaderen uit alle Vol- dc keP en plaatfen, waar heenen Hy hen gedree- in ven had, en hen wederbrengen tot de plaat- al fe, van waar Hy hen gevanglyk had doen ve wechvoeren, vs. 11, 13, 14. Koning Cy. de rus was het, van wien lang te vooren aa voorzegd was, dat hy tot Jeruzalem zou 15 zeggen : Word gebouwd, en tot den Tem- va pel: Word gegrond, Jef. XLIV: 28. Godt uil Al, Deel. I. Stuk. ZAAIJEN. i? verwekte zynen Geest ook, dat hy een ftemme liet doorgaan in zyn gantfche Koningryk zelfs ook in gefchrift, dat alle Jooden , die wilden, mogten optrekken na Jeruzalem,en bouwen het Huis des HEEREN, des Godts van Israël, Ezr. I: 1, 2, 3. Ligtelyk kan men denken, welk een ongemeene blydfchap dat zal verwekt hebben. Dat was het gezeegend vruchtgevolg van hun ootmoedig bidden. Hadden zy ma traanen gezaaid, dit was een maaijen met gejuich. Voegt hier nu by 't geen Ezra verder aanteekent , dat de handen der Optrekkenden ge/Ier kt wier den door allen, die rontom hen waren, met zilveren vaten, met goud, met haave, en met beesten, en met kostelykheeden, en andere vrywillige giften. Dat Ko* ning Cyrus ook tot hen deed uitbrengen, de gouden en zilveren vaten van het Huis des HEEREN, die Nebukadnezar uit Jeruza'em uitgevoerd, en gefield had in het huis >an zynen God, vs. 7—11 ; dan zal men runnen zeggen, dat zy, volgens het 6.vs. 'an onzen Pfalm, ook met gejuich zyn wedergekeerd, draagende hunne fchooven. Het yas ook een Zaaijen met traanen , toen Soor de Wedergekeerden uit Babel de groneh van den Tempel gelegd wierden: Vant fchoon men toen ook een groot juinen van het Volk hoorde,,, waren 'er yenwei Oude lieden, die den eerHen 'empel hadden gezien , die bitterlyk 'eenden, Ezr. III: 11, 12, 13. Een weeen, dat zekerlyk algemeen zal gewormzyn, toen hun, op de kwaa'daartige, ach valfche befchuldigingen hunner yanden, van 's Konings wegen verboo* ;n werd , met- het herbouwen van Jeru'dem en den Tempel voort te gaan, Ezr. T. Maar 't was een maaijen, en draagen tn hunne fchooven met gejuich, toen Kong Darius, na de zaaken onderzocht te :bben , aan den Landvoogd en zyne iaden een, door zwaare flrafbedreiginn aangedrongen, bevel liet afgaan, om n Jooden niet hinderlyk te zyn; maar, tegendeel, uit des Konings inkomHen het noodige te bezorgen, zo tot het rder opbouwen van den Tempel, als tot Offerhanden, die zy te offeren hadden 1 den Godt des Heemels, Cap. VI: 6V• (33) Men zal dit ook kunnen zeggen a den Tegenbeeldigen uitgang der Kerke bet/intichrinensch Babel. Als men in ^ aan'  x8 ZAAIJEN, ZAAIT, aanmerkinge neemt, hoe het werk der Reformatie in 't eerst begonnen, en , onder veele vinnige tegenkantingen en bloedige vervolgingen, van tyd tot tyd voortgezet is, zo zal men moeten bekennen, dat het is o-eweest als een Zaaijen met traanen. Maar als men ook aanmerkt, met hoe veel fpoed en voorfpoed de Kerk-hervorming, toen ze recht doorbrak, zich wyd en zyd uitbreidde door Zwitferland', Duilschland, Hungarië, de Noordfche Koningryken , Vrankryk , Engeland, Schotland, en de Nederlanden: Hoe alomme, onder de begunstiging van Koningen en Vorsten, Kerken en Schooien opgericht, Leeraars aangesteld , en van het noodig onderhoud voorzien wierden voor een goed gedeelte uit de goederen van de Bisdommen, Abdyen, Kloosters en Kerken derRoomfche Geestelykheid : Zo zal men kunnen zeggen , dat het is geweest een maaijen, -wederkeer en, en draagen vanfehooven met gejuich. Het een en ander zou uit de Kerkelyke Gefchiedenisfe van die tyden nader kunnen opgehelderd worden. ZhMT-.(Welgelukzalig zyt gy , die aat, veele wateren) Gy die den voet des Osfes et des Ezels (derwaards) heenen zendt, Jei XXXII: ao. De waarlyk groote Vitrmga en andere Uitleggers , zo voor , als n; hem, merken deeze woorden aan als eeni Zinnebeeldige Befchry ving van de Predikm, van het Euangelie , door de Apostelen e; Apostolifche mannen. Ze daar voor hou dende,(S) zal het noodig zyn den Lettei Men zin toe te lichten. (SS) By het ir zien van denzelven, zag ik, dat 'er in de Grondtekst gefprooken wordt van ee Zaaijen Q'/D-^Sl-*?? op veeh matera Dit heeft vreemd moeten voorkoomei Wie zaait op het water'? De Onzen e anderen hebben het daarom vertaald ^f. veele wateren. Het is niet te ontkenner dat het woordje Vi? dikwils in die bete kenisfe voorkomt; maar evenwel veel me in die van Op. Het is dan: Die Zaait 0 veele Wateren. Als men de Vertaaling d Onzen al eens aanneemt, zo zal de vraaj dan nog zyn, hoe het derwaards zend van den voet des Osfes en des Ezels hier pas koome? De eene zegt, om te ploegt Maar .men ploeg* niet» als 'er reeds g ZAAIT. zaaid is. Een ander wil, dat 'er door wordt aangeduid ; dat het gezaaide zo weelig zou opfchieten, dat men door de Osfen en Ezels de toppen zou laaten afeeten, op dat het naderhand wel fchraalere, maar evenwel meer vruchtdraagende halmen mogt voortbrengen. Dat laat men wel doen door Schaapen; maar bezwaarlyk kan ik denken, dat men dat ook zou laaten doen door Osfen en Ezels: Die zouden door hunne meerder zwaarte het jeugdig opgefchooten graan te zeer verpletteren, en in den grond treeden. Ook zyn 'er, die meenen, dat de Os zou gezonden worden om te dorfchen, en de Ezel, orn het uitgedorschte na de Koornfehuuren te draagen. Doch 't komt my voor, dat men dit mag Stellen onder de bedenkingen van verleegenheid. En waarom wordt dan juist van den Voet van die dieren gefprooken? Dat fchynt evenwel van nadruk te zyn. Als wy vooronderstellen, dat de Propheet het oog hebbe gehad op de byzondere wyze van Zaaijen in Egypte , zo zullen alle deeze bedenklykheeden ver1 dwynen. Daar Zaaide men op de wateren, ' als de landen nog dras stonden , eer de • Nyl, die jaarlyks geheel het Land over- > stroomt, weder geheel en al was weder1 «rekeerd binnen zyne Oevers. C. de Bruin teekent aan in zyne Reizen, p. 183, dat > nog de Ryst op de velden langs den Nyl 1 op die wyze werd gezaaid , tusfehen Da' miate en Kairo, en dat die geduurig dras '" worden gehouden door het water 'er over " heen te dryven met zeekere Moolens » a door middel van Osfen. Dus kan men a verstaan, wat het zy, op hes water te zaain jen. ' Maar waar töe zou dan dienen het derwaarts zenden van den Voet des Osfes en '• des Ezels? Eenige Oude Schryvers zeggen v ook, dat het koörn op die wyze werd gev zaaid in Egypte, en voegen 'er by , dat J. straks daar na de Verkens in die nog mod- derige velden wierden gejaagd , om het :r gezaaide in den grond te treeden, op dat P het zou kunnen inwortelen. Bochart heeft ;r dit nxt Mlianus en Plutarchus aangeteekend \e Hieroz. P. L L. III. C. 29. p. m. 98a. Vol\n gens de Schryvers van de Algem. Hiflorie, te D. I. p. 558, hebben Herodoot en Diodorus n. Siculus daar ook van gemeld. Merken wy e- nu aan, dat hier eerst gefprooken is van het  [ZAAIT. het Zaaijen, en daar na van het zenden van den Os en den Ezel derwaards, eii wel van derzelverF Mark- XVI: 15, Alk. XXIV: 47. Gelyk ook Paulus, om an dien maar alleen te fpreeken , het diangehe van Christus vervuld heeft van Jeuzalem aan , en rontomme, tot Illyrikum •e, Rom. XV: 19. En alzo gezaaid heeft > veele Wateren. QT) Het tweede Bedryf ■as, het derwaards zenden, waar zy. °-eiaid hadden, van den Voet des Osfes engelss ■zeis. (et») Zonder ons thans op te hou:n met het nafpooren van eenige overéénjmften, merken wy üegts aan, dat, gek die Beesten mede gebruikt wierden t den Akkerbouw, wy 'er hier door moïü verftaan Perfoonen, die ook Mede - artders waren in het geestelyk Akkerwerk; )ch van minderen rang, als de Zaaijers. aamelyk , Leeraars en Opzienders, lee- ■ nde en regeerende Ouderlingen. (Jlf) Ge* k nu in onze woorden de Os en Ezel C * voor-  oo ZAAIT. voorkoomen als gezonden na plaatfen, daar reeds gezaaid was: Zo wierden ook zulke Leeraars en Ouderlingen niet gezonden na , of aangefteld in plaatfen , daar liet Woord nog eerst moest gezaaid worden, maar daar het door dc Apostelen reeds gezaaid was. En, gelyk het zenden van die Beesten in de letter moest dienen, om het gezaaide in den grond te treeden, en te doen inwortelen , waarom van dcrzelver Voet gefprooken was: Zo wierden ook die Perfoonen gezonden , of aangefteld , om verder te bouwen op het fondament, dat de Apostelen gelegd hadden. Of, om in de Zinfpeelinge te blyven, het Aaad des Woords, door de Apostelen gezaaid, om dat die aan eene zelfde plaatfe zich niet lang ophouden konden, door telkens herhaald onderwys, zo van de Geloofs-waarheeden, als van de Gèloofs-phgten, m te (lampen, op dat dat Zaad in de harten inwortelen mogt, en de Geloovigen meer mogten wasfea in de kennisfe Godts, en vrucht draagen in alle goede werken. Zo leezen wy, dn Paulus en Barnabas, in het doorreizen, in elke Gemeente gevolglyk in plaatfen, daar reeds gezaaid was, Ouder linden verkoor en met het opjleeken der handen, °Hand. XIV: s3. Gelyk Paulus het onderwyzen van, en het opzigt over de Gemeente te Ephefe heeft opgedraagen aan Timolheus, i Tim. I: 3. En hetzelfde werk op het Eiland Kreta aan Titus, op dat die mogt te recht brengen, 't geen nog ontbrak, met herhaald bevel, om van Stad tot Stad Ouderlingen aan te ftellen, Tit. I: 5, Wierden 'er nu zulke Eerwaardige Perfoonen bedoeld, zo zou het niet gevoegd hebben, dat Jefaia, die onder de benaamingevan Verkens had voorgefteld, fchoot men 'er zich in Egypte van bediende tot het in den grond treeden van het ge zaaide, om dat ons de Verkens in den By bel fteeds vertoonen boozc en onreine Zon daars. 'Er konde ook nog wel een reed zyn, waarom hier de Os en de Ezel wor den te faamen gevoegd. Het was de Jooden, om geheimzinnige reedenen, ver booden, te gelyk te ploegen met eenen Os die een rein, en met eenen Ezel, die fee: onrein dier was , Deut. XXII: 10. Hie worden ze evenwel tot het verrichten va een zelfde Akkerwerk te faamen gevoegd om aan te duiden, dat onder het Nieui ZAAIT. Testament het onderfcheid zou ophouden tusfehen Rein en Onrein , tusfehen den Jooden Griek; en dus, dat in het geestelyk Akkerwerk, zo wel Leeraars en Ouderlingen mogten gebruikt worden uit de Geloovige Heidenen , als uit de Geloovige Jooden. Zo was 'er ook voorzegd , dat de HEERE , na dat zyne onmiddelyke Afgezanten, de Apostelen, wyd en zyd onder de Heidenen zouden gepredikt hebben, Jef. LXVI: 19, 20, dan ook eenigen uit de Heidenen tot Priesters en Leviten zou neemen , vs. 2,1, en Cap. LXI: 5 , dat Vreemden, zulken, die voorheen vervreemd waren geweest van het burgerfchap Jsraéls, en van de Verbonden der Belofte, der Euangelie-Kerke zouden zyn tot Akkerlieden. Daar van kunnen onder anderen tot Voorbeelden ftrekken de twee door Paulus aangeftelde Leeraars en Opzienders Timotheus en Titus. Timotheus was oorfpronglyk Üegts een halve Jood , de Zoon wel van een Joodfche Moeder, maar van een Griekfchen Vader , Hand. XVI: 1; en Titus was in 't geheel een Griek, of Heiden van afkomst, Gal. II: 3. Dus zagen wy het bedryf van de hier bedoelde Godtsmannen. Dit hun bedryf zou ook niet onbeloond blyven. Dat geeft de Propheet te kennen, (33) als hy met een rechtftreekfche aanfpraak tot hen zegt: Welgelukzalig zyt gy , die —. Welgelukzalig, als van Godt uitverkooren tot een zo aanzienlyken post. Is het werk van eenen gewoonen Opziender alreeds een treffelyk werk, 1 Tim. UI: 1 boe veel meer dan niet het ampt en werk van de Apostelen. Zullen de Ouderlingen, die wel regeeren , dubbele eere waerdig geagt worden,! Tim. V: 17 ; hoe zeer zal men dan de eere niet moeten verdubbelen , die \ men fchuldig is aan zulken, die de On• middelyke Afgezanten waren van den . Godt des Heemels , van Hem verwaer- - digd, om zynen Naam en Woord het al: lereerst te verbreiden onder Volken zelfs - die te vooren van *s HEEREN gerug1 ten niets gehoord, en van zyne heerlyk- - heid niets gezien hadden? — Welgelukzalig , wegens den gelukkigen voortgang van 1 hun werk, door zo veele kostelyke Zier len uit de magt des Satans te bekeeren tot 1 Godt, zo wel tot den dienst en de ver, heerlykinge van Godt, als door die te bev weegen tot het geloove, op dat zy door 0 het-  ZAAIJEN. hetzelve mogten ontvangen vergeevingevan zonden, en een erfdeel onder de Geheiligden. Zo mogten zy zien, dat van een hand volkooms, door hen gezaaid, vrucht voortkwam, die ruischte als de Libanon. Dit was voor hun. een ryke Oogst. Dit was hun eene blydfchap, en kroon des roems, Philipp. IV: i, i Thesf. II: 19. — Welgelukzalig, wegens den Genade-loon, welken zy van hunnen - Heer te wachten hadden. Zullen de Leeraars, die 'er veelen gerechtvaerdigd'hebben, blinken als de glans des uitfpanfels, als de Sterren eeuzvig en altoos, Dan. XII: 3. Hoe groot zal dan niet zyn de heerlykheid der Apostelen? Paulus verwachtte de Kroon der 'rechtvaardigheid, a Tim. IV: 8. De Heere Jefus beloofde hun het met Hem Zitten op throonen, en het Qordeelen van de twaalf geflachtcn Israëls, Matth. XIX: 28. Gelyk ^rrtfyia hen' om alJe deeze reedenen, Welgelukzalig m0gt roemen, zo moest ook het voordel 'er van hen kragtig opwekken, om in hun werk, hoe moeijelyk ook, rustig voort te gaan, en ten einde toe te' volharden. ZAAIJEN, (En ik zal ze my op de Aarde) en zal my ontfermen over Lo-Ruchama: Enik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gy zyt myn Volk; en dat zal zeggen: O myn Godt, Hof. 11: 22. 'Er zyn voornaame Uitleggers, die het I en II. Hoofdft. van ^« aanmerken als een Propheetisch Vertoog Van alle de voornaame Lotgevallen van de Nakoomelingen van Abraham, die wy in't : gemeen Jooden noemen. Volgens 'deeze \ Voorónderftelling zullen onze woorden , , en eenige voorige verfen zien op hunne laatfte Lotgevallen, die zo heuglyk zul- 1 len zyn,als de voorige droevig waren ge- / weest. (N) Hy, die hier fpreekende wordt % ingevoerd, is zeekerlyk een Godtlyk Per- c foon, want na hunne wedcraanneeminge d -zouden zy tot Hem zeggen : Myn Godt. é Het is dezelfde, die, vs. 18,had gezegd: g Ik zal u my ondertrouwen in eeuwigheid, v Dus zal het de Zoon zyn ; de Heere Mes- Tl fiat,die met alleen de Maaker. maar ook w de Man is van zyne Kerk , Jef. LIV: * 't Deeze zegt (3) tot zoeker Volk: Ik zal u fc m op de Aarde (m) Hetzelfde Volk, v< 'twelk inhet Hot vs. 21 ,Jizreël genoemd hl was _Een woord, 't welk in den Grond- ge tekst is faamengefteld uit twee woorden w Z A A I J E N. M Vk y~\V, en 't welk, naar de onderfcheidenebeteekenis, waarin het Worteiwoord V~\\ voorkomt, kan genoomen worden in ■ een kwaaden, en in een goeden zin. Het beteckentZ^ye», en om datdatgefchiedt door het Zaad van zich te werpen en over den akker te ftrooijen, zo komt het ook voor in de beteekenis van Verfirooijen. Zo vinden wy het Levit. XXVI: 33. Ik zal u onder de Heidenen verft'rooi'jen Pf XLIV: i2,Ezech. VI: 8. XX: 23 , en'veele andere plaatfen meer. Dus kan Jizreël aanduiden een Volk , dat van Godt verftrooid is, gelyk het Joodsch Volk voorheen was geweest, gefchud onder alle de Heidenen, gelyk als Zaad gefchud wordt in eene zeeve, Am. IX: 9. Maar in een' goeden zin kan het aanduiden; een Volk, dat van Godt gezaaid is. Het is dan met duidelyke toefpeelinge op den naam 7Kinp Jizreël, dat Godt (339 hfer zegt, en wel («O in de eerfte plaatfe Ik zal ze my Zaaijen op de darde.'(**') be Landman zaait op hoope, en verwacht de kostelyke vrucht des Lands r Maar dikwils De Akkerlieden zyn befchaamd en huilen om *e tarwe, en degerst: De oogst des velds is vergaan, Joel I: n. Maar als Godt zelf gmt, dan geeft Hy ook den wasdom. Dat is hier het geval. Hy zou ze zaaijen; zou ze zich zaaijen, en dus om Hem nrucht voort te brengen. Men denke hier >m een Geestelyk Zaaijen, om Hem, ais ;en Werk zyner handen, ten leeven voort u rengen, gelyk het koorn, de vruchten der erechtigheid. Ten dien einde zoude Hv e zaaijen (pfi) op de Aarde. Niet een prre , fleenagtige , en met doornen en ïstelen begroeide aarde; maar een goede 1 vruchtbaare aarde, die aan het daar in ïworpen Zaad genoegzaame vogten en ïttigheid kan mededeelen , om uit te 'ruiten, en vrucht te geeven. Stellen y ons nu Jizreël voor als het Zaad % welk droog en dor is, naar uiterlyken hyn onbekwaam, om ooit eem>e vrucht •ort te brengen, waar in de Jooden in m ongeloof en verhardinge zznhet Zaad lyk zyn; maar evenwel zorgvuldigheid, om daar van gebruik te maaken, L 3 als  aa ZAAIJEN. als de Zaaityd voor Jizreël zou gekoomen zyn: Zo zullen wydoor de Aarde moeten verftaan dc Kerk , dewelke Godts Akkerwerk is. En dus zal dit Zadijen op de Aarde aanduiden de inlyving van Jt*reel *z* de Kerk , gelyk het Zaad , door het te Zaaiien, wordt geworpen op, en mgelyld aan de Aarde , om daar m te wortelen. Dit Volk was voorheen geweest buiten deeze Aarde, als in eene barre Woeftyne. Ten aanzien van het ligchaamlyke , van alle andere Volken, onder welke het verftrooid was, gehaat, veragt, en dikwiis iammerlyk onderdrukt. Ten aanzien van het geestelyke , tot Straffe van hun voorie wanbedryf, en aanhoudend Ongeloof, ontzet van alle die heemelfche Zeegeningen , waar door men met een Godtlyken wasdom kan opwasfen in de Kenmsie en de Genade Godts. Maar nu zou Hy de verdreevenen Israëls, en de verjlrooiden uit fuda wederom vergaderen van de vier einden des Aardry ks, jef. XI: U, zich Zaaijen op ^ Aarde, ovc^cngcn tot, en inlyven aan zyne Kerke , op dat p derzelïer vettigheid mede deelagtig moget worden; want zyne Kerk is de Aaide, over welke Hy zyne wolken doet vloe(1e, van gerechtigheid, door een j^memede deeling van menigerlei goede giften , e, Volmaakte gaoven? zo als het mzonder heid zyn zal in de laatfte dagen , en zy z Hem mogten worden tot een Werk zyne ■handen, en Spruite zyner plantingen , waa in Hy verheerlykt wordt. Dus zagen w de ten goede veranderde beteekems va ' den naam Jizreël. Zo had de Prophe< moeten noemen het eerfte Kind, t wel hem in zyn geheimzinnig Huwelyk: m een Vrouwe der hoereryen gebooren waf als cm Kind der hoereryen, Cap. i: 4. Da 'had die naam een kwaade heteekem Want nog een weinig tyds, zo zal ik de Moe fckulden Jizreëls bezoeken — Maar die cl gen van elendc hadden nu een einde. Jt reël, hst van Godt verftrooid Volk, zou 1 in een anderen zin Jizreël worden, hetv. Godt gezaaid Volk. (£) Maar den Prophe waren nog twee andere Kinderen der hc reryen gebooren, en die had hy moet noemen Lo-Ruchama, vs. 6, cx\Lo-A 'mi, vs. 9. De kwaadduidende beteekei van die naamen moest, by de wcder-a; ZAAIJEN. neeminge van dat Volk, ook ten goeden veranderd worden. Dat gefchiedt in het vervolg van onze woorden: (**) Ten aanzien van den eerften der twee laatstgemelde naamen, zegt de Godtfpraak : Ik zal my ontfermen over Lo - Ruchama. CA) Lo - Ruchama zegt de niet ontfermde. Zo was dat Volk geweest. Onder zo veele bittere fmaadheeden, en bloedige vervolgingen ," als zy van tyd tot tyd hadden moeten bezuuren, had Godt zich t' hunwaards gedraagen, als waren zy de Zynen nooit geweest. Het eenigfte, dat Hy gedaan had, was geweest, dat Hy het had bewaard voor eene geheele verdelging, en dat gaf nog hoope , dat zy eindelyk nog eens wederom de Zynen zouden worden worden. Voor het overige was zyt» grimmigheid, een reeks van eeuwen langs op hunnen kop geweest, als een aanhoudend Onweeder, Jerem. XXX: 2.3. Niet anders-, dan of Hy 'vergeeten had genadig te zyn; ■als ofHy zyne barmhartigheeden had toegc flooten door toorn. Waarom het ook dus klaagende wordt ingevoerd: De HEERE •■ .heeft my verlaaten : De Heere heeft myns , vergeeten. Waar zyn uw yver, en uwe mo\ gendheeden, het gerommel uwes ingewands, ■ en uwer barmhartigheeden ? Zy houden zich t tegen my in , Jef. XLIX: 14. LX1II: 15. - Maar de tyd, de beflemdt tyd, om hun ge) nadig te zyn, was nu gekoomen. (B) Hy, r tot wien gezegd wordt : Immers zal een r Wees by u ontfermd worden, belooft hier , V dat hy zich over Lo-Ruchama , dit niet ii ontfermd Volk, ontfermen zou. Gelyk Hy :t weleer , na de wederkeenng uit Babel, k met ontfermingen was wedergekeerd tot Ja;t ruzalem, om het te doen herbouwd wor, den, Zach. I: 16; zo zou Hy zich ook nu tr wederom over hen ontfermen, 't Zou nu 5: zyn, gelyk'er ftaat Jef. XLIX: 15. Kan i- ook eene Vrouw haares Zuigelings vergeeten-, a- dal zy zich niet ontferme over den Zoon haaz- resbuiks: Offchoon deeze vergate, zo zal ik ïu toch uwer niet vergeeten. Of volgens Jer. zn XXXI: ao. Is niet Ephraïm my een dieret baarcn Zoon ? Is hy my niet een troetelkind? e- Want finds ik tegen hem gefprooken hebbe, °n denke ik nog ernftelyk aan hem : Daarom m- rommelt myn ingewand over hem; ik zal my ns zyns zeekerlyk Ontfermen, fpreekt de HEE11- RE. En dat niet maar alleen, door des-  Z A A I J E N. zelfs Haat, ten aanzien van het; tydelyke, te verbeeteren. (flfl) Maar ook, door-het wederom in zyne Verbonds-gemeenfchap aan te neemen. Want dus zou de geheimzinnige naam van het derde Kind ook ten goede veranderd worden : Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gy zyt myn Folk; en dat zal zeggen: O myn Godt. (A) Zy waren geweest Lo-Ammi, dat is, niet myn Folk. Voor zo verre men een Folk noemt êen groote menigte van menfchen, die zich in een zelfde Land hebben ter neêrgezet, en door een zelfden Vorst of Overheid, en naar dezelfde Wetten geregeerd worden, zo kan men van het Joodfche Volk, In zynen ftaat van verbanninge, zeggen , dat het geen Folk is. 't Heeft nergens een : eigen Land; maar is wyd en zyd verftrooid over geheel de Aarde, onder Christenen i en Onchnstenen. Het heeft geenen Ko- j mng, noch Vorst, maar moet overal buk- i ken onder vreemde , en dikwils wreede ( Heeren en- Wetten. Het komt by het j fluiten van Verbonden, die het eene Volk < maakt met het andere Volk, nergens in 1 eenige de minfte aanmerkinge. Nog min- i der zyn zy Zyn Folk, dat is des HEE- i REN Volk. Door het oordeel van ver- I blindinge, dat op hen ligt, zyn zyne Godt- d fpraaken en Gezigten hun geworden als ( de woorden van een ver zeegeld boek, waar k in men niet kan leezen. In plaatfe vam,n nen verwachten, dan moet hy zaaijen in m gerechtigheid, dat is, in de letter, m ^een  ZAAIJET, goeden, grond goed zaad, en zo-veel *& ï"?Cg IP hy zou kunnen lot weldaadigheid, dnt is,rykelyk en overvloedig. Zo, worden deeze woorden kor- fe lvC°^h;/ht dT°0rTPl'0f- ^» ^is, W&m\Mi£eiïm L. I. p. 9o. 't Spreekt van zeil, dat deeze woorden Zinnebeeldig an ZyiV ^« beteekent dik weif het verrichten van eenig werk 't zv dan goed, of kwaad; en maaijen het ontvangen van het vruchtgevolg van zo een werk., 't zy ten voordeelc, 't zy ten na : deele. Dat is klaar te zien uit ons iVen i 13. vs.;en duidelyk leert het ons Paulus, > fl 1 7l .: Zo wat de mensch zaait, 1 zal hy ook maaijen. Want die in zyn vleescl t zaait, zal uit het vleesch verdervenis maai- 1 jen ; maar die in den geest zaait, zal uit 2 den geest het eeuwig loeven maaijen. (»„) i Zaaijet u tot gerechtigheid, zal dan zeg- ( ■ gen : Hoort myne geboden, rechten en 1 inzettingen; ontvangt, zaait die, u zei ven A tot nut, legt die weg in een goed en eerlyk 4 harte, als 111 een' goeden grond, om die » te bewaaren en te doen; want die zyn een z goed zaad, waar uit voor u allerlei hellen * gerechtigheid zullen kunnen uit/pruilen - fen; 't zy ten goede, door het fchenken it van Zeegeningen. Hier wordt van zyn r koomen in den laattten zin gefprooken ; ■■ want het moest zyn een Koomen, om over ï' hen de Gerechtigheid te reegenen. De Ge>- rechtigheid duidt hier aan Weldaadigheid; "n doch zo eene, die gefchonken wordt naar ia Godts beloften, die dezelve hadden vastr- gemaakt aan het onderhouden van zyne p- rechten en inzettingen, en, in gevalle van ie afwykinge, aan het recht zoeken na Hem, af en wederkeeren tot Hem. Daar nu de e- reegen het land vruchtbaar maakt, en dus >n een Zinnebeeld is van Godts zeegenende e- gunst, zo als te zien is, Hof. VI: 3, zo r- zal dit reegenen der gerechtigheid over hen >n aanduiden het mildelyk fchenken van de e- beloofde Zeegeningen , waar van wy ge-  ZAAIJET. fprooken hebben over het maaijen der weldaadigheid. En dit wordt verbonden met zyn koomen. Tc rechte : Daar Godt' in gunftc komt, daar komt ook dezeegen; wan t Hy is de Fontein des leevens ,Ae Vader der lichten, van wien alle goede giften, en volmaakte gaaven afdaalen. Dit lo zynde, 00 moest dit elk , die belang ftelde in Godts zeegenende Gunst,.kragtig aanzetten, om vuurig en aanhoudend den HEERE te zoeken. Trouwens dit ftuir het zoeken in zich op. Men kan niet zeggen, dat iemand zoekt, die üegts een enkele reizeuit- en omziet na 't geen hy verlooren heeft; maar zulk.een,, die geen' tyd, noch moeite fpaart, om het weder te vinden, gelyk de Herder, die na het verlooren Schaap, en de Vrouwe, die na haar verloor en penningsken zucht, Luk. XV- 4 8 Zy moesten dan niet denken, dat Godt zich zo aanftonds. zon laaten vinden od hun eerfte roepen tot Hem; en dat zo veel te minder r daar zy Hem zo lange te vergeefsch hadden laaten roepen , en Hem fteeds den nek hadden toegekeerd^ en niet het aangezigte. Het moest dan zyn een zoeken ma geheel hun harte--, een zoeken als 't ware, in den nacht, en in den vroegen morgen, zonder daar van af te laaten totdat Hy zou gekoomen zyn, en de gerechtigheid over hen reegende. 't Moest met hun-zo zyn, als van hunnen Vader Jakob ftaataangeteekend, dat hy in zvn worde len met den HEERE aanhllj, Th2 Siet wilde laaten gaan, voor dat Hy hem sezee- ■■ gendhad, Genef. XXXII: a4-a6.Dif w£ , nu, naar 't my toefchynt, de vermaaninj ) geweest van de Prop heeten, door weikef i Godt in- laateren tyd het Koningryk der 5 X Stammen had bezonden. De ftemme 1 der Eliasfen-, der Elizas,en anderS vTn Godts Knegten zal wel geweest zyn, ge- > lyk die van andere Propheeten - Bekeert 5 ugy afgekeerde hraU,zolaJU^£^n op u met doen vallen. Keert weder, gZf. c keerige kinderen, zo zal ik uwe afkèerinZn h geneezey Jerem 111: ^7ZoZ'§de„ g HEERE.,, terwyle Hy te vinden is; roett h Hem aan, terwyle Hy naby is. Be GodZfze C hf/rIr Tl i\fy bekeere zichm den V HEERE-JeU Ly. 6 ?_ Zoek( d * v ifhuiz/fk£P1at ^ nUt doorbreeke in \ den huize Jofephs als een vuur, dat verteert, fa 0 Z'A AIJET. a7 f^r^a^zy,diehet blusfche, in Bethel, hïï't ï' n &CT~/Iaar wat had het gebaat ? De verkeerden weeten van geene fihaamte Israël was onhandig, als eenon^ndjKoe Hof. IV: 16 Als Ah 'Ude ld oud-Ezel, die het menigerlei getier des. Dryvers met hoort. Want, 111 weerwil van zo veele pligt-eifehen en vermaaningen, en de daar aan verknogte Zeegeningen* 9\ £AtlX zy,recht net tegendeel gedaan Zy hadden Gedtloosheidgeploegd vs 1 o (NN) In plaatfe van te ploegen en te zaaijen tot gerechtigheid, hadden zy Godtloosheid geploegd, en, 't welk men 'ermede onder begrypen moet, gezaaid: <» Door Godtloosheid mogm-wy verftaan hunne afgodery , welke eene Godtloosheid is by uitftek , en voorts allerlei grouwclen der boosheid.- Die hadder* zy geploegd en gezaaid; daar aan zo veel arbeid befteed en zich daar in met zo veel yver en ver- vuld geworden, meer dan bet Oosten,™welk Dnzen Propheet deed zeggen: Daarisjeene ffil^^^fe noch ISsjk vaar is, dat ieder Zaad vrucht voortbreng iaar zynen aart; (33) zo kan men ligteyk denken, hoedanig de vrucht geweest :y van hun ploegen-. Die onkruid zaait al pok met anders, dan- het zaad van on! ^uieroogften. Zo is het in 't Nafutirlye Zo is t ook m 't Zeedelyke. Die onecht zaait, zalmoette maaijen, Spr. XX11- 8 .0 was het ook met hun gegaan Ê hadén verkeerdheid gemaaid-?(«dts ten lande en harte uitgebannen is m loopt alles in't verkeerde Godt is' ;rtoornd : Alle ondemeeminsen , met dc veel oyerlegs ook ontworpen, worm verydeld; Godt blaast 'er in, en ze ygen een verkeerden uitilag. De Men3 fchen,-  s8 ZAAIJET. fchen*aan geene Wetten meer gebonden, door geen begiufels van deugd meer. te ruste houden, doen een iegclyk wat goed' is in zyne oogen. 'Er is vervyarnnge en booze handel. De Jongeling maakt zich ftout tegen den Oudften, en, de verdgte tegen den (w/y££*.DeGefcbiedenis van hetRyk der X Stammen is vol van verdceldheeden. en beroerten. Dc eene Overweldiger voor, en de andere na, drong zich op den throon, bonsde den eenen 'er af, en.werd kort daar na 'er wederom afgebonsd door eenen anderen. Elk.maakte ziclv eenen aanhang, en 't kon niet misfcn, of dit moest allerlei verkeerdheid, wanorder en bloedvergieten veröorzaakcn, die de kragten van het Ryk ontzenuwden, en het tot zynen eindelyken val voorbereidden. (/3£)De Godtfpraak voegt 'er nog by-: Gy hebt de vrucht des leugens gegeeten. De reede 'er van wordt 'er by gevoegd : Want gy hebt vertrouwd op —. (A) De vrucht ergens van te eet en, zegt zo veel als den loon ergens van te ontvangen. Zo wordt tot de Rechtvoerdigen gezegd, dat het hun zal ivci gaan, dat zy de vrucht hunner werken zul' lm eeten, jef. 111: 10. In tegendeel var de Godtloozen , dat zy de vrucht hunne, wegs zullen eeten, en zich verzadigen var hunne raadflagen , Spr. I: 31. Zo haddei ook deezcn hunnen loon ontvangen. 2>] hadden ook eene vrucht gegeeten. (AA Maar 't was geweest de vrucht des leugen'. (a) Leugen heet dat geen, 't welk we eenigen 1'chyn heeft, raaar waar in geen waarheid , of weczenlykheid is. Daaror worden leugen en ydelheid meermaals t faamen gevoegd, Pf. LXII: 10, Spi XXXI: 8, Jerem. XVI: 19. Men verfta dan ter deezer plaatfe door de leugen hui ne huichelaary, en geveinsde Godtsdien: tigheid , hunne looze en booze raad- e aanilagen, om den wankelen itaatvan hu Koningryk te fteevigen en te verbeeterei En dan zal de vrucht daar van aanduide het nut, 't welk zy 'er zich van hadde voorgefteld, maar 't welk zy 'er niet v£ geuooten hadden; maar wel het onnut en fchaadelyke 'er van: Want het was g wcest een vrucht des leugens. Als 'er r gezegd wordt, dat zy die vrucht.(b) ba den gegeeten, zo zal het te kennen geevei dat zy hunne hoop , waar mede zy zi< gevleid hadden, in rook en damp haddi Z AAI JET. zien verdwynen. Dat zy ten laatften hadden moeten ondervinden, dat zy zich met asfche hadden gevoed, en dat hun bedt-oogen hart hen ter zyden hadafgeleid, Jef. XLiV: ao. Of, om in de Zml'peclinge te blyven , 't was met hun geweest als met eenen Hongerigen, die droomt, dat hy eet, en met eenen Dorftigen, die droomt, dat hy drinkt; maar by het ontwaaken zyne Ziel nog mat en leedig vindt, 't Had ook niet anders kunnen zyn. De gronden, waar op zy hunne hoope gebouwd hadden, warenbedrieglyke gronden geweest: (13) Want zy hadden vertrouwd op hunnen weg, en op de menigte hunner helden. (AA) Twee gronden van hun vertrouwen worden hier opgegeven, (a) De eerfte was hun weg. Een weg beteekent dikwils een wyze van Godt te dienen. De wyze van Godtsdienst onder de X Stammen was louter afgodery. Zy dienden de Kalveren te Dan en te Bethel, en ook hadden zy. naar 't fchynt» eenen of anderen Afgod te Berfeba; want wy leezen Am. VIII: 14. dat zy zwoeren: Zo waaragtig, als de Weg van Berfeba leeft , 't welk de LXX vertaald hebben, de God van Berfeba. (b) De andere grond was i crewecst de menigte hunner helden. HetKo| nin "ryk van Israël beftond uit X Stammen , 1 en dus kan men denken , dat deszelfs ' Krygsmagt talryk was, en te gelyk ftryd) baar en heldhaftig, blykens de Overwin. nin wen, door dezelve bevogten onder den 1 Koning Jerobeam den II, a Kon. XIV: i 2,7, a8, welke de Koning was, onder wicn 1 Hofea medé heeft gepropheteerd, Cap. te 1. 2 Op deeze twee gronden hadden zy ver: trouwd. (BB) En dat komt hier in als een a reede , waarom zy de vrucht des leugens - hadden gegeeten. En met recht: (a) Die op i- den HEERE vertrouwen, zyn als de berg n Zïóns, die niet wankelt; maar blyft m eeun wigheid. Maar befchaamd, integendeel, moe1, ten weezen, die de Beelden dienen, en die zich n op Afgoden beroemen ,Pf. XCVII: 7. Hadden n zy S» op hunnen weg vertrouwd, op hunne n Go*», die louter leugen en ydelheid waren, e wel te rechte was hun dan ook de vrucht 1- der leugen te eeten gegeeven. (b) Die hunne u Vaandelen opfleeken in den naam des HEEir REN, die zullen ryzen en flaande blyven: l i Maar die vermelden van Wagenen en Paer•h den, zullen zich krommen, en ter nedervallen , >n Pi' XX: 8,9. Een Koning wordt met behouden  zaaijet, zaait. dooreen groot heir; en de Held niet gered door grootekragt Pf. XXXIV: 16. Hadden zy nu vertrouwd op de menigte hunner Heldenwel te recht hadden zy dan ook moeten ondervinden, dat het nut, 't welk zv 'er zich van beloofd hadden, een vrucht des leugens was ; want al des menfchen heil is flegts ydelheid. Daarom, vervloekt ishvl die op eenen mensch vertrouwt, en vleesch tot zynen arm ftelt, Jerem. XVII: c. (*) Hadden zy nu in plaatfe van te Zaaijen tot Gerechtigheid, Godtloosheid geplood ■ j„ plaatfe van den HEERE te toeken, recht het tegendeel gedaan, door te vertrouwen op hunnen weg, 0p hunne Afgoden, en op hunne Helden , dan was het ook niet te verwonderen, dat zy , in plaatfe van te Maaijen tot Weldaadigheid, de vrucht des %"£T» n' "r moetcn eeten' W^nt die den tlELR E ver'laaten, zullen befchaamd wor- ' aardeZfn Hm af^k&n » zul1™ *« de , aarde geftchreeven worden. En dus werd door dit hun wangedrag de ftiafbedrei- , ging van het ii. vs. genoegzaam gebil- , lykt, welke in het 14. vs.fniet Zïnne- \ beeldig, gelyk vs. 11, maar meer duide- « lyk, als de ftraffe van hunne weerbarftie- < heid, herhaald wordt: Daarom zal 'er een 1 groot gedruis ontftaan onder uwe Volken, en 1 %T£™ty$en?ulhn™rftoordworden-. ] AAAI 1 QGry dwaas. V geen 2*i~\ wordt t TiofTv^/f f> L éorvZt, 1 K01. XV. 36. QO Men heeft verteld en I gefchreeven van den Vogel Phenix: Dat e die, honderd of meer jaaren oud gewor- d den zynde, zich-zelven verbrandt,&en dat ( uit zyne asfche een wormpje, en uit dat t een andere Phenix voortkomt, zo dat dc r laatfte met zo zeer een ander, als wel de- l zelfde, of vernieuwde Phenix zon zvn ö Waarom die Vogel by de EgyZnlars ! werd gehouden voor een Zinnebeeld vtn n de wedcr-opbouwing, 0f vernieuwS b £f,ez£ Voge , en 't geen men 'er van veS n teld heeft; behoort, volgens Jonfton ln 0 anderen, tot de verdichtsels. MaJ zal e lïen iWuff ?htftf^ d« kernen agl lenen , die in hunne hgchaamen geftor- e-, ven , begraaven en verrot zyn , in den g jongfteii aller dagen wederom zullen hei" m tóe, die dc leere van de Opftandinge der ni doodenvoor een verdichtfel üieldenf Te- d gen dle beweert de Apostel datLeerftuk d z. a a i t. s^ in dit XV. Cap. En die zyn het, die hv .1 ™j£pÏÏckt: °y Dwaas! !s dat niet te hard? Men moet tot het doorhakken van een harden kwast een welgefchernten en verftaalden beitel gebruiken. Zo moet men ook , naar de geaartheid der menlchen , met welken men te doen heeft wel eens een harde en fcherpe taal voeren. Somwylenis het wysheid, dat men eten Dwaas niet anlwoorde, op dat men hem niet gelyk warde-. Maar fomwylen is het ook wysheid, dat men hem antwoorde naar zyne dwaasheid, op dat hy niet wvs zv in zyne oogen, Spr. XXVI: 4, 5. De vraag zal damnaar zyn, of een, die de Opftandinge der Dooden lochent, verdient, een Dwaas genoemd te worden ?Ja, zulk een, als_ deeze. Uit de zwaarigheid, door hem geopperd, vs. 35. Hoe zullen de Dooden worden, opgewekt? En met hoedanig een igchaam zullen zy koomen? blykt, dat hylit het voor hem onbegrypelyke reedelrZ?~ 'i?' her °"ni°oglyke. Is dat niet u,-iï uCGt' Natuurkundige klaar en uidelyk begrypt:. Maar een ander, in be Weetenlchappen geheel onbedreeven, legrypt er niets van. Indien nu deeze aatfte op deeze wyze wilde reedeneeren: k begrype niet, hoe dit of dat konne /aar zyn, en even daarom houde ik het oor onwaar. Zou niet de Wis- Meet- of Natuurkundige zulk eenen houden voor enen verwaanden, en belagchens-waerïgen Dwaas ? Hoe onze Ziel, die een reest is, en ons Ligchaam, 't welk lou:r ftoilyk is, over-en-weêr op malkande:n werken, is zo iets, 't welk voor alle lenichen onbegrypelyk is. Zy mogen achten het te verklaaren , ten laatften /enwel zullen, zelfs de Doorzigtigften, octen belyden, dat 'er iets van het onïgrypelyke overfchiet. Wilde nu ieand op dien grond reedeneeren tot het ïmooglyke , en zo eene over-en-weêrlande werking lochenen: Zou dan niet Ier menfchen ondervinding tegen hem :tuigen, en zou niet aller menfchen mond ;m een Dwaas noemen? Was 'er dan ieand, die de mooglykheidder Opftandinge chende, om dat hy de wyze hoe 'er van et begreep, zo was het niet te hard, dat : Apostel zo eenen een Dwaas noemde, e door zo een reedeneeren zyn eigene u 3 dwaas-  So ZAAIT, dwaasheid ontdekte. En het was zo yeel te minder hard : (3) Om dat 'er in de Natuur iets was ,'t welk hy voor oogen naci, zo hv 'er llegts op merkte, t welk hem van de mooglykheidkonde overtuigen. Daar op wyst hy deezen Dwaas , als hy zegt: V Geen gy zaait, wordt niet . (NK) Deeze woorden, op zich - zeiven befchouwd zynde , zónder voor als nog in aanmerkinge te neemen, welk eene toepasfing de Apostel daar van wil gemaakt hebben op de mooglykheid der Opftandinge , leeveren eene zeekere waarneeminge op omtrent het graan, dat men zaait. 00 Als de Apostel zegt: 't Geen gy zaait, zo zou het wel fchynen, als lprak hy in 't gemeen van alle zaaden, onverlchillig, van welk foort die mogten zyn. Maar uit vs. 37. blykt , dat hy bepaaldelyk het oog hebbe gehad op graan, of hoorn; inzonderheid op Tarwe. Dat heeft zyne wichtige reede, zo als ftraks blyken zal, Waarom de Heiland in een foortgelyK voorftel, als hier, ook juist van dat graar fprak: Indien het Tarwegraan in de Aardt „iet valt en fterft,zo blyft het alleen: Maa, indien het flerft , brengt het veel vruch voort, Joh. XII: M* * Geen gy zaait, y dan een Tarwegraan. O) Daar van zeg hv, dat het niet leevendig wordt, ten zy he peftorven is. (««) In de aarde geworPel zvnde,en daar door vogt gevoed, endoo de warmte der Zonne als geftoofd woi dende, wordt het dorre graan leevendig Het maakt een' wortel, lpruit opwaard uit, brengt een of meer halmen en aaire voort, en geeft dus zyne vrucht aan de Landman. Doch dit gefchiedt met, (tf ten zy het alveorens in de aarde gejlorvt en verrot is. Die zich 'er op toegeleg hebben, om de zaaden en derzelver gro> na te gaan , hebben in alle zaaden on dekt een Zaad-plantje , 't welk men h grond-formcerfel noemen kan, in 't well hoe klein ook ,- alle de deelen van 1 plant, die daar uit voortkoomen zal, a in een kluwen op een gerold zyn: Well daar na door voedende lappen opgevu en uitgerold worden , tot dat het Zaa plantje, of grondformeerfel de volgen voTkocmene Plante uitmaakt. Maar : hebben ook opgemerkt, en dat is de rc de, waarom wy zo even gezegd hebbe dat de Apostel bepaaldelyk het oog s ZAAIT. had hebbe op koorn, of tarwegraan , dat, daar genoegzaam in alle planten het Zaad in de Aarde niet blyft, noch daar infterft, maar dat zyne deelen zich, onder de gedaante van zaad-bladeren , uit en boven de aarde verheffen, de Graanen, als ook de groote Boonen, de eenige zyn van alle , die de Heer Grew onderzocht heeft, die onder de aarde blyven, en geen zaadbladeren maaken; dat het alleen het in dat graan bellooten klein zaadplantje is, 't welk inwortelt en uitfpruit, en dat al het overige, *t welk het omkleedfel 'er van is, in de aarde fterft en verrot. Behalven Grew is dk ook opgemerkt door Malpighius. Spreekende van het Tarwegraan , zegt hy: Na den elfden dag is het zaadblad, nog aan de plant hangende, gerimpeld, en byna verdorven. Dat hy nu door het Zaadblad het Graan zelf wil verftaan hebben in die omftandigheeden, waar in hy de zo evengemelde opmerking, maakte, blykt uit het geene eenige regelen daar na volgt: Onder tusfehen Cdat is, : terwyl het groeijen voortgaat) wordt het ■ Zaadblad, of, NB. het GRAAN zelf kwy- ■ nende verteerd en ledig van binnen, geeveni de, gedrukt zynde, niets van zich als een e wateragtig vogt. Dit nu zo zynde , zoi ziet men, met hoe veel wysheid de Apos- I tel zich in zyn Voorftel alleen tot het r hoorn , of tarwegraan hebbe bepaald, als - waar van in kragt van beteekenisfe kon gezegd worden , dat het niet leevendig s wordt, ten zy het gefiorven is. Men zie II Nieuwntyt Waereld-Bei'ch. de XXIVite n §. XI. p. 573 —• (33) Om dit Voorftel tot ) 's Apostels oogmerk over te brengen, (») » heeft men üegts te voorönderftellen,dat, d o-elyk'er in het graan een klein zaadplant:i je, of grondformeerfel is, uit het welk t- alleen de volgende plante voortkomt, en ^t dat al het andere, 't welk in de aarde ver\, gaat, maar als een voor het oog zigtbaar Le beklecdfel van hetzelve is , zo ook in ls 's menfchen ligchaam een zeeker grondte formeerfel is , onze ongeformeerde klomp ld «enaamd, Pf. CXXXIX: 16, dat alle de d- deelen van ons ligchaam,als een kluwen, te in zich- bevat, en daar'uit van laugzaamer sy hand uitgerold worden; dat dat grondfore- meerfel is aan te merken als 's menfchen n, eigen ligchaam, bekleed met vel,vleesch, •e- zenuwen , fpieren en wat 'er verder toe ' ons  ZAAIT. ons uitwendig, en voor het oog zigtbaar ligchaam behoort. Dit voorönderfteld zynde,(>) zo zal men, uit het geene van het graan gezegd is , de mooglykbeid der wederleevendig-wordinge onzer ligchaamen, door deeze overéénkomften, kunnen ophelderen. («*) Gelyk het graan van eenfg koorn, m 't welk een klein grondformeerlel van de toekoomende plant, als een kluwen, ligt opgeüooten, in de aarde valt: Zo wordt ook 't zigtbaar ligchaam van den mensch, zo als het in de uure des doods is, en 't welk het eigen ligchaam, of grondformcerzel in zich bevat, begraaven ui de aarde nedergelegd. (fifi\ Gelyk alle de deelen van dat zaad, die deszelfs ingeflooten grondformeerfel opvullen en bekleeden, in de aarde fterven, verrotten en ontbonden worden : Zo moeten ook alle de vervullende deelen van het zigt- " baar en omkleedend ligchaam,als vleesch, lpieren, vogten &c. inde aarde ontbonden worden en verrotten. CwJ Gelyk uit \ het Zaadplantje, of grondformeerfel, dat, ] als alle de deelen van het Zaad fterven, ; nog overig blyft, een nieuw leeven, voort- i komt, en een gewas uitfpruit, dat neder- c waards eenen wortel fchiet, en opwaards c eenftam maakt, die in de hoogte opfehiet: $ Zo kan het ook gefteld zyn met den men- a Iche. Want als alle de deelen van het f zigtbaar ligchaam in de aarde verrot zyn, / blyft het eigen ligchaam, of grondformeer- v lel nog overig, dat door Godts waakzaa- d me Voorzienigheid bewaard wordt tot g aan den jongften dag, wanneer Hy 't zelve b wederom opwekken, met een nieuw lee- a ven verryken, uitrollen, en met zodanige d ftoffe, als Hy, naar zyne vrymagt, daar L toe zal geheven te gebruiken, opvullen, h en dus wederom tot een fchoon en wel- G gefteld ligchaam maaken kan —. Ik hebbe k deeze overéénkomst nagefchreeven uit m Stochius, over i Kor. XV. Men zie ook ni Nteuwentyt de XXIX. Befchouw., waar in fc hy de Mooglykbeid der Opftandinge be- V weert, p. 885 —. Als mede de Aanmer- m ktng op dit vs. by Henry over den 1 Br V aan die van Korinthe, p. 618 —. Als nu te< iemand m 't geene hy zaait ziet, dat het vc der Godtlyke Almagt niet onmooglyk zy, en het dorre graan, na dat het in de aarde de geftorven en vergaan is, in eene veel be- Rc tere en heerlyker gedaante te voorfchyn zyi ZAAIT. 5r te doen koomen; en des niet te min wilde beweeren, dat het der Godtlyke Almagt onmooglyk zy, onze geftorvene ligchaamen wederom in ^en volmaakteren ftaat voor den dag te doen koomen uit het grafZou zo een wel verftandig redeneeren? Zou zo een den naam van een Dwaas niet verdienen ? 't Geen de Heere Jefus eens zeide tot de Sadduceën, zou men zo eenen met het grootfte recht kunnen te gemoete voeren: Gy dwaalt, niet weetende de kragt Godts, Matth. XXII: 29. 6 ZAAIT, fWant die in zyns zelfs vleesch) zal uit het Vleesch verdervenisfe maaijen : Maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwig leeven maaijen, Gal. VI: 8. De Apostel had even te vooren gezegd: Zo wat de mensch zaait, zal hy ook maai'vn. Dit is eene beproefde waarheid in iet natuurlyke. Elk zaad brengt vrucht roort naar zynen aart. Die tarwe zaait, ïeeft hoope, dat hy ook tarwe maaijen en >ogften zal. Maar zaait iemand onkruid, iy moet ftaat maaken , dat hy ook niet nders , dan onkruid, zal maaijen. Dit is ot een fpreekwoordelyk gezegde geworlen, om aan te duiden, dat elk loon zal ntvangen naar zyn werk , het zy da» ;oed, of kwaad. Dat wyst Paulus nader an in het 8. vs.Blyvende in dezelfde Zinpeelinge, zegt hy: Want die in zyns zelfs neescb zaait . Qj§ Men kan deeze 'oorden befchouwen op zich - zdven, en an behelzen ze eene waarfchouwinge teen het verzorgen van het Vleesch tot zyne 'geerlykheeden ; en eene opwekkinge, om s zulken, die door den Geest leeven, ook >or, en naar den Geest te wandelen. CNiO aat ons vooraf zien, wat wy te verftaan ;bben door ons zelfs Vleesch, en door 4en eest, die hier voorkoomen als twee Ak:rs, waar in men zaait, en waar van en ook maait. (V) Men kan den Apostel et beter verklaaren, als uit zynen eigen hryfftyl. Meermaals fpreekt hy van 'eesch en Geest, en ftelt die twee tegen ilkanderen over, als Gal. V: 17. Plee 'eesch begeert tegen den Geest, en de Geest ]en het Vleesch. Zo fpreekt hy in 't verlg van de werken des Vleeschs, vs. 19— , in tegenöverftellinge van die , van vruchten des Geests, vs. 2.1 —. Zo ook, >m. VIII: 1 en 5, van een wandelen, en » naar het Vleesch; en van een wande- lm,  ja ZAAI T, len, en zyn naar den Geest. Het is dan eene uitgemaakte zaak, dat wy («<•) door het Vleefch hebben te verftaan onze door de Zonde verdorvene Natuur. Deeze is dat Vleesch , welks bedenken Vyandfchap is tegen Godt, 't welk onze hartstochten zo beroert, en in wanorde brengt, onzen wil en begeerte tot verkeerde einden bepaalt , en doet werken. Deeze verdorvenheid wordt Vleesch genoemd: (A) 0m ■ dat ze haare grootfte kragt uitöeffent in en door het Vleesch. Dat geeft Paulus te^ kennen Rom. VI: ia. Dat dan de Zonde met keerfche in uw flerflyk ligchaam; om haar te gehoorzaamen in de begeerlykheeden des zelfden ligchaams. (B) Om dat ze ook den mensch 't meest doet bedoelen en werkzaam zyn tot dat geene, 't welk dient tot verzadiging van het Vleesch, vleefchelyk gemak, vermaak en voerdeel, zonder zich veel te bekreunen om dat geene, 't welk dienen kan tot volmaakinge van den Geest. Waarom derzelver begeerlykheeden ook worden omfchreeven als Vleefchelyke begeerlykheeden, welke kryg voeren tegen de Ztele, i Petr. II: u. (>/3) Door den weg van tegenöverftellinge zal de Geest dan beteekenen de door Godts Geest, naar Godts beeld , herfchapene , of verbeterde Natuur. En die wordt Geest genoemd: (A) Om dat ze een gewrocht is van des Heeren Geest, 't Geen uit. den Geest gebooren wordt, is Geest, Joh. III:. 6. De dooi dien Geestgewrochte menichen, hecten Geestelyke menfchen, en die door denzelver niet bewrocht zyn, zyn natuurlyke menfchen, die den Geest niet hebben. (B) On dat deeze verbetering begint met eent ■ verandering door de vemieuwinge onzes ge moeds, Rom. XII: %, en haare voornaa me zitplaats heeft in, en haare kragt uit oeffent door onze Ziel, of reedelykei Geest. Daarom ook genoemd de inwen dige mensch, de verborgen mensch des hat ten, Rom. VII: 20, 1 Petr. III: 4. (C Um dat het bedenken en werkzaam zy: 'er van zich voornaamelyk uitftrekt tc dc dingen, die geestelyk zyn. Het Vleesch 't welk Aardschgezind is,bedenkt en zoel de dingen, die op aarde zyn: Maar de Geest die Heemelsch-gezind is, bedenkt en zoel de dingen , die boven zyn welker gebrui rtrekt tot heerlykheid en prys van Godt en in welker genot het keven is van or ZAAIT. zen Geest. O) Het is een bewys van des Apostels groote naauwkeurigheid , dat daar hy gezegd had: Uw zelfs Vleesch, hy ook niet zegt: Uw zelfs Geest. Van het Vleesch konde hy met recht zo fpreeken, want de verdorvenheid, door het Vleesch beteekend , is ons natuurlyk eigendom. Wy zyn in ongerechtigheid gebooren. Wat meer is? Zelfs in Zonde reeds ontvangen , Pf. LI: 7. Wy zyn vervreemd van den buik aan. Maar zo is het niet met de verbeterde Natuur, hier door Geest beteekend. Die is-niet uit.ons, maar uit Godt. Niet ons natuurlyk eigendom, maar Godts gaave. Wy zouden die niet hebben, zo ze ons niet van boven gegeeven ware. Dus de Akkers befchouwd hebbende (33) moeten wy nu zien, wat het Zaaijen m, en het Maaijen uit dezelve beteekent. (*) Elk weet, wat zaaijen en maaijen in de letter beteekent. De Landman zaait, om vrucht te ontvangen; en hy maait en verzaamelt in zyne fchuure, als zyn gezaaifel de vrucht heeft voortgebragt. In de zinnebeeldige taaie van den Geest, worden door het Zaaijen aangeduid de noeste bézigheeden, die men ter verkryo-ing van iets befteedt; en door het Maaiden het ontvangen van de uitwerkinge, of vrucht 'er van. En zo worden deeze fpreekwyzen gebruikt, zo wel ten goede, als ten kwaade. Zo leest men Plof. X: 12. Zaaijet u tot gerechtigheid, maaijet tot weldaadigheid. En in tegendeel Spr. XXII: 7Die onrecht zaait, zal moeite maaijen- (£) En zo worden hier beide beteekenisfen faamengevoegd. (<**) Laat ons eerst het onderfcheiden Zaaijen befchouwen ; en . dan zal zich.het onderfcheiden Maaijen ■ van zelve wel ontwikkelen. (A) Diê jn ■ het Vleesch zaaijen zyn zulken, die in al1 les volgen de neigingen van het verdor- - yen hart. Die hun verftand 'er toe fcher- - pen, en alle hunne werkzaamheeden 'er ) toe inrichten, om in alles te doen den wil 1 des vleeschs en der gedachten, en zo der Waet reld gelykvormig te worden in haare begeer, lykheeden. De eene op deeze. , en de ant dere op geene wyze. De eene in het hit, tig najaagen van kriele wellust, of van ■t brasferyen en drinkeryen. De andere m k het byéén fchraapen van geld en goed 5 , al moet het gefchieden ten koste van on- - recht en bedrog. De derde in het dingen na  ZAAIT. na eere en aanzien, al moest het ook zyn met eenen anderen ten valle te helpen, als hy zyn oogmerk maar kan bereiken. De begeerlykheid der oogen , de begeerlykheid des vleeschs , en de grootsheid dèezes ieevéris zyn de voornaamfte dingen > waar aan de lieden, die vleeschlyk zyn, die van de Waereld zyn, -welker deel is ia dit leeven , al hunnen tyd en vlyt veripillen. De Land- j man is niet yveriger in het zaaijen, als ; zy zyn in zich hier toe te benaerftigen. i De Landman belooft zich geene meerder ( vrucht van zyn gezaaifel, dan zy zich daar i van genocglykheeden voordellen. (B) Die i in den Geest zaaijen zyn zulken , die de i neigingen volgen van hunnen inwendigen i mensch, die een vermaaken heeft in Godts \ Wet, Zy fcherpen hun verftand, en be- c fteeden hunne werkzaamheeden tot alles, z wat rein,liefiyk, eerlyk,waaragtig en recht- t) vaerdig is, en verder onder het denkbeeld t van deugd en Godtzaligheid vallen kan. a Godt te verheerlyken in ligchaam en geest, I hunne zelfszaligheid uit te werken met vree- z zen en beeven, en hunnen Naasten wel te z doen en te ftigten: Dat zyn de dingen, d die zy bedoelen. Zo yverig de Landman v is in zyn zaaijen, zo vuurig zyn zy ook van is geest, en merken zy in zich eenige ver- E traaging in het benaerftigen, zy wekken z; zich - zeiven weder op. En, gelyk de gi Landman met lust zyn werk verricht, om gi dat hy verwacht de kostelyke vrucht des ei lands, zo zyn zy ook vrolyker in den weg m van Godts geluigenisfen, dan over allen ryk- m dom, en verwachten daar van eene vrucht , w die hun genoegzaam zal zyn voor de eeu- de wigheid. Daar nu de Akkers, Vleesch en C. Geest, en de arbeid, tot het bezaaijen van G die befteed, zo zeer verfchillen, zo konde Bc het niet misfen, (0.s) of de daar van te he maatjen vruchten moesten ook heemels- tèi breedte van elkanderen verfchillen. (A) eet. Die in het vleesch gezaaid heeft, zal uit vb het vleesch verdervenisfe maaijen: (AA) Din- zy gen, die in zich-zelven aan het verderf het enderworpen zyn , die ilegts voor eenen zie tyd kunnen genootcn worden, 't Zyn din- zyi gen, die tydelyk zyn, ü Kor. IV: 18. Die C\ behooren tot de Waereld, en die gaat voor- dit by ,en ook haare begeerlykheid, i Joh. II: 17. mi, (BB) Dingen ook, die het verderftteröor- en zaaken. (a) Dikwils reeds in dit leeven. zat De Eerzugtige ftreeft na hooge dingen, in XI. Deel. I, Stuk. ö I ZAAIT. 53 maar ftort zich-zelven in het verderf en in den ondergang. Men denke aan Abzalom en Haman. Dc Geldzugtige brengt veel byéén,maar hy wordt gellingerddoor veele dwaaze en fchadelyke begeerlykheeden en door/leekt zyne Ziel met veele fmerten. Die zich der Ontucht overgeeft, en de hoere aanhangt, zal uitdroogen tot een zeer "chandelyk exempel. De gevolgen van brasfe•yen en dronkenfehappen zyn een gekrenke gezondheid: Wee, Och "armen, geklag, vonden zonder oorzaak, ccc. Spr. XXIII: -7—3°-(b) Zeekerder is het, dat zulk een , ndien hy in zyn zondig zaaijen fterft, de verdervenisfe zal maaijen na dit leeven: Het ed- en eindeloos verderf, 't welk hier ooriiaamelyk bedoeld wordt, in tegen-, verftellinge van het eeuwig leeven. Men ie dit in den Ryken Man. Hy had gezaaid i het Vleesch; alle dagen vrolyk en prag'g geleefd; na zynen dood maaide hy versrvcnisfe , hy leed fmerte in de vlamme, riik. XVI: 19, 24. 't Kan ook niet anders yn, zo 't anders waar is, dat de mensch il maaijen V geen hy heeft gezaaid. Hy ie in't vleesch zaait, zaait zonden. De rucht nu der zonde is fchaamte; haar einde verderf, en haare bezoldinge de dood, om.Vl:ai,a3. (B)Veel voortreffelyker il de Oogst zyn van hun, die in den Geest ■zaaid hebben. Zy mogen veele aardfche meugten hebben moeten derven; deeze 1 geene wederwaerdigheeden hebben oeten ondergaan: Maar fchoon zy dus Jt traanen hebben gezaaid, zy zullen even;1 met gejuich maaijen, en met gejuich werkeeren , draagende hunne fchooven, Pf. £XVI: 5, 6. Want zy zullen uit den '■est het eeuwig leeven maaijen. (AA) De ginfels 'er van reeds in dit leeven, door t medegetuigenis van een goed gewee1: Recht te doen, is den Reehtvaerdigen e blydfchap, Spr. XXI; 15. Door de in>eden van Godts genade, de blyken van ie verzoende gunst, die behooren tot góede zyner Uitverköorenen , op daf zy b mogten verblyden met de blydfchap van i Volk, en beroemen met zyn erfdeel, Pf. rI: 5. (BB) De volle Oogst 'er van na Leeven. Een volzalig leeven in de onIdelyke gemeenfehap van Godt,'twelk in zyne werkzaamheeden, en in de ver■iging met vreugde voor Godts aangezigt kragt van betcekenisle leeven kan ger ' noemd  34 '59 A A I T. noemd worden. Een eeuwig kwtn , 't welk niet Üegts het beftaan der Waereld zal verduuren; maar nog zal zyn, en alkrluisterrykst opklaaren, wanneer de Zon en Maan niet meer zullen zyn. De Heerlykheid, die hun beichooren is, is metllegts van een gantsch zeer uitneemend, maar ook van een eeuwig gewicht , a Kor. IV: ijDit kan ook met misl'cn. Het Vleesch, de door de zonde verdorven' natuur, is uit den Boozcn ; door in dat vleesch te zaaijen, doet men den wil en begeerte van den Boozcn;en dus kan de vrucht'er van met anders zyn, dan boos en ten verderve. Daaren-tegen is de Geest, de vernieuwde natuur , uit Godt ; door in den Geest te zaaijen doet men het werk Godts: IN iet flegts een werk, dat Hy gebiedt, en Hem tot eere ftrekt, maar ook zo iets, dat Hy zeifin ons werkt. Het goede te willenen te werken is uit Hem, Vhihpp. II: 13,Hebr, XUI: ai. En dus kan het niet anders zyn. of de vrucht 'ervan moet zyn het eeuwig leeven. Voor hun is het eene genadegifte. Rom. VI: a3- Maar by Godt is het eei bekroonen van zyn eigen werk in hun Zvn zy Gode en der gerechtigheid diemtbaa geweest, 't is, om dat Hy zelf hen daa aan dienstbaar heeft gemaakt, en. zo hebbe, zy hunne vrucht tot heiligmaakwge, enht einde het eeuwig leeven, Rom. Vi: aa-. Di nu zo zynde, zo moet dit elk, diebelan ftelt in zyne onfterflyke Ziele , te ru houden van in zyn zelfs Vleesch te zaaijen ca kragtig opwekken om tn den Geest j zaaijen. En zo blyft het dan een zekei waarheid, dat Godt een iegelyk zal vergt den naar zyne werken. Den geenen wel,di met volhardinge goed doen, heerlykheid, ee, en onver derfykheid zoeken, het eeuwig U ven: Maar den geenen , dieder Waarht ongehoorzaam, doch der Ongerechtigheidé hoorzaam zyn, toorn en verbolgenheid, Ro: II: 6—8. En zo moet dit gezegde van Pt lus, blykens het reedengeevend woorc ken want , dienen ter bevestiging v het even voorgaande: Zo wat de men zaait, dat zal hy ook maaijen* (3) Let 11 >J op het beloop van des Apostels reeden ringe,zo zullen deeze woorden eene m< bepaalde, beteekenis krygen. De Leera hadden in dien tyd nog geen vaste bez ding. Paulus had 'er daarom op aan drongen, dat de geenen» die onderwee. ZAAIT. wierden, van het hunne moesten mededeelen den geenen, die hen onderwees, ys. 6. Hoe billyk dit was, en hoe zeer dit een ordinantie was van den Heere, 1 Kor. IX: 11, x 4; 't ichynt evenwel, dat 'er onder de Galatiërs waren , die zich , onder deeze en geene voorwendfels, aan deezenpligt onttrokken ; dat zy eene of andere fchaade hadden geleeden , dat hunne inkomiten naauwlyks toereikende waren tot hun ei-. gen onderhoud, &c, en ondertusfehen lekkerlyk leefden, en zich voedden, als in eenen dag der jlagtinge. Zulken waarfchouwt hy,vs. 7. Dwaalt niet, bedriegt u zelvcn niet door valfche overleggingen des harten. Godt laat zich niet befpotlen.; Godt, die weet, datgy zoudt kunnen mededeelen, en ook weet, uit welk een beginfel gy niet wilt geeven, laat zich door zulke voorwendfels niet blinddoeken. Onthielden zy dan hunne Liefdegaaven aan de geenen, die hen onderweezen, 't was een ■ zonde van ondankbaarheid jegens zulken, , die hunnen tyd en vlyt befteedden, om l hen wys te maaken tot Zaligheid. Een . blyk, dat zy weinig prys ftelden op de • uitbreidinge van Godts Woord, daar de • Leeraars, door hunne kaarigheid, genood» zaakt wierden, zich te wikkelen in de zaat ken des leeftochts, tot merklyke veragtering t van hunnen pligt, en het onderwys van g anderen. Een blyk van minagtinge jegens g Godt, die de Leeraars wil aangemerkt hebben, als zyne Gezanten. Misbruikten 'e zy 't geen zy tot onderhoud van hunne e Leeraaren hadden kunnen , en behooren l- mede te deelen, om het door te brengen in hunne wellusten , dat was een Zaaijen in 'e 'i Vleesch. Zal nu de Mensch, naar Godts e- rechtvaerdig oordeel, maaijen het geen hy id gezaaid heeft,zo moesten zy lb at maaken, '6- dat zy ook uit het Vleesch verdervenisfe zoun. den maaijen. Deelden zy , in tegendeel u- mede, naar hun vermogen, zelfs met bee- zuiniginge voor zich-zelven; en deeden zy an dat uit een zuiver beginfel van erkente\ch nisfe voor het ontvangen onderwys ; en en uit eerbied voor Godt in de Perfoonen ae- van zyne Gezanten: Dat zou zo veel zyn, •er als den HEERE te geeven van zyn goed, irs en Hem te verëeren van de eer/lelingen zyol- ner inktmllen; zo veel, ah een Zaaijen m *c- den Geest, waar uit zy dan. ook het eeuwig \en leeven zouden maaijen. Zo iemand flegts een pee-  ZAAIT, ZAAIJING. beeker waters zal te drinken geeven aan de zynen, om datzy zyne Difcipelen, of Dienaars zyn: Voorwaar, zegt de Heiland, by zal zynen loon geenzins verliezen, Mark. IX: 41. En gelyk onze woorden kunnen dienen tot een reede van aandrang, om mede te deelen aan de geenen, die hen onderweezen; zo ook tot aandrang, om weldaadigheid te bewyzen aan alle Nooddruftigen in 't gemeen, waar toe de Apostel vermaant m het volgende 9 en 10. vs. En dus kan * men hier op toepasfen het gezegde des Apostels : Die fpaarzaamlyk zaait , zal ook fpaarzaamlyk maaijen. Maar die in Zee. geningen zaait, zal ook in Zeegeningen maaijen, 3 Kor. IX: 6. . ZAAI JINGE (DeGezeegende) van Izadk, Genef. XXVI: 12. Izadk zaaide in dat zelve land, en hy vond in dat zelve jaar honderd maaten : IVant de HEERE zee- ■ gende hem. Izadk woonde in Kanadn , < doch, hoe vruchtbaar dat Land ook was, ■ er was evenwel meer dan eens gebrek aan \ hoorn. Ten tyde van Abraham was 'aar de Landbouw bloeit, is ook °roei ? b.loei i" den Staat. Waarom ook veele -oningen en Vorften den Landbouw in unne Maaten op allerlei wyze aanmoedien. Zeer wel zegt J. Syrach, Cap. 11: 15. Haat de Landbouwery niet, die inden ^Allerhoog/ten is gefihaapen. Izadk mdtn fjetzelfde jaar honderd maaten : Hv )gfteen dorschte honderd fcheepels, of udden, voor één, dat hy gezaaid had. et is een wonder, zo wel van Godts oedheid, als van zyne Almagt, dat hy het Graan, vooral dat,,'t welk tot voed1 dienen moet, zo een verbaazend veragen, om zich te vermenigvuldigen geh 2 legd  36 ZAAIJING. le<*d heeft. Bragt het maar gelyk voort, dan was 'er wel Zaad voor den Zaaijer , maar geen brood voor den eeter. Bragt net maar lchraal op voor de geenen, die er aan arbeiden, waar mede zouden dan duizend anderen zich voeden : Van GraanSanten, die alleen gedaan hebben, heeft Ken voorbeelden van eene vermenigvuldiging, die bynahet geloof te boven gaan. Shaw verhaalt in zyne Reizen, DïLwa», dat de Kalif MuzeraUy eens een Plant, die tachentig halmen had, medebragt k Algiers , en daar by verhaalde, dat Emu Hadge eene Plant gezonden had aan den Basi'a van Kairo, die honderd en twintig Mimen had In de Delftfche Hijl. Courant van den a6 Auguft. 1766 .las, men., jut Z*«^« , dat toen ter tyd in den Hortus Medicus, of Kruidertuin der Univerlite t te Cambridge een Plantte zien was, voortgekoomen-van een enkel Tarwegraan, beftaande in eenige honderd halmen, waaraan in 't geheel 2000 aairen werden gevonden , ieder van 30 graanen. Zo dat die eene Tarwekorrel 60000 andere heeft voortgebragt. 't Welk eene vermenigvuldiging il, waarvan men niet hgtelyk de weêrgaê zal kunnen vinden. Opeen geheel veld kan de vermenigvuldiging onlooglvk zo groot zyn, om dat de planter te dicht by malkanderen ftaan , en dm elk voor zich zo veel voedfel uit de aarch niet kunnen trekken. Het is al wel, al; SefcSS«uflfe, of vyftienvoudig oogst De Heiland fpreekt evenwel van een dei iig-rZestig-,en,gelyk hier,van één hon derdvouwligen oogst, Matth. XIII. 8 Hoe ongemeen die zyn mogen, men vind £ evenwel voorbeelden van, waar vai ik, wat voorwaards onder den tytel va, ZAAD, in het verklaaren van de gelyke tis Matth. XIII: 3-, 'er eenige hebb on'e-eeven. Uit eene aanteekening va uéfnmayer zal ik 'er nog deeze byvoc gen. Volgens hem zegt FranctsciywA S, dat men van ééne mudde yyftig,ion wvlen honderd, ook wel eens tweehoi derdl mudden inzaamelt. En volgens ^ brMus zouden in Afrika eenige Lande zyn, die men in een zelfde ]aar tweema oogst; eensin het Voorjaar, er. eens den Zoomer: Dat de halmen groenen t< dikte van een kleinen vinger, en vyt e knhoog, en dat men 'er twee honden ZAAIJING. en-veertigvouwdige vrucht van inzaamelt. Maar hoewel het dus niet buiten voorbeeld is, dat een land honderdvouwd voortbrengt; 't moet evenwel in het Land van Gerar iets geheel buitengewoons geweest zyn, om dat het hier als iets byzonders wordt aangeteekend ; als een fpreekend blyk van Godts zeegenende Gunst. Daar aan fchryft Mofes deeze ongemeene Vruchtbaarheid ook toe, zeggende • Want de HEERE zeegende hem. Het is een bekend zeggen : Aan des Heemels Zeegen is het aW geleegen. Gelyk de Bouwlieden te vergeefsch zouden arbeiden, indien de HEERE het Huis niet bouwde ; en de Wachters te vergeefs zouden waaken, indien, de HEERE de- Stad niet bewaarde , 11. CXXVIP 1; zo zou het ook vruchtloos zvn, dat de Landman ploegde en zaaide, zo de HEERE den arbeid zyner handen niet zeegende. Kan de Landman ook gebieden over reegen en zoimefchyn , die evenwel beide zo noodzaaklyk zyn? Deeze dingen hangen alleen van Godt af. Als Hv den Heemel van boven tot koper maakt, door het inhouden van den reetrèn , dan wordt de Aarde van beneeden Fot vzer. Maar maakt Hy de opgeploegde Aarde als dronken van den reegen, die afdaalt in de voorenen het daar in gezaaide week maakt, dan wordt het uitfpruttfelgezeesend: En dan kan men zeggen, dat Hy 1 het jaar zyner goedheid kroont, en zyne voet, RaPPeh doet druipen van vettigheid , VU ■ LXV- 10—ia. De reegen komt daarom ■ vóór ónder debenaaminge van Zeegen, en i wordt, onder de tweede oorzaaken, aanc gemerkt, als de voornaamfte van vrucht1 baarheid. Beproeft my hier door, zegt de 1 HEERE, of ik u dan niet zal opdoen de - ven/leren des Heemels, en u Zeegen afgiei ten , zo dat 'er geene fchuuren genoeg weezen 1 zullen, Mal. lil: ÏP. Gelyk dan Kanaan - wordt gezegd, dat het een Land was, , '/ welk de HEERE bezorgde; waarop zyne - oogen geduurig waren, van bet begin tot het etnde %s jaars, Dcut. XI: iai zo zal het . ook geweest zyn met het Land van Izaak. n in GiU',en dus wordt de groote VruchtLi baarheid 'er van met recht afgeleid van n den Zeegen des HEEREN. . L_ , _ r t' ZAAMEN-SPREEKENDE, {En 1- van hun, te weeten, de Difcipelen, werV den gezien Mo fes en Elias, met Hem, naa-  T' ZAAMENSTEMMEN. melyk Jefus, Matth. XVII: 3.) Mattbeus zegt niet, waar van zy gefprooken hebben. Doch Lukas leert het ons, Cap. IX: 31. Zy zeiden zynen Uitgang, dien hy zoude volbrengen te Jeruzalem. Wat men door deczen UITGANG te verftaan hebbe , zie men onder dien tytel in des VIII. D. 1. St. p. 297—. t' ZAAMENSTEMMEN rWederom zegge ik u, indien daar twee van «) op de Aarde, over eenige zaak, die zy zouden mogen begeer en, dat die hun zal gegeeven worden van rnynen Vader, die in de Heemel en is, Matth. XVIII: 19. Q£ Gelyk vs. 18, zo laat de Heere Jefus wederom eene merk- , -waerdigc Voorreeden voorafgaan : Zyne taal richtende tot. zyne Apostelen, want die zyn die U, niet welken Hy geheel dit Hoofdjl. dóór in gcfprek was , zeide Hy : Voorwaar zegge ik u. Ik , die de Amen, de getrouwe en waaragtige Getuige 1 hen, zegge u; ik verzekere het u met reen i y wrwaar, 't welk u uit mynen mond moet Zyn als een duurbezwooren eed. Door ' zo eene. Vooraffpraak toonde Hy, dat het 1 geen Hy zeggen, of liever belooven wil- » de, eene zaak was van groot belang. Van ! hoe grooter belang die was, zo veel te < -fterkcr moest deeze Belofte hun beveiligd < worden, 't Raakte het Bidden. Nu, die t. bidt, moet bidden in den geloove, niet twyf- 2 felende: Want die twyfelt is eene baare der \ Zee gelyk, die door den windgedreeven, en c cp en neër geworpen wsrdt, Jak. I: 6. Om c hun dan allen twyffel te beneemen , laat v ïm 0* nWuHjïk Voorwaar voorafgaan, r <3) De Belofte, die Hy ftond te doen,- ii •was dat ook wel waerdig : Indien, zegt v. Hy, twee van u Hy vooronder- e Itelt een geval : Dat -er twee van hun te d zaamen/lemden op de aarde over eenige zaak, v die zy zouden mogen begeeren. («) 'Er werdt v; dan vereischt eene Zaamenftemming van z\ ïwee, of ( t welk men 'er uit het volgen- ze ; VSf Hn ,byvoegen) drie. («*) Het ge- zr bed des Rechtvaerdigen is den HEERE een ze, welgevallen, Spr. XV: 8. Het kragtig Z % bed van Üegts éénen Reehtvaerdigtn ver- ne mag veel, zo als dat gezien is in het Ge- te bed van Elia, Jak. V1 16, 17. Nog veel eii S,f' hetvermoogen, wanneer veelen trc harten en handen m-een liaan, en Hein te in .gelyk aanloopen, als een Waterftroom. Ab- le< ba Benjamin onder de Jooden. zeide daar- be # ZAAMENSTE MMEN. 37 om, dat geen gebed verhoord: werdi ten zy het wierde gedaan in de Synagoge; en tot een Synagoge werden by Hen ufn minften tien perloonen vereischt. Een ander zeide evenwel , dat de Schechinah, de Godtlvke inwoomng, tegenwoordig is , als 'er iests twee te zaamen zitten en handelen van de .\„En hy bewyst dat, op,zyne wvze, Wr'M^k m IÓ- AU danfpreeken die den /iM,£,K£, vreezen,een ieder tot zynen Naasten : De HEERE merkt V loch op , en hoort. Zie Vitringa de Synagoge Vet. p m 1063 In zo verre ftemt des Heilands ze-rgen daar mede overéén. Hv fpreekt ook maar van Twee, of Drie, vs. aa Ten blyke, dat het op de groote menigte niet aankomt. r>3) Maar hier kwam het op lan, dat zy te Zaamenjlemden. Dat, eene gunftige verhooringe ftaat maaken. t Hy had het beloofd, en met een Voorwaar i- verzecgeld: Hy , dien zy hadden belce'- den te zyn den Zoon des leévendigen Godts, , Matth. XVI: 16. Derhalven zo iemand, )t die niet loog, noch liegen konde —. Zyn Va> der was ook hun Vader; een Godt derhalm ven , die hun een toegeneegen hart toer- droeg. Indien menfchen, die boos zyn, hunm nen kinderen goede gaaven weeten te geeven , :n hoe veel te meer zal niet de Vader, die in de in Heemelen is, den Heiligen Geest geeven den gt geenen, die Hem daarom biddenP Luk. XI: as 1 o _. Hy is een Vader , die in de Heeld melen is, die aller dingen magtig is, in e- ftaat, om meer dan overvloedig te doen bo■a- ven alles, wat wy denken of bidden kunnen, >r- Ephef. III: En dus ook, om geestelyke it- Zeegeningen te kunnen geeven in , en urt  t*Z A AME N S TE MM IN G. den Heemel —. Om dat de hier bedoelde Zaak ook eene Zaak was, waar in de eere zynes naams een. groot belang hack' Als zyne knegten bidden,: Doewefby Zïón naar ttw welbehaagen, bouw op de muuren van Jeruzalem; laat uzu werk aan uwe Knegten gezien worden ! Bevestig gy het werk onzer banden: Dan antwoordt Hy ook goede en troostlyke woorden. Als die bidden, vooral als zy bidden in den naame van Jefus, en die dart voor hun bidt, als zynde de Zoon, dien de Vader altyd hoort; dan zal Hy ook volgens zyne belofte, Jef. LI: 16, zyne woorden leggen in hunnen mond, en hen bedekken onder de fchaduwe zyner rechterhand, om den Heemel te planten , en om de Aards te gronden, en tot Zibn te zeggen \ Gy zyt myn Volk. Een duidelyk blyk nier van zag men .Hand. IV: 31. De Apostelen hadden gebeedenom onderftcuning in, en zcegen over hunnen dienst: Naauwlyks hadden zy van bidden opgehouden, of de plaatfe , waar in zy vergaderd waren werd bewoogen, en zy werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en fpraken het Woord Godts met vrymoedigheid, f ZAAMENSTEMMING (JVaï) heeft \ Christus met Belidl, aKor. VI: 15a. (x)in ] de woorden op zich - zeiven fótf) koomen. ] ons twee tegenftrydige Perfoonen voor : t Christus en Belidl. Zo beminnens- en eerbiedens-waerdig de eerfte is, zo zeer is c de andere te verfoeijcn en te haaten. Zo c zalig de vriend- en geraeenfchap des eer- 1 ften is, zo fchandelyk en fchadelyk is de c vriend- en gemcenfchap des anderen, i, Christus is de geliefde Zoon van Godt, het 1 Licht der Waereld, en de Zon der Ger.ecb- t tigheid. Maar wie is die Belidl? Het is a een Schendnaam, die in de Schriften'des rt Nieuwen Testamcnts nergens meer voor- v komt; maar dikwerf in de Schriften des u Ouden Testaments. Van wat oorfprong, fo ofzaamenftelling dit woord ook moge zyn 'ht 111 de taaie der Hebreeuwen , uit het ge- v; bruik er van blykt evenwel, dat mei. 'er en door te verftaan hebbe eenen by uitftek al Godtloozen , die noch eere noch deugd ze kent, op zyne Konfciéntie niet het minfte G agt geeft, na Godt en zyn gebod niet be vraagt, en zonder fchroom, of fchaamte nr zich overgeeft tot het pleegen van aller- br lei grouwclen der boosheid. Hoewel »u de die naam gebruikt wordt van menfchen, ke> t' ZAAMEN STEMMING, 39 gefchiedt het evenwel zo , dat die Menlche" ,d.0,orSa.a"s worden onderfcheiden van Beltal, wiens Kinderen, AW; of Dogten zy zyn. Dus mag men Xen cku de Schryvers des Ouden Testamers door Beltal hebben verftaan den ZW/ wiens Kinderen, Mannen en Dienaars die* booze menfchen waren; zo dat een Kind Bekalszo veelm onze taal zou zeggen, als een Kmd des Duivels. Althans te?deezcr plaatfe heeft men door Belidl den DuiveC te verftaan,die,in tegeiniverftellinge van Christus een gellaagen Vyand van Godt is, en de Vorst der duisternisfe. Gelyk nu deel ze twee zo zeer verfchillen in geaartheid, ïvemzeer ook iu bedoelingen en bedrvnm Plet oogmerk van Christus is, om Godts heerlykheid, die door dc zonde ontluis-:erd was, m vollen luister te herftellen. Veltals oogmerk is, om Godts heerlykheid10e langer zo meer te verduisteren ? Kon■vennniTl °Tnerk bereike" i ze werdkenl mer. Seh/el de Aarde , als feïwJTrh ",°g 18 °"der de ^erdomfte leidenen. Christus oogmerk is, Zondaars «hg te. maaken: Belidls oogmerk is , om S V00/ eeuwig te^doen weshziS en in het verderf en den ondergang. Want v lSr!en Menfchenmoorder van den beginne t. Christus is mensch geworden, om door yn Propheettsch onderwys Zondaars te ndemchten van den weg des leevens, die tn verftandigen na boven is. Belidl werkt -agtig tn de kinderen der ongehoorzaamheid, m hen te verblinden, en te doen afdaa:n langs paden, die. den dooden de hel vastwden. Christus heeft door zyn Priester* Zoen-ly den den Duivel het geweld des >ods, dat hy had, ontnoomen, om te verlosv de geenen, die, door al, hun, leeven, met ■eeze des doods der dienstbaarheid onderJtpen waren. Belidl is 'er op uit, om, n.in.zyne ft rikken gevangen te houden tot tdoenvan zynen wil; en dus tot het doen n zulke dingen, welker vrucht fchaamte , welker bezoldinge de dood is. Christus zit I Koning aan Godts rechterhand, en Hv ndt ,zyne Dienaars met zyn Woord en rat, om het Ryk der duisternisfe te: ftryden^en te v.erbreéken, en het Koigryk Lrodts al verder en verder uit te ;iden. Belidl is fteeds woelende , om 1 arbeid van Godts Knegten ydel te maai„ en G,odts Koningryk in zyne uitbrei- din-  43 x* ZAAMENSTEMMÏNG. dinge te benaauvven, dan eens door het bedektelyk, invoeren van verderfiyke keueryen, door welke de weg der Waarheid gelasterd wordt, waar toe hy zich dan wel eens verandert in eenen Engel des lichts, en zyne Apostelen in Apostelen van Christus; dan eens, door het bloedige Vervolgingen te beftooken, waar toe hy rontom gaat als een briesfende Leeuw,zoekende,.wien hy zou Viogen ver/linden. 'Er is dan tusfehen die twee een onverzoenbaare Vyandfchap en felle Kryg, vertoond in den Kryg tusfehen MishaU en zyne Engelen, en den Draaken zyne Engelen , üpenb. XII: 7- Tusfehen deeze Twee (33) is geene Zaamenftemming , Symphoniè , rvuQtwint, zynde dit woord ontleend van de Mufyk, waarin tn de toonen en derzelver buiging eene Zaamenflctnming móet zyn tusfehen de itemmen en de fpeeltuigen. Zou 'er nu wel een Zaamenflemming te vinden zyn (om in dezelfde zinfpeeling te blyven) tusfehen een fchoone Menfchenftem, en het toeten van den Roerdomp, of het balken van den Ezel? Tusfehen het zingen van een der liederen Ziöns, en het gehommel en blaeten der Heidenfche Afgods:-paapen? Tusfehen het aanheffen vaneen lustigen Bruilofts-deun , onder het geluid van Harpen, Luiten en Cymbaalen , en een naaren Lykzang, aangeheeven ondei het misbaar van een' huilende Schaare ? Zc weinig Ovcrdénfiemming 'er tusfehen dit konne zyn; even weinig, en,nog minde] kan 'er Zaamenftemming zyn tusfchei Christus eii den Belidl. Daar is een zo groo verfchil tusfehen die twee in geaartheid oogmerken en bedryven, dat de Aposte wel dorst vraagen: 'Wat Zaamenjlemming js ->cr Als wel weetende, dat dit Ir elk eenen met eene volftrekte ontkennin: zou moeten beantwoord worden. (3) Maa waar toe dient nu deeze Vraag V Het i om de vermaaninge aan te dringen, vs. Trekt geen eenerlei juk aan met de Ongeloi vige. Vm welke, onder den tytel va JUK reeds iets gezegd is in des IV. I 2. St.' p. 271 —. Doorgaans wordt dit ve: ftaan, van zich door 'Huwelyk te veréén gen met een Ongeloovige; dat is, een He denfche Vrouw, of Man. Anderen wi len het algemeener verftaan hebben, va zich niet de Ongcloovigen te véréénige in hunne Afgodifche plegtigheeden , e t' ZAAMENSTEMMÏNG. gewoonten. Men kan het één onderfchikken aan het andere. Het Huwelyk is toch het allergevaarlykst, om iemand, ter Helde van zyne Man of Vrouw, te verleiden tot eenige infehiklykheid omtrent derzelver Heidenfche Zeeden en Gewoonten ; . óm iemand uit te lokken tot het mede by-. Woonen der Feest-en Offer-maaltyden der Heidenfche Bloedverwandten ; of wel , om mede in te gaan tot de Tempels der Afgoden, en aan derzelver Beelden eenig eerbewys tc toonen. Men kan zich fpie- felen aan de Israëliten, die zich door de lodbitifche en Mididnitifche Dogters lieten vervoeren tot den dienst van Baal-Peór; en aan Salomo, hoe groot in Wysheid hy ook was, zich door zyne vreemde Wyveii' liet verleiden tot Afgodery; welke onder allé dwaashceden eene der grootfte is. Deeze vermaaning des Apostels moest men niet klein agten. Van de billykheid cn het groot gewicht 'er van moest elk overtuigd zyn, die deeze Vraag maar aan zich - zelven doen en ter deege indenken wilde : Wat te Zaamenflemminge ■ is 'er■ tusfehen Christus en den Belidl? Deeze zyn twee Heeren, die men onmooglyk te gelyk konne dienen. Die zich , door het Geloof, aan Christus en zynen dienst verpand hebben, moeten onder zyne baniere fteeds tegen Belidl ftryden: Hoe kunnen die dan denzelven in eenig ftuk , hoe gering het zich ook moge voordoen , ten ' dienfte ftaan ? Zo dra zy dat doen, worden 1 zy trouwloos aan hunnen pligt, en Ver: raaders van de goede zaak van Christus. , Elke infehiklykheid voor Belidl is voor l Christus als eene bitterheid des Geest?; s Elke ftap, die zy voorwaards doen, om j Belidl te naderen, is meer dan een fchree; de agtcrwaards, om van Christus af te wyr ken. Is het nu zo onmooglyk , eenige s t1 Zaamenftemming te vinden tusfehen Chris'. tus en Belidl, 't welk zelfs zo verre gaat, .'. dat die de Vriend des eenen wil zyn, de ti Vyand des anderen moet zyn : Zo moet ». dit den Geloovigen, die weet, hoe veel •- hem aan de Vriendfchap van Christus gei- leegen is, ten fterkften verpligten, om geen i- eenerlei juk aan te trekken met de Ongelool- vigen, om toch geen het minfte deel. te n neemen in derzelver Bygeloovigheid en n Afgodifche plegtigheeden-; om zich voor n alle geleegenhecden daar toe zorgvuldig te  t' zaamengevoegd. te wachten; inzonderheid voor het in Huwelyk treeden met de Ongeloovigen, als zynde dat het allergevaarlykst lokaas, om daar toe verleid te worden. t* ZAAMENGEVOEGD (V Geen dan Godt) heeft , zal de Mensch niet fcheiden, Matth. XIX: 6\ (k) Hier worden tegen malkanderen overgefteld (nk) Godt en de Mensch. («) Godt, de volftrekte Heer en Eigenaar, en uit dien hoofde de Vryen Oppermagtige Beftuurer van het groot Geheeïal; op wiens wenk alles zich beweegen, en aan wiens wet alles zich onderwerpen moet. (£) De Mensch, die, hoe hoog van rang en aanzien hy ook moge zyn hier op Aarde, evenwel maar een Schepfcl is van Godt; een Schepfel van zeer bepaalde magt, in alle opzigtcn afhanglyk van, en, wegens al zyn doen en laaten, verantwoordelyk aan Godt. (33) Verder worden tegen malkander overge- < fteld het te Zaamenvoegen en Scheiden. («) Het te Zaamenvoegen ziet op het Huwc- \ lyk, waar door twee Perfoonen, in liefde i tegen malkanderen ontltooken , worden \ te Zaamengevoegd; niet alleen maar, om ] te zaamen te woonen, malkanderen aller- i lei hulpe en liefde - dienften te bewyzen, i malkanderens lasten te helpen draagen , c gelyk twee Osfen, die onder een zelfde \ juk worden te zaamengevoegd, om een ri zelfden ploeg, of wagen te trekken: Maar d met eene nog veel naauwere Zaamenvoe- h ginge; zo eene, waardoor zy tot één vleesch g -worden, en, als het wel zal gaan, als één g hart, en ééne ziel hebben moeten. Arijlo- % teles, by Huyfinga aangehaald, zegt, dat v in de Natuur geen nader, noch naauwer te band van vriendfehap, noch gemeenfehap is, re dan tusfehen Man en Vrouw, als welke vor- w dert eene verééniging en gemeenfehap van w Gemoedsneigingen , van ligchaamen , van in kinderen, ja! zelfs van hungantfebe leeven. \\ (/O Het Scheiden, ziet op het losmaaken te; van deeze te Zaamenvoeginge: Het ont- fji binden van het Huwelyk, waar door die w< Perfoonen zo verre, en zo geheel van den en anderen gefcheiden worden, dat geene te Go zaamenwooning, noch gemeenfehap tus- M; 1'chen die meer plaats heeft ; eveneens, Hi als waren zy nooit te Zaamengevoegd ge- eei weest. Dat dit het te Zaamenvoegen en het Scheiden zy, waarvan hier wordt ge- gee iprooken, blykt, om dat dat inkomt in fcfa XI. Deel. I, Stuk. j t'zaamengevoegd. 4t het antwoord, 't welk de Heere Jefus gaf op de vraage der Pharizeên : Is het eenen menfehe geoorlofd, zyn Wyfte verlaaten om alerlet oorzaak, vs. 3. Hier uit zal men mi hgtelyk kunnen opmaaken , (3) wat de Heere met deeze woorden zeggen wil: V Geen Godt heeft (NN) Zyn twee Perl ioonen met malkanderen in eene Egtelvke verbindtenisfe gekoomen, men moet zeggen , dat het Godt is,die ze te zaamen heeft gevoegd. («) Allereerst, door die malkanderen te doen ontmoeten, en hunne harten in liefde tot malkanderen te neigen. Hoe duidelyk ontdekte zich dat in de ontmoctinge van Rebekka, toen Elièzer was uitgezonden, om voor zyns Heeren Zoon eene Vrouw te haaien uit zyne Maagrchap, Genef. XXIV: 15 Hoe toevatïg Icheen het, dat Jakob Rachel ontmoette, Cap. XXIX: 9. Mofes Zippora in een n-eemd Land,in Midian, Exod. II: 15 — David Abigaïl, 1 Sam. XXV: 33, 42. ^og gebeurt het, dat iemand, zonder eeng vooruitzigt, ja! wel eens tegen zvn roorneemen,aan eene plaatfe komt, daar ly voor de eerfte maal een Perfoon ziet, yelke hy te vooren nooit zag, zelfs by aame met eens kende, en die hem naerhand tot eene Vrouwe werd , zo dat y 'er van zeggen moest: Dit is van de and des Allerhoogften. De Mensch overenkt zynen weg, en heeft de fchikkinsen des irten: Maar de HEERE beftuurt zynen mg. (0) Inzonderheid kan men dit ze°-211 van de plegtige Inzeegening van het uwelyk , waar door de voorafgegaane :rlooving, en de betuiginge van oprechliefde, en de beloften van onfehenbaaen altoosduurende trouwe , over en ïêr aan malkanderen gedaan, verbondsyze, en als met eede worden bevestigd, tegenwoordigheid van Getuigen, Ruth. ': 11; en onder aanroepinge, en in de ^eiiwoordigheid van Godt, waarom de lisvrouw, ten aanzien van haaren Man, irdt genoemd de Vrouw zyns Verbonds; wel van zo een Verbond , waar by Jt Getuige is geweest tusfehen hem en haar, tl. II: 14. Dit nu zo zynde, dat het iwelyk moete aangemerkt worden als ie te Zaamenvoeginge, door Godt zei ven naakt. (33) Zo volgt van zelve, dat n mensch die mag fcheiden. («) Dit te ■iden komt alleen aan Godt toe, en dat . f doet  4a 1'ZAAMENGEVOEGD. doet Hy, door den Man, of de Vrouw te laaten fterven. De Dood verbreekt den anders ouverbreekbaaren knoop van 't Huwelyk , waarom Paulus ook zegt: Een Wyf , die onder den Man ftaat, is aan den leevenden Man verbonden door dc Wet: Maar indien de Man geftorven is, zo is zy vry gemaakt van de Wet des Mans — en zy is geen Ovetfpeelfter, als zy eenes anderen Mans wordt, Rom. Vil: 2, 3. (.3) Maar hier wordt gefprooken van een Scheiden,'t welk de Menfchen doen : En dan is de vraag, of dat al , of niet geöorlofd zy ? Hier op moet met onderfcheid geantwoord wor' den. («*) In gevallen van gepleegd Overfpel, of Hoererye wordt de Scheiding wettig. Het Huwelyks-Verbond fluit in zich ep eene over en weêrgaande belofte van getrouwheid. Zo dra nu een van beiden, door het pleegen van Overfpel, trouwloos wordt aan zyne Belofte, is de andere aan zyne Belofte niet langer gehouden. Het Huwelyks-Verbond is gefchonden, en kan derhalven wettig gefcheiden worden. De Heere Jefus zelf maakt deeze uitzondering, vs. 9. Maar ik zegge u, dat zo wie zyn Wyf verlaat, anders dan om Hoerery, en eene andere trouwt doet Overfpel. (/3<3) Maar hier wordt gefprooken van een ligtvaerdig en onwettig Scheiden: Want des Heilands antwoord moet verklaard worden uit de vraage, die de Pharizecn aan hem gedaan hadden: Is het eenen menfchegeöorlofd. zyn Wyf te verlaaten OM ALEERLEi OORZAAK ? vs. 3. Dit was in gefchi onder de Jooden. Schammaï, en die tol zyne School behoorden , eischten reede nen van gewicht, eer zulks gefchiedet mogt. Hillel, en die zyne Lëerftellirigeï volgden, kenden den Man dat recht toi om allerlei oorzaak, al ware het maar, on dat eene andere Vrouw fchooner was ii zyne oogen, dan zyne eige Vrouw. Mei vergelyke 't geen gezegd is over Deut XXIV: 1. onder den tytel van SCHAN DELYK, in des VII. D. s. St. p. 148 Deeze laatfte leer was zeer vleijende voo den veranderlyken en ontuchtigen aart de Mans, en dit maakte, dat het onder d Jooden zeer gemeen was , dat een Ma iyne Vrouw verliet, en haar een Scheid brief gaf. Zy oordeelden zich daar toe be voegd, omdat Mofes hun zulks had toe gelaaten 9 Deut. XXIV; ï. Daar beroepe t' ZAAMENGEVOEGD. de Pharizeën zich.ook op,vs. 7. Maar dit was een misbruik van die toelaatinge. Mofes had hun dat niet toegelaaten om allerlei oorzaak; maar met deèze b?paalinge : Wanneer zy geene genade zal vinden in zyne oogen , NB. om dat hy iets SCHANDELTKS aan haar gevonden heeft. Wat dat Schandelyke nu ook moge geweest zyn, dit is evenwel zeeker, dat 'er eene reede van belang door aangeduid is, welke des Mans opgevatten afkeer van zyne Vrouw eenigzins konde wettigen. Daar-en- boven merkt de Heiland, vs. 8, ook aan, dat Mofes hun dat had toegelaaten om eene reede, die hun gantsch geene eer aandeed, te weeten , om de hardigheid hunner harten; en verder, dat het van den beginne zo niet zuas geweest, waar mede Hy te rug wyst op 't geen Hy daar van reeds gezegd had, vs. 4, 5, 6». En 't geen de Heere Jefus hier leerde, komt genoegzaam overeen met de leere van Propheet Maleachi. By dien is het verlaaten zyner Vrouwe een trouwlooslyk handelen. Hy verklaart, dat Godt het verlaaten haat, en hy merkt die daad des Mans aan als een wreevel, en de toelaatinge van Mofes als een kleed (een bedekfel der fchande) waar mede hy dien wreevel bedekt, Mal. II: 14, 15, 16. (Men kan vergelyken, 't geen gezegd is onder den tytel van SCHEIDBRIEF, in des VII. D. 2. St. p. 178 —.) Is het nu eene waarheid, gelyk het is, dat men in het Huwelyk den Man en de Vrouw moete aanmerken, als door Godt zeiven, den : Vry- en Oppermagtigen Beftuurer aller ■ dingen , te Zaamengevoegd, en wel zo 1 naauw, dat Hy gewild heeft, dat die 1 twee tot één vleesch zouden worden , zo : fpreekt het van zelve, dat, wanneer een i Mensch, een in alle opzigten van Godt t afhanglyk Schepfel, zich het recht aan1 maatigt, om het Huwelyk anders, dan . ter zaake van Hoerery, zó te fcheiden, dat - het daar door geheel en al ontbonden . wordt, een inbreuk doet op het recht en r de beftellinge van Godt, en zich dus s fchuldig maakt aan eene by Godt ftraf-' ; baare daad, aangezien hyzich onderwindt 1 te fcheiden, 't geen Godt heeft te zaameuge'- voegd. Maar is dit de leere van Christus, - wat moet men dan zeggen van fommige - Egtfcheidingen, die onder Christenen ook 1 plaats hebben ?ea zelf door Christen-Over- hee«  t' ZAAMENGEVOEGD. heeden gewettigd worden ? Maar dat zyn maar fcheidingen van Tafel- en Bcd-gemeenfchap, waar door een Man en Vrouw, die in daaglykfchen twist en gekyf leefden, van malkanderen verwyderd worden, tot yoorkoominge van grootere onheilen. Scheidingen, waar in zy beiden toeftemmeu; die ook aan geene van beiden toelaaten, een ander Huwelyk aan te gaan, en dus niet zyn aan te merken, als eene geheele ontbindinge van het Huwelyk ; maar flegts als eene verwydering der Perfoonen van malkanderen voor eenen tyd, aangezien het hun ten allen tyde vry ftaat, om wederom te zaamen te koomen en te woonen. In de Pruisfifche Landen is men, ten tyde van den jongst overleeden-Koning, Frederik den Grooten, hier in veel verder gegaan. Volkoomene Egtfchei- i dingen zyn , volgens John Moore, daar ( met iets geheel vreemds. In het Derde , Deel zyner Befchouwinge van de Maatfchap- , py — P- 37- teekent die Schryver aan: " s, Wanneer, 111 dit Land, beide de Par„ tyen het verkiezen, en 'er geen kinde- c „ ren zyn, kunnen zy, met zeer weinig r „ moeite en geringe kosten, eene Egt- ; „ fcheiding bekoomen. Wy bevonden "\ „ ons meermaalen in 't gezelfchap (te a „ Berlyn) waar een Dame met haaren te- a „ genwoordigen en voorgaanden Man aan v „ eene tafel zat, en deeze allen zich op e „ de vnendelykfte wyze jegens elkander t( „ gedroegen." d ZAANAÏM, of met een kleine verandering ZAANANNIM. Eene plaats, me- k de dienende ter aanwyzinge van de grenzen van het Stamdeel van Naphtali, J0f. V; XIX: 33. By die plaats was een Eike (Ei- n\ kenbosch) of Vlakte, gelyk anderen het (< vertaalen, daar de Keniten, die verkoo- r ren in het open veld, en niet in Steden, zj te woonen, hunne tenten hadden opge- 1 ilaagen ten tyde van Barak,Richt. IV: 11. \lx ZAANAN is , volgens eenigen de eigen naam eener plaatle, in het Stamdeel fol van Juda. Volgens anderen, die deezen ee naam afleiden van het woord V&°£, tzan, ty 't welk Schaapen beteekent, willen , dat m: 'er flegts door aangeduid zy eene plaats, X' daar men goede weiden, en veele Schaa. dii pen vond. Mich. I: 11, is de eenige ov plaats,.daar van Zadnan gemeld wordt, Zi ZAAVAN, ZABDIÊL. 43 en dat maakt, dat men 'er met zekerheid, niet van kan zeggen. ZAAVAN. Dus was genoemd de tweede Zoon van Ezer, een der Vorften der Hortten , en door denzelven een Kleinzoon van Setr den Horiter, Gen. XXXVI' a>7• Vergel. vs. 20, 2,1. ZABAD, van deezen naam zyn 'er meer dan een geweest: (1) Als een Man uit db ötamme Juda, die een Zoon was van Na. than, en Vader van Ephla, 1 Chron. II3?» 37- 00 Een u" de Stamme Ephraim, die een Zoon was van Tahath, Cap. VII: ar. C3) Een der Helden der heiren ten tyde yan David, zynde een Zoon van Ahlai, Up XI: 41. (4) Een Zoon van Siniath le Amtnonitifche, die mede een verbindteïis had gemaakt tegen Koning Jods, en ïem hielp dooden, daar hy krank te bed* le lag, om te wreeken het bloed der Zooien van Priester Jojada,2. Chron. XXIV: fi a6. (5) Onder de Jooden, die uit 1 ,u areu wedergekeerd, en zich vreemie Wy ven genoomen hadden, koomen 'er rie van dien naam voor, Ezr. X' 2.7 3, 43. '* ZABBAI. (1) Dus was genoemd de 'ader van Baruch, van wien, tot lof, ftaat angeteekend, dat hy zeer vuuriglyk meewerkte tot het herbouwen van den muur an Jeruzalem , Nehem. III: 20. (2) En en, van wien, tot fchande, ftaat aange:ekend, dat hy onder dc Israëliten was ie vreemde Wyven hadden, Ezr. X: 28. ZABBUD, een der met Ezra wederkeerden uit Babel, Ezr. VIII: 14. ZABDI. (1) Zo heette de Grootvader tn dien Achan, die zich aan 't verbande had vergreepen, Jof. VII: 1,17,18. 0 Een Afftammeling van Benjamin Sferon. VIII: 19. (3) Die het opper-op?t had over de Wynk elders van David, Chron. XXVII: 27. (4) Een Nakoomeigvan Afaph, Nehem. XI: 17. ZABDIËL. (1) Was de Vader van Ja. ham , die de Opper-overfte was over ne verdeeling van 24000 Man, die, ten ie van David^ de eerfte verdeelinge tiktakten in de eerfte Maand, 1 Chron. iVII: 2. (2) Een Zoon van Gedolim, : ten tyde, van Nehemia, Opziender was er 128 Priesters , Nehem. XI: 14. (3) ibdiël was ook de naam van dien ver? a raa-  44 ZABUD, ZACHARÏA. raaderlyken Arabier, die Koning Alexander, gebynaamd Baks, die tot hem gevlugt was, en in zyn huis veiligheid en befcherming meende te vinden, het hoofd afhieuw, en dat zond aan deszelfs Vyand, Koning Ptolomeus, i Machab. XI: 10, 17. ZABUD was by Salomo Opperamptman, en deelde zeer in des Konings gunst en vertrouwen, waarom ook gezegd wordt, dat hy was des Konings Vriend, 1 Kon. ÏV: 5. ZABULON, zie ZEBULON. ZACCAI, onder de wedergekeerden uit Babel vindt men de Kinderen van Zaccaï, die 760 in getale waren, Ezr. 11: 9, Nehem. VII: 14. ZACHUR , of ZACCUR. Van dien naam zyn geweest : (1) De Vader van Sammua, die uit de Stamme Rubens door Mofes mede afgezonden, werd, om het Land Kanadnte verfpieden,Num. XIII:4. (2) Een Afftammeling vah Sime'ón, 1 Chron. IV: 26. (3) Een Nakomeling van Merari, 1 Chron. XXIV: 27. (4) Een der kinderen Afaphs, die door David beftemd waren voor het gewyde Zangchoór, Cap. XXV: 2. Voor Zaccur, en zyne Zoonen en Broeders kwam, by het maaken der verdeelinge hunner Dag-ordeningen, het derde lot uit, vs. 10. Ten tyde van Nehemia waren de kinderen Zacchurs ook onder de geenen, die op trompetten bloezen, Nehem. XII: 35. (5) 'Er was _ ook een Zacchur, een Zoon van Imri,.die, onder het opzigt van den Hoogenpriester Eliaftb, mede bouwde aan den muur van Jeruzalem, Nehem. III: a. (6) De naam van Zacchur vindt men ook gefpeld onder de Leviten , die uit Babel waren wedergekeerd, Nehem. X: 12. (7) Een , die Vader was van Hanan, een der Schatmeesteren, die door Nehemia aangefteld werden. Cap. XIII: 13 ; misfchien dezelfde Zactbur, van wien even te vooren is gefprooken. ZACHARIA. Deeze naam was gemeei onder de Jooden by lieden van hoogerer en lageren Staat. Trommius wyst 'er 21 aan uit de Schriften des Ouden Testasients , wy zullen llegts van de meesi merkwaerdige fprecken. ZACHARIA, de KONING, een Zoor van Jmbedm den II, die Koning was yar ZACHARIA. het Ryk der X Stammen te Samaria. Na zyns Vaders dood beklom hy den Ryksthroon, a Kon. XIV: 29. Doch hy bezat denzelven llegts zes maanden. Sallum maakte een verbindtenis tegen hem, bragt hem om,en werd Koning in zyne plaatfe, Cap. XV: 8,10. Men leest ook van eenen Zacharia, die de Vader was van Abi, of Abia , de Moeder van Koning Hiskia , 2 Kon. XVIII: 2-, 2 Chron. XXIX: 1. Dan of die de bovengemelde Koning Zacharia, of een andere van dien naam geweest zy, is twyffelagtig. ZACHARIA, de PRIESTER, een Zoon van den Hoogenpriester Jojada, die, vol van gerichte , dapperheid en kragt door den Geest des PIEEREN, het Volk beftrafte over zyne Afgodery , en Godts toorn dreigde; maar tegen wien men, in plaatfe van zyiie waarfchouwinge ter harte te neemen, eene verbindtenis maakte, en wien men fteenigde, niet maar by oogluikinge, maar door het Gebod van Koning Jods, in 't Voorhof van het Huis des HEEREN, 2 Chron. XXIV: 20, ar. 't Was voor dien Koning een rechtvaerdige wraakvergeldinge van dat vergooten bloed, dat zyne Knegten ook eene verbindtenis tegen hem maakten , en hem doodden, daar hy krank te bedde lag, vs. 25, 26. Deeze Zacharia, die hier heet de Zoon van Jojada, wordt Matth. XXIII: 35. genoemd de Zoon van Barachia. Dit baart een fchynftryd , die evenwel van geen groot belang is. Men zie over de gemelde plaats van Mattbeus, onder den tytel OPDAT, des VI. D. 1. St. p.434—, ZACHARIA, een PROPHEET, in de dagen van Koning Uzzia. Ply heeft het getuigenis , dat hy verftandig was in de gezigten Godts. Koning Uzzia luisterde na hem, en deed dat recht was in de oogen des HEEREN, en Godt gaf hem voorfpoed, 2 Chron. XXVI: 5. ZACHARIA, de PROPH EET, na de we: derkeering uit Babel, die boven al merkwaerdig is wegens het Boek, dat wy nog van hem hebben onder de zo genaamde XII kleine Propheeten. (&0 Van zyn PERSOON weeten wy, volgens zyne eige aantekening,Cap. P. 1 ,dat hy een Zoon was van Berechia, en een , Kleinzoon van Iddo,. en dat hy begonnen. heb-  ZACHARIA. hebbe te propheteeren (althans 'dat geene, dat ons van hem in gefchrifte is nagelaaten) inde acht ft e Maand van het tweedejaar van Koning Darius. Wie deeze Darius geweest zy, Darius Nothus, of'Darius Hyftafpes, waar ih de Geleerden verfchillen, ftaat ons .thans niet te onderzoeken. Zie Witfius Mifcell. '$. T. I. p. 269—278. Hy is een Tydgenoot geweest van Vorst Nehemia, en Propheet Haggai; en een voornaam medeoogmerk van zyne zendinge was, om de Jooden aan te moedigen tot het meer yvérig voortzetten van den Tempelbouw. Van zyn leeven en bedryven, kan men weinig met zekerheid zeggen. Ziet hier, wat Bierman in eene Voorreeden voor zyne Uitlegging van HoJ'ea heeft aangeteekend uit Epiphanius: „ Zacharia de Propheet, „ gebooren zynde te Barachia, is uit het „ Land der Chaldeën vertrokken, en heeft . „ in zyne reize veele dingen aan het Volk , „ gepropheteerd , en veele Wonderwer- , ken vertoond. Deeze is het, die Jofe- < „ dek in het aangezigte aankondigde: Uit 1 „ 11 zal een Zoon gebooren worden , die, in 1 „ de Heilige dingen ingewyd zynde, den 1 „ HEERE te Jeruzalem zal offeren. Deeze ( „ heeft ook Salathiël en zynen Zoon "'e- c „ zeegend , zeggende : Hy zal een Zoon e „ gewinnen, en dien den naam van Zero- c „ babel geeven. Hy heeft ook van Cyrus, c „ den Koning der Perfcn, een voortceken , „ gegeeven. Insgelyks ook een teeken ,, „ over Krefus, den Tyran der Ly'diers,als 11 „ mede over Aftyages, den Koning der j; v> Meden; en ook gepropheteerd van den I openbaaren dienst, welken Koning Cy- z „ rus tc Jeruzalem zou aanwyzen , wel- w „ ken hy ook door zynen lof verheeven d, ,, heeft —. Hy is in zeer hoogen ouder- E „ dom geftorven in Judeë, en met Pro- d; ,fpheet Hdggar begraaven." Zeer wel Z merkt de Eerw. Bierman aan : „ Indien bt. deeze dingen waaragtig zyn, toonen ze, dc dat de Propheeten veele dingen geprophe- (■ teert hebben , die zy niet befchrecven Bl hebben." 'tGeen hy uit Dorotheus aanrce- Pt kent, komt veel al op hetzelfde uit. Vol- (fc gens denzelven zou hy te Eleutberopolisbt- in graaven zyn, Hy voegt 'er by, dat Zo. ty zomenus, en uit hem Baronius verhaalen dit dat zyn lyk onder den Keizer Tfjtodofiu) aP den jongen gevonden, en dat de Propheet En zelf verfcheenen zy, om het aan te wy- lyl ZACHARIA. 45 zen. Doch men mag dit wel mede ftellen op de lyst van zo veele andere verfchvmngen , als het Bygeloof wist voor te wenden, en zo veele andere Heilige ligchaamen en beenderen, als hetzelve, ofn het Volk te mompen, wist te vinden. Bv Calmet zegt Zozomenus, dat het zou tfgL vonden zyn onder Keizer Valentiniaan. De Turken wyzen zyn graf aan te Aleppe in een pragtige Moskee. Dit graf was verborgen agter een ouden muur. De Grootvizier Churly deed het herftellen tot een Praalgraf, met dit opfchrift: „ Dit is het » ê'raf van den eerwaerdigen Perfoon , „ den Propheet van Godt Zacharia (de » vreede Godts zy met hem 0 Na dat >, hetzelve langen tyd verborgen en onbe„ kend gebleeven was, is het herfteld op >, het bevel van den Grooten Vizier, 011, der de regeering van Achmet Kan, Zoon ,, van Mahomet Kan , in 't jaar n 20 van , de HegiraJ" Voorts is het by de Turken ;ene gemeene overleevering, dat Zacha. ■ia zyn verblyf hebbe gehouden in 'tKasecl te Aleppo , zynde in gunst by den /orst van het Land; doch die hem deed uithoofden, om dat de Propheet hem wille beletten zyne Vrouw te verftooten, en ene andere te trouwen. Het hoofd deed e Dwingland in eene opene grafkruike pfluiten met het opfchrift: „ In dit vat , is het hoofd van den grooten Zacharias beflooten." Toen dezelve voor de eeremaal geopend werd (voor omtrent 50 laren: Dus fchreef de Schryver den 28 Jovember 1735.) bevond men, dat in dc;lve niet anders was dan een deel Rcukerk. Dus heeft dit aangeteekend de Abc ; la Porte in zynen Nieuwen Reiziger. . I. de D.de Brief p. 16, 17. 't Schynt, it de Turken het wedervaaren van den Don van Priester Zacharia, naamlyk Jonnes den Dooper , hebben toegepast op n Propheet Zacharia. 0 ZACHARIA'S PROPHEETISCH ).EK, by fommïgen genoemd Sol minorum •ophetarum, de Zon der kleine Propheeten. :N)V;;n den Schryver, en den 7)7/, waar hy leefde en leerde, is in den voorigeu el reeds gemeld. (33) Dat de Inhoud van Boek zich ten grootftendeelevoordoet, Propbeetisch, zal niemand tegenfpreeken. , voorönderfteld zynde, dat het waar^Propheetisch is, zal men de Qodtlykheid * 3 'es  46 ZACHARIA. 'er van niet kunnen in twyffel trekken : Want de Propheetie is voortyds niet voort gebragt door den wil eenes menfchen; maar de heilige menfchen Godts, door den'Heiligen Geest gedreeven zynde, hebben ze gefprooken. De Godtlykheid deezes Boeks laat zich dan daar uit bewyzen : O) Dat de Jooden, aan welken de woorden Godts waren toebetrouwd, en die daar van als de Zeegelbewaardcrs waren , dit Boek altoos, als Propheetisch geëerbiedigd , en onder de Godtgewyde Schriften eene plaats gegeeven hebben. Qs) Uit de Vervullinge van deeze en geene daar in voorkoomendc Voorzeggingen. By voorbeeld' , van de verwuestinge van Tyrus, Cap. IX: 3,4; de inrydinge van den Heiland Jefus 'm. Jeruzalem op eenen Ezel, vs. 9; dat de Hoofden des Joodfchen Volks Hem van den Verraader Judas hebben gekogt voor dertig Zilverlingen, Cap. XI: ia, 15; de vlugt van zyne Apostelen , wanneer het Zwacrd tegen Hem , als den Borg van Zondaarcn, ontwaaken, en Hem ftaan zou. Cap. XIII: 7. &c. O) Vooral daar uit, dat Jefus en zyne Apostelen 'er zich meermaals op beroepen hebben, als Matth. XXI: 5 Verg.Cap. IX: 9,Matth.XXVI: 31. Verg Cap? XIII: 7. Matth. XXVII: 7-10. Verg Cap. XI: 12, 13, Joh. XIX: 37, Openb I: 7. Verg. Cap. XII: 10. Daar dan noj bykomt de Overéénftemming van deczi en geene Gezigten van Johannes met di< van Zacharia, als Openb. V: 6. met Cap IV: 10, Openb. XI: 4. met Cap. IV: % 3,14, Openb. XXI: 15. met Cap. II: 1,2 XXII: 1. met Cap. XIV: 8. CU) De Sebryj ftyl is kort en deftig, en komt overéé met dien van andere Propheeten : En jchoon duidelyk in het fchryven der aa Hem vertoonde Gezigten, zyn evenw< de Gezigten zelve , ten aanzien van h< daar in bedoelde, zwaar om te verfraai CTl) De Aanleiding tot zyn Prophcetere was, dat dc Jooden, behalven andere re denen , die 'men by Haggdi vinden kar Cap. I: 2 — , door kleinmoedigheid 11e en traag waren in het herbouwen van J ruzalem en den Tempel, zich-zelven vee zwaarigheeden voorftellende, die hun 0 overkoomenlyk dunkten te zyn: (Pin) ^ jdat zyn Oogmerk was, om de Jooden a; te moedigen, om , ten trots van alle < éwaarigheeden, en tegenkantingen, die jj ZACHARIA. vreesden , en hun ook wel ontmoeten, maar door Godt uit den weg geruimd zouden worden, met het herbouwen van de Stad en Tempel rustig en lustig voort te gaan, aangezien het tot de kenmerken van den Mesftas behoorde, dat Hy in Jeruzalem, en ftaande den Tweeden Tempel geopenbaard zou worden, tot een Waarteeken waar van hy eenige van 's Mesftas lotgevallen voorfpelt, als mede van zyn Koningryk , en deszelfs uitbreidinge en heerlykheid. Uit dit gezegde zal men nu wel kunnen opmaaken, dat de (ft) Inhoud van dit Boek zich niet bepaalt tot gebeurtcnisfen, die eerlang Honden te gei'chicden, maar zich ook uitltrekt tot zulke, die behoorden tot de laatere dagen des Nieuwen Testaments. (ff) De Verdeeling kan deeze zyn: («)Dat 'er, by wyze van Inleidlngc, vóóraf gaat eene Befchryving van zyn Perfoon; de Bepaaling van den tyd, dat het Woord Godts tot hem gefchied is; en eene nadruklyke Vermaaning'aan de Jooden tot boete en bekeeringe, Cap. 1:1—5. (/8)\Vaar op dan volgt het Propheetisch gedeelte van dit Boek, 't welk beftaat: («<*) In ■ eene aanéénfchakcling van verheeyene en ■ geheimbeduidende Gezigten, waar in hein, • onder het Vertoog van gepaste Zinnebecl> den eenige Gebeurtenisfcn van groot be; lang vertoond wierden, Cap. I: 7 — Cap. • VI: 15. Hy zegt, dat hy deeze dingen des ; nachts zag op den 24 dag, in de elfde maand • van het tweede jaar van Koning Darius , •> Cap. I: 7 , 8. Naardien nu de Propheet '■• telkens zo naauwkeurig opgeeft den tyd - van eene aan hem gedaane Openbaaringe, ? als Cap. I: 1. en VII: 1 , en 'er van de 1 Gezigten geene andere Tydsbepaalinge n wordt opgegecven, als de zo evengemeld de Cap. I: 7, 8, zo fchynt het, dat alle :t die Gezigten hem vertoond zyn in eenen 1. enkelen Nacht. (As) In eene meer duide^ n lyke Voorzegging, dienende ten grooten dee:- le tot eene nadere opheldering van het , eene en andere in de voorige Gezigten, p en ter aanwyzinge van deeze en geene By°- zpnderhe'eden van den Mesftas ên-dg EuanEe geile-Kerk, zich uitftrekkende van Cap. fl VII. tot het 'einde van Cap. XIV. Deeze ,0 Openbaaring heeft hy ontvangen op den É vierden dag der neegende maand van het vierle de jaar van Koning Darius, ter gelccgen;y held, dat de Jooden kwamen vraagen, of  Z A C H A R ï A S, zy moesten voortgaan te weenen en te vasten in dezelfde maand, als zy fjnds veele jaaren waren gewoon geweest te doen , < 'ap. VII: 1—4. Eene nadere Verdeeling of Onileediti'g 'kan men vinden by de Engelfe Godtgeleerden,en eene, die breedvoeriger is,by den Eerw. J. D. Mann in zyne Verklaaringe van onzen Propheet D. I. p. 14—60. Hammond en Mcde-zyn in het vermoeden gevallen, dat het IX , X en XI. Capittel, die aanééngefchakelde Propheetié'n behelzen , niet van Zacharia zyn, fchoon in zyn Boek geplaatst; maar van Jeremia. De voornaame reede 'er van is, dat Mattheus, Cap. XXVII: 9, 10, eene voorzegging uit dit Boek aannaaiende, zegt: Toenis vervuld geworden 't geen gefprooken is door den Propheet JEREMIA. Maar men behoeft daarom die , anders zeer Oordeelkundige Mannen niet by te vallen. Men. kan dien fchynftryd wel 00 eene andere wyze uit den weg ruimen. Men zie het aangeteekende over dieplaatfe van Mattheus, onder den tytel POTTEBAKKERS AKKER, in des VI. D. 2. St. p. 240—. Wels was ook in die gedachten gevallen: Maar gelet hebbende, dat in dc Propheetie van Tyrus verovering en verbrandinge ,• hetzelve omfclirecveuwordt als geleegen in de Zee, Cap. IX: 3,4, woog dat by hem zwaar genoeg, om dat , gevoelen weder te laaten vaaren; want het 1 Oude Tyrus. dat door Nebukadnezar is in- ( genoomen, was wel geleegen aan, maar ] niet in de Zee; 't is ook door hem niet j verbrand: Maar het Nieuwe Tyrus, dat 1 door Alexander den Grooten is overwel- 1 digd, en ook verbrand, was gebouwd op c een Eiland in de Zee. Zie de Inleiding tot 1 onzen Propheet by de Eng. Godtgel.p.586. a 1 ZA<-1 'ARLAS, dc Vader van Johannes r aen Dooper. Van deezen Man' kan men b uit het geene Lukas, Cap. I, van hem fl aangeteekend heeft, het volgende mei- e den. Cn kragt vanElia, om kern te bereiden .ee. Toegerust Volk, vs. 8-17. Dit was ee heuslyke boodfchap.Had^/^'er tei ftonil volkoomen geloof aan geflaagen zvn hart zou in hem van vreugde opg< fproiifen hebben;zyn mond ware terfton vervuld geweest met lagchen , en zyr tong met gejuich, (fi) Maar hy twyffeid Om wat reede? Om dezelfde, als Abr ham en Sara by het ontvangenl van e< foortgelyke boodfchap, Genef. XVii. 1 XVIII: ia. Dat voorbeeld had hy zi< moeten erinneren; daar uit had hy ku nen leeren, dat by Godt niets te wonde hkis; dat Hy, die den droogen boom k Üoei ende maaken, ook eene geftorve Baarmoeder kan verjeugdigen. Maai :J ebaria. ontroerd door de verfchymn des Engels, en ten hoogtten verwonde ©ver eene zo zeldzaame boodlchap, da.c ZACHARIA s. daar niet aan, en eischte een teeken, zeggende: Waar by zal ik dat weeten? Want ik ben 'oud, en myn Wyf is verre op haare dagen gekoomen. Dit was een onbedachtzaams eisch; want het woord, door Engelen gefprooken, is ten allen tyde vast bevonden. 'Ex werd hem evenwel een Teeken gegeeven, maar naar den aart zyner onbedachtzaamheid. Een teeken, 't welk te o-elyk een foort van ftrafre was. Hy had gezondigd met zyne tong, en aan dezelve ontving hy ook het Straf-teeken. De En nma meer » dan ,{Seen u gezet nde ^?W3, Dit voSröndeffteltt lSm^ Zal het zeSSen van Zacheus ich zeer gepast voordoen, (ai Zyn aanpraak is eerbiedig: Heere! Schoon Jefus in moede verkeerde hier op Aardefeu zye gedaante, meer die van eenen Dienstnegt vertoonde, dan van eenen Heer, y was evenwel een groot, en allerëerledens-waerdigst Perfoonaadje in de 00,n van Zacheus. (b) De Verklaaring, die 7 er op het volgen, kan ten blyke ltrekm van zyne Boetvaerdigheid en aanmglyke Bekeeringe : De helft myner goere"T"Z' Men kan "iet wel denrn, dat hy dat reeds voorheen van tyd t tyd had gedaan. Dan zou de Sehaare m üem zo afkeerig niet zyn geweest, >ch hem gehouden hebben voor eenen zo r uitftek zondigen mensch. Om dat vs. 2. bet befchryven van zyn Perfoon gegd was: Hy was een Over de der Tolle^ 2 naa.  5a. Z A G H E U S. tictaren , en onrniddelyk. daar na: En h was ryk, zo mogen wy* denk en, dat hy zynen Rykdom had vergaderd niet met recht ; maar", naar de wyze van andere Tollenaaren en Schatting-hefer s, door bedriegeryen, afpersfmgen en kneevelaaryen. IMu, te vooreh reeds gewekt door zyn geweeten, en nu nog dieper getroffen door het woord van Jefus , 't welk, als eenfcherp tweefnydend zwaerd, in hem was doorgedrongen tot op de verdeelinge der ziele en des geefts, wilde hy dat gepleegd onrecht op de best mooglyke wyze beteren. (V) Ik geef, zegt hy, dat is zo veel gezegd, als van dit ©ogenblik af aan,geef ikde helft tnyner goederen dan den Armen. Ik merke die helftniet meer aan als myne bczittinge; van nu aan ftaa ik 'er van* af, en draage die in eigendom over aan de Armen, er ik zal hen, na dat ik myne goederen opgenoomen en bereekend hebbe, terftonc in het daadelyk bezit 'er van ilellen. Zc wilde hy vergoeden de fchaade , van ovci lange toegebragt aan Vreemdelingen, aar Menfchen , die of reeds overleeden wa ren, of van welke hy niet wist, waar z\ zouden te vinden zyn, en aan welken hy du in perfoon geene vergoeding konde doen (#)Maar wat jongere verongelykingen be trof, van welke hy zich konde te binnci brengen, aan wien ze gepleegd waren doo hem., of door zyne Tolbedienden , daa van zegt hy : Indien ik iemand iels ont vreemd hebbe door bedrog, dat geeve ik wt der, dat befpreeke ik hem, en verbind rhy met een gezet voorneemen, het hei te zullen weder geeven, zonder dat hy m daarom zal behoeven in rechten tc betrek ken; en dat niet maar enkel, maar viei vouwdig. Of hy zich nu daar toe verpik kende uit hoofde van de Godtlyke Wet welke, in gevallen van geft ooien, en red geflagt, of verkogt klein Vee, eenviervoui dig wedergeeven eischte ,. Exod. XXII: Of uit hoofde van de Wet der Romeiner, welke de Tollenaars,dia iemand, door b drog, of kneevelaary, meer afgenoomt hadden , dan gezet was , veroordeelde om dat dubbeld te vergoeden, ('t welk Z. cheus zelfs tot het vier dubbelde brengen wi de) doet weinig ter zaakc: Genoeg zy h ons, dat hy het onrecht verre van zich w, de wechdoen, en niet langer laaten vernac tin iu zyne Tente. (bb) Dit kan nu aang ZAC HEUS. merkt worden als een bewys van de oprechtheid vawzyn berouw en bekeeringe, welke. beginnen moet met een daadelyk af/laan van Ongerechtigheid, en in zo een geval,als waar in Zacheus verkeerde,met de best mooglyke vergoeding van tocge• bragt nadeel , volgens Ezech. XXXIII: 15, 16. Als- de Godtlooze het pand wedergeeft, het geroofde betaalt, en inde inzettingen des leevens wandelt, zo dat hy geen onrecht doet : Zo zal hy zeekerlyk leeven, en niet fterven. Alle zyne zonden, die hy gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden: Hy heeft recht en gerechtigheid gedaan*Hy zal zekerlyk leeven. (B) Daar nu de Heere Jefus, wiens oogen zyn als vuurvlammen, waar mede hy doorziet tot op denbodem van het harte, van de oprechtheid zyner betuiginge volkoomen overtuigd - was, zo heeft Hy niet willen nalaaten, die goed te keuren, en te gelyk zyn inkeer en tot hem tc rechtvaerdigen. Hy zeide ■ tot hem: (AA) Heeden is deezen Huize Zaligheid gefchied,-. nademaal deeze ook een Zoon - Abrahams is. (a) Jefus, die dc Zaligmaa- ■ ker is, en, als Hy wil, de Zaligheid mc; debrengt, daar Hy komt, was heeden ten huize van Zacheus ingekoomen , en zyn - onderwys, of vermaaninge gepaard heb- 1 bende met de hartvcranderende werkinge r van zynen Geest, was hetzelve aan dien r Man "geworden de kragt Godts tot Zaligheid: - Hy was daar door bewoogen geworden - tot zo eene droefheid, welke naar Godt is, 2 en welke zich al aanvanglyk in hem werk1 zaam vertoonde tot zo eene onberouwelykc i bekeeringe, als ten leeven is ,en dus gevoegd - met de Zaligheid. En uit dien hoofde konde Jefus met recht zeggen, dat heeden' X deezen huize Zaligheid gefchied «w; cn dus , niet alleen hem, maar ook zynen huize, dat. Kt is, zynen Huis genoot en , om dat de Heifa land voorzag, dat Hy, door zyn onderC. wys en voorbeeld, die ook zou beweegen, ,' en die zich ook zouden laaten beweegen tot. bekeering en geloof, en dat het dus n met hem en zyn huis zou gaan, zo als het , naderhand gegaan is met den Hoofdman' z- Kornelius, Lydia.de Purperverkoopfter, en1- den Stokbewaarder- te Philippi. Ter bevesïf tiginge daar van , (b) voegt 'er de Hei7- land by, mooglyk zyne taal nu wendende % tot de Sehaare, om dat hy nu van Zacheus > i- fpreekt in den derden perfoon deeze: Na-  zr a e li e u s, dentaal deeze (op hem als met den ving»? wyzende)_ ook een Zoon van Abraham 'is. Abraham is, naar het vleesch, dc Vader van alle Jooden;- maar in een geestelyken zin, is hy ook de Vader der Geloovige». (aa) De Heiland- konde dan van Zacheus m den laatften zin zeggen , dat hy een Zoon was van' Abraham-, aangezien hy Abrahams werken deed, en in deszelfs voetflappen wandelde. (\a) Abraham was een Gastvryman. Hy had vreemde mannen, lchoon hy met wist, dat het Engelen waj^n'in ^ Tente ontvangen en vergast, Genef. XVIII: a —. Zo had ook Zacheus den Heere Jefus met hlydfchap ontvangen tn zyn huis, lchoon hy op dien tydzeekcrm met wist, dat zyn Gast, der Engelen Heer, Godts Zoon was: Dit is evenwel zeker,-dat hy Hem hield voor eenen Propbeet De Heere had eens gezegd, dat zo een, die flegts eenen zyner Difcipelen een beekcr Walen had te drinken gegeeven, zynen loon geenzms zou verliezen, Mark IX-41 Noch veel minder dan zo een, die Hem \ zeiven zo gul en vriendelyk ontvangen , had. t Was dan voor Hem niet te veel , 8^^ - Heeden is deezen huize Zaligheid < gefchied. (£) Abraham was een edelmoedig , man. Van het geene den inwoonderen van f Sodomontroofd was, wilde hy niets voor , zich behouden, zelfs niet tot een Schoe. \ nem toe, hoewel hy dat als een Buit den \ Vyanden ontweldigd had , Genef. XIV- 1 sa, m, Zo wilde ook Zacheus 't geen t door hem, en zyne bedienden aan iemand ó ontvreemd was, niet behouden ; maar ry- (] kelyk vergoeden Daar hy nu in deeze d twee Hukken een Navolger was van Abra- e, tem, en dat uit een zo goed beginfel,dat « m. hem werkte; zo konde de Heere met d recht van Hem zeggen: Deeze is ook een- C Zoon van Abraham. En nademaal hy dat z hem ook een recht toekennen op 0 Abraoams Zeegen. (bb) Maar Zacbeus w&s , 1, volgens zynen naam, een Jood, en dus n* ook naar 't vleesch een Zoon van Abraham.. I Daar nu onder dc Jooden- ook Tollenaars n waren, welken, hoe zeer ook gehaat i niet 3 verbooden was in den Tempel, eene by hen Z zo heilige plaatfe, te koomen om te bid- tu t«hoAZ0A alSc VC Zien is Luk- XVm- i°S Pi oï, 7d.\Schaare geen gegronde reede k< om er zich aan te ergeren, dat Jefus ten o, kmze van deezen Tollenaar was ingegaan j % Z A-. C H' E U 3. 53c als mede daar niet aan, dat hy hem en zynen huize Zaligheid had toegekend : want hy was ook een Zoon van Abraham* De Jooden nu meenden, dat de toekoomende eeuwe, de Zaligheid,, alleen voor hun was, en wel met uitlluitinge van alle andere Volken. En dus heeft dit zeggen» van den Heere Jefus niet alleen moeten dienen ter bemoediginge van Zacheus; maar te gelyk ook tot verdeediging van zyn gehouden gedrag met dien Man. Doch dat was voor als nog maar als van ter zyde. (BB) Maar rechtftreeks deed Hy het met deeze woorden : fVant de Zoon des Menfchen is gezonden —r (a) De Heiland maakt zich bekend in de hooge waerdigheid van zyn Perfoon, en het oogmerk zyner zendinge. (aa) Als de Heere Jefus van •uch-zeiven fprak, noemde hyzich doorgaans den Zoon des menfchen. Hoe een/ouwdig mi deeze benaaminge ook klonk,, lochthans was ze ecu van. 's Mesfias eer-ytels, Pf VIII: 5, Dan. VII. 13. Indien tan de bchaaren meer ervaaren waren geveest in het Propheetisch Woord , zouen zy begreepen hebben, dat Hy voor len Mesfias wilde gehouden zyn. En no«luidelyker zouden zy dat hebben kunnen .pmaaken, (bb) uit het geene Hy zeide an het oogmerk zyner Zendinge. (a) Geonden te zyn, te weeten, van Godt, beoor,de l°Jï£e kenmerken van den Mesftas,ef. XLVIII: icv LXI: 1. &C.-E11 dat Hy waarlyk gezonden was , daar van waren e wonderen , die Hy deed zulke doorbande bewyzen, dat een Overjle der Jootn belyden moest : Wy weeten , dat gy '■n Leeraar zyt, van Godt gekoomen; want iemand kan deeze teekenen doen , die gy; iet, zo Godt niet met hem is, Joh. UI: ) Maar waar toe was hy gezonden ? Tot i iets, 't welk geen Mofes, geen EUas,' -eenig ander Propheet, hoe voortreffe* hy °°k mogt geweest zyn, had kun:n verrichten, 't Was, om te zoeken en dig te maaken —. (ad) Onder de benaainge van het Verloorene zyn hier niet le menfchen te begrypen, fchoon zy alle ondaars, kinderen des toorns zyn van na* ure, en dus verhoren;- Maar 't zyn belaldelyk zulken, die zich als verhoren :nnen, zich daar over bekommeren, en lyk zyn aan een verlooren Schaap, dat idoolt in de Woeftyne, fteeds bevreesd G- 3* Y4B  54- ZACHEUS. ZACHEUS. ZA'DOK. van den Wolf in den mond te zullen loopen. 't Zyn zulken, die, -in tcgenöverltellinge van ingebeelde Ryken, Gezonden en Rechtvaerdigen, worden omfchreevcn als Armen, welken het Euangelie moest verkondigd worden, Matth. XI: 5 ; als Zieken, die den -Medecyn,- meester noodig hadden; als Zondaars, die geroepen moesten worden , Luk. V: 30, 31. (b_b) Omtrent zulken moest zyne Liefcle - zorg verkeeren , zou Hy aan het Oogmerk zyner Zendinge beantwoorden. (!) En dat beftond hier in: Dat (1) Hy ze zocht, ten dien einde geheel het Land doortrok, of Hy 'er hier, of daar mogt aantreffen, en als Hy ze aantrof, zich tot hen voegde, en hen onderwees , welk de goede weg was, door welken te bewandelen zy ruste zouden kunnen vinden voor hunne zielen: (jx) Voorts ook, dat Hy ze zalig maakte, met 'er daad deel deed krygen aan die Zaligheid, welke Hy door Lydende 'en Daadelyke gehoorzaamheid verwerven zou, om zo hun, en zo veele anderen, als Hem gehoorzaam zyn, en door Hem tot Godt gaan zouden, te worden tot eene Oorzaak van volkoomene Zaligheid: Zo als die beftaat in het ontvangen van vergeevinge van zonden , en een erfdeel onder de Geheiligden. (II) Dit te doen moest Hy aanmerken in, en ook by anderen befchouwd worden, als de groote Zaak, waar mede Hy zich moest bezig houden, zou het anders blyken, dat Hy de Zoon des menfchen,de beloofde Mesfias, was: Want, volgens de verwachtings-leer der Propheeten, was die gezonden, om te verbinden de gebrookenen van harte — om Ziöns treurigen te befchikken fieraad voor asfche , vreugde ■ olie voor treurigheid — Jef. LXI: i-— 3. Die moest als de eenige Herder, welken de HEERE verwekken zoude, van des HEEREJN wegen, het verloorene zoeken , het wechgedreevene wederbrengen , het gebrookene verbinden, en het zwakke fierken , Ezech. XXXIV: 1.6. Vergel. vs. 23. Ja! ook zalig maaken. Want, waren'er, die als Schaapen dwaalden, en zich keerden eon iegelyk na zynen weg, Hy zou derzelver ongerechtigheid moeten üraagen, en de Jlraf fe boeten , die hun vreede zou aanbrengen, Jef. LUI: 5 , 6. Dit nu zo zynde :(b) Zo werd dit, - blykens het reedegeevend woordeken Want , door den Heere Jefus Salet recht bygebragt, om zyn gedrag te rechtvaerdigen. Want, hoe zondig ae mensch Zacheus ook was, hy was evenwel een van die Verloorenen, die zich-zelven als verhoren kenden ; hy was boetvaerdig en heiibegcerig : Daarom was hy zo begeerig geweest, om Jefus te zien. Was hyeen zondig mensch, hy was evenwel een Zoon van Abraham, en behoorde dus tot de verloorene■ Schaapen van het Huis Israëls, tot welken Jefus' in 't byzonder gezonden was, Matth. X: 6. XV: «24. Was Ply dan ten huize van Zacheus ingegaan, in plaatfe van daar over te murmureeren , en zich' daar aan te ergeren, hadden de Schaarendaar uit veel meer moeten opmaaken, dat Hy de Zoon des menfchen was, de beloofde Mesfias, aangezien Ply, in deezen,deed dat geen., waartoe de Mesfias, naar 't vooruitzigt.der.Propheeten, zou gezonden worden: En dus moest dit zyn gedrag en antwoord dienen tot mede - opheldering van die Gelykenisfe, waar mede Hy onlangs zich had verdeedigd tegen de Pharizeën en Schriftgeleerden, die ook gemurmureerd hadden, dat Hy de Zondaars ontving, en met hun at. Luk. XV: 2.—7. ZADOK. Deeze naam was onder de oude Jooden zeer bekend , des men 'er ook veelen vindt, die denzelven gedraagen hebben. Trommius telt 'er acht. Wy zullen flegts de voorn aamften melden. (1) 'Er was een Zadok , wiens Zoon Azaria aan het Plof van Salomo de Opper-amptman was, 1 Kon. IV: a. Q 40. De Priesters van Zadofr, en zyne Broeders de Priesters, waren , door de betteliinge van David, voor den Tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gtbeön is: Om den HEERE de brand - offeren geduuriglyk te offeren op het brandoffer, altaar —. Men zie Lundius J. Heihgdomm. D. I. p.- 761. Verg. p. 361 ,• 362. Doch wat hier ook van zy, zeeker is het, dat Zadok, niet lang na Davids dood, alleen de Hoogepriester gebleeven is. Abfathar had zich ingelaaten met Adonia , toen die zich tot Koning zocht op te werpen , 1 Kon. I: 7, en wierd daarom door Salomo als gezonden na zyn huis-, vs. ^3, en vervolgens geheel en al van zyn ampt ontzet, en gebannen na zynen akker, of Landgoed te Anathoth, 1 Kon. II: 26. En alzo kwam die waerdigheid wederom in het nagedacht van Eleazar; en het nagedacht ran ïthamar, waar uit Abjathar was, werd er in 't geheel van ontzet. En zo werd vervuld het Woord des HEEREN, 't welk fly over het kuis Eli te Silo gefprooken had, n. 27. Zo als wy dit vinden, 1 Sam. II: 55 •> 36. Ik zal my eenen getrouwen Priester verwekken — dien zal ik een beftendig huis mouwen, en hy zal altyd voor het aangezigt >an mynen Gezalfden wandelen. En het zal \efchieden-, dat al die van uwen huize zal verig zyn-, zal koomen, om zich voor hem '■eder te buigen voor een ftuksken gelds, en ■ en bolle broods, en zal zeggen: Neem my och aan tot eenige Pricsterlyke bedieningen 'at ik eenbeete broods mogeeeten. Het meest lerkwaerdige, dat wy van Zadok weein, is, dat hy, op bevebvan David, des-Ifs Zoon Salomo plegtig tot Koning heeft; izalfd, 1 Kon. I: 34,- 39. Wann er hy. ierf, is onbekend. Volgens Jofephus, en ; Chronyk der Hebreen Seder Olem was ,'ii Zoon Ahimaüz zyn Ampts-opvolger. ZAG (In den jaare, toen de Koning Uzia 'erf, zo) ik den Heer , zittende op eenen ^gen en verheevenen Throon , en zyne zooin vervullende den Tempel. De Seraphy* n flonden boven hem: Een iegelyk had zes ëugelen • Met twee bedekte (ieder), zyn •ngezigt; en met twee bedekte hy zyne vee1; en met twee vloog hy-. En de eene riep i den anderen: -Heilig, Heilig, Heilig is HEERE der Heirjchaaren: De gantjche irde is zyner heerlykheid voll Jef. VI: 1 De Tyd) ia weiken dit Godtge-  %i ZAG, ziet aan Jefaia te beurte viel, wordt aangewezen: In den jaar o ~. Daar het zyne gewoonte niet zo zeer is, als wel van andere Propheeten, den tyd der aan hun gedaane Openbaaringen aan te teekenen, lo mag men vermoeden, dat hy er hier eene gewichtige reede toe gehad hebbe. Men zie daar van onder den tytel van UZZIA in des VIH. D. J..St. p. <5ao —w CS) In het belchryven van het Geztgte, waar mede Hy verwaerdigd werd, heett men te letten op 't geen by zag van den iJcere; en dan op't geen by zag en .boorde van de Seraphynen. (8*0 llY lvk in eene verrukkinge van zmnen , (w m die behoorde mede tot de menigerlei wyzen, op welke Godt zyne verborgenheeden plagt bekend te maaken aan zyne Knegten de Propheeten 0 den Heere >gm Zittmdc op eenen hoogen— -*-• C") ffijaj hy zag, was een Godtlyk Perfoon, die, n?ar de beteekenis van den naam Adonai, dc erondfiag en jlerkte van alles, vooral van Godts Kerke' is. Men denke om den Zoon, door den Vader tot eenen Grond, fieen gelegd in Zión, Jef. XXIa: jo. johannes leert het ons, Cap. Xil: 40, 41. En , o-elyk die meermaals verlcheen m eene zigtbaare gedaante ,' ten voorfpellc van zyne verfchyninge in het vleesch, zo werd Hy ook hier van den Propheet gezien: Doch niet in de gedaante van genen Dienstknegt: O) Maar in de heer lykheid,van zo eenen , die van zynen Va der gefteld was ten Eerstgeboorenen Zoon ten hoogden over de Koningen der Aarde Hy zag Hem, O) zittende op eenen boo pen en verheevenen Throon. (A) Volgen 'Abarbanel zouden de woorden Hoog et Verheeven kunnen gebragt worden tot de: Heere, als had die zich vertoond 111 een meer dan gemeene ryzigc geftalte , welk veele Volken gaerne in hunne Komnge zagen. By Epripides heet die eene geflaltt der heerfchappye waerdig. En by Plulai chus, L. dc Educet., leest men , dat d Lacedemoniërs hunnen Koning Archidami in boete befioegen, om.dat hy een kien: Vrouw had getrouwd, die hun waarfchyj lyk geen Koningen, maar sawA^ws •> K nins-jes zou voortbrengen. Van Saul fta; .ook aangeteekend , dat hy fchooner via en van zynefchoudeun opwaards hooger,du al het Volk, 1 Sam. IX: a. (BJ Liev< brenge men dit evenwel tot den Throon^ den Koninglyken Rykszeetel, waar op Hy zat. (AA) De Throon zelf groot en hoog, en daar door een aanzienlyk Geftoelte, en boven den grond verheeven op een Voetftuk, gelyk zo de Throon was van Salomo, tot welken men opklom langs zes trappen , 1 Kon. X: 19. En daar dit gezigt gezien werd in den Tempel, mag men denken, dat Hy gezien werd, als gezeeten tusfehen de Vleugelen der Cherubynen9 die oudtyds de throon zyner heerlykheid waren, waarom Hy gezegd werd tusfehen die te zitten, Pf. LXXX: a; rustende met zvnc voeten op de Verbonds • arke, boven welke de Cherubyncn waren, die daarom genoemd wordt de Voetbank zyner Voeten, Pf. XCIX: 5. Werd Hy nu gezien., (BB) als zittende op dien Throon , zo moeten wy denken,dat dit gezigt Hem voorftelt, als reeds door en na lydingen verheerlykt, hebbende van den Ouden van dagen reeds ontvangen de heerfchappy, de eere en het Koningryk — Dan. VU: 14. Naar het hoogeen verbeevene van zynen throon, gezeeten verre boven alle Overheid — en allen naam, die genoemd wordt „ niet alleen in deeze Waereld, maar ook in de toekoomende, Ephef. I: 21. Was zyn Geftoelte Komnglyk , G»/0 zyn Ryks-gewaad was het niet minder : De zoomen 'er van vervulden den Tempel. (A) Theophil. Amelius houdt het voor waarfchynlyk, dat deeze vervullinge niet te verftaan zy van de zoomen zelve, • maar van den lienyken reuk der Specery, olie, waar mede hy, als Koning, zo ry. kelyk gezalfd was, dat die zelfs tot in de ■ beneedenfte zoomen zyner kleederen was 5 afgevloeid, en waar van de geurige uit> waasicming geheel den Tempel vervulde. 1 Zie deszelfs Erörterung — im Alten Tefl. ; p I p 69. Doch 't dunkt my met waar- 2 fchvnl yk, dat veelen deeze opvatting voor J waarfchvnlyk zullen aanneemen. Behal, ven andere reedenen, komt de Heer hier •- niet voor als eerst gezalfd tot, maar als e reeds bevestigd in het Koningryk , zittents de en heerfchende in zynen Throon. Men e volffe dan (zonder zulke byvoegfels) den L- Tef st, en men merke aan, dat het Woord D'VV^ niet zo zeer aanduidt de onderfte S zoomen, als wel de flippen, de plooijen en n vouwen van een ruim kleed, welke afban. -r gen tot op en fleepen over den grond, gelyk  ZAG. üe Staatfie-kleederen, of Mantels waren der Oosterfche Koningen. De Hooggel. Mangcr merkt aan Disfert, Inaugur. de Diverfa Regiminis Div. Eortnd fub Oeconom. &c. §. V. dat dat de eigenlyke beteekenis zy van het grondwoord der Arabieren. Wy mogen ons deezen Koning dan voorltellen, als gezeeten op zynen Throon in het Heilige der Heiligen , omhangen met een kleed, of mantel van eene zo ongemeene ruimte en lengte, dat de plooijen en flippen 'er van niet alleen afhingen tot op den grond van het Heilige der Heiligen, maar zich ook voorwaards wyd en zyd uitlpreiden door het daar voor zynde Heilige, hier, gelyk meermaals elders, de Tempel genoemd, in onderfcheidinge van het Voorhuis en de Aanfpraakplaatfe, a Chron. IV: 7 , 8. Vergel. i Kon. VI: 3, 4,5» Strekken nu zulke ruime en ileependc kleederen tot een bewys der Koninglyke : Majesteit; (B) Zo zal het hier ook zyn j van eene geheimzinnige beduide-nis: (AA) < Inde eerfte plaatfe wel, dat, zo al niet < de volle fchitteringen zyner Heemelglo- . de, evenwel een gedeelte 'er van, .als de onderfte flippen, zich zo duidelyk en glans- 1 ryk zou openbaaren in de Kerke-zyner Uit- ) verkoorenc, en geroepene Heiligen hier op * Aarde, het Tegenbeeld van het Heilige, ' of den Tempel, ,dat men niet zou kunnen c nalaaten Hem te eerbiedigen als den Heer ( der heerlykheid, den OverJlen der Koningen 1 der Aarde, den Throongenoot van zynen \ Heemclfchen Vader. (BB) In de tweede ( plaatfe ook ten vertooge van de magtige v befcherminge, die de zynen hier op Aarde v by Hem zouden vinden. De Heer Man- 1 ger merkt aan, dat zyn toevlugt neemen on- P der de flippe van iemands kleed by de Oos- v terlingen zo veel zegge , als by iemand v heul en befcherming zoeken. Dat iemand II ■van eene naauvjc en kleine flippe zo eenen n aanduidt, wiens magt, om anderen te be- e fchermen, zeer bekrompen is: In tegen- g deel iemand van.eene wy de flippe zo eenen, j .die aan veelen eene genoegzaame befcher- IJ minge verleenen kan. Vervulden nu zyne t; .flippen den Tempel, dat geeft ons eendenk- \\ beeld van eene onbepaalde magt, om te- d gen allen aanval en overlast te kunnen be- z' fchermen dc geenen, die by Hem toevlugt d, en verberginge zoeken, niet anders , dan ei ■of Hy zyne flippen over hen uitfpreidde, v XI. Deel. I. Stuk. Z A G. w of, om het met andere fpreekwyzen uit te drukken, dan of Hy ze dekte met zyne vlerken, en deed betrouwen onder zyne vleugelen; dan of Hy ze verborg in 'f verborgene zyns aangezigts voor de hoogmoedigheeden des mans , en ze verflak in eene huttc tegen den twist der tongen , Pf. XXXI: ar. Dit is het geen Hy aan de zyneu beloofde: Ziet! Ik ben met u lieden alle de dagen, tot de voleindiging der Waereld, Matth. XXVIIfc 20. Maar een Koning zou op den Throon geene Koninglyke vertooninge maaken zonder Koninglyke Staatüe-wachters en Lyfs-ftafheren. (32) Die wierden daarom aok elders in foortgclyke Heemelfche geïigten gezien, als 1 Kon. XXII: 19, Dan. Vil: 10, &c. Zovertoonden zich hier ook Seraphynen, die boven Hem ftonden —. («)• Van welk eene gedaante die waren, wordt liet volleedig uitgedrukt. Maar daar geprooken wordt van derzelver aangezigen, voeten en vleugelen, mogen wy ze ons 'oorfteilen als gevleugelde Jongelingen; :n uit aanmerkingen van hunnen naam, f koomende van Cp&y, branden , mogen vy denken , dat zy gezien zyn in eene murig glinflerende gedaante, gelyk de Eniel , Matth. XXV11I: 3 , draagende, als t ware, het Levery van hunnen Koning * ie zich met het licht, als met een kleed, be'ekt. (y) Van deeze Seraphynen geeft de 'ropheet ons haauwkeurig op , wat hy an hun zag, en wat hy van hun hoorde. «»)'t Welk wy eerst letterlyk te befchoufeii hebben. (A)'tGecn hyvan hun Zag9 'as: (AA) Vooreerst, dat zy Stonden boven lem. (a) Zy Stonden, gelyk het Dienaaren ast, tot een blyk van eerbied en dienstaerdigheid.(b) Maar dat zy Stonden niet oor, maar boven Hem , fchynt wat wanaltig. (aa) Dit zal verdwyncn , indien ten het, in navölginge van de Arabifchc i Griekfche Overzettingen , en met den roóten H. de Groot, en den Geleerden . Hafceus in Biblioth. Brem. Cl. I. Fafcip. I. Disfert. IV. §. 14. p. m. 346 — ver» alde naast, of rontom Hem. (bb) Maar il men de vertaalinge boven Hem behou:n, zo mogen wy het dus begrypen, dat l,flaande aan weêrszyden van den zitten•n Koning , boven zyn hoofd uitftaken, 1 dat zy met hunne opwaards gekeerde eugelen, die zich boven Hem , als in H een  58' ZAG. een puntveréériigden,een foOrtvanPtfw'/joen, of Verheemelte boven zynen Throon geformeerd hebben. Doch hoe men het ook begrype , ;hun Stand leert ons ," dat wy ze hebben aan te merken als Dienaars van den eerfteh rang , die van naby des Konings aangezigt mogten zien, en zyne bevelen onmiddelyk ontvangen uit zynen mond: (BB) 't Geen de Propheet zag van hunne Gedaante was nog ruim zo merkwaerdig, als 't geen hy meldde van hunnen Stand. Een iegelyk had zes vleugelen, Ten aanzien van het getal koomen zy overéén met de vier Dieren, die Johannes zag rontom den Throon s Openb. IV: 8. Wat die met hunne vleugelen deeden, wordt niet gemeld: Maar van de Seraphynen zegt Jefaia, dat zy (a) twee paaren 'ervan gebruikten voor zich-zelven: (aa) Als één paar, om hunne aangezigten te bedekken uit eerbied en vreeze voor den fchitterenden glans, die van des 'Konings" aangezigt en uit zyne oogen afftraalde. Gelyk men van Mofes en Elias leest, dat zy, toen de HEERE aan hun- veri'cheen , hunne aangezigten afwendden, of bedekten, Exod. Ill: 6, i Kon. XIX: 13. (bb) Een tweede paar gebruikten zy , om hunne voeten te bedekken , tot een teeken van fchaamte , als zynde hunner onwaerdigheid bewust. Wy mogen denken, dat deeze twee vleugels aan hunne heupe waren, om dat die, als zy ze voorwaards uitbreidden, en na beneeden lieten hangen, recht gefchikt wa' ren, om hunne fchaamte en voeten te bedekken, eveneens als Adam en Eva , die zich fchorten maakten van vygenboom-bladeren , omdat zy zich fchaamden over hunm naaktheid, Genef. III: 7. (b) Met hei laatfte paar toonden zy hunne vaerdighcic tot, en vlugheid in den dienst des REE REN ; want daar mede vloogen zy. Inmid dels zy de bevélen van den Koning af wachtten , hielden zy zich niet leedig 't Zelfde dat Johannes vernam van de viei . Dier en,dte dag noch nacht geen rust hadden vernam Jefaia ook van de Seraphynen. (IV Want 'er was ook iets, dat hy hoorde. Ge lyk het den liefhebberen van Godts hei ■ past, dat zy lof fpreeken tot gedachtenis vai Godts heiligheid , zo' deeden ook: deezen Zy riepen, zekerlyk met een fterk ge roep, als met de flemme van veele wateren want, volgens vs. 4, beweegden zich d Z A G, 'posten der dorpelen van de femme des gereept. Zy riepen de eene tot den anderen, als met een verwisfelend' beurtgezang. Inmiddels de eene reije had aangeheeven : Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren ! zal de andere geantwoord hebben. De gantfche aarde is zyner heerlykheid vol! Wy wyzen onze Leezcrs tot des IV. D. 1. St. p. 248 —, daar deeze woorden verklaard zyn. Merkwaerdig is de aanteekening van zekeren Schryver in de Geograph. — Hiflor. Berichten over Afi'è D. I. p. 170. „ Ik was verwonderd, zegt „ hy, daar in (den Vedem der Brachman„ nen in Indie) te vinden : Om, Santib , „ Santib, Santib, Harib! Gy weet, zon„ der twyffel , dat de letter, of letter„ greep Om de Drieéénheid in de Éénheid „ bevat. Plet overige is de letterlyke ,, overzetting van SanStus Heilig , - „ Heilig, Heilig , de Heere. Harib is by „ hen een naam van Godt." (00) 't Zal 'er nu op aankoomen , wat deeze Seraphynen en hun bedryf in dit zo verheeven Godt-gezigte voor geheeld hebben. (A) Zouden deeze Seraphynen Engelen , of Menfchen verbeeld hebben? (AA) Geen En-~ gelen. Dat mogen wy opmaaken (a) uit het geene zy deeden met de twee eerfte paaren hunner vleugelen, (aa) De Engelen zien altyd het aangezigt des Vaders, die in de Heemelen is, Matth. XV1I1: 10. Het vreesdgtig bedekken hunner aangezigten komt dan in Engelen niet te pas. (bb) De Engelen hebben bun beginfel bewaard , en zynin de waarheid ftaandegebleeven ,ex\ hebben dus niet noodig hunne voeten te bedekken,uit bewustheid van , en fchaamte over hunrte onwaerdigheid. (b) Ook uit de Overéénftemminge van dit gezigte metdat van de vier Dieren by Johannes , die ■ ook ieder, gelyk de Seraphynen, zes vleu- ■ gelen hadden , en ook hetzelfde driemaal, Heilig opzongen, Openb. IV: 8. Wy me• gen daar ,üit"opmaaken, dat die en deezen , dezelfde Perfoonen hebben verbeeld: Dus i dan geene Engelen; want de vier Dieren ■ belyden zo wel als de 24 Ouderlingen, dat [ het Lam hen-mep zyn .Moed gekogt had, v Op'enb.-V: 8, 9;'-en zy worden ook daar : vs. 11, als mede' Cap. VII: 11, van de - Engelen onderfcheiden. (BB) Zy hebben : dan Menfchen verbeeld , en wel zulken, f die behoorden- tot Godts Heiligen hier op. Aar-  Z A> G. Aarde; die Heerly ken, in welken al zyn lust is. Evenwelniet die allen :(B) Maar llegts eenigen, die van eenen meer dan genreenen rang waren, en gefchikt tot den byzonderen dienst van den verhëerlykten Heemelkoning. (AA) Zy ftonden naast, voor, of boven Hem. Des moet men hier denken om zulken , die als zyne eerfte Staatsdienaars waren: Mannen zyner Waerdigheid,en zynes heimelyken raads, Pf. LV: 14 , 15. Welker liefde tot en yver voor Hem en zyne eere zo groot was, als of de kooien 'er van vuurige kooien waren, en de vlammen vlammen des HEEREN, Hoogl. VJII: <5, 7; en daarom Seraphynen, dat is, brandende genoemd. Dan hoe hoog van rang, zy waren evenwel maar Menfchen : Ca) Die toonden, indrukken te hebbenvan hunne (aa) meligheid. Zy bedekten, hunne aangezigten, in erkentenisfe, dat zy maar nietig, ftof en asfche waren, die niet dan met een eerbiedig vreezen en beeven dorften verkeeren met Hem, die zo grootlyks geducht is in den Raad der Heiligen , zo. vreezelyk boven allen, die ronlom Hem zyn,, dien zelfs de Engelen Godts moeten aanbidden, (bb) Indrukken ook van de hun aankleevende gebreken, ten blyke waarvan zy hunne voeten bedekten, als hadden zy willen zeggen: HEERE! zo gy de ongerechtigheeden gadeflaat^ Wie zal befiaan ? 't Was dan niet, om hunne overtreedingen te bemantelen , of te ontveinzen ; maar veel meer om te kennen te geeven, dat, zouden zy mogen ftaan voor Hem , in wiens oogen zelfs de Heemelen niet rein zyn, hunne zonden bedekt, dat is , ver geeven zouden moeten zyn, dat Hy zyn aangezigt zou moeten verbergen van hunne zonden, Pf. XXXII: 1. LI: li. Dan hunne verleegenheid ging evenwel zo verre niet, dat zy met Adam en Eva zouden hebben willen vlugten; of dat zy, uit aanmerkinge van den last der bedieninge , die zy zouden moeten volbrengen , zich met Saul zouden hebben willen verfleeken agter de vaten, (b) In tegendeel toonden zy zich bereid tot 's Konings dienst: Met twee vleugelen vloogen jsy,welkeftrekten tot een blyk niet alleen van hunne bereidwilligheid, maar ook van den grooten fpoed, dien zy in hun werk zouden hebben te maaken. Zouden zy den ■naam van deezen Koning groot maaken, Hem zyne gunstgenooten versaamelen , en . ZAG. 59 daar door zyne heerfchappy uitbreiden van den opgang der Zonne tot aan haarèn ondergang, zy zouden daar toe, als 't ware, noodig hebben de voeten eener Hinde, en de vleugelen eener Duive, 0f eenes Arends. Want (BB) de Dienst, waar toe zy beftemd.waren , was om te roepen,met luider ftemme wyd en zyd te verkondigen: Heilig, Heilig, Heilig is de HEERE der Heirfchaaren; zyne eere te vertellen onderJe .Heidenen, zyne wonderen onder alleVolken. Want zou de gantfche Aarde zyner heerlykheid vol worden; zou de gantfche Aarde Hem zingen , zo zou hun geroep over de gantfche Aarde moeten klinken: Majesteit en heerlykheid zyn voor zyn aangezigt: Sterkte en fieraad in zyn Heiligdom. Geeft den HEERE, gy geftachten der Volken, geeft den HEERE eere en ftcrktc. Geeft den HEERE de eere zynes naams —. Aanbidt den .HEERE in de heerlykheid zynes Heiligdoms: Schrik voor Hem , gy gantfche Aarde, Pf. XCVI: 1—9. Maar waar zullen wy deeze zo uitmuntende Dienaars vinden ? Indien wy voorönderftellen, dat' wy door den Koning op zynen throon te verftaan hebben den verhëerlykten Jefus, die, na dat Hy de reinigmaakinge ónzer zonden door zich zeiven te wege had gebragt, is gaan zitten ter rechterhand der Majefteit indehoogfle Heemelen, zo zal deeze-vraag ras beantwoord zyn. Dan zullen die geene anderen zyn, dan zyne Apostelen. Na dat die door het heil '\% Pingflervuur waren ontvonkt geworden , waren zy als brandende Seraphynen, gloeijende van heiligen yver, op geen ding agt geevende, houdende hun leeven niet dierbaar voor zich - zclven, zo zy llegts met blydfchap volbrengen mogten den loop en dienst , dien zy van den -Heere ontvangen hadden. Het Staan by den Throon kenmerkte de Seraphynen, ais des Konings meest aanzienelyke Dienaars. Zulken waren waarlyk zyne Apostelen. In het optellen zyner Dienaaren wordt hun de rang gegeeven boven de Euangelisten, zelfs boven de Propheeten , Ephs II: 20. [-V: 11. Het met Hem.*e« Oordeele zitten op XII Throonen is eene eere , welke Hy Duiten hen nimmer aan iemand toekende, Matth. XIX: 28. Hoe zeer door Hem verreeven, zy Waren evenwel niet van die Knegten , van welken Agnr fprak , Spr. XXX: 21, sa.,.die, wanneer zy in eenen Ha ftaat  6£> ZAG. ftaat boven anderen verheeven zyn, zich zo onverdraaglyk trotsch aanftellen, dat de Aarde zieb over hen ontroert. Neen! in hun vindt men ook dat diep ontzag,'t welk werd aangeweezen door het bedekken der aangezigten. Zy aanbaden Jefus reeds , toen Hy uk den dooden was opgeftaan, Matth. XXVIII: 17. En toen Hy in den vollen luister zyner heerlykheid aan Ziender Johannes verfcheen, viel die als dood neder aan zyne voeten, Openb, I: 17. Ook de fchaamte verwekkende overtuiging van hunne zonden, aangeweezen door het bedekken der voeten. Paulus fchroomde niet te belyden, dat hy onder de Zondaars de voornaam/Ie was, 1 Tim. I: 15. Spraken de anderen van zulken, die Jlruikelden in veele; die zondigen, die daarom Jefus tot een voorfpraak noodig hebben , zy fpreeken 'er van met mede-influitinge van zich-zelven, Jak. III: a, 1 Joh. I: 8. II: 1. In hun was ook eene ongemeene vlug-vaerdigheid tot en in den-dienst des Heeren, aangeweezen door het vliegen. Hunnen last van den Heere ontvangen hebbende , om uit te gaan in geheel de Waereld, en het Euangelie te verkondigen, en daar toe bekwaam gemaakt zynde door zynen Geest, hebben zy zich wel eenigen tyd daar mede bézig gehouden in Jeruzalem, Jude'è en Samarië; maar, vervolgens hunne voeten gefeboeid hebbende met de bereidheidvan het Euangelie, hebben zy de Waereld als onder zich verdeeld, en , als of zy vloogen,zich begeeven vanLandtot Land, en van Volk'tot Volk , zo dat men ai vroeg konde zeggen, dat het Euangelie was gekoomen in geheel de Waereld, Kolosf. I: 6; en dat het geluid van Godts woorden door hunnen dienst was uitgegaan over geheel de Aarde, en gekoomen tot aan het einde der Waereld , Rom. X: 18. Dat was het gevolg van hun roepen in het verheffen van des HEEREN heiligheid in 't gemeen, en van deezen Koning in 't byzonder, die wil, dat de zynen Hem dienen in gerechtigheid en heiligheid, als waarop Hy zó gefield Is, dat 'Hy zich-zelven voor hun heeft over gegeeven, om ze zich te reinigen tot een-eigen Volk-, yverig in goede werken, Tit. II: 14. In het verheffen ook van zyne Heerlykheid, ter opwekkinge, dat alle kniën, onder alle Volken over de gantfche Aarde, zich behóórden te buigen in zynen naam, en alle ZAG T. tongen behoorden te belyden, dat Hy is deHeere tot heerlykheid des Vaders, Philipp. II: 9-, 10. Behalven de gewoone Uitleggers van Jefaia, kan men ook raadpleegen Ewaldi Emblem. S. p. 445. Abr. Lach- Raadzclgezigt van Jefaia. Mobachius, Keur vanVerheev. Gezigten, p. r.En J. van Schelle, Hoofdpligten der Euang. Dienaaren, p. 53 —. ZAGT (Een) antwoord keert de grimmig-' beid' af'.- Maar een fmertend woord doet den toorn opryzen , Spr. XV: 1. Amafis, Koning van Egypte, zond een Offer- beest aan den Wysgeer Pittakus, anderen zeggen Bias, met bevel, om hem daar uit bet beste en ook het flegtfte ftuk vleesch te zenden; De Wysgeer zond hem de Tong van hetzelve. Hy wilde daar mede aanduiden ,■ dat de Tong, als ze ten goede wordt gebruikt, veel goeds aanbrengt;, maar wordt ze misbruikt ten kwaade, danis ze een Waereld der Ongerechtigheid, Jak.III: 6, en berokkent veel kwaads: Dood en leeven, zegt Salomo, zyn in het geweldder tonge, Spr. XVIII:- 2.1. Onder anderen kan men dat toepasfem op het vermogen, dat de Tong heeft, om den Toorn te doen bedaaren , en de droevige gevolgen 'er van voor te koomen ; of om-den Toorn gaande te maaken- met alle de gevolgen, die dezelve in zynen nafleep voert, (#) Van het eerfte zegt Salomo: Een zagt antwoord keert de grimmigheid af. (XN) Men> verbeeldde zich een' Mensch in de hitte zyner grimmigheid. Konde hy in dat- 00genblik zich-zelven, met een bedaard.'ge-moed, in eenen fpiegel befchouwen,- hyzou fchrikken voor, en een affchrik heb-ben van zich-zelven.- Het bloed ziedt engist hem in de aderen ; de woede dampt? hem als een dikke rook ter neuze , enblikfemt hem ten ooge uit-; zyn mond is • als een uitftortende bceke van vervloekingen-'en fcheldwoorden; hy ftampt met den> voet en dreigt met de vuist. 'Er is- nog maar een weinig noodig, of hy is geheel en al buiten zich - zei ven vervoerd, onbekwaam tot de grootfte gcwclddaadigheeden. Grimmigheid en overloop van toorn is wreedheid. Wat dan te doen V Zyn fcheiden met fcheiden, zyn dreigen met dreigen beantwoorden ? Dat zal zyne reedshcete grimmigheid in vuur en vlammen doen uitbreeken, en de verhitünge in ons zei»  Z A G T. zeiven ontftceken? En zo komt men ligtelyk tot fmyten en vcgten. De drukkinge des melks brengt boter voort; en de drukkinge der neuze brengt bloed voort; en de drukkinge des toorns brengt twist voort, Spr. XXX: 33. (33) Men bediene zich van het middel , dat Salomo aanpryst : Een zagt antwoord keert de grimmigheid af. Men koome hem voor met een bezaadigd gemoed,-men-bcje-egene hem heufchelyk, en men brenge hem,zo hy ongelyk heeft, zyn ongelyk, en, heelt hy gelyk, het ichandelyke enfchaadelyke van zyn woeste drift, met befcheidenheid onder het oog. Doch niet zo aanftonds. Alle tegenfpraak , hoe zagt die ook mogt zyn, zou by hem olie in het vuur zyn. Nog als zinneloos,- en aan eene verbolgcne en ongcftuime Zee gelyk-, is hy niet vatbaar voor overtuigin'gc, en hy zou het verftand ' enzer reedenen verdgten. Men laate hem- : dan nog een weinig tyds uitbulderen, i en hy zal allengskens bedaaren. Dit is i deraadvan^«^ LJII.de/r«,C. XXXIX. 1 p. m. 64. Dan zal het de tyd zyn, om zo . eenen te antwoorden. Kragtige reedenen, ( gepaard met eene inneemende aanfpraak, 1 en andere bewyzen van zagtmoedighcid, 1 die hem kunnen overtuigen, dat wy het 1 waarlyk wel met hem meenen, zullen dan 1 van eene goede uitwerkinge zyn. Een ge- 1 weldige wind breekt los, zwarte wolken t pakken zieb dik op-een ; het dondert, 1 blikfemt, hagelt, men ziet eene groote s Verdelging te gcnioet: Het Onweer be- d daart; een zagte koelte dryft de nog drei- h gende wolken- uit-een, en veegt de lucht h fchoon. Evenzo zal ook een zagt antwoord tc de grimmigheid afkeeren. Men behoeft n niet alle verongelykingen te verdraagen, en w dan nog te bedanken, gelyk zekere Hove- di ling, die , gevraagd zynde , hoe hy het m zo lange by den wre-cdcn Nero had kun- tl nen houden, tot antwoord gal': Injurias z\ ferendo, et gratias agendo. Maar men moet fa voor eenen tyd verdraagen., en dan zyn is ftuk met zagtmoedighcid bewceren.. Het la, versje der Latynen is bekend. Frangüur ira gravis, quando eft refyonfio la fuavis. , ge De zagte Olie trekt door tot in de been- Ta deren: Zo breekt ook een zagte tong het ge- wj ZAGT, ZAGTE* 61 beents, Spr. XXV: 15, tot een voorbeeld hier van ftrekke Gideön,- die door een zagt en verftandig antwoord den toornder Ephraïmiten van zich af keerde, Richt. VIII: 1, a, 3. En- de verftandige Abigatl, die, door haare vriendelykheid, en goede woorden den toorn van David deed bedaaren, 1 Sam. XXV: 23—34. (3) Hier ftaat tegen over het nadeel van een bitfe tong : Een fmertend woord doet dentoorn opryzen. (N$?) Men verftaa 'er door Ichcldwoorden , kwaada'artige verwyten, die men iemand toeduwt, die hem grieven tot in zyn binnenfte , en daar door' rmerte aandoen, waarom een fchen- en [asterzieke tong wel eens by een feherp zwaerd vergeleeken wordt. (33) Zo een woord doet den toorn opryzen', eveneens' jelyk een ftroom, die, door den wind opgezet en aangedrecven, tot aan de Oevers•yst, 'er eindelyk met groot gedruis enrewcld over heen ftort, en eene fchrikjaarende vcrwoestinge aanricht.- De finerende woorden, en het wreed' bedreig der ephraïmiten aan Jephta baarde een bloeügen, en voor hun zeer nadecligen Oorog, Richt. XII: 1—6. Het fmertend anu voord'van Nabal aan Davids'Knegten zou iem,en al wat mannelykwasin zyn huisret leeven gekost hebben, zo fterk was )avids toorn opgereezen, ware Abigaïl niet .isfchen beiden gekoomen , 1 Sam. XXV' 0—13. En ware David niet zagtmocdiger ewecst dan Abifaï, Simei zou zyn fchel-en en verwyten met zynen kop hebben toeten-boeten, aSam. XVI: 5—12. Zal' et dan den réedelyken Menfche niet beir voegen , en zal het voor hem zelven et veiliger zyn, dat hy door een zagt anroord de grimmigheid af keer e; dan dat hy e door een fmertend woord- doe opryzen ? Men oef, dit was eene der Spreuken van Pyagoras; het vuur niet aanftooken door hei 'jaerd. En Euripides zeide : Als twee te amen fpreeken , waar van de een toornig. , zal hy de wyste zyn, die den anderen het ïtfte woord laat.- ZAGTE kleederen (Wat zyt gy uitgegaan zien ? Eenen menfche met —.?) Ziet'. die gte kleederen draagen, zyn in der Konin1 huizen, Matth. XI: 8. Wat zyn de \*k* spiert*, by de Onzen vertaald doorzie kleederen? De geleerdere. Haft&us 1 'er bepaaldelyk door verftaan hebben [i 3  Z A G T E. purperverwige kleederen, hoedanige gedraagen werden by lieden van aanzien en vermogen. De Ryke man by £«to,Cap.XVi: io^die alle dagen vrolyk empragtig leerde, was gekleed met purper , en zeer fyn hmvaad.: Inzonderheid droegen de faningen kleederen van die verwe. Zells komthétrhein waaidchynlyk voor, dat de Grieken het woord jt««eMK«, Malakos, ontleend hebben van 't Hebreeuwsch woord Y?D Melecb,Koriing, of nogTiider°fiO, Malach, regeer en. Zie de Bibl. Brem. Cl. III. FafcM. Disfert. IV. §. 17. p. m. 306, 307. mcti de HooggeL, J. H. Schacht heeft in Bibl. Brem. Nov. Cl. L.Fafc. II. ,Z>/(/«/tf. U. pf o,54_. jn 'tbrcede aangetoond, dat de (>«ti^ by de Grieken allerlei zagte kleederen aanduiden , evenveel van welk eene verwe die zyn, die van eene fyne en zagte ftoffe gemaakt zyn , hoedanige weeke en wellustige menfchen , die den pronk en het gemak beminnen, draagen ; waarom het draagen van zulke kleederen, en het zyn in wellust ook worden te faamengevoegd in de gelykluidende plaatfe, Luk. VII: 2.5. Zo zégt Lucianus, dat het Indisch kleed dunner , en (met hetzelfde Grondwoord) zagter is, dan ha Griekfche, en in eene andere plaatfe fpreekt hy var iemand, die zich behaagde in het draaget van zagte kleederen , in het zingen vai der tele liederen, en ligte kooijcn, Coquet ten, zouden wy met een onduitsch woon zeggen, na te volgen. Die zagte kleede ren draagen zyn dan der tele en wellusti ge Menfchen, hoedanigen, wel niet alle maar evenwel veele zyn, die in de huize der Kuningen zyn. Trouwens de geaari heid der menfchen openbaart zich vee tyds uit hunne kleederdragt. Zeer w< zegt J. Syrach: Een mensch wordt aan gezigt gekend De kleedinge des Mans verkondigt, wat hy voor een is. De ftei gefpierde en ftrydbaare Herkules draai een Leeuwenhuid om zyne fchouders; ( verwyfde Sardanapalus fchikt zich op m Vrouwen - tooi. Waren dan de Schaari uitgegaan, om Johannes den Dooper (v dien fprak Jefus) te zien, 't was zekerl; niet gefchied, om een wulpfchen mensi te zien, gedoscht in een zagt en verwy gewaad. Zulke menfchen vindt men u in de Hoven der Koningen, maar niet in ZAGTE. Woefiynen, waar heenen zy uitgegaan waren. Kwam de Dooper fomwylen aan het Hof, 't was maar nu, of dan, maar zyn gewoon verblyf was in de Woeftyne. * Kwam Jiy nu en dan, aan het Hof, 't was niet, om by Herodes zyn rHof te maaken; maar om hem over zyne wanbedryven te beftraffen. 1 Kwam hy nii.en dan aan het Hof, hy verfcheen 'erniet, naar de wyze der Hovelingen, in zagte kleederen; maar als een ftrenge Boetprediker, zo als uit zyne gewoone kleedinge te zien was ; want die was ruig en ongezien, van keemelshaair ,met een leederen gordel om de lendenen, Matth. III: 4. Was nu Johannes zo een Man, zo kon de Sehaare niet zyn uitgegaan in de vcrbeeldinge , dat zy een mensch zou zien in zagte kleederen.; W at hid zy zich dan voorgefteld ? Zekerlyk dit, dat zy eenen Propheet zou zien, eenen buitengewoonen Godts - gezant. Hier in had zy zich niet bedroogen. Jefus geeft hem in 't vervolg getuigenis, dat hy meer was, dan een Propheet; dat hy de Engel, of Gezant was, die voor zyn aangezigt heen den weg bereiden moest; dat hy de grootfle der Propheeten was, die ooït van Fr ouwen gebooren waren. Was nu Johannes een Propheet, en werd hy zelf by het Volk daar voor gehouden, Luk. XX: 6, zo moest •■ men denken, dat de Bezending , om van 1 Jefus te verneemen, of hy, de Christus, ■ de Mesfias was ? (waar van men in-'t voor-, 1 gaande leest,) alleen gefchied was, om • zyner twyffelende Difcipelen wille: Maar - nooit moest men denken, dat hy die vraag » had laaten doen, om zyns zelfs wille, als 2 of hy thans, om het gering voorkoomen - van Jefus twyffelde, of Hy wel die aan- - zienlyke Perfoon ware, van wien hy voor;1 heen zo groot een getuigenis gegeeven had. Ware hy geen Propheet, men mogt - zo denken : Maar nu was daar niet de k minftc reede voor. 't Geen hy getuigd ;t had, had hy getuigd als Propheet, en dus le op Godtlyken last, en ingeevinge. Was ;t hy een Man , die zagte kleederen droeg , :n die de weelde en pragt beminde , men m moest denken , dat hy , gelyk het gros rk der Jooden, den Mesfias als eenen Aard; :h fchen Koning verwachtte, en daarom nu^ fd om zyn onaanzienlyk voorkoomen , aan el Jefus Mesfiasfchap twyffelde. Maar nu ie geheel de Waereld wist, hoedanig een ö Man  ZAG^T, ZAGTER^. Man Johannes was-, eeiiAVoestcnicr,, een vyand van pronk , derteihcid en overdaad: Nu was 'er niet de .mi-nfte grond, om zo iets te vermoeden. Dit de Schaircn te doen opmerken was liet oogmerk van Jefus Voorftel, vs. 7—14. Zo als reeds is aangemerkt over ' vs. 7 —f, onder den tytel RIET in des VII. D. 1. St. p. 232 —. ZAGT (Het)juk, waar van de Heere Jefus fpreekt, en 't welk Hy wil, dat op zich zouden neemen de geenen, die, met een zwaarer juk belast geweest zynde, tot Hem kwamen. Daar van is elders reeds iets gezegd over Matth. XI: 29, 30. onder den tytel JUK in des IV. D; 2. St. p. 269 ——. ZAGTER. Hy ftaat zyne handen aan de geenen, die vreede met hem hadden : Hy ontheiligd zyn Verbond.- Zyn mond is gladder dan,boter; maar zyn hart is kryg: Zyne woorden zyn zagter, dan olie; maar dezelve zyn blvote zwaerden, Pf. L,V: 21, aa. 't Komt my aannecmelyk voor, dat Da- t vid in deezen. Pfalm van zich-zelven Iprceke; althans in de eerfte plaatfe. En dat hy denzelven hebbe .opgefteld ter geleegenheid, of ter gedachtenisfe van de grouwelyke onderneeminge van zynen Zoon Abzalom, daar In gerugfteund dooiden verraaderlyken Achitophel, voorheen Davids'Raadsman en boezemvriend. De ■'. fpreekwyzen leiden ons daar toe op. David had in het 20. vs. zynen Vyanden Godts 1 wraak voorfpeld: Godt zal hooren, en zal 1 ze plaagen, dewyle by hen gantsch geen ver- 1 sndering (ten goede) is, en zy Godt niet t vreezen. Verder (N&0 teekent hy zyne i Vyanden, als lieden, die niet het minfte 1 agt floegen op 't geen men trouwe en eer- t lykheid noemt onder de menfchen. Maar 2 daar hy vs. 20. had gefprooken in 't meer- % vouwdige, daar fpreekt hy hier in liet en- % kelvouwdige, ten blyke, dat hy voornaa- £ melyk het oog had op hem, die bet Hoofd d was van zyne Vyanden , en anderen agter ti zich afgetrokken had in zyne Godclooze h onderneeminge. Hy teekent hem met af- d gryzelyke trekken ; maar evenwel juist g en naar het leeven.- Hy teekent hem als te een verraaderlykc Geweldenaar, wiens hari- z delingen Werktuigen waren van louter n gèvjréld, als die niet fchroomde zytfébanèep fc te-ftaan aan de geenen, die hem nimmer iets w misdèëdèn; die Vreede met hem hadden, en Ë Z. A G T E R. tf3 én nergens mhrdcf Op bedacht' waren , dan op eenen zal gewelddaadigen aanval. Met de trekken van eenen M-eineedizen, die zich niet ontzag, het Verbond te^ontheihgen, t welk hy* zo al niet onder aanroepmge van Godts naam , ten minften met piegtige betuigingen van trouwe en ynendlchap hadgeftaafd.- Met de trekken van een fnooden Veinsaart, wiens mondd" V** Seen hy 'er mede fprak, gladder, glibbiger was geweest dan Boter: (Zo hebben de Onzen het woord mm,Chemma, hier en elders vertaald. Doch het is twyffelagtig, of't geen wy Boter noemen, wel bekend, en in gebruik is geweest by de Oude Hebreen; en of men 'er niet liever door te verftaan hebbe een foort van ge(Iremde zuuragtige Melk, die glad en glibberig is. Zie Kneppelhout Disfert. II. de Re Ltbaria Vet. Hebraorum, C. II. §. a—. P- 54—-) En wiens woorden zagter waren', dan Olie, vlcijende en iieemende, om den geenen, wiens ondergang hy bedoelde, allen ergwaan te beneemen, en om ailderen 111 zyne belangen te wikkelen, en tegen denzelven op te ruijen. i Gelyk -het dan nu ook by dc ftukken bleek, dat 'er kryg was geweest in zyn harte, en dat zvic, naax uiterlyken klank,zo zagte wöorlen , hadden moeten ilr-ekken m fcherpe -rwaerden. Kortom, wy zien hier de «fc. cenjng van eenen , die des Wolfs hart, anden en klaauwen kunftig had weeten te verbergen onder de vagt vaiï een zagtaarig Lam. 't Is Juist zo een, als waar van >alomo fpreekt:. Brandende lippen , en een 'oos hart zyn als een potfeherf, met fchuim >an zilver overtoogen. Die haat draaft „ elaat zich vreemd met zyne lippen; maar in yn - binnenfte fielt hy -bedrog aan. Als hy iet zyne ftemme fmeekt, geloof hem niet, zant zeeven grouwelen zyn in zyn harte, p? w-^Vo23 ' 24' "a5- O) Wie is nu e helicne bcozewi'gt, in wien alle deeze ekken zich veréénigen? Wie kent Abzam niet, den ontaartften • aller -Zoonen, ;n fnoodften aller Ryks-weêrfpannelin;n? Hy was 't, die zyne handen meende ftaan aan de kroon en het leeven van /-nen eigen' Vader: Van eenen Vader, et wien het Verbond van Vreede en Vriend- , hap,finds onlangs, wederom vernieuwdas doorliet beleid van Jodb, eSam.XlV, ' y was 't, die met Boter-gladde, en 01;$*- zagf  «04 ZAGTE R. zagte worden, met laage en vleijende gebaarden , die geenen Koninglyken Prins voegden, het hart van het Volk innam, en agter zich.aftrok. Hy was 't, die varrï zynen Vader ootmoedig verlof verzocht en verkreeg, om"zich van het Hof te mogen verwyderen: Wel onder het glimpig voorwendfel, om te Hebron den liEERE eene gelofte te betaalen i maar in deidaad , om eene verbindtenis te maaken met Achitophel, Davids Raad, en ooi de Alarmüazuin le doen blaazen door geheel het Land, het Volk op te ruijen, te doen faamenrotten, en gewapenderhand, met den kryg in het harte, en het .zwaerd in dc vuist, op te trekken na, en zich meester ;te maaken van Jeruzalem , van zyns Vaders Koningryk, en, was zyn verdoemlyk oogmerk gelukt ; was die, door tydige waarfchouwingc, hem niet ontvlugt, .ookvan.zyn leeven. Menleezc degefchiedenis a Sam. XV. en men zie, of in den ihooden Abzalom niet te ontdekken zy, een verraaderlyke , meineedige , vleijende en geveinsde Overweldiger.; of in hem, in Achitophel, en hunne Medeftanders niet te ontdekken zyn die eereloozc en vcrltokte Boozewigten , van welken David, vs. ao, fprak, by welken geen de minfte 'verandering was ten goede , en die Godt niet vreesden» Waren nu zyne Vyanden van een zo Godt- en eervergeeten beilaan, dit gaf hem grond genoeg om vast te ftellen, dat Godt hem hooren , en hen plaagen zou. Immers hem , die zich voot Godts aangezigt niet vreest , zal het niei wélgaan , Pred. VIII: ia. Die zyn hari verhardt , zal in het kwaade vallen, Spr XXVIÜ: 17. Even waaragtig is het, da de Man des bedrogs, het hart, dat ondeugd zaame gedachten fmeedt , den HEERE 10 eenen grouwel zy , Pf. V: 7 , Spr. VI: 18 J)e HEERE zal affnyden de vleijende lip pen , de groolfpreekende tong , die [preek meteen dubbel harte; die valschheid [preek met vleijende lippen, Pf. XII: 3, 4. Dit i de bieftendige leere van Godts Woord, ei was derhalven gronds genoeg voor David om zyne kleinhartige Druk- en Vlugt-ge nootcn te verzekeren, dat Godt hooren e, Mn plaagen , zou. Als had hy willen zeg gen: Ontfleekt u niet over de Boosdoendcrs Als gras zullen zy haast worden afgefiieeder, £er uwe potten den doornjlruik gewaar wof Z A G T M O E D I G. den , zal Hy hen leevendig in heeten toorn wechftormen. De Rechtvaerdigen zullen zich verblyden, als zy de wraake aan[choukwen, Pf. XXXVII: 1, a. LVIII: 10, 11. Met dat vooruitzigt moesten zy zich opbeuren, en inmiddels, volgens zyne vermaaning, vs. 1%,hunne zorge op den HEE~ RE werpen, in vertrouwen, dat die het maaken, en voor hun voleinden zou. ZAGTMOEDIG: QDoch de Man Mo[es was zeer) Meer dan alle menfchen, die op den aardbodem waren, Num. XII: 3. (H) 'c Geen hier van Mofes wordt getuigd , wordt *van allen niet eveneens opgevat. (XiO De Vertaaling van Luther is: Doch Mofes was een zeer geplaagd mensch, boven alle menfchen op aarde. Indien men al eens toegeeft, dat het woord W de beteekenjs van eenen Geplaagden en Onderdrukten toelaat, zo is de vraage nog, waarom men hier van de Vertaalinge der LXX, en van anderen meer zy afgeweeken, en waarom men dit woord liever hebbe willen opneemeri in de beteekenisfe van geplaagd, dan zagtmoedig? En zo men al eens toeltemt, dat Mofes veel te lyden hebbe gehad van de telkens herhaalde verwyten en murmureeringen van.eenmuitzugtig Volk,welks kwaadaartighcid wel eens zo verre ging, dat het dreigde hem te fteenigen: Bejeegeningen,die hem te dieper grieven moesten , daar ze hem werden aangedaan van een Volk, welks belangen hy zo zeer ter harte nam, en dat aan hem zo groote verpligtingen 'had: Men zal evenwel bezwaarlyk kunnen zeggen, dat hy meer geplaagd was, dan iemand op Aarde. Zouden Jobs folteringen niet zwaarer zyn geweest? Be; roofd van zyne goederen en kinderen; met \ booze en pynelvke zweeren geüaagen van den hoofdfchcdel af, tot de voetzooien \ toe ; van zyne eigene Huisgenootcn ver't agt, van haldaadlge Jongens befpot; van { zyne Vrienden, in plaatfe van troost, in 3 verdenkingc gebragt, .als ware hy een be! dekte Godtlooze, die, onder den fchyn van Godtsvrugt, menigerlei kneevelaaryen ! gepleegd had. En daar-en-boven van j Godt 'ivig behandeld, als van iemand, . die hem veranderd was in eenen Wreeden; daar Mofes, in tegendeel,, .fteeds heul en '. befcherming by Godt vond. Waarom - moet het hier dan meer zyn geplaagd, dan zagt-  Z A G T M O E D I G. zagtmoedig? Om dat men meent, dat de zagtmoedigheid van Mofes ten allen tyde zo groot niet is geweest. Men brengt by, dat hy eens zeer toornig werd op het Folk, Exod. XVI: 20. Dat hy, in de ontfteekinge zynes toorns, de tafelen der Wet ter aarde •wierp en verbrak, Exod. XXXII: 19. Zo ook Num. XX: 10, 11. XXXI: 14. &c. Dan deeze reede gaat niet door: Be onderdrukkinge kan wel eens eenen wyzen dul maken* Men kan ftoute Zondaars wel eens hartelyk toefpreeken, zonder dat men de paaien der Zagtmoedigheid te buiten gaat. Wie was meer zagtmoedig, dan Jefus? Als een Lam werd hy ter Jlagtinge geleid, en ah een Schaap, dat flom is voor het aangezigt zyns fcheerders. Ah Hy gefcholden werd, fcbold Hy niet weder, en als Hy leed, dreigde Hy niet. Evenwel beftralte Hy meermaals op een fcherpen toon de Pharizeën en Schriftgeleerden: Zelfs zyne meestgeliefde Difcipelen , als zy het verdienden. Tegen Petrus was het eens : Gaa wech agter my, Satanas ! Gy zyt my een aanfloot: Want gy verzint niet de dingen, die Godes zyn; maar die der menfchen zyn, Matth. XVI: 23. En tot Jakobus en Johannes: Gy lieden weet niet, van hoedanig eenen Geest gy zyt, Luk. IX: 35. Was Mofes fomwylen yverig, en ftoutmoedig, als een Leeuw, 't was in de zaake Godts: Dat benadeelt zyne Zagtmoedigheid niet. In zyne eigene zaake was hy lydzaam , en zagtmoedig, als een Lam. (33) Men blyve dan by de Vertaaling der Onzen: De Man Mofes was zeer zagtmoedig. En zonder om te zien na andere voorbeelden zyner Zagtmoedighcid, zo bepaale men zich maar by het geval, ; 't welk tot dit lofgetuigenis van hem aan- leidjnge gaf. Na zo veele andere verwy- < tingen, hem door een muitziek Volk toe- ■ geduwd, ftaan ook zyne naaste Bloedver- J wandten tegen hem op. Adron, zyn 1 Broeder , de Hoogepriester , naast hem j de eerfte in rang en aanzien in Israël, j Mirjam zyn Zuster, die eene Prophetesfe { was. Die verwyten hem zyn huwelyk \ met eene Kufttifche,Qtn Heidenfche Vrou- 0 we. Die brengen hem in verdenkinge , « als of hy op eene onwettige wyze zich 1 het geeven van Wetten, en andere dee- \ len van het Opperfte gezag had aange- 1 maatigd. Zy geeven te kennen , dat zy r daar op even zo veel aanfpraak hadden, v M. Deel, I, Stuk. ZAGTMOEDIG. 0*5 als hy, aangezien de HEERE door hen even zo wel had gefprooken , als door hem. J al dat zy daar op zelfs eene meerdere aanfpraak hadden, als hy , daar zy zich door geen uitheemsch huwelyk hadden verontreinigd, gelyk als hy. Dat wilden zy zekerlyk te kennen geeven met het voorafgegaan verwyt, dat hy zich eene Kufuifche ter Vrouwe hadgenoomen, vs. 1, a. Welke grievende verwyten voor Mofes! Welke nadeelige indrukken moesten die niet maaken op het Volk , daar ze hem gedaan werden door zyne naaste Bloedverwandten; door Perfoonen van zulk eenen rang, en aanzien. Verwyten , recht gefchikt, om hem by het Volk all' zyne agtinge en gezag te doen verliezen. Wat mensch op aarde zou dat verdraagen hebben? Hoe zagtmoedig ook, zou hy'er zich ten minften over beklaagd hebben. Bejeegeningen van dat foort , iemand aangedaan van zyne naaste Vrienden , treffen hem gevoeliger, dan van eenen vreemden. Ze zyn doorns,niet flegts in het vleesch", maar die doorgaan tot in het harte. Men zie dit in David: Plet is geen vyand ,die my hoont, anders zou ik het gedraagen hebben, 't Is myn haater niet , die zich tegen my groot maakt, anders zou ik my voor hem verborgen hebben: Maar gy zyt het, 6 mensch als van myne waerdigheid, myn leidsman , en myn bekende : Die wy te faamen in zoetigheid heimelyk raadpleegden: Wy wandelden in gemeenfehap na het Pluis Godts, Pf. LV: 13, 14, 15. Had Mofes zich op foortgclyke ivyze beklaagt, niemand zou hem den lof /an Zagtmoedigheid betwist hebben. Maar ïu hy dit alles met een diep ftilzwygen verkropt, en zelfs niet het minfte blyk 'an ongenoegen toont, nu kan men zegden, dat hy Zagtmoediger was, dan eenig nensch op Aarde in zo een geval zyn zou; roora'1, als hy van zo veel magt en ge;ag, als Mofes was. Maar fchoon Mofes weeg, het ontbrak hem aan geenen Bechermer. Godt hoorde het, zegt de Tekst, s. 2. Hy zag en zocht het ook. Zyn toorn ■ 'itflak tegen hen, vs. 9. Mirjam werd met melaatsheid geflaagen, vs. 10. En toen was lofesZagtmoedigheid'nog zo groot, dat hy oor Mirjam bad, dat zy van haare melatsheid ontheeven , en tot de vergadcinge Israëls wederom toegclaaten mogt wden, vs. 13, 14. (3) 'Er zyn 'er,well ket  66 ZAGTMOEDIG. ZAGTMOEDIGHEID. ker kwaadc oogen niets ontglipt, zo liet maar ecnigzins dienen kan, um de heilige Bybeli'chriften te bevitten, Hunnes cragte'us zou het Mofes in 't geheel niet gevoegd hebben, zo een lofgetuigenis te geeven van zich - zeiven, en daar uit zouden zy wel willen afleiden, dat hy zelfde Schryver niet ware geweest van dit Boek: Men kan hier op antwoorden :. (&X) Mo-^ fes was wel de Schryver: Maar hy fchreef niet, als anderen , naar eigen goeddunken, anders mogt men dit in hem wraaken: Maar hy fchreef door ingeeven van den Geest. Des moet men dit aanmerken als een Lofgetuigenis , door den Geest aan hem gegeeven, en door hem llegts te ■hoek geflaagen. (33) Wat zwaarigheid, indien men voorönderftelde , dat Jofua, ef een ander gewyd Schryver, 'er dit ingelast had? Zou daar uit volgen, dat geheel dit Boek niet door hem' gefchreevcn was? Even weinig, als dat men zulks zou mogen opmaaken uit het XXXIV. Cap. ?t welk zekerlyk een Byvoegfel is van een andere gewydc hand, vermits daarin din'gen voorkoomen, die door Mofes zeiven niet hebben kunnen aangeteekend worden : Als hoe hy is geftorven, hoe begraaVen ,hoe de Kinderen Israëls hem beweend hebben, &c. (JJ) Ook zullen die Vitters 'niet kunnen nalaatcn, het aan te merken als een bewys van Oprechtheid,dat Mofes en andere Heilige Schryvers hunne eigene fouten en misdraagingen , of die der .hunnen niet verzweegen hebben. Waarom moet het dan walglyke en onvoegzaame eigenlof heeten, als zy van hun gehouden 'gedrag het goede getuigen ? Kunnen 'er --geene gevallen zyn, waar in dat geöorlofd is ? Was het dan ook Hinkend zelfs 'gevlei van Samuèl, toen hy, by het nederlcggen van zyn Richter-ampt, zich op al het Volk beriep, of hy iemands Os, of 'Ezelgenoomen, of 'iemand verongelykt had? 'i Sam. XII: 3. Van Jefus, toen Hy zich•zelven voorftelde als een Voorbeeld van 'Zagtmoedigheid en Nedrigheid? Matth. XI: ao; als een Perfoon van geheel onberispelyk gedrag, zeggende: Wie van u overtuigt my van zonde?'Joh. VIII: 46. Van Paulus, als hv zegt: Maar tuy hebben verworpen de bedekfelen der fchande , niet wandelende in arglistigheid', noch het woord Godts te koop draagende —• 3 Kor. IV: 2 i als hy zegt: lkagte, dal ik nergens minder in 'bm geweest, dan de uilneemendjle Apostelen.. Of, wanneer hy,ter verdeediginge zyner Apostolifchc vvaerdigheid, roemt op zynen dienst, arbeid , uitgeftaane gevaaren éis verdrukkingen, a Kor. XI: 5, aa—XII: 11, 12. Waarom zou Mofes dan ook dit •niet mogen getuigen van zyne Zagtmoedigheid 5diein dit geval zo ongemeen groot was , en waar van de aanteekening niet alleen dat nut konde doen, dat het anderen tot een voorbeeld ter navolginge konde ftrekken; maar ook nodig was ter afweeringe van het vermoeden, als had hy door zyn beklag en gebed Godt bcwoogen, den hoon, hem aangedaan, aan Mirjam zo voorbeeldig te ftraffen. ZAGTMOEDIGHEID is een voortreffelyke deugd: Die den rcedelyken, vooral den Christen mensch zo wel pasfende harts-gefteldheid, die hem verongelykingen, hem zeiven aangedaan, met een bedaard en effen gemoed doet verdraagen * en, wanneer hy daar over, of over andere misdraagingen anderen te reeden Hellen moet, hem dat doet doen met vriendelykheid, en zo het al eens hartélyk gefchieden moet, met befcheidenheid en eene evengelyke bedaardheid. De Zagtmoedigheid is dan twee-leedig. De eene zou men kunnen noemen eene inwendige; de andere eene uitwendige. De eerfte leert ons, hoe wy ons, ten aanzien van ons zeiven; de andere, hoe wy ons jegens anderen te gedraagen hebben, zo wy zullen kunnen gezegd worden, zagtmoedig te zyn. K.De Eerfte befchryft Stapfer'va. zyne Zee- denker, D. VI. p. 240, dus: „ De Zagt„ moedigheid is die deugd , waar door „ men den toorn jegens de beleedigers „ weerhoudt, of maatigt, en dus geneigd „ is de beleedigingen van anderen niet in „ aanmerkinge te neemen, noch daar door „ tot wraakneeminge aahgefpoord te wor„ den." Volgens hem, (Nt$) is daartoe noodig: («) Dat men , zo veel mooglyk is, alles vermy de, wat aanleiding tot toorn enbeleediging zou kunnen geeven. Veeltyds kennen \vy de geaartheid van anderen, eri wat hunne oogmerken zyn, en, vermits wy dit vooruitzien, zullen wy veele onaangenaamheeden kunnen voorkoomen. 't Is zeer te pryzen, dat men alle aanleiding tot toorn voorkoome, op dat men.niet eens noodig • ' :' heb:  ZAGTMOEDIGHEID. hebbe,. zagtmoedigheid te beöelFenen. (#) Dat men de beleediging op het zagtfie opneeme. Dat men alles, wat eene beleediging fchynt te zyn, niet aanrtonds voor eene waare beleediging houde. Dat men 't geen eene beleediging is, niet aanftonds afleide uit een kwaadaartig opzet ; maar veel liever aanmerke als een misllag, gebooren uit onkunde, of overytinge. De Zagtmoedigheid is eene Dogter van de Liefde. De Liefde nu wordt niet -verbitterd. Zy denkt geen kwaad— zy. hoopt, zy verdraagt alle dingen, i Kor. XIIP.5, 7; zy bedekt menigte van zonden, 1 Petr. IV: b'. (y) De Zagtmoedigheid eischt , dat wy in mindere bslcedigingcn om van 'toorn onthouden , en in grootere dien maatigen. Sommige zyn llegts beleedigingcn in fchyn, om dat wy des Naastens handeling verkeerd opvatten. Dan moeten wy den toorn uitttetlen", en op meerdere zekerheid wachten ; en is de beleediging gering, ze over het hoofd zien. Is ze meer gevoelig, dan den toorn maatigen, op dat wy in eenen overloop van loom ons niet fchuldig maaken; aan wreedheid. Delangmoedige is beeter, dan de Jlerle; en die heerscht over zynen geest, dan die eene Stad inneemt, Spr. XVI: cja. («P) Dat men zich wachte \ voor zelfswraake en weder beleediging. De gramftoorigc en wraakzugtige zegt: Gelyk ] || my heeft gedaan, zo zal ik hem doen, \ Spr. XXIV: 29. Maar de Zagtmoedigc ; fchikfzich naar de leere van het Euangc- , ïie , Matth. V: 44.. en 1 Thesf. V: 15. \ Dat niemand kwaad voor kwaad aan iemand ( vergetde : Maar jaagt'aliyd het goede na, t zo jegens elkander, als jegens allen. (1) Dat 1 men zich wachte van alle onnoodige ftreng- \ held in het vorderen van voldoening, 't Geen 1 het Recht ons zou toelaatcn teeisfehen, t moet de Zagtmoedigheid temperen. (?) c Dat men geneigd zy, en vaerdig lot verzoe- < ninge, zonder eenigen wrok te houden in \ zyn harte; zonder eenig oogmerk, om de t 'beleediging vroeg, of laat, by bekwaame e •geleegcnheid, tc willen wreeken. Dat zou a een geveinsde Zagtmoedigheid zyn, en ( niet eene waare, die opwelt uit het har- > te, en gepaard gaat met liefde tot Godt, o en tot den Naasten. (33) Zal men Zagt-. e moedigheid oeffenen, dan moet men (V) ( ootmoedig zyn. Die hoogmoedig is , is f ligt geraakt. Door hovaerdigheid maakt a Z A G T MOEDIGHEID. 6? men gekyf, Spr. XIII: 10. Maar die laag van zich-zelven denkt, neemt de beleedigmgen zo hoog niet. Zagtmoedig te zyn, en nederig van harte, worden daarom te faamen gevoegd, Matth. XI: 29. (0) Dat men zyne hartstochten in bedwang houde. Waar eigenliefde, toorn en haat op eene ongeregelde wyze heerfchen, daar heeft zagtmoedigheid geen plaats. Maar hoe meer zulke gemoedsbeweegingen ingeteugeld , en tot bedaaren gebragt worden, dies te meer zal men geneigd zyn tot zagtmoedigheid. (y) Dat men, naar het voorfchrift van onzen Verlosfer, de liefde tot zyne Vyanden in zich opwekke , en fieeds leevendig zoek'e te houden. (J) Dat men veel ovcrweege, hse zagtmoedig en vergeevend Godt zich jegens ons gedraagt, niet min wy Hem daaglyks, en zelfs ten eiken dage dikwils beleedigen. Dat voorbeeld moeten wy, indien wy zyne Kinderen willen heeten, navolgen, volgens de vermaaning van Paulus: Zyt tegen malkanderen goedertieren , barmhartig, vergcevende malkanderen, gelykerwyze ook Godt in Christus u Heien ver geeven heeft, Ephcf. IV: 32. (JJ) t Geen ons tot Zagtmoedigheid verphg:en moet, («) is', bchalvcn veele andere Zliristëïyke deugden, als billykheid, bescheidenheid , ootmoedigheid , vreedjaamheid, vooral de Liefde,die de hoofdleügd van den Christen is, welke zonder :agtmoedigheid niet kan beöeffend worlen. Het is eene eigenfehap der Liefde, lat ze alle dingen verdraagt, 1 Kor. XIII: 7 ; ■n ze wordt daarom gepaard met ootmoedigheid, zagtmoedigheid, langmoedigheid en lerdraagzaamhdd, Ephcf. IV: s. (0) De [ïeermaals herhaalde vermaaningen deiApostelen , by welken Zagtmoedigheid aede een Vrucht des Geests is, Gal. V: aa, en Uitverkoorenen, Heiligen en Beminden lodts zo wel paslënde. Zyn wy de zul* ;en, dan moeten wy ook "aandoen de incrlyke beweegingen der barmhartigheid , oedertierenheid, ootmoedigheid, zagtmoeigheid, en langmoedigheid, Kolosf. lil: ia. ' y) De Les van onzen Zaligmaaker, Matth, :i:a9, geftaafd door zyn Voorbeeld, als ie niet wederfchold, als Hy gefcholden werd, 1 niet dreigde, als Hy leed, 1 Petr. II: 23, ï) De Nuttigheid deezer Deugd, cn de rhaadé van het tegendeel. De Zegtmoc? igen fpreekt de Zaligmaker galis x Matth* U • V  «0 ZAGTMOEDIGHEID. V: 5. De Zagtmoedigheid maakt den mensch gelukkig op zich-zelven. Dcgramftoorige'en wraakzugtige is in zyn binneufte als een beroerde Zee , die niet kan rusten ; hy ftelt zich - zeiven bloot voor veele onheilen. De Zagtmoedige, in tegendeel , bewaart zyn gemoed in eene ftilheid en rust, die hem het leeven aangenaam maakt, en hy bevrydt zich van veele in- en uitwendige verdrietelykheeden. Hy maakt zich fomwylen zyne Vyanden tot Vrienden. Hy maakt zich aangenaam by Godt, en ook by de Menfchen, die hem om zyne zagtmoedigheid , die zy ook voor grootmoedigheid houden , gunst en hoogagtinge toedragen. De Zagtmoedige is dan allezins gelukkiger dan de Wraakzugtige. Die mag zeggen : De •wraak is zoet; maar het is een zoet,'t welk dikwils op het laatst in bittere galle verandert : Maar dc Zagtmoedige kan zeggen: Ik ben gelukkig, ik vinde rust, eene zagte kalmte in myn gemoed. Jj. De andere Zagtmoedigheid is, volgens' de befchryving van Mosheim: „ Een zeker „ voorneemen van den geheiligden Wil, ,, om de onweetenden en dwaalenden met „ liefde te onderwyzen,en hen, die zon,, der een voorneemen hunne pligten „ overtreeden, zonder bitterheid en hee„ vigheid te vermaanen." Men kan omtrent allen niet even zagtmoedig zyn. Die buiten hun fchuld onweetend, of aan eene dwalinge vast zyn,of-die door eenefchielyk opkoomende drift overweldigd worden, en afwyken van hunnen pligt, zyn der Zagtmoedigheid waerdig. Maar die blind zyn , om dat zy niet willen zien; die hunne dwaaling kennen, en nochthans om eere , of gewin blyven aanklecvcn ; die met opzet den weg verlaaten, welken zy moesten bewandelen, die moeten fcherp beftraft worden. De eerften moeten met liefde onderweezen, en zonder eenig inmengfel van toorn beftraft worden , op dat de beftraffinge te gerecder ingang vinde , zy hunnen Beftraffer niet houden voor hunnen Vyand, en geene ongeftuime gemoeds-beweegingen in hun verwekt worden , die hen beletten zouden , de kragt onzer beweegreedenen te beproeven. Maar dit kan geen plaats hebben by de laatften. Wie was zagtmoediger dan onze Verlosfer, en zyne Apostelen? ZAGTMOEDIGHEID/ En nochthans voerden zy dikwils een fcherpe taal tegen de Pharizeën, Schriftgeleerden , en andere ftoute Zondaars. Maar zwakken en blohartigen vonden aan hun altyd zagtmoedige Leeraars. Indien wy verzekerd zyn , dat de geenen , die wy te behandelen hebben, niet beter zyn dan de Vyanden van Jefus en de Apostelen , dan kan men, zonder der Zagtmoedigheid te kort te doen, hun voorbeeld volgen. Maar wy kunnen niet, gelyk zy, in de harten zien; 'er zyn herhaalde beproevingen noodig, om zich daar van te verzekeren : Des moet ons ongenoegen niet vroeger uitberften, dan noodig, en niet meer, dan billyk is, op dat men niet ter nederllaa , die men opbeuren wil. — De oeffening der Zagtmoedigheid heeft geen onveranderlyken regel. Zy ftaat onder de regeering der gevoelens, zeeden, tyden, taaien, en andere omftandigheeden, die even zo verfcheiden, als veranderlyk zyn. «- Hier op moet men wel agt geeven, zal men kunnen oordeelen, of iemand al, of niet zagtmoedig zy. Sommigen fchynen zagtmoedig te zyn, maar zyn met de daad bitter. Anderen fchynen bitter te zyn, maar zyn waarlyk zagtmoedig. Rokles houdt zynen Vriend zynen misflag voor, hy doet het op een befchaafde wyze ; maar fchiet hem een fchimpfcheut, als een vergulden pyl, in 't hart, die hem meer fmert, dan 'een onbefchaafd verwyt. Dit is een bittere Zagtmoedigheid, waar aan Godt geen welgevallen hebben kan, om dat ze voorkomt uit een voorneemen, om iemand te krenken. Damon fpreekt erhftig met zynen Vriend; hy is nuch geveinsd nederig, noch opgefmukt welfpreekend. Maar zyne vermaaning is oprecht, en overéénkomftig met den aart der gebreken. Dat is een zagtmoedige bitterheid ; die kan Gode niet mishaagen, om dat ze voortkomt uit een welmeenend hart. Ik verhef myne ftem,en geef denTraagen myn misnoegen te kennen met woorden , die wel hard klinken,maar een bewoogen hart aanwyzen. Strydt dat met de Zagtmoedigheid? Myn Traage llaapt,hy is hard van gevoel. Een zagte toon zou hem niet doen opwaaken; zagte woorden zouden in zyn hart niet doordringen. Maar ik handel met eenen Wellustigen, die dwaalt, omdat hy liegt op-  ZAGTMOEDIGHEID. opgevoed, die verkeerd onderweèzenis, op dezelfde' wyze , en reeken hem zyne' valfche verbeelding als een misdaad toe. Zal dat ook zagtmoedig zyn ? Neen 1 Myn Wellustige is week- "en aandoenelyk. De fiag , dien de eerfte naauwlyks voelt, brengt den laatften een wonde toe.— Onze Voorvaders leefden in eenen tyd, toen 'er in de Zeeden nog iets was van de oude woestheid; toen men vry en openhartig iemand berispte; toen men een ónbefchaafde taal fprak; toen de Grooten zich met een' maatigen eerbied "vergenoegden, en een ftout Voorftel konden verdraagen. Wy, die hunne Schriften leezen, betreuren het fomtyds, dat zy te weinig haddefY van de Zagtmoedigheid en Liefde. —Doen wy het met recht? Zy waren naar de wyze van hunnen tyd zagtmoedig. — Dóch" meenden wy, eveneens, als zy, met den Dwaalenden en Onweetenden te mógen handelen , dan begingen wy een' grooten misflag. Onze tyden zyn anders. Onze Zeeden zyii bevalliger. Onze Smaak is fyner. Onze Waereld is aandoenelyker. Een : naam , die voor twee eeuwen niemand '. krenkte, is thans een fcheldwoord. 't Geen j toen Oprechtheid heette, is nu Lompheid, i 't Geen men toen hield vóór een broeder- 1 lyke beftraffing, kwetst thans hart en oo- 1 ren. De Taaien verneederen en verhoogen 1 zich naar de'ftaaten der Menfchen. Wie a eenen Magtigen zyne misdagen voorhoudt 1 in de taal van zyne geringfte Onderdaanen, c zondigt even zo zeer tegen de Zagtmoe- f digheid, als tegen de Reede.. Wie eenen c' geringeri mensch" zyne misflagen met' zo' d eene taal voorhoudt, als den Magtigen, e blaast hem misfchien hoogmoed in , en \ moet daar by nog twyffelen, 0f hy wel b recht worde verdaan. " Men zou dan Wel z haast zeggen, dat 'er zo veele foorten van d Zagtmoedigheid zyn , als 'er ftaaten en v, orden der menfchen zyn. Of de Zagtmoe- h digheid 'er «/, of'niet zy, is meer uit het n: hart, dan uit de woorden te beöordeelen. ni Paulus fpreekt dikwils fcherp met zynen ee Broeder , om dat zyne liefde vuurig en h< fterk is. Demas fpreekt zagt. Waarom ? ol Om dat zyn hart koud is, en zonder liefde, m De eerfte is, by zyne vermeende ftreng- re heid, waarlyk zagtmoedig: Dc andere, ge byzyne vermeende zagtmoedigheid, on- gc barmhartig. De moedigheid zet door- zy ZAGTMOEDIGHEID. tg gaans aan 't ;geene gezegd wordt meer vuur by, dan veelen kunnen verdraagen. De befchroomdheid, daar-en-tegen, maakt het doorgaans zagter, dan aan veelen dienftig is. Om van het Voorbeeld van onzen Verlosfer niet aftewyken , reegele men, voor eerst, alvoorens te beftraffen, zyne gedachten, en ftelle zich de omftan-. digheeden van Tyden en Perfoonen zo duidelyk voor, als mooglyk is. Voorts verwekke men in zich de Liefde, onder welker regeeringe de Zagtmoedigheid ftaat. Men zal, bezwaarlyk , zynen Broeder vyandig behandelen , wanneer men hem tegengaat, toegerust zynde met kloekzinnigheid en liefde. — Aan de andere zyde zy men even zo omzigtig , als men wordt-vermaand, of beftraft, in het beöordeelen, of de Zagtmoedigheid overtreeden zy , of waargenoomen. Ons hart is bezet met onzuivere eigenliefde , en die maakt, dat zelfs de zagtfte woorden wel ïens een vuur in ons verwekken, 't Zyn ngenlyk de woorden niet , die ons ont•usten : Maar de fout , die men ons te aste legt, krenkt ons. — Om dat te ontdaan, is 't noodig, dat wy onze gedachen en bewcegingen vooraf regelen, eer vy een oordeel' vellen over hen, die ons eeren, waarfchoüwen, of beftraffen. De ïigenlicfde moet, vooreerst, bedwongen iwden , ten einde zy het verftand niet >elette, onze eige waare gefteldheid, en ok het waar oogmerk van onzen Beftraf:r recht na te gaan. Voorts moet de.Liefe tot Godt en den Naasten opgewekt woren, ten einde die aan het verftand licht, n aan het hart warmte konne mededeelen. Vle zo gefteld is , zal meer op zyn gerek-, en des Beftraffers oogmerk, dan op yne woorden- letten. Hoe veel zal 'eiin verontfchuldigd en ten beste geduid orden, wat men anders als een hoon zou èbÖéh opgenoomen. Myn Broeder fpreekt y, naar myn-oordeel, harder- aan , dan >odig , en my aangenaam is. Doch na n recdelyk onderzoek, ontdekke ik by :m niet het minfte teeken van veragting, 'haat: In tegendeel veele dingen , die y tot een bevvys ftrekken van zyne opchtheid, en welmeenendheid, om my lukkig te maaken. Welaan dan ; zyn cd hart zal de uitlegger zyner woorden n. —-Misfchien weet myn Broeder beeI 3 ter  0 Z A G T M O E DIGH E I ER ter dan ik, wat my noodig; is. Misfcliien verduistert de Eigenliefde de. oogen myner ziele , inmiddels de zyne door zyne liefde t'mywaards. worden opgehelderd. Veelligt breiigt zyne hatuurlyke geaartheid mede, zo vrymoedig en, nadruklyk te fpreeken. Misfcliien is hy van oordeel* dat der Waarheid een. gedeelte .van haare kragt wordt benoomen , als men ze bekleed met zagte woorden." — Zo-fraai, en zo leerzaam voor den Befttaffer, en voor den: Bettraffen fchreef Moshciin over dit gedeelte der Zagtmoedigheid ï\\ zyne Zee* kenleer der H. & D. IV. p. SB6—393. ZAGTMOEDIGHEID : (indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gy die geestelyk zyt, brengt den zodanigcn te rechte door den Geest der) ziende op u zthen, op dat ook gy niet verzocht wordt, Gal. VI: 1. De Apostelen des Hccren waren, in navolginge van'hunnen grooten Meester, nede* rigvan harte. Zy wilden geen heerfchappy voeren over het erfdeel des Heercn, maar liever , door vriendelykheid , zich veraangenaamen aan de Konfciëntiën der menfchen. Hartftreelende is daarom de nanfpraak van Paulus. .Die .groote Apostel fpreekt de Galaliërs_ aan als zyne Broeders; en dat deed hy,te liever, omdat-hy hen wilde opwekken tot eenen Pligt, welken waare Broeder-liefde van hun eischte, (K) 't Geval, waar in die moest beöelfend worden, was, indien een Mensch overvallen ware door eenige misdaad. (Nfrv) Dc Apostel zegt een Mensch. Waarom niei een Broeder? («) Misfcliien, om te too nen, dat dccze-pligt -zich niet alleen be paalt tot de Broeders; maar zich ook uit ftrekt tot anderen buiten de Gemeente Die zyn ook menfchen, met ons uit eene; bloede voort gekoomen. De Broederlyke lief de moet gepaard gaan met liefde jegens ai len, 2. Petr. I: 7. 00 Of fpreekt hy allee: van eenen Broeder, het is, om zulken, di geestelyk waren , te doen. gedenken , da zulk een, hoe zeer ook door hartverandc rende genade veranderd en verbccterd evenwel geen Engel geworden, maar ee Mensch gebleeven is , aan menfchelyk zwakheeden onderheevig, en daarom, al zy die in hem ontdekten, met medelyde Befchouwd, en behandeld moet wordei Dit is het hier voorön.derttelde geval. D; die mensch (33) door eenige misdaad ovet ZAGT M'O'EBT GHE l-D, vallen ware. («) Hy fpreekt niet van eene, of andere onvolkoomcnhcid, die zelfs den Besten aankleeft in zyne beste werken: Maar van eene grovere, en meer in het oog loopende misdaad', zonder te be^ paaien, welk eene. 't Is in 't gemeem, eenige misdaad: 't Zy dan in den Wandel, door zich te bezondigen tegen Godt, den Naasten, of.zich-zcivcn; 't zy in de Leere , door zyn gehoor af te, wenden van de, waarheid, en deeze of geene Verleiders* die leeren 't geen niet-récht is, na te wandelen. Hoe nugteren en ; waakzaam- de mensch ook zyn mogc„hy loopt evenwel, wordt hy door Godts "genade niet bewaard, ieder oogenblik gevaar van zich. aan eene',: of andere misdaad te vergrypeu/,. daar de prikkelingen zyner eigene verdorvenheid;, en de verleidende lokaazen van .buiten zo veele zyn. 't Is dan niets buitengewoons, dat een mensch door eenige misdaad (/J) zuorde overvallen; eer hy 'er om denkt, 'cr door verrast, en, als by v'err.asfinge , 'cr door, overweldigd worde. («») De itoute Zondaar , die zyne oogen fluit, om verkeerdheeden le bedenken , die, hoe zeer in zyn binnenfte beilraft door zyn geweeten, evenwel op zyne lippen byt, en het fiwaade-, volbrengt , heefe geen aanfpraak op die zagtmoedige, behandeling , welke de Apostel hier aanpryst. (fi&) Maar hpf is zulk een, die door deeze of geene omfrandigheeden verrast wordt om te zondigen, en dus uitvak van zyne vastigheid. ■ Het zy door zyne eigene vlecfchel yke be- • geerlykheeden , by gebrek van tydigen • en mannelyk-en wederttand, gelyk David - door hetzicn van eene naakte .Schoonheid; . het zy door dc verleidingc van anderen, 1 gelyk Loth door den boozen handel van • zyne 'eigene Dogters; het zy door vreeze • voor- gevaar, gelyk Petrus in de zaale van i Kajaphas, &c Dat 'er nu zulken ook wel ~ zouden zyn onder de Galatiërs, mogt de t Apostel wel voorönderftellen. Iloereryen, f brasferyen , dronkenfehappen waren onder , de lnwoondcrs van dat Land zeer gemeen, u Hoe zeer nu deeze dingen den Heiligen e niet betaamen, 't was evenwel te vreezen, s dat 'er in de Gemeente wel zouden zyn, n die zich, door den algemecnen vloed der 1. boosheid, wederom hadden laaten inwik| k&len door deeze, of geene befmettingen, die zy te vooren ontvloodcn waren, door de hen-  JETMOE DLCH £ ï D. ■kennisfè van den Heer , 'en ' Zpligiriaalcr ■Christus Jefus. 'Er waren ook valfchc Broeders kigeiloopcn, ,en veelen hadden zich dóór derzelver arglistigheid laaten aftrekken, en betooveren, om der waarheid ongehoorzaam te worden, Cap. I: 6, 7. 111: 1. :Hoe moest, men nu met zülke overvallene menfchen handelen? Die aanftonds teekenen , en uitwerpen ? Zo mogt men doen met pulken, die, gelyk Simon den Tooveraar, Elymas, en foortgelyken, die zich - zeiven openbaar maakten, als Vyanden van alle gerechtigheid', die niet ophielden , de rechte wegen des Heeren te verkeeren; die, gelyk Hymeneus en Alexander, nd het geloof, en de goede konfciëntie verftooten te hebben , fchipbreuk geleeden hadden van het Geloove, en niet ophielden hetzelve te last er en,1 Tim. I: 19, 20. Maar tegen zulken , die , by verrasfinge, door eenige misdaad overvallen . waren,moest men zyne liefde bevestigen. Gelyk Paulus het van eenen Dienstknegt des Heeren cischte, dat hy zou vriendelyk zyn tegen allen, en zelfs zulken,die tegenfionden, vermaanen met zagtmoedigheid, .2 Tim. II: 24, 25; zo eischt hy ook hier , van de Broeders, dat zy zo eenen Mensch : op dezelfde wyze zouden behandelen; (3) zeggende: Gy, die geestelyk zy.', brengt —. < (NN) De aanlpraak was algemeen ge- 1 weest, Broeders; maar daar elk, die Broe- 1 der heeten konde, tot het wel uitvoeren 1 van deezen Pligt niet gefchikt was , zo 1 bepaalt hy nu zyne vermaaniug wat na- c der tot zulken , die geestelyk waren. In 0 tegenöverftellinge van natuurlyke menfchen, l die den Geest niet hebben, heelt men 'er ze- r kerlyk Geloovigen door te verftaan : Maar d niet alle. Wie het dan zyn, kunnen wy 11 't best opmaaken uit des 'Apostels eigen e Schryfftyl. Elders ftelt hy de Geestelyken h ■ tegen over aan.de jonge Kinderen in Chris- z tus, iKor. III: 1. Een Propheet en geest e- -g ■ lyk te zyn voegthy te .faamen,. en .wel in C tegenöverftellinge van Onweetenclen, x f "or. g 'XIV: 37,' 38. Men verftan. 'er dan zulken v door, die onder de Galatiërs boven ande- g ren overvloedig waren in heiligen wandel eh h Godt zaligheid, en daardoor lekend fton- h den , als behoorende tot Godts Heiligen op xa Aarde; die Heerlyken, in welken al zyn lust e< is: Die ook, onder de.voorlichtinge van ei den Geest der Wysheid, geoefende zinnen m fiadden verkreegen in het woerd, der gereeb* m iligheid, tot onderfcheidinge beide ven"let ■.goede, en het kwaadc. Geljk nu de Vermaaningen van zulke blinkende Heiligen doorgaans den meesten indruk 'maaken op den gezondigd hebbenden mensch: Zr> zyn .zulken ook , door diynne meerdere kundigheid, 't best in ftaat, om zo eenen mensch van zyne misdaad , en van het llegte en gevaar]ykë 'er van te overtuigen, en hem tc ondenyyzen van, en op te wekken tot zynen pligt. Paulus wli dan. dit werk niet toebetrouw.cn aan onkundige Heelmeesters , die dikwils ionden pleisteren, daar zy fnyden moesten; en fnyden , daar zy pleisteren moesten, 't Zyn daarom zulken, die Geestelyk waren, welken hy (339 deezen Pligt oplegt, en door een gepaste. Beweegreede op het harte bindt. (*) De Pligt was, zo eenen mensch te recht (e., brengen door den Geest der Zagtmoedigheid. Het hier vo.orkoomend grondwoord .x«t*$t/£* is , naar de aanmerkinge van Taalkundigen, ontleend van de Heelkunde , het weder te '■echt brengen, en inzetten van verrukte heien. In die beteekenisfe heeft het hier zyïen nadruk. De Gemeente is het Ligchaam ■jan Christus; de Geloovigen zyn 'er de eeden van; elk hunner"heeft zyne byzonkre werking naar de verfcheidene Genade., Ue hun gegeeven is, en die ten algemeene uitte moet befteed worden. Wordt nu ieoand, ten aanzien van de Leere, of van en Wandel, door een zwaare misdaad vervallen, dan wordt hy een verwrongen 'd, 't welk zyne werking niet kan vcrichten; en, gelyk zo een Lid aan de anere Leeden ook fmerte veroorzaakt, zo rekt zo een Zondaar ook aan anderen tot en ftruikelblok, waar over zy mede valïii ; of tot. een aanftoot, waar .aan zy ch ergeren; en voorts tot droefheid den eenen, die Godt en zyne eer liefhebben, 'p. dat. u.u, zo een ^verwrongen Lid niet ;heel en al verdraaid , en voor altoos )or het geestelyk Ligchaam ten onbruike :maakt worde, zo is 't noodig, dat het )e eerder, zo beetcr, weder te recht ge■agt worde, 't Welk (A) wel gefchieden oct door vuurige gebeden, dat Godt zo nen wederom bekeeringe wilde geeven,,to9 kentenisfe der waarheid, om te ontweakeu t den ftrik des Duivels. (B) Maar'er moet ik een.geesjtelyke.kunst-kundige bebaa-  7a ZAGTMOEDIGHEID. deling bykoomen. Naar het woord van Godt, het1 welk van een gezondmaakend vermogen is, een medecyn voor de Ziele, moet 'men zo' eén van het onbetaamlykfe zvner misdaad zoeken te overtuigen, op dat hy, met Ephr.aïm, aan zich-ze hen bekend geworden zynde , zich der fmaadheid zvner zonde fchaame. Men moet hem tot den tegenövergeltelden Pligt opwekken: Zal men vallen, en niet weder opjlaant Afkeer en, en niet wederkeeren? En, gelyk de Heelmeester, zich ook van verzagtentie', en pvnftillende middelen bedient, zo zal men ook zo eenen dc middelen moeten aan de hand geevén, hoe hy zich met Godt en zvn geweeten wederom zal kunnen bevreedlgen, en, in 't vervolg, zal kunnen wachten, om op zo eene wyze met wederom verrast en overvallen te worden. En op dat zo een door te onmaattge droefheid niet verflonden worde , zal men hem kunnen wyzen op het Hoogepnesterlyk medelyden van den Heere Jefus met de zwakheeden der zynen, en op des Vaders eeuwige barmhartigheid, als die de bekeeringe van Zondaaren wenscht, en er hen toe uitlokt: Keert weder, gy afkeenge kinderen, zo zal ik uwe afkeeringen geneezen, Terem. III: aa. Dat de hier bedoelde te rechtbrenging op zo eene wyze zal moeten o-efchieden, naar het oogmerk des Apos tels°, blykt: Want hy wil, dat ze ge daan worde door den Geest der Zagtmoe diaheid. CA) Van de Zagtmoedigheid , z< al! die ook in het beftraffen en vermaand moet geöeffend worden, kan men vindei in den naast voorigcn tytel. De Geest dc_ Zastmoedigheid, 't welk zo veel zegt al eeriXzagtmoedige Geest, is dan eeu'gemoed 't welk deeze Deugd bezit, door den He ligen Geest daar toe zynde bewrocht, 01 ook hier in den beelde van den zagtmot digen Jefus gelykvormig te zyn. Zag moedigheid is medecfi« vrucht van den Geesi Gal. V: aa; die, gelyk Hy op Jefus m derdaalde in de gedaante eener Duwt ook Jefus Difcipelen leert, en 'er toe h werkt, om oprecht, en zagtmoedig zyn, gelyk de Duiven. (B) Hier uit z nu haast zyn op te maaken, waar in het recht brengen door den Geest der Zagtmo digheid zal moeten beltaan. Dat wy ( begaane misdaad niet zwaarer opneemei dan ze waarlyk is: Dat men ze niet fche ZAGTMOEDIGHEID. per beftraffe, dan naar den aart der misdaad , en de mindere, of meerdere aandoenelyke geaartheid des geenen, die ze bedreef, "noodig is: Dat men nog minder, die duldriftig zoeke te wreeken. Toen •de Difcipelen vuur uit den heemel wilden doen nederdaalen op de onherbergzaame Samaritaanen, was de beftraffing.van den anders zo zagtmoedige-n Jefus vry fcherp: Gy weet niet, van hoedanigen Geest gy zyt, Luk. IX: 52—55. Veeleer moet men zo eenen voorkoomen met' vriendelykheid, op dat hy moge zien, dat wy met een gevoelig medelyden over hem zyn aangedaan , dat wy hartelyk zyne behoudenis zoeken, dat het oogmerk onzer beftralHn•ge eft vermaaninge niet is zyne verbittering, maar zyne verbeetering. Dat brengt de aart van 't Euangelie zo mede. Dat •wil, dat men niet üegts vermaane met zagtmoedighcid', a Tim. II: a5 ; maar ook bidde door de Zagtmoedigheid van Christus, a Kor. X: 1. VGeen nog verder gaat; dat men zelfs de ongehoorzaamen , die reeds o-eteekend zyn, met welken men zich niet mag vermengen , niet houde als eenen Fyand; maar,vermaane, als eenen Broeder, 1 Thesl. III: 14, 15- Ploe veel te meer zal men dat dan niet dienen te doen omtrent eenen Broeder, die verrast, die overvallen is door ee- ■ nige misdaad? — Dit eischt de Apostel ■ van hun , die Geestelyk waren. Want, ■ gelyk die 'er de meeste bekwaamheid toe » hebben; zo zyn zy 'er ook 't meest toe > verpligt. Dat eischt van hun de Hoold- 1 wet van hun Christendom, te weeten,de. r diefde. Want die eenen Zondaar bekeert 3 van de dwaalinge zynes wegs, zal een ziele behoudenvan den dood, en menigte van zon- den bedekken, Tak. V: ao. Dat te doen met 1 zagtmoedigheid, zyn zy verpligt aan het :- winnen van hunnen Naasten. De Leeuw, die zwaare keetenen verbryzelt, laat zich , leiden aan een dun fnoer. Vriendelyke vermaaningen zullen ook doorgaans den ', meesten ingang vinden. Verpligt aan het 1- voorbeeld van Jefus, die zelfs een Overe fpeelderes behandelde met zagtmoedigheid, Ü foh. VIII: 3—n. Verpligt aan den Geest te der heerlykheid, die op hen is, die geenen e- lust heeft tot nydigheid, maar meerder genale de geeft, Jak. IV: 5. 6. Verpligt ook aan 1, zich-zelven, zo zy anders wenschten, in r- foortgelyke omftandigheedeu ook op loort-  ZAGTMOEDIGHEID. gclyke wyze behandeld te worden. O) Dit laatfte is ook de reede van aandrang, waar van de Apostel zich bedient. Want hy voegt 'er by: Ziende op u zeiven, op dat ook gyniet verzocht wardt.Q**) Deeze woorden , op zich-zelv' beichouwd wordende, Hellen een gewichtigen Pligt voor, welken elk van die Geestelyken voor zichzelven had te betrachten. (A) Zy hadden wel te letten op anderen, die noodig hadden, door hen weêr te recht gebragt te worden ; maar inmiddels moesten zy zichzelven niet voorby zien. Elk van hun moeste, het oog gevestigd houden op zich-zelven, om zich recht te leeren kennen. Niet alleen , zo als zy nu waren; maar vooral ook, op dat zy zich op de uitneemendheid der genade niet verheffen mogten, hoe zy zouden kunnen worden. Waren zy nu als groeijende Palmboomen, als Cederen op den Libanon, zy moesten daar by denken, dat zy dat niet waren gewor- ' den zonder Godts vruchtbaarmaakende genade , en niet zouden kunnen blyven i zonder zyne onderfleunendc genade: Dat, ] gelyk de bieze zich niet verheft zonder /lyk, t en 't riet niet groeit zonder water, zy ook, l byhet gemis van genade, ligtelyk aan't \ verwelken zouden geraaken. Zagen zy 1 dan eenen mensch, overvallen door eenige \ misdaad, zo moesten zy, ziende op zich- l zeiven, op hunne eigene zwakheid, fleeds z denken , dat zy voor die zelfde ltrikken i bloot Honden. Die ftaat heeft wel toe te c' zien, dat hy niet volle, i Kor. X: ia. De z Apostel (PO voegt 'er daarom tot een ree- u de van aandrang by: Op dat hy ook niet z verzocht worde. Hunner Vyanden naam g is Legio. De Zonde, de Waereld, en de p Duivel leggen het fteeds toe op hun vei- n derf, en Hellen daar toe, dan eens list, h dan eens geweld in 't werk; daar dan nog h, bykomt het eigen verdorven vleesch, v t welk met die Vyanden heult. Een ie- e gelyk wordt verzocht, als hy van zyne eigene dt begeerlykheeden verlokt , en afgetrokken d wordt, Jak. I: 14. Daar nu zelfs de recht- b gelchaapen mensch , verzocht zynde, ge- li vallen is: Daar zelfs de grootfte Heiligen *, voor de kragt der Verzoekinge wel eens be- dt zweeken zyn: (BB) Hoe noodzaaklyk zal is het dan niet zyn, dat elk, hoe geestelyk, hoe verre gevorderd in genade hy ook zy, Z AI. Deel. I, Stuk. ZA GTMOEDTGHEID. 7-3 fteeds zieor, zich. zeiven, en op 't gevaar waar voor hy bloot Haat. Die in het gèloove ftaan, hebben zich dit Apostolisch Woord veel te binnen te brengen : Zyt niet hooggevoelende, maar vreest Rom XP 2.0. Doen zy dat niet, het is een bëwys" van laatdunkendheid, en dan is doorgaans de val naby. Hoogmoed komt voor deverbreehnge. Die 111 zynen Voorfpoed, als men zich verbeeldt, dat Godt zynen berg heeft vastgezet door zyne goedgunftigheid , ftout wordt en zegt: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid, heeft te vreezen, dat de verfchrikkinge niet verre af is , Pf. XXX: 7 , 8. Godt weder ftaat Hoogmoedigcn ; maar Nederigen geeft hy genade, 1 Petr. V: 5. Vreest men dan voor de Verzoekinge , zo heeft men' veel te zien op zich ■ zeiven ; vooral lis men iemand ziet, die overvallen is door '.enige misdaad: Niet, om dien fmaadelyk :e veragten, en zich laatdunkend boven ïem te verheffen; maar om Godt te dansen, dat men voor zulk eené misdaad zv jewaard gebleeven; en, ten aanzierï van iet toekoomende, te waaken en te bidden, (at men in de verzoekinge nietkoome, Matth. CXVI: 41. Vooral ook, om met zo eenen 'evallenen medelyden te hebben, en zyne ie/de tegen hem te bevestigen. (£0) En dit /as^eigenlyk het oogmerk, waar toe Pauts er deeze woorden byvoegde. Want ag een iegelyk in zo een geval op zich-zelen, op zyn eigen zwak, hoe ligt hy ook oor zulk eene, of nog zwaarere misdaad ou kunnen overvallen worden, zo zou hv ok moeten denken, dat, gelyk hy dan ah wenfehen, door anderen weër terecht '.bragt te worden, by zich dau ook verligt moet kennen, dat tc doen aan zo eesn overvallen menfche. Dat, zo gaerne y zou wenfehen , dan met Zagtmoedig■id behandeld te worden , hy zich ook ;rphgt moet kennen, zo eenen mensch /en zo te recht te brengen door den Geest r Zagtmoedigheid. De Apostel wil dan , it, gelyk het in alle andere gevallen llyk is, zo ook in dit geval de Euange(che zetregel betracht worde : Alle din■n dan, die gy wilt, dat de menfchen u zoun doen, doet gy hun ook alzo : Want dit de Wet, en de Propheeten, Matth. VII: 12. ZAHAM, dus was genoemd de derde 3on, die Koning Rehabedm gebooren werd & uit  Z A K. uit Abiball,welke hy zich,benevens Ma■balath, tot een tweede Vrouw genoomen had, 2Chron. XI: 19. ZAIR, eene Stad in het Land van Edom geleegen, of ten minften op de grenzen;, werwaards Koning Joram was opgetrokken-met zyne wagenen, toen hy zich des nachts opmaakte , de Edomiten , die van onder het gebied van Juda afgevallen waren,overviel en verfloeg, sKon. VIII: 21. ZAK. Dit woord is in veele taaien gelykiuidend. Gelyk wy Zal zeggen, zeggen de Hebreen pa", de Grieken rxaxts, de Latynen Saccus, &c. (N) Wat in den gemeenen zin een Zak zy, weet elk. (NK) Eenige dienden voor droogs Waaren , als koorn , Genef. XLII: 25, erwten , boonen &c.; en die wierden gemaakt van grof, wollen , of linnen doek. (33) Andere wierden gemaakt van leeder , gelyk de Reizigers zich daar van nog bedienen in de Oosterfche Landen, en dienden voor spatte Waaren, als water, wyn, &c. Zo leest men van lecderen Wynzakken, Jof. IX: 4. Abigatl zond David tot een gelchenk te gemoet, behalven twee honderd brooden en andere eetwaaren, .twee leederzakken Wy'ns, 1 Sam. XXV: 18. De Dichter zegt: Ik ben geworden als een leederen zak in den rook, Pf. CXIX: 83. Men zie daar van onder den tytel LEEDEREN, in des V. D. 1. St.p.96—•. (3)Meermaals komt het woord Zak in den Bybel ook voor in de beteckenis van een grof, ruighairig en hard kleed, 't welk men om zyne lendenen gordde , tot een uitwendig teeken van inwendige droefheid en neêrflagtigheid , in tegenöverftellinge van kleederen, die van fynerc cn zagterc ftoffe, en meer zwierig en kostbaar nr.akfel waren, die men aantrok op Feest- er Vreugde - dagen , gelyk 'er ftaat Jef LH: 1. Waak op, waak op — trek uwe fier, lyke kleedcren aan —: Schud u uit het /lof— 6 Jeruzalem. Een wydè rok wordt daafoii gefteld tegen over de omgordinge desZaks, Jef. III: 24. Met toeipeelinge op zo eene kleederverwisfeling , gefchikt riaar dt omftandigheid des tyds, zegt de Dichter Gy hebt mynen' Zak ontbonden , eh 'my mei ilydfchap omgordt, Pf. XXX: 12. Dat is , gy hebt alle porzaak Van druk eil rouwe ween- Z A K. genoomen , en my ftofFe gegeeven, om my te verblyden. Zo doet men eenen Zak aan: (XtO Tot teeken van rouwe over eenen Dooden. Zo leest men van Vader Jakob, dat hy eenen zak leide om zyne lendenen, en rouwe bedreef over zynen Zoon Jofeph, toen hy niet beter wist, of die was van een wild dier verfcheurd , Genef. XXXVII: 34. En by het begraaven van Abner, wilde David, dat al het Volk, dat by hem was, zakken aangorden, en weeklaagen zou, 1 Sam. III: 31. (33) Tot een teeken ook van Berouw over zyne zonden, en van verootmoediging voor Godt, of die zich nog wilde laaten vermurwen, om zyne welverdiende en gedreigde Oordeelen af te wenden. David, en de Oudften waren bedekt met zakken, en vielen op hunne aangezigten, toen zy den Engel des HEEREN zagen ftaan tusfehen den Pleemel en de Aarde , met een uitgetoogen zwaerd in zyne hand, 1 Chron. XXI: 16. Insgelyks Koning Achab: Vermurwd door de ftrafbedreiginge van Propheet Elia, fcheurde hy zyne kleederen, vastte, en deed een' Zak om zyn vleesch, 1 Kon. XXI: 27. Dit had ook plaats in algemeene Vast- en Boet-dagen. De Kinderen Israëls verzaamelden zich met vasten, en met zakken, Neh. IX: 1. Toen Mordechai vernoomen had, welkeen moord-bevel van 's Koningswegen , op het aanftooken van Haman, was uitgegaan tegen de Jooden, trok hy eenen Zak aan met asfche, en ook in de andere Land* fchappen lagen veele Jooden in zak en asfche , Elth. IV: 1,3. Zelfs by de Heidenen was dit een teeken van verootmoediging. De Koning van Ninive,beducht voor den onder" gang van zyne Stad, volgens 't geen Jona had gepredikt, lag zyn heer lyk overkleed van zich, en bedekte zich met eenen Zak. En, op dat de verootmoediging algemeen mogt zyn, gaf hy bevel, dat menfchen en beesten zouden vasten, en bekleed zyn met Zakken, Jon. III: 6,8. Daarom worden de geenen, die opgewekt worden, om zich boetvaardig 1 voor . Godt te vernccderen, ook vceltyds mede opgewekt, om Zakken aan te gorden , als Jef. XXXII: 1 iJerem.VI: 26, L: 3, &c. ZAK {Zou het zulk een Vasten zyn, dat ik verkiezen zou: Dat de menssh eenen dag zyne ziele kwelle; dat hy zyn hoofd kromme gelyk een bieze, en eenen) m aïfebe onder %icb  Z A K. zichfpreide: Zcudt gy dat- een Vasten heeteii, en eenen Dag den HEERE aangenaam ? Jef. LVIII: 5. Men lette eerst op de Zaak, waar van gefprooken wordt; en dan op het vraagswyze Voorftel, waar mede daar van gefprooken wordt. (K) De Zaak is in (NK) 't algemeen een Vasten, een Boet* en Verbods-dag, hoedanige 'er by de *fooden eenige waren, door Godt ingefteld, en andere in kommerlyke omftandigheeden, die eene byzondere boetvaerdigheid en verootmoediging voor Godt eischten, door de Overheid gebooden. En zo een Dag werd een Vasten genoemd. Zo ftaat er Joel II: 15. Blaast de bazuine te Ziön, heiligt een Vasten, roept eenen Verbods-dag uit. (33) Wat meer in 't byzonder zien wy in de volgende woorden, hoe zo een dagdoorgaans gevierd werd, ten aanzien van het uitwendige. («) Men kwelde op zo eenen dag zyne ziele. Dit ziet, naar 't my voorkomt, op de ftrenge onthouding van alle fpyze en drank, 't welk zekerlyk by het knaagen van den honger, en het prikkelen van den dorst, die iemand flaauwhartig en aamëgtig maaken , een pynelyke kwelling is voor den mensch. (/3) Dan kwaamen 'er nog eenige uitwendige teekenen van verootmoediging by , als dat men («*) het hoofd kromde, gelyk een bièze. De Bieze fchiet wel hoog op, maar dun en zwak zynde, hangt het boven einde na beneeden , vooral, wanneer ze beP?- T v^welken ■> 't welk al haast gefchiedt. De bieze en rietgras , fchoon nog in groenigheid zynde — verdorren voor alle gras, Job VIII: 11, 12. Even zo is het ook eigen aan menfchen, die, door droef- ' heid bezwaard , noch lust, noch moed heb oen , zo dat zy in plaatfe van recht op te gaan, het hoofd laaten hangen. Zo zegt David: Ik ging gebukt, met een néér- < waards geboogen hoofd, in V zwart, als } een , die over zyne moeder treurt, Pf. ( XXXV-J4-. Als Jeremia befchryft de groo-' c te droefheid, die 'er was over de ver- c woesting van Jeruzalem, zegt hy onder ; anderen , dat de Dogters van Jeruzalem t haar hoofd ter aarde lieten hangen, Klaagl a II: 10. Des men dat wel mede mao- ree- \ kenen onder de uitwendigheeden , &waar 2 mede men, by het doen van boete, berouw c en lchaamte wilde aanvaarden, (as) Als v ook dat men een Zak (zie den naastvopri-, d Z A K. 75: gen tytel) om zyne lendenen gordde: êV* YTn.^f ZT h00fd firooid& > aSam. 2LiiL. 19. Of dat men zo een harden en ruighaairigen Zak onder zich fpreidde, en dien met asfche beftrooide, wanneer men gezegd werd neder te zitten, of té liggen m zak en asfche, Efth. IV: 3, J0b II- 3 l0l\[h 6\D\Z alles wol-dt hier voorön' derfteld , by hun Vasten en Verbods-dag ook gedaan te zyn door de lieden , die hier aangefprooken worden. (3) Hier omtrent vraagt nu de HEERE: Zou het zulk een Vasten zyn, dat ik verkiezen zou? Eene vraag, welke in zich opftait eene volflaage ontkenning: Zou ik dat verkiezen? Dat zy verre! Dat was 'er zo verre van daan, dat (jodt zich op hun eigen geweéten wel durfde beroepen, of zy dat wel een Vasten dorjlen heeten? Of zy zich wel dorften inbeelden, en ftaande houden, dat zo een dag, zo één enkele dag, in zulke alleen uitwendige vertooningen van verootmoediging gelleeten , den HEERE aangenaam zou zyn? Zo als dat hun gevraagd wordt in het flot van 't vs. (NX) Wat Godt aanbelangt,-zo zou men kunnen vraagen, of dan alle uitwendige teekenen van verootmoediging Hem mishaagen? Indien men zo eene algemeene vraage met ja beantwoordde, zou men zich zeer verleegen vinden, om een andere vraage, die daar op aanftonds volgen zou, te beantwoorden: Wat zal men dan oordceien van de heilige brodts-mannen, die zich ook wel met zulse uitcrlykheeden voor Godt verootmoedigd hebben, als Daniël, die zyn aangcsigtjlelde om Godt te zoeken met fmeekingen net vasten,^en zak, en asfche, Cap. IX'- b iVat zeggen van dc meermaals herhaalde ^ermaaningen der Propheeten , om een Vasten te heiligen , zakken aan te gorden, >f te zitten in het /lof, &c. ? Men moet ner op dan met onderfcheid antwoorden. «) Zulke uiterlykheeden mishagen Gole niet, wanneer ze gepaard gaan met, :n teekenen zyn van eene verootmoedigde iele. Als iemand vast, om te vuuri?er e zyn 111 het bidden, om zyn ligchaam, ls t ware te ftraffen over het misbruik an Godts gaaven door overdaad, en in yne ziele daar over met berouw is aanedaan , en zich voor Godt belydt on'aerdigte zyn het leeven en leevens-onerhoud. Als iemand, die zyn hoofd kromt K 2 ah  p Z A K. als. een "bieze, te gelyk met ootmoed is bekleed , en zulke indrukken van de veelheid en grouwelykheid zyner zonden heeft, dat hy zich fchaamt zyne oogen tot den heiligen Godt op tc heffen, gelyk Ezra, Cap. IX: 5, 6, en de boetvaerdige TJlenaar, Luk. XVIII: 13. Als iemand eenen zak en asfche onder zich fpreidt, en te gelyk gevoelt in zyn binnenite,-met hoe veel zondenvuil hy bemorst is, hoe onrein en walgelyk hy daarom is in Godts oogen , hoe hy Godt zou moeten rechtvaerdigen, indien Hy hem als asfche wilde vertreeden onder de zooien zyner voetenXJitcvlyWheeden, die zulke gevoelens uitdrukken, mishaagen Gode niet; maar zyn zyn welgevallen. Ze wellen op uit een verbrooken hart, en eenen verbryzelden Geest. En dat is een gemoedsgeftel , waar op de HEERE met welgevallen nederziet; dat is 'een Offer St welk Hy niet zal ver agten, Jef. LV11: 15, Pf. LI: 19. O) Maar als men in die uiterlykheeden alleen berust: Als men flegts voor eenen tyd zyn ligchaam kwelt met vasten, zonder zich te fpeenen van de vleeschlyke begeerlykheeden, welke kryg voeren tegen de ziele. Zyn hoofd wel kromt, maar het hart ongevoelig, en trotsch blyft, gelyk de Pharize'èn, die 'vastten en hunne aangezigten mismaakten, niet om zich voor Godt te verneederen ; maar om van de menfchen gezien te worden. Zak en asfche onder zich fpreidt, en ondertusfehep ■ zonder eenige zelfs-verfoeijinge, blyf liggen op den droesfem zyner zonden. Ah men deeze dingen als voldoende Boetdoe ningen aanmerkt, en Godt, als iets ver dienftelyks, toereekent : Als men da llegts dé nen dag doet, en zich verbeeldt zyne reekening dus verre met Godt ver effend tc hebben, en men zich dan weê van nieuws laat inwikkelen en overwinnei door die zelfde befmettingén, waar ove men zo eene fchyn-vertooning van berouv gemaakt heeft: Dan is het onmooglyk dat Godt zo een Vasten, als voor z\c\\ver kieslyk, zou kunnen aanmerken. Dat wa juist hier het geval: Zy zochten Godt daa^ lyks, maar hadden geenen lust aan de kei nisfe zyner weegen, vs. 2. Zy wilden hu vasten doen gelden, als verdienstlyk, z zeiden: Waarom vasten wy, en gy ziet ht niet aan? — vs. 3. Zy vastten; maar nk met een voorneemen tot verbecteringe Z A K. Maar tot twist, tot gekyf, en om Godtlooslyk met de vuist te liaan — vs. 4. Over het. vasten, offeren en boete doen der zulken heeft Godt menigmaal zyn mishaagen doen betuigen: Waar toe zal my zyn de veelheid uwer Slagt - offeren ? — Uwe nieuwe Maanden , Sabbathi,n — vermag ik niet. ,t Is ongerechtigheid; zelfs de Verbods- dagen —. Zy zyn my tot eenen last — .• Als gy lieden uwe handen uitbreidt, verberge ik my: —— Wanneer gy hel gebed vermenigvuldigd, hoore ik niet: Want uwe handen zyn vol bloeds, Jef. I: 11—15. Zo ook Jerem. VI: 19,20. en Am. V: 21—23. Ik 'haate, ik verfmaade uwe feesten; uwe verbods ■ dagen mag ik niet rieken. — Doet het getier uwer liederen wech: Ook mag ik uw luitenfpel niet hooren. (33) • Zulke betuigingen zouden zy , by aandachtige overweeginge , zeiven moeten billyken. Die begrypt, dat Godt een Geest is, en daarom in geest en waarheid wil en moet gediend worden, zal ligtelyk ook begrypen, dat Godt geen welgevallen kan hebben aan uiterlykheeden-, waar aan het voornaamfte ontbreekt ; de Geest en deWaarheid. Die begrypt, dat Godt het harte kent; niet ziet op "t geen voor oogen is, maar op het hart; en daarom ook het hart eischt,zeggende : Zoon, geeft my uw hart, zal ook in zyn gemoed moeten overtuigd ftaan, dat Godt een afkeer moet hebben van zulken, die flegts tot hem naderen met hunne lippen, maar met hunne harten verre : van Hem zyn. Die begrypt, dat hy alle de i dagen zynes leevens in alles afhanglyk is • van, en verpligt aan Godt tot zynen laat■ ften doodlhik toe , zal ook in zyn gemoed : moeten overtuigd ftaan, dat het eene.Godt, onteerende gedachte zou zyn, ziektever- - beelden, dat het genoeg ware, llegts 66r nen dag zyne ziele te kwellen, en dat men 1 naderhand met den hond zou mogen wederr keeren tot zyn uitbraakfel. Overwoogen zy r dit te rechte, dan zouden zy deeze vraag: , Zoudt gy dat een Vasten heeten , en eenen - Dag den HEERE aangenaam? nooit met s ja durven beantwoorden. Een Heiden zou - het hen hebben kunnen leeren: Caflè jubet :. lex adire ad Deos, animo videlicet , in quo 1 funtomnia, zegt Cicero. Zuiverlyk lat de y Goden te naderen , gebied de Wet;, tc weet ten , met het gemoed: Daar aan is het alles t geleegen. Zeer nadruklyk redeneert 'er ; J, Syracbovex: Als iemand is gewasfehen*,  Z A K, Z A L I Gr. nadat hy een' dooden heeft aangeraakt, en denzelven wederom aanraakt, wat nuttigheid heeft hy van zyne wasfchinge? Alzo is 't met eenen mensch, die vast van wegen zyne zonden, en wederom heenen gaat, en hetzelfde doet: Wie zal zyn gebed verhoor en? En wat heeft hy 'er mede gevorderd, dat hy zich vernederd heeft? Cup. XXXIV: 27, 28. Wie de Wet bewaart, doet cfferhande "genoeg; en wie op de geboden agt geeft, offert een plagt-offer des heils. liet is des Heeren welbehaagen , dat men afftaa van boosheid: Af ftaan van ongerechtigheid, is verzocninge, Cap. XXXV: 1, 3. ZALIG, is één woord van zeer heuglyke, en wyd uitgeftrektc beteekenis. Het iliut 111 zich op zoiets goeds, waar in iemand waarlyk gelukkig is. 00 't Wordt van. Godt gebruikt. Om dat Godt alle «minipreek- ja onnadenkbaare Volmaaktheeden m en van zich-zelven op de allervolmaakte wyze bezit, en in het bezitten en befchouwen van die zo voloelukzalig is, dat hy niets buiten zich behoeft, zo wordt Hy een en andermaal de Zalige Godt genoemd, 1 Tim. I: u; de Zalige en alleen magtige Heere, Cap. VI: 15. (3) Meer wordt dit woord gebruikt van Menfchen. (XN) Somwylen , om een tydelyk geluk aan te duiden. Zo leestmenHand.XX:35. Het is Zaliger te geeven, dan te ontvangen. Hy, die zo een ruim beftaan heeft, dat hy , zonder zich-zeiven te benaauwen , kan mededeelen aan anderen , die nood lyden, is gelukkiger dan zulken,die, om hunne behoeftigheid , van anderen iets moeten begeeren en ontvangen. By de aanbande beleegering en verwoestinge van Jeruzalem zouden de ongehuwde en kmderlooze Vrouwen gelukkiger zyn dan ' andere Vrouwen, die kinderen hadden. Zy 2oudcn gemaklyker kunnen vlugten ; zy zouden flegts haare eigene elenden hebben te draagen,zonder, tot verdubbeling van droefheid en elende, te deelen in die van '' haare zuigelingen. Dat wilde de Heere , Jefus te kennen geeven , toen Hy tot de ; Vrouwen en Dogters van Jeruzalem zei- \ de: Atetl daar koomen dagen, in welke men ■ zal zeggen: Zalig zyn de Onvruchibaare, \ en de buiken, dit niet gebaard, en de borften, ■ die met gezoogd hebben, Luk. XXIII: 29! \ Kja) Doorgaans wordt het evenwel ge- ' bruikt van dat Geestelyk Geluk, 't welk de i ZALIG. 77 met Godt verzoende Zondaar reeds aanvanglyk in dit leeven geniet, zo als hetzelve beftaat in het hebben van ver°-eeyinge van zonde, Rom. IV: 6, 7, sfen in de gemeenfehap aan de goederen van Godts Vaderlyke gunst, de vertroostingen van, en de blydfchap door den Heiligen Geest, waar door men reeds in hoope zalig is, Rom. VIII: 24 ; vermits men die dingen kan aanmerken als eerltelingen van den vollen oogst na dit leeven , als voorfmaaken van de toekoomende volle verzadiging met vreugde voor Godts aangezigt, welke in den volften zin Zaligheid kan genoemd worden. In dien zin zegt de Heiland: Zalig zyn de Armen van geeste; want hunner is het Koningryk der Heemelen. Zalig zyn die hongeren en dorften na de gerechtigheid; want zy zullen verzadigd worden —. Zalig zyn de rtinen van harte; want zy zullen Godt zien , Matth. V: 3—. Zo ook Jak. 1: 12. Zalig is de man, die de verzoekinge verdraagt; want, als hy beproefd zal geweest zyn, zal hy de kroon des leevens ontvangen. Als mede Openb. XIV: 13. Zalig zyn de dooden, 'die in den Heere fterven, en veele andere plaatfen meer. ZALIG zyn de Armen van Geesle, want hunner is het Koningryk der Heemelen , Matth. V: 3—12. 't is veeit/ds het Lot van kleine Boekskens, fchoon gefchreeven door groote Mannen, dat ze, na verloop van eenigen tyd, min of meer in vergeetenheid raaken. Misfcliien zal het ook zo zyn met eene Verzaameling van Brieven, door den vermaarden T. H. van den Honen gefehreeven aan den AmfierdamCchen Burgemeester Mr, Nik. Witfen,;waar in evenwel veele weeteilswaardige dingen voorkoomen. In den Zesden van die Brieven, p. 125— heeft hy aan dien Heer» op deszelfs verzoek, zyne gedachten meiegedeeld over denfchakel en het reedenpcleid der boven aangeftipte Zalig/preeïingen. Men misduide het my niet, dat k den Leezer 's Mans gedachten medelede, hier en daar zo veel bekort, als, wnder den zin tc verduisteren, gefchielen kon. De Schryver wil deeze Zalig,preekingen onderfcheiden hebben van lie, welke voorkoomen Luk. VI: 20—23, Lyns eragtens behelzen de deeze een Veroog van de Keuren en Merkteekencn der K 3 On-  78 ZALIG. Onderdaanen van Jefus Koningryk: Op dat zyne Leerlingen , welken de oprichting 'er van was aanbevoolen,mogten weeten, hoedanigen zy als rechtfchapcne Onderdaanen in hetzelve hadden te ontvangen. Deeze keur gaat (K) over hunne GemoedsMalte en Gedrag. (NN) Ten opzigte vaii een ieder op zich-zelven. Elk aan te neemen Onderdaan 00 moest zyn 4™ ,van Geest. Arm, niet aan tydelyke middelen; maar van Geest. Zulken, die hun geestelyk gebrek kennen, gevoelen, om vermeerdering des Geestes by de deur van Godts genade aanhouden, biddende, dat Godt de gaaven van zynen Geest in hun wil vermeerderen. En dat te meer, om dat de Geest, fpaarzaamer onder het Oude Testament bedeeld zynde , onder het Nieuwe Testament, volgens Godts beloften, ruinier ftond bedeeld te worden. Het was dan wel, in 't algemeen, een bidden om vermeerdering van den Geest: Maai in 't byzonder baden deeze Armen van Geest om de verwisfeling van de fchaarfere bedeeling des Ouden met de ruimere des Nieuwen Testaments. Deeze Armer van Geeste zyn Zalig ; dat is, naar dc kragt van het Grondwoord , opgebeurc boven alle wisfelvalligheeden. Die var het Oude Testament waren aan de fcha duwen van Kanadn met den Tempeldienst &c. gebonden , van welker gebruik z\ by toeval konden beroofd worden. Maa die van het Nieuwe Testament, alleei het Ligchaam en Beeld der Zaake dienen dc, ftaan onwankelbaar in de genade, ei roemen in de hoope der heerlykheid Godts Deeze zyn dan Zalig; want hunner is bt Koningryk der Heemelen: Hier aanvang! yk en zy wachten het in volkoomenhcid,hie ■ boven. Want zy hebben de Eerftelinge van den Geest ontvangen, waar door z hun gebrek kennen, en waarop zy vei wachten den vollen Oogst in heerlyl heid, Rom. VIII: 23 ; zullende dc rykei bedoeling van den Geest, met de opemn van het Nieuwe Testament, ook zeke lyk erlangen. En dus zyn zy, door de ze onfeilbaare verwachting boven al wisfelvalligheid verheeven. Doch dit g brek des Gecsts gaat deezen Armen zo t< harte, (>) dat zy daarom Treuren. Wa ziende, dat zy, door dit gebrek , daa Ivks rtrüikelen, en de zouden, hoe gae Z A L I G. ne zyook wilden, niet kunnen vermyden, zo Hebben zy daar over eene droefheid naar Godt; en zy maaken hunne begeerte na vermeerdering van den Geest, tot vermyding van de zonde, Gode met traanen en fmeekingen bekend. In welke begeerte zy laaten invlocijen, dat zy treuren om de mindere bedeelingc des Ouden Testaments , weeten de , dat de Huishouding der Wet, om der Overtreedinge wille is ingevoerd, en dat ze deswegen te houden ware voor een Handfchrift der Zonde,dat hun tegen was. Waarom zyook met traanen baden om de ruimere" bedeeling onder het Nieuwe Testament, ten einde zy van dat Handfchrift der Zonde, en van die dienstbaare Wet mogten ontilaagen . worden. Dus worden de Geloovigen des Ouden Testaments, ten tyde van 's Mesfias verfchyninge, als Treurende vertoond, jef.XL: 1. LXI: e, 3. Dus treurende zyn zy Zalig, dat is, boven alle wisfelvalligheid verheeven. Want zy zullen vertroost worden. Om dat Godt de gaaven van den Geest, die de waare Trooster is, van dag tot dag in hun wilde vermeerderen, om te ttryden tegen de zonde, geevende hun, in plaatfe van den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze, den Geest der ■ aanneeminge tot Kinderen, tot hunne zon, derlingc vertroostinge , niet toelaatende, ' dat die Trooster, de Heilige Geest, ooit : van hun worde wechgenoomen; maar wil1 lende hun door dien Geest geeven eene - onberouwelyke Bekeering tot Zaligheid. 1 Dus zou Godt de Troostryke Huishou. din°' des Nieuwen Testaments over hen t onwankelbaar invoeren, waar door zybo, ven alle wisfelvalligheid zouden verheer ven zyn. Maar dit bidden om de vermcer1 dering van den Geest, en om de invoering y van de ruimere bcdeeling des Nieuwen •- Testaments, en dit treuren over het ge:- brek des Geests, en over de fchaarfere e bcdeeling des Ouden Testaments, moest g zagtmoediglyk gefchieden. Dat is , zy :- moesten, in dit bidden en treuren, (y) Zagtmoedig zyn. De Zagtmoedigheid is het ïe tegengeftelde, niet alleen van toorn,maar > ook van geemelykheid en onverduldig:r heid: Zo dat men, over 't geen ons belt jeegent, of over eene weigering van iets, y- dat wy begeeren , niet geemelyk worde, r- even .of men ons verongelykte;' maar dat men,  ZALIG, men, in eene bedaarde gemaatigdheid, alles wel ïnfchikke. Als men nu deeze Zagtmoedigheid brengt in een verband met de voorige Zaligfpreekingen, zo zyn de Zagtmoedigen eigenlyk zulken , die hunne begeerte om eene ruimere bcdeeling van den Geest, en hun treuren over de fchraalere bedeeling van denzelven , zo maatigen, dat zy Gode geene Wet (tellen — zynde daar in verre van alle murmureering en geemelykheid, als of Godt hen door die fchraalere bedeeling verongelykte. Liever danken zy Godt voor het ontvangene, als voor wat groots, dat hun uit enkele genade gefchonken wordt: en bidden met alle Zagtmoedigheid (hoewel niet zonder treuren over hun gebrek) dat Godt, voJgens^zyne belofte, ten zynen tyde , zynen Geest aan hun ruimer gelieve te fchenken. En, moeten zy,om hunnen yver voor Godts eere, fmaadheid en verdrukking ondergaan , zy draagen 7% "iet Zagtmoedigheid. Deezen nu zyn Zalig: Want zy zullen de Aarde beërven. ' Dit was de belofte aan Abraham, die aan , zyne kinderen , de waare Geloovigen, < vervuld moest worden, dat hy een Erfge- i . naam der Waereld zou zyn, Rom. IV: Ï3. < lm is, dat zyne Kinderen , wandelende 2 m de voetftappen van zyn geloof, de Aar- 1 de zouden beërven , tot eene Herberg 1 voor-de Kerk. Zy waren dan Zalig , dat 1 is, boven de wisfelvalligheid verheeven, v Kr rat f de?ZC bee'rvi»g der Aarde t bleek , dat zy Erfgenaamen waren van 1 Godts onwankelbaar Testament. Dus ree- z deneert Paulus , Gal. III: 10. Indien gy J Cbriftizyt, zo zyt gy Abrahams Zaad, en, h naar de beloftenife, Erfgenaamen. Dus de m Aarde, als een goed van dat Testament, w ten nutte van het Euangelie, beërvende, r< wierd cie hun van tyd tot tyd onderwor- R pen, zo dat de beérving derzelvc hun niet L ontzet konde worden, en hen niet onder- v werpen konde aan de wisfelvalligheeden E van de ondermaanfehc zaaken. Met zo g, eene zagtmoedigheid hunne begeerte om al eene ruimere Bedeeling van den Geest, h; • Gode met traanen bekend maakende, blee- z\ ken zy te zyn. (S) Hongerende en dor/lende di na de- Gerechtigheid,op dat die Gerechtig- tc heid hun mogt zyn tot voeding en laaving ui m het Geestelyk leeven. Men verftaa PI door deeze Gerechtigheid, na welke hvy> ee ZALIG. 79 ne begeerte, als die van eenen Hongerigen en Dorftigen, uitgaat, die Gerechtig heid, welke alleen voor Godt geldt, ent alleen 111 zyne Vierfchaar beftaan kan: Naamelyk , Christus gehoorzaamheid en dood, door het geloof aangenoomen Deeze hun Honger en Dorst is dan niet anders, dan een begeerte om vermeerderingvan het Geloof, om daar door meer en meer verzekerd te worden van hun aandeel aan Christus Gerechtigheid , en om door het Geloof, hoe langer zo meer hunne phgtkwytingen, als Vruchten van die Gerechtigheid, voort te brengen. En, dewyl Christus, toen Ply dit fprak, die Gerechtigheid nog niet daadelyk had aangebragt, zo is , in die omftandigheid van tyd en zaaken, deeze honger en dorst na de Gerechtigheid ook te zeggen, een begeerte na de volkoomene daarftelling van Christus Gerechtigheid, die zy nu , in ien geloove , verwachtten, en reeds, als ie toekoomende oorzaak van hunne Zaligïeid, hadden aangenoomen. Deezen nu, lie zo hongeren en dorften zyn Zalig; vant zy zullen verzadigd worden, hier aan' ranglykdoor vermeerdering des Gelooft, :n namaals door aanfehouwen. Want Godt ou, op de daarftelling van Christus Geechtigheid, de ruimere en meer verzadigde Pluishouding des Nieuwen Testaïents invoeren. Dus is de Schrift geroori de Geloovigen des OudenTestaménts y Doritenden , en die van 't Nieuwe "estament by Dronkenen, of liever Veridigden te vergelyken, Deut. XXIX: 19. n dus blyken zy boven de wisfelvalligeid opgebeurd te zyn, naardien de verachte verzadiging htm niet kan ontzet orden; want zy Haan in de genade, en >emen in de hoope der heerlykheid Godts, om. V: 1—6. (33) Ten opzigte van elks venmemch: Dat is, hoe de Onderdaanen m Christus Koningryk, omtrent hunne venmenfehen, moesten gezind zyn. Hier :eft de Zaligmaaker wederom vooraf een gemeene Hoofdkeur, die Hy daar na in tare fpranken vertoont. Deeze is, dat - moesten zyn Barmhartigen. Zy neemen t te fchaars, die het alleen betrekken t het geeven van Almoefen, of andere terlyke werken van Barmhartigheid, et woord zegt eigenljdc, dat zy , met tis anders elende begaan zynde,denzelven,  Bo ZALIG. .ven, zo veel in hun is, hulpe bieden. De orootfte Elende, die den Mensch deerniswaerdig maakt, is, dat hy van natuurc een Slaaf is der Zonde, en deswegens ftraf baar voor Godt. Hier wordt dan van zo eene Barmhartigheid gefprooken,waar door men tracht den Zondaar tot de bekeeringe des leevens te brengen; en waar door men de reeds bekeerden tracht te bevestigen in de genade, om hen, hoe langer zo meer, door den aangroei in hunne Hciligmaakinge , te redden van de over'blyffelen der elende, dat is van hunnen zondigen aart. Het geeven van Almoefen , &c. koomen hier wel deeglyk te pas: Doch alleen, voor zo verre ze aan dit groot Hoofdoogmerk gponderichikt zyn, om den Zondaar, door bekeering, tot eenen Onderdaan, en den Bekeerden, door vermeerdering van Heiligmaakmg, tot eenen meer bckwaamen, nuttigen en heiligen Onderdaan van Jefus Koningryk te maaken. Men doe 'er by , dat deeze Barmliartigen zich zouden benaerftigen, om de Jooden (zugtende onder het zwaare juk van Mofes Wet , als onder het bewys, en de drukking hunner elende,. en onder het Handfchrift, dat tegen hen was) tc beweegen, om na de Nieuwe Huishouding te verlangen, en ze, ter zyner tyd. met verlaating der Oude Dienstbaarheid, te aanvaerden: Deezen zyn Zalig; wam hun zal barmhartigheid gefchieden. Dat is zy zullen door Godts bewerkende Genadf en Geest, mper en meer , van dc over blyffelcn hunner elende, dat is, van hun nen zondigen aart , ontheft worden, to dat zy eens, naar Ziel en Ligchaam, daa van volkoomenlyk zullen worden verlost Want dus Honden zy eerlang, in Chris • nis dood , van het juk van Mofes We bevryd te worden,. En dus waren zy bc ven de wisfelvalligheid opgebeurd, vei mits de byliggende zonden haare kragt meer en meer, verliezende, hen niet kor den vertteeken van de Zaligheid- Doe deeze Barmhartigheid moesten zy zo oe: lenen, dat zy daar van niet llegts gave een uiterlyk vertoog, als Geveinsden maar als zulken, die in de oeffeninge 'c van waren: (*) Reinen van harten. Dat is die uit een rein harte, en niet uit eeni Waereldsch inzigt,om eere, of om eene naam byd,é menfchen te verkrygen, hui ZALIG. nes Naasten Zaligheid zochten tc bevorderen: Maar als zulken, die, befpeurende dat hun hart gereinigd is door het geloof, fteeds trachten, dat ook hun Evenmensen van zyne elendeontheeven worde, om, nevens hem, zyne Zaligheid te volwerken in vreezen en beeven, en dus met hem, in eene behoorlykezagtmoedigheid, die ruimere bedeeling van Godts Geest, met traanen en fmeekingen van Godt te begeeren. Deezen zyn Zalig: Want zy zullen Godt zien. Dat is, zy zullen met de oogen des Geloofs Godt., als verzoend in Christus, aanfehouw.en, ziende Hem, o'elyk Hy voor den Zondaar aanmihnelyk fs in Christus , door de oogen van het verlicht en gereinigd verftand. En zy zullen nog verder Godt zien, dat is, met Godt verkeeren door hunnen gereinigden wil en hartstochten , doende den eisch van zyn Verbond. Dus wordt iemand te zien genoomen met iemand ie verkeeren, Rom. I: ii. Dus hadden zy te wachten, dat zy Godt eerlang zouden zien, en met Hem verkeeren, wanneer Godt over hen zou invoeren, op den dood van Christus, de beetere en meer heuglyke Huishouding des Nieuwen Testaments , die hen niet, gelyk die van het Oude Testament, weerde van de nabyh.eid Godts: Maar die hen, als Priesters,zou toelaat.en tot Godt : te naderen langs dien v.e-rfchen en lecvendi^en weg, welken Christus ftond in te : wyden. Zo dang des Menfchen hart on- ■ rein is, kan hy Godt niet zien, noch met ■ Hem verkeeren. Zonder Heiligmaaking ■ zal niemand den Heere zien, Hebr. Xü: • 14. Vergel. iPetr.I: 15, 16, Hab. I: 13, P'f. V; 5"*-7- Want Godt is den Zondaar - een yerteerend vuur , waar by die niet t kan woonen, Deut. IV: 14, Heb. XII: 29. - Ook zyn de oogpn van des Zondaars ver- - ftand zo beneeveld, dat hy Godt niet kan , zien; en zyn wil en hartstochten zo on- - rein, dat hy met Godt, naar den eisch 1 van het Verbond, niet verkeeren kan, ■- Doch de Reinen van harte zyn boven de a wisfelvalligheid verheeven, om dat zy - hier aanvanglyk in genade Godt zien, én r met Hem verkeeren ; en zulks namaals , volkoomenlyk zullen doen in Heerlykg heid, wanneer zy niet meer zullen wandea len door Geloove, maar door Aanfchou1- wen, ?Kor. V: 7.Verg. met 1 Kor. XIII: 12., ï joh.  z a l r Ga 7 Jolï. III: 2. Dus uit een rein harte Barmhartigheid oeffenende,door hunnen Evenniensch te leiden tot Bekeering , of tot verder Heiligmaaking, worden zy bevon.den, (fi)Vreedzaamen, of naar den Grondtekst , Vreedemaakers te zyn. Die het 'er op toeleggen , dat zy hunne Evenmenfchen , die van natuure Vyanden Godts zyn, en van hun eigen geweeten beichuldigd worden , zich met Godt en hun eigen. geweeten bevreedigen , door hen te beweegen tot het geloof, en tot het opneemen van Godts Verbond, om, naarden eisch van hetzelve, zich te gedraagen, als Godts Vrienden, en zich in ftaat te ftellen , dat hun hart hen niet meer befchuldige, waar door zy dan vrymoedigheid by -Godt krygen. Ja deéze Vreedemaakers brengen te weege, zo veel in hun is, dathunEvenmensch, die dooide Zonde eenVyand der Geloovigen was, koome tot de Bekeering , en dus , door het aanneemen en oeffenen des geloofs , met de Geloovigen , die voor "hem in Christus waren, bevreedigd worde. En 1 zien wy op de omftandigheid van tyd en 1 zaaken, zo zouden deeze Vreedemaakers > ook trachten, de Jooden van hunnen tyd ] te overtuigen, dat Godt eerlang de Huis- 5 houding van het Oude Testament, die c eene Vyand/chap heette, Eph. II: 15, met s die des Nieuwen Testaments ftond'te ver- x wisfelcn, welke den naam van Vreede \ draagt. En dus zochten zy hen te bewee- \ gen, om van onder den ftaat dier Vyand- A Ichap uit te gaan, den Vreede Godts on- d der het Nieuwe Testament te genieten; P en niet alleen met dc Jooden, maar ook met de Heidenen, die te vooren Vyanden wa- Y ren, vreede te houden, wanneer die door het Euangelie tot deezen Vreede zouden °' geroepen zyn. Deeze Vreedemaakers zyn J Zalig: Want zy zullen Godts Kinderen ge- ^ noemd worden. Godt is de Godt des Vree- i( des. En een Kind wordt 't naast ontdekt £ uit zynen Vader gefprootcn te zyn , als ± het deszelfs inborst in zyn gedrag open- 7, baar maakt. Dus zouden zy, door dit dc Vreedemaaken, openbaar worden, uit ft den Godt des Vreedes gebooren te zyn. nDaarom zouden zy ook by allen den naam nj draagen, van Godts Kinderen te zyn. Tc hi meer, naardien zy eerlang, met de invoe- V( XI, Deel. I, Stuk, zal i g. 8ï ring van het Nieuwe Testament, den Geest der aanneeminge tot Kinderen,naar den aart dier bedeclinge , ftonden te verkrygen. Zo dat hun Kindfchap, dat onder het Oude Testament niet verfchilde van den ftaat der Dienstbaarheid, nu vol- ' koomen vry zou zyn, en zy niet meer als Dienstbaare, maar als Vrygeboorene Kinderen ftonden behandeld te worden. Deeze menfchen zyn boven de wisfelvalligheid verheeven. Want die uit Godt gebooren is, doet de zonde niet. En die een Kind Godts is, is ook Godts erfgenaam , en Christus mede-erfgenaam. — Zo dat hy niet meer een verliesbaar Kanaaii , maar een onverliesbaare Erffenis tot zyn erfgoed heeft. (3) Deeze keur gaat ook over hunne Bejeegeningen, wegens die voorens geëischte Gemoedsgejlahe en Gedrag; A-elke ontmoeten zouden (Mi) de Gemesne Onderdaanen van Christus Koningryk. Want deezen het Ryk der Zonde, niet aleen voor zich-zelven verlaatende,maar iet ook, door de bekeering van veele Zonlaaren, geduurig afbreuk doende, moeen noodzaaklyk door de Zondaars , die ;eene grooter Vyandin hebben , dan de )eugd, vervolgd, en in hunnen Godtlooen yver met geweld tegengegaan woren. Hier komt by , dat deezen , niet Heen voor zich - zei ven dc Ouderhouding an Mofes Wet verlaatende, ook anderen aar toe beweegende, noodzaaklyk in den aat van die Jooden , die Yveraars voor e Wet waren , vallen moesten. Want eezen poogden Mofes Wet , en de uitediend hebbende Huishouding van het 'ude Testament, met eenen yver zonder erftand, ftaande te houden.. Deeze Onirdaanenvan Jefus wierden dan vervolgd, v de Gerechtigheid, welke zy niet zoch:n, en ook hunnen Evenmensen niet wilm laaten zoeken uit het onderhouden 111 Mofes Wet, maar alleen uit het geiof in Christus, naar den eisch van de uishouding des Nieuwen Testaments. y, die zo gefteld zyn, en zo handelen, ui Zalig : Want hunner "Is het Koningryk r Heemelen, dat nu eerlang, met de afhaffing van de Oude 'Huishoudinge , md ingevoerd te worden. Deezes Kongryks nu zouden zy deelagtig worden, er aanvanglyk in genade , en namaaJs dkoomen in heerlykheid, Daar door L zyn  83 ZALIG. zyn zy ook opgebeurd boven de wisfelvalligheid. Want de verdrukkingen zyn de weg, door welken men in Godts koningryk ingaat. Die hier met Christus ïyden, zullen ook zekerlyk met Hem verheerlykt worden, Hand. XIV: aa, Rom. VIII: 17, aKor. IV: 17, Rom. X: 38, XVI: 24, a Tim. III: I». (33) De Leer* tingen van Christus, die dat Koningryk zouden moeten oprichten. Deezen fpreekt Hy in deeze Zaligfpreckingen geduurig aan, geevende hun in de acht eerfte Zaligfpreekingen een keure, waar aan zy de Onderdaanen toetfen moesten. En in de laatfte gezegd hebbende, dat zyne Onderdaanen zouden vervolgd worden, erinnert Hy zyne Leerlingen, dat zy zich ook geen ander lot voorftellen, en ook hunne verdrukkingen aanmerken moesten als bewyzen van hunne Zaligheid. Deeze-Leerhngen zouden dan, wegens 't werk hunner bedieninge, in 't af broeken van het Ryk der Zonde, en in het vervvisfelen van de Oude Huishoudinge met de Nieuwe, nog meer, dan de gemeene Onderdaanen van Jefus Ryk, gefmaad en vervolgd worden; Zo zeer, dat de Zondaars in 't gemeen, en dc hardnekkige Jooden in 't byzonder , liegende alles-kwaads van hun zeggen zouden. om dat zy yverden voor de Zaak en hd Koningryk van Jefus hunnen Heer. Zy zyn daarom ook 'Zalig. Deeze vervolgingen moesten hun een ftoffe van blydfchap en vreugde zyn. Want fcheenen zy hiei verdrukt en beroofd te worden, hun loon welken Godt hun, uit genade, voor hun nen trouwen dienst, geeven zou ,was veel zo dat die het zuur en leed der verdruk kingen rykelyk verzoeten zou. En deezi Loon wierd voor hun bewaard in de Hee melen , daar hun die niet konde ontze worden. In de verwachtinge van deeze: grooten loon konden zy zich fterken doo het voorbeeld der Propheeten , die voor he geweest waren. Die waren wegens hunne: getrouwen dienst,ook vervolgd geweest maar geriooten nu ook reeds hunnen loon 1 den Heemel. Zy dan, die zo, en om di reede, mishandeld wierden, waren bove de wisfelvalligheid verheeven,om dat z niet konden verftooken worden van die Loon, die hun bewaard wierd in de Het melen. ZALIG is zy, die geloofd heeft; War» t ZALIG. dingen, die baar van den Heere gezegd zyn-, zullen volbragt worden , Luk. I: 45. Elizabeth, nu vervuld met den Heiligen Geest 9 vs. 41 , fpreekt hier wel in den derden Perfoon;maar bedoelt haare Nigt Maria, van welke zy wist, dat zy zwanger ging van dat Wonder-Kind, 't welk de Zaligmaaker zou zyn van zyn Volk.. Het is dan Maria, van welke zy zegt: OQ Za' lig »V(zy) die geloofd heeft.Qifö) Maria bad geloofd. Wat? Het Woord, door Engel Gabriël tot haar gefprooken: Die had haar bekend gemaakt, dat zy , fchoon. nog Maagd, zou bevrucht worden, en een Zoon baaren, welken zy Jefus zou moeten noemen. Dat die Zoon de Zoon des Allerhoog/len zou genoemd worden. Dat aan dien Zoon, lchoon zy thans in zeer geringe omftandigheeden zich bevond, zou gegeeven worden te zitten op den throon van zynen Vader David, en over het huis Jakobs Koning te zyn in eeuwigheid. Dat dit, fchoon zy geenen Man bekend had, 't welk door Maria, als eene zwaarigheid , geopperd was , zou gefchieden door een voorheênnooit meer gehoord Wonder: Dat de PleiUge Geest over haar koomen, en de Kragt des Allerhoog/len baar overfebaduwen zou. Hoe ongehoord T en , naar den mensch : volftrekt onmooglyk dit ook had mogen voorkoomen , Maria evenwel, van den ■ Engel gehoord hebbende, en in haar ge< moed daar van zich ook ten volle over• reed houdende, dat by Godt g£cn ding on, mooglyk was, had geloofd. Zonder eemg- ■ zins te twyffelen door ongeloof, had zy tot den Engel gezegd: Ziet de Dienstmaagd' - des Heeren: My gefchiede naar uw woord, ; vs. 31—38. Zo veel ongelooflyker het nu - moest voorkoomen, 't geen haar geboodt fchapt was, zo veel te grooter openbaarde 1 zich in haar gedrag de kragt van haar ger loof, en dus kon Elizabeth met recht haar 1 geloof zo hoog verheffen , dat zy haar 1 (33) Zalig roemde. Zaliger , dan haar ;' Man, Priester Zacharias-, 't Geen aan dien 1 verkondigd was, was ook wel iets geheel e vreemds geweest; dat hem, fchoon hy en 1 zyne Vrouw reeds verre op hunne dagen ur gekoomen waren, een Zoon des Oudern doms zou gebooren worden. Daar van :- waren evenwel nog voorbeelden ,die hem, die een Priester was, niet onbekend konfe den zyn, als van Abraham en Sara, en  ZALIG. Manodh en deszelfs Huisvrouwe. Des niet te min had die door ongeloof getwyffeld, en duidelyk genoeg te verftaan gegeeven, dat hy, zondér daar van een teeken te ontvangen , niet gelooven zoude : Tot ftraffe waar van hy ook gellaagen was met fltmheid, die hem nu nog aankleefde, en nog voor eenen tyd zou blyven aankleeven. Maar Maria, fchoon de zaak, aan haar geboodfchapt, veel vreemder , en ten eenemaale zonder voorbeeld was, had .geloofd; eenvouwdig geloofd, zonder eenig teeken te eifchen, gelyk haar dan ook van den Engel niet het minfte leed was bejeegeiid. En dus was zy daar in meer Zalig te agten, dan Priester Zacharias. Zaliger, dat is, gelukkiger, dan Elizabeth zelve, 't Was zekerlyk wat groots voor die, dat zy de Moeder zou worden van dien Zoon, die de tegenbeeldige Elias zou zyn, 's Mesfias Voorlooper, die voor zyn aangezigt den weg bereiden zou. Maar oneindig meer was, dat Maria de Moeder zou worden van Godts in 't vleesch geopenbaarden Zoon ; van Hem , in wien alle de beloften Godts Ja en Amen worden, en alle Gellachten der Aarde zich zeegenen en zalig roemen zouden. By dc overweeginge daar van, vergat Elizabeth haar eigen geluk. Zy dacht niet aan Bathzeba, die Moeder was geweest van den door zyne Wysheid zo wydvermaarden Salomo, 't Was als een niets in haare oogen, dat Sara de Moeder was geweest van Izaak , den Zoon der belofte. Maria overtrof die alle: Die, gelyk de Vrucht haar es buiks gezeegend was, ook de meest gezeegende was onder de Vrouwen, vs. 4 a. Maria had geloofd, niet maar alleen met het geloof der Wonderen, dat zy, fchoon Maagd, evenwel dien Wonderzoón zou ontvangen en baaren, van wien de Engel had gefprooken; maar ook met het helivattend geloof. Zy had zekerlyk de beteekcnis van den naam Jefus in de volfte kragt verftaan, en dus ook haaren te baaren Zoon voor haaren Jefus, Godt haaren Vcrlosfer , door het geloove omhelsd. Dat blykt uit het 47. vs. daar zy zegt: Myn geest verheugt zich in Godt, mynen Zaligmaaker. Daar nu het Geloof in een , zo naauw verband ftaat met de eigenlyk gezegde Zaligheid, zo als die beftaat in , liet ontvangen van vergeevinge van zonden, \ ZALIG. 83 en van een erfdeel onder de Heiligen, zo kon Elizabeth in dien zin ook zeggen ; Zalig is zy , die geloofd heeft, 't Schynt evenwel , dat zy voornaamelyk het oóg 'er op gehad hebbe, dat Maria was verwaerdigd geworden, om de Moeder te zullen worden van Hem, na wiens komst zo veele Koningen , Propheeten en llechtvaerdigen zo lang, en zo vuurig gewenscht hadden. (3) Dit mogen wy befluiten uit't geene zy opgeeft, als de reede van haar Zalig roemen: Want de dingen, die haar van den Heere, van des Heeren wegen, en op 's Heeren bevel, door den Engel Gabriël, gezegd zyn, zullen volbragt vjordch. Hoe wist Elizabeth dat? 't Is waar, Maria was reeds bevrucht: Maar had die Vrucht niet een misdragt kunnen worden?Neen! Zo zeker Elizabeth was , dat zy den beloofden Zoon, waar van zy zwanger ging, zou ter Waereld brengen ; nog zekerer was zy, dat aan Maria het aan haar beloofde zou volbragt worden. Het eerfte wist zy door het verhaal van haaren Man; maar dit door de verzekering van den Heiligen Geest, die thans op haar Was. Door dien wist zy in 't zekere, dat het alles alzo zóu gefchieden, gelyk tot baar gezegd was. Dat zy die Vrucht, die zy op eene zo nooit gehoorde Wondcrwyze ontvangen had , gelukkig baaren zou. Dat die een Mannelyke Vrucht zou Zyn. Dat die groot zou zyn; dat die de Zoon des Allerhoogflen genaamd, daarvoor erkend, en als zo een geëerbiedigd zou worden : Dat die Koning zou zyn; dat der grootheid zyner heerfchappye geen einde zou zyn op den throon van David, en in zyn Koningryk, om dat te fierken met gerechtigheid en met gerichte , van nu aan tot in eeuwigheid, Jef. IX: 6. Dat die , gelyk hy Jefus heeten zou, ook de waare Jefus zyn zou, de Zaligmaaker der Waereld: Een Licht, gelyk Simeön naderhand voorfpelde, tot verlichtinge der Heidenen, en tot heerlykheid van Godts Volk Israël, Luk. II: 32,'. Alle deeze dingen zouden volbragt worden. Ze waren haar gezegd door eenen Engel. 't Woord nu door Engelen gefprooken, is ten fllen tyde vast geweest. Ze waren haar gezegd van den Heere, Uit zynen naam, en ip zyn bevel. De Heere nu zal bet Woord, lat eenmaal uit zyne lippen is gegaan, nooit veranderen. Eer zullen de Heemel en de L a Aar-  f4 ZALIG.. Aarde vallen, dan dat een eenig zyner woorden zal ter aarde vallen, 't Was dan in Elizabeth geen onzeker gisfen ; maar een onfeilbaar verzeekeren, dat die dingen alle, tot de minde omftandigheid toe, zouden volbragt- worden. De zekerheid daar van was voor haar een genoegzaame reede, om Maria Zalig te roemen; gelyk ook het vóoruitzigt daar van Maria zelf deed zeggen: Ziet! van nu aan zullen my Zalig fpreeken alle de geft achten, vs. 48. ZALIG (Het gefchiedde , als Hy deeze dingen fprak , dat een zekere Vrouw , de ftemme verheffende uit de Sehaare, tot Hem zeide:) is de Buik, die u gedraagen- heeft, en de Borften, die u gezoogd hebben. Maar Hy zeide: Ja Zalig zyn de geenen, die het Woord Godts hoorenden hetzelve bewaaren, Luk. XI: 27 , 28. Men befchouwe. hier eerst, wat de Vrouwe Jefus toeriep; en dan, wat Hy haar antwoordde. (X) Betreffende het Eèrfle. De Wonderdaadige Jefus was, in fpyt van zyne verbaazende Wonderen., door veele lastermonden fchandelyk gefchandvlekt, vs. 15. Terwyl Hy nog bezig was,met die den mond te fnoeren, en zich te verdeedigen, werd zyne reede afgebrookendöor een ftemme, die zich verhief uit het midden der Sehaare, en Hem getuigenis gaf: (NK) Lukas zegt, een zeekere Vrouw,'—(«0 t Was een zeekere Vrouwe. Wie ze was , kan men niet bepaalen. 't Was. eene uit de talryke Schaar en-, die Jefus doorgaans volgden, 't. Was eene Vrouwe. Vrouwen zyn doorgaans vreesiigtig; maar de deeze was kloekhartiger, dan iemand van alle de Omftanders. Die zweegen ; zelfs de Apostelen zweegen: Maar zy, aangevuurd door yver en verontwaerdiging , dat de Wonderdaadige Jefus zo grouwelyk gelasterd werd, konde niet langer zwygen, Zy moest fpreeken, ja! uitfehrecuwen.. op dat zy zich. lucht maakte. Zy wilde toonen, hoe ongemeen groote gedachter zy van Hem" had. Zy ziet op Hem, oj: dat allen mogten weeten, dat Hy het was dien zy bedoelde, en zy verhief 'haare flern t welk ftrekt ten blyke. van haaren yver. en onv'erfchrokkene vrymoedigheid. Zj wilde niet meer van Jefus gehoord wor den, maar wenschte, dat zelfs zyne ver beetenftc Vyanden haar hooren mogten en zich door haar. laaten befcljaanien, OA Z A L I G. Zy riep Jefus toe: Zalig is de Buik Als 'er van Vrouwen, aangemerkt als Moeders, wordt gefprooken ,. worden Buik en Borften meermaals te faamengevoegd. 't Is der Vrouwe eigen, dat zy , ontvangen hebbende, de vrucht eenigen tyd in haaren Buik'-draagt,, en dat zy, gebaard hebbende, die zoogt met de melk haarei* Borften. 't Spreekt dan van zelve, dat deeze Vrouw, het oog had op Jefus Moeder. Deeze (aV) pryst zy Zalig. (A) 't Woord Zalig heeft in den mond van deeze Vrouwe de beteekenis niet van Geestelyk eu Heemelsch Zalig zyn ; maar flegts van een gelukagting. Een' voortreffclyken Zoon gebaard tè hebben, is wel een geluk en eere voor de Moeder ; maar het maakt haar niet voor eeuwig Zalig. Dè Gödtlooze Maachct is de Moeder van-den Vroomen Aza, 2 Chron. XV: 16. Zy is daarom noch Vroom, noch Zalig. 'tWas evenwel voor haar een gelukken voorrecht, aan Godts Oude Volk zo waerdigen Koning gegeeven te hebben. Zo wil ook deeze Vrouwe zeggen, dat Jefus Moeder' boven duizend andere Vrouwen gelukkig was te agten, dat zy eenen Zbon van zo zeer uitmuntende, hoedanigheeden had mogen baaren en zoogen. Met foortgelyke woorden was men van ouds gewoon het geluk te verheffen van de Ouderen,die voortreffclykc Zoonen ter Waereld gebragt hadden. Van de Jooden kan men daar van voorbeelden vinden by de Eng. ■ Godt geleerden', en van de Grieken ireeftH, de Groot 'er eenbygebragt ukrhet boek van Hero en Leandér. (B) En waarlyk niet te onrechte fprak mert zo. Is een zotte Zoon zyner Móeder droefheid, Spr. X: 1, by tegenöverftellinge mag men dan wel zeggen, dat een braave Zoon zyner Oude-ren blydfchap ïs. Kinderen, die zich door ' hun gedrag, en merkwaerdigc bedryven roem verwerven , zyn aan te merken als .. een erfdeel des HEÈKEN'. Zy zyn aair 1 hunne Ouderen tot vreugde , doen hun , eere aan , en vereeuwen derzelver naam , en gedachtenis. Was dan Sara gelukkig , te agten", dat zy Izadk, .den Zbon der be' lof te gebaard en gezoogd had? Hanna, ■ als de Moeder van Samiiël',. den zo be- ■ roemden Propheet'en Richter in Israël? , De Vrouwe van Manodh, als de Moeder l van SimÊn.eenNazireQrQQ&s-i eenRich* ■ t ' v ' • ■ '-, - 1 ter-  Z A L ï G, ter inIsraël, en een ftrydbaai'-Held tegen de Philiftynen? Bathfeba, als de Moeder van de cfóoj] zyne Wysheid zo wydverT maarden Salomo? Hoe veel te meer-was dan Maria niet gelukkiger te roemen,-ais die boven alle andere Wouwen van Godt begenadigd was, om de Moeder tc-zyn van dat gezeegend'en zeegenend Zaad van Abraham,waar in alle Geflachten der Aarde zonden gezeegend worden. Hoewel het met te denken is, dat deeze Vrouw Jefus- daar voor gehouden hebbe , zeker genoeg is het evenwel, dat zy Hem hield voor eenen grooten Propheet die zo groote teekenen deed , dat elk onbevooroordeeld Mensch moest overtuigd ftaan , dat Hy was een Leeraar, van Godt gezonden, Joh. III: 2. IX: 16, 3.3 , en met.zo eene kragt en wvsheid leerde, dat zelfs zyne Vyanden moesten belyden , 'dat geen mensch ooit zo gefprooken had, als hy , Joh. VII: 46. Zo be- ' greep het ook deeze Vrouw, en daarom •agtte zy zyne^ Moeder zo gelukkig, zeggende : Zalig is de Buik —. Immers, dat ■ Jefus in haare oogèn een -uitmuntend Pro- i pbèetwzs, blykt, (22) om dat zy zich 'dus , liet hooren, toen Jefus deeze dingen fprak. < Toen zy dat verbaazend Wonder-'door 1 Hem had zien verrichtenwaar van men 1 leest vs. 14, en vervolgens had gehoord, <■ met welk eene kragt en klem van reede- > nen Hy de vuilaartige lastering zyner I Vyanden van zich had afgekeerd. Gelyk 1 dan de Koningin van Scheba zich dermaa- d ten verwonderde over de groote Wysheid d Van Salomo, dat V als geen geest meer in F haar was, 1 Kon. X: 4, 5; zo verwonder- k de zich ook deeze Vrouw over de onge- S meene Wysheid van Jefus, die meer was d dan Salomo, 't Geen zy op dit oogenblik n van Hem had gezien en gehoord, ftrekte K haar tot een doorflaand- bewys , dat Hy n 'vol kragts was van den Geest des'HEEREN, E en dat niemand den Geest kbnde wederftaan", sn en de Wysheid, door welke Hy fprak. En, V gelyk die Koningin Salomons Knegten wel. dt gelukzalig roemde, die fteeds voor zyn aan- de gezigt ftaan, en zyne Wysheid hooren mog- X ten; zo roemde ook deeze Vrouw de Moe- va der Zalig, die van Godt den• zeegen had w< ontvangen, van zo een Propheet ter Wae- ge reld tc mogen brengen, die zo kragtig.zuas ne in ivoorden en werken. Zo draagt Godt ze zorg, dat het zynen Zoon, in 't midden ga ZALIG. $5 zyner Verdrukte/onfehukf, aan geene ïofgctuigemsfen ontbrak. Op Golgotha vérwekte Godt den Heidenfchen Hoofdman , omte getuigen: Waarhk 4eeze Mensch was rechtvaerdig: Deezë was Godts Zoon, Matth, XXVII: 54 , Luk. XXIII: 47. En hier verwekt Ply eene Vrouw, die, inmiddels de Mond der Godtloosheid en des bedrogs tegen Hem was opengedaan, uit het midden der fchaare haare ftemme verhief, en zyne Voortreffelykhcid verdcedigde. Maar laat ons zien, (2) hoe ditfey Jefus werd opgenoomen. Toen het Volk Herodes toejuichte: Een ftemme Godts, en niet eens menfchen, liet die Trotsaart zich dat, tot hoon van Godt, welgevallen, Hand. XII: 22. Maar fchoon de roemverheffing deezer Vrouwe oneindig beter gegrond was, wilde de nederige Jefus zich evenwel daar op-.niet verheffen. Hy wil zich zeel meer deeze geleegenheid te nutte naaken, om deeze Vrouwe , en alle de Dmftanders te onderrichten, waar in des Vlerifchen waar: en weezenlyk geluk geccgen was. Dus- luidde zyn antwoord: fa.'Zalig zyn —,vs. 28. (NK>Deeze woorlen,:op zich-zelven bèfchouwd zynde, lehe'teen feest* gewichtige waarheid , en :ennen iets groots toe O) aan de geenen, He Godts Woord hooren, en hetzelve bewaaen. 0«) Door Godts Woord- hebben wy ucr bepaaldelyk te verftaan de Heils-leee, zo als die nu verkondigd wierd door en Heere Jefus ; ecnvouwdig , zonder en onrilag van geheimbeduidende Wetlegtigheeden, en gezuiverd van de vereerde Uitleggingen der Pharizeën en chriftgeleerden .- Dicn&nde , om dc gronen te leggen tot de mindere omüagtige, iaar vrye, en meer verlichte tydbedeeng van het Euangelie. Deeze Leer wordt et nadruk Godts Woord genoemd. (A) eels, om dat ze Hem door Godt in zynen1 md wierd gegeeven, Deut.-XVIII: 18. ^aarom Hy ook eens zeide: Het Woord, ■t gy lieden hoort', is het myne niet: Maar s Vaders-, die my gezonden heeft, Joh. [V: 24* (B) Deels, om dat Hy niet llegts n Godt gezonden was-, maar ook de . taragtige Godt 'zelf was;'waarom 'er ook zegd wordt, dat de Zaligheid is begon* 1 verkondigd ie worden van den Heere 'f, Hebr. II: 3. Dè Wet is door Mofes ge± ■ven: Maar de Genade en Waarheid- zyn L- 3- :>>-\ i ■■' doo^'  M ZALIG. door Christus geworden. Niemand heeft ooit Godt gezien; maar de Eeniggebooren Zoon, dis in den fchoot des Vaders is,heeft Hem ons verklaard, joh. I: 17,18. O) Wilde men zich nu niet op den hals laaden het iVhroomlyk oordcel, 't welk door Godt bedreigd was over de geenen , die na deezen grooten Propheet niet zouden willen hooren, Deut. XVIII: 19; zo moest men dat Woord, als het Woord van Godt, 't welk het ook waarlyk was , hooren en bewaaren. (A) Die het heil zyner Ziele • liefhad, moest het hooren; want het gehof is uil bet gehoor; en het gehoor door het Woord Godts, Rom. X: 17. Maar het is niet evenveel, hoe men hoort. Daarom is het. Ziet dan, boe gy hoort, Luk. VIII: 18. (AA) De Onbedachtzaamen hooren ook het Woord; maar hoe? Als hoorende hooren zy het; maar zy-verftaan het niet, Jei. VI: 9. De Wederwiliigen hooren het ook ; maar vsrftooten het, Hand. XIII: 46. De Huichelaars en Nieuwsgierigen hooren het ook ; maar als een Lied der minne. Zy hooren het Woord, maar doen let niet, Êzech. XXXIII: 31, & Den zulken doet bet Woord der predikmge geen nut, Hebr. IV: a. Zy neemen de liefde der Waarheid niet aan, om Zalig U worden. sThesf. II: 10. (BB) 't Moet zyn eer hooren met eerbied. Godt ziet op zulken. die voor zyn Woordbeeven, JeC LXVI: a Met eene groote begeerte na hetzelve irelyk de Stadhouder Sergius Paulus zee, zocht, bet Woord Godts te booren, Hand XIII: 7. Met zo eene fterke begeerte,di Aardfclie bézigheeden daar voor aan eer • zyde zet, zo als men dat zag ifl Maria de Zuster van Lazarus, Luk. X: 39—4Die, om het met vrucht te hooren, alle overvloed van boosheid aflegt , en het mt toegencegenhcid ontvangt, Jak. fc'aüi Di de zorgvuldigheid deczer Waereld, en t verleidinge des rykdoms aanmerkt als doo nen en dis telen, die bet Woord des Konint ryks verflikken , Matth. XIII: aa, en daa om in zich zoekt uit te roeijen. De He landIpreekt van zulke Hoorders, die m Lydia daar op zo oplettend agt geevei dat zy met Jeremia, Cap. XV: 16, ku nen zeggen : Als uwe woorden gevond zyn, heb ik ze op gegeeten; en uw Woord my geweest tot vreugde, en tot blydfchap n. nes harten. Dat het zulk een hooren i \ welk Jefus bedoelt, blykt: (B) Om d Zalig. Hy 'er het bewaaren byvoegt. (aa) Gelyk men fchatten en kleinoodien, die men ophoogenprys houdt,zorgvuldig bewaart, in kasten opfluit, op dat men ze zelf niet verlieze, of anderen ze ons niet ontvreemden : Zo moet inen ook Godts Woord dierbaar fchatten , voor beeter houden , dan duizenden van Gouden Zilver ,Pf. XIX: 11. CXIX: 72. Voorts 'er zich met all' zyne kragt op toeleggen , dat men dat als opfluite in de bewaarkast zynes harten» zo als van de Maagd Maria wordt gezegd, dat zy alle die Woorden bewaarde, die overleggende in haar harte, Luk. II: 19. En zo zorg draage, dat men die door vergeetenheid niet verlieze , of dat men zich die niet laate ontvreemden door zulken, welker toeleg maar is, om door arglistigheid, en het vervalfchen van Godts Woord der menfchen zinnen te bederven. en de Difcipelen des Heeren agt er zich af te trekken. In dien zin vermaande Paulus zynen Leerzoon Timotheus zo ernftig, om toch te bewaaren bet pand, dat hem was toebetrouwd, en eenen afkeer te hebben van het Ongodtlyk ydel geroep der zulken, die afgeweeken waren van het geloove, 1 Tim. VI: ao, ar, 2 Tim. I: 14. 't Strekt daarom tot roem van den Engel, ofOpziender der Gemeente te Philadelphia, dat hy, te midden van , zo veeleafleidingen, Godts Woord bewaard, , en zynen naam niet verlochend had, Openh. , III: 8. (BB) Vooral heeft men aan te • merken, als van het bewaaren van Godts . Woord' wordt gefprooken , het dan ook ; .dikwils beteekent, dat men het in den ' geloove aanneeme,en ook in gehoorzaam, heid des Geloofs beleeve. Dat heet, het. zelve te beiuaaren in een goed, serlyk harte, t en vruchten ie draagen in volftandigheid, t Luk. VIII: 15; te weeten, vruchten der gee rechtigheid, die zyn tot heerlykheid en prys 'e van Godt. In dien zin zegt dc Heiland: •- Die myn Woord bewaard zal hebben , zal \- den dood niet zien in eeuwigheid, Joh. VIII: r- 51. En de Apostel des Heeren : Zo wie i- zyn Woord bewaart, in dien is waarlyk de ;t .liefde Godts volmaakt geworden, 1 Joh. II: 5. 1, Dat liet ook hier ode zo te neemen zy, ti- zal niemand willen wraaken. Want wat :n zou het baaten , dat men Godts Woord. is fteeds hoorde; dat men het llegts als eene y- Weeteilfchap bewaarde in zyn harte , ins, dien'er het gdoovig aanneemen, en het at beoefenen in Godtzaligheid niet bykwam ? Wat  Z A L I G'. Wat zou men dan met al F die Weetenfchap meer zyn, dan een klinkend metaal en luidende fchelleP Zal men Zalig worden, dan moet het hooren en bewaaren van Godts Woord gepaard gaan met het geloove, werkende door de liefde. Waarom voegt de Heiland deeze twee dingen te faamen : Het bewaaren en het hooren P (a) Om- te toonen, dathy niet zag op zulken, die altyd hooren, maar het gehoorde terftond weer laaten doorvloeijen, en daarom nooit koo-. men tot kennisfe der Waarheid: Maar op zulken , die als rechtgcaarte Leerlingen van de Opper [le Wysheid , haare reedenen by zich wcchleggen , als den Appel hunner oogen bewaaren, enfehryven op de taf ei hunner harten, Spr. VII: 1—3. (b) Ten blyke ook; dat Hy niet fprak van zulken, die wet Hoorders, maar geen Daaders des Woords zyn.' Maar van zulken, die, door het hooren, vervuld geworden zynde met de kennisfe van Godts WU, ook waerdiglyk den Heere wandelen tot alle behaaglykheid, vrucht draagende in: allen goeden werke. Zulken zyn het, welker geluk de Heere Jefus hier verheft, (£) zeggende : Zalig zyn de geenen , die —. (**) Hier heeft het woord Zalig in den mond van. den Zaligmaaker een uitneemender beteekenis, als in den mond der Vrouwe. Men verftaa 'er hier door 't geen wy gewoon zyn Zaligheid te noemen , den rykdom der heerlykheid van Godts erfenisfe m zyne Heiligen. Zalig is hy, die daaraan aanvanglykdeel heeft hier in genade, wanneer hy, vervuld met het goede van God(s Uitverkoorenen, zich konne verblyden met de blydfchap' van Godts Volk, en beroemen met zyn erfdeel. Nog meer Zalig wordt zulk een na dit leeven, wan- ■ neer op deeze eerftelingen de volle Oogst volgt; het nooit te itoor.cn, het nooit te • eindigen genot van zo eene Vreede, Vreugde en Heerlykheid, als nooit oog i zag, noch oor hoorde, noch ooit opklom in 2 eenes menfchen hart. Dit Zalig zyn (/SjS) j kent de Zaligmaaker toe aan de geenen, ( die het Woord Godts hooren en bewaaren. < Met recht ! (A) Zulken zyn aanvanglyk \ Zalig. Welgelukzalig, zegt de Opperfte h Wysheid, is de mensch , die na my hoort, 1 daaglyks waakende aan myne poorten — a Spr. Vllï: 34, 35. Door dit Woord te boa- ) ren en te bewaaren worden de menfchen, g ZALIG. gy onder de medewerking van G.;dts Geest, wys gemaakt tot Zaligheid, 2 Tim. III: 1*. Der Blmden oogen worden verlicht: de Sleeten ontvangen Wysheid, en de Dwaalenden van Geeste koomen tot verftand. Men zie met welk eenen ophef de Dichter 'er van t^Jl Pf' CXIX,: 97-IOO. §eeGÏÏ Woord boort, en bewaart, ontvangt in zich het onverganglyk Zaad der Wederge, boorte, tot verwekking van het geeste fyk erVia'„ Dle Godi verbaart , om te zyn als Eerftelingen zyner Schepfelen , wederbaart Hy door bet Woord der Waarheid» Jak. I: 18. Die Godts Woord'hoort en bewaart ontvangt 'er door het geene hem voeden yerfterktin het geestelyk leeven, i Petr; Ht Hebr- V: 13,14. w u-rekt hem al verder tot een Zwaerd des Geests, 1p j ■£ 10 ' waar mede hy de verleidende Dwaalgeesten 'kan te keer gaan. Uok tot een balfem van Vertroostinge teo-en verdrukkingen en wederwaerdigfieeden , w 54 v 92. De kragt van dat Woord voor den geenen, die het hoort en bewaart kunnen wy van niemand beeter teeren, dan van den Heere zelf. Hy vergelykt zo eenen, by eenen Man, die zyn buts bouwt op een fleenrotz, 't zuelk daar op onbeweeglyk pal ftaat tegen Hortinnen van den flagreegen, het ftormen van den wind, en de aanftootingen van den vloed, Matth. VII: H , 25. Die Godts Woord boort en bewaart, wandelt met een verwyd harte. Men kan in den weg z>an Godts ge. tuigenisfenvrolyker zyn, dan over allen rykiom> Pf. CXIX: 14. Want zulk een deelt in Godts gunst, en ontvangt veele blyken ?yner goedkeuringc. Die zyne Wet beminden,hebben grooten Vreede, Pf. CXIX- 165 Welgelukzalig is de Man , die den HEERE. 'reest, en grooten lust heeft in zyne geboden. Zyn Zaad zal geweldig zyn op Aarde. Het reft'achtder Oprechten zal gezeegend worden, n zyn huis zalhaaveen rykdom weezen. Zy\e Gerechtigheid beftaat in eeuwigheid, Pf. :XII: 1—3. Doch alle deeze diiigen,'hoe' ;root ook , zyn maar beginfels van dat root Goed, t welk de HEER voor zulken eeft wechgelegd. (Bj Die Godts Woord boaen en bewaaren zullen ook Zalig zyn na it leeven in de heerlyke eeuwigheid Vant dit Woord is het Woord des eeuwien leevens , joh. VI: 68. Zyn Woord u . hoo-  m ZAL I .G. hooren en te bewaaren 6p zo eene wyze, als voorheen gezegd is," is-hetzelfde met zyne ftem te hooren, en Hem na te volgen : En aan 'die dat doen kent de Zaligmaaker de eeuwige Zaligheid toe. Ik, zegt Hy , geeve hun het eeuwig leeven. Zy zullen niet verkoren,gaan in eeuwigheid, en niemand zal hen uit myne hand rukken, Joh. X: 27, 28. Gelyk, nu dit gezegde van den Heere Jefus, op zichzelve bei'chouwd zynde , een ontwyffelbaare ws arbeid behelst: (33) Zo-behelst het ook een gepast antwoord op de Roemverhefiinue , door zeekere Vrouwe uitgebragt over de Moeder, die Mem gehaara en gezoogd had ; waarom de Heere ook het woordeken Ja, .MoS»yi, laat vooral o-aan 5 't v/elk hier zo kan genoomen worden , dat het voorgezegde wei niet wordl ontkend, maar 'er evenwel-iets bydoe.t. dat ruim zo zeeker, en van meer belang is. ■ Zo komt het voor in 't verband. Philipp. til; 7,8- En .wordt daar vertaak Ja gevoisfelyk. Het dus neemende; (*) zc wil de Heiland niet wraaken 't geen du Vrouw van zyne Moeder had gezegd :Hj .ftemt veel meer op.eene ingewikkelde wy zé toe, dat .zy, om dat zy Hem gebaar ,en gezoogd had, met recht mogt aange merkt worden , als eene Gezecgende onde, de Vrouwen. (£) Maar Hy wil !er te ge 'lyk mede aanduiden, dat het vry wat vas ter gkigB dat zulk een Zalig was, dieGodi Woord hoorde, en dat bewaarde. Schop men niet te twyffelen heeft aan de Zalig heid van des Heilands Moeder, die m .evenwel niet vetknogt aan zyne geboort uit haar. 't Zou kunnen zyn , dat ee .«root Propheet (en daar voor werd de Hei re Jefus by. die Vrouwe uit de Schaal gehouden) gebooren werd van eene God looze Moeder; Maar..dit was ontwyffe baar, en 'miste nooit, dat zulk een , d het Woord Godts hoorde, en dat bewaar< in den volllen zin Zalig was. Hier in h; ook de waare Zaligheid van Maria b ftaan, gelyk haare Nigt Elizabeth tot ha zeide: Zalig is zy, die geloofd heeft, Lu ï: 45. Datzy Hem gebaard engezoogd hai aiogt haaren naam en gedachtenis ve heerlykeu onder de menfchen: Maar d zy Godts Woord gehoord en bewaard ha, diende terhaarer verheerlykinge byGoc Z A L ï G. Daar in beftondliet waaragtig en weezenlyk geluk van zyne Moeder. Dat moesten die zeekere Vrouwe, en alle anderen, daar tegenwoordig, opmerken; en te gelyk hier van Hem leeren, dat een iegelyk aan dat geluk , 'f welk eigenlyk Zaligheid heet, deel konde krygen, die, gelyk Maria had gedaan, *J Woord Godts hoorde, en bewaarde: Want daar door wast men op in zyne genade en kennisfe, 2.Petr. Hl: 18, tot eenen volkoomenen Man , tot. de, maate der grootte zyner volheid , Ephcf. IV: 13. Hier door wordt Hy ook,geestelykerwy-. z: , in .zo eenen ontvangen en gebooren, ' waarom'Ply van zulken, die zyn Woord hoorden en bewaarden, ook eens zeide, dat * zy zyne Zusters, zyne Broeders, ja! .zyne Moeder waren,Luk. VIII: Ui, Want wanneer Gadt zulken wederbaart door zyn Woord, dan wordt ook Christus in Mn geopenbaard, Gal. I: 16, en krygt in hun eengejlalte, Gal. IV: 19. En dat niet maar voor,eenen tyd, gelyk Hy maar voor ee- 1 nen tyd bleef in de ingewanden zyner : Moeder; maar voor altoos, volgens zyne - belofte : Zo iemand my lief heeft , die zal ■ myn Woord bewaaren: En myn Vader zal l hem liefhebben. En wy (de Vader en ik) - zullen tot Hem koomen, en wooninge by Hem - maaken, Joh. XIV: 23. 't Zal dan zo veel - zyn ,' als had de Heiland gezegd: „ Ja . ,, Vrouwe,gy hebt gelyk: Wel deeglyk s „ is zy gelukzalig te agten., die my 111 i „ haaren buik gedraagen, en met haare - „ borften gezoogd heeft: Maar ik, by u s „ gehouden voor eenen grooten Propheet, e „ ik zegge u, dat het nog veel zeekerer n „is, dat zy welgelukzalig zyn, die Godts •- „ .Woord hooren , en dat bewaaren. Hoe e pryzenswaerdig is hier het gedrag van -- Jefus, De Roemverheffinge van deeze ï- Vrouwe ftrekte tot een blyk, hoe groot e Hy was in haare oogen , en moest ook !e dienen ter befchaaminge van zyne Hem d lasterende Vyanden : Maar wat doet nu i. de Heere Jefus? Neemt Ply hier uit ook. ïr gelcegenhcid, om van zich-zelven breed fe, op te geeven ? Neen! de nederige Jefus l, zocht geen eer uit de Menfchen. Maar, r- daar Hy in de Waereld gekoomen was om at Zondaars Zalig te maaken , en hun den l, weg Godts in der waarheid te leeren, zo .t, neemt Hy hier uit geleegenheid, om deeze  ZALIG. ze Vrouwe, en geheel de Sehaare te onderwyzen, waar in des menfchen waare gelukzaligheid beftond, en welke de middelen waren, die zy ter hand moesten ilaan, om daar aan deel te krygen: Naamelyk , het hooren en bewaaren van Godts Woord. ZALIG (JMaar wy zyn in hoope) geworden, Rom. VIII: 24». (K) Wie zyn die Wy, van welken de Apostel fpreekt met mede-inlluitinge van zich-zelven? Zyn het maar alleen de Geloovigen uit de Jooden, die op de Komst van den Meslias, en de Openbaaring van zyn Koningryk ■finds lange gehoopt hadden, 't welk elders genoemd wordt een Verwachtenvande Verlosfinge in Israël, Luk. II: 38, en nu die hoope in zo verre vervuld zagen , en dus konden gezegd worden, daar in Zalig te zyn, dat de Mesfias gekoomen was , dat zy reeds verlost waren van het Juk der Wettifche dienstbaarheid , en ftonden in de Vryheid, waarmede Christus hen had vry gemaakt ? Zo begrypt het Amelius Erörter. — hu N. T. P. II. p. 555. in navol- finge van Braunius Select. S. L. I. p. 44. laar was dit het alles, waaromtrent hunne hoope verkeerde? Dan hadden zy die alreeds verkreegen. Dan zou de Apostel vs. 25, niet hebben kunnen zeggen: Indien wy hoopen, 't geen wy niet zien , zo verwachten wy het met Lydzaamheid. Zy hoopten dan zekerlyk nog iets anders; iets voortreffelykers, 't welk,blykens vs. 23, nog eerst te wachten was na dit leeven. '. Maar was dat ook niet de hoope en ver- 1 wachting van de Geloovigen uit de Heide- 1 nen? Zeekerlyk ja. '£r is hier dan geene '. reede, om zo eene bepaaling te maaken. 1 Te minder, daar Paulus in 't 1. vs. in 't al- t gemeen had gefprooken van de geenen die c in Christus zyn ; die wandelen, niet naar ( het vleesch ; maar naar den geest, 't Zyn I dan in 't gemeen alle waare Geloovigen, z onverfchillig of zy voorheen Jooden, of l Grieken, Skyten of Barbaaren geweest wa- t ren, van welken de Apostel met mede-in- v fluitinge van zich-zelven zegt: Wy I zyn in hoope Zalig. (NX) Wat is hoope, ti en welke is de hier bedoelde hoope ? («) Wat 0 Hoope zy, leert Paulus ons in 't vervolg, '1 Vreeze en Hoope verkeeren beide omtrent v iets toekomftigs. De Vreeze omtrent een v kwaad, waar voor men beducht is; De z XI. Deel. I. Stuk. ' Z A L I Gf Hoope omtrent een goed, dat men verwacht, en daar men na wenscht. De Hoope, dat is het gehoopte goed, die gezien, dat is, reeds genooten wordt, is geen hoope: Want V geen iemand ziet, reeds geniet , waarom zou hy het ook hoopen ? De Hoope verkeert dan omtrent 't geen men niet ziet, dat men nog niet daadelyk bezit, maar met Lydzaamheid verwacht. Ct£\ Maar welke is nu de hier bedoelde Hoope? Wat is het zo wenfchelyk goed, waar op zy ftaardt? 't Is niet maar alleen de Za. ligheid der ziele, welke anders genoemd wordt bet einde des geloofs, 1 Petr. P o Maar het is voornaamelyk de Zaligheid', die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatflen tyd, waar van Petrus ook fprak, vs. 5. Het is, by onzen Apostel, vs. 23, de aanneeminge tot kinderen; naamelyk die, welke zy verwachten , wanneer zy met Christus zullen geopenbaard worden in heerlykheid , en voor het oog der gantfche Waereld aangenoomen, en tot Godt opgenoomen worden, om,-als zyne kinderen te zyn, zyne erfgenaamen, en mede .erfgenaamen van Christus. Dat het die aanneeminge is, blykt, om dat de Apostel'er, by wyze van verklaaringe, byvoegt • De verlosfing onzes ligchaams, te weeten, van onder den dood, om den verhëerlykten lig•haame van Christus gelykvormig gemaakt ■e worden. Daarom wordt de Dag , tot he merkwaerdige gebeurtenis beftemd, genoemd de Dag der Verlosfmge, Ephef. V: 30. En de verwachtinge daar van is >y onzen Apostel, de hoope der belofte,die mn Godt aan de Vaderen gefchied is, Hand £XVI: 6. Vergel. Cap. XXIII: 6 , daar ly de Hoope en de Opftandinge der dooden e faamenvoegt. Dit is dan deeze hoope ,p die hoope, dat gehoopte goed, die den geloovigen wechgclegd is in de beemden,* [olosf. I: 5 ; de Hoope des eeuwigen leeens, Tit. III: 7; de Zalige hoope, op de rerfchyninge der heerlykheid van onzen groo» •n Godt en Zaligmaaker Jefus Christus, 'elke de Geloovigen verwachten, Cap. [. 13. In deeze hoope, (33) zegt de Apos:1, zyn wy Zalig. (a)'Er wordt hier voornderfteld, dat zy deeze hoope hadden» Was in hun geene losfe en bedrieglyk leijende hoop , gelyk de verwachtinge in den Huichelaar, die vergaan zal: Neen! j hadden die als eene hoop, die niet beM febaamt.  £0 Z- A L I G. fchaamt. Zy waren reeds, zo verre zulks beftaanbaar was met hunne vcrkeeringf op Aarde, gezeegend met alle geestelyke Zee- feningen in den heemel in Christus, Ephef. : 3, Gerechtigheid, Vreede en blydfchap door den Heiligen Geest. Door hun aandeel aan die hadden zy reeds ontvangen de eerftelingen van den Geest, vs. 2.3. En dus konden zy 'er ftaat op maaken, dat de volle oogst daar op eens zou volo-en; want die Geest ftrekte hun tot een zeegel, en onderpand hunner erffenisfe tot de verkreegene Verlosfinge, Ephef. I: 13, 14. (£) Maar hoe is het nu te verftaan , dat zy in hoope Zaligjw-aren ? Tweezins kan dit gefchieden. (««O Dat zy in de hoope, in het hebben van die hoope , aanvanglyk Zalig, en dus nu reeds zeer gelukkig waren. Is niet zulk een gélukkig te agten, die in den Stryd, wanneer 's Vyands opgeheeven zwaerd hem dreigt het hoofd te klooven , hetzelve gedekt heeft met een' wel verftaalden Helm ? Hoe gelukkig zyn dan niet de Geloovigen, welker leeven als een geduurige Stryd op Aarde is, dat zy het Geloof tot een Schild, en deeze Hoope tot eenen Helm hebben. De Helm nu der Geloovigen,is de Hoope der Zaligheid, 1 Thesf. V: '8. Is de Zeeman in't midden van ftormen en baaren, die hem den dood dreigen, niet gelukkig, wanneer hy wel geankerd ligt? Hoe gelukkig is dan niet de Geloovige , die in deeze Waereld, als in een beroerde Zee, met zo veele gevaaren heeft te worftelen, dat hy deeze Hoope heeft lot een Anker der ziele , ,t welk zeeker en vast is, en doorgaat tot in,t binnenfte des voorhangfels ,Hebr. VI: 19. Is zulk een niet gelukkig te agten, die, terwyl druk en droevenis hem het hart knellen, nog iets vindt, waar mede hy .zich opbeuren, waar in hyzich verblyder kan ? Hoe gelukkig is dart de Christen, dat hy te midden van zynen druk nog iets heeft, waar in hy zich, fchoon hy het no^ wiet ziet, kan verblyden met eene heerlyke et omitfpreekbaare vreugde: te weeten , da, hy volkoomelyk hoopen mag op de genade, dit hem zal werden toegebragt in de openbaaring, van Jefus Christus, 1 Petr. I: 13. Deez< Hoope is van zo eene verbaazend groót< kragt , dat zy , alle verdrukkingen tel trots, hoe wrang en bitter die ook mogei zyn, kunnen Jlaan 1 en roemen ia de hop ZALIG. der heerlykheid Godts : Om dat het ee@ Hoope is, die niet befchaamt, waar van zy in hun binnenfte ontwyrfelbaar verzekerd zyn, naardien de liefde Godts in hunne harten is uitgeftort door den, Heiligen Geest, Rom. V: 2—5. Q8/3) Men kan het ook dus neemen, dat zy, hoe groot en zeeker hunne verwachting ook ware, nog maar in de hoope Zalig waren. Zy, wandelden nog maar door gelooven ; het aanfehouwen werd hun nog niet gegund : Nog maar door hoopen; het genieten verwachteden zy nog met lydzaamheid. Het is met hun geleegen als met iemand , aan wien eene aanzienlyke erfenis befprooken is: Ze is hem Testamentswyze gemaakt; de maaking is door den dood des Testamentmaakers bevestigd. Hy is 'ervolkoomen zeker van: Maar hy kan ze eerst na eenigen tyd ontvangen. Dus ishy waarlyk Ryk:Doch voor alsnog maar in hoope, en niet in bezittinge. Zo was het ook met de Geloovigen. Zy veriuachteden de aanneeminge tot kinderen, en de verlosfinge hunner ligy chaamen , vs. 23. Zy verwachteden dat in het zeekere. Godts beloften lagen ten hunnen voordeele, dat, indien zy geloofden , gelyk zy deeden, dat Jefus geftorven en opgeftaan was, Godt ook hen, die in Jefus ontftaapen waren, zal wederbrengen met Hem, i Thesf. IV: 14..Zy hadden daaren-boven de Eerftelingen des Geests tot een Onderpand; want die door den Geest geleid worden , weeten , dat zy zyn Kinderen Godts, en aanfpraak hebben op die heerlyke erfenisfe , welke Godt hun verordineerd heeft. Dus zyn zy waarlyk Zalig; doch voor alsnog maar by vooruitzigt, en in hoope. Het dus neemende , ftaan deeze woorden in een welgefchikt verband met de voorgaande. De Apostel had gezegd vs. 23. Maar ook wy zeiven, die de eerftelingen des Geests hebben, wy ook zelve zugtcn in ons zeiven. Hoe, mogt ie• mand denken, zullen zulken nog zugten, 1 die de eerftelingen hebben van den Geest, f wiens werkinge blydfchap is ? Dit dunke s niemand vreemd, wil de Apostel zeggen: ; Ja! wy zyn Zalig; maar het is nog maar : 'in hoope. Is het dan met die hoope onbe: fta'anbaar, dat wy zugten , zugtend wen1 fchen ■ na die volkoomene Zaligheid, die 1 wy verwachten ? Ploe heuglyker die Eeri delingen waren , zo veel te grooter denkbeeld  ZALIG. beeld moesten zy zich maaken van het geene het weezen zou , wanneer zy , na het onïwaaken met Godts beeld verzadigd - zynde, zyn aangezigt in gerechtigheid aanfchouwen zouden. En hoe grooter denkbeeld zy zich daar van maakten, zoveel te meer moest de uitgeftelde hoope daar van hen krenken, en zo veel te fterker moest hun hygen , en zugtend verlangen zich daar na uitftrekken. Het zugten is hier dan geen zugten van droefheid, als der zulken, die geen- hoope hebben ; maar een zugten van verlangen na het goed, waar op men in 't zekere hoopt. Dit zugten is zo een, als waar van de Apostel fpreekt, 2Kor. V: 1,2. Hy, en zyne Amptgeuooten tuisten, dat, wanneer het aardsch huis deezes Tabernakels zou verbrooken zyn, zy Jan een Gebouw zouden hebben by Godt, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de heemelen. Maar hoe groot hunne verwachting ook was, en hoe zeer zy zich daar in yerblyden konden , evenwel zugteden zy in deezen, verlangende met hunne woonfiede , die uit den heemel is, overkleed te •worden. ZALIG (Hebt gy geloof? Hebt dat by u , zeiven voor Godt.) is hy , die zich - zeiven < niet oordeelt in '/ geene , dat hy voor goed \ houdt, Rom. XIV: 22. Wy hebben hier i eene vermaaning, of raad van den Apos- , tel ; en een aanwyzinge van het nut 'er van. (#) De Vermaaning, of Raad is: ] Hebt gy geloof? Hebt dat by u zeiven voor \ Godt. (tfN) De Apostel vooronderftelt hier 1 iemand, die Geloof had. Van welk een ] Geloof fpreekt hy hier? Niet van het Za- < ligmaakend, of heilvattend Geloof, waar 1 door men gerechtvaerdigd wordt: Maar, c t welk uit geheel het beloop van 's Apos- \ tels redeneeringc ontwyfTelbaar blykt, 1 van^dat Geloof, 't welk voor vast houdt, c dat er thans, gelyk oudtyds naar de Wet d van Mofes; geen onderfcheid tusfehen Spy- 11 «en en Spyzen meer plaats had ; dat de e Ghnstelyke Vry heid het vry gebruik van al- 11 lerlei lpyze veroorloofde, gelyk de Apos. h tel elders leerde: Alle SchepfelGodts is goed, n en daar is niet verworpelyk, met dankzeg, e gmge genoomen zynde: Want het wordt ge. \\ heiligd door het Woord Godts, en door het s. gebed, 1 Tim.- IV: 4 , 5. Die dat Geloof l hadden , merkt hy aan als Sterken, die a een recht begrip hadden van, en vast fton- k ZALIG. 9; den ih de Vryheid, waar mede Christus hen had vrygemaakt: In tegenöverftellinge van zulken, die zwak waren, die van die Vryheid geen gebruik dorften maaken , maar meenden , dat zy, van konfciëntie wegen, verpligt waren, zich van veele Spyzen tc moeten onthouden. Men zie dit vs. 2. De eene gelooft wel, dat men alles eeten mag: Maar die zwak is, eet moeskruiden. Den geenen, die dat geloof heef~t, (22) raad Paulus : Hebt dat by u zeiven voor Godt. (») Veelal wordt dit dus opgevat : Gelooft gy dat, houdt dat by u zeiven, zoekt het den zwakkeren Broeder niet op te dringen. Laat het u genoeg zyn, dat gy het voor Godt houdt, dat die weet, dat gy van de Christelyke Vryheid alzo gevoelt, als voor Hem recht is. Gelooft gy dat, houdt dat by u zeiven; als gy alleen zyt, maakt 'er dan voor Godt, als die u dat veröorloft, gebruik van , en eet, wat u voorkomt. Maar is 'er een zwakke Broeder by , onthoudt 'er u dan van ter liefde van hem, op dat gy hem liet tot eenen aanftoot zyt, en hy zich lan u ergere. (?) Maar het woord 'h$ kan iok zeggen : Houdt dat vast by u zeiven wor Godt. En dan zal de zin deeze kunïen zyn: Houdt dat vast by u zeiven. Doch liet uit ftyfhoofdigheid, gelyk zulken, he, fchoon men hun hunne dwaalinge :o duidelyk doet bemerken, dat zy in hun ;efnoed daar van overtuigd zyn, evenwel lezelve hardnekkig blyven aanklceven en 'erdeedigen. Houdt dat vast by u zeiven: )och niet uit ligtgcloovigheid, op losfe xonden, als zulken, die alle woord geooven, en-daarom naderhand ook wedcrm even ligt bewoogen en omgevoerd /orden door allen wind der leere; even igt zich laaten overbrengen tot een tegenyergefteld gevoelen: Maar als Zulken, ie hun gevoelen vasthouden, om dat zy, a een oplettend onderzoek van alle voorn tegen-reedenen, by zich-zelven volkooïen zyn overreed geworden van de waareid van 't geene gelooven, en dus hune harten kunnen verzeekeren voor Godt, 1 dus voer Godt kunnen betuigen, dat zy ideezen niets gevoelen, dan 't geen zy dooven , dat met de waarheid, die uit 'odt is, overéénkomt, en hun, naar den irt der Euangelifche Vryheid, van Godt . toegelaaten. Myns bedunkens, doet Ma., zicli  9a ZALIG. ZALIG. zich deeze laatfte opvatting wel zo aanneemclyk voor, als de eerfte. (**) In't voorgaande had Paulus reeds duidelyk genoeg geleerd , wat de flerke in deezen had te vermyden ten gevalle van den zwakken Broeder: Alle dingen zyn wel rein ; maar het is kwaad den menfche, die met aan floot eet. Het is goed, geen vleesch te eeten, noch tvyn te drinken , noch iet , waar aan uw broeder zich floot, of geërgerd wordt, of xuaar in hy zwak is, vs. so, ai. ünnoodig was het dan, zulks, na zo een duidelyk voorftel, nog eens te herhaalen. Cj8/3) Het volgends 23. vs. begint met het woordeken Maar. Een blyk, dat de Apostel daar fpreekt van iemand, die tegenövergefteld is aan zo eenen, van wien hy in ons 2a. vs. gefprooken had. Wie is het nu, van wien hy daar fpreekt? Het is zo een, die twyffeit, indien hy eet. Zal nu de tegenöverftellinge volkoomen zyn, zo zal*de geene, van wien hy in ons vs. gefprooken had, zo een moeten zyn, die, in 't geene hy gelooft en doet, niet de minfte twyffeling heeft ; maar in zyn gemoed ten vollen verzekerd is. Zo een , die met Paulus, vs. 14, zeggen kan: Ik weet, en ben verzeekerd in den Heere Jefus, dat geen ding enrein is in zich - zeiven. Ook ftrookt deeze opvatting al zo wel met de volgende woorden, waar in de Apostel opgeeft: (3) Het Nut, 't welk zo iemand , die zynen raad opvolgt, daar mede toebrengt, niet aan eenen anderen, omtrent welken hy infehiklykheid gebruikt, om hem niet te ergeren, maar aan zich-zelven. Hyzegt: Zalig is hy, die zich-zelven niet oordeelt in 't geene, dat hy voor goed houdt. (NN) Hy ftelt ons dan bier iemand voor, (V) die iets voor goed houdt. Wat dit zy , blykt uit het voorgaande. Het is , dat hy het voor goed houdt, overéénkoomende met de Christelyke Vryheid, en dus aan zich geöorlofd, dathy, zonder onderfcheid van fpyze en drank, van alles eeten en drinken moge. Het is zulk een, die O) zichzeiven daar in niet oordeelt. Dat is veroordeelt; want het woord nhm Oordeelen, is dikwils van dezelfde beteekenis met het zaamengeftelde KUTcatfbut, veröordeelen , gelyk het zo voorkomt, Matth. VII: 1, en, volgens fommigen ook, Matth. XIX: a3; daar de Heere tot zyne Apostelen zegt, dat zy op throoncn zullen zitten, oordeelende , Veróordeelende de twaalf ge/lachten Israëls. Die zich-zelven niet oordeelt in V geene hy voor goed houdt, is dan zulk een, die, na een welwikkend onderzoek tusfehen Godt en zyne Konfciëntie, zo volkoomen overreed is van de waarheid van zyn gevoelen, of geloof, dat hy in zyn binnenfte geen de minfte twyffe'ling ontdekt, veel min eenige hem veróordeelende befchuldiging, van in deezen iets ligtvaerdig, roekeloos voor zyn gevoelen te hebben aangenoomen , of uit loutere ftyf hoofdigheid daar by te willen blyven 5 en dat te verdeedigen. En dus is het iemand, die tegenövergefteld is aan zo eenen, die ook eet, zonder onderfcheid te maaken tusfehen fpyze en fpyze, en dus de vertooninge maakt van eenen Sterken, als ware hy ook van het geöorlofde daar van by zich - zeiven ten vollen overreed r Maar die ondertusfehen in zyn binnenfte nog gedachten voelt opkoomen, die hem aan het geöorlofde doen twyffelen, die hem bedenklyk maaken , of de Christelyke Vryheid zich wel zo verre uitftrekke. Van den Man,van wien hyhier fpreekt,(33) zegt hy, dat hy Zalig is. Met deeze uitfpraak kent de Apostel zulk eenen niet toe de Eeuwige Gelukzaligheid. Om aan die deel te krygen , wordt een ander geloof vereischt. Het is zo een gerust en vergenoegd zyn , het welk gebooren wordt uit een goed geweeten, dat men, in 't geene men gevoelt en doet, de waarheid en het recht aan zyne zyde hebbe, en dus door hetzelve niet befchuldigd, maar veel meer ontfchuldigd, ja! gerechtvaerdigd worde. Zo beangftigend nu een beroerd geweeten is, zo heuglyk is het, in tegendeel , Vreede te hebben met zichzelven , en eene onërgerlyke Konfciëntie voor Godt. Een goed geweeten is beter dan duizend getuigen; en een vrolyk hart* 't welk daar uit gebooren wordt, is als een geduurige maaltyd, en mag dus met recht geteld worden onder de Zaligheedea van den Mensch hier op Aarde. Die dan geloof heeft; die dat beeft en vast houdt by zich-zelven, niet op losfe , maar op beproefde gronden; niet om deeze , of geene by-einden, maar uit overtuiginge, en als in de tegenwoordigheid van Godt: Zulk-een is daar in Zalig te agten; want hy lieeft in de vraage eener goede Konfciëntie  ZALIG. tle vrymoedigheid tot Godt. Maar aan die Zaligheid kan geen deel hebben de Man , van welken Paulus fpreekt , vs. 23 , die eet, 't zy ligtvaerdig zonder genoegzaame Overtuiginge by zich-zelven ; 't zy uit by-eindens , om den Apostel en andere Sterken, die het met hem hielden, te bchaagen ; en die dus twyfelt, of hy weldoet in 't geene hy doet: Zulk een heeft in zich een kloppend geweeten, dat hem befchuldigt van zonde , en veroordeelt, tm dat hy niet eet uit den Geloove, ZALIG (Ende indien de Rechtvaerdige tiaauwlyks) wordt: Waar zal de Godtlooze en de Zondaar verfchynen? 1 Petr. IV: 18. Men vindt een foortgelyk gezegde, Spr. XI: 31. Ziet! den Rechtvoerdigen wordt vergolden op aarde : Hoe veel te meer den Godtloozen, en den Zondaar? In de Griek- fche Vertaalinge der zo genoemde LXX . koomen die woorden even zo voor , als 1 wy ze by Petrus vinden, 't Kan zyn, dat : Petrus voorbedachtelyk die fpreuk van \ Salomo bedoelt; doch die aangehaald heb- c be, gelyk de Schryvers des Nieuwen Tes- ( taments meermaals gedaan hebben , uit > de Vertaalinge der LXX , welke destyds ( onder de Jooden zeer bekend was; vooral 1 zulken, die in de Verftrooijinge onder de 1 Heidenen woonden, hoedanigen de geenen I waren , aan weiken Petrus deezen Brief '. fchreef, Cap. I: 1. Vergel. Jak. 1:1. 'tZy, c dat hy, zonder zo eene bepaalde bedoe- 2 linge, van deeze fpreuke hebbe willen g gebruik maaken tot zyn tegenwoordig by- e zonder oogmerk, als zynde een gezegde, z 't welk de Jooden in den mond hadden, b en op deeze en geene gevallen toepasten, g waarin de waarheid 'ei- van zich, hunnes g> bedunkens, min of meer ontdekte. Dit be in 't midden laatendc, gaan wy over (#) a.£ ter befchouwinge onzer woorden. (Mi) En g< wel allereerst van de Perfoonen , die het d; Onderwerp zyn van deeze reedeu. Het is te de Rechtvaerdige, en daar aan wordt te- te genovergefteld de Godtlooze en de Zondaar. m< 't Zyn dan Menfchen, die in geaartheid hc en bedryf heemelsbreedte van den ande- ric ren verfchillen. (») De eerfte is een Recht, vc vaerdige. Men verftaa 'er zulken door: (««) w; Die om de volwichtig gekeurde Borg-ge- an rechtigheid van den Heere Jefus, hun van ze Godt uit genade , als hunne eigene , na toegereekend, en by hen door het oprecht m< ZALIG. 95 geloof aangenoomen , van Godt den Vader, als Opperften Richter, gerechtvoer, digdzyn ; dat is, vrygefprooken van hunne Zonden-fchuld, en daar uit ryzende verpligting tot ftraffe, en herfteld zyn in het verlooren recht op het eeuwig leeven. Ln 0/3) die voorts door den Heiligen Geest, die een Geest der Gerechtigheid is, bewrocht zyn tot het doen van ei°-enlyk gezegde goede werken , welke°genoemd worden Vruchten der Gerechtigheid, Philipp. I: 11, Die dus, in gehoorzaamheid des geloofs, den Heere dienen in hei. Ugheid, en gerechtigheid voor Idem, alle de dagen hunnes leevens, Luk. I: 74, 75. Van zulken zegt Johannes, 1 Br. III: 7. Die de rechtvaerdigheid doet, die is rechtvoerdig. (\an deezen ftaat. over: (?) De Godtlooze '.n de Zondaar. Wie zyn deezen? (**) Sommigen willen deeze woorden ondcrcheiden hebben. Zo dat een Godtlooze :ou zyn zulk een, die zich misdraagt jegens Godt ; en de Zondaar zulk een, he zich misdraagt jegens den Naasten. )f, dat Godtloozen zyn overgegeevene "•ondaars, die hunne neus om hoog fleeken,. rodts oordeelen eene hoogte verre van zich Joen, en in 't geheel geene vreeze Godts 'oor hunne oogen hebben , en zich zo aan:ellen, als of zy zich overreed hadden: Er is geen Godt. Die , ten aanzien van e Menfchen, uitgieten, bard fpreeken, en ich niet ontzien, fhood gewms-halven, eweld te doen aan den man en zyn huis,aan >,n iegelyk en zyne erfenisfe. Die, ten aanien van zich-zelven, nergens anders op edacht zyn , dan om hun vleesch te verzor. ',n tot zyne begeerlykheid, en zo zich over-, '■even, om allerlei onreinheid sieriglyk te dry ven. En dan zou de Zondaar zulken nduiden, die , fchoon zy wat ingetoo:ner, en meer Burgerlyk zeedig leeven, :t evenwel niet doen uit liefde tot, en r eere van Godt, maar om andere inzigti. Die met dat alles nog natuurlyke •nfchen zyn, die den Geest niet hebben; die t geloof niet hebben; en dus voor Godt g geene Rechtvaerdigen zyn, maar nog or Hem zyn , zo als zy van natuur e iren, kinderen des toorns. (pp) Volgens ieren duiden deeze twee woorden defde Perfoonen aan, welke, meerder irukshalven., wel meer worden te faangevoegd; als Pf, I; 5, Di Godtloozen VI 3 zul-  94 ZALIG. zullen niet bejlaan in 't gerichte ; noeh de Zondaars in de vergaderinge. der Rechtvaerdigen, Godtloozen en Zondaars zal dan zoveel zyii als Godtlooze Zondaars, gelyk 'er ftaat Jud. vs. 14. Of wil men de woorden onderfcheiden, het is geen onaartige aanmerking van zekeren A. J. D. in den Bundel van Godtgcl. Oefening. D. III. p. 14.1 — . dat ze wel dezelfde Perfoonen bedoelen, doch dat de Apostel die met twee woorden hebbe willen omfchryven, om dat hy die noodig had,-om ze te doen voorkoomen in eene volleedige tegenöverftellinge aan de Rechtvaerdigen. (A) Dc Rechtvaerdige is zulk een die in Godts gerichte kan beftaan- en zelfs alle tonge, die tegen hem op/laat, hen verdoemen , om dat zyne gerechtigheid is uit den HEERE: Maar de Godtlooze is, integendeel, zulk een, die in Godts gerichte niet kan beftaan, maar veroordeeld moet uitgaan. Van zulken wordt het woord Godtlooze wel meer gebruikt: AlsPf. I: 5- De Godtloozen -zullen niet beftaan in het gerichte. Nog nader Pf. CIX: 6, 7. Steld eenen Godtloozen over hem, en de Satan jïaa aan zyne rechterhand. Als hy gericht wordt, zo gaa hy fchuldig uit. (B) De Rechtvaerdige is znlk een, die de rechtvaerdigheid doet; die waerdiglyk den Heere ioekt te wandelen tot alle behaaglykheid, vruchtdraagende in allen goeden werke. In tegenöverftellinge daar van is de hier bedoelde Mensch een Zondaar: Zulk een, die wandelt naar de eeuwe deezer ll-'aereld, naar het goeddunken van zyn hart, om te doen ■ den wil des vleeschs en der gedachten. De Zonde toch is de Ongerechtigheid. Een iegelyk dan die de zonde doet, doet ook dc ongerechtigheid, 1 Joh. III: 4.'En dus ook den Godtlooze, ■ een voor Godts gericht ftraf-fchuldig verklaard Zondaar. Dus hebben wy hier dan twecderlei foort van menfchen, die in geaartheid, zo zeer verfchillen , als Licht en Duisternis ; en daarom ook by Godt in eenen geheel onderfcheiden rang ftaan. De Eerften zyr zyne Heiligen hier op aarde, de Heerlyken, in welken al zyn lust is. De Anderen zyr de Werkers der ongerechtigheid, welken H3 haat; want het aangezigt des HEEREN i tegen de geenen, die kwaad' doen. 't Kat dan oók niet anders zyn, of'er zal tus fehen beider einde of uitkomst een groo verfchil moeten zyn. (33) Dat toont d< Z A L I G. Apostel des Heeren , als hyzegt: Indien de Rechtvaerdige naauwlyks -—. («9 Men befchouwe eerst de waarheeden, die in deeze woorden liggen opgeüooten. (*d) De Eerfte is , dat de Rechtvaerdige Zalig wordt ; doch niet anders dan naauwlyks, (A) Hy wordt Zalig. Dat is zo zeeker, als iets. Is hy gerechtvaerdigd van Godt, hy zal ook van Godt verheerlykt worden; want daar toe is hy van Godt te vooren gekend en verordineerd, Rom. VIII: 29, 30. Het vast fondament Godts /laat, en heeft dit Zeegel: De Heere kent de geenen , die de zynen zyn, 2. Tim. II: 19. fs hy gerechtvaerdigd, het is gefchied om de in alles volkoomene gerechtigheid van zynen Borg Jefus Christus. Derhal ven is 'aaringe, had gehoord en gezien, en, op loog bevel, doorhem, ten nutte van des ieeren Dienstknegten, befchreeven, beiclsde veele dingen, die duister waren. en ■waar om te verftaan. Niemand moest dit ot een voorvvendfel gebruiken , om dit >oek, en het onderzoeken 'er van te vernagtzaamen. De inhoud 'er van was van en zo groot belang , dat elk zich daar oor moest opgewekt agten, om tot het eriland er van-den noodigen tyd en vlvt 1 belleeden. Het nut, daar van te wachm, zou die moeite wel dubbeld belooen. Dat heeft Johannes willen te kennen eeven met deeze voorafgaande aanprynge: Zalig is hy, die leest, en zyn zy-.. Vy hebben hier eerst te befchouwen de ■aligfpreeking, en dan de nadere reede van mdrang. Dus dan in (N) de Zaligfpree. nge:(NN) Eerst de Perfoonen, aanwelïii liet Zalig zyn wordt toegekend. Het hy, die leest, het zyn zy, die hooren —. 0 Hunne oplettende bézigheid moest :rkeeren omtrent de woorden deezer Proïcctic, en 't geen daar in gefchreeven was. DenApostel bedoeld niet geheel de eilige Schrift, fchoon die ook des lee:ns, herleezens, en overdenkens overaerdig is , als zynde nuttig tot leeringe, '■' wederlegginge, tot verbeetefinge, en tot  Z A L I G. onderwyzïnge, c&'e ?'« «fe rechtvaerdigheid is; Maar het is atieeïi dit zyn Boek, deeze Propheetie. Met recht noemt hy zyn Boek eene Propheetie; want het behelst eene aanéénfchakeling van toekomftige gebeurtenisfen, hem door Godtlyke Openbaaring medegedeeld, en dus behoort het tot die Schriften, van welken wordt gezegd: De Propheetie is voorlyds niet voortgebragt door den ivil eenes menfchen: Maar de heilige menfchen Godts, door den Heiligen Geest gedree» ven zynde , hebben ze gefprooken. Immers Hy, die van den beginne af verkondigt het êinde, en van ouds af de dingen, die nog niet gefchied zyn , had zynen Engel gezonden, om die dingen aan hem te kennen te geeven, vs. 2* Doch niet voor hem alleen , om daar van als eenen Schat te maaken , die begraavcn is in eenen akker. Maar, om die, ten algemeene nutte te fchryven, en aan anderen mede te deelen. Q?) Des konde hy hier fpreeken van de woorden deezer Propheetie, die hy had gehoord, en ook van 't geene in dezelve gefchreeven was: Misfchien met bedoelinge van de verheevene Gezigten, die hy wel gezien, maar door woorden niet gehoord had, en evenwel ook van Propheetifchen inhoud, en daarom ook door hem in deeze Propheetie opgeteekend waren. Dit alles (/B) moest geleezen, gehoord en bewaard worden. Zou deeze Propheetie nut doen , en aan hei oogmerk , waar toe hy die gefchreever had, beantwoorden, zo moest die in de Kerke niet zyn als een verzegeld boek, waai in men niet kan leezen. Dat zy verre! Jo hannes pryst het (««) leezen en hooren 'ei van aan. Van dien, die leest, fpreekt hj in het enkelvouwdige; maar van die. di( ■hooren, in 't meervouwdige. Daar deezf Openbaaringe van Godt gegeeven was, on de dingen, daar in vervat, aan zyne Dienst knegten te toonen, vs. i , zo mogen wj (A) door dien, die leest , eenen Leeraat VëTltaan , die , als een Dienstkncgt de Heeren, ook verpligt is, Godts Woon in het openbaar voor te leezen, en als een die meer geoefende zinnen in het woord heeft aan anderen, onder, of na het voorleozei te verkiaaren. Gelyk men dit zo vind aangeteekend van de Leviïen, dat zy dui delyk lazen in het Boek - en ook den zin ver 'klaarden, en'zo maakten, dat men het h h leezen verpJond% Nebern., VIII; 9. Zqu- ZALIG. der het verkiaaren, zou het leezen dikwils weinig nut doen. Wierd 'er dan eens gevraagd: Verflaat gy wel 't geen gy hoort? Zo zouden zeer veelen, en wel inzonderheid omtrent de woorden deezer Propheetie, met den Moorman moeten antwoorden : Hoe zou ik toch kunnen, ten zy iemand het my uitlegge, Hand. VIII: 30 , 31. (B) Door die die hooren hebben wy dan te verftaan de geenen, die koomen om te hooren na het leezen en verkiaaren van dit Boek,, om te vorderen in wysheid en geestelyk verftand: En dus niet zyn van de geenen, die de Propheetiën verdgten; maar 'er veel meer agt op geeven, als op een licht, het welk fchynt in eene duistere plaatfe. Maar wat zullen leezen en hooren baaten,als men het terftond wederom laat doorvloeijen ? De Apostel eischt daarom ook in de geenen, die hy Zalig fpreekt-, (fla) dat zy het bewaaren. Bewaaren in den zin der gedachten hunner harten (gelyk men kostbaarheeden van veel waardy ter bewaaringe wechlegt en opfluit) om daar van, naar de omftandigheid van tyd en zaaken, gebruik te maaken, 't zy tot reegeling van hun doen en laaten; 't zy tot troost en opbeuringe, in hunne ontmoetingen. Die zich nu omtrent dit Boek zo gedraagen, (33) fpreekt de Apostel Zalig. («) Zalig zyn beteekent hier het genot van dat geene , 't welk den Christen noodig is , om op te wasfen in de genade en kennisfe van onzen Heer, en Zaligmaaker Jefus Christus, ■ tot verfterkinge in zyn geloof, vertroos- ■ tinge in zynen druk, vorderinge in zyne heiligmaaking, bevestiginge in de hoope des eeuwigen leevens : Met een woord, : dat alles, 't welk hem noodig is, om zy-- ; nen loop, wat hem ook bejeegenen moge, 1 met lydzaamheid en blydfchap zo te volein- • digen, dat hy na dit leeven aandeel kryge r aan dat groot goed, 't welk de HEERE heeft - wechgelegd voor de geenen , die Hem- vree; zen, en 't welk, in kragt van beteekenisl fe, Zaligheid genoemd wordt. Gelyk nu , dit Zalig zyn (0) elders toegekend wordt >, aan de geenen, die Godts Woord' hooren9, 1 en hetzelve bewaaren,. als Luk.. XI: 28; : waar van een weinig voorwaards gehan- • deld is : Zo kent Johannes* dat hier bepaal- < delyk toe aan hun, die de Woorden deezer . Propheetie leezen, hooren, en bewaaren. («*») < Dit vooronderftelt, dat in dk Boek zulke din«  ZALIG. dingen zyn te vinden, die ons hunnen wys maaken tot die Zaligheid, Met recht! Hetzelve geeft ons den Heere Jefutxe befchouwen in de kragt van zyne Verdienften, als het Lam., 't welk wel geftagt is voor de zonden; maar 't welk nu ook in 't midden des throons is, ten nutte van de zynen;ook in zyne Regceringe, hoe Hy, als de Komnglyke Hoogepriester fteeds wandelt in 't midden der zeeven Gouden Kandelaar en, die zyne Kerk verbeelden, om die te beftuuren^ en alle derzelver belangen gade te liaan. Het leert de Geloovigen kennen de voortreffelykheid van hunnen ftaat, en aan wien zy dat tc danken hebben. Dat zy door Christus bloed gekogt zyn van de Aardeen uit de menfchen, dat zy, gewasfehen zynde met zyn bloed, Gode en den Vader tot Koningen en Priesters zyn gemaakt geworden. Het ftelt .hun voor verfcheidene pligten, die zy te betrachten hebben, aangedrongen met groote, daar toe opwekkende, beloften: Om te houden, V geen zy lebben; om te waaken tegen het invoeren van verderfiyke ketteryen; om het Woord zyner Lydzaamheid te bewaaren ; om getrouw te blyven tot den dood toe, &c. 't Vertoont ons een tafereel van de voornaamfte Lotgevallen der Kerke tot aan de volemdiginge der Waereld: De Hoofdvyanden, met welken zy van tyd tot tyd zal te worftelen hebben; derzelver helfche woede en aanvallen, op dat men zich in tyds j daar tegen waapene met de Lydzaamheid ■ der Heiligen; de verydeling van hunne 1 poogingen , hunne nederlaag en ftraffe , 1 op dat men zich daar mede trooste en be- 1 moedige onder den ftryd met die: En ein- i delyk de zeegepraal en verheerlyking der i Kerke, op dat men in het vooruitziet daar \ van zich verblyde. Koomen 'er nu in dit c Soek zulke dingen voor: (/S/i) Zo begrypt r men hgtelyk, van hoe eenen heilzaamen 2 invloed die zyn tot ons toeneemen in kenr Ti nisle, tot onze verfterkinge in het geloo- a ve, tot onze vordering in Godtzaligheid, n tot bevestiging in onze hoope, tot bemoe- o diging en troost in onzen wanfpoed, en e tot reegehng van ons gedrag , naar den 1 aart der omftandigheeden, waar in de Kerk w zich bevindt,ten einde wy eenmaal mog- d^ ten verkrygen het einde onze< geloofs, te & weeten, de Zaligheid onzer Zielen. En dit V zo zynde, zo mogt de Apostel met recht tt 2 A L I Gv' lïlff//3 7noeffien' dic boorden deeze, Propheetie laazen, hoorden en bewaarden t welk dan ook elk , die aan dat Zalig zyn wenschte deel te hebben, kragt f noopen moest, om dit Boek, om den moei, jelyken geheimzin 'er van, niet te veragten; maar veel meer, om dien, door leezen en hooren leezen, door zelfs onderzoek en uitleggingen van anderen, te ontdekken, en daarvan, ten zynen nutte, een veelvouwdig en geheiligd gebruik tl maaken. Dit was het oogmerk van deeze aanpryzende Voorreeden. (3) Tot naderen aandrang waarvan Johannes 'er no°- bvvoegt : Want de tyd is naby. Wat hebben wy hier te verftaan door den tyden wat wil het, dat die tyd naby was. C«5 Het is zeker, dat de Tyd hier aanduidt don tyd,in Godts eeuwig raadsbelluit bepaald totdie gewichtige Gebeurtenisfen, die in dit Boek, deels met duidelyke woorden ; deels onder het vertoog van geheimbeduidende Gezigten, naar de wyze der Oude Propheeten voorfpeld zyn. Die tvd Crt was naby. Die gewichtige gebeurtenisfen zouden binnen kort een aanvang neemen. en zich vervolgens, naar het beloop van deeze Propheetie, van tyd tot tyd, i» pene gereegelde orde, ontwikkelen tot in het laatfte der dagen, wanneer men zou iunnen zeggen: Het is gefchied. (33) Maar wat kragt van aandrang ligt hier in opgelootentotde even voorgaande Aanpryzing, vaar toe dit gezegde evenwel , blykens iet reedegeevend woordeken Want, zyne >yzondere betrekkinge moet hebben ? Vaarlyk eene zeer groote. (V) Een voorlaam gedeelte van dit Boek vertoont, wat 'sie yke bloedvlaagen der Kerke zouden erokkend worden , dan door deezen, an door geenen haarer Vyanden. Was u de Tyd naby, dat die Bloedvlaagen ouden beginnen los te berften, zo moest ïen niet zeggen: Het gezigt zal vergaan; s dagen zullen verlengdworden.-Maar men loest zyne ziele bereiden tot aanvegtinge, m met onverhoeds overvallen te worden, ï dan daar onder te bezwyken. Daar toe m men niet kragtiger kunnen opgewekt orden,dan doorliet gebruik maaken van t Boek, waar in men van die aanvallen :waarfchouwd, en te gelyk, door het ertoog eener gezeegende uitkomst, daar gen bemoedigd wordt. (fy Maar was N 2 het  10b Z- A L I G. het maar alleen voor de Geloovigen tett tyde van Johannes, dat hy hier 'zegt: De tyd is naby ? Ja, ten aanzien van het begin ;'maar'niet ten aanzien van den voortgang. De dingen, die in dit Boek voorkoomen , waren aan hem vertoond , en door hem befchrecven , niet maar alleen ten nutte van de Geloovigen , die toen leefden ; maar van alle Geloovigen in volgende tyden.' Daar nu uit de volgorde der Gezigten in dit Boek zou te ontdekken 2'yn, hoe de eene Vyand voor, en de andere na zich zou verheffen , zo zou het ook grootelyks tot hun weezenlyk heil en Zaligheid kunnen dienen , een geheiligd gebruik te maaken van dit Boek, om daar uit de teekenen der tyden te leeren kennen, en door dat middel te ontdekken, wanneer de tyd, tot het opftaan en aanvallen van deezen en geenen Vyand beftemd, naby was, en daar door dan ook opgewekt te worden, om zich door kloeken moed, en heilige lydzaamheid daartegen zo voor te bereiden, dat zy, kragtig zynde in den Heere, en in de fterkte zyner magt, in dien boozen dag van verzoekinge zouden kunnen ftaan, weder ftaan , en, alles verricht hebiende, zo ftaande blyven, dat zy in dit alles mogten bevonden worden,meer dan Overwinnaars te zyn door hem, die hen had liej gehad. ZALIG (Ziet! Ik koome als een Dief] is hy die waakt, en zyne kleederen bewaart, op dat hy niet naakt wandele, en men zynt fchaamte niet zie, Openb. XVI: 15. 'Ei gaat (N) eene waarfchouwinge vooraf Ziet! Ik koome, als een Dief. In het 13 er 14. vs. zien wy , welke poogingen dooi de Afgezanten van het Beest en den val fchen Propheet zouden in 't werk geilek worden, om de Koningen der Aarde te ver gaderen tot den kryg. En in het ió. vs. zici wy die vergaderd in de plaatfe, welke ii ft Hebreeuwsch genaamd wordt Armageddon Onze woorden koomen tusfehen beidei in; in 'c midden van alle deeze woelin gen, en toerustingen tot den kryg. W; mogen die dan aanmerken als een' Wapen kreet, aangeheevcn door den verheerlyk ten Jefus , aangemerkt als dc Koning zy ner Kerke , haar Opperveldheer in de Stryd, zo wel, om zyn.cn Vyanden fchri " aan te jaagen, als om de zynen tot waal '/.aamlieid ea ftandvastigheid aan te mot ZALIG. digen. Ply is het,(NN) die zegt: Ik koome, als een Dief» (*) Men denke hier niet om zyn zigtbaar koomen op dc Wolken des Heemcis om gerichte te houden, in den Jongften aller dagen: Maar om een, wat 'zyn Perfoon betreft, onzigtbaar , maar door de werkinge zyner kragt zeer bl'ykbaar koomen , om de Nooddruftigen zyns Volks in behoudenisfe te zetten, en, in tegendeel , zynen en hunnen Vyanden het onrecht te vergelden op hunnen kop , en as moeite te doen wederkeeren op hunnen fcheedel. In 't byzonder denke men hier om. de verfchyninge zyner toekomfte, waar door Ply den Mensch der Zonde, den Zoon des Verderfs, welke de Antichrist is , zal te niets doen, 2. Thesf. II: 8. 't Welk duidelyk is af te neemen uit het geene, onmiddelyk hier na, gezegd wordt van het uitgieten der ZeevendePhiole, vs. 17, vooral vs.19; dat de groote Stad in drie deelen was ge~ fcheurd; dat de groote Babyion was gedacht geworden voor Godt, om haar te geeven den drinkbeeker van den wyn des toorns zyner gramfchap. Eene Komst, die te verfchriklykerzouzyn, om dat ze geheel onverwacht zou zyn: Want Hy zegt, te zullen koomen («) als een Dief. Geheel de Vergelykinge komt neêr op het onverwachte ■ van de komfte eenes Diefs. De Dief heeft des daags reeds befpied, 't welk hy des nachts wil doorgraaven. De Inwoonder weet daar niets van , legt zich gerust te iïaapen neder, en , eer hy te recht ontwaakt is, en dus geheel onverwacht, vindt, hy zich overvallen. In dit gezigtpunt ftelt de Heere Jefus zelf deeze Vergely- ■ kinge voor, Openb. III: S- Indien gy niet ■ waakt, zo zal ik over a koomen , als een Dief: En gy zult niet weeten, op wat uure ■ ik over u koomen zal. Zo is het ook hier 1 te neemen: Zyne komst zou zyn als die 1 van eenen Dief, geheel onverwacht. Men . kan dit nader zien Cap. XVIII: 7 , 81 Wanneer de groote Babyion zal zeggen: Ik - zitte als Koningin, ik ben geen Weduwe, en f ik zal geen rouwe zien. Dan zullen haare - plaagen op eenen dag koomen: De dood, de - rouwe, en de honger , en zy zal met vuur - verbrand worden :■ Want fterk is de Heere 1 Godt, die haar oordeelt. Waarom haare k Liefhebbers ook, met groote ontzettinge - aangedaan, zullen uitroepen: Wee , wee > de groote Stad! Want uw oordeel is in eene au*  ZALIG'. tiure gekoomen , vs. 10. Maar zou deeze Komst vreezelyk zyn voor die Vyanden, ze zou , integendeel , heuglyk zyn voor de Zynen, die een welgevallen hadden aan Ziöns fteenen, en medelyden met derzelver gruis. (33) Daarom worden zy ook door het woordeken Ziet opgewekt, om hier op te letten, als had de Heere willen zeggen: s, Ontzet u niet, laat uw harte niet week v> worden, als die van Edom en Babel zich « te faamen rotten, en malkanderen toe» roepen zullen : Ontbloot ze, ontbloot ze 5» tot de fondamenten toe ! Want Ziet! Ik ,, ben met u; ik helpe, fterke en onderfleune »♦ Zy zullen befchaamd, te fchande, en „ agterwaards gedreeven worden. Als gy „ in duisternisfe zult gezeeten zyn. en geen 5, licht zien , en zy u fchamper zullen toe„ duwen: Waar is u lieder Godt? Ziet! " „ let'er op, maakt 'er ftaat op, dan zal „ ik koomen, als een diefin den 'nacht. Een „ vuur voor myn aangezigt zal verteeren , „ rontom my zal het zeer Jlormen. Myn „ recht zal ik dan uitvoeren, uwen twist zal „ ik dan twisten : Gy zult dan uwen lust „ zien aan myne gerechtigheid; maar zy zul„ len zyn totvertreedinge, gelyk het ftykder „ J!raaie."Dit moest zyn tot bemoediging van zyne Kerk. Zy moest, hoe bang het 'er ook uit mogt zien, zich nietlaaten verleiden , om trouwlooslyk te handelen tegen het Verbond, noch om na elders om hulpe te zenden: Maar in Jlilheid en vertrouwen moest haare Jlerkte zyn: Zy moest na. den HEERE uitzien enwachten op zyn heil.Hy zougewisfelyk koomen; Hy zal,Hy kan niet gedoogen, d at de Scepter der Godtloosheid voor altoos ruste op het lot der rechtvaerdigen, op • dat de Rechtvaerdige zyne handen niet uitftrek- '■ ie. tot onrecht, Pf. CXXV: 3. Maar moest dit zyn zeggen der Kerke zyn tot bemoe- 3 digmg, zy moest 'er evenwel geen oor- , kusfen van maaken voor de zorgeloosheid. ] Daarom (3) laat Hy 'er aanftoïids op vol- gen: Zalig is hy die waakt, en zyne kleede- \ ren bewaart —.(J*K) Voornaame Geleerden \ denken , dat hier gezinfpeeld wordt op eene gewoonte, die onder de Jooden, al- 1 thans ten tyde van den tweeden Tempel, , plaats had. De Tempel werd ook des ( nachts , aan verfcheidenc plaatfen , be- / waakt door de Priesters en Leviten. 'Er 1 was 'er een , die de Man van den berg des , Huizes werd genoemd, die de rgnde deed; < ZALIG-. ioj en trof hy 'er eenen aan, flaapende op zynen post, dan wekte hy denzelven gevoelig met flokflagen, en ftak met de fakkel, die hy mede droeg, zvne kleederen in brand, ten einde hy daar door, tot zyne groote fchande, mogt kenbaar worden aan de andere Priesteren en Leviten. Behalven andere Joodfche Meesters, maakt Rabbi Eliëzer daar gewag van , en zen, dat zynen Oom dat eens was overgekoomen. Zie Vitringa in h. 1, et Cap. III: 3. Als mede Dasfovii Disfert. I. de Emphafc Voc. Secr. in Thefauro Theel. Rhilol. Nov. P. I. p. 97, en Theoph. AmeliiErörlerung — N. T. P. I. p. 86. Daar nu de Heiland hier den pligt van waaken met zo veel nadruks aanpryst, en daar by fpreekt van het bewaaren zyner kleederen, op dat men niet naakt wandelen, en openlyk tot fchande koomen mogt, zo is het gantsch niet onwaarfchynlyk,dat op die Tempelgewoonte gezinfpeeld zy. Doch dit daar laatende, (33) gaan wy over tot de woorden zelve, waar in ons voorkomt: («) Iemand, die Zalig wordt gefprooken. En die iemand is zulk een, die zeekere fligten'wel betracht, en die tot het wel betrachten van die wordt opgewekt door eene ernitige waarfchouwinge. («*) De pligten zyn, dat hy waake, en zyne kleederen bewaar e. (A) Zy moesten waaken. Binnen 's Huis moet men waaken, als men Dieven verwacht; in het Veld , of in de Vestinge, als men len Vyand voor zich ziet geleegerd. Dan :e flaapen is hoogstgevaarlyk. Had men n Sauls leegerplaatfe gewaakt. Daviddiad ^eene geleegenheid gehad, die te bekruipen , en 's Konings fpies en waterilesfe veeh te haaien, 1 Sam. XXVI: 5. Maar co noodig het ligchaamlyk waaken in zulte gevallen is, nog noodiger is het geeselyk waaken. De Vyanden van den Geoovigen zyn Legio. Hy moetwaaken over :yn eigen Hart,'t welk arglistig en doodelyk j, meer dan eenig ding; over zyne Oogen, lat ze geene ydelheid aanfehouwen ; over yne Lippen, dat ze geen bedrog fpreeken; egen de Zonde, die hem zo Kgtelyk omringd net haare verleidingen; tegen de Waereld, lie hem zoekt in le wikkelen door haare be'mettingen; tegen de valfche Leeraars, die icm zoeken te doen uitvallen van zyne lastigheid; tegen den Duivel, die hem dan :ens belaagt met de arglistigheid eener SlanN 3  xoa Z A L I G. stf , dan door bloedige Vervolgingen beltookt, als een briesfende Leeuw, zoekende, wien hy zou mogen ver/linden. Hier van daan is het, dat Christus en zyne Apostelen de Geloovigen zo dikwils hebben vermaand om te waaken, te waaken en nugteren te zyn, Sec. Inzonderheid was het der Kerke nu noodig te waaken, nu zy gekoomen was in eene zwaare uure van verzoekinge; haare Vyanden, zo als reeds is aangemerkt , tegen haar opgehitst, en reeds in aantocht zynde, om haar met verëénigd geweld op't lyf te ftorten.(AA) Aan den eenen kant had ze te waaken tegen ongeloove en twyffelmoedigheid, dat zy toch, uit vreeze voor het verlies van haare goederen, van haar lyf en leeven, den naam haares Godts niet mogt vergeeten. Meer dan de •wachters uitzien na den morgen, moest zy blyven uitzien na den HEERE,, in vertrouwen , dat, wanneer de beftemde tyd, om haar genadig te zyn, zou gekoomen zyn, Hy zou opflaan ter haarer hulpe. (BB) Aan den anderen kant had ze te waaken tegen het gevlei van de Dienaars van den Antichrist, die niet alleen vergiftig- geangelde Schorpioenen/laarten , en fterke Leeuwen-tanden hebben, om te dooden; maar ook aangezigten als de Vrouwen, om te verleiden, en dus ook trachten zouden de Difcipelen des Heeren agter zich af te trekken, en te beweegen, om het merkteeken van het Beest te ontvangen aan bun voorhoofd en handen, Want zo was 'er voorzegd, dat zy veelen zouden doen huichelen door vleijingen , er. dat, door hunne vleijingen veelen zich tot her, zouden voegen, Dan. XI: 3a, 34. Zy moester < dan waaken; wel toezien, dat zy zyn Woon bewaarden, en, om eene of andere reede j&ynen naam niet verlochenden. En deez* (B) tweede pligt wordt hun aaiigepreezei met deeze woorden : Zy moesten hunn 'kleedercn bewaaren.QAA) De Kleederen die nen niet alleen, om de naaktheid te be dekken , en het ligchaam te verhoren ,maar ze zyn ook merkteekenen van ondet fcheid: Mannen en Vrouwen zyn te on derfcheiden door de kleedinge : Zo 00 van ouds Koningen, Priesters en anderei Dit ging zo verre, dat, by de veranderin vaii Staat,ook eene verandering vanKlee deren plaats kreeg : Gelyk dat gezien i by de Staatsverhefiinge van Jofeph, Dt ml, en Mordeghai, Jiier van daan is hei Z A L ~* G. dat de Kleederen Zinnebeelden zyn , riiet alleen van Christus Gerechtigheid^ waar door onze zondige naaktheid wordt gedekt ; maar ook van de Belydenisfe der [Waarheid, en deBebeffeninge der zelve in GQdt»aiigheid1, waar door de Geloovige te onderkennen is van den Ongeloovigen. Deeze zyn de geflikte Kleederen van 's Mesfias Koninglyke Kerkbruid., Pf. XLV: 14 , 15- De Kleederen, welke de Kerk-bruid, ten tyde van een Geestelyke Slaapzugt, en Zorgeloosheid had uitgetrokken , Hoogl. V: 3. Dc Kleederen,die eenige weinigen te Sardis niet bevlekt hadden , verbeelden dezulken, die niet hadden willen gedoogen , dat de Leere en Godtsdienst vermengd werden met, en verontreinigd door .leeringen en bygeloovige Kerkplegtigheeden van Menfchen uitvindingc , Openb. III: 4. Men verftaa dan ook .hier door de Kleederen de naar Godts Woord ingerichte Leer desWaarheid, die naar de Godtzaligheid is., zo als dezelve beleeden en beleefd wordt door de geenen, welker zielen gereinigd ■zyn in gehoorzaamheid der Waarheid door den Heiligen Geest. Deeze Kleederen moesten (BB) zy bewaaren. Wat dat te kennen geeve, zal zich met weinige woorden laaten ontwikkelen. Was de Belydenis desWaarheid een van hunne kleedercn , zy moesten dan vasthouden aan het getrouwe Woord, dat naar de leere is, om dat zuiver, zonder inmengfel van Menfchen-vonden, te bewaaren; zuiver en in 't openbaar te belyden, en mannelyk te verdéedigen, al moesten zy ook daarom lyden, en ftryden tot den bloede toe. Was het Beoefenen der r Euangelifche 'Godtzaligheid ook een van , hunne kleedercn , zy moesten dan ook : naauwkeurigtoezien,dat zy zich niet lie1 ten verlokken tot het doen van zulke din' gen , waar door de zuivere en onbevlekte ■ Godtsdienst voor Godt den Vader zou kun- - nen verontreinigd worden. Zo moesten ' zy,gelyk de Engel, of Opziender der Ge- - ratewtetePhiladelphiadzistoe worden op- - gewekt, Openb. 111: n. Houden, bewaat ren ^tgeen zy hadden, op dat niemand hunne 1. kroon, of, gelyk. hier ftaat, hunne kleedeg ,ren, neemen mogt. Daar nu de toeleg der :- Vyanden zo loos en boos was, zowaren s zy te recht vooraf vermaand om te wagt- ken. De minfte fluimering zou hoogstge, vaarlyk zyn: ü>fi) Dat kan men afneemen uit  Z " A L I Gl uit de erhflige waarfchouwinge, die 'er tot reede van aandrang wordt bygevoe°d : Op dat hy met naakt wandele , en men"zyne fchaamte niet zie. (A) Wandelt iemand geheel naakt, 't kan nietmisfen, of zyne fchaamte wordt ook gezien; en dat is , om der zonden wille,- lchandelyk geworden, 't Spreekt van zelve, dat men hierom eene' Geestelyke naaktheid te denken hebbe, welke daar in beftaat, dat de mensch ontbloot is van alle heemelgaaven, de waare kennisfe Godts , gerechtigheid en heiligheid , en overgegeeven aan allerlei vlecschlyke lusten en begeerlykheeden:, welker gierig bedryf hem tot fchaamte ftrekken moet voor Godts reine oogen, en ook voor zyn eigen jreweeten. Raakt hy aan zich - zeiven recht bekend, zo zal hy zich móeten fchaamen. zyn aangezigt tot Godt op te heffen, Deeze Naaktheid kan niet bedekt worden , dan met het Kleed van Christus heilen den Mantel zyner gerechtigheid. Daar op ziet Hv als Hy zegt: Ik raadeu, dat gy van ml koopt witte kleederen, op dat gy meugt bekleed worden, en de fchande uwer naaktheid ', met geopenbaard worde, Openb. III- 18 Maar die Kleedcren zyn niet te bekoomen," ten zy men in Hem geloove, dat men,. naar i den eisch van de Leere der Waarheid, ï met den monde oelyde ter Zaligheid, en met < het harte geloove ter Rechtvoer digheid,-Rom 1 HM.'-S? voorts dezelve beleeve in Godt'. t zaligheid; want zonder heiligmaakinse zal i memand den Heere zien , Hebr. XII: ia z Als hier dan te kennen wordt gegeeven ' e dat hy , die zyne kleederen" niet be- r waart naakt zal wandelen: (AA) Zo zal het aanduiden, dat zy, die de leere 8 dcrrcchtvaerdigmaakinge des Zondaars voor 'i Godt, alleen uit genade , door het geloof- a doch zo een geloof, 't welk leevendig is in I goede werken- Welke leere het fiergewaad, P. en ondericheidend merkteeken is van dc i waare Kerk, verlochend hebben, nooit b hunne zondige naaktheid zullen kunnen 't dekken, noch door de werken van eigene w gerechtigheid, die aan een wechwerpelyk k, kleed, gelyk zyn fnoch door de pligtpleegin- er, gen van eenen ctgenwilligen Godtsdienst,. H die, hoeveel fchyns hy ook hebbe, niet a; u van eenige waerde. Deeze dingen zyn M 7*"> fa «[" deugen tot kleederen. Zy tb zullen zich met kunnen dekken met hunne d wrken 9. Jef. LIX: 6. (BB) Wofdt 'er by! % ZALIG. 103 gevoegd, dat in zo een geval hunnefchaain: te zou gezien worden, 't zal te kennen geeven, dat de zulken, wegens hunne trouwloosheid en afval, (a) zich zouden moeten fchaamen voor hunne getrouw gebleevene Geloofsgenooten, die hen dan met verontwaerdiginge zouden aanzien als fchyn- en tyd-geloovigen , die nooit wortel gehad hadden in zich-zelven, en daarom, toen 'er eene hitte van verdrukkinge kwam, terflond waren geërgerd geworden, Matth. XIII: 11. (b) Zich; ook fchaamen voor den Heere, aan wien de Afwyker een grouwel is, en gedreigd heeft, hen tc zullen verlochenens voor zynen Vaderdie Hem zullen verlochend hebben voor de menfchen, Matth. X: 33. (B) Was 'er nu zo veel nadeels van té wachten, indien zy hunne kleederen niet bewaarden', hoe moest het hen dan niet opwekken, om niet af te wyken, al moesten zy 'er hun goed en bloed by opzetten, van Ie trouwe, die zy aan Godt verfchuldigd waren; noch van de goede belydenisfe, die ',y eenmaal hadden afgelegd in de tegenwooriigheidvan getuigen; maar, integendeel-,. m te waaken, zich te verkloeken in den Heere, en in de flerkte zyner magt, en, des loods, te flryden voor het geloof, 't welk 'un met alle Heiligen tuas overgeleeverd, ten Inde de fchande hunner naaktheid niet aleen bedekt mogt blyven; maar zy, inegendeel-, verfierd mogten zyn met bet yn lynwaad van het Wyf des Lams , welke yn de rechtvaerdigmaakingen der Heiligen , n zy zo verwaerdigd mogten worden, 0111 lede geroepen te worden tot het Avondmaal an de Bruilóft des Lams; Openb. XIX: ,9; naamelyk, dat geestelyk Feestmaal', welk de Heere op zynen heiligen berg voor Ue Volken zal aanrichten, na dat Hy het alleis der vreemde, en de vaste Stad der rannige Volken tot een vervallen hoop zal •maakt hebben , Jef. XXV: «2—7. En dit .-hoort mede (0) tot dat groot voorrecht, welk de Heere Jefus den geenen, die aakten , ter hunner bemoediginge, toe:nt, ^zeggende: Zalig is hy; die waakt,. —'Er zal dan een tyd koomen, dat de eere aan zyn Volk recht zal doen, eit n zyn2 Vyanden de wraak vergelden: aar welke zal dan de Zaligheid zyn, die n deelagtig zullen worden, de geenen, 2 gewaakt hebben , en Hem getrouw bleeven zyn ? Wy kunnen dat niet bee- ter  ïo4 ZALIG. ter beantwoorden, als met de Beloften, die aan hun, met betrekkinge tot denzeltderi hier bedoelden tyd, gedaan worden. Om dat zy zyn Woord bewaard, en zynen naam niet verlochend hebben, zo zal Hy hen ook bewaaren uit de wreder verzoekinge, die over de geheele Waereld koomen zal; Hy zal ook maaken, dat eenigen uit de Synasoze des Satans, die hen voorheen gelasterd en onderdrukt hadden , zich zullen nederbuisen voor hunne voeten , en bekennen, dat de Heere hen liefheeft. Niet alleen di t; maar Hy zal hen ook maaken lot eenen pylaar in den Tempel zynes Godts, die "er nooit weSr zal uitgaan. En Hy zal op henfehryven den naam zynes Godts, en den naam der Stad zynes Godts, naamelyk, des nieuwen Jeruzalems, dat uit den Heemel van zynen Godt afdaalt; en ook zynen nieuwen naam, Openb. III: 9—12, Wat meer is? Zy, die koomen zullen uit die groote Verdrukkinge, welke de Opening van het Zeeyende Zecgcl zal voorgaan, zullen met alleen te vooifrhyn treeden als roemrugtigc Overwinnaars , met palmtakken tn hunne handen, en bekleed met lange witte kleederen , maar ook zullen zy verwaerdigd worden $en Heere dag en nacht te dienen voor zynei throon. Dan zullen zy niet meer hongeren noch dor/len; de Zon en de hitte zullen he, niet meer ftecken: Maar het Lam zal ze let den tot de leevendige fonteinen der wateren 'en Godt zal alle traanen afdroogen van hut tie oogen , Openb. VII: 13—17- Was n den geenen, die. als dan beproefd zulle bevonden worden, eene zo groote Zali^ #«7/beloofd; eene Zaligheid, wel dubbc waerdig, daar voor wat te lyden en ftn den, zo moest het dan ook grootelyl dienen , om hen te waarfchouwen tege zorgeloosheid, .of blohartigheid ; en,_i tegendeel, aan te moedigen, om zie wakker te houden, en dapper te gedra gen, wanneer zy'de toerustingen hunm •Vyanden zien , en daar by deezen wape kreet zouden hooren: Ziet l ik koome t een Dief. Zalig is hy, die waakt, en—-ZALIG zyn ze, die zyne geboden doe op dat hunne magt zy aan den boom des le vens, en zy door de poorten ingaan, Open XXII: 14. Wie is het, die hier fpreek By den eerften opflag zou men wel dc ken, dat het dezelfde was, die vs. 1 liad gezegd: Ik ben de Alpha, cn de Qn ZALIG. ga —. Dus dan de verheerlykte Jefus. Maar daar de geene, die hier fpreekt,niet zegt, myne geboden; maar zyne, de geboden van eenen anderen. En daar de Heere Jefus, vs. 16, het woord, wederom opvat, en wel met een byzonderen nadruk : Ik Jefus — als ware hy in 't vervolden zyner reeden gefluit : Zo denkt men doorgaans, dat dc woorden vaïivs. 14, 15. zyn aan te merken als een Tusfchenreeden van eenen anderen Spreeker; 't zy men daar door Johannes verftaa, of wel den Engel, dien de Heere gezonden had, •om de dingen , in dit Boek voorgekoomen. aan Johannes en door hem in de Gemeenten te getuigen. Doch wie de Spreeker ook moge zyn, wy kunnen van hem leeren, wie het zyn, die zullen moeren instaan en deel hebben aa» 4e 'Voorrechten van die Stad Godts, die voorheen zoheerlyk befchreev.en was, vs. 14. Eu wie ze zyn,die daar van uitgeflooten zyn, vs xc. De Eerften zyn zulken: (K) Dt6 zyne 'Geboden doen. (NK) Om niet in veele bvzonderheeden te treeden , kan men zyne Geboden brengen tot deeze twee: Geloof . en Heiligmaaking. («) Het Geloof. Dat 1 men, met verlocheninge van alle eigene , o-erechtigheid , of die , welke men zou 1 gillen zoeken by andere bloote Schepfels, ■ zich in 't geheel, en voor altoos ,aan den ■> Heere Jefus opdraagc en toevertrouwe , - om door Hem behouden.te worden; zynen .1 naam en leere openlyk belyde en ftand1 vastig aatikleeve, ten trots niet alleen van • -ulrdsch gemakt vermaak .en voordeel ; I maar zelfs ook van bloedige Vervolgm'- gen. Dit is een Gebod van Godt, dat wy s gelooven in den nsiam van zynen Zoon Jefus n thristus, ijoh. III: 23- 00 De Heilign maaking. Want de Wil van Godt ts onze h heiligmaaking, 1 Thesf. IV: 3. Dat is, dat 1- men, naar het onderwys van Godts Zalig5T maakende Genade, Godtloosheid en Waereld1- fche begeerlykheeden ver zaake, en maatiglyk, 'Is rechtvaerdiglyk, en Godtzalig hevc in de te-. senwoordige Waereld. En dus , dat men 1, zvn Geloof leevendig. vertoone in goede e- werken: Werken van liefde tot Godten den b. Naasten: Want het einde des Gebods is lief:? de uit een rein harte, eene goede konfciëntie, n- en een ongeveinsd geloof, 1 Tim. 1: 5. Het 2, seloof, dat in Christus kragt heeft, is wer0. kende door de liefde, Gal. V: 6. Deeze zyne  Z A L I GV m geboden (33) moeten gedaan worden. m de Leevens-kragten van den rechten aensch zo te fterken, ja! zo te verjeugtigen , dat hy , hoe lang Godt hem op Larde ook mogt gelaaten hebben, by het ebruik 'er van fteeds vet en groen zou geleeven zyn. Gelyk 'er nu zo een Boom was r het Paradys, zo was 'er ook een Boom 'es leevens in V midden der Straate, vs. a, •an die Stad Godts , welke Cap. XXI: , 10, genoemd was het nieuw, het heilig 'eruzalem van Godt nedergedaald uit den feemei. Door welken Boom wy niemand iders verftaan kunnen, dan de Heere Jets, dif. elders ook zo genoemd wordt. Hy het Leeven, Joh. XIV: 6; het leeven is ! Hem, Cap. 1: 4, Hy geeft den zynen, het uwig leeven, Cap. X: 28. Den Dood te 'ete gedaan hebbende, heeft Hy het leeven 1 de onverderflykhcid aan het licht gebragt. 'e Vruchten zyner aangebragte gerechtigiid verwekken, verfterken en verecuwi:n het geestelyk leeven in de zynen. De L-uid-Kerk zegt van Plem: Als een Appelom onder de boomen des wouds, zo is myn ieffte onder de , Zoonen. En , gelyk zy ooten lust had in zyne fchaduwe,. zo geigt zy ook, dat zyne vrucht haar gehet* 'Me zoet was, Hoogl. II: 3. Want van deIve moet men zeggen : By deezedingen leeft ■n, en in alle deeze is het leeven van onzen '.st. Want die Hem vindt, vindt het leen, en trekt een welgevallen van den HEEE , Spr. VIII: 35. Daarom wordt van. Wysheid, welke Hy zelf is , ook gegd: Zy is een Boom des leevens den geenen, ; ze aangrypen : Elk een, die ze vast houdt, >rdt welgelukzalige Spr. 111: 18. (BB) ter uit zal nu haast zyn op te maaken, it het zegge, dat iemands magt zy aan O dien  ïöö ZALIG. Mtn Boom, Magt aan iefs tè heb¬ ben, zegt een wettig recht op iets te hebben, en de Magt om 'er gebruik van tc nièakëtti Zo leezen wy Joh. I: 12. ^0 mm Hem (den Heere Jefus) aangenoomen hebben , heeft Hy magt gegeeven Kinderen Gddts te worden; Naame lyk , die m zynen naame gelooven. 't Zal hier dan met andfeïs zeggen, dan dat de geenen* van welken hier gefprooken wordt, recht hebben , om tot dien Boom des leevens te naderen , en magt, om de vruchten 'er van te plukken: Dat is, Christus zich toe te eigenen tot alle die einden , waar toe Hy kun van Godt gefchonken is: Tot Wysheid, tot Rechivaerdigheid, tot Heiligmaakinge , en tot Verlösfinge, 1 Kor. I: 30. Welk laatfte woord de Verheerlyking ook mede m zich oplluit, waarom ook de dag der Opftandinge wordt genoemd de dag der Verlosfingè,Ephef. IV: 30. Geen wonder dan, dat het hebben van deeze magt wordt aangemerkt, als een Zalig zyn. Die deeze Vruchten mag plukken, geniet Gerechtigheid, Vreede, en Blydfchap door den Heiligen Geest, en dat zyn dingen, waar dooide Ziel, als met fmeer en vetheid, wordt verzadigd. En, gelyk hy, by het genot % van Zalig leeft , zo fterft hy ook ïr een zeker vooruitzigt op de volle verzadi ging met vreugde voor Godts aangezigt, et, de lieflykheeden, die uit zyne rechteband zullen te genieten zyn eeuwiglyk. (L) He ander Voorrecht is , het ingaan door d Poorten. Gelyk het Paradys eenen ingang had, zo heeft de Stad Godts , volgen Cap. XXI: 13, haare Poorten, Wat mei door die Poorten ook moge verftaan, ze ker is het, dat het ingaan door dezelve t kennen geeve, dat men , als een Medt burger der Heiligen , mede in deeze Sta inwooninge hebbe , en deel aan alle d Voorrechten, die daar in genootcn woi den. Zo leest men Jef. XXVI: a. Doet c, foorten open, op dat 'het rechtvaerdig Volk \ ingaa, 't welk de getroiivfighecden bewaar En hoe groot een voorrecht dat was, ka men afneemen uit 't geene van die Stad vs. 1, gezegd was. Dat het was ee 'Sterke Stad, aan welke Godt heil /lelde t muuren en voorfchansfen. Hoe veel gro< ter een voorrecht zal het dan niet te agte '■zyn, door de Póórten 'te mógen 'ingaan t< 10 eene Godts Stad;, als dit-Nieuw Jen ZALIG, zalem is., vail 't welk zulke heerlyke dmgern gezegd waren. Eene Stad, waar in geene vérv'loekinge meer zal zyn ; beftraald door de 'heerlykheid van Godt en het Lam; verrykt met de eere en de heerlykheid van de Volken, die Zalig worden, en van de Koningen der Aarde ; welker Burgers , als Koningen , zullen heerfchen in eeuwigheid, Cap. XXI: 23,.24, XXII: %*A>.$> Met recht wordt dit ingaan door de Poorten dan mede gebragt tot het Zalig zyn der geenen, van welken hier gefprooken wordt. (0,8) En dat nog' zo veel te meer , als wy ons dit Voorrecht voorftellen in zyne betrekkinge tot het naastvoorgaande. Want zo groot een ongeluk het voor Adam was* dat Godt hem, na dat hy gezondigd had,' den toegang tot den Boom des leevens verfperde , door Cherubim te feilen aan den, ingang des hofs, gewapend met een vlam», mig lemmer ecnes zwaerds, Genef. III: 245 zo groot een geluk is het, in tegendeel; dat men, nu de tweede Adam; de Heere. Jefus, eene eeuwige gerecbtiglieid heeft aangebragt, wederom tot Hem , als tot den Boom des leevens, moge toegaan, en eeten van zyne vrucht , die ten eeuwigen, leeven is. Maar, gelyk voorheen dzBoom des leevens niet buiten, maar alleen in hei midden van het Paradys was, Genef. II: 9 i zo is ook die Boom des leevens, van welken wy thans fpreeken, niet buiten, maar ■ alleen in 't midden der Straate van hel nieuzl? • Jeruzalem, vs. k Wat nut zou het nu ■ iemand geeven, dat die Boom daar was ; zo het ingaan in die Stad hem niet werd 1 toegclaaten? Zal dan de magt van iemand ■ zyn aan dien Bom des leevens, zo is het ; noodig, dat het hem ook vry ftaa door de . poorten in te gaan. Aan de Zaligheid van I het eerfte zou hy geen deel kunnen kry; o-en, zo het laatfte hem niet toegelaateïi - wierd. En daarom worden deeze twee 'e dinp-en hier zo onaffcheidbaar byéén ger voegd. (js) Maar nu zal het. 'er op aant. koomen, in welk een verband deeze Voorn rechten ftaan met het doen van zyne gebo, den. Moet dat worden aangemerkt als de n verdienende oorzaak van deeze Voorrech>t ten, en van het Zalig zyn, dat in het ge>- not van die geleegen is? 't Zou wel zo II fchynen, om dat 'er ftaat: Zalig zyn 'zy^ )t die zyne geboden doen, OPDAT. Zonder nu de verdienrtelykheid der werken te  Z A L I o: beilryden: Zb merke men aan, dat in de Poorten van het Nieuw Jeruzalem Engelen waren, Cap. XXI: 12. Niet om die te lluiten en te ontlluiten;' want ze zouden fteeds openftaan, vs. 25. Waar toe dan? Zekerlyk tot hetzelfde einde, als Poortiers dom Jojada gefield waren aan de Poorten van het Huis des HEEREN, om zorg te draagen, dat niet iemand inkwam , die in eenig ding onrein was, 2 Chron. XXIII: 19. Dit zo zynde., zo moest 'er voor deeze Engelen eene keur zyn, wie zy-, niet naar hun willekeur en oordeel, maar naar de kenmerken van Godt zelf in zyn Woord opgegeeven, al, of niet mogten'laaten inkoonïen. Voor de geenen, die zy moesten buiten houden, was de keur: 'Die verontreinigd is, die grouwelykheid doet, en leugen fpreekt, Cap. XXL: 27. 'Deeze keur worde nader opgegeeven Cap. XXII: 15. Maar buiten zullen zyn de Honden, de Tooveraars, de Hoereerders —. Juist zulke Zondaars, welker wanbedryven openbaar waren, en dus door de Engelen l die in de Poorten waren , konden beoordeeld worden. Maar de keur der geenen, die inkoomen mogten, was , dat hunne naamen waren gefchreeven in het Boek des Leevens des Lams , Cap. XXI: 27. Maar daarin te leezen, was den Engelen niet gegeeven. 'Er moest dan ook eene keur zyn van iets uitwendigs, 't welk onder hun oordeel vallen konde : En dat was het doen van zyne Geboden, volgens ons 14. vs. Dit was het, waarop de Engelen letten moesten. Die dan aan de hier voorgeftelde Zaligheid wenfehen deel te hebben, die moeten zich beyVeren zyne geboden te doen, Opdat het hun moge toegelaaten worden door de Poorten in te gaan, en te naderen tot, en te gebruiken van den Boom des Leevens; want dat is het voorrecht, 't welk Godt zelf aan zulken heeft toegekend, waarom dc Engelen hen dan ook vryelyk mogen laaten ingaan. Want die het gebod des gelooft doet, heeft magt aan deezen Boom des leevens. Want dc Wil Godts is, dat die den Zoon aanfehouwt, en in Hem gelooft, het eeuwig leeven hebbe; en dat de Zoon hem opwekke ten uiterflen dage, Joh. VI: 40. Maar daar het oprecht "Geloof moet werkzaam zyn in , en kenbaar wordt door het beyveren der Heiligtnaakinge, zo moet het doen van dat gebod ZALIGHEID. ïof 'er ookbykoomen: En die dat doet, heeft ook magt aan deezen Boom des Leevens; want Christus, geheiligd zynde, is allen, dis Hem gehoorzaam zyn , eene oorzaak geworden der eeuwige Zaligheid, Hebr. V: 9. ZALIGHEID. Zo dra wy dit woord in onze taaie hooren noemen, bepaalt het ons denkbeeld aanftonds tot een zo groot Goed,'t welk heil en vergenoegen in zich opfluit, en ons , door het genot 'er van, weezenlyk gelukkig maakt. (K) Aan Godt wordt Zaligheid toegekend, by wyze van Loffpraak,Openb. XII: 10.XIX: £ 'tZy, om Hem te verheffen, als den in, en van zich-zelven Zo hóógst volgelukzaligen Godt, die, in het bezitten van alle zyne onuitlpreckbaare Volkoomenheeden , dat alles, wat Zaligheld heeten kan, zo overvloedig bezit, dat Hy, tot vermeerdering daar van, nooit iets-buiten zich noodig gehad heeft, ook nog niet noodig heeft, en ook nimmer noodig krygen zal. 't Zy, om met een dankbaar hart en tong te verheffen het heil, de Zaligheid, welke Hy der Kerke had toegebragt , door haar te verlosfen van, en te verheffen boven haare Vyanden. Daar van daan roemt zy ook elders: Dag by dag overlaadt Hy ons: Die Godt is onze Zaligheid. Die Godt is ons een Godt van volkoomene Zaligheid, Pf. LXVIÜ: ao, aï. (IQ Christus wordt de Zaligheid genoemd , Luk. M: 30. By het zien van Hem , zeide Simcön : Myne oogen hebben moe (Godts) Zaligheid gezien; en toenHy tot de Samaritaanfche Vrouw "zeide: De Zaligheid is uil de Jooden , Joh. IV: aa, zeide Hy dat van zich -zelvën. Ply is de Zaligheid in zich-zelven; Ply is den Zynen eene Oorzaak geworden van eeuwige Zaligheid; en waar Hy in genade inteert, brengt Hy dc Zaligheid mede. "Waarom Hy ook zeide, toen Hy tot Zacheus was ingegaan: Heeden is deezen huize Zaligheid gefchied, Luk. XIX: 9. Q) Zaligheid worden ook genoemd de Middelen, die een Godt van goedheid aan den mensch verleent , om zalig te kunnen worden. Hoe zullen wy ontvlieden , fchreef Paulus aan dc Hebreen, Cap. ïï: 3, indien wy op eene zo groote Zaligheid geen agt geeven-, welke is begonnen verkondigd te worden van den Heere—? En, om dat het Gode behaagt, door hel Woord der predikinge zalig te maaken de geenen, die gekovin, zo wordt hét- O a zei-  ?:o8 ZALIGHEIDE zelve genoemd het Euangelie der Zaligheid, Ephef. I: 13. En de Tyd , welken Godt ons gunt, om, onder het toedienen der daar toe ftrekkende middelen, tot verkryginge van Zaligheid te kunnen geraaken, heet daarom een ivel aangenaame tyd, een dag der Zaligheid, 2 Kor. VI: 2. (1) In 't byzonder verftaan wy door de Zaligheid dat groot Heil, 't welk Christus den zynen verworven heeft, en daadelyk deelagtig maakt, aanvanglyk in dit leeven , en voltooijen zal na dit leeven. CNtf) Paulus fchreef aan de Romeinen, Cap. XIII: 11. Dc Zaligheid is ons nu nader, dan toen wy eerst geloofd hebben. Dat kan men ook zeggen van de geenen, welken , na dat. Hy ze eerst getrokken heeft uit de magt der duisternisfe, en overgezet in *t Koningryk van den Zoone zyner liefde , ook doet deel hebben aan de onwaerdeerbaare goederen van dat Koningryk ; niet alleen maar aan die genade , waar door het. verftand meer verlicht wordt om te weeten de dingen, die ons van Godt gefchonken syn;, waar door de wil meer geheiligd,, en de vermogens ten goede vermeerderd worden, om meer overvloedig te worden-in heiligen wandel, en Godtzaligheid: Maar ook ' aan die Gerechtigheid, waar door het hart wordt gereinigd van de kwaade Konfciëntie, zo dat men , onder het geleide van den Geest des Zoons, die de Geest is der aanneeminge tot Kinderen , met vrymoedigheid tot Godt naderen, en tot Hem zeggen kan: jtbba Vader ; aan dien Vreede , die een Vreede Godts is, die alle verftand te boven gaal, en hart en zinnen bewaart in Christus Jefus; aan die blydfchap door den Heiligen Gezwaai- door vreugde in hel harte komt, meer dan ten tyde, dat der Godtloozen koorn en most vermenigvuldigd zyn, om dat men zieh in Godt kan verheugen, als denGodl der blydfchap- zyner vci-heuginge.. Dit zyn dingen, waar door de Ziel, als metfmeet t,n vetheid wordt verzadigd', en haare fchat ka-meren vervuld worden tot alle de volheic Godts; en dus met recht Zaligheid te noe men zyn, waarom 'er ook gezongen wordt IVel gelukzalig is hy, dien Gy verkiest, er doet naderen, dat hy. woone in uwe Voorho. ven: Wy, zullen verzadigd worden met be goede van uw Huis, met het heilige van. u-u Palleis, Pf. LXV: 5.. Dan,, hoe groot di< Zaligheid ook zyn moge ,.. ze is evenwe Z A LI Gi HE ID. tóaar ten deele. Qi). De Volmaakte is be* waard voor het toekoomend leeven, welke, («) vooreerst, de, Ziele zal deelagtig worden, wanneer- ze , verlost uit het ligchaam deezes doods, en verheeven boven het bereik van alle kwaade verzoekingen en vyandelyke aanvallen, zaltoegelaaten zyn tot de onmiddelyke gemeenfehap van haaren Volzaligen Vcrbonds-Godt. Deeze is de Zaligheid, der Ziele, van welke Petrus fpreekt, en die hy noemt het einde onzes Gelooft, 1 .Br. I: 9.. O) Daar na ook het Ligchaam in deOpllandinge der Rechtvaerdigen , wanneer Christus deeze onze verneederde ligchaamen het geweld des doods ontweldigen, en zynen verhëerlykten ligchaame gelykvormig maaken zal door dm kragt der werkinge, waar door Hy alle din- fen zich-zelven onderwerpen kan, Philipp. II: ai. Deeze is die Zaligheid, welkebereid is om geopenbaard te worden in den: laatften tyd, 1 Petr. I: 5- Vraagt, men , waar in die beftaan zal V Wie zal het ons recht kunnen zeggen ? Paulus-, die opgetrokken was geweest lot in den derden Heemel,. tot in het Paradys Godts r heeft zich niet onderwonden, daar van een juiste befchryvinge te geeven;. want de dingen, die hydaar had gezien en gehoord, waren onuitfpreekelyke dingen. De Oude Kerkeleeraar Auguflyn oordeelde, dat het ligter ware te zeggen,, wat.'er in de Zaligheid, of het eeuwige Leeven niet,, dan wat 'er al zy. „ Daar ,. zegt hy, is „ geen Dood, geen Róuwe, geene ver,, moeidheid, geene zwakheid, geen hon„ ger, geen dorst, geene hitte, geene „ behoeftigheid,geene treurigheid,noch „ droevenisfe." Zo fchryft 'er ook Inno.centius van : „ Een Leeven zonder dood.,. „ Zekerheid zonder vreeze,. Aangenaam-„ heid zonder fnierte, Gerustheid zonder „ arbeid, Schoonheid zonder leelykheid, „ Sterkte zonder zwakheid, Rechtheid „ zonder verkeerdheid, Goedheid zonder ' „ kwaadheid. Waarheid zonder bedrog,,. . ,, Gelukzaligheid zonder elende—." Zo; weinig men het Licht en de Schitteringen i der Zonne kan fchilderen met een' doove■ houtskoole, even weinig zal een Mensch,,. ! wat al heerlykheid, genoeglykheeden en t- vreugde hy zich. ook .voorftelle , een ih : alles'voldoenend denkbeeld kunnen maali ken van de heemelfche Zaligheid, Al wat kees?.  ZALIGHEID. 'heerlyk is in het ryk der Natuur, al wat heerlyk is in het ryk der Genade hier om laag , is daar by aantemerken , als niet verheerlykt in eenigen deele: Want het zal zyn een uitneemend, een gantsch zeer uitneemend , ja ! eeuwig gewicht van heerlykheid. Al wat vreugde heeten kan ,' is daar by aan te merken als eene niet noemenswaerdige vreugde : Want het zal eene vreugde, eene verzadiging met vreugde zyn , welker weêrgaê nooit oog zag, nooit oor hoorde, noch ooit, by verbeeldinge , in het harte van eenig mensch opklom. ZALIGHEID (Ook zal Hy my tof) zyn: Maar een Huichelaar zal voor zyn aangezigt niet koomen, Job XIII: ió. Job verdeedigt zyne Oprechtheid tegen zyneergdenkende Vrienden ; en dat doet hy, als in de tegenwoordigheid van Godt, die zyn hart kende, en op wien hy zich beroept. Uit ditgezigtpuntzyn deeze woorden te befchouwen. Laat ons eerst zien , wat Job van zich-zelven, en dan, wat hy, by tegenöverftellinge, van den Huichelaar > getuigt. GS) Van zich-zelven heeft hy een groote, en hem in zynen druk zeer > bemoedigende verwachtinge : Ook , zegt j hy, zal Hy my tot Zaligheid zyn. (NN) Men <■ zou dit met Profesfor Schallens kunnen * vertaaien: Ook dit zelf zal my tot Zaligheid 1 zyn. Dan zal ook dit zelf dat geene zyn, r waarvan, hy vs. 15. had gefprooken, te c weeten, dat de Heere hem doodde." Ware 1 „ ik zo een Sehynheiiige, zo een bedek- h „ te Godtlooze , als gy lieden van my g .„ denkt : Hoe verfchriklyk zou my dan k ,■» het fterven zyn ! Maar het is 'er zo ver- n. „ re van daan, dat ik voor den dood vree- P „ ze, dat ik dien veel meer met verlangen 'I 55 te gemoete zie. Behaagt het Gode my le s, te dooden : Dat zou in uwe oogen voor ly „ my een welverdiende ftrafre zyn. Maar, vi watmy betreft, ik oordeele 'er geheel di „ anders over. Ook dat zelf zal my tot Za- z) „ ligheid zyn» Plet leeven is 't, 't welk di 5, my zo veele bittere elenden doet bezuu- de „ ren: Maar de Dood zal 'er my het ein- w; „ de van zyn -r en niet alleen dit: Maar M 5, my ook ftellen in het bezit van dat be- ha flendig Weezen, 'ü welk Godt heeft, wech- he „ gelegd voor de Opreclnm^ Niet te on- my rechte! Voor zulken , die hunne- Zielen te, ptt mldocu kunnen kveelsu turn G9dt% als ge ZALIGHEID- so$ den getrouwen Schepper, verliest de Dood zyne verfchriklykheid ,en het fterven wordt bun een gewin. Zy. worden verlost uit hes ligchaam deezes doods, en gaan in in de. vreugde hunnes Heeren —. Zy zullen rusten op hunne ftaapfteden; een iegelyk, die in zync oprechtheid gewandeld heeft, Jef. LVIP1 Daarom is het: Zalig zyn de Dooden, 'die in den Heere fterven , van nu aan : Jat zegt de Geest, op dat zy rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hun, Openb. XIV: 13. Daar nu Job zyner oprechtheid zo wel bewust was, dat hy had durven zeggen : Ik zal tot den Almag. tigen fpreeken, en ben belust my te verdeedigenvoor Godt, vs. 3., zo konde hy met grond verwachten , dat het hem tot Zalig, beid zou zyn, zo de Heere hem doodde, (33) Maar men kan ook de vertaalinge der Onzen behouden: Ook Hy zal —. («) Wie is |an die Hy? (««) Sommigen meenen, dat Job bepaaldelyk het oog gehad hebbe op Jen Zoon van Godt , in wiens Borg-Gerechtigheid alleen de Zaligheid van Zoniaaren ftaat. Job kende dien als zynen 'erlosfer, en verwachtte hem ook tot-^aigheid, wanneer Hy ten laatflen zou oplaan over, of om het ftof, en dat hy Hem 'an uit zyn vleesch aanfehouwen; ja! voor icb, hem tot heil, aanfehouwen zoo-, Cap. CIX: 2.5—27. Ge#) Maar behaagt dit niet, renverftaa'er dan in't gemeen Godt door,, ie den zynen in nood en dood tot een lotzfteen des harten is, en vervolgens ook undeel is tot in eeuwigheid. Konde nuJob9 elyk hy waarlyk konde, Godt aanmeren , als zynen Godt, dan konde hy ook st verzekerdheid des geloofs zeggen , dat [y hem (£) tot Zaligheid zou zyn. (««*> :r is 'er onder de Uitleggers, die wiln, dat Job alleen gezien hebbe op een delyk heil. Dat hy zich troostte met he't loruitzigt , dat Godt hèm nog eens in t leeven uit zyne elenden verlosfen , irt nen voorigen geluk-ftaat lierffellen, en ar door voor het oog zyner ergdenkenVrienden. rechtvaerdigen zoude, 't I's iar,. dat Is gefchied,'Cap. XLII: 7—.. aar had Job daar van het vooruitzigt ged.,zou hy-dan wel' zo vuurig gewenscht bben : Och F dat het Gode beliefde, dat' By verbryfelde —en een einde metmy maa&~ ' Cap. VI: 9. In plaatfe van zo iets te moete te zi$nr verwachtte hy niet art- D 3 dera»  tro ZALIGHEID. Ml dan dat Godt den dood over hem had beftemd: Gy zyt veranderd m eenen Ureeden tegen my : Want ik wfrf"* Gymy ter dood zult brengen, en tot betbuts der faamenkomfte aller leevendtgen , Cap. XXX: ar, J, a3. Qf) W/Jt%3s die Zaligheid, welke het einde des Geloofs is; welke Godt voor de zynen bewaart m de Heemelen, en zy eerst zullen deelagug worden, na dat het aardseh huis hunnes Lahernaktls zal verbrooken zyn; want zal men by Godt gaan inwoonen, men moet eerst uitvjoonen uit het ligchaam : Daarom genoemd de Zaligheid der Ziele, 1 Petr.,1:9. Maar waar in zal dezelve beftaan i Daar in, dat Godt zo eene Ziele tot zyne onmiddelyke Gemeenfehap toelaat, en zichzelven aan haar te genieten geeft, als haai Hoogfte Goed, op dat zy, bevryd var druk en kommer, in Hem vinde de volk verzadiging van alle haare begeerten, ze als die zich uitftrekken na zo iets, c welt volmaakt en beftendig is; en dat met maai 'ten deele, maar in het geheel; niet maa voor eeaen tyd, maar voor eeuwig en al toos. Die Godt zo genieten mag , ka: Zea;°-en, dat Godt hem tot Zaligheid is; ja 'tot eenen Godt van volkoomene Zaligheid Pf LXVIII: ai. Dit nu was de Zalh béid, op welke Job wachtte, en welk "hv zich-zelven toekendè,om dathy wist in wien by geloofd had. Het geloof "nu is cc vaste grond der dingen, die men hoopt, t een bewysder zaaken,die men niet ziet. H( zeer hy dan ook nu rampfpoedig en ele dig was, en nog daar toe ten kwaade ve dacht gehouden van zyne Vrienden, 1 wist evenwel, dat zyn Getuige in den Ht mei was, en vertrouwde, dat die, na hy nog een weinig tyds zou geleeden hebbe zyne ziele zou bevryden van het geweld 1 helle , en tot zich opnèemeii in heerlykht Zou hy nu hier van met zo veele verz< kerdheid wel hebben - durven fpreeke indien zyn geweeten hem zo wel had 1 fchuldigd, als zyne Vrienden ? Imm neen! Daar van was hy ook by zich-i ven ten vollen overtuigd. Ten blyke d van (3) voegt hy 'er aanftonds by: M, een Huichelaar zal voor zyn aangezigt , koomen. (NX) In deeze woorden ligt <3 zc waarheid opgellooten: Dat Godt et 'grouwel heeft aan den Man des beclrogs. Zo een Man is de Huichelaar. Zulk e ZALIGHEID. die wel eene gedaante heeft van Godtzaligheid; maar die de kragt 'er van verlochent. Die, onder den fchyn van eene naauwgezette Godtsdienftigheid, fteeds met eene booze gierigheid giert voor zyn huls, om Zyn nest in de hoogte te /lellen, en zich - zei ven , ten koste van zynen Naasten , te verryken. Gelyk de Pbarizeën en Schriftgeleerden , die van buiten den menfchen toefcheenen rechtvaerdig te zyn; maar van binnen vol geveinsdheid en ongerechtigheid waren; Die, onder den fchyn van lang te bidden, de huizen der Weduwen op-aten, Matth. XX11I: 14, 28. Zulk een (/3) zal voor Godts aangezigt niet koomen. Als wy ons Godt hier voorftellen als des menfchen Zaligheid, zo zal deeze fpreekwyze te kennen geeven, dat hy tot Godts Ziel - zaligende Gemeenfehap niet zal worden toegelaaten; dat hy voor Godts aangezigte, waar by alleen verzadiging van vreugde is, niet zal koomen; dat hy voor eeuwig daar van • zal moeten verw-yderd blyven. Des HEE- • REN aangezigt aanfehouwt de oprechten; . zy zullen voor zyn aangezigt blyven , Pf. 1 XI: 7. CXL: 14. Maar die de paden der op! rechtheid verlaaten, en voor Godt en met de , menfchen verkeeren met een dubbel hart, en dubbele tonge zal Hy affnyden, en doen e nederdaalen in den put des verderfs. Het deel der Geveinsden zal zyn ter plaatfe, daar n wceninge is, en knerfinge der tanden, Matth. n XXIV: 51. Want een kuichelagtig Volk is ie een Volk zyner verbolgenheid, Jef. X: 6. i- (0,8) Maar Hellen wy ons Godt voor als r. Richter, die, zonder aanzien van PerfociV nen,een icgelyk oordeelt naar zyn werk, zo zal deeze Spreekwyze aanduiden, dat dt de Huichelaar voor Godts aangezigt niet zal rj kunnen koomen , gelyk Job ~wcnschtc 'er fer Voor te koomen, om zich te verdeedigen, id en zyn recht voor zyn aangezigt ordentelyk •e- voorie ftellen, Cap. XXIII: 3, 4. En verti, ftoutte hy zich dat te doen, hy zou even je- weinig in 't gerichte kunnen beftaan, als de irs openbaare Godtlooze. De Huichelaar mag "el- -de menfchen bedriegen; maar Godt, die aar zich aan geenen fchyn vergaapt, maar een zar Oordeeler is der gedachten , en binnenfte liet overleggingen des harten, zal hy niet kunee- nen bedriegen-. Die zal hem zyne huichenen laary ordentlyk voor oogen ftellen , en O) hem veroordeeld doen -uitgaan , - om een en, 'eeuwig -verderf te lyden van het aangezigt ' des  Z-ALIGHEI D* ia Heeren, en van de heerlykheid zyner jhrkte. (32) Dit nu zo zynde, zo ziet men, hoe groot een onderfcheid 'er was tusfehen dc verwachtinge van Job, en die van den Huichelaar. Zyne verwachtinge was., dat zelfs zyn dood, en , na zynen dood , Godt hem zou zyn tot Zaligheid., Maar, by wyze van tegenöverftellinge; maar de Huichelaar heeft niet de minfte hoppe op Godt. Als zyn ontwaakt geweeten denkt aan zynen dood, en aan het koomen voor Godts aangezigt, zullen fchrik en beevinge hem aangrypen , en zyn uitgillen zal zyn.- Wie is ''er onder ons, die by een verteerend vuur, die by een' eeuwigen gloed woonen kan ? Jef. XXXIII: 14. Zou Job nu zo hebben durven fpreeken , indien hy zo een Huichelaar ware geweest, als zyne Vrienden meenden , dat hy was ? Maar,gelyk hy van Godt getuigenis had, dat hy was oprecht, vroom, Godtvreezend, *lry Ulten, ze dus: Da§ h dag over. aadt Hy ons,. die Godt is onze Zaligheid. >elal (*«) Twee dingen zyn dc inhoud 'an hunne Loffpraak. (A) Daa by dn* verlaadt Hy ons: (AA) Hy overlaadt ont a; Zo hebben het de Onzen vertaald En an zou de zin hier op neer koomen: Hy omt ons voor met zyne goede Zeegeninl en van het goede: Die gaaven, die Hk> pgevaaren zynde in de hoogte, nu uiteelt onder de menfchen; die geestelyke, die 'emelfcbe Zeegeningen , waar by de ziéh eft. Naar de meer overvloedige bedeenge des Nieuwen Testaments oveflaadè Jy ons daar mede zo overvloedig, dat onze 'ele als met fineer en vetheid wordt ■verza'gd, dat wy 'er van vervuld zyn, ^élyk m  tik ZALIGHEID. de hoeken van het altaar, (b) Doch anderen verkiezen de woorden U7-DÖP' te vertaaien: Hy (de Heere) belaadt zich, of, in den toekoomende tyd , zal zich belaaden, den last op zich neemen,yoor ons. De Hoos-geleerde as Water verkiest deeze vertaaling , en fchryft 'er dus van in de Naleezimen van de Byzonderhecdeny&n Prof. Hof/lede, p. 579- » Dus behoude ik „ niet alleen de geweone beteekenis van „ ÜDV " ( 't welk doorgaans gebruikt wordt van het cflaaden van lasten , die zwaar zyn om te draagen, zo als te zien is Genef. XLIV: 13,1 Kon. XII: 11, Neh. IV: 17. &c.) „ en voldoe ook aan d£ „ kragt der uitbreidinge , vs. ai ; maai „ de nadruk van ïlJ^ wordt ook in agt ge„ noomen. Men vergelyke Gen. XI: 3. Z Exod. IV: 16, Pf. XXVI: 8." Maai wat is het nu , waar mede Hy zich vooi bun belaaden zoude? Ik meen met de zorgt voor hun. Zorgen koomen ook voor ondei het denkbeeld van een bezzvaarenden last Paulus zegt, dat de zorg van alle Gemeen ten hem daaglyks overviel, a Kor. XI: a8 De Geloovigen konden dan in alles hunne/ we" op Hem wentelen; want Hy zou ziet belaaden met de zorge voor hun. Gelyl Hy zyn Oude Volk had opgenoomen en ge draagen alle de dagen van ouds, zo zou H; ook hen draagen: Zorg draagen voor hu: geestelyk onderhoud', uit zyne volheid'hun doe, tcekoomen genade voor genade , op dat z mogten uitgaan en toeneemen, als mestkai veren. Zorg draagen ook, dat zy, war neer zy zouden koomen in het vuur en 1 het water der verdrukkinge, daar in nie bezwyken mogten. In alle hunne benaauwc heeden zou Ply als een gevoelig deel ne< men, hen onclerjleunen met de rechterban zyner gerechtigheid ; zo bekragtigen m kragt naar den inwendigen mensch, dat 2 in den boozen dag van verzoekinge zoud kunnen ftaan, weder ftaan en, alles verric hebbende , ftaande blyven ; en ze eindel} door zyne Genade eh Liefde 'er uit verlosfe De reede, waarom ik deeze twee dingi te faamen voege, ontleene ik uit de nade uitbreidinge. Met opzigt tot het eer! konden zy zeggen : Hy is onze Zalighei En met opzigt tot het andere : By d HEERE zyn uitkomften tegen den dood. 'P yergrootingc van zyne Liefdezorge, (BI ZALIGHEID. voegen zy 'er by: Dag by dag. Dat'is, geduuriglyk , gelyk Pf. XIX: 3. De dag aan den dag ftort overvloedig fpraake uit. En Pf. LXi: 9 , opdat ik myne gelofte betaaie dag by dag. Zy vertrouwden dan, dat Hy ze niet alleen zou opntemen van den buik, en draagen van de baarmoeder af; maar dat Hy ze ook draagen zou tot den ouderdom en de gryzigheid toe, volgens zyne belofte, Jef. XLVI: 3 , 4. 'Er zou dan geenoogenblik zyn, dat de zorg voor hun Hem niet op het hart zou liggen. De Be■ ■waarder Israëls zal niet fluimeren, noch ftaapen; Hy zal de zynen bewaaren in hunnen uitgang en in hunnen ingang van nu aan tot in eeuwigheid, Pf. CXXi: 4 , 6. (B) Het ander gedeelte van hunne Loffpraak klinkt nog hooger: Die Godt (is) onze Zaligheid. (AA) 7KH, met een Vingerwys: Die lieer e, die, gelyk Hy de Jdonaïis, de Grondvest zyner Kerke, ook de 7X, El ■ is , de Sterke Godt, fterk in zyne kragt, . ' die, blykens zyn Zeegepraalend Opvaa• ren- in de hoogte, vs. 19 , zich heelt be. toond Sterk en geweldig te zyn in den firyd; 1 die Dood, Duivel en Helle overwonnen, t en de Gevangenisfe, als in triumph , ge: vanglyk heeft wechgevoerd. Die Godt (BB) - is Onze Zaligheid. Gelyk wy Hem verr wacht hebben-, dat Ply ons'Zalig maakte, zo 1 kunnen wy ons nu verblyden en verheugen 1 in zyne Zaligheid. Hy heeft ons verworr ven de Verloslinge van onder het moorc- - geweld des Duivels, van onder den Vloek - en het Juk der Wet; de Vergeevinge van a Zonden-fchuld enftraffe, en een erfdeel t onder de Geheiligden , het recht op het. r- eeuwig leeven. Die Zaligheid heeft Hy :- ons verworven ; die past Hy ons ook toe: d Die gaven, die Hy heeft genoomen, om uit °,t te deelen onder de menfchen, gerechtigheid, y vreede en blydfchap door den Heiligen Geest, n heeft Hy ook ons gefchonken; des wy, bt als deelgenoDten van het goede zyner Uitk verkoorenen , ons kunnen verblyden met de n. blydfchap van zyn Volk, en beroemen met zyn :n erfdeel. Dan deeze dingen, hoe heerlyk, re hoe heuglyk die ook zyn, zyn maar Eerte ftelingen van die groote, die eeuwige Zad. ligheid, die den zynen is wechgelegd in °,n de Heemelen. Die heeft Hy'ons verwor-, ot ven: Als de Overjle Leidsman onzer Zalig5) heid, zal Hy ons in die ook eens inleiden. J ' Over-  ZALIGHEID. Overheeden en Magten , Verdrukkingen en Benaauwdheid, Honger en Zwaerd mogen ons die betwisten; maar nooit zullen zy 'er ons van kunnen ontzetten. De El, de Sterke Godt, dc Magtige Jakobs, heeft zich belaaden met de zorge voor ons. Hv zal ons in zyne kragt bewaaren tot de Zaligheid , die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatJlen tyd, (fifl) Zo groote wcldaaden hadden zy aan deezen Heere hunnen Godt te danken. Hy zorgde voor hun, zyn nooit Animerend oog llocg alle hunne belangen gade. Zyn arm, die een arm is met magt, was bun tot eene fehaduwe aan hunne rechterhand. Hy was hun licht, hun heil, hunne leevens - kragt. 'Hy zou in eeuwigheid niettoelaaten, dat de Rechtvaerdige wankelde. Hy zou hunne rechterhand vatten, hen leiden door zynen raad^ en daar na opnoemen in zyne heerlykheid. (f) Geen wonder dan, dat zy zich-zelven, en malkanderen opwekken , om dien Heere toe te brengen de eere zynes naams, zeggen- \ de: Geloofd zy de Heere! Zo past het, dat de Verlosten des Heeren , de Liefhebbers zyns. hells, willen zy zich niet gelyk ftel- \ len aan de geenen, die de valfche ydelhee- , den onderhouden, en hun lieder weldaadig- ] beid vergeeten , geduuriglyk zeggen: De \ HEERE zy groot gemaakt! Hoe zeer hun ; dit ter harte ging, blykt daar uit, dat c deeze Loffpraak wordt beüooten met het woordeken Sela. Een woord, 't welk be- h hoort tot deMufick der Hebreen; maar « van welk een gebruik het was, is onz.ee'- 0 leer. Volgens den Geleerden Altins zou d dit Sela .met veel verfchillen van het Da „ Capo ui de hecdendaagfche Mufiek, en m dus hebben moeten dienen, om aan te dui- kt den, dat het Zangchoor deiiaastvoorige zt woorden , meerder nadrukshalven , nog ei eens her haaien, vm nieuws aanheffen moest, n: en, mooglyk wel, met eenige verheffinge vi van /tem en toon. Indien deeze gedachte ee grond heeft, zal ze hier wonder wel te hi pas koomen. He Weldaaden, zo even ge- 0r me d, waren zo voortreffelyk, en de roem- vc verheffinge er van was zo billyk, dat die nu nog wel eens mogten herhaald worden. Ai Hm was dit Sela daar toe een opwekkend B-\ teeken Wy zjen in het 21. vs. dat de. de Herhaa/mge ook aanftonds volgde : Die Ht Godt is ons een Godt _. Indien wy vooronder- hu. nellen, dat onze woorden mede behooren dei Xu Deel, L Stuk. ; ZALIGHEID. 113 c?f A.^,Lofzang-> welken de Zangers en de Speellieden hebben aangeheeven in 't mid. den der trommelende Maagden, van welken wy leezen vs. 0.6; zo mogen wy denken, dat, na dat de eene Reije had gezongen Die Godt is onze Zaligheid, de andere Reiie zich door het woordeken Sela heeft laaten opwekken, om dit, by wyze van wcérzane te herhaalen, en, gelyk met eene no* kragtigcr uitbreiding , zo ook met eene nog fterker verheffinge van gejuich: Die Godt, die u een Godt van Zaligheid is, is ook ons een Godt van volkoomene Zaligheid: En by den HEERE Heere zyn uitkomjlen tegen den dood. («9 Zy beroemen zich 111 Hem over twee uitneemende Weldaaden. («) De Eerfte was, dat Hy hun was een Godt van Zaligheeden, in 't meervouwd, 't welk, naar den (preektrant der Hebreen zegt, van groote, of volkoomene taligheid. De gerechtigheid , die Hy ïeelt aangebragt, is eene eeuwige gerechigheid, Dan. IX; 24. De Verlosfing, door riem te wege gebragt , is eene eeuwige ^erlosftng, Hebr. IX: ia. De Zaligheid, vaai van Hy de verdienende Oorzaak is ;eworden, is eene eeuwige Zaligheid, iebi. V: 9. Hy is ons een onuitputbaare n-on van Zaligheeden. Zaligheid in , en laligheid na dit leeven. Zaligheid voor e Ziel, die Hy vervult met de vreugde an zyn heil, en welke Hy ook, na den ood, zal doen verkrygen die Zaligheid, 'elke het einde haares Geloofs is. Zaligheid jk voor het Ligchaam, 't welk Hy , in ; opftandinge der Rechtvaerdigen , Zym verhëerlykten ligchaame zal gelykvormig aaken, op dat wy dus , na het ontwaan, met zyn beeld verzadigd, zyn aangegt in gerechtigheid aanfehouwen mogten , 1, als zyne mede-erfgenaamen , in zyne .byheid genieten eene zo gadelooze eugde, een zo gantsch zeer uitneemend izvig gewicht van heerlykheid, eene zo geel volkoomene Zaligheid, dat, hoe zeer ze begeerten zich uitftrekken na het Imaakte en oneindige, 'er voor ons niets :er te begeeren zal overig blyven. (pp) s een tweede Weldaad voegen zy'er by : den HEERE Heere zyn uitkomften tegen 2 dood. (A) Voor den naam Adonaï', ere, waar mede zy den Mesftas, Godt •ine Zaligheid, reeds beftempeld had1, vs. itf, laaten zy den Godtlyken ge1 ' denk-  ii4 ZALIGHEID. denknaam Jehovah, HEERE voorafgaan. Een naam, die in zich opfluit, dat Hy is waaragtig Godt, Godt boven allen te pryzen in der eeuwigheid, dat, gelyk in zyne hand magt en flerkte is, om de zynen te kunnen bewaaren by de voor hun verkreegene Zaligheid, Hy het ook zekerlyk zal doen, die , in het bevestigen zyner beloften , zich zal betoonen te zyn den geenen, die Hy is, en daarom,hoe donker het 'er ook uitzie, hoe hol het 'er ook t'oegaa, nooit zal laaten bcfchaamd worden de geenen, die Hem verwachten. In dit wel gegrond vertrouwen zeggen zy: (B) Dat by Hem uitkomflen zyn tegen den dood. (AA) Men zou het woord Dood in de ruimte konnen neemen , en denken om den Ligchaamlyken en Geestelyken dood; want het is zeker, dat tegen die beide by den Heere Mesfias uitkomften zyn. 't Komt my evenwel zo voor, dat wy hier door den dood te verftaan hebben verdrukkingen, bloedige vervolgingen , die dikwils in den Dood eindigen. Die worden ook een Dood genoemd. Om uwen't wille, zeggen de vervolgde Geloovigen, worden wy den gantJehen dag gedood: Wy zyn gedgt als Slagtfchaapen, Pf. XLIV: 23. Die ons uit eenen zo groeten dood, doodsgevaar, verlost heeft, zeggen de Apostelen , 2 Kor. I: 10. De reede, waarom ik zo denke, is, om dat zy in het 22. vs. fpreeken van des Heeren Vyanden, die ook,om zynen't wille,hunne Vyanden waren , die reeds moord en tireiginge tegen hen bloezen. En, wanneer zy in hetzelfde vs. zo vertrouwlyk zeggen : Voorzeker zal Godt den kop zyner Vyanden verflaan—.'Zo verkiaaren zy daar mede 't geen zy hier van Hem (BB) getuigen , dat by Hem uitkomjlen zyn tegen den Dood. Hoe zwaar de verzoekingen ook zyn, Hy kan, Hy zal met dezelve uitkomst geeven, 1 Kor. X: 13. De Heere weet de Gedtzaügen te verlosfen uit de verzoekinge, 2 Petr. I: 9. Met dit vooruitzigt bemoedigen zy zich tegen de hitte der verdrukkinge, die zy zich voorftelden ; als hadden zy willen zeggen: „ Dat de Aarde bewoo„ gen worde uit haare plaatfe, dat de ber„ gen verzet worden in het harte der Zeen: „ Al evenwel zullen wy niet vreezen. Dat „ de Hel brulle, de Afgrond loeije, dat „ de Satan en alle zyne Helfche en Aard>, fche Vloekvafallen zich tc faamen rot- ZALIGHEID. i, ten : Evenwel vertrouwen wy hier op. „ Godt is in 't midden van ons; Godt zal „ ons helpen :'t Zydan,datHy onze Vyan,, den vermorzele met zynen yzeren „ Wraakftaf; 't zy, dat Hy hunnen eu„ velmoed zo beteugele, dat zy hunne „ Vloekwapenen ter neder werpen, zich „ aan Plem onderwerpen , en zich met ,, ons bevreedigen. Ja! al ware het „ fchoon , dat zy ons bloed vergooien als ,, water, en ons leeven ter aarde vertra„ den: Al evenwel is die Godt ons een Godt „ van volkoomene Zaligheid; al evenwel „ zyn by den HEERE Heere uitkomften te„ gen den dood. Door Plem zal de Dood „ ons zyn een doorgang in het eeuwig ,, leeven; een overgang uit het Boehin, ,, het traan- en jammerdal deezer Wae„ reld, in het Heemelsch Eden, daar die „ Zaligheid, die hier flegts ten deele is ge„ weest, zal volmaakt worden; daar droe„ venis en zugtinge voor altoos zullen wecb„ vlieden, en eeuwige blydfchap op onze ,, hoofden weezen zal." (0) Had nu deeze Reije zulke verheevene denkbeelden van dit alles, geen wonder was het dan ook, dat zy zo gereed was om de Loffpraak der eerfte Reije met een nog verheevener ophef te beantwoorden. En dit ftrekte te gelyk ook tot een blyk, dat zy met haar inftemde om te zeggen : De Heere zy geloofd. ,, Recht zo : De Heere zy geloofd! „ Zingt den HEERE een nieuw lied; looft „ zynen naam; boodfehapt zyn heil van dag „ tot dag. Zyn Lof zy in de Gemeente zy,, ner Gunstgenooten. Die Godt is ons een ,, Godt van volkoomene Zaligheid. By den „ HEERE Heere zyn uitkomften tegen den dood. Komt, laat ons te faamen den „ HEERE vrolyk zingen; laat ons juichen „ den Rotzfleen onzes heils: De HEERE ,, heeft een welgevallen aan ons; Hy zal ons „ verfieren met zyn heil: Datwy, en alle „ zyne Gunstgenooten van vreugde opfprin' „ gen om die eere. Dat wy ze lis juichen op ,, onze leegerfteden.n ZALIGHEID (Want de) is uit de Jooden , Joh. IV: 22b. Deeze woorden zyn een gedeelte van het antwoord, 't welk de Heiland gaf aan de Samaritaanfcbe Vrouwe. (N) Op zich-zelven befchouwd zynde , bevatten ze een uitueemend Voorrecht, waar door de Jooden onderfcheiden waren van, en verheeven boven de Sa-  ZALIGHEID. maritaanen niet alleen, maar ook alle andere Volken der Aarde. Zy waren van Godtverkooren tot zyn Priester lyk Koning' ryk, en byzonder eigendom uit alle andere Volken. Daar uit vloeiden af alle die groote en onderfcheidende Voorrechten, welke Paulus hun toekent. De woorden Godts waren hun toebetrouwd, Rom. III: a. Hunner was dc aannceminge tot kinderen , en de heerlykheid, en de verbonden, en de wetgeeving, en de dienst Godts, en de beloftenis/en, Rom. IX: 4. Nog grooter is het Voorrecht, 't welk de Heere Jefus hun hier toekent, zeggende : De Zaligheid is uit de Jooden. Dit kan eene uitgebreide Verklaaringe lyden. (Ktf) Dc Zaligheid , voor zo verre die beftaat in de kennisfe van den weg, langs welken Godt den Zondaar tot eenen Godt van Zaligheid worden kan en wil, was uit de Jooden. Want daar die Kennis voornaamelyk te verkrygen was uit de Verwachtings-rolle der Propheeten, zo was die uit de Jooden; want onder die hadden de propheeten geleefd en geleerd, en onder die waren der- . zeiver Schriften als in bewaaringe gefteld. j Daar in nu was geopenbaard, dat de Za- \ ligbeid alleen ftond in den Lydenden Mes- ■ fias. Dat die de flraffc zou moeten draagen, '1 die den Zondaar vreede zou aanbrengen ; 1 dat die zyne ziele zou moeten uitjlorten,in i den dood, en geeven tot een fchuld- of er voor t veelen, Jef. LUI: 5, 10, 12. Dat de Mes, t fias zou wenden uitgeroeid; doch niet voor 'j zich - zeiven: Maar om de zonden te verzoe- ' nen — en de eeuwige gerechtigheid aan te l brengen, Dan. IX: 24—26. Zonder welke c Verzoeninge en Gerechtigheid geene ver- ( geevinge van zonden, noch erfdeel onder de u Gebeiligden te verkrygen was : In welke k twee dingen evenwel de Zaligheid beftaat. r (33) Door de Zaligheid kan ook de Hee- t, re Jefus zich-zelven verftaan hebben, als d den Zaligmaaker. Want gelyk Hy het d Leeven genoemd wordt, om dat ons lee- / vernis in Hem; zo kan Hy ook de Zalig- T heid heeten, om dat de Zaligheid in Hem Z alleen is, en in geenen anderen. Simeön k noemde Hem Godts Zaligheid, Luk. II: 30. di En de Geloovigen zeggen: Godt onze Za- o-; ligheid, Pf. LXVIII: 20. Hy zou de Za- «, ligbeid verwerven, en den zynen ook dt deelagtig maaken, op dat zy zich zouden ei kunnen verblyden en verbeugen in zyne Za- bi ZALIGHEID. iig aangezien Hy volkoomelyk Zalig maaken kannen ook daadelyk Zalig maakt de geenen, die door Hem tot Godt gaan. Die Zaligheid, 0f Zaligmaaker moest uit de Jooden zyn. Hy, die met zyn harte Borg zou worden, om, in des Zondaars plaatfe, tot Krodt te genaaken, moest uit het midden van hun voonkoomen , Jerem. XXX: si. Den grooten Propheet zou Godt verwekken wm 1Stdta zyner lederen , Deut. AVfü: as. JakobsScilo moest cenAfftammeling van Juda zyn, Genef. XLIX: 10.* Nog nader: De HEERE onze Gerechtigheid moest een Spruite Davids zyn, Jerem. XXIII: 5,6. En,gelyk dat zo moest zyn, zo is ook Jefus, die de Zaligheid, de Zaligmaakcr is, uit de Jooden voortgekoomen. Hy was uit de Vaderen, zo veel het vleesch aangaat, Rom. IX: 5. Dat onze Heer uit Juda gefprooten is, is openbaar, Heb^. VII: 14. Niet minder openbaar is het, dat Hy was uit den Zaade Davids , naar het vleesch, Rom. I: 3; waarom de Schaaren Wem ook toejuichten : Hofanna den Zoonc Davids! Matth. XXI: 9. (jj) Eindelyk de verkondiging van de reeds verworvene Za'igheid onder de Heidenen door het Euanrelie der Zaligheid, tot Zaligheid een legeyk die gelooft, zou ook uit de Jooden zyn. Jit Zibn moest de Wet uitgaan,en des HEE* \EN Woord uit Jeruzalem, Jef. II: 3. Zy, lie veele mannen uit allerlei tongen der Heidenen by de flippe zouden grypen, zeggende: Vy zullen met u lieden gaan — moesten ïoodfche Mannen zyn, Zach. VIII: 23. De Ipostelen, die de Heere zou uitzenden, m alomme te betuigen het Euangelie van lodts genade , zyn alle Jooden, en dus it de Jooden geweest. Zy waren die ontlomenen uit de Jooden, aan welken, de Hee; een teeken zetten, en die Hy zenden zou t de Heidenen, na Tharfis, Pul, en Lud, ? Boogfchutters, na Tubal en Javan , tot s verre geleegene Eilanden — om onder de reidenen zyne heerlykheid te verkondigen, ;f. LXV1: 19, 20. Dit gezegde nu: De 'aligheidis uit de Jooden, (3) moest, bly;ns het reedegeevend woordeken Want, enen ter bevestiginge van het even voor- ■ tand gezegde: Gy lieden, gy Samaritaa■n, aanbidt datgy niet weet: Wy, wy Joon, aanbidden dat wy weeten. Met een 1 ikel woord is aan te merken , dat aandden hier is, Godt aanbidden lot verkryP a gin-  n6 ZALIGHEID. gitige van Zaligheid, anders zou de reede ïriet klemmen: De Zaligheid is uit de Jooden. De Samaritaanen nu aanbaden dat zy niet tuisten. Zy aanbaden wel den waaren 'Godt; want dat zy Godt zouden hebben aangebeeden onder dc gedaante eener Dui've , en dat zv ook Teraphim zouden gehad en gediend" hebben, is een kwaadaartig' uitftrooifel van fommige Joodfche Meesters. Maar, fchoon zy Godt aanbaden, en ook tot verkryginge van Zaligheid, zy'waren evenwel onkundig van de wyze, op welke Godt, op eene Hem betaamende wyze, een Godt van Zaligheid koiü worden voor den Zondaar , en zo aanbaden zy 't geen zy niet wisten. Want het geen daar van geopenbaard was in de Boeken van Mofes, konde zonder eene verftandige uitlegginge niet wel verftaan worden: En die waren ondertusfehen de eenio-fte Boeken, die de Samaritaanen voor Godtlyke hielden, 't Geen daar van nader geopenbaard was door de Propheeten, wisten zy niet, en konden het ook niet weeten, vermits zy de Schriften der Propheeten verwierpen , en zy ook van de Jooden, met welken zy geene verkeering hadden , geen onderwys omvangen konden. En zy zouden het ook niet eerdei weeten, vooral eer dc Zaligheid door ee nen, die uit de Jooden was, zou vcrwor ven ,' en' de middenmuur des affcheidfels waar door zy nu nog uitgeflooUn war ei van de Verbonden der belofte, zou verbroo ken zyn, en die Zaligheid hun zou verkon • digd zyn door de Apostelen, die uit d< Jooden waren , en inlast hadden, om daa van ook te getuigen door geheel Samaria zo wel als door geheel Juded, Hand. I: 3 gelyk ook naderhand gefchied is door Pb lippus, Petrus, cn Johannes, Hand. VII. 5 —. Maar anders was het met de Joodei ï)ie wisten wat zy aanbaden. Die hadden bftiaivcn Mofes, ook de Propheeten. Doe die was hun nader geopenbaard , welk de Zaligheid was , waar zy Godt om ha< den te aanbidden, en wie de Zaligmah was, in wiens beloofde Borggehoorzaan heid de Zaligheid ftond. Het is waar, d de onkunde hier van by de meeste Joodt 'zeer gröot was, vermits de fl'eutelder kei nisfe van onder hen was wechgenoomc door de Schriftgeleerden , zo dat zy c fVit der rechtvaerdigheid zochten op eci ZALIGHEID. verkeerde wyze; niet door het geloof, maar uit de werken der Wet. Doch 'er was nog een Overblyffel naar de verkiezinge der genade; 'er waren nog een Zacharias, een Elizabeth, een Simeön, eene Anna de Pro* pheetcsfe, en meer anderen, die vasthielden aan'de Geloofs-lecre der Vaderen, en de verlroostinge Israëls verwachtten. En daar de Heiland het woordeken Wy gebruikt , cn dus fpreekt met mede-mlluitinge van zich-zelven, zo blykt, dat Hy fpreekt van zulken , die Jooden waren, niet maar door de befnydenisvan het vleesch, maar ook van het harte; niet maar na de Letter, maar ook naar den Geest: En dus zich-zelven onder die reekenende, konde Hy zeggen: Wy aanbidden 111 geen wy weeten. En dc reede daar van was : Want de Zaligheid is uit de Jooden. De Jooden zyn 'Godts Volk en eigendom; Godt heeft aan hun zyne woorden, en door dezelve, de Leere der Zaligheid bekendgemaakt, en zo heeft Hy aan geen ander Volk gedaan; Hy, die dieLeere nader verkiaaren móest, is daar mede reeds bézig onder de Jooden; Hy, die de Zaligheid verwerven moet, en die dezelfde Perfoon is, is reeds tegenwoordig onder de Jooden; en, als Hy die zal verworven hebben, zal Hy die ook van ■ uit het midden der Jooden doen overbren. gen tot andere Volken, op dat Hy, die , wel zyn moet tot heerlykheid voor Godts ! Volk Israël, ook worde een Licht tot ver- ■ lichtinge der Heidenen, en Godts heil tot aan - de einden der Aarde. En, als dat zal gei fchied zyn, zult gy Samaritaanen u niet r meer verpligt agten, om te aanbidden op , deezen Berg; noch de Jooden , om tc aan, bidden te Jeruzalem : Maar dc waare Aan* bidders zullen dan overal , onverfchillig [; aan welke plaatfe , aanbidden in Geest en ?. Waarheid, vs. ut, 23. ZALIGHEID (Zo zegge ik dan: Hebben ir Zy gcflruikeld, op dat zy vallen zouden? Dat e zy verre! Maar door hunnen val (is) dej l- den Heidenen (geworden) om hen tot jaloersr heid'te verwekken ,Rom. XI: n. De Apos1- tel des Heeren handelt in dit Hoófdftuk it van de Verwerpinge der Jooden. Twee « Vraagen, die omtrent deeze zaak konden z- gedaan worden , ftelt hy zich te beantn woorden voor. De Eerfte was: Of Godt le geheel het Volk, al wat Jood was, had ie verftooten? Dat zy verre, zegt hy vs. r; Het  ZALIGHEID. Hot tegendeel was waar. 't Bleek ih zyn eigen voorbeeld. Hy zelf, fchoon een Jood, was in genade aangenoomen, en zelfs tot dc Apostolifche waerdigheid verheeven. 't Bleek ook in veele anderen, die in deezen tegenwoordigen tyd tot het beloof bcwrocht en aangenoomen Waren , om dat zy behoorden tot het overblyffel naar de verkiezing der genade. De verhardinge was dan gekoomen, niet over geheel het Volk, maar llegts over een gedeelte V van, vs. ib— 7. Op dat dus mogt vervuld worden 't geen door Jefaia en David dien aangaande was voorzegd, vs. 8, 9, 10. Maar daar dat gedeelte van het Volk wel het grootfte was, zo deed zich eene Twee. de vraage op: Of dan dat gedeelte zo verworpen was , dat het nooit wederom tot genade zou kunnen koomen? Deeze vraage behandelt Paulus in het vervolg van dit Hoofdftuk, en toont aan, dat fchoon het groote gros des Volks,'thans was geworden als takken, die afgehouwen waren, 1 evenwel dan, wanneer zyfn het ongetoove 1 niet langer zouden blyven, wederom ingeënt 1 zouden worden. Dat, wanneer de volheid > der Heidenen zou zyn ingegaan, ook geheel ' ■ Israël zo u' i n gaan, e 11 Zalig worden, vs. 23, < 25, 26. &c. 't Geen de Apostel dan in 't c Vervolg breedvoerig bereedeneert, ftelt * hy in ons 11. vs. als in een kort begrip £ voor. CS) De Vraag, die hy beantwoor- r> den wilde, draagt hy dus voor: Zo zegge 1 ik dan. Het woordje zo kan hier worden v agtergelaaten. Het is hier in den grond- ^ tekst eveneens, als vs. 1. Mya oZr, Zegge v ik dan : Hebben zy geflruikelt, op dat zy val- ^ len zouden ? Paulus voorönderftelt e hier twee dingen: («) Dat zy, de Jooden, d. op welken nu het 00: d .-el der verhardin- d ge rustte, geftruikeld hadden. Zy hadden * Jefus niet willen erkennen voor den Mes- K fias. Afgeweeken zynde van de-Geloofs- v< leere der Vaderen en Propheeten, hadden zi zy zich eenen Mesfias voorgefteld , die d; koomen zou als een Aardsch Vorst, onder 01: wiens regeeringe zy , als onder die van zy David, alle hunne Vyanden overwinnen, te en, als-onder die van Salomo, grooten di vreede en voorfpoed genieten zouden, én ft(verrykt worden met de fchatten van Thar- ku fis en Ophir. Daar nu Jefus kwam in de de gefialte van eenen Dienstknegt, hebbende noch hi< gedaante, noch heerlykheid, zo hadden zv 00 * ] 2 A L I G II E I D. n7 aan Hem eenen gróuwel gehad, en hadden Wem Imaadelyk verworpen, en wreedaardig mishandeld. Ook hadden zy zyne •Leer, 'de Leere der rechivaerdigmaak'in«e om met, uit genade door het geloove in Hem verworpen. Steeds verkleefd blyvende aan hun Pharizeeuwsch grondbeginfel van eene eigene gerechtigheid uit de werken dor-Wet, werd die leer by hen vinnig beftreeden. Dat hier in hunne Struikeling beftaan hebbe, had de Apostel reeds te kennen gegeeven , Cap. IX: 31, sgf/»a Maar Israël; dat de Wet der richlvaerdi". heid zocht, is V niet toe gekoomen. ll'aarom? Om dat zy die zochten, niet uit den seloove; maar als uit dc werken der Wet. Want zy hebben zicb gefioolcn aan den flecn des aanfioots. Gelyk gefchreeven is : Ziet ! Ik '-egge in Ziön eenen fleen des aanfioots, en '.en rotze der ergernisfe. En dit was van den Mesfias gefchreeven, Jef. VIII: 14. (fty Cyne tweede Voorönderftellingc is , dat zv gevallen waren: Gevallen: onder het oorbel van verhardinge, zo dat zy waren gevorden als zulken, die.wel oogen hebben, naar-niet zien, en oor en, maar niet hooren '.angezien Godt eenen Geest des diepen ftaapt ver hen had uitgegooten, vs. 8. Welk oor■eel eerlang zou gevolgd worden van de erwoestinge van hunnen Kerk- en Burerftaat, van hunne verbanninge uit Kaaan en verftrooi.jinge over geheel den aardbodem, waar door zy, die voorheen eriieevcn waren geweest boven alle Volen, vallen-zouden tot zo eene laagte van erneederinge , dat zy aan alle 'andere olken zouden zyn tot eene.aanfluiting, 1 als tot een voetwisch. Dit een en an:r vooronderfteld zynde, zo is nu (33) 2 Vraag, of zy geftruikeld hebben, opdat 'vallen zouden? Oï zymet voorbedachten ade Jefus en zyne Leere zo Imaadelyk xworpen hebben,met een oogmerk, om :h-zelven dien Val te ueröorzaaken ? Of t Godt heeft toegelaaten, dat zy in hun geloove zo ftruikelen, zich aan Jefus en ne Leere zo vergrypen zouden, 0111 hen doen vallen , en wel zo , dat zy van ;n Val nooit wederom zouden kunnen op. an; nooit wederom tot genade zouden nnen koomen?Dien.nadruk moet, naaj 5 Apostels oogmerk , het woord :r hebben, gelyk het in dien nadruk i voorkomt Openb. XVIII: 1. Zy is 3 3 . £&-  .n8 ZALIGHEID. gevallen, dat is , voor altoos onherftelbaar,zo dat zy niet meer zal gevonden worden, vs. ai. Zy is gevallen, de groote Babyion. Deeze Vraag (3) beantwoordt de Apostel (XX) met eene fterke ontkenninge : Dat zy verre ! Godt verhoede het, dat ik ooit, zo iets zou geleerd hebben, of voortaan willen leeren. Nooit is zo iets in myn harte opgekoomen. Met recht mogt hy zo fpreeken. 't Zou in hem onzinnigheid geweest zyn, had hy in hun de onzinnigheid toegefchreeyen, dat zy met opzet hadden geftruikeld , om zichzelven Godts ftrengen toorn op den hals te laaden. Wie is zo een Haater van zichzelven, dat hy zich-zelven het verderf en den ondergang zou willen berokkenen ? 't Geen zy gedaan hebben, 't welk hier hun ftruikelen wordt genoemd , hebben veele gedaan in hunne onweetendheid, Hand. III: 17. Uit eenen verkeerden Godtsdienstyver, meenende, Gode daar mede dienst te doen, Joh. XVI: 2.. Paulus zelf was voorheen in dien waan geweest in zyne ongelovigheid, 1 Tim. I: 13. Verre was het ook, dat hy zou hebben willen leeren, dat Godt zou hebben toegelaaten, dat zy zo vallen zouden, dat zy voor altoos onherftelbaar in dien val zouden moeten blyven liggen: Behalven, dat de Geest, die in hem was, hem anders leerde, wist hy dat ook beter uit de leere der Propheeten. Daar uit wist hy, dat 'er nog eens een Verlos/er zou koomen uit Ziön, die de Godtloosbecden zou afwenden van Jakob. vs. 26. Dat zy,na een langen tyd geweest te zyn een Lo-Ammi, niet zyn Volk, wederom zouden aangenoomen worden, on Ammi, zyn Volk te zyn. 't Was evenwe waar, dat Godt hen had laaten ftruikelen, op dat zy vallen zouden. Dat was nie te ontkennen. Maar dat had Godt nie gedaan, om hen voor altoos gevallen ti laaten blyven. (33) Godt had daar med een gantsch ander oogmerk gehad. H; had dat gedaan ten goede der Heidenen, ei wel zo, dat daar uit ook t'eenigen tyd nog eens het goede zou voortkoomen voo de Jooden. (•) Van het eerfte zegt hy Maar door hunnen Val is de Zaligheid de Heidenen geworden, {md) Den Heidenen die overgegeeven waren geweest tot de dienst van ftomme Afgoden, vervreemd va het Burgerfchap Israëls, en van de Verbot ZALIGHEID. den der Belofte; die, in dien ftaat var. vervreemdinge, waren gewcc.-t zonder Chrtstus, geen hoope hebbende, en zonder GmU in de Waereld, Aan die was Zaligheid geworden. De weg ter Zaligheid was hun nu geopend geworden. Godt, de tyden der Onweetendheid overgezien hebbende, had hun nu alomme doen verkondigen , dat zy zich zouden bekeeren, op dat zy mogten ontvangen vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de geheiligden. Dat dit zo was , was Waereldkundig. Volgens het bevel van Jefus waren zyne Apostelen reeds uitgegaan in geheel de Waereld, en predikten het Euangelie aan alle kreaturen, en daar Godt kragtig mede werkte , werd het ook by de Heidenen, wyd cn zyd , met zo veel blydfchap aangenoomen , dat Paulus in zynen tyd reeds konde zeggen, dat het was gekoomen in geheelde Waereld, Kolosf. I: 6. (jtft) Maar hoe is het te verftaan, dat den Heidenen dit heilis geworden door den Val der Jooden? (A) De Apostel had zo even met het woord w/tthf van zo een vallen gefprooken, waar aan geen herftellen is. Vermits hy nu ontkende, dat de Jooden zo gevallen waren, gebruikt hy hier een ander woord, 't Woord ?r«g«irT«/4«, 't welk hier nog eens door Valïs vertaald, vs. 12, elders door Zonde, en menigmaal door misdaad, 't welk dan met eenen in zich opll uit , dat die hunne misdaad, welke even te vooren hun ftruikelen genoemd was , naar Godts rechtvaerdig oordeel , de oorzaak was van hunnen Val, die wel zeer zwaar, maar evenwel niet voor altoos onherftelbaar was. (B) Maar nu blyft de vraag nog, hoe daar door den Heide. nen Zaligheid geworden was? (AA) Men , neeme dit zo niet, als of zonder den Joo: den misdaad en val de Zaligheid tot de : Heidenen niet zou gekoomen zyn. Dat : zy verre! Godt had aan Abraham beloofd , i dat hy een Vader zou worden van menigte r der Volken, Genef. XVII: 5. Dat konde 1 niet gefchieden zonder de toevergaderinï ge der Heidenen. Het zou ook voor Godts r menschgeworden Zoon te geringe zyn ge: weest; dat Hy, ten koste van een fmerteï lyken en fmaadelyken dood, des Vaders , knegt ware geworden, alleen maar om op te \ richten de ftammen Jakobs, en weder te bren1 gen de bewaarden in Israël. Daarom had • de Vader hem ook beloofd, dat Hy Hem Z9U  ZALIGH EI D. S zou geeven ten lichte der Heidenen, en on zyn Heil te zyn 'tot aan de einden der Aarde, Jef. XLIX: 6. (BB) Maar het wil zeggen dat der Jooden misdaad en val,naar Godt; oogmerk,aanleidinge heeft gegeeven, dal de Zaligheid den Heidenen eerder en gemaklykcr is geworden, (a) Eerder, (aa) Hadden de Jooden zich gereeder vertoond, om het Euangelie aan té neemen , de Apostelen zouden zich zekerlyk langer onder hen hebben opgehouden te Jeruzalem en in Judea: Maar hunne kwaadaartigheid, die fteeds moord en dreiginge Moes, noodzaakte de Apostelen en Christenen na andere Landen te wyken , die dan ook het Euangelie der Zaligheid derwaards overbragten. (bb) Als de Apostelen in Heidenfche Steden kwamen, daar sok Jooden woonden, vervoegden zy zich doorgaans het eerst tot de Jooden; want, naardien die kinderen der belofte waren , tvas het noodig, dat het Woord Godts het eerst tot hen gefprooken wierd. Hadden die het gereeder aangenoomen , zouden zy zich zekerlyk langer met hun hebben bézig gehouden, om hun het Koningryk, en geheel den raad Godts uit te leggen. Maar daar die het Woord Godts verfiielen, en zich • zeiven des eeuwigen leevens niet waerdig oordeelden, zagen zyzich genoodzaakt, zich zo veel te eerder te keeren tot de Heidenen, om die den Heere te vergaderen tot zyn erfdeel, aangezien die niet konde zyn, zonder een Volk des byzonderen eigendoms te hebben op Aarde. Men zie Hand. XIII: 45, 46, 47. (b) Ook gemaktyker. Men weet, hoe veel van het Joodschgezinde den Christenen uit de : Jooden nog bleef aankleeven, en hoe zeer ] zy 'er op drongen, dat de bekeerden uit 1 de Heidenen zich ook zouden laaten be- i fnyden, en onderwerpen aan de Wet van t Mofes. Wat zou het dan niet geweest 1 zyn, indien 'zy in het algemeen het ge- 2 loof in Christus op hunne wyze hadden c aangenoomen, en daar by hun Kerk- en f Burgerftaat in ftand hadden moeten bly- z Ven? Dan zouden zy zekerlyk de Heide- k nen met hebben willen aanneemen, dan e op den voet van Profelyten. Het onder- v gaan van eene pynelyke Befnydinge, het 1< onderhouden van de Spys-wet, het op d «ezette tyden opgaan na Jeruzalem &c. e Den voorrang, dien zy zich zouden heb- a ZALIGHEID. n9 ben willen aanmaatigen boven de bekeerden uit de Heidenen, zouden de Heidenen grootelyks hebben afgefchrikt. Maar nu der Jooden misdaad cn hardnekkig ongeloof tot zyn gevolg zou hebben de geheele verwoesting van Jeruzalem cn den Tempel , en dus de genecle affchaffing van Mofes las'tigen Schaduwdienst, zo moest daar door den Heidenen de weg tot de hun aangeboodene Zaligheid gemaklyktr gemaakt worden, en zy zo veel te eerder bewoogen worden,om die aan te neemen, nu die hun werd aangebooden naar de eenvouwdigheid en vryheid van bet Euangelie. En dus konde Paulus met recht zeggen , dat der Jooden misdaad cn val hadden medegewerkt, dat de Zaligheid den Pleidenen geworden was. Maar die Zaligheid der Heidenen, zou ook ten eenigen tyde moeten medewerken ter herftellinc-e van het nu verworpen Joodfche Volk; want daar door (£) zou dat Volk nog eens tot jaloersheid verwekt worden, en dan zou het blyken, dat Godt dat Volk niet voor altoos verworpen had. (««) Jaloersheid beteekent hier niet den miny ver, de grimmigheid van den Man, die in hem opryst, wanneer zyne Vrouw boeleert, en trouw:ooslyk handelt tegen het Egt-verbond. Maar het duidt hier aan een pryswaerdiren nayver, om daar na te ftaan, dat men >ok moge deelen in de eere en voordee-. en, die men anderen ziet genieten. Of er in 't begin der Euangelie-dagen nog looden tot jaloersheid en bekeeringe veruekt zyn door de Zaligheid, die den Heideten geworden was, kunnen wy niet zeker eggen. Zyn 'er geweest, 't getal zal iet groot zyn geweest. Uit de Kerkelyke ledenkfchriften weet men , dat zy alomte, zo veel zy konden, tegen de Chris:nen zyn blyven woeden , en de Heideen tegen hen opgehitst hebben. Maar ïkerer is het, dat zy over het algemeen lar toe verwekt zullen worden in het laate der dagen. Wanneer zy eindelyk eens dien opmerken, hoe hunne hoop op de >mst van eenen ingebeelden Mesfias van uwe tot eeuw verydeld is geworden; en >orts, hoe hunne verftrooijinge, met alde fmaadheeden, en hier en daar bloege yervolgingen, die zy eeuwe uit en uw in hebben moeten bezuuren, als een 'nhoudend onwedsr op hunnen hop gerust bek*  ïao ZALIGHEID. hébben, en daar door tot nadenken zullen gebragt worden, of dit alles niet wel mogt zyn de ftraffe van hun verftokt ongeloot. Daar door vermurwd, zullen zy ook opmerken, hoe de Heidenen, die voorheen Vreemdelingen waren , door het geloof in dien Jefus, welken hunne Vaders hebben doen kruifigen , binnenin des HEE' REN huis en muuren eenen naam en plaats hebben gekreegen, beier dan die der Zoonen en Dogieren, verrykt met de betere goederen des Nieuwen en beeteren Verbonds, Geestelyke Zeegeningen , waar by de ziele leeft, en, als met fmeer en vetheid, verzadigdwordt, die dan in eene ruime maate zullen gefchonken worden. Dit een en ander zal in hun jaloersheid, of nayver verwekken, en hunne begeerte gaande maaken , om aan die Zaligheid der Heidenen mede deel te mogen hebben, zo dat zy, onder de kragtige medewerkinge van den Geest der genade en gebeden, die dan over hen zal worden uitgeflort, Zach. XII: 10, hun ongeloof betreuren ; Jefus Mesfiasfchap erkennen, Hein*boetvaerdig te voete vallen, om genade bidden, m gehoorzaamheid des geloofs zich aan Hem onderwerpen , en zyne Leere aanneemen zullen in liefde der waarheid, om zalig te worden, 't Welk voor hun van dat heuglyk gevolg zal zyn , dat Godt zich hunner weder ontfermen, en zeggen zal: Gezeegend zy Israël, myn erfdeel. Dat 'er nu zo eene Bekeeringe en Wederaanneeminge der als nog verworpene Jooden te verwachten is, kunnen wy, onder anderen van Hofea leeren,Cap. III: 4> 5- W°»* neer de kinderen Israëls veele dagen zullen zyn blyven zitten' zonder Koning en zonder Vorst , zonder Offer en opgericht Beeld; zonder Ephod en Teraphim: Zullen zy zich bekeeren, en zoeken na den HEERE hun7ien Godt, en David hunnen Koning: En zc zullen zyvreezende koomen tot den HEERE, en zyne goedheid, in het laatfte dei dagen. Zo ook Jerem. XXX: 24. XXXI: 1 Wanneer Godt, in het uitöeffenen var zyn rechtvaerdig oordeel, en in de toe vergaderinge van de volheid der Heidenen, zal daar gefield hebben de gedachten zyne harten: In V laatfte der dagen, dan zullet zy yer op letten. Ten zelfden tyde , fipreek de HEERE, zal ik allen Geflachlen Israël m eenen Godt zyn, en zy zullen my tot eei ZALIGMAAKER Volk zyn. Men voege hier nog by , Jef. LIX: ao, door Paulus hier aangehaald, vs. 2.6, ter bevestiginge , dat , wanneer de volheid der Heidenen zal ingegaan zyn , ook geheel Israël zal zalig worden. En zo zal het dan blyken, dat, fchoon dit Volk geftruikeld heeft, en zwaar gevallen is, en lang in zynen val is blyven liggen , 'er evenwel niet voor altoos in blyven liggen zal. En waarlyk, als wy opmerken, hoe de Jooden, fchoqii wyd en zyd als Ballingen verllrooid , van Christenen en Onchristenen veragt, gehaat, dikwils jammerlyk mishandeld,nog eene talryke Natie zyn, eenige honderd-duizenden lterk, zo kunnen wy niet nalaatcn , ons des te verwonderen. En als wy verder opmerken, dat zy, fchoon finds zo veele eeuwen verkeerende onder allerlei Volken, evenwel eene Natie op zich-zelve gebleeven zyn, niet vermengd met, maar in 't geheel onderfcheiden van alle andere Natiën, en dan nagaan, welke reede de Godtlyke, Wysheid daar toe moge hebben, zullen wy 'er dan wel eene meer gepaste kunnen uitdenken, dan dat het oogmerk is, om hen nog eens weêr als een geheel Volk té willen aanneemen? ZALIGMAAKEN (Gy zult zynen naam heetcn JESUS: Want Hy zal zyn Volky van deszelfs zonden, Mattli. 1: 21. Godts in het vleesch te verfchynen Zoon , nu reeds, door de nooit meer gehoorde, en in het toekoomende nooit meer te hooren, Wonderwerkinge van den Heiligen Geest, ontvangen in de ingewanden van Maagd Maria , de verondertrouwde Bruid van Jofeph, zou moeten genoemd worden Jefus , gelyk da.t ook gefchied is, toen Hy befneeden werd, Luk. II: ai,En dit moest alzo gefchieden op uitdrüklyk bevel van Godt, door de verfchyning eenes Engels aan Jofeph bekend gemaakt. 'Er moet dan in dien naam een gewichtige reede opgeflooten liggen , waarom de Wonderzoon van Maria juist zo moest genoemd worden. De ree'de 'er van legt de Engel open, als hy zegt: Want Hy zal zyn Vdk —. (x) Laat ons dan eerst befchouwen het '1 Bevel: Gy zult zynen naam heeten JESUS, • (Xn) Het is zeker genoeg, dat die naam : van Hebreeuwfchen oorfprong is. Die in r 't Hebreeuwsch Jehofchua of Jehofchuang 1 heet, of by verkorting Jofua, heet naar Griek-  Z A L I G M A A K E N. Griekfche taalbuiginge Jefus, zo als onbetwistbaar blykt uit Hand. VII: 45. en Hebr. IV: 8. 't Zal 'er dan op aankoomeu, wat dc naam van Jofua, of Jehofchuang in de taaie der Hebreen te kennen geeve. De eerfte, die dus genoemd werd, was de Zoon. van Nun, en die naam werd hem toegevoegd_ by eene zeer merkwaeabVe gelecgcnheid. Denaam, welken zyn Vader ncm had gegeeven was Hofea, Num. XIII: 8. Die ftamt af van p#* Verlosfen, behouden heil, veelvoudig heil aanbrengen. In Hiphd, gelyk men in de Schooien fpreekt, is het Vwti\% Hy behoudt, of zal behouden , Pf. XX: 7. En dat woord tot den naam van een Perfoon gemaakt wordende, is mtforï, Hofcheang, naar onze verkorte en zagtere taaibuiging Hofea, zo dat deeze naam alreeds in zich oplluit de beteekenis van eenen Verlosfer, Heil. aanbrenger. Deeze Hofea, de Zoon van Nun, Werd met nog elf .anderen door Mofes afgezonden, 0111 het Land Kanadn te verfpieden, en ten aanzien van hem deed W^iets, 't welk hy aan geenen der anderen deed. Hy veranderde, of Vermeerderde zynen naam, door 'er by te voegen de eerfte letter (0 van Godts gedenknaam ïïliV, van Hofea in dien van' VjSVt Jehofchuang,of Jofua, Num. Xlïl: 16. Dit ' is zekerlyk niet gefchied zonder eene ' gewichtige reede. Daar Mofes zo ge- i meenzaam met Godt verkeerde, met Godt /prak, gelyk een Vriend fpreekt met zynen ' vriend, zo mogen wy veilig denken, dat ] ny dat gedaan hebbe door ingeevinge van öen Geest, en in 't vooruitzigt, dat deeze ivian die van Godt was voorbefchikt, om, na zynen dood, zyn Ampts- cn Staatsopvolger te zyn, ook van Godt was voorbeictókt, om Israël van zyne lange en las- , ïl,/n^1ZWCrvl"P' door de Woeftyne te ^fjosfen, ten Lande van Kanadn in te l hieugen, en, onder het geleide van den \ Vorst van het hei,- des HEE KEN. die aan l hem verfcheen , T0f.. V £il Pn 5? ? fte°llenVan ?°dt * -l^vas" e J fS tln ^rdaadfilyk bezit van dat by uitftek vruchtbaar Land. In welk alles ! die Man een fprcekend voorbeeld is } ZALIGMAAKÉN. 121 als ligtclyk door eenige overéénkomfterj zou kunnen opgehelderd worden. Zo dat rer.nvr' ^^S™ van die lettei uit Godts gedenknaam, de beteekenis heelt gekreegen van den IJ'EERE het heil, of de behoudenis, of de HEERE zal behouden. Maar 'er zyn veelen bekend in dc Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds, en ook elders, die naderhand den naam van Jofua, oi Jefus gedraagen hebben: Is dan ook de beteekenis-kragt van dien naam m die allen te vinden geweest« Dat zy verre ! Zo Weinig de beteekenis. kragt van de naamen Abraham en Salomo is vervuld geworden in allen, die zo zyn genoemd geworden: Even weinig ook die yan jofua, of Jefus. (33) Maar is het dan zo iets byzonders, dat Marid's Wonderzoon met dien naam moest beftempeld worden ? Daar aan kunnen wy niet twyflelen, als wy opmerken , dat die naam hem zou worden toegevoegd, niet naar gojddunklyk beftel van zyne menschlyke Moeder, of van Jofeph,zynen Pleegvader: Maar op het uitdruklyk bevel van zynen Heemelfchen Vader. Menfchen gaven wel eens aan hunne Kinderen veraeevene naamen, om dat zy van die wat goeds hoopten en wenschten :■ Maar dikwils werd hunne verwachting jammerlyk :e leur gefteld. David noemt zynen Zoon dbzalom, op hoope, dat hy een Vader des /reedes zou zyn; maar hy wies op tot een /reedc-verftoorer, en fnoode Ryks-weêrpannehng. Salomo noemt zynen Zoon iehabeam op hoope, dat hy zou zyn een Vermeerderaar des Volks e Maar hoe zeerïy het verzwakt cn verminderd hebbe, is >ekend. Door zynen norfchen handel heb>en zich tien Stammen afgefcheurd , en en byzonder Koningryk opgericht. Maar ,antsch anders heeft zich de zaak toegeraagen, wanneer Godt zelf aan iemand eeen naam gegeeven, of deszelfs naam vernderd heeft. Godt kent de kragt van zyn ïaakiel, cn hy is magtig, dat geene daar te :eilen, t welk in de beteekenisfe van zo enen naam lag opgellooten, en daarom is 1 zo een geval ook altoos de beteekenis van 0 eenen naam vervuld geworden, zo als ennelyk is uit de naams - veranderingen an Abraham en Sara, ën de naamgeeïngen van Salomo en Johannes. Daar nu rodt tot tweemaal toe zynen Engel heeft ^ ge-  xaa ZALIGMAAKEN. ZALIGMA A KE N. gezonden na om laag met uitdruklyk bevel , eens aan Jofeph , en te vooren nog ■ eens aan Maria, Luk. I: 31, dat men haaren Zoon Jefus zoude noemen , zo heeft Hydaar mede willen te kennen geeven, dat die naam niet maar alleen zou moeten dienen, om hem van andere Menfchenkinderen te onderfcheiden ; maar dat men ook de beteekenis van dien naam in den volften nadruk in Hem zou vervuld vinden. Tot een Waarteekcn daar van (3) voegde de Engel, tot reede van die benaaminge, 'er dit by: Want Hy 'zal zyn Volk—. (NN)De Engel voorfpelt dan Maria's te baaren Zoon iets zo groots ,'t welk behalven Hem door niemand, noch mensch, noch Engel, ooit zou kunnen worden uitgevoerd : Hy zou zyn Volk —. (*) 'Er wordt hier dan voorönderfteld: (*«) Dat 'er een Volk was dat zyn Volk was, 't welk behoorde tot dat deel van veelen 't welk Hem was toegezegd , Jef. LUI: ia. Dus dan niet alle menfchen, maar eenigen uit de menfchen : De Uitverkoorenen naar de voorkennisfe Godts des Vaders, in heiligmaakinge des Geests, tot de gehoorzaamheid, en befprenginge van zyn bloed, en die dus behoorden tot die zyne Schaapen, voor welken Hy zyn leeven zou zetten; tot die zyne Gemeente, welke Hy zou koopen met zyn bloed. En (fts) verder, dat dat zyn Volk ook zyne zonden had. Kiqderen van Adam zynde, zyn zy ook, gelyk alle anderen, kinderen des toorns van natuure. In zonden ontvangen, in on* gerechtigheid gebooren, en, door. eigen bedreevcn onrecht, overtr ceders van den buik af aan: En..uit dien hoofde beflooten onder den. Vloek der Wet, en uitgellooten van het.recht op het eeuwig leeven: Dus dan .ook zulken, die, zouden zy van dien Vloek behouden, en in het verlooren heil herileld worden, eenen magt'gen Verlosfer noodig hadden. CA) Die Verlosfer zou Marid's Wonderzoon zyn : Hy zou zyn Volk Zalig maaken van deszelfs zonden. Zou Hy dat doen : («>*) Daar toe wierd vereisen t, dat Hy Zaligheid voor zyn Volk verdiende. (A) Dat Hy door den eeuwigen Gee:t zich. zelVen Gode onftrafelyk op-offer-de, endaar door de OverJreedinge floot, de Zonde verzeegelde.$rde Ongerechtigheid verzoende , en eene zo eeuwige Verlosfinge te wege bragt, dat zy van hunne 'zwaareZondeu-fchuld, en daar uit ryzendé verplig- tinge tot ftraffe zo volkoomen ontheeven wierden , dat 'er geene verdoemenis meer overbleef voor de geenen, die in Hem zyn. (13) Dat Hy voorts, door zyn onberispe-' lyk gehoorzaamen van de Wet der gerechtigheid , zo eene eeuwige gerechtigheid aanbragt, waar door zy konden worden rechtvaerdigheid Godts in Hem, op dat, gelyk, door de eene misdaad van Adam de fchuld gekoomen is over alle menfchen, welker Verbonds-Hoofd hy was , alzo ook door eene reehtvaerdigheid, door de gehoorzaamheid van eenen, te weeten, Jefus, Godts genade mogt koomen over alle die menfchen., welker Verbonds - hoofd Hy was , tot rechtvaerdigmaakingedeslecvens,Kom.V: 18,19. Zo.eene Zaligheid, zo als dezelve beilaat, in het hebben vanvergeevingevan zonden, en een erfdeel onder de geheiligden , voor zyn Volk verdiend te hebben, was veel, ja! zeer veel: Maar het was niet genoeg. Genoeg zou het geweest zyn , ware zyn Volk maar alleen een ftraffchuldig, en niet te gelyk ook een onmagtig Volk geweest: Maar hetzelve is geestelyk blind, kreupel , in zynen natuurftaat dood door de zonden en misdaaden. Zou Hy dan hetzelve daadlyk Zalig maaken; (ffl) Dan moest Hy hetzelve de verworpene Zaligheid ook toepasfen en deelagtig maaken; (A) Hen, in dit leeven,.door Woord en Geest trekken uit de magt der duisternisfe, en overzetten in zyn Koningryk-, een nieuw geestelyk leeven in hun verwekken, en hen daadlyk deel doen hebben aan de goederen van zyn Koningryk : Die gerechtigheid, vreede-, en blydfchap door den Heiligen Geest, waar van men zeggen moet: By deeze dingen leeft men, en in allen deezen is het leeven van onzen Geest; (13) En na dit leeven ftellen in het bezit van die Zaligheid, die het einde is des gcloofs: Door (AA) hunne Ziele te verlosfen uit het ligchaam deezes doods, cn tot zich op te neemen in heerlykheid: (BB) Door ook hunne Ligchaamen, in de Opftandinge der Rechtvaerdigen, het geweld des doods te ontrukken , en zynen verhëerlykten ligchaame gclykvórmig te maaken, op dat zy dus, na het ontwaaken , ziel en ligchaam wederom verëénigd, en zy met zyn beeld verzadigd zynde , Godts aangezigt in gerechtigheid aanfehouwen mogten, onder het genot van eene-eeuwige, cn gantsch gadelooze vreugde en hcerlyk- ' heid,  Z ALIGMA A KEN. heid. (33) Zou nu MariaV Wonderzoon zyn Volk op eene zo uitneemende wyze Zalig maaken van deszelfs zonden, dan leeverde dat, blykens het recdegeevend woordje Want, eene genoegzaame reede op, waarom Godt wilde , dat Hy Jehofchuang, by Griekfche verkortingc JESUS zou genoemd worden, de HEbRE de Verlosfer, dc Heil - aanbrenger, aangezien Hy den zynen eene Oorzaak zou worden van eeuwige en volkoomene Zaligheid. En om dat te kunnen worden, moest Hy noodzaaklyk zo een zyn, als deeze naam Hem teekent: Wel een waaragtig , en ook een rechtvaerdig mensch, waarom Hy uit eene Maagd moest gebooren worden, op dat Hy door zyn menschlyk lyden, cn zyne nienschlyke gehoorzaamheid de Zaligheid zou kunnen verwerven: Maar ook de HEERE, waaragtig Godt, om onder dat verwerven niet te bezwyken, en aan hetzelve het vereischt gewicht en waerdy by tc zetten ; vooral ook, om het verworven heil den zynen zo toe te pasfen ' dat zy van Hem zouden kunnen zeggen • Die Godt is onze Zaligheid: Die Godt is ons een Godt van volkoomene Zaligheid. En vatten wy het dus op, dan zien wy terflond met hoe veel nadruk de Engel 'er vs. 22, 23. heeft kunnen byvoegen- Dit alles ts gefchied, op dat vervuld zou worden t geen van den Heere gefprooken is door den Propheet (te weeten Jefaia, Cap. VII: 14 ) ■Zeggende: Ziet de Maagd zal ■—. Zou mi : deeze Propheetie vervuld worden, zo : moesten 'er twee dingen gebeuren. («O : Voor eerst, dat Hy een Zoon was, geboo- 1 ren uit eene Maagd, zonder het toedoen l eenes Mans, 't welk niet kon gefchieden, \ Geest. 00 Ten tweeden , dat men zynen ^ naam zou heeten Emmanuèl, '* welk is overgezet zynde, Godt met ons. Nu is het i wel zo, dat de naam JESUS in klank van 1 den naam EMMANUEL verfchilt: maar c evenwel m beteekenisfe daar mede vol- t naaSl/^H^6"1'; JV«ekent de ï naam JbSUS Hem, als den HEERE den n Verlosfer , de naam EMMANUÈL ze"t v hetzelfde. («„) Godt met ons. Godt geöpet } baard m het vleesch. Godt boven allen te h ppzen in der eeuwigheid; evenwel uit de d Vaderen, ZOvee het vlceSch « d dus Mensch uit en met de menfchen, i ZALIGMAAKER. t^. zynde gelyk de Kinderkens, des vlceschs en des bloeds deelagtig geworden. Cfttf Ook Godt met ons: Godt, onze Redder en Uitbelper; want met iemand tc zyn zegt zo voel als iemand te begunfligen, en batte te'bic den. Zo zegt Godt: Vreest niet, want ik ,Z n6'J?{ &'a nif' verbaa"l» Wtii ik ben "% tk fterke u , ook helpe ik u Jei. XLI: 10. Zo ook Pf. CXVTil- 6 7 De HEERE is by my - ; Wat zal'my"een mensch doen? De HEERE is by my onder de geenen, die my helpen, 't Was daarom een groote belofte, welke de Heere Jefus eens deed aan zyne Apostelen : Ziel! Ik ben met u lieden alle de dagen lot de voleindiging der Waereld. Dc Jooden heftryden onder anderen Jtyps Mesfiasfchap , om datHy niet lettcrlyk Emmanuèl, kimt Jefus is genoemd geweest: Maar zonder reede. Naar het zeggen van een voornaamen Joodfchen Meester, aangehaald by Bynteus, en uit denzelven door Klugkist, p. 147, Zou JeV ïl n^nA m,oeten zy" van den Mesftas. itabbt Hakkadosch zou gezegd hebben : h Om dat de Mesfias de menfchen zal behou1, den, zal Hy genoemd worden Jefchuang; „ Maar de Volken van een ander geflacht, „ die zyn geloof navolgen, zullen Hem Je„ fus heeten. ' ZALIGMAAKER, zo vertaaien deOnjen Xotvz, en is in veele plaatfen een Eer:ytel van onzen grooten Godt en Zaligigmaaker Jefus Christus, als Luk, I: 47. I: 11 , Hand. V: 31. XIII: 31, Philipp. II: aT°> iTim. I: 1, Tit. III: 6, 2Petr. : 1. lil: i3, 1 Joh. IV: 14. &c. Deeze laam van s*Ws, Soier, was onder deGricen zeer gemeen, en (N) werd by hen ge;eevenaan hunne gewaande Goden. Inzonderheid aan Jupiter, by hen gehouden oor den Oppeilten der Goden. Onder ie benaaminge baden zy hem aan, zwoeen byhem, en wyddcn hem toe Beelden, Jtaaren^cn Tempels. Hcfychius zegt daarin : s«Ti!j i Xtvi. Zy gaven evenwel dien , tel ook aan mindere Goden , als aan Jeptunus, Bachus, Venus, Diana, en Mi',rva ; als ook Caftor en Pollux , waar an JElianus, W\{\. Var. L. IV. C. 5. in ie verhaalt, dat Meneflheus, aan wien zy et Koningryk hadden opgedraagen, na it zy de Zoonen van Thefeus uit Athene idden verjaagd, de eerfte was, die hen »tï(a, noemde. (3) Ook hebben de Pleite a de-  ia* ZALIGMAAKER. ZALMON, ZALMONA. denen dien Tytel wel gegeeven aan Menfchen , van welken zy eene uitneemende weldaad, of verlosfmge ontvangen hadden. De Rhodicrs hebben dien gegeeven aan Plolomeus den Zoon van Lagus. Die van Athene aan Demetrius, na dat hy hen in hunne Vryheid had herfteld. En gelyk de Grieken Antigonus eerst hadden genoemd hunnen E'njyiW, of 11'eldoender , hebben zy hem naderhand genoemd hunnen s*T»?g, Behouder. Zo heeft men eenen Penning, welken die van Nikopolis hebben doenftcmpekn ter eere van Trajanus, na dat hy hunne Stad had verlost van de ftrooperycn en ontvolking der Dacièrs. AÏT. K A 12, TPAIAHOS S£2THP THS Opperbevelhebber Keizer Trajanus, Behouder der Stad. In navolginge der Grieken ftempelden de Romeinen ook zulke penningen ; zo vindt men 'er eenen ter eere van Aurelianus. AU RE LI ANUS AUG. CONS. Dat is: Aurelianus Auguflus de Behouder. Volgens Cicero hadden de Siciliaanen niet alleen den tytel van Patroon , maar ook van Sotera gegeeven aan Verres. En hy Toept 'er over uit: Hoe quanlum efi? hamagnum , ut Latino uno verbo exprimi non ■'fosfit. Dat is: floe wat groots is dit l Zo groot; dat het in 't Latyn niet door een enkel woord kan worden uitgedrukt. Men heeft evenwel by de Latynén 'er voor gebruikt het woord Servator en Confervalor. Volgens Tacitus Annal. L. V. is Confervator zoveel als Soter. De Oude Kerke/eeraart, van den Heere Jefus fprcekende, drukten den Griekfchen naam c*?^ uit Salutaris, gelyk Hilarius; of Salutificator, of Salvificator, volgens.Tertulliaan; en doorgaans door Salvator. Zie Pearfon, Uitlegg. van het Gehof, p. m. 128—130, en Deylingii Obferv. S. P. II. Qbf. VIII. %. 30. p. in. 128, 129. Noemden nu de Heidenen hunHe gewaande Goden zo, 't was belaglyk; want de Afgoden der Volken zyn ydelheid; by die is noch goed, noch kwaad doen: Maar aan den Heere Jefus mag inde volfte kragt van beteekenis den naam van 2*>t>){, Zaligmaaker gegeeven worden; want Hy is de Waaragtige Godt, en daarom ook niet alleen Zaligmaaker genoemd , maar ook, meerder voortreffelykheidshalven, Godt , de groote, de alleenwyze Godt onze Zaligmaaker , Tit. II: 13, Pud. v. 25, Hy is de Godt, die onze Zaligheid is, een Godt van volkoomene Zaligheid. De HEERE Heere , by wien uitkomften zyn tegen den dood, Pf. LXVIII: 20 , 21. De Heidenen mogten Menfchen zo noemen. Dit was uit vleizugt. Al des menfchen heil is maar ydelheid. Het Heil en de Verlosfinge, door hen aangebragt, waren flegts tydelyk: Maar de Verlosfing en Zaligheid, die Jefus den zynen heeft verworven, en ook daadelyk deelagtig maakt , is eene eeuwige Verlosfinge , eene eeuwige en volkoomene Zaligheid. Wat Ply daar toe gedaan heeft, kan men zien in den naastvoorigen tytel. En , gelyk Ply dat maar alleen heeft kunnen doen, zo is 'er ook geen Zaligmaaker, geen Heiland behalven Hem. De Zaligheid is in geenen anderen: Want daar is ook onder den Heemel geen andere naam, die onder de menfchen gegeeven is, door welken wy moeten Zalig worden, Hand. IV: 12. ZALMON, een Berg, waar van men leest Richt. IX: 48 , 49. Waarfchynlyk dezelfde, van welken gefprooken wordt, Pf. LXVIII: 15. Zie TSALMON in des VIII. D. 1. St. p. 364. ZALMONA ; zo wordt genoemd eene der Leegerplaatfen van de Kinderen Israëls in de Woeftyne, Num. XXXIII: 41 , 42. 'Er zyn omftandigheeden , die het zeer waarfchynlyk maaken, dat het in deeze Leegerplaatfe was , dat 's Volks murmureering geftraft werd met vuurige. Slangen des ftofs , van welker venyriige beeten veelen geneezen werden door de Koperen Slang aan te zien, tot dat einde door Mofes, op Godts bevel, in de hoogte gefteld op een ftange, Num. XXI: 6—9. 't Geen hier aan nog eenig gewicht byzet, is de naam Zalmona, afgeleid van het woord O^V, 't welk een Beeld beteekent. Een naam allergepast voor die plaatfe, om daar de gedachtenis te vereeuwigen van dat zo merkwaerdig Slangebeeld, 't welk daar was opgericht geworden. Zie Bachlene H. Geogr. D. III. p. 355*' ZAL-  ZALMUNA, ZALVE. ZALMUNA, Pf. LXXXIII: 12. Een van de Midianitifche Koningen, die, benevens eenen anderen Koning van dat Volk, Zebah genoemd, door Gideön vervolgd, agterhaald, en met eigener hand gedood is, Richt. VIII: 21. Met eene kleine verandering heet hy daar Tfalmuna. ZALVE. Sommige Zalven dienden ter geneezinge, gelyk men leest van Oogen-zalve, op dat men ziende mogt worden, Openb. III: 18. Meesttyds wordt evenwel dit woord gebruikt van Reuk-zalven; Oliën , toebereid uit kostbaare en zeer welriekende Speceryen, en die waren by de Ouden van menigerlei gebruik, waar van men het voornaamfte vinden zal onder den tytel van OLIE, in des VI. D. 1. St. p. 48. &c. ZALVEN. Godt heeft zzwMofes een voorfclinft gegeeven van de toebereiding van zekere Zalf-Olie, die alleen ten gewyden gebruikc geheiligd was , Exod. XXX: 23' -4 n 25. Waar van ook reeds gehandeld is in des VI. D. 1. St. p. 52—; gelyk ook aldaar is aangemerkt, welke zaaken daar mede gezalfd, en ten dienfte van Godt geheiligd zyn geworden, als de Ta- ' bernakel, mei alle deszelfs gereedfehappen, en ook , welke Perfoonen. Van de Hoogepriesters en Koningen is het bui- ' ten twyftël. Van dc Propheeten is het zo klaar met. Elia kreeg wel bevel van Godt, om EUfa, den Zoun Saphats, te Zalven tot , Propheet in zyne plaatfe, 1 Kon. XIX: 16. , Maar wy leezen niet, dat ny het gedaan • hebbe, met eenige Olie uit te gieten op zyn hoofd, zo als anders gebruikelyk was; \ maar wel , dat hy zynen mantel op hem i wierp, vs. 19; 't welk de Zalving ver- t Ving, en voor Elifa een teeken was van ] zyne aanftellinge tot Propheet, en dat hy ? de Ampts -opvolger van Elia zou zyn , ] waarom hem ook die Mantel, by deszelfs I wechneeming na den Heemel, is ten dee- 1 le gevallen, 2 Kon. II: 13, 14. Dat Zal- \ ■ven van aanzienlyke Amptenaarcnhad een v tweederlei oogmerk. (NU) Het was voor v die Penoonen een waarteeken en onder- r pand, dat; gelyk die Olie werd uitgegoo- h ten op hun hoofd, Godt ook de noodip-e f Amptsgaaven van den Geest, door die 0 Uhe beteekend, op hen leggen, endaar / door bekwaam maaken zouom de aan g ZALVEN. jig hun opgedraagene bedieningen wacrdiglyk te kunnen vervullen. Daarom leest men ook van Saai, dat Samuël, na dat die hein gezalfd had, hem te kennen gaf,dat de Geest des HEEREN over hem vaerdig worden, en hy in eenen anderen man veranderd worden zou, 1 Sam. X: 1, 6. (33) En voor zo verre die Zalving in 't openbaar gefchiedde, of anders in het zekere kenbaar werd, dat ze op eene Wettige wyze gefchied was, zo diende die voor het Volk, om dat te leeren, dat die Mannen, naar Godts voorbefchikking, tot die Ampten aangefteld waren; dat zy onder Godts byzondcre befcherminge ftonden; en dat hy wilde, dat men in hun het gezag , 't welk aan die Ampten verknogt was , erkennen, en hun den fchuldigen eerbied bewyzen zou. Daarom fchroomde David ook zyne handen te liaan aan Saul, fchoon die hem, als een halsvyand, vervolgde: Want, zeide hy, hy is de gezalfde des HEEREN, 1 Sam. XXIV: 11. (3) Men leest ook dikwils van de Zalvinge van onzen Heer en Heiland Jefus, waarom Hy ook in de taaie der Hehreën Mesfias, 111 de taaie der Grieken Christus, dat is in onze taaie Gezalfde genoemd wordt. Hy zelf zegt, dat Ply van eeuwigheid af is gezalfd geweest, Spr. VIII: 23 ; dat is, gelyk Petrus het uitdrukt : doorgekend geweest voor de Grondlegginge der Waereld, t Br. I: 20. De Fade? zegt van Hem: Ik 'lebbe mynen Koning gezalfd over Zión, den '?erg myner heiligheid, pf. II: 6. Hy zelf :egt, dat de HEERE hein gezalfd heeft, lef. LXI: 1. En de Dichter juicht Hem oe: Daarom heeft, 6 Godt! uzo Godt u ge■alfd met vreugde-olie boven uwe Medegenooen, Pf. XLV: 8. En daar Hy dit drie loogwaerdige Ampten, waar by de Zal•ing te pas kwam, het Propheetisch, het loogepriesterlyk en Koninglyk , in zyn 'erfoon verëénigd, en ook "op eene veel itneemonder wyze , dan ooit iemand , ekleed heeft; zo is Hy ook op eene veel oortreffelyker wyze, dan iemand: Niet an eenen Menfche ; maar van Godt zelv'": ïiet met een uitwendige Olie; maar met et tegenbeeld 'er van, de Gaaven van den gezalfd. Het eenen het ander leert Hy. ns, al« Ply zegt: De Geest des Heeren f EERE Nis op my ,om dat de HE ERE my izalfd heeft. Voor zo verre nu de ZcdQ 3 ving  ïa6 ZALVE N. ving dienen moest, (NN) om iemand aan het Volk bekend te maaken als den geenen , welken Godt in zo, of zo eene Bedieninge had gefteld , en, naar den aart derzelver,wilde geëerbiedigd hebben, zo kan men zeggen, dat Hy gezalfd is van het oogenblik zyner geboorte af aan; want toen werd Hy door den Engel des Heeren aan de Bethlehemitifche Herderen bekend gemaakt op het veld, als de Zaligmaaker, -welke was de Christus , Luk. II: 10, ii. En terflond daar na door de Herders in de Stad, daar zy alomme bekendmaakten het woord, ,t geen hun van dit Kind gezegd was, vs. 17. (32) En ook dienen, om zo iemand te verzeekeren van dc mededeelinge der Hem noodige Amptsgaaven, zo bleek het al vroeg , dat hy van die eene ruime maate had ontvangen. Het Kindeken, zegt Lukas in hetzelve Hoofdft., wies op, en werd ge/Ier kt in den Geest, en vervuld met wysheid; en de genade Godts was, over hetzelve, vs. 40. En het doorllaand bewys 'er van deed zich voor, toen Hy, twaalfjaaren oud geworden zynde, te Jeruzalem zat in den Tempel, in het midden der Leer aar en, hen hoorende, en. met zo veele blyken van ongemeene fchranderheid, ondervraagende, dat zy zich allen ontzetteden over zyn verftand, en antwoor den, vs. 46 , 47. Duidelyker , en mee] heerlyk in het oog vallend bewys zag mei 'er van, toen hy, tot het aanvaerden zy ner Middelaars-ampten, in het openbaa te voorfchyn trad, en zich door Johanne liet doopen in de Jordaan ; want toe; daalde uit den geöpenden Heemel de Gees Godts op Hem neder, gelyk een Duive; to een Teeken, dat op Hem was de Geest dt HEEREN: De Geest der Wysheid, en dt Verftands, de Geest des Raads en der Sterl te, de Geest der Kehnisfe, en der Vreeze di HEEREN, Jef. XI: a. Waarom Petri ook zeide, dat Godt Hem had gezalfd m< den Heiligen Geest, en met Kragt, Hanc X: 38. En of dit nog 'niet genoeg ware, 2 fprak Godt ten zeilden tyde, ten aanhoi ren van al het Volk, toen daar tegenwoo dig , uit de hoogwaerdige heerlykheid Deeze is myn Zoon, myn Geliefde, in de welken'ik myn welbehaagen hebbe , Matt III: 16, 17. ZALVEN (Het) der kranken , Jak. * 14, 15. Daar van is reeds gehandeld ZALVEN. des IV. D. a. St. p. 579. Zo tot korte opheldering der woorden, als tot wederlegging der Roomschgezinden, voor zo verre die uit deezen Tekst een bewys ontleenen willen voor het zo genaamd Laatfte Olyfel; 't welk zy voor een Sakrament houden. Ik zal hier met eenige verkortinge nafchryven , ten behoeve der geenen , die dat Boek niet bezitten,'t geen 'ervan gemeld is in de Noodige Ophelder, tot Mosheim Kerk. Gefchied. D. I. p. 235 —. „ Wegens de „ Zalving der Zieken met Olie is geen an,, der bevel, dan dat van Apostel Jaks„ bus. Doch ik, zegt de Geleerde Man, ,, twyffel niet , of de andere Gezanten ,, des Heeren hebben hetzelfde voorge„ fchreeven: Want het is niet te begry„ pen, hoe het bygekoomen zy, dat dee„ ze gewoonte zich zo fchielyk door de „ gantfche Christenheid verfpreid hebbe, „ zo niet de Apostelen overal een dier„ gelyk bevel gegeeven hebben. Dat de „ Zieken, de Ouderlingen der Gemeente ,, tot zich geroepen hebbende , eerst de „ Belydenis hunner misdaaden deeden; „ dat daar op de Ouderlingen, met ern„ ftige en vuurige Voorbiddingen, de Zie„ ken der Godtlyke genade aanbevoolen, ,, en voorts met Olie gezalfd hebben , . „ fchynt niet alleen uit de woorden van • „ Jakobus te blyken ; maar ook uit den l „ aart der zaake zelve voort te vloeijen—. . ,, Hierom vermeldt de Apostel , vs. ió, ; „ eerst de Belydenis der zonden, voorts r ,', het Gebed,en eindelyk de Gezondwor1 ,, ding. De Gebeden volgden, en de Zalt ,, ving was het laatfte, vs. 14. Ten ware t „ iemand liever wilde ftellen, dat men de s „ Zalving met de Gebeden te faamen s ,, voegde; dat een der Ouderlingen dezel:- „ ve verrichtte, terwyl de overige om de s „ Godtlykeliulpe baden—-.Volgens foms ,, miger gedachten hebben de Ouderlin» 'jt ,, gen het werk van Geneesheercn vert. „ richt—: Zo dat de Ouderlingen een 0 „ tweederlei geneesmiddel zouden heb)- ,, ben aangewendt; het een Menschlyk, r- „ de Zalving met Olie; het ander Godt: ,, lyk , het Gebed —. Twee reedenen i- ,, houden ons van die gedachte te rug. ti. „ Vooreerst weeten wy, dat, zonder Olie, „ alleen op het Gebed, of het noemen T: „ van Jefus naam, veele Zieken gencezen in „ zyn. Ten anderen fchryft Jakobus niet „ aan  ZALVEN. »* ' alleen dc geneezing toe, vs. 15. Dit " (trekt tc gelyk ter vvederlegginge der , zulken, die beweeren, dat 'er in deeze . " Ulie zekere Godtlyke kragt, tot het . n geneezen der kwaaien, geftooken heb- '. » , ' 9n,dezcIve, daarom, met zekere , " ?Jef U|hf.ld ' geheiligd moest worden. , „ nad Jakobus ons dit willen leeren, hy , „ zou anders gefprooken , en alle kragt , „ tegen de ziekten niet aan de Gebeden „ „ toegefchreeven hebben. Weshalven zv l •„ zich geenzins naauvvkeurig uitdrukken, „ „ die deeze Olie heilig noemen, en fpree- „ „ Ken van Ziekten door deeze heilise Olie ,. " ëc°eezen Wader aan de waarheid , „ lchynt het gevoelen der zodanigen,vol- ,. „ gens wier begrip deeze Olie gebruikt is , „ tot een tecKen -van iets Godtlyks , ge- „ „ lyk in de gevvyde Bladeren de Olie ter ' „ af beeldinge ftrekt van de gaaven des , „ Heiligen Geests. - Dan ik twyffel, of ' „ men zich hier op, zonder gevaar, van ', „ 111 dwaalinge te vervallen , kan ver- !, „ laaten : Want nergens vindt men ver- „ „ meld, en men kan zich niet wel ver- J, „ beelden , van welke heemelfche zaak ,, deeze Olie aan menfchen, on den oever „ „ des doods, ten Zinnebeelde konne die„ nen. Misfcliien houdt iemand de Olie „ voor eene afbeelding van de Godtlyke „' „ Goedertierenheid en Barmhartigheid, !. „ welke de Zondaar, door berouw over „ zyne misdryven geraakt, en door de Ge- " „ beden der Ouderlingen Gode aanbevoo- ',, „ len, zich mogt belooven. Hy , wien ' „ dit behaagt, neemc het aan." (Zeo-t de , Schryver. De reede van dit Apostolisch !,' ■ bevel komt hem zo duister voor, dat hy het onderzoek 'er van liefst over laat aan anderen) »y0. Launoy heeft de meeste ge„ zegdens der Ouden, v/cgens deeze Zal„ ving met Olie ,byéén verzaamcld. Men "c „ vindt er zeer weinige uit de Schryvers „ „ der eerfte eeuwen; fchoon een of twee ' 1 „ plaatien, tot dit onderwerp betreklvk, .! 1 „ door dien geleerden Schryver zyn over- < „ geflaagen. Hier uitleidt hy af:,,„Dat, , 1 "» J,n ,de Eerfte eeuwen der Kerke, het !, < „„ Zalven van de Zieken met 01ie,zeld- ? 1 ï,„ zaamerisgeweest,dan indelaatere."" ' c v» ün gaat de oorzaaken deezer byzonder- ,,/k ZALVEN. i27 „ heeden na. Doch, fchoon men zeer „ lcnaars,in deOudlle Gedenkfchriften, „ melding vindt van deeze Zalving, niet 1, Gebeden gepaard, twyffel ik geenzins, i, of dezelve heeft, overal, onder de eer, fte Christenen plaats gehad ; cn vel , om deeze reede: Daar dit gebruik,'in , laaterc Eeuwen, overal heeft ftand o-e. , greepen,hoewel op veelerlci wyzen be, dorven, moet het in voorgaande Ecti, wen , desgelyks onder alle Christenen , aangenoomen zyn geweest: Want waar uit zou die handelwyze , had dezelve eertyds flegts de goedkeuring van.weinigen gehad , na een lang verloop van tyd,_ van alle Christenen zyn aangenoo- ' men? Geleerde Mannen, die in het gevoelen van Launoy ftaan, brengen ten bewyze by, dat de Zalving by de Zieken in ouden tyde meestal is ovcrgcflaagen, dat de Oude Schryvers de geneezing welvermeiden, maar van geen Olie gewaagen , en haaien voorbeelden op van Menfchen , door de Gebeden alleen , zonder de Olie, tot voorige "-ezondheid herfteld —. Dan dit bewyst, myns inziens, weinig of geheel niets: Want fpreeken de Oude Schryvers van Christenen , door eene Godtlyke kra°t geneezen, zonder van Olie te reppen, dit doen zy, dewyl in die Eeuwe niemand aan de Olie eenige kra°t toefchreef, om de Ziekten te verdryven. Ter dier zelfde oorzaake leezen wy van geneezingen, volbragt door de gebeden van Antonius, Paulus en Hilarius, zonder eenige melding van Olie, ten dien einde aangewend. Het was genoeg, de vaare Oorzaak van het geval te boek te laan, en niet noodig het overige daar 3y te voegen, 't welk, fchoon geboolen terverkrygingevan de gezondheid, min noodig was. Zolang, naamelyk, nder de Christenen de weezenlyke Godtsa-ugt in eere werd gehouden, fchreef liemand die buitengewoonc geneezing oe aan de Olie,met welke men de Lig:haamen befmeerde; maar aan deGeicden :, En daarom zwygen de meeste )ude Schryvers van de Olie. Doch iet Bygeloof van dag tot dag toe-, en le Wonderwerken afneemende, heeft len allengskens aan de Olie dank ge5, wee-  rag ZALVING. weeten, 't geen Jakobus duidelyk aan „ de Gebeden toekent; en dus vindt men „ daar van, in laatere Schryveren, veel „ dikmaaler melding." ' :> ZALVING (Doch gy hebt de) van den Heiligen , en gy weet alle dingen , i Joh. II: 20. Het woordje Doch maakt dit gezegde van den Apostel betreklyk tot het gezegde in het 18 en 19. vs., cn duidt aan, dat hy°in zyne Kinderkens, (zo noemt hy de Geloovigen) iets vooronderftelde,'t welk hem gerust ftelde, dat zy zich niet zouden laaten verleiden door die veele Antichristen, die 'er nu reeds waren, en waar tegen hy hen even te vooren had gewaarfchouwd. 00 Die Gy, tot welken Johannes hier zyne taal richt, waren zulken , die met den mond beleeden ter zaligheid, en met het harte geloofden ter rechtvaerdighetd. Dus dan niet maar Christenen in naam, maai in der daad en waarheid. Want,beteekent die naam Gezalfden; (3) De Apostel zegt ook, dat zy de Zalving van den Heiligen hadden, en alle dingen wisten. Dit is dc groote zaak, welke Hy in hun vooronderitelt. Zy hadden dan iets groots ontvangen ; en de uitwerking daar van 11 hun was ook iets groots. (tfX) 't Geer ✓ zy ontvangen hadden, was de Zalving en die hadden zy van den Heiligen. 0») U denke met anderen, dat de gewyde Schry ver hier op geene andere Zalving doele dan de gewyde. Onder het Oude Te-sta ment werden zekere voornaame Ampte naars tot hunne Bedieningen plegtig inge wyd door Zalving; dat is, door van d Heilige, kostbaare en welriekende Zal! olie uit te gieten op hun hoofd : Welk Zalving zo iets van Godts Majesteit o hen bragt, 't welk hen voor elk zeer eei biedens-waerdig maakte , en elk moei weêrhouden van hun eenig leed aan 1 doen, waarom Godt ook zegt: Tast myi Gezalfden niet aan , Pf. CV: 15. En aa hun te gelyk tot een waarteeken was dat, gelyk die Olie werd uitgegooten c hun hoofd, Godt ook zo op hen zou lei gen de hun noodige Amptsgaaven , o hunne Bediening waerdiglyk te kunne vervullen. Dat de Koningen en Priesters g zalfd wierden, is buiten tegenfpraak. D de Propheeten zich-zelven, op eigen gezaj niet Itelden in de Bedienjnge ; maar d ZALVING, hun die van Godt werd opgedraagen , is zeker. Zeker is het ook, dat hunne aanftelling eene Zalving wordt genoemd, 1 Kon. XIX: 16. Maar , of zy daar toe werden ingewyd door eene eigenlyke Zalving met Olie; of door eenig ander uitwendig Zinnebeeldig teeken, gelyk men leest.dat Elia zynen Propheetifchcn mantel op EUfa wierp, toen hy hem, op Godts bevel, riep en aanftelde tot Propheet 111 zyne plaatfe, 1 Kon. XIX: 19, mogen wy in het midden laaten. De Geloovigen nu, door Christus bloed gewasfehen zynde, zyn Gode en den Vader tot Koningen, en Priesters gemaakt geworden, Openb. 1:5,6. En, •, aaulus leert, dat Christus in de Gemeente ok Leeraars heeft gegeeven tot volmaaking er Heiligen , tot het werk der bedieninge, jtopbouzvingevan Christus ligchaam , 1 Kor. :il:a8,Eph. IV: n,i2.Hy leert,dat het -eloof is uit het gehoor, en het Gehoor door het Voord van Godt,Rom. X: 17, en wederom Kor. I: 21; dat het Gode behaagt, door de waasheid der prediking zalig te maaken de ".enen, die gelooven, te wee ten, de prediking an Christus den gekruiftgden, welke der Joo'M eene ergernis en den Grieken eene dwaas:id was, vs. 23. Naardien 'er nu geen vyffel aan is, of Johannes heeft zo. wel. R a dea  iS, ZALVING. den zin van Christus, en zynen Geest gehad, als Paulus, zo kan immers niemand met eenigen den minften fchyn denken, S hy Wer het Ampt en Onderwys der Leeraaren als onnut, en oyertolhg zou hebben willen afkeuren. (4) Indien ook het Leeraars-ampt, en de daar toe noodige bekwaammaaking uit Godt is, volgens 3 Kor. III: 5,6, zo kan men met zeggen, dat hetzelve onnoodig en zonder nut is , ten ware men ook zou willen zeggen, dat Godt dat ampt onnoodig ingefteld, en zyne daar toe bekwaammaakende genade te vergeefsch verfpild had. Het Leeraarsampt dient om te planten en nat te maaken, ££ de Geest, of de Zahing^ om den wasdom te geeven , 1 K01. HL & *Ö weinig nu iemand zal zeggen: Godts zecgen maakt de velden vruchtbaar, en deihalven zyn'er geene Akkerlieden noodig. tfven weinig zal iemand mogen zeggen: GodL Geest leert ons Waarheid m het binnenfte, en licht ons daar m voor,dehalven zyn 'er geene geestelyke Akkerlieden meer noo°dig, die arbeiden in hei Woord, en in de Leere. (5) Ook ftrydJ dat gevoelen tegen de ondervinding dei Geloovigen. (x) Zy weeten , dat God hen , door middel van het Woord , ei deszelfs prediking het allereerst tot he geestelyk leeven verwekt, en to d. be keering en het geloof gebrast heeft, Jak I 18, Hand. XXVI: 17, !*£ï ™ \\ \\ 2 Kor. V: 20. (xx) Ook weete: zyby ondervinding, hoe noodig het: hu: zï in den voortgang van het geestely leeven, door trouwe Leeraars oudernch te worden tot meerder tocneemen ui ker nisfe en heiligmaakinge, Eph. IV: 11, 13 tot onderftcuning in hunne zwakheid, tc opwakkering in hünnc. traagheid 5 tc waarfchouwing tegen flinkfche dwaalp; den; en, zo zy eens op,dezelve geraal zvn , om hunne onvoorzigtighcid te b ftraffen met befcheidenheid, en hen w der te recht te brengen door den Ge e der Zagtmoedigheid. Daaroin fchre Paulus ook aan zynen Leerzoon Ttmotheu Predik het Woord: Houd aan tydelyk en 0 tydclyk: Wederleg, beftraf, vermaan m a langmoedigheid en leere, a Tim. IV: a. V< ■celvk, ten aanzien van dit laatfte Marpi %r , Explic. Epift.1. Joh. ad C. II. vs. $ s ZAMZUMMIM. Men meent, dat Z A N D. hetzelfde Volk zyn, 't welk Gen. XIV: 5. by verkortinge Zuzim genoemd wordt,endoor Kedor-Laömer, den Koning van Elatn geilaagen wierden. Zy worden door Mofes befchreevcn als een groot, talryk en lang Volk, als de Enakim, en dus als een foort van Reuzen. Zy werden uit hunne bczittinge verdreeven.door de Ammoniten, Afftammelingen van Loths tweeden Zoon , Ben-Ammi, (Genef. XIX: 38.) die zich in hun Land met 'er woon ter neer floegen. En naardien die uitdryving naar het oogmerk, en met goedkeuringe van Godt gefchied was, als hebbende dat Land voorbefchikt en gegeeven tot een erffenisfe aan de Kinderen van Lolh, zo komt dat voor als een reede, waarom de Kinderen Israëls de Ammoniten niet bedngjligen, dat is, in hunne bezittinge verontrusten mogten, Deut. II: 19, 30, 31. ZAND: Het Zand der Zee (N) verftrekt tot een zigtbaar bewys van Godts Wysheid en Almagt, daar Hy het rulle Zand, 't wêïkr-ioor den wind verftuift, der Zee, een zo onbcdwinglyk Element, tot eenen paal gefteld heeft met eene eeuwige mzettinsc, dat zei hoe zeer haare golven zich beweegen en bruifen, daar over niet gaan zal, ïerem V: 32. (3) Tot een Zinnebeeld ■ van eenen bedrieglyken grond van vei; trouwen, welke den geenen ontzinkt, die 'er zich op verlaat. Daarom vergelykt de • Heere Jefus zo eenen , die zyne woorden i wel hoort, maar niet doet, by eenen dwaazen 1 man, die zyn huis bouwt op het Zand, Matth. E VII- "6, 27- GO 0ok kevert hetzelve, 111 t twee opzigten, eene gepaste vergelykmg - op" (KSO Wegens zyne menigte, om een • éïët eroot getal te beteekenen. Syrach % vSagc, Cap. I: a. Wie zal het Zfd der k Zee. en de druppelen des reegein tellen? Lo 1- fpreekt ook de Dichter van Godts gedach. ■t ten - Hoe magtig veel zyn haare fommen! >- Zoude ik zc tellen? Haar er is meer dan des \l Zands, Pf. CXXXIX: 17, 18.^ Het is st daarom een groote Belofte, welke Godt £ aan Abraham deed, en ook wir jakob, dat rs Hy hun Zaad zou vermenigvuldigen ais het Zand der Zee , dat van wegen de menigte Me niet kan geteld worden, Genei. Xfll. 17. ■1- XXXII: ia. Deeze vergelykmg is m den r- Bvbel zeer gemeen, als Genef. XLl. 49» .7. JoYf. XI: 4, t Sam. XIII: 5,1 Kon. IV:30, iy Jef. XLVIII: 19, Jerem. XV:. 8 , Rom.  ZANG. IX: 27, Hebr. XI: 11. (33) Wegens zyn gewicht, om iets aan te duiden, dat iemand zeer zwaar valt. Zo zegt Job, Cap. VI: 2, 3. OcZ> of myn verdriet recht gewoogen wierd — zou nu zwaarer zyn dan het Zand der Zeen. Of van iets , 't welk op een anderen zwaar neerkomt. Een Steen , zegt Salomo, Spr. XXVII: 3, is zwaarden het Zand gewichtig : Maar de toornigheid des Dwaazen is zwaarer dan die beide. ZANG, ZANG-KUNST. De Zang is aan veele Vogelen eigen. Het is genoegzaam zeker, dat de Menfchen , door het neuriën , liaan en gorgelen der Vogelen bekoord, poogingen gedaan hebben, 0111 die na te bootlën, 't welk hun van laag» zaamer hand gelukte, daar zy in zich ook het, vermogen vonden, om op hunne woorden eenen hoogeren of laageren, een fyneren of graveren, een fnelleren of meer lleependen toon en buiging te zetten. In den beginne zal de Zang ruuw, en zonder eenigen 'zwier geweest zyn : Maar door geduurigc oeffcning, en veel te letten op het meest welluidende, is'dezelve met 'er tyd een Kunst geworden, en een voornaam deel van de MUSIEK. Onder dien tytel zyn veele dingen gezegd , die hier kunnen te pas koomen. Zie des V. D. 2. St. p. 340.— Wat de Zangkunst der Hebreen betreft: Men mag vermoeden, dat ze on- : gemeen fraai is geweest. De Dicht- en • Zangkunst worden met recht voor Twee- : lingen gehouden. Daar nu hunne Dicht- < kunst zo verheeven was, 't welk niet kan 1 betwist worden, zo zou het eene tegen- i ftrydigheid zyn te denken, dat zy, die i voor de Dichtkunst een zo fyn gehoor 1 hadden,een geheel plomp gehoor zouden 1 gehad hebben voor de Zangkunst. Zo c memyan de uitneemendheid der Hebreeuw' \ fche Zang- en Speelkunst een oordeel zou t mogen vellen , uit haare wonderbaarlyke l uitwerkfelen, zo op Saul in zyne droef- 1 geestigheid , en krankzinnige buijen , f 1 Sam. XVI: 23. XIX: 23 — , als in het r bedaaren van den Geest der Propheeten, d en ze voor de Godtlyke aanblaazing be- \ kwaam te maaken, 2Kon. III: 15 ; zo zal d men moeten erkennen, dat ze een grooter m vermogen, om aandoening te verwekken, 't moetc gehad hebben , dan iet van al 't ft geen men thans heeft. Men weet ook, n hoe veel langheid van tyd- en aanmoedi- d ZANG. i33 ging toebrengen, om eene Kunst te befchaaven en te volmaaken. Men reekene nu eens, hoe veele eeuwen 'er verloopen zyn van Jubal tot op Mofes, en van Mofes tot op David:Men overweege voorts,hoe zeer die Koning de Zang- en Speelkunst ter harten nam, blykbaar in het aanftellen van 4000 Leviten, met zeer uitmuntende Kunitcnaars aan hun hoofd, Afaph, Heman en Jeduthan: En men oordeele dan , of dc Zangkunst der Hebreen niet groote vorderingen moet gemaakt hebben. Zelfs Vrouwen leiden 'er zich op toe , zo als is af te neemen uit Pf. LXVIII:25. en andere plaatfen, daar men leest van zingende en danfende reijen. De drie Dogters van Heman ftaan beroemd wegens haare Zang- en Speelkunde, 1 Chron. XXV: 5, 6. Kortom , geen Volk fchynt meer werk gemaakt te hebben van deMuliek, dan de Jooden. Schoon 'er weinig lust kan geweest zyn. om 'er zich in te oeffenen, geduurende de gevangenis in Babel, zo dat de harpen kingen aan de wilgen , Pi. CXXXVII: 2 , werden 'er evenwel, by het wederkeeren, nog 200 Zangers cn Zangeresfeh onder hen gevonden , Ezr. [I: 65. Zal men nu na dit alles wel kuuïen gelooven, dat een Kunst, die zo lang *eöeffend, zo aangemoedigd, zo algemeen 11 gebruik geweest is, en van welker uitverkinge men zo wonderbaare dingen geden heeft, zo onbefchaafd en eenvouwlig geweest zy, als fommigen voorgeeren: Zo dat die alleen zou beftaan hebben n de verfcheidenheid van ftemmen en peeltuigen , alle toonende op dezelfde loot , zonder eenige faamenmengeling •an Bas en Alt, laag en hoog, veel minler nog van de andere deelen, die de ziel an de Zangkunst uitmaaken. Mep werpt egen , dat de onbefchaafdheid der Hereeuwfche taal, haare menigte van medelinkers , keel-letters, en woorden van egts ééne lettergreep, haar zo onbekwaam ïaakt voor de Zangkunst, dat het zelfs waasheid zou zyn, daar na te trachten. Vare dit zo, dan zou alles, wat tenvooreele van der Hebreen Zangkunst gezegd ordt, moeten vervallen. Maar 'er zyn r, die het beproefd hebben, om. eenige ukken in 't Hebreeuwsch op toepaslyke 30ten te brengen , en zich verbeelden, it alle onpartydigeKunstkundigen zullen R 3 moe-  I3+ ZANGERS. moeten getuigen, dat deeze tegenwerping eene ingebeelde is, en ten deele ontttaat uit gebrek van aandacht op die verwaarloosde taai; cn ten deele uit onze tegenwoordige gezetheid op den heedendaagfchen Ilaliaanfchen fmaak, veeleer , dan uit eenige wanluidende barheid m de Hsbreeuwfche toonvallen ~. Op deeze wyze pleiten voor dit Stuk de geleerde Schryvers van de Algen. Hiftorie, D. III. p. 37^— 0 ZANGERS. Men leest in de Schriften des Ouden Testaments dikwils van Zanders, die, by het verrichten van den Wetplegtigen Godtsdienst, met Zang- en Speeltuig Godt looven moesten. Zy waren alle Leviten: Doch niet onverlchilligelk Leviet. David verkoor ze uit alle drie de gedachten der Gerfoniten, Kahathiten. en Merariten. Uit elk van deeze drie ge flachten ftelde hy eenen Overften over dc anderen, of, gelyk men thans-zou zeg «ren, eenen Kapel-meester. Die der Ger foniten was Afapb; die der Kabatbiten was Heman ; en die der Merariten wa Etban , ook elders Jeditbun genoemd zeekerlyk daar toe verkooren, om dat z; in Zang- en Speel-kunde alle andere overtroffen. Deeze drie hadden te faame XXIV Zoonen. Afapb had 'er vier; H, man veertien, en Etban, of Jeditbun ze Naar het getal van die werden de Z-ai gers, ten getale van 4000 , in XXI VU deningen verdeeld, welker rangfchikkn door het lot bepaald werd, naar welke < weekbeurten, by het verrichten van d< Openbaaren Godtsdienst , verdeeld < waaro-enoomen moesten worden. Men z 1 Chron. XXV. En deeze beftelhnge v David werd. door Salomo gevolgd, % Chrc V- ia. VIII: 14. Hun werk was den Hh RE te looven door het opzingen van Pi men en Heilige Liederen. Voor ïec dag in de week, en ook voor de hoo Feestdagen waren zekere gezangen 1 paald. 't Getal der geenen die zonge was ten minften twaalf, en de andei Muficeerden daar onder met hunne fpe tuiffen. Hunne ftandplaatfe was op trappen tusfehen 't Voorhof der Isra< ten, en dat der Priesteren , ten Oos van hetBrand-offer-altaar, op dat zy { het Vólk, 't welk in het Voorhof Isn was, te beter zouden kunnen gezien ZANGERS. gehoord worden. Men kan, ten aanzien van deeze Zangen, eenige vraagen opperen, (tf) Waren zy ook, gelyk de Priesters, door zekere Ampts-kleederen van anderen onderfcheiden?'t Schynt wel zo: Want by het opnaaien der Verbonds-Arke uit het huis van Obed- Edonji, hadden dc Zangers lyfrokken van linnen, 1 Chron. XV: 27. Insgelyks, by het overbrengen der Verbonds - Arke in den Tempel , 2 Chron. V: 12. Maar hoe zal men hier mede vereffenen , 't geen Jofepbus aanteekent, J. Oudb. B. XX. C. 8, dat de Levitifebe Zangers den Koning Agrippa verzochten, dat het hun mogt worden toegelaaten,het linnen kleed te draagen, 'twelk de Priesters' toen maar alleen droegen; en dat het hun door den Koning, met ; toeftemminge van den grooten Raad, Vér» • gund werd, het eerfte gewaad te mogen ; afleggen, en het linnen kleed aan te doen ? ■ Een van driën moet waar zyn, (XX) Of, ■ dat Jofepbus in zyn verhaal, of dat de Af1 fchryvers in het affchryven een feil be3 gaan hebben. (32) Of, dat het maar al, leen geweest zy by de twee bovengemelde f geheel byzondere plegtigheeden , dat de 1 Zangers witte linnen kleederen gedraagen a hebben. QJ) Of, zo zy die altoos gedraaid gen hebben, dat die van een ilegtcr en >. grover lynwaad geweest zyn, dan die der tt Priesteren , en dat dus hun verzoek zy rs geweest, dat de hunne voortaan even wit g en fyn,en van een zelfde maakfel mogten le zyn, als die der Priesteren. (2) Eene an:n dere vraag is : Mogten zy maar alleen :n Zingen en Muficeeren in den Tempel,by ie het verrichten van den Godtsdienst? Daar 111 toe bepaalde zich hun dienst wel voor11. naamelyk; maar niet geheel alleen. Men Li- vindt, dat zy het ook gedaan hebben by il- andere merkwaerdige geleegenheeden. er Toen Koning Jofapbat, der aanftaande ge Overwinninge verzekerd zynde , tegen ie- zyne Vyanden uittrok , ftelde by Zangers n, voor de toegeruste menigte , die de Heilige en Majesteit zouden pryzen, die ook een vreugel- degefchrei en lofzang aanhieven , 2 Chron. de Xa: 21, 22. En, na de wederkeering uit :li- Babel, loofden de Leviten, de Zoonen Afapbs , en den HEERE met cymbaalen, by het legfan gen van het fondament des Tempels, Ezr. féls III: 10. Zo ook met gezang , cymbaalen, en luiim en harpen, by het imvyden van de muu-  ZANGERS. muuren van Jeruzalem, Nehem. XII: ?7, n8. (J) Mogten andere Leviten, die tot de aangcftelde XXIV Ordeningen , niet behoorden, wel mede zingen en fpeelen in den Tempel, als zy daar toe de vereischte bekwaamheid hadden ? Volgens Jofepbus zal men deeze vraag met Neen motten beantwoorden ; want hy teekent ter bovengemelde plaatfe aan , dat Koning Agrippa ook aan een ander gedeelte van die hammen, te weeten, der Leviten, had toegelaaten , de heilige gezangen te leeren. En hy voegt 'er by: „ dat zulks „ zy gefchied tegen de inftellingen van „ de Wet, dewelke nooit, zonder eenige „ misdaad, zyn gekreukt geworden." R. Juda Leo zegt evenwel, dat het ook andere Israëliten zy geöorlofd geweest, in den Tabernakel, of in den Tempel mede te Muficeeren : Doch alleen zulken, die zich met de Priesters verzwagerd, en door huwelyk met die vercénigd hadden. ("79 Was het ook een byzonder voorrecht van den Koning, dat hy mede zingen en fpeelen mogt onder de Zangers, aan de Oostzyde van het Altaar? 'Er is 'er, die dat beweeren, en daar toe het bewys ontkenen uit de woorden van David, Pf. XLIII: 3, 4. Zend uw liebt en uwe waarheid, dat ze my leiden : Dat ze my brengen tot den j berg uwer heiligheid, en tot uwe wooningen : En dat ik ingua tot Godts altaar , tot den , Godt der blydfchnp myner verheuginge, cn ( tt mei de har pc loove, 6 Godt, myn Godt! (Tl) Mogten Vrouwen ook mede zingen \ in den Pompei? 't Zou wel zo fchynen; \ want na dat 1 Chron. XXV: 5. gezegd j was, dat Godt aan Heman li ad gegeeven / Veertien Zoonen, e.j drie Degters, volgt % "er aamionds op, vs. 6. Deeze waren al~ * temaal aan de handen hunnes Vaders, tot c het gezang van het Huis dos HEEREN. ü Zo worden ook onder de wedergekeerden h uit Babel geteld twee honderd Zangers en g Zangeresfen, Ezr. il: 65. Lipman meent, % dat daar door niet te verftaan zyn Vrou- « wen, die in oen Tempel zongen; maar vi de Vrouwen der Zangers, en die zouden v die vyfen veertig zyn geweest, die boven fu het getal van twee honderd gemeld wor- Ti den , Nehem. VII: 67. Doch Wagenfeil X agt het niet ongerymd, dat Vrouwen, in o] de Zang- en Speelkunst zeer ervaaren , g< ook wel hebben mogen aanheffen, om Godt m ZANGERS, ZANGERESSEN. 135 met Zang- en Snaarenfpel te looven: Doch met onder de Leviten, op den Zangtrans; maar 111 tbuitenfte Voorhof; of in't Voorhof der Vrouwen. Men zie van de Zangers meer by Lundius J. Heiligd. D. II. li. IV. C. 5. p. 309. —• ZANGERS en ZANGERESSEN werden van ouds gevonden onder de Hof-bedicnden vfln Koningen en Vorften , en moesten zich, terwyl men aan tafel zat, laaten hooren. Misfcliien is het eerfte oogmerk geweest, om den Koning , van Maats-zorgen vermoeid, onder het eeten te yervrolyken, en door . eene geöorlollle uitfpannmg den geest wéér te vcrlcevendigen. Maar allengskcns is dit geworden een ftuk van pragt, cn dertele weelde, zo dat men niet alleen Zang- cn Speeltuigen hoorde by de maaltyden der Koningen ; maar ook van anderen. Dat David zyne Zangers en Zangeresfen over de maal:yd had, kan men afheemen uit het antwoord van den Ouden Barzillaï, 3 Sam. K-I-X: 35, toen hy 's Konings noodiping, jm met hem op te trekken na Jeruzalem jeleefdelyk van de hand wees , zeggenJe : — Zoude ik meer kunnen hooren na de lemme der Zangers en Zangeresfen ? Zo )ok Salomo. 'Poen hy zyn hart wilde bedroeven door vreugde , had hy zich ook Zangers en Zangeresfen befleld, en allerlei Snaarenfpel, Pred. II: 8. Zo worden ook Ie dertelheid en onmaatigheid beftraft, ef. V: 12. Harpen, luiten, pypen en trommelen , en wyn zyn in hunne maaltyden : Maar zy aanfehouwen het werk des HREIENniet, zy zien niet op het maakfel zy wel reeds van de ftem, onder het Zmnes beeld van de twee deuren der flraate ge, fprooken was, zou men dit nederbuigen der n Zangeresfen in een Lydenden zin muoglyk c- gevoeglyker kunnen opvatten, en brene gen het tot het Gehoor, welks werktuigen ie Dogters des Gezangs kunnen genoemd wor1- den, om dat het Gezang allernaast tot dc 1- Ooren behoort , die het geluid van het m gezang allereerst ontvangen, en tot de  ZANGERESSEN. ziel door fyiie zenuwfprankjes overbrengen. Deeze Zangeresfen, en wel alle, die de zoetluidende maatgezangen , vooral van Vrouwen, die wegens haar gorgel, de engte en hetkraakbeenigc van hetftrottenhoofd veel fyner , helderer, en vceltyds aangenaamcr van Item zyn, worden in den Ouderdom neêrgebeogen ; volgens de kragt van het woord zo dof, laag en zwak, als of men uit de aarde, of, het ftof fprak, gelyk het Jef. XXIX: 4. in dien zin voorkomt. In oude lieden wordt het gehoorvlicsje hard, de gehoorzenuwen Hap cn onbekwaam, om het geluid buiten zich naar behooren te kunnen ontvangen —; zy worden hardhoorig, en de doofheid begint de overhand te neemen. Dit is dan ook de reede, dat zy geen vermaak meer hebben in aangenaame welluidende gezangen, die hen voorheen plagten op te beuren —. Zy zelv' hebben geenen lust, nog bekwaamheid meer om tc zingen, en het hooren van de keurigfte Muliek-inftrumënten en maatgezangen valt hun bezwaarlyk, en zelfs tot last. De Oude tachentigiaarige Barzillai weigerde daarom met David na Jeruzalem te gaan —." De Eerw. Bufing in zyne Salomons wyze Les/en voegt ook deeze twee dingen tc laamen, p. 191—. De fpraakleeden, die de ftem en bet gezang formeeren ; en de werk' tuigen van het gehoor, die door de ftem en het gezang worden aangedaan. Een Genootfehap by de Eng. Godtgeleerden getcekend G. G. begrypt het ook zo : Als mede Polus. (3) De meesten evenwel denken, dat de Prediker met deeze woorden bedoeld hebbe, de verzwakking van het gehoor, en meenen, dat hetzelve, om dat 't het geluid van het gezang ontvangt en : overbrengt tot de ziel, met even zo veel 1 recht een Dogter van het gezang kan ge- i noemd worden , gelyk 'er in den Grond- i tekst ftaat, als een Pyl by de Hebreen om- ] fchreeven wordt als een Zoon van den boog, ; Job XLI: 19, om dat de Boog denzelven ? ontvangt en na elders overbrengt. Zo be- 1 grypt het Patrik by de Eng. Godtgeleerden. <. Ook Leenhof'in zyne Verklaaring van den \ Prediker. Wttfius Mifcell. Sacr. T. II. p. £ 178. J. M. (dien men meent J. Macquet c te zyn) in zyne Verhandel, over de Byb. t Ziekten , p. 78. Inzonderheid kan men r raadpleegen de uitmuntende Brieven van c XL Deel. I, Stuk. ZAPHNATH-PAANEAH. ï$$ de Heeren Schutte en Vost in de Akademie der Geleerden, D. L p.439— en p. 513 . ZANOAH. 'Er waren twee Steden van dien naam geleegen in het Stamdeel van Juaa. De eene in de laagte, Jof. XV: 34. de andere op 't gebergte, vs. 56. ZAPHNATH - PAANEAH , ( Phar'aö noemde Joftphs naam) Genef. XLI: 45a. Toen Jofeph uit den kerker ten naasten aan de hand van Pharaö verheeven werd, werd,onder veele eereteekenen daar van, zyn naam ook door den Koning veranderd. (N) Zulke Naams-veranderiiigen zyn van ouds een bewys geweest van verheffinge tot eere en aanzien. Toen Godt aan Abraham beloofde, dat Hy hem zou ft ellen tot eenen Vader van menigte der Volken , Genef. XVII: 5, veranderde Hy zynen naam van Abram in dien van Abraham. Én na dat Jakob met Godt geworileld, en daar by zich Vorftclyk gedraagen had, veranderde Godt zynen naam in dien van Israël, Genef. XXXII: a8. Vcrmoedclyk hebben de Grooten in het Oosten daar uit de gewoonte ontleend der Naams-veranderingen. (XX) By het aanvaarden van het Ryks-beftuur veranderden de Koningen zelv' dikwils hunnen naam. Codomannus, den Perliaanfehen Throon beklommen hebbende, nam den naam van Darius aan. JuftinsL. X. C. 3, en Basfus, toen hy Koning werd, dien van Artaxerxes, volgens Curtius L. VI. C. 6. Nog is dit by de Oosterfche Vorften in gebruik. Petr. del la Valla teekent aan, dat Suah Selim, de Groote Mogol, by het aanvaarden der regeering, na zyns Vaders dood, zynen mam veranderde. (33) Somwylen deeden ;y dat aan anderen: (<*) In dien aan ande•c Koningen, ten blyke,dat zy ze aangeleid hadden, en ze wilden aangemerkt lebben, als van hun afhanglyk, en aan nin fchat- en leenpligtig. Pharaö Necb» naakte Elidkim Koning , en veranderde ;ynen naam in Jojakim, en toen Nebukad\ezar Mathanja Koning maakte, gaf'hy lem den naam van Zedekia, 2K011.XXIÜ: 4. XXIV: 17. (/3) Deeden zy het aan ulken, die zy onder hunne Hovelingen en byzondere gunst toedroegen , of tot en aanzienlyken post verheeven, of daar oe voorbefchikt hadden, dan was zo eec Naams-verandering eene onderfcheiende eere. Daniël en zyne drie MetgeS z.el-  133 ZAPHNATPI-PAANEAII. zeilen Hananja, Mifaël en Azarja waren door Nebukadnezar voorbefclukt tot voornaame bedieningen in zyn Palleis, daarom werden de naamen ook veranderd in die van Belzazar, Sadrach, Mefach en Abednego, Dan. P 6 , 7. Uit de Reizen van Ofington heeft Paulfen in de Regeering der Oosterlingen p. 84. aangeteekend: ,, Wanneer een Indiaan de gunst van zynen Vorst zo verre gewonnen heeft, dat hy goed vindt hem tot eenen hoogeren trap van eer te verheffen — geeft hy hem , naar zyn welgevallen, eenen nieuwen naam — :Zo werd de voorige Stadhouder van Surale genaamd Mu'èck Teer Chan, dat is, Heer naar myn harte ; en de tegenwoordige heet Anamat Chan , dat is , gemoedelyk Heer, zynde dus genoemd wegens zyne getrouwheid en oprechtheid. Dit gefchiedt ook in andere Oosterfche Koningryken, gelyk in Sidm,dnzv dc Koning niet alleen aan zyne Bedienden en Mandaryns, maar ook aan zyne Oliphanten naamen geeft." Zo ziet men, dat het al van ouds was, en een nog ftandhoudend gebruik is in het Oosten, dat, by het veranderen van eerien lageren tot een' hoogeren fland, ook iemands naam veranderd werd. De naam nu, waar in Pharaö dien van Jofeph veranderde, (3) was Zaphnat-Padnedh, Men komt 'er doorgaans in overéén, dat die naam zo veel zegge , als een Befchouwer, Ontdekker, of Uitlegger van Verborgenheeden. En dit beantwoordt ten voile aan 't geene geleegenheid had gegeeven tot de Staatsverheffinge van Jofeph', te weeten, liet uitleggen van de geheimbeduidende Droomen, eerst va'n den Schenker en den Bakker, cn daar na van Koning Pharaö zelv'. Doch of deeze naam oorfpronglyk Hebreeuwsch, of' Egiptisch zy : Daar in verfchilt men. (Kft) 'Er is 'er, die het yoor belagchelyk houden , deezen naam uit het Hebreeuzusch te willen afleiden. De Hoog-geleerde Vitringa Obferv. S. L. I. C. VI. §. 11. T. I. p. m. 72.. heeft evenwel gemeend, dat tc kunnen doen. (33) Doorgaans meent men evenwel, dat deeze naam uit het Egyptisch ontleend-zy, en in die taaie zou- geweest zyn Pfontomphancch, 't welk Mofes, naar het taal-eigeu van de Hebreewwfche uitfpraak geboogen cn door Zaphnath- Padnedh uitgedrukt zou hebben, om rcedencn ; («) Dat het ZAPHON - ZARTHAN. veel waarfchynlyker is, dat Pharaö dien naam uit zyne eigene taaie zal ontleend hebben, dan uit eene vreemde, en in dien tyd in Egypte nog-weinig, of niet bekende taaie. (£) Om dat de LXX Griekfthe Taaismannen deezen naam hebben uitgedrukt ■tyertpq«.n%,Pfontomphanech. Nu mag mèn met veel reede vermoeden, dat die, die met de Egyptenaars, en de Egyptifche Priesters verkeering hadden , ook van die den eigenlyken Egyptifchen naam zullen geleerd hebben, (y) Plier komt nog by, dat Rabbi Mofes, doorgaans Ramban genoemd , die een Egyptenaar was , getuigt, fat Zaphnath-Padnedh eigenfyk een Egyptisch woord zy , maar door dc Hebreen verbasterd , en eenen Ontdekker van Verborgenheeden beteekene , en dat hy dat zo van de Egyptenaars geleerd hebbe. Men zie meer hier van by Heideg' gems. Hift. Patriarch. T. II. Exercit. XX. %. 8. p. 630—. ZAPHON. Eene Stad in het Stamdeel van Gath, Jof. XIII: 27. ZARCHI, een Man uit de S tamme Ju. da, een der Voorvaderen van Achan, die van het verbannene had geroofd, en daaróm gefteenigd werd in het dal Achor, Jof. VII: 17—. ZARHITEN, uit dit genacht waren 'er twee van Davids zo zeer geroemde Helden, welke hy tot Hoofden ftelde over twee van de twaalf hoopen, in welke hy zyne Krygsmagt verdeelde, en die beurtlings , maand om maand , de wacht by den Koning houden moesten. De .eene was Sibbechaï de Plufathiter, die aan het hoofd was van de achtjle verdeeling, zynde vier - en - twintig duizend man flerk , 1 Chron. XXVII: 11. De andere, was Maharaï de Netophaliter, d ie over de tiende verdeeling was , in,sgelyks 24000 koppen fterk, vs. 13. Van den eerften vindt men dit byzondere nog aangeteekend, dat hy zekeren Saph vcrfloeg , een Reus onder dc Philiflynen, zynde uit de kinderen van Rapha, 2 Sam. XXI: 18. ZARPHAT, dezelfde Stad, welke Luk. IV: 26, wordt genoemd SAREPTA. Men zie 't geen daar van onder dien tytel is gezegd.. ZARTHAN. Zie hier , wat Bachiene ■ 'er van aanteekent in de H. Geographie , D. II. p. 019. „ Deeze Stad moet mede aan  ZARTHAN, ZAT. aan de Jordaan geleegen hebben : Doch het is twylfelagtjg , of men ze aan den Oostelyken , of Westelyken oever van die Riviere tc zoeken hebbe. Uit debefchryvinge van derzelver gcleegcnheid, welke i Kon. IV: 12. voorkomt, zou men voor 't naast gelooven,ten Westen der Jordaan, dewyl Zarthan aldaar wordt geplaatst by Beth-Sedn en Jisreël. Doch als men 1 Kon. VII: 46. inziet, alwaar Salomo gezegd wordt de Potten en andere Gereedfchappen, tot den dienst des Heiligdoms, te hebben doen gieten, in de vlakte der Jordaane, ' tusfehen Sukkotb en tusfehen Zarthana, zo zou men byna overhellen , om Zarthana aan den Oostelyken Oever te plaatfen; naardien Sukkotb nm den Oostelyken Oever lag. Adrichomius ■ vond het daarom geraaden , . om tweederlei Sukkotb te Hellen, een aan deeze, cn een ander aari de overzyde der Jordaane. Allereerst was die Stad voorgekoomen in het verhaal van het droog worden der Jordaan , ter plaatfe , waar Israël over den bodem deezer riviere in het Land Kanadn trok, Jof. III: 16, alwaar dit aan eene opfchortinge van den ftroom , door een Godtlyk Wonderwerk wordt toegekend : Want de wateren , die van boven afkwamen, ftonden ftille: Ze ree- .1 zen op een'' hoop zeer verre, van de Stad Adam af, die ter zyde ZARTHAN list. 1 Dit TER ZTDE Zarthan kan men ver- i klaaren aan dc OFERZTEEvan Zarthan, < zo dat de Jordaan tusfehen die beide Ste- 1 den liep. Indien men dan vooröuderftel- j le, dat de Stad Adam aan den Oostelyken 1 Oever geleegen hebbe, zo zou daar door 2 het verfchil beilist zyn , en men genood- 1 zaakt weezen , Zarthan aan den ^Westely- c ken Oever te plaatfen, 't welk , door de r befchryving van' deszelfs geleegenheid , c uit 1 Kon. IV: 12. aangehaald, merklyk s wordt bevestigd. Aldaar wordt de naam X van die Stad uitgedrukt nJJVW Tzartha- ï nah ; en in de andere gemelde plaatfen d ÏJ°ni' Tzartan. En men zou, zonder ree- ^ V d de, twyffelen, of wel daar door eene en z dezelfde Stad bedoeld werd." r\ ZAT (Onze Ziel is veel te) des fpots der ft Weeldrigen , der veragtinge der Hovaerdi- h gen, Pf. CXXIII: 4. De Dichter fpreekt g .111 het 1. vs. in het enkelvouwdige: Ik heffe d myne oogen op —, Daar na fpreekt hy in ei Z A T. 139 't meervouwdigc : ONZE oogen, vs. o Zyt ONS genadig, vs. 3. ONZE Ziel', vs. 4. Ten blyke, dat hy (preekt in vereeniging met andere Geloovigen, die met hem deelden in dezelfde befchimpinge en mishandelingen , cn zich deswegens voor Godt beklaagden , en Hem om genade -füieekten. Hun beklag (K) is: Onzè Ziele is veel te Zat —. (t\tf) Zy (tonden dan den /pot der Weeldrigen, en der veragtinge der Hovaèrdigen ten doele. («) Hunne Vyanden waren dan Weeldrigen. Het hier voorköomend Grondwoord wordt elders meermaals vertaald door Gerusten: Menfchen , die voorfpoed hebben, in vreede leeven, niet in dc moeite en het verdriet zyn,als andere menfchen, en daarom dertel en weeldrig zyn. Zo leest men van de Gerusten te Ziön, Am. VI: 1, die den boozen dag verre fielden, — weeldrig waren op hunne koetfen, — de Lammeren der Kudde aten, — den Wyn uit fchaalen dronken, — op het geklank der Luite kwinkeleerden, — en zich niet bekommerden om de Verbreekinge Jofephs, vs. 3—-6. (&ft) 't Waren ook Hovaerdigen, zulken, die Hout zyn op hun aanzien en vermogen, de inbeeldingen van hun hart te boven gaan, uit de hoogte 11elerzien op de minderen , als waren zy Weczcns van eene geheele andere natuur, :n naauwlyks denken , dat 'er een Godt :y, die,boven hen is, die hooger is dan le hoogen. Zy omringen zich met de holaerdy, als met een keetcn, en bedekken zich net het geweld, als met een gewaad. Zy umnen niet gedoogen, cn agten het voor ich een hrafwaerdige beleediging, wan;eer iemand zynen vleugel durft verroeren m zich tegen hunnen overlast te befcherlen ; of zynen bek open doen, om te piepen, m zich over hunnen moedwil te beklaaen. Deeze twee worden te faamen geocgd: Beiden Vyanden tegen Godts Volk: laar misfcliien met dit onderfcheid, dat e Weeldrigen, of Gerusten aanduiden den rooten hoop 'er van in 't algemeen; en e Plovaerdigen, de Hoofden 'er van , alken, die zich verhovaerdigen overScbaa:« m Natiën der Volken. (£) Voor den >ot der eerften, en voor de veragtinge der atften vonden de Geloovigen zich blootïfteld. (*») Het befpotten van anderen is in Weeldrigen al veeltyds eigen. De rust' 1 overvloed , die zy genieten , maakt Sa U.ea  140 Z A T. hen dertel en baldaadig: Vooral omtrent zulken die Godt vreezen. Zy houden zich vreemd en lasteren, om dat zy niet met hun •willen loopen tot de uitgietinge di.rzelfde overdaadigheid. Zulken, die zeggen: Niemand onzer zy ,erzonder deel te hebben aan onze vermeetenheid: Laat ons overal merktcekencn der weelde laaten, valt het zelfs bezwaarlyk , de rechtvaerdigen aan te zien , om 'dat derzelver leeven aan het hunne ongelyk is, en zy van hunne wegen afwyken, als van onrcinigheeden. Zy fpotten met hunne teedere Godtsvrugt, maaken 'er een byfpreuhe des verwyts van , en houden hun leeven voor raazery, B. derWysh. II: 9, 15, 16. V: 3, 4. Dit is van oude dagen af al zo geweest. Job klaagde 'er reeds over, Cap. XII: 4, 5. De Rechtvaerdige en Oprechte is een /pot. Hy is een veragte Fakkel, naar de meeninge des geenen , die gerust, die weeldrig is. (&3) Het Ver agten is den Hovaerdigen zeer eigen. Wy hebben hier een grondwoord, 't welk niet alleen eene minagting aanduidt, die zich ontdekt in verfmaadende woorden; maar ook zo eene, die met daaden wordt uitgeoeffend , om iemand verdgtelyk, en als tot een voettvisch te maaken. Zo wordt van Godt gezegd , dat Hy veragtinge uitgiet over de Rrinfen, Job XII: ar, Pf. CVII: 40. Verftaan wy nu door de Hovaerdigen de Hoofden van zulke Weeldrigen, die laaten het by geen befpotten blyven ; maar zy doen den geenen, die Godt vreezen , allerlei wrdgting en mishandelingen aan , als walen zy aller affchrapfel, en uitvaagfels der Waereld Zy vervolgen hilliglyk in hoogmoed den elendigen, en hunne wegén maaken ten allen tyde fmerte, Pf. X: 3, 5. Zy gieten wt, fpreeken hard, en beroemen zich. Zy gaan veel verder :Zy verbryzelen des HEEREN Folk, en verdrukken zyn erfdeel, Pf XC1V: 4,5. Deezen Spot en Verdgting hadden de Geloovigen moeten ondervinden (33) Daar over beklaagen zy zich vooi Godt: Onze Ziele is — veel te zat. (*) Verzadigd te zyn is een fpreekwyze, ontleenc van een ruim genot van fpyze en drank, en wordt dikwils overgebragt om te betee kenen een' overvloed van andere dingen 't zy ten goede: Gelyk men van Davit leest, dat by ftierf in goeden ouderdom, zat van dagen, rykdom en eere, 1 Chron XXIX: a8. Zo ook Pf. XCI: 16. Ik zal ben, ZAT. met langheid der dagen verzadigen, 't Zy ten kwaade: Zo leest men van verzadigd te worden met armoede, Spr. XXVIII: 19; met bitterheeden ,Klaagl. III: 15. Job klaagt', dat hy zat was van fchande, Cap. X: 15. Ergens veel te zat van te zyn, zegt nug iets meer, cn is ontleend van iemand,die zo eene overmaat van fpyze en drank, als met geweld, wordt ingeperst, dat de maag 'er zich door overlaaden vindt, 't welk hem grootelyks benaauwt, en walging en uitbraaken veroorzaakt. Men kan dit opmaaken uit de ftrafbcdreigingc aan de Chaldeën: Gy zult ook verzadigd worden met fchande voor eere —. De beeker der rechterhand des HEEREN zal zich lot u wenden , en daar zal een fchandelyk uitbraakfcl zyn over uzue heerlykheid, Hab. II: 16. Qs) Als de Geloovigen hier dan klaagen, dat hunne Ziele des Ipots — veelte zat was, zo willen zy 'er mede aanduiden , dat zy dat befpotten,ver agten en mishandelen reeds zo lange hadden moeten ondergaan, dat zy het bezwaarlyk langer zouden kunnen verduuren. Dat , in plaatfe van te verminderen, het thans tot zo eene hoogte gereezen-was, dat het niet langer te verduwen was. Dat baldaadig fpotten met Godt en Godtsdienst, was als een doodjieeke in hunne beenderen,Pf. XLII: 11. De fmaad en mishandelingen, hun, ter zaake van de Waarheid en Godtzaligheid, aangedaan, maakten het hun zo bang en bitter, dat het tot aan het hart, tot aan de Ziele ging. Het beklag der Kerke , Pf. XLIV: 14, 15, 16, 17 , 23, mogen wy hun wel in den mond leggen: Gy fielt ons onzen nabuuren tot fmaad; tot fpot en fchimp den geenen, die rontom ons zyn. Gy fielt ons tot een fpreekwoord onder de Heidenen, tot een hoofdfehuddinge onder de Volken. Myne fchande is den gantfehen dag voor my, en de fchaamtemynes aangezigts bedekt my: Om , de Jlemme des hooners en des lasteraars; van wegen den Vyand en Wraakgierigen. Om uwen't wille worden wy den gantfehen dag . gedood; wy wordsn gedgt als Slagtfchaapen. En, gelyk de Kerke daar bidt: Waarom ■ zoudt gy u aangezigt verbergen ? Onze elcn, de en onderdrukkinge vergeeten ? Want onze ' ziele is in het flof neêrgeboogen, onze huid , kleeft aan de aarde: Staa op, ons ter hulpe, , en verlos ons, om uwer goedertierenheid wille, vs. 35, 36, 27. (3) Zo moet ook hier dit  z a t. dit beklag dienen tot eene reede van aandrang tot het even voorgaande Gebed : Zyt ons genadig, 6 HEERE! en wel met verdubbeling , ten blyke , hoe zeer het ben benaauwde, hoe vuurig zy 'er om fmeckten: Zyt ons genadig; want wy zyn der veragtinge veel te zat,\s. 3. En al wederom met verdubbelinge: (Zo benaauwde ben de Geest bunnes buiks, zy moesten fpreeken, opdat zy zich lucht maakten;ja! uitfchreeuwen als eene die baart:') Onze ziele is veel te zat des fpots — vs. 4. 't Zal zo veel zyn, als hadden zy gezegd: „ Zyt „ ons genadig, ê! Godt: zyt ons genadig: „ Want onze ziele betrouwt op u, (Pf. „ L VII: 2.) Zyt ons genadig, 6 Godt! Want „ de mensch zoekt ons op te fiokken : Den „ gantfehen dag dringt ons de beftryder, s, (Pf. LVI: 2.) Gy ziet het immers; want „ gy aanfehouwt de moeite en het verdriet, „ op dat men 'ï in uwe hand geeve«—. Breek „ den arm des Godtloozen, cn des boozcn: „ Zoek zyne Godtloosheid, tot dat gy ze niet \ „ vindt, (Pf. X: 14, 15.) Wentel van ons „ af fmaadheid en verdgting, (Pf. CXIX: ■ ,, 22.) Help ons 6 Godt onzes heils! ter oor- • ,, zaake der eere uwes naams: Red ons, en 1 ,, doe verzoeninge over onze zonden, om uwes 1 „ naams wille : Waarom zouden de Heide- \ m nen zeggen : Waar is hun Godt ? (Pf. ,„ LXXIX: 9, 10.) ] - ZAT (Als het avond geworden was) Hy 5 aan met de Twaalven. En, toen zy aten, 1 zeide Hy: Voorwaar ik zegge u, dat een van { u my zal verraaden,Matth. XXVI: 20,21. j Jefus, die , als het tegenbeeldig Pafcha 1 voor ons moest geüagt worden, 1 Kor. V:7, t was zeer begeerig geweest het Pafcha met 2 zyne Difcipelen te eeten, eer zyn lyden een b aanvang nam, Luk. XXII: 15. Deeze '< maaltyd moest als tot een fcheidpaalftrek- g ken tusfehen het Oude Verbond, 't welk 1 nu naby de verdwyninge was gekoomen, ï en het Nieuwe Verbond, 't welk nu met / zyn bloed ftond ingewyd te worden. Daar- 1 om zeide Hy ook: Ik zegge u, dat ik van ü nu aan niet zal drinken van deeze vrucht z des Wynfloks tot op dien dag , wanneer ik dj met u denzelven nieuw zal drinken in het k ■Koningryk mynes Vaders, Matth. XXVI: 29. z' Verg. Luk. XXII: 16, 17. Om aan deeze 0! zyne begeerte te voldoen, had Ply twee h zyner Difcipelen, Petrus.en Johannes voor- le uit na de Stad gezonden, om aldaar aan ft z A" tv T4t een zeker huis, 't welk hun door een zeker teken zou worden aangeweezen, alles in gereedheid te brengen , wat tot de Paasch-maaltyd noodig was, Luk. vs. 8—13. (jtf) En als hel avond geworden was, kwam Hy, te weeteu, in Jeruzalem, met de Twaalven, Mark. XIV: 17. Het fchynt dan, dat Petrus en Johannes, na het volbrengen van hunnen last, tot Hem buiten de Stad zyn wedergekeerd, om Plem ver(lag te doen van hunne verrichtinge. Offchoon Ply wist, dat Jeruzalem voor Hem een ysfelykc bloed-en moordftad zou zyn, Hy begaf zich evenwel derwaards. Godts raad en zyne Borg - verpiigtinge riepen Hem derwaards. Hy droeg zyne ziel , als 't ware in zyne hand, en was bereid, die 'dt te florten in den dood, en te geeven tot '.en fchuld- of er voor veelen. Maar waarom ierst des Avonds, toen het, naar't fchynt, reeds donker was geworden? (NN) Hy ivas 'er niet eerder noodig; want het PaSmoest, volgens zyne eerfte inftellinie, niet anders als des Avonds gegeeten vorden. (23) 't Zy zo:Ply had dan evenvel wel vroeger in de Stad kunnen koonen. Hy kan zyne gewichtige recdenen rehad hebben om dat niet te doen. («) Syne komst in de Stad aan het hoofd van :yne twaalf Apostelen, en dat over dag, ïad veel opziens kunnen baaren onder de Schaaren, om te faamen te fchoolen, en -Iem met groote toejuichinge te ontvangen. Dat moest zo niet zyn. De tyd der 'iofannas was voorby, en die der 'Mara\athas was naby gekoomen en fterk haasende. (fi) Hy wist ook , waartoe Judas ich verbonden had. Ware Ply zo vroeg 1 de Stad gekoomen, deBoozewigt mogt :r zynen vloekverwandten kennis van geeeven hebben. Dat moest niet zyn. Gefk Hy dan aan Petrus en Johannes het tuis niet genoemd had, daar zy Hem het afcha moesten bereiden ; maar llegts een eeken had opgegeeven, 't welk zy eerst 1 de Stad zouden ontmoeten , waar aan j zouden weeten, tot welk huis zy had:n in te keeren, op dat Judas niet zou .innen vooruit loopen^, om de plaatfe nies verblyfs te ontdekken: Zo heeft Ply >k, om die zelfde reede, niet voor dat ;t donker was geworden in de Stad wiïn koomen, op dat Ply zyn Pafcha ongejord eeten, zyn Avondmaal ongeftoord S 3 iu-  14* ZAT. inftelien, en nog andere zaaken van belang verrichten mogt, eer Hy wierd overgeleevcrd. Inde Stad gekoomen zynde, begaf Hy zich na het Huis , daar zyne twee Difcipelen het Pafcha voor Hem ber reid hadden. (3) En zat aan met, de Twaalven. (XX) Hy zat , of eigcnlyk Ply lag aan. («) Zo. was men oudtyds. gewoon , vooral op plegtigc Feest- of Gastmaalen * ter tafel aan te liggen op kleine Beddekens, als een foort van rustbanken: In 't begin der maaltyd voor-over met de borst leunende op een kusfen tegen de tafel, om beide handen onbelemmerd te kunnen gebruiken ; en naderhand, wat meer verzadigd zynde, keerde men zich een weinig op de zydc, cn leunde op den linker elleboog: Zo dat, als twee of drie op een zelfde beddeken aanlagen, de een fchcen aan,te liggen in den fchoot des anderen, gelyk zo van .den Difcipel, welken Jefus lief had, wordt gezegd, dat hy aanlag in Jefus fchoot, Joh. Xlll: 2.3. Zie Bynaus Gekr. Chr. C.'lU. p. m. 89—94. (ja) Maar deeze niaaltyd was de Padschmaaltyd': Mogt men daar by wel aanzitten, of aanliggen? Het is allerwaarfchynlykst , dat de Israëliten liet eerfte Pafcha in Egypte ftaande hebben gegeeten; want zy moesten eeten met haast, en als rcisvaerdige lieden, met opgefchorte lendenen, fchoenen pan hunne voeten, en Jlaven in hunne handen, Exod. XII: 11. Doch de Jooden hebben dat Bevel aangemerkt, als gegeeven voor ééns,naar detoenmaalige tydsgcleegenheid, en dat zy in laaterc tyd en daar aan even weinig gehouden waren, als om de Posten en Dorpels hunner huizen te beflrykcn met het bloed van het gellagte Paaschlam, 't welk toen, tot een kenteekén voor den Verderf-Engel, maar naderhand niet niccr noodig was. Waarom zy. ju Kanadn gekoomen zynde , het Pafchc hebben gegeeten, niet ftaande, als warei zy nog JSlaaven; maar aanzittende, of lig, gencle, tot een teeken , dat zy Vrye liedei waren, cn zich - zeiven aanmerkten als d< Edelen onder de Volken. Veele gezegden, van de joodfehe-Meesters op dit ftuk za men kunnen vinden by Lightfooi Hor. He braic. in h. I. Zo dat Jefus met zyn aanlig gen niet gehandeld heeft tegen de Wet maar met zyn voorbeeld deeze gewoont der Jooden goedgekeurd heeft. (33) Maa ZAT. metwie.zat Hy aan?'t Was metdeTwaat-. ven, te weeten , dc Twaalf Apostelen, Luk. ,-XXII: 14. De Chaldeeuwfche Uitbreider, Jofephus en-anderen merken aan, dat het Tafelgezelfchap,.Jby de Paaschmaaltyd, nooit minder dan Tien, en nooit meer dan Twintig Perfoonen fterk mogt zyn. 'Er was hier dan, ten aanzien van het getal, een recht gepast Gezelfchap: Jefus en zyne XII Apostelen.' Gelyk Hy nu die verkooren had,*om Hein te vergezellen op alle zyne gangenen wegen,onuiaderhand daar van te kunnen getuigen als zulken , die AanfchouWers waren geweest van het IFoord, zo wilde Hy ook, dat zy dit Pafcha met Hem zouden eeten , op dat zy Oor- en Oog-getuigen mogten zyn van de merkwaerdige reedencn, die Hy zou fpreeken, en Deelgenooten van het Avondmaal, 't welk Ply voor hun en alle Geloovigen van volgende tyden wilde inftellen tot een Gedenktëeken van zynen Dood, en Onderpand van zyne Liefde. Men mag dan op hen wel toepasfen het gezegde van den Dichter, Pf. XXV: 14. De verborgenheid des HEEREN is voor de geenen, die Hem vreezen; en zyn Verbond, om hun die bekend te maaken. Evenwel 'was 'er onder hen een, die den Duivel in had. De hel» fche'Boozewigt Judas; niet min die was in eene gantsch bittere galle, en faamenknoopinge van ' ongerechtigheid, had de onbefchaamdheid gehad, om zich wederom by zynen Meester te vervoegen, en zich mede ter tafel aan te leggen: Buiten twyffel met het verdoemlyk oogmerk , om de plaatfe zynes heimelyken verblyfs te befpieden, en om zyn voorgenooinen verraad te ontveinzen. Weinig denkende , dat Hy verkeerde onder het oog van Hem, ■ die een Oordeeler is der gedachten, en bin, nenfte overleggingen des harten. Maar 't zal ! niet lang meer duuren, of men zal in hem 1 de fpreuk bewaarheid zien : Wiens haat be- ■ dekt is door bedrog, zyne boosheid zal ont'■ dekt worden in 't midden der Gemeente. (J) ! Want het gefchiedde , toen zy aten ,* dat Je; fus zeide: Voorwaar, Ik zegge u, een van [ it zal my verraaden. Deeze ontdekking ge» - fchiedde dan, (XX) terwyle zy aten. Maar ■ wat: Het Paaschlam; of het Avondmaal, ; 't welk de Pleere ter deezer gcleegenheid ; intleldc? («) Veele denken, dat dit eeten r alleen te verftaan zy van de Paaschmaal- iyd%  z a t. tyd, óm dat Mattheus en ook Markus eerst gewaag.cn van het ontdekken des verraads, en daar na eerst van het inftelien van het Avondmaal. (/S) Lukas, in tegendeel, laaf de inftellinge van het Avondmaal vooraf gaan, en de ontdekking van den Verraader volgen, Cap. XXII: 19—2,3, en daarom zyn veelen van oordeel,dat Judas het Avondmaal mede gebruikt hebbe, eer de Heiland van het tegen Hem gefmeed verraad begon te fpreeken,eneindclyk hem, als den Verraader, zo duidelyk uitteckende , dat hy van de tafel opftond en heenen ging. Gerhardus Harm. Euang. C. CLXXI. p. 766. — behandelt dit ftuk : breedvoerig, beantwoordt de daar tegen- : ingebragte bedenkingen, cn geeft een" ge- : heele lystop, zo'van de Oude Kerkvade- \ ren, als van laatere Geleerden , die met j hem in dit begrip geweest zyn. Ook ftaan \ in dit gevoelen Burman in de Harmon. p. 1 455.20e Laar over Lukas, D. III. p. 471—. j Die dit byzonderc heeft, dat Judas wel. / mede ontvangen en gegeeten heeft het 1 Brood van het Avondmaal , maar dat hy \ ópgeftaan en heenen gegaan zy voor het c inftelien en ontvangen' van den Drinkbee- ' kor. Clement over Luk. D. III. p. 671— 2 673. Eri Lampc over Joh. D. III.-p. 54 ,,55, I die dit ftuk breeder heeft voorgedraagen c in eene Verhandeling over de groote Foor- d rechten van Judas L'karioth, doch welke n ik niet kan inzien.-Dj groote reede, waar- z om men-zich. houdt , aan het beloop van z Lukas gefchied verhaal, is, om dat Lukas h 'er doorgaans meer werk van gemaakt l heeft, dan Mattheus-bx Mar kusom de k Gebeurtenisfen, die hy verhaalt, in haa- u re juiste tyd- en volg-order te fchikken ; Q\ gelyk hy- ook in dit XXII. Cap. vs. 19. m nog eene proeve geeft van zyne groote h; naauwkeurigheid , meldende, hoe Jefus, d; naar de gewoonte van den' Huisvader by h; de Jooden, ook by het begin der Maaltyd w eenen Drlnkbeeker genoomen, gezeegend E en rond gegeeven heeft, waar van men gc by de andere liuangcïisteu niet gerept d( vindt. Men voegt 'ei? by, dat de Heiland bt ook zyne wyze reedenen konne gehad gi hebben, waarom hy dien fnooden Mensch, rij wiens booze toeleg wel aan Hem, doch re alleen door zyne Godtlvke Alweetend- oc beid , maar nog niet aan de andere Apos- to telen bekend was , tot de gemeenfehap ve 2 a t. ï48 der Heilige dingen hebbe willen toelaaten. Niet alleen, om hem tc meer tyd en middelen te gunnen, om tot inkeer te koomen; Maar ook, gelyk Toe La^r aanmerkt p. 451 , om door zyn Voorbeeld zyne Dienaars tc leeren, dat zy zich nooit moeten aanmaatigen, om, by het uitdealen van het Avondmaal, tc oordcelen over de verborgene dingen des harten : Dat zy deezen of geenen , welker zonde nog niet openbaar geworden is, van dc Tafel des Heeren zouden mogen wecren, enkel :n alleen, om dat zy die van zo eene zon.le verdacht houden. Naderen zulke menfchen onwaerdiglyk , het is voor hunne reekening, cn ten hunnen oordeele. Der» lelver harten te beoordeclcn, komt alleen ïode toe, en niet zynen Dienaaren: Die nogen maar alleen bcöordeelen 't geen 'oor oogen is. De Ontdekking van het /erraad zou dan volgens het bericht van Lukas gefchied zyn onder het eeten van iet Avondmaal, 't welk de Heiland nu intelde tot een duurzaam Teeken cn Zeegel ran het Nieuw Verbond; tot een Gedenkn Waarteeken van zyn Lyden en Sterven, : welk Hy nu, ten goede van Zondaaren, ou ondergaan , en waar mede Hy zyne aefde tot hen zou vcrzeegelem. Als na c helfche Boozewigt zicli door het duielyk voorftel van dit alles niet liet v.eruirwen ; maar, in tegendeel, als had hy P geweeten met een brandyzer toegefchroeid% tb. verftoutte, om zyne handen tot die eilige dingen uit tc ftrekken, en Godts 'erbonden te neemen in zynen mond, zo )nde de Heiland niet langer zwygen.//y erdontroerd in zynen Geest, Joh. XIII: 21. 33) Voorwaar, zeide Hy, 'een van u zal y verraaden. 1» Al finds eenigen tyd id de Heere Jefus te kennen gegeeven , X 'er onder de zynen waren , welker art niet recht was met Hem; want Hy 'st van den beginne aan, wie het was, die im verraaden zou ,. Joh. VI: 64. Nu :eft Hy duidelyk te verftaan , waar in : Ondaad van dien boozen Mensch zou ftaan. Hy zou Hem, zynen goeden en ooten Meester, Hem, van wiens onbepelyk heiligen wandel, Godtlyke Leeen Wonderen hy, jaaren agter een,een g- en oorgetuige was geweest; die hem : de Apostoiifche waerdigheid verheen, en hem ook mede magt gegeeven had over  T44 ZAT. over de onreine Geesten, om die uit te werpen, en alle ziekten en kwaaien te geneezen: Met één woord Hem, aan wien hy door zo veele en groote weldaaden gehouden was: Dien zou hy verraaden, en verraaderlyk overleeveren in de handen van zyne geflaagene Vyanden. En, op dat de Twaalve niet mogten denken , of de Heere het oog niet wel mogt hebben op eenen van de andere Difcipelen, zo zegt de Heiland met bepaalinge: Een van u, die met my eet, zal my verraaden, Mark. XIV: 18. Volgens Lukas, Cap. XXII: gi. Ziet ! de band des geenen,die my verraadt, is met my aan de tafel. Zo wil Hy hen doen begrypen, dat het een van hun Twaalven was, en te gelyk ook het affchuwelyke van die ondaad tc klaarer aan den dag leggen ; want al van ouds werd, zelfs by de Heidenen , Tafelgemeenfchap aangemerkt als een band van oprechte vriendfehap. Zelfs onder de Roofzugtige Arabieren zal men veilig zyn; als men met hun heeft gegeeten. Niebubr zegt in de Befchryving van Arabie, p. 45, 46. „ Men houdt het daar „ voor, dat, indien een Schech (Hoofd) „ der Bedouïnen een ftuk broods met een „ Reiziger eet , deeze gewis verzekerd „ kan zyn , dat hy hem op 't doenlykst „ zal befchermen." Aan zo een Verraad zou zich evenwel fchuldig maaken een van die Twaalven , die niet maar eens, maar jaaren agter een met Hem gegeeten en gedronken hadden. Eene Vreemde, en byna ongelooflyke Zaak , en daarom der opmerkinge waerdig, waarom de Heere ook het woördeken Ziet laat vooral gaan, als of Hy dus ware uitgeborllen. „ Ontzettet u hier over gy Heemelen ! zuord, „ verfehrikt, wordt zeer woest gy Aarde 1 „ Een van die kinderen , die ik groot ^ge „ maakt hebbe, zal tegen my overtreeaen, ,, Hy , op wien ik vertrouwde; Hy , di, „ myn brood at, zal de verzenen grootelyk „ tegen my verheffen. Ziet! hy is hier te „ genwoordig; zyne hand is nu, ter deeze „ ftond,nog met my aan de tafel?''QOEn op dat niemand daar tegen inleggen mogt „ Hoe zou het mooglyk zyn, dat een va: „ ons zo iets zou kunnen doen? Dat ee: „ van ons Godt, en u,en zich-zelven z „ verre zou vergeeten ?" Zo bevestigt H dit met een Voortvaar, en wel, volgen Johannes, Cap. XUI; sa, met verdubbe ZAT,ZATEN. ling : Voorwaar , voorwaar , 't welk in den mond van Hem , die dc Amen is, de getrouwe en waaragtige Getuige, de kragt had van eenen .eed, waar door dan den Apostelen alle twyffeling en tegenfpraak werd benoomen. Met zo veel befcheidenheid handelt Jefus met zynen Verraader. Hy wil hem nog maar in het geweeten treffen, maar zyne fchande nog niet openbaar maaken. Gelukkig ware Judas geweest, had hy zich hier door laaten wekken. Nu,ware het nog tyd geweest, om zyne ziele als een vuurbrand te rukken uit bet vuur des verderfs. Maar hy üuimerde te vast, ja ! was reeds dronken geworden in Satans flrikken : En daarom moest hy nog al nader ontdekt worden , zo als uit het vervolg van der Euangelisten Gefchied-verhaal te zién is. ZATEN (Alzo) zy met hem op de aarde zeven dagen en zeven nachten; En niemand fprak tot hem een woord; want zy zagen, dat de fmerte zeer groot was, Job II: 13. Drie van Jobs voornaamfte Vrienden, gehoord hebbende , wat al zwaare rampen hunnen Vriend getroffen hadden,begaven zich op weg, om hem te bezoeken , te beklaagen en te vertroosten, vs. 11. Hier in waren zy te pryzen. Een Vriend heeft ten allen tyde Hef: Maar een Broeder wordt in benaauwdheid gebooren. Elendelingen te bezoeken in hunne verdrukkinge,is een-phgt van den zuiveren en onbevlekten Godtsdienst. Was hun voorneemen zo pryzens-waerdig, laat ons zien, hoe zy in het uitvoeren 'er van zich gedraagen hebben. (X) Zy wa" ren gekoomen om hem te beklaagen. Dat deeden zy , ten minlten met gebaerden. : Door alle teekenen van rouwe , in dien tyd gebruikelyk , toonden zy , dat zy , . met innig medelyden aangedaan , een ge■ voelig deel namen in zynen druk. Toen zy : hunne oogen van verre ophieven, zagen zy t hunnen Vriend in eenen zo deerlyken - ftaat, dat zy hem niet kenden. Zy zagen : hem, gezeeten in V midden der asfche. Met , booze zweer en geflaagen van de voetzoole aan , : tot zynen fcheedel toe , door hem, van we1 gen de ondraaglyke jeukte, opengefchrapd 1 met een potfeherf, zo dat bloed en etter aan i allen kanten afdroopen, vs. 7, 8. En daar j door voor zyne Bekenden onkenbaar ges worden. Hadden zy van het kwaad, dat - over hem gekoomen was, niets gehoord,  ZATEN. zy zouden hem zekerlyk niet gekend hebben: Maar nu zo eenen Elendeling ziende zitten voor het huis van hunnen Vriend, .begreepeir zy terftond , dat die niemand anders konde zyn, dan hy zelf. Dit deed hen allergevoeligst aan: Zy hieven hunne ftemme op, en weenden , daar toe fcheurden zy, een ieder y zynen mantel, en ft rooiden ftof op hunne hoofden na den heemel, vs. ia. En alzo zaten zy met hem ter aarde, zeven dagen en zeven nachten. (NN) 't Was hier niet.: De broeders des armen haat en hem: Hoe veel te meer gaan zyne Vrienden verre van hem, Spr. XIX: 7. Neen ! Zy zaten met hem ter aarde. Het zitten is een teeken van droefheid. Zo wordt 'ér gevraagd]: Hoe zit die Stad zo eenzaam? Zyfs als eene Weduwe geworden, Klaagl. I: 1. Zo wordt 'er gedreigd: Zy zal leedïg gemaakt zynde, op de aarde zitten, Jef. Ill: 16. Toen Ne. hernia hoorde, hoe jammerlyk.het met zyne Gedacht- en Geloofsgenooten gefteld 'was, zat hy neder, en weende en bedreef rouwe eenige dagen, Nehem. I: 4. Het doen van zakken, grove pyen, om zyne lendenen, en het neder zit ten in ftof en asfche, \ behoort mede tot het rouwbedryf der 1 Oosterlingen , 1 Kon. XXI: 27 , Ezech. ] XXVII: 30. Daar zv nu hunne mantels ge- ] fcheurd, cn ftof of hunne hoofden geftrooid ; hadden, kunnen wy niet wel anders den- \ 'kén, dan dat hun nederzitten ook zal o-e- < weest zyn in zak en asfche. Alzo zaten&zy { niethem (33) zeven dagen en zeven nachten. }. Dus dan een geheele week. Zo lang duurde t het Rouwbedryf, wanneer de droefheid / groot was. Jofeph maakte zynen Vader c een rouive van zeven dagen, Genef. L: 10. c David betreurde de doodelyke krankte d van zyn kind zeven dagen, 1 Sam. XII: 16, n 17, 18. De rouwe over eenen dooden, zeot \J. Syrach , Cap. XXII: 13, duurt zeven h dagen. Hoe is dit te verftaan? (<*; Zou- z de'n zy zo veele dagen en nachten zyn •blyven zitten , zonder van hunne plaatfe t, op te ftaan, zonder te ccten, te drinken, z 'of te flaapen? Dan zou men 'er met Örige. « ««een wonder van moeten maaken. Wat s dan ? (/s) Men leest van de Inwoonders d vzn Jabes, dat zy , over den dood van fi Saul en zyne Zoonen, zeven dagen gevast « hebben, 1 Sam. XXXI: 13. "t Wif zelferlyk b niet zeggen, dat zy zich, in den volftrckt- d ften zm van alle fpyze en drank onthou- h A/. Deel. I. Stuk. ZATEN. 145 den hebben: Maar wel, dat zy het fmaakelyke niet hebben gegeeten en gedronken ; zelfs het flegte niet tot verzadiging • Maar flegts een weinig, mooglyk maar brood en water, zoveel als even genoeg was om met te verfmagten. Dat dit zó te verftaan zy, blykt uit het geene van David gezegd wordt. Hy vastte een vasten, 2 Sam. XII: 16 ; dat is , naar den tprecktrant der Hebreen, hy vastte ftrenglyk; hy at en dronk wel iets, maar niet, zo als hy, als een Koning , te doen o-evyoon was. Dat dit zo te neemen zy, blykt uit het 17. vs. De Oudftcn van zyn 'huis maakten zich op, om hem te doen op ft aan van de aarde: Maar hy wilde niet, en hy at geen brood met hun, dat is, hy zettede zich met hun met aan eene wel aangerichte Tafel. Zo zal het ook hier zyn geweest mot Jobs Vrienden. Zy zullen geduurende die ze. vangdagen nu en dan wel eens voor een en: Maar zy zullen hem niet verlaaten icbben, om, op hun gemak, op een zagte eegerfteê te rusten ; zo al zittende, of ter .arde nederliggende zullen zy nu en dan en korte poos geflaapen hebben. Met dit lies toonden zy dan , hoe een gevo'eh> leel zy namen in zyne elende. Te weten met de weenenden is den weenenden pt eene verzagtinge. Eft folamen miferis, jcium habuisfe malorum. Dit zal Job dan ok tot eene verkwikkinge zyn geweest, at er nog eenigen waren, die medelyen met hem hadden: En dat zo veel te leer , daar zyne eigene Huisgenooten, i! zyne eige Huisvrouwe zich medoogen; )os tegen hem gedroegen , vs. 9. Maar f waren met alleen gekoomen , om hem beklaagen; (3) Maar ook om hem le ver■oosten. Van deezen pligt kweeten zy ch zo wel niet: Zy fpraken tot hem geen oord: Want zy zagen, dat de fmerte zeer 'oot was. (KK) Zy hebben zekerlyk 011sr malkanderen wel het een en ander ge>rooken; maar niemand fprak tot hem ce& oord; immers geen woord tot troost en :moedigmg. Dat Job, overkropt door roefheid, zweeg , is te begrypen. Zo est men Klaagl. II: 1©, De Öudfteh 'der T . ^  x45 ZATEN. Dogter Ziöns zitten op de aards, zy zwygen fiille. Zo zegt David, Pf. XXXIX: 3. Ik was verftomd door fiille zwygen —; myne fimerte werd verzwaard. Maar dat zyne Vrienden zwygen, is naauwlyks te begrypen. Liedekens te zingen by een treurig hart, is zeer ongepast, ja! een foort varifchimp ehwreedheid: Maar wat zal men zeggen van Vrienden, die gekoomen zyn om te troosten, en ondertusfehen daar op niet in het minfte aandringen ? Het is hard. Dat is het zagtfte, dat men 'er van kan zeggen. Hun doen gelykt wel wat naar het doen van den Priester en Leviet, die den zo deerlyk gewonden mensch voorby gingen, zonder hem eenige hulpe toe te brengen, Luk. X: 30, 31, 32. Te vreemder moet dit voorkoomen, daar zy zyne Vrienden waren, daar zy opzettelyk gekoomen waren, om hem te troosten. Allervreemdst, als men let (33) op de bygevoegde reede van hun zwygen: PFant zy zagen dat zyne fimerte zeer groot was. Of, volgens Schultens, dat zyne fimerte toenam, van tyd tot tyd al grooter en grooter werd. (*) Zyne fmerten werden hoe langer, zo ondraaglyker. Zyn zugten en kermen was 'er een bewys van. Dat zagen en hoorden zy. . Dat hadden zy moeten aanmerken als een ftemme, die hen toeriep: Gaat het u lieden niet aan , 6 myne Vrienden ! die hier by my nederzit ? Gaat het u niet aan ? "Scho'-wt het aan, en ziet, of 'er eene fmerte zy, gelyk myne fimerte, die my is aangedaan, Klaagl. I: 11. (/S) En des niet tc min, zwygen zy flil. Hadden zy niet zo veel te meer wat Wyn cn Olie van troostreedenen moeten gieten in zyne wonden tot verzagtinge? Kan nu wel dat geene, 't welk 'hen -daar toe had moeten opwekken, dienen., om hun zwygen te billyken? Men ïirag vermoeden, dat 'er eene andere reede 'onder verborgen is geweest ; maar zo eene, die hun weinig eere aandoet. Naamelyk, dat zy zyne fteeds verzwaarende fmerten «hebben aangemerkt, niet als Vaderlyke beproevingen, maar als Richterlyke ftraffen : Dat hun ergdenkend hait hier uit heeft opgemaakt, dat hun Vriend die "vroome, die deugdzaame Man niet was, die hy hun en anderen had toegefcheenen te^zyn. Dat.hy was geweest een Huichelaar, wiens bedekte Godtloosheid Godt'thans in het licht ftelde door deftraf- ZATEN. ringen zyner hand. En dat zy hem daarom , meer met een foort van verontwaerdiging, dan met een innig gevoel van medelyden hebben aangezien, 't Geen dit vermoeden fterkt, is: (««) Vooreerst, de wyze, op welke Job het zwygen afbrak. Job opende zynen mond, en vervloekte zynen dag : Den dag, waar in hy gebooren was; den nacht, waar in men zeide : Een knegtken is ontvangen, Cap. III: 1,2, 3. en wat'er verder volgt. Die daar op let, zal moeten bekennen, dat het de taal is van iemand, wiens geduld, hoe taai ook, op het uiterfte was gebragt. Wat mag de reede zyn van zo een fchielyken-en onbedachtzaamen uitval? Men kan 'er niet wel eene meer waarfchynelyke voor gisfen , dan dat Job uit het gelaat en de gebaarden zyner Vrienden hebbe gemerkt, met welk een haatelyken ergwaan zy jegens hem bezet waren. Dit was als eene doodfteek in zyne onfchuldige ziele. Dit benaauwde den Geest zynes buiks dermaaten , dat hy niet langer konde zwygen , maar fpreeken moest, ja ! uitfehreeuwen als eene , die baart, op dat hy zich een weinig luchts maakte, (jsf) Een tweede reede ontleenen wy uit de grievende taal, die zyne Vrienden voerden, toen zy begonnen te fpreeken. Men befchouwe flegts de reedenvoeringen van Eliphaz den Temanither, Cap. IV; van Bildad den Suhiter, Cap. VIII, en Zophar den Naamathiter , Cap. XI. En men zal daar in ten duidelykften ontdekken , dat zy Job hielden voor een bedekten Godtloozen, die, onder den fchyn van Godtvrugt, zyn gezag had misbruikt tot het pleegen van Kneevelaaryen en Overlast. Waarom Job zich ook met recht over hun liefdeloos gedrag beklaagde, als van lieden , van welken hy heul en troost verwacht had; maar die zyne verwachting fchandelyk te leur gerfteld hadden: Aan hem, die verfimolten is, zou van zynen Vriend weldaadigheid gefchieden —. Maar myne Broeders hebben trouwlooslyk gehandeld, als een Beele: Als de flortinge der beeke gaan zy door. Die verdonkerd zyn van het ys, en in dewelke de fneeuw zich verbergt. 7'en tyde, als ze van hitte ver-' vlieten, worden ze uitgedroogd ; Als ze vjarm worden verdwynen ze uit haare plaatfe —. De reizigers van Tema zien ze: De wandelaars van Scheba wachten op haar. Zy worden,  ZATTHU, ZEBADJA. den befchaamd: — Als zy daar toe koomen , •worden zy fchaamrood. Voorwaar , alzo zyt gy lieden my nu niets geworden —, Cap. VI: 14—21. Begrypt uien het zo, dan zien wy een voldoende reede van een zo ongehoord langduurig zwygen:. En te gelyk ook een voldoende reede , waarom job hun in het aangezigt verweet, dat zy waren Leugen ■ ft offéérders, nietige Medeeynmeesters, en moeijely'ke Vertroosters , Cap. XIII: 4. XVI: 2. F ZATTHU ,. of ZATTU , het hoofd van een geflacht, wiens Kinderen mede wedergekeerd zyn uit Babel, ten getalle van negen honderd, vyf-en-veertig, Ezr. II: 8, Doch Nehemia, Cap. VII: 13, begroot hun getal op üegts acht honderd, vyfen-veertig.Men vindt meer eenig verfchil in de getallen. Somwylen zyn ze by Nehemia kleiner, fomwylen grooter, dan by Ezra. Doch men heeft, volgens Lilienthal, Oordeelk. Bybel-Verki. D. 111. p. 303, op te merken, dat Ezra de zulken telt, die, toen men nog in Babel was zich aangaven , na Jeruzalem te willen trekken ; maar Nehemia zulken, die daadelyk te Jeruzalem gekoomen waren. Is het getal by Nehemia kleiner, men mag denken, dat 'er onder wegs geftorven , of, eer men Babel verliet, van beiluit veranderd zyn. Is het getal by hem grooter, de reede daar van kan zyn, dat by de geenen, die zich het allereerst hadden aangegeeven, zich vervolgens nog meerdere gevoegd, en zich met hun op reize begeeven hebben. ZAZA, een der Kinderen van Jonathan, 1 Chron. II: 33. ZEBADJA. Van deezen naam vindt men 'er veelen. Men vindt Zebadjds onder de Nakoomelingen van Benjamin, 1 Chron. VIII: 15, 17. Ook onder de wedergekeerden uit Babel, Ezr. VIII: 8.X: 20. De meest merkwaerdige zyn : (1) Die, welke met zynen Broeder geteld wordt onder de Heidon, die tot David kwamen te Ziklag, toen hy nog beftooten was voor het aangezigt van Saul, 1 Chron. XII: 7. (2) Een Zoon van Azahel, die een Broeder was van Jodb, en die onder zynen Vader aan het hoofd was van de vierde yerdechng, in welke David zyn Krygsheir had verdeeld, zynde 24000 koppen fterk, 1 Chron. XXVII: 7. (3) Een der ZEBADJA, ZEBOIM. 14? Leviten, die, met het Wetboek by zich, door Koning Joftaphat wierden rond gezonden door alle de Steden in Juda, om het Volk te onderwyzen, 2 Chron. XVII: 8. (4) Ais mede die Zebadja, die eeii Zoon van Ismaël was , een Man van groot aanzien ten tyde van Joftaphat, zynde gefield tot eenen Vorst van het huis Juda, in dlle zaake des Konings, toen Amaria, de Hoofdpriester gefteld werd over alle zaake des HEEREN, 2 Chron. XIX: 11. ZEBAH. Een der Midianitifche Vorften, die door Gideön verflagen en voor hem gevlugt waren; doch door hem vervolgd, agterhaalt , cn met eigener hand gedood werden, Richt. VIII: 10—3I ZEBEDEUS. Een Man, die zich geneerde met de Vischvangst op het meir van Galileë. Dit is alles, wat men van zyn perfoon weet. Doch 't geen hem merkwaerdig maakt, is, dat hy de Vader is geweest van twee voornaame Apostelen des Heeren, te weeten, Jakobus en Johannes, die, terwyle zy met hunnen Vader aan het Visfchen waren, door Jefus geroepen, en vervolgens tot de Apostolifche waerdigheid verheeven wierden , Matth. IV: 21. Mooglyk zal hy niet lang daar na geftorven zyn ; want leest men van hem niet meer, men leest evenwel nog hét een en ander van zyne Huisvrouwe SALOME, van welke onder dien tytel is gefprooken. ZEBINA. Een der wedergekeérden uit Babel, die vreemde Wyven hadden, Ezr. X: 43. ZEBOIM. Men leest CN) v™ een Dal Zeboim, geleegen in het Stamdeel van Benjamin, 1 Sam. XIII: 18. Zekerlyk dus genoemd na eene Stad van dien naam, van welke men, benevens eenige andere, gemeld vindt Nehem. XI: 34, in welke de Kinderen Benjamins, na hunne wederkeeringe uit Babel, zich met 'er woon haftden ter néér geilaagen. (3) Meer bekend is eene andere Stad van dien naam, wegens haar verfchriklyk lotgeval.' Zebóïm was eene van die Steden, die geleegen waren in de vlakte der Jerdaane, eene by uitftek vruchtbaare Landsdouwe, Genef. X: 19. De naam van derzelver Koning was, ten tyde van Loth, Semeber , Cap. XIV: 2. Ze werd te gelyk met Sodom' en Gomorra door heemelsch wraakvuur ver- T 2 tcerd  148 Z E B U B. Z E B U B. teerd en omgekeerd, buiten twyffel, om dat de imyoonders 'er van even overgegeeven Godtloos waren als die van de 20 evengenoemde Steden. Het is waar,men lèest Genef. XIX: 24—28 , daar de omkeering van Sodom en Gomorra verhaald Wordt, niet van de omkceringe der twee andere Steden, Ztboïm en Adama. Doch dat die mede in hetzelfde lot gedeeld hebben, blykt uit de ftrafbedreiginge, Deut. XXIX: 23. Dat zyne gantfche aarde zy zwavel, en zout der verbrandinge —. Gelyk de omkceringe van Sodom en Gomorra, Adama cn Zeboïm , die de HEERE heeft omgekeerd in zynen toom. En uit de bemoedigende belofte, Hof. XI: 8, 9. Hoe zoude ik u over geeven, 0 Ephraïm ? — Hoe zonde ik u maaken als Adama? U feilen , als Zeboïm ? Myn hart is in my omgekeerd, al myn berouw is te faamen ontflooken. Ik zal de hittigheid mynes toorns niet uitvoeren. 'ZE\iUBC£aalf)de Godt van Ekrón (een Stad der Philiftynen) tot welken Ahazia, de Koning van Israël zend, om te vraagen, ef hy van zyne krankheid zou geneezen , a Kon. I: 2. Deeze naam beteekent God der Vliegen. Om wat reede de Godt van Ekron zo zy genoemd geweest, is onzeker. Volgens fommigen, óm dat hy onder de gedaante van een Vlieg verbeeld werd. Volgens anderen, zou men hem fpottender wyze zo genoemd hebben. De Joodfche Meesters zeggen , dat 'er in den Tempel te Jeruzalem geene Vliegen waren, die op het vleesch der Offerhanden aanvielen; daar, integendeel, de Offeraars en Offerhanden van deezen God te Ekron grooten Overlast van dc Vliegen zouden geleeden hebben, en dat hy dus fchimpswyze zou zyn genoemd geweest, om dat by zynen dienst en in zynen tempel altoos een groote zwerm .van vliegen te vinden was. Maar dat zal zo wel plaats gehad hebben by de Offerhanden van andere Afgoden, als by die van den God van Ekron, en kan dus geen voldoende reede opleeveren, waarom die meer dan een andere zo zou zyn genoemd geweest. Ook is het niet te denken, ware die naam een fchimpnaam geweest, dat Koning Ahazia hem dien zou-gegeeven hebben ; want het blykt, dat hy voor denzelven veel eerbied had , en van denzelven wat groots verwachtte. Waarfehynlyker dunkt het anderen, dat de Philiflynen-vm Ekron t'eenigen tyde~ zwaar zyn geplaagd geweest van eene menigte groote en venynige vliegen, en door een of ander toeval daarvan zyn bevrydt geworden, en dat zy dat aan hunnen God hebben toegefchreevcn, en hem daarom Baal' Zebub genoemd hebben , God of Heer der Vliegen, zo veel als Vliegen-verjaager. Zo werd by de Grieken Jupiter, of Herkules ook gediend onder de benaaminge van m»/ melken I Lea aan Jakob baarde. Om dat hv de z vrucht was van Jakobs vernieuwde falmen. K ivoonmge met Led, gaf zy aan denzelven z den naam van Zebulon, ontleend van hë S Hebreeuvvfche ^d^QZabal^oonen-, e bywoonen; want dus fprak Lea: Godt heeft * ™j hffugd met eene iifte, ditmaal zal myn f Want ik hebbe hem zes Zoonen gebaard. En even daarom noemde l *r XII Patriarchen genaamd, zou hy van £ ZEBULON. i49 een betere inborst geweest zyn, dan veeen zyner Broederen. Want in hetzelve leest men, dat hy „ op zyn fterf bed'lig" £ende ' zYne Zoonen deed voor zich „ koomen , en hun in oprechtheid ver„ klaarde, dat hy geen deel had aan de „ zonde, die zyne broeders begaan had„ den 111 het verkoopen van Jofeph : Dat „ hy alles gedaan had , wat hy konde, „ om hen van dat fnoode voorneemen af „ te trekken, en dat hy zynen Vader Ja„ kob daar van gaerne zou verwittigd „ hebben ; maar dat niet had durven doen „ uit vreeze voor zyne broeders." Hy is met zynen Vader in Kanadn blyven woonen, en is ook in dat Land gehuwd Geweest; want hy had drie Zoonen, toen hv met zynen Vader optrok ha Egypte, te weeten, Sered, Elon en Jahleël,"Ge&elV K-LVi: 14. Hy heeft in Egypte zynen VaIer overleefd j want hy was mede voor fakobs fterf bedde, toen die zyne Zoonen seegende, en hun verkondigde, 't geen hun n de navolgende dagen zou wedervaaren i vant die zeide tot hem in 't byzonder', -*enef. XLIX: 13. Zebulon zal aan de hl >en der Zeen woonen —. In het uitfpree:en deezer Zeegeningen verdient het opmerking, dat Jakob aan hem, den zesden r°°n , den voorrang gaf voor Isfafchar, he de vyfde, en dus een ouder Zoon was L e meer nog , daar Mofes , toen die de itammen zeegende , hem insgelyks den oorrang gaf, Deut. XXXIII: iU Gelyk ok, by de verdeeling van Kanadn, het Dt voor Zebulon, 't welk het derde was erder uitkwam dan dat voor Isfafchar I : welk het vierde was, Jof. XIX: 10, 17 )at daar voor eene reede geweest zy, is 1 ekcr: Maar welk eene, is zo zeker niet. lisichien, om dat de Plecre Mesfias, by yne verfchyninge in het vleesch, in het ' tamdeel van Zebulon 't meest verkeeren i leeren zoude. Men weet, dat de Hee: Jefus te Nazareth is opgevoed , en te apemaum , geleegen aan de Zee , in de andpaalen van Zebulon en Naphtalis, geoond heeft, op dat vervuld zou worden geen gefprooken was door Jefaia den Pro'eet (Cap. VIII: 23. IX: 1.) Het Land ebulon, en het Land Nepthalim, aan de-i eg der Zee, over de Jordaan, GilHea der olken. Plet Volk, dat in duistan.sfe zat, eft een groot licht gezien : En den geenen, 3 die  ,50 ZEBULON. die zaten in den lande enfchadüwe des doods, denzelven is een licht opgegaan, Matth. IV: 11—16. (3) Aangaande zyne NAKOOMELINGEN. Derzelver Vermenigvuldiging is aanmerklyk. Hy kwam met flegts drie Zoonen in Egypte, en in het tweede jaar na den uittoent uit Egypte, telde men in de Stamme Zebulon, behalven de Vrouwen en Kinderen,zeeven-en-vyfttg duizend Én vier honderd w eerbaar e mannen, van twintig jaaren oud, en daar boven, Num. 1: ao, 31. En niettegenttaande die alle m de Woeftyne omgekoomen zyn , bevond men evenwel by eene tweede telling, achten-dertig jaaren na de voorige gedaan, toen men eerlang ten Lande van Kanadn zou intrekken, dat het getal der Nakoomelmo-en van Zebulons drie Zoonen , merklyk vermeerderd was tot zestig duizend en vyj honderd, insgelyks allen weerbaare Mannen, Num. XXVI: %6, 27 -Jofepbus geeft aan de Inwooners van Galilcé het lof-getuigenis, en dus ook aan de Zebuloniten, die een °root gedeelte van dat Landlchat. bezaten^ „ dat zy van der jeugd aan ge „ oeffend waren tot den ftryd , en onver „ tzaagd in het verduuren van alle Oor logs-gevaaren." In vroegere dagen had den zy reeds blyken gegeeven van hunnei moed. Eenige duizenden van hun hadde zich by Barak gevoegd om te ftryden te o-en Jabin,en hoé dapper zy zichgekwec ten hebben, kan men opmaaken uit de Lofzang van Debora, Richt. V: 18. Zebi Ion, het is een Volk,dat zyne ziele verfmaa heeft ter dood — op de hoogten desvelds. & in de dagen van David, waren er uit Z bulon. vyftig duizend mannen uitgegaan t het heir, toegerust ten flryde met alle kryg •wapenen, en om een dagordening te houd' met een onwankelbaar harte, 1 Chron. XI aa. Zebulon behoorde mede onder de lu Stammen , die zich affcheurden van h Koningryk van Juda. Ten tyde evenw van Koning Hiskia waren 'er nog iomn een uit die Stamme , die zich verootm %gden, en, op de noodiging van dienK ning, opgingen na Jeruzalem , en alda het Pafcha vierden, a Chron. XXX: n,] Ook is die Stam mede gevanglyk wechj voerd na Asfyrië. Meer weeten wy \ de bedryven en lotgevallen deezer Sta me niet te zeggen. Q) Haar ERFDEE 't welk haar in Kanadn door het lot w( ZEBULON. toegeweezen, viel in dat gedeelte,'twelk Galileë genoemd wierd , cn ongemeen vruchtbaar was, hebbende Bergen, Dalen en Rivieren , onder welke de voornaamfte was de beeke Kifoa, en wel in 't byzonder de Wcstelyke en grootfte arm 'er van,die byden bergThabor ontfpringt, en 'langs de grenzen van Zebulon heen ftroomt na, en zich ontlast in de IVesterfche, of Middenlandfche Zee. Men vindt de grensfeheidingen deezer Stamme zeer naauwkeurig bepaald Jof. XIX: 10—16. In deeze grcnsbepaalinge wordt geene deibeide Zeë'n uitdruklyk genoemd, binnen welke deeze Stam aan de Oost- en Westzyde bellooten was. Vader Jakob had evenwel voorfpeld, dat Zebulon zou wonnen aan de haven der Zeën , in 't meer" vouwd, Genef. XLIX: 13- Insgelyks Mofes van Zebulon en Isfafchar, dat zy zouden zuigen den overvloed der Zeën, - ■ mede in 't meervouwd , Deut. XXXIII: 18, 19. Niemand twyffelt, of Zebulon hebbe Oostwaard geftooten aan de Zee • Cinnereth, anders het Meir Genefaretb ge- ■ noemd. Dat blykt duidelyk uit Matth. - IV: 13 ; daar wordt de Stad Kapernaum - beichreeven, als geleegen aan de Zee, (te 1 weeten Cinnereth') in de Landpaale van Ze I buien en Nuphtali, dat is aan den Oord, - daar deeze twee Stammen zich plagten - van elkander te fcheiden. Zo zegt ook • II Jofepbus, dat Zebulon by de lootinge gekreegen hebbe het Land, tot aan het Meir d Genezaretb , en paaiende (naamelyk ten n Westen) aan de'n berg Karmel, cn aan de Zee, waar door die Schryver geene ande11 re kan verftaan hebben, als de Westerfche, 1- of Middenlandfche Zee. Dit laatfte is evenn wel door den vermaarden Reland wederI: fprooken, om dat Jof. XVII: 10. van Ma■n nasfe wordt gezegd , dat bet ten Noorden et hebbe geftooten aan Afer, en dat Cap. XIX: el 2,6. van Afer wordt gezegd, dat bet hebbe ti- "gereikt tot aan den berg Karmel, waarom >e- hy ook in zyne Landkaart de Stam Afer 0- vertoont, als, langs de grenzen van Zear bulon, Zuidwaards voortfehietende tot 8. aan Manasfe, waar door Zebulon aan die re- 2yde in 't geheel van de Groote, of Midan denlandfche Zee wordt afgezonderd. De onm- gemeen Aardrykskundige Bachiene meent, L, dat die zwaarigheid wel is uit den weg te ■rd ruimen: Dat Afer zeer wel kan gereikt hebben  ZEBULON. ben tot den berg Karmel, en verder Zuidwaards tot de Noordelyke grenzen van Mdnasfe,zonder de Stam Zebulon volftrekt te verwyderen van de Zee ten Westen. Men begrype derhalven (om het te beter te begrypen, dient men zyne lilde Landkaart wel voor zich te hebben) dat ZebuIon ten Westen gereikt hebbe tot de Baai van Akko, naderhand Ptolemais, heeden bekend onder den naam van de baai of havten van St. Jan de Akre, en daar door . aan de Zee geftooten hebbe, om dat die daar , met een bogt landwaards infpringe'nde, de gezegde baai of haven maakt. En zo zal men zien, hoe dat gedeelte van Afers Stam, 't welk Zuidwaards van die baai, of zeeboezem lag, hebbe kunnen voortgaan tot aan Manasfe, zonder Zebulon van dien boezem af te fcheiden. Maar wierd dan (naar deeze voorönderftelling) het Stamdeel van Afer niet als in twee flukken van elkander gefcheiden door dien Zeeboezem ? Zekerlyk ja. Maar wat onvoeglyks fteekt 'er in , dat één gedeelte van Afers Stam ten Noorden, en etn ander deel ten Zuiden van dien boezem lag? En dat die Stam daar door van elkander als gefcheurd was? Zelfs zou daar door eene anders duistere plaats in het Lied van Debora licht ontvangen, Richt. V: 17. Afer zat aan de Zeehaven, en bleef in ZT- • NE GESCHEURDE PLAATSEN. Afer was, gelyk veele andere Stammen, niet i mede toegefchooten in den ftryd tegen Ja- : bin. 't Was blyven zitten aan de Zeeha- i ven, te wecten, de Baai van Akko. En- 1 volgt 'er dan , dat Afer was vebleeven in i ZTNE GESCHEURDE PLAATSEN, j zo kan dat zeer gevoeglyk verklaard wor- j den van die beide deelen van Afers Stam, } die door dien Zeeboezem, of haven van el- c kander waren afgefcheurd. Zo dat de Afe- c riten zich ftil op hunne ruste hadden ge- I houden , zonder ter hulpe van hunne c broederen toe te fchieten .• Zo wel die, e die ten Zuiden, als geenen, die ten Noor* , den van die Zeehaven woonden. In de ',. aanwyzing van Zebulons grenzen, Jof. ,, vJ ,I0—' W01'den genoemd Sarid, ,. Marala, Dabbafetb, Jokneam, Chiflot-Tha- ,. bor, Dobrath, Japhia, Gath - Plepher, EthCaft.'i, Rimmon-Metboar, 't welk is Ned, '1 Hamnathon,Jiphtah-El, Kattath,Nahalal, ,. ótmron, Idalcs en Rethlebtm. Deeze maa- ZEBULON. i5r ken een getal van zeeventlen; en nochthans wordt vs. 15. gezegd: Twaalf fieden en haare dorpen. Hier uit moet een van beiden volgen: Of, dat eenige der genoemde plaatlén flegts Vlekken of voornaame Dorpen, en geene Steden zyn p-eweest; of, dat ze wel op de Landfcheiding yan Zebulon zyn geleegen geweest, doch in der daad aan de aangrenzende Stammen -, Isfafchar, Afer of Naphtali toebehoord hebben. Het gezegde van Zebw lons erfdeel hebben wy ontleend uit Bachie«eH. Geograph. D. I. p. 558—564. ZEBULON zal aan de haven der Zeën woonen , en hy zal aan de haven der fchepen wcezen: En zyne zyde zal zyn na Zidon, Genef. XLIX: 13. Zo befchreef Vader Jakob de gelccgenbeid van dat gedeelte des Lands in Kanadn, 't welk de Stamme van Zebulon door het lot zou te beurte vallen. Overmits het nu ruim twee honderd jaaren na 'sMans dood gebleeken is, dat aan Zebulon een Landftreeke van zo eene ligging geworden is, zo moet ons dat overtuigen : Voor eerst, dat de ftervende Patriarch dit hebbe gefprooken rloor den geest der Propheetie. Ten anderen, dat de beftuuring van het Lot,hoe :oevallig het ook zy in onze oogen, waarlyk is van den PIEERE, als die, by de /erdeelinge van Kanadn , het Lot voor Zebulon zo heeft doen uitkoomen , dat laar door vervuld werd 't geen Hy door :ynen Geest Vader Jakob zo lang te voo•en had doen vooripeilen. Wat nu de >oven aangehaalde woorden betreft, daar n is, wat het eerfte gedeelte betreft, veinig zwaarigheid, als men inziet't geen n den naastvoorigen tytel van Zebulons Irfdeel gezegd is : Maar in het laatfte gecelte: En zyne zyde zal zyn na Zidon , aar in vindt men eenige duisterheid, (k) )e korte verklaaring van den Heer BaKiene in zyne H. Geograph. D. I. p. 56a n 563. is deeze : „ Zebulon zal aan de , haven der Zeën woonen . Dit fluit in, dat hy aan meer dan iéne Zee zyne havens hebben zou, en wel zodanige, die bekwaam waren voor de febepen 9 om 'er in en uit te vaaren. Een Land kan wel van Zeehavens voorzien zyn, maar die te naauw, te ondiep , of te onveilig zyn, om 'er febepen in te bergen : Doch Zebulon zcu aan de baveé „ der  154 ZEBULON. Z E B U L O N. „ der febepen weezen , en dus havens ht„ zitten, in alle opzigten zeer gerieflyk „ voor de Scheepvaart, ten einde deKoop„ manfehap te dryven : Het welk , by „ uitftck, op die groote Baai by de Stad „ Akko, of Plolemaïs toepasfelyk. is, die „ heeden, bekend onder den naam van „ St. Jan ei"Akre, nog tot een bekwaame „ haven verltrekt en veel bezocht wordt ,, door de Schepen , die de Zee langs „ de kusten van Syrië bevaaren. De vol„ gende uitdrukking : Zyne zyde zal zyn „ na Zidon , wyst klaar aan , dat daar „ door op de groote Zee ten Westen ge,, zien werd, dewyl Zidon, die Waereld„ vermaarde Koopftad, ook aan. die Zee „ geleegen was. Zyne zyde zal zyn na „ Zidon , is eenvouwdig : Dc zyde van „ dccze Stam,de West elyke zyde, zou zich ,, voor een gedeelte uitftrekken langs die ,, zelfde Zee , waar aan Zidon geleegen „ was." (3) Volgens den Heer Barueth kan dit zo verftaan worden : „ De zyde ,, van Zebulons havens zou zyn na Zidon, „ werwaards men uit de Havens van Ze„ bulon met groote fchepen zou heenen „ vaaren, om met die groote Stad Zidon „ Koophandel te dryven. En dus fchynt ,, Vader Jakob aan'.te wyzen, aan welke ,, Zee Zebulon zyne Haven der fchepen „ (groote) hebben zou: Niet zo zeer aan„ de Gahleefche Zee, daar wel een goede „ Vischvangst was, doch geen groote Koop' ,, handel; als wel aan de Middenlandfche „ Zee, daar Zidon aan lag, daar ook Ze,, bulonsfchcepvaart aan lag, zo naby, dat „ zelfs zyne zyde uitzag na Zidon." Zie 's Mans Jakobs Doodbedde, p. 0.17. (}) De Hoog Eerw.. Vriemoet geeft van deeze laatfte fpreekwyze eene gantsch nieuwe verklaaring. Zidon is by hem niet de zo vermaarde Koopftad van dien naam. Ware van Afer , of Naphtali gezegd , dat zyne zyde was na Zidon, zich uitftrekte na, en min of meer grensde aan het grond- eri rechts - gebied van die Stad , dat konde gaan. Maar wat kon Vader Jakob bewoogen hebben, zelfs (voorönderfteld zynde, dat de Baai van Akko het eigendom van Zebulon ware geweest) om te zéggen, dat Zebulons zyde, landftrekking, was m Zidon, daar niet llegts een groot deel van Afers Stamdeel zich langs de Zeekust, tusfehen die haven en Zidon uitftrekte; maar daar-en-boven ook de afftand van die haven en van Zidon min of meer twintig uuren gaans bedroeg. Zyn Hoog Eerw. wil dan (NX) dat men aan V woord pTX% Zidon, de beteekenis geeve van Vischvangst. Als wanneer dat woord zou zyn af te leiden van 't woord T1V , vangen, zynde de letter 1 vav veranderd in de letter > jod, zo als by de 'Hebreen wel meer gelchiedt. 't is waar,dat 1Vi% en de daar van afgeleide woorden, in de Schriften des Ouden Testaments wel voorkoomen van het vangen van Dieren op het land; maar niet van Vtsfchen in het water. Doch in andere taaien, die met de Hebreeuwfche zeer na vermaagfehapt zyn, is die beteekenis bewaard gebleeven. In de Syrifche Overzettinge van het Nieuwe Testament is dat woord van Visfchen en Visfchers gebruikt, Luk. V: 5, 9, Matth.IV: 18,19. Insgelyks in de Arabifche Overzettinge van de evengenoemde plaatfen. De zin zou dan zyn: Zebulons zyde, landltrekking, zal zyn ter Vischvangst, te weeten , daar het paalt aan de Galileefche Zee, of het Meir Genezarelh, 't welk zeer Viscbryk was, waarom ook veelen, op de kust van die Zee woonende, zich van de Visfchery geneerden, gelyk ook eenigen van Jefus Apostelen Galileefche Visfcbers waren. Behaagt dit niet; (33) Zo wordt, by gisfinge, opgegeeven, of niet wel aan die Zee een Stad , of plaats mogt zyn geleegen geweest, Zidon genaamd, en dat konde dan wel de reede zyn, waarom de zo vermaarde Koopftad van dien naam, onderfok eids-h al ve, Groot Zidon wordt genoemd, Jof. XI: 8, XIX: 2.8. Dc Heer Vriemoet is over dit ftuk breedvoerig Obfervat. Mifcelt L. I. p. 330—341. ZEBULON, of ZABULON. Volgens Jofepbus, J. Oorl. B. II. Cap. 37, was 'er eene Stad van dien naam in Galileê, welke.' Ptolemaïs van de Joodfche grenzen affcheidde. Hy befchryft dezelve als eene Stad, die zeer fterk en.welvaarcnde was,; ook wel bebouwd, in fchoonheid van huizen niet minder als Tyrus , Zidon en Berythus. Ze werd gebynaamd Zebulori Androon , de Stad der Mannen. Heeft nien haar in vroegere dagen dien bynaam. 'gegeeven om het dapper en manlyk gedrag haarer Inwoonercn, men had zc dan in 't vervolg wel mogen noemen de Stadt dér  ZECHARJA, ZEDAD. der TVyven. Gehoord hebbende, dat Cejlius in aantocht was, verlieten zy de Stad en vlugtten na het Gebergte, zodat Ce/lius, zonder van iemand tegenweer te ontmoeten, ter Stad introk, en, na dezelve te hebben laaten uitplunderen door zyn Krygsvolk, in brand deed ftceken. ZECHARJA. Deeze naam was oudtyds zeer gemeen onder de Hebreen. Ten tyde van David was 'er een Zeebar ja on- der de Levitifche Zangers, i Chron. XV: go. XVI: 5. Insgelyks een onder de Priesters, 1 Chron. XV: G4; als mede een onder dc Poortiers van den te bouwen Tempel , die in kunde en fchranderheid boven veele anderen moet hebben uitgemunt; want van hem ftaat als iets byzonders aangeteekend , dat hy een verflandig raadsman was, 1 Chron. XXVI: 14. Ten tyde van Koning Jofaphat waren 'er twee van dien naam merkwaerdig. (N) De eene, om dat hy een Zoon was van dien Koning, g Chron. XXI: g. (3) De andere een dier Vorften, die met de Leviten door dien Godtvreezenden Koning werden rond gezonden door alle de Steden van Juda, om het Volk te onderwyzen naar de Wet des HEEREN, gChron. XVII: 7. ZECHER, een der Nakoomelingen van Benjamin, 1 Chron. VIII: 31. ZEDAD. Eene Stad, van welke wordt gemeld in het aanwyzen der Landpaale ten Noorden van Kanadn, zo als de HEERE hetzelve aan de Kinderen Israëls zou geeven tot een erflyke bezittinge, Num. XXXIV: 8. Men leest daar: Van den berg Hor zult gy afteekenen tot dat men komt te Hamath; en de uitgangen deezer Landpaale zullen zyn na Zedad. Ook leest men Vf van Ezech. XL VII: iz.Ditnu zal de Landpaale zyn: Aan den Noorderhoek , van de groote Zee af, den weg van Pletblon, daar men komt te Zedad. De Berg Plor wordt ] geplaatst by Hamath , en moet daarom \ niet vermengd worden met den Berg Plor, i waar op Aiiron geftorven is, Num. XX: aa; . want die lag ten Zuiden van Kanadn, en 1 grensde aan het Land van Edom , Cap. i XXXIII: 37,38. Maar de deeze lag, gelyk 1 Hamath, ten Noorden. Het is dan zeker genoeg, dat.deeze Berg behoord hebbe j tot het Gebergte Libanon , of Anti-Liba- : nus, welks onderfchcidene gedeelten ook ; onderfcheidene naamen droegen, 't Kon- ; XI. Deel. I. Stuk. ZEDAD, ZEDEKIA. 153 de wel zyn, dat de deeze dus zy genoemd geweest, om dat hy in hoogte boven andere uitftak. Daar nu de Berg Hor nader aan de groote Zee zy geleegen geweest, en 'er gezegd wordt, dat de uitgangen van daar zouden zyn na Zedad, zo moet men ftcllen, dat Zedad verder van de Zee, Oostwaards op , moete geleegen hebben van den Anti - Libanon. Adrichomius wyst, by gisfinge,in zyne kaart Zedad daar omftreeks ook aan, dicht by de Rivier Eleutherus. ZEDEKIA. Een naam, die juist niet zeer ten goede bekend is in de Schriften des Ouden Testaments. (X) Twee valfche Propheeten droegen den naam van Zedekia. (NN) De eerlle , een Zoon van Knaana, was een Leugen-Propheet, ten tyde van Aehab, den Koning Israëls: Toen die zich met Jofaphat, den Koning van Juda, ten ftryde zoude begeeven tegen de Syriërs, werden de Propheeten geraadpleegd, hoedanig de uitkomst van den ftryd zon zyn. "Zedekia had zich yzeren hoornen gemaakt, verfcheen daar mede voor de twee Koningen , en propheteerde, dat zy alzo de Syriërs zouden floot en en verdoen, 1 Kon. XXII: II. Micha, eer» Propheet des HEEREN, voorfpelde hun het tegendeel, de nederlaag, vs. 17, en zeide in een gezigtc gezien te hebben, dat 'er een Leugengeest was uitgegaan in den mond van Achabs Propheeten, vs. 19—23. Waar over Zedekia zich clermaaten vertoornde, dat hy zich niet ontzag Micha op het kinnebakken te flaan, en hem als een Leugen-propheet uit te maaken, vs. g4; laar evenwel zyne Propheetie niet dan al •e wel werd bevestigd door de uitkomst. '33) De andere Zedekia, een Zoon van Madfeja, die, bencevens Echab, tot ftrafb van hun valsch Propheteeren, en vaa uin gepleegd overfpelmetde Wyven hunïer naasten , volgens Godts bedreiging noesten gegeeven worden in de hand van Vebukadnezar, den Koning van Babel, die mn eenen zo verfchriklyken dood zou aaten aandoen, dat het onder alle de geranglyk wechgevoerden in Babel tot een /loekwensch zou worden : De HEERE lelie u als Zedekia en Echab. 't Welk ook ilzo is gefchied j want Nebukadnezar deed ;e braaden aan het vuur, Jerem. XXIX: 11, aa, 23. (3) Zedekia de Koning, en V wel  i54 Z E D E K I A. ZEDEKIA. wel de laatfte van het Ryk van juda,met wien hetzelve een einde nam i, na , volgens de bereekening van Usferius, vier honderd eh acht-en-zestig jaaren geftaan te hebben , finds Davids verheffinge tot den Throon. Hy was de Oom van Koning Jojachin, die door Nebukadnezar gevanglyk werd wechgevoord na Babel, en' werd in deszelfs plaatfe door Nebukadnezar , een-en-twintig jaaren oud zynde, Koning gemaakt, en regeerde elf jaaren te Jeruzalem , die zyneii naam Mattania veranderde in Zedekia, ten blyke, dat hy hem hield voor zynen Vafal, die in alle opzigten van hem afhanglyk was, gelyk die hem ook by eede aan zich fchat- en leenpligtig gemaakt had. Hy was een Godtloos Vorst: Ontrouw aan Godt', want hy deed 'i geen kwaad was in de oogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had. Ontrouw ook aan Nebukadnezar , van wien hy afvallig werd, a Kon. XXIV: 17—20,2 Chron. XXXVI: 11—13. ïn den beginne werd hy , naar 't fchynt, aangezocht door de Koningen der Edomiten , Modbiten , Ammoniten , Tyriërs en Zidoniërs, om zich met hun te verbinden, gezaamentlyk -tegen Nebukadnezar op te ftaan, cn zyn juk af te werpen. Maar voor als nog wees hy dien voorüag van de hand i Mooglyk op den raad van Jeremia, die jukken en banden maaken , aan die Koningen zenden, en hun doen weeten moest, dat Godt, door het zwaerd, den honger en de pestilentie, bezoekinge zou doen over elk Volk en Koningryk, H welk zynen hals niet zou geeven onder het juk van den Koning van Babel, Jerem. XXVII: 2—. In 't vervólg gaf hy zo veel gehoor niet aan de vermaaningen en waarfchouwingen van dien Propheet, en liet zich, door»zyne valfche Propheeten , en anderen tegen hem oprui jen, als droeg hy den Koning en het Volk een Vyandig hart toe, als of hy met den Koning van Babel heulde, en dien ten gevalle fteeds harde dingen propheteerde. Voorneemens zynde om tegen Nebukadnezar te rebellceren, a Kon. XXIV: ao, zond hy Boodcn na Egypte, en maakte een Verbond met den Koning van dat Land, Ezech. XVII: 15, die iri de Schrift Pharaö Ophra genoemd wordt; waar na hy weigerde, de hem opgelegde jaarlykfche fchatting aan den Koning van Babel te betaalen. Die was 'er geen Vorst na , om zich ongewrooken zo te laaten behandelen. In 't negende jaar van Zedekia's regeeringe ruktehy meteen talryk heir voor Jeruzalem, en bragt het in beleegcring , a Kon.. XXV: 1, a. Pharaö trok wel op, om zynen nieuwen Bondgenoot te httlpe te fchieten : Maar al het nut dat Zedekia 'er van trok, was dat zyn Ondergang flegts een korten tyd werd uitgefteld. Nebukadnezar vond niet goed, den-Vyand af te wachten, brak het beleg op, cn toog den Egyptenaar te gemoete: Dit deed Zedekia , zyne Vorften cn de an•dcre Inwoonders van Jeruzalem den moed ryzen, en., als of zy van Nebukadnezar niets kwaads meer te vreczen hadden ,r floegen zy de verzekeringen van Jeremia, dat de Chaldeën wederkeeren, en Jeruzalem veroveren en verbranden zouden, in den wind, en verbitterden zich zo tegen hem , dat zy hem floegen , en in de gevangenisfe /deeden werpen , Jerem. XXXVII: 5 —. Zy moesten evenwel, maar te laat, ondervinden 't geen de Propheet hun had voorfpeld. De Egyptenaar werd geflaagen , of ten minften dorst hy den ftryd niet waagen; hy trok te rugge na zyn Land, en de Chaldeën keerden weder na Jeruzalem en hervatteden het beleg, geduurende 'twelk veele inwoonders jammerlyk omkwamen door den Honger en de Pestilentie. Meermaals liet Zedekia den Propheet vraagen, wat 'er van hem en zyne Stad zou worden, op hoope, dat hy eindelyk wat goeds zou mogen vernecmen; maar,'t was fteeds een hard antwoord, 't welk byte rug ontving. Eindelyk, in 't elfde jaar van Zedekid's regeeringe, werd de Stad beftormd, en doorgebrooken. Inmiddels dit aan de eene zyde der Stad gebeurde, meende Zedekia het met zyne Krygslieden des nachts aan de andere zyde tg ontvlugten, langs den weg des vlakken . velds. Doch de Chaldeën, die 'er wel haast de lucht van kreegen, joegen hem na, namen hem gevangen,en bragten hem voor Nebukadnezar, die des tyds te Ribla in het Land Hamath was, die, om zyne trouwloosheid te ftraffen, waar in hy meer wreed, dan rechtvaerdig en edelmoedig te werk ging , eerst zyne Zoonen deed Aagten voor zyne oogen , cn daar na hem zeiven de oogen deed  ZEDEKIA, ZEE. deed uitfteeken, en, in koopere'n. koetenen geklonken, na Babel voeren, daar hy ook geftorven is, 2 Kon. XXV: i—7, Jerem. XXXIX: i—?. Waar door dan , naar de letter, vervuld is de by den eerften .opdag zo tegenftrydige bedreiginge, dat hy het Land der Chaldeën niet zien, en evenmei in hetzelve fterven zou , EzcchXII: 13. Zo rampfpoedig was het einde van deezen Koning; d\e zich niet had willen verootmoedigen voor het aangezigt van den Propheet Jeremia , no4a zich hekeeren tot den HEERE, den C>dt Israëls ,2 Chron. X.XXVI: ia, 13. Zo gaat het : Die zyn hart verftokt, en zynen nek verhardt, zal in het kiuaade vallen , en .ftcloielyk verbrooken worden, dat ''er geen geneezen aan zy , Spr. XXViil: 14.. XXIX: 1. Ètftza ramplpoe-dig was met hem het einde van een zondig Volk en Land, 't welk met Godtloosheid was vervuld meer dan het Oosten: Want op bevel van Nebukadnezar werden Jeruzalem en den Tempel ten bodem toe gedoopt en verbrand, en al het Volk, uitgenoomen eenige arme lieden, die niets :hadden, wierd gevanglyk overgevoerd na Babel. ZEE. (X) Eigenlyk noemt men zo, in onderlcheidinge van Boeken , Rivieren en Waterpoelen van eene mindere , of meerdere uitgellrektheid, die groote faamenvloeijinge van ziltige Wateren , die onzen Aardbol omringen.- (fc?X) De Zee is merkwaerdig wegens haare Diepte. Zo dat men die niet kan doorwaaden, ten zy Godt door zyne onbegrensde Wonder'onagt dezelve klieft, en de-wateren aan weêrszyden doet ftyf ftaan als muuren,zo ■als Hy deed, toen Hy voor zyn Oude Volk, toen het van Pharaö .werd nagejaagd, een pad-maakte inde diepte, Exod. XIV: 21 , 22. Geworpen te worden in de Zee beteekent daarom een voor altoos onherftelbaar verderf, Openb. XVIII:'.21. Het is een groote Belofte : Gy zult alle hunne zonden werpen inde diepte' der Zee, .Mich. VII: 19; dat is, zo volkoomelyk vergeeven , dat derzelve nooit meer tot eenig verwyt, veel min tot ftraf-oeffening zullen gedacht /worden. (33) Wegens haare Wydte. De Zee is groot en wydt van ruimte, Vï. CIV: 25. Zo dat men dezelve niet kan overzwemmen. De Inwoonders van Landen , die door de Zee van mal- Z E E. r55r kanderen gefcheiden zyn , zouden altoos van malkanderen moeten gefcheiden blyven , indien men geene Schepen had weeten uit te vinden,'om.de Zee te bevaaren , 't welk evenwel met veele gevaaren gepaard gaat , waar van het vergaan van veele fchepen daaglyks tot een bewys ftrekt ; waarom Syrach' ook zegt, Cap. XLIII: 26. Die de Zee bevaaren, vertellen het perykel van dezelve, en wy zyn verwonderd , als wy het met onze ooren hooren. Van een grooten ramp, ol breukc , waar van naauwlyks hefftelling te v< orzien is, wordt daarom gezegd : Waar mede zal ik u troosten gy Jongvrouwe , Dogter Ziöns ? Want uwe breuk is groot als de Zee: ■ Wie kan u heelen? Klaagl. 11: 13. (JJJ Wegens haare Ongeftuimheid, en het geweld haarcr golven, wanneer die zich door een harden wind verheffen , en niet alleen het Schip ginds en herwaards flingeren en dreigen te verbryzelen, en den ftoutften Zeeman het hart door angst beknellen , daar hy niet anders dan een gewisfendood voor oogen ziet, Pf.-CVII: 25—27; maar ook zelfs het drooge zouden overzwalpen , zo de HEERE haar, toen ze uit' brak, niet als met deuren had toegeftcoten, Job XXXVUil 8; het Zand haar lot een Paal gefteld hebbende, met eene eeuwige inzettinge , dat ze, hoe zeer haare golven 'zich ook verheffen , daar over tiiet gaan zal, Jerem. V: 22..(TI) Wegens haare groote Nuttigheid. Zonder dc Zte zou de Koophandel bezwaarlyk te dryven zyn met verre afg'eleegcne Gewesten. Het bevaaren van dc Zee maakt dat gemaklyker, en minder kostbaar. Zonder haar zou men moeten misfen veele voortbrengfels van andere Landen en Luchtftreeken. Zonder haar.zou.'er zo een verband niet zyn tusfehen Volken en Volken, die nu door het over en weer vermangelen hunner Waaren, en dus door een reede van belang, zich met malkanderen verbonden houden. Door het overvoeren van Godts Gezanten kan men zeggen, dat dc Zee ook het haare toebrengt ter uitbreidinge van Godts naam en Koningryk in de Eilanden , en onder de ver geleegenen aan de Zee, die anders van '; HEERENgerugten niets gehoord, en van zyne heerlykheid niets gezien zouden hebben. Ook ftrekt de Zee tot een Vcrblyf en Voedfter van eene talloozemeV 2 ■'' * nig-  156 ZEE. ZEE. nigte van onderfcheidene foorten van Visfclicn, die den Menfchen tot een aangenaam voedfel, of op andere wyzen tot nut en voordeel dienen. (HH) De Zee leidt den opmerkzaamen Befchouwer ook op tot roemverheffinge van Godts Wysheid, Goedheid en Magt. («) Vnn zYn? IVysheid en Goedheid, waar door Hy aan de Wateren der Zee eene ziltigheid heeft gegeeven , waar door ze te minder aan het verderf onderworpen is; en ze voorts dooiden Wind,en de daaglyks wederkeerende afwisfelingen van Ebbe en Vloed in eene geduurige beweeginge houdt, en daar door voorkomt de verrotting, den flank, en de voor de gezondheid zo" fchadelyke uitwaasfemingenvan Moerasfen, en ftilftaande Waterpoelen. Dat Hy zorg draagt, dat de Zee niet uitdrooge , door aan de groote Rivieren zo eenen loop te hebben gegeeven, dat ze haar water in de Zee loozen ; en tevens ook zorg draagt, dat ze niet tc vol worde en overloope,_ door de daaglykfche uitvvaasfemingen, die opklimmen in de lucht, en tot reegenwolken worden. Dit is zo iets, 't welk deioplettendheid van Salomo niet ontglipt was: Alle beekengaan in de Zee, nochthans •wordt de Zee niet vol: Na de plaatfe, waar heenen de beeken heenen gaan , derwaards gaande keeren ze weder, Pred. I: 7; door de dampen, die de HEERE doet opklimmen van de einde der Aarde, waar door Hy de wateren der Zee roept, en ze reegenender wyze uitgiet op de Aarde. (£) Zyne Magt. {««») Op eene gewoone wyze: Als hy fpreekt, doet Hy een flormwind opflaan , die haare golven verheft. De angstvolle Scheepsgezel roept tot den HEERE in zyne beTiaauwdheid ; en als het Gode behaagt , doét Hy den Stormwind flil ftaan , en de bruisfende golven zwygen, en de verblyde Zeeman bereikt de haven zyner begeerte, Pf. CVII: 25—30. Waarom men zeggen kan, dat Godt heerscht over de opgcblaazenheid der Zee, en den hoogmoed haar er golven bedwingt. (jS/3) Ook op eene buitengewoons wyze. (A) Ploe kennelyk ontdekte zich zyne magt over de Zee, toen Ply dezelve van een fcheidde tot een doortocht voor Israël; als mede , toen Jefus op de Zee wandelde , Matth. XIV: 25, en toen Hy in den bangenZeenood zyner Difcipelen opflond, en de Winden en de Zee be- ftrafte, met dat gevolg, dat 'er terflond groote ftilte werd, Matth. VIII: 26. (B) Ook over de Visfchen der Zee. Men denke aan den grooten Visch, dien Godt befchdkte, om den over boord geworpenen Jona te behouden, Jon. I: 17. Aan den Visch met een flater in zynen mond, die door Petrus gevangen werd, toen hy dat geld noodig had, om den fchatpenning te betaalen, Matth. XVII: 27. En aan den Won» derdaadigen Vischvangst der Apostelen , op Jefus bevel ondernoomen, Joh. XXI: 6. Welk alles ons moet overtuigen, dat de PIEERE, gelyk in dc Heemelen en op de Aarde, zo ook in de Zeën en alle Afgronden alles doet, wat Hem behaast, Pf. CXXXV: 6. (3) Plet is Oneigenlyk , als men leest van de Koperen Zee, ofgegootene Zee, 1 Kon. VII: 23,2Chron. IV: 1; zynde een ongemeen groot Watervat,'t welk in den Tempel van Salomo de plaats verving van het koperen Waschvat in den Tabernakel : Zee genoemd, om dat het zo veel grooter was, als de Tempel grooter en heerlyker was dan den Tabernakel. Men leeze daar van het aangeteekende in des IV. D. 2. St. p. 547. Nog meer Oneigenlyk is te neemen de Glazen Zee , die voor den Throon was, Openb. IV: 6. XV: 2. Men zie daar van het III. D. p. 660—. (J) In de Zinnebeeldige taaie van den Geest leest men ook menigmaal van de Zee, om te beteekenen de Waereld der Heidenen. Men kan daar niet aan twyffelen, als 'er van derzelver toevergaderingetotdeKerk wordt gezegd: De menigte der Zee zal tot u gekeerd worden ; het Heir der PI ei denen zal tot u koomen, Jef. LX: 5. De groote Zee, uit welke Daniël de vier groote Schrikdieren zag voortkoomen, kan geen andere beteekenen, dan de Heidenfche Waereld, Cap. VII: 2 , 3. Insgelyks de Zee , uit welke het eerfte Beest, met de zeven hoofden,en tien hoornen opklom, Openb. XIII: f. Men' kan het door eenige overéénkomften ophelderen. (KN) Gelyk de Zee een groote Vergadering van Wateren is: Zo is het Heidendom eene Vergadering van veele en veelerlei Volken, Taaien en Natiën. (33) Gelyk de Zee de Aarde omringt, en daar door derzelve dikwils groote fchaade toebrengt: Zo is ook Godts Kerke geweest, en is nog van alle zyden, van het Oosten en het Westen, het Zuiden en het Noor-  Z E E. Noorden omringd van dc Heidenen , en ' heeft dus van dezelve, dan aan deeze, dan aan geene zyde veele aanftootingen te lyden gehad, die haar zekerlyk over het hoofd zouden zyn heenen gegaan, zo de HEERE niet by haar ware geween. Waarom ook de verdrukkingen, die de Kerke meermaals van de Heidenen heeft te lyden gehad, en derzelver ophouden ook wel eens befchreeven worden met fpreekwyzen , die ontleend zyn van de Zee , van het woeden, en wederom bedwingen en ftillen haarcr golven. Het bruisfen der Zee en het rumoer der Volken worden faamehgevoegd,Pf.LXV: 8. En als Pf. LXXXIX: io. wordt gezegd: Gy keerscht over de op■ geblaazenheid der Zee: l-Vanneer haare baaren zich verheffen, zo Jlilt gy ze; zo volgt 'er onmiddelyk op , ten blyke , dat dat Zinnebeeldig te- neemen zy : Gy hebt Rahab verbryzeld als eenen verftaagenen : Gy hebt uwe Vyanden verjirooid met den arm uwer fierkte,vs. li. De verwoestinge van Dabei' door de Meden en Perfen wordt-.ook onder zo eene teekening voorgefteld: De Zee is over Babel gereezen; door de veelheid haarer golven ii ze-bedekt, Jerem. LP. 42. CU) En gelyk men in de Zee Gedrogtcn vindt van ongemeenegrootte, verfchriklyk om aan te zien, en van een verflindenden aart: Zo worden ook onder'de. Heidenen Vyandige Koningenen Vorftengevonden, die door hunne magt en wreede geaartheid verfchriklyk zyn voor Godts Kerke. Pharaö, de Koning van Egypte heet een ■ Zeedraak, Jef. LP- 9; en Cap. XXVII: 1. leest men van den Leviathan, de langwcemelende Slat/ge, en den Draak, die in de ' Zee is, die de PIEERE zou dooden met zyn '. hard, groot en flerk zwaerd. Zie meer j hier van by J. van den Plonert, Theol. 1 Emblem. P. I. C. IV. §. 2.— p. m. 240—, en Ewald Emblem. S. L. IV. Exerc. VII. c p. m. 468. — (*r) Menigerlei Vergelykin- t gen zyn ook van dc Zee ontleend. (KK) Om 1 dat ze zo wyd en groot is, wordt een zwaa- I re ramp gezegd, groot te zyn als de Zee, i. Klaagl. II: 13. Q-j) Om dat haare wate- c ren zich verre uitbreiden, zo wordt van de v nog te Verwachtene algemeene uitbrei- k dmge der Euangelie-leere voorfpeld: De v Aarde zal vol kennisfe des P1EEREN zyn, b gelyk de Wateren den bodem der Zee bedekken, Jef. XI: 9. 0£> Van wegen het op. e, Z E E. t57 en neêr-gaan haarer golven,. wordt van den man, die twyllelmoedig is in het bidden, gezegd, dat hy eene haare der Zee gelyk is, die van den vji, d gedreeven, en ot> en néér. geworpen wordt, Jak. I: 6. (Tl) Omdat de Zee in haare ongejluimheid menigerlei vuiligheeden opwerpt, zo worden Godtloozen, die geen rust hebben by zich-zelven, en ook anderen lteeds verontrusten , vergeleeken by eene voortgedreevene Zee , die niet kan rusten, welker wateren flyk en modder opwerpen, Jef. LVii: 20. De valfche Leeraars, die, wegens hunne verleidende Leer, en Godtlooze Zeeden , waren aan te merken, ahfchandvlekken in de lief. de-maaltyden der Geloovigen , worden omfchrecveu als zuilde baaren der Zee, haar eigene fchande opfchuimende, jud. vs. 13. ZEE. Van meer dan eene wordt in den Bybel gefprooken: Als van de DOODE ZEE , ook wel genoemd de Zoutzee, de Oostzee, de Zee des vlakken velds. Van deeze Zee , die nog heeden ten dage tot een gedenktec-ken ilrekt van Godts verfchriklyk oordcel over de vier Steden, Sodom, Gomorra, Zeboïm, en Adama , en derzelver Godtlooze inwooners, kan men leezen onder den tytel van OMKEERINGE, Genef. XIX: 25, in des VI. D. r. St. p. 72. En breeder Bachiem H. Geogr. D. I. p. 78—. MIDDENLANDSCHE ZEE, ook genoemd de Agterfle Zee, de Groote Zee, Ie Westzee, de Zee der Philiflynen. Zie VIIDDEiNLANDSCHE ZEE, in des V. D, i. St. p. 223. GALILEESCHE ZEE. Onder dien ytel is van dezelve gefprooken in het III. )• p. 65. Ze komt ook voor onder de belaaminge van de Zee Cinnereth , de Zee ian Tiberias, en het Meir Gennezareth. SCHELFZEE , allermeest merkwaerlig door den droogen en veiligen doorocht der IsraUiten door, en het omkooaen van Pharaö, en zyne Wagenen en Luiteren in dezelve. Onder den tytel van CHELFZEE is 'er van gefprooken in es VII. D. 2. St. p. 187. Ze heet ook rel de ROODE ZEE. Onder dien tytel an men in des VIL D. 1. St. p. 353.zien, 'at de waarfchynlyke reede zy van die enaaminge. ZEE.(£» de Egyptenaars vervolgden ze, 1 gingen in, agt er hen, alle Pharao'sPaer* V 3 den,  i§8 Z K E. den, zyne Wagenen \ en 'zyne 'Kuilers, in 'f midden van de) En het gefchied'de^ in dezelfde morgenwaake, dat de HEERE -— zag op het Leeger der Egyptenaaren ,en Hyver- fchrikte het Exod. XIV: o,0—So. De Kinderen Israëls waren, door eene a.méénfchakelina; van Wonderen verlost geworden uit den yzer-oven van Egypte : •Maar llegts; zo het icheen, om gelpaard te worden voor het zwaerd, en het water. Zy liepen gevaar, zo als uit het.voor rige van dit HoofdHuk te zien is, om door het Heir van Pharaö in Hukken gehouwen, of in de Zee gej tagd te zullen worden, en daar in te verfrauoren. In hunne benoauwdheid hadden zy met Pliskia wel mogen uitroepen: De kinderen zyn gekoomen tot aan dc geboorte, en 'er is geen kragt om te baaren , Jef. XXXVII: 3. Maar by den HEERE zyn uitkomften tegen den dood. Op zvn bevel ftrekte Mofes zyne ha?id uit over de Zee — de wateren 'er van werden geklooven.' De Kinderen -Isrgëls gingen in % midden van de Zee op hét droogs. En de wateren warén hun een muur , tot hunne rechter- én flinker hand, vs. 21 ,.;a.a.. Dit was een verbaazend Wonder.Maar is het niet te verwonderen, dat men zich in zo veele bögten heeft gewrongen om het Wonderdaadige 'er van in 't geheel wech te neemen , of ten minften te verminderen ? Bondig is hetzelve evenwel door •veele Geleerden verdeedigd. Onder den tytel van SCHELFZEE, in,des VIL D. a. St. p. 187, hebben wy iets gezegd tot bevestiging'zo van de Waarheid, als van het Wonderdaadige deezer Gebeurtemsfe. Op het einde van dien tytel hebben wy den Leezer geweezen tot eenige Schryvers, •die daarvan breeder gehandeld hebben, daar wy nu nog bvvoegen Deylingius Ob•ferv. S. Tom. III. 'Obferv. V. §. 7-— P- ??• ■co . Zo mogten de Israëliten 'ondervin- " -den, dat Godt zelf hun Koning was, en dal Hy gebood de verlosfengen Jakobs. Maar ni moesten hunne Vyanden ook ondervinden dat Hy is de Godt der wraaken, die de Ge weldigen vermorzelt, dat men'het niet door zoeken kan. Stout was hunne ondernee minge; meer verfchriklyk was de uitkoms 'er van. (N) Van de. Onderneeminge lees men vs. 23. (XX) De Onderneemers wa ren de Egyptenaar. De Oorlogsmannci van Egypte, met hunnen Koning aan he ZEE, aoofd. Pharaö's Poerden, Wagenen en Rui•ers. 't -Getal; der Wagenen zou men uit het 7. vs. eenigzins kunnen bepaalen , maar dat der. Ruiter en in 't geheel niet. Jofepbus,]. Oudji. B. II. C.VI, begroot het getal der Ruiteren op vyftig duizend, en voegt 'er nog tweemaal honderd duizend Voctknegten by. tiet is bezwaarlyk te . gelooven :. Om zo een talryk heir tc verzaamelen , is meer tyd noodig, dan Pharaö 'er destyds toe heeft kunnen beftceden. Zeker genoeg is het evenwel, dat de Lecgermagt van Pharaö zeer aanzienlyk zal zyn geweest. Zonder dat,zou hy 'er een zo talryk Volk, als Israël was, niet mede hebben durven najaagen ; cn zonder dat; zou een zo' talryk Volk 'er zo zeer niet voor gevreesd hebben, als men vs. 10 en 11. leest.. Deezen waren het, (33) die Israël vervolgden —.' Gelyk de Jaager, tuk óp'roof,'het vlugtend Veldhoen vervolgt van berg tot berg. Zo vervolgden de Egyptenaars.de wykende Israëliten: En dat met maar tot inde Woellyne, tot aan het ftrand der Zee; maar zelfs tot in het midclender Zee, nu door Godts Wondermagt, gekloofd, en droog gemaakt. Zo dat de Wateren, ter weêrszyden van het doortrekkend Volk ftyfftonden als een muur. Welk eene ongehoorde vermeetenheid! Den Kanaaniten ontzonk de moed, en hun hart verfmolt, toen zy flegts by gerugte vernamen, wat Israëls Godt den Egyptenaaren had gedaan, Jof. II. 10, 11. En ondertusfehen de Egyptenaars zelv',. die onder zo veeb en vreezeiyke Wonderplaagen gebukt en gezugt hadden , verharden zich tegen den Almagtigen, Waar toe kan drift en verhitte Wraakzugtden woestcn, den trotfen wreedaart niet vervoeren ! Hy reedeneert niet. Al is de hand des HEEREN verhoogd, hy ziet het niet. Hy onderzoekt niet; Godts oordeelen zyn een hoogte verre van hem. Edom fchroomde eens niet deeze vermeetele taal te voeren: Wy zullen die twee Panden inneemen ,fchoon ,ware-de HEERE aldaar, Ezech. XXXV: 10. Heeft Pharaö zo eene taal niet ge- ■ voerd, zyne daad was evenwel niet min: der ftout en roekeloos. Hy geeft bevel; ■ geheel het Heir raakt in beweeginge. Hy ■ ftuift vooruit, zyne Wagenen en Ruiters [ fnellen hem agter na, en zo fpat men op • vollen ren ter gaapende Zeekloove in. Won-  Z E E. Wonderlyke vertooning! Twee Volken waren in Rfebekkd's buik, Genef. XXV: 23. Zy ging zwanger van twee Zoonen, die de Stamvaders moestan worden Van twee Volken. Maar hier ziet men twee groote Volken ,« de Israëliten , Afftammeïingen van den gezeegenden Jakob, en de Egyptenaars, Afftammelingen van den gevloekten Cham, beflooten-als in de ingewanden van de Zee. Wonderlyke vertooning! De diepe kolken worden 'gezien, de gronden der tWaereld worden ontdekt. De ftille afgronden, niet bezocht dan door domme Visfchen , daveren cn weergalmen van het klappen der zweepen, het bolderen der raderen, en het /lampen der paerden. De Zee fchynt niet gefcheurd te zyn, dan om ze wederom met brein en bloed te vullen. Maar men heffe zyne oogen na den Heemel. Daar ziet men , als 't ware , een Schild, cn Zwaerd. Godts Schild, Israël tot hulpe. Het Zwaerd zyner hoogheid, gevaagd, en ter flagtinge gefcherpt tegen de Egyptenaars. Het tyditip is naby , dat men zal kunnen zeggen : Dit is het deel der Godtloozen van Godt ; de erve der Tyrannen. Verfchrikkingen zullen ze aangrypen, als wateren T-en ze wechflormen uit hunne plaatfe, Job XXVII: 13,. 20, 2r. Q) Het' een en het ander, hoe ze verfchrikt, en vervolgens zvechgeflormd werden , geeft Mofes ons iri 't vervolg te befchouwen. (Ntf ) Het eerfte, vs. 24, 25, («) was in de Morgenwaake, toen dit gebeurde. 'De Wolk-kolom had zich tusfehen de beide Leegers gefteld : Voor Israël, om den nacht te verlichten; voor de Egyptenaars, i om dien te verduisteren, zo dat die geheel dien nadrrMiiét hadden kunnen naderen, vs. 19, 2Qi Israël had inmiddels zy- ] ne Leegerplaats verlaaten, en was in , vollen optocht door de Zee. De Egypte- ] ■naars, dat ontdekkende by het krieken ( van den dageraat, maaken zich terftond t op , en vervolgen ze in 't midden van de l Zee. Welk een merkwaerdige Dag begint / hier aan te lichten! De Egyptenaars zien ï hem doorbreeken; maar zullen hem niet t wederom zien verdonkeren. De Zon zal C eerlang rer kimme uitryzen; maar hunne 1 leevens-lamp zal worden uitgebluscht in a zwarte duisternisfe. Ten tyde des avonds, h zegt Jefaia, Gap. XVII: 14, ziet, zo is'er ', verfchrikkinge; eer het morgen is, ishy daar l Z E ' E. leg niei'■ meer.' Hier was het omgekeerd, 't Was' 111 de morgenwaake , (/}) dat de HEERE m de kolomme des vuurs en der wolke («*) Laat ons eerst zien, wat.dé HEERE deed, (A; De Engel Godts, vs. 19. Maar* r/Jr'iS ï]eü Güdtl5kcn Gedenknaam, HEER, hier aan Hem gegeeven , geen ge chaapen, maar een ongelchaaoen Engel: Godts Zoon, die, ten voorfpelle van zyne. verlchyningc in het vleesch" , in de Vuur- en M olk - kolomme woonde. Die als Israëls Leidsman door de Woeftvnc' en als Opper-Veldheer hunner Lce^erlchaaren, voor hun aangezigt optrok :ïiet freraad Kuinier dagordeningen, en tc lyk dc i'chrik hunner Vyanden. Dus die Engel Godts, die Godt zelf is, wiens tong is als een tonge des vuurs , die den fitopptl verteert, en wiens adem is als een over kopende beek, die tot aan den bals toe reikt Die (B)zag op.het Lceger der Egyptenaarèn, en verfchnkte het - -. (AA) Hy zag op hen Maar hoe? Als een Koning /die'geWtén oj> den throon des gerichts, alle kwaad ver/traoit met zyne pogen. Men mag met Philo den Jood,.en anderendenken, dat dee-e hpreekwyze wil zeggen , dat het Wolkagtig deel van deeze Kolom, 't welk de Egyptenaars dus lange maar alleen gezien hadden, zich Ichielyk hebbe omgekeerd 211 ciat het vuurig deel 'er van zich met ïeu lchitterendcn gloed, als die der bliklemen, aan hun vertoond hebbe ,■ 't welk Eerftond aller harten met doodclvken fehrik vervullen moest. Althans Mofes (BB) rocgt'er m eenen adem by: En Hy ver"chrikte het Leeger der Egyptenaar en. en Hy het — Wy mogen denken , dat Hy -yne heerlyke ftemme hebbe doen hooren, de icderlaatinge zynes arms hebbe doen zien met grimmigheid van grooten toorn; met vuurdammen, flraaien , vloed en hagelfleenen , Jel. XXX: 30.) Op die wyze verfchrikte n floeg Hy de Kanadneefcbe Koningen te Gieön, Jol. X: 10, n. Insgelyks de Phili'ynen te Mispa, 1 Sam. Vil: 10. En za al het ook hier wel zyn geweest. Jofebus fpreekt van een allerverfchriklykst )nweder. Zfcipb bevestigt het Pf. LXXVII: 8, 19. De dikke wolken gooten water uit, e boven ft e wolken gaven geluid: Ook gingen we pylen (de blikfemen) daar heenen* ! Geluid uwes donders was in dit ronde; de likfemen verllcbteden de Waereld: De Aarde  Iö*o Z E E. de werd beroerd, en daverde. Begrypt men het dus, dan kunnen wy ook begrypcn, hoe Hy hunne raderen wechftiet, en bezwaarlyk deed voortgaan. Door de Elikfemen werden de raderen van de asfen geltooten, en aan fpaanderen "eflaagen. Door het ichitteren der vuurftraakn, het klateren des donders , en 't kletteren der hagelfleenen , werden de paerden fchuuw en ftug , en wilden bezwaarlyk voortgaan. Mooglyk kwam hier by het maaien van het opwellend zand , en het daveren , fplyten en opberften van den grond. Mofes en de Israëliten geeven in hun Loflied te kennen, dat ook de Aarde hen heeft verftonden, Exod. XV: 12. Waarom zou men dan ook niet mogen denken aan een fchudden en opfcheuren van den grond onder hunne voeten? Wat doen nu de Egyptenaars ? Blyven zy even moedig en verwoed ? Dat was niet mooglyk. Wie zat ftaan voor zyne gramfcbap? Als de Engel des HEEREN het fchild grypt, en de rondesje; de fpiesfe voortbrengt, om de beftryders van zyn Volk te beftryden; dan moeten die befchaamd, te fchande, en agterwaards gedreeven worden, (lJf. XXXV: 1-5- W Zo was het met de Egyptenaars. In hunne verhittinge hadden zy malkandcren opgehitst : Wy zullen ze vervolgen ; wy zullen ze agterbaalen? wy zullen den buit deelen; wy zullen ons zwaerd uittrekken: Onze hand zal ze uitroeijen, Exod. XV: 10. Maar nu doodelyk verfchrikt, cn door fchrik moedeloos geworden, riepen zy malkanderen toe: Laat ons vlieden van het aangezigte Israëls; want de HEERE ftrydl voor hun tegen de Egyptenaars. Het gaan loopen , zegt het lpreekwoord , is een goed geweer; mits men 'er in tyds gebruik var maake. Maar nu was het voor do. Egypte, naars te laat. De HEERE jlreed voor Is. raël. -Dat hadden zy reeds gezien in zc veele treffende plaagem; die hadden her moeten overtuigen, dat 'er voor hun geet geweer was in deezen firyd. Maar zy w'aréi geweest als de geenen, die ziende zien maar niet opmerken : Maar nu vielen d< fchillen van hunne oogen. Als de geenen die, geflaagen zynde, geen pyn ge voelen: Maa nu ondervonden zy, dat hunne kragt geei fteenen kragt, en hun vleesch geen fiaal wa. .Nu te willen vlieden was te laat; de dat zynes toornt was gekoomen. 't Zou met hui \ Z E. E. zyn ,• zo als 'er by Amos ftaat, Cap. IX: t. De vliedende zal het niet ontvlieden. Die vlugt voor bet aangezigt eenes Leeuws, een Beer zal hem ontmoeten. Of, liever volgens Jefaia, Cap. XXIV: 18. Wie voor de ftemme der vreeze zal vlieden , zal in den kuil vallen. (ZD) Zodanig was de uitkomst van hunne roekelooze ondemeeming, volgens vs. 26, 27, 28. (<*) De HEERE, wiens toorn llegts een weinig behoeft te ontbranden , om zyne Vyanden te doen vergaan op hunnen weg, zeide tot Mofes: Strek uwé hand uit over de Zee, dat de wateren . Mofes, en het uitttrekken zyner baud moesten Code tot een werktuig ftrekken van zyne grarafchap. Dus wilde Hy deezen Man nog meer gezag byzctten,en gantsch Israël ontzag inboezemen, 't welk, vermits 's Volks muitzugtigen aart, nog onlangs met zo veel bitterheid getoond, vs. 11, 12, zo volftrekt noodzaaklyk was.O) 't Bevel werd ook terflond gehoorzaamd. Mofes, niet twyff elende door Ongeloof,ftrekte zyne hand uit, en zekerlyk met dezelve zynen ftaf, met welken hy in Egypte zo veele teekenen en wonderen had gedaan, tot bewyzen van de Godtlykhcid' zyner zendinge , en die voor de .Israëliten het teeken was van het hoog gezag, 't welk Godt hem had opgedraagen. (««O Wat was. het gevolg hier van? Toen hy dc eerftemaal, op Godts bevel, zyne hand uitjlrekte over de Zee , vs. 21, benam hy aan de Zee haare kragt, haare vloeibaarheid. Hy had de Afgronden doen ftyf worden in'Vharte der Zeën; de flroomcn doen ftyf ft aan,als een hoop. Maar nu hy andermaal, op Godts bevel, zyne hand uitftrekt over de Zee, keert ze terflond weder tot haare kragt. De banden van Godts Almagt, waar door haar, anders gantsch onbedwinglyk, geweld was gebonden geweest, wierden ontbonden. Zy kreeg haar natuurlyk vermogen weder, om ginds en herwaards ! te vloeijen, en haare golven op en neer t te werpen : En dit gefchiedde tegen het , naaken van den Morgenftond, op dat de : Israëliten de verdelging hunner Vyanden , , en de Egyptenaars het naderen van hun r onvermydelyk verderf te beter zouden 1 kunnen zien. We ik een fchrik van rontom. me was het voor die! Van boven ftort de r Heemel blikfemvuur en hagelfleenen op i hen uit. Van onderen fchudt en fcheurdt de  ZEE. de grond. Van ter zyden, van vooren en van agteren verheffen zich de golven , en dreigen, als groote Waterbergen, op hen neêr te ploffen. ((s^) Geen wonder dan, dat zy vhoden : Maar zo, dat zy overal den Dood als in de kaaken liepen. By Jefaia, Cap. LXVI: 8, wierd eens gevraagd: Kan ook een Folk gebooren worden op Céncn dag? Maar hier ziet men een talryk Volk omkoomen op een eenige reize. In een oogenblik, als een droom na het ontwaaken, florten zy inverwoestinge ,en worden te niete van verfchrikkingen. VVant de HEERE fiortte de Egyptenaars in V midden der Zee. De wederkeerende Wateren bedekten Pharao's Wagenen en Ruiters, en al zyn heir: Daar bleef niemand van hun over. Zo verbrak Hy de koppen der Draaken, en des Leviathans in de wateren, Pf. LXXIV: 13, 14. Zo wordt de Zee vervuld, en het Strand bezaaid metLyken,en de Hel met verdoemde Zielen. Zo wordt Egypte, dat nog zyne Eerstgeboorenen betreurt, van nieuws in naare rouwe gedompeld. Welk een vreezelyke dag! Dag, waar over de Na* koomelingen verbaasd ftaan , en de Ouden met fchrik bevangen worden. Als menfchen moge men den ramp van zo veel duizend rampfpoedige mede-menfchen beweenen. , Maar als zulken, die belang Hellen in de eere van 'Godt, en de behoudenisfe van zyn Volk, mag men zich verblyden in het aanfehouwen der wraake. Dus wordt Godts Volk verlost, deszelfs druk gewrooken, Godts oppermagt getoond, en zyne Ma- jesteit verheerlykt. Men mag met Mofes . en zyn juichend heir wel aanheffen: 6 HEERE ! Wie is als gy , verheerlykt in < heiligheid, vreezelyk in lofzangen , doende ] wonderen, Exod. XV: 11. En met den En- \ gel der Wateren 'er by doen: Gy zyt recht- \ vaerdig — want zy zyn het waerdig, Openb. 2 XVI: 5, 6. Zo werd Pharaö vergolden \ naar het recht der wedervergeldinge. Hy, > die de Knegtkens der Hebreen had doen . fmooren in het water, kwam ook zelf om z in het water. Zo doet Godt den Godtloo- t zen het geweld wederkeeren op zynen kop, t: en de moeite en bet onrecht op zynen fcheedel. v ZEE (£« hy zal door de") gaan , die be. g naauwende, en hy zal de golven in de Zee 1 /laan, en alle diepten der rivieren zullen ver- n droogen : Dan zal de hoogmoed van Asfur 1 neder geworpen worden 1 en de fcepter van 11 XL Deel. I. Stuk. Z E E. ïoj Egypte zal wechwyken, Zach. X: 11. De woorden van Zacharia zyn goede en troostryke woorden. Hy propheteerde van de wederkeeringe en herftelïinge van het Huis Juda, en het Huisjofephs, vs. 6. Dus van geheel het Volk ; van alle de Stammen. 'Er wordt voorönderfteld, dat zy verftrooid waren geweest in verre plaatfen ; vooral in Egypteland en Afyriè; dat zy, niettegenftaande die verllrooijingcn , zich grootelyks vermenigvuldigd hadden. Dat de PI EERE ze zou toetzisfen; dat is, uit die Landen doen optrekken en byéén verzaamelen, en dat Hy ze zou brengen in bet Land Giledd en Libanons , dat is in Kanadn , 't welk Giledd ten Oosten, en den Libanon ten Noorden had; maar't welk, hoe uitgeftrekt het ook mogt zyn, hun. vermits hunne groote vermenigvuldiging, tiiet genoeg zou zyn, vs. 8, 9, 10. Wat de HEERE doen zou, ter begunftiginge van dit hun wederkeeren, wordt aangeweezen in ons u. vs. (N) 't Welk wy eerst naar de Lettei- hebben te befchouwen. (NN) Wie is die Hy, van wien hier gefprooken wordt ? Zou die ook het wederkeerend Volk zyn ? Maar kan men aan hetzelve het benaauwen der Zee, en het flaan haarer %olven wel toefchryven ? Daar toe wordt ;en Godtlyk alvermogen vcreischt. Ook san het dc HEERE niet zyn, die hier fpreekende wordt ingevoerd: Als die zegt, liet Ik, maar Hy. is het blykbaar , dat Hy fpreeke van eenen anderen. Wie anjers zal het dan kunnen zyn , dan die HEERE, in wien de PI EERE ze zou fler:en,vs. ia. Naamelyk de Zoon van Godt, lie in Oude dagen was geweest de Verosfer en Leidsman van dit Volk , toen iy het uit Egypte uit- en in Kanadn in'oerde, en toen, ten voordeele van hetelve zulke groote dingen gedaan had, als ran welken hier gefprooken wordt. CjDj) fan Hem wordt gezegd, dat Hy door de Zee zou gaan, die En 't gevolg 'er van ou zyn, dat de hoogmoed van Asfur dan ;r neêr zou worden geworpen —. («9 Be« •effende het eerfte :(»») ls de eerfte vraag, an welk eene Zee, en Riviere hier wordt efprooken? Daar hier gemeld wordt van gypte en Asfur, gelyk ook vs. 10, zo logen wy (A) de Zee toekennen aan gypte , en 'er den Nylftroom door veraan, die de Hoofd-rivier van dat Land X was,  ,6» ZEE. was, en, wegens haare overft rooming van geheel het laager gedeelte van dat Land, zo als ieder jaar plaats had, aaneen wyde Zee gelyk was, en ook dc Zee van Egypte genoemd wordt, Jef. XI: 15. XIX: 4, 5. Waarom Pharaö, dc Koning van dat Land, ook omfchreeven wordt als een Zeedraak in de Zeën, Ezech. XXXII: %, (B) De Riviere mogen wy dan toekennen aan Asfur, en 'er den Euphrat door verftaan, die de Hoofd-rivier vyas van dat Land,, en meermaals, by uitnecmendheid, de Rivier genoemd wordt, Jef. VII: ao. VIII: 7, Gen. XXXI: Gii en,omfchreeven, als de groote Riviere, de Riviere Phrath. (frs) Aan deeze wateren zou de HEERE, Israëls V'erlosfer en Sterkte, zyne Wondermagt toonen. (A) Hy -zou door de Zee gaan, die benaauwende, dat is, naar eene menschlyke fpreekwyze, onder zyn bedwang brengen , en haar haare befchadigende kragt beneemen , en haare golven ftaan. Dit is een duidelyke toefpeelinge op 't geen gebeurd- was aan de Schelf zee, toen de HEERE inde Wolk- en V uur-kolom voor Israëls aangezigt optrok door de Zee, en dezelve zo benaauwde, en haare. golven zo floeg , dat ze zich van-één fcheiden , en rechts- en links-; af zo wyken moesten, dat 'er een pad werd voorde Kinderen Israëls. langs 't welk zy droogvoets doortrokken. Exod. XIV: 21 , 2%. (B) Wordt hier gefprooken van het uitdroegen van alle dt diepten der Riviere. Men zou kunnen denken, dat de Godtfpraak had gezinlpeelc op het afleiden van den Euphrat door Cy< rus, toen hy Babel beleegerde , en dooi dat middel veroverde. Dan dat was.eei werk van menfchen -handen ; maar hie: wordt het aangemerkt, als een onmiddc lyk gewrocht van des HEER EN VVonder magt. 't Zal dan al zo gereed zyn te den ken , dat 'er gezinfpeeld wordt op he uitdroogen der Jordaane, op dat de Israëli ten onverhinderd door dezelve ten Land van.Kanadn mogten intrekken, Jof. III xi—17, en dat dus de Godtfpraak hebb willen zeggen , dat de .HEERE nu , al Hy zyn Volk zou willen brengen in V Lan Giledd en Libanons, vs, 10, een foortge lyk Wonder doen zou aan de Riviere va " Asfur, den Euphrat, als in vroegere di gen aan de jordaan, zo dat geene, eve Weinig als deeze, aan hetzelve eenige b< ZEE. lemmering zou kunnen toebrengen. GO 't Gevolg hier van zou zyn, dat de hoog. moed van Asfur .(«*)Hebben wy door de Riviere te rechte den Euphrat verftaan, dan zullen wy het ter nedcrwerpen van Asfurs hoogmoed bepaaldelyk moeten aanmerken als een gevolg van het verdroogen der dieptens van die Riviere, (A) Onder de benaaminge van Asfur moeten wy het Ba. bylonisch Ryk verftaan, aan 't welk het Asfyrisch Ryk thans ingelyfd en onderworpen was. Door den hoogmoed van Asfur den trots van dat Ryk, 'twelk, moedig op zyne groote magt, Godt , noch men fchen ontzag , en zich verbeeldde , dat het alles vermogt, en van niemand iets te vreezen had. Men leeze van Asfuri hoogmoed Jef. X: 12, 13, 14. Die van Babel was niet minder, zo als te zien is Cap. XIV: 13 , 14. XLVII: 7 , 8. (B) Deeze hoogmoed zou ter neder geworpen, worden. Al deszelfs magt zou verbrooken worden. En dat wordt aangemerkt als een gevolg van het verdroogen van de diep. tens der Riviere, Schoon hier de toefpeelinge is op het wonderdaadig verdroogen van de Jordaan ,konde evenwel niemand, ten tyde van Propheet Zacharia, dit leezen , zonder te denken aan het gebeurde by de verovering van Babel, toen Cyrus, door het afleiden en droogmaaken van den Euphrat, die door het midden van die Stad heenen vloeide, ter Stad in- en tot de Koninglyke burgt doordrong, den Koning en de Ryksgrooten overviel, dood- ■ de, en daar door eensklaps van dat inag- ■ tig en hoogmoedig Ryk een einde maakte, i (£,3) Hebben wy door de Zee te rechte • den Nylfiroom verftaan, dan zal het wech- ■ wyken van den fcepter van Egypte zyn aan - te merken als een gevolg van het benaau. - wen der Zee , en het ftaan haarer golven, t met toefpeelinge op het gebeurde aan de - Schelfzee , in welke Pharaö , de Koning ; van Egypte , met alle zyne Wagenen en : Rulleren jamincrlyk verfmoord zyn : En ; dan zal deeze fpreekwyze niet anders te s kennen geeven, dan dat ook -Egypte van l zyn heerfchappyvoerend, en belchaadi- - gend gezag zou beroofd worden. Dit zy 1 genoeg van de letter. (2) Welk is nu de - zaak, die hier. onder verborgen is ? Onze 1 woorden voorfpellen iets, dat nog gebeu:- ren moest , en dus zal niemand kunnen den-  Z E E. denken, dat die voorheen gebeurde dingen , fchoon 'er op .toegefpeeld wordt , hier eigenlyk door den Propheet bedoeld zyn. Ook weeten allen , die in he* Propheetisch Woord een , weinig bclcezen zyn , dat de beloofde Verlosfïngen van Godts Volk meermaals befchreeven zyn met fprcekwyzen, die van die Oude Gebeurtenisfen ontleend zyn. (XK)'t Spreekt dan van zelve, dat dit tafereel ten eenemaale Zinnebeeldig is. O) Het is zeer gemeen , dat Zeën en Rivieren groote cn magtige Volken aanduiden. Men zie ■Openb. XV1P 15. Als'er gezegd wordt'; De Zee fpreekt, de fierkte der Zee, moet •men 'er Tyrus door verftaan, 't welk aan de Zee geleegen was, Jef; XX'IH: 4. Dc fterke en geweldige Wateren der Riviere bcteekenden, naar de duidelyke Verklaaringe van den Propheet, den Koning van Asfyrië, en alle zyne heerlykheid, JcL VIII: 6. Dus zullen hier doof de Zeè en het ftaan haarer golven te verftaan zyn het Ryk van Egypte en deszelfs ondergang; en door de Riviere, en Wet verdroogen van dezelve het Ryk van Asfur, of Babel, en deszelfs ■ondergang. Maar dit alzo zynde, (fJ) zo j zal de vraage dan nog zyn , of men 'er ■ < door te verftaan hebbe de eigenlyk «e- : zegde Ryken van dien naam, of die, wèl- '. ke 'er het tegenbeeld van zyn, en daarom dan ook voorkoomen onder de benaamin- 1 gen van Egypte en Asfur ? (**-) 'Er zyn i 'er, die om die eigenlyk gezegde Ryken \ denken. .Hunnes eragte-ns wordt hier ge- { fprooken van de wederkceringe der gé- t variglyk Wechgevoerdcn uit Babel cn As- i fyrië, cn der Gevlugten uit Egypte. (A) c Maar dit was zo iets , 't welk , immers i ten grooten deele, reeds gebeurd was ten \ tyde deezer Propheetie. Men was reeds " wedergekeerd in Kanadn, en bézi<* met t\ Jeruzalem en den Tempel te herbouwen. ï Ondertusfchen ziet elk , dat Zacharia g fpreekt in den toekoomenden tyd, en dus, u als Propheet, van iets, dat nog gebeu- b ren moest. (PP) Daar-cn-boven weet men, d dat van de X Stammen maar eenigen zyn p wedergekeerd, en dat verre dc meestcn il in de verftrooijinge zyn gebleeven, Hoe z ftrookt dit met het geene hier voorfpeld -g wordt, dat de HEERE het Huis Jofephs, d dat zyn de XStammen, anders Israël, of g Ephraïm genoemd , even zo wep als het d> Z E E. 0$ Huis Juda, uk Egypteland en Asfyrie vergaderen , en in hun Land wederbrengen zoude, vs. 6 en 10. (/3/ï) Kan men nu om die twee eigenlyk gezegde. Rvken niet denken: 't Zullen dan zulke moeten zyn, die in laatere dagen het Tegenbeeld van Egypte on Asfur zullen vertoonen. Maar welke zyn die ? (A) 'Er is een 'Groots Stad, of Ryk , 't welk geestelyk Egypte wordt genoemd, Openb. Xl: B. En dat is ■geen ander , dan het Roomsch Anlichristensch Ryk. Men zie de reede van deeze bcnaaminge uit veele treffende overéénkomften opgemaakt onder den tytel EGYPTE , in des II. D. 2. St. p. 137. — (B) 'Etis ook een Ryk, 't welk in de Propheetiëri, die op laatere tyden zien, clen naam van Asfur draagt. En dat daar door dan beteekeud Wordt het Turksch of Ottomanniscb is-by voornaame Uitleggers alzo be§Teepen, die 'er ook de overéénkomften ^an hebben aangeweezen; als Vitringa in Jef. T. I. p. 709. Witftus Mifcell. S. T. 2. Ëxercit. VIII. §. 19; p. m. 216. S. Konig n Bibl. Brem. Cl. I. Fafc. II. Disft. VII. h129. Bierman Mof. en Chrift. B. II. C. I. 5i m. 312, 313. (33) Verftaan wy 'er nu he Ryken door, zo zal de zin onzer Godtpraak zich op deeze wyze ontwikkelen. Je Jooden, ten tyde van Zacharia, uit 3abel in Kanadn wedergekeerd , eh thans )ezig met Jeruzalem en den Tempel te lerböuwen, zouden eene tweede verwoesting en verftrooijinge moeten'onderjaan. Wanneer zy, door het verwerpen ai mishandelen van-den Mesftas, de maate 'an hunner Vaderen ongerechtigheid zouen vervuld-hebben , zou Godt het Volk 'an eenen vreemden Forst, de Romeinen, erwekken, die over hunne Stad, en "empel zouden brengen de vastlyk beftoo'■ne verwoesting, ook tot de voleindiging toe. lun Kerk- en Burger-ftaat ten bodem toe elloopt zynde, zouden zy, als Ballingen it hun Land, over den gantfehen Aardpdem verftrooid worden , allermeest in ie Landen,die ftaan onder deheerfchapve van het Antichristensch Egypte, en fuhamedaansch Asfyrië, zo als zy het nog fn ten deezen dage.' Hoe jammerlyk ook :plaagd, onderdrukt, ja ! dikwils bloeg vervolgd , hebben zy zich evenwel •ootelyks vermenigvuldigd. Schoon on:r die Volken gezaaid, zyn zy evenwel X a tot  IÖ4 Z E Ë. tot hier toe een van alle andere Volken onderfcheiden , en een zeer talryk Volk «•ebleeven, eenige Honderduizenden fterk, vs. 8, 9. Het is zeker, dat zy zich nog eens zullen bekeeren, en zoeken den HEERE hunnen Godt, en David hunnen Koning (den Mesfias:) Naamelyk, in het laatfte der dagen , wanneer zy vreezende zullen koomen tot den HEERE, en zyne goedheid, Hof. III: 5. De volheid der Heidenen ingegaan zynde, zalgeheel Israël zalig worden, Rom. XI: 25, 26. Veele Godtfpraaken geeven veel grond om te Hellen, dat de bekeerde Jooden, zo wel van het Huis Jofephs, als van het Huis Juda , alsdan , volgens vs. 8 en 10, door een byzonder beftél van Godts Voorzienigheid , hier een toetzisften, en elders een Opheffen zyner hand genoemd, zullen by-één vergaderd worden uit de Landen , waar heenen zy verftrooid zyn geweest; vooral uit het tegenbeeldig Egypte en Asfyrië, en dat zy dan zullen wederkeeren na, cn, onder het genot van. veele, vooral Geestelyke, Zeegeningen, woonen in hun Land. Men zie ïef. XI: n , 12 , 13. Men wil 'er ook toebrengen, Jef. LXV: 18—23, Jerem. XXXI: 31—40; vooral Ezech. XXXVII. Daar wordt ook gefprooken van de heréiniging van het Huis Juda, en het Hui. Joftephs, vs. 16—20. Vervolgens wordt 'ei uit Godts naam beloofd: lk zal ze haaler. uit het midden der Heidenen —. Ik zal zi vergaderen van rontomme , en brengen it hun Land, Ik zal ze maaken tot een eeni± Volk in den Lande —. Zy zullen niet mee; tot twee Volken zyn, noch in twee Koningry ken meer verdeeld zyn — —. En zy zulle; woonen in het Land, dat ik mynen knegt Ja kob gegeeven hebbe, waar in hunne Vvder gewoond hebben. Ja 1 daar in zullen z woonen; zy, en hunne Kinderen, en hunn kinds-kinderen tot in eeuwigheid; en my, knegt David (de Mesfias) zal hun liede Vorst zyn tot in eeuwigheid, vs. 21—af Doch,zal dit gefchieden,dan zullen eers moeten verneederd worden die twee ma» tige Ryken, die hen onder hun bedwan hebben, en hunnen optocht zouden vei hinderen. Het Antichristenscb Egypte z; verwoest worden. In het Openbaaring, hoek van Johannes wordt de val van dt Ryk te duidelyk en te dikwils voorlpeld dat men daar aan zou kunnen twyff£ ZEE. len. En dit zal gefchieden ten goede der jooden : Egypte zal tot verwoestinge worden, en Edom tot woeste plaatfen, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, in welker Land zy onrchuldig bloed vergooien hebben. Maar Juda zal blyven in eeuwigheid, en Jeruzalem van ge/lachte tot gepachte , Joel III: 18. Soortgelyk oordeel heeft het Muhamedaansch Asfyrië ook te wachten : De HEERE zal zyne heerlyke ftemme doen hooren, en de nederlaatinge zynes arms doen zien met grimmigheid van toom —. Want door de ftemme des FILEREN zal Asfur te morfelgeflaagen worden, die met de roede floeg ——. Met beweegende beftrydingen zal Hy tegen hen ftryden, Jef. XXX: 30—32. Dus zal de Scepter van Egypte , die voor de Jooden een yzeren Scepter is, wyken; en de hoogmoed van Asfur, die hen, als waren zy niet beter dan honden , veragtte , en met den voet in, den nek trapte , ter neder geworpen worden. En dit gefchied zynde , zullen die twee Ryken den te bekeeren Jooden even weinig den optocht na, en den intocht in Kanadn kunnen beletten, als de Schelf zee, welker golven de HEERE floeg, en van-één fcheidde, en de Jordaan, welker diepten de HEERE droog maakte, het joudtyds hunnen Vaderen hadden kunnen beletten. Dat is, zo ik meen, de Zaak, 1 die hier Zinnebeeldig wordt voorgefteld ! met toefpeelinge op die oude Gebeurtenis1 feu. Gelyk hier, zo komt dat ook zo ' voor Jef. XI. Na dat 'er beloofd was, dat • de HEERE zyn Volkzouwederbrengen,daS • overgebleeven zou zyn van Asfyrië, van } Egypter— en van de einden der Zee,vs. 11, - ia —; zo volgt 'er in denzclfden fmaak, s als hier: Ook zal de HEERE den inham 1 der Zee van Egypte verbannen; en Hy zal e zyne hand beweegen tegen de Riviere door de j fterkte zynes winds: En Hy zal dezelve ftaan r in zeven ftroomen, en Hy zal maaken, dat . men met fchoenen daar door zal gaan, vs. 15. t Dit zou gefchieden, om den optocht der - te bekeeren Jooden te begunftigen, vol£ gens vs. 16. En daar zal een gebaande weg °- zyn voor het overblyffel mynes Volks , dat 1 overgebleeven zal zyn van Asfur, gelyk als ':. Israëlgefchiedde ten dage, toen het uit Egypt teland uittoog. , ZEËB, een der Midianitifche Vorficn, - die door die van Ephraim gevangen en ge¬ dood  Z E E D E N. dood werd, benevens Oreb, een ander Vorst. Die werd gedood op een Rotzfteen, naar hem Oreb genaamd , en Zeëb in eene perskuipe , naar hem Zeêb genaamd. Beider hoofden werden gezonden aan Gideön , over de Jordaan , Richt. VII: 25. ZEEDEN , {Kwaade faamenfpr eekingen verderven goede) i Kor. XV: 33. Paulus, die wel een Tentcnmaaker zynes handwerks was, maar te gelyk ook een geleerd Man, kundig niet alleen in Joodfche, maar ook in Heidenfche Schriften, nam uit deeze laatfte wel eens een gezegde over: Als uit Aralus, in zyne reedenvoeringe voor het Areöpagitisch Gerechtshof te Athene, Hand. XVII: 28. En hier een uit de Blyfpelen van Menander, een be-' roemd Dichter te Athene. Een gezegde, zo bekend, dat hetzelve, wel met eenigzins andere woorden , maar in den zin op hetzelfde uitkoomende , by vee- > le andere Heidenfche Schryvers ook 1 gevonden wordt. (K) Het behelst eene ' algemeene waarheid, welke niet dan al te ' veel door de Ondervindinge wordt beves- 1 tigd. (XX) Wat zyn kwaade Saamenfpree- i kingen, of Verkeeringen ? ('t Grondwoord ^ geeft het te kennen , en het een fluit het i andere in: Saamenfpreekinge vooronder- 1 fteld Verkeeringe met iemand.) En wat zyn goede Zeeden ? («) De eerfte zyn Verkee- } ringen en te Saamenfpreekingen met men- 1 fchen, die niet dc minfte vreeze Godts voor c hunne oogen hebben, die, overgegeeven 1 aan hunne dertelheid, overdaad en kriele * wellusten, hunne zonden vry uit fpreeken, l 'er zich in beroemen, zich vreemd houden a en lasteren, als andere niet mede hopen tot d het uitgieten derzelfde ongerechtigheid; die, f om dat zy zich verheugen in de Verkeerd- 0 heeden der Verkeerden, ook, door hun f< Voorbeeld en gefprekken, anderen tot het t< medepleegen 'er van aanzetten. Even- r< eens als die , welke zeggen : Komt her- d waards: lk zal wyn haaien, en wy zullen h fierken drank zuipen: En de dag van mor- vv gen zal zyn als deeze , ja l grooter, veel W trefelyker, Jef. LVI: 12. Of als in het B. m derll'ysh. Cap. II: 6—ij. Komt, laat ons de v< tegenwoordige goederen genieten —. Laaten h< wy ons opvullen met kostelyken wyn en zal- z\ ve —.- Laaten wy ons kroonen met roozcn- Z knoppen, eer ze verwelken. Niemand onzer \v Z E E D E N. fóg zy 'er, zonder deel te hebben aan onze vermeetenheid. Laat ons overal merkteekenen der weelde laaten: Want dit is ons deel, en dit is ons lot. (pj Goede Zeeden zyn de gedraagingen van zo iemand, die , naar de reegels eener gereegelde opvoeding, en zeedekundig onderwys, kuisch, eerbaar, maatig leef:, en ingetoogen en beterheiden is in zyn fpreeken cn in zyn doen. Tot zulke Zeeden wekt Paulus de Philippiërs op : Voorts, Broeders, al wat waaragtig, al wat eer lyk, al wat rechtvaerdig, al wat rein, al wat lieflyk is , al wat wel luidt,zo daar eenige deugd, en zo daar eenige lof is,dat zelve bedenkt, Philipp. IV: 8. Zulke Zeeden zyn goed. Ze teekenen den braaven, cn voor de Saamenleevinge nuttigen Burger; en pasfen vooral den Christen, die, bchalven de natuurïyke Zeedenleer, zich ook, naar het Onderwys van jodts Zaligmaakende genade , die hem verfcheenen is, verpligt moet kennen, Godt'oosheid en wacreldfche begeerlykheeden te verzaaken , en maatiglyk , rechtvaerdiglyk Godtzaliglyk te leeven in de tegenwoorlige Waereld, Tit. II: n, ia. (33) Dee:e goede Zeeden worden verdorven door twaade Saamenfpreekingen en Verkeerin;en. De verdorvenheid , die den mensch teeds aankleeft, is in hem als het tonder, t welk maar één vonk noodig heefc om aiur te vatten. Ze kan door geen enkel ^eedelyk Onderwys zo uitgeroeid worden, at ze, by eene of andere geleegenheid, iet uitfpruite en doorfchiete. Niets is roor de goede Zeeden gevaariyker, dan de Wkeeringe en Saamenfpreekingen met kwaae menfchen. Zy fpotten met 't geen men eugd en eerbaarheid noemt. Zy hebben rhynreedenen , om hun gedrag als georlofd te doen voorkoomen. Zy verhef:n met den grootften fmaak , de geneug:n, die zy genieten. Aan vuile en veritte reedenen ontbreekt het niet. In hem, ie met hun verkeert, worden de flaauwe drukfels der Deugd allengskens uitgtischt. De vleeschlyke begeerlykheeden orden gaande: Men doet met hun mede; en begint met het mindere , men gaat >ort tot het meerdere; de Schaamte wykt; :t Geweeten verliest zyne kragt, en vygt ten laatften: En de Man van goede ;eden wordt den geenen , met welken r verkeert, gelyk, ja! dikwils nog erX 3. gex  10 Z E E D E N. c-er dan die. Een Jongman , van welken Eufebius fpreekt, Christelyk Onderweezen, raakt in kwaad gezelfchap, laat zich , verleiden tot allerlei overdaad, en onge' bondenheid , en wordt ten laatllen het Hoofd van een bende Straatfchenders en Scruikroovers. Zie Cave Eerfte Christend. B. III- C. 2. p. 52.7. Die zyne goede Zeeden wil bewaaren, wachte zich dan voor kwaad Gezelfchap, waarom ook Welgelukzalig wordt gepreczen de Man , die niet wandelt in den raad der Godtloozen , noch ftaat op den weg der Zondaar en, noch zit in "het geftoelte der Spotteren, Pf.1: 1.Gelyk hy wys wordt, die met de Wyzen omgaat, zo zal, integendeel , der Zotten metgezel verbrooken worden, Spr. XIII: 20. Die pek aanroert , wordt 'er van befmet: En die met den hovaerdigen omgaat, wordt hem gelyk , J. Syr. XIll: 1. Het is dan eene Spreuk van algemeene waarheid : Kwaade Saamenfpreekingen bederven goedeZeeden. (3) En daar dezelve onder de-Korintheren zekerlyk welbekend was, wilde de^o^e/daarvan, tot zyn byzonder oogmerk, gebruik maaken, om de Geloovigen te waarfchouwen te^en de Verkeering en Saamenfpreekingen met zulken, die de Op/landing der Dooden lochenden, welke Hy in dit Hoofdftuk inel alle kragt betoogt ; en voorts, om hen tc doen zien, tot welke eene buitenfpoongcleevenswyze het gevoelen van zulke meir fchen aanleidinge geeft. Want heeft mei zich eenmaal wys gemaakt, dat de Men fchen zullen vergaan, gelyk de beesten en dat 'er geene verwachting van loon, o itraffe meer overig is na den dood , dai zal men Deugd, Maatigheid en Eerbaai heid welhaast befchouwen als een be dwang voor de Genoeglykheeden van he Leeven; en men zal dit tot zyn Zinfpreu aanneemen, volgens vs. 32. Laat ons et ten en drinken: "Morgen fterven wy. Ho vemeederend nu de . gedachte moet zy voor een reedelyk Weezen, dat men ftei vende in 't geheel fterven, en tot het-Nicwederkeeren zal, zo groot is evenwel d heerlchappy der vleeschlyke lusten, d; men zich deezer verneederinge getroos en zyn best doet, om de neigingen en fr geerten der reedclyke Ziele , om altoc in weezen te blyven, en gelukkig te zyi te verdooven. Want, als men, naar h getuigenis van zyn eigen geweeten, al Z E E D E N. hoop op den Heemel, door zyn losbandig gedrag , verlooren heeft, en men zich", bleef de ziel over na den dood , en zou ook het ligchaam eens weder opftaan, niet anders voorftellen kan, dan eene red- en eindelooze rampzaligheid, dan fchiet 'er niets meer over, zal men ongeftoord zyn vleesch verzorgen tot zyne begeerlykheeden , dan dat men zich-zelven wys maake , 'door den dood in 't geheel gefloopt cn vernietigd te zullen wordenden, om dat-de genoeglykheeden,die men zich van zyne leevens-wyze voorftelt, geene genoeglykheeden zouden zyn, moest men die eenzaam, en zonder gezelfchap genieten , dat men dan ook, anderen zulk een gevoelen zocke in te boezemen. Dit was de grond, waar mede die Wellustigen, van welken gefprooken wordt in het Boek der Wysh. Cap. II, zich-zelven en malkanderen opwekten tot dertelheid en overdaad: By geval zyn wy gebooren , en na deezen zullen wy zyn , als of^ wy niet geweest waren: Want het fnuiven in onze neusgaten is een rook, en de reede is een vonk (voort-» koomende) door de bezueeginge van ons hart: Welke uitgebluscht zynde, zo wordt het ligchaam tot asfche, ■ en onze geest wordt verfpreid, gelyk de wy de lucht, vs. 2, 3. Onze tyd is gelyk een fchaduwe,die voorbygaat, en daar is geen wederkeeren van onzen dood; want die is verzeegeld , en niemand keert . 'wederom, vs. 5. Hoe gevaarlyk zyn dan ■ niet de Verkeeringen en Saamenfpreekingen , met zulke menfchen; vooral, als hunne f kwaade voorbeelden , tot welker navol- I ging de verdorve natuur zo geneigd is , - 'er by koomen: Want men ziet al veel dat - lieden van zo llegte gevoelens, ook van t een flegt gedrag zyn, en al dikwils ook, <- dat zy tot een flegt eind; koomen. De Eerw. - Job. Mart. Hoffmann tcekent, ten bewye ze van het zo even gezegde, 'er dit van II aan in zyne Inleiding tot de Oordeelk. Bybcl■- Verkl. van Lilienthal, p. 242. ,, Bolingt „ broke wasx een Slaaf van de fchandelyklte e „ Wellusten; een Vcrraadcrcn Verkooper ;t „ van zyn Vaderland; een onverbecterly, „ ke en geabandonneerde Vry geest. Mor'.- „ gan zoop zich daaglyks vol in fterke is ,, dranken , en gebruikte Opium. Blount 1, „ werd een-Zelfmoordenaar. Hebbes was it „ een Dronkaart, aan de vuilfle geilheid ie „ verllaafd, en een volflaagen Deugenier. „ Wool-  . .ZEEDEN, ZEE-DRAAK, „ Woolfton een woedende Dulleman, dien „ men aan boeijen moest leggen. En To„ landkreeg, wegens zekere Staats-mis„ daad, een vonnis tot zyn laste , van „ eens 's jaars, zyn leeven lang geduu„ rende, in alle de Steden der Provincie „, van Dorfct gegeesfeld te worden." En waar aan is te wyten het zo jammerlyk Zecdenbcdcrf onzer ecuwe onder de lieden van de zo genoemde befchaafde Waereld ? Zekerlyk ten grooten deele aan de allen Godtsdienst ondermynende Gefchriften, die van tyd tot tyd in de Waereld gefchopt eirgreetig geleezen worden. Had Paulus dan reede , om de Geloovigen te Korinthe daar tegen te waarfchouwen : Men mag zyne waarfchouwinge nu nog wel herhaalen. Divaalt niet, laat.u niet misleiden : Kwaade Schriften , kivaade Verkeeringen., kwaade Saa* men/preekingen verderven de goede Zeeden. ZEE-DRAAK. De woorden O'jn en i . - hebben by de Hebreen geen bepaalde beteekenis , om een byzonder foort van Dier aan te duiden. Zy gebruiken het onverfchillig van zulke dieren , die men , om dat ze groot, en van een befchadigenden , of verflindenden aart zyn , als gedrogten zou kunnen aanmerken. Meermaals hebben de Onzen het vertaald door Draak; eens door Zeekalf, Klaagl. IV: 3. Driemaal door Walvisch , Genei". I: ar, Job VII: 12, Pf. eXLVni: 7; en driemaal door Zeedraak, Jef. LI: 9, Ezech. XXIX: 3. XXXII: 2. En in alle drie de plaatfen komt het voorin een figuurlyken Zin van den Koning van Egypte. In de eerfte plaatfe is het afteneemen, om dat het met Rahab, dat is , Egypte , wordt faamengevoegd. Zyt gy het niet, die Rahab uitgehouwen, die den Zeedraak verwond hebt? De Propheet ziet daar op het om- ' koomen van Pharaö met zyne Wagenen > en Ruiters in de Schelfzee, zo als uit het 10. vs. ten duidelyk(len blykt. En in de < beide plaatfen van Ezechiël wordt Pharaö, ■ de Koning van Egypte uitdruklyk genoemd. \ OO Als men nu nagaat, wat van dien i Zeedraak gezegd wordt, zo zal men zien, . dat het een Dier moet zyn , aan Egypte < eigen; van eene meer dan gemeene groo- ' te, de groote Zeedraak, Ezech. XXIX: 2; ] 't welk zich in de Riviere onthoudt; 't welk i ZE E-D.R AAK. 167 voeten heeft , waar mede 't het water be* roerd, Cap. XXXII: 2; 't welk met haaken in zyne kaaken gevangen, of bed won. gen , en op het land opgetrokken wordt, Cap. XXIX: 4 , 5. Men kan hier derhalven niet denken om den IValvisch. Die onthoudt zich in geene Riviere, maar in de diepte der Zee; die heeft ook geene voeten. Alle de bovengemelde dingen kenteckenen den Krokodil: Een verllindend gedrogt. Egypte is, als 't ware, zyn geboorteland. Hy is groot. Dc Schryvers zeggen , dat men 'er gevonden heeft van twintig en meer voeten lang. Zyn eigenlyk verblyf is de Nyl, de Riviere van Egypte. Hy heeft vier poolen, en die dienen hem, om, wanneer hy het water verlaat, zyn prooi te zoeken op het land, gelyk hy fomtyds doet. Hy is van een verflindenden aart , en vooral heet op menfchenvlcesch, en daar by listig. Thevenot zegt 'er van in zyne Reizen, D. I. 13. II. C. Ó2. p. 417, dat zy zich zeer behendig weeten te verbergen, om de jongens te overvallen , die op den Oever van den Nyl hun gevoeg koomen doen ; en by nacht op de fchuiten en barken loeren, en, zien zy hun-kans fchoon, den muil in het Vaartuig fteeken, 'er iemand uitrukken, en 'er dan in het water wel haast raad mede weeten. De Krokodil is zeer flerk. Dezelfde Schryver zegt, dat hy 'er eenen van llegts acht voeten deed villen, dat, hy op den rug geworpen zynde , vier Mannen met hunne kniè'n op hem gingen liggen, terwyle hem de buik werd Dpgefneeden; doch, dat hy zich met zulk ;en geweld verroerde , dat zy alle vier van zyn lyf afvielen. De Krokodil, hoe terk en geducht hy ook zy, wordt evenvel gevangen en gedood. Volgens Thevenot maakt men kuilen aan den kant van t water, die men met dunne takken, riet :n bladeren bedekt,,daar de Krokodil, ds hy 'er opkomt, invalt, zonder 'er weler uit te kunnen koomen. Vervolgens verpt men hem ftrikken met fchuif-knoo>en om den muil, en lleept hem uit den tuil. In de Reizen van Egmond van den Wyenburg en Heyman, D. ÏI. p. 225', wdrlen ze nog op andere wyzen gevangen, rerwyl hy met een open bek ligt te Haaien, werpen hem eenigen eenyzeren haak n 't ligchaam. Anderen hangen een ftuk vleesch  ï63 ZEE-DRAAK, ZEEGE. vleesch aan een yzeren haak , vast aan een fterk touw. Wanneer de Krokodil hetzelve indikt, trekken zy hem ten eerften na 't Land, en daan hem met dikke knuppels dood. En dit komt 't best over een met het gezegde by Ezechiëi, Cap. XXIX: 4. Ik zal haaken in uwe kaaken doen — en ik zal u uit het midden uwer Rivieren optrekken. Dit dier (3) ftrekt der Godtfpraake tot een Zinnebeeld van Pharaö, den Koning van Egypte, te weeten, die elders Pharaö Hophra wordt genoemd. (KK) Koningen worden meermaals vergeleeken by een Leeuw, om dat die moedig, en fterk is boven alle de Dieren des wouds. Een Koning van Egypte, een Land, daar de Nyl in de gantl'che lengte door heen ftroomt, konde niet beter vergeleeken worden als by een Krokodil, wiens gewoon verblyf Egypte is en de Nyl, en die onder de dieren van dat Land een der grootfte en fterkfte , en het wreedfte is. CM) De Krokodil blyft niet altoos in het Water, maar begeeft zich ook wel op het Land. Pharaö Hophra verliet ook Egypte , en trok, aan het hoofd van een talryk Heir, op, om Zedekia, zynen Bondge-; noot, te hulpe te koomen, en Jeruzalem, destyds door Nebukadnezar beleegcrd, te ontzetten. (JIJ) Zich °P het Land te begceven, is voor den Krokodil gevaarlyk: Dikwils wordt hy dan gevangen en gedood, 't Viel ook degt uit voor Pbarai Hophra, dat hy zich in optocht had beo-eeveh. Nebukadnezar trok hem te ge moet, en volgens Jofepbus J. Oud. B. X C. 10. keverde die hem dag, en hy wen. op de vlugt gedaagen, en genoodzaak geheel Syrië te verlaaten: Ot de Komnj daar by omgekoomen is , zegt Jofepbt, niet: Maar men mag het vermoeden in het geene de Godti'praak hem dreigt Ezech. XXIX: 5- XXXII: 4,5,11—. ZEEGE beteekent Overwinning. Ge lyk de Loop niet is der Snellen, zo is d Stryd ook niet der Helden. Zonder de Zee gen des HEEREN wordt dc Zeege me Bevogten. De Koning wordt niet behoude door een groot Heir. De Overwinninge van den HEERE. De Overwinningen de Kinderen Israëls, Exod. XVII: 9, Nun XXXI: 7, Jöf. VI: ao. X: 10, 11,41,42 van Juda eil Simeön, Richt. I: 4— en 17 van Barak »Cap. IV; 14—. Gideon , Ca] ZEEGEL, ZEEGELT. VII: 15—- Jepbta, Cap. XI: 32. Simfon9 Cap. XV: 14 , 15. Samuël, 1 Sam. VII; 10 13. Jonathan , Cap. XIV: 10—15. David, a Sam. V: 17—25. Jofaphat, a Chron. XX: 15—24 , cn veele andere meer ftrekken hier van tot doorflaande bewyzcn. Somtyds werd 'et een Zeegeteeken opgericht, om de gedachtenis van de Overwinninge als te vereeuwigen. Na het verdaan der Amalekiten richtte Mofes een Altaar op, en noemde dien: De HEERE is myn Baniere, Exod. XVII: 15. En na het daan der Philiftynen richtte Samuël eenen Steen op tusfehen Mizpa cn Sen , en noemde dien Eben-Haëzer, zeggende: Tot bier toe beeft de HEERE ons geholpen, 1 Sam. VII: 12. ZEEGEL is een Merkteeken , aan iemand in 't byzonder eigen, 't welk in eene harde ftoffe, als yzer, koper, zilver, goud, of eenig gefteente gegraveerd, en in eene zagtere ftoffe, als leem of wasch wordt overgedrukt. Het gebruik van het Zee gel is zeer oud, en menigerlei. Men zou 'er veel van kunnen zeggen. Paulfen handeld 'er breedvoerig van in zyne Regeering der Oosterlingen, p. 336—362. ?t Voornaamile hebben wy reeds aangeteekent onder den tytel van RINGEN , in des VIL D. 1. St. p. 239. kol. 1. letter C En nader onder den tytel van VERZÊEGELEN in het IX. D. p. 294—. ZEEGELT (Dan) Hy de hand van ieder menfche toe, op dat Hy kenne alle de lieden ■ zynes werks, Job XXXVII: 7. Men las voor eenige jaaren in een der Nieuwspa[ pieren van lieden , die voorgaven, door : den grond heen te kunnen zien den loop r tier Onderaardfche ftroomen. Niet min\ der diep-ziende moeten de geenen zyn, t die, in weerwil van het beloop van Eli, hu's recdeneeringe, een bewys hebben ontdekt in deeze woorden voor de Chei- - romantic ; de voorgewende kundigheid, e om den menfchen zyne voorleedene , of - toekomftige lotgevallen te ontdekken uit t de lynen en flreepcn van het binnenfte gedeeln te zyner hand, als of Godt die aan ten ieder ■s menfche in zyne hand[geleekcnd, en onherr roepelyk verzeegeld had. Dat mag met 1. recht Schriftverdraaijen heeten. Goclenius l zou van die gedachte zyn geweest. On; dertusfehen behooren onze woorden tot ). die, welke in het Boek van Job duister zyn,  zeegelt. zyn, en zwaar, om te verftaan. De menigerlei uitleggingen, die men 'er elders van vinden kan, ftrekken 'er ten bewyze van. Wy zullen flegts voordraagen, die ons de aanneemlykfte dunkt. Men heeft te letten op 't geene Godt doet, en op 't Oogmerk, waar toe Hy het doet. $0 't Geen •Hy doet, is , dat by de hand van ieder mensch toezeegelt. Men zeegeit onder anderen Deuren en Kisten toe, die men niet wil geopend hebben. De hand nu is des menfchen Werktuig in het verrigten van isynen arbeid. Daarom wordt zyn werk genoemd het werk, of de arbeid zyner handen. Maar zal de hand hem daar toe dienen , zo moet hy het in zyne magt hebben , om die , naar den eisch van zyn werk , te kunnen openen en toedoen. Als hier nu gezegd wordt, dat Godt de band van eiken mensch toezeegelt, geeft dat niets naders te kennen, dan dat Godt den mensch belet, niet anders, dan of Hy 'er Hot en-zeegel aan gehangen had, om zyne hand'-te gebruiken, om zyn "werk te verrigten. Waar door doet Godt dat? Dit laat zich uit het 6. vs. beantwoorden. Hy zegt tot defneeuw: Wees op de aarde, en tot den plasreegen des reegens: Dan is 'er de plasreegen zyner flerke reegenen. Men kan dit verflaan van een Onweêrs-bui, wanneer het blikfemt en dondert, vs. 2—5. Zulke buijen vallen meest in den Zomer, en gaan wel gepaard met geweldigen flortreegen, ook wel met hagel; maar zelden met fneeuw. Men mag dan denken, dat in die verfen de Zoomerbuijen worden befchreeven ; en in het 6. vs. die van den kouden Winter, wanneer het ook in de . Oosterfche Landen dc Sneeuw- en Reegen- 1 tyd is. D aar door zeegeit Godt de hand van , ieder mensch toe; dat is, de fneeuw en plasreegen jaagen hem uit het veld. Gelyk het gedierte des velds zich dan begeeft na \ zyne loerplaatfen, en blyft in zyne holen , vs. 8 ; zo begeeft de Mensch zich dan na, \ en houdt zich als opgeflooten in zyn huis. , De koude verflyft en verkleumt zyne handen ook zo, dat hy 'er zyn werk niet me- j de verrigten kan. Sneeuw, Reegen en 1 Koude zyn voor hem even zo groote hin- ' derpaalen, om op het veld iets te kunnen ] uitvoeren, als of Godt zyne hand had toe- 1 gfflooten en verzeegeld. (3) Wat is Godts 1 Oogmerk hier in? Elihu zegt : Op dat Hy . _ XI. Deel. I. Stuk. J zeegelt. tg9 kenne alle de lieden zynes Werks. (Kj»*) Sommigen willen dit zo verftaan hebben: Op dat alle lieden zyn (Godts) Werk kennen: Erkennen, dat het doen fneeuwen en reegenen in 't geheel en alleen het Werk zy van Godt. Daarom wordt 'er gevraagd: Zyn 'er onder de ydelheeden der Heidenen, die doen reegenen? Of van de Heemelen droppelen geeven? Jerem. XIV: 22. Maar als Godt zyne ftemme geeft, zo is *er een gedruis van wateren in den Heemel —: Hy maakt de blikfemen met den rcegen, en doet den wind voortkoomen uit zyne fchatkameren, Jerem. X: 13. Wil men het naastvoorgaande verflaan van den Winter en Winterbuijen: Ook daar van moet de mensch erkennen, dat het zyn Werk zy, en met den Dichter aanheffen: Hy zendt zyn bevel op aarde , zyn woord loopt zeer fnel. Hy geeft fneeuw als wolle; Hy ft rooit den rym als asfche, Hy werpt zyn ys daar heenen als ftukken: Wie zoude beftaan voor zyne koude? Pf. CXLVII: 15, 16, 17. (DJ3) Liever volge men de Vertaalinge der Onzen: («) Wie zyn dan de Lieden zynes Werks? Lieden des Oor logs zyn Krygslieden; Lieden der Schepen zyn Scheepsgezellen , 1 Kon. IX: 27. Mannen des Bioeds zyn zulken, die bloedvergieten^. XXVI: 9. Zo ook de Lieden zynes Werks zyn zyne Werk- of Arbeidslieden. En dat zyn alle menfchen. Willen zy eeten , zy moeten werken. En hun werk kan aangemerkt worden Godts Werk te zyn , om dat Hy het den menfche heeft opgelegd, met zyne handen te werken 't geen goed is, en zyn brood te eeten in het zweet zynes aangezigts. Maar dit alzo zynde: (£) Zo blyft Ie vraage, wat het wil, dat Hy die lieden kenne ? Hoe! kent Godt de menfchen dan net, ten zy Hy vooraf door fneeuw, ree;en en koude hun de hand verzeegele ? Dat zy verre! Zyne oogen zyn in alle plaat» ren, fchouwende de goeden en de kwaaden. Uy bezet ons van vooren en van agteren. Hy 'tent van verre onze gedachten. Onzen onreformeerden klomp heeft Hy reeds gezien, oen wy, als een borduurfel, gewrocht wier» len in de beneedenfte deelen der aarde. t Spreekt dan van zelve, dat het woord, ner door kennen vertaald , eene andere leteekenis moete hebben. Die van bezorgen komt hier het best te pas. Zo is iet te neemen Job IX: ai. Ik agte,\zo\x * ook  170 ■ Z E E. G E L. ook kunnen zyn, ik kenne myne ziele niet; ik draage 'er geen zorge voor, gelyk 'er aanftonds op volgt: Ik verfmaade myn leeven. Zo ook Spr. XII: xo. De Rechtvaerdige kent het leeven zyner beesten; hy zorgt voor hun onderhoud ; als mede, dat zy, tot bezwykens toe, niet worden afgemat. Het dus neemende , zal de zin hier op neêrkoomen. Godt jaagt de menfchen door Sneeuw , Reegen en Koude uit het veld; Hy zeegeit, als 't ware, hunne handen toe, dat zy niet kunnen werken ; maar zich moeten begeeven na, en zich alsopfluitcn in hunne huizen, gelyk de Dieren in hunne holen: Op dat Hy hen bezorge, te weeten, een' tyd om uit te rusten , om tegen de Lente en in den Zomer wederom met vernieuwde kragten te kunnen uitgaan tot het Werk, 't welk Godt hun te doen gegeeven heeft. Gelyk Godt den Sabbath heeft gegeeven tot eenen Rustdag in elke weeke: Zo kan men den Winter, aanmerken , althans voor den Land- en Akkerman,, als een Sabbath, een Rust-tyd in elk jaar. Maar zo weinig, men den Sabbath mag misbruiken tot het doen van zynen lust : Even weinig zal men den Winter mogen misbruiken , gelyk, helaas! niet dan te veel gefchiedt, tot zo genaamde dertele Wintervermaaken. Zeer Godtvrugtig fchryft Henry hier van: „ Al zyn onze handen verzeegeld, onze. harten „ moeten opengehouden worden tot Godts ,, eere; want, hoe minder wy in deeze „ Waereld te doen hebben, zo veel te ,, meer behooren wy bézig te zyn in het „ werk van Godt, en in het bevorderen „ van het heil onzer Zielen. Als wy bin„ nen onze huizen worden opgehouden, „ moeten wy den Bybel tot onze verlusti„ ging en oeffening, en het Gebed tot on„ ze bézigheid maaken." , ZEEGEL QZet my als een') op uw harte, als een Zeegel op uwen arm, Hoogl. VIII: 6a, Sommigen willen deeze woorden aangemerkt hebben, als door den Bruidegom, den Mesfias, gefprooken tot zyne KerkBruid. De meeste en beste Uitleggers houden die evenwel voor de taaie van de Bruid tot haaren Bruidegom. Dit zo vooronderfteld zynde, zo zal het (N) noodig zyn, dat men , zo veel mooglyk is, den letterlyken zin toelichte. (XX) Ter ophelderinge van de eerfte fpreekwyze kan Z E E G E L. men.aanmerken, dat de Oosterlingen gewoon zyn hun Zeegel zeer zorgvuldig te bewaaren. Uit de Keisbefchryvingen van Chardin, del la Valla en Tavernier teekent Paulfien aan in zyne Regeeringe der Oosterl. p, 338. dat zy hunnen Zeegelring, of Zeegcl-ftempel, op dat men hun dien niet afhandig maake , draagen aan een fnoer om hunnen hals , neêrhangende in hunnen boezem, tusfehen het Opper- en Onderkleed , en dat zy dien nooit afleggen, als wanneer zy zich baaden. Misfchien had Juda zynen Zeegelring ook aan zo een fnoer hangen ; want Tbamar eischte van hem het een en het ander, Genef. XXXVIII: 18. 'tKomt niet onwaarfchynlyk voor, dat de Bruid op die gewoonte hebbe gezinfpeeld , toen zy zeide : Zet my als een Zeegel op uw harte. (32) Maar van waar komt de tweede fpreekwyze: Als een Zeegel op uwen arm. («) Men weet, dat de Pelgrims, die te Jeruzalem het heilig graf bezoeken , zich het merkbeeld van den Heiland, van een kruis , of het wapen van Jeruzalem op den arm laaten inprikkelen, en met iets zwarts beftryken op een wyze die nooit uitgaat. Zou op diergelyk eene gewoonte wel gezinfpeeld zyn? Al had zo iets onder de Heidenen plaats gehad, kan men evenwel niet denken , dat de Bruid daar op gezindoeld hebbe , daar Godt aan zyn Volk zo uitdruklyk had verbooden, eenig fchrift eenes ingedrukten teekens in hun vleesch te maaken, Levit. XIX: 2.8. (Jf) Liever denke mén om de Armringen der Ouden,-hoedanige onder de Hebreen ook by hunnè Koningen gedraagen wierden. Men leest van Sauh Armgefimyde, 2 Sam. I: io. Men mag denken , dat aan zo eenen Armring ,een of ander teeken tc zien, of daar in gegraveerd was, waar uit blyken konde, dat die tot de Koninglyke Ryksfieraadiën behoorde, om dat de Jongen , die David de tyding bragt van Sauls dood , zorg had gedraagen, om, zo wel het armgefmyde, als de kroon te neemen in bewaaringe, op dat die niet mogten vallen in de handen der Philiflynen. .Hier uit zullen wy nu eenigzins (□) kunnen opmaaken , wat de BruidKerke.van haaren Zielenvriend verzoekt. (MX) Zet my als een Zeegel op uzv harte. ,, Gy weet, hoe lief, hoe dierbaar Gy my zyt; dat Gy my zyt als een bundelken „ myr-  ZE E G E L. „• myrrhe, dat tusfehen myne borften ver„ nacht,. (Hoogl. I: 13.) dat de begeerte „ myner Ziele zich dag en nacht uititrekt „ tot uwen naam, en uwe gedachtenis. Och „ of ik U ook zo lief en dierbaar ware! „ Dat ik en myne belangen U Iteeds na „ aan het harte mogten liggen! Dat, zo be„ zorgd iemand is voor zynen Zeegelring, „ dien fteeds op zyn bartin zynen boezem „ draagt, op dat die hem door niemand „ ontvreemd worde, ik ook zo een Voor„; werp mogt zyn van uwe tedere Liefde„ zorge, op dat niets, geen leeven noch „ dood, geene tegenwoordige noch toev> koomende dingen , U ooit van my, of ,, my van U verwyderen konne." Gelyk haare Liefde fterk was als de dood, en haar yver hard ak het graf , gloei jende als vuurige kooien, door geene wateren van verdrukkingen', nog rivieren van tegenfpoeden te blusfen : Zo wenscht'zy, ook het tedere, het warm-koesterende zyner wederliefde fteeds te mogen ondervinden 5 als mede het zorgvuldige zyner bewaannge, niet minder , dart of hy haar in zynen boezem verborgen had. Men zou' haar, ten aanzien van dit laatfte, met andere woorden kunneirlaateh zeggen:,!, „ waarmy, als het zwart des oog-appels: „ Vzrberg my onder de fchaduwe uwer vleu- £#vf'" (Pf- XVlI: '80 Of uit Pf. XAAI:. 2.1. „ Verberg my in V verborgene ,-, uwes aangezigts voor de èoogmoedigheeden ,, des mans; verfteek my in eene hutte voor ,, den twist der tongen." (33) Hebben wy het wel gevat, dat de Armring van fcftÉ Koning, met alleen kostbaar was, waarfenyniyk van goud, omzet -met kostelyk gefteente , maar daar-en-boven ook met een of ander merk geteekend, waar uit te zien was, dat die. tot de- Koningvke fienadien behoorde: Dan zal de wensch der Kerke zyn , dat zy niet alleen maar het tedere zyner liefde en voorzorge -mogt ondervinden in het verborgene ; maar dit Hy haar daar-en-boven ook zo wilde vertieren met heilige fieraadiën, dat alle, die haar zouden zien, haar mogten kennen als een Zaad, t welk Hy gezeegend had; ken- : nen en eerbiedigen als de Bruiden het PVyf \ des Lams: Ja! als zyue Koninglyke Bruid, , verfierd, zo wel uit» als inwendig. Dat zv < hem mogt zyn als een fierlyke-Armring: ' Vi, met andere woorden, volgens zyne ; Z E E G E L. Iff belofte, Jef LXII: 3, als een fterhke kroon, en Koninglyke hoed in zyne hand. " ZEEGEL (Hef) myns Aposlelfchaps zyt gy heden in den Heere, 1 Kor. IX: 2 Men betwistte Paulus de Apostolifche waerdigheid; dat Hy een der buitengewoone fezanten was van den verhëerlykten Jefus. Hyverdeedigt déezc zyne waerdiglieid, vs. 1. En werd die hem door anderen betwist, de Korinthiers konden het althans niet doen; want zy zeiven waren er het Zeegelvan. Booden, die des Konings bevelen na elders overbrengen moesten, wierden niet alleen van dc daartoe noodige Brieven voorzien; maar, op dat hierin geen bedrog zou gepleegd worden, maar elk hen als des Konings Booden erkennen, en aan den inhoud hunner brieven geloof geeven mogt, werd 'er ook des Konmgs Zeegel op gedrukt. De Brieven, door Izebel aan de Oudften pefchreeven, om Naboth te doen dooden, had zy niet flegts in s Konings naam' gefchreeven; maar vvifn^^f verzeegeld, 1 Kon.' AAI: ö. De Moordbneyen tegen de ïooden, die de Loopers; door de beftellincre van Haman, wyd en zyd door geheel het Koningryk moesten' overbrengen', waren m den naam des Konings gefchreeven, en daar te boven ver zeegeld met zynen ring, Efth. III. ia. Paulus had op den weg van Damaskus zyne beroeping : tot het Apostelfchap, en te gelyk zynen last ontvangen. De verheerlykte Jefus was hem verfcheenen, en had hem gezégd, of door Anania laaten'ztggeh': 'Hier toe 'ben ik u verfcheenen , om u te fteüen tot eenen Dienaar en Getuige der dingen, beide die gy gezien hebt, en in welke ik u nog zal verfchynen ' Hand. XXVI: 16, 17,. 18. Om des Heeren, naam te draagen voor .dc Phidenen, en de Koningen, en de Volken Israëls, Hand. IX: rc—16. 'Dan deeze ommddelykc roepinge iverd by fommigen niet geloofd, en daarom werd zyn Apostelfchap by hen betwist: Doch te onrechte! De Heere had 'er, als' t ware, zyn Zeegelmcrk op gedrukt: Niet 11 wasch ;maar door knigtig mede te wer-. tcii tot dat geene, 't welk door hem on-' Ier de Korintherswzs gedaan. Die behoeflen zich dat maar te erinneren , en dan ;ouden zy moeteivtoeftemmcn, dat zy zeiren hem als tot een Zeegel ftrekten van- ■yn Apostelfchap. „ Ik , wil hy zeggen, Y - „ ben  ij» ZEEGE L. „ ben tot u gekoomen. Ik hebbe myvoor„ gedaan , een Apostel van Jefus te zyn. „ Gy weet, wat ik. gepredikt hebbe: Niet zo zeer een verhëerlykten, als wel een gekruiftgden Jefus. Gy weet, boe ik ge„ 'predikt heb: Niet met woorden , die de „ menschlyke Wysheid leert; maar in alle „ eenvouwdigheid. Ik hebbe u geene „ zinlyke voordeden , of vermaaken be„ loofd; van geene dwang-middelen heb5, be ik my bediend, om u tot het aan„ neemen myner leere te beweegen. En evenwel hebt gy u laaten beweegen , ,, om uwen Vaderlyken Godtsdienst tc „ verlaaten , en uwe gedachten gevangen „ te geeven onder de gehoorzaamheid van „ bet Euangelie. Gy lieden weet, hoe „ gemeen veele Wonderen van den Geest „ onder u geworden zyn linds mynen „ dienst onder u. Zou myn dienst onder „ u wel zo vruchtbaar geweest zyn: Zou ,, de Heere wel zo zigtbaar kragtig me- degewerkt hebben, indien ik zyn Apos* „ tel niet ware ? Dat anderen myn Apos„ telfchap betwisten; maar trokt gy lieden „ het in twyffel, gy zoudt tegen u zeiven „ moeten getuigen. Uwe Bekeering, uwe Gaaven ; met een woord alles, „ wat gy van my gezien , gehoord , en „ door mynen dienst ontvangen hebt,zyn „ my een fterker bewys, dan of ik eenen „ bezeegelden Brief van myne Beroepinge konde vertoonen. De merkteekenen van „ een Apostel zyn onder ü betoond in alle „ lydzaamheid, met teekenen , wonderen en „ kragten , (2 Kor. XII: 12.) Gy kunt niet nalaaten, dat te getuigen , en zo zytgy Heden zelf het Zeegel van myn Apos„ telfchap.'''' ■ ZEEGEL (Een) voor de Geloovigen is de Heilige Geest. In welken ook gy zyt, na dat gy het Woord der Waarheid (n^vnelyY) het Euangelie uwer Zaligheid géhoord hebt: In welken gy ook, na dat gy geloofd hebt, zyt verzeegeld geworden met den Geest der belofte, Ephef. I: 13. Dit vs. is,gelyk geheel dit eerfte Hoofdftuk, voortreffelyk verklaard door den Hoog-Eerw. P. Curtenius. Petr. Zorn, fchuilende onder den mam van Theophilus Amelius vindt hier eene tegenftelling tusfehen 't geen hier van de Geloovigen te Ephefe wordt gezegd, en 't geene daar van Diana , de groote Godin van die Stad, wierd Yüorgewend. Z E E G E L. Uit zyne Erêrterung von Schrift-ftellen im N. Teft. II. Th. p. .293—, zal ik het vo.oxnaamfte den Nederlandfchen Leezer mcdedeelen, met aflaatinge van de onder den Tekst aangehaalde Schryvers: „ Men moet letten op de reede, waarom ApostelPaulus op deeze wyze fpreeke. Naardien de Godin Diana daar in hooge eere werd gehouden, zo dat haar dienst by de blinde Heidenen een groot beletfel was, dat de kragt van het Euangelie niet dieper indronge , zo heeft Paulus wederom geleegenheid genoomen, de diepten des Satans te ontdekken. Het Woord der Waas beid is hier tegenövergefteld aan de verdichtfelen, die de Heidenen daaglyks voardroe-. gen in hunne zo genaamde verborgenheeden , om daar mede,hunne Goden, en derzelver Openbaaringen met eenen fchyn. van waarheid te vernisfen : Dit had in 't byzonder plaats in den eerdienst van Diana, 't Geen den,Tempel aldaar 't meest, beroemd maakte, was het Beeld van. Diana. De Priesters gaven voor, dat zo. iets door geene menschlyke kunst ooit was te maaken geweest; dat Jupiter zelf 'er de maaker van was, en dat het uit den Heemel nederwaards gevallen was, na dat zy den Kunftenaar 'er van, naar het getuigenis van Suidas, alvoorens omgebragt, of ten lande uitgebannen hadden. Door mid-. del van dit Bedrog hadden, zy niet alleen de Ephefiers, maar byna geheel de Waereld ter veré'ering van hunne Diana bewoogen. Deeze werd, als by uitneemendheid, boven andere 'Goden en-Godinnen', de Zaligmaakfter genoemd »w'tsj* , 't zelfde woord , 't welk hier in den Grondtekst, voorkomt. Aan deeze ingebeelde Zaligheid ftelt de Apostel tegen over de Zaligheid van het Euangelie. Naardien dit woord mede aanduidt de Offerhanden, die 9 ware eene of andere zaak van belang gelukkig uitgevoerd, geHagtiwierden., ten bcwyze van de vreugde daar over, zo wil Paulus daar mede aanduiden, dat wy Christenen ons verbonden moeten kennen, de heuglyke boodfehap van Jefus verfchy-. ninge in het vleesch, en dc daar aan ver-, knogte Zaligheid met blyde Dank- en Lofofferen aan te neemen." De zulken, die in de Verborgenheeden der. Heidenen de vérfchyninge der Goden zeiden opgemerkt te hebben , pbigtcn dc blydfchap daar over  Z E E G E L. over ook aan anderen te verkondigen, en wierden daarom Heilige Booden genoemd. Paulus wilde ook zo aangemerkt zyn. Hy konde den Èpheferen met vry wat beter grond verzekeren, dat hy hun de Waarbeid van het Euangelie hunner Zaligheid had verkondigd. In welken, naamelyk, Christus, zy ook, na dat zy geloofd hadden, waren verzeegeld geworden. De Heidenen gaven breed op van het gelooven van geestelyke dingen in hunne Verborgenheeden (Myferiën;) maar verre waren zy van het Zaiigmaakcnd geloove, hoe groot de nuttigheid ook mogt zyn , die zy aan hunne Verborgenheeden toefchreeven. Daar-en-tegen toont Paulus aan, dat het Gpdtlyk geloof vry wat vaster zy , dan alle Heidenfche Phantaftën en inbeeldingen. In, of door Christus waren zy verzeegeld geworden met den Pleiligen Geest. Zy hadden in hunne Verborgenheeden zekere Zegels, of Kenmerken , waar aan die geenen te kennen, en van anderen te onderfcheiden waren, die met den anderen dezelfde Goden dienden, en tot hun genootfchap behoorden, op welker vertooning zy mede tot die Verborgenheeden ■en Plegtigheeden werden toegelaaten. Deeze Zeegels of Merkteekenen werden doorgaans door de Priesters uitgedeeld, en dat had ook plaats in den geheim - dienst van Diana. Volgens Diofcorides was haar Zecgelmerk een Geit. In tegenöverftellinge hier yan toont Paulus aan, dat zy niet door eenen Heidenfchen Afgodspriester', maar door Christus, den o-rooten en eenigen Hoogenpriester, waren verzeegeld geworden, en wel met den Geest der belofte. De heilige Zeegelmerken der Heidenen hadden dikwils geheel vreemde en bygeloovige Figuren, die tot Zinnebeelden moesten ftrekken van iets Geestelyks en Godtlyks „ waar van dan ook de geene , die ze zorgvuldig bewaarden, en in eere hielden, menigerlei voordeelen te wachten hadden. Daar-en-tegen zegt Paulus, dat zy verzeegeld waren met den Heiligen Geest der Belofte, waar van zy vry wat grootere en weezenlykere voordeelen, en eene meer ontwyffelbaare Verzekering te wachten hadden , dan de Heidenen van de Zeegel merken hunner VerborgenheeShen\ j, n heilige Geest nu wordt de beest der Belofte genoemd, deels, om dat Z E. E G E L. m Christus en de Propheeten denzelven beloofd hadden; deels ook, om dat zyn Huishoudelyk Ampt het medebrengt, de beloften van het Euangelie aan te wyzen, en in de harten der Geloovigen als in te fchryven en te verzeegelen. „ Een Ver. „ zeegelen, zegt Witfius (Econ. Foeder. L. „ III. C. XIII. §. 34. in medio , is eene „ indrukking van het beeld, dat in een „ Zeegelring is, in de verzeegelde zaake, „ waar mede wy den geenen, aan wien „ wy fchryven, van den Autheur verzee„ kerd doen zyn; en meer en meer be„ vestigen 't geen in den Brief, of het „ Testament vervat is, op dat aan de waar,, heid der zaake niet zou worden getwyf„ feld. De Geestelyke Verzeegeling dan „ door het Zeegel van den Geest beftaat „ in eene kragtdaadige mededeelinge „ yan dat Godtlyk Licht, Zuiverheid , ,, Heiligheid, Goedheid, Gelukzaligheid „ en Blydfchap, als in den Heiligen Geest „ worden gevonden. De eerfte trekken „ deezer dingen ontvangen wy in het be„ gin der Wedergeboorte, en dit is als de „ befchryving der harten door den Geest: „ Maar na dat het geloof in Christus -is be„ gonnen kragtig te worden , zo worden „ alle die dingen bevestigd, verfterkt, ver„ meerderd,en dieper ingedrukt door den„ zelfden Geest. En in deeze diepere in» „ drukkinge beftaat de Verzeegeling, door „ welker befchouwinge en gevoelen de „ Geloovigen verzekerd worden, dat zy „ Kinderen Godts zyn." En verder %. XXXV. „ Welk eene groote, welk eene „ byna ongeloof baare Goedheid van Godt „ ontdekt zich hier in! Godt belooft aan „ zyne Uitverkoorenen, dat Hy nooit van „ hun wyken , en ook maaken zal, dat „ zy nooit van Hem zullen wyken. Hy „ doet nog meer: Hyverzeegelt liet ook „ met heilig en onuitwischbaar Schrift in „ beide de Testamenten. Hier blyft het „ nog niet by: Hy graveert die zelfde be,, loften ook met den vinger van zynen „ Geest in de harten der Uitverkoorenen. ,, Zelfs dit is Hem nog niet genoeg: Hy ,, doet 'er nog by het Zeegel van dien „ zelfden Geest, waar door zy van het „ fchenken deezer zo uitneemende belof„ ten overvloediglyk worden verzeekerd, „ Deeze Verzeegeling duidt aan een vaste „ en enuitv/fschbaare indruhhing van dt V 3 deug-  ?74 Z E E G E L. „ deugden des Heiligen Geests: Wie zou dan „ het Zcegel , door Godt zelf aan het „ eeuwig Testament gehangen, en in het ,. binnenfte van het harte der zynen ingedrukt, kunnen uitwisfehen ? Door y, deeze Verzeegeling worden zy gefteld „ buiten befchaadiging. Godt verklaart „ 'er mede , dat zy zyn eigendom zyn, „ en nooit gedoogen zal, dat het Hem „ ontvreemd worde, Openb. VII: 3." [zeegel (Wie zal my een wacht aan mynen mond ftellen , en een fcherpzinnigen) op myne lippen, op dat ik niet fchielyk valle van wegen myne tonge, en zy my niet ver* derveP ). Syr. XXII: 31. CN) Syrach merkt den mond en lippen aan als de deuren van het hart. Zo ook David, Pf. GXLI: 3, en Micha, Cap. VII: 5. Overmits nu het gedicht/el van 'j menfchen hart ten allen dage allcenlyk boos is, en allerlei booze bedenkingen in hetzelve gehuisvest zyn, zo zyn het ook meestal booze dingen , die ter dier deuren uitgaan. Is 'er Ongeduld in het harte, welhaast zullen de woorden des monds zyn als een geweldige wind, om harde dingen te fpreeken tegen den Almagtigen. Is 'er Hoogmoed in het harte, welhaast fpreekt de mond uit der hoogte, en roemt groote dingen. Is het hart Tdel, de mond 1 preekt gekkery en zot geklap. Is 'ei Ontucht in het harte, de mond loopt ovei van vuile en verrotte reedenen. Is 'er Toorn. Nyd, Twistgierigheid in het harte, de monc is welhaast vol van vervloekinge en bitter heeden, en geeft lasteringe uit, al ware hei ook tegen den zoon zyner moeder. En zc voorts. De Ongerechtigheeden der tong< zyn veele. Wie kan ze tellen ? Haarer i meer dan des zands. Syrach was hier vai zo overtuigd, en 'er tevens zo beduch voor, dat hy 'er Q) over uitriep : Wi zal my een wacht —. CN8) Gaerne wild* hy zynen mond bewaard hebben, om da hy het gevaarlyke 'er van kende. (V) PP wilde dien verzeekerd hebben met ee, wacht, ,en een fcherpzinnig Zeegel. Wat i een Zeegel, dat fcherpzinnig is v Misfchie: zo een, 't welk het afdrukfel is van ee: fcherpzinnig, wel uitgedacht, en gehein houden beduidend zin- en merk-beek Volgens Suetonius was in den Zeegelrin van Keizer Augujlus een Sphinx gefnec den, om dat die een Zinnebeeld is van bewaaren der geheimenisfen, By andere ZEEG E, Ir. was Harpokrates het Zeegelmerk, om daÈ die by de Heidenen werd gehouden voor den God der ftilzwygenheid. Doch wat hier ook van zy, hy Voegt Wacht en Zeegel by malkanderen. Een Wacht kan overweldigd worden ; maar misfehien zou de Overweldiger dan nog fchroomen net Zeegel, vooral zo het van den Koning is, te fchenden. Iemand zou, in tegendeel ftout genoeg kunnen zyn, om het Zeegel te willen afrukken; maar dan zal de Wacht het kunnen beletten. Wacht en Zeegel wierden daarom wel eens beide gebruikt tot iets, in welks bewaaringe men een'groot belang ftelde. Op dat de Difcipelen van Jefus niet koomen , en zyn lyk uit het graf wech haaien mogten,werd hetzelve, ten verzoeke der Jooden, met een Krygswacht bezet , en de daar op liggende fteen verzeegeld, Matth. XXVII; 66. Syrach geeft hier mede dan te kennen, hoe ligt den mond een hard, ongezouten, of onbedachtzaam woord ontglippen kan, en daarom zag hy gaerne, dat die, als 't ware, met eene Wacht bezet, en met een Zeegel wel geftooten en verzekerd mogt worden. C/8) De reede 'er van was, om dat hy het gevaarlyke 'er van kende: Op dat ik, zegt hy, niet fchielyk valle van wegen myne tonge, en zy my niet verderve. Worden Mond en Lippen niet wel bewaakt, ze zyn zeer verdcrüyk voor anderen. De böoze tong wordt vergelceken by een fcherp • zwaerd, Pf. LVII: 5. Jakobus zegt , dat ; ze is een Waereld der ongerechtigheid', en 1 vol van doodelyk venyn , Cap. lil: 6, 8. ; Syrach zegt: De flag des geesfels maakt ftricf men; maar de flag der tonge vermorzelt het 1 gebeente. Veelen zyn gevallen door de fcherpt te des zwaerds: Doch niet zo veele, als 'er ' gevallen zyn door de tong, Cap. XXVIII: : 19, 20. De aanbrengende tong van Doeg t berokkende Priester Achimelech, en nog f vyf- en - tachentig andere Priesters den Ou- - dergang, 1 Sam. XXII: 9—19.De leugen3 tong van Izebels Belials- mannen kostte 1 vroomen Naboth het leeven, 1 Kon. XXI': l 9—14. (/S/8) Vcrderllyk ook voor den r mensch zelf: Om niet te fpreeken van de • veele zonden, die de mensch met zynen l mond pleegt, en hem hoogst ftraffchuldig - maaken voor Godt: De mond, die liegt, t brengt de ziele om, Boek der Wysh. Cap. n I: ji. In de veelheid der woorden ontbreekt de  Z E E G E L. it Overtreedinge niet, Spr.X: 19. Zo heeft men ook meer dan eens gezien, dat de mensch door zynen mond zich-zelven een groot onheil op den hals laadde. Mirjam iprak harde woorden tegen Mofes, en zy werd geflaagen met melaatsheid, Num. XII: r, 10. Mofes, verbitterd in zynen geest, bragt iets onbedachtlyks voort met zyne lippen, en daarom moest hy in de Woeflyne fterven, en mogt in Kanadn niet koomen, Pf. CVP 32, 33. Vergel. Num. XX: 10, 11, ia. DztSimfon zynen mond niet bewaarde, maar het geheim zyner ongemeene fterkte aan Delila ontdekte,kostte hem zyne vryheid, en het leeven,Richt. XVI: - |7—3°- Zeer wel zegt daarom Salomo, Spr. XIII: 3. Die zynen mond bewaart, be. houdt zyne ziele: Maar voor hem is verftooringe, die zyne lippen wyd open doet. Op dat nu Syrach zo iets verderflyks niet overkoomen mogt, zo zou hy gaerne gezien hebben, dat men een ivacht gefteld had aan zynen mond, en een fcherpzinnig Zeegel op zyne lippen. (22) Dit ftelt hy vraags. wyze voor: Wie zet my ? Daar mede \ drukt («) hy zyne eigene onmagt daar : toe uit. Het is zo, een Mensch kan door \ bedachtzaamheid daar veel toe doen. Da- s vid zeide : Ik zal myne wegen bewaaren, ] dat ik niet zondige met myne tonge: Ik zal mynen mond met eenen breidel bewaaren, Pf. ( XXXIX: 2. De Tong met een Oog 'er op, t kan een Bceldfpraak zyn, dat men heeft ( toe te zien, eer men fpreekt. De Tong. zest r Gellius, Nod. Att. L. I. C. 15, moet niet \ vry en los zyn; maar met banden, die aan z het binnenfte van de borst en het harte vast 1 zyn, bewoogen en beftuurd worden. Maar ' hoe waakzaam de Voorzigtigheid ook zy, 1 ze zal voor of na wel eens lltiimeren, en o dan zal het Zeegel van op de lippen haast c] wechgenoomen zyn. Zal men iemand vin- e den , die in woorden niet ftruikelt? Die ge- 7 vonden zynde, zal de volmaakte Man ge- ; vonden zyn , Jak. III: 2. 't Was maar n voor een tyd, dat van Job konde gezegd ? ™?rde"/ Jf dit aïks zondigde hy niet, en g, fchreef Gode niets ongerymds toe, Cap. P o2 f, Maar naderhand moest hy zeggen: Ziet) v, Ik ben te geringe, wat zoude ik u antwoor. dt T" * JtJcg myne hand °P mJ»en mond, bi Cap. XXXlX: 37. Ik hebbe verhaald 't geen k ik met verftond, Cap. XLII: 3. Hiér van v\ by zich-zelven bewust, (/J; geeft Syrach h ZEEGEL, ZEEGEN. 175 met deeze vraage al verder te kennen , hoe zeer hy wenschte, dat hy het een ander mogt doen; en te gelyk ook, dat hy dit te doen aanmerkte als iets, dat boven het menschlyk vermogen was. Epheflion leest met Alexander eenen Brief, wiens inhoud Alexander wilde geheim gehouden hebben, en om hem dat te kennen te geeven, drukt hy hem met zynen Zeegelring op de lippen. Het mag in zo een enkel geval eenen Koning gelukken , den mond van zynen vertrouwden Vriend te fluiten: Maar in honderd andere gevallen zal dc mond het Zeegel afryten. Alle natuur, beide der wilde Dieren en der Vogelen; beide der krui. pende en der Zee-dieren, wordt getemd, en is getemd geweest van de menschlyke natuur : Maar de tong kan geen mensch bedwingen. Zy is een onbedwinglyk kwaad, Jak. III: 7, 8. Daar toe wordt een hoogere , dan menschlyke , magt vereischt. Godt zal Ie Voorzigtigheid der Heiligen moeten geneden , dat die over ons de wacht houde. En dan nog zal men mogen vraagen : Wis ■s er, die met zyne tonge niet ftruikelt? Svr UX: 16. Men heeft dan veel met David e bidden: HEERE, zet een wacht voor nynen mond; behoed de deure myner lieten > Jl'. CXLI: 3.] J . 1? n' ZEEGEN noemt men dat geene, 't welk len menfche van elders aangebragt , of oegewenscht wordt, cn 't welk hem min f meer gelukkig maakt, of zou kunnen ïaaken. 'Er is een Zeegen van Godt, en ok een yan de Menfchen. (ü) De Zeegen an Godt is een daadlyke toebrengiuo- Van :ts; dat de mensch gelukkig maakt.°Zyn Reegenen is meer dan wenfehen. By ge. iedtden Zeegen enhet Leeven,Pf. CXXXilP • 0»0 Naar de twee onderfcheidenè eelen van den mensch, Ziel en Ligchaam n naar zyn tweederlei beftaan , in den yd en in de Eeuwigheid, is ook Godts 'eegen te onderfcheiden. (») 'Er zyn in it Leeven: (**) Ligchaamlyke, of tydelyke eegeningen. Huwelyks- Zeegen. Godt zeemde Adam en Eva , zeggende : Weest 'uchtbaar , en vermenigvuldigt, en ver■Met de Aarde, Genef. I: 28. Zyn de kin. ren een erfdeel des HEEREN, en is des ttks vrucht eene belooning? Is het eene Befte : Uwe Huisvrouwe zal zyn als een ■uchtbaare Wynftok aan de zyden van uvj ■is: Uwe Kinderen als Qlyfplanten rontom t*we  iy6 ZEEGE N. uwe tafel, Pf. CXXVII: 3. CXXVIIP 3 i dan is dit zekerlyk ook aan te merken als een Zeegen van den HEERE. Voorts Zeegen over iemands Land- en Akkerbouw, Koophandel, en anderen Arbeid zyner handen. Zo leest men van Zeegeningen des Heemels van boven, en Zeegeningen des Afgrondt , die beneeden is liggende, Genef. XLIX: 25. Van een Zeegen van den Daauw, en van de diepte, en van de uitneemendjie inkomflcn der Zonne, en voortzettingen der Maane. Fan bet voor naamfle der oude Bergen , cn bet uitneemendjie der eeuwige beuvelen,Deut. XXXIII: 13—16. Een gantsch register van zulke Zeegeningen is te vinden Deut. XXVIII: 2—13. Wierden deeze dingen niet aangemerkt als een Zeegen, de menfchen zouden 'er niet om bidden, 'dat hunne winkels, vol zynde, den eenen voorraad mogten opleeveren na den anderen. Hat hunne kudden mogen werpen by duizenden , en by. tien duizenden vermenigvuldigen op hunne hoeven, Pf. CXL1V: 13, 14.(W) ,Uok zyn 'er in dit leeven geestelyke Zeegeningen. Vermenigvuldigde Genade , die als een fpyze is, waar by de ziele leeft, en als met fmeer en vetheid wordt verzadigd; als een Rykdom,waar door de fchatkamers der ziele worden vervuld met duuragtig goed en gerechtigheid. Zo leest men van geestelyke Zeegeningen, waar mede Godt zyne begenadigde Gunstgenooten zeegent in den Heemel in Christus, Ephef. I: 3. Zulke behoorden mede tot den Zeegen , door Godt aan Abraham beloofd; want de Apostel leert ons, dat Christus door zyne kruifiging een Vloek is geworden, om ons te verlosfen van den Vloek der Wet, op dat de Zeegeninge Abrahams tot de Heidenen koomen zoude in Christus Jefus, op dat wy dt belofte des Geests zouden verkrygen door hei geloove, Gal. III: 13 , 14. 00 Voor hel toekoomend leeven zyn 'er eeuwige Zeegeningen , zynde dat groot goed, dat dt HEERE heeft wechgelegd voor den geenen. die Hem vreezen. Ken goed , 't welk ir zich bevat een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewicht van heerlykheid. Welke Zee geningen de Geloovige Ziele ontvangt terftond na haare fcheidinge van het Lig chaam door den dood, waar in het ni verneederd Ligchaam ook mede deelei zal door deszelfs opwekkinge tot onfterl lykheid en heerlykheid. Waarom ook d< Z Ë E G E N. geenen, die als dan zullen worden opgeroepen, om het hun voorbefchikt en toebereid Koningryk te ontvangen , omfchreeven worden als Gezeegenden des Faders, Matth. XXV: 34. (33) Alle deeze Zeegeningen koomen van Godt, en behooren tot de goede giften en volmaakte gaaven, die afdaalen van boven, van den Fader der Lichten. Dit is niet alleen waar .van de geestelyke en eeuwige Zeegeningen; want het Geloof, waar door wy 'er deel aan krygen, is niet uil ons; maar is Godts gaave; en het eeuwig leeven is, zyne Genade • gif te: Maar het is ook waar ten aanzien van de Ligchaamlyke. Indien Godt het werk onzer handen niet zeegent, zal het te vergeefscb zyn, dat men vroeg op zy, en laat op blyve. Met dat alles zal men eeten het brood der fmerte. Daar Godt, integendeel , zynen Beminden bet brood als in den flaap geeft, Pf.CXXVIP2. Waarom Salomo ook zegt: De Zeegen des HEEREN maakt ryk , en poegt^er geen fmerte by, Spr. X: 22. Schoon nu de Ligchaamlyke Zeegeningen wel mede gefchonken worden aan Aardschgezinde menfchen, die hun deel zoeken en ook ontvangen in dit leeven, *t welk de Afaphs wel eens met een wangunftig oog beichouwen, Pf. LXXIII: 3 — , zo worden, die ook beloofd aan, en ontvangen by Godtvrugtigen. Welgelukzalig is de Man, die den HEERE vreest; die grooten lust heeft in zyne geboden. Zyn Zaad zal geweldig zyn op aarde. Het ge/lacht der oprechten zal gezeegend worden. In zyn huis zal baave en rykdom weezen, Pf. CXlI: 1, 2, 3. Dan, hoe zeer deeze Zeegeningen gefchenken des Pleemels zyn, 'er is evenwel aan onze zyde iets te doen , zullen wy die met goeden grond kunnen verwachten. O) Den HEERE te vreezen, en in zyne wegen te wandelen is het voornaanifte. Izadk vreesde Godt, en de HEERE zeegende hem zo , dat hy groot werd, doorgaans grooter , en zeer groot, Genef. XXVI: 12, 13. Jofeph was vroom, en de • HEERE. was met hem, en maakte door zy- ■ ne hand voorfpocdig al wat hy deed, Cap. , XXXIX: 2, 3. O) Dat men werkzaam ■ zy. Zelfs in het Geestelyke moet men niet i traag zyn in het benaerfiigen; maar gebruik 1 maaken van de kragten, die Godts gena- de ons verleent, om zyn zelfs - zaligheid uit : te werken met vreezen en beeven. Zo moet het  Z E E G E N. het ook zyn in het Ligchaamlyke. Die om den Winter niet wil ploegen, zal beedelen in den oogst, Spr. XX: 4. De Ziel des Lui«arts is begeerig, en daar is niets: Maar de Ziel des Vlytigen zal vet gemaakt worden, Spr. XIII: 4. (y) Dan dit werken moet gepaard gaan met een vuiirie; bidden tot Godt: De liefiykbeid des HEEREN onzes Godts zy over ons! Hy bevestige het werk onser handen! Pi'. XC: 17; en een vertrouwlyk wachten op Godt. Die Hem verwachten, zullen niet befcbaamd worden, Jef. XLIX: t 23. (3) 'Er is ook een Zeegen der Men- : fchen. (KH) Die beftaat in een Tpewenfcben ' van het goede. En die zyn of enkele wen- ( fchen van Goedgunnendheid. Op die wyze j werd Rebekka, by haar vertrek tot Izadk, t gezeegend, Genei'. XXIV: 69. Zo zeegen- ■ den Bodz en zyne Maaijers malkanderen , \ Ruth. II: 4. Of goedgunnende, en te gelyk ( goedyoorfpellende wenfchen , als die van ] Nodch over zyne Zoonen, Sem en Japhet, { Genef. IX: 26, 27; van Izadk over Ja- kob en Efau, Cap. XXVII: 28 —en 39—; < van Jakob over de twee Zoonen van Jo- ; feph, Cap. XLVIII: 15, 16—. (33) Som- r wylen noemt de mensch zyne bezittingen „ ook zynen Zeegen, in erkentenisfe , dat v hy die heeft door den Zeegen des HEE- zien. Maar men leest ook, dat Menfchen h zich-zeiven zeegenen , dat is, zich-zelven -% gelukkig roemen en veel goeds belooVen. E P)e Geloovigen doen het op een goeden gi grond : Zy zeegenen zich in den Godt der ee ilraarheid, Jef. LXV: 16. Godtloozen m doen het ook; maar op eenen heilloozen, v; en voor hun hoogstgevaarlyken grond, er, Zy hooren de ftemme des Vloe'ks, en noch- bi thans zeegenen zy zich in hun harte, en zeg- ^ gen: Ik zal vreede hebben, wanneer ik fchoon h; zal wandelen naar bet goeddunken mynes har- y ten, Deut. XXIX: 19. Ook worden de z. Menfchen gezegd Godt te zeegenen. Den la; gantfehen dag zal men Hem, den Heere rn - J7. Deel. I. Stuk. ZEEGEN, ZEEGENEN. 177 Mesfias , zeegenen, Pf. LXXII: 15. Maar hoe? Niet door Gode een vermeerdering van geluk toe te wenfchen, veel minder toe te brengen: Hy is volmaakt, en vol7 gelukzalig. Maar door Hem te looven, zyne volmaaktheeden met roem-verheffinge te verkondigen. >j"TN ^"13, 7X\7V Tp3 loorgaans vertaald : Geloofd zy Godt, Gedoofd zy de HEERE, is daarom ook dücviis overgezet: Gezeegend zy Godt, Gezeegend zy de HEE RE, Genef. IX: 26,1 Sam. VXV: 32, 39. &c. Opmerk lyk is het, dat ïetzelfde woord by de Hebreen in weederlei gantsch tegenftrydige beteekcïisfe word: gebruikt. In die van Zeege» icn, cn ook in die van Vloeken. Misfchien, ;egt Job, hebben myne kinderen gezondigd, n Godt in bun harte gezeegend, van Godt ip eene Hem onteerende wyze gedacht, Job : 5. De Satan zocht Job by Godt in verlenkinge te brengen; dat hy , als Godt yne hand over hem uitftrekte ten kwaaie , Godt in het aangezigt zeegenen, dat 5, lasteren zoude, vs. ir. Hier toe brengt ïen ook het zeggen van Jobs Wyf: Zeeen Godt en fterf , Cap. II: 9. In dien grourelykcn zin is het te neemen in de befchuliging tegen Naboth: Hy heeft Godt en den 'oning gezeegend. Men vindt hetzelfde y de Latynen in het woord SacerftwtVs. y hen beteekent Heilig, en ook Vervloekt, flirt Sacra fames by Virgilius , de Verbekte Geldzugt. Zo ook in 't woord Prejrt, bidden, en ook vervloeken. Perginy 'ecari pesfimo? By Plautus: Gaat gy voor et zo eenen fnoodften deugeniet te vloeken ? ZEEGENEN (Ik zal) die u zeegenen, i vervloeken, die u vloekt: Endeinuzuln alle geftachten des Aardryks gezeegend orden , Genef. XII: 3. Toen Elifa van lia het dubbel deel van zynen Geest beierde, was deszelfs antwoord : Gy hebt n harde zaak begeerd, 2 Kon. II: 10. Men ogt dat wel toepasfen op 't geen Godt n Abraham begeerde: Gaa uit uw Land, uit uwe maagfehap , en uit uw Vaders is na bet Land, dat ik u wyzen zal,vs. 1. raarlyk een voor vleesch en bloed zeer .rde eisch ! 't Is wat te zeggen, zyn alk, zyn maagfehap te moeten verlaaten, n Vaderland voor altoos te moeten veriten ; en dat zonder te weeten , waar :n eindelyk zal belanden. Maar is de Z eiscl»  I73 ZEEG E N E N. eisch zwaar;,het is de eisch van een Godt, die een Behontr. is der geener , die Hem zoeken; en wordt, ter zyner bemoedigmge aangedrongen met ongemeen groote Beloften : Ik zal u een groot Volk tnaaken; ik zalu zeegenen; en uwen naam groot maaken. En-wees een ié ee gen; Daar ,komt nu nog de bovengemelde Belofte b*y: (tf) Vooreerst die, gelyk wy ons' mam zouden uitdrukken,van eene De- en OJfenjive Alliantie. Ik zal zeegenen, die u zeegenen. Die u zeegenen, d\e u het goede gunnen en toebrengen,'zullen door een ruime toedeelinge van Zeegeningen ondervinden , dat gy my cendierbaare Zoon en Troetelkind zyt; de Man, tot mem eere ik een welbehaagen heb. Maar wee den geenen, die u vervloeken , die zal ik vervloeken: De ftrailingcn myner hand zullen op hen zyn. Tot hunne fchaade zullen zy ondervinden, dat die u aanraakt , als 't ware \ mynen Oogappel aanraakt. Ik zal uwer Vrienden Vriend en Weldoener , cn uwer Vyanden Vyand zyn. Geluk Abraham met zo eenen hooo-en en magtigen Bondgenoot! Godt, is met u, Hy wil u een Hoorn des Oyervloeds zyn. Uit zyne Volheid hebt. gy Zeegen op Zeegen te verwachten ; uit zyne Volheid zullen Zeegeningen afvloeijen op allen, die het wel met u willen cn maaken Godt wil U zyn tot een Schild derhulpe et, Zwaerd der hoogheid :■ W'at zullen u dar de 'menfchen doenV Zy zullen befebaame en agltrwaards gedreevcn zuurden; Godt za ze te fchande maaken, die tegen u op/laan (3) "Er komt nog eene grootere Belolt< by : Ende in u zullen aUe.Gcflactyen de Aardryks gezeegend zuorden. (Nïf) Nie maar'alleen di^ Geftachten, die uit hen voortkoomen , en nem voor Stamvade houden zouden; maar in 't algemeen alt Ge/lachten van geheel het Aardryk,mt wei eenen Stamvader die ook hunne afkomt reek wen .mogten. Die, alle _ (33) zoude in hem gezeegend zuorden.., Niet zicb-zdv.e zeegenen , gelukkig agten en roemen maar gezeegend worden, Zecgcn en .Gelu ontvangen. Hoe. is d|t te verftaan ? (« Om dat het Ongeloof in deeze woprde niet wil vinden 't geen het Geloof 'er ] vindt, zo heeft het aan deeze woordc een vreemde Verklaaring gegeeven. («* Volgens fommige Jooden zou dit zo ve< «eggen : Wanneer, in vervolg van ty«. malkanderen zul willen zeegenen Z E E G E N E N. dan zal men zeggen : Zyt even zo van Godt 'gezeegend, ah Abrabapi in zynen tyd gezeegend was. Men vergelykt 'daar mede het zeggen van Aartsvader .Jakob tot dc Zoonen van Jofeph: In u zal Israël zeegènen, zeggende: Godt zette u ah Ephraïm en-Manasfe, Genef. XLVIII: eo. .Maar wat is 'er tUsfchen beide gezegdens niet een gn ot onderfcheid! (A) Daar is het: Men zal zeegenen, dc een den anderen Zeegen toewenfehen. Maar hier is het: Men zal gezeegend worden,dat is Zeegen ontvangen. (B) \Daar is het : Israël zal zeegenen ; êen Volk,'onder 't welk Ephraïm cn Manasfe van naby bekend waren. En hier zouden het dan, volgens die Vcrklaaringen moeten doen alle Gejlachten des Aardryks. En wat zyn 'er ondertusfehen niet veele Gejlachten geweest, en zyn 'er nog, die Zo een Formulier van Zeegenen nooit gebruikt hebben, noch hebben kunnen gebruiken, om'dat zy van Abraham nooit iets geweeten hebben? Gs/s) 'Men heeft daarom terechte begreepen 5 dat dit niet konne verftaan worden "van AbrahamsVexfoon, maar-Van zyn Zaad; als of Godt gezegd had: In uiuen Zaade zullen alle Gejlachten des Aardryks gezeegend zuorden. Dat het zo te verftaan zy', blykt, om dat Godt zelf het zo meer dan eens heeft uitgebreid. Eens aan Abraham,Cav). XXII: 18; r voorts nog aan Izadk, Cap. XXVI: 4, en ', ook aan Jakob, Cap. XXVIII: 14; Zo be'• o-rypt liet dc 'berügte Collins. Zie Lillen: tbal Oordeelk. Bybel - Verklaaring, D. IL - p 17__. Maar hierin doet het Ongeloof 9 hém dwaalen,'dat hy''er door veïftaat, Jooden, de natuurlyke Afftammelingen .' van Abraham. Zo dat dc an deezerwoor- I den zou weczen: Abrahams Nakóomelin\ o-cn zullen zo gezeegend en voorfpocdig 3 zYn, dat alle Volken, als zy aan iemand , veel zecgcn zullen willen toewenfehen , | zich van deeze of foortgclyke fpreekwy.' ze 'zuilen bedienen:' Godt zee gene u 'ah de | Nakoomelingen van Abraham ! (A) Maar ) hehalven', dat daar tegen ook aanloopt het n reeds opgemerkt' onderfcheid , tusfehen II iemand te zeegenen , en zelf gezeegend. te 11 worden;0$j Zö zou het ook zeer bczwaar) lyk te bewyzen zyn , dat de Zcegeii der A Jooden andere Natiën zo m de oogen ge' fc'hittèrd hebbe, dat zy daar .van zo een Formulier van 'Zccgenwcnlchen zouden » Om ,\ i} ge-  Z Ë E G E N E N, gemaakt hebben. (AA) Zo lang dc Jooden Godts ■ a'fzönderlyk eigendom zyn geweest , (a) waren hunne uitwendige voorrechten wel groot, wegens de inwoonfnge in het vruchtbaar Kanadn; maar die gingen ook van tyd tot tyd gepaard met zo zwaar treffende rampen, dat niet ligte-■ lyk eenige Natie zou gewenscht hebben, op die wyze in hunnen zeegën te deelen. (b) Groot waren ook hunne inwendige1 voorrechten : Hunner waren dedienst Godts, de Wet geeft in ge, de Verbonden , en de Beloffenisfen. Maar andere Natiën kenden daar de waard.» niet .van ; zc waren aan die onbekend. De Jooden waren eene by andere Natiën zo veriigte en gehaate Na- ' tie, dat die hun zekerlyk nooit de eere hebben aangedaan, van hen te Hellen tot een Voorbeeld van wenfchclyke Zeegeningen. En (BB) lëderd zy een van Godt Verftootcn Volk zyn geworden , in ballingfchap verftrooid over den gantfehen Aardbodem , een voctwisch , mag men zeggen, van alle Volken ,- zal niemand', noch Christen, noch Onchristeh zo ee-' nen wensch doen. Zeide nu.iemand: Het gaa u van Godt zo, als de Nakoomelingen van Abrahamft zou eer een VloekwenVh zyn , dan een Zecgenwenscli. (/3) Maar' moet men in deeze'Belofte .van Abrahams Perfoon afzien, en om zyn Zaad denken, en mag men 'er evenwel zyn natuurlyk Zaad niet door verftaan : Wat dan V Heeft Hy dan nog een ander Zaad gehad; eri wel een Zaad van die uitneemendheid , dat in hetzelve alle gefi.'achten hebben, of zouden kunnen gezeegend worden? Zeekerlyk ja. De Heere Mesfias moest, zo veel het üleesch aangaat, int dc Vaderen zyn; een Spruiten een Zaad van David, en door' denzelven , als zynde een Afftammeling van Abraham , een Zaad van Abraham. Hat die hier bedoeld zy, mag een Jood betwyffelcn, en men kan het in hem verfchoonch ; maar in een Christen zou het bezwaarlyk te verlchooncn zyn , na dat twee Apostelen het zo duidelyk geleerd hebben. Petrus, Hand. III: 25 , 16. Gy lieden, zegt hy tot de Jooden, Zyt kinderen der Propheeten en des V:rbonds, V welk Godt onzen Vaderen heeft opgericht, zeggende tot Abraham: In uwen- Zaade zullen alle Gejlachten der Aarde gezeegend worden. Godt, opgewekt hébbende zyn Kind Jefus. heeft den- Z Ë E G E N E N.- r??' Zelve n eerst tot u-gezonden, dat Hy-HliWrf zeegènen 'zoude —.Vervolgeus fchreef Paulus aan de Galatiërs , Cap. III: 8. En dé Schrift te voor én ziende, 'dat Godt de Heidenen uit den geloove rechtvaerdigen zoude, heeft te vöohcn aan Abraham het''Euangelie verkondigd. Eü welk is dat Euangelie geweest? De Apostel verklaart het 't'zelfde geweest tc zyn, 't Welk wy vinden Gen. XII: 3. In u zullen allé Volken gezeégênd worden. Dat dit gezeegend%uorden in Abraham , niet tc ventaan zy van zyn Perfoon', tóa'ar van zyn Zaad, en '(Jut dat Zaad Wét geheel -zyne NakoomèlMgfëhap zy; nhlifalleen- Christus, toont, Paulus aan ys. 16", NitzozyHfde'-'-hehftenisfèn tot Abrdhajfóïi'lsji' ffiè Zam'ë 'g'efprd'ö'ken. Hy zegt mèPfJÉftMdén^Zdü'dèn, als van veile; maar als van éénen: -Ende uweh Zaade; 't wélk is Ch'rittus. 'Dit nti zynde; Af*) Zo is dé 'vraage: Welke zyn dan.die Zeegeningen?' Lieden, die van de Waereld zyn,-zouden zich ge zeegè'n~d-)tgten, waren het Rykdommen, Eereftaat, Overwinningen , Veroveringen: Maar Christus Koningryk.is niet van deeze Waereld : De Zeegeningen 'er van zyn" van eene andere cn edeler natuur. Zulke,die deZiele verryken : Gerechtigheid, vreede en blydfchap door den Heiligen Geest. Paulus leert ons die Zeegeningen kennen in hetzelfde Hoofdftuk , Gal. III: 13 , 14. Christus heeft ons verlost van den Vloek deiWet , een Vloek gezuorden zynde' voor ons —. Op dat de Zeegeninge Abrahams tot de Herdenen koomen zoude in Christus Jefus. En' op dat wy de 1 belofte des Geests verkrygen' zouden door het geloof. Dus dan zo een Zeegen, als tegenövergefteld is aan den Vloeit der Wet , en die veroonden is met, eh voortvloeit uit dc rechtvaerdigheid des: Gcloofs. Alle- geestelyke Zeegeningen , zo als de Apostel elders zegt , Ephef. I: 3, waar mede Godt ons zeegent in den Heemel in Christus.(/3/3)Maar is het wel gefchied, dat alle Gejlachten des Aardryks in Hem zyn gezeegend geworden? Hierop dient tot antwoord: (A) Dat dit niet heeft kunnen gefchieden , ten aanzien van dc Geflachten der Heidenen, vöor dat dit Zaadm het'vleesch vérfcheen, cn , volgens de Leere van Paulus, door zynen Kruisdood den Vloek wechgenoomen had. Te vooren waren de Heidenen vervreemd van- de Verbonden d'et belofte, zynde zonder Christus, zonder Z 2 hos-  180 Z.E E G E N E N. hoope, en zonder Godt in de Waereld. Hy moest eerst de Waereld der Heidenen met Godt door zynen dood verzoenen , eer zy konden worden Medeburgers der Heiligen, Huisgenooten Godts, en Mede • erfgenaamen naar de hoope des eeuwigen leevens. (13) Dat alle Gejlachten niet te neemen zy in den uitgeftrekften zin , maar van veele en vcelerlei Gejlachten. En dan nog niet van die Gellachten in hun geheel; maar van zo veelen, als uit die Gellachten, allerlei taaien, tongen en natiën in Hem gelooven zouden. Abraham is een Vader van allen die gelooven, 't zy die zyn vit de Befnydenisfe , de Jooden , 't zy uit de Voorhuid, de Heidenen; zo veelen, als in de vottjlappen zyns geloofs wandelen, ten einde hun ook de rechlvaerdigheid worde toegereekend, Rom. IV: n , ïi. (C) Dat men dit ook niet hebbe aan te merken als iets, 't welk op eenmaal, en gelyktydig zou geleideden ; maar allengskens en by trappen. In de eerfte tyden van het Christendom heeft men dat reeds gezien ten aanzien van veele Gejlachten. Uit de Handelingen en Brieven der Apostelen is dat kennelyk. Paulus alleen had het Euangelie vervuld van Jeruzalem aan, en rontom , tot lllyriium toe, Rom. XV: 19. Hy fchreef aan die van Kolosfe, Cap. 1: 6, dat het Euangelie tot hen gekoomen was, gelyk in geheel de Waereld. Konde men in alles ftaat maaken op 't geen van de Euangelie-tochten der Apostelen gezegd wordt, hoe zy de Waereld als onder zich verdeeld hebben; hoe Petrus hebbe gepredikt onder de Jooden, ook in Syrië en Egypte; Johannes in Klein -Aftë; Andrcas in Muskovië; Mattheus in Abysftnic; Judas Tbaddéus in Armenië, en anderen elders: Dan zou dit nog nader kunnen blyken. Ondertusfchen is dit zeker, dat het Euangelie al vroeg wyd en zyd is uitgebreid, en veele Gejlachten in Christus zyn gezeegend geworden. Juftyn de Martelaar zegt tegen Trypho:„'Er zyn „ geene gedachten, 't zy Grieken, 't zy Bar„ baaren, onder welken in den naame van „ den gekruifigden Jefus geene gebeden en „ dankzeggingen worden gedaan aan den ,, Vader, den Maaker aller dingen." Teriulliaan zegt, dat 'er onder de Mooren, en de uiterfte grenzen van Spanje, onder de menigerlei Natiën in Gallië, in de binnenfte gedeelten van Britanii gevonden ZEEGENEN. wierden, die zich beleeden Onderdaanen te zyn van Christus. Hieronymus fpreekt 'er ook met ophef van. „ De Armeniër „ legt het pylkooker af. De Hunnen lee,, ren het Pfalmgezang. De koude Sky„ then gloeijen van Geloofs-yver, en de „ gceXcGethen draagen de tenten der Ker„ ke om." Het' is waar , dat 'er nu nog veele Gedachten des Aardryks zyn, die Christus nog niet kennen als dat gezeegend cn zeegenend Zaad van Abraham, waar in alleen men kan gezeegend worden met die Zeegeningen, waar by de ziele leeft: Maar 't geen nu nog niet is, zal evenwel eens gefchieden. De Volheid der Pleidenen zal ingaan, Rom. XI: 25. De Heidenen zullen nog eens vraagen na den wortel Ifaï, die ook het Zaad Abrahams is, welke ftaat tot een baniere der Volken, en ondervinden, dat deszelfs ruste heerlyk is, Jef. XI: ie. De nu nog verrtokte Jooden zullen zich nog bekeeren , en vreezende koomen tot den ÜEERE, en tot zyne goedheid, Hol'. III: 5. Wanneer alle Koningryken der Waereld' zullen geworden zyn onzes Godts cn zynes Christi, dan zal het zyn: Gezeegend zy myn volk de Egyptenaars, en de Asfyriërs het werk myner handen, en Israël myn erfdeel: Want de HEERE der Heirfchaaren zai ze zeegenen, Jef. XIX: 25. ZEEGENDEN (En zy) Rebekka, en zeiden tot haar ; $ Onze Zuster , wordt gy tot duizend Millioenen, en uw Zaad bezitte de Poorte zyner haaters 1 Genef. XXIV: 60. Van oude tyden af waren goede Vrienden gewoon, malkanderen Zeegen toe te wenfchen by het onderneemen van een verre reize. Izadk zeegende zynen Zoon Jakob , toen die zou vertrekken na Mefopotamiê, Genef. XXVIII: 1. Ook by het aangaan van een Huwelyk. De Oudften en het Volk van Bethlehem juichten Bedz toe,toen hy zich met Ruth in den Egt begaf: De HEERE maake deeze Vrouwe , die in uw huis komt, als Rachel en Led —, Ruth IV: 11. Het een en het ander had hier plaats. Rebekka ftond zo daadlyk te vertrekken , om dc Bruid en Vrouw te worden van Izadk,aan wien zy reeds verloofd was. By deeze geleegenheid zeegenden zy haar , Vader , Moeder , en verdere Bloedverwandten. Men kan wel denken, dat alle de Huisgenooten , Maagen en Vrienden thans byéén zullen geweest zyn,  ZEEGENDE N. zyn, om Rebekka, die zy waarfchynlyk nooit wéér zien zouden, te zien vertrekken, en het laatfte vaarwel toe te wenfchen. Waarfchynlyk zal het Laban geweest zyn , die het woord voerde , en zynen, en aller anderen hartelyken wensch dus uitboezemde: ó Onze Zuster — ! Zo konde hyhaar met recht noemen, want hy was haar Broeder. Uit den naam der anderen mogt hy haar zo noemen. Hadden die op haar zo eene betrekkinge niet door de geboorte , zy was hun evenwel van wegens de liefde, welke zy haar toedroegen als eene Zuster. By de Hebreen werden Neeven en Nigten ook wel Broeders en Zusters genoemd; (3) De Zeegenwensch was : Wordt tot duizend —. (XN) De Zeegenwensch bepaalt zich tot twee dingen. (V) Vooreerst, tot eene ongemeen talryke vermenigvuldiging van de geenen , die uit haar oorfpronglyk zouden zyn : Wordt tot duizend Millioenen. De kinderen zyn een erfdeel des HEEREN, en des Buiks vrucht is eene belooning. Zo dacht men oudtyds. Kinderen en Kindskinderen rontom .zyweto/è/geplaatsttezien, als Olyfplanten , werd voor een grooten Zeegen gehouden. Weinigen denken thans zo. Met twee of drie Kinderen zou men zich ten volle vergenoegen. Mooglyk zyn 'er, die , fchoon niet afkeerig van het Huwelyk, liefst geene Kinderen zouden hebben. Dc reede daar van zal ten grooten deele hier in geleegen zyn: De leevenswyze is thans anders en meer kost- , baar. Dat maakt het voeden en opvoeden < van veele Kinderen meer bezwaarlyk. De ; leevensftanden zyn ook zeer verfchillen- ] de, en om aan elk zyner Kinderen eenen ; ftand te bezorgen, valt dikwils moeijelyk. ] Oudtyds was dat zo niet. De leevenswy- 1 ze was zeer eenvouwdig, en daarom 1 gantsch niet kostbaar. Van de Kinderen,. ^ wat grooter geworden zynde, hadden de a Ouders meer dienst dan bezwaar. Zy \ hielpen hen in den Landbouw en Vee- z hoedery , waar in destyds der menfchen c grootfte bezitting en inkpmften beftonden. d Jakobs Zoonen weidden dé kudden van hun- n nen Vader te Dothan, Gen. XXXVII: 17. b De zeeven Dogters van Jethro, die een t Priester was in Midian, drenkten de kud- d de van haaren Vader, Exod. II: 16. Mofes ï hoedde de kudde van zynen Schoonva- h Z E E G E N D E N. iSi der, Exod. III: 1 ; en Elifa ploegde zyns Vaders akker, 1 Kon. XIX: 19. De Aarde was toen zo fterk nog niet bevolkt. Wierd iemands huisgezin te talryk , hy vondt welhaast eene andere Landftreek , waar in hy zich konde te nederflaan, en uitbreiden. Konde het Land een geftacht niet langer draagen, om faamen te woonen, 't zou thans zo gemaklyk niet meer gaan, als ten tyde van Abraham, dat de een tot den anderen zou zeggen : Is niet het gantfche Land voor u open P Scheid u toch van my, Genef. XIII: 6, 9. Inzonderheid hadden de Patriarchen reede, om te wenfchen na een talryk kroost en nagedacht, om dat zy de belofte hadden, dat uit hun een Volk zou voortkoomen, 't welk Godt zou hoog zetten boven alle andere Volken, en uit hetwelk ten eenigen tyde zou opftaan dat Gezeegend en ^Zeegenend Zaad, waar in alle Gedachten des Aardryks zouden gezeegend worden, 't Was dan, naar de denkwyze van dien tyd, een groote Zeegen , die Rebekka werd toegewenscht. Ging het naar wensch , dan zou zy haaren Izadk niet maar zyn als een vruchtbaar e Wynflok aan de zyden van zyn huis; dan zou zy niet maar worden een blyde Moeder van veele Kinderen .■ Maar zy zou worden de Stam-moeder van 2en beroemd Volk, 't welk men zou tellen by duizenden en tienduizenden, de luizenden verdubbeld. O») Hy voegt 'er jy: Uw Zaad bezitte de Poorte zyner haa~ 'ers. Eer de Nakoomelingen van Rebekka/ :en zo talryk Volk zouden geworden zyn» :ouden 'er eenige eeuwen moeten verloo>en. Dan zou de Waereld meer bevolkt lyn. En wanneer het zich dan in een ^and zou willen ter neêr zetten en uitleiden, zou het niet kunnen misfen, of iet zou van deBewooners van zo een Land ehaat, en vyandelyk tegengeftaan , of angcvallen worden. In zo een geval /enfehen zy dan, dat haar Zaad de Poorte. yner haaters mogt bezitten; derzelver Steen in neemen en in bezittinge hebben, en at het daar aan onderhoorig Land ook ïogt onderworpen zyn aan het Rechtsgeied van haar Zaad; want men zat oudfds ten gerichte in de Poorte. Men zie van eeze fpreekwyze onder den tytel van OORTE in des VI. D. a. St. p- 221. >l> (3) Maar daar deeze Zeegenwensch Zj zo  rfo ZEEG E N D E N. zo volkoomen overéénftemt met Godts Zeegen-belofte aan Abraham: Ik zal u tot een groot Volk maaken, Genef. XII: 2. Ziet op na den Heemel, en tel de Sterren, indien gy ze tellen kunt : Zo zal uw Zaad zyn, Cap. XV: 5. Ik zal uw Zaad zeer vermenigvuldigen, als de Sterren des Heemels, en als het Zand, dat aan den oever der Zee is: En uw Zaad zal de Poorte zyner Vyanden erflyk bezitten, Cap. XXII: 17. Zo zal men zich mooglyk des verwonderen. Maar de reede is by dc hand. EÏÏèzer heeft niet alleen verflag gedaan van Abrahams groote bezittinge, vs. 35. 't Welk ook genoeg bleek uit de kostbaare gefchenken , die hy aan Rebekka, en aan haaren Broeder en Moeder uitdeelde, vs. 53. Maar, om de jonge Dogter, en haare Ouders en Maagfehap te gereeder te doen bewilligen in het voorgellaagen Huwelyk , zal hy zekerlyk ook verhaald hebben, hoe groote Beloften Godt aan Abraham, met betrekkinge op Izadk , gedaan hadde. Dit zo zynde, zo moet deeze Zeegenwensch worden aangemerkt als eene herhaaling van Godts belofte , wenfehender wyze gedaan, in vertrouwen, dat Godt, die in zyne beloften nooit feilt, dezelve Ja en Amen zou maaken. Dit is ook alzo gefchied. Israël, 't welk uit Rebekka zyner oorfprong had , was aan weerbaare Mannen , boven de twintig jaaren oud , zes maal~honderd duizend fterk,'behalveii dc Vrouwen cn Kinderen. En toen Davit het Volk had doen tellen, bevond men dat 'er in Israël acht honderd duizend wa ren en in Juda vyf'honderd duizend: AL LE STRTDBAdKE MANNEN, die he Zwaerd uittrokken, 2 Sam. XXIV: 9. Ei uit het veroveren, en in bezit neemen ei in bezit hóuden van Kanadn, en het va: daar verdryven van deszelfs oude Bewoc neren, hoe vinnigen tegenftand die 00: booden, is ten overvloede gebleeken, ds B.ebekkd's Zaad ook bezeeten heeft de Poon zyner haateren. ZEEGEND. (Ik zal tl niet laaten gaar, ten zy dat gy my) — En Hy zeegende hei aldaar, Genef. XXXII: a6*> cn 29!'. Wel een1 naare Nacht voor Jakob.' Een alle: zorglykfte nacht ! Een vergramde Broi der, aan het hoofd van een talryke rfli nigte, was in vollen aantocht. Bcducl voor zyne komst, had'hy zyne Vrouwen ZEEGEND. Kinderen cn all' zyne haave doen trekken' over de becke jabbok. Hy alleen was aan deeze zyde gcbleeven. Hier werd hy op het Onverwachtst aangevallen door eenen Man, die met Hem worftelde. Geen Man van de Aarde; maar uit den Heemel: Een Engel, volgens Hof. XII: 5. Maar geen gefchaapen, maar een ongefchaapen Engel; de Zoon van Godt. Jakob werd zo volkoomen overtuigd, dat het eeii Godtlyk Perfoort was, dathy, na het eindigen van deezen firyd, aan deeze plaatfe den naam gaf van Pniël, zeggende : Ik hebbe Godt gezien van aangezigte tot aangezigt , en myne ziel is gered geweest, vs. 30. (K) Tot deezen Godtlyken Wordelaaf zeide Jakob: Ik zal u niet laaten gaan, ten zy, dat gy my zeegend. (XX) Ik zal u niet laaten gaan. Vreemde taal ! Zal iemand Godt zien en leeven P Met Godt worftelen y en niet onderliggen ? Zal een Mensch zeggen: Ik zal u niet laaten gaan, als had hy het in zyne magt, om Hem te kunnen houden, die de ftrengen van den Oriön los maakt, en de lieflykheeden van het Zeevengeflernte bindt, naar zyn welgevallen. Maar deeze Man had het Jakob reeds gewonnen gegeeven. Niettegenilaande het groot voordeel, dat Hy reeds op hem verkreegen had , door het gewricht zyner heupe te verwringen, vs. 25, had die evenwel ver- • zocht, Jakob wilde hem laaten gaan, vs. 26*. Men denke ook niet, dat Jakob dwaas ge- ' noeg' zou zyn geweest, om zich in te beel- , den , Hem, zynes ondanks, vast te kun- ■ nen houden. Alleenlyk wilde hy'er me- • de te kennen geeven hoe ongaerne hy hem f zou laaten heenen gaan. Gelyk van de 1 twee Difcipelen wordt gezegd, dat zy Je1 fus dwongen, om te Emmaus met hun in 1 te keeren, en te blyven; Luk. XXIV: 29, - naamelyk, door aanhoudend en vriendec. lyk verzoeken: Zo zal ook Jakob op'die t zelfde wyze getracht hebben, zynen Godte lyken Tegenftander te beweegen, om by hem te blyven : (Althans Hofea fchryft , hem weenen en fmeeken toe, Cap. XII: 5.) «■ Ten minften zich^uit zyne armen niet los k te wringen: (DD) Ten zy Hy hem alvoorens •- had gezeegend. -Zou Jakob dat wel met zo :- veel aandrang begeerd hebben , had hy :- deezen Man üegts voor een Mensch, of it Engel gehouden ? Die mogen Zeegen wen, fchen, maar zy kunnen dien niet geeven. Het  Z E'E G E N D. Het is Godt alleen, die den Zeegen en het Leeven kan gebieden., Jakob wist dan, dat het Godt was, met wien hy te doen had, en daarom was hy 'er zo op gefteld, dat Hy hem zeegende. Van Hem gezeegend zynde , zou hy Effiu gerust durven afwachten. Wat zal iemand vermogen tegen eenen Mensch, dien Godt gezeegend heeft. Maar zonder dien zeegen ftelde hy zich alles kwaads voor; te meer, daar hy nu, wegens de verlamming zyner heupe, nog minder, dan, ooit . in ftaat was, om tegenweer te bieden. Reede . genoeg voor Jakob om te zeggen : Ik zal u niet laaten gaan, ten zy dat gy my zeegend. (3) Hoe werd dat by Godt opgenoomen V Laakte Hy het ook als eene. al te ftoute vrymoedigheid? Neen! Godt mag het wel zien, dat de zynen by Hem fterk aanhouden. Veele Heiligen hebben op Hem gezien; zy hebben Hem aangeloopen als een IVaterftroom , en hunne aangezigten zyn niet fchaamrood geworden , Pf. XXXIV: 6. Jakobs begeerte werd dan ook ingewilligd. . AlManftonds zeegende hem de HEERE, door hem eenen liernaam toe te voegen van onverwelkbaaren roem. Uw naam zal voortaan niet meer Jakob heeten, maar Israël; Want gy hebt u Vorftelyk gedraagen met Godt en menfchen, en gy hebt overmegt, vs. 2,8. Jakob was hier niet mede te vreeden, maar weeg na zynen naam, vs. n)K 't Zy uit nieuwsgierigheid ', 't zy uit eene in hem oogenbliklyk opkoomende twyffelinge,of het waarlyk een Godtlyk Perfoon mogt zyn, die zyn Vorftelyk gedrag jegens Hem zo roemde. Dan hier in was dé HEERE hem niet te wille." Hy had 'er evenwel den zozeer begeerden Zeegen niet mede verbeurd. Godt draagt de zwakheeden der zynen. Want, voorens van hem wech te gaan, zeegende Hy hem. ■ Met welk eenen Zeegen, ftaat niet uitgedrukt. Jakob vreesde voor Efau. De Zeegen zal dan in de eerfte -plaatfe zekerlyk gediend hebben, om hem gerust te.ftellen : „ Vrees niet Jakob, want ik ben met u. Zyt niet verbaasd-, „ want ik ben uw Godt. Ikfierke u, ook „- helpe ik u. De fehaduwe myner recii,, terhand is over u uitgebreid; . Ik „hebbe Efau zynen wrok reeds doen „■vergeeten. Als hy komt, zal hy u te i, gefnoete-4oópen ,■ om den hals vallen, „ en u met een ;kus zyne broederlyke lief- ZEEGEND.' 183 „ de verzeegelen." Zo mag men denken, om dat dat de groote zaak was, daar Jakob om gebeeden had, vs. 11 en 12. En 0111 dat zyn gebed ook behelsde eene cnnnering van Godts Zecgen-belofte, voorheen aan hem gedaan , zo map- men vermoeden, dat Godt die nu , ter°zyncr volle gerustftellinge, plegtig zal herhaald hebben: Ik ben de HEERE —. Dit Land zal ik u geeven, en uwen Zaade —. Ik ben met u: Ik zrd u behoeden overal, waar gy heenen trekken zult *U, Ik zal u niet verlaaten , tot dat ik zal gedaan hebben '* geen ik totu gefprooken heb, Gen. XXVili: 13—1-5. Deeze Zcegen ftrekte dan tot een bewys van Jakobs Zeege, dat hy overmogt had. Doch niet door kragt en geweld: Maar, gelyk de Propheet zegt, door weenen en fmeeken, Hof. XII: 5. ZEEGENDE (Ende hy) Jofeph; cn zeide: De Godt , voor wiens aangezigt myne Vaders, Abraham en Izadk gewandeld hebben; die Godt, die my gevoed heeft , van dat ik was tot op deezen dag. De Engel, die my heeft verlost van alle kwaad, zeegene deeze Jongers, en dat in hun myn naam genoemd worde, en myner Vaderen Abrahams en Izadks naam, en dat zy vermenigvuldigen als Visfchen in menigte in het midden des Lands, Genef. XLVlff: 15, 16. (N) Wy befchouwen 't geen Mofes aanteckent van Vader Jakob. (tfx) Jakob , door Ouderdom duister geworden van oogen, vs. 10. Maar inwendig verlicht door den Geest der Propheetie, wilde, eer hy ftierf, (hy merkte, dat zyn einde fterk naderde) de twee Zoonen van Jofeph zeegenen , vs. 9. Jofeph ftelde ze voor zyns Vaders aangezigte, en na dat die zyne handen, kruifelmg over malkanderen, op hunne hoofden gelegd«-had,zo dat zvne Rechterhand lag op het hoofd van Ephraïm, die tegen over zyne flinkerhand ftond; en zyne.flinkerhand op het hoofd van Manasfe , die tegen óver zyne rechterhand ftond, vs. 12—14. Zeegende hy Jofeph. Doch niet in zyn Perfoon , maar in zyne Jongers. Jofeph zou in 't vervolg mede zynen Zeegen ontvangen, wanneer Jakob , liggende op zyn -fterfbedde, elk eenen zyner twaalf Zoonen in 't byzonder aanfpreeken en zeegenen, zoude , Cap. XLIX: 22—16. Maar dit wordt.hier een Zeegenen van Jofeph .genoemd, om-dat het ter byzondere lie£»  184 Z E E G E N D E. liefde van Jofeph was , dat hy deszelfs Zoonen voor de zynen aanneemen, en als de zynen zeegenen wilde. Om dat ook Ouders zich gezeegend agten in den Zeegen hunner Kinderen, gelyk zy, in tegendeel, zich gevloekt moeten reekenen in den Vloek hunner Kinderen. De Vloek van Kanadn was de Vloek van zynen Vader Cbam, Genef. IX: 22. Verg. vs. 25. (33) Laat ons nu zien, hoe Jakob Jofeph, of eigenlyk 'deszelfs Jongers zeegende. O») Hy beveelt ze der hooge gunst van pharaö den Koning niet aan; maar hy verheft zyn biddend en zeegenend hart tot Hem, die in den Heemel woont, wiens gunst oneindig meer is, dan van alle Koningen der Aarde. (**) In erkentenisfe, dat Godt is de Vader der lichten, van wien alle goede giften en volmaakte gaaven afdaalen , zo vestigt zich het oog zyner ziele op Godt; den alleen-waaren Godt: CA) Op wien zyne Vaders Abraham en Izadk eene zo naauwe betrekkinge gehad hadden; die , als zyne Bondgenooten en Vrienden, voor zyn aangezigt gewandeld^ dat is, Hem met diepen eerbied gediend, 35- 'r Is waar, dat, by eene laatere telling, de Stam van Manasfe ruim 20000 fterker werd bevonden, Num. XXVI: 34 en 37. Misfcliien, om dat die van Ephraïm, by het inbreeken van deeze en geene plaa-gen, het zwaarfte verlies geleeden had: Mofes moest evenwel voorzien hebben , dat die Stam het naderhand weêr in talrykheid zou winnen; want in zynen laatften Zeegen fprak hy van de tien duizenden van Ephraïm, en flegts van de duizenden van Manasfe, Deut. XXXIII: 17. (£) Ten aanzien van den Voorrang. Want Ephraïm voerde de Banier, onder welke Manasfe en Benjamin zich moesten leegeren en optrekken, Num. II: 18—24. (v) Ook van Voortreffelykheid. Schoon uit Manasfe ook groote Mannen zyn voortgekoomen , als Gideön, Jephta en andere: Uit Ephraïm was evenwel Jofua, Mofes Staats- en Ampts-opvolger; en naderhand Jerobedm, de eerfte Koning en Grondlegger van het Ryk der tien Stammen,'twelk vervolgens ook naar die Stam, als de Koninglyke , meermaals Ephraïm wordt genoemd, als Jef. VII: 2. XI: 13. XXVIII: 1, Hof. V: 9, 11—14. VI: 4. VII: 8, ii. en elders. (ï) Ook van de Bezittingein Kanadn : Want, fchoon het Stamdeel van Manasfe grooter was, had het evenwel dat ongemak , dat het gefplitst en verre van - een geleegen was. De eene helft van die Stam had haar deel aan deeze , cn de andere aan geene zyde der Jordaan, en dan nog lagen de Stamdeelen van Zebulon cn Isfafchar tusfehen beide. Zie de Der.'e Landkaart Van Bachiene. (33) Twee Aanmerkingen zyn hier by te maaken: («) Voor eerst, dat hier de Voorrang wordt gegeeven aan den Jongften. Menigte van voorbeelden vindt men daar van in den Bybel. Sem werd begunftigd boven Japbet; Abraham boven Nahor , Izadk boven Ismaël, Jakob boven Efau , Mofes boven Adron, en David bstven alle zyne Broeders. Godt heeft daar mede willen toonen, dat, fchoon hy, ter bewaaringe van de goede orde, naderhand eene Wet gaf ten voordeele der Eerstgeboorene Zoonen, Deut. XXI: 17, Hy evenwel aan geen rang, of waer-  z e e g e n e. waerdigheid gebonden is , maar volkoomen vry is in het uitdeelen zyner gunfte. (fl) Ten tweede, dat hier, door Godts beftuur, door Jakob de voorrang wordt gegeeven aan Ephraïm, en die Stam evenwel in laatere tyden zich 1'chandelyk jegens Godt vergreepen heeft in Afgodery, en veele andere Godtloosheid. Dit kan ons leeren , dat Godt ook zyne gunften niet uitdeelt naar een vooruit gezien beeter beftaan van den eenen boven den anderen ; maar dat Hy ook daar in handelt naar zyn geheel vry en onafhanglyk welbehaagcn. Hy fchenkt zyne Genade wel eens aan eenen Lasteraar en Vervolger zyner Gemeente , gelyk Paulus was voor zyne bekeering, op dat het vrye en het groote zyner Genade zich te klaarer voordoe. Hy fchenkt zyne tydelyke Zeegeningen wel eens aan zulken, die ze 't ondankbaarst beantwoorden, op dat zy naderhand, als Hy ze ftraft, te minder te verontfchuldigen zouden zyn. ZEEGENE (De HEEREj u, en be. hoede u ! De HEERE doe zyn aangezigt over u lichten, en zy u genadig ! De HEERE verheffe zyn aangezigt over u , en geeve u vreede, Num. VI: 24, 25,, 26. Dit was het woordelyk Voorfchrift van Zeegènen, 't welk Godt aan de Priesteren gaf, waar mede zy des HEEREN naam op zyn Folk leggen, en hetzelve zynen Zeegen toebidden moesten, vs. 22, 23, 27. De Christen Uitleggers zyn van ouds in het begrip geweest, en zyn het nog, dat de drievouwdigc herhaaling van den naam HEERE zie op de Drie Perfoonen in de aanbiddelyke Drieëenheid. Het zou van den Vader zyn, als 'er gezegd wordt: De HEERE zeegene u,en behoede u! Het tweede van den Zoon: De HlLERE doe zyn aangezigt over u lichten, en zy u genadig! Het derde van den Heiligen Geest: De HEERE verheffe zyn aangezigt over u, en geeve u vreede! Men weet ook aan de woorden zo eene verklaaring te geeven, dat die welvoeglyk aan- ' duiden het fchenken van zo een goed, als : aan elk eenen deezer Perfoonen in 't by- 1 zonder wel het meest eigen is. Veel is < over deezen Zeegen gefchreeven. Behal- 1 ven de gewoone Uitlegger der Boeken van j Mofes-, en de- Predikaatfiën 'er over, die in > den vierden Druk der Naam-rolle opgegee- i ven zyn , kan men ook 'er van leezen, 1 zeegene. ï87 Lampe Genade-Verbond D. III. Hoofdft, VUL §. 2—. p. m. 424—. Die der Latynfche taaie kundig zyn, kunnen ook raadpleegen Fr. Fabricii Orator. S. Disfert. VI. p. m. 259 . Als mede Joh, Conr. Hottingeri, Disfert. infert. Thefaur. Nov. Theolog. Philolog. P. I. p. 493 —. Van de Plegtigheeden, by het uitfpreeken van deezen Zeegen waar te neemen, naar het berigt van Oudheid-kundige» , zalmen by den laatstgenoemden het een en ander vinden §. XVIII. et XX. De Bedenkingen van den Heer Herm. Brunings over deezen. Zeegen hebben veel byzonders. Men vindt ze in den Bundel van Godtgel,—Oeffen. D. X. p. 307—. Voor de geenen, die dat Werk niet bezitten, zal ik het voornaamfte 'er van mededeelen. Hy wil deezeit Zeegen hebben opgevat als een Propheetifchen Wensch, of' Belofte. Volgens hem zouden de woorden te vertaaien zyn, niet wenfehender wyze; maar in den toekoomen» den tyd: De HEERE ZAL u zeegenen, en ZAL u behoeden . En, daar, zyns er- agtens, alle de Beloften Godts, aan zy* Oude Volk gedaan , gevoeglyk kunnen gebragt worden tot drie Clasfen , zo dat fommige zien op de dagen des Ouden Testaments, voor de Komst van den Mesfias ; andere op het ■begin van 't Nieuwe Tes-' tament; en andere op 't laatfte der dagen , wanneer dat nu van Godt verftooteii Volk weêr zal aangenoomen worden ; zo zou in deezen Zeegen te vinden zyn de1 wortel en voornaame inhoud'.van alle die beloften. (X) Met opzigt op de Huishou» dinge des Ouden Testaments, is het: (JWO Jehovah zal u zeegenen, (m) Eensdeels, grootelyks Vermenigvuldigen, als de Sier» ren aan den Heemel, het Stof der Aarde, de Visfchen in menigte, volgens de Belof:en aan Abraham, Izaak en Jakob gedaan, [n Godts beloften ziet het woord Zeegenen hkwils op de vermenigvuldiging, Genef. [; 22, 28. XXII: 17. &c. Hoe ftipt is dit zervuld. Na den Uittocht uit Egypte waren 'er zes honderd duizend weerbaare Manïen; ten tyde van David waren 'er vyftien bonderden zeventig duizend, en toen waren le Stammen van Levi en Benjamin nog net eens geteld geworden, 1 Chron. XXI: ], 6. (18) Andersdeels u zeegenen, door u e geeven het gezeegend Land Kanadn, :n uwen arbeid in, en inkomften van dat Aa a Land  i88 ZEEGENE. Land rykelyk te zeegenen, (y) Eindelyk, door t' eenigen tyd in dat Land uit het midden van u te verwekken dat Zeegenend Zaad van Abraham, waar in gy, en alle Gedachten der Aarde zullen gezeegend worden. (33) Hy zal u behoeden , 01 bewaaren , ora , ten trots van den nyd en vyandfchap van zo veele andere Volken, die gaerne hunnen naam van onder den Heemel zouden hebben uitgeroeid, Hem te zyn tot een afzonderlyk eigendom , de roede zyner erffenisfe , en de kudde zynes Volks, tot dat de Mesfias zou gekoomen zyn, en dus geheel den tyd , geduurende de Oude Huishoudinge. Zo lang moest Israël eenen naam en plaats hebben onder de Volken , beftuurd door zyne eigene Overheeden, en naar zyne eigene Wctten, en dus het Voorwerp blyven van des HEEREN byzonder opzigt en bewaaring. (-3) Ten aanzien van het begin, of de opening der Nieuwe en beetere Huishoudinge is het: Jehovah zal zyn aangezigt aan u d»en lichten; en Hy zal u genadig zyn. Men denke om dien Jehovah, Godts Zoon, die de Engel zyns aangezigts is, die op dat Volk eene zo naauwe betrekking had. 0 Hagg. II: 6. (XX) Omtrent het eerfte Lid is dan aan te merken: («) Dat de fpreekwyze van het aangezigt tot, of over iemand'te verheffen, twee dingen kan te kennen geeven. («<0 Eene uitneemende ontdekking van de gunftige Tegenwoordigheid in een byzondere trap en maate.(ffl') Eene vernieuwde Openbaaring van die Gunst na voorgaande verwydering en toorn. (£) In beide die Opzigten kan Godts Geest gezegd worden, in 't laatfte der dagen zyn aangezigt over Israël te zullen verheffen. («*) Naardien Hy dan zyne gunftige Tegenwoordigheid op eene uitmuntendfte wyze aan en onder dat Volk zal openbaaren, door het kragtdaadig te bewerken tot Bekeering, vertoond in het leevendigmaaken van de veele dorre Doodsbeenderen in eene groote Valleije, Ezech. XXXVII. (jSjS) Om dat dat dan zal gefchieden na eene voorgaande lange Verwerping. Om dat zy Hem, door het mishandelen van Christus, en het lasteren zyner Wonderen , fmerte hadden aangedaan , was Hy hun tot Vyand geworden , en had zyn aangezigt voor hun verborgen : Maar dan zou Hy met zyne hart-  ZEEGEN. feartvcranderende, en zielvervrolykcnde werkingen bcftendig onder hen blyven woonen. (33) Het ander Voorftel is: En Ply zal uw vreede zetten. (») Men neemc hier het woord Vreede in zyne volle ruimte: Vreede met Godt, met het eigen geweeten , met de fchepfelen •, rust van openbaare Vyanden. Volgens de Propheeten zal Israël in de laatfte dagen allerlei Vreede genieten ; (/3) ja! beftendig bezitten. Dit ligt duidelyk in het grondwoord OiV*, in de buiging van Hiphil, zo als het hier voorkomt,opgeüooten, als ' 't welk eene zetting en beftendige daarftelling aanduidt. (ZieSchuhens in Jobum Cap. XVIP 3.) Eene aanmerking, die veel aanleiding geeft om te denken, dat deeze Zeegen behoore tot het laatfte der dagen, ■ als wanneer 'er eerst een beflendige Vreede < zal zyn voor de Kerk,en voor Israël, als- ( dan veréénigd met de. Kerk, Ezech. ] XXXIV: 25 — en XXXVII: 26 —. Onze ! Schryver zegt, dat hy niet weet zo eene 1 gedachte over deezen Zeegen by iemand ; gevonden te hebben, en wy gelooven hem. . Hy zou 'er anders eenige aanleiding toe 1 hebben kunnen ontvangen door den groo- 1 ten Coccejus, die over Pf. LXXX: 4, dus 1 fchryft: „ Qua Eenediliio , feil. Num. ( VI: 25 , ut mihi videtur, omne tempus 1 „ Israëlis comprehendit; temjjus videlicet j „ exfpe&ationis, et Redemtiunis, et danda 1 „ hareditatis mundi. — 2 ZEEGEN QZiet! Ik ftelle u lieden heeden \ voer) en Vloek. Den Zeegen; wanneer gy e hooren zult na de geboden des HEEREN U uwes Godts, die ik u heeden gebiede. Maar a den Vloek; zo gy niet zult hooren na de ge- h boden des HEEREN uwes Godts, en afwykt b van den weg, dien ik u heeden gebiede, om z andere Goden na te wandelen , die gy niet e gekend hebt, Deut. XI: 26, 27 , 28. In h deeze zeer nadenklyke woorden , heeft o men; (X) Eerst te letten op het algemeen A Voorftel van den Godts-man Mofes. (XK) n Ziet! Zo heft hy aan, om het Volk tojt ft luisterende aandacht te wekken: „ Hoort ei ,, na my, gy Kinderen Jakobsl Zettet uwe IV „ harten op alle de woorden, die ik heeden m onder u lieden betuige! Ware het in my- zt „ ne magt, ik fchreef ze met eene yzeren 1 dt „ grime , met de punt eens diamants ni n in de tafelen van uwer aller harten." (I Z'EEGEN, Ziel! (32) Ik ftelle u lieden heeden voor—. (*) •>•> Ik, die nu, finds omtrent 40jaaren, „ uw Leidsman, Leeraar en Voorbidder „ ben. Ik, nu omtrent 120 jaaren oud, „ genaderd tot aan den mond des grafs, „ die binnen kort ftaa opgeroepen te wor„ den, om aan uwen en mynen Godt ree„ kenfehap te geeven van myne Ampts„ bedryven. Ik, die met u niet zal mo„ gen gaan over dc Jordaan, maar die „ voer zie, dat gy bet na mynen dood ver* „ derven zult', maar die, om my aan geen „ pligt-verzuim fchuldig te maaken, niet „ wil nalaaten u te vermaanen, zo lang „ ik nog in deezen tabernakel ben''' lk (p) 'lelie u heeden voor Zeegen en Vloek. (««) Zeegen en Vloek. Hoe verfchillen de denkjeelden, die deeze woorden iir ons vervekken. (A) 't Zal noodig zyn, dat men 73x1 elk iets zegge. (AA) Zeegen 11 uit al lat goede in zich op,' in welks genot de nensch zich gelukkig agt. Maar naar s Menfchen tweederlei leeven, is 'er ook :en tweederlei Zeegen. (a) 'Er zyn Geeselyke Zeegeningen. Zulke , waar by de Ziele leeft,en als met fineer en vetheid wordt verzadigd; waar door haare Jthaikamers oorden vervuld met duuragtig goed en se • echtigheid. Die behooren tot het goede-van rodts Uitverkoorenen. Van die fpreekt de Vpostcl , Ephef. I: 3. (b) 'Er zyn ook Jgchaamlyke, die het tydelyk leeven verangenaamen. Ten aanzien van Israël ouden die, na dat het in Kanadn zou geoomen zyn , voornaarnelyk beftaan in en lang, en daar by genoeglyk en gerust -even. (aa) Genoeglyk door het genot van lies goeds: Gezeegend in de Stad, en op •t Land; gezeegend in de vrucht hunnes dks, hunnes lands, cn hunner beesten: geregend in hun in- en in hun uitgaan. Met 211 woord, in al het werk, waar aan zy tnne handen ftaan zouden, (bb) Gerust 3k: Dat zy, onder de befcherminge des lmagtigen, zich te ilaapcn zouden kunm ncderleggen zonder vreeze voor ver-: hrikkinge. Dat, wat vyandige raad1 aanllagen ook tegen hen mogten geleed worden, geen kwaad zou kunnen ideren tot hunne tenten. Kortom, verf4igd met het vette der nieren der tarwe, grendelen hunner Poorten fterk, en hun~ Landpaalen in Vreede. Hier aan is IB) Vloek tegenövergefteld. Een woord , Aa 3 'twelk  ï oo * z E E G E N. z e e g e n. !t welk in zich opfluit al wat kwaad heet, ons van Godt wordt toegezonden in zynen toorn, en ons het leeven bang en bitter maakt, (a) Tot den Geestelyken Vloek behoort alles, 't geen men tot onze natuurlyke verdorvenheid brengen kan ; vooral de wroegingen van een befchuldigend en veröordeelend geweeten, die wel eens zo prangen kunnen, dat men de ver-worging wel zou kiezen boven het leeven, en den dood, meer dan zyne beenderen; en eindelyk de helfche verdoemenis. Waarom ook de daar toe Veroordeelden Vervloekten ' genoemd worden, Matth. XXV: 41. (b) Veele zyn de kwaaden, die onder den Ligcbaamlykcn Vloek te begrypen zyn. (aa) Teering, koortfen , en vuurigheid. Hitte, droogte, brandkoorn en honigdauw. Pestilentie onder de Beesten ; de Pestilentie , de karbonkel, en *t gantsch bitter verderf onder de menfcheni Verderflyke Oorlogen, die het Land verteeren met zyne inkomften, menfchen-vleesch eeten , en menfchen-bloed llorpen. (bb) Daar, ten aanzien der Jooden nog , als een zwaarfte Vloek, moet bygcvoegdworden de Verbanning uit hun Land , het vruchtbaar Kanadn, en Ver/lrooijing in vreemde Landen ; dienstbaarheid aan vreemde en wreede Heeren, zo dat zy , dag en nacht in vreeze, en hunnes leevens nooit zeker , des avonds zouden zeggen : Och of het morgen •ware! En des morgens: Och dat het avond •ware! Van wegen bet gezigt hunner oogen, enden fchrik hunnes harten, Deut. XXvill: 64—67. Den Geestelyken Zeegen 'en Vloek willen wy niet uitfluiten. Den Ligcbaamlykcn zal Mofes evenwel 't meest in 't ooge hebben gehad, naardien het Oud Verbond ook door zulke Aardfche Zeegen-beloften, cn Strafbedreigingen was aangedrongen , zo als te zien is, Levit. XXVI: 3—39, Deut. XXVIII: 1—68. (B) Deeze twee worden hier te faamengevoegd. (AA) Om dat die de kragtigfte beweegreedenen opgecven, om de menfchen tot deugd op te wekken, en van de zonde te rug te houden, naardien hun de begeerte tot geluk, en de vreeze voor ftraffen zo natuurlvk ei¬ gen is, dat zy zich daar van niet kunnen ontdoen. (BB) In een vocgzaame Orde worden ze ook faamengevoegd. De Zeegen gaat voor, de Vloek volgt. Een blyk, dat Godt meer lust heeft tot zeegenen, dan tot ftraffen. Waarom ook zyne Knegten liever Barnabasfen moeten zyn, Zoonen der Vertroostinge, dan Bodnergesfen, Zoonen des Donders. Zy moeten evenwel het een en het ander zyn; zy moeten wel lokken, maar ook waarfchouwen en affchrikken. Zo deed Mofes. 't Was Zeegen en ook Vloek, (pp) die hy hun lieden heeden voor ftelde. QA)Hy ftelde ze hun voor, voor hunne aangezigten, zo als 'er in den Grondtekst ftaat, 't welk dan te kennen geeft: (AA) Dat hy het klaar en onder-. fcheidenlyk hebbe gedaan; niet anders, dan of hy hun den Zeegen, met alle deszelfs heuglyke. vruchtgevolgen , en den Vloek met alle deszelfs vreezeiyke fchrikgevolgen leevendig had voor oogen gefchilderd. (BB) Zeekcrlyk ook met grooten yver en aandrang, om hen, door een getrouw Voorftel 'er van,te meer tot des HEEREN dienst te verpligten, en van een tegenövergefteld wangedrag af te fchrikken. (B) Een Voorftel, 't welk te meer indruk moest maaken, daar hy het deed (a) aan hun lieden. Niet aan Vreemden, die veelligt met Pharaö zouden gezegd hebben: Wie is de HEERE, wiens ftemme ik gehoorzaamen zoude ? Ik kenne den HEERE niet, Exod. V: 1. Maar aan hun lieden, die, by ondervindinge wisten, dat Godt aan Israël goed was; maar ook een grimmig Wreeker aan zulken, die zich neigen tot hunne kromme wegen, (b) En dat heeden. Heeden, nu hy gantsch Israël plegtig had doen te faamen koomen. Heeden, nu hy hun had bekend gemaakt, dat zy eerlang ten Lande van Kanadn zouden intrekken , cn uit dien hoofde wel ter harte neemen mogten ,• wat hun zou ftaan te doen, of te vermyden, op dat zy in dat goede Land beftendig blyven en wel vaaren mogten, volgens Cap. IX: 1, waar mede de door hem gedaane Reedenvoeringe begint. Heeden, nu hy hun, by vernieuwinge, des HEEREN Eed en, Verbond voorftelde , en allerlei drangreedenen'gebruikte, om hen daar aan te doen vasthouden. Zie Cap. X. en het voorig gedeelte van ons XI. Cap. Om hen, by zo eene plegtige en aandoenelyke geleegenheid daar toe te beweegen, wilde mofes niets onbeproefd laaten. (3) De nadere en zeer nadruklyke Uitbreiding van zyn Voorftel ftrekt daar van ten bewyze.  Z E E G E N. (XH) Want, wenschten zy den voorgeftelderi Zeegen deelagtig te worden , hy wyst hun den zekeren weg daar toe aan: Wanneer zy zouden hooren na de geboden van den HEERE hunnen Godt, die hy hun heeden gebood. (<*) Gehoorzaamen is beter, Gode meer aangenaam, en den menfche voordeeliger, dan Slagt-offer. Mo/èsmaakt 'er den Zeegen aan vast, indien zy zouden hooren ,(W)Op het enkel hooren deezer woorden, (A) moest het Volk zich tc binnen brengen , dat de HEERE, de ' Allerhoogfte over geheel de Aarde, de Opperfte en eenige Wetgeever, die behouden, en ook verderven kan, hun Godt, hun Verbonds-Godt was , aan wien zy zich Verbonds-wyze verpligt hadden, dat zy zouden doen al "wat Hy gefprooken had, Exod. XIX: 3—8.'Die, gelyk Hy 'er uit dien hoofde , toe bevoegd was , hun . zekere Geboden had gegeeven door den dienst van Mofes, zynen Knegt. Deeze waren van meer dan eenerlei foort. 'Er waren Burgerlyke Rechten ; Ceremoniëele Inzettingen, die den Wetplegtigen Godtsdienst betroffen; en ook Zeedelyke Geboden, doorGódts eigen vinger in Heenen tafelen gefchreeven. Hoewel men nu de twee eerfte foorten niet behoeft uit te fluiten, fchynt het evenwel, dat hy voornaamelyk het oog hebbe gehad op die van het laatfte foort, j anders genoemd de Wet der tien Woorden. Want als men geheel deeze Recdenvocringe van Mo/is wel inziet, zal men bevinden, dat hy van die voornaamelyk gefprooken heeft, die ook waarlyk van het , meeste belang waren, als zynde het Voor- i fchrift van alle zulke pligten, als gegrond , zyn in de onlochenbaare en altoosblyven- s, de betrekkingen , die 'er zyn tusfehen ; Godt, als Schepper, en den Mensch, als i zyn Schepfel, en den Mensch en zyne s Medemenfchen, als die met hem uit ee- < nen bloede voortgekoomen zyn, en tot i een zelfde geflacht behooren. (B) Voegt ] hy 'er by: Die ik u heeden gebiede, naame- < lyk van Godts wegen, en op zyn bevel. ; Dat is niet te verftaan, als deed hy dat i heeden voor de eerftemaal; maar hy deed ( het by herhaalinge. Want had hy hun i vs. 19. gebooden, die, by alle geleegen- i heeden , hunnen kinderen in te fcherpen , 1 ligtelyk kan mén denken, dat hy, zo dik- é wils het te pas kwam, en vooral ook nu, 1. ZEEGEN. i9t by eene zo plegtige faamenkomfte, 'eyop het crnftigfte zal hebben op aangedrongen. Gelyk hy dan ook hier fpreekt (/3S) van het hooren na dezelve. (A) Hooren , niet alleen maar met het oor, om te weeten en te verflaan, welk de wil des HEEREN zy, maar vooral met het harte, om die te bewaaren in den zin hunner gedachten, en ook hunne harten ''er naar te richten, om 'er, naar den inwendigen mensch een vermaak in te hebben, en die, onder een geduurig bidden om Godts bekwaammaakende genade, inde beöeffening te ftellen, waarom hooren cn doen ook worden tc faamengevoegd, Deut. V: 27. Want, wi] iemand zich • zeiven niet bedriegen door valfche overleggingen, zo moet hy zo wel een Daadcr, als een Hoorder des Woords zyn , Jak. I: aa. (B) Dit mogt Mofes met recht van hun eifchen. 't Waren niet maar vermaaningen , maar geboden. Geboden van den HEERE, die hun Schepper, Onderhouder, Heer en Eigenaar, en even daarom ook hun Wetgeever , Koning en Richter was; Geboden van hunnen Godt, aan wien zy door veele en zeer groote weldaaden, en door hunne eigene vry willige Verbondsbelofte ten dierfte verpligt waren. Geboden eindelyk, van welke hunne en hunner Kinderen welvaart afhing. (£) Want Mo* res maakt 'er den hun voorgeftelden^e^c» ian vast. Niet, als had hy daar mede de verdienftelykheid der werken willen leer :-en. Hy wist, buiten twyffel wel, dat, .vanneer de Mensch alles zal gedaan hébten , wat hem gebooden is, hy dan nog moet )elyden, dat hy maar een onnutte Diehstïnegt is, en flegts hebbe gedaan, 't geen hy rchuldig was te doen,l^\xk. XVII: 10. Maar ry fprak dus, («») om dat hy wist, dat 5odt een edelmoedig Godt is, die tot Ja» :obs Zaad nooit heeft, gezegd: Zoek my te lergeefs. Godt bemint zich-zelven en zyie heiligheid, en daarom kan Hy niet naaaten, zulken te beminnen , en hun dat loor weldaaden te betoonen , die Hem ireezen, en grooten lust hebben aan zyne geoden, Pf. CXII: 1—3. O/B) Vooral ook, >m dat Godts Onderhandelingen met Is» aël Verbonds-onderhandelingen waren, vaar in niet alleen eifchen voorkoomen , naar ook beloften, tot aandrang van die: il'chen: Nu dan , indien gy naerflrglyk tyne ftemme zult gehoorzaamen, en myn - Vep-  iqü Z E E G E N. Verbond houden; zo zult gy myn eigendom zyn uit alle Volken. Ik zal u reegen geeven op zynen tyd, en het Land zal zyne inkom- ften geeven . En gy zult uw brood eeten tot verzaadens toe, en zult zeeker woonen in uwen Lande, Exod. XIX: 5, Lcvit. XXVI: 3, 4, 5. &c. Daar nu Godt zelf, uit ongehoudcne goedheid , zulke Zeegeningen ■had vastgemaakt aan het houden van zyn Verbond en Geboden, zo mogt Mofes dan ook met recht zeggen: Den Zeegen, wanneer gy zult hooren na —. Maar is Godt een Belooner der geenen , die Hem zoeken, -Hy zal ook, daar-en-tegen, den Schuldigen niet onfchuldig houden. (33) Om ook dat het Volk op net hart te drukken, zo laat hy 'er aanftonds op volgen : Maar den -Vloek, zo gy niet zult hooren («) Het wangedrag, waar voor zy zich hadden te hoeden , wordt tweeleedig voorgefteld. (««) Het eerfte was, het niet hooren na de gebóden van den HEER E hunnen Godt. Wat dit zy, is uit het voorgaande ; door den weg van tegenöverftellinge , gereedelyk op te maaken. Hier aan zouden zy zich fchuldig maaken, wanneer zy dezelve., als wat vreemds, ver agten; wel hooren, maar niet doen zouden: fMict doen 't geen Godt gebiedt 1 en al doen 't geen Hy verbiedt, en zich jegens Hem gedraagen als wederfpanmge Onderdaanen , die de Wet en Agtbaarheid van hunnen Koning veragten. Dit is een groote zonde. Wederfpannigheid is een Zonde van toovery, en wederftreeven is Zlfgodery, en Beeldendienst, 1 Sam. XV: 23. 0 ken zyner majeftueufe tegenwoordigheid van  Z E E G E N. van daar afdraaiden, en het Leeger der ïsraëtitèn verlichtten, lydt weinig zwaarigheid. Maar meerdere doet zich op, als men zyn opgaan van Seïr, en zyn blinkend verfchynen van het gebergte Paran moet aantoonen. Die deeze woorden eenvouwdig leest, zal niet wel anders kunnen denken, dan dat Hy ook aan beide die plaatfen op eene glansryke wyze verfcheenen zy. Meer duidelyke aanteekening daar van vindt men niet, en dit maakt de zwaarigheid, en heeft aanleiding gegeeven tot menigerlei uitleggingen, die de eene min, de andere meer gewrongen zyn. Laat ons zien, of wy, by gisfinge, iets vinden kunnen. De Kinderen Israëls waren , tegen het verbod , ten ftryde opgetrokken tegen de Amdriten , en werden door die deerlyk gellaagen in Se'ir. Zy verneederden zich wel, en weenden voor den HEERE, maar die hoorde niet, Deut. I: 41— 46. 't Volk moest te rug en 't gebergte van Seïr veele dagen omtrekken. Bittere omftandigheid! Te meer, daar men gebrek aan water had. Doch de HEERE liet zich door Mofes en Adron verbidden. De heerlykheid des Ij EER. EN verfcheen hun, en Hy deed. hun water opwellen uit een ' Rotzfteen , Num. XX: 6 —. Mogt men deuken , dat de Wolk- en Vuurkolomme , tot ftraffe hunner ongehoorzaamheid, zich van hun verwyderd had , ^elyk Exod. XXXIII: 7 —, en wel na Seir toe aan , en dat dezelve van daar tot hen is wedergekeerd, met. eenen meer dan gemeenen glans der daar in geziene heerlykheid; dan zouden wy dat kunnen aanmerken , als het hun lieden opgaan van Seïr. Van het blinkend verfchynen van het gebergte Paran j kunnen wy ook niets zekers zeggen. Wy ] leezen Deut. II: 8, 9, dat toen het Volk geleegerd was omftreeks Elath en Ezron : Geber, dus in de Woeftyne Paran, het- . zelve van Godt bevel kreeg., om voor- , waards te trekken, doch zo, dat zy Modb 1 geen leed mogten doen ; maar dat hun J beloofd werd, dat Sihon, de Koning van 1 Hesbon, de Amoriter, en zyn Land in hun- | ne hand zou gegeeven worden, vs. 24, c en wel zo , dat Godt beginnen zou hunne I vreeze en fchrik te geeven over het aangezigt \ van alle Volken, vs. 25 en vervolgens, t dat de HEERE hem gaf geflaagen te wor- ( den voor hun aangezigte, vs. 53 —. Mogten t Z E E G E N. wy nu voorönderftellen, dat dit gefchied zy met eenige ontzaglyke blyken van Godts medeftrydende hand, donder,blikfem, hagel, plasreegen, zo als op andere t.yden wel gefchied is, zo zou dat kunnen zyn de vs.25. beloofde verfchrikkinge, en de hier gemelde blinkende verfchyning. 't Zou uitgemaakt zyn , indien Debora daar van mogt gezongen hebben, Richt. V: 4, 5. HEERE, toen gy voortloogtvan Seïr, toen gy daar heenen tradt van den velde Edoms, beefde de aarde, ook droop de heemel; ook droopen de wolken van water: De bergen vervlooten van het aangezigt des HEEREN: Zelfs Sinaï, of by vergelyking met het woordeken als in tc lasfen, zelfs f als) Sinaï, van het aangezigt des HEEREN. Begrypen wy het dus, dan zou men reede kunnen geeven, waarom Mofes hebbe gefprooken van Godts verfchyninge op Sinaï , daar Godt het Volk Verbondswyze had aangenoomen tot zyn eigendom, en voorts van de laatfte gevallcu, die onlangs gebeurd waren, in het laatfte jaar van hunne omzwervinge in de Woeftyne, .en dus kort voor Mofes dood., toen het Volk eerlang , ten beloofden Lande zou intrekken: Naamelyk, om het Volk te doen zien, dat Godt in weêrwil van hunne zonden en murmureeringen hun de beloften van de erflyke bezittinge van Kanadn wilde houden, en dat zy dus van zo eenen Magtigen, Liefderyken. en Getrouwen Godt, niet .allen grond, verwachten konden den Zeegen, welken hy iun voorfpellèn en toebidden zou. Beraagt onze gisfinge niet, men volge dan indere Uitleggingen; of men brenge iets neer voldoende te voorfchyn. ös) Nu runnen wy overgaan tot het geene de jodts - man zegt van den door hem aangeprooken HEERE. (A) Het is voor eerst: Alle zyne Heiligen zyn in uwe hand. (AA} Zyne. -Heiligenr zyn de Heiligen van den Bs<* ninnaarder Maar wie zyn het?(a) 3rof. Curtenins wi 1 'er de Engelen door vertaan hebben, (b) Naar het meer gemeen ' jevoelen verftaan wy 'er door de Volken, f Stammen Israëls, die zyne Heiligen tinnen genoemd zyn, om dat Hy ze zich dt alle andere Volken had afgezonderd ■ 3t zyn heilig Volk en Priester lyk Koningryk-. , BB) Dat ftrookt het best met het van ,un gezegde : Zy zyn in uwe band. In Godts-  aoö Z E Ê GE N. Godts band te zyn, duidt aan in zyne gunstryke befcherminge te zyn. De Rechtvaerdigen, de Wyzen, en hunne -werken zyn in Godts hand, Pred. IX: i. Een ftervendc zegt: In u-we hand beveele ik mynen Geest, Pf. XXXI: 5., In het Boek der Wysheid, Cap. III: r, wordt gezegd : De Zielen der Rechtvaerdigen zyn in de hand Godts, en geen kwaaie zal hen aanraaken. Eene fpreekwyze, die in dc volde kragt toepasfelyk is op dat Volk, 't welk meer, dan ooit eenig ander Volk , ftond onder Godts onmiddelyke befcherming. Met een jlerke hand had -Hy het uitgevoerd uit Egypte. 't Was, als onder de febaduwe zyner hand, dat het optrok door de Woeftyne. In de Wolk- en Vuur-kolomme was Hy te gelyk deszelfs Leidsman en Befchermer. Israël was den HEERE eene heiligheid', de eerftelingen zyner inkomfte: Die hem op - aten, werden voor fchuldig gehouden, kwaad kwam hun over, Jerem. 11: 3. Gelyk nu dit Volk zo eene byzondere befcherming genoot ; (B) zo ook Godts byzonder Onderwys: Zy zullen in 't midden tusfehen uwe voeten gezet worden, een ieder zal ontvangen van uwe woorden. Zo moet men die twee gezegdens te faamenvoegen , indien men met de meeste Uitleggers denkt, dat hier de toefpeelinge is op de Leeraars, die van ouds op eene verheevene plaats zaten, en de Leerlingen lager, en dus aan hunne voeten. Maria zat aan de voeten van Jefus, Luk. X: 39, en Paulus had gezeeten aan de voeten van Gemaliël, Hand. XXII: 3. Hier op ziet het gezegde van dc Zoonen der Propheeten tot Eliza, den Leerling van Elia : IVeet gy wel, dat de HEER heeden uwen Heer van uwen hoofde wechneemen zal? 2 Kon. II: 3, 5. Hit kan men nu toepasten op de bekendmaaking van Godtü woorden op Sinat. Godt zat op de hoogte, op den top des bergs, en liet Volk. te faamen gekoomen aan den voet de; bergs,was dus als aan zyne voeten,en ont vong en hoorde daar zyne woorden. Maa: het was de Beminnaar der Volken, Godt, Zoon, die op Sinaï fprak $ en hier is he de eerfte Perfoon , de HEERE, tot ei van wien Mofes dit zegt. Hy fpreekt hie van ook , niet als van iets voorleedens maar in den toekoomenden tyd: Zy zulle-, gezet worden. En dus mag men dit in 't al gemeen verftaan van het Godtlyk Onder ZEEGEN. wys, 't welk dit Volk in 't vervolg , fchoon Mofes zou geftorven zyn, zou blyven genieten door de Priesters en Leviten; door de Godtfpraak van de Tummim en Urim, vs. 8, 10; en door de Propheeten, wier Onderwys, 'was als een Onderwys van Godt zelf, als die door zynen Geest verlicht en gedreeven wierden. Doch wat hier ook van zy, dit was een der uitneemendfte voorrechten van Israël, dat hun de woorden Godts waren toebetrouwd, Rom. III: a. Dit hadden zy vooruit bóven alle andere Volken , Pf. CXLVII: 19 , 20. Nam nu Godt zo veel deel in het Befchermen en'Onderwyzen van dit Volk, dit was een fpreekend blyk van eene geheel byzondere gunst, en 't kwam dus wel te pas, dat Mofes in deeze lnleidinge daar van fprak, alvoorens hy zynen mond in Zeegeningen opende , op dat het Volk met te meer geloof en vertrouwen mogt verwachten de Zeegeningen, die hy hun voorfpellen zou. 00 Wy zouden hier en daar wel eenige aanmerkingen" en vertaalingen van anderen hebben kunnen inlasfen. Maar om den draad der verklaaringe niet telkens af te breeken , hebben wy die tot hier toe willen fpaaren. Dc Leezer maake 'er zo een gebruik van, als hy zal goedvinden. (««) Wy vinden in de Naleezingen op de Byzonderh. van Prof. Hof/lede eenen Brief van den Eerw. Vos, die veele fraai je dingen behelst, en onder anderen een beknopte doorgaande Opheldering onzer woorden, p. 324, 325, die ik hier zd laaten volgen : „ ,Hy (-Mofes} zeide. „ dan: PIEER (en dat üiÈ vs. ZOJ6 Eef ,, minnaar der Volken (dat is MESSIAS, „ het onderwerp der volgende reede :) is ,, van Sinai gekoomen (dat woord koomen „ wordt meermaalen gebruikt van der ,, Zonne ondergang ; doch hier vordert „ de toefpeelinge op de tegenwoordigheid i „ van den Bond-Engel'in de lichtende Vuur' ,, wolke, en de vergelyking uit de Poëeti: ,, fche Evenreedigheid met het volgende s „ Opgaan iets , dat niet het Ondergaan, t ,, maar het Opgaan der Zonne aanwyst. i „ Men kan het dan vertaalcn trekken, rei: „ zen.} En is hunlieden -opgegaan van Seïr, , „ Hy is blinkende verfcheenen van bet ge1 „ bergte Paran ('t woord ,rT"ÏÏ is van de - „ Opgaande Zon., die heure ft raaien alom• „ me fpreidt, en P'Sïn is van der Zonne „ fibit.  Z E E G E N. „ fchitterendflra'ahn —. 't Kuomen en Ópgaan komt ook zo te faamen, Jef. LX: i. „ Maakt u ep , «wz& verlicht, want uw w licht (iO) komt (daar geen ondergaan te pas komt) en «fe heerlykheid des HEE, REN gaat over u op (m£) daar de PILERE, die zich uit de wolke heerlyk had \, geopenbaard op Sinaï, zich ook zo in 't midden van zyn Volk blinkende vertoonde in Seïr en Paran, — (zyn Israël „ de overwinning geevende over de Amoj, riten, Sihon, Og — terwyl zy in hunnen tocht na het beloofde Land de Mi t, didniten verlloegen) en is aangekoomen SJ met tien duizenden der Heiligen (der £s„ raëliten, een Volk, Hem byzonder „ Heilig en toegewyd, Exod. XIX.) Tot „ deszelfs rechterhand was een vuurige Wet ,, aan hen (De Wet lag aan de zyde van „ de Arke des Verbonds, Deut. XXXI: „ 2.6. Boven deeze vertoonde zich de „ HEER in \vuur; hier van daan ftrafte Hy de Overtreeders van zyne Wet, als nog voor korten tyd bleek uit het oort, deel der vuurige Slangen, Num. XXI.) „ Alle deszelfs (Jehovahs) Heiligen (de „ Israëliten) zyn in uwe hand: (ter uwer „ bezorginge, ö Herder van Jofeph, die „ tusfehen de Cherubynen woont, &c. „ Vergcl. voor de fpreekwyze Genef. \ ,, XXXIX: 4. Trouwens deeze waren ook \ Schaapen, in de hand van deezen Pier. ' ,, der gegeeven , welke niemand uit de- \ ,, zelve zoude rukken. Vergel. Joh. X: 28.) \ „ Zy zullen in 't midden tusfehen uwe vee- , ten gezet worden. (Zoude men hier Si- \ „ nat, als des HEEREN Leerftoel kunnen > verftaan , welke het Volk, als eene . „ Kroon omringende,als den grooten Leer- d „ aar hoorde ? Maar 't woord in "t midden t „ gefield worden beduidt zeer onderfteund ? „ worden. En zo zal dit ons leiden tot \ „ Mesfias Herderzorg voor zyne Schaa„ pen, als die ze leiden zoude aan de 1 „ grazige weiden, uitwyzens ook 't woord 1 „ by uwen voet: Ver gelyk wat Laban zei- £ de van Jakobs Herderzorg, Genef. t ,, XXX: 27, daar TJ^JII^, °n- uwent wille l „ vertaald, eigenlyk is in, by uwen voet.) r, „ Een ieder zal ontvangen van uwe woor- 2 „ den:(DieSchaapen, die Israëliërs,zul- \ „ len uwe ftemme kennen, en naar uwe i „ bevelen, welke gy hen leert, hooren.) " / (00) Wy voegen 'er nog een paar meer d XI. Deel. I. Stuk. ZEEGE N. 201 byzondere Aanmerkingen by : (A) De eerfte is van den Heer J. Kantelaar, die de woorden : En is aangekoomen met duizenden der Heiligen, wil vertaald hebben: En is gekoomen uit de hoogere plaatfen der Woefiyne Kadesch. Met eene kleine veranderinge wil hy voor 2Hj5 Kodeesch, Heilige , geleezen hebben BHp Kadesch. De LXX Grieken fchynen zo geleezen te hebben ; want die hebben in hunne Overzettinge Dat men dan te denken hebbe om de Woeftyne, elders Kadesch Barnea genoemd , leidt hy daar uit af, dat even te vooren gefprooken was van Paran, welke naast aan de Woeftyne Kadesch Barned paalde , daarom ook te faamengevoegd Num. XIII: 26. Voorts onderneemt hy Taalkundig aan te toonen, dat het woord rDTl, duizenden vertaald, zy af te leiden van een woord, 't welk te kennen geeft een dikke opéónpakking, en dus eene verheevenheid, en zou dan hier aanduiden de verheevene plaatfen van de Woeftyne Kadesch, welke , volgens de Landbefchryvers zeer bergagtig was.£yne Vertaaling van geheel dit vers is lus: De HEERE is uitgegaan van Sinaï; *elyk de opgaande Zon is hy voortgegaan uit Seïr; blinkende is Hy verfcheenen uit het gebergte van Paran; Hy is gekoomen van de 'jeuvelen der Woeftyne Kadesch : En aan ',yne rechterhand heeft de kolom des vuurs ben verlicht. Zie deszelfs Specimen Obfierlat. Philol. et Critic. ad qu&dam N. T. loca. 3bf. I. p. 1 —-. (B) De andere is van den raalkundigen G. J. Lette. Volgens den;elven zyn de woorden : Zy zullen in 't 'lidden tusfehen uwe voeten gezet worden , e vertaaien: Zy zullen aanliggen, ter tael aanliggen , aan uwe voeten. Volgens lem is het woord ('t welk in den By- iel flegts hier, en nergens meer. voorbuit , en daarom den Uitleggeren moeite ebaard heeft) af te leiden van het Worslwoord «"DJ"!, 't welk nog by de Araieren in gebruik is in de beteekenisfe van eder'liggen, ter tafel aanliggen , zo als te ien is in den Koran, daar van de Gelooigen gezegd wordt, dat zy na dit leeven ï 't Paradys zullen nederliggen op Bruifits-bedden. En in eene andere plaatfe in en Koran beteekent een daar van afgeC c leid  aoa ZEEGENT. leid woord een Tafelbeddeken, ja! de Maaltyd zelf. De toefpeelinge zou dan kunnen zyn op 't geen men leest Exod. XXIV: 9—ii, dat Mofes, Aaron, Nadab, Abibu en de 70 Qudften, opwaards geklommen zyn'de, den Godt 'Israëls zagen, en onder zyne voeten als een werk van Saphyrfteenen, en dat zy aten en dronken, na dat zy Hem gezien hadden. En 'dus zou Mofes in onzen tekst hei oog gehad hebben op die geestelyke iekkernyen , waar op Godt zyne Heiligen, als aan zyne tafel, wil vergasten; hier in genade, en hier na in heerlykheid. Zie's Mans Animadverf. S. p.79, et 189. De groote Schultens heeft 'er ook iets van Comment. in Proverb. p. 44a. Dan zou men in het geene 'er volgt zyne woorden mogen aanmerken, als niede behoorende tot die Iekkernyen. Die zyn der hcilbegeerige ziele een geestelyk voedfel, voor haar zoeter dan honig, en honigzeem. ZEEGENT; (Hoewel hy zyne Ziele in zyn leeven) en zy u looven, om dat gy u zeiven goed doet. Zo zal zy (doch) koomen tot het ge/lachte haarer Vaderen: Tot in eeuwigheid zullen zy het licht niet zien , Pf. XLIX: 19, 20. Men ontdekt in dc Vertaalinge der Onzen eenePerfoons - verwisfelings dan wordt in het enkel- (hy) dan in het meervouwdige (zy) gefprooken. Dit zou wel eenige duisterheid baaren: Maar men weet, dat zulke Pcrfoons- of getalsverwisfelingen in de Pfalmen meer voorkoomen. En dus zal ons dit in de verklaaringe niet hinderen. (8) Laat ons dan eerst zien, wat van den hier bedoelden Man , en zyn foortgelyken gezegd wordt; van zyn bedryf omtrent zich - zeiven, en omtrent anderen. (NK) Omtrent zich-zelven: Hy zeegent zyne ziel in zyn leeven. (*) Deeze Hy is de Man, van wien vs. 17. gefprooken was, die ryk en groot wordt; dat zich groote rykdommen heeft verkreegen , en nog daaglyks vermeerdert ; en daar by ook groot geworden is ; groot in aanzien, en bedieninge, en daarom ook geëerd en gevreesd. (33) Hy Zeegent zyne ziele, dat is, naar den fpreektran der Hebreën, zich-zelven , in zyn leeven. («) Zich zeiven te zeegènen , (««) kan beteekenen zich-zelven alles goeds toe te wenfchen , in erkentenisfe , dat men dat van niemand, dan van Godt, ver- ZEEGENT. wachten en ontvangen'.kan: Die zich zeegenen zal op Aarde , zal zich zeegènen in den Godt der Waarheid, Jef. LXV: 16. (PP) Doorgaans wordt dit evenwel ger bruikt ten kwaade van menfchen, die, in weerwil van hunne wanbedryven, en Godts gedreigde Oordcelen, zich in hunnen uitwendigen voorfpoed gelukkig agten, en zich verbeelden, dat niets hen ooit zal kunnen deeren. Zo leest men van zulken, die, fchoon zy de woorden des vloeks hoorden, evenwel zich zeegenden in hun harte, zeggende: Ik zal vreede hebben, fchoon ik zal wandelen naar het goeddunken mynes harten , Deut. XXIX: 19. Zo ook van eenen Godtloozen, die roemt, over den wensch zyner ziele, en den Gierigaart zeegent , Godts oor deelen eene hoogte verre van zich doet, en in zyn harte zegt: lk zal niet ivankelen; want van ge/lachte tot gedachte zal ik in geen kwaad zyn, Pi'. X: 3—6. Zo doet ook deeze Man: Hy Zeegent zyne Ziele, Hy is groot in aanzien en vermogen. Pluimflry* kers juichen hem toe ; anderen vreezen hem. Ply doet wat hy wil, als ware hy den peil der Menfchelykheid ontwasfen. Hy is ryk, hy behoeft zich niets, wat het ook kosten moge, te onthouden ; geen ftoet, noch ftaat;geen tafelpragt en overvloed ; geene genoeglykheeden , noch vermaaken. Zyn zin- en denkfpreuk is, als die van den ryken Koornbroêr in het Euangelie: Ziele, gy helt veele goederen, die opgelegd zyn voor veele jaaren : Neem ruste, eet, drink, zyt vrolyk, Luk. XII: 2.0. (fi) Dat doet hy in zyn Leeven. Ieder dag misbruikt hy zyn' rykdom en eere , om zyn vleesch te verzorgen tot zyne begeerlykheeden. De dag van heeden is nog niet geëindigd., of het is al wcêr: De dag van morgen zal zyn, als deeze : Ja ! grooter, veel voortreffelyker. Komt , laat ons de tegenwoordige goederen genieten , en 't geen wy bezitten, met 'er haast gebruiken, gelyk in der jeugd: ll'ant onze tyd is eene fchaduwe, die voorby gaat, en daar is geen wederkeeren van onzen dood. Is hy al zo overgegeeven Godtloos nog niet, dat hy denke, na den dood is geene verwachtinge, hy denkt evenwel om geen fterven , en fielt den doodlyken dag Jleeds' verre. Hy doet het in zyn leeven. geduurende de dagen zynes y delen leevens. Na dit leeven, zal \a.izicb'Ztlve» Zeegenen een einde hebben. Dan  Z E E' G E N T. Dan zal het zyn: Kind', gedenk, dat gyu goed ontvangen hebt in uw leeven. Dan zal voor hem niets overig zyn, als weeninge cn knerfinge der tanden. En , gelyk zulke menfchen zich - zeiven zeegenen:. (22) Zo looven 'Zy ook de geenen , die zich-zelven goed doen. (*) Zich-zeiven goed doen, zal hier zo veel zeggen, als een poogen, om ook zich -zeiven groot en ryk te maaken, en vöwts te leeven voor den buik : De Lammeren der kudde te eeten , de Kalveren uil den mest/lal te Jlagten, den Wyn uit fchaalen te drinken, en harpen, pypen en trommelen te hebben over de maaltyd. Door zo te leeven; krenkt men zyne gezondheid, en verpest men zyne ziele : By den wuften Waereldling evenwel, wiens' God zyn buik, wiens heemel de aarde, en wiens gelukzaligheid rykdom en eere is, heet dit zichzeiven goed doen. Treft nu de eei'stgemelde Man zulke lieden aan: (£) Hy zal ze looven , en pryzen : Similis fimili gaudet. Soort zoekt foort. De Oprechte is in hunne oogen een verdgte fakkel. Derzelver leeven is hun een wcderlegginge hunner gedachten, en een verwyt hunner zonden, daarom houden zy zich vreemd en lasteren allen, die niet met hun loopen lot het uitgieten derzelfde ongerechtigheid. Maar de Hoogmoedigen agten zy gelukzalig; die hun vermogen weeten te vermenigvuldigen, zyn by hen'wys, en die alle dagen vrolyk en pragtig leeven , worden van hun toegejuicht als menfchen, die weeten wel te leeven, en gebruik te maaken van 't geene zy bezitten. Zulken, die, gelyk als zy zeggen: Laaten wy óns opvullen met kostelyken wyn en ■ zalve, en kroonen met roozenknoppen , eer zy verwelken. Laat ons overal merkteekenen der weelde laaten; want dit is ons deel, en ons lot, zyn hunne beste Vrienden. Niemand laate zich evenwel door hun looven cn pryzen verleiden, om hun voorbeeld na te volgen; want hunne wegen , fchoon, naar 't fchynt , beftrooid met roozen, daalen af na de binnenkameren des doods, en het laatst van hunne blydfchap zal droefheid weezen. (2) Dit wil de Dichter, dat men, ter zyner waarfchouwinge, in overvveeginge zal neemen. Alhoewel dc zulken zich-zelven, en hun foortgelyken zo zeegenen, en gelukkig fchatten, zo zullen zy (nochthans) koomen toi het-gefiachte — -~ ys, 20, Volgens Coc- v'' ¥ ...» ZEEGENT. 203 «/WtOttO is hier in de eerfte zinfneede tfton voor fcfl3, gebiedender wyze: Komt, begeeft u. tot, en let op het ge/lachte hunner Vaderen. («) Verftaat men 'er door het geftachte hunner eigentlyk. gezegde Vaderen, dan wil de Dichter zeggen: „ Vergaapt „ u niet aan het tegenwoordig fchynge„ luk der zulken; maar ziet terugge op „ hunne Vaderen. Die hebben ook huizen „ gehad : Maar zyn die gebleeven tot in „ eeuwigheid, en hunne wooningen van ge„ flachte totgeflachte? Immers neen! Even „ weinig zullen het ook de hunne zyn. ,, Die hebben ook Landen genoemd naa)' „ hunnen naam. Maar wat is 'er.hun „ meer van overgebleeven als de gedach„ tenis van hunnen naam ? .Zullen 'er dee„ zen wel meer van hebben ? Waarfchyn„ lyk maar een naam, die tot afgryzinge „ weezen zal. Die hebben ook rykdom en ,, eere gehad; maar hebben zy van dat al,, les wel iets kunnen mede neemen in het „ graf? Zullen 'er deezen, geftorven zyn„ de, wel meer genot van hebben? Ge„ lyk- die, zyn ook zy naakt in de Wae„ reld gekoomen; gelyk die, zullen ook „ zy 'er naakt uitgaan. Wat is der zul„ i ker looven en pryzen dan anders , als „ een bedriegiyk verlokken en verleiden. „ Wacht u dan met geheel uw harte,dat „ gy daar het oor niet aan leent." (0) Verftaat men 'er door het Ge/lacht van zulken, die, fchoon niet hunne lyflyke Vaders, het evenwel in een zekeren zin waren, voor zo verre zy, van welken hier wordt gefprooken , konden aangemerkt worden, als hunne Kinderen door navolginge, zynde even flegt geaart als die, niet anders , als waren zy uit derzelver Zaad geteeld : Dan zouden zy, die hier" gewaarfchouwd worden , te rugge hebben kunnen denken op de dertele leevenswyze, en het rampfpoedig einde van de lieden der eerfte Waereld, en de inwoonders van Sodom en Gomorra. Lieden van laatere tyden zouden kunnen te rugge denken op den trotfehen Nebukadnezar, uit den throon gefchopt en verneederd onder de beesten: Op een foortgelyken Herodes, by leevenden lyve van de wormen gegeeten : Op den llempenden Belzazar, en den zich veel goeds beloovenden Koornbro£r , beiden fchielyk en onverwacht uit Cc a het  ao4 ZEEGENT. het leeven gerukt. Men zou dan deeze waarfchouwinge dus kunnen uitbreiden: „ Ontfteekt u niet over de boosdoenders, om „ dat hun weg voorfpoedig is. Wanneer „ zy u aanzoeken, bewilligt het niet. Merkt „ op hun einde. Gedenkt, wat fooftgely„ ke menfchen in vroegere dagen is we- dervaaren. Zyn niet veelen hunner , „ als in een oogenblik geworden tot verwoes„ tinge; te niete geworden van ver fchrik„ kinge? Laat u dan niet gelusten , hun ,, gelyk te worden : Als gras zullen zy „ haast worden afgefneeden; als de groene „ grasfeheutkens zullen zy verdorren"(33) Tot meerder aandrang voegt hy 'er nog by: Tot in eeuwigheid zullen zy het licht niet zien: («) Het licht, zegt Salomo , is zoet en het is den oogen goed, de Zonne te aanfehouwen; en daarom is het een Zinnebeeld van vreugde en blydfchap: Daar, integendeel, de duisternis, die naar en verfchriklyk is , een Zinnebeeld is van hartsangst en droefheid. Daar hier het woord eeuwigheid 'er by komt, zal het Licht te zien beteekenen de heemelfche gelukzaligheid in de gemeenfehap van Godt, die een zuiver licht is , in wiens licht alleen te zien en te genieten is het licht van eeuwige vreugde en heerlykheid. (/3) Als hier dan gezegd wordt, zy zullen in eeuwigheid het licht niet zien, zo wordt hun die gelukzaligheid ontzegd. En daar dit eene van die fpreekwyzen is,die meer in zich opfluiten, dan 'er gezegd wordt, zo zal ze ook te kennen geeven, dat zy, met eenen klop verjaagd zynde van de Waereld, uit het licht, 't welk zy nog genooten op Aarde, zullen voor eeuwig wechgeflooten worden in die buitenfte duisternisfe, daar weeninge zal zyn , en knerfinge der tanden. Dat zal het deel zyn der lieden van de Waereld, die hun deel alleen zoeken en ook ontvangen in dit leeven, en de erve der reedenen hunnes monds. ,, Nu dan, zal de „ Dichter willen zeggen , gedenkt, dat „ gy Menfchen zyt; dat gy voor de eeu- wigheid gefchaapen zyt. Gevoelt gy „ niet, dat uw begeeren, uw wenfchen „ zich uitftrekt, om eeuwig gelukkig te „ zyn ? Zoudt gy u dan vergaapen aan „ het dikwils zeer kortftondig fchyngey, luk der zulken, die het genot 'ervan „ met het gemis van een nimmer eindi- gend geluk zullen moeten boeten j die ZEEGENEN. „ de dwaasheid van hun zich .zelv' Zeege„ nen, onder het lyden van een' eeuwi„ gen vloek zullen moeten betreuren." ZEEGENEN. (De Aarde geeft haar gewas: Godt, onze Godt, zal ons) Godt zal ons Zeegenen •• En alle einden der Aarde zullen Hem vreezen, Pf. LXVII: 7, 8. Daar in deezen Pfialm zo duidelyk voorfpeld wordt, dat de Volken altemaal, alle einden der Aarde den HEERE zouden looven , en Hem vreezen, kan dezelve niet verftaan worden van den tyd des Ouden Testaments. Zo lang Godts wooninge was in Ziön, was Hy alleen bekend in Juda, cn zyn naam alleen Groot in Israël, Pf. LXXVI: 2, 3. Maar onder de dagen des Nieuwen Testaments moest Godts naam groot worden onder de Heidenen , van den opgang der Zonne tot haaren ondergang , Mal. I: ir. Het is dan buiten eenige bedenkinge, dat de Geest der Propheetie die dagen bedoeld hebbe. Maar wie zyn het, die hier fpreekende worden ingevoerd ? Ik denke, 's Mesfias eerfte Euangelie-booden. Hy had zich door zynen dood het erfrecht der Volkeren verworven. Hy was reeds met de wolken des Heemels gekoomen tot den Ouden van dagen, en had van denzelven ontvangen de heerfchappy, de eere en het Koningryk , op dat alle Volken, natiën en tongen Hem eer en zouden , Dan. VII: 13, 14. Zy waren van Hem voorbefchikt, om van Hem te getuigen tot het ui ter ft e der Aarde, en zynen naam te draagen voor de Heidenen , Hand. I: 8. IX: 15. Op den grooten Pingfterdag waren zy door de gaave der menigerlei taaien tot dien dienst bekwaam gemaakt. Plier door had de HEERE een teeken aan hun gezét, hun en anderen tot een teeken,dat zy zyne Gezanten waren; en dit was voor hun een wenk, dat zy nu moesten uitgaan , om zyne heerlykheid te verkondigen onder de Heidenen, die voorheen van zyne gerugten niets gehoord, en van zyne heerlykheid niets gezien hadden, Jef. LXVI: 19. Hier toe gorden zy zich aan; maar niet anders, dan in de mogendheeden des HEEREN. In deezen ftand verheffen zy hunne harten tot Hem, vs. 1. Godt zy ons genadig , en zeegene ons. Hy doe zyn aanfichyn aan ons lichten. Niet anders , dan of zy gebeeden haddén: De lieflykheid des HEERENonzes Godts zy over om: Bevestig  Z E E G E N E N. tig gy het werk.onzer"handen over ons: Ja! bet werk onzer handen bevestig dat!, Die gebed dringen zy aan door het vertoog van de eere en heerlykheid, die Gode, dooide bekendmaakinge van zyn' heil onder de Heidenen, wyd en zyd zou worden toegebragt; vs. 3—6. Zy ontdekken, dat hun gebed verhoord is; des hellen zy aan, in vertrouwen op een gezeegende uitkomst: De Aarde geeft haar gewas - . (j^) Den grond van Hun vertrouwen, en het. bewys, dat hun gebed verhoord was , leggen zy open met deeze woorden : De Aarde geeft haar gewas, (yt^ Letter lyk gefchiedt dat, wanneer, de Aarde, mits vooraf'wel beploegd, en bezaaid te zyn, onder de beguiïftiging van reegen en zonnefchyn, een ryken Oogst voortbrengt. Maar kunnen wy hier in de letter wel; blyven hangen ? Wat grond van vertrouwen tot zeegen over hunnen Euangelie-dienst onder de Heidenen , kon een gezeegend veld- en graan-gewas hun geeven ?(33).Men moet deeze Woorden dan opvatten in. een' geestelyken zin. Zeer gemeen, is het in den Bybel, dat daar van een Zinnebeeld, of Vergelyking. wordt ontleencL. Js 'erheen handvol koorn in den Lande, de vrucht daar van zal ruisfen als de Libanon, en die van, de Stad zullen bloeijen als het kruid der aarde, Pf. LXX'LP..i6. De Waarheid zal uit de Aarde fpruiten , Pf. LXXXV: 12. Zie ook-jef. XLV: 3. LV: 10, n. &c. De Aarde, die haare vrucht gaf ', honderd-, zes- , tig-, en dertig, vouwd, verbeeldde, naar de « Verklaaringe van den Heiland,den'mehsch, ' die het woord hoort, verftaat, en ook vrucht \ draagt, Matth. XIII: 8 , 23. 't Spreekt t van zelve , dat de Aarde hier aanduidt 1 Menfchen , en dat het Gewas 'er van aan- 2 duidt de goede vruchten van die menfchen; c vruchten des Geests, der bekeeringe van zul- c ke menfchen waerdig. Maar zal de Aarde ( baar gewas geeven, ze moet' alvobrens be- h arbeid en bezaaid zyn. In onderfcheidinge d dan van de Heidenen , onder welken Godts d heil nog moest bekend gemaakt worden , z kunnen wy 'er dan niet anders door ver- C ftaan, als het Overblyffel, naar de verkie* b zinge der Genade, onder de Jooden. Want* ei alvoorens zich tot de Heidenen te . keeren , b moesten des HEEREN Ryksgezanten ' Z geesteiyker wyze, ploegen en het Woord ht zaaijen onder de Jeode/t. Schoon het nu, d Z.EEGENEN. 205 ten aanzien van het. groote gros, niet anders was, da'n of zy op rot zen ploegden, en onder doornen zaaiden, 'er waren 'er evenwel, die hunne leere- aannamen, en vruch* ten der gerechtigheid voortbragten , tot pris der heerlykheid van Godts genade. Meu denke om ue drie duizend Bekeerden op den . Pingllerdag , Hand. II: 41. Cap. IV: 4. leest men. alreeds van omtrent vyf duizend. Zelfs een groote fchaare der Priesteren werd, den geloove gehoorzaam, Cap. VI: 7. Het gezvas, of de vruchten 'er van, was ook voortreffelyk: De Gemeenten door geheel Juded, Galiled en Samaria werden gefticht, en, wandelende in de vreeze des Heeren, en de vertroostinge des Heiligen Geests, werden ze vermenigvuldigd, Cap. IX: 31. Daar nu de Heere Mesfias onder ie jooden zo fmaadelyk verworpen en wreedaartig mishandeld was, en de Apostelen van de hoofden des Volks zo eenen vinnigen tegenftand ontmoetten, en die, les niet te min, zo veel vrucht zagen van lun gezaaifel, 't welk hun tot een bewys Irekte , dat Godts yruchtbaarmaakeiide jenade, van welke alfeen de wasdom koonen moet, 1 Kor. III: 6,7, kragtig melewerkte, zo gaf hun dat genoegzaamen ;rond, om te vertrouwen, dat hun dienst )ok niet ongezeegend zou zyn onder de icidenen. (3) Dit vertrouwen uiten zy, ;eggende: Godt, onze Godt zal ons . iun last hield in, uit te gaan in geheel de Vaereld, en het Euangelie te prediken aan 'Ue kreaturen , zy konden dan wel ftaat ïr.op maaken, dat Godt niet zou toelaath,: dat zy te ver geefsch zouden arbeiden, n hunne kragt onnuttelyk en ydelyk beftee'en; want het gevolg van [hunnen dienst ju moeten zyn, dat alle de einden der Aar* 5 Hem zouden vreezen. (JiK) In de wooren, waar mede zy hun vertrouwen uiten , 0 vinden w^ het woord Godt driemaal erhaald. («<*) Zou men niet mogen denken, rt dit zie op de drie Perfoonen , die, in t éénheid des zelfden Godtlyken Wee:ns, dc alleenwaare en eeuwigleevende odt zyn ? Dan zal men door Godt heb:n te verftaan den Vader, om wiens hulp 1 zeegen deApostelen ookgebeeden heb;n, Hand. IV: 29. Door Onzen Godt den oon, dien zy, om meer dan eene reede, nnen Godt mogten noemen; vooral, om .t zy in't byzonder aan zynen dienstverCe 3 bon-  m Z.E 1 GENE ar. bonden waren-, en dit werk op zyn bevelohdcrnecmen moesten. En vervolgens door Godt-den Heiligen Geest,-dielien^in alk waarheid leiden, en tot het wel gelukken van hunne onderneeminge'medewerken moest. Doch \' hoe men dit ook neemen moge, zy wisten, dat zy den Zeegen alleen van Godt verwachten konden , en dat- zonder dien hun -planten 'en nat maaken o-een nut zoude doen { en zy vertrouwden ook, dien te.zullen ontvangen. Hy (WzéÉfcfl zy k zal ons Zeegenen; met herhaaïhTgc, -Zeefcnehi CA) 't Welk kortelyk hier in'zou -béltaan: "Dat Hy nen tegen allen Vyandelyk'en "aanval szOu bedek-, ken onder dëfchaduwezyner 'hand; edat Hy zyn Woord zou geeven in de openingè hunnes monds, volgens JeiV LI: iö,1 hen vervullen met kragt door den Geest des gerichts en der dapperheid,''om ook voor Koningen en Stadhouders met vrymoedigheid bekend te maaken -de verborgenheid van het Euangelie P Hun mede^etuigenis geeven 'door teekeneri , wonderen,~ kragten en menigerlei bedëèlinge des Geests; f'chynénde te gelyk ook in deharten der 'menfchen, Om te geeven -verlichtïrige der kennisfe der heerlykheid Godts in hét- aangezigte van Christus Jefus. Dit te mogen gemeten , zou voor hun, die zo ybe'rden voor de eere Godts, en zo veel belang (lelden in de behoudenisfe van Zondaaren, de grootfte Zeegen zyn, dier zy Genieten konden,'Waarom zybök meermaals met allen ernst de Geloovigen verzochten , tot dat einde ook voor hun U willen bidden, Eph. VI: 19, Kolosf. IV: "3 (B) Zeggen zy met verdubbelingc : H] zal ons Zee genen, Hy zal ons Zeegenen, zj uiten daar mede (AA) de volkoomenheu van -hun vertrouwen , eveneens als PI XLVP é, t,Aai-dè\, gelykJiier, zo ook Jef. XLV: 11. Wendet u na my toe, en wordet behouden, ê alle gy einden der Aarde, cn elders,zo moet men , gelyk ook hier, 'er doorverftaan alle Volken , die Oudtyds ver» vreemd waren van het burgerftchap Israëls, en van' de. Verbonden der"belofte , zelfs tot de Eilanden toe, en de verre afgcleegencn ■ aan' de Zee, waarom ook alle einden d&n Aarde' faamengevoegd worden met, of ■ verklaard worden door alle gejlachten der Heidenen, 'Pf.rXXIP. -38. Zo was ook in t onzen Pfalm, vs. 6 cn 4, reeds gezegd: . De Volken - zullen u looven; de Volken alte. maal- Als wy hier dan leezen, dat alle 1 einden der Aarde Hem zouden vreei zen, zo denke men niet,.om een vreezen r met fchrik en beevinge, gelyk de Kanad1 niten vreesden voor zyne geduchte oorr deelen, waar van zy - gehoord hadden. 'e Verre vair daar P, 's, HEEREN Gezanten n zouden tot hen koomen als Vreede - booden, f. en'tot-hen fpreeken op lieilyke Euangelien klanken., Jef.. LI: 7. Onder de regeeringe g van hunnen Koning zouden de bergen den ■x Volke vreede draagen-, en de heuvelen met geks rechtigheid,VL LXXÜ: 3. 'tZou eenVreeu zen zyn, volgens het £ en <5..vs., isgepaard met  zmm G E NEN. met verblyden, juichen cn looven. Zy, die dus lange zich' hadden verpand gehad aan . den dienst van ftommc Afgoden , ■ gegootcne en gefneedene Beelden, het werk van "smen fchen handen , zouden zich van èie.ydcle dingen bekeeren tot den leevendigen Godt, Hem erkennen als den grooten Koning boven alle de Goden, en met diep ontzag nl Hem eerbiedigen die Opper-majesteit, welke der eere der aanbiddinge alleen waerdig is. Zy , die dus lange zonder- hoope , tc weeten , van Zaligheid , geweest waren in de Waereld, zbuden zich verblyden, Hand. XUI:48, dat de blymaare der verzoenïnge met .Godt ook tot hen gebragt wierd, en zy daar uit hadden mogen.leeren kennen het midle!, waar door zy ook zouden kunnen ontvangen vergeevinge van zonden , cn een erfdeel onder de Heiligen. Stofs genoeg , om te juichen- en Hem te looven. Zy,'die-dus lange naar Hèidenfeke wyze 'hadden geleefd , . in bras/èryen, drinkeryea, en over gegeeven, om alle onrein heid gieriglyk te bedryven , zouden ,u inet verfoeijinge van hun voorig wangedrag., zich met eene gewillige ziele onderwerpen aan het Voorlchrift van den reedclylen, zuiveren en onbevlekten Godtsdienst van 't Euangelie, en fchroomen, iets te doerii, waar door de oogen zyner heerlykheid zouden verbitterd worden. Zo zouden zy Hem vreezen met die kinderlyke vreeze, waar van gezegd wordt : Dient den HEERE met vreeze, en verheugt u in Hem met beevinge, Pf. II: ii. En dit zouden doen alle einden der Aarde. Niet elk inwoonder 'er van, want de tyd zou alsdan nog niet gekoomen zyn, dat de Volheid der Heidenen zou ingaan: Maar in alle einden, der Aarde zouden 'er gevonden worden , die Hem zouden vreezen. Onder die van Rahab en Babel, de Pbiliftynen, de Tyriërs en dc Mooren, zouden 'er zyn, die Hem zouden % kennen, en gereekend worden in het.opfchry- \ ven der Volken; ook de Ingezeetenen van ; ■ dorre plaatfen, de Koningen van Tharfis en '\ de Eilanden, de Koningen van Scheba en ( Séba; de Egyptenaars, de Mooren, de Sa- ( beërs en de Mannen van groote lengte zouden t tot Hem overkoomen , Plem- navolgen , zich \ voor Plem nederbuigen, zyn aangezigt fmee- ' ken, en zeggen, daar is anders geen Godt \ mre.r. Voorwaar gy zyt een Godt, die zicb \ "verborgen-houdt; dc Godt Israëls, de ƒƒ«- , ZEEGENE NV o0? f «$Pf. XXII:-a8, m. LXXII:9, io, n. w.XXVH: 4, 5, 6, lef. XLV: 14, j% Zo zou dc naam des HEEREN hcerh'k worden over gebeefde. Aarde,, PfMOHt & Maar zou dit ooit gefchieden, dan zouHy 'a Jyu? Gezanteiiuioeten uitzenden, om. de Aarde te .roepen van den opgan/' -der Zon", ne tot haaren ondergang, Pf. L: i. En zouden die van de Heidenen niet behoeven te klaagen, gelyk' zy hadden moeten kfaagen van verre het grootfte gedeelte der Jooden: IVie heeft onze prediking .geloofd? En aan wie is de arm des HEEREN ge. openbaard P Jef. LUI: i. Dan zou Godt kragtig moeten medewerken, om der Heidenen harten te openen, en die'te neigen, om hen te erkennen als Knegten van den Godt des . Heemels, en hunne leere aan te neemen in liefde der waarheid om zalig le worden. Daar zy nu wisten, dat het Godts Wil was,zich dus bekend te maaken aan, en te doen verheerlyken door alle dc einden der Aarde, zo leeverde hun dat nos eenen anderen genoegzaamen grond op , om te. vertrouwen, dat Godt hen Zeegenen, jaJ grootelyksZ^w/;, en-hunnen weg en werk in alles voorfpoecfg maaken zou, ö ZEEGÈNEN (Ziet : 'alzo zal zekerlyk die Man gezeegend worden, die den HEERE vreest. \ De HEERE zal //) uit Zién, en gy zult aanfehouwen het goede van Jeruzalem alle de dagen uwes leevens; ón gy zult uwe Kinds ■ kinderen zien. Vreede ever Israël.' Pf. CXXVII1: 4, 5, 6. In het ontvouwen deezer woorden vindt men eene Belofte, voor Perfoonen vaneen Gode welgevallig gedrag ; en dan eenen alsemee:ien Slotwenscb over' Israël. (NN) In het ;erfte dene Belofte, die voorgefteld, en op wekere Perfoonen toegepast wordt. (V) Het Voorftel in het 4. vs. (» Het begint met iet woordeken Ziet. En daar dit doordans dient tot verwekkinge van aandacht, :o mogen wy ons vertegenwoordigen eeïen Leeraar, die zynen Hoorderen wil ivertuigen van het groot nut der waare ïodtsvrugt, zigtbaar in den eenen of anleren, om hen daar door tot navolginge >p te wekken, op dat zy ook dat zeilde er van. ondervinden mogten. Zo denken vy, om dat hy in 't vervolg, als tot zye hoorders , zegt. De HEERE zal u üegaien Ikt is dan Ziet, let rer wel op  Go8 ZEEGÈNEN. op. 00) Alzo zal zekerlyk —. (A) /fy,daii wien deeze Belofte wordt toegekend ts de Man, die dm HEERE vreest. (AA) Die dien Godt , die met zynen gedenknaam alleen de HEERE is, de Allerhoogfte over geheel de Aarde, dat diep ontzag toedraagt , 't welk men zyner.hoogfte, en daarom alleen aanbiddens-waerdige Majesteit fchuldi zynen Zcegen doen afvloeijen. Daarom zeggen des HEEREN Knegten , de Die\- naars van zyn Heiligdom ook: De HEERE &e&*  ZEEG E, N E N. zeegent u tut Ziön: Hy, die den Heemel en de Aarde gemaakt beeft, Pf. CXXXIV: 3. fjs/j) Dit Zeegènen wordt nader uitgebreid: (A) Gy zult bet goede van Jeruzalem aanfebouwen alle de dagen uwes leevens. (AA) Wat was liet goede van Jeruzalem? Jeruzalem was de Ryks - Hot- en Hoofdftad van geheel Kanadn; de Moeder-ftad van geheel het Volk. Daar was de Zétel van het Koningryk ; daar waren de jloelen des gerichts, de Jloe{en van het Huis Davids. Daar was de Zétel van den 'Godtsdienst, de Tempel, het Heiligdom der wooninge des Allerhoogjlen. Daar waren dc leerende Priesters , door welken zy onderweezen 'wierden in de Wet dés HEEREN. Daar waren de Offerhanden , tot verzoeninge hunner zonden. Daar waren de heilige Maaltyden in des HEEREN Voorhoven, 'waar op Hy zyn Volk, als zyne verzoende Vrienden vergastte, en waarmede zy zich vrolyk maakten voor zyn aangezigte. Alle deeze dingen maakten Jeruzalem voor dat Volk zo dierbaar , dat zy deszelfs welvaart verhieven boven het hoog/Ie hunner blydfchap , Pf. CXXXVII: 6. Dat hun geduurig bidden was: Doe wel by Zion, naar uw welbehaagen; bouw op de muur en van Jeruzalem, Pf. LI: 20. 't Was dan waarlyk eene groote Belofte, vooral voor zulken, die Godt vreesden, en prys Helden op den Godtsdienst, dat zy dat goede (BB) zouden aanfehouwen, dat zy ook de voorrechten, die in dat goede lagen opgeflooten, mede genieten zouden; want zien, aanfehouwen beteekent in de taaie der Hebreen ook dikwils genieten , Pf. XXVII: 13, &c. En dat wel alle de dagen hunnes leevens, zonder door deeze of geene ongumtige toevallen daar in verhinderd te wordem Dat voorrechtte moeten misfen was voor een Godtvreezende ziel een bittere fmert. Men oordeele daar van uit de droefheid cn klagte van David, Pf. XLII: 4, 5. Dat te mogen genieten was hun een innige hartenvreugde. Hoe jui- , chend is zyne taal: Ik verblyde my in de geenen die tot my zeggen : Wy zullen ten • huize des HEEREN ingaan: Onze voeten ■ zyn flaande in uwe poorten ,6Jeruzalem1. Pf. CXXII: r, 2. Maar gelyk deeze Be- : lofte eenen Zeegen inhield., waar in de Is- . raëliet zich konde verblyden , voor zo ' verre hy een Lid was van den Burger- en ; XI. Deel. I. Stuk. ZEEGENEN. 209 van den Kerkftaat. -(B) .Zo wordt 'er nog een tweede bygevoegd, voor zo verre hy een.Vader was van zyn Huisgezin: Gy zutY~ uwe Kinds- kinderen zien. Kinderen te hebben was onder Israël iets groots; Kinds, kinderen te zien, was nog iets meer. Dc Belofte 'er van lloot dan in zich op een talryk Nage flacht t en ook een lang leeven , welke twee dingen onderden dag des Ouden Verbonds voorkoomen als een groote Zeegen. De Kroon der Ouderen, zegt Salomo , zyn de Kinds • kinderen, Spr. XVII: 6. Onder de vermenigvuldigde Zeegeningen van Job wordt ook geteld , dat by zag zyne Kinderen , en zyner Kinderen kinderen tot in vier ge/lachten, en dat hy, na zo veele wederwaerdighceden ondergaan te heb* ben , nog honderd en veertig jaaren leefde , Job XLII: 16. Alle deeze Zeegeningen worden toegezegd, (/3) onder de voorönderftelde Voorwaarde., indien zy den HEERE vreesden, gelyk die Man, van wien vs. 4. gefprooken was. Welgelukzalig is immers een iegelyk,die den HEERE vreest, dié in zyne wegen wandelt, vs. 1. Groote beloften waren aan zo eenen gedaan: Hier worden ze nog vergroot. Daar was het: Gy zult eeten den arbeid uwer handen —, vs. 2. Hier komt 'er nog by: Gy zult het goede van Jeruzalem aanfehouwen —. Daar was 't : Uzue Huisvrouwe zal zyn als een vruchlbaare Wynjlok aan de zyden van uw huis: Uwe Kinderen zullen zyn , als Olyfplanten rontom uwe tafel, vs. 3. (Van welke vergelykinge men iets zal kunnen zien onder den tytel OLYFBOOM in des VI. D. I. St. p. 70. kol. 2.) Hier gaat de Belofte verder: Hier wordt zelfs van Kindskinderen gefprooken. Zo groot zyn deeze Beloften: Wie, die de wa'erdy 'er van. recht indenkt , zou zich daar door niet" laaten opwekken , om den HEERE te vreezen ? Nu. is het wel zo, dat elk Godtvreezend mensch in deeze Zeegeninge» niet deele. Men ziet dikwils , dat de te\enfpoeden der Rechtvaerdigen veele zyn. De dfaphs moeten wel eens klaagen, dat zy ien gantfehen dag geplaagd zyn , en dat hunne Jlraffinge ''er is alle morgen, Pf. LXXIII: 14. Maar daar-en-tegen heeft nen ook wel gezien, dat de Abrahams, de haaks en anderen grootelyks, ook in het ydclyke , gezeegend wierden; en dat mderen , een tyd lang door veele wanD d fpoc  aio Z Ë È GENEN. fpoeden beproefd, op bet laatst meer dan gemeene Zeegeningen toeftroomden. Vader Jakob, na lange ballingfchap en' een harden dienst, en veel ander hartenleed, in overvloed, in vreede, en in 't midden van veele Kinderen en Kinds-kinderen geftorven in Gofe/i; Jofeph, na flaaverny en gevangenis, verhoogd tot dc Eereftoelen van Egypte; Job , van alles beroofd, en deerlyk gellaagen aan zyn ligchaam, en daar na geneezen, en, veel meer'gezeegend, dan zyn eerfte ; David, lang en bloedig vervolgd door Saul, en eindelyk op den Ryksthroon geplaatst, ftrekken daarvan tot bewyzen. Behalven dat Godt ook het gemis der tydciyke Zeegeningen hun rykclyk vergoedt door geestelyke, waar by de Hele leeft, en als met fmeer en vetheid wordt verzadigd. Om dat de Belofte hier zo algemeen is, en evenwel in elk eenen, die Godt vreest niet wordt vervuld, zo willen eenigen, dat hier op geheel de Kerke wordt gezien; en op de Christelyke Kerk in een bepaald Tydvak, naar het Propheetisch beloop , 't welk in deeze Liederen Hamaalotb zou te vinden zyn. Men zie daar van Lampe Meditat. Exeget. in Pfalmos gr ad. En Sibelius over de H. Trapgezangen. (3) Eindelyk wordt deeze Zeegehbeloovende Pfalm beflooten met eenen meer algemeenener Zeegenwensch: Vreede ever Israël. (NX) Men mag hier mede influiten den Vreede met zyn éigen geweeten, en met Godt. Dit is ook een vrucht van de vreeze Godts, zo als Paulus zegt: Zo veelen , als 9er naar deezen ree gel wandelen, over die zal zyn vreede en barmhartigheid, en over het Israël Godts, Gal. VI: 16. Maar men heeft hier ook te. denken om tyd&lyken Vreede. Als 'er Vreede is voor de geeneh, die 'Uitgaan, en voor de geenen, die ingaan, zo dat elk, zonder vreeze voor verfchvikkinge, mag nederzitter onder zynen Wynilok en Vygenboom . dat is waarlyk eene zeer wenfehelyke zaak Pax óptima rerum. (33) Maar, daar deeze wensch zo afgebrooken voorkomt, za; men mooglyk denken, welke betrekkinge heeft die op de voorige Beloften? Eene meerdere, dan men by den eerften opflag wel zou'denken. Zouden de geenen, die Godt vreesdèn gezeegend worden zo , da zy zouden, eeten van den arbeid hunner hande'a% dan moest 'er Vretde zyn. Ih eener ZEEGENEN. tyd van Oorlog fclïroomen Veld- en Veeman uit te gaan tot hun werk , en het Land wordt verteerd met zyne inkomflen. Zouden zy, ook by hetftaatelyk verrichten van den Godtsdienst , het goede van Jeruzalem aanfehouwen, dan moest 'er Vreede zyn. Is de Vyand in het Land, dan treuren Ziöns wegen, om dat niemand durft opgaan tot het Feest. Zou het zeegen zyn , Kinds. kinderen te zien , dan moest 'er Vreede zyn. Is 'er Oorlog, dan zyn Kinderen meer tot last, dan tot lust. Dan moeten de Ouders zien, dat hunne kleine Kinderen worden omgebragt voor hunne oogen, en de grootere worden wechgevoerd in ilaaverny. De Heiland zeide daarom eens, in het vooruitzigt op eenen zo benaauwden tyd: Daar koomen dagen, in welken men zal Zeggen : Zalig zyn de onvruchtbaare ; de buiken, die niet gebaard, en de borften, die niet gezoogd hebben, Luk. XXIII: 29. Dit nu zo zynde, zo was deeze Slot-wensch recht van pas. Zullen de Zoonen zyn als planten, die groot geworden zyn in haare jeugd, en de Dogters als hoekfleenen, uitgehouwen naar de gelykenis van een Palleis; zullen de winkels, vol zynde, den eenen voorraad opleeveren na den anderen ; zullen de kudden werpen by duizenden, en zich by tien duizenden vermenigvuldigen op de hoeven: Men moet van geen Vyandelyken inbreuke , noch van uitval, noch gekreisch hooren, Pf. CXLIV: 11—14. Dan kan men, onder het genot van Godts Zeegeningen aanhclfen: 0 Jeruzalem , roemt den HEERE! 3 Ziön, looft uWen Godt'. Want Hy maakt de grendelen uwer poorten fterk: lïy zeegent uwe kinderen binnen in u. Die uzve Landpaalen in vreede ftelt: Hy verzadigt u met het vette der tarwe, Pf. CXLV1I: 12, 13, 14. Daarom wekte men malkanderen ook op, om Godt om Vreede te bidden : Biddet om den Vreede van Jeruzalem. En men beantwoordde het met deezen wensch: Welmoeten zevaaren, die u beminnen! Vreede zy in uwe vestinge, Welvaaren in uwe palleizen ! Pf. CXX1I: 6, 7. ZEEGENEN: Qk zal haare kost rykelyk*) Haare Nooddruftigen zal ik met brood verzadigen. En haare Priesters zal ik 'met : heil bekleeden, en haare Gunstgenooten zul■ len juichen, PLCXXXH: 15, ió. Wie de . Dichter zy geweest van deezen Pfalm is oa>  ZEEGENEN. nzeker.; als mede by welk eene geleegenheid die zy 'opgcfteld. Maar / wanneer wy het S , 9 en 10. vs. vergelyken met het Slot van hét Gebed, 't welk Salomo deed by de plegtige Inwydinge van den door hem gebouwden Tempel, 2 Chron. VI: 41, 4a. En als wy dan verder in aanmerkinge neemen,op hoe eene Majeftueufe wyze de Heerlykheid des heeren tot den Tempel introk , en dat zo aanftonds , ah Salomo voleind bad te bidden , Cap. VII: 1 —, tot een zigtbaar teeken, dat zyn Gebed in gunfte verhoord was: Zo mag men, myns bedunkens, met veel waarfchyniykhcid vermoeden, dat deeze Pfalm by die gcleegenheid zy opgefteld, 't zy door Salomo zelv' , want die heeft ook veele Liederen gemaakt, 1 Kon. IV: 32; het zy door eenen anderen, door Godts Geest, verlichten , Propheet, of Dichter. In het eerfte gedeelte, vs. 2—10, vinden wy een Gebed, waar in, na een Dichtkundig Voorftel van Davids voorneemen, om den HEERE, in de plaatfe van den draagbaaren Tabernakel , een Huis te bouwen terbeftendige inwooninge,'twelk nu door zynen Zoon Salomo volbragt was, in zo verre, dat de Verbonds- /Irke met de Cherubynen daar boven, als de Throon van Godts heerlykheid, daar in reeds overgebragt was, het zo evengemeld Gebed van Salomo, by die gcleegenheid gedaan, herhaald en uitgebreid wordt. En daar Godt, op eene zo zigtbaare wyze, zyn Welge- , vallen aan Saïomons Werk en Gebed had . geopenbaard, zo vinden wy in het tweede gedeelte, vs. 11—18,een Dichtkundig ; Voorftel van Godts gunstryk Antwoord, ; waar in, na eene herhaalinge van Godts / beloften, weleer aan David gedaan , en j na verzekering van zyne beftendige in- c wooninge in den Tempel op Zïóns berg, l een voornaam gedeelte van Salomons Ge- 2 bed in eene Belofte van Godts wegen , \ wordt veranderd. Men vergelyke vs. ió"-*- z met vs. 9, 10.(X) Wy vinden in dit Ant- f woord eene Belofte van iets, daar Salomo, z zo als zyn Gebed vs. 8, 9. voorkomt, d niet om gebceden had. (XX) Ze luidt n vs. 15. Ik zal hunne kost . («) Wie het I zyn, van welken het eerfte gedeelte van v deeze belofte te verftaan is , wordt niet h uitgedrukt: Maar, in onderfcheidinge n van de Nooddruftigen. de Armen en Be- v ZEEGENEN. sn hoeftigen, mag men 'er door verftaan de meer Gegoeden in Jeruzalem en in het Land. (J) Dit mag men te meer denken, om dat de Belofte aan deezen is , dat Godt hunne kost rykelyk zou zeegenen ; en aan geenen, dat Hy hen met Brood zou verzadigen. (*«) Het Grondwoord TïofTS', hier door kost, cn elders door eetwaare vertaald, Nehem. XIII: 15, komt af van *W> jaagen , en zou dus voor het naast aanduiden op dejagt gevangen Wildbraad, Genef. XXV: 28. XXVII: 5. Wy bepaalen het hier zo naauw niet; maar verftaan 'er evenwel door al zulke fpyze en drank, die boven het voedzaame,ook aangenaam van finaak en verkwikiyk is voor het geheemelte. En niet te min het woord Brood by de Hebreen van zo eene uitgeftrekte beteekenisfe is, dat 'er het vette en fmoutige wel eens mede onder wordt begreepen, zal men 'er evenwel hier door moeten verftaan een minder en fchraalervoedfel , om dat het hier gevoegd wordt by Nooddruftigen. (js/i) Hier uit zal nu gerecdelyk zyn op te maaken , wat deeze Belofte zeggen wil. (AA) Voor de meer Aanzierüykcn en meer Gegoeden is het: lk zal hunne Kost rykelyk zeegenen. Door mynen vruchtbaar-maakenden en verrykenden Zeegen zullen hunne velden bekleed zyn met kudden , hunne dalen bedekt zyn met koorn , hunne Wyn- en Boomgaarden'. '.uilen overvloedig voortbrengen , hun' koophandel zal zyn gewin geeven, hunne Winkels zullen vol zyn, en den eenen voor. 'aad opleeveren na den anderen, zo dat zy :ullen eeten boter van koeijen, en melk van jein vee, met het vette der lammeren en der •ammen die in Bafan weiden, met het vette 'er nieren der tarwe; en daar toe druivenloed drinken, reinen wyn. (BB) Voor de Nooddruftigen zou Godt"ook zorgen. Hoepel het zulke Iekkernyen niet zouden zyn, y zouden evenwel hun brood eeten zonder ehaarsheid, want Godt zou 'er hen mede erzadigen. By de zo mildelyk Gezeegenen zou Godt hen ook opeiie harten, en lildelyk geevende handen doen vinden. >aar-en-boven had Godt ook, ten bchoee der Nooddruftigen, door eene uitdrukrke Wet gebooden, den boek zynes velds 'et af te oogflen, de buiten den Sikkel diende aairen niet op te zaamelen; by het D d 2 fchud'  flia Z'-E E G E N E N. fchudden der Oiyfboomen , de takken niet te naauwe te doorzoeken ; by het afleezen van den Wyngaard, de druiven niet agter zich na te leezen. Dat alles moest gelaaten worden voor den Vreemdeling, de Weezen, en de Weduwe, Levit. XIX: 9, io-, Deut. XXIV: 19, 2.0 , ei. Als nu der Ryken Oogst rykelyk gezeegend was , dan kon de naleezinge voor de Nooddruftigen ook overvloediger zyn , en dus genoegzaam, om hen met brood te verzadigen. (33) Dat fcu deeze Belofte hier gedaan, en 't geen, daar vs. 8. om gebeeden was, agter gelaaten wordt, daar van zou dit de reede kunen zyn. Daar was gebeeden: Staa op, HEERE, tot uwe rust: Gy, en de Arke itwer fterkte. Deeze woorden zyn ten deele ontleend uit Num. X: 33 , 34 , 35. Als men van Leegcrplaatfe veranderen , en eenigen Vyandelyken tegenftand tc vreezen had, moest men, by het opneemen der Verbonds - Arke zeggen: Staa op HEERE , en laaten uwe Vyanden verftrooid worden, en uwe haaters vlieden. Dit was uls een Wapenkreet, en d*us konde het rüet misfen, of men moest, toen Salomo foortgelyke woorden gebruikte , by het overvoeren van de Arke na den Tempel, s Chron. VI: 41, aan Vyanden en Oorlog denken. Maar onder de regeeringe. van Salomo zou het Vreede zyn van rontomme; Vreede voor de geenen, die uilgingen, en in\ kwamen , en dit konde de reede zyn , Waarom in 't Godtlyk Antwoord deeze Beede wordt voorbygegaan, en dat, in de plaatfe van die , eene Belofte wordt gedaan van ruimen overvloed, die ook in zyne dagen zeer groot is geweest; wam hy maakte ,'dat het zilver te Jeruzalem was als de ft eenen ; en de Cederen als de wildt Vygenboomen,die in de laagte zyn, in menig te, 1 Kon. X: 27. Op deeze Belofte, di< voor het gantfche Volk was , (3) volg eene meer Byzondere, waar mede de Bee 4e van het 9. vs. wordt beantwoord. Hun m Priesters zal ik met —. De Belofte (NN. wordt gedaan ten voordeele van hunn Priesteren, en van hunne Gunstgenootet (#) Wie de Priesters in Israël waren, i ten overvloede bekend. Zy waren Pei foonen van groot aanzien , de Dienaar van Godts Heiligdom ; als Middelaar tusfehen Godt en het Volk. Van Godt wegen moesten zy het Volk zeegenen, e ZEEGÈNEN. het zyne Wet, rechten en inzettingett leeren. En Van 's Volks wegen moesten zy tot Godt naderen, voor hetzelve offeren en bidden; want zy Waren gefteld in de zaaken, die voor hetzelve by Godt te doen waren. (/3) Maar wie zyn nu hunne Gunstgenooten? (««) Men zou 'er door kunnen verllaan geheel het Volk , 't welk zekerlyk Godts meest begunftigd Volk was boven alle andere Volken der gantfche Aarde. Of wel de Heiligen , de Godtvreezenden onder hen, die op eene byzondere wyze in Godts gunfte deelen, en daarom omfchreeven worden als Godts Heerlyken op Aarde, in welken al zyn lust is. (pp) Eenige Joodfche Meesters, en ook Christen Uitleggers willen 'er de Leviten door verftaan hebben, die den Priesteren in den dienst des Heiligdoms moesten ten dienfte ftaan, en daarom niet ongevoeglyk met die zouden te faamengevoegd zyn. Welker post; onder anderen ook was, den Godt Israëls met zang- en fpeèltuig te looven, waarom hun het juichen zou toegekend zyn. (33) De Belofte nu («) aan de Priesteren is, dat de HEERE ze zou bekleeden met heil. (««) Voor Gerechtigheid, waar vs. 9. om gebeeden was , wordt hief Heil beloofd. Men kan aanmerken , dat Gerechtigheid fomwylen de beteekenis heeft van Heil en Welvaart: Zeegen en Gerechtigheid, Vreede en Gerechtigheid worden te faamengevoegd , en als met malkanderen verwisfeld, Pf.XXIV: 5, Jef. XLVIII: 18. Of anders mag men denken, dat het hier beloofde Heil, als men 'er door verftaat zulk Heil, waar by de ziele leeft, en 't welk den Mensch van de verzoende nabyheid , van Godt toekomt , voorönderftelt , dat i zy deel hadden aan de Gerechtigheid, daar ■ om gebeeden was: Te weeten, de eeuwige •■ Gerechtigheid van den Mesfias, die de bron : en'grondoorzaak is van zulk Heil. Met - dat heil (fi/s) zouden zy bekleed worden: - Met iets bekleed te zyn zegt, daar mede ) geheel en al als overdekt te zyn. Onder ; een zwaaren Vloek te leggen, is zo veel, !. als 'er mede bekleed te zyn, Pf. CIX: 18. 3 Met de Gerechtigheid, of met heil bekleed te - zyn, zegt, by- tegenöverftellinge , daar s van rykelyk bedeeld te zyn. In 't byzons der zal men mogen denken op de witte s Kleederen , waar mede de Priesters , by a het verrichten van hun werk in het Heilig-  ZEEGENE N. ïi.tfclofiV, moesten aangedaan zyn, zouden zy anders tot Godt mogen naderen, cn dc voorrechten en voordeelen van het Heiligdom kunnen genieten. Welke witte kïeederen hen moesten leeren , dat zy alzo, door het geloof, moesten hebben aangedaan de in alles volkoomene en geheel 1'mettelooze Borg - gerechtigheid van den Mesfias, zouden zy anders kunnen toegelaaten worden tot de Zielzaligende Gemeenfehap van Godt, en deel krygen aan het Heil, dat daar aan vast is. Dat werd ten duidelykften vertoond in het Gezigt van Propheet Zacharia. De Hoogepries. ter Jofua ftond bekleed met vuile kleederen: Een blyk , dat 'er in hem eene oorzaak was voor den Satan van befchuldiginge te^en hem. Maar naderhand werden hem reine Wisfielkleederen aangedaan: Een blyk, dat zyne Ongerechtigheid van hem wechgenoomèn, en hy in zynen dienst herfteld was , en wederom wandeling zou mogen hebben onder de geenen, die voor den HEERE ftonden. Zach. IIP 1—7. Dus zal deeze Belofte hier op neêr koomen, dat de HEERE hunne Priesters zo zou toerusten , dat Hy aan hunne Perfoonen, Offerwerk en Gebeden een welgevallen zou kunnen hebben, cn dat zy zo veele blyken van zyne ziel - ftreelende en ziel-verfierende gunst zouden ontvangen , dat zy zouden kunnen aanheffen, met dc Kerke: Ik ben zeer vrolyk in den HEERE, en myne ziel verheugt zich in mynen Godt: Want Hy heeft my bekleed met de kïeederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hy my aangedaan : Gelyk een Bruidegom zich verfiert met Priester lyk ftèraad, en een Bruid zich verfiert met haar gercedfichap , Jef. LXP 10. 0«) De Belofte aan dc Gunstgenootenis, dat zy zoudén juichen: (**) Juichen voorönderftelt blydfchap. Is iemand in. lyden , zegt de Apostel , dat hy bidde. Is hy goed mpeds, dat hy Pfalmzinge, Jak. V: 13. Wil men nu door Godts Gunstgenooten geheel het Volk verftaan , 't zal te kennen geeven, dat Hy zyne weldaadigheid a-an hetzelve zeer groot en wonderlyk zou maaken, niet anders, dan oi Hy hun nen mond vervuld had met lagchen, en hunne tonge met gejuich, zo dat zy niet zouden nalaaten van, tot roem zynèr goedheid, te zeggen en te juichen: De HEERE heeft ZEEGENEN. 213 ■ groote dmgen by ons gedaan, Pf. CXXVI: e, 3. Verftaat men 'er door de Heiligen onder hen, dan zal men hun juichen moeten aanmerken als het juichen der zulken, die Godt heeft vervuld met het goede zyner Uitverkoorenen , op dat zy zich verblyden met de blydfchap van zyn Volk,, en beroemen met zyn erfdeel, en zy dus zouden kunnen juichen: Loof den HEERE myne ziel, en al wat in my is zynen heiligen naam. Loof den HEERE myne ziel, en vergeet geene van zyne weldaaden: Die all' uzue ongerechtigheid vergeeft; die alle uwe krankheid geneest ; die uw leeven verlost van het verderf, ' en u kroont met goedertierenheid en barmhartigheeden, Pf. CIII: 1— 4. Maar verftaat men 'er wat meer in 't byzonder da Leviten door : Ik hebbe 'er niet tegen \ dat door juichen mede gezinfpeeld wordt op het Godtvcrheerlykend zingen en fpeelen, 'twelk zy, by het ftaatelyk verrichten van den Godtsdienst, moesten aanheffen op den heiligen Zangtrans, waarop mooglyk ook gezien wordt Pf, CXLlX: 1. Zingt den HEERE een nieuw Lied: Zyn lof zy in de Gemeente zyner Gunstgenooten , daar men.-'er de Leviten door zou kunnen verftaan in onderfcheidinge van het Volk, van Israël in het 1. vs., dat zich moest verblyden in den geenen, die het gemaakt had. Maar daar dat behoorde tot hunne A-mptsverrichtingen, en deeze belofte iets goeds voorönderftelt, waar over zy voor zichzelven zouden juichen, zo geeft dit te kennen , dat zy ook zeiven zo veele milde blyken van Godts zeegenende gunst zouden ontvangen, dat zy zich daar door kragtig zouden vinden opgewekt, om de gedachtenis der grootheid zyner goedertierenlxid overvloediglyk uit te ftorten , en zyne gerechtigheid te verkondigen met gejuich. Zelfs om, gelyk 'er ftaat Pf. CXLIX: 5, yan vreugde op te fipringen, en luidkeels te juichen op hunne leegërs. Als men nu de beloften van het 15 en 16. vs. te faamen voegt, zo wierden zy hier door verzekerd van alle zulke Zeegeningen, die hunnen Burgerlyken en Kerkelyken ftaat konden doen bloeijen; van alles wat Iwm tot hët leeven en de Godtzaligheid zou nuttig zyn. Wil men dit ook in een Geestelyken Zin overbrengen op de Geloovigen det Nieuwen Testaments, die Gode en den Vader ook tot Dd 3 PfW*  si* Z E E G E N. Priesters zyn gemaakt,men zal hierin dein den voorigen tytel gemelde Schryvers, de Heeren.Eampe en Sibeliustot voorlichtinge kunnen gebruiken. ZEEGEN (De) des HEEREN maakt ryk: En Hy voegt 'er geen fmerte by, Spr. X: aa. Deeze bpreuk behelst twee Stellingen. De Eerfte behelst alreeds zo iets, waar in men zich gelukkig kan agten. De Tweede vermeerdert dat geluk, door ons gerust te ftellen-tegen zo iets, St welk oiize geluk-agting zou kunnen ftooren. GO De Eerfte Stellinge is: He Zeegen des PIEEREN maakt ryk. (KX) Ryk te worden is een doelwit, daar de meeste menfchen op mikken. Een Lokaas, waar na der meesten begeerten zich uitftrekken. Rykdom, op eene wettige wyze verkreegen, en wel gebruikt, is zekerlyk een wenschlyke zaak, en verfcfiaft veele genoeglykheeden. De Wysheid is goed met een erfdeel ;■ en die de Zon aanfehouwen , hebben voordeel daar van. Gelyk dc Wysheid, zo is ook het Geld tot eene Schaduwe: Hoewel de Wysheid boven het Geld eene groote uitneemendheid heeft, Pred. VII: li, ia. Maar hoe wordt deeze zo gewenschte zaak verk reegen ? (33) Salomo zegt : De Zeegen des HEEREN(_die niet maar een veel goeds toevvenfehende, maar een daadelyk veel goeds toebrengende Zeegen is) maakt ryk. (V) Gcfchiedt dit onmiddelyk ? Moet men verwachten , dat Godt de venfters des Heemels openen, en den Zeegen van boven afgieten zal % Was 'er een arme Weduwe te Zarphat, welker meel en olie, hoe veel zy 'er tot noodig onderhoud van gebruikte , niet verminderde, i'Kon.'XVII: 19—a<5. Was'er ee'ne andere Vrouw, die in haar huis niets 'meer had, dan flegts ééne kruike met olie, en evenwel uit die ééne kruike veele vaten vol goot, 1 Kon. IV: 1—7, 't was zékerlvk een Zeeeen des HEEREN; maar Z E E G E N. nen tyd flyt met een weinig flaapens, een weinig fluimerens, een weinig handvouwens , al nederliggende: Zal de armoede over koomen als een wandelaar , en het gebrek als een gewapend man, Spr. VI: 10, n. De Middelen moeten dan in 't werk gefteld worden. Hoedanig de Beroepingc ook zyn moge , waar in de Voorzienigheid ons geplaatst heeft, ze vcreischt werkzaamheid. De hand des vlytigen maakt ryk, Spr. X: 4., Ook zuinigheid en verftandig overleg. Menig is 'er, die ryk wordt door zyn opmerken en fpaarzmmheid, Syr. XI: 18. Door Wysheid wordt een Huis gebouwd, en door verftandigheidbevestigd: En door weetenfehap worden de binnenkameren vervuld met allerlei kostelyk en lieflyk goed, Spreuk. XXIV: 3 , 4. Maar hoe noodzaaklyk de middelen ook zyn, die alleen zyn niet toereikende , om iemand ryk te maaken. (««) Zekerlyk niet de Onwettige. Niet de wrekke Gierigheid. Al wordt de Gierigaart ryk in fchatten, hy blyft arm: Hy*heeft de magt niet, om 'er van te eeten , Pred. VI: a. Niet het middel van kheevelaary en bedrog, 't Is waar , 't gelukt menig eenen , dat hy zich op die wyze fchatten der Godtloosheid vergadere; maar men ziet ook dikwils deeze Spreuk bewaarheid : De Bedrieger zal zynen Jagtv angst niet braaden, Spreuk. XII: 2.7. Gelyk een Veldhoen eijeren vergadert, doch niet uitbroedt; alzo is hy, die zich fchatten vergadert, doch niet met recht. In de helft zyner dagen zal hy die moeten verlaaten, en in zyn laatfte zal hy een dwaas zyn, Jerem. XVII: ia. (/3/3) Zelfs de Wettige middelen zullen op zich-zclve niet toereikende zyn: Zo de HEERE het huis niet bouwt , tc vergeefs arbeiden deszelfs Bouwlieden daar aan. Zo de HEERE da Stad niet bewaart, te vergeefs waakt de Wachter. ' Zo is het te vergeefs, dat men vroeg op zy, en laat op blyve, en eete het brood der fmerte, Pf. CXXVII: 1, 2. Menig is 'er, die moeite doet , cn arbeidt, en zich haast, en heeft toch dies le meer gebrek, Syr. XI: 11. Wat moet'er dan noodzaaklyk bykoomen ? (js) Het is de Zeegen des HEEREN. Als die 'er bykomt, al is het beginfel gering, dan zal het laatfte vermeer-, derd worden, Job VIII: 7. Rykdom en eere zyn voor zyn aangezigt — en het ftaat in zyne hand, alles groot en fterk te maaken, 1 Chron. een geheel zeldzaame-, geheel wonderdaadige Zeegen. Die, ftil zittende, op zo eenen Zeegen wachten wilde , zou den HEERE zynen Godt verzoeken, en, in plaatfe van ryk, zou hy arm worden. Die niet werkt, dat hy ook niet eete , zegt de Apostel, a Thesf. III: 10. De Luiaart, die om den Winter fchroomt te ploegen, zal 'beedelen in den Oogst, Spr. XX: 4. Die zy-  Z E E G E N. t Chron. XXIX: is. De Daglooner werkt, geen goed is, met zyne handen, op dat hy zyn eigen brood moge eeten: Godt geeft 'er het gedyen over, en hy eet van den arbeid zyner handen. De Veeman Haat zyne kudden gade : Ze -werpen en vermenigvuldigen op zyne hoeve: Zyn Stier fpringt, en het mist niet; zyne Koe kalft, en ze misdraagt niet. De Land- én Akkerman ploegt en zaait, 'er koomen reegen en zonnefchyn, en hy voert een ryken Oogst in zyne Ichuitren. De Koopman doet handel op groote wateren, hy zendtzyne fchepen over Zee, ze keeren weder, en brengen hem dubbel gewin aan.. Waar aan is het toe te fchryven ? Waar aan anders, als aan den Zeegen des HEEREN? Was Abraham groot en ryk geworden: i Was, om dat de HEERE hem gezeegend had, Genef. XXIV: i, en 35. Zaaide Izadk in het Land van Gerar, en bragt zyn land in dat zelfde jaar honderd maaten op : 't Was , om dat de HEERE hem zeegende. Daar door werd hy groot, doorgaans grooter, en zeer groot, Genef. XXVI: 12, 13. De Heidenen wisten dat wel. 't Was een bekend zeggen onder hen: Ora et labora: Bid en Werk. A Jove principium: Van Godt het begin. Inmiddels de Akkerman zyne hand aan '■■ den ptóeg floeg, hief hy zyne oogen na ; boven. Hy gaf'er mede te kennen, dat : aan 'j Heemels Zeegen het alles is geleegen. < "Zou dan iemand ia y.pi harte willen zeg- 1 gen: Myne kragt, en 'de flerkte myner hand 1 hebben my dit vermogen verkreegen, 'tware 1 dwaas, en eene zonde van groote ondank- < baarheid jegens Godt. Mofes waarfchouw- { de deIsraëliten'ev tegen, en wilde, dat zy 1 zouden gedenken, dat het de HEERE bun \ Godt was, die hun kragt gaf, om vermogen 1 te verkrygen, Deut. VIII: 17, 18. 'tGeen 1 Salomo zegt, is dan een voldonge waar- j heid: De Zeegen des HEEREN maakt ryk. f Hoe gelukkig is hy,die denzelven geniet, -i En dat nog zo veel te meer, om dat die 0 niet alleen het goede toebrengt; maar(3) k ook , en dat is de Tweede Stelling , het d kwaade inhoudt: Hy voegt 'er geen fmerte b by. (KSO Men verftaa dit zo niet, als of w zo een, die Godts Zeegen geniet over zy- b ne onderneemingen, daar van in 't geheel ei geen moeite nochfmerte had. Het behoort 3 tot de ftraffen der zonde : Om uwerft wille v is het Aar dry k vervloekt, en. met fmerte zult v Z E E G E N. ai5 gy daar van eeten: In het zweet uwes aan* febyns zult gy brood eeten, Gen. III: 17,19. Maar men denke om zo eene fmerte, die tot aan het harte gaat, die het genoegen, 't welk ons het ryk worden zou geeven, als met gal en alsfem beflrooit: Zo eene, als waar van Salomo zegt: Door de fmerte des harten wordt de Geest verftaagen, Spr. XV: 13. Zulk eene fmerte voegt Godts Zeegen 'er nietby. De Daglooner gaat 's morgens vroeg uit tot zynen arbeid; al wat zyne hand vindt om te doen, doet hy met ali' zyne magt. Hy zwoegt, hy zweet, ky bygt na de avond) chadutve: Maar is het hem eenefmerte ?Neen l tly is vergenoegd ; hy komt te huis, hy eet, en 't zy hy veel, of weinig, vet , of fchraal gegeeten hebbe, zyn ft aap is hem zoet, Pred. V: u.' Godt Zeegent zyn gewin : Hy en de zynen hebben 'er zich van gevoed, en hy heeft nog iets overig, om aan meer behoeftigon te kunnen mededeelen. De Herder verduurt de hitte des daags, en de koude des nachts: Heeft hy 'er ook fmerte van ?Door Godts Zeegen vermenigvuldigt zich de kudde by zynen voet. Dat geeft hem genoegen, lat verblydt hem, hy vergeet zyne moeie. De Landman zweet agter den ploeg, iy vermoeit zdch in zyne Wyn- en Boomgaarden. Geeft het hem ook fmerte ? Godt :eegent zynen arbeid. Godt geeft hem ree\en en vruchtbaare tyden. Zyn graan fpru'ft ut en Ichiet wee'hg op ; zyn geboomte floeit, en belooft veel. Welk een  ZEEGEN J) fi. Jofeph v,an Arimathea, Nikodemus, en andere bedekte Vrienden, die Hy 'er nog had, van zyn herleevcn te" verzeekcren, en voor het laatst vaarwel te zeggen. Hy geeft aan zyne Difcipelen bevel tot den optocht; Hy, de Overfte Leidsman hunnes Geloofs en Zaligheid, Helt zich aan het hoofd, en leidt ze na buiten ; (fi/t) tot aan Bethanie, een Vlek op den Olyfberg,daar Lazarus woonde, welken Hy uit den dooden had opgewekt ; daar deszelfs twee Zusters woonden : Martha Hem diende, terwyle Hy ten huize van Simon den Melaatfchen vergast werd, inmiddels Maria Hem met haare kostbaare Nardus-olie zalfde ter voorbereidinge tot zyne begraavinge. 't Was evenwel niet tot in het Vlek, dat hy hen uitleidde; maar buiten tot aan hetzelve, een gedeelte der Landftreeke, die aan en onder hetzelve behoorde. Zo kan men 't best den fchynftryd vereffenen, die zich fchynt op te doen in den afïtand van Bethanie van Jeruzalem. Volgens Johannes, Cap. XI: 18, was de afftand omtrent vyftïen fladiën. Men verftaa dat van het Vlek zelve. Lukas [preekt, Hand. 1:12, van een Sabbalh-reize, dat is acht jiadiën. Men verftaa dat van dat gedeelte der Bethafiifche Landftreeke, waar heen Jefus zyne Difcipelen geleid had, en dus genoegzaam in 't midden tusfehen het Vlek, daar men Hein zo vècl eere, en de Stad, daar men. Hem zo veel fmaadheid had aangedaan. \ Was dan op den Olyf berg. Aan den voet van deezen Berg had zyn Lyden een aanvang genoomen ; op den top 'er : van moest zyne heerlykheid een aativan°- , neemen. Daar omlaag, in het bange 1 Gethfemnne,hadden zyne Leerlingen Hem, . als een worm zien kruipen en krimpen in ( het ftof, en hier zouden zy Hem zien verhoogd worden • tot boven den kloot der '. Aarde. Daar hadden zy Hem zien bin- ■ tien, en als een gevangene zien wechflee- , pen na Jeruzalem: Hier zouden zy Hem, als Overwinnaar van Dood, Duivel en Helle, zien opvaaren in de hoogte,voerende de gevangenisgevanglyk mede, als geklonken aan zynen Zeegewagen. Ter bepaal- ' de plaatfe gekoomen zynde, O) bief zyne handen op, en zeegende hen. V««) Zo ' was men van Ouds gewoon, de handen op \ teheffenina omhoog, als men zeegende. 11 %TitTk-en opm*« ™> ™ > ZE EG EN D E. gif zeegende hét, Levit. XI: 22. Hy, die zee- fiffi Ff T mede te bennen', dat Hy het deed in den naame van Hem, die n den Heemel woont, zy, die gezeegend wierden, moesten 'er uit leere! Soegebeeden zeegen te verwachten van boven van den Vader der lichten, van wienall Ook lag de Zeegenaar zyne handen wel eens op het hoofd dergeener, die Hy Zegende. Zo zeegende Vader Jakob dc twee Zoonen van Jofeph, Genef. XLVIII: 14! Zo wilde men, als 't ware, den toegebeeden Zeegen daadelyk op zo eenen overdraagen. Wy mogen denken , dat Jefa< ook zo zyne eerst ten Heemel opgehcevene handen boven en over de hoofden zvner Apostelen zal hebben uitgebreid : En O) zo zeegende Hy hen. Hy zeegende hen met een volle toegeneegenheid des harten, en te gelyk met eene kragtdoende werking. Zyn Zeegenen was niet maar een Zeegenvvenichen, maar ook een Zeegen geeven,De zonde had den mensch Godts Zegeningen onwaerdig, en den Vloek waerdijr fiy had nu de zonde vS zoend, en de eeuwige Gerechtigheid aanee* wagt , en daar door de bronaders van Godts eeuwige Zeegeningen geopend. Hy Godten M[ensch. H§, d% lynehal ten opheft na den Heemel, kan ook van S^lea Ce?en afSieten ' Hy die zyne landen over nen uitbreidt, kan ook den °PTh"nn? hoofden leggen, en doen a-' y,' die den Zeeêen wenscht, van dien ook gebieden ; den Zeegen en iet Leeven gebieden tot in eeuwigheid. Met velke woorden Hy -hen gezeegend heeft, 'inden wy met gemeld. Misfchien op leeze, of foor tgelyke wyze.,, Vaartwel, , myne lieve Leerlingen ! Vaart wel I , myne lieve Vrienden ! Ik gaa u verlaa, ten; evenwel zal ik fteeds met u zyn. Ik ' ^"c*6 u' ali Schaapen in het midden der , Wolven : Vreest evenwel niet, ik zal , myne woorden leggen in uwen mond; ik , zat u helpen flerken en onderfleunen met. , de rechterhand myner gerechtigheid. De , lieden, die met u twisten, dat zy te niete , worden; die tegen u opjlaan, dat zy te , fchande worden!Schoon in den Heemel, , myn oog, dat noch jlaapt, noch fluimen , , zal op u zyn. Myn Geest , die een , Geest is der Wysheid, des gerichs, en der Ee ndaf.  *i8 ZEEGENDE. „ dapperheid, zal u leeren , leiden, en „ bekragtigen met kragt naar de heerlyk„ heid myner fterkte. Ik gaa heen , gaat „ en verdrukkende Bloedflad? Moet men den 1 • brullenden Leeuw , den fcheurzieken ^ Avond-wolf, en zo zyn de Hoofden des a ZEEGENDE. fe^ Volks te Jeruzalem, zo van zelf in de» mond loopen ? Zo zouden de Apostelen gedacht hebben, hadden zy geraadpleegd met vleesch en bloed. Maar J^/bevei bragt het zo medevaar aan mogten, noch wilden zy met ongehoorzaam zyn : Te minder, om dat zy daar moesten aangedaan worden met kragt uit dc hoogte. Want dit was. geweest een van zyne laatfte bevelen, dat zy van Jeruzalem niet fcheiden zouden ; maar daar verwachten de belofte aes Vaders , die zy van Hem gehoord hadden, Hand. I: 4, Luk. XXIV: 49. Welk een onderfcheid ! In Gethfemane vlooden zy, als lafhartige blooda'arts, en nu. keeren zy, vol gloeds en moeds, weder na Jeruzalem, als Helden, die in "t Jlyk der ftraaten treeden in den ftryd. Want zy keerden weder (fi) met groote blydfchap. Voorheen bedroefden zy zich , als Jefus maar fprak van zyn heenen gaan. En nu liy heenen gegaan is , verblyden zy zich. Hoe vreemd is dit! Vader Jakob fterft, eii Jofeph valt op zyn aangezigt en weent, Genei. L: 1. Jefus, die den Apostelen meer dan een Vader geweest was, fterft wel niet, maar vertrekt evenwel voor altoos van de Aarde, en zyne Apostelen verblyden zich. Elia wordt Van Eliza wechgenomnen na den Heemel. Die zag het, riep hem beweeglyk agter na, en uit bittere droefheid vatte hy zyne kleederen, en rcheurde ze in twee plukken, 2 Kon. II: 12. Jefus,de groote Vriend en Leeraar van zyïe Apostelen, wordt van hun wechgenoonen, en zy , in plaatfe van zich te bedroeden, verblyden zich, en dat zelfs met groote dydfcbap. Hoe vreemd dit ook moge fchyïen, zy hadden 'er evenwel reede toe. Je'us had nu den ftand der knegtelyke dienst>aarheid met dien van meer dan Koninglyke Majesteit en heerfchappy verwisfeld. Hy yas opgevaaren met gejuich; de Engelen in [en Heemel verwellekommen Hem met o-etiich, zy doen Hem naderen tot den Ouden van 'agen, Ply ontvangt van denzelven de heer'bdppy, de eere en het Koningryk: En zouden y dan geen welgevallen hebben aan , en ich verblyden over de eere van hunnen [oning , die te gelyk ook was hun beste Griend en Broeder ? Jefus was heengevaaen, om het heil, dat Hy op Aarde verdorven had, op hen, en duizend duizend nderen toe te pasffen: En zouden zy zich Ee 2 daa  aao ZEEGENDE. dan niet verblyden om hun eigen , en zo veel anderer menfchen heil ? Dat ware meer dan onverfchilligheid, dat ware ongevoeligheid geweest. Jefus had hen verkooren, om wyd en zyd van Hem te getuigen; Hy zou door de Wondergaaven van zynen Geest hen Hellen tot teekenen en wonderen voor alle Volken : Zouden zy zich dan niet verblyden, en als van vreugde opfpringen om zo eene onderfcheidende eere? Jofeph wordt de eerfte Staatsdienaar van den Koning van Egypte, Daniël'wordt het van den Koning der Meden: Maar voor hun is het Vry wat meer : Zy zullen de Staats - dienaars, de Ryks - gezanten zyn van Hem, die de Over/ie is van de Koningen der Aarde, voor wien Koningen zullen moéten opftaan, en Vorften zich nederbuigen. Jefus is ten Heemel gevaaren , om ook voor hun bezit te neemen van het Plecmelsch Koningryk. Hy had gezegd : Daar ik ben, zal ook myn Dienaar zyn. Vader, ik wil, dat daar ik ben , ook zullen zyn, die Gy my gegeeven hebt, op dat zy myne heerlykheid'aanfehouwen, Joh. XII: 26. XVII: 04. 't Is waar , zy zouden alvoorens nog veele verdrukkingen hebben in de Waereld; maar Jefus had ook veele dingen moeten lyden, en was nu in zyne heerlykheid. ingegaan. Dat hadden zy ook te verwachten : Hadden zy met Hem verdraagen , zy zouden ook t'eenigen tyde met Hem heerfchen. In weêrwil dan van al dat leed en lyden, dat hun befchooren was, verblydden zy zich met groote blydfchap. Zy verlaaten zich volkoomen op zyne beloften; zy weeten, dat hunne verdrukkinge ligt zou zyn, vervuld zynde met de vreugde van zyn heil, dat ze haast zou voorbygaan, niet langer duuren als.hun leeven op Aarde, en dan zou gevolgd worden van een gantsch zeer uitnecmend, en eeuwig gewicht van heerlykheid. ZEEGENT ZE die u vervolgen : Zeegent en vervloekt niet,Rom. XII: i4.(K)De tyd, in welken de Apostel deezen Brief fchreef, was voor de Geloovigen een dag der bcnaauwdheid en des angsts, der wolken en der dikke donkerheid. Zy waren als een gefprinkelde Vogel; alle Volken , als zo veele Vogelen des Wouds, waren tegen ben. Zy beleeden den gekruisfigden Jefus, en aanbaden Hem. Dit was den Jooden eene ergernis. Daar die de magt 'er toe hadden , wierpen die hen uit de Synagoge, ZEEGENT. wierpen hen in de gevangenisfe , geesfel den hen, en bliezen tegen ben moorden dreiging. Zy beleeden den Gekruifigden en aanbaden Hem. Dit was den Heidenen eene dwaasheid, eene ftrafwaerdige misdaad , als waren zy Verkondigers van vreemde Goden.De Christenen wareneenèhoogstfchadelyke Sekte; een pest, hoogst-gevaarlyk voor het Gemeenebest, en gehaat by de Goden. Die te verdraagen was een vertoornen van de Goden. Alle onheilen, die Land en Volk trollen, Pest,Hongersnood, Overftroomingen, Aardbeevingen, Oorlog waren wraakftraffen van de Goden om der Christenen wille. Hier van daan werden zy alomrae wreedaartig vervolgd. Beroovinge van goederen , 'gevangenis , ballingfchap , veroórdeeling , om1 in de Mynen te werken , was van het minst. Zy werden inde SchbuWfpelen Leeuwen, Tygers, Beeren voorgeworpen , om met die te kampen, en van die verfcheurd te worden; men verzon allerlei doodftraffen; geene folteringen waren te pyiielyk, die men hen niet waerdig agtte en hun aandeed. Zy mogten toen wel klaagen: Wy worden den gantfehen dag gedood: Wy worden gedgt, als Slagtfchaapen, Pf. XLIV: 23, Rom. VIII: 36. Het was toen zo, als Paulus fchreef aan zynen Leerzoon : Alle, die Godtzaliglyk zvillen leeven in Christus, zullen vervolgd worden, 3 Tim. III: 12. Hoe moesten zy zich daaronder nu gedraagen? Denken en zeggen: Gelyk zy my doen, alzo zal ik hun doen? Neen! zy moesten toonen , dat de Wysheid, die hen verlichtte*. eene Wysheid was van boven, vreedzaam, bejlheiden, cn vol van barmhartigheid: Dat de Liefde, die hen bezielde , niet verbitterdwierd,niet llegts alle dingen verdroeg, maar zelfs goed voor kwaad vergold. De Apostel des Heeren £3) vermaant, dat zy hunne Vervolgers moesten zeegenen. Wel zeegenen, maar niet vervloeken. 'Er moest iets gedaan, en iets gemyd worden. (NJO 't Geen 'er moest gedaan worden, was te zeegenen die hen vervolgden. Keizers en Koningen, wier ftrafwetten tegen hen als met bloed gefchreeven waren; Stadhouders, die ze met verhitte woede tegen hen uitvoerden; anderen, die die ophitsten, hen aanbragten , opfpeurden en overleeverden, moesten zy zeegenen. Van Godt en in Godts naam alles goeds toewenfehen, ge*.  ZEEGEN T. gezondheid , vreede , voorfpoed ; zelfs, dat Godt hun wilde geeven te koomen tot erkentenisfe der waarheid, op dat zy ook mogten ontvangen vergéevinge van zonden, en een erfdeel onder de geheiligden, gelyk Paulus Koning Agrippa, en allen, die op dien tyd hem hóórden, toewenschte, dat zy mogten,worden, gelyk als hy, uit genoomen zyne banden, Hand. XXVI: 29. En daar het Zeegenen een aanroepen is van Godt, een biddend wenfchen om het goede over den geenen, die men zeegent, zo moest het met een Zeegènen zyn, als der geener, van welken David fpreekt, die behaagen hebben.in leugen; Zeegènen met den mand, maar. vloeken met hun binnenfte, Pf. LXII: 5. Dat zou verraaderlyke huichelaary zyn, en een fpotten met Godt. Het moest dan een Zeegenen zyn met de volle toegeneegenheid des harten. Een hard bevel voor vleesch en bloed. Maar zo eischte het de Zeedenleer van Christus, Matth. V: 44. En 't geen de Apostel fchreef en vermaande, leerde hy ook met zyn voorbeeld: Wy worden gefcholden, en wy zeegenen. Wy worden vervolgd, en wy verdraagen. Wy zyn geworden"als uitvaagfels der Waereld, en als aller affchrapfels. Wy worden gelasterd, en wy bidden, iKor. IV: ra, 13. (33) \ Geen zy moesten myden, was het Vervloeken. («) Daar het Vervloeken ftaat tegen over het Zeegenen, kan men ligtelyk opmaaken, wat het zy. Het zegt iemand met een kwaad harte het kwaade van Godt toewenfehen. Gelyk Simei David vloekte: Gaa uit, gaa uit gy Man des bloeds, gy Belidlsman. De HEE* RE heeft op u doen wederkeeren al het bloed van Sauls huis —. Nu zyt gy in uw ons&. \ luk, om datgy een man des bloeds zyt, 2 Sam. < XVI: 7, 0. Waren zy Christenen, zy j moesten dan ook , naar zyn voorfchrift 1 hunne Vyanden liefhebben : Maar zou- het 1 liefhebben zyn, wanneer zy ze vervloek- ( ten l Ja ! deeden zy dat , het zou een ] grootelyks zondigen zyn tegen Godt. i Godt heeft gezegd: Myns is de wraak, en ] tk zal het vergelden. Den tyd wanneer, en i de wyze hoe zulks te doen, heeft Hy zich < -voorbehouden. Die dan zynen Beleedi- ] .ger vervloekt, loopt Godt vooruit, en i wenscht Godt te maaken tot eeneu Uit- t voerder van zyne raazerny en wraakzugt. 1 ■job kende het. grquwelyke van zo een "< ZEEGENT. ft3r- doen, en betuigde, onder zvvaare zeifsverweufchinge , 'er zyn afkeer van : Het ware my een misdaad by den Richter —: Zo ik vcrblyd ben geweest in de misdaad mynes haaters;enmy opgewekt hebbe, als het kwaad hem vond. Ook hebbe ik myngeheemelte niet toegelaaten tc zondigen• smet door eenen vloek zyne ziele te begeeren , Job XXXI: 28 , 29, 30. Maar is het dan nooit, en aan niemand geöorlofd, eenen anderen , hoe kwaadaartig zyn gedrag ook zyn moge, te vervloeken? Men kan deeze vraage niet meteen algemeen Afo« beantwoorden. De omftandigheeden van Perfoonen cn Zaaken kunnen het geöorlofd maaken. Paulus fchreef, om Timotheus te waarfchouwen tegen eenen boozen en loozen Vyand, Alexander den Koperfmit: Hy heeft my veel kwaads gedaan: De Heere ver gelde hem naar zyne werken. - Hy heeft onze woorden zeer tegengeftaan, 2 Tim. IV: 14,15. Men merkc aan, dat Paulus was een Apostel des Heeren, onmiddelyk door den Geest gedreeven; Wie deeze-Alexander was, kan men met zeker zeggen. Mosbeim vermoedt, dat hy een Joodscb Rabbyn zy geweest, die, naar de wyze van dien tyd, een handwerk geleerd had, en naar hetzelve gebynaamd trordt de Koperfmit; doch , die de leere van Christus aangenoomen had, ten minften zich beleed een Christen te zyn. Die, gelyk veele andere Jooschgerdnde Christenen , uit groote verkleefdheid aan de VVetvan Mofes, eene by uitneemendheid, /innig tegenftander was van de leere, velke Paulus leerde-: De rechtvaerdigmaa* iing om niet, uit Godts genade, door het ge'oof, zonder de werken der Wet. Die daar:n-boven ook een zéér kwaadaartig Vyand vas van 's Apostels Perfoon, en denzelven, )y zyne Verantwoording voor den Richerftoel te Rome, met ongeftuime drift egengefprooken, lasterlyk befchuldigd, :n al hem mooglyk kwaad berokkend ïad. Een Man derhalven; die in een gantsch ittere galle was, vol van wreevel en boosïeid , een Vyand van die Gerechtigheid, velke Paulus predikte, en die niet ophield [e rechte wegen des Heeren te verkeeren. Den Man , die een vermomde Wolf was 1 de Schaapskooije; die onder den Chriselyken naam eenen zo voornaamen Aposü van Christus gaerne had zien veröoreeld worden, en daar toe zelfs den HeiEe 3 den-  aa2, ZEEGENT. dcnfchen Richter tegen hem had zoeken op te hitfen. Verdient zo een kwaadaartig. mensch , dat men dat medelyden met hem hebbe, 't welk men hebben moet met zulken, die in hunne onweetendheid, in den waan. dat zy het aan hunnen Godtsdienst verfchuldigd zyn , de Christenen veryolgen?" Zulken. moet men zeegenen, en Godts genade tot verlichting en bekeering tocbidden: Maar dat. verdient zo een Alexander niet. Die is waerdig, dat men hem overlaate aan Godts rechtvaerdige ftrafvergeldinge: Nog een andervoorbeeld. Eliza vloekte de Jongens van Bethel, die hem befpotleden, in den naam des HEEREN. -En. terftond kwamen 'er twee Beer en uit het woud,die twee-en- veertig'er Van verjebeurden, 2 Kon. II: 23,24. Maar wie was Eliza? Een Propheet, een buitengewoon Gezant van Godt. Dus werd. Godt zelf in zyn Perfoon befpot, eveneens als David zich gehoond agtte in den hoon, door Koning Hanun zynen Gezan- ten aangedaan, 2Sam. X: 1— 4- Daar-enboven had Eliza zyne bediening maar pas geaanvaard, en die moest hy waarneemen onder een Afgodisch Volk. En dus was 'er een daad van gezag, en eene voorbeeldige ftraffe noodig, om hem en «ynen dienst gezag byte zetten. PPet doen van zulke door Godts Geest gedreeyene Mannen, en dat in zo byzondere omftandigheeden , mag door gemeene Geloovigen niet in navolginge getrokken worden. Voor die blyft het een algemeene les : Vervloekt niet :(>) Maar zeegent. Dit vermaant de Apostel by herhaalinge, om te toonen van hoe veel gewicht dit was. De Heiland, de Opperite Leeraar, en ook Wetgeever der Christenen had 'er een Wet van gemaakt. Apostel Petrus'heeft 'er ook op aangedrongen: Vergeit niet kwaad voor kwaad; noch fcheiden door fcheiden : Maar zeegent daar-entegen, weet ende dat gy daar tee geroepen zyt, pp dat gy Zeegeninge zoudt beërven, 1 Uf, 111: 9. Um te toonen ook, hoe moeijelyli het was, die naar te koomen. Stugge weer zin komt 'er tegen op: .Zullen dan zulkt vermaaningen als prikkels en nagels to in het harte ingaan, !er zyn , om zo t< fpreeken., herhaalde hamerflagen toe noo dig. De mensch is zeer geneigd, en ag 'er zich ook toe berechïigd, dat hy zynei Beleediger doe naar 't geen die hem ge ZEEGEN T. daan heeft. Heeft hy 'er de magt niet toe, 't gereedfte, dat hy by de hand heeft, is, dat hy zo eenen fchelde, verwenfche en yervloeke. Maar zyn deeze lesfen niet de lesfen van eenen Dweeper ? Lesfen , die rechtftreeks aanloopen tegen de ons ingefchaapene Natuur? Is het niet dc natuur] yke neiging van ieder mensch, dat hy haate dia hem haaten , vervloeke die hem vervloeken ? Moet hy der natuure geen geweld aandoen ,' als hy poogingen in 't werk ftelt, om zulken wel te doen en te zeegenen ? Zo reedeneeren een: Tindal, Chubb,- Pasferan en andere Voorftanders van den Natuurlyken Godtsdienst. Ja! deeze lesfen rtryden tegen dc Natuur en haare neigingen: Maar niet die Natuur, die ons van Godt ingefebaapen is; maar tegen die, welke door de Zonde verdorven is, waardoor wy Godts beeld verlooren, en dat van den Duivel, die een Wraakgierige ■ is., aangenoomen hebben. Handelt Godt, de Schepper der Natuur, dan ook tegen de Natuur, als Ply Zondaars , die , dag by dag, met hunne tongen en handelingen tegen Hem zyn, en de oogen zyner heerlykheid verbitteren, verdraagt, voorkomt met zyne goede Zeegeningen van het goede, het leeven, den adem en alle dingen fchenkt ? Blyft niet hy, die ons haat, vloekt, vervolgt, onze Naaste, onze Natuurgenoot? Leert ons de Wet der Natuur niet,onzen Naastenlief te hebben? Zullen wy dat doen, als wy hem ook haaten , vervloeken en vervolgen ? De verdorve Natuur port 'er pns toe aan: Maar de Reede verbiedt het. Hy houdt door zyne Vyandfchap niet op, onze Naaste en Natuurgenoot te zyn. Is het ons niet ingefchaapen, ons zeiven lief te hebben, ons welzyn te bevorderen: Zullen wy dat oogmerk door weder vervolgen en vervloeken bereiken; of door Weldoen en Zeegenen 't best bereiken ? Door het eerfte zullen wy hen, hoe langer zo meer, verbitteren, en als olie gieten in het vuur, op dat het te fterker opvlamme. Door het ■ laatfte zullen wy hen, zo al niet tot Vriend : maaken, ten minften tot bedaaren bren: gen. Plet is zo , als Salomo zegt : Een : fmertend woord doet den toorn opryzen; maar ■ een zagt antwoord keert de grimmigheid af, : Spr. XV: 1. Die dan niet maar een Chris1 ten heeten wil, maar waarlyk is, bewon• dere de verheevenheid der Christelyke Zee-  ZEEGENINGEN. Zeedenleer. Hy beftryde haare lesfen niet ; maar beftryde de ongebreidelde driften van zyne verdorvenc natuur, en zoeke een Navolger te worden van Godt, die ook zyne zon doet ryzcn, en zynen reegen doet druipen over de Godtloosten der Aarde; die zelfs, ten koste van het bloed en leeven zynes Zoons, zyne liefde heeft bevestigd tegen zulken, die Zondaars, cn door de zonde zyne Vyanden waren, Rom. V: 8—iö. Eerbiedigt hy Christus, hy eerbiedige dan ook zyne Wet, en volge zyn voorbeeld, die, wanneer Hy geficholden wierd, niet weder fcholdt; en, als Hy leed, niet dreigde : Maar het overgaf aan Hem, die recht vaerdiglyk oordeelt. Die zelfs voor de Overtreeders gebeeden heeft , (M LUI: 12.) En in dit alles ons een Exempel heeft nagelaaten, op dat wy in zyne voetflappen zouden wandelen, i Petr. IP ai. 22, 23. ZEEGENINGEN (TVant Gy zet Hemtot) tot in eeuwigheid: Gy vervrolykt Hem door vreugde met uw aangezigt, Pi; XXP 7 Dat in deezen Pfalm wordt gezongen van den Mesfias, dat Oude Joodfiche Meesters, 1 en ook voornaame Christen Uitlego-érs dat t zo begreepen hebben, is reeds aangemerkt ] in het III. Deel van dit Werk p 8»o— c In deeze VoorönderfteIlinge-,00 bcfchou-- t .wen wy eerst deeze-woorden op zich-zelve 1 Ln dus, CNR) in de eerfte plaatfe, wat het 1 zy: Gy, de HEERE, vsf 2, de Vader 2 die aangefprooken wordt-, zet Hem, den c Mesfias, den Koning, van wien gefprooken 2 wordt vs. 2 en 8 tot Zeegeningen tot in \ eeuwigheid. Of in den toekoomenden tvd: ( Gy zult Hem zetten- («) Dat Zecgeninge n hier met beteekent toebidding van heil u en Zeegen,maar een daadelyk toebrengen v van heil en Zeegen, fpreekt van zelve, cn- E . blykt uit den aart der fpreekwyze. Want « het is van Godt, die den Zeegen gebiedt, ti en niet maar wenscht, dat hier gezegd Z wordt, dat Hy Hem tot Zeegeningen zet- h ten zoude. (.«} Somwylen wordt 'er be- A loofd, dat Godteen Land tot Zeegen zetten te zal,.Ezech: XXXIV: 26. En dan word* T er door aangeduid , dat Godt het niet Ü eene zo ongemeene vruchtbaarheid zou^ % Zeegen ftrekken zou. Ten naasten bv en wordt dit ook tot Abraham gezegd - Wel Z een Zecgcn, Genef. XII: 2. Veis ge,S. g ZEEGENINGEN. 2*3 gend voor u zeiven ; zyt ook gy, en uw Zaad anderen tot een' Zeegen , waarom er vs. 3 wordt bygevoegd : Ik zal zeegenen, die u zeegenen, en in u zullen alle gejlachten des Aardryks gezeegend worden, (A«) De verwachtinge van deeze Sprec* kers is dan: (A) Dat de PIEERE niet maar alleen den Koning Mesfias met zyne Zeegeningen (in 't meervouwd aJlervoortreffelyklte, en van menigerlei foort) gantsch rykelyk overdekken zoude. Dit was vs. 4. reeds te kennen gegeeven : Gy komt Hem voor met Zeegeningen -van het goede. (B) Deeze Spreekwyze zal dan iets meer moeten aanduiden. Dat, gelyk dekostelyke Zalf ■ olie van Adrons hoofdwas nedergedaald in zynen baard, en vervolgens tot in den zoom zyner kleederen, zo ook Godts Zeegeningen, aan deezen Koning in zo ruimen Overvloed gefchonken , zouden afftroomen op zyn Volk, op dat het in Hem zich mogt zeegenen, Jef. LXV: ió, beroemen , Cap. XLV: 25, en verblyden en verheugen in zyne Zaligheid, Cap. XXV: 9 ; tudkeels juichende : Die Godt is ons een xodt van volkoomene Zaligheid. Geloofd zy tHj££RE/ DaS b~y ^overlaadt Hy ons, 1. LXV11I: 20, 21. Trouwens, Hy was lat aan Abraham beloofde Zaad',inUwelk '.Ue Volken der Aarde zouden gezeegend vorden, Genef. XXII: 18. Hy had door yne_ volwichtig gekeurde Borggehooraamheid , Godts toorngloeden geblust, n de bronaders van Godts Zeegeningen eopend. Met recht konden zyne Ryksezanten dan ook te gemoete zien, dat rodtHem eerlang tot Zeegeningen zou zetn: Tot een Fonteine. van Zeegeningen, it welker volheid de zynen zouden ontangen genade voor genade. Onder zyne egceringe zouden de Bergen den Volken "eede draagen, ook de Heuvelen tot gerechtheid, PI". LXXII: 3—.Dan zou hetzyn: ruppet gy Heemelen van boven af; dat de rolken vloeijen van gerechtigheid: Dat de arde zich op ene; dat allerlei heil uitfiprui, en de Gerechtigheid te fiaamen uitwasfe, f. XLV: 8. Dan' zouden de Zagtmoedigen '.en, en verzadigd worden, (men denke % die dingen, die by Paulus zyn de Goeren van Godts Koningryk, Rom. XIV: 17,) den HEERE pryzen; want hun lieder rt zou in eeuwigheid'leeven, Pf.XXII:27. u, en niet minder zagen zyne Ryksge- zan-  aa4 ZEEGENINGEN. zanten ook te gemocte; want de HEERE zou Hem tot Zeegeningen zetten (Jf) tot in eeuwigheid. Tweezins leevert dit eenen goeden zin op. Dat Godt Hem voor eeuwig en altoos zou Hellen tot den eenigen Bornput, buiten welken nooit, noch ergens , en in welken alleen Heil en Zaligheid zou te vinden zyn. Daarom was 'er ook voorfpeld, dat zyn naam zou zyn tot in eeuwigheid, en-van kind tot kind voortgeplant worden, en dat zy in Hem zouden gezeegend worden: Alle Heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen, Pf. LXXlf: 17. OÊ) Of, dat Godt Hem fielkn zou tot zulke Z.eegeningen , die de eeuwigheid zouden vcrduureu, waar van noch honger, noch zwaerd, noch tegenwoordige,noch toekoomende dingen de zynen ooit zouden kunnen' ontzetten. Hy doet zyne Liefhebbers beërven 't geen beftendig is , en vervult hunne Schatkamers, met duuragtig goed, en met gerechtigheid, Spr. VII!: 18, ar. Hy, die zelfde Vader is der eeuwigheid, zal hun deel zyn in eeuwigheid. Maar inmiddels Ply den zynen zou zyn tot Zeegen, c33) zou Hy ook zelf eene volmaakte gelukzaligheid genieten. Godt zou Hem vervrolyken met vreug~ de met zyn aangezigt. (dj Iemand yervr'olyken met vreugde zegt zo veel, als hem met alles, wat ongemeen groote en weezenlyke blydfchap geeven kan, als overÜelpen,en zegt dus in den grond zo veel, als iemand met vreugde verzadigen. Men denke hier niet om zo eene onzinnige^ en ras voorby gaande vreugde als der lieden, die van de Waereld zyn, die zich dikwils tot opfipringens io.e verblyden; .maar ovet een nietig ding. De: Vervrolyking waai van hier gefprbbkeh wordt , is eene waare , weezenlyke en beftendige: (««] Die van Godt zou afdaalen. De HEEK.1 zou 'er Hem mede vervrolyken. QfiP) El in Godts onmiddelyke gemeenfehap ge nooten worden. Want Godt zou Her dus vervrolyken met zyn aangezigt, da is, met zyne gunstryke nabyheid, gely dit in 't Bybelboek doorgaans door Godt aangezigt wordt beteekend, als Pf. XLI: 11 Gy ftelt my voor uw aangexigt in eeuwig beid, en Pf. LXP: 8. Hy zal eeuwiglyk voo Godts aangezigt zitten. Dit vooraf gezeg zynde, zal haast zyn op temaakeu, w£ deeze woorden, O3) ®p den Mesfias tot gepast zynde, willen zeggen, Toe ZEEGENINGEN/ Hy, als Borg, der Zondaarcn ongerechtigheid moest boeten , was Godt Plem voorgekoomen als een vertoornd Richter. Hy had Hein5 als 't ware,van zyn aangezigt verftooten,,en zyne toorngloedenuit* geltort in zynen boezem, zo dat Hy had moeten klaagen: Myn Godt! Myn Godt, waarom hebt Gy my verlaaten? Myne kragt is verdroogd als een potficherf; myne tong kleeft aan myn gcheemelte! Gy legt my in het ftof des doods, Pf. XXII: a, 16. Maar nu de HEERE hem ,■ volgens vs. 5, in onzen Pfalm, het leeven had wedergegeeven, ten blyke, dat Hy voldaan was van, en lust had aan Hem. Nu zou Hy Hem wederom vervrolyken met vreugde; Hem daadlyk doen genieten die vreugde , die Hem was voorgefteld geweest, voor welke Hy bet kruis gedraagen, en de fchande veragt hadde. Verder, dat deeze vreugde Hem te genieten zou gegeeven worden:. Niet op Aarde maar in den Heemel; want Godt zou Hem vervrolyken met zyn aangezigt.. Dus zou ,den Koning Mesfias gefchieden naar zyne,verwachting, waar mede Hy zich in zyn lyden had opgebeurd : Gy zult my het pad des leevens bekend maaken. Verzadiging der vreugde is by uw aangezigt; lieflykheeden zyn in uwe rechterhand.-eeuwiglyk, Pf. XVI: 11. Zo groot zou- deezes Konings gelukftaat zyn. Aardfche Koningen moeten dikwils ondervinden , dat hunne kroonen zyn do.orvlogten met de doornen van lastige Staatszorgen. Zy moeten in tyden van zwaaren ramp hunne kroonen wel eens afleggen. JElianus Var. Plift. L. III. C. 3. verhaald van - Xcnophon; | dat hy de kroon , die hy onder het offeren op zyn hoofd had, aftell de , toen hem geboodfehapt werd , dat ; zyn Zoon Gryllus was gefneuveld. En, 1 volgens Dion. Halikarn. Antiq. Roman. L - IX. C. 13. weigerde de Burgemeester 1 Marcius Fabius de eere der Zeegepraal te t ontvangen. Hy oordeelde het onbetaamc lyk, met eene kroon te pronken , daar s geheel Rome in rouwe was over zynen ge-. . fneuvelden Amptgenoot.. Maar gantsch •- anders zou het zyn met deezen Koning, r Zyne kroon zou beftendig op zyn hoofd bloeii jen. Godt zelf zou Hem vervrolyken met t vreugde met zyn aangezigt. Droeveflis en - zugtinge zouden wechgevlooden zyn, en eeuq wige blydfchap zou op zyn, hoofd wee zen.  ZEEGENINGEN. Eene Vreugde , die, te grooter zou zyn, aangezien Godt Hem ook tot Zeegeningen zou zetten. Hy bemint zyn Volk, als zynen Oog-appel. In alle deszelfs benaatiwdheeden is Hy als benaauwd. Welk eene blydfchap moet het Hem dan, in tegendeel , zyn, als de Zynen, om Zynen't wille , met zulke Heemelfche en eeuwige Zeegeningen gezeegend worden, in welke zy zich kunnen verblyden met eene hetrlyke en onuitfpreekbaare Vreugde. Daarom was 'er ook voorzegd, dat Hy zou vrolyk zyn over zyn Volk,gelyk een Bruidegom vrolyk is over zyne Bruid, Jef. LX11: 5. Te rechte zyn hier dan twee dingen te faamengevoegd: Gy zult Hem /lellen —: Gy zult Hem vervrolyken —. (3) 'Dit alles wordt aan het voorgaande verbonden door het reedegeevend woordeken Want, ten blyke , dat dit laatfte moet worden aangemerkt als een grond van hunne voorige betuiginge: Dat Godt Hem Majesteit en Heerlykheid zou toevoegen of vergoeden. Want zoude Godt Hem zetten tot zulk een' Bronader van Zeegeningen: Daar in zou het dan ook blyken, dat Hy die Koning was, welken Godt had gezeegend tot in eeuwigheid, Pf. XLV: 2,3. En, wanneer de Volken van verre en van naby zouden worden opgewekt, om Hem hulde en manfchap te bewyzen, ten einde zy ook zyner Zeegeningen mede deelagtig mogten worden: Wat zou dat anders zyn, als een geduurige toevoeginge van Majefteit en Heerlykheid f'Ja! z )U Godt Hem vervrolyken door zyn aangezigt: Die Vreugde zou immers niet volmaakt zyn geweest, zo 'er dat Overwicht van Majesteit en Heer- . lykheid niet by kwam1 want dat behoorde : mede tot dat Werkloon, 't welk Hem in : 't eeuwig Vreedes-verdrag was beloofd, : en waar voor Hy zo eene fmaadlyke en ' fmertelyke Verneedering had ondergaan. 1 ZEEGENINGE QVie Koorn inhoudt, \ dien vloekt het Volk: Maar) zal zyn op het , hoofd des Verkoopers, Spreuk. XI: 26. (tf) i Wy vinden hier twee Menfchen, die zich '. op eene geheel onderfcheidene wyze ge- ] draagen, (KN) omtrent het Koorn: Niet om- 1 trent het geen tot de Iekkernyen en den 5 overvloed behoort; Wyn , Most, Olie, 1 het vette der Lammeren, de Kalveren uit 1 den Mest-ftal: Maar het Koorn, het Brood, 1 'twelk de Staf en het Steunfel is van's Mén- 1 fch^r Leeven, 't welk niémand wel ont- 1 XI. Deel. I. Stuk. 1 ZEEGENINGE. zag beeren kan. Het'voornaamftc van 'j Menfchen leeven is water en brood', en, een 'kleed, en een huis, dat bedekt 'tgeen niet wel voegt, J. Syr. XXIX: 25. De Arme kan wel misfen, heeft hy maar Brood, de Smulleryen van den Ryken Man, dié alle dagen vrolyk en pragtig leeft: Maar zal die_ ook het Brood wel kunnen misfen ? Het Brood behoort zo wel tot de Tafelgerechten van den Koning, als van den minften zyner Onderdaanen. Men kan met byzonderen nadruk van het Koorn zeggen : Het profyt des Aardryks is voor allen: Zelfs de Koning wordt van het veld gediend, Pred. V: H. Dan, vanhoe een algemeen nut en gebruik het Koorn ook moge zyn, voor het behoeftig Gemeen, 't welk bezwaarlyk meer dan brood kan krygeh, is het van de grootfte noodzaak lykheid. Omtrent hetzelve (33) is het gedrag zeer onderfcheiden van die Menfchen , van welken Salomo fpreekt. Zy zyn 'er beiden rykelyk van voorzien: Hunne fchuuren en koorn-zolders zyn vol. Maar de eene houdt het Koorn. in, cn de andere Verkoopt het. (*) De Eerfte is een medoogenlooze Wrek,een baatzugtige Woekeraar. 'Er zyn vruchtbaare jaaren geweest ; zyn land, en ook het land van anderen heeft wel gedraagen. Hy legt zyn- eigen gewas x>p.. De overvloed maakt, dat het Koorn op een laagen prys is. Hy laat het wyd.en zyd opkoomen. Dit veroorzaakt fchaarsheid ; de. prys fteigert: Maar naar zyn zin niet hoog genoeg. Hy wenscht na een misgewastiet komt. Het Gebrek wordt algemeen, [iy heeft byna al den voorraad in zyne nagt. • 't Gemeen bidt en fiiieekt, dat hy syne zolders opene. Hy hoort na bidden, ïoch na klaagen , Ply ziet de elende, en /ermagering met genoegen. Nu'zal men iet hem uit de handen als moeten breecen; men zal 't zich moeten laaten welgevallen, hoe hoog hy den prys zal geieven te Hellen. Voor niemand gaat zyn ioornzolder open , dan tot zulk eenen >rys; niemand kan 'er iets van mede draaien, ten zy hy dien betaale, al zou hy er ook zyn Kleed voor moeten verpanden. U wat tot het gevoel van menschlykheid jehoort , heeft zyne fchraapzugt uitge>annen. Welk een onwaerdig Schepfel! fVelk een fchadelykLid in deMaatfchap>y! (/») Van een edeler aart is de andere, Ff van  fi26 ZEEGENINGE. van welken Salomo fpreekt. Hy Verkoopt bet Koorn. Hy is 'er ook rykelyk van voorzien. Zyn eigen Oogst is ongemeen gezeegend geweest. Ply heeft het goedkoop ingekogt en opgelegd tegen een kwaaden tyd. Die komt. Wat doet hy? Hy geeft het niet weg, als misfchien een weinig aan deezen of geenen gebrekkigen, die geen geld heeft om te kunnen betaalen, en geen werk om iets te kunnen verdienen. Hy verkoopt het; het behoort tot zyn Koophandel; die is zyne neering en handtcering, waar van hy leeven moet: Hy vergenoegt zich met een maatig gewin; Hy houdt het op zo een prys , dat het voor min - vermogenden even zo wel te bekoomen is, als voor'veel-vermogenden. Het zal door zyn toedoen niet zyn, dat ergens in eenige plaatfe Gebrek aan Brood zy. Hy ziet de vermagerde kaaken, den ingevallen buik van zyne Mede-menfchen met een gevoelig medelyden aan, en het is hem een genoegen, eene blydfchap des harten, wanneer die nog een beete broods mogen eeten. Ploe edelkartig is zo een Mensch! Hoe een nuttig Lid voor de Maatfchappy ! Maar zyn deeze twee menfchen zo onderfcheiden in geaartheid en bedryf: CD) Zeer onderfcheiden is ook het deel, 't welk'Salomo den eenen en den anderen toekent: Den eenen Vloek; den anderen Zeegen. CtfK) Den Eerften vloekt bet Volk. Het grondwoord UpJ zegt doorpriemen , iemand als een fcbandteeken inbranden; vervolgens ook verwenfchen en vervloeken, dat het kwaad hem óverkoome , ingaa tot in .zyn binnenfte, als een diep ingeüaagen nagel; of, gelyk 'er ftaat, Pf. CIX: 18, als-het -water, en als olie in zyne beenderen. Plet is niet. maar de een, of andere-, maar het Volk, een .grootemenigte, welke hem fcheldt , alomme uitkryt als -een Schraaper , Kneevelaar , Bloedzuiger ; welke tot Godt over hem zugt, hem verwenscht , vervloekt, dat hem >>vérkoome het gezegde van Zopbar: My beeft goed ingeftokt ; maar zal het uitfpuwen; Godt zal het uit zynen buik uitdryven. Het vergift der adderen zal hy zuigen. De ftl'mmctk, de rivieren \ de beeken van homg en bder zal hy niet zien. Den arbeid zat hy. weder geeven , en niet inflokken «-.* Qwi dai hy onderdrukt, en de Armen ver- ZEEGENINGE. laaten heeft, Job XX: 15—19. Nu.is het wel zo, dat een Vloek zonder oorzaak niet zal koomen, Spr. XXVI: 2. Maar hier is oorzaak. Zyne inhaaligheid heeft het Volk als verwoed gemaakt, en den Vloek als ter keele uitgewrongen. Het is wel zo, dat vervloekingen op zich-zelve zondig zyn, en dat Godt geen Dienaar 'er van is: Maar het is ook zo, dat, gelyk het gefchrei der arbeidslieden, welker loon men verkort, Jak. V: 4, even zo ook het roepen en verwenfchen van een hongerend en zugtend Volk opklimt tot in de ooren van den Heere Zebabth: En dat Godt nu en dan zulke menfchen op eene zigtbaare wyze geftraft heeft. Zo wordt verhaald van Hatto den II, die in den'jaare 9Ó7 AartsBisfchop van Meints werd. In zynen tyd was 'er eene groote duurte. De aanzoeken der hongerige en beedelende Armen waren herneen zo verveelende last,dat hy 'er een groote menigte van deed opfluiten in eene fchuur., en die aan brand fteeken» Op het hooren fchreeuwen en kermen van die Elendelingen, zou de Wreedaart gezegd hebben: Hoort, luistert toe, hoe myne muizen piepen ! Godt befchikte een heir van muizen, die hem overal vervolgden ; hem, toen hy zich had begeeven na een Tooren in den Rhyn , nazwommen, tegen de muuren opklommen , en hem leevendig op-aten. Veelen houden dit voor een verdichte vertelling. Voor de waarheid 'er van wil ik geen borg ftaan. Dit is evenwel zeker, dat 'er nog een Tooren in den Rhyn ftaat, niet verre van Bingen, die de Muizen-tooren wordt genoemd. In een der Tyd- of Nieuws-fchriften van 1771, hebbe ik het volgende ge* meld gevonden uit Fye, in 't GraaffchapSuffolk in Engeland, dat zeker Heer, een der rykfte Hoefpagters daar omftreeks »• een groote menigte Koorns , het gewas van drie jaaren, in zyne Schuuren en Bergen had , en dus een mede oorzaak was van de fchaarsheid en dierte van het Koorn. Schoon zelden in de Kerk koomende, was hy 'er evenwel, juist dat 'er over deeze woorden: Wie koorn inhoudt— gepredikt werd. Dat trof hem zo , dat hy des anderen dagszyne Arbeiders last gaf zyne Tarwe uit te haaien en te dorfchen : Maar nog dieper trof het hem, toen hy bevond dat- geheel de Oogst van het eexlle jaar ■ doof  ZEEGENINGE. door Y gewormte verteerd was. Hy ging in zyn (laapkamer , en verhing zich-zelven. (22) Maar wat zegt Salomo van den Anderen Mensch ? Van den goedhartigen en edelmoedigen Verkooper? Zeegeninge, zegt hy, zal op zyn hoofd zyn. (») Gelyk wy door het Vloeken hebben verftaan het Verwenfchen en Vervloeken van het Volk, zo moeten wy in de eerfte plaatfe door deeze Zeegeninge ook verftaan de Heil-en Zeegenwenfchen, die het Volk, 't welk doör hem van kommer en gebrek bevrydblyft,voor hem ten Heemel opzendt. Maar, gelyk dat Vloeken ook in zich opfloot den Vloek, welken Godt, op het hooren van den jammerkreet van een zugtend Volk, over zo eenen uitftort : Zo zal deeze Zeegeninge ook in zich opfluiten al dat'goede, waar mede Godt den deezen zyne goeddaadigheid wil vergelden. Die de Armen verdrukt ,fmaadt derzelver Maaker, en daarom zal Hy het niet ongeftraft laaten. In tegendeel , die zich der Noefddruftigen ontfermt , eert derzelver Maaker, Spr. XIV: 31. En dat zal Godt dan ook niet onbeloond laaten. Die zich des Armen ontfermt, leent den HEERE, en Hy zal hem zyne weldaad vergelden, Cap. XIX: 17. Godt- is niet onreebtvaerdig, dat Hy den arbeidde?- liefde, aan zyn nooddruftig Maakfel beweezen , zou vergeeten, Hebr. VI: 10. En dus kon Salomo op goeden grond zeggen, dat (fi) Zeegening zou zyn op het hoofd van zulk eenen. 't Zy dan, dat Salomo 'er mede hebbe willen aanduiden , dat die vermenigvuldigde Zeegening op zyn hoofd zou zyn als een kroon des heeriyken fieraads, welke hem voor allen tot een bewys zou ftrekken, dat Godts welbehaagen was tot de eerè van dien Man. 't Zy , dat Salomo met deeze fpreekwyze gezinfpeeld hebbe op de Specery - oliën , die men uitgoot op iemands hoofd, en die door haaren lieflyken reuk de hersfenen verfterkten, en het hart vervrolykteh: Dat ook even zo, de Toejuiching en Zeegenwenfchen van het Volk hem eene allergenoeglykfte aandoening zouden geeven; en dat hy de Zeegeningen, die Godt hem deed toekoomen, zou mogen aanmerken , als hem gefchonken in zyne gunst, en als teekenen van Godts welbehaagen aan zyne werken, 't welk niet zou kunnen misfen , hem grootelyks te verblyden: Doch wat hier ook van moge ZEEG E NING E. 227 zyn , zeker is het, dat Salomo 'er mede hebbe willen zeggen , dat zo eenManZcc genwenfehen van het Volk, en öok daadeiyke Zeegeningen van Godt heeft te verwachten. De waarheid hier van ontdekt zich in Job. Wat zyne ergdenkende Vrienden ook mogten vermoeden , dat hy zyne groote rykdommen had verkreegen door kneevelaary, en de Armen te beroovciv": Dat was 'er zo verre van daan, dat hy openlyk, als in de tegenwoordigheid van Godt, en onder zwaare zelfsyerwcnfchinge, dorst betuigen, dat hy nimmer den Armen zyne begeerte had onthouden; dat hy de oogen der Weduwen niet bad laaten verfmagten;dathy zyne beete niet alleen had gegeeten , zo dat de Wecze daar van niet mede gegeeten had; dat hy niemand had laaten omkoomen, die zonder kleedinge, of dekfel was. De Zeegening des Volks was daarom ook op zyn hoofd geweest." Hy zegt zelfs, dat de lendenen dergeener, die van de vellen zyner lammeren waren verwarmd geworden , hem gezeegend hadden, Cap. XXXI: 16—20. En, fchoon een tyd lang van alles beroofd, naderhand kwamen Godts Zeegeningen evenwel weer rykelyker op zyn hoofd, dan ooit te'vooren. De HEERE vermeerderde al het geene Job had gehad. Hy zeegende zyn laatfte meer dan zyn eer fle, Cap. XLII: 10, 12. Zo waaragtig is het: Welgelukzalig is hy, die zich verflandig gedraagt tegen eenen elendigen: De HEERE zal hem bevryden ten dage des kwaads Ook op de Aarde zal hy Welgelukzalig gemaakt worden , Pf. XLI: a> 3- Hy ontfermt zich; hy leent uit; hy flrooit uit, cn geeft den Nooddruftigen. Zyne gerechtigheid beftaat in eeuwigheid. Zyn hoorn zal verhoogd worden in eere, Pf. CXH 5 en 9. ZEEGENINGE (Gezeegend zy de Godt ;« Vader van onzen Heere Jefus Christus, die ons gezeegend heeft met alle geestelyke) in den Heemel in Christus , Ephef. I: 3: Wy vinden hier een Loffpraak , of opwekking tot dankbaarc roem-verhefling , tvaar van vervolgens de gewichtige reede wordt opengelegd. (N) Betreffende het ',erfte. De Loffpraak moest ftrekken (8$) :ot daukbaare roemverheffinge van den jodt en Vader van onzen Heere Jefus Chris'us; de eerfte Perfoon in de Aanbidde-* yke Drieéénheid: Uit kragt van het eeu- Ff a wig.  aa8 ZEEGENINGE. Z E E G E N I N G E. wig Vreedes-verdrag, de Godt,de VerbondsGods van onzen gezcegenden Middelaar; ook deszelfs Vader, naar zyne Godtlyke natuur, uit kragt der eeuwige Generatie, waar door die deszelfs eigen Vader is, en die wederom zyn eigen en Eeniggebooren Zoon. Welke Zoon, wiens Godt en Vader de eerfte Perfoon op eene veel voortreflyker wyze is, dan van iemand anders, hier wordt omfchreeven : (») Naar zyne Waerdigheid, als der Geloovigen Heer, die hen met zyn bloed gerandzoeneerd en zich tot een eigen Volk gekogt, en van onder de heerfchappy der Zonde en des Duivels verlost had, om Hem alle de dagen bunnes leevens te dienen in gerechtigheid en heiligheid: En dat om Hem, als hunnen Heer en Eigenaar, te eerbiedigen en te gehoorzaamen ; en dat zo veel te meer, daar zyn Godt en Vader Hem nu reeds tot eenen Heer en Christus gemaakt, en aan de Gemeente gegeeven had tot een hoofd boven alle dingen, zynde een Heer der Heeren, en Koning der Koningen. (£) En verder ook haar zyne Naamen; (««) als die van Jefus, Hem, na dat Hy mensch geworden was, op herhaald bevel van zynen Pleemelfchen Vader, toegelegd, om Hem te kenteekenen als den eenigen en volkoomenen Zaligmaaker van zyn Volk. (ftS) Ook vereerd met den diernaam van Christus, die Hem kenteekent als den van ouds beloofden Mesfias, van voor dc grondlegginge der Waereld verordineerd, en vervolgens met den Heiligen Geest, en met kragt gezalfd, om, als Propheet, den weg des leevens, klaarer dan ooit voorheen, te leeren ; als Priester denzelven tot een verfichen en leevendigen Weg in tewyden met zyn bloed,langs ivelken de Zondaar met meerdere vrymoedigheid, dan ooit voorheen, tot Godt zou kunnen naderen; en als Koning, om de zynen , onder het genot van de betere Goederen des Nieuwen cn beteren Verbonds, en dus met meerdere vryheid cn vreugde , op dien weg door Woord en Geest te leiden-, met zyne magt te befchermen, en langs denzelven ter eeuwige Heerlykheid in te brengen. Zo is dan deeze jefius Christus den geenen, welker lieer Ply is, en die zich aan Hem , als hunnen Heer , onderwerpen in gehoorzaamheid des Geloofs, geworden tot wysheid, rechtvaerdigheid, heiligmaaking, en ver- losfing; kortom tot eenen Heiland van volkoomene Zaligheid ; en dat is Hy Hun geworden van zynen Godt en Vader,die Hem daar toe verordineerd en gezalfd heeft. Die dit overweegt, kan het wel anders zyn, of hy moet zich daar door opgewekt vinden tot dankbaare roem-verheffinge ? De Apostel begrypt het zo; (33) Zeggende : Gezeegend zy de Godt — («) Paulus gebruikt hier wel hetzelfde grondwoord, als ftraks ; maar niet in denzelfden zin. Daar beteekent het, het Goede toebrengen: Maar wat goeds tot vermeerdering van zyn geluk zullen wy , nietige Aardwormen, toebrengen aan Hem, die alle onuitfpreek- ja ! onnadenkbaare Volmaaktheeden, op de allervolmaakfte wyze, in en van zich - zeiven bezit? Plier zegt Zeegenen dan zo veel als looven en pryzen. Zo zegt Melchizedck : Gezeegend zy de Allerhoogfie Godt, Genef. XIV: ao. Zo is het te verftaan, als 'er van Godt gezegd wordt ? Alle uwe werken zullen u looven , en uwe Gunstgenooten zullen u zeegenen , Pf. CXLV: 10; en van den Mesfias: Den gantfehen dag zal men Hem zeegenen, Pf. LXXII: 15. (/S) Als de Apostel dan zegt: Gezeegend zy de Godt —. Het is zo veel, als hadde Hy gezegd: Ply zy gedankt, Hy zy gepreezen ! En daar hy dit zo algemeen zegt, geeft hy 'er mede te kennen, dat, gelyk Hy 'er zich-zelven toe verpligt kende en opwekte, zo ook de Geloovigen daar toe zich verpligt moesten kennen , en 'er zich door hem toe laaten opwekken. Wy mogen het dus uitbreiden: Ik zal den HEERE loeven —. Zyn lof zal gedtturiglyk zyn in mynen mond. Zyn lof zy ook in de Gemeente zyner Gunstgenooten l Komt, maakt den HEERE met my groot: Laat ons te faamen zynen naam verhoogen , Pf. XXXIV: a, 4. CXLIX: 1. Ploe zeer nu de Godt en Vader van onzen Heere Jefus Christus waerdig is, van wegens zyne alles overklimmende Voortreffelykheid, en ook wegens zyne barmhartigheeden, die zich uitftrekken over alle zyne werken, dat alle vleesch Hem loove, zo moeten zich in 't byzonder daar toe opgewekt vinden zyne begenadigde Gunstgenooten , die (3) zo veel roemens-ftoffe hebben ,. en met den Apostel van Hem zeggen kunnen : Die ons, u en my, gezeegend heeft met —. (KSO Bcfchouwen wy deeze woorden op zich-  ZEEGENINGE. zich-zelve. (<*) Ze fluiten in zich op eene Weldaad, die voor onwaerdeerbaar moet geagt worden by elk mensch , die weezenlyk goed weet te onderfcheiden van, en te waerdeeren boven fchyn-goed: Het is zeegenen met Geestelyke — (**) Het is een Zeegenen van Godt. Dat zegt vry wat meer als het zeegenen van menfchen. Die zeegenen met iemand het goede toe te wenfchen : Maar Godt zeegent met het goede daadelyk te fchenken. Als Hy zeegent, dan gebiedt Hy ook den Zeegen en het Leeven. , Der menfchen hart kan ruim genoeg zyn, om ons alles goeds toe te bidden; maar als het op het geeven aankomt, is hunne hand te bekrompen : Maar Godt is in ftaat meer dan overvloedig te doen boven alles, wat wy kunnen bidden, of denken. De Apostel noemt het daarom ook een Zeegenen (As) met alle Geestelyke Zeegeninge —. (A) Met Zeegeninge. Onder dat woord kan men begrypen dat alles, wat den mensch geluk aanbrengt, en genoegen geeft. (B) Doch ze wordt hier door eene nadere omfchryvinge tot een zeker foort bepaald. Ze is allervoortrefelykst in haar foort, en de mededeelinge 'er van is zeer rykelyk: (AA) Allervoortrefelykst. (a) Het zyn Geestelyke Zeegeningen: (aa) Geene Aardfche. Zeegeningen der borften en der baarmoeder; Zeegeningen des heemels, van den daauw- en den reegen, en Zeegeningen van de diepte die beneeden is liggende. Schoon de Geloovigen daar van niet altoos misgedeeld zyn, zo deelen daar in ook dikwils, en zelfs meer dan zy, de Lieden die van de Waereld zyn , welker deel is in dit leeven , en welker buik Godt vervuld met zynen verborgen fchat. Maar het zyn (bb) ■ Geestelyke. Dus dan zulke, die behooren < tot het goede van Godts Uitverkoorenen; ; die gewrochten zyn van den Geest; die t den Mensch, die door de Zonde alle Hee- < melgaaven verlooren had, vergeestelyken, * naar Godts beeld in gedaante veranderen , < en Hem maaken tot een Mensch Godts, een j nieuw Schep/el in Christus. Die hem het i verftand verlichten, het oordeel opklaa- 1 ren; den wil heiligen; de konfciëntie be- c vreedigen, en het hart vervullen met ee- o neheerlyke en onuitfpreekbaare blydfchap. c Zeegeningen, die hem, naar den verborgen f mensch des harten, verfieren, en te gelyk c ook verryken met duuragtig Goed cn Ge- ü ZEEGENINGE. z*9 rechtigheid. Zeegeningen, waar in de Ziel zich verlustigt, en als met fmeer cn vetheid wordt verzadigd, waar van men zeggen kart: By deeze dingen leeft men, en in allen deeze is het leeven van mynen Geest, (b) Dus dan zulke, die behooren tot die gewisfe weldaadigheeden Davids, tot dat eeuwig Verbond,waar van geiprooken wordt, Jef. LV: 3. 't Welk nu door het bloed van den Middelaar ingewyd , en onherroepelyk bevestigd was, ten blyke waar van die reeds gezet was ter rechterhand der Majesteit in de hoogftc Heemelen. En daarom hier nog nader omfchreeven, als Geestelyke Zeegeningen in den Heemel, in Christus: (aa) In den Heemel. In het Grieksch ftaat : h wit }»««ja»i'«;t, dat is, in de Heemelfche, of nog nader Boven-,of Opperheemelfche. Men dient hier in te vullen, Plaatfen. En dan hebben wy hier te denken om dien Heemel, die boven den Lucht- en Sterrenheemel is, den derden Heemel. De Apostel Ichynt dit woord met nadruk gebruikt te hebben , om dat die Heemel is de throon van Godt, daar ook Christus is , die de beneeden - Heemelen doorgegaan, en verre boven alle Heemelen opgevaaren is. Daar is dat groot Goed, dat de Heere heeft weebgekgd voor dc Zynen; die onver derf baar e, onbcvlekbaare, en onverwelkbaar e erfjenis, die voor hun bewaard is, 1 Petr. I: 4. VVaar van de Geloovigen de volle bezitting Wel eerst verwachten na dit leeven, maar evenwel eenige gedeeltens,, als eerjlelingen en voorfmaaken 'er van ontvangen hier op Aarde, en zo veel genoeg Is , om hen in hoope zalig te doen zyn; want zonder dat zou Paulus, fpreekende /an hun beter en blyvend goed in de Heeme'en, niet hebben kunnen zeggen, dat zy, ïog verkeerendehier op Aarde, dat hadden n zich - zeiven, Hebr. X: 34. Men denke nu die Goederen , die behooren tot dat ïoningryk, 't welk , fchoon nog op Aar1c, evenwel menigmaal het Koningryk der 'Ieemelen genoemd wordt : Gerechtigheid, '^reede en Blydfchap door den Heiligen Geest, lom. XIV: 17. Dingen derhal ven , die orfpronglyk zyn uit het Bovenheemelfche ; ie af koomen van boven , van den Vader er Lichten ; die hun tot een onderpand rrekken, dat zy Kinderen Godts zyn , en ok zullen zyn Erfgenaamen Godts, en Me'e-erfgenaamen van Christus, die de ErfFf 3 ëe-  Q3p ZEEGENINGE. genaam is van alles; die hun , fchoon zy nog niet woelen, wat zy zyn zullen, wanneer zy met Christus zullen geopenbaard zyn in heerlykheid, evenwel de Aarde al aanvanglyk tot eenen Heemel maaken , om dat zy weeten, en ook door vermenigvuldigde genade ondervinden, dat hun leeven met Christus is verborgen in Gode. Het zyn dan Zeegeningen, die te rechte omfchreeven zyn, als Geestelyke in den Heemel. Eu wel (bb) in Christus. Buiten Christus is dc Heemel gellooten. Buiten Christus is Godt eiken mensch, om dat hy een Zondaar is, een verteer end vuur, een eeuzoige gloed, waar by niemand kan vernachten. Maar in Christus heeft Godt de Waereld met zich-zelven verzoend, en is den geenen, welker Heer en Eigenaar Christus is, geworden een fpringader der Zeegeningen. Toen Christus ftierf tot voldoeninge aan Godts gerechtigheid , worden zy gereekend in en met Hem gekruist en geftorven tt zyn, en aan Godts gerechtigheid voldaan te hebben. Toen Hy is opgewekt, en daai door van zyne Borgtocht ontllaagen en gerechtvaerdigd is, worden zy gereekenc met Hem opgewekt en gerechtvaerdigd t( zyn. Toen Hy in den Heemel opgenoomei is, om van de Heemelfche erlïenis bezi te neemen, worden zy gereekend, in Hen mede in den Heemel gezet, en in het bezi van, ten minften het recht op die erffe nisfe gefteld te zyn, Ephef. II: 6. Du worden zy dan met deeze Geestelyke Zee jjeningen in den Heemel gezeegend i Christus. Dus dan om Christus wille, al de verdienende Oorzaak. Ook in Cbristu: als hun Verbonds - hoofd , waar van h< natuurlyk gevolg is, dat van zyne Zeeg ningen ook moeten nederdaalen op de ge nen, die leedeh zyn van dat verborgen li, chaam, waar van "Hy het Hoofd is; wai is Hy opgevaaren verre boven alle Heemeiet • het is gefchied, op dat Hy alle dingen ve vullen zoude, Ephef. IV: 10. Heeft Hj opgevaaren zynde, gaaven ontvangen, 1 heeft ze ook genoomen, om uit te deelen ond de menfchen,vs.H.V erge}. Pf. LXVIII: x< op dat wy uit zyne volheid zouden ontva gen genade voor genade. Is Godt Hem vol gekoomen met Zeegeningen van het goed, Hy heeft Hem ook gezet tot Zeegeningen eeuwigheid, Pf. XXI: 4 en 7; op dat l zouzyn dat gezeegend en zeegenend ZEEGEN INGE. van Abraham,waar in alle Volken der Aarde zouden gezeegend worden,Gen. XXII: 18. Het zyn derhal ven allervoortreffelykfte Zee-, genihgen, oneindig voortreffeiyker dan alle de Goud-en Zilver-fchatten van Tharfis en Opbir : Geestelyke, oörfpronglyk uit den Heemel, den Zétel der Gelukzaligheid, en gefchonken in Christus, die den Zynen is geworden eene Oorzaak van vol» koomene Zaligheid. En 't geen de voortreffelykheid 'er van nog merklyk vermeerdert , is (b) haare Rykelykheid. Het is alle Zeegening , zonder uitzonderinge. Niet llegts die alle, zonder welke 'er geen Geestelyk Leeven zyn kan, en die dus ook genooten zyn by de Geloovigen des Ouden dags; hoewel nu ruimer in maate, era voortreffelyker in aart: De Vergeeving der Zonde volkoomener , zonder handfichrifit , of wedergedachtenisfè. De Kennis uitgeftrekter, en meer verlicht, niet meer verborgen agter de fichaduwe der toekoomende goederen. De Vrymoedigheid tot Godt ontjefchroomder, en meer kinderlyk, zonder Wettifche Offerhanden en rechlvaerdig: maakingen des vleeschs , met een waaragttg ; hart, en volle verzeekerdheid des geloofs. De i Blydfchap in Godt grooter, zondereenig : inmengfel van die vreeze des doods, waar \ mede men oudtyds, door al zyn leeven, der t dienstbaarheid onderworpen was, &c. En - daar-en-boven ook nog eene boven die reeds 5 gemelde: Tc weeten; de vryheid, waar . mede Christus de zynen heeft vry gemaakt. 1 Een Zeegen , welken Paulus hoog waers deerde, en waar van hy de bewaaring den , Geloovigen ten fterkften aanprees , Gal. :t V: 1. Deeze nu was een Zeegen, welken :- de Geloovigen des Ouden dags hadden :- moeten misfen, gebonden zynde aan Perfoonen, Plaatfen , Tyden, Zaaken , het it onderfcheid van fpyze en drank, en dicri, gelyke dingen, welke als een ondraaglyk r- juk waren op hunne fchouders, zo dat zy, ■, fchoon kinderen zynde, en erfgenaamen van ly alles, evenwel niet verfichilden van Diensttr knegten, om dat zy ftonden onder Voogden )•, en Verzorgers, Gal. IV: 1, 2, 3. Onder n- de Wet, als onder eenen Tuchtmeester, in r- bewaaringe gefteld, Cap. III: 23, 24. Heb: , ben nu de Oude Geloovigen die Vryheid, in by Paulus zo hoog gewaerdeerd , moeten [y derven, en is die zo een byzonder voor%d recht voor de Geloovigen des Nieuwen Ver-  Z EE GENINGE. Verbonds, 't welk hun gefchonken is boven de reeds gemelde Zeegeningen , zo kon de Apostel met nadruk zeggen: Alle Zeegening. (f) Wie waren nu de geenen, die, op eene zo uitneemende, en rykelyke wyze,waren gezeegend geworden?De Apostel zegt Ons. Dus hy , en ook zy, aan welken hy fchreef. (««) Wel hier door gelukkige, maar in zich-zelven onwaerdige Perfoonen. (A) Paulus, nu wel een Christen ; maar voorheen een Jood, Nu wel een Apostel; maar voorheen een Godtlasteraar, Vervolger, en Verdrukker, ft Tim. P 13. (B) Zy, nu Heiligen, Geloovigenïn Christus Jefus, Ephef. P 1. Maar voorheen Heidenen, Afgodendienaars , wandelende in de ydelheid hunnes gemoeds, verduisterd in het verftand, ongevoelig door de verhardinge hunner harten, overgegeeven tot ontuchtigheid, om alle onreinheid gierig • lyk te bedryven, Ephef. II: 11. IV: 17, 18, 19. Waren zy nu in zich-zelven zo onvvaerdig , ja ! ftrafwaerdig geweest. Qsf) En des niet te min met zo veele en zo voortreffelyke Zeegeningen gezeegend geworden, zy moesten dan ook by zichzelven overtuigd ftaan, dat het geheel en al was gefchied boven , ja ! tegen eenige dc minfte verdienfte, en dat zy het , geheel en alleen moesten dank weeten aan 1 de Genade van den Godt en Vader van onzen 3 Heere Jefus Christus. (33) Zy moesten { zich-zelven dan ook, en malkandercn des 1 te meer opwekken, om te zeggen: Gezee- 2 gend zy Hy. Elk eene van die Zeegenin- 1 gen lag, om zo te fpreeken , een nieuzu 2 lied in hunnen mond, een lofzang hunnen i Gode: Hoe veel te meer dan niet die alle * te faamen ? Hun mond moest zyn als een f uitftortende beeke, om de gedachtenis der z grootheid zyner goedertierenheid overvloedig- g lyk uit te ftorten, en zyne gerechtigheid té b verkondigen met gejuich. Dit eischte de v Dankbaarheid, daarom wilde Paulus, dat tc de Geloovigen te Kolosfe, Cap. I: 12, den d Vader zouden danken, die hen hadgetrok- L keu uit de magt der duisternisfe, en over ge- v; zet in "t Koningryk van den Zoon zyner ui' liefde, als waar in zy alleen deeze Geestelyke dc Zeegeningen, hadden kunnen deeiagrig bi worden. Dit eischte Godts oogmerk : V£ Want had Hy hen uit de duisternisfe geroe- ze pen tot zyn wonderbaar licht, 't was ge- f$, ZEEHAVEN. ftnr fchied, op dat zy zyne deugden zouden verkonfgen, 1 Petr. iP 9. wilden zy dan met ontrouw zyn aan hunnen pligt, en te gelyk Godts oogmerk als tc leur üeïlen, zo moest het geduuriglyk zyn met hart en mond: De HEERE zy grit gemaakt Gezeegend zy de Godt en Vader vin onzen Heere Jefus Christus! Uit vreeze, van hierin te kort te zullen fohieten, of ten eenigen tyde te zullen vertraagen, moes- VcJ?° groot moe?t 111111 yver zyn) veel bidden met den Dichter :>Laat S mond vervuld worden met uwen lof - de gantfche dag met uwe heerlykheid, Pf. . ZEEHAVEN (Afer zat aan des en bleef in zyne gefeheurde plaatfen, Richt: V- i?b » eCZ1(i ™ourden behooren tot dat Lied ,* t welk Debora opzong ter verheerlykino-evan de Overwinninge, door Israël bevoelen op de Kanadniten in de Vlakte van Jisreel, waar van men leezen kan Cap. IV. 15, 16 En in 't byzonder tot dat gedeelte van haar Lied, waar in zy zich behaagt over eenige Stammen Israëls, die tot ien Stryd niet mede uitgetoogen waren, naar al den last'er van genoegzaam alleen ladden overgelaaten aan de stammen Ze. >ulon en Naphtali, inmiddels die geruft varen blyven zitten , elk in haar eigen .and. Eene van die agtergebleevene >tammen was Afer. 't Geen Debora in de >oven aangehaalde woorden van Aftegt, heeft den Uitleggeren moeite geaard. De Heer Bachiene meent, dat alle waarigheid zal uit den weg geruimd zyn , idien men door de Zeehaven verftaat den .eeboezem yan Akko. En voorts ftelt, dat et Stamdeel van Afer door dien Zeeboetm zo van een gefcheiden was, dat een . edeelte van d e Stam een ftrook Lairdï ewoonde, welke zich van den Zuid kans 111 dien Boezem, langs de Zee uitftrekte ■t aan het Stamdeel van half Manasfe; en it een ander gedeelte van Afer een ftrook ands bewoonde, zich van den Noord-kant x1 dien boezem, insgelyks langs dc Zee» tftrekkende na Tyrus toe. Dus zouden ; gefcheurde plaatfen, in welke Afer «-eeeven was , aanduiden die beide deelen n Afers Stam, welke door dun Zeeboe. m , of Zeehaven van «'kanderen afse~ wrdwaren. Men zie Backisne H. Geofr.  a3a ZEE-KALVEREN. D I St " p. 561. Om het te beeterte be-rvpen, dient men na te zien de Derde Landkaart, tot dat Werk behoorende ZEE-KALVEREN 'Zelfs laaten de) de borften neder, zy zoogen haare Welttn. rMaar) de Dogter mynes Volks ts at een ^SegewoJen, gelyk de Strutsfen in de Wocllyne, Klaagl. IV: 3- In dceze SS oP zich-zelvebelchouvvdzyn- de " worden de Vrouwen van Jeruzalem befchuldigd van eene groote onbarmhartigheid jegens haare nog zuigende KinderS L, om te meer te doen zien, hoe groot dezelve zy, zo verheft de Prophee dVteedere Liefde-zorg van zekere Dieren omtrent derzelver Jongen, en hy. yergelvkt haar by andere dieren, die zich medoogcnloos gedraagen jegens haare Jongen Van de eerfte zegt hy met een foor. vïn verheffinge: Zelfs de Zee-kalveren _ (*) Wy hebben hier het woord J'jn \ welk dikwils vertaald is dooi' Draf} een- en andermaal door Zeedraak, Jef. LU Fzech XXIX: 3. XXXII: a, om een Kn kodil aan te duiden, onder welke teeke £?g/w,de Koning van Egypte,^ vonrg eedrag eener Moeder omtrent haaren Zuis- leling niet fterker teekenen, dan door ze en gv dl Struisfen te vergelyken. Dat het :ts nu dus gefteld was met de Vrouwen te ng Jeruzalem, blykt uit het 4- vs. De tonge ve tan bet Zoogkind kleeft aan zyn geheemelte ne Van dorst : De kinderkens eisfehen brood, bi- daar is niemand, die bet hun mededeelt. dz. rn) Maar hoe koomen deeze woorden, hier hy in: Als een verwyt, of befchuldigmg ? Wil elk de Propheet die Vrouwen teekenen als in onnatuurlyke Monfters , geheel en al onter- aart van alles, wat Moeder heet? Ware ?en dat zo, dan zou hy in onze woorden met Lier gezegd hebben: Zy zyn geworden als een Dit Wreede; maar hy zou ze recht toe recht «nin  Z E E-K A L VER E N. aan wreed genoemd hebben. Dan zou hy ze in het 10. vs. niet omfchreeven hebben als Barmhartige Wyven, cn dat in een bedryf, veel onbarmhartiger, dan dat zy aan haare Kinderen haare borften en het brood onthielden: Want daar wordt gezegd , dat zy ze met haare eigene handen doodden, en derzelver vleesch voor zich tot fpyze gebruikten. Men merke ook aan , dat de Propheet een Klaaglied aanheft over de bittere elenden van het Volk, geduurende de harde beleegering van Jeruzalem door de Chaldeën, van buiten niet alleen benaauwd door 's Vyands Zwaerd; maar van binnen nog meer door het nog , fcherper Zwaerd des Hongers. Men leeze , het 5. vs. Die Iekkernyen aten , verfmagten ; nu op de Jlraaten; die in karmofyn opgetoogen zyn , omhelzen den drek. En verder '. vs. 7,'8. Zy, welker gedaante voorheen ] was witter dan melk, reoder dan robynen, . en gladder dan een faphier, waren nu verduisterd door zwartigheid; zy waren, onkenbaar geworden ; de huid kleefde aan de been- ; deren ; zy waren verdorred, en geworden 1 als een hout. Als men dit alles aanmerkt, ( zo zal men het gedrag van deeze Vrouwen < niet kunnen aanmerken , als een uitwerk- ; fel van wreede onbarmhartigheid r maar 1 moeten aanmerken , als een gevolg van 2 harden nooddwang. Zy zelve geen brood 1 hebbende, konden het aan haare Kinder- c kens niet mededcelen ; zy zelve verma- \ gerd, ja! verdord door honger, waren 1 haare borften geworden als uitgedroogde '1 Springaders , en konden dus haare Kin- ft derkens niet zoogen. Zy konden dan niet » doen, 't geen de Zee-kalveren deeden, die 'li baare Welpen zoogden; zy moesten.zich ge- 1 draagen gelyk de Struisfen, die geene d zorg draagen voor haare Jongen , hoe 2 zeer het haar tot in de zielè eene bittere > fmerte was , dat zy haare Zuigelingen /; moesten zien verfmagten van dorst, en n haare kinderkens hooren fchreijen cn v fchreeuwen om een ftuksken broods. Plet d Voorftel van den Propheet is dan geene ( befchuldiging, maar dient alleen, om te 'z\ toonen de hoegrootheid van 's Volks elen- (i de, geduurende die harde en lange be- w leegering. T ZEEKER., ZEEKERLYK en ZEE- d! KERIiEID zyn woorden, die de waar- g beid eener zaake aanduiden, of bevestigen. Ii XI. Deel. I. Stuk. 6 ZEEKER, ZEEKERHEID. s33 Zo leest men: Het is de waarheid; de zaak is zeker, Deut. XIII: 14. XVII: 4. De Droom is zeeker, zeide Daniël tot den Koning, en zyne Uitlegginge is gewis, Dan. II: 45. En, ter geleegenheid van een ven hecven Godtgezigte, verzocht hy te mogen weeten de Zekerheid over dat alles, Cap. VII: 16. De ftoute Zondaar misbruikt dat woord wel eens om verzekering tc doen van zyne onfchuld, fchoon zyn geweeten hem leugenftraft, en het-gelaat zynes langezigts tegen hem getuigt. Dat verivyt de Godtfpraak aan de Jooden : Het Hoed van de zielen der onfcbuldige noodiruftigen is in uwe zoomen gebonden: lk heb^e dat niet met opgraaven gevonden : ('t Was 50 openbaar , dat men geen moeite behoefde te doen , om het te ontdekken.^Des niet te min ging hunne onbefchaamdïeid zo verre, dat zy dorften zeggen: Zeeker, ik ben onfchuldig, Jerem. II: 34 ■> 35- ZEEKER ,, ZEEKERHEID zegt ook :o veel, als gerustheid en veiligheid. Ge'tistheid en Zeekerheid worden daarom wel ens te faamengevoegd, Jef. XXXII: 17; :n van Juda en Israël wordt gezegd, dat ■y alle de dagen van Salomo zeeker woonden, 'an Dan tol Berfeba, 1 Kon. IV: 25. DeecZeekerheidis (K) eene welgegronde, waneer ze fteunt op een geloovig vertrouwen p Godt, onder wiens befchermende leugelen men veilig nederzitten, en vroyk zingen kan. Zo zegt.David, Pf. IV: 9. k zal in vreede te faamen nederliggen en aapen: Want gy, 0 HEERE! alleen zult \y doen zeker woonen. Zo zegt ook de lesfias: Ook zal myn vleesch zeeker woonenf. XVI: 9. Of op het naarkoomen van at geene, waar aan Godt de belofte van cekerheidheeft vastgemaakt, als Levit. .XV: 18, 19. Doet myne inzettingen, en uidt myne rechten — zo zult gy zeeker woo°,n in den Lande. En het Land zal zyne rucht geeven, en gy zult eeten tot verzaa. '■ns toe, en gy zult zeeker daar in woonen. 3) Maar 'er is ook eene bedrieglyke en mdige Zeekerheid, die gebooren wordt: SN) Uit zorgelooze Onbedachtzaamheid, anneer men verzuimt die middelen ter mer beveiliginge in 't werk te Hellen, e de menschlyke wysheid aan de hand ;eft. Zodanig was de Zeekerheid der iwoonderén van Laïs. Die waren een Gg Jlil*.  m ZEEKER. ftil, zeeker en zorgeloos. Folk, liggende^ in zeekerheid, naar de wyze der Zidonters, Richt. XVIII: 7, 10 , 27. Zo worden ook die van Hazor omfchreeven, als een l^oik, dat ruste had, V welk in zeekerheid woonde, en noch deuren, noch grendel had, Jerem. XLIX: 31. (33) Uit Hoogmoed, zo dat men '■, ftout zynde op zyne magt, zich verbeeldt, dat men van niemand iets hebbe te vreezen. Dat was de Zeekerheid van het trotfche Babel, waarom de Godtfpraak tot hetzelve ook zeide \Hoor dit, gy Weeldige, die zo zeeker woont, en in uw harte zegt: Ik ben heten niemand meer dan ik: Ik zal geen Weduwe zitten ," noch beroovingt van Kinderen zien, Jef. XLVII: 8. Van die zelfde natuur was de Zeekerheid dei Jebufiten. Zy verlieten zich op de fterkte van hunne Burgt, en roemden , dat de Blinden en Kreupelen David wel zouden af dryven, 2 .Sam. V: 6. Als mede der In woonderen van Jeruzalem in een' laaterer tyd, die ook zeiden : Wie zou tegen on taf koomen? Of wie zou koomen in onze woo mingen ? Jerem. XXI: 13. CU) Of ui vleeschlyke Gerustheid, welke zondigt zon der fc'hroom, Godts ftraf bedreigingen ii den wind Haat, en, hoe zeer het gevaa zich ook van naby vertoont, evenwel de. êoodlyken dag fteeds verre fielt. Zo Wa liet geleegen met de Hoofden des Volk in de twee Koningryken, dié daarom woi den anngefprookenals Gerusten te Ziön, e Zekeren op den berg teSamaria, Am. VI:: Zulken overkomt het verderf wel eens 0 het onverwachtse,'èri zeer fchielyk, g lyk de baarensnood eene bevruchte Vroui Tot zulken wordt gezegd: Beevet, gy g ruste Wyven; wordt beroerd, gy Dogter die zo zeeker zyt. Dagen over het jaar zv «y beroerd zyn —. Men zal rouwklaag %verde borften,over de gewenschteakkers, de vruchtbaare wy aftokken —, Jef. XXX. <;—14. ZEEKER (Ook zal myn vleeschj wt nen, Pf. XVI: 9b. Zo lang wy geloove dat de Apostelen Petrus en Paulus gek zyn, en gefprooken hebben door d Geest der Waarheid, zo moet het ook 'ons vastftaan, dat het de Mesftas zy, w ken David hier door den Geest der Pi pheetie fpreekende heeft ingevoerd. 1 itrus beweerde op den grooten Pingft dag, dat David van den Heere Chris ZEEKER. had gezegd, 't geen in onzen Pfalm vs. 8—11. wordt gezegd, Hand. II: 25—31. En Paulus beweerde hetzelfde in de Synagoge te Antiochi'è, Hand. XIII: 35, 36. Dit dan vastftaande, zo moeten wy ons den Mesftas voorftellen, als zich-zelven ■bemoedigende tegen, of onder zyn fmertelyk lyden. Hoe zwaar, hoe hartprangend dat ook zyn mogt, Hy vertrouwde, dat Ply het met onbezwykende ftandvastigheid zou verduuren: De HEERE was aan zyne rechterhand:Des.vertrouwdeHy, dat Hyniet zou wankelen ,'vs. 8. Gelyk een Held juichende uittrekt tot den Stryd , als hy der Overwinninge verzeekerd is, zo laat zich ook de Mesftas hooren: Daarom is myn hart verblyd, en myne eere ver"heugt zich, vs. 8, 9». 't Is waar, dit Lyden zou Hem zyn leeven kosten : Doch ■ dit kon zynen moed niet doen zinken, zyne blydfchap niet ftooren. Hy was vér- . zeekerd, dat Godt zou zorg draagen voor r zyn Ligchaam cn Ziel, wanneer die door ■ den dood van malkanderen zouden get fcheiden zyn, en dat die, by zyn verry- zen, uit den dood, wederom zouden her1 eenigd worden, en wel zo fchielyk, dat r Hy de verdervinge niet zou zien. (N) De 1 Mesftashïcld zich dan verzeekerd, dat zyn s vleesch zeeker woonen zou. (NK) Hy ipreckt s vs. 10. van zyne Ziel, en geeft op, wat •- Ply van die verwachtte, 't Spreekt dan n van zelv' , dat men in onderfcheidinge . van die, door zyn Vleesch moete verftaan p zyn menschlyk Li gchaam, 't welk, gelyk s- dat van andere menfchen, met vel en vleesch ■i. bekleed, én met beenderen en zenuwen door- vlogten was; want Hy was, gelyk de kins, derkens, des vleeschs en bloeds deelagtig geit worden. Als der Zondaaren Borg , had ?« Hy, ter voldoeninge aan Godts gerechm tigheid , veele fmerten en fmaadheeden I: moeten ondergaan, en zou Hy volkoo- melyk boeten de ftraf, welke ons den 'o- Vreede moest aanbrengen , zo moest dat n, Vleesch ook door den Dood gefcheiden id worden van zyne Ziel. Geduurende den en tyd van die affcheidinge , (33) zou het ay zeeker woonen.(d) Het zou woonen .-Waar? ;1- Af gefcheiden zynde uit het Land der leeven'o- digen, zou zyn vleesch moeten woonen in ~>e- het graf, het Land der duisternisfe en der >r- fchaduwe des doods; flik donker, als de duistus ternis zelve. Het graf is het huis der faa* ■men*  ZEE K E R. menkomfle aller leevendigen, Job XXX: 23. Maar, gelyk zyn woonen in het graf kort van duur zou zyn ; llegts zo lang, als noodig zou zyn, om de waarheid van zynen dood te bevestigen: Zo zou hetzelve Hem ook ftrekken tot een flaapfleede,waar opHy rusten zou. Want zyne verwachtinge was , dat zyn Vleesch (fi) Zeeker woonen zou. (*») Zeeker, zonder der verrottinge, of 't gewormte ten prooije gelaaten te worden. Want daar Hy door zynen dood den Dood overwonnen, en deszelfs bitterheid verflonden had, zou het zeer wanvoeglyk zyn geweest-, dat Hy de verneederende en verdervende gevolgen 'er van nog zou hebben moeten ondergaan. Godt zou niet toelaaten, gelyk Hy vs. 10. getuigt , dat Hy de verdervinge zou zien. Daar nu de Lyken op den vierden dag reeds begonnen te rieken, Joh. XI: 34, zo lag daar in opgeüooten , dat niet op, of na, maar voor dien dag de fmerten des doods zouden moeten ontbonden worden, alzo het niet mooglyk was, dat Hy door dezelve langer zou kunnen gehouden worden, zo Hy de verdervinge niet zou zien, en zyn Vleesch zeeker woonen zou, beveiligd tegen de verrottinge, en het doorknaagen van zyn huid door het gewormte. (pp) Zeeker ook tegen alle mishandeling zyner Vyanden. Want zou Hy by den Ryken in zynen dood zyn, neêrgelegd worden in het graf 1 van den ryken en aanzienelyken Jofeph I van Arimalhea, 't zou zyn tegen het ge- \ noegeu van zyne Vyanden , die gaerne < zyn graf zouden gefield hebben by de Godlloo- 1 zen, volgens Jef. LUI: 9. 'Er is daarom ; geen twyffel aan, of hun toeleg zal wel 1 zyn geweest, zyn lyk uit dat graf Wech i te haaien, en na den fchandheuvel van j Golgotha te. fleepen, by de Moordenaars, c die met Hem gekruiligd waren , te be- l graaven , en zo nog fmaadheid aan te 1 doen na zynen dood. Doch ook daar te- \ gen moest zyn Vleesch zeeker woonen. (A) \ Want had Hy met het geeven van den 1 laatften fnik het alles volbragt, 't geen 'er l ter voldoeninge aan zyne Borgverpligtin- e ge te volbrengen was, dan zou het niet '< gevoegd hebben, dat Godt nog eenige ont- d eerende mishandelingen van zyn Vleesch d had toegelaaten. (B) Ook was het noo- n dig, dat Hy daar tegen beveiligd bleeve, li om wederom te kunnen verryzen uit het- v ZEEKER, ZEEL. £35 zelfde graf, waar in zyn Vleesch gelegd was, opdat het metontwyffeibaare zeekerheid mogt blyken , dat Hy dezelfde Eerloon was, die op Golgotha geftorven, endaar ter plaatfe begraaven was. (3) Als wy nu agt geeven op het woordeken Ook, zo zien wy, dat de lydende Mesfias deeze zyne verwachting mede opgeeft als een reede, waaróm zyn hart zo verblyd was. Had zyn ligchaam onbegraaveii moeten blyven liggen , dat ware eene Ezels be* graavinge geweest, en die te hebben moeten ondergaan, zou hem zekerlyk gefmert hebben ; want in den Bybel wordt .dat aangemerkt als iets fchandelyks, en wel eens als eene ftraf gedreigd. Had hy in het graf de verrottinge moeten ondergaan, of nog mishandeld worden door Zyne Vyanden, 't zou een blyk zyn geweest, dat de Vader zich nog niet volkoomen Voldaan agtte , en zich daarom zyns weinig liet aangeleegen zyn. Maar nu verzekerd zynde, dat Godt zo wel zorg draagen zou voor het zeeker woonen van zyn Vleesch , ils het weder opbrengen van zyne Ziel uit ie helle, uit den ftaat der van het ligchaam wgefcheidene Zielen, zo kon het niet anjers zyn, of dit vooruitzigt op 's Vaders liefdezorg, moest Hem bemoedigen tegen ien dood, en verblyden onder zyn lyden. ZEEL (Want hy heeft myn) los gemaakt t ;« my bedrukt: Daarom hebben zy den breilel voor myn aangezigt afgeworpen , Job K.XX: 11. Ik zie geene noodzaak, waarhn men het eerfte gedeelte van dit vs. van ïodt zou moeten verftaan, als wilde Job :eggen, dat die zyn Zeel had los gemaakt. vlen kan het zeer gevoeglyk verftaan van ie menfchen, gelyk zeekerlyk het laatfte [edeelte 'ervan te verftaan is. Men heeft— tfelk een heeft myn Zeel los gemaakt, en my edrukt. Menigerlei zyn ook de Verklaaïngen der Uitleggeren, 't Komt my zo oor, dat de Zinlpeelinge is op een wild west Paerd , 't welk zyn Befyder niet mger beftuuren, of bedwingen kan. Zal et Paerd bereeden worden, men doet het en Gebit in den mond; en zal de Beryder :r beftuur over hebben, 'er moeten aan at Gebit Leizeelen , of teugels vast zyn, ie de Beryder ih zyne hand heeft, door liddel van welke hy het Paerd in zynen iop beftuurt, en, als het te hard zou illen loopen, of op den hol gaan, in Gg a be-  a$<5 ZEEL. bedwang houdt. Wordt nu het Zeel, of de teugel los gemaakt, afgefneeden , dan is het gedaan met het bedwang van den Beryder ; het Paerd fchudt den breidel; of het gebit af, werpt zynen Beryder ter aarde, en ilaat dikwils nog tegen hem agter uit. Laaten wy nu Job aanmerken als den Beryder, en het Folk; over 't welk hy te zeggen had, als het Paerd. 'Er zyn veele fpreckwyzen in dit Boek, waar uit te zien is, dat Job niet alleen was geweest een Man van groote bezittingen ; maar ook van Forftelyk gezag. Men zie llegts Cap. XXIX: 7—. Toen ik uitging na de Poorte (daar men oudtyds ten gerichte zat) deor de Stad , dat ik mynen ftoel (Richteritoel) op de ftraate liet bereiden. De jongers (die anders baldaadig zyn) zagen my, en verft aken zich. Ook de Stok-ouden (de eerbiedens - waerdige Grysaarts , voor welker gryze haairen men moet opftaan) reezen op , en ftonden. De Overflen (die zich anders ook vry wat gezags aanmaatigen) hielden de woorden in, en leiden de hand ep hunnen mond —. Dan zal men door het Gebit, of den breidel mogen verftaan de JVetten, en door het Leizeel, of den teu» ge/het Gezag, 't welkeen Vorst moet hebben, zal hy anders dè Wet kunnen handhaven , het Volk naar de Wet kunnen 'beftuuren, en door de Wet in bedwang houden. Zal 'er hcerfchappy zyn , als het •woord des Konings 'er is, dan moet hy een zo veel vermogend gezag hebben, dat elk hem moéte ontzien. Is een Vorst dien teugel, dat Gezag kwyt,het Volk zal wel haüst naar geen breidel'mecr vraagen, naar geene Wet meer luisteren , zyne woeste en ongetemde driften volgen , en zich niet ontzien, zynen Vorst in het aangezigt te befchimpen, en allerlei fmaadheid aan te doen. Hier uit is op te maaken, wat Job hebbe willen zeggen met deeze woorden: Hy, voorheen van elk geëerd en gevreesd, ftrekte nu genoegzaam aan elk tot een fpot en fnaaren - fpel. Van al het zyne beroofd, daar door verarmd ; daar-en-boven van den hoofdfchedel af aan tot de voetzoole toe met Hinkende en aflchuwelyke'zweeren geflaagen; van zyne eigene Vrouwe en Huisgenooten met veragtinge behandeld ; van zyne Vrienden met veröntwaerdiginge aangezien, en uitgeteekend als ' éeneu gewelddaadigen ZEEL. Guichelaar, die , onder den fchyn van Godtsvrugt, het Volk onderdrukt, en door menigerlei Kneevelaaryen zich groot gemaakt, en fchatten der Godtloosheid vergaderd had, werd nu van niemand meer ontzien. Elk een, ook de geringfte ,uit de heffe des Volks , agtte zich bevoegd , hem te befchimpen, en, als 't ware in het aangezigt te fpuwen, en daar door te verdrukken en te bedroeven ; want voor eenen man, die edel is van ftaat en ziele, kan niet wel eene meer grievende fmerte bedacht worden , dan zo eene behandeling. Ja! zo zeer had hy alle gezag en ontzag verlooren, dat men niet fchroomde , voor zyn aangezigt, in zyne tegenwoordigheid , den breidel af te werpen , Wetten te verkragten, en alles, wat men recht en biilyk oordeelt te zyn, als met voeten te ftampen. Dit ftrookt ten volle met het voorgaande daar hy klaagt: Nu lagchen over my minderen van dagen, dan ik, welker Vaderen ik verfmaadzou hebben, om ze te ft ellen by de.honden myner kudde—, Zy waren kinderen der dwaazen , kinderen van geenen naam: Maar nu ben ik hun een friaarenfpel en tot een klapwoord geworden. Zy hebben eenen gr ouwel aan my —.Ja! zy onthouden het fpeekfel niet van myn aangezigt, vs. 1—10. Dit is veelal het lot der geeher, die boven anderen in hoogheid zyn gefteld. Plet Gemeen ontziet en vleidt hen, zo lang zy den klem der regeeringe in handen hebben, om dat het op hunne gunsten hoopt, en voor hunne ftraffen vreest: Maar dat zelfde Gemeen, om dat het alle bedwang ■ van Wetten aanmerkt als een ondraaglyk juk, is terftond gereed, om hun fmaadheid aan te doen, zo dra het zich verbeeldt , dat het van die geen goed- noch kwaad-doen meer te wachten heeft. David vlugt in een deerniswaerdigen ftaat voor Abzalom; in plaatfe van medelyden , werpt Simei hem met fteenen en vloekt hem,2 Sam.XVI:e;—8. ZEENUWE (Daarom eeten de Kinderen Israëls de verrukte") niet, die op het gewricht der heupe is, tot op deezen dag : Om dat Hy (De PIEERE, die met Jakob had geworfteld,) het gewricht van. Jakobs heupe aangeroerd had aan de verrukte Zeenuwe, Genef. XXXII: 32. (K) Men onderzoekt, welke deeze verrukte Zeenuwe was. De nadere omfchry vinge, welke op het gewricht der  ZEENUWE. der heupe is, fchynt het te bepaalen tot die Zeenuwe of pees , door welke het hoofd van het Dyebeen in de holligheid van het heupe-been vastgehegd is , en voorts dien Zcenuwagtigen breedenband, die om geheel het gewricht heenen loopt, en dit alles , zonder dat de vryheid der beweeginge 'er door verhinderd wordt, by den anderen houdt. Zie Vitringa de LuStaJacobi Disfert. I.§. V. infert. Biblioth, Brem. C. L p. m. 6%i. Anderen neemen het ruimer, en willen 'er door verflaan hebben de eerfte Zeenuw, die uit de vier Zeenuwenin de dye voprtloopende, in de buitenfte huid van de dye zich met takken verfpreidc, en als verftonden wordt in die fpieren, welke de buitenfte zyde van de dye bedekken. Zo begrypt het Heideggerus Hift. Patriarch. 'P. II. Exercit. XVU. §. XVIII. p. 526. De Jooden zelv' zyn.het 'er niet eens over. Deeze Onzeekerheid maakt fommige Jooden zo befchroomd, dat zy, om zich toch niet te vergrypen, in 't geheel van het agterfte gedeelte van het gedachte Vee niet eeten, maar dat anderen verkoopen. Anderen, die het zo naauw niet neemen , onthouden zich alleen van de heupe. Anderen , minder vies, eét'^j ook de heupe, en neemen 'er 1 alleen de Zeenuw uit. Ligtfoot, aange- ' haald by Kneppelbout Disfert. II. de Re Ci- < bar. Veter. Hebmor. p. 13 , meent, dat ' de Oude Jooden de Dye , of Agterbout '1 wel gegeeten , maar zich alleen van de 1 Zeenuwe onthouden hebben. Althans zo v heeft het moeten zyn met het Paaschlam, c 't welk in 't geheel moest gegeeten wor- f den, zonder daar van iets over te laaten, J Exod. XII: 10. En dit zou nog nader blyken , ware het beweezen , dat dat ftuk \ vleesch , 't welk Samuël aan Saul deed f voorzetten, 't welk de Onzen een Schouder noemen, een Dye-ftuk, of Agterbout 0 geweest ware, 1 Sam. IX: 24. (3) Üë ree- § de, waarom de Kinderen Israëls die Zeenu- 11 vjc niet eeten, voegt Mofes 'er by: Om dat c de HEERE, onder het worftelen, het ge. V inricht van Jakobs heupe had aangeroerd. C Doch wie dat onder nen zo hebbe inge- d. field, wordt niet gemeld. Eenigen wil- 0 len, dat het mede behoore tot de Wet, b die hun op Sinaï gegeeven is. Maar Mo- 2. fes fpreekt 'er van, ais van iets, 't welk rr reeds finds over langen tyd onder hen 011- v Z E E P. 137 derhouden was : De Kinderen Israëls eeten die niet tot op den huidigen dag. Waarfchynlyker is het, dat Jakob zelf, ter gedachtenisfe van dit geval, in 't vervolg zich yan het eeten deezer Zeenuwe onthouden hebbe, en dat-te doen ook gebooden hebbe aan zyne Nakoomelingen , om de Gedachtenis van zynen zo'byzonderen °en zwaaren Stryd en heerlyke Overwinninge te vereeuwigen. Jofepbus fchynt het ook zo te begrypen. En waarlyk deeze gewoonte, die, na het verloop van zo veele eeuwen, nog tot heeden toe ftand houdt, is daarvan een duurzaamer gedenk teeken., dan of men 'er een had'opgericht van marmer, of metaal, 't welk zekerlyk al van over lange ware vergaan geweest, of diep begraaven onder den grond. ZEEP. Die der Ouden was. zo niet lis de Onzen. Het Hebreeuwfche woord tT"i3 wordt by de Onzen wel vertaald door Zeep, maar wat den Ouden in de plaatfe /an 't geene wy Zeep noemen gediend hebbe , is onzeker, bommigen willen door Jat woord verftaan hebben Aluin. Ande;en een foort van vetagtige Aarde , die vy Vollers Aarde heeten. Ook zyn 'er, lie denken om het Sap van zeker Kruid, )f Plante , by de Latynen bekend onder len naam van Radicula. Volgens Plinius XIX: C. 3. maakten de Vollers daar reel gebruik van , als zynde van een uiteemende kragt , om de Wolle zuiver, rit, cn zagt te maaken. Hieronymus zegt, at dat Kruid in Paleftina in vogtige plaat-'H veel groeit. En dat zo zynde, kon de \H3 der Hebreën dat Kruid wel zyn. Doch rat het ook moge geweest zyn, zeker is et , dat zy het tot hetzelfde einde heben gebruikt, als wy de Zeep: Naamelyk, m by het water te gebruiken, om het een vuil en bemorst was te beter te reiigen; 't zy de kleederen, 't zy het Iigliaam , of de handen. Zo fpreekt Job ui het zuiveren zyner banden met Zeepev ap. IX: 30. Daar nu de Zonden, als een rek en vuiligheid zyn ; die de menfchen itfieren, cn voor Godt onrein en walgde maaken, zo is de Zeep een eigenaartig 'innebeeld van dat geene, 't welk dienen pet, om den mensch van dat Zondeniil te reinigen, en aan Godt behaaglyk Gg 3 te  Igg ZEEP. te maaken. (k) maar 'er is eene van welke de menfchen zich wei bedienen, maar die daar toe het vermogen niet heeft: Als de uitwendige Vertooninge van berouw op Vast- en Boet ■ dagen , welke maar zyn ais een Wasfchen der handen, flegts voor een korten tyd , en niet een reinigen van het harte; daar de Jooden dan nog by deeden plegtige Offerhanden en Wasfchingen, welke men met Paulus zou kunnen noemen Rechtvaerdigmaakingen van het vleesch, die by Godt, die op het hart ziet, en niet op 't geen voor oogen is , niet zyn van eenige de minfte waerde. Dat geeft de Godtfpraak te iennen , Jerem. II: 22. Al wiescht gy u met Salpeter, en naamt u veel Zeepe, zo is toch uwe ongerechtigheid veor myn aangezigt geteekend. (3) Maar 'er is eene Zeep , van welke de Heere Mesfias zich bedient, van welke gefprooken wordt Mal. III: 2, die van betere uitwerkinge is : Ernftige beftraffingen, tuchtigende bezoekingen,fterke overtuigingen door den Geest, van Zonde, Gerechtigheid en Oordeel, waar door Hy de zynen , vooral ten aanzien van den wandel, van hunne verdorvene Zeeden, en gewoontens zo reinigt, dat zy, in het fteeds voortzetten van hunne jheiligmaakinge , met Hem wandelen , als in witte kleederen, en zo allengskens voorbereidt, omjze zich-zelven eens voor te Rellen als zulken, die geen vlek, noch rimpel hebben , heilig zynde , en onberispelyk. Ephef. V: 27. , , , ZEEP. Maar wie zal den dag zynet toekomfite verdraagen? En wie befiaan, al. Hy verfichynt ? IVant Hy zal zyn als he, vuur eenes Goudfimits, en als de Zeepe dei Vollers, Mal. III: 2. (n) 'Er gaat een< Vraag vooraf, welk elk, die ze leest o hoort, een denkbeeld moet geeven, da de verfchyninge van Hem, van wien hie gefprooken wordt , zeer ontzaglyk za zyn. (NK) Die Hy, die verfichynen zou is de Pleere Mesfias, de Engel des Verbonds van wien vs. 1. gefprooken was. De Da< zyner toekomfte is de Dag, dat hy , vol gens hetzelfde vs.,tot zynen Tempel koome. zou. In den Bybel beteekent een Dag ee korteren, of langeren tyd; doch die tc "het uitvoeren van een gewichtig Welbepaald is in Godts befluit. Men verfta 'er hier door den tyd van 's Mesfias Vei ZEEP. fichyninge in het Vleesch; doch niet zo zeer den tyd zyner geboorte, en opyoedinge ; als wel den tyd, wanneer Hy in 't openbaar zou verfichynen-, als van Godt gezonden en gezalfd, wel om Ziöns treurigen te troosten , en, ter hunner bemoediginge, uit te roepen het jaar van des HEEREN •welbehaagen; maar te gelyk ook , om te verkondigen den dag der wraake enzes Godts. Wel als zulk een, op wiens lippen genade was uitgefiort ; maar wiens mond ook was gemaakt als een ficherp zwaerd. En dit was het, dat den dag zyner toekomfte (33) zo ontzaglyk zou maaken, 't welk opgeüooten ligt in de Vraage: Wie zal dien dag verdraagen ? Wie zal beftaan ? Zulke vraagen duiden wel eens aan eene geheele, ontkenning , als Nah. I: 6. Wie zal voor zyne gramfichap ftaan ? Wie beftaan voor de hittigheid zynes toorns ? Somwylen duiden ze , alleen aan het bezwaarlyke , als Deut. V: 26. Wie is 'er van alle vleesch, die de ftemme des leevendigen Godts, fipreekende uit het midden des vuurs , hebbe gehoord, gelyk wy , en is leevendig gebleeven ? In deezen laatften zin is het hier ook te neemen : „ Wie, die het oogmerk zyner Verfchy,, ninge recht begrypt, wie , die voor„ heen zich zo geheel verkeerde inbeel,, dingen gemaakt heeft van het oogmerk ,, zyner toekomfte, en dan van dezelve „ zal gezuiverd zyn, zal dan beftaan zon„ der groote aandoeninge? " Niet, om dat zyne Verfchyninge zo Majeftueus en ontzaglyk zou zyn: In tegendeel, Hy zou verfchynen arm, nederig, als een knegt der ■ geener, die heerschten. Maar, om dat zyne : Leere zo weinig ftrooken zou met het al• gemeen gevoelen, 't welk men zich van i zyne komfte gevormd had: Bezwaarlyk f om in te volgen voor de geenen, die ze t zouden verwerpen, van wegen de gedreigr de gevolgen; want van die zou de HEEl RE het zoeken, Deut. XVIII: 19. Dat dit , het was,'t welk zyne Verfchyning zo ge, ducht maaken, en by veelen eene zeer gej voelige aandoening verwekken zou, (3) - wordt te kennen gegeeven met deeze 1 woorden : Want Hy zal zyn als het vuur \ eenes Goudfimits —. (kn) De Goudfimit get bruikt het vuur, niet om het weezenlyk c Goud en Zilver te verteeren ; maar om a het te zuiveren van zyn fichuim. De Voller •• gebruikt de Zeep niet, om door haar fcherp ö en  ZEEP. en bytend vermogen de Kleederen te verderven , maar om ze van haar vuil en vlekken te zuiveren. En dus is deeze dag zyner toekomfte heel zeer te onderfcheiden van dien toekomftigen dag, van welken gefprooken wordt Cap. IV: i, die koomen zou, brandende als een oven, als wanneer alle boogmocdigen, en al, wie Godtloosheid deed, zouden zyn als een ftoppel. Dat was die Dag, die Jeruzalem, en te gelyk geheel der Jooden Kerk- en Burgerftaat dermaaten verwoesten zou, dat hun noch tak, noch wortel zou gelaaten worden. Hier zou zyne Verfchyninge alleen dienen tot zuivering. Van wie ? Volgens het 3de vs., van de Kinderen van Levi, die Hy dermaaten zou reinigen en louteren, dat zy den HEE' RE Spys- offer (te weeten Geestelyk) zouden toebrengen in gerechtigheid. 'Maar-in het 4de vs. wordt ook van Juda cn Jeruzalem , en dus van de geenen , die wat meer in 't gemeen, tot het Joodsch Volk behoorden,gezegd, dat hun Spys- offer den HEERE zoet zou weezen , als in de oude dagen, in de voorige jaaren. Dit voorön- : derftelt dan ook eene Zuivering ; doch, in onderfcheidinge van die Hoogmoedigen, '. en die Godtloosheid deeden , welken , volgens Cap. IV: i , het eindelyk verderf ' befchooren was; van zulken, die behoor- : den tot het Ovcrblyfftel naar de verkiezinge : der genade: En van derzelver Zuiveringe is < het te verftaan , als hier gezegd wordt: i Hy zal zyn als het vuur . («} Die wa- ; ren dan wel kostelyke Kinderen van Ziön , 3 naar hunne innige waerdy hetfyne Goud ( gelyk te fchatten; maar vermengd met en 1 verdonkerd door veel fchuim. Wel een I by Godt kostelyk gewaad in zich-zelve , l maar vuil en ongezien door veele vlek- 1 ken. -Welke waren die ? Het geheel 1 dwaas, en nochthans vry algemeen Volks- \ gevoelen, dat de Mesfias als een Aardsch a Vorst, het Koningryk in Jeruzalem her- g ftèllen, hen van onder het juk der Vreem- ïi den verlosfen, en hun den Vreede en d Voorfpoed niet minder vermenigvuldigen g zou, als in de dagen van Salomo. Hunne d verkleefdheid aan, en vertrouwen op het t< verdienftelyke van eene Wettifche eigene g gerechtigheid , beftaande , behalven de d Offerbanden en andere Plegtigheeden, is door Mofes ingefteld, in het.ftipt onder- zi houden van deeze en geene Pharizeeuw- h ZEEP. 239 fche ldeinigheeden, naar de inzettingen van menfchen, en de zogenaamde Overleveringen der Ouden. Voorts een merkelyk verval inde Zeeden,in het ftuk van Eedzweeren, het Woekeren, het verftooten zyner Vrouwe door aan die eenen Scheidbrief te geeven, het haaten en vervolgen van zynen Medemensch , &c. Veroorzaakt door de verkeerde Uitlegginge van de Godtlyke Wet, door niet te letten op den wyduitgeftrekten en geestelyken zin van de Wet, om niet te fpreeken van veele andere zonden, die de Jooden, door hunne verkeeringe met de Heidenen, van die overgenoomen hadden , en door een langduurige gewoonte zo algemeen geworden waren, dat men zich byna verbeeldde , dat die geene zonden waren. (£) Daar tegen nu zou zyne Leere ingericht zyn, om hen van alle die Wanbegrippen en Wanbedryven te zuiveren. Door aan te toonen, dat zy alle denkbeelden van een Aardsch Koningryk , door Hem op te richten, moesten laaten vaa:en. aangezien Hy gekoomen was, niet om gediend te worden, maar om te dienen, en zyne ziele uit te ftorten in den dood, en tc geeven tot een rantzoen voor veelen. Dat 'tekeering en geloof de Hoofdpligten wa» •en van zyn Koningryk; dat die in het:elve wilden ingaan , moesten verlopend zyn aan Aardsch belang , genak en vermaak, en zich getroosten, om ;ynes naams wille fmaadheid en verdruk:ingen te ondergaan. Dat zy met geene )ffcrhanden, Wasfchingen van handen,, annen en vaten, en andere Pharizeeuwche Pligtpleegingen voor Godt konden eftaan ; dat zy eene andere Gerechtigeid noodig hadden, die eeuwige, welke ly aanbrengen zou, welke, om aan dezele deel te krygen, zy niet anders konden anneemen dan door het geloof, met een eheel afzien van alle eigene Gerechtigeid. Dat zy, ten aanzien van den Wanel, zich niet alleen moesten onthouden van rove zonden, maar ook van de mindere» ie men hun had wys gemaakt geöorlofd : zyn. Dat, zou hun Wandel Gode welïvallig zyn , zy altoos moesten in geichteh houden, dat de Wet geestelyk , cn dat die gevolglyk eischt, zo wel liverheid des harten, als reinigheid der mdem Men voege hier nog eens by  Ha ZEE P. zyne Beftraffingen en Weebedreigingen . over de Pharizeên en Schriftgeleerden, doorgaans gehouden voor de besten en Godtvrugtigften onder de Jooden; het fchrikbaarerid Voorftel van de Onheilen, die hen zouden treffen, die Hem verwierpen. Dat Hy aan die wel zou zyn een ft een des aanfioots, en rot ze der erger nisfe; maar dat die ook over Hem zouden ftruikelen , vallen, en verbrooken voorden; voorts ook de duidelyke Voorzegging van de naby zynde verwoestinge van Jeruzalem en den Tempel tot eene vertreedinge der Heidenen, tot dat de tyden der Heidenen zouden vervuld zyn; dat 'er,dagen aanftaande waren van eene zo groote Verdrukkinge , als 'er nog nooit gezueestwas, waarin ook de zy'nen veel zouden te lyden hebben, en waar uit zy niet, dan maar naauwlyks, zouden behouden worden. Zou nu zyne Leert zo rechtftreeks aangekant zyn tegen hunne verouderdeen diep ingewortelde Wangevoelens , zo zou die waarlyk moeter zyn'als'het Vuur eenes Goudfimits, zouder zy ooit van dat fchuim gelouterd worden Zou zyne Leere dat alles beftryden, 't welk behoort tot de begeerlykheedei des vleeschs, die de mensch zo gaerne en met zo veel vermaak involgt; dan zoi die waarlyk moeten zyn als de Zeep de, Volleren , om hen van dat zondenvuil t reinigen. En zouden 'er zyn, die deez zyne Leere zouden aanneemen, en zich onder de kragtige medewerking van zy nen Geest, die een Geest is des oordeels en de uitbrandinge, die de Dogter Zïöns reinig van haaren drek, en de Dogter Jcruzalen van haare bloedfichulden, door dezelve li( ten zuiveren, die zouden dan ook zyr als een door het vuur gelouterd goud, e een door eene fcherpe Zeep-looge gezva fchen kleed: Zo gereinigd, dat, al wart zy te vooren Hoeren, Tollenaars en Zo daars geweest, zy den HEERE een fipys-off zouden kunnen toebrengen, dat Hem zoet z •weezen, volgens vs. 4. Dit nu , dat l in zyne leere zo zou zyn, (33) komt hie blykens het woordeken Want, in, als e reede, waarom zyne Komst zo veel v< baasdheid zou veröorzaaken, als te ke nen was gegeeven met die Vraage: h zal den dag zyner toekomfte verdraagen? h beftaan, als Hy verfebynt? Geen wondt Welk eene verbaasdheid zou het moet ZEEP. veröorzaaken, als men Hem zou zien verfchynen op eene gantsch andere wyze , en tot een gantsch ander oogmerk, als zy zich van Hem hadden voorgefteld! Welk eene ontröeringe en verbaasdheid van Hem te moeten hooren, dat zy, wilden zy hun eeuwig heil niet verbeuren , zulke dingen zouden moeten verzaaken, door welke zy gemeend hadden, hun eeuwig heil te bevorderen ! Welk eene verbaasdheid en ontröeringe, dat alles te moeten verlochenen, 't welk vleesch en bloed aangenaam is, en, in tegendeel, zich dat alles te moeten getroosten, 't welk voor vleesch en 'bloed bitter is , wilde men den toekoomenden toorn ontvlieden, en ooit deel krygen aan het heil, 't welk Hy beloofde! By flegts een enkel Voorftel, hoe moeijelyk het voor eenen Ryken was, in het Koningryke Godts in te gaan, werden zyne Difcipelen zo zeer verftaagen, dat zy uitriepen : Wie kan dan zalig worden ? Matth. XIX: 23, 24, 25. Welk eene verflaagenheid zou het dan niet moeten baa. ren, wanneer men zou letten op den gant, fchen omtrek zyner Leere. By het recht 1 inzien daar van, zou elk , die nog ver, kleefd was aan zyne Joodfche grondbegint felen, wel mogen uitroepen: ,, Zal dat * „ het oogmerk zyner Komfte zyn ! Zal i „ men, naar den eisch zyner leere, zo ï „ veel moeten doen, zo veel\verzaaken, , ,, zo veel lyden , om een Onderdaan te - „ worden van zyn Koningryk! Wie, wie r „ zal dan den dag zyner toekomfte kunnen t „ verdraagen ? Wie zal kunnen geagt s „ worden , ftaande gebleeven te zyn , \ als „ Hy zal verfchynen? Hoe weinigen, hoe , ,, zeer weinigen zullen 'er dan zyn, die n „ aan Hem en zyn te verwerven heil zuls- „ len deel hebben!" De kundige Leezer n vergelyke deeze Verklaaring met die van i- anderen , en oordeele dan naar zyne be"■r fcheidenheid, of dezelve zyner opmerkiu?« ge eenigzins waerdig is. [y ZEEVEN. Dit is een getal, (N) 't welk r, in den Bybel dikwils voorkomt, (tftf) Somin wylen wordt het in het onbepaalde gebruikt :r- voor veel, of dikwils, als Genei'. IV: 15. n- Wie Kaïn dood fiaat, zal zeevenvouwdig ge~ rte wrooken worden, Cap. XXXIII: 3. Jakob, 7ie naderende tot Efau, boog zich zeevenmaal r! ter aarde. De Kerke bidt: Geef onzen Na~ en buuren zeevenvouwdig weder in hunnen fchoot  ZEEVEN. fchoot den fmaad, waar mede zy u, t Heere, gefmaad hebben , Pf. LXX1X: ia. Zo ook Spr'. XXIV: 16. De Rechtvaerdige zal zeevenmaal vallen. Cap. XXVP 16. De Luyaart is wyzer in zyne oogen dan zeeven, die met reede antwoorden. Pred. XI: 2. Geef een deel aan zeevene, ja! ook aan acb te, t\c. In dien zin vermaant: ook J. Syrach, Cap. VII: 3. Myn Zoon zaai niet in de voor en der ongerechtigheid, zo zult gy niet zeevenvouwdig hetzelfde maaijen. (33) Meer en ook meer merkwaerdig komt het voor in de bepaalde beteekenisfe van zeeven, niet meer, en ook niet minder. De zeevende dag was de dag, dat de HEERE , na dat Hy alles in zes dagen gefchaapen had , rustte, Genef. II: 3, dat is , ophieldt van nieuwe Schepfelen voort te brengen, en zich verlustigde in en over zyn Werk. Was 'er een Man van aanzien, geftorven, men maakte over hem een rouwe van zeeven dagen, Gen. L: 10, 1 Sam. XXXI: 13. Dc rouwe over eenen dooden, zegt Syrach, Cap. XXII: 13, duurt zeeven dagen. Zo duurde ook de Bruiloft zeeven dagen. Men kan het opmaaken uit het zeggen van Laban tot Jakob, Genef. XXIX: 2.7, en duidelyk zien by het huwelyk van Simfon, Richt. XIV: 12, 17. Maar inzonderheid was het Zeevental merkwaerdig in den Godtsdienst, in fommigegevallen van Godts Oude Volk. De zeevende dag was dc Sabbath des HEEREN, Exod. XX: 10. Het zeevende jaar was het Sabbatbjaar, Levit. XXV: 4. Na zeevenmaal zeeven jaaren viel het Jubeljaar in,vs. 11. By.de inwydinge van Aaron cn zyne Zoonen tot het Priesterampt, moesten zy zeeven dagen blyven aan de deure van de tente der faamenkomfte, Levit. VIII: 33, 35. Op den gouden Kandelaar, die het Heiligdom verlichtte, moesten zeeven Lampen branden , Exod. XXV: 31—35. Het Feest der Ongezuurde brooden duurde zeeven dagen , insgelyks het Feest der Loofhutten, Levit. XXIII: 6, 7) 8, 34, 3.6. By de reiniging van den Melaatfchen moest zeevenmaal op hem gefprengd worden, en na die reinigingmoest hy nog zeeven dagen buiten zyne Tente blyven, Levit. XIV: 7, 8. Die zich had verontreinigd door het aanraaken van eenen Dooden, was zeeven dagen onrein, Num. XIX: n. Mirjam, de Zuster van Mofes, tot ftraffe van haare murraureerinXI. Deel. I. Stuk. ZEE VEN. s4t ge tegen haaren Broeder,met melaatsheid geflaagen , werd zeeven dagen buiten het leeger geftooten, Num. XII: 10., 14,. 15. Zeeven dagen moesten dc Israëliten Jericbo omtrekken , eer die Stad konde veroverd worden, Jof. VI: 3,. 4, 5. Zeeven Volken moesten de Israëliten beftryden en verbannen by het inneemen van Kanadn, Deut. VII: 1. En * hoewel het met zo veele woorden niet ftaat aangeteekend, hebben evenwel Mafius ad Jof. XI; 18. XIV: 7. en anderen met veel waarfchynlykheid bereekend, dat, linds den dood van Mofes tot op de verdeeling des Lands onder de Stammen door Jojiia, zeeven jaaren hefteed zyn tot het in bezit neemen van Kanadn, Volzceker is het, dat aan den Tempel van Salomo zeeven jaaren ge. bouwd is, 1 Kon. VI: 38. Uit allen deezen blykt, (3) dat het Zeevental een ongemeen merkwaerdig getal is. (NN) Zelfs werd het by de Heidenen zo aangemerkt. By de Oude Pythagoristen, die aan de getallen zeekere verborgene kragt toekenden, had het Zeevental den voorrang. By Cicero heet het een volledig, of volmaakt getal. Varro heeft 'er veele byzonderheedeu in opgemerkt, en 'er in 't breede van gefchreeven, te zien Aul. Gellius Nóót. Attic. L. III. C. X. Zelfs zag men 'er op in het ftuk van Godtsdienst, zo als is af te neemen uit het zeggen van Virgilius ^Eneid. L. VI. vs. 38. Nune grege de intaölo feptem maStarefu- vencos Praftiterit. 't Zal u beeter voegen, uit de kudde zeeven Runderen, die nooit juk droegen, tc neemen en te ftagten. Doch zo ongegrond de reedenen zyn, waarom de Heidenen aan dat getal zo eene byzondere kragt en uitneemendheid hebben toegefchrceven, zo als getoond is door den Hooggeleerden Vitringa in Apocal, p. 43. (33) Zo gegrond moet het, in tegendeel worden geagt, dat Godt zyne wyze en gewichtige reedenen moet gehad hebben, waarom Hy zo veele plegtigheeden en gevallen tot het Zeevental bepaald hebbe. Die dingen , zo niet alle, ten minfte veele, behooren tot de fchaduwagtige, die van eene andere beduidenisfe waren, en zagen op de daHh ge»  a4s ZEE VE N. gen en de Kerk des Nieuwen Testaments. Dit mag men te meer zeggen, om dat het Zeevental ook zo gemeen en merkwaerdig is in de Openbaaringe van Johannes. Daar leest men van Zeeven Gemeenten, Cap. I: 4, ii. Van Zeeven Kandelaaren, in welker midden de verheerlykte Jefus zich vertoonde , en van Zeeven Sterren , die Hy in zyne rechterhand had, vs. 13,16, -welke, Hy zelf de Uitlegger zynde, verbeeldden, de Kandelaaren de Zeeven Gemeenten ; en de Sterren de zeeven Engelen, of Leeraars van de Zeeven Gemeenten , Vs. 20. Van Zeeven Brieven, Cap. II, III. . van Zeeven vuurige Lampen, die vóór den Throon waren, zynde de Zeeven Geesten Godts, Cap. IV: 5. V: 6. Van Zeeven Zee. gelen, vs. 5 , die vervolgens, het een voor, en het ander na, geopend werden, Cap. VI. en VIII: 1. Van Zeeven Bazuinen, Cap. VIII: 2. Zeeven Donder/lagen, Cap. X: 3; en Zeeven Phiolen, zynde ge-vuld met fchriklyke Plaagen , Cap. XV: 1,7. XVI: 1.—. Aangezien nu dat Boek behelst eene aanéénfchakeling van zeer ver?heevene, en geheimbeduidende Gezigten , die aanduiden de voornaamfte Lotgevallen der Euangelie - Kerke , finds de verheerlyking van den Heere Jefus tot aan de Voleindiging der.eeuwen; en het daaren-boven ook zeeker is, dat die Lotgevallen niet altoos dezelfde zyn, maar andere in deezen, en andere in geenen tyd, zo hebben voornaame Uitleggers gemeend, dat men zich, naar de Volgorde der Zeeven Brieven, Zeegelen en Bazuinen , ook den Staat en Gebeurtenisfen der Kerke zich moest voorftellen in een Volgorde van Zeeven groote Tydvakkcn, of zo genaamde -Perioden. En dit zou men dan ook kunnen aanmerken als eene reede , waarom de groote Roode Draak , wiens -naam is Duivel en Satanas, gezien werd, hebbende Zeeven hoofden, om dat Hy door alle Tydvakken heen de onverzoenbaare Vyand van Godts Kerke is en blyft, Cap. XII: 3. Gelyk, in tegendeel, de verhecrlykte Jefus gezien wierd onder de teeke•ning van een Lam, 't welk ftond in 't midden des Throons, hebbende zeeven oogen, en zeeven hoornen, Cap. V: 6. Zo veele Oogen, om aan te duiden,, hoe Hy met een nooit •lluimerend oog,door alle die tyden heen, ■ de belangen zyner Kerke gadellaat; en zo Z E E V E N. veele, 'Hoornen, die Zinnebeelden van fterkfe zyn, om aan te duiden, hoe Hy, door alle die tyden heen, zyne Kerk bewaaren, en tegen haare Vyanden befchermen zal. Wat de Heeren Coccejus, Suicerus, Gurtlerus, van Til, Groenewegen , Andela, Vitringa, J. van den Plonert, tot onderfteunihge van die gedachte gefchreeven hebben, weeten dc Geleerden. Dat breeder op te'geeven, brengt de Aart van dit Werk niet mede. ZEEVEN- (Hei) tal is 'merkwaerdig by het veroveren van Jericho, Jof. VI: 2—20. Zeeven dagen moest het Volk dc Stad omtrekken ; Zeeven Priesters moesten mede optrekken, en blaazen op Zeeven Bazuinen : Doch zo, dat de zes eerfte dagen het omtrekken, en blaazen op de bazuinen, ieder dag maar eens gefchiedde; maar op den Zeevendën dag moest men Zeevenmaal omtrekken, en ook even zo dikwils met de bazuinen blaazen; als, wanneer de Muuren onder den voet vallen, en de Kinderen Israëls zonder tegenftand ter Stad intrekken zouden. Gelyk dat alles ook alzo gefchied . is. In des V. D. 2. St. onder den tytel MUUR, p. 347, is het 20. vs. van dit VI. Hoofdft. verhandeld. Men zal daar het een en ander kunnen vinden van 't geen de Gefchiedenis op zich-zelve betreft. Het Wonderdaadige 'er van is daar ook verdeedigd. Maar vermits 'ér in de natuur der zaake geene reede is te vinden, waarom 'er juist Zeeven dagen , Zeeven Priesters, Zeeven'Omtochten vereischt wierden, om die muuren te doen vallen, zo kan men niet wel anders denken, of Godt hebbe daar mede iets anders willen voorbeduiden. Wat dat geweest zy naar de gedachte van den Hoog-Eerw. Lampe, is daar ook opgegeeven, p. 350. Waarom wy den Leezer daar heenen wyzen. ZEEVEN (Zo kwam Gad tot David — en zeide tot hem: Zal u een honger vati) jaaren in uw Land koomen ? Of wilt gy drie maanden vlugten voor het aangezigt uwer Vyanden, die u vervolgen? Of dat 'er drie dagen pé/lilentie in het Land zy ? Merk nu en zie toe, wat antzvoord ik dien zal wederbrengen !, die my gezonden heeft. Toen zeide David tot Gad: My is zeer banger Laat ons toch in de hand des HEEREN vallen, zuant zyne barmhartigheeden zyn veele; maar laat my in de band van menfchen niet vallen , ' % Sam.  Z E E V E N. ftSam. XXIV: 13 , 14. (N) Da*M was een Krygsman. Het kittelt de glorie van eenen Krygszugtigen Koning , of Veldheer, als hy over een talryk heir te gebieden heeft. Die Glorie-zugt bekroop David in zynen ouden dag. Hy deed door Jodb het getal opneemen van alle de ftrydbaare Mannen in Israël en Juda. Dit was een hoogmoed, in niemand meerftrafwaerdig, dan in David,. die.by ondervindinge wist, dat een Koning niet wordt behouden door een groot Heir , Pf. XXXIII: 16. Dat de Stryd niet is der Helden; maar dat de overwinninge is van den HEERE. Dien hoogmoed wilde Godt ftraffen , en daar door dempen. En op dat David mogt weeten » dat het tot ftraffe zyner zonde was, dat 'er een groote plaage koomen zou, zo wierd de Propheet Gad tot hem gezonden met een harde boodfchap, waar op hy antwoorden moest. (Xtf) Men. lette op de Boodfchap van Gad. Deeze be^ helst: (a) Vooreerst een voorftel van drie zwaarè. Plaagen: Honger, Oorlog en Peflilentie. («<*) Ysfelyke Plaagen ! Drie van de vier , die Godt zelf noemt booze gerichten, Ezech. XIV: 11. (A) Honger. Ploe bang en bitter is het, als 'er reinigheid is der tanden in alle fteden, en gebrek van brood in alle plaatfen. Die Iekkernyen plagten te eeten, verfmagten op de ftraar ten; die 'er gezond en fris uitzagen zyn zwart van honger ; de huid kleeft aan de beenderen, zy worden aan een dor hout gelyk. De Kinderkens eisfchen brood, de tong van het Zoogkind kleeft aan liet geheemelte, Vader enMoeder kunnen niets toereiken tot verkwikkinge ; hun uitgemergeld kroost geeft den laatften fnik tusfehen hunne vermagerde armen. Zy leeven (legts nog eenige weinige dagen, Om dat. bittere, dat grievende nog te ondervinden , cn dan, van het laatfte over-fchot hunner kragten verlaaten zynde , vlieten zy daar heenen,als doorflooken zynde. Eer zy fterven, zyn zy, om zo te fpreeken, meer dan eenen dood geftorven. Des wordt 'er met recht gezegd: De verflaagenen van den zwaerde zyn gtlukkiger, dan de verflaagenen van den hftnger. , ^Klaagï. IV: 9. (Bj Dc Oorlog. Een ongelukkige Oorlog , waar in men moet vlugten voor het aangezigt van den Vyand. Ook daar aan kan men niet denken zonder yzinge. ZEE VEN. De Vyand valt in het Land ; men biedt hem het hoofd ; men wordt geflaagen. Duizenden zyn gevallen door het zwaerd, derzelver bloed is vergooten als waters de overige vlugten; door den Vyand nagezet , raaken zy uit malkanderen verftrooid als Schaapen, die geen' Herder hebben. Deezen verfteeken zich in de bosfehen; geenen in de holen der bergen, in de kloovcn der fteenrotzen. Het veldgewas: wordt vertreeden ; de huizen eerst leeg geplunderd en daar na verbrand, de Vrouwen verkragt, de Maagden gefchonden,; de afgeleefde Grysaarts in koelen moede om hals gebragt, weerlooze Kinderkens aan fpiesfen gereegen, of tegen den muur verpletterd. De gcvlugte ,met deeze naare denkbeelden Vervuld, is zyns leevens niet zeeker. Het wordt avond, en hy wenscht: Och, dat het morgen ware f. Het wordt morgen, en hy wenscht: Och, dat het avond ware ! Hy agt zich niet veilig, hy verlaat zyne eerfte fchuilplaatfe, hy zoekt eene andere; maar nergens vindt hy rust voor zyne voetzoole, overal draagt hy een beevend hart mede. Het is overal Magor Misfabib, fchrik van rontomme , van wegen de bezwykinge zyner oagen, en de mattigheid zyner ziele. (C) Hoe vcrvaarlyk is de Peftilentiel Ze is als een vuurige koole, die haar vergiftigende hitte wyd en zyd verfpreidt. De Dood klimt ten venfleren in, zo wel in de Palleizen der Grooten, als in de hutten der Geringen.. De Ouders fchroomen tot hunne zieltoogende Kinderen , en die tot de zieltoogende Ouders te naderen. De fchrik voor befmettinge verwydert Buuren en Buuren, ja ! Man en Vrouw van malkandercn. De Jongelingen •worden uitgeroeid van de ftraaten, de doode ligchaamen der menfchen liggen als mist op het open veld, als garven agter den maatjer , die niemand opzaamelt. Het Voorftel van Gad begrypt niet alleen drie zulke afgryzelykc plaagen. (Pfl) Maar ook, hoe lang elk van die zou duuren. De geweldige florm des Hongers, zou Jaaren (waar van ïtraks nader,) daVlugt voor den Vyand zou drie Maanden duuren, en de Peflilentie llegts Drie Dagen.Va.ri deeze Plaagen (/s) moest David 'er eene kiezen ; want Gad zeide: Merk.nu, en zie toe, wat antwoord ik brengen zal, dien die my gezonden heeft, Hh a te  S44 Z E E V E N. te weeten, den HEERE ; want van dien had Gad zynen last ontvangen, vs. n. (««) Dit was wel eene Goedheid, dat het aan David werd toegelaaten, om zo eene te kiezen, die hem de minst nadeelige zou dunken : (A«) Maar te gelyk ook eene Beproevinge, of hy'er ook zo eene kiezen zou, van welke hy, hoe nadeelig ook voor het Volk, voor zyn Perfoon,fchoon hy de meest fchuldige was, de -minde fchaade zou te vreezen hebben. De te doene keuze mogt dan wel in rype overweeginge worden genoomen, 't welk Ziender Gad hem ook genoegzaam te verftaan gaf, zeggende: Merk nu, en zie toe. Beraad u wel over het antwoord, 't welk ik van uwen't wegen zal moeten overbrengen. (33) Het antwoord van David was. My is zeer bange : Laat ons —. (<*) Men kan wel denken , dat de benaauwdheeden zynes harten zich zeer verre zullen hebben uitgebreid. Het Voordel was verfchriklyk. By het indenken van elk eene deezer drie Plaagen had hy wel mogen uitroepen : Myn harte divaalt, grauwen verfchrikt my- Ik kromme my van hooren , ik worde ontfield van het aanzien. Hy zag, dat'er een vuur was aangeftooken in Godts toorn; hy vertegenwoordigde zich, welke elenden en verwoestingen zyn Land en Volk treffen zouden, en zyn Geweeten verweet hem, dat zyn dwaaze hoogmoed *Jer de Oorzaak van was. (/3) Wat nu te doen V Jakobus zegt: Indien iemand in lyden is, dat hy bidde, Cap. V: 13. David ftelt dan ook zyne keuze biddender wyze voor: Laat ons toch in de hand des HEEREN. —. («<*) Wat deeze woorden op Zich-zelve betreft: Ze behelzen eene zékere waarheid: .Dat de barmhartigheeden des HEEREN veele zyn. De beteekenis yan den naam HEERE, zo als Hy dien zelfverklaarde, brengt mede, dat Hy is barmhartig en genadig, Exod. XXXIIi: 6. De Ondervinctmge bevestigt het: Ah Hy bedroefd heeft, zo zalHy zich weder ontfermen naar de grootheid zyner goedertierenheeJen, Klaagl. 111:32. Maar by de menfchen, vooral, als zy als Vyanden koomen , is weinig barmhartigheid : Zy zyn verbitterd, wraakzugtig, en zonder natuurlyk e liefde. Zy zyn wreed; zelfs zyn de barmhartigheeden der Godtloozen, als zy die op hunne wy*e nog hewyzen, wreed. Moes- Z E E V E N. ten David en zyn Volk in iemands handen vallen, met recht bad hy dan , dat het mogt zyn in de handen des HEEREN. Die gedenkt in den toorn noch des ontfermens, Habak. III: 2. Maar dus biddende (/3/S) zou het wel fchynen, als had David geene keuze gedaan; want elk eene deezer Plaagen zou niet koomen , dan van de hand des HEEREN. Gaat niet uit den mond des AHerhoog/len zo wel het kwaade, als het goede? K.aagl. III: 38. Zal "er een kwaad in de Stad zyn, 't welk de HEERE niet doet? Ahi.' III: 6. Maar laaten wy bet ftuk eens nader inzien. (A) Zocht hy af te bidden het Vallen inde handen der Menfchen, het is zeker genoeg, aar hy daai mede wilde afbidden het Vlugten van drie. maanden voor het aangezigt der Vyanden. Maar dit al zo zynde, (B) ichynt hy evenwel het zenden der twee andere Plaagen te hebben o'vergelaaten aan het welbehaagen van Godt. (AA) Maar men overweege, dat het niet kan misfen, als de Plonger zwaar is, cn lang duurt , of 'er moeten geweldaadigheeden gepleegd worden van ftr-oopen en rooven , zo lang men vermoedt, dat by deezen-, of geenen nog eenige voorraad zal te vinden zyn. De Honger, zegt tóëtu Is een fcherp zwaerd, en de nypendc nood doort zich aan geen recht, noch'wetten. Men heeft voorbeelden , dat menfchen menfchen gedood en derzelver vleesch gegeeten hebben; zelfs , dat de. Barmhartige Moeders dat gedaan hebben aan hunne éigene Kinderen , 2 Kon. VI: 28, 29, Klaagl. IV: 10. Kan ineii dan in tyden van grooten Hongersnood ook vallen in de handen der menfchen. (BB) Zo febynt het my toe , dat de keuze van David, ten minden op eene ingewikkelde wyze, zich hebbe bepaald tot de Peflilentie; want die is eene Plaage, die onmiddelyk van Godts hand komt. 'Er waren ook reedenen, die hem tot deeze keuze'konden bepaalen. (a) Deeze Plaagezotide kortde van duur zyn. 'tZou eene Pestilentie zyn van flegts drie dagen, (b) Die 'er door omkoomen zouden, zouden ook minder te lyden hebben. De Pest veroorzaakt een fchielyken dood. (C)'Er was voor hem-zelven ook een reede voor, Had hy den Honger gekoozen , hy, Koning zynde,'had zich, béter dan iemand, van voorraad kunnen voorzien. Had hy het  Z E E V E N. het Vlugten voor den Vyand verkooren, dan ware hy, zo het by vlugten bleef, der behoudenisfe zynes leevens nog verzeekerd geweest. Maar nu hy de Pestilentie verkoor, ftelde hy zich-zelven, zo wel als den minften zyner Onderdaanen, bloot voor het doodsgevaar. En zo moet deeze keuze ftrekken tot een blyk van zyne boetvaerdigheid,dat hy zich-zelven ftraffchuldig kende. Ware hy 'er van aangetast geweest, hy zou zekerlyk hebben uitgeroepen: By u, 6 Godt! is dc gerechtigheid; maar by my de befchaamdheid des 'aangezigts. (3) Nu fchiet nog over , eene en andere bedenkinge uit den weg te ruimen. (NN) Tusfehen onze, en de gelyklmdende plaats 1 Chron. XXI: ia. doet zich , ten aanzien van den Honger, een verfchil op van vier jaaren. Hier is het voorftel een honger van Zeeven, daar is het van Drie jaaren. Om deeze ftrydigheid tc vereffenen , («) denken eenigen, dat men hier, onder mede reekenen moet den Driejaarigcn honger , dien men reeds had geleeden tot ïtraffe van Sauls zonde, om dat hy de Gibeöniten gedood had, a Sam. XXI: 1. Dat het vierde jaar, waar in Gad tót hem kwam,.ook .een honger-jaar wai; of, om dat men , wegens het gebrek der voorige jaaren, geen zaad genoeg had gehad om te zaaijen; of, gelyk Us/er het bereekent, om dat het een Sabbath-Jaar was, waar in men het land moest laaten rusten, en 't geen van zelf groeide, voor de Armen was. En dat de Drie jaaren, van welken 1 Chron. XXI: ia, gefprooken wordt, eigenlyk de jaaren zyn, die 'er nu, om Davids zonde , nog zouden toegedaan worden. En zo zouden deeze nog aanftaande Drie jaaren, gevoegd by de vier voorige, het getal van Zceven uitmaaken. Als men vraagt: Hoe kunnen jaaren, die voorby zyn, mede in aanmerkmge koomen in een dreigend Voorftel van iets toekomftigs ? Dan is het antwoord, dat zulks niet is zonder voorbeeld, Num. XIV: 33. dreigt Godt aan zyn Oude Volk, dat zy veertig jaaren zouden gaan weiden in de IVoejiyne. Nochthans was daar onder mede begreepen de tyd, welken zy in de Woeftyne reeds gefleeten hadden. (/3) Een gereeder wyze van oplosfen zou zyn , -mogt men de woorden , 1 Chron. XXI. Vraagswyze dus vertaaien : Zal nu no°- ZEEVEN. s45 drie jaaren lang honger koomen? En in onzen I ekst aldus: Zal u een zeevenjaarige honger in uw land koomen? Of: zal de tot hier toe plaats gehad hebbende honger nog zo lang duuren, tot dat zceven jaaren vervuld zyn ? Zie Liliënthal Oordeelk. Bybcl-Verkl. D. III. p. 209—211. (y) Anderen denken , dat in onzen tekst een Schryffout zy ingclloopen door de onagtzaamheid der Affchryveren van laateren tyd. Dc Boeken der Chronyken zyn van een laatere hand,als die van Samuël. Daar nu dat Boek llegts van Drie jaaren fpreekt, mag men vermoeden , dat de Schryver 'er van ten zynen tyde in dc Boeken van Samuël ook maar van drie jaaren hebbe geleezen. Dit vermoeden wordt gefterkt, om dat de LXX Grickfche Overzetters in beide de plaatfen hebben tji* hu, drie jaaren.- Een blyk , dat zy liet in het Hebreeuwsch handfchrift, by hen gebruikt, in de beide plaatfen zo gevonden hebben. Men voege 'er nog by het bewys van evenreedigheid, ontleend uit het Drietal der twee volgende Plaagen. Daar is de Pestilentie van drie dagen gefteld tegen over het Vlugten voor den Vyand van Drie maanden. Nu komt het meer waarfchynlyk voor, dat daar aan zal zyn tegenövergefteld geweest een Plonger van even zq ,veele jaaren; dat is, van drie, dan van zeeven jaaren. Zo begrypt hef de groote Bochart Hieroz. P. I. L. II. C. XXXVIII. p. m. 37Ö. (33) Eene andere bedenklykheid is: Het Volk wordt geftraft om 'Davids zonde.; en David zelf blyft ongeftraft. Is dat te vereffenen met Godts rechtvaerdigheid? (*) Het Volk werd geftraft ter gcleegenheid van Davids zonde : Maar was het alleen om Davids zonde? Behalven, dat alle de omgekoomenen door de Pestilentie Zondaars waren , gelyk alle menfchen zyn, en dus Kinderen des toornt van natuure, waarom Goot nooit onrechtvaer digis,als Hy toom over iemand brengt; zo kunnen 'er nog veele andere zonden geweest zyn,waar aan zyzich vergreepen hadden, 't Kan zyn, dat zy zich mede gemengd hadden in den oproer van Seba. Dat zy zich hadden verloopcn in dertclheid en wellust, en dus misbruikt hadden den Vreede, welke hun finds eenigen tyd verleend was. Schoon men de zonde niet kan bepaalen, het is evenwel zeker gelik 3 . noeg,  M6 Z E E V E N. noe°-, dat 'er destyds eene vry algemeene cn zwaare Volks - zonde onder hen moet in zwang gegaan zyn; want in het i. vs. ftaat, dat Godts toorn voort voer te ontfteehen tegen Israël. Het is zelfs niet onwaarfchynlyk , dat het Volk , gehoord hebbende van zo veele honderd duizend ftrydbaare mannen,als 'er geteld waren,vs.9, zich ook daar op verhovaerdigd, en zich meer op hun talryk Heir , dan op Godt verlaaten hebbe. 't Is gantsch niet vreemd, dat een Volk ftout is, en windrig roemt op de fterke Vestingen en groote Krygsmagt van zynen Koning, 'tls waar , David neemt in 't vervolg al de fchüld op zich , en veröntfchuldigt het Volk, vs. 17. Maar dat is de taaie van een hart, 't welk het gewicht van zyne zonde gevoelt, 't welk door berouw, en te gelyk door medelyden met zyn Volk zeer gevoelig aangedaan is , en daarom wenscht, mogt' het Volk ,'t welk (fchoon fchuldig voor Godt) onfchuldig was aan het geene hy gedaan had, maar verfchoond worden,dat hy alleen het Aagt-offer mogt worden van Godts getergde wraak. Qfi) David evenwel bleef on geftraft, en, daar zo veele duizenden omkwamen, bleef hy in 't leeven. («•) Bleef David wel geheel phgeftraft? Zo 't waar is,dat eens Konings heerlykheid beftaat in de menigte des Volks, zo was het zekerlyk voor hem eene Straffe, dat 'er van zyne ftrydbaare mannen, 70000 door de Pestilentie wierden wechg'eraapt. Men zie wat Hl de Groot 'ervan zegt L. II. * Jure B. et P. C. XXI. §. 17. ■y. m. 580. (0/8) David werd het leeven •gefpaard. Het is zo. Dat was zeekerlyk •een groote goedheid voor hem; maar te gelyk ook voor het Volk. -Ily wist wel. dat Salomo , naar dè Godtlyke voorbe fchikking, zyn Throons-Opvölger moes zyn: Maar die befchikking was nog nie openlyk bekend gemaakt, en plegtig be -vestigd. Ware hy nu fchielyk med< wechgerukt geworden door de Pe-stilen tie, elk een zyner Zoonen zou getraeh hebben, zich meester te maaken van he Koningryk ; elk een zou een aanhang ge zocht en ook gevonden hebben onder he Volk. Geheel het Land ware gefchn geworden door binnenlandfche beroerte "en blocdftortingcn.. Men weet, welk ee -nen opftand Adonia verwekte, nog by ht Z E E V E N. leeven van David: Wat zou het dan niet geweest zyn, ware hy nu mede omgekoomen, eer die zaak haar volle beflag gekreegen had. 't Was dan voor de rust van het Land noodig, dat David,zo lang by het leeven bewaard bleef. En dus was zyne tegenwoordige verfchooning een gunst, zo wel voor het Volk, als voor hem. ZEEVEN (Ende ten dien dage zullen) Vrouwen éénen Man aangrypen, zeggende: Ons brood zullen wy eeten, en met onze kleederen zullen wy bekleed zyn, laat ons alleenlyk naar uwen naam genoemd worden: Neem onze fmaadheid wech, Jef. IV: 1. (K) Het Voorftel deezer woorden heeft eenige ophelderingen noodig. (NN) Een aanzoek tot het Huwelyk werd van overoude tyden gedaan van de zyde des Mans, en in het Oosten doorgaans door deszelfs Ouders by de Ouders van de ten huwelyk begeerde Dogter. Abraham zond Eliëzer na Mejbpotamië , om eene jonge Dogter uit zyn maagfehap voor zynen Zoon ten huwelyk te verzoeken, Genef. XXIV: a, 3,4. Hagar bewerkte het huwelyk van haaren Zoon met eene Vrouwe uit Egypteland, Genef. XXI: at. Simfton verzocht zyne Ouders, om voor hem eene Dogter • der Philiftynen, die hy gezien had, tot zyne Vrouw te neemen, dat is, ten huwelyk te verzoeken , gelyk die ook met hem, ten dien einde,ft/gingen na Thimna, Richt. XIV: a, 5. Plier zou het gantsch anders zyn. De Vrouwen zouden haare gencegenheid tot den Man niet maar te verftaan geeven door vriendelykc' toefpraak en lonkende oogen, of door den fluijer-, waar mede de sjonge Dogters haare aangezigten bedekten, wanneer zy uitgingen , een • weinig op te ligten, om door den Jong: man gezien te kunnen worden: Maar zy : zouden den Man aangrypen, vasthouden., ■ om toch.na haar voorftel te luisteren, en : hetzelve in te willigen. Gelyk men zo - leest Zacb. VIII: 23. Tien mannen uit alt Ier lei tongen der Heidenen zullen grypen, ja ! t de flippe grypen van eenen Joodfchen man, - zeggende : Wy zullen met u lieden gaan , t want wy hebben gehoord, dat Godt met u UeI .den is. (M) Hoewel het "in Oude dagen 1 niet vreemd was, dat één Man twee, of - meer Vrouwen had , gelyk nog hecdent daags by de Muhamedaancn, en andere Vul-  Z E E V E N. Volken, zo weet men evenwel , dat de eene Vrouw bezwaarlyk de andere konde verdraagen, en zich kwelde, als de man zyne liefde tusfehen twee', of meer verdeelde. De min-yver en twisten tusfehen Sara tnHagar, Rachel en Led, Hanna en Peninna zyn bekend. Maar hier vindt men 'er Zeeven (men kan dit bepaald getal in het onbepaalde neemen, zo als meermaals gefchiedt, 't welk onder den eerften tytel van ZEEVEN reeds is aangemerkt) die, met aflegginge van allen min-yver, zich met malkanderen verdraagen zouden , zo zy te faamen maar éénen Man mogten hebben. (JJ) De Bruidegom gaf gefchenken aan de jonge Dogter, die hy begeerde, die naar zynen ftaat min, of meer aanzienlek waren. Eliëzer gaf gouden en zilveren kleinoodiën en kleederen aan Rebekka: En ook kostelykheeden aan haaren Broeder en Moeder, Genef. XXIV: 53. Getrouwd zynde , moest de Man zorg draagen voor het onderhoud der Vrouwe in kost en kleederen, en ook moest hy den huwelykfehen pligt aan haar bewyzen. Dit ging zelfs zo verre, dat, wanneer de Zoon de Dienstmaagd zyns Vaders getrouwd had, en die naderhand voor haar een andere nam, zo mogt hy haar evenwel die drie dingen niet onttrekken, Exod. XXI: 9, 10. Maar deeze bieden zich aan voor haar eigen onderhoud te zullen zorgen. Wilde hy zich flegts verkiaaren haar Man te zyn , zy zouden hem over haar onderhoud niet lastig vallen: Zy bieden zich aan , haar eigen brood te zullen eeten, en met haare eigene kleederen zich te zullen bekleeden. (11) Van alle deeze voorrechten wilden zy afzien ; zelfs wel van den pligt der Byliggisge, 't welk het woord alleenlyk in, haar verzoek fchynt aan te duiden : Laat ons alleenlyk naar uwen naam genoemd worden, h Schynt dan in dien tyd reeds in gebruik geweest te zyn , dat de Vrouw aannam den naam van haaren Man, of liever des Mans naam tot den haaren toevoegde, op dat men weeten mogt, wiens Vrouwe zy was. Zo leest men Joh. XIX: 25. van Maria Clope, om aan te duiden, dat zy de Huisvrouw was van Clopas, of Cleopas. Haar verzoek was dan, dat hy haar, zonder eenig het minfte bezwaar voor hem, in Huwelyk neemen, en haar toelaaten wilde zich toe te noemen naar zy- Z E E V E N. 247 nen naam, op dat zy van anderen mogten gehouden worden voor zyne Vrouwe. White heeft by de Eng. Godtgeleerden, uit Lucianus, een foortgelyk verzoek bygebragt van Marei'a aan Cato: Dat hy haar flegts den ydelen naam wilde geeven van zyne Vrouw te zyn, op dat op haar graf zou kunnen gefchreeven worden Marcia Caloos Vrouw. Da tantum nomen inane connubii, liceat tumulo fcripfisfe Catonis Marcia. (HiT) De reede van haar zo vreemd verzoek was, dat zy voor zekere fmaadheid vreesden. Neem, zeggen zy , onze fmaadheid wech. Gelyk het by de Joodfche Vrouwen een fchande, een fmaadheid was, dat zy, getrouwd zynde, onvruchtbaar waren ; zo was het voor de jonge Dogters eene fmaadheid, dat zy van niemand tot het huwelyk wierden aangezocht, ofdatzy, huwbaar zynde, ongehuwd fterven moesten , of, om eene of andere reede, tot eenen voor altoos ongehuwden ftaat veroordeeld wierden. Jephtds Dogter nam dat zo zeer ter harte, dat zy van haaren Vader verzocht, om zich twee maanden lang te 'mogen begeeven na de bergen, om haaren maagdom te beweenen, Richt. XI: 37. Om nu deeze fmaadheid van zich af te weeren, zo verzoeken, ja ! bidden deeze Vrouwen den Man, hy wilde zich toch, op hoe harde voorwaarden het ook zyn mogt,haar Man laaten noemen. (H) 't Zal 'er nu op aankoomen , wat de Propheet met deeze woorden hebbe willen te kennen geeven. (XN) 'Er zyn'er, die door deezen ééntn Man verftaan den Mesftas, den Heere Jerus. Door de zeeven Vrouwen de Kerk des Nieuwen Testaments,, of de Geloovigen in de Kerk, geduurende de zeeven Tydkrin%en. Door het aangrypen van dien Man, het aangrypen van den Heere Jefus door het Geloof, om Plem , die haar Maaker was , ook te hebben tot haaren Man. Het lanbod : Ons brood zullen wy eeten — en liet verzoek: Alleenlyk laat ons naar uwen taam genoemd worden, zou aanduiden,dat iet den Geloovigen , met eene geheele /erlochening aan alle tydelyke voordeelen, alleen zou te doen zyn, om Hem te gewinnen , in Hem gevonden te worden, raar Hem ('t welk hun een grooten lietïaam zou zyn) genoemd te worden, zyne befcherming te mogen genietenden allee* &ee4  s*8 ZEEVE N". deel te hebben aan die Geestelyke Zeegeningen, welke den geenen , die de zyne zyn , gefchonken worden. Het fterkst bewys voor deeze gedachte is het verband , 't welk 'er fchynt gelegd te zyn tusfehen dit cn hefa. en volgende verfen : Ten dien dage zal des HEEREN SPRUITE zyn tot fieraad —. 't Welk zekerlyk ziet op den Heere Mesfias , en de dagen des Nieuwen Testaments, Dan dit bewys gaat zo geheel vast niet. Ten dien dage Kliin OV, niet met een V» maar met een 3 'er voor, duidt iet altoos aan een zelfden tyd, waar van in 't voorgaande was gefprooken, maar zegt, inzonderheid ook by onzen Propheet, dikwils zoveel, als na dien tyd, zo als Vitringa op dit vs. heeft aangemerkt uit Jef. X: ao. XIX: 18, 19. XXVIII: 5. XXXI: 7, 8. (33) Met dezelfde woorden ten dien dage , en nog naauwer door het koppelwoordeken Ende, wordt ons 1. vs. verbonden met het Hot des voorigen Hoofdftuks. Men ftoore zich niet aan de affcheidinge der twee Hoofdrukken. Men weet, dat die verdeeling van eene menschlyke fchikking is, 't zy van zeekereu Hugo , of van eenen anderen. Men hegte dan ons 1. vs. aan het flot van het voorige Hoofddeel, en dan zal eene meer lettcrlyke verklaaring zich in het verband wonder wel fchikken. Daar was voorfpeld, vs. a5,a'6, Uwe Mannen zullen door het zwaerd vallen , en uwe Helden in den firyd. En haart poorten zullen treuren, en leed draagen, en zy zal leedig gemaakt zynde op de aarde zit ten. Hier op volgt dan in ons vs. Endt ten dien dage zullen zeeven Vrouwen —. Zt veele Mannen, zo veele Jongelingen zul len door het zwaerd vallen, dat om liegt éénen Man zich wel zeeven, of meer Vrou wen zullen opdoen; dat zy, om door an dere niet voorgekoomen te worden, nie zullen afwachten, dat zy aangezocht woi den, maar de gewoone ingetoogenheid z verre aan een zyde zullen leggen, dat z tc gelyk éénen Man naloopen, aangrypen en, met opöfferinge van alle voorrechten die der gehuwde Vrouwe toekoomen fmeeken zullen , dat zy llegts den naai mogen draagen , van zyne Vrouwen t zyn. En dus moet dit Voorftel diener om te toonen hoe eene vervaarlyk groot Z E E V E N. flagtinge het zwaerd zou maaken onder het Man-volk, eveneens als Pf. LXXVIII: 6a , 63. Hy leeverde zyn Volk over ten zwaerde —. Het vuur verleerde haare Jongelingen : En (NB.) haare jonge Dogters werden niet gepreezen , te wcetcn , met Lof- en Bruilofts-liederen. Maar te gelyk ook tot verneedering van de Dogteren Zi'èns, welker hoogmoed, dertelheid en kleederpragt in 't voorgaande zo ernftig doorgeitreeken was, vs. 16—. En onder anderen ook met deeze ftraffe bedreigd waren: Uwe Mannen zullen door het zwaerd vallen , en uwe Helden in den firyd. Bczwaarlyk eenen Man te kunnen vinden, en 'er eenen gevonden hebbende , dien men te vooren naauwlyks zou hebben willen aanzien, dien te moeten naloopen, zou zeekerlyk voor jonge Dogters , zo trots als die Dogteren Ziöns, eene allerdiepfte verneedering zyn. ZEEVEN (jOp dien eenen fieen zulleri). oogen zyn , Zach. III: 9. Over deezen Tekst is breedvoerig gehandeld in des VII. D. a. St. p. 648 -—. Zeer zeldzaam is de gedachte van J. E. Faber over de zeeven oogen op dien Heen. Om der zeldzaamheid wille zal ik ze hier kortelyk mededeelen uit eene Aanteekening van wylen Profesf. Petr. Rietveld, in zyn Boek: Christus het einde des Gezigls, p. 112. De Heer Faber meent in deeze Godtfpraak, gevonden te hebben de Tydsbepaaling van ■ 490 jaaren tot op den Mesfias, in overéénftemminge met de tydsbepaalinge by Daniël, Cap. IX: 24. In het 8. vs. beloofde de HEER , dat Hy zynen Knegt, de SPRUITE (den Mesfias) zou doen koomen. Hier op volgt de Tydsbepaaling , hoe ■ lang Hy nog zou agter blyven. De Foni damentfteen van den Tempel wordt aan - den Propheet vertoond , waar op gegra- - veerd waren Zeeven ty¥V, by de Onzen t vertaald Oogen , by anderen Fonteinen. - By den Heer Faber, zyn deeze O'ÏV 3 noch Oogen, noch Fonteinen, maar de Hef breeuwfiche letters y Aïn, welke letter als , een cyfferletter gebruikt zynde, het getal , van zeeventig aanduidt. Zeeven V Aïns , duiden aan Zeevenmaal Zeeventig, en dus (i Vierhonderd en Negentig. Des HEEREN e SPRUITE zou dan koomen Zeevenmaal , Zeeventig, dat is 490 jaaren na den tyd e van toen, dat is, na het tweede jaar van Da-  '2 E E V E N, ^Daritis ; in welk jaar hy voorönderftelt , dat' dit gezigt aan -Zacharia vertoond werd, Cap'; I; 7. Die Darius nu is by hem Xerxes, tusfehen wiens tweede jaar en de Komst van Christus 483 jaaren verloopen zyn, voor welk oneffen en gebrooken .getal hier een rond,getal;van 400. gefteld moest worden, om dat de HEE tl dien tyd door Zeeventigtdllen wilde uitdrukken , met toefpeelinge op de Zeeventig Jaaren der Vervfoestinge, Cap. I: ïi. ZEEVEN Geesten , die voor den Throon zyn, Openb. f: 4b. (X) Wie. zyn deeze Geesten? E E V E N. «49 zy aan eenen gefchaapenen Geest. Om dat men ook in het Qpenbaaringsbpek nergens feest, dat deeze Zeeven Geesten,niet te min zy voor den Throon waren, Godt en het Lam, 't welk de Zoon is , mede aangetreden , of de eere, de heerlykheid en de dankzegginge mede toegejuicht hebben , 't welk de gefchaapene Engelen (die niet maar Zeeven, maar tien duizendmaal tien duizenden waren)wel gedaan hebben, te gelyk met de vier Dieren, en vierentwintig Ouderlingen, Openb. V: 11 , ia. Is 'er dan een Godtlyk Perfoon door te verftaan , zo kan die, in on.derfcheidinge van den Vader , en van den "Zoon, geen andere zyn, dan de Heilige Geest , welke., om dat Hf -met den Vader en den Zoon, in de éénheid des zelfden Godtlyken Weezens , waaragtig Godt is , ook mag ere moet aangebeeden worden. Gelyk ook Paulus der Gemeente te Korinthe heeft toegebecden, zo wel de gemeenfehap van den Heiligen Geest, als de Genade van den Heere Jefus Christus, en de liefde Godts, a Kor. XIII: 14. Dat deeze Geesten gezegd worden voor den throon te zyn, leevert geen bewys op, dat 'er flegts Engelen door te verftaan zyn. Het is wel zo, dat van de Engelen gezegd wordt, dat zy voor Godt flaan, Dun. VII: 10, als de Lyfft^eijen zyner Majesteit, eh de vlugge Dienaars zyner oogewenken , die zich fteeds gereed moeten houden , om zyne bevelen te ontvangen en uittevoeren. Maar het beneemt niets aan de Godtlyke waerdigheid van den Heiligen Geest, dat hier iets diergclyks van Hem gezegd wordt. De reede daar van is te ontleenea uit de Godtlyke Huishoudinge, waarin de Heilige Geest voorkomt als de Perfoon., die op zich genoomen heeft, devan den 'Vader verordineerde , en door den Zoon verdiendeZaligheid -op den Zondaar kragtdaadig toe te pasfen, en ten dien einde zich van den Vader en den Zoon laat zenden, en daarom hier gezien wierd voor den Throon, waar op de Vader zat en in welks midden ook het Lam, de verheerlykte .Jefus-, ftond, ten blyke , dat Hy zich ter uitvoeringe daar van a!toos> gereed hield. (3) Maar de Heilige Geest is maar één : Undertusfchen wordt hier gefprooken van Zeeven Geesten. (NK) Dit neemen de geenen , die 'er gefchaapene. Ii Gees-  Geesten door verftaan \ in hun- voordeel, en willen, dat nïen 'èr zo veele Archanr gelen , Hoofden-van zo veele Orderts van Engelen door verftaa. Maar als men toeftemt, dat 'er ondericheidcne Ordens van Engelen zyn, waar uit blykt, dat 'er juist Zëeven, en even zo veele Archangelen ,o£ Hoofden zyn? Het bewys daarvoor ontleent men uit het Boek van Tobias, daar, Cap. XII: 15, een Raphaël dus fpreekende wordt ingevoerd: Ik ben Raphaël, een van ds Zeeven heilige Engelen, die de gebeden der Heiligen voor Godt brengen, en> ingaan voor betaanfchyn der heerlykheid des Heiligen. Een liegt bewys, ontleend uit een Apokrypb boek, waarin zo veele beuzelagtige vertellingen voorkoomen , dat men die eer te houden hebbe voor een Verdichtfel van toovery en bygeloof* dan voor eene waare Gefchiedenis;.en't welk nog flegter wordt, om dat het ontleend is uit.'dén mond van een' openbaaren Leugenaar;, want de zelfde Raphaël , die hier voorgeeft. een zo voornaame : Eri^eP -tè'1z'yn, en die by den jongen Tobids was gekoomeh, om met hem te gaan, Cap. V: 5, 6, ontveinsde een Engel te zyn,-en zeide, dat hy Azarias was, de Zoon van dén grooten Anania,. vs. 15. Maar zo het de Heilige Geest is , die maar één is, waarom wordt 'er dan gefprooken1 va-W Geesten in 't meervouwd; én wel van Zeeven? (*) In 't meervouwd, om de veele en onderfcheidene werkingen, die de. Heilige Geest te verrichten heeft in het toepasfen van de Zaligheid,, naar welke hy met dit of dat byvoegfel zo omfchreeven wordt, dat het wel zou fchynen, als ware het een andere, en een andere Geest. Is de Geest des oordeels en der- uithrandinge, Jef.. IV: 4, ook een andere, als de Geest 'dér Genade en der Gebeden, Zach. XII: 10? De Geest der dienstbaarheid tot vreeze ook een andere, als de Geest der aanneeminge tot kinderen, Rom. VIII: 15. De Geest des Geloof's,. 2 Kor. IV: ook een andere,, als de Geest der Wysheid en der- Opênb'aaringe in Godts kennisfe, Eph. 1: 17 ; en die wederom een andere ij als de Geest: der heerlykheid en der Genade, 1 Petr. IV: 14, Hebr. X: 29? Zo denkt niemand : Maar men erkent, dat de Heilige Geest zo onderfcheidene- bcnaamingcn draagt naar ien aart zyner ondericiiddenc.werkingen 2 E E V E Ni> en dat,, hoe veele "en onderfcheiden zyne werkingen en gaaven ook mogen zyn,'het evenwel een en dezelfde Geest is, dié'alle deeze dingen werkt, 1 Kor. 'XII: 4—n. Zal men liet dan nu langér wel zo vreemd kunnen vinden, dat hier van Geesten gefprooken wordt, die voor den Throon wa~ ren , gereed , om op den wenk van denVader en den Zoon, uit te gaan tot het verrichten van die werkingen. (fi) Waarom dan juist Zeeven? Dit getal is in dit Boek te merkwaerdig, dan dat men het in 't onbepaalde voor veele zou kunnen opneemen. '.De Zeeveh Gemeenten! zyn niet veele, maar juist Zeeven' Gemeenten s-,-- door baar eigene naamen onderfcheiden. De Zeeven Zecgclen 'zyn niet veele, maar bepaaldelyk Zeeven Zeegelen , die het een voor,-en het ander-na geopend worden , en ook alle van een byzonderen inhoud zyn. En-zó is het ook geleegen metd'eZee~ven Bazuinen, cn de Zeeveri Phioolen. 'Er kan dan hier gezien zyn op het getal van de gaaven van den Geest, die op den Mesftas. rusten zouden , Jef. XI: 2. De Geest des HEEREN,, de Geest der Wysheid, des Verftands, des Raads, der Sterkte, der Kennisje, en der Vreeze des HEEREN, welke juist een Zeevental uitmaaken, indien men doör den Geest des.HEEREN,-van welken'liet allereerst gefprooken was, hier, gelyk in andere piaatfen hebbe te verftaan den Geest der Propheetie. (fip) Inzonderheid zyn het Zeeven Geesten, met betrekkinge tot-de Zeeven Gemeenlens,voor welke , elk op zich-zelve, Hy met zyne werkingen en gaaven naar vereisch van derzelver--byzonderen Staat en 0111ftandigheeden,zo volkoomen genoegzaam zou zyn , als of elke Gemeente Plem in 't geheel en alleen voor zich had. De PIóQggeleerde J. van den Honert heeft hier van breedvoerig gehandeld-in eene Disfertatie de VII. Sfiritibus Apocalypsic. ZEEVEN (Dé) Sterren zyn de Engelen der Zeeven Gemeenten : En de Zeeven Kandelaaren, die gy gezien hebt,. zyn de Zeeven. Gemeenten., Openb. I: iO>.■■Verg.. Cap. 11: i.'QO ^° verklaart de Heere Jefus zelf de Verborgenheid der Sterren ,. en der Kandelaaren , van welke gefprooken was , vs. 12, 13, i-ó, met toefpeelinge op den gouden Kandelaar met zeeven. pypen-i.oÏMiwen, die. in het Oude Heiligdom  Z E E V E US£ dom wasy:met eyeti.zö.ve'ele.to^£« daar op , die des nachts ontftöbkèacivieÉderj^ om het Heiligdom ;te wërliplrtèn* (KH) De Zeeven Sterren waren, dat is^ verbeeldden- de Zeeven Engelen V te weet£n ,,- de Leeraars, zo als uit de. 'twee» volgendè Hoofdttukkcn te zien fsJTt^>Hiër mak derf zinnebeeldig. Prophefetifchen^i'Styl "ulketi* ren genoemd : De ^jrr^-bebbewirï liét Waereldgeftel. een verhèevenenKftandi Zo ook de Leeraars in' de Kerk. Hun ampt en werk is voorlreflyk, i Tim. III: i. En die zich daar in wel kwyten:, zyn dufa beier eere waerdlg te agten. Paulus wil, dat men ze veel in liefde 'zal agten om hunnes vjerks'wille, i Thesf. V: ig.'0»/li)vEfce(iSWs ren, fchoon zy het Uitfpanfel verkondigt zyner handen werk. Zo is het ook vooral .der Leeraaren pligt, de gedachtenis der grootheid vat* Godts g&edertie*. renheid overvloediglyk- pit te flor ten ,. zyne gerechtigheid te verkondigen met gejuich \, de eere der grootheid zyner 'Maftdeit * zjns Koningryks , en zyner groote Werketi; voornaamelyk, der Wérken, en'Wonderen der genade, (yy) De Sterren zyn gefchaapen om den nacht te verlichten. Zo moeten ook de Leeraars voorhouden het Woord des Leevens, 't welk een licht is voor onzen voet, en een lamp op onze paden , om de duisternis deyonweetenheidop te klaaren. De Heere heeft ze gegeeven tot volmaakinge der Heiligen , tot het werk der bedicninge, op dat allen mogten koomen tot de eenheid des gehofs, en der kennisfe des Zoons Godts, tot eenen volkoomen man,tot de maate der grootte der volheid van Christus, Eph. IV: n , ia.,- 13. G8) Maar op den gouden Kandelaar waren het maar Lampen: Waarom dan hier Sterren ? Ten vertooge van de meerdere Majesteit van den Köninglyken Hoogenpriester, die zich hier aan johannes vertoonde. Om de meer verlichte kennis van de tydbedeelinge des Nieuwen Testaments. Om dat ook de Leeraars hun licht nu verder te verfpreiden hebben. Toen bepaalde zich het voorlichtend. Onderwys der Leeraaren alleen tot het Volk Israël; maar nu moeten zy alle Volken onderwyzen; het Euangelie-licht, Z--E E V\E 051 zo Veehin hun is,, doen fchynëh van dett Opgang der;Zonne tot haaren,Ondergang. (33) De Kandelaaren verbeeldden de Gemeenten. .(» De overéénkomften kunnen deeze zyn. De Kandelaar draagt dé lichtende Lamp. Zo moet ook de Gemeente den Leeraar draagen: Nietbedroer ven., maar door aanmoediging ondèrfteunèn^ih zyn Werk. ,Oók 'onderfteunen ten aanzien van zyn ondcrhoiid-y^b'^dat hy, tot merklyke veragtering van zynen dienst * zich niet behoeve in te wikkelen in de zaake des leeftocht.? 5"wa.h\ het is Godts Wil, dat die het Euangelie bedienen , ook van het Euangelie leeven zullen t Die onder•wëezen wordt in het Woord, deele van alle zynëlgcrecleren:mede den geenen, die hem onderwyst.,- Gal: VI: 6. (fi$) De Kandelaar, die heti licht draagt, 'wordt ook door hetzelve verlicht: Zonder dat Licht zou hy in .duisternisfe zyn. Zo ook de Gemeente. Zonder het Onderwys van Leeraaren, zou de duisternis der Onkunde hoe langer zo zwaarer worden ; want als ''er geen Propheetie is', wordt het Volk ontbloot. Maar ontvangt ze dat onderwys met;toegeneegenheid , en maakt ze zich hetzelve te nutte, dan wordt ze verlicht, en wordt zelf als een licht in den Heere. cV) De Kan* delaar in het Oude Heiligdom was wel van Goud; maar 'er was 'er maar één. Deeze Kandelaaren waren ook van Goud; Cap. II: 1, om de dierbaarheid aan te duiden van de Gemeentens. Godt heeft ze met zyn bloed gekogt. Eh voor zo verre ze beftaat uit die Heiligen en heerlyken op aarde, in welken al zyn. lust is, is ze.ook kostelyk in zyne oogen. De kostelyke Kinderen van Ziön zyn het fyne Goud gelyk te fchatten. fj.jB) In plaatfe van éénen zyn hier Zeeven Kandelaaren , om de meerdere uitgebreidheid der Kerke. Oudtyds was ze beflooten binnen de enge Landpaalen van Kanadn; maar onder het Nieuwe Testament moest ze uitbreeken ter rechter- en ter {linkerhand; zich wyd en zyd uitbreiden onder de Heidenen, onder welken Gemeentens gefticht, Kandelaarengeplaatst moesten worden , en op dezelve fchynende lichten, zouden die ook kunnen wandelen in het licht des HEEREN, en zou deszelfs naam eens heerlyk worden over de geheels Aarde. (3) Die Zeeven Sterren had de verheerlykte Jefus in zyne rechterhand; en li 2 in  *53 z e e v e n: z e e v e N. in bet midden van die Zeeven Gouden Kandelaaren wandelde Hy, Cap. II: i. Vergel. Cap. 1: 13 , en. 16. (Nfcï) Vooronder fteld zynde,, dat de Sterren-de Leeraars beteekenen , zo zal het hebben, van die in zyne rechterhand aanduiden: («) Dat ZY ftaan onder, zyne byzondere befcherming, volgens Jef. LI: 16. Ik legge myne woorden in uwen mond , en bedekke u onder de fchadu•we. myner hand, om den Heemel te planten-, en de Aarde te gronden, en om te zeggen tot Ziön: Gy zyt myn Folk, (/8) Ook onder zyn beftuur. Hy geeft de Leeraars, Eph. IV: 11. Hy plaatse en verplaatst die naar , zyn welbehaagen. Gelyk de Hoofdman van zyne Krygsknegteh zeideMatth. VIII: 9, zegt Hy ook tot deezen : Kom, en. hy komt , en. tot geenen: Gaa., en. hy. gaat..Eu, wanneer de een of andere zicli niet gedraagt naar-zyn>.ampt en pligt-.,. zo neemt Hy ook zynen Kandelaar , zyne Gemeente, van hem wech, volgens het bedreigde, Openb. II: 5. (fXS) Wandelde Hy tusfehen de Zeeven gouden Kandelaaren , die wy ons dan moeten voorftellen ^ als geplaatst.-in eenen-kring, 't zaLte kennen geeven , dat Hy met zyn nooit lluimerend oog de belangen en den ftaat der Gemeen-, tens. fteeds gadeüaat.. («0 Qm ze te befehermen, te helpen,, te perken, en te on-? derfteunen met de rechterhand van zyne Gereclnigheid-, Jef.. XLI: 10. (f) Om voor haar met zyne voorbiddinge in te trceden hy den-. Vader. (y) Om, haai?, ter haarer verlichtinge, belïuuringc en vertroostinge fteeds naby.te, zyn met zyn-Woord en Geest, Jef. LIX: 21. (3) En ook te kastyden, wanneer ze bet gehoor afwenden van de- waarheid, zich. keeren , tot fabelen , of zich.te zeer verontreinigen met, en zich laaten overwinnen daor de bcfmei.t.ingen, die, in de. Waereld zyn, door zc bloot te ftellen voor Vervolgingen, of door. haar van haare Lceraars^te berooven, en die te,doen heenen gaan-, gelyk. zy heenen g#an ,.ftie ver(rekken, Ezech, XII: 3—7. Zo dat ze moe-, ten- omzwerven van het Noorden lot bet Oosten-, om het Woord des HEEREN te zoeken, zonder het te kunnen .vinden , Am. VIII; 11, 1.2, Qf, door ze loc te zenden eene kragt der dwaalinge, om aa.n-de leugen ge. loof te geeven; daar voor. dat zy, de liefde der-.Waarheid niet hebben aangenoomen.-, Mi ZEEVEN (Met) Zeegelin was venzeen., geld het Boek, "t welk was in de rechterhand des geenen, die op den throon zat, zyndé gefchreeven .vanbinnen en.van-buiten, Openb. V: 1. (K) Hy, die op den. Throon zat is Godt de Vader , in o'nderfcheidinge van het Lam (den verhëerlykten Jefus) 'f.welk in het midden des tbroons was , en door 't welk dat Boek genoomen en .ontzeegeld is. En in onderfcheidinge van den Heiligen Geest, die gezien was. onder de gedaante van Zeeven .vuurige, lampen, brandende, voor den throon,. Cap. IV: 5. (2)Hyhad een Boek. Men verbeelde ziehgeen Boek*, gelyk..de onze. zyn: De.'bladen-gevouwen en ingebonden :■ Maar een Bpekrolle van een lange ftrook perga.in.ent.> 'st welk men oprolde, gelyk men zo leest vaneen rolle des boeks, Pf, XL: 8. Q) Hy had-het'in zyne Rechterhand, en dus in gereedheid, om. het- over' t.e geeven zo -'er iemand in den Heemel, op de Aarde, of onder de Aarde mogt gevonden worden, waerdig om hetzelve, tc openen ,.gelyk.het ook naderhand aan het Lam .ter opaniugeiwerd overgegeeven.. (*!) Dit Boek wm\gefchrcevem. '"^Vatide inhoud 'er van-was, wordt niet gemeld: Maar uitliet geene door-. Johannes in 'tver* volg werd. gezien en gehoord, na dat.her een Zeegel.voor, en het ander na werd geopend, mogen, wy opmaaken, dat-het; inhield . Godts raadsbefiuit . omtrent ,do voornaame Lotgevallen der , Euangelie* kerke in-onderi'cheidene tyden,, tot in het laatfte der dagen. .(Kfr$): 't Was g&i fchresven:(*) Om-,aan te duiden de vastig- ■ heid,van .Godts belluit. .Rilatus wilde-111 het opfchrift geene verandering maaken : Lat ik gefchreeven heb, zegt hy-, hebbe ikgefchreeven, Joh. XIX: 22. Een Geichriff, door den Koning onderteekend.,-.was- by dc Meden en Perftu .onveranderlyk, Dan. VI: 9. Maar. nog veef va-ster-is 't geen Godt in-zynen raad -bepaald heeft: De Raad -des HE ER EN-beftaal. in eeuwigheid: .De gedachten, zynes harten, van geftaebte tot ge/lachte, Pf. XXXIII: 11.. ($) Gefchree-ven -ook , ten;blyke ,, dat'-Godt".van die bciluiten iets aan.de menfchen wilde open*baaren...Schryven wy.onze voorneemans , het oogmerk, is , om die ook,aan .anderen mede te deelen. Habakuk moest hetgezigt: fchryven en duidelyk op tafelen ft ellen , op • dat 4.(tar. in lessen, mogt, die voorby liep\., Cap.-.  Z E E V E N. Cap. II: 2. (33) 'r gefchreeven v«» binnen- en van buiten. («) Dat wyst aan de veelheid der ftoife. Men befchreef liefst alleen de binnenzyde van-de Röile ;• maar kon die alles^niet bevatten, dan-befchreef men ook wel een gedeelte der buitenfte zyde.. Zo zegt Juvenalis, Sat. li 5. — fummi plena jam margine Ubri Seriptus et in ter go, nondum finitus OrejlêSi Dat is: Groot boek, nog niét "Voltooid, van Held Ore fles leeven, Is tot den rand toe vol, zelfs op den rug, befcbreeven.. Zb was het met dè Rolle van Ezechiël', Cap. IT: ro. Dc Klaagliederen, Zugtingen en Ween waren zo veel, dat ze befcbreeven •aas voor cn agter. (/S) 't Geen van binnen •gefchreeven was, was 't grootftè gedeelte, en konde, voor de ontzeegeling, van niemand geweeten worden ; maar 'er was ook iets gefchreeven van buiten, dat konde gezien en geleezen worden. Wat dat geweest zy , kan men .niet zeeker zeggen, t Zy. ons geöorlofd. te gisfen,, 't Komt my zo voor, dat dit Boek beftaan hebbe uit zeeven pergamente ftrooken, de eeheheen gerold over de andere. Dc Zeevende was de binnenfte. cn zo vervolgens tot de eerfte, die.de buitenfte was, en. daarom het eerst ontzeegeld moest worden. 'tGeen daar van nog toekomftig was ,. Was van binnen gefchreeven .; maar 't' geen daar van reeds gebeurd was, ünds.de Vcrheerlyking van Jefus tot op den tyd,.dat deeze Gezigten aan Johannes te beurte vielen p het Eiland Patmos ,..was openbaar, en "mogt dus" wel vertoond zyn, als buiten op gefchreeven-. om. gezien-, of geleezen te kunnen worden.-:: Gelyk-ook johannes bevel öhtvirig om te fchryven' het tegenwoordige en toekomftige, maar ook het voorleer denc, V geen hy had gezien-, Cap. I: 19.. (n) K)it Boek had Zeevcn Zeegejem- Gelehriftert , Boekrollen , waar van-de inhoud een tyd lang moest verborgen blyven, wierden verzeegeld.' De Rolle werd met een draad, omwonden „ en daaraan • werd vastgemaakt • een ftuk wasch , of sagté krytagtigc aardewaar in een of Z E E V E N. 233 ander Merk gedrukt werd, en daar door werd het een zeegel. Daar op wordt ge* zinfpeeld, Jef. VIII: 16. Bind het getuigenis toe, en ver zeegeld- de Wet onder myne Leerlingen en Cap. XXIX: 11. Daarom is u alle gezigt geworden, als de woorden van een verzeegeld boek, 't welk men geeft aan eenen, die leezen kan, zeggende: Lees toch dit. En hy zegt: Ik kan- niet, want het is verzeegeld. Sommigen hebben hier by aangemerkt , op welk- eene wyze- men by de Oude Romeineni-de Testamenten verzeekerde:. Zeeven getuigen moesten onder* teekenen, dat dat de wil was- van den Testamentmaaker; het Gefchrift opgerold en met een linnen-, draad geftooten zynde., moesten die Zëeven' het ook met hunne gewoone Zeegelmerken verzeegefen. En als het zou geopend- worden , moesten door hen die Zeegels naauwkcurig be* fchouwd worden, of die nog volkoomen en ongefehonden waren. Dit zou hier zeer wel te pas-koomen, moesten wy ons dit Boek voorftellen , als beftaande uit eene eenige rollö, van buiten verzeegeld, met Zeeven Zêegelen, Maar het doet zich fuim zo waarfchynlyk- voor , dat het is geweest een laamenpakking van Zeeven opéén gerolde pergamente», en dat ieder rolle haar eigén Zeegel heeft gehad. Want uit het volgende VI. Hoofdftuk is te zien, dat alle de Zeeven- Zeegels -niet te gelyk geopend zyn, maar het- eene voor , en het andere na, en.dat telkens by:de opening van een. Zeegel Johannes 'iet byzonders gezien , of gehoord heeft. By-hét openen van de vier eerfté Zee-gels werden -door Jthannes flegts eenige gcheimbeduidende. Zinnebeelden gezien , 't welk döet denken j dat die aan het hoofd van elk een van die RbUcn zyn geteekend' geweest , en dat het daar by gefchreeveno hebbe gediénd ter uitbreidinge-d'aar van, Gap. VI: r:—8.' Dé andere Rollen behelsden-zulke dingen* die niet zo' wel door Zinnebeelden waren uit te-drukken, waarom-by de speninge- 'er van niét maar alléén eenige dingen gezien, maar ook .gehoord wierien, dié in het eene heuglyk, en in het sndcre meer vreczelyte waren. Althans tö was het by hot openen van het vyfda-, ;n ook'van hei zesde Zeegeld Cap. Yi; >-~l7> ' w„ li 3 3EB£-  a54 ZEEVER ZEEVEN (Ende Hy riep met eene groote ftemme , geïykerwyze een Leeuw brult e Ende als-Hy.geroepen had, fipraken de) Donder {lagen hunne flemnien. Ende toen de Zeeven Donderfiagen hunne ftemmen gefprooken hadden, zo zoude ik ze gefchreeven hebben: Ende ik hoorde een ftemme uit den Heemel, die tot my zeide: Ver zeegel het geen de Zee. ven Donder/lagen gefprooken hebben, en fchryft dat niet, Openb- X: 3, 4- (**) VVat dü Letterlykt Verklaaringe aangaat,, zo heeft men te letten op 't geen Johannes hoorde; en dan op 't geen hy, nopens dat gehoorde, van zins was te doen; doch waar van de uitvoering hem- werd verbooden. (KJO Het Eerfte Haat aangeteekend in het 3. vs. Hy hoorde tweederlei Hemmen. O) Eerst die van den fier ken Engel. 'Er is geen twyfel aan, oi'die Hy, van wien hier gefprooken wordt, is die Engel, die in het 1 en 1. vs. zich aan Johannes in eene zo Majeftueufe gedaante en houdinge vertoqnd had-, dat men 'er eenen ongefchapene-n Engel door moet verdaan ; een' Godtlyken Perfoon,'en wel den tweeden, den Zoon, zo als elders is aangeweezen onder den tytel ENGEL , in des II. D. 2. St. p. 269 —. Hy riep met een groote ftemme, niet alleen fchelklinkende als het geluid eener bazuine ; maar ook op zo eenen toon, die fchrik aanjaagen konde; want zyne ftemme was geïykerwyze een Leeuw 'brult. Het brullen van den Leeuv. is verfchriklyk , 't zy hy afgaat om te rooven, en den roof in het gezigt krygt 't zy hy zynen roof reeds overweldigt heeft, en is daarom een Zinnebeeld vai iets, dat angst baart, en voor onheil doe vreezen. Des Konings gramfchap is als he brullen eenes jongen Leeuws, Spr. XIX: 12 XX: sü Als Godt zich opmaakt ten ftryd , tegen zyne Vyanden , of aan hun zyn Oordeelen dreigt , dan wordt Hem 00 zo een brullen toegekend. Gelyk een Leeuwover zynen roof brult —. Alzo zal de HEL RE nederdaalcn, om te ftryden voor dt berg Ziön, Jef. XXXI: 4. Zal een Leew brullen in den woude, als hy geenen ro heeft? De Leeuw heeft gebruld, wie zoui niet vreezen ? De Heere HEERE beeft g fprooken,. wie zoude niet propheteeren ? Ai III: 4, 8. Was nu de Stemme van deez> ft erken Engel als het brullen van eenen Leeui ZEEVEN, wy mogen denken , dat het een .ftemme was zynes toorns, dat de dag der wraake was in zyn harte; als eenes ffelds,.die uittrekt , die zynen yver opwekt als een Krygsman, die een groot getier maakt , die uitfchreeuwt als eene, die baart; die voorheeft', zyne Vyanden te verwoesten , en ze te faamen op te fokken, Jef. XLII: 13, 14. Wy mogen zo te meer denken: (/B) Om dat.terftond na dit roepen Zeeven Donderfiagen volgden , die hunne ftemmen fprak.cn. (**) Gelyk het brullen van den Leeuw verfchriklyk is in het Woud* zo is de Donder in de Lucht, 't Geluid 'er van is ontzaglyk, en koomen 'er Blikfemm by , dan is de uitwerkinge Vr van dikwils vreezelyk. Men leeze 'er van Pf. 'XXlX: 3—9. De Godt der eeren dondert —: De ftemme des HEEREN is met kragt —. Ze breekt de Cederen, de Cederen Libanons —.Ze houwt \er vlammen vuurs uit, ze doet de IVoefiyne, de fVoeftyne Kades beeven —. Meermaals was de Donder ook een werktuig van zyne ftralfende hand, als in Egypte, Exod. IX: 23, 24. Vergel. vs- 28 ; en over de Pbiliftynch , 1 Sam. VII: 10 , en een bewys van zynen toorn, zo als men dat vernam, toen Israël eenen Koning voor zich begeerd had, 1 Sam. XII: 17, 18. Werden hier nu Zeeven Donderfiagen gehoord, het doet denken , dat ze zulke harde dingen hebben aangeduid, waar van het gerugte te verftaan, enkel beroeringe zou weezen, : Jef. XXVIII: 19. Want Qfip) als 'er gezegd , wordt, dat deeze Donderdagen, hunne l ftemmen fipraken, dan geeft dat iets meer te 1 kennen, dan dat Johannes die flegts zou i gehoord hebben, gélyk wy dezelve hoof ren met een hortend, ftootende daar heen . rollend, en klaterend geluid in de lucht. ; Zy fipraken hunne ftemmen. , Johannes hoore de uit eiken Donderdag verftaanbaare < woorden, doch gefprooken op eenen hard - donderenden toon, waar van hier boven ;■ Lucht en Wolken, en om laag Bergen en n Dalen weergalmden. Trouwens , indien 0 het geene verftaanbaare woorden waren geƒ weest; CO) zo" zou Johannes niet hebben ie kunnen voorneemen , dat te doen , maar s- 't welk hem verbooden werd , waar van (i. hy fchryft in 't 4^ vs. (*) Toen die Zeeven 'in Donderfiagen hunne ftemmen gefprooken had!, den zou Johannes ze gefchreeven hebben. Hy had,  ZEE-VEN"; fiad, Cap. I: 19, een algemeen bevel ontvangen, om te fchryven 't geen hy had gezien, *4 geen toen was, en gefchieden zou na deezen, en daarom agtte hy zich, ook nu verpligt te moeten fchryven 't geen hy gehoord had. Maar zo als hy zich daar toe gereed maakte, (£) hoorde hy een femme uit den Heemel. Dus niet van den fterken Engel, want die was van hem hier om laag gezien, ftaande met zynen eenen voet op de Zee, en met den anderen op de Aarde; maar kwam ze uit den Heemel, ze kwam dan van Hem , die van Johannes doorgaans gezien was, als zittende in den Throon; naamelyk , van den Vader. De ftemme zeide tot hem: Ver zeegel het geen de Zëeven Donderfiagen gefprooken hebben , en fchryf dat niet. Men verzeegelt het geen gefchreeven is , waar van men den inhoud niet wil bekend gemaakt hebben. Zo leest men van een Boek, 't welk aan iemand werd gegeeven, om het te leezen:. Maar •zyn antwoord was: Ik kan niet, want het is verzeegeld, Jef. XXIX: li. Mogt nu Johannes 't gcen-hy gehoord had nietfichryven, hoe kwam het verzeegelen dan te pas ? 't Verzcegelen wil hier dan niet anders zeggen, dan dat hy dat gehoorde niet alleen niet fchryven mogt ? maar ook niet vernaaien. Dat hy het zo> geheim moest houden, als Ware het met een vast zeegel verzeegeld geworden. Godt die oudtyds1 geen ding plagt'ts doen-, ten zy Hy zyne verborgenheid had bekend gemaakt aan zyne. Knegten dé Propheeten ,'had' ook het geheim der Zeeven Donderfiagen wel willen mededeelen aan Johannes; maar ten aanzien der Kerke, voor welke Johannes zyne Gezigten fchryven moest, behoorde dat tot die verborgene dingen, die voor dén HEERE zytiy die by Hem zyn opgeflooten cn.'ver zeegeld in. zyne fchatten, 't Was hier byna, gelykeens tot Daniël werd gezegd: Gaa heen, Daniël; want deeze woorden zyn toegeflooten: en ver zeegeld, tot den tyd des eindes, Cap. Xll: 9. Dit kan ons leeren, dat wy ons moeten vergenoegen met het geene Godt ons heeft geopenbaard; maar dat het ons niet geöorlofd is te willen indringen in 't geene hy niet oorbaar geagt heeft aan ons te ontdekken. (35 Dam,, hoe zeer Johannes- niet heeft mogen fchryven, en ook niet gefchreeven- heeft 'b geen. die. . Monderflagm-gefprooken. hebben-,. men heeft. . Z* E E -V E N. 25J dat evenwel willen uitvorfchen. (tfjO 'Kr is 'er, die 'er door willen verftaan hebben de openbaare verkondiging van Godts IVoord, en wel in 't byzonder van deszelfs flraf. dreigend gedeelte, 't welk als de Donder verlchriklyk klinkt in de ooren van den Zondaar, en wel eens een Felix en Drufilla doet fidderen en beeven. Dan dit zo zynde, zo zouden, myns eragtens, deeze ftemmen veel meer ontzeegeld, dan verzeegeld hebben moeten worden. Zal GodtsWoord zyn als een vuur en hamer , die fteenrotfen te morfel flaat, dan moet het met geheim gehouden, maar bekend gemaakt worden, om den Godtloozen het wee te kunnen aankondigen , dat het hem zal' kwalyk gaan , en de vergeldinge zyner handen hem gefchieden zal. (33) De groote Vi~ tringa meent, dat ze gezien hebben op de Zeeven zogenaamde Kruisvaarden, uit een dollen en bygeloovigen yver van dweepery, aangevuurd door de Roomfche Paufen,die daar by hunne ftaatkundige inzigten hadden, hier uit Europa by Christen Vorften, en derzelver Onderdaanen ondernoomen, om Jeruzalem en het heilig Land op de Ongeloovigen te heroveren, welke tonnen. fchars, ftroomen bloeds, en aan duizenden hét leeven gekost hebben. Jun* gim, wien men, niet' tegenftaande zyne verbystering" in 'één ftuk , den. roem van eene meer dan - gemeend-'geleerdheid niet weigeren kan, merkt 'er op aan in zyne Verborgenheid der laatfte tyden,, p. 681. inééne Aanteek, „ Hoe dit , zegt hy , den „ Uitleggeren in den zin gekoomen zy, „ kunnen wy niet begrypen, daar deeze „ Zeeven Donderfiagen van Johannes geit hoord wierden, na dat de zesde Engèl' „ gebazuind had., en dus betreklyk m >e„ ten gemaakt worden tot het zesde tydvak.. „ Gewisfelyk , dit is 'de zaaken , die in „ haare orde ,- zo ais ze na eikanderen „ volgen zouden, en onder ieder bazuine h en zëegelvoorgedraagén wierden,-recht „ onder malkandér-en gemengeld. Want. „ ware daarop gezien, zouden die Zeeven „ Donderfiagen niet onder de zesde, maar „ onder de vierde bazuine aan Johannes^ „- zyn voorgedraageu geweest : En dit. n is genoeg ,- om elk een te doen zien,, „ hoe. verkeerdelyk deeze Zceven Dou,.. derllagen daar toe betreklyk gemaakt worden." QJ) Misfcliien behooren-ze; eet'  a5ê Z 'E E V E N. tot ;die dingen-, die de 'Zeevende Bazuine liet naast zullen voorgaan. Zal men dan kunnen juichen: De Koningryken derWaer reld zyn geworden onzes Godts en zynes Christin Upenb. XI: 15, men kan wel denken, dat 'er, eer het zo verre zal .gekoomen zyn, groote omwentelingen zullen moeten voorvallen en geduchte oordeelcn uitgeftort worden,om te verderven ■de geenen, die de Aarde verdorven: .Wegens derzelver vreezelykheid aan Donderiftag-en gelyk, en zo kort op malkanderen yolgcndc, dat 'er als geen tusfehen-poozinge zou zyn , zo dat eik, van de .eene verbaasdheid terftond vallende in eene. andere, naauwlyks tyd zou hebben, om ze ftukswyze na te gaan: Maar over het algemeen daar in ontdekken en .eerbiedigen zou de hand van een vertoornden Godt. 't .Welk wel een reede konde zyn , waarom de ftemmen deezer Donder/lagen ld et befcbreeven. zyn, om dat de daar aangeduide zaaken, niet met een verloop van tyd tot tyd , gelyk die der Zeegclcn, Bazuinen en Pbiolen^ maar byna gelyktydig zuüden gebeuren. Indien die .ftemmen , die, als een groot geheim verzeegeldmoesteu worden, de .Verborgenheid Godts zyn, van welke Cap. X: vs. 7. gefprooken wordt,, zo zou dit veel waarfchynlykheid krygen; want daar wordt gezegd, dat die Verborgenheid zal vervuld worden in de dagen der ftemme des Zeevenden Engels ., -wanneer die bazuinen zal. Men laate dit gelden voor een gewaagde gisfing. (11) 't Veiligst zal zyn, dat men niets bepaa,1c. De Hr. Thom. Newton meent, dat jnen met reede zou mogen vraagen : s,, Smaakt :het niet veel eer maar vermee9, tenheid en waanwysheid, dan-naar waa„ re kennisfe en voorzigtigheid, dat men zoeke te gisfen naar iets , 't welk de 0, Heilige Geest opzettelyk voor ons verborgen heeft." De Hr. Jungius is -evenwel in de verbeeldinge geweest, daar van eene byzondere ontdekking ontvangen te hebben.; want in het reeds aangehaalde Boek p. 682. boven aan, zegt hy -van de Zeeven Donderfiagen, dat daar zekere reedenen zyn, waarom die., .en d.e ftemme der Cyiherfpeelers, Openb. XIV: 2, -op eikanderen volgen moesten: ,, Maar. .„ zegt hy, welke wy voor als nog vooi ons behouden moeten, gelyk ook veek ZEE VEN. omftandigheeden , welke de. uitkomst „ zelve een ieder wel zal doen zien , en „ dan doen gedenken aan het woord van „.Jefus, Matth. XXIV: 32, 33." Als ook p. 873.Misfch.ien zouhyons zyne ontdekking , ook van deeze .Zeeven Donderfiagen , medegedeeld hebben in een ander Boek, door hem 1752. ter Adprobdtie toegezonden aan de Theologifche Faculteit te Harderwyk : Maar die daar in , fchoon door Jungius opgegeeven als gewichtige ontdekkingen-, door Godt aan. ..hem gedaan , zo veele ongerymdheeden , de vruchten van eene verhitte , en door-verhitting geheel verbysterde verbeelding ontdekte, dat ze daar van kennis gaf aan de Magiftraat te Zutphen , die alle de Exemplaaren 'er van heeft doen ophaalen, cn zo wel verzeekerd , dat men 'er bezwaarlyk een van-zou -kunnen te zien krygen. Zo dat het gemis van de ontdekking van dat, en andere Geheimen, die de Hr. Jungius waande ontvangen te hebben , niet zeer .te bejammeren is. ZE EVEN (De) Hoofden zyn zeeven bergen ,. op welke de Vrouwe zit, Openb. XViï: 9. Aan Johannes was een Scharlaaken Rood beest vertoond, 't welk Zeeven Hoofden had, vs. 3. Nu wordt verklaard, wat door die Zeeven Hoofden beteekend wierd. Ze duidden letterlyk aan zeeven bergen, op welke de Vrouwe zat; en meer Zinnebeeldig Zeeven Koningen, vs. 10. Men verwondcre zich niet, dat die Hoofden zo -wel .Koningen betcekendén , als Bergen. In >den,Bybel zyn Bergen bekende Zinnebeelden van Koningen en Koningryken. Dat de Engel aan die Hoofden eene tweevouwdige beteekenis gaf, was, om aan dit Beest, tot welks ontdekking verftand en wysheid noodig was , twee Merkteekenen toe te voegen , op welke * beide men wel ie letten had-, om bepaaldelyk te kunnen zeggen, wat men door dit Beest met de zeeven hoornen te verftaan had. Dit Beest beteekent zeekerlyk een magtig Ryk, 'twelk, om zyne bloeddorftigheid, gezien was als fchardaaken rood, en, om zyne -groote Godtloosheid, als zynde vol van naamen der Godtlatteringe^ vs. 3. Het eerfte merkteekcn wyst aan, waar ter plaatfe in de Waereld dat Ryk te zoeken was. 't Was , daar de Hoofdftad 'er van gebouwd was op Zeeven Bergen. En óp dat men  Z E E V E N. mén zich te minder in liet nafpooren hier van vergisfen mogt, zo komt 'er het tweede Merkteeken by, 'twelk,vs. 'tg—13, aanwyst", hoedanig de Regeeringwyze van dat Ryk geweest was, en in het toekoomende nog zy n zou. Het eer/te. Merk teelten bepaalt dan de Plaatje. Het Beest is te vinden, daar de Zeeven Bergen zyn, op nvelke de Vrouwe zit, dat is den Zétel haarer heerfchappye gevestigd heeft. Want het Zitten beteekent by de gewyde Schryvers menigmaal het uitöelfenen van Koninglyke magt. Dat nu deeze Vrouw zy aan te merken als eene Koningin yan wyduitgeftrekte heerfchappy , blykt uit het 13, 15, 17 en 18. vs. Indien men nu voorönderftelt, 't welk by de Uitleggers bondig beweezen is , dat door dit Beest het Roomsch Ryk te verltaan zy, en door de Vrouwe , die 'er op zat, de RoomschAntichrijlenfche Opper - Kerkvoogdy ; zo zullen de Zeeven Bergen zeer duidelyk bepaalen, dat het Rome zy, 't welk deeze Vrouw gemaakt heeft tot haare Hoofdjlad, den Zétel haarer Heerfchappy: Waarom, vs- 18, deeze Vrouw, die, ter uit-oeffeninge van haar gezag, aan die Stad zo naauw verbonden is, ook zo omfchreeven wordt, als ware zydie groote Stad zelve, die het Koningryk heeft over de Koningen der Aarde. (ü) Is dan Rome waarlyk zo eene Stad, die geleegen is op Zeeven Bergen? Van het Oude Rome kan het niet in twyfl'el worden getrokken. Dionys de Halicarnasfeër zegt, L. IV, dat Servius Tullius, de laatlle der Oude Roomfche Koningen, de Zeeven Bergen der Stad binnen ééne muur beflooten heeft. Ovidius zingt 'er van, L. I. Trijt. El. IV. vs. 68. Sed qua de Septem totum circumfpicit or- bem Montibus ,imperii Roma Deumque locus. Dat is: Rome^ V welk van op Zeeven Bergen geheel de Waereld overziet , de Zétel van het Ryhgebied, en van de Goden. Ter eere van die Zeeven Bergen werd een plegtig Feest gevierd, by Suëtonius in Domit. C. IV. genoemd; Septimontialis Sacrorum dies. Ze worden ook by naame opgeteld, als de Kapitolynfche , de Palotynfche , de Cceliufche , de Aventynfche , de /Esquilynfche, de Viminalifche, en de Quirinaalfc'he. XI. Deel. I. Stuk. Z E E V E N. 257 Maar fchoon Oud Rome op Zeeven Bergen geleegen was, zelfs ook nog ten tyde van Johannes: (3) Het is thans zo niet meer. Het heedendaagsch Rome is geleegen in het zogenaamde Veld van Man. Dat merken eenige Roomschgezinde Schryvers aan , en willen daar uit beweeren, dat Rome de Plaatfe niet kan zyn, daar de Vrouwe (indien dezelve de Opper-Kerkvoogdy beteekene) zit t by Johannes bedoeld. Een flaauwc uitvlugt! Schoon het heedendaagsch Rome zo groot niet is, als het Oude was, en door den tyd in de ligging 'er verandering gekoomen is, is het evenwel Rome, nu nog Rome, en voor een groot gedeelte geleegen op denzelfden grond» als het Oude. Door dat tc beweeren , verongelyken zy ook zich-zelven. Is het Rome van nu hetzelfde Rome niet, daar Petrus, naar hun voorgeeven , de eerfte Bisfchop is geweest; hoe kunnen dan de Roomfche Paufen gezegd worden de Staats» Opvolgers van Petrus te zyn, en op zynen Stoel te zitten? Maar't geen alles voldingt, is, dat een hunner Paufen van onzen tyd zelf zyne Stad omfchryft, als geleegen op Zeeven Bergen. Ganganelli, als Paus bekend onder den naam van Clement den XIV, zocht 1757 den Abt Ferghen uit te lokken tot eene Reize na Italië, en fchreef by die geleegenheid van Rome: „ Cette Ville, asfife fur fept Collines, qui „ les Anciens appelloient les fept Maftresfes „ du Monde, femble delct dóminer VUni,, vers, & dire fierement d tous les Peuples9 „ qWelle en efi la Reine & la Capitalc? Dat is: „ Deeze Stad, gezeeten op Zeeven ,, Heuvelen, die de Ouden noemden de Zee,, ven Meesteresfen der Waereld, fchynt van„ dddr over het Geheeldl te heerfchen , „ en trotschlyk tot alle Volken te zeg,, gen, dat zy hunne Koningin en Hoofd„ Jlad is." Zie de Lettres Interesfantes die Pape Clement XIV. (Ganganelli) Tom. I. p. 9. ZEEVEN (en) ZEEVEN, (Van alte rein Vee zult gy tot u neemen) het Manneken en zyn Wyfken: Maar van het Vee, dat niet rein is, twee , het Manneken cn zytt Wyfken. En van het Gevogelte des Heemels Zeeven en Zeeven , ,t Manneken en zyn Wyfken, om Zaad leevendig te houden op de gantjche Aarde, Genef. VII: 2, 3.''Er is geen Schepfel van Godt te vergeersch ge- Kk fchaa-  &$Q ZEEVEN en ZEEVEN. ZEEVEN en ZEEVEN. fchaapen. Elk Schepfel, hoe gering en veragtelyk het ook zy ia onze oogen , heeft zyne nuttigheid , en moet dienen tot zeker by Godt bepaald oogmerk. Dit was dan ook de reede, waarom Godt niet wilde, dat eenig foort geheel en al zou verlooreu gaan door den Zondvloed; maar, integendeel gebood: Dat van elk foort, zo van de Dieren, die op de Aarde leeyen, als van de Vogelen,die in de Lucht zweeven: (van de Visfchen was het niet noodig, vermits die in het water, als hun natuur - eigen Element leeven:) een of meer Paaren in de Arke zouden gaan, en daar in behouden worden, om naderhand zich wederom door voortteelinge te vermenigvuldigen; of, gelyk Mofes het uitdrukt, om derzelver Zaad, zowel als dat der menfchen, leevendig te houden op de gantfche Aarde. Daar toe ftrekte het bevel, in de boven aangehaalde woorden, door Godt aan Nodch gegeeven. Hier doet zich eene en andere vraage op. (k) Hier wordt gefprooken van Rein Vee. 'Er moet dan ten dien tyde reeds onderfcheid geweest zyn tusfehen Rein en Onrein Vee. Ondertusfchen is dat onderfcheid eerst in laateren tyd door een plcgtige Wet voorgefchreeven , Levit. XI. Dat is zo: Maar fchoon dat onderfcheid toen plegtiger geflaafd, en vermoedelyk verder uitgebreid is, dat neemt niet wech, dat het ten tyde van Nodch niet reeds plaats zou gehad hebben. Onze Tekst leert dat te duidelyk, dan dat het zou kunnen betwyffeld worden. Maar dan blyft de Vraage nog: Welke, waren de Reine Dieren? En van wien had de Mensch dat onderfcheid geleerd? (NJO Aangaande de eerfte Vraag: Doorgaans hoüdt men 'er voor, onder de Dieren, de Runderen, Schaapen en Geiten; onder de Vogelen, de Duiven en Tortelduiven, (m) Aangaande de tweede Vraag: De Mensch möet dat onderfcheid zelf gemaakt, ofhy moet het. van Godt geleerd hebben. (*) Mogt men voorönderftellen, dat het voor den Zondvloed den Menfchen geöorlofd zy geweest Vleesch te eeten, zou men kunnen denken, dat hy juist die Dieren voor rein gehouden hebbe, die onder zyn ónmiddelyk opzigt gehoed en gevoed wiexden, die door hunne wolle en melk voor hem van het meeste nut waren, en. diis voornaamelyk tot zyn onderhond fcheenen gefchaapen te zyn, en welker vleesch hem tot een gezond en verfterkend voedfel ftrekte. Maar of het in dien tyd" ai, of niet geöorlofd zy geweest Vleesth te eeten, is een Stuk in gefchil onder de Geleerden. Heideggerus pleit 'er voor Hifior. Patriarch. P. I. Exercit. XV. p. m. 390 —. Anderen zyn van het tegenövergefteld gevoelen , en willen , dat het Eeten van Vleesch allereerst na den Vloed aan Noach is vergund geworden, Genef IX: 2,3,4. Onder deezen is ook de Geleerde Conr. Iken, Disfert. Philol. Theologie. P. II. p. 6—9. die onder anderen daar voor ook bybrengt het genoegzaam eenpaarig gevoelen van de Joodfche Meesters; als mede van de Heidenfche Poêeten, die , tot roem van die Oude tyden, die zy de Gouden Eeuw noemen , aanteekenen , dat toen geene Dieren door de menfchen belaagd en gedood wierden, om zich met derzelver vleesch te mesten. Zie Ovidius MetaraL. I. vs. 103—et L. XV. vs. 96—. Virgin Uns, Georg. L. II. vs. 536—. Dit gefchil in 't midden laatende, (£) zal het wel 't veiligst zyn te zeggen , dat, toen Godt. de Offerhanden inftelde, die zekerlyk voor den Zondvloed plaats gehad hebben, en niet voor eene menschlyke uitvinding kunnen gehouden worden , ook wel zal' aangeweezen hebben, welke Dieren Hy aan zich wilde geofferd hebben , en dat Hy daar toe zal verkooren hebben juist zulke Dieren, die, in onderfcheidinge van de wilde , in dien tyd het vooniaamfte deel van der menfchen bezittinge uitmaakten, om hen te leeren, dat het voortreffelykfte van hun eigendom moest zyn svoor den PIEERE. En dat hier uit bekend is geworden het onderfcheid tusfehen Reine en Onreine Dieren, Gelyk Hy ook naderhand Abraham leerde , welke Dieren Hy wilde gedacht hebben":' Eendriejaarige Vaerfe, eene driejaarige Geile ^ een driejaarigen Ram, eene Tortelduive, en eene jonge Duive, Genef. XV: 9. (2) Dat van de Onreine llegts twee in de Arke gekoomen zyn, een Manneken en een Wyfken , is klaar: Maar hoe veele van de Reine Dieren ? En waarom van die meer,, dan van de Onreine ? (^) Wat het Eerfte aangaat. Mjfes zegt : Zeeven en Zceven.. Deeze fpreekwyze wordt by allen niet eveneens opgevat. («) Veelen willen, dat. 'Zee*  Z Ê E V E Nen ZE E V m Zeeven en Zeeven zo veel zegge, als *w», zult gy ter Arke doen ingaan; Zeeven van ieder foort. Zo dat 'er maar drie paaren zouden zyn ingegaan van ieder foort: Drie Mannekens en drie Wyfkens, en dan nog daar-en-boven een Zeeven ongepaard Dier, om na dén uitgang uit de Arke geofferd te kunnen worden. Jofepbus fchynt van dat gevoelen geweest te zyn. Zo werd het ook begreepen by Auguftinus, Hieronymusen Theodoretus. Zie Heideggerus , Hift. Patriarch. P. I. Exercit. XVII. §. XXV. p. m. 513, 514(#) Anderen willen , 'dat 'er van ieder foort juist Zeeven Paaren zyn_ ingegaan. Dit brengt het eenvouwdig inzien van de woorden Zeeven en Zeeven mede. En wordt nog nader bevestigd door het geen 'er aanftonds op volgt: Het Manneken , en NB. zyn Wyfken. Veertien zyn 'er dan ingegaan in Zeeven Paaren; ieder van de Zeeven Mannekens met zyn Wyfken. En dus kan 'er geen oneven Zeevende geweest zyn. (33) Het Waarom, dat 'er meer zyn ingegaan van de Reine, dan van de Onreine Dieren, moet elk van zelf in het oog loopen. De vermenigvuldiging van de Reine Dieren moest grooter zyn, en fchielyker voortgaan dan van de Onreine : Van die moesten "er van tyd tot tyd genoomen worden tot Offerhanden, aan Godt ; van tyd tot tyd ook geflagt worden tot fpyze voor de menfchen. Behalven het gebruik , dat de menfchen zouden maaken van derzelver wolle , en melk; als mede derzelver gebruik tot den Landbouw en Koophandel. Van de On- : reine Dieren, onder welke veele Roofdie- : ren zyn , was de vermenigvuldiging zo ' noodzaaklyk niet, cn zelfs zou de al te ; groote voor den Mensch cn het Rein 1 Vee nadcelig zvn geworden. Godt wilde ] dan derzelver Zaad wel leevendig houden 1 op Aarde; maar het is een blyk van zyne ] Goedheid, dat Hy 'er flegts één Paar van ] deed ingaan: Gelyk ook nog de verme- t nigvuldiging van de Roofdieren in verre c na zo groot niet is, als der Reine Dieren. I 'Er zyn in verre na zo veele Leeuwen , I Tygers en Wolven niet, als'er Runde- d ren, Geiten en Schaapen zyn. Q) Een t Derde Vraag is, hoe het te verftaan zy n 't geen van de Vogelen wordt gezegd ? >J *t Bevel was: Ook van het Gevogelte des ï» ZEEVEN en ACHT, 259 Heemels, Zeeven en Zeeven, het Manneken en t Wyfken. Hier wordt niet gefprooken van rein, en niet rein. En dus zou het wel fchynen , als of van alle Vogelen, zonder onderfcheid", Zeeven paaren ter Arke waren ingegaan. Maar wy leezen, Cap. VIII: 20, dat Nodch tot het Brandoffer, 't welk hy offerde, na dat hy uit de Arke was uitgegaan , niet alleen van al het rein Vee nam, maar ook van al het rein Gevogelte. Een duidelyk blyk , dat hy, ten aanzien van het Gevogelte, ook het onderfcheid heeft gekend" tusfehen rein en niet rein. Men moet dat Godts bevel omtrent de Vogelen, uit vergelykinge met het geene vs. 2, van het Vee gezegd was, dus uitbreiden : Ook van het REIN Gevogelte des Hcemels Zeeven en Zeeven, — EN VANTGEENE NIET REIN IS, TWEE, HET MANNEKEN EN HET WTFKEN. Wels by de Eng. Godtgeleerden merkt aan , dat dit onderfcheid van rein Gevogelte uitdruklyk gemeld wordt, zo door de LXX Griekfche Overzetters, als door den Syriër, en het Wetboek der Samaritaanen. Dat zo zynde , moet men denken , dat zy een Affchrift voor zich hebben gehad, waar in dat onderfcheid te leezen was; of anders, dat zy het, ter ophelderingc , op eigen gezag 'er hebben bygevoegd. ZEEVENE ; ja ook aan ACHTSTE: {Geef een deel aan) Want gy weet niet, wat kwaad 'er op der Aarde weezen zal, Pred. XI: 2. Men moet, ten aanzien der Arnen, niet flegts weldaadig, maar zelfs nilddaadig zyn. Daar toe ftrekt de Vernaaninge van den Prediker; en ten blyke, ran hoe veel belang die Pligt by hem was, :o dringt hy zyne Vermaamng aan meteen ;epaste beweegreede. (N) Dc Vermaaning s: Geef — aan Acbtjle. (KN) Het Wellaadige wordt aangeprcezen: Geef een deel. )e Jooden waren gewoon op plegtige i^eest- en Vreugde-dagen maaltyden aan e richten, en deelen te zenden aan malkan'eren, Efth. IX: 19; inzonderheid aan lehoeftigen, voor welken niets bereid was, lehem. VIII: 11. Maar het is niet nu, of an, dat men moete weldaadig zyn: Men ehoort het te zyn ten allen tyde, als de oodvan onze evenmenfehen het vordert. 'aleme zegt in 't algemeen: Geef een deel. len moet geeven,dat men geevende konKk 2 ne  sJSo zeeven en acht. zeeven en acht. ne blyven. Niet al het zyne ; maar een deel'er van. De Vry willige Armoede, die in de Roomfche Kerke voor zo verdienilelyk gehouden wordt, die zich van al het haare berooft, en zich begeeft tot een lui leedig en beedelend Kloosterleeven, is eene Godtsdienftigheid van bygeloove en dweepery. De Beedelmonnik, die van het zyne zou hebben kunnen leeven , verkiest op gëbeedelde brokken te hunkeren; en daar hy in ftaat zou geweest zyn, om anderen goed te kunnen doen, wordt hy zelf nu anderen tot een bezwaar. My heugt, in Roomfche Landen , de fchraale Gemeente wel eens te hebben hooren klaagen over den overlast, die ze leed van de vrywillig arme Kloosterlingen. Niets te geeven is het werk van een* onbarmhartigen Wrek. Alles wech te geeven is het werk van eenen Dwaas. Het moet dan, naar evenreedigheid van iemands bezittinge , een deel zyn. (33.) Het Milddaadige pryst de Prediker aan met te zeggen: Aan Zeevene, ja ook aan Achtffe. Ik kan niet denken, dat dit zeggen wil: Geef niet maar alleen, en bepaaldelyk aan die Zeevene, welken gy gewoon zyt te geeven: Komt 'er nog een Achtfie by, fluit voor denzelven uw hart en hand niet. Ik neeme het in het onbepaalde voor veelen-. In dien zin wordt in den Bybel tot een . genoemd getal dikwils nog een tweede toegevoegd. Zo leest men van één Lief ken, twee Lief'kern, Richt. V: 39; van drie Overtreedingen, en viere, Am. I: 3,6,9,11, 13. II: 1, 4, 6; van zes Benaauwdheeden, en een Zeevende ,Job V: 19; Zeeven Herders, en Acht Vorjïen, Mich. V: 4. Gelyk Paulus wil , dat men allermeest goed doe aan de Huisgenooten. des Geloofs; maar niet maar alleen aan die, maar ook aan allen, Gal.. VI: 1,0. Zo. wil de Prediker ook, dat men zyne Milddaadigheid niet zalbepaalentot eenige weinigen; maar uitftrekken tot veelen , ja! Zeer veelen. Men mag hier met lof melden de Milddaadigheid der Arabieren» Zy rich* ten een Gastmaal aan: Als de Gasten gegeeten hebben., ftaan zy op; en.anderen, af waren die ook uit de heffe des Volks, koomen, en neemen hunne plaatfe in: Als die verzadigd zyn, koomen weer anderen, en dat duurt zo lang tot dat het alles opgegeeten is. Menigmaal laat een Arabisch Prins zich opdisfchen voor zyne deur op de ftraat, en noodigt dan allen, die voorby gaan, zelfs de Beedelaars niet uitgezonderd , hun toeroepende : Biftmillan * dat is, in den naam. van Godt; cn als die Gasten gegeeten hebben, zeggen zy in het heenen gaan: Hamdellilab, dat is, geloofd zy Godt. Zie Rich. Pockocke , Voyages T. II. Liv. IV. Chap. V. p. 70. Men zou hier uit kunnen ophelderen- 't geen 'job van zich-zelven getuigt, Cap. XXXP 16, 17. Zo ik den Armen hunne begeerte onthouden hebbe, of de oogen der Weduwe hebbe laaten verfmagten: En myne beete alleen gegeeten hebbe, zo dat de Weezcvan die niet gegeeten heeft. Om nu de Menfchen tot het uit-oeffenenvan deezen Pligt op te wekken, (3) bedient de Prediker. zich hier van, een byzondere beweegreede:. Want, zegt hy, gy weet niet, wat kwaad 'er op de Aarde weezen zal.. (Ra) Deeze woorden behelzen eene waarheid op zichzelve. (») Gelyk het. leeven van den Mensch als een geduurige Stryd is , zo, is de Aarde een Tooncel van menigerlei Kwaaden., die hem het leeven bang en bitter maaken. Hier heeft men te deuken om zulke Kwaaden , die den mensch buiten, ftaat ftellen, al ware zyn, hart nog zo goed., om Weldaadigheid te kunnen ber wyzen aan. Nooddruftigen. Nachtdieven, kunnen hem van het zyne berooven: Door. Vuur- of Waters-nood kan hy het verliezen: De Oorlog , die het Land verteert met zyne inkomften , kan ook het zyne. verteeren : Hongersnood en dieren tyd kunnen wel eens zo benaau.wcn, dat hy voor, zich-zelven naauwlyks heeft, om. van te eeten. 'Er kunnen tyden koomen,. dat zelfs een. Koning zeggen moet: De HEERE helpt u niet, van waar zou ik u. helpen ? Van den Dorschvloer ? of van dc Wynpersfe? 2.Kon. VI: 27. Maar van deeze Kwaaden($) weet de mensch niet, wanneer ze hem zullen over koomen. Het is 'er mede geleegen, als met den dag des doods. De Menschweet zynen tyd niet: Gelyk de Visfchen, die gevangen worden met bet booze. het ;. en gelyk de Vogelkens, die gevangen worden met den frik: Gelyk die, alzoworden, de Kinderen der menfchen ver'fl'rikt. ten boozen tyde, wanneer die haastelyk over hen valt, Pred. IX: 12. En het is een bewys zo wel van Goedheid t.als van Wysheid^ dat  ZEEVEN en ACHT. ZEEVEN en ACHT. Q0g dat Godt dit voor hem verborgen houdt. Van Goedheid: Op dat de mensch zich over het toekóomende niet tc zeer kwelle 't welk hem allen lust en vermaak voor den tegenwoordigen tyd beneemen zou. Van Wysheid: Op dat hy zich fteeds op zyne hoede houde, en 't geen zyn pligt van hem eischt niet uitftelle tot den dag van morgen, om dat hy niet weet, wat hem dan buiten de mooglykheid daar toe zou kunnen ftellen.. Daar nu Weldaadigheid en Mededeelzaamheid pligten zyn, die de Liefde tot den Naasten van ons eischt, en daar-en-boven als een Offerhande zyn, waar aan Godt een welgevallen heeft; (33) zo moet men in het uit-oeffenen 'er van niet kaarig,-noch. traag zyn., terwyl het is in de magt onzer hand. Niet kaarig: Men moet, naar'vermogen, mededeekn aan Zeevenen, ja! ook aan Acbtfien. Niet traag; want men weet niet, wat kwaad ons zou kunnen*treffen, wanneer men wèl zou willen, maar niet kunnen'. Die heeden een ryke Crefus is, kan morgen zo arm zyn als Irus. Ware Job niet weldaadig geweest in-zynen voorfpoed, hy zou het niet hebben kunnen zyn, toen hy van alles beroofd was. Hier mede ftemt overéén de vermaaning van den Apostel: Laat ons goed doende niet vertraagen —-. Zo dan , terwyle wy tyd 'hebben, laat ons goed doen aan allen , Gal. VI: 9, 10. Maar is deeze reede van aandrang weL van.die kragt, als het gewicht van den hier aangepreezen pligt fchynt te eisfchen ? Zou de Prediker zich niet van eene andere meer klemmende B'eweegreede 'hebben kunnen bedienen ? Zekerlyk ja. Hy zou 'e* eene. hebben kunnen ontkenen van het. voordeel , 't welk de mensCh zelf van zyne Weldaadigheid te verwachten heeft. Hy zou'hier hebben kunnen zeggen, gelyk. elders: Die zich dés Armen ontfermt, leent den PIEERE : En Hy zal hem zyne weldaad vergelden, Spreuk. XIX: 17. Die goedvan ooge is, zal gezeegend worden; -want hy heeft van zyn brood den armen gegeeven , Gap.. XXII: 9.. Maar dan zou de Prediker zich tweemaal,. fchoon met andere woorden , van dezelfde Beweegreede bediend hebben- Werp uw brood uit op bet-water,. vs. 1., is ook eene vermaaning tot Weldaa? dighejd. Gy zult het vinden na. veele dagen, is een Beweegreede,. ontkend van den Zeegen, die men daar op te verwachten heeft. Daar mede kan men vergelyken het gezegde van Paulus. Die in Zeegeningen zaait , zal ook in Zeegeningen maaijen , 2, Kor.. IX: 6. Maar die wenscht eens te zullen maaijen, moet zich den Zaaityd niet laaten ontglippen. En dat is als een tweede reede van aandrang, waar mede de Prediker zyne vermaaning aanklemt : Naamelyk , dat men weldaadigheid moet bewyzen , als men 'er de geleegenheid toe heeft. Men moet het daadelyk doen, en zich niet maar voorneemen, om het in het toekóomende te zullen doen ; want men weet niet, watkwaad 'er op de Aarde weezen zal. Men kan hier op toepasten 't geen-'er volgt, vs. 4, 6. Wie op den wind agt geeft, zal niet zaaijen : En die op de wolken ziet, zal niet maaijen. Zaait uw zaad in den morgenflond, en trek uwe hand des avonds niet af ZEEVEN en ACHT. Wanneer Asfur in ons Land zal koomen , en wanneer hy in onze Palleizen zal treedeti , zo zullen wy tegen hem feilen ZEE VEN- Herders, en ACHT Vorften uit de menfchen. Die zullen het Land Asfurs afvleiden met den zwaerde, en het Land Nimrods in. deszelfs ingangen. Alzo zalfly (ons) redden van Asfur r wanneer hy in ons Land zal koomen, en treeden in onze landpaale ,. Mich. V: .4, '$.Sommigen denken , dat Micha bier Propheteere van den optocht van Sanherib,. den Koning van Asfyrië tegen Jeruzalem r, cn de ver-ydeling van zynen toeleg : En voorts van de verovering.van het Babilonisch en Asfyrisch Ryk door de Meden, en Per/en. Plet eerfte ftrookt niet met de uitdrukkingen. Het Leeger van Sanherik' werd niet verllaagen door Vorflen uit de menfchen:, maar door den Engel des HEEREN. Het laatfte ftrookt, even.weinig als het eerfte, met het beloop der Propheetie. Dat wyst ons op de dagen van. dun Mesfias, volgens vs. 1. Sommige Jooden hebben dat gezien; maar hunne verklaaringe is beuzelagtig. Uit veele hun-; ner Schriften blykt., dat zy verwachten,, dat by de komst van. den Mesfias, veele hunner Propheeten en-Heiligen zullen opllaaiir Daar toe brengen zy ook de woorden van ons 4. vs. „ Wy zullen Zeeven„ Herdei:s verwekken, David in hei mid. Kk 3 n  aÓ*a ZEEVEN en ACHT, ZEE VEN en: ACHT. den, Adam, Seth en Methufalem aan zy„ ne rechterband; Abraham, Jakob en Mo„fes aan zyne /linkerhand. En Acht Vor,-, ften der menfchen. Wie zyn die ? Hat, „ Saul, Samuël, 'Amo's, Zephanja, Zede„ kia,Qoï liever volgens Kimchi,Ezechia) „de Mesfias en Elia" Te rechte, zegt R. Soloman: „ Doch van waar zy dat ge„ haald hebben, weete ik waarlyk niet." Zie Ligüfoot Hor. Hebr< in Johann. C:ip I: 2.1. De woorden zyn waarlyk zwaar om te verftaan. Dc Nederlandfche Lcezer zal het my, zo ik vcrtrouwc , niet wandanken, dat ik hem een vertaalde Verklaaring mededeel e : Uit het beloop der Propheetie is ligtelyk te zien, vari welke tyden hier gefprooken wordt. Vs. 1. worden ons befcbreeven dc Uilgangen van den Mesfias, als mede zyn Perfoon en Ampt. Daar de Propheet denzelven had befchreeveu als eenen Heerfcher, en Cap*-IV: 14, als den Richter Israëls, zo gaat hy vs. e. voort met zyn Riohterlyk bedryf'te ontvouwen. Zyne Geflrengheid tegen de wedcrfpannige Jooden, welken Hy zou over geeven; te weeten aan hunne Vyanden , tot dm tyd, dat zy, die baaren zou , gebaard zou hebben; tot dat de Christelyke Kerk de volheid der.Heidenen den Heere zou> hebben toegebragt. Zie Jef. Jef. LIV: 1, Gal. IV: 27, Rom. XI: 2.5. Zyne Genade: Zo tegen de Jooden , welker Overgebleevenen, de anderen verworpen zynde, zouden behouden worden , de overigen der Broederen zullen wederkeeren tot de Kinderen Israëls: Als tegen de Heidenen, zonder onderfcheid van Volk, hebbende zyn Koningryk uitgebreid tot aan de einden der Aarde, vs. 3. Dan zal Hy, die, dood zynde, ter neêr geleegen had , flaan, en Ply zal zyne Schaapen weiden, vergaderen, voeden en behoeden, in de kragt des HEEREN, met eene Godtlyke , alles overwinnende , en onwederftaanbaare kragt, in de hoogheid des naams des HEEREN zynes Godts, door alle Godts deugden ten toone te fpreiden in dc prediking van het Euangelie, en het beftuuren zyner Kerke. En zy zullen woonen, in ruste cn zeekerheid zyn, niet meer verontrust door het woelen der Vervolgers. Dit is begonnen te gefchieden, toen Confiantius Chlorus den Christenen, in het heevigfte van de Vervol ginge van Diocletiaan , de toevlugt vergunde in zyne Landen. Dan dit waren maar beginfels. Want nu zal Hy groot zyn tot aan de einden der Aarde. 't Welk voornaamelyk gefchied is. onder de Regeering van Konfldntyn, toen aan de Kerke , bencevens Freede van haare Vervolgeren , gefchonken is een ruime overvloed van. alle dingen. Dan men moest zich niet verbeelden , dat deeze Vreede niet zou gepaard gaan met deeze en geene benaauwingen. ilehalven het Leed, 't welk de Kerk zou te lyden hebben van de Ketteren, cn het allengskens zich verheffend Ryk van den Antichrist (waarvan andere Propheetiën handelen) komt hier zeeker voornaam Vyand van de Christelyke Kerk voor,die dc Asfyriër wordt genoemd * wiens magt, na de bovengemelde tyden, merklyk toeneemen, en der Kerke zwaar op den hals liggen, zou, in zo verre, dat die Asfyriër zou koomen in het Land der Kerke , dat is , in die Landen, waar in de geenen woonen, die den naam van Christus belyden; en haare Palleizen vertreeden; Zullende de Kerken der Christenen of verwoesten, of ontheiligen , of overgeeven tot een of ander Godtloos gebruik. De Gefchiedenis licht deeze Godtljn-aake toe. Want na dat der Kerke Vreede van de Vervolgingen was bezorgd door de Christen Keizers, begon het Ryk der Saraceenen zich te verheffen , 't welk finds het jaar onzes Hearen 623 tot op het begin der regeeringe van Leo Ifaurus eene byna ongelooflyken voortgang maakte. Zy bemagtigden niet alleen Arabic , Paleflina, Syrië , Perftë, Egypte en Africa, alwaar veele bloeijende Kerken waren ; maar ftaken uit Africa over na Spanje, 't welk zy tien jaaren inhielden , en vervolgens, driemaal honderden zeeventig duizend fterk, in Vrankryk invielen tot Tours toe. Een anderen aanval gedaan hebbende op Klein - Af ë, Hoegen zy het beleg voor Konjlantinopolen , onder de regeeringe van Ccnjlantinus Barbetus, omftreeks het jaar 675. Van daar verdreeven zynde , keerden zy , veertig jaaren daar na, weder met eene gróotere Vloot. Zo is de Asfyriër gekoomen in het Land der Kerke. Dan dit zou niet ongewrooken blyven , naar het vooruitzigt van den Propheet. Want dus gaat hy voort: Dan zullen wy tegen hem fielten Zee-  ZEE VEN en ACHT. Zeeven Herders, en Acht Gezalfden des Men fchen: (Zo luidt de Grondtekst. Onze Overzetting heeft :. Acht Vorften uit de menfchen.') Men verftaa doof de Herders Koningen en Vorften, die Herders der Volken zyn. Zie a Sam. V: s. VII: 7, Jerem. VI: «. XII: 10. Zy worden ook genoemd Gezalfden des Menfchen, gelyk ook Petrus zich heeft uitgedrukt, Menfchelyke Ordening, iPetr. II: 13. De Tarsttm heeft, Grooten, of Vorften der Menfchen. - Coccejus vindt nadruk in hetenkelvouwdig getal des Menfchen , als ware daar door aangeduid die ééne Mensch , de Paus , de Koning der geestelyke Haridelftad, die zich de heerfchappy aanmaatigt ;over de Koningen der Aarde, en door wiens opwekkingen veele Vorften in Europa in beweeginge ^ eb ragt zyn tegen deezen Asfyriër. Het Zeevental "duidt eene veelheid aan , welke, door het Achttal 'er by te voegen, nog vermeerderd wordt. Het is by gewyde cn ongewyde Schryvers gantsch niet vreemd, by een minder getal, 't welk een zeekere hoeveelheid aanwyst , een grooter getal toe te voegen, om eene zeer groote menigte te beteekenen. Zo- leest men Am. I. meermaals van drie cn vier overtreedingen. By Homerus: Drie en viermaal gelukzalig: Tg« piicxgiK A*»*m k*1 «t{«*if. Het is hier Zeeven cn Acht op dezelfde wyze als Pred. XI: 1. Geef een deel aan Zeevene, ja ook aan Achtfte. Terrtovius denkt, dat hier de Zinfpeeiinge zy op de Zeeven Vorften , die fteeds waren by de Asfyrifche en Perftfche Koningen , en hy wil,, dat men lette op Efth. I: 14, Jerem. XXXIX: 3. 'Er wordt hier dan tc kennen gegeeven; dat 'er order'dö Chris- 1 tenen veele magtige Koningen zouden ge- 1 vonden worden, die zich tegen de onder- ' nëemingèn van den Asfyriër zouden aan- i kanten: En wel met dat gelukkig gevolg,, ; dat zy' niet'alleen zynen'verderen aan- en 1 inval zouden fluiten i maar dat zy ook het > Land van Nimrod, tc wee ten Asfyrië,, Ba- 1 lel, en nabuurigc Landfchappen met het I zwaerd afweiden, gewapender hand, tc c onderbrengen, eh hem agterwaards dry- t ven zouden tot aan zyne ingangen 9 van l waar de Saraceenen en Turken plagten uit £ te trekken, om der Kerke geweldaadiger 1 wyze aan te vallen, Zy zouden zelfs nog; 1: grooteré dingen doen» "Er zou nog eehi i ZE EVEN en ACHT. 263 Wreeker opftaan, die den Asfyriër \ geen hy finds eenigen tyd be zee ten had wederom ontrukken, en in het LandderSara'ccenen den Christelyken naame een Koningryk oprichten zou. „Ik kan niet ontveinzen , zegt de Hooggeleerde Schryver, dat deeze Uitlegging, welke aan het beloop der Propheetie; en'den nadruk der fpreekwyzen iri alles zojuist beantwoordt, my zeer vernuftig is voorgekoomen. De Gefchiedenisfen leeren ons, hoe door veele dappere en grootmoedige Christen Vorften der woede der Saraceenen en Turken paal cn perk is gezet, zo in het Oocten, als in het Westen. Hoe die, na veele zwaare nederlaagen geleeden te hebben, en het fneuvelen van eenige duizenden , zyn genodddwongen geworden, zich te houden binnen hunne landpaalen, en hoe vervolgens de Erankifchs Vorften, door den Paus daar toe als ingewyd en gezalfd, het Land van den. Asfyriër, en het Land Nimrods ontvolkt hebben. Onder welken de voornaamfte zyn geweest Hugo de Groote, Broeder van Philippns Koning van Vrankryk ; Robbert, Graaf van Vlaanderen; een andere Robbert, Graaf van Normandie; Willem, Broeder van den Koning van Engeland; Stephanus, Graaf van Carnolië en Blots; Adamarus, Bisfchop van Puy (eene Stad in dc Scv en nes) ; Wilhelmus, Bisfchop van Auranche ; Raimond, Graaf van Toloufe; Godfried,. Hertog van Lotteringen, cn deszelfs Broeder Balduin, als Dok Éuftachius, en andere meer , welke :e noemen, niet noodig is,,,naardien in de •ceds gemelde dc Zeeven of Acht Vorften igtelyk te vinden zyn. Na dat deezen 'ftrer mede namen hunne overwinningen :en begin) met hunne zogenaamde Kruisvaarders de Stad Nlc/ë,-zo beroemd, en ils veredeld door de aldaar gehoudenc dgemeene Kerk-vergadering , veroverd,, iet Leeger van Solyman gè'flaagen, en vandoor die Stad op de vlugt gejaagd hadden, lebben zy in den tyd van vier jaaren vee2 Aftatifebe Provinciën , Lycdónie, Ciliië, Syrië, Mefopotamiï cn Komagene hunne eerfchappy onderworpen. Eindelyk hebcn zy ook Jeruzalem ingenoomeny cn de 'araceenen 'er uitgejaagd, die zich , de "urken niet lang te vooren ve-rdfc4evèn ebbende .,- in het bezit 'er van .gefteld add'en.Dit is gefchied den 15 Jufy 1099V  a64 ZEEVEN en ACHT. Jeruzalem beftemd zynde om de Zétel te zyn van het Christen Koningryk in die Gewesten, werd Godfried van Bouillon met eenpaarige ftemmen tot Koning van Jeruzalem verkooren, plegtig gehuldigd , en gekroond , niet met een gouden kroone, maar., op zyne begeerte , met eene van doornen, naar het voorbeeld van Christus , onzen Zaligmaaker. Ik onthoude my hier van meer te zeggen; het is door de Schryvers van dien tyd uitvoerig aangeteekend." 'Er is een Boek, waar van dc Titel is: Ge/la Dei per Francos, de Daaden Godts door de Franken, waar in men een kort begrip heeft van alle die gebeurtenisfen. ' Het Ontwerp van deeze Verklaaring is van den grooten Coccejus , en de medegedeelde Uitbreiding is van den grooten Witftus. „ Ik , zegt die op het einde, » weete waarlyk niet, of wel eene meer „ duidelyke, en volleediger Verklaaring van deeze Godtfpraak door iemand ge„ geeven zy, en aan welke dc uitkomst „ naauwkeuriger beantwoord heeft." Zie deszelfs Mifcell. S. T. II. Exercit. VIII. %. .ac—24-. p. 217—. ZEEVENDE DAG, op welken Godt rustte, dat is, ophield van nieuwe Schepfelen voort te brengen, na dat Hy in zes dagen den Heemel en de Aarde had gefchaapen, Genef. II: 2, 3. Zie RUSTE in des VII. D. L St. p. 410. — ZEEVENDE MAAND. Die was, om meer dan eene reede, zeer merkwaerdig in Israël Zie TISRI in des VIII. D. 1. St. p. 204. ZEEVENMAAL (Ik loove «) des daags, over de rechten uwer gerechtigheid, Ff. CXIX: 164. (X) In deeze woorden (KNC drukt de Dichter zyne Godtvrugtige bézigheid uit : Hy loofde Godt over de rechten zyner gerechtigheid. O) Hy loofde Godt Onze behoeftigheeden dringen ons om tc bidden. Ontvangene weldaaden moetei ons,willen wyniet ondankbaar zyn,wek ken tot looven en danken. Den HEERl te looven is goed, Pf. XCII: 2. hof betaam den Oprechten, Pf. XXXIII: 1. Het is di grootfte Vergelding , welke Godt eisch voor zyne Weldaaden. Roept my aan, zeg Hy, in den dag der benaauwdheid: lk za *er u uithelpen, en gy zult my eeren, PI L: 15. De vrucht der lippen , die zynei naam belyden ^is een Offerhande des lofs, ei ZEEVENMAAL. die is Hem aangenaamer, dan de Offerhande van eenen Os, of eener gehoornde Varre, die de klaauwe verdeelt, Pf. LXIX: 31, 32. Vergel. Hebr. XIII: 15. Die bidt, moet weeten, waar hy om bidt: Zo moet ook hy, die Godt looft, weeten, waar over hy Hem looft. (0) Onze Dichter zegt, dat hy Godt loofde over de rechten zyner Gerechtigheid. («*) Men kan 'er door verftaan zyn Woord, dus genoemd , om dat Godt daar in heeft geopenbaard, hoeHy, behoudens het -recht zyner gerechtigheid, de Godt des Zondaar.? worden kan en wil; voorts welk het middel zy . om aan zyn heil deel té krygen; en ook, welke zyne rechtvaerdige rechten en inzettingen zyn, die ons afperken de paden des rechts , in welker midden wy wandelen moeten, zullen wy eens voor Hem in Ziön verfchynen * zonder af te wyken ter rechterhand, door bygeloof en eigenwilligen Godtsdienst; of' ter /linkerhand door losbandigheid. Maar zyn deeze rechten nu van dat belang, Oi*) dat men zich verpligt moete agteq, Godt deswegens te looven ? Wie kan 'ér aan twyifelen? Ze maaktn ons wys tot Zaligheid door het geloove; ze leeren ons, wat nuttig is om ons te doen worden menfchen Godts, volmaakt, en tot alle goed werk volmaaktelyk toegerust. Hierom zyn ze aan te merken als een onwaerdeerbaar gefchenk van Godts menfchen-liefde; kostelyker, dan duizenden van Goud en Zilver; zoeter, dan honig en honigzeem. Zou de Mensch dit wel geweeten hebben zonder Godtlyke Openbaaringe ? Immers neen! Men ziet het aan die Volken, die van dit licht ontftooken zyn. Verduisterd zynde in het verftand, verkiezen zy zich eenen weg, die hun recht dunkt in hunne oogen; maar welks laatfte zyn wegen des doods. Is het , dan Godt, die dat Goede ons heeft bekend : gemaakt, zo moet dan ook de Godts eere en zyn eigen heilzoekende Mensch zich ■ kragtig opgewekt vinden., om Hem des' wegens te 'looven en te danken. De Dich- ■ ter ftrekke ons hier toe tot een voorbeeld : van navolginge. Hy loofde "er Godt voor t (33) Zeevenmaal des daags, f» Des Daags. t Dit fluit den Nacht niet uit. Als men l wakker wordt, kan en mag men bidden, '. zo kan en moet men ook Godt looven. Des 1 nachts, zegt de Dichter , zal zyn lied by 1 my zyn-' Het gebed tot den Godt mynes lee- vens,  'ZEEVENMAAL. Pf. XLIP 9. Omtrent den middernacht zongen Paulus en Silas Gode lofzangen in de gevangenisfe , Hand. XVP 25. David prees Godt in de nachtwaaken, Pf. LXIII: 7;en in onzen Pfalm, vs. 62, zegt hy: Ter middernacht ftaa ik op , om u te looven voor de rechten uwer gerechtigheid. Maar daar de Nacht gefchikt is om te flaapen, en de Dag om te waaken., zo zal men ook des Daags met den meest opgewekten lust Godt kunnen looven. De Dichter zegt dan, dat hy Godt des Daags loofde; en wel (/s) Zeevenmaal. Dit bepaald getal is dikwils te neemen in hetonbcpaalde voor veelmaal. Zo leest men van een Zeevenmaal louteren, Pf. XII: 7. Zeevenmaal tuchtigen , Levit. XXVI: 28; Zeevenvouwdig vergelden, Pf.LXXIX:ia, Spr. VI: 31. &c. De Dichter wil dan zeggen, dat hy daaglyks, en ten eiken dage dikwils den HEERE loofde. Zo is het te verltaan als hy elders zegt: Ik zal den HEERE looven ten allen tyde: Zyn lof zal geduttriglyk in mynen mond zyn, Pf. XXXIV: 2. De bézigheeden onzes tydelyk beroeps eifchen ook hunnen tyd, en dus kan men den gantfehen dag niet doorbrengen met mets anders te doen, als bidden en danken. Maar gelyk onze-behoeftigheeden ons daaglyks, enten eiken dage dikwils roepen tot het gebed, om, volgens de Apostolifche vermaaning, te volharden in den Gebede, Rom. XII: ia ; te bidden zonder ophouden, 1 Thesf. V: 17, zo verpligten zyne weldaaden ons ook, om Hem te danken ten allen tyde, en over alle dingen, Eph. V: 20. Waren nu de Rechten van Godts gerechtigheid onzen Dichter zo heilzaam , gelyk hy, uit ondervindinge, daar van in deezen Pfalm dikwils getuigt, zo konde het niet anders zyn, of hy moest zich daar door opgewekt vinden, om den HEERE daaglyks, en ten eiken dage Zeevenmaal, dat is, dikwils, daar voor te looven. Is het nu ook onze gelukïgtinge, dat Godt die Rechten ook aan ons heeft bekend gemaakt , en wel in 't byzonder naar het meer vrye en verblydende van het Euangelie , zo mogten wy hem daar in wel navolgen , en , op dat wy daar in niet mogten vertraagen , wel veel en vuurig bidden : Laat onzen mond vervuld zyn met uwen l°f; den gantfehen dag met uwe heer lykheid, Pi LXXP8. (3) Gozihger, in zyne AI. Deel. I. Stuk. ZEEVENMAAL» 265* Fest-Licder VU. p. 54a—, merkt aan, dat de Koomschgezinden met deeze woorden willen goed maaken de inftellinge van de zogenaamde Hora Canonica, de Zeeven Getyden, of uuren, die men bepaald heeft tot het bidden en looven. Wy zullen 'er het een en ander uit dien Schryver van aanteckenen. Volgens hem getuigt Polyd. Virgilius, dat Hieronymus het allereerst de Bid-uuren hebbe ingevoerd , om dat David had gezegd: lk loove u Zeevenmaal des daags. Pelagius de II, die Ao. 577 Paus werd, gebood , dat de Priesters iederen dag de Zeeven Getyden zouden waarneemen in de Kerken, op dat, gelyk de Rechtvaerdige Zeevenmaalx\ts. daags valt, Spr. XXIV: 16, hy ook, dóór even zo' dikwils te bidden, wederom mogt opge-' richt worden. Gregorius heeft 'er den Introïtus bygevoegd uit Pf. LXX: 2. Haast u, 6 Godt! om my te verlosfen: 6 HEERE! tot myne hulpe. Sommige Ordens van Kanoniken, en Kloosterlingen houden die zo, dat zy ter Middernacht de Metten zingen , die men de donkere Metten noemt : Daarna de vroege Metten by het aanbreeken van den Dageraad: Die noemt men Laudem, het Lof-gebed. Ten derden, als de Zon opgaat, en dat wordt Prima, dc eerfte genoemd. Ten vierden, om zeeven uur, naar onzen uurwyzer, te weeten, als de Zon ten vyf uure opgaat, en dat heet Tertia, de Derde. Ten vyfden om ueegen, of tien uur, en dat heet Sexta, de zesde uur. Pen zesden om één of twee uur na den middag, en dat heet Nona, de nee-, gende uur. Ten zeevenden om vier uurna den middag , en dat heet de Fesper, het Avond-getyde. Dan voegen zy 'er ten laatften nog by het Complementum om zes uur, de Vervulling van den Dag. Of het nu gantsch niet te verwerpen is, dat men zekere uuren des daags bepaale tot bidden en looven, is het evenwel te laa1 j drï die êebede!1 eil lofzangen veelal by dc Kloosterlingen een werk van fleur en gewoonte zyn,verricht zonder eerbied en aandacht, en dus eene vermoeijende en ydele bézigheid, gepaard met groote bygeloovigheid ; want behalven andere dingen, heeft Urbanus de II, die A0. 1088 Paus werd, die Zeeven Getyden, zo als Polydorus getuigt, toegewyd aan de Maagd Maria. Wat hebben nu de L1 Room  aóó ZEEVENTIG. Roomfche Getyden gemeens met het Zeevenmaal des daagt looven van David. David was een Koning : Maar het zyn geene Koningen , maar Monniken en Nonnen, aan welken de Paus het waarneemen deezer Getyden. heeft, opgelegd. David loofde Godt; maar de Monniken en Nonnen roepen ook afgeftorvene Heiligen aan, en zingen tot lof van die : Zeggen zy het Pater Noster, Onze Vader op, zy zeggen ook Op het Ave Maria, het zyt gegroet Maria. En het een en ander doen zy by herhaalinge, 'twelk men aftelt aan den Roozenkrans. David loofde Godt met den verftande; maar in de Roomfche Kerk doet men het in 't Latyn,tn dus in eene taaie, welke de Leeke-Broeders onder de Monniken , en de. Nonnen niet verftaan. David loofde Godt uit een beginfel van dankbaarheid voor eene ontvangene weldaad , dat Godt hem Ook had bekend gemaakt de rechten zyner Gerechtigheid'..-Maar ïn de Roomfche Kerk maakt men van het waarneemen deezer Getyden een verdienftelyk werk, &c.— ZEEVENTIG. Dit getal komt in den Bybel dikwils voor. (8) Als van Perfoonen, Vader Jakob kwam met Zeeventig Zielen in Egypte, Genef..XLVI: 27, Exod. I: 5, Zeeventig Mannen uit de Oudften Israëli werden Mofes- toegevoegd , om hem dei last des Volks te helpen draagen , en.. om. hen daar toe bekwaam, te maaken. %verd vartGodts Geestop hen gelegd, Num XP: 16, 1.7, 24,25. Zeeventig Koninger met afgehouwene duimen aan handen er voeten moesten de kruimkens opleezer onder de tafebvan Adönibezek,.Richt. 1: 7 €ride-ón, had. Zeeventig Zoonen , die ui zyne heupe waren voortgekoomen, Richt VIII: 34- Insgelyks had Achab Zeeventij Zoonen x&Samaria, 2Kon. X: 1. En, be halven de twaalf Apostelen , had Jefu Zeeventig Difcipelen, Luk. X: 1. (3) Vai tyden. Zeeventig dagen beweenden di Egyptenaars- den dood van Jakob, Genei L: 3. Zeeventig, of zo -wy zeer fterk. zyn lachen tig jaaren zynde dagen onzes leevens Pf. XC: 10. Tyrus zou Zeeventig jaare; vergeeten worden, Jef. XXIII: 15. Zee ventig jaaren warén de jaaren der- gevan genisfe in Babel, Jerem. XXV: 11. XXIX 30.. Van den uitgang des-Woords, om ti éoe» wederkeeren» &c, tot og den Mes ZEEVENTIG. fias waren beftemd Zeeventig iv&ekcn ,Daiu IX: 24 , 25.. &c. Waar door evenwel te verftaan zyn Propheetifche Jaarweeken; weeken van zeeven jaaren. Q) Van andere Dingen.. Behalven de twaalf Fonteinen , waren te Elim Zeeventig Palmboomen, Exod. XV: 27. In het meeten der afdeelingen van den Tempel van EzechiêV. leest men ook van Zeeventig Ellen, Ezech. XLI: 12. &c. ZEEVENTIG. *Er zyn nog twee plaatfen, in welke, dit. getal merkwaerdig is; maar welke reeds elders verhandeld zyn.. Als de Zeeventig mannen (en) vyftig aui» zend mannen, die Godt lloeg te Beth-Semes, 1 Sam. VI: 19..Men zie D. VIL St. 2. p. 387. En het zeggen van den Heiland,, dat men Zeeventigmaal Zeevenmaal moet vergeeven, Matth. XVHI: 22. Zie D. VIII.' St. 2. p. 374 . ZEEVER QHy, te weeten, David, het: zyn) in zynen baarddflöopen, 1 Sam. XXI: 13. Dit moest aan Achis , den Koning van. Gath, tot wien David gevkigt was , om de handen van Saul te ontkoomcn,, mede. tot een bewys ftrckken,. dat hy niet wel. by zyne zinnen was., 't Gemeen gevoelen, is, dat David zich- llegts gek hebbe gebour den. In dien zin is dit geval verklaard in. des II. D. 1. St. p. 188 —-. op het einde. P. 190, teekenden wy aan ,- dat de Geleerde Ortlob heeft beweerd, om David. ,', van veinzery te ontfchuldigen,. dat hy , door groote vreeze zy gevallen in een 1 vlaag, van waare onzinnigheid. Wyfchreeven toen , niet te weeten, of zyn gevoe; len wel veeier toeftemming hadl wechge,. draagen*. Doch wy hebben federd dien : tyd gevonden, dat de Heer Lilienthal in . zyne Oordeeik, Bybelverkl. D. VI. p. 394— ; 398. hetzelfde gevoelen beweert, ofwel,. - dat hy de Vallende Ziekte hebbe gekrees gen. (&) Dereede „dat David:, in de ui1 „ terfte vreeze., niet wel zo veel magt. ;.. ,, zou gehad hebben over zyne ontftelde ".. ,, leeden,. om den zinneloozemdus mees- „ terlyk te vertoonen", gaat niet door„. , Toen David zich voornam, tot Achis te. 1 vlugten, wist hy wel ,. dat die de Koning., - was van Gath. Hy konde wel denken; - dat hy daar ras zou bekend worden ais de : geene, die Goliath, den P*eus van Gath, : gedood had ; te meer, daar hy deszelfs . &V)aerd\y% zich had# Voor Saul tot Achis vlug-  Z E E,VE R. vlugtende, zou het zo veel geweest zyn, als het vuur te ontwyken, en in het water te loopen. Zou David hier in. zo onbezonnen gehandeld'hebben? Is het niet veel meer te vermoeden, dat hy vooraf zal"overlegd hebben, hoe-zich te gedraagen, zo men hem herkennen mogt als den Overwinnaar van Goliath? Nu, hy werd herkend, vs. n. Hy werd wel zeer bevreesd, hy konde niet weeten , of zyn voorgenoomen list wel zou gelukken. Maar, die ontdekking wel voorzien , en daar tegen een overleg gemaakt hebbende , is het niet waarfchynlyk, dat zyne Onfteltenis zo groot zal geweest zyn, dat hem die een vlaag van Onzinnigheid, of de Vallende "Ziekte zou hebben kunnen veröorzaaken. (3) De andere reede gaat ook niet door. „ Dat de ergdenkende Phi„ lifiynen, die hem voor eenen gevaarly„ ken Vyand hielden , cn zich daarom „ van zyn Perfoon verzeekeren wilden, „ niet zouden gemerkt hebben, dat zyne „ Zinneloosheid flegts eene gemaakte „ was." 'Er zyn Voorbeelden, dat fommigen eenen veel langeren tyd den gek zo meesteriyk nagebootst hebben, dat de geenen , die een toeleg hadden op hun leeven , daar door misleid werden , en zy zich-zelven beveiligden. Koning Tarot/in wilde den jongen Junius doen ombrengen; doch door zich gek te veinzen, waarom men hem den bynaam gaf van Brutus, dat is de Onvernuftige, ontkwam hy het gevaar, en wist zyn rol zo meesterlyk te fpeelen , dat hy door zyne gemaakte gekheeden het vermaak was van ■geheel het Hofgezin. Zie de Algem. Hifi. D. X. p. 159 , 160. De Deenfiche gefchiedenis leevert een ander nog meer treffend voorbeeld op in Hamlet, of Amlethus, de Zoon van Horwendillus , cn Gerutha , of Geertrui, Dogter van Rurik, Koning van Denemarken. Fengo vermoordde zynen broeder Horwendillus; trouwde Gerutha, zyne Schoonzuster , en beklom den Throon. Hamlet, bedacht om zyns Vaders dood te wreeken,maar ook beducht, dat Fengo hem zou zoeken aan kant te helpen, veinsde zich gek te zyn. Fengo, met ergwaan bezet, ftelde eene en andere proeve in 't werk, om te ontdekken, of het niet maar een gemaakte gekheid ware. Hamlet zou in een Bosch een wandeling te •Z E E V E R. 2o> paerd doen; daar deed hy hem door een fchooneLigtekooi ontmoeten, om te zien, hoe Hamlet zich gedraagen zou. Doch die, den toeleg ontdekt hebbende, zettede zich ruggelings op het paard, nam , m plaatfe van den teugel, den ftaert in de hand, en ftelde zich zo zotlyk aan, dat men aan zyne zinneloosheid naauwlyks meer konde twyffelen. Nog een tweede proeve nam Fengo. Hy vertrok na Elfieneur, hy beraamde een faamenkomst tusfehen Hamlet en zyne Moeder ; buiten weeten van die beiden moest een Hoveling zich in het vertrek verbergen en het gefprek beluisteren. Ware zyne Gekheid geveinsd, Fengo dacht, dat Hamlet met zyne Moeder wel vertrouwlyk zou fpreeken. Die had de lucht 'er van gekreegen. Zo als hy in het vertrek kwam, klapte hy, naar gewoonte, in de handen, flodderwiekte met zyne armen, bootste het kraaijen van een haan na, fprong in het rond , haalde alles over hoop , en vond ten laatften den Veffpieder, hieuw hem in ftukken, kookte zyn vleesch, en wierp het den Zwynen voor. Ten laatften zondt Fengo hem met twee Hovelingen na Engeland, met een fchriftelyk verzoek aan den Koning aldaar, om hem het leeven te beneemen. Doch Hamlet ontdekte dien brief, veranderde de naamen, en 't gevolg 'er van was , dat terflond na hunne aankomst de Hovelingen werden gedood. Hy keerde weder, fpeelde van nieuws den Krankzinnigen,wondde voorbedachtelyk zyne vingers met zyn eigen zwaerd, waarom men het vast maakte in de fcheede. Hy nam zyn kans waar, ftak het Paleis in brand, liep in de kamer, daar Fengo te flaapen lag, nam deszelfs zwaerd, en lag het zvne in de plaatfe, en deed den Koning toeroepen, dat Hamlet gekoomen was , om den moord zyns Vaders te wreeken. Die fprong terflond ten.bedde uit, greep het zwaerd, doch het niet ter fcheede uit kunnende trekken, viel hy door de hand van Hamlet, die den volgenden morgen eene zo nadruklyke en verftandige aanfpraak deed aan het Volk en de Edelen, dat men hem terflond en eenpaarig voor Koning uitriep. Zie de Politifiche Hiflorie van Hubner Th, Hl. p. 738- uit Saxo Grammaticus breeder medegedeeld door Will. Coxe , in zyLl 2 ne  q6Q ZEGGE N. ZEGGEN. ne Befcbouwinge der M/tatfcbapp. en Zeedtn in Pooien, &c. D. VI. p. ia—. Hebben nu deezen zo langen tyd en zo meesterlyk den Gek kunnen fpeelen , en daar door hunne fteeds ergwaanende Vyanden misleiden ; waarom zou men David+ die in zo veele andere gevallen blyken gaf van een meer dan gemeen verftand , de bekwaamheid betwisten., van ook zo iets te hebben kunnen doen ,. geduurende zyn kort verblyf by Achis?' Op dit oogenblik valt my nog een ander voorbeeld onder het oog van Meto den Sterrekundigen,d\e, door zich Gek te veinzen, de Archonten te Athene in zo verre misleidde, dat zy hem ontfloegen van met de Krygsbenden over te fteêken na Sicilië, voor. welken, tocht hy bevreesd was, om dat hy den Üegten uitflag 'er van voorzag. Zie AUianus Var» Hift.L. XIII. C.XII. ZEGGEN. Veele Tekften, die onder deezen tytel.zouden kunnen gebragt worden, zyn elders onder andere tytels reeds verklaard: Te veèle, om hier opgenoemd te worden.. Wy zullen 'er evenwél.nog eenige laaten vólgen. ZEGGEN. Hy zeide: Het worde niet bekend , dat eene Fr ouzo op den dorschvloer gekoomen is, Ruth. III; 14b. De braave Mensch moet vooral voor twee dingen zorg draagen. Vooreerst , dat hy zich een goede Konfciëntie bewaare, Dat is noodig voor. de rust van zyn eigen.gemoed, en geeft hem vrymoedigheid. voor Godt en dc menfchen. Ten tweede , dat hy een goeden naam hebbe, op dat hy. in-ecre en agtinge moge leeven onder de menfchen. De naam,, zegt Salomo, is uitgeleezener,.dan grooten rykdom, Spr. XXII: 1. Beeter, dan goede Olie. ,. Bied, VII: r. Zo ook J. Syrach, Cap. XLI: 15, 16. Draag zorge , om een. goeden naam ■ te verkrygen : iVant dezelve zal u by-blyven , meer dan duizend 'groote fchatten gouds. Een goed leeven heeft een zeeker getal der dagen; maar. een goeden naam blyft. in eeuwigheid. Om dien ongefchonden te bewaaren, moet men zich onthouden ,. niet alleen van het kwaade ; maar ook van allen, fchyn des kwaads, 1 Thesf. V: 22.. Zo begreep het de braave Bodz, Ruth, een jonge Weduwe., had aan zyne voeten overnacht op den Dorschvloer. Hoe eerbaar zy beiden ach ook mogten. gedraagen hebben; ('tWëlk wy. tegen de lasteringen van het Ongeloof beweerd hebben over het 7, 8, en Oi vs. in des VIL D.. 1. .St. p. 432.) 't Zou evenwel niet hebben kunnen misfen ,^ of het zou by de fteeds ergdenkende , Waéreld veel opfpraak verwekt hebben , ware het rugtbaar geworden. Ten dien einde moest Ruth in- den vroegen morgen, zich van daar maaken, op dat zy van niemand mogt gezien worden; ook moest zy 'er tegen niemand van fpreeken, op dat haar Nacht-verblyf by Bodz niet mogt bekend wordem Dat moest bedekt blyven, om meer daneene reede. In-'t Algemeen, op dat hun- beider- goede naam 'er niet door gekwetst mogt worden. 'Er kwam nog eene meer byzondere reede by. 't Voorneemen van Bodz was, Ruth Uit te huwelyken, naar de wet en wyze van dien tyd, door eenen van haar overleedeir Mans naastbeftaanden ; 'r zy aan eeneu anderen, die 'er nader toe was,-dan Hy;'t zy aan zich-zelven, zo die daar toe onwillig mogt zyn, vs. 12, 13. Ware nu deeze zaak bekend geworden, zou die andere dftt zekerlyk niet-gezweegen, maai als een reede bygebragt hebben,, waarom hy Rutbniet trouwen wilde. En dan ware het gedaan geweest met haaren goeden naam,, welken zy tot nog toe. had gehad, dat zy zich allezins eerbaar had'gedraagen , en geene Jonge gezellen was nagegaan ,t zy arm, of ryk ,f vs. 10. Ook zou het Bodz, fchoon hy haar trouwde, tot eene fchandv-1 ek van onë'erly kh ei dzyngewec.st -, dat hy eene Vrouw, die by hem had geleegen, en misfehien door hem reeds bezwangerd was, aan dien anderen Losfer had willen uith-uwelykem < ZEGT onder de Heidenen: De HEERE. regeert: Öok zal de Waereld bevestigd worden ;■ zy zal niet beweegd worden: Hy zal de Volken richten in alle rechtmaatigheid, Pf. XCVI: 10. (K) Uit 1 Chron. XVI: a3—33«' blykt-, dat onze Pfalm overéénkomt met dên Lofzang , welken David had opgefteld en-overgegeevenaan Afaph, en--de andere Zangers en Speellieden, welker Hoofd die was, om opgezongen; tewordenbyhet opbrengen der VerbondsArke uit het huis van Obed-Edom na deTente, welke hy voor dezelve had doen maaken op Ziön, den berg, welken Godt verkooren had-tot de plaatfe zyner ruste, Daar.  ZEGT. Daar hu die overbrenging een. Voorbeeld was van de glorieuf'e Overvoeringe van den Met fias, de tegenbeeklige VcrbondsArke, van de Aarde na den Heemel van Godts heerlykheid, waar by Hem de beer* fcbappy, de eere en bet Koningryk zou gegeeven worden, op dat alle Volken, Natiën cn Tongen Hem eeren zouden-, zo heeft David, voorgelicht door den Geest der Propheetie, dien voorigen Lofzang op die toekóomende gebeurtenis willen toepasfen in deezen Pfalm, cn aantoonen*, hoe 's Mesfias Ryksgezanten, op zyn bevel, zouden moeten uitgaan, om de eere der heerlykheid zyner Majefteit, en zynes Koningr ryks wyd en zyd te verkondigen , en Hem zo de Heidenen te vergaderen tot zyn erfdeel, en de einden der Aarde lot zyne bezittinge. PLet eerfte. Bevel daar tue vinden wy vs. 3—..Het tweede v^.ï.ö-.^Het zy men dat aanmerke als eene herha~aling.vah 't eerfte bevel, alleen dienende, om het gewicht van dat bevel 's Mesftas Ryksgezanten te fterker- op het hart te drukken; 't zy men het aanmerke als een Bevel , 't welk zag op een tweeden uittocht in een laateren tyd. Wat nu onze woorden betreft;, (iM4) hebben wy vooreerst te letteu op het Bevel, om zich. te begeeven tot en te prediken onder de Heidenen; en dan op 't geen zy prediken moesten, 't Bevel is : Zegt onder de Heidenen. Hoe , vraagt Paulus, Rom. X: 15, zullen zy prediken, zo zy niet gezonden worden ? Zouden nu 's Mesftas Heilgezanten mogen uitgaan in geheel- de-, Waereld., en bet Euangelie prediken aan alle kreatuuren , zy mogten dat niet doen zonder uitdrtiklyken last cn zen- . dinge. Dien hst ontvangen zy hier. Hun •wordt gebooden-om te zeggen;, niet.maar ■als iets nieuws, maar 't welk.van weinig belang was, -te vertellen ;-maar met na,- druk te Prediken, hunne ftemme te ver•heJTen.met magt, gelyk het woord Zeggen meermaals van dien nadruk is , als Jef. XL: 9. LIP 2., &c. Dit moesten zy.doen onder de Heidenen. Volken, die voorheen .waren wechgellingerd geweest tot den dienst van ftommc Afgoden, en uitgefloQ- ' ten van het Burgerfchap Israëls, cn van de Verbonden der Belofte. Voorheen hadden zy, volgens-een uitdruklyk verbod, Matth. X: 5, niet mogen uitgaan op den weg. der Heidenen-, noeh ingaan in eenige , ZEG T. cl6$ Stad der Samaritaanen:. Maar de Heere Mesyta; had nu den Middenmuur dei Affcheid* fels door zynen dood verbrooken, en ook de Waereld der Heidenen met Godt verzoend.- De tyden der Onweetenhcid hadden een einde; Godt wilde, dat nu ook aan alle Heidenen zou verkondigd worden , dat zy zich van hunne ydele dingen, de Afgoden en derzelver dienst, zouden bekeeren tot Hem, den leevendigen Godt, om mede te worden Huisgenooten Godts en Medeburgers der Heiligen.. 's Mesfias Ryksgezanten krygen hier daartoe een onbepaald bevel , volgens 't welke zy mogten, en ook moesten uitgaan tot de Heidenen, na Tharfis, Pul, Lud, de Boogfchutters , na Tubal en Javan; zelfs na de verre geleegene Eilanden , die van 'des HEEREN gerugte niets gehoord, en van zyne heerlykheid niets gezien hadden : En. dat niet maar alleen, om. die te beweegen tot het geloof, op dat zy door hetzelve mogten ontvangen vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de Heiligen; maar vooral ook, omonder die zyne heerlykheid te verkondigen*, Jef. LXV1: 19. Immers , volgens onze woorden, (32.) was dit het geen zy onder de Heidenen zeggen moesten: De HEERE regeert: Ook. zal dc Waereld- bevestigd .-(V) Zouden dc Heidenen bewoo- gen worden, om Hem te geeven eere en fier kt e, de eere zynes naams, en Hem te aanbidden in de heerlykheid'des Heiligdoms, waar toe zy opgewekt waren, vs. 7,8, 9, zy moesten dan' ook weeten, dat dieeere Hem toekwam. Daarom moesten zy zeugen,: De HEERE regeert. De. HEERE is hier de Heere Mesftas, hier beftempeld met dien naam, die Godts gedenknaam is, waar mede Hy alleen de HEERE is, de Al°lerhoogfle over de gantfche Aarde, die Hem in kragt. van beteekenisfe toekomt , om dat Hy ook is waaragtig Godt,. boven- allen te pryzen tot in alle eeuwigheid; Hem hier voorbedachtelyk gegeeven , om de Heidenen, te doen begrypen , dat Hy ivaerdig was , om de eere der aanbiddinfe> in de heerlykheid des Heiligdoms te ontvangen , in tegenöverftellinge van de Hoden 'der Volken, die maar Afgoden vjaren,. vs. 5 ; aan welken zy dieeere niet langer sewyzem, maar veel-meer die, met'verigtinge , daar heenen werpen moesten voor' ie mollen en vkedermuizent (fifi,),. Van Heia Li 3. iaoes--  ,-0 Z E G T. moesten zy zeggen: Hy regeert. Zy moesten hun bekend maaken, dat Hy, fchoon Hv voor een korten tyd minder was gemaakt geweest dan de Engelen, van wegen het lyden des doods, evenwel nu van boot gekroond was met eere en heerlykheid , en verheeven tot Heerfcher over de Werken zyner handen , en dat Hy dus was een groot Koning boven alle de Goden; dat My nu daadlyk het Koninglyk Ryksbetluur geaanvaard had ; dat Hy bézig was, zyn Koningryk uit te breiden ; dat Hy zyne Kykswetten deed afkondigen ; dat Hy naar dezelve zyn Volk regeerde ; dat Hy deszelfs belangen fteeds gadelloeg, zo om hetzelve ouder zyne regeeringe alle weezenlyk heil te doen genieten, als om hetzelve tegen allen Vyandelyken aanyal te befchermen. En voorts, dat, wilden zv deelen in de voorrechten van zyn Koningryk , welke zyn gerechtigheid, vreede en blydfchap door den Heiligen Geest, en ook in zyne kragt bewaard worden tot de Zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatflentyd, zy dan ook zyne Koninglyke waerdigheid eerbiedigen, aan zyne Rykswetten in gehoorzaamheid des geloofs , zich onderwerpen, en aan zyne hoede en voorzorge zich toebetrouwen moesten. En om hen O) daar toe te eer te beweegen , moesten zy er by zeisen: Ook zal de Waereld bevestigd worden—. Hy zal de Volken richten —. Twef vrees-verwekkende bedenkingen zoudei de Heidenen kunnen weerhouden van ziel aan hem, als hunnen Koning, te onder derwerpen : Vreeze voor de gramlcna] hunner Goden , indien zy die verheten Het creduurig fchreeuwen der Afgodspaa pen was , dat Oorlogen , Pestilentiën Hongers-nood, en andere fchroomelyk Oordeelen meer, de wraakftraffender Gc den waren, om der Christenen wille. Vree ze ook voor vervolgingen, en dat hetKc mngrvk van den Mesftas daar tegen me beftand zou zyn. Deeze bedenkinge moesten uit den weg worden geruime (*0 Tegen de eerfte moesten zy zegger Ook zal de Waereld bevestigd worden; i zal niet wankelen. (A) De Waereld bete kent hier niet het groot Geheelal; ma: de bewoonde Waereld; de Aarde en de ge nen, die daar op woonen. En, om d; de Waereld, die bevestigd zou worden ZEGT. hier onderfcheiden wordt van de Volken, die Hy zou richten, moeten wy 'er door verftaan de Waereld der bekeerde Heidenen, dus zyne Kerk, zyn Koningryk, de Waereld genoemd , om dat het niet, gelyk voorheen, zou beüooten blyven binnen de enge landpaalen van Kanadn , maar zich zou uitbreiden van Zee tot Zee , van de Riviere tot aan de einden der Aar de,van den opgang der Zonne tot haaren ondergang. Die Waereld zou (B) bevestigd worden, zo dat zy niet zou- wankelen» Op Plem gebouwd, als op eenen onwankelbaaren Rorzfteen , door zyn nooit Animerend oog fteeds bewaakt, geholpen en onderfteund door de rechterhand zyner gerechtigheid, die meer is dan duizenden van Wagenen , en tien duizenden van Ruiteren , en verfterkt door zyn heil, dat meer is dan koperen muuren en voorfc-hansfen, zoudert zelfs de Poorten der Helle haar niet kunnen overweldigen. Wat'er ook gebeuren mogt: Al ware het, dat de Aarde bewoogen werd uit haare plaatfe, en de bergen verzet werden tot in bet harte der Zee, zou zyne Waereld evenwel kunnen juichen: Laat haare wateren bruizen , dat ze beroerd worden. Laat de bergen daveren door derzelver verheffinge. Godt is in 't midden van haar, zy zal niet wankelen. Godt zal ze helpen in het aanbreeken van den morgenflond, Pf. ■ XLVI: 3—6. Dit nu zo zynde, zo hadden : de Pleidenen dan ook niets te vreezen van 1 de weêrwraak hunner Goden. Die waren 1 maar Afgoden, gegootene of gefneedene ■ Beelden, by welken geen goed, noch kwaad> doen was. Maar deeze Koning was mag. ti<*er , dan die allen. Die zouden eens - vergaan van de Aarde, en van onder den , Heemel; maar Ply zou Koning zyn in eeu- 2 wigheid, en daarom zöu ook zyns Koning- - ryks geen einde zyn. 't Was 'er zo verre - van daan, dat het immer wankelen zoude, - dat het zou zyn als een Tente, die nimmer t ter neêr zou geworpen worden, welker pinti nen geene uitgerukt, en welker zeelen geene l. verfcheurd zullen worden tol in ééuwigheid, : Jef. XXXIII: ao. Een Koningryk, V welk y alle andere Koningryken zal vermaalen , :- en zelf beftaan in alle eeuwigheid, Dan. :r II: 44. Zelfs dan , wanneer de Elemenï- ten brandende zullen verfmclten, en da it Aarde , en de werken, die daar op zyn, , zullen vergaan, zal het niet wankelen, maar in  Z E G TV in grooter luister, dan ooit voorheen, en bevestigd voor de eeuwigheid , geopenbaard worden, als een nieuwe Heemel en Aards, waar in Gerechtigheid woont. (A89 Tegen de andere vreeze, de vreeze voor Vervolging, moesten 's HEEREN Ryksgezanten hen ook gerust ftellèn, met te zeggen: Hy zal de Volken richten in alle rechtmaattgheid. (A) Men verftaa door deeze Volken zulken , die woelen en woeden tegen den Gezalfden des HEEREN. LVe uitgieten, hard fpreeken , zyn Volk verbryzelen, zyn erfdeel verbryzelen, en nog daar toe fpotten en zeggen: De HEERE ziet het niet, en de Godt Jakobs merkt het niet. Zulken (B) zal Hy richten in alle recbtmaatigheid. (AA) Hy is de Pachter der Gerechtigheid, Pf. IX: 5. Daarom kan Ply niet zwygen, als db Godtlooze dien verfiindt, die rechtvaardiger is, dan hy: Maar om het kermen der Nooddruftigen, en de vcrwoestinge der Elendigen-, zou Ply, van tyd tot tyd, op ftaan!, zo om de zynen in behoudenisfe te zettenals om tegen hunne Vyanden, die ook de Zyne zyn, zyne doodiyke Wapenen zo te werk te ftellen, dat het onrecht wederkeer e op hunnen kop, en het geweld op hunnen fcheedel. (BB) En dat zou Hy doen in alle recbtmaatigheid. Hun de Wraak zo juist afmeeten naar het allezins rechtmaatigrecht van Wedervergeldinge, niet anders, dan of Hy hun het gericht had gefteld naar hst richt/hoer, ende gerechtigheid. afgepast naar het pasloep, zo dat men Hem zou moeten toejuichen: Groot en wonderlyk zyn uwe werken; waaragtig en rechtvaerdig zyn uwe wegen, en uwe oor deelen, gy Koning der Heiligen l: Openb. XV: 3. XIX: 2. Dit nu zo zynde, zo hadden de Heidenen niet langer te fchroomen, Hem ■ voor hunnen Richter, Wetgeever en Ko- ', ning: te erkennen. De Volken mogten ■ zich beraadflagen en zich te faamen vergezellen , hunne' poogingen zouden vruch- i teloos zyn.. De HEERE regeerde, en die t beeft een arm met magt , een rechterhand, ] die Hem vreezslyke dingen leert ; ma den. ; adem zyner lippen kan Hy de Godtloozen doo- • den. Zo moesten zyne Ryksgezanten Hem 1 onder de Heidenen, uitroepen als den Ko- c ning der eeren, en tc gelyk getuigen van t de beftendigheid zyne* Koningryks ,- op c dat de Heidenen daar door te eerder mog- 1 ïen bewoogen worden,, omziek aan zy_> < Z E G X. 271 netl Ryksftaf te onderwerpen, en zich te laaten aanfehryven onder zyne Onderdaanen , aangezien zyne Knegten en derzelver Kinderen , ten trots van alle aanvallen , zeeker zullen woonen , en hun Zaad bevestigd zal worden voor zyn aangezigt; want deeze HEERE zal regeeren tot in eeuwigheid. Hy, die de Koning en de Godt der zynen is, is van geftaebte totgeftachte, pf. CII: 28, 29. CXLVI: 10. Q.) 'Er is van deeze woorden iets aan te merken, 'twelk wy niet mogen, voorbygaan. De HEERE regeert, »** r*v a Ligno,van het Hout. Zo worden deeze woorden aangehaald by Auguftyn,. Arnobius, Cypriaan, Tertulliaan, en vooral Juftyn den Martelaar. En naar hunne verklaaringe zouden deeze woorden dan te kennen geeven, dat de Pleere Jefus, toen Hy onze zonden droeg op het hout, te weeten, het Kruis, ook: als Koning aan hetzelve gehangen heeft. Als Koning beloofde Hy den bekeerden Moordenaar het met Hem zyn in 'é Paradys. Door het Kruis heeft Hy over de Overheeden en Magten getriumpheerd y door het Kruis heeft Hy zich het recht op het Koningryk , en het Ryksbeftuur verworven. Daar nu zo veele Oude Kerkleeraars deeze woorden dus hebben aangehaald, kan men niet anders denken r of 'er moet een of ander. Grieksch affchrift geweest zyn, waar in deeze- woorden zo voorkwamen, en dat iemand van hun die zo geleezen en gebruikt heeft, en dat de inderen die ook op zyn gezag even zo= nebben aangehaald. 'En dat zo zynde r jo mag. men voorönderftellen,. dat deeze }f geene Affchryver de woorden van hef bout op den rand aangeteekend , en dat laderhand een ander Affchryver ze in len Tekst gevoegd hebbe. Daar deeze voorden niet gevonden Worden in eenig Hebreeuwsch affchrift ynoch in de Overzetinge der LXX Grieken, noch-in de Ara* nfche , de Ethiopifche en Syrifche Vertaaingen, noch in de Latynjcbe van Hierony. mts, zo kan men van deeze inlasfinge ;eene meer aanneemlyke reede geeven ,, Is de Zo evcngemelde.; 't Ging te verre lat Juftyn de Martelaar in zyn- reedenwist met Trypho. den Jooden verweet ,-, at zy. deeze woorden van het bout, uit aat tegen de Christenenhadden uitgeïhrabt. Jc/ftyn- bediende zich doorgaan» van;  a7i ZEG T. van .eene Griekfche Overzettinge. Niet zeer bedreeven zynde in het Hebreeuwsch, werd de.oorfpronglyke Tekst byhem niet geraadpleegd. In zyne Overzettinge zullen deeze woorden dan gevonden zyn. Is ?t waarheid , dat de Jooden die hebben uitgefchrabt, 't .zal dan geweest zyn in eene foortgelyke Griekfche Overzetting, en dan zullen zy dat gedaan hebben, om dat die in den oorfpronglyken Tekst niet te vinden waren. En dan zou men reede kunnen geeven, waarom Trypho, die anders een fterk Reedentwister \yas , 'op dat verwyt zo fiaauw. antwoordde: Of de Hoefden des Volks de Schriften •verbasterd hebben, is Gode bekend: Doch het fchynt niet gelwfyk te zyn. Eu waarlyk het is niet te gelooven, dat zy dat in den Hebreeuwfchen Tekst zouden gedaan hebben. Men weet, dat de naauwgezetheid der Jooden tot in het bygeloovige loopt.; dat zy de woorden,zelfs de letters tellen, óp dat by het affchryven geen tittel, nog jota mogt verloeren raaken. En al hadden zy het willen doen, zou het hun niet mooglyk zyn geweest, dat te doen in alle He* breeuwfche Affchriften, naardien daar van zeer veele waren in de handen der Christenen, 't Is waar, dat deeze woorden gevonden worden in een Koptisch, of Ethiopisch Pfalmboek, als ook in het Pfalterium Romanum. Maar die zyn van dat gewicht niet, dat men op derzelver gezag die woorden in den Grondtekst, als 't ware tot verbeeteringe, zou mogen invoegen. Deed men dat, men zou 'er tegen de Jooden weinig mede winnen. Zy zouden het als eene vervalfching van den Tekst verwerpen. En hielden zy het al eens voor egt, 't zou hun , die voor andere meer duidelyke Tekften hunne oogen lluiten, aan geen uitvlugt mangelen .: „ Ja de „ HEERE heeft, als Israëls groote Ko,, ning, geregeerd van het hout; van tus„ fchen de Cherubynen, boven de Ver„ honds-kiste^, die wel met goud overtoo,, gen was." Laat de Godtvrugtige Christen zeggen , dat de Heere, als Koning, heeft geregeerd aan het Kruishout; maar hy verbastere deezen Tekst niet, om daar voor een bewys te vindeu. Zander leugen wordt de Wet volbragt; en Wy^beid is eenes getrouwen monds volkoomenheid, ]. Syr. XXXIV: 8. Zie Fenton by de Eng. Godt- Z E G G E N. geleerden. Neumeijler Heil. TVocben-Arbeit F. III. p. 12.3—. en breeder Deylingü Obfervat. S. P. II. Obferv. XXI. p. m. 283—. ZEGGEN, (Dat zulks de Bevryden des HEEREN") die Hy van de hand der Wederpartyders gevryd heeft, 't Geen zy zeggen moesten., was, volgens het naastvoorgaande vs. Looft den HEERE, want Hy is goed; want zyne goedertierenheid is in der eeuwigheid, Pf. CVII: 1, 2: (X) De Perfoonen , die 'tot dit looven en danken worden opgewekt , waren Bevryden des HEEREN, die Hy —. Dus dan Menfchen, die gevallen waren in de hand, dat is, in de magt van boosüartige en geduchte Wederparty ders, en dus in gevaar, om van hun'goed, vryheid en leeven beroofd tc zullen worden : Maar die van onder derzelver magt cn overlast gelukkig waren verlost geworden, gelyk een Vogel, die, fchoon reeds vast in den ftrik, evenwel nog ontkomt uit den ftrik des Vogelvangers ; en dat op zo eene wyze , dat daar in duidelyk te bemerken was de hand des HEEREN; van dien HEERE , die den verdrukten recht doet , en de gevangenen losmaakt, Pf. CXLVP 7. En dus met recht konden omfchreeven worden , als Bevryden des HEEREN: Niet door hun zwaerd of boog, of door anderer menfchen hulp , maar door den HEERE zelv' gevryd uit de hand der Wederparty der s, en die uit dien hoofde zeggen konden : Gy had den menfche op ons hoofd doen ryden : Wy waren in het vuur en in het water gekoomen : Maar gy hebt ons uitgevoerd in eene overvloeiende ververfebinge, Pf. LXVI: 1 a, (XX) Heeft men hier te denken om eene ligchaamlyke bevryding, zo mogen de Israëliten wel het naast in aanmerkinge koomen. Door eene aanéénfchakeling van Wonderplaagen verlost van onder den druk en het geweld van Pharaö, die niet minder bedoelde dan hunnen volflaagen ondergang. En dus verlost op zo eene wyze, dat elk moest overtuigd ftaan, dat het de HEERE zelf was, die het gevryd had uit de hand van dien Wederparty der. Naderhand ook verlost uit hunne gevangenisfe in Babel, toen de HEERE het hart van Cyrus bewoog, om hen in vryheid te ftellen, hun toe te laaten na Kanadn te mogen wederkeeren , en zelfs de  ZEGGEN. de behulpzaame hand te bieden tot het herbouwen van Jeruzalem en den Tempel. En vermits dit gefchiedde op zo eene wyze, als lang te vooren voorzegd was, Jef. XLIV: 2.8, zo kan men niet twyffelen, of dit was ook een gewrocht van de hand des HEEREN. Waarom zy ook zich-zelven befchouwden als gevangenen ; maar als zulken, die de HEERE had wedergebragt, en daarom zeggen moesten : De HEERE heeft groote dingen by ons gedaan; dies zyn wy verlost, Pi'. CXXVI: 1,3. C-33) Maar men kan hier ook denken om Geestelyk Bevryden , of Genaasten, naar de •eigenaartige beteekenis van het hier voorkoomend grondwoord *7NJ, waar van af- ftamt het woord ^NÜ, Goè'l, Losfer, die onder de Hebreen zo een was, die zynen Nabeftaanden in meer dan. een geval konde losfen en vrymaaken, en die daar in een Voorbeeld was van den Heere Mesfias, die, Godts Zoon zynde, gelyk de Kinderkens des vleeschs en des bloeds is deelagtig geworden, op dat Hy dus, onze Broeder en Bloedverwant geworden zynde, bevoegd, en te gelyk ook in ftaat mogt zyn, om die geenen, die de Vader Hem gegeeven had, te naasten en vry te maaken. Men zie 't geen van den LOSSER is gezegd in des V. D. 1. St. p. 357 —. Die waren Zondaars , om der zonden wille kinderen des toorns van natuure, liggende onder den Vloek der Wet , de heerfchappy der Zonde,en het moordgeweld des Duivels, die een Vyand, een Wraakgierige,, een Menfchen - moordenaar is van den beginne aan; een onverzoenbaare Wederpartyder, die fteeds rontom gaat als een briesfende Leeuw, zoekende , wien hy zou mogen verllinden , 1 Petr. V: 8. Gelyk nu Godts Zoon in het eeuwig Vreedes-verdrag voor die. zyn hart verpand had, zeggende: Verlos hem, dat hy in 'ï verderf niet nederdaale; ik hebbe verzoeninge , of het losgeld , gevonden , Job XXXIII: 24. En , gelyk van Hem voorzegd was , dat Ply voor hun zyne Ziel tot een fchuld- offer /lellen , en in den dood uit/lonen zou, Jef. LUI: 10, ia, zo heeft Hy ook , na dat Hy de menschlyke natuur aangenoomen had, en dus onze Bloedverwant geworden was, den dood ondergaan , en daar door de zynen met Godt verzoend, en ook te niete gedaan den geeXI. Deel. 1. Stuk. Z E G G E N. 273 nen, die het geweld des doods had, dat is den Duivel, en verlost de geenen die met vreeze des doods door al hun leeven der dienstbaarheid onderworpen waren, Hebr. II: 14, 15. En dus kunnen de zulken in den grootften nadruk genoemd worden Bevryden des HEEREN, geheel onmiddelyk door Hem, die wel, als mensch, een Spruite Davids was, maarte gelyk ook de HEERE onze Gerechtigheid, gevryd uit de hand der Wederpartyder s. Verlost, volgens Hof. I: 7, niet door ren; of zwaerd, of kryg, ofpaerden en ruiteboog, maar door den HEERE bunnen Godt. Waarom ook deKerk wordt gezegd: De Heilige Israëls is uw Verlosfcr, Goël: Hy zal de Godt des gantfehen Aardbodems genoemd worden, Jef. LlV: 5. Doch hoe men het ook begrype: Eene bevryding uit de hand der Wederpartyders, 't zy eene Ligchaamlyke, 't zy eene Geestelyke, is eene zo groote weldaad , (3) dat dezelve nooit danklyk genoeg kan erkend worden. Des moesten deeze Bevryden dan ook zeggen , volgens vs. 1. Looft den HEERE, want Hy is goed; want zyne goedertierenheid is in der eeuwigheid. (KK) Godt is, om meer dan eene reede , waerdig , dubbelwaerdig, dat men Hem loove en pryze. Zyne Deugden en Volmaaktheeden zyn veele, en elk eene van die is zo onvergelykelyk groot, dat de aandachtige Befchouwer 'er van zich moet verpligt kennen, die te bewonderen, te aanbidden, en te roemen. Maar hier moet het in 't byzonder zyne Goedheid zyn, zyne Goedertierenheid, die in eeuwigheid is. Nu is het wel zo, dat de HEERE goed is aan allen ; en dat zyne barmhartigheeden zyn over alle zyne werken, Pf. CXLV: 9. Maar hier is het bepaaldelyk die Goedertierenheid, welke Hy aan deeze zyne Bevryden beweezen had, door hen te bevryden uit de band der Wederpartyders. 00 Al verftaat men 'er flegts Ligr.baamlyk Bevryden door, zo was het loutere goedheid, dat Hy hen gevryd bad, daar zy Zondaars waren; door aangeboorenen eigen bedreeven onrecht, Overtreeders van den buik aan , die niet minder dan dat aan Hem verdiend hadden; maar veel meer, dat Hy hen hunnen Wederpartyderen tot een fmaad en vertreedinge had ovcrgelaaten. Ja! daar hunne Overtreedingen zo veele waren geweest, meer Mm dao  £74 ZEGGE N. dan de haairen hunnes hoofds, en zy die zelfs nog vermenigvuldigd hadden , geduurende den tyd, dat zy nog beflooten waren in de hand der Wederpartyders, zo moesten zy erkennen, dat Hy ze nooit zou bevryd hebben, ware Hy niet oneindig goed, ware zyne Goedertierenheid niet eene eeuwige Goedertierenheid, zonder perk, en zonder einde. O) Maar nog meer zal men dit moeten erkennen, indien men 'er Geestlyk Bevryden door verftaat: Ook Zondaars, Vloekvazallen van den Satan, Erfwachters van een red- en eindeloos Verderf. Zulken, daar van te bevryden, als optetrekken uit den Afgrond; zulken te bevryden, om ze deelgenooten te doen worden van eene nimmer eindigende Gelukzaligheid ; die te bevryden ten koste van het dierbaar bloed en leeven van Godts Eenig-gebooren Zoon: ö! Hoe goed, hoe onuitfpreckbaar goed moet die HEERE zyn! Hoe groot zyne Goedertierenheid/. Ze bepaalt zich niet tot dit leeven .; ze zal zich in haar grootfte kragt doen gevoelen na dit leeven, en dat niet maar voor eenen tyd van eenige jaaren, van eenige eeuwen; maar zo lang Godt Godt zal zyn, dat is zonder einde. Het is veel gezegd, als 'er gezegd wordt: Uwe goedertierenheid is tot in de Heemelen , Pf. XXXVI: 6. Maar het is niet alles gezegd. Men moet 'er nog by doen: Ze is in der eeuwigheid. Dit moesten de Bevryden des HEEREN erkennen. Zy moesten Heggen: Looft den HEERE r want Hy is goed —. O) Hoe moest dit gefchieden V O*) Elk van hun moest dat doen voor zich-zeiven wel met den mond, want men moet Hem ook verhoogen met zyne tonge; met den mond moet men ook de gedachtenis ■der, grootheid zyner goedertierenheid overvloediglyk uitftorten : Maar 4iet hart moet 'ér, ook bykoomen. De hovende mond moet de tolk zyn van het dankend hart. 't Moet zo zyn, gelyk 'er ftaat Pf. CIIP. x, 2. Loofden HEERE myne ziele, en al wal in my is zynen heiligen naam. Loof den HEERE myne ziele, en vergeet geene zyner. weldaaden. De Gode welbehaaglyke wandel moet 'er ook op volgen. Daar door wordt Godt eerst recht verheerlykt. Die de hoegrootheid van hunne hevrydingc:„ en van Godts goedertierenheid, daar in aan. hun betoond, recht inzien, moeten ZEGGEN. niet maar looven en danken, maar ook zeggen: Ik zal wandelen voor het aangezigt des HEEREN in de landen der leevendigen, Pf. CXVI: 9. Dit was het nog niet alles. (fijt) Zy moesten zeggen: Looft den HEERE: Want Hy is goed —. Dit lluit in zich op, dat zy ook anderen daar toe opwekken moesten, en ten dien einde ook. aan die vertellen, wat groote dingen de Goedertierenheid des HEERENzzn hun ge- daan had, volgens de in deezen Pfalm zo dikwils herhaalde opwekking : Laat ze voor den HEERE zyne goedertierenheid looven, en zyne wonderwerken voor de kinderen der menfchen, vs. 8, 15, 21, 31, 35. Zo was men van ouds gewoon des HÈEREN weldaadigheid te gedenken in ,t midden zynes Tempels, Pf. XLVIII: 10. Hem de Offerhanden der dankzegginge te offeren, zynen naam aan te roepen, en Hem de geloften te betaalen in de tegenwoordigheid van al zyn Volk , Pf. CXVI: 17, 18. En zo moesten ook deeze Bevryden doen. Het moest niet maar zyn: Wy zullen den HEERE looven ten allen tyde; zyn lof zal geduuriglyk in mynen mond zyn. Maar zy moesten ook anderen opwekken, om zich daar in met hun te veréénigen , zeggende : Maakt den HEERE met ons groot,. en laat ons te faamen. zynen naam verhoogen. Wy hebben den HEERE gezocht, en Hy beeft ons geantwoord, en ons gered uit alle onze vreezen, Pf. XXXIV: 2—5. (jè) Dit alzo te doen, was pligtelyk. Pligtelyk, wilden zy niet ondankbaar zyn. Die de val-febe ydelheeden onderhouden, vergeeten, na dat zy verlost zyn, hun lieder weldaadigheid. Maar edele Zielen , die indrukken, hebben, wat al goeds en groots de HEERE aan haar gedaan heeft, en dat alles uit loutere goedertierenheid, boven en tegen eenige verdienften , neemen gaerne den beeker der Verlosfinge op , en offerenHem met eene flemme der dankzegginge, Jon. II: 8 9. Pligtelyk ook , wilden zy beantwoorden aan Godts oogmerk.. De verheerlyking van zynen naam is al dc vergeldinge, welke Godt eischt. Roept my aan, zegt Hy, in den dag dér benaauwdheid, en ik zal 'er u uithelpen; en gy zult my eeren. En wederom: Wie dank-offert, die zal my eeren. En die zynen weg wel aanfielt, dien zal ik Godts heil doen zien, PfL: 17, 23.. Pligtelyk,. dat ook te doen im  ZEG. het openbaar, anderen daar in voor te gaan, en daar toe op te wekken, op dat zyn lof zy in de Gemeente zyner Gunstgenooten, en dus te faamen met éénftemmende toonen en tongen hem toe te juichen de eere zynes naams. ZEG my aan (Gy) dien myne Ziele lief heeft, waar gy weidt, waar gy (de kudde) leegert in den middag: Want, waarom zoude ik zyn als eene , die zich bedekt by de kudde uwer Metgezellen, Hoogl. I:7.(N) Wie is hier de Perfoon, die fpreekt; en Wie de Perfoon, die aangefiprooken wordt? (itt<) Die {preekt, is de Bruid. Volgens 't geen over andere verfen van dit Hoofdftuk reeds aangemerkt is, de Kerk des Nieuwen Testaments; de eerfte, oorfpronglyk uit de Jooden: En voor het naast de Jeruzalemfcbe, die als de Moederkerk is geweest : De Bruid, en wegens de Maagfehap ook de Zuster van den Mesfias. (33) Die is het ook, dien zy hier aanfpreekt als den feenen , die haare Ziele lief had. Zyue defde t'haarwaards was groot. Hy had ze haar niet maar betuigd ; maar Hy had ze haar verzeegeld met zyn dierbaar bloed en leeven; Hy had zyne liefde uitgeftort in haar harte door den Heiligen Geest. Door de uitlaatingen zyner liefde deed Hy haar gevoelen , dat die haar uitneemender was, dan Wyn , vs. a. Liefde nu is Liefdes Wetfteen. Cos amoris amor. Haare liefde t'Hemwaards was ook groot en teeder. Zy had Hem lief, niet maar met den woorde, en de tonge; maar met 'er daad en waarheid. Hy was haar alles in en boven alles Nevens Hem lustte haar niets in den Heemel, of op Aarde. Haar Ziel had Hem lief. Zy was, gelyk ze elders zegt, Cap. V: 8, krank van liefde. De vlammen 'er van waren, als vlammen des HEEREN; de kooien, als vuurige kooien. Door geene wateren van verdrukkinge waren die te blusfen. Door geen aaugebooden fchatten, hoe groot die weezen mogten , zou zy zich hebben laaten aftrekken. Met zo eene betuiginge van innig-teedere liefde fpreekt zy Hem aan, om Hem te gereeder te doen bewilligen in haar te doen (3) Verzoek, 't Welk zy eerst voorftelt, en daar na met eene gepaste Beweegreede aandringt. (Ntf) Haar Verzoek is : Hy wilde haar aanzeggen, waar Hy weidde, en de kudde leegerde op den ZEG. a?S Middag. («) Meermaals komt de Heere Mesfias voor onder de teekening van eenen Herder, en de Geloovigen onder die van zyne Schaapen, Jef. XL: iï, Ezech. XXXIV: 2.3, Mich. V: 3. VIP 14, Joh. X: 11, 14. Onder die zelfde teekening ftelt de Bruid - Kerk zich Hem hier ook voor; want ze fpreekt van zyn weiden, en van het leegeren zyner kudde op den middag. (»*) Hy weidt de zynen, wanneer Hy ze , onder zyn opzigt, van het noodig zielenvoedfel voorziet: Uitwendig, door de verkondiging van zyn woord, 't welk een Geestelyke Zielenfpyze is voor Kinderkens en Zuigelingen, en ook voor de meer volmaakten; en door dc toedieninge der Heilige Sakramenten, die den Geloovigen Ontvanger ftrekken tot verfterking in het geloove , en de hoope des eeuwigen leevens; en inwendig door Genade, waar door het hart wordt gefterkt, meer dan door fpyze, niet anders , dan of de Ziele met fimeer en vettigheid werd verzadigd. Van dit weiden, zingt de Kerk, Pf. XXIII: 1, o-, 3. De HEERE is myn Herder. My zal niets ontbreeken. Hy doet my neder liggen in grazige weiden; Hy voert mj zagtkens aan zeer fiille wateren. Hy verkwikt myne ziele. (W) Maar wat wil het nu, dat Hy zyne Kudde doet leegeren op den middag. (A) Men weet, dat de hitte op het midden van den dag, wanneer de Zon op haar hoogfte is, het allerzwaarst is; byna onverdraaglyk in de warme Landen van het Oosten: Waarom de Herders gewoon zyn , hunne kudden op dien tyd, te dry ven na, en te doen nederliggen onder lommerryk geboomte ; of wel in Bergholen en Spelonken. Tavernier, aangehaald by Lu ft in zyne Byb. Opbeld.p.in, fpreekt van eene ongemeen groote Spelonk tusfehen Aleppo en Bir, in welke de Herders van dien oord, die op de Arabifche wyze leeven, zich dikwils begeeven. (B) Ligtelyk ziet men, dat daar op hier de toefpeelinge is. (AA) De Middag is hier dan een Zinnebeeld van Vervolginge. Dat blykt duidelyk genoeg uit het naastvoorige 6. vs. daar de Bruid-Kerke zegt: Ziet my niet aan , dat ik zwart dg tig ben, »m dat de Zon my heeft befcheenen: De Kinderen myner Moeder waren tegen my ontftooken. Zo leest men ook van eene hitte, naamelyk van verdrukkinge, Matth. XIII: Mm a 4,  a7ö Z E G. 6, si. i Petr. IV: ia. En van het fteekèn der Zonne des daags, waar tegen de HEERE den zynen is tot een fchaduwe aan hunne rechterhand, Pf. CXXi: 5 , 6. (BB) Het doen leegeren zyner Kudde op den middag, zal dan moeten aanduiden, dat de Heere Mesfias op den middag, ten tyde van bloedige vervolgingen, den zynen een Land, of plaatfe van Veiligheid doet vinden , daar zy rust en verkvvikkinge genieten, niet anders, dan of Hy ze verftooken had in zyne hut te , ten dage des kwaads, PI. •XXVII: 5. Nog nader komt hier te pas de troostryke Belofte: Zy zullen op de wegen weiden, en op alle hooge plaatfen zal hunne weide weezen. Zy zullen niet hongeren noch dorften, en de hitte en de zon zal ze niet fieeken: Want hun Qntfermer zal ze leiden —. He HEERE heeft zyn Folk verlost, en Hy zal zich over zyne elendigen ontfermen, Jef. XLIX: 9—13. Hoe veel nu de BruidKerk te lyden 1 ai van de Kinderen haarer Moeder , de Jooden , zy vooröndcrftelde •evenwel, dat 'er nog ergens eene plaats was van meerder rust en veiligheid, als waar zy zich tegenwoordig bevond. (£) Dit te mogen weeten, is haar Verzoek: Zeg my aan , -waar gy • Hoe zeer men zyne ziele moete bezitten in zyne lydsaamheid, dat neemt niet wech,dat men, evenwel met onderwerpinge aan Godts wille, niet zou mogen wenfchen na verademing in en verlosling uit verdrukkingen en wederwaerdigheeden. Het is dan niet vreemd, dat de Bruid-Kerke, des fpots der Weeldrigen, der veragtinge der Hovaerdigen veel te zat geworden zynde, ook haaren Zielen-Vriend zo beweeglyk aanfmeekte, Hy wilde haar toch aanzeggen, 't zy door onderricht van zyne Knegten, het zy door aandryvinge van zynen Geest, waar ter plaatfe Hy thans weidde, en zyne Kudde leegerde, opdatzy zich te nader tot . Hem voegen mogt, en ook inededeelen in die rust en verkwikkinge , welke Hy den zynen elders gaf te genieten. Daar nu de HEERE gewoon is lief te hebben de geenen, die Hem liefhebben, zo kon zy niet twyffelen, of Hy., dien haare Ziele zo teederlyk liefhad, zou deeze gunst ook aan haar wel willen bewyzen : (33) Doch, ten ycrtooge van haaren ernst in het verzoeken , en om Hem' te eerder tot dit gunstbewys te beweegen > zo voegt zy ZEG. 'er deeze reede van aandrang by: Want, waarom zou ik zyn als eene, die zich bedekt by de kudden uwer Metgezellen? (*) Befchouwen wy deeze woorden op zich-zelven , («*) zo zal de eerfte Vraag zyn: Wie te verftaan zyn door zyne Metgezellen, en derzelver Kudden. (A) Uit het geene ik over het 8. vs. hebbe gefchreeven onder den tytel van VOETSTAPPEN, in het IX. D. p. 545, zal men kunnen zien, dat ik 'er toen door verftaan hebbe de Apostelen des HEEREN; die dus konden genoemd worden , als de Mannen zynes raads en zyner waerdigheid, die Hem , geduurende zyne verkeeringe op Aarde hadden vergezeld op alle zyne gangen en wegen, en die ook nu, door-de onmiddelyke leidinge van zynen Geest, naamver met Hem vergezéld waren, dan alle anderen. Maar nu de zaak wat nade'r inziende, meene ik die gedachte te moeten laaten vaaren. Deeze Metgezellen hadden kudden, onderfcheiden van de kudde van den Mesftas. En die Metgezellen en derzelver kudden waren van dien aart , dat de Bruid-Kerk 'er niet, dan met fchaamte en verleegenheid, by verkeeren. konde, en daarom wenschte, zich van die te mogen verwyderen. (B) Men denke dan liever, om de tegen haar zo zeer verbitterde Kinderen haarer Moeder , de Jooden : Of nog nader, om derzelver Hoofden, de Overpricsters, Wet-en Schriftgeleerden, die, voor zo verre de Mesftas hier voorkomt onder de teekening van eenen Herder, als zyne Metgezellen konden aangemerkt worden, naardien hun, ftaande de tydbedeelinge des Ouden Testaments, het herderlyk hoeden en voeden van Godts Volk was toebetrouwd geweest, gelyk zy ook nu nog wilden aangezien zyn als Leidslieden der Blinden, Onderrichters der Onwyzen,en Leermeesters der Onweetenden. Die daarom ook omfchreeven worden , als Herders;mzar zulke, die zich-zelven weidden, en niet de Schaapen ; die het vette der kudde aten — en over dezelve heerschlen met jlrengheid, en hardigheid, Ezech. XXXIV: a, 3, 4. Als dwaaze en nietige Herders, die ■ e.en walge aan Hem hadden, en over welken ook zyne Ziele was verdrietig geworden, 'en die Hy daarom ook eerlang, als in ééne. maand, zou affnyden, Zach. XI: 8. En dus gullen derzelver Kudden geene andere zyn?  ZEG. ZEG,ZEGGE T. a.77 zyn, dan het Joodfche Volk, 't welk hen nof als Herders aanmerkte , eerbiedigde en'gehoorzaamde; Kudden in 't meervouwd genoemd, van wegen deszelfs groot getal , of van wegens deszelfs onderfcheidene Sekten, &c. (fifi) De tweede Vraag zal zyn: Wat het in de Bruid - Kerke zy , by die bedekt te zyn. (A) Het Grondwoord nülf komt misfchien eene enkele reize voor in de beteekënisfe van ergens na toe aftewyken; maar de meest gewoone beteekenis is, zich ergens mede bedekken, overdekken als met een kleed. (B) Nu was men gewoon zyn aangezigt te bedekken tot een teeken van droefheid en befchaamdheid. Zo leest men van de Voortrefelyken van Jeruzalem, die, in eenen tyd van grooteidroogte', alomme water zochten zonder het te kunnen vinden: Zy zyn befchaamd, zy worden fichaamrood, en bedekken hun hoofd, Jer. XIV: 3. Zo bidt de Mesfias van zyne Vyanden : Laat myne tegen/landers met fchaamte bekleed worden : En dat zy met hunne befchaamdheid zich bedekken , als met eenen mantel, Pf. CIX: 2.9. De Kerke wil hier mede dan te kennen geeven, dat, moest zy langer blyven by en onder die Metgezellen, en derzelver Kudden, het niet anders zou kunnen zyn dan in bitteren druk, en met befchaamdheid, van die op 'tgrievendfte te worden befchimpt, veragt en gefcholdenals een ontuchtige Hoer. Vrouwlieden van dien ftempel plaatften zich aan den weg, en bedekten zich het aangezigt met eenfluijer, Genef. XXXVIII: 14, 15. Ja! als eene, die des doods waerdig. was, die niets beter had verdiend, dan ten bloede toe vervolgd te worden ; want zo was men gewoon, althansby de Oude Perfien, zulken het aangezigt te bedekken , die des doods fchuldig verklaard waren, zo als kennelyk is uit het voorbeeld van Haman, Eft-h. VII: 8. f» Als nu de Bruid-Kerk vraagt: Waarom zou ik zyn — ? Zo ziet elk, dat zy daar mede haar Verzoek wil aandringen, als hadde zy willen zeggen: „ Zal het u , U, die myne Ziele zo lief ,, heeft, van het harte kunnen, dat myne Vyanden, die ook de uwe zyn , my, „ en in my ook U , nog langer hoonen }, en haaten; tot een klapwoord en een „ voetwischmaaken? Wat gewin zal het n zyn, dat ik my nog langer zal moeten bedekken, als in 't zwart gaan onder „ de geenen, die uitgieten, die hardfipree„ ken, en my agter nafchreeuwen: Waar „ is uw Godt? 't Welk keer op keer als ,, eene Doodfleek is in myne beenderen ! „ Waar zyn uw yver, en uwe mogendhee ■ „ den? Het gerommel uwes ingewands, en „ uwe barmhartigheeden ? Ontwaak , ftaa „ op ter myner hulpe, en verlos my van dat ,, ongoedertieren Volk. Ei ! zeg my aan, „ waar gy weidt, op dat ik my derwaards ,, begeeve, en ook een weinig ruste ge„ nieten moge, na zo veel leeds en ly„ dens doorgeftaan te hebben, en dat al,, les, om dat ik U lief hebbe, uwen naam „ niet 'wil vcrlochenen , noch trouwloos „ handelen tegen myn Trouw-Verbond „ met U." Wy mogen dit verzoek wel toepasfen in den mond dier Gemeente, welke, niet tegenftaande de groote Vervolginge , na het wreedaartig ombrengen van Stephanus, te Jeruzalem gebleeven was, en ook, om gewichtige reedenen, nog eenigen tyd blyven moest, inmiddels anderen de wyk genoomen hadden na Judei en S'amaria, Hand. VIII: 1. Die ook daar ruste en byzonderen zeegen genooten ten blyke , dat de Pleere in 't midden van hun was; want zo leezen wy Hand. IX: 31. De Gemeenten dan door geheel Juded, Galiled, en Samaria hadden ruste en wierden geftigt : En, wandelende in de vreeze des Heeren, en in de vertroostinge van den Heiligen Geest, wierden zy vermenigvuldigd. ZEGGET den Rechtvaerdigen , dat het (hem) wel zal gaan: Dat zy dé vrucht hunner werken zullen eeten, 'Wee den Godtloozen, het zal (hem) kwalyk gaan: Want de vergddinge zyner handen zal gefichieden» Jef.. III: iq, 11. De oogen des HEEREN 'zyn aan alle pldatfien, Schouwende de goeden en de kwaaden. Hy let op hun doen en laaten, en fchryft het, als 't ware, op fn zyn register, om een iegelyk daar naar te vergelden, 't Schynt wel .eens voor eenen tyd, dat den Rechtvaerdigen eenerlei wedervaart met den Godtloozen .•'dVlaar 'er zal een tyd koomen, waar in Godt zal doen blyken , hoe groot een onderfcheid 'er zy tusfichen den Rechtvaerdigen en den Godtloozen r tusfichen dien, die Godt dient ? en Hem niet dient. Wanneer Hy dat zal doen, moet de tyd openbaaren; maar dat. Hy dat zal doen, is zo zeeker als. het Mm 3/ zea~  a73 Z E G G È T. zeeker is, dat Hy de Rechtvaerdigen lief heeft, en, integendeel, de Werkers der Ongerechtigheid haat. Dit weeten Godts Knegten: Zyne Gezanten zynde, brengt bun last mede, dit den menfchen voor te houden; den Rechtvaerdigen , tot opwekkinge , én den Godtloozen tot waarfchouwinge. Zulk eenen last ontvangen zy in onze woorden. (K) Tot tweederlei foort van menfchen moesten zy fpreeken. Tot Rechtvaerdigen en tot Godlloezen. (W) Men neeme het woord Rechtvaerdigen niet in den volftrektlten zin van geheel anberispelyk Rechtvaerdigen. Behalven dien Rechtvaerdigen Godtsknegt , die te gelyk ook de HEERE onze Gerechtigheid is, die nimmer onrecht deed, en op wiens lippen nooit bedrog gevonden werd , is 'er geen mensch op aarde, die fteeds goed doet, en nimmer zondigt. Wie zyn dan Rechtvaerdigen? Wel zulken , die , om 's Mesfiai Borg-gerechtigheids wille, hun van Godi uit genade toegereekend, en by hen dooi het geloof aangenoomen , en zich eiger gemaakt', zyn gerechtvaerdigd geworder van hunne zwaare Zonden - fchuld , er daar uit ryzende verpligtinge tot ftraffe, en te gelyk zyn herfteld geworden in he recht ten eeuwigen leeven. Maar dit daar - cn - boven ook door den Geest de HEEREN herfchaapen zyn in waare Ge rechtigheid en heiligheid, en bewerkt wor den tot hét voortbrengen van vruchten dc gerechtigheid. Welken zulks , gelyk da van den Rechtvaerdigen gezegd wordt tot blydfchap is, en die zich daarom beyve ren, om meer en meer Rechtvaerdig te zy voor Godt , en, in vergelykinge van ar dere menfchen , anberispelyk te wandele in alle de geboden en rechten des Heeren, e die daar in dan ook overtreffelyker zyn dan hunne Naasten —. Die de rechtvaerdig heid doet, is rechtvaerdig , en is uit Got gebooren, i Joh. III: 7. en II: 29. Aan de Rechtvaerdigen (33) is tegenovergeftel de Godtlooze. y&~\ een woord, 't well naar de aanmerking van-eenige Taalkui digen, in zich opiluit de beteekenis vf beroeren en onrustig zyn , waar mede df zeer wel overéénkomt de teekening vï Jefaia, Cap. LVI1: 20, 21. De Godtlo zen zyn als eene voortgedreevene Zee , a aiet rusten kan , welker wateren ftyk < Z E G G E T. modder opwerpen. De Godtloozen hebben geenen Vreede. Hoe onrustig is de Godtlooze in zich-zelven, gins en herwaards gedreeven door ongebreidelde , en dikwils tegenftrydige hartstochten, door welke in te willigen, hy zich veelal onrust en moeite berokkent van buiten; en van binnen zyn eigen geweeten bezwaart, 't welk, ontwaakt zynde, zyne ziel met veele fmerten doorlleekt. Hoe onrustig en fteeds in de weer omtrent anderen! Dan, om 'er te verleiden, dat zy met hun loopen tot het uitgieten van dezelfde ongerechtigheeden; dan om geenen te bedriegen , te beliegen, te bedroeven, in hunne bedoelingen te dwarsboomen , m hunne bezittingen te benadeelen, ofwel geheel en al den ondergang te beftooken. Hoe onrustig jegens Godt! Hunne tongen en handelingen zyn tegen den HEERE, om de oogen zyner heerlykheid te verbitteren , Jef. lil: 8.' Dat heet, Hem arbeid te maaken met zyne zonden, en te vermoeijen met zyne ongerechtigheeden, Cap. XL1II: 24. Menfchen, welker gedachten ydelheid; welker raadflagen verderf, en welker handelingen, niet dan te dikwils, werktui: gen zyn van geweld: Dus hoogst fchadelyk : voor zich-zelven, voor de Maatfchappy, i en voor den Godtsdienst. Trouwens, wat . anders, dan kwaad, is te verwachten van . zulken, die blyde zyn, als zy kwaad doen, • en zich verheugen in de verkeerdheeden des t kwaaden; die niet flaapen, zo zy geen kwaad gedaan hebben, en welker flaap wordt wechgenoomen, zo zy niet iemand hebben doen ftruike, len, Spr. 11: 14. IV: 16. Wy hebben hier . dan een tweederlei foort van Menfchen , „ in geaartheid en bedryf ruim zo veel vera fchillende, als Licht, en Duisternis. (3) Daar nu Godts Knegten gezonden worden om te prediken ; niet in den Heemel, ll maar op Aarde, daar men dit tweederlei n foort van menfchen aantreft, zo moeten Ü zy ook, van Godts wegen, tot die fpreeken; hun iets aanzeggen, met die zekerheid en vrymoedigheid, zo als Gezanten 1- van den Godt des Heemels betaamt, iets n verkondigen. (>4iO Maar moet het tot n beiden hetzelfde zyn ? Dat zy verre !*Daar n deeze Menfchen by Godt in zo een onder?- fcheidend oogpunt worden befchouwd; ie en wel zo, dat zyne oogen zyn op de Rechtn vaerdigen, en zyn aangezigt, in tegendeel, is  ZEGGET. is tegen de geenen, die kwaad doen, Pf. XXXIV: 16, 17. Zo moeten zy ook o«derfcbeid maaken, Jud. vs. sa. Voor geenen moest hunne taal zyn, als die van een' Barnabas, een Zeon der vertroostinge; voor deezen, als van een' Baanerges, een Zoon des donders. («) Tot den Recbtvaerdigen moesten zy zeggen, dat bet hem zou wel gaan : Dat zy zullen eeten de vrucht hunner werken. (*<*) In het oorfpronglyke ftaat maar eenvouwdig 3ÜE3 , wel, goed. Dat is wat afgebrooken: (A) Sommigen hebben dat aangevuld. Zegget hem, dat by goed is. De Waereld mag u befpotten, gy meugt als een verdgte fakkel zyn naar de meeninge der geener, die gerust zyn : Gy zyt evenwel goeden aangenaam by Godt, gereckend onder zyne Heiligen op Aarde, die heerlyken, in welken al zyn lust is. (ff) Meer behaagt my de aanvullinge der Onzen : Het zal hem wel gaan.- Wat 'er ook gebeuren moge, hy zal het goed hebben. Dit komt het best overéén met de Reede,waar mede dit gezegde wordt gebillykt: Want zy zullen eeten de vrucht hunner werken. (AA) De fpreekwyze is ontleend van den Landman. Hy ploegt, hy fpit en zweet op zynen Akker, hy zaait en plant op hoope, verwachtende de kostelyke vrucht des Lands. De Oogsttyd komt, hy zaamelt zyne vruchten in, hy verblydt zich over en eet van den arbeid zyner handen. (BB) Pasfen wy dit nu toe op de Rechtvaerdigen ; (a) Zo zal de eerfte vraag zyn, wat men te verftaan hebbe door hunne werken, en derzelver vrucht, (aa) Hunne werken zyn die goede werken,, van welken de Heiland fpreekt, Matth, V: ió. Hunnebedry ven, ingericht naar Godts Wet, met een zuiver oogmerk , en voortkoomende uit een harte, dat gereinigd is door het gelooye , zich ontdekkende in een Gödizaligwandelen voor Godt; maatig en eerbaar leeven by zich-zelven, en een rechtvaerdig: en liefderyk handelen met den Naasten. Deeze Bedryven worden genoemd(a) Werken: Want,hoe zeer zy,. naar den inwendigen mensch,. een vermaak hebben» in Godts Wet , het kost hun evenwel arbeid en moeite » van wegens menigerlei tegenftand van buiten door een booze Waereld,; en. van binnen , door het begeeren en- ftryden van het Vleesch tegem den Geest. (b) Hunne wecken.. Wel ge- ZEGGET. 273 wrochten van Godts Genade - kragt, die in hun het geestelyk leeven eenmaal heeft verwekt, en fteeds onderhoudt; maar evenwel door hen uitgevoerd, 't Is wel zo, naar de leere van Paulus, dat het Godt zy, die in ons werkt het willen en het werken; maar het volbrengen 'er van is de werkzaamheid der Rechtvaerdigen ; zonder dat zou de Apostel ter zelfde plaatfe niet hebben kunnen vermaanen : Werkt uwes zelfs Zaligheid met vreezen en beeven , Philipp. II: 12, 13. Zyn nu deeze hunne werken goed en aangenaam voor Godt; (bb) Zo kan het niet anders zyn, of de vrucht 'er van moet ook goed en heilzaam zyn. Men verftaa 'er door alle die Zeegeningen , waar mede Godt die werken kroont: Niet naar fchuld en verdienften;. maar naar den rykdom zyner genade, en ten blyke, dat Hy een welbehaagen heeft aan hunne werken. Welke vrucht Hy hun geeft te genieten: (ad) Dikwils, hoewel niet altoos , door tydelyke Zeegeningen. 't Zy door hen uit oogcnfchynlyke doodsgevaaren te redden, gelyk Loth,die bewaard bleef voor den vuurbrand van Sodom, 2 Petr. II: 7—9; en Barucb, welken Hy zyne ziele tot een buit gaf, Jerem, XLV: 5. 't Zy door hen te verryken, en tot een aanzienlyken ftand te verheffen, zo als gezien is in Abraham, Job, Jofeph; David en meer anderen. Welgelukzalig ip de Man, die den HEERE vreest, en groeten lust beeft in zyne geboden. In zyn-huiszal haave en rykdom weezen. Zyn hoorn* zal verhoogd worden in eere,. Pf. CXII: 1, 3, 9. Dan , dikwils ziet men , dat de tegenfpoeden der rechtvaerdigen veele: zyn,. dac zy meer in de moeite en het verdriet zyn, dan andere menfchen. (bb) Evenwel , ten aanzien van het. Geestelyke ,• is: hunne vrucht gewis en zeeker. (a) In dim leeven , door vermenigvuldigde Genade , die hun het geweeten bevreedigt, en het hart vervult met de vreugde van; Godts heil, waar door Hy hen geeft te ondervinden , dat Ply den reinen van harten goed' is, en dat het'hun goed is, naby Godt te zyn* (b) Vooral na dit leeven, door een zalig aandeel in dat groot goed, dat'de HEER& beeft wechgelegd voor de geenen v die Hem' vreezen. De vrucht des Rechtvaerdigen «' een boom des leevens r. Spr. XI: 30. Een Boom, wel geplant, wela groeijende, &m ee>  aS» ZEGGET. eenige eerftelingen voortbrengende op Aarde ; maar wiens vruchten eerst recht rvp zullen zyn en geplukt worden m den volzaligen Heemel. (b) Als 'er nu gezegd wordt, dat zy die vrucht zullen eeten, zo zal het te kennen geeven, dat, fchoon de hoop van den Landman wel eens verydeld wordt, de hoope evenwel van den Rechtvaerdigen hem niet zal befchaamen. Ze ma* eens voor eenen tyd worden uitgeftefd; niaar des niet te min, is het zeker , dat hy zyne vrucht eens eeten, dat dat goede hem eens zal gegeeven worden te geni nen. Het licht is voor den Rechtvaer%aen gezaaid, en vrolykheid voor de Opréchten van harten, Pf. XC VII: 11. Schoon een wyl tyds verborgen, gelyk het graan onder zyne kluiten,Godt zal het evenwel doen uitfpruiten. Diet« den Geest zaaijen, zullen ook uit den Geest het eeuwig leeven maaijen , Gal. VI: 8. Die Hem verlaaten zullen eens hongeren, dorften, en fchreeuwen van wtedom des harten: Maar zyne Knegten zullen eeten , drinken en juichen van goeder harte, Jef. LXV: 13 , U- Pb °u zo zvnde, zo konde dan dit ook (#3) ter bevestiginge dienen (blykens het reedegeevend woordeken want) van het zo fven gezegde, dat het den Rechtvaerdigen •wel zou gaan. Want waar kan men liet zo wel, waar beter hebben, dan m der, dienst van Godt. Hy is een Zon en Schild Hy zal genade en eere geeven : Hy zal hei soede niet onthouden den geenen, dte m op rechtheid wandelen, Pf. LXXX1V: ia. H doet zyne Liefhebbers beërven dat beftendig is Spr. VIII: 21. Op het hooren van zc ee'ne verkondiginge mogten de Rechtvaer di^en wel uitroepen: Hoe lieflyk zyn op d, bergen de voeten der geener , die het goed boodfehappen die den vreede en het heil doe, hooren. Maar O) nu zouden zy van too: cn taaie moeten veranderen ; dingen vei kondigen, van welken het gerugtctever liaan den Godtloozen, zo zy het recht ir dachten, louter verfchrikkinge zou moete zyn. Qva dien moesten zy een wee un roepen , en hem aanzeggen, dat het hei kwalyk zou gaan; want de vergeldingez* tier handen zou hem gefchieden. (««O We Dit ééne woord is reeds een fchrikbaaren woord, al kwam 'er niets meer by. 13 wyze van bedreig uitgefprooken , Hu bet allerlei naare en zwaare rampen 1 ZEGGET. zich op. Hoe vervaarlyk klinkt het: Wee! den zondigen Volke; den Volke van zwaare Ongerechtigheid, Jef. I: 4. Wee den geenen, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hunne leegers, en het doen in t licht van den morgenjlond! Mich. II: 1. Soortgelyke menfenen zyn het, over welken het Wee wordt uitgeroepen. En waarom'? (ftS) Het zal hun kwalyk gaan: Want de vergeldinge —. (A) Dat is wederom zo afgebroken JH, kwaad, of kwalyk, door de Onzen dus aangevuld://^ zal hem kwalyk gaan. Zyne Ongerechtigheden zullen hem vangen , met de banden zynef zonden zal hy vast gehouden worden. In de grootheid zyner dwaasheid zal hy verdwaalen , Spr. V: aa, 23. (B) Want de vergeldinge zvner handen zal hem gefchieden. (AA) De fpreekwyze is ontleend van Menfchen , die om loon werken. Naar het werk is, is ook de loon. Merken wy nu aan, wie het zyn , van welken hier gefprooken wordt, zo zal men haast kunnen opmaaken, hoedanig hunne handen, of met aanvul 1 in ge de werken hunner handen zyn, en hoedanig de vergeldinge zal zyn, die hun gefchieden zal. (a) 't Zyn Godtloozen, werkers der ongerechtigheid; hunner handen werken zyn alle de booze Overleggingen, die zyberaadllaagd hebben, de harde woorden , die zy gefprooken , en de Godtlooze werken, die zy gedaan hebben, tegen Godt en menfchen. Met recht aan te merken ' als werken hunner eigene kanden : Niet van elders in hun gewerkt; maar uitvin: dingen en gewrochten van hunne eigene 1 geheel booze en verdorvene natuur. Daar ; wy nu van Paulus geleerd hebben, dat ', de vrucht der zonde fchaamte, en haare be\ zoldinge de dood is, zo is het van zelve 1 klaar, dat wy door deeze vergeldinge, el- - ders genoemd de vrucht hunnes wegs, Spr. - p 31, hebben te verftaan aüe die ftraf- - fen , zo tydelyke , als eeuwige , die de n Godtlooze, door het misbruiken van - Godts goedheid, het veragten zyner langui moedigheid, en het tergen zyner recht- vaerdigheïd , verdiend heeft, en even daarom eene vergelding genoemd, om dat d Godt hem ftraft, niet naar willekeur , cn y met een wreede overmaate; maar zo juist t naar 't geene hy verdiend heeft, als of n Godt het hem had afgepast naar het paslood, en  ZEGGET. en ingericht naar het richtfnoer. De Almagtige verkeert het recht niet. Naar het werk des menfchen vergeldt Hy hem; naar eens ieders weg , doel Hy het hem vinden , Job XXXiV: 10, ii, ii. 00 Als 'er nu gezegd wordt, dat deeze Vergeldinge hem zal gefchieden, 't geeft te kennen, dat hy die zekerlyk heeft te verwachten, (aa) Dikwils nog wel hier op Aarde. In zyn binnenfte dqt>r de Wroegingen van het ontwaakt Geweeten, die wel eens zo praamen kunnen, dat hy den dood wel zou ver. kiezen voor het leeven, en de verworginge voor zyne beenderen; of door andere ltraffingen zyner hand. Adonibezek om zyne Wreedheid , Zimri en Kosbi om hunne Ontucht, Abzalom om zyne Wederfpannigheid , Jodb om zyne verraaderlyke Moordzugt, Nebukadnezar en Herodes om hunnen Hoogmoed en Gewelddryvery, en anderen meer zigtbaarlyk geftraft, ftrekken hier van tot Voorbeelden. Maar, fchoon dikwils, 't gefchiedt evenwel niet altoos. Men ziet al veel , dat zy voorfpoed hebben in de Waereld, hunne da- fen ftyten in het goede, en geene banden heben tot aan hunnen dood, (bb) Hunne Vergeldinge is evenwel zeker. Ze wacht op hen in de eeuwigheid. Het oordeel fluimen niet; de poel, die van vuur en fulpher brandt, waar in hun deel befchciden is, is reeds bereid. Al is het, dat de Zondaar honderdmaal kwaad doet, en Godt hem de dagen verlengt: Zo weete ik toch, dat het den Godtloozen niet zal wel gaan , Pred. VIII: ii, 11. Met een klop wordt hy verjaagd uit de Waereld, en uit het licht vjechgeftooten in de eeuwige duisternisfe. Is dit nu zo zeeker, (BB) zo moest dit ook dienen ten bewyze, dat het Kwaad, dat den Godtloozen zal vergolden worden, afgryzelyk genoeg was, om 'er zo een fchrikbaarend I1/ee over uit te roepen. Want wat kan 'er vreezelyker bedacht worden, dan te vallen in de handen van den leevend'gen Godt; den Godt der wraaken , Pf. XCIV: i; de Godt der vergeldinge, Jerem. LI: 56. Een verteerend vuur, Hebr. XII: 29, een eeuwige gloed, waar by de Zondaar niet kan woonen, Jef. XXXIII: 14. (33) Dit alles, het eene zo wel als het andere, moesten Godts Knegten zeggen; in het openbaar, van Godts wegen, met allen ernst, verkondigen en aandringen. ZL Deel. I. Stuk. ZEGGET. -281 Godt zal een iegelyk vergelden naar zyne werken, Rom. 11: 6. Dat is eene eeuwige waarheid. Willen zy dan niet ontrouw zyn aan Godts Volk , zo moeten zy den Rechtvaerdigen toeroepen, dat het hun zal wel gaan: Hun last is : Troostet, troosiet myn Volk. Om dan den Rechtvaerdigen aan te moedigen , dat hy , ten trots van alle zondige vermaaken en voordeelen ; ten trots ook van alle fmaadheeden cn wederwaerdigheeden, vasthoude aan zyne oprechtheid, moeten zy hem zeggen en verzeekeren, dat het eeuwig leeven zal vergolden worden den geenen, die , met volhardinge in bet goed doen , eere, beerlyJJieid, en onverderftykbeid zoeken. Zal 'er geen verwaarloosd bloed van hun geélscht worden , hun last brengt mede, uit de keele te riepen, en hunne flem te verheffen als een bazuin. Des moeten zy den Godtloozen, ter zyner waarfchouwinge, het Wee aanzeggen , dat hem verbolgenheid en toorn zal vergolden worden; verdrukkinge en benaauwdheid over alle ziele des menfchen, dia bet kwaad werkt, Rom. II: 7—10. Dit alzo te doen, is een algemcene pligt van Godts Knegten door alle tyden heen. Inzonderheid moesten zy dat doen ten tyde, hier by Jefaia bedoeld. Uit het begin van dit Ploofdftuk, vs. 1—7, en uit het ftot, vs. 24, 25 en 26. blykt, dat Jeruzalem en Juda een fchroomlyk oordeel van verwoestinge befchooren was. Dit moest de Rechtvaerdigen bedroeven. Hoe noodig was het dan niet, dat zy getroost wierden met de verzekering, dat zy, hoe het ook mogt gaan , evenwel de vrucht hunner werken eeten zouden. Hoe noodig ook , dat de Godtloozen gewaarfchouwd wierden, zich niet langer te verdokken in hunne boosheid; zich niet langer te laaten misleiden door de valfche Propheeten,die hun Vreede beloofden, en toeriepen : De dagen zullen verlengd worden, en al het gezigte zal vergaan , Ezech. XII: 22. Wat die ook zeggen en belooven mogten, zy moesten 'er daat op maaken, dat_, gingen zy zo voort, de vergeldinge hunner handen hun zou gefchieden. Dit was by Godt alzo opgeflooten, en ver zeegeld in zyne fchatten. ZEGGEN. Jefus zeide tot hem : Ziet toe , dat gy het niemand zegt: Maar gaa heenen, toon u aan den Priester, en offer de gaave, die Mofes gebooden heeft, hun tot N n een  a8a ZEGGEN. ZEGGEN. een getuigenis, Matth. VIFP. 4. gczeetcn zynde op eenen Berg,'had, als Leeraar der Gerechtigheid', eene vry breedvoerige opening gegeeven van zyne Leere Cap. V, VI, en VIL Ten blyke nu, dat IIy een Leeraar was , die van Godt gekeomen was, wilde Hy zyne Leere ook door teekenen en wonderen bevestigen. De geïeegenheid daar toe, kwam Hem gereedelyk voor. Want nu van den Berg afgekoomen zynde, vs. 1, en willens, om ter Stad Kapernaum weder in te keeren , vs. 5, kwam een Melaatfche, buiten twyffel, om dat hy reeds, by gerugte, veel gehoord had van Jefus Wondermagt in het geneezen van menigerlei ziekten en pynen, (Matth. IV: 24.) en bad Hem, met een duidelyk blyk van vertrouwen, dat Jefus 'er de magt toe had: lieer e, indien gy wilt, Gy kunt my reinigen , vs. o. De Wonderdaadige Jefus, die niet zal laaien befchaamd worden, die Hem verwachten, ftrekte zyne weldaadige hand uit, raakte hem aan, en zeide met een woord van kragt: Ik, ik die maar hebbe te fpreeken, dati is het 'er; Ik wil, wordt gereinigd. En terflond werd die Man van. zyne melaatsheid gereinigd , vs. 3. Jefus (&) voegde 'er aanftonds een Verbod, en een Gebod by. (}>>&>}) 't Verbod was : Ziet, dat gy dat niemand zegt. Om wat reede verbood Hy hem dat? («) Was dit verbieden in , Jefus oogmerk ook zo veel als gebieden? Zou het ook een gemaakte nederigheid zyn geweest-, op dat de Man het te meer rugtbaar maaken zou , als wel weetende , dat menfchen, als hïën hun iets gebiedt te zwygen, het zo veel te luidrugtiger vertellen ? Dus zou men den Nedrigen en Heiligen Jefus van geveinsdheid cn ydele roemzugt bcfchuldigen : Ware dat zyn oogmerk geweest , hy behoefde zich daar toe van zo een liinkfchen ftreek niet te bedienen. Van die geenen , die Jefus op den berg gehoord hadden , zullen 'er ook nu nog wel geweest zyn, die Hem gevolgd waren, cn dus Getuigen genoeg, om dit te kunnen verbreiden, 't Woordje Ziet, 't v/elkhier een v/oordvan ernst is, toont pok, dat Jefus het hem verbood in goeden ernst, 't Is zeer te vermoeden, dat Jefus 'er nog meer woorden van nadruk bygevoegd hebbe; want Markus zegt, Cap. 1: 43, dat Hy het hem ftrenglyk verbooden heeft. (/») 'Er zullen dan andere reedeneri zyn geweest, den Heere Jefus beter voegende. (««) Beaufobre, Hammond en Macknicht bereedenccren dit ftuk op eene wyze, welke wat verder uitloopt, dan het tegenwoordig geval bepaaldelyk eischt. Meii kan het leezen by Henry over onze woorden , in dc Aanteekeningen. (#8) Maar doorgaans geeft men 'er eene reede van, volgens welke dit verbod ziclf^iiet üitftrekte tot voor altoos ; maar flegts voor een zeekeren tyd, voor zo lange hy op weg zou zyn na Jeruzalem, tot dat hy zich den Priester zou vertoond hebben. Deeze reede zal zich nader ontdekken. (33) Als wy zullen gelet hebben op het Gebod; en vooral op het 'geen de Heiland 'er byvoegde van zyn Oogmerk , en het geeven van dat gebod. («) 't Gebod was, dat Hy moest heenen gaan, te weeten, na Jeruzalem, want daar waren Priesters, aan welken hy zich moest ver toonen, en daar was de Tempel, cn in denzelven het Altaar, waar op hy zyne ga ave offeren moest. Dat alzo te doen, had Mofes geboden: Volgens dc Wet van Mofes was de Mclaa'.fchc onrein. Hy moest afgezonderd van andere menfchen woonen. Hy mogt vooral in de Heilige plaatje niet koomen. Maar als zyne Melaatsheid ge'weékêu was , moest hy zich aan den Priester verloov.cn. Aan dien was ovcrgelaaten om te beoordeelen, of hy volkoomen geneezen was. Oordeelde dc Priester zo, dan werd zo een met byzondere plegtigheeden gereinigd , en op den achtften dag na zyne -reiniging , moest hy zyne gaave offeren. Men leeze daar van Levit/XIV: 1—p,n. (0) Het oogmerk nu van den Heere jefus in het zenden van deezen Man na Jeruzalem, was, om hun, te weeten, den Priesteren , tot een getuigenis tc zyn. , Niet tót een getuigenis voor deezen Man', dat hy waarlyk van zyne melaatsheid geneezen was , en dat dc Priester, ten bcwyze daar van, hem rein verklaard had en zyne gaave geofferd had. Maar den Priesteren tot een getuigenis , ten voordeele van Jefus, en tegen hen, indien zy voortgingen met Hem te lasteren cn tc vervolgen. Zou nu de Heiland in deezen zyn oogmerk bereiken, («<*) zo moest deeze Man op zyne reize na Jeruzalem van deeze Wonderdaadige gencezinge niet fpreeken, op dat het ge- rügt  ZEGGEN. riigt l§t van hcra niet vooruitloopen, en voor zyne aankomst den Priesteren ter ooren koomen mogt. Die zouden dan , uit haat tegen Jefus, of hem niet rein gekeurd, of voorgewend hebben, datzyne Melaatsheid dc waare niet was geweest. Men weet, wat poogingen zy deeden , om dc geneczinge van den Blindgeboorenen te lochenen, of ten minften het Wonderdaadige 'er van te verminderen, Joh. IX': 6—39. Om hun daar toe de geleegenheid te beneemen, moest die Man 'er in 't geheel van zwygen, tot dat hy zich den Priester vertoond bad. (AA) Maar zou dit geval hun zyn tot een getuigenis, dan fprak het van zelf, dat Hy hun, na dat zy hem rein verklaard en zyne gaave geofferd hadden , en dus geene uitvïugten meer maaken konden, vertelde, wat Jefus aan hem gedaan, en hem gebooden had. (A) Vertelde hy hun, wat Jefus hem gebooden had: Dat hy zich den Priester vertoonen , en zyne gaave offeren moest , die Mofes gebooden had, dat moest hun tot een getuigenis zyn, dat Jefus toeleg niet was, gelyk zy Hem nagaven, de Wet te niete te doen. Hy verzettede zich wel tegen de zogenaamde Inzettingen en Overleeve.ringen der Ouden, waar door zy het gebod kragteloos maakten ; maar niet tegen 't geen Mofes had gebooden. De tyd, om den Wetplegtigcn. Godtsdienst van Mofes af te.fchaffen, was zo lang Jefus nog niet .geftorven was, niet gekoomen. (B) Vertelde hy hun, wat Jefus hem gedaan had: Dat Hy hem in een oogenblik, door een woord fpreekens, van zyne melaatsheid ge* \ neezen had, dat moest hun tot een getuige- , nis zyn, dat Hy de Mesfias was, ten min- , ften, dat Ily geen Leugen-leeraar, maar : ecu maar Propheet was. Bragten zy het , tot een bewys by, dat Eliza een waar Propheet was ge weeft t, om dat hy Nadman, den Syriër, had gereinigd, door ■ hem zich • zeevenmaal te doen wasfehen : in de Jordaan. Hoe veel te meer moest ' hun zo eene oogenbiiklyke geneezing, ge- 1 .fchied door een enkel aanmaken, door ( een enkel woord van bevel: Ik wil, wordt 1 gereinigd, hun tot een bewys ftrekken, t dat Je/us een Leeraar was, van Godt ge- 1 koomen. Bleeyen zy in hunne kwaadaartigheid en ongeloof volharden , dan zou }. dit hun tot een getuigenis moeten zyn tegen i ZEGGEN. ES3 hen, dat zy zich niet hadden willen laaten overtuigen , en daarom ook niet te verontfchuldigcn zouden zyn. En zo ziet men , dat deeze Man , na zich aan den Priester vertoond te hebben , het wel heeft mogen., ja ! moeten zeggen : Maar niet te vooren. En dat dus het verbod van Jefus zich alleen bepaalde tot zyne reize na Jeruzalem. Zie, bchalvcn anderen, Witfius Mclctem. Disfert.. V. §. XXII. P- 35°- (3) Heeft deeze Man welgedaan naar het bevel van Jefus ? Volgers de Aantcekening van Markus, Cap. I: 45, moet men deeze vraag met neeii beantwoorden. Dat hy van Jefus zy weebgegaan wordt-wel, maar of hy tot den Priester heenen gegaan zy, wordt niet gemeld. En zohy dat hebbe gedaan, heeft hy evenwel hier in tegen 't geen Jefus hem verbooden, cn wel flrengelyk verbooden had , vs. 43, gedaan. In plaatfe van het niet tc zeggen, begon hy het aanftonds te verkondigen , en wyd en zyd te verbreiden , zo dat 'er van alle kanten tot Jefus kwamen, zekerlyk ,0111 hunne Zieken tot Hem te brengen , om door Hem geneezen te worden. Zeekerlyk deed dit die Man uit een beginfel van blyde dankbaarheid, ter eere van zynen Wonderdaadigen Weldoener. Zyn bedryf, in het afgetrokkene befchouwd zynde , is niet te laaken. Heeft men van Godt eenige weldaad ontvangen , het is pligtelyk, dat men zelf Hem laar voor toebrenge de eere zynes naams.;, m ook anderen daar toe opwekke, voljens Pf. XXXIV: 4. Maakt den HEERE net my groot, en laat ons tc faamen zynen mam verhoogen, en Pf. LXVI: 16. Komt-, 'wort toe, 0 gy allen, die Godt vreest, en 'k zal vertellen, wat Hy aan myne ziele jedaan heeft. Maar een goed oogmerk tan een kwaade zaak niet goed maaken. Men kan met zo een oogmerk deezen Man vel eenigzins verfchoonen, maar van :onde niet vry pleiten. Hy deed tegen t geen hem verbooden was. Ply had noetcn gehoorzaamen. Te doen, 't geen 5odt gebiedt, is onze grootfte dankbaarleid. Gehoorzaamen is beter, dan Slagtffer; opmerken, dan het vette der rammen, Sara. XV; aa. ZEGGEN. Indien hy dezelve geen geoor geeft , zo zeg het der Gemeente: En ndien hy ook der Gemeente geen gehoor geeft-,, Nni z»  *8* ZEGGE N. zo zy hy u , als de Heiden en de Tollenaar, Matth. XVIII: 17. (N) Eer men daar toe komt, moeten nog andere middelen in 't werk gefteld worden, volgens het 15 en 16. vs. (NX) 't Voorönderfteld geval is, dat een Broeder tegen ons zondigt. («) Het is een Broeder: PM iet door bloedverwandfehap ; maar door geestelyk Maagfehap. Die met ons een Lid is van de Gemeente. Ware hy dat niet, dan kwam het zeggen aan de 'Gemeente niet te pas. (ja) De Voorönderftellinge is, dat hy te. gen ons gezondigd beeft. Dat hy, in plaatfe van den broederlyken Liefde-pligt, welken hy ons, als zynen Broeder, fchuldig was, te betrachten, recht daar tegen gedaan , en ons gevoelig beleedigd heeft. Maar heeft hy dat gedaan , 't geeft ons geen recht, hem ook zo aanftonds onze broede-rlyke liefde te onttrekken. (33) wy moeten trachten, hem tot inkeer te doen koomen. («) Het eerfte middel is , volgens vs. 15 , hem te beftraffen tusfehen vier oogen, 't welk van een goed gevolg zou kunnen zyn. (««) Gaat heenen: Wacht niet, tot dat hy by zich-zelven berouw kryge, en zich verneedere, om tot u tc koomen. Zyn hoogmoedig hart zal zich mislenden daar tegen verzetten. Misfchien verbeeldt hy zich, het gelyk aan zyne zyde te hebben. Gaa gy dan heenen, en befiraf hem. tusfehen u en hem alleen. (A) Wreeken mag men niet. Dat komt Godt toe. Maar beftraffen mag men, en is zelfs een broederfyke Licfdepligt. Gy zult awen Broeder niet haaten in uw harte: Gj zult uwen Naasten naerftiglyk berispen: Gj zult de zonde in hem niet verdraagen, Levit XIX: 17. Men moet hem zyn wanbedryf cn het onbetaamlyke, en by Godt ftraf waerdige 'er van , voor oogen ftellen Doch niet op den fcherpen toon van ver wytcn, dat zou maar verbitteren; maa: met de zagtmoedigheid van eenen broe der, die lief heeft, die beftraft uit ge trouwheid. Dat kan het hart aandoen en vermurwen: (B) 't Moet daarom nie gefchieden op de ftraat, en by den weg maar tusfehen hem cn ons alleen. Het oog merk der broederlyke beftraffinge moe niet zyn , hem tot fchande te maaken maar te verbeeteren. (/3/ï) Dat zou vai een goed gevolg kunnen zyn. 't Zou kun r.en gebeuren, dat by ons 'hoorde, berou\' ZEGGEN. kreeg, cn betuigde. Is hy geaard af* David, zo zal hy dat zekerlyk doen. Die zeide: De rechtvaerdige flaa my, en bet zal my zveldaadigheid zyn. Hy beftraffe my, en het zal my olie des hoofds zyn , Pf. CXLI: 5. Doet hy dat, wy moeten terftond gereed zyn om hem te vergeeven, Luk. XVII: 3,4. Wy moeten ons des verblyden, want wy hebben hen gewonnen: Hem doen te rugge keeren van de dwaalinge zynes wegs; en daar hy zich als een Vyand tegen ons gedraagen had, hebben wy hem ons wederom gemaakt tot eenen Vriend en Broeder. Dat is waarlyk een groot gewin. Maar het zou ook kunnen gebeuren,dat hy ons niet hoorde, maar, in tegendeel, te wreeveliger wierd. Wat dan te doen.? («)D.e Heiland leert het ons : Indien hy u niet hoort, zo neem nog éénen , of twee met u , op dat in den mond—. («*) Men moet dah tot hem wederkeeren. Doch niet alleen, maar met één, of twee. Geen vreemden, maar die ook Broeders zyn ; zulken, van welken hy geen reede van ergwaan heeft, dat zy hem een kwaad hart toedraagen. Het oogmerk hier van kan meer dan één zyn. Als, om hem, zo hy de aangedaans verongelyking lochende, indien zy het tegendeel wisten, te overtuigen—. Om, zo hy eenige reedenen van verontfchuldiging inbragt, die te beöordeelen , en hem het ongegronde 'er van onder het oog te brengen —.Om hem te eerder te vermurwen , als hy ziet, dat 'er zo veele zyn, die 'er zich aan laaten geleegen zyn, om hem tc recht te brengen , en met den belecdigden Broeder te verzoenen — en ten laatften, (£) en dat ligt duidelyk ge1 noeg opgeüooten in dc woorden: Op dat ■ in den mond van twee, of drie getuigen alle • woord beftaa , om getuigenis te kunnen ■ draagen, van zyne wreeveligheid en eu- • velmoed , en van*des Belecdigdens be- ■ fcheidenheid en zagtmoedighcid , indien ■ die eindelyk mogt genoodzaakt worden, > hem by de Gemeente aan te brengen. (3) c En dat is het geen, daar men dan einde; lyk toe koomen moet, volgens het 17. vs. ■ Indien hy, zegt de Heiland, aan dezelven, t te weeten, de Getuigen, geen gehoor geeft, ; zo zegt het der Gemeente: En indien — 1 (NN) "Welke is de Gemeente, aan welke ■ de Beleedigde zich eindelyk melden moest? r O») Niet de jfoodfebe Synagoge, en nog min-  ZÊG'G É tt. minder de Waereld.lyke Overheid ; maar die , van welke jefus Apostelen in dit Hoofdftuk onderricht ontvangen ,. hoe zy zich in het beftuuren der Gemeente moesten gedraagen, zo om ergernisfen voor te koome», als om afgeclwaalden wederom te recht te brengen, zo als in het voorgaande te zien is. De Gemeente, is dan dV , welke de Heere Jefus eerlang met zyn bloed koopen, uit alle gellachten, taaien en natiën zich doen vergaderen zou, en aan welke de Vader hem zou geeven 'tot een Hoofd boven alle dingen. Dan daar deeze zich zou uitbreiden over geheel de Aarde, zo fpreekt het van zelve, dat men hier meer bepaald hebbe te denken om zo een Gemeente in deeze , of o-eene plaatfe,tot welke de beleedigende, cn beleedigde Broeder behoorden, gelyk men zo leest van Zeeven Gemeenten , die in Afte waren, als die van Ephefe, Smyrne, Pergamus, &c. Openb. I: 11, En nog nader hebbe men te denken aan de geenen, aan welken het opzigt ever zo, of 20 eene Gemeente is tocbetrouwd, en de zelve' vertegenwoordigen. Het woord Gemeente M\\nt inde laatstgemelde plaatfe zo gebruikt te zyn; want kreeg Johannes bevel, om te fchryven aan de Gemeenten, wy zien Cap. II. en III. dat hy zyne Brieven fchryven moest, niet zo zeer aan geheel de Gemeente, als wel aan den Engel derzelve , dat is, aan den Leeraar, waar onder zyne Mcde-opzienders ook te begrypen zyn. Althans dat het hier zo te verftaan zy , leert, naar myn inzien, de aart der zaake. f» Want moest de Beleedigde het der Gemeente zeggen. Het oogmerk daar van zou zekerlyk moe- ' ten zyn, dat die over zyn gehouden gedrag zou oordeelen ; vond die het beftraffenswaerdig , en. door voldoende getuigehisfen bevestigd, hem daar over ern- ' ftig te beftraffen, tot berouw en verbetering te vermaanen, de zo wel fchandclyke, als fchadelyke gevolgen, indien hy hardnekkig bleef, voor oogen te (lellen. Zou dit nu wel gevoeglyk kunnen gefchieden , wanneer geheel de Gemeente daar over moest faamengcroepen worden, om de aanklagte te hooren , te onderzoeken , en daar over, hoofd voor hoofd, haar oordeel te uiten ? Zou het oordeel van allen wel genoeg opgeklaard zyn, om ZEGGEN. 285 liet min, of meer zwaare Van dc bcfchuldiging recht te wikken en te wecgen? Zouden alle wel onzydig genoeg zyn ? Zouden 'er onder eene zo talryke vergaderinge niet wel zyn, deezen te veel tegen, en geenen tc veel voor den Beleedigden , of den Beleediger ingenoomen ? Zou daar uit niet wanorde , en mooglyk verdeeldheid en fcheuringe gebooren worden? 't Zal dan veel gefchikter zyn, dat die zaak eerst behandeld worde door de reprefenteerende Gemeente, dat is, door de Opzienders derzelve. Dat voorafgegaan, en deeze poogingen vruchteloos_afgeloopcn zynde, kan men zo eenen, als eenen hardnekkigen en onverbeterlyken Zondaar, in bet openbaar, ten aanhooren van geheel de Gemeente , be/lrafen , op dat ook de anderen vreeze mogen hebben , I Tim. V: 20. (23) Maar wat wil het nu: Hy zyu, naame lyk, als by der Gemeente geen gehoor geeft, als een Heiden, en een Tollenaar ? («) De Heidenen waren oudtyds uitgeflooten van het burgerfchap Is. raëls; zy waren by de Jooden zo affchuwlyk en onrein, dat zy met hun niet wilden eeten. De Tollenaars, fchoon van afkomst en belydenisfe 'Joöden , waren by hen ook zo affchuwelyk, dat zy met die geene gemeenzaame verkeering wilden heb- . ben, om dat zy zich lieten gebruiken, om dc fchattingen voor de Roomsch-Heidcnfche Keizers tc heffen, wier juk de Jooden zich niet, dan met grooten weerzin, onderwierpen ; en zy, in het waarneemen van dién'post, zich veelal ook fchuldig maakten aan menigerlei kneevelaaryen. De Tollenaars waren by hen zondige Menfchen. Dat Jefus tot die inging en met bun at, werd in Hem, als iets fchandelyks gelaakt, Luk. XIX: 7, Matth. IX: i>r, en het was eene der fchandvlekken, die zy Hem aanwrecven , dat hy een Vriend was van Tollenaaren enZondaaren,Matth. XI: 19- Iemand, die voorheen een Broeder was, een Lid der Gemeente, te houden als een Heiden en Tollenaar, zal dan zo veel zyn als hem aan te merken als iemand , die geen Broeder meer is ? met wien men geene vertrouwlyke verkeerino-e , geene Tafelgemeenfchap meer wil hebben, vooral niet aan de Tafel des Heeren, daar men belydt, dat zo veelen, als déns broods deeldgtig zyn, te faamen ook ódn Nn 3  *3Ó ZEGGE N., -ligchaam zyn. (a) Maar aan wien, of wie ■moet zuikeen nu zyn als een Heiden en Tollenaar? 'Er ftaat ,c7. («*). Dit ziet zekerlyk in" de eerfte plaatfe op dén Beleedigden, tegen wien zo een heeft gezondigd. En dan zal dit zeggen , dat hy zulk eenen moge aanmerken als eenen, zelfs byGodt, -affchuwlyken Zondaar , op welken hy .geene brocderlyke betrekkinge meer heeft, dat hy aan hem de pligten der meer byzondere Broeder-liefde niet meer behoeve te bewyzen; zonder hem evenwel te mogen haaten , en vervolgen , zelfs niet hem te mogen onttrekken de pligten der algemeene menfchen-liefde. Zo vermaant Paulus: Wy beveelen «, Broeders, inden naame van onzen Pleere jefus Christus , dat gy u onttrekt van een" iegelyken .Broeder, die. ongereegeld wandelt — : Indien iemand onzen woorde, door deezen brief (gefchreeven) niet gehoorzaam is, tcekent dien; En vermengt u niet met hem, opdat -hy befchaamd.worde. Houdt (hem) niet le& een Vyand; maar vermaant (hem), te -weeten, by voorkoomende geleegenheeden, als eenen Broeder, 2 Thesf. III: 6", .14, 15. Maar, fcho.on dit U in dc naaste jphtatfe den Beleedigden raakt: (££)■Raakt •het dien. evenwel maar alleen , cn ook •niet "de Gemeente? Zekerlyk, naar 't my voorkomt , ook de Gemeente, Die is ook door hem beleedigd, om dat hy derzelver vermaaningen en beftrailingen (vooronderfteld zynde , dat die gedaan ,zyn naar den woorde Godts) veritgt heeft. Daar te boven, zou zo een verhard mensch 'er zich weinig aan ftooren, in-dien de Beleedigde maar alleen hem hield ivoor Heiden en Tollenaar. In plaatfe .van zich tc vernederen cn te verbeteren, ,zou hy hem llegts befpotten, en te meer haaten. Indien ook de Gemeente zich der zaake niet aantrok, zo' zou dc Bclccdiger, ware hy 'er Hout genoeg toe, met andere Geloovigen de heilige Tafelgcmeenfchap kunnen "bellenen, inmiddels de Beleedigde xich derzelve zou moeten onttrekken, om dat hy hem houdt voor eenen Heiden en Tollenaar, 't Geen Paulus zegt van denketterfeben mensch, mag men ook toeipasfan op den zo ivardnekkigen Zondaar: ■Verwerpt hem na de e.erfle en tweede vermaaninge, 'fit. 111: 10. Dc woorden van het 18. vs. geeven dit ook te kennen: Al ZEGGEN. ftaat gy op de Aarde binden zult, zal in den Heemel gebonden zyn; en al wat gy op de Aarde ontbinden zult, zal in den Heems-l ontbonden zyn; want naar den lpreektraht der Jooden , waar naar .de Heiland zich dikwils fchikte, cn ook fchikken moest, om dat Hy onder de Jooden verkeerde , beteekent binden en ontbinden, iemand in den Ban doen, en 'er van onthejfen. 'Er is een Joodsch gezegde , te merkwaerdig\ dan dat ik het hier niet zou byvocgen , uit een hunner boeken , Mifchcr Kdppeninim, aangehaald door Buxtorf, cn uit denzelven door Vitringa de Synag. Veter. L. III. F. I. C. g. p. 737. ,, De wyze man zegt (ware .de, haat der Jooden tegen Jefus zo groot niét, men mogt denken, dat Hy de bedoelde wyze man ware, zo groot is dc overéénkomst der woorden) ":,, In„ dien uw Naaste u veibngelykt heeft, „ beftraf hem tusfehen u en hem alleen» „ Heeft hy u gehoor gegeeven, zo is hy „ alreeds gewonnen. Hoort hy u niet, „ zeg het hem in dc tegenwoordigheid ,, van éénen, of twee , die het hooren: ,, Zal hy dan nog niet gehoord hebben, „ houd hem dan voor een veragtelyken ,, mensch." Dit gezegde is ook bygebragt door Gill by de Eng. Godtgel. over vs. 16. Die'er uit hetzelfde Joodsch Boek nog byvoegt: „ Een Vriend, die u uwe gebre„ ken voor oogen ftelt, tusfehen hem en u, „ als hy u ontmoet, is beter voor u dan „ een Vriend , die, als hy u ontmoet, u „ een ftuk gouds geeft." Zeer wel gezegd; want Salomo zegt Spr. XXV: 12. Een wys beflraffer by een hoor end oor, is een vpuden oorfterfel, cn een balsfieraad van het fynfte goud. ZEGGEN. Gy hebt het gezegd, Matth. XXVI: 64». Dit was het' antwoord van den Heere Jefus aan Kajaphas, toen die Hem bezwoer om te zeggen, of Hy was de Christus, de Zoon van Godt ? Sommigen vatten het zo op , als hadde Hy willen zeggen: Gy zegt het wel; maar ik niet. Hoe ! zou Hy dan wel zo ronduit geantwoord hebben, als men, bezwooren zynde , behoore tc antwoorden ? Want dat is zo veel, als of men zelf met eenen eed iets bevestigde. Zou Hy niet gefchroomd hebben, voor Pilalus de goede belydenis te doen : En zou Hy nu gefchroomd hebben , die af te leggen voor Ka-  zeg g e rè Kajizphas? Volgens anderen zou het zyn, als mee hlinagtinge, met veront waerd igi n-• ge: Gy hebt het gezegd, V is der moeite niet waerdig , dat - ik. \bf op antwoorde. Zo brengt men uit Tcrentius by : Non audio. Nil dicis. Ik hoore bet niet eens, V geen gy zegt, Leeft niets te beduiden. Uit de gelyk luidende plaatfe , Mark. XIV: 61 , blykt, dat het zó veel is, als hadde Ily gezegd: Ik ben het. Of, gelyk by Plantas ftaat : Kern loqueris meram. Gy fpreekt recht; het is zo., als gy zegt, of vraagt. Medhurst heeft Bibl. Brem. Nov." C:\TvL p. 100. uit den. Griekfchen Sophokles een voorbeeld bygebragt. Clytemncflra vraagt, en Eleüra antwoordt: Gy zegt dit; niet ik. Dat dit evenwel een beja'ënd antwoord op dc vraage was, blykt uirhet vervolg. Op die zelfde wyze antwoordde de Heiland den Vc.rraadcr Judas. De Heere had geZe gd: Die dc hand met my ih dé fchoiél indoopt , die zal my verraaden, Matth. XXVI: 2.3. Judas voelde zich geraakt, en vroeg vs. 25. Ben ik 't Rabbi? En het antwoord was: Gy hebt het gezegd. Als hadde Hy gezegd : „ Dunt gy 't nog „ vraagen ? Ja! gy zyt die Boozéwigt." Zo ook hier«Mi^'^niyl$(m „ toe is dat noodig ? Zyn myne Leere, „ myn.è teckenen én wonderen geene „ fpreckenJc bewyzen, dat ik dc Chris. „ lus ben, ie Zoon van Godt? Hadden die ,, u niet moéten overtuigen? Hebben die „ het niet kunnen doen: Zal het myne „ Belydenis dan .doen ? Maar ik kenne v u.vfu oogmerk. Ik zelf moet het bely,,'dén;' dat'moet de grond zyn tót myne „ veröprdeelinge. Daar toe moet ik ge„ vraagd , daar toe moet ik bezwooren „ worden. Nu dan , gy hebt het gezegd. „ Ik ben het, zo als gy het zegt. Geloo,, yen zult gy het niet. Doch ik xegge het „ u lieden, 'er zal een tyd koomca , dat ,,,.gya.tot uwe_fchande en fchaadc , het » zult moeten gelooven, dat ik de Chris. lus ben, de Zoon van Godt. lk zegge ,, het u : Van na aan zuil gy zien den Zoon des rnenfehen , zittende ter rechterhand ,, der kragt Godts, en koomende op de wol. ken des /leemels.'" ZEGGEN. Die ooren heeft, die hoore, wat de Geest tot de Gemeente zegt: Die overwint, ik zal hem geeven te eeten van. den Boom des Leevens, die in het midden van z E g 'c e n. o§7 het Paradys Godts is, Openb. II: 7. Gelyk in alle de Zeeven Brieven, op bevel van den verhëerlykten Jefus, door Johannes, m het li cn III. Cap. gefchreeven aan dc Engèhq, de Leeraars en Öpzienders der Zceven Gemeenten van Afia , zo heeft men ook in deezen eerften Brief, houdende aan den Engel der Gemeente te Ephefe een merkwaerdig Slot. En in hetzelve eene Opwekkinge tot aandacht, en eene' bemoedigende Belofte, (x) De opwekking is : Die ooren heeft hoore , wat dc Geest tolde Gemeente zegt, (i<ïO"De 'Ooren zynde zintuigen van net gehoor, gelyk de oogen van het gezigt. Elk mensch, dieniet doof is, wiens ooren wel gefteld zyn , krygt door middel van die kennis van 't geen 'er wordt gezegd. Doch 'er zyn menfchen , zo onagtzaam, dat zy hooren, als niet hooreiide. Zy hooren, maar letteh 'er niet op. 't Geen zy hooren , laaten zy terftond doorvloeijcn. Dat heeft vooral plaats omtrent geestelyke zaaken. Menfchen , die altyd hooren, aliyd heren , en ondertusfehen nooit tot kennisfe der waarheid kunnen koomen, 2 Tim. flL 7, Om niet teïpreeken van zulken, die door boozcn moedwil hun gehoor afwenden van de waarheid, d'Tire. IV: 4;- hunne ooren verzwaaren, Zacli. VII: u; als cendoovc Adder toef'oppen ,■ om niet. te hooren , Pf. EVIII: 5, 6. Die Ooren heeft, is dan zulk een, die, gelyk.Lydia , Hand. XVI: 14, met fcherpluistcr.uiulc aa;.dacht let op 't geen 'er wordt, gefprooken ;' . en met Maria, Luc. IP-loV dat bewaart en over-, legt in zyii haflê; ten eérlyk en goed harte. Dus dan zulk een, wiens Oor, gelyk dat van den Mesfias, jef. L: 5, Godt daa? toegeopend heeft. Ziilk een (fp) wordt opgewekt om tc hooren,-,wat He Geest tot de Gemeente zeide. (V) De' Geest, de Pleilise Geest, door wien de Heilige Godts-mannen gedreevcn. wierden , en gefprooken hebbe-n , 2 Petr. I: uitzon iets zeggen, bekend maaken door Johannes, die fchreef, en door den Engel, of Leeraar, aan wien hy fchreef, die dit als een gezegde van den Geest, moest bekend maaken , niet maar aan den eenen of den anderen, maar aan geheel dc Gemeente, op dat zulken, die niet wilden hooren en het Woord ver(lieten , niet te verontfchuldigen zouden zyn; en op dat anderen, die het te doen was,  «88 ZEGGEN. was, om hunner zelfs Zaligheid uit te werken met vreezen en bceven, daar door mogten aangemoedigd worden , om daar in, ten trots van alten tegenftand, le volharden lot den einde toe. Die hu zulke Ooren hadden, als zo even gezegd is, (0) moesten hooren. Hooren met eerbied, en ontvangen met toegeneegenheid 't geen 'er zou gezegd worden ; niet als eens menfchen woord, maar gelyk het waarlyk was, lchoon' door menfchen gefchreeven en gefproo-. ken, alsGodis Woord; als een gezegde van den Geest tot de Gemeente: En-dus zo. een gezegde, waar in zy, als Leeden van die Gemeente, voor hunne Perfoonen een groot belang hadden. De gezegdens nu van den Geest zyn van meer dan eenerlei foort. Anders zyn ze , als Hy fpreekt, om de Waereld te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dan zyn het wel eens harde woorden, die,als fcherpe prikkels en nagelen zyn. Anders zyn ze , als Hy fpreekt tot bemoediging en vertroostinae. Dan zyn het goede en troostryke woorden, die vloeljen als een daauw , en als de druppelen, die de aarde bevogtigen. Van dat foort zou het nu te zeggen woord van den Geest zyn. (3) Het is: Die Overwint: Ik zal hem . (KN) Overwinnen voorönderftelt Stryden , cn het llryden voorönderftelt Vyanden. («) Elk mensch heeft eenen ftryd op aarde. Gelyk de fpranken der vuurige kooien zich verhef en om te vliegen, alzo wordt de mensch tot moeite gebooren. Pi 't byzonder is dit waar van eenen Geloovigen. 't Getal zyner Vyanden is Legio. Maar hy heeft niet ten allen" tyde tc ltrydcn tegen alle. (*») Sommigen zyn 'er, tegen welken hy zich altoos onder de wapenen moet houden: Zyne eigene vleeschlyke begeerlykheeden, die kryg voeren tegen zyne ziele. De Waereld, die o-eheel en al in'het booze ligt, waar in de *Zonde,dxe; voor vleesch en bloed menigerlei tokkelende begeerlykheeden heeft . hem ligteiyk omringt'met haare verleidingen, Lieden van de Waereld, die zich verheugen in de verkeerdheeden des kwaaden , er gaerne zouden zien, dat zy met hun liepei tot het uitgieten van allerlei ongerechtighec den. De Satan , die rontom gaat als eet briefende Leeuw, zoekende , wien hy zoi mogen verflinden. (Aa) Anderen zyn 'er die hen llegts nu en dan, in zekere tyden ZEGGEN. en aan zekere plaatfen befpringen. Valfche Leeraars, die verderflyke kei teryen bedektelyk invoeren , door welke de weg der waarheid wordt gelasterd, en welker toeleg is, de Difcipelen des Heeren agter zich af te trekken, en die te doen uitvallen van hunne vastigheid in Christus. Voorts , onmenschlyke Bloedtyrannen , die Ziön en der waarheid gram zyn; die uitgieten, hard fpreeken, moord cn dreiginge blaazen ; het daar by niet laaten blyven, maar des Heeren Volk verdrukken en zyn erfdeel verbryzelen, om het-aglerwaards te doen wyken, en valfcbelyk te doen handelen tegen het verbond. En deeze twee laatfte foorten waren het voornaamelyk , die de Gemeente te Ephefe beftookten: Want wy leezen in 't voorgaande van valfcbe Apostelen, vs. a, en van Nikolatten , vs. 6 , grove , ja ! grouwelyke Dwaalgeesten ; als ook van Lydzaamheid, Geduld en Verdraagen, 't welk op verdrukkingen ziet. Tegen alle deeze Vyanden, (A) moet de Geloovige ftryden, en wel zo , dat hy overwïnne. (**) Stryden tegen zyne vleeschlyke Begeerlykheeden , door zyn ligchaam te bedwingen, en allengskens tot dienstbaarheid te brengen. Die Christi zyn, zegt de Apostel, hebben het vleesch gekruifigd met zyne begeerlykheeden en beweegingen, Gal. V: 04. Tegen de Waereld, door zich van dezelve onbefmet te bewaaren , Jak. I: 27. Zorg te draagen , dat men derzelve niet gelykvormig worde in haare begeerlykheeden. Dat men derzelver lok-aazen, de begeerlykheid der oogen , en des vleeschs, en de grootsheid deezes leevens, befchouwe Jzo als zc zyn. Als dingen, die niet zyn uit den Vader, maar uil de Waereld, die zeer haast voorbygaat cn welker liefde en vriendfchap, de vyanJfchap Godts is. Tegen de zondige cn tot zondige verleidende Menfchen ,°door derzelver gezelfchap te vermyden. Die door zulken niet in gevaar wil geraaken, moet niet wandelen in bunnen raad, noch zitten in het gefloelle der fpotleren. Hier komt dc vermaaninge te pas : Hebt geene gemeenfehap met de onvruchtbaar e werken der duisternisfe; maar \ beftraft ze ook veeleer, Eph. V: n. Tegen i den Duivel door waaken, bidden, cn hem ! mannelyk te wederliaan. Dit is in deezen , Stryd de Oorlogsles van den Apostel : > Wederflaat den Duivel, en hy zal van u vlie-  ZEGGEN. vlieden, Jak. IV: 7. Tegen de valfckc Leeraars: Door fteeds vast te houden aan het getrouwe Woord, dat naar de Leere is, ën daar aan de Geesten te beproeven, of ze uit Godt zyn, ijoh. IV: 1. Zo moet men dgt geeven op de geenen , die fcheurlngèn aanrichten en erger nisfen tegen de Leere, Rom. XVI: 17. Tegen de Vervolgingen em des Woords zuille, door zyne ziele te bezitten in zyne Lydzaamheid; door te overweegen, dat, fchoon zy het Ligchaam dooden, zy evenwel de Ziele niet kunnen dooden; dat het maar een lyden deezes tegenwoordigen leevens is; eene verdrukkinge, die haast voorby gaat, en welke ons werkt een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewicht der heerlykheid, a Kor. IV: 17. (aa) Doch zal men zo ftryden, dat men overwinne , dan moet men hebben aangedaan de Wapenrustinge Godts, van welke Paulus fpreekt Ephef. VI: 13—18. De Lendenen omgord «iet den Gordel der Waarheid; de Borst gedekt met het Borstwapen der Gerechtigheid; op het hoofd den Helm der Zaligheid', dat is de Hoope der Zaligheid; aan den arm het Schild des Geloofs, waar op men de vuurige py len des Boozen kan uitblusfen ; in de hand het Zwaerd des Geests, 't welk is het Woord Godts; en de voeten gefchoeid met de Bereidheid van het Euangelie. Dus gewapend , gloeijende van liefde tot en vuurigen yver voor Godt, treedt hy zynen Vyanden onder de oogen; doch niet anders, dan met een geduurig en fmeekend opzien na Godt, die den' blooden nioed inblaast, en den moeden kragten geeft, dat die hem door zynen Geest verfterke met kragt in den inwendigen mensch. Dus kragtig geworden in den Heere en in de perkte zyner magt, bezwykt hy met,maar weder, fiaat en blyft ftaande. Hy wordt niet overwonnen , maar wordt een Overwinnaar • meer dan een Overwinnaar door den bv§* van , die hem heeft lief gehad, Kom. Vlll; 37, te weeten , den Heere Jefus, die ook in den Geestelyken Stryd de Overjle' Leidsman is, en Voleinder des Ge^ bofs, Hebr. XII: 2. Dan, hoe zeer de Geloovige Stryder der Overwinninge verzezeekerd is , om dat hy zyne Vaendelen, als het ware, op/leekt in den naame van nem , Ote de Overwinninge Israëls is , de Mryd is evenwel zwaar; niet maar alleen tegen v eesch en bloed, maar ook tegen de XI. Deel. I, Stuk. ■ Z E. G G E N. «sy Overheeden de Magten, de Geweldhebbers der Waereld, der -duisternisfe deezer eeuwe. Vyanden, veele in getal, loos en boos van aart, cn groot. Dit maakt, dat 'er wel eens moet worden gejlreeden en tesengeftaan tot den blöedé toé. De Strvder heelt daarom (33) ook eene .groote bemoediging noodig. Daar toe ftrekt dat veel beloovend gezegde van.den Geest: Ik zal hem geeven —. («) Wy hebben hier te letten op het beloofde Goed, en op den Betoveren Geever 'er van. («*) Het bèhofde Goed is , \\zx. eeten van den Boom des leevens, die in het midden van het Paradys Godts is. (A) Het is den minst Bybelkundigen bekend, dat onze eerfte Ouders in den ftaat der rechtheid zynde, door den Weldaadigen Schepper geplaatst waren in het Paradys den hof Eden, de beköorlykfte plaats der gantfche Aarde; dat zy, zo lang zy inden ftaat der rechtheid volhardden, van alle boomen des Hofs, een eenige flegts uitgezonderd, vrijelyk mogten eeten; vooral van éénen Boom, die in 't midden van den Hof was, de Boom des leevens genoemd , Genef. II: 9. Zekerlyk zo wel, om doorde vrucht daar van het leeven in hun telkens te verfterken , cn' als te verlevendigen; alSiom dat die hun ftrekte tot een Onderpand, van het Zalig eeuwig leeven eens te genieten in het Heemelsch Paradys hier boven. Van dien Boom te mooen "eten, in zo een Paradys te woonen^ was, buiten twyflcl, eender grootfte voorrechten van Adam en Eva hier op Aarde.' Maar, helaas ! zy hebben van -den verbooden Boom gegeeten , hebben zich des doods fchuldig gemaakt; zy zyn uit het Paradys verbannen, de toegang tot den Boom des leevenr is hun Veriperd .gewor- riV; ,?encf- 8T^' Scho°» dan'de Toefpeelinge onzer Belofte daar op is, t lpreekt evenwel van zelve, dat wv hier moeten denken, (B) om een ander Paradys, een anderen Boom des leevens, waar toe den zondigen meniche de toegang weer geopend is door den tweeden Adam , onzen Heere Jefus Christus, door wiens rechtvaerdigheid Godts genade komt over allen tot reebtvaerdigmaakinge des leevens, Rom. V: 18. (AA) Hy zeifis de Boom de) leevens. De verdienende en toepasfende Oorzaak van het volzalig en nimmer eindigend leeven. Hy is het Leeven , Tob. 0 0 XIV:  ZEGGEN, XIV: 6. Die Hem vindt, vindt het keven, Spr. VIII: 35. Hy heeft den dood te nietö gedaan, en het leeven en de onverderflykheid aan het licht gebragt, 2 Tim. I: 10. Die Hemaanfchouwt, en gelooft in den geenen, die Hem gezonden heeft, heeft het eeuwig leeven, Joh. VI: 40. Hy zal leeven, al was hy ook geftorven ; in de verdoemenisfe niet koomen; maar uit den dood overgaan in het leeven,Cap. Vzfia^. Zyn 'er dan reedenen, waarom Hy elders omfchreeven wordt als een Spruite, Jef. IV: 2, Jerem. XXIII: 5 | een Plante van naam, Ezech. XXXIV: 29; tecL-beerlyke Ceder, Cap. XVII: 23. Hy mag dan ook wel met nadruk genoemd worden een Boom des'lèevens. Zo was Hy reeds genoemd , Spr. III: 18. Hy is de Wysheid, van welke Salomo daar zegt: Ze is een Boom des Leevens den geenen, die ze aangrypen: Eik een i.die zeh>asthoudt,wordt welgelukzalig. (BB) Was nü de voorige Boom des Leevens in het midden-des-Hofs, met toefpeelinge op dien. Hand vrordt hier ook van den deezen gezegd , dat Hy is ini't: midden.van het Paradys Godts;' dat is in den Heemel van Godts heerlykheid , om al het genoeglyke en volzalige , dat daar te genieten is, meermaals het Paradys genoemd. De Heere Jefus beloofde aan den éénen Moordenaar den-PIeemèl met deeze woorden : Heeden zult gy met my in hot Paradys zyn, Luk. XXIlP. 43. Zo worden ook de Derde Heemel en het Paradys te faamengevoegd, 2Kor. XII: 2,4. (a)Daar was de Heere Jefus reeds ten tyde van het fchryven deezer Belofte. Hy was toen reeds opgevaaren verre boven alle Heemelen, en gezeeten ter rechterhand der. Maiefteit in de hoegfte Heemelen, Hebr. I: 3. &c. En (b) vermoedelyk in het midden 'er van, op dat alle Zalige Heemelbewooners, 't zy meer naby, 't zy wat verder af, zyne Heerlykheid mogten aanfehouwen , en in zyne gemeenfehap zich verblyden. Van dien Boom (/8/3) te zullen teten is 't geen hier beloofd wordt. (A) Zeer natuurlyk doet ons dit denken aan de vruchten van dien Boom. Welke zyn die ? Men kan in 't gemeen zeggen , al het Heil, 't welk Christus den zynen heeft verworven. Eenige eerftelingen 'er van mogen de Geloovigen reeds proeven hier op Aarde. Men denke om de goederen Van zyn Koningryk : Gerechtigheid, Vree- ZEGGEN de, en Blydfchap door den Heiligen Geest, Rom.- XIV: 17. Vruchten, waar yan Hy zelf zegt: Myne vrucht is beter, dan uitgegradven Goud, Spr. VIII: 19. Waar van de BruidrKerke zegt: Zyne vrucht is myn geheemelte zoet, Hoogi. II: 3. Maar de edellte Vrucht 'er van is de volkoomene en eeuwige Zaligheid. Waar vair Hy den zynen de Oorzaak is, Hebr. V: 9. VII: 25. Én om die hebben wy hier te denken; want het is eene Vrucht, welke dé Geloovige zal 'ontvangen, niet terwyl hy nog ftrydt, dus dan niet in dit ie.evcn, maar na dat hy zal overwonnen hebben., na dat hy den goeden ftryd volftreeden, den loop geëindigd, en het geloof behouden zal hebben , 2 Tim. IV: 7, 8. Men moet' getrouw gebleeven zyn tot den dood, eer men de kroen des leevens kan ontvangen, Openb. II: 10. Zo moet'men ook eerst Overwonnen hebben; eer deeze Vrucht (B)'zal eeten worden, gegeeven. '-Wëïïi'eelen niet" anders aanduidt als het daadlyk genot vaii die Zaligheid tot yerfterkinge in het ecuwig Heemel-leeven , gepaard met eene heerlyke en onuitfpreekbaare blydfchap ; daarom ook elders omfchreeven, als eene verzadiging met vreugde, Pf. XVI: 11; als een dronken, «lat is, naar den Hebreeuwfchen fpféektran't, verzadigd zuorden met het vette van Godts Huis, Pf. XXXVI: 9. (/») Maar wie is nu die lk, die dit alzo belooft? Is het ook de Geest, die dit tot de Gemeente zegt ? By den eerften opüag zou men wel zo denken. Maar is het niet natuurlyker, dat men denke om den Verhëerlykten Jefus ? Die is het, die fpreekende was ingevoerd, vs. r. Die vs. 2. zegt: lk weet uwe zuerken; vs. 4. Ik hebbe tegen u. Twyflelt men nog : Uit andere Slotbeloften blykt het onbetwistbaar, dat Hy de Beloover is. Duidelyk onderfcheidt Hy zich van den Vader, Cap. III: 5. En als Hy vs. 21. zegt: Die overwint, ik zal hem geeven met my te zitten in mynen Throon, gelyk als ik overwonnen hebbe', en ben gezeeten met mynen Vader in zynen Throon , zo zal men niemand anders daar door kunnen verftaan dan Hem. Is Hy nu de Beloover, de Geloovigen kunnen zich dan ook op zyne Belofte gerust verlaaten. Hy kan het doen. , Hy kan volkoomelyk zalig maaken de geenen, die door Hem tot Godt gaan, Hebr, VII: 25»" En gelyk Hy het kan, zo zat  ZE G G E N. zat Hy het ook doen. Hy is de trouwe en waaragiige Getuige, Openb. III: 14. Het wóórd, dat éénmaal uit zyne lippen is uitgegaan, 'zal Hy nooit veranderen. Het was dan een groote en onherroepelyk bevestigde Belofte. Wy mogen omtrent dezelve aanmerken : («*) Vooreerst, dat ze recht gefchikt was naar het gedrag van de Ephefiërs, voor zo verre het te pryzen was, en dat beftond hierin, datzy, volgens vs. 6,' de werken der Nikolaïtenhaatten. Vèrmoedelyk dezelfde Ketters, van welken Petrus fpreekt, 2 Br. II: 13 , die gasten, brasfen, en de daaglykfche weelde voor hun grootfte vermaak hielden, Daar nu de Geloovigen zich van zuke werken fpeenden, ja! die haatten, gelyk de Heere zelf, die ook haatte: Zo was het eene daar op zeer wel pasfende Belofte , da,t Hy hun dat gemis van vleefchelyke Overdaad en Weelde zou vergoeden door een nimmer eindigend Heemelsch Feest- en Vreugde-maal. («f) Ten anderen ook recht gefchikt naar dat gedeelte van hun gedrag, waar in zy te laaken waren. Zy hadden hunne eerfte liefde verlaaten , vs. 4. 'Er was iets, waar van zy uitgevallen waren, vs. 5. 't Wélk handtasteiyk te; kennen geeft een verflaauwen in den Stryd. Diende het nu by dc Grieken onder anderen ook , om de .Stryders in de Olympfpclen aan te moedigen tot wakkerheid , dat de Overwinnaars des avonds, 'ten koste van den Staat vergast werden op eene ftaatige maaltyd, hu.n bereid in de aanzienlykfte plaatfe van de Burgt, of het Raadhuis: Hoe moest deeze zo groote Belofte de Geloovigen dan niet opwekken, om hunne eerfte liefde wederom te ontvonken , traags handen wederom op te richten, flappe kniën te verfterken, en in de mogendheeden des HEEREN met verdubbelden yver den ftryd te hervatten , en met kloeken moed' zo voort- cn door te zetten, dat zy de Overwinninge behaalen mogten. Overwonnen moest 'er worden , zouden zy zich, uit kragt van deeze Belofte, kunnen verblyden in de lcevendigc hoope, van eens ingeleid tc zuilen worden in het Paradys Godts, en daar te zullen eeten van dien Boom des leevens, die in 't midden is van dié "plaatfe van heerlykheid en ZaIigheeden. ZE:I?A',.ZELAPHEAD, 291 ZELA, eene Stad, 'geleegen in het Stamdeel van Benjamin, Jof. XVIII: 28. Alleen daar door merkwaerdig , dat de beenderen van Saul, Israëls eerften Koningen van-Jonathan, deszelfs Zoon, op bevel van David derwaards overgebragt, en in hun Vaderlyk erfgraf begraaven zyn,.ten welken einde Hy ze had dóen haaien van Onder het geboomte tc Jabes in Giledd, daar de Mannen van die Stad ze-hadden bi graavcn na- dat zy 'derzelver Lyken, door de Philiftynen tot een fchandelyk Schouwfpel opgehangen aan den muur te Beth - San , van daar wechgehaald hadden, 2 Sam. XXI: 12—14. Ver o-, i Sam.-.XXXI: 10—13. In het LandfchaÖp Pontus, en Wel dat gedeelte 'er Van, 't welk Pontus Polemoniakus genaamd was , was ook eene Stad Ze.la, geleegen aan'derèvier Likus. In de Algcm. Hifi. D. VIII. p. 548. ftaat aangeteekend, dat die Stad berugt was door de nederlaag van Tria. rius door Cefar. Ze werd door Pempejus uitgelegd, en Megalopolis genoemd. Konftantyn de Groote hegtte rze^aatf 't }DéftdIchap Helonoponius. ZELAPHEADeen Zoon van Wepher. en Agter- agter- Kleinzoon van Manasfe , en dus een Afftammeling van Jofeph. Hy was geftorven in de Woeftyne; doch niet door eene onmiddelyke ftraffe van Godt, als ware hy mede betrokken geweest in eenige oproerige onderneeminge tegen Godt, of zyne Knegten Mofes 'en Jdr'ón. Zoonen liet hy.nict na'; maar -,vyf- Dogters, met naamen Machla, Noa\ Hogla, Milka en Tirza. Deeze Dogters, cn 't geen , ter gcleegenheid van haar verzoek , gedaan werd, maaken den naam van Zelaphedd merkwaerdig. By dc verdeelinge van het Erflot, 't welk der Stamme Manasfe in 'Kanadn ftond toegeweezen te worden, zou het gedacht van Zelaphcad zyn misgédeeld geworden ,:'om dat'hy geene Zoonen had nagelaaten. De Dogters oordeelden dat -voor zich een harde zaak te zyn._ Zy kwamen dan tot' Mofes en Eleazar, in de tegenwoordigheid van de Overften, en der gantfche Vergaderin. ge 'aan de deure van de Tente der Saamenkomfte. Haar verzoek was, dat haar eene bezitting mogt gegeevén worden ih 't midden van de,broederen haares Vaders, op dat-deszelfs naam niet mogt wechgenoo- Oo a mea  «9» ZELAPHEAD, ZELEK, men worden uit het midden zyns geflachts. En dat niet ter zaake van eenig drafwaerdig wanbedryf» maar alléén,óni dat hy geene Zoonen had. Mofes oordeelde, haar verzoek van dat belang te zyn, dat hy, alvoorens daar over uitlpraak te doen , het bragt voor den HEERE. Haar verzoek, op billykheid gegrond zynde, was de uitlpraak van den HEERE ook geheel en al ten haaren voordeele: Gy zult baar gantfchelyk geeven de'bezittinge eener erffc* nisfe in het midden der broederen haares Vaders , en gy zult de erfenis haares Vaders op baar doen koomen. De Hoofden der Vaderen in het gellachte van Manasfe bragten daar tégen eene zwaarigheid in : Dat, wanneer de Dogters mede erfden, en dan huwden aan Mannen eener andere Stamme, het. gevolg daar van zou- zyn , dat het haar toegeweezen erfdeel zou overgaan tot eene andere Stam, en dat daar .door het. erflot der Stamme, waar uit zy ,gefproo,ten waren, zou ingekort worden Deeze bedenkinge was ook niet enge.grond, waarom Godt daar tegen • heef willen voorzien door een byzondere Wei van. Etf beHellinge op dit ftuk, welke we medebragt, gelyk tc vooren reeds vast gefteld was , dat voortaan de goederer van eenen Man, die,-zonder Zoonen t< hebben, ftierf, op deszelfs Dogters zou den koomen , en by mangel van die o] het naaste manlyk oor,en als dat ook ont b'tak^ dan op de naaste in de Vrouwelyki linie.:, Maar dit byzondere werd 'er., te opruiminge van de ingebragte bedenk lykheid, nog by bepaald, dat zulke Erf dogters wel mogten trouwen aan zo eenei Man, als haar zou gelusten ; maar nie buiten het geflacht van baars Vaders Stam me, op dat de. erffenisfc niet mogt omge wend worden van de eene Stamme'tot d andere.. Gelyk dan ook de Dogteren va: Zelaphcad zich in huwelyk begaven mt de Zoonen baarer Oomen, Num. XXVIJ i—ii. en XXXVI: i—12. Volgens deez Wet werd. ook, by de werklyke verdee linge des. Lands, aan deeze Dogteren haa erfdeel door Jofua toegeweezen , Jo: XVII: 3, 4. ZELEK, een van Davids zeeven-er dertig voornaame Helden. Hy was èe A'mmoniter, a Sam. XXIII: 37. ZELOTES, dus. was een van de D'ifc ZELOTES, ZELVEN. pelen des Heeren gebynaamd, wiens eigen naam was Simon. Zelotes werd hy gebynaamd,'Luk. VI: 15, Hand. ï: 1-3., en elders Kananites , Matth. X: 4 , Mark. III: 18. Naamen, die wel in klank'verfchillen , maar niet in beteekenisfe. Als men den eerften afleidt uit het Griekscb, en den tweeden uit het Hebreeuwsch, zullen ze beiden een Tveraar aanduiden. Men zie hier van meer in des VII. D. 2. St. p. 393. onder den tytel SIMON KANANITES , of ZELOTES. .ZELVEN (Ende Hy, te weeten, Jefus% zeide tot fommigen, die by zich-) vertrouwden , dat zy rechtvaerdig waren , en de an~ deren niets agteden, deeze gelykenisfe: Tweemenfchen gingen op na den Tempel om te bidden , Luk. XVIII: 9—14. Wy hebben hier te letten op het geen tot het voorftellen deezer gelykenisfe aanleidinge gaf; en dan op de Gelykenis zelve, en de Toepasftnge, welke de Heere 'er op liet volgen. (tO De aanleidinge vinden wy vs. 9.. OïN) Er waren daar eenigen tegenwoor: dig^ die by zich-zelven vertrouwden , dat : zy rechtvaerdig waren, en anderen niet agteden. («) Hovaardy was in Adam.de wor- ■ tel der Zonde. De fpranken 'er van heb1 ben zich door aller menfchen harten ver: fpreid, en die vergiftigd. Deeze verho- ■ vaerdigen zich op hunne Wysheid, gee> nen op hunne Sterkte, anderen op hunnen - rykdom , noch anderen op hunne hóoge \ geboorte, op hunne fchoonheid, &c. Hoe • hoogergevoelend een Mensch is van zich- - zeiven, zo veel te minder zal hy. anderen ■ agten. Dit is een natuurlyk gevolg van 1 de Zelfs-verheffinge. Hooge oogen zien met t minagtinge neder op anderen. Zo is het - ook al veel in het Godtsdienftige. Durft de '- Mensch zyne Zaligheid nog niet in 't ge- 2 heel toefchryven aan zyne eigene kragt 1 en. Verdienden ; ten minden agt hy zich t bevoegd, om de eere 'er van te deelen : tusfehen Godts genade en zyn eigen werk , 2 ten ware het Gode behaagde , hem inr - drukken te doen hebben van zyne nietigr heid, on- en doemwaerdighcid, en daar door zyn hart te verneederen en te verbryzelen. (ja) Nu weet men, dat de zuur* - dcesfem van eene Wettifche Gerechtig11 heid byna "geheel het Joodfche Volk doortrokken had. Zé bedond by de meesja ten in een dipt uitwendig waarneemen van. Mo*  ZELVEN. Mofes Wetplegtigheedcn, en- de Inzettingen en Overleveringen der Ouden. Die tiaar in het meest boven anderen uitftahen, vertrouwden, dat zyde Rechtvaerdigen waren, het heilig Zaad, de Steunfelï van 't Land en de Kerke; en alle anderen waren eèn vcragtelyk geflacht , het Volk der Aarde, gelyk zy zich uitdrukten, in hunne oogen. Daar nu deeze waan en verwaandheid destyds zo algemeen was, zo is het niet te verwonderen, dat 'er ook destyds fommigen van dat foort onder de Toehoorders van Jefus waren. (33) De Heere Jefus wist dat. Hy wist zekerlyk , wie het waren: Hy heeft niet noodig, dat iemand Hem iets zegge van den Menfche : Hy zelf weet , wat in den menfche is. Hy wdde die Menlchen befchaamen ; doch hy wilde het doen op eene befcheidene wyze. Hy zeide tot hen eene Gelykenis. Eene Leerwyze, van ouds zeer in gebruik by de Oosterlingen. Jotham, en ook Nathan de Propheet hadden 'er zich reeds van bediend, Richt. IX: 7—15, 2 Sam. XII: 1—4. Eene Leerwyze , die minder verbittert, dan eene rechtftreekfche beftraffing. Die den geenen, die ze raakt, en dat gevoelt, wel gevoelig treft; maar ook geleegenheid geeft tot verder nadenken: Die ook, niet flegts voor hem, maar ook voor anderen zeer leerzaam is. Daar nu van den Mesfias voorzegd was, dat Hy zynen mond zou opdoen met fpreuken en ge lykenisfen, Pf. LXXVIII: 2, Matth. XIII: 35, zo heeft Hy 'er zich ook al veel van bediend. Zo deed hy ook hier: (3) En dus hebben wy nu te letten op de Gelyke. nis zelve , en op de Toepasfinge 'er van. (NK) In de Gelykenisfe (*) vinden wy eerst een algemeen Voorftel, vs. 10 , ontleend van iets , dat dikwils gebeurde, Twee menfchen gingen op in den Tempel om te bidden. («*) Twee menfchen , wel ééns in hun oogmerk, maar zeer onderfcheiden in ftaat -en geaartheid. (A) De eene was een Rharizeeuw. Hy behoorde tot die Sekte, die , in onderfcheidinge van de losbandige Sadduceën , en de dweeperige Esfeën, de beficheidenfie was onder de Jooden , Hand. XXII: 3. Maar ook de • ichynheihgfte en hoogmoedigfte. Dus was hy een van die geenen , die by zichzelven vertrouwden , dat zy rechtvaerdig maren, en anderen niet agtten;, die ze niet ZELVEN. «os veröntwaerdiginge noemden een fichaare, die de Wet niet wist. Dat de deeze zo een was, zal ftraks te zien zyn uit zyn zo genoemd bidden. (B) De andere was een Tollenaar. Wel een Jood, blykens zyn opgaan na den Tempel: Maar een van die lieden , die by de Jooden zeer veragt en gehaat waren, om dat zy zich lieten gebruiken , om hunne eigene geflacht- en geloofs-genooten te helpen onderdrukken , door de fchattingen van den RoomschHéidenfchen Keizer te heffen; en dan nog door die meer af te kneevclen, dan recht was. Deeze tvee, een wonderlyk tweegefpan! (/3a) Gingen op na den tempel om te bidden. (A) De Tempel was het Huis des gebeds, Jef. LVI: 7. Die plegtig bidden wilden, begaven zich derwaards ; vooral, ten tyde dat het Morgen- of Avond - offer geflagt, en het Reuk-offer ontftooken werd. Dat waren by de Jooden de uuren des gebeds. Zo begaven zich dan ook deeze Twee derwaards, en dat wordt een Opgaan genoemd, om dat de Tempel was geleegen op den berg Ziöns, en men langs verf'cheidene trappen opklimmen moest. Begaven zy zich na dezelfde plaatfe: (B) 't Was ook met hetzelfde oogmerk, 't Was , om te bidden. Maar, gelyk 'er een groot onderfcheid was tusfehen het offeren van Kaïn en Abel, zo ook tusfehen het Bidden van deeze twee. Duo quum faciunt idem, non femper efi idem. Wanneer Twee een , naar uiterlyken fchyn, zelfde werk verrichten, is het evenwel niet altoos hetzelfde, (a) Dit zal ons 't best blyken uit het meer byzonder Voorftel van beider Gebed. (««-) De Pharizeeuw ftaande bad dit by zich - zelvcn: Ik danke u, 6 Godt! — vs. 11, 12. (A) Hy ftond. Recht zo! In den Tempel mogt niemand zitten. Uit eerbied voor den hoogen Godt moest men ftaan. Waar hy ftond, wordt niet gezegd : Zekerlyk in den Voorhof Israëls. In onderfcheidinge van den Tollenaar , die van verre ftond\ mogen wy denken, dat hy zich zo naby dé heilige plaatfe had geplaatst, als hem maar eenigzins geöorlofd was. Daar ftond' hy, zekerlyk als een Trotsaart, met de borst vooruit, het hoofd, om hoog, dan eens zyne oogen ftoutelyk opheffende na den Heemel, dan rechts en flinks draai» jende, om te zien, of niet elk met eerQo 3 bied;  m ZELVEN. bied en verwonderinge t'zynwaards was aangedaan. Dus ftaandé : (B) Ba ,, u zeiven." En heeft hy dat al niet ge, weeten; (/Sfl) Zekerlyk zal hem evenwei ; niet onbekend zyn geweest de Voorzegt ging van Vader Jakob, aangaande de 1 komst van den Schilo, Genef. XLIX: 10. ï En is hem die bekend geweest, dan kon1 de het hem niet onbekend zyn, dat, eer - die zou koomen,noch veele aanmerklyke 1 gebeurtenisfen zouden moeten vooraf- - gaan: En dus zou hy iets verzocht hebt ben, 't welk thans geheel ontydig was. - (33) 'Er is 'er een, die heeft willen be1 weeren, dat Mofes eindelyk, hoewel on- gaer-  ZENDEN. gaerne, dien last zou hebben willen op zich neemen : Doch onder deeze voorwaarde, Godt wilde hem een Handfchrift, een Credentiaal geeven , waar mede hy zou kunnen toonen, dat hy waarlyk van Godt gezonden was, gelyk Koningen en Vorlten gewoon zyn aan hunne Gezanten zo een Handfchrift, of Geloofsbrief mede. te geeven. En dus zou hier door de hand zo veel zeggen, als door een gefchrift met trwe hand gefchreeven. Dit is liet zonderling gevoelen van Troppaneger in Thef. Nov.Theol. Philol.F. I p. 259—. Die daarom dc woorden dus wil vertaald hebben: Och Heerel wilt gy my zenden, moet dat zo zyn: Het zy dan zo. Maar zend my dan, bidde ik, met, of door een Handfchrift van U. Hy oppert zich-zelven eenige tegenbedenkingen, die hy beantwoordt: Maar, naar myn inzien, heeft hy, zo men die vertaalinge al eens konde laaten doorgaan, om de voornaamfte niet gedacht. Waar toe zou zo een Handfchrift hem gediend hebben ? Konde hy denken, dat de vertooninge 'er van, 't zy aan Pharaö, 't zy aan dé Israëliten, hem meer geloofwaerdigheid zou hebben bygezet, dan het doen van die teekenen en wonderen, waar toe Godt hem de magt had gegeeven? Mofes was waarlyk niet onnozel genoeg om zo iets zich te verbeelden. Teekencn en Wonderen moesten hen overtuigen, dat hy waarlyk van Godt gezonden was: En wilden zy zich daar door niet laaten overtuigen, 't zou zekerlyk niet gefchied zyn door het vertoonen van een Handfchrift. Wie van hun had ooit een Gefchrift van Godt gezien? Wie van hun kende zyne hand zo, dat hy konde zeggen , dit is door Godt gefchreeven , en door niemand anders ? Wat was 'er clan gereeder om te zeggen , dan dit is een louter verdichtfel ; een gefchrift , niet door Godt, maar door hem zeiven , of door eenen anderen Bedrieger gefchreeven ? Mofes zou dus om iets verzocht hebben, 't welk hem, had hy het maar een weinig ingedacht, van niet het minfte nut konde zyn. (3) 't Komt my, benevens veele anderen , dan zo voor, dat Mofes, nog al in zynen weêrzin volhardende , verzocht hebbe, in 't geheel van deezen last ontflaagen te zyn; en wel zo, dat hy daar by een morrend ongenoegen ZENDEN. 303 liet blyken, na dat zo veele andere zyner tegenreedenen geenen ingang gevonden hadden, als hadde hy gezegd: Och Heere! Zend wien gy wilt, maar niet my. En dat fchynt ook dan de reede te zvn, waarom Godts toorn nu meer, dan op zyne voorige weigeringen , tegen hem ontflak. Wat mag dan de grondoorzaak geweest zvn van zyn tegenftribbelen ? Verzaagdheid, menfehenvrees. Die bekroop wel eens meer de geenen, die van Godt tot eenen hachlyken Post geroepen wierden. Jona lchroomde den Niniviten den ondergane te prediken. Hy vreesde voor zyn lee^ ven, en zocht Godt te ontvlugten, Jon. I: a? 3- Jeremia fchroomde onder en tegen een zo weêrbarftig Volk , als het Joodsch Volk was, te propheteeren , en meende zich te verontfchuldigen met zyne jongheid, Cap. p 6. Dit is ook het eenigfte, waar mede men Mofes kan verfchoonen. Verfchoonen zou het zyne eerfte weigering; maar zal men 'er hem nog mede kunnen verfchoonen, na dat Godt hera van zynen byftand , en van den goeden uitflag deezer zaak zo fterk verzekerd, en die verzekering met een tweevouwdig Wonderteeken bevestigd had ? Dit was vry wat meer, dan dat Hy flegts tot hem gezegd had, 't welk evenwel alleen voor hem voldoende had moeten zyn : Frees niet! Ziet, ik ben met u. Ik zal u helpen, flerken en onderfteunen met de rechterhand myner gerechtigheid. Als men het wel inziet , loopen in Mofes wederwilligheid veele zonden te faamen. Hy zondigt tegen zich - zeiven: Hy weigert eene groote eere: De eere van een Gezant van Godt, en de Verlosfer van zyn Volk te zyn. Hv zondigt tegen zyn Volk. Godt wil het van onder zynen zwaaren druk verlosfen, en hy weigert 'er.de hand toe te leenen. Dat het voor altoos flaaven blyve in Egypte, dat het Kanadn nooit erflyk bezitte, mag ik maar van dien last ontflaagen blyven; mag ik maar, als een Herder, ftil en gerust m Midian blyven. Hy zondigt tegen Godt; Zo al niet door eene volflage11e ongehoorzaamheid, evenwel door eene herhaalde tegenkantinge, welke fchoon gevernist met een fchyn van deeze en geene bedenklykheeden , duidelyk ontdekte zynen weêrzin aan Godts bevel, en, ten aanzien van Godts beloften, zyn wara- trou-  3o4 ZENDEN. trouwen, of aan Godts magt, om die te kunnen, of aan Godts waarheid, om die te willen vervullen. Maar hier doet zich eene en andere Vraage op. (NX) Beoordeelt men Mofes op deeze wyze niet te ilreng? Ik denke, neen. Hy heeft zo wel willen beoordeeld zyn. Zonder dat, zou hy dit hebben kunnen verzwygen. Had hy maar alleen gemeld, dat Godt hem geroepen , en het uitvoeren van zyn verdrukt Volk toebetrouwd en aanbcvoolen had 5 Dat Hy hem zyne roepinge bevestigd , en den goeden uitflag deezer zo groote onderneeminge verzekerd had door twee Wonderteekenen, met magt, om die ook in Egypte te kunnen doen : Dat hy, daar door aangemoedigd zich na Egypte begeevcn cn zynen last gelukkig uitgevoerd had : De voornaame inhoud van zyn Gefchied-verhaal zou 'er niets by verlooren hebben. Maar hy heeft zyn zwakheid niet willen verbergen. Hy heeft dat in alle zyne verzwaarende omftandigheeden willen voordraagen. (•) Dat moet ons tot een bewys dienen van zyne Oprechtheid. Hy werd door geen ydele roemzugt gedreeven. Heeft hy voor en na opgeteekend , wat lofgetuigemsfen Godt hem gaf; hy heeft ook niet verzweegen het laakenswaerdige van zyn gedrag in deezen. (fl) Dat konde ook zyne nuttigheid hebben: Op dat de Israeliten, die tot Afgodery zo zeer geneigd waren, hem , naar de wyze der Heidenen, na zynen dood niet vergooden; maar weeten mogten, dat hy llegts een zondig mensch was geweest. (33) Eene andere Vraag : Godts toom ontftak over Mofes , vs. 14. Maar waar blyft de ftraffe? Godts toorn is dikwils niet meer dan een tooner van zyn ongenoegen. De ftraffe volgt ei niet altoos op : Hy gedenkt in 't midder zynes toorns des ontfermens. En wil mei een blyk van ftraffe,laat het dan dit zyn Dat hy de eere van dit werk, welke hj alleen had kunnen genieten, nu zou moe ten deelen met Aaron, zynen broeder. Ei dat hy de beloofde gaave der befpraakt heid, vs. 11 en 12, heeft moeten mis fen, en zich , in het voordraagen van zy aen last, van zynen Broeder, als van ee nen mond,heeft moeten bedienen, vs. 16 Uit deeze Vraage CU) wordt, wederor eene andere gebooren. Mofes ilaat dei ZENDEN. Rotzfteen, in plaats van ééns, gelyk hem bevoolen was, tweemaal. Dat was eene zonde van Ongeloof: Maar, naar 't fchynt, niet te vergelyken by zyn tegenwoordig gedrag. Godt nam dat evenwel zo hoog, dat hy even daarom in Kanadn niet koomen, maar in de Woeftyne fterven moest, Num. XX: 11, 12. En hier is het maar een gering blyk van ongenoegen. Wat evenreedigheid is 'er tusfehen deeze en geene misdaad? Tusfehen deeze en geene ftraffe ? Men kan hier op antwoorden. («) Mofes was nu niet dan al te vreesagtig. Hy merkte den hem opgelegden last aan, als onuitvoerlyk. Door een grooter blyk van Godts ongenoegen moest de moed hem niet geheel en al benoomen worden. (*) Hy was nu, in den aanvang zyner roepinge meer verfchoonbaar. Hy had nu nog zo veele blyken van Godts Wondermagt niet gezien. De twee teekenen nu gezien aan zynen Staf, en aan zyne hand, waren wel groot; maar niet te vergelyken by al dat veele en groote, door Godt aan hem en door hem gedaan, (y) 't Geen hier door hem gezondigd was, was gezondigd tuslchen Godten hem alleen, en konde op anderen geen nadeeligen invloed maaken:Dus was eene beftraffing tusfehen Godt en hem alleen voldoende. Maar zyne zonde aan den Rotzfteen, was eene Openbaare, gepleegd in het aanzien, van geheel het Volk, en moest daarom zwaarer, en in het openbaar worden geftraft, op dat anderen van ongeloove mogten afgefchnkt worden. Men mag hier op toepasfen het gezegde van Paulus: Die zondigen , hy fpreekt van Ouderlingen, Opzienders der Gemeente , die Voorbeelden behooren te zyn der Geloovigen , beftraft in het open1 baar, op dat ook anderen vreeze mogen heb: ben, \ Tim. V: 20. Als ook het zeggen van den Schryver van het B. der Wysh. ■ Cap. VI: 3—8. Den minflen is het te ver- ■ geeven door barmhartigheid; maar over an1 deren, die Dienaars geweest zyn van Godts ■ Koningryk, en gefteld geweest zyn over an- ■ deren, zal een dreng oordeel gaan — —. ZENDEN, ( Wien zal ik) en wie zal ons ■ heenen gaan.' Toen zeide ik: Ziet! hier ben . ik: Zendmy heenen, Jef. VIr 8. Wy vin1 den hier (N) eene aanmerkelyke Vraag. 1 (XK) Die deeze Vraag doet, is de Heere.  ZENDEN. 't Was de Stem des Heeren, welke Jefaia hoorde. Buiten twyffel was het de ftem van dien Heere, dien Jefaia had zien zitten op .eenen hoogen en verheevénen Throon, omltuwd en toegejuicht door de Seraphynen, vs. 1—3. Deeze Heer was de Zoon van Godt, de Mesfias. Johannes zegt ons, dat dit gefchied zy , 'toen de Propheet zyne heerlykheid zag, Cap. XII: 41. Een Voorfpel van die Heerlykheid, waar mede Hy, na zyn lyden, zou bekroond worden , wanneer Hy zou gezeeten zyn ter rechterhand der Majesteit in de hoogfle heemelen. Hy was hier niet alleen, want hy fpreekt niet maar alleen van en voor zichzelven ; maar ook tot en van anderen. Het is ik en ons. Maar wie zyn nu die anderen : («) Zouden het ook de Seraphynen zyn? Die .zyn wel de vlugge Dienaars zyner oogwenken ; maar niet zyne Raadslieden. Wie heeft den Geest des HÉRREN beftuurd? En mie heeft Hem als Raadsman onderweezen ? Jef XL: 13, 14. Dan zou ook Jefaia zo wel van de Engelen , als van den Heere gezonden zyn. Maar: de Engelen zyn geene Heeren , ihaar , naar hunne eigene verklaaringe, flegts Mededienstknegten van de Knegten des Heeren, Openb. XIX: 10. (/S) Plet zyn dan de twee andere Perfoonen der aanbidlyke Drieéénheid, de Vader en de Heilige Geest. Alle. drie hadden zy belang in deeze zaak. De Jooden, welken het uit te fpreeken Vonnis , vs. 9 en ro, raakte, hadden den Mesfias fmaadelyk verworpen-; zy hadden niet gewild, dat Hy Koning over ben zou zyn. In den Zoon .hadden zy den Vader, die Hem gezonden had , ontëcrd: Want die den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet, Joh. V: 23. Ook hadden zy den Heiligen Geest wederftaan, Hand. VII: 51. Dus alle drie beleedigd zynde moest ook uit aller naame het Vonnis worden afgekondigd. Met recht beraadt de Zoon zich dan met den Vader en den Heiligen Geest, zeggende : (33) Wien zal ik zenden? En wie zal ons heenen gaan? (*) 'Er moest dan iemand gezonden worden, die, als, een Gezant van den Godt des Heemels , zou heenen gaan tot dat weêrbarftig Volk, om aan hetzelve met onbeteuterde vrymoedigheid, en ten trotz van allen tegenftand , Godts fchriklyk Strafvonnis aan te kondigen. (a) Maar Wie zou dat KI. Deel. I. Stuk. ZENDEN. 305 zyn? Dat wordt vraags-wyze voorgefteld. (**) Niet, als ware de Heere verleegen, om daar toe eenen Man van vereischtcn moed en bekwaamheid te vinden. Dat zy VCfre! Gelyk Hy magt heeft, tot Zynen dienst te roepen, wien Hy wil, zo hèeft Hy ook magt, de daar toe noodige bekwaamheedeu te fchenken. Hy fchept ds vrucht der lippen, en blaast den vreesagtigen moed in door den Geest desgerichts, en der dapperheid, (as) Maar het is (A) om te toonen, van hoe groot een gewicht deeze last was: Een last, waar tegen ieder mensch, zo hy maar alleen op zichzelven zag,zou moeten opzien en zeggen: Wie is tot deeze dingen bekwaam ? (B) Als ook, om aan Jefaia geleegenheid te geeven tot het aanbieden van zynen dienst, en daar in aan anderen tot een voorbeeld te zyn, hoe gereed men moet zyn om zich aan den Heere over te geeven in gehoorzaamheid des geloofs. De Propheet wilde.zich ook de geleegenheid daar toe niet laaten ontglippen. De Vraag is pas gedaan , (3) of zyn aanbiedend Antwoord was ook gereed: Ziet! hier ben ik. Zend my heenen. (XX) .Men verdenke den Godtsman niet van roekelooze vermeetenheid. Hy, die even te vooren zo vreesagtig was, om dat hy zich-zelven kende als eenen Man van onreine lippen, vs. 5 , was nu een ander man geworden. De gloeijends Altaarkoole, waar mede de Seraph zyne lippen had aangeraakt, was niet alleen een bewys geweest, dat zyne misdaad geweeken, en zyne zonde verzoend was, vs. 6,7; maar had ook in zyn binnenfte een heilig yvervuur ontftooken. Een Mofes maakt allerlei uitvlugten, om zich aan den dienst, waar toe hy geroepen werd , te onttrekken. Jona maakt zich op , om Godt te ontvlugten. Jeremia zocht zich te verfchoonen met zyne jongheid. Maar de yvergloed, die in Jefaitfs binnenfte ontftooken was., .liet hem niet toe, eenige de minfte bedenklykheid te opperen. Geprikkeld door edele dankbaarheid aan dien Heere, die zyne zonde had verzoend verklaard, en vol van vertrouwen op deszelfs bekwaammaakende en befchermende genade, biedt hy zich gewillig aan, zeggende: Ziet! hier ben ik. Niet ongelyk aan den.jongen Samuël, die, toen hy de ftemme van den hem roependen Godt Qq hoor-  3o6 ZENDEN, 2 END ET. hoofde , antwoordde : Spreek HEERE ; want uw Knegt hoort, i Sam. III: lO.Maar hoe bereidvaerdig hy ook was,'t was hem evenwel niet onbekend, dat zyne bereidwilligheid alleen niet genoeg was. (33) Maar dat de Godtlyke Zending 'er ook. moest bykoomen. Te loopen , zonder gezonden te zyn , is het werk der valfche Propheeten, Jerem. XXXIII: 31. In dien rang wilde jefaia niet geplaatst zyn. Daarom voegde hy 'er by : Zend my heenen. Hield de Heere zyne aanbiedinge voor aangenaam ; behaagde het den Heere, hem met zynen last te verëeren: Ziet daar! hy was bereid, 't Zy, dat Hy hem wilde zenden als eenen Boodfchappcr van bet goede, om vreede en heil te doen hooren ; 't zy Hy hem wilde zenden , als een' beftraffenden Man , om harde dingen te verkondigen. Hoe het ook zyn mogt, hy was bereid, zo de HEERE hem flegts wilde Zenden. Gewilligheid nu is den HEERE byzonder aangenaam. Hy zet zich op de Wagenen van zyn vry willig Volk, Hoogl. VI: ia. Des nam hy Jefaia aan tot zynen Gezant, en de Last van zyn Gezantfchap werd hem aanftonds opgelegd,, vs. 9, en 10. ZEND ET de Lammeren des Heerfchers des Lands van Sela af, na de Woeftyne heenen tot den berg der Dogter Ziöns, Jef. XVI: 1. De Propheet gaat voort met zyn Last van en tegen Modb te verkondigen. Deeze zyne Propheetifche reedenvoeringeheet de LastMoabs,Cap. XV: 1. Harde dingen had hy in dat Hoofdftuk den Moabiten voorfpeld. Het gerugte 'er van te verftaan, moest hun, indien zy 'er geloof aan floegen, zo als zy hadden behooren te doen, louter verfchrikkinge zyn. Nu geeft hy hun eenen raad, die, maakten zy 'er gebruik van, hun tot eenige verzagtingc zou kunnen gedyen in hunnen aanftaanden nood. (X) De raad is : Zendet de Lammeren des Heerfchers des Lands, met aanwyzinge van de plaatfe van waar, den weg waar langs, de plaatfe waar heenen zydie zenden moesten. (XX) De woorden : Zendet de Lammeren des Heerfchers des Lands , op zich - zei ven befchouwd zynde, hebben flegts een weinig toelichting noodig. Schoon men hier in den Grondtekst maar in het enkelvouwdige het Lam leest, is het evenwel ColleUive, gelyk men in de Schooien fpreekt, van eene ZENDET. menigte te verftaan. DeOhzen hebbeft het da.arom zeer wel door Lammeren vertaald. De Moabiten waren ryk in Vee. Hunne Kudden van Schaapen en Rammen, en ander klein Vee, waren ongemeen talryk. Lammeren waren dan voor hun eene ligt verkrygbaare zaak. Zy hadden die hl overvloed by de hand. Maar hoe is het te verftaan: Lammeren, des Ideerfebers des Lands ? (») Sommigen willen, dit vertaald hebben: Zendet -— aan den Heerfcher des Lands. En dan zal men 'er door moeten verftaan den Heerfcher van hét Land Juda, die op den berg der Dogter Ziöni zyn Hof- en Ryks-zétel had gevestigd, (a) Anderen willen met de Onzen , dat de Lammeren, die gezonden moesten worden ,Lammeren moesten zyn van den Heerfcher des Lands Moabs. Een groot gedeelte van den Rykdom en de inkomllen. der Oosterfche Vórften beftond oudtyds in eene groote menigte van Vee. Inzonderheid onder de Arabieren, en de hun nabyv geleegene Volken ; en dus ook van de Koningen der Modbiten. Mefa, der Moabiten Koning, was een Veehandelaar , a Kon. III: 4. (32) Maar van waar, langs welken weg , en waar heenen moesten deeze Lammeren gezonden worden.' (»). Betreffende het eerfte : Ze moesten gezonden worden van Sela af. Sela beteekent een Rotzfteen, 't welk ook Petra by de .GW*» ken beteekent. En daarom denkt men al veel om die Stad, die-by de.oragewyde Schryvers Pétra heet, zynde geleegen op de grenzen van het fteenagtig Arabic, gebouwd op een hooge rotz, van andere hooge en fteile rotzen zo omringd, dat ze voor onöverwinbaar werd gehouden j te meer, om dat ze van binnen veele dingen had, waar aan het dikwils aan Beleegerden ontbreekt, en waar door die tot de overgaave gedwongen worden. De Schryvers zeggen, dat 'er veele waterryke Bronnen en vruchtbaare Hoven waren, zo binnen de Stad zelve, als in haaren omtrek. Men mag denken , dat ze even daarom al dikwils het verblyf was der Vorften des Lands, 't welk Strabo ook te kennen geeft; vooral, wegens haare fterkte in eenen tyd van Oorlog : Hoedanig een tyd-hier wordt bedoeld, blykens geheel den Last van den Propheet, tegen Meab. Vooronderftellen wynu,dat de Koning  Z ENDEt fiïng der Moabiten zich daar thans onthield, zo was het zeer eigenaartig, dat de Lammeren van daar werden afgezonden. (a) Maar langs welken weg? De Godtfpraak ze°t: Na de Woeftyne heenen. Als in den Bybel gefprooken wordt van eene Woeftyne , behoeven wy 'er niet altoos door te verftaan een geheel dorre en barre Wildernis. Woeftynen, heeten dikwils Landftreeken, die van menfchen niet veel bewoond , maar evenwel vruchtbaar zyn in Weigronden , zeer gefchikt tot de Veehoedery , en daarom veel bezocht door de Herders, cn hunne Kudden , waarom men leest vim Herders-hutten der Woeftyne, Jerem. IX: 10. Als men nu aanmerkt, dat deeze Lammeren moesten gezonden worden na de Woeftyne heenen ; niet, om daar te weiden, maar om verder voortgedreeven te worden tot den berg der Dogter Ziöns, zo ziet men , dat deeze woorden na de Woeftyne heenen, voor de Moabiten eene aanwyzing waren van den weg, langs welken die Lammeren moesten gezonden worden na Jeruzalem. En dus zal men voor het naast door deeze Woeftyne dienen te verftaan de Landftreek omtrent Jericho, elders genoemd de vlakke velden van Jericho, 2Kon. XXV: 5, ook wel eens, lchoon zeer vruchtbaar, de Woeftyne, Jof. VIII: 15. XV: 61, en de Woeftyne van Judea, waar in johannes de Dooper predikte , Matth. III: 1, om dat ze een gedeelte Was van eene grootere Landftreek van dien naam, die zich uitftrekte langs den Westelyken Oever van de Zout- of Doode Zee. Daar nu deeze Lammeren moesten gezonden worden na Jeruzalem, zo konde dat langs geen korteren weg gefchieden, dan na deeze Woeftyne heenen; want, volgens Strabo was dit de kortfte weg , van Sela of Petra flegts een weg van drie of vier dagen tot Jericho, en dus ook tot Jeruzalem, 't welk van Jericho niet verre af geleegen was. (y) Want dat was ten laatften de plaats, daar deeze Lammeren moesten blyven: Ze moesten gezonden worden tot den berg der Dogter Ziöns-, en dus na Jeruzalem, waar van de Berg Ziön het aanzienlykst gedeelte was, niet alleen wegens den Tempel, die het Paleis was van Godts heiligheid, zynde gebouwd op den eenen heuvel van dien Berg; maar ook wegens de Koninglyke Burgt op ZENDET. w den anderen heuvel van dien Berg, die de Zétel was van de Koningen , en het Ryk van Juda. De Raad van den Propheet was dan, dat de Moabiten van Sela, of Petra af Lammeren zouden zenden na de Woeftyne heenen op Jericho aan , als zynde voor hun de kortfte weg','■ om zè te dóen koomen ter plaatfe hunner eigenlyke beftemminge, te weeten, Jeruzalem, of de Berg der Dogter Ziöns. (3) Maar nu ryst de groote vraag op: Op wat grond konde de Propheet dit den Moabiten raaden, of van hun eifchen ? En wat was het oogmerk daar van ? (XX) De grond daar toe moet gezocht worden in de gefchiedenisfe. David had de Moabiten geflaagen, en zich tot Knegten, dat is cynsbaar en fchatpligtig, gemaakt, a Sam. VIII: 2. Uit 2 Kon. III: 4. is te zien, dat zy die fchattinge betaalden met honderd duizend Lammeren, en honderd duizend woldraagende Kammen, 't Zy ten eiken jaare ; 't zy llegts telkens als een nieuwe Koning den throon beklom. Dus waren zy fchatpligtig aan de Koningen uit het Huis van David, welker Hof- en Ryks-ftad Jeruzalem was. Maar na de affcheuring der X Stammen hebben zy,naar het fchynt, die cyns-lammeren gezonden aan de Koningen van het Ryk der X Stammen , of Israël: Waarfchynlyk , om dat zy die voor de Magtigften hielden , naardien het Ryk van Juda flegts uit twee Stammen beftond; want in 't laatstgemelde Hoofdftuk , vs. 5, wordt gezegd , dat de Moabiten , na dat Zchab geftorven was, afvielen van den Koning Israëls. Sinds dien tyd hebben zy deeze cyns-lammeren niet meer gezonden aan de Koningen van Israël; en even weinig aan de Koningen van Juda, die 'er evénwel het naaste recht op hadden, als de Afftammelingen van David, die hen fchatpligtig had gemaakt, en die niet konden gereekend worden, dat recht verlooren te hebben, noch door hun voorig zenden van die cyns-lammeren aan de Koningen van Israël te Samaria; noch door hun afvallen van die Koningen. Dit recht roept de Propheet nu in, en eischt, dat zy die Lammeren, als den hun opgelegden cyns , zouden zenden na Jeruzalem, (33) Maar tot wat einde,of oogmerk raadt de Propheet hun dat? 't Kan zyn,dat hier onder bedekt lag een verwyt van Moabs Qq a Ho-  308 ZENDET. ZENDEN. Hovaerdye , zich verbeeldende, dat zy zich even weinig behoefden te laaten geleegen zyn aan de Vriendfchap van de Koningen van Juda, als aan die van Israël , van welken zy afgevallen waren. Maar meer rechtftreeks werd den Moabiten hier mede geraaden, dat zy, door het Zenden van deeze cyns-lammeren , zich den Koning van Juda tot Vriend maaken, en zich wederom onder deszelfs befchermingebegeeven wilden, opdat, wanneer, by den Vyandelyken aan- en inval , die hun door den Propheet gedreigd was, zy uit hun Land verdreeven wierden , zy dan toevlugt zouden kunnen neemen tot, en fchuilplaats vinden in het Ryk van Juda, zo als uit het oA* vs. is af te neemen. Veele voornaame Uitleggers hebben dit verftaan van het zenden van pynslammeren ; als ook de groote Vitringa , die over ons i. vs. breedvoerig is. Dit komt aanneemlyker voor , dan dat men het met den Eerw. Nieuwland zou moeten aanmerken , als eene opwekking aan de Moabiten, om het Ryk van Juda den Oorlog te verkiaaren. Want, na dat die Geleerde Man uit Hefychius had aangemerkt, dat men oudtyds een Lam zond na en op de grenzen van het een, of ander Land, tot een teeken, dat men het beoorlogen wilde, 't welk nader wordt bevestigd uit Diogenianus, die 'er ook by opgeeft, wat men daar mede wilde te kennen geeven, zeggende: Een Lam te zenden, zegt men van hun, die oorlogen willen: Want de zullen zenden eenen Uitroeper met een Lam, 't welk hy binnen laat; beteekenende, dat hy hunne Stad en Goederen zo zoude verwoesten , als of ze door de Schaapen fchoon waren afgeweid. Na dat aangemerkt te hebben, laat hy 'er aanftonds op volgen: ,, Denk ,, om Jef. XVI: i. Zend de Lammeren .—• „ tot den berg der Dogter Ziöns: Dat is, „ verklaar den Jooden den Oorlog." Zie 's Mans Leerzaame Verlufi. D. II. p. 2.72, 273. Zo Oorlogzugtig dacht Forerius 'er ook over, Vid. Bibl. Critic. in h. 1. Het woord DHD, het meervouwd van het hier voorkoomend "D een Lam, beteekent fomwylen dappere , ftrydbaare Mannen , a Kon. XI: 19, ook wel Stormrammen , Ezech. IV: 2. XXI: 22, waar mede men oudtyds, by het beleegeren eener Stad,de muu. ren beukte. Dus zou de zin zyn: „ Zendt „ ftrydbaare Helden, zendt -Stormrammen „ tegen Jeruzalem:' En dit zou dan gezegd zyn by wyze van befpottinge, om dat zy zich verftout hadden, den Oorlog te voeren tegen Joram niet alleen., den Koning van Israël, maar te gelyk ook tegen Jofaphat, den Koning van Juda, 2 Kon. III: 6—25. ZENDEN {Maar de Trooster, de HeilU ge Geest , welken de Vader) zal in mynen naam, zal u alles leeren, en zalu indachtig maaken, alles wat ik u gezegd hebbe, Joh. XIV: 26. De Tyd was naby en fterk haastende, dat Jefus, door zyn lyden en fterven, de reinigmaakinge onzer zonden zou te wegc brengen; en , vervolgens , van den dooden weêr opgeftaan zynde, zou Hy , maar weinige dagen daar na,, zyne Difcipelen, en met die ook de Aarde verlaaten , en gaan zitten ter rechterhand der Mafefteit in de hoogfte Heemden. Hem, zyn Gezelfchap , zyn Onderwys te zullen moeten misfen, was den Apostelen eene gevoelige droefheid. Daartegen wil Hy hen troosten. Schoon Hy zou heenen gaan, Hy zou hen evenwel geen Weezen laa» ten, vs. 18. Nu fprak Hy nog met hun; nu onderwees Hy.hen nog, vs. 25, Maar, fchoon zy dat mondelyk onderwys zouden moeten misfen, 't zou hun evenwel aan geen onderwys ontbreeken. Daar toe ftrekt de Belofte, vs.. 26. (X) Die de belofte doet, is de Heere Jefus. En dit was voor de Difcipelen meer, dan of een ander hun zyne beloften met zyne hand gefchreeven, en met zynen rjng ..verzeegeld had. Want, gelyk alle beloften Godts, zo veele als 'er zyn, in Hem ja en amen zyn 9 zo is Hy zelf ook de Amen, de getrouwe en waaragtige Getuige, die het Woord, 't welk eenmaal uit zyne lippen is uitgegaan , nooit veranderen zal. Dit zo zynde , zo konden zyne Apostelen te meer ftaat maaken op , en even daarom zich te meer verblyden over (3) 't geen Hy beloofde: Maar de Trooster —. (XX) In deeze Belofte («) voorönderftelt de Heiland , dat de Vader den Trooster -r- zou zenden in zynen naam. (*«) De Vader, de Eerfte Perfoon in de aanbidlyke Drieéénheid , om bekende reedenen Vader genaamd , zou den Heiligen Geest, die de Derde Perfoon is» hier en ook elders om- fchree-  Z E N D E N. fchreeven als de Trooster, waar van men dereede, onderis tytel, vinden kan in des VIII. D. i. St. p. 348, zenden in den naame van den Heere Jefus, die , naar zyne Godtlyke natuur, dc Tweede Perfoon is. ) Maar ondertusfchen wilde hy Godt niet vergeeten. Hy liet het voor de Mooren over te vermelden van Paerden en Wagenen; maar hy wilde zyne Vaandelen niet opfieeken ; den flag niet beginnen , als in den naam zynes Godts. Hy hief zyn hart en handen na boven, en bad,zekerlyk met luider ftemme, ten aanhoorenvan geheel zyn Leeger: HEERE,f het is niets by Ute helpen —, vs. 11. Hy heft zyne oogen niet op na de bergen, of van daar ook eenige hu lp te verwaciiten ware; maar tot den PIEERE. Dat deed hy in erkentenisfe , dat die der eere der aanbiddinge alleen waerdig was , als zynde met zynen naam alleen dc HEERE, de Al~ lerhoog/ie over geheel de Aarde; in erkentenisfe ook, dat het in zyne handftond, om alles groot en fierk te maaken ; daarom voegt hy 'er by: Het is niets by U te helpen , het zy den Magtigen; het zy den Kragteloozen. Het zeggen van zulken , die weinig weeten van , en weinig vertrouwen ftellen op Godts magt,is allerflegtst: Godt helpt doorgaans de Sterkfien. Vroome Afia begreep het beter. Het konde hem niet onbekend zyn , hoe Abraham met flegts 318 Onderwcczenen van zyn huis vyf Koningen had op de vlugt geflaagen , Genef. XIV: 14—16. Hoe Gideön met flegts 300 uitgeleezene Mannen de Mididniten had overwonnen , Richt. VII: 7—2,5. Hoe Jonathan alleen met zynen Wapendraager geheel het heir der Philifiynen in wanorder had gebragt en doen vlugten, 1 Sam. XIV: 1—16. Spreekende bewyzen, dat het by Godt om het even is de Kragteloozen zo wel te kunnen helpen ,x als de Magtigen. Als Hy fpreekt, worden de Helden tot Wyven , en den Zwakken ryst de moed. De Stryd is niet der Pielden. Als Hy niet -helpt, kunnen Krygsbeleid, noch Wapenmagt niets baaten: Maar als Hy helpt, dan zal, om zo te fpreeken, een eenige 'er duizendjaagen, en twee zullen 'er tien duizend doen vlugten, Deur. XXXII: 30. Dit wist Afia; hy hield zich verzekerd, dat, zo Godt hem ter rechterhand wilde ftaan,de Ovcrmagt der Mooren nergens anders toe dienen zoude, dan om de heerlykheid van Godts magt, en den luister zyner overwinninge te vergrooten. Zyn hart dus verfterkt hebbende, (/3/S) bidt hy, én dringt zyn gebed met gepaste beweegreedenen aan. (A) Zyn Gebed is begreepen in deeze weinige woorden: Help ons, 6 PIEERE, onze Godtl Wy mogen hem ons dus biddende voorftellen : ,, Ontwaak PIEERE, trek „ fterkte aan , gy Arm des PI EEREN. „ Neem ter ooren, 6 Hs-rder ^sraëls.' verRr a „ fchyn  %ió Z E R A 11. „ fshjn blinkende van. tusfehen de Ohcruby„ nen. Wek uwe magt op voor het aange„ zigt van Juda en Benjamin, Breng de „ fpiesfe voort; Gy, die van oude dagen „ af de toevlugt van uw Volk zyt, de fterkte „ der Kinderen Israëls, haast u, en komt> „ ter onzer verlosfinge , dat onze Vyanden „ het zien, dat ze befchaamd en te fchande „ werden + en vlieden van voer uw aange,, zigte." Gelyk de nood leert bidden, (b) zo geeft die ook de gepaste drangreedenen aan de hand. (a a) De Eerlte ontleent hy van hun vertrouwen op Godt: Want, wy fteunen op u, en in uwen naams zyn wy gekoomen tegen deeze menigte, (a) Vervloekt is hy , die op eenen. mensch vertrouwt , en vleesch tot zynen arm ftelt, en met zyn harte van den HEERE afwykt; want al des menfchen heil is maar ydelheid. Maar die op den HEERE vertrouwen, zyn als de berg Ziöns, die niet wankelt, maar blyft in eeuwigheid. Dat wist Afa. Zyn heir was vry talryk, wel geöeffend , en vol gloeds en moeds: Evenwel vertrouwt hy daar niet op. Hy had van David geleerd , dat een Koning niet wordt behouden dooreen groot heir, en de Held niet wordt gered door zyne groote kragt, Pf. XXXIII: 16. En daarom is zyne betuiginge voor Godt: Wy fteunen op u;. < p u, die kragtelyk bevonden zyt een hulpc te zyn in tyden van bcnaauwdbeidi In uwen naame , in uwe Mogendheeden Krygsman is toch uw naam, zyn wy gekoomen tegen deeze- ms> nigte. Eveneens , gelyk David zeide , toen hy tegen Goliath ten ftryde optrad Ik koome tot u in den naame. des HEEREA der Heirfchaaren., des Godts der Slagorde, ningen Israëls, i Sam. XVII: 45. (b) Di was eene kragtige reede van aandrang daarom ook door het woordeken wan met het voorgaande verbonden. De eer van Godts Magt, Goedheid en Waarheii gedoogen niet, dat Hy te leur ftelle d> geenen, die met een geloovig vertrouwei op Hem fteunen. Zyn oog is over de get nen , die op zyne goedertierenheid Iwopen Pf. XXXIII: 18. Hy heeft gezegd: G zult weeten, dat ik de HEE RÉ ben, dat z niet befchaamd zullen worden , die my vet wachten, Jef. XLIX: 23. De Geloovige bedienden zich daarom wel meer, en 00 met vrucht, van deeze drangreede, al EL. XXV: 2, 3. Myn Godty op uw vet Z E R AH trouwe ik, laat my niet befchaamd worden Laat myne Vyanden niet van vreugde opfpringen over my. Ja! allen, die u verwachten, zullen niet befchaamd worden: Zy zullen befchaamd worden, die trouwlooslyk handelen zonder oor.zaake. (bb) Zyn twee~ de reede is ontleend uit de eere van Godt: 6 HEERE ! Gy zyt onze Godt, laat den fterflyken menfche niets tegen u vermogen. (a) „ Befchaamd moeten ze weezen, die de „ Beelden dienen , en die zich op Afgoden, „ beroemen : Maar Gy, die een zo groot ,, Koning zyt boven alle de Goden, zyt onze ,, Godt. Gy zyt het Voorwerp van onzen „ Eerdienst, en het Steunfel van ons Ver„ trouwen. Dat weeten de Heidenen , ,, zy haaten, zy befchimpen ons deswe„ gens: Gedoog dan nu niet, dat de fterf— ,, lyke menfchen zich zouden verbeelden, „ iets tegen u te vermogen.'''' Dit was wel eens de dwaaze verbeelding der Heidenen. De Syriërs verbeeldden zich , dat zy de Israëliten zouden kunnen overwinnen, als zy op de Vlakte tegen hen ftreeden: Want, zeiden zy, hunne Goden zynBerg- Goden, 1 Kon.. XX: 23—25; eveneens, als of Godts Magt zich flegts bepaalde tot fommige plaatfen. Nog .ftouter was de taal van Rabzake, den Krygs-overften van Sanherib: Wie is de HEERE, dat Hy Israël zou redden uit myne band ? Jef. XXXVI: 20.. (b) Op dat nu de Mooren niet iets diergelyks zouden mogen zeg- • gen, zo dringt 'er Afa te rechte op aan, dat Godt, tot voorkoominge van zo eenen hoon, hem wilde helpen.. Zo wordt dee- ' ze reede van aandrang ook elders gebruikt: Staa op HEERE! laat de mensch zich niet : verfterken —. 6 HEERE! jaag hun vreeze , aan; laat de Heidenen weeten, dat zy men- t- fchen zyn-VL IX: 20, 21, en Pf. LXXIX: : q, 10. Help- ons, 6 Godt onzes heilsl ter I oorzaake der eere uwes naams —.- Waarom i zouden de Heidenen zeggen :. Waar is hun- 1 Godt? (22) Afa's Gebed is ten einde.- Plet ■ teeken tot den aanval wordt gegeeven. , De Krygs - klaroenen klinken , dé Vaen- i dels worden ontrold en opgeftooken. Maar e heeft. Godt ook zyn Gebed verhoord? • Wie kan 'er aan twyffëlen? Afa was een 1 Godtvreezend Vorst. Godt nu is naby den < geenen, die Hém aanroepen; die Hem aans roepen in der Waarheid. Hy doet het wel- • behaagen.der geener, die Hem. vreezen» Hy hoort-  Z E R A H.. ZERAH, ZERAH JA, ZERED. 317 hoort hun geroep en verlost ze, Pf. CXLV: 18, 19. Afa-had Godt gedrongen op de eere zynes* naams. Dat is iets, waarover Godt zeer yvert. Om dien te heiligen voor de oogen deezer Heidenen; was het niet anders , dan als of Hy zich, als een verfchriklyk Held, had gefteld in de fpitfe van Afa's flagördeningen. De Mooren moesten ondervinden, dat Hy zelfde» hen fireed met beweegende beflrydingen. O) De HEERE plaagde de Mooren voor Afa, en voor Juda, vs. ia*. Op welk eene wyze dat gefchied zy,wordt niet gemeld. Misfchien , dat Hy ze in verwarringe bragt, gelyk de Moabiten, Ammoniten en Edomiten ten tyde van Jofaphat , zo dat het zwaerd dés eenen -was tegen dat des an* deren, 2 Chron. XX: 23. Of dat Hy ze verfchrikt e met een grooten Donder, gelyk de Philiflynen, ten tyde van Samuël, 1 Sam. VIP 10. Of dat Hy groote Hagelfleenen op hen deed ncêrftorten , gelyk op de Kanadneefche Koningen , ten tyde van Jofua, Jof. X: 10, ir. De Blïkfemen toch zyn de pylen op den boog. zyner Verbolgenheid, en de dikke Hagelfleenen zyn de fteenen in den flinger zyner Gramfchap. Doch op welk eene wyze het ook moge gefchied zyn: (>/3) Zekerlyk zal het geweest zyn , op eene wyze waar uit Afa en de zynen konden bemerken, dat het niet was door hun zwaerd en boog ; maar dat het was zyn rechterhand, zyn arm , en het licht zyns aangezichts, die hun dit heil befchiktc. Daarom wordt 'er ook gezegd , dat de PIEERE de Mooren plaagde voor , ten voordeele,_ en ten aanzien van Afa en' Juda. (£) Dit maakte haast een einde aan den Stryd ; der Mooren nederlaag , en Afds Overwinninge waren volkoomen. De Mooren vlooden, vs. t ab. Hier was Juda's hand wederom op den nek zyner Vyanden. 00) En Afa en de zynen verzuimden niet, daar mede hun voordeel te doen. Zy joegen hen na, vervolgden ze tot Gerar toe, floegen nog veelen der vlugtende Mooren, floegen alle de Steden rontom Gerar, en beroofden die, want 'er was veel roofsin, Krygs- en Mondbehoeften, door Zerah byéén gebragt voor zyn zo talryk heir. Ook voerden zy met zich Vee, Schaapen en Kéemelen in menigte, en kwamen dus in Zeegepraal, en met ryken buit belaaden , weder te Jeruzalem , vs. 13, 14, 15. Wy kunnen van Afd'ï Godtsvrugt niet anders denken , of zyn optocht zal geweest zyn als die van Koning Jofaphat, met Lof- en Dankliederen , met luiten, harpen en trompetten tol het Huis des HERREN, 2 Chron. XX: 28. Zo groot was de Overwinninge van Afa; zo groot, in tegendeel, de Nederlaag van Zerah. 'Er was, volgens vs. 13, voor hun geene hervattinge ; want zy waren verbrooken door den HEERE, en door zynleeger. Zo ftrekt deeze Gefchiedenis tot een bewys , dat het Gebed het beste noodgeweer is in den ftryd. Gewyde en Ongewyde Gedenkfchriften leeveren daar van veele voorbeelden ep: Zelfs ook die van ons Vaderland. ZERAHJA, ook wel ZERACHJA genaamd. Ply was een Priester , een Zoonvan Uzzi, een Afftammeling van Adran, uit het gedachte van Eleazar , 1 Chron. VI: 6. Zerachja wordt zyn naam gefpeld Ezr. VIII: 4. ZERED; eene Beek , van welke men in de reistochten der Kinderen Israëls door de Woeftyne na Kanadn flegts tweemaal leest. Num. XXp 12. wordt gezegd, dat zy van daar, te weeten , de heuvelen van Abarim in de IVoeflyne, die tegen over Modb is, tegen den opgang dér Zonne , verreisden, vs. 11, en zich leegerden by de beeke Zered. En Deut. 11: 13. wordt gezegd, dat zy over die beeke getrokken zyn. Waar die Beeke te zoeken zy, daar over zyn de Landbefchryvers niet eens. In de XIde Landkaart, van den Heer Bachiene, ftroomt de beeke Zered doox het Land der Moabiten, of tusfehen dat, en het Land der Mididnitën heen ,en ontlast zich in het laager, of Zuidclyk gedeelte van deZoutzee-. In zyne H. Geographie, D. III. p. 360, zegt hy 'er van: „ Het weinig naricht, ,, dat wy aangaande deeze Beeke hebben, „ zal ons niet beletten te denken, dat de,, zelve van het Oosten na het Westen, „ door der Moabiten Land, en niet verre ,, van de Zuidelyke grenzen, na de Zout„ Zee gevloeid hebbe : Zonder 't welk „ Israëls Volk deeze Beeke niet zou heb„ ben kunnen ontmoeten op zynen weg, „ van de heuvelen Abarim na de Jordaan^' Doch in eene Kaart, door den Geleerden Rutg* Schutte ontworpen, en te vinden in de Akadem. der Geleerd,!}, II, vóór-aan in Rx 3 , feta  3I8 ZERED, ~ ZE-RI. het 3. Stukje, is te zien, dat zyn Eerw. gist, dat die Beeke, zo als ze door Bachiene en anderen geplaatst is, niet te houden zy voor de Beeke Zered; maar voor de zo genaamde Wateren Dimons, of de Beeke der Wilgen. En hy fpreekt 'er van in dat zelfde Werkje, p.281 - ,in deezer voegen: ,, Befte! deeze Beek met, gelyk „ de meeste Landbefchryvers doen, haare „ kruik te ontlasten in de Doode ,Zee , „ omtrent op het midden van haare lengte „ aan de Oostzyde, maar in de Arnon , „ niet verre van Ar en Dibon-Gad"2\,e\is denkt zyn Eerw. „ Dat die zelfde Zered ,, ook Dibon - Gad, of zagtvloeijende Beek „ van - Gad (want dat beteekent deeze „ naam) oudtyds gehceten heeft." Die 'er belang in ftelt, kan de reedenen van zyn gevoelen aldaar leezen. ZEREDA, eene Stad inliet Stamdeel van ' Benjamin , alleen daar door merkwaerdig, dat Jerobeam, de eerfte Koning der X Stammen, van daar afkomftig was, 1 Kon. XI: 26. ZEREDATHA, eene Stad aan den Oostelyken Oever der Jordaane. Tusfehen die Stad en Sukkoth was een vlakte., waar in Salomo deed gieten menigerlei vaten en ge'reedfchap, tot den dienst van den Tempel, en het Altaar, 2 Chron. IV: 17. doch 1 Kon. VII: 46, wordt ze Zarthan genoemd. ZERES; dus was de naam van.Hamans Huisvrouwe, Efth. V: 10. Zy was even trots en wreed, als haar man.; want zy gaf hem mede den raad , 0111 eene galg. yyftig ellen hoog, te doen maaken , en Mordechai 'er aan te doen ophangen, vs, 14. Naderhand voorfpelde zy hem zyner val, Cap. VI: .13. Hoe zy aan haar eindt is gekoomen, wordt niet gemeld. Mei leest wel, dat de Jooden de tien Zoonetvan Haman hebben omgebragt in de Burg Sufan, Cap. IX: 10, Maar het kan zyn dat zy mede omgekoomen is, toen de Joo den iiï het huis vielen, om de Zoonen 'e uit te haaien en te dooden. ZÈR'ETH, (i) Een Zoon van Hela uit de Stamme Juda, .1 Chron. IV: 7 (2) Zo heette ook eene Stad der Rubem 4en, Jof. XIII: 19. ZER1, een der Zoonen van Jeduthun die , aan de hand van hunnen Vader hy het Tempelgezaiig , de Harpen moe ZERUA, ZERUBBABEL. ten befpeelen, om den HEERE te danken en te looven, 1 Chron. XXV: 3. ZERUA, de.Moeder van Jerobeam, die mede deel nam in den opftand van haaren Zoon tegen den Koning Salomo , 1 Kon. XI: 26". ZERUBBABEL. Een Man., die in de herftellinge van der Jooden Kerk- en Burger'ftaat, na de wederkeeringe uit Babel zich beroemd heeft gemaakt. (K) Hy was reeds aanzienlyk door zyne geboorte, en een man van rang onder de Jooden. Dat hy een Afftannneling was van David is zeker: Maar door wien van Davids Zoonen is bedenklyk. In de geflacht-lysten van Jefus, zo wel by Mattheus, als by Lukas wordt een Zerubbabel geteld onder de Voorvaderen van Jefus naar hetvleesch. Maar het is bedenklyk of in beide de geflachtlysten dezelfde Zerubbabel bedoeld zy. 't Zou wel zo fchynen. Beide noemen hem een Zoon van Salathièl, Matth. I: 12, Luk. III: 27. Maar 'er fchynt ook reede te zyn , om 'er .aan te twyffelen. Want by Mattheus is de' Vader van Salatloiël Jechonia, en by Lukas is het Neri. By Mattheus heet de Zoon van Zerubbabel Abiud, vs. 13, en by Lukas heet Zerubbabels Zoon Rhefa. Hier komt nog by, dat de geflacht-lyst by Mattheus wordt afgeleid uit David door deszelfs Zoon Salomo , vs. 7. Maar by Lukas uit Davids anderen .Zoon Nathan , vs. 31. Veelen hellen 'er daarom toe over, om 'er twee onderfcheidene Zerubhabels door te verftaan Zie het .aangeteekende onder den tytel' van SEALTHIEL^ in des VII. D. 2. St. p. 336. en houden dus dien Zerubbabel, die "in de Joodfche Gefchiedenisfe van zo veel aanzien en dienst is geweest, voor den geenen., van welken Lukas • fpreekt, en dus voor eenen Nakomeling : yan David door Nathan. En .dan zou daar \ uit af te leiden zyn het aanzien , 't welk '. zyne geboorte hem gaf onder de Jooden. • Want na dat in Jechonia, een Afftammeling enThroons-opvolg.crvaiiiS'«/ö«o,des- , zelfs kinderen waren uitgellooten geworden van alle recht van heerfchappye in - Juda, Jerem-XXII: 30; zo had een Afftammeling van David door Nathan het , naaste recht van heerfchappye over de , Jooden, eh oeffende dat ook op eene zei- kere wyze in hunne gevangenisfe in Bate!,  ZERUBBABE L.- %l, en werd ook, als Hun Hoofd, of gelyk zy hem noemden : Het Hoofd der Gevangenis fct erkend en geëerbiedigd. En dit lchynt de reede te zyn, waarom Zerubbabel telkens by Ezra-' en anderen de Forst word- genoemd. (3) Wat zynen Naam betreft, die. is niet overal dezelfde. Zerubbabel was zyn eigen naam, hem door zyne Ouders gegeeven by zyne befnydinge. Ezr. I: 8 en 11, heet hy Sësbezar,en, ten blyke dat hy. 'ér door te verftaan zy, wordt hy 'er ook omfchreeven als de Forst van Juda. Waarfchynlyk was dat de naam, die hem in Babel gegeeven was; want zo waren~de Oosterfche Koningen gewoon-de naamen hunner Gevangenen, tót een teeken van derzelver afhanglykheid van hun, te veranderen', zo als kennelyk is uit de naams-veranderingen yan Daniël en zyne Drie Metgezellen , Dan. I: 7. Ook wordt hy Hattirfatha genoemd, Ezr. II: 63. Zo ook naderhand Nehemia, Gap. VIII: 10. Waar uit men beftuiten mag, dat dit een naam is geweest van Ampt, of Waerdigheid. Sommigen hebben dien naam willen afleiden van een Chaldeeutusch woord, 't welk zou zeggen, Beeker - draager, Schenker ; zo als Nehemia was by Koning Artaxerxes, Cap. I: 11, en II: 1. Volgens anderen teékent die naam hem, als des Konings Landvoogd, of Stadhouder. Q) Dat was zyne Bedieninge. Hy was de eerfte Vorst, die, in hoedanigheid van Stedehouder der Per. ftaanfche Monarchie , over de wedergekeerde Jooden het bewind voerde: En dat gaf hem groot gezag- onder hen', en te gelyk geleegenheid; om hun aan 'c Perfisch Rykshof veel dienst te kunnen doen. Cl) Wat zyne Ferrichtingen aanbelangt. ; Toen Koning Cyrus , in het eerfte jaar zyner regeeringe, den Jooden, by opene ; brieven, verlof gaf, na Kanadnt te mogen 1 wederkeeren, en Jeruzalem en den Tem- \ pel te herbouwen, moest Mithredath, des < Konings Schatmeester, de Gouden en Zil- 1 veren Tempelvaten, die door Nebukadne- 1 zar geroofd waren, toetellenen overgeeven aan Sesbazar, dat is , Zerubbabel, den \ Forst van Juda, Ezr. I: 8 —. 't Welk ten ï blyke ftrekt,dat hy aan Koning Cyrus be- < kend was als het Hoofd der Jooden, en te : gelyk als een Man van beproefde trouwe. ] Onder zyn geleide, en dat van Jofua den i ZERUBBABEL. 319 Hoogenpriester, Nehemia en anderen begaven zich eenige duizenden van Jooden uit Juda , Benjamin en andere Stammen in optocht na Jeruzalem, Ezr. II; 1, 2. Derzelver getal wordt begroot oy> ^<$6o, en-dat van hunne Dienstknegten en Dienstmaagden op 7337,- vs. 64, 65. En al dat men de 200 Zangers en Zangeresfen, daar gemeld, wil onderfcheiden van de 128 Zangers, vs. 41, zullen ze evenwel nog niet veel meer uitmaaken dan 50000 Zielen. Naderhand zyn 'er evenwel nog meer bygekoomen. Zy iloegen wel handen aan het werk ter herbouwinge van den Tempel; maar zy ontmoetten daar in veel tegenftand van de Samaritaanen, die (ver-' bitterd dat de Jooden hun niet wilden toelaaten, den Tempel met hun te bouwen, en met hun daar in een gemeenfchaplyken Godtsdienst te oeffenen, fchoon zy , op 's Konings bevel,-daar toe hunne fchattinge mede opbrengen moesten) den Jooden allerlei kwaad zochten te -berokkenen, en het door hunne valfche befchuldigingen en kuiperyen aan het Periisch Hof zo verre wisten te brengen, dat hun het verder opbouwen van de Stad en den Tempel door Koning Arthafaflawetd verbooden, en geftaakt bleef tot in het tweede jaar van Koning Darius, Ezr. IV: 5—24. Dit alles maakte de Jooden < moedeloos. Doch op aanmaaninge, en de vertroostende beloften van de Propheeten Haggai en Zacharia hervatteden zy het werk in het bovengemelde tweede jaar van Darius, ander'het/opzigt van Vorst Zerubbabel en Jofua den Hoogenpriester. Nieuwe or« ' iusten werden hun verwekt door,Thathnai len Landvoogd, waarfchynlyk der Samaritaanen , Sthar - Boznaï en anderen, onler voorwendfel, dat dit herbouwen onjeftaanbaar was met het Verbod des Ko-1 ïings. Doch hunne poogingen vielen, egen hunne verwachtinge, ten voordeele Ier Jooden uit. Koning Darius liet de Dude Gedenkschriften nazien, en bevonlen hebbende , wat Koning Cyrus den jooden vergund had, bevestigde hy dat, ;af den Jooden vryheid met hun werk roort te gaan, met bevel aan Thathnai en : le'zynen, om hun daar -in op allerlei wy;e behulpzaam te zyn, en de geenen; die mn daar in eenigen hinder toebragten , trenglyk, zelfs met den dood, te doen • ftraf-i-  opgebouwd onder het opzigt van Vorst Zerubbabel, en waarfchynlyk naar de fchets, of het beftek % 't welk hy 'er ZERUBBABEL. van had gemaakt. Zouden zy dan het tinnen gewicht zien in zyne hand, 't zal te kennen geeven, dat hy het werk , dan. voltooid zynde,zeer naauwkeurig zou opneemen, of het alles regelmaatig gemaakt, was in die Orde, zo als hy had voorgefchreeven; want in het 9. vs. was voorzegd, dat, gelyk zyne handen dat huis gegrondvest hadden, ze het ook zouden voleinden. (B) Dit ziende, zouden die Zeevene zich verblyden. Geen wonder! zy zouden dan hunner hartenwensch vervuld zien. Een Werk, na zo veele tegenftribbelingen voltooid. Den naame van hunnen Godt tot eere een Huis gebouwd. Voor zich-zelven eene plaats geftigt, waarin zy, naar de wyze hunner Vaderen, zouden kunnen offeren, aanbidden en danken voor het aangezigt des HEEREN. (/») Dat zou dan moeten dienen ter befchaaminge van die geenen, die den dag der kleine dingen veragt hadden. Zy zouden dan een Gebouw voltooid zien , waar van zy gedacht hadden, dat het nooit tot ftand zon hebben kunnen gebragt worden. En was dit Gebouw veragtelyk geweest in hunne oogen, om dat het in grootte en pragt den voorigen Tempel niet konde evenaaren , zy zouden zich moeten fchaamen, wanneer zy zouden zien, dat zo veel andere voornaame Mannen zich daar over, als over een verkreegen groot Voorrecht verblydden. (3) Maar wat wil het, 't welk de Godtfpraak 'er aanftonds op laat volgen : Dat zyn de oogen — of de oogen des HEEREN zyn het, die het gantfche Land doortrekken ? (tW4) Ter korte openinge deezer woorden zal het genoeg zyn, dat men -aanmerke: («)Dat de oogen desHEEREN fomwylen aanduiden zyne Alweetenheid, waar door hy kennis neemt van der menfchen bedryven. De oogen des HEEREN zyn in alle plaatfe, befchouwende de kwaaden ende goeden, Spr. XV: 3. Daar is geen Schepfel onzigtbaar voor Hem: Maar alle dingen zyn naakt en geopend voor de oogen des geenen, met welken wy te doen heb' £e«,Hebr. IV: 13. Maar fomwylen duiden ze aan zyne gunstvolle en hülpvaerdige Voorzorge, als Pf. XXXIII: 18. Ziet! des HEEREN oog h over de geenen, die Hem vreezen; op de geenen, die op zyne goedertierenheid hoopen. En 't geen met de hier voorkoomende Spreekwyze wel het naast over-  ZERUBBABEL. ZERUBBABEL. jaj overéén komt: De oogen des HEEREN doorloopen de gantfche Aarde, om zich fterk te bewyzen aan fte, geenen, i welker hart volkoomen is tot Hem, 2 Chron. XVI: 9. (p) Vatten wy het hier zo op, zo komt dit gezegde hier wonder wel te pas. Men merke aan, dat het was in het tweede jaar van Koning Darius, dat men den geftaakten Tempelbouw begon te hervatten,daar toe aangemoedigd door de Propheeten Haggaï en Zacharia,. Thatnaï en anderen waren terflond daar tegen in de weer, en bragten aan het Perftsch Hof daar tegen in, dat dit ftreed met een voorig Koninglyk Verbod, Ezr. V: 3—. Dat kon niet onbekend zyn aan de geenen, die den dag der kleine dingen verdgtten. Zy vreesden, dat deeze onderneeming den jooden zeer euvel zou afgenoomen , en welhaast door een herhaald ftreng Verbod gefluit worden. Zy twyffelden heel zeer, of 'er wel zouden zyn , die ooit het tinnen gewicht zouden .zien in de hand van Zerubbabel; die ooit dit Werk zouden voltooid zien, cn zich daar over kunnen verblyden. Maar daar tegen moesten zy, en anderen , die zy zwaarmoedig maakten , bedenken , dat het geen niet gefchieden konde door kragt en geweld, evenwel gefchieden zou door den Geest des HEEREN, vs. 6. De oogen des HEEREN, die de gantfche Aarde door^wandelen,, waren op Thatnaï en de zynen, om hunnen toeleg te verydelen; ze waren in Perftë op den Koning, om deszelfs hart, ter begunftiginge van den Tempelbouw, te neigen; ze wareii ten goede over de Jooden, om niet alleen alle beletfelen uit den weg te -ruimen , maar het ook zo te beftuuren, dat zelfs de tegenwoordige Tegenflanders hun daar toe de behulpzaame hand zouden moeten bieden. Zo:dat de geenen, die nu zo verdgtelyk dachten en fpraaken van deeze onderneeminge, binnen weinige jaaren, den Tempel voltooid , tot groote blydfchap van het Volk ingewyd, en de plegtige uitöeffening.van den Vaderlyken Godtsdienst herfleld zouden zien. Dat dit ook alzo gefchied is, kan menieezen Ezr. VI: 1 —, en wel inzonderheid vs. 15, daar gezegd wordt, dat de Tempel werd volbragt in het zesde jaar (en dus flegts vier jaaren na deezemtyd) van Koning Darius. Dit zy genoeg van den zin der woorden..(33) Maar van waar mag de Spreekwyze ontleend zyn : Het zyn de Oogen des HEEREN, die liet gantfche Land doortrekken? Het geen.de beleezene Heer Nieuwland, in navolginge van anderen hier van heef: in zyne Letterk. Verlust. D. I. p. 2,72. —. is te merkwaerdig, dan dat wy ons met hem daar in niet verlustigen zouden. „ 'Er zyn , zegt zyn Eerw., by onzen Propheet verfcheide fpreekwyzen, welke uit het Plof en de Gewoontens der Perfen , .ontleend zyn, 't welk van de Uitleggers doorgaans erkend wordt; en onze zegswyze geeft daar van eene proeve. De Koningen van Perftë plagten de Raadsheeren van den eerften rang met den naam van hunne OOGEN te begiftigen. Barnabas Brisfonius, die ons een geleerd Werk heeft nageiaaten de Regio Perfarum Principatu, heeft L. I. §. 190. uit Xenophon, Ariftoteles, Ariftides, Arifiophanes, Suidas,Dion Chryfoftomus, en een groot aantal oude Schryvers , dit ftuk zo geftaafd , dat 'er bykans geene naleezing overblyft. Ik doe 'er alleen by Plutarchus'm Artax. T. I. Op. p. m. 1016. Ed. Xylandri, alwaar Artafyris p* vid had doen fpannen voor de Arke op den berg Ziön , want uit de aanteekeninge van Samuël blykt , dat men halte hebbe gehouden, na zes treeden voortgetreeden te zyn. 't Schynt dan, dat David den weg hebbe doen afperken in eenige afftanden, elke afftaud groot Zes treeden, om by ieder afftand ftil te houden tot het verrichten van eenig Godtsdienftig werk,het Offeren , onder het gedeun van Zang- en Speeltuig, om door eenen zo langzaamen, en te gelyk zeer ftaatigen Optocht te meer aandacht en eerbied te verwekken. Hoe veele zulke afdeelingen 'er geweest zyn, kan men niet zeggen. Maar om dat de Chronyk-Schryver zegt,dat zy zeeven varren en zeeven rammen offerden , zo zou men kunnen denken, dat 'er zeeven afdeelingen zyn geweest, ieder van Zes treeden. Dat men by de zes eerfte afdeelingen telkens zo lang hebbe ftil gehouden , als noodig was > om die Osfen en dat gemest Vee te offeren , 't welk door David daar toe gefchikt was; misfehien telkens maaien Var, en één Ram. Maar dat men by de zeevende verdeelinge, en dus ten einde van den weg gekoomen zynde, zeeven Osfen cn zo veele Rammen hebbe geofferd. En is dit laatfte het Offer geweest der Leviten, zo als de' Chronyk-Schryver fchynt tc kennen te geeven, zo zou men mogen denken, dat het hun Dank-offer geweest zy, dat Godt hen geholpen en voor ftruikelen bewaard had, en dat hun niet iets diergelyks , was overgekoomen , als Uza. (X) Maar het zo begrypende , zou men moeten ftellen, dat ook op eiken afftand een Altaar geftaan had, en dat men daar ook telkens zo lang ftil gehouden had, als noodig was, om die Offer-dieren op het altaar te brengen. Dit komt veelen wat wanvoeglyk voor, en denken daarom, dat op ieder afftand die Dieren flegts geflagt, en voorts mede gevoerd zyn, om ze, als men op Ziön zou gekocr Ss 3 men  §20 Z E S S E. men zyn, alle te gelyk tot eene Offerhande, waar toe ze voorbefchikt waren, den HEERE aan te bieden op zyn Altaar. Slackhoufe ,by Henry over-2 'Sam. p. 126, merkt aan, dat zo een eerbevvys aan hunne Goden, zélfs ook wel aan hunne Keizers niet ongewoon was by de Heidenen. Volgens hem teekent Sueionius van Keizer Otto aan , dat den gantfehen weg langs, rechts en links, van Stad tut Stad Offerbeesten geflagt tuierden. Zo ook van Caligula: Zo dra hy van Mifenum opbrak, toog hy voort, onder een grooten toevloed van vreugde - bedryvende menfchen , tusfehen de Altaaren heenen, de Offerhanden, en de brandende fakkels. ZESSE (Deeze) haat de HEERE, ja! zceven zyn zyne ziele een grouwel: Hooge oogen, een valfche tong, en handen, die onfchuldig bloed vergieten. Een hart, dat ondeugdzaame gedachten fmeedt ; voeten , die zich haasten , om tot kwaad te loopen; een valsch getuige, die leugenen blaast; en die tusfehen broederen krakeelen inwerpt, Spr. VI: 16—19. 00 Deeze woorden behelzen eene gewichtige Waarheid, die den menfchen, willen zy zich-zelven Godts ftrengen toorn niet op den hals haaien • tot waarfchouwinge moet zyn. (NK) Hei algemeenVoorftel is: DeezeZesfe—, vs. 16, (V) Het is zeer gevaarlyk eenen Koning tot toorn te verwekken: Zynegrimmigheh is als de booden des doods. Maar nog vee gevaarlyker is het den HEERE tot toon te verwekken ; want zyn loom brandt to in het onderjle der helle. Dit gefchiedt, z< dikwils men zondigt. Elke zonde is een Schennis zyner Opper-majesteit, een Overtreeding van zyne Wet, en , gelyl ze afwykt van, zo ftrydt ze ook tegen zy ne hooge Volmaaktheeden. Daar nu God zyne Volmaaktheeden, en derzelver Vei heerlyking op het tederfte bemint, e beminnen moet, zo kan het ook niet ar ders zyn, of Hy moet een afkeer, ja ee grouwel hebben van alles, wat tegen zyn Volmaaktheeden ftrydt, en dezelve on luistert. Het is dan eene algemeene waa: heid, dat Godt geenen lust heeft aan God, loosheid; dat Hy te rein is van oogen, da dat Hy het kwaade zou zien; dat Hy hai de werkers der ongerechtigheid. Hier won evenwel Godts haat en grouwel bepaald tc Üegts eenige Zonden, (fi) Salomo.zcgt: Zei ~v ZESSE. ja Zeeven. (**) Dit is eene manier van fpreeken, 't zy men dezelve aanmerke als gebruikt tot verbeetering, of by opklimming, die by de gewyde Schryvers meermaals voorkomt. Agur fpreekt van drie, ja vier dingen, die niet te verzadigen waren, Spr. XXX: 15; van even zo veele, die hem te wonderlyk waren, vs. 18; nog eens van even zo veele, ever welke de Aarde zich ontroerde, vs. 21. Bepaaldelyk van Zes en Zeeven fpreekt Eliphaz: In zes benaauwdheeden zal Hy u verlosfen: En in de zeevende zal u het kwaad niet aanroeren , Job V: 19. Zo fpreekt Salomo ook hier van Zes, ja Zeeven dingen, die de HEERE haat, die in het vervolg worden opgeteld, (fi/s) Niet, als waren deeze de eenige Zonden, waar aan Hy eenen grouwel heeft. Neen ! elke zonde is eene ontëeringe van Godt. Ook niet, als waren deeze het by uitneemendheid boven alle andere. Neen! 'er zyn 'er, die nog grouwelyker zyn: Het Lasteren van Godt, het Vervolgen van zyne Gemeente. Om dat Paulus zich aan die Zonden had vergreepen, merkte hy zich-zelven aan als den Voornaamjlen onder de Zondaars, 1 Tim. I: 13, 15. Maar, om dat ze nader de trekken teekenen van den Belialsman, dien hy in zyn beftaan befchreeven had, vs. 12— ; 15. En om dat ze zo nadeelig zyn voor de f rust der onderlinge Saanienleevinge. (33) . Welke zyn nu die Zes, ja ! Zeeven dingen ? 1 Salomo geeft ze op in het 17,18 en 19. vs. f (V) Men wil reede weeten van de*Orde, > die de wyze Man in het optellen deezer ; dingen heeft gehouden. Misfcliien heeft : hy zich eenen Mensch voorgefteld , die : van een geheel verdorven harte is, en die - alle zyne leden der Zonde fielt tot werktuit gen der ongerechtigheid. Dan begint hy - van boven af. Van de oogen daalt hy af op 1 de tong, en laager op dt handen. Het hart, - uit het welk alle booze bedenkingen voortkooii men, is het Meditullium, en wordt door e hem 'in 't midden geplaatst. En dan klimt :- hy wederom van beneeden, van de voe■- ten, na boven tot die zonden, waar van de tong het werktuig is. (>) Het dus neen mende: (»») Begint hy van boven. (-A)De ft Hooge Oogen noemt hy het eerst. Hovaert dy, en die wordt hier bedoeld, is in de it gevallene Engelen , en ook in de Men, fchen geweest het beginfel der Zonde. Hoogmoed  ZESSE. moed' is- veeltyds te kezen uit de Oogen. De Hoogmoedige, die niemand hooger fchat dan zich-zeiven, verheft zyne oogen ftoutelyk na boven tot Godt, of, om dat hy waant, dat hy dc alleen-waerdige is by Godt, gelyk dc Pharizeeuw, Luk. XVIII: ii. Of, 't geen nog erger is, om dat hy waant, dat Godt hem niet deeren kan, gelyk de Godtlooze, die zynen neus em hoog /leekt, en Godts oor deelen eene hoogte verre van zich doet, Pf. X: 4,5. Ply Haat zyne oogen met veragtinge neêr op zyne minderen; met kleinagtinge op zyns gclyken; en met boozcn nyd op die boven hem zyn. De Ploogmoed nu is geheel onbegaanbaar met liet eerbiedig ontzag, 't welk men der hoogde Majesteit van Godt fchuldig is; en is ook daar-en-boven eene Oorzaak van veele wandaaden onder de menfchen: Want om zich-zelven groot te maaken worden dikwils de ftoutfte onderneemingen gewaagd. Wat anders, dan Hoogmoed dryft menigen Vorst aan, om zyne nabuuren te beoorlogen ; wat anders dryft menigen Weêrfpanneling aan, om zynen Koning van kroon en leeven te bérooven; wat anders dryft menigen Gloriezugtigen aan, om zelfs zynen Vriend te onderkruipen, en door zynen ondergang zich-zelven eenen opgang te maaken? Hoe kan het dan anders ^yn , of Godt moet aan de hooge oogen eenen grouwel hebben ? Godt weder ftaat de Hoogmoedigen, Jak. IV: 6. David had een afkeer van zulken , die hoog waren van oogen , en trots van harte, Pf. Cl: 4. Hoe veel te meer dan niet de HEERE? Hoogheid der oogen, en trotsheid des harten zyn zonde , Spr. XXI: 4. De oogen der hovaerdigen zullen ver needer d worden , Jef. V: 15. (B9 Op zulke Oogen volgt de Valftche Tong. De tong, die bedrog koppelt, die met haare ftemme ftmeekt, en ondertusfehen zeeven grouwelen in het harte heeft, Spr. XXVI: 25. Die met woorden fpreekt, die gladder zyn dan boter, en zagter dan olie , maar kryg beeft in bet harte, Pf. LV: 22. Zulk eene tong was die van Jodb. Hy komt tot Amaza, en vraagt: Is '/ wel met u, myn Broeder? En ten zelfden tyde ftaat hy hem met het zwaerd, dat in zyne hand was, 2 Sam. XX: 9, 10. Als ook die van Judas. Zyne tong fprak : Wees gegroet Meester. Maar 't was een valftche tong; want ten ZESSE. 3-07 zelfden tyde verried hy Hem met een kus, Matth. XXVI: 49. Daar nu zo eene val. fche tong zo onbegaanbaar is met de Op. rechtheid, die Godt bemint, want Hy heeft lust tot waarheid in het binnenfte, en ook der menfchelyke faamenleevinge zo nadeelig is, waarom Syrach zeerwel zegt, Cap. XXVIII: 20. Veele zyn gevallen door de fcherpte des zwaerds; doch niet zo veele, als 'er gevallen zyn door de tonge: Want zo eene long is vol van doodlyk venyn: Ze is een Waereld der ongerechtigheid,een vuur, dat ontftooken is van de helle, Jak. UI: 6,8. Zo kan het niet anders zyn, of Godt moet 'er eenen grouwel aan hebben. Zulke vleijende lippen zal Hy afftnyden, Pf. XII: 4. Want een valftche tong is maar voor een 00genbllk, Spr. XII: 19. Daarom wordt 'er gevraagd : Wat zal u de bedrieglyke tonge geeven? Wat zal ze u toevoegen? En het antwoord is: Scherpepylen eenes Magtigen: mitsgaders glocijende jenever kooien ,Pf. CXX: 3, 4. Van de Valftche Tonge (C) daalt Salomo nederwaards op de Handen , die onfchuldig bloed vergieten. Men denke aan Kaïn, die zynen Broeder , den vroomen Abel, doodde; Abimelech, die zeeventig zyner Broederen deed dooden op eenen fteen, Richt. IX: 5; aan het reeds gemelde moordbedryf van Jodb aan Amaza , daar nog veele andere zulke moedwillige Doodllagers zouden kunnen bygevoegd worden. Die nu onfchuldig bloed vergiet» zondigt tegen Godts Opperheerfchappy, en maatigt zich het recht aan over het keven en den dood van zynen Evenmensch; hy fchendt in denzelven het Beeld van Godt, waai- naar die Mensch ook gefchaapen was. En behalven den Mensch, dien hy berooft van het geene hem op aarde het dierbaarst is, het Leeven, bedroeft hy ook de Ouders, wier Zoon; de Vrouw, welker Man; de Kinderen, wier Vader hy het leeven benam. Hy bezondigt zich aan dc Maatfchappy, waar van de ter neêrgeflaagene een Lid was , en verftoort de rust en veiligheid derzelve op het hoogfte : En dus kan het niet anders zyn , of zulke Handen moeten Gode een Grouwel zyn. Hy wil het gebed der zulken niet hooren, Jef. 1:15, Hy vcrwyst hen ter doodftraffe. Het is een Oude Wet: Wie menfchen bloed ver giet, zyn bloed zal door den mensch vergooien worden, Gen. IX;  3a§ ZESSE. Z E S -S E. IX: 6; en ontzegt hun zyne zalige gemeenfehap, Openb. XXIi: 15, (s/s) Nu komt hy tot het middenpunt: Het hart, dat ondeugdzaame gedachten fmeedt. Gelyk een bornput zyn water opgeeft, zo geeft het Hart zyne boosheid op. Uit hetzelve koomen alle booze bedenkingen voort: Dood/lagen, Dieverycn, Lasteringen, &c. Matth. XV: 19. Het Hart van Delila fmeedt ondeugdzaame raad/lagen , om , ten gevalle van eenige duizend Zilverlingen, Simfon te leeveren in de handen der Philiflynen. Izebel doet het, om Achab te helpen aan Naboths Wynbcrg. Abzalom doet het twee jaaren lang, om zynen Broeder Amnon te doen vermoorden. Achitophel onderfteunt Abzalom in zynen opftand tegen David zynen Vader, die ook Achitophels Koning, Vriend en Weldoener was. Is nu zelfs eene zonde van Onbedachtzaamheid ftrafbaar by Godt, zo als kennelyk is uit het voorbeeld van Uza, a Sam. VI: 7; hoe veel te meer dan niet de zonden, die met zo veel overleg gedaan worden ? Voor zonden, die met voorbedachten raade, en opgeheevener hand worden gepleegd, is geen Slagt-offer. Zo groot een welgevallen Godt heeft aan de reinen van harte, zo groot eenen grouwel moet Hy hebben aan het Harte derzulken , die hunne eogen fluiten, om verkeerdhèeden te bedenken, en des overleggcns veel maaken, om iemand te doen ftruikelen. Van dat Booze Harte (yy) daalt Salomo geheel na om laag, en klimt dan wederom na boven. (A) Hy daalt af tot de Voeten, die zich haasten , om tot kwaad te loopen. Men verftaa 'er zulke Zondaars door, die ongerechtigheid bedenken en kwaad werken op hun leeger , en die , om geen tyd tc verzuimen , by het licht van den morgenflond reeds op de been zyn, om het uit te voeren, dewyle het is in de magt van hunne hand, Mich. II: 1. Daar in aan de fcheurzieke Leeuwen en Avondwolven gelyk , die de beenderen niet brecken tot aan den morgen , Zeph. III: 3. Een Voorbeeld van zulke Menfchen ziet men in Jakobs Zoonen, Simeön en Levi. Zo loos zy waren geweest in hun overleg, om de Vorften van Sichem , en de Burgers de voorwaarde te doen aanneemen , om zich te laaten befnyden , even zeer haastten zich ook hunne voeten, • om het yoorgenoomen kwaad uit te voe¬ ren. Op den derden dag, toen die nog lagen in de fmerte der befhydinge, overvielen zy hen, doodde al wat manlyk was en plunderden geheel de Stad leeg, Genef. XXXIV: 14—29. Zo loos de Joodfche Raadsleeden waren in hun overleg, ora Jefus listiglyk te doen vangen, even zeer haastten zy zich om het uit te voeren. In den nacht deeden zy Hem vangen ; in denzelfden nacht ondervroegen en veroordeelden zy Hem, en in den vroegen morgen leeverden zy hem Hem reeds over aan Pilatus. Zullen nu zulke voeten Gode wel kunnen behaagen? Godt heeft een welgevallen aan de geenen , die vuurig zyn van Geest in het najaagen van het goede ; die, zyn zy eens afgeweeken,. wederom tot inkeer koomen, en zeggen: Ik hebbe myne wegen bedacht, en myne voeten gekeerd tot uwe getuigenisfen: Maar het kan niet anders zyn, of Hy moet eenen grouwel hebben aan zulken , die zich zo verhitten in het kwaade. Zulken, wier voeten ten kwaade loopen, behooren mede onder de geenen, over welken het wandelen in de donkerheid wordt gedreigd, Jef. LIX: 7, 9. Elders is het.- Wee den geenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ydelheid, en de zonde als met dikke wagenzeelen, Jef. V: 17. Van de Voeten (B) klimt Salomo wederom na boven ; na de Tonge, en befchouwt die in een tweederlei wanbedryf, waar door de Mensch zich by Godt gehaat maakt. (AA) Het eerfte is de rechtftreekfche Zonde tegen het Negende Gebod. Hy fpreekt van den valfchen Getuige, die leugenen blaast. Men denke om zulken, die in het Gerichte tegen hunnen Naasten opftaan, en hem leugenagtig befchuldigen van ondaaden, die hy nooit pleegde, misfehien nooit in zyn harte opkwamen; of anders zyn onfchuldig zeggen en doen kwaadaartig hem tot een misdaad verdraaijen. Zulken waren die Belialsmannen, die tegen Naboth getuigden, dat Hy Godt en den Koning had gelasterd; de valfche Getuigen, die Jefus, en ook naderhand Stephanus befchuldigden, dat zy lasterlyke woorden hadden gefprooken tegen den Tempel. Zulke valfche Getuigen fpotten met Godts Alweetendheid , Rechtvaerdigheid en Waariigtigheid ; zy benadeelen hunnen evenmensen , en helpen hem om zyn goed cn eere, en dikwils om zyn  ZESSE. zyn leeven; zy verbysteren den Richter, en zyn oorzaaken, dat hy het recht in alsfem verkeere, en den Rechtvaerdigen bezwaare met een veröordeelend vonnis. Het zou daarom voor Godt eene beleediging zyn, indien wy niet dachten, dat Hy aan zulken eenen grouwel had. Godt had daarom gebooden, dat de valfche Getuige zou geftraft worden naar het recht van wedervergeldinge; dat is , dat de Richter hem het leed, dat hy zynen Naasten had zoeken toe te brengen, moest doen boeten met een evengelyk leed. Zeer wel zegt daarom onze Spreukfchryver : Een valsch getuige zal niet onfchuldig zyn; en die leugenen blaast, zal niet ontkoomen. Hy zal vergaan, Spr. XIX: 5, 9. (BB) Het ander wanbedryf wordt ook wel met dè tonge gepleegd: Maar ziet meer op het misbruik 'er van in den daaglykfchen omgang. Hy fpreekt van eenen, die Krakeelen inwerpt tusfehen de broeders, 't Zyn zulken , die als Agterklappers en Oorblaazers verkeeren onder de menfchen ; die door het overbrengen van de gezegdens en bedryven des eenen aan den anderen , de gemoederen van malkanderen verwyderen , tegen malkanderen verbitteren, en zo een twistvuur, 't welk zy behoorden te blusfen , ftooken, 't welk dikwils zyne vlammen wyd en zyd verfpreidt. Zulk een was Doeg, die door zyn aanbrengen by Saul deszelfs gemoed nog verder verwyderde van David zynen Schoon-zoon, en zo ophitste tegen Priester Achimelech, en de Priesters , die by hem waren, dat hyzc jammerlyk liet vermoorden, 1 Sam. XXII: ^—19. Zulk een doen moet Godt mishaagen; want Hy is een Godt des Vreedes. Zulk een doen benadeelt ook de onderlinge liefde en rust, die de band en fterkte zyn van de Maatfchappye. Zeer nadruklyk, en te gelyk eigenaartig is de taal van J. Syrach, Cap. XXVIII: 15—20. De dubbele tonge heeft 9er veele bewoogen, en van het eene Volk in het andere verzet. - Ze beeft veele vaste fteden verwoest, de huizen der grooten omgekeerd —. Wie na haar luistert, zal geen ruste vinden , noch met ftilheid woonen. De flag des geesfels maakt llriemen ; maar de flag der tonge vermorfclt het gebeente. Uit aanmerkinge van die alles zegt hy, vs. 14. Vervloekt eenen Oorblaazer, en eenen tweeXI, Deel. I. Stuk. ZES. 329 tongigen mensch: Want zy hebben veelen verdorven die in vreede leefden. Het is dan ook niet zonder reede, dat Salomo zo eenen mede telt onder de dingen , die 'de HEERE haat, en zyne ziele tol eenen grouwel zyn. (2) Zyn nu alle dingen zo ftrydig met de natuur en eere van Godt, met de liefde tot den Naasten, eh het belang der onderlinge faamenleevinge, zo als van ftuk tot Huk is aangemerkt, zo drukken die waarlyk de hoofdtrekken uit van den Belials-man, welken Salomo even te vooren befchreeven had, vs. ii— En zyn alle deezen zo grouwlyk in Godts oogen , en is het niet genoeg, dat Godt zyn' afkeer 'er van betuige, maar dien ook, door zulke menfchen te ftraffen, betoonen moet, op dat men in het Godt onteerend denkbeeld niet valle, dat Godt den Zondaar gelyk zy , en dat elk, die kwaad doet, goedzy in zyne oogen, zo zal het niet anders kunnen zyn, of de Belials-man zal ook moeten ondervinden, 't geen hem in het 15 vs. voorfpeld was : Daarom zal zyn verderf haast elyk koomen: Hy zal ftchielyk verbrooken worden, dat 'er geen geneezen aan zy. ZES (na) dagen nam Jefus —* Zo zegt Mattheus, Cap. XVII: 1, en ook Markus, Cap. IX: a. Maar Lukas zegt, Cap. IX: 28. 't Gefchiedde omtrent acht dagen na deeze woorden. Alle drie de Euangelisten fpreeken van dezelfde Gebeurtenisfe. Jefus had aan zyne Difcipelen zyn* aanftaande lyden voorfpeld; ook iets te kennen gegeeven van de heerlykheid, die daar op volgen zou. Om hen daar van te verzeekeren , nam Hy hen met zich op eenen Berg; althans Drie van hun , Petrus, Jakobus en Johannes, op dat die daar Oog- en Oorgetuigen mogten zyn van zyne heerlyke Gedaants-veranderinge, van het Gefprek van Mofes en Elia met Hem, en van het Getuigenis des Vaders, die uit de hoogwaerdige heerlykheid nep : Deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik een welbehaagen heb: Hoort hem. Maar in de Tyds-bepaalinge is verfchil. Mattheus cn Markus zeggen : Na zes dagen. By Lukas is het: Na omtrent acht dagen. Ware hier by den laatften een Schryf-fout ingelloopen , waar voor evenwel geene waarfchynlykheid is, dan zou die uit de Twee eerfte Euangelisten moeten verbeeterd worden, om dat derTt zei-  S30 ZES, ZES-EN-VEERTIG. zeiver Getuigenis eenftemmig is. Maar 'er is eene andere Vereffening van deezen Schynftryd, die voor elk, die niet bedilzugtig is , voldoende zal kunnen geagt worden. Mattheus en Markus reekenen maar alleen de zes dagen, die 'er verftreeken zyn tusfehen den Dag , op welken Jefus tot zyne Difcipelen van zyn Lyden fprak, en den Dag, op welken Hy met hun na den Berg ging. Lukas neemt het wat ruimer. Hy reekent 'er mede onder den Dag , op welken Jefus daar van tot zyne Leerlingen fprak; en ook den Dag, dat hy hen met zich na den Berg nam. Dit wordt aanneemelyker , om dat hy zegt: Omtrent acht dagen daar na ; dus flegts ten naasten by, en niet volle acht dagen. Als men nu agt geeft op de Slaaperigheid der Difcipelen , Luk. IX: 3a, en op het gezegde vs. 37, '* gefchiedde daags daar aan, als zy van den berg afkwamen : Zo komt het niet onwaarfchynlyk voor, dat de heerlyke Gedaants-verandering des nachts gefchied zy. Daar de Jooden hunne dagen bereekenden van den eenen Avond tot den anderen , en men dan voorönderftelt , dat Jefus zich met den Avond na den Berg begeeven hebbe , zo ontdekken wy aanftonds het naauwkeurige van Lukas uitdrukkinge, 't was omtrent acht dagen daar na. Deeze oplosüng is by alle Uitleggers te vinden. Maar dit Woordenboek is ook voor zulken, die andere Schryvers niet kunnen raadpleegen. ZES-EN-VEERTIG jaaren is over deezen Tempel gebouwd: En gy, zult gy dien in drie dagen oprichten? J iti. II: 20. Jefus hadde Wisfelaars, en die Osfen, Schaapen en Duiven in den Tempel verkogten , 'er met een geesfel uitgedreeven. De Jooden namen dit euvel op, en wilden weeten, op wiens gezag Hy dat deed, en eifchen daar toe een teeken van Hem. In plaatfe van zo een teeken , gaf Hy tot antwoord: Breekt deezen Tempel af, en in drie dagen zal ik denzelven oprichten. Daar Jefw. thans was in den Tempel, en *er gehandeld werd over iets, dat Hy in den Tempel gedaan had, zo gaf dat een voegzaame aanleidinge , om in zyn antwoord van der Tempel te fpreeken. Maar van welk eenen Tempel? Indien Hy onder het zeggen: Breekt deezen Tempel af, met zyne hanc ZES-EN-VEERTIG. op zyne borst geflaagen hebbe , zo zou elk daar uit hebben kunnen opmaaken, dat Hy niet fprak van den eigenlyk gezegden Stojfelyken Tempel; maar van zyn Ligchaam. Maar het zy Hy dat al, of niet gedaan hebbe, het is evenwel zeeker, en de Euangelist leert het ons, VS..2.1, dat Hy, zeggende deeze Tempel, 'er zyn Lig' chaam door verftaan hebbe. En dat konde Hy met recht zo noemen. Want merkt Paulus de Ligchaamen der Geloovigen aan als Tempelen des Heiligen Geests, die in hun was, 1 Kor. VI: 19; hoe veel te meer heeft Jefus dan zyn Ligchaam niet een Tempel kunnen noemen , daar de volheid der Godtheid ligchaamlyk in Hem woonde ? Kolosf. II: 9. Maar de Jooden begreepen dat niet; of waren kwaadaartig genoeg, om het niet te willen begrypen. Jefus zeide: Breekt deezen Tempel af, en dat te doen , zou Hy hun toelaaten , als zyne uure zou gekoomen zyn, en zy Hem door eenen geweldigen dood zouden doen omkoomen. Maar Hy zou dien in drie dagen •wederom oprichten, wanneer Hy het afgelegd leeven wederom aanneemen, en met hetzelfde Ligchaam , onverminkt en onverzeerd, weêr uit het graf verryzen zoude. Maar de Jooden namen het op voor een windrige grootfpraak, en zouden daar in , daar zy Jefus maar voor een bloot mensch hielden, geen ongelyk gehad hebben, had Hy, gelyk zy het opnamen,, van den eigentlyken gezegden Tempel gefprooken. Zy zeiden dan tot Hem: Zesen-veertig jaaren is over deezen Tempel gebouwd. En dan met een foort van fchimp en veröntwaerdiginge : En gy, zult gy dien in drie dagen oprichten? Zy zeggen, als met een vingerwys, deeze Tempel; deeze, waar in wy nu zyn; deeze, dien wy hier voor onze oogen zien. En dit doet denken, dat zy het oog niet gehad hebben op den Tempel, zo als die na de wederkeeringe uit Babel,dooxZerubbabel gebouwd was: Maar-, zo als die nu was, herbouwd en vergroot door Herodes. Dat Herodeu den Tempel met groote kosten, en pragtiger, dan hy te vooren was, heeft doen bouwen , kan men leezen by Jofepbus, J. Gefchied. B. XV. C. 14. (N) 't Komt dan voornaamelyk aan op dt Zes-en-veertig jaaren. Behalven de gewoone Uitleggers van Johannes Euangelie>,en de Schryver*  ZES-EN-VEERTIG. ZES-EN-VEERTIG. 331 vers aangehaald door Wolfius Cur. Philol. in h. 1. kan men 'er ook van leezen, by den eenen ruin , by den anderen meer breedvoerig, Lightfoot Hor. Hebr. in b. I. Adr. Pars de Prophet. Heiland , over Matth. XXIV. p. 13. — in Not. Nathan. Lardner Geloofwaerd. van 't Euang. D. I. p. 299 — en 494 —. Prideaux Aanéénfchak. van 't Oude en Nieuwe Verbond, D. II. P- 900 —. Liliênthal Oordeelk. Bybelverkl. D. VII. P- 516—. He Algemeene Hifior. D. IX. p. 367 —. Niemand heeft dit Stuk naauwkeuriger bereekend, als de Hooggeleerde Prof. H, van Alphen, in de Bylaagen tot Dan. IX. p. 365 —. 't Zal my niet verveelen , hetzelve na te fchryven, 't zal, zo ik vertrouwe, den Leezer niet mishaagen het hier te vinden. Zyn HoogEerw. bedient zich van dc Juliaanfche Periode, of Tydreekening. Volgens hem ftemt het eerfte jaar der gemeene Christen Jaartellinge in met het 4714^ der Juliaan* fche. Men wil, by voorbeeld weeten, als men fielt , dat dit of dat gebeurd is, 40, «;o, 100 jaaren voor de gemeene Christen Jaartellinge, tot welk jaar der Juliaanfche Periode dat te brengen zy, zo heeft men van de gemelde 4714, jaaren llegts zo veele jaaren af te trekken: Zo, integendeel, men wil weeten, als men ftelt, dat dit of dat gebeurd zy 40, 50, 100 , of meer jaaren na de gemeene Christen Jaartellinge, tot welk jaar der Jul. Periode dat te brengen zy, zo heeft men tot de gemelde jaaren 4714, llegts zo veele jaaren toe te doen. Dit moesten wy vooraf laaten gaan tot toelichtinge van het volgende. Men zie verder van deeze Jul. Per. geteekend P. J., en het gebruik: 'er van in de genoemde Bylaagen , p. 2—5, Nu ter zaake. „ Met deeze reekening van Herodes jaaren (voorheen bereedeneerd) is wel te vereffenen, zegt de Profesfor, 't geen de Jooden zeggen , Joh. li: 20. Zes-en-veertig jaaren —-. Laat ons zien, hoe na wy dit ftuk brengen kunnen. Jofepbus zegt (Antiq. L. XV. C. 14.),, Toen dan , het achtiende jaar van Her odes Ko ningryke geworden (of geweest) zynde, na de voorgemelde bedryven, ondernam hy een ongemeen werk, dat de Tempel Godts door hem zou opgebouwd wordend Jofepbus, fpreekende van Herodes 18de jaar, verftaat 'er, onzes oordeels , door het i8dejaar, te reekenen van Antigonus dood af, want zo is hy gewoon te doen. Naar onze te vooren beweezene onderftelling begint Herodes eerfte jaar in den Herfst in 't jaar P. J. 4677, en by gevolge 17 jaaren daar by gedaan zynde, zal zyn i8 7°6- heeft eene menigte van Schryvers bygebragt, die dat van het Verken, vooral van de Zeuge, hebben aangeteekend. (3) Hier van is een fpreekwoord ontleend, ten tyde van Petrus, naar het fchynt, zeer in gebruik, om aan te duiden het doen der zulken, die, na zich van deeze en gêene ongeregeldheeden eenigen tyd gefpeend te hebben , zich aan dezelve weer van nieuws overgeeven. Althans het woord wentelen , voor het naast met toefpeelinge op het doen der Zeugen , wordt in dien zin gebruikt door Terentiut Hecyra Aèï. IV. Scen. IV. vs. 69. daar Lacbes, de Vader, tot zynen Zoon, die na eenigen tyd tot zyne voorige ontuchtige leevenswyze was wedergekeerd, zegt: Nam in eandem Vitam te revolutum de- nuo, Video esfte. Ik zie, dat gy u wederom in de voorige leevenswyze hebt gevjenteld. In dien zelfden zin bedient Petrus zich hier van dit fpreekwoord. Blykens het voorgaande, fpreekt Vv a hy  34o ZEUGE, ZIBA. hy van menfchen, die, door de kennisfe, het onderwys en het aanneemen der leere van den Heer en Zaligmaaker Jefus Christus , hunne voorige llegte gevoelens en zeeden verlaaten hadden, en dus fcheenen ontvlooden te zyn de befmettingen der Waereld , zich nu wederom hadden laaten inwikkelen en overwinnen door dezelve. Zy hadden wederom aangenoomen de wangevoelens, die zy voorheen, als bezwaarlyk om te verduwen , verfoeid en als uitgebraakt hadden: En zo waren zy met den Hond wedergekeerd tot zyn eigen uitbraakfel. De ontuchtigheeden , en andere zondige bedryven, zo onbegaanbaar met de leere van Christus, waar van zy belydenis gedaan hadden , hadden zy verlaaten; maar de reiniging hunner voorige zonden vergeeten hebbende, hadden zy 'er zich wederom aan overgegeeven met even-zo groote verhittinge, als ooit voorheen , en dus waren zy met de gewasfchene Zeuge wedergekeerd tot de vmwentelinge in het ftyk. By de Eng. Godtgel. wordt hier mede in vergelykinge gebragt het zeggen van J. Syrach, Cap. XXXIV: 2,7 , a8. Als iemand is gewasfchen , na dat hy eenen dooden (heeft aangeraakt) cn denzelven wederom aanraakt , wat nuttigheid heeft hy van zyne wasfchinge? Alzo is het met eenen mensch, die vast van wegen zyne zonden, en wederom heenen gaat, en hetzelfde doet: Wie zal zyn gebed verhoor en ? En wat heeft hy daar mede gevorderd, dat hy 'zich-zelven ver needer d heeft? ZIA,'een Afftammeling van Gad, 1 Chron. V: 13. ZIBA, een van Sauls Knegten , doch zo een, die van eenig aanzien en vermogen was; hy had vyftien Zoonen , en twintig Knegten , 2. Sam. IX: 10. Misfchien heeft hy het opzigt gehad over SaulsLanderyen. David, weldaadigheid willende bewyzen aan het Huis van Jonathan, zynen Hartevriend, vernam van Ziba, dat 'er nog een Zoon van Jonathan, met naame Mephibozeth, in leeven was; hy deed denzelven voor zich koomen, erkende in hem de vriendfchap van zynen Vader, wees hem toe alle de Landeryen van zynen Grootvader Saul, en belastte Ziba die te bearbeiden , en de vruchten 'er van in te zaameleh, ten voordeele van Mephibozeth, 't Welk Ziba, naar het fcheen? ZIBA. zich ten hoogden liet welgevallen, aSamv X: ti.Maar 't was dienDeugeniet niet genoeg, dat hy met zyne Zoonen en Knegten by Mephibozeth inwoonde, en een ruim beftaan had : Hy bedoelde zelf de Heer en Eigenaar te worden van die Landeryen, al moest het ook zynen Heere de ongenade van den Koning, ja! het leeven kosten. Eene gunftige geleegenheid daar toe dunkte hem te zyn de Opftand van^zalom. David was gevlugt, 't was alles in verwarringe, de onrftandigheeden zouden niet kunnen toelaaten, om 't geen hy voor had te onderzoeken. Hy begeeft zich op weg met een aanzienlyk gefchenk van Ezelen, Brood, en andere leeftocht, om 's Konings gunst te winnen, als wel weetende, dat dat den Koning in zynen thans kommerlyken ftaat niet dan ten hoogften aangenaam zou kunnei^zyn. Vervolgens misleidt hy den Koning, en hitst hem tegen Mephibozeth- op , als had die vóór, zich-zelven tot Koning op te werpen. David, in plaatfe van zo eene zwaare befchuldiging te onderzoeken , ten minften zyn oordeel tot een bedaarder tyd op te fchorten , geloofde Ziba , en wees hem alles, wat Mephibozeth had, in eigendom toe , 2. Sam. XVI: 1—4. De zaaken van David namen, na het omkoomen van Abzalom een gunftigen keer. Hy mogt wederkeeren na Jeruzalem: Onder de veelen , die hem te gemoete toogen , was ook Mephibozeth. David, tegen hem voorï'ngenoomen door de valfche befchuldiging van Ziba, vroeg hem, vermoedelyk op een fcherpen toon, waarom hy methem, toen hy uit Jsruzalem had moeten vlugten, niet mede getoogen was ? Deeze vraag floot in zich op , dat David hem nog fteeds verdacht hield, dat zyn verblyf te Jeruzalem een ftaatzugtig oogmerk had gehad. Mephibozeth verontfchuldigt zich , en beklaagt zich , dat Ziba hem valfchelyk by den Koning had aangedraagen: Waar van het gevolg was geweest, dat hy zyne Landeryen, als ware hy waarlyk fchuldig bevonden , verbeurd verklaard , en aan Ziba gefchonken had. Doch, uit eerbied voor den Koning', rept hy daar geen enkel woord van, maar berust in 's Konings welbehaagen, zeggende : Doch myn Heer de Koning is als een Engel Godts: Doet dan , dat goed is in uwe  ZIBA. ZIBA. 341 oogen. David, die zo gereed was geweest, om Mephibozeth uit zyn goed te zetten, op het enkel aanbrengen van Ziba, was zo gereed niet, om hem , op zyne verontfchuldiging'er wederom in te zetten. Zyn antwoord was: Waarom fpreekt gy meer van uwe zaaken ? Ik hebbe gezegd: Gy en Ziba deelt het land. Waaraan de goedhartige Mephibozeth zich met alle gewilligheid onderwierp, betuigende 'ermede te vreeden te zyn, al nam Ziba ook alles wech , hu hy het genoegen maar mogt hebben, dat de Koning, na eenen zo gevaarlyken Opftand, met vreede was wedergekeerd in zyn huis, 2 Sam. XIX: 24—30. ZIBA {\Toen zeide de Koning tot hem : Waarom fpreekt gy meer van uwe zaaken ? Ik hebbe gezegd: Gy en) deelt het land, 2, Sam. XIX: 29. In den naastvoorigen tytel is te zien, in welke omftandigheeden David dit zeide tot Mephibozeth. De Vraage is, hoe dit zeggen van David zy op te neemen ? (K) Het eer/Ie zou wel een fchyn van norschheid hebben.,, Wat houdt „ gy my langer op? Gy ziet immers wel, „ hoe druk, hoe woelig het rontom my is." Maar als men let op het even voorgaande vs. met welk eene erkentenisfe Mephibo. zeth was aangedaan over 's Konings weldaadigheid aan hem, zo dat hy niet meer zou willen, of durven begeeren, zo zou men dat zeggen kunnen aanmerken als een heufche afwyzing van meerdere dankbetuigingen., als hadde hy gezegd: „Ge„ noeg Mephibozeth, genoeg hier van !. „ Hebbe ik weldaadigheid aan u gedaan, „ het is my aangenaam , dat gy die er„ kent; maar ik wil die zo breed niet uitgemeeten hebben." Dit kan men laaten doorgaan : (3) Maar wat moet men óordeelen van de uitfpraak, die hy doet over de verpngelyking , welke Mephibozeth door Ziba was aangedaan : Ik hebbe gezegd: Gy en Ziba deelt het land? Men zal veel moeite hebben , om het te billyken. Dat men het verfchoone , mag ik lyden: Maar dat men het niet doe ten nade ele van de Waarheid. (NM) Men wil dit zo verftaan hebben : Deelt het land. Mephibozeth zy en blyve de Eigenaar 'er van ; maar Ziba zy de Bruiker 'er van. Dat hy en de zynen het bearbeiden om de helft; deelt tusfehen u beiden de vruchten'er van. En dus wil men dit aange¬ merkt hebben, als eene bevestiging van 't geene David voorheen had gezegd, Cap. IX: 10. Maar ik zie daar wel een bevel, om het Land te bearbeiden voor Mephibozeth; maar ik zie daar niets van zo eene verdeelinge der inkomften. In tegendeel , Ziba en de zynen fchynen te hebben moeten arbeiden om loon , en om de kost, zy waren zyne Knegten, en woonden , als lieden, die tot zyn gezin behoorden, in zyn huis, vs. 12, 13. Maar het zy eens zo, zal het dan nog wel te billyken zyn ? (V) Mephibozeth had geklaagd, dat hy van hem geenen Ezel gezadeld had kunnen krygen, om tot den Koning te gaan, vs. 25. En door deeze uitlpraak maakt David hem, Mephibozeth , en Zoon van Jonathan , zynen hals- en boezemvriend , van nieuws afhanglyk van de grilligheid, of liever onbefcheidenheid van eenen Ziba, wiens liegt beftaan hem zo duidelyk gebleeken was. (0) En integendeel laat hy een B00zewigt, die den Heer, wiens brood hy at, valschlyk befchuldigd , den Koning misleid, eene onrechtvaerdigheid doen pleegen, en daar door eene voorbeeldige ftraf verdiend had, ongeftraft, en bevestigt hem, als men het al eens in den bovengemelden zin neemt, in zyn voorig voorrecht. Maar wat zal men zeggen, als men dc woorden neemt, zo als ze liggen : Deelt gy en Ziba het land. Niet de vruchten , maar het land, op dat elk uwer weete wat het zyne zy, en daar mede handele naar zyn believen, en tot zyn meeste voordeel. "Dit zou wel de naaste weg zyn geweest, om in het toekóomende alle verfchillen voor te koomen; dan zouden zy niet meer te faamen behoeven te woonen; dan konde elk zyne byzondere huishoudinge hebben. Dan zou Davids uitfpraak nog grooter onrecht zyn. Dan werd Mephibozeth, tot zyne onfchuld, ontzet van zyne halve bezittinge , hem voorheen door den Koning, voor het geheel, zo edelmoedig gefchonken , Cap. IX: 7. En Ziba, die ftraf verdiend had, bereikte, althans voor de helft, zyn oogmerk , hy werd voor de helft Eigenaar van zyns Heeren bezittinge. (33) Wil men David verfchoonen, laat het dan zyn op deeze wyze. (*) Men lette op de omftandigheeden. De Opftand was gedempt, de Koning komt weder in zyne Hoofdftadi Vv 3 groot  3+ft ZIBA. groot en klein loopt hem te gemoete, omringt hem, juicht hem toe. 't Kan niet misfen, of dit moest David fterk aandoen. In zulke ontroerende omftandigheeden was het te vergecven , dat hy een uitfpraak deed, die hy by bedaarder tyd en zinnen niet zou gedaan hebben. O) 'tKan ook zyn, dat hy, ten aanzien van Mephibozelh gedacht hebbe, dat hy aan de helft genoeg had, dat hy geen groote onkosten behoefde te maaken, naardien hy daaglyks de vrye tafel had aan het Hof. (y) üe gefchenken , die hy van Ziba ontvangen had, die vry aanzie'nlyk geweest, en hem in zynen nood zo wel te pas gekoomen waren , hadden hem ten voordeele van Ziba ingenoomen. Een gefchenk vindt doorgaans gunst. Misfcliien dacht hy, dathy, zonder ondankbaar te zyn, eenen Man niet ftraffen konde, aan wien hy verpligting had. (J) Deeze dag was een dag van vreugde. Hy was als van nieuws Koning geworden. 'Er moest eene Amnestie, eene Algemeene Vergiffenis plaats hebben. De Vreugde van deezen Dag moest door geene Straf oeffening worden geftoord. Hy had Simei, die hem g'efcholdcn, ja! gevloekt had, het leeven gefchonken, vs. 2.3. En zou hy dan Ziba ftraffen, die hem flegts misleid had? Waar op men evenwel zou kunnen aanmerken , dat het geen Sime gedaan had , eene beleediging was var zyn Perfoon, welke te vergeeven hy be voegd was; maar dat hier een ander be nadeeld was , wiens recht hy , als Ko ning,had behooren te handhavenen.Maai de ontroerende omftandigheeden doen al les af ter zyner verfchooninge. Seneca L. IV. de Benefic. G. 37, 38. p. m. 315 316. ex edit. Lipfii , verhaalt een geva van Koning Philippus, dat met het tegen woordige veel overéénkomst heeft; uit genoomen , dat 'er tusfehen den hande van dien Koning, en David ten groot on derfcheid was. Philippus had in zyn Lee gereen Krygsman,die ongemeen dapper maar ook zeer inhaalig van aart was. Zy ne dapperheid werd door menig gefchen beloond. Doch die waren maar voedfe tot verwakkering van zyne hebzugt. H lydt fchipbreuk, en wordt half dood aa land geworpen op de hoeve van een Mc cedonier. De braave Landhoevenaar neen . hem in huis, en brengt hem alle mogel-j Z IB A,— Z IDKIA. ke verkwikking toe. Hy betuigt denzelven grooten dank , en belooft zyns by den Koning te zullen gedenken. De Snoodaart vertelt den Koning zyn uitgeftaan gevaar, maar zwygt van het goede, aan hem beweezen , en verzoekt, dat 's Mans hoeve hem mogt gefchonken worden. Ze werd hem gefchonken. De Hoevenaar berustte 'er zo gemakiyk niet in, als Mephibozeth; maar fchreef op een vryen en ernftigen trant aan den Koning. Philippus handelde zynen Krygsknegt zo zagt niet , als Ziba 'er by David afkwam, 't Was by hem niet, gelyk de taal der hoogmoed is: Geen ik gezegd hebbe, moet gezegd blyven. Hy erkende, dat hy misleid was. Hy nam het zynen Krygsknegt zeer euvel af, merkte zyn bedryf aan, als een allerfnoodfte ondankbaarheid, en gaf bevel hem aan het hoofd te brandteekenen als een Ondankbaaren Gast, oordeelende, dat zo een geteekende, omzwervende door zyn Koningryk, anderen van foortgelyke onderneemingen meer zou weêrhouden, dan of hy daar tegen eene Wet had laaten afkondigen, fchoon in koper gegraveerd. ZIBEON , een Heviter, de Grootvader van Aholibama, eene der Wyven van Efau, Genef. XXXVI: 2. ' ZIBIA. Van deezen naam vindt men 'er ; twee. (O De eene was een Vrouw , de • Moeder van Koning Joas, aKon. XII: 1, • a Chron. XXIV: 1. (a) De andere was een ■ Man, een der nakoomelingen van Ben/a» • min, 1 Chron. VIII: 9. ZICHRI. Van deezen naam vindt men » 'er by Trommius twaalf aangeteekend, waar 1 onder de meestmerkwaerdige is Zichri, l een Epbraïmiter, een geweldig man , die • in den Oorlog van Pekah, den Koning /ƒ• - raëls, tegen Achaz, den Koning van Ju1 da, boven anderen daar in uitftak , dat - hy Achaz Zoon Madfeia doodde, als ook - Azrikam, deszelfs Huis-Overften, en El, kana , die de tweede was naast Achaz, - a Chron. XXVIII: 7. ï ZICHOR: Zie SICHOR. 1 ZIDDIM, een Dal, of vlakte: Zie SID- { DIM. 1 ZIDDIM, eene der vaste Steden in het Stamdeel van Naphtali, Jof. XIX: 35. t ZIDKIA, een der Priesteren, die met - Vorst Nehemia ftonden over de Verzeege- lin-  2 1 D O N. linge van het Verbond , Nehem. X: i, waar onder het Volk op eene plegtige wyze zich begaf, en zich verpligtte, te zullen onderhouden de Wet van Godt, die, waar van men den inhoud kan leezen, vs. 29, 30, 31. ZIDON, een Agter-Kleinzoon van Nodch; de Eerstgebooren Zoon van Ka. naan, den Zoon van Cham, Genef. X: 15. By dc Ongewyde Schryvers leest men ook van zeekere Zidon, of Sidon, eene Dogter van Pontus, die door haare lieflyke Stem en Zangkunst zou uitgevonden hebben de Lofzangen, ter eere van anderen. ZIDON, heedendaags Seide genaamd, eene overoude, cn oudtyds zeer vermaarde Stad in Phenicië, niet verre van Tyrus, en gelyk als Tyrus geleegen aan de Middenlandfche Zee, doch meer Noordwaards. De Aardrykskundige Bachiene, van wien ik het meeste zal overneemen, merkt in zyne H. Geogr. D. III. p. 398 —, aan, dat, fchoon Tyrus aan Zidon de Oudheid betwistte , die evenwel aan Zidon is toe te kennen, vermits in de Schrift al zeer vroeg van Zidon wordt gefprooken : De landpaale der Kanadniten was van Zidon , Genef. X: 19. XLIX: 13. Volgens Jofepbus zou Zidon , de eerstgebooren Zoon van Kanadn, de Stigter zyn geweest van deeze Stad, en aan dezelve zynen naam gegeeven hebben , of wel deszelfs Kinderen, om dus de gedachtenis van hunnen Vader te vereeuwigen. 'Er zyn'er, die willen, dat ze dus genoemd zy na Sida , welke men wil gehouden hebben voor eene Dogter van Belus. De geleerde Bochart wykt ook af van het eerlte gevoelen, en leidt den naam af van het woord Scid, 't welk een Visch, of Visfchers plaats zou beteekenen , en zou die Stad zo genoemd .zyn van de Vischvangst, die daar ryk, en den inwoonderen zeer voordeelig was —. Ze wordt Jof. XI: 8. en XIX: 28. Groot Zidon genoemd, waar uit eenigen hebben willen opmaaken, dat 'er nog eene andere Stad van dien naam, klein Zidon, zou geweest zyn: Doch met geenen genoegzaamsn grond. Groot kon die Stad zeer wel geheeten worden , want ze was waarlyk groot. Maritimarum Urbium maxima , zegt Pomponius Mela: De groot ft e der Zee fieden. De nog oveiig zynde Puinhoopen ZIDON. 343 voorheen binnen den ringmuur der Stad beflooten, ftrekken daar van tot een bewys. Het is niet te bellisfen , of Zidjn mede hebbe behoord tot het eigenlyk Kanaan, maar zeker is het, dat ze 'er aan grensde. Azers Stamdeel reikte tot aan groot Zidon, Jof. XIX: a8 , en die van Azer hebben ze niet vermeesterd, Richt. l:3i.Ze had haare eigen Koningen. Jerem. XXVII: 3. leest men van den Koning van Zidon. Een 'er van heette Eth- Baal, wiens Dogter Ifebel de Huisvrotiwe is geweest van Israëls Koning Achah, 1 Kon. XVI: 31, in de Schrift zeer bekend, doch ten kwaade, door haare Afgodery, het vervolgen van Elia en andere Propheeten, en den heilloozen raad, welken zy aan Achabgzi in de zaake van Naboth. Dc Inwoonders waren groote Afgodendienaars. Behalven den Baal, was Aftoreth de God der Zidoniërs, 1 Kon. XI: 5. Waren magtig ter Zee. Volgens Diodorus Siculus hadden zy meer dan 1000 Galleijen van drie, of vyf roeibanken , doch de haven 'er van werd door Emir Fakardin gedempt, om aan de Turkfche Galleijen het inkoomen te beletten. Zy waren kundige handwerkslieden. Het Zidonisch Lynwaad, en de glazen Spiegels, daar gemaakt, zyn byde Ouden zeer beroemd. Zy drecven fterken Koophandel , waren 'cr ryk door , maar even daar door ook, gelyk het doorgaans gaat, trots, wellustig, en zorgeloos, als zouden zy nooit van eenen Vyand iets te vreezen hebben , Richt. XVIII: 7. Geduchte Oordeelen zyn door Propheet Ezeehiël aan die Stad bedreigd; inzonderheid Peffilentie en Oorlog; doch welke haar niet zouden overkoomen, dan na de wederkeeringe der Jooden uit Babel, Cap. XXVIII: 2.C—26, en dat mede tot ftraffe van derzelver ftroopen cn roovci: in het Land der Israëliten, Joel III: 4, 5—. Men fchynt Zidon dan niet te kunnen ftellen onder de Steden, die door Nebukadnezar verwoest zyn. Evenwel is het der gedreigde verwoestinge niet ontkoomen. Die overkwam die Stad door Darius Ochus, Koning der Perfen, De Zidoniërs, zeer onderdrukt door deszelfs Stedehouders , wilden het Perftsch juk afwerpen, en traden daar toe in een Verbond met Nektanebus, Koning van Egypte, met wien .de Perfen in Oorlog waren. Die konden in £^enietkoomen,  344 ZIDON. dan door Phenicië te trekken, des Zidon den eerften fchok had uit te ftaan. De Egyptenaar zond 4000 Grieken ter hulpe onder hcc bevel van Mentor, den Rhodiër; en Tennes,èo. Koning van Zidon, had ook een Leeger op de been gebragt, en een magtige Vloot uitgerust. Doch Mentor trad heiraelyk met den Perfiaan in onderhandeling, die hem groote beloften deed, indien hy hem de Stad in handen leeverde. Zelfs liet Koning Tennes zich in het voorgenoomen verraad mede inwikkelen. Tennes trok , onder zeker voorwendfel, ter Stad uit, en leeverde meer dan honderd voornaame Burgers aan den Perfiaan over, die ze allen liet ombrengen, 'ferftond rukten Ochus en Tennes tegen de Stad aan, en werden door Mentor, en zyne Grieken, zonder eenigen tegenftand, ter poorte ingelaaten. De Zidoniërs, niet willende het flagt-offer worden van der Perfen wreedheid, ftaken eerst de Vloot in brand, op dat niemand zou kunnen ontvlugten, en daar na hunne huizen, waar in zy ten getale van 40000 door de vlammen verteerd wierden. Tennes ontvong den verdienden loon van zyne verraadery: Ochus liet hem den hals affnyden. Daar de Zidoniërs zeer ryk waren, werd 'er eene menigte van gefmolten goud en zilver in de asfche gevonden , 't welk voor Ochus een aanzienlyke buit was. De Zidoniërs, die by tyds gevlugt, én van den algemeenen ramp ontkoomen waren, keerden, na het vertrek der Perfien, weder , en herbouwden de Stad. Sinds was de haat der Zidoniërs tegen de Perfien zo groot, dat zy, toen Alexander door Phenicië trok, dc eerften waren, die zich, door hunne Gezanten. ter onderwerpinge aan hem lieten aanbieden Zie deAlgem. Hifi. D. II. p. 349— 353. Al vroeg toonden eenige Tyriërs er Zidoniërs agtinge voor Jefius te nebben . en kwamen om hem te hooren , cn var hunne Ziekten geneezen te worden, Mark III: 8,Luk. VI: 17,18. Eenige verftrooidf Geloovigen uit Judec namen de wyk m Phenicië, cn, lchoon zy tot niemand he Woord fipraken , dan alleen tot de Jooden Hand. XI: 19, werd evenwel het Euange lie daar door in die Gewesten uitgebreid en dus ook in Zidon; want^, Paulus op zy ne reize na Rome , te Zidon aangelanc zynde, bezocht 'er dc Vrienden, die hen ZIDON, ZIEDENDE. van 't noodige op de reize bezorgden, Hand. XXVII: 3. Ze is vervolgens een Bisfichoplyke Stad geworden; meer dan eene groote Kerkvergadering hebben de Zi' donifiche Bisfichoppen mede by gewoond. Ten jaare 636. heett de Saraccenfchè Kalif Omar deeze Stad, en geheel het Land aan het Oostersch Keizerryk ontweldigd. Ten jaare nu. werd dezelve wederom heroverd door Balduin den I, Koning van Jeruzalem, die 'er weêr een Bisfichoplyken Zótel vestigde. In den jaare 1289. werd ze wederom door de Saraceenen in genoomen , en raakte vervolgens onder het gebied der Turken, die 'er nog de Meesters van zyn, en wordt beftuurd door eenen Rasfia —. Ten tyde van den Heer Pleyman was de Basfia van Saide of Side, dat is Zïdon , een Turk van hoogen rang , een Bloedverwant van den Grooten Heer, en Vifiier van drie Paar defi aarten. Ten zynen tyde was de Stad, voor een Turkfche plaats, nog van eenig aanzien. „ Thans, „ zegt hy , is het een nieuwerwetfche „ Stad, die nog omtrent op dezelfde plaat„ fe ligt, als de Oude. Ze ftrekt zich „ van het Noorden na het Zuiden , is „ taamlyk groot, en is eene der voor„ naamfte Kooplieden van de Levant voor „ de Franfichen. Die 'er, naar men hem „ verzekerde,jaarlyksch wel vierduizend „ baaien Wol zouden laaden, zonder nog „ te fpreeken van de Zyde, Olie, Gal,^ nooten, &c. De Huizen zyn meest van „ Hardfteen, doch hebben niets fraais in „ zich. Wy vonden, zegt hy, hier veer„ tien Frahfche Genootfchappen, en ee„ nen Confiul, die alle te faamen woonen „ in een groote, welgebouwde Chan. „ Naast dezelve is nog een kleiner Chan, „ waar in de Vaders van het Heilig Land, ,, de Capucynen en Jefiuiten hunne woc„ ninge cn Kerken hebben." Zie de Rei. zen van de Heeren van Egmond van der , Nyenburg en Pleyman, D. 11. p. 256. : ZIEDENDE Pot. Jeremia werd te zien 1 gegeeven een Amandelroede , waar van de f HEERE hem de uitlegginge 'gaf. Vervc-1, gens werd hem te zien gegeeven een Zie■ dende Pot, waar van de HEERE hem ins, gelyks de uitlegginge gaf, Jerem. I: 11—14. • Jeremia werd -van Godt geroepen, om zyn 1 Propheet te zyn. Hy was fchoorvoeten1 de,om dat Ampt te aanvaarden. En waar lyk  ZIEDENDE. ZIEDENDE. 345 lyk het was in dien tyd een hachlyke post. 't Volk was een wederftreevig Volk, en, wegens deszelfs hooggaande zonden, moesten 'er fteeds harde dingen verkondigd worden. Dit maakte Jeremia befchroomd. Doch die reede verzweeg hy. Hy zocht zich alleen 'er mede te verfchoonen , dat hy nog jong was. De HEERE , die van verre der Menfchen gedachten kent, wist wel, dat 'er behalven de voorgewende reede van jongheid, nog eene andere verborgen lag in het harte van Jeremia. De eene en andere zwaarigheid beneemt Godt hem. Die van zyne Jongheid; Godt roerde zynen mond aan, en beloofde, zyne woorden te zullen leggen in zynen mond. De vreeze voor het Volk, die hy verzweegen had, door hem te verzeekeren, dat Hy met hem zou zyn, om Hem te redden. En te gelyk gaf de HEERE hem te verftaan, dat de inhoud zyner Propheetie doorgaans meer Strafbedreigingen, dan Troostbeloften zou behelzen. Van het eerjle worden vier woorden gebruikt, de HEERE ftelde hem om uit te rukken, af te breeken, te verderven, en te verdoen; van het andere worden llegts de twee woorden van bouwen; en planten gebruikt, vs. 4—10. Gezigten, Zinnebeeldige vertooningen , behoorden mede tot de menigerlei wyzen, op welke Godt zyne Verborgendheeden plagt bekend te maaken aan zyne Knegten , de Propheeten, waarom die ook Zienders genoemd wierden. Ten blyke dan , dat Godt Jeremia waarlyk zich tot eenen Propheet had aangefteld, werd hy aanftonds met Gezigten vereerd, (N) Wy hebben hier dan te befchouwen eene merkwaerdige Onderhandeling tusfehen Godt en den Propheet , welke van geheimzinnige beduidenisfe was. (Ntf) Urfinus Arbor. Bibl. C. XXXI. is in het zonderling gevoelen, dat beide deeze Vertooningen gelyktydig aan den Propheet te zien zyn gegeeven: En 't geen nog meer zonderling is, dat de Propheet noch Roede , noch Pot zou gezien hebben: Maar een Komeet, met fnellen vaart van 't Noorden opkoomende , en haaren loop voortzettende; dat de vuurige Staart 'er van voor de Roede, en het Ligchaam of 't Hoofd 'er van voor den Ziedenden Pot te houden zy. Ik twyffele zeer, of deeze gedachte wel veel toeftemminge gevonden hebbe. (*) Men moet zich veel XI. Deel. I. Stuk. kunnen verbeelden, om zich uit de woorden, waar mede deeze dingen befchreeven worden, een Komeet te kunnen vertegenwoordigen. O) En hoe kan men denken, dat Jeremia deeze dingen gelyktydig hebbe gezien, daar de Propheet tot tweemaaien toe van Godt gevraagd wordt, wat hyzagP En wel zo, dat na het eerftegezigt en deszelfs uitlegginge , het tweede en deszelfs uitlegging volgde. (33) Het zyn dan twee, doch kort op malkanderen volgende Gezigten geweest, vertoonende zulke Merkbeelden, als de Propheet verklaarde gezien te hebben. (<*) Het eerfte met deszelfs uitlegginge vinden wy vs. 11 en 12.. (**) Aangaande het Gezigt. (A) Godt vraagt: Wat ziet gy, Jeremia? Dat was als een toets-vraage,of hy zich reeds gefchikt hadde, tot de Propheetifche bediening, die hem opgedraagen was: Want de Propheeten moesten ten uiterften naauwkeurig letten op 't geen de HEERE zeide, of hun te zien gaf, om dat getrouwlyk te kunnen voordraagen aan het Volk. (B) Jeremia antwoordt: lk zie een Amandel-roede. Een ftok, of roede van Amandelen-hout. Dat het een Stok, of Roede was, was ligt te zien: Maar waar aan zag hy juist , dat het 'er een van Amandelhout was ? Misfchien aan den bast ; de bladeren, of bloesfem. Waarom het bepaaldelyk zo eene roede moest zyn, zal ftraks gezegd worden. (A«) Nu volgt de Uitlegging: (A) Eerst zeide de HEERE tot hem : Gy hebt wel gezien. Op deeze eerfte proeve zyner oplettendheid, wilde Godt hem , tot verdere aanmoediging , pryzen. Dat was derhalven in 't vervolg niet weêr noodig. Waarom wy by het tweede gezigt ook dat woord niet vinden: Gy hebt wel gezien. De Uitlegginge was: Ik zal wakker zyn over myn Woord, om dat te doen. (AA) 'Er is geen twyffel aan, of wy moeten door zyn Woord verftaan de Strafbedreigingen, die de Jooden zich door hun aanhoudend en Godttergend wangedrag hadden op den hals gehaald, en welke Godt hun van tyd tot tyd, ter hunner» waarfchouwinge, had doen verkondigen. Over dat Woord (BB) zou de HEERE wakker zyn, om dat te doen, en dat werd door dc Amandelroede te kennen gegeeven. (a) Men merke aan, dat het Grondwoord, door Amandel-roede, en het ander door Xx w*-  S46 ZIEDENDE. makker zyn vertaald, beide af koomen van *jptj?, wakker zyn , niet alleen niet llaa- pende , maar ook wakker , voortvaarende in zyn werk. De reede waarom de Hebreen zo eenen naam gegeeven hebben, aan den Amandelboom, is, om dat die boom onder alle boomen de vroegfte is , die bloeit, en zich , ais 't ware, haast, om zyne vruchten te doen rypen. Dit zo zynde, zo was een roede van dien Boom 't best gefchikt om dat geene te beteekenen , 't welk Godt 'er mede wilde aanduiden: Dat Hy zou Wakker zyn over zyn Woord, voortvaaren en zich haasten, om dat te doen. (b) De Jooden waren gewoon, den doodlyken dag verre te /lellen; de Propheeten te befpotten, en te zeggen: He dagen zullen verlengd worden, het gezigt zal vergaan. De Godtloosheid ging zo verre , dat zy Godt als uitdaagden: Waar is de Godt des Oordeels? Dat Hy haast e, dat Hy zyn werk fpoedige, op dat wy het zien —, jef. V: 19. Maar zy zouden eerlang tot hunne fchaade ondervinden, dat het Oordeel over hen niet leedig was, en dat hun Verderf niet ftuimerde. De Roede van Godts Verbolgenheid Hond reeds in den bloesfem, zyn Woord, zyne Strafbedreigingen waren reeds gefchied. Eerlang zouden de bittere Vruchten ryp zyn. Gelyk de Amandelboom zich als haast, om zyne bloemen tot vruchten te doen worden, zo zou Godt ook wakker zyn over zyn Woord, en zich haasten, om dat vervuld te doen worden. Jeremia moest dan hier uit leeren , en het Volk 'er ook van waarfchouwen, dat de dag der donkerheid, en der wolken naby was en fterk haastende. (£) Het Tweede gezigt met deszelfs Uitlegginge vinden wy, vs. 13 , 14. ("«0 Wy befchouwen hier wederom het gezigt. (A) Des HEEREN woord gefchiedde ten tweedenmaale tot hem: Wat ziet gy? Het eerfte gezigt was voorbygegaan ; een ander, een tweede vertoonde zich voor hem. Men mogt wel zeggen : Het eene Wee is voorbygegaan , Jiet tweede is gekoomen. 't Geen hem nu werd te kennen gegeeven, was ook een hard gezigt. (B) De Propheet verklaarde, dat hy zag een Ziedende Pot, wiens voorfte deel was na het Noorden. Hy zag een Pot, die fterk kookte, onder het kooken overliep , en een zwaar en heeten damp uit- ZIEDENDE. waasfemde. Hy fpreekt van geen vuur; maar men kan zich niet wel een Ziedenden Pot verbeelden zonder vuur. De Propheet zal dan onder dien Pot ook een vlammend vuur gezien hebben,» aangeftookt en opgeblaazen van die Heemelftreek; die ten aanzien der plaatfe , daar hy was , het Noorden was , en daar uit heeft hy dan kunnen opmaaken, dat het voorfte gedeelte van dien Pot na het Noorden was. Gelyk van het eerfte : (fts) Zo heeft Godt hem ook de Uitlegginge willen geeven van dit tweede Gezigt; zeggende : Van het Noorden zal zich het kwaad opdoen over alle inwoonders des Lands. (A) Elders komt Jeruzalem voor als een Pot , en de Godtlooze inwoonders als het vleesch in dien Pot, en de Vyanden als het aangebragte hout, en het aangeftooken vuur, Ezech. XI: 7, 11. XXIV: 3—11. en Cap. XXII: 18—24* als een Smelt-oven, en de Inwoonders des Lands als koper, tin, yzer en lood, die in dien Oven geworpen , en door het vuur van Godts Verbolgenheid gefmolten zouden worden. By den eerften opflag zou men dan wel denken, dat ook in dit gezigte de Ziedende Pot, een Zinnebeeld was van Jeruzalem, waar over, of tegen het kwaad zich zou opdoen van het Noorden; dat is het Land der Chaldeën , 't welk, ten aanzien van Kanadn , ten Noorden geleegen was , waarom 'er ook gezegd wordt : Werpt de banier e op na Ziön, vlugtet met hoopen, en blyvet niet ftaan: Want ik brenge een kwaad aan van het Noorden, en eene groote breuke, Jerem. IV; 6. Zo begrypen het ook de meeste Uitleggers^ (B) Ik meene reede te hebben, om van hun te verfchillen. Zou die Pot tot een Zinnebeeld geftrekt hebben van Jeruzalem, dan zou Jeremia iets moéten gezien hebben, 't welk van het Noorden tegen dien Pot aankwam. Maar integendeel hy zag dien Ziedenden Pot, als zich opdoende van het Noorden. Daar-en-boven was de Pot, Godt zelfs de Uitlegger zynde, een Zinnebeeld van bet kwaad. En, niet de Pot, maar de Inwoonders des Lands waren het, tegen welken het kwaad; door den Pot beteekend , zich zoude opdoen. (AA) De Pot verbeeldde dan het Kwaad. Maar men moet (want het was een Ziedende Pot) den Pot onderfcheiden van het daar in ziedende vogtt (a) Door den Pot mogen wy dan ver-  ZIEDENDE. verftaan dat Folk, 't welk den vertoornden Heemel-Richter zou ftrekken tot een infirument zyner gramficbap. Eveneens , als elders een Vyandig Koning wordt aangemerkt als een Byl,waar mede Hy houwt; een Zaag, die Hy trekt; een Stok, daar Hy mede /laat, Jef. X: 15. (b) Het daar in ziedend vogt zal ons dan verbeelden het kwaad, 't welk in, en door dien Pot zich zou opdoen: De Oorlog , met alle zyne verwoestende Schrikgevolgen. In tegenöverftellinge van den Vreede , wordt de Oorlog uitdruklyk het Kwaad genoemd , Jef. XLV: 7. En met recht: Houdt men den Vreede voor het beste goed op Aarde, men mag daar-en-tegen den Oorlog wel aanmerken als bet grootfie van alle kwaaden. David, die een Krygsman was, en doorgaans voorfpoedig was geweest in het Oorlogen, begreep het zo. Hy verkoos . de Pestilentie boven den Oorlog. Ply agtte het beter te vallen in de band des HEEREN, wiens barmhartigheeden veele zyn^ dan in de handen der menfchen , 3. Sam. XXIV: 14. (BB) Zou dit kwaad zich opdoen van het Noorden , niet maar alleen over Jeruzalem, maar over alle Inwoonders des Lands; 't leert ons niet alleen van waar deeze Pot, dit Vyandig Volk, als 't ware aangcblaazen door het vuur van Godts hittigen toorn, zou koomen opdaagen: Uit een Land tegen het Noorden . het Land der Chaldeën; maar ook waarom het vertoond wordt juist als een Ziedendt Pot. Gelyk zo een Pot overkookt, en hel daar in heet brandend vogt zich ginds er herwaards verfpreidt, zo zou het kwaac des Oorlogs zich uitftorten wyd en zyc over alle Inwoonders des Lands. Zo word' het ook verklaard in 't volgende 15. vs Gelyk Godt deezen Pot voor het gezig van den Propheet had doen opkoomei van het Noorden, zo zegt Hy, dat Ply all Koningryken van het Noorden zou roepen Was die Pot gevuld met het kwaad, da zich zou opdoen van 't Noorden: De Uit legginge is,dat een iegelyk van die Koning ryken zynen throon, den throon des Ooi logs, zoude zetten tegen de deure der poor ten van Jeruzalem, en alle deszelfs muurci van rontomme. Was het een Ziedende een overkookende Pot : Dit kwaad zo niet alleen zyn tegen Jeruzalem, maar 00' tegen alle. Steden van Juda', en dus, gely ZIEDENDE. S47- 'er gezegd was, alle Inwoonders des Lands. (3) Nu doet de Vraag zich nog op, of beide deeze Vertooningen zien. op dén en hetzelfde Oordeel, dan op onderfcheidene? (NN) Veelen zyn van het eerfte gevoelen : Doch maaken dit onderfcheid , dat de Amandelroede hebbe aangeduid , dat dit Oordeel niet verre af meer was, dat het zich als haastte, om tot rypheid te koomen ; en door den Ziedenden Pot het zwaare, het geduchte van dat Oordeel. (33) My komt het zo voor, dat twee onderfcheidene gezigten ook onderfcheidene Oordeelen aanduiden : Het een meer naby, het ander wat verder af. Men merke aan, dat het Woord des HEEREN tot Jeremia 't allereerst gefchiedde in het dertiende jaar van Koning Jofia, vs. a; en 't was zekerlyk in den aanvang zyner bedieninge, dat deeze gezigten hem te beurte vielen. Men reekent, dat Jofia heeft geregeerd 31 jaaren; dus nog 18 jaaren na deezen tyd; Joahaz, zyn Opvolger drie maanden ; Jojakim 11 jaaren ; Jehojakim flegts drie maanden; en Zedekia, de laatfte Koning, omtrent 11 jaaren. Dus moesten'er, finds de Vertooning van deeze Gezigten tot op de geheele Verwoesting van Jeruzalem, en de Ontvolking van het Land, nog verloopen veertig jaaren en zes maanden. Een tyd, die, naar myn inzien, te lang was, om te kunnen zeggen, dat Godt wakker was over zyn Woord, of zich haastte, om dat te doen. Wat dan? («) De Amandelboom bloeit zeer vroeg in 't Voorjaar; zyne Vruchten zyn ook biu. nen korten tyd ryp. Dat de E.oede,vm , dien Boom gefneeden, dan aauduide Oor: deelen, die naby waren, en eerlang zou, den uitbotten. De vroome, eh pryswaer: dige Koning Jofia ftierf. Dit was reeds 1 een zwaar verlies voor Land en Volk. Te : meer, hy had zich gewikkeld in eenen , Oorlog tegen Pharaö Necho, den Koning ; van Egypte, die ontthroonde Jofitas Zoon, - maakte Eliakim , door hem Jojakim ge■ noernd, Koning , en lag het Land een - zwaare fchattinge op, a Kon. XXIII: " 29, 37. Niet lang daar na volgde de aan1 en inval der Chaldeën , met de Syriërs, de , Moabiten en Ammoniten, van Godt gezon1 den om Juda te verderven , NB. naar het c woord, dat de HEERE gefiprooken had door i den dienst van zyne Knegten, de Propheeten, Xx a a Kon.  348 ZIEDENDE, ZIELE. ZIELE. aKon. XXIV: i, a. De HEERE was dan wakker over zyn IVoord, om dat te doen. Dat bleek nog nader in een herhaalden inval van Nebukadnezar, die den Koning, en veel Volks gevangen nam , den Tempel en het Huis des Konings van zyne fchatten beroofde, Jeruzalem leeg plunderde , en Zedekia Koning , en te gelyk ook aan zich fchatpligtig maakte , vs. 10—19. 't Volk ende Vorst bleeven even Godtloos , zy weigerden de tucht aan te neemen. (/3) Toen kwam , volgens het tweede gezigt, de Ziedende Pot. In het neegende jaar van Zedekid's regeeringe floeg Nebukadnezar het beleg voor Jeruzalem. Het duurde lang , de honger en elenden van binnen waren groot. Maar in Zedekid's elfde jaar werd de Stad doorgebrooken. De Koning werd gevangen en gedood ; de Stad en Tempel werden ten bodem toe gefloopt; geheel het Land werd genoegzaam ontvolkt; altes , wat maar van eenig aanzien was, werd na,Babel gevoerd ; flegts de armfien des Lands •werden overgelaaten tot Wyngaardeniers en Akkerlieden, ft Kon. XXV: 1 —. De Verhandeling van Jo. Georg. Abicht over deeze Gezigten in Thef. Nov. Theol. Philol. P. I. p. 936—,is leezens-waerdig, hoewel ik in het eene en andere van hem verfchille. ZIELE. Wy zullen met eenige Foorbeelden' (uit Trommius zou men ze zeer kunnen vermenigvuldigen) aantoonen , aan wie al eene Ziel wordt toegekend. (X) Dikwils aan Godt, en dan beteekent zyne Ziele Godt zelf. Godt heeft gezwooren by zyne Ziele, Jerem. LI: 14. Het is hetzelfde, als Hy heeft gezwooren by zichzelven , Am. VI: 8. Somwylen wordt 'er door uitgedrukt het innige, het groote van zynen afkeer van iets. 'Er zyn zes, jal zeeven dingen, die zyne Ziele tot een grouwel zyn , Spr. VI: 16. Zou myne Ziele zich niet wreeken aan een Folk, als dit is, Jerem. V" 9- Somvvylen het groote en innige van zyn genoegen aan iemand. Laat u tuchtigen — op dat myne Ziele, myn Welgevallen , myne Weldaadigheid , van u niet afgetrokken worde, Jerem. VI: 8. Den Mesfias noemt Godt zynen Knegt, zynen Uïtverkoorenen, in welken zyne Ziele een •welbehaagen heeft, Jef. XLII: 1, (3) Dikwils wordt gelprooken van der Menfchen Ziele. Dan eens1 om te beteekenen zyn eigenlyk gezegde Ziel: Dien reedelyken Geest, die in Hem is , in onderfcheidinge van zyn Ligchaam , 't welk zyn Fleesch is. Freest niet voor de geenen, die het Ligchaam dooden, en de Ziele niet kunnen dooden, Matth. X: ft8. Ook wel om te beteekenen den.geheelen Mensch, zo als hy, in het leeven zynde, beftaat uit Ziel en Ligchaam. Alle Zielen, die met Jakob in Egypte kwamen , waren zes - en - zestig Zielen , Genef. XLVI: gó. Alle Ziele zy den Magten, over haar gefield, onderworpen , Rom. XII: 1. Ook wel het Leeven van den Mensch. Iemands Ziele zoeken, zegt 'er naar ftaan, dat men hem het leeven beneeme, 1 Kon. XIX: 10, Pf. XXXV: 4. XXXVIII: 13. &c. Iemands Ziele niet over te geeven, Pf. LXXIV: 3.Iemand zyne Ziele tot een buit te geeven, Jerem. XLV: 9, zegt iemand in lyf - en leevens - gevaar by het leeven behouden. Q) Ook leest men van de Ziele der Dieren. Godt bragt het Gedierte tot Adam — en zo als Adam alle leevendige Ziele noemen zoude, zo zou deszelfs naam zyn, Genef. II: 19. Zelfs ook van de Fisfchen en het kruipend Gedierte, Levit. XI: 46. En als de Wetgeever verbiedt, het vleesch te eeten met zyne Ziele, voegt Hy 'er tot verklaaringe by, dat is zyn bloea, Genef. IX: 4.- De Ziele des vleeschs is in het bloed, Levit. XVII: 11. Het bloed is de Ziele van alle vleesch; zyn vleesch is voor zyne Ziele, vs. 14. &c. De ZIELE des MENSCPIEN , dat edel Heemel - gefehenk , waar door de Mensch is onderfcheiden van, en verheeven boven alle gefchapene Weezens hier op Aarde , verdient, dat wy daar van het een en ander aanmerken. (N) WAT is oe ZIEL ? Een reedelyk denkend Weezen , 't welk met bewustheid van zich-zelven werkzaam is met Verftand, Oordeel, en Wille. (1) Is die ZIEL een STOFLYK , op ONSTOFLYK WEEZEN? Stofiyk is ze niet: Men geeve flegts agt op het vermogen en de vryheid haarer werkingen ^ en dat is zo iets, 't welk de Stof, hoe zeer ook gezuiverd en verfynd, nooit kan verrichten. Zo lang het waarheid blyft, dat de Stof niet denken, reedeneeren kan,, zal het ook waarheid blyven, dat de Ziel een Geestelyke Zelffiandigheid h, onafhang- lyk  ZIELE. lyk van het Stof. Daarom ook in den Bybel meer dan eens Geest genoemd. De Heidenfche Wysgeeren merkten de Ziel ook zo aan. Cicero de Legib. L. i. §. 8. onderfchcidt het Ligchaam van den Geest, en zegt 'er van: Animus, qui a Deo ingeneratus eft —. De Geest is van Godt ingefichapen ; maar bet Ligchaam is ftof, verftrooid, gezaaid op aarde, en genoomen uit het flerflyk geflacht. Plutarchus, na opgegeeven te hebben de gevoelens van Thales, of Pythagoras^ en Plato, trekt hunne gevoelens , als hier in eenftemmig, te faamen , zeggende: Alle die voornaame Wysgeeren bepaalen en voorönderftellen, dat de Ziel onligcbaamlyk is, dat ze zich uit haar natuur, en van zelfs beweegt. Dat zy het beginfel van leeven en werkdaadigheid in zich-zelve bezit, en een Weezen zy, V welk alleen door het verftand kan begreepen worden. Zie Nieuzvland Lettexk. Verlust. D. IV. Ö>Is 'de7ïiel STERFLYK, of ONSTERFLYK. Het gevoelen , dat de Zielen na den dood overblyven, moet al vroeg een vry algemeen gevoelen onder de Heidenen zyn geweest. Het was eene Oude Bygeloovigheid onder hen, dat men de Dooden vroeg, om verborgene, oftoekomftige dingen te ontdekken. Zouden zy dat wel gedaan hebben, indien zy geloofd hadden, dat de Zielen te gelyk met het Ligchaam geftorven waren? Volgens Rich. Pockocke, Voyag. T. II. p. 449 , leerden de Egyptifche Priesters aan het Volk de Onfterflykbeid der Zielen , en leerden daar by, dat ze na verloop van 30000 of 40000 jaaren zouden wederkeeren in dezelfde ligchaamen, die ze bewoond hadden. De Leere der Demons ftrekt ook ten bewyze, wat hun gevoelen in deezen was. De Demons waren*" by de Heidenen Middengeesten tusfehen dcSouvereine Goden én de ftcrflyke Menfchen. Zy merkten ze aan als de Taais-mannen en Booden van de Goden tot de Menfchen , en van de Menfchen tot de Goden. Dan de Demons waren by hen van tweederlei foort: Sommige, die nooit menfehelyke Zielen geweest waren; anderen, die als de gekanonizeerde Heiligen waren in dc Roomfche Kerke. Hefiodus, een der Oudfte Schryvers onder de Heidenen, fpreekende van de Menfchen, die in de eerfte , of gulden ZIELE. 349 Eeuw geleefd hebben, zegt: „ Dat dit „ geflacht, na deszelfs overlyden , door „ den wil, of op den raad van den groo„ ten Jupiter, tot den rang van Demons „ ware verheeven, tot Opzienders en Be„ waarders der Stervelingen, tot Agtgee„ vers op hunne goede en kwaade daaden, ,, en tot Uitdeelers van Rykdotnmen , „ &c, gaande, met donkerheid bekleed, „ ginds en herwaards langs de Aarde." Plato ftemt in deezen met Hefiodus over een , en zegt „ dat hy en veele andere „ Dichters voortreffelyk gefprooken heb,, ben , wanneer zy verzekeren , dat de „ vroomen, als zy fterven, eene groote „ eere cn waerdigheid verkrygen, en ajs „ dan Demons worden." Zie Thom. Newton Vertoog over de Voorzegg. D. 11. p. 146—. Het is niet te ontkennen, dat het gevoelen van de Onfterflykbeid der Ziele, een overoud gevoelen geweest zy. Lord Bolingbroke zegt, van onbeuglyke tyden af', en dat hetzelve reeds begonnen zy geleerd te worden , lang voor den tyd, dat wy eenig licht in de Oudheid hebben. En, gelyk overoud, zo ook algemeen, zo wel onder de allerwoestfte, als onder de befchaafdfte Volken. De Oude Indiaanen , Scythen „ Gaaien', Germanen, Britten geloofden zo wel, als de Grieken en Romeinen , dat de Zielen onfterflyk zyn, en dat de menfchen na den dood in eenen anderen ftaat leeven zouden. Wanneer de Europedanen, zegt Leiand, voor het eerst in Atnerika aanlandden , vonden zy byna niemand onder; de Amerikaanen, die aan deeze leer twyffelde. 't Was niet maar het Gemeen „ 't welk zo gevoelde ; maar voornaame Wysgeeren , welker wysheid men nog bewondert, hebben poogingen gedaan, omdat gevoelen met reedenen te bekleeden.. Wat Pythagoras, Sokrates, Plato en anderen 'er van geleerd hebben, is te vinden in de door dc Beftuurders van het Stolpiaansch Legaat bekroonde Disfertatie van den Heer ab Oosten de Bruyn , 1758. p. 34—56. Zeer klaar en kragtig is de taal van Cicero L. de SeneÜute circa finem : „ Nee me vixisfie pxnitet, quoniam ita vixi, ut non fruflra menatum exiftimem: Et ex ifta vita dlfcedo, tanquam ex hofipiiio , non tanquam ex domo: Commorandi enim natura diverfiorium nobis, non habitandi locum dedk. O pracldrum diem, cum in illud aniXx 3 «•»  350 ZIELE. mor urn concilium, coetumque proficifcar —." Dat is: „ Het berouwt my niet geleefd „ te hebben, naardien ik zo geleefd heb„ be, dat ik meene , niet te vergeefsch gebooren te zyn. Ook vertrekke ik „ uit dit leeven, als uit eene herberge, „ en niet als myn huis. Want de Na,, tuur heeft ons hier flegts eene plaatfe „ gegeeven tot verblyf voor een tyd, en „ niet, om 'er fteeds te woonen. ö Door„ luchtige Dag ! wanneer ik zal verrei„ zen na de Vergadering en byéénkomst „ der Zielen , en ik uit dit gewoel zal „ vertrekken : Niet alleen tot die Man„ nen, van welke ik voorheen gefproo,, ken hebbe, maar ook tot mynen Kato, „ de beste, die ooit gebooren werd . „ Als ik dit overweege, is my de Ouder„ dom niet flegts niet lastig, maar zelfs „ aangenaam. Indien ik hier in dwaale, „ dat ik geloove, dat der menfchen Zie„ len onfterflyk zyn, zo dwaale ik gaer„ ne , en ik wenfche niet, dat iemand „ my deeze dwaaling, die my zo aange„ naam is-, ooit ontwringe." Met dit alles , waren de gronden , waar op die Wysgeeren redeneerden zo zwak, datzy zich-zelven allen twyffel niet konden benoemen. Somtyds fpraken zy 'er van , als waren zy 'er ten vollen van verzekerd; maar 'fomwylen, als dubbende in het onzekere. Een blyk, dat zy het meer als iets waarfchynlyks gehoopt en gewenscht, dan met eene volle ovcrreedinge geloofd hebben. De gezegdens van Sokrates,- Plato , Seneka en anderen , in de bovengemelde Disfertatie aangehaald p. 119 —. ftrekken daar van tot bewyzen. Meer kan de Nederlandfche Leezer hier van vinden by Campbell, over de Noodzaaklykh. der Openbaar. I. St. p. 124 , en by den Hoog-Eerw. van Nuys Klinkenberg over de Voordeelen van den Godtsd. II. D. I. St, X. Ploofdfi. p. 193 . Zelfs Cicero, die zekerlyk, meer dan iemand onder de Ouden , zyn werk 'er van gemaakt heeft, om de natuur der Ziele na te fpooren, en haare Onfterflykheid te beweeren, was twyffelagtig. Spreekende van Plato's Photdon, zegt hy Tufcul. L. I. C. XI. op het einde: Feci me hercule, et fapius, fed nefcio, quo modo — ,, Ik hebbe het waarlyk gedaan „ (dat boek geleezen) ja ! ik hebbe het „ dikwils gedaan ; maar ik weete niet, ZIELE. „ hoe het komt : Terwyle ik het boek „ leeze, ftemme ik het toe; maar zo dra ik „ het boek hadde neérgelegd, en by my ,, zeiven begon te overdenken , wat 'er „ ware van de Onfterflykheid der Ziele, „ zo verdween alle myne overtuiginge." (XiO Maar nu zal de vraage zyn, of wy . thans meer zekerheid hebben voor het gevoelen , dat de Zielen onfterflyk zyn P (») Zekerlyk ja: Die de Godtlykhcid der Pleilige Schrift erkennen, vinden daar voor zo veele, en zo beflisfende bewyzen, dat 'er geen twyffel meer kan overblyven. Men kan die vinden in alle Godtgeleerde Saamenftelfels. De duidelykfte geeven onsde Schriften des Nieuwen Testaments aan de hand. Maar daar uit volgt niet, dat deeze Leer onder het Oude Testament den Jooden geheel onbekend zou zyn geweest: Het tegendeel zou ligt te bewyzen zyn. Zelfs niet, dat ze onbekend zou zyn geweest ten tyde van Mofes, om dat hy, gelyk Warburton beweert, 'er geen gebruik van heeft gemaakt tot aandrang van zyne Wetten. Maar dat zy" eens zo : Nochthans zal een Christen daar uit niet kunnen afleiden, dat ze onbekend zy geweest. Zou de Apostel des Heeren van de Patriarchen Abraham, Izaak, en jakob wel hebben kunnen zeggen , dat zy de Stad verwachteden, die fondamenten had, welker Kunftenaar en Bouwmeester Godt is: En dat zy, die zich beleeden gasten en vreemdelingen te zyn op aarde , begeerig waren na een beeter, dat is, het Heemelsch Vaderland: Zouden die Godts-mannen zo eene verwachting, zo eene begeerte wel kunnen gehad hebben, indien zy niets geweeten , niets geloofd hadden van de onfterflykheid der Ziele , en een toekoomend leeven? Hebr. XI: 8-10, 13—16. De Eerw. Nieuwland heeft hier van breeder gefchreeven in zyne Letterk._ Verlustig, D. III. p. 328—. (0) De meer verlichte Philofophie heeft dit Stuk ook bondiger geftaafd, dan door de Heidenfche Wysgeeren gedaan is. Vooral mag genoemd worden de Phedon, of Saamenfprakcn over de Onfterflykheid der Ziele van Mofes Mendelfon. Men zie ook een korte, doch fraaije Wysgecrige Stelling over dit Stuk in de Akadcm. der Geleerd. D. I. V Mengelwerk p. 19 —. (33) Doch hoe verlicht onze Eeuwe ook moge zyn, nochthans zyn 'er, in  ZIELE. in welken de Epikuristen herleeven, die de Onftoflykheid en Onfterflykheid der Ziele beftryden. f» Sommigen op eene bedekte wyze, door 'er bereedeneerde bedenkingen tegen in te brengen. Onder die mag men Lord Bolingbroke tellen, die de groote Oudheid, en ook de nuttigheid van de leere der Onfterflykheid wel erkend: Doch het blykt uit deeze en geene zyner gezegdens, dat hy 'er zyne toeftemminge niet aan geeve. Hy zegt wel, dat de gezonde Reede» noch verzekeren, noch tegenfpreeken kan, dat 'er een toekoomend leeven zy. Dat hy 'er evenwel toe overhelle, om het niet te gelooven , blykt, om dat hy de leere 'er van voordraagt als eene nuttige Uitvinding van de Oude Philofophen en Wetgeevers,om, door de leere van toekóomende Straffen en Belooningen , aan de Verbindtenisfen van de Wet der natuure te meer kragt by te zetten, en dat in 't byzonder de oorfprong 'er van zy toe te kennen aan Egypte, de Moeder , zo als hy zegt , zo ivel van de foede Staatkunde , als van de Bygeloovigeid. En in eene andere plaatfe laat hy eenen eenvouwdigen Mensch , doch yan gezond verftand, dien hy fpreekende invoert , zeggen: „ Dat, de Openbaaringe „ ter zyde gefteld zynde , alle de ver„ fchynfelen, van onze geboorte af tot „ onzen dood toe , fchynen te ftryden „ met de Onftoflykheid en Onfterflykheid „ van de Ziel." Zie Lcland, Befchouw. van de Schriften der Deïsten, D. II. St. I. ■ p. 2.70—. O) Anderen fpringen 'er wat ruwer mede om. Zulken , die in alles aan hunne driften en vleeschlyke lusten den ruimen teugel vieren, en dan , om hun befchuldigend geweeten te bevreedigen, of met ltoute kaaken ftaande houden, of hun verftand uitputten, om zich cenigzins (ftreng onderzoek doen zy 'ei niet op) wys te maaken, dat 'er na de dood geene verwachting meer zy. Het is by zulken: Ede, bibe, lude, post mortem nullc voluptas. Laat ons eeten, laat ons drinken, morgen fterven wy, Jef. XXII: 13. Of, £j geval zyn wy gebooren, en na deezen zuller, wy zyn, als of wy niet geweest waren: Wam het fnuiven in onze neusgaaten is een rook, en de reede is een vonk, voortkoomende uii de beweeginge onzes harte. Welke uitgeblust zynde, zo vergaat het ligchaam tot asfche0, ZIELE. s$f onze Geest wordt verfpreid, gelyk de wyde lucht, B. der VVysh. Cap. 11: 2, 3. Moeten menfchen , die onder de Christenen leeven, zich niet fchaamen , wanneer zy leezen, hoede Joodfche Wysgeer Mendelfon den Heidenfchen Simhias dus fpreekende invoerd tot Sokrates in zynen Phedon, p. na—, „ Ik voele het, dat ik de „ leer van de Onfterflykheid, en van de ,, vergeldinge na den dood niet tegen„ fpreeken kan , zonder dat oneindige „ zwaarigheeden opkoornen, en zonder „ alle 't geene ik ooit gemeend hebbe , „ goed te zyn, van deszelfs zekerheid be„ roofd te zien. Is onze Ziel fterflyk , „ dan is de Reede een droom, door Godt „ aan ons gegeeven, om ons elendigen te ,, misleiden; dan ontbreekt aan de deugd „ alle glans , die haar in onze oogen ,, Godtlyk maakt; dan is het fchoone en „ verheevene, zo wel het Zeedelyke, als „ ook het Natuurlyke , geen afdrukfel „ der Godtlyke volkoomenheeden; want ,, niets dat verganglyk is, kan den aller,, geringften ftraal der Godtlyke volkoo„ menheid begrypen; dan zal het binnen» „ weinig dagen evenveel zyn, of ik een „ lieraad, of een fchande der Scheppinge „ geweest ben ; of ik my hebbe laaten „ aangeleegen zyn, het getal der geluk,, zaligen , of der elendigen te vermeer,, deren ; dan heeft de meest verwerpe,, lyke Sterveling de magt zich aan de ,, heerfchappy van Godt te ontrekken , ,, en een Dolk kan den band ontknoopen, „ die den mensch met Godt verbindt. Is „ onze Geest verganglyk , dan hebben „ dc wyze Wetgeevers en Stigters der ,, Maatfchappyen ons bedroogen, of zich„ zeiven; dan heeft geheel het Mensch„ dom , als 't ware , faamengefpannen, „ om eene onwaarheid te koesteren, en ,, de Bedriegers te verëeren, die dezelve „ hebben uitgedacht; dan is een ftaat van „ vrye en denkende Weezensniets meer, ,., dan een kudde reede.loos Vee j en de „ Mensch — ik fchrik, om hem in eenen „ zo laagen ftand te befehouwen ! van „ de hoope der Onfterflykheid beroofd: „ En dus is dit wonderbaar Schepfel het „ elendigst dier op aarde, 't welk , tot „ zyn ongeluk, over zynen toeftand ge„ dachten vormen , den dood vreezen, „ en wanhoepen moet. Niet de goeder- » tie-  35* ZIELE. „ tieren Godt, die'zich vermaakt in de „ gelukzaligheid zyner Schépfelen; maar „ een geheel daar tegenövergefteld Wee„ zen zou den Mensch moeten begaafd „ hebben met voorrechten, die hem llegts „ traanwaerdiger maaken. Ik weete niet, „ welk eene prangende angstvalligheid „ zich meester maakt van myne Ziele, „ wanneer ik my ftelle in de plaatfe dier „ elendigen, die voor hunne vernietiging „ vreezen. De bittere herinnering des „ doods moet alle hunne blydfchap ftoo„ ren. Wenfchen zy naar 't genot der „ Vriendfchap, tragten zy de Waarheid „ te leerenikennen, de Deugd te beöef,, tenen, den Schepper te verëeren , en „ zich te verwonderen over de fchoon„ heid en volmaaktheid: Dan ontftaat in „ hunne Ziel de verfchriklyke gedachte „ van de vernietiginge als een fchim, en ,, verandert de gehoopte blydfchap in „ wanhoop. Een ademtocht, die agter„ blyft, een polsllag die ftil ftaat, be„ rooft hem van alle deeze heerlykhee„ den. Het Godtverëerend Weezen wordt ,, ftof, asch en verrotting!" Het zyn de Deugdzaamen , die zeggen kunnen: Ik danke Godt, dat ik bevryd ben van deeze vreeze, die alle wellusten mynes leevens met llangenbeeten vergiftigen zoude. Maar het zyn de Grooten, die, hunne onbeperkte heerschzugt ten gevalle, hunne nabuuren verontrust , derzelver Landen verwoest en overweldigd , en het leeven hunner eigene Onderdaanen 'er aan gewaagd hebben ; de Onrechtvaerdigen , die hunne huizen bouwen op bloed, en hunne opperzaalen zolderen op ongerechtigheid ; de Gierigaarts, welker onverzaadelyke hebzugt Elendigen onderdrukt, en Weduwen en Weezen uitzuigt; Wreeda'arts, die in het bloedvergieten wellust vinden; Hoeren en Hoereerders, Overfpeelers en Overfpeeleresfen, die zich in eene geduurige ontucht verhitten : Zulken en foortgelyken, die, blyft de Ziele onfterflyk over, zich niet anders kunnen voorftellen , dan eene verfchriklyke verwachtinge des Oordeels: Zulken alleen zyn het, die om eene geheele vernietiging kunnen wenfchen, 1. Is de Ziel Onfterflyk , en bygevolge Onftoflyk , VAN WAAR KOMT ZE DAN V QM$) 'Er zyn 'er geweest, die ZIELE. beweerden, dat de Zielen ook wierden voortgeplant door de Ouders. Men zegt: Daar alle Schépfelen het vermogen hebben, hun foortgelyken voort te brengen: Waarom dan ook niet de menfchen ? Doch zo lang men gelooft, dat de Ziel een Geestelyk, onftoflyk Weezen is, zal dat gevoelen geen fteek kunnen houden. Schoon Godt den Ouderen, als tweede Oorzaaken, het vermogen heeft medegedeeld, om onze ligchaamen voort te teelen, zal men evenwel, ten aanzien der Zielen, moeten ftellen, dat Hy dc voortbrenging'er van aan zich behouden heeft, waarom Hy in de Schrift ook genoemd wordt de Vader der Geesten van alle vleesch, Num. XVI: 22. En , in onderfcheidinge van het ligchaam , zegt Salomo van den Geest, dat Godt dien gegeeven heeft, Pred. XII: 7. (33) Maar dan is nog de Vraag, of Godt alle de Zielen in den beginne te gelyk hebbe gefchaapen; dan of Hy telkens, als een Kind ter Waereld zal gebooren worden, voor hetzelve eene Ziel fcheppe ? («) Van het eerfte gevoelen zyn geweest de Oude Philofophen, Py~ thagoras, Empedokles , Plato en anderen. Onder de Oude Christenen zyn ook eenigen van dat gevoelen geweest: 't Was hunnes eragtens, met geene welvoeglykheid te denken, dat Godt, by elke voortteelinge, zynefcheppende Almagt, zou moeten te werk ftellen. De Muhamedaanen zyn ook in dat begrip, dat Godt alle de Nakoomelingen van Adam te gelyk uit zyne lendenen gefchapen , en onder de Verbonds-verpligtinge gebragt hebbe , Plem als hunnen Heer te eerbiedigen. Dat Hy ze in de gedaante van Mieren, evenwel met verftand begaafd, hebbe doen byéén koomen in een Dal by Mekka, of ergens elders in Indië; en nadat zy, in de tegenwoordigheid der Engelen , hunne afhanglykheid van Godt beleeden hadden, Hy ze genoodzaakt hebbe, om tot de lendenen van hunnen Vader weder in te keeren. Uit Herbelot Biblioth. Oriënt, en anderen is dit aangeteekend in de Algem. Plift. D. I. p. 133 op het einde —Veel aanneemjyker doet het zich voor, dat Godt, van tyd tot tyd, de Ziele fchept voor eiken Mensch , die gebooren zal worden. Men merkt de Voorzienigheid aan als eene geduurige Schepping. Zo wei-  ZIELE. weinig het beneeden de eere der Godtlyke Almagt is, dat die van oogenblik tot oogenblik werkzaam is , met alles , ook tot het geringde toe, te onderhouden en te beduurcn ; even weinig zal het ook kunnen geagt worden beneeden de Godtlyke Almagt te zyn , dat ze telkens Zielen fchept. Maar is de Ziel niet mede een voortbrengfel van onze Ouderen, maar een onmiddelyk maakfel van Godt; van waar komt dan het Zeedelyk Verderf, dat in dezelve is ? Zonder Godt te onteeren, kan men niet zeggen, dat- Hy -'er dat in fcheppe. Ziet hier kortlyk het Antwoord van Prof. J. van den Hbnert in zyn Kort Begrip der Chr. Leere, p. 115. onder aan —. „ Men moet aanmerken, vooreerst, „ dat Godtin dit Werk moet worden aan„ gemerkt, niet alleen, als Schepper, maar „ ook als Richter, die de Ziel van eiken „ Mensch fchept onder die fchuld, onder „ welke elk Mensch , door de toereeke,, ning van Adams overtreedinge gebooren „ wordt. Ten tweeden, dat de Ziel van el„ ken Mensch" (wel gefchaapen als een Reedelyke Geest, maar niet verfierd met alle de uitneemendheeden van Godts beeld, zo als die van Adam en Eva gefchapen waren),, niet buiten het ligchaam „ gefchapen, en, na die fchepping, van ,, buiten in het ligchaam gebragt worde: ,, Maar ze wordt ten tyde, die' Gode al„ leen bekend is , gefchapen in het lig„ chaam." (Hy formeert des menfchen Geest in zyn binnen/Ie, Zach. XII: i.)„En „ is dus, in het eerde oogenblik van haar aanweezen reeds in het Ligchaam door „ den naauwen band der perfooneele ver- ééniging, en wordt daar door van dat „ Ligchaam, dat uit verderf!yken Zaade „ verdorven is , aandonds befmet, en „ verontreinigd." n. WAAR BLYFT DE ONSTERFLYK OVERGEBLEEVENE ZIEL , na dat ze van het Ligchaam gefcheiden is? (HN) Tweederlei wangevoelens hebben hier omtrent plaats. (*) Het eerde is dat der Zielsverhuizinge: Dat is, dat de Ziel van den Mensch, na zynen dood,. overgaat in eenen anderen Mensch, ook wel in een of ander Dier, 't welk het meest overéén kwam met derzelver geaartheid in het leeven ; deeze in een Leeuw, geene in een Aap, Hond, &c. Herodoot L. li. C. 1a3, XI. Deel. I. Stuk. ZIELE. 353 zegt van de Egyptenaars „ dat zy de eer* „ den zyn geweest, die leerden dat der „ Menfchen Ziele onderflyk was; doch dat dezelve , het ligchaam geftorven ;, zynde, fomtyds verhuisde in een ander, Dier , dat van tyd tot tyd gebooren „ werd. Dat ze, na de dieren, die op de „ Aarde en in de Zee zyn, en in de Lucht „ Vliegen,als rond gewandeld te hebben, ,, eindelyk na 3000 jaaren (zolangduur,, de die omwandeling) wederkeerde in „ een menschlyk ligchaam. Dat de Zie„ len der vroomen verhuisden in de by ,, hen heilige Dieren; doch die der Godt„ loozen in Dieren, die onrein, en hun 4, tot eenen grouwel waren." Men meent, dat Pythagoras dat gevoelen uit Egypte gehaald, en tot dc Grieken overgebragt hebbe; ook was Plato in dat wanbegrip. Ovidius Metam. L. XV. Fab. 3. vbert Pythagoras fprcekende in, en laat hem vertellen, wat hy lang voorheen, ten tyde van den Trojaanfcheh Kryg ondergaan en gezien had, en vervolgens zeggen: Omnia mutanlur , nihil interit: errat et illinc, Hucvenit, hincilluc, et quoflibet occupat artus Spiritus: Eque feris humana in corpora tranfit, Inque feras nofter , nee temport deperiS ullo. Dat is, naar de Vertaalinge van Vondel: _ — — — — De dingen gaan en keeren ; Doch niets vergaat: De Geest gaat heen en wéér fpansfeeren, Hy vaart uit dieren in den mensch, en weder uit Den mensch in eenig dier, en, volgens myn bef uit, Weet nimmer van vergaan. 'Er zyn 'er geweest, die willen , dat dit Pythagorisch^LeeïHelM by hem en zyne verdandige Navolgers niet letterlyk, maar zinnebeeldig te verdaan zy : Dat zy daar mede hebben willen aanduiden de onderfcheidene Zielsneigingen en aandoeningen in ditleeven,endedaar aan beantwoordende belooningen, of draften na dit leeven» Yy De  S54 ZIEL E. ZIEL E. De Geleerde Prof. Irboven heeft, om dat te beweeren , zyn Boek gefchreeven de Palingenefia Veterum. Doch veelen hebben zich'er niet door laaten overreeden. Onder anderen niet de Geleerde ab Oosten de Bruin, die meent, dat de Profesfor, vooringenoomen met zyn gevoelen , en daar door verblind , deeze en geene plaatfen niet onzydig genoeg hebbe ingezien. Zie deszelfs onder de letter (3) reeds aangehaalde Disfertatie p. 105. Dat de Ouden waarlyk eene eigtnlyke Zielsverhuizinge geleerd hebben , toont hy uitvoerig aan., p. 101—115. Doch wat hier ook van zy , zeker is het, dat dit gevoelen zich wyd en zyd verfpreid hebbe , onder de Germaanen, de Gallen, zelfs onder de Gethen, die het geleerd zouden hebben van Zamelveis. Volgens Ireneus zou Simon Magus ook van dat gevoelen zyn geweest, en , volgens Auguflyn, ook de Manicheën. Zie Vosput Theol. Gent. L. I. C. X. p. m. 38. Men fchynt, volgens Jofepbus, te moeten gelooven, dat de Pharifeën onder de Jooden ook van dat gevoelen zyn geweest. Pbilo zegt, dat de Zielen, die uit de lucht in de ïigchaamen zyn nedergekoomen, na den dood in de lucht wederkeeren-, dat fommige, uit grooten afkeer van de ftoffe altyd in de lucht blyven ; doch dat andere gaerne daar in wederkeeren, en de neiging volgen, die haar daar toe roept. 'Er zyn "'er, die de Pharifeën 'er van willen vrypleitcn, en me enen, dat de plaatfen, die men daar toe bybrengt uit het Nieuwe Testament , als Matth. XIV: 2. en XVI: 14, anders kunnen verklaard worden. Zéker is het evenwel, dat de Kabalistifche Jooden 'er aan vast zyn , en 'er veele omftandigheeden van vertellen. Zeker Rabbyn verzekerde, dat de Ziel van zekeren Kwaadfpreeker, dien hy gekend jhad,v/as verzonden in een barren Vloed, en dat hy hein aldaar herkende. Ook willen fommigen, dat de Zielen der Mannen im en dan, doch zeldzaam, overgaan in Vrouwen ; maar dan blyven die Zielen onvruchtbaar, en worden nooit volmaakt: Dat 'er zyn, die, gelyk reeds is gezegd, overgaan in een Leeuw, Slang, Ezel &c. Zie , bchalven B, de Moor Comment. in MarekH Compend. P. 11. p. 1080 — , Cahwet Oudheid van 't N. Verb. D. II. p. Wl -ris Men Jieeft dat wangevoelen ook; willen toefchryven aan Origenes: Dan 't geen hy leerde tegen de Eeuwigheid der Straffen, en van dc gelukkige Herïtellinge der Geitraften,verfchilde veel van de Pythagorifche Zielsverhuizinge. Zie Lampe Disfert. Vol.ll.Disfert.il. §. 10—18. p.m. 64— • 00 Eene andere Dwaaling behoort tot de Roomfche Kerk, en is die van het Vagevuur, waar in de Zielen der Geftorvenen door verfchriklyke pynen gefolterd worden, tot aan de Godtpyke Gerechtigheid vrolkoomelyk voldaan is voor, en zy gezuiverd zyn van haare voorheen gepleegde vergeeflyke , en niet doodlyke Zonden, 't welk, eer zy ten Heemel kunnen ingelaaten worden, dikwils vèele jaaren duuren kan, ten zy de Levendigen haar , ter fpoediger verlosfinge te hulpe koomen , door hunne Gebeden en Zielmisfen. Het Vagevuur is dan een derde plaats; eene plaats, die in den Bybel niet bekend is. Gelyk 'er maar twee wegen zyn, zo zyn 'er ook maar twee eindperken, waar die heenen leiden; te weeten, het Verderf en het Leeven, Matth. VII: 13,14. De Ryke Man ftierf, en kwam in de Helle. Lazarus ftierf ook : Maar waar zag de Ryke Man hem? Niet in het Vagevuur, maar in den fchoot van Abraham; en dat niet lange na zynen dood, maar zo dra hy zyne oogen ophief in de helle, Luk. XVI: 22, 23. Paulus kende geen derde plaats, maar leerde , als het aardsch huis deezesTabernakels ver broeken zal zyn, wy dan eengebouw hebben by Godt, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de heemelen, 2Kor. V: 1—4. Was 'er nog zo een onrust, eene zo verfchriklyke foltering voor de Geloovigen te wachten na dit leeven, zou 'er dan wel kunnen gezegd zyn : Zalig zyn dei dooden , die in den Heere Jlerven , van nu aan? En zou de Geest dat wel zo aanftonds beaamd hebben : Ja ! zegt de Geest, op dat zy rusten van hunnen arbeid: En hunne werken volgen met bun , Qpenb~ XIV: 14. Breeder wederlegging van dit gevoelen, en van de Bewyzen, die men voor hetzelve bybrengt, zoeke men in de Godtgeleerde Saamenflelfels. Onder anderen zie men den voortreflyken Commentarius van Prof. de Moor, P. VI. p. 626—.. Dit behoort mede tot de gevoelens , die men ontleend heeft van de Verdichtfelea der Jooden* Dat die ook van een foort  Z I Ë L Ê. van Vagevuur gedroomd hebben , kan men zien by Ca/met in de reeds aangehaalde Oudhee'den van rt Nieuw. Verb. D. II. p. 40a —. Als mede van de Heidenen. Men vergelyke het gezegde van Virgilius iEneid. L. VI. vs. 740 —. Ergo exercentur panis, veterumque malorum. Supplicia expendunt: AU* panduntur manes, Sufpenfie ad ventos ; Aliis fub gurgite vafto Elicitur infeSium feelus: Aut exurttur igni Quisque fuos patimur manes— —. Dat is, naar Vondels Vertaaling: Waarom zy loutering vereifchen, en 'tmisdryf Door ftraffen dient geboet. De fommigen aan % zugten, Zyn in den wind om hoog gehangen te verluchten. Een ander fpoelt de vlek van zyne fchelmery In V grondelooze Meer met water af, ofzy Wordt uitgebrand met vuur. Een ieder Ziel moet gelden. En 't geen Virgilius 'er daar verder byvoegt, dat die Zielen vervolgens worden, overgebragt in de zo lustige Elifeëfche Velden, daar zy dan nog een langen tyd moeten waaren, tot dat ze van alle nog overgebleevene fmerten geheel gezuiverd zyn , heeft zeer veel overéénkomst met het geen fommige Ropmschgezinden vertellen , en waar van Beda ook niet vreemd was, van eene ongemeen aangenaame Wei» de, kort by het Vagevuur, waar in de Zielen wel niets te lyden hebben , maar evenwel als in eene eerlyke Gyzelinge worden opgeflooten gehouden, als nog " niet gefchikt zynde tot de Heemelfche Gelukzaligheid. Maar zyn de Zielen der Geftorvenen in den Heemel of in de Helle'? Zo zal men veelligt willen vraagen: Cf) WAAR ZYN DAN GEWEEST DE ZIELEN DER GESTORVENEN , EN WEDEROPGEWEKTEN , GEDUURENDE DEN TYD HAARER AFZONDERINGE, als van de geenen , ZIELE. 355 die dooi- de Propheeten Elia en Eliza, en door den Heere Jefus en zyne Apostelen weder opgewekt zyn ? Dit kan 'met zekerheid niet beantwoord worden. En hoe men ze beantwoorde,'er zullen altoos bedenklykhecdcn tegen ingebragt kunnen worden, 't Geen 'er met eenige'waarfchynlykheid van kan gezegd worden, is te vinden in des VII. D. 2, St. p. 541, kol. 1. onder de letter (33). (r) IN WELKEN STAAT IS DE ZIELE NA HAARE AFSCHEIDINGE? Is ze ook als in een SLAAP tot dat ze wederom zal hereenïgd worden met het ligchaam ? Het gevoelen van den Zielenflaap is oud, en wordt thans op eenige Wysgeerige On* derftellingen van nieuws opgehaald , en meer gepolyst voorgefteld. (NK) Indien het waar is, zo als Baumeifier , Wolfius, Baumgarten, en andere Wysgeerige Verftanden leeren, dat het vormelyke van de Onjlerflykheeden geleegen zy in het vermo- fen, om na den dood van het ligchaam tc unnen volharden in het vertegenwoordigen van zich aan zich-zelve, en 'i geheugen van het vóorleedene , of van haaren voor afgegaanen ftaat te bewaaren, zo kan het niet anders zyn, of zy moet haaren thans tégenwoordigen (laat kunnen vergelyken met haaren voorigen. Kan ze die-vergelyken , zo moet zy die ook kunnen onderfcheiden , en derhalven 'er ook bewustheid! van hebben, of haar tegenwoordige Staat gelukkiger, of ongelukkiger is, dan haar voorige ftaat. Heeft ze daar bewustheid van, zo kan-'t niet anders zyn, of zy moet, naar evenreedigheid van haaren tegenwoordigen meerder, of minder gelukkigen , of meerder of minder ongelukkigen ftaat, daar van een gevoel hebben, of aandoeninge van vreugde , of droefheid. Der Ziele zo eene bewustheid en aandoeninge te ontneemen is weinig minder , als het Weezen der Ziele te vernietigen. Men zie eens, hoe het, naar dc voordragt van den Heiland, was met Lazarus en den Ryken Man. Beiden vertoont Hy ze als Geftorvenen. 't Geen Hy van hun zegt, is dan te verftaan van hunne nu van het Ligchaam afgefcheidene Zielen. Lazarus werd getroost in den fchoot van Abraham. Was hy ook.flaapende in dien fchoot? Dan ware hy niet vatbaar geweest voor 't geene in deezen troost ligt Yy a . op-  356 ZIELE. 2 I E L E. opgeüooten. De Ryke Man was in de Helle. Sliep hy daar? Niets minder dan dat. Hy leed fmerte in de vlamme ; hy had 'er gevoel van , hy verfmagtte van dorst; hy had begeerte na verkwikking , hy fmeekte om flegts één drupken water tot verkoelinge zyner tonge. Hy herinnert zich, dat zyne voorige llegte leevenswyze hem in deeze rampzaligheid geftort had, en bekommert zich over zyne nog in leeven zynde Broeders, dat die door eene zelfde llegte leevenswyze niet in hetzelfde onheil mogten vallen, en verzoekt daarom, dat Lazarus, of een ander Opgewek. ten uit den dood, mogt gezonden worden tot zyne Broeders, om die te waarfchouzuen , Luk. XVI: ai—31. Hoe zal men nu den Ryken Man moeten aanmerken ? Zekerlyk zal niemand hem houden voor eenen flaapenden , en van zich - zeiven geene bewustheid-hebbenden Geest. Zekerlyk zal elk hem houden voor eenen waakenden, en met bewustheid werkzaamen Geest. Maar men zal zeggen, het is een Parabel, eene Gelykenis.. Ja! het is een Parabel. Maar kan men van den zo hoogstwyzen Jefus denken, dat Hy eene Gelykenis zou ontleend hebben van iets, 't welk tegen het grond-denkbeeld der zaake inloopt? 't Welk, ftaat de leere van den Zielen* faap vast, eene Onwaarheid., ja! Onmooglykheid in zich opüuiten zoude ?. Dat Hy zyne Toehoorders tot deugd zou hebben willen opwekken-door Onwaar-heeden,door Cnmooglykheeden , door dingen , die aan eene Ziele in zo eenen flaapenden, onbewus1cn en ongevoeligen ftaat niet te beurte kuntien vallen ? Dit alles zal men evenwel moeten toekennen, indien het gezegde gevoelen doorgaat; aan dien grooten Leeraar der Gerechtigheid, die zelfs eens van zyne Vyanden het getuigenis ontving, afe* Ify waar agt ig was, en den weg Godts in der Waarheid leerde, (f21) Men ontleene ook'een bewys uit de meerdere voortreffelykheid, die het eene Leerftelfel heeft boven het andere. Het oogmerk der Christelyke Leere moet zyn , om den Mensch op te wekken ter btöeffening van Deugd en Godtzaligheid; en om hem te troosten, vooral tegen de verfchrikkingen des doods. Welk van beide deeze Leeritelfels, zal daar toe van de meeste kragt ?y&? O) Men ftelle zich voor een' Chiis- ten, die gelooft, dat hy terftond öa zvnen dood tot Christus zyn Hoofd zal worden opgenoomen, dat hy in de onmiddclyke gemeenfehap van zynen. driemaal Zaligen Verbonds - Godt zal genieten al die gelukzaligheid, en heerlykheid, waar voor een afgefcheide Ziele vatbaar is. Welk eene leevende hoope! Welk een fterke prikkel om meer en meer te vorderen 111 heiligen Wandel en Godtzaligheid! Hy weet, dat de kroon hem geen oogenblik zal onthouden worden, zo dra hy zal gekoomen zyn aan het einde zyner loopbaane. Stelt nu tegen'hem over eenen, die den Zielenflaap gelooft. Wat moet zyne denkwyze zyn ? Ik moet Godt dienen., ik moet, ter liefde van Hem en zynen dienst, myn vleesch kruifigen, myne begeerlykheeden beftryden, de Waereld met haare voordeelen en vermaaken verzaaken. Wat hebbe ik te hoopen? De ZahVheid. Maar .wanneer? In den jongften aller dagen. Wat zal het ondertusfehen met my zyn ? In. een dikken en diepen flaap wechgezonken, zal ik, wel geen kwaad, maar ook geen goed .ontwaar worden. Zal ik dan wel beter zyn, dan of ik geen aanweezen meer had. Hy.beurt zich wel eens-op met hetvooruitzigt op, de Opftandinge der Rechtvaerdigen. Maar hoe gebrekkig wordt zyne vreugde. Wie weet, wie weet,hoe veele jaaren, ja eeuwen.''er nog zullen moeten omwentelen, eer die Dag -komt! Zal ik al dien tyd moeten zyn, als of ik niet was. Mogt ik maar tot dien tyd toe in het vleesch blyven! Of moet ik fterven, moet ik llaapen, mogt ik dan maar aangenaam kunnen droomen!Maar, maar als ik fterf, zink ik, veelligt, voor een reeks van eeuwen wech in een ftaat van weezenloosheid ! Kunnen zulke gedachten iemand wel fterk aanmoedigen ? Men zegt wel, hoe lang die Slaap ook zal mogen duuren, ze zal, ondanks dien der Ziele, ten tyde van haare herééniging met het ligchaam ,.maar als een oogenblik voorkoomen ; want ze zal geduurende al dien tusfehentyd geweest zyn zonder bewustheid. Maar de vraage is niet , hoe het der Ziele als dan zal voorkoomen ; maar hoe het haar moet voorkoomen in dit leeven? Is,terwyl wy hier leeven,genoeglykheeden genieten, &c. het denkbeeld van zo eenen weezenloozen itaat niet een akelig denk-  ZIELE. denkbeeld ? Zal dat onzen yver, om önbeweeglyk en meer en meer overvloedig te worden in het goede, wel fterk gaande maaken ? O) Men ftelle ze tegen malkanderen over op het Doodbedde. De Dood nadert met zyne verfchrikkingen. ö Dood, denkt de eene, hoe bitter is uwe gedachtenisfe! Nu zie, nu hoore ik, nu hoope ik nog op herfteliing , nu vinde ik nog troost in de troostreedenen, die men my toedient: Maar ftraks , ftraks geeve ik den laatften 1'nik! Dan zie, dan hoor, dan hoope ik niet meer: Dan ben ik, als of ik 'er niet was! Hoe lange zal ik zo moeten blyven? ö Dood, hoe bitter is uwe gedachtenis ! De andere wacht den dood gemoedigdin. Hy juicht: Het fterven is my een gewin ! Nog maar een fnik, dan leeve ik by mynen leevenden Goêl. Myne tong kleeft aan myn geheemelte. Het zy zo, ftraks worde ik gedrenkt uit de Beeke van Godts eeuwige Wellusten. Myne oogen breeken. Het zy zo ; ftraks zie ik van aangezigte tot aangezigt e; ftraks wandele ik in het eeuwig Licht!— Daar nu deeze Leer zo fterken invloed heeft op de Godtzaligheid in dit leeven , en op den troost in het fterven , is dezelve gewis verre wech te verkiezen boven de Leere van den Zielenftaaf. Veel ben ik verschuldigd aan den Eerw. Nieuwland, die over dit ftuk breedvoerig en voortreffelyk heeft gefchreeven in zyne Letterk. Verluft. D. IV. p. 28—. „ Deeze Tytel is breed „ uitgcloopen : Maar minkundigen (Ge„ leerden hebben myne voorlichtinge niet „ noodig)-zullen hier nog wel het een „ en ander gevonden hebben dat over „ het algemeen zo bekend niet is." ZIELE (Maar Godt zal myne) van het geweld des gr a/s verlosfen : Want Hy zaj my opneemen , Pf. XLIX: 16. David, of wie ook de Dichter van dit Zangftuk moge geweest zyn, verkloekt zich-zelven, met de hoope op het toekoomend beter leeven, tegen de Vervolgingen der Ongerecbtigheeden, die hem op de hielen waren, en omringden ,■ vs. 6. Zy moesten voorfpoed hebben in de Waereld, zy zouden evenwel eens moeten fterven, zonder dat hun iets van hunne eere of rykdommen zou «adaalen in het graf; tot in eeuwigheid zullen zy het licht niet zien, vs. 11—15,17—21. Van zich-zeiven verwachtte hy iets bc- ZIELE. ters na zynen dood. 't Woordje Maar toont , dat hy fpreeke by tegenöverftellinge. Maar , zegt hy, Godt zal . Dit is eene taal des Geloofs; want het Geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewys der zaaken, die men niet ziet; maar evenwel in het zekere verwacht, (x) Verftaat men door zyne Ziels zyn Perfoon, gélyk dat woord meermaals die ruime beteekenis heeft, dan zou men moeten denken, dat hy fprak van het Zalig Lot, 't welk hy verwachtte in de Opftandinge der Rechtvaerdigen; dat , zyn Ligchaam dan het geweld des grafs ontrukt, en met zyne Ziele wederom vereenigd, hy dan tot den Heere zou worden op-genoomen , om altyd met hem te weezen. Doch 'er zyn''er, die willen, dat de Leere der Opftandinge destyds zo bekend niet is geweest: Dat Daniël de eerfte zy geweest, 'die'er duidelyk van gefprooken hebbe, Cap. XII: 2. Ook dan niet, zou men mogen vraagen, Jefaia? Cap. XXVI: 19. Doch het zy eens zo, dat die aan het Gemeen niet bekend zy geweest, zou men dat dan ook kunnen denken van de door den Geest zo onmiddelyk verlichte Mannen? De taal van David fchynt daar toe te duidelyk te zyn: Ik zal uw aangezigt in gerechtigheid aanfehouwen; ik zal verzadigd worden met uw beeld, als ik zal opwaaken, Pf. XVII: 15. (3) Laaten wy het dan verftaan van het Zalig Lot, het welk hy verwachtte terflond na zynen dood. (NX) Dan zal zyne Ziele zyn zyne eigenlyk gezegde Ziele, die, om dat ze een reedelyke. en onfterflyke Geest is, die den Mensch onderfcheidt van, en verheft boven alle Schépfelen hier op "Aarde, hem boven alles dierbaar moet zyn. Dat wisten zelfs de Heidenen wel waarom Plato tot AlciMades eens zeide : Ik ben verzekerd, dat gy uwe Ziele niet zoudt geeven voor het gantfche Land, noch voor de heerfchappy over Grieken en Barbaaren. Dat is, naar den fpreektrant van dien tyd , geheel d'e Waereld. Dit zyn zo dierbaar kleinood, C33) zo" i" veiligheid en heerlykheid zyn» O) Ply verwachtte, voor eerst, dat Godt die zou verlosfen van het geweld des grofs. («*) Hy voorönderftelt, dat die , zonder die Verlosfing, was onderworpen aan het geweld des grafs. (A) Wordt hier van de onfterflyke Ziele gefprooken, dan fpreekt Y j hef?  358 ZIELE. ZIELE. 'het ook van zelf, dat wy hier niet kunnen denken om het Graf. Daar in komt wel het Ligchaam, maar niet de Ziel. Als de Mensch geftorven is , keert het Stof, zyn ftoflyk deel, het Ligchaam, wel weder tot aarde, zo ah het geweest is: Maar de Geest keert weder tot Godt, die denzelven heeft gegeeven, Pred. XII: 7. Om van denzelven zyn vonnis te ontvangen, 't zy van vryfpraak, 't zy van veröordeelinge. Wy hebben hier het woord bïüÜ, 'twelk de Onzen dan eens door Graf hebben vertaald , dikwils ook door Helle. Hier is het ook zo te neemen, en dan zal het aanduiden de plaats en ftaat der van het ligchaam afgefcheidcne Zielen, welke voor dc geenen, die in hunne zonden fterven, een plaats en ftaat zyn van de uiterfte rampzaligheid , veel afgryzelyker , dan men zich kan verbeelden. Deeze Helle (B) moeten wy ons voorftellen als iemand, die de Ziele in zyn geweld heeft, dezelve als in zyne hand (wy hebben hier het woord T) gekneld houdt. Niet te onrechte! De Mensch heeft gezondigd, hy heeft zich-zelven als vleeschlyk verkogt onder de heerfchappy der Zonde. De Duivel; die de Geweldhebber des doods,At Forst der Helle is, heeft den mensch tot het zondigen verleid, en daar door overwonnen, des houdt hy den mensch gevangen in zyne Jlrikken , tot het doen van zynen wil, en fleept hem , na zynen dood, als de Uitvoerder van het Strafvonnis der Godtlyke gerechtigheid , ter Helle in, om daar met keetenen der duisternisfe bewaard te worden tot het Oordeel des grooten dags. Welk een verfchriklyk vooruitzigt voor de lieden, die van de IVaereldzyn, die geen hoope op Godt hebben, die hun deel zoeken en ontvangen alleen in dit leeven.^(pf) Een veel heuglyker Vooruitzigt had onze Dichter. Hy verwachtte, dat Godt zyne Ziele van dat geweld verlosfen zoude. (A) Hel woord ("H3 Verlosfen wordt gebruikt zc wel van een Verlosfen, 't welk gefchied] door het betaalen van een Losgeld, gelyk ir onzen Pfalm, vs. 8, als van een Verlosfet door Over magt, door den Vyand, die ie mand onder zyn geweld heeft, te overweldigen. Zo zegt Godt: Ik zal u rukker, uit de hand der boozen, en ik zal u verlosfet uit de hand der tyrannen, Jerem. XV: ar* Plet een en ander kan hier in aanmerkinge koomen. Zal de Mensch verlost worden van V geweld der Helle; dan moet aan Godts ftraf-eifchende gerechtigheid genoeg gedaan worden door het betaalen van een gelykwaerdig rantzoen, dat is» het lyden van eene gelykwaerdige ftraffe. En de Geweldhebber der Helle, de Duivel, moet overwonnen, en daar door van zyne magt en heerfchappy, die hy over den mensch, als zynen Gevangenen,had,ontzet worden. Dit nu konde door geenen blooten Mensch ooit worden gedaan. De ftraffe , die als het rantzoen moest zyn aan de Godtlyke Gerechtigheid, kon de eene Mensch voor den anderen niet doorftaan, veel min af koopen door verganglyke dingen, goud of zilver. Niemand van hun, zegt onze Dichter , vs. 8, 9, zal zynen broeder immermeer kunnen verlosfen: Hy zal Gode zyn rantzoen niet kunnen gec ven. Want de verlosfinge hunner Ziele is te kostelyk, en zal in eeuwigheid ophouden. Ook zal hy den Duivel, die zo wel groot van magt, als boos van aart is, niet kunnen overwinnen, en anderen van onder zyn moordgeweld vrymaaken. Hier komt de vraage te pas: Zoude ook eenen magtigen zyn vangst ontnoomen worden, of zouden de gevangenen eenes rechtvaerdigen ontkoomen ? Jef. XLIX: 24. Zo ergens, zo is zekerlyk hier in, al des menfchen heil en hulpe maar ydelheid. (B) Onze Dichter verwachtte het daarom van boven. Godt , zegt hy, zal myne Ziele verlosfen. Volgens de Leere der Drieéénheid, en den aart der Godtlyke Huishoudinge, zullen wy hier door Godt bepaaldelyk den tweeden Perfoon, den Zoon moeten verftaan, als aan wien der Verlosfinge eigen is, waarom Hy ook, meer dan eens, de Verlosfer, wordt genoemd. Hy was in 't eeuwig Vreedes-verdrag met zyn harte Borg geworden, om, in der Zondaaren plaatle, tot Godt te genaaken , zeggende : Verlos hem^ dat hy in het verderf niet nederdaale: Ik hebbe verzoening, zo als onze Overzettinge heeft, of, zo anderen willen, het losgeld gevonden, Job XXXIII: 24 , Jerem. XXX: ai. Van wien dan ook voorzegd was, dat Hy zyne Ziele zou uitflorten in den dood, en geeven tot een fichuld-offer voorvoelen, Jef. LUI: 10,12; dat is, gelyk Hy zelf het ver-  ZIELE. verklaart, tot een rantzoen voor veelen , Matth. XX: a8. Want, zoude 'er eene eeuwige Verlosfinge worden te wege gebragt, zo moest Hy door den eeuwigen Geest zichzeiven Gode onftraffelyk op - offeren, Hebr. IX: 12, 14. Hy was het, van wien voorzegd was, dat Hy den Magtigen, te weeten , den Duivel , zyne gevangenen , en vangst zou doen ontkoomen, Jef. XLIX: 25. Vergel. Matth. XII: 29. Dat Hy der Oude Slange, welker naam is Duivel en Satanas, Openb. XII: 9, den kop zou vermorfielen, Genef. III: 15 ; dat Hy de zynen zou verlosfien van het geweld der Helle, en vry maaken van den dood, Hof. XIII: 14. 't Welk niet anders gefchieden konde , dan , na dat Hy mensch zou geworden zyn, door zynen dood. Daar door moest Hy te niete doen den geenen, die het geweld des doods had, dat is den Duivel, en verlosfen de geenen , die met vreeze des doods, door al hun leeven, der dienstbaarheid on- > derworpen waren, Hebr. II: 14, 15. Dan eerst zou Hy, als Overwinnaar, Jef. ' XXV: 8, kunnen zeggen: 0/ Dood, waar 1 zyn uwe pestilentiën ? Helle! waar is uw 1 verderf? Zyn nu deeze dingen alzo , zo 1 moet onze door Godts Geest verlichte . Dichter, een recht begrip gehad hebben 1 van het Werk der Verlosfinge, en te ge- 1 lyk ook Hem, door het geloof der werkin- ' ge Godts, fteunende op 't geen van Hem 3 getuigd, en voorzegd was, aangenoomen < hebben tot zynen Verlosfier. Zonder dat, / zou hy met zo veel verzeekeringe niet ' hebben kunnen zeggen : Godt zal myne { Ziele verlosfien van het geweld der Helle. ( Maar, naar zyne verwachtinge, zou zyne ( Ziele niet alleen in veiligheid zyn. (p) 1 "Maar ook in heerlykheid. Zyne hoope was 6 hem dat anker der Ziele, 't welk zeker en f, vast is, en ingaat in het binnenfte des voorhangfels, Hebr. VI: 19. Daarom voegt hy ' 'er by: Want Hy zal my opneemen. Op- ' neemen in heerlykheid, zo als Afiaph het na- * der uitdrukte, Pf. LXXIII: 24. Aan zo 0 een op. of wechneemen wordt het woord ' Hp1? gebruikt van Henoch en Elia,Genef. -J V: 24, 2 Kon. II: 9, 10. (**) Met recht. \ De Zaligheid is niet te genieten , dan in r de gemeenfehap van Godt. Schoon nu 1 Godt een oneindige Geest is, die beide de z Aarde en den Heemel vervult, wordt Hy r< ZIELE. 359 evenwel aangemerkt te zyn in den Heemel , die boven is , om dat Hy daar de luisterrykfte blyken vertoont van zyrr» Majestueufe tegenwoordigheid. De Heemel is zyn throon, Jef. LXVI: 1. Hy, die de Hooge en Verheevene is , woont in de hoogte en het heilige, Jef. LVII: 15. En zo wordt ook de Zaligheid , die de Geloovigen in zyne nabyheid zuilen genieten , omfchreeven, als eene erffenis, die hun be* •waard wordt in de heemelen, 1 Petr. I: 4, Had nu de Dichter hoope, van in dat Zalig lot te zullen deelen, als hy, hierom laag, Godts raad zou hebben uitgediend, zo fprak hy daar van met recht, als van een ipneemen, en kende dat ook toe aan zynen Godtlyken Verlosfier; want die moest niet alleen den dood te niete doen, maar ook het 'eeven en de onverderflykheid aan het licht brengen, (pp) Maar vertrouwde de Dich:er op goede gronden, dat Hy hem zo zou pneemen, dan mogt hy dit ook door het voordeken want met reede bybrengen als ien grond van zyne eerite verwachtinge * lat Hy zyne Ziele zou verlosfen van het ge* veld der Helle. Want zou jofeph verheeven worden ten naasten aan de hand van Pharaö, hy moest eerst uit de gevangelisfe worden verlost: Zo ook, zullende geloovigen eens boven lucht en wolken vorden opgenoomen in heerlykheid, 't zal liet kunnen gefchieden,. ten zy zy , op le bovengezegde wyze , verlost zyn van' iet geweld der Helle, en dus ook van den 'loek der Godtlyke Wet, die hen aan dat jeweld onderworpen had. En deeze twee lingen voegt hy te faamen, en moet ook ik Geloovige in zyn denkbeeld te faamen ■oegen ; want die in Hem gelooft, heeft het eutuig leeven: Die zal in de verdoemenisfë •iet koomen; maar uit den dood overgaan in et leeven, Joh. V: 24. VI: 40. Had nu ie Dichter zo eene verwachtinge, dan ad hy niet te vreezen voor den overlast der 'ingerechtigen, vs. 6. Die mogten het Lig* haam dooden, zyne Ziele zouden zy evenvel niet kunnen dooden: Die was beveiligd oor de hand van zynen Godtlyken Vertos•r. Dan had hy geen reede, om den Vaereldling zynen voorfpoed te misgunen. Als die fterft, fterft all' zyne heer-fkheid met hem, vs. 17, 18. Maar met yn fterven zou zyne heerlykheid eerst :cht opklaaren ; want zyn G$4t zou. heis  S6o ZIELE. opneemen, en daar door ftellen in het daadlyk genot van zo eene heerlykheid en vreugde , waar by al het heerlyke en begeerlyke, dat de Waereld immer gaf, of geeven kan, veel minder te vergelyken is , dan het flaauwfte vuurvonksken by het meest fchitterend Zonnelicht. ZIELE! (Doch gy, 6 myne') zwygt Gode: Want van Hem is myne verwachtinge, PI. LXIP 6. In 't voorgaande beklaagt David zich (Hy is de Dichter, vs. i.) over zulken, die hem van zyne hoogheid zochten te verftooten. Abzalom zyn onaarte Zoon, die een toeleg had op zyns Vaders kroon cn leeven. Die hchaagen hadden in leugenen, die met hunnen mond zeegenden; maar met hun binnenfte vloekten , vs. 5. Men denke aan het bedrieglyk voorwendlel van Abzalom, om van zynen Vader verlof te bekoomen, om zich van het Hof te mogen ver wy deren, en na Hebron te gaan, 2. Sam. XV: 7, 8, en voorts aan den verraaderlyken handel van Achitophel , die Davids Vriend en eerfte Raad was , en die ondertusfchen met Abzalom eerst heulde, en naderhand openlyk aanfpande, Zo dat men op hem en de zynen wel mogl töepasfen: Zyn mond is gladder dan boter, maar in zyn harte is kryg ,' Pf. LV: 22, Dat de Dichter op de ümftandigheeder van dien tyd gezien hebbe, hebbe ik ovei het 9. vs. als zeer waarfchynlyk voorgefteld in het IX. D. p. 162. onder de lettel C2) kol. 1 • In die zo beroerende Om ftandigheeden zegthy: Gy, 6 myne Ziele, ZWyg Wy befchouwen : (X) Eerst he zwygen, dat hy zich-zelven oplegt : Ei dan den grond'et van. (KN) Hy richt zy ne Aanfpraak, en wel op eene zeer nadruk lyke wyze, (») tot zyne Ziele. Hy merkte dat daar in iets omging,'t welk onbcftaan baar was met den eerbied , dien hy aa: Godt fchuldig was en met het vertrouwen 't welk hy.op Hem ftellen moest. Dit wil de hy in zich-zelven tegengaan. 00 Dc zeide hv by zich-zelven tot zyne Ziele Zwyg Gode. (»<*) Zwygen is een ophoude van fpreeken, en dus (A) voorönderfte dit, dat zyne Ziele als gefprooken hai Dat in dezelve gedachten opgercezen w; ien,als of des HEEREN handelwyze nu recht was. De Onder drukkinge, zegt Sal mo, Pred. VII: 7, zoude wel eenen Wyzen di maaken. Het Ongeduld verbystert het ve ZIELE. ftand, en doet, als 't ware, het ingewand zieden. Waakt de mensch niet over zyn hart, en zet hy geen wacht aan de deuren zynes monds , ligtelyk ontglipt hem wel eens een onbedachtzaam woord. Hoe geduldig een Lyder Job was, hy fprak evenwel wel eens zo, dat Bildad reede meende te hebben, om hem te beftraffen: Hoe lange zult gy deeze woorden fpreeken, en de reedenen uwes monds een geweldige wind zyn ? Zou dan Godt het recht verkeeren ? Job VllI: 2, 3. En Eliphaz, Cap. XV: 2, 3. Zal een wys man wlndrige woorden voor weetcnfchap antwoorden ? — Dan onder alle mishandelingen, die ons worden aangedaan, zyn 'er geene, die ons gemoed meer verontrusten, en die men bezwaarlyker kan verduwen , dan die ons worden aangedaan van zulken, die wy voor onze Vrienden hielden, die aan ons verpligtinge hadden , en op welken wy vertrouwen ftelden. Men zie dit Pf. LV: 13, 14. Het is geen Vyand, die my hoont, anders zou ik het hebben gedraagen. V Is myn haater niet, die zich tegen my groot maakt, anders zoude ik my voor hem ver* borgen hebben: Maar gy zyt het, 6 Mensch, als van myne waerdigheid, myn leidsman, myn bekende. Men ftelle zich nu eens voor, in welke omftandigheeden David zich bevond. Zyn eigen Zoon in opftand tegen hem; door Achitophel, zynen Ver- • trouweling , trouwloos behandeld; een - aantal zyner Onderdaanen tegen hem on' der de Wapenen: Tegen hem, eenen goe: dertieren en Vader, een' oprechten Vriend, i een in alles roemens-waerdigen Koning! • Men zou byna boven het menfchelyke • moeten zyn, om dan de kalmte zynes ge, moedsin alles te kunnen bewaaren. Maar - de Geloovige gevoelt het: Hy is een 1 Mensch. Maar een Geloovige zynde , , voedt hy het niet; maar gaat het tegen. - Zo doet David. (B) Hy wil, dat zyne s Ziele Gode zwygen zal. (AA) Had hy ge: zegd: Zwyg myn mond, men zou hebben n kunnen denken, dat hy den grootmoedit gen had willen vertoonen, dien geene geI. vaaren hoe groot, geene tegenfpoeden , 1- hoe wrang en bitter die ook mogen zyn, t kunnen te nederflaan. (BB) Maar nu hy t- Ipreekt tot zyne Ziele, die in zyn binnend fte was, en wil, dat die zwyge; dat die ;- Gode zwyge , nu moeten wy gelooven, dat  ZIELE. dat het uit een edeler beginfel voortkwam. Het reedelyke van zynen Geest kwam op tegen het hartstochtelyke, en wilde dat bedaaren, Hy wilde, dat zyne Ziele met cerbiedGodts vrymagt zou erkennen. Dat, wilde ze fpreeken, bet moest zyn, om met Eli te zeggen: Hy is de HEERE,Hy doe wat goed is in zyne oogen, i Sam. III: 18. of uit Pf. XXXIX: io. Ik ben verjlomd; ik zal mynen mond niet opdoen: Want gy hebt het gedaan. Met onderwerpinge Godts rechtvaerdigheid erkennen, door te denken aan het wanbedryf met Bathfeba, en het nog grooter aan Uria haaren Man,en wat hem deswegens bedreigd was: Ziet! Ik zal kwaad over u verwekken uit uwen huize*aSam. XII: n. Of wilde zyne Ziele fpreeken, dan moest het zyn , gelyk 'er ftaat by Dan. IX: 7. By U, 6 Godt, is de gerechtigheid; maarby my is de befchaamd' heid des aangezigts. Met een eerbiedig berusten in de beftellingen van Godts Voorzienigheid, al is het dat Hy bittere dingen tegen ons fchryft, daar mede evenwel al tyd goede en wyze oogmerken bedoelt, zo dat men dikwils van agteren ontdekt, dat dingen, die eene oorzaak waren van droef heid voor het vleesch, naderhand van zich gaven eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid. Dat heet Gode te zwygen , zyne Ziele te bezitten in zyne lydzaamheid, en met goedkcuringc, hoe Hy het ook met ons maake. Zelfs werden 'er wel gevonden onder de Heidenen, die 'er zo over reedeneerden. Nadruklyk was het zeggen van zekeren Demetrius, een Wysgeer van de Cynifche Sekte, door Seneka aangehaald in zyn Boek de Providentia, C. V. p.m. 141. ex edit. Lipfii. Daar hy de Onfterflyke Goden dus aanfpreekt: Vullis libcros fitmere ? Quos vobis fufiuli. Vullis aliquam partem corporis? Sumite. Non inagnam rem promitto: Cito totum relinquam. Vullis fpiritum? Quidni? Nullam moram faciam—. Dat is : ,, Wilt gy myne kinderen nee„ men ? Voor u hebbe ik ze opgebragt. „ Begeert gy eenig gedeelte van myn lig„ chaapi? Neemt het. Welhaast zal ïk „ het in 't geheel verlaaten. Begeert gy „ mynen Geest? Wat is dat? Ik zal geen ,!).oogenblik draalen, naardien gy üegts „ zult te rug necineii;, 't geen gy hebt ge„ geeven. 't Zal van eenen Gewilligen -w, zyn, dat gy zult wechneemen alles wat XI. Deel. I. Stuk. Z I E L E. stf- „ u belieft. Wat is het dan ? Liever „ zoude ik het u aangebooden hebben, „ dan overgeeven. Wat behoefde gy het „ te neemen ? Gy zoudt het hebben kun„ nen ontvangen? Zelfs nu neemt gy het „ niet wech; naardien aan niemand iets „ ontnoomen wordt , als aan eenen on„ willigen. Nergens worde ik in gedwon„ gen, ik Iyde niet tegen mynen zin. Ik „ ftemme veel meer in met Godt, dan „ dat ik my aan Hem onderwerpe. En „ dat zo veel te meer, daar ik weete, dat „ alle dingen afloopen naar eene vaste en „ voor eeuwig vastgeftelde Wet." Konde. nu een Heiden met zo eene ftille gelaatenheid reedeneeren: Hoe veel te meer was het niet te verwachten van de Aarons, dat zy ftille zouden zwygen? Levit. X: 3. En van de Davids, dat zy hunne Ziele het zwygen zouden opleggen ? (33) En dat deed hy op eene zeer nadruklyke wyze: Doch gy, 6 myne Ziele ! Zwyg Gode. „ Wat „ zoudt gy u ontfteeken over de Boosdoen„ ders! U verheffen, murmureeren tegen ,, Godt, om dat 'er zyn, die listige aan,, flagen uitvoeren? Houd u ftille in my; „ denk, dat het Godt is, die het doet, „ en dat al zyn doen is Majesteit en Heer„ lykheid:»' Salomo zegt, dat een Man, die over zynen Geest heerscht, beter is, dan die eene Stad inneemt, Spr. XVI: 32. Zo een Man was David. De Veroveraar van der Jebuftten fterk e Burgt, aSam. V: 7, had ook die heerfchappy over zyne Ziele, dat ze Gode zweeg. Dat bleelc by het fcheiden en vloeken van Simei'. Abifaï wilde heenen gaan, en hem den kop wechneemen. Maar David zeide : Laat hem vloeken : Want de HEERE heeft tot hem gezegd: Vloek David, aSam. XVI: 9, 10. En ook al te vooren, toen hy tot Zadok zeide : Indien ik genade zal vinden in de oogen des HEEREN, zo zal Hy my wederbrengen —. Maar indien Hy alzo zal zeggen: Ik hebbe geenen lust tot u. Ziet.' hier ben ik; Hy doe my, zo als goed is in zyne oogen, Cap. XV: 25 , 26. Maar wat was de grond, waar op hy zyne Ziele tot het Gode zwygen zocht te beweegen ? (3) Dien legt hy open met deeze woorden: Want van hem is myne verivachtinge. (NX) Hy verwachtte dan iets goeds ; hy had hoope op uitkomst, cn dat verwachtte hy van Godt, (») Mepig een verwacht wat Z z goeds  56a Z IJE L E. goeds en groots. Deeze verwacht het van zyne Wysheid; geene van de magt zyner Vrienden; een Koning van zyn groot heir. Maar dikwils komt hy 'er bedroogen mede uit. Al des menfchen heil is ydelheid. / De wensch der Godtloozen, en de verwachtinge des huichelaars zullen vergaan. Hunne hoope zal 'er van walgen, en hun .vertrouwen zal zyn een huis der fipinnekoppe,. Pi*. CXiP 10 , 'fob VIÏP 13, 14- C/8) M-^v gezeegend is de Man , die op den HEERE vertrouwt, Terem. XVII: 7. Wiens verwachtinge is op den HEERE zynen Godt, Pf. CXLVP 5. .Het is zo : By den HEERE zyn uitkomften tegen den dood. Maar daar een ander twyffefagtig fbreekt, zynen mond in het ftof ftetkt, en zegt: Misfchien is 'er verwachtinge, Klaagl. ÜP 29. Daar fpreekt David met verzekerdheid: Van Hem is myne verwachtinge. Wat grond had hy daar voor? (*«) Men kan in 't algemeen zeggen. Het denkbeeld van Godts Almagt, die de doodfehaduwe kan veranderen in een Morgenflond. Van Godts Goedheid ; dat Godt 'er zyne eere in ftelt , dat men op Hem hoope. Het is een zyner eertytelcn: Vertrouwen van alle de einden dér-Aarde, Pi. LXV: 6. Zyne algemeene belofte, dat Hy niet zal laaten befchaamd warden de geenen, die Hem verwachten, Jef. XLIX: 2.3. (M) Maar in 't byzonder : (A) David, zo wondcrbaarlyk- bewaard in, en gered uit menig doodsgevaar, wist by hvindingc, dal de HEERE een hulpe is , kragtig in benaauwdheid, Pf. XLVI: 2. Bevmdinge nu is een fterk fteuni'el van vertrouwen. Dit deed Raulus eens zeggen : Die ons uit .eenen zo grooten dood verlost heeft, en nog verlost, op welken wy hoopen, dat .IIy ons nog verlosfen zal, a Kor. I: 10. (13) £n dan kwam. hier nog by 'Godts belofte door Samuel, van Godts wegen, aan hem gedaan, dat Godt hem zou doen woonen in de plaatfe, waar in Hy zelf hem geplant had, en dat de kinderen der verkeerdheid hem niet zouden verdrukken, 1 Sam. Vil: 10'. Had nu David hier van zo veele gronden van zekerheid; (33) Zo moest dit dan. zyner Ziele (blykens het woordeken Want) eene gendegzaame reede zyn, om Gode te zwygen. 't Zal zo veel zyn, als hadde hy gezegd: „ Wat buigt gy u neder, ó Myne^ Ziele! en ,, wat zyt gy onrustig in my? Ik zou het ,; u kunnen toegeeyen, haat gy zo'Veeie ZIELE- „ ondervindingen niet van Godts trou* „ we, en magtige hulpe; lagen 'er zulke „ groote beloften niet ten mynen voor,, deele. Wentel dan uwen: weg op den ,, HEERE,en vertrouw op Hém. Ik weet , „ Hy zal het maaken. Hoop op Hem, ik weet, „ ik Hem nog eens zal looven ; want van Hem is myne verwachtinge, Hy is de më„ nigvuldige verlosfinge mynes aangezigts, „ en myn Godt? ZIELE (Myne) is geduuriglyk in myneband: Nochthans vergeete ik uwe Wet niet, Pf. CXIX: 109. De Dichter doet hier eene betuiging voor Godt, den Alweetenden Harten-kenner, van zyn ftandvastig aanklceven aan Godts'Wet, niettegenftaande het oogenfchynlyk lyf-en le'evensgevaar, waar in hy,geduurig< verkeerde. (X) Van dit laatfte betuigt hy : Myne Ziele, dat is hier, gelyk in veele andere plaatfen, myn leeven is geduuriglyk in myne 'hand. (NK) Het is zeker genoeg uit vergelykinge der Schriften , dat deeze fpreekwyze van ouds gebruikt werd van zulken, die zich in gevaar hunnes leevens bevonden , of zich daar in waagden. Job ze."'t: Waarom zoude ik myne Ziele in myne hand zetten ?: Cap. Xill: 14- Jëphta, ten ftryde uittrekkende tegen de Ammoniten, waar by hy zekerlyk het leeven zou hebben kunnen infehieten , zegt: lk ftelde myne Ziele in myne hand, Richt. Xil: 3. David waagde zyn leeven in den ftryd tegen Gsliatb, en daarom zeide jonathan van hem : Hy heeft zyne Ziel in zyne hand gezet,. en heeft den Phiüftyngeftaagen, 1 Sam. XIX: 5. Maar dc vraage is, van waar deeze fpreekwyze moge ontleend zyn? (<•) Naar 't my toefchynt, van iemand, die in zyn Huis zo fel wordt beftookt door zyne Vyanden, dat hy het daar in niet langer kan houden, die, ffedrongen om hetzeive te moeten verlaaten, het meestwaerdige in .zyne -^«^'medencemt , of hy dat nog mogt-behouden, hoewel hy, naar oogenfehyn,' groot gevaar loopt, dat het hem nog : zal ontweldigd worden, (j8) Pasfen wy dit nu toe op iemand , die zich in zulke kommerlyke omftandigheeden bevindt. Zyne Ziele,.zyn leeven, is zekerIvk het dierbaarftc, dat hy heeft. Huid voor huid, zeide de Aartsleugenaar met een woord van waarheid, en all' wat iemand heeft, zal hy geeven'voor zyn leeven. .1 . - -**Het  ZIELE. 'Est hart, waaruit de uitgangen des leevens ■ zyn, is in des Menfchen binnenfte , als een dierbaar kleinood, opgeüooten in zyne borst. Hy wordt genoodzaakt, zyne Vyanden te ontvlugten, of tegen hen ten ftryde uit te trekken. Het . dierbaarfte zyner bezittinge , 't welk zyn leeven is, neemt hy mede als in zyne hand, wel op hoope van het te zullen behouden, maar te gelyk ook in groot gevaar, dit het hem door zyne Vyanden zal benoomen worden. (33) Dat nu de omftandigheeden, waar in de Dichter verkeerde, waarlyk hoogst-gevaarlyk waren, kan men uit meer dan een zyner gezegdens opmaaken. Zy hebben my byna vernietigd op de Aarde, vs. 87. De Godtloozen hebben op my gewacht, om my te doen vergaan , vs. 95. Ik ben .gantsch zeer verdrukt, vs. ro7. De Godtloozen hebben my eenen Jlrik gelegd, vs.' 110. Dus was hy zyns leevens nergens zeker, en konde dus met recht zeggen .• Myne Ziele is in myne hand. En mogten wy vooronderftellen, dat David de Dichter geweest zy; men zou meer dan een geval kunnen bybrengen, waar in hy zyns leevens groot gevaar liep; want geheel zyn leeven is genoegzaam een aanéénfehakeling geweest van vervolgingen, ftryden en oorlogen; en dus gevaaren genoeg, om te kunnen zeggen: Myne Ziele is geduuriglyk in myne hand. (□) Dan met dit alles getuigt hy evenwel, dat hy Godts Wei niet had vergeeten. (NH) In eenen tyd var o'root gevaar, kan een mensch zo veel tc doen hebben met zich-zelven, dat h} aan Godts Wet en Woord weinig denkt Uit wraakzugt tegen zyne Vyanden zot hy wel eens iets doen, 't welk onbeftaan baar was met Godts Wet. Om zyn lee ven te behouden , wel eens trouwloo worden aan Godt, en zynen Naam ei Wet verlochcnen. En dit zou een ver geeten zyn van zyne IVet. (33) Doch vai dit alles -had onze Dichter niets gedaan Hoe groot zyn lyfsgevaar was geweest nochthans had hy Godts Wet niet vergeeten Hy had aan dezelve fteeds gedacht, or 'er zich mede te troosten en te bemoedi gen. Dit, zegt hy, is myn troost in myn elende: Want uwe. toezegginge heeft my let vendig gemaakt, vs. 50. Uwe inzettinge zyn my gezangen geweest Vèr plaatje myne Vreemdelingjchappen, vs. 54. De vruel Z -I E L E. . 3S5 'er van had hy ook ondervonden: Indienuwe Wet niet ware geweest myne vermaakinge, ik ware in mynen druk al lange vergaan, vs. 9a. Uit wraakzugt had hy 'er niets tegen gedaan. Godts Wet had hem terug gehouden, van in deezen iets onbetaamlyks te doen. Hy zegt 'er van, vs. iói. Vorften hebben my vervolgd zonder oor zaake: Maar ik hebbe gevreest voor uw _ Woord. Men kan hier denken aan 't geene ' hy zynen Mannen antwoordde, toen die hem opwekten, om zich aan Saul te wreeken , toen deszelfs leeven in zyne hand was: Dit laaie de HEERE verre van my zyn dat ik die zaak doen zoude aan mynen Heere, den Gezalfden des HEEREN; dat ik myne hand tegen hem uitjleeken zoude : Want hy is de Gezalfde des HEEREN, 1 Sam. XXIV: 5—7. Nog minder had hy die zq. vergeeten, dat hy die, ter liefde van zyn leeven , zou verzaakt hebben. De hovaerdigen hadden hem bovenmaate zeer befpot; groote beroeringe had hem bevangen vün wegen de Godtloozen ; zy hadden hem t beroofd; zy hadden- hem byna vernietigd op de Aarde ': Nochthans was hy niet geweeken van Godts IVet; nochthans had hy zyne bevelen niet .verlaaten, vs. 51,61, 87, &c. Hy konde zeggen met de geenen, die elders fprcekende worden ingevoerd: Dit alles is ons over gekoomen, nochthans hebben wy uwes niet vergeeten, noch valschlyk gehandeld legen uw Verbond. Ons hart is niet agterwaards gekeerd; noch onze gang geweeken van uw . pad: Hoewel gy ons verpletterd hebt in eene ' wooninge der draaken; en ons met eene doodsfchaduwe bedekt hebt,Pf.XL1V: 18,19,20. | ZIELE (Toen zouden de ftoute Wateren . over onze) gegaan zyn , Pi. CXXIV: . 5—, of liever van vs. 1—8. Naar eene ; Dichtkundige fchikking mogen wy in 1 deezen Pfalm 'er ons voorftellen, die het . Volk opwekken tot dankbaare Roemver! heffinge van Godts magtige hulpe in eenen tyd van allergrootst gevaar, vs. 1—5. ' En dan, hoe hetzelve door het Volk met blyde Dank-erkentenisfe wordt beant1 woord, vs. 6—8. Ten jaare 1776, hebbe . ik deezen Pfalm verklaard op den Algee meenen Dank- Vast- en Biddag. Ik zal hier eene Schets mededeelen van het toen n breeder gezegde. (N) Wat de eerfte Zangr reije aanbelangt: (tfK) De Aanfpraak is t gericht tot Israël, oudtyds , met uitflui' * Zz 2 tm'  3<54 ZIELE. tinge van alle andere Volken, het Volk van Godts eigendom. (23) Het wordt opgewekt, om, tot roem van Godt, te zeggen : Ten ware de HEERE, die by ons geweest is. Nog eens, en dus met verdtïbbelinge , ten blyke van der Spreekeren yver, en van de groote noodzaaklykheid, om de verlosfing uit eenen zo prangendcn nood dankbaar te erkennen: Ten ware de HEERE,die by ons geweest is, als de Menfchen , vs. 1—5. («) De Iclterlyke zin moet een weinig worden toegelicht. (**) Die vertoont ons het Volk in twee allerhachlykfte omftandigheeden : (A) Vooreerst in Krygsnood. Menfchen, zulke Menfchen, wier toeleg was hen gantfchelyk uit te roeijen, dat zy geen Folk meer zouden zyn, dat Israëls naam niet meer zoude gedacht worden , waren tegen hen opgeftaan, gewapender hand, met een talryk Heir, om vyandig op hen aan te vallen, en hen leevendig te ver/linden. De toefpeelinge is op Leeuwen , Beeren, Tygers en foortgelyke Schrikdieren, die hunnen roof met hunne klaauwen en tanden vaneen ryten , en gulzig inzwelgen. Mis-, fchien in 't byzonder op het Egyptisch Nylgedrogt, de Krokodil, die met wyd opgefperde kaakcn zynen roof in eene reize ophapt, en zo leevendig verjlindt, en 'er zynen balg mede vult. Het Volk was toen geweest als een weerloos Lam, befprongen door een' hongerigen Leeuw. Tot verdubbeling van fchrik en vreeze, (B) was 'er toch , ten zelfden tyde, nog een ysfelyk dreigende Watersnood bygekoomen , vs. 4 , 5. Wateren, Jlroomende en ftoute Wateren, die, aangedrceven dooiden wind, hunne golven hecmclhoog verheffen , en elk eenen, die beftaan zou ze in te flappen , dreigen te overftelpen , wech te rukken, te verfmooren en te begraavenin des Afgronds diepe kolken. Wy moeten ons deeze ftoute Wateren voorftellen, niet maar als gezien van het Volk, ftaande op het ftrand, gelyk Johannes zo iets zag, Openb. XII: 15, 18. Maar het Volk, als afgegaan in die Wateren: Zonder dat zouden zy niet in gevaar zyn geweest , dat ze hen zouden overloopen hebben , dat ze over hunne Ziele zouden heenen gegaan zyn. Hoe bang moet het 'er toen hebben uitgezien. Krygs- en Waters-nood te faamen: Zo ooit, hadden zy toen wel ZIELE. mogen uitroepen : E>e benaauwdheeden enzer harten hebben zich zoyd ujtgebreidtl Menschlyke Wysheid en Wapenmagt konden niet redden. (/ïjS) Maar by den HEERE zyn uitkomften tegen den dood. (A) Dat had Israël mogen ondervinden. De HEERE, die de boogen verbreekt, dc fpiesfen in twee ftaat , en tot de Volken zegt: Omgordet u; doch wordt verbrooken: De HEE RE..die over de opgeblaazenheid der Zee heerscht, en het bruis/ën haarer golven ftilt, was met hun geweest, en daarom hadden de Menfchen, hoe zeer derzelver toorn ontflookcn was, hen niet kunnen ver» flinden, noch de ftoute Wateren over hunne Ziele kunnen heenen gaan. (B) Dat moest, tot roem zyner magtige hulpe , erkend worden. Daar toe ftrekt de opwekking; en wel met vcrdubbelinge , ten vertooge van heiligen yver, zo als reeds is gezegd ; misfcliien ook met bedoelinge van den dubbelen nood, en de dubbele verlosfinge. Ten ware de IIEERE, die by ons is geweest, zegge nu Praël. Ten ware deHEERE —. (£) De Dichter heeft zekerlyk eene der vroegere gebeurtenisfen van Israël op het oog gehad. («*) Moeten wy 'er na eene omzien, 't zal zo eene moeten, zyn, waarin het, en door Krygsnood,cn door Watersnood, ten zelfden tyde, beangftigd werd. De gefchiedenisfe doet zich van zelve voor ons op. Men denke aan het gebeurde pas na Israëls uittocht uit Egypte, toen het door Pharaö werd nagejaagd en agterhaald, en toen het, 0111 van dien Vyand niet verflonden te worden, moest optrekken door de ftoute Wateren der Sehelfzee. Men leeze Exod.. XIV: 5 — en men vergelyk© daar mede de hier voorkoomende uitdrukkingen. (A) Wat het eerfte geval betreft. (AA) De ftugge en trotze Pharaö was, door eene aanéénfehakeling van Wonderplaagen, de eene al vreezelyker dan de andere , zo verre vermurwd geworden , dat hy Israël had laaten trekken. Het duurde niet lang, of zyn en zyner Knegten hart werd veranderd tegen dat Folk, Exod. XIV: 5. In de ontfteekinge zynes toorns prest hy een groot Heir onder de Wapenen, jaagt de Kinderen Israëls na, en agterhaalt ze , daar zy zich geleegerd hadden aan de Zee, vs. 6—9. De Kinderen Israëls hoorden het bolderen der wagenen^het /lampen der paerden; zy za-  ZIELE. zagen de banieren , en hoorden hel krygs-gefchrei. Door angst verflaagen en verbysterd, riepen zy tot den HEERE, en murmureerden tegen Mofes, vs. 10—ii.lnhun was geene kragt tegen eene zo groote menigte; zy kenden den vvreeden aart derEgyptenaaren, die niet minder was, dan van de Egyptifhe Krokodillen, waarom hun Koning wel eens voorkomt onder de teekening van dat verïlindend Schrikdier , Ezech. XXIX: 3. XXXII: 2'. Wat konden zy zich dan anders voorftellen, dan dat die Menfchen hen leevendig verf inden zonden. (1313) Maar de HEERE, die in Egypte de yzere disfelboomen hunnes juks verbrooken had, was met hun. De Engel Godts ftelde zich met de Wolk- en Vuurkolomme tusfehen de beide Leegers. Dezelve was licht voor de Israëliten voorvvaards, en van agteren duisternis voor de Egyptenaars. Zo dat, gehe 1 dien nacht door, de eene niet konde naderen tot den anderen. Zo biceven zy bewaard, Exod. XIV: 19, a3. Dc HEE-, RE was hun tot een vuurigen muur van rontomme,en zyne heerlykheid was in 't midden van hun. (13)'Er kwam nog een tweede geval by ,waar in Godts helpende hand zich niet minder ontdekte, in hen te bewaaren voor de ftoute Wateren. (AA) Mofes ftrekte zynen Wonderftaf uit over de Zee, een flerke Oostenwind dreef ze wech, de Wateren werden gekloofd, en de Kinderen Israëls gingen af, in het midden der Zee, op het drooge. Zekerlyk niet zonder vreeze. Van boven hooren zy het gonzen van den Oostenwind, het loeijen en klotfeii der aangejaagde golven; het fpattend fchuim valt als fneeuwvlokken op hen neêr. AH' hunne Veiligheid beftaat in het blyven ftaan van twee vloeibaare wanden. Slegts een weinig inbuigens, en terftond ftorten hun de baaren op het t?£ l .en &aan over hunne koofden heen. (BB) Maar de HEERE, die ook in de Afgronden doet alles, wat Hem behaagt, - was met hun. Hy deed de Wateren ftaan ais een muur, aan hunne rechter- en flinke rhand, op dat zy 'er doorgingen. Maar Pharaö en zyne Wagenen en Rulleren, die hen vervolgden, werden onder de wederkeerende wateren verfmoord, Exod. AtV: 21—30. (A8) Deeze twee gevallen Jeeveren ftraalende blyken op van Godts magtige hulpe. Groot was de Verlosfinge ZIELE. 365 uJt Rgypte.*- en Godt vereeuwigde de gedachtemsfe 'er van door de inftellinge van het Pafcha. Maar was deeze wel minder? Meermaals hebben de Godts-mannen 'er ook van gefprooken , op dat men Godts daaden niet vergeeten, en ''er uit leeren mogt zyne hoope op Godt te ftellen. Zie Pf. LXX1V: 13,-14. LXXVIII: iq, 14, Jef. XLUP. ió , 17. LI: 9, 10. Met dat zelfde oogmerk roept David hier het Volk ook toe : Ten ware de HEERE, die by ons is geweest . Mogt men gisfen , dat dit Lied ware gedicht, om opgezongen te worden byhet vieren van het Paaschfeest, hoe wonder wel zou datgeftrookt hebben, vermits door deeze twee Verlosfingen hunne Verlosfinge uit dc hand der Egyp. tenaaren eerst recht voltooid was geworden. (3) De Overweeginge daar van moest eiken Israëliet wekken , om den PIEERE te offeren met eene ftemme der' dankzegginge. David had het Volk 'er toe opgewekt. Hy had de eerfte Zangreije laaten aanheffen : Ten ware — zegge nu Israël. Nu vertoont hy de tweede Reije , als dat beantwoordende met een dankbaaren Lofzang, waar in de voorige Verlosfinge worden erkend, vs. 6, 7, en waarin men, ten aanzien van het Toekóomende zyn vertrouwen uit op Godts magtige hulpe, vs. 8. (N5<$) Aangaande het eerfte. (*) Plet Volk erkent het Wonderbaare zyner Verlosfinge : (**) Tot roem zyner goedheid en trouwe zegt het, dat Hy het was, die hen niet had overgegeeven in hunne tanden tot eenen roof. (A) Het ftelt zich de Egyptenaars, en de gekloofde Wateren der Zee voor als wreede Schrikdieren, die hunne kaaken reeds wyd open gefperd hadden , en ieder oogenblik gereed ftonden , om hunne flagtanden in hun vleesch te ftaan, en hen zo leevendig te verfllnden. (B) Maar de HEERE, die alle fchepfelen gebonden houdt aan de keetenen zyner Voorzienigheid : Die de Elizas veilig heenen leidde midden door 's Vyands gewapende dagordeningen , 2 Kon. VI: 14—20; en de Jonasfen by het leeven bewaarde in den buik van den grooten Visch , fchoon tot den derden dag toe omgevoerd in' het harte der Zee, Jon. I: 17. II: 1—10, had hen ook., noch aan de Egyptenaaren , noch aan de ftoute Wateren overgegeeven tot een roof. (#9) De Zz 3 wy-  366 ZIEL E. wyze hunner behoudenisfe drukken zy dus uit, vs. 7. Onze Ziele is ontkoomen—, (A) De Gelykenis is ontleend van iets, dat nog plaats heeft. (Men kan daar meer van .zien in des VI. D. i. St. p. 275, alwaar men ook zien zal, dat ik destyds my zo een denkbeeld van deezen Pfalm nog niet gemaakt hadde, als ik nu opgeevé.) Nog hangt men frikken op , van een of ander aas voorzien, om het gevogelte te lokken en te vangen. Maar het is niet de loosheid van den Vogelvanger , die hier in awnmerkinge komt; maar het ont.hoomen van den reeds gevangen Vogel door het breeken van den ftrik. De Vogel hangt in den ftrik: De Vogelaar loopt toe, om hem te dooden. Maar eer hy g:enaderd is, breekt de ftrik; hy ziet zich te leur gefteld ; de Vogel voelt zich los, vliegt heen, en .ontkomt. (B) Het ftuk dus inziende, is de Gelykenis zeer eigenaar'tig. Israël is de weerlooze Vogel. Men vertegenwoordige zich dat Volk , zo als het geleegerd lag aan de .Zee, by Pihachiroth, toen Pharaö het agterhaalde , Exod. XIV: 9. De Schelfzee voor zich; aan weerszyden beflooten tusfehen hooge bergen; en agter zich bezet door een talryk Heir. Toen was het niet anders, dan of het reeds gevangen was in .den ftrik. Pharaö verblydt zich, en meent, dat zyn vangst zeker is; hy zfegt in zyn harte: Ik zal ze vervolgen; ik zal ze agterhaaien; ik zal den buit deelen ; myne ziele zal van hun vervuld -worden : lk zal myn zwaerd uittrekken , myne hand zal ze uitroei]'en, Exod. XV: 9. Hy wacht met ongeduld ; dat de dag aanlichte, om hen op het lyf te Horten. Maar wat gebeurt 'er? Een geval, dat hy niet had kunnen voorzien. Godt klooft de Wateren der Zee, en zo wordt de Strik gebrooken. De Kinderen Israëls trekken door op het drooge, en zy ontkoomen. Pharaö zet hen na in de Zee, en hy zelf wordt het Vogelken, 't welk gevangen wordt met den ftrik , ter boozcr tyd, die even verfchriklyk , als fchielyk over hem viel (Pred. IX: 12.) toen hy 'er minst op verdacht was. (/S) Hier van kennen zy Gode de eere toe, zeggende: Geloofd zy de HEERE. Gelyk hunne Vaders, ftaande aan den Over-oever van de Zee ; Mofes en de Kinderen Israëls ter eenre, en Mirjam, de Propheetesfe, en dt Vrouwen , ter andere zyde , by beurten ZIEL E. 'er van gezongen hadden tot roem van Godts weldaadigheid , trouwe en heiligheid, Exod. XV: 1—ai, zo heffen ook nu derzelver Nakoomelingen aan, en juichen: Geloofd zy de HEERE! Die ons m hunne tanden niet heeft overgegeeven . Of anders uit den LXVI. Pf alm \Pfalmzinget Gode! Pfalmzinget zynen naame! Hy heeft dc Zee veranderd in het drooge. Hy heerscht eeuwiglyk met zyne magt. Gy hadt ons in het net gebragt. Gy hadt een' engen band gelegd om onze lendenen. Wy waren in het vuur en in het water gekoomen. Maar gy hebt ons uitgevoerd in eene overvloedige ververfchinge. Wy zullen met brand- offeren ten uwen huize ingaan ; onze geloften zullen wy u betaalen. Gelyk zy zich hier door tot dankbaarheid vinden opgewekt. (33) Zo vinden zy zich hier door ook gefterkt in hun vertrouwen voor het toekóomende. Trouwens, dit was ook het oogmerk , waarom men aan de dagen van ouds gedenken , en de loftykheeden des HEEREN vertellen moest, Pf. LXXVIII: 4, 7. Zy zeggen vs. 8. Onze hulpe is in den naame . («) Zy befchouwen den HEERE als den Maaker van den Heemel cn d\ Aarde. Dat was een Werk geweest van volftrekt Godtlyk Alvermogen. En gelyk Godt zich daar door heeft willen onderfcheiden van de Afgoden der Volken, Jerem. X: 11, 12 , Pf: XCVI: 5. CXV: 3— en 15. Zo bedient zich zyn Volk meermaals van zo eene omfchryvinge, om te kennen te geeven, dat het zyn vertrouwen niet ftelde op eigene kragt, noch op anderer menfchen hulpe, noch op Afgoden, by welken geen kwaad-, noch goed-doen is: Maaralleen en geheel op de Almagt van Hem, die den Heemel en de Aarde gemaakt had, Pf. CXX1: 1 , 2. CXLVP 3 , 4. &c. QP) Als Israël dan ook nu zegt: Onze hulpe—, zo wil het daar mede te kennen geeven, dat zy voor het toekóomende alle hunne zorgen wel op Hem dorften wentelen in vertrouwen, dat, als Hy met hun was, niets hen zou kunnen deeren, hoe gevaarlyk en vervaarlyk het zich ook mogt voordoen. Hy was de HEERE, een Godt, die zynen Volke de trouwe houdt tot in eeuwigheid. Hy was de Maaker van-den Heemel en van de Aarde; een Godt derhalven , op wiens Almagt men zich kan verlaaten. ZIE-  ZIELE. ZIELE (Zo ik myne) niet hebbe gezet,ert fiille gehouden als een gefpeend Kindby zyne Moeder! myne Ziele is als een gefpeend Kind in my, Pf. CXXXI: o. (X) in de woorden, op zich-zelven befchouwd zynde, (NiÓ fpreekt de Dichter van zyne Ziele, en verftaat 'er door derzelve!' beweegingen- en begeerlykheeden. (H) Zyne werkzaamheid omtrent dezelve was geweest, dat hy ze had gezet en ftille gehou* den-, \ welk met eene gelykenisfe wordt opgehelderd. («O Hy had ze gezet, als 'tware glad en elfen gemaakt, gelyk het grondwoord wordt gebruikt van het effenen van den omgeploegden Akker , eer men 'er het zaad inftrooit, Jef. XXVIII: 25. Het andere woord kan aanduiden, dat hy zyne Ziele had doen ftille zwygen. Dit voorönderftelt, dat zyne Ziele,doox haare begeerlykheeden , onrustig was geweest; 'er waren hoogten in haar opgereczen, die maakten, dat ze zo volkoomen niet had berust in de hertellingen van Godts Voorzienigheid, als 't wel behoorde; ze was altyd niet te vreede geweest met haaren ftaat. Maar, in plaatfe van zich daar in toe te geeven , als wanneer hy ligtelyk zou hebben kunnen overOaan, of tot mur~ mureeren en klaagen over zynen ftaat , of tot.ftoute onderneemingen, om, naar zyne ongereegelde begeerte, zynen ftaat te verbeteren, had hy zyne Ziele gezet, effen gemaakt, en tot ftilte, tot zwygen gebragt; naamelyk , onder de mede wei kin ge van Godts genade, door verftandige en Godtvrtigtige reedeneeringen. (fi) Dit heldert hy op met eene gelykenis: Als een gefpeend Kindby zyne Moeder. (a«) Wy moeten ons hier niet voorftellen een Kmd, met het welk te fpeenen, men nog bezig is.. Dan zou de gelykenis in 't geheel met ftrooken. Zulke Kinderen zyn niet ftil; hunkerende na de melk van der Moeder borften, zyn zy geemelyk, onrustig en fchreijen, als die huil'wordt onthouden. Men vertegenwoordigc zich dan een kind, dat reeds gefpeend is van de melk, en afgetrokken van de borften , gelyk beide die fpreckwyzen worden te faamengevoegd Jef. XXVIII: 9. De voorige onrust en te onvreedenheid is >ver, het ontvangt nu met genoegen het zoedfel, 't welk de Moeder geeft, en is wel e vreeden, als het mag liggen en rusten n derzelver fchoot. 0&O Dit moet nuwor- v ZIEL E. 30*7- den overgebragt. De Hovaerdy was in 't Paradys het beginfel der zonde. Onze eerfte Ouders, met te vreeden met hunnen gelukftaat, poogden Gode gelyk te worden, en lieten zich door'de belofte van den Verleider misleiden, om van de verboodene vrucht te eeten. .Sinds kleeft hovaerdy de meeste menfchen aan. Het kind wenscht groot te worden. De Mensch, al is hy niet dood arm, wenscht 'er na, en woelt 'er om, dat hy ryk worde. Ryk geworden zynde, was hy gaerne in eenen kring van meerderen rang en aanzien. Daar toe gekoomen zynde, ftreeft hy nog al hooger en hooger. Alexander heeft, naar hy zich verbeeldde, geheel de Waereld overwonnen : Nog is hy niet te vreeden, maar weent, dat 'er niet nog Wae- ' relden te overwinnen waren. Zouden David ook niet wel eens zulke gedachten bekroopen hebben. Hy was van agter de Schaapen tot throon en kroon verheeven geworden ; hy had zich een grooten krygsroem verworven. ?Er zullen nochthans wel eens tyden geweest zyn, dat zyne begeerten zich nog al verder en verder uit-ftrekten. Hy had een door Godts Geest verlicht verftand, cn muntte boven duizend-anderen uit in doorzigt in Godtlyke zaaken : Nochthans zullen 'ër wel eens tyden geweest zyn, dat hy, niet ten volle te vreeden met zyne rnaate, nog wel in meer verheeveuc dingen zou hebben willen indringen. Maar, evenwel niet zonder moeite., had hy zich van zulke gedachten afgetrokken, en 't was hem gelukt, door te overweegen,hoe zeer verre hy boven anderen verheeven was, en hoe • veel minder hy in zich-zelven was,.dan alle weldaadigheid en trouwe , door Godt aan hem beweezen, zyne Ziele tebedaaren en te doen zwygen; zo dat hy nu met genoegen berustte in Godts gunstryke be Jeelinge. Daar in 'was hy nu even gerust, als een Kind,. dat reeds van de melk gefpeend, en van de borften. afgetrokken-is, rust in den fchoot zyner Moeder. Zo dat hy nu konde zeggen : Myne Ziele is als een-gefpeend Kind in my, vergenoegd met het geene Godt my heeft gegeeven; en vertrouwende, dat, gelyk de Moeder zorge draagt voor zo een Kind, Godt hem ook voox alle kwaad bewaaren, en het goede liet onthouden zoude. Dat dit mede in 1 zyn;-  368 ZIELE. zyn denkbeeld opgekoomen zy , mogen wy opmaaken uit de bemoedigende vermaaninge, die hy 'er vs. 3. aanftonds op laat volgen : Israël hoope op den HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid. (3) De wyze van Voorftel heeft nog iets nadruklyks. Het is: Zo ik myne Ziele . Gevoeg- lyk zou de vertaalinge Vraagswyze kunnen zyn: Hebbe ik myne Ziele niet gezet — ? En dan zal de laatfte zinfneede zyn als een bevestigend antwoord , 't welk hy aan zich-zelven geeft: Myne Ziele is als een gefpeend Kind in my. Die zich-zelven voor Godt en zyn geweeten op zo eene wyze durft vraagen en antwoorden, toont daar mede, dat zyn harte hem niet veroordeelt, en dat hy dus in dat geene, 't welk hy betuigt, vrymoedigheid vindt voor Godt, gelyk Job op zo eene wyze vroeg: Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was myne Ziele niet beangst over den nooddruftigen? Cap. XXX: 25. En zo zal dit 2 zaake der verkryginge van Zaligheid ! dwaasheid. Hy zoekt zc in de Synagoge 1 der Joodfche Wel- cn Schriftgeleerden: Maar - finds Godt over die heeft uitgeftort eenen 1 Geest des diepen flaaps, waar door alle gezigt 2 hun is geworden als het Woord van een ver- - zeegeld boek, waar in men niet kan leezen, - is ze ook daar niet meer te vinden. Men - zoekt daar ook wel de Wet der rechtvacr- - digheid; maar men komt tot dezelve niet, n om dat men ze zoekt op een verkeerde e wyze, Rom. IX: 31, 32. De Wysheid bunt ner Wyzen is vergaan, en het Verfland bun- - ner Verftandigen heeft zich verborgen,. Jef. e XXIX: 10, n, 12, 14. Eindelyk hoort ■- hy eene ftem, die roept: Gy Slegten vere ftaat kloekzinnigheid. Gy Zotten verftaat met  Z I E L E. HELE, 3<52 met ,er harten. Hoor et; want ik zal Vorftelyke dingen fpreeken; en de openinge my■ner lippen zal 'enkele billykheid zyn , Spr. •VIII: 5, 6. Hy begeeft zich tot de Leerfchool , daar die Stem van daan komt. Daar hoort hy met luisterende aandacht. Daar hoort hy dingen , die zyner Ziele zoeter zyn dan honig, en honigzeem. Zyn oor wordt niet verzadigd van hooren, des blyft hy daar daaglyks waaken aan de poorten, vs.'34. (pp) Daar vindt hy die Wysheid, na welke hy gezocht heeft. Maar vergenoegt hy'er zich mede, dat hy ze heeft leeren kennen? Dat zy verre! Die iets kostelyks vindt, neemt het op , en maakt 'er gebruik van : Zo doet ook de heilbegeerige mensch. Hy vindt in deeze Opperfie Wysheid den grooten Leeraar der Gerechtigheid; terftond zet hy zich met een leergierig gemoed neder aan haare voeten, om uit haaren mond te ontvangen de-woorden des eeuwigen leevens. Hy vindt in haar den leevendigen Goè'l, die magtig is te verlosfen , en volkoomenlyk zalig le maaken die geenen, die door Hem tot Godt gaan. Ter ftond grypt hy haar aan met armen des Geloofs, houdt haar vast, en vertrouwt zich in 't geheel, met verlocheninge van alle eigene gerechtigheid aan haar toe, om door haar met Godt verzoend, en voor Godt gerechtvaerdigd te worden. Hy vindt in haar den Overflen der Koningen der Aarde door wien Koningen regecren , en Vorften gerechtigheid ftellen, vs. 15, 16. Onder wiens regeeringe ■de Rechtvaerdigen zullen bloeijen, en de veelheid van Vreede, tot dat de Maane niet sneer is, Pf. LXXII: 7. Terflond onderwerpt hy zich aan haar in gehoorzaamheid des geloofs , om door haarnaar den eisch van haare Wetten , geleid tc worden in 't midden van de paden des rechts, en ook te deelen In de goederen , die zy haare Liefhebbers doet beërven; niet maar rykdom en eere; maar vooral duurdgtig goed en gerechtigheid, vs. 18—21. Dit zoeken en vinden zal ook niet te vergeefsch zyn. l Gelyk Godt nooit tot Jakobs Zaad gezegd heeft: Zoek my te vergeefsch; zo zegt ook hier de Qpperfte Wysheid: Die my vindt, (78) vindt het leeven, en trekt een welgevallen van den HEERE: («.*) Hy vindt het Leeven. Men verftaa 'er niet door het Natuurlyk.; maar het Geestelyk keven.; XI. Deel. I. en II. Stuk. 't welk hier in genade aanvanglyk gefchon» ken , en in den Heemel voltooid wordt» Hy vindt in Haar Hem , die het leeven zelf is , joh. XIV: 6; die, om dat Hy den dood ts -niete gedaan , en het leeven en de onverderftykheid aan het HcV?t gebragt heeft-, ook zeggen kan, ik leeve, en gy zult leeven. Hy vindt in haar het leeven, voor zo verre dat beftaat in de waare .Wysheid van hst Verftand: Want zy onderwyst hem niet alleen door haar Woord; maar zy fchenkt hem ook door haaren Geest verlichte oogen'de f verftands, en leert hem Wyiheid-in 't verborgene. Voor zo verre het beftaat in dc waare Vreede des gemoeds, zo vindt hy ook in haar het leeven: Want door het geloof in haar, ontvangt hy vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de Geheiligden , zo dat hy met een vrolyk harte konne juichen: Gerechtvaerdigd zynde uit den geloove, hebbe ik Vreede met Gods door Jefus Christus mynen Heere , Kom. V: 1. Voor zo verre het beftaat in Heiligmaakinge, zo vindt hy ook in haar het leeven : Zy maakt hem 'haarer heiligheid deeldglig; zy veréénigd hem met zich tot eene plante in de gelykmaakinge van haaren dood, tot afftervinge der zonde ; en ook in de gelykmaakinge haarer Opftandinge, om in nieuwigheid des leevens te kunnen wandelen, en Gode en der gerechtigheid zo dienstbaar te zyn, dat hy zyne vrucht hebbe tot heiligmaakinge, en het einde het eeuwig leeven, Rom. VI: 5, 22. Voor zo verre het beftaat in Heerlykmaakinge, vindt hy ook in haar het leeven. Want de Heere Jefus, die deeze Wysheid is, zegt: Die myn Woord hoort, en gelooft in Hem, die my gezonden heeft, heeft het eeuwig leeven; hy komt in de verdoemenisfe 'niet, maar hy is uit den dood overgegaan in het leeven, Joh. V: 24. Zulken, welker leeven met Christus is verborgen in Gode, die zullen ook, als Hy zal geopenbaard zyn , met Hem, die hun Leeven is, geopenbaard worden in heerlykheid, Kolosf. III: 3 , 4. Zo is dan deeze Wysheid een Boom des leevens den geenen, die ze aangrypen: En elk een, die ze vasthoudt, wordt welgelukzalig, Spr. III: 18. Met recht mogt ze dan zeggen : Die my vindt^ vindt het leeven. (pp) En konde 'er ook nog by voegen : En trekt een welgevallen van den HEERE. (A) Het eerfte gezegde fluit wat groots in ;zich op, zo ook dit* Aaa en  $70 ZIELE. en ftaat daar mede in een naauw verband. (AA} Een •welgevallen van iemand te trek' ken zegt, deszelfs welgevallen aan ons door byzondere blyken zyner gunst te ondervinden. Hoe grooter zo een Perfoon is, zo veel te grooter is ook het geluk, 't welk deszelfs welgevallen aanbrengt. Irr het licht van V Konings aangezigt,-zegt Salomo, is keven: En zyn welgevallen is als een wolke des fpaaden reegens, als daauw op het kruid, Spr. XVI: 15. XIX: ia. Het welgevallen van Koning Ahafueros fpaarde Mordechaï het leeven, verheerlykte hem met groote eere,. en verhief hem tot des Konings eerflen Staatsdienaar.' Van zo eene uitwerkinge was cok het welgevallen van Koning Pharaö aan Jofeph in Egypte, en van Koning Nebukadnezar aan Daniël in Babel. Is nu het -welgevallen van eenen Koning zo een gelukaanbrengend welgevallen. Hoe veel grooter zal dan niet het geluk zyn van zulken, die een Welgevallen trekken van den HEERE, die de Vader is van deeze Opperfte Wysheid. Welk een geluk, van deezen HÈ ERE, die een groot Koning is boven alle de Goden, met welgevalten aangezien, en gereckend te worden onder zyne Heiligen op Aarde; die Heerlyken , in welken al zyn lust is. Welk een geluk, het welgevallen temogen ondervinden van dien HEERE, die alle de volheeden des tegenwoordigen en des toekoomenden leevens bezit, en aan zyne Gunstgenooten mededeelt. Dat fluit in zich op'een aandeel in de goederen van zyn Koningryk , Gerechtigheid, Vreede en Blydfchap door den Heiligen Geest, waar by de Ziele leeft, en als met fineer en vetheid wordt verzadigd; en voorts een recht en aanfpraak op dat groot goed, dat Hy heeft wechgelegd voor de geenen, die Hem vrce^«,'twelk niet minder is, dan een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewicht van heerlyk. heid. Dit Geluk kent de Wysheid, die de Zoon Godts is, toe (BB) aan hem , die baar vindt. Met recht: (a) Zonder haar gevonden te hebben, is Godt den Zondaar een verteer end vuur , een eeuwige gloed, waarby hy niet vernachten kan. (b) Maar die haar gevonden heeft, is met Godt verzoend , en een Voorwerp zyner eeuwige Liefde. Zo veelen den Zoon gevonden, en in waaren geloove aangenoomen hebben , beeft de HEERE magt gegeeven Kinderen Z I E L E. Godts te worden, Joh, I: 12. En zyn zy Kinderen, dan zullen zy ook zyn erfgenaamen; erfgenaamen Godts, en mede- erfgenaamen van Christus, die de Erfgenaam is van alles. Deeze Belofte wordt,(B) met de naastvoorige verbonden door het koppelwoordeken Ende, en zo moet Axt trekken van een welgevallen van den HEERE dienen ter bevestiginge, dat hy, die deeze Wysheid vindt, ook waarlyk het leeven vindt, naardien dit welgevallen des HEEREN hem doetdeelagtig worden zulke dingen, die beeter zyn dan het tydelyk leeven; dingen,. waar van men zeggen moet: By deer ze dingen leeft men, cn in allen deezen is het leeven van onzen Geest. (313) En dit zo zvnde , wordt dit door ..het woordeken Want met recht bygebragt als een reede, waarom de Wysheid Welgelukzalig heeft gefprooken de geenen, die, volgens vs. 34, na haar hooren, zich begeeven tot haare Lcerl'chool, en daar daaglyks waaken aan haare 'poorten ; want daar is Zy., en met haar het Leeven te vinden , en te gelyk ook dc eeuwig milde gunstbewyzen van des HEEREN Welgevallen.. Maar is des HEEREN welgevallen eene zo wenschlyke zaak ; (3) Zyne grimmigheid, in tegendeel , is als de Booden des doods* De Opperfte Wysheid zegt 'er van tot waarfchouwinge van elk, die eenig belang ftelt in zyne ecttwigc behoudenisfe : Maar, die tegen my zondigt . (NèO Zy fpreekt van tweederlei foort .van menfchen, die, naar 't my toefchynt, te onderfcheiden zyn. Haar te haaten zegt iets meer, als ■tegen haar te- zondigen. (») Van het eene foort zegt zy: Die legen my zondigt, doet zyne Ziele geweld aan. (««) Zy zegt niet in "t algemeen, die zondigt; maar bepaaldelyk : Die tegen. My zondigt. Dit doet my denken,. dat zy het oog nebbe op zulken, die tot haare Leerfchool zyn gekoomen, die haar en haare Leere hebben gehoord ; want zonder dat zouden zy niet kunnen gezegd worden, juist tegen haar te zondigen. Men verftaa 'èr dan zulken door: (A) Die,, fchoon zy voorwenden, dat zy haar voor de Opperfte Wysbeid.hoiiden , zich evenwel aan haar en- haare Leere weinig laaten geleegen zyn : Die, na dat zy haare Leere hebben aangenoomen , hun gehoor wederom afwenden van de waarheid, en zich keeren tot fabelen; tot zul-  ZIELE. zulken , die verkeerde dingen fpreeken, en leer erft geen niet recht is: (13) Die, fchoon zy moeten erkennen, dat elk een van haare gebóden is heilig , rechtvaerdig en goed, evenwel niet fchroomen, hunne Waereldfche inzigten, hunne vleeschlyke begeerlykheeden , of ongeftuime hartstóchten ten gevalle, dag by dag af te wyken van , en te overtreeden tegen dezelve. Zulken, die de voortreffelykheeden van haare Wet kennen, en ondertusfehen dezelve verdgten, als wat vreemds. Dat alles kan genoemd worden een zondigen tegen haar. Een zondigen, 't welk te zwaarer is, om dat Zy een Perfoon is van eene zo hooge waerdigheid, en Godtlyke Geboorte; om dat het een zondigen is* tegen beter weeten ; want de Knegt, die den wil zynes Heeren weet, en niet doet, zal met veele /lagen worden geflaagen. Daarom zegt zy ook, (/S/8) dat zulk een zyne Ziele geweld aandoet. (A) Zulken hebben dikwils voorfpoed in de "Waereld, en genieten in eene ruime maate dat alles, 't welk kan dienen, om het vleesch te verzorgen tot zyne begeerlykheeden: Maar hunne Ziele, hunne kostelyke en onfterflyke Ziele, welker belangen eeuwige belangen zyn, en hun daarom boven alles moesten ter harte gaan , (13) doen zy ongelyk en geweld aan. Zy ontzetten dezelve van 't geen derzelver Schatkameren zou kunnen vervullen; van 't geene de Wysheid aan haare Liefhebberen belooft, duurdgtig goed en gerechtigheid. Zy bezwaaren dezelve met eene ftraffchuld, die groot wordt tot aan den Heemel. Zy draagen der Wysheid de fchuldige hoogagtinge niet toe. Zy nu is Godts Zoon, hoe nadeelig moeten dan de gevolgen daar van niet zyn ? Die den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet, die Hem gezonden heeft, Joh. V: 23. En dus kan men daar op toep'asfeii: Die my verfmaaden, zullen ligt geagt worden , 1 Sam. lp 30. Zy houden niet vast aan het voorbeeld haarer leere , maar wandelen verderflyke ketteryen na, door welke de weg der Waarheid wordt gelasterd. Wat zal het gevolg daar van zyn ? Een mensch, die van den weg des verflands afdwaalt , zal in de Gemeente der dooden rusten, Spr. XXI: 16. Zulken zou het beeter "zyn geweest, dat zy den weg der Gerechtigheid nooit gekend hadden: Want nu zal hun het laatfte erger worden , dan het eerfle, ZIEL E. 3715 aPetr. II: 20, 21. Zy wyken a'f van haare heilige Geboden, en overtreeden tegen dezelve, om te wandelen naar de eeuwe deezer Waereld, en naar den Overflen der magt der lucht des Geests, die kragtig werkt in de Kinderen der Ongehoorzaamheid, en maaken zich zo denzelven tot Skavéhv als die hen gevangen houdt in zyne ftrikketo tot het doen van zynen wille. En wat zal' daar het gevolg van zyn ? Verdrukkinge en benaauwdheid , toorn en verbolgenheid zal koomen over alle Ziele des menfchen, die der II aarheid ongehoorzaam, doch der Ongerechtigheid gehoorzaam zyn, Rom. II: 8, y.Dié zo handelt, kan gezegd worden , zyner Ziele geweld aan te doen; want hy berokkent haar het verderf en den ondergang, (/s) Maar 'er is nog een tweede foort, welker rampzaligheid de Wysheid dus uitdrukt : Allen, die my haaten , hebben den dood lief. (*») Wy neemen hier het woord haaten niet in den flaauweren zin, welken het fomwylen heeft, van minder liefhebben; maar in den fterkeren zin van vyandig haaten, gelyk Efau Jakob haatte, en zich voornam hem te dooden, Gen. XXVII: 41. Gelyk men zo ook leest van zulken, die Godt haatten, Pf. CXXXIX: 21. Men verftaa 'er dan zulken door, die deeze Wysheid eene bittere Ziele toedroegen , die haar hielden voor zo eene , die valschlyk voorgaf eene Propheetesfe te zyn, en ondertusfehen niet ophield, de rechte wegen des Heeren te verkeeren , en de Dienstknegten des Heeren te verleiden, (Openb. II: 10.) Die, in plaatfe van tot haare Leerfchool te koomen, haare Leere uitkreeten, als eene Godtlasterende cn Zielverpestende Leere, en haare Leerlingen te vuur, en ten zwaerde vervolgden, 't Kan niet misfen, of men zal hier denken om de Jooden, die deeze Wysheid, in den Perfoon van den Heere Jefus, fchandvlekten als een Leugenleeraar en Volkverleider, Hem als eenen Godtslasteraar, tot den dood veroordeelden, en alömme tegen zyne Difcipelen moord en dreiginge bloezen. Die zich zo gedroegen, konden met recht gezegd worden, haar te haaten. En die dat deeden, die Allen zonder onderfcheid, al waren zy dan ook Jooden, die Abraham tot eenen Vader hadden,en die oudtyds waren geweest het Volk van Godts eigendom; al waren zy onder de Jooden de Hoofden des Aaa 2 Volks,  ZIELE. Volks, de Overpriesters, de Wet- en Schriftgeleerden, die zich lieten voorftaan , dat zy waren de Onderrichters der Onwyzen, én de Leermeesters der Onweetenden. Van die Allen (/3/S) zegt de Wysheid, dat zy den dood liefhebben. (A) Den Dood lief te hebhen is eene fpreekwyze, van welke men welhaast zeggen zoude : Deeze reeden is %ard, wie kan dezelve hooren? Het Leeven lief te hebben, is natuurlyk. Huid voor huid, -zeide de Aartsleugenaar met een woord van waarheid, en alles wat iemand heeft , zal hy geeven voor zyn leeven. Maar den Dood lief te hebben is iets tegennatuurlyks., en kan naauwlyks in iemand vallen, ten ware hy door wanfgoed en wanhoop zyner zinnen byfter ware geworden. De Dood is een Koning der Vcrfchrikkingen, Job XVIII: 14. Vooral, als men 'er niet maar den Ligchaamlyken dood.door verftaat; maar ook den Geestelyken, die, wprdt men 'er niet van verlost, uitloopt in eene red- en eindelooze rampzaligheid. Hoe kan men dan gezegd worden den Dood lief te hebben ? Dan, wanneer men, ter liefde,, van zyne fchadelyke begeerlykheeden, of van zyne Kwaadaartige driften en onbezuisde hartstochten, en dat ten trots van alle waarfchouwingen, zich overgeeft tot het doen van zulke dingen, die den Dooden de Helle in hunnen nalleep voeren. Die de zonde doet, en daar in hardnekkig volhardt-, heeft Schaamte tot zyne Vrucht, liet Verderf tot zyn einde, en den Dood tot zyne bezoldinge, Rom. VI: 2j, 23. In dien zin nu, (B) kan men zeggen, dat Zy , die dccze Wysheid haaten, den Dood liefhebben* Zy. verflooten haare Leer, .en agten daar door zich-zelven des eeuwigen leevensonwaerdig., Hand. XIII: 4^. Die haaren raad verwerpen, zullen benaauivdheid, angst en het . ver, derf overkoomen ah een Wervelwind, Spr. I: 24—27. Zy haaien haar , zy beftryden haar zonder corzaake , zy omftngelen haar met haatige woorden, vergelden haar kwaad voor goed, en haat voor haare liefde. Zo beklaagt zich des de.Heere Mesfias, Pf. CIX: 1—5. Men leeze vervolgens welke Vloeken Hy over zulken..uitfpreekt, vs. 6—19, en ten laatften 'er van zegt: Dit zy.het. werkloon myner. te gen ft ander en-van Go.dt, en der geener, die kwaad fpreeken tegen, myne Ziele, vs. 20. En men oordeele dan, of zulken niet kunnen gezegd wor- ZIELE: den, den dood lief te hebben. (33) Dit nc zo zynde, zo leeverde dit mede een kragtige beweegreede op,, om elk, die den. tockoomenden toorn wenschte te ontvlieden ,. van alle booze onderneemingen tegen deeze Wysheid' af te fchrikken, en, in tegendeel , uit te lokken , om zich tot haare. Leerfchool. te begeeven , volgens vs. 33,. en 34, op dat hy van het hier gedreigd verderf zyne Ziele mogt behouden, en iri, tegendeel, deel krygen aan de Zaligheeden van dat leeven, 't welk zy aan haare liefhebberen toekénde, vs. 35. Als wy. nu raadpleegen met het Euangelie der vervullinge, zo zullen wy bevinden, dat. dit ook is geweest de. zaaklyke. inhoud van jefus Leere, geduurende zyne verkeeringe op Aarde. Als Ply zeide : Die inden Zoon gelooft, heeft het eeuwig leeven is. dat niet zoveel, als of Hy, zeide: Die my vindt, vindt het leeven —? Als hy zeide : Die in den Zoon niet gelooft, is alreeds, veroordeeld; die den Zoone ongehoorzaam is, zal het leeven niet zien, maar de toorn Godts. blyft op hem, Joh. III: 16, 18, 36. Is dat niet zo veel, als of Hy, gezegd hadde. Die tegen my zondigt ~—?Zo waarfchouwde Hy ook de Hem haatende Jooden in 't byzonder : Indien gy niet gelooft, dat ik die ben, zult gy in uwe..zonden fterven, Joh... VIII: 24. En in veele andere plaatfen , dat een bloedige-Oorlog, en onherftelbaa* re Verwoestinge van hunne Stad en Tempel, van hunnen Kerk- en. Burger-ftaat de ftrafte zou zyn van hunne Vyandfchap eiiWedcrwiUigheid.'. Veelen zouden als voor zyne voeten worden doodgeftaagen, en vallen door de fcherp te des zwaerds;, anderen zou-, den gevanglyk worden wechgevoerd'en ve-rürooid onder alle Volken. Hun huis zou hun. worden.woest gelaatcn... Te Jeruzalem zou de eene fteen niet. blyven op den anderen;.het zou worden overgegeeven tot eeneverlreedinge der Heidenen, tot dat de tyden der Heidenen zouden vervuld zyn, Matth. XXIII: 37, 38, Luk. XIX: 27 ,'41—44. XXI: 2,2—24... Van welk alles de Vervullinge ii'gtelyk zou kunnen aangeweezen worden. ^2,lELE (_Daarom zal ik- Hem een deel geeven van veelen, en Hy zal de Magtigen als een roof deelen, om dat Hy zyne) uitgeftort heeft in den dood, en met de Overtreeders is geteld geweest, en Hy veeier zonde gedraagen heeft, en -voor de Overtreeders gebeeden ' heeft,  Z. I E L E . heeft, Jef. LUI: ia, Dit Hoofdftuk geeft de bloedige graveerfelen van den lydenden Més/tas zo duidelyk op, dat niet wel iemand, dan een door Ongeloof verftokte Jood, daar aan twyffelen konne. En de aanhaalingen 'er uit zyn zo veele in de Schriften des Nieuwen Testaments, dat by den Christen daar tegen geene bedenklykheid konne vallen, zo hy niet moedwillig blind wik zyn. Het is Godt de Vader, die in het n en ia. vs. fpreekende wordt ingevoerd. En het is zyn Knegt * de Rechtvaerdige , van wien Hy fpreekt: De Mesfias, die in het eeuwig Vreedesverdrag, door zyne vrywilligc Borgverpligtinge, des Vaders Knegt-was geworden, in het uitvoeren van het Werk der Verlosfinge. Daar voor was Hem ook een Loon beloofd, Jef. XLIX: 4 , en' wel zo een, dat geëvenreedigd was aan de hooge waerdigheid van zyn Perfoon, als zynde zulk een, die het geenen roof behoefde te agten , Gode evm gelyk te zyn, naardien Hy •was in de geflaltenisfe Godts ; en ook aan het gewichte van het werk, 't welk Plem was opgelegd; een Werk, 't welk de kragten van alle Engelen en Menfchen zeer verre te boven ging. Daar toe behoorde niet alleen eene gadelooze Staats-verheffinge, dat de Vader Hem zou kroonen met eere en. heerlykheid; maar ook eene wyduitgeftrekte heerfchappy, dat Hy Hem zou doen heerfichen over de. werken zyner.handen, Pf. VIII: 6, 7. Deeze laatfte Belofte, aan Hem in Perfuon. gedaan, (juf) herhaalt de Vader hier ten aanhooren van anderen, zeggende: lk zal Hem een deel geeven van veelen, en Hy zal de Magtigen ah een roof deelen. (Nïi) De Beloover is de Vader, die, uithoofde der Scheppinge, de volftrekte Pleér en Eigenaar is van dit groot Geheelïl : Zyns is de Aarde , mitsgaders haare volheid; de Waereld,.en die daarin woonen. Hy is de Heerfcher der Koningryken der menfchen, en wien Hy wil, fielt Hy over dezelve, Dan. V: m. Hy konde dan belooven, en had ook de magt en het recht, : om het beloofde te geeven. (33) Ik zal Hem geeven —. («)< Uit de Waereld zou 1 Hy Hem dm geeven een deel van veelen. • («») Niet alle menfchen': (A) Maar llegts 1 een Deel. Alleen de geenen,die de Vader : in zyne eeuwige Liefde had lief gehad, en : un eeuwigen leeven verordineerd had: Voor < ZIELE.- 37.3, welken de Zoon met zyn hart borg geworden was, en die Hy voorönderfteld wordt met zyn bloed gekogt te hebben van de aarde, en uit de menfchen: En die de Heilige Geest Hem zou afzonderen en Heiligen tot een Volk der vrywilligheeden. Daarom ook omfchreeven, als Uitverkoorenen naar de voorkennisfie Godts des Vaders in heiligmaakinge des Geests, tot de gehoorzaamheid en befiprenginge van Christus bloed, 1 Petr. 1:2. 't Zou evenwel zyn een Deel (Bjvan veelen. 't Zou Hem t& geringe zyn geweest, dat Hy des Vaders Knegt zou zyn geworden , om flegts op te richten de Stammen Jakobs, en weder te brengen de bewaarden in Israël: Des zou Hy Hem ook geeven ten' lichte derHeidenen , en om zyn heil te zyn tot aan de einden der Aarde, Jef. XLIX: 6. Hem feilen tot eenen Vont en Gebieder der Volken, Jef. LV: 4. Die met Hem op den berg Ziön ftonden , worden begroot op honderd vieren-veertig duizend, Openb. XIV: 3. Slegts een gedeelte der zynen , 't welk uit de groote verdrukkinge kwam , was een Sehaare, die niemand 'tellen konde, Openb. VII:. 9., 14. 't Zou dan waarlyk een deel van veelen zyn. 't Welk de Vader Hem , na het volbragt Zoen- en Borg:werk zou geeven. Zy worden dan aangemerkt des Vaders eigendom te zyn , maar door deszelfs gifte zouden zy dan worden het eigendom van dèn Mesftas. ■ 't' Zóu met deezen zyn, zo als Ply eens zeide van zyne Leerlingen: Zy waren uwe, en gy hebt ze my gegeeven , Joh. XVII: 6. Hy zou zé Hem geeven, om Hem als hunnen Richter, Wetgeever en Koning te eerbiedigen , en dat uit alle 'Volkën, Natiën en Tongen, Dm.. VII:"140 en dus waarlyk een deel van veelen, gelyk de Vader tot Hem gezegd had : Eisch van my, en ik zal'de Heidenen geeven tot uw erfdeel, en de einden der Aarde tot '■ uwe bezittinge, PI'. II: 8. Maar het zou niet alleen een talryk, maar ook een aan-zienlyk deel zyn. 't Zou Hem niet maar üleen gegeeven. worden : (f>J Maar Hy ïelf zou 'er ook omtrent werkzaam zyn. Daarom wordt'er bygevoegd: En Hy zal ~ ie Magtigen als een roof deelen. Een voornaam Uitlegger wil door de Magtigen * verftaan hebben magtige Volken^ 't Zy zo, nits men 'er onder begrype, en wel voorïaamelyk, derzelver Koningen en Vorften f iie, gelyk in rang en aanzien, zo ook in A-a as. rnngtj-  374 ZIELE. magt boven anderen verheeven zyn, en daarom omfchreeven worden, als Magtigen, Pf. CXXXV: 10; gelyk ook elders Magtigen worden te faamengevoegd met Throonen, die, gelyk men weet, Koninglyke Rykszétels zyn, Luk. I: 5a. Welk eenen Luister zou dit den Mesftas niet byzetten, als zelfs zulke Magtigen, die zich verhovaerdigden over geheele fchaaren en natiën der Volken, zyne Oppermagt zouden eerbiedigen. Trouwens, dit behoorde mede tut het aan Hem door den Vader beloofde Werkloon, dat Koningen het zouden zien en op ft aan, ook Vorften, en zich voor Hem nederbuigen, Jef. XLIX: 7. Was 'er voorzegd, dat alle Heidenen Hem zouden dienen , 'er was ook voorafgegaan , dat de Koningen van Th ar fis en de Eilanden, als ook die van Scheba en Seba Hem verë'eringen zouden toevoeren, fa! dat alle Koningen Hem zouden dienen, Pf. LXXII: 10, 11. Zy zouden Hem, geestelyker wyze , cynsbaar worden. (#s) Want Hy zou ze ah een roof deelen. (A) De fpreekwyze is ontleend van den Kryg. Men overwint den Vyand, en 't geen men by hem, en in zvne Leegerplaatfe vindt, 't welk Buit en iloo/genoemd wordt,Num. XXXI: n, en veele andere plaatfen, werd het eigendom van den Overwinnaar, en door hem verdeeld, of uitgedeeld', gelyk men zo leest van den roof, ofbuit te deelen, Jof. XXII: 8, Richt. V: 30, Jef. IX: 2. (B) Als men dit zal overbrengen: (AA) Zo wordt 'ei voorönderfteld, dat deeze Magtigen voorheen het eigendom zyn geweest van eenen anderen, die door den Mesfias denzelver moesten ontweldigd worden door denzelven te overwinnen ; want zonder dat kon den zy niet voorkoomen 'onder hét-dénkbeeld van eenen Roof. Die Eigenaar wa; geweest de Satan , die de Menfchen doo: de Zonde overwonnen, en zich tot Lyf eigenen gemaakt heeft, ze in zyne ftrikket gevangen houdt tot het doen van zynen wille 'Zouden hu deezen den Mesfias tot een bui of roof worden, zo moest Hy eerst dei Duivel overwinnen. Dat dit alzo gefchie .den zoude, was voorzegd : Zoude Hy hen zynen vangst, en zyne vaten ontrooven, PP moest dien Magtigen , dien Sterken eers overwinnen en binden,Jef. XLIX: a4,25 Verg. Matth. XII: ao. (BB) Als 'er ni gezegd wordt, dat Hy dc Magtigen, di' ZIELE. voorheen des Satans eigendom geweest waren, als een roof zou deelen.Qzj Zo moeten wy ons voorftellen, dat Hy die Oude Slang, -welker naam is Duivel en Satanas, reeds den kop vermorfield, dat is, door zynen dood het ge-weld des doods ontnoomen had, en dat die daardoor zyn eigendom geworden waren, naar het recht van Overwinninge. (b) Maar wat wil het, dat Hy die als een Roof zou deelen? Misfcliien dit, dat Hy onder zyne Ryksgezanten eene Vcrdeelinge van Volken en Gewesten zou maaken, om Hem van daar zynen roof te verzaamclen. Deezen zou Hy zenden na Tharfis, geenen na Pul en Lud, anderen na Tubal en Javan, cn nog anderen na de verre geleegene Eilanden, om onder die zyne heerlykheid te verkondigen, om ze door de prediking van zyn Euangelie , onder de kragtige medewerkinge van zynen Geest, gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid aan Hem, (a Kor. X: 5.) En ze Hem zo als tot een Offer te brengen, Jef. LXVI: 19, ao, gelyk zo de Bevelhebbers, de Overflen over Duizenden en Honderden, van den roof, die hun ten deele gevallen was, gouden vaten, keetenen en ringen den HEERE, die hun de Overwinninge gegeeven had tot eene Offerhande bragten , Num. XXXI: 48—5a en 54. Doch wat hier ook van moge zyn, dit is zeker,dat, geljdi de Vader Hem een deel van veelen zou geeven, Ply zelf ook die Magtigen uit 's Duivels klaauwen losrukken, ze" als zynen roof naasten, en aan zich in gehoorzaamheid des Geloofs onderwerpen zoude, en zo worden de Overfte der Koningen der Aarde. Tot zo eene hoogte van aanzien en heerfchappye zou Ply ryzen, die ■ niet lang te vooren was veragt geweest, als \ de onwaerdigfte onder de Menfchen, en nog ■ daar-en-boven geplaagd, van Godt geflaa- - gen cn verdrukt. Maar was dit door ee: ïïigen bygebragt als eene reede, waarom , zy de Prediking zyner Heilgezanten in 't : eerst niet aangenoomen en geloofd Jiadt den, vs. 1 , a, 3, die konden hier uit - leeren : (3) Dat in die fmaadheeden en t fmerten, die Hy had moeten verduuren, ' eigenlyk de grond geleegen was van deet ze zyne verhooginge. Want zou Godt . Hem geeven een deel van veelen ; het 1 zou zyn, om dat Hy zyne Ziele had uitge- ■ fiort (NN) Befchouwen wy deeze woor-  ZIELE. woorden op- zich-zelve. (V) Ze behelzen eene beknopte teekening van 's Mesfias bitter en imaadelyk lyden. 't VVas een bitter Lyden geweest, 't Was niet gebleeven by vuist- en kinnelakftagcn, bloedige geesfclftriemen , en diergelyke folteringen meer; maar Hy was ook door een' geweldigen dood, dien men hem had aangedaan , afgefneeden geworden uit den Lande der leevcndigen, vs. 8. 't Welk evenwel niet gefchied was tegen zynen wil; maar , als een vrymagtig' Heer van zyn leeven, had Hy het, toen zyne uure gekoomen was, zich niet zo zeer laaten ontneemen, als wel zelf afgelegd, Joh. X: 18. 't Welk ligt opgeflooten in de fpreekwyze, dat Hy zyne Ziel had uitgeflort in den dood. Zyne Ziel, die dus lange in zyn ligchaam, als in een vat, was beilooten geweest, had Hy als in een ander vat uitgeflort, en overgebragt in den ftaat der door den Dood van het ligchaam afgefcheidene Zielen. (flfii) En dit was gefchied op eene voor Hem hoogst fmaadelyke wyze; want Hy was met de Overtreeders geteld geweest. Dit was wat meer, dan dat Hy had moeten worden een verdgte Ziele, waar aan het Volk eenen grouwel had, een Knegt der geener die. heer sekten, Jef". XLIX: 7. Hy, de Waaragtige Godt-mensch , van Godt voorbefchikt , om gefield te worden ten Eerstgeboo-ren Zoon , ten hoogften over de Koningen der Aarde, was met de Overtreeders geteld, geweest. Men had Hem niet alleen gehouden en uitgekreeten als eenen Overtreeder van Godtlyke en Menschlyke Wetten, en daarom waerdig, dat elk met de uiterfte minagtinge zyn aangezigt voor Hem verborg : Maar, by het uit forten van zyne Ziele in den dood, had men Hem met ,andcre Overtreeders geteld, en op een zelfden tyd, en op even gelyke wyze behandeld ; ja! zo ais wy uit de gewyde Euangelie-gefchiedenisfe weeten, in 't midden van twee Oproermaakers en Moordcnaaren aan 't Kruis geklonken, als ware Hy onder deeze Overtreeders de fnoodfte geweest. Doch nooit moest men denken, dat Hy in der daad zo een Overtreeder was geweest: Dat zy verre! Ply had nooit onrecht gedaan, nooit was 'er bedrog geweestin zynen mond, vs. 9. Dat alles was Hem overgekoomen om anderer wille, (p) Daarom, wordt 'er bygevoegd: Dat Hy veeier ZIELE. 375- zonden gedraagen, en voor de Overtreeders gebeeden heeft. Niet van alle men¬ fchen; maar van veele, zo veele, en ook die maar alleen, als de Vader Hem tot zyn deel gegeeven had, heeft Hy de zonden, dat is der zonden ftraf, gedraagen, Gelyk het Offerdier gereekend werd de fchuld te draagen van , en de ftraffe te boeten voor den zondigenden Israëliet, in wiens plaatfe het werd geljagt en geofferd, zo was ook Hy als een Lam ter flagtinge geleid, belaaden met de zonden van die veelen, om voor die de flrafe te draagen, die hun vreede zou moeten aanbrengen. Want is Hy verwond, het is geweest om hunne óvertreedingen, en was Hy verbryfeld, 't was gefchied om hunne ongerechtigheeden , vs. 5. Want Godt had hunner aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen, vs. 6. Daarom was het uit/lorten zyner Ziele in den dood te vooren reeds aangemerkt, als een ftellen zyner Ziele tot een Schuld- offer, En dus is zyn Lyden geweest het Lyden van eenen Rechtvaerdigen , en dat voor Onrechtvaerdigcn, op dat Hy die tot Godt zou brengen, 1 Petr. 111: 18. (A3) Zelfs in dit lyden heeft Hy getoond,* dat Hy een Rechtvaerdige was ; want Hy heeft ook voor de Overtreeders gebeeden : Niet die, met welken Hy ivas geteld geweest; maar'die, die hem daar mede geteld hadden, de Moordbeulen, die Hem zo wreedaartig mishandeld hadden. (A) Dus dan niet voor zich-zelvcn: Want, gelyk Hy zo een Hoogepriester was , die niet noodig had eerst voor zyne eigene zonden flagt-offeren te offeren, en daar na voor de zonden des Volks, zo had Ply ook niet noodig , voor zichzelven om vergecvinge te bidden ; ivant Hy was onberispelyk heilig, onnozel , onbefmet, en af gefcheiden van de> Zondaar en^ Hebr. VII: 'ao, 2.7. Heeft Hy dan gebeeden , het is geweest voor anderen , enwel voor zulken, die dat het allerminst waerdig waren, die grof en groot tegen Hem overtreeden, en zich daar door eene fchuld op denhals gelaaden hadden , die «root was geworden tot aan den Heemel. ^B> 't Welk dan ook moet ftrekken tot ;en blyk van zyne heilige Zagtmoedigheid en de onbegrypelyke. Menfchen liefde , waar van zyn boezem blaakte, die zo wars was van alle wraakzugt,-dat Hy,. zelfsmder het bitterfte van zyn lyden , nog.  37<ï ZIELE. bezorgd was voor het heil van de felften zyner Vyanden , zeggende : Vader, vergeef het hun, want zy -weeten niet, wat zy doen,Luk. XXIII: 34.(33) Dit alles komt hier nu voor als de Reede, waarom Godt Hem een deel. van veelen geeven, en Hy de Magtigen als een Roof deelen zou. Want had f ly de zonden van veelen willen draagen op het hout, om zo, ten koste van zyn bloed en leeven, te boeten dcfmaadheeden, waar mede zy Godt gefmaad hadden ; ja! had Hy zyne liefde tot de menfchen zo verre uitgeftrekt, dat Hy ook zelfs voor zyne Vyanden gebeeden had, 't konde niet anders zyn , of dat moest Godt ten hoogften welgevallig zyn , daar Hy de Liefde zelf is, en de Waereld zo lief gehad heeft , dat Hy zynen Eeniggebooren Zoon vjel heeft. willen geeven voor het leeven van dezelve; en daarom ook opwekken , om Hem te Hellen aan het hoofd van dat Godtsryk, 't welk een Ryk der Genade en des Vreedes moest zyn, en opgericht was om het heil dér menfchen te bevorderen tot prys der heerlykheid van Godts genade. Was Hy, die de Heer der heerlykheid was, tot zo eene diepte van fmaad en fchande verneederd geweest, dat men Hem even ftraf- en veragtens-waerdig had gefteld en behandeld als de Overtreeders, het ilegtfte fchuim onder de menfchen , te onwaerdig, dat het de Zon aanfchouwe, de lucht inademe , en de Aarde betreede : Dat moest Hem vergoed worden door eene zo gadelooze Staatsverhefunge, dat zelfs de Magtigen der Aarde, Koningen en Vorften, als waren die zyn roof, zyne Krygsgcvangenen geworden , hunne Kroonen, voor zyne voeten zouden moeten wederleggen , en Hem eerbiedigen als den geenen0, die van Godt verheeven was verre boven alle Overheid, Magt en Kragt, en allen naam, die genoemd wordt, 't zy in de tegenwoordige, 't zy in fie toekóomende Waereld. Yïzd Hy zyne Ziele uitgeftort in den dood, 't was niet alleen gefchied, om Zondaars te verlosfen van den Vloek der Wet, met Godt.te verzoenen, en te herftellen in het verloorene recht ten eeuwigen leeven ; maar ook, om Godts deugden, die .door de zonde te deerlyk waren ontluisterd geworden , wederom zo in haaren vollen luister te herftellen , dat Godt, , zonder Jkrenkinge van zyne rechtvaerdig- Z I E L E,- hèid en heiligheid , konde' worden een Godt van volkoomene Zaligheid voor den Zondaar. Wat konde men nu van Godts Edelmoedigheid en beloonende rechtvaerdigheid anders verwachten, dan dat Hy Hem ook aan die Gemeente, welke Hy met zyn bloed gekogt had, en welke nu uit alle geflachten , ■ taaien en natiën vergaderd zou worden, zou geeven tot een Hoofd boven alle dingen?Dat moest zo gefchieden; want dit alles behoorde tot die vreugde, die Hem was voorgefteld geweest, voor welke Hy in deeze Godtfpraak wordt aangemerkt, het kruis reeds gedraagen en de fchande veragt te hebben, Hebr. XII: i. En zo merkt ook Paulus, in navolginge deezer Godtfpraake, zyne diepe verneedering aan als den grond van zyne verheerlykinge. Om dat Hy zich vernietigd heeft, de geftaltenisfe van eenen Dienslknegt aangenoomen hebbende, en den menfchen gelyk geworden zynde-, en zich voorts verneederd heeft, Gode gehoorzaam geworden zynde tot den dood, ja! tot den dood des kruifes: Zo heeft even BAAROM Godt Hem ook uitermaaten verhoogd, en Hem gegeeven eenen naam, welke is boven allen naam, op dat in zynen naame zich zouden buigen alle knié'n der geener, die in den Heemel, en die op de Aarde, en die onder de Aarde zyn, en alle tonge zoude belyden, dat Hy de Heere zy, tot heerlykheid Godts des Vaders-, Philipp. II: 7—11. ZIELE (Toen zeide Hy tot hen: Myne) is geheel bedroefd tot den dood toe, Matth. XXVI: 38. De Uure der duisternisfe was gekoomen. Het tydftip was daar, dat Hy deBorg-betaalinge zou moeten opzeggen, waar voor Ply in 't eeuwig Vreedes-verdrag zyn hart verpand hadde. Daar toe was Hy wilvaerdig. Tot dat einde was Hy uit Jeruzalem uitgegaan, en ingegaan in den Hof Gethfemane. In Edens Lusthof had de zonde der menfchen een begin genoomen; in den Strydhof van Gethfemane moest ook het Borglyden voor de zonden een' aanvang neemen. Naauwlyks was Hy dien ingetreeden, of Hy begon droevig en zeer beangst te worden0 vs. 37. En dat nam'met 'er haa'st dermaaten toe, dat Hy niet langer zwygen konde, maar fpreeken moest, op dat Hy zich een weinig luchts maakte, (x) Hy zeide , zeker op eenen hardweeklaagenden toon : Myne Zieleis—. (Ktt) Myne Ziele zegt Hy. Zou Hy ook  ZIELE. zyne Ga^fo/^meene.n?Zou'Hem die voor eene Ziele ge ftrekt hebben'? Zo dwaalden de Apollinaristen,.die ontkenden,,dat Jefus eene menschlyke Ziele gehad heeft. Welk eene handtastelyke dwaaling! Kan dan ook de Godtheid, die altoos volgelukzalig is in zich-zelve; die door geene beroerende hartstochten kan verontrust worden, die oneindig verheeven is boven het befchadigend bereik van haare Vyanden, hoe magtig, hoe verbitterd die ook zyn mogen: Kan de Godtheid op zo eène wyze , en om zulke reedenen bedroefd worden , als Jefus Ziele thans bedroefd werd ? Zou zyn Borgbetaaling wel volkoomen zyn geweest, had Hy geene Ziele gehad? De Ziel, die zo veele vonden had gezocht, uit welke zo veele booze bedenkingen waren voprtgekoomen, wa.s ook ftraf- en doemfchuldig geworden : Konde dat wel anders geboet worden, dan door een gelykwaerdig Zielslyden van onzen Borg? Jefus heeft dan een waare, doch onberispelyk heilige menschlyke Ziele gehad, en heeft die ook moeten hebben, om die te kunnen geeven tot een fchuld',- offer, en rantzoen voor veelen, Jef. LUI: 10, Matth. XX: a8. Heeft Hy nu eene menschlyke Ziele gehad, zo heeft Hy ook in dezelve kunnen ondervinden alle zulke aandoeningen, als der menschlyke natuurc eigen zyn, doch altoos zonder eenig iijmengfel van zonde. Gelyk Hy zich elders verheugde in den Geest, Luk. X: 21; (22) zo was hier ook zyn Geest, zyne. Ziele, die deeze zo bittere droefheid ondervond. Myne Ziele, zegt Hy , is geheel bedroefd tot den dood toe. (*) Hoe! zou men mogen denken, ftaat Jefus eenen zo bangen en bloedigen Stryd te ftryden , en is Hy nu . by den aanvang 'er van alreeds zobedngst sn bedroefd, wat zal 'er dan in 't vervolg van worden ? Men beko.mmere zich des niet. Hy zal,'als het tyd' is, uittrekken : als een Held, zynen yver opwekken als een 1 Krygsman; 't zal blyken, dat Hy is de Ko- '. ning der eeren , fterk en geweldig in den '. firyd. Laat ons nu overweegen, welke de 1 oorzaaken geweest zyn van zyne droefheid, : en dan zullen wy zien, dat het niet an- : ders heeft kunnen zyn, of.Hy moest zich : heel zeer bedroeven. (**) Zyne Ziel was 1 eene heilige Ziel. Hy zag beter, dan ie- : mand , in het grouwelyke der zonden ; 1 XI. Deel. I. $n II. Stuk. zt i:eil e. 3r haaren Godt-ontëerenden, en Zielverpestenden aart: Beeter dan iemand haare fchroomlyke gevolgen. Godt vertoornd; de Heemel gellooten ; de Hel geopend; de Aarde onder den Vloek; de Mensch uit Godts gunfte vervallen; beflooten onder de heerfchappy der Zonde; overgelaateii aan het moordgeweld des Duivels , en gevangen gehouden in zyne ftrikken. De Heidenen wechgeflingerd tot den dienst van flomme Afgoden ,t>m den leugen en de ydelheid erflyk te bezitten. De Jooden alreeds overgegeeven aan het wel onzigtbaar, maar meest geducht Oordeel van ongeloof en verhardinge des harten. Dus geheel de Waereld een Waereld, die 'in het booze lag, en verdoemlyk was voor Godt. Dit alles-, nu Hy voor de zonden lyden moest, vertegenwoordigt zich voor zynen Geest. Welk een traanwaerdig gezigt ! Kwelde Loth zyne rechtvaerdige Ziele over de grouwelen der boosheid , die hy in Sodom zag: 't Konde niet anders zyn, of Jefus nog meer heilige Ziele moest- zich bedroeven over de boosheid, de verouderde, de algemeene boosheid van geheel de Waereld. (&f) Zyne.-Ziele was een Menschlievende en medelydende Ziele. Hy vertegenwoordigde zich voor zynen Geest het ysfelyk Moordgeweld, dat de Jooden tegen hem zouden pleegen, en welke de verfchriklyke Strafgevolgen daar van zouden zyn. Jeruzalem en den Tempel in ligte en laaije vlammen, ten bodem toe gefloopt. Een Volk, door zyne genade en liefde verlost van den Tzer-oven van Egypte,dat Hy had opgenoomen en gedraagen alle de dagen van ntds; een Volk, uit 't welk Hy gefprooten was, als Mensch, en dus zyn Maagrchap naar het Vleesch, by honderd duizenien omgekoomen door de Pestilentie , len Honger en het Zwaerd , het rampspoedig overfchot ivechgevoerd in Slaaverïy , verftrooid over geheel den Aardbolem; veele eeuwen lang van Godt veraaten,en een Voetwisc'h van alle Volken, üy vertegenwoordigde zich voor zynen 3eest de ysfelyke Bloedvlaagen , waar nede de Duivel en zyne Vloekvafallen syne geliefde Kerkbruid, die Hy nu noest koopen met zyn bloed, van tyd tot :yd befpringen en benaauwen zouden ; :yne Antipasfen , zyne getrouwe Getuigen , om zynes naams wille gekerkerd, Bbb ge-  378 ZIELE. gekeetend, onthoofd, geblakerd en verbrand. Welk een traanwaerdig gezigt voor eene tcedere en medelydende Ziele! A an Ziender Jefaia werd eens een hard Gezigt te kennen gegeeven, en hy riep 'er over uit: Bange ween hebben my aangegreepen, als de bange ween eener, die baart. Ik kromme my van hooren ;■ ik worde ontfeld van het aanzien, Cap. XXI: 2, 3. Is het dan wel te verwonderen, dat Jefus Ziele by het vooruitzigt yan dit alles heel zeer bedroefd was. (yy) Zyne Ziele was eene Menschlyke, en dus eene gevoelige en aandoenelyke Ziel. Als Mensch was zyn vleesch geen fiaal, zyne kragt geen fleenen kragt. Trouwens zyn Zielslyden zou geen lyden geweest zyn , had Hy 'er geen gevoel van gehad. Men overweege, wat Hem ftraks ftond te bejeegenen, en wat Lly nu alreeds ondervond. (A) Wat Hem -ftraks ftond te bejeegenen. Aartsverraader Judas , aan het hoofd van een gewapend Moordrot, reeds in aantocht; zyne Difcipelen gevlugt, Hy gekneeveld,. gebonden, als een Misdaadige gevoerd na Jeruzalem ; daar in de Zaale van Kajaphas mishandeld., --als een Godtslasteraar veroordeeld ; in het Rykshof van Herodes befpot; in het Rechthuis van Pilatus wreedaartig gegeesfeld, als een Ryksweêrfpan.neling ter Kruisftraffe verweezen ; vervolgens na Golgotha gefleept, en daar aan 't Kruis geklonken ; Dood , Duivel en Helle losgelaaten, en op Hem aangevallen met alles, wat raazerny en woede heeten mag. Zou Jefus wei een waai jYIensch zyn geweest, indien Hy zich des niet bedroefd had? (B) Wat ondervond Hy nu alreeds ? (AA) Het gemis van dit Vreugde van Godts heil., die de Martelaars Pfalmen deed juichen in 't midder van de vlammen. (BB) Het vertoornt .aangezigt.van zynen Vader r;me.t Richter lyke geftrengheid , tegen Hem gekeerd als den Borg van Zondaaren. Alle dt wraakbylen , gefcherpt tegen de zondei van duizend en duizend Uitverkoorenen •op eenmaal en te gelyk uitgefchooten it ^ynen boezem, gedoopt, als 't ware, ii vuurig venyn, 't welk zynen Geest uitdronk en zyn hart deed fmelten, als wasch, in , midden zynes ingewands. Riep Job een; uit : Och of myn verdriet recht gewooge?, wierd, en men myne elende te faamen ophievt ZIELE. in eene weegfchaale ! Het zou nu zwaarer zyn 9 dan het zand der Zeen, Job VI: 2,-3. Hoe veel meer reede had dan de Heere Jefus niet, om te klaagen, dat zyne Ziele bedroefd was ? Nooit was 'er, nooit zal 'er eene fmerte worden geleeden gelyk deeze zyne fmerte, waar mede de HEERE Hem bedroefde in deezen dag zynes toorns. Als men dit alles te faamen neemt, zo zal men zich niet behoeven te verwonderen, dat Hy niet maar alleen klaagde: Myne Ziele is bedroefd. (0) Maar met nog meerderen nadruk : Geheel bedroefd tot den dood toe. («<*) In V geheel, van alomme, zo als fommigen het woord «tfavxn vertaaien , bedroefd. De benaauwdheeden zynes harten hadden zich wyd uitgebreid. Hy zag uit ter rechter- en ter ilinkerhand , na den Heemel boven , na de Aarde beneeden, 't was Magor - Misfabib , fchrik van rontomme; van rontomme duisternisfe en geen licht. (££) Ja ! geheel bedroefd tot den dood toe. Van allen kanten , door den Heemel, de Aarde, en den Afgrond zo in 't naauw gepraamd , dat 'er niet veel aan fcheelde , of zyne Ziele werd Hem ten lyve uitgeperst. Meende Jona eens., Cap. IV: 9, dat zyn toorn billyk ontflooken was tot den dood toe, en dat alleen maar, om dat de Zon wat fterk Jlak op zyn hoofd. Hoe veel grooter reede had de Heere Jefus, nu „de toorngloeden des Almagtigen zyne kragt deeden verdroogen, als een potfcherf, om tc klaagen, dat zyne droefheid was tot den dood-toe. 't Was nu waarlyk met Hem,zo als de Geest der Propheetie Hem reeds Eeuwen te vooren, klaagende had ingevoerd : De Wateren zyn gekoomen tot aan de Ziele. Ik ben gezonken in grondeloozen modder, daar men niet kan ftaan: lk ben gekoomen in de diepten der Wateren, en de vloed overflroomt my. Uwe kittige toornigheeden gaan over my heen, uwe vcr, fchrikkingen doen my vergaan. Den gant; fchen dag omringen ze my, als water: Te i faamen omgeeven ze my, Pf. LX1X: 2, 3, , LXXXVlli: 17, 18. Een benaauwd hart, 1 zegt het fpreekwoord , wil een' klaager 1 hebben. (2) Men ziet het in Jefus. Godt 1 hield zich verre van de woorden zynes brul■ lens; des ftortte Hv zyne klagten uit voor zyne Difcipelen. Hy zeide dit tot hen, te weeten , Petrus , Jakobus en Johannes , die had Hy wat dieper in den Hof met zich  ZIELE, ZIEN. zich genoomen, hebbende'-"Öie^a^Jc'rën gelaaten aan den ingang, vs. 36 , 37. Die waren ooggetuigen 'geweest van zyne gedaants-vcranderinge op den berg der heerlykheid, Matth. XVII: 1—. Nu moesten zy ooggetuigen zyn van zyne haare'"Zxëlsv angften in Gethfemane. „.Welk een on„ derfcheid had Ply-wel mogen zeggen,' „ tusfehen toen en nu. Toen verheeven ,, op een' hoogen Berg; nu ter neêr ge„ drukt in het Hof; toen overfchaduwd „ van eene luchtige wolke, nu verduisterd ,, door angst en voortgedreeven door donker,, beid; toen in faamenfpraak met Zalige „ Heemelingen, nu omringd van Heli'che ,, Leegerfchaaren; toen van Godt uitge,, roepen als zynen geliefden Zoon; nu van ,, Hem verlaaten, en byna gefmolten door „ de ftraftngen zyner hand. O! myn inge„ wand, myn ingewand, 6! wanden my„ nes harten : Myn harte maakt getier in „ my. Myne Ziele is bedroefd, geheel be„ droefd tot den dood toe" Wat Heenen hart zou niet breeken, daar men den Trooster Israëls dus hoort klaagen ? Hy werd gebonden, befpot, befpóogen, met vuisten geflaagen', gegeesfeld, door zyne handen en voeten genageld aan 't Kruis: By dat alles was Hy als1 een Lam-, dat terflagtinge wordt geleid, en als een Schaap, dat ftom is voor. het aangezigt van zynen Scheerer: Maar nu het Hem aan de Ziele ging, konde Hyzyn hartenleed niet verkroppen.' Hier uit kan men opmaaken, hoe zwaar en naar het Hem moete gekneld hebben. ZIEN. (X) Wat het Zien in een' eigenlyken zin zegge, weet elk, die niet blind is. Om wel te kunnen zien, worden" niet alleen weigeftelde oogen vereischt, maar ook een genoegzaam licht. De fcheemering belemmert ons alreeds het gezigt, en de dikke duisternis beneemt het ons. Eenige weinige Voorbeelden zou men kunnen bybrengen , die eene uitzondering zouden maaken op deeze algemeene ondervinding., De beide Scaligers getuigen van zich-zelven datzy by nacht, wel een uur lang, alle voorwerpen duidelyk genoeg, als in fcheemerlicht konden onderfcheiden. Fermin gewaagt in zyne befchryvinge vap Suriname, D. I. p. 140 , van eenen Neger, wiens vuur - kleurige Oogappelen , in helderheid , den fchoonflen diamant evenaarden, dat hy, als het don- Z 1 E N. 579 kèr was, de voorwerpen het best korde zien, en onderfcheiden- (3) In eenen min eigenlyken Zin heeft het Zien meer dan eenerlei beteekenis. (m) Het zegt, iets ïn Opmerkinge neemen. («) Het zy met genoegen, Het zy met ongenoegen. Beide die beteckenisfen vindt men tc faamengevoegd Mich. VII: 9, 10, daar de Kerke zegt: Hy zal ny uitbrengen aan het licht; ik zal mynen lust zien aan zyne gerechtigheid: En myne Vyandinne zal het zien, en fchaamte zal haar bedekken. (£) Tot Leeringe, Pf. XXXVII: 35—37. Ik hebbe gezien eenen gewelddryvenden Godtloozen, die zich uitbreidde als een groene inlandfche boom. Maar hy ging door, en ziet, hy was 'er niet meer —. Let op den vroomen , en ziet na den oprechten: Want het einde van dien man zal vreede zyn. (v) Tot waarfchouwinge, Philipp. 111: 1. Ziet op de honden, ziet op de kwaade arbeiders, ziet op de verfnydinge. Tot Navolginge. Zo eischte Gideön van zyne Krygskifegten: Ziet na my, en doet alzo — gelyk ik zal doen , alzo zult gy doen, Richt. VII: 17. Zo vermaande ook Paulus: Weest mede myne navolgers, en merkt, of ziet op de geenen, die alzo wandelen, gelyk gy ons tot een voorbeeld hebt. V Geen gy geleerd, gehoord, en in my gezien hebt, doet dat, Philipp. III: 17. IV: 9. (33) Zien zegt ook wel eens iets ondergaan, ondervinden. De Mesfias verwachtte, dat Hy, fchoon geHorven en begraaven zynde, de Verdervinge niet zien zoude, Pf. XVI: 10. Plet Antichristenscb Babel vleide zich in zynen hoogmoed, dat het geen rouwe zou zien , Openb. XVIII: 7. Jeremia zegt: Ik ben de Man,.die elende gezien heeft door de roede zyner verbolgenheid, Klaagl. III: 1. (JJ) Ook zegt het, iets genieten.. Zo leest men van het goede des HEEREN te zien in den Lande der leevendigen, Pf. XXVII: 13; \a;i tefmaakea en tè zien , dat de HEERE goed zy, Pf. XXXIV: 9; van bet goede te zien, vs. 13. En, in tegendeel van het niet te zien. Jobzegt : Myn oog zal niet wederkoomen het goede te zien, Cap. VII: 7 ; en' Cap. XX: 17. ieide Zophar van den Godtloozen: Beeken van honig en boter zal hy niet zien. (TO 't Zegt ook kennen. Zien en kennen worden met malkanderen vcrwisfeld.: Wy zien nu, zegt Paulus, door 'eenen fpiegcl in eene duistere reede; maar als dan zullen wy zien-, Bbb 2 aan-  38o ZIE N. aangezigt tot aangezigt : Nu kennt ik ten deele; maar als dan zal ik kennen , gelyk ook ik gekend ben, i Kor. Xlii: 12. Veele andere plaatfen, waar in het woord Zien deeze, en ook nog andere beteckenisfen heeft, zal men kunnen vinden by Trommius, en Ravanel Bibl. S. in het woord VIDERE. (nn) Nog eene moet ik 'er by voegen, om dat ze meer ongewoon is. Malkanderens aangezigt te willen zien zegt wel eens zo veel , als iemand Uitdaagen tot den Stryd, en komt overéén met onze wyze van zeggen: Malkanderen onder de oogen te zien. Zo- zond Amaza, de Koning van Juda, booden tot Jods, den Koning Israëls, zeggende: Komt , laat ons malkanderens aangezigt zien, a Kon. XIV: 8. En toen zy te Bethfemes met malkanderen flaags raakten, wordt 'er gezegd, dat zy malkanderens aangezigt zagen, vs. n. ZIEN. GODT wordt ook gezegd te zien. Godt is een oneindige Geest. Hy heeft geen vleeschlyke oogen; Hy ziet niet, gelyk een mensch ziet, Job X: 4. (X) ln 't algemeen beteekent zyn Zien zyne Alweetendheid. Zo wordt 'er gezegd ,, dat Hy de nieren en het harte ziet, jerem. XX: 12. ÏDat niemand zich in eene verborgene plaatfe zou kunnen verbergen, dat Hy hem niet zien zoude, Cap. XXIII: 24. De overgegeeven Godtlooze zegt wel eens : De HEERE ziet het niet; de Godt Jakobs merkt het niet, Pf. XCIV: 7. Maarhy lastert Godt, en bedriegt zich-zelven. Godt is niet maar een Godt van verre , maar ook van naby. Hy fchouwt tot aan de einden der Aarde: Hy ziet onder alle de Heemelen, Job XXVIII: 24. Zyne oogen zyn op ieders wegen ; Hy ziet alle zyne "treden , Cap. XXXIV: 21. (3); Somwylen beteekent zyn Zien ook de werkingen van zyne Voorzienigheid , 't zy tot Gunstbcwys, 't zy lot Straf- oeffeninge. (XX) Tot Gunstbe?vys. Zo bidt de Kerke: Aanfchouwt. uil den Heemel, en ziet, en bezoekt deezen IVyntf«i,'Pf.LXXX: 15; verg. Jef. LX1II: t$\ Zo ook Mofes, Deut. XXVI: 15. Ziet nederwaards van uwe heilige wooninge, van den Heemel, en zeegen uw Volk. Ply zat xien op den armen en verflaagenen van geeste ï en die. voor zyn Woord beeft, Jef, ULXVI':. 2.' En door den Propheet liet 'Hy Xoir/ig Hiskia zeggen: Ik hebbe uw gebet, 'gihoord s in ik hebbs uwe traanen gezien ■ ZIEN. Ziet, ik zal u gezond maaken, 2 Kon. XX: 5.. (33) 'Pot Straf-oefening. De HEERE zag op het Leeger der Egyptenaaren , en verfchrikte het Leeger der Egyptenaaren, en Hy (liet de raderen hunner ÏFagenen wech,. en deed ze zwaarlyk voortvaaren — Exodi. XIV: 24, 25. Zo zeide David eens : De Godt onzer Vaderen zie het, en ftraffe het, 1 Chron. XII: 17. En ook Priester Zacharia, toen hy, op het bevel des Konings, gefteenigd werd: De HEERE zal het zienen zoeken, 2 Chron. XXIV: 22. ZIEN. MENSCHEN worden gezegd GODT te zien. Daar Godt een oneindige' Geest is, dien geen Mensch ooit gezien heeft, of ooit zien zal, waarom Hy ook de Onzienlyke genoemd wordt, 1 Tim. I:. 17; (X) zo kan dit zekerlyk niet .verftaan worden van een eigenlyk gezegd Zien, ten zy dan, dat Godt zich in eene aangenoomene Ligchaamelyke gedaante hebbe willen, vertoonen, voor hunne oogen. Abraham zag drie Mannen, die tot Hem inkwamen , en zich door hem lieten vergasten: Onder die was tenminften één Godtlyk Perfoon, die HEERE wordt genoemd, en door Abraham wierd aangebeeden, Gen.. XVIII: 1—8, 19, 22—32. Zo was ook de Man , met welken Jakob worfteldc,. een Godtlyk Perfoon.,. waarom sJakob de plaatfe ,, daar dit gefchied was , Pnuël noemde, zeggende : Ik hebbe Godt gezienvan aangezigte tot aangezigte , Genef. XXXII: 30. Zo ook de Engel des HEE.REN,, die aan Manodh verfcheenen was waarom die Man ook tot zyne Huisvrouwe zeide: Wy zullen zekerlyk ft'erven, omdat wy Godt gezien hebben,Richt. XIII: 22.. Van andere wyzen van Godt te zien in geheimbeduidende Gezigten, die aan de Propheeten te beurtc vielen, en waarom die Zienders genoemd wierden, zal mooglyk in 't vervolg nog wel iets worden gezegd. (3) Voorts wordt Godt gezien met de Oogen des Verftands'in- zyne Schépfelen* Daar van fpreekt Paulus, Rom. I: 20. Want zyne onzienlyke dingen worden, van de Scheppinge der Waereld aan , uit de Schépfelen verflaan en doorzien, beide zyne eeuyuige kragt en Godtlykh.eid. (J) Maar 'er . is ook een Zien, van Godt , 't, welk wordt aangemerkt als een byzonder Voorrecht van dc Geloovigen, Die zien Hem met 00- " gen 'des Geloofs* Van Mofes L befchouwd ï . u....... ■ - --" 2*^.-  ZIEN. zynde in zyn grootmoedig bedryf, wordt tfezeo-d, dat hy zich vasthield, als ziende *den Onzienlykem, Hebr. XI: 27. Met de Oogen vm het door zyn Geest verlicht Verftand in de werken en weldaaden van de Genade; voor al zo als die nu in een klaarer licht geplaatst zyn , dan voorheen. Zo zegt Paulus, dat zy nu met ongedekten aangezigte de heerlykheid des Heeren als in eenen fpiegel aanfchouwden, 2Kor. III: 18. Ook Zien zy Hem in het genot van zyne Zielzaligende gemeenfehap. Zo wordt 'er o-efprooken van een Smaaken en Zien, dat de HEERE goed zy , Pf. XXXIV: 9. (XX) Zo een Zien wordt hun vergund, aanvanglyk in hun leeven in genade, en zal- hun nader vergund worden in Godts onmiddelyke nabvheid na dit leeven. Van dit een en ander 'Zien fpreekt Paulus: NU zien wy door eenen fpiegel in eene duiftere reede; maar DAN zullen wy zien van aangezigte tot aangezigt, 1 Kor. XIII: 12. Dit is ook het Zalig voorrecht , 't welk de Heiland toekent .aan de Reinen van harte. Dit is zyne belofte: Zy zullen Godt zien, Matth. V: 8. (33) Men mag denken, dat zy nog op eene andere wyze Godt zullen Zien na de Opftandinge, wanneer zy ook ligchaamlyke oogen zullen hebben ; want hunne verneederde ligehaamen zullen den verhëerlykten ligchaame van Christus gelykvormig gemaakt worden. Zy zullen den Heere Jefus zien, zo- als Hy is, 1 Joh. III:a. Dit lydt geene bedenklykheid'. Hy ia daar met een waar , en dus zigtbaar mensehlyk Ligchaam, doch op het allerluisterykst verheerlykt, zo dat de geenen,. die Hem zullen zien, ook zyne heerlykheid zullen zien , Joh. XVII: 24. Maar zullen zy dan ook Godt zien? 't Schynt zo. David verwachtte, dat Hy , na het ontwaaken met Godts beeld verzadigd zynde, zyn aangezigt zou aanfehouwen in gerechtigheid, Pf. XVII:. 15. Zeker is het, dat zy Godts oneindig Geestelyk Weezen niet zullen kunnen zien. Zullen zy dan iets zien, 't zal moeten zyn een of ander glorieryk teeken van zyne Majeftueufe tegenwoordigheid. Zo iets moet Stephanus gezien hebben; zonder dat zou hy niet hebben kunnen weeten, dat het juist de rechterhand Godts was, waar aan Hy den Zoon des menfchen zag ftaan. Trouwens'er wordt ook gezegd, dat Hy zag de- heer- ZIEN. 381 lykheid Godts, Hand. VII: 55, 56. Zeker kan men het niet zeggen, maar waarfchynlyk is het, dat het is, of zyn zal een allerhelderst fchitterend Licht. Zo een Licht vergezelde al veel de Godtlyke verfcliyningen. Het aanzien der heerlykheid des HEEREN was als een ver teer end vuur op het opperfte des bergs, in dc oogen der Kinderen Israëls, Exod. XXIV: 17. Zie ook Ezech. I: 4. X: 4, 6, 7, Dan. VII: 9, 10. En toen de verh:?erlykte Jefus aan Saulus verfcheen op den weg nnby Damaskus, omfcheen hem fnettyk een licht van den Heemel, Hand. IX: 3. Paulus zegt ookT dat Godt een ontoeganglyk licht bewoont, 1 Tim. VI: 16. En elders wordt gezegd, dat Hy zich met het licht, als met een kleed bedekt, Pf. CIV: a. ZIEN. Zy zagen den Godt Israëls, en onder zyne voeten als een werk van Saphierfteenen, en als de gelykenis des Heemels in zyne klaarheid, Exod. XXIV: 10. De geenen ,,aan welken dit Gezigt te beurte viel, waren de Hoofden des Joodfchen Volks, Mofes, Adron, deszelfs twee Zoonen Nadab en Abihu, en zeeventig van de Oudften Israëls , vs. 9. Inmiddels het Volk moest blyven aan den voet van den Berg Sinaï, waren zy, als zullende geheel het Volk vertegenwoordigen , waarom ■ zy worden genoemd de Afgezonderden der Kinderen Israëls, vs. n, den Berg wat hooger opgeklommen: Evenwel niet tot op den hoogüen top ; want tóen Mofes geroepen werd , om hooger op te klimmen,, vs. ia, zo gelastte hy de Oudflcn, om te blyven daar zy waren , en daar zyne terugkomst te verbeiden, vs. 14. (X) Wat nu het Gezigt zelf aanbelangt, dat heeft zo veel overéénkomst met het Gezigte van Ezechiël, Cap. I: vooral vs.. 26, 27, dat hetzelve ons tot veel ophelderinge zal kunnen dienen. (XX) In 't gemeen wordt 'er gezegd ^ Zy zagen den Godt Israëls.. (<*)Dus dan den Alleen-waaragtige Godt, die met zynen gedenknaam alleen de HEERE is, de Allerhoogfte over geheel de Aarde, welken tot zynen Godt te hebben, destyds-alleen het voorrecht was van Israël,, in onderfcheidinge van alle andere Volken. In 't byzonder mogen wy denken, dat het geweest zy de Zoon van Godt , elders genoemd de Engel des Verbonds*-d<* Engel van Godts aangezigt, de Engel, in ü bb 3 wiem  38a ZIE N. wiens binnenfte Godts naam was, en die Godt zelfwas. Hy was het, die dat Volk door zyne genade en liefde had verlost, Jef. LXIU: 9. En daar Hy het is ge weest, die op Sinaï met Mofes fprak, en van wien die de leevendige woorden ontving, Hand. VII: 38, zo kunnen wy niet wel twyffelen, of Hy zy het ook geweest, dien zy 00 zagen. Maar hoe ? Godt is een Geestelyk en daarom Onzienlyk Weezen : Hoe kan 'er dan gezegd worden, dat zy Hem zangen ? Zyn Weezen hebben zy zekerlyk niet gezien, noch kunnen zien; maar wel iets, dat hier, gelyk ook elders, moest ftrekken tot een zigtbaar teeken van zyne byzondere Majeftueufe tegenwoordigheid ter deezer plaatfe. Nu weet men, dat de Zoon Godts meermaals in eene Menschlyke gedaante is verfcheenen , ten voorfpelle van zyne toekomftige Menschwordinge. Ezechiël zag Hem als des Menfchen Zoon, zo zal het ook hier geweest zyn. Doch niet als eenen, die noch gedaante , noch heerlykheid had; maar niet eene heerlykheid als des Eeniggeboorenen van den Vader, 0111ftraalt met een helderst fchitterenden vuurglans, waar op hunne oogen zo fcheemerden, dat zy wel iets van Hem zagen, maar niet onderfcheidenlyk zyne geheele gelykenis. Zo zag Hem ook Ezechiël. Een gedaante van vuur en glans was rontom Hem , van de gedaante zyner lendenen opwaarts, en ook nederw aards.(33)'t Geen zy meer duidelyk zagen, was als een werk van Saphierfteenen onder zyne voeten, en als de gelykenis des Heemels in zyne klaarheid. («) Van eenen Throon wordt hier niet gefprooken, maar wel in het gezigte van Ezechiël, vs. 2.6. Wy mogen 'er hier ook wel om denken. Want vertoonde Hy zich hier, als Israëls Godtlyken Koning en Wetgeever, zo voegde het wel, dat hy zich ook liet zien, als gezeeten op eenen Throon. Te waarfchynlyker is dit, om dat onder zvne voeten een werk werd gezien, als van Saphierfteenen, 't welk dien throon tot een plaveifel, of voetftuk ftrekte. De Saphier is geen der minften onder die fteenen, die men edele gefteenlen noemt, en was mede in de Borstiap van den Hoogenpriester, Exod. XXVIII: 18, als ook onder de kostelyke Steenen, op welken de muurstan het nieuw Jeruzalem gefondeerd was,Openb. XXI: 19. De Saphier is hard ZIEN. van aart, en blaauw van kleur; fommigen eenkleurig blaauw en doorfchynend; anderen doorzaaid met gouden ftipkens. Zo zegt Plinius: Saphirus enim et aureis pun&is collucet. Zo fpreekt 'er ook Job van, Cap. XXVIII: 6. De Saphier heeft ftipkens van Goud. Was nu het Voetftuk van deezen Throon te faamengefteld uit zo kostbaare en ongemeenfraaije fteenen, zo konde men daar uit opmaaken, hoe vast, hoe duurzaam , hoe ryk , en vol van luister het Koningryk moest zyn van deezen Koning. 00 Wordt 'er nu nog bygevoegd: En als de gelykenis des Heemels in zyne klaar- . heid: Men zou («*) dat kunnen aanmerken , als eene nadere Opheldering van de gedaante van dit Voetftuk : De blaauwe Saphieren met hunne gouden ftipkens waren gelyk als zich de Heemel vertoont by eenen helderen nacht; het blaauw Azuur, doorzaaid met duizend en duizend tintelende Sterren. 080) Of anders dus , dat die Throon met zyn Saphieren Voetftuk was geplaatst op een Uitfpanfel, als op zynen Vloer, 't welk gelyk was aan het Uitfpanfel des heemels in zyne klaarheid: En zo zou dit wel het naast overéén koomen met het Gezigte van Ezechiël; want in hetzelve werd ook een Uitfpanfel gezien, boven 'twelk de Saphieren Throon was, zynde de gelykenis van dat Uitfpanfel als de verwe van het vreezelyk Krijt al, vs. 26', verg. vs. 11. (3) 'Er is geen twyffel aan, of de Godt Israëls heeft met zich dus te verwonen zyne wyze oogmerken gehad. (NK) Zyn Oud Volk, aan welks Zfgezonderden dit gezigt te beurte viel, heeft 'er zekerlyk de eerfte betrekkinge toe. Met eenen uitgeftrekten arm had Hy het uit de dienstbaarheid van Egypte verlost; Hy had het zyn Verbond doen voorftellen , dat. indien zy zyner ftemme naerftiglyk zouden gehoorzaamen, zy Hem tot een eigendom zouden zyn uit alle Volken. Zy hadden zich dat voorftel laaten welgevallen, en< zich verpligt, alles te zullen doen, wat de HEERE gefprooken had, Exod. XIX: 1—8. Hier op had de HEERE hun doen voorftellen , welk eene gehoorzaamheid Hy van hun eischte, zo ten aanzien van de Wet der Tien Woorden in 't gemeen, als nog van deeze en geene Wetten in 't byzonder, Cap. XX. XXI. XXII. en XXIII: vs. 1—19. Hder op laat Hy volgen.) wat al  ZIEN. al Zeegeningen en befcherminge zy dan van Hem, als hunnen Godt en Koning, zoude te verwachten hebben, vs. ao—34. De Capitulatie, als ik myzo eens mag uitdrukken, was dan nu gemaakt, waarop het Volk zich aan Hem onderwierp tot onderdaanigheid, cn waar toe Hy zich verbond , als Koning. Vervolgens was het Verbond plegtig ingewyd en bevestigd geworden, in dit XXIV. Hoofdft. vs. 1—3. Hierop waren Mofes, Adron, Nadab, Abihu, en zeeventig van de Oudften, als de Hooiden en Vertegenwoordigers van het Volk , tot den Berg opgeklommen , zekerlyk van Godt daar toe geroepen, 't Geen hun hier te zien gegeeven werd, moest dan dienen, om hun'te verzekeren , dat Hy het Ryksbeltuur, volgens den inhoud van het geflooten Verbond, daadelyk gcaanvaard had; dat Hy een groot Koning was boven alle de Goden; dat Hy in 't midden van hun woonen, en zynen Throon plaatfen zou tusfehen de vleugelen der Cherubynen, boven de Verhonds-Arke, die als de Voetbank zyner voeten zou zyn; waarom terftond hier na ook aan Mofes bevel werd gegeeven tot het maaken van den Tabernakel, Cap. XXV—, • die vooreerst het Heiligdom zyner wooninge zou moeten zyn. Doch zo, dat zy nooit moesten denken, dat Hy met het teeken zyner inwooninge daar in zo beflooten was, als de Afgoden der Volken in hunne Tempelen; maar fteeds in gedachten houden , dat by Hem eene gantsch vreezelyke Majefleit was; dat Hy was een Godt, die boven den kloot der Aarde zit, die, boven het Uitfpanfel, in den Heemel der Heememeien zyne heerlykheid op het luisterrykfte vertoont. En dit alzo aan deeze Mannen vertoond zynde, in een genoegzaam getal, om hier van eeh onwederdenk- ; lyk getuigenis te kunnen draagen, konden die daar van aan 't Volk verllag doen; , zo tot verwekking van eerbied cn ontzag : voor deezen hunnen Koning , wiens 1 Throonsvastigheid waren Gerechtigheid en ■ Gerichte; a\s van vertrouwen op zyne Zee- , genende gunst, en magtige hulpe , aan- 1 gezien Hy, die in den Heemel woont, ook . doen kan alles wat Hem behaagt, het zy in • den Heemel, het zy op Aarde, het zy in de \ Zee , en in alle de Afgronden, (133) Dit Gezigrheeft ook van geheimzinnige Voor- '< ZIEN. 383 beduidenisfc kunnen zyn, ziende op de dagen des Nieuwen Verbonds, en wel op het begin 'er van, gelyk deeze Vertooning gezien werd in het begin der Oude Huishoudinge : Dus dan niet lange 'er na, dat het Geestelyk Israël verlost was van onder het juk der Wettifche dienstbaarheid , en het Nieuw en beeter Verbond ingewyd en onherroepelyk bevestigd was door het bloed van Godts mensch -geworden Zoon, onzen Heere Jefus Christus, die dan ook nu aan die Gemeente, die Hem tot een Koninglyk Priesterdom , een eigen, en met zyn bloed verkreegen Volk geworden was, tot een Hoofd boven alle dingen, tot Heer en Koning moest gegeeven worden. De Godt Israëls, die hier gezien werd, zittende op den Throon,is dan de Immanuël, Godt geopenbaard in het vleesch, doch na lydingen volmaakt, opgenoomen in heerlykheid, en tot eenen Heer en Christus gemaakt. Waarom ook zo dikwils wordt gezegd, dat Hy is gezeeten ter rechterhand Godts, ter rechterhand des throons in de Heemelen. Het Saphieren Voetftuk, waar op de Throon ftond, kan ons verbeelden zyne volbragte Borggerechtigheid; de Gerechtigheid van eenen, die wel een waaragtig Mensch was, doch voortreffelyker dan andere Menfchen - kinderen; maar te gelyk ook waaragtig Godt, gelyk de Saphier wel behoort tot de fteenen , doch edele fteenen , uit de aarde , maar ook door zyne gouden ftipkens, als zo veele fterrctjes iets Hecmelsch vertoont; eene Gerechtigheid, welke, gelyk de Saphier, vast en duurzaam is ; want het is eene eeuwige gerechtigheid: Eene Gerechtigheid eindelyk , die, gelyk ze het Fondament zyner Kerke is, volgens Jef. LIV: 11. Ik zal u ip Saphieren grondvesten, ook de vastigheid 's van zynen Throon; want. om dien te bedimmen, had Hy eerst het kruis moeten iraagen en de fchande verdgten; eerst de 'einigmaakinge onzer zonden door zich-zel'jen te wege brengen , eer Hy konde gaan ütten ter rechterhand der Majefleit in de hoogfle Heemelen, Hebr. I: 3. XII: 2. Zoule zyner Heerfchappye geen einde zyn, zyn koningryk moest worden bevestigd en geflerkt net gerichte en gerechtigheid, van nu aan et in eeuwigheid toe, Jef. IX: 6. Wierd de jodt Israëls gezien op zynen Throon bozen het Uitfpanfel, in klaarheid den Heemel  3§4 ZIE N. gelyk, dit heeft kunnen aanduiden , dat het Koningryk van den verhëerlykten Jefus niet was van deeze Waereld; dat, fchoon Hy den zynen fteeds naby zou zyn met zyne Genade, Majefteit en Geest, waarom Hy ook gezien werd, als wandelende in bet midden der zeeven gouden Kandelaaren, Openb. II: i. en I: 12, die de Gemeenten verbeeldden, vs. 20 , zy evenwel 'altoos denken moesten, dat Hy niet meer ligchaamlyk was op Aarde , maar opgevaaren verre boven alle Heemelen, en daar den Zétel zyner Majefteit gevestigd had. Gelyk nu dit gezien werd door Mofes en de geenen, die met hem waren, in een genoegzaam aantal, om de waarheid 'er van te kunnen bevestigen: Zo werd ook Jefus ten hoogen Heemel op en ingenoomen, daar zy het zagen, Hand. I: 9, ten minften zyne Elf Apostelen , mooglyk ook zyne Zeeventig Difcipelen, en dus talryk genoeg, om 'er een voldoenend getuigenis van te kunnen draagen. "En gelyk Mofes en de zynen daar van verllag hebben gedaan aan het Volk, 't welk aan hetzelve, in meer dan eenerlei opzigt tot nut moest zyn: Zo hebben de Leerlingen des Heeren dit ook den Geloovigen verkondigd , tot verwekkinge niet alleen van Heemelsgezindheid, om te zoeken en te bedenken de dingen, niet die op de Aarde zyn, maar die boven zyn, daar Christus is, zittende ter rechterhand Godts, Kolosf. III: i,a. Maar ook tot verwekkinge van eerbied, als zynde verhoogd verre boven alle Overheid, magt, kragt , heerfchappy , en allen naam, die genoemd wordt, 't zy in de tegenwoordige, 't zy in de toekóomende Waereld, op dat in zynen naam aller kniën zich zouden buigen, en alle tongen zouden belyden, dat Hy was de Heere tot heerlykheid des Vaders,'Ephef. I: 20—23, Philipp. II; 9, id, n. Tot verwekkinge ook van een geloovig betrouwen op Hem, dat hunne Vyanden, buiten zyne toelaatinge, niet het geringde tegen hen zullen vermogen: want Hy, die in den Heemel woont, za, lagchen, de Heere zal ze befpotten, Pf.II: 4, En die in allen gevalle, wat 'er ook gebeuren mogt , magtig was, om hen var, tdle boos werk te verlosfen, en te bewaarer. tot zyn Heemelsch Koningrylï, 2 Tim. IV: 18 Mogt dit Voorftel niet behaagen , mei xaadpleege dan Lampe 't Genade-Verb ZIEN. D. III. St. 1. C.VI. §. 8. p. rn.351~.Ees Synod. Intree"-Predik, over Exod. XXIV: 9—12. van A. de Vulder , en de breedvoerige Verhandelingen in den Bundel van Godtgel. — Oefeningen, D. VIII. p. 475— 503— en D. IX. p. 39—en 184—. En men zie, of men daar in meer grond en genoegen vinden konne. ZIEN, (Wanneer ik myne band zal wechgenoomen hebben, zo zult gy myne agterfle deelen) maar myn aangezigt zal niet gezien worden , Exod. XXX1I1: 23. Het Vulk had zich, door het doen maaken en vereeren van het gouden Kalf, Cap. XXXII. grootelyks tegen Godt bezondigd, en Hem zo vertoornd , dat Hy gedreigd had, in 't midden van hun niet meer te zullen optrekken, in ons Cap. vs. 1,2, 3. Mofes zocht het Volk te verbidden , en begaf zich tot dat einde na de Tente der Saamenkomfte, welke hy buiten het Leeger had doen opflaan. Godt daalde ook neder in de Wolkkolomme, om met Mofes te fpreeken , vs. 9. Die Wolkkolom was ook een Vuurkolom. Binnen in dezelve was een vuurig licht, het teeken der Godtlyke inwooninge in dezelve , doch door de Wolke rontom heen zo bedekt, dat het des daags niet dan zeer flaauw konde gezien worden , en des nachts llegts zo veel als noodig was , om het Volk voor te lichten op den weg. Daar nu donkerheid en wolken een Zinnebeeld zyn van Godts toorn, zo mogen wy denken , dat de nedergedaalde Wolkkolom louter donkerheid was, zonder dat eenig fchynfel van licht in dezelve te zien was. Daar nu het Licht een Zinnebeeld is van Godts gunst, zo merkte Mofes het inhouden van dat Licht aan*als een bewys van Godts nog duurende gramfchap. Hy floeg dan aan het bidden , 'en Godt liet zich van hem verbidden: De zaake, die gy gefprooken hebt, zal ik doen: Dewyl gy genade hebt gevonden in myne oogen , vs. 12—17. Mofes wenschte hier van nader verzekerd te worden, dooreen meer on' derfcheidend teeken van Godts gunst. Zyn verzoek was : Toon my uwe heerlykheid, vs. 18. Hy wenschte, dat Godt hem wilde te zien geeven een zigtbaar, doch meer luistervol,een meer fchitterend teeken van zyne Majeftueufe tegenwoordig1 heid, dan hy nog ooit te vooren, 't zy , in den brand in den Braambosch , 't zy op  ZIEN. op den berg Sinat gezien had. Zyn verzoek werd ten deele afgeweezen, ten deele ingewilligd. De Heerlykheid zou voorby hem heenen gaan, vs. aa. Hy zou 'er iets van zien, maar niet alles. Hy moest zich plaatfen in de kloove der fteenrotze. Wanneer de Heerlykheid dei HEE-REN'nader, de, zou Godt hem met zyne hand bedekken, waarfchynlyk met eene Wolke, op dat de fchitterende ftraalen van die heerlykheid hem de oogen niet verzeeren, of wel hem in 't geheel doen bezwyken mogten. Maar, wanneer die zou voorbygegaan zyn, dan zou de HEERE zyne hand, het hem het gezigt beneemend beletfel, van hem wecbneemen, en dan zou hy zyne agterfie deelen zien ; maar zyn aangezigt zou niet .gezien worden. (K) Daar hier gefprooken wordt van zyn aangezigt en van zyne agterfie deelen, zo krygen wy grond om te vermoeden, dat de HEERE in die heerlykheid, in dat fchittereud licht, 't welk voorby Mofies zou. heenen gaan, zich zou vertoonen in eene aangenoome Menschlyke Gedaante. De Godtlyke Perfoonen namen wel meer die gedaante 'aan, wanneer zy wilden verfchynen aan en fpreeken met menfchen; vooral de Zoon, al mede ten voorfpelle van zyne aanftaande verfchyninge in het vleesch. Mooglyk was dat de gelykenis, die op den berg in het vuur was, waar van gezegd wordt, dat de Kinderen Israëls de fiemme wel gehoord, en het vuur wel gezien hebben, maar de gelykenis niet gezien hebben, op dat zy, die tot Afgodery en Beeldendienst zo zeer geneigd waren, daaruit geene geleegenheid mogten neemen , om Godt op eenigërlei wyze uit te beelden, Deut. IV: ii—18. Doch men ftelle zich hier niet voor eene naakte Menschlyke gedaante, maar veel meer die van eenen Koning, verfchynende met al den pragt en praal van zyn kostbaar Ryksgewaad. Toen Jefiaia den HEERE zag in zyne heerlykheid, Joh. XII: 41, zag hy Hem als eenen Koning, gezeeten op eenen hoogen cn verheevenen Throon, aangedaan met een ongemeen ruim,.en wyd en zyd afhangend kleed, of mantel, zo dat die den Tempel vervulde met zyne zoomen, Jef. VI: 1. Van welk eene kleur dat kleed geweest zy, wordt niet gemeld : Maar toen Ezechiël den PIEERE zag als eenes menfchen Zoon, en * 25. Dit nu is een Godt hoonend zeggen, en wordt hier vs. 13, te rechte aangemerkt als een lasteren van Godt. Als hier dan de Kerke zegt: Gy ziet, of, in den voorleedenen tyd, Gy hebt het gezien; (A) zo fpreekt zy by tegenöverftellinge. t Geen de Godtlooze ontkende, daar van ZIEN." 389 hield Zy zich ten vollen overreed , als men dan het woordje immers , 't welk in den Grondtekst niet ftaat,'er met dc, Onzen tusfehen beiden invoegt , zo zal het zo veel zyn, als hadde ze gezegd: ,, Het is „ immers zo niet, als de Godtlooze waant „ en zegt. Zeker is het, dat Gy het ziet, „ en hebt gezien." (B) Ook wil zy 'er Godt door opwekken, dat Hy zich haarer zaake aantrekke, om zynes naams en eere wille , als die door dit zeggen van den Godtloozen zo fchandelyk gelasterd werd, gelyk Mofes zich, in zyn Gebed voor het Volk, ook eens van eene foortgelyke drangreede bediende, Num. XIV: 13—19. En dus zal het hier zyn : „ Het is u im„ mers niet onbekend : Gy ziet het (im„ mers); zult gy het dan nog langer gc„ doogen, dat de Godtlooze niet alleen den „ elendigen hittiglyk vervolge in zynen „ hoogmoed: Maar nog daar-en-boven te„ gen u uitgiet e, hard fpreeke en lastere? „ Dat is onmooglyk: Uwe eere kan dat „ immers niet gedoogen." {f) Want Gy aanfchouwt de moeite en het verdriet, op dat •(**) Als men deeze woorden op zich-zelven befchouwt, zo komt daarin (A) allereerst voor , wat de Kerke van den HEERE geloofde en beleed, 't Was, dat Hy de moeite en het verdriet aanfehouwde.QAA)Moeite werd haar aangedaan door den Godtloozen, Zyne wegen maaken ballen tyde fmerte, vs. 5. Hy loerde, gelyk een Leeuw in zyn. hol, om haar lagen ie leggen. Hy roofde den elendigen, en doodde den on~ fchuldigen in verborgene plaatfen, en de arme hoop viel in zyne fierke pooten,vs. 8—10. Dit baarde haar verdriet en hartzeer, om meer dan eene reede. (a) Om haar zelfs wille.. Zo. fteeds ■ beloerd , belaagd , en gewelddaadig mishandeld te - worden , maakte haar het: leeven bang en bitter. Het is zo , als Salomo zegt : De onderdrukkinge zou wel eenen Wyzen dul maaken, Pred. VII: 7. (b) Als om des HEEREN wille : Zyne Godtlasterende taal was nis eene doodfteeke. in haare beenderen , Pf. XLII:. 11. (BB) Dit alles aanfehouwde Godt. Als zien en aanfehouwen worden te faamengevoegd, als Jef. LXIII: 15, dan heeft het laatfte woord een byzonderen nadruk. Men ziet veele dingen , als of men ze niet zag, zonder dat men 'er agt op geeve: Maar komt 'er het aanfehouwen Ccc 3 by,  Soo Z 'I E N. by, dan ziet men ze: met opmerkinge, en men Haat ze van naby gade. Zo deed ook de HEERE. Hy aanfehouwde de moeite, die haar werd aangedaan, en 't verdriet, 't welk zy 'er van leed. Hy nam het, om zo te fpreeken, ter harte. Hy aanfehouwde het, ten haaren opzigte,met een oog van medelyden, en met een oogmerk,om haar uit te redden; en , ten aanzien van den Godtloozen, met een oog van ongenoegen, en met een voorneemen , om haar en ook zich-zelven aan hem te wreeken. (B) Dit geeft de Kerk te kennen, als zy 'er vervolgens byvoegt : Op dat men het in uzve hand geeve. (AA) Volgens de Vertaaling der Onzen zou dit zeggen: „ Wy „ weeten , en zyn verzeekerd , dat Gy „ ons leed en lyden zo naauwkeurig ga-„ deflaat, dat wy het gerust in uwe hand „ kunnen geeven; U, als een rechtvaerdig „ Richter, het durven toevertrouwen, „ dat gy ten eenigen tyde onzen twist „ twisten, en ons recht uitvoeren zult" En dus zou dit wel het naast overéén koomen met het geene Petrus zegt van den Heere Jefus, dat Hy, als Hy gefcholden werd, niet weder fchold, en , als Hy leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem , die rechtvaerdiglyk oordeelt , i Br. II: 23. (BB) Maar het Hebreeuwsch woordenftel is zo , dat men het ook tot Godt konne brengen; (a) op deeze wyze : Gy aanfchouwt dat alles, om het te geeven, of te /lellen in uwe hand, om het daar in als op te fchryven, en geduurig voor oogen te hebben. Gelyk de HEERE elders tot de Kerke zeide ter haarer bemoediginge, toen zy zich beklaagde, dat de HEERE haar vergeeten had: Ik hebbe u in beide dt handpalmen gegraveerd: Uwe muur en zyn fteeds voor my, Jef. XLIX: ió. Zo zoude Kerke dan ook hier mede te kennen geeven , dat de Godtlooze, als hy zegt: Godi heeft het vergeeten, zich j ammerlyk bedriegt Dat is 'er zo verre van daan, dat, gelyk Godt het omzwerven der zynen telt, er, hunne traanen, als 't ware, legt in zym Vlesfe, Pf. LVI: 9, Hy ook zo de moeiti en het verdriet, hun aangedaan, van habj befchouwt, en 'er met de grootfte naauwkeurigheid op let, om het als op te fchry ven in zyn register; dat geduurig in zyn, hand, en dus voor zyne oogen te hebben om, als de tyd, om den zynen genadig t, ZIEN. zyn, zou gekoomen zyn, hen te doen ondervinden, dat V een'Godt zy, die op Aardt' richt, en hunnen Onderdrukker te doen ondervinden, dat Hy de Godt der Wraaken zy, die gezegd heeft: Myns is de wraake; ik zal het vergelden , Deut. XXXII: 35, Rom. XII: 19. (b) Of anders met den Hooggeleerden Venema : Ply aanfchouwt het, niet als een onverfchillig Toekyker, maar als een oplettend Richter , om zyne hand, die rechterhand, die Hem vreezelyke dingen leert, die den arm des Godtloozen zo gemaklyk verbreeken kan, uit te ftrekken , om dien Godtloozen zyne moeite te doen wederkeeren op zynen kop, en het geweld op zynen fcheedel, Pf. VII: 17. (ft«) Doch hoe men het ook neeme, dit is zeker , dat de Kerke zich verzekerd hield, dat Gode het geweld , tegen haar gepleegd , niet onbekend was ; want het was Hem eigen de moeite en het verdriet te aanfehouwen, om den Verdrukker verdrukkinge te vergelden; en dat zy uit dien hoofde vertrouwde, dat, fchoon het Oordeel niet haastelyk was over de booze daad, het evenwel by Hem lag opgeftooten, en ver zeegeld in zyne fchatten; dat 'er eens een dag der Wraake zou aanlichten , waar in Hy het hem zou vergelden in zynen boezem. Gronds genoeg derhalven voor haar, om haar beklag voor den HEERE uit te ftorten, en de Strafvergeldinge van Hem te bidden en te verwachten. (33) De tweede grond is ontleend uit het Vertrouwen, 't welk de elendeling, uit kragt van zyne meermaals betoonde hulpe op Hem ftelt. («) Op U, zegt ze, verlaat zich de Arme: Gy zyt geweest de Helper des Weezen. (««) Het eerfte ftelt de Kerke voor in den tegenwoordigen tyd. (A) Wie is hier de Armef 'Er lyn Taalkundigen, by welken het woord nöbnniet zo zeer beteekent eenen, die arm is aan tydelyke bezittingen, als wel zo eenen, die arm is aan magt, en dus moet lyden al zulken overlast, als eenGe- i weldenaar goed vindt hem aan te doen. Dc Arme is dan hier het arm, van alle menschlyke hulp verftooken, verdrukt, en on- . der zynen druk bukkend en zugtend Volk zelf; niet in ftaat, om zich-zelven te be- j fchermen tegen, of te verlosfen van het geweld des Godtloozen. Maar, offchoon \ het, uitziende ter rechter- en ter {linkerhand ,  Z I E N. hand, nergens eenen Helper vond. (15) Het kende 'er evenwel eenen, by wien uitkomften zyn tegen den dood. Schoon twyffelmoedig, evenwel niet mismoedig, gèlyk Paulus zich uitdrukt, a Kor. IV: , verliet het zich op den HEERE. Overtuigd, dat zyne oogen de gantfche aarde doorloopen , cn aan alle plaatfen zyn, fchouwende de kwaaden en' de goeden, aChron.XVI: o, Spr. XV: 3. De Kwaaden, om zich aan die eenen Worftelüar te bewyzen; de Goeden , om zich fterk te bewyzen aan de geenen, welker hart volkoomen is tot Plem: Hier van overtuigd, verliet zy zich op Hem, in vertrouwen , dat Hy den hoop zyner elendigen niet zou vergeeten tot in eeuwigheid; niet toelaaten , dat de fcepterder Godtloosheid altoos zou rusten op het lot der rechtvaerdigen. (/3j3; En 't geen der Kerke in deezen ftrekte tot een fteunfel van vertrouwen, was de Ondervindinge. Daar van zegt zy in den voorleedenen tyd: Gy zyt geweest de Helper des Weezen. (A) Een Wees is een Ouderloos kind. 't welk, ontzet van zyner Ouderen voorzorge en befcherminge , doorgaans een Voorwerp is van medelyden by alle menfchen, die ftegts een eenigzins teder hart hebben: Hoe veel te meer dan niet by den HEERE, die met byzonderen nadruk de Ontfermer genoemd wordt, Jef. LIV: 10. Hy heet daarom ook de Richter der Weduwen, en Vader der Weezen, Pf. LXVIII: 6. Een verdrukt en hulpeloos Volk wordt daarom wel eens een Wees genoemd. De in Babel gevangene Jooden klaagen: Wy zyn Weezen zonder Vader, Klaagl. V: 3. Zo befchouwt de Kerke ook zich-zelve in haar gebed : Asfur zal ons niet behouden —. Gy zyt onze Godt: Immers zal een Weeze by u ontfermd worden, Hof. XIV: 4. Gelyk nu Godt den Menfchen het handhaven van het recht der Weezen ten ernftigften aanbeveelt, Jef. I: 17', zo (B) neemt Hy zich ook aan der zaake van zyn Volk, als het in zynen verlaaten ftaat aan eenen Weeze gelyk is. Dan is het meermaals gebleeken , dat Ply hetzelve tot eenen Helper was. In menigerlei gévallen was het gebleeken,zo onder de dagen des Ouden als dés Nieuwen Verbonds, dat, als het met de verdrukkinge op het hoogfte was, en 'er, naar 't fcheen, geen uitkomst meer te hoopen was, Hy dan de raad- en aanüagen des Vyands eensklaps Z I E N. ^oi verydelde, zeggende: Raat af, cn weet, dat ik Godt 'ben. In meer dan een geval heeft de' Kerk mogen óndervinden , dat -de HEERÈ defi verdrukten recht doet; dat Hy zyn Volk niet begeeven, zyne erve niet verlaaten zal, Pf. >'CIV: 14. In meer dan een geval heeft zy moeten aanheffen uit Pf. CXXIV: 6, 7. De HEERE zy geloofd, die ons in hunne tanden niet heeft overgegeeven tot eenen roof! Onze Ziele is ontkoomen, als een Vogel uit den ftrik des Vogelvangers. De ftrik is gebrboken, en wy zyn ontkoomen. Dus dan door ondervindinge geleerd , konde zy met ruimte zeggen: Gy zyt eèn Helper getvcest des Weezen, en dit; gaf haar dan ook moed in haaren druk, en grond, om zich op Hem, en zyne hulpe te verlaa ■ ten, gelyk Paulus eens zeide: Die ons uit eenen zo grooten dood verlost heeft, en nog verlost, op welken wy hoopen , dat Hy ons ook nog verlosfen .&) Maar met traanende oogen , en voornaamelyk met een biddend harte hadden zy op Hem gezien, gelyk de Dichter zeide: lk heffe myne oogen op tot U-, die in •de Heemelen zit. Zy waren niet geweest van de geenen , die fteunen op paerden, wagenen en ruiters, en ondertufcfeneu niet Ddd  «§04 ZIEN. zien op den Heiligen Israëls, Jef. XXXI: i. Weetende, dat hunne hulpe alleen moest, en ook maar alleen konde koomen van den HEERE, die den Heemel en de Aarde gemaakt heeft, hadden zy op Hem gezien. 't Was met hun geweest, zo als 'er Haat, Pf. CXXIII: i. Ziet l gelyk de oogen der Knegten zyn op de handen hunner Heeren, en de oogen der Dienstmaagden op de handen haarer Vrouwen: Alzo zyn onze oogen op den HEERE onzen Godt, tot dat Hy ons genadig zy. Zy hadden het met dat Zien niet laaten blyven by een tydelyk. wachten : Maar , gelyk de Geloovige Spreekers daar ook aanhielden, zelfs fterk, en met verdubbelinge : Zyt ons genadig, $ HEERE! Zyt ons genadig;, want wy zyn der veragtinge veel te zat, vs. 3. (<3) Zo wordt hier ook gezegd , dat zy (Hem) hadden aangeloopen , als een 'walerftroom. («*) Sommigen zetten dit over: Zy zyn verlicht gewcïrden. Hadden zy op Godt gezien, Hy had ook op hen gezien : Niet, gelyk op de Egyptenaars, om hen te verfchrikken, Exod. XIV: 24. Maar in gunfte , om het licht zyns aangezigts over hen te verheffen. En dus zou dit mede behooren tot de gewenschte vrucht, van hun ootmoedig en geloovig zien op den HEERE. (ƒ£) Maar het Grondwoord "IHJ is van het water ontleend, en wordt in veele plaatfen te rechte vertaald door tocvloeijen, te faamenvloeijen, gelyk ook het daar van afkoomend woord ~\f\l by de Hebreen altoos eene Rivier, of Stroom beteekent. Wy kunnen ons dan houden by dc Vertaalinge der Onzen: Zy hebben (Hem) aangeloopen als een IVaterftroom , en dan zal het aanduiden een nader en meer kragtig bedryf van de Zaglmoedigen. (A) De vergelyking is dan ontleend van eene Riviere.. Eene Rivier, die over haare Oevers gaat, cn zich wyd en zyd uitbreidt., ftrekt tot een Zinnebeeld van den aan- en inval van een Vyandelyk Heir, 't welk zich uitbreidt, en geheel het Land overftroomt, Jef. VIII: 7, 8. Dat komt hier niet in aam merkinge ; maar alleen dit, dat1 eene afioopende Rivier fteeds, zonder aflaaten voortftroomt, en daar door eindelyk uit den weg ruimt 't geen haar in haaren ftroom (tuitte. (B) Dit nu op het bedryf der Zagtmoedigen toegepast -wordende , ZIEN*. zal het aanduiden hun aanhoudend Bidden. Zo moet het zyn. Godt verhoort niet altoos op ftaanden voet: Maar men moet. daarom niet aflaaten van het bidden. Godt wil den ernst van den Bidder wel eens beproeven. Men moet dan blyven aanhouden , gelyk Abraham , toen hy voor de behoudenis van Sodom bad, keer op keer zyn gebed vernieuwde , Genef. XVIII: a3—32- Het moet een bidden zyn tydig. en ontydig , gelyk Heman zegt: ó HEERE, Godt mynes heils: By dage en by nachte roepe ik voor u. Laat myn gebed voor uw aanfehyn koomen; neig uw oor tot myn gefchrei, Pf. LXXXVIII: 2, 3. Het is daarom de meermaals herhaalde vermaaninge van den Apostel des Heeren : Volhardt in den gebede, Rom. XII: 12. Houdt fterk aan in den gebede, Kolosf. IV: 2. Bidt zonder ophouden, 1 Thesf. V: 17. Zo hadden ook deezen gedaan. Gelyk een IVaterftroom meteen zagte; doch fteeds aanhoudende kragt overwint 't geen hem in den weg is; zo hadden zy den Heere keer op keer aangeloopen. met hunne gebeden;, op hunne gebeden met fmeekingen; en, nog niet verhoord wordende, hadden zy 'er by gedaan traanen en fterke roepingen, om eindelyk, eindelyk eens zyn Vaderlyk hart te vermurwen. Dit was ook niet zonder vrucht geweest. Die aanhoudend klopt, zal ook eindelyk open gedaan worden.. Die volhardt met zoeken ^ofbidden, zal ook eindelyk vinden cn ontvangen ,Nhuh. VII: 7,8. Godt laat zich overwinnen. Men heeft het in Jakob gezien. Hy worftelde met Godt, en overmogt hem , door, fmeeken en weenen, Hof. Xil: 4. Zo ook deezer. (33) 'Er wordt gezegd, (dit was de gezeegende uitkomst:)En hunne aangezigten zyn niet fchaamrood geworden. (*) 't Geen deeze fpreekwyze in zich opfluit, heeft eenige ophelderinge noodig'. (*«)'s Menfchen aangezigt. is als een fpiegel van zyn harte,. Biydlchap, Droefheid, Vreeze, Schrik zyn veelal op het aangezigt te leezen : Zo ook de Schaamte ; die doet het aangezigt bloozen.. Daarom leest men dikwils, gelyk ook hier, van Schaamrood worden. Men wordt Schaamrood, als men in zyn binnenfte overtuigd ftaat, dat men zich vergrecpen hehbe aan eenig fchandelyk wanbedryf. Ephraïm werd aan zichzelven bekend gemsakt, kreeg berouw, klop-  ZIEN. klopte op zyne heupe, en zeide : Ik ben befchaamd , ja ! ook fchaamrood geworden, om dat ik de fmaadheid myner jeugd gedraagen nebbe, jei'cm. XXXI: 19.Maar Schaamrood Kan men ook worden, als men in zyne verwachtinge, omtrent eene zaake,die men vuurig wenscht, zich bedroogcn vindt. De Reizigers van Tema zochten hunnen dorst te lesfchen by de beeken; maar 'er by gekoomen zynde , vonden zy ze uitgedroogd door de hitte, cn zy werden , wegens deeze te leurftellinge , befchaamd, en fchaamrood, Job VI: 19. 't Zelfde leest men van de geenen , die, ten tyde der groote droogte, waren uitgegaan na de gragten, om water te haaien, maar met leedige vaten moesten tc rug keeren. Zy, ftaat'er, werden befchaamd, ja! fchaamrood, en bedekten hunne hoofden, Jerem. XIV: 3. 't Zelfde kan ook plaats hebben by eenen Biddenden. Hy bidt, hy bidt aanhoudend: Een blyk, dat hy in de zaake, die hy begeert, groot belang ftelt. Maar hy wordt niet verhoord. Zyne verwachtinge wordt verydeld. Hy valt in het denkbeeld, of dat hy iets onbchoorlyks heeft verzocht; of dat hy door een, of ander misbedryfGodt heeft vertoornd, en dat Godt daarom zyne ooren als voor hem flopt. En de overdenkinge daar van doet hem befchaamd en fchaamrood worden. Dit laatfte komt hier alleen in aanmerkm"e. Als 'er dan gezegd -wordt: Hunne aangezigten zyn niet fchaamrood geworden, zo zal net niet anders te kennen geeven, dan dat hun gebed verhoord, en hunner 'harten - wensch vervuld was. De Godtloozen mogen zeggen: Wat baate zullen wy hebben, dat wy Hem zouden aankopen ? Job XXI: 15. Maar zy konden zeggen; of, als men het in den toekoomenden tyd vertaald : Hunne aangezigten zullen niet fchaamrood worden, zullen kunnen zeggen : Ik riep tot den HEERE, en Hy verhoorde my van den berg zyner heiligheid, Pf. 111: 5. Zy hadden mogen ondervinden, of zouden eerlang ondervinden, dat de HEERE naby is den geenen , die Hem aanroepen , die Hem aanroepen in der waarheid. Hy doet het welbehaagen der geenen, die Hem vreezen, Pf. CXLV: 18, 19. O3)Zo heuglyk was geweest, of zou zyn de Uitkomst van dit Godtzoekend bedryf. Geen wonder! Zy waren Zaglmoedigen. Aan zul- Z I E N. §95 ken heeft de HEERE een welgevallen. Hen Zaglmoedigen zal Hy genade geeven, Spr. III: 34. Hy hoort den wensch der Zagtmoedigen, Pf. X: 17. Hy houdt hen paande; hun'nen't hal ven ftaat Hy op ten oordce* le , om hen te verlosfen, Pf. CXLV1J: 6. LXXVI: 10. Zy hadden op Hem gezien, als wel weetende , dat van Plem alleen hun heil moest koomen. De HEERE na zal niet laaten befchaamd worden, die Hem verwachten, Jef. XLIX: 2.3. Zy hadden Hem aangeloopen als een Walerftroom met herhaalde gebeden, cn fterke roepingen, 't Konde niet anders zyn, of dit moest van vrucht zyn. De Heiland leerde dit met de Gelykenisfe van den Richter. Ploe hard van aart hy ook was; hoe weinig hy Godt en menfchen vreesde: Ten laatften liet hy zich evenwel door het aanhoudend bidden eener Weduwe beweegen , om haar recht te doen. Hier uit trok Hy deeze troostryke leere: Zal Godt dan geen recht doen zynen Uitverkoorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hy langmoedig is over hen? Luk. XVIII: 1—7 ——« Dit dus in het Algemeen behandeld zynde, zal het ter nadere Ophelderinge kunnen dienen, dat men in byzondere opmerkinge neeme het geval , 't welk David aanleiding gaf tot het dichten van deezen Pfalm , 't welk was, het veranderen van zyn aangezigt voor Abimelech , die hem wechjoeg, dai Hy doorging, vs. 1. David, door Saul doodelyk gehaat, en bloedig vervolgd, was gevlugt na den Koning der Philiftynen. Ras werd hy daar bekend als de geene, die Goliath overwonnen en gedood hadde. Dit maakte zyn verblyf aldaar zeer gevaarlyk. Om zich te redden, veinsde hy zich gek en raazende tc zyn; hy bekrabbelde de deuren der Poorte , en liet zyn zeever in zynen baard afloopen: Des dc Koning, die met Raazenden in 't geheel niet gediend was, hem deed vertrekken, 1 Sam. XXI: 10—15. Zyne Bloedverwanten, en goede Vrienden,gehoord hebbende,waar hy was, in het Land der Philiftynen, bekommerden zich zynen't wegen heel zeer; en gelyk hy zelf Godt ernfiig had gebeeden om uitreddinge', volgens vs. 5, zo hebben die dat ook gedaan voor hem. Deezen zyn de Zaglmoedigen, van welken gefprooken was; Bedrukten om Davids wille, en bezugtende de harde behandelinDdd a gen,  390 ZIEN. fen, die zy van Saul en zyne Hovelingen adden te verduuren; want die, na zyne te rugkomst, tot hem kwamen in de lpelonke-van Adullam , waren zulken, die benaauwd waren, dieeenen Schuld-eisfcher hadden , welker ziele bltterlyk bedroefd was, i Sam. XXII: i, s. Derzelver oog, en hoope op verbeetering was op David gevestigd, van wien zy wisten, dat hy van Godts wegen gezalfd, en voorbefchikt was , om de Throons-opvolger van Saul te zyn. Daar zy nu zo veel belang in zyn Perfoon en behoudenisfe Helden, hadden zy op Godt gezien , en Hem eenpaarig en met aanhoudende gebeden aangeleopen, als een Waterflroom. Dit was van een gewenscht gevolg geweest. Godt had David verhoord, en hem uit alle zyne vreezen en benaauwdheeden verlost, vs. 5, 7. Ook hunne aangezigten waren, niet fchaamrood geworden, en zy konden zich nu wederom troosten,, met het vooruitzigt, van hem nog eens tot throon en kroon verheeven te zullen zien. En dit leeverde dan eene fterk verpligtende reede op , niet. alleen voor David,om den HEERE aanhoudend te looven en te danken; maar ook voor dc zynen, die Zaglmoedigen , die hem hadden zien te rug koomen, en zich deswegens verblyd hadden , vs. 2, 3. En dit is dan.ook de reede, waarom hy hen opwekte, om te gelyk met hem den PIEERE te offeren mei eene fle.mme der- dankzegginge , zeggende, vs. 4. Maakt den HEERE met my groot, en laat ons te faamen zynen naam verhoogen, ZIEN (Het) van Jefus.-Van het Geloove in deezen, van het Ongeloove.,oï'deKwaadaardigheid in anderen", zich ontdekkende by de Wonderdaadige Geneezinge van eenen Geraakten., Mark. II: 3—10, , Luk. V: 18—26. Men vindt by Mattheus, Cap. IX: 1—8, eene foortgelyke gefchiedenis verhaald , zo als fommigen willen ; of wel dezelfde., zo als anderen beweeren , om dat, fchoon.in de Tydbepaalinge eenig verfchil fchynt te zyn , de omftandigheeden evenwel der gebeurtenisfe zo zeer overéénkoomen.. Doch dit daar laatende, is het zeker genoeg,.dat Markus, cn Lute. .van hetzelfde geval fpreeken. Wat nu het Geval betreft, befchouwd zynde als eene Gefchiedenis; Heeft men vooreerst te letten op herbrengen van eenen ZIEN. Geraakten tot Jefus. (V) Jefus was wedergekeerd te Kapernaum, Mark. II: vs. 1, daar Hy thans woonde, Matth. IV: 13. Daar, of daar omftreeks was een Geraakte, een Man, die door eene Beroerte lam was geworden , zo al niet aan alle zyne leden; ten minften aan'zyne voeten, zo dat hy moest gedraagen worden, daar Hy weezen wilde, 't Gerugt van jefus weldaadige Wondermagt , betoond in het geneezen van allerlei Zieken, had zich wyd en zyd verfpreid , Matth. IV: 23, 24 , en was ook deezen Elendeling ter ooren gekoomen. Vertrouwende, dat Jefus ook hem wel zou kunnen, en willen geneezen, was hy ook zeer verlangende , om tot Jefus gebragt te worden; 'er wierden ook eenige medelydende Mannen gevonden,die hem, liggende op een bedde, bragten tot Jefus, dat is, tot voor het huis, waarin Jefus was. O) Maar hier ontmoetten zy eene groote zwaarigheid, die zy evenwel gelukkig te boven kwamen. (««) De zwaarigheid was, dat zy , vermits den grooten aandrang der Sehaare,, de de ure zo bezet vonden, dat zy niet konden binnen koomen. Waarfchynlyk waren daar ook Zieken onder, en daar elk zich beyverde, om met zynen Zieken binnen te geraaken* om het eerst geneezen te worden , zo wilde men voor de Draagers van. deezen Geraakten geene ruimte maaken : Doch (/3,8) die lieten zich daar door niet weerhouden. Zy ontzagemgeene moeite, om hunnen Zieken de geneezinge te bezorgen. (A) Zy klommen op het dak; waarfchynlyk langs den Trap, die aan veele huizen in het Oosten op de ftraat uitkomt, zo dat men,, zonder door de groote deur in het huis te koomen, langs denzelven konde opklimmen na het dak, en van daar ook wederom afklimmen. Hier op ziet de Heiland Matth. XXIV: 17. Die op het dahis,. klimme niet af (wel langs den buiten-, maar niet langs den binnentrap) om iets uit zyn huis mede.te neemen. Hy fpille daar den tyd niet mede, maar vlugte met haaste. (B) Nu op het Dak gekoomen zynde, ontdekten-zy hetzelve, en het op gebrooken hebbende , lieten zy den Geraakten met het beddeken door de tichelen neder, in het midden voor Jefus. (AA) De Daken der huizen in het Oosten zyn niet fchuins, gelyk.de Onze; maai'.plat; en dus niet .ge--  ZIEN. gedekt met pannen, zo als de onze, maar met teegelen, gelegd op een Gewelf, of Zolder. Zouden zy dan den Geraakten nederlaaten , voorönderfteld zynde , dat Jefus in een vertrek binnen's huis was, zo zouden zy niet alleen de teegelen hebben moeten opneemen, maar ook een gat breeken door het Gewelf, of den Zolder. Maar zouden deeze Mannen zo een geweld hebben durven pleegen aan het huis van eenen anderen ? Hadden zy het willen doen, zou men het hun wel hebben toegelaaten ? (BB) Dit is eene Bedenklykheid, die uit den weg moet geruimd worden. Op tweederlei wyze kan dit gefchieden. (a) Men leest 2. Kon. I: 2, dat Koning Ahazia door eene tralie viel in zyne Opperzaale. Zo hebben het de, Onzen vertaald , en , dat- volgende , mag men voorönderftellen , dat 'er ^boyen in het platte dak een- Net, of Traliewerk geweest zy, om licht en lucht in de Opperzaale te brengen, en waar boven op teegelen lagen, die men of in het geheel, of ten deele konde wechneemen, naar maate men meerder of minder licht en lucht in de daar onder zynde Opperzaale wilde hebben. Indien 'gr nu ook zo een Traliewerk geweest zy in het Dak, waar yan hier wordt gefprooken, en men voorönderftelt , dat Jefus in zo eene Opperzaale zich bevonden hebbe, zo lydt het weinig zwaarigheid , dat zy dat van de daar op liggende teegelen ontdekt, en vervolgens wechgenoomen , en den Geraakten door die opening, na om laag hebben laaten zakken, (b) In de Huizen van eenig.aanzien (dit is eene tweede manier van oplosfinge) had men een Voorhuis, waar in _ de Huisheer gewoon was menfchen te ontvangen en te fpreeken ; agter hetzelve was een groot vierkant open Plein ,rontom het welk de Kamers liepen 5 by plegtige geleegenheeden, wanneer 'er veele menfchen moesten byéén koomen , ontving men die in dat Plein, en dan werd daar over heen uitgefpannen een Zeil, mét touwen vastgemaakt aan de bovenmuure'n van het Gebouw, om befchermd te zyn . tegen de hitte,, of andere ongemakken van de lucht. Indien men nu voorönderftelt , dat Jefus, wegens den grooten toevloed van menfchen zy gezeeten geweest met 1 zyne Apostelen in zo een overdekt Plein, : ZIEN. 397 zo zou men mogen denken, dat deeze Mannen , op het Dak gekoomen zynde, niet anders' hebben gedaan , dan dat zy het Dak van dat Plein, 't welk flegts een daar over uitgefpannen Zeil was , voor een gedeelte los en open gemaakt hebben, en dat zy vervolgens den Geraakten met zyn beddeken langs den muur hebben laaten afzakken *U rl pi™ in het midden (Luk. vs. 19.) in dat Plein, 't welk het middengedeelte was van het Huis. Zo begrypt het de Heer Shaw. Misfchien zullen Griekfche Taalkundigen 'er wel het een, of ander op hebben aan te merken. Des niet te min moet men bekennen , dat dit ftuk door hem geleerdlyk', en met veel waarfchynlykheid is voorgefteld in deszelfs Reizen D. I. p. 304, en 306—308". Ütr.Dr. Doch hoe men het ook begrype, de Geraakte was nu tot voor Jefus gebragt. (33 Nu ftaan ons de Bedryven van Jefus, en de Gevolgen daar van te befchouwen. Zyne Bedryven waren twee, en elk van die had zyn onderfcheiden gevolg. («) Van het Eerfte fchryft Markus, vs. 5—9, cn Lukas, vs. ao—23. («*) Jefus zag hun gelooft; dat van den Geraakten, en ook van de Mannen, dié hem gedraagen hadden. Daar zy zich zo veel moeite hadden gegeeven, om hem tot Jêfus^ie brengen", .zo konde het niet anders zyn , of zy moesten een vast geloof hebben van zyné. onbepaaldé Wondermagt ; cn, gelyk op. die, zo ook een vast vertrouwen op zyne ontfermende Weldaadigheid. Een vast'vertrouwen', dat, zo hy flegts koude neêrgelegd worden voor de voeten van Jefus, hy ook onfeilbaar zou geneezen zyn. Dit zag Jelts; Hy zag het met genoegen. En, geyk zyne oogen zyn, als die der Duiven, by le Waterftroomen , gloeijende van ' menbhenliefde, zo is zyne fpraake- ook lieflyk,;n zyn geheemelte enkel zoetigheid. ' Want rly zeide tot den Geraakten: Mensch, of ïog meer hartftreelend, volgens Markus, Zoon uwe zonden zyn u ' vergeevèn. (A) Waarom is het hier niet, gelyk elders: 7w geloof heeft u behouden; of, groot is uvJ ' \eloof; u gefchiede, gelyk gy wilt? 'Waarom » lus: Uwe Zonden — ?"(AA) 't Kan'zyn' >m des Geraaktens wille. Misfchien was he in vroegere dagen Vart 'een losfe - en ' mgereegelde leevens-wyze geweest. Mis- chien* dat hem dat wroegde* en'dat hy'7 Ddd 3 atfSS  398 ZIEN. zyne kwaaie aanmei'kte als het ftrafgevolg daar van, en dat hy dus zo wel geraakt was in zyn geweeten, als in zyn ligchaam. Had hy dan , ten'deezen opzigte , eene lterke en fpoedige vertroostinge noodig, zo moest dit woord voor Hem zyn ah eene goede tyding uit verren Lande; ah koud water op eene vermoeide Ziele. (BB) Ook , om eter Ömftanueren wille; want uit de Vraage der Difcipelen, toen zy eenen'Blindgeboorenen zagen , Joh. IX: a, kan men opmaai'en, dat het destyds een vry algemeen gevoelen was onder de Jooden, dat zwaare kwaaien een zeker bewys waren, dat zo een Lyder, of zelf een groot Zondaar was geweest, of zyne Ouders. (B) Doch wat hier ook van zy, dit woord, gefprooken door Hem , die in de Waereld gekoomen was, om de zonden te verzoenen, en de eeuwige gerechtigheid aan te brengen, was een woord van grooten nadruk, ftelde den Geraakten buiten Zonden-fchuld, en ftraffe, en gaf hem goede hoope op zyne zo gewenschte herftelling. (M) Doch dit woord was anderen tot eene ergernis, en gaf aanleiding, dat Jefus dit zyn zeggen nader moest verdeedigen. (A) Want 'er waren hier ook tegenwoordig Pharizeën en Schriftgeleerden, geflaageneVyanden van Jefus,die zich doorgaans onder de Schaaren mengden , of zy van Hem iets zien, of hooren mogten, waar over zy Hem zouden kunnen lanteren; die begonnen by zich-zelven te overdenken, en ouder malkanderen te mompelen: Wie is deeze? Wat laat deeze Propheet van Na' zareth, deeze Zoon des Timmermans . (Matth. XIII: 55:) zich voorftaan , dat Jly Godtslasteringe fpreekt ? PPie kan de zonden ver geeven, dan Godt alleen? (AA^ Dit was eene waarheid op zich- zelve Godt is de Opperfte Wetgeever, en du: ook de Opperfte Richter. Elke zonde v. eene Overtrecdinge van zyne Wet, et dus eene dood-en doemwaerdige misdaad en kan daarom door niemand vcrgeevei worden, dan door Hem, wiens Wet ei Majefteit 'cr door beleedigd zyn. Als dai een enkel Mensch, zich de magt daar to< wilde aanmaatigen , zou hy zich zeekerlyl vergrypen aan Godtslasteringe ; want he §s Godt alleen, die zeggen kan : Ik , 1 ken het, die uwe overtrecdinge uitdelge 01 wytmt wi!les Jef. XLI1I: a6.#(BB) Maa Z I EN. in de töepasfinge van deeze Waarheid op Jefus, maakten zy zich-zelven aan Godtslasteringe fchuldig. Jefus was wel een Mensch; maar Hy was ook meer dan een Mensch: Hy was Godt geopenbaard in het vleesch. De Werken, die Hy deed, waren daar van de getuigen. Maar zy geloofden dat niet. In hunne oogen was Hy maar een bloot, ja 1 een allerflegtst mensch, een Leugen-Propheet, een Volks-verleider. (B) Onder deeze verdenkinge wilde Jefus niet blyven. Dit zou zynen dienst in't vervolg geheel vruchteloos gemaakt hebben. Hy dan hunne overdenkingen 'bekennende, antwoordde en zeide . (AA) Jefus bekende, en zag , wat 'er 111 hunne harten óniging. Hy had niet van nooden, dat Hem iemand iets van de Menfchen zeide ; Hy zelf wist, wat in den Menfche was. Hy kent van verre onze gedachten., en is dus een Oordeeler der gedachten en overleggingen des harten. H er van moesten de Pharizeën en Schriftgeleerden, ter hunner befchaaminge , overtuigd ftaan, zo zy anders nog voor fchaamte en overtuiginge vatbaar waren. (BB) Des keerde Hy zich tot hen, en fprak hen aan: Zekerlyk met het gelaat en op den toon van iemand, die zich verontwaerdigd agt: „ Wat over„ denkt gy in uwe harten ? Zal iemand, .„ die zulke teekenen doet, als ik doe; de „ onlocheiibaarc bewyzen, dat Godt met n m2' *U (J°h. tik a.) Godt lasteren? Of ,, is het, om dat ik gezegd hebbe:- Uwe „ zonden zyn u vergeeven ? Zou het my „ niet even -ligt zyn gewéést, te zeggen: ,, Staa'Op, en wandel? Zou u dat minder „ geërgerd hebben V Is het niet een by u ,, aangenoomen gevoelen, dat menfchen, „ met zulke zwaare kwaaien bezocht, ,,, groote Zondaars zyn voor Godt? Hadde „ ik dan dien .Mensch aanftonds doen op. ; „ ftaan en wandelen, zoudt gy dan niet 1 „ hebben moeten gelooven, dat zyne zon, ,, den vergeeven waren ? Wel nu dan : t „ Was het my niet even ligt, en moest 1 ,, het voor u niet even hetzelfde zyn, of 1 ,, ik hadde gezegd: Staa op en wandel, : „ dan of ik hadde gezegd, zo als ik nu : „ zeide : Uwe zonden zyn u vergeeven ? t „ Wat overdenkt , wat verdenkt gy my k ,, dan ten kwaade in uwe harten?" Dan 1 hier by wilde Hy het niet laaten blyr yen. 00 En zo koomen wy tot zyn Twee-  ZIEN. Tweede Bedryf, met het gevolg daar van. Daar fchryft Lukas van vs. 24, 25, 26, en Markus, vs. 10, 11, cn 12. (*<•) Hy wist, dat Hy te doen had niet Menfchen, die willens hunne oogen ilooten voor het licht. Vermoede lyk dachten zy op dit oogenblik by zich-zelven, dat het Hem ligtc- viel te zeggen : Uxe zonden zyn u vergeeven ? Als waar van de waarheid aan niemand blyken konde , dan te zeggen: Staa op, en wandel, waar van dc uitwerkinge aanftonds zou moeten blyken. Zo eenen Geraakten te doen wandelen, meenden zy, dat boven zyn vermogen was, en dat derhalven zyn zeggen maar een windrige Grootfpraak, eene grouwlyke Godtslasteringe was. Om hun het tegendeel te doen zien, cn hen te doen weeten, dat Hy, de Zoon des Menfchen, de van ouds beloofde Mesfias was, (gelyk de Heiland, ten blyke daar van , zich - zeiven doorgaans zo noemde, in overéénftemminge met Pf. VIII:5,en Dan.VII: 13,) en dat Hy magt hadde, om op aarde de zonden te vergeeven , ën tot een bewys daar van de Zondenkwaal wech te neemen, zo zeide Hy tot den Geraakten: ,, Ik, de groote Heelmees,, ter Israëls , wiens handen ftaan en ook „ wederom heeleit kunnen: Ik zegge met een „ woord van kragt. Geloof vry, dat dit „ woord, V welk nu ten mynen monde uit,, gaat, niet leedig tot my wederkeeren zal. „ Noch gy, in uw geloove, noch ik in dit myn zeggen, zullen hier befchaamd l, uitkoomen : Ik zegge u: Staa op, neem „ uw beddeken op , en gaa heenen na uw „ huis. Keer weder tot de uwen, en tot „ de bézighecden van uw beroep , en „ verheerlykt Godt , die zo groote din„ gen aan u gedaan heeft." Maar waarom eischte Hy van dien Geraakten niet, gelyk kort hier na van Lcvi, vs. 17 , dat hy Hem zou volgen? Om dezelfde reede, om welke Hy.het ook niet eischte van den melaatfchen Samaritaan, welken Hy gereinigd had , Luk. XVII: 19; dezelfde reede, waarom Hy het weigerde aan den Man in het Land der Gadarenen ,oïïchoon die Hem 'er om had verzocht, Luk. VIII: 38, 39. Jefius wilde het Land niet doortrekken met een gevolg van door Plem geneezene Elendelingen , op dat men niet zou kunnen voorwenden, dat het flegts gewaande, en door Hem omgekogte Zie- Z.T E No 399 ken waren geweest. Jefius .was geen Kwakzalver , maar.een Wonderwerker. Hy zou 'er aan.alle plaatfen genoeg vinden, aan welken Hy zyne Wonderkragt zou kunnen toonen. ft3,3) Van welk een Gevolg was nu dit Tweede bedryf? (A) 't Was heuglyk voor den Geraakten. Jefius was een groot Propheet, kragtig zo wel in werken, als in woorden. Zo dra Hy fprak , ging 'er kragt van Hem uit: De Geraakte ftond terflond op, nam het beddeken op , ging heenen na zyn huis, en verheerlykte Godt. Zyne zonden waren hem vergeeven, en, tot een waarteeken daar van , was zyne geraaktheid geweeken. Wy mogen hem dee.zen Lofzang wel in den mond leggen : Looft den HEERE, myne ziel, en al wat in my is zynen heiligen naam. Loofden HE ERE, myne ziel, en vergeet geene van zyne weldaaden: Die alle uzue ongerechtigheeden vergeeft, en alle uwe krankheeden geneest, Pf. CUP 1 , a, 3. (B) Heerlyk voor Godt en Jefius was ook het gevolg hier van, ten aanzien vsn anderen. (AA) Van de Pharizeën cn Schriftgeleerden mogen Wy denken, dat zy belchaamd, verftomd, doch in hunne boosheid verhard gebleeven,.zyn wechgegaan. (BB) Maar alle de anderen ontzetteden zich, voelden zich aangedaan .met een foort van fchrik,,en groote verwonderinge ; zy verhëerlykten Godt, 't welk misfchien daar in alleen zal beftaan hebben, dat zy hier in erkenden de hand cn den vinger Godts; of op zyn best Hem dankten, dat Hy zo eenen Man, ter geneezinge van menigerlei Kwaaien en Ziekten onder hen verwekt hadde. Zy werden qok vervuld met vreeze. Ais men let op het Wee, 't welk de Heere Jefüs uitriep over Kaper naum, Matth. XI: 23, zo.mag men denken, dat de inwoonders in plaatfe vau zich gelukkig te agten, dat de Heere Jefius onder hen was koomen woonen, veel meer zyn Perfoon en Leere zullen veragt hebben: En dit zo zynde, kan men reede vinden, waarom zy thans zo zeer vreesden; zekerlyk beducht zynde, dat de minagtinge, Hem beweezen, niet zou ongeftraft blyven, want zy hadden heeden ongeloofiyke dingen gezien; Dingen, die zy nooit van Hem verwacht hadden, en die zy nooit*zoiiden ^/o^ hebben, hadden zy ze met hunne oogen niet gezien. Dingen, die behoorden, tot die groo—  4oo ZIEN. groote dingen , die men niet doorzoeken kan. tot de Wonderen, die men niet tellen kan. CD) Als men nu de waarheid van deeze Gebeurtenisfe voorönderftelt, waar aan men niet twyffelen kan , als zynde gebeurd in de tegenwoordigheid van eene talryke Sehaare;Zo. werd hier door gröotelyks bevestigd de waardigheid van Jefus Perfoon en Leere. £*) De .minst ePlettende moest hier doof overtuigd ftaan, dat Hy was een groot Propheet, een Leeraar , die van ■ Godt gekoomen was. (/O En die het .ftuk wat dieper inzagen, moeiten •hier uit opmaaken, dat Hy meer was dan een Propheet. Had Hy gezegd: Zoon, uwe zonden zyn u vergeeven, cn konde niemand de zonden vergeeven, dan Godt, naar het eigen zeggen' der Pbarizeën en Schriftgeleerden , zo moest hét zekerlyk den oplettenden tot nadenken brengen, als hy hier .vernam, hoe Jefus de-verborgene Overleggingen zviïcr Vyanden doorzag,.en den -Geraakten' met eén enkel woord fpreekens genas: Het eerfte was een bewys-van zyne Alweetendheid, en het ander'eyan-zyne Almagt; Vermogens, die Gode alleen eigen zyn. C33) Of dit Wonderwerk ook 'van eene geheimzinnige, of Propheetifche ■Voorbeduidenisfe zy geweest jis bedenklyk. ■ («) 'Er zyn 'er , die het -zo begrypen. ■Volgens die, verbeeldt de Geraakte dt Heidenen , die duslange waren buiten gehouden geweest door de middenmuur da ■ Affcheidfels, de Wet des Vheschlyken Gebods. in inzettingen bejlaande; die, begeerig gemaakt na de geestelyke geneezing.., 'dit .door het Euangelie verkondigd werd door- eenige Joödfehe -Yveraars voor dc 'Wet buiten gehouden, doch door dt Apostelen tot Jefus gebragt wierden , ei .door het geloove in Hem ontvingen vergee vingevan zonden, en voorts ook door zy nen leevenctigmaakenden én dieiligendei -Geest bekwaam gemaakt werden, on voor-Godts aangezigt te wandelen, en.Her ,te verheerlyken. Men zie hiervan bree der Vitringa over de Mirakelen , p.8o-Driesfen -brengt het tot de laatere tyden Allermeest tot den verdorven Kerkftaa voor de Reformatie, toen dc Leere van d -vergeevingc der zonden zo jammerlyk vei -basterd was , en de herftel'linge 'er va: .door en na dc Reformatie. Men zie ooi ..denzelven over de Wonderwerken van Jt ZIEN. fus, p. 86 . 00 De Heer Toe Laar-, een uitmuntend Schriftverklaarer., vindt daar voor geen genoegzaamen grond- Volgens hem, zou het groot oogmerk yan Jefus, in 't verrigten van dit Wonder , zyn geweest, een bewys te geeven, dat het einde zyner komfte in de Waereld was, de Vérgeevinge der zonden te verwerven , die, door de bewerkinge van den Geest, op den Uitverkoorenen Zondaar toe te pasfen, en voorts bekwaam te maaken, om werkzaam te zyn in Heiligmaakinge, tot prys der heerlykheid van Godts genade. - ZIEN (Om Jefus te) waren eenige Grieken zeer begeerig, Joh. XII: 2.0—23. In deeze Gei'ciiieücnisfe heeft men, (K) in de eerfte plaatfe, te letten op de Perfoonen, van. welken gefprooken wordt , vervolgens, wat hunne begeerte was, en wat zy deeden , 0111 : hunne begeerte vervuld te krygen. (Mi) De Perfoonen vinden wy befcbreeven vs. ao. («0 waren Grieken. Men vindt hier het.woord el^^vu, waar door in de Schriften.des Nieuwen Testaments doorgaans verftaan worden Heidenen, in onderfcheidinge van dc Jooden, en wel zulke Heidenen, die min of meer befchaafd waren, in onderfcheidinge van de Barbaaren en Scythen., Gal. lil: 28, Kol. III: n.Maar'cr waren ook jooden, die in de Verftrooijinge onder de Heidenen woonden, die Grieksch fpraken, en in hunne Synagogen de Wet lazen, niet in het ooriïpïong\y\i Hebreeuwsch, maar in de -Griekfchc -.Overzettinge, en dus ook , -Grieken zouden kunnen genoemd zyn, ge: lyk men van hun met hetzelfde woord : r^x«>is Grieken leest, doch met deeze oml jfchryvinge, de verftrooide, Joh. VII: 35. ■ Anders heeten zulke Jooden E-VtAw»-*} de - Griekfche, te wetten, Jooden, Hand. VI: r. 1 IX: 29. De deezen waren dan zulke Grie. 1 ken, die oprfpronglyk Heidenen waren. 1 C/S) Maar , -Heidenen zynde, hoe kan 'er - dan gezegd worden, dat zy waren opge. koomen na Jeruzalem,op dat zy op het Feest, : te weeten, het Paasch-feest, zouden aant -bidden?'Ei waren Heidenen, die den Jood5 fchen Godtsdienst in 't geheel hadden - -aangenoomen, en zich hadden laaten be1 fnyden, en Profelyten , of Aankoomelingen 1 der Gerechtigheid genoemd wierden , die - mede yan het Pafcha eeten mogten. 'Er wa-  ZIEN. •waren 'er, die den Joodfchen Godtsdienst flegts ten deele aannamen, den Godt yan Israël voor den alleen waaren Godt hielden , en voor het overige zich onthielden van de Afgodery, en eenige andere dingen, die met de Wet volflrekt onbeltaanbaar waren , hoedanig een de Hoofdman Kornelius was, Hand. X: i. Doch die mogten van het Pafcha niet eeten, om dat zy niet befneeden waren, en werden Profelyten der poorte genoemd. Ook waren 'er Heidenen, die, fchoon Heidenen blyvende, evenwel uit een byzonderen eerbied voor den Godt van Israël na Jeruzalem kwamen, om hem te aanbidden , en met hunne Offerhanden te verëeren, doch die in den Voorhof Israëls niet koomen, maar verder af in den Voorhof der Heidenen blyven moesten. Dat 'er zulken zouden koomen, had Salomo reeds voorzien, i Kon. VIII: 41. En dat zulks ook gefchied is, zou uit Jofephus kunnen beweezen worden. Misfchien was de Kamerling der Koninginne Candace zulk een, Hand. VIII: 27. Van welk foort deeze Grieken geweest zyn, is onzeker. Mooglyk, op zyn best van het tweede foort; of anders van het laatfte, om dat hunne begeerte om Jefus te zien , denzelven aanleidinge gaf, 0111 te fpreeken van zyne naby zynde Verheer'lykinge ,waar toe zekerlyk mede behoorde de toevergadering der Heidenen tot Hem. Dat zy nu juist op het Paaschfeest waren opgekoomen, kan gefchied zyn , om dat zy, behalven den eerdienst, welken zy aan Godt wilden bewyzen, ook zien wilden de plegtigheeden van dat zo merkwaerdig Feest, en het talloos tal van Jooden , die dan uit alle Gewesten te faamen gekoomen waren. Doch wat hier ook van zy, zy waren gekoomen met een Godtsdienftig oogmerk, om aanbidden. Sommigen hu van die Grieken (23) waren begeerig, om Jefus te zien, en zochten door dc tusfchenfpi'aak van Philippus daar toe te koomen, vs'. a'i. (<•) Wat mag het'geweest zyn, dat deeze fieden zo begeerig maakte, oin Jefus te zien? Men kan het met veel waarfchynlykheid gfsfen. 'tKon .aan Pleidenen , die met de Jooden eenige verkeeringe hadden, niet onbekend zyn, dat die , omftreeks deezen tyd, hunnen Mesfias verwachtten, en wel als zo eenen, die een Aardsch Koningryk oprichten , en JT/. Deel. I. en II. Stuk, ZIEN, 40* hen van onder het juk der Vreemden ver> losfen zou, en onder wiens regeeringe zy vreede, en grooten voorfpoed genieten zouden. Sinds hunne komst te Jeruzalem hebben deeze Grieken veele heerlyke dingen van Jefus gehoord en gezien : Een verbaazend Wonderwerk, dat Hy Lazarus uit den dooden had opgewekt, Joh. XI: 43, 44. Zyne Koninglyke inryding in Jeruzalem, onder de blyde toejuichingen , en grootfte cerbewyzingen van het Volk, Cap. XII: 12—15. Zy hadden Hem een daad van gezag zien verrichten, toen Hy , die kogten en verkogten uit den Tempel dreef, en de tafelen derWisfelaaren omkeerde, zonder dat iemand zich daar tegen had durven verzetten ; en voorts» hoe veele Kreupelen en Blinden Hy genas, die tot Hem gebragt werden in den Tempel, Matth. XXI: ia—14. Altemaalzaaken, recht gefchikt, om deeze Grieken te doen denken, dat Jefus wel mogt zyn die Koning Mesftas, van wien de Jooden zo veel goeds en groots te gemoete zagen. Daar nu de Menfchen doorgaans zeer nieuwsgierig zyn, om Koningen, Vorften en andere zeldzaanie Perfoonen te zien, zo heeft men zich niet te verwonderen, dat deeze Grieken ook zo begeerig waren , om Jefus te zien, en ook te fpreeken : Zekerlyk, 0111 van Hem te verneemen, of Hy die Koning Mesfias was; op hoe eene wyze, en wanneer Hy zyn Koningryk zou oprichten; of Hy ook hen, en anderen, die geen Jooden waren, wel tot zyne Onderdaanen zou willen aanneemen, en mede aandeel gunnen in de voordeelen zyner regeeringe , &c. Deeze hunne begeerte (£) ontdekken zy aan Philippus, die een van Jefus Apostelen was , in onderfcheidinge van eenen anderen Philippus, die een Euangelist was, van wien in de Handelingen der Apostelen gefprooken wordt, omfchreeven, als geboortig van Bethfaïdtt in Galileë. Indien men met II. de Groot voorönderftelt, dat deeze Grieken inwoonders zyn geweest van Syro ■ Phenicië , zo konde het wel zyn,dat.die omfchryvinge van Philippus Geboorteplaatfe 'er " bygevoegd ware, om reede te geeven, waarom deeze lieden zich eerder tot Philippus, dan tot eenen anderen Apostel gewend hebben. Eethfdida, geleegen zynde byna op de grenzen van Syro-Phemcië, koude Eee he*  403 ZIEN. ZIEN. het wel zyn, dat zy in vroegeren tyd kennisfe aan hem gekreegen hadden. Doch wat hier ook van zy, 't was Philippus, aan wien zy hun verlangen te kennén gaven, om Jefus te zien en te fpreeken. 't Schynt, dat die daar toe zo ten eerften zo' gereed niet was als zy wel zouden gewenscht hebben : Maar daar hunne begeerte zo groot was, zo baden zy hem; bedienden zy zich van allerlei vriendelyke en verpligtende drangreedenen , zo met eene eerbiedige aanfpraak Heere, om dat zy wel merkten, dat hy een der voornaamfteDienaaren van Jefus was, als anderszins, hy wilde hun toch deezen dienst bewyzen. (3) Vervolgens verhaalt Johannes, wat de Apostelen, ten gevalle der Grieken, deeden, en wat Jefus antwoordde. (XK) Het Eerfte vinden wy vs. aa. (V) Philippus dorst hèt, naar 't fchynt, alleen met op zich - neemen, om Jefus 'er over aan te fpreeken. Hy zal zich erinnerd hebben, hoe ftipt Jefus hun voorheen had verbooden heenen te gaan op den weg der Heidenen, of in te gaan in eenige Stad der Samaritaanen, Matth. X: 5. Ais mede,hoe bezwaarlyk Jefus zich had laaten beweegen, om te voldoen aan het verzoek van de Chanavecfche Vrouwe,M.2.iü\. XV:--aa—28, welke ook, volgens de aanteekening van Mar.kus, Cap. VIT: 26, een Griekfche Vrouw was, van geboorte uit Syro ■ Phenicië. Hy raadpleegde dan met Andreds, zynen Amptgenoot, en wel weetende, dat Liefde de Hoofdwet was van hunnen Meester, (£) zo vonden zy goed, de fterke begeerte van deeze Grieken Hem op 't aanneem!ykftc voor te draagen,"en dus die Menfchen zo Veel te believen , als in hun vermogen was. Zy zeiden het Jefus. (33) Deszelfs antwoord was, vs. 23. De uure is gekoomen , dat de Zoon des menfchen zal verheerlykt worden. (•) Wy befchouwen eerst het antwoord op zich-zelve. («rf) Hy, de Zoon des Menfchen (zo noemde Hy zich doorgaans, als Hy van zich-zelven in den derden Perfoon fprak, en waar mede Ply wilde te kennen geeven, dat Hy van zich fprak, als van den Christus, den beloofden Mesftas; want Zoon des Menfchen was in het Propheetisch woord een van deszelven eertytels ,) zou verheerlykt worden. Hy, dien zyne Apostelen dus lange gekend hadden als eenen Knegt der geener die heerschten, een fmaddvan menfchen, en veragt van den Volke, zou verheerlykt worden; zo verheeven en zo hoog worden, dat Koningen het zouden zien en opftaan ; ook Vorften , en zich voor Hem nederbuigen. Doch niet, gelyk zyne Apostelen, en vermoedclyk ook de Grieken waanden, verheerlykt worden naar de wyze van eenen Aardfchen Koning; maar zo als van deh Zoon des Menfchen voorzegd was, gekroond worden met eere en heerlykheid, en gefteld om te heer fchen over alle de werken van Godts handen, Pf. VIII:. 5—7, ten Ryksthroone verheeven verre boven alle Heemelen, waarom Hy, als des Menfchen Zoon, met de Wolken des Heemels zou koomen tot den Ouden van dagen, om van denzelven te ontvangen de heerfchappy , de eere en het Koningryk, opdat alle Volken, Natiën en Tongen Hem eeren mogten, als zo eenen Koning , wiens heerfchappy was eene eeuwige heerfchappy, die niet vergaan zou, en wiens Koningryk niet zou verdorven worden, Dan. VII: 13 , 14. 'Pot deeze Verheerlyking (i3/») was de Uure, dc by Godt bepaalde tyd, gekoomen; dat is, naby gekoomen cn fterk naastende. Waarom de Heiland , vs. 35, ook zeide: Nog een kleinen tyd is het licht by u lieden. Doch , om zynen Leerlingen alle Aardfche wanbegrippen te ontneemen , en hen te doen verftaan, dat, eer Hy verheerlykt wierd, nog iets zou moeten voorafgaan, 't welk Hem dca weg tot zyne Verheerlyking zou moeten baanen, zo laat Hy 'er aanftonds, vs. 24, op volgen: Voorwaar, voorwaar zegge ik: (Geloofd het als iets , dat zeker en vast is, en denkt het ter deege in, om den zii\ 'er van te verftaan :) Indien het Tarwegraan in de aarde niet valt en fterft, zo blyft hetzelve alleen: Maar indien het fterft, brengt het veel vrucht voort. Dit was eene Gelykenis. De Geheimzin , daar onder verborgen, is zaaklyk deeze: Dat, zou Hy niet alleen blyven met zyne weinige Apostelen en Difcipelen ; zou Hy ooit Zaad zien , en een deel yan veelen ontvangen, om te heer fchen van Zee tot Zee, van de Riviere tot aan de einden der Aarde: Hy alvoorens, gelyk het Tarwegraan, zal het zich vermenigvuldigen, zou moeten fterven en vallen in de aarde, Hy zou alvoorens zyne Ziele moeten uitftorten in den dood, en gelegd worden in het graf, in het ftof des doods*  z i e n; doods.Dut gefchied zynde, zouden alle Heidenen voor zyn aangezigte aanbidden. Het Zaad zou koomen, en Hem voorden aangefcbreeven tot in gejlachten, Pf. XXIP 16 , 18, ai, Jef. LiiP. 10—ia. Het is zaaklyk hetzelfde, 't geen Hy elders zeide op eeneduidelyker wyze, dat dc Christus eerst moest/yden, en alzo,of daar na in zyne heerlykheid ingaan, Luk. XXIV: a6. 00 Maar nu zal men vraagen: Hoe fluit dit antwoord op ''t voorftel van Philippus en Andreas, uit naame der Grieken aan Hem gedaan? («*) 't Komt my niet waarfchynlyk voor, dat Hy de Grieken hebbe tot zich laaten koomen. Johannes meldt 'er niets van. De Plaats was 'er ook niet toe gefchikt. Zyne Vyanden, die het Hem, als iets misdaadigs, toereekenden , dat Hy met de Tollenaaren en Zondaaren verkeerde, zouden 'er een luidrugtig gefchreeuw van gemaakt hebben, dat Hy hier, zelfs in den Tempel, zich gemeen maakte met Heidenen; ja zelfs, dat het zyn oproerig oogmerk was, om die zo wel als de Schaaren agter zich af te trekken. De Tydsomftandigheid gedoogde het ook niet, dat Hy zich met die menfchen in een leerzaam gefprek inliet : .Zyne Propheetifche Bediening op Aarde was ten einde ; zyn Priesterwerk moest beginnen: Zo al niet deezen zelfden avond, evenwel binnen nog één, of twee dagen moest zyn Lyden eenen aanvang neemen. Qfi) Wat de Apostelen aanbelangt : Die konden uit dit antwoord, wanneer zy het 124. vs., gelyk zy moesten, mede aanmerkten als een gedeelte van hetzelve, wel opmaaken, dat de begeerte der Grieken, om Plem te zien Hem niet onaangenaam was, om dat Hy daar uit geleegenheid nam, om te fpreeken van zyne naby zynde Verbeerlykinge, die voor een groot gedeelte daar mede in zou beftaan, dat Hy, als de Wortel Ifaï zou ftaan tot eene bariiere 'der Volken, en dat de Heidenen na Plem zouden vraagen, Jef. XI: 10; waar van de begeerte deezer Grieken, als een voorfpel zou kunnen aangemerkt worden. Maar verder moesten zy 'er ook uit opmaaken, dat de begeerte van die lieden, en hun voorftel 'er van thans ontydig, te voorbaarig waren. EerHy veel vrucht konde voortbrengen, moest Hy vooraf, gelyk het Tarwegraan, in de Aarde vallen en fterven. Of om duidelyker te fpreeken, moest z i e m 403 Hy, .volgens vs. 3a, 33, eer Hy ze allen zou bunnen tot zich trekken, eerst van de Aarde verhoogd worden ; naamelyk, aan het Kruis. Eerst moest Hy door zynen dood de Heidenen ook met Godt verzoenen, en. den Middenmuur des Affcheidfels, die de Heidenen nu nog weerde van de Verbonden der belofte, verbreeken, en zich het recht verwerven, om de Heidenen te mogen vergaderen lot zyn erfdeel, en de einden der Aarde tot zyne bezittinge. Maar dat gefchied zynde , zouden de Vreemden ook binnen in zyn Huis, en binnen in zyne muuren eenen naam en plaatfe ontvangen, beter dan die der Zoonen, en der Dogteren. En dan zouden zy, benevens de andere Apos* telen, door Hem zelv' worden afgezonden tot de Heidenen, om onder die zyne heerlykheid te verkondigen, ze tot Hem te vergaderen , en in gehoorzaamheid des Geloofs aan Hem onderdanig te maaken, als aan den geenen, die van Godt gefteld was tot eenen Vorst en Gebieder der Volken, en te gelyk tot een licht der Heide nen, en om Godts heil te zyn tot aan de einden der Aarde. Zo dat zyn Antwoord is aan te merken als eene heufche Weigering van het voorgefteld Verzoek der Grieken; en tevens als een leerzaam Onderwys voor de Apostelen , om alle aardfche denkbeelden van een aardsch Koningryk, door Hem op te richten, te laaten vaaren, en zich 'er toe te bereiden om Hem, zonder 'er zich aan te ergeren, te zien lyden en fterven, aangezien dat de trap was, langs welken Hy tot zynen eeuwig gloorenden Heemelthroon, en de daar aan verknogte heerfchappy zou moeten opklimmen. » ZIEN (Want wy zullen Plem) gelyk Hy is, 1 Joh. III: ac. Zy , die Zien zullen, zyn de geenen,. die nu, in den ftand der Genade , Kinderen Godts zyn. De tyd, wanneer zy zien zullen, is, als Christus zal geopenbaard zyn; naamelyk in heerlykr heid, en zy Hem zullen gelyk weezen; dus na dit leeven, en wel na hunne opftandinge. De geene, dien zy zien zullen , is Christus, en zy zullen Hem zien, gelyk Hy is. Dus dan niet alleen als den verhëerlykten Middelaar, gezeeten ter rechterhand der Godtlyke Majefteit, en zo zullen zy Hem zien kunnen met hunne ligchaamlyke oogen; maar ook , als Godts Zoon, en dus als Godt, en te gelyk dan Eee a ook  ZIEN. heerlyk, en veel langduuriger zal zyn, zo zal het niet anders kunnen zyn, of de verheerlykte Geloovigen zullen naar ligchaam en ziele met eenen ongemeenen, en veel grootere glans der Godtlyke heerlykheid omvangen en verfierd worden—. Daar-en-boven ftaat ook aan te merken, dat dit zien van Godt en Christus ook aanduidt, cn in zich opfluit zo eene volzaligc gemeenfehap en verééniging, als een , Schepfel met zynen Schepper en Heiland, als met zyn hoogst en eeuwig goed, ooit of ooit zou kunnen deela'gtig worden. Wy zullen waarlyk Godt en Jefus zien: Niet gelyk de Godtloozen, die op het zien van Hemfchrikken,beevcn en ter helle inftort.eU zullen, om een eeuwig verderf te lyden van bet aangezigte des Heeren, en van dt heerlykheid zyner fterkte, om dat zy hier op aarde op. Hem niet hebben willen zien, en geene de minfte vreeze Godts voor hunne oogen gehad hebben : Maar wy zullen Hem zien, gelyk een Kind zyne Ouders ziet, wanneer het, na een lang en lastig omzwerven in vreemde Landen, hun wederom te huis komt;- gelyk eene Bruid, na een lang uitgerekt en reikhalzend verlangen, als zy haaren Bruidegom ziet aankoomen, en hy haar lieflyk omhelst; gelyk een, die zich in bangen nood, of harde Üaaverny bevindt, als hy zynen Verlosfer ziet- aankoomen, die hem redt, en in volkoomene vryheid .ftelt. Voorts zal ons zien niet maar een enkel zien zyn; maar een zien van verrukkend fpreeken en genieten. Kan ons in dit leeven reeds worden toegeroepen: Smaakt, en ziet,dat de HEERE goed zy, Pf. XXXIV: 9. Hoe veel te meer zal het dan niet alzo zyn in den Heemel; dat Godts Kinderen ook met 'er daad zullen genieten en ondervinden, 't geen hun in hun Heil en Hoogfte Goed te zien gegeeven wordt: Na het ontwaa- , ken zullen zy niet flegts Godts aangezigt in gerechtigheid aanfehouwen ; maar ook met zyn beeld verzadigd worden, Pf. XVII: 15. Maar op hoe eene wyze, of waar mede zullen de Geloovigen Godt en hunnen Zaligmaaker zien? Het antwoord is: Met de oogen der ziele , ook met de oogen van het ligchaam; te weeten, den Heere Jefus, die in den Heemel is, als dc Zoon des menfchen , cn ten aanzien van Godt dien helderst fchitterénden gloed , die daar, m ZIE N. ook den Vader en den Heiligen Geest, aangezien die alle één zyn in Weezen:' Dan daar Godt een oneindige Geest is ,en derhalven , ten aanzien van zyn Weezen , Onzienlyk, zo zal dat Zien alleen zyn een zien met de oogen van het geheel verlicht verftand. En dit zullen Zien van Hem, gelyk Hy is, wordt hier door Johannes bygebragt ter nadere bevestiginge van het even voorgaande, dat zy Hem zullen gelyk weezen, waar van elders gefprooken is, D. III. p. 318. De ftraks te noemen Schryver laat 'er zich dus over uit: „ Ingevolge hier van, zal dan de toekóomende heerlykheid der Geloovigen uit dit Zien ontftaan; en wel zo een zien, dat zy Hem zullen zien, niet als door een fpiegel in eene duistere reede, maar in zyn eigen licht, zo als Hy is. Dit is alreeds een voornaamst ftuk van de toekóomende Heerlykheid; maar ook de bron van al het ander toekoomend eeuwig welzyn , en de grond van onze gelykbeidzzn Godt en Christus, 't welk de Apostel ons voorftelde als het beknopt begrip van geheel onze Heerlykheid. Want , gelyk hier op aarde op de eene genade en weldaad de andere volgt ; zo zal ook daar de eene Heerlykheid, om zo te fpreeken , gebooren worden uit de andere. Groote Heerlykheid zal het alreeds zyn, Godt en Christus te zien; maar nog grooter zal dezelve worden, als dit zien ons den beelde van Godt en Christus zal doen gelykvormig worden, 't Zal ook niet anders kunnen zyn: Want daar hier -het door Godts Woord en Geest verlicht zien van Godt en Christus alreeds van die kragt is, dat wy naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd worden van heerlykheid tot heerlykheid: Hoe veel te meer zal dan niet uit het eeuwig en volkoomen aanfchouwen van onzen Godt en Zaligmaaker eene nog grootere gelvkvormigheid gebooren worden. Toen Mofes ten tweedenmaale by Godt op den Berg was, en met Plem fprak, gelyk de eene Vriend fpreekt met den anderen, hoewel in donkerheid, en in de wolke , werd zyn aangezigt zc veranderd, en gaf eenen zo fterk glinfterenden glans van zich, dat de Israëlitcn, toen hy van den berg was afgekoomen 'ei niet op konden zien, Exod. XXXIV: 29—. Daar nu het zien van Godt in het toekoomend leeven meer van uaby, meci  Z I E N. ZIEN. 405 daar, waarfchynlyk, het zigtbaar teeken is van zyne onzigtbaare , doch hoogst Majeftueufe tegenwoordigheid. De geheele Mensch zal Christus gelyk zyn, en zich dus, beide naar Ligchaam en Ziele, kunnen verblyden en verheugen 111 den leevendigen Godt. Zal nu de geheele mensch Godt zien, zo zal hy ook zo als hv is, naar het ligchaam zo wel, als naaide ziele , geheel en al worden verlicht door, en doordrongen worden van_de ftraalen van Godts heerlykheid. Dat is dat groot geluk, waar op Godts Kinderen hoopen, daar zy na verlangen, en waar mede zy zich opbeuren , als hunne Geloofs-oogen donker worden , en hunne ligchaamlyke oogen afvlietenvan traanen. En waarlyk geene grootere vertroostinge kan 'er worden uitgedacht', als dat Godt cn Jefus zich in de eeuwigheid aan onze Ligchaamen en Zielen, zo van naby, zo gunst- en glorieryk zullen te kennen en te befchouwen geeven. Bedenkt, geloovige Zielen, hoe goed het u zy, als Godt, in de duisternisfe van het tegenwoordig traan- en jammerdal, nu en dan het licht zynesaangezigts over u verheft, en flegts eenige ftraalen van zyne lietde en genade op u laat nederfchynen: Wat zal hef'dan niet zyn, als gy hier na eeuwig en van naby in het licht van Godts aangezigte zult mogen wandelen: Zal dat niet eene zo volkoomene vreugde zyn , dat dezelve niet meer zal kunnen vermeerderd worden ? Wat al ydelheeden zien uwe oogen hier op aarde , waar van gy walgt; wat al verdrietclykhecden, die u fmerten ; wat al zonden, die u bedroeven ; wat al grouwelen , waar aan gy u ergert: En eindelyk komt de Dood , en fluit ze toe. Maar wat is hier byft geen u troost en wederom opbeurt? Dit, dat, wanneer gy met Christus zult geopenbaard zyn , uwe oogen geene van die dingen meer zullen zien; dat gy met deeze uwe oogen uwen Godt en Zaligmaaker zult zien in zyne Heerlykheid, en ü daar in eeuwiglyk verlustigen. Doet dan zo, als Paulus zegt: Wy zien, of merken niet aan de dingen, die men ziet; maar die, die men niet ziet: Want de dingen,, die men ziet, zyn-tydelyk; maar die men niet ziet, .zyn etuivig , 2 Kor. IV: 18. Reinigt uwe oogen van Zonden-en Waereld-liefde, zoekt ook rein te zyn van harten, op dat gy eens zoudt mogen ondervinden 't geen de Heiland zegt: Zalig zyn de reinen van harte, want zy zullen Godt zien , Matth. V: 8. Wacht u van die begeerlykheid der oogen, welke maar in het minfte Godts aangezigtvoor u in dit leeven zou kunnen verduisteren, en u hier na van het yolvrolyk aanfehouwen van hetzelve zou kunnen berooven. Hoe voortreffelyk eenen Staat d.uidt het niet aan, als Johannes zegt: Wy zullen Hem zien , gelyk Hy is : Niet maar, gelyk de Patriarchen, in eene voor een korten tyd aangenooniene gedaante; niet onder eene, of andere Zinnebeeldige vertooninge, gelyk de Propheeten ; niet onder een deklel , of in eene Schaduwe: Maar op eene geheel andere en veel hoogere wyze, als Hy ooitgezien is, of heeft kunnen gezien worden in dit leeven. Hier zien wy Godt niet, zo als Hy is: Maar llegts zo, als Hy aan ons bekrompen en kortzigtig verftand. heeft kunnen voorgefteld worden , waar mede zich veele kinderlyke begrippen vermengen ; hoewel de grond 'er van, naar Schriftuurlyken ziu verftaan, ten volle zeker is. Want vermits wy in dit leeven onder de zigtbaare dingen niets voortreflykers kennen, als de menschlyke Natuur, zo zyn wy gewoon, naar aanleiding van de Heilige Schrift, Godts oneindige en geestelyke Eigenfehappen te befchryven "met fpreekwyzen , die van onze menfehelyke Zintuigen en Ligchaams-Icden ontleend zyn. By voorbeeld, onder de benaaminge van het Oog ftellen wy ons voor Gedts Alweetendheid en Voorzorg; van het Oor de Kennis, die Hy neemt, of van-onze gebeden, of van de harde woorden , die wy fpreeken ; van het Hart, zyne Liefde; van de Ingewanden, zyne Barmhartigheid en Ontferming; van zyne Handen den Arm, zyne Almagt en alles overwinnende, kragt. Maar als wy zullen wandelen in het Licht zyner heerlykheid, zullen wy ons Hem niet meer behoeven voor te ftellen onder zulke ligchaamlyke Zinnebeelden ; maar dan zullen wy Hem, als eenen allervolmaaktften en geheel zuiveren Geest in zyne eigene «reestelyke Eigenfehappen befpiegelen. Hier zien wy den onzigtbaaren Godt llegts in de fchaduwe zyner zigtbaare SchepfeÊee 3 *en»  4o5 ZIEN. len, en nog iets nader met den Vërrekyker des Geloofs in zyn Woord : Maar daar zullen wy Hem, zonder dekfel, zonder tusfehen beide koomende middelen, zien in het licht zyner oneindige Volmaaktheeden met zo veele klaarheid, als waar voor de gefchapene vermogens van een eindig Schepfel vatbaar zyn. Hier mag men tot eiken Geloovigen wel zeggen , hoe uitneemend hy ook moge zyn in verlichte kennisfe en genade, 't geen Godt eens zeide tot Mofes: Gy zoudt myn aangezigt niet -kunnen zien: Want my kan geen Mensch zien en leeven, Exod. XXXIII: ao. Maar daar zal men > in tegendeel kunnen zeggen.: Geen Mensch leeft 'er in de zalige eeuwigheid, die Godt niet ziet van aangezigte tot aangezigt, en die daar in niet vindt den lust, en het leeven van zyn leeven. Hier zien wy Godt, om zo te fpreeken, üegts van agteren; wy kennen Hem flegts uit de voetftappen zyner goedheid: Uit zyne wegen en werken kunnen wy maar eenigzins opmaaken, hoe alles overklimmend groot en heerlyk Hy zy. Het is met ons als met zulken, die in de Voorzaal eenes Konings zyn, en daar wel veel zien en hooren van zyne grootheid; maar hem niet zien op zynen Throon in het luistervolle zyner Majefteit : Maai daar zullen wy tot Godt den vryé'n toegang hebben, en Hem in alle zyne Heerlykheid zo van naby mogen befchouwen als wy zouden kunnen wenfchen. Hie: wandelen wy met Godt alleen door Ge looven : Onze oogen worden gehouden als die der Difcipelen op den weg na Em maus :Mzzr daar zullen wy wandelen doo: aanfehouwen; -onze oogen zullen gehee cn al opgeklaard zyn. Hier kunne! wy ons het teedere, het groote van Godt Liefde niet nader voorftellen, als onde de gelykenisfe van eene recht Vaderlyke ofMocderlyke Liefde: Maar daar zulle: wy die Liefde kennen en ondervinden J haaren byzonderen aart en grootheid: Ee ne Liefde, die alle mensfchlyke liefde or eindig verre te boven gaat, en eene de hoogstgóeden Godt byzonder eigene or begrypelyke goedheid is. Hier ftellen w ons Godts rechtvaerdigheid voor onde het denkbeeld van eenen rechtvaerdige Richter: Maar hoe zeer wy ons o verree houden, dat alle zyne -wegen zyn gerecl Z IE N. tigheid en gerichte: Wy moeten evenwel dikwils, by gebrek van doorzigt, uitroepen : Hoe ondoorzoekbaar zyn uwe oor deelen ; hoe onnafpeurbaar zyn uwe wegen ! Maar dan zal het hoogstrechtvaerdige van alle zyne wegen en gerichten, met het hoogst-, wyze en hoogst-heilige van zyne oogmerken daarin, ons zo duidelyk in de oogen ftraalen , dat wy Hem met aanbiddende verwónderinge zullen moeten toejuichen: Groot en wonder lyk zyn uwe werken! Rechtvaerdig en waaragtig zyn uwe wegen! Openb. XV: 3. Hier ftellen wy ons Godts Majefteit en Heerlykheid voor onder het denkbeeld van de praal en pragt van eenen Aardfchen Koning: Maar daar zullen wy zien, dat all' het heerlyke, dat men nooit op aarde zag, of zou hebben kunnen zien, daar voor verdwynen moet: Al het glansen glorieryke, al ware het gelyk aan de fchitteringen der Zonne, zal ons in vergelykinge van de luister-ftraalen van alle Godts Volmaaktheeden voorkoomen nacht en duisternisfe te zyn. Dit behoort mede tot de onvolkoomenheid deezes leevens, en is mede eene Oorzpak , dat Godt en Godtlyke dingen voor ons zo verborgen zyn, dat wy ons Godt niet kunnen voorftellen in zyn gantfche Weezen; dat wy niet dan ftukswyze, en naar eene zekere afdeeling cn onderfcheiding, van zyne . Eigenfehappen kunnen denken, offpreei ken: Dat zal dan ook zo niet meer zyn. • Wy zullen dan, als men zich zo uitdruk- ■ ken mag, met eenen enkelen opflag van , het oog Godt zien in alle zyne Eigenfchap- ■ pen en betrekkingen , als onzen Schcp- • per, Verlosfer en Zaligmaaker: Hem zo l volkoomen kennen , als wy gekend zyn , 1 1 Kor. XI.II: ia» Dat heet Godt te zien, zo 5 als Hy is. Maar waar zal men woorden r kunnen vinden, om eene zo onmeetbaar , groote Gelukzaligheid recht naar waerde 1 en waarheid uit te drukken ! Hoe langer ï en dieper wy die indenken , zo veel te - duidelyker worden wy ontwaar, dat ze al - ons verftand zeer verre te boven gaat. I Men voege alles te faamen, wat men als .- heerlyk zou kunnen bewonderen, wat men y als genoegen en geluk-aanbrengend goed r zou kunnen genieten : En nochthans zal II het maar een flaauwc, en zeer onvolkood mene Schets zyn. Veel groots had de Ko1- ningin van Scbeba van Salomo gehoord: Zo veel?  ZIEN. veel,dat zy 'er door bewoogen werd eene verre en kostbaarc reize te onderneemen, om hem te zien: Maar toen zy zyne Wysheid gehoord, en de kostbaarheid en Orde van zyn Hof- en Hof-houdinge gezien had , moest zy bekennen , dat haar de helft nog niet was aangezegd, i Kon. X: 7. Hoe veel te meer zullen wy dan, wanneer wy Godt en Jefus zullen zien van aangezigte tot . aangezigt, niet moeten zeggen: Het is alles waar, wat wy op aarde van uwe heerlykheid gehoord hebben: Maar nooit hebben wy ons zo iets kunnen voor-ftellen, als 't geene wy nu zien, nu wy tot uwen Throon genaderd zyn. Nooit hebben wy ons zo eene gelukzaligheid kunnen voorftellen, als gyons te befchouwen cn te genieten geeft, hoe een wyd uitgeftrekt denkbeeld wy 'er ons van gemaakt hebben door de zo dierbaare beloften, die gy ons gefchonken hadt. Opgetoogen in verwonderinge, zullen wy dan moeten uitroepen : Zalig, welgelukzalig, o Godt! welgelukzalig, Heere Jefus! zyn uwe Mannen, uwe Knegten , die te gelyk ook uwe Kinderen en Erfgenaamen zyn, die fteeds voor uw aangezigt mogen ftaan,uwe wysheid hooren, en uwe heer' lykheid aanfehouwen mogen. Men over"weege eens, welk eene Zaligheid het zy, hier in den Geloove met Godt bekend te •zyn: Wat zal het dan niet zyn, wanneer ■ wy, door een zo van naby, een zo hartlyk, een zo volkoomen en eeuwig aanfehouwen , Hem fteeds voor, by en in ons zullen hebben? Dunkt ons hier het zien van Godt door het geloove reeds zo fchoon, ■ zo boven alles aangenaam, zohartvervrolykend en zielzaligend te zyn, daar wy Hem evenwel maar als van verre zien: Wat zal het dan niet zyn ; welk eene 'fchoonhcid, welk eene blydfchap, welk "eene vergenoeging, als Hy ons den glans van alle zyne Volkoomenheeden van naby, geheel volkoomen, en zonder dekfcl zal te befchouwen geeven ? Wel te rechte mogt Petrus fpreeken van eene onuitfpreekhaare en heerlyke vreugde , waar mede wy ons in Jefus verheugen , hoewel wy nog maar gelooven, cn Hem nog niet zien: Naardien daar uit is op te maaken, hoe onnadenklyk groot de vreugde zal moeten zyn, wanneer wy Hem zien , en in dat zien verkrygen en eeuwig genieten zullen dat ZIEN. 407 alles, 't welk het Geloof ooit heeft kunnen hoopen , of verwachten ; de Zaligheid der Ziele , welke het einde des Geloofs is, 1 Petr. I: 8 , 9. Nu dan , Christenen ! brengt daar toe allen yver en naerftigheid toe, dat gy eens in het volle licht meugt zien en genieten, 't geen gy nu maar als in de fcheemeringe ziet. Gelyk de Oude Jakob, toen hy vernam, in hoe heerlyk eenen ftaat zyn Jofeph in Egypte was, aan ftonds bereid was, om den hem toegezonden wagen op te klimmen, cn- tot hem te reizen, zeggende: Ik zal gaan, en hem zien, eer ik flerve, Genef. XLV: 28. Gelyk Abzalom niet rusten konde, voor aleer hy zyns Vaders aangezigt had gezien ,. 2. Sam. XIV: 32. Geeft zo ook u zeiven geene rust, voor het u gegund worde het aangezigt van uwen* Heemelfchen Vader,' en van uwen Godtlyken Verlosfer tezien. Maar daar toe zult gy nooit kunnen koomen, ten zy dan, dat gy reeds hier in de Waereld uwe vreugde in Godt zoekt, u beftendig aan Plem houdt, en u benaerftigt, om meer en meer op te wasfen in zvne kennisfe. Bidt veel met David: HEER, verhef gy het licht uwes aangezigts over ons! Hebt Godt fteeds voor oogen en in het harte: Laat geene ydele, geene zondige Oogenlust u betooveren, om daar op tc blyven ftaaren; voor de eeuwigheid zoudt gy 'er u blind op zien. Zoekt door daaglykfche boetvaerdigheid en bckeering het Voorhangfel der Aardsgezindheid van voor uw oog en harte wech te fchuiven, en bidt Godt, dat Hy u de Oogen des Geloofs zo opheldere en verfterke , dat, wanneer het aardsch licht met uwen dood verdwynen zal, gy die dan zult mogen openen in het eeuwig licht. Streeft 'er voor het overige na, om, alle wederwaardigheden ten trots, te volharden in den Geloove , als zaagt gy den Onzienlyken, offchoon gy Hem nog niet ziet: Een eenig oogenblik van dat heerlyk, dat zalig Zien, waar van hier gefprooken is, zal rykelyk vergoeden al het wachten, al het verlangen, alle de verdrietelykhedcn van geheel uw leeven. Moeten wy dit traan- en jammerdal doorwandelen onder donkere en droevige wolken: Het zy zo. Die alle zullen verdweenen zyn, wanneer wy Godt en Jefus zullen mogen zien in hun eigen licht. Bekommert gy u over den.  4o8 ZIEN. den kommerlyken ftaat uwer Zielen; dunkt u, dat het voor die is louter duisternisfe, en geen licht: Denkt dan ter bemoediginge , Godt zal 'er my uit verlosfen; dien zal ik nog eens voor my aanfehouwen. Dunkt u de weg na den Heemel fmal en moeijelyk te bewandelen , verkloekt u daar tegen met de gedachte, aan het einde van dien weg is eeuwige vreugde en heerlykheid voor my bereid, daar zal ik mynen Godt, en mynën Jefus zien. Een Kind, 't welk in een verre geleegen Land heeft omgezworven, getroost zich der gevaaren en moeijelykheden der te rugreize,alleenlyk op de hoope,van zyne lieve Ouders te zullen weder zien. Doet dan ook alzo op uwe reize naden Heemel: Gy zyt immers Godts Kinderen. Welk eene blydfchap is het ons , wanneer wy iemand, dien wy hartlyk liefhebben, en langverwacht hebben, mogen zien aankoomen en omhelzen. Wat zal het dan niet zyn, wanneer wy Godt en Jefus, die onze liefde, blydfchap en kroone is, zullen mogen zien? Hem zullen mogen zien, van wien wy zo veel heerlyks gehoord, zo veel goeds ontvangen, na wien wy zo lang gewacht, zo vuurig verlangd hebben; ja! Hem, die ons zo liéfderyk noodigt , verwacht, en met loutere goedertierenheid tot zich trekt? Verblydt udan, Christenen, in het vooruitzigt van deeze blydfchap. Verzagt en verzoet daar mede al het leed, dat u drukt, of dreigt ; bezit uwe zielen in uwe lydzaamheid; ontdoet u van alles, 't welk deeze uwe blydfchap zou kunnen ftooren. Schroomt niei Toor den dood; de oogen, die zich in dei dood fluiten, zullen den Heere nog een; zien. In den donkeren nacht des dood: zal de heerlykheid van het eeuwig lich over u opgaan. Het bewindfel des aange zigts, waar mede gy hier bewonden zy geweest, zal dan voor altoos worden op geheeven. Gelyk een Arend na de Zonn< opvliegt, alzo zal uwe Ziele, geflaakt ui het ligchaam deezes doods, opwaard vliegen tot uwen Godt, tot uwen Jefus.' Zie Marperger Explic. Epifl. I. Joham ZIEN, (Ziet, Hy komt mei de molken, e. alle ooge zal Hem) ook de geenen, die Hei doorjlooken hebben, Openb. 1: 7a. Men be fchouwehier: ($) Eerst zyne komst m ZIEN. de wolken. (KN) Het woordje Ziet gaat yooraf. Dit woordje is het gewoonlyk Letwel der gewyde Schryveren, wanneer zy de aandacht van den Leezer wekken, en tot het door hen te melden ftuk bepaalen willen. Johannes zou hier iets melden van dien Jefus, van wien hy zyne Openbaaringen ontvangen , en op wiens bevel hy die befchreevea had, 't welk elk wel ter harte neemen mogt, op dat hy zich door het veragten van zyn Perfoon, en het verwerpen van het geene in dit Boek, zo tot leeringe, als tot bemoediging zyner Kerke , en waarfchouwinge zyner Vyanden gefchreeven was , zich voor Hem niet verantwoordelyk mogt maaken. Het is dan: Ziet, neemt het ter ooren en ter harte. (22) Hy komt met de~ wolken. (*) Deeze Hy is de Heere Jefus, die, om de zynen te wasfehen met zyn bloed, cn Gode en den Vader te maaken tot Koningen en Priesters, zich had moeten verneederen tot in den dood ; maar die onder het geweld des doods niet bezweeken , maar, door eene zecgepf aaiende Opftanding, de eerstgeboorene uit den dooden, en vervolgens door een 'glorieufe Heemelvaart, en Staatsverheffinge aan Godts rechterhand, de Overfie der Koningen der Aarde geworden was, vs. 5, 6. Van deezen zegt hy: (fi) Hy komt met de wolken, (uec) Van welk een koomen wordt hier gefprooken? (A) Hy kan gezegd worden te koomen, en meermaals wordt ook in dien zin van zyn koomen gefprooken , als Hy zich op eene byzondere wyze werkzaam betoont in het zeegenen , uitbreiden en 1 befchermen .zyner Kerke,-of in het uit- : oeffeneii van geduchte Oordeclen, om zich . ; te wreeken aan zyne Wederpartyderen. : Doch dat gefchiedt alleen door eene voor ■ ons onzigtbaare kragt, die ons niet an: ders kenbaar wordt dan door de uitwerk- ■ fels 'ervan. Maar hier wordt gefprooken ; van een Koomen, waar by Hy voor elk t zigtbaar zal zyn, zo dat alle oog Hem zal 5 zien. Het is hier dan zyn Koomen in den ' jongften aller dagen, als de Man, die ''er . van Godt toe verordineerd is, om op eenen daar toe ge/lelden dag den Aardbodem recht- 2 vaerdiglyk te oordee len, Hand. XVII: 31. 2 (B) Maar heeft Johannes dat Koomen in - het oog, hoe kan hy dan zeggen , niet, t Hy zal "koomen; maar"in den tegenwoordi- gen  ZIEN. gen tyd: Ziet! Hy komt, als wilde hy elk eenen opwekken, om op te zien na boven, om den koomenden Jefus in het oog te krygen. Zou de Apostel des Heeren ook in de doolinge geweest zyn, dat de dag des Heeren zo naby , zo lterk haastende was ? Dat zy verre! Uit zo veele verheevene Godtgezigten , als aan hem vertoond werden, om te beteekenen de lotgevallen der Euangelie-Kerke hier op Aarde, konde hy wel opmaaken, dat 'er nog eeuwen zouden moeten verloopen, eer de Heere op die wyze, en tot zo een oogmerk koomen zou. Maar Johannes fpreekt hier naar de wyze der Propheeten , die dikwils van zaaken, die nog verre af waren, fpraken, als waren ze tegenwoordig; onder andere reedenen ook, om de ontwyffelbaare zekerheid 'er van te bevestigen. Hy komt is hier dan zo veel, als: „ Niemand bedrie„ ge zich, en vraage fpotswyze: Waar is „ de Godt des Oordeels? Waar is de belofte „ zyner toekompJe ? Hy zal gewisfelyk koo„ men , en niet agter blyven." Dat dit nu het koomen zy, dat Johannes bedoelde, blykt (73/3) ook uit de wyze van zyn Koomen. 't Zal zyn tnet de Wolken. (A) Meermaals waren de Wolken, vooral onder den Dag des Ouden Testaments, de zigtbaare bewyzen van Godts byzondere Majeftueufe tegenwoordigheid. Dit weet elk, die maar eenigzins Bybelkundig is. Ik merke maar alleen aan, dat Jefus eenmaal met de Wolken gekoomen is; maar van de Aarde ha den Heemel, om te koomen tot den Ouden van dagen, om van denzelven te ontvangen de heerfchappy, de eere en het Koningryk , Dan. VII: 13, 14. Nu hebben wy van Petrus geleerd, dat de Heemel Hem moet ontvangen tot den tyd der wederoprechtinge aller dingen, Hand. III: ai. Wordt hier nu gezegd, dat Hy zal koomen, naamelyk uit den Heemel na om laag, met de Wolken, het leevert een voldingend bewys op, dat men hier te denken hebbe om zyn Koomen ten algemeenen Oor deele. Dat moet, naar het getuigenis van twee Heemelfche Mannen, een alzo Koomen zyn,als zyne Apostelen Hem hadden zien heenen vaaren,Hand. I: 10, n. Dus dan ook met de Wolken. De Heiland zelf heeft het zo bepaald : Zy zullen den Zoon des menfchen Zien koomen op de wolken des Heemels, met groote kragt en heerlykheid, Matth. XXIV: XI. Deel. I. en II, Stuk, Z 1 E N.^ 409 2°» &&-XXl: ^ Hoe grootsch , hoe Majeftueus zal die Komfte zyn! Koningen hadden al van ouds pragtige Throonen. Salomo had 'er zich eenen doen maaken van Elpenbeen, overtoogen met dicht goud, hoedanig een in geen Koningryk was gemaakt geweest, 1 Kon. X: ao, ai. In laatere tyden heeft men 'er nog pra zweeven door, en zich van plaatfe tot . plaatfe laaten zien in de lucht, gelyk zo , oudtyds Vorften zich hunnen Richter-ftoel 1 lieten nadraagen, om dien te doen plaat\ fen, en zich 'er op neêr te zetten in welk - een gedeelte van hunne Stad, of Land zy s het gericht wilden houden , zo als men '- kan afneemen uit het zeggen van Job: n Toen ik uitging na de Poorte door de Stad >. dat ik mynen Stoel liet bereiden op de flraa'd te, Cap. XXIX: 7. En zo iets ftaat by Jon fephus, j. Oudh. B. XVIII: C 6 , ook •- aangeteekend van Philippus,, den Broeder :t van Herodes Antipas. Doch, op hoe eene e wyze het ook zal mogen zyn , zeker is e het, dat alle ooge Hem zal zien. Maar n fchoon zy allen denzelfden Jefus zullen e zien, koomende op de wolken, met zulk eeü nen Heemelfchen glans en heerlykheid,, 1- die allen met den diepften eerbied vervul- > len, en verpligten zal hunne kniên voor ':, Plem te buigen,Philipp. II: 10, 't zal evenn wel niet zyn met dezelfde gemoeds-ge15 fteldheid» Daar in zal een magtig groot os»  ZIEN. enderfcheid zyn. («*) Die , met volbardinge in het goed doen, eere , heerlykheid en onverderflykheid gezocht hebben , -welker leeven met Hem verborgen was geweest in Gode; die, ter liefde van Hem , alle aardlche vermaaken en voordeelen, die met zynen dienst onbeftaanbaar waren, grootmoedig veragt, en alle verdrukkingen, hun, om zyns naams wille overgekoomen , kloekmoedig doorgedaan hebben, en aan welken beloofd is, dat hun het eeuwig leeven zal vergolden worden ; dat zy zich zullen verblyden en verheugen in de openbaaringe zyner heerlykheid; ja! met Hem zullen geopenbaard worden in heerlykheid, Rom. 1.7, Kolosf. III: 3, 4, 1 Petr. IV: 13, zullen Hem dan met vreugde zien Koomen, verwachtende , dat Hy hen dan voor het oog der geheele Waereld vryfpreeke, en tot het beërven van zyns Vaders Koningryk oproepen zal, en zy in de wolken Hem in de lucht zullen te gemoete gevoerd worden, om altyd, met Hem te weezen, Matth. XXV: 34, 1 Thesf. IV: 17. (fls) Maar zulken, die Godt niet gekend, of, Hem kennende, niet in erkentenisfe gehouden hebben ; die zyn Euangelie ongehoorzaam, der ongerechtigheid gehoorzaam zyn geweest, en het kwaade gewerkt hebben, die zullen Hem met grooten fchrik zien Koomen, als een' vertoornden Richter, van wien zy ieder oogenblik te wachten hebben het onherroepelyk doemvonnis, 't welk hen zal verwyzen tot het eeuwig vuur, 'r welk den Duivel, en zynen Engelen bereid is, om met die een eeuwig verderf te lyden van het aangezigjte des Heeren , en van de heerlykheid zyner fterkte, Matth. XXV: 41, a Thesf. I: 8,9. En die zullen wel den grootlten hoop uitmaaken. Zo veelen uit de eerlte Waereld ; zo veelen uit d€ Jooden van vroegere en laatere tyden ; zo veele onwaerdige Christenen; zo veele fchaaren en natiën der Heidenen, die zich aan de allerdwaaste, en Godt 't meest hoonende Afgoderye, en aan het gieriglyk bedryven van allerlei onreinheid , en andere fchendaaden (men zie Rom. I: ai—.32.) hebben overgegeeven. Waarom 'er ook gezegd wordt, dat alle gejlachten der Aarde over Hem, dat. is over zyne Komst, rouwe bedryven zullen, wel met bittere droefheid: Maar met eene droefheid, die naar Godt is, en eene onbcrouwlyke bekeering ten leeven werkt, ZIEN. 4if waar toe het dan voor hun te Iaat zal zyn: Maar met eene droefheid van wanhoop en vertwyffeling, onder het uitgillen van deezen naaren jammer-kreet : Bergen en Steenrotzen valt op ons, en verbergt ons van het aangezigte der geenen, die op den throon zit, cn van den toorn des Lams, Openb. VI: 16. Men zie van dit ROUWE BEDRYVEN des VII. D. 1. St. p. 381. Maar onder deezen (23) worden in 't byzonder,cn als by uitneemendheid gemeld, ook de geenen, die Hem doorftooken hebben. Het is zeker genoeg, dat Johannes gezien hebbe op Zach. XII: 10—14. Zou Johan««daarmede hebben willen aanduiden, dat die Propheetie alsdan eerst zal vervuld worden ? Dat is niet waarfchynlyk. Het Rouwbedryf, waar van Zacharia fprak , is van eene andere natuur, en ziet op eenen vroegeren tyd. Des het te denken is, dat Johannes niet meer heeft willen doen, als zich van dezelfde fpreekwyzen te bedienen, waarom 'er hier ook niet is bygevoegd, gelyk wel elders: Zo als de Schrift zegt; of, zo als gefchreeven is. («) Wie zyn nu, die Hem doorftooken hebben? («») Men leest van zulken, die den Zoon van Godt vertreeden , het bloed des Testaments, waar door Hy geheiligd was, onrein agten, Hebr. X: 29. Die Hem zich-zelven wederom kruifigen, en openlyk te fchande maaken, Cap. VI: 6. Welk alles in eenen geestelyken zin is te yerllaan van een moedwillig zondigen tegen het licht van zyn Euangelie, en van hun eigen geweeten ; en die zou men met fommige Uitleggers 'er wel mede onder kunnen begrypen: Want wy hebben van den Apostel geleerd, dat voor die niet anders overblyft, dan eene fchriklyke verwachtinge des oordeels, eene hitte des vuurs, 't welk de tegenftanders zal verf/inden, (£/3) Maar voornaamelyk zyn het, die Hem, in eenen eigenlyken zin doorftooken hebben , of van dat doorfteeken de oorzaak zyn geweest, en dus kunnen gezegd worden gedaan te hebben, 't geen zy door anderen hebben laaten doen: Dus dan de Romeinfche Krygsknegten, die Hem door zyne handen en voeten met nagelen aan het Kruis geklonken en zyne zyde met een fpeer doorttooken hebben ; om dat zy dat gedaan hebben, niet maar als de Beulen, of Uitvoerders van het over Hem geftreeken StrafFff a von»  4ia ZIE N. vonnis , maar met een wreed vermaak, gepaard met baldaadige befpottingen, om Hem te meer fmerte aan te doen, en zynen Vyanden te believen. Pilatus, die Hem, fchoon zyner onfchuld overtuigd, en dus tegen zyn geweeten, veroordeeld heeft. De Hoofden des Joodfchen Volks , die Hem , als eenen Godtslasteraar , des doods fchuldig verklaard, en de Schaar en tegen Hem opgeruid , en te gelyk met een ongeftuim en aanhoudend moordgefchreeuw, en met ysfelyke verwenfehinge van zich-zelven, en van hunne Kinderen , zyne Kruisfiging begeerd hebben. Die allen kunnen ook gezegd worden , Hem doorftooken te hebben, gelyk ook Petrus hun verweet, dat zy Hem hadden omgebragt, Plem hangende aan het hout,Hand. V: 30, dat zy Hem door de handen der Onrechtvaerdigen aan het kruis gehegt, en gedood hebben, Hand. II: 2.3. Zo voor iemand , zal het zekerlyk voor hun eene meest fchrikbaarende vertooninge zyn , wanneer zy Hem , die hier op Aarde voor hun te recht had moeten ftaan, die door hen zo onrechtvaerdig veroordeeld, en zo wreedaartig mishandeld en vermoord was , zullen zien verfchynen als hunnen Opperften Richter , gereed, om al het geweld, aan Hem gepleegd, te doen wederkeeren op hunnen kop, en met eeuwig vlammend vuur , met een nimmer eindigend wee op wee te vergelden in hunnen boezem. Maar daar Johannes reeds gezegd hadde, dat alle ooge, en dus niemand uitgezonderd , Hem zal zien , ze fchynt 'er wel reede geweest te zyn, waarom de Apostel 'er met zo byzonderen nadruk hebbe bygevoegd : Ook de geenen s die Hem doorftooken hebben. (£) Ik hebbe na die reede wel gezocht, maar ze niet gevonden, 't Zy my vergund "er dit vai; te gisfen. Jefus had voor den joodfeher Raad beleeden , dat Hy was de Christus de Zoon van Godt; cn, ter bevestiging; daar van , had Hy gezegd : Van nu aar, zult gy zien den Zoon des menfchen, zitten de ter rechterhand der kragt Godts, en koo mende op de wolken des Heemcis, Matth XXVI: Ó4. Zy hebben dat buiten twyffe naar de letter verftaan, dat zy Hem du: zouden zienkoomen en zitten. Dat was nie gefchied; zy hadden dat niet gezien. Z^ namen daar uit aanleidinge, om Jefus noj ZIEN, ZIENDE, te lasteren als eenen Bedrieger, die door windrige grootfpraak het Volk had verleid ; en dat al 't geen zyne Apostelen daar van getuigden, louter leugen en bedrog was, insgelyks maar dienende, om de menfchen te verleiden. Dit voorgeeven moest de Geloovigen niet doen wankelen. De volgende Openbaaringen, die de Apostel hun, van wegen den verhëerlykten Jefus zou mededeelen, zouden hen moeten overtuigen, dat Jefus waarlyk met de wolken des Heemels reeds gekoomen was tot, en zich gezet hadde ter rechterhand Godts, en te gelyk dienen tot een bewys, dat zy Hem ten eenigen tyde ook zouden zien wederkoomen , als den geenen , aan wien de Vader magt had gegeeven , om rt gericht te houden: En dat der Jooden fpotten en lasteren nergens anders toe diende , dan dat zy hunne banden maar te vaster maakten: Dn, hadden zy geen agt gegeeven op de bewyzen , die hen van zyne heerlykheid hadden kunnen overtuigen, om dat zy Hem met hunne ligchaamlyke oogen niet hadden zien koomen na den Heemel, zy Hem evenwel met hunne oogen zouden zien wederkoomen UIT den Heemel; maar tot hunne eeuwige afgryzinge. ZIENDE (Toen heeft judas, die Hem verraaden had,} dat Hy veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilverepenningen, dén Overpriesteren en den Ouderlingen wedergebragt, zeggende .- Ik hebbe gezondigd, verraadende het onfchuldig bloed. Maar zy zeiden: Wat gaat ons dat aan. Gy meugt toezien, Matth. XXVII: 3, 4- Men had Jefus gewelddaadiger hand doen vangen, en, wederrcehtelyk , dien zelfden nacht in de Zaale van Kajafhas ondervraagd, en-, toen men met de valfche getuigen 'er niet door konde , Hem door eene Bezweering de Belydenis als uit de keele gewrongen, dat Hy was de Christus^ , de Zoon van Godt, en Hem daar op r als : ware Hy een Godtslasteraar-, terftond des doods fchuldig verklaard. Om daar aan ■ den fchyn te geeven van een ordentlyke ■ rechtspleeginge, vergaderden zy in den . vroegen morgen op den Tempelberg in de gewoone Gerichts - zaale , deeden Jefus ; voor zich brengen , deeden Hem dezelfde : vraagen , welke door Jefus op dezelfde ' wyze beantwoord , en door hen gelegd 5 werden tot eenen genoegzaamen grond » om  ZIENDE. ZIENDE.' 4x3 Om het reeds geftreeken doodvonnis plegtig over Hem uit te fpreeken. Van deezen Morgen-handel fchryft Lukas, Cap. XXII: 66—71. Nu maakte men de toebereidfelen, om Hem over te leeveren aan Pontius Pilatus, den Stadhouder der Romeinen. Zy deeden Hem binden. Doch alvoorens Hem tot Pilatus te brengen , viel 'er op den Tempelberg nog iets merkwaerdigs voor, 't welk ten blyke (trekken moest van Jefus blanke Orifcbuld, en van kunne meédogenlooze Boosheid.QtO Van het eer/ie fchryft Mattheus, vs. 3 , 4a. (NN) Judas, de fnoodfte aller Boozewigten: Niet die waerdige Apostel des Heeren, ook Judas genaamd, een Broeder van Jakobus: Maar Judas Simonis Iskarioth, die zynen Meester verraaden had, kreeg nu een inzien in zyn fchurksch bedryf. Toen Jefus werd overgevoerd na den Tempelberg, was hy gevolgd , om het einde te zien. In zyn gemoed overtuigd van Jefus in alles ftraffeloozen wandel, en meermaals ooggetuige geweest zynde , hoe de Wonderdaadige Jefus den toeleg zyner Vyanden verydelde , Luk. IV: 30, Joh. VIII: 59 , had hy zich'er waarfchynlyk mede gevleid, of dat der Jooden boosheid zich tegen zyne blanke onfchuld dood zou worftelcn, of dat Hy zich door zyne Wondermagt wel redden zou: Maar nu Ziende, dat het met Jefus gedaan was, dat zyn doodvonnis geitreeken was, en dat men bézig was met Hem te binden, om Hem aan Pilatus over te leeveren, borst zyn gefchroeid geweeten eensklaps los; en daar het dus lange gefluimerd had, werd het nu in zyn binnenfte als een bytende Slang, en fteekende Ad der. Hy kreeg berouw. Geen heilbaarend Berouw, 't welk den Zondaar, met boetvaerdige belydenisfe van fchuld , voert tot, en doet nederliggen voor den throon van Godts genade: Maar Galgen-berouw, 't welk hem het afgryzelyke zyner ondaad , de vervloekinge van zynen naam door alle eeuwen heen , en het verfchriklyke der nimmer eindigende helfche ftraffen duidelyk voor oogen ïtelde, en het hem zo beuaauwd maakte , dat hy het niet langer konde verbergen. CD) Doch laat ons zien, waar toe zyn berouw hem bragt, om zyne misdaad, zo veel in hem was , te boeten. (*) Het eerfte dat hy deed, was, dat hy de dertig Zilverlingen den Overprtesteren en Ouderlingen wederbragt. De Zilverlingen , nog korts doorhem zo fterk begeerd, waren nu als brandende kooien op zyn hart; de Overdenkinge, hoe hy ze had verdiend, was als een galle der adderen in zynen boezem. Hy ondervond nu hoe waaragtig het zeggen van Zophar zy van den Godtloozen : Hy heeft goed ingeftokt; maar zal het uitftpuwen; Godt zal het uit zynen buik uit dry ven, Job XX: 15. Of van Salomo: Het brood der leugen is den menftche zoet; maar daar na zal zyn mond vol zandfteenkens worden , Spr. XX: 17. Zo driftig hy geloopen was tot de Overpriestcrs en Ouderlingen , om het Vloekverding te fluiten , en vervolgens zich na Gethfemane begaf, om den bloedprys te verdienen; even driftig ftapt hy thans ter Raadzaale in, biedt hun de dertig Zilverlingen wederom aan, om, ware het mooglyk, den verkogten Jefus wederom vry te koopen, en (/3) voegde 'er, of hunne fteenen harten 'er nog door mogten vermurwd worden, nog by : Ik hebbe gezondigd , verraadende het onfchuldig bloed. „ Ik, het onwaerdigfte Schepfel onder de „ Zonne, te onwaerdig haar licht langer „ te aanfehouwen: Ik, en niet Hy, hebbe „ gezondigd. Moet iemand geftraft wor„ den, nietHy, maar ik ben des doods „ waerdig. dimmer dan JakobsZoonen, „ die hunnen Broeder verkogten: Ik, llim,, mer dan Delila, die Simfon , haaren „ Boel, verried aan de Philiftynen : Ik „ hehbc gezondigd, verraadende mynen goe,, den Meester , het onfchuldig bloed van „ den besten aller menfchen, die nooit on,, recht deed, op wiens lippen nooit bedrog ,, gevonden werd. Kan waarfchouwen „ baaten , gaat geen ftap verder. Ziet „ toe , dat gy uwe handen niet bevlekt „ met het bloed van deezen Rechtvaerdi„ gen." Had zo eene taal hen niet tot nadenken moeten brengen, ware het al niet geweest, om Jefus aanftonds los te laaten, ten minften evenwel, om de zaak wat nader te onderzoeken? Dat, hadden zy Judas niet willen ftraffen als den Verraader van eenen Onfchuldigen , zy ten minften hem een woord tot bemoediging hadden behooren toe te fpreeken. Maar, gelyk Judas was heenen geftort door de verleidinge van Biledm, die den loon der ongerechtigheid lief hadde: Zo floegen zy den weg in Fff 3 vm  4I4 ZIEND E. van Kdin , toen hy zeide : Ben ik tnyns Broeders hoeder? (3) Dus ipytig weezen zy den mistroostigen Judas van de hand: Wat gaat ons dat aan? Gy meugt toezien, (KN) Zy neemen zo wel zyn Perfoon niet aan, als den hun weer aangebooden bloedprys, en zyn getuigenis. Wat gaat ons dat aan, grauwen zy hem toe: „ Zyt gy „ een Verraadcr, wat gaat ons dat aan? „ Hebben wy niet betaald 't geen gy bedon„ gen had? Hebt gy nu berouw? Is deeze ,, Mensch onfchuldig in uwe oogen? Wat „ ligt ons daar aan geleegen ? Wy hebben „ u niet geroepen, om tegen Hem te ge„ tuigen; wy hebben u ook niet van noo„ den, om voor Hem te getuigen. Wy „ weeten, wat wy met onze eigene ooren „ uit zynen mond gehoord, en op wat „ fondament wy Hem veroordeeld heb, ben. 't Geen wy gedaan hebben, en .' verder doen zullen, raakt u niet: Wy ,' zullen voor ons zeiven toezien,en ver„ antwoorden. En 't geen gy gedaar ,, hebt, en verder doen zult, raakt om 8, niet. Gy meugt voor u zei ven toeziet, ,, en verantwoorden." (33) Wat grou welyke taal is dit? Gaat het u met aan daar gy hier ten gerichte zit, welk nie den menfchen , maar Gode moet gehouden -worden, als een tot den dood veroordeel de door den f elften zyner Vyanden On fchuldig wordt verklaard? Gaat het u tuf aan, of'er onfchuldig bloed cd of nu vergootcn wordt? Denkt gy niet, dat 'e een Hooger is dan gy Hoogen, die 'er agt o geeft ? Gaat het u niet aan, als een Vv raader zich-zelven aanklaagt?Gaat het niet aan, dat zo fnood een Boozewigt,ar deren totaffchrik, geftraft worde?Neer Zy zyn blyde in het kwaad doen, en va heugen zich in de verkeerdheeden des kwa< den. Gaat het u niet aan , als een mi moedig Zondaar raad en troost by u zoeki Neen! Zy waren melige Herders; zy w ren niet gewoon het kranke te ft erken, i het verloorene weder op te zoeken. Zy w ren, gelyk de Heiland eens te kennen ga als zo veele Dieven en Moordenaars in , Schaapskooije, Joh. X: 'ó. 't Was dan oc niet te verwonderen , dat hunne tand, waren als zo veele fpiesfen en pylen,en hu fie woorden als zo veele feberpe zwaerden. ZIENDE, (Den welken gy niet gezt Ml, en (nochthans) lief hebt, in den w Z I [EtfN D E. kengy nu, hoewel (Hem) niet) maar geleevends, u verheugt met eene onuitfpreeklyke en hêerlyke vreugde: Verkrygende het einde uwes geloofs, (naamelyk) de Zaligheid der Ziele, i Petr. I: 8, 9. Petrus, de Apostel des Heeren, fchreef deezen Brief aan de Geloovigen, vooral uit de Jooden, die in de Landen - der Heidenen in de verftrooijinge woonden. Hy geeft ons in onze woorden eerst te befchouwen hunne pryzenswaerdige gemoedsgesteldheid, vs. 8a. Eu dan het heuglyk gevolg daar van. (X) Dit was hunne pryswaerdige gemoedsgefteldheid : Dat zy Hem lief hadden , en in Hem geloofden, dien zy niet gezien hadden. (Jttf) Die het Voorwerp was van hunne liefde en geloove, was, buiten twyffel, de Heere Jefus Christus; Godts Menschgeworden Zoon, die, na dat Hy de reinigmaaking onzer zonden door zichzelven, ten koste van zyn dierbaar bloed en leeven, had te wege gebragt, was wedergekeerd tot den Vader, en gaan zitten ter rechterhand der Majefteit in de hoogfte [ Heemelen. Deezen (33) hadden zy lief, en . geloofden in Hem, fchoon zy Hem niet gezien hadden. («) Nu konden zy Hem niet \ zien. Hy was opgevaaren verre boven alle , de Heemelen. Ook hadden zy Hem niet ge. zien , geduurende zyne verkeeringe op . Aarde. Misfchien wel eenigen van hun: t Doch llegts van verre, en als ter loops, t in den Tempel, wanneer zy op de hooge r Jaarfeesten derwaards opgegaan waren , t, om te aanbidden. Maar zy hadden Hem . zo niet gezien, als zyne Leerlingen, die j Hem jaaren agter een fteeds vergezéld . hadden, en.Oor- en Ooggetuigen geweest 1 waren van zyne Heemelfche Leere, vlek■'. keloozen wandel, Godtlyke teekenen en j, wonderen; ook van zyn fmertelyk lyden, ;- en daar op gevolgde heerlykheid. Zy ? hadden Hem dan of in 't geheel, niet geil, zien, of immers zo niet, dat zy, uit hun\o ne verkeeringe met Hem, eene byzondere a- geneegenheid en hoogagtinge voor Hem fy, hadden kunnen opvatten. Des niet te ie min, (f) hadden zy Plem lief, en geloofden ,k in Htm. (*«) Hadden zy Hem niet gezien, ■n zy hadden evenwel van Hem gehoord , n- dat Hy was de eenige Middelaar Godts en der Menfchen, in ftaat, en Hy ook maar cn alleen , om volkoomenlyk te kunnen zalig el- maaken de geenen, die ftoor Hem tot Godt gaan:  ZIENDE. gaan: En dus, onder de kragtige medewerkinge van des Heeren Geest, genoeg van Hem gehoord, om Hem lief te krygen. Wy moeten hier liefhebben en gelooven in zyne volle kragt opvatten. (A) Dit liefhebben zal dan in zich opfluiten , dat zy Hem befchouwden in alle zyne hoogstbeminnens-waerdigheeden en hoedanigheeden , die Hem in hunne oogen fchooner maakten, dan alle kinderen der menfchen, en overtuigend deeden zien, dat niet maar dit of* dat, maar alles wat aan Hem was, zeer begeerlyk was —. Eene ongemeene H jogagtinge voor Hem : Hun zeggen was a's dat van Afiaph: IVien hebbe ik nevens u in den Heemel? Nevens u lust my ook niets op Aarde —. Eene reine en blaakende Begeerte na Hem, en zyne heilryke gemeenfehap. Gelyk de Kerke zegt: tot uwen naam, en tot uwé gedachtcnisfie is de begeerte myner Ziele.' Of volgens Pf. XLII: 2, 3. Gelyk een Hert fchreeuwt na Waterftroomen , alzo fchreeuwt en dorst myne Ziel na u ■——.' Een yverige Pooginge , om Hem in alles te behaagen, door een zorgvuldig myden van alles, wat Hem mishaagt, en yverig najaagen van 't geene Hem welgevallig is. De Heiland zegt daar van: Die myne geboden heeft , en dezelve bewaart, die is het, die my liefheeft Joh. XIV: 21 —. Een ftandvastig Aankleeven van Hem, 't welk grootmoedig, ter liefde van Hem, veragt alle aardfche voordeelen, welker genot onbeftaanbaar is met zynen dienst; en een kloekmoedigVerduuren van alle fmaadheeden en verdrukkingen, die hun van de Heidenen., of van hunne verbitterde Geflachtgenooten mogten aangedaan worden, om zyns naams wille. Zo moet het zyn, de rechte liefde is fterk als de dood, en fluit alle vreeze buiten. Ze geeft op geen ding agt, en agt zelfs haar leeven niet dierbaar voor zich ■ zelve. Ja ! agi het voor vreugde, om zynen't wille gefmadigd te worden, naardien zy dat aanmerkt als een bewys, dat de Geest der heerlykheid op haar rust, 1 Petr. IV: 14. Maar wat was de Grond van deeze hunne liefde? (B) De Liefde, als het eene waare is, moet voortkoomen uit het ongeveinsd geloove, 1 Tim. h 5. Het Geloof, als het een waar Geloof is,» werkende door de liefde, Gal. V:6. Zo was het met deeze Verrtrooijelingen; daarem voegrde Apostel 'er by: In welken g# ZIENDE. 4r5 gelooft. (AA) Zy geloofden. Maar hoe5? (a) iNiet maar alleen zo, dat zy geloofden , dat Ply waarlyk zo was, als Hy htm gepredikt was : De van ouds beloofde Mesfias, de aanbiddelyke Immanuêl, de Verlosfier Israëls, wiens naam de eenige naam was, die onder den Heemel onder de menfchen gegeeven was, om zalig te vjorden. in uien aiieen de Zaligheid was, en in geenen anderen, (b) Maar zy geloofden ook in Hem. 't Wil zeggen, dat zy, -Hem als zo eenen kennende,ook zich tot Hem gewend, hiyi toevlucht genoomen , zyne gcrechtighecden en fterkte aangegreepén , zich , met verlocheninge van alle Üchepfel - waerdye, en Wettifche eige - gerechtigheid , daar anders de Jooden zo op dreunden, in 't geheel aan Hem tocbetrouwd , en door zo een gelooven zich zo'naauw met Hem vereenigd hadden , dat zy nu juichen konden.: Wy. dan. gerechtvaerdigd zynde uit den geloove, hebben vreede met Godt door Je fut Christus onzen Heere. Want door het geloove in Hem ontvangt men vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de geheiligden, Dit nu zo zynde (BB) zo konde het niet anders zyn, of zy moesten Hem lief hebben. De Geloofs-leere had hen doen zien, in welk een jammerpoel van red- cn eindelooze rampzaligheeden zy, om der zonden vyille , waren wechgezonken , beflooten onder den Vloek der Wet, en den toorn des Almagtigen , en daar by onmagtig, gelyk ook alle Schépfelen, onrhen 'er uit te kunnen verlosfen — : Doen zien, tot hoe eene groote gelukzaligheid zy, door het geloove in Hem, geraakt waren: Vrygemaakt van de heerfchappy" der zonde ; ontheeven van het juk dei' Wettifche dienstbaarheid ; met Godt verzoend ; en herfteld in het recht op eene onbcvlekbaare , onverwelkbaare erffenisfe die hun bewaard wierd in de Heemelen —: Doen zien, tot welk eenen dieren prys het Her* was koomen te tbvan ; hoe Hy, die in dé geft alle nisfe Godts %oas, die het geenen roof had behoeven te agten , Gode even gelyk te zyn; daar toe de gefialte eenes Dienstkncgts had moeten aanneemen; den Vader had moeten gehoorzaam worden; een Knegt'worden der geener die heerschten, éen fmaad van menfchen, en veragt van den Volke; ja'!zich verneederen tot den fmertelyken , fmaadelyken en vervloekten dooi des krttifes» Wie  4i6 Z, I E N D E. Wie zou nu zo.eenen Verlosfer, eenen Verlosfer van het geweld der helle niet liefhebben? Wie zo eenen Heil-verwerver, den Verwerver van eene nimmer eindigende gelukzaligheid, niet lief'hebben? Niet liefhebben zo eenen, die , ter liefde van onen doemwaerdige Zondaaren , zo veel i'maads en fmerts heeft willen ondergaan? Niemand heeft meerder liefde dan deeze, dat iemand zyn leeven ftelle voor zyne vrienden, Joh. XV: 13. Hoe onbegrypelvk groot moet dan niet zyne liefde zyn! Naauwlyks zal iemand willep fterven voor eenen Rechtvaerdigen —."Maar Christus is voor ons geftorven , toen wy nog Zondaars waren, Rom. V: 7, 8. Hadden nu de Verftrooijelingen door het geloove deel gekreegen aan Hem, en al zyn verworven heil, is het dan wel te verwonderen, dat zy Hem ook liefhadden? Liefde is . liefdes Wetfteen, en dus mogt men hun wei in den mond leggen het zeggen van den Apostel: Wy hebben Hem lief, om dat Hy ons eerst heeft liefgehad, 1 Joh. IV: 19. Was dit nu de gemoedsgefteldheid van deeze Vcrftrooijelingen, die was zekerlyk heel zeer te pryzen. O/fl) En dat zo veel te meer, daar hunne Liefde en Geloof verkeerde omtrent iemand, dien zy niet gezien hadden. Onbekend, zegt het fpreekwoord, maakt onbemind. Het van naby zien en kennen maakt onze liefde tot iemand gaande. Hoe veel uitneemender was dan niet hunne liefde, daar zy Jefus nooit gezien hadden; daar die alleen gegrond was op 't geene hun van Hem gepredikt was. Hunne Liefde was dan geene Liefde van loutere drift; maar van wel bcreedeneerd overleg , 't welk verkiest,bemint en hoogagt, 't welk zich aan ons voordoet als 't meest beminnensen agtens-waerdig. Dat de Apostelen in Jefus geloofden, was niet vreemd : Zy hadden zyuc,te,ekenen en wonderen gezien; zy hadden Hem gezien na zyne opftandinge, en waren door veele gewisfe kenteekeneh yan zyn waaragtig herleeven overtuigd geworden: Maar deezen hadden Hem niet gezien en evenwel geloofden zy in Hem. Hoe voprtreffelyk was dan niet hun geloof! Aan zo een Geloof, 't welk , naar het zeggen van Paulus, een bewys is der dingen; die men niet ziet, Hebr. XI: 1, gaf de Heiland zeif den voorrang , toen Hy tot Thomas zeide ; Om dat gy gezien Z I E N D E. hebt, hebt gy gelooft: Zalig zyn zy, dieniet zullen gezien , en nochthans zullen geloofd hebben, joh. XX: 29. Kende nu de Zaligmaaker aan zulken, als by uitneemendheid de Zaligheid toe; Q) 't Was dan niet buiten reede, dat zyn Apostel het ook aanmerkte als een Gevolg van hun zo loflyk beftaan, dat zy zich nu in Hem verheugden — verkrygende —, vs. 8b en 9. (NN) !£ën aanzien van het Tegenwoordige; want hy zegt nu, in deezen tyd, in dit leeven, genooten zy reeds het voorrecht, dat zy zich in Hem verheugden met eene onuitfpreeklykeen heerlyke vreugde. («) 't Geen David bad en wenschte, doe my vreugde en blydfchap hooren, genooten zy. Zy verheugden zich met vreugde. Zy gevoelden die vreugde in hun harte,-en vertoonden ze ook na buiten, door hunne blyde gelaatenheid in alles, wat zy, ter liefde yan Jefus, mopsten verzaaken, of ondergaan. Want het was geene gemeene, Qföj maar eene geheel ongemeene, eene onuitfpreekelyke en heerlyke vreugde. (A) Onuitfpreeklyk. In Chrislus heeft men Vreede met Godt, en krygt men deel aan de Blydfchap door den Heiligen Geest. De Vreede Godts nu is zo eene , die alle verftand te boven gaat. De Blydfchap door den Heiligen Geest is zo eene ,-waar door vreugde in het harte komt, meer dan ten tyde, dat der Godtloozen koorn en most vermenigvuldigd zyn; want het is eene vreugde van Godtsheil: Eene Vreugde, die zich beeter laat gevoelen, dan befchryven. Zelfs die geenen, die ze ondervinden, kunnen ze niet recht uitdrukken. Hoe veel zy 'er van zeggen, de geenen, die 'er nooit iets van ontwaar geworden zyn, kunnen 'er zich geen recht denkbeeld van maaken , en, als het hun eens gegund mogt worden, dezelve te ondervinden , zullen zy moeten zeggen, dat hun de helft 'er van niet was aangezegd. Dus dan eene vreugde zo groot, dat ze niet is om uit te fpreeken, en derhalven Onuitftpreeklyk. De Liefde van Christus, dk de bron van deeze Vreugde is, die aan de Heiligen wordt gegeeven te bekennen, gaat de kennisfe , hoe veel te meer dan niet de kragt der uitdrukkinge, te boven, Ephef. III: 19. Ze is (B) Heerlyk. Heerlyk in haaren Oorfprong. Ze is een vrucht van den Geest, Gal. V: 21, die een Geest der heerlykheid is, Pleerlyk ook in  ZIENDE. ZIENDE. 417 in haar Onderwerp. De wufte Waercldling verblydt zich veelal tot opfpringens toe over een nietig en ydel ding, en het laatfte van die blydfchap wordt hem dikwils tot droefheid, Spr. XiV: 13. Maar deeze Vreugde heeft tot haaren grond de verborgene en hart-vervrolykende Gemeenfehap met Godt, en het vooruitzigt op die eeuwige heerlykheid van Christus, die zy niet alleen nog eens zullen aanfehouwen, Joh. XVII: 23; maar ook, als zyne Mede-erfgenaamen, met Hem gemeen zullen hebben, voor zo verre zy daar voor vatbaar zullen kunnen zyn. Daarom (jS) wordt 'er ook gezegd, dat zy zich verheugden in Hem. Want buiten Hem is het voor den Zondaar louter duisternisfe en fchrik van rontomme; maar in Hem is het licht en blydfchap. In Hem vindt men ontflag van den Vloek, en vergeevinge van zonden. In Hem vindt men de vrymoedigheid , om tot Godt in te gaan, als den Godt der blydfchap onzer verheuginge. In Hem vindt men recht en aanfpraak op het eeuwig leeven. Die zich dan verheugen jnogen met eene zo onuitfpreeklyke en heerlyke Vreugde, die moeten tot roem van Hem, die alleen hun dat heil verworven heeft, ook met de Kerke zeggen : Ik ben zeer blyde in den Heere, myne ziel verheugt zich in mynen Godt, Jef. LXI: 10. Of met Maria , Luk. I: 46, 47. Myne ziel maakt groot den Heere: Myn geest verheugt zich in Godt mynen Zaligmaaker. Met recht mogten de Verjlrooijelingen zich dan ook in Hem verheugen; wan: Hy was hun geworden eene Oorzaak van eeuwige Zaligheid. (33) Want de Apostel kent hun ook toe,vooral ten aanzien van het toekoomend leeven , de nJerkryging van het einde des geloofs (naamelyk) de Zaligheid der Ziele. (-) Het groot goed, hun toegekend, 't welk zekerlyk behoort tot het goede van Godts Uitverkoorenen, is de Zaligheid der Ziele, welke is het einde des Geloofs,(**) De Geloovigen zyn in dit leeven reeds aanvanglyk zalig, voor zo verre^zy, gelyk de Catechismus zegt, Zond. XXII. Vr. 58, het beginfel der eeuwige vreugde in hunne harten gevoelen. Dan, daar die aanvanglyke Zaligheid beftaat in die onuiifpretkhaare en heerlyke Vreugde, waar van zo even gefprooken is, zo is het te denken, dat Petrus hier het oog hebbe gehad op de XI. Heel. I. en II. Stuk. Zaligheid des toekoomenden leevens. (A) Zo als die beftaan zal in het volmaakt kennen, lieven en looven van Godt, aangemerkt als een verlustigend bedryf, waar van men nooit moede wordt; en het vol genot van Godts wederliefde, waar van 't gevoel gadelooze vreugde veroorzaakt, en dat alles zonder eenige ftoorenisfe in nimmer eindigende heerlykheid : 'c Welk dan te faamen iets zo onnadenklyk Zaligs uitmaakt, waar van de weêrgaa nooit oor hoorde, noch oog zag, noch, zelfs niet by verbeeldinge, in 'j menfchen harte ooit opklom. En daarom in kragt van beteekenisfe Zaligheid genoemd; (B) en wel der Zielen: (AA) Om dat dc Ziele het allereerst in het genot 'er van geraakt, na dat ze verlost is uit het ligchaam der zonde en des doods. (BB) Misfchien ook in onderfcheidinge van die Zaligheid, welke bereid is, om geopenbaard te worden in den laatften tyd, waar van gefprooken was , vs. 5. Welke mede in zich oplluit de Verheerlyking en Zaligheid der ligchaamen, in de Opftandinge der Rechtvaerdigen. Deeze Zaligheid wordt (/s^) nader bepaald te zyn het einde des Geloofs: (A) Van het oprecht , heilvattend, en in liefde werkzaam Geloof, waar aan Godts genade - beftelling de Zaligheid heeft vastgemaakt: Die geloofd zal hebben zal zalig worden. (B) Hoe nu dc Zaligheid konne gezegd worden het einde te zyn van het geloove, zou meer dan eenerlei Uitlegginge kunnen lyden, naar de onderfcheidene beteekenisfe, waar in het woord Wam voorkomt, waar van men zien kan in des II. D. 2. St. p. 174. Naar't my toefchynt, zal het hier voornaamelyk aanduiden , dat de Zaligheid het Oogmerk zy van het geloof. Gelyk zo van het Gebod gezegd wordt, dat Liefde 'er het einde van zy, i Tim. I: 5, de groote zaak, die het Gebod bedoelt , en eischt: Zo is dan ook de Zaligheid het eind-punt, waarop het geloofs-oog ftaart. Het is wel zo, dat het oprecht geloof, alle verdienftelykheid buiten fluit, en zegt, dat wy worden gerechtvaerdigd, en zalig , om niet, uit Godts genade , Rom. III: 24 , Ephef. II: 6. Maar dit neemt niet wech, dat men uit kragt van Godts beloften, met Mofes niet zou mogen zien op de vergeldinge des loons, Hebr. XI: 24, 25, 2ó. Want is het geloof een vaste grond G 2 g dsr  fi8 ZIEND E. der dingen , die men hoopt, zo moet hét ook vooruit zién op een toekomftig heil ; dat eischt de aart des geloofs: Want die tot Godt komt, moet gelooven, dat Hy is, en een Belooner is der geener, die Hem zoeken, Hebr. XI: i, 6. Dat einde (£) waren de Geloovige Verftrooijelingen 'verkrygende. Zy hadden 'er reeds iets van verkreegen, zy gingen voort met dat te verkrygen, en zouden het in 't toekoomend leeven volkoomelyk verkrygen. Taalkundigen merken aan, dat het Grieksch woord fimt ontleend zy van de Loopftryden der Ouden, waar in het groot oogmerk der Loopers was, om het einde der Loopbaane het eerst te bereiken, en zo den prys te verkrygen en wech te draagen. Zo moet ook de Geloovige zich beyveren, dat hy het geloof behouden, en den loop eindige, zal hy eenige aanfpraak kunnen hebben op de Kroone der rechtvaerdigheid; want die zalig zal worden, moet ten einde toe volharden, aTim. IV: 7, 8, Matth. XXIV: 13. Maar in de Loopbaane liep menig een in het onzekere, en te vergeefsch; want 'er was maar één , die den prys verkreeg , 1 Kor. IX: 25 , 26. Maar de Geloovige Verftrooijelingen, hoe veele ongemakken en tegenkantingen zy in hunnen loop ook te verduuren hadden , waren 'er zeker van. dat zy het einde van hun geloof, de Zaligheid der Zielen verkrygen zouden.Q*») Zy konden 'er ftaat op maaken. Zonder vreeze van'er in befchaamd te zullen worden , konden zy roemen in de hoope der heerlykheid Godts. (A) Want zy hadden den Heere Jefus lief, offchoon zy Hem niet gezien hadden. Hy nu beeft lief, die Hem liefhebben, en Hy doet zyne liefhebbers beërven '/ geen beftendig is, Spr. VIII: 17, ai. (B^Ook geloofden zy in Hem, offchoon zy Hem met gezien hadden. Nu, die in Hem gelooft, heeft het eeuwig leeven, Joh. III: 16, 3Ó. Hy is een Boom des leevens den geenen, die Hem aangrypen, te weeten , door het oprecht geloof: Elk een dit Hem vasthoudt, wordt welgelukzalig, Spr III: 18. Konden zy nu , kragt deezes, 'ei vasten ftaat op maaken , dat zy zonder, -verkrygen bet einde van hun geloof, de Za iigheid der Zielen , zo (ftS) konden zy zich ook met recht in Hem verheugen me, eene muit fpr eeklyle , en heerlyke vreugde, vermits zy ia Hem gevonden hadden der ZIENDE, ZIENDER. geenen, by wien uitkomften zyn tegen den dood, en die den zynen een Godt is van Zaligheid; ja, van volkoomene Zaligheid, Pf. LXVIII: ao , ai. 't Geen de Kerk Van Plem te gemoete had gezien , zagen zy reeds ten grooten deele in de vervullinge , en konden uit dien hoofde yolvrolyk juichen: Ziet deeze is onze Godt, Hy is gekoomen , en Hy zal ons zalig maaken: Deeze is de HEERE, Hy is gekoomen; wy verheugen ons , en zullen ons verheugen en verblyden in zyne Zaligheid, Jef. XXV: 9. ZIENDER was mede een der eernaamen van die Godts-mannen (anders Propheeten geheeten) die door Godtlyke Openbaaringe verborgene dingen ontdekten , of toekomftige voorfpelden. De reede van deeze benaaminge heeft haaren grond in de wyze , op welke het Gode fomtyds behaagde, aan hun zyne verborgenheeden bekend te maaken, te weeten door verheevene en geheimbeduidende gezigten , 't zy in den droom, by waakenden verftande , of in eene verrukkinge van zinnen, Van hoedanige Gezigten men veele Voorbeelden vindt in de Godtfpraaken van Jefaia, Jeremia, Ezechiël, Daniël, &c. Vooral in het Openbaaring-boek van Johannes. Zo zegt Godt: Zo daar een Propheet onder u is: Ik de HEERE zal my door een gezigt aan hem bekend maaken ; door eenen droom za! Ik met hem fpreeken, Num. XII: 6. Op deeze wyze van Openbaaringe beroemde zich ook Biledm : De Hoorder der reedenen Godts fpreekt; die des Almagtigen Gezigte ziet, die verrukt wordt, en wien de oogen ontdekt worden, Num. XXIV: 4. Voor ons één woord Ziender hebben de Hebreen twee woorden. Het een is XVX\ » en zo wordt Gad genoemd , die Davids Ziender was, a Sam. XXIV: 11, 1 Chron. XXI: 9. XXIX: ao. Ook vindt men zo genoemd Heman, 1 Chron. XXV: 5. Jedi, a Chron. IX: ao. Zfaph , Cap. XXIX: 30. Jeduthun, Cap. XXXV: 15. ; Het ander woord is HKI» en met deezen 1 naam wordt doorgaans Samuëlbctlempeld^ ■ 1 Sam. IX: 19,1 Chron. IX: aa. XXVI: a8. XXIX: a9- Hanani was ten tyde van Kot ning Zfa een Ziender, a Chron. XVI: 7. , Men leest 1 Chron. XXIX: a9, dat de Ge1 fchiedenisfen van Koning David zyn ge- fchree»  Z I E N D E R. fchreeven in de Gefchiedenisfen van Satnucl den ZIENDER (nXT Roêh) en van Nathan den PROPHEET (NDJ Nabi) en van Gad den ZIENDER (ffiTI Chofeh.) Is 'er ook eenig onderfcheid in deeze benaamingen, die men als Amptsbenaamingen, of Eertytels heeft aan te merken? 't Schyntwel zo: Doch welk een, is niet al te wel te bepaalen. Volgens Vitringa Comm. in Jef. P. II. p. 174a. zou het hier in beftaan: Nabi, een Propheet, duidt aan eenen Openbaaren Leeraar, die met gezag bekleed, en van Godt onderweezen, Godtlyke zaaken uitlegt. Roêh, een Ziender, zo eenen Godtsman , die door Godtlyke openbaaring, op hoe eene manier die ook moge gefchied zyn, het Toekóomende ziet. En Chofeh, ook in de Vertaalinge der Onzen een Ziender , zo eenen , die zyne openbaaringen ontvangt in eene verrukkinge van zinnen, door geheimbeduidende Gezigten, hoedanige aan de voornaamften der Propheeten te beurte vielen. ZIENDER: (Eertyds zeide een ieder in Israël, als hy ging om Godt te vraagen: Komt, laat ons gaan tot den) Want die heeden een Propheet, werd eertyds een Ziender genoemd, 1 Sam. IX: 9. (JO Uit deeze woorden zien wy, dat het een Oud gebruik in Israël was, om den HEERE te raadpleegen, of om de toekóomende uitkomst van deeze, of geene zaake te weeten ; of, om tegenwoordige, doch verborgene dingen te ontdekken; ten welken einde men zich begaf tot zo eenen Godtsman, die bekend was als een Man, welken Godt met zyne openbaaringen vereerde. Van het eerfte geval vindt men een Voorbeeld in Koning Jerobedm, die zyne Huisvrouw zond na Silo tot den ftok-ouden Propheet Ahia, óm te verneemén , hoe het zou afloopen met de Ziekte van zynen Zoon, 1 Kon. XIV: iT-4. Van het andere geval vinden wy hier een Voorbeeld in den Jongen van Saul, want toen zy des Vaders Ezelinnen niet konden vinden,om welke te zoeken zy uitgezonden waren, zo ried hy Saul eenen Man Godts te gaan vraagen, op hoope, dat die hun zou weeten aan te wyzen, langs welken weg zy te gaan hadden, om de Ezelinnen te vinden , vs. 6. Uit de bekommeringe , wat zy den Man Godts zouden brengen , vs. 7, 8, is te zien , dat men ook gewoon Z I E N D E R. 419 was, tot zulken niet te koomen, als met een gefchenk. Zo zond Jerobedm zyne Huisvrouw tot Ahia met een gefchenk van tien brooden en koeken, en eene kruike honigs, 1 Kon. XIV: 3. En zo moest ook Hazaël, op bevel van den Koning van ojrië, den Propheet Elifa te gemoete gaan met een gefchenk in zyne hand, om van denzelven te verneemén , wat 'er van zyne krankheid zou worden, aKon. VIII: 8,9. Welke gefchenken gebragt wierden tot een bewys van den eerbied, welken men hun toedroeg , gelyk het nog ten huidigen dage, zo wel als oudtyds , een gebruik is in het Oosten, dat men tot Perfoonen van aanzien niet komt, zonder hun een gefchenk aan te bieden. En daar die gefchenken-veelal beftonden uit Brooden en andere Eetwaaren, zo werden die ook aaugebragt tot onderhoud van de Propheeten , en van hunne Leerzoonen, waar van een Voorbeeld te zien is a Kon. IV: 4a, 43, 44. Wierden ze met zulke oogmerken aangebooden, dan maakten zy geene zwaarigheid , die aan te neemen : Maar zy weigerden ze, als men ze hun geeven wilde als eene belooning. Zo weigerde Elifa het aangebooden gefchenk van Nadman, aKon. V: 15, 16. En op de groote aanbiedingen van Koning Belzazar antwoordde Daniël: Heb uwe gaaven voor « zeiven, en geef uwe verëeringen aan eenen anderen, Dan. V: 17. Doch zulke Propheeten, die, gelyk Biledm den loon der ongerechtigheid liefhadden, namen die greetig aan. (□) Uit het tweede gedeelte deezer woorden zou het fchynen, of van toen aan de Mannen Godts eerst Propheeten zyn genoemd geworden, en dat zy voorheen alleen den naam van Zienders droegen. Ondertusfehen is het zeker , dat de naam van Propheet al veel vroeger is bekend geweest. . Godt noemde Abraham alreeds een Propheet, Genef. XX: 7. En het is te over bekend, dat die naam ook dikwils voorkomt in de andere Gefchriften van Mofes. Hobbes, Spinofa, en anderen van laateren tyd, die met derzelver Kalf ploegen, willen "uit deeze woorden beweeren, dat de naam van Propheet voor den tyd van Samuël in 't geheel onbekend is geweest: Vindt men nu dien naam in de Boeken, die gezegd worden van Mofes te zyn, zy meenen daar in een voldoenend ' Ggg % ' be*  4^o Z 1 E N D E R. bewys te vinden, dat die Boeken niet gefchreeven zyn door Mofes, maar door eenen anderen, en dat eerst in, of na den tyd van Samuël. In de Aanteekeningen op Henry over Exod. VII: i. p. 235. wordt, onder anderen, hier op dus geantwoord. CNN) ,, De Schryver zegt niet, dat ten tyde van Mofes de naam van Propheet (N'3,1, Nabi) onbekend was, nog dat die niet in gebruik was geweest tot op den tyd van Samuël. Hy zegt alleenlyk, dat Hy, die ten zynen tyde een Propheet werd genoemd, oudtyds den naam van Ziender droeg , waar uit dan geen ander gevolg kan getrokken worden, dan dat 'er verandering in het gebruik van dien naam gekoomen was, zulks men lange voor den tyd van Samuël Zienders noemde de geenen , die ten zynen tyde de Propheeten genoemd werden : Niet, dat oudtyds de naam van Ziender alleen in gebruik was, met volkoomene uitlluiting van dien van Propheet; maar dat dezelve toen geméener was. Dus heeft men, federd de naam van Propheet in algemeen gebruik geraakt is, zich nog wel van den naam Roêh, of Ohofeh, dat is Ziender bediend —. CM) Men zou de woorden van Samuël nog op eene andere wyze kunnen verkiaaren, zo naamlyk, dat zyne meening was om te zeggen, dat, in plaatfe van dat zy, die het toekomftige voorzeiden, of verborgene zaaken ontdekten, eertyds Zienders genaamd wierden, men in zynen tyd begonnen had, dezelven Propheeten te noemen; een naam, eertyds gefchikt ter aanwyzinge van zulke Perfoonen , aan welken Godt zynen wil, op eene gemeenzaame wyze, openbaarde, om denzelven wyders aan anderen bekend te maaken. Adron was een Pro» pheet in zulken zin, als Abraham een Propheet genoemd wierd, Genef. XX: 7. Hy zou geene toekomftige dingen voorzeggen ; Hy zou geen Ziender (Roêh, of Chofehj zyn , die , door een heemelsch licht beftraald, toekomftige dingen voorzeggen moest. Hy zou alleenlyk zyn de mond en vertolker van Mofes, en de dingen verkondigen, die Godt aan Mofes, en niet aan hem openbaaren zoude. En dit is het, dat zeer wel wordt uitgedrukt door het woord Nabi, 't welk afkomt van Nub , voortbrengen , of uitftpreeken , Spr. X: 31." Zie ook Witftus Mifcell. S. P. I. ZIET. L. I. C. I. %. 16, 17. p. 9. et C. XIV. §. 43. p. 117. en Lilienthal Oordeelk. Bybelverkl. D. XII. p. 80—. ZIET. Behalven de plaatfen, waar in het voorkomt als een Werkwoord , zyn 'er byna ontelbaare andere plaatfen, waar in het is aan te merken, als het NB., of. Letwel der Godtgewyde Schryvers en Spreekers, zo wel des Ouden als des Nieuwen Testaments. In 't algemeen kan men zeggen , dat ddt woordje diene , om de Aandacht te wekken, als 'er iets opmerkens-waerdigs wordt vertoond, of gezegd, 't zy dat het zyn opzigt hebbe op het Tegenwoordige , of Toekomftige; 't zy dat moete ftrekken tot Leeringe, of tot Vermaaninge, of tot Vertroostinge door bemoedigende. Beloften, of tot Waarfchouwinge door afschrikkende bedreigingen, of om de Verwondering gaande te maaken over iets zeldzaams , of om de Waarheid van iets te bevestigen , vooral als 'er bykomt : De HEERE heeft het gefprooken ; of Ik zegge u lieden, &c. Het is onnoodig daar van eenige voorbeelden by te brengen ; ze zyn genoegzaam op elke bladzyde van den Bybel te vinden, en een oplettend Leezer zal van zelve ligtelyk ontdekken , van welk een gebruik dat woordje zy in deezen of geenen Tekst. ZIET nu , ik hebbe het recht ordentlyk gefteld: Ik weet, dat ik rechtvaerdig zal verklaard worden. Wie is hy , die met my twisteP Wanneer ik nu zweeg, zo zoude ik den geest geeven, Job XIII: 18 , 19. Hoe zeer de Lydzaamheid van Job te pryzen , ja ! te bewonderen is , evenwel, door menschlyke zwakheid , ontviel hem nu en dan Wel eens een onbedachtzaam woord, 'twelk fmaakte of naar ongeduld, of naar eene te fterke rechtvaerdiging van zich-zelven. Is het eene waarheid, gelyk het is, 't geen Salomo zegt: Voorwaar de Onderdrukkinge zoude wel eenen Wyzen du} maaken , Pred. VII: 7, zo zal men zich des niet hebben te verwonderen: De plaagen, onder welke hy, door de befte 1linge, of onder de toelaatinge van Godt, bukte en zugte, waren groote en gewisfe plaagen. Zyne Vrienden, die gekoomen waren om hem te troosten, vermeerderden zyn hartenleed door hunne kwaade verdenkingen , als ware hy een bedekte Godtlooze, die , onder den fchyn van Godts-  ZIET. Godtsvrugt, allerlei onrecht en geweld hadde gepleegd ; maar wiens huichelaary Godt thans in het licht ftelde door de ftraffingen zyner hand. Hoe zeer hy zich verdeedigde , zy bleeven hun opgevat vooroordeel tegen hem hardnekkig aankleeven. Des verweet hy hun , dat zy Leugenjlofeerders , en nietige Medecynmeesters waren , vs. 4- Zich langer met hun in reedentwist in te laaten, begreep hy , zou maar vergceffche moeite zyn. Hy wilde zich dan, ter hunner befchaaminge, ter verantwoordinge ftellen voor den Almagtigen. Hy was belust, zich voor Godt te verdeedigen. Dat te doen , verklaarde hy zyn voorneemen te zyn, vs. 3. Dat Pleit voor en met Godt zou hy hu gaan beginnen. In vertrouwen , dat hy by Godt eerder en beter zou gerechtvaerdigd worden , dan by zyne ergdenkende Vrienden, had hy 'er zich behoorlyk toe voorbereid. (N) Van die voorbereidinge zegt hy: Ziet nu , ik hebbe het recht ordent lyk gefield. (NN) Ziet nu, gy Leugen/lofeerders , die niet ophoudt my van ter zyden te beichuldigen, en in uw harte te veröordeelen. Wilt gy lieden myne verdeediging niet aanneemen, hoorei dan naerfliglyk, en neemt ter ooren, wat ik voor Godt zal voortbrengen, vs. 17. Denkt niet, dat de reedenen mynes monds zullen zyn, als een geweldige wind, zo als gy my wel eens verweeten hebt , Cap. VIII: 2. Ik weet, dat ik zal fpreeken tot den Alweetenden Hartenkenner: En daarom (33) hebbe ik vooraf myn recht ordentlyk gefield. Zyn recht is hier niet zo zeer de rechtvaerdigheid zyner zaake, als wel 't geene hy tot bewys 'er van, in het te houden rechts-gedrag , meende aan te \-oeren. Hy had zyn hart onderzocht, of hem dat ook zo iets verweet, als zyne Vrienden hem te laste leiden : En dat i'prak hem vry. Hy had nagedacht, hoe hy zich jegens Godt en de Menfchen gedraagen had , en overal vond hy bewyzen tot verdeediging van zyne oprechtheid. Die had hy nu , als 't ware , in flagbrde gefield (men wil, dat het Grondwoord die beteekenis in zich oplluit) om ze reegelmaatig , het een voor, en het ander na, aan te voeren ter zyner verdeediginge, en die waren, naar zyn inzien, zo veele en zo kragtig, dat by aan de ZIET. 421 Overwinninge, of de vryfpraake niet twyffelde. (3) Dit deed hem met zo veele vrymoedigheid^zeggen: Ik weet, dat ik rechtvaerdig zal verklaard worden. Wie is hy , die —. (N&0 Zo wel was hy zich zyner onfehuld bewust, dat hy dorst zeggen: lk weet dat ik . (•) Hy fpreekt hief niet van die rechtvaerdig-verklaaring , waar door hy als een Zondaar, als van nat uure een kind des toorns, gelyk alle anderen, om de beloofde Borggehoorzaamheid van zynen Godtlyken Goël zou worden vrygefprooken van zonden-fchuld en ftraffe , en herfteld worden in het recht op het eeuwig leeven. Die Rechtvaerdigverklaaringe was hy reeds deelagtig geworden: Daar was hy ook bewust van. Zonder dat, zou hy met zo veel verzekerdheid niet hebben kunnen zeggen: Ook zal Hy my tot Zaligheid zyn, vs. 16; en wederom : Ik weet, myn Verlosfer leeft —. Uit myn vleesch zal ik Godt aanfehouwen. Den welken ik voor my aanfehouwen zal —, Cap. XIX: 25—27. Maar de Rechtvaerdig - verklaaring, die hy bedoelde, was die, waar door hy onfchuldig zou verklaard worden van die bedekte Godtloosheid en Kneeve1 aaryen , waar van zyne Vrienden hém verdacht hielden. En dat hem die niet misfen zoudê , ($) zegt hy te weeten. Iemand,die weet,dat een Huichelaar voor Godts'aangezigte niet zal koomen, vs. 16, en, zo hy komt, 'er niet voor zal kunnen beftaan, en evenwel zo fterk fpreekt, moet in zyn gemoed zyner zuiverheid zo wel overtuigd zyn, en een zo fterk vertrouwen ftellen op Godts rechtvaerdigheid , dat hem geene de minfte twyffeling overig blyft aan eene gewenschte uitkomst. Hy, die in het vervolg zeggen konde: Hy weege my op in eene rechte weegfchaale: En Godt zal myne oprechtigheid weeten , Cap. XXXI: 6, konde ook nu welzeggen: /* Weet, dat ik rechtvaerdig zal verklaard worden. (33) Zyne Vrienden moesten dat niet aanmerken als de taal van eene windrige grootlpraak, of onbefchaamde vermeetelheid. Neen ! hy dorst zich wel. verantwoordelyk ftellen voor elke befchuldiging,die iemand,wie hyook zynmogt, tegen Hem zou willen inbrengen. Dit doet hem vs. 19. zeggen: Wie is hy, die met my twiste: Wanneer ik nu zweeg . («) De eerfte Zinfneede, is als eene UitGgg 3 da*"  4-aa ZIE T. daaging. Wie is hy , die met my in het recht durft treeden voor Hem , die zich door geen fchyn misleiden laat, wiens oordeel altoos naar waarheid is , wiens wegen alle gerechtigheid zyn en gerichte. Zult gy lieden het zyn ? Treedt,dan te voorfchyn. Zullen het de Elendelingen zyn, die ik, naar uw voorgeeven, zojammerlyk-onderdrukt hebbe? Dat die dan nu-opdaagen. Zal het de Satan zyn, die zich reeds een- en andermaal voor Godt gefteld heeft, om my by Hem verdacht te maaken? Dat hy zich nu, zo hy durft, als befchuldiger aan myne rechterhand plaatfe. Wie het zy, hy onderneemc het maar: Hy zal befchaamd en te fchande worden. 'Er is 'er één, die Hooger is dan de Hoogen: Die zal mynen twist twisten , en myn recht uitvoeren. Van wegen de overeenkomst in de taaie, zoude men hem wel in den mond leggen, doch in een flaauweren zin, het zeggen van den Mesftas, Jef. L: 7, 8, 9. Ik hebbe myn aangezigt gefield sis eenen keifteen, want ik weet, dat ik niet zal befchaamd worden. Hy is naby, die my rechtvaerdigt. Wie zal met my twisten ? Laat ons te faamen ftaan. Wie heeft eene rechtzaake tegen my? Hy treede herwaards tot my. Ziet i de Heere HEERE helpt my: Wie is het dan, die my zal verdoemen ? O») Maar hoe zyn nu de woorden van de tweede Zinfneede te neemen: Wanneer ik tiu zweeg, zo zoude ik den geest geeven. (m*) Volgens de Vertaalinge der Onzen , zou men dit zyn zeggen dus kunnen opvatten , dat het verdriet over de onverdiende betichtingen zyner Vrienden hem zo diep griefde, hem zo zwaar op het hart drukte, dat hy, gelyk men zegt, moest fpreeken of berllen. Men kan 'er mede vergelyken het zeggen van Elihu , Cap. XXXII: 18 , 19, 20. Ik ben der woorden vol; De geest mynes buiks benaauwt my. Ziet', myn buik is als de wyn, die niet geopend is: Gelyk nieuwe leederen zakken zou hy berften. Ik zal fpreeken, op dat ik voor my lucht maake. (fifi) Volgens anderen zou de Vertaaling kunnen zyn : Gewisfielyk zal ik dan nu zwygen , en den geest geeven. En dan zou dit zyn aan te merken als eene fterke betuiging, gegrond op de bewustheid, welke hy had van zyne onfehuld: Zo iemand"opltaat, om met my te twisten: Zo iemand my'van huichelaary, cn ZIET. gepleegde kneevelaaryen kan overtuigen, zo zal ik van nu af zwygen, mynen mond nooit weêr opendoen, om my te veront? fchuldigen ; ik zal als een misdaadige , die zyner fchuld overtuigd, en by zichi zeiven veroordeeld is, den geest geeven; onder die fchuld leeven en fterven. Als men nu deeze gezegdens van Job wel inziet, en vervolgens let op de ftoute taal, die hy in zyn Pleit voor Godt voerde, by voorbeeld, vs. 23, 24. Hoe veele misdaaden, en zonden hebbe ikP Maak myne over* treedinge, en myne zonde my bekend. Waarom verbergt gy uw aangezigt, en houdt my voor uzven VyandP Zo kan men niet ont-* kennen, dat hy op te fterke toonen fprak, en zich van zich-zelven te veel liet voorftaan: 't Welk niét anders te verfchoonen is dan door den yver voor zyne eere, door de ongegronde en telkens herhaalde betichtingen zyner Vyanden in hem ontftooken , en als aangeblaazen. 'Er is toch niets, 't welk voor een door en door eerlyk gemoed minder te verdraagen is, dan dat het worde befchuldigd van zulke ondaaden, die met deugd én eerlykheid volftrekt onbeftaanbaar zyn. Maar aan den anderen kant kan men hier uit ook zien, van hoe groot eene kragt het medegetuigenis is van een blank geweeten. Met zo een geweeten in zynen boezem kan men zyn hoofd opfteeken voor de menfchen, cn zyne zaak voor Godt openleggen, en aan Hem toebetrouwen. Indien ons hart ons veroordeelt, moeten wy den mond in het ftof fteeken, en denken: Godt is meerder dan ons hart, en Hy weet alle dingen. Maar indien ons hart ons niet veroordeelt , zo hebben wy vrymoedigheid tot Godt, 1 Joh. . III: 20, ai. ZIET myne elende aan; en help my uit: Want uwe Wet hebbe ik niet vergeeten, Pf. CXIX: 153. (X) Is iemand in lyden, dat hy bidde, volgens de lesfe van Jakobus, Cap. V: 13. Is Hiskia krank, hy bidt, Jef. XXXyiII: a ; is Jofaphat in Krygsnood, hy bidt, a Chron. XX: 5—£a.,Zyii'de Scheeps-gezellen in. Zee-nood, zy roepen tot den HEERE in de benaauwdheid, die zy hebben , Pf. CVII: a8. Het is dan niet te verwonderen, dat wy hier den Dichter ook biddende vinden. (XN) Hy was in elende. Welk een woord! De enkele klank 'er van verwekt reeds medely-  Z I E T. den in een gevoelig harte. Dë Elenden zyn van vcelerlei foort : Deeze heeft te worftelen met zo eene, en geene met eene andere , die hem het leeven bang en bitter maakt. Voor een ieglyk .mensch is een groote onrust gefchaapen, en een zwaar juk op de kinderen Adams — ; Zo welby dien, die op den throon der heerlykheid zit, als by den geenen , die verneèderd is in aarde en asfche, J. Syr. XL: 1—9. Van welk foort was nu de Elende van onzen Dichter V Ze was groot: Benaauwdheid en angst hadden hem getroffen, vs. 143. Hy was ieder oogenblik in lyf- en leevens-gevaar. Daar van hoort men hem zeggen: Myne ziele is geduuriglyk in myne hand, vs. roo. Zyne Vyanden en Vervolgers waren veele in getal, vs. 157. Zy waren loos , zy leidden hem ftrikken , vs. uo. Die kwaade praktyken najoegen, naderden tot hem , vs. 150. Zy waren magtig, en daarom te meer te duchten : Vorften vervolgden hem zonder oorzaake, vs. lór. Kommerlyke omftandigheeden ! Vooral, als men in zich - zeiven de magt niet vindt, om zulken het hoofd te bieden, en ook van anderen geene hulpe ontvangt, zo dat men klaagen moet: Ik zag uit ter rechterhand, en ziet ''er was niemand, die my kende : Daar was geen ontvlieden voormy: Niemand zorgde voor myne Ziele, Pf. CXLII: 5. Een groot geluk is het voor den Elendeling,dat 'er een Godt zy, die kragtelyk bevonden is eene hulp in benaauwdheid, Pf. XLVI: a, die uitredding belooft den geenen, die Hem aanroepen in den dag der benaauwdheid, Pf. L: 15. (33) Tot dien wendt zich ook de Dichter, en bidt: Ziet myne elende aan en help my uit. («) Hy bidt niet om een aanzien van kennis-neeming: Daar de duisternisfe niets voor Godt verduistert, zo ziet en aanfchouwt Hy ook de moeite en het verdriet, 't welk de Boozen den zynen aandoen. Maar Hy bidt om een aanzien met medelyden en ontferminge, gelyk Pf.LXXX: 15. Aanfchouw uit den Heemel, en ziet, en bezoek deezen Wynfiok, of Jef. LXIII: 15. Zie van den Heemel af, en aanfchouw van uwe heilige en heerlyke wooninge: Waar zyn uw yver en uwe mogendbeeden ? Het gerommel uwes ingeivands en uwe barmhartigheeden ? Wat kan medelyden baaten zonder daadelyke hulpe? (/sj Daar was het den Dichter ook om. te doen. Daarom voegt Z I E T. 4a3 hy 'er by: En help my uit, eveneens, als Pf. CXLII: 7. Let op myn gefchrei, want ik ben zeer uitgeteerd: Red my van myne Vervolgers, want zy zyn magtigcr, dan ik. Hoewel beraaden handelt hier in de Dichter! Van wien beter, dan van Godt, konde hy een medelydend aanzien bidden en ook verwachten : Godts hart is een Vaderlyk hart: Gelyk een Vader zich ontfermt over de Kinderen, ontfermt de HEERE zich over de geenen, die Hem vreezen, Pf. Gill: 13. Het is teedererdan dat van eene Moeder, 't Kan gebeuren, hoe zeldzaam, hoe onnatuurlyk ook, dat eene Vrouw haares Zuigelings vergeete, dat zy zich niet ont* ferme over den Zoon haares buiks: Maar de HEERE zal de zynen niet vergeeten. Hy beeft ze in beide zyne handpalmen gegraveerd, Jef. XLIX: 15, 16. Hy telt hun omzwerven ; Hy legt hunne traanen in zyne flesfe, Pf. LVI: 9. Van wien beter, dan van Godt, konde hy om helpen bidden , en uithelpen verwachten ? Der menfchen heil is ydelheid. Een Koning moet wel eens zeggen : De HEERE helpt u niet: Van waar zoude ik u helpen ? 2 Kon. VI: 27. Maar by den HEERE zyn uitkomften tegen den dood. Hy is groot van raad, en magtig van daad, jerem. XXXII: 19. Het is by Hem: Omgordet «, gy Volken: Doch wordet verbrooken. Beraadflaagt eenen raad; doch die zal niet beftaan, Jef. VIII; 9, ro. Met een woord Ipreekens maakt Hy den raad der Acbitopbels tot zotheid, breekt de beogen , doet de Oorlogen ophouden tot aan de einden der Aarde, en doet de zynen ontkoomen als een Vogel uit den flrik des Vogelvangers. Welgelukzalig dan is hy, die den Godt Jakebs in zyne hulpe heeft: Wiens verwachtinge is op den HEERE zynen Godt, Pf. CXLVI: 5. Had de Dichter dan noodig, dat hy wierd uitgeholpen , hy wist wel, dat hy dat van niemand beter konde verwachten, dan van Godt, en om dit vaa Plem te verkrygen, liet hy het by geen enkel bidden berusten. (39 Maar hy drong zyn gebed ook dus kragtig aan: Want ik hebbe uwe Wet niet vergeeten. (NN) Hoe onderfcheiden was dan zyn gedrag van dat zyner Vyanden. Die agtten de voortreffelykhetden van Godts Wet, als wat vreemds. Zy hadden zyne woorden vergeeten, vs. 139. Zy weeken verre af van zyne Wet, vs. 150, Zy zochten zyne inzettingen niet,  434 ZIE T. niets vs. 155. Maar hy had Godts bevelen lief vs. 159. De Wet zynes monds "4, 88. &c. Hoe donker het 'er ook ooit moet hebben uitgezien, hy had zyne gehoorzaamheid aan Godt niet vergeeten. Zvne Wet was fteeds zyne bctrachtmge geweest en gebleeven. (33) Dit brengt hv by als eene reede van aandrang. («) Niet, dat hy daar in iets verdienltelyks ftelde Hy wist wel, dat, als de mensch alles zal gedaan hebben , '* geen hem van Godt gebooden is, hy dan nog maar ts als een onnutte dienstknegt, naardien hy niet meer gedaan heeft, dan hy fchuldig was te doen (ê°) Maar hy wist, dat, gelyk Godt gewoon is ligt te agten,die Hem verfmaaden, Hv in tegendeel ook gewoon is te eeren, die Hem eeren, 1 Sam. II: S°- ^ ^ zyn aangezigt U tegen de geenen , die kwaad doen, zyne oogen, in tegendeel , zyn of de Rechtvaerdigen, en zyne ooren tot hun geroep, Pf. XXXIV: 16, 17. E11 zo gaf hem dat grond, om Godt om hulpe aan te fmeeken, en 'er ook vertrouwelyk op aan te dringen: Want de HEERE is naby den teenen, die Hem aanroepen; Die Hem aanroepen in der waarheid. Hy doet het welbehaagen der geener, die Hem vreezen. Hy hoort hun geroep, en verlost ze, fi.CXi^v. 1 ZIET, de Mensch , Joh. XIX: 5b. Pilatus, hoe zeer van Jefus onfehuld overtuigd , had Hem , zekerlyk den Jooden ten gevalle, en op hoope, dat derzelver woede daar genoegen mede zou neemen, ftrenglyk doen geesfelen. Deszelts Krygskneo-ten, die met onkundig waren, dal Jefus befchuldigd was als een Ryksweerfpanneling tegen hunnen Keizer,die zichzelven had willen opwerpen tot Koning dei Jooden , hadden Plem , als eenen mgebeelden Koning, baldaadig befpot: Eer Doornen kroon om het hoofd gewrongen een' afgelleeten Purperen mantel om d< fchouders gehangen , en eenen Rietflaj tot eenen Scepter in de hand gegeeven Dus toegefteld (welkeen hoon voor Hem die van Godt was voorbefchikt ten Eerst ZIET. geboorenen Zoon, ten Hoogflen over de Koningen der Aarde /) bragt Pilatus Hem buiten, vertoonde Hem aan de faamgerotte Sehaare, en riep dezelve toe : Ziet , de Mensch. In welken zin ? Met welk een oogmerk? 'Er is 'er , die denken ; dat, gelyk Herodes, en zyn dertel Hofgezin Jefus befpot hadden, zo ook Pilatus Jefus uitgebragt,en van Hem tot de Jooden dus gefprooken hebbe, om beiden, Jefus en de Jooden , te befchimpen. „ Ziet de „ Mensch 1 Ziet daar, gy jooden.' Uw Ko„ m'ng! Hoe heerlyk glinftert die Kroon „ op zyn hoofd; hoe heerlyk gloort die „ purperen Mantel, die van zyne fchou„ deren afhangt. Hoe geducht een Ryks„ Vorst is uw Koning! Als hy dien Scep„ ter, welken Hy in zynen hand houdt, „ flegts beweegt, zit myn Keizer binnen „ Rome reeds te Adderen op zynen „ throon." Maar uit al den handel van Pilatus blykt, dat hy, zyner onfehuld overtuigd , jefus gantsch niet ongeneegen was , en daarom dan deeze , dan geene pooginge in 't werk ftelde, om de Jooden in zyne vrylaatinge te doen bewilligen, 't Is dan veel waarfchynlyker , dat hy, door menschlyk medelyden aangedaan , ook de Jooden door' deeze vertooning, en dit zyn zeggen tot medelyden hebbe zoeken te beweegen. Wy mogen ons hem dus fpreekgnde voorftellen : „ Ziet, dc „ Mensch! Ziet daar gy Jooden, .die ver„ agte Galileër, die, naar uw voorgee„ ven, den Keizer dorst wederfpreeken, „ en zich-zelven tot.Koningvan uw Volk „ en Land zocht op te werpen, en daar„ om door u tot my gebragt is. Wat ' mensch in geheel de Waereld zal kun, nen gelooven, dat zo een Mensch een zo ftout ftuk zou hebben durven beftaan; of, zo hy liet al heeft beftaan, '„ wat kwaad gevolg zou toch van zo ee„ nen te vreezen zyn?" Hy wyst op zyne doornen kroon, en purperen mantel, en roept uit: „ Was hy ooit dwaas ge„ noeg, om zich voor Koning uit te gee„ ven: Ziet daar de Kroon, die zyn hootd „ met honderden van feherpe punten ï „ doorpriemt : De ftraffe zyner dvyaasf „ heid. Ziet daar den Spotmantel, Hem . „ door myne Krygsknegten omgehangen: . „ De ftraffe zyner Onzinnigheid. Hy . ligt den Mantel op, en wyst hen op zyb nen  ZIET. men door en door gekerfden, en Moedigen rug: Ziet, de MenschJ Is deeze, „ zo Hy ooit mogt gezegd hebben, dat „ Hy een Koning was, lchoon Hy nooit „ iets Koninglyks ondernfm, by u ftraf„ fchuldig, zullen dan deeze zyne ftrie„ men , deeze zyne wonden niet ftrafs „ genoeg zyn Voor zyn belagchelyk voor„ geeven? Zal het Hem na deezen wel „ ooit meergelusten,zich Koning te noe,,"men; of te laaten noemen? Ik meen, ,, dat deeze zo gevoelige waarfchouwing, „ met zweep- en geeslel-peezen Hem in ,, zyn vel en vleesch geklonken, Hem wel voor altoos heugen zal. Ik vreeze „ niets voor mynen Keizer , vreest gy ,, ook niets van deezen Menfche. Hebt ,, toch deernis met deezen Menfche, in„ dien 'er nog eenige menfehelykheid in „ u plaats heeft. Denkt, hoe dikwils ik „ u betuigd hebbe , dat ik in Hem geene „ fchuld gevonden hebbe: Heeft Hy zich ,, ooit een dwaas woord laaten ontvallen, „ het is althans nu dier genoeg geboet. ,, Staat my dan nu toe, dat ik Hem los ,, laate." Pilatus fpilt zynen tyd en vlyt te vergeefsch. De Jooden, gelyk aan het fcheurziek roofgedierte , 't welk , heeft het den bloedfmaak eens wechgekreegen, te bloeddorftiger wordt, fchreeuwden te vinniger: Kruist hem, kruist hem. Had Johannes de Dooper mogen herleeven , nevens Jefus mogen ftaan , en fpreeken in de plaatfe van Pilatus, hy zou eene geheel andere taal gevoerd hebben. Hy, die voorheen den Jooden toegeroepen had: Ziet het Lam Godts, dat de zonden derlp'aereld draagt, zou nu geroepen hebben. ,, Ziet hier, gy Dogter Ziöns, ziet hier ,, uw Koning, gy Dogter Jeruzalems: Wel „ arm, wel als de veragtfte onder de kin„ deren der menfchen : Maar zo moest Hy 9, zyn , om u tot een Heiland te worden. ,, Ziet de Doornen-kroon, die zyn hoofd „ verzeert. Ergert 'er u niet aan; ver„ heugt u veel meer. Die draagt Hy, om ,, u te verwerven de Onverwelkbaare Kroon „ der heerlykheid. Ziet zynen Purperen ,, Spotmantel. Ergert 'er u niet aan, maar „ verheugt u veel meer. Dien heeft Hy „ willen draagen , om u te bekleeden met „ de Kleederen des heils, te omhangen met den „ Mantel der gerechtigheid. Ziet den Riet' „ /lok in zyne handen. Ergert u niet, XI. Deel. I. en II. Stuk. ZIET. 445 ,, maar verheugt u veel meer. Dien heeft „ Hy willen draagen, op dat Hy u den „ Scepter der genade zou kunnen toerei„ ken. Ziet zynen gegeesfelden rug. Er„ gert 'er u niet aan. Verheugt u veel ,, meer. Dat, dat zyn de ftriemen, door „ welke u geneezinge zal geworden. Dit is ,, een gedeelte van de ftraffe, die u den ,, Vreede zal moeten aanbrengen. Ziet d» „ Mensch, en eerbiedigt in Hem den in ,, het vleesch geöpenbaarden Godt. Ziet de „ Mensch, en aanfchouwt in Hem uwen ,, Zielenvriend, en Bloed' bruidegom? ZIET (Ende ik viel neder voor zyne voeten , om hem te aanbidden, en hy zeide tot my:jdat gy dat niet (doet;) want ik ben uzu Mededienstknegt,en uwer Broederen, die het getuigenis van Jefus hebben. Aanbid Godt, Openb. XIX: 10. Verg. XXII: 8b, 9. rycy Het is zeKer, dat Johannes dit eerbewys hebbe willen toebrengen aan den Engel, die vs. 9. tot hem had gezegd: Zalig zyn de geenen, die geroepen zyn tot het Avondmaal van de Bruiloft des Lams. Zou Johannes zich ook verbeeld hebben , dat deeze Engel een ongefchaapen Engel was , een Godtlyk Perfoon ? Gaerne begreepeu wy het zo: Dan was de Apostel des Heeren vry te fpreeken yan allen fchyn van opzettelyke Afgodery: Dan zou het alleen eene dwaalinge zyn in den Perfoon, dat hy dien voor veel hooger en waerdiger aanzag , dan hy in der daad was. Dart dit ftrookt niet met het aangeteekende, Cap. XXII: 8, 9. Daar valt Johannes ook neder voor de voeten van den Engel, om hem te aanbidden. Maar van dien Engeë wist hy wel, dat het maar een gefchaapett Engel was'; want het was dezelfde , die tot hem gekoomen was, zeggende: Komt' herwaards, ik zal u toonen de Bruid, het Wyf des Lams, Cap. XXI: 9. En hy omfchryft dien daar, als eenen der zeeven Engelen, die de zeeven Phiolen hadden, die vol waren geweest van de zeeven laatfte plaagen van welken gefprooken was, Cap. XV: 1. En 'er is geen twyffel aan , of die zyn voor gefchaapene Engelen te houden. Maar heeft Johannes hem niet hooger aangezien y dan voor een blooten Engel, zou men het dan wel mógen houden voor een geheel Godtsdienftig eerbewys, 't welk hy denzelven wilde toebrengen ? Maar zou Johannes, een zo verlicht Apostel, niet ge weeli hh . téo.  4a5 ZIE T. ZIET. ten hebben, dat de eere der aanbiddinge niemand toekomt, behalven Godt? Zou Hy, die oorfpronglyk een Jood was, een daad van Afgodery hebben willen pleegen , waar van alle de Jooden in dien tyd ten uiterften af keerig waren ? Zou Johannes, die zo lang, en gemeenzaamer dan iemand, met Jeftis verkeerd had, niet geweeten hebben met welk antwoord Jefus den Verzoeker afwees, toen die begeerde, dat Hy nedervallende hem aanbidden zou: 9Er is gefchreeven, den Heere uwen Godt zult gy aanbidden, en Hem alleen dienen ? Matth. IV: 9, 10. Zou Johannes alreeds vergeeten hebben het roepen van den En- fel, die, met het eeuwig ■ Euangelie in zyne and, vloog in het midden des Heemels, en met eene groote ftemme zeide: Vreest Godt — en aanbidt Hem, die den Heemel en de Aarde — gemaakt heeft ? Cap. XIV: 7. Wy kunnen dan niet denken, dat Johannes in den zin gehad hebbe, den Engel te aanbidden, als ware die Godt. De woorden fchynen dat wel aan te duiden : Maar by nader onderzoek zal men zien, dat ze dat niet noodzaaklyk te kennen geeven. (NH) Men merke ten dien einde aan , dat het van ouds, vooral in het Oosten, een allergrootst eerbetoon was , wanneer men voor iemand op zyne kniën nederviel, zich voorwaards uitltrekkende en nederbuigende met zyn aangezigt tot op de aarde , zo dat men als een bondeken aan zo iemands voeten nederlag, zo als het hier voorkoomend woord «-{«(rxwiï» eigenlyk te kennen geeft. Dit nu was wel een Godtsdicnftig eerbetoon, wanneer men naderde tot, en zich verootmoedigde voor Godt; maar ook een Eerbetoon, wanneer men naderde tot Koningen, Vorften en andere Perfoonen van rang en aanzien. Men vindt daar van in Godts Woord veele Voorbeelden, Genef. XIX: 1. XXXIII: 3. XLII: 6, Ruth. II: 10, 1 Sam. XX: 41. XXIV: 9. XXV: 23, 24, &c. De Perfiaanfche Koningen ftonden op dit eerbetoon zo ftipt, dat het, zonder het bewyzen van hetzelve, aan niemand toegelaaten was tot hen te naderen , zo als Tithraufles te kennen gaf aan Ismenias den Thebaner , zie Ailian. Var. Hiftor. L. I. C. 21. En dat noemden zy aanbidden. Of nu de Perfen met dit eerbewys wilden te kennen geeven, dat zy hunnen Koning waarlyk voor een God¬ heid hielden; dan of zy in hem alleen eerbiedigden deOppermagt,die hy van Godt ontleende , wordt van deezen dus , van anderen anders begreepen. Zie de Algem. Hifi. D. VIL p. 623. de Aant. Maar by de Grieken werd dit aangemerkt als een Godtsdienftig eerbewys, en daarom geweigerd by Sperchiês en Bulis, beide Lacedemoniërs , gelyk ook, volgens Juftinus L. VI. C. 2. door Konon. En het ftond den Grieken gantsch niet aan, toen Alexander in den zin kreeg,zich voor een'Godheid te doen houden, en eischte, dat men hem, naar de wyze der Perftfche Koningen zon aanbidden. Ten naderen blyke, dat dit Eerbetoon zowel plaats ha.dinb.et Burgerlyke, als in het Godtsdienftige ftaat ook aan te merken , dat het beide met een en hetzelfde woord wordt uitgedrukt. Zo wordt by de Hebreen zich nederbuigen Hinjntyn, afkoomende van TWW gebruikt van het Godtsdienflig nederbuigen voor Godt, Exod* XXIV: 1, 2 Chron. XXIX: 28, 29, 30, Pf. XCIX: 5. CXXXII: 7. CXXXVIII: 2. En van een zich nederbuigen voor Koningen en Vorften, tot Burgerlyk eerbewys. Met hetzelfde woord wordt van Oman gezegd, dat hy zich met het aangezigt ter aarde nederboog voor David, 1 Chron. XXI: 21, en 2 Chron. XXIV: 17, dat de Vorften van Juda kwamen, en zich nederboogen voor den Koning. Even zo is het ook_ geleegen met het Grieksch woord *pr*m». Veele zyn de plaatfen , waar in het gebruikt wordt van het Godtsdienflig aanbidden, als Matth. IV: 10, Joh. IV: 23, 24, 1 Kor. XIV: 15. Zelfs in ons vs. Aanbid Godt. Ook komt het voor van een eerbewys aan menfchen. Van den Hoofdman Kornelius leest men, dat hy Petrus te gemoete ging, en, nedervallende aan zyne voeten , hem aanbad, Hand. X: 25. Mooglyk zou men kunnen denken, dat Kornelius, naar zyne Heidenfche wanbegrippen , den Apostel hebbe gehouden voor een' Halven God. Maar zal men dat ook kunnen denken, als de verheerlykte Jefus aan den Engel, of Opziender der Gemeente te Philadelphia laat fchryven : Ik zal maaken , dat zy zullen koomen, en aanbidden voor uwe voeten, en bekennen, dat ik u lief hebbe, Openb. III: 9. Het is zo zeker, als iets, dat wprttm», Aan- Md.  ZIET. ZIET. 4sf bidden, daar niet anders zegge , als een betoon en betuiging van zo eerje hoogfte eere, als men oudtyds aan Perfoonen van groot aanzien plagt te doen. Aan een Godtsdienflig aanbidden kan men daar by mooglykheid niet denken, vermits de Heere Jefus zo een aanbidden, 't welk Gode alleen toekomt, aan geenen Menfche heeft kunnen belooven. Men ziet dan uit het gezegde, dat het Godtsdienflig en Burgerlek Eerbetoon, wat het uitwendige betrof, hetzelfde was, en ook by de Hebreen en Grieken met hetzelfde woord werd uitgedrukt, en dat dus het oogmerk van dat Eerbetoon alleen te bepaalen was, naar de waerdigheid van den geenen, aan welken het beweezen werd. Dat ziet men ten duidelykften , i Chron. XXIX: so, daar van de Israëliten met dezelfde woorden wordt gezegd, dat zy bet hoofd neigden, en zich nederboogen voor den HEERE t hier vertaald, Hy heeft zeer begeerd, komt in 't Nieuwe Testament nergens meer voor: Maar Taalkundigen hebben aangemerkt, dat het by de Ongewyde Grieken zo veel zegge, als iemand uit te daagen tot een tweeflryd, of wel iemand op te eisfichen ter ftraffe, of ter pyniginge, om te ontdekken, wat in hem is. (b) Als men'nu in aanmerkinge neemt, hoedanig zyn bedryf is geweest omtrentden vroomen Job, dien hy ook terbeproevinge van Godt eischte, onder voorwendfel, dat het dan ras blyken zou, dat hy die Godtvreezende Man niet Was, dien hy fcheen te zyn, Job I: 9, 10, 11. II: 4, 5, zo zal men haast kunnen opmaaken, hoedanig zyn bedryf geweest zy omtrent de Apostelen. Hy zal zich voor Godt gefteld en voorgegeeven hebben, dat zy in verre na die getrouwe Navolgers van Jefus niet waren , die zy fcheenen te zyn? Dat mogt het hem toegelaaten worden , hen in de Zeeve der Verzoekinge te werpen , het welhaast blyken zoude, dat zy, hoe breed zy opgaven van hunne verkleefdheid aan , en liefde tot Jefius , zouden doorgaan , gelyk Job van zyne Vrienden zeide, als de fiortingen der beeken, die vervlieten , als 'er hitte komt, Job VI: 15, 17. Dat zy , hoe hoog zy roemden van hun onverfchrokken Heldenmoed 5  ;43a ZIET. moed, als het 'er op aan kwam, zich, zo als van de Krygs-overflen van Ninive gezegd wordt, Nah. III: 17, gelyk de groote Reevers zouden verbergen in de heiningmuuren in de koude der dagen. Dat het hem dan mogt toegelaaten worden, hen op de proeve te zetten, zal hy zeer begeerd, 'er, by aanhoudenheid, fterk op aangedrongen hebben; want hvis niet alleen een Fyand, maar ook een Wraakgierige, Pf.. Vlil: 3. Een Aanklaager, een onvermoeid Aanklaager der Broederen , die hen dag en nacht voor Godt verklaagt, Openb. Xil: 10. Dat had hy gedaan met zo veel aandrang, dat het hem eindelyk was toegelaaten geworden, 't welk , lchoon hier niet gezegd , evenwel voorönderftcld wordt, en ook by de uitkomst gebleeken is. (ö/J) Dit nu wist Jefus, en, daar hy zyne Difcipelen, cn , in 't byzonder Petrus 'er van waarfchouwde, moesten die het wel ter deege ter harte neemen. 't Zal dan zo veel zyn, als hadde Hy gezegd: „ Ziet Simon, ziet! „ Nu zyt gy nog zorgeloos , als een, die „ in het opperfte"van de Mast ftaapt, in het „ harte der Zee. M&ax Ziet: Een yzelyke „ onweêrsbui is op het punt van los te „ bcrften : Yzelyker , veel gevaarlyker, „ als toen gy met my op de Zee waart. „ Toen wierdt gy flegts geflingerd door „ ftormen en baaren; maar nu zult gy lie„ den gefchud , en ginds en herwaards „ geflingerd worden, door de verwoede '„ aanvallen van den Satan. Toen fiepl „ gy flegts gevaar uwes leevens : Maai „ nu, nu legt de Satan het 'er op toe. '„ om u Schipbreuk te doen lyden uwes ge „ loofs, en uwer Zaligheid. Ziet! hy heef, „ u lieden zeer begeerd, om u te ziften al „ Tarwe. Maar zyt goeds moeds. Ver „ftaauzvt, bezwykt niet in uwe zielen, lk „ die toen den wind en de golven dee< „ zwygen , hebbe ook nu voor uwe be „ houdenis gezorgd." (33) lk hebbe voo u gebeeden, dat —; en ter nadere beves tiginge van-..decze bemoedigende betui ginge, voegde Hy 'er deeze vermaaning nog by: En als gy eens zult bekeerd zyn zo („) Des Satans toeleg zou dan nie o-elukken: Ply had voor hun gebeeden («*) Zy waren het, die de Vader Hem gt geeven 'had, en van die moest 'er geen ee verhoren gaan, bebahen den Zoon der vet dervenisfe, Joh.'XVII: 12. (A) Daar tü ZIET. was het dan volftrekt noodig, dat hun geloof niet ophield. (AA) Dat Geloof, 't welk een der kenteekenen is, dat men uit Godt gebooren is, 1 Joh. V: 1 , waar aan het hebben van het eeuwige leeven is vastgemaakt, Joh. XX: 31. Het geloovig omhelzen van die gewichtige waarheid, welke vleesch en bloed hun niet geopenbaard hadden, maar dc Vader, die in de Heemelen is, te weeten, dat Hy, hun Meester, was de Christus, de Zoon des leevendigen Godts, welk zy aangenoomen hadden, en door Petrus, uit hun aller naam beleeden was, Matth. XVI: itf, 17. Dat Geloof (BB) moest niet ophouden, 't Mogt door de verzoekinge des' Satans eens zo verdoofd worden , dat het flegts naar een glimmend vlaswiek geleek, 't moest evenwel niet geheel en al worden uitgeblust;' maar nog eens weêr opvlammen als een fakkel, die brandt. Hoe zeer gefchud, ja! als tot den grond toe geknot, de Wortel 'er van moest evenwel in hun blyven, en ten' eenigen tyde wederom worden als deworlel van eenen boom, die, fchoon verouderd in de aarde, evenwel van de reuke der wateren wederom uit fpr uit, en eenen tak maakt, gelyk een plante, Job XIV: 8, 9. Dan, daar de Heiland wel wist, datzy in hunne eigene kragt niet beftand waren tegen de verzoekingen van den Satan. (B) Zo had Hy voor hun gebeeden. Gelyk Hy zich had gefteld tegen den Satan, toen die zich, als Befchuldiger had geplaatst aan de Rechterhand van den Hoogenpriester Jofua, Zach. III: 1, 2, zo had Hy zich ook ■ tot Voorftpraak voor zyne Apostelen gefteld : tegen den Satan, toen die hen opeischte, t om ze te verzoeken, en gebeeden, dat, in- ■ geval Godt den Satan dat wilde toelaaten, , zy evenwel in zyne kragt mogten bewaard l worden door en by het geloof tot de Zalig- - heid, die bereid was, om geopenbaard te wor- - den in den laatflen tyd, 1 Petr. I: 5. (W) - Hoe bemoedigend was deeze betuiging! - Had het eerfte woord hun fchrik en vreee ze aangejaagd: Ziet! de Satan heeft u lie- , den zeer . Dit woord was wederom t als eene goede tydinge uit verren Lande; : als koud water op eene vermoeide Ziele : . „ Ik, die, fchoon gy my verlaaten zult, '2 „ u nooit begeeven noch verlaaten zal. Ik, - „ die u in beide myne handpalmen gegrae „ veerd, en als een Zeegel gedrukt hebbe op „ myn  ziet. ■,, myn harte. Ik, dc Zoon, cfe /^ö,i altyd hoort, hebbe voor u gebeeden. „ Dat dan de Satan vry woele en woede, „ dat hy u fchudde en doe wankelen, „ nooit zal hy evenwel zo veel vermoo„ gen, dat Hy uw Geloof zal doen ophou„ den , dat hy u ten eenemaal zal doen „ uitvallen van uwe vastigheid; Verlaat ü ,, maar op my: Die my verwachten zullen niet befchaamd worden? En om Petrus hier omtrent volkoomen gerust te ftellen, (£) zo voegt 'er de Heere Jefus deeze vermaaninge nog by: En als gy eens zult bekeerd • (*«) In deeze woorden, op zich-zelve befchouwd zynde, (A) wordt te kennen gegeeven, dat Petrus zich nog 4fns zou bekeeren. (AA) Die niet gevallen is, behoeft niet op te ftaan; en die niet afgedwaald is,.behoeft niet weder te keeren. Als de Heiland dan zegt: Als gy eens bekeerd zult zyn, geeft dat by voorönderftellinge te verftaan, dat hy van het ziften van den Satan niet vry zou gaan, niet geheel fchaadeloos 'ervan af zou koomen. Hy zou in eene zeer zwaare zonde vallen; maar hy zou 'er niet in blyven liggen. (BB) Hy zou zich bekeeren. Door Godts genade aan zich ■ zeiven bekend gemaakt zyn■Je, zou hy, als het boetvaerdig Ephraïm, zyn wanbedryf met traanen van berouw beweenen, zich des fchaamen, op zyne heupe kloppen, en om genade bidden. En, naardien hy dat zou doen met zo eene droef heid, als naar Godt is,en een gewrocht is van GodtS Geest, zo zou dat ook gevolgd worden van de onberouwlyke bekeeringe tot Zaligheid. Dat dit zo gefchieden zou voorönderftelt de Heiland, en, ten blyke , dat deeze voorönderftelling eene volzeekere Stelling was, (B) zo vermaant, of beveelt Hy hem, dat hy, als hy bekeerd zou zyn, zyne Broeders zou verfterken. (AA) De waare Bekeering ziet niet maar alleen op zich-zelve, maar geeft ook agt op anderen tot opfcherpinge der 'liefde en der goede werken. Van deezen Pligt zou Petrus zich ook moeten kwyten (a) jegens zyne Broeders. Door welken men (aa) in 't algemeen verftaan kan de Geloovigen , die hy als zyne Broeders had aan te merken, als zynde met hem van denzelfden Vader., door denzelfden Geest, die leevendig maakt , en door hetzelfde Woord, 't welk het onverganglyk Zaad der Weder- XI, D4el. I. en II, Stuk, ziet. 435 geboorte is, gewederbaard tot deleevendise hoope op die onbevlekbaare en onverwelkbaare erf enis, welkte voor hun bewaard werd in de Heemelen. En , om dat hem het Apostelfchap der Befnydenisfe ftond opgedraagen te worden, zou men voor het naast'er wel door mogen verftaan de Geloovigen uit de jooden, die zyne Broeders ook waren naar het vleesch. (bb) Maar in 't byzonder heeft men 'ermede door te verftaan zyne MedeApostelen, die, behalven alle de zo evengemelde betrekkingen , ook zyne Ampttbroedsrs waren , die met hem denzelfdert dienst van den Heere ontvangen hadden. Deeze allen Qs) moest hy ver/terken. Niet., alleen maar voor hun waaken met alle ge-duurigheid en fmeekingen , dat Godt hen, mogten zy eens gevallen zyn in Satans ftrikken, daar uit wederom wilde doen ontwaa-. ken: Maar dit Verfterken (luit ook in zich op, dat hy zulken, die zwak waren, door zyne Leere moest onder fteunen; die kleinmoedig waren , vertroosten; die afdwaalden , te recht brengen door den Geest der Zagtmoedigheid; die twyffelden en wankelden in het geloove wederom oprichten, en daar in bevestigen; en die door eenige zwaare misdaad overvallen waren, wederom bemoedigen, op dat zy door onmaatige droefheid niet mogten verftonden worden. (BB) Dit alles zou hy moeten doen, wanneer hy zou bekeerd zyn. Want, behalven dat de oprechtheid zyner bekeeringe zich daar in zoude openbaaren, dat hy yverde voor dc eere van Godt, en het heil van zyne Broederen, welke beide oogmerken bereikt worden , ais men Zondaars bekeert van de dwaalinge hunnes wegs, en Zielen redt van den dood; zo zou hy dan ook, beter dan ooit, in ftaat zyn,-zo om hen, uit eigene bevindinge, de grootheid van het gevaar, 't welk zy van den Satan te vreezen hadden , voor oogen te ftellen, en de hulpmiddelen daar tegen aan de hand te geeven ; als om de geenen, die zich hadden laaten inwikkelen door zyne verleidingen, op te beuren, en door zyn Voorbeeld te doen zien, dat op waar berouw ook ontferminge te wachten was. (/3j3) Welk een honigzeem van vertroostinge zou Petrus uit dit woord hebben kunnen zuigen , ware zyn fmaak op dien tyd niet vervalscht geweest door den waan van zynen heldenmoed en ftandvastigheid: lii J>a*  434 ZIE T. Dan zou hy 'er uit hebben kunnen opmaaken, dat, fchoon hy diep, zeer diep vallen zoude, evenwel niet zou wechgeworpen worden: Hy zou zich nog eens bekeeren. Dat, fchoon hy zich trouwloos gedraagen zou, waerdig om voor altoos van den Heere verftooten te worden, die hem evenwel wederom aanneemen , in zyne Apostolifche waerdigheid herftellen, en tot een gezeegend Werktuig maaken zoude, om .anderen te verfterken : En verder zou hy 'er dan uit hebben kunnen opmaaken, dat de Voorbiddinge van Jeftus meer vermogt had dan het zeer begeeren van den Satan; dat, fchoon het denzelven toegelaaten was, hem te ziften als tarwe, zyn geloof, hoe zeer het mogt gefchud worden, evenwel niet zou ophouden — —Dit alles zeide en voorzeide de Heere Jefus, en hoewel zyne Difcipelen , en Petrus wel voornaamelyk, 'er op dien tyd weinig geloof aan floegen, is het evenwel door de uitkomst bevestigd geworden. Hoe fterk werden 'zy gefchud in de Zeeve der Verzoekinge! Zo dra Jefus gevangen was genoomen , verdween hunne grootfpraak , ontzonk hun de moed, en zy ftelden het allen op vlugten. 't Is waar, Petrus wilde den kloekhartigen vertoonen. Hy volgde Jefus tot in de Zaale van Kajaphas: Maar daar raakte hy eerst in de Zeeve des Satans. Keer op keer aangevallen, om hem op te dringen, dat hy een van Jefus Difcipelen was., overwon de vreeze hem zo, dat hy zynen Meester vergat, dien hy tot driemaal toe v.erlochende, cn ook zich - zeiven in zo verre, dat hy zich begon te.vervloeken. Hy moest evenwel niet verlooren gaan. Jefus had voor hem, en de andere Apostelen gebeeden, dat zy mogten bewaard blyven van. den Boozen , Joh. XVII: 15. Deeze Voorbiddinge was van kragt geweest ; want toen het met hem tot op het uiterfte gekoomen was, zag Jefus hem aan, en terftond kwam hy tot inkeer , hy ging uil na buiten*, en weende bitter lyk. Dus bekeerd- geworden zynde, heeft hy ook zyne Broeders verfterkt.. Paulus leert ons 1 Kor. XV: 5. dat de Heere, na zyne Opftandinge, van Gephas, dat is , Petrus eerder ge* zien is■„ dan van de. andere Apostelen. En dat hy deeze voor hem zo heuglyke ontmoeting'e gebruikt heeft, om zyne Brosélèrji ejii Amgtgenooten te. verblyden met ZIET, ZIGTBAARE. de tydinge, dat de Heere was opgedaan, en daar door hun wankelend geloof te ver» fterken, kan men opmaaken uit het geene zy zeiden tot de Emmaüsgangers: De Heere is waarlyk opgeftaan , en is van Simon ge ■ zien, Luk. XXIV: 34. En hoe hy zyne Broeders uit de Jooden, de Geloovigen uit de Jooden, die in de Verftrooijinge waren, heeft gewaarfchouwd tegen de laagen en aanvallen des Satans; hoe hy hen heeft vermaand, om nugteren tc zyn, te waaken , en hem te weder ftaan; hoe hy hen verfterkt beeft in het geloove, en bemoedigd tegen de verdrukkingen,die zy te lyden hadden,, is te zien uit beide zyne Apostolifche Brieven. Daar nu dit alles zo ftiptelyk beantwoord heeft aan Jefus Voorzegginge , zo' moeten wy hier door dan ook, tot verfter* kingvan ons geloof in Hem, overtuigd ftaan: Uit zyne Voorbiddinge, dat Hy is de getrouwe en barmhartige Hoogepriester , die medelyden heeft met de zwakheeden der zy* nen: En uit zyne Voorzegginge, dat Hy is de waaragtige Godt, die , in weerwil; van alle tegenbetuigingen van zyne Apostelen, en vooral van Petrus, hun wist te, verkondigen het einde, en van nu af 't geenj nog niet gefchied was, maar binnen zeer korten tyd gefchieden zou. ZIGTBAARE dingen, of dingen , die men ziet. Dewyle wf niet aanmerken de dingen, die men ziet; maar de dingen, die men niet ziet: Want de dingen, die men ziet,, zyn tydelyk; maar de dingen, die men niet!ziet, zyn eeuwig, a Kor. IV: 18. (ü) In deeze woorden, op zich-zelve befchouwd zynde, ftelt de Apostel des Heeren twee dingen tegen malkanderen over, en verklaart, hoe hy en zyne Mede-Apostelen ■ omtrent die dingen dachten en werkzaam waren. (NN) De dingen, die hy tegen elkander ftelt, zyn zulke, die men ziet, en zulke , die men niet ziet. De dingen,., die men ziet, zyn niet alle, die onder het bereik van ons ligchaamlyk gezigt vallen. Onder die zyn 'er veele, die wel deeglyk in aanmerkinge te neemen zyn, om dat ze ons kunnen opleiden tot erkentenis en verheerlyking van de grootheid van den grooten Maaker : Godts onzienlyke dingen worden van de febeppinge der Waereld aan uit de Schépfelen ver ftaan en doorzien, beidezyne eeuwige kragt en Godtlykbeid, Rom. 1: oo-Tot dankhaare roemverheffinge van Godts»  ZIGTBAARE. Godts goedheid jegens de menfchen, als tot wiens nut deeze dingen gefchapen zyn. Opgetoogen in verwonderinge roept de Dichter 'er over uit: Als ik uwen Heemel I aanzie, het werk uwer vingeren, de Maan, I en de Sterren, die gy gemaakt hebt: Wat is de Mensch, dat gy zyns gedenkt, Pf. VIII: 4, 5. 't Zullen dan zulke dingen zyn, die hier op Aarde gezien en ondervonden worden, die den Menfche eene genoeg! yke, of fmertende gewaarwordinge veröorzaaken. Ten aanzien van het eerfte, Eere en Aanzien, Rykdom, Vertooning van praal en pragtV.zinlyke Vermaaken: Dingen, die voldoen aan de begeerlykheid der oogen, aan de begeerlykheid van het vleesch, en de grootsheid deezes leevens. Het ruim genot van deeze dingen maakt den Mensch, vooral zulk eenen , die zyn deel alleen zoekt in dit leeven, het leeven aangenaam. De ryke Man leefde alle dagen, niet alleen pragtig, maar ook vrolyk, Luk. XVI: 19. Ten aanzien van het andere , Armoede, Ziekte, Pynelyke Kwaaien, Veragting , Onderdrukking , en foortgelyke Wederwaerdigheeden. Die maaken den Menfche het leeven bang en bitter. Als de Mensch klaagen moet: Och! dat myn verdriet recht gewoogen wier de —! Het zoude nu zwaarer zyn , dan het zand der Zee. Dan zou hy met Job wel wenfchen: Och! dat myne begeerte kwame, en dat Godt myne verwachtinge gave — en een einde met my maakte! Job VI: r , a, 8 , 9. Of met Elia: Het is genoeg: Neem nu, HEERE, myne Ziele, 1 Kon. XIX: 4. Hier aan Qfi) ftaan tegen over de Dingen , die men niet ziet. Dus dan, blykens het 17. vs.,dingen, die nog niet geopenbaard zyn, 1 Joh. III: 2. Die ■ behooren tot het toekoomend leeven ; tot dat groot goed, 'i welke dc HEERE heeft wechgelegd voor de geenen, die Hem vreezen , Pf. XXXI: 20. Met een woord de Heemelfche gelukzaligheid, in welker genot de Godtlievende en dienende Mensch zal vinden de vervulling van zyne hoogfte wenfchen, niet maar ten deele, maar in 't geheel en volkoomen, zonder eenig het minfte -inmengfel van kommer , of verdriet. Dat zyn dingen, die men wel hoopt, maar voor als nog niet ziet, waar van het ■Geloof evenwel een 'vaste grond en bewys is, Hebr. XI: 1. De dingen, die men ziet, behooren dan tot het Tegenwoordig ; en ZIGTBAARE. 435 de dingen, die men niet ziet, tot het Toekoomend Leeven. (32) Hoedanig was nu de werkzaamheid van Paulus en zyne Ampt* genooten (want hy fpreekt in 't meervouwd, Wy) omtrent deeze zo geheel onderfcheidene dingen ? Ply zegt: Wy merken niet aan —. En de reede, waarom zy de voorkeur gaven, niet aan de eerfte, maar aan de laatfte deezer dingen, leidt hy af uit derzelver onderfcheiden aart, welke maakte, dat de Laatfte voortreffelyker en meer verkiesbaar waren , dan de Eerfte. (V) Hy drukt hunne werkzaamheid uit met heö woord rKojrw», hier vertaald door aanmerken , en elders door ergens op zien, of agt 1 neemen. Het zegt eigenlyk ergens op die- \ len, gelyk de Schutters, die op het witX^ mikken , hunne oogen van alle andere Voorwerpen aftrekken, en alleen op dat eene ftaren, om hetzelve wel te treffen; en wordt overgebragt op die Werkzaamheid der Ziele, welke alle haare aandacht bepaalt tot een zeker iets , waar in zy haar genoegen en geluk meent te vinden , en daarom byna niets anders bedenkt en in het werk ftelt, als om dat eene te verkrygen: Of, zo iets nadeelig is, daar toe haare aandacht zo bepaalt, dat ze voor geenerlei ander genoegen vatbaar is , op niets anders denkt, dan hoe hetzelve af te wenden, en, is dat niet niogelyk, daar over zich te kwellen en te beklaagen. (<*«) Op die wyze waren dadingen,die men zag, het Voorwerp niet van der Apostelen oplettendheid. Zy merkten die niet aan. Om wat reede niet ? Om dat ze tydelyk zyn. QA) Onder die zyn veele dingen; die aangenaam zyn voor vleesch en bloed: Maar die waren het doelpunt niet, waar op de Apostelen het oog gevestigd hadden. Geene zinnelyke Vermaaken. Ze zyn tydelyk. 't Genot en vermaak 'er van is zeer kort van duur; en duuren ze wat lang, of volgen ze wat kort op eikanderen, baaren ze walging. Geene Eere en Aanzien van hoogen rang of ftaat. .Die zyn tydelyk. Zelfs kroon en throon worden wel eens verlooren. Salomo zegt: Een komt uit het gevangen - huis, om Koning te zyn, daar ook een, die in zyn Koningryk gebooren p is, verarmt, Pred. IV: 14. En wederom: lk hebbe Knegten te Paerde gezien; ook Vorften, gaande als Knegten op de aarde, Cap. X: 7- Geene Schatten, het lokaas van de l i i 2 Geld-  436 zigtbaare. Geldzugt. De Apostelen bedoelden en zochten die niet: Want ze zyn tydelyk. Die heeden nog is de ryke Kreftus, is fomtyds morgen de arme Irus. Vermoeit u niet, om ryk te worden, zegt Salomo: Staat af van uw vernuft l Zoudt gy uwe oogen laaten vliegen op iets, dat niets is? 1 Zal zich gewisfelyk vleugelen maaken, gelyk een Arend, die na den heemel vliegt, Spr. XXIII: 5, 6. Paulus fpreekt daarom van de ongeftadigbeid des rykdoms, i Tim.. VI: 17. En al blyft men in het bezit van eere, aanzien en rykdommen zo lang men leeft, het is evenwel maar voor een' tyd. In den dood.hebben ze voor ons een einde. Die ryk is, die in eere is, zal, als hy fterft, niets van allen mede neemen, zyne eere zal hem niet nadaalen in het graf, Pf. XLIX: 18. Armoede , Smaadheeden , Vervolgingen , fchoon geene oorzaak van vreugde, maar •wel van droefheid voor het vleesch, 'namen de-Apostelen zo niet in aanmerkinge, dat zy zich daar in ten hoogden ongelukkig agtten, zich daar over zo benaauwden en bedroefden, dat zy des leevens onverduldig werden. ' Ook die dingen zyn tydelyk. Ze duuren" niéT'ïïItoós. Na reegen komt zonnefchyn. Na lyden volgt wel eens verblyden. In allen gevalle de Dood maakt 'er een einde van : Althans voor zulken, die in den Heere fterven. Die rusten dan van hunnen arbeid , Openb. XIV: 13. Onze Apostel noemt het een lyden deezes tegenwoordigen leevens, Rom. VIII: 18 , dat zeer haast voorby gaat, 2 Kor. IV: 17. "Hoe de Bloed-tyrannen woelen en woeden , de Dood Helt hunner woede paal cn perk : Zy mogen het ligchaam dooden; maar de ziele kunnen zy niet dooden, Matth. X: 28. Daar nu alle deeze dingen tydelyk zyn: De genoeglykheeden en voordeelen deezes leevens flegts voor eenen tyd genooten ; de wcderwaerdigheeden flegts voor eenen tyd geleeden worden; (B) Zo merkten de Apostelen die niet aan: Zy namen die zo niet ter harte, dat die eenigen den minften invloed maakten op hun'gemoed, om den dienst ,. suelkeyj^^jvanden, Heere ontvangen hadden, tc verlaaten ; zelfs met,om daar in ecnigzins tc verflaauwen. Qs/3) Zy waren door een verheevener Geest bezield, en hadden daarom ook verla eevener uitzigten. Zy merkten aan de dingen, die men niet ziet; En de reede daar "Zigtbaare. van was, dat die eeuwig zyn. (A) Heeft men dopr deeze dingen te verftaan dc Heemelfche Gelukzaligheid, met recht wordt die omfchreeven, als eeuwig : En wel in dien zin, waar in dit ecuwig zyn is tegenövergefteld aan het tydelyk zyn; zo dat het hier niet aanduide, gelyk wel eenselders, eenen zeer langen tyd, maar eene nimmer eindigende eeuwigheid. Trouwens, zo moet de Heemelfche Gelukzaligheid zyn, zal ze volkoomen zyn. Ware de duur 'er van bepaald, al ware het tot duizend en duizend jaaren ■; Zou het vooruitzigt , van die weêr eens te zullen moeten derven, ons niet bedroeven; zo veel te meer bedroeven , naar maate die Gelukzaligheid' onbegrypelyk groot is : Na verloop vaa ieder jaar al meer en meer bedroeven; na verloop van elke eeuwe nog al meer; en als het einde naderde, dermaaten fmerten , dat die Zaligheid Onzaligheid zou worden? Zal die Zaligheid, die Jefus den zynen verworven heeft, eene volkoomene Zaligheid zyn , zo moet ze noodzaaklyk eeuwig zyn; dat is , zonder einde. Dit eeuwig zyn maakt deeze dingen oneindig voortreffelyker, en daarom meer verkiesbaar dan de dingen, die tydelyk zyn. (B) En leeverde daarom een bondige reede op,, waarom de Apostelen die aanmerkten ,het verkrygen 'er van zich tot hun groot doelwit fielden. Aardfche eere en grootheid konden de Apostelen niet bekooren. Zy hadden eene andere in het oog: Eene Heerlyk. heid, Welker gewicht niet flegts gantsch zeer uitneemend, maar. ook eeuwig is , 2 Kor.. IV: 17. Eene Kroon, die onverwelkbaaris, -,. 1 Petr. V: 4. Een Zitten mët~den*verheerlykten Jefus in_zynen %'hroon, Openb. III: ar.Een Heerfchen met Hem, 2Tim. II: 11, en dat in zyn heëmelsch Koningryk, 2Tim. IV: 18. Een Koningryk , dat onbeweeglyk is, Hebr, Xll: 28. 't Wplk zich in den volften luister zal vertoonen , als de Zon en de Maan niet meer zullen zyn. Aardfche Schatten, al hadde men ook alle de Goud-fchatten van Tharfis en Ophir opéén geftapeld, konden de aandacht tier Apostelen niet aftrekken. Zy. hadden het oog op Schatten, die geene Dieven fteelen, geene Mot, noch Roest verteeren kunnen, Matth. VI: 20; op die onverderfbaare, onbevlekte cn onverwelkbaar e Erfenisfe, die bun be- l waard werd in de Hemelen, 1 Petr. ï: 4» | daac  ZIGTBAARE. daar Godt , de Zlgenoegzaame, zelf den zynen wil zyn hun overvloedig Goud, en kragtig Zilver: Hun deel, ja"!' hun deel in eeuwighéid, Pi'. LXXIII: ~  446" ZIMRI. Judas. Onder Davids Raadsheeren de trouwlooze Achitophel. Onder de Hovelingen van Koning Benhadad een Hazaël, die hem, daar hy krank lag, onder een natgemaakte deeken verfmoordde,2.Kon. VIII: 15. En zo was 'er ook aan het Hof van Ela een Zimri, (33) die eene Verbindtenis tegen hem maakte. Zo doen Moordenaars. Zy zoeken anderen door groote beloften aan hun fnoer te krygen: Gaat met ons: Laat ons op bloed loeren —. Alle kostelyk goed zullen wy vinden —. Gy zult uw lot midden onder ons werpen; wy zullen allen eenen buidel hebben , Spr. 1: 11—14. Zo doen ook Ryksweêrfpannelingen. Gelyk zy boos zyn, zyn zy ook doorgaans loos, en het ontbreekt hun aan geene kunstgreepen en voorwendfels, om anderen mede in te wikkelen. Zimri was een voornaam Krygs-overfte, en had daar door veel invloed op het Krygsvolk. Die eenige reede van ongenoegen meenden te hebben, zal hy hebben opgeruid. Anderen agter zich afgetrokken hebben door gefchenken, en groote beloften. Te faamen zal hy ze minagtinge en afkeer tegen den Koning ingeboezemd hebben, waar toe deszelfs ongereegelde leevens wyze niet dan al te veel ftoffe gaf. Zo gelukte het hem, een genoegzaam aantal met zich te veréénigen , die zich onderling, waarfchynlyk onder eede , verbonden , den Koning om hals te brengen. De Verbind' tenis was nu gemaakt. (3) 't .Kwam nu maar aan op de Uitvoeringe. (NN) 't Duurde niet lang, of de geleegenheid werd daar toe gebooren. Ela dronk zich dronken ten huize van Arza , den Hofmeester te Tirza. («) 'Er zyn Helden, die zich een onverwelkbaaren Krygs-roem verwerven door hunne dapperheid en groote daaden: Maar 'er zyn 'er ook , over welken een wee wordt uitgeroepen : Die Helden zyn , om wyn te drinken; kloeke Mannen, om fterken drank te mengen , Jef. V: 2.2. Van het laatfte foort van Helden,was Koning£/. XXXI: a.8. Toont u geenen Man in den Wyn ; want de Wyn keeft'er veelen in't verderf gebragt —. In 't byzonder is in dit geval merkwaerdig. JS/aVVader, Baèfa, had Nadab zynen Koning omgebragt ; en zich meester gemaakt van zyn Koningryk. Hier wedervaart zynen Zoone hetzelfde. Baefa vermoordt zynen Koning in het tweedejaar zyner regeering : Hetzelfde wedervaart nu ook zynen Zoon. En gelyk Baèfa zynen Koning doodde, die de tweede was uit de Stamme Ephraïm, zo was dc hier vermoorde Ela de tweede Koning uit de Stamme Jsfafchars. Het is dcrhalven geen ongegronde aanmerking by AZlianus Var. Hiftor. L. VI. C. 13.dat het Ryk der Tyrannen zelden voortduurt tot in het derde ceüacht. Bildad de Suhiter heeft 'er reeds fa veel vroegere dagen zo van gefprooken: Van onderen zullen zyne wortelen verdorren, en van hoven zal zyn tak worden afgefneeden. Zyne gedachtenis zal vergaan van de aarde; hy zal geenen naam hebben op de flraaten; hy zal geen Zoon noch Neef hebben onder zyn Volk: Over zynen Dag zullen de Nakoomelingen verbaasd zyn, en de Ouden met fchrik bevangen worden , Job XV111: 16, 17, 19» ao- rr7 • ZIN , de naam van eene llocflyne en ook van eene Stad. Zie SIN in des VII. D 2. St. p. 381. Als mede Bachiene H. Geogr. D. III. p. 238 — en 305 —. ZINA, een Leviet uit het gellacht der Gerfoniten, 1 Chron. XXIII: 10. ZINNEN QDocb ik vreeze, dat niet eenigzins, gelyk de Slang Eva door haare arglistigheid bedroogen beeft, alzo uwe) bedor- ZINNEN. ven worden (om af te wyken) van de eenvouwdigheid, die in Christus is , 2 Kor. XI: 3. De Apostel had in eigener Perfoon het 'Euangelie te Korinthe gepredikt, en dat, zo ten aanzien van de Geloofs-leere, als ten aanzien van de 'Godtsdienftige verrichtingen , met die eenvouwdigheid, zo als het de zuivere, onbevlekte en reedelyke Godtsdienst van de Euangelifche Tydbedeelinge eischte : En dat had hy gedaan , om de Korintheren daar toe toe te bereiden , dat hy ze als een reine Maagd, niet verontreinigd door Heidenfche, of Joodfche wanbegrippen , den Manne, naamelyk Christus, die zo wel de Man, als de Maaker zyner Kerke is, zou mogen voorftellen, en ter verondertrouwinge aanbieden. Doch nu vreesde hy, dat zy eenigzins zich hadden laaten verontreinigen. Hy wist, dat de Satan 'er fteeds op uit was, om den arbeid van Godts Knegten ydel te doen worden, 1 Thesf. III: 5. Dan eens met de. woede van een briesfenden Leeuw , door het beftooken van bloedige Vervolgingen; dan eens door arglistigheid en bedrog, gelyk in oude dagen. (N) Hoewel deeze laatfte wyze van verzoekinge hem weleer gelukt was, erinnert zich de Apostel, en dit deed hem vreezen, dat het hem ook nu niet dan al te wel gelukken zoude. De Slang bad Eva bedroogen door haare arglistigheid. (NN) De voor geheel het menschlyk gedacht zo rampfpoedige gefchicdenisfe daar van geeft ons Mofes te leezen, Genef. III: 1—6. («) Paulus bedoelt den Duivel, maar noemt hem de Slang, om dat hy onder de gedaante van dat Dier zich by Eva vervoegd had. Gelyk men ook Openb. XII: 9. leest van de OudeSlange, welker naam is Duivel en Satanas, die de geheele Waereld verleidt. (/S) Zyn oogmerk was, den Mensch te doen overtreeden tegen Godts verbod , door hem te doen eeten van de vrucht van den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads. Daar toe ftelde hy arglistigheid in 't werk; welke onder anderen daar in beftond, dat hy zich niet vertoonde Zo als hy was, maar vermomde onder de gedaante eener Slange; dat hy zich vervoegde by Eva, in het afweezen van Adam, zekerlyk denkende, dat hy die het gemaklykst in twyffel zoude brengen omtrent den waaren zin van het Proefgebod, om dat zy dat niet on- mid-  ZINNEN. ZINNEN. 449 iniddelyk uit Godts eigen mond ontvangen had.; dat hy, ziende dat Eva den zin 'er van zeer wel begreepen had, zich in zyne redeneeringen zo gedroeg, dat het niet wel misfen konde, of Eva moest in het vermoeden vallen, dat hy van Godt gezonden was , om den Mensch van die lastige Proefwet te ontheffen, en hem , door hem te doen eeten van de verboodene vrucht, te brengen tot eenen fland van hoogere volmaaktheid , dat hy zou zyn als Godt, kennende het goed, en het kwaad, waar toe hem zekerlyk tot een kragtig voorwendfel diende, dat Godt zelf dien Boom had genoemd den Boom der kennisfe des goeds en des-kwaads, en zo gelukte het der Slange Eva door arglistigheid te bedriegen, en te doen afwyken van de aan Godt verfchuldigde gehoorzaamheid. (33) Dit geval erinnertzich de Apostel, en ftelt het den Korintheren voor, om hen te doen begrypen, dat zyne vreeze zo geheel ongegrond niet was: Want, was Eva, fchoon oorfpronglyk recht gefchapen, niet befland geweest tegen de arglistigheid der Slange, de Apostel had geene reede, om van de Korintheren meerder doorzigt en flandvastigheid te verwachten tegen de verzoekingen , welke die Oude Slang thans door haare Dienaars tegen hen in 't werk ftelde. (3) Hy vreesde dan , dat ook niet eenigzins hunne zinnen alzo, gelyk het met Eva gegaan was, mogten bedorven worden (om af te wyken) van de eenvouwdigheid, die in Christus is. (NN) Paulus voui önderftelt, en hy wist nee ook in het zekere, dat 'er Verleiders onder hen waren opgeftaan : Valfche Apostelen, bedrieglyke Arbeiders, die voorgaven Apostelen van Christus te zyn, vs. 13 ; Joodschgezinde Leeraars, die de leere van het Euangelie wilden ïchoeijen naar de leest van Mofes Wet, die overal de Gemeenten verontrustten, en vooral die, in welke Paulus had geleerd,de groote Voörfhinder van de Leere der Vryheid, die in Christus is, en van de rechtvaerdigmaakinge o&} niet, uit Godts genade, alleci. door bet Geloof, zonderde werken der Wet. Zulken waren 'er ook thans in de Gemeente te Korinthe, en derzelver toeleg was, om den Korintheren de zinnen te bederven, om —. («) Hun toeleg was dan: ft*~) Hun de Zinnen te bederven. De Zinnen beteekenen hier het, Verftand, geZI. Deel. J. en H. Stuk. ïyk men elders leest van zulken, die geoefende Zinnen hebben, in tegenöverftellinge van anderen, die onërvaaren zyn in het woord der gerechtigheid., Hebr. V: 13, 14. Die Zinnen zyn zuiver, wanneer het Verftand vervuld is met rechte begrippen van de Leere van Geloove en Godtsdienst, zo als ze weezen moet, een Leere der Waarheid , die naar de Godtzaligheid is. Maar ze worden bedorven door het oor tejeenen aan, en het daadlyk overneemen van daar mede ftrydig* Leeringen , waar door de weg der Waarheid wordt vervalscht. De Invoerders van valfche Leeringen , die der Waarheid tegenflaan, worden daarom omfchreeven met deeze twee fpreekwyzen, dat zy zyn verdorven van verftand, en verwerplyk aangaande het geloof, 1 Tim. III: 8. Maar 'er zyn onderfcheidene Dwaalgeesten , en dus worden de Zinnen der Eenvouwdigen op onderfcheidene wyzeri verdorven. 'Er zyn 'er, die zeer opgèblaazene ydelheid fpreeken,vryheid tot zondigen belooven, en de geenen, die waarlyk ontvlooden waren van de geenen, die in dwaalinge wandelen, verlokken door de begeerlykheeden van het vleesch , en door ontuchtighceden, 2 Petr. II: 18, 19. Maar de toeleg van de deezen bedoelde iets anders: (Jtff) 't Was oin de Korintheren te doen afwyken van de eenvouwdigheid, die in Christus is (A) Wat is nu de Eenvouwdigheid, die in Christus is ? Het is , naar 't my toefchynt , ter* aanzien van de Leere der rechivaerdiging eenvouwdig dit, dat Jefus is de eenige en volkoomene Zaligmaaker, die door zyns zelfs opoffering zo eene eeuwige gerechtigheid heeft verworven , dat 'er geene verdoemenis meer is voor de geenen , die in waaren geloove, met verlocheninge van alle Wettifche eige gerechtigheid , zich tot Hem wenden, zich aan Hem opdraagen, en in 't geheel toevertrouwen, om door Hem met Godt verzoend en voor Godt gerechtvaerdigd te worden. Het is, ten aanzien van de Godtzaligheid eenvouwdig dit, dat men Godt aanbidde en diene, gelyk Hyeen Geest is, in Geest en Waarheid, en dat men voorts, zonder inmengfel van eigenwillige, of verouderde pligtpleegingen, zyne Heiligmaakinge daar in ftelle, dat men zich reinige van alle befmettingen van vleesch en geest, en yverig zy in alle zulke goede werken, als Lil over-  450 ZINNEN. overéénkoomen met den aart van eenen reedelyken Godtsdienst. Kortom, de eenvouwdigheid, die in Christus is, komt hier op neêr. In Christus heeft geene Befnydenis eenige kragt, noch Foorhuid. Maar een nieuw Schepfel; dat is, het Geloof werkende door de Liefde, Gal. V: 6. vi: 15. (B) Hier uit zal men nu haast kunnen opmaaken, wanneer men kan gezegd worden af te wyken van de Eenvouwdigheid, die in Christus is. Naamelyk dan, wanneer men, in plaatfe van Christus, als zynen Man, alleen en met een geheel onverdeeld harte aan te hangen, ook nog eenen anderen Man, te weeten, de Wet aankleeve, die men als geftorven moest aanmerken, Rom. vii: 4. Of, om wat duidelyker te fpreeken, wanneer men de Gerechtigheid , waar mede men voor Godt zou willen beftaan, tweevouwdig maake, ze ten deele zoeke door Christus, en ten deele uit de Werken deiWet, wanneer men de Befnyding wil voegen by den Doop, en zo den Godtsdienst van het Euangelie wil verdubbelen , door 'er by te voegen eenige rechten en inzettingen van Mofes verouderden Schaduwdienst. Daar op kwam het gevoelen neêr, 't welk die Joodsgezinde Leeraars dreeven, zo als uit andere Apostolifche brieven is op te maaken. Zy wilden , dat de Bekeerden uit de Heidenen zich ook zouden laaten befnyden; dat zy, naar Joodfche wyze , Sabbathen , Feesten , Nieuwe Maahen zouden waarneemen; als mede het onderfcheid'Van fipyzè en drank, en menigerlei Pligtpleegingen van eett'eigenwilligen Godtsdienst , die wel wat fchynreede hadden van wysheid, in nedrigheid, en in het vleesch niet te fpaaren; maar ondertusfehen niet waren van eenige waerde , Gal. v: 3. iv: 5), 10, K<,-Iosf. ii: 16, ai-, 2.3. &c. Eir, om in deezen hun oogmerk te bereiken, bedienden zy zich van allerlei bedrieglyke ftreeken , om door fchoon fpreeken en pryzen de harten der eenvouwdigen in te tfeemen, aan zich te verbinden, en van de Apostelen en derzelver leere af te trekken, Rom. xvi: 18, q Tim. iii: 6. 00 Daar toe waren zy ook thans werkzaam in de Gemeente te Korinthe , en wel op dezelfde wyze, als de Slang Eva bedroogen had; naamelyk, om door bedriegery en arglistigheid listiglyk tot dwaalinge te bi-engen, gelyk dat doorgaans de gewoonte is der ZINNEN. valfche Leeraars, Ephef. IV: 14. Zy maakten het Apostelfchap van Paulus verdacht; ten minften, zo hy al een Apostel moot zyn, hy niet een van de voornaamfte was. Zy gaven breed op van zich-zelven, dat zy ook Apostelen waren van Christus, en Dienaars der Gerechtigheid, vs. 13 en 15. Zy hebben tot een glimpig voorwendfei kunnen bybrengen, dat de Wet van Mofes ook was van Godtlyken oorfprong; dat Jefus zo wel befneeden was geworden, als gedoopt; dat hyzelf ook op de hooge Jaar» feesten was opgegaan na den Tempel: Ja! dat Paulus zelf zynen Leerzoon Timotheut had befneeden, Hand. XVI: 3, en ook zelf na Jeruzalem gereisd was , »m daar het Feestte houden, Hand. XVIII: ai. Door Zulke en foortgelyke bedrieglyke reedeneeringen hadden zy ingang gevonden by de Korinthers, en dat zo veel te gereeder, daar de Apostel afweezig was , die hun anders het hoofd zou hebben kunnen bieden, eri de Korinthers, als nieuWlings Bekeerden , nog niet genoeg geoefende Zinnen hadden, tot onderfcheidinge des goeds en des kwaads. (33) Het is dan niet te verwonderen, dat Paulus vreesde, of niet wel alreeds hunne Zinnen eenigzins waren bedorven geworden, om af te wyken van de eenvouwdigheid, die in Christus is. Hy vreesde, gelyk hy aan de Galatiërs fchreef, Cap. IV: 11, of hy niet wel eenigzins te vergeefs aan hun mogt gearbeid hebben. Hy had gearbeid , om hen als eene reine Maagd den Manne toe te bereiden, naamelyk Christus, vs.-a. Hadden zy zich nu de Zinnen laaten bederven, dat was zo veel als eene verontreiniging van haaren Maagdom. Hy vreesde voor hun: Lieten zy zich verder de Zinnen bederven, 't was hoogstgevaarlyk; want zuilden zy zich nu nog laaten befnyden , dan zou Christus hun niet nut zyn. En wilden zy nu nog gerechtvaerdigd worden door de Wet, dan zou Christus hun ydel worden , en zy vervallen van de genade , Gal.V: 2,4. Zy moesten dan zyne Freeze niet misduiden, maar aanmerken als een bewys van zyne Liefde tot hen, dat het waarlyk zo was, als hy elders betuigd had, dat zyn hart over hen uitgebreid was, en dat zy naauwe waren in zyne ingewanden, aKor. VI: 11, ia. Ja! deeze Freeze moest het billyken, dat hy in 't vervolg van dit Hoofdftuk van zich-zelven zo róera-  ZINGEN. roemde, 't welk anders wel naar Onwysheid zou gelyken. Want om de Korintheren te meer te overtuigen van, en te fterker te doen vasthouden aan zyne leeré, was het volftrekt noodzaaklyk , dat hy het kwaad vermoeden te keer ging', 't welk die valfche Apostelen tegen zyn Apostelfchap verwekt hadden: En dat konde hy niet doen, dan door te toonen , dat hy niet flegts een Apostel was, maar zelfs geen van de minften onder de Apostelen; in arbeid en moeite , in reistochten en gevaar en, in flagen en gevangenisfeti veel overvloediger dan alle die valfche Apostelen , hoe windrig die ook-van zich-zelven, en hunne voortreflykheid roemen mogten. ZINGEN. Meer dan waarfchynlyk hebben de Menfchen het zingen geleerd yan de Vogelen, aan welken, ten minften aan veele,het natuurlyk eigen is. (N)Het beftaat in eene kunftige leidinge van de ftem, in eene welluidende faamenvoeginge van verfcheidene toonen , grove en fyne, hooge en laage, dan eens fchielyk voortgeftuwd en kort afgebrooken , dan wederom langzaam gerekt; 't zy met eenpaarigheid van toon, 't zy met golvende buigingen, en allehgskens klimmende óf daalende gorgelflagen, naar den eisch van des Zangers eigene gemoedsgefteldheid, of van de aandoeninge , welke hy in den Hoorder zoekt te verwekken: Want een andere Zangwyze eischt de Oorlogszang; een andere de Herderszang ; een andere de Treurzang; en wederom een andere het Bly- en Feestgezang. Dit Zingen kan gefchieden, door maar alleen de klanken der Zangwyze te uiten ; maar ook door 'er verftaanbaare, en naar de zangmaat afgepaste woorden by te voegen. En dit is vooral noodig, als het een verftandig en Godtverheerlykend Zingen zal zyn. Het verkondigen van Godts lof door Gezang, is even zo oud als de Waereld. Toen Godt de Aarde grondde, zongen de Morgenfterren tc faamen vrolyk, en de Kinderen Godts juichten , Job XXXVIII: 4, 7. 'Er is geen twyffel aan, of dit zal ook van den beginne aan gefchied zyn in, de PatriarchaaleKerk. De uitvinding van Harpen en Orgelen door Jubal, Lamechs Zoon, is overoud, en dit doet met reede denken , dat de Zangkunst nog. ouder- zy. Onder de da- Z I N G E N. 451 gen des Ouden Testaments heeft men, by byzondere voorvallen, Godt, meer dan eens , verbeeriykt met Lof. en Dankliederen. Men denke aan het Lied, door Mofes en de Kinderen Israëls den HEERE toegezongen na hunnen doortocht door de Roode Zee, en het omkoomen van Pharaö met zyne Wagenen en Ruiteren, Exod. XV: 1 —; aan het Beurtgezang, by het graven van den Pbt te Beer, Num. XXI: 17—; aan den Zeegenzang van Debora en Barak, Richt. V: 1 —; aan den Lofzang van Hanna, 1 Sam. II: 1—, en foortgelyke voorbeelden meer. 't Geen nader komt, is dat, door de beftellinge van David, het Pfalmgezang, gepaard met fpeeltuig van menigerlei foort, een voornaam gedeelte is geworden van den Openbaaren Godtsdienst, zynde de Zangers en de Speellieden, tot het gereeg-eld waarneemen van het Zangchoor , even zo wel als de Priesters en Leviten, verdeeld geworden inXXIV Ordeningen, 1 Chron. XXV: i~. By de herftelling van den zo jammerlyk vervallen Godtsdienst door den vroomen Koning Hiskia , werd ook deeze Dienst wederom herfteld naar bet gebod van David , 2 Chron. XXIX: 25 —. Insgelyks door Ezra, na de wederkeeringe uit Babel, al aanftonds by de grondlegginge van den Tweeden Tempel, Ezr. III: 10, ir. Dat het Zingen van Pfalmen , Lofzangen en geestelyke Liedekens mede in gebruik zy geweest onder het Nieuwe Testament, ten tyde der Apostelen, kan men uit meer dan eene plaatfe in hunne Brieven opmaaken, 1 Kor. XIV: 15, Eph. V: io,Kolosf. III: 16. Dat het in de vroegere Eeuwen onder de Christenen in beftendig gebruik gebleeven zy, hebbe ik reeds aangemerkt over Eph. V: 19.' onder den tytel van LOFZANGEN in des V.D. i.St. p.379— kol. 1. letter (3). 't Zal hoope ik, den Leezer niet onaangenaam zyn, dat ik hern hier te leezen geeve 't geen ik van het berymen en Zingen der Pfalmen uit deeze en geene Schryvers, vooral Omius Pxzktyk der Godtgel. en Andriesfen Aanmerk, op Datheen, opgezocht en gezegd hebbe, ter geleegenheid van het invoeren der Nleuzve Pfalmberyming, ten jaare 1774. Na vooraf gefprooken te hebben van het overoud Godtsdienftig Zingen', ging ik dus voort : Onder "de Roomfche' Paufen LH 2, ging  45a ZINGEN. ging met de rechtzinnigheid in de Leere, en de eenvouwdigheid in den Godtsdienst, ook het nuttige van het Pfalmgezang verlooren. De Latynfcbe taal, waar in men zong, maakte het voor het Volk onverftaanbaar; en het zogenaamd Gregoriaansch Mufiek , waar naar men zong , geleek meer , naar het Oordeel van Kasfander, een Roomsch Schryver, naar blaeten, haffen, loeijen, kryten en een Tarlarisch Oorlogs-gefchr-eeuw, dan naar Zingen. By de gezeegende Kerk-hervorming moest dan het Kerkgezang ook noodzaaklyk hervormd worden. Dr. Luther was , zo veel my bekend is, de eerfte onder de Reformateurs , die eenige Gezangen maakte. Vervolgens zyn de vyftig eerfle Pfalmen in de Franfche taal berymd door. Marot, en de honderd volgende door Kalvyns grooten Boezemvriend Theodorus Beza. Dc Zangvvyzen , dezelfde, die wy nog hebben, zyn van Claude Gaudimel, die op de Paryfehe Bloed-bruiloft mede omgekoomen is. Dus werden de Franfchen, finds het jaar 1543, toen deeze Pfalmen het eerst gedrukt werden, van een beter Pfalmgezang voorzien. Den Nederlanderen ontbrak 'er nog een. 't Is waar , men had reeds federdliet jaar 1540, de zogenaamde Souterliedekens van Willem van Nievelt, Heer van Berg-ambagt, waar-mede men zich'behelpen konde V Dan die waren gefteld op de Zangwyze van toen bekende Straatdeunen, en werden daarom niet zeer geag't voor 'den'openbaaren Godtsdienst. Daar op volgden de Pfalmen van Jan Uitehhove van Gent, Oü'derling van de Gereformeerde 'Nederlandfche Gemeente te Loti. den , ten jaare 15Ó6, uitgegeeven ten dienfte van die Gemeente. Eindelyk zyn te voorfthyn gekoomen1 dt Rym-Pl'almen van Petrus Dathenus, voorheen Monnik te Poperingen, naderhand Leeraar der Hervormden te Gent: Wel een yveri-g Voortzetter van het werk der 'Reformatie ; maar ongeftuim yan aart; meer driftig, dan verftandig, eh, naar de wyze yan dien tyd, zich wei eens wat oproerig uitlaatende over Lands- en Stnats-zaaken , wanneer die niét gerccgcld werden naar zynedenkwyze,'• waar van hy Ook hier in Plolland zulke proeven gaf, dat hy daar over in groote ongelecgenhcid., en zelfs te Utrecht in hegtcnisfe geraakte, en , ontflaagen ZINGEN. zynde, te raade werd, het Land te verlaaten , en na Elbing tc vertrekken, daar hy ook geftorven is'. Men zegt, dat de Heeren Staaten een' Prys hadden uitgeloofd voor den geenen, die het eerst met eene beryming der Pfalmen zou in gereedheid zyn. En dat Datheen, fchoon in Dicht- en Taalkunde maar fober bedreeven , zo als uit zyne beryming duidelyk te zien is, hier door aangemoedigd, dit werk begon, en met veel overhaasting voortzette. Men laat de Egtheid van dit verhaal in 't midden, dit is evenwel zeker, dat hy de Pfalmen heeft berymd , niet naar den Oorfpronglyken Hebreeuwfchen Tekst; zelfs niet naar eene goede Overzetting; maar naar de Franfche beryming van Marot en Beza. ' Zeker is het ook, gelyk hy zelf bekende , dat hy 'er met groote O verylinge in is te werk gegaan, cn dat men het hem als een ontydige geboorte , heeft afgeperst. Waarom hy ook de Pfalmen, welke naderhand door Philip Marnix, Heer van St. Aldegonde, opgefteld en in het licht gegeeven zyn, zeer verre boven de zyne roemde; zelfs wenschte hy, dat die , in plaatfe van de zyne, by dc Nederlandfche Gemeenten mogten aangenoomen worden. Doch voor het uithoornen van Marnix Pfalmen , waren die van Datheen reeds aangenoomen in de Dortfche Synode 1574,- en ih eene Natianaale Synode , insgelyks te Dort gehouden 1578, waar in Dathcen zelf de Voorzitter was. 't Kerklyk gezag en 't algemeen gebruik konden evenwel de Ieemtens en gebreken niet verbergen. Het kreupel Rym , de manke Taal, cn het niet zelden afwyken van den'zin en het doel van David en de andere gewyde Dichteren vielen al vroeg in het oog. Des men van tyd tot tyd andere Pfalmberymingen zag te voorfchyn koomen , waar van een vry groote Lyst zou kunnen opgegeeven worden. Een blyk 'ér'van is, dat Hendrik Gbyfen, Voorzanger in de Amftelkerk te Amjlerdam ,. reeds-meer dan eene Eeuw geleeden ; ten jaare 1686 , heeft uitgegeeven eenTraaije Pfalmberyming, met veel moeite cn oordeel uit XVII andere Pfalmberymingen te faamengefteld. Seederd zyn 'er nog veele andere üifgekoo- 1 men, waar van de twee jongfte, buiten alle tegenfpraak, de voortreffelykfte waren ;  ZINGEN. ZINGEN. 453 ren: Te weeten, die van het Uitmuntend Kunstgenoolfchap te Amjlerdam , en van den Dichtlievenden Heer Johannes Eufebius Voet. Hoe meer de vermenigvuldigde Pfalmberymingen uitblonken in zuiverheid van taal en welvloeijend Dicht, zo veel te meer,liepen Datheens gebreken in het oog, en zo veel te vuuriger werden ook de wenfchen na beter Pfalmgezang by den Openbaaren Godtsdienst. Zo wenschten van Belle , Geldorp , Halma , Huigens, Vollenhove , van Velfen , d'Outrein, Brakel, en veele anderen. Wat meer is: De Cl as fis van Bolsward gaf in den jaare 1699 haar verlangen aan Vrieslands Hooge Kerkvergaderinge openlyk te kennen, en de voorflag 'er van werd door dezelve in de jaaren 1700 en 1701, met voorkennis en naar den raad der Profes/oren te Franeker, eenpaarig goedgekeurd. Dan het bleef langen tyd by het wenfchen : Buiten twyffel , om dat men opzag tegen deeze en geene zwarigheeden, die men zich al te groot voorftelde. Doch voor eenige jaaren werd deeze zaak wederom leevendig, en leevendiger dan ooit voorheen: 't Eerst, zo ik niet beter weete, op de Synoden van Holland, vervolgens ook op die van de andere Provinciën; en door die, elk in het haare, by haare gebiedende Overheid: Met dat gewenscht gevolg, dat door hun Hoog Mogenden, de Heeren Staat en Generaal neegen Predikan'ten, allen in Taal- en. Dichtkunde meer dan gemeen ervaaren, uit de zeeven Provinciën en het Landfchap Drenthe verkooren, en onder het opzigt van twee Heeren Commisfiarisfen Politiek , den Edelen Lynden van Hemmen , en den Raadsheer Hoog, in 's Hage te faamen gekoomen zyn, die, volgens den last, hun voorgefchreeven , xxvCdrie Pfalmberymingen, als van 't Kunstgenootfehap, van Voet cn Ghyfen dat Pfalmen Gezangboek hebben te faamgefteld , 't welk thans , naar het hoog bevel der Heeren Staaten, in alle Kerken van Nederland gebruikt wórdt. Zo is eindelyk aan het verlangen , en den wensch van alle verftandigen voldaan, en men heeft in dien tyd niet onaartig gezegd: Gy hebt gedaan: Vaarwel, vaarwel Datheen ! Durfiuive uw rym, zo ongerymd, daar heen. Nu zal men, zonder zin-verwringen, Met goed verftand en ftigtlyk kunnen zingen. Dit zy de vrucht van ""t keurig werk; Dit firekk" tot heil aan Neêrlands Kerk. Ondertusfchen ware het zeer te wenfchen , dat het Pfalmgezang , fchoon aangeheeven in den Openbaaren Godtsdienst, over het algemeen meer Godtsdienflig mogt gedaan worden: Maar het is te duchten, dat veelen, die zingen, meer letten op de toonen der Zangwyze , dan op den zin der woorden; meer bedacht zyn op het kundig leiden van de ftemme, dan op het verheffen van het harte tot Godt. Zal het een Gode 1 welgevallig Zingen zyn, dan moest het zo zyn, als het oude versje zegt. Non vox, fed votum; non mufica chordula, fied cor, Non clamans, fed amans pfallit in aure Dei. 't Welk men dus vertaald vindt: Geen tonge gezank // Nochf naar en geklank Geen roepen zeere // Noch geene gebeere Was uitverkooren // In Godes ooren; Maar,t harte reine // De wensch alleine, De Liefde duurig // Tver zeer vuurig Zullen zyn" ooren // Altyd verhodren. ZINGEN: {lk zal de goedertierenheeden des HEEREN eeuwiglyk) Ik zal uwe waarheid met mynen monde bekend maaken van geftachte tot ge/lachte , Pf. LXXX1X: 2. QtÓ Het is een heilig en Godtverheerlykend voorneemen , 't welk de Spreeker hier uit. Voor 't naast is het Ethan de Ezrahiter, de Dichter van dit Zangftuk, 't welk hy eene Onderwyzinge noemt, vs. 1. Maar zou Ethan zich hebben kunnen verbeelden , dat by gejlachten en gejlachten zou overleeven , om onder die Godts Waarheid te kunnen bekend maaken? Hy heeft zekerlyk wel geweeten't'geen Mofes reeds gezongen had van der menfchen korten leeftyd: Aangaande de dagen onzer jaar en,daar in zyn zeventig,of,zo wy zeer fterk zyn, tachentig jaar ,Vi.X.C: 10. Men denke dan, dat hy de Kerke fpreekende. invoere of de Voorgangers derzelve. Gelyk de Kerk door alle tyden heen beftaan LH 3 zal>  454 ZINGEN. zal, als eene Tente, die niet zal ter neder geworpen worden, welker zeelen geene verfcheurd, en welker pinnen in der eeuivigbeid niet uitgerukt zullen worden, Jef. XXXtil: no;zo zal ze ook altyd haare Voorgangers hebben, om de gedachtenis der grootheid van Godts Goedertierenheid overvloediglyk uit te forten, en zyne gerechtigheid te verkondigen met gejuich. (J2j Dat tc doen, was ook liet voorneemen van den Spreeker: Eerst van zyne goedertierendheeden; en dan van zyne Waarheid. (NK) Van het eerfte zegt hy : Ik zal de goedertierenheeden des HEEREN eeuwiglyk zingen. (<*) De HEERE , de alleenwaaragtige Godt, die met deezen zynen gedenknaam alleen de HEERE is, de Allerhoogfle over geheel de Aarde, is groot, en boven allen cn van allen zeer-te pryzen. Zyne Volkoomenheeden, waar door Hy onderfcheiden is van , en verheeven boven alle andere Weezens, zyn veele in getal, en onnadenklyk groot. Van wegen elk eene van die is Hy waerdig, dat de eere, de heerlykheid, en de dankzegginge Hem worde toegezongen. Hier bepaalt de Spreeker zyne aandacht in 't byzonder tot zyne Goedertierenheeden. De HEE R.E is groot van goedertierenheid. Dat lluit de beteekenis van zynen naam mede in zich op. Hy is aan allen goed, en zyne barmhartigheeden zyn over alle zyne werken, Pf. CXLV: 8, 9. Geen Schepfel is 'er, of het deelt 'er in: Hy verzadigt al wat leeft, naar zyn welbehaagen: Groot is zyne goedertierenheid over de kinderen der menfchen in 't gemeen. Niet min 'er onder die veele zyn, die den rykdom zyner langmoedigheid, goedertierenheid en verdraagzaamheid ver agten, evenwel doet Hy zyne Zonne ryzen, en zyne reegenen druppen zo wel over den Godtloozen, als over den Rechtvaerdigen , en vervult hunne harten met fpyze en vrolykheid. Groot , ja ! geweldig is zyne goedertierenheid over de gee. nen, die Hem vreezen, Pf. C1II: 11. Welk eene Goedertierenheid! Zy waren van natuur e Kinderen des toorns, als alle anderen. Des niet te min heeft Hy ze lief gehad met eene eeuwige liefde; reeds voor de grondlegginge der Waereld verordineerd ter aanneeminge tot Kinderen. Welk eene Goedertierenheid ! Zynen eigenen Zoon, den Zoon zyner liefde, geeft Hy over aan het lyden des doods, op dat Hy hen behouden, en ZINGEN. hun met zynen Zoon alle dingen fchenk.cn mogt: En dat ten goede van hun, die Zondaars , en , om der zonden wille , zyne Vyanden waren. Welk eene Goedertierenheid! Hy trekt ze uit de magt der duisternisfe , en zet ze over in het Koningryke van den Zoon zyner liefde, op dat zy ook deel mogten hebben aan de Geestelyke Zeegeningen 'er van , waar door de ziele als mei fmecr en - vetheid wordt verzadigd, zo dat zy 'er over moeten uitroepen: Uwe goedertierenheid is beter, dan het leeven , Pf. LX1II: 4,6. Welk eene Goedertierenheid! Het is eene onbevlekbaare, onverwelkbaare, en onver derfbaare erfenis, dieHy hun heeft voorbefchikt in de Heemelen , en die Hy hen eenmaal zal doen deelagtig worden; want Hy bewaart ze in zyne kragt door het geloof tot de Zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatflen tyd. Welk eene Goedertierenheid aan geheel de Kerke ! Hy bewaart, Hy befchermt ze, zo dat zelfs de Poorten der Helle haar niet zullen kunnen overweldigen. Hy breidt ze uit; Hy verheerlykt ze ; Hy geeft haar Koningen tot Voedjlerheeren, en Vorflinnen tot Zoogvrouwen. En wat zal het nog eens zyn in het laatfte der dagen, wanneer ze. zal zyn zuiver als de Zon , fchoon als de Maan, fchriklyk als Slagördens met banieren. Met recht wordt hier dan gefprooken van Goedertierenheeden in 't meervouwd. Hoe magtig veele zyn haare fommen! Men kan ze in order niet verhaalen, haarer is meerder dan des zands. Zyn nu' de Goedertierenheeden des HEEREN zo veele en zo groot: De Spreeker wilde niet zyn als de heide der wildernisfe, dis het niet gevoelt, als het goede komt; maar hy wilde met een vrolyk dankend harte Gode deswegens toejuichen de eere zynes naams, (/ï) Hy zegt: Ik zal de goedertierenheeden des HEEREN eeuwiglyk zingenX**) Hy wilde ze Zingen. De Zang- en Speelkunst heeft een wonderlyk groot vermogen op 's menfchen hartstochten. Plutarchus verhaalt van een Kunftenaar, die een Oorlogsdeun zong en fpeelde voor den grooten Alexander : Terftond werd deszelfs heldenmoed dermaaten ontvonkt, dat hy van de Tafel opfprong , en tot de wapenen greep. De .Kunftenaar veranderde van toon en zangwyze, en terftond raakte het verhit gemoed in koele bedaardheid. Zo zyn  ZINGEN. ZINGEN. 455 zyn 'cr ook Zangwyzen , die , gevoegd by een Godtverheerlykend Dichtftuk, recht gefchikt zyn, om het gemoed, zo van den Zanger , als van anderen , die hem hooren, tot Godt te verheffen. Zo was men al van ouds gewoon (zo als in het begin van den naastvoorigen Tytel is aangemerkt) Godt te looven met gezang. Inzonderheid was dat zo ten tyde van David, die een groot liefhebber was van de Zang- en Dichtkunde, en dezelve maakte tot een voornaam gedeelte van den openbaaren Godtsdienst. Hy ftelde een Zangchoor aan , om den HEERE te looven en te danken met zang en fpeeltuig , i Chron. XXV: i—7. Zo wilde dan ook onze Spreeker Zingen. Ter befchouwinge van Godts goedertierendheeden opgetoogen in aanbiddende verwonderinge, konde, noch wilde hy niet zwygen. Zyn hart fprak in het binnenfte van hem : Myn harte is bereid, 6 Godt! myn harte is bereid: Ik zal Zingen, en Pfalmzingen. Waak op myne eere; waak op gy juite en harpe —. Ik zal u looven onder de Volken, 6 hleerc! Ik zal u Pfalmzingen onder de Natiën: Want uwe goedertierenheid is groot tot aan de Pleemelen, Pf. LV1I: 8—11. En buiten twyffel wilde hy door zyne voordaad ook anderen daar toe opwekken , als hadde hy gezegd: Myne ziele zal zich roemen in den HEERE: De zagt moedigen zullen het hooren, en verblyd zyn. Maakt den HU,ERE met my groot, en laat ons te faamen zynen naam verhoogen, Pf. XXXIV: 3,4. Gaat in tot zyne poorten met lof, en tot zyne voorhoven met lofzang: Loovet Hem, pryst zynen naam : Want de HEERE is goed, en zyne goedertierenheid is in der eeuwigheid, Pf. C: 4, 5. Waarlyk een pryzelyk voorneemen ! Want het is goed, dat men den HEERE loove, dat men zynen naame Pfalmzinge. Dat men dat doe Van tyd tot tyd, zyne goedertierenheid verkondige in den morgen, zyne getrouwheid in de nachtwaake. (fif) Zo wilde het ook onze Spreeker doen : Hy wilde de goedertierenheeden des HEEREN eeuwiglyk Zingen. (A) Men kan dit dus verftaan: (AA) Geduuriglyk , zo lang hy leefde. Zo wordt dit woord genoomen , Exod. XXI: 6 , daar van den Hebreeuwfchen Dienstknegt, die in 't Jaar der Vrylaatinge niet wilde uitgaan, en zich van zynen Heer het oor had laaten doorbooren, gezegd wordt, dat hy zynen Heer eeuwiglyk zou moeten dienen , dat is , zo lang hy leefde. En dus zal het zo veel zyn, als hadde hy gezegd: Ik zal den HEERE looven ten allen tyde: Zyn lof zal geduuriglyk in mynen mond zyn, Pf. XXXIV: 2. (BB) Eeuwiglyk konde hy ook heggen in een geloovig vooruitzigt , dat Ply na dit leeven wandelinge zou hebben onder de geenen , die hier boven voor Godts throon zyn, die daar onder een nimmer eindigend genot van Godts uitneemendfte goedertierenheeden leeven, en daar in eene nooit uit te putte ftoffe vinden, om met eenonafgebrooken Beurtgezang malkanderen op te wekken , om den HEERE te zingen, zeggende : Loovet den HEERE : Want zyne goedertierenaeid is in der eeuwigheid. Het een en ander voegde David te faamen in zynen Lofzang: T' allen dage zal ik u looven, en uwen naam pryzen in eeuwigheid en altoos, Pf. CXLV: o. (B) Worden de Voorgangers der Kerke door deezen Spreeker vertegenwoordigd , dan zal het aanduiden, dat, fchoon deezen flierven, 'er wederom anderen zouden opftaan , die, met de verhefingen Godts in hunne keelen, den HEERE zingen, en ook anderen daar toe opwekken zouden , op dat zo Godts lof, Eeuw uit Eeuw in, mogt zyn inde Gemeente zyner Gunstgenooten. ■ En dan zal dit ovcréénkoomen met de volgende fpreekwyze van ge/lachte tot geftachte. (33) Daar de Spreeker met eene rechtflreekfche fpraakwendinge tot Godt zegt: Ik zal uwe waarheid met mynen monde bekend maaken van geftachte tot geftachte. («) De Spreeker verpligt zich hier wederom tot een Godtverheerlykend werk, 't welk zeer wel by het eerfte voegde. Zoude hy de goedertierenheeden des PI EEREN verheffen ; (*<*) Hy wilde ook zyne Waarheid niet vergeeten. Men verftaa daar door zyne nooit gefchondene, en ook nooit of ooit te fchenden trouwe in het waarmaaken van zyne beloften. Godt is geen Man, dat Hy liegen zoude, of eenes menfchen kind, dat Hem iets berouwen zoude. Zou Hy iets zeggen en niet doen? Iets fpreeken, en niet beftendig maaken? Num. XX1I1: 19. Dat is onmooglyk. De HEERE Godt is zelf de Waarheid, Jerem. X: 10. Wat 'er ook gebeuren moge, al ware het, dat bergen  456 ZINGEN. weken, en heuvelen wankelden, het woord, dat eenmaal uit zyne lippen is uitgegaan, zal Hy evenwel nooit veranderen. Deeze zyne Waarheid QM) zou hy bekend maaken met zynen monde, en dat van geftachte tot ge/lachte. (A) Waarom ook met Zin gen? Waarom bekendmaaken met zynen monde? Om dat in het aanwyzen van Godts Waarheid eerst op Godts beloften, dan op de vervtillinge'ervan moet gelet worden, waar toe een breedvoerig betoog noodig is , 't welk zo wel niet gefchieden kan door Zingen. De Beloften en de Vervullinge 'er van moeten met malkanderen zo worden vergeleeken, dat Godts Waarheid daar in overtuigend te ontdekken is, en dat kan niet gefchieden dan door reedeneeren. Te rechte zegt de Spreeker dan, dat hy die zou bekend maaken met zynen monde. (B) En wel van geftachte tot geftachte De Kerke blyft wel altoos, maar mei dezelfde menfchen : Het een geflacht gaat, en het ander komt. Aan elk Geftachte evenwel moet Godts Waarheid worden bekent gemaakt. In 't algemeen door alle ge flachten heen de Waarheid van de groot< en dierbaare beloften des Genaden-Ver bonds, die Godt aan eiken Geloovigen Jc en Amen maakt in Christus, Gode tot heer lykheid door hen. Maar 'er zyn ook zeker byzondere Beloften van bewaaringe in reddinge uit, en verheerlykinge na ge vaaren en rampfpoeden , die op deeze of geenen tyd, op dit of dat geftachte in ' byzonder haar uitzigt hebben. Nu zy 'er wel tyden geweest, en 'er zullen \ nog wel koomen, dat het 'er met de Ke: ke zo bang en byftcr uitzag, of zal ui zien, dat men vraagde, of vraagen zot Houdt zyne goedertierenheid op in eeuwig heid? Heeft de toezegginge een einde van g (lachte tot geftachte? PI. LXXVli: y. D« komt het te pas', dat de Leeraars, tot b moediging van zo , óf zo een geflacht hetzelve doen letten op de Belonen, d hetzelve in het byzonder raaken , op wekken om op Godts Waarheid te v( trouwen, en by de vervul linge 'er van doen opmerken, dat Godt een Godt z die zynen Volke de trouwe houdt , en i Woords, dat hy gefprooken heeft, gedenkt in duizend gejlachten. En dat zal zo v geflachte tot ge/lachte moeten blyven dt reu tot in de dagen der ftemme des Zeevt ZINGEN. den Engels, wanneer de Verborgenheid Godts vervuld zal worden, gelyk Hy zynen Dienstknegten, den Propheeten verkondigd heeft, Openb. X: 7. Worden nu de Voorgangers vertegenwoordigd door deezen Spreeker, wel te rechte mogt hy dan zeggen: Ik zal uzue Waarheid bekend maaken met mynen monde, van geftachte tot geflachte. (/s) Dit nu zou hy doen by het Zingen van Godts goedertierenheeden. Zo dikwils die zich op eene byzondere wvze zouden ontdekken, en hy geleegenheid zou hebben, om over die te juichen met vrolyk zingende lippen, zo'zou hy ook geleegenheid hebben , om daar by bekend te maaken de Waarheid des PIEEREN in het vervullen van zyne Beloften ; vooral, wanneer Hy, volgens de ftemme van den Zeevenden Engel, de uitneemendfte zyner Beloften , aan zyne Kerke hier op Aarde gedaan, daarftellen, en zyne Goedertierenheeden aan dezelve 't 1 allergrootst maaken zal. Dan zal het zyn: De HEERE heeft zyn heil bekend gemaakt; . Hy heeft zyne gerechtigheid geopenbaard ■ voor de oogen der Heidenen. Hy is gedacb- ■ tig geweest zyner goedertierenheid, en zyner ■ waarheid aan het huis Israëls, en alle ein1 den der Aarde hebben gezien bet heil onzet ■ Godts Juicht den HEERE gy gantfche i Aarde, Pf. XCVII1: i, 3,.4. . , ZINGT den HEERE een nieuw Lied: - Zingt den HEERE gy gantfche Aarde. I Zins(t den HEERE; looft zynen naam, Pi. t XCVI: I, aa- Deeze Pfalm heeft geen II Opfchrift , waar uit men zien kan door r wien, en by welk eene geleegenheid hy ■- zy opgefteld. Maar genoegzaam woorde-- lvk vindt men denzelven, 1 Chron. XVI. • 2o_^. En uit het daar voorgaande blykt, >'- dat David denzelven gedicht, en aan 5- Afaph, cn deszelfs onderhoorig Zangchoor n overgegeeven hebbe , om opgezongen te =>- wordentoen hy de Arke des Verbonds, ~,i als in Triumph, deed overbrengen na ie Ziön, den berg van Godts heiligheid. Dat te Opbrengen was een Voorfpel van 's Mesfias r- triumpheerend Opvaaren na den Heeme l, te niet maar alleen om zich daar te zetten \r, ter rechterhand des tbroons Godts; maar les ook, om zich de Heidenen te vergaderen >,ot tot zyn erfdeel, en de einden der Aarde tot an zyne bezittinge. 'Er is met wel aan te u- twyffelen, of David, die zo wel een Pro«■ pheet, als Dichter was, zal dit in den  ZINGT. geest vooruitgezien, en zyne aandacht ook daar toe bepaald hebben. Ons Zangftuk wyst ons op de blyde Euangelie-dagen. Zingt den HEERE gy gantfche Aarde Haat niet op die oude dagen, toen Godts naam alleen groot was in Israël; maar wel op die, als zyn naam heerlyk zou zyn over geheel de Aarde, Pf. VIII: i. Het bevel vs. 3. Vertelt onder de Heidenen zyne eer — Haat niet op die Oude tyden, toen Godt zyne woorden alleen aan Jakob bekend maakte, en aan Israël zyne rechten en inzettingen: Maar wel op die, wanneer men op de Aarde zynen weg zoude kennen, en onder alle Volken zyn heil, Pf. LXVII: 3. 't Schynt dan, dat David, in een Propheetisch vooruitgezigt, verrukt ter befchouwinge van het groot heil, door den door en nalydingen volmaakten Mesfias verworven, en van Godts heerlykheid, daar in zo luisterryk geopenbaard, eenen Perfoon van groot gezag fpreekende hebbe willen invoeren in't begin der Euangelie-dagen, die alle Bewooners der gantfche Aarde opwekt tot blyde roem-verheffinge van Godts naam, vs. 1, 2a. Voorts 'sil/3) Eh dit moesten zy doen met een nieuw lied. (A) Nieuwe weldaaden baaren nieuwe blydfchap , eifchen nieuwe dankbaarheid , en verfchaffen zo wel nieuwe ftof, als nieuwen lust, om den HEERE te zingen. Wordt David wonderbaarlyk gered, terftond is zyne belofte: 6 Godt.' ik zal een nieuw lied zingen, Pf. CXLIV: 9. Vinden de Kinderen Ziöns ftoffe, om zich te verheugen over hunnen Koning : Terftond wordt hun toegeroepen: Zingt den HEERE een nieuw lied! Zyn lof zy in de Gemeente zyner Gunstgenooten , Pf. CXLIX: 1, 1. Wierden de IV Dieren, de XXIV Ouderlingen, met de geenen, die gekogt waren van de aarde en uit de menfchen, verwaerdigd, om voor den throon te ftaan , rt was een nieuw lied, een nieuw gezang, 't welk zy aanhieven, Openb. V: 8 , 9. XIV: 3. (B) Tot zo een nieuw lied was thans ook groote reede , zo het anders waar is, dat deeze Pfalm ziet op het begin der blyde Euangelie-dagen, wanneer het Oud Verbond, 't welk niet onberispelyk was, verouderd en verdweenen, en het Nieuwe ingevoerd was, 't welk in beetere beleftenisfen bevestigd was. De beloofde Mesftas was gekoomen , door zynen Zoendood was de overtreedinge geftooten, de zonde verzoend, de ongerechtighid verzeegeld, en de eeuwige gerechtigheid aangebragt. Hy was opgevaaren in de hoogte, en had gaaven genoomen, en reeds uitgedeeld onder de menfchen; ook onder de wederhoorigen, om onder dit te woonen. Deur bet Euangelie werd  ZINGT. notrd vn&de verkondigd den geenen , die verre waren, den Heidenen , en den geenen, die naby waren, den Jooden, op dat zy door eenen geest den toegang mogten hebben tot den Vader. Welk eene juichens ftoffe ! Welk eene gezeegende verandering ! De Propheeten fpreeken 'er van, als van het daarftellen van eenen nieuwen Heemel, en nieuwe Aarde, en de Deelgenooten 'er van worden omfchreeven als nieuwe Schep/els. Te rechte wordt van hun dan ook geëischt een nieuw lied. Godts Volmaaktheeden ontdekten zich hier in glansryker, dan ooit voorheen: Het oneindige zyner Wysheid, het onbegrensde zyner Algenoegzaamheid, het vlekkelooze zyner Heiligheid, het ongekreukte zyner Rechtvaerdigheid , het peillooze zyner Genade, het onmeetbaare zyner Barmhartigheid , en het nooit feilbaare zyner Trouwe en Waarheid : En wel zo, als die alle te faamen werkende waren , zo wel tot bevorderinge van der Zondaaren heil als van Godts eere. Het mogt dan wel een nieuw lied zyn, 't welk den HEERE zou moeten gezongen worden , en dat wel tot lof van zynen Naam. (AA) De Geloovigen uit de Jooden moesten zich daar toe verbonden kennen , indien zy recht begrcepen, hoe groot een voorrecht het ware, van het juk der Wettifche dienstbaarheid ontflaagen te zyn , en overgebragt tot de vryheid van bet Euangelie, en het mede aandeel aan alle voorrechten , die daar aan vast zyn. (BB) De Geloovigen uit de Heidenen moesten zich daar toe verbonden kennen : Daar zy, die voorheen vervreemd waren geweest van de verbonden der belofte, zonder hoope, en zonder Godt in de Waereld, nu geroepen waren , om te worden Medeburgers der Heiligen, Huisgenooten Godts, Erfgenaamen Godts, en Mede erfgenaamen van Christus. Met verwyde ha,ti.n moesten zy 'er over juichen: Zyne goedertierenheid is geweldig over ons; 'en zyne waarheid is in der eeuwigheid. Halelujab l Volgens Pf. CXVIi: a, en Jef. XLfl: 10. (CC) Zy moesten 'er zich gezaamentlyk toe verbonden agten , gelyk zy 'er ook gezaamentlyk toe worden opgewekt , Pf. CXVIII: i—4. Want'er was nu geen onderfcheid meer tusfehen Jood en Griek, Scytha en Barbaar. Gelyk Hy zyner goedertierenheid en waarheid was ge- ZINGT, ZINKEN. 459 dachtig geweest aan het Huis Israëls; zo werd zyn heil nu ook bekend gemaakt voor de oogen der Heidenen. Was nu hunne verpligtinge zo groot, zeer gegrond was dan ook deeze opwekkinge: Zingt den HEERE een nieuw lied—. Het oude was voorby gegaan, het was nu alles nieuw geworden. Godt had zyne weldaadigheid aan hun wonderlyk gemaakt,exi daar door een nieuw lied gelegd in bunnen mondzoenen lofzanghunnen Gode. ZINKEN, QEn zult zeggen: Alzo zalBabelj en niet weder opkoomen, van wegen het kwaad, dat ik 'er over zal brengen, en zy zullen mat worden. Tot hier toe zyn de woorden van Jeremia, Jerem. LI: 64. (N) Hier wordt Seraja, die na Babel reizen zoude , vs. 59, bevolen , iets te zeggen, als hy daar zou gekoomen zyn. 't Geen hy vooraf zou moeten doen, daar op wordt geweezen met het woordje Alzo. En wat dat was, zien wy vs. 63. Het Boek, bepaaldelyk dat, waar in Jeremia had gefchreeven al het kwaad, dat over Babel koomen zoude, vs. 60, moest hy voorleezen, zekerlyk aan de daar gevangene Jooden, ter hunner bemoediginge: En , wanneer by geëindigd zoude hebben, dat boek te leezen , moest hy ,er eenen fteen aan binden., en het werpen in bet midden des Phrais, dat is de Euphrat, eene groote Riviere, die door het midden van Babel liep. Meermaals moesten de Propheeten zekere Zinnebeeldige vertooningen maaken ; vooral, wanneer zy aan een, of ander Volk den ondergang hadden te verkondigen. Jefaia moest naakt en barrevoets gaan, om te beteekenen , dat de Koning van Asfyrië alzo zou wecbvoeren de gevangenen der Egyptenaaren en Mooren, Cap. XX: 2, 3, 4. Zo moest Jeremia, ten overftaan van de Hoofden des Joodfchen Volks , een Pottebakkerf kruike verbrceken, om te beteekenen, dat het Volk en Jeruzalem alzo zouden verbrooken worden, Cap. XIX: 10—13. insgelyks moest hy, jukken en banden maaken, en aan zynen hals doen, en die zenden aan verfebeiden Koningen, om te beteekenen, dat die alle eens zutiden moeten buigen onder bet juk van Nebukadnezar, den Ko*ning van Babel, Cap. XXVII: 2, 3,6,7. Maar de beteekenis van alle zulke bedryven en vertooningen zou tvvyffelagtig geweest zyn ; men zou 'er de Propheeten over befpot hebben, ware deUitLgginge Mmm a 'er  46o ZINKEN. 'er van 'er niet bygekoomen. Zo zou het ook geweest zyn met het bedryf van Seraja. Niemand zou begreepen hebben, wat het beduidde, dat hy dat boek in de riviere wierp. Mooglyk zou men het hebben aangezien als een veragten van dat Boek, dat hy niets geloofde van alles, wat daar in gefchreeven was. (3) Om zulks te voorkoomen , moest hy 'er de uitlegginge byvoegen , zo als die hem door den Propheet was in den mond gegeeven. Hy moest zeggen: Alzo zal Babel tinken. Men verftaa dit zo niet, als of onder deeze Stad een afgrond, een groote en diepe Waterkolk zou opbcrften, waar in dezelve zou verzinken, en voor altoos voor het oog onzigtbaar worden. De ondergang van Babel was even te vooren, vs. 58, op eene andere wyze voorfpeld, als zullende gefchieden, zo als men Steden veroverd en verwoest: De breede muur van Babel zal te eenemaal ontbloot worden, en haare poorten zullen met vuur aangeftooken worden, 't Zal dan alleenlyk te kennen geeven, dat Babel, de Hoofdftad van die zo geduchte Monarchie, welke thans geheel het Oosten voor zich deed fidderen en beeven, niet flegts van al zyn luister, lieraad en oppergezag zou beroofd worden, maar ook door al het kwaad, dat de HEERE ''er over brengen zoude, als door eenen alles overftroomenden vloed , tot zo eene diepte verneederd zou worden, dat het niet weder zou kunnen opkoomen,ea zich herftellen : Even weinig , als dat Boek, 't welk door den fteen, die 'er aan gebonden was, op den grond werd vastgehouden, wederom zou kunnen opkoomen uit het midden van den Euphrat ; want zy, deszelfs inwoonders, zouden mat worden, beide moed- en kragteloos r Bahels Helden zouden gevangen, en hun lieder hoogen zouden verbrooken worden. Godt zoude hun lieder Vorften, Wyzen , Landvoogden , Overheeden en Helden dronken maaken, en zy zouden den eeuwigen flaap fiaapen, en niet weder opwaaken, vs. 56, 57. Anderen verkiezen net hier voorkoomend Grondwoord af te leiden van het Wortelwoord BW vliegen; en dan zou de Zin zyn , zy zullen in hunne Stad niet meer te vinden zyn, zy zullen verdwynen, niet anders dan of zy wechgevloogen waren. Vergel. Hof. IX: 11. Aangaande Ephraïm; ffun ZINKEN. lieder heerlykheid zal wechvliegen , als eelf" Vogel. Hoe de Slotwoorden van dit vs. Tot hier toe zyn de woorden van Jeremia, te neemen zyn, is bedenklyk. Eenigen neemen die op als het flot van geheel dit Boek,.en zo van alle de Propheetièn van Jeremia, en willen, dat het LIL Hoofdltuk , 't welk louter Historisch is , 'er is bygevoegd door Baruch, of eenen anderen Godts-man, ten blyke, hoe ftiptelyk is vervuld geworden 't geen Jeremia van de verwoestinge van Jeruzalem voorfpeld had. En men agt des bewysbaar te zyn, om dat vs. 31. iets gemeld wordt, 'twelk na den tyd van Jeremia eerst gebeurd zou zyn, te wecten , de verheffing van Jojachin , den Koning van Juda, uit de gevangenisje , door Evilmerodach, den Koning van Babel. Doch, wat van het LIL Hoofdft. ook moge zyn, de Slotwoorden van ons vs. kunnen niet te kennen geeven het einde van alle de Propheetièn van Jeremia ; want daar onze woorden reeds in het vierde jaar van Koning Zedekia met Sera/a na Babel zyn gezonden, vs. 59, zo weet men uit andere plaatfen, dat Jeremia nog heeft gepropheteerd in laatere tyden: Als in het tiende jaar van Zedekia, Cap. XXXII: r. XXXIII: 1; ook geduurende de beleegering van Jeruzalem,Cap. XXXIV: 1, 2.—. En zelfs nog na de verwoestinge onder de Jooden, die in Egypte waren, Cap. XLIII: 8. XLIV: 1. Wat dan nu ? Naar 't my toefchynt, zyn die woorden meer bepaald te neemén op deeze wyze: Tot hier toe zyn de woorden van Jeremia over Babel, of die hy Seraja gebooden heeft na Babel te brengen, en onder de Jooden aldaar voor te leezen, eveneens als in het flot van Cap. XLVlII: 47. Tot hier toe is Moabs oordeel. Deeze Propheetie is ook ftiptelyk vervuld : Doch niet op eenmaal en te gelyk, maar by trappen. Babel werd door Cyrus ingenoomen , en daar mede nam de Opperheerfchappy van Babel een einde: Doch die Stad bleef nog een aanzienlyke Stad. De Inwoonders bukten ongaerne onder de overheerfching der Perfen, en ftonden tegen hen op. Koning Darius beleegerde ze, en na een jaar en acht maanden werd hy 'er meester van , en ontmantelde ze. Hy deed de honderd poorten wechneemcn, en de muuren, of wallen, die ao® ellen hoog waren, uederwerpen tot de hoog-  ZINKEN, ZION. hoogte van flegts 50 ellen. Ten tyde van Alexander den Grooten was het nog eene Stad; ze onderwierp zich aan hem. Zyn voorneemen was, die Stad merklyk te verbeteren , te verfieren, en te maaken tot een Zétel zyner heerfchappy : Doch de dood verydelde zyn voorneemen. In laateren tyd werd Babel door Demetrius ingenoomen. Nu naderde de tyd van deszelfs geheele verwoestinge: Want na dat Seleukus eene Stad had doen bouwen aan den Tigris, omtrent 13 uuren van Babel, welke liy naar zynen naam Seleukie noemde, en met Veele aanzienlyke voorrechten befchonk , verlieten de inwoonders van Babel van tyd tot tyd hunne Stad, en begaven zich met 'er woon na de nieuwe, waar door Babel van langzaamerhand verviel, en geheel woest werd, en 'er niets van overbleef dan de muuren , binnen welke, ten tyde van Hieronymus, de wilde beesten werden beflooten gehouden voor de jagt van den Koning van Per fie. De Joodfche Reiziger, Benjamin van Tudela, zag 'er nog eenige puin hoopen van Nebukodnezars Paleis, maar niemand dorst 'er digt bykoomen van wggen de menigte Slangen en Scorpioenen. 't Zelfde zegt Rauwolf, die in 't jaar 1574 ■> door die Landen géreisd heeft. Hy vond 'er het Land zo dor en onvruchtbaar, dat hy byna zou getwyffeld hebben , of het ooit vruchtbaar ware geweest, of 'er ooit eene Stad geftaan had. Hy zag 'er nog een overblyffel van den Tooren van Babel, maar alles zo verwoest en laag, en zo vol van vergiftig gedierte , dat men op een halve myl afftands 'er zonder gevaar niet konde bykoomen. 't Geen Scraja te Babel moest doen en zeggen , heeft veel overéénkomst met het geene de Sterke Engeldezd en zeide van het Antichristenscb Babel: Hy hief een grooten fteen op — en wierp dien in de Zee, zeggende : Alzo zal de groote Stad Babyion met gevjeld geworpen wtrden, en zal niet meer gevonden worden, Openb. XVIII: ai, ZION, een Berg, in de Godtgewyde Schriften dikwils genoemd, en zeer vermaard. (N) Wy moeten van denzelven eerst iets zeggen naar de letterlyke beteekenis. Het is bekend, dat Jeruzalem gebouwd was op de Bergen, die, fchoon ze door tusfehen beiden liggende dalen on- Z I O N. 46> derfcheiden waren, en ook onderfcheidene naamen droegen, evenwel aan malkanderen verbonden waren , en , om zo te fpreeken , in den grond op een zelfden wortel ftonden. 't Konde wel zyn, dat geheel die Bergftreek oudtyds is bekend geweest onder den algemeenen naam van Ziön, en dat Jeruzalem daarom wel eens voorkomt onder den naam van Ziön. Evenwel was 'er onder die Bergen een, die de voornaamfte was, en, by uitneemendheid Ziön genoemd werd. Die Berg was hoog, fteil, en geheel en al rotzig, en daar door geheel dor en onvruchtbaar. Volgens Buxtorf (hoewel men by anderen andere naams-afleidingen vindt, zo als te zien is in eene Verhandeling van Outhof over Pf. II: 6, in Biblioth. Brem. Cl. II. Fafic. II. Disfi. 5- En danjs Ziön in 't gemeen een voorbeeld van de Kerke des Nieuwen Testaments. Maar wanneer Ziön en Jeruzalem te faamengevoegd worden, zo moet men, gelyk in het letterlyke, zo ook in het voorbeeldende, tusfehen die twee onderfcheid maaken. De Hoo^-Eerw. J. van den Honert wyst dit dus aan in zyne H. Mengelfl. p. 229. op het einde en p. 230. „ De verheevenheid en „ uitmuntendheid van Ziön boven de an„ dere deelen van Jeruzalem, en de voortreffelykheid der Perfoonen en zaaken, „ die men op Ziön vond (Koningen , Prinfen, en de Stoelen des Gerichts; Priesters, Leviten, en Altaardienften ,) „ zullen ons met overtuigende zekerheid „ leeren , dat Ziön eigenlyk was een „ Voorbeeld der Inwendige Kerk, in welke „ zy , die Koningen en Priesters Gode en „ den Vader geworden zyn, Openb. I: 6, „ hun beftendig verblyf en werk hebben, om daar, als een Koninglyk Priesterdom, 1 Petr. II: <)•> voor Godt te ftaan , en Z Hem te dienen dag en nacht: Terwyle „ Jeruzalem, daar niet alleen de Voor „ treffelyke, maar ook Gemeene Israehten „ hun werk en verkeeringe hadden. eer „ Voorbeeld zyn kan der Uitwendige Kerk, „ in welke niet alleen de waare Geloovt „ gen, maar ook alle Uitwendige Mondbe „ hders gevonden worden." (33) De Ge leerde Jungius begrypt het anders , en wi de benaamingen van Zion en Jeruzalen niet Voorbeeldig, maar Zinnebeeldig ver ftaan hebben: Wel van dingen, die be trekkinge hebben op de Kerk des Nieu wen Testaments; maar niet van dc Kefzelve, welke beftaat uit menfchen, die t faamen de Kerk uitmaaken , de Gemeenl Godts. Volgens hem zal de Berg ie.ton da inkoomen „ als eene benaammg van di Plaats, alwaar God in de faamenkomft „ en vergaderinge zyner Heiligen onde „ het Nieuwe Testament, zyn Verboiic „ gegrond op zyn eeuwig en onverande lyk Testament, Jef. LIV: 10, uit ve „ gelykinge van Pf. XXX: 8.. met. aSan „ XXIII: S, met hun plegtig opricht, e ZION. „ daar zyn Euangelie verkondigd wordt, „ uit vergelykinge van Jef. II: 3, Pf. L; „ 1, 5." En dan zal Jeruzalem, ten aanzien van de Kerk,aanduiden ,, de Plaats, ,, of het Land haarer wooninge. " Zie deszelfs Verborgenheid der laatfte Tyden in döAant. P.-247. en 252. ZION (Schoon van geleegenheid, eene vreugde der gantfche Aarde is de Berg) (aan) de zyden van het Noorden. De Stad des grooten Konings, Pl. XLV1II: 3. (N) Uffchoon men met voornaame Uitlegger» deezen Pfalm zou willen verkiaaren van de Kerke des Nieuwen Testaments, gelyk 'er ook zelfs onder de Joodfche Meesters zyn , die denzelven willen verftaan hebben van de tyden van den Mesftas, is het evenwel zeker , dat het geen hier wordt gezegd, eerst zyne waarheid moete hebben in de Letter, waar toe wy ons thans voornaamelyk bepaalen. (NN) Het onderwerp van deeze reeden is dan de Berg Ziön, nader omfchreeven, als eene vreugde der gantfche Aarde, de Stad des grooten Konings. («) Van den Berg Ziön is m den naastvoorigen tytel genoeg gezegd. Die Berg, in zyn geheel genoomen, was de Zétel van het Koningryk ; want op den eenen top was het.Koninglyk Palleis, ende Zétel van den Godtsdienst; en op den anderen top was de Tempel, het Paleis van Godts heiligheid. (ft) Hy wordt nader omfchreeven, ^««) als een vreugde der , gantfche Aarde. (A) Zekerlyk van geheel • het Joodfche Land, waar van die Berg de . Hof- en Hoofdplaats was , werwaards de • Feesthoudende menigten, op de hooge Jaarfeesten, opgingen met eene ftemme van- 1 vreugdegezang en van lof, Pf. XLII: 5. Om - met een bly en dankend harte der weldaa- - den des HEEREN te gedenken, en zich - op de Feest- en Offermaalen vrolyk te k maaken voor zyn aangezigt. Des was het S by de Gudtvrugtigen : Ik verblyde my in. e de. geenen , die zeggen : li 'y zullen in het 1 Pluis des HEEREN gaan: Onze voeten zyn e ftaande in uwe poorten , 6 Jeruzalem! Pl. e CXX1I: 1, 1. (B) Uok der gantfche Aarr de. Dei"Jooden, die buiten Kanadn in an, dere Landen woonden; der geener , die ;- uit de Heidenen den Joodfchen Godts- dienst aannamen; ook van zulken, die, 1 fchoon Heidenen blyvende, eerbied voor n die plaats hadden , en fomwylen hunne  ZION, 'Offerhanden derwaards zonden; of die, te Jeruzalem koomende , niet zonder eene genoegen en blydfchap wekkende verwonëeringe de pragt en rykelykheid van deszelfs gebouwen konden befchouwen, zo dat zy van die Stad pl agten te zeggen, dat ze volkoomen was van fichoonheid, eenevreug~ de der gantfche Aarde, volgens Klaagl. II: 15. (/M) E ene tweede omfehryvinge is: De Stad des grooten Konings. (A) Die Groote Koning is de Godt van Israël, die een groot Koning is boven alle de Goden, Pf. XCV: 3. Hy is een Heerfcher over de Koningryken der menfchen, over welke Hy ftelt wien Hy wil, Dan. V: ai. Hy is den Koningen der Aarde vreezelyk, ftnydt den geest der Vorften af, als druiven, Pl'. LXXVl: 13. He Volken zyn by Hem gedgt, als een drup. ken van eenen emmer, en als een ftof ken van de weegfchaale, Jef. XL: 15. Hy zit boven den kloot der Aarde, vs. aa. De Heemel is zyn throon, Cap. LXVI: 1. (B) Des niet te min had Hy ook zyne Stad hier op Aarde. De Berg Ziön, dien Hy begeerd hadde tot zyne wooninge , zeggende : Dit is myne ruste tot in eeuwigheid. Hier zal ik woonen, Pf. CXXX1I: 13, 14 , Was de Stad van deezen grooten Koning. Daar had Hy, ten aanzien van het Burgerlyke, de Koningen als zyne Stadhouders; want de Throon, waar op zy zaten, was. de Thr$on des HEKKEN, 1 Chron. XXJX: a3. Daar had Ply ten aanzien van het Godtsdienflige , den Tempel , die het Heiligdom was der wooninge des Allerhoog/len , en in denzelven zynen Throon tusfehen de vleugelen der Cherubynen; daar had Hy zyne Dienaars van meerderen en minderen rang, de Priesters en Leviten; daar moesten de Israehten voor zyn aangezigt koomen , en Hem , als zyne Onderdaanen, hulde cn manfehap bewyzen; Hem hunne fchattingen brengen , de Eerftelingen, Tienden en Hef-offeren; van daar gaf Hy hun zyne Bevelen; en daar moesten zy ook hunne belangen met gebeden en fmeekingen voor Hem openleggen ; vooral in tyden van nood, a Chron. VI: ai, zeggendeGy zelf zyt onze Koning, 6 Godt! gebied de Verlosfinge Jakobs, Pf. XLIV: 5. Gelyk dan de Berg Ziön niet onvoeglyk gezegd werdt de Vreugde te zyn der gantfche Aarde, zo werd die ook met recht omfchreeven als de Stad des grooten Konings. Van ZION. 463 deezen Berg (33) zegt de Dichter, dat hy was fchoon van geleegenheid aan de zyden van het Noorden. («) Zo hebben het de Onzen vertaald. (««) Uit deeze woorden, hebben de Joodfche Meester Aben Ezra, en na hem de geleerde Dr. Ligbtfbot, en, in navolginge van hem, nog eenige anderen willen afleiden, dat de Berg Ziön was het Noordelyk deel van Jeruzalem ; daar het nochtans,als zeker, van ouds geloofd is,dat die geleegen was in het tegenövergeftelde Zuidelykdeel van die Stad, zo als hetzelve ook bevestigd wordt door veele Reizigers , en nog onlangs door Pockoke en Shaw. De Heer Bachiene heeft de bewyzen van Lightfoot ontzenuwd , en de Zuidelyke ligging' van dien Berg geftaafd, zo uit het getuigenis van Jofepbus, die Jeruzalem en deszelfs gelegenheid van naby kende , als uit den weg der twee Zangchooren, by de inwydinge van den Muur van Jeruzalem, Nehem. XII: 31—40. Dan dit te breedvoerig zynde, om hier ingelast te worden, wyzen wy den Leezer tot deszelfs H. Geographie , D. II. St. I. p. 113—. Qfifi) Maar lag die Berg in het Zuidelyk gedeelte, hoe is hét dan te verftaan, dat die fchoon was van geleegenheid aan de zyden van bet Noorden ? Zeer gemaklyk, als men dit verftaat, niet zo zeer van de plaatslyke ligging deezes Bergs, als wel van deszelfs voorkoomen, of gedaante aan de Noord-Zyden.„Men weet,zegt de „ Hr. Bachiene p. 115 —, dat de Bergen „ zich gemeenlyk aan de eene zyde veel „ fraaijcr opdoen, dan aan de andere zy„ de. Van den berg Zion is klaar-te be„ grypen , dat hy, van het Noorden be,, fchouwd, eene veel betere vertooning „ had , dan van dc Zuidzydc. Aan den ,, Zuidkant was hy, door een zeer diept „ valleije , van de andere bergen afge„ fcheiden: Die in deeze valleije ftond, „ en van daar den Berg befchouwde, zag „ dan niets dan fteile, hoog opklimmende „ rotzen, waar door al het verder gezigt „ van deezen Berg werd afgebrooken. „ Maar ten Noorden der Stad ftaande,daar een laagte lag, die een ruim uitzigt gaf „ over de gantfche Stad, kon men Zion, „ als op zyn vlak, en alle de heerlyke ge„ bouwen, waar mede deeze Berg praal,, de, onderfcheidenlyk befchouwen;des „ elk, die hem van daar ooit gezien had, „ moest  464 Z I O N. „ moest bekennen, dat de Berg Zion al„ daar fchoon was van geleegenheid, een „ vreugde der gantfche Aarde ,aan die zyden „ van het Noorden. Vermits dit gezigt „ de gemoederen van allen, die daar van „ ooit ooggetuigen waren geweest , zy „ mogten gekoomen zyn van welk eene „ plaatfe der gantfche Aarde, als met eene „ vergenoeginge vervulde." (fi) Maar 'etis nog eene andere Vertaaling. («•*) Men merkt aan, dat het woord Noph, wel in veele andere plaatfen voorkomt; maar nergens in de beteekenisfe van geleegenheid; maar altoos als de eige naam van de Stad Noph in Egypte, anders Memphis genaamd. Oorfpronglyk ftamt dit woord af van een werkwoord , 't welk zegt , iets her- en derwaards beweegen, en wordt wel gebruikt van allerlei beweegen, maar inzonderheid van dat, 't welk omtrent de Beweeg-of eren gefchieden moest, Levit. Vlll: a? , ao. IX: ai. XXIII: 11 , ia, Num. VIII: n , 13 , 15 , &c. En dan zou de Vertaaling zyn: Schoon van beweeginge aan de zyden van het Noorden is de Berg Zion ; met betrekkinge tot den Tempel, die gebouwd was op den heuvel van Motia , die Noordwaards een gedeelte was van den Berg Zton. (fif) En dan zou de zin hier op neêrkoomen , dat men aan die Noordelyke zyde eene geduurige beweeginge konde zien van de Feesthoudende menigten, die aankwamen en wederom heener gingen, en van anderen, die op de uurer des gebeds in den Tempel verfcheenen om te aanbidden voor Godts aangezigt als ook van de dienende Priesters en Le vieten; en van het beweegen der Offerhan den naar den eisch van Mofes Wet. Well alles een fchoon en verrukkend gezigt wa voor zulken, die prys fielden op denGodti dienst, en dit verhieven boven het hoogfi hunner blydfchap., dat Godt onder iie woonde en gediend werd. Men vergelyk den Eerw. Pieroot in den Bundel van God, gel.— Oeffen. D. V. p. 545 -. (3) W men dit nu verftaan van de Kerk des Niet wen Testaments, het is bekend, det die 1 het Propheetisch woord meermaals vuo komt onder de benaaminge van den Bet des HEE KEN, den Berg van het Huis a Ei EEREN, van Zion, Zion den Berg z ner heiligheid. Die moest ook worden et ZION. vreugde der gantfche Aarde. Zy was die heilige Berg tot welken Godt ook de Vreemden , die zich tot Hem zouden voegen , en vasthouden aan zyn Verbond, zou brengen, en ze verheugen in zyn Beedehuis , door hun niet alleen in zyn Huis, en binnen zyne muur en eenen naam en plaatfe te geeven , beeter dan die der Zoonen en Dogteren, Jef. LVf: 3—7. Maar ook, door hun een ruim medeaandeel te geeven aan de betere Goederen des Nieuwen en beteren Verbonds, die onder de teekeninge van een heerlyk Feestmaal voorkoomen, Jef. XXV: 6. Op dat hunne ziele zich in vettigheeden mogt verlustigen —. Zy is ook de Gemeente, en als de Stad van den grooten Koning, den HEERE Mesfias, welken Godt zelf gezalfd had tot Koning over Zion, den Berg zyner heiligheid, Pf. II: 6, en ftellen zou ten hoogften over de Koningen der Aarde, iJC. LXXXIX: a8. Zy is die Stad Godts, van welke zeer heerlyke dingen gezegd wier den : Dat Zion, van 't welk men eens zeggen zoude: Die en die, de Philiftyn, de Tyrièr en de Moor is aldaar gebooren, Pf. LXXX V f I: 3,4, 5. Of volgens Jef. XXXIII: ao. 'Schouwt Zion aan , de Stad onzer byêénkomften , en uwe oogen zullen Jeruzalem zien , een geruste woonplaatfe. En voor zo verre van het eigenlyk Zion gezegd was, dat het fchoon was van beweeginge aan de zyden van het Noorden, met betrekkinge tot den Tempel, en de Godtsdienftige beweegingen, die daar in plaats hadden ; zo kan dat ook gezegd worden van de Euangelie< Kerke, van wegen den toevloed der veele i Heidenen, die malkanderen zouden op- - wekken, zeggende : Komt, laat ons opgaan ■ tot den Berg ^des HEEREN, hef Huis van : Jakobs Godt, op dat Hy ons onderwyze van s zyne wegen,en wy wandelen in zyne paden, - Jef. II: 3. Als mede van wegen de geee nen , die dan , in een Geestelyken zin, ti Priesters des HEEREN zouden heeten, Dieft naars onzes Godts, die, vuurig zynde van ; Geest in den dienst des Pleeren, in eene geil duurige beweeginge zouden zyn , om den 1 HEEKE toe te zwaaijen het reukwerk hunn ner gebeden; Plem toe te brengen hunne •'- lof- en dank-offeren, de vruchten der lipg pen, die zynen naam belyden ; en, in de sj vol-yverige betrachtinge yan de pligten i- van den reedelyken Godtsdienst, Hem hunne n ligchaamen te ftellen tot leevendige, heilige en  ZION. ZION. 465 m welbehaaglyke Offerhanden. Welk alles een fchoon en verrukkend gezigt opleevert voor de geenen , die de eere van Godt, en het welzyn zyner Kerke beminnen, gelyk men zo van Barnabas leest, dat by, te Antiochië gekoomen zynde, zich verblydde over de genade, die by daar zag , Hand. XI: 2.3 , en van Paulus, dat hy Godt dankte over de Geloovigen te Kolosfe, na dat by gehoord bad van hun geloove in Christus Jefus, en van de liefde, die zy hadden tot alle Heiligen, Kolosi. I: 3, 4. ZION, (Op dat men den naam des HEEREN vertelle in) en zynen lof in Jeruzalem : Wanneer de Volken zullen te faamen vergaderd voorden, ook de Konlngryken, om den HEERE te dienen, PI. CU: 22, 23.Het Opfchrift van deezen Pfalm is : Plet Gebed eenes Verdrukten, wiens geest door druk en droevenis overflelpt was, vs. 1. Wie Alt Ver drukte ook moge zyn, welken de Geest der Propheetie hier fpreekende invoert, 't kan 'er geen zyn in de gevangenisfe van Babel. Zo een zou wel hebben kunnen voorzien, dat Godt de gevangenen Zions eens zoude wederbrengen^ ter herbouwinge van Jeruzalem en den Tempel : Maar hy konde niet voorzien , dat als dan de Heidenen den naam des HEEREN vreezen zouden; en alle Koningen der Aarde zyne heerlykheid, vs. 16. Want dat was zo iets, 't welk als dan niet gefchieden zou, en ook niet gefchied is. Het is dan een Bedrukte onder de dagen des Nieuwen Testaments; en wel in de laatfte tyden. Zulk - een, die mede deelde in, en zugtte onder den druk van het Antichris. tensch Babel, en , onder zyn klaagen en bidden zich bemoedigde met het vooruitzigt van de Verlosfinge der Kerke , en derzelver gezeegende Uitbreidinge, door de toevergaderinge der Volken, wanneer vervuld zal worden 't geen de" zeevende Engel bazuinde: De Koningryken der Waereld zyn geworden onzes Heeren en zynes Christi, Openb. XI: 15. De «Eerw. Jungius heeft dit breedvoerig en bondig betoogd in zyne Verborg, der laatfte tyden, in eene Aanteek. p. 614 . Dit moesten wy vooraf aanmerken tot verftand van onze woorden , waar in wy hebben te befchouwen : (N) Eerst; wat 'er zou gefchieden, vs. 22: (3) En dan; wanneer het zou gefchieden, vs. 23. <^ttX) 'tGeen XI. Deel. ï. en II. Stuk. 'er zou gefchieden, zou ftrekken tot verheerlyking van Godt. (_*) Men zou zynen Naam vertellen —. (««) Het Onderwerp der blyde roemverheffinge zou zyn des HEEREN naam en lof. (A) Dat men door zynen Naam tc verftaan hebbe zyne Volmaaktheeden , leert ons Godt zelf; want toen Hy, ten aanhooren van Mofes, zvn en naam zoude uitroepen, riep Hy : HEE* RE, HEERE, Godt, barmhartig en genadig . Exod. XXXIV: 6, 7. (B) Zyn Lof beteekent de Roemverheffinge, waar door men Hem toebrengt de eere zynes naams : De Roemverheffinge van zyne Volmaaktheeden,zo als Hv die openbaart in zyne Werken. Den HEERE te looven, en zynen naam te pryzen , zyne werken te roemen, en zyne mogendheeden te verkondtgen, worden daarom te faamengevoegd, Pf. CXLV: a, 4. Deezen zynen Naamen Lof (fifi) zou men vertellen in Zion en Jeruzalem. (A) Men zou die vertellen. Met aanbiddende verwonderinge zou men fpreeken en zingen van zyne Grootheid: De PIEERE is groot, en zeer te Pryze"^ e" zyne grootheid is ondoorgrondelyk. De HEERE is een groot Godt: Hy is een groot Koning boven alle de Goden, Pf. CXLV: 3. XC V: 3. Zyne Mogendheeden, groote Kragt, en ftrafende Rechtvaerdigheid 111 het te onderbrengen zyner Vyanden ; en zyne Weldaadigheid, en Verbonds-trouwe ,betoond in het verlosfen zyner Kerke. Wanneer Hy zyne Gerechtigheid openbaart voor de oogen der Heidenen, en toont, dat Hy zyner Goedertierenheid en Waarheid gedenkt aan het Huis Israëls, dan is het pligtelyk, dat men Hem juiche, ultroepe van vreugde, en Plem Pfalmzinge , Pf. XCV1II: 2-4. (13) En dit zou men doen in Zion en Jeruzalem: (AA) Men kan hier niet denken om het Oude Zion en Jeruzalem daar Godt oudtyds zyn vuur en zynen oven bad, Jef. XXXI: 9: en daarom de plaats was van de Openbaare Godtsdienst-oeffeninge : Doch voor wie ? Wel voor de Stammen Israëls, die derwaards moesten opgaan tot het getuigenis Israëls, om den Naam des HEEREN te danken; maar niet voor de Heidenen en Koningryken der Aarde, welker Vergaderinge, om den HEERE te dienen, hier vooronderltcld wordt, vs. .23. Men verftaa 'er dan hier, gelyk in veele andere plaatfen, door de Kerk des Nieuwen lesta* Nnn mepts,  4.66 Z l O N. tnents, zo als ze zjch zigtbaar vertoont, de Inwendige begrèspen in dc Uitwendige, gelyk 'er Haat; Schouwt Zion aan,cleStad onzer byéènkomften, en uwe oogen zullen Jeruzalem zien, Jef. XXXIII: ao. Ten ware , men door 'Zion, daar de leerende en zingende Priesters en Leviten waren, wilde verftaan de Leeraars, die anderen in het vertellen van Godts naam moeten voorgaan, en opwekken, om ook, in vereeniginge met hun , de gedachtenis der grootheid zyner. goedertierenheid overvloediglyk uit te ftorten , en zyne gerechtigheid te verkondigen met gejuich. Doch hoe men het ook neeme : (BB) Dit zal evenwel deeze fpreekwyze te kennen geeven, dat het niet in ftilheid zou zyn , dat den HEERE de Lofzang was in Zion, zo als gezegd wordt, Pf. LXV: i. Maar dat die zou zyn in geheel de Gemeente zyner Gunstgenooten, Pf. CXLIX: i. 't Zou niet maar zyn by deezen, of geenen: Loof den HEERE, myne ziele, en alles wat in my is zynen heiligen naam, Pf. CUP. i. Maar men zou in het openbaar tot zyne Poorten ingaan met lof, en tot zyne Voorhoven met lofzang, Pf. C: 4. De eene zou den anderen daar toe opwekken : Maakt den HEERE met my groot, en laat ons te faamen zynen Naam verhoogen, Pf. XXXIVV.4. ff) Dat dit nu alzo gefchieden mogt, was het groot oogmerk van Godt. Dit moet elk terftond 111 de oogen vallen, die llegts let tp de woordekens Opdat. Want die wyzen ons tot het voorgaande. De HEERE zou uit de hoogte zynes Heiligdoms neder zien —, om het zugten der gevangenen te hooren , en los te maaken de kinderen des doods, vs. ao, ai. Gelyk nu de HEERE alles doet, om zynes zelfs wille,dat is, tot zyne eere; zo zoude' Hy ook dat bovengemelde doen , Op dat men zynen naam mogt vertellen in. Zion, en zynen lof in Jeruzalem: Want dit is geheel de vergeldinge , welke Godt voor zyneVerlosfingen eischt, volgens Pf.L: 15. Roep my aan in den dag der benaauwdheid, m tk zal ''er u uithelpen, en gy zult my eeren. - Daarom wordt den Bevryden da HEEREN, die Hy gevryd heeft van dt hand der Weder party ders ook toegeroepen : Looft den PIEERE; want Ply is goed, en zyne goedertierenheid is in der eeuwigheid. PT. CvTl: 1, a. Maar, daar de HEERE m meer dan een. geval de Yerlosfingen var, ZION. zyn Volk groot en wonderlyk heeft gemaakt , zo heeft hetzelve ook meer dan eens reede gehad, om, tot roem van zynen naam te zeggen : Gy hebt ons verblyd met uwe daaden; des zullen wy juichen wegens de werken uwer handen. De Vraage zal dan'zyn: (33) Welk een tyd hier bedoeld wordt? Plet is die, wanneer de Volken te faamen vergaderd — ,vs.a3. («) 'Er wordt hier, als^iets toekomftigs, voorfpeld (<*«) van de Volken en Koningryken.. Offchoon ik de Jooden niet wil uitfluiten, want het behoort mede tot het laatfte der dagen , dat die zich zullen bekeeren , en vreezende koomen tot den HEERE, en zyne goedheid, Hof. III: 5. Evenwel denke ik voornaamelyk om de Heidenen en hunne Koningryken; de Heidenen , en alle Koningen der Aarde, gelyk reeds gezegd was, vs. 16, en ook elders voorfpeld wordt, dat de Volken, en de Koningen der Aarde hunne heerlykheid en eere zouden brengen in het Nieuw Jeruzalem , Openb. XXI: a4. Ten dien einde, Qpf) zouden die te faamen vergaderd worden, om den HEERE te dienen. (A)Deeze Volken, in Aart, Zeeden en Godtsdienst zo zeer verfchillende, in onderfcheidene Lucht- en Landftreeken woonende, en van malkanderen afgefcheiden , zouden vergaderd worden , als tot een Godtsdienflig ligchaam. Op lieflyke Euangelie - klanken gelokt; verbaasd over de groote daaden des HEEPvEN, in het verlosfen van zyn Volk, en het verdelgen van de geenen , die het onderdrukt, en als kinderen des doods gevangen gehouden hadden; en door eene verborgene kragt des PIEEREN onwederftaanbaar overreed, zouden zy zich te faamen laaten vergaderen, niet anders, dan of de PIEERE zelfde baniere onder hen opgeworpen had. Doch niet, om hen te doen optrekken tot den Stryd, gelyk Jef.. V: 2<5. Neen ! ten deezen tyde zou de Stryd zyner Kerke vervuld zyn: Men zou dan nergens meer leed doen, noch verderven op den gantfehen Berg zyner heiligheid: Want de Aarde zal als dan vol zyn van de kennisfe des PIEEREN, Jef. XI: 9. Zy zullen te faamen vergaderd worden, (B) om den PIEERE, te dienen. Om, gelyk 'er ftaat Zeph. III: 9, te faamen den naam des HEEREN aan te roepen, en Plem le dieinen met eenen e&npaarigen fehauder. Nu is het wel zo * dat  ZION. Z I O N S. 467 dat in het begin der Euangelie-dagen ook veele Heidenen geroepen zyn , en zich hebben laaten vergaderen. Dan hier wordt gezien op laatere dagen: Op dien bejlemilen tyd, wanneer de HEERE opftaan , zich over Ziön ontfermen, en in zyne heerlykheid verfchynen zoude, vs. 14—17. Wanneer Hy uit den Heemel nederwaards zou gezien hebben, om de kinderen des doods los te maaken, vs. ao, 11; uit het Antichristensch Babel te. verlosfen, en aan hetzelve de wraake te vergelden. Wanneer de HEERE de gerechtigheid zou hebben aangedaan als eenen pantzier, de kleedercn der wraake tot zyne kleedinge , en den yver ah eenen mantel , om grimmigheid te vergelden aan zyne-Wederpartyderen, en vergeldingen aan zyne Vyanden. Dan, dit zou 'er liet gevolg van zyn, dan zouden zy den naam des HEEREN vreezen van den ondergang, en zyne heerlykheid van den opgang der Zonne, Jef. LiX: 17—19. Juist hetzelfde, het welk hier vs. 16. wordt gezegd van dc Heidenen, en alle Koningen der Aarde, en in onze woorden uitgedrukt wordt door Hem te dienen. Hunne Gouden en Zilveren Afgoden , die zy dus lange met zo veele verhittinge gediend hadden, zullen zy dan , met verontwaerdiginge , daar heenen werpen voor de mollen, en de vleedermuizen, en met diepen eerbied erkennen , dat Godt alleen met zynen naam de HEERE zy, de AUerhoogfte over geheel de Aarde, en zich aan Hem onderwerpen in gehoorzaamheid des geloofs. En zy , die voorheen de Kerk gelasterd en verdrukt hebben , zullen zich dan nederbuigen aan de planten haarer voeten , en haar noemen de Stad des HEEREN, het Zion des Heiligen van Israël, Jef. LX: 14. En zich gelukkig agten , in en met dezelve Godt tc mogen dienen , naar het Voorfchrift van den reedelyken Godtsdienst van het Euangelie. En zo zal als dan de HEERE tot Koning zyn over de gantfche Aarde : Hy en zyn naam zullen als dan één zyn , Zach. XlV: 9. (Ji) Wanneer nu dat zal gefchied zyn, zal men den naam des HEEREN vertellen in Ziön, en zyn lof te Jeruzalem. Dan zal het zyn, zo wegens haare Verlosfinge , als wegens haare Uitbreidinge: Doet my de poorten der gerechtigheid open . ik zal daar door ingaan , en den HEERE looven. Ik zal u looven, om dat gy myhebt verhoord, en tot heil zyt geweest, Pf. CXVIII: 19, ai. Groot en wonderlyk zyn uwe werken , HEERE, gy almagtige Godt! rechtvaerdig en waaragtig zyn uwe wegen, gy Koning der Heiligen! Wie zoude 'u niet vreezen, Heere, en uwen naam verheerlyken? 14''ant gy alleen zyt'heilig: Want uwe oordeclen zjn openbaar geworden. Halleluja! De Zaligheid, de heerlykheid, de eere, en de kragt .zy den Heere, onzen Godt: Want zyne Oordeelen zyn waaragtig en rechtvaerdig , dewyle Hy de groote Hoere heeft geoordeeld', die de Aarde verdorven heeft met haare hoererye, en Hy het bloed zyner dienaaren gewrooken heeft van haare hand , Openb. XV: 3, 4. XIX: 1, 2. ZIONS : (Het is gelyk de daauw Her* mons, die nederdaalt op de Bergen) Want de HEERE gebiedt aldaar den zeegen (en) het leeven in eeuwigheid, Pf. CXXX1I1: 3. Dichter David had vs. 1. te kennen gegeeven, dat het zoet en lieflyk zy, dat Broeders te faamen woonen. Hy had dat reeds met eene gelykenisfe opgehelderd, vs. 1. Hy voegt 'er nu een tweede by, de rechtmaatigheid van welke hy in 't flot van dit vs. aantoont, zeggende: Want de HEERE gebiedt aldaar —. (N) Hy vergelykt het lieflyke van der Broederen faamenvvooninge met den Daauw Hermons, die nederdaalt op de bergen Zions. (NN) Hy ontleent zyne gelykenis («) van den nederdaalenden Daauw. Het is bekend, dat de Daauw geformeerd wordt uit de dampen , die de aarde en haare planten uitwaasfemen , die , verdund door de hitte der Zonne, zich in de lucht verheffen, die-, geduurende den avond , of nacht , zich verdikken, weêr nedervallen, en de uitgevvaasfemde dampen aan de aarde wedergeeft , haare planten verfrist, en haare vruchtbaarheid bevordert ; vooral in die Landen van het Oosten, daar de warmte grooter, en de reegen fchaarfer, is, 'twelk den daauw daar te noodzaak] yker, en tot eenen Zeegen maakt. Het werd daarom van Vader Izadk aan zynen Zoon tot eenen Zeegen toegewensebt : Godt geeve u den daauw des Heemels, en de vettigheeden der Aarde, Genef. XXVII: 18. En door Mofes aan de Afftammelin.qen van Jofeph: Uw Land zy van den HEERE gezeegend van het uitneemendjie des Heemels, van den daauw, Deut. XXXlii: 13. (J) Doch het Nnn 2 is  Z I O N S. is hier bepaaldelyk de Daauw Hermons, die nederdaalt op de bergen Ziöns. O») Hermon was een aanzienlyk gebergte , een keeten van hooge Bergen, die de Noorder grenspaal waren van dat gedeelte Kanadn, 't welk aan de overzyde der Jordaane geleegen was; daarom wordt in de beichouwinge van de uitgeftrektheid van dat Land van het Zuiden na het Noorden gezegd: Van de beeke Amen, tot den berg -Hermon, Deut. III: 8. De hooge toppen 'er van lagen zelfs in den Zomer nog met Sneeuw bedekt , waarom Hermen by de ongewyde Schryvers wel eens de Sneeuwberg wordt genoemd. Doch dit verhindert niet, dat van denzelven geene dampen zouden kunnen opklimmen, en vervolgens weer als daauw. nederdaalen. Wy zien wel eens, dat de Sneeuw in den voortyd, wanneer de Zon wat meerder kragt krygt, onder het fmelten opdampt: Zou dat dan ook geene plaats kunnen hebben aan dat gebergte, fchoon de bovenfte toppen met Sneeuw bedekt bleeven, wanneer het laagere en afhellende gedeelte 'er van aan de Zuid-zyde door de Zon. verwarmd wordt? Wy denken, dat dit ten Daauw te overvloediger konde maaken. 't Geeft dan geene zwaarigheid, als hier gefprooken wordt van den Daauw, die afdaalt •van Hermon. (Pfi) Maar de zwaarigheid is deeze, als 'er wordt gezegd, dat die Daauw van daar nederdaalt op de bergen Zions. Zo dra men in den Bybel van Zion leest, denkt men aanftonds aandien vermaarden Berg te Jeruzalem, op welken, behalven Davids Stad, ook de Tempel gebouwd was , daarom dikwils genoemd Godts heilige berg , de Berg van bet Hui: des HEEREN. 't Is waar, van denzelver wordt fteeds gefprooken als van éénet. Berg , in het enkelvouwdige ; daar mei hier leest van Bergen in 't meervouwd Doch deeze bedenklykheid zou haast ui den weg zyn te ruimen. De andere Ber gen, op welken Jeruzalem gebouwd was kunnen als gedeelten van dien Berg aan gemerkt, en naar denzelven, als den hoog ften en voornaamften, genoemd zyn. Maa eene bedenklykheid van meerder belam is, dat die bergen Zions, en die van Her tnon wel vier dagreizen! van den- andere: afgeleegen waren: Wat mooglykheid nu dit de Daauw van Hermon konde nederdm ZIONS. len op de bergen Zions? Men is op menigerlei oplosfingen bedacht geweest. Men zie de Eng. Godtgeleerden, Nyloë Schrift.. Licht p. 112.—. Men voege 'er by die van Harenberg in Biblioth. Brem. Cl. VIII. Fdfc. VI. Disfert.. 3. p. m. 938. Ik zal 'er llegts twee aan de hand geeven, die my de aanneemlyklle dunken te zvn. (A) De Eer/Ie is, dat men door de Bergen Zions niet verftaa die van Jeruzalem ; maar eenige bergen , ten naasten by van dien zelfden naam, die mede tot het gebergte Hermon behoorden, zo als is af te neemen uit Deut. IV: 48, tot aan den berg Sion,. welke is Hermon; waar uit blykt , dat eern gedeelte van Hermons gebergte Sion zy genoemd geweest, als mede, dat dat gedeelte zy geleegen geweest , niet aan de Overzyde , de Noordzyde van Hermon ; maar aan de Zuidzyde, na het Land Kanadn toe ^ want het komt daar'voor als. een grenspaal, tot hoe verre Kanaan zich uitftrekte. Vermoedelyk was dit het kleingebergte waar van David fpreekt in faamenvoeginge met Hermonim, dat is het gebergte Hermons in het Land der Jordaane, Pf. XLII: 7. En indien de Gefuriten.^ die aan den voet van Hermon woonden, zo als is af te neemen uit Jof. XIII: n, juist dat klein gebergte , dat gedeelte van. Hermon, 't welk Deut. IV: 48. Sion heet,, bewoond hebben ; zo mag men te meer denken, dat David in den XLII. Pfalm , welken hy in zyne Ballingfchap dichtte r daar op gedoeld hebbe; want het is zeer waarfchynlyk, dat hy ook in die Landftreeke fchuilplaatfe zal gezocht hebben,naardien Maacha, eene zyner Vrouwen , dc Dogter was van Thalmaï, den Koning van Gefur, 2Sam. III: 3.Is 'er nu zo een l&ager gedeelte geweest van Hermon,. 't welk 1 Sion genoemd was, en't welk aan David, , van wegen zyn omzwerven in die Land; ftreeke niet onbekend konde zyn, zo heeft • hy zekerlyk meer dan eens kunnen op, merken, hoe de Daauw van Hermons hoo- ■ gere toppen nederdaalde op het laagere ge- • deelte ,er van. En vermits dat ten Zuiden r geleegen was, en dus door de hitte van f de te ruggekaatfte Zonneftraalen te meer ■ uitgedroogd werd, zo maakte dat, dat de 1 van boven nedèrdaalende Daauw voor het, zelve , tot bevorderinge van vruchtbaar- • heid, van de grootfte nuttigheid was: En dus  Z ï O N S. Z I O N S, 469 dus konde hem dat gepaste geleegenheid geeven, om in onzen Pfalm daar op te zinfpeelen, en daar mede--te vergelyken het aangenaame, en heilzaame van de Vriendbroederlyke te faamenwooninge. 't Geen bier tegen ingebragt wordt, is, dat by Mofes dat gebergte gefpeld wordt niet een igSin, dat is met een S. jYtSS Sion; maar in onze woorden wordt het gefpeld eveneens als de berg Zion te Jeruzalem , met een jf Tfade, dat is met een Z, of Tz. p»V, Zion, of eigenl'yker Tzion. Doch hier op merkt men aan, dat met verloop van tyd ligtelyk eene zo kleine verandering in de fpeldinge heelt kunnen koomen , en dat zulks wel meer gefchied is in de lispende letteren (Jitercs Sibillantes') der Hebreen , tot welke de & Sin en de ¥ Tzade mede behooren. B;chalvcn de Uitleggers, die dit gevoelen omhelsd hebben , zie men Bachiene H. Geogr. D. I. p. 198—. (B) 'Er is nog eene andere Oplosfing, die zo veel omflags niet vereischt, en zich, door haare eenvouwdigheid ,, misfchien al zo fterk aanpryst. Men merke aan ». dat het woord Zion, JV¥, eveneens gefpeld als Zion de Berg van dien naam te Jeruzalem, in zich opfluit de beteekenis van Dorheid , Onvruchtbaarheid. In die' beteekenisfekomt het voor Jef. XXV: 5. Gelyk de hitte in een DORRE 'PLAATSE. Ook jef. XXXII: 2. Als waierbeeken in eene dorre plaatfe. Mm laate nu eens vaaren het denkbeeld, dat dit woord hier inkoome als de eige en onderfcheidende naam van den eenen, of anderen Berg, 't zy van Zion te Jeruzalem, 't zy van Sion, 't laager gedeelte van het gebergte Hermon, en men vertaale onze woorden: Gelyk de daauw Hermons, die nederdaalt op DORRE bergen, zo zal niet alleen de vergelyking haar volle kragt behouden; maar men zal ook niet noodig hebben,zich te behelpen.met eene veramderingein defpelding,en 'er zal geene bedenklykheid meer zyn, dat 'er in 't meervouwd gefprooken wordt van Bergen, daar Zion te Jeruzalem altoos in het enkelvouwdige, de Berg genoemd wordt. 'Ik ben deeze gedachte verïchuldigd aan Liliënihal, Oordeelk. Bybelverkl. D. VIII. p. 136. Doch in welk eene van. deeze twee opvattingen men het ook neeme, zeker blyft het, dat de toefpeelinge zy op het vruchtbaannaakend nut , 't welk de van boven nederdaalende Daauw aan laager geleegene en dorre landen aanbrengt. GD) En dit moet tot een gelykenis ftrekken van het goede en lieflyke der broederlyke faamenwooninge. Want, wanneer zulken, die Leeden zyn van dezelfde Maatfchappy, fchoon onderfcheiden in rang, ftaat, vermogen en talenten, malkan.deren niet byten en vcrëeten, zo dat de veragtc zich flout aanflelt tegen den eerlyken,cn de meerdere den minderen niet Imaadelyk behandelt en onderdrukt ; maar zy zich aanmerken als Broeders, tot onderlinge hulp en liefdedienften verpligt, zo dat de Hoogeren van rang hun aanzien en magt, en dc meer vermogenden hunnen overvloed befteeden ten nutte van zulken, die zich in een laageren en meer bekrompen ftaat bevinden; en wanneer zulken , die , ten aanzien van het geestelyke, boven anderen uitmunten in wysheid,geestelyk verftand en genade, die aan anderen bedienen^ aan min weelenden tot onderwys, aan zwakken tot onderfteuninge , aan- bedroefden tot vertroostingen , aan dwaalenden, om die weêr te recht te brengen , en zich zo in alles gedraagen als goede Uitdeelers der menigerlei genade Godts, volgens de vermaaninge van den.Apostel, 1 Petr. IV: 10.. En, wanneer de minderen die dingen met een begeerig en dankend harte aanneemen, en zich te nutte maaken: Dan zal dit waarlyk zyn als de Daauzu, die van een hooger gebergte wordt medegedeeld aan , en nederdaalt op- een laager en in zich-zelven dor gedeelte; en wanneer dat niet is gelyk de heide der wildernisfe, die het goede niet gevoelt, wanneer het komt, maar den Daauw grectig inzuigt, zo zal hetzelve ook groenen, cn zyne vruchten^ voortbrengen. En dat zo veel te meer, (3) naardien Godt aan zo eene Vriendbroederlyke te faamenwooninge een byzonder welgevallen heeft , en dat toont,, door aldaar den zeegen en het leeven te gebieden tot in eeuwigheid. (NN) Ais wy deeze woorden befchouwen op zich-zelve ;; (V)Zo komt het 'er allereerst op aan, wat wy door den zeegen en het leeven hebben te verftaan. Zeegen van vreede en overvloed by een kwynende gezondheid,, .is., om .zo JStnn 3> te  470 Z ION S. te fpreeken,,geen Zeegen: Men kan het goede van dien Zeegen niet recht fmaaheii/'.'t Leeven zonder Zeegen, zo dat men fteeds zugt onder nypende armoede , of onder hartzeer en verdriet , is ook , om zo te fpreeken, geen leeven, vermits zulke dingen den menfche het leeven bang en bitter maaken , en wel eens doen wenfchen om den dood. De faamenvoeginge van deeze twee woorden doet ons dan denken om zulke Zeegeningen, die den-menfche het tydelyk leeven kunnen veraan genaamen, zo dat hy zyne dagen jlyte in het goede, en zyne jaaren eindige in Meftykheid. Voorts ook om zulke Zeegüriingen, die het geestelyk keven voeden,' en den menfche tot een voortmaak ttrekken van de heemelfche gelukzaligheid, zo dat hy 'er van konne zegden: By deeze dingen 'leeft men , cn in alle*deezen is het keven van mynen Geest. Gelyk 'er nu geene reede is, waarom men den tydelyken Zeegen en het Leeven zou moeten uitfluiten , zo is 'er ook reede , waarom men den Geestelyken Zeegen en het Leeven mede diene in te duiten ; want het is een Zeegen en Leeven tot in eeuwigheid. Os) Deeze wbrdt de HEERE gezegd te gebieden. Menfchen en menfchen kunnen den Zeegen en het Leeven malkanderen wel toewentchen, maar niet geeven. Als het daar toe komt , moeten zy zeggen , al ware het ook een Koning, indien Godt het u niet geeft, van waar zoude ik het u geeven ? Maar Godt is de Vader der lichten , van wien alle goede gaaven , en volmaakte giften afdaalen. Men kan van Hem zeggen t geen van de lVysheid(te weeten, de Opperfte, den Zoon van Godt) gezegd wordt, Spr. III: lö. Langheid dér dagen is in haare rechterhand; rykdom en eert in kaare flinker hand. ily kun , gelyk die : zeiden: Rykdom en eere zyn by my, duuragtïg goed en gerechtigheidIk doe mym liefhebbers beërven dat beftendig is , Spr Viii: ii>, ao. Ten deezen opzïgtc is he: ook waar, 't gèeft elders van Hem gezegt wordt: Hy fpreekt, en het is yèr; Hy gebiedt en het ftaat er. Het is dan een woord var nadruk, 't welk zyne Almagt in zich op fluit, en te gelyk alle twyffeling aan d< zekerheid van deeze zaak wechni>emt, al: de Dichter zegt: Hy gebiedt den 'Zeegen ei het. Leeven. (2pf) i - d c % aldaar daarae Broeders lieflyk faamenwoonen. God Z I O N S. is een Vyand van twist en tweedragt :Daar die heerfchen , is verwarring en booze handel, en van daar wyken Godts Geest en Zeegen, en dat maakt, dat zulke menfchen, en zulke Maatfchappyen zyn als de bergen van Gilboa, op welke noch daauw, noch ree gen zyn, noch velden der hef-offeren. Maar, in tegendeel, is Gout een Godt der Liefde en des Vreedes. Daar men dan eensgezind is, en in vreede leeft, daar is Hy met zyne zeegenende Gunst tegenwoordig, a Kor. XIII: ut. En die maaKt, dat zo eene broederlyke te faamenwooninge goed en lieflyk zy; dat, gelyk de van Hermon nederdaalende daauw de in zich-zelven dorre bergen verkwikt en vruchtbaar maakt.; Zo ook die broederlyke faamenwooninge, waar in men niet alleen ziet op het zyne, maar ook op het geene dat dés naastenS is, zo tot onderlinge hulpe, en bevorde.ringe van welvaart in het tydelyke, als tot opfeberpinge der liefde en goede werken, vorderlyk is tot het voortbrengen van zulke vruchten , die den menfchen goed en nuttig, en Gode aangenaam zyn — Als Godts Zeegen zelf de daauw is, dan fpruiten 'er vruchten uit ten leeven, gelyk het koorn, Hof. XIV: 6—8. ZION, (DéHEERE zeegene u uit) Hy die den Heemel en de Aarde heeft gemaakt, Pf. CXXXIV: 3. Des HEEREN Knegten,, de Leviten waren opgewekt tot het wel waarneemen van hunnen pligt, vs- 1, a. (Men zie daar van des V. D. 1. St. p. 338—.) Zo eene opwekking, mooglyk by elke verwisfeling hunner wachtbeurten herhaald, kwam voornaamelyk te pas by hunne eerfte aanftélling tot dien dienst. Het is dan geene onwaarfchynlykegisiirig, dat David deezen Pfalm heeft gedicht, toen hy de Kinderen van Levi deed tellen, - en die verordende, om, by beurten, uien : dienst van het Huis des HEEREN waar te neemen, en, onder anderen, ook, om des : morgens en desavor.ds te ftaan,om den H EliREte looven en te pryzen, en de wacht des , Heiligdoms waar te netmen, 1 Chron. XXlil: | 2.7—ja. Met blydlcirap hunnen dienst ■ aanvaardende, beantwoorden zy deeze op: wekking met dien bartelvken Zcegcn: wensch1: De HEERE zeegene u i—. i Befchouwen wy deeze woorden op zich, zelve; (NK) Zo is de eerfte Vraag : .VV ie : is die ü, wien zy Zeegen toewenfehen.: In  ZION. In den Grondtekst is het in het enkelvouwdige; niet vlieden; maar U. Dus in de eerfte plaatfe (de bovengemelde-gisfmg voorönderfteld zynde) de Koning,die ben in hunne ampten bevestigd , en tot het wel waarneemen van die opgewekt had; en voorts al het Volk, in hein, als deszelfs Hoofd, begreepen. En dus, niet alleen den Koning en het Volk in 't gemeen; maar ook ieder Perfoon onder het Volk in 't byzonder. (33) Als zy dan zeggen: De HEERE zeegene u uit Zion^— —. («) Zo wenfchen zy den Koning, en elk ee.nen van het Volk Zeegen toe : Dat elk hunner, naar vereisen, van zynen Staat, Beroepinge en Omftandigheeden , mogt gefteld worden tot eenen Zeegen in het midden van het Land, bekroond met goedgunjligheid, als ■met een rondasfe: Dat aan, een ieder van hun mogten toegevoegd worden allerlei Zeegeningen: Zeegeningen, ten aanzien van het Ligchaamlyke, waar door men zyne dagen konne Jlyten in het goede, en zyne jaaren eindigen in lieflykheid; Zeegeningen, ten aanzien van het Geestelyke , waar by de Ziele leeft, ja! als in vettigheeden zich verlustigt. En dat alles in eene zo goede wel nedergedrukte, wel gefchudde, en overloopende maate, dat allen, die hen zagen,_ hen mogten kennen ah zulken, die de HEERE had gezeegend.- (/S) Maar van wien wenfchen zy dat? Plet is, naar't zeggen van den Apostel, Hebr. VII: 7 , buiten eenig tegen fpreeken, dat het geen minder is, wordt gezeegend van ,t geene meerder is. Van dat begrip zyn ook de zeegenende Leviten. Zy wenfchen het van den PÏÈÊRE uit Zion, die den —. («*) Dien merken zy aan als de Fontein des Leevens, den Springader der Zeegeningen. Met recht! Hy is de Vader der lichten, van wien alle goede giften, en volmaakte gaaven afdaalen. Inmiddels zy hunne handen met Zeegeninge uitbreiden over den Koning en het Volk, verheffen zy hunne harten tot Godt,. en befchouwen denzelven, als den HEERE, die niet alleen is de geene, die Hy is, de eeuwige Bezitter van gadelooze Volmaaktheeden; magtig, om meer dan overvloedig te dóen boven alles, wat wy bidden, of denken kunnen: Maar die ook zich zal betoonen te zyn den geenen, die Ply is, getrouw in het waarmaaken van de door Hem gedaane Zeegen-beloften—. Zy befchou- Z I O N. 47i wen Hem als'den HEERE, die op Israël eené byzondere betrekking had: Die het zich had afgezonderd tot zyn eigendom, en Priesterlyk Koningryk uit alle andere Volken: Die, ten blyke daar van, in 't midden van hun den Berg Zion had verkooren tot de plaatfe zyner ruste, daar Hy, als /ö» raëls groote Koning , in het Paleis zyner heiligheid woonde, en met een zigtbaar teeken zyner Majeftueufe tegenwoordigheid als op zynen throon zat, boven de Verbonds- Arke , tusfehen -de vleugelender Cherubynen, op datzy, als zyn Volk, daar tot Hem koomen , en zynen naam aanroepen mogten, en Hy hen van daar, uit Zion, verhooren en zeegènen mogt —. Eindelyk befchouwen zy Hem ook als dien HEERE, die den Heemel en de Aarde gemaakt bad, toen Hym den beginne, door enkele geboden van zynen Vry- en Opper-magtigen wille, waar door Hy de dingen, die niet zyn, roept, als of zy waren, dit groot Gehcelal uit het louter niets voortgebragt, en in den korten tyd van zes dagen zo eene onmeetbaare uitgeftrektheid , en volledige volkoomenheid , gegeeven had, dat men , met eene flegts middelmaatige aandacht, daar in konne ontdekken zo doorflaande blyken van zyne eeuwige kragt en Godtlykheid, dat niemand konne twylfclcn, of het ftaat ook in zyne hand, om alles groot en flerk te maaken, en den geenen , dien Hy wil , te zeegenen met alle zulke Aardfche en Heemelfcée Zeegeningen , als zo iemand in tyd en eeuwigheid kunnen gelukkig maaken. In aanmerkinge nu van dit alles bidden en wenfchen zy, (fif) dat Hy hen zeegene met de keure zyner Zeegeningen, zo van den Heemel, die boven is, ais van de Aarde , die beneeden is liggende , en dat Hy daar in toone , dat liy waarlyk was de HEERE, de getrouwe Waar maaker van zyne beloften, toen Hy van dit Volk had gezegd : Ik zal ze zeegenen , Num. VI: 2.J-—. Dat Hy waarlyk die Godt was, die te Zion zyn vuur, en te Jeruzalem zynen oven had, op dat alle Volken mogten zien en weeten, dat 'er, behalven Israël, geen Volk was, 't welk de Goden zo naby waren? als de HEERE hun Godt, zo dikwils zy Hem aanriepen, Deut. IV: 7, en 'er over uitroepen mogten: Welgelukzalig is het Volk, welk het alzo gaat: Welgelukzalig is het  473 Z I O N, Z I P H. Polk, wiens Godt de HEERE U%J2& CXLPV: 15.— Dat Hy waarlyk die Godt was, die den Heemel en de Aarde bad gemaakt, by wien geen ding te wonder lyk is ; die ma<*t heeft, de verifiëren des Heemels te openen, en den Zeegen van boven af te sieten; ook magt, om de ingewanden der Aarde te ontfluiten, en haare verborgene fchatten te voorfchyn te brengen, en zo den Zeesen, en bet Leeven te gebieden, ook toti» eeuwigheid, Pf. CXXXIII: 3- Deezen Zeegenwensch der Leviten op die wvze inziende; (3) Zo ontdekt zich daar in ook , hoe ftiptelyk zy hebben willen beantwoorden aan den dubbelen pligt* waar toe zy waren opgewekt. Want (NN) waren zy opgewekt om den HEERE te looven- In deezen Zeegenwensch lag immers opgeüooten eene roemrugtige erkentenis van des PIEEREN onlochenbaare l,oatheid, onfchenbaare Verbondstrouwe , en onbegrensde Almagt. (33) Waren zy opgewekt, om hunne handen op te heffen na het Heiligdom: Deeze zo hartlyk uitgeboezemde Zeegenwensch ftrekte ten blyke, hoe gereed zy daar toe waren, t ls immers niet anders, dan of men hen gelykerhand hoorde aanheffen: 6 HEERE , Zeegen uwe erve, weid ze, en verhef ze tot in eeuwigheid, Pf. XXVIII; 9. ZIOR. Eene Stad in het Stamdeel van Juda, ]of. XV: 54- „ Z1PH. Onder de Afftammelingen van Kateb vindt men 'er twee van dien naam, (1) De eene was zyn Kleinzoon , dooi Mefar , Kalebs eerstgeboorene , 1 Chron, II- 42.(2) De andere was zyn Agterklemzoon door Jehalelel, 1 Chron. IV: 16, die een Zoon was van Ela , ook Kenaz genoemd , welke Ela een Zoon was van Ka leb, vs. 15. , ZIPH , eene Woeftyn , waar heenei David, met omtrent 600 zyner Krygshe den geweeken was, om door die van Ke hila niet verraaden te worden , 1 Sam XXIII: 12—15. ZIPH. Men vindt twee Steden va dien naam. beide geleegen in het Stan deel van Juda. (1) De eene onder di Steden, welke geleegen waren op de u\ ter fie Zuidelyke grenzen, na het Land dt M.domiten, Jof. XV: 24. Vergel vs. 21 (2) Dc andere, geleegen op het gebergte va de nabuurfchap van Maan en Karma ZIPH. Jof. XV: 55. 't Schynt, dat deeze Steden van weinig aanbelang zyn geweest. Van de eerfte vindt men nergens meer gemeld. En de laatfte is voornaamelyk bekend in de gefchiedenisfe van David, 1 Sam. XXIII: 13—24- De Heer Bachiene heeft het merkwaerdige 'er van kortlyk faamgetrokken in zyne H. Geographie, D. II. p. 544—. „ By die Stad, zegt hy, was „ een Woefiyn, en in die Woeftyne een ,, Berg, vs. -14 , die daar na, vs. 19 , de „ heuvel Hachila genoemd wordt, in wiens „ Spelonken David met zyne 600 Lyftra„ wanteii , zich een tydlang verfchoolen „ heeft, toen hy voor Saul uit Kebila „ moest vlugten , tot zo lang hy door „ fommige inwoonders van deeze Stad, „ die, vs. 1 o,de Zipbiten worden genoemd, „ by Saul verraaden wordende,. genood„ zaakt was, van daar de vlugt te nee„ men , verder Zuidwaards na de Woe„ ftyne Maön. Ja, weinig tyds daarna , heeft David zich weder na denzelfden Z heuvel gewend , en door de Zipbiten „ andermaal by Saul verraaden, cn door „ Saul opgezocht, geleegenheid gehad, „ om Saul, daar hy met al zyn Volk zor„ geloos te flaapen lag, leevend, of dood onder zyne magt te krygen : Willende nochthans zyne hand niet flaan aan dien „ gezalfden des HEEREN. Men leeze „ 1 Sam. XXVI. Het is ligtelyk te oor„ deelen, dat de inwoonders van Ziph, „ door deeze eenen andermaal gepleegde „ trouwloosheid , by David geenszins „ hebben verdiend , dat hy daarna , tot „ het Koningryk bevorderd , hen zoude „ reekenen onder de geliefften zyner On„ derdaanen. Men kan egter niet befpeu' „ ren , dat David daar na, deswegens, „ eenige weerwraak tegen de Zipbiten get „ bruikt hebbe. Daar toe zal David des ■ ,, te minder hebben kunnen belluiten , • „ dewyle hy zeer wel begreep , dat de • „ wraak den HEERE toekwam. Alleenlyk „ weet men, dat hy in den LIV. Pfalm, 1 „ ter zelfde geleegenheid gedicht ^ (zo - „ als vs. 2, wordt gezegd: Als de Ziphi- e ,, ten gekoomen waren, en tot Saul gezegd :- „ hadden: Verbergt David zich niet by ons.?) r „ vs. 7, zich uitlaat in deeze woorden: „ Hy (de HEERE) zal dit kwaad mynen \ „ verfpiederen vergelden: Roeit ze uit door , „ uwe waarheide ZIPHA  ZIPHA,- ZIPPORA. ZIPPORA. 473 eenigen tyd tusfehen beide verloopen zyn , tot dat zy van Mofes beftaan en geaartheid wat nader kennisfe gekreegen hadden ; maar hoe lange het geduurd hebbe, eer het huwelyk werd voltrokken, kan men niet bepaalen. De Jooden , gewoon de gewyde Gefchiedenislea, naar hunne wyze, op te helderen door Fabelen, hebben 'er ook hier eene opgegeeven, te lang en te beiizelagtig, om hier plaats te vinden. Men kan ze leezen in het Merg der Akad. Verband. D. Vf.'p. 243-—248. Eene vraag van meerder belang is, of Mofes zich ook hebbe bezondigd, door een huwelyk aan te gaan met eene Midianitifcbe Vrouwe ? Adron cn Mirjam waren in dat begrip ; want zy ff raken tegen' Mofes, ter oorzaake deezer Vrouwe, Num. XII: 1. Maar daar Godt hen des wegens zo ernftig beftrafte en bok ftf'afte, zo blykt daar uit, dat het by Hem zo niet werd aangemerkt. Want, fchoon Jethro een Midianiet was, en een Priester.- 't Blykt evenwel niet , dat hy een Afgodspriester was. 't Is te vermoeden, dat Hy den allecn-waaren Godt gediend hebbe; doch niet zonderWanbefeffen van dwaalziekc onkunde, by gebrek van-'meerverliehtend' onderwys; want wy leezen Exod. XVIII: 10, 11 en 12. dat Hy den HEERE loofde, dat hyHem roemde , groot te zyn boven alle de Goden , cn dat hy Hem offerde brand- of er , en flagtofferen —. Ook kan Mofes geduurende zyne inwooninge by hém ,"hem van den waaren Godt en Godtsdienst onderweezen hebben —. Ook was 'er toen nog geene Wet, waar door het trouwen met eene vreemde Vrouwe was verbooden. Juda trouwde een Kanaanitifche, en Jofeph eene Egyptifche Vrouw. Hebben die dat mogen doen,om dat 'er toen nog geene Wet tegen was, zo zal men het ook Mofes niet tot zonde kunnen reekenen, dat hy eene Midianitifcbe Vrouw trouwde. • Op- deeze gronden beweert de Heer van Pleimenberg het onzondige van Mofes huwelyk in het aangehaalde Merg, p. 249, 250. B'y' deeze Zippora verwekte Mofes twee. Zotinen , Gerfom en Eliëzer. Zy is niet mede in Egypte geweest, toen Mofes 's Volks vrylaating van Pharaö eischte, en het eindelyk van daar uitvoerde. Zy is.,' om eene of andere reede, fchoon zy haaren Man een einde wegs na Egypte' vergezeld had y O 0 0 we- ZÏPHA , een Afftammeling van Kaleb door Jehalelel, i Chron. IV: 16. ZIPHION , een der Zoonen van Gad, die met Vader Jakob in Egypte zyn gekoomen, Genef. XLV1: 16. Hy wordt ,Num. XXVI: 15. Zephon genoemd. Z1PPIRON, eene Stad, welke voorkomt als eene der landpaalen van Kanadn ten Noorden, Num. XXXIV: 9. ZIPPOR , de Vader van Balak, den Koning dèi Moabiten, die doorgaans wordt omfchreeven, als een'Zoon' van Zippöf^' Num. XXII: 2, 4. &c. , Jof. XXIV: 9, Richt. XI: 25. ZIPPORA, was eene der zeeven Dogteren van eenen Priester, misfchien ook Vorst in het Land van Midian, (niet dat, 't welk der Moabiten was , by de beeke Arnon; maar dat Midian, 't welk, ten opzigte'vah Egypte, geleegen was aan de Oostzyde van as Roode Zee, in, of omtrent het- Iteenagtig Arabië). Hy wordt Exod. II: t8. Rebuëlgenoemd, en Exod. XVIIP-2. Jethro. 't Kan zyn , dat hy twee naamen hebbe gehad. Of zyn het onderfcheidene Perfoonen geweest, dan mag men Jethro houden voor den eigen Vader van Zippora, en Rebuël voor den-Vader vm-Jethro, en dus voor den Grootvader van Zippora, en uit dien hoofde ook hair Vader genoemd. Deeze Zippora werd de Huisvrouw van Mofes. De geleegenheid daar toe was deeze. Mofes had eenen Egyptenaar, die eenen Israëliet mishandelde , gedood, en vond zich daar door genoodzaakt Egypte te verlaaten, ten voor den toorn des -Konings te vlugten. In het Land Midian gekoomen zynde, zat hy neder by een Waterput. Daar kwamen de zeeven Dogters van den Midianiüfcben Priester, om de -kudden van haaren Vader te drenken, en hadden ten dien einde de waterbakken reeds gevuld. Maar eenige Herders , eveneens geaart als veele anderen, die het recht afmeeten naar hunne overmagt, verdreeven 'ze. Doch Mofes, zulk een onrecht niet kunnende dulden, ftond op, verloste die Dogters, en drenkte'haare. kudden. Zy verhaalden dit aan Rebuël, die haar be■•ftrafte, dat zy dien Man niet mede hadden' gebragt, om hem voor dien dienst ten zynen. huize te vergasten. Mofes werd geroepen ,. en Zippora Werd hem ter Vrouwe ■gegeeven, Exod. 11: 15— ai;, 'Ex zal wel JLL Deel. I. en 11, Stuk.  m ZIPPOR A., wedergekeerd tot haaren Vader ; want jnen leest Exod. XVIII: 2—4. dat Jethro haar met haare twee Zoonen aan Mofes had •wedcrgezonden. ZIPPORA (Toen nam) een fteenen (mes) en befneedt de voorhuid haares Zoons , en •wierp ze voor zyne voeten, en zeide: Voorwaar gy zyt my een Bloed ■ bruidegom: Ende Hy liet van hem af: Toen zeide zy: Bloedbruidegom, van wegen de befnydenïsfen » Exod. IV: 25, 26. Mofes, van Godt geroepen , om na Egypte te gaan, om van Pharaö de vrylaating van het door hem zo jammerlyk verdrukte Volk te eifchen, zag met grooten fchroom op tegen het volvoeren van dien last , en zocht zich door allerlei voorwendfels daar van teohtflaan, die alle door Godt werden uit den weg geruimd. Ply zou dan eindelyk gehoorzaamen. Hy was met zyne Vrouw en twee Zoonen op weg gellaagen , en was in eene Herberge gekoomen. Daar mtmoette hem de HEERE , vermoedelyk in eene zigtbaare gedaante, en dreigde hem te dooden, vs. 20, 24. De reede van dit ongenoegen was zekerlyk , dat hy zynen Zoon niet befneeden had, en het is zeer waarfchynlyk, dat de HEERE hem dat verweeten hebbe, om dat Zippora zo aanftonds gebruik maakte, van het eenig middel, om, ware het mooglyk , haaren Man van den gedreigden dood te redden Waarom Mofes dat verzuimd hebbe, kar men niet zeker zeggen. By gisfinge ma£ men denken, uit eene zwakke toegeeven heid voor zyne Vrouw. Om dat Zipport 'er niet meer dan éénen befneed , ma| men denken, dat het de jongfte was, di< onbefneéden was gebleeven, en dat Mofe SS& Oudften in Midian befneeden hebbe Zippora eene zo bloedige en pynelyke be werking gezien hebbende, en hoe veel fmerten haar Zuigeling daar van had t tyden gehad, zal niet hebben willen toe laaten, dat haaren tweeden Zoon iets dier gelyks werd aangedaan ; en Mpfes, or zyne Vrouw, te believen , en huistwiï voor te koomen , liet het ook daar b blyven: Dan daar hy daarin getoond had meer over. te hebben voor den tegenzi zyner Vrouwe, dan voor eene inftelling en bevel van Godt,. zo was dit.voor,God reede genoeg, om "hem zyn ongenoege re. toonen.. %o, dat ik voor als nog nie 2IPPQRA. inftemme met den geleerden Joann. Carofc Bonnet in Biblioth. Hag. Cl. V. p. 354 , 355 ,• die de woorden: En (de HEERE) zocht hem (Mofes) te dooden, wil-verftaan hebben : En hy (Mofes) verzocht (den HEERE) hem te dooden. Hield fterk aan, dat, moest hy met zo eenen last na Egypte gaan , Godt hem. liever wilde dooden. Doch laat ons zien, wat Zippora deed, en wat het gevolg 'er van was. (X) 't Geen zy deed, leezen wy vs. 26. (NX) Om dat geene, 't welk Mofes te doen had nagelaatcn,en 't welk zy aanmerkte als de reede, waarom Godts toorn tegen hem ontftooken was, te verbeeteren , befneed zy haaren Zoon , en 't Werktuig f dat zy daar tos gebruikte, was eea Steen Qyfë) tot een Mes gefcherpt , en daarom hier en Jof. V: 3. (daar ook van het befnyden wordt gefprooken) zeer wel vertaald door fteenen mes, zo als in het brecde.beweerd is. door A. B. Gedeeus in Thef. Nov. Tbeol. Philol. P. h p. 264—. Om nu niet te fpreeken van fommige Volken, onder welken het yzer onbekend , ten minften zeer fchaars is, die als nog hardhout, been, of fteenen weeten te fcherpen tot Bylen, Mesfen, en foortgelyke fnydende gereedfchappen, zo weet men* dat men oudtyds zich, in meer dan een geval, van fteenen Mesfen bediende. Men brengt uit Herodo* tus Hift. L. II. C. 86. by, dat men in Egypte zekeren Ethiopifcbe fteen fcherpte : tot een Mes, waar mede de Geneesheeren • de lyken openden, die gebalfemd zouden : worden. Volgens Plinius Plift. Nat. L. ; XXXV. C. 12. ontmanden zich de Gallen, ! de Priesters van Cybele , met een fteenen f Mes. Catullus in zyn vers van Bertcyntbia* . de Moeder, en Atys, zegt van. den laat- ften: ; Divellit Wc acuto fibi pondera fitlkc Itaqueut rfili&a fieflft} fibi membrafine viro. L , , . .... 1 Zo ook Juvenalis Satyr. VI. £ cib-ataeha» ettó WA\ ribbiuh ii ■ 1 Mollta qui rupta fiecuit genitalia tefia. I Volgens Larius zouden de Jooden in het % Oosten met fteenen mesfen befnyden. En dat t de Alnajabs, een Volk in Ethiopië, een II diergelyk Werktuig gebruiken tot het t befnyden hunner Kinderen , getuigt Lu-  ZIPPOR A. Solpbus, Hift. Mhiop. L. III. C. i. J. at. Het heeft dan niets vreemds in, dat Zippora ook een fteenen mes nam, óm haaren 'Zoon te befnyden. Maar hoe komt Zippora nu zo gereed, om zelf te doen , 't geen zy voorheen (zo als wy voorönderfteldcn) haaren Man niet had willen toelaaten te doen op zyn tyd? 't Was, om des HEEREN toorn te leenigen, en haaren Man van dien gedreigden dood te redden. (33) Verder leezen wy , dat zy ze, de afgcfneede Voorhuid, wierp voor zyne voeten, •en zeide: Foorwaar —. (•) Zy wierp ze voor zyne voeten. Voor wiens voeten ? Sommigen denken voor die van den HEERE. Maar waarfchynlyker doet het zich voor , dat het zal geweest zyn voor de voeten des geenen, tot welken zy de vol- fende woorden fprak , en dat was haar lan. Men mag denken, dat zy dat gedaan hebbe met een wreevelig gemoed. Alreeds gramftoorig,datzy de befnyding, waar van zy zo wars was , nu zelf had moeten verrichten; en nog gramftooriger geworden door het bitter fchreeuwen en 'fchreijen van haar kind, en het overvloedig uitvloeijen van het Woed: Want men ■kan wel denken , dat zy , doodlyk ontfteld, en dit werk moetende verrigten met groote overhaastinge , wegens bet oogenbliklyk gevaar, dat haaren Man dreigde, daar mede zeer ruuw, en onhandig zal te werk gegaan zyn, 't welk noodzaaklyk de fmerten van het kind en de bloedftorting heeft moeten vermeerderen, en gcvolglyk ook haare wreeveligheid. 't Was dan in arren moede, dat zy die afo-efneede Voorhuid voor zyne voeten wterp, (£) en hem toéduwde: Voorwaar, gy zyt my een Bloed - bruidegom. (««) De Heer Mede en anderen, wier verklaaringe men leezen kan in de Aanteekeningen op de Lettert. — Verklaaring van Henry over Exod. D. I. p. 179, willen deezé woorden hebben aangemerkt, als door Zippora geIprooken tot haaren Zoon , en vertaaien ze: Gy zyt nu door my een my blyde befnee-den Zoon geworden. Doch deeze Vcrtaaling en Verklaaring fchynt wat gedrongen te zyn, en de bewyzen, waar mede men die heeft willen fterken, dunken anderen Geleerden niet van dat gewicht te zyn, dat zy 'er hunne toeftemming aan hebben kunnen geeven. (#0 Wel zo algemeen ZIPPORA. 475 en aanneemlyk is het gevoelen, dat zy dit hebbe gezegd tot haaren Man. Maar hoe konde zy hem haaren Bruidegom noemen , daar hy by haar reeds twee Kinderen had verwekt? Op dezelfde wyze, als de Vader van zynen vcrloorenen, doch nu wedergekeerden Zoon zeide tot deszelfs Broeder: Deeze uw Broeder was dood, en iswederleevendig geworden, Luk. XV: 30. Dat is , gy hebt hem , by gelykenisfe, uit den dooden wedergekreegen ; hy is u, by gelykenis , van nieuws tot eenen Broeder gebooren. Zo ook hier. Mofes was in het uiterfte gevaar geweest van om te koomen , en zy van Weduwe te worden. Zy had hem door haare daai het leeven gefpaard. Deeze dag was dan voor beiden als een nieuw Huwelyk, en in die betrekkinge konde zy zeggen: Voor" waar, gy zyt my een Bruidegom;'maar, by wyze van verwyt , een Bruidegom, dien ik my hebbe moeten verwerven ten koste van het bloed, van de fmerte, en mooglyk wel, het leeven van myn lieve kind. (3) 't Gevolg hier van was, vs. 27, (NN) terr aanzien van den HEERE , dat Hy van hem (Mofesj afliet. Zo even dreigde Hy hem te dooden; maar nu was aan zyne inftellinge van de Befnydenisfe voldaan , des liet Hy van hem af. Zo waaragtig is het: Er is een oogenblik in zynen toorn ; maar een leeven in zyne goedgunftigheid. (33) Maar de gramftoorigheid van Zippora was zo fchielyk niet bedaard; want nog duwde zy Mofes toe: Bloed - bruidegom , van wegen de befnydenisfen. Zy geeft hier reede , waarom zy hem Bloed• bruidegom genoemd had. 't Was van wegen de Befnydenisfen. Zy fpreekt in 't meervouwd, van de Befnydenis van haaren Oudften Zoon , welke hy, haares ondanks, verrigt had, en de Befnydenis, die zy , om hem het leeven te redden, nu zelf had moeten verrigten. Of Bloed• bruidegom van wegen uwen Hebreeuwfchen Godtsdienst, die met zo veel geftrengheid de Befnydenisfen eischt. Het is zeker genoeg, dat Zippora de reize niet mede vervolgd heeft na Egypte, en dat zy met haare twee Kinderen is wedergekeerd tot haaren Vader. Want, volgens Exod. XVIII: 1—4 , zond die haar weder tot Mofes, met haare twee Zoonen. Misfchien, om de gereeze onmin by te leggen» het zich-zelven, en Ooo 2 -ook  476 ZIPPORA, ZITTEN.- ,A £ O " 4. 1 i. ook zyne Dogter tot eene ,eere reekenende, dat zy wederom mogt erkend worden voor de Vrouw van eenen Man , zo berugt door zyne wonderen in Egypte , en •die nu aan het hoofd was van een talryk ■Volk. Wanneer zy Mofes verlaaten heeft, wordt nergens gemeld. Maar niet onwaarfchynlyk is het, dat zy het nu hebbe gedaan, en dat zy, in het heenengaan, nog eens omgezien, en hem, met een gramftoorig gelaat, toegefchreeuwd hebbe: Bloed' bruidegom , van wegen de Befnydenisfen. Scheldwoorden, of befchuldigingen te herhaalen, is aan vertoornde lieden gantsch niet vreemd. Behalven de bovengemelde Schryvers kan men ook raadpleegen Theoph. Amelius Erörter. A.T. P. I. p. 1071. en Deylingius Obferv. S. P. II. p. 15a —. ZITTEN, wat dat eigenlyk zy, weet elk. (N) Die gaat is in beweeginge, elke ftap , dien hy doet, verandert hy van plaatfe ; die zit, in tegendeel, behoudt zyne plaats. Daar van daan beteekent Zitten fomwylen , ergens een beftendig verblyf houdenwoonen. De Jooden, in gevangenisfe zynde in Babel, zeggen, dat zy zaten aan de Rivieren van Babel, Pf. CXXXVII: 1; en Manh.IV: 16, en Luk. Ir79. leezen 'wy van zulken, die gezeeten waren in den Lande, in duisternisfe en fchaduwe des doods. Zo noemen wy ook de Inwoonders van een Land, de Ingczeetejien. (3) Het Zitten duidt ook aan eenen ftaat van ruste en veiligheid. Zo zeiden de geenen, die den ftaat van het Land hadden opgenoomen: Het gantfche Land zit, en het is ftille, Zach. 1: 11. Zo zegt ook het groote Babyion: Ik zitte als Kuninginne, en ben geene Weduwe : lk zal geen rouwe zien , Openb. XVIII: 7. Q) Men zat neder onder het eeten. Na dat Jofephs Broeders hem in den kuil geworpen hadden, zaten zy neder om brood te eeten , Genef. XXXVII: 25. Van den Bethlehemitifichen Man, en den Leviet, deszelfs Schoonzoon, leest men , dat zy nederzalen , en te faamen aten, en dronken , Richt. XIX: 6. ("I) Goede Vrienden gaan by malkanderen zitten om te praaten, en zich te vervrolyken. Daarom zegt met iemand te zitten zo veel ,, als met hem gemeenzaam verkeeren, tot zyn gewoonlyk gezelfchap behooren D,e vroome Man zit niet in het geftoelte der Z I, T T E N.,. Spotleren, Pf. Pi. David zegt : Ik -zitte niet by ydéle lieden; met bedekte lieden gaa ik niet om, Pf. XXVI: 4. (H) De Leeraars zaten onder het leeren. Jefus zat op eenen berg , .toen Hy zyne zo genaamde Bergpredikatie deed, Matth. V: 1. En na dat hy opgeftaan was,omdtn Tekst te leezen, Luk. IV: 16, zo ging hy zitten, na dat Ply het Boek had toegedaan , om te on- „ derwyzen, vs. 20—. Ook zaten de Leerlingen. De Zoonen der Propheeten zaten neder voor het aangezigt van Elifa, 2 Kon. IV: 38. Doch de Leeraars zaten in een hooger geftoelte , en de Leerlingen iets laager. Daar op ziet Paulus, als hy van zich-zelven zegt, dat hy te Jeruzalem was opgevoed aan dé voeten van Gamaliël, Hand.. XXII: 3. (1) Richters zitten , terwyl de. gedaagde en befchuldiger voor hen moesten ftaan. Mofes zat om het Volk te richten j. Exod. XVIII: 13. Godt aangemerkt als Richter der gantfche Aarde, wordt gezegd, op zynen throon 4e zitten, PU IX: 5. Paulus zeide tot den Hoogenpriester: Zit gy, om my te oordeelen naar de Wet, Hand. XXIII: 3. By de Romeinen moest de Richter hét vonnis, zou het van kragt zyn , zittende uitfpreeken, ten blyke, dat hy vonniste, niet in overhaastinge, maar met een welberaaden zin. In de zaake van Jefus zat Pilatus op zyn Richterftoel, Matth. XXVII: 19, Joh. XIX: 13. (f) Koningen zitten op den Throon, wanneer zy een of ander gedeelte hunner Oppermagt uit-oeffenen. Salomo wordt gezegd gezeeten te hebben opden Throon van zyn Koningryk, op den Throon Israëls, 1 Kon. I: 46. VIIl: 20. Zitten zegt daarom zo veel als regeer en. Zitten en heerfchen in zynen Throon vindt men van den Mesfias te faamengevoegd, Zach. VI: 13, en Pf. XLVII: 9. Godt regeert over de Heidenen : Godt zit op den throon zyner heiligheid. Zo ook Pf. XXIX: 10. De HEERE heeft gezeeten over den Watervloed: Ja de HEE RB , Koning in eeuwigheid. Zelfs fpraken de Heidenfche Dichters zo van hunne Goden. Als Ovidius, Metara. L. I. vs. 177. Ergo ubi marmoreo Superi fiedere recesfiu, Celfior ipfie loco, Sceptroque enixus eburno., Terrificam capitis concusfit terque, quatèrque Cafariem, cum qua ter ram , mare, fideramovit,, 'cWelk.  ZITTEN. ZIT TEN. 477 't Welk Vondel dus vertaalt: Hier zet zich '< Godendom in zyn gefloeh van marmer; Jupyn leunt op den /laf van Elpen , als befchermer, Schudt drieën vierwerfvan weêrzy 't ontzaglyk hoofd, Dat Heemel, Aarde en Zee beroerd zit en verdoofd. (ft) Gelyk huppelen en fpringen een teeken is van blydfchap, zo is het nederzitten den Bedrukten eigen. Ezra, Cap. IX: 3, en Nehemia, Cap. I: 4, zaten, op het hooien eener ontroerende tydinge , neder , tuaren verbaasd, weenden , en bedreeven rouwe. Zo zegt ook de Propheet: Daal af, en zit in het ftof, gy Jongvrouwe, Dogter Babels, zit op der aarde , daar is geen throon meer, Jef. XLVII: i.' en vs. 5. Zit ftilzwygende, en gaat in duisternisfe , gy Dogter der Chaldeën. .- • , ZITTEN in de Poorte. "Zie POORTE. ZITTEN ter rechterhand Godts, is eene fpreekwyze, welke meermaals wordt gebruikt van den verhëerlykten Jefus, Zie RECHTERHAND. " ZITTEN. Hy nam eenpotfcherf, om zich daar mede tc fchrabben: En hy zat neder in het midden der asfehen, Job 11: 8. Job, nog onlangs de rykfte Man van het Oosten, maar nu deerlyk verarmd ; nog onlangs Godts gezeegende Gunstgenoot, maai'nu, ter zyner beproevinge, door Godt overgelaaten aan de woede van den Satan , was door denzelven geftaagen met booze zweeren, van den hoofdfcheedel af lot zyne ■voetzooien toe, vs. 7. (X) Onder den tytel van JOBS ZIEKTE, in des IV. D. a. St. p. 145—. is het ons waarfchynlyk voorgekoomen , dat zyne kwaaie geweest zy een allerkwaada'artigst.foort van Lazaary, Leproosheid , of Mclaatschheid , die de huid vervult met zweerendc puisten en gezwellen, die eene pynelyke prikkelingen ondraaglyke jeukte veröorzaaken, zo dat de Lyder niet kan nalaaten zich dan Hier , dan daar zo fterk te fchrabben, dat bloed en etter 'er uitvloeijen. In plaatfe van zyne nagels, gebruikte Job 'er een Potfcherf toe, vermoedelyk , om dat de vingers, als die kwaaie zich zeer verergerd heeft , onder de zwellinge als be- graaven worden. Gelyk wy uit Thevenot, onder den bovengemelden tytel hebben aangemerkt. TD) Hy zat neder in het midden der asfehen. Dit was de gewoonte der Oosterlingen. Somwylen tot een teeken van Berouw, om zich over zyne zonden voor Godt tc verootmoedigen, Jon.III: 6, Matth. XI: ai. Uit dat beginfel zeide Job, Cap. XLII: 6. Daarom verfoeije ik my, en ik. hebbe berouw in■ ftojen asfche. Somwylen uit groote droefheid over verlies van eere en aanzien, of andere geleedene rampen. Zo wordt dc Dogter Babeh opgewekt, om af le daalen, en te gaan zitten in het ftof, Jef. XLVII: 1. Want, daar ze te vooren, als Koningin, gezeeten had op haaren throon v zou zy nu tot den veragtelykften Slaavenftand verneederd worden , vs. a —. Zo leezen wy, Klaagl. II: ai, dat de jongen cn de ouden op de aarde lagen op de ftraalen,. om dat hunne jongvrouwen en jongelingen gevallen waren door het zwaerd. Had iemand reede om zich tc bedroeven , het was Job. Zyne talryke kudden, Runderen , Schaapen , Keemelen , de grootfte rykdom van eenen Arabier, waren omgekoomen, of hem ontroofd. Zyne Kinderen waren verpletterd geworden door het inftorten van het huis, waar in zy waren te faamen gekoomen , om te eeten en te drinken. Nu nog in zyn perfoon geftaagen met eene zo zwaare, voor. hem zeiven zo pynelyke, en voor anderen, zo affchuwlyke Ziekte : Dit zo zynde, kan men wel denken, dat zyne droefheid en mistroostigheid grooter was, dan men zich verbeelden kan. Daar men nu in 't vervolg van zyn boek ziet, met hoe veel ernst hy fteeds zyne onfehuld en oprechtheid verdeedigt tegen zyne ergdenkende Vrienden. Zo is het veeleer te denken, dat zyn tegenwoordig nederzitten in 't midden der asjeben , een teeken zy geweest van. zyn door zo veel druks geheel ter neêrgellaagen gemoed, dan wel van boetvaerdigheid over zyne zonden... ZIT (Gj) en fpreekt tegen uwen Broeder; tegen den Zoon uwer moeder geeft gy. lasteringe uit, Pf. L: ao. By het verkiaaren van een en ander vers van deezen Pfalmi is meer dan eens aangemerkt , dat voornaame Uitleggers van oordeel zyn, dat de. na Lydingen verheerlykte Mesftas fpreekende wordt ingevoerd, richtende in het. Ooo 3., 1»"--  478 Z I T, laatfte gedeelte van ditZangftuk zyne aanfpraak tot de Godtloozen onder de Jooden, om die, uit den naam van zynen Vader, tc reede te ftellen over hunne geveinsde Godtsdienfligbeid, vs. 16, 17; en voorts over hun openbaar fchengedrag tegen hunnen Naasten, vs. 18, 19, ao , ten blyke, dat zy zo wel groote Overtreeders waren tegen de Tweede, als tegen de Eerfte tafel van de Wet : Zy overtraden daar tegen met werken, vs. 18, en ook met woorden, door kwaad fpreeken en bedriegen in dendaaglykfeben omgang,vs. 19; ook in de zaake des geriebts, vs. ao. Op deeze wyze laaten zien deeze twee verfen, daar ze van dezelfde zonde fpreeken, het best onderfcheiden, en de grond 'er voor is, dat van het laatlle wordt gezegd, dat zy het zittende deeden. (N) Gy zit, zegt de Godtfpraak. Zitten heeft dikwils de beteekenis van Gericht houden; want al van ouds moesten de Gedaagden ftaan, en de Richters zaten. De Oudften des Volks worden daarom omfchreeven als zulken, die aan het Gerichte zitten, Richt. V: 10 •, die in de Poorten zitten, Jspr. XXXI: a3, daar men oudtyds het gericht plagt te houden. Laaten wy ons dan hier een gefpanne Vierfchaar verbeelden : Maar zo eene, die een raad was van Godtloozen, eene Vergaderinge van Boosdoenderen ; daar jnen het recht in alsfem verkeerde, en de Gerechtigheid afwendde van den Rechtvaerdigen. Want dus zittende, (f2 j fipraken zy tegen hunnen Broeder—. (NïO Schoon het altoos ftrafvvaerdig is, dat men in het gerichte bet aangezigt kenne, dat is vonniste naar gunst, of on gunst, want men houdt Bet gerichte niet den Menfche, maar Gode. by wien geene aanneeminge van Perfioonet Slaats beeft, aChron. XIX: 6, 7; zo ii et evenwel eene meest krytende onrecht vaerdigheid , en geheel onnatuurlyk( wreedheid, wanneer men het Recht ge weid aandoet, om zyne eigene Vrienden en Naastbeftaanden te onderdrukken. Da deeden evenwel de deezen. De Voorwer pen hunner boosaartigheid waren bunBroe der, en de Zoon hunner Moeder. (V) Doo: hunnen Broeder zou men kunnen verftaan eiken mensch, wie die ook mogt zyn. Al le menleken, uit eenen bloede voortgekoomei synde , zyn aan malkanderen vermaag fchapt, Wy zouden het evenwel liefs z 1 *r. bepaalen tot hunne Geflachtgenooten, die ook Abraham tot eenen Vader hadden, en dus met hun van een zelfden oorfprong waren. Qfi) Wordt in de tweede plaatfe gefprooken van den Zoone hunner Moeder, men zou daar door kunnen verftaan, (««9 hunne eigenlyk gezegde Broeders, die met hun uit dezelfde lendenen geteeld waren, en onder hetzelfde hart geleegen hadden, en daarom ook, in onderfcheidinge van andere Bloedverwandten , omfchreeven worden, als eener Moeder-Zoonen, Deut. XIII: 6. fjsa) Men zou in bedenkinge kunnen neemen, of men 'er niet bepaaldelyk door zou mogen verftaan den Heere Mesfias. Die was ook eenes Menfchen Zoon, Pf. VIII: 5. Die was ook uit de Jooden; uit bet midden van hun, als zyne Broederen, voortgekoomen, Deut. XV1ÏI: 18, Jerem. XXX: ai. Met hun uit de Vaderen, zo veel het vleesch aanging, Rom. IX: 5. Een Zoon ook van hunne algemeene Moeder, de Joodfiche Kerk, welke zo genoemd wordt Hof. II: 1, 4. Waarom de Mesfias de Jooden ook noemde zyne Broeders, zyner Moeder kinderen , toen Hy over derzelver mishandelingen zo bitter klaagde, Pf. LXIX: 9. En dan zullen wy door hun* nen Broedermogen verftaan 's Mesfias Leeren Lievelingen, die onder de Jooden zyn Volk en Gunstgenooten waren, gelyk Hy ze vs. 5 en 7. genoemd had, en die even daarom, dat zy zyne Leere aankleefden, en zynen naam beleeden, aan deeze Godtloozen, als tot zo veele fteenen van aanftoot en ergernisfc geworden waren. (33) Dat bleek ten duidelykften uit hun fnood gedrag; want zy fipraken tegen hunnen Broeder , en tegen den Zoon hunner Moeder gaven zy lastcringe uit. («) Zittende tegen iei mand te fpreeken, zegt zo veel, als ricb- ■ terlyk iemand befcbuldigen en veroordeelen. ■ Zo zegt de Dichter, Pf. CXIX: a3. Als ■ zelfs de Vorften zittende tegen my gefproo, ken hebben, heeft uw knegt uwe inzettingen : betracht. Hier zal het dan te kenne gee- ■ ven , dat zy deezen hunnen Broederen • een' doodlyken haat toedroegen; dat zy, • meenende Gode eenen dienst te doenxatt hen , te vervolgen, ze alomme deeden vangen, • fpannen, en voor hunne Vierfchaar te > recht ftellen; dat zy ze, als Verftoorders - van de gemeene rust, Tegenftanders van t den Vaderlyken Godtsdienst, Invoerders van  Z I T. - van eene vreemde Leere befchuldigden, dreigden, veroordeelden, uit de Synagogen wierpen, ze verre afzonderden, gelyk voorzegd was Jef, LXVI: 5 ; ja! ter dood verweezen , niet anders, dan of zy flagtfebaapen waren , gelyk 's Mesftas Leerlingen dus klaagende voorkoomen, Pf. XLIV: 23. Vraagt men , waarom zy op hen zo verbitterd en verbeeten waren ? 't Was niet ter oorzaake van eenig fchenbedryf: Maar, gelyk in beide die plaatfen wordt te kennen gegeeven, om des HEEREN, om zynes naams wille. Geen wonder ook! De Heere Mesfias zelf was in hunne oogen als een Belials - man, Pf. XLP 9. Want (/8) tegen Hem, den Zoon hunner Moeder, gaven zy lasteringe uit. Zittende konden zy niet meer tegen Hem fpreeken om Hem te veröordeelen: Want Hy komt in deezen Pfalm voor, als reeds wechgenoomen uit den angst en bet gerichte, ja! vjechgerukt tot Godt, en zynen Throon, en had daar door betoond te zyn de Godt der Goden, de HEER , die blinkende verfebeen uit Zion, de volkoomenheld zyner fchoonheid, vs. 1, 2. Maar konden zy Hem niet meer benadeelen in zyn Perfoon , zy deeden het evenwel, zo veel zy konden, in zyne eere. Zy lieten nog niet na lasteringen tegen Hem uit te geeven, en Hem te fchandvlekken , als eenen Godtslasteraar, Leugen- Propheet en Volksverleider. Zo bleef de mond des Godtloozen nog fteeds tegen Hem open gedaan, Pf. CIX: 2. En die in de Poorten zaten, klapten van Plem, Pf. LXIX: 13. Zo toonden zy met hun gedrag , dat zy Verkeerden waren, die van geene fchaamte wisten , hoe veele blyken 1 van zyn recht de rechtvaerdige HEERE on- < der hen in het licht gegeeven had: Vorften en Richters in naam ; maar brullende Leeu- : wen en fcheurzieke Avondwolven in de daad. Propheeten en Priesters in naam ; ' maar in de daad trouwlooze en gantsch ligtvaerdige Mannen, die het Heilige verontrei- 1 nigden , en der Wet geweld aandeeden , Zeph. III: 3, 4, 5. Waren nu hunne wer- 1 ken zo boos, en hunne woorden zo bard, I met recht waren zy dan gebrandteekend : als Godtloozen, vs. 16, die wel Godts Ver- \ bond namen in bunnen mond, maar zyne 2 woorden agter zich heetten wierpené Men- . fchen, die den Godtsdienst misbruikten 1 tot een dekfel hunner boosheid, en zo de 1 ZIT, ZITTERINGE. 479 maate van' hunner Vaderen ongerechtigheid vervulden , die ook de Propheeten hadden gedood, en vervolgd de geenen, die tot hen gezonden waren , en daarom ftaat moesten maaken , dat de dag hunnes ondergangs fterk naderde, aangezien Godt, fchoon Hy als nog zweeg in zyne langmoedigheid, eerlang ten gerichte naderen, en het bun ordentlyk voor oogen (lellen zoude, vs. aa. Gelyk de Geest der Propheetie ze hier teekende, heeft het woord der veryullinge ze ons ook vertoond. Zittende in het gerichte, hebben zy ook gefprooken tegen hunnen broeder, en lasteringe uitgegeaven tegen den Pleere Jefus, den Zoon hunner Moeder. Want na dat zy dien Heiligen en Rechtvaerdigen vermoord' hadden, zo als Stephanus hun verweet, Hand. VII: 52, zo bloezen zy nog fteeds moord en drei'ginge tegen zyne Leerlingen , ingevolge het Raadsbelluit, reeds lang te vooren gemaakt, dat die Plem beleed, de Christus te zyn, uit de Synagoge zoude geworpen worden, Joh. IX: 22. Zy wierpen ze in de gevangenisfte, onderzochten ze richterlyk, dreigden ze fcberpelyk, Pland. IV: \—x\;geesfelden, fleenigden en doodden ze, Hand. V: 40. VII: 59. XII: 2; zonden Gezanten na elders heen, om ze te vangen, en gevang-lyk te brengen na Jeruzalem, Cap. IX: 1, 2. Welk alles gepaard ging met zwaare lasteringen , Hand. XIII: 45. XVIII: 6, ZITTEN. Onder deezen Tytel zouden nog veele andere Tekften kunnen gebragt worden; maar die onder andere tytels reeds /erhandeld zyn. ZITTERINGE (De) des menfchen leg& tenen ftrik: Maar die op den HEERE ver'rouwt, zal in een hoog vertrek gefteld worlen , Spr. XXIX: 25. (K) Gelyk het 'chuuw en vrecsagtig gedierte des wouds, )p het minfte gedruis , fchrikt, 'er voor /lugt, en dan dikwils in den ftrik loopt; zo is het ook met den mensch, die door :en grooten fchrik wordt overvallen. Hy raorziet een groot kwaad ; het is naby; iet kwaad komt hem voor als onöver:oomlyk; de vreeze neemt de overhand ; :yn verftand raakt verbyfterd ; zyn hart dopt; het bloed ftremt in de aderen; alla ;yne leeden beeven. Dan wordt het eene Zittering. Hy is raad- en befluiteloos. Hy noet evenwel een befluit neemen. Hy leemt 'er een, en het wordt hem een ftrik.. Een-  48o ZITTERINGE. Een is fchuldig aan eene fchriklyke zonde. Zyn ontwaakt geweeten teiftert hem, en ftelt hem Godt voor als vertoornd en onverzoenbaar. Dat is de Zittcringe der Huichelaaren en Zondaaren, die uitgillen : Wie is 'er onder ons, die by een verteerend vuur, by eenen eeuwigen gloed woonen kan? Dat was de Zittcringe van Judas: Ze werd hem een ftrik; hy ging heenen en verworgde zich-zelven, Matth. XXVII: 5. Eene andere Zittcringe wordt gebooren uit een tydelyk gevaar, en ze wordt hem een ftrik. Petrus loopt groot gevaar in de Zaale van Kajaphas. Hy ftelt zich de leugen tot een toevlugt. Om zich te redden, verlochent hy zynen Meester , en vervloekt zich-zelven. Een ander wil het gevaar ontvlugten , en hy loopt in den Strik. Hy vlugt na het woud , cn hy denkt niet aan den Leeuw, of Beer, die hem verfcheurt. Hy verfchuilt zich in een hol, en hy denkt niet om den Slang, die hem byt. De Ephraïmiten willen vlugten over de veiren der Jordaanc; maar zy denken niet, dat die alreeds bezet zyn, en aan het Schibbolelh, dat zy niet zouden kunnen uitl'preeken , Richt. XII: 5 , 6. Jona fchrikt voor den last , om Ninive den' Ondergang aan te kondigen , en hy wil vlugten over de Zee ; maar hy denkt niet om den ftorm, die hem konde beloopen, en ook beliep, Jon. I: 3—.(3)Veel veiliger is het voor den mensch, die op den HEERE vertrouwt. Niet met eer ydel vertrouwen , 't welk aan een huis der ftpinnekoppen gelyk, is den geenen., die 'ei op leunt : Maar met een vertrouwen des geloofs,'t welk gepaard gaat met de vreeze Godts, want in de vreeze des HlïEREh is een fterk vertrouwen. By den HEERL zyn uitkomften tegen den dood. Daarom (taai hier ook, dat zulk een zal gefteld wordet, in een hoog vertrek , met toelpeelinge o\ Burgten en Vestingen, die men oudtyd: veelal bouwde opfteile en hooge Rotzen gelyk 'er ftaat Jef. XXXIII: 16. Hy za in de hoogten woonen, de fterkten der Steen rctzen zullen zyn hoog vertrek zyn. Eem fpreekwyze derhalven, welke niet ander zeggen wil, dan dat Godt zulk eenen za beveiligen. Daniëls Metgezellen laatei zich, in vertrouwen op den HEERE, ii den zeevenmaal heetgeftookten vuurgloe< iyerpen,en zy worden ongezengd bewaart ZITTERINGE,—ZO. en verlost uit denzelven. Daniëllaat zich., in vertrouwen op den HEERE , in den Leeuwenkuil werpen, en hy wordt onbefchadigd bewaard en opgetrokken uit denzelven. Hoe menigmaal, fchoon niet zo wonderdaadig, heeft David Godts hoede en reddinge mogen ondervinden. Zo iemand, zo was hy het, die zeggen konde: De HEERE is myn Steenrotze, myn Burgt, myn Hoog Vertrek , Pf. XVIII: 3. Dit maakte hem ook zo onbevreesd in het heetfte barnen der gevaaren ,-zo als te zien is Pf. III: 7. XXVII: 3—5. Daarom wordt ook elders gezongen: Die op den HEERE vertrouwen, zyn ah de berg Zion, die niet wankelt , maar blyft in eeuwigheid, Pf. CXXV: 1. Hy is den zynen een toevlugt, en fterkte. Hy is kragtelyk bevonden een hulpe in benaauwdheeden, Pf. XLVl: 2. ZIO was by de Hebreën de naam van de tweede Maand van het jaar , en is daar door merkwaerdig, dat Salomo in dezelve den grond deed leggen van den Tempel, 1 Kon. VI: 1, 37. ZIZ, eené plaatfe, of Stad aan het einde van een Dal, 't welk was voor aan de Woeftyne van Jeruêl, van waar Koning Jofaphat de Vyanden zou zien opkoomen tegen hem ; doch welken de HEERE in zyne hand zou geeven, 2 Chron. XX: 16. ZIZA. Men vindt 'er drie van deezen naam. (1) Ken Afftammeling van Simeön, 1 Chron.IV: 37.(2) Een Afftammeling van Gerfon, een 'Leviet, cn de Tweede, onder Jahath, in zyne Verdeelinge, 1 Chron. XXIII: 11. (3) De derde was alleen aanzienlyk door zyne geboorte, zynde een Zoon van Koning Rehabedm uit Maacha, ' de Dogter van Abzalom, 2. Chron. XI: 20. ' ZO QEnde hy zeide) doe my Godt, en doe zo daar toe, indien het hoofd van Elifa, '■ den Zoon Saphats, heeden op hem zal bly- 1 ven ftaan! Elifa nu zat in zyn huis, cn de > Oudften zaten by hem , en hy zond eenen > man van voor zyn aangezigt: Maar eer de *• Boode tot hem gekoomen was, hadde hy ge' zegd tot de Oudften: Hebt gy gezien, hoe die■ Zoon des Moordenaars gezonden heeft, om > myn hoofd af te neemen ? Ziet toe, als die l Boode komt: Sluit de deure toe, en dringt 1 hem uit met de deure: Is niet het gcruisch 1 der voeten zynes Heeren agter hem ? Als hy l nog fprak met hun, ziet! zo kwam de Boode \ lot hem af, en hy zeide: Ziet! dit kwaad is van  Z O. van den HEERE: Wat zoude ik veorder op den HEERE wachten? aKon.VI: 31, 3a, 33. Wy hebben hier (n) eerst te befchouwen het boos voorneemen van Koning Joram, vs. 31 , 32a. (kx) Grimmigheid en overloop van toorn is wreedheid; en valt die in eenen Koning, dan is ze-als bet brullen eenes jongen Leeuws, Spr. XXVII: 4. XIX: ia. Men ziet het in het Voorneemen van Koning Joram. («) De aanleidinge daar toe was, dat, geduurende de beleegering van Samaria, de Hongersnood zo nypende was geworden , dat de handen der barmhartige Wyven haare eigene Kinderen geftagt, gekookt, en gegeeten hadden, vs. 2,8, 29. Dit te hooren, trof den Koning tot in het harte, en door zyne gramfchap vervoerd, zeide hy: Zo doe my Godt —. Q}) Maar waarom zo verbitterd en verbolgen tegen Elifa? Wat had, die in deezen misdreeven ? 't Wordt niet gemeld. By gisfinge zou men kunnen denken, dat het was, om dat hy hem belet had, eenige Syriërs, die voorheen, door misleidinge, met Elifa in de Stad gekoomen waren, te dooden , vs. ar, aa. Qf wel, dat Elifa den Koning had geraaden, toen Benhadad het beleg voor de Stad lloeg, de Stad niet over te geeven, na geene voorflagen van vreede te luisteren, met belofte, dat Godt uitkomst geeven, en de Syriërs noodzaaken zou, het beleg op te breeken. Daar tot hier toe te vergeefsch verwacht, en de nood ondertusfchen tot eene zo afgryzelyke hoogte gereezen was, zo hield de Koning hem voor een Leugen-Propheet, en Bedrieger, aan wien alleen de zo nypende nood te wyten was; misfchien daar in gefterkt, en tegen Elifa opgehitst door de Baals Priesters en Propheeten van zyne moeder Izebel. Althans hy zwoer, dat het hem heeden zyn leeven kosten zoude. Zo wankelbaar is der Vorften gunst. Gedaane dienften worden fomtyds ras vergeeten. 'Er is maar een oorblaazer noodig; een opgevat vermoeden, hoe ongegrond ook, is genoeg, om hunne gunst te veranderen in toorn. Joram, die nog onlangs Elifa Vader noemde , wil hem nog heeden het hoofd doen af. flaan. Misfchien zyn ligchaam tot lpyze geeven aan de bovengemelde klaagende Vrouwe, Eu, om te toonen dat hm hem ernst was, zo bevestigde hy het met «U. Deel. I. en II. Stuk. Z O. 48, eene ysfelyke zelfs - venvenfchinge : Z1 doe my Godt , en doe zo daar toe. ,, Zo „ Elija den dag van heeden overleeft, zo „ ftraffe my Godt; zo beneeme Godt my „ het leeven, en doe al, wat nog zwaarer „ is, daar toe." Een boos en onberaade Voorneemen wordt, ougevergd, geftaafd met een roekeloozen eed. Men verwondere zich des niet. Hy was een Zoon Van de Godtlooze Izebel. In de hitte haares toorns tegens Elia had zy ook gezegd : Zo doen my de Goden, en doen zo daar toe, voorzeker, ik zal morgen uwe ziele ftellen, als de ziele van hun lieder een , 1 Kon. XIX: a. Doch, gelyk het voorneemen van Izebel werd verydeld tegen Elia, zo ook dat van Joram tegen Elifa. (Zo als ftraks zal blyken.) Ten aanzien van beiden werd het evenwel waar, dat Godt hun alzo daar toe deed. Joram werd door Jehu doorfchooten, en Izebel werd het venfter uitgeworpen, 1 Kon. IX: a4, 31. (33) Ter uitvoeringe van dit moorddaadig voorneemen werd een Man heen gezonden na het huis van Elifa, daar hy zat met de Oudften. (*) Vermoedelyk een van 's Konings Lyftrawanten, of wel een Hoofdman 'er van; want in het Oosten werd van ouds het uitvoeren van foortgelyke bevelen toebetrouwd aan een Krygsbedicnden van rang. Benaja , een voornaam Krygs - Overfte , werd door Salomo afgezonden ,; om Adonia, Jodb en Simei te dooden, i Kon. II: 25» 29—34ï 46- 0») Hy moest zich begeeven na het buis van Elifa, het huis, waar in hy thans binnen Samaria zyn verblyf hield , daar toe genoodzaakt, vermits de Stad door de Syriërs van rontomme ingeflooten was. In dat huis waren thans de Oudften met Elifa vergaderd. De Hoofden des Volks in eene Stad" worden naar Schriftuurlyken Styl de Oudften genoemd. Maar daar te Samaria de Afgodery zo groot en algemeen was geworden, zo moet het vréémd voorkoomen, dat de Oudften van die Stad thans zaten, niet by eenen of anderen Baals - Propheet, maar by Elifa. Maar hoe algemeen de Afgodery ook was geworden in het Ryk der Tien Stammen, evenwel waren 'er nóg duizenden , die den waaren Godt en Godtsdienst aankleefden, en hunne kniën voor Baal niet geboogen hadden, 1 Kon. XIX: 18. Zelfs in het Hof van Achab was nog een Obadja, Ppp de  48a Z O. Z O. ie Hofmeester, <#u HÊERE vreesde, Cap. XVIII: 3. Veclligt waren 'er dan nog zulken onder de Oudften van Samaria. En al waren zy te vooren zo, niet geweest, 't konde evenwel niet misfen , of Elifa moest onder hen in groot aanzien zyn : Hy was onder hen bekend als de Ampt?opvolger van Elia, beroemd ook door veele wonderen, die hy gedaan had. Ja! daar hy van zo eene vermaardheid was, dat hy zelfs van uitheemfche Koningen bezonden en geraadpleegd werd , 2Kon. V: 3, 4— VIII: 8, 9—, zo is het niet te verwonderen, dat ook de Oudften van Samaria, althans eenigen van hun, thans tot Elifa gekoomen waren, en by bem za'ten; meer dan waarfchynlyk, om van hem te verneemén, wat 'er eindelyk van.de Stad zou worden, en wat 'er 't best zou te doen zyn, om zich uit deezen nood, die thans tot het uiterfte gekoomen was, te redden. Eveneens, als de Oudften van Juda tot Ezechiël kwamen, en nederzattn voor zyn aangezigt, Cap. VIII: 1. XIV: 1, om te verneemén , wat het woord des HEEREN was. Wat zou het niet een ontroerend Schouwfpel voor deeze lieden geweest zyn , ware Elifa , de Man, op wiens raad en voorbiddinge zy zo veel vertrouwen Helden , voor hunne oogen onthalsd geworden. (3) Doch hier komt het woord van den Propheet te pas : Spreek een woord, doch het zal niet beftaan. Het voorneemen van Joram moest verydeld worden, blykens-vs. 32b en 33. Q&ik~) De Boode, die het moordbevel moest uitvoeren, was reeds uitgezonden. Trouwens, waar het woord des Konings is, daar is heerfchappy : En wie zal tot hem zeggen: Wat doet gy ? Maar eer die gekoomen was, had Elifa reeds tot de Oudften gezegd: Hebt gy lieden gezien, dat is hier zo veel, als weet gy lieden het wel, dat die Zoon des Moordenaars gezonden beeft —. Gelyk hy, door Godtlyke Openbaaringe den Koning Israëls had "weeten te zeggen, welke woorden de Koning van Syrië in zyne Slaapkamer had gefprooken, vs. ia, zo wist hy ook nu door den Geest, die in hem was, wat het bloedig voorneemen was van Joram, en met welk oogmerk de.reeds op weg zynde Boode tot hem koomen zoude; want Jotsm was de Zoon des Moordenaars, dien hy bedoelde. Met regt mogt hy hem dus noemen, want hy was de Zoon vanAchab, Cap. III: 1, ten gevalle van Izebel, zyne Koninginne, de Moordenaar van zo veele Propheeten, en op haaren raad ook de Moordenaar van den vroomen Naboth. Een Zoon , zynen Vader in boozen aart gelyk; juist zo, als het fpreekwoord zegt: De Appel valt niet verre van den boom. Was de Vader een Moordenaar der Propheeten geweest, de Zoon wilde nu ook eenen Propheet het hoofd wechneemen. Maar mag men tot den Koning wel zeggen : Gy Belialsman ; en tot de Overflen, gy Godtloozen? Paste het Elifa dan wel , zynen Koning zo te fchandvlekken ? Zekerlyk zou het hem niet gevoegd hebben, ware hy een ander mensch geweest. Maar hy was een Propheet, een buitengewoon Gezant van Godt den Allerhoogften, die den Koningen der aarde vreeslyk is. Een dubbel deel van Elia's geest was op hem, en dus ook veel van Elids yver en onverschrokkenheid. Had die tot Koning Achab-mogen zeggen* dat by bet was, die Israël beroerd bad, 1 Kon'. XVIII: 18; -Elifa mogt dan van Joram ook wel fpreeken, als van den Zoon eenes Moordenaars. (£) Maar wat nu te doen, om de Uitvoeringe van het Moordbevel te voorkoomen? De Oudften moesten volgens zyn bevel, de Deure fluiten , en bem met dezelve buiten dringen. Dit moesten de Oudften doen: Die waren Mannen van agtbaarheid en gezag, die op zyn tyd mede ten gerichte zaten , voor welken de Boode , fchoon afgezonden door den Koning , meer eerbied zou hebben „ dan of Eltfa zelf hem had willen buiten houden: Misfchien zou die ook op hem ingedrongen , en hem den kop gekloofd hebben. Dat moest zo niet zyn. Den Koning moest tyd gegeeven worden , om zelf te naderen ; want als Elifa zeide: Is niet het geruisch der voeten 'zynes Heeren agter hem? zo gaf hy daar mede te kennen» dat de Koning zynen Boode op den voet gevolgd was. 't Zy dan , dat hy berouw had gekreegen van het in zyn onbezuisde drift gegeeven bevel; 't zy, om te zien , of het ook ftiptelyk werd uitgevoerd, en» door zyne tegenwoordigheid, allen tegenftand, welken men zynen Boode zou willen bieden, uit den weg te ruimen.. Is dit. laatfte,zyn oogmerk geweest,-zo zal. hy 2icb gefchaarad hebben» za een grauwe-  Z O. welyk ftuk te laaten uitvoeren in de tegenwoordigheid der Oudften ; of hy zal zyne gramfchap, door derzelver tusfcheufpraak , hebben laaten leenigen. Want in plaatfe, van den Boode te gebieden, om toe te Haan, (3) zo vergenoegde hy 'er zich mede , om Elifa verwytender wyze, toe te duwen : Ziet! dit kwaad is van den HEERE: Wat •—. (V) In de eerfte plaatfe fprak de Koning (het zyn zekerlyk de woorden des Konings geweest; in den mond van den Booden pasten ze in 't geheel niet,) recht: Dit kwaad is van den HEERE. 'Er is geen kwaad in dé Stad, 't welk de HEERE niet doet, Am. III: 6. Uit den mond des Allerhoogften gaat zo wel iet kwaade, als het goede, Klaagl. III: 38. Maar dc laatfte woorden : Wat zoude ik voorder op den HEERE wachten ? zyn woorden van wreeveligheid en ongeduld, 't Is wel zo , dat de uitgeftelde hoope het harte krenkt; maar dat moet nooit zo verre gaan, dat men harde woorden, verwytingen zou mogen fpreeken tegen den Almagtigén. Beter zou het hem gevoegd hebben, dat hy, in erkentenisfe van zyne en zyns Volks zonden, als de eigenlyke oorzaaken , dat dit kwaad van den HEE' RE gekoomen was, gezegd hadde: Ik zal mynen mond in het ftoffteeken: Misfchien is "er verwachtinge. Qf) Maar de groote vraage is: Hoe koomen deeze woorden hier te pas? Men dient hier een woordenwisfeling tusfehen Joram en Elifa te voorörtderftellen, die door den'Schryver friet is aangeteekend, Misfchien zal de Koning hem in arren moede hebben toegegrauwd : „ Op uwen raad , op uwe' Belofte van „ reddinge door uwen Godt, den HEE„ RE, hebbe ik de beleegeringe tot hier „ toe uitgehouden. Nu is het tot het 'ui„ terfte gekoomen. Aller huid wordt zwart „ van wegen den geweldigen ftorm des hon„ gers. Het is 'er toe gekoomen , dat „ zelfs de Moeders hunne Kinderen flag„ ten en eeten. Willen wy allen niet „ vergaan van kommer en gebrek, zo zal ,, ik de Stad moeten overgeeven. Wie weet, onze nood is den Vyand zeker„ lyk niet onbekend, wie weet, op hoe „ harde voorwaarden! Hoe veel zagtere „ zoude ik hebben kunnen bedingen , ,, hadde ik my door uwe beloften niet „ laaten misleiden! Hoe fchandelyk hebt Z 0. 433 „ gy my bedroogen!" Elifa zal 'er op geantwoord hebben : „ De Arm des „ HEEREN is niet verkort. De beftem„ de tyd om genadig te zyn is 'er nog niet. „ Houd moed! Zo Hy vertoeft, verbeidt „ Hem : Hy zal gewisfelyk koomen, cn niet „ agter blyven."1 Op zo een zeggen zal dan het woord van den Koning wonderwel pasfen: Hebt gy my niet lang genoeg mis„ leid? Zult gy my nu nog langer willen „ paaijen met ydele beloften ? Ziet! dit „ kwaad is van den HEERE: Wat zoude „ ik verder op den HEERE wachten ?" Begrypen wy het dus, dan kan dit gevoeglyk aanleidinge gegeeven hebben tot het volgend gefprek, Cap. VII: 1 —, waar in dc Propheet,' uit des HEEREN naam, den hoop- en moedeloozen Koning opbeurt met de belofte, dat de verlosfinge op morgen daar zou zyn, gelyk men dan ook op dien zelfden dag, reeds vroeg in den morgen, het heuglyk berigt mogt ontvangen * dat de Syriërs het beleg hadden opgebrooken. ZO ik in de tente mynes huizes ingaa; zo ik op de koetfe van myn bedde klimme ! Zo ik mynen oogen flaap geeve, mynen oogleeden ftuimeringe ! Tot dat ik voor den HEERE eene plaatfe gevonden zal hebben: Wooningen voor den Magtigen Jakobs, Pf. CXXXII: 3, 4, 5. Deeze woorden behelzen eene plegtige gelofte van David, waar by hy zich verpligtte tot het uitvoeren van een Godtvrugtig voorneemen. (K) Zyn Voorneemen ontdekt zich in het 5. vs. (KJOHy wilde iets doen voor den HEERE, den Magtigen Jakobs; («) voor den alleen waaren en eeuwigleevenden Godt, die met zynen gedenknaam alleen de HEERR is, de Allerhoogfte over geheel de Aarde. Met nadruk de HEERE ten aanzien van zyn Oude Volk, aan 't welk Hy getoond had, en nog toonde, dat Hy, naar de beteekenis van dien naam Jehovah, of HEERE, getrouw was in, en Almagtig tot het naarkoomen van zyne beloften : Uit hoofde van die nadere betrekkinge', (0) nader omfchreeven , als de Magtige Jakobs, met deezen tytel het allereerst vereerd door Patriarch Jakob, Genef. XLIX: 24, ils die Hem ondervonden had zyn Magtige te zyn, in hem te verlosfen uit de handen van Labanen Efau, en andere hachjelyke gevallen meer. Ook de Magtige Ppp a van  484 Z O. van Jakobs Nakoomelingen, naar Hem Israël en ook Jakob genoemd ; want door zyne Allesoverwinnende Magt had hy dat Volk uit Egypte opgevoerd, in het bezit van Kanaan gefteld, en , ten trots van alle vyandelyke aanvallen, bevestigd. Een Godt derhalven, van wiens gunst en hulpe, en des Konings en des Volks heil, geheel en al, afhing ; waarom 'er hun beiden ten hoogften aangeleegen was,. dat Hy onder hen een verblyf had, daar, naaiden aart der Oude Huishoudinge, de Zétel zyner Majefteit' beftendig gevestigd bleef, op dat zy Hem daar, als hunnen Opper-Koning, Godtsdienflig zouden kunnen verëeren , en om zyne Zeegenende Gunst, en, in tyd van nood , om zyne Magtige Hulpè aanfmeeken. (33) Om Hem dat te bezorgen, was Davids overleg en voorneemen. Hy wilde eene plaatfis voor Hem vinden, en Wooningen;in plaatfe van eene ligt opgellaagene Tente, Wooningen in 't meervouwd, dat is, naar den fpreektrant der Hebreën, eene voortreflyke en fragtige wooning, beantwoordende, zo aan de heerlykheid van den hoogen Godt, als aan den diepen eerbied, welken hy denzelven toedroeg: Zo eene Wooninge, die zou kunnen aangemerkt worden als het Paleis zyner heiligheid, naderhand bekend onder den naam van Tempel. Maar hof zeer het zyn voorneemen was, den HEE RE eene' zo pragtige Wooninge te doet bouwen ,, hy begreep nochthans zeer wel dat het niet even veel was, aan welk een, plaatfe. Hy wist zekerlyk wel , dat di< door Godt zelf moest bepaald worden naar het zeggen van Mofes, Deut. XII: 5 Maar na de plaatfe , welke de HEERl uwe Godt uit alle uwe Stammen verkiezei zat, om zynen naam aldaar te zetten ; n zyne wooninge zult gy lieden vraagen, e. daar heenen zult gy koomen. Die. plaat! was hem tot nog toe onbekend, wanth wilde ze\ vinden, 't welk een zoeken vooi onderftelt ; waarom Stephanus, Hanc VII: 46 , ook zegt, dat hy begeerd beej te vinden (zekerlyk door Godtlyke Opei baaringe) eene Woon/lede voor den Godt I raëls: Niet de Woonfiede zelve, want d: moest gebouwd, en niet gevonden worder maar dt plaatfe, waar hy die zou kunne doen bouwen. Eer hy dan handen af het werk deed Haan , was het vinden V6 Z O. die plaatfe het eerfte, waar voor hy te zorgen had. Want fchoon hy de Arke des Verbonds, het voornaamfte onder de Oude Heiligdommen, en het onderpand van Godts tegenwoordigheid onder zyn Volk, had doen overbrengen na Ziön, en doen plaatfen onder eene Tente, hy was evenwel niet verzekerd , dat die daar altoos zou mogen blyven ; want ze was reeds menigmaal van plaatfe veranderd. Ten tyde van Hoogenpriester Eli was ze te Silo. Na dat de Philifiynen ze geroofd en weêr te rug gezonden hadden, kwam ze aan te Bethfemes, van daar werd ze overgebragt na Kiriath -Jedrim , in het huis van Ablnadab; van daar wilde David ze overvoeren na Zion 1 maar , wegens het ongeval, Uza toen overgekoomen, bleef dat voorneemen toen geftaakt, en ze werd gebragt ten huize van Obed- Edom., van waar ze eindelyk, na een verblyf van drie maanden» werd opgevoerd na Zion. Uit deeze herhaalde pooginge van David zou men mogen opmaaken » dat hy hebbe geweeten, dat Zion de berg was, welken Godt verkooren had tot de plaatfe zyner ruste. Doch dat al eens zo zynde, was hem evenwel nog onbekend de byzondere plaatfe , het meer bepaald gedeelte van dien Berg, waar op Godt zich eene Wooning wilde geftigt hebben. Die plaatfe te • vinden, was nu de groote zaak. Daar na 1 te zoeken was des Konings gezet voornee, men. (3)Tiaar toe had hy zich door eene ! gelofte, en wel , volgens vs. a , eene be: tedigde gelofte, plegtig verbonden, zeg, gende: Zo ik in de Tente mynes huizes in- , %a , vs. 3, 4- CNX) De, letterlyke ï zin deezer woorden is voor elk verftaan1 baar. Het eenige, dat eenigzins vreemd 1 k an voorkoomen, is, dat hy fpreekt van de 1 Tente van zyn huis, daar men nochthans i weet, dat hy voor zich een Cederen buis f had doen bouwen. Misfchien fprak hy - 'er zo van, om aan te duiden , dat het\. zelve, hoe pragtig het ook mogt zyn , ï maar als een geringe Tente zou zyn , in 1- vergelykinge van dat Praalgebouw , 1- 't welk hy den Magtigen Jakobs tot eene e Wooninge wilde doen ftigten. (33) Maar ; het is eene Vraag van meer belang, hoe n men deeze Gelofte te verftaan hebbe ? n (») Indien men 't zo wilde begrypen, dat n David dit aüe§ iettcrlyk wilde onderhouden»  Z O. den, tot dat hy die plaatfe gevonden, en die Wooninge volbouwd zou hebben, zo zou het zekerlyk eene onbezonne belofte zyn geweest. Koningin Eflher verbond zich tot een vasten van drie dagen ; Dat, hoe aioeijelyk ook , was naar te koomen: Maar onmooglyk , niet maar buiten zyn huis te blyven; niet maar van niet te klimmen op de koetfe van zyn bedde: Maar zich geheel en al van Jlaapen , ja! van {luimeren te onthouden , tot dat een zo groot Gebouw zou voltooid zyn, al waren alle de Bouwftolfen reeds in gereedheid , en alle de Werklieden reeds by de hand geweest, zal het dan geene onberaade gelofte, geen ligtvaerdige eed zyn, zo zal men zyne gezegdens moeten houden voor Poëetifche uitdrukkingen , die flegts aanduiden , hoe zeer hy deeze zaak ter harte nam, met welk eenen ernst, en onvermoeiden yver hy die zoude zoeken uit te Voeren. By het herbouwen van den Tweeden Tempel, ten tyde van Ezra en Ne. hernia , gedroegen de Jooden zich flap en ftaaperig: Zy hadden zich-zelven gewelfde huizen gebouwd; maar het Huis des HEEREN bleef woest, Hagg. J: 4. Maar de GodtVrugtige David blaakte van edeler vuur. Zyne huisfelyke belangen, de uitbreidinge van zyn Koningryk, zyn gemak, zyne vermaaken zouden hem hier van niet weêrhouden. Het ging om de eere van Godt: En die verhief hy boven het hoog/Ie zyner blydfchap. Des nachts waren zyne Overleggingen veele , des daags waren zyne bézigheeden aanhoudend, om dit zyn voorneemen tot ftand te brengen, (p) Maar zouden wy zyne Gelofte niet letterlyk kunnen opvatten? Ik meen ja, indien men de gisfinge toelaat, aangaande den Tyd, wanneer hy deeze Gelofte deed. David had zich in goeden ernst voorgenoomen den HEERE een Huis te bouwen, na dat de HEERE hem ruste had gegeeven van alle zyne Vyanden rontomme. Hy maakte zyn voorneemen bekend aan Nathan. Ziet toch, zeide hy , ik woone in een Ceederen huis, en zoude de Arke Godts woonen in het midden der Gordynen ? Die keurde het goed, cn fpoorde 'er hem zelfs toe aan, zeggende: Gaat heenen, doet al wat in uw harte is: Want de HEERE is met u, aSam. VII: 1—3. Zo een woord, en wel het laatfte: De UE&RM is metvooitgekoo* Z O. 485 men uit den mond van eenen Propheet, kan David voorgekoomen zyn als eene Belofte, dat hem nu welhaast de by Godt bepaalde plaats zou aangeweezen worden. Opgetoogen in blydfchap kan hy toen deeze Gelofte hebben gedaan ; en daar Stephanus, ter reeds aangehaalde plaatfe zegt, dat hy begeerd heeft, eene Woonftede te vinden voor den Godt Israëli , zo zou men kunnen denken, dat hy geheel dien nacht flaapeloos in den Gebede gefleeten hebbe, dat Godt hem toch de Plaatfe,die Hy verkooren had, wilde bekend maaken, en voorts zyn werk wel wilde doen gelukken. Maar wat gebeurt 'er ? Nathan, in dien zelfden nacht door Godtlyke aanfpraak vermaand zynde, kwam des anderen daags tot David, en maakte hem van Godts wegen bekend, dat niet hy; maar zyn Zoon Salomo van Godt was voorbefchikt,o/w zynen naame een Huis te bouwen, vs. 4—13. Hier door werd David in zyn voorneemen gefluit, en te gelyk door Godt zelf van zyne Gelofte en Eed ontflaagen. Hy liet evenwel niet na, order te ftellen op de verdeelinge der Priesteren , Leviten en Zangeren, zo als tot het ftaatelyk verrichten van den Openbaaren Godtsdienst het meest gefchikt was ; en voorts zo een ryken Schat van Goud en Zilver, en andere Bouwftoffen by een te brengen, als zynenSalomon in ftaat konden ftellen, om terftond na het aanvaarden der Regeering, den Tempelbouw te beginnen. En werd hem het bouwen van dat huis niet vergund ; hy had evenwel nog voor zynen dood het genoegen, van de daar toe by Godt beftemde plaatfe te vinden, toen hy door den Ziender Gad, uit naame van den Engel des HEEREN, vermaand werd, een Altaar te bouwen, en daar op te offeren, om de Pcftilentie te doen ophouden, met bepaald bevel, om dat Altaar op te richten op den dorschvloer van Ornan, den Jebuftter , het welk ook terftond door David werd in het werk gefteld: En vermits Godt zelf dat Altaar als inwydde, door vuur uit den Heemel op het» zelve te doen 'nedervallen, 1 Chron. XXI: 18—16, zo merkte David dat te rechte aan als een vingerwys, dat dat de by Godt verkoore plaatfe was , waarom hy Cap. XXII: 1 , ook zeide : Hier zal het Huis Godes des HM£RENzyn, en bier zal , ppP 3 H*  486 ZOAN. het Altaar des brand- offers voor Israël zyn. Gelyk ook van Salomo gezegd wordt, dat hy begon het Huis des HEEREN te bouwen te Jeruzalem, op den berg Mor ia, die zynen Vader Davidgeweezen was; in de plaatfe, die David toebereid hadde op den dorschvloer van Oman, den Jcbufiter, aChron. III: r» ZOAN, by de ongewyde Schryvers Tams genoemd; ook by de Griekftche Over zetters, in eenige plaatfen , daar men naar den Grondtekst Zoan leest: Eene Stad in Egypte, en wel in dat gedeelte, 't welk Delta genoemd wordt, daar de Nyl zich in verscheidene Stroomen, die eenige Eilanden vormen, verdeelt, en in de Zeeuitwatert. Op een van die Eilanden was deeze Stad geleegen; en, naar het fchynt, niet inliet midden , maar aan eenen der bovengemelde Stroomen, om dat de Mond , door welken die Stroom zyn water in de Zee uitftort, oudtyds genoemd wierd Ofllum Taniticum, de Tanitifche Mond. Overoud was deeze Stad ; want men leest Num. XIII: 11. Hebron was gebouwd zeeven jaaren voor Zoan in Egypte. Hebron nu was reeds eene Stad, ten tyde van den Aartsvader Abraham, Genef. XIII: 18. 't Was een aanzlenlyke Stad; want men leest van de Vorften van Zoan, en wel in faamenvoeginge met de IVyzen en Raadgeevers van Pharaö, Jef. XIX: 11. 't Welk aanleidinge heeft gegeeven om te denken, dat 'er tyden zyn geweest, dat de Koningen van Egypte 'er hun verblyf hielden. Tot bewys daar van merkt men aan, dat de Gezanten , door eenen der Koningen van Juda gezonden na Egypte, om daar hulpe te verzoeken, waar toe zy zich zekerlyk melden moesten by den Koning, gezegd worden te Zoan geweest te zyn , Jef. XXX: 4. Ook leest men Pf.LXXVIII: 11. dat Godt, ten tyde van Israëls Verlosfinge, wonderen heeft gedaan in Egypteland, in den velde Zodns. Waar uit men wil opmaaken , dat de Wonderplaagen zich wel hebben uitgeftrekt over geheel Egypte, maar zich allerduidelykst en vreezelykst vertoond hebben in het Veld van Zoan, voor het aangezigt van Pharaö , om dat die , toen ter tyd, daar zyn Hof hield, ter zyner overtuiginge en ontzettinge, en ten aanzien van de Israëliten, ter hunner bemoediginge, als die in het Land Gofen woonden; want het is uit deeze en geene Z O A N, Z O A R. nuftandigheeden op te maaken , dat de Egyptifche Koningen, ten tyde van Mofes, raby Gofen hun Hof gehad hebben. Marsham heeft willen beweeren, dat Zoan, of Tams oudtyds zyne eigene Koningen in 't byzonder zou gehad hebben, welker regeeringe, opvolging, en naamen hy zoekt lan te wyzen. Doch veele Geleerden vinden daar in meer fchranderheid, dan bondigheid. In Godts ftrafbedreiginge over Egypte wordt Zoan ook met naame genoemd : Ik , zegt Godt , zal een vuur leggen in Zoan, Ezech. XXX: 14. 't Welk gefchied zal zyn , toen Nebukadnezar Egypte- veroverde en verwoestte ; want vs. 25, zegt de Godtfpraak: lk zal de armen des Konings van Babel verfterken; maar Pharaos armen zullen daar heenen vallen: Ende zy zullen weeten, dat ik de HE ERE ben, als ik myn zwaerd in de hand des Konings van Babel zal hebben gegeeven , en by dal zelve over Egypteland zal hebben uitgeftrekt. 't Moet evenwel in laatere tyden wederom eene aanzienlyke Stad geworden zyn; want Strabo befchryft Tanis, dat is Zoan, als een groote Stad; men vindt ze ook op delyst van die BisfchoplykeSteden, die aan het Patriarchaat van Alexandriê onderhoorig waren. Vergel. Bachiene H. Geogr. D. lil. St. 1. p. 200—. ZO AR , voorheen Bela genoemd, was eene der vyf Steden in het by uitneemendheid vruchtbaar dal Siddim, Genef. XIV: 1. De vier andere Steden, Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm , wierden , tot ftraffe van der inwoonderen afgryzelyke ontuchtigheid, en andere Godtloosheeden, door nedergevallen Heemelvuur verteerd , en zyn verzonken in dien lymigen waterpoel,'nu bekend onder den naam van de Doode Zee, of Zoutzee. 't Was geen groote Stad ; want Loth zegt 'er van : Ze is klein, Genef. XIX: 10. Evenwel had ze haar eigen Vorst, of Opperhoofd , naar de wyze van dien tyd Koning genoemd; want onder de Koningen , die in het dal Siddim ftreeden tegen Amraphel en de andere met hem verbondene Koningen , wordt ook gemeld van den Koning van Bela, welke is Zodr, Genef. XIV: 1. 't Geen deeze Stad merkwaerdig maakt, is,, dat ze , op de voorbiddinge van Loth verfchoond bleef van het bovengemelde Oordeel. Want toen Loth uit Sodom, daar hy woon-  ZOAR, ZOBA. woonde , na elders wyken moest, wilde hy in den algemeenen ramp niet mede omkoomen , en hem door den Engel het gebergte tot eene wykplaats werd aangeweezen, verzocht hy na Zoar te mogen vlugten, als zynde 't naast by Sodom geleegen : Ziet toch, zegt hy, deeze Stad is naby , om derwaards te vlugten , en zy is kleine, Genef. XiX: 17—21. Dit laatfte byvoegfel fchynt de aanleidemde oorzaak te zyn, dat haar oude naam Hela veranderd is in dien van Zoar, want Tzoar beteekent by de Hebreen klein, of gering zyn. Loth kwam 'er met zyne twee Dogteren gelukkig aan ; doch hy vertoefde 'er niet lang: Hy vreesde binnen Zoar te woonen, 't zy voor mishandelingen van zyn Perfoon, 't zy voor de fchennis zyner Dogteren door de ontuchtige inwoonders, te meer, mooglyk, om dat hy wel wist, dat hy op het geftrenge der kuischheid zyner Dogteren niet te veel vertrouwen konde: Want, na dat hy met haar uit Zoar was uitgegaan naar het ge bergte, en daar woonde in een fpelonke, maakten zy hem dronken, en verleidden hem, de eene voor, en de andere na, tot een bloedfchandelyke byligginge, Genef. XIX: 30—36". In laatere tyden vindt men nog gewag gemaakt van Zoar , als Jef. XV: 5, daar de Propheet zegt: Myn hart fchreeuwt over Modb, haare grendelen, of, zoals anderen willen, haare, der Moabiten , Vlugtenden na Zoar toe. Zo ook in de byna gelykluidende Propheetie van Jeremia , Cap. XLVIII: 34. Eufebius en Hieronymus zeggen , dat de Romeinen , meesters zynde van Paleflina, eenè Krygsbezetting hadden in Zoar. Toen het Christendom m die gewesten bloeide, was Zoar een Bisfchoplyke Stad ,~ onder het Patriarchaat van Jeruzalem. Zie Bachiene PL Geogr. D. 11. St. 1. p. 527—, die , breed is over het bepaalen van de ligging ' deezer Stad. ZOBA, een Landfchap in Syrië, ook ■'. Sophene genoemd , had zyne eigene Koningen ; want wy leezen 1 Sam. XIV: 47. , dat Saul, onder andere Koningen, ook • ftreed tegen die van Zoba. Zo ook 2 Sam. j VIII: 3. dat David Hadadezer, den Zoon i Rechobs , den Koning van Zoba floeg, die i ia dien tyd al een magtig Koning moet ( ZOBA, ZOEKEN. 487 geweest zyn; want, volgens vs. 4, nam David hem 1000 Wagens af, en 700 Ruiters, en 20000 Man te voete. Toen de Ammoniten zich by David Hinkende gemaakt hadden door de beleediging, zynen Gezanten aangedaan , huurden zy Hulpbenden, en onder die ook dc Syriërs van Zoba, 2 Sam. X: 6. Ten tyde van Salomo leest men nog van een Koning te Zoba, 1 Kon. XI: 23. Na dien tyd leest men niet meer vaii het KoningrykvanZoba; 'tfchynt toen, of iets vroeger, overheerd te zyn door, en gefmolten in dat van Damaskus, ZOEKEN is een woord, dat in den Bybel dikwils voorkomt, en gebruikt wordt van Godt en Menfchen. (ft) Van Godt niet anders , dan in eenen oneigenlyken zin : Want, daar Godt beide den Heemel en de Aarde vervult, de Nacht voor Hem licht als de Dag, en alle dingen naakt en geopend zyn voor zyne oogen, zo behoeft Hy eigenlyk nooit na iemand , of iets te zoeken. (ftft) Eene ongerechtigheid te zoeken zegt zo veel, als die, ten zynen tyde, te vinden door die te ftraffen. Zo zeide de Priester Zacharia, toen men hem , naar het gebod des Konings , fteenigde : De HEERE zal het zien en zoeken, 2Chron. XXIV: ai. (33) Godt wordt gezegd Vruchten, naamelyk, der bekeeringe waerdig, en der gerechtigheid , van een Volk te zoeken, wanneer Hy, naar gelang van den tyd, en van zyne weldaaden, ze met reede zou mogen verwachten , en Ply zyne Knegten zendt , om die te ei fchen. Zo leest men , dat de Heer des Wyngaards, verbeeldende Godt , drie jaaren kwam, zoekende vrucht op den Vygenboom ; maar Hy vond ze niet, Luk. XllI: 7. Het was net dien Vygenboom eveneens geleegen ils met den Joödfchen Wyngaard : In ïlaatfe van goede druiven, had die Pinkende voortgebragt; Hy had gewacht na recht en gerechtigheid, maar daar was fchurfdigbeid, en gefchreeuw, jef. V: 4 en 7. (Jj) Zoeken zegt in Godt ook eifchen, begeeren. De HEERE had eenen Man naar zyn harte \ezocht, om denzelven zynen Volke tot :enen Voorganger, of Koning te geeven, : Sam. XIII: 14. Jefus zeide tot de Sanaritaanfche Vrouw: De Vader zoekt zul•en, die Hem alzo aanbidden ; naamelyk, n Geest en Waarheid, Joh. IV: 23. , 24. 3) Ten aanzien van Menfchen zegt Zoektip,  488 ZOEKEN. ken, met oplettendheid rond zien, en alle mooglyke poogingen aanwenden,om iets, 't welk men bepaaldelyk bedoelt, en waarop men prys ftelt, te vinden. (Kft) In eenen eigenleken zin ziet men het een en het ander in Saul. Van zynen Vader uitgezonden , om deszelfs Ezelinnen te zoeken , zworf hy om van plaatfe tot plaatfe, zonder ze te kunnen vinden , i Sam. IX:-3—■. In den Herder, die na het verhoren Schaap zo lang zocht, tot dat-hy het vond. En in die Vrouwe, welke een van haare Penningen verlooren had, terftond een kaersfe ontjlak , het huls met beezemen keerde, en naerftiglyk zocht, tot dat zy dien vond, Luk. XV: 4 en 8. (33) Oneigenlyk zegt het,O) een zeker iets zich voorftellen tot zyn oogmerk, en om dat te bereiken, alle zyne vermogens infpannen. De Heiland zegt, dat Hy niet zyne eere zocht; niet het doen van zynen wil; maar van den wil zynes Vaders, die Hem gezonden had, Joh. V: 30. VIII: 50, gantsch anders als de zulken uit de Jooden , die de eere uit de menfchen meer liefhadden, dan de eere, die uit Godt is. Dat is een kwaad, waar tegen Paulus waarfchouwt: Laat ons niet zyn Zoekers van ydele eere,Gal. V: 26. De Heemelsgezinde mensch, die zyn weezenlyk en eeuwig heil bedoelt, zoekt de dingen, die boven zyn; het Koningryk Godts, en deszelfs gerechtigheid: Maar de Aardsgezinde mensch, wiens deel is in dit leeven , bedenkt en zoekt de dingen , die of. aarde zyn,KolosLlll: 1,2, Philipp. III: 19. O») Iemands Ziele zoeken is eene fpreekwyze, welke ten goede en ten kwaade gebruikt wordt, 00 Ten goede zegt hd iemands voordeel en behoudenis zoeken als Spr. XXIX: 10. Bloedgierige lieden haa ten den vroomen : Maar de Oprechten zoekei zyne ziele. (/3/3) Ten kwaade zegt het, ie mand naar het leeven ftaan. Zo zeidi EUa: Zy zoeken myne Ziele, om die wee teneemen, 1 Kon,XIX: 10; en Pf. XXXV: 4 en XL: 15. wordt gebeeden : Laaien z befchaamd en te fchande worden , die myn Ziele zoeken, om die te vernielen, (y) Goa te zoeken, Godts aangezigt te zoeken zy fpreekwyzen , die in den Bybcl dikwil voorkoomen, en zegt zo veel, als een fterke begeerte te hebben na Godts guns en zielzaligende gemeenfehap, en een aar wenden van alles, wat dienen kan , 01 ZOEKEN. die te herwinnen doorbidden, fmeeken, na te laaten 't geen Gode mishaagt , en na te jaagen 't geen Hem welgevallig is. Daarom zeide Bildad tot Job: Indien gy na Godt vroeg zoekt, en den Almagtigen om, Genade bidt, Job VIII: 5. Zo ook Jef.LV: 6. Zoekt den HEERE, terwyle Hy te vinden is; roept Hein aan , terwyle Hy naby is. Zoeken nu (««) voorönderftelt, dat men iets hebbe verlooren. Zo heeft de Mensch door de zonde Gödts gunst verlooren, en zyne gemeenfehap verbeurd : Zyne ongerechtigheeden maaken eene febeiding tusfehen Godt en Hem. (PP). Het voorönderftelt , dat men op de zaake, die men verlooren heeft, prys ftelt. Zo is het ook met de geenen , die zich een recht denkbeeld weeten te maaken, hoe goed het zy , naby Godt te zyn. Die merken Hem aan, als hun overvloedig Goud en kragtig Zilver ; als den Rotzfteen van hun harte, en hun deel in eeuwigheid. En daarom zeggen zy gaerne met Afaph: Wien hebbe ik nevens u in den Heemel? Nevens u lust my ook niets op de Aarde, (yy) Zoeken zegt ook, dat men geenen tyd, nog vlyt ontzie, om dat geene te vinden 't welk men zoekt. Zo moet het ook zyn, als het ons recht ernst is, om Godt te vinden in zyne gunfte. Geene voordeelen , vermaaken , of bézigheden moeten ons daar van te rugge houden ; geenen tyd moeten wy ons daar toe laaten ontglippen, 't Moet zo zyn, als de Kerke zegt: Tot uwen naam en gedachtenisfe is de begeerte onzer ziele. Met myne ziele hebbe ik u begeerd in den nacht; ook met mynen peest, die in my is, zal ik u vroeg zoeken, : Jef. XXVI: 8, 9. , ZOEKEN, ('Er is een tyd, om te) en een ■ tyd, om te laaten verlooren gaan , Pred. 1 lil: 6a. Alles heeft zynen beftemden tyd, niet - alleen in Godts eeuwig, alles bepaalend ; en onveranderlyk Raadsbefluit, Hand. 7 XVIP 26. Maar ook heeft alle voorneemen . en onderneeminge des Menfchen zynen ; tyd. En het is een wys man, die in dec5 zen tyd en wyze wel weet waar te neemen. 't (ft) Het is het aanneemlykst, en de meeste r Uitleggers begrypen het ook zo, dat de s Prediker hier fpreeke van de tydelyke 2 goederen, (ftft) 'Er is een tyd om zyn ge. t win te zoeken, mits het gefchiede langs - eenen eerlyken weg. De eerlyke'Mensch i moet geen vuil gewinzoeker zyn, Die zich den  ZOEK E N, den tyd tot dat 'te zoeken laat ontglippen, is of een Luiaart, of een Agtelooze, en is waerdig; dat de Armoede hem over koome els een Wandelaar , en het menigerlei gebrek , als een gewapend Man. "Er is een tyd voor den Landman, dat hy zyn gewin zoeke: Dat hy op den rechten tyd ploege, zaaije ,maaije en oogfte. Er is een tyd voor den Koopman, dat hy, naar de omftandigheeden van tyden en zaaken hem voorkoomen , inkoope en verkoope. Etis een tyd voor elk eenen, dat hy, terwylen hy jong, gezond en fterk is, getrouw en vlytig zy in zyn beroep; met alle magt doe 't geen zyne hand vindt om te doen, op dat hy zyn eigen brood moge eeten, zyn buisgezin verzorgen, iets konne mededeelen aan de geenen, die nood hebben-, iets vergaderen voor zyne kinderen,en voor zich iets wechleggen tegen den ouden en kwaaden dag, op dat hy niemand tot last behoeve te zyn. De Mieren kunnen ons hier in tot Leermeesters verftrekken , als die , tot voorraad tegen den Winter, baar brood bereiden in den Zomer, enhaare fpyze vergaderen in den Oogst, Spr. VI: 8. (33) Maar 'er is ook een Tyd, om te laaten verlooren gaan. Als wanneer men in tyden van Vervolginge zich der beroovinge zyner goederen moet getroosten, zo men flegts moge behouden het beeter en blyvend goed in de heemelen, Hebr. X: 34. Of, wanneer het 'er op aankomt om eenen Vriend, die in verleegenheid is, te onderfteunen; of om Armen en Behoeftigen , die gebrek lyden, van voedfel en dekfel te voorzien, 't Geen in het zeevende jaar, 't welk was het Sabbathjaar, het jaar der ruste , van zelf op het Land groeide, moest de Eigenaar voor zich laaten verlooren gaan; want Godt had dat beftemd voor de Armen, om dat te eeten. Of, 'er kan ook een tyd zyn, dat men iets moete laaten verlooren gaan, om iets van meer waerdy te behouden , gelyk toen Loth, om zynes leevens wille, met haaste Sodom, en al het zyne in Sodom moest verlaaten; en, gelyk toen de Scheepsgezellen vmjona, en ook van Paulus, door een zwaaren itorm beloopen, de vaten, en andere dingen, die in . het Schip waren , over boord wierpen , om het Schip , en zich-zelven te behouden, Jon. I: 5,Hand. XXVII: 38.(3)Men kan het nog verder uitbreiden. (tfN) in XI. Deel. I. en II, Stuk, ZOEKEN. 48? tyden van Vervolginge kan 'er een tyd zyn, dat men moge zoeken zyn leeven ts redden , mits het niet gefchiede uit blohartigheid, en tot nadeel van Godts zaake., De Heiland zelf gaf den zynen den raad, dat zy wegens den aanftaanden nood, die Juded en Jeruzalem treffen zou, zouden vlieden op de bergen, Luk. XXI: 21. Paulus^ om de laagen zyner Vyanden te ontwyken, liet zich te Damashus in eene Mande nederlaaten door , of over den muur „ Hand. IX: 24, 25- CD) Maar, wanneer de zaake Godts , en de trouwe, die wy Hem fchuldig zyn het anders eifchen ; dan moet men ook met Paulus zyn leeven niet dierbaar agten voor zich-zelven, Hand. XX: 24. Liever zyn leeven verlooren laaten gaan,dan dat men den naam zynes Godts vergeeten, valfchelyk tegen zyn Verbond handelen, en zyne handen uilbreiden zqud» tot eenen vreemden God, Pf. XLIV: 18 , en 21. . , ZOEKT het recht, helpt den Verdrukten; doet den Weezen recht, handelt de twistzaake der Weduwen , Jef. I: i?b- Men kan deezen Pligt-eisch (ft) als Algemeen befchouwen. Een iegelyk Mensch is verpligt, in zynen handel en wandel tezoe-, ken H geen recht is; daar naar te ftaan, dat hy niemand bedriege, niemand verongelyke, maar in alles met zynen Naasten zo handde , als hy voor Godt en zyn Geweeten konne verantwoorden , en wenfchen zoude, dat met hem gehandeld wierde. Het waaragtige, eerlyke en rechtvaerdige worden daarom- te faamen gevoegd, Philipp. IV: 8. Verpligt ook den Verdrukten te helpen. Men vindt hier het woord pan» 't welk de beteekenis van Zuur in zich opfluit. fOn vindt men menigmaal van het Gedeesfemde, Exod. XII: tf, 34, 39- XXIII; 18 , Levit. VI: 17. En in meer dan eene plaatfe beteekent. j»0'n Edik , Nüm. VI: 3 , Spr. X: 26. XXV: 26. Dus zal het hier zo eenen aanduiden, dién het leeven verzuurd is, dien. het zuur valt; gelyk wy zouden zeggen, bang en bitter valt, en is dus, naar myn inzien , wel vertaald door Verdrukten. Zulk eenen, naar vermogen, te helpen is pligtelyk. Gelyk Mofes den Hebreeuw fchen Man te hulpe kwam, die door eenen Qqq ;;..■./,  4p> Z O E K T, Egyptenaar werd geflaagen; doch daar in te verre ging, dat hy den Egyptenaar verftoeg, en hem verborg in het zand, Exod. II: ii, 12; en, gelyk de Samaritaan den Man ,* die door de Moordenaars zo jammerlyk mishandeld was , alle mooglyke hulpe toebragt, met Olie en Wyn te gieten in zyne wonden,hem in eenHerberge te brengen, voor zyne verteeringe goed te fpreeken, &c. Luk. X: 33—-35. Pligtelyk ook , dat men de belangen van Ouderlooze Weezen ter harte neeme, gelyk Mordechai de Dogter zynes Ooms , Hadas/a, dat is, Efiher, die noch Vader, noch Moeder had, in zyn huis, en onder zyn opzigt genoomen had, Efth. II: 7. Zo oök, dat men, Weduwen byftaa en voorthelpe, gelyk Elifa de aan 'hem verleende Wondermagt befteedde ten voordeele eener arme Weduwe , om die te redden van den overlast, waar mede de Schuldheer haar dreigde, 2Kon. IV: 1. (3) Maar in 't Byzonder raakt deeze Pligt-eisch de Richters. Met die was het allerflegtst gefteld in den tyd, hier by den Propheet bedoeld, zo als te zien is, vs. 23. Uwe Vorften zyn afvalligen en metgezellen der dieven; een ieder van hun heeft de gefchenken lief, zy jaagen de vergeldingen na : Den " Wetzen doen zy geen recht, en ae twistzaake der Weduwen komt voor hun niet. Was nu het verderf zo algemeen , en onder het Volk, en onder de Ploofden des Volks, blykens het 10. vs., zo mogt op de algemeene Vermaaninge tot verbeeteringe : Wasfchet u, reinigt u, doet dt boosheid uwer handelingen van voor myne oogen wech. Xaatet af van kwaad doen, en leeret goed doen, ook wel eene meer Byzondere volgen voor de geenen, aan welken het handhaven van Recht en Gerechtigheid was toebetrouwd.Het is dan,(NN) vooreerst: Zoekt het Recht. De Richter moet richten tusfehen den Man en zynen Naasten; zyn wrdeel moet naar waarheid zyn. Nu is het niet genoeg, dat hy zich door geene gefchenken laate verblinden ; dat hy zich uit ontzag voor Aanzienlyken, of medelyden met Geringeren niet laate vervoeren. om het recht, ten voordeele, of nadeek van iemand , te buigen , maar hy moei zich ook niet overylen. Op de Zaak, de Bewyzen en de Getuigen naauwkeurig on ëerzMk doen > alvoorens by zyn vonnis Z O E K T. uitbrengt, gelyk Daniël in de zaak va» Sufanna, door zo een onderzoek, haare onfehuld aan den dag bragt. Men zie onder de Apokryphe Schriften de Hifiorie van Sufanna , vs. 54—. Een Richter kan in deezen niet te omzigtig zyn, waarom Koning Jofaphat ook tot hen zeide: Ziet wat gy doet; want gy houdt het gerichte niet den menfche, maar den HEERE, en Hy is by u in de zaake van het gerichte, 2 Chron. XIX: 6. Misfchien heeft het woord Zoeken nog een byzonderen nadruk. Het recht was agterwaards geweeken: 't Was, om zo te fpreeken, te zoeken geraakt. De getrouwe Stad was tot eene Hoere geworden; zy plagt vol rechts te zyn ; maar nu herbergden 'er dood/lagers in , in plaatfe van gerechtigheid, vs. 2ii Zo dat men, als 'tware, Lantaernen zou noodig hebben , om het Recht op te zoeken uit de duisternisfe, waar in men het verfchooven had. (33> Nu gaat de Godtfpraak over tot Byzonderheeden, waar van de (V) Eerfte is: Helpt den Verdrukten. (tut) De Onderdrukkingen behooren mede tot. het Kwaade, 't welk 'er veel is onder de Zonne. Salomo zegt 'er van: Ziet! daar waren de traanen der verdrukten, en der armen, die geenen trooster hadden: En aan de zyde der Verdrukkers was magt, zy, daar-en-tegen, had'den geenen Vertrooster, Pred. IV: 1. (j8/3) Zyn nu de Overheeden aan te merken, als Vaders van het Volk, zo moeten zy zorg draagen , dat de eene den anderen niet onderdrukke: En ontbreekt het den Verdrukten aan magt, om zyn goed recht te verdeedigen , zo moeten zy zich zyner zaake aanneemen, en hem helpen. Zo vermaande de Moeder van Koning Lemuët haaren Zoon: Opent uwen mond voor den Stommen, voor de rechtzaake van allen, die omkoomen zouden. Opent uwen mond, oordeelt gerechtigheid, en doei den Verdrukten en Nooddruftigen recht, Spr. XXXI: 8, 9. Godt is een Godt, die den Verdrukten recht doet, Pf. CXLVI: 7. Des moet een Richter, die flegts een Dienaar is van Godts Koningryk hier op Aarde, dit altoos in het ooge houden, en denken, dat'er eens een ftreng oordeel zal gaan over de geenen , die over anderen zyn gefteld geweest , of zy ook recht geoordeeld, en zyne Wet bewaard hebben, B. der Wysh. VI: 4, 5. Zeer nadruklyk is in deezen de taal vaa  ZO E K T. van Afaph: Godt ftaat in de vergaderinge Godes: Hy oordeelt in H midden der Goden. Hoe lange zult gy lieden onrecht oordcelen, en het aangezigt der Godtloozen aanneemen ? Doet recht den Armen en den Weezen; rechtvaerdigt den Verdrukten en den Armen. Verlost den Armen en den Behoeftigen, rukt hem uit der Godtloozen hand, PI'. LXXXII: 1—4. En kan dat niet gefchieden door een richterlyke uitfpraak, dan moeten zy het Zwaerd, 't welk zy, van Godts we: gen draagen, gebruiken; want hetzelve is hun toebetrouwd, tot ftraffe den geenen die kwaad doen, en tot prys , dat is , tot befcherminge , den geenen, die goed doen, Rom. XIII: 4> 1 Petr. II: 14.0) Verder wordt hun aanbevoolen de zorg voor Weezen en Weduwen. (**) Weezen , die geenen Vader, Weduwen, die geenen Man hebben, die hen befchermen kan, en daarom van elk eenen met medelyden aangezien, en, naar vermogen, voorgeftaan en geholpen moesten worden , zyn juist de Perfoonen, die het meest bloot ftaan voor de Kneevelaaryen der Gewinzugt, om dat ze van die geene weêrwraak vreest. Ten tyde van Job waren 'er reeds, die den Ezel der Weezen wechdreeven , en den Os eener Weduwe te pande namen, Cap. XXIV: 3. Zelfs waren 'er onder de Richters , die zich der belangen van Weezen en Weduwen niet aantrokken, Jef. I: 23. En 't geen nog grouwelyker was , die ongerechte inzettingen maakten en invoerden, op dat de Weduwen hun tot buit worden, en zy de Weezen plunderen mogten ; over welken ook het Wee wordt uitgeroepen, Jef. X: 1, 2. (AO P)aar het nu niet anders zyn kan , of dat moet zeer kwaad zyn in Godts oogen, die voor die Perfoonen eene byzondere zorg draagt, waarom Hy ook genoemd wordt een Vader der Weezen , en Richter der Weduwen , Pf LXVIII: 6; zo moet ook een Richter , die weet, dat hy Godts plaatfe hier op Aarde bekleedt, het zich zo wel tot eene eere, als tot eenen pligt reekenen, dal hy den Weezen recht doe, en de twistzaak der Weduwen handele. Job kan ons hiei in tot een Voorbeeld ftrekken; want, ah hy zich zynen ftoel deed bereiden op de ftraate, om.zich ten gerichte te zetten,, dat hevrydde hy den Weeze, die geenen helpei had, endeed het hart der Weduwen vrolyi Z O E K T. s 49* zingen^ Cap. XXIX: 7, 12, 13. Zelfs was de anders onrechtvaerdige Richter hier in nog te pryzen, dat, hy zich eindelyk, door het aanhoudend bidden eener Weduwe , liet beweegen, dat hy haar recht deed te- fen haare Wederpartye, Luk. XVIII: 2—5. )e Godtfpraak eischt hier dan niets, dan 't geen dconvermydelyke pligt van eenen Richter medebrengt. Godt heeft hun dit, in meer dan eene plaatfe, ten dierfte aanbevoolen , Exod. XXII: 21, 22, Deut. XXIV: 17, Zach. VII: 9, 10. Richtct een waaragtig gerichte —. Verdrukt de Weduwe,noch den Weeze, noch den Vreemdeling, noch den Elendigen niet. En daarom wordt dat hier ook met recht geeischt als een blyk van hunne bekeeringe. En, gelyk 'er hier eene groote belofte aan wordt vastgemaakt, vs. 18. Komt dan , en laat ons te faamen richten , zegt de HEERE: Al waren uwe zonden als fcharlaken , zy zullen wit worden als fneeuw ; al waren ze rood als Karmofyn, ze zullen worden , als witte wolle; zo wordt elders over het niet naarkoomen van deeze pligten een zwaar oordeel gedreigd, en wel naar het recht van wedervergeldingc: Gy zult geene Weduwe, noch Weeze beleedigen. Indien gy ze eenigzins beleedigt, en zy eenigzins tot my roepen: Ik zal haar geroep zekerlyk hooren , en myn toorn zal on'tfteeken, en Ik zal » lieden met den zwaerde dooden: En uwe Wyven zullen Weduwen , en uwe Kinderen Weezen worden, Exod. XXII: 21—24. Onder de grouwelyke zonden , over welke een, Vloek werd uitgeroepen , en waarop al het Volk Amen zeggen moest, was ook deeze : Vervloekt zy hy, die het recht des Vreemdelings, des Wcezen, en der Weduwe buigt, Deut. XXVII: 19. Want de HEERE zal ten aordeele naderen,en een /hel Getuige zyn tegen — de geenen, die. den loon des Daglooners met geweld inhouden, die der ^ Weduwe, den Weeze, en den Vreemdeling het recht verkeeren, Mal. III: 5. ZOEKT den HEERE terwyle Hy te ,vinden is: Roept hem aan terwyle Hy naby is: De Godtlooze ver laate zynen weg, en ■ de Ongerechtige Man zyne gedachten: En hy bekeere zich tot den HEERE, -zo zal Hy zyns zich ontfermen , en tot onzen Godt, : want Hy vergeeft menigvuldiglyk, Jef. LV: '6,7. Voornaame Uitleggers zyn van oor: deel , dat 's Mesftas eerfte Ryksgezanten Qqq a hier  4> ZOEKT. Mét fpreekende worden ingevoerd, die, om de Jooden te beweegen tot het geloove in Hem , hen op 't vriendelykst daar toe noodigen , vs. i f 2, 3' en V001'ts ten ernftigften vermaanen tot bekeeringe , naardien het nu nog tyd voor hun was, om dat geene te zoeken en te bedenken 't «"een tot hunnen vreede zou kunnen dienen.1 Wy vinden hier eene tweevouwdige vermaaninge, zynde elk eene van die -aangedrongen met eene gepaste beweegreede. (X) De Eerjie komt voor in het 6. vs. (Ktf) Zy vyorden vermaand , den HEERE te zoeken en aan te roepen. (*) Den HEERE, den alleenwaaren en eetiwigleevendenGodt, by wien de Fonteine des leevens is', en van wien de Jooden, uit hoofde zyner byzondere betrekkinge op dit Volk, zeggen moesten : Waarlyk in dert HEERE onzen Godt is Israëls heil, 'Tercm. III: 23. (£) Dien moesten zy zoo'ken en aanroepen. (««) Men zoekt 't geen verlooren is, daar men prys op fielt 5 en is mén in nood, men roept dan den geenen , van wien men heul en hulpe verwacht. (A) Zy moesten den HEERE zoeken. Zy moesten boetvaerdig zien en erkennen, dat-''er, van wegen hunne onzerechtigheeden, eene fcheidinge was tusfehen Godt en hen lieden ; dat zy zyne gunst verlooren hadden ; met een reikhalzend 'verlangen , en werkdaadig zoeken 'er na "uitzien, Jef. XXVI: 8, 9. Des kundigen vraagen "na de beste middelen ,'hoe des 'HEEREN gunst zou te hervinden zyn, en die dan ook volyverig- en aanhoudend m '-twerk ftellen. Daar van moesten zy ook aanftonds een begin maaken , (B) mei Hem aan te roepen. Niet flaauwlyk, maai als zulken, die van hunnen nood., en he ' Vèvaar, waar in zy zweeven , diepe in 'cirv>kken hebben, en die weeten, dat Ir ' den HEERE Heere alleen uitkomften zyt men den dood, Hem, als 'c ware, agtei na fchfeeuwen;met gebeden, met fmeekin gen, ja! met traanen en fterke. roepingen En dat niet maar alleen, om ontllag vai zonden-fchuld en ftraffe, en herftellmgi in Godts zeegenende Gunste -.'Maar ooi om de genade tot bekeeringe, om de gaa > ve des Geloofs , en de vervullinge met d kennisfe van zynen wil, om voortaan, mee - overéénkomftig met zynen wil , en me Kunnen pligt, Hem waerdiglyk te kurrnei ZOEK T. wandelen tot alle behaaglykheid. (/3£) Deëze twee dingen worden hier te faamen gevoegd. Als het Zoeken na den HEERE ons recht ernst is , dan dringt het den Mensch ook tot een ernftig en aanhoudend Aanroepen. Als de ziele • recht na Godt zoekt, dan fchreeuwt ze ook tot Hem, als een hart na waterftroomen. Ook worden deeze twee dingen tc faamen gevoegd , als de twee best gefchikte middelen, om den toekoomenden toorn te ontvlieden, en- de reeds opdroogende bronaders van Godts Zeegeningen zich wederom te openen. Die -na Godt zoeken , hun lieder hart zal leeven, Pf. LXIX: 33. Die Hem aanroepen ten dage der benaauwdheid, -hebben de belofte, dat Hy hen zal uithelpen, Pf. L: 15. Hy is naby den geenen, die Hem aanroepen in der waarheid. Maar , gelyk in der waarheid,'zo moest het'dok, hoe éérder zo beter, gefchieden. (33) De reede van aandrang daar toe wordt ontleend uit de geleegenheid des tyds. Zoekt den HEERE , terwyle Hy te vinden is; roept Hem aan, terwyle Hy naby is'.'(«*) Godt is een •Godt, niet van verre, maar van naby. Hy bezet ons van Vooren en van agteren, cn dus 'is1 Hy, gelyk Paulus zégt, nooit verre van een iegelyk van ons,-Hand; XVII: 28. Maar, wanneer Godt ons zyne gunst en hulpe onttrekt , onze gebeden en fmeckingen niet verhoort , dan wordt Hy gezegd, van verre te ftaan, zich verre te houden van de woorden onzes brullens, &c. Pf. X: ii XXII: 2. Dit' is al veeltyds de ftraffe der geener , die-in Godts raad niet- bewilligd; en zyne beftraffinge verfmaad hebben , Spr. I; 28—^0. Gelyk nu de vermaaninge, om den HEERE te zoeken en aan te roepen, by ■ voorönderftcllinge te verftaan geeft, dat het zigtbaar te bemerken was, dat Godts ■ ■ 5> 6, Dan. XII: 10, &c. Maar (jif) wie is nu de Ongerechtige Man JJX ttf'K, eigenlyk, de Man der TdelheidP CA) Men denke in 't gemeen om zulken, die geene andere, dan ydele dingen bedenken en bedoelen; die, om in deezen hun oogmerk te bereiken , zich fteeds bézig houden met bedryven , die niet llegts ydel zyn, en zonder nut, maar ook ftrafwaerdige Ongerechtigheid'in zich opfluiten, gelyk 'er ftaat Job XV: 35. Zy ontvangen moeite, baaren ydelheeden, hun buik richt bedrog aan, en Jef. LIX: 4. Zy vertrouwen op ydelheid, fpreeken leugen , zyn van moeite zwanger, en doen ongerechtigheid. (B) In 't byzonder heeft men aan te merken , dat, naar den fpreektrant der Hebreen , een Man der ydelheid zulk een is , die aan de ydelheid geheel en al is overgegeeven, en die in het najaagen 'er van boven anderen uitmunt, gelyk men in dien nadruk leest van eenen Man des bloeds, Man des bedrogs, Man des gewelds, &c. Wy hebben hier dan menfchen, die, bleeven zy zo, Godt te vergeefs zoeken en aanroepen zouden ; want verdrukkinge en benaauwdheid zal koomen over alle ziele des menfchen, die het kwaade werkt, der waarheid ongehoorzaam, en der ongerechtigheid gehoorzaam is, Rom. II: 8, 9. O8) Te rechte worden zy dan vermaand, om hunnen weg en gedachten te verlaaten , en zich —. C*«) Plet eerfte , 't welk iemand doen moet, die op een Dwaalweg is, is , dat hy dien verlaate. Dat moesten ook de deezen doen. CA) Het is bekend, dat iemands Weg aanduide zyne wyze van doen; zyne gedachten, zyne oogmerken en overleggingen. Hoedanig die weg en gedachten waren, kan men in 't algemeen opmaaken uit het geene gezegd is van de geaartheid van den Godtloozen en den Ongerechtigen Man. De Weg zal dan kunnen beteekenen de meer in het oog loopende flegte Leevenswyze van den Godtloozen ;de Gedachten mag men verftaan van 't geene in het harte omgaat, en dikwils uitwendig ontveinsd wordt, en die worden toegekend aan den Ongerechtigen Man. Voornaame Uitleggers zyn van oordeel, dat men hebbe te denken aan de twee voornaamfte Sekten onder de Jooden. CAA) Door den Godtloozen zouden dan te verftaan zyn de Sadduceën. Derzelver Leerweg was Godtleos, Zy lochenden de Qqq 3 On-  494 Z O E K T. Onfterflykheid der Ziele, en de Opftandinge der Dooden , en dus alle vergeldinge van Loon en Straffe na dit leeven. Doortrokken van zulke gevoelens, en daar by doorgaans Ryk, en door hunnen rykdom trots en dertel, konde het niet anders zyn , of hun Leevenswg moest ook zeer Godtloos zyn. Men zou hun kunnen in den mond leggen dc taal der zulken, van welken Malcdchi fpreekt, Cap. III: 14, 15. (BB) Door den Ongerechtigen Man, of eigenlyk den Man der Tdelheid, van wiens gedachten gefprooken wordt, zou men kunnen verftaan de Pharizeën , die , naar uiterlyken fchyn zeer Godtsdienflig waren ; maar welker Godtsdieniligheid eene 3dele vermoeijinge was naar geboden en inzettingen van menfchen, door •welke Godt te vergeefs gediend wordt; en daar-en-boven misbruikt werd , om 'er hunne booze oogmerken en gedachten onder te verbergen. Van buiten fcheencn zy den menfchen toe rechtvaerdig te zyn; maar van binnen waren Z3 vol geveinsdheid en ongerechtigheid. Zy deeden veel, om van de menfchen gezien en toegejuicht te worden , maar hoogmoed en geldgierigheid waren de verborgene dryfveeren van hun gedrag. De Heiland verwyt hun, dat zy beminden de voóraanzittingen aan de maaltyden , de voorgefloelten in de Synagogen, dt begroetingen op de markten; en dat zy, onder den fchyn van lang te bidden, de buizcr, der Weduwen op-aten, Matth. XXIII: 6, 7, 14, 23—23. Langs zo eenen we$ kan men tot Godt nooit koomen, en mei zulke ondeugdzaame gedachten is men det HEERE een grouwel, Spr. VI: 18. XV 06. Zy moesten dan, zou het hun wel gaan , dien weg , en die gedachten (B verlaaten. Daar by niet langer volhar den; 'er van te rug koomen; het fchan delyke en fchadelyke 'er van erkennen zich-zelven verfoeijen , zich voor God fchaamen en verootmoedigen, dat zy oj dien weg, en by die gedachten zich z lange opgehouden hadden, en die voort van ftonde aan verlaaten. En niet allee dat, maar zy moesten ook met den DicI ter, Pf. CXIX: 59, kunnen zeggen : 1 hebbe myne wegen overdacht, en myne vot ten gekeerd tot uwe getuigenisfen. (As) Daai om eisfehen Godts Knegten 'er ook by dat zy zich zouden bekeeren tot den HEER. ZOEKT. hunnen Godt. (A) Bekeeren zegt eigenlyk wederkeeren. Maar tot wien ? (AA)'s Mes. fias Ryksgezanten zeggen: Tot den HEE. RE, onzen Godt. (a) Niet tot eenen vreemden Godt, dan zouden zy met recht hunne vermaaninge hebben mogen veragten: Maar tot den HEERE, den Godt hunner Vaderen, van oude dagen af met deezen zynen gedenknaam bekend en vereerd in Israël, (b) Onzen Godt voegen zy 'er by, om dat Hy reeds hun Verbonds- Godt was geworden, en zy daar door reeds een zalig aandeel hadden gekreegen , aan die betere goederen des Nieuwen en beteren Verbonds, die zy hun vs. 1, 2, 3. hadden aangebooden. Wenschten zy nu , daar aan ook deel te mogen krygen: (BB) Zo moesten zy zich tot Hem bekeeren. Met hartlyk leedweezen over hunne zonden, en met verlocheninge van alle Wettifche gerechtigheid, zich in waaren geloove wenden tot den nu door lydingen volmaakten Mesfias, om door Hem met Godt 'verzoend te worden ; voorts ook , met daadlyken afftand van ongerechtigheid zich aan Hem onderwerpen in gehoorzaamheid des geloofs , om Hem te dienen : Niet naar de nu verouderde Wet van Mofes , waar aan de Sadduceën zich nog wel wilden houden ; noch naar de inzettingen en overleeveringen der Ouden, daar de Pharizeën zo veel mede op hadden: Maar, naar het voorfchrift van den reedelyken, zuiveren en onbevlekten Godtsdienst van het Euan• gelie, om zo voort tc brengen vruchten, der : bekeeringe waerdig. (B) Dit nu wordt met 1 het voorgaande te faamengevoegd. Het : verlaaten van hunnen weg en gedachten was ■ wel noodig , maar alleen niet genoeg ; ) maar het bekeeren moest 'er ook by koo- - men. Als men allen valfchen pad haat, - moet men ook alle des HEEREN bevelen \ van alles voor rechthouden,Pf. CXIX: 128. t 't Moet zo zyn, gelyk 'er ftaat Spr. IX: 6. i Verlaat uwe flegtigheeden en leeft, en treedt 3 op den weg des verflands. (33) Deeze Vers maaninge wordt zo wel, als de voorige 1 aangedrongen met eene gepaste Beweeg- - reede ; naamelyk , de Belofte , dat Godt k zich dan hunner zoude ontfermen, naardien f. Hy menigvuldiglyk vergeeft. (*) Deeze Be•- lofte , op zich - zelve befchouwd zynde, , behelst twee voor den Zondaar bemoedi5 gende waarheeden. (<*«) De Eerfle is, dat Godt  ZOEKT. ZOEK T. 495 Godt een ontfermend Godt is, die medelyden hebben wil met, en daadlyk weldoen aan Elendelingen, hoe zeer zy zulks ook onwaerdig mogten zyn. En dit doet Hy blyken in het genadig vergeeven hunner zonden, van welker fchuld en ftraffe Hy hen vryfpreekt om de byHem in alles volwichtig gekeurde Borg-gerechtigheid van den Mesfias; want die maakt, dat Godt dat op eene Hem betaamende wyze doen kan, hoe groot en veele de zonden ook mogen zyn , naardien beide Godts Barmhartigheid, en 's Mesfias verdienften oneindig zyn, waarom hier ook ftaat, dat Hy menigvuldiglyk vergeeft (waar van iets gezegd is in des V. D. 2. St. p. 163.) Aan deeze waarheid konden de Jooden niet twyffelen. (A) Want dezelve lag opgeflooten in de beteekenisfe van den naam HEERE, zo als Godt zelf dien had verklaard, Exod. XXXIV: 6, 7- (B) Ook behoorde dit tot dat eeuwig Verbond, 't welk nu door 's Mesfias bloed was ingewyd, en hun nu zo vriendelyk werd aangebooden, vs. 3. Want dit was eene der Hoofd-beloften 'er van: Ik zal hunne Ongerechtigheid vergeeven, en hunner zonden niet meer gedenken, Jerem. XXXI: 34. (/S0) De Tweede waarheid is, dat Godt zo een ontfermend en vergeevend Godt is voor de geenen, die zich tot Hem bekeeren. Want, zo waaragtig het is, dat de Zondaar, die zich niet bekeert, in zyne zonden zal fterven; even waaragtig is het ook, dat hy, die zich bekeert, zal leeven, Ezech. XVIII: ai, 22. XXXIII: 9, 11. En dit kan niet gefchieden, ten zy Godt zich zyns ontferme, en hem menigvuldiglyk ver geeve. Hier aan konden de Jooden niet twyffelen. Hoe dikwils hadden hunne Vaders Godt vertoornd met hunne daaden: Maar zo dikwils zy ook na Godt zochten, en tot Hem wederkeerden, wendde Hy ook de hittigheid zynes toorns af: Want, barmhartig zynde, vergaf Hy de ongerechtigheeden, en verdierf ze niet, Pf. LXXVIII: 34, 38, 40. 00 Dit nu zo zynde, leeverde het dan ook eene kragtige Beweegreede op. Immers hunne zonden waren groot geworden tot aan den Heemel. Behalven veele andere zonden, hadden zy zich fchuldig gemaakt aan den Gezalfden des HEEREN, en aan het Bloed des Verbonds, waar door Hy geheiligd was. Godts toorngloedeu waren reeds aan het blaaken. Het hoe langer zo meer vervallen van hunnen Godtsdienst, en van hun Gemeenebest, waren fpreekende bewyzen , dat de dag hunnes Ondergangs naby was, en fierk haastende. In 't midden van dit alles , liet Godt zich nog aan hun voorftellen en aanbieden als een Godt, by wien ontferminge is, en die menigvuldiglyk vergeeft. Welk een wonder van genade! Wenfchen zy daar in te deelen, hoe gereed moesten zy dan niet zyn, om zich te bekeeren. Deeze vermaaninge was dan als een ftemme, die hun van Godts wegen toeriep: Bekeert u en leeft; want waarom zoudt gy fterven, 6 Huis Israëls? Bekeer u, gy afgekeerde Israël, zo zal ik uwe afkeeringen geneezen, en mynen toorn op u niet doen vallen : Want ik ben goedertieren , fpreekt de HEERE, Jerem. III: 12, 22—. Deeze Vermaaninge met haare Beweegreede ftaat in een zeer naauw verband met de voorige. Voor eerst de Vermaaning. Zouden zy Godt zoeken, 't fprak van zelve, dat zy hem nooit zouden kunnen vinden, ten zy zy hunnen weg en gedachten verlieten. Zouden zy Godt aanroepen, 't fprak van zelve, dat Hy hen nooit zou verhooren, ten zy zy zich bekeerden. Gelyk het Of er, zo is ook het Gebed des Godtloozen den HEERE een grouwel, Spr. XV: 8—. Nog eens het Zoeken en Aanroepen moest voorgaan, en het Bekeeren volgen. Want hoe zeer de Bekeeringe hun pligt was, zy hadden daar toe evenwel voorkoomende en hartveranderende Genade noodig. De» moest Godt gezocht en aangeroepen worden, niet alleen maar om vergeevinge van zonden ; maar ook om genade tot bekeeringe. 't Moest zyn: Bekeer ons tot u , zo zullen wy bekeerd zyn: Vernieuw onze dagen, als van ouds, Klaagl. V: 21—. Ten tweede, ook de beweegreedenen. Want was de eerfte ontleend uit de gunftige geleegenheid van den tyd, dat Godt nu nog te vinden , en naby was; uit de Tweede konden zy opmaaken , waar in dat geleegen was, te weeten, daar in, dat Hy nog bereid was, zich hunner te ontfermen, en menigvuldiglyk te vergeeven. Dat maakte deezen tyd nog tot een Jaar des Welbehaagens. Nu zou Godt nog te vinden zyn, zo zy na Hem zochten; nog hooren., zo zy tot Hem riepen; nog vergeeven, zo zy zich tot Hem bekeerden* Maar lieten zy zich deezen tyd onc-  496 .ZOEKT. ontglippen , dan konde het wel voor altoos te laat zyn, zo als de Opperfte Wysheid fpreekende wordt ingevoerd : Dewyle ik geroepen hebbe, en gy Heden geweigerd hebt; myne handen uitgebreid hebbe,en er niemand •was, die opmerkte — zo. zal ik ook lagchen in uw verderf, en fpotten , wanneer uwe vreeze komt, Spr. I: 24—27. ZOEKT (£«) den Vreede van de ütaa, 'waar heenen Ik u gevanglyk hebbe doen wechvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE: Want in haare Vreede zult gy Vreede vinden, Jerem. XXIX: 7. De Jooden zyn met alle op eenmaal, en te gelyk, maar in onderfcheidene tyden gevanglyk wechgevoerd na Babel. Eenigen zyn wechgevoerd geworden te gelyk met hunnen Koning Jechonia. En deezen zyn het , blykens vs. 1,2 — , aan welken Jeremia den Brie!, die de inhoud van dit Hoofdftuk is, gezonden" heeft, met het oogmerk, om den Jooden den ydelen waan te beneemen, dat zy eerlang na Kanaan zouden wederkeeren. Jeruzalem was nog in weézen; Zedekia was daar nog Koning : De Edomiten, Moabiten en andere Volken waren in overleg, om zich te veréénigen tegen den Koning van Babel, en hadden Zedekia laaten aanzoeken , om zich met hun te verbinden, Cap. XXVII: 3—.Men vleidde zich ook heel zeer met de magtige hulpe van den Koning van Egypte. Reede nen genoeg voor de valfche Propheeten die, zo als te zien is vs. 8, 9, onder hei waren opgeftaan , om het Volk met be drieglyke beloften te paaijen. Ten einde het Volk zich daar door niet mogt laatei misleiden , zo maakte Jeremia hetzelvi door deezen Brief bekend , dat de ty< van hunne ballingfchap in Babel by God bepaald was op zeeventig jaaren, vs. _ic En hy raadt huif, hoven te planten, huize; te bouwen, zich wyven te neemen, &c. vs 5,6. Uit welke woorden zy niet allee een langduurend verblyf in Babel kondci opmaaken; maar te gelyk ook, ter hun ner bemoediginge, dat zy'er niet zoude: zyn als Ballingen en Beedelaars, die va plaatfe tot plaatfe zouden moeten omzwei ven, om hunne nooddruft te zoeken; vet min als Slaaven voortgezweept worde tot allerlei harde dienften. Neen ! zy zou den 'er woonen, eenige voorrechten uil gezonderd, als raede-ingezeetenen va ZOEKT. het Land, onder het genot van veele rechten en vryheeden, die hun het verblyf aldaar draaglyk zouden maaken. (Men zie een Vertoog hier over by Nieuwland in zyne Letterk. Verluft. D. II. p. 235 —.) Dit moest hen dan ook opwekken, om de belangen van dat Land aan te merken, als met de hunne onaffcheidelyk verbonden, en dus ook, om die, zo veel hun mooglyk was , te bevorderen, (ft) Daar toe ltrekt.de vermaaninge: Zoekt den Vreede <— en bidt voor haar tot den HEERE. (XX) De hier bedoelde Stad was Babel, door Nebukadnezar, gelyk hy 'er ook op ftofte, Dan. IV: 30, zo vergroot, verÜerd en verfterkt, dat het wegens zyne Wallen, Muuren , Poorten, Toorens en Palleizen, mogt aangemerkt worden als een Wonder van de Waereld. 't Wordt omfchreeven als de Stad , waar heenen Godt hen gevanglyk had doen wechvoeren. De Chaldeën hadden het gedaan: Maar zy moesten hooger opzien, dat Godt die, tot ftraffe hunner boosheid, zich had gemaakt tot inftrumenten zyner gramfenap. De Propheet fpreekt maar alleen van de Stad, fchoon men 'er geheel^ het Land mede onder begrypen mag: 't Zy, om dat Babel de Hof- en Hoofdftad was van geheel het Ryk; 't zy, om dat de Hoofden der Jooden, aan welken deeze Bnet hield, vs. 1, zich 't meest in die Stad , onthielden. Hy fpreekt van den Vreede . dier Stad, en verftaat daar door met flegts ■ dat geene, 't welk men eigenlyk Vreede : noemt,rust van binnen, en rust van ronts1 omme, zo dat men nog in het harte van : het Land, nog op de grenzen hoorde van l inbreuk, ujtval en gekrysch: Maar ook air t lerlei voorfpoed en welvaart , welke de . Hebreën mede onder het woord van Vreede t begreepen. Vreede by u was by hen een . zeer uitgebreide Zeegengroet. Trouwens 1 Vreede is de Moeder en Voedfter van al1 lerlei welvaart, en werd daarom op oude - Gedenkpenningen verbeeld met een'/;oor« 1 des Overvloeds in haaren arm , gelyk ook 1 Vreede en Welvaart worden te faamen ge- - voegd : Vreede zy in uwe Vestingen, en 1 welvaaren in uwe Palleizen, Pf. CXXII: 7. 1 Deezen Vreede der Stad (33) moesten zy - zoeken , en den HEERE daarom bidden.. - Hier moest het Ora et Labora , Bidt en x Werkt hand aan hand gepaard gaan. Zy moes-  ZOEKT, moesten dien zoeken, en 'er ook om bidden. Cm) Vooreerst, dien zoeken. (_•*) Alles vermydcn 't geen den Vreede zou kunnen verftooren, de Welvaart verwoesten: Geen Oproer ftooken, niet aan 't muiten liaan, waar door het Land in rep en roer konde raaken, en't welk de Chaldeën en derzelver Koning flegts tegen hen verbitteren zoude. Met uitheemfche Vorften geene verraaderlyke Ontwerpen fmeeden, die ophitlen , om gewapenderhand in het Land te vallen, waar door zy den wapenkreet , moord en plundering over zichzelven , en het Land zouden brengen. (/S/S) In tegendeel moesten zy den Vreede zoeken. Zich gedraagen als ftille en vreedzaame Onderdaanen : Den Koning de fchuldige trouwe en gehoorzaamheid bewyzen, alle aanflagen, die tegen deszelfs leeven, of belangen, of de belangen van het Ryk gefmeed wierden , helpen weeren ; zich ftille houden, zich met eenes anderen doen niet bemoeijen; maar alleen met het hunne, het bouwen hunner huizen , het beplanten hunner hoven , het voortzetten hunner neeringen , handteeringen en koophandel, op dat zy hun eigen brood zouden kunnen eeten, de hun opgelegde Schattingen betaalen, de liefde en agtinge der Chaldeën gewinnen , en den bloei en groei van het Koningryk bevorderen. Schattinge ,Tol, Vreeze en Eere te geeven den geenen, welken men dat fchuldig is; aan zyne Overheeden , zelfs aan harde Heeren gehoorzaam en getrouw te zyn, het welzyn te zoeken, en naar zyn vermogen te bevorderen van zo eene Maatfchappye, waar van men een Lid is , dat zyn pligten, die het gezond verftand ons leert, en ook de Zeedekunde van denBybel van ons eischt, Rom. XIII: 7,1 Petr. II: 13, 14, 17, 18. OO Hier by moesten zy het nog niet laaten blyven. 'Zy moesten nog meer doen. Zy moesten den HEERE ook bidden voor die Stad. (><0 In erkentenisfe , dat de HEERE de Allerhoogfie zy, aan wiens Zeegen het alles is geleegen , zelfs in zo verre, dat, zo die de Stad niet bewaart, de Wachters te vergeefis waaken ,en, zo die het Huis niet bouwt, de Bouwlieden 'er te vergeefs aan arbeiden; dat, zo die onze onderneemingen niet doet gedyen, het te vergeefs zy , dat men vroeg op zy, laat op blyve, het brood der ZI. Deel. I. en II. Stuk. ZOEKT. 497 fmerte eete: Met één woord; in erkentenisfe, dat Hy het zy, die den Vreede fchept, Jef. XLV: 7 , en de Welvaart fchenkt, (fsf) moesten zy Hem bidden. Vuurig cn aanhoudend bidden ten goede van de Stad en het Land hunner gevangenisfe : Dat dc HEER E het wilde behoeden voor alles , wat de rust 'er van, zo van binnen , als van buiten zou kunnen verontrusten. Bidden, dat de Vreede 'er van mogt zyn alt eene riviere, en dc Welvaart, als de golven der Zee. Ook bidden voor het leeven van Koning Nebukadnezar , en deszelven Zoon Belzazar, dat hunne dagen mogten zyn als de dagen des heemels op de aarde, zo als Baruch wilde, dat men zelfs te Jeruzalem zoude doen, Cap. I: 11. Voor Koningen te bidden, en allen, die in hoogheid zyn gefield, is een Apostolisch bevel, 1 Tim. 11: o-., op dat men, onder derzelver regeeringe, een gerust en fiil leeven moge leiden in alle Godtzaligheid en eerbaarheid. Of, gelyk Baruch fchreef, Cap. I: ia, op dat de Heere hun fterkte mogt geeven, en de oogen verlichten , op dat zy leeven mogten onder de fichaduwe van Koning Nebukadnezar, en van Belzazar zynen Zoon , en zy genade voor zich vinden mogten. (3) Dat was ook de Beweegreede, waar mede Jeremia zyne vermaaninge aanklemde : Want in haaren Vreede zult gy Vreede vinden. Recht zo ! De belangen van een Land zyn de belangen van elk, die 'er in woont, hy zy dan Inboorling, of Vreemdeling. Zo lang hy 'er in woont, deelt hy in de rampen, cn ook in de zeegeningen van hetzelve. Ploe moet dan niet elk zich be-yveren, om den Vreede 'er van te bevorderen, cn 't geen denzelven zou kunnen ftooren af te weeren. Die dit overweegt, zal die wel oproer ftooken? Dat helsch gedrogt,'twelk de orde en 't gezag der Wetten, zo noodzaaklyk ter bewaaringe van de algemeene rust, met voeten ftampt; 't welk der onftuimigheid, der woede en drieste baldaadigheid den ruimen teugel viert. Wanneer Burgers en Burgers , Broeders en Broeders, Ouders en Kinderen tegen malkanderen opftaan, de een den anderen byten en ver-eeten, wat is het anders als een eeten van het vleesch van zynen eigen arm , en een wroeten in malkanderens ingewanden? Jef. III: 5. IX: 19, Gal. V: 15. Zal iemand, die dit recht indenkt, wel met Rrr . bui-  498 ZOEKT. buitenlandfche Vorften heulen , en die heimelyk ophitfen , en eindelyk met die «anfpannen, om den Oorlog in het Land te brengen ? Dat yzelyk monfter , het grootfte kwaad van alle kwaaden, dat zyne hengften jaagt door 's Landsmans zuuren Oogst, en de brandtoorts fteekt in zyne Schuür tn Wooninge; dat de ftormrammen aanvoert tegen de Steden, die te gronde beukt', en vervolgens leeg plundert ; dat den Mannen den gefcherpten dolk in het harte wringt, Vrouwen en Maagden fchendt, Kinderen in de wieg vermoort, Zuigelingen van der Moeder borften rukt, en tegen den muur te pletter flingert; dat de Jongelingen gevanglyk weehvoert, en dikwils tot den Krygsdienst prest tegen hun eigen Land en Volk. Wie fchrikt niet voor zo een Schrikdier, 't welk alles, wat yzelyk heeten kan, in zynen nalleep voert? Hoe beminnelyk is in tegendeel de Vreede! Eene Dogter des heemels, met welke allerlei Zeegeningen afdaalen , en zich wyd en zyd verfpreiden. De Wetten houden haar gezag; en goede Orde en het Recht Wordt gehandhaafd; Kunften en Weetenfchappen bloeijen; de Landman gaat veilig uit en in tot zynen arbeid ; de Ambagtsman gaat uit en in tot zyn werk; de Koopman tot zyn gewin. De Steden /prei' den zich uit van wegen het goede, en op het Land noodigt de een den anderen onder zynen JVyn/lok en Vygenboom. Men eet, men drinkt, men verblydt zich over den arbeid zyner handen, men legt zich neder, en flaapt zonder vreeze voor verfchrikkinge. Dit zyn de vruchten van den Vreede. waar in elk Inwoonder van het Land zyr deel heeft. (33) Dit nu zo zynde , zc konde de Propheet zich van geene kragti ger Beweegreede bedienen, dan deeze. Zj zouden in Babel huizen bouwen , hovet planten , ten huwelyke geeven en neemen Zoonen en Dogteren gewinnen: Wat kond( hun nu meer nadeelig zyn, dan de Oor log, wiens voetftappen zyn in bloedftor tingen en verwoestingen ? Wat wensch ïyker, dan Vreede, die niet dan lieflyk heid ademt, en wiens voetftappen var vettigheid druipen ? Wat hadden zy in dt bewaaringe 'er van dan niet groot belang: Zo lang zy in Babel woonden, en zy zouder 'er zeeventig jaaren in blyven woonen. ZOEKT. zouden zy ook in Babels rampen hunnen rampfpoed vinden ; daar-en-tegen ook, in Babels Vreede en Voorfpoed, ook hunnen Vreede en Voorfpoed. Zelfsliefde en Eigenbelang , die al veeltyds de fterkfte dryfveêren zyn van der Menfchen doen en laaten, moesten hen dan kragtig aanzetten, om,naar de Vermaaninge van den Propheet, Babels Vreede te zoeken, en voor Babel den HEERE te bidden. ZOEKT (Maar) eerst het Koningryk Godts, en zyne gerechtigheid: En alle deeze dingen zullen u toegeworpen worden, Matth. VI: 33. (N) Deeze woorden behelzen eene voortreflyke les. Veelal bedenken en zoeken de Menfchen llegts de dingen, die tot het tydelyk leeven behooren; daar zy veel meer moesten bedenken en zoeken 't geen der Ziele , die onfterflyk is, tot heil konde ftrekken, en hen, niet maar voor den korten, en altoos onzekeren Lecftyd,maar voor eeuwig gelukkig maaken. Daar toe ftrekte de Vermaaninge van den Heiland, aangedrongen door eeneZtelofte, die de te groote bezorgdheid voor het tydelyk beftaan heel zeef verminderen konde. (XX) Dc Vermaaninge is : Zoekt eerst het Koningryk Godts en zyne Gerechtigheid. («) De Voorwerpen, welke te zoeken Hy zynen Ploorderen aanbeveelt, zyn twee : Het Koningryk Godts en zyne Gerechtigheid. (*<») Men heeft elk op zichzélve te befchouwen. (A) Het Koningryk Godts is het Ryk der Genade , waar van Godt de Koning is, aangemerkt als die Godt, die zynen Onderdaanen wil worden tot eenen Godt van Zaligheid; of wel de Zoon, aan welken de Vader dit Koningryk . heeft verordineerd, waarom het ook wel genoemd wordt het Koningryk van den ■ Zoone van Godts liefde, Kolosf. 1:13, waar ■ van de Onderdaanen zyn uitverkóorene ge1 roepene Heiligen, en waar van de goede, ren zyn duuragtig goed en gerechtigheid ; : dingen, die be/lendig zyn, en depchatka- ■ meren der Ziele verryken. Inzonderheid • heeft men hier te denken, om dat Genade- ■ Ryk,zo als het nu onder de dagen van het ■ Nieuwe Testament ftond geopenbaard en i verder uitgebreid te worden, met minder : lastigen omllag, als oudtyds, met meer1 dere vryheid , met meer heuglyke voori rechten, en ruimere bedeelinge van Gees, telyke Zegeningen, en Goederen. Dat was  ZOEKT. was het Koningryk, 't welk nu door Jo hannes den Dooper, en ook door den Heere Jefus zelv' werd gepredikt, als naby gekoomen , en 't welk in de Euangelii'che Gedenkfch riften genoemd wordt het Koningryk Godts, het Koningryk der Heemelen. (B) Het ander Onderwerp deezer Reede was , zyne (naar den Grondtekst Godts) Gerechtigheid. Niet die , welke behoort tot die Volmaaktheeden, welke tot Godts Weezen behooren; maar zo eene, welke de Mensch , door 'er na te zoeken, kan deelagtig worden. (AA) Die is tweederlei, (a) De Gerechtigheid des Geloofs. Naamlyk de van Godt uit genade toegereekende, en by den Mensch door het geloof aangenoome Borg - gerechtigheid van den Heere Jefus, die zo volkoomen de zyne wordt, dat hy wordt rechtvaerdighcid Godts in Hem, in den Mesfias, óxedc HEERE zyne Gerechtigheid is; en uit kragt van welke hy wordt ontflaagen van zyne zwaare zonden-fchuld, en daar uit ryzende verpligtinge tot ftraffe , en herfteld wordt in het verlooren recht tot het eeuwig leeven. (b) De andere is de Gerechtigheid des leevens, daar in beftaande, dat 1 de gerechtvaerdigde, en door Godts Geest naar Godts beeld vernieuwde Mensch gerechtigheid werkt; dat is, bedenkt en najaagt alles wat waaragtig , eer lyk , rechtvaerdig, rein en lieflyk is; in de onderlinge Saamenleevinge in alle oprechtheid verkeere en handele met zynen Naasten; en, ten aanzien van Godt, denzelven diene in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, alle de dagen zynes leevens. Dit heet, de rechtvaerdigheid te doen, en behoort tot de hoedanigheeden der geener, die uit Godt gehooren zyn, i Joh. II: ao. III: 7,10.Deeze ' tweederlei Gerechtigheid, de eene zo wel als de andere, (BB) is zyne, te weeten, Godts Gerechtigheid. Want de eerfte is een gefchenk van Godts genade, waarom Paulus die ook noemt de rechtvaerdigheid, die uit Godt is door het Geloof, Philipp. III: 9. En de andere is een gewrocht van zynen Geest in ons; want die is het, die ons, naar Godts beeld, 't welk beftaat in waare rechtvaerdigheid en heiligheid, Ephef. IV: 23, 24, in gedaante verandert, van heerlykheid tot heerlykheid, 2 Kor. III: 18. (j8/ï) Deeze twee dingen , het Koningryk en de Gerechtigheid Godts voegt de Heere ZOEK T. 499 Jefus byéén. Want zo waaragtig het is, dat hy, die een Onderdaan is van dit A'öningryk, ook deel heeft aan die Gerechtigheid, waar door men ontvangt vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de Geheiligden , naardien dezelve behoort tot de Goederen, die van Godts Koningryk onafi I'cheidbaar zyn, Rom. XIV: 17, zo waaragtig is het ook, dat niemand van zichzelven op goede gronden kan gelooven , dat hy tot dit Koningryk zy ingegaan, cn aanfpraak hebbe op deszelfs Goederen, zonder de Gerechtigheid des Geloofs te hebben , en die des leevens te beöeffenen , Matth. V: 20. Een iegelyk, die dc rechtvaerdigheid niet doet, is niet uit Godt,i Joh. III: 10. Die dan wenschten gelukkig te zyn , en dat hun eenmaal rykelyk mogt toegevoegd worden de ingang in zyn eeuwig en heemelsch Koningryk, moesten, terwyle zy nog op aarde waren, beide die dingen (/J) Zoeken , en wel het eerst. («<*) Zy moesten ze zoeken. (A) Dit voorönderftelt , dat ze verlooren, of, ten minften, voor hunne oogen verborgen waren. (AA) Zo was het destyds met het Koningryke. Godts. De Jooden verwachtten wel met de komfte van den Mesfias de Openbaaringe van een voor hun hoogst-weufchelyk Koningryk: Maar zo een, welks heerlykheid louter aardsch was. Een Koningryk, in Overwinningen nog heerlyker, als dat van David; in langduurenheid van vreede , en overvloed van rykdommen nog heerlyker, als dat van Salomo. Een wanbegrip, waar aan Jefius Difcipelen destyds, en nog lang daar na verkleefd waren. (BB) Even verkeerde denkbeelden maakten de Jooden zich ook van de Gerechtigheid, (a) Van de Gerechtigheid des Geloofs. De eeuwige Gerechtigheid, door den Mesfias aan te brengen,kenden zy niet. De hunne was eene Wettifche eige-gerechtigheid. Men zie dit in den zo winderig roemenden Pharizeeuw, Luk. XVIII: 11, 12. Waarom Paulus ook fchreef: Maar Israël, dat de Wet der rechtvaerdigheid zocht, is tot de Wet der rechtvaerdigheid niet gekoomen. Waarom ? Om dat het die zocht, niet uit den Geloove,maar uit de werken der Wet, Rom. IX: 31 , 32. (b) Even verkeerd waren ook hunne denkbeelden van de Gerechtigheid des leevens. Zy bleeven hangen aan de Letter van de Wet, en bekommerden Rrr % ziek  5oó ZOEK 't\ zich niet om den geestelyken zin 'er van. Men kan dit opmaaken uit de Verklaaringe, welke de Heiland gaf van een en ander gebod, Matth. V: si— 48. Ze beftond in veele uitwendige Wasftchingen, Mark. VII: 3, 4, 8. Maar zy reinigden het hart niet van den overlast zyner boosheid. In het ftipt waarneemen van deeze en geene kleinighceden , naar de Inzettingen en Overleeveringen der Ouden, als het Vertie' Tien van de dille, de munte, en het komyn : Maar het zwaar fie der Wet lieten zy na, het Oordeel, de Barmhartigheid, en het Geloof, Matth. XXIII: 23. Daar nu de Geloofsen Zeedeleer zo zeer verbasterd waren, zo is het niet te verwonderen, dat Godts Koningryk en zyne Gerechtigheid, fchoon die onder hen waren , verborgen waren voor hunne oogen. 'c Was 'er mede geleegen, als met eenen Schat, die verborgen is in den Akker, Matth. XIII: 44. Wenschten zy 'er aan deel te krygen, zy moesten dan, (B) naar de Vermaaninge van den Heere Jefus, 'er na zoeken. (AA) Zouden zy daar toe zich opgewekt vinden, zo moesten zy eerst overtuigd zyn van de voortrcffelykheid dier dingen. Daarom vermaande Salomo niet alleen : Verkrygt u wysheid, en verkrygt verftand met alle uwe bezittinge; maar hy voegde 'er ook by , om zynen Leerzoon 'er begeerig na te maaken : Zy zal uwen hoofde een aangenaam toevoegfel geeven; eene fierlyke kroone zal ze uleeve-, ren, Spr. IV: 7, 9. En zouden zy niet zoeken zonder te vinden, zo moesten zy ook onderricht worden van de daar toe dienende middelen. Maar by wie moesten zy dat onderwys zoeken ? By hunne Wet- en Schriftgeleerden? Neen? Die wa. ren blinde Leidslieden , bedrieglyke Leeraars. Zy flooten het Koningryk der Heemelen toe voor de menfchen; en, gelyk zy zeiven niet wilden ingaan, zo wilden zy ook anderen, die ingaan zouden, niet laaten ingaan, Matth. XXIII: 13. Zy moesten dan koomen tot de Leerfchool van den Heere Je. fus. Die was de Leeraar der, en ter Gerechtigheid , welken Godt een tonge der Geleerden had gegeeven, om den menfche zynen rechten pligt te verkondigen. Die verhief thans alomme zyne ftemme, zeggende: Hoor et, want ik zal Vorftelyke dingen fpreeken , en de openinge myner lippen zal enkele billykbeid zyn. En niet alleen dit; ZOEKT. Maar Hy doet hen, die tot Hert koomen, ook wandelen op den weg der gerechtigheid'; in het midden van de paden des rechts, op dat Hy zyne liefhebbers doe beërven dat beftendig is, Spr. VIII: 6,10,11. (BB)Maar dus onderweezen zynde, moesten zy dan ook aan het zoeken gaan: Door Bekeeringe; want door zyne ftegtighecden te verlaaten, en te treeaen op den weg des verftands, komt men tot het Koningryke Godts. Door Geloof; want door het oprecht geloof alleen, en zonder hetzelve nooit, krygt men deel aan die Gerechtigheid Godts-, door welke men ontvangt vergeevinge van zenden, en een erfdeel onder de Geheiligden. Voorts, door waerdiglyk den Heere te wandelen tot ade behaaglykheid; want zo de Bekeering en het Geloof zo zyn, als ze moeten zyn, zal men een Onderdaan zyn van Godts Koningryk, en een Mededeelgenoot van deszelfs Voorrechten en Goederen, dan moeten die zich leevendig vertoonen in het doen van werken der Gerechtigheid. Dit was de groote zaak, die Jefus predikte: Het Koningryk der Heemelen is naby gekoomen: Bekeerdu, en gelooft den Euangelio, Mark. 1:15. En, ten blyke, dat die Bekeeringe en dat Geloof niet moeten beftaan in woorden, maar in kragt, zo leerde hy elders: Nies een iegelyk, die tot my zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koningryk der Heemelen: Maar die doet den wilmyns Vaders, die in de Heemelen is, Matth. VII: 21. Maar wie is tot deeze bekwaam ? Dit Zoeken fluit dan ook in zich op, een ootmoedig bidden en fmeeken om de daartoe nodige genade. Dat Godt hun wilde geeven de Bekeeringe ten leeven; aan hun volbrengen al bet welbehaagen zyner goedheid, en in hun werken het werk des Geloofs met kragt; ook in hun werken '* geen voor Hem welbehaaglyk is, op dat zy zynen wil zouden kunnen doen, oprecht zynde in alles, en vervuld met vruchten der Gerechtigheid, die door Jefus Chris, tus zyn tot heerlykheid en prys, van Godt. En eindelyk, gelyk het Zoeken in zich opfluiteen volharden daar in, tot dat men gevonden heeft, zo moesten zy dit goede werk niet maar beginnen, gelyk de geenen, die wel beginnen met den Geest, maar voleindigen met het Vleesch ; maar by aanhoudendheid daar toe alle naerftigheid bewyzen, door vuurig in 't werk te ftellen de daar toe dienende.middelen, en vuurig aan  ZOEKT. aan tc houden in het bidden, om de daar toe noodige genade; want het Koningryk der Heemelen is van dien aart, dat het nis met geweld moet worden ingenoomen , Matth. Xi: 12. Dat het zo een Zoeken moest zyn, (AB) geeft de Heiland duidelvk genoeg te kennen, als hy zegt: Zoekt tent het Koningryk Godts -. (A) Eerst. ten aanzien van den tyd, voor alle andere dingen. Die dit geduurig uitftellen,kondenzich den Vindcns-tyd wel eens laaten ontglippen. Die dit in hunne jeugd uitftellen tot den ouderdom, waagen m eene zaak van zo groot een belang te veel: Ot zy oud zullen worden , is onzeeker; en zo al, konden zy het Koningryk wel voor zich gellooten vinden. Gelyk dit eene algemeene waarheid is, zo was 'er voor de toen leevende Jooden. nog eene byzondere reede , waarom zy dit 't eerst moesten doen, voor'alle andere dingen. Hier komt te pas het zeggen van Jefus: Nog een Metnen tyd is bet licht by u lieden: Wandelt, terwyle gy het Hebt hebt, op dat de duisternisfe u niet bevange, Joh. XII: 35. De tyd was voorts kort, dat het Koningryk Godts van hun wech genoomen, en aan een ander Folk gegeeven zoude worden, Matth. XXI: 43. Zoude het hun dan niet gaan, zo als 'er ftaat Spr. I: 28. Zy zullen my vroeg zoeken , maar zy zullen my niet vinden , zo moesten zy dit woord: Zoekt eerst, wel ter harte neemen , niet minder, dan of Hy tot hen gezegd hadde: Heeden, Heeden, terwyle gy de femme des HEEREN hoort, zo verhardt uwe harten niet. (li) Uok Eerst, dat is voornaamelyk, en boven alle andere dingen, 't Moet zo niet zyn, als het met die twee was , van welken men leest Luk. IX: 59 , 61 , die Jefus wel wilden volgen, maar eerst iets anders doen: Dc eene, eerst heenen gaan, en zynen Vader begraaven; de andere eerst heenen gaan, en affcheid neemen van de geenen, die in zyn huis waren. Maar het moest zo zyn, als men leest van Petrus en Andreas, die terflond hunne netten verlieten, en Hem volgden, Matth. IV: 19 , 20, en van Mattheus, die terftond opflond, het tolhuis verliet, en Hem volgde, Cap. IX: 9. "t Geen het zwaarst is, moet ook het zwaarst weegen. Van het vinden van Godts Koningryk en zyne Gerechtigheid hangen af de eeuwige belangen eener onfterf- ZOEKT. $02 lyke Ziele, en daarom moet hetzelve ook gezocht worden boven alle andere dingen. De Heiland leerde dat met deeze gelykenisfe : Het Koningryk der Heemelen is gelyk een Koopman, die fchoone paerlen zocht. Dewelke , gevonden hebbende een paerl van groote waerde, heenen ging, en verkogt al wat hy had, en kogt dezelve, Matth. XIII: 45, 46. Zo begreep het Paulus: '* Geen hem te vooren gewin geweest was, agtte hy nu fchaade en drek te zyn om de uitneemendheid der kennisfe van Christus Jefus. Thans was het zyne hoofdbegeerte, dat by Christus mogt gewinnen , en in Hem gevonden worden : Niet hebbende zyne rechtvaerdigheid, die uit de Wet was; maar de rechtvaerdigheid, die uit Godt is door het geloove, Philipp. IIP 7—9- Maar de Mensch is aardsgezind, en zal bezwaarlyk aardfche belangen , vooral zulke , die voor hem van eenige noodzaaklykheid zyn, aan eene zyde willen fchuiven. (33) De Heere Jefus agtte het daarom noodig deeze zyne vermaaninge aan te dringen met eene Belofte , zeggende: En alle deeze dingen zullen u toegeworpen worden. («) Door alle deeze dingen hebben wy te verftaan die dingen,van welken in het voorgaande gefprooken was, die tot het tydelyk leeven behooren, voedfel en dekfel. (A) De Belofte 'er van is, dat die hun zouden worden toegeworpen. De fpreekwyze is, naar het fchynt, ontleend van eenen niet kaangen Vcrkooper, die, boven de maat, of het gewicht van het verkogte, 'er den Kooper nog iets by voegt tot een toegift, of toewerpfel. Zo doet ook Godt. Schoon fpyze, drank, kleedinge, &c. niet behooren tot de goederen van Godts Koningryk, Godt weet evenwel, dat de zynen die dingen van nooden hebben , zo lang zy op aarde zyn, en daarom wil Hy hun die , fchoon daar toe niet gehouden uit kragt van 't Nieuw Verbond, als eea foort van overmaat toezverpen. Dit is evenwel zo niet te verftaan, als of zy, met de handen over malkanderen, dat zo onmiddelyk moesten afwachten. Wy hebben de Belofte niet, dat ons het brood uit den Heemel reegenen zal ; dat onze kleederen, en de fchoenen aan de voeten met verouderen zullen. Zo te doen, zou zyn een verzoeken van den Heere zynen Godt. Men moet werken 't geen goed is met zyti£ Rrr 3 *****  feil Z O Ê K T. ZOEKT, ZOEKEN. handen, Ephef. IV: 28. De leere van Paulus is, en hy bevestigde die met zyn eigen voorbeeld, dat die niet werkt, ook niet zal eeten. Men zie 2 Thesf. 111: 6—12. De Heiland wil dan het werken om die dingen niet geheel uitfluiten; maar het alleen werken om die dingen, gelyk zulken, die daar toe vroeg op zyn , en laat op blyven, en zich om het Zoeken van Godts Koningryk en zyne Gerechtigheid niet bekommeren. Zy moesten den tyd, aan dat Zoeken belteed, niet verlooren agten ; maar van Godts Vaderlyke voorzorge , waar door Hy zynen Beminden het brood als in den flaap geeft, vertrouwlyk verwachten, dat hy hunnen arbeid zo zeegenen, of het hun op eene andere wyze doen toekoomen zoude, dat het hun aan 't geene tot leevens-onderhoud van nooden was , niet ontbreeken zoude ; want de Godtzaligheid is tot alle dingen nut, en heeft de belofte des tegenwoordigen en des toekoomenden leevens, 1 Tim. IV: 8. Al as het dan, dat de jonge Leeuwen armoede lyden, en hongeren: Zy evenwel, die den HEERE vreezen, hebben geen gebrek aan eenig ding, Pf. XXXIV: 11. (2) Deeze Vermaaninge met haare Belofte kwam wonder wel te pas in het beloop van des Heilands reedeneeringe. Ply had in 't voorgaande gewaarfchouwd tegen de al te groote bezorgdheid voor het voedfel, en de kleedinge: Bezorgdheid , die het alleen by zich-zelve zoekt, en Godts Vaderlyke Voorzorge mistrouwt, of ten minfte voorby ziet. Dit was, volgens het 32. vs., Hcidensch, en pastte niet aan zulken, die gelooven, dat zy eenen Vader in den Heemel hebben. Zyne Toehoorders moesten'zich dan daar in niet gelyk maaken aan de Heidenen. Maar, in tegendeel, allereerst en meest zoeken het Koningryk Godts en zyne Gerechtigheid. Ondertusfchen was deeze Bezorgdheid by veelen onder de Jooden de oorzaak, die hen te rugge hield van den armen, en in armoede omzwervenden Jefus te volgen. Deeze Bezorgdheid moesten zyaan eene zyde fchuiven. Was het hun recht ernst het Koningryk Gedts en zyne Gerechtigheid te zoeken, zy konden 'er dan ook ftaat op maaken, dat hun van hunnen Heemelfchen Vader, die de Vogelen des Heemels voedt, en de Leliën des Velds kleedt, ook alle zulke dingen zouden toegeworpen worden, als zy tot leevens- onderhoud zouden noodig hebben : Zelfs ook dan (en dat mogten zyne Leerlingen van nu af wel ter harte neemen) wanneer zy eerlang om zynes naams wille vervolgd, en daar door genoodzaakt zouden worden hun Volk en Vaders huis te verlaaten. Gefchiedde dat ter liefde van Godt en zyn Koningryk, zy konden en moesten dan ook vertrouwen, dat, in wat hoek van de Waereld zy ook mogten omzwerven , Godt hun het noodige niet zou laaten ontbreeken, gelyk de Pleere Jefus dat elders té kennen gaf, Matth. XIX: 29. Zo wie verlaaten zal hebben Huizen, of Broeders, of Zusters, of Vader, of Moeder, of Wyf, of Kinderen, of Zkkers, om mynes naams wille : Die zal honderdvouwd ontvangen, en het eeuwig leeven beërven, ZOEKEN (Het) van het verlooren Schaap door den Herder; het Zoeken van den Verlooren Penning door de Vrouwe; en het van zelf wederkeeren van den Verlooren Zoon ; en de groote vreugde, welke by elk eene van deeze drie Gebeurtenisfen plaats had, ftelde de Heiland voor in even zo veele Gelykenisfen, Luk. XV: 3—32. Plet groot oogmerk was, om zyne verkeeringe met de Tollenaaren en Zondaaren te rechtvaerdigen , waar over Ply van de Pharizeën en Schriftgeleerden fteeds gelaakt en gelasterd werd, door te toonen, dat zulke Zondaars niet verwaarloosd, maar veel meer opgezocht, te rechte gebragt, en met blydfchap aangenoomen moeten worden, aangezien derzelver bekeeringe zelfs aan de zalige Heemelingen tot vreugde ftrekt. Maar zoude de Heiland, ten betooge daar van, drie Gelykenisfen hebben willen voorftellen , daar een enkel eene daar toe voldoende zou geweest zyn? Dat is niet wel te denken. De Heere Jefus was niet maar alleen een Leeraar der Gerechtigheid,-maar ook een groot Propheet. Zyne Gelykenisfen moesten ook dienen , om de Verborgenheeden van het Koningryk der Heemelen, deeze en geene merkwaerdige gevallen zyner Kerke, te ontvouwen. Schoon dan het groot oogmerk hetzelfde blyft, is het evenwel te vermoeden, dat Hy het oog hebbe gehad op drie onderfcheidene tyden , in welke Zondaars uit hetzelfde Volk, te wecten, de Jooden, door Bekeeringe te rechte zouden worden gebragt, en hoe groot  ZOEKEN. groot eene blydfchap dat veröorzaaken zoude. Wat ik van elk eene deezer Gelykenisfen denke, zalmen kortelyk kunnen zien in des VI. D. a. St. p. 65. kol. % Voorts is de Gelykenis van het Verlooren Schaap, voorkoomende vs. 4—7, verklaard in des V. D. a. St. p. 5*3—. Die van den Verlooren Penning ,vs. 8—10. in des VLD. 2. St. p. 64—. En van die van den Verlooren Zoon is het een en ander gezegd in de Verklaaringe van vs. 15, 16. in 't IX. D. p. 509 , —- en van het 18 en 19 vs. in des VI. D. 1. St. p. 542—. ZOEKEN, (In die dagen zullen de menfchen den dood) maar dien niet vinden; en zy zullen begeeren te fterven, en de dood zal van hun vlieden, Openb. IX: 6. In die dagen, in welken de Springhaanen,van welken in 't voorgaande gelprooken was,den menfchen zo veel pyn en fmerte zouden aandoen, niet anders, dan of zy door een vergiftigen Scorpioen geftooken waren,vs. 5. "Wie nu ook door die Springhaanen verbeeld mogen zyn, dit is ten minften zeeker , dat derzelver kwellingen zo veele, en zo zwaar zouden zyn , dat den menfchen het leeven zo bang en bitter zoude vallen, (X) dat zy den Dood zouden zoeken , en wenfchen te Jlerven. Zo gaat het: Hoe zoet, hoe dierbaar het leeven den menfchen ook zyn moge, waarom de Satan ook eens met een woord van waarheid zeide: Huid voor huid, en alles,wat iemand heeft, zal hy geeven voor zyn leeven: Nochthans kunnen pynen en verdrietelykheeden wel eens tot zo eene hoogte ryzen, dat hy , vervoerd door ongeduld , den dood voor zich wenschlyker zoude agten, dan het leeven. Men zie dit in Job, Cap. VII: 15. Hy zou de verworginge wel hebben willen kiezen voor zyne ziele, en den dood voor zyne beenderen; en in Elia, toen hy bad, dat zyne ziele mogt fterven, 1 Kon. XIX: 4 ; als ook in Jona, Cap. IV: 3, toen hy hetzelfde bad , en zeide: Het is my beter te fterven, dan te leeven. Het is dan niet vreemds, dat die menfchen, om van hunne pynen en verdrietelykheeden verlost te zyn, zouden zoeken en begeeren te fterven. Q) Maar wat wil het, dat zy den dood niet zouden kunnen vinden ; dat aie van hun zou vlieden? Dit luidt vreemd.. Konden zy , des leevens moede zynde, üiet zo wel, als Saul, in hun fcwaerd val- ZOEKEN. Sa$ len; niet zo wel, als Achitophel en Judas zich-zelven verworgen; zich het leeven niet beneemen, als Kato, toen hy Romes vecge Vryheid niet wilde overleeven, of een Slaaf van Lacedemo'n , die, der Slavernye moede, zyn hoofd verbryzelde tegen den muur , zeggende : Ik zal niet dienstbaar weezen! Dit toegeftemd zynde, zo blykt het ons, dat die fpreekwyze niet te ftipt naar de letter moete genoomen worden. Ze wil alleen maar zeggen, dat zy, geen moeds genoeg, of nog te veel geweetens hebbende , om de handen te flaan aan zich-zelven , evenwel om hun leeven niet gaven, niet fchroomden zich voor allerlei doodsgevaaren bloot te ftellen , zich gelukkig zouden geagt hebben, 'er het einde van hun elendig leeven in te vinden , maar dat het niet anders was, als of de Dood hun dien troost misgunde, en daarom telkens van hun vlood. ZOENGELD (Zy benaauwen den Rechtvaerdigen , neemen) en verftooten de Nooddruftigen in de Poorte. Daarom zal de verftandige te dier tyd zwygen: Want het zat een booze tyd zyn, Am. V: 12b, 13. Gelyk de Propheet, Cap. IV: 1, zyne taal richtte tot de Ploofden des Volks te Samaria, zo fpreekt hy ook hier van hun, en vaa het krytend onrecht, 't welk zy pleegden, 't Geen hier van hun bedryf in de Poorte gezegd wordt , kan ons daar van overtuigen ; want men zat oudtyds ten gerichte in de Poorte. Wy befchouwen eerst hun Wanbedryf,vs. ia*», eri dan het Gevolg 'er van vs. 13. 't Geen Salomo zag, Pred. III: 16, zag Amos hier ook, dat 'er Godtloosheid was ter plaatfe des gerichts. Zy, by welken de onderdrukte, de vervolgde Onfehuldfchuilplaats en befcherminge moest vinden, waren de Onderdrukkers 'er van. Zy benaauwden den Rechtvaerdigen ——. Wy voegen de twee eerfte Zinfneeden te faamen; ze zyn door het koppelwoordeken ende van malkanderen niet onderfcheiden, gelyk de laatfte van de twee voorige. (KK) Vooreerst dan: Zy benaauwden den Rechtvaerdigen, zy namen Zoengeld. («9 Den Rechtvaerdigen, dat is, den geenen , die wegens hem aangedaan ongelyk , of overlast zich by hen beklaagde, die in de zaak, die ter hunner beöordeelinge gebragt werd , het recht aan zyne zyde nad,' en daarom van hun ver-  5»4 ZOENGEL D. verwachten, ja ! met de arme Weduwe by Lukas, Cap. XVIII: 3, eifchen kende, zy wilden hem recht doen tegen zyne Wederpartye, benaauwden zy. In plaatfe van hem van den Overlast, die hem bezwaarde, te verligten, door hem naar wet cn billykheid onvertoogen recht te laaten wedervaaren , benaauwden zy hem. En waar door, of op welk eene wyze? (f) Zy namen Zoengeld. (««) 't Grondwoord "133, hier door Zoengeld, elders door Losgeld, of Gefchenk vertaald , fluit in zich op de beteekenis van iets overfmeeren , door dat f meer fel bedekken, en komt daarom voor in de beteekenisfe van Pek. Zo leest men Gen. vi: 14. iö33 fm rvsa nnx rnkj\ En gy zult ze bepekken, van binnen cn van buiten, met pek. En waarlyk het Gefchenk, of Zoengeld, den Richter aangebooden, en door" hem aangenoomen , is als een fmeerfel; waar mede de misdaad overdekt, 'en hem de oogen verblind worden. Het gefchenk verderft het hart , Pred. VIP 7. En, gelyk het't Siermerk is van eenRechtlievenden Richter , dat hy het gewin der enderdrukkingen verwerpt, en zyne handen ■uitfehudt, dat ze geen gefchenken neemen, 'zo als Samuël zich daar op beroemen konde, 1 Sam. XII: 3, Zo is het 't Schandmerk van den onrechtvaerdigen Richter, dat by bet gefchenk uit den fchoot neemt, om ie paden des rechts te buigen, Spr. XVII: 23. '/ Gefchenk verblindt de Zienden, en verkeert de zaak der Rechtvaerdigen. Waarom Godt het neemen 'er van ook ftreng verbooden had, Exod. XXIII: 8. Dat nu deeden de Overflen des Volks te Samaria; endaar door benaauwden zyden Rechtvaerdigen. En dat kan gefchied zyn op eene van deeze twee wyzen:(A) Dat zy, in plaatfe van het zwaerd te gebruiken tot ftraffe des geenen, die den Rcchtvaerr digen verongelykt, of mishandeld had, zich van denzelven Zoengeld lieten geeven , om het gepleegd onrecht te verfchoonen, of wel te billyken, en , in tegendeel den Rechtvaerdigen te veröordeelen, waar door dan de Booze in zyne boosheid geftyfd, en de Rechtvaerdige, ter zyner benaauwinge, voor deszelven fchimp en meerdere onderdrukkingen bleef blootgefteld. Dat heet het recht in alsfèm ZOENGELD. verkeeren , niet alleen maar , om de gerechtigheid af te wenden van den Recht* vaerdigen; maar,'t geen nog verder gaat, om de Gerechtigheid ter aarde te doen nederliggen t Am« V: 7. (B) Of, dat zy het recht vertraagden, en den Rechtvaerdigen geen recht wilden laaten wedervaaren , ten zy die hun de handen vulde met een gefchenk , aanzienlyk genoeg, om aaa hunne geld-en fchraapzugt te voldoen, waar door dan de Rechtvaerdige, en in zyne ziele door ergernis en verdriet, en ook in zyn tydelyk beftaan, door het gemis van 't geene 's Richters inhaaligheid hem afkneevelde, benaauwd werd. Moesten nu de Rechtvaerdigen, die nog iets geeven konden, het recht van hun koopen; (33) 't Was dan niet te verwonderen, dat de Armen het van hun niet verkrygen konden. Ten blyke daar van wordt 'er bygevóegd : En verfiooten den Nooddruftigen in de Poorte , dat is in het Gerichte. De Arme , zegt Salomo , wordt zelfs van zynen Vriend gefcheiden, Spr. XIV: 20. Maar hier ging het veel verder. Plier wordt hy van zyn wettig recht gefcheiden, en die hem by hetzelve befchermen moesten, zyn zyne Onderdrukkers. Zy, by welken geen aanzien van Perfoonen plaats moest hebben , zien hem aan: Maar hoe ? Niet met oogen van medelyden , maar van verontvvaerdiginge. Hy is nooddruftig, hy kan geen gefchenk geeven , en daarom moet hy ongelyk hebben, en is alreeds veroordeeld, eer men hem-gehoord heeft. Hy is nooddruftig, men heeft van hem geen weerwraak te vreezen, en daarom ontziet men zich niet, hem te verfiooten , af te wyzen , toe te graauwen, te dreigen, te mishandelen in, ja! te verfiooten uit de poorte. Welke Boozewigten ! Men mogt van hun wel zeggen, zo als 'er ftaat Jef. I: 23. Zy zyn afvalligen, en metgezellen der dieven; een ieder van kun heeft de gefchenken lief, en zy jaagen de vergeldingen na: Ben Weezen doen zy geen recht, en de twistzaake der Weduwen komt voor hen niet. Dit konde Godt niet ftraffeloos door de vingeren zien. Hy kan niet zwygen, als de Godtlooze dien verftint, die rechtvaerdiger is dan hy. De Strafbedreigingen, hun, ter deezer zaake, door Amos, vs. n, aangekondigd , zouden zy oolrtven daarom eerlang moe-  ZOENGELD. • ZOENGELD. 505 moeten ondervinden. £3) Doch laat ons izien, wat daar het gevolg van zou zyn. Daarom , zegt de Propheet, zal de Verftandige ten dien tyde zwygen : Want —. De Geleerde Nieawland heeft over deeze woorden gefchreeven in zyne Letterk. Verlustig. D. IV. p. 191. En , volgens 't geen hy zelf ^er van opgeeft, en uit anderen 'ervan aangeteekend heeft, zouden deeze woorden meer dan op eenerlei wyze "kunnen verklaard worden. (Ntf) 'Er is 'er, die het woord DT, zal zwygen, willen vertaald hebben, zal pal ftaan, gelyk ook Pf. LXII: 6.>Bfej 'Dn, niet zwyg, rnzxaftaapal myne Ziele by, of voor Godt, ftaa onwrikbaar pal in uw vertrouwen op ,Godt, laat u daar van niet aftrekken , jwant van hem is myne verwachtinge. En dan zouden onze woorden eenen zin opleeveren , geheel en al tegenövergefteld aan de gewoone opvattinge. „ De Verftandige zal ten dien tyde, pal ftaan ; hoe beos de tyd ook moge zyn, hy zal zich 'er niet door laaten affchrikken, hy zal pal ftaan als een yzeren pylaar, als een koperen muur. Hy zal 'er zich niet door laaten muilbanden; maar veel meer uit de keele roepen, en zyne ftemme verheffen, als een bazuine, cm den Volke zyne overtreedinge te verkondigen. De boosheid van dien tyd; de zo algeraeene boosheid, die zelfs op den throon zit in de plaatfe des Gerichts, zal het noodzaaklyk maaken, dat hy met de lieden van Ezechiël, de Getrouwen in Jeruzalem, niet alleen maar he.imelyk zugte, maar ook luidkeels uitroepe over alle de grouwelen der loosheid, die "er gedaan worden , Ezech. IX: 4. (22) Verkiest men de Vertaalinge van zwygen te behouden: (V) Dan nog zyn 'er opvattingen, die van de gemeene afwyken. O») De Verftandige, waar door men dan den Propheet, of Leeraar wil verftaan hebben, zal zwygen. Godt zal hem niet toelaaten, meer tot een zo onverbeeterlyk Volk,'twelk zyne beftraftïngenhaat, en zyne woorden agter zich werpt, te fpreeken. En dan zou dit aan te merken zyn, als eene ftraffe. Het is een zwaar Oordeel, als Godt een Volk overgeeft in het goeddunken zynes harten, om te wandelen in zyne raadftagen, Pf. LXXX1: 14. Want als 'er geen Propheetie is, wordt het Volk XI. Deel. I. en 11. Stuk. ontbloot, Spr. XXIX: 18. (fifi) Of de Verftandige zal zwygen, niet meer bidden voor dat zondig Volk en Koningryk ; ziende, dat de boosheid zo groot en algemeen geworden is, dat Godts Oordeelen, en hun lieder Ondergang onvermydelyk zyn. Gelyk niet zwygen, een vuurig en aanhoudend bidden aanduidt: 6! Gy , die des HEEREN doet gedenken, zwygt niet ftille voor Hem. Laat geen ftilzwygcn by u lieden zyn, tot dat Hy het bevestige, en Jeruzalem ftelle tot eenen lof op Aarde, Jef. LXII: 6, 7. Zo zal dan, by tegenöverftellinge , zwygen kunnen aanduiden niet bidden. De Verftandige zal dan geen Voorbidder meer willen, of mogen zyn, gelyk Godt eens tot Jeremia zeide: Bidt niet voor dit Volk ten goede: Of zy fchoon vasten, ik zal hun gefchrei niet hooren —. Maar door het zwaerd, den honger, en de peftilentie zal ik ze verteer en, Cap. XIV: 11 , 12. (f) De gemeene Opvattinge lecvert ook eenen goeden zin op, en ik zie geene dringende reede, om 'er van af te gaan. „ Het is „ een geheel booze tyd. Het bederf is al,, gemeen. De Grooten gaan voor , de „ Geringeren volgen. Zy hebben alle te ,, faamen hunnen weg bedorven. Ten trots „ van alle vermaaningen, van alle waar„ fchouwingen , beftraffingen , en ftraf,, bedreigingen gaat men voort van kwaad „ tot erger. De Verftandige ziet en bezugt „ het: Maar hy zwygt! 'Er is geen hee,, len, geen verbeteren meer aan. Hy zou „ flegts te vergeefs as-beiden, en zyne kragt ,, onnuttelyk en ydelyk befteedenr Als een Koning de Rolle des boeks in Hukken fnydt, in het vuur werpt en verbrandt, Jerem. XXXVI: 23. Als hy het gedoogt, dat een Leugen-Propheet den propheteerenden Micha,in zyne tegenwoordigheid, op het kinnebakken flaat, 1 Kon. XXII: 24. Als de Vorften den propheteerenden Jeremia willen gedood hebben, Jerem. XXXVIII: 4. Als de Amazias den propheteerenden Amos ten Lande uitbannen, Am. VII: 12, 13. Als het Geld by de Richters alles verantwoordt: Als die den Rechtvaerdigen onderdrukken, den Booswigt verfchoonen , ja ! begunftigen ; in de poorte haaten den geenen, die beftraft, eenen grouwel hebben aan hem, die oprecht lykfpreekt. Als het zo gefteld is by de Grooten, wat goeds is 'er dan te verwachten van het Sss Ge-  5oó ZOENGELD, ZOET. ZOETEN. Gemeen? Het is een Oude fpreuk, en ook eene Oude waarheid: Gelyk de Richter des Volks is, alzo ook zyne dienaars: En, gelyk de Voorganger der Stad is, alzo zyn allen, die dezelve bewoonen, J. Syr. X: a. Zal dan de wyze bcftrajfer wel een hoorend oor vinden onder het Volk, 't welk doorgaans, immers ten grooten deele, losbandig is,. en geene vreeze Godts voor zyne oogen heeft ? Het zal zich niet ontzien, Godts booden te befpotten, a Chron. XXXVI: i£>. Zelfs de Jongens zullen het zich geöorlofd agten, hen met fcheld- en fchimpwoorden agter na te fchreeuwen, a Kon. II: 23. Ah de Gerechtigheid van verre flaat, de Waarheid op de ftraaten ftruikelt, en 't geen recht is, niet kan ingaan, dan ftelt by, die van het kwaade wykt, en hetzelve beftraft, zich tot eenen roof, Jef. LIX: 14, 15. En al dat de Verftandige dat 'er aan waagen wilde, wat zoude hy 'er mede vorderen? Wie den Spotter tuchtigt, behaalt zich fchande ; en die den Godtloozen beftraft, eene fcbandvlekke, Spr. IX: 7. Wie zal het in den Verftandigen dan niet voor verftand houden, dat hy in eenen zo boozcn tyd zwyge ? Een Wys man met eenen Dwaas zich in rechten begeevende, 't zy dat hy beroerd zy, of dat hy lagche, zo is 'er doch geen ruste , Spr. XXIX: 9. - v ZOET. 00 Gelyk het welluidende behoort tot het gehoor , zo behoort het zoete tot den fin aak. Eigenlyk wordt dan zoet genoemd dat geene, dat lieflyk ert aangenaam is voor de tong en het geheérnelte. De Honigraate is zoet voor het gehecmelte , Spr. XXIV: 13. Wat is zoeter dan honig? Richt. XIV: 18. Zo leest men ook van Zoeten Wyn, Joel III: 18, en van het Zoete te drinken, Nehem. VIII: 11. Ook zyn de Vygen zoet. Daarom zeide de Vygenboom in de gelykenisfe van Jotham , toén de andere Boomen hem tot Koning over zich wilden maaken: Zoude ik myne zoetigheid en goede vrucht verlaaten ? Zoude, ik heenen gaan om te zweeven over de bootnen? Richt. IX: r-i. (3) Oneigenlyk worden veele dingen gezegd Zoet te zyn, die den Menfche aangenaam zyn: Het licht is 'zoet, en het is den oogen goed \ de Zonne te aanfehouwen, Pred. XI: 7. Een aangenaamc Stem ij zoet, Hoogl. II: 14. Zo ook een goede Raad in tyden van verleegenheid: Olie en reukwerk verblyden bet hart: Alzo is de zoetigheid van iemands Vriend, van wegen den raad zyner Ziele, Spr. XXVII: 9. Van Godts Rechten en Reedenen zegt de Dichter, dat ze zoeter zyn dan honig en honigzeem, Pf. XIX: II. CXIX: 103. 't Geen in de zaake des Gerichts goed en recht is wordt ook Zoet genoemd, in tegenöverftellinge van 't geene onrecht is, dat bitter heet, Jef. V: ao. ZOETEN (Anderen fpottende , zeiden; Zy zyn vol) Wyns, Hand. II: 13. Gelyk de Wonderwerken van Jefus aan Onbevooröordeelden, die nadenken konden en wilden, tot een bewys ftrekten, dat Hy een Leeraar was, van Godt gezonden, Joh. III: a, en, in tegendeel, door anderen, die door Vooröordeelen verblind en verbitterd waren , gefchandvlekt wierden9 als Kunftènaaryen van Beèlzebul ,den Overflen der Duivelen, Matth. XII: 24; zo was het ook met het groot Wonderwerk van den grooten Pingfterdag. 't Geen 'er gehoord en gezien werd, en vooral, dat de Apostelen, ongeletterde Galileërs, in een oogenblik bekwaam gemaakt wierden, om de groote Werken Godts te kunnen verkondigen in allerlei vreemde taaien. Zo iets was nooit ergens gezien , nooit van iemsnd gehoord, en baarde daarom eene byna algemeene verwondering en ontzetting. ($) 'Er waren 'er evenwel, die overfloegen tot eene baldaadige fpotterny. Anderen, en ook geheel anders geaarte Perfoonen: Mooglyk Pharizeè'n en Sadduceën, of ten minften van derzelver aanhang. SoortgeIyken, als die, welken zich niet ontzien hadden, den aan het Kruis hangenden Jefus te befpotten, niet te min Heemel en Aarde vol Wonderen waren, die zyne wonden als betreurden , zyne onfehuld bepleitten, en aan zyne heerlykheid getuigenis gaven. Spotters, die. hunne ocgen flooten voor het licht van overtuiginge, en fpotten wilden, hoe laf en ongeryrad het ook zyn mogt, zo het llegts aan hunne kwaadaartigheid eenige voldoeninge konde geeven. Op eene zo ongezoute wyze fpottende, (3) zeiden zy van de Apostelen : Zy zyn vol zoeten Wyns. 0?X) Het Grieksch woord yAiS*«s, door zoeten Wyn vertaald, komt nergens meer voor by de Gewyde, en maar zeldzaam by de Origewyde Schryvers , en dat maakt 3 dat de eigenlyke beteekenis 'ervan moei-  ZOETEN. moeijelyk te ontdekken is. Sommigen verftaan 'er Most door, 't welk van anderen wordt afgekeurd, om dat, naar hunne gedachte , de Wynoogst op 't Pingfterfeest nog niet ryp en ingezaameld was. Meyer, in Not. ad Seder Olam, aangehaald by Plevier over de Handel. D. Lp. 146, brengt wel eene plaats by uit een Joodsch Schrift, dat iemand, ten tyde van het Pingfterfeest,aan het huis van zynen Vader hadde gezonden nieuwen Wyn, en nieuwe Olie. Maar dat was ook geheel iets buitengewoons. De Heer Joh. Antonides van der Linden (Van wiens Verhandelinge ^over dit woord men het voornaamfte kan vinden by den Hoog-Eerw. T. H. van den PIotiert in zyne Waar. Wegen B. V. C. I. D. II. p. m. 285 . in de Aantsek.) heeft, na veel onderzoeks van alles, wat de Ouden gezegd hebben van den Gleukos, aangetoond, dat men 'er door te verftaan hebbe dat foort van Wyn, 't welk anderen ProSropum noemen, pf Vinum non pas/urn, ongetreeden Wyn. ,, Het is die koste lyke ,, Voorloop van Wyn, die uit de rypfte , „ ga'affte, en uitgeleezenfte Druiven van „ zelve, en eer ze geperst worden, uit„ druiptte, aanftonds, ter uitgistinge, in „ flesfen overgegooten , en den volgen„ den Zomer , met het begin der zo ge„ noemde Hondsdagen, veertig dagen „ lang, aan de Zonne ter kookinge bloot „ gefteld wierd." Deeze Wyn werd gehouden voor den besten, en meest fmaaklyken, en was ook zeer kostbaar. Vermoedelyk was deeze Wyn de zo zeer geroemde NeéHar, of Godendrank der Heidenen, en werd by hen gebruikt in hunne Offerhanden; want daar zy in het begrip Waren, dat het leeven beftond door den Godtsdienst, gelyk Plinius zich zo uitdrukte, zo .oorde.elden zy zich ook verpligt, om het uitn'eemendfte, dat zy hadden, aan hunne Goden toe te wyden. Naardien nu de Jvoden ook onder de verpligtinge lagen, om het beste van hun Vee te geeven voor 'den HEERE, en deszelfs Altaar, zo zullen zy ook wel het beste van hunne Wynen tot dev Dank- en Drank'offeren gebruikt hebben , als waar van niet flegts een gedeelte werd te rug gegeeven ten gebruike op die heilige Maaltyden, waar op Godt hen , als zyne verzoende Vrienden, ontving, en, als 't ware, vergastte in zyne ZOETEN. §0f Voorhoven. Men mag dan vermoeden , dat deeze Spotters door deezen yWj (Zoeten Wyn) verftaan hebben zo eenen allerbesten Wyn, als tot de Offergaaven van het tegenwoordig Pingfterfeest aangebragt was. En dat zo zynde , zo zal ook het bewys, waar van Petrus zich, ter verdeediginge van zyne Amptgenooten, bediende, een bewys zyn boven alle tegenfpraak. Van deezen Wyn (33) waren zy , de Apostelen , naar hun zeggen , dronken. 't Schynt, dat deeze Spotters geene andere taal verftonden, dan hunne Moedertaal. En dus zoude het, het ftuk in het afgetrokkene befehouwd zynde , niet vreemd zyn geweest, dat zy het fpreeken der Apostelen, dan in deeze, dan in geene vreemde taaie, hadden gehouden voor onverftandige wartaal. Maar zy hadden Kretenften, Arablers , Parthers, Meders en anderen reeds hooren getuigen , dat zy die Mannen de groote werken Godts hoorden verkondigen , elk in zyne eigene taaie. Des niet te min (zo zeer had kwaadaartigheid hen verblind) waren zy zot genoeg van zich te verbeelden, dat zy, alleen op hun zeggen, alle de Omftartders zouden kunnen doen gelooven, dat de Apostelen, over welken die zich zo verwonderden en ontzetteden, maar befpottens-waerdige dronkene Snappers waren, die zich al te vroeg en te veel in den Offerwyn verloopen hadden. Hoe befpotlyk was hun fpotten! Hadden zy zich door het geluid van den wind, 't welk gehoord werd; door het nederdaalen der verdeelde tongen, als van vuur,\ welk gezien werd, niet willen laaten overreeden , dat hier iets Godtlyks gebeurde : Ten minften hadden zy dan hun oordeel moeten opfchortcn. Wie hoorde ooit, dat de overmaat van Wyn iemand opwekte tot het verkondigen van Godts groote werken ? Wie ooit, dat die iemand bekwaam maakte, om dat te kunnen doen in allerlei vreemde taaien. Dat was hier evenwel het geval, en daar van ftrekten honderden van Vreemdelingen tot getuigen. Zo ongezoute was hunne Spotterny. Ze bragt haare eigS'ne wederlegginge mede. Hadden de Apostelen allen 'er op gezweegen , men zou moeten zeggen, dat zy gezweegen hadden uit Wysheid , want die leert, dat men den Dwaas niet moet antwoorden naar zyne Sss a dwaas-  5o8. zoeten. dwaasheid. Maar fomwylen eischt de Wysheid ook, dat men hem antwoorde naar zyne dwaasheid, op dat hy niet wys zy in zyne oogen, Spr. XXVI: 4, 5. Hier was het noodzaaklyk, op dat zy zich naderhand niet beroemen mogten, de Apostelen verltomd te hebben , en hunne fpotterny ook geen indruk mogt maaken op andere weinig nadenkende gemoederen. Petrus nam dan op zich, hen te wederleggen, en zyne Amptgenooten te verdeedigen. Deezen, zegt hy, zyn niet dronken — vs. 15. En, zonder veel omllags van woorden te maaken, bedient hy zich maar van dit ééne bewys : Want het is (eerst) de derde uure van den dag ; naar Joodfche reekening, welke overéénkomt met onze negende uure des morgens. Hadden nu deeze Spotters maar zo in 't algemeen willen zeggen, dat de Apostelen te veel Wyns gulzig ingezwolgen hadden, zou dat bewys van weinig klem geweest zyn. In plaatfe van ingang te vinden, zou Petrus 'er zich-zelven mede befpotlyk gemaakt hebben, 't Was zekerlyk ifl die dagen niets vreemds, op zo eene uure, en nog al vroeger Menfchen te ontmoeten, die dronken waren. Jefaia had reeds , eeuwen te vooren, gelprooken van Menfchen, die zich vroeg opmaakten in den morgenfond, om fterken drank na te jaagen, en vertoef den tot in de fcheemeringe, tot dat de Wyn hen had verhit, Jef. V: 11. Anderen ftellen de kragt van Petrus bewys daar in, dat de Apostelen mannen waren van voorbeeldig gedrag, en dat men zulken noch mogt, noch konde vermoeden , dat zy op eenen zo hoogen Feestdag, en dat alreeds ter derde uure, welke de uure des gebeds was, zich zouden verloopenjhebben in den Wyn. Dit bewys mogt gegolden hebben by zulken , die de Apostelen voor zo braave en Godtsdienflige mannen hielden: Maar zou waarlyk weinig ingang gevonden hebben by deeze Spotters, en hunnes foortgelyken ; die de Apostelen zekerlyk niet beter agtten , dan hunnen Meester , en dien hielden zy voor eenen Vraat, en Wynzuiper, eenen Vriend van Tollenaaren en Zonjaaren. Men voorönderflelle dan, dat de Gleukos {zoete Wyn) van welken de Apostelen, naar hun zeggen, vol warenx behoorde tot de aangebragte Offergaaven van deezen Feestdag, Men jnerke, voorts zoeten, Zoet. aan, flat die Wyn werd gefteld in de han> den der Priesteren, om daar van een gedeelte uit te gieten op het Altaar tot een Dank- en Drank - offer voor den HEERE , en dat gefchiedde eerst, na dat alle de andere dienflen van deezen zo hoogen Feestdag verricht waren. Dan eerst en niet eerder, werd het overgefchootenè van dien Wyn uitgereikt aan het Volk, om daar mede, over zyne maaltyd, vrolyk te zyn voor het aangezigt van den HEERE hunnen Godt. Eer nu dat alles verricht was, was het altoos wel de zesde uure van den dag, naar onze Uurtellinge de Twaalfde op den Middag. Was het dan hu eerst, gelyk Petrus zeide, de derde uure, de Neegende voor deii Middag, zo moesten 'er nog drie uuren verloopen, eer iemand iets van dien zo kostbaaren Offerwyn uit de handen der Priesteren ontvangen konde , en dus was het onmooglyk, dat de Apostelen nu alreeds van denzelven dronken konden zyn. Dat dit nu zo diene begreepen te worden, mag men daar uit afneemen, dat Petrus alle andere bewyzen voorby gaat, die 'er anders veele hadden kunnen bygebragt worden, en zich maar alleen beroept op* de uure van den dag.. Dit was een bewys boven alle tegenfpraak ; voor elk eenen der Omflanderen , hoe eenvouwdig die ook mogt zyn, bevatlyky en dus voldingend, om die Spotters als te muilbanden j en hunne fpotterny als eene fpotterny van kwaadaartigonverftand ten toone te ftellen. Men zie het boven aangehaald Werk van T. H. van den Honert, p. 2.98 —. ZOET {Ende ik nam dat Boekske uit de hand des Engels, en ik at dat op: Ende hetwas in mynen mond) als honig , ende, als ik het gegeeten hadde, werd myn buik bitter. Ende Hy zeide tot my: Gy moet wederom propheteeren voor veele Volken, en Natiën, en Taaien, en Koningen, Openb. X: 10,1 r. (X) Tusfehen 't geene hier aan Johannes bevolen en door hem gedaan werd , en 't geene, Eeuwen te vooren, bevolen was aan, en gedaan door Ezechiël, is eene zeer groote overéénkomst. Gelyk Ezechiël, van Godts wegen, bevel ontving, om een rolle dei boeks op te eeten, Cap. II: 8,9, 10 ; zo krygt Johannes ook hier, of de geenen, die door hem vertegenwoordigd wierden (waar van, in 't vervolg nader) bevel, ym Godts.  ZOET. Godts wegen , om zeker Boekske op te eeten, vs. 8, y. En gelyk Ezechiël die Rolle des hoeks op-at, en terftond daar na bevel kreeg, om te gaan tot het Huis Israëls, en tot hetzelve het Woord des HEEREN te fpreeken, Cap. III: i—4; zo zien wy ook bier, dat Johannes dat Boekske heeft opgegeeten, vs. 10, en dat hy ook terftond daar na in last kreeg, om wederom te Propheteeren, vs. 11. (NK) f*es hebben wy hier eerst te zien, wat Johannes deed, en wathy na dat doen ondervond. («)Hyhad van den Engel (van denzelfden, van welken vs. 1, 2, en 8, gefprooken was, zekerlyk een ongefchapen Engel, een Godtlyk Perfoon) een tweeleedig Bevel ontvangen: Te weeten, om het Boekske, dat in de hand des Engels was, te neemen, en het op te eeten. Hier aan gehoorzaamende, was zyn doen ook tweeleedig. (**) Het eerfte was, dat hy het Boekske uit de hand des Engels nam. (A) Dit Boekske was dan niet aan te merken als een. Opftel van menschlyke Wysheid; maar aan te merken en te eerbiedigen als een Gefchrift,'/ welk van Godt was ingegeeven, want het was in de hand des Engels, zo' dat hy, die den inhoud 'er van verkondigen zoude , zou kunnen zeggen: '/ Geen ik van den Heere ontvangen hebbe, dat verkondige ik u lieden. Hetzelve was in de hand des Engels, niet geftooten; maar, blykens vs..8,'geopend. 't Zou hier dan niet zyn , als Jef. VIII: 10. Bind het getuigenis toe, en ver zeegel het onder myne Leerlingen. Neen! 't geen daar in gefchreeven was, zon mogen geleezen en openbaar gemaakt worden. Naar 't my toefchynt, hebben wy door dat Boeksken te verftaan de Godtgewyde Bybelfchriften. Die , in vergelykinge van veele andere Schriften , Paufëlyke Decreten en Bullen , Acten cn Canons van Conciliën, maar een klein Boekske zyn ; maar ruim en gewichtig van inhoud ; van Godt zelf aan de menfchen overhandreikt , door heilige Godismannen, op zyn bevel,- en door zynen Geest gedreeven zynde , gefchreeven , en wel , om den menfchen nuttig te zyn tot leeringe, verbeeteringe, wederlegginge, en onderwyzinge, die in de rechtvaerdigheid is-. Was ■ 'er dan een tyd geweest, dat men ditBoeksken geftooten, en den inhoud 'er van ver. duisterd en verborgen gehouden had voor * de menfchen, 't was dan hoognoodig, dat het wederom geopend werd, ten einde de ZOET, 509 Menfchen, volgens het heilzaam oogmerk 'er van,uit hetzelve mogten worden wys gemaakt tot Zaligheid, door het Geloof in Christus Jefus. Dat dit Boekske geopend was in de hand des Engels, gaf dan te kennen , dat de tyd naby was tot die groote gebeurtenis, welke door een ander gezigt aan Johannes vertoond zou worden: Naamelyk , door dat van den Engel, die vloog . in het midden des Pleemels, en het ecuwig Euangelie had, om den geenen, die op de Aarde woonden, te verkonfligen, dat zy Godt vrcezen, en Hem aanbidden zouden, Openb. XIV:6, 7. (B) Teekent nu Johannes aan, dat hy dat Boeksken nam uit de hand des Engels: (AA) 't Was een blyk van zyn wilvaerdig gehoorzaamen. Ply zocht geene uitvlugten , gelyk Mofes en Jeremia, om zich te ontdoen van den last , waar toe zy geroepen wierden , Exod. IV: 1^—13, Jerem. ï: 6. Veel minder zocht hy dien, gelyk Jona, te ontwyken door de vlugt, Jon. I: 3. Maar even bereidvaerdig als Jefaia, Cap. VI: 8 ,. naderde hy op het eerfte bevel tot den Engel , en nam het Boekske uit zyne hand. (BB) Hy nam het ook, op dat het hebben van dit Boeksken hem ftrekken mogt tot een bewys , dat hy niet was van die valfche Propheeten , die de woorden des HE EKEN ft alen; die wel zeiden: De mond des HEEREN heeft het gefprooken ,. en ondertusfehen leugen en ydelheid ftoffeerdejv Uit dit Boeksken zou het moeten blyken, dat hy in alles, wat hy leerde, vasthield aan het Voorbeelé der gezonde woorden, 't welk ons is overgeleeverd door de Apostelen en Propheëtem (AS) Het tweede , dat hem bevolen was, en hy ook deed , was , dat hy dat Boeksken op-at. Vat men dit naar deletter, dan luidt het zekerlyk vreemd. Wie eet Boeken? Maar het vreemde zal verdwynen , als men aanmerkt, dat alles, wat ih dit Hoofdftuk gezien , gehoord , en gedaan is, gefchied is in een Propheetisch, of geheimbcduidend Gezigt, en dcrhalven Zinnebeeldig te verftaan is. Als 'er dan gezegd wordt, dat hy dat Boeksken op-at, of nog nadruklyker , naar de beteekenis van het Grieksch woord *f«T^?i«yi7», inflokte , en doorzwolg, zo zal dat te kennen geeven, (A) zyne groote begeerte na hetzelve; dat hy het hebbe aangenoomen met eenen niet mindere graag- en greetigheid , als een uitgehongerde de hem aanSss 3 ge-  5io ZOET. geboode fpyze gulzig inflokt. Hoe kan het ook anders zyn, als eene na heil en waarheid hongerende Ziel dat Woord, waar by de Ziele leeft, weêr aangebooden wordt, na dat ze hetzelve een tyd lang heeft moeten ontbeeren ? Voor zo eene Ziele is hetzelve begeerlyker dan goud; ja! dan veelfyn goud, Pf.XiX: n. In dien zin zegt Jeremia, Cap. XV: 16. Ah uwe woorden gevonden zyn, hebbe ik ze opgegeeten, en uw wooi-d is my geweest tot vreugde en blydfchap des harten. (B_) Vooral drukt dit uit, dat hy zich den inhoud van dit Boekske zo eigen had gemaakt', dat het niet anders was , dan of hy van de voedende lappen 'er van geheel en al doortrokken , en tot dat werk, het welk hem ftond opgelegd te worden, was gefterkt geworden. Libros devorare, in fuccum et fanguinem convertere zyn fprcekwyzen, waar van dc Latynen zich bedienen , als zy fpreeken van iemand, die veele Boeken geleezen , en daar door een fchat van kundigheeden opgelegd heeft.' Zo ook in onze taaie. Spreeken wy van eenen Geleerden, het is een gemeen zeggen: Hy heeft letters gegeeten. Had dan Johannes, of liever, hadden de geenen , die hier door hem verbeeld zyn , dat Boekske niet flegts genoomen , maar ook opgegeeten, 't geeft te kennen, dat zy daar door waren geworden als Schriftgeleerden, onderweezen in het Koningryk der fleemden, die gelyk zyn aan eenen Heere des huizes, die uit zynen fchat oude en nieuwe dingen voortbrengt, Matth. XIII: 52. En dus gefchikt tot dat gewichtig werk, waar toe zy, volgens vs. 11, zouden gebruikt worden. Johannes had nu 'gedaan 't geen hem van den Engel bevolen was. (/O Wat was nu de Uitwerkinge 'cr van?Die was vreemd. Hy ondervond , dat het in zynen mond zoet was, als honig, niaar zyn buik werd "er bitter van. (•*) De Monden Buik zyn hier tegen malkandercn overgefteld, geïyk ook Zoet en Bitter tegen den anderen overftaan. Dc vraage zal dan zyrt, wat men 'er door te verftaan hebbe? (A)' Met den Mond, of het Geheemelte fmaaken wy de fpyze, en het is eene groote goedheid van den Schepper, dat de fpyze ons niet flegts tot voedfel ftrekken moet, maar dat wy die ook mogen proeven , en doof den aangenaamen iinaak 'er van verkwikt worden. Des zal ZOET. de Mond een Zinnebeeld zyn van de ree* delyke en door Godts Geest verlichte Ziel , die niet flegts door hooren, of leezen het Woord Godts ontvangt, maar ookhet.aangenaame en verkwiklyke 'er van ondervindt. Zo zeide Elihu: Het oor proeft de woorden; gelyk hetgeheemelte de fpyze fmaakt, Job XXXIV: 3. De Dichter fpreekt van 'zyn geheemelte, maar verftaat 'er zynen reedelyken Geest door, als hy zegt: Hoe zoet zyn uwe reedenen myn geheemelte geweest, Pf. CXIX: 103. (B; De Buik, of Maag ontvangt en verteert op zyn gemak, zonder 'er verder eenige moeite toe te doen, de fpyze, die wy met onze handen verdiend , en met onze tanden vermaald hebben, en mag daarom een Zinnebeeld zyn van ons vleeschlyk deel, ons natuurlyk leeven, en \ geene dienen kan , om ons hetzelve aangenaam en gemaklyk te maaken. Menfchen, die een vuig en vadzig leeven leiden, worden omfchreeven als luije buiken , Tit. I: 12.; die geene andere dan aardfche dingen bedenken, en in het najaagen der wellusten hunne heerlykheid ftellen , als zulken, welker God de Buik is, Philipp. Hl: 19. G8!3) Nu zal het haast zyn op te maaken, wat het zeggen wille, dat het Boekske in zynen mond zoet was —. (A) Naardien het Zoete, onder hetwelke de honig voor het allerzoetfte wordt gehouden , waarom ook wordt gevraagd: Wat is zoeter, dan honig? Richt. XIV: 18 , aangenaam is van Knaak", zo worden alle zulke dingen, die ons een byzonder genoegen veröorzaaken, gezegd Zoet te zyn. Het licht is zoet,Vre&. XI: 7. Is iemand in verleegenheid , de goede raad van eenen Vriend is voor hein een groote zoetigheid, Spr. XXVII: 9. Lieflyke reedenen zyn een honigrate , zoet voor de Ziele, Spr. XVI: 24. Het Bittere , in tegendeel, is onaangenaam voor de fmaak, en de mensch heeft 'er een weêrzin, een afkeer van. Wederwaerdigheeden , die droefheid.cn hartzeer baaren , en iemand het leeven bang maaken , worden daarom Bitterheid genoemd. Naomi, verarmd, en door den dood van haaren Man en twee Zoonen beroofd , klaagde, dat de Almagtige haar groote Bitterheid had aangedaan, Ruth 1:20. Zo ook Jeremia, Klaagl. III: 15. Hy heeft my met bitterhecden verzadigd; Hy heeft my met alsfem dronken gemaakt, (B) Men brenge dit  ZOET. dit nu over op dit Boekske. (AA) Wat al Zoetigheeden vindt de VVaarheid-lievende, en Heil-bcgeerige Z^e daar niet in. Daar in leert ze Godt kennen, als Algenoegzaam, om te kunnen, en geneegen, om te willen worden een Godt van Zaligheid voor den Zondaar. Den Vader, als den Vader der Barmhartigheid, die een dooden doem-waerdige Waereld zo lief heeft gehad, dat Hy zynen Eeniggebooren Zoon wel heeft willen geeven voor het leeven derzelve, en nog aanhoudend Genade, Leeven en Zaligheid aanbiedt den geenen, die Hem boetvaerdig te vocte vallen, en daarom bidden. Den Zoon , als den eenigen Verlosfer, die in de Waereld gekoomen is, en zich-zelven aan het lyden des doods overgegeeven heeft, om Zondaars zalig te maaken, en zich nog aanhoudend aanbiedt, om de geenen, die tot Hem koomen , en door Hem tot Godt gaan, volkoomelyk zalig te maaken. Den Heiligen Geest als den geenen, die de van den Vader verordineerde , en door den Zoon verworvene Zaligheid kragtdaadig toepasfen wil op den Zondaar, door hem te onderwyzen van, te leiden in, te heiligen en vry te maaken door de Waarheid; die, als hy niet weet, hoe of wat te bidden, met en voor hem bidden wil met onuitfpreekbaare zugtingen; ja! hem worden wil tot een Zeegel en Onderpand der heemelfche Erffenisfe. Dit Boekske wyst zo eene Ziele aan, welke de weg des leevens zy, die den Verft andigen na boven is, in welken te bewandelen menvrolyker kan zyn, dan over allen rykdom; en te gelyk de noodige onderrichtingen en waarfchouwingen, hoe men zyne voeten hebbe te houden in het midden van de paden des rechts, op dat men, noch door de bygeloovigheeden van eenen eigenwilligen Godtsdienst, of de verderflyke ketteryen van zulken, die verwerplyk zyn aangaande het geloof; noch door de verleidingen der Zonde, die in ons is, of de befmettinge van de Waereld, die in het booze ligt, worde afgetrokken ter rechter-, of ter ilinker-zyde. Daar in vindt ze ook Beloften van eenen zo hart-verblydenden inhoud , dat zy 'er van zeggen moet: By deeze dingen leeft men, en in allen deeze is het leeven van mynen Geest: Beloften van een gantsch zeer uitneemend eeuwig ge- ZOET. 51Ï wicht van heerlykheid, en uit dién hoofde zo groot en dierbaar, dat men konne ftaan, en roemen "in de hoope der heerlykheid Godts , der verdrukkingen deezes leevens, en der bitterheeden des doods ten trots. Wordt het der door Godts Geest geheiligde Ziele gegund, alle deeze dingen recht in tc zien, en de verlevendigende kragt 'er van te ondervinden, dan zal ze ook moeten bekennen, dat ditBoekske haar zoet is in den mond, als honig; ja! nog zoeter : Zoeter, dan honig en honigzeem; en koslelyker dan duizenden van goud en zilver, gelyk de gewyde Dichter daar van uit eigene ondervindinge getuigde, Pf. XIX: 11. CXIX: 72, 103, 127. (BB} Van eene gantsch andere Uitwerkinge was dit Boekske voor den Buik. Die werd bitter, na dat hy het opgegeeten had.(a)2fcV» ter, onaangenaam is het voor het vleesch, om dat het zulke dingen eischt, die met onze natuurlyke neigingen ftryden : Dat men aan eigene wysheid, eigene gerechtigheid, tydelyk eigenbelang verlochend zy; der Zonde en der Waereld, zynen dienst en vriendfchap opzegge; zelfs beftryde , en het vleesch kruifige met zyne beweegingen en begeerlykheeden. (b) Maar inzonderheid ziet dit op de Bitterheeden , die hy naar den uitwendigen mensch zou moeten ondergaan, om deezes Boeks. kens wille , wanneer hy den inhoud 'er van zou bekend maaken, door den vinnigen tegenftand, den kwaadiiartigen en onverzoenbaaren haat, en bloedige vervolgingen der zulken, die der waarheid gram waren, die gelyk zy in voorige dagen de Apostelen en Propfeeten vervolgd hadden ook niet nalaaten zouden, Johannes, of de geenen, die door hem verbeeld werden, te vervolgen, en, als zy maar konden , in boeijen en banden te Haan , en na brandftapels en moordfchavotten te ileepen. Dat dit het gevolg zou zyn van het op-eeten van dit Boeksken, had de Engel hem te vooren gezegd, vs. 9. Had hy zich nu daar door niet laaten affchrikken; had hy het des' niet te min uit de hand des Engels genoomenen opgegeeten, het ftrekte ten blyke van zyne reinblaakende Hefde tot de waarheid', van zynen yver voor de zaake Godts, en van zyne aan alle gemak en vermaak verlochende overgifte aan Godt, als die op geen ding agt gaf, en zyn let*  510. Z 0 E T. keven niet dierbaar agtte voor zieh. zeiven, zo hy llegts volbrengen mogt dat geene, 't welk hem van Godt bevolen was. Zo een gehoorzaamen is Gode aangenaamer, dan Slagt-offer; en die zo geaart zvn, zyn 'er recht toe gefchikt, om van Godt ge. field te worden, gelyk het Paerd zyner Majefteit in den firyd. Althans Johannes (33) werd terftond hier na verwaerdigd , om aangefteld te worden tot een Gezant van Hem, die een groot Koning is boven alle de Goden; want de Engel zeide tot hem: Gy zult wederom Propheteeren voor veele Volken , Natiën , en Taaien , en Koningen. Deeze woorden, opzich-zelve befcbouwd Zynde, behelzen eenen wyd uitgebreiden last. De Zoon des menfichcn zou het Koningryk ontvangen, op dat alle Volken , Natiën en Tongen Plem eeren mogten , Dan. VII: 13, 14. Daarom gaf Hy, kort voor zyne Staats-verheffinge , aan zyne Apostelen bevel, om uit te gaan in geheel de Waereld, alle Volken te onderwyzen, en het Euangelie te prediken aan alle kreaturen, Matth. XXVIII: 19, Mark. XVL 15. Soortgelyk Bevel ontvangt hier ook Johannes. («*) Hy moest Propheteeren voor veele Volken —. (A) Propheteeren. Den inhoud van dit Boeksken voordraagen: Wel voor zo verre, die ftrekte tot leeringe, wederlegginge, ftigtinge , vermaaninge cn vertroostinge, want dat wordt ook in eenen ruimeren zin Propheteeren genoemd : Maar ook de eigenlyk gezegde Propheetièn 'er van: 't Geen daar in, door ingeeven van den Geest, die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af de dingen, die nog niet gefchied zyn , voorfpeld was van de nog aanftaande lotgevallen dei Kerke ; de aanvallen, die zy nog zou hebben te verduuren van haare Vyanden ; derzelver nederlaag en ftraffen ; en haai Zeegepraal en Verheerlyking. Dit moes hy met dien ernst, en die onbeteuterd< vrymoedigheid, welke eenen Godtgezan past , in het openbaar verkondigen. (B] Voor veele Volken, Natiën —. (AA) V001 Volken en Natiën van allerlei Taaien, zon der daar in onderfcheid te maaken, wan dat heeft in Christus, finds hy de midden muur des afficheidfiels verbrooken beeft, geei plaats meer. Doch, op dat men niet den ken mogt, dat het alleen te doen was on gene onkundige menigte, eene fichaare, di ZOET. de Wet niet wist, of dat men een heimlyk Staatkundig oogmerk had, om het Volk agter zich af te trekken van onder de heerfchappy zyner Vorften, zo zou hy ook moeten Propheteeren voor Koningen. Door Godts vrymoedigen Geest onderfteund , zou hy zich niet moeten fichaamen , om ook voor Koningen van Godts getuigenisfien te fipreeken, Pf. CXIX: 46, op dat die daar door mogten bewoogen worden , zich in den geloove en met eerbied te onderwerpen aan Hem, die nu gefield was ten hoogden over de Koningen der Aarde, op dat dus mogt vervuld Worden 'tgeen voorzegd was : Koningen zullen het zien enopftaan; ook Vorften, en zy zullen zich voor Hem nederbuigen, Jef. XLIX: 7, en die, te gelyk" met haare Vorftinnen, der Kerke ftrekken mogten tot Voedfterheeren , en Zoogvrou. wen, vs. 23. (BB) En dit zou hy moeten doen voor veele Volken — —. De eerfte last der Apostelen bragt mede, uit te gaan in geheel de Waereld, tot alle Volken: Deeze last is zo algemeen niet; hy bepaalt zich to£ veele. Vermoedelyk, om dat hier een tyd bedoeld wordt, waar in de Prediking van het Euangelie wel zou koomen tot veelen; maar niet tot allen, om dat het behoort tot laatere tyden, tot de zoevende Bazuine, dat de Koningryken der Waereld zullen geworden zyn onzes Heeren, en zynes Chrifti, Openb. XI: 15 ; als wanneer de Volken en Koningen der aarde hunne heerlykheid ter Kerke zullen inbrengen, Openb. XXI: 24. Deeze Last komt hier voor (as) als een tweede, of vernieuwde last; want de Engel zegt : Gy zult wederom Propheteeren. Dit wederom voorönderftelt een voorig Propheteeren, maar 't welk, om eene of andere reede , afgebrooken was, doch nu wederom hervat moest worden. (A) Denkt men hier alleen aan Jo: hannes, terftond zal men denken om den : eerften last, welke hy te gelyk met alle : andere Apostelen ontvangen had, maar ) in wiens verdere uitvoeringe hy was ver- ■ hinderd geworden door zyne tegenwoor• dige Ballingfchap op het Eiland Patbmos, : Cap. I: 9. Maar is deeze vernieuwde last ■ door hem ook uitgevoerd ? Dat is niet be1 wysbaar. Hy is uit zyne Ballingfchap. ■ wel ontflaagen geworden; maar naar het. 1 bericht der Kerklyke Gefchiedenisfen 5 heeft hy zich doorgaans onthouden te Ephe-  Z Ö Ë T. ZOET. 513 'Ephefe, daar hy zyn Euangelie gefchreeven, en in de Gemeente aldaar, en daar omltreeks , geleerd heeft : Maar 'er is geen blyk, dat hy wederom wyd cn zyd om gereisd en gepropheteerd hebbe voor veele Volken — en Koningen. (B) Men denke dan om Leeraars, die hier in den Perfoon van Johannes verbeeld zyn, en men lette op het volgende Xl.Hoofdft. Daar leest mep van twee Getuigen, die wel een wyle tyds gepropheteerd nadden, maar daar mede niet hadden kunnen voortgaan. Zy waren door het Beest overwonnen en gedood geworden. Doch na eenigen tyd is een Geest des leevens van Godt uitgegaan tot hen, en zy ftonden op hunne voeten, en hervatteden zekerlyk weêr hun Propheteeren; want het gevolg was, dat 'er groote vreeze viel op de geenen, die hen aanfchouw. den , vs. 3—11. Hoewel ik nu door die twee Getuigen verftaa de Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments, (Men zie van dit Woordenboek het III. D. p. 530.) het is evenwel zeker genoeg', dat daar onder ook- te begrypen zyn de Leeraars, die de leere deezer Boeken voorgedraagen en verdeedigd hebben, en dus zullen wy in die gedoode Getuigen kunnen vinden , het ophouden der Propheetie , en in de herleefde Getuigen de geenen , die hier, in den Perfoon van Johannes, bevel ontvangen, om wederom te propheteeren. (/3)Befchouwen wy nu dit Bevel in zyn faamenhang met het Bedryf van Johannes, zo mogen wy aanmerken , dat het aan hem opdraagen van een zo gewichtig werk een gevolg was van zyn Bedryf. Hy had dat Boeksken met groote graagte opgegeeten, hy had het Zoete 'er van gefmaakt.; dat is,hy had den inhoud 'er van zich geheel "eigen gemaakt, en had dus de vereischte bekwaamheeden tot dit werk; magtig, zo om te onderwyzen en te vermaanen door de gezonde Leere, als om Tegenfpreekers te wederleggen. En dat hy dat gedaan had, niettemin hy vooraf van den Engel gehoord had, dat het hem veele Bitterheeden zou veröorzaaken, het ftrekte tot een bewys , dat hy gedreeven werd , niet door eenen Geest der vreesdgtigheid, maar der kragt, en der liefde: Én dus recht.gefchiki was tot dit werk , waar toe niet alleen kundigheid vereischt wierd , maar ook bereidwilligheid,cn onverfchrökke moed, XL Deel. I. en II. Stuk, die zich door geene gevaarcnlaat affchrikken. Geen wonder is het dan , dat dit werk door den Engel aan hem werd opgedraagen. Men mag hier op toepasfen het gezegde van Salomo, Spr. XXII: 29. Hebt gy eenen Man gezien, die vaerdig in zyn werk is ? Hy zal voor het aangezigt van Koningen gefteld worden. (3) Nu ryst de vraage op, of dit alles te verftaan zy van Johannes zelv', of, gelyk reeds te kennen is gegeeven, van anderen; en zo ja, wie dan die anderen zyn? (XX) Dat dit niet tc verftaan zy van Johannes zelf, als alleen in zo verre, als hy een verbeeldend Perfoon was, is een weinig voorwaards, onder de letter (A) reeds aangemerkt. Hier komt nog by, dat uit vergelykinge van dit gezigte met dat van Ezechiël, Cap. III: 1—4, is op te maaken, dat dit alles is aan te merken als eene plegtige aanftelling en inwyding tot de Propheetifche Bediening. Zo iets was ten aanzien van Johannes niet noodig. De Heere had hem reeds lang te vooren geroepen, om zyn Apostel te zyn, cn hy was door de Wondergaave'n van den Geest op den grooten Pingfterdag daar toe reeds ingewyd en bekwaam gemaakt geworden. Hy is dan in deezen geheelcn handel maar een verbeeldend Perfoon geweest. (*D) Maar wie zyn het nu, die door hem vertegenwoordigd zyn ? (*) Als men let op het Beloop der Propheetifche Gezigten, die aan Johannes vertoond zyn, zal men bevinden, dat 'er, na het openen van het zesde, en voor het openen van het zeevende Zeegel een Tusfehen gezigt heeft plaats gehad, Cap. VII. Voorönderfteld -zynde, dat de zceven Zeegelen voorftellen zeekere Lotgevallen van even zo veele Tydkringen, zo zal dat Tusfchengezigt hebben moeten dienen ter opheldering van deeze en geene dingen, die van den zesden Tydkring reeds gezegd waren , en van den zeevenden nog gezegd zouden - worden. Even-zo , en met hetzelfde oogmerk heeft men ook een Tusfchengezigt tusfehen het liaan der zesde Bazuine, Cap. IX: 13—21, en het liaan der zeevende, Cap. XI: 15—* Zo dat hetzelve zien uitftrekt van Cap. X: 1— tot XI: 14. Hiér uit meenen wy te ■mogen opmaaken, dat de Perfoonen, door Johannes verbeeld , tot den zesden Tyd■kring ocuouien. 00 En dus zullen het die 'P , wak-  5i4 Z O E T. wakkere Godts-Helden zyn, die het werk der Hervorminge met zo veel moed en kragt aangevat en doorgezet hebben. Onder het Pausdom waren Onkunde en Bygeloof tot zo eene hoogte gereezen, dat 'er eene nieuwe Zending noodig was, zoude Godts Woord niet in ?t geheel in vergeetenheid raaken. Naar het getuigenis van Erasmus, waren 'er Hoogleeraars , reeds meer dan vyftig jaaren oud, die.verklaarden niet te weeten, wat het Nieuwe Testament was. Zelfs een Kardinaal, Petrus Bembus, zeide, toen hy hoorde fpreeken van eene Verklaaringe over den Brief aan de Romeinen: Omitte kas nugasr Non decent tales ineptice virum gravem. Dat is : Laat die beuzelingen vaar en:. Zulke grollen voegen eenen deftigen man niet. Heeft men nu uit het midden van eene zo zwarte duisternisfe van Bygeloove en Onkunde zo groote Lichten zien tc voorfchyn koomen, als een Lutber, Zwinglius, Occolampadius, Calvinus, en veele anderen,meer, moet men dan niet erkennen, dat het eene verborgene kragt Godts was , die die Mannen heeft verwekt? Let men vervolgens op 't geene die Mannen gefchreeven hebben tot verklaaringe van Godts- Woord, verdeediging der Waarheid, en ftigtin.ge der Eenvouwdigen, men zal zich moeten verwonderen over de.veelheid hunner Schriften , en nog meer over de doorkneede Bybelkennis , en bondige geleerdheid , die zich daar in ontdekken , en men zal moeten overtuigd ftaan, dat zy op eene. byzondere wyze zyn verlicht- geweest, dat zy dat geopend Boekske, als hebben opgegeeten gehad , en dat het onderzoeken en overdenken 'er van hun zoetfteAust en aanhoudende bézigheid moete geweest zyn. Veele Bilterheeden, zelfs bloedige Vervolgingen hebben zy ook, om deezes Boekskens wille moeten bezuuren. Dan , in plaatfe van zich daar door te laaten affchrikken, rees hun moed te meer: Met de verheffingen Godts in hunne keele en met het fcherp tweefnydend zwaerd. van Godts Woord in hunne hand, waren zy als Helden , die in het ftyk der fraaie treeden in den 'firyd. In Duiiscbland.-predikten Lutber., Meianchton en hunne Medeftanders. In Zwitferland Zwinglius, en d" ar en in Vrankryfa Kaivyn. In Engeland Thom. Crammer. In Schotland Joh. Knox. Om thans van de ZOET, — ZOHELETH. Nederlanden, Hungarië, Boheeme, Polen),. Zweedsn en Denemarke niet te fpreeken. En zo hebben zy gepropheteerd voor veele Volken en Natiën van onderfcheidene Taaien. Ook voor Koningen en Vorften fchaamden zy zich der Waarheid niet, maar verdeedigden die met zo eene mannelyke vrymoedigheid, en kragt van overtuigende bewyzen, dat veele der aanzienlykfte Vörften 'er door bewoogen wierden hun en hunne leere toe te vallen, als Albert. Hertog en Georg Keurvorst van Brandenburg, Johannes van Saxen , Erneflus en Franciscus van Lunenburg, Philippus Landgraaf van Hesfcn,., Otto Hendrik en F.rederik de Derde, Keurvorften van den Palts. Van Koningen en Vorften in andere Landen fpreeke ik niet. Men kan daar van nazien de Kerkelyke Gedenkfchriften van dien tyd. ZOHAR..Van deezen naam vindt men 'er Twee. (O Een Hethiter,.de Vader van Ephron, van wien Abraham de fpelonke Machpela kogt tot een erflyk graf voor zich en.de zynen, Genef. XXIII: 8 . (a)De andere een der Zoonen van Simeön, , die mede in Egypte gekoomen is , toen Vader Jakob met alle zyne Kinderen en Kinds - kinderen derwaards toog , Genef.. XLVI: 10, Exod. VI: 14*. ZOHELETH, de naam van eenen grooten Steen by de Fonteine Rogel, in de nabuurfchap van Jeruzalem 3. 1 Kon. I: 9.. Men meent, dat deeze Steen, door de Vollers gebruikt werd, om 'er. het water op uit te persfen van de lakens, die zy in die. Fonteine pleegden te wasfehen.. 't Geen dien Steen merkwaerdig maakt,, is , dat Adama daar. een groot gastmaal aaniïchte voor zyne Broeders en eenige voornaame Hofbedienden van zynen Vader David,met oogmerk, om die mede in te wikkelen in zynen toeleg, om Salomo, van de Opvolginge in het Koningryk, na Davids dood , te ontzetten, . en zich-zelven 'er van te verzekeren.. Jofepbus teekent aan, dat 's Konings tuinen naby die Fontein geleegen waren, en dus zal daar wel een Priëel, of Lusthuis geweest zyn, , bekwaam,. om 'er zo veele Gasten in te ontvangen., 't Kondè wel zyn, dat Adama voorbedachtelyk. die plaats verkooren had, om dien Steen als tot een Getuige te ftellen,.indien het hem gelukken mogt, alle.  ZOMMIGEN. ZOMMIGE-N. 5*5 alle die Gasten vefbönds-wyze te verpligten tot het helpen bevorderen van zynen toeleg 5 gelyk Jakob, toen hy zich bevreedigd had met zynen Schoonvader Laban , eenen hoop fteenen deed vergaderen , waar van Laban zeide: Deeze hoop zy heeden een getuige tusfehen u en my, Genei'. XXXI: 45—48. En ook Jofua , toen hy het Volk verbonds-wyze, nad doen belooven, dat het den HEERE zoude dienen, eenen Steen oprichtte , zeggende : Ziet! deeze Steen zal ons tot een getuigenis zyn — ja! hy zal tot een getuigenis zyn tegen u Ueden, op dat gy uwen Godt niet liegt, Jof. XXIV: 2,7. ZOHETH , een Zoon van Ifaï, een afftammeling van Juda, 1 Chron. IV: ao. ZOMMIGEN {Maar daar zyn) van u lieden, die niet gelooven. Want Jefus wist van den beginne, wie zy waren , die niet .geloofden, en wie hy was die Hem verraaden zoude, Joh. VI: 64. Wy moeten hier (ü) Eerst zien , wat Jefus zeide. (UK) Die hier fprak was Jefus. De Amen , de getrouwe, en waaragtige Getuige, op wiens lippen nooit bedrog gevonden werd, die de Waarheid zelve is, op wiens zeggen men volkoomen ftaat konde maaken. (33) Hy zeide: Daar zyn Zommigen van u lieden, die niet gelooven. (») Wie waren het, van of tot welken Hy dit zeide? 't Waren, blykens vs. 60 en 66 , zyne Difcipelen. Wel zyne Apostelen en de 70 Difcipelen, want Hy bedoelde ook mede den geenen, die Hem verraaden zoude, en die Boozewigt was een der twaalf Apostelen , vs. 70, 71. Maar 'er waren nog anderen, die zyne Difcipelen genoemd wierden, en die waren het wel voornaamelyk, van en tot welken Hy dit zeide. 't Waren, die zich ten blyke, dat zy Hem en zyne leere aannamen, door zyne Difcipelen hadden laaten doopen, en zich daar door laaten maaken tot zyne Difcipelen, Joh. IV: 1, a. Vergel. CapHILaó. Uit beide die plaatfen blykt, dat 'er veelen van dat foort van Difcipelen waren. Tot deezen zeide Hy : (£) Dat 'er Zommigen onder ben waren, die niet geloofden. Die wel geloofden, dat Hy een Propheet was, kragtig in woorden en werken; maar niet geloofden, dat Hy was de Christus, de Zoon des leevendigen Godts. Die, fchoon zy agtinge toonden te hebben voor zyne leere, die evenwel niet aannamen in liefde der waarheid, om zalig te worden. Die van zyne Leere wel aannamen 't geen met hunne begrippen overeen kwam; maar 't geen daar mede ftreed, of hunne begrippen te boven.ging, bedilden en verwierpen, 't Geen Jefus gezegd had van zyn vleesch te eeten, en zyn bloed te drinken: En dat Hy was het Brood, dat uit den Heemel was nedergedaald; en dat hy , die dat zou gegeeten hebben, zou leeven tot in eeuwigheid, verftonden zy niet; zy geloofden het niet. Dat dunkte hun zo ongerymd, dat veelen hunner onder malkanderen murmureerden , zeggende : Deeze reeden is hard: Wie kan dezelve hooren, vs. 53—60. Zelfs, niettegenftaande Jefus nadere verklaaringe , vs. 63, dunkte dat veelen zo ergerlyk, zo aanftootelyk, dat zy te rugge gingen, en niet meer met Hem wandelden, vs. 66. Hoe geheel verkeerd is dan het begrip van zommigen, dat zy over de predikinge van het Woord geenen Zeegen hebben te verwachten, zo de Leeraar geen waarlyk wedergebooren Mensch is , eveneens, als of zo een den Zeegen en het Leeven konde gebieden ; als of het niet meer waar was, dat zo Godt den wasdom niet gebiedt , het niet konne baaten,al ware het, dat zelfs Paulus plant» te, en Apolh nat maakte. Wie hoorde ooit eenen zo geheiligden Leeraar , als Jefus , den Leeraar der gerechtigheid, in wiens mond Godt zyne ivoorden gaf ? En evenwel was zyne Leere den deezen niet tot Zeegen: Zy geloofden niet. En waarom niet ? Dm dat het hun niet gegeeven werd van den Vader , vs. 65. Maar hoe wist Jefus dat ? Maakte Hy dat alleen op uit hunne murmureeringe? Die gaf zekerlyk grond, om zo iets~te vermoeden. Maar 't was by Hem meer, dan een bloot vermoeden. Dit zeggen had in zynen mond eene volkoomene zekerheid. (3) De Aanteekening van Johannes, welke het tweede Stuk is, waar op men hier te letten heeft, moet ons daar van overtuigen : Want Hy wist van den beginne—-—. (NN) 'Er wordt hier aan Jefus een boven-menschlyk Weeten toegekend: Geen gisfen, geen ergwaanend vermoeden;maar een zeker Weeten. Hy wist («) Wie zy waren, die niet geloofden. Hy wist niet in 't algemeen, dat 'er onder zyne Difcipelen eenigen waren, welker harte niet recht was met Hem: Maar Hy Ttt 2 ken-  5i6\ ZOMMIGEN. ZOMMIGEN,.ZON. kende ze ook hoofd voor hoofd; Hy, die. ons zitten en ons opflaan weet, en van verre, der menfchen gedachten kent, wist bepaaldelyk, wie het waren, (#) Maar. nog meer in 't Byzonder, Hy wist, dat 'er onder die Twaalve , die als de Mannen zyner. waerdigheid waren, de Mannen zynes vertrouwlyken omgangs , één was, die Hem verraaden, door geldzugt vervoerd, Hem, voor geld verraaderlyk overleeveren zoude in de handen zyner ergfte Vyanden. En* fchoon Hy als nog niet goed vond dienHelfchen Boozewigt, dien gevleesoh-. ten Duivel, VS...70 ,,te ontdekken, Hy, wist evenwel, Wie het was, .die. dat, zou doen. En daar het Johannes groot oog' merk in dit Euangelie was , Jefus 011Ipchenbaare Godtheid, te bevestigen; (33). Zo zegt hy met nadruk, dat Jefus dit geweeten hebbe van den beginne aan. Van. het eerfte oogenblik af, dat zy zich tot Hem gevoegd hadden , had. Hy reeds de; verkeerdheid hunner harten gepeild. Zy* 7ie oogen zyn als vuurvlammen, voor welken de Duisternisfe niets verbergen kan. Voor, dezelven zyn alle dingen naakt en geopend. Hy heeft niet van nooden, dat iemand Hem~ iets getuige van den menfche: .Hy, zelfweet, wat in den menfche is , Joh. II: 2.5; want. Hy is een O ordeeier der gedachten, en bin^ nenjle overleggingen. Ja! Hy heeft het al. vroeger geweeten, als zynde de .waaragtige Godt, die van , den beginne aan ver-, kondigt het einde., en van ouds.af de dingen, die nog niet gefchied zyn; .want zyn Geest± door welken de Propheeten van zyn lyden gefprooken hebben.,\i Petr. p .11 , had. door David reeds voorfpeld, dat de Man zynes vreedes, die zyn brood at, de versfenen, grootlyks, tegen Hem verheffen zoude , Pf. XLI: 10. LV: 13—ió. Maar nu doet zich hier eene tweelee.dige vraage op. (I) Heeft Jefus van den beginne aan geweeten, wie Hem verraaden zoude,, was het, dan geene groote onvoorzigtigheid., dat Hy zulk eenen mede aannam tot zynen Apostel? Men kan (O in 't gemeen antwoorden, dat Ply, dat hebbe gedaan, om te leeren, dat hief op Aarde het Onkruid altoos zal groeijen tusfehen de Tarwe. Dat, gelyk 'er een oneerbiedige. Cham was in Noacbs Arke, een fpotziekc Ismaël in Abrahams Tente , een onheilige Efau in Izadks Huisgezin, en,een vexraatieriche Judas onder Jefus Apostelen: Zo ook Godts Kerke, zo lang; ze.op aarde is , nooit zo geheel zuiver zal zyn, of 'er zal altoos, nog hier of daar,.. ee» /vierling gevonden worden., (a) Wat. meer in 't Byzonder: Jefus had zyne wyze, reedenen, waarom Hy wilde, dat zo een overgegeeven Boos mensch jaaren agter. een de Oorgetuige zou zyn van zyne Leere , en de Ooggetuige van zyne verbaazende Wonderwerken ,. en ,onberispelykenWandel, .op,dat het Getuigenis, 't welk Judas eens van zyne Onfehuld geeven, en. met zich-zelven het leeven te beneemen, bevestigen zoude , van te meerder klem. mogt zyn: want ware Jefus zo een Be-, drieger., zo een Duivels-kunftenaar geweest, ware het zyn toeleg geweest, om zich-zelven tot Koning der Jooden op te werpen, zo als zyne Vyanden Hem nagaven , Judas zou dat in eene zo langduurende en gemeenzaame. verkeeringe wel ontdekt hebben,, en hadde hy het ontdekt, hy zoude het-wel gezegd hebben, om zyn gepleegd verraad te verfchoonen, ja! te rechtvaerdigen. Naare wroegingen zouden hem over het pleegen .'er van zo met beuaauwd hebben. (II) Eene andere vraage is: Hoe wist Johannes, dat Jefus dit van den beginne aan.geweeten had? 't Kan zyn, dat Jefus hem dat in 't geheim gezegd hebbe. Johannes was , om zo te fpreeken Jefus hartevriend, de meest-geliefde . onder de Apostelen. Jefus vertrouwde hem wel eens meer iets toe , 't welk Hy, ten.aanhooren van alle de anderen, niet wilde zeggen. Jefus. kan het hem naderhand gezegd, of, toen hy zyn Euangelie fchreef, door den Geest geopenbaard hebben.. Althans men vindt by Johannes wel meer zulke ophelderende aanmerkingen, als in ons Cap. vs. 71. Hy zeide. dat van Judas Simonis Iskarioth, en Cap. VII: 39.. Dit zeide Hy van den Geest, welken ontvangen zouden, die in' Hem geloofden, Cap. XII: 33. Dit zeide Hy, om te. beteekenen, hoedanigen dood Hy. (ierven zou. de^en Cap. XXI: 19. teekende hy aan, tot ophelderinge van 't geene de Heere tot Petrus gezegd hadde, vs. 18. Dit zeide Hy, beteekenende,.met, hoedanig eenen dood hy Godt verheerlyken zoude, . ZON. (X) Ais wy van de Natuurlyke, 01 Eigenlyk gezegde Zonne fpreeken, (XX) doet ze zich terftond aan den oplettenden  Z O Ni den' BefChouwer voor als een Schepfel, 't welk, meer dan eenig ander, 't welk wy aan den Heemel zien, ons moet.vervullen met de ver-heevenfte denkbeelden van des Scheppers eeuwige kragt en Godt. lykheid. Zeerwel, zege J, Syrach, Cap. XLIÏI: 2—5. De- Zon,, wanneer men ze. aanfchouwt, verkondigt Godt in haaren opgang: Zy is een wonder lyk inftrument, een werk des Allerhoog/len. Men blaast een Oven aan tot vjerken der hitte; maar de Zon verhit driemaal meer,.,die de bergen aan/leekt, en vuurige dampen uitblaast, en met het glinfteren van haare ftraalen de oogen ver* duistert. Het is een groot Heer, die dezelve gemaakt heeft, en (voegt hy 'er by, waar van ftraks iets naders,) die fjaare reize door woorden heeft doen ftil/laan. (») Wat is. de Zon? En waar toe is ze gefchapen? Zc is een klomp van louter, allerzuiverst vuur, van eene verbaazende grootte. Of de Zon zich beweegt, rontom de Aardkloot, of, integendeel de Aardkloot rontom de Zon; of de Zon, volgens de be-; reekening der Ouden 166 maaien , of,.' volgens laatere waarneemingen iooooo maaien grooter zy dan. de Aardkloot; of haar afftand van ons zo verre zy , dat een kanonkogel 24. jaaren:, of een Schip, dat in eenen dag. en nacht 50 mylen afzeilt v 1100 jaaren-van nooden zou. hebben, om dezelve te bereiken , zyn dingen, die wy, overlaaten.. voor. het- onderzoek. van Natuur- en Heemelloop-kundigen. Wien het lust, zie de XXV. Befchouw. van B.'Nieu•wentyt, Waer. Bcfchouwingen,- §. 3—1%. Het groot Oogmerk,waar toe ze gefchaapen is, is om te verlichten, te verwarmen , en heerfchappy te. hebben over. den dag , Gen. I: 16. («*)■ Om te verlichten, en te gelyk ook, om te verwarmen: Daar toe moest ze noodzaaklyk louter vuur zyn. En zou ze dien dienst , op , eenen zo verren af-, ftand, aan geheel de Aarde bewyzen, zo moest ze noodwendig grooter.zyn dan eenig ander, der Heemelfche lichten. Ze heet daarom ook by Mofes, Genef.-1: i,<5, het groote licht. Zeis, volgens. Cicero, de, Vorst en Bcfluurer-van-alle" de overige lichten, Dux et Princeps, et .-Moderator rcliquorum luminum , mens mundi. Virgilius roept haar toe : Sol, qui terrarum opera omnia luflratt O-Zon, die alle werken op aarde bezigügt. Maar is de Zon een zo O Ni 517 verbaazend groote. vuurklomp. Wie onderhoudt dat vuur in zyn altoos brandend vermogen , zonder dat het in zo veele duizend jaaren in iets het minfte is verflaauwd, veel min verteerd ; zonder dat iemand, door het bybrengen van nieuwe brandftoffen, hetzelve voedt? Wie anders, dan Godt; een Godt van onbegrensde Almagt? Hoe juist is de. afftand der Zonne van de Aarde! Vcrwyderde ze zich verder door mangel van haaren genoegzaam verwarmenden invloed, zou alles van koude; verkleumen. Kwam ze ons nader, door' overmaat van hitte, zou alles verdorren geheel de Aardkloot veelligt-.in brand vliegen. Wie houdt een Ligchaam vaneene zo verbaazende grootte in dien juiftenafftand , zonder dat het , finds zo een' reeks van. Eeuwen , iets het minfte daarvan afgeweeken is? Wie anders dan Hy,, die ook de Aarde in de lucht als opgehangen heeft aan een niets, dat is, Godt de Almagtige ? Moet de Zon heerfchappye hebben over den dag, wie heeft derzelve^ haaren loop en ordeninge voorgefchreeven , om, door eenen gereegelden , en finds zo veele honderden van jaaren telkens, van jaar tot jaar, wederkeerendenop- en ondergang,: onderfcheid te maaken tusfehen den Dag en de Nacht, beurtelings' dan voor de eene, dan voor de andere helft van den Aardkloot? Wie anders , dan dezelfde Godtlyke Almagt ? Wie in dit alles niet erkent en bewondert» de Almagt, Wysheid en. Goedheid vaneen Opperweezen , 't welk de Zon tot zulke ons heilzaame oogmerken gefchaapen heeft, en , om aan die oogmerken fteeds te kunnen beantwoorden,-eeuw in. eeuw uit, onderhoudt en beftuurt, moet zo een zyn, die voor geen reede vatbaar, is, of, willens, zyne oogen fluit voor hetmeest ftraalend licht van overtuiginge.. (/3£) Dan, hoe-zeer Godt de Zon aan 011veranderlyke, Natuurwetten heeft verbonden, Hy heeft 'er zich-zelven niet zo-aan. verbonden, dat Hy 'er nooit van zou Ver-, mogen af te.gaan. Des heeft meh nu.en. dan.aan de Zonne wel iets wonderdaadigs? zien gebeuren. Dat bedoelde Syrach toen hy zeide, dat Godt haare reize door woorden had doen ftil ftaan.' Men denke aan. het wonderdaadig ftil ftaan der Zonne. te Gibe'ón, om den dag te verlengen, op. Ttt 3 dat  5i8 Z O N. Z O N. dat Jofua zyne overwinninge over de Kanaanitifche Koningen mogt voltooijen, Jof. X: i£, 13. Aan het wonderdaadig agterwaards gaan van tien graden van defchaduwe op Achaz Zonnewyzer, tot een waarteeken voor Koning Hiskia, dat hy van zyne krankheid weder opftaan, en nog 15 jaaren leeven' zoude, Jef. XXXVIII: 8. Als mede aan AtVerduisteringe der Zonne, drie uuren lang, op het midden van den dag, toen Jefus in lyden was op Golgotha, als hadde ze zich agter een dik zwart floers verborgen, om geen ooggetuige te zyn van haares Scheppers bloedige wonden, Matth. XXVII: 45. (£) Maar hoe zeer is het te bejammeren, dat de Zon is geworden een Voorwerp van Afgodery. Wie kan 'er zonder verontwaerdiginge aan denken, dat Menfchen dat Schepfel, dat, als 't ware , de Grootheid van zynen Maaker met zyne ftraalen voor elks oogen fchildert, hebben vereerd boven den Schepper ? Geen agt flaande op het kennelyke ■'Godts, dat in hun was, alleen lettende op het zigtbaare , verblind door het Majestueufe van de Zon, haaren fchitterenden glans, haaren verwarmenden gloed, haaren vruchtbaarmaakenden invloed , hebben zy den Schepper vergeeten, en het Schepfel vergood. Het is een vry algemeen gevoelen , dat de Zon het Oud/Ie Voorwerp is van de Afgodery. Montfaucon zegt 'er van (zo vinde ik het bygebragt in een Aanteek. by Campbell, over de Noodzaaklykheid der Openbaar. I. St. p. 244—0 II y a grande apparence . „ 't Is zeer „ waarfchynlyk , dat de Afgodery op de meeste plaatfen van den Aardbodem be„ gonnen zy met den dienst der Zonne, „ daar ze zich - zelve , zonder eenig af„ beeldfel aan ons vertoont , en 'er geen „ Gefternte is, dat ons gezigt meerder aandoet, ©e Perfeaanen —■ baden haar ,, in het begin zonder eenig afbeeldfel „ aan : Maar in 't vervolg beweezen zy „ haar een' Godtlyken eerdienst, en ba,, den haar aan onder de gedaante van ee„ nen Jongman , dien zy Mythras noem,,.den : Een1 Eerdienst, die'zich vervol9, gens verfpreidde in Griekenland, en „ door geheel het Komeinfche Ryk. De „ Grieken hadden lang te vooren de Zon „ onder het getal van hunne Goden ge- plaatst ; zy verbeeldden haar als een „ Jongman met een glinfterend hoofd,en „ meesten tyd op een wagen gezeeten , „ die door vier paerden getrokken werd." Deeze Afgodery is zeer oud, en moet ten tyde van Job onder zyne Landgenooten de Arabieren zeer gemeen zyn geweest, om dat hy zich van die dwaaze en Godt ontëerende daad ten fterkfte verontfchuldigt, Cap. XXXI: 26—28. Zo ik het Licht (de Zon) aangezien hebbe, wanneer het fcheen, of de Maan heerlyk voortgaande; en myn hart verlokt is geweest in het verborgene , dat myne hand mynen mond gekust heeft: Het ware ook eene misdaad by den Richter; want ik zoude den Godt van boven verzaakt hebben. Als mede uit de ernttige waarfchouwinge van Mofes daar tegen aan de Israëliten, welke onnoodig zou geweest zyn, ware die Afgodery destyds minder bekend geweest, Deut. IV: 19. Wacht u, dat gy ook uwe oogen niet opheft naden Heemel, en aanziet de Zon, de Maan, en de Sterren, het gantfche heir des heemels., en wordt aangedreeven, dat gy u voor die buigt, en die dient. Gelyk het oudfte, zo is ook de Zon het genoegzaam algemeen Voorwerp geweest van den Afgodendienst van alle Volken; doch onder verfchillende benaamingen, als by de Moabiten, de Ammoniten, de Abisfyniërs of Ethiopiërs, de Egyptenaars , de Syriërs, Asfyrièrs, Perfen , Masfagethen, Pheniciërs, Numidiërs, Grieken, Romeinen , Gaulen, Saxers, de Sarmaten , Tartaren , andere meest afgeleegene Volken in het Noorden; ook in Amerika, by de bewoonders der Kanibaalfcbe Eilanden, de Peruviaanen; welk alles breeder te zien is by Vosfms, de Ortu et Progresfu Idololatr. L. II. C. IV—XVIL En als nog zou de Zon de voornaamfte Godheid zyn by de Sineefen, ook geëerd by de Japanners, de Javaanen , de Moliikkers; en veele Volken iö Afrika, die van ^ngola,en de bewoonders van de verzengde Luchtftreek , zo als uit deeze en geene Schryvers is aangeteekend door Beyerus in Additament. ad Seldenum de Diis Syris C. III. Proleg. p. m. 54. (3) Zinnebeeldig en by Vergelyking wordt ook dikwils van de Zonne gefprooken. (RS) Zinnebeeldig, op tweederlei wyze. («) Voor zo verre de Zon het groot/Ie Licht is, 't welk alles verlichte en>door- haaren'glafls andere Lichten: verdoofd, kan men («»)-in 't  2 O N. gemeen zeggen, dat ze verbeeldt Koninglyke Majefleit en Opper heerfchappy. Ruimig heeft in zyne Heil. Zinnebeelden reeds aangemerkt, dat de Zon een eertytel was, welken de Oüde Perfen- aan hunne Koningen gaven. Cyrus, die eerst Spako, dat is, in het Medisch , Hond genaamd was , kreeg daarna den naam van Cyrus , of Cores; dat is, in 't Perftsch, Zon. Een Zon van gefleepen Kryftal glinfterde boven de Koninglyke Tente van Darius. In eenen brief aan Konflantyn noemde Sapor , een Perftsch Koning, zich den Broeder van de Zon. En vermits Alexander de Alleenbeheerfcher der Waereld wilde zyn, wees hy van de hand de voordeelige aanbiedingen tot bevreediging van Darius, cn fchreef aan denzelven , dat de Waereld door geen twee Zonnen konde befcheenen worden. (/S/3) Befchouwt men de Zon in gemeenfehap met de andere Heemellichten, dan krygt ze, gelyk ook die, eene meer bepaalde beteekenisfe. Wat ze aanduidt in de kleine Waereld,.«in den Mensch, Pred. XII: 2. Wat in een byzonder Huisgezin; wat in een Koningryk; wat in de Kerke in 't 'gemeen , en wat, meer byzonder, in de Joodfche, in de Christenfche, en Anti. chriftenfche Kerke,zou bier ftukswyze kunnen aangetoond worden: Doch wy kunnen den Leezer wyzen tot het geene gezegd is van de Zinnebeeldige Maan in des V. D. a. St.-p. 31. kol. i . 00 Zo verkwiklyk eene koesterende warmte van de Zonne is, zo lastig en fteekende is,'in tegendeel, de te verzengende hitte. Men weet, hoe aamëgtig en verdrietig Jona werd, toen, na het verdorren van den Wonderboom , de Zon op zyn hoofd /lak, Cap. IV: 8. In die betrekkinge is de Zon een Zinnebeeld van Verdrukkingen. De Kerke zegt, Hoogl. I: 6, dat ze was zwart geworden, om dat dé Zón haar had befchee%en. De Zon, die, opgegaan zynde , het Zaad verbrandde, dat in den fteenagtigen grond gevallen was, Matth. XIII: 6, verklaarde de Heere Jefus van koomende Verdrukkinge, of Vervolginge, vs. ai ; en Petrut fpreekt van eene hitte van verdrukkinge, i Br. IV: 12. En dus is het eene Belofte van bevrydinge van verdrukkingen, als 'er gezegd wordt? De Zon en de Maan zullen u niet fleeken, Pf. CXXI: 6. Zo ook Jef. XLIX; io. (33) Om dat de Zon eeu ZO N. gtf, beftendig gereegelden loop, om den dag te verlichten , gehouden heeft van den beginne aan, nog houdt, en houden zal tot aan het einde der Waereld, zo worden daar van fpreekwyzen ontleend,. die in deeze en geene beloften dienen moeten, om den beftendigen duur van de beloofde zaak te bevestigen. Zo wordt aan den meerderen Salomo beloofd : Zy zullen « vreezen, zo lange de Zon en de Maan zullen zyn , van geftachte tot geflachte, Pf. LXX1I: 5. Als mede, dat onder zyne regeeringe, de Rechtvaerdige en de veelheid van Vreede zul len bloeijen, tot dat de Maan 'er niet meer is , vs. 7. Zo ook Pf. LXXXIX: 37, 38. Ik hebbe eens gezwooren by myne Heiligheid, zo ik aan Davidliege! Zyn Zaad zal in der eeuwigheid zyn ; en zyn Throon zal voor my zyn, gelyk de Zon. Als mede Jerem. XXXI: 35, 36. Zo zegt de HEERE, die de Zon ten lichte geeft des daags,,, en de ordeningen der Maane, en der Sterren ten lichte des nachts —. Indien deeze ordeningen van voor myneoogen zullen wyken, fpreekt de HEERE; zo zal ook het Zaad Israëls ophouden, dat het geen Volk zy voor myne oogen, alle de dagen. ZON. 'Er zyn eenige merkwaerdige Tekften in het'Oude Testament'j waarvan men hier eene ophelderinge zou mogen verwachten: Doch die zyn onder andere Tytels reeds behandeld. De aanwyzinge ■ 'er van zal derhal ven hier genoeg zyn. Als Pf. XIX: 6'. En diefde ZON) is als een Bruidegom , uitgaande uit zyne Slaap »kamer —. Onder den tytel UITGAAN, D. VIII. St. i.p. 485—, Pf.LXXXIV: 12= Godt de HEERE is een ZON en Schild.. Zie GENADE,D. III. p. 347. Pf. CXXI: 6. De ZON zal u des daags niet fleeken ——. Zie STEEKEN,D. VU. St. 2. p. 629—, Jef. LX: 20. Uwe ZON zal niet meer ondergaan —. Zie LICHT, D. V. St. i*. i p. 218. Mal. IV: 2. U lieden, daar-en-tegen , die mynen naam vreest, zal de ZON der Gerechtigheid opgaan. Zie U lieden , D. VIII. St. 1. p. 433. ZONNE QEn het Derde deel der) werd geftaagen, en het derde deel der Maane, en' het derde deel der Sterren : Op dat het derde deel derzelve zou verduisterd worden* (Of, vólgens anderen: Zo dat het derde deel der- ■ zelve, is verduisterd geworden, als aanwyzende «-niet zo zeer het oogmerk-vm dit ftaan*»  5ao ZO N -N E. flaan, als wel het gevolg, ofdaadlyke uitwerkinge 'er van) en dat het derde deel van den dag niet zoude lichten, en van den nacht desgelyks , Openb. VIII; ia. Dit is het geen de vierde Engel bazuinde. (X) Onder de Verklaaringen van deeze woorden behaagt my 't meest, die den inhoud deezer Bazuine verftaan,, .. niet zo zeer van het Keizerryk, als wel, gelyk de voorige,vs. io en ii. (Men zie myncKerklyke Reedenvoer.r-p. 384—.) van de Kerke. ,(fc)K) Tot openinge van den zin is het noodig, («) dat wy 'er ons eerst een letterlyk denkbeeld van maaken. (**) Door het ftaan van Zon, Maan en Sterren, en dat llegts voor een gedeelte, wordt gezinfpeeld op:Mklipfen, waar door die Heemelfche Ligchaamen zelve geen fchok, of vermindering ondergaan ; maar wel het iverfprciden van der- . zeiver fchynfel op de Aarde. Het Licht 'er van wordt in de eene EUipfes meer, in de .andere minder , verdttisrerd. Het is hiei\.voor een Derde deel. (&3) 't Geen deeze.Verduister.ing merkwaerdig en zwaar maakt, is , 't geen in het Natuurlyke geen plaats heeft. (A) Het Algemeene 'er van. Eene Verduistering van Zon, Maan en Sterren te gelyk. (B) Het Langduurige 'er van : Niet maar eenige weinige uuren, maarden Dag en de Nacht, (js) ik.vooronderftelle , dat wy onze aandacht hebben te bcpaalen tot. den deerlykst verdorven Kerkftaat van den -vierden Tydkring, toen het, meer dan ooit voorheen,bleek, dat de getrouwe Stad eene Hoer, de- Christenfehe eene Antichristenfcbe Kerk geworden was. («*) Onder den Tytel van MAANE, in des V. D. 1. St., hebben wy opgegeeven , wat wy in de Antichristenfcbe Kerke hebben te verftaan door de Zinnebeeldige Zon , Maan en Sterren. Door de Zon den Opper - Leeraar , den Paus, die zich laat voorftaan, door zyne gewaande Onfeilbaarheid alles te verlichten ; door de Maan de Conftflorien, Conciliën en Kerkelyke Vergaderingen; door de.Sterren de Leeraars van welk eenen rang, of Orde die ook mogen zyn , hier en daar geplaatst. Naar. hunne Bcftemminge moeten zy met het Licht van de Leer-e der JVaarheid, welke naar de Godtzaligheid is, de Gemeente verlichten, op dat die in het - .licht wmdele. Bceekent nu het flaan pan de Zonne, Maan en Sterren-, in den Z O N N "E. Letter-zin , alleen eene Verduistering van derzelver Licht, zo zal het hier ook aanduiden eene Verbastering , of Verduistering van het Licht der Leere. Doch èiet etne geheele; maar flegts voor een Derde deel. ■ Wat wil dat? (A) Twee deelen van dat Licht werden - niet verduisterd. De Twee voornaame Grondleercn van het Christendom zyn gebleeven. De Leere van den éénen waaren Godt, waar door hy, die zich Christen noemt, is onderfcheiden van,. en verlicht boven den • Heiden , die zyne veele en nietige Afgoden dient: En de Leere, dat Jefus is Godts mensch - gewor° den Zoon, de van ouds beloofde Mesfias, de door en na lyden verheerlykte VerlosJër,\vaa.r door hy, die zich Christennoenxt, is onderfcheiden van en verlicht boven den door en in zyn ongeloof verblinden en verftokten Jood. (B) Maar het Derde deel, 't welk den geenen, die zich1 Christen noemt, tot een waaren Christen maakt, was verduisterd. (AA) De Leere van het heilvalttnd Geloof, 't welk , met eene gantschlyke verlocheninge van alle eigene, en anderer fchepfeleh gerechtigheid, of verdienften, alleen en in 't geheel zyn toevlugt neemt tot, en zyn vertrouwen ftelt op den Heere Jefus, als den eenigen en volkoomenen Zaligmaaker, die volkooinelyk zalig maaken kan de geenen, die door Hem tot Godt gaan. (BB) De Leere van Godts Zaligmaakende Genade , voor zo verre die, ten aanzien van den H'andel, of het Geloof, 't welk leevendig is in goede werken , x>ns onderwyst , Godtloosheid en Waereldfche begeerlykheeden te verzaaken, en maatiglyk, rcchtvaerdiglyk , en Godtzaliglyk te leeven in de tegenwoordige Waereld. Groove üwaalingcn en Bygeloovigheeden hadden aan den eenen kant, en eene uiterlte Zeedenloosheid aan den anderen kant, dit Derde gedeelte van het Licht der Leere geheel verduisterd. (|3/s) En dat (A) zo Algemeen, dat alle de Lichten van dien Kerkheemel, de Zon zo weinig als de Maan, en die zo weinig als de Sterren, ten aanzien van dat Derde deel, eenigichynfel gaven. (B) En dat niet voor een korten tyd; maar by aanhoudendheid , honderde jaaren agter een, 't welk de fpreekwyze ..te kennen geeft. nat zy geen licht gaven des daags, noch des nachts; e veneens, 'ais, behalven andere plaatfen, oy Gewyde en  ZONNE, >en Gngewyde Schryvers te vinden , in dit Openbaarings - boek gezegd wordt : Zy dienen Hem dag en nacht in zynen Tempel, Cap. Vil: 15. De Duivel verklaagt de Broeders dag en nacht, Cap. Xli: 10. Het Beest en de valfche Propheet zullen gepynigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid, Cap. XX: 10. (33) Groot, zo groot, dat men het bezwaarlyk zou kunnen gelooven, indien het door Roomfche Schryvers niet was aangeteekend, was de Duisternis in dat Tydvak. Vooral in de Tiende Eeuw, en eenige volgende, tot dat de eerfte Dameraat van ' de Reformatie begon door te breeken. Groot was de Onweetendheid. Baronius, een Roomsch Kardinaal , zegt .van de Tiende Eeuw, dat ze „van wegen „ haare ruwheid en onvruchtbaarheid in „ het goede te noemen was een Tzeren; wegens de grouwlykheid van het toe- neemend kwaad , een Looden,- en we„ gens gebrek aan goede Schryvers een „ Duiftere Eeuw." Gerbertus, Aartsbisschop te Rheims, ten jaare 999 Paus geworden met den naam van SUvefter de Tweede, riep 'er over uit in een Synode te Rheims gehouden. „ ó Beklaagcnswaer„ dig Rome.' 't welk aan onze Voorou,, deren zo heldere Lichten der Oudvade,, ren gegeeven hebt, maar onze tyden „ beneeveld hebt met eene zo monftreufe en „ ftikdonkere duisternisfe , dat men 'er in „ de toekóomende Eeuwe niet genoeg van zal kunnen fpreeken. " Mczeraus getuigt „ dat het eene Onkunde was, om „ 'er van te fchrikken, dat men de Bis,, fchoppen moest gebieden, dat zy zou,, den leeren verftaan het Gebed Onzes „ Heeren." Onder eene zo grove Onkunde, gepaard met eene menigte van Dwaalingen en Bygeloovigheeden, bleeven de twee bovengemelde Derde deelen, of Fondament-leeren van 't Christendom nog bewaard : Maar met het andere Derde Deel was het jammerlyk gefteld. (w) Het geloovig toevlugt neemen tot , en vertrouwen op den Heere Jefus, om door zyne Verdienstenen Voorbidding behouden te worden., was naauwlyks bekend. Men zocht het door de verdienjlelykheid van eigene zo genaamde goede werken , die meest - al Beftonderi in Pligtpieegingcn van een' eigenwilligen Godtsdienst; in zekere uitwendige Boetdóeningen* die her gezond verftand deels XE Deel. I. en 11. Stuk. Z O N N E. «si, betreuren, deels belagchen moet; in het ter Beedevaart gaan na zekere plaatfen , aan welke men eene byzondere heiligheid toekénde ; in het bouwen , of verryken van Kerken en Kloosters. Men vermenigvuldigde dé Heiligen,door dan deezen, dan geenen, na zynen dood, te Kanonifeertn, aan welker Voorbiddinge by Godt men eene byzondere groote kragt toefchreef, waarom die, ais om ftryd, werden aangeroepen. Men ftelde grooten prys op het hebben, zien, aanraaken en verëeren van derzelver Reliquien , of Overblyffelen ; van fommigen geheel het ligchaam, van anderen flegts het Hoofd, een Been, een Arm, of flegts een Vinger—. Guibertus de Novigento beklaagt zich over die BygelOovigneid, dat het Volk op die Overblyffels , voor het grootfte gedeelte valsch, of ten minften onzeeker , meer vertrouwen ftelde, dan op de Verdienften van Christus, en dezelve hield van grooter kragt te zyn , dan de Gebeden ten Heemel opgezonden, door de tusfehenkomst en voorfpraak van dien Godtlyken Middelaar. De dflaats-kraamery , voor de Bisfchoppen en Paufen een altoos opwellende bron van groote inkomften, nam by den Dag toe , als waardoor de zo genaamde Overtollige Verdienften der Heiligen, of uit Gunst gefchonken, of meer voor geld verkogt werden tot ontheffinge van zonden fchuld en ftraffe. Eene Leere, welke door den H. Thomas werd opgelierd, en begreepen in deeze Affchuwelyke Stellingen: „ Dat 'er, met 'er daad, ,, een onbedenkiyk groote fchat van Ver„ dienflen was , beftaande uit de Godt„ vrugtige daaden en deugdzaame bedryï, ven, welke de Heiligen verrigt hadden ,, boven 'f geen noodig was tot hunne eige„ ne Zaligheid ,,;(daarom bekend onder „ den naam van Opera Superrogatoriaj en ,, die dus ten dienfte van anderen konden „ ftrekken. Dat de Roomfche Paus de Be,, waarder en Uitdeeier was van deezen ,, grooten Schat; en dat hy, in gevolge „ hier van, de magt bezat, om een ge„ deelte van deezen onbedenkiyk grooten ,, voorraad van Verdienften te fchenken „ aan zodanigen, als hy goed vond, ge„ 'evenreedigd aan hunne boosheid, en ge„ noegzaam, om hen te verlosten van de „ ftraffen,die zy verdiend hadden." AanVvv doe-  5*2. Z O n n e: doenelyk is de klagte van den Abt van Urspcrïgen over den Staat van 't Roomfche Hof, in het leeven van den Keizer Philippus Barbarosfa., ten jaare 1198, in zyne Hiftorie Fol. 321. „ Verblyd u, heilige „ Moeder de Kerk, omdat geopend, wor„ den de Huizen der fchatten op aarde, 5, op dat na u toe mogen vloeijen beeken „ en hoopen van geld in grooten over„ vloed. Verblyd u over de groote Godt„ loosheid van dc Kinderen der menfchen,. s, om dat u , tot vergelding van groote « zonden, prys betaald wordt ——. Tot ,-, u worden de menfchen getrokken, niet. 9, door hunne aandacht, of zuivere Kon„ fciëntie, maar door het bedryf van me99 nigvuldige fchelmftukken.""- Daar nu zulke Leeringen gcdreeven werden, en , hoe gedrochtelyk ze ook waren, alomme gereeden ingang vonden , wegens de zo groote toen heerfchende Onweetendheid, zo kan men ligtelyk denken, dat dit geloof in Christus Jefus, waar door men ontvangt vergeevinge van zonden, en een erfdeel onder de Gcheiligden , noch gekend , noch geöeifend werd. (£) Hier uit vloeide ook voort een algemeen en fchreeuwend Bederf in dc Zeeden.. Als Bareniüs . van de Paufen van dien tyd fpreekt, befchryft hy ze voor een groot gedeelte als Monfters van Godtloosheid: En dien tyd, als een tyd, in welken op den Stoel van Petrus, weiken de Engelen. 111 den Heemel met eerbied bewonderen , geen Paufen , maar Wangedrochten-gezeeten hebben 3 en welken dc Stoel van Petrus fomtyds door fchaamtelooze Hoeren bezorgd werd aan haare Boelen. Platina heeft ïange te vooren 'er op dien zelfden trant van gefchreeven. Hy maakte eene vergélyking tusfehen deezen en de eerfte Bisfchoppen der Roomfche Kerk. Van de Laatften zeide hy, dat zy, of, die waerdigheid niet aannamen» of zo zy ze aannamen,.de Kerk zochten te ftichten:Maar van de toennjaalige. zegt hy , dat zy de fchandelykftê middelen uitdachten , om 'er toe te geraaken, en , wanneer zy 'er toe gekoomen waren, dan zelfs den fchyn van Godtsdienst aan,eene zyde fchoven, en zich wentelden in de allerfchandelyk-. fte wellusten. Daar de Hoofden zo waren , kan men dan wel wat beeters verwachten van de mindere Geestelykheid? Z O n n E. Bemardus, Abt van Clareval, naderhand' door Paus Alexander den 111 , onder de Heiligen geplaatst, roept 'er over uit in een Gebed tot Godt: „ De Godtloosheid „ is uitgegaan van de oudfte Richteren, „ van uwe Stadhouders , die uw Volk „.fchynen te regeeren.. Men kan niet „ eens meer zeggen: Zo als het-Volk is, „ zyn ook de Priesters, dewyl de Pries„. ters nog llimmer zyn, dan het Volk." En in een Boek aan Paus Eugenius klaagt hy ,, dat de Kerklyke Eerampten bekleed, „ wierden door zulken, die op de Apos„ tolifche magt trotfeerd'en, en ondertus„ fchen gierjg waren, met Simonie, on„ kuischheid, bloedfchande, en dierge„ lyke affchuwlykheeden meer bevlekt." De Gefchiedfchryver Alred. geeft de klagte van Koning Edgar'm deezer voegen op:„ Moet ik het zeggen , waar over alle • „: reedclyke harten weenen, en alle Godt„ loozen lagchen zullen? Ja ik moet het „ zeggen, hoewel het van myne zyde ge„ fchiedt met eene allergevoeligfte droef-" „ heid. Men vindt onder de Geestelyk„ heid niet anders, dan vreeten, zuipen, ,, en fchandelyke Ontucht. , De woonin„ gen der Geestelyken zyn gantsch eer„. loos, en een gewisfe toevlugt gewor„ den voor fchaamtelooze Hoeren.. Dag „ en nacht, wordt in dezelve gefpeeld , „ gezoopen, gedanst, en gehoereerd." Daar de Geestelykheid zo was, hoe groot zal dan niet geweest zyn de Zeedeloosheid van het Volk ? Tc meer, daar, men aan hetzelve zo veele , doch alle valfche, middelen aan de hand gaf, om zich te beveiligen tegen de Strafgevolgen" van de fpoodfte wanbedryven.. Wien het lust kan van dit alles meer vinden in 't geene van die tyden. is aangeteekend door Archib*. Bower Plift. der Paufen; Fred. Everhi Rambach , Onpartydige Hift. des Pausdoms ; en J, L. Mosheim, Kcrkl. Gefchiedenisfen, en verder by de door die aangehaalde, zo oude, als laatere Roomfche Schryvers. Anderen verkiaaren deeze Verduistering der vierde Bazuine. van de • Verduistering in magt en aanzien van het Jüizerryk, in het Westen, en in het Oosten. Wie daar toe mogt overhellen, endaar in-voorlichtinge begeert, raadpleege. onzen. Fitringa, de Eng. Godtgeleerden, Thom-. Newton, en het kortelyk aangeteekende van Reinbeck.  Z ONDA G. ZONDAG. 5t3 of den laaf/Jen, naar de wyze der Jooden, of den eerften, of beide die dagen; en dan zou Paulus.gten zwaarigheid gemaakt hebben, dat verfchil te beflisfèn ; daar hy het nu overliet aan elk-, om daar in te handelen naar het licht van zyn geweeten, zeggende: Een iegelyk zy in zyn eigen gemoed ten volle verzekerd, Rom. XIV: 5, 6. in het Oosten plagt men ook beide de dagen , den Saturdag en Zondag te vieren , zo als uit Socrates, en de befluiten van het Concilie van Laodicea bewysbaar is. (33) 't San dan wel zyn, dat men by het verkiezen en vastftellen van dien Dag de bovengemelde voorbeelden mede in aanmerkinge heeft genoomen : Maar vooral zal het gefchied zyn , om lteeds de gedachtenis van Jefus Zeegepraalendc Opftandinge, als gefchied op den eerften dag der vieeke , te verlecvendigen , naardien die de grondvest is van het"Christen Heilgeloof, want zonder dezelve zou ons Geloof ydel zyn, 1 Kor. XV: 14., 17, en zouden wy niet hebben de vraage eener goede Kon* fciëntie tot Godt, 1 Petr. IIP 22. Waarom Paulus ook vermaande: Houdin gedachtenisfe, dat Jefus Christus uit den dooden it opgeftaan, 2 Tim. II: 8. Zo zegt Juftyn de Martelaar: „ Op den Zondag koomen wyr „ allen in de Vergaderinge te faamen , „ als zynde de eerfte dag , op welken „ Godt de duisternisfe van den ruwen „ klomp affcheidende , de Waereld ge„ maskt heeft, en ook op denzelfden Je„fus Christus, onze Zaligmaaker, uit den „ dooden verreezen is : Want hy is ge,, kruist geweest voorden Saturdag, en „ is 's daags na denzelven, welke is Zon„ dag , zynen Apostelen en Difcipelen „ weder verfcheenen." Die dag was hun daarom ook een dag van vreugde; doch. •van eene Godtsdienftigc in den Heere , daarom was het verbooden op dien Dag te vasten, en daar men op andere dagen onder het bidden knielde, bad men op dien dag altoos ftaande, waar van Juftyn de Martelaar deeze reede geeft: „ Het is, ,, op dat wy door dit middel ons in ge„ dachten brengen beide onzen Val door „ de zonde, en onze Opftanding, of her„ ftellïng door de Genade van Christus. „ Dat wy op de zes dagen , biddende, „ nedervallen op onze kniën , is tot een „ teeken van onzen val door de zonde: Vw a 5s Maar in 't Merg der Akadem. Verhand. D. VIII. ^ONDAG, de eerfte dag der weeke: Die was by de Romeinen der Zonne toegewyd, en werd daarom by hen Dies Solis, dat is, zo als wy dien nog noemen, Zondag, genoemd. By de Christenen heet die ook de Dag des Heeren. Van oude tyden aan is die afgezonderd tot het ftaatulyk verrichten van den. Openb aar en Godtsdienst: Godt te looven met Pfalmgezang; te voe*te te vallen.met Gebeden en Smeekingen; te verheerlyken met Dankzeggingen;■ het Voorleezen van Godts Woord; het Prediken over een gedeelte van het Woord, tot verklaaringe van hetzelve en voorts tot wederlegginge van dwaalingen, tot verbeeteringe van den Wandel, cn tot 011derwyzinge, die in de Rechtvaerdigheid is. (K) De Vraage is, waarom men dien Da^ daar toe meer heeft afgezonderd, dan eenigen anderen dag van de weeke ? (KK) Wilde iemand dat afleiden uit het ■vierde Gebod, hy zou ras ontdekken, dat in hetzelve wel gebooden wordt het heiligen van den zeevenden, of laatften dag der weeke , dien wy Saturdag noemen ; maar niet van den Eerften dag. Wilde men die inftellinge afleiden uit een Bevel van Christus, of de Apostelen: Men zou wel voorbeelden vinden, dat Christus een en andermaal is verfcheenen in de vergaderinge der Apostelen op den eerften dag der weeke, om zich aan die na zyne Opftandinge te vertoon en , en hen van zyn waaragtig hcrlecven te overtuigen , Joh. XX: 19—, en Vs. 26—. Als ook, dat de Difcipelen te Troas byéén gekoomen waren op den eerften dag der weeke, om brood te breeken , en dat Paulus met hun handelde, en zyne reeden uit ftrekte tot middernacht, Hand. XX: 7. Gelyk hy ook de Geloovigen te Korinthe vermaande , dat een iegelyk, op den eerften dag der weeke iets van het zyne zou wechleggen, op dat hy, by zyne komst, eene gedaane ■ inzaameling van liefde-gaaven tot de behoeften der Heiligen mogt Vinden, 1 Kor. XVI: 2. Maar een Uitdruklyk Bevel, om die voorbeelden te volgen, zal men in de Schriften des Nieuwen Testaments niet vinden. Ware 'er zo een Bevel geweest, dan zoude 'er onder de eerfte Christenen geen verfchil hebben kunnen zyn, welken dag men vieren moest,  524 ZONDAG, „ Maar dat wy: op den Dag des Heeren „ onze kniè'n niet buigen, vertoont ons, „ als door een teeken, onze Wederopftan„ ding, in welke wy door de Genade van „ Christus, van onze zonden, en de magt „ des doods- verlost zyn." Naardien het nu ter gemeenfchaplyke uitöeffeninge van den Openbaaren Godtsdienst volftrekt noodig is, dat 'er een Dag toe. bepaald worde, en eens bepaald zynde , voor altoos bepaald blyve , op dat elk 'er zich jiaar konne fchikken, zo moet elk, die de Orde en den Godtsdienst lief heeft, zich ook verpligt kennen , dien Dag tot dat ïieilig oogmerk te befteeden , en zich wachten van denzelven in andere bézigheeden te flyten, en nog meer van denzelven door bedryven- van dertelheid , of overdaad te ontheiligen, wil hy zich niet ftraf baar ftellen voor Godt, en ook voor de Overheid. (3) Want. door Kerkelyke Befluiten-, en Burgerlyke Ordinantiën is de bepaaling en het vieren van den Zondag eene Wet geworden. Keizer Konfiantyn de Groote gebood „ dat 3, die Dag ftaatiglyk zou onderhouden 5, worden, en dat van allen, wie zy ook a, mogten zyn.. Hy maakte denzelven „ tot eenen dag van ruste, op dat de „. menfchen niets mogten te doen heb„ ben , als Godt te dienen-, en in het „ Christen geloof onder-weezen te worden — „ zonder in den gebede en de. devotie., „ volgens de gewoonte en leere der. Ke.r„ ke , verhinderd te. worden. En. aan„ gaande de geenen , die in zyn Leeger „ nog in het Heidendom, bleeven : Hy , „ gebood hun ," op. den Dag des Heeren „ in het veld te gaan, en daar hunne Zie„ len in hartlyke Gebeden tot Godt uit „ te ftorten; en op dat niet iemand zyne „ onbekwaamheid daar. toe mogt voor„ wenden,, maakte en gaf hy hun een kort „ Formuliergebed -—." Zo bezorgd was hy, dat die dag niet ontëerd ,.noch misbruikt mogt worden. „ Ook verbood hy „ op dien dag Hoven, of Rechtbanken te „ openen, Dingtaalen, of Rrocesfen te „ houden., uitgenoomen tot eenig werk y,. van barmhartigheid, als het ontflag en „ vryftelling van Slaaven en Dienstkneg„ ten." Alle Vertoningen op den Dag des Heeren werden door Keizer Theodofius den Grooten verbooden, op dat de Godtsdienst ZONDAG. met zulke Waereldfche plegtigheeden met mogt vermengd worden. Weinig? jaaren daar na, werd die Wet nog nader uitgebreid door Theodofius den Jongen: -„. Dat op den Dag des Heeren met alleen „ den Christenen, maar ook den Jooden, ,1 en Heidenen zou belet worden het ver,, maak van alle Vertooningen en Schouw* „ fpeelen, en dat Schouwburgen, in alle „ plaatfen zouden geftooten worden: En „ mogt de Geboorte, of Huldigings-dag A.es ,', Keizers invallen op dien dag ,. zo ge„ bood hy (op dat het Volk mogt wee,, ten, dat hy de eere van. Godt aan de „ belangen zyner eigene Majefteit en „ grootheid zeer verre voortrok) die Kei„ zerlyke plegtigheid tot den volgenden „ dag uitte ftellen." Zie W. Cave,\Eer- fte Chriftend. B. I. C. VII. p. 140. ». Ook in Nederland ontbreekt het aan o-eene heilzaame Plakaaten en Ordinantiën gierden ze maar zo algemeen en ftout niet overtreeden. In Gelderland heeft men een Plakaat,.'t welk voorheen,', en.vermoedelyk ook nog, jaarlyks door de Leeraars van den Predikftoelder Gemeente moest .voorgeleezen worden.. In Zeeland' is het heiligen van dien Dag ook gebooden in de Ordonnantie op bet fiuk van Politie van den 8 February 1583, en inde vermeerderinge derzelve van. den 24 January 1673, In Holland heeft men ook gewaakt tegen het ontheiligen van des Heeren Dag.. Den 11 Juny 1588, werden de Bailluwen cn Hoofd. Officieren ernftig vermaand, het: viöleeren van den Sabbath door allerlei grouweicn. en fchandaalen , gelyk ook door allerlei ligchaamlyke werken, te weer-en,- en de. overtreeders en ongehoorzaamen, zonder, oogluikinge , te ftraffen en te doen ftraffen.. Nog ernftiger, en zelfs met eene bedreiginge, hebben hun Ed. Gr. Mogenden dit aan hunne Hoofdofficieren doen aanfehryven den 20 July 1032. Nog eens den ai Mey 1694, , en wederom den. 31 January'1699. „ Gelas„ tende hun niet alleen den Predikanten „ aan te, zeggen en te recommandeeren, „ om in hunne Predikatiën de Gemeente „ te waarfchouwen tegen, en te overtui„ gen van de affchuwlykheid der grove „ Sabbath-fchennisfeu,: Maar ook , dat „ zy zullen verbieden, en werklyk doen „ ophouden allerlei Befteedingen , Ver- ,^huu?  ZONDAG, ZONNE-POORT. huuringen en Verkoopingen; allerlei ar!, beid van Maaijen, Baggeren, Dorlchen, „ Vlas-en Hennep -plukken; allerlei Ven- fterneeringen, het uitzetten en uitroe' pen van Fruiten en Snoeperyen langs Straaten en Wegen ; voorts ook het zetten van Drinkgelagen , Speelen , „ Kaatfen , Balflaan , Vegten , Smyten, „ en andere Ligtvaerdige Aktien: En dat zy tegen alle deeze grouwelyke zonden ,-de Salutaire Plakaaten, Ofdonnantien en Refolutiem, fuccesiivelyk, gearre„ fteerd en geëmaneerd, en wel ipecia„ lyk de Penaliteiten , daar tegen gefta„ tucerd, exactelyk, en zonder de minfte ,r disfimulatie , of conniv.entie, ten af„. fchrikke van anderen, zullen doen exe„ cuteeren. En dat alles, op dat.Godts „ eere, en de auftoriteit des Lands ge„ zocht en geconferveert, en alle onge„ ïchiktheid en confuüe in de Christelyke ,, Kerke verhoedt mogten worden." ZONNE-PAERDEN , ZONNE-WAGEN, misbruikt tot Afgodery, ook onder de Jooden. De eerfte werden door Koning Jofia afgefichaft, en de laatfte verbrand, a Kon. XXlil: 11. Men zie het daarvan aangeteekende onder den tytel van PAERDEN in des VL D. i. St. p. 16. kol..i. ZONNE-POORTE (Gaat uit na het dal des Zoons Hinnoms, dat voor de deure der) is, Jerem. XIX: a. Welk eene was deeze Poorte ? Van eene Poorte van dien naam leest men nergens ; men vindt ze niet onder de Poorten van Jeruzalem van welke Nehemia gewaagt," Cap. III. Om dat dc Oostelyke Heemelftreek by dc Hebreën veeltyds de Opgang der Zonne genoemd wordt, zo heeft men gedacht, dat ze de Oostpoorte geweest zy , van welke men leest Neh. III: 29. De Heer Bachiene gistte ook zo, 't welk wy reeds hebben aangeteekend onder den tytel van OOSTPOORTE in des VL D. l. St. p. 427Doch dit verwondert ons eenigzins, daar die geleerde Man in zyne grondteekeninge van Jeruzalem het Dal Hinnoms plaatst, en te rechte , ten Zuiden van die Stad. Uit het geene Jeremia zegt van die Poorte, blykt, dat het Dal Hinnoms voor dezelve geleegen was, en dus zal die Poorte meer Zuidwaards te zoeken zyn, en dus niet de Oostpoorte zyn, maar veel eer de Watcrpoorte, zo als die in de gemelde grondteekeninge geplaatst is. Daar men nu nergens vaneen ZONNE-POORTE leest, mag. men vermoeden, dat het een ongewoone naam zy, dooi: Jeremia, om zekere reede, aan dezelve ter deezer plaatfe gegeeven. Om dat 'er nu met een byzonderen nadruk gezegd wordt, dat bet Dal des Zoons Hinnoms was voor de deure van die Poorte, gisfe ik, dat daar in de reede van die bcnaaminge te zoeken zy. In dat Dal werd door de Jooden de Onmenfchelykfte Afgodery gepleegd met hunne Kinderen door het vuur te doen gaan, en die op te offeren aan den Moloch, of MelecbY den Afgod der Ammoniten, onder welke benaaminge die den Melech, den Koning des Pleemels , dat is, de Zon: dienden, gelyk men onder den naam van Melecheth, de Koninginne des Heemels, de Maan eerde. Als dan de Godtfpraak die Poort, door welke men na dat grouwelyk Moord-dal uitging , de Zonnepoort noemde , gefchiedde dat tot een verwyt van den grouwelyken dienst , welken men in. dat Dal aan de Zonne, onder den naam van Moloch bewees , en tot welken te plcegen men doorgaans door die Poorte uitging. En zo denken wy te eerder, om dat in het vervolg den Jooden verweeten worden hunne menigvuldige Afgodery in, en onder-die ook het verbranden hunner Zoonen door het vuur, vs. 4, 5- Waar op volgt eene fchroomlyke. bedreiging van Jeruzalems verwoestinge, en van het qmkoomen van deszelfs Inwoonderen, die, tot ftraffe van het doen omkoomen hunner Kinderen in dat Dal,ook IwdaxMoorddal zouden begraaven -worden , om dat *crr geen andere plaatje zoude zyn om te begraven, vs. 6—13. Andere reedenen deezer benaaminge kan men vinden by de Eng. Godtgeleerden.. ZONNE- WYZER. Van welk een maakfel en gebruik die thans zy, is ten overvloede bekend. Maar men onderzoekt,. hoe, en door wien die uitgevonden zy ?' 00 Aangaande het Hoe .- Het is zeker, dat men in de Oudfte tyden flegts hebbe opgemerkt den Opgangder Zonneten Morsen ; den vollen dag , of als de dag heet %ierd,dtn Middags den Ondergang der Zonne ,. den Avond. Maar men. zal ook wel bedacht zyn geweest op eene verdeelinge van den tyd tusfehen het opgaan: Vvv 3, de£' ZONNEPOORT, ZONNE WYZER. 525.  ,526 ZONNE-WYZER. ZONNE-VVYZ ER. der Zonne tot den Middag , wanneer ze op het hoogde is, en van daar wederom tot haaren Ondergang, om daarnaar zyne bézigheeden in te richten. Men kan wel denken, dat die in den beginne niet zeer naauwkèurig zal geweest zyn. De naaste aanleidinge daar toe heeft de Zon zelve, of derzelver fichaduzve kunnen geeven. Men heeft niet kunnen nalaaten van op te merken,dat de fchaduwe van eenen Berg, 'Gebouw, Boom, of overeind jlaande fiaak, of paal, na verloop van eenigen tyd anders e» anders werd by het ryzen, en wederom anders en" anders werd by het daalen der Zonne. Van langzaamer hand is men daar op meer oplettende geworden, en men heeft zich zekere merkteekenen bepaald, waar naar men de eenè helft van den dag tot den Middag , en de 'andere helft van de daalende Zonne tot dén Ondergang , eerst in grootere , en allengskens in kleinere tydvakken heeft verdeeld. Die Merkteekenen zullen in den beginne maar llokskens geweest zyn, naar het toeof afneemen der fchaduwe, in den grond geftooken. En dat zal met 'er tyd aan het meer vindingryk vernuft van deezen of geenen aanleidinge gegeeven hebben, om een foortgelyk Kunstwerk uit tc denken, als wy Zonnezvyzer noemen, waar op men de verdeeling der tydvakken met meerdere naauwkeurigheid teekenen , en met meerder gemak zien konde. "Doch zo een kunsttuig was maar alleen van dienst buiten 's huis; en dan nog maar alleen, als de Zon fcheen. Men is daarom ook bedacht geworden, om iets uit te vinden, waar van men zich ook binnen 's huis, by donkere dagen , en zelfs des nachts zou kunnen bedienen. Gelyk wy daar toe, behalven de Uurwerken , die van eene veel laatere üitvindinge zyn, de Zandhopen hebben, zo hadden de Ouden daar toe Watcrloopers, Water-Uurzvyzers, Cleofydra genaamd, die, van welk een maakfel zy ook mogen geweest zyn, waar ovei de Oudheid-kundigen het niet eens zyn. door het allengskens nederdrüppen van het water uit een daar toe gemaakt vat, de uuren aanwees. De uitvinding 'er var fchryft men toe aan de Egyptenaars, ci: wel in het byzonder aan Ctefibius, eer Heelmeester te Alexandrie. De Oude Romeineu bedienden 'er zich van in dc Vier- ficbaaren. Zy vergunden aan de Advokaaten een geruimen tyd om te fpreeken ; maar om dat men beducht was , dat zy die vryheid misbruiken,en hunne reedenvoeringen te lange uitrekken zouden, zo werd hun naar den Water - Uurivyzer een zekere tyd bepaald , waar naar zy zich fchikken moesten. Pompejus heeft aan den Eifcher twee, en aan den Gedaagden, of Verweerder drie uuren toegeftaan. Hierop zien de fpreekwyze, Aqua hceret, Aqua mihi deficit, het water ontbreekt my , ötc. Waar mede deRecdenaar wilde te kennen geeven, dat hy ■ nog wel wat meer zoude te zeggen hebben, maar dat hy moest afbreeken , om dat d"6 voor hem bepaalde tyd verftreeken was. Men heeft van 'Georg. Clem. Draudius eene Verhandeling over de Water - Uurzvyzers der Ouden in het Merg der Akad. Verhand. D. 1. p. 611— (3) Doch om weder te keeren tot de Zonnezvyzers. Zo'blyft de Vraage nog over, door tuien dezelve zyn uitgevonden ? By Plinius is Anaximenss de Uitvinder 'er van ; maar by Diogenes Laërtitts is het Anaxi' mander, de Leermeester van Anaximenes. Ware het die, dan konde zekerlyk geen Zonnezvyzer bekend zyn geweest by de Juoden, ten tyde van Hiskia ; want men reekent , dat Anaximander eerst, min of meer twee honderd jaaren, na Hiskia gebh.eid heeft- 't Kan zyn, dat hy de Zonriezvyzers het eerst heeft bekend gemaakt aan de Grieken, na dat hy die by de Chaldeën , of Babiloniërs had gezien. Dat Volk llocg van de Oudfte tyden af veel agt op den loop van de Zonne, Maane en Sterren, en dus mag men aan hun de uitvinding der Zonnezvyzers wel het naast toekennen. Herodoot zegt duidelyk in zyn II. Boek, dat de Gnomonika, of Zonnewyzerkunde^ en de verdeeling van den Dag in twaalf gelyke deelen van de Babiloniërs zy overgegaan tot de Grieken. En van die zyn'ze gekoomen tot de Romeinen. Volgens Fabtus Vefialis heeft L. Papyrius Curfior., twaalf jaaren voor den Oorlog met Pyrrhus, den eerften Zonnewyzer doen ftellen by den Tempel van Quirinus. Volgens M. Varro werd de eerfte opgerecht door den Burgemeester M. Valerius ten tyde van den Punificben Oorlog. Maar zyn de Zonnezvyzers het eerst door de Babiloniërs, en de Water - Uurzvyzers 't eerst door  ZONNE-WYZER. ZONNE-WYZER. 527 door de Egyptenaars gevonden , welke uitvinding is dan de Oudfte ? Men mag met genoegzaame zeekerheid zeggen, die der Zonnewyzers.—-. Het is zeer natuurlyk , dat het den menfchen eerder in den zin zal gekoomen. zyn, de tyden van den Dag te verdeelen. door te letten op de fchaduwe van de Zonne, als zynde iets, 't welk van zelf in het ooge vallen moest, dan door te letten op het verminderen van het water in een vat, door het uitdruipen van hetzelve Ook is, volgens Plinius de Waterlooper meer dan honderd jaaren laater bekend-geworden by de Romeinen, dan de-Zonnezvyzer; want die teekent uit Varro aan, dat men. geenen Zonnezvyzer te Rome heeft gezien, dan teh jaare 477 na de bouwing van die Stad, en de IVaterlooper eerst ten jaare 595 —. Indien 't geen men leest van Achaz Zonnezvyzer, aKon. XX: ir, Jef. XXXVIII: n, een eigenlyk gezegde Zonnezvyzer geweest zy, waar aan evenwel by "veelen wordt getwyfteld (waar van in den volgenden tytel nader) dan zyn de Zonnezvyzers aan de Jooden zeer veel vroeger bekend geweest, dan die door Anaximander aan de Grieken is bekend gemaakt: En by gevolge ook van eene vroegere uitvindinge , dan die der Water • Uurzvyzers; want derzelver Uitvinder Ctefibius heeft geleefd ten tyde van Ptolomeus Philadelphus, en Evergetes. ZONNE-WYZER. (Jefaia de Propheet riep den H£ERE aan: En hy deed dc fichaduzve tien graden agterwaards keeren in de .graden, dezvelke zy nederwaards gegaan was in de graden van Achaz (Zonnewyzer) sKon. XX: r% Vergel. Jef. XXXVIII: 8. Koning Pliskia werd krank tot ftervens toe. Jefiaia kwam tot bem als een Boode des doods, en kondigde hem van Godts wegen aan: Geef bevel aan uzv huis; want gy zult fterven, en niet leeven. Dit was een hard woord voor den Koning , hoe Godtvreezend hy ook mogt zyn, en welke vooruitzigten hy uit dien hoofde ook mogt hebben op een beter leeven. Behalven den fehrik voor den dood, welke den menfche natuurlyk eigen is, had hy groote reede om te vreezen voor zyn Koningryk en den Godtsdienst , indien hy nu ftierf, wegens de Vyandfchap der Asfiyriërs; groote vreeze ook voor binnenlandfche onlusten , vermits hy toen nog geenen Erfgenaam van zyne Kroon had : Want heeft hy naderhand nog 15 jaaren geleefd, en was zyn Zoon Manasfe llegts 11 jaaren oud, toen die Koning werd,Cap.XXI: 1, dan was die ten deezen tyde nog niet gebooren. Hiskia bad en fmeekte. Jefiaia, werd wederom tot hem gezonden ; maar als een Boodfchapper van het goede. Hy beloofde hem uit den naam van Godt, dat die nog 15 jaaren leevens zou toedoen tot zyne dagen, en dat hy reeds ten derden dage weder gezond zou zyn, en opgaan na den Tempel. Het eene en het andere was eene aangenaame boodfchap , en 't laatfte kwam den Koning byna ongelooflyk voor, vermits zyne zwaare Ziekte. Hoe wensch] yker en vreemder hem dit alles voorkwam, zo veel grooter was zynverlangen, door eenig teeken 'er van verzekerd te worden. Hy gaf zyne begeerte te kennen, cn het werd hem vergund een teeken te begeeren: Doch niet onverschillig welk een ; maar bepaaldelyk een teeken aan dc Zonne, of derzelver fchaduwe , of die- tien graden voorwaar ds gaan, of tiensraden agterzvaards keeren zoude. Dit werd ter zyner keuze gelaaten, vs. 9. Des Konings keuze bepaalde zich tot het agterzvaards gaan, vs. 10. De Propheet, wel weetende , dat het alleen Godt zy , die Wonderen doet, riep den HEERE l aan. Godt, die het Woord zyner Knegten dóet, en den raad zyner Propheeten volbrengt , liet het ook aanftonds zo gefchieden, vs.11. Veel is over dit Wonderteeken ge~fchreeven, zo in vroegere, als in laatere dagen* De gevoelens verfchillen heel' zeer. Wilde men die alle voordraagen en beöordeelen, men zou 'cr eene geheele Verhandeling van kunnen maaken 4 en bezwaarlyk zou men iets - nieuws kunnen > voor-den dag brengen, dat beter, cn aan mindere tegenbedenkingen onderhevig was. Een Ongenoemde Schryver heeft zo iets ondernoomen. Men zie de Bibk:Brem. Cl. I. Fafic. VI. Disfert. III. p. m557-—686. Maar het duurde niet lang, of " Karlius gaf'er -zyne Aanmerkingen- tegen uit in dat zelfde Werk Cl. IV. Fafic.: IV. Disfert. II. p. m; 629—651. Men verwachte hier dan flegts iets tot ophelderinge van anderen overgenoomen, 'twelk my 't aanneemlykst voorkwam. Het oordeel 'er over blyve aan den Leezer. QO Het.  5o8 ZONNE-WYZER. Z"0 NNE-WYZER, teet eerfte, dat in aanmerkinge komt, is, of 'er een aigenlyk gezegde Zonnezvyzer zy geweest, waar aan dit teeken zich voor des Konings oogen vertoond hebbe ? Q$&) Veelen denken zo.: Zekerlyk om geene andere reede, dan om dat dit een teeken moest zyn aan de Zonne , zigtbaar niet onder den blooten heemel, maar zigtbaar voor dendoodlyk kranken Koning uit zyn Paleis, en dus zigtbaar aan zo iets, waar op zich het agterwaards keeren van de fchaduwe der Zonne duidelyk voor zyne oogen vertoonde. Dit heeft hen bewoogen het woord Zonnezvyzer 'er tusfehen twee haakskens in te voegen : Want in den Grondtekst wordt het niet gevonden. Men merkt daar tegen aan, dat het niet waarfchynlyk zy, dat de Jooden destyds reeds Zonnezvyzers gehad hebben. Waarom niet, indien men voorönderftelt, dat ze de Babyloniërs destyds reeds gehad hebben"? En dat is niet onwaarfchyniyk.; het is bekend, dat die van overoude tyden af hun werk gemaakt hebben, van den Heemelloop gade te flaan. En hebben de Grieken door Anaximander van hun het maaken van Zonnezvyzers geleerd, fchoon min of meer aoo jaaren laaten Waarom dan ook niet de Jooden , die nader by woonden , en vroegere verkeeringe met hun gehad hebben ? Hebben zy al Zonnezvyzers gehad, en van de Chaldeën geleerd den dag in in uuren te verdeelen, zo oppert men evenwél als eene zwaarigheid, dat 'er op zo een' Zonnewyzer., voorönderfteld zynde, dat de Propheet op , of kort na den Middag tot den Koning gekoomen zy , zo veel graden of ftreepen niet kunnen geteekend zyn geweest, dat de fchaduwe 'er weer tien konde agterwaards .gaan: Maar hebben zy uuren weeten te merkteekenen niets ligter , dan dat zy die ook wederom in halve uuren hebben kunnen verdeelen, en dat gefchied zynde, zal het aan een genoegzaam getal van ftreepen niet ontbreeken. Op die wyze kunnen voorönderftelde zwaarigheeden door voorönderftelde oplosfingen worden beantwoord. (22) Dan alle deeze Bedenklykheeden kan men vermyden., als men aan het woord nt/VD, ter deezer plaatfe, -i - .en by Jefaia gebruikt, zyne gewoone beteekenis geeft. Deeze pLatfen zyn de ee- nigfte, daar het vertaald is door Graden; veele andere zyn 'er, daar het vertaald is, en ook heeft moeten vertaald worden door Trappen. De Overzettinge kan dan deeze zyn. Hy deed de fchaduvje tien TR 4PPEN agterzvaards keeren in de TRAPPEN, dewelke zy nederwaards gegaan was in de TRAPPEN van Achaz. ïyién voorö.ido fteile, dat 'er voor net Koningiyii Paleis, op eenigen afftand, een Trap geweest zy van twintig of meer treeden, langs welken men opklom na eenen hoogeren grond, en wederom afklom na den laageren grond, op welken het Paleis gebouwd was. Dat die Trap, op.bevel van Koning Achaz, Hiskids Vader, gemaakt was, en daarom naar hem Achaz trap genoemd werd. Dat 'er aan , of niet verre van dien Opgang een Gebouw, of Pylaar geweest zy, waar van, als de Zon fcheen, de fchaduwe viel qp de treeden van dien Trap, en die, de eene .treede voor, en de andere na, naar de Zon rees, of daalde, teekende. Waren 'er nu , ten tyde van dit Wonder, tien, twaalf of meer treeden reeds geteekend, zo konde het te rug keeren van die fchaduwe tot tien treeden toe door den Koning, fchoon op eenigen afftand, duidelyk genoeg gezien worden uit het vertrek , waar in hy krank zynde , zich bevond ; althans veel duidelyker, dan hy dat zou hebben kunnen zien aan de fyncre ftreepen van eenen Zonnewyzer, al ware die van eene taamlyke grootte geweest. Wil men hier evenwel een Zonnewyzer hebben , men houde 'er dien Trap dan voor ; want door van tyd tot tyd te letten op den voortgang van de fchaduwe van de eene treede tot de andere, heen men ten laatften kunnen leeren, om met genoegzaame zekerheid te bepaalen , hoe laat het ten naasten by op den dag was, eveneens als veele Huislieden dat weeten te zeggen, als de Zon fchynt over die of die floot, dit of dat ftuk land , in deeze of geene deur, of venfter. 't Waren dan, naar 't my voorkomt, de treeden van Achaz trap, op welke dit teeken gezien (2) Het tweede, 't welk hier in aanmerkinge komt, is, of het de Zon geweest zy, of maar alleen de fchaduwe 'er van, welke te rugge gekeerd zy V (^Ntf) Veelen willen, dat de Zon zelve uit haaren toenmaaligen ftand ticn graden agterwaards geweeken zy , waar  ZON NE-WYZER, - waar door dan ook, by het hervatten en weder vervolgen van haaren loop de Dag veel langer zou geworden zyn dan een gewoone Dag. Tot bewys daar vkn brengt men by, («) dat Jef. XXXVIII: 8b, gezegd wordt: Dies is de Zon tien graden te rugge gekeerd. (/8) Als mede, dat die wonderbaare te rug keeringe ook ('t welk dan ook niet anders zoude hebben kunnen zyn) in andere Landen is opgemerkt, als in Egypte, waar toe men zich beroept op Herodoot, die L. II. Hiftor.C. 14a. zegt, dat de Egyptenaars buitengewoone veranderingen in den loop der Zonne hebben waargenoomen , als zynde tweemaal opgegaan ter plaatfe, al waar zy doorgaans ondergaat; en ook tweemaal ondergegaan, daar zy anders gewoon is op te gaan. Ook zou dit opgemerkt zyn in Babel, en daar van zou tot een blyk ftrekkèn, dat de Gezanten der Vorften van Babel tot Hiskia gekoomen zyn , om te verneemén na bet wonder teeken , V welk in bet Land gefchied was, e. Chron. XXXII: 31. (33) Anderen denken, dat alleen de Schaduwe, en niet het Ligchaam der Zonne te rugge gekeerd zy. Want, behalven dat dit laatfte veel gemaklyker heeft kunnen gefchieden, dan het eerfte, 't welk eene geweldige ver■wrikking inhefgeftel der heemelfche Ligchaamen zou veroorzaakt hebben ; en dan ook het te rugge gaan van de fchaduwe, voor Hiskia zigtbaar op de Aarde , voldoende was tot het oogmerk van dit teeken, zonder dat daar toe ook een zo verbaazende te rugftooting van de Zonne in den Heemel noodig was : Zo heeft men wel 'op te merken, dat 2.Kon., XX: 9, 10, ix» fteeds van de Schaduwe gefprooken wordt, en wel tot viermaal toe, zonder eenige de minfte meldinge van de Zonne. Als men nu Schrift met Schrift moet vergelyken, zo zal men uit deeze "plaats moeteil verkiaaren 't geen Jefaia, Cap. XXXVIII; 8b, zegt van de Zonne; en dat zo veel te meer, daar de Propheet in het eerfte gedeelte van dat vs. zelf fpreekt van de Schaduwe, die met de Zonne nederwaards gegaan was. De bewyzen, die de Voorftanders van het eerfte gevoelen aanvoeren zyn van die kragt niet, welke men 'er in ftelt. («) Zegt Jefaia, dat de Zon is te rug gekeerd, het is even weinig noodig dat te verftaan van het ligchaam der XL Deel. I. en II, Stuk, 1 ZONNE-WYZER. 5ty Zonne, als het noodig is, het van het Ligchaam derzelve te verftaan, als 'er van haar fleeken gefprooken wordt, Pf. CXXP 6, Jon. IV: 8. Elk begrypt, dat d*t alleen te verftaan is van haare ftraalen , gelyk elk onzer begrypt, dat het alleen te verftaan is van de fchaduwe op den Zonnewyzer, als wy zeggen, de Zon ftaat op zo, of zo eene uur. (0) En , gelyk het niet noodig was, dat dit teeken, 't welk maar alleen voor Hiskia werd gegeeven, ook in andere Landen gezien werd, zo gaat het ook zo vast niet, dat het daar waarlyk gezien zy. («*) Op het Egyptisch bericht, 't welk zoude zien -op het Stilftaan der Zonne, ten tyde van Jofua, en het agterwaards keeren der Zonne , ten tyde van Hiskia, werd in 't geheel geen prys gefteld by zulken, die hebben opgemerkt, dat by dat bericht omftandigheeden voorkoomen , die niet overéénftemmen met die van onze gewyde Gcfchiedvcrhaalen: Als mede, dat het door de Egyptenaars opgegeeven tydperk van 10340 jaaren geheel fabelagtig is. (££) En wat de bezending der Vorften van Babel betreft, zo zou daar uit veel eer het tegendeel zyn op te maaken. Ware dit wonder ook daar waargenoomen, de Babiloniërs, die , buiten tegenfpraak, in de Sterrenloopkunde verre wech meer ervaaren waren dan de Jooden, zouden niet noodig gehad hebben na Jeruzalem te zenden, om 'er naar te verneemen , gelyk dit ook zo is aangemerkt door Bochart, Chan. L. I. C. XIV. p. m. 446. Zy zullen 'er dan van gehoord hebben by gerugte , als van iets , 't welk zou gebeurd zyn te Jeruzalem , cn naardemaal dat zo iets was, 't welk van veel invloed konde zyn op de by hen zo zeer geliefde weetenfehap , de Heemelloopkunde , zo zonden zy Gezanten, buiten twyffel Mannen, in die Weetenfehap ook bedreeven, derwaards, om te vraagen na dat IVonderteeken, 't.welk in het Land, te weeten, het Joodfche, gefchied was; en dus, om na de waarheid 'er van te verneemén, als mede, op hoe eene wyze hetzelve gefchied was. Plet dunkt my dan 't aanneemlykst te zyn, dat dit Wonderteeken maar alleen gezien zy in het Joodfche Land, en mooglyk maar alleen te Jeruzalem, en dat hetzelve te ftellen zy, niet in het agterwaards keeren van de Zonne, maar alleen van de Xxx fcbai  5So ZONNE-WYZER. fchaduwe op Achaz trappen. Q) Dit zo zynde, zo zal het een Derde vraage zyn: Indien de Zon niet agterwaards gekeerd zy, hoe het dan de fchaduwe hebbe kunnen doen, die zich altoos richt naar den loop der Zonne? (KK) Men zegt door eene breeking, of buiging der Zonneftraalen, door hét tusfehen beiden koomen, en voor de Zon heen zweeven van eene dunne wolke, of eenig ander wel digt, en nochthans doorfchynend Ligchaam. Iets diergelyks zou, naar de aanteekening van P. Parentin, in zyne Recherches de Phyf et Mathem. T. II. p. 2.56— ten jaare 1703 gebeurd zyn te Mets in Lotharingen. De Pater Prior Romuald met den Broeder Luciaan, in den tuin van het Klooster wandelende, zag de laatfte , dat de Zonnewyzer op twaalf uur ftond, en daarom heenen ging, om te luiden, gelyk dan ook op 't zelfde oogenblik de klokken öp andere Kerken twaalf iloegen. Intusfchen had de Prior opgemerkt, dat de fchaduw van 12. tot een vierde uur voor 12, was te ÏUg gegaan en al verder, terwyl hy daar aa bleef zien', tot half elf. Luciaan, door hem te rug geroepen zynde, had dit insgelyks gezien, en na boven ziende,waren zy eenige dunne wolkskens gewaar geworden , die onder de Zonne voorby dreeven: Maar allengskens was de fchaduwe wedergekeerd na haare rechte plaatfe. 't Is waar,dat die te rugkeeringe zo klein was , dat dezelve niet te vergelyken is met de geene van welke in onzen Tekst gefprooken wordt: Men ziet 'er evenwel uit, dat de te rugkeeringe, door het tusfehen beiden koomen van zo een ligchaam, mooglyk zy in het kleine : Waarom dan ook niet in het groote in zo een buitengewoon geval, als dit was , waarin Godts hand op eene geheel byzondere wyze werkzaam was ? Althans ik voor my zou daar toe meer overhellen, dan (22) tot het gevoelen van Lilienthal, die het wil toefchryven aan eene AardbeevingCk Het Koninglyk gebouw, waar van de fchaduwe op Achaz trappen viel, zou zo verre In de hoogte opgebeurd zyn, dat de tien treeden , die reeds overfchaduwd waren geweest, door de Zon wederom verlicht werden. De Aardbeevinge vooröndcrfteld zynde, zoude dat zo hebben kunnen geschieden, zo. als in eene daar by gevoegde ZONNE-WYZER. teekening te zien is. Maar (») dan zoudemaar alleen de grond zyn opgeligt geworden, waar op het gebouw ftond, en niet mede de Trap, het welk zich bezwaarlyk laat begrypen, fchoon men dien Trap als op eenigen afftand van het Paleis plaatst, welke evenwel niet te verre moest gemaakt worden, zoude de Koning dat Teeken zo zien, dat hy duidelyk konde onderfcheiden, dat 'er niet meer, en ook niet minder dan Tien treeden waren verlicht geworden. (/3) Ook zou het niet hebben kunnen misfen, of zo eene opheffing na boven zou by den Koning en geheel zyn Hofgezin gevoeld zyn. Welk eene ongemeene onfteltenis van fchrik zou dit veroorzaakt hebben : Vooral by den dood kranken Koning, die zich van zyüeherftellinge nog niet ten volle verzekerd hield. By het woelen van zo. eene onverwachte en fchrikbaarende opligting zou hy niet wel anders hebben kunnen denken , dan dat zyn laatfte oogenblik gekoomen was, en ftraks door het inftorten van zyn Paleis zou verpletterd wordëm. In zulk eene ontroerende omftandigheid zoü hy met de vereischte naauwkeurigheicï niet hebben kunnen letten op het teeken, 't welk hy begeerd hadde. ("J) Maar als het te rugkeerén der Schaduwe heeft kunnen veroorzaakt worden door een tusfehen: beiden koomend ligchaam, waar door de Zonneftraalen gebrooken, of geboogen wierden, zo als gezien is uit het gebeurde te Metz, zo zal het eene Vierde vraage worden, of 't geene hier gebeurd is, niet zal ophouden een Wonder, een Wonderteeken te zyn? Ik denke van neem Want al wil men het te rug gaan der fchaduwe op zich-zelve niet aanmerken als Wonderdaadig; de Omftandigheeden evenwel maaken het Wonder-daadig:. Als (Hf?) dat'de fchaduwe niet Voorwaards ging, maar agterwaards, juist zo als de Koning dat voor zich tot een teeken begeerd had. (22) Dat het juist gefchiedde in het Tydftip, dat Jefaia den HEERE daar om aanriep. (JA) En eindelyk, dat dit te ruggaan zich juist bepaalde tot dat Tiental van graden, of treeden ,. zonder meer of minder , zo als de Propheet het aan den Koning had voorgefteld, vs.. 9. Die dit alles in opmerkinge neemt , zal niet ktinhén nalaaten ? Godts wonderdoende hand hier in te eer- bk=  ZONNE-WYZER, ZONDAARS. • bledigen. Te meer nog daar de Belofte, waar van dit te ruggaan der Schaduwe tot een Waarteeken ftrekken moest, ook is vervuld geworden, te weeten, de verlenginge van des Konings leeven , en deszelfs zo fpoedige en volkoomene herftelling, dat hy op den derden dag al weêr opging na den Tempel. Behalven de Aanteekingen op de Algemeene Hiftorie, D. III. p. 758 ——, en op de Verklaaringe van Henry over het 2 B. der Koning, p. 532, en het Vertoog daar agter p. 652 , zie men vooral de Oordeelk. Bybelverkl. van Lilienthal, D. IX. C. XVIII. §. 176—. p. 404—434, daar hy de meeste Uitleggingen van dit Wonderteéken voordraagt, beoordeelt, en afkeurt, en het zyne, dat hetzelve is uitgewerkt door eene Aardbeevinge, aanpryst. De Heer Barman heeft in zyne Uitlegginge Van de Boeken der Koningen nog eenige Aanmerkingen over Godts Genade, in deezen aan Hiskia betoond; de gepastheid van dit teeken, en andere meer, die men daar kan leezen, p. 145, 146. ZONDAARS zyn OÓ in het Algemeen alle menfchen: Voortvaar 'er is geen mensch rechtvaerdig op aarde , die goed doet, en niet zondigt, Pred. VII: 20. Wie kan zeggen: lk hebbe myn hart gezuiverd: lk ben rein van myne zonde ? Spr. XX: 9. Zo iemand dat zeide, hy zou zich - zeiven verleiden , en de waarheid zou in hem niet zyn, 1 Joh. I: 9. Zelfs die in de Heiligmaakinge 't meest gevorderd zyn , moeten uitroepen: Zo gy , HEERE, de ongerechtigheeden gade ftaat: Heere, wie zal beftaan ? Pl'. CXXX: 3. En met David bidden: Gaa niet in het gerichte met uwen knegt: Want niemand, die leeft, zal voor uw aangezigt rechtvaerdig zyn, Pf. CXLIII: 2. (3)Maar, als by uitneemendheid, worden Zondaars genoemd zulken, die zich overgeeven aan het pleegen van allerlei ongereegeldheeden, en ongerechtigheeden, en daar in volharden zonder fchroom en fchaamte: Menschen, die na Godt, of zyn Gebod niet vraagen. De Mannen van Sodom worden omfchreeven als groote Zondaars voor den HEERE, Genef. XIII: 13; Insgelyks de Amalekiten, 1 Sam. XV: 18. Zondaars en Godtloozen worden te faamengevoegd, Pf. I: 1, Spr. XI: 31. Dikwils ook in het Nieuwe Testament Hoeren, Tollenaars en Zondaars, Matth. IX: 11, XXI: 31. Men ZONDAARS. 53r reekendc het Jefus als iets Iaafcenswaerdigs toe: Deeze Ontvangt de Zondaars, en eet met hun, Luk. XV: 2. En men nam daar uit geleegenheid, om hem te lasteren als een mensch van eene geheel losbandige leevenswyze , zeggende :' Ziet daar een Mensch, die een Vraat en Wynzuiper is, een Vriend van Tollenaaren en Zondaar en, Matth. XI: 19. * ZONDAARS (Ik en myn Zoon Salome zullen') zyn, als myn Heer, de Koning zal ontftaapen zyn met zyne Vaderen , 1 Kon. 1:21. Zo fprak Balhfeba tot David. 't Spreekt van zelve, dat zy hier mede vry wat meer wilde zeggen, dan dat zy Zondaars waren voor Godt. Dat waren zy reeds van de geboorte aan, en zouden het niet eerst worden na des Konings dood. Zy wilde 'er dan mede zeggen, dat zy en haar Zoon als dan zouden worden behandeld als misdaadige Zondaars, ftraf baar voor den Waéreldlyken Richter, 't Geval was dit. David was oud en "zwak ; zyn einde naderde. Zyn Zoon Adonia , verwekt by Haggith , wilde zich, by het leeven van zynen Vader, van de opvolginge in het Koningryk verzeekeren. 'Ware het destyds reeds een recht geweest, dat de Oudfte Zoon de Erfgenaam moest zyn van zyns Vaders kroon, dan had hy zo iets niet behoeven te onderneemen. Want hy was nu Abzalom dood was, de Oudfte van Davids Zoonen. 't Stond a.m den Vader, om zynen Opvolger te benoemen, gelyk Rehabedm, nog na deezen tyd, eenen jongeren Zoon, Abia , ftelde tot een Hoofd, om een Overfte te zyn onder zyne Broederen; 't welk was om hem Koning te maaken , 2 Chron. XI: 22. Nu had David reeds beftellinge gemaakt over zyn Koningryk , ten voordeele van Salomo, zo als te zien is, 1 Kon. I: 17. Eh dat hadde hy niet gedaan naar zyn willekeurig Vaderlyk recht; maar naar de uitdruklykc verordeningevan Godt, zelfs al voor de geboorte van Salomo, 1 Chron. XXII: 9, 10. Waarom David ook zeide : Uit alle myne Zoonen (want de HEERE heeft my veele Zoonen gegeeven) heeft Hy myn Zoon Salomo verkooren; dat hy zitten zoude op den ftoel des Koningryks des HEEREN over Israël, Cap. XXVlfl: 5. Of Adonia dit geweeten hebbe, is onzeker, 't Schynt wel zo, want was hy 'er van onkundig geweest, en Xxx % had-  53a ZONDAARS. ZONDAARS, hadde hy zich op zyn Eerstgeboorte-recht kunnen verlaaten, dan zoude hy het niet noodig geagt hebben, zo eenen aanflag, nog by het leeven van zynen Vader te fmeeden. En is hy 'er kundig van geweest , dan was het eene ftoute onderneeming tegen de erfbeftellinge van zynen Vader, en zelfs tegen de Verordeninge van Godt. Maar Heerschzugt kent noch Recht, noch Wetten. Zyne Eerstgeboorte gaf hem , naar zyne verbeelding, een onbetwistbaar recht op de Kroon, 't welk hem niet konde ontnoomen worden , waarom hy naderhand tot Bathfeba zeide : Gy weet, dat het Koningryk myns was , i Kon. II: 15. Alles fcheen zyn oogmerk te begunftigen. Zyn Vader was oucl en zwak; Jodb, de Opperveldheer, Abjathar , de Hoogepriester , en andere voornaame lieden waren in zyne belangen, 't Was op 't punt, dat men hem als Koning zou hebben uitgeroepen, 't Was dan een zeer haglyk tydftip voor Bathfeba en Salomo : 'Er moest fchielyk tegen voorzien worden. Waarom Bathfeba zich, op raad van Nathan den Propheet, tot David begaf, hem zyne beë'edigde belofte, ten. voordeele van haaren Zoon, gedaan, erinnerde, en, om hem te beweegen (David fchynt wat traag te zyn geweest, om dat hy in Adonia nimmer eenig kwaad had kunnen zien, vs. 6.) om oogenbliklyk de noodige maatregelen daar tegen in 'twerk te ftellen , zo brengt zy hem onder het oog, dat zy, indien hy .ftierf, zy en haar 'Zoon Zondaars zouden zyn: Dat is , dat Adonia, Koning zynde , hun beiden het Vonnis zoude doen opmaaken , als fchuldig aan indragt op zyn Wettig Kroonrecht, en dus fchuldig aan de misdaad van gekwetfte Majefteit, en uitdien hoofde des doods waerdig. Zo wilde zy David doen begrypen, dat, zo hy maar eenigzins fammelde, hy haar, welke hy altoos zo teeder bemind hadde, en haaren Zoon, voor welken Godt zelf het Koningryk beftemd hadde, gevaar zou doen loopen, van eenen geweldigen, en mooglyk wel fchandely.ken dood te zullen ondergaan. Dit voorftel werd , zo als men in 't vervolg leezen kan , door Nathan onderfteund, 'c welk ook van die uitwerkinge was, dat David terftond bevel gaf, om Salomo na Gihon te voeren, en aldaar tot Koning te zalven. En daar dat door al het Volk, met de grootfte blyken van blydfchap werd toegejuicht, werd de toeleg van Adonia daar door eensklaps verydeld. ZONDAARS: (Uw hart zy niet nydig over de) Maar zyt t1allen dage in de vreeze des HEE KEN: Want zekerlyk daar is eene belooninge , en uwe verwachtinge zal niet afgefneeden worden, Spreuk. XXIII: 17,18. Wy vinden in deeze woorden eene Afmaaninge, en eene tegenövergeftelde Vermaaninge, welke door eene kragtige Beweegreede wordt aangedrongen. (X) De Afmaaninge is : Uw hart worde niet nydig over de Zondaars. (NK) Salomo fpreekt van Zondaars. Maar het zyn niet altoos Zondaars; maar ook wel eens Deugdzaamen, die benyd worden : Doch niet ter zaake van hunne Deugd; maar ter zaake van de ag^ tinge, die hunne Deugd hun aanbrengt. Kaïn was nydig op zynen Broeder Abel: Niet om zyn Geloof; -maar om het teeken van Goedkeuringe, 't welk Godt gaf over deszelfs Offer. Jakobs Zoonen waren nydig op Jofeph: Niet om zyne Vroomheid ; maar om de onderfcheidende Liefde en agtinge,die zyn Vader hem betoonde. De Pharizeën waren nydig op Jefus: Niet zo zeer, om zynen onberispelyken Wandel; als wel om de Hoogagtinge, waar in hy ftond by het Volk, 't welk hem hield voor eenen grooten Propheet, kragtig in werken en woorden. Doch Salomo fpreekt van Zondaars: Evenwel niet van alle: Want dan zou men nydig moeten zyn op alle menfchen. Daar is geen mensch óp aarde rechtvaerdig , die altoos goed doet, en nooit zondigt. Maar van zulken, die in den Bybel, by uitneemendheid , Zondaars heeten , of Boosdoenders , Godtloozen , Ongerechtige Lieden, Werkers der Ongerechtigheid, &c. En die nog niet alle; want men vindt onder die ook menfchen van zulk een' geringen ftaat en kommerlyke omftandigheeden , dat men ze meer verfmaaden , of beklaagen zal, dan benyden. Maar het zyn zulke Zondaars, welker zoog voorfpoedig is: Die ryk zyn, en alle dagen vrolyk en pragtig leëven; die in eere en aanzien zyn, zich daar op verheffen, zich. met de hovaerdy bedekken als met eeia gewaad, op anderen uit de hoogte nederzien, en zich fteeds omringd vinden van een hoop pluimftrykende Vleijers, die zicü  ZONDAARS. zich over hunne Perfoonen verwonderen om des voordeels wille. En dan zyn het die nog niet alle : Koningen en Vorften , fchoon groote Zondaars, mag men in zyn harte vera'gten , maar men zal ze niet benyden: Maar het zyn zulke Zondaars, die men, ten aanzien van hunnen Staat, of Afkomst, beneeden , of ten minften gelykftandig met zich-zelven agt, en, ten aanzien van hunne bekwaamheid en verdienften, zo al niet minder waerdig agt, dan zich-zelven, op zyn best dan maar met ons gelykwaerdig. (33) Zulken zyn het doorgaans, die men benydt. Over welken ons hart opzwelt en zich ont/leekt, en onze nieren ons prikkelen. Men vergrimt zich over 't geen men hun geluk noemt; men agt het nen niet waerdig ; men misgunt het hun ; men wenscht 'er hen van ontzet, en zich-zelven in het bezit 'er van gefteld te zien. Dit is het geen men benyden noemt. Wat zyn de Grond-oorzaaken 'er van? De te groote zelfsliefde; de te groote verbeelding, welke men heeft van zich-zelven: Men geniet niet't geen men waant waerdig te zyn. Geringagting van zynen eigen Staat en Voorrechten, door welke wel te gebruiken men zich - zeiven vergenoegd, en daar door gelukkig zoude kunnen maaken. Een verkeerd begrip van 't geen men Geluk noemt. Die is gelukkig, want hy is ryk; geene is gelukkig, hy bekleed een aanzienlyk ampt—. Men vergaapt zich aan den fchyn, en men denkt niet, dat onder dat uitwendig honigzoete verborgen liggen Alfemknoppen van menigerlei moeite en verdrietelykheeden. Men let niet op de Perfoonen, die dat ingebeeld geluk genieten , dat het Zondaars zyn, die in een haatlyk.licht by Godt ftaan,en daarom meer te beklaagen, dan te benyden zyn. Dat hun gewaand geluk de Ziele leedig laat, en ongeftadig is, dat zy wandelen op gladde plaatfen, en dikwils in een oogenblik te niete worden van verfchrikkinge; dat, al is het, dat zy hunne dagen flyten in het goede , en geene banden hebben tot hunnen dood toe, zy evenwel geene hoope hebben na hunnen dood, orn dat zy behooren tot de lieden, die van de Waereld zyn , welker deel is, en dat ook ontvangen in dit heven. Maar dit alles komt by den Nydigen niet in ovcrweeginge. En nog minder, hoe zeer hy zich be- ZONDAARS. 53J zondigt tegen Godt. Hy wraakt de beftellingen van Godts volftrekte vrymagt, die van het zyne , want zyns is de aarde en haare volheid, aan een iegelyk zo veel en zo weinig geeven mag, als Hem behaagt. Niet vergenoegd met het zyne, is hy ondankbaar voor 't geene Godt, 'uit ongehoudene goedheid, aan hem , boven en zelfs tegen verdienften, gefchonken heeft, en nog daaglyks fchenkt. Hy bezondigt zich tegen zich-zelven: Hy kwelt zyne Ziel, en benadeelt zyne gezondheid,want de nyd is als eene verrottinge van het gebeente, en dat om iets, 't welk hem nooit voordeel aanbrengen kan. Hy ftelt zich bloot voor eene gevaarlyke verzoekinge. Het-gewaand geluk, 't welk hy den Zondaar benydt , wordt voor hém een lokaas tot zondigen. Om zich ook te verryken, ofte verheffen , veröorloft men zich in den beginne eenige, naar uiterlyken fchyn wel geringe, maar in der daad llinkfche middelen: Doch voor welke het bedrieglyk hart wel haast eenige verfchooningen weet uit te denken. Gelukken die, de begeerte wordt fterker, de gevoelens van eerlykheid zwakker , en men doet van tyd tot tyd ftoutere ftappen, dikwils van bedrog, of van geweld, om zyne oogmerken te bereiken. Dan hoe zondig en gevaarlyk dit kwaad ook moge zyn, het is evenwel vry algemeen. Men mag een Land vinden , zegt Plutarchus, zonder wilde Beesten ; maar men zal 'er geen vinden zonder nydigheid. Ze huisvest niet maar alleen in zulken, die louter natuurlyke menfchen zyn , die den Geest niet hebben, en geene andere dan aardfche dingen bedenken, en daarom alleen de Hóógmoedigen gelukzalig agten, en die Godtloosheid doen, om dat ze gebouwd worden,Mal. IIIi 15. Maar zelfs worden Godts Heiligen 'er wel eens van bekroopen. Men weet, tot hoe ongerymde reedenceringen Afaph 'er door werd vervoerd , toen hy te veel zag op der Godtloozen Vreede en Voorfpoed. Zyne treeden, die bykans uitgefchootcn waren, zouden in 't geheei uitgefchooten zyn, ware hy niet, ter goeder uure,«'« Godts Heiligdommen ingegaan, en hadde hy niet gemerkt op der Godtloozen einde9 Pf. LXXtll: 2—22. Men kent het twisten van Jeremia met den HEERE: Waarom is der Godtloozen weg voorffoedig ? Xxx 3 Waar-:  534 ZONDAARS. Waarom hebben zy ruste, allen die tremalooslyk trouwloosheid bedryven ? Gy hebt ze geplant, zy zyn ook ingeworteld; zy gaan voort, ook draagen zy vrucht: Gy zyt wel naby in hunnen mond, maar verre van hunne nieren , Cap. XII: i , 2. Daar nu de Nydigheideen zo groot en gevaarlyk kwaad is, en daar-en-boven zo ligtelyk influipt, zo heeft Salomo, gelyk zyn Vader David reeds gedaan had, Pf. XXXVII: 1,7» ook zynen Leerzoon daar tegen meer dan eens, willen waarfchouwen, als Spr. III: 31, 32. Zyt niet nydig over eenen man des gewelds: en verkiest geene van zyne wegen: Want de Afwyker is den HEERE een grou. wel. Insgelyks Cap. XXIV: 1 , a. Zyt niet nydig over de booze lieden , en laat u niet gelasten om by hen te zyn : Want hun hart bedenkt verwoestinge, en hunne lippen fpreeken bedrog. Zo ook hier : Uw hart zy niet nydig, of eigenlyk , het ontfteeke zich niet, het worde niet vuurig door yver, het vlamme niet op, te weeten, door nydigheid, over de Zondaars, als hun weg, door het uitvoeren van listige aanflagen, voorfipoedigis,(PÏ. XXXVII: 7.) En 'tgeen deeze zyne waarfchouwinge meer merkwaerdig maakt, dan eenige andere, (d) is, dat hy'er'aanftonds op laat volgen eene tegenövergeftelde, en kragtig aangedrongene Vermaaning, welke men mag aanmerken als een heilzaam Tegengift tegen de nydigheid. (kn) Wy befchouwen eerst de Vermaaninge op zich - zelve , met haare reede van aandrang. («) De Vermaaninge is: Zyt ten allen dage in de vreeze des HEE' REN. (*«*) Godt te vreezen, zyne Geboden te onderhouden, en Hem heerlykheid te geeven, is het einde van alles, wat gehoord is, en ook de Hoofd-eisch van dat eeuwig Euangelie , waar mede de Engel vloog in het midden des heemels, en daar-en-boven zo iets , V welk allen menfchen betaamt , Pred. XII: 13, Openb. XIV: 6, 7. De Mensch is een reedelyk Weezen : Hy weet, dat die Godt, die met zynen naam alleen de HEERE is, de Allerhopgfte over geheelde Aarde, niet alleen een goedertieren Vader is, maai- ook een groot Koning boven alle de Goden; een Godt, by wien eene gantsch vreezelyke Majefteit is. Dit ■denkbeeld moet hem al aanftonds verpligten, om niet anders dan met een eerbiedigst ontzag, en Kinderlyke vreeze aan ZONDAARS. Godt te denken, en voor zyn aangezigt te wandelen. Des wordt'er ook gevraagd: Wie zoude u niet vreezen, gy Koning der Heidenen ? Want het komt u toe. 'Er is toch niemand Hem gelyk. Gelyk Hy groot is, zo is ook zyn naam groot in mogendheid, Jerem. X: 6, 7. De Mensch weet, dat hy in alle opzigten van Godt af hanglyk is: Dat hy aan Godts gunst te danken heeft al het goede, dat hy ooit genoot, en van dezelve alleen verwachten kan , 't geen hem voor tyd en- eeuwigheid gelukkig maaken kan , en dat 'er , in tegendeel geen kwaad voor hem meer te duchten is, dan de toorn van den Almagtigen , die beide Ligchaam en Ziele kan verderven in de helle: Hoe kragtig moet hem dan dit niet noopen, om zorgvuldig te vermyden, ja! te haaten alles wat de oogen van Godts heerlykheid zou kunnen verbitteren , op dat hy deszelfs ongenoegen zich niet op den hals haale. Daarom worden deéze twee dingen ook te faamen gevoegd: Den HEERE te vreezen, en te wyken van het kwaade , Spr. III: 7. En , integendeel , niet noopen, om dat geene te verkiezen en te betrachten, 't welk Gode welgevallig is en tot eere ftrekken kan, op dat hy zich Godts gunst gewinnen moge. Want de oogen des HEEREN zyn over de geenen , die Hem vreezen; Hy doet het welbehaagen der geener, die Hem vreezen; zyne Verborgenheid is voor hen; en zyn Verbond, om het hun bekend te maaken, Pf. XXXIII: 18. CXLV: ïq. XXV: 14. Dit is kortlyk 't geen de Vreeze des HEEREN in zich opfluit. 0*/0 Maar hoe moet men daar in zyn , of verkeeren ? Niet geveinsdelyk; maar metgeheel zyn harte. Niet traaglyk, maai gewillig, en met reinblaakenden yver. Daarom zegt Paulus: Zyt niet traag in het benaerftigen. Zyt vuurig van Geest. Dient den Heere, Rom. XII: n. Niet nu of dan, maar ten allen dage. In voorfpoed zo wel, als in tegenfpoed; in het verborgen eenzaame zo wel, als in het openbaar voor het oog der menfchen ; met de Jofephs, de Daniels, de Nehemiasfen zo wel in de Rykshoven van Heidenfche Koningen , als in de Vergaderinge der Oprechten. Eindelyk alle de dagen zynes leevens, Luk. I: 75; zonder zich daar van te laaten aftrekken door de verleidinge des rykdoms , even weinig als Mofes in Egypte; noch zich te  ZONDAARS. te laaten affchrikken door vreeze des doods, even'weinig als Daniels drie Metgezellen in Babel. Dit is' betaamlyk, ja! een onlochenbaare verpligtinge, want'er is geene omftandigheid van tyd, van plaatfe, of zaaken te bedenken, waar in een Mensch zich kan agten ontflaagen te zyn van den eerbied en de gehoorzaamheid, welke hy aan Godt, zynen Schepper, Onderhouder , Weldoener, Wetgeever , Richter en Koning fchuldig is: In het goede alle tyd te y veren, is goed, Gal. IV: 18. Wel te rechte mogt Salomo dan vermaanen: Zyt ten allen dage in de vreeze des HEEREN. En dat zo veel te meer, om dat, behalven het betaamlyke, (0) dit den menfche ook ten hoogften voordeelig is, blykens de uitlokkende beweegreede, die hy 'er byvoegt: Want, zekerlyk, daar is eene belooninge :, En uwe verwachtinge zal niet afgefneeden worden.- (««) Salomo fpreekt met yeek* ver-zeekering van de Wse-uglyke gevolgen van de Freeze des HEEREN. (A) Vooreerst zegt hy. Zekerlyk, daar is eene belooninge. (A A) In den Grondtekst ftaat fiHnK Daar nu het woordje fomwylen aanduidt iets , dat'beftendig is, Spr. VIII: ii', flHnx 't geen het einde, het uiterfte is,als het einde des jaars,Deut. XI: ra, het uiterfte der Zee,VÏ. CXXXIX: 9; ook des menfchen uiterfte in den wensch van Biledm : Myne ziele fterve den dood des oprechten: En myn uiterfte zy gelyk het zyne, Num. XXIII: 10; zó ^zou de Vertaalinge ook kunnen zyn: Iets beftendigs is het uiterfte einde. Men kan de Vertaalinge der Onzen ook wel behouden; want om dat het loon niet wordt gegeeven als na het werk voleindigd'is, zo wordt JYlntt ook wel gebruikt in de beteekenisfe van Belooninge. Maar dan zal de vraage zyn, welk eene Bekoring de wyze Man hier bedoeld hebbe ? (a) Zouden het ook Aardfche fchatten, eere en aanzien zyn 'ï 't Is waar, die vallen den geenen, die Godt vreezen wel eens ten deele, gelyk 'er gezongen wordt PJI CII: 1, 3. Welgelukzalig is de Man, ffte dem HEERE vreest — in zyn huis zal have ene rykdom weezen.. Maar dit gaat altoos niet vast- De Godtvreezende Abrahamsen Izadks-worden groot in rykdom,en eere '; snaar een Godtvreezende Lazarus blyft tot ZONDAARS. 535 zynen dood toe een arme Beedelaar. En dus zoude Salomo daar van niet hebben kunnen fpreeken met zo veele verzekerdheid. Ook moet die belooninge , uit aanmerkinge van 't woordeken y?', iets be. ftendigs in zich opfluiten, en dat kan men aan aardfche fchatten , eere en aanzien niet toekennen. Die behooren tot de dingen, die deezer Waereld zyn : En die gaat voorby met haare begeerlykheid. (b) Men denke dan om de Belooning na dit leeven. Dat uiterfte yam den Oprechten, daar Biledm zo na wenschte. Dat groot goed, 't welk de HEERE heeft wechgelegd voor de geenen, die Hem vreezen, Pf. XXXI: ao. Dat Beftendige, 't welk de Opperfte, Wysheid haare Liefhebbers doet beërven, Spr. VIII: si. Met recht aan te merken als iets beftendigs; want het is eene Erfenisfe,. die niet alleen onbèvlekbaar , maar ook onverwelk- en onverderfbaar is,i Petr.I: 4. Gelyk nu deeze Belooninge iets beftendigsis; (BB) Zo is dezelve ook zo gewis en zeeker, dat hy, die den HEERE vreest, 'er vasten ftaat op konne maaken. Daar van zegt David: In het. houden van Godt; geboden is groote loon, Pf. XIX: is, en Salomo: Hy legt wech voor den Oprechten een beftendig weezen, Spr. II: 7, en Cap.XI: 18. Voor den geenen, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon.- Het goede te beloonen is Gode even zo natuurlyk eigen , als het kwaade te ftraffen. Dat te lochenen zou zo veel zyn, als Godts aanweezen te lochenen; want die tot Godt komt, moet gelooven, niet alleen dat Godt is; maar ook, dat hy een Belooncr is der geenen die hem zoeken, Hebr. XI: 6. De wyze Man mogt dan wel zeggen : Zekerlyk daar is eene belooninge. (B) Dit algemeen Voorftel past Salomo vervolgens in 't byzonder toe op zynen Leerzoon, zeggende : Ende uwe verwachtinge zal niet worden afgefneeden, De fpreekwyze is misfchien ontleend van den Landman, Hy ploegt en zaait op hoope, en hy verwacht de kostelykevr-ucht des lands. Behaagt het Gode, reegen en vruchtbaaré tyden te geeven ,• en zynen Akker te bewaaren , dat geene kwaadwilligen, zyn graan affnyden en rooven ,, of dat geene hagelbuijen, of wervelwinden de halmen verpletteren,, dan worden, zyn wensch en verwachtinge vervuld , en. hy verblydt zich  53) Vergeeflyke Zonden, Zonden niet tot den dood zyn dan by ons zulke Zonden, die Godt, hoe groot ze ook zyn, vergeeven kan en wil naar den rykdom zyner Genade ,' en om de Genoegdoeninge Van den Heere Jefusdie in de Waereld gekoomen is, om Zondaars, ook wel zulken, die onder de Zondaars de voornaamften zyn , zalig te maaken : En ook daadlyk vergeeft den geenen , die zich met een recht boetvaerdig harte voor Hem verootmoedigen , Hem öm Genade bidden, cn in waaren Geloove zich wenden tot, opdraagen en toevertrouwen aan den Heere Jefus, aangezien men door het geloove in denzelven, en ook daar door maar alleen, Mn ontvangen vergeevlnge van Zonden. Zulke Zonden noemen wy vergeeflyke; Cfifi) In tegenöverftellinge van zulke, welke de Schrift verklaart onvergeeflyk te zyn, yoor welke geen flagt-offer meer overig is, voor welke men niet bidden mag, van welke het onvermydelyk gevolg is een fchriklyke verwachtinge des Oordeels, en hitte des Vtturs, "t welk de tegenjlanders zal verflinden , Hebr. X: 26, 27, 1 Jób. V: 16. Met naame de Zonde tegen den Heiligen Geest, welke dc Heiland volftrekt onvergeeflyk verklaard heeft : Alle zonde en lasteringe zal den menfche vergeeven worden : Maar de lasteringe tegen den Heiligen Geest zal den menfchen niet vergeeven worden — noch in deeze eeuwe, noch in dc toekóomende, Matth. XII: 31. 32. ZONDEN (Gedenk niet der) myner jongheid , noch myner Overtreedingen : Gedenk rnyns naar uwe goedertierenheid, om uwer goedheid wille, 6 HEERE! Pf. XXV: 7. (jtKj Het is Godt alleen, die de Zonden kan vergeeven. Dat wisten de Pharizeën wel, Mark. li: 7, Luk. V: 21. En gelyk Hy kan, zo wil Hy het ook doen : Ik, zegt Hy, ik ben het, die uwe overtreedingen Uitdeïge om myncn't wille, Jef. XLIII: 26. Het een en het ander wist David. In vertrouwen dan op Godts Algenoegzaamheid , om het te kunnen doen, en op zyne Barmhartigheid, om het te willen doen, heft hy zyn door fchuld ter neêrgellagen hart na boven, en (3) bidt, dat Godt iets niet, en iets al gedenken wilde. (KX) Van het Eerfte bidt hy; Gedenk niet der Zonden myner jongheid, noch myner Overtreedingen.^yEr was iets, 't welk zyn gemoed bezwaarde. (««) 't Waren zyne Zonden en- Overtreedingen. (A) Zonden. Niet alleen maar, naar de bctcckcnisfe van liet. woord il^öH Afwykingen van Godts.Wet, de regel van ons doen en laaten , het Voorfchrift van den Weg , dien men bewandelen :moet, zal men het rechte doelwit bereiken, de Verheerlyking van Godt,-cn zyn Zelfsbehoudenis. Deeze Oogmerken mist men, zo dikwils men zondigt ; want door de Zonde wordt Godt onté'erd, en dc eigene ziel met ftfaffchuld bezwaard. Te rechte wordtdan deZonde aangemerkt als.een Afwykinge. Doch dit kan ook gefchieden in onweetendheid, of door onbedachtzaamheid. David wilde zich daar mede niet verfchoonen. (B) Daarom omfchryft hy ze nog nader als zyne Overtreedingen >]ffl?£), met een woord , 't.welk in zich opiluit eene Stoutheid in het zondigen, eene Wederbarjligheid tegen Godt den Opperften Wetgeever , waarom overtreeden en wederfpannig zyn wel eens worden te faamen gevoegd , Klaagl. III: 42. Hy wilde dan zyne misdaad niet verbloemen, noch verfchoonen ; hy ftelde ze zich voor in haare verzwaarende omftandigheeden. 't Waren niet maar Zonden en Afwykingen; maar ook ftoute O vertreedingen: Niet maar eens, maar dikwerf gepleegd. Daarom- fpreekt hy er van in 't meervouwd; en zonder de fchuld 'er van op anderen te willen fchuiven, legt hy die in 't geheel op zich-zelven: 't Waren zyne Zonden en Overtreedingen. Een blyk , dn hy zyne Overtreedingen kende, en dat zyne Zonde fteeds voor hem was, gelyk hy zeide, Pf. LI: 5. 't Waren niet in 't algemeen zyne zonden en overtrcedingen. Maar bepaaldelyk die van zyne Jongheid. (A)De Mensch zondigt zo lang hy leeft: Maar 'er zyn Zonden, die doorgaans aan den eenen Leeftyd meer eigen zyn, dan aan den anderen. Zo heeft ook de Jongheid haare Zonden. Job fpreekt van de misdaaden zyner Jongheid, Cap. XIII: 26, en Paulus van de begeerlykheeden der Jongheid, 2 Tim. II: 22. De Dwaasheid is als gebonden in het harte'van de jeugd, Spr. XXII: 15. Ze wandelt zo gaerne in de wegen haares harten, en in de aanfehou-  ZONDEN. witige haarer oogen. Ze bedenkt, ze bedoelt byna niet anders , dan 'c geen kan dienen om het vleesch te verzorgen tot zyne begeerlykheeden. Het bloed is heet, de driften zyn fterk, de Onbedachtzaamheid is groot,de ftem der Konfciëntie is zwak, fpreekt ze nog eens, ze wordt haast gefmoord door het geweld der driften, en deeze en geene valfche overleggingen , waar mede het bedrieglyk hart zich-zelve verfchoont. Onder andere Zonden , die de jeugd wel het meest prikkelen en verhitten, zyn die der vleefchelyke Wellust. Z>tfw' een afwyken, een misfen van - T -J het rechte doehvit. Dat doet een mensch, zo dikwils hy afwykt van Godts Wet. Daar door mist hy dat geene, 't welk in alles zyn groot doelwit moest zyn : De verheerlyking van Godt, welken hy onteert, en zyn eigen tydelyk en eeuwig heil, want hy doet zyne eigene ziele geweld aan. Wilde men byzonderen , men zou door Overtreedinge kunnen verftaan daadlyke Zonden, Zonden van flout bedryf; en door Zonde die van Nalaatenheid. In het bedryven van de eerfte gedraagt de mensch zich als een Ryks-wederfipannellng; en in het bedryven van het laatfte als een Dwaas, die afwykt van den weg des verftands , zonder nadenken voortgaat, en eindelyk geheel en. al verdwaalt in de grootheid zyner dwaasheid. (P/Sj Van de eene en de andere wordt in het enkelvouwdige gefprooken: Niet, als wierde maar deeze of gee» ne byzondere Overtreedinge en Zonde bedoeld ; maar , om dat de bedryven van den zondigen mensch, zo lang hy niet veranderd is door de vernieuwinge zynes gemoeds, niet anders zyn dan eens faamen* ZONDE. 543 knoopinge van Overtreedingen cn Zonden. Het gedichtfel der gedachten zynes harten is ten allen dagen alleenlyk boos, van zyn* jeugd aan. Moest hy in dien ftand verlchynen in het Gerichte, hy zou veroordeeld moeten uitgaan. : Maar zyn geluk is, dat Godt, ten zynen opzigte , een Godt is, by wien vergeevlnge is. Want hy (£) wordt nader omfchreeven als zo een, wiens Overtreedinge vergeeven, en wiens Zonde bedekt is. («») De Uitleggers merken in deeze woorden doorgaans eene tweederlei toefpeelinge aan. (A) Het woord tii&l, hier en elders door Vergee- ven vertaald, zegt eigenlyk iets opneemen en wechdraagen. En dus zouden wy ons eenen mensch moeten voorftellen, wiens overtreedinge op hem is als een zwaare last, gelyk David zegt: Myne ongerechtigheeden gaan over myn hoofd; als een zwaare last zyn ze my te zwaar geworden , Pf. XXXVIII: 5, en die onder dien last zou moeten bezwyken ; maar die door tusfchenkomst van eenen anderen, op wien die last wordt overgedraagen, van denzelven wordt ontheeven. Zo iets eischte de Wet des Zond-offers. Had iemand gezondigd, en was hy daarom verpligt, een Varre, Geite, of Lam te doen offeren tot verzoeninge van zyne Zonde, hy moest, alvoorens dat Beest gefiagt werd , zyne banden op het hoofd van hetzelve leggen, en dit was zo veel als eene Onlheffinge van zyne Zoade-Ithuld, en een Overdraagen 'cr van op dat beest, 't welk dan in zyne plaatfe de doodftraffe als ondergaan móest. Men zie hier van Levit. IV: 3—33. Dan deeze plegtigheid was, gelyk geheel de Offerdienst van Mofes, van eene andere beduidenisfe , en zag op het toekomftig Zoen- en Offerwerk van den Mesfias, en dus , zal met toefpeelinge daar op , de mensch, wiens overtreedinge vergeeven, of nader, die, door wechneeminge van op hem, van dezelve ontheeven is, zulk een Zyn, die behoort tot de geenen , welker Ongerecbtigheeden Godt op den Mesfias had doen aankopen, op wien de ftraffe koomen moest, die den Zondaar vreede zoude aanbrengen, en die om die reede zyne Ziele zou moeten uitflorten, gelyk hy dat ook werklyk gedaan heeft, in den dood, en geeven tot een Schuldoffer vuur veelen, jef. LUI; 4,5,0,10,12, Waarr  544 ZONDE. Waarom Johannes de Dooper Hem ook aanwees als het Lam Godts, dat de Zonde der Waereld wechnam, Joh. I: 29, en Petrus zegt, dat Hy onze zonden in zyn ligchaam heeft gedraagen op het heat, 1 Br. 11: 24. Want, door der menfchen zonden op Hem over te draagen, heeft Godt Hem, die geene zonde gekend hadde, voor hun tot Zonde, tot een Zond-of er, gemaakt, op dat zy, van de zonde ontheeven, zouden wofden rechtvaerdigheid Godts in Hem, 2Kor. V: 21 ; want die deezer Verlosfinge , naamelyk der vergeevinge der misdaaden, deelagrig worden, hebben die niet anders, dan in zynen bloede, Eph. I: 7. (B) In de tweede fpreekwyze., wiens zonde bedekt is, zou de toefpeelinge . zyn op kleederen , waar door de naaktheid, die of fchandelyk is, of den mensch voor koude en ongemak bloot ilelt , bedekt wordt, Genef. IX: 23, Jef. LVIII: 7. En dus zal de geene, van wien hier wordt gefprooken , zulk een zyn, die door de Zonde naakt, van alle Heemelgaaven beroofd, en door dezelve geheel onrein geworden is, en die, daar hy zich met zyne werken van eigene gerechtigheid niet heeft kunnen dekken, Jef. L1X: ó, even weinig als Adam en Èva, toen zy zich fchaamden over hunne naaktheid , die konden bedekken met de fchorten van Vygenboom-bladeren,diezy zichzelven gemaakt hadden, zo gelukkig is, dat hy is bekleed geworden met de kïeederen van \t Mesfias heil, en omhangen met den mantel zyner gerechtigheid, Jef. LXI: 10. Want zyn Heil en Gerechtigheid zyn de witte kleederen , waar mede de Zondaar moet bekleed zyn,zal de fchande zyner naakt, heid niet geopenbaard worden, Openb. III: 18. Altemaal zaaken , die der Waarheid gelykvormig zyn , en ryke denkbeelden opleeveren ; (jS/8) doch - misfchien is in Davids verftand de toefpeelinge maar.tówe geweest, en welke die geweest zy, ontdekt zich in het 2. vs. daar hy fpreekt van den mensch, welken de PIEERE de Ongerechtigheid niet toereekend. Die fpreekwyze is zekerlyk ontleend van het doen van eenen Schuld- eisficher. Hy heeft van iemand eene fchuld te vorderen. Die fchuld ftaat op zyn Boek open. Maar 'er komt een Borg tusfehen beiden, die by hem voor genoegzaam wordt gehouden. Hy fchryft die fchuld over op den Borg. ZOND E. Hy reekent die fchuld den oorfpronglyken Schuldenaar niet langer toe ; hy 'ontheft dien 'er van, en bedekt die ten zynen opzigte, door 'er een zwarte ftreep door, of over heen te ftryken. Zo heeft het zich in de Vergeevinge der Zonde. De mensch heeft by Godt eene fchuld van meer dan tien duizend talent ponden. Zo lang die niet vergeeven is, ftelt Godt onzeOngerechtigheeden voor zich, Pf. XC: 8. Maalais Ply die vergeeft, wordt Hy gezegd, die wech te neemen, te bedekken, Pf. LXXXV: 3, en uit te delgen, Pf. LI: 11, Jef. XLIII: 25. Dit nu kan Godt, en doet het ook om de Borg-gerechtigheid vanden Mesftas. Die was in het eeuwig Vreedes-verdrag met zyn hart borg geworden, om in des Zondaars plaats tot Godt te genaaken , Jerem. XXX: 21. Daar had hy voor denzelven goed gefprooken , zeggende : Verlos hem, dat by in^t verderf mei nederdaale , ik hebbe Verzoeninge , of het Losgeld,.gevonden, JobXXXlll: 24. Godt, de Opperfte Schuld-eisfeher heeft hem magtig gekeurd, om aan z,yne Borg-verpligtinge te kunnen voldoen, gelyk Hy, toen de daar toe beftemde tyd gekoomen was, daar aan ook tot denTaatften quadrantpenning toe voldaan heeft, toen Ply zyne Ziele lot een rantzoen gaf voor veelen. Des moeten wy ons hier voorftellen eenen Mensch , wiens Zondefchuld van op hem wechgenoomen, op den Mesfias overgedraa* gen, en dus, hem ten goede uitgcdelgd, in Godts Schuld-register-als door en overgeftreeken, en dus bedekt is, zo dat, ten zynen bezwaare, zyne Ongerechtigheid,hoe zeer ook gezocht, niet meer te vinden is, om hier op toe te pasfen 't geen 'er ftaat, Jerem. L: 20. Zulk eenen Mensch (3) fpreekt David Welgelukzalig. En met recht. Welgelukzalig in en na dit leeven; in den tyd, en in de eeuwigheid. Zyne Zondenfchuld bezwaarde zyn.geweeten, van wegen dezelve was 'er geen Vreede in zyne beenderen. Pynen , verdrietelykheeden , rampfpoeden , die hem het leeven bang en bitter maakten, moest hy aanmerken als richterlyke Wraakftraffen, als voorboden van eene nog oneindig fchroomlyker ftraffe : Maar zyne Overtreedinge is hem vergeeven. Godt ftraft hem niet in zynen toorn, kastydt hem niet in zyne grimmigheid,. Al wat hem overkomt merkt hy aan  ' Z O N D E. aan als Vaderlyke kastydingcn , aangewend ten zynen. nutte. Hy weet, dat Godt kastydt den geenen, dien Hy liefheeft. Zyne Zondenfehuld deed lïeïn voor1 Godt fchfikken, als voor een verteer end vuur, en eeuwigen gloed , wdar.by men niet kan vernachten. Maar zyne Overtreedinge is vergeeven , nu is. het hem goed naby Godt te zyn. In het licht van eens Konings aangezigt. is leeven: Hoe veel te meer niet in het licht van Godts aangezigte? Daar door krygt hy deel aan dien-Viyzede4 Godts, die alle verft and te boven gaat, die hart en zinnen bewaart in Christus Jefus. Daar-door komt vreugde in het harte ; oneindig grooter , dan wanneer der Godtloozen koorn en most vermenigvuldigd zyn;-eene vreugde, die heerlyk en onuitfpreekbaar is. Hy,. Haat voor Godt fchuldig; zyne fchuld is geen Geld-maar een Bloed- ia .Doodfchuld, Hy vreest voor de befchuldigin,aen van' den Satan, die niet ophoudt de Broeders dag en nacht te verklaagen. Maar zyne Overtreedinge is vergeeven, zyne Zonde is. bedekt. .Des juicht hy : Wie zal befchuldiging. inbrengen tegen de Uitvcrkoorenen ■ Godts ? Godt is het, die rechtvaerdigt. Wie zal ver" doemen ? Christus is het die geftorven is. Voor de geenen, die in Christus zyn lis geen Verdoemenis. Alle tonge , die in hel.gerichte tégen hen zou willen op ft aan, zullen zy verdoemen , want hunne Gerechtigheid is uit den HEERE; uit'Hem, die zelfs van Gode hun geworden' is tot rechtvaerdigheid. Zyne Zondenfehuld maakt hem den Dood verfchriklyk; hy vreest 'er dqoï, als met eenen klopf'wëchgeftooten te zullen worden uit het licht in de duisternisfe:Maar zyne Overtreedinge is vergeeven: Nu, merkt hy het, fterven aan als een heenen gaan in Vreede; hy merkt den Dood aan als een' ontwapenden Vyand, en hy juicht: Dood, waar is uw prikkel ? Helle , waar is uwe overwinninge? De prikkel nu des doods is de Zonde , en de kragt der Zpnde is de 11 'et: Maar Gode zy dank , die my overwinninge geeft door Jefus Christus mynen Heere. Hy derft; maar zyne Ziel fterft niet. Waar blyft die dan ? Zyne Overtreedinge, die eene. fcheidinge maakt tusfehen Godt en den Zondaar , ,is vergeeven. Die kan hem niet langer verwyderen van Godts Ziclzaligende Gemeenfehap. Godt wil zyne Ziele niet llegts verlosfen van het gewéld der helle: XI,-Deel. L en IL jSiuk? ZONDE. 545 maar ook tot zich opneemen in heerlykheid. Ze wordt op Engelen wieken gedraagen in den fchoot van Abraham. Hy fterft , maar het Is alieen hetL'igchaam dat fterft, om der nog overgebleevene Zonde af te fterven.r Het wordt gelegd in. het graf: Maar zyne Overtreedinge is vergeeven. Het anders zo akelig graf is hem een flaapflede geworden, waar op hy rust van zynen arbeid. Het wordt het gewormte en der verrottinge tot een prooije gelaatcn; maar niet voor, altoos. Zyns Overtreedinge is vergeeven. Zyn altoos leevende Goël zal het nog eens het geweld des grafs ontweldigen , en zynen verhëerlykten ligchaame gelykvormig maaken, op dat hy dus , nahet ontwaaken, met Godts beeld verzadigd, deszelfs aangezigt voor eeuwig mogt aanfchouw en in Gerechtigheid. Welgelukzalig, dubbel Welgelukzalig . is dan, zo eenMensch. Welgelukzalig,terwyl hy leeft: Hy ftaat en roemt in de hoope der heerlykheid Godts; eene Hoop, die niet befchaamt. Welgelukzalig , als hy fterft; want hy fterft in de verwachtinge der zalige hoope , en der verfchyninge des grooten Godts, en zynes Zaligmaakers Jefus Christus, die zich-zelven voor hem gegeeven heeft, om hem te verlosfen van alle ongerechtigheid,en de bittere ftrafgevolgen van dezelve. ZONDE (Ziet ! Ik ben in ongerechtigheid gebooren: En in) heeft myne Moeder my ontvangen, Pf. LI: 7. Uit het a. vs. ontdekken wy , by welk eene geleegenheid David deezen 'Pfalm hebbe opgefteld; en dat doet ons denken aan zyne hoogstftrafwaerdige'wanbedryven ; het eene byna even grouwelyk , als het andere: Overfpel met Bathfeba; Mandag aan Uria. Hoe heeft een Man, zo Godtvreezende als hy tot zulke ondaaden kunnen vervallen ? Zyne oorfpronglyke verdorvenheid was 'er ^e grond-oorzaak van. Die blyft den Allerheiligften fteeds aankleeven; zo lang zy op aarde zyn. Die is in hun als een uitgedoofd tonder; maar 'er is degts een klein vonkske noodig, om het weder te ontfteeken. Als eén wortel der bitterheid,, die wel wat ingekort is; maar, by deeze □f geene geleegenheid , weer opwaards fpruit, en wrange vruchten voortbrengt. Het gezigt eener naakte .Schoonheid had dc verdorvenheid van zyn vleesch opgewekt, en z,o verfterkt, dat hy.'er zich tot Zas zul-  546 ZOND E. zulke uiterftens toe door had laaten overweldigen. Hy was een Koning, maar ook een Mensch, en was dus ook, gelyk alle andere menfchen gebooren. Aller menfchen ingang in het leeven is eenerlei:. Een Koning heeft geen ander begin zyner geboorte, B. der Wysh. VII: 5, 6. Hy was wel een Godtvreezend Koning, maar ook een Mensch van gelyken oorfprong als alle andere Menfchen. Het is eene algemeene waarheid: '/ Geen uit het vleesch gebooren is, is vleesch, Joh. UI: 6. Dit» lydt geene uitzondering. Daarom wordt 'er gevraagd, en de vraag wordt terftond . met eene ontkenning beantwoord: Wie zal. eenen reinen geeven uit den onreinen ? Niet een, Job XIV: 4. En dit moest David ook toepasfen op, en belyden van zich-zelven, zeggende: Ik ben in ongerechtigheid gebooren : Én in zonde heeft, myne Moeder my ontvangen. Maar David lpreekt hier tot Godt, en door het woordeken Ziet geeft hy te kennen, dat hy wil , dat Godt daar- op lette. Wat bedoelde hy daar mede ? Wil hy 'er zich mede verontfehuldigen ,-' gelyk fomitfige menfchen, die, hebben zy zich aan eene ondaad vergreepen, en worden zy daar over beftraft, aanftonds gereed zyn om té zeggen: Het is zo; maar ik kan het niet helpen: Het is myn aart, myne natuur zo. Dat zy verre ! David kende zyne Overtreedingen ; die waren in alle haare verzwaarende omftandigheeden fteeds voor hem , vs. 5. En na zich daar over ten diepfte voor Godt verootmoedigd, en daar van belydenisfe gedaan te hebben,en wel met'het bepaald oogmerk, om Godt te rechtvaerdigen in zyn richten, vs. 6, zo zou het wanvoeglyk, ja! eene openbaare tegenftfydigheid in hem geweest zyn, zich nu- te willen verontfehuldigen. Heeft hy 'er iets- ten goede van. zich-zelven mede bedoeld, 't zal geweest zyn, om Godt tot een genadig medelyden te beweegen. Godt 'wil in zyne eeuwige ontfermingen de zynen nog wel eens verfchoonen uit aanmerkinge van hunne natuurlyke broosheid en verdorvenheid. Zo ■ftaat 'er Pf. CUP 13, 14. Gelyk een Vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt de HEERE zich over de geenen , die Hem vreezen. Want Hy weet, tv at maak/el wy zyn : Gedachtig zynde, dat wy ftof zyn. ■ Godt zelf gat dit te kennen, £>e reede ? " ZONDE* waarom hy den Zondvloed had doen koomen over de Aarde , te weeten , om dai de boosheid des menfchen menigvuldig was, ên al het gedicht fel der gedachten zynes harten ten allen dage alleenlyk boos was, Genef.. VI: 5 , was ook de reede, waarom Hy dien niet ten tweeden maale wilde doert koomen; want, daar de boosheid fteeds menigvuldig is , zou Ply 'dan ook fteeds den eenen Zondvloed wel hebben 'mogen laaten volgen op den anderen. Daarom zeide Hy, na dat Nodch en de zynen ter Arke uitgegaan waren : Ik zal voortaan den Aardbodem niet meer vervloeken, om des menfchen wille; want het gcdichtfel van 's menfchen harte is boos van zyner jeugd aan: En ik zal voortaan niét meer al het leevendcftaan , gelyk als ik gedaan hebbe, Genef. Vill: ai. Hoe de Onzen uit dit zeggen van David de Erfzonde, of Oorfpronglyke Verdorvenheid bewyzen, en door welke uitvlugten de Beftryders derzelve dit bewys trachten te ontzenuwen behoort tot de Stellige en- Wederleggende Godtgeleerdheid. Men zie, behalven anderen, ALmi- lius, Licht der Waarh. D. Ik p. 607- . En de Moor Comm. in Marckii Comp. P. III. p.'207 . ZONDE £ Gerechtigheid verhoogt een Volk: Maar de) is eene fchandvlek der Natiën, 'Spr. XIV: 34. p*j Zo luidt deeze fpreuk naar de Vertaalinge der Onzen , gelyk pok van veele anderen. (XX) Salomo ftelt Gerechtigheid en Zonde tegen malkanderen over. Wy mogen beide de woorden opvatten in die ruimte , welke zy hebben moeten in betrekkinge tot een geheel Volk, om hetzelve te doen toeneemen in aanzien en vermogen, of daar van te doen vervallen. («) Onder de benaaminge van Gerechtigheid mogen wy dan verftaan : Eerbied voor Godt, en ontzag voor zyn Wetgeevend en Richterlyk Oppergezag ; Liefdezorg in den Vorst, of hooge 'Overheid voor de belangen van Land en Volk ; het Handhaven van het Recht, zonder'aanzien van Perfoonen 5 algemeene Vaderlands - liefde ; Gehoorzaamheid aan Overheid en Wetten; Eerlykheid en goede trouw; Werkzaamheid, Spaarzaamheid , Maatigheid , Eerbaarheid; ook de gereegelde Opvoedinge van de Jeugd. (/3) Onder de benaaminge van eZmdi mogen wy begrypen; Zo al geene  Z O N D E, selieele veragting , ten. mïnfteft klcinagting van Godt ern zynen-Dienst; Wanheftuur, of Pügt-verzuim in de Regeeringe ; Slapheid, of Eenzydigheid in de beftellinge van het Recht; 'Onverfchilhgheid omtrent het Vaderland, of het algemeen Welzyn; Oneerbiedigheid voor de Overheid , en Weerbarftigheid tegen haare Wetten; Ontrouw en bedriegery; Lediggang en Luiheid in het waarneemen van zyn tydelyk beroep; Verkwisting tot praal en pronk boven zynen ftaat en vermogen; Dertelheid , Weelde , Overdaad , ZweP gery, Ontucht, en verwaarloosde Opvoeding der Kinderen, &c. Zo gróót een Onderfcheid 'er nu is tusfehen Gerechtigheid en Zonde:(22) Even zo groot een Onderfcheid is 'er ook tusfehen beider Uitwerkinge, of Gevolgen. (*) De Gerechtigheid verhoogt een Folk; verheft het als het ware, uit de laagte na om hoog y en doet het in aanzien en magt ryzen boven andere Volken. 'Godt wordt gevreesd. De Overweeginge, dat Die een iegelyk zal vergelden naar zyn werk, houdt een iegelyk binnen de paaien van zynen pligt: Niet alleen de Geringen , maar ook de Grooten. Die door hunnen hoogen rang boven de menschlyke ftraffen zyn, denken dan evenwel, dat 'er een is, die hooger is-dan de Hoogen, die op hen agt geeft; dat zy llegts Dienaars zyn van zyn Koningryk; dat hunne magt is van den Allerhoogpen, die vlytelyk na hunne werken ver neemen , en hunne raad/lagen doorzoeken zal. Dat den minderen nog wel eens zal vergeeven worden door barmhartigheid; maar dat V een ftreng oordeel zal gaan over de geenen, die over anderen gefteld zyn , B. der Wysh. VI: 3—8. De Vorst, de Overheid, die de Onderdaanen aanmerkt als haare Kinderen , en derzelver geluk ter harte neemt, is als de Zon , die door haare ftraalen en gloed alles verlicht en verwarmt. Welgelukzalig is. het Land, welks Koning een Zoon der Edelen is, met alleen edel door afkomst, maar ook verédeld door zyne deugd en goede huedanigheeden; en welks Vorften ter rechter tyd eeten, tot fterkte, en niet tot drinkery, iVed.X: 17.De Richter oordeéit paar K.cht en Wetten. Hv gebruikt het Zwaerd, 't welk hy van 'Godts wegen draagt, den Goeden ten goede, en den Kwaaddocnder tot ftraf-. ZONDE. ■fe. De Onfehuld vindt "befcherming, dc .Deugd wordt in deezen beloond, en in geenen aangemoedigd; de Gewelddryvery en Onderdrukkinge wordt in deezen gefnuikt, en geenen worden 'er . van afgêfchrikt. De Vaderlandliefde maakt, dat elk het Land, waar in hy woont, waar in hy zyn Onderhoud vindt, aanmerkt als een voornaam gedeelte van zyne bezittinge, voor welks verdeediging hy alles veil heeft, eh welks voorfpoed hy, naar zyn vermogen, moet helpen bevorderen. Dé Eerbied voor, ende Onderwerpinge aan de Overheid en de Wetten maakt, dat de goede Orde en algemeene Rust worde gehandhaafd. Eerlykheid en goede Trouw in Beloften, Vcrbindtenisfen en Koophandel baaren eene over- en weêrgaande Gerustheid , en maaken , dat de eene den anderen , zonder fchroom voor verlies , borgeyof-leene, indien hy des, tot voortzettinge zyner zaaken , benoodigd is. Werkzaamheid , Maatigheid in eeten en drinken, en Eerbaarheid maaken een gezond, fterk en rustig Volk. Werkzaamheid en Spaarzaamheid verryken hetzelve, en maaken, dat men zyne bezittingen én inkomften konne vermeerderen; Nooddruftigen konne onderftcunen, en aan het Land opbrengen 't geen het noodig heeft, of tot zyn inwendig beftaan, of tot verdeediging tegen buitenlandfchen aanval. Eene gereegeide Opvoeding van de Jeugd leevert uit de Dogteren goede Huishoudfters; foortgelyke deugdelyke Vrouwen» als van welke gefprooken wordt, Spr. XXXI: 10—31; en uit de Zoonen bekwaame Amptenaars, dappere Helden, nyvere Kooplieden, nuttige Kunftenaars, arbeidzaameHandwerks- en Akker-lieden. Is het onder een Volk zo gefteld , 't kan niet misfen , of 't moet in vermogen toeneer men, zich agtinge verwerven by andere Volken, en geducht worden voor de geenen , die het zouden willen aanranden, Deeze deugden zyn uit zich-zelve daartoe gefchikt. De Oude Grieken en Romeinen, in den beginne een naauwlyks noemens* waerdig Volk, zyn 'er door zo groot eh magtig geworden, dat zy aan andere Volken dè Wet ftêlden. Ook onze Voorvaders, zo dat het in zich-zelve kleine Nederland, iTegts als een ftipje op de Landkaart van Europa, zich heeft uitgebreid 'Zzz a m  548 ZONDE, ZONDE. in het Oosten en het Westen , en tot zo eenen top van hoogte opgcreezen is, dat het van Koningen werd gevleid en ontzien , en nu cn dun het pwerwigt gaf in de Po'Utike Weegfchaalvan vry grootere Mogendheeden. Worden alle deeze deugden betracht uit een. beginfel van eerbied voor den waaren Godt, dan zal Hy (want het verhoogen komt niet uit het Oosten, noch uit het /Vesten, noch uit de Woeftyne : Maar Godt is Richter: Hy verneedert deezen, en verhoogt geenen, Pf. LXXV: 7, 8.) aan zo een Volk ook zyn tot een Schild der hulpe en Zwaerd der hoogheid tegen zyne Vyanden , en , door zyne zeegenende gunst, tot een fpringader van allerlei welvaart, zo dat andere Volken 'er van zullen moeten zeggen : Welgelukzalig is het Volk, 't welk het alzo gaat; Het Volk, welks Godt de HEERE is, Pf. CXLIV: 15. Godt had dat aan zyn Oude Volk beloofd : Alle dec, ze Zeegeningen zullen over u koomen, en u, aantref en, als gy der ftemme des HEEREN uwes Godts zult gehoorzaam zyn. Gezeegend zult gy zyn in de Stad, en gezeegend zult gy zyn in het Veld . Alle Volken der Aarde zullen zien dat de naam des HÈEREN ever u genoemd zy , en zy zullen voor u vreezen . En de HEERE zal u ten hoofde maaken , en niet ten ftaerte; en gy alleenlyk zult boven zyn, en niet onder , Deut. XXVIII: 2—1.4. Dit aeeft dauVolk ook mogen ondervinden onder de regeeringe van David, Salomo., Hiskia, Jofaphat, en andere Godtvrugtige Koningen. (j) Wat is nu het gevolg van de Zonde? Die is eene Schandvlek der Natiën. Als 'er geene vreeze Godts meer is in een Land, dan wordt het welhaast ten Landpaale van Godtloosheid. De Koning is een'Tyran, een Kneevelaar, hy perst den Onderdaan Verdubbelde fchattingen af, en zuigt hem het merg uit de beenderen '; of hy geeft iich ten eenenmaale over aan zyne wellusten, en laat alles aankoomen op zyne voornaamfte Hovelingen , 'die 'dikwils eveneens geaart zyn, als hy. Zy verblyden hem met hunne boosheid., en leugenen; zy maaken hem krank door verhittiuge van den wyn. En hy ftrekt zyne hand uit met 4e. Spotters, Hof. VII: 3—.5. Daarom is het ook : Wee u Land! 'wiens Koning een Kind is, en welks Vorften in den morgenftond eete®, Pred. X; 16. De Kiekt er denkt niet, dat Godt by hem is in de zaake des Gericht!. Hy buigt het recht, en verkeert hetzelve in alsfem. Den Grooten ten gevalle veroordeelt hy de onfchuldige Naboths,- Hy heelt de gefchenken lief, en die ten gevalle wendt hy de gerechtigheid af van clea Rechtvaerdigen. De Nooddruftigen worden verpletterd, en de Boozen, weetende dat het geld by hem alles verantwoordt, worden hoe langer zo ftouter. Men ftelf geen prys meer op het Vaderland, dari voor zo verre men 'er voordeel van trekken kan; om des voordeels wille waagt men deszelfs belang en welvaart 'er aan. Orde en Wetten worden met voeten, getreeden. De jongeling is ft out tegen den ouden, de veragte tegen den eerlyken. Men ftooks verdeeldheeden, en daar de eene niet wil zwigten voor den anderen, wroet men in zyne eigene ingewanden, en eet men, als het ware, het vleesch van zynen eigen arm* Weelde en Verkwisting neemen de Overhand. En wat welt 'er uit deeze bittere bronnen op? Zeer wel, zegt zeker Schry-* ver, en de Ondervinding van alle eeuwen bevestigt het : „ Door dezelve neemen „ de ydelheid, de pragt , de wellust, „ de overdaad, de hoogmoed, de ledig„ gang, de onrechtvaerdigheid, het bc„ drog., de ongeöorlofde middelen ora i, rykdommen te vergaderen , en andere „ boosheeden de plaatfe in van de deugd. „ De liefde tot den Godtsdienst, de goe„ de Orde, het algemeen welzyn, en de. „ yver voor de Welvaart van het Vader„ land verliezen hunne kragt op de ge,, moederen,en men offert.alle zyne plig„ ten op aan zyne lusten: De Ondeugden , „ de noodzaaklyke gevolgen van de Weel„ de, bekoomen de Overhand, en on„ derdrukken alle gevoelens van Deugd,. „ van Befcheidenheid, van Godtsdienst, „ van gehoorzaamheid aan de Overhee,, den , en vernietigen de magt van de „ beste. Wetten. Alle ongereegeldhee„ den, eene algemeene verdorvenheid „ yan Zeeden, en de elende welke daar ,, uit ontftaat, breiden zich met geweld „ uit door de geheele faamenleeving,en> „ wanneer 'er geene verbeeteringe op „ volgt, worden zy fteeds grooter , en doen meer en meer het heil en welvaa- „ ren van eenen Staat -te gronde » gaan." Zie Joh. Siapfer 30 tal van Pre-\ dit  ZONDE. ZONDE. 549 Mat. p. 436% 437- En wat verbcetering is 'er te verwachten, wanneer 'de' Opvoedinge der Jeugd wordt verwaarloosd : Wanneer aan die niet de minfte indrukken van'Godtsdienftigheid, zelfs niet van buro-erlyke deugd worden ingeboezemd ? Die van het Gemeen groeit op tot een woesten hoop, niet ongelyk aan den WoudEzel der Woeftyne; en die der meer vermolenden groeit op in wulpsheid , dertelheid, weet niet dan van geld verkwisten , en zich Vermaaken te verfchaffen , die doorgaans ydel en ligtvaerdig zyn, en dikwils uitloopen in Zwelgeryen , Ontuchti'gheeden, en verregaande Baldaadigheedén; En zo wordt het eene geflacht voor, en het ander na al flegter en flegter. Langs dien weg wordt een voorheen braaf en rustig Volk eene verwyfde, lafen laaghartige Natie. De bovengemelde Ondeugden worden in haar een Nationaal karakter. 'Dat wordt haar by andere Volken tot een Schandvleïke, en byfpreuke des verwyts, gelyk het den Kretenjen was tot een verwyt, dat zy waren al tyd leugenagtig, kwaade beesten , lutje buiken , 'Fit. I: 12. Ze zyn in zo eene Natie zelve een langzaam verteerend vergift , ze maaken haar voor haare Vyanden als een epengebrooke Stad zonder muur; en worden haar voor Godt als een vallende fcbeure, uit•waards geboogen in een hoogen muur, wiens breuke haastelyk, in een oogenblik zal koomen. Toen Godts Oude Volk was geworden een Volk van zwaare ongerechtigheid , en het Land vervuld bad met Godtloosheid meer dan het Oosten, zo dat 'er geene trouwe , weldaadigheid, noch kennisfe Godts meer was in den Lande; maar vloeken, liegen , doodjlaan , jleelcn , over/pel pleegen , en diergelyke Zonden meer , werd het welhaast tot een voetwisch en prooi voor andere Volken. De zo magtige Monarcbiën der Perfen, Grieken en Romeinen zyn door de Weelde, en de daar uit lpruitende Ondeugden te gronde gegaan. Een voornaam Latynsch Dichter zong 'er van. Nam catera Regna Luxuries vitiis, odiisque j'uferbia vertit. Sic male fublimes fregit Spartanus Athenas, Atque item Thebis eecidii, fie Medus ademt Afyrio; Medoque tulit moderamine Per» ' fes, Subjecit Perfien Macedo, cesfiurus et ipfis Romanis. H/3) Met recht fpreeken zy 'er ook in 't meervouwd van. Alle hunne bedryven waren geweest eene aaneenfchakeling van Overtreedingen en Zonden. Zy hadden die vermenigvuldigd tot hoven hun hoofd, de fchuld 'er van was groot geworden tot aan den heemel. Van deeze (/S)-zeggen zy : Ze zyn op ons, en wy verfmagten in dezelve, 't Was niet het fchandelyke, het grotiwelyke, het Godt-onteerende van hunne wanbedryven , dat het hun zo bange maakte, dat zy zouden gezegd hebben :' Daar is geen Vreede in onze heenderen van wegen onze Zonden. Onze Ongerechtigheeden gaan over ons hoofd; als een zwaare last ' zyn ze ons te zwaar geworden, hunne taal ismetde taal van waare Boetvaerdigen; dan zouden zy de Bekeeringe met hebben aangemerkt als eene vergeeffche vermoeijmge. Maar het is de taal van Mismnedigen. Zy verftaan dan door hunne Overtreedingen en Zonden de Straffen 'er van: Hunne verbanninge uit Kanaan , en hunne dienstbaarheid in een vreemd Land, aan vreemde en wreede Heeren. Meermaals hebben deeze woorden die beteekenis. Zo vermaande de Engel Loth, dat hy en de zynen zich zouden fpoeden om Sodom te verlaaten , op dat zy in de Ongerechtigheid van die Stad-, dat is in de jlraffe 'er van , niét mede mogten omkoomen, Genef. XIX: 15. Zyne zonde, zyne ongerechtigheid te dragen, zegt dikwils de Straffe 'er van te draagen. Als Levit. V; 1, 17, Num. IX: 13, &c. ZONDEN. 551 Dat het hier ook zo te neemen zy^ blykt, om dat zy zeggen, (**) dat die Op hen waren. Zo worden deeze fpreekwyzen verwisfeld. Wordt van den Mesftas gezegd : Hy zal hunne Ongerechtigheeden draagen , Jef. LUI: 11, en vs. 12; Hy heeft veeier zonde gedraagen , het is hetzelfde met het geene een-weinig voorwaards gezegd was: De Straffe, die ons den Vreede aanbrengt, was op hem. Om de Over treedinge mynes Volks is de plaage op hem geweest, vs. 5, 8. Zo was het nu ook met hun: Godt bezocht hunne Zonde met de roede, en hunne Ongerechtigheid met plaagen, en wel zo zwaar, dat het hun niet anders toefcheen, dan of hy voorhad met hun eene voleindiginge te maaken. Want (j,f) zy voegden 'er by: Wy verfmagten in dezelve. Wy zyn alreeds dunne , jat zeer dunne geworden. Ons erfdeel is gewend tot de Vreemdelingen , onze huizen tot de Uitlanders. Ons water moeten wy voor geld drinken , ons brood haaien op perykel onzes leevens. Wy lyden vervolginge op onze halzen ; zyn wy moede, men laat ons geene ruste. Knegten heerfchen over ons; daar is niemand,die ons uit hunnehand rukt,(Klaagl. V: 2—10.) Wat zal , wat kan onze verwachtinge dan anders zyn, als de uitblaazinge der ziele ? (Job XI: 20.) Hunnes eragtens was het voor hun buiten hoope. Des zeiden zy: (33) Hoe zouden wy dan leeven? Hoe het leeven 'er afbrengen, en nog het goede eens wederom zien in den Lande der leevendigen ? Als wilden zy zeggen: „Wat paait gy ons met beloften? „ Hebt gy zelf het ons niet gedreigd: In ,, uwe Ongerechtigheeden zult gy verfmag„ ten, (Cap. XXfV: 23.) Wat vermaant „ gy ons tot bekeeringe: Wat zal ons die ,, baaten? Uwe beloften zyn die van ee,, nen moeijelyken Vertrooster; en uwe raad,, geevingen die van eenen nieligen Mede,, cynmecstcr! Ziet, onze beenderen zyn al„ retds verdorret; onze verwachtinge is ver„ looren, (Ezech. XXXVII: 11.) Ply, de „ HEEKE, de eenige; die ons zou kun,, nen redden, fielt zich tegen ons als een „, Wederpartyder ; dag en nacht is zyne „ hand zwaar op ons. Al het kwaad, dat ,, ons treft, dat ons reeds, finds zo veele „ jaaren, getroffen heeft, is vandènHEE„ RE, wat zouden wy dan verder op Hem „ wachten ? Houd qp van vermaanen, „ llOUd  55* ZONDEN. ZONDEN. „ houd op van bclooven! 'Er is geene fan„ mentrekkinge meer -voor onze breuke. Onze „ fterkte is vergaan, en onze hoope van den „ BE ERE" Dit was de taal der wanhoop. Maar wanhoop bragt nooit heil aan. Die wenfchen te ontkoomen, moeten eenen geheel anderen weg inllaan. In fiilheid en vertrouwen moet hunne fterkte zyn, en. door wederkeeringe moeten zy hunne behoudenisfte zoeken ; en die ze langs dien .weg zoeken, zullen ze ook zekerlyk vinden. (D) Daar van heeft Godt hen ook op het allerftetkst willen verzekeren. Want het was uit zynen naam, dat de Propheet tot hen zeggen moest: (Zo waaragtig, als) ik leeve, zo ik lust hebbe —, vs. n.(XK) Godt laat eene Betuiginge vooraf gaan , die in het algemeen voor den Zondaar zeer bemoedigende is; te meer, dat Hy ze zo- plegtig bevestigt : Die dan vervolgens ook moest dienen, om het Huis Is'raèls van zyne mismoedigheid te doen herkoomen, en tot bekeeringe op te wekken. (*) In de Betuiginge , welke Godt doet door den mond van zynen Propheet, fpreekt Hy Van zyn Lust hebben; en Hy verklaart , waar in Hy niet, en waar in Ply al-lust heeft. (**)- Het hier voorkoomend Grondwoord |**in zegt aan een Perfoon, of Zaak een' zo grooten lust hebben , dat men die met een fterke drift begeere , gelyk van den verliefden Sichem wordt gezegd, dat hy lust had tot Jakobs Dogter, Genef. XXXIV: 19, en 111 het genot 'er van een innig genoegen fcheppe, zo als is op te maaken uit Jef. LXII: 4, .daar Godt tot de Kerke zegt, dat ze zoude genoemd worden: Myn lust is aan haar. Zo veel moesten wy van dit woord laaten voorafgaan: (/3/3) Op dat wy den zin van Godts betuiginge wel mogten vatten. (A) In de eerfte plaatfe zegt Godt: Ik hebbe geenen lust in den dood des Godtloozen, (AA) Ploe ftrookt dit met veele andere gezegdens ? Godt heeft geenen lust aan Godtloosheid; Hy haat de Werkers der Ongerech. tigheid, Pf. V: 5, 6. Hy wekt zich op, om zich aan de Godtloozen te wreeken, jerem, V: 9. Hy zegt: Ik zal my troosten (te weeten , door ftraf-oelfeningen) van myne Wederpartyders; Ik zal my wreeken van myne Vyanden, Jef. I: a\. Maar wie zyn het, yan welken Godt,dus fpreekt? 'tZyn ver- ftokte Bobzewigtcn. Die moet Hy ftraffen , ter handhavinge van zyn Qpperge-. zag,'t welk zy verlochend; van zyne Heiligheid , die zy verbitterd ; van zyne Rechtvaerdigheid, die zy, door het aanhoudend misbruiken van zyne Langmoedigheid , en het ftout fchenden zyner Wetten , gezard hebben. Zulken moet Hy ftraffen ter liefde van zyne eere, op dat zy niet denken, dat Hy hun gelyk zy , Pf. L: at.' Op dat zy en anderen niet zeggan: Zl wie kwaad doet , is goed in de oogen des HEEREN, en Jly heeft lust aan de zodanigen: Of, waar is de Godt des Oordeels ? Mal. 11: 17. Maar (BB) volgt daar uit, dat Hy 'er lust aan hebbe; dat Hy 'er vermaak in vinde ? Zal men van een' goedertieren Vorst , zonder hem te bcleedigen, kunnen denken, dat het doen ftraffen van eenen Boozewigt hem tot wellust ftrekt? Veel minder zal men dat mogen denken van eenen Godt, die toont aan allen goed te zyn, en wiens barmhartigheeden zich uitftrekken over alle zyne werken; Die zyne Zon laat opgaan; cn zynen reegen laat druipen , zo wel over den Godtloozen, als over, den Rechtvaerdigen. (B) Zal het niet, in tegendeel, den goedaartigen. Vorst tot een innig genoegen zyn, als Straatschenders, Struikroovers, en andere Boosdoenders, zich door zyne dreigende Wetten laaten .te rugge houden , van de hun aangeboodene vergiffenis gebruik maaken, en zich voortaan als braave in- en opgezeetenen gedraagen ? Nog veel meer zal het den Menschlievenden Godt tot eetien. lust zyn , als Menfchen , die niet llegts zyne Onderdaanen, maar ook zyn maakfel zyn , afftand doen van ongerechtigheid , hunne ftegtigheeden verlaaten , en voortaan trecden op den weg des verftands en des leevens, die den verftafidigen nabo' ven is. Wel te rechte mogte Godt dan betuigeir, dat Hy geenen lust had in den dood des Godtloozen. (Men zie hiervan het breeder aangeteekende in des II. D. ï. St. p. 344-1-.) Maar daar in, dat dc Godtlooze zich bekeere van zynen voeg (dat moet noodzaaklyk vooraf gaan) en leeve ; want zo ftaat 'er: De Godtlooze verlaate zynen weg,, en de Ongerechtige man zyne gedachten: En hy bekeerc zich tot den HEERE, zo zal Hy zich zyns ontfermen , en tot onzen Godt, want Hy vergeeft menigvuldiglyk, Jef. L V: 7. Aaia  ZONDEN. Aan deeze betuiginge te twyffelen , zou een ontë'erenzyn van Godt. (pp) En dat zo veel te meer, nu Godt dezelve met eenen Eed bevestigd heeft, zeggende: (Zo waaragtig als) Ik leeve, zo ik —. De Menfchen zweer en by den Meerderen, Hebr. VI: 16. Maar naardien Godt niemand boven zich heeft, zo kan Hy niet anders zvveeren, als by zich-zelven. En dat doet Hy doorgaans, zo als hier, met te zeggen: Ik leeve, als Num. XIV: ai,a8, Deut.XXXlI: 40, Jef. XLIX: 18, Zeph. II: 9, en dikwils by Ezechiël. En overmits dat zo veel is, als of Godt hadde gezegd: Ik bevejlige 't geen ik zegge by myn leeven. Indien ik het niet alzo doe, gelyk ik zegge , zegt dan vryelyk, dai ik de Leevende , de waare Godt niet ben. Naar ons Taai-eigen hebben de Onzen den zin overal, zo als hier, aangevuld met deeze vyoorden: (Zo waaragtig als) Ik leeve. De Eed nu maakt een einde aan alle tegenfpraak , Hebr. VI: 16. Zo is het, als Menfchen aan Menfchen zweereh , en nochthans kan men op het Eedzweeren van allen niet volkoomen vertrouwen , want fommigen zweeren valfchelyk. Maar als Godt iets betuigt, belooft, of dreigt, en dat met eenen Eed bevestigt, dan moet alle tegenbedenkinge ophouden ; want. Hy is de Waarheid zelf, de Waaragtige , die niet liegt, noch liegen kan. Maar waar toe diende hier deeze beëedigde betuiging? 'c Was, om de gevanglyk Weefogevoer den te bemoedigen ; of liever de voor hun zo nadeeüge , en Godt zo zeer ontè'erende gedachte te beneemen, dat de Bekeeringe, waar toe de Propheet hen vermaande , hun niets zoude kunnen baaten ; dat van de Belofte , waar mede hy zyne vermaaningen aandrong, nooit iets zoude worden: Dat alle hoope tot herftellinge voor hun was afgefneeden. Deeze Beëedigde betuiging moest dan dienen, om hen op te wekken , om aan 's Propheeten Vermaaningen gehoor, en aan zyne Beloften geloof te geeven, en zich te fchikken tot boete en bekeeringe, in vertrouwen, van dan ook te zullen ondervinden , dat Godt des menfchen kinderen niet plaagt, noch bedroeft van harte. Dat Hy niet zal-ver/looien tot in eeuwigheid; maar, als Hy bedroefd heeft, zich weder zal ontfermen naar de grootheid zyner goedertierenheeden Klaagt III: 31—33- Dat dit het XI. Deel, I, en II, Stuk. ZONDEN. 553 oogmerk zy, blykt uit (33) de toepasienae Vermaaninge, welke de Godtfpraak er aanftonds op laat volgen: Bekeeret 11» Bekeeret u van uwe booze weegen : Want waarom zoudt gy fterven , ó Huis Israëls ? (*) Bekeeringe was-de groote zaak, die geeischt wierd. .(«*) Zy hadden de paden der Oprechtheid verlaaten, om tc wandelen in wegen der Duisternisfe. Zy hadden Godt, zynen Dienst en zyne Wetten verlaaten, en waren dus afgeweeken van den weg des verftands. Zy hadden de Elilim en NietGoden der Volken nagewandeld, en 'er waren geene grouwelen der boosheid , waar m zy zich niet verhit hadden. Zy waren, als 't ware, de Zuster geworden van Sodom; ja! hadden het erger gemaakt dan Sodom, Ezech. XVI: 48—50. Dus waren hunne wegen in der daad booze wegen: Wegen, die in zich-zelve boos en grouwlyk waren; Boos ook, en hoogst nadeelig voor hun zeiyen. Dat ondervonden zy nu alreeds. Ten aanzien van de elenden, waar onder zy nu gebukt gingen, konde men tot hen zeggen : Uw weg, en uwe handelingen hebben u deeze dingen gedaan: Het is uwe boosheid, dat het zo bitter is, dat het tot aan uw harte gaat, Jerem. IV: 18. En waar van de gevolgen nog nadeeliger zouden worden, bleeven zy op dezelve voortgaan; want langs die daalt men af na de binnenkomeren des doods, en de treden, die men 'er op doet , houden de helle vast. Wilden zy dan hun red- en eindeloos verderf voorkoomen, (fifi) Bekeering was het eenig en zeker middel daar toe. Zy moesten ftil ftaan, niet verder voortgaan op die wegen; zich omkeeren-, en die verlaaten; vraagen na de oude paden, welke de goede weg zy, langs dezelve wederkeeren tot den HEERE, van wien zy zo diep afgeweeken waren, daar in wandelen naar het voorfchrift van zyne geboden, op dat zy ruste mogten vinden voor hunne zielen. Daar toe worden zy vermaand , en wel met verdubbelinge : Bekeeret u , Bekeeret u, ten blyke, datzy 'er haast mede moesten maaken: Uitftel zou voor hun doodlyk kunnen zyn. Ten blyke ook , dat het Gode ernst was, en hoe gaerne Hy hun genade zoude willen bewyzen ; en dit moest hen. al aanftonds overtuigen ,dat Hy geenen lust had in den dood des Godl» loozen; maar daar in, dat hy zich bekeer & Aa a i en  554 ZONDEN. en leeve. (ft) Het beweeglyk ftotwoord, 't welk Hy 'er by voegde, moest hen daar van nog meer overtuigen: Want, waarom zoudt gy fterven, 6! Huis Israëls ? (*«)' Het fterven beteekent hier niet dat fterven , 't welk eenmaal te ondergaan,eiken menfche, hy zy dan rechtvaerdig, of Godtloos, gezet is; Wat Mensch leeft 'er , die den dood niet zien zal? Die zyne ziel zal bevryden van het geweld des grofs ? Het duidt hier aan een Volks fterven, waar door zy in hunne tegenwoordige elenden zo diep en onherftelbaar ingedompeld , zo wyd en zyd uit malkanderen verftrooid zouden worden, dat zy, als een Volk, naar zyne eigene Wetten geregeerd , geenen naam meer zouden hebben onder de Volken der Aarde: Zo verre van Godt, zyne gunst en befcherminge verftooten zouden worden, .dat'er geen fchyn, noch fchaduwe meer zou overblyven , dat zy ooit waren geweest het Huis Israëls, dat beminde Volk, 't welk Godt zich tot zyn eigendom aangenoomen , en daar door onderfcheiden had van, en verheeven boven alle andere Volken. Dit nu zo zynde , zo moesten zy de Bekeeringe, waar op zo ernftig aangedrongen werd , aanmerken als het eenigst behoedmiddel tegen dat fterven, jaiet anders , dan of Godt hun toeriep: Keert weder , gy afkeerige Kinderen , zo zal ik mynen toorn op u niet doen vallen; want ik ben goedertieren > en zal den toorn ■niet behouden tot in eeuwigheid. Keert weder , zo zal ik uwe afkeeringen geneezen, v weder aanneemen , en brengen te Ziön, (Jerem. III: 12, 14, 22.) Deeze opwekkin ge wordt nog nadruklyker (/3£) door het vraagswyzc Voordel., Zo wil Godt hen als dagvaarden voor de Vierfchaar van.hun eigen Geweeten, en noodzaaken tot een bedaarde overweeginge van dit alles. M Is het u nog niet genoeg, dat gy my den rug hebt toegekeerd, en niet het aangezigt? Gevoelt gy nog niet genoeg, „ dat het uwe boosheid is, die u kaftydt; dat „ het uwe af keeringen zyn, die u ftraf en? „ Zult gy nog langer mynen goeden raad „ tegen u zeiven verwerpen ? Zult gy my „ het wraakzwaerd nog verder uit de fcheede wringen ; my noodzaaken u „ voor altoos te ftellen tot eenen fmaad en aanfluitinge onder de Heidenen?Dat » ww eigen hart het beoordeel*: Zal het Z O N D È. „ u niet voordeel iger zyn , dat gy u U„ keert van uwe booze wegen? Nog is het „ tyd : Zegt niet langer : Het is buiten „ hoope. Nog denke ik ernftelyk aan «, ,, nog rommelt myningewand over u. 't Geen „ ik in 't Algemeen betuigd, en met my„ nen eed bevestigd hebbe, dat ik geenen ,, lust hebbe in den dood des Zondaars ; maar „ daar in, dat hy zich bekeer e en leeve: Dat „ betuige, dat zweere ik ook u lieden: „ Op , op dan, gy afkeerige Kinderen '! „ Zoekt my den HEERE en leeft. Waar„ om zoudt gy u moedwillig in het ver„ derf ftorten? Waarom zoudt gy fterven , „61 Huis Israëls?'" ZONDE tegen den Heiligen Geest, Matth. XII: 31. Zie LASTERINGE, D.V. St. 1. p. 86 —. ZONDE (Dat dan de) niet heerfche in uw fterflyk ligchaam, om haar te gehoorzaamen in de begeerlykheeden des zeiven (ligchaams:) Noch ftelt uwe leeden niet der Zonde tot wapenen der Ongerechtigheid: Maar ftelt u zeiven Gode, als uit den dooden leevendig (geworden) zynde, en (ftelt) uwe leden Gode tot wapenen der Gerechtigheid, Rom. VI: 12, 13. De Apostel des Heeren ftelt ons in het laatfte gedeelte van dit Hoofdftuk Godt en de Zonde voor als twee Mogendheeden , die tegen malkanderen in Oorlog zyn; die beide haare Dienst- en Krygs-knegten hebben,en die ze ook beide beloonen. De Zonde bezoldigt de haare met den dood; maar Godt de zynes met het eeuwig leeven , 't welk Hy hun fchenkt als eene gift zyner Genade, vs. 23. De Geloovige Romeinen moesten dan zich niet Wederom begeeven tot, en optrekken onder de baniere der Zonde ; maar zich houden en optrekken onder de baniere van Godt. Dat bragt hunne gelukkige Staatsverwisfeling mede , waar van in het voorgaande gefprooken was , en waar uit (blykens de woordekens Dat dan , waar mede het 12. vs. begint,) de Apostel (H) zyne Afmaaninge en Vermaaninge afleidt. (NK) Zyne Zfmaaninge of Waarfchouwinge is : Dat de Zonde niet heerfche — ,/vs. 12. en 13a. (») Wy hebben ons hier de Zonde voor te ftellen als eenen Koning, die in het Ligchaam, als zyn Ryks-paleis, woont, en op zyn Zétel zit, (**) De Zonde is dan hier niet de daadlyk uitgevoerde Zondige daad, maar de Zon-  ZONDE, i dood door verftaan, verfchillen ook hunne Verklaaringen. (K) By de geenen, die 'er den eeuwigen dood, de helfche Verdoemenis door verftaan, is de Zonde niet tot den dood zo eene, welke Godt 0111 Christus wille vergeeven kan; en ziet men eenen Broeder door zo eene misdaad overvallen, zo is "het geöorlofd, zelfs pligtelyk, datmen voor zo eenen bidde; en volgens den Apostel zou dan het gevolg daar van zyn, dat Godt denzelven het leeven , dat is , naar het begrip van die Uitleggers , de Bekeeringe ten leeven geeven zal. Maar de Zonde tot den dood is dan die, van welke geene vergeevinge is : Te weeten , de Zonde , of lasteringe tegen den Heiligen Geest, van welke de Heiland zegt, dat die den menfche niet zal vergeeven worden, noch in deeze eeuwe, noch in de toekóomende , Matth. XII: 31 , 3*" de Zonde der zul' ken, die afvallig worden, na dat zy eens zyn verlicht geweest, de heemelfche gaaven gefmaakt hebben, en des Heiligen Geests zyn deelagtiggeworden. Gelyk nu Paulus zegt, dat het onmooglyk is , dezelven wederom tc vernieuwen tot bekeeringe, Hebr. VI: 4—6, zo zoude Johannes hetzelfde te kennen geeven met te zeggen , dat men voor zulk eenen, die gezondigd hadde tot den dood , niet moest bidden, aangezien voor hem geene vergeevinge te verwerven was. (NX) Dit gevoelen is het algemeenst. (33) Een geleerde Schryver , die zich teekent C. D. W. (Vermoedelyk de geweezen Leeraar in 's Hertogen Bosch, Corn. de Wit) is vyel van dezelfde gedachte , doch heeft dit byzondere, dat dit door den Apostel niet gefchreeven was voor de Geloovigen van zynen tyd; maar voor die, welken zullen leeven ten tyde van de laatfte Vervolginge van den Antichrist, welke de overwinning en verheerlyking der Kerke zal voorgaan. («) In de geenen, voor welken men zal bidden, maakt de Apostel onderfcheid tusfehen den Broeder (eenen , die tot de Gemeente behoort) die eene Zonde zondigt niet tot den dood, en de geenen, die zondigen niet tot den dood. Door dt eerften wil die Schryver verftaan hebben zulken, die zich hebben laaten aftrekken; door de verleidingen van den Antichrist, of door vreeze voor het tydelyk leeven, in tyden van Vervolginge. Door de anderen de in dien tyd nog in 't geheel ver■Bbbb vreera»  g$S ZONDE. vreemde Heidenen , Jooden, en andere woeste Volken. Voor die zullen de Geloovigen mogen en moeten bidden, en hun gebed, gegrond op Godts beloften , zal dan ook verhoord worden. Godt zal de Eerften uit den doodlyken ftaat, waar in zy gevallen wa'ren , doen ontwaaken en herleeven; en aan de anderen de Bekeeringe ten leeven fchenken, zo dat de Volheid der Heidenen zal ingaan, en gantsch Israël, daar door tot jaloersheid verwekt, zal volgen en Zalig worden, (A) Door de geenen, die zondigen tot den dood verftaat hy het Antichristendom in den laatften tyd. Waar in Ziön zal gefteld worden tot een lof op Aarde „ als zich boosaartig kanten„ de tegen dat licht der Waarheid, 'twelk „ federd de Reformatie gefcheenen heeft, 3, en tegen die veranderinge van hart en 3,. ftaat, welke veele Menfchen ondergaan 9, hebben , die federd dien tyd hunne „ Maatfchappy hebben verlaaten, en nog 3, voor den volkoomen Ondergang van „ 't Antichristensch Ryk verlaaten zullen, 9, zynde alle middelen ,. die tot ontdek„ king en overtuiging van hunne fchande9, lyke dwaalingen waren aangewend,.ten cenenmaale. vruchteloos geweest ; en „ zelfs, vooral van de Voorgangcren,.om „ het gemeen te blindhokken, en ten ge„ valle van hunne Aardfche.voordeelen, 5, kwaadaartig van de hand geweezen, en s, vyandig beftreeden:: Waarom dan ook 3, zy, die 'er hun werk van gemaakt hadden, om hunne bekeeringe te bevorderen,.zich daar van onttrekken zullen, „ als wel ziende, dat aan dat Babel geen\, „ meesteren, noch geneezen zal zyn;. en dat „ voor zulke kwaadaartigeTegenftanders, 3, ja! Beftrydcrs der Waarheid geene an„ dere verwachtinge overig is, dan datzy „ zullen geworpen wórden in den Poel des 3, Vuurs,Openb.XIX: 19,20,21." Endat zo zyndezou geen bidden voor hun van eenige vrucht kunnen zyn, al wa'e. het ook, dat Mofes en Samuël zich, ten hunnen voordeele, voor Godts aangezigte hadden hunnen,ftellen, (Jerem. XV: ï.) Hun oordeel, reikte tot aan den Heemel , en was onv'eranderlyk. bepaald in het befluit des AHerhoogften.. En.dit zou Johannes hebben te kennen gegeeven met deeze woorden: Voor dezelve zegge ik niet, dat mnxal bidden, DcHypothefe. van zyn Eerw. ZOND E; zal waarfchynlyk geene algemeene toeftemminge gevonden hebben ; maar wat de Verklaaringe betreft, welke zeerwydloopig is , moet men zeggen , dat die naar die voorönderftellinge, wel is uitgewerkt.. Ze is in drie Stukjes medegedeeld in het Merg der Akadstn, Verhandl D. IX. p. 64— en 176 —. en 300 —. (3) Anderen willen, dat men door het beloofde leeven hebbe te verftaan het tydelyk, leeven , en , by tegenöverftellinge, door den Dood den tydelyken dood; en dat hier gezien wordt op gevallen, of omftandi°--. heeden, welke, ten tyde der Apostelen, wel plaats hadden, maar thans niet meer, en dat derhalVen onze woorden alleen dienden voor de geloovigen van dien tyd. Dr. Benfon is van die gedachte, en heeft ze dus kortlyk faamgetrokken':. „ Wan-„ neer eenig Christen, door eene ingee„ ving van den Geest, gewaar wierd , „, dat eenig Christen broeder gezondigd „ had op zulke wyze, of tot zulken trap, „ dat hy eene Ziekte over zich had ge„ haald , als een oordeel van Godt;öen „ dat die Ziekte evenwel niet zou gaan tot den dood toe, maar door hem won„ derdaadiglyk zou geneezen worden —, „ in zulk een geval moest hy bidden. En „ Godt, zou, tot beantwoordinge van ,, zyn gebed, het leeven en. de volmaak „ te gezondheid fchenken aan zodanige „ Christenen, die gezondigd hadden ee„ ne zonde, waar op de dood niet ftond. „ te volgen. Daar was eene Zonde , ,, welke den fchüldigen eene Ziekte deed „ overkoomen, welke eindigde met den „ dood.: De Apostel onderricht de gec„ nen,.die, by zulke gelecgenheeden , ,% het vermogen hadden, van Wonderen ,, te doen,, voor zodanig eenen niet te „ bidden.. Want het bidden om eene „ Wonderdaadige Geneezing, in zo een „- geval:, zöü' vruchteloos' zyn.*" 't Zal noodig.zyn deeze gedachte,.in navolgin-. ge van dien Heer, wat- nader toe te lichten. (NSO Allereerst is dë vraage , wat te verftaan zy door eene Zöndéniet, of altot den dood. De Apostelen hadden de Wondermagt, om, ter handhavinge van hun Apostolisch gezag, en.Godtlyke lepre , •g.optc Zondaars, of ftoute Tegenftanders te ftrafrenmet eenenoogenbliklyken dood, ófaicteche of andere ligchaamlykekwaa/e. > '• 'Op.  ZONDE. •Op de eerfte wyze werden Ananias en Sappbira geftraft door Petrus, Hand. V: i—io. Op de tweede wyze Elymas , de Toveragr, die door Paulus werd geilagen niet blindheid voor eenen tyd , Hand. XIII: 9, 10, 11. Maar waren 'er in de Gemeente Broeders, en van zulken wordt hier gefprooken, die zich onbetaamlyk gedroegen, die wierden fomwylen onmiddelyk van Godt,. zonder de tusfehenkomst van eenig Apostel , getuchtigd , niet tot nederwerping, maar tot ftigting, en cpbouwing; wel lot verderf van het vleesch, maar tot behoudenis van den Geest in den dag des Heeren; en dat doof hun eene, of andere Ziekte te doen overkoemen. Men mag dit opmaaken uit 1 Kor. XI: 29—32. Die' onwaerdiglyk eet en drinkt, die eet en drinkt zich-zeiven*het oordeel, niet onderfcheidende het ligchaam des Heeren. Daarom zyn onder u veele zwakken en kranken, en veele flaapen. Want indien wy ons zeiven oordeelden , zo zouden wy niet geoordeeld voor den. Maar als wy geoordeeld worden, voorden wy van den Heere getuchtigd. U it deeze woorden ziet men , dat 'er in de Gemeente van Korinthe waren , die zich onwaerdig gedroegen omtrent het Avondmaal. Dat daarom eene kennelyke bezoeking over .veelen gekoomen. was ; doch over alle die veelen niet even zwaar: Som• mi gen waren flegts Zwakken, kwynende; by anderen was het verder gegaan , het waren Kr anken, bedlegerigen ; maar by veelen was het nog verder gegaan, zy (liepen, zy waren geftorven. En eindelyk ziet men 'er uit, dat dit alles was eene onmiddelyke tuchtiging van den Heere , cn dat hun die was overgekoomen , om dat zy zich, voor het gebruiken van het Avondmaal , niet behoorlyk beproefd, en beöordeeld hadden. Volgens deeze aanmerking zal dan eene Zonde niet tot den dood zo eene zyn, om welker wille eenen Broeder wel getuchtigd was met eene, of andere Ziekte ; maar van welke hy zou geneezen worden : Maar de Zonde tot den dood, zo eene, om welker wille de Ziekte, welke hem toegezonden was, origeneeslyk zou zyn, en eindigen in den dood. (33) Eene andere yraa'ge is, welk een Bidden het zy-, waar van''Johannes fpreekt , en 't welk voor den, om zyner Zonden wille, Zieken Broeder al, of niet mogt in 't werk ZONDE. §6% gefteld worden? Het moest zo een bidden zyn , waar van men weeten konde, dof Godt het verhooren, en dat men het gebeedene van Hem verkrygen zoude, vs. 14, 15. Een bidden in den Geloove: Te weeten, het Geloof der Wonderwerken. Dat Geloof, waar door men, om zo te fpreeken, bergen verzetten konde, waar van gefprooken wordt Matth. XVII: 20. XXI: 21, 1 Kor. XIII: %. En waar door men aan Zieken de Gezondheid konde wedergecven. Van zo een Bidden fpreekt Jakobus, Cap. V: 14, 15. Is iemand krauk onder u? Dat hy tot hem roepe de Ouderlingen der Gemeente, en dat zy over hem bidden , hem zalvende met Olie in den naame des Heeren. En het gebed des geloofs zal den Zieken behouden , en de Heére zal hem oprichten, en, zo hy Zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeeven worden. Deeze VVondergaave tot geneezinge was niet alleen aan de Apostelen gegeeven, Mark. XVI: 18. Maar ook aan anderen: Niet flegts aan de Leeraaren, of Ouderlingen der Gemeente; maar ook aan fommige gemeene Geloovigen. Want onder andere Wondergaaven, die in de Gemeente te Korinthe aan fommigen gefchonken waren, was ook die der Gezondmaakingen door den Geest, 1 Kor. XII: 9. Wanneer dan iemand , die deeze gaave van den Heere ontvangen had, eenen Broeder zag, die, om zyne Zonde , door eene Ziekte was aangetast, doch welke niet was tot den dood, dan moest hy zo eenen vermaanen tot boete en bekeeringe, en voor hem bidden in een geloovig vertrouwen van verhoord te zullen worden; en het leeven zou aan dien Broeder gegeeven worden. Godt zou , gelyk Jakobus liet uitdrukt, hem oprichten, en dat .zou hem een blyk zyn, dat zyne Zonde hem vergeeven was; want by den Heiland was het om het even, of hy tot eenen Geraakten, dien Hy wonderdaadig gezond maakte, zeide: De Zonden zyn u vergeeven, of dat Hy zeidé: Staat op en wandelt, Matth. IX: 1—5. Maar zag hy 'er eenen , wiens Ziekte, 'om zyne Zonde hem overgekoomen, ■tot den dood zou zyn, het fprak van zelve, dat hy zo eenen wel mogt vermaanen tot boete en bekeeringe: Maar wat het Bidden betreft; daar van zegt de Apostel: Ik zegge ■niet, dat by zal bidden. En waaromniet? Cm dat het geen bidden zou zyn naar Godts Bbbb s ««A  564 ZONDE. ZONDE, ZOND-OFFER. wil, Cen dat moest het evenwel zyn, zoude zyn bidden verhoord worden, vs. 14.) naardien Godt over hem bcltcmd hadde, dat zyne Ziekte niet zou eindigen, als in den Dood, QJ) Maar nu zal de groote Vraage nog zyn, hoe iemand, zo eenen, om zyner Zonden wille, bezochten Broeder ziende, konde weeten, of zyne Ziekte niet, of al tot den dood zou zyn P In het zekere konde hy dat niet weeten, als door eene Godtlyke ingeevings , of aandryving. Men heeft ten dien einde aan te merken, dat, fchoon de Apostelen en anderen de Gaave der Gezondmaakingen hadden, zy die evenwel niet, naar willekeur, konden in *t werk ftellen aan elk eenen, en zo dikwils het hun behaagde. Zy waren Dienaars van den Heere, en konden in deeden niets doen dan het geen, waar toe Die hen bepaalde. Hadden zy hier in kunnen handelen naar willekeur , Paulus zoude Trophimus wel geneezen , en niet ftrank gelaaten hebben te Milete , 2 Tim. IV: 20. En hy zoude ook Epaphroditus , die by hem was te Rome, en krank was tot naby den dood, wel aanftonds geneezen hebben, om hem te eerder te kunnen zenden na Philippi, waar na die zo zeer begeerig was, Philipp. II: 26, 27. Zouden zy dan zo iets doen, zy moesten daar toe vooraf aangedreeven worden door den Geest. Dit was misfchien dereede, waarom Petrus en Johannes den kreupelgeboorenen zo fterk aanzagen, eer zy tot hem zeiden: In den naam van Jefus Christus den Nazareener, ftaat op en wandelt, Hand. III: 4 ,6, om af te wachten , of het hun 20U ingegeeven worden , dat zy hunne Wondermagt aan dien Man met vrucht zouden kunnen belteeden. Dit moest dan de toets zyn. Voelde iemand,, die de Gaave der Gezondmaakinge had , en die den gieken Broeder gaerne wilde geneezen, dat hy inwendig fterk door den Geest werd aangedreeven , om voor denzelven te bidden , dat was voor hem cen bewys, dat hy bidden moest, en dat ook zyn gebed zou verhoord worden , om dat het een Gebed was des Geloofs, en naar Godts Wil; en, ten blyke daar van, zoude Godt zo eenen de geneezinge doen uitfpruiten, en bet leeven geeven. Maar voelde hy die inwendig overreedende aandryving niet , dat moest hem een bewys- zyn, dat de Zonde, en de daardoor veroorzaakte Ziekte van zo 'eenen zou zyn tot den dood, en dan moest hy voor zo eenen niet bidden,want dat zou dan zyn een Bidden tegen Godts Wil, en derhalven zonder vrucht, en zelfs nadeelig voor de zaake Godts. Want daar anders zulke gebeden,, en de daar _ op gevolgde geneezing als wonderdaadig moesten aangemerkt worden , endienen konden, om de Waarheid van de Euangelie-leere te veraangenaamen aan de Konfcientiën der menfchen, in betoo.11 in ge van Geesten Kragt; daar zouden, in tegendeel, de gebeden, die gedaan wierden met een voorgeeven van gezondmaakinge , maar die vruchteloos afliepen, flegts dienen, om zo eenen Bidder te befpotten, en zelfs de Leere, die hy beleed, en tot welker bevestiging hy zo een Wonder doen wilde , te doen veragten van Jooden en Heidenen. Ter voorkoominge van zo eene voorbaarigheid, en de nadeelige gevolgen 'er van , mogt de Apostel dan wel waarfchouwen , voor zo eenen niet te bidden. Die 'er geleegenheid toe hebben , kunnen de breedere Verhandeling van Benfton leezen by de Eng. Godtgeleerden, agter de Verklaaring van Johannes Eerften Brief. ZOND- en SCHULD - OFFER. De Wet van de ZOND-OFFEREN vindt men Levit. IV. 'Er waren Offerhanden van dat foort voor onderfcheidene Perfoonen, en naar het onderfcheid van derzelver aanzien _ en vermogen , was 'er ook onderfcheid in de gaaven, die ten Offer moesten worden aangebragt. 'Er was een Zond-of er voor den Gezalfden Priester , als hy gezondigd had, en dat moesteen Varre zyn, een volkoomen jong Rund, vs. 3 —• 'Er was een Zond- offer voor geheel de Vergaderinge Israëls, dat moest insgelyks een jong Rund zyn, vs. 13, 14. Plet Zond- of er voor eenen Overflen moest zyn een Geitenhok , een volkoomen manneken-, vs. 2a, 23-, Een gemeen Israëliet konde volftaan met tot een Zond-offer voor zich te geeven een jonge Geite, of een Lam, mits ze volkoomen en Wyfkens waren, vs.. 27, 28,. 32 De Wet van de SCHULD-OFFEREN vindt, men Cap.- V, Daar in waren ook de Gaaven onderfcheiden. Het mogt zyn een Wyfken van Kleinvee, een Geite, of een Lam, vs. 6. Wiens vermo-.  Z O N D-O F F E R. ZOND —OFFER. 5<% gen zo verre niet reikte, konde volftaan met twee Tortelduiven, of twee jonge Duiven , vs. 7. En was iemand daar toe nog niet vermogend genoeg, dan had hy flegts tot zyne Offerhande te brengen een tiende deel van een Epha meelbloeme, vs. 11. Met zulke Offerhanden te eifchen, heeft Godt zyn Oud Volk willen leeren, dat de Zonden iets zo affchouwlyks zyn, dat dezelve, zonder voldoeninge aan zyne ftrar-eifchende Gerechtigheid, niet konden vergeeven worden: Maar door dc Ofïergaaven van meerdere, of mindere waerdye te fchikken naar het mindere, of meerder aanzien en vermogen der Perfoonen, heeft Hy willen leeren, dat by Hem geene aanneeminge is van Perfoonen; dat voor de Armen zo wel als voor de Ryken by Hem vergeevinge is te vinden, (tf) Welk het Onderfcheid geweest zy tusfehen het Zondoffer en het Schuld-offer is niet wel te bepaalen. De Uitleggers , zo Jooden , als Christenen, verfchillen .hier in heel zeer. Lundius in zyne Joodfche Hciligd. B. III. C. XL. het II. D. p. 76, 77. fchryft'er dus van: „ Abarbenel wil, dat het Zondoffer geofferd wierd voor eene openbaare bekende Zonde , die een Mensch hadde begaan uit onweetendheid ; maar het Schuld, offer , wanneer iemand in twyffel ftond, 01 hy al, oï niet gezondigd hadde. Ofiander houd het voor een Schuld-offer, wanneer, behalven de Offerhande , den Misdaadigen te gelyk een ftraffe werd opgelegd; maar voor een Zond-offer, wanneer" Godt met de enkele Offerhande , zonder ftraffe, vergenoegd was; fchoon het onderfcheid deezer woorden niet altyd naauw is waargenoomen. Benfrerius ad Levit. IV. haalt eene menigte van gevoelens aan, en meent zelf, dat door Schuld groote zwaare Zonden, maar door Zonden mindere verftaan worden. Maimonides, in tegendeel, More Netnoch. P. III. C. 46. houdt Schuld voor geringe , en Zonde voor groote Zonden. Sauberlus de Sacrif. Veter. C. a-. verftaat door de Zonde eenen misflag,uit onweetendheid begaan ; maar door Schuld een kwaade daad , die iemand moedwillig, en met opzet begaat. En aldus verftaan het ook Jofephus L. III. Antiquit. C. 4—. Bochart Hieroz. P. I. L. a. C. 33. p. 318—. Gerhardns L. C. Tom. III. C. 16. de Leglb, Ceremon. $. 13. Hacfpan. Nöt. Philol. ad Lfvit.V: 5. Dielericus Antiq. Bibl. ad Levit. VII: 37 , en anderen; waar van.ook Philo niet verre afwykt Lib. de ViStimis, p. 653, daar hy Zonde noemt eene Zonde , welke tegen onzen wil gefchiedt; maar Schuld eene Zonde, waar toe wy onze toeftemminge geeven. Jakob. Capellus , in tegendeel, Obferv. ad Hebr. V: a, verftaat door de Zonde een opzettelyken misflag, en door Schuld een onweetenden misflag- Maar, naar onze gedachten, zegt de Schryver, heeft het geen van allen wel getroffen : Zbarbenei niet; want het Schuld- offer werd in meer gevallen geofferd, dan die twyffelagtig waren. "Opandtr niet ; want in Schuld-offeren volgde juist geene Straffe. Bonfrërius niet; want in Zond-offeren werden ook wel zwaare Zonden verzoend. Sauberlus, Jofephus, Phi/oen anderen niet; want in de Schuld-offeren waren ook wel onweetende en onbedachte Zonden. Capellus niet; want in Zond - offeren zyn wel onweetende, en in Schuld-offeren ook wel opzettelyke Zonden geweest. Hoe meer en naauwkeuriger wy de zaak overweegen, hoe-zwaarer het ons toefchynt om het wel te treffen , en wy oordeelen het dierhalven te vergeefs, met al te veel overweeginge deezer zaake ons hier op te houden." 'Er zyn 'Cr evenwel, die meenen, dat 'er meer dan een merkteeken van Onderfcheid is aan te merken tusfehen het Zond- en Schuld-offer. Welke daarvoor worden opgegeeven , hebbe ik uit de Aanteekeningen op Henry reeds medegedeeld onder den tytel van SCHULDOFFER, in des VII. D. a. St..p. 325. de letter (J). (3) Daar nu geheel de omflag van Mofes Tabernakel , en daar onder voornaamelyk de Offerhanden, fchaduwagtig was, zo is 'er geen twyffel aan, of de Zond- en Schuld-offeren zyn ook van geheimzinnige Voorbeduidenisfe geweest, ziende op Christus, iie het einde is der Wet, en het ligchaam der Schaduwen. («) Daar het bloed van Stieren, Bokken en Kalveren de Zonde niet konde wechneemen, en Godt evenwel Zond-en Schuld-offeren;eischte, doch alleen van zulke Dieren, die, naar de Wet rein, en in hun foort volkoomen waren, zo werd het geloofs-oog der Israëliten daar door geweezen op den Heere Mesfias, dien rechtvasrdigm Knegt van Bbbb 3 Qodl*  tfö*f» ZOND-OFFER, ZONDEN-SLAAP. ZONDEN-SLAAP. .Godt, die nooit cmrecht had gedaan, op wiens lippen zelfs geenvedrog was geweest, en die, om onze ongerechtigheeden te boeren, welke Godt op Hem hadde doen aankopen, zyne ziele tot een Schuld-offer zoude ftellen, jef. LlÜ: 6, 9, 10. Daarom wordt 'er ook gezegd , dat Hy is verfcheenen, niet in het zondig vleesch, maar wel in dc.gelykheid des zondigen vleeschs, en dat voor cle Zonde, op dat de Zonde zou veroordeeld worden in het vleesch , Rom. VIII: 3. En dat Godt, willende de Waereld met zich-zelven verzoenen, Hem, die geene Zonde gekend hadde, voor ons tot Zonde (Jot een Zond-offer) heeft gemaakt, op dat wy zouden worden rechtvaerdigheid Godts in Hem, 2 Kor. V: 2 1. Q) 't Geen in de Zond - offeren merkwaerdig is, was , dat 'er ook in 't byzonder één beftemd was voor den Gezalfden Priester, dat is, Hoogenpriester , als hy gezondigd had. Een blyk , dat de Hoogepriesters, welken de Wet ftelde^. ook menfchen waren, die zwakheid hadden; maar dit is de uitneemendheidvan het Euangelie,dat onze Hoogepriester Jefus alleen geofferd heeft voor de Zonden van anderen , en niet noodig heeft gehad te offeren voor zy■fie eigene Zonden, aangezien Hy was heilig, onnozel, onbefmet en af gefcheiden van Zondaaren , Hebr. VII: 26—2.8. Breedvoeriger kan men hier van leezen in Bierman Mof. en Chr. p. 564, en Lampe Genade» Verb. D. III. St. 2. C. XXIV. §. 5. p. m. 1065 —. ZONDEN-SLAAP , waar van Paulus fpreekt Ephef. V: 14. en 1 Thesf. V: 6. Daar door wordt aangeduid een Staat van ■.vleeschlyke gerustheid , van zorgelooss heid, omtrent de belangen van Godts eere, en 's menfchen eigen gelukzaligheid, welke twee dingen evenwel het groot doelwit moesten zyn van zyn bedenken en bedryven. ({$) Deeze zyne Werkloosheid omtrent zaaken van een zo groot gewicht is alreeds een Slaap, en maakt hem gelyk aan eenen, die het werk van zyn tydelyk beftaan veronagtzaamt, en zynen kostelyken tyd ilyt met een weinig ftaapens, een sweinig ftuimerens, een weinig handvouwens, .al nederliggende , tot dat de Armoede hem .overkomt ,als een Wandelaar,.en het Gebrek als een gewapend Man, Spr. VI: 10, n. (3) De Slaap is voor den Slaapenden zoet. De Slaap des Arbeiders, zegt de Prediker, is zoet, Cap. V: n, en de mensch wordt geemelyk, als hy 'er in geftoord wordt. Zo ook de zorgelooze Zondaar: Niets is hem aangenaamer, dan het onverhinderd genot van zyne aardfche voordeelen en vermaaken. Die hem door vermaanen en beftraffen daar in ftoort, houdt hy voor zynen Vyand. Hy haat in de Poorte den geenen, die beftraft; hy heeft eenen grouwel aan hem, die oprechtlyk fpreekt, Am. V: 10. Q) Die Slaapt is gerust ; hy bekommert zich om geene gevaaren , hoe groot en naby die ook mogen zyn. Zyn huis brandt boven zyn hoofd , de vlam Haat alreeds ten dake en ten venfteren uit: De Nachtdieven zyn aan het doorgraven , zy zyn reeds in gebrooken, reeds bézig met zyne goederen byéén te brengen en wech te draagen: De Moorder met het mes in de hand ftaat reeds voor zyn bed. Ondertusfehen flaapt hy gerust, hy denkt om geen gevaar. Zo is het ook met den zorgeloozen mensch. Godts toornglocden blaaken, hy is ieder oogenblik in gevaar, dat die over hem zullen worden uitgeftort; de Wet, door hem te deerlyk gefchonden, kraakt van Vloek en Verdoemenisfe; de Satan, een Menfchen-moordenaar van den beginne aan , gaat .rondsom hem, én zoekt hem te verftinden. Maar, ais doordronken van zorgeloosheid, heeft hy daar over niet de minfte bekommering. Hy is gelyk - een , die in het opperfte van, de mast flaapt, die flaapt in het harte der Zee, Spr. XXIII: 34. Cl) Die.ftaapt dróómt doorgaans. Zyn droom is naar en akelig, hy vreest en beeft van fchrik; maar het duurt niet lang, zyne vreeze verdwynt welhaast. .Hy droomt van genoeglyker dingen ; hy droomt, dat hy eet en drinkt, maar by hst ontwaaken vindt hy zyne ziel nog mat en leedig; hy ftelt zich in den droom gouden bergen voor; zyne verbeelding bedriegt hem, by het ontwaaken ziet hy ze verdwynen ais kasteelen in de lucht. Zo is het met den vleeschiyk gerusten Zondaar. Zyn Konfciëntie klopt wel eens; als die gewekt wordt, doet ze eenen Felix en Drufilla wel eens vreezen ; doch flegts voor een korten tyd. Hy fchroeit ze; 't is by hem maar een luim van zwaarmoedigheid, en hy zoekt met Saulzyne. rust by het.fnaarenlpel. Anders is het, als hy in den overvloed leeft, als de daaglykfche weel-  ZONDEN-SLAAP, ZONDER. weelde zyn vermaak is, als zyne baatzugt, ftaatzugt, wellustigheid in alles haare oogmerken bereiken : Dan fchat hy zich ten hoogfteh gelukkig; hy merkt niet, dat de inbeeldinge zynes harten hem bedriegt, dat alle die dingen maar ydelheid zyn,ydelheid der ydelheeden. Veelligt zal hy dat niet opmerken, voor dat hy ontwaakt in de helle. (H) Die Slaapt flaapt dikwils zo. vast, dat.'er wel haast de ftem van eenen Stentor zou noodig zyn, Om hem wakker te maaken. Jóna ligt neder in het fchip. De winden loeijen , de golven bruisfen en brullen,' het Schip wordt ginds en herwaards geflingerd. Ply is met eenen die pen flaap bevangen. Ply wierd niet wakker voor dat de Opperfchipper tot hem naderde , en hem toeriep: 'Wat is u, gy hard flaapende? Jon. P. 5,6. Zo is het ook met "den zorgcloozen Zondaar. Godt komt hem voor met Zeegeningen van het goede: Ply gebruikt, ja! misbruikt die, en merkt niet op,'dat Godt hem, als.'t ware, wil trekken met koorden van liefde. Godt kastydt. hem met ftraffingen ; maar hy merkt 'er de tuchtigende hand niet in. Hy wordt geftaagen,maar gevoelt geene pyn, hy weigert zich te bekeeren. Godts Knegten kloppen niet de hand, flampen met den voet, en roepen uit de kcele :. Ontwaakt, gy die flaapt, maar hy is gelyk de geenen , die wel ooren hebben, maar niet hooren ; wel een hart, maar niet opmerken. Zal hy uit Satans ftrikken ontwaaken ,. cn, in goeden ernst vraagen : Wat moet ik doen om-Zalig ie worden, 'er wordt meer dan eenes menfchen ftem en kragt toe vcreischt. Door Almagtige genade moet Godt hem beide 'het oor en harte openen, i ZONDER QWaatj my kunt gy nietsdoen, fob. XV: 5%* Dit gezegde behoort tot diVaeeï* meckwaessdige daatfte Reedcn voeringe, welke de Heiland gedaan heeft tot zyne Apostelen, na dat hy met hun het Pafcha gegeeten-, zyn Avondmaal ingefteld'-had,en vat Jerüzalem.nitgeg^n was, om zich te bcgeeven na den hof Qeth/èj matte, daar zyn Ivden tfenr1 aanvang nee? men zoude ; en moet dienen ter nadere bevestiginge van bet even voorgaande , ' dat Hy was de Wynftok, en dat zy de Ranken waren, en dat, zouden zy vrucht draagen, zy moesten blyven in Hem, en Hy ■u hun. - Zo dat dan.het doen, waar .va» ZOND E R. g6> hier gefprooken wordt, hetzelfde is met het draagen van vrucht, het doen van zulke werken , die elders genoemd worden Vruchten des Geests, Gal. V: 11. Vruchten der Gerechtigheid, die door Jefus Christus zyn tot heerlykheid en prys van Godt* Philipp. I: 11. Zo onmooglyk het nu is, dat de Ranke , die van den Wynftok, waar uit ze haare voedende fappen ontvangen moet , vruchten zoude kunnen voortbrengen : Even onmooglyk zoude het zyn, dat zy zonder Hem, zonder zy.nen medewerkenden invloed, iets zoudenkunnen doen; zo iets, 'twelk eene Vrucht der Gerechtigheid , cen Gode welgevallig werk zoude zyn; want Hy, Hy alleen, is dc voedfclgeevende Wynftok; of gelyk Paulus elders zegt , het Ploofd , uit het welk geheel het ligchaam den wasdom bekomt, Ephef. IV: 16. Dit zeide de Heere Jefus tot zyne Apostelen, te wceten , de Elve, die hu nog by Hem waren ; de Twaalfde, Judas Is'k'arioth, was reeds eene uitgeworpe ranke geworden, die eerlang in het vuur zou geworpen zuorden. Befchouwen wy de Apostelen mant als ztflken, dié Hy, gelyk veele anderen, wilde verlosfen van ongerechtigheid', om ze zich te reinigen tot, een eigen Vólk; yverig in goede werken, dan behelzen' deeze woorden eene algemeene waarheid. Want gelyk het is iu het Natuurlyk Leeven, zo is het ook in het Geestelyke. Het is in het Natuurlyke niet genoeg, dat Godt ons eenmaal het Leeven heeft gegeeven, maar Hy moet ons ook van oogenblik tot oogenblik , het leeven, den adem, en alle dingen fchenken; want in Ilcm leeven wy , beweegen wy ons, en zyn wj,.het welk zo verre gaat, dat, zodra hy zyn aangezigt verbergt, wy terftond verfchrikt worden; en neemt Hy onzen adem wech, terftond fterven wy, en keeren w'édw tot ftof. Zo is het ook in het Geestelyk leeven: Het is niet genoeg, dat hetzelve door de Wedergeboorte in ons verwekt is; maar wy hebben ook noodig,.dat'Hy ons, naar den rykdom zy fier heer lykheid,. iu den inwendigen menfetie met kragt.ver fterke door zynen Geest. Zullen wy het kwaade laaten,- het vleesch'kruifigen niet zytie beweegingen en begeerlykheeden, wy moeten met Hem eene plante, geworden zyn inde.■ gelyk maakinge zynes doods ; want is de Oude Memeh gekruifigd, het is niet anders ge• ' ■. «r " " ' fc,lued9,  568 ZONDE R. fchicd, als met Hem, op dat het ligchaam der Zonde te niete gedaan voorde, en wy der Zonde niet meer dienen zouden. Zuilen wy het goede doen, in meuwigheid-des leevens wandelen, wy moeten met Hem eene plante geworden zyn in de. gelykmaakinge zyner Op. jiandinge: Dan eerst zullen wy als zulken, die uit den dooden leevendig geworden zyn, Gode onze leden kunnen ftellen tot wapenen der Gerechtigheid, Rom. VI: 4 , 5,0, 13. Zal men dan iets doen, zulke Vruchten draa. gen, waar in.de Heemelfche Vader verkeerlykt wordt, zo moet men door het geloof zo naauw 'met den Heere Jefus verenigd zyn en blyven, dat men met Paulus konne zeggen : Ik leeve, Joch niet meer ik; maar Christus leeft in my : En V geen ik in het vleesch leeve, dat, leeve ik door het,geloof des Zoons Godts, Gal. II: ao. Dus dan, zonder Hem kunnen wy niets doen: Wy .zyn van ons zeiven niet bekwaam, iets te denken , als uit ons zelvcn: Maar alle onze bekwaam, heid is uit Godt, 2 Kor. III: 5. Het is Godt, die in ons werkt, beide het willen en het •werken naar zyn welbehaagen , Philipp. II: 13. En dat doet Godt om Jefus wille, en ook in Jefus, Ephef. I: 3. Waarom ook elders wordt..gezegd , dat het zyne volheid is, uit welken wy ontvangen genade voor genade , Joh. IV 16. (3). Maar men heeft de geenen, tot welken de.Heere Jefus; dit zeide, ook te'befchouwen als Apostelen, 'van Hem.voorbefchikt, tot een geheel byzonder 'en allergewichtigst werk : .Om van Hem te getuigen, zo te Jeruzalem, als door geheel Judeè en Samarië, zelfs tot aan het uiterfte der Aarde, cn daar door zyn 'Euangelieryk'uit tc breiden in geheel de Waereld. Merkt men nu aan , wie zy waren , cn vrat zy daar töe zouden noodig hebben, zo zal men terftond moeten overtuigd ftaan., dat zy in deezen zonder Hem 'niets zouden kunnen doen. Zouden zy anderen ondervvyzen van den aart ,van> dit Koningryk, van deszelfs rechten en voorrechten , .en van de wyze , hoe 'er aan 'deel te krygen ; zy zelven moesten 'ei ten volle kundig van zyn, Hadden zy 'die kundigheid 'van zich-zelven ? Men weet, met hoe geheel verkeerde wanbeféïfen 'zy daar omtrent bezet 'waren, konden zy zich die' verkrygen in de Leerfchoolen "van "Jooden „ of Heidenen ;? Ir geenen deele. De Leere van den gekruiftg'"den Jefus, als 4e kragt en de wysheid Godts Z O N D E R, wasden Jooden een ergernis, en den Grieken eene dwaasheid. Zonder Hem zouden zy daar toe nooit hebben kunnen'koomen. Ply zoude hun zynen Geest moeten fchenken, om hen alles te leeren, en indachtig te maaken alles, wat Hy tot hen gezegd hadde, den Geest der Waarheid, die hen zoude Ietden in alle waarheid, Joh. XIV: 26. XVI: 13. Hun last bragt mede, alle Volken le onderwyzen: Zy moesten dan ook de taaien van alle Volken kunnen fpreeken. Hadden,zy , die geheel ongeletterde Galileërs waren , ten grooten deele by het Vischnet opgevoed , zich daar toe reeds bekwaam gemaakt ? Zy moesten daar toe vervuld worden met zynen Geest, zo als op den grooten Pingfterdag gefchied is. Zonder Hem zouden zy die bekwaamheid nooit verkreegeii hebben. Zoude hunne Leere ingang vinden , zy zouden de Godtlykheidvan hunne Zendinge en Leere moeten kunnen bevestigen door téekenen , wonderen en kragten. Van wien anders konden zy dat vermogen ontvangen, dan van Hem'V Dat vermogen ontvangen hebbende , gayeu zy ook Hem de eere 'er van. 't Was al dikwils, dat zyzeiden: In den naame van Jefus, alszy eenig Wonder deeden. Zouden zy voor '■Koningen cn Stadhouders gefteld worden voor die fpreeken met eene Wysheid, die niet konde wederfprookm worden ; zouden zy veeier tegenftand overwinnen, de hoogten,'die zich verhieven tegen de .kennisfe Godts , ter nederwerpen en veeier gedachten gevangen leiden tot de gehoorzaamheid aan Christus: Daar toe werd dc medewerking van ■ een bovenmensch lyk vermogen vereisebt. Dus dan,, zonder Hem zouden zy niets kunnen doen. Zy gaven 'er ook Hem de eere 'van, zeggende : Gode zy dank, die ons alle tyd doet triumpheeren in Christus, en den reuk zy. ner kennisfe door ons openbaar maakt in alle plaatfeu, a Kor. II: 14. Zy zouden verdrukkingen hebben in de Waereld., Joh. XVI: 33. Ten koste van banden, van.gevangenisfen zouden zy hunne Leere moeten verdeedigen; met hun bloed en leeven die moeten verzeegelcn. Dat zouden zy getroost, en zelfs met blydfchap ondergaan, Waren zy'van eene zo onverfchrokkene Heldhaftigheid; zy, die kort hier na zo fchandelyk de vlugt namen in Gethfemane? Zonder Hem zouden zy in 't vervolg by eiken , nieuwen aanval -bezweek cn zyn. Maar Hy,  ZONDER. "Lly, die, toen hy voorfpelde, dat zy ver■drukkingen zouden hebben, tot hen gezegd hadde : Hebt goeden moed, ik hebbe de Waereld overwonnen , zou hen bezielen met den Geest des gerichts en der dapperheid. Van deeze hunne kloekhartigheid gaven zy Hem ook naderhand de eere. Zeiden zy: Om uwen't wille worden wy den gantfehen das gedood: Wy zyn gedgt als fchaapen ter ftagtinge ; zy voegden 'er ook by: Maar in deezen allen zyn wy meer dan Overwinnaars door Hem, die ons heeft Hef gehad, Rom. VIII: 36, 37. Zouden zy nu alles, wat hun tot 'hunne ApostoUfche verrigtingen zou noodig zyn, van Hem moeten ontvangen , zo moesten zy ook zorg draagen , fteeds in Hem te blyven , 'zonder zich ooit om voor- of nadeel eenigzins van Hem te verwyderen ; want zonder Hem konden zy niets doen. Alles wat zy zouden zyn , of doen,zouden zy niet anders kunnen zyn , of doen , als door zyne genade , die met hun was, 1 Kor. XV: 10. ZONDER (Het is heeden de veertiende -dag, dat gy verwachtende blyft) eeten, en hebt niet genoomen, Hand. XXVII: 33b. Zo fprak Paulus tot zyne Scheepsgezellen. Het was nu de veertiende dag'," dat zy door een zwaaren ftorm waren overval!e'"i geworden. Al dien tyd waren zy verwachtende geweest, met eene verwachtinge van hoope,. dat de ftorm bcdaaren mogt; en met eene verwachtinge van vreeze, dat zy fchipbreuk lyden mogten. Dé tyd hunner behoudenisfe (evenwel niet zonder Schipbreuk) was naby. Paulus, door Godtlyke Openbaaring 'ervan vergewist, fprak hun een hart in 't lyf, en vermaande hun goeds nroeds te willen zyn , en fpyze te neemen; want het was nu de veertiende dag, dat zy , volgens zyn zeggen, gebleeven waren zonder eeten, en niets'genoomen hadden. Dit komt voor als iets onmooglvks. Men leest van Mofes, Deut. IX: 9; Èlia, 1 Kon. XIX:'8; en Jefus, Matth. IV: %, dat zy veertig dagen gevast hebben. Dan dat was iets wonderdaadigs. Men verhaalt hetzelfde yan den berugten Kluizenaar Simeön Stylites; doch meh heeft reede, om de waarheid van dat verhaal te verdenken. Een Doctor te Salisbury wilde de proef neemen , of hy ook niet veertig dagen zoude kunnen vasten; maar op den 17^ dag fchoot hy'erhet M. Deel. I. en II. Stuk. ZONDER. 56$ ■leeven by in. Geneeskundigen zeggen, dat een gezond mensch het niet wel zeeven dagen zoude kunnen uithouden. Hebben eenigen net eenige dagen langer uitgehouden , die moeten van eene byzondere ligchaams-gefteldheid geweest zyn. Maar wie kan gelooven dat alle die 276 Zielen, die in het Schift waren, vs. 37, van die zo byzondere ligchaams-gefteldheid zouden geweest zyn, dat- zy tot aan den veertienden dag-in het leeven zouden gebleevèii'zyn, zonder iets het minfte gegeeten te hebben. Men begrype het dan zo, dat de Kok, gelyk ons Scheepsvolk het zoude uitdrukken, in al.dien tyd, wegens, den feilen ftorm, waar doorliet Schip zo deerlyk geilingerd. werd, niet gefchaft hadde. Zy hadden llegts, zo uit de hand, nu of dan van een ftuk brood kunnen byten, 0111 niet rlaauw te woïdens maar cen gereegelde maaltyd hadden zy niet kunnen houden. Men heeft dit zegr gen van Paulus op dezelfde wyze te verftaan , als. wanneer de Heiland van Johan» net)den Dooper zegt, dat hy isgekoom,en, noch eet ende, noch drinkende, Matth • XI: 18 , jdat is te zéggen, dat hy geene begeerlyke fpyze of drank, gebruikte-;.maar niet, dat hy in 't geheel niet-at, noch dronk: Men weet het tegendeel uit Matth. III: .4, daar gezegd was , dat Springhaanen' en wilde honig zyn voedfel waren. De Egyptenaars worden, Zach. XIV: 18, omfchreeven als een geflacht, over 't welk de Reegen niet is. Wil dat zeggen , dat het in Egypte in 't geheel niet reegent? Het tegendeel,getuigen de Reizigers. Het is dan zo te verftaan, dat het'er zelden recgent. Volgens Dóddridge by de Eng. Godtgeleerden fpreekt Appianus van een Leeger, dat in twintigdagen niet gegeeten noehgefiaapenliadde. Wat doet men riu: Lcugenftraft men Appianus ook? Neen! De zogenaamde Oordeelkundigen van onzen tyd handelen met de Ongewyde Schryvers zo onbarmhartig niet, als met dc. Gewyde. Gaerne begrypen zy,'dat Appianus liegt? hebbe willen zeggen, dat.dat Leeger in alle die twintig diigen geene geleegenheid gehad,' of zich den tyd niet gegund'heeft, om zich neder te zetten 0111 bchoorlyk te eeten, of z],cli neder te leggen , 0111 behoorlyk te flaapen. Zy begrypen -g'ereedlyk, dat het zo, als ter loops, iets zal genuttigd Cccc heb-  57o ZONDE R. hebben tot verfterking; dat het nog wel eenige korte tusfchenpoozen tot ruste zal genooten hebben. Waarom* wil men dan het zeggen van Paulus in eenen volftrekten zin verftaan hebben ? Waarom zal men omtrent hem niet dezelfde reklykheid.gebruiken"? Waarom niet? Om dat men iets onmooglyks, iets om tc vitten, 'er in zoude vinden. ZONDER (Dat gy in. dien tyd waart) Christus, vervreemd van het Burgerfchap Israëls, en Vreemdelingen van de Verbonden der Belofte, geen hoope hebbende, en zonder Godt in de Waereld, Ephef. II: 12. De tyd, van welken Paulus hier fpreekt, was die tyd, toen de nu geloovig gewordene "Jïphcfiërs nog geweest waren Heidenen in tiet vleesch, vs. iï. Toen Godt hen, gelyk alle andere Heidenen, had laaten wandelen in hunne wegen, Hand. XIV: 16. Maar nu < waren zy van die geenen, van welken gezegd wordt, Hand. XVII: 30 , dat Godt de tyden der Onweetendheid overgezien hebbende , nu allen menfchen alomme deed verkondigen, dat-zy zich zouden bekeeren: En niet alleen dat'; maar aan welken Hy ook ge-, geeven hadde de Bekeeringe ten leeven ,waar door zy',• die eertyds duisternisfe waren gewest, nu geworden waren.licht in den Heere, Ephef. V: 8. Dit was voor hun eene allergelukkigftc Staatsverwisfeling , en. om- het voortrelfelyke daar van in zyne echte grootheid te befchouwen, hadden £y '4ziclf ,'flegts vo'or te ftellen het naarc van hunnen 'voorigen Elendeftaat. Dc Apostel brengt hun denzelven onder het oog in het ïhl vs. (ü) Zy waren in dien voorigeh tyd geweest'zonder Christus, vervreemd 'van het Burgerfchap Israëls , cn Vreemdelingen van- de Verbonden der Belofte. (NN) Zonder Christus.. Gelyk die is . de eenige Middelaar Godts en der Menfchen, Zo is zyn naam ook de eenige naam, die onder den Heesnel onder de-Menfcken gegeeven, is, om zalig te worden. Ploe hoogst ongelukkig zoude'het dan niet geweest zyn, hadden Zy zó moeten blyven , als zy voorheen geweest waren ! Zonder Christus, zónder Hem te kennen, cn dus ook zonder aan Hem deel te hebben; Want de Zaligheid is alleen dn Christus , en in geenen anderen, Hand. IV: 12.. (33) Zy waren: geweest vervreemd van het Burgerfchap Israëls, en Vreemdelingen van de Verbonden ZONDER. der Belofte. f»Dit kan men aanmerken als. een tweede ftuk van hunnen voorigen Elehdeftaat. («*) ZY waren vervreemd' geweest van het Burgerfchap Israëls. Om aan-dat Burgerfchap deel te krygen, moest men een Afftammeling van Abraham , en ook befneeden zyn. fin zo ooit eenig'SHeidenen aan dat Burgerfchap waren ingeleid geworden, hadden zy vooraf den lsraëlitifchen Godtsdienst moeten' aanneemen, en zich laaten befnyden. Dit hadden de Ephefiërs in den hier bedoelden tyd. van eertyds niet gedaan: Zy waren Heidenen geweest in het vleesch, Onbefneedenen, die de Voorhuid, nog hadden, en uitdien hoofde uitgeflooten van het Burgerfchap Israëls, by dat Volk voor onrein gehouden, zelfs in zo verre, dat zy met hun niet eeten wilden. Maar was het der moeite wel waerdig, dat Paulus dat mede aanmerkte als een gedeelte van hunnen voori-gen Elendeftaat? Een Burger van Rome te zyn, was destyds een groot, en daaromvan veelen een zeer begeerd Voorrecht: Maar wat gemis konde een Heiden.'er in. vinden , dat hy vervreemd was van het Burgerfchap Israëls; een Volk, het welk. by alle .andere Volken veragt en gehaat was? Een Volk, 't welk destyds van wei-, mg uitwendig aanzien. meer was , overheen!, en vemeederd door de Romeinen2 ■ Oppervlakkig ftak daar weinig gemis in;, en nochthans was hetzelve zeer groot: Want van dat Burgerfchap verftooken zyn-. de, (pp) waren zy ook geweest. Vreem-. delingen' van'dc Verbonden der.Belofte:.(A) Welke die Verbonden w'aren, is reeds aangemerkt over uit gedeelte; van deeze onze woorden,.'in des Viff. D. 2. St. p. 246, 247. Deeze Verbonden nu war.cn eertyds het onderfchcidcn.d X'borrecht geweest van de Israëliten boven alle andere Volken. Hunner waren de, Verbonden, ende 'Wetgeév Inge, en de Dienst'Godtsen de Beloftenisfen , Rom. IX: 4. Waarom Petrus hen ook noemde Kinderen ' des Verbonds, Hand.. III: 25, cn hen aanmerkte, als aanfpraak hebbende op de Beloften der Verbonden, zeggende : U komt dc belofte toe,, én uwen kinderen, .Hand. ik 39. (B) Dat zo zynde, tprak het van zelv' , dat zy, vervreemd zynde 'van- het ■ Burgerfchap; Israëls, ook Vreemdelingen moesten zyn van de''.Verbenden der. Belofte; Niet alleen uit-  ZONDER, ' -genooten van het Oude Verbond, dt it aardfche Beloften en Zeegeningen , die daar aan waren vast gemaakt; maar ook, en dat zegt vry wat meer, van het terbond der Genade, en deszelfs Beloften, en .Zeegeningen: Geestelyke, ja Heemellche Zeegeningen, waar by de Ziele leeft, en •vervuld-wordt met duuragtig goed en gerechtigheid. En daar van uitgellooten zynde, (|) zo leeverde dat cen voldoende reede op, waarom de Apostel gezegd hadde, dat zy geweest waren zonder Christus. _ Want de fchaduwen en voorbeelden, die Hem vertoonden als den geenen, die, door zyne ziele uit te forten in den dood, en te geeven tot een Schuld-offer m der Zondaaren plaatTe, eene eeuwige Verlosfinge zoude aanbrengen , waren aileen te zien in den Tempel te Jeruzalem, in welken geenen mogten inkoomen, die tot het Burgerfchap Israëls niet behoorden. En de woorden , waar in beloofd was, dat in Hem, als het gezeegend, en zeegenend Zaad van Abraham, alle Gef achten der Aarde zouden gezeegend worden; dat Hy niet maar alleen zou zyn tot heerlykheid zynes Volks Israël, maar ook ten lichte der. Heidenen, en om Godts heil te zyn tot aan hel einde der aarde , waren oudtyds alleen aan de Jooden toebetrouwd,Rom. III: 2* Want Godt maakte in dien tyd aan Jakob alleen zyne woorden bekend, aan Israël zyne inzettingen en rechten. Alzo deed Hy aan geen ander Volk, en zyne rechten kenden zy niet, Pf. CXLVII: 19, 20. Gcvolglyk kenden zy Christus, den eenigen Zaligmaaker niet ; en kenden zy Hem niet,zo konden zy in Hem niet gelooven; en geloofden zy in Hem niet, zo konden zy geen deel hebben aan de Verbonden, die alleen in en op Hem gevestigd zyn, en ook niet aan de Beloften des Verbonds, die alleen in Hem Ja en Amen konden worden. Met recht was het dan aan te merken als een voornaam deel van hunne voorige elende , dat zy waren vervreemd geioeest van'het Burgerfchap Israëls, cn Vreemdelingen van de Verbonden der Belofte. (3) Het deerniswaerdig gevolg hier van was, dat zy geen hoope hadden gehad, en zonder Godt geweest waren in de Waereld. (XX) Zy hadden in hunnen Heidenfchen ftaat geene hoope gehad. («) Het is zeker genoeg, dat de Hoop, van welke de Apostel des Heeren fpreekt, is dc hoope eenes beeteren ke- Z. O N D E Kt $3$ vens na dit leeven, eerst naar de Ziel, en vervolgens ook naar het Ligchaam in de Opftandinge der Rechtvaerdigen. Van deeze Hoope zegt hy elders duidelyk, dat zy ze niet hadden; daar hy, zullende handelen van, en de Geloovigen troosten met de verwachtinge eener zalige. Opftandinge, hen vermaant, zich over het fterven niet te bedroeven, als de anderen, die geen hoope hebben, 1 Thesf. IV: 13. Deeze Hoope, door de Apostelen genoemd de hevende hoope , 1 Petr. I: 3 , de zalige hoope , Th. II: 13 , GO hadden zy niet, nog Heidenen zynde, en konden ze ook niet heb» ben. («*) Zy hadden ze niet. Wat de Ziele betreft: Veele geloofden de Onfterflykheid derzelve in 't geheel niet ; en die 'er eenig geloof aan floegen, en zich nu eens voordeeden, als hadden zy daar voor eenige bewyzen gevonden , cn door dezelve zich daar vau overreed, fpraken 'er op andere tyden twyffelagtig van. De verftandigften cn deugdzaamften onder hen koesterden dat denkbeeld gaerne, om zich daar mede te troosten in hunnen druk , en tegen de vreeze des doods; maar 'twaa eeneweifl'elende hoope: Meer een hoopen en wenfchen, dat het zo mogt zyn, dan een gelooven , dat het zo was. Wat de Opftandinge betreft, daar op hoopten zy in 't geheel niet, want zy geloofden 'er niets van. 't Was by hen een belagchelyk verdichtfel. Toen Paulus te Athene fprak van de Opftandinge der dooden, fpotteden fommigen daar mede, Hand. XVII: .32». Zeekere Cacilius zegt by Minutlus Felix: „ Niet te vreede zynde, te weeten, de „ Christenen , met dit onzinnig gevoelen „ (hy bedoelt hunne leere van de Ver,, brandinge der Waereld) knoopen zy „ 'er nog oudwyffche Fabelen aan. Zy gee„ ven voor, dat zy na hunnen dood, en „ uit hunne asfche op nieuw gebooren ,, worden : En ik weet niet, met welk ,, een vertrouwen zy hunne leugenen on„ der malkanderen gelooven. Gy zoudt „ gelooven, dat zy nu al weder leefden. „ Een dubbeld kwaad, en een tweederlei ,, onzinnigheid." (00) Maar men ftelle eens, dat zy de Onfterflykbeid der Ziele, en de Opftandinge der Dooden gelooid hebben, zy konden evenwel de verblydende hoope niet hebben, dat het voor hun een Zalige Onfterflykheid en Opftandinge zoude zyn. Gccc 2 Hun-  5ra ZONDE R, Hunne Konfciëntie verweet hü-ii, dat zy fchuldig ftonden aan veele en groote wanbedryven, en leerde hen , dat het recht by Godt was, dat de geenen, die zulke dingen deeden, zelfs ook de geenen, die ""er flegts een welgevallen aan hadden,- des doods waerdig zyn , Rom.. I: 32* Zy zochten het doodswaerdige wel te verzoenen door hunne Offerhanden : Maar behalven dat de verftandig nadenkenden onder hen , daar weinig kragt tot verzoeninge in vonden, zo moesten die ook maar alleen dienen-tot afwendinge van tydelyke kwaaden en ftraffen. Zonder Christus zynde, in welken Godt de Waereld-met zich-zelven verzoend heeft; die den dood te niete gedaan, en het leeven en de onflerflykheid aan het licht gebragt heeft, 7a) konden zydie welgegronde hoope niet hebben, die den mensch verblydt met het vooruitzigt op eene toekomftige, en nimmer eindigende gelukzaligheid. Elendige ftaat derhalven , die voor de menfchen verbergt die hoope , welke hen bemoedigt in de wederwaerdigheeden deezes leevens-, en troost tegen de verfchrikkingen des doods. Ook waren zy in dien tyd geweest zonder Godt in de Waereld. (V) Uitgeflooten van het Burgerfchap Israëls, en dus ook van de Kerke,welke destyds alleen was onder ■Israël, waren. zy. alleen geweest in de Waereld;. maar in zo- eene , die Afgodisch was , en vol van Ongerechtigheid, overgegeeven om alle onreinheid gicriglyk te bedryven. Want in die Waereld (/»;) waren ■zy geweest zonder Godt. De Apostel wil niet zeggen, .(A) dat zy in 't geheel zonder Godts opzigt en voorzorge-waren geweest.. Godt hadde hen wel overgegeeven in deverydelingehunner overleggingen: Maar voor zo vérre zy zyne gchëpl'els waren , hadde Hy zich aan*, hun niet onbetuigd gelaaten,goed doende van den Heemel, reegen en vruchtbaare tydett geevende, vervullende- hunne harten met fpyze en vrolykheid, Hand. XIV: 17. (B) Ook niet, dat zy in de Waereld geweest zyn als het rcedeloos vee, zonder eenig denkbeeld van eene Godtheid, zonder eenig bewvs van Go.dtsdienftigb.eid.. De Apostel zegt wel, dat zy waren geweest va&s«, Atheïsten Maar dat woord heeft by de Grieken niet altoos die fterke beteekenis, welke ivy 'ej, aan geeven. van Godikcbcnaars. Diany- Z' O N D E R. flus, Diagoras, Theodorus Euthemerus, Mes«fentus cn anderen werden by het Volk ende Priesters wel aangemerkt als Atheïstenen Godtlochenaars: Maar die Menfchen lochenden met, dat 'er een Oppcrweczenwas ; maar.hunne befpottingen en befchimpingen vielen alleen op die gewaande Goden, die by het. Volk op eene zo ple■> H; Oorfpronglykh. B..IH. C. I. p. m. « 300- is geweest in die biindfte cn by„ geloovigfte eeuwe van Griekenland, „ toen de ongefchikte Poëeten het gemeen „ verftand van het Folk zo hadden verwiU„ derd,. dat zy het zulke dingen deeden „ gelooven van hunne Goden; die zoon* „ overeenkomftig waren-met de menschlyke „ natuur, dat allen, die rnaarhet minfte „ gevoelen van Goedheid behouden had^ „ den, eene walg en affchrik moesten heb* „ ben van zulke Godheeden."" Zy hadden dan wel hunne Goden en Gbdtsdienftige plegtigheeden gehad ; maar zulke , die den Hoogen Godt, en te gelyk het menfchelyk verftand on teerden. Paulus zegt, dat zy, Godt kennende, Hem als Godt niet hebben verheerlykt , noch gedankt; dat zy de heerlykheid van den Onverderfiyken Godt hebben veranderd in de gelykenisfe eenes beelds van een verderftyk mensch, en van gevogelte, en van viervoetige, en kruipende gedierten. Dat zy de Waarheid Godts hebben ver-, anderd in dc leugen , en het fchepfel hebben geëerd en gediend boven den Schepper, die ie pryzen is in der eeuwigheid; Rom. I; 2.1 , -3■> -5- 0£) Wat zal het dankte kennen geeven, als-de Apostel zegt, dat zy waren geweest zonder Godt P Het fpreekt vanzelf, dat hy hebbe willenzeggen, (A) dat zy waren geweest, zonder den alleen zvaaren en hoogften Godt recht te kennen , ook zelfs de Verftandigftën onder hen. Cicero, zekerlyk een groot man onder de Heidenen, heeft drie Boeken gefchreeven van de Natuur der Goden-.- Maar wat is de voornaame inhoud 'er van ? Hy ftelt geheel den Heidenfchen Godtsdienst ^te fchande, en zegt ronduit, dat alle hunne Goden llegts menfchen waren geweest.  ZOND E R. Z O N D' E R. 573' Hy geeft verflag van derzelver Ouderdom,Kinderen, en Bloedverw andten. Hy verklaart openlyk, dat hunne Tempels-, Altaar en, Godtsdienst-plegtigheeden, en, met een woord, alles wat daar toe behoort, louter Bygeloof en ydelheid zyn geweest. Zou men nu van dien zo grooten Man niet mogen verwachten, dat hy eene befehryvino-zoude geeven van den alken waaren en hoogden GoitPMaax als hy daar toe gekoomen is, belydt hy onbewimpeld zyne onkunde , 'en' zegt, dat hy zich daar over meer kan verwonderen, dan verkiaaren ; beter zeggen kan, wat Godt niet is, dan wat Hy is, en hy befluit het alles met deeze woorden: „ Ik wenschte wel, dat „ ik den waaren Godtsdienst; even zo ge„ maklyk konde vinden, als den vallchen „ ontdekken , of wederleggen." Zie Theoph. Amelius Erorterung N. 1. P. 11. p. 203—. (B) Maar voornaamlyk wil dit zéo gen , dat zy waren geweest zonder Godt te kennen, en gemeenfehap met Hem te hebben, zo ah men Hem kennen, en gemeenfehap met Hem hebben moet tot Zaligheid. Ue reede daar van was; dat zy Vreemdelingen warm geweestvan de Verbonden der Belofte, en dus ook van die Boeken, in welken Godt zich als zodanig bekend hadde gemaakt;- dat zy waren geweest zender Christus. Want buiten Christus komt Godt den Zondaar voor als een vertoornd Richter; maar in Christus kan-en wil-Hy d.n Zondaar worden. tot eenen Godt van Zaligheid; ja ! van volkoomene Zaligheid. Want Christus heeft door zyn Zoen- en Borgwerk de Zonden, die eene fcheiding maakten tusfehen Godt en den Mensch, verzoend, Godts toorn-gloeden, die om der zonden wille blaakten, gebluscht, "en de Bronaders zyner Zeegeningen weer geopend. Want worden de Menfchen van Godt gezeegend met alle geestelyke Zeegeningen , 't gefchiedt niet anders, dan in Christus, Ephef. I: 3. Daarom zeide de Heiland ook eens : Dit is het eeuwig leeven, dat zy u kennen, den eenigen waaragtigen Godt, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt, Joh. XVII: 3. Zo droevig, zo hoogst elendig was nog onlangs geweest de Staat der nu- bekeerde Epheftërs. Vergeleeken zydaar mede hunnen tegenwoordigeii ftaat, wat hadden zy dan niet groote reede , ■ om zich gelukkig te agten, en zich met d-ankbaare tongen en harten in Godt te verblyden. Waren zy te vooren verre geweest, om dat zy zonderChristus waren : Nu waren zy naby geworden door het bloed van Christus, vs. 13. Waren zy te vooren geweest zonder Godt:Nu waren zy door Christus kruis met Godt verzoend; en hadden mede den toegang totden Vader door den Geest, vs. ió, 18. Waren zy te vooren Vreemdelingen geweest: Zy waren het nu niet meer, maar waren geworden Medeburgers der Heiligen cn> Huisgenooten Godts, vs;-*9» en hadden dus ook aanfpraak op Godts Verbond, en deszelfs beloften en goederen ; en wel, by uitneemèndheid, op dat beet er Verbond, welk in beetere beloftenisfenbevestigd'is, waarvan Christus de Middelaar is, Hebr. VIII: 6^ ZONDER (Doet alle dingen) murmureeren , en ■ tegenfpreeken , Philipp. II: 14. (X) De Vermaaning is kort in woorden; maar wyd van begrip.- Het is : Doet alle dingen. (fctX) Welke zyn die alle dingen? Zekerlyk die ,- welke behooren tot het werken van hunner Zelfs-zaligheid met vreezen en beeven, vs. 12, tot het waer» diglyk wandelen den Euangclio Christi, Cap. 1: 2.7. En daar toe behooren in de eerfte plaatfe die Pligten ,- welke wy, uit liefde tot Godt, in zynen dienst , en tot zyne eere hebben waar tc neemen. Dan ook die der liefde tot- den Naasten ; vooral der zulken , die onze Kaasten zyn in Christus, met ons door één ■ Geloof, éénen* Doop, en éénen Geest onder Hem veréénigd tot één ligchaam : Dat men zoeke te houden de eenigheid des Geests; geen ding doe door twistinge, of ydele eere, maar door Ootmoedigheid de een den anderen uitnecmender agte dan zich-zelven; dat een iegelyk zie, niet maar alleen op het zyne , maar ook op het geene, dat des anderen-is.- Waar toe hy vermaand hadde, vs.. 2., 3-, 4- Men zou 'er nog kunnen byvoegen de lydzaamheid - en kloekmoedigheid in verdrukkingen; want dat zy die te lyden hadden , gaf hy te kennen Cap. I: 29. (33) Deeze dingen moeten zy doen. Niet maar bepraaten , het pligtmaatige 'er van erkennen cn anderen aanpryzen; maar ook daadlyk betrachten. En wel alle die dingen. Men moet geene keuze maaken tusfehen het geene Godt van ons eischt, dat men het eene doe , en het andere nalaate. Dan maaken wy niet Godts gebod., maar onze Cccc 3 ',v  .-574 35 O N D E R. willekeur tot een regel van ons doen en laaten. Zullen wy ons zelfs Zaligheid uit•werken met vreezen en beeven, dan moeten wy, alle bevelen des Heeren van alles voor •recht houden, en ons benaerltigen, om te worden menfchen Godts volmaakt, en tot alle goed 'merk volmaaktlyk toegerust. Zo noodzaaklyk het is, dat men Godt diene, lief hebbe, en alles vermyde, 't Welk de oogen zyner heerlykheid zou kunnen verbitteren ;even zo noodzaaklyk is het ook, dat men zynen Naasten lief hebbe', allerlei liefdedienften bewyze , en alles "vermyde 'tgcen hem zou kunnen bedroeven, of benadeelen. Dit gebod heiben wy van Hem , dat die Godt lief heeft , ook zynen Broeder lief hebbe : Want , indien iemand zegt rik hebbe Godt lief, en haat zynen Broeder , die is een leugenaar, i Joh. IV: ao, ai. Aan deeze twee geboden, dat men Godt lief hebbe, boven alles, en den Naasten als zichzelven, hangt de gantfche Wet, en de Propheeten , Matth. XXII: 37—40. En zo noodzaaklyk dat is, zo noodzaaklyk is het ook, dat men, ten trots van allen tegenftand , ftandvastig zy, en onbevveeglyk, blyve in het werk des Heeren; want die zalig zullen worden, moeten volharden ten einde toe , zonder zich door voor- of nadeel te laaten aftrekken, Matth. XXIV: 13. En daar toe moesten de Geloovigen in dien tyd zich voorbereiden, en zoeken te verkloeken; want de toenmalige tydsgefteldheid was zo, dat alle die Godtzaliglyk •wilden keven in Christus, vervolgd wierJen , a Tim. III: ia. Dit zyn de dingen, die zy doen moesten. (3) Maar op welk eene wyze, was niet evenveel. Het moest gefchieden zonder murmureeren, entegenfpreeken. (Xtf) Zonder cen inwendig ..wrokkend ongenoegen, dat Godts geboden te zwaar Waren, dat men, ter liefde van Hem, zyn tydelyk gemak , vermaak en voordeel moest verzaaken. Dat men ter liefde van den Naasten dikwils zyne eigene belangen moest opofferen , dat men zyne eigene waerdigheid moest verlóchenen, en eenen anderen, dien men dacht minder tc zyn, uitneemender agten , dan zichzeiven. Zonder verdrietig te worden , er zich over de bettellingen van Godts Voor zienigheid ,te beklaagen, wanneer men eenige verdrukkingen hadde te lyden, mees in de moeite en in.het verdriet was, dan an- ZONDE R. deren, wanneer men zag dat dikwils Godtloozen , meer rust en voorfpoed hebben in de Waereld. Met alle die dingen te doen, maar ze te doen met bruggen weêrzin , kan men Gode niet behaagen. Het moest dan gefchieden zonder murmur'eeren, met eene gewillige ziele, Godts Volk moet een vrywitlig Volk zyn,VÏ. CX: 3. Godt eischt het hart, en dus eene blyde en wilvaerdige gehoorzaamheid, cn zo tent gehoorzaamheid is beter, dan Slagt- offer; en zo een opmerken beet er, dan het vette der Rammen, 1 Sam. XV: aa. (33) De Apostel voegt 'er nog by: Zonder tegenfpreeken, zonder twisten , gelyk het woord ïtxUyirftut zo vertaald wordt, Rom. XIV: r, en 1 Tim. II: 8. Maar óp wie ziet dit Tegenfpreeken? Het murmureeren ziet het meest op Godt; het Tegenfpreeken, althans naar het my voorkomt, op de Broeders onder malkanderen. In het begin van dit Hoofd/luk had de Apostel hen met alle aandoeningen van hartlykheid vermaand, ja! gebeden: Zy wilden toch eensgezind zyn, hebbende dezelfde liefde, zynde van één gemoed, en van één gevoelen. Dat zy toch geene dingen wilden doen door twistinge, of ydele eere, vs. a, 3. Hadde hy hen nu hier vermaand, om alle dingen te doen, die noodig waren , om hunner':Zèlighcid uit te werken, en behoorden daar toe, niet alleen de pligten der eigenlyk gezegde Godtsdienfligheid*, maar ook die van de Broederlyke liefde, dan kwam het zeer wel te pas-, dat hy hen vermaande, om die dingen te doen , zo wel zonder tegenfpreeken en twisten onder malkanderen, als zonder murmureeren tegen Godt; want 'er is. niets , 't welk de Liefde meer verkoudt, dan het twisten , gelyk het oek Gode zeer mishaagt; -want Hy is een Godt der Liefde en des Vrcedes, en Hy is met de geenen, die eensgezind zyn, en in Vreede 'leeven.; daar-en tegen wykt .de Geest , daar twist, nydigheid en verwarringe is; want Hy heeft geenen lust tot nydigheid. Maar had de Apostel reede, om voor zo een twisten en tegenfpreeken onder hen te vreezen? Zyne aandoenelyke ■ Vermaaninge, om toch eensgezind te zyn en twisten te vermyden, geeft reeds grond, om dat te vermoeden. En men mag het nader opmaaken uit zyne Waarfchouvvin1 ere, Cap. III; a. Ziet op de Honden, ziet op de kwaade Arbeiders, ziet op de Verfny- din-  ZOND E R. ZONDER, ZONDIGEN. 5?g dlnge. Men mag dan denken, dat eenige Toodschgezinde Leeraars de Gemeente te Philippi, zo wel als an*dèr'e Gemeenten , indien tyd verontrust hebben, die Mofes gaerne zouden verëénigd hebben met Christus, en de Vryheid, die in C&rftftó is, merkiyk beperkten door het aan de hand houden van deeze en geene Wettifche Inftellingen, en daar onder ook door te dringen op het nog onderhouden der Sabbathen, en der Wet van het Onderfcheid tusfehen - fpyzen en dranken. Hier door werden-de gemoederen der Geloovigen geüingerd: Eenigen wilden van dat onderfcheid tusfehen dagen en dagen, tusfehen fpyzen cn fpyzen niets weeten; anderen, die minder lterk waren in het geloove , ftonden 'er op, of waren 'er ten minften over in twyffel." Dit verwyderde de gemoederen van malkanderen, eir baarde reedentwisten en tegenfpreeken. Zo was-het in de Gemeente te Rome, zo als te zien is, Rom. XIV. Indien men nu voorönderftelt, dat zo iets ook plaats had, of be? gon plaats- te krygen in de Gemeente te Ehilippi, zo mogt hy hen ook wel vermaanen, om daar over niet te tuisten. Gevoelde de eene dus, en de andere anders, elk mogt maar trachten in zyn . gemoed verzekerd te zyn , zonder daar over, als zynde zaaken, die de fondamentleerc deiWaarheid en. der, Godtzaligheid niet ondermynden,,'.te twisten, of de een den anderen te beöordeelcn. Vermpedelyk ziet daar op zyne vermaaninge , Cap. III: 15. Zowelen, als wy volmaakt zyn, laat ons dit gevoelen, te weeten, dat men moet jaagen na het tuit tot prys der roepinge Godts, die van boven is: En indien gy iets einderzins gevoelt, .naamelyk in zaaken van minder belang, ook-dat zal Godt u openbaaren. Zy moesten hier in malkanderen verdraagen. Waren 'er, die Geloof hadden, dat is,dat het Euangelie zulk een onderfcheid van dagen en fpyzen niet maakte , die moeten dat hebben by zich - zeiven voor Godt; en waren 'er , die ten deezen opzigte zwak waren in het Geloove-, die moesten zy aanneemen, doch niet lot twistige faamenfpr eekingen, Rom. XIV: 1, aa. Wenschte by dan, dat hy, ""t zy hy tot hen kwam, ■ V zy hy afweezig was, van hunne zaaken mogt hooren, dat zy ftonden in éénen Geest, met één gemoed gezaamentlyk ftrydende voor het geloof van het Euangelie, Cap. I: 37. Met recht mogt hy hen dan ook waarfchouwen tegen het twisten en tegenfpreeken, 't welk aan de zo noodige Eensgezindheid , en het zien op malkanderen tot opfcherpinge der liefde en goede werken, en dus ook aan het werken van zyns zelfs' Zaligheid, zo nadeelig is. ZOiNDER Vader, zonder Moeder, zon* der Geftachtreekeninge geweest te zyn, wordt van Melchizedek gezegd, Hebr. • VII: 3. Hoe'men dit wil verftaan hebben, is reeds aangemerkt ouder den tytel van MELCHIZEDEK in des V. D. 2. St. p. 154— • ZONDIGEN (Beeft Godt, zynen Zoon zendende in de gelykheid des) Vleeschs, en (dat) voor de Zonde, de Zonde veroordeeld' in het Vleesch, Rom. VIII: 3b. Hadden de menfchen , in den tegenwoordigen ftand van zaaken , door de Wet gerechtvaerdigd en vry gemaakt moeten worden van de Wet der zonde en des doods, 'er zou nooit iemand hebben kunnen behouden worden; want , naardien de Wet door - het Vleesch kragleloos was geworden, was dat onmooglyk geworden. Maar Godt heeft daar in voorzien, door zynen Zoon te zenden—. Laat ons eerst zien, wat Godt heeft gedaan ; en dan, tot wat einde Hy dat heeft gedaan. (X) Aangaande het eerfte: Godt' 'heeft zynen Zoon gezonden in de gelykheid des Zondigen Vleeschs. (KX) De Zender is Godt, teweeten, de Vader, de eerfte Perfoon in' de. aanbidlykê Drieéénheid ; de Gezondene is de Zoon,de Tweede Perfoon, Eénsweezens met den Vader; dus dan ook de waaragtige Godt, 1 Joh. V:ao. Godt, boven allen te pryzen in der eeuwigheid, Rom. IX: 5. Nu wordt wel een Mindere gezonden van zynen-Meerderen: Wat recht heeft de Vader dan gehad, om : zynen Zoon te zenden , en dat tot eenen voor dien Zoon zo moeijelyken, zo diep verneederenden dienst ? Dien Zoon, die heVgeenen roof behoefde te agten ; Gode even gelyk te zyn , naardien Hy was in de ge ft altenisfe Godts? Dat recht heeft'de Zoon aan den Vader gegeeven. Gelyk de Hebreeuwfche Diensiknegt zich uit eigene beweeginge aanbood, om zynen Heere dienstbaar te blyven, wanneer hy in het Jaar der Vrylaatinge vry uit zoude hebben kunnen gaan: Zo heeft ook de Zoon, door  57rS ZON.DIG.E N. zyne vrywillige Borgverpligtinge , om, in "s Zondaars plaatié , tot Godt te genaaken, .zich verbonden , om den Vader dienstbaar te zyn in liet Uitvoeren van het Werk der Verlosfinge. Daarom wordt Hy meermaals Godts Knegt genoemd; Godts rechtvaerdige Knegt, jef. LUI: n ; gelyk ook Godt zelfvan Hem zegt: Ziet myn Knegt, myn Vitverkoorene , in "welken myne Ziel cen welbehaagen heeft, Jel. XLII: i. Uit hoofde van dit recht heeft Godt zynen Zoon , toen de volheid des tyds gekoomen was, toen het Werk der Verlosfinge moest worden uitgevoerd, gezonden in de Waereld, Gal. IV: 4. En dat, (33) gelyk de Apostel zegt, in de gelykheid des Zondigen Vleeschs. (*) Vleesch beteekent de menschlyke Natuur; maar die is door de. Zonde geworden eene geheel verdorve Natuur. Alle Vleesch heeft zynen weg bedorven, Gen. VI: ia. Al wat Mensch heet., is zondig: Voorwaar daar is geen mensch rechtvaerdig op aarde , die Goed doet en niet zondigt, Godt heeft dan zynen Zoon wel gezonden in het vleesch. Hy is geworden uit eent Vrouwe, Gal. IV: 4. Hy is in dc gedaantt gevonden als een Mensch , Philipp. II: 8, 'Gelyk de Kinderkens des vleeschs en des bloed deelagtig worden , zo is Hy ook deszelvet deelagtig geworden, Hebr. II: 14. En da was ook noodig, zou Ply dat groot Werl verrichten, waar toe Hy gezonden was (>) Ma-ar is 'het nu ook geweest in he Zondige Vleesch? Dat zy verre ! Gelyk he Sittimhout aan de Verbondskiste geen door ■nenhout was, maar evenwel de gelykheii had van iets doornagtigs ; zo is Godt Zoon ook" gezonden wel in de gelykhti .des Zondigen Vleeschs , maar niet In he Zondig Vleesch zelve. Hy is wel den Brot deren in alles gelyk geworden, om de Zonde des Volks le verzoenen, en is in alle dinge verzocht geweest, gelyk wy , doch zondt Zonde, Hebr. II: 1?. IV: 15. Hy was he, lig, onnozel, onbefmet, en af gefcheiden va de Zondaaren, Cap. VII: 26. Zo moe; Hy ook zyn: Want het zou niet moos lyk geweest zyn, dat de volmaakt heilige en zonden haatehde Godtlyke natuur d< Zoons zich meteene zondige Menfchelyl natuur zoude hebben kunnen veréénigc tot eenheid des Perfoons. Dan zoude E .ook geheel ongefchikt zyn geweest tot d 'Werk, waar toe Ply gezonden was, 't wel ZONDIGEN. was, om als een Rechtvaerdige te lyden-, voor ons onrechlvaerdtgen , op dat Hy ons tot Godt zoude brengen. Want heeft Godt Hem gezonden, (3) het is gefchied voor de Zonde, en dat de zonde zou veroordeeld worden, in het.vleesch. (&X) Voor de Zonde, («) Dit zegt iets meer, dan dat Hy flegts gezonden was, om de Zonden te beftraffen , de Waereld te overtuigen van Zonde , Gerechtigheid, en Oordeel, en de dwaalenden van Geeste te doen koomen tot Verftand. Dat behoorde wel mede tot het Werk, waar toe Ply gezonden was, want Hy was de Gezant, de Uitlegger, de eenige uit duizend, die den menfchen hunnen rechten pligt moest verkondigen: Maar het was het voornaamfte niet van zvn Werk. (/s) In den Grondtekst ftaat m$ «>«gri«; ,en men heeft • aangemerkt, dat de LXX Griekfche Overzetters deeze bewoordingen meermaals gebruiken, wanneer zy fpreeken van Offerhanden, die gedaan moesten worden voor de Zonde , om die te verzoenen , als Levit. IV: 3. V: 6 , 7. Paulus wil hier mede dan te kennen geeven , dat Godt Hem heeft gezonden, om zyne Ziele te geeven tot een Schuld-offer voor veelen, en dus om de Overtreedinge te fluiten, de Zonden te verzeegelen , de Ongerechtigheid te verzoe: nen , en de eeuwige Gerechtigheid aan le : brengen. En dus zal dit gezegde overéén. koomen met een ander gezegde van den : Apostel, diit'Godt zynen Zoon, die, fchoon : Hy verfcheenen was in de gelykheid des zon■ digen vleeschs, evenwel geen Zonde gekend \ hadde, voor Ons tot Zonde, tot een Zond; offer , gemaakt hadde , op dat wy zouden i worden rechtvaerdigheid Godts in Hem , t aKor. V: ar. Want het oogmerk van Godt - in dit alles was, (33)dat de Zonde, die 7 ons onrechtvaerdig ftelde voor Godt, zou 1 veroordeeld worden in het -Vleesch. (*) Het r woord Veröordeclen voorönderftelt eenen ;- Richter, die veroordeelt, en die is hier n Godt de Vader, en eenen anderen die verst oordeeld wordt, het zy dan, 'dat hy zelf ;- ter ftraffe wordt verweezen, of dat hem , ,een of ander, 't welk hy voor den Richter is wilde doen gelden,ontzegd wordt, 't welk e hier het geval is; en die andere is hier n de Zonde, welke wy ons moeten voorftely len als iemand, die over den mensch een it heerfchappy voerend vermogen heeft, en dat k oeffent in onze fterflyke ligchaamen, om zich te  ZONDIGEN. -TH doen gehoorzaamen in de- begeerlykheeden deszelfden -ligchaams, Rom. VI: 11, en daar door ook verkrygt een ftrafverwekkend vermogen ; want gelyk door eenen Mensch de Zonde is in de Waereld gekoomen, zo ook door de Zonde de Dood, Rom. V: ia. Want de Dood is de ftraffe der Zonde. O) Als 'er nu wordt gezegd, dat de Zonde is veroordeeld in het Vleesch , naamelyk in het 'vleesch van Christus, zo zal dat te kennen.geeven, dat haar het verder oeffenen van dat tweederlei vermogen- door den Opperden Richter ontzegd is, en dat om 'het geene Christus in zyn Vleesch geleeden heeft. En wel vooreerst haar overheerfchend vermogen: Want toen Christus gekruiiigd is, is onze Oude Mensch met Hem gekruiftgd, op dat het ligchaam der Zonde te niete gedaan wier de, en wy der Zoncle niet meer dienen zouden, Rom. VI: 6. En dan ten anderen ook haar (Irafverwekkend vermogen* Want Hy heeft de ftraffe gedraagen, die ons Vreede moest aanbrengen : Zo dat ''er nu geene verdoemenis meer is voor de geenen , die in Christus zyn, Rom. VIII: i. Zoude nu zo eene Vcröordeeling van de Zonde kunnen gefchieden , zo was het noodzaaklyk, dat Godt zynen Zoon zond in de Waereld; want het geene 'er moest gedaan worden , om de Zonde van dat tweedcrlei vermogen te ontzetten, konde door geen Engel, of Mensch, maar alleen door Godts Zoon gedaan worden. Noodig ook, dat Hy Hem zond in het vleesch, op dat Hy onze Zonden in zyn ligchaam zoude kunnen draagen op het hout, i Petr. II: 24. Noodig ook, dat het was flegts in de gelykheid van het Zondige Vleesch, en niet in een zelf zondig vleesch. Want zodanig eenen Hoogenpriester moesten wy hebben, dien het niet noodig was eerst ftagt- offeren te offeren voor zyne eigene zonden, Plebr. VII: 27. Het bloed, waar door wy zouden verlost worden uit de ydele wandelinge, die ons van de Vaderen was over gekeverd, moest zyn het dierbaar bloed van Christus, als eenes onbevlekt en, en onftraflyken Lams, iPetr. I: 18, 19. En dat heeft Godt gedaan, om dat geene te doen, het welk der Wet, en der Wettifche eigene Gerechtigheid onmooglyk was geworden , naardien ze door het vleesch kragteloos was geworden. Naamelyk , om ons door de Zonde overheerschte en ftrafwaerdia' seXI, Deel, ƒ. en H. Stuk. ZONDIGT. 577 wordene Menfchen vry te maaken van de Wet der Zonde en des Doods: (Want in dat verband koomen onze woorden voor:) En dit moet ons ftrekken tot een alleruitneemendst blyk van Godts menfchen-liefdc, als die daar toe zynen Zoon, zynen Eeniggeboorenen-,wel heeft willen zenden in de Waereld. Te gelyk moet het indenken daar van ons verpligten tot dankbaarheid, dat is, om zo te leeven, dat ons doen en laaten moge zyn tot heerlykheid en prys van Godt, ZONDIGT , (Wanneer een Mensch tegen een Menfche) zo zullen de Goden hem oordeelen: Maar wanneer een Mensch tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? 1 Sam. II: 25", Deeze woorden maaken een gedeelte uit, en wel het zwaarfte gedeelte, van de belfraffinge , welke EU deed aan zyne door en door Godtlooze Zoonen. Èli was destyds de Richter in Israël, Cap. IV: 18, en de Hoogepriester in het Heiligdom; voor zyn Perfoon een Godtvreezend Man; maar, verblind door dwaaze Kinderliefde , was zyne toegeevendheid omtrent zyne Zoonen ten hoogften laakenswaerdig. Dit moeten wy in het oog houden , zullen wy deeze woorden verkiaaren naar het inzigtvan den beftraffenden Vader,'t welk was,naar 't my voorkomt, om zyne Zoonen te doen begrypen, hoe hy hen, van wegens zekere wanbedryven hadde kunnen verfchoonen; maar te gelyk ook, dat 'er andere waren van eene zo erge natuur, dat hy zelfs zich niet zou durven onderwinden , om voor hun tot Godt om vergeevinge te bidden. 'Er is geen twyffel aan, of Eli hadde reeds, finds lange, van de Godtloosheid zyner Zoonen gehoord ; maar , in plaatfe van hen ten eerften met al den ernst van eenen Vader, Richter en Hoogenpriester te beftraffen, hadde hy ze niet eens zuur aangezien, Cap, III: 13. Maar nu fprak geheel het Volk ''er van tegen hem. Hy konde nu niet langer zwygen, hy moest 'er hen nu over te reede ftellen : Maar hy doet het op eene zo zagte wyze, als of hy fchroomde zyne Zoonen al te zeer te zullen bedroeven: Waarom, zegt hy, doet gy zulke dingen —. Niet alzo myne Zoonen : Want dit is geen goed gerugte, dat ik hoore: Gy maakt, dat het Volk des -HEEREN overtreedt, vs. 23 en 24. Hier op volgt nu het ernftigfle gedeelte zyner Dddd be-  57% ZONDIGT. ZONDIGT. beftraflinge j maar 't welk veel meer eene waarfchouwinge is, dan eene beftraflinge, waar van evenwel niet te denken was, dat ze eenigen indruk zoude maaken op het gemoed van zulke Belidls - kinderen , vs. ia, als zyne Zoonen waren. Hy befchouwt hen, als fchuldig aan zonden tegen de Menfchen, en aan zonden tegen den HEERE. De eerfte doet hy hun voorkoomen , als verfchoonbaar , en de laatfte als onverfchoonbaar. (K) Van de eerfte zegt hy: Wanneer cen Mensch tegen een Menfche zondigt, de Goden (dat is, die van Godts wegen, ten gerichte zitten) zullen hem oordeelen ; oordeelen , of hy eene meerdere of mindere ftraffeverdiene, of de omftandigheeden het toelaaten , dat men hem konne verfchoonen , en vrylaaten met eene enkele beftraflinge. Ditis eene waarheid op zich-zelve ; maar niet toepasfelyk op het tegenwoordig geval. Zyne Zoonen hadden gezondigd tegen de Menfchen: Tegen de Israëliten , by welker Wyven zy. fliepen, die met hoopen te faamen kwamen aan de. Deure der Tente der fSaam&nkomfte, vs. oa. En daar zy getrouwd waren, Cap. III: 19»-, ook tegen hunne eigene Wyven, die zy daar door bedroefden. Dus waren zy Overfpeelers, dubbele Overfpeelers. Dit nu was eene 'Zonde, waar over Eli, als Richter, had kunnen , ja i moeten oordeelen. Als Vader hadde hy hen met dien ernst, die zo een fchandelyk bedryf eischte , moeten beftraffen ; als Hoogepriester hadde hy hen van de bedieninge der heilige dingen moeten we'eren, en van het Priester-ampt afzetten ; en als Richter- hadde hy hen ter doodftraffe moeten verwyzen ; want van de Overfpeeler zeide de Wet, dat hy zekerlyk zoude gedood worden, Levit. XX: 10. Maar niets van dit alles hadde Eli gedaan, 't Is waar, 't waren zyne Zoonen. Maar hadde hy het als Vader willen door de vingeren zien, als Hoogepriester mogt hy het evenwel niet doeu, maar was verpligt te yveren voor de eere van Godt, en van deszelfs Heiligdom ; even weinig mogt hy het doen als Richter. De Richters werden by de Hebreen Goden genaamd, om dat zy, in het handhaven van de Wet en het Recht-, Godts plaatfe hier op aarde bekleedde. Gelyk dan by Godt geene aanneeming van Per/bonen plaats heeft, ao moet die ook geen plaats hebben by denRichter, Levit. XIX: 15. Want hy houdt het gerichte niet den Menfche , maar den, HEERE, a Chron; XIX: 6, 7. Dit wisten zelfs de Heidenen wel. By de Oude Egyptenaars moesten de Richters, by het aanvaerden van hun ampt, in handen van den Koning zweeren , dat zy zich door niemand , zelfs niet dopr den Koning, wat hy ook beveelen mogt, of dreigen, zouden laaten beweegen, om af te wyken van het recht. Nog leeft de gedachtenis van Seleukus, den Wetgeever der Lokrenfen. Het Overfpel wilde hy geftraft hebben met het uitfteeken der twee oogen.. Zyn Zoon was de eerfte, die op die ondaad werd betrapt. Het Volk wierp zich tot voorfpraak op voor den Zoon ; maar Seleukus was onverbiddelyk. Als Richter wilde hy het recht der Wet doen geiden; maar als Vader verfchoonde hy zynen Zoon in zo verre, dat hy hem llegts één oog liet uitfteeken, en zich-zelven 'er ook één. Hoe veel verfchilt dit van het gedrag van Eli ! Zyne te laffe Vaderlyke tederhartigneid deed hem zynen Richterlyken pligt vergeeten. Indien een Menschtegen een Mensch zondigt, de Goden zuilenhem oordeelen.- Dat was zyne grondfteliinge; maar hy trok ze, naar 't fchynt te verre , cn verbeeldde zich , dat hy als Opperrichter de magt hadde, zyne Zoonen wegens hunne Ontuchtigheid te mogen verfchoonen, als zynde-flegts eene zonde tegen de Menfchen. Hy dacht niet, dat, gelyk hy daar door hen in hunne boosheid ftyfde, waarom een der Ouden zeer wel gezegd heeft: Invitat ad culpam , qui dcUStum pra-terit: ,, Die een' misdaad over 1 ,, het hoofd ziet, het is zo.veel , als of „ hy den Misdaadigen uitlokte, om an,„ dermaal te misdoen;" hy ook even daar door zich-zelven ftrafwaerdig ftelde voor Godt; want die zal vlytelyk verneemén na de werken der geener, die door Hem zyn gefteld geweest tot Dienaars van zyn Koningryk, of zy recht geoordeeld, zyne Wet bewaard , en naar zynen raad gewandeld hebben, B. der Wysh. Cap. VI: 3, 4. En, gelyk daar,vs. 5, gezegd wordt, dat over zulken , die over anderen zyn gefteld geweest., een ftreng oordeel zal gaan. zo heeft Eli dat ook moeten ondervinden. Godt verweet hem, dat hy zyne Zoonen, welker an-  ZONDIGT. ZONDIGT. 679 ongerechtigheid hy geweeten hadde , meer hadde geëerd, dan Hem, vs. 29. En hoe vervaariyk een Straf bedreig over hem en zyn huis Godt daar op aanftonds liet volgen, leeze men vs. 30—36. en Cap. III: 11—14. Dan hoe fchandelyk groot zyne toegeevendheid ook was geweest omtrent zyne Zoonen in dat geene, 't welk zy tegen de Menfchen gezondigd hadden: (3) 'Er was even wei eene andere, eene nog grouwlyker boosheid , waar aan zy zich vergreepen hadden , en hy agtte zich verpligt, hun het gewicht daar van onder het oog te moeten brengen. Des zegt hy: Maar wanneer een Mensch tegen den HEERE zondigt , wie zal voor hem bidden ? (XX) Elke Zonde , fchoon tegen eenen Mensch bedreeven, is een Zonde tegen den HEERE, om dat ze is eene fchennis van Godts Wet, en dus eene verlochening van zyn Wetgeevend Oppergezag: Maar Eli bedoelt hier eene Zonde, die rechtftreeks, moedwillig, en dus tegen beter weeten , tegen den HEERE bedreeven wordt. Als hy nu vraagt: Wie zal voor hem bidden? Zo wil hy 'er mede te kennen geeven (want zulke vraagen ftaan gelyk met eene zeer fterke ontkenninge) dat zulk een volftrekt des doods fchuldig is; dat geen bidden, geen offeren voor hem iets het minlte konne baaten ter zyner verfchooninge. Ik denke , dat hy het oog hebbe gehad op de Wet, Num. XV: 30, 31. De Ziele , die iets zal gedaan hebben met opgeheevener hand, het zy van inboorlingen , het zy vreemdelingen, die fmaadt den HEERE: En die zelve' Ziele zal'uitgemeid'worden uit het midden van haar Volk: Want zy heeft het woord des HEEREN veragt, en zyn gebod vernietigd. Die zelve zal gantfchclyk uitgeroeid worden , haare ongerechtigheid is op haar. Met toefpeelinge op deeze Wet, zegt Paulus: Zo wy willens zondigen, na dat wy de kennisje der Waarheid ontvangen- hebben, zo blyft'->dddt geen flagt-offer meer over voor de Zonden ; maar een fchriklyke verwachtinge des Oordeels,en hitte des vuurs, dat de tegen/landeri zal ver (linden, Hebr. X: 16,2.7. (33) Deeze aanmerkinge kwam hier wonder Wel te pas, hadde de Vader ze maar met wat meerder nadruk zynen Zoonen op het hart gebonden. («) Zy hadden gezondigd' tegen den HEERE. Niet alleen maar door de Heilige Plaatfe te ontheiligen , met Hoerery en Overfpel te pleegcri, als voor het aangezigte des PIEEREN; maar zy hadden ook rechtflreeks den HEERE beleedigd in de zaake van het Slagt-offer en het Spys-offer. Op hun bevel kwam de ' Jongen, en haalde uit den Pot of Keetel alle zulke ftukken vleesch,, ais hy met de krauwel vatten konde ; nier mede nog niet te vreeden, deeden zy den Man, die offerde,tegen wil endank het/^tf geeven, 't welk moest aangeflooken worden op hèt Altaar, vs. 13—17. Op die wyze beroofden zy den Israëliet van de deelen , die hem van zyne Offerhande toekwamen, en beroofden ook den HEERE van het Vet, 't welk hy voor zich wilde geheiligd hebben op het Altaar. Dus was de Zonde, die zy zondigden voor het aangezigte des PIEEREN zeer groot; te grooter, om dat ze gepleegd werd door hen, die Priesters waren , die van het" grouwelyke van hun beftaan niet konden onkundig zyn; die, amptshalven verpligt waren , voor de., rechten van des HEEREN dienst en altaar te waaken; nog te grooter, om dat zy oorzaaken waren , dat het Spys. offer ook by hét Volk veragt werd , en het ook tegen dai HEERE overtrad, vs. 17, en 24. Liet Godt eens tot het Volk zeggen: Met eenen • Vloek zyt gy vervloekt, om dat gy my berooft in de tienden, en het hef-offer, Mal. III: 8, 9; hoe veel te itfafwaerdiger zullen dan de deezen moeten geagt worden, die Priesters waren. Wel te rechte gaf Eli dan te kennen, dat, hoe teder zyn Vaderlyk hart ook t'hunwaards was , hy evenwel geene vryheid vond , om voor hun te bidden; immers niet verwachten konde, dat zulks van eenige vrucht zoude zyn. (/3) Zo wilde Eli zynen Zoonen het gewicht van Hun zondig bedryf on-' der het oog brengen. In zo verre is hy te pryzen: Maar hier in is hy te laaken, " dat hy het deed op veel te laffe wyze. Wist hy, dat men voor zulken niet kan bidden; hy wist dan ook, dat zy, volgens dfe bovenaangehaalde Wet, gantfchclyk moesten uitgeroeid worden. Maar tot dat' uiterfte konde hy niet. bef!uiten : Hoe groote Belidls.kinderen zy waren, zy waren evenwel zyne Zoonen. Zelfs dorst ' hy'niet eens zo verre-kocrnen', om' tot hen 'te-zeggen, gelyk 'Nathan tot David zeide: Dddda Gy  58o ZONDIGT, ZONDVLOED. ZONDVLOED. Gy zyt de Man. Als fchroomde hy zyne Zoonen te zeer te zullen bedroeven , of tegen zich te verbitteren , vergenoegde hy 'er zich mede, hen flegts van ter zyden te raaken, en het voorts aan hunne eigene overweeginge over te laaten, hoé grouwlyk hun bedryf was, en hoe zwaar het flrafgevolg 'er van zoude zyn. Eene wyze van beftraffen, van welke zekerlyk geen de minfte vrucht te verwachten was by lieden van een zo verëeld geweeten, en overgegeevene boosheid; waarom ook onmiddelyk hier na gezegd wordt: Doch zy hoorden de ftemme hunnes Vaders niet; •want de HEERE wilde ze dooden; of, volgens de vertaalinge van anderen: Daarom wilde de FIE ERE ze dooden. Men zie hier van des X. D. 2. St. p. 13a. Gelyk dan beide die Zoonen , Hophni en Pinehas , •volgens Godts ftraf bedreiginge, op eenen zelfden dag zyn omgekoomen; zo is ook Eli zelf omgckoomen, tot ftraffe , dat hy zyne Zoonen meer hadde geëerd, dan Godt, en heeft zo moeten ondervinden, dat het xècht by Godt zy , zulken, die Hem verfmaaden, ligt te agten* vs. ey, 30, Cap. IV: 11, 17, 18. ZONDVLOED. 00 Welke Verwoestingen ooit op de Aarde plaats gehad hebben, is 'er in geene Gedenklchriften eene bekend,zo merkwaerdig en verfchriklyk, als die van den Zondvloed. (XX) De G-efchiedenisfe 'ervan is ons door Mofes omHandig befchreeven. De aanleidinge 'er toe was het algemeen, en hoe langer zo hooger in top gexeezen Zeedelyk Verderf der Menfchen.1" Behalven Nodch en de zynen , onder welken Godt gediend en gevreesd werd , hadde alle vleesch zynen weg bedorven. De Waereld was een Waereld van Godtloozen, aPetr. II: 4. Men at en dronk , men nam. en gaf ten huwelyk, Matth. XXIV: 38. Men ftoorde zich niet aan dc vermaaningen en waarfchouwingen van Nodch; even zo zorgeloos, als Godtloos liet men zich de vergunde iao Jaaren van Verdraagzaamheid ontglippen. Men had de maate zyner ongerechtigheid doen overloopen , Godts langmoedigheid was ten einde, zyne toornglocden braken los: Na dat Nodch en de zynen, ende Dieren, die ter behoudenisfe beftemd waren, ter Arke waren ingegaan , welke Godt hem tot dat einde had. doen bouwen , werden de Fonteinen des Afgrends en de Sluizen desHcemels geopend. Ue Wateren borften op van onder uit hunne. Kolken, en de Wolken gooten plasreegen uit op de aarde veertig dagen en nachten, zo dat de Wateren dermaaten de overhand namen, dat alle hooge bergen, die onder den gantfehenheemel zyn, bedekt werden, en dat 150 dagen lang, zo dat alle vleesch, Menfchen enVee, alles wat een adem des geests des leevens in zyne neusgaten had, jammeriyk omkwam in den vloed, Genef. VI. en VIL Het is onder de Uitleggers een bedenklyk ftuk , of deeze Vloed Algemeen zy geweest, dat is, zich hebbe uitgebreid' over geheel de Aarde, zo groot als ze is; dan of ze zich bepaald hebbe tot zeker Land,. tot flegts zeker gedeelte der Aarde. Deeze gevoelens voor te draagen, en het voor en tegen'er van te beöordeelen, zou voor een Werk, als dit Woordenboek is, te om-, flagtig zyn. Wy zullen dan van het laatfte gevoelen flegts iets weinigs aanteekenen; en voor het eerfte eenige bewyzen aan de hand geeven. (*) Dat de Zondvloed zichflegts bepaald hebbe tot zeeker Land, is beweerd door Ifaac. Peyrerius, en na hem door Sim. Tysfot de Palot , Mr. d,Argms en anderen; iaacftelyk ook door den Götlinger Hoogleeraar Joh. Chriftoph. Gotterer dn zyne Weltgefchichte, P. Lp. 17 —. Volgens welken de Vloed zich flegts zoude hebben uitgeftrekt over dat Land, waar in Nodchs Huis cn Stam zich. destyds onthielden ; en dat zoude geweest zyn aan de Oostzyde van den Indus, en dus tusfehen die riviere en de Ganges. En alzo zouden de Indifcbe Oceaan , die buiten zyne Oevers opgereezen was,, en de tot overftroomingen zo zeer. geneigde rivieren, de Indus en Ganges, daar toe als geperst door een Plasreegen van 4® dagen, en in haare uitwateringe geftuit door' de opgereezene Zee , te houden zyn voor de oorzaaken van-den zo hoog gefteegen. Vloed. Men heeft gemeend, tot dat gevoelen te moeten koomen, om dat dat. van eenen Algemeenen Vloed gedrukt wordt door zwaarighecden, die , hunnes bedunkens , onoplosbaar zyn : Eu wel voornaamlyk , van waar al het water gekoomen zy, om geheel den Aardbol te overzwalpen , zelfs tot verre boven de hoogfte Bergen. Men meent te mogen vastftellen, dat een Piasree:-  ZONDVLOED. ZONDVLOED. 581 reegen van 40 dagen en nachten , hoe zwaar die ook moge geweest zyn, en alle de Wateren van geheel den Oceaan, daar toe niet genoegzaam bekwaam zouden zyn geweest. Dan deeze en foortgelyke bedenkingen koomen anderen zo onoplosbaar niet voor. Men zie dezelve voorgefteld en beantwoord by Stellingfiect H. Oorfprongl. B. III. C. 4. p. 450—. De Algem. Hifi, D. I. p. 170—. in een Vertoog van Thor». Stackhoufe by Henry over Genef. D. I. p. 401 —. S. van Til, Eerfte Waer. Op- en Onderg. p. 370 —, en Lilienthal Oordeelk. Bybelverkl. D. V. p. 61—. OjS) By die zelfde Schryvers en anderen meer, zal men ook de Bewyzen vinden, die voor de Algemeenheid van den Zondvloed over geheelde Aarde pleiten. Het eerfte is het getuigenis van de Heilige Schrift. Het Gefehiedverhaal van Mofes is zo duidelyk en beftisfend , dat men daar uit niet, dan zeer gewrongen , een bepaalde Overftrooming zoude kunnen afleiden. ALLE vleesch had zynen zveg verdorven op Aarde, Genef. VI: 11. ALLES vleeschs einde is voor myn aangezigt gekoomen, vs. 13. Ik brenge eenen Watervloed over de Aardt, om ALLE vleesch, daar een geest des leevens in is, van onder den heemel te verderven, vs. 17, en Cap. VII: 4. Ik zal van den Aardbodem verdelgen AL ivat beftaat, vs. 11. Op deezen dag zyn ALLE fonteinen des grooten Afgronds opgebrooken, vs. 19—23. De Wateren namen gantsch zeer de overhand op de Aarde , zo dat ALLE hooge bergen, die onder den GANTSCHEN Heemel zyn , bedekt werden . ALLE vleesch, dat zich op de Aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte , en van het vee , en van het wild gedierte , en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en ALLE menfchen —. Alzo werd verdelgd AL wat beftond, dat op den Aardbodem was—: Nodch ALLEEN bleef over, en wat met hem in de Arke was. En Cap. VIII: 9. De Wateren waren op de GANTSCHE Aarde. Zoude Mofes het woord Alle wel zo dikwils herhaald hebben, indien hy niet voorneemens ware geweest, eenen Algemeenen Vloed te befchryven ? Kan het eene bepaalde Landftreek aanduiden , als hy fpreekt van de bedekkinge van ALLE hooge bergen, die onder den GANTSCHEN heemel zyn? En zegt, dat de Wa* teren waren op de GANTSCHE Aarde ? DeHeiland zegt, dat de Zondvloed ALLEN wechnam,en voegt'er by: Alzo zal ook zynde toekomst van den Zoon des Menfchen , Matth. XXIV: 39. Indien Hy daaripreekt yan zyne Komfte ten Oordeele, zo zal de Zondvloed even algemeen moeten geweest -zyn, als de Openbaaringe van alle men* fchen voor zynen Richterftoel alsdan algemeen zal zyn. En indien Petrus in zynen 2de" Br. Cap. III. niet fpreekt van de verwoestinge van der Jooden Kerk- en Burgerftaat, maar van de lloopinge deezer Aarde in de voleindiginge der Eeuwen , wanneer de Aarde en dc Werken, die daar op zyn, zullen verbranden, vs. 10, zo zal de Zondvloed even algemeen moeten geweest zyn, als dc verbrandinge dan algemeen zal zyn ; want hy zegt vs^ 6, 7. Door welke de Waereld, die toen was, met het Water der Zondvloed bedekt zynde, vergaan is: Maar de Heemelen , die nu zyn, en de Aarde zyn door hetzelfde Woord als een fchat wechgclegd, en worden ten vuure bewaard tegen den dag des Oordeels , en der verdervinge der Godtlooze menfchen. (00) Een tweede bewys ontleent men uit het getuigenis van Ongewyde Schryvers. Het is uit die bewysbaar, dat dc gedachtenis van eenen Algemeenen Vloed, fchoon vermengd met Fabelen, genoegzaam by alle Volken is bewaard gebleeven. Volgens Ovidius Metamorph. L. I. Fob. 5. was de oorzaak van dien ramp de algemeene Godtloosheid dier Eeuwe, welke men zich. niet afgryzelyker verbeelden kan, dan hy ze befchryft. Vivitur ex rapto, non hofpes ab hofpite tutus, Non focera genero, f ralrum quoque gra- tia rara eft. Imminet exitio vir conjugis, illa mariti Lurida terribiles mifcent aconita noverca , Filius ante diem patrios inquirit in annos, Vidta jacet pietas, et vir go ccede madenteS' Ultima cceleftum terras AJlreea reliquit. En, na den Reuzenftryd befchreeven te hebben , laat hy Jupiter in de Vergaderinge der Goden fpreeken, en eene Algemeene Verdelging dreigen, Fab. 9, welke ook aanftonds volgde. De van waterzwangere Wolken gooten plasreegen uit, Dddd 3 „ de-  582 ZONDVLOED. de Afgronden borften los, Zeën en Rivieren reezen op tot boven huizen, toorens en bergen, 'er was nergens ontkoominge, geheel de Aarde fcheen louter Zee geworden te zyn: Si qua domus manfit, potuitque refiftere v tanio In dcjeSta malo, culmcn tarnen altior hujus Unde legit; presfaque latent fub gurgite turres: ' , Jamque mare et tellus nullum difcrimen habebant: ■ Omnia pontus. crat, deerant quoque littora ponlo. Men zal zeggen,. Ovidius is een te jonge Schryver, en een Fabellmeeder, om zich op zyn getuigenis te kunnen beroepen. Het is zo: Maar het is zeker genoeg, dat liet geen hy 'er van fchryft, ecnë Dichtkundige uitbreidinge is van 't geene vroegere Schryvers van zo eenen algemeenen 'Vloed gemeld hebben. En die zyn 'er veele, als Bcrofus de Chaldcër, Abydenus de Asfyriër, en meer anderen, door M.de -Groot opgegeeven in zyn voortreflyk Boek de Ferit. Rel. Chrifl, L. I. §. ió. De Leezer gelieve na te zien 't geen 'er vanjs aangeteekend onder den tytel van NOACH in des V, D. a. St. p. 629. op het einde — 631. Men vindt daar ook 't geen Herrera heeft aangeteekend van het bericht, 't welk de Amerikaanen op het Eiland Kuba 'er van gaven aan de Spanjaards. Ik zal hier uit de Algem. Hijl. D. i. p. 308, en 309. nog by voegen, 't geen de Perftaanen en Indiasnen 'er van 'zeggen. „ Een Oostersch Schryver verhaalt, dat fommigen der geenen, die den Godtsdienst der Magi omhelzen, wel een zwaaren Zondvloed erkennen,; maar den Algemeenen ontkennen : Doch dat de Rechtzinnigen onder die gezindheid dien erkennen, dat geheel het menschlvk geflacht daar in is omgekoomen , eenige weinigen uitgezonderd, die door de Voorzienigheid behouden zyn: en dat die den Menfchen is toegezonder tot ftraf van hunne Zonden; een van wel ken, Malcus geheeten, een monfter wa; van Godtloosheid —. Dezelfde Schryve: verhaalt, dat de Braminers onder de In Aiaatien zeggens dat de vier genachten ZONDVLOED. waar uit het eerfte menschdom beftond, van hunne eerfte onnozelheid ontaartten: De Geestelyken waren zonder Godtsdienst ; de Krygsknegten wreed en tirannig; de Kooplieden bedrieglyk in hunnen handel; en de Ambagtslieden en Kunttenaars overdaadig, hunne winftbn in allerlei wellusten .en baldaadigheid doorbrengende —. Godts getergde wraak konde dat niet langer gedoogen, waarom Hy eenen Watervloed op de Waereld zond , welke alle Volken zonder onderfcheid verdelgde." In de Geograph. — en Hijlor. Berichten over Afie — getrokken uit de Brieven cn Reisbefchryvinge der Jefuilen, D. I. p. 216—. vindt men uit de Brieven van de Paters Calmette en Boucher , een Indiaan fche F abel, waar in de Hiftorie van den Zondvloed zichten duidelykften ontdekt: ,, De God Routren, de groote Verwoester der gefchapene Weezens , nam zich op zekeren dag voor, alle menfchen te verdrinken. Fichnou., de Bewaarer der Schépfelen', kwam 'er agter. Zyne magt ftrekte zich zo verre niet uit, dat hy Routrens ontwerpen koude verydclen ; hy zocht evenwel de fchriklyke gevolgen 'er van., zo veel in zyn vermogen was, te weeren. Ply verfcheen aan Sattiavarti, zynen grooten Vertrouweling , waarfchouwde denzelven , en verzekerde hem voor zyne behoudenis, en al wat hy sonde noodig hebben om de Waereld wederom te bevolken, te zullen zorgen. Volgens zynen raad-mocst Sattiavarti zich na zekeren bepaalden hoogen berg begeeven. Het ünweder kwam op;cen der fehriklykrte reegenen, die men immer zag, viel van den Heemel neder ; de Rivieren verhieven zich ; dc grondelooze Kolk der Zee borst op, brak haare oevers, en zich vermengende met de ovcrloopende Rivieren, bedekte dezelve in kórten tyd de hoogfte bergen : Boomen , Dieren , Menfchen , alle bezielde Weezens werden uitgeroeid. Het water fteeds hooger en hooger ryzen, de, was Sattiavarti in groote benaauwdheid. Maar eindelyk kwam het door Vich. nou beloofde Vaartuig, en hy trad terftond • in hetzelve met de Boetelingen van zyn i gevolg, en met acht honderd eri veertig • Millioenen van Zielen en Zaaden van - Weezens, en dus konden Sattiavarti en , de zynen het afloopen van het water van bo-  ZONDVLOED. ZONDVLOED. 585 boven de oppervlakte der aarde , gerust en veilig in hunne fchuilplaatfe, afwachten." Daar men nu by genoegzaam alle Volken zulke berichten vindt,die,fchoon met Fabelen omwonden , evenwel in de Hoofdzaake ovcréénftemmen, leevert dat een fterk bewys op voor de waarheid van eenen Algemeenen en alles verdelgenden Vloed, (yy) Maar al ontbraken ons deeze bewyzen, zo zouden de toppen der Bergen , en de ingewanden der Aarde fpreeken. Van waar is het, dat men fchulpen en andere voortbrengfels van de Zee in menigte vindt op en in de hoogfte Bergen, verre van de Zee verwyderd ; de Alpen en Pyreneên in Europa, den Atlas in Afrika, de Andes in Zuid- Amerika, van welken men zegt, dar de Alpen, in vergelykinge van die, maar als heuvelen zyn aan te merken? Dat men de verfteende overblyffels van een Amerikaansch dier heeft begraaven gevonden in Ierland; van Oliphanten, dieren, die behooren tot Afra en Afrika^ in Engeland; in zo eene menigte in Siberiën, dat men 'er een tak van Koophandel van gemaakt heeft ; hier en daar geraamtens van PValvisfchen , en Schulpvisfchen, die men nergens vindt, dan m de Amerikaanfche Zeën ; Krokodillen in het harte van Duischland, gelyk ik zelf te Maaftricht gezien hebbe een ftuk' Steen, gedolven uit dc diepe holte van den St. Pieters Berg aldaar", waar in gegroeid waren eenige beenderen van den ruggegraad , en een groot gedeelte van het Kaakebeen, met de vervaarlyke tanden 'er in, van een Krokodil, en wel, naar het zeggen van den toenmaaligen eigenaar , volgens de opgaave van den Heer Buffon, van een Madagaskcrfche Krokodil:. Van waar alle deeze dingen ? Moeten die niet tot een voldingend bewys verftrekken voor de waarheid van het Mofaïsch gefchiedverhaal van eenen algemeenen Watervloed , zelfs tot boven de hoogfte bergen, die onder d&n gantfehen heemel zyn? Te zeggen, dat alle deeze dingen flegts fpeelingen zyn van de Natuur, is niet anders dan ecu fpeelen en fpotten met het gezond verftand; want men heeft by herhaalde proefneemingen ondervonden, dat die dingen, eveneens als alle andere Schulpen en Beenderen, in het vuur gebragt zynde, eerst tot kooien en dan tot Kalk verbranden. Dit zy genoeg ten betooge van de Algemeenheid van den Zondvloed(33) Dit nu was een allerverfchriklykst Oordeel ; evenwel allezins gepast aan Godts rechtvaerdigheid , en hoogstwyze oogmerken. («) Een Oordeel zo verfchriklyk , als 'er der Waereld ooit dt ooit een overkwam. De Menfchen zyn buitenfpoorig baldaadig, doordronken van zorgeloosheid, geen de minfte vreeze Godts is voor hunne oogen ; zy fpotten met Nodch, met zyne waarfchouwingen, met het bouwen zyner Arke ;,zy zien Dieren van allerlei foort in optocht, en ter Arke intreeden: Dit verfchynfel, hoe verwonderenswaerdig ook, baart by hen geene opmerking. Het is by hen Vreede en geengevaar ; in een oogenblik overkomt hun het verderf, als de baarensnood eene bevruchte Vrouwe, en ,er is geen ontvlieden. Zwarte en zwangere Wolken dringen op, pakken zich digt opéén, breeken, en ftroomen van Water vallen uit de lucht; Zeën en Rivieren verheffen haare aanftootingen; de bovenkorst der aarde fcheurt ; de diepe kolken bruisfehen en braaken zonder ophouden golven op golven uit. Welhaast is de Oppervlakte der Aarde overzwalpt; men zoekt lyfsberging, deezen op de daken hunner hutten of huizen, die hun welhaast ontzinken ; anderenklimmen op boomen, hangen aan de takken , en ploffen met den ontwortelden ftam neder in den Vloed : Duizenden vlugtennade bergen; het water ryst, de hartsangst ryst, de doodfehrik verdubbelt zich , het noodlottig oogenblik is daar. De Afgrond roept tot den Afgrond by het gedruisch van Godts Watergooten, de jammerkreet gaat op vail het eene einde der Aarde tot het andere;. Mannen, Vrouwen , Kinderen , hangende malkanderen aan den hals, eër zy zich het laatfte vaarwel konden toeroepen , worden door het. geweld der baaren van malkanderen gerukt , verre wechgevoerd door den ftroom,, worftelen, in't midden van duizenden zo nog leevendige, als doode Menfchen en Beesten, met de over malkanderen heen ftortende golven , inmiddels een ylugt van Vogelen, die nergens ruste vinden voor het hol van hunnen voet, op hen nedervalt, en hen doet wechzinken in de grondelooze diepte, en de meesten in den af-  584 ZONDVLOED. afgrond van eene red - en eindelooze rampzaligheid ! Geheel de Aarde is ontvolkt; ..Nodch, en 't geen met hem.in de Arke was , zyn het eenig overfchot van alle de beneedenmaarjfche leevendige Weezens. Hoe ontzaglyk zyn Godts Oordeelen ! ■ Wie kent. dc fterkte zynes toorns, en zyne grimmigheid, naar 't geene Hy te vreezen is 'f (js) Zyne Oordeelen zyn evenwel waaragtig en rechtvaerdig. Men hadde eenmaal lang genoeg den rykdom zyner langmoedigheid, goedertierenheid en verdraagzaamheid. veragt, ja! gezard, en zich zynen toorn vergaderd ah tot eenen fchat. Zoude een Godtvergeetene Waereld niet denken , dat een iegelyk die kwaad deed, goed was in zy.ne oogen, zo werd het tyd, dat Hy zyn rechtvaerdig oirdeel van den Heemel openbaarde, om, gelyk alle vleesch zynen weg bedorven had, ook van alle vleesch een einde te maaken. Maar waarom vraagt men misfchien , waarom doet Godt hen niet in eenen nacht fneeven , gelyk het heirleeger der Asftyriërs? Waarom verdelgt Hy hen niet door een flaanden Engel, .gelyk de Eerstgeboorenen der Egyptenaaren ? Waarom deed Hy de aarde niet fplyten onder hunne voeten, om hen leevendig ter helle te doen inzinken, gelyk Kerah, Dathan en Abiram? Waarom maakte Godt juist het Water tot het inftrument «yner gramfchapP (W)Men kan hier in een bewys opmerken, dat Hy in V midden zynes , toorns nog des ontfermens gedenkt. Veertig dagen duurde het,eer de Wateren geheel en al de overhand genoomen hadden. Dit allengskens ryzen konde ten minften nog ,aan eenigen aanleidinge geeven tot .nadenken en tot bekeeringe. Q3/S)Ook merkt iemand aan, dat de Aarde nog veel hadde behouden van haare eerfte vruchtbaarheid, dat die, zonder dat het den menfchen veel arjbeids en zweetens kostte , alles rykelyk voortbragt 't geen tot het onderhoud en den overvloed noodig was. De Overvloed en het Gemak bragten Dertelheid en Weelde voort, en , gelyk het .doorgaans .gaat, men vergat den milden Schenker van al dat goede, men floeg tegen ,Hpm. agter uit, en men gaf zich over aan de .fchandelykfte ondeugden, en had,de het langer geduurd, de'Aarde zou ge .worden zyn de woonplaatfe als van zo \\ee\Q geyleeschte Duivels. Des heefi Z O N D V L O E D. Godt niet alleen het toen leevendboos geflacht willen verdelgen; maar te gelyk ook aan geheel de Aarde eene andere geftalte willen geeven , door het geweld van de winden en ftroomen de vruchtbaare Aarde vermengen met de onvruchtbaare , den vruchtbaarften grond aan veele plaatfen overdekken met bar zand en fteenen, qp dat de Aarde van haare eerfte vruchtbaarheid beroofd, en de menfchen genoodzaakt mogten worden, om, ten koste van meerderen tyd en vlyt, hun onderhoud uit dezelve te verzaamelen, en zy dus te , minder geleegenheid mogten hebben, om wederom tot een zo algemeen Zeedelyk Verderf te vervallen. Want gelyk'er niets is, dat tot de ondeugd meerder aanleidinge geeft,dan leedigheid, luiheid en overvloed, zo is 'er ook geen veiliger middel om de losbandigheid in de menfchen te beteugelen , dan wanneer hun een aanhoudend en zwaar arbeiden wordt opgelegd. Zie Joh. Freder. Stapfer , Grond. legg. tot den Waaren Godtsdienst, D. X. p. 464-—. (3) Zou de Zondvloed ook iets Zin- of Voorbeeldigs hebben aangeduid? (XX) Men kan 'er iets nadeeligs in opmerken. (-*) Met betrekkinge tot de Godtlooze Waereld, die 'er door omkwam, zullen de Wateren van dien Vloed kunnen aanduiden de geduchte Oordeelen, waar door Godt de Vyanden zyner Kerke zal verdelgen, en wel inzonderheid van dat Oordeel, waar door geheel het Antichristensch Babel onheritelbaar zal verwoest worden, als van 't welke gezegd wordt, dat het, gelyk een meulenfteen zal worden geworpen in de Zee, en dut het niet meer zal gevonden worden, Openb. XVIII: ai. Zie Lampe, Genade-Verb. D. II. C. XI. §. a.p.m. 332. en van denHonert, Theol. Typ. P. I. CII. §. 35. p. m. 47, 48. 0») Met betrekkinge tot de Arke, en Nodch en de zynen in dezelve. De Wateren botften 'er wel tegen aan, ze werd door dezelve wel ginds en herwaards gedreeven; ze bleef evenwel vlottende op dezelve, en, na dat de Wateren geweeken waren, rustte ze op de bergen van Ararat. Zo ook Godts Kerke: Ze wordt wél aangeftooten, en ginds en herwaards geflingerd door de Wateren van Verdrukkingen ; maar, gelyk ze door dezelve .nooit overltroomd is, zal ze 'er ook nooit .door  ZONDVLOED,ZOOGEN, door overftroomd worden, maar zal eindelyk geraaken tot eene heilige en veilige ruste, na dat de Tyrannen, en Vervolgingen een einde zullen hebben. (33; Uok zouden ze iets heilzaams aanduiden , en een Voorbeeld zyn van den Doop. Men erondt die gedachte op het zeggen van Petrus, iBr. Cap. III: ai. Waar van het tegenbeeld, de Doop, ons nu ook behoudt—, 't Welk men door eenige overéenkomrïen heeft willen ophelderen. Men zie Lampe Genade-Verb. D. II. C. X. %. 14. P- fó. 075. en breeder Burman Wet en Getuig, p. 113. en Bierman Mof. en Chrift. p. 7^—. Doch by anderen is de Doop, waar van Petrus fpreekt, niet de Waterdoop; maaide Doop van lyden en verdrukkingen. Men zie van deezen Tekst van Alphen over den 1 Br. van Petrus. ZOOGEN zegt, (N) Letterlek, te zuigen geeven. De goedheid van den Schepper heeft de Vrouwelyke Kunne, die voorbefchikt was om te ontvangen en te baaren, zo geformeerd, dat 'er, geduurende haare zwangerheid , melk komt in haare borften, op dat ze haar jong, terftond na de geboorte zoude kunnen laaven met zo een voedfel, als naar deszelfs nog teedere krao-ten 't best gefchikt is, en aan hetzelve te gelyk ftrekt tot fpyze en tot drank. Dit heeft zo wel plaatfe in de Beesten, als in de Menfchen. Zo leest men van zoogende Schaapen , Genei. XXXlli: 13 ; zoogende Koeijen, 1 Sam. VI: 7 J zoogende Ketmelinnen, Genef. XXXII: 15; ook van zoogende Vrouwen , Exod. II: 7'■> 9 ■>1 Eon. III- 21. Planna zoogde haaren lieven Samuël, 1 Sam. 1: 23. En 't was haar tot een zielftreelend genoegen, gelyk het aan elke rechtgeaarte Moeder moet zyn , dat zy haar eigen Kind moge zoogen. Er kunnen evenwel omftandigheeden zyn , dat de Zuigeling haar tot een last is , en dat zy wel zoude wenfchen geen Kind te hebben, dat zy behoefde te zoogen: l e weeten, in tyden van Oorlog en Vervolginge, wanneer zy met haaren Zuigeling belemmerd, bezwaarlyk kan vlugten, en wil zy denzelven niet verlaaten, dikwils ooggetuige zal moeten zyn , dat een ot ander onmenfchelyke Wreedaart hem van haare borften rukt, aan eene fpiesfe rygt, of tegen den muur, of ftraatfteenen verplettert. Zulke tyden waren Jeruzalem, XI. Deel. I, en II, Stuk, ZOOGEN, ZOOGKIND. 585 by deszelfs allcngskens naderende Verwoestinge, aanftaande , waarom de Heiland het Wee 'er over uitriep : Wee den bevruchte en zoogende Vrouwen in die dagen, Matth. XXIV: 19; en op Golgotha, toen Hy tot de Vrouwen, die Hem beweenden en beklaagden, zeide: Gy Dogters van Jeruzalem , weent niet over my, maar weent over u zeiven , en over uwe Kinderen. Want, ziet! daar koomen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zyn de Onvruchtbaar e , en de Buiken, die niet gebaard hebben, en de Borften, die niet gezoogd hebben, Luk. XXI11: 28, 29. (3) Zinnebeeldig beteekenen Zoogende zulke Geloovigen, die, fchoon zy in zich-zelven nog zwak zyn , en daarom zagdtens moeten behandeld worden, evenwel anderen, die nog zyn als tedere Kinderkens en Zuigelingen , voeden met de rcedelyke en onver, valsehte melk van de eerfte beginftelen der woorden Godts. Zo leest men van den Heere Meslias: Ply zal zyne kudde weiden gelyk een Herder: Hy zal de Lammerkens in zyne armeu vergaderen, en in zynen fchoot draagen: De Zoogende zal Hy zagtkens leiden,]^. XL: 11. Men zie van deeze woorden des V. D. 1. St. p. 48. Ook van zulke, die de Kerke vriendelyk koesteren, en op allerlei wyze zoeken voordeelig te zyn. Dus is het eene groote Belofte : Koningen zullen uwe Voedfterheeren zyn, haare Virftinnen uwe Zoogvrouwen, jef. LX: 23. De Kerke zelve wordt als eene Zoogvrouwe . aangemerkt, wanneer tot de Bekeerlingen wordt gezegd: Verblydt u met Jeruzalem, en verheugt u over haar, alle haare liefhebbers —op dat gy meugt zuigen , en verzadigd worden van de borften haarer vertroostinge, Jef. LXVL.10, ir. ZOOGKIND QEn een) zal zich vermaaken over het hol van eenen Adder ; en een eefpeend Kind zal zyne hand uitfteeken in den kuil des Bafilisken, Jef. XI: 8. Ik vooronderftelle, dat de Propheet ons hier, en vs. 6 en 7 , naar den zinnebeeldigeu fpreektrant van den Geest, op eene zeer verheevene wyze fchetst den vreedzaamen ftaat van Godts Kerke onder het Ryksbeftuur van den Heere Mesfias, van wiens loflvke regeeringwyze gepropheteerd was, vs 1—5. Zo dat haare wooninge zoude zvn eene Woonplaatfe des Vreedes, eene wel verzeekerde Wooninge , eene ftille geruste Eeee Plaat'  536 ' ZOOGKIND. plaatfe, (Jef. XXXII: 18.) Edoch met dit onderfcheid, dat in het 6 en 7. vs. wordt voorgefteld haare bevrydinge van, of bevreediging met onmcnschlyke Blóedtyranncn,daar voorkoomende onder de teekenfchets van verfcheurende Schrikdieren ,. een Wolf, Luipaard, Leemu en Beerinne; en in ons vers haare bevrydinge van, of. bcvreediging met zulke Vyanden , die haar op eene niet minder fc.hadelyke,'maar evenwel meer listige wyze plagtèn' te verontrusten en.te benadeelen,en daarom voorgefteld onder de teekeninge van zulke dieren, die tot het gefiagt der Slangen behooren. Voorts vooronderltelle ik , dat deeze Propheetie behoore tot de- Zeegeningen , welke Godts Kerke nog te gemoete ziet in het laatfte der dagen. Dan eerst, als de Aarde zal vol zyn van de kennisje des HEEREN, gelyk de Wateren den bodem der Zee bedekken, zal het waar zyn, dat men nergens zal leed doen , noch verderven op den gantfehen berg van Godts heiligheid, vs. 9. Op deeze vooronderftellingen voortgaande , zal het noodig zyn : (X) Eerst den Letterlyken 'zin van onze woorden wat toe te lichten, waar in wy (J4N) Eerst, te befchouwen hebben den Adder in zyn hol, en den B'aftliske in zyn, kuil. («9 De Adder en de Bafiliske behooren beide tot het gefiagt der Slangen; wel der klcinfte, maarevenwel der vergiftiglte. (««) De Adder, hier in van andere Slangen onderfcheiden, dat ze geene eijeren legt,. gelyk die , maar haar jongen baart, is 'listig, verbergt zich veelai by den weg onder het gras, valt aan op den. geenen, die voorbygaat, waar op gezinfpeeld wordt Genef. XLIX: 17. DAN zal— een Adder [lange zyn nevens het pad, bytende des paerds verfenen , dat zyn. ryder agteraver valle. Zyn beet is wegens het venyn, 't welk hy te gelyk ter wonde infpuit , hoogstgevaarlyk, en wordt by de Ouden voor volftrekt doodlyk gehouden. De Meliters verwachtten, dat Paulus opzwellen, of terflond dood nedervallen zoude, om dat een Adder zyne hand hadde gevat, en daar xan was blyven hangen , Hand. XXVIII: 3, 6. Daarom leest men in den Bybel ook van wreed .en heet Adderen vergift, Deut. XXXIP: 33^. Pf. CXL; 4-(W) Het ander grondwoord, hier door Bafiliske vertaald, duidt aan een Slange, flegts één fpanne, ZOOGKIND. >f weinig meer lang, hier in van andere slangen onderfcheiden, dat hyniet, geyk die, met geheel het. lyf langs de aarIe kruipt, maar met het hoofd en bovenLyf zich opbeurt na boven, en op den kop irie eenigzins verheeyene witte vlekken heeft, die als een kroontje zyn, waarom, ie Latynen hem Regulus, en de Grieken' ft*tt;urx kunnen toepasfen 't geen 'er ftaat Jef. XXIX: i\. De Dwaaiende van Geeste zyn tot verftand gekoomen, en de Murmureerders hebben de leeringe aangenoomen. Welk een heuglyk vooruitzigt. voor Godts Kerke , dat zy, na zo veele folteringen doorgedaan te hebben nog, eens dien. tyd van Vryheid en Vreede zal beleeven, dat 'er geen geweld, geene verft oor inge, noch verbreekinge meer zal gehoord worden in haare landpaalen; dat menhaare Muuren, als 't ware, Heil, en haare Poorten Lef zal 'heeten; 'dat zelfs de Kinderen der geener , dié haar onderdrukt engelasterd hadden , zich zullen nederbuigen aan de planten haarer voeten, en haar noemen de Stad des HE-EREN, het Ziön desHeiligen van Israël, Jef. LX: 14, 18. En dus bevryd van,, of'bevreedigd met haare openbaare en bedekte Vyanden, zal hét' zo zyrt, als 'ér daat in het 9. vs. van ons Hoofdd., dat men nergens meer zal leed'' doen, noch verderven op den gantfehen berg ' van Godts heiligheid. ZOOGVROUWEN: (En Koningen zul- len uwe Voedflerheeren zyn, haare Vorftin • nen uwe) Zy zullen zich voor u buigen met ' het aangezigte ter aarde, en zy zullen het" ftof uwer voeten lekken Jef. XLLX: 23aDe Kerke, jammerlyk vervolgd , onderdrukt, en van alle menschlyke hulpe ontzet, befchouwde zich-zelve als een verlaatene Weeze, zelfs'van Godt verlaaten' en vergeeten , vs. 14. Godt verzekert haar van het tegendeel; haare Muuren ^ waren fteeds voor Hem, het Plan, 't welkHy ontworpen had ter haarer Voltooijin- Eeee 3 - gêv  .590 ZOOGVROUWEN. ge, vs. 15,16". De Tyd , ter Uitvoeringe i . daar van bepaald, was nu daar. Zy zou- i de zich dermaaten uitbreiden., dat zy, 1 zelfs in haare voorheen woeste en eetizaame . plaatfen , zoude bcnaauwd zuorden door dc 1 -veelheid van inwoonderen ; de's de Kinderen ,' waar van zy was beroofd geweest, zouden moeten zeggen: De 'plaatfe is my tc naauwe, wykt my, dal ik moge woonen , vs. ij—20. Eene zaak, welke der Kerke byna als ongelooflyk zoude voorkoomen. Zy zoude naauwlyks de mooglykheid kunnen begrypen, hoe zy , die eenzaam was geweest., uit haar 'Lvxid gevanglyk wechgevoerd, zich dermaaten zoude kunnen uitbreiden, vs. ai. De Godtfpraak neemt deeze bedenklykheid uit den weg. De BEEKE zoude zyne hand opheffen tot de Heidenen , cn die door eene verborgene kragt beweegen, om der Kerke haare Zoonen in de armen te brengen, en haare Dog' ' ters op den fchouder te draagen., vs. aa. En niet alleen dat, maar zelfs zouden Koningen en Koninginnen , die haar voorheen gram waren geweest, haare Begunft ige-rs worden, en zich mét eerbied aan haar onderwerpen', vs. 23. (X) Deeze woorden behelzen: (XN) Een Voorftel van de byzondere gunst, welke dc Aanziehlykfte der Aarde der Kerke bewyzen zouden. (*) 't Zouden Koningen en derzelver Vorftinnen zyn: Zulke, die voorheen tot dc Kerke niet hadden behoord , die derzelve Vyandig waren geweest.; Heidenfche maar die nu door Godts hartvèrauderende genade zich tot Hem gevoegd, en mede in zyn huis en binnen zyne muur en tenen naam', .en plaatfe ontvangen hadden. (/s) Die zouden der -Kerke tot "Voedftcrhèeren en Zoogvrouwen ftrètókèri. 't Was een groot geluk voor de. Ouderlooze Eflher, dat Mordechaf, haar Oom, haar voor zyne Dogter ' aangenoomen , en met Vaderlyke tederhartigheid voor haare opvoedinge gezórgd hadde; 't was een groot geluk voor Mofes, dat hy, nog een tecder Kind zynde, van Vader en Moeder verlaaten, en overgegeeven aan de genade en ongenade van den Nylftroom, door de Egyptifche Ryksprinfes werd opgenoomen, die hem eene Zoogvrouwe bezorgde: Maar nog grooter geluk zoude het voor de Kerke zyn, dat zy , die nog onlangs verlaaten en gehaat was geweest, nu Koningen zoude hebben ZOOGVROUWEN. ot Voedflerheeren , en derzelver Vorftinlen tot Zoogvrouwen , 't welk zaaklyk e kennen geeft, dat zy dezelve onder luritiè befcherminge zouden neemen , foor allerlei gunstbewyzen op-het vrienlelykst' koesteren , cn zdrge 'draagen , lat het haar aan geen onderhoud ont>rak', even weinig aan Geestelyk , foor het alömine aanftellen van bekwaane Leeraars, en het oprichten van lioo*ere -en laagere Schooien, als aan Lig•haamlyk Onderhoud. Elders is van leeze woorden reeds iets gezegd in des [V. D. 2.St. p. 463—. (33) Waaróm wy jvergaan ter belc'houwinge van den Eerbied en Onderwerpingc , welke zy aan de Kerke betoonen zouden : Zy zullen zich voor u buigen . (*) Deeze fpreekwy- zen zyn ontleend van de wyze der Oosterlingen , om hunnen eerbied te betoonen i-an Koningen, Vorften , en andere Perfoonen van aanzien. Wanneer zy tot die naderden, vielen zy. op hunne kniën,en boogen zich met het bovenlyf voor over,' met hun aangezigt ter aarde voor hunne voeten, zo leezen'wy van Abigaïl, dat zy, toen zy David zag naderen, van haaren Ezel afkwam, zich ter aarde boog, en op haar aangezigte viel voor zyne voeten, 1 Sam. XXV: 23, 24.. De hier by koomende fpreekwyze : Zy zullen het Stof uwer voeten lekken , fchynt ontleend te zyn van overwonnene Vyanden, die, om den Overwinnaar te vermurwen tot behoudenisfe van .lyf en leeven , zich op het diépfte voor hem verootmoedigden, met zich ter aarde te werpen voor zyne voeten, die aan te grypen cn te kusfen, en zo, als 't ware, het Stof 'er van af'te lekken. Zo komt die fpreekwyze voor Pf. LXXII: 9. De ingezeetenen van dorre plaatftn zullen voor zyn aangezigt knielen , en zyne Vyanden zullen het ftof lekken. (jS) Uit liet gebruik deezer fpreekwyzen zien wy dan,dat wy te rechte gedacht hebben aan zulke Koningen en Vorfinnen, die der Kerke voorheen Vyandig waren geweest, maar die nu, door de kragt der Zeegenpraaiende Genade, waren genoodzaakt geworden , hunne gedachten gevangen te geeven, en, in gehoorzaamheid des geioofs, zich aan den Koning Mesfias te onderwerpen , volgens het 7. vs., op te ftaan , en zich voor Hem neder te buigen; en niet alleen  ZOOG VROUWEN. leen voor Hem gi maar ook voer zyr.c Kerke, en' die'te eerbiedigen ais de Bruid enhet'Wyf des Lams, en die te fmeeken, der verdrietelykheeden, haar voorheen aangedaan, niet te willen gedenken, cn vor hun den Heere te bidden om genadige vergeevinge, dat Hy, in plaatfe van dien wreevel en moeite te vergeiden pp hun-, nen kop , hun veel meer wildé geeven zich te .verblyden-met de blydfchap van zyn Volk, cn le beroemen met zyn erfdeel. (39 't Zal 'er nu op aan koomen, op welk eenen tyd deeze zo veel goeds en groots bcloovcndc 'Godtfpraak te huis te brengen zy. De vermaarde Vitringa brengt dezelve tot dc tyden van Kon/lantyn den Grooten cn volgende Keizers, Vorften en Vorftinnen, die der Kerke groote gunften hebben beweezen. Doch anderen verftaan die van de groote Heerlykheid, welke de Kerke in de laatfte tyden nog te verwachten heeft, wanneer zy van de groote Verdrukkinge zal ontkoomen zyn. De waarlyk geleerde , doch- door zyne verhitte verbeelding verbitterde Jungius heeft dit in het breede beweerd in zyn Boek, genaamd de Verborgenheid der Laaide tyden, p. 572—611. ue /hmt. De Hooggeleerde' van Schelle was- medé in dat begrip in zyne Verklaaringe over Jef. XI. en XII. p. 362—. mede in dc Aant. Naar't my toefchynt met .recht. Deeze Propheetie klinkt zo hoog, dat ze ons van zelve leidt tot die tyden, wanneer de HEERE tot Koning zal zyn over de gantfche Aarde, Zach. XIV: 9. En die groote flemmen zullen gehoord .worden by het klinken der Zeevende Bazuine ■• Le Koningryken der Waereld zyn . geworden onzes Heeren , t n zynes Christi, Openb. XI: 15. Dan zul/en de Volken — en Koningen der Aarde hunne heerlykheid cn eere ter Kerke inbrengen ,' Openb. XXI: 24. Men voege hier by de fpreekende overéénkomst tusfehen onze woorden, en 't geen wy voorfpeld vinden, Jef. LX. welk Hoofdltük zekerlyk ziet op Se laatfte 'tyden. Ten aanzien van het eerfte gedeelte onzer woorden leest mén daar: De Heidenen zullen tot uw licht gaan, en Koningen tot den glans, die u is opgegaan, Vs. 3. Vreemden zullen uwe muuren bouwen , en hunne Koningen zullen u dienen, vs. 10. Koningen zullen tot u geleid worden, vs. ii. Gy zult de melk dar Heidenen zuU ZOOGVROUWEN, ZOOM. 591 gen, gy zult de borften der Koningen zuigen; En gy zult weeleh, dat ik de HEERE ben, vs. 16. En , ten aanzien van het tweede gedeelte, byna wooVdelyk- hetzelfde: Zy zullen buigende tot u koomen; de Kinderen der geener, dü: u onderdrukt en gelasterd, hebben , zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten: En zy zullen u noemen de Stad des HEE HEN, het Ziön des Heiligen van Israël, \>s'. 14. ZOOM, is aan cen kleed , 't zy aan het bovenftc , of bencedenfte gedeelte , een wecü'el , of genaaide omllag , dienende, om het fcheurcu voor te koomen, of her. üitraaffclen der draaden, waar uit de ftoffe van het kleed was iaamgeweevcn. Aan het H'bp.f|gat van den Priesterlyken mantel des Ephods was een hoofdgat, 't welk een boord, of zoom had van geweeven werk, als het gat eenes Pdrifters, op dat het nietgefebeurd' wierde, Exod. XXVIII: 32, XXXIX:-' 23, Die zelfde Mantel des Ephods had ook ónderfte Zoomen, waar aan hingen granaatappelen cnfchellekens, in die zelfde Hoofd-" ft ukken-, vs. 33, 34. en vs. 24, 25, waar van gehandeld is in het III. D. p. 824. kol. 2 —. Plet is van de Onderjle Zoomen te verftaan, als Jefaia van den Heere, dien hy zag zitten op eenen hoogen en verheeveren throon, zegt, dat zyne Zoomen, dis Zoomen' van zynen langen cn ruim afhangenden Mantel , den Tempel vervulden , Jef. VI: f. Onderden tytel van ZAG is dit vs. en bet 2 en 3. opgehelderd in dit XI. D. p. 55—. Het is van de Onderfte Zoomen van Jefus Kleed te verftaan , welke eene Vrouw, die twaalf jaaren het bloedvloeden gehad hadde, aanraakte, met dat gevolg, dat 'er kragt van Hem uitging, en zy gezond werd, Matth. IX: 20—22. Gelyk ook naderhand nog veele anderen,die Hem gebeeden 'hadden, dat zy Üegts den Zoom zynes klceds mogten aanmaken, Cap„ XIV: 36. Het behoorde tot den hoogmoed der Pharizeën,dat zy, als lieden van grootere heiligheid dan anderen, de Zoomen hunner kleedercn groot maakten, om zich van het Gemeen te onderfcheiden, Matth. XXIII: 5, Meer dan eens wordt aan Godts Oude Volk, 't welk zich, door zyne Afgodèryen, aan geestelyk Overfpel hadde fchuldig gemaakt, , gedreigd , 'dat Godt haare Zoomen boven haar aangezigt zoude ontdekken- en haare naaktheJA vnud*. te vim  592 Z O O 'M. steven aan haare Boelen, Jerem. XIII: aa, a6, Ezech. XVI: %i. \ Zélfde wordt ook gedreigd aan Ninive , Nah. III: 5- Men zie van.deeze fpreekwyze onder den tytel van ONTBLOOTEN des VI. D. i, St. p. 245. kol. 1. op het einde. ' ZOOM (Ziet, hoe goed en lieflyk is het, dat Broeders ook.te faamen woonen. Het is, gelyk de kostclyke Olie op het hoofd, nederdaalende op den baard, den baard van Adron , die nederdaalt tot op den) zyner kïeederen, Pf.CXXXIIPi, a. Dat David de Dichter geweest zy van dit Zangftuk blykt uit het opfchrift.'De geleegenheid, waar by hy denzelven hebbe opgefteld, wordt niet gemeld, en is daarom onzeeker. 't Kan zyn, dat hy het hebbe gedaan , toen, na het eindigen van den Oorlog met het huis van Saul, alle de Stafiimen Israëls zich met die van Juda veréénigden, en hem gezaamenlyk tot Koning zalfden te Hebron, 't welk zekerlyk voor David eene hoogst -heuglyke, en voor het Ryk eene zeer voordeelige gebeurtenis was, .st Sam. V: 1, a, 3. Zo denken eenige Uitleggers. Volgens anderen zoude het gefchied zyn, toen, na het dempen van den opftand van Abzalom, al het Volk zich,.als'.een eenig.man, bevlytig. de, om den Koning weder over te voeren na Jeruzalem , a Sam. XIX: 8, 9 —. Ik geeve in bcdeukinge, of het niet konne gefchied zyn, toen David met de dertig duizenduitgeleezeneMannen in Israël, door hem tot dat einde verzaameld, de Verbonds-Arke, als in triumph , opvoerde na Ziön, aSam. VI: i Dus zoude deeze Pfalm zeer wel volgen pp den naastvoorigen , waar 'in zo duidelyk gefprooken wordt van de Arke, en yan derzelve eené -beftendige verblyfplaatfc te bezorgen op Ziön, den berg, welken Godt begeerd hadde tot zyne Woonplaatfe, zeggende: Dit is myne ruste tot in eeuwigheid; bier zal ik woonen, vs. .8, 13, 14. Doch wat hier ook van zy, men mag veilig denken, dat eene van deeze gebeurtenisfen , waar in het Volk zich zo broeder lyk veréénigde, de aanleidende oorzaak geweest zy tot het opttellen van deezen Pfalm. En dit zo zynde, mag men denken, datzy, die de vyftien Liederen, Hammadloth genoemd, ,fcot eenen bundel verzaameld hebben, om iïïiede, gelyk men doorgaans gelooft, op- Z 0 0 M. gezongen te worden op het Loofhutten* "eest, deezen Pfalm daar toe mede zeer gefchikt geoordeeld hebben, om dat men dan malkanderen vriaidelyk noodigde en vergastte in zyne Loofhutten, en ook de vreemde Jooden, die uit alle oorden opgekoomen waren tot het Feest, by de inwoonders van Jeruzalem Vriendbroederlyk geherbergd en onthaald wierden. Voornaame Uitleggers zyn van oordeel, en niet zonder reede , dat de Geest der Propheetie hier gefchetst hebbe de Vriendbroederlyke Saamenwooninge der Geloovigen onder de regeeringe van den verhëerlykten Mesflas, als waar van voorzegd was, dat onder dezelve de Bergen den Volken Vreede zouden draagen, en dat de veelheid van Vreede zoude bloeijen, tot dat de Maane niet meer is, Pf. LXXII: 3 , 7. Zelfs brengt de Joodfche Rabbi Dav. Kimchi deezen Pfalm te huis op de dagen van den Mesftas; maar 't geen hy 'er verder van zegt , is geheel en al Joodsch : Dat de Mesfias en Mofes dan als Broeders zullen zyhr-cn,.zonder malkanderen te benyden, dc. handen zullen in-een flaan,om de Wet van Mófes te'handhaven. In de voorönderftellinge, dat men te denken hebbe om de dagen des Nieuwen Testaments, vinden wy hier eene roemverheifinge van het heilzaame der broederlyke Saamenwooninge, vs, 1. 't Welk door eene gepaste vergelyking wordt opgehelderd, vs. a. (X) Betreffende het eeffle: (XX) De Zaak., wa'ar van met zo veel ophef wordt gefprooken, is, dat Broedersfaamen woonen. («) Broeders, niet door een .ligchaamlyk, maar geestlyk Maagfehap. Die, hoe zeer onderfcheiden in afkomst, 't zy Jooden., 't zy Grieken, '/ zy Scythen, of Barbaaren; hoe zeer onderfcheiden , in mindere of meerdere gaaven, of in Staat en Bedieningen., evenwel Broeders zyn , dié denzelfden Godt tot hunnen Vader hebben, door denzelfden Geest, uit hetzelfde Zaad, het leevendig en eeuwigblyvend Woord der Waarheid, geteeld ; die denzelfden Jefus tot hunnen Eerstgeboorenen Broeder hebben, en ook , als Kinderen van hetzelfde Huis, aanfpraak hebben op dezelfde Geestelyke Zeegeningen en Heemelfche Erffenisfc. Deeze naam van Broeders fluit in zich op onderlinge liefde, en gelykwaerdigheid , voor zo verre zy 0 Kin-  ZOOM. Kinderen Godts zyn, waarom ook dc Apostelen, Mannen van den eerften rangin de Euangelie-Kerke, zich niet verontwaerdigd agtten de gemeene Geloovigen Broeders te noemen, Rom. XII: i, i Kor. XV: i, en 58, 2 Kor. XIII: n, Jak. I: 2, &c. GO Deeze Broeders worden befchouwd, 'als te faamenwoonende , naamelyk in liefde en éénsgezindheid'. Dit heeft niet altoos plaats tusfehen lyflyke Broeders. Ismaël befpottede zynen Vaderlyken Broeder Izaak. Efau haatte zynen Tweeling-Broeder Jakob. Men weet, hoe verre de Verbittering ging van Jakobs Zoonen tegen hunnen Broeder Jofeph. Eratrum quoque gratia rara , zegt Ovidius. Der Broederen gunst eri toegeneegenheid is iets zeldzaams. Maar deeze Broeders, Kinderen van den 'Godt des Vreedes, en beiftuurd door de Wysheid, die van boven is, welker eigenfehappen zyn,dat ze isvreed. zaam, be'fcheiden en gezeglyk, Jak. III: 17, woonden zo te faamen, als het Broeders betaamt, flaande in eenen zelfden zin en gevoelen, verdraagende malkanderen in liefde, en elk hunner zich benaerjligende, om te behouden de eenigheid des Geests door den band des Vreedes.' Dit nu (33) wordt hier voorgefteld als iets vernikkelyks. Ziet, roept dc Dichter uit, hoe goed en lieflyk ■is het, dat Broeders ook te faamen woonen. (*) 'Er zyn veele dingen, die goed en lieflyk zyn ; maar onder die is ook cn wel voornaamlyk de Vriendbroederlyke Saamenwooninge. («»•) Het is goed voor de Broeders zeiven. Hoe goed is het, wanneer men, ten aanzien van het tydelyke, malkanderen in alles de behulpzaame hand biedt, en de eene des -anderen belangen ter harte neemt , als zyne eigene. Hoe heilzaam is het ten aanzien van het geestelyke, als* men op malkanderen agt geeft, de ongeregelden vermaant, de kleinm'oedigen vertroost, de zwakken onder-/leunt, de dwaalenden 'te rechte brengt door den geest der zagtmoedigheid, en een iegelyk niet maarziet op het zyne, maar ook op bet geene, dat des Naasten is. Dat dient tot malkanderens opbouwinge in het geloove, en tot opfcherpinge der liefde cn goede werken. Qsp) Hoe lieflyk is het ook ! Lieflyk voor de Broeders zeiven. Het verontrust het gemoed , en maakt ons het leeven bitter, als men malkanderen byt en verëet. Vreede XI. Deel. I. en II. Stuk. ZOOM. 595 en eensgezindheid in tegendeel, zyn als het zout en het zoet van ons leeven. Pax optima rerum, quas homini novisfe datum, zegt Silitis Italicus. Vreede is het beste goed op aarde. Lieflyk ook in Godts oogen , die daar aan zo een welgevallen heeft, tbit de Heiland 'er van zegt : Zalig zyn de Vreedzaamen, of Vreedemaakers; want zy zullen Godts Kinderen genaamd worden , Matth. V: 9. Lieflyk ook voor allen, die belang ftellen in het groeijen en bloeijen van Godts Kerke. Toen Paulus van Timotheus vernoomen had , hoe groot het geloof cn de liefde waren in de Gemeente te Thesfalonika, zo verblydde hy zich zo zeer, dat hy naauwlyks wist, wat dankzegginge hy Gode zoude weder geeven tot vergeldinge, 1 Thesf. III: 6, 9. (,a) Althans de Dichter, of de geene, dien hy fpreekende invoert, is daar mede zo ingenoomen, dat hy zyn genoegen niet konde verbergen in zynen boezem , maar 'er over uitroepen moest: Ziet, hoe goed —. («) Zo fpreekt hy, als iemand, die in blydfchap en ver-, wonderinge als opgetoogen was. (££) Zo wil hy ook de aandacht van anderen daar toe bepaalen, dat zy zich met hem mogten verwonderen , dat menfchen, zo onderfcheiden in afkomst, Jooden en Heidenen, die voorheen met malkanderen noch eeten, noch drinken wilden , zo Vriendbroederlyk te faamenwoonden , en als zagtgeaarte Schaapen , die tot dezelfde Kudde behoorden, in een zelfden Stal geleegerd lagen; en dat zy zich met hem verblyden zouden over al het goede, 't welk Godts Kerke hier van te verwachten hadde. En om die daar van een te verheevener denkbeeld te doen hebben, (3) zo heldert hy dit op met eene gepaste vergelykinge, vs. 2. Het is gelyk de kostclyke Olie —. (KX) Deeze woorden op zich-zelve befchouwende, hebben wy te letten op de Zalvinge van den Voor- en Tegenbeeldigen Adron. (<*) Men weet, dat niet alleen Priesters, maar ook Koningen by het aanvaarden van hunne Bedieninge , op eene plegtige wyze , van Godt , om wichtige reedenen, ingefteld, met Olie gezalfd wierden. Doch op dat wy niet onzeker zoude zyn , welk eene Zalvinge hier bedoeld werd, zo wordt ze bepaald tot de Priesterlyke van Adron. («*) Adron, de Broeder van Mofes, was de eerfte HooFfff $e'  594 ZOO M. 7, .0 O M. gepriester in Israël. En ten blyke, dat hy die'waerdigheid niet hadde aangenoomen van zich-zelven, zo werd hy , op uitdruklyk bevel van Godt, en ten over' liaan der gantfche Vergaderinge, te faamen gekoomen aan de deure van de Tente der'te Saamenkonifte, door Mofes plcgtig gezalfd, Levit. Vill: 5— ia. Deeze Zal •ving was kostelyk, want ze werd gedaan mét köst-e/yke Olie, welke, naar Godts yoorfchrift, was toebereid uit zeer kostbaare , en by u'itftèk welriekende fpeceryén , Exod. XXX: 22—30. Ze gefchiedde ook overvloediger, dan , zo veel men weet , ooit eenig Hoogepriester gezalfd werd. 03,3) Want uitgegooten zynde op zyn hoofd, daalde dezelve afin zynen baard, en van den baard in den Zoom zyner kleederen. 00 Dat de Zalf- olie nederdaalde op zynen baard, valt gemaklyk te begrypen. De Oosterlingen lieten den Baard wasfen. 't Was. den Israëliten , en dus ook den Priesteren volltrekt verboden , de hoeken van hunnen baard af te fcheeren , Levit. XIX: 27. -XXI: 5. Zo dat geheel het beneeden aangezigt van de kin af, langs de kinnebakken heen , tot aan het hoofdhaair ttjé, van den baard begroeid was. Des hét niét konde misfen, of de Olie, als ze rhaar een weinig overvloedig werd uitgeftprt op het hoofd , moest ook van daar n'edervloeijen tot op den Baard. (B)Maar meer op.merklyk is het, dat die ook nederdaalde tot .op den Zoom zyner kleedercn. Veele Uitleggers hebben 'er door verftaan den onderften Zoom. Maar welk eene volle m'aate van Olie zou dan wel uitgegooten. hebben moeten worden op het hoofd van Adron, daar de Oosterlingen lange , cn genoegzaam tot op dé vöeten afhangende kleederen droegen, 't. Verwonderde my re zien in de Theol. Typ. van'Prof. J. van icn HonertP. "II. C. 1V. §. 6. 'in fine p. m. 145, dat. die. groote Man ook kt dat begrip was. Doch 111 eene Aanteekening op Het woord 20ÖM in dc PI. Zinnebeelden van Ruimig hebbe ik gezien, dat hy 'er van te rug is gekoomen, cn inftemt"met Z.'ilkc Uitleggers, die 'er door verftaan tien Zoom van het Hoofd- of hals-gat van den Priesterlyken Mantel des Ephods, waar van men leest Exod. XXVDI: 32. en XXXIX: 23. Was dan de Olie nedergedaald in den Baard, zo konde het niet wel anders zyn, of die moest ook nederdruïpen op dien Zoom. Waar omtrent nog ieaan te merken, dat dit Hoofdgat, geftooten was met Schouderbanden, waarop, als gespen , waren twee-Sardonixfteenen ^ een op ieder Schouder, waai op gegraveerd waren de naamen der twaalf Stammen Israëls, op dat Adron die op beide zyne fchouders draagen mogt tot eene gedachtenis voor het aangezigt des HEEREN, Exod. XXVlil: 9—.12. Des het niet konde misfen, of die moesten mede met die Olie beftreeken worden, wanneer Adron met zynen langen afhangenden baard (want hy was reeds een Man van jaaren, toen hy gezalfd werd,) zyii hoofd flegts "een weinig over den rechter, of flinker fchouder. draaide, 't Welk dan voor de Nadenken den onder de byllaande Vergadering eciie aangenaamc vertooning maakte ; want dit ftrekte hun ten bewyze, dat, gelyk zy in Mofes gedoopt waren in de Wolke, en in de Zee, zo als de Apostel zegt, 1 Kor. X: 2, zy ook in eri met Adron, hunnen Hoofdpriestcr gezalfd waren, om den HEERE te zyn tot een PriesterlykKoningryk. Q3) Men zal niet wel kunnen twyiïelen, of geheel deeze plegtigheid was van geheimzinnige voorbeduidenisfe. («*) Zeker genoeg is het, dat Adron, ais Hoogepriester, een Voorbeeld zy geweest van, den Heere' Mesfias, die Ao. Apostel en Hcv. gepriester is van onze belydenisfe ; Priester in der eeuwigheid naar de Ordeninge van Melchizedek. Dat dc Zalving van Adron ichetstc zyne Zalvinge , zynde van wegens dezelve genoemd Mesfias, of Chris" lus, dat is Gezalfde; en wel met dc tegenbeeldige Zalf-oiie, die oneindig kostèlyker was dan die, waar mede Adron. gezalfd werd:.Tc weeten ma den PfiHgen Geest en met kragt. Hand.'X: 30'. \Vaa.n,ra Hy ook zeide:. De Geest des HEEREN is op my, om dat de HEERE my gezalfd heeft, Jef. LXI: 1. Zyne Zalvir^ was ook over'vloedig. Op Hém 'rustte de Geest des HEERÉN,de Geest der llfysheid ,des Ver/lands, des Raads, der Sterkte , der Kennisfe , en der Vreeze des PIEEREN, jef. 'XI: 2» Godt heeft Hem den Geest gegeeven, niet metmaale, joh. III: 34, dat is, ruim.en rykelyk ; waarom 'er ook gezongen wordt,Pf. XLV: 8 , dat Godt Hem met Vreugdeolie heeft gezalfd boven zvne medegenobtetu \ W elk,  ZOOM. Z O O M. 595 Welk ook noodig was, om dat Hy ff" de Gemeente gegeeven was tot een Hoofd bo ven alle dingen, Ephef. I: 22. Op dat Hy, opgevaaren zynde in de hoogte, gaaven zoude kunnen neemen, om die uit te deelen onder de menfchen, ja! ook onder de wederhoorisen, om onder die tc woonen, Pi. la V111. 19, Ephef. IV: 8.\(aO En dat werd afgebeeld do< r het nederdaalen van ttte Olie van Adrons hoofd op zynen baard, cn voorts op den Zoom zyner kleederen. De vraage zal dan maar zyn, wat de Baard, en wat de Zoom zyner kïeederen hebbe verbeeld i ta) De Baard is by de Oosterlingen nog needen ten dage in groote agtinge ; aan den Baard eenige minagtinge te bewyzen, is by hen eene allergevoehgfte beleediging. Zy merken denzelven aan als een teeken van des M&ns agtbaarheid, en is daarom een Zinnebeeld van lieden, in rans en aanzien boven anderen verheeven. Godt dreigt, dat Hy door een gehuurd fcheermes , . den Koning van- Asfyne , het Hoofd zoude affcheeren , dat ,is , den Konino- ; en het haair der voeten , het Gemeen, het laager gedeelte van het Volk; en oog den Baard, de Aanzienlykften,die als de naasten waren aan dc hand des Koning-s, Jef. VIP 20. Des mogen wy door den Baard van den tcgenbecldigen Adron verftaan de Apostelen enApostolifche Mannen , die de Menfchen waren van zyne waerdigheid, Pf. LV: 14; die van zyne Agtbaarheid, als van eenen, die verheeven wasverreboven alle Overheid, Magt,Kragt, en Heerfchappy, en allen naam, die genoemd wordt, V- zy in de tegenwoordige, V zy in de toekóomende Waereld, getuigenis zouden moeten draagen; die, gelyk dzBaard overvloediger bevogtigd werd, door de van het hoofd nederdruipende Olie, dan den Zoom der kleederen ; zo ook de gaaven van den Geest in een ruimere maate ontvangen hebben, dan anderen: Niet aliepn den Geest van Onderwys, maar ook van onfeilbaarheid in de Waarheid , en daar-en-bóven het vermogen , om die te kunnen verkondigen in allerlei vreemde taaien, en dat door teckeiien en wonderen, om de Godtlykheid van hunne Leere en Zendinge te'kunnen bevestigen, als mede het vermogen, om, de gaaven van den Geest aan anderen te kunnen mcdedeelen door oplegginge der handen , welk alles aan hunnen Heer en Hoofd een groot aanzien moest byzetten, .waarom 'er ook gezegd wordt, dat zy Hem gegeeven waren tot teekenen^.en wonderen in Israël van dèn HEERE dér Heirfchaaren , die op den berg Ziöns woont, Jef. vijp 18. (B) vv; t doorliet neder daalen van de Zalfolie op den Zoom van Adrons kleederen verbeeld zy, zal zich ras ontdekken: Wat anders, dan de mededeeling van de gaaven van den Geest, aan dc Gemeente?. Want befchouwen wy dien Zoom met zyne twee Sardonixjleënen, waar op gegraveerd waren dc naamen der twaalf gefl achten Israëls, en hoe die door de afdruipende Olie bevogtigd werden , zo zuilen wy aanftonds kunnen denken aan de ra.cdedee.ling van de-tegenbeeldige Zalfolie, van den Geest der Wysheid cn der Openbaaringe in Godts'kennisfe, van den Geest des Geloofs, der Heiligmaakinge, cn der Vertroostinge, aan het tegenbeeldig Israël, de Geloovigen, en wel voornaamelyk van den Eerften tyd, en daarom verbeeld door den bovenften , en niet door den onderften Zoom van Adrons kleedt aan welke Geloovigen die gaaven ook in ruimere maate gefchonken wier'den, clan in laatere tyden, en wel onder den dienst der Apostelen en Apostolifche Mannén, gelyk door den Baard de van het Hoofd nederdruipende Olie werd medegedeeld aan den klcederzoom. Van deeze Geestelyke Zalvinge fchreef Paulus aan de Geloovik zo eene Vriendbroederlykc faamenwooving den Geloovigen tot een bewys, dat ^y behooren tot dat Uitverkooren geflacht; '1 welk Godt- zich heeft afgezonderd tot zyn Koninglyk Priesterdom ; want liefde, •veede . langmoedigheid, goedertierenheid en goedheid zyn vruchten van den Geest, GuL. V: sa, Hebben de Geloovigenmal- kandéren lief met eene ongeveinsde broer derlyke liefde, het is hun een zeker kenmerk, dat Godt hun van zynen Geest gegeeven heeft, 1 Joh. IV: 12, 13., en hebben dan ook daar op vermeerderinge van genade te verwachten. Want waar nyd^is, en twistgierigheid, daar is verwerringe en booze handel: Daar wykt de Geest; want die heeft geenen lust tot nydigheid, (Ja k. IV: 5.) Maar de Vrucht der rechtvaerdigheid wordt in Vreede gezaaid voor de geenen, die Vreede maaken , Jak. 111: 16, 18. Indien wy eensgezind zyn, en in vreede leeven,, dan kunnen wy verwachten , dat Godt , als de Godt der Liefde en des Vreedes , zal met ons zyn, 2 Kor.. Xfil: 1-1. Daarom wordt in het flot van onzen Pfalm ook gezegd, dat Godt aldaar, waar de Broeders zo faamen woonen, den Zeegen en het Leeven gebied tot in eeuwigheid: De Vervullinge van dit alles zag men zo dra de Heere Jefus door zyn- Heemelvaart, en Staatsverheffrnge aan Godts rechterhand, het Hoofd der Gemeente geworden was, en de belofte van den Heiligen Geest van zynen Vader ontvangen had, 't welk voor Plem als eene Zalvinge was ; want toen heeft Ply dien ook uitgeflort, gelyk men dat op den grooten Pingfterdag zag en boorde, Hïmd.II: 33. De Apostelen, die te vooren met malkanderen getwist hadden-, wie van hun de meeste zou zyn in het Koningryk der Heemelen , Matth. XVIII: 1, waren toen allen, als Broeders, eenclragtelyk byéén, en zy werden allen vervuld, met den Pleiligen Geest, Hand. II: 1—4. En fchoon overvloediger dan anderen, 'er waren 'er. evenwel.veelen, die 'er ook van ontvingen; want het was zekerlyk een werk van den Geest , dat 'er van dag tot dag omtrent drie duizend tot hen toegedaan werden , vs. 41. En tot roem van derzelver broederlyke faamenwooninge vinden wy aangeteekend, dat zy zvaren volhardende in de Leere der Apostelen, en- in de gevieenfcbap, en in de brcekinge des broods, en in. de gebeden. Dat zy byéén waren, en alle dingen gemeen hadden, daag' lyks etndragiclyk volhardende in den Tempel. En, .gelyk dat goed was voor hen zeiven» naardien zy hunne goederen verkogten , en die verdeelden aan allen, naar V geen elk van nooden bad, zo was dat ook lieflyk voor anderen ; want zy hadden genade by. hit* gantfche Volk,,cn mogten ook Godts gunstens  ZOOM, ZOON, ZOOIEN. én o-nedfteuringe daarop ontvangen ; want de Heere deed 'daaglyks tot de Gemeente toe, He Zalig wierdsn, vs. 42—47- 'Er zyn Oitleeaers, ónder anderen Lampe, Uoraménf. in Pfalm. Gr ad., die in deeze Ltederen Hamadlotb vinden een Propheetncne volo--order van de voornaamtte Lotgevallen °der Euangelie-Kerke van haar begin aan tot dc voleindiging der eeuwen toe. En volgens die zou onze Pfalm te brengen zvn tot' de laatfte tyden. 'Wat 'er van deeze Onderftellinge moge zyn , laaten wy in 't midden ; maar dit weeten wy uit het Propheetisch woord, dat die laatfte tyden de eerfte zeer naby zullen koomen in de menigte en voortreffelykheid van gaaven ; en dat dan ook de Broederlyke faamenwooninge , en eensgezindheid zeer gróót zullen zyn, 't welk ons Jefaia, naar den zinnebeekligen fpreek trant van den Geest, leevendig voor oogen fchildert: De Wolf zal met het Lam verkeeren, cn de Luipaerd by den Geitenhok neder leggen; en het Kalf, en de Jonge Leeuw, en het Mest' ■vee te faamen. en een-klein Jongskcn zal-ze draven. De Koe en de Beerinne zullen te faamen weiden, haare Jongen zullen te faamen neder liggen, en de Leeuw zal flroo ee.' ten gelyk een Os. En een Zóogkind zal zich vermaaken over hst hol van eenen Adder, en een Gefpeend Kind zal zyne hand uit fleeken in den kuil des Bafilisken. Men zal nergens leed doen, noch verderven op den gantfehen berg myner heiligheid, Jef. XI: 6—9. ZOON, ZOONEN: Wie die in eenen cigenlyken zin zyn weet elk. Maar in eenen ëneigenlyken, of ruimeren zin wordt dit woord ook menigmaal gebruikt. (X) Behalven den Heere Jefus, die, naar zyne Godtlyke Natuur Godts eigen en Eeniggebooren Zoon is, leest men van de Ge loovigen, dat Godt zegt: Ik zal u tot een Vader zyn en gy zult my tot Zoonen.cn Dogteren zyn,, 2 Kof. VI: 18. En dat worden zy door aanneeminge, waar toe. My ze verordineerd heeft, Eph. I: 5, en door geestelyke teëling; want worden zy als Eerftelingen zynerfchepfelen, het is, om dat Hy ze heeft wederbaard naar zynen wil. door het Woord der Waarheid, Jak. I: 18. Van de Geloovigen , die Hem uit de Heidenen. zouden worden toegebragt, zoude Hy zeggen : Brengt myne Zoonen van verre , m.myne Dogters van.de einden der Aarde, Jef. ZOON, ZOONEN. 593 XLIII: 6. En niet te min Godt zyn Oude Volk Israël ook zynen Zoon noemde, Exod. IV: 22, 23, Zoon is evenwel de byzondere eernaam van dc Geloovigen des Nieuwen Testaments: Maar dan moet men het woord Zoon neemen in de beteekenisfe van eenen meerderjarigen Zoon , die ontflaagen is van onder de heerfchappy van Voogden, en zich in eenen ftaat van Vryheid gefteld vindt, in tegenöverftellinge van de Geloovigen des Ouden Testaments, die als nlinderjaarige Kinderen onder de Wet ftonden, als onder eenen Tugt meest er , en onderworpen waren aan de Goden, die op den ftoel van Mofes zaten, als aan zo veele Voogden en Verzorgers, zo dat zy, fchoon zy Kinderen waren , en Erfgenaamen van, alles , niet verfchilden van Dienstknegten. Men zie dit zo aangeweezen door Paulus, Gal. IV: 1 7. (3) Ook heeft de Kerk haare Zoonen waar door fomwylen te verftaan zyn zulken , die reeds tot haar behoorden. Van haare Belyders, van welke zy door de Vervolging en Verftrooijinge was beroofd geweest, wordt gezegd: 'Zy 'zullen uwe Zoonen in de armen brengen ,. en uwe Dogters zullen op den febouder gedraagen worden, Jef. XLIX: 22. Somwylen zulken, die haar, door Bekeeringe, zouden toegevoegd worden , als Jef. LX: 4. Uwe. Zoonen zullen van verre koomen, en uwe Dogters zullen aan uwe zyden gevoedfterd worden, en Gap.. LXV1: 8. Ziön heeft ween gekreegen, en heeft zich Zoonen gebaard. (J) Van wegen het Onderwys worden Leerlingen wel eens aangemerkt als de Zeonen. van hunnen Leermeester. De Leerlingen der Propheeten heeten Zoonen der Propheeten, 2. Kon. II: 3, 5, IV: 38, &c. Timotheus was een Leerlino'van Paulus,. en daarom noemde hy hem meermaals zynen Zoon, en wel met eene byzondere hartelykhcid zynen lieven, Betrouwen, en oprechten Zoon, 1 Kor. IV: 17, i Tim. I: 2, 18, 2 Tim. I: 2. Zo ook Titus in zynen Brief aan denzelven , Cap. 1: 3. Als mede Onefimus, Phil. vs. 10. (1) Somwylen is het maar een woord van vriendelykheid, gelyk Jefus tot den Geraakten; zeide, die door Hem wonderdadig geneezen werd: Zoon, zyt wel gemoed^ uwe Zonden zyn u vergeeven , Matth. IX: 2. (H) Als-iemand gezegd wordt de Zoon te zvn van deeze of geene zaak, of hoedaFfff3. nt'S?  598 ZOON GODT S. nigheid, dan dient het, om aan te duiden, dat zyne geaartheid en bedryf, daar mede zo geheel en al overéénkomt, als ware hy 'er van geteeld. Zo leest men van eenen Zoon des Vreedes, Luk. X: 6. De Heiland gaf aan twee zyner Apostelen den naam van Bodnerges, V zvelk is, Zoonen des donders, Mark. lil: 17. En Jofes werd dooide Apostelen toegenaamd Barnabas, ,twelk is, overgezet zynde, een Zoon der vertroos* tinge, Hand. IV: 36. Een Vyand en Gcwelddryver heet een Zoon der Ongerechtigheid, Pf. LXXXIX: 23. De Heere Jefus noemde Judas den Zoon der Verderffeni-fie, Joh. XVII: ioX En Paulus brandteekent den Antichrist ook met dien naam, 2 Thesf. II: 3. ZOON van GODT wordt de Heere Jefus meermaals genoemd. De 'Vader zelf had, toen Hy gedoopt werd, met eene verftaanbaare ftemme uit den'Heemel geroepen: Deeze is myn geliefde Zoon, in •welken ik myn welbehaagen hebbe, Matth. III: 17. En nog eens by • zyne .gedaantsyerandering pp den berg der heerlykheid, Cap. XVII: '5. (X) Als men S'chriftuurmaatig fpreeken wil -, dan moet men zeggen , dat Hy zo genoemd wordt naar zyne Godtlyke Naluur, en dat de reede van die benaaminge alleen is, dat Hy, de tweede Perfoon in de aanbidlyk'e Drièéénheid , van den eerften Perfoon in de nooit begonne, en nimmer tc eindigende eeuwigheid op eene natuur! yke, doch voor ons bekrompen verftand onbegrypbaare wyze gegenereerd is, Hem geevende het leeven te hebben in 'èich'-zélvèn, gelyk Hy, de Vader, het leeven heeft in zich -zeiven, Joh. V: 26, en dat in de éénheid deszelfden Godtlyken Weezens, 't welk aan de drie Perfoonen geméén is. En dit is de reede, waarom de eerfte-Perfoon zyn eigen Vader genoemd wordt, Joh. V: 17, 18 , en Hy Godts eigen Zoon, Rom. VIII: 32. En dat niet, van wegens aanneeminge, gelyk de Geloovigen; of Scheppinge, gelyk Adam daarom Godts Zoon heet, Luk. III: 38; of Amptshalven, gelyk de Joodfche Overheeden daarom Kinderen des Allerhoog/len genoemd worden , Pf. LXXX1I: 6. Maar ter oorzaake van de bovengemelde eeuwige Generatie, of Geboorte;' waarom met nadruk wordt'gezegd, datHy is Godts Eeniggebooren Zoon, Joh. I: 14, 18. III: 16. ZOON GODTS. 't Geen verder van dit Zoonfcbap zoude kunnen gezegd worden, zo tot be,, ginge van hetzelve, als ter wcderlegginge. van tegenövergeftelde dwaalingen, behoort tot. de Godt geleerde Saamenftelfels. (3) Die zyne Godtheid lochenen, en alles door de Reede beüisfen willen, en daarom ook zyne eeuwige geboorte lochenen, om dat die iets onbegryplyks is , zouden ons wel willen wys maaken, dat de naam van Zoone Godts by de Jooden llegts een eernaam was,-welken zy aan den Mesfias uitneemendheids - halven gaven, zo dat het by hen evenveel'was, of men zeide de Mesfias, de Christus, of de Zoon van Godt. En dat zou men willen afleiden uit de Vraage van Kajaphas: lk bezweer e u by den leevendigen Godt, dat gy ons zegt, of gy zyt de Christus, de Zoon Godts? Matth.' XXVI: 63. Hoe, zegt men, zou Kajaphas deeze'laatfte vraage in den zin gekoomen zyn , indien Christus en Zoon van Godt by hem niet gelykfoortige naamen geweest waren; .want het is zeker genoeg, dat de Jooden in dien tyd van zo eene eeuwige geboorte, of generatie, niets geweeten hebben? (Kif?) Ons antwoord is: (V) Dat zy die niet geloofd hebben erkennen wy;' maar'dat zy 'er'niets van.geweeten hebben , ontkennen wy. Zo wel als Kajaphas wist , dat Ply zich liet voorftaan,. dat Hy de Christus, de beloofde Mesftas was, even zo 'wel, zal hy ook. geweeten hebben,-dat Hy Godt, zynen Vader genoemd hadde ; want dat was gefchied in het openbaar , en was by de Jooden aangemerkt als ecn'e Godtslasteringe, en hadden Plem daarom willen fteenigen, Joh. V: 17, 18. X: 29, 30, 31. Als men nu let op het verdoeinlyk oogmerk van Kajaphas, zo zal het niemand vreemd kunnen dunken, dat hy in zyne vraage deeze twee bewoordingen ,' als in eenen adem , tc faamenvoegde: Want dat was, om Hem, zo Hy dat met ja beantwoordde; niet flegts als eenen valfchen Christus en Volksverleider, maar ook als eenen Godtslasteraar des doods fchuldig te verkiaaren. (/3) Behalven dit , blykt.uit dc nadere ondervraaginge in den Morgenraad, dat men wel deeglyk onderfcheid maakte tusfehen deeze twee benaamingen, Luk. XXIII: 66—71. Want daar vroeg men Hem eerst maar alleen, of Hy de Christus was. En uit zyn ant-  ' Z O Ö N 'GODT S'. antwoord : Van nu aan zal de Zoon des Menfchen gezeeten zyn ter rechterhand^ der kragt Godts, 'namen zy eerst aanleidinge, om te vraagen,- of Hy dan was de Zoon Godts: Ten blyke, dat zy bcgreepén, üat het zitten ter rechterhand Godts eene zo Godtlyke eere in zich opilóot , dat Hy die, al ware het'fchoon dat Hy 'waarlyk dc Christus was', zich niet konde aanmaatigeft; want naar hunne gedachten in dien tyd zou de Mesfias wel een aHefvoprtreffykst Mensch zyn.; maar evenwel niet meer dan een Mensch. (33) Maar het zy eens zo, dat Zoon van Godt by de Jooden llegts cen'Tiernaam van uitneemenJheid 'geweest zy, doorben aan den Mesfias gegeeven : Alen zal evenwel niet kunnen zeggen, dat Jefus Apostelen indien naam niet iets weezenlyks, en meer verheeven hebben aangemerkt. Was die by hen maar een bloote fiernaam geweest , nooit zouden zy Jefus, niet maar Heer en Zaligmaaker, maar ook Godt genoemd hebben, Hand. XX: 28, Tit. II: iq. En niet maar èereshalv.en,' gelyk 'er veelen zyn, dB Goden genaamd zyn, in den Heemel en op Aarde; maar iïï den volden nadruk de IFaaragtigc Go/lt, 1 joh. V: 20. Godt, hoven allen te pryzen in der eeuwigheid, Rom. ■' ZOON bes MENSCHEN. Byna ontelbaar zyn de plaatfen, dat de Heere Je> fus zich-zelven zo noemt, of van anderen ^vnoemd wordt. Omwat reede? Sommfgen denken , nedrigheids - halven, en om zyn gering voorkoomen te beteekenen., zynde een Worm cn geen Man, eèrifmaad van Menfchen , en veragt van den Volke, M. XXil: '7 , gelyk elders geringe men. fchen. zo genoemd worden in onderfcheidinge van Aanzicnlylen, als Pf. XLIX: 3. tKani 't geen dc Onzen daar Slegten vertaald hebben, is in.den Grondtekst.D*?X >j3 Kinderen óf Zoonen des Menfchen ,en't geen zy vertaald hebben Aanzienlyken, is daar t^!& 'j3, Zoonen des Mans. Doch dit gaat niet vast; want Hy 'noemt zich den Zoon des Menfchen niet ■alleen, wanneer Hy fprak van zyn lyden en dood, Matth. XX: 18.XXVI:'ft. Maar ook, als'Hy fprak van zyn-zitten aan Godts rechterhand, Matth. XXVI: 64 ; gelyk ook Stephanus ZOON bes MENSCHEN. 599 getuigde - dat hy Hem, als den Zoon des Menfchen zag.flaande ter rechterhand Godts, Hand'. Vil: 50. Door zich dus te noemen , heeft Hy zich wiilen kenteekenen als den beloofdtn Mesfias '; 'want deeze naam is een van die naamen, waar mede de Mesfias is bekend gemaakt in- HevPropbcètisch wóórd, als Pf. vul\ 5.. Verg. Hebr. 11: 6. Wat is de Mensch, dat 'gy zyns gedenkt P En de Zoon des Menfchen, dat Gy hem-bezoektP cn Dan. Vil: 13, 14, daar'hy Hem als des Menfchen Zoon niet de Wolken des ■ Heemels zag koomen lot-den Ouden van dagen, en dat Hy van denielven ontving'de heerfchappy , de eere en het Koningryk—, De Geest der Propheetie heeft hier mede' de Geloovigen dè's Ouden dags willen leeren,. dat die HEERE Godt, door welken Godt hen verlosfen zoude, Hoi. 1: 7. cn die genoemd zoude worden ,• de HEERE onze Gerechtigheid, Jerem. xxiii: 6,'ook'zóu' móeten zyn een Menfchen Zoon , een Mensch uit de menfchen. Want zov.i\e Hy,als Goè'l, of Losfr bevoegd zyn ,• om Menfchen te verlosfen-, zo moest Hy derzelver nabcdaande Blpedverwaudt zyn. Hy die heiligt , en zy die ge heiligt worden , moesten allen uit één zyn , om hen zyne Broeders te kunnen- noemen, en■ niet alleen in l'ïaat, maar ook berechtigd tc zyn, o'm hen te verlosfen; en daarom moest Hy ook, gelyk de "Kinderkens, des vleeschs en des bloeds deelagtig. zuorden , Hebr. II: 12—K:ï zoude Hy voor hun een getrouw en barmhartig -Hoogepriester zyn, 'dan moést Hy ook uit de Menfchen genoomen worden; niet alleen, om-te meer -medelyden te hebben met hunne zwakheiden ; maar ook , oih , door zyns zelfs opöfferinge hun eene eeuwige, verlosfinge te wege te brengen,Hebr. ix: Vèf. Waait toe noodig was, dat Hy zyne Ziele tot een fchuld-offer flelde , eri 'uitftertte (n den dood, Jef. Eill: 10, 12. 't Welk H'y niet "zou hebben kunnen doen, zonder een' Menfchen Zoon te zyn. Verder, om te doen zien, dat die groote heerlykheid-, waar toe Ply zoude •'verheeven worden , dat Godt Èem mei eere en heerlykheid zoude kroonen, en doen heerfchen over alle de werken zyner handen, Pf. VIII: 5—7, op dat alle Volken , Nali-ên en Tongen Hem eeren mogten, Dan. VII: 14, stunt Middelaars eere was, en behoorde tor die vreugde die Hem in het eeuwig Vreedes-verdrag was "voer-  6oo ZOON van DAVID. voorgefteld geweest, welke Hy niet konde deelagtig worden , zonder alvoorens het 'kruis gedraagen en de fchande veragt te hebien, Hebr. XII: 2. En om dat lyden te kunnen ondergaan, was het niet genoeg, dat Hy Godt en Godts Zoon was, maar Hy moest ook zyn een Mensch, en Menfchen Zoon. ZOON van DAVID is Jefus geweest naar zyne menschlyke natuur : Niet een Lyflyke Zoon, maar door Maria een Afftammeling van David, blykens de daar van no°- voor handen zynde Geflacht-lysten, Matth. I: 1—16, Luk. III: 23—38. Maar was dat eene zaak van zo veel belang, dat de Geflacht-lysten daar van hebben moeten opgemaakt en bewaard worden? Buiten twyffel ja. Hoe buitenfpoorige gedachten de Jooden zich ook vormden van den Mesftas, dien zy verwachtten, en het door denzelven op te richten Koningryk, dit was evenwel een onder hen algemeen aangenoomen gevoelen , dat de Mesftas moest zyn een Afftammeling van David Daar nu Jefus by veelen van het Volk werd gehouden voor den Mesfias, zo werc Hy ook menigmaal dc Zoon Davids ge noemd; vooral door deeze cn geene Elen delingen, die tot Hem kwamen, om doo: zyne Wonderkragt geneezen te worden en dan, om zyne gunst te winnen, Hen toeriepen: Gy Zoon van David, ontfern u onzer! Matth. IX: 27. Cap. XX: 30, 31 En wanneer de Schaaren zyne Geneezin - Vrouwe', maar die fchoon was, waarfchouwt d daar tegért: Begeert haare fchoonheid niet in p uw harte; en laat ze u niet vangen met haa- ir re oogeleeden, Spr. VI: 24, 25. Het is zo, 2. als de Moeder van Koning Lemuël zeide: Dj  ZOONEN GODTS. ZOONEN GODTS, ZOONEN. €0% Pf. CVP 35, 5« De anders zo wyze foffjo liet zich, zelfs in -zynen ouderdom, door zyne vreemde Wyven vervoeren tot Afgodery, iKon. XI: 4, 5. De Vorften merkten het aan ais iets grouwlyks, en beklaagden 'er zich over voor Ezra, dat het Volk Israëls, de Priesters en Leviten voor hunne Zoonen, en voor zich-zelven vreemde Wyven genoomen , en zo het heilig Zaad vermengd hadden met de Volken van die Landen, Ezr. IX: 1, & Plet bleek ook welhaast in de Sethiten. Zy, die Zoonen Godts genoemd worden, werden door hunne Huwelyken met deeze Dogteren der menfchen zo geheel en ai verbasterd in hunne Perfoonen , en vooral ia hunne Kinderen, dat. de Aarde welhaast dermaaten met allerlei wreevel vervuld werd, dat het den HEERE berouwde, dat Hy den mensch op aarde gemaakt hadde -; en eindelyk tot dat uiterfte kwam, dat Hy dat ontaart geflacht verdelgde door eenen algemeenen Vloed. Men zie de Algem, Hifi. D. I. p. 2.30 —, en breedvoeriger HeideggerusHhl. Patriarch. T. h Excrcit. XI. ZOONEN (Zy, te weeten-,, de voorige Bewooners van Kanaan, hadden hunnej en Dogters met vuur verbrand voor hunne Goden, Deut. XLI: 31. Van deeze zo af» gryzelyke Afgodery leeze men 't geen gezegd is onder den tytel van MOLECH of MOLOCH in des IV. D. 2. St. p. ZOONEN (Gelyk de pylen in de hand eenes Helds: Zodanig zyn de~) der Jeugd,, Pf. CXXVIP 4. (N) Zoonen der Jeugd zyn jeugdige Zoonen, frisfe en fiere Jongelingen , welken het warme bloed nog door de aderen vloeit, en welker kragt nog is in volle kragt, en dus 't best gefchikt, om de gevaaren van den Oorlog te tarten, en de moeijelykheeden 'ervan te verduuren, waarom men al van ouds Jongelingen tot den Krygsdienst gebruikte. De Krygsknegten heeten daarom veeltyds Jongelingen. Zo fprak 'er Abraham van i 'Genef. XIV: 24; als ook Ziba, 2 Sam. XVI: 2. Krygslieden, wel uitgedoscht en wel gewapend,heeten gewenschte Jongelingen, Ezech. XXIII: 6, 12. Zo fpreekt Homerus ook van Strydbaare Jongelingen. Van zulken wordt hier gefprooken: Geen Rubeniten , die, tcrwyl anderen optrek- Gggg a kei Dc bevalligheid is bedrog, en de fchoonheid is ydelheid: Maar de Vrouw , welke den HEERE vreest, zal gepreezen worden , Spr. .XXXI: 30. Maar liet kwam den Sethiten niet in den zin, eenig onderzoek tc doen op de deugdzaamheid van die Dogteren. Derzelver Schoonheid was het aileen, daar zv op zagen. Dat geeft Mofes te kennen, als hy zegt, dat zy ze tot PVy ■ ven namen uit alle-, die zy verkooren hadden. CJJ) Het grootfte kwaad was, dat zy zich in Huwelyk begaven met de Dogleren der Godtlooze Kaïniten, zonder het minfte nadenken op de gevaarlyke gevolgen, die daar uit ftonden gebooren te worden, zo voor hen zeiven, als voor de opvoedinge der Kinderen, die zy 'er by verwekken mogten. Het is waar, de Wet was toen nog niet gegeeven: Gy zult u met hun (de Kanaaniten) niet vermaagfehappen : Gy zult uwe Dogters niet geeven aan hunne Zoonen, en hunne Dogters niet neemen voor uwe Zoonen, Deut. VII: 3. Maar de reede van dat verbod, welke de Wetgeever 'er aanftonds op liet volgen, vs. 4, leert, by een weinig nadenkens', het gezond verftand: Want zy zouden uwe Zoonen van u doen afwyken, dat zy andere Goden zouden dienen, en den toorn des HEEREN tegen u lieden aanfteekèn. Die Wet was ook nog niet gegeeven ten tyde van Abraham, cn evenwel verpligtte hy zynen Huisknegt Eliëzer, zelfs by Eedzweeringe , dat hy zynen Zoone geene Vrouw zoude neemen uit de Dogteren der Kanadniten, onder welken hy woonde, Genef. XXIV: 2, 3. Dat Efau zich Vrouwen genoomen hadde uit de Dogteren der Hethiten was aan Izadk en Rebekka eene bitterheid des geests, Cap. XXVI: 34, 35. En toen Izadk zynen anderen Zoon Jakob na Paddan Aran zond. gebood hy hem wel ernftig : Neem geen Vrouw van de Dogteren Kanadns, Cap. XXVIII: 1. Die Patriarchen begreepen uit zich-zelven zeer wel, hoe groot een gevaar in. zulke huwelyken geleegen zy. De ondervindinge heeft dat ook geleerd. Te Sittim hoereerden de Israëliten met de Dogteren der Moabiten en Mididniten, en die ten gevalle koppelden zy zich aan Baal Peör, Num. XXV: 1—3. In Kanaan vermengden zy zich met de Heidenen, en leerden derzelver werken. Zy dienden hunne Afgoden, en zy werden hun,tot eenen ftrik,  6o4 ZOONEN. ken tot den ftryd, blyven zitten tusfehen de Ballingen , om te hooren de bleetinge der kudden; maar die, als het 'Er op aankomt, gelyk die van Zebulon en Naphtah hunne Ziele verfmaaden tot den dood toe, Richt. V: iö, 18. Dit blykt, om dat zy in het volgende vs. worden omfchreeven als zulken, die den Vyand van naby onder de oogen dorften zien , en niet befchaamd, niet bedeesd wierden, wanneer zy met den Vyand moesten fpreeken in de Poorten, welk vs. is toegelicht in des VII. D. a. St. p. 536 —. (3) Zulke Jongelingen wordeu vergeleekenby Pylen in de band eenes Heids. (KN) pyien behooren tot de wapenen van aanval, waarmede men den Vyand kwetfen kan op eenen veel verderen afftand, als met fpiesfen, of werpfchigten. Maar wat kunnen pylen benadeelen in dc handen van eenen Bloodaart, die, zo dra hy den Vyand ziet naderen , hem den nek toekeert? Wat in de handen van eenen zwakken, die de magt niet heeft den Boog ftyf genoeg te fpannen ? Pylen , van zo eenen gefchooten , draagen niet verre, en zo ze al treffen, dringen ze niet door. Wat van zo eenen, die tot het boogfchieten onbekwaam gemaakt is , gelyk men overwonnen Vyanden de duimen plagt aj te houwen, op dat zy de pees van den boog niet zouden kunnen uitrekken. Richt. I: 7 , of het rechter oog uit le ftee ken, zo als Nahas wilde doen aan die var Jabes in Giledd, op dat zy in het aanleggen van den pyl niet zouden kunnen mik ken? 1 Sam. XI: a. 't Zyn daarom hie: pylen in de hand eenes Helds, dien het aai geen' moed ontbreekt; ook niet aan kragt want men zoude het ook kunnen vertaa len, in de hand van eenen "VlfiJ!, Sterken met één woord in de hand van eenen , di in alles de kundigheid, en vercischte hoe danigheeden heeft van eenen wakkere Boogfchutter, van wien men zeggen kan dat zyne pylen zeer fcherp zyn, en treffe in het harte zyner Vyanden. (33) Aan zu ke Pylen zyn de Jongelingen der Jcug gelyk. Zulke Pylen vliegen op den Vyan aan: Zo ook zulke Jongelingen; vol gloec en moeds vliegen zy den Vyand in 't g< moet. En gelyk de pylen , afgefchoou door de hand van eenen fterken Held zei door het fchild bezwaarlyk zyn af \ ZOON. keeren , 't welk ze wel eens doorbooren: Zo is ook de aanval van zulke fiere Jongelingen naauwlyks te wederftaan, en dat zoude in het volgende vs. worden te kennen gegeeven , als men de woorden vertaalt, gelyk als ik doe: Niet, als zy met den Vyand fpreeken zullen ; maar ais zy den Vyand zullen verdoen in de poorte. ZOON (De gedaante des vierden is gelyk van eenen) der Goden, Dan. III: 25b. Sadracb, Mefach en Abëdnego, de drie waerdige Metgezellen van Daniël, hoe zeer ook door Koning Nebukadnezar begunftigd, wilden liever de gunst van den Koning 'er aan waagen, en zich voor eene verfchriklyke dooiiftraffe blootftellen, dan ontrouw worden aan Godt. Schoon Nebukadnezarhad doen afkondigen, dat,wie het door hem opgericht gouden Beeld niet zoude aanbidden, in den vuurigen Oven zoude geworpen worden, die drie Mannen weigerden dat evenwel ftandvastig. Op 's Konings bevel werden zy, gebon■ den in hunne kleederen , in den vuurgloed geworpen. Aanftonds gebeurde 'er Tets ontzettends. Door het inploffen van hun, fpattede 'er zo een vloed van gloeiiende vonken ten monde des Ovens uit, dat de fterke Mannen, die 'er hen hadden ingeworpen, 'er door gedood werden. Dit verbaasde den Koning en bragt hem tot nadenken: Hy naderde den Oven, en zag in denzelven , en 't geen hy daar zag, was voor hem eene aanéénfchakeling van Wonderen. Mannen , die gebonden in den Oven geworpen waren, zag hy wandelen in het midden van den gloed; Mannen, die, naar zyne gedachten , 'oogenbliklyk tot asfche hadden moeten verteerd \ zyn, want, op zyn bevel, had men den Oven zeevenmaal heeter geftookt, dan : naar gewoonte, vs. if>, zag hy, dat on- - gezengd en onverzeerd waren ; V was 1 geen verderf aan hun. En daar hy wel , wist, en het hem ook door het eenpaarig % getuigenis van zyne Ryksgrooten beves- - tigd werd , dat 'er niet meer dan drie in / den Oven geworpen waren , vs. 04, zo i zag hy nu nog eenen Vierden waarfchyns lyk van zo eene fchoonheid, van zo eene - aanzienlyke en eerbiedverwekkende _ gen daante , waar van een zo helderfchittes rende glans afftraalde , dat die van het e vuur 'er door verdoofd werd, dat de Koning  ZOON. ning niet anders denken, of zeggen konde, dan dat die een bovenmenschiyk Perfoon was. Hy zegt van dien Vierden, dat deszelven gedaante was als eenes Zouns der Goden, 't Zou kunnen zyn , dac deeze Vierde was geweest de Zoon van Godt, oudtyds meermaals verfcheenen in eene zigtbaare gedaante, en dikwils genoemd de Engel "des HEEREN, de Engel van Godts aangezigte: Maar dat Nebukadnezar deezen Vierden daar voor zoude gehouden hebben, en dat hy van dien Zoon kennisfe zoude gekreegen hebben door het onderwys van Daniël, is niet waarfchynlyk. Hy fprak zekerlyk naar andere begrippen. "Ware hy een Griek of Romein geweest, dan ware het haast gevonden , waarom hy dien Vierden hield vooreenen Zoon der Goden. De Poëeten van die Volken beuzelen veel van hunne Goden en Godinnen, van derzelver egtelyke en onëgtelyke byliggingen, en van Zoonen der Goden, of Halve Goden, die daar uit gebooren zyn. Maar dat de Chaldeën zich van hunne Goden zo ongerymde dingen, waar voor het gezond verftand opftuit, zouden verbeeld hebben, mag men in twyffel trekken. Maar dat zy geweeten hebben , dat 'er zulke Weezens waren, als in den Bybel Engelen, en ook wel eens Kinderen Godts genoemd worden, mag men met genoegzaame zekerheid vastftellen. Zo zy dat al niet mogten geweeten hebben uit Oude Overleeveringen, hebben zy het nu kunnen leeren uit hunne verkeeringe met de Jooden, die thans in hun Land overgevoerd waren. Althans by Nebukadnezar is het zo begreepen; want fprak hy nu van eenen Zoon der Goden, hy zeide, vs. 28, dat het een Engel was, welken de Godt van Sadrach, Me/ach en Abednego hadde gezonden, om hen, die op Plem vertrouwd hadden, te verlosfen. Of deeze Engel dezelfde geweest zy, die Daniël bewaarde in den kuil der Leeuwen , Cap. VI: 24, kan men in het midden laaten. Genoeg zy het ons hier uit gezien te hebben , dat Godt de Godtzaligen weet te bewaaren in en te verlosfen uit de verzoekinge, en daar toe meer dan eens den dienst der Engelen gebruikt heeft, 't Waren Engelen, die Loth uit Sodom leidden, Genef. XIX: 11—. 't Waren Engelen, die Eliza en zynen Jongen veilig heen leidden door hst ZOON. 6»5 midden van de Vyandige Syriërs, 2 Kon. VI: 16, 17. 't Was een Engel, die eenen andermaal voor de Apostelen des Hesren de gevangenis opende, en hen 'er uit bragt, Hand. V: 19. en XII: 6—12. ZOON (Deeze zal groot zyn, en) des Allerhoog/len genoemd worden, Luk. I: 32. Dit voorfpelde Engel Gabriël aan Maagd Maria van dien Wonderzoon, welken zy zoude baaren , en Jefus moeten noemen. (Ü) Vooreerst voorfpelt hy haar , dat haar Zoon groot zoude zyn;groot inwaerdigheid en aanzien. Hy was reeds groot, Godts eigen Zoon; Godt, boven allen te pryzen in der eeuwigheid. Maar de Engel fpreekt in den toekoomenden tyd, en dus wil hy te kennen geeven , dat Hy groot zoude'zyn, als Jefus, als dc Zaligmaaker, de Middelaar Godts en der Menfchen. Als men agt geeft op 't geen de Engel haar verder voorfpelde van deezen Zoon,heeft zy zich in den eerften opflag niet anders kunnen verbeelden , dan dat zy haaren Zoon zoude zien, van allen op het diepfte geëerbiedigd, tot Koning verheeven, cn het Koningryk van David door hem in vollen luister herfteld. Ondertusfchen was van de Propheeten voorzegd, dat Hy zoude zyn een fmaad van menfchen en veragt van den Volke; een worm,en geen Man, hebbende noch gedaante , noch heerlykheid ; een veragte Ziele, een Knegt der geener, die heerfchen, Pf. XXII: 7, Jef. XLIX: 7. Lïll: 2. Zo heeft Maria Hem ook gekend , geduurende zyne verkeeringe op Aarde. Zoude zy dan het zeggen van Gabriël niet wel eens in twyftel getrokken hebben ? Zy zoude dat zekerlyk gedaan hebben, hadde Godt 'er niet zorge voor gedraagen. Al vroeg leerde zy door de verlichtinge van den Geest , dat zyne grootheid niet zoude zyn, als die van eenen Aardfchen Koning; maar als die van den Zaligmaaker, waar voor zy Hem erkende , vs. 47. Daar in werd zy bevestigd door 't geen haare Nigt Elizabeth haar verhaalde, vs. 41—45. Door 't geen Jofepb haar zekerlyk zal verhaald hebben van de verfchyninge en boodfchap des Engels aan hem, Matth. I: 20, ai. Door het berigt der Herderen van 't geene hun was wedervaaren op het veld, Luk. II: 8—19. En door 't geen zy mogt hooren uit den mond van den cerwaerdig'en Simeön in dc» Gggg 3 Tera«  6ö6 ZOO N. Tempel, vs. 05-3*- En üi die betref kinge van Zaligmaaker heeft zy Hem ook gezien , als Groot. Groot in zyne mwyain»e tot zyne Middelaars - ampten , op eene wyze zo zeldzaam, zo grootsch, als nog nooit aan iemand gefchied was. Men leeze het gebeurde by zynen Doop door Johannes, Matth. III: 16, 17. Groot m zvne Ampten. Groot, als Propheet, in zWi'-Leefe: Want Hy «tóf «ft * Schriftgeleerden ; maar als magt hebbenae, Matth VII: 29. Ook in Teekenen en 0Wderen* grooter dan il/q/fc, en zo veele 111 o-etal, dat zouden ze alle, elk in t byzonder, hebben moeten gefchreeven zuorden, de Waereld de gefchreevene boeken met zoude kunnen vatten , Joh. XXI: 95. Groot als Priester, grooter dan Adron : Want zy fcéeft Hem aan het kruis zien fterven, Joh. XIX: m Een gezigt, 't welk haar zeeIs erlyk zal geweest zyn als'een zwaerd, 'f welk door haare ziele ging, Luk. II: 35. Maar waar in zy evenwel mogt zien ,;(want wie kan'er aan twyffelen, of Jefus zal zyne Moeder in deeze Geloofs-leere wel onderweezen hebben ?) die eenige Offerhande, waar door de eeuwige Verlosfinge te wege gebrast, en tot in eeuwigheid volmaakt moesten worden de geenen, die geheiligd worden. Hebr. IX: ia. X: 14. Groot in heerlyk; heid, als Overwinnaar van Dood, Duive: en Helle verreezen uit het graf; en dooi zyn Heemelvaart, welke zy zeekerlyk be leefd, van zyne Apostelen gehoord , ei mooglyk zelf wel mede gezien heeft, eei Koning geworden , grooter dan Salomo want dus met de Wolken des Heemels gene derd zynde tot den Ouden van dagen, heef Hy van denzelven ontvangen de eere , a heerlykheid en bet Koningryk: Een Koning xvk van wyduitgeftrekte heerfchappy, o dat alle Volken, Natiën en Tongen Hem et ren mogten, een eeuwig Koningryk, t wet niet 'zal verdorven worden, volgens Dai VII- 13, 14. In zoverre heeft■ Maria m -woord van Gabriël bevestigd gezien, d; 'haar te baaren Zoon Groot zoude zyn. C Hy voegde 'er nog by, dat Hy de Zoon a Allerboogflen zoude genoemd worden. (KS< 'Er zoude dan iets bovenmenschlyks Hem erkend worden: Dat Ply was de Zot des Allerboogflen. O) Godt wordt mee maals de Allerboogfie genoemd, Pf. IX: LXXXIII: 19. XCVII: 9. Niet alleen ZOON. om dat Hy boven den kloot der Aarde zit, Jef. XL: 22. De Hooge en Verheevene, die in de eeuwigheid, bet heilige , en de hoogte woont, Jef. LVII: 15 , in den Heemel; daarom genoemd zyne heilige Wooninge, Deut. XXVI: 15, en zyn Throon in onderfcheidinge van de Aarde, die als At Voetbank zyner voeten is, Jef. LXVI: ï. Maar ook de Allerhoogfte wegens zyne gadelooze Volmaaktheeden, welke maaken, datty niemand zich gelyk beeft, noch tn den Heemel, web onder de Kinderen der Sterken, Pf. LXXXIX: 7, 8. Als mede wegens het hooge zyner heerfchappy , want Hy is een groot Koning boven alle dc Goden, Pf. XCV: 3. In die betrekkinge erkende een Pleidensch Koning , Nebukadnezar , dat Hy de Allerhoogfte was, zeggende : Zyne heerfchappy is eene eeuwige heerfchappy, en zyn Koningryk is van geflachte tot geftachte —. Hy doet met het heir des Heemels, en met de inwoonders der Aarde naar zynen wil—. Dan. IV: 34, 35- Deeze Allerhoogfte. heeft eenen Zoon. Adam wordt zyn Zoon genoemd wegens de onmiddelyke Scheppinge , Luk. III: 38. Om welke reede ook de ''Engelen Godts Kinderen heeten , Job XXXV11I: 7. Amptshalven heeten ook zo de Hoofden des Joodfchen Volks , Pf. LXXXIP 6. Ook heeten de Geloovigen Zoonen en Dogteren des Allerboogflen, 2 Kor, • VP 18, van wegens hunne aanneemtnge . tot'Kinderen , Eph. I: 5- Maar Jefus is 1 Godts Zoon in dien voortreffelyken zin , 1 in welken Godt nooit tot iemand der Enge- • len gezegd heeft: Gy zyt myn Zoon, heeden . hebbe ik u gegenereerd, Hebr. I: 5. Want i Hy is Godts eigen, eeuwige, en eemgget booren Zoon, in de nooit begonne ecuwig- heid van den Vader gegenereerd, Rom. 5 VIII: 3a, Joh. !: 14. &c. f» Zo zoude i Hy genoemd worden. (**) Gabriël zegt k niet , dat Hy dat zoude zyn , of worden. f. Dat konde hy niet zeggen. Naar zyne •t Godtlyke Natuur was by reeds van eeutt wigheid de Zoon des Allerboogflen; geboo) ren, als dc Afgronden nog niet waren,.bpr. es VIII: 24— (/S/3) Maar hy zegt, dat Hy zo ') zoude genoemd worden. Hy zoude er voor n gehouden, en ook openlyk voor erkend m worden, eveneens als in ons Plootdlt. r- vs. 76. Priester Zacharias van zynen Zoo% ne', Johannes den Dooper, voorzeide: Gy , Kindeken zult een Propheet des Allerboogflen ge-  ZOON. ZOON. tof genoemd werden. (33) Dit is ook alzo gefchied. Het is waar , Hy is door den Joodfchen Raad als een Godtslasteraar des doods fchuldig verklaard, om dat Hy beleeden had , Godts Zoon te zyn , Matth. XXVI: 63—65. Doch dat heeft het getuigenis van den Engel niet kunnen verydelen, noch Maria doen twyffelen aan het Godtlyk Zoonfchap van haaren Wonderzoon. De Vader heeft Hem zo genoemd by zynen Doop , toen die uit de hoogwaerdige heerlykheid riep: Deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik myn welbehaagen hebbe, Matth. III: 17. Dat was in het openbaar gefchied, en heeft dus aan Maria niet onbekend kunnen blyven. Nathanaël heeft 'er Hem voor erkend, Joh. I: 50. Oók Mart ha, Joh. XI: 27. Ook zyne Apostelen, Matth. XVI: 16. Zelfs ook de Duivelen,. Matth. VIII: 39. De ontzaglyke Wonderen, die -zynen Wonderdood vergezelden, waren als zo veele ftemmen, die riepen, dat Godts Zoon in lyden was. Een Heidensch Hoofdman werd 'er door bewoogen, om uit te roepen, en Maria, die by het Kruis ftond, heeft dat zekerlyk gehoord ïDeezewas Godts Zoon, Matth. XXVII; 54. Door zyne Opftandinge is zy daarvan nog nader overtuigd geworden: Want daardoor is hy kragtslyk beweezen de Zoon van Godt te zyn naar den Geest der Heiligmaakinge, Rom. I: 4. En na zyn Heemelvaart en Staats-verheffinge aan Godts rechterhand is Hy door de Apostelen gepredikt, en van duizenden geloofd, beleeden en geëerbiedigd als Godts Zoon: Want daar door heeft de Vader Hem gefteld ten Eerstgebooren Zoon, ten Hoogflen over de Koningen der Aarde, Pf. LXXXIX: 28. En tot zo eene Hoogheid zoude Hy nooit hebben kunnen verheeven worden, indien Hy niet ware geweest de eigen Zoon des Allerboogflen; want zo weinig Godt ooit tot iemand der Engelen gezegd heeft: Gy zyt myn Zoon, heeden hebbe ik u gegenereerd; even weinig heeft Ply ook ooit tot iemand van hun gezegd: Zit aan myne rechterhand, Hebr. 1: 5, 13. En zo is dan ook in deezen by de ftukken gebleeken, dat het woord door Engelen gefprooken , ten allen tyde is vast bevonden. ZOON des Verderfs, 3 Thesf. II: 3b. Met dien haatlyken naam wordt hy door Paulus gebrandteekend, die in den Tempel Godts als een Godt zoude zitten, zich • zeiven, vertoonende, dat hy Godt is, zich tegenftellende , en verheffende boven al dat Godt genaamd, o/(als Godt) geëerd wordt, vs. 4. Dat men daar door te verftaan hebbe den Roomfcben Antichrist, is beweerd in des 11. D. 1. St. p. 113 , ter ophelderin- ge van het 3 en 4. vs. in ons Hoofdft. De Heer Thom. Newton, wiens Boek ik toen niet kende, heeft dat nog fterker bevestigd door de meeninge van anders gevoelenden ter toetfe te brengen, en het onbeftaanbaare 'er van aan te toonen. Men zie zyne Vertoogen over de Voorzegg. 't II. D. p. 92 . Waarom wordt die een Zoon des Verderfs genoemd? (N) Om dat hy uit verdorven Zaad geteeld is, zynde zynen oorfprong verfchuldigd aan het Verderf, 't welk zelfs ten tyde der Apostelen, reeds ter Kerke begon in te iluipen, ijoh. II: 18, en zich van tyd tot tyd al dieper en dieper ingeworteld, en al verder, en verder uitgebreid heeft. (3) Om dat hy een Verdervende Zoon is, die door het invoeren van verderftyke Ketteryen, veelen verleid heeft, en agter zich afgetrokken heeft, om zyne Verderffenisfen na te wandelen. Om dat hy ook, door het berokkenen van zwaare Vervolgingen tegen de geenen, die hem, ter liefde van de Waarheid, tegenftonden , duizenden om hun goed, en bloed en leeven geholpen heeft. De groote Babelhoere, gezeeten op een fcharlaken rood Beest, was dronken van het bloed der Pleiligen , en der Getuigen van Jefus, Openb. XVII: 3, 6. (J) Om dat ook een fchriklyk Verderft hem wacht. Gelyk zy Kinderen des doods, of der helle genoemd worden , die des doods en der belle ^waerdig geagt worden, 1 Sam. XX: 31, Matth. XXIII: 15, zo heet hy ook om die reede een Zoon des Verderfs. Want , gelyk Petrus van zekere invoerders van verderftyke Ketteryen zegt, dat zy over zich-zelven een haastig ver derf brengen; dat bet oordeel over hen niet ledig is, en hun verderf niet ftuimert, 3 Br. Cap. 11: 1, 3. Zo zegt Paulus hier ook , dat de Heere hem zal verdoen door den Geest zynes monds, en te niete maaken door de verfchyninge zyner toekomfte, vs. 8. Cl) Om der overéénkomfte wille met Judas Iskariolh, die ook een Zoon der Verderffenisfe genoemd wordt, Joh. XVII; 12. (««) Gelyk Ju- ■ aas  6o8 ZOO N. ZOON. das als een Apostel onder dc Apostelen verkeerde, en des niet te min door des Duivels helfche boosheid zo geheel bezield, dat hy zelf als een Duivel was, Joh. VI: 70, 71, zo wil de Antichrist ook gehouden zyn voor den Opvolger van eenen der voornaamlle Apostelen, van Petrus, ja ! voor het zigtbaar Hoofd van Christus Kerke hier op Aarde : Maar, als men let op op zyne leere, die het huwelyken verbiedt, en gebiedt zich van fpyzen te onthouden, &c., zo zal men bevinden, dat die, zo ze al niet dezelfde is, veel overéénkomst heeft met die,welke Paulus noemt Leeringen der Duivelen, 1 Tim. IV: 1,2,3. En vraagt men, hoe hy tot zo eene hoogte gereezen is? Het is ook uit den Duivel; want oeffent het tweede Beest alle magt van het eerfte Beest , dan is deszelfs magt ook van denzelfden oorfprong : Te vveeten , van dén Draak, die aan hetzelve zyne kragt, throon en groote magt gegeeven heeft, Openb. XIII: 2. Verg. vs. 11, 12. (33) Judas verkogt Jefus voor dertig Zilverlingen. Ishet ook niet een verkoopen van Jefus, wanneer men de vergeevinge der zonden, die alleen in zyn bloed is, en waar aan men alleen kan deel krygen door het geloof, voor geld verkoopt? Mogt een Roomschgezinde dit leezen, hy denke niet, dat ik lastere , en liege tegen de waarheid. ALhcas Sylvius, naderhand zelf Paus, en genaamd Plus II, fchreef in eenen Brief aan Joh. Peregallus : Nihil eft , quod absque argento Romana Curia dat. '/ Roomfche Plof geeft niets , als voor geld. Bekend zyn ook de versjes van Joh. Baptifta Mantuanus (die geen Protejiant was) Calamitat. L. III. — — Venalia nobis, Templa, Sacerdotes, Altaria Sacra, Corona, Ignis, Thura, Preces, Cwlum eft Venale, Deusque, Tempels, Altaaren , Priesterfchappen, Ka fionifatien, Gebeden* de Heemel, Godt zelf: Alles is by ons voor Geld te koop! Is dit nog niet genoeg, hy leeze dan, heeft hy'ei geleegenheid toe, de Taxa Cancellaricz wde Schattingen der Apostolifche Kancellary er< Penitentiekamer van den Paus van Rome. ontworpen door Paus Johannes den XXII. op de Roomfche manier eenigzins hervormd door Pius den II. of Leo den X, en op meer dan eene plaatfe gedrukt, waarvan origineele Drukken, met den Nadruk 'er van te ,s Hertogenbosch 1664, zyn vergeleeken en geauthentifeerd door den toenmaligen Secretaris dier Stad, J. van der Meulen, benevens twee Heeren Schepenen : En daar uit zal hy kunnen zien, tot welk eenen prys alles, zelfs zeer grove zonden, te Rome te vereffenen is. QJ) Gélyk het einde van Judas zeer verfchriklyk was: Zo zal ook de val van het Anli-christenscb Baby Ion zeer verfchriklyk zyn. De plaagen 'er van zullen op eenen dag koomen : De dood, de rouwe, en de honger. Gelyk een groote fteen geworpen wordt in de Zee; alzo zal de groote Stad Baby Ion mee geweld geworpen worden, en zal niet meer te vinden zyn, Openb. XVIII: 8. en 21. Het Beest en de valfche Propheet zullen geworpen worden in den poel des vuurs, die met Sulpher brandt, Cap. XIX: 20. ZOON (Door het geloof heeft Mofes, nu groot geworden zynde, geweigerd, een') van Pharaös Dogter genaamd tc worden: Verkiezende liever met Godts Volk kwalyk gehandeld te worden, dan voor eenen tyd de . genietinge der Zonde te hebben. Agtende de verfmaadheid van' Christus meerderen rykdom te zyn , dan de fchatten van Egypte; Want hy zag op de vergeldinge des loons, Hebr. XI: 24, 25, 26. De Apostel_ geeft ons te befchouwen het grootmoedig bedryf yan Mofes, zich ontdekkende in het verlochenen van alles, wat in de Waereld heerlyk en begeerlyk kan genoemd worden. En dan ook, wat hem daar toe kragt gaf, en daar toe aanmoedigde: Hy deed het door het geloof; hy zag op dc vergeldinge des loons. (X) Wat zyn grootmoedig Bedryf bëtreft': (KX) Het eerfte, dat * hy deed, was, dat hy, nu groot geworden zynde , weigerde', een Zoon van Pharaös Dogter genoemd te worden. (») Door 's Konings Dogter uit het water getoogen, by zyne eigene Moeder ter minne befteld,en door die op zyn tyd te rug gebragt, was hy als een Jongeling aan het Hof gekoomen. Hy was nu groot geworden. Groot, een volwasfen Man, veertig jaaren oud,Hand. VIP 23. Groot in kundigheeden , onderweezen in alle wysheid der Egyptenaaren , vs. 22, Groot, volgens Jofephus J. Oudh.  ZOON. B. II. C. 5. in Bedieningen en Krygsroem. Opperveldheer van Pharaös Heir, en Overwinnaar van de Mooren'uit Ethiopië, die in Egypte gevallen waren. Groot in aanzien , door des Konings Dogter tot haaren Zoon aangenoomen : Zo al niet, gely.i eenigen willen, om naar haars Vaders dood den Erfgenaam te zyn van zynen Kroon en Koningryk; evenwel van haar als Zoon bemind, en van elk daarom ontzien en geëerbiedigd. In het midden van deeze zo fchitterende Grootheid , neemt hy een zeldzaam , in het oog der Waereld belaglyk , maar in der daad grootsch be11 uit. 00 Hy weigert een Zoon van —. (««) Of hy aan Prinlo Thermutis (zo was haar naam) het Zoonfchap met. woorden hebbe opgezegd, kan men niet bepaalen. Heeft hy dat niet gedaan, hy toonde het met fpreekende daaden. Hy verliet het Hof, en voegde zich by zyne Broeders , 'de verdrukte Israëliten. (AS) Welk eene keuze! Is de wyze Mofes een Dwaas, een Dweeper geworden? Verbeeldt hy zich, dat de Vorftenftand onbeftaanbaar is met de Godtsvrugt? Is vroome Jofeph niet de eerfte Staatsdienaar geweest van eenen vroegeren Pharaö, en heeft die daar door niet veel goeds gedaan aan zyn geflacht? Waarom, zou men Mofes hebben kunnen vraagen , dan ook niet aan het Hof gebleeven? Door uwen rang en aanzien zoudt gy veelligt uw Volk grootlyks hebben kunnen verligten ? Ja veelligt ! Veelligt wel beproefd , maar niet gelukt. Maar dit daar laatende: Mofes had, zo als wy ftraks zien zullen, andereUitzigten. Eene andere Vraag: Wat bragt hem dit in den zin? Vermoedelyk het teeken der Befnydinge, 't welk hy in zyn Vleesch droeg. Dat teeken erinnerde hem , dat hy van Patriarchaale afkomst was: Afkomst veel te verheeven, om die te verwisfelen met den Adeldom van Egypte. Dat teeken erinnerde hem, dat hy, van kinds af,aan Godt en zynen dienst was verbonden : Eene Verbindtenis, welke by hem veel fterker was dan die , waar mede hy aan Pharaös Dogter, hoe zeer ook door haar beweldaadigd, verbonden was. Dat teeken erinnerde hem Godts Verbond met Abraham, dat deszelfs Zaad na 400 Jaaren uit zyne Verdrukkinge verlost zoude worden, en uittrekken met groote have, XI. Deel. I. en IJ. Stuk. ZOON. óocj Genef. XV: 13, 14. Mofes konde wel reekenen, dat het met die jaaren fterk na het einde liep. 'Zoude hy dan zyn Volk zien uittrekken; uittrekken ter erflyke bezittinge van Kanadn, en by in Egypte blyven ? Dat konde hem niet van net harte. (32) Doch laat ons zien , welke zyne verdere inzigten waren, die hem in zyn genoomen befluit verfterkten. («) De Eerfte was: Dat hy bever verkoos met Godts Volk kwalyk gehandeld te worden, dan voor—, (*») Twee dingen van geheel tegenrtrydigen aart vertoonden zich voor zyne aandacht. (A) Hier ziet hy een Volk ; het Volk Israël, Godts Volk genoemd, om dat het van Godt was voorbefchikt, om Hem te worden tot een eigendom, tot zyn Priester lyk Koningryk uit alle andere Volken der Aarde: Maar een Volk, arm, veragt, waar aan elk Egyptenaar eenen grouwel had; een Volk, naar 't fcheen, van zynen eigen Godt verlaaten, en termishandelinge overgelaaten aan eenen wreeden Koning, door denzelven gedoemd tot eene allerhardftc flaaverny; op deszelfs bevel door meêdogenlooze Opzienders voórtgezweept tot het draagen van lasten, en net doen van werk , verre boven zyn vermogen. Een Volk, aan 't welk ieder dag het zugten, kermen en weeklagen werd vermenigvuldigd. (B) Daar tegen over ziet hy alle de voordcelen , genoeglykheeden , en vermaaken , die een Man van zynen rang cn ftaat genieten konde aan het Hof van Pharaö. Genoeglykheeden , die in het afgetrokkene befchouwd zynde , niet te verfmaaden waren geweest: Maar die aan een Hof, zo dertel, zo Afgodisch , als dat van Pharaö niet konden genooten worden, zonder mede ingewikkeld en verontreinigd te worden door derzelver befmettingen. Daarom hier genoemd eene genietinge der Zonde. Welk een verfchil! By Godts Volk ftort men traanen : Aan het Hof gaat men daaglyks ter reije. By Godts Volk is fmaad en veragting: Aan het Hof wordt men geëerd, gevleid en toegejuicht. By Godts Volk is het flooven, flaaven , zwoegen van den vroegen morgen tot den laaten avond in klei en tichelwerk: Aan het Hof leeft men op zyn gemak en in den' overvloed. (&*) Hier moet Mofes keuze doen. Kiest hy de zyde van Godts Volk, dan kiest hy met Hhhh het-  r;IQ ZOO N. hetzelve kwalyk gehandeld te worden: Kiest hy aan het Hof te blyven, dan kiest hy de genictinge der Zonde. Ware hy met vleesch en bloed te raade gegaan, voorzeker hadde hy dan het laattte verkooren. Maar zyn verlicht verftand en geheiligd oordeel wikken en weegen het een en ander nader. (A) Hy befchouwt de Mishandelingen van Godts Folk, zo als ze waren : Als dingen , die geene oorzaak waren van vreugde, maar wel van bittere droef' heid voor het vleesch: Maar, in plaatfe van daar .op alleen te blyven Haaren, zag hy ook op het goede , dat daar uit konde voortkoomen: Dat die voor de geenen, die hunne Zielen weeten te bezitten in hunne lydzaamheid, van zich geeven een vreedzaame vrucht der gerechtigheid , Hebr. XII: II. Het is zo, als de Apostelen des Heeren zeggen : De verdrukkinge werkt lydzaamheid, bevinding , hoope , en dient dus tot volmaakinge van den verborgen mensch des harten. Daar- en -tegen befchouwde hy de vermaaken van het Hof, zo als ze waren: Bekoorlyk , aanloklyk voor een Aardsgezind gemoed. Maar hy merkte ook op , dat het genot 'er vau flegts is voor een tyd. De tyd, dat men het vermaak geniet, fnelt ras voorby. Worden- de vermaaken te zeer vermenigvuldigd, ze baaren walging, en men wordi ze moede. Met dit alles is het nog maai voor een tyd; den korten tyd onzes ydeler leevens; cen tyd, die altoos onzeker is Een Amnon , een Bclzazoj- worden we: eens door den dood verrast, terwyle zy vrolyk zyn by den wyn. Hy merkte op. dat het genot 'er van was tot Zonde. Hy merkte op, hoe wrang de vruchten zyr van de Zonde : Een bevlekt geweeten een vertoornd Godt. De vrucht der Zond is fchaamte; haare bezoldinge is. de dooa Dit alles vertegenwoordigde zich voo. zynen Geest. (B) Des was het by hen ias bellist, wat hem ftond te verkiezen Zyne keuze is dc keuze van eenen Man die weet, dat hy voor de eeuwigheid ge fchaaren is. Ply weigert, langer een Zoo, van Pharaös Dogter genoemd te worder, Hy verlaat het Hof, cn gaat uit tot zyn Broeders, en toont zo met 'er daad , da zyne keuze was, liever met Godts Volk kwa lyk gehandeld te worden, dan voor eenen ty, de genietinge der Zonde te hebben. Kon ZOON. ftondige Weelde wilde hy niet boeten met een nimmer eindigend wee; het kortftondig genot 'er van niet koopen ten koste zyner onfterflyke ziele. Liever wil hy met Godts Volk voor een" tyd verdrukt worden, dan een eeuwig heil verliezen. (£) 't Geen hem nog al verder verfterkte in zyn befluit, was, dat hy de verfmaadheid van Christus —. («*) Hier vertegenwoordigden zich wederom twee zeer verfchillende dingen voor zynen Geest. (A) Aan den eenen kant de verfmaadheid van Christus. Mén verftaa 'er door, (AA) Het fmaadlyk en fmertlyk lyden, het welk Godts Zoon , Mensch geworden zynde , zoude moeten ondergaan als de Borg van Zondaaren. Dat was reeds te kennen gegeeven in de Belofte van het Paradys. De Oude Slang, welker naam is Duivel en Satanas, zoude Hem, het Zaad der Vrouwe de verfenen vermoffelen , Genef. III: 15. 't Werd leevendig voor oogen gefchilderd door het Aagten der Offerdieren, 't welk reeds plaats hadde ten tyde der Patriarchen. Mofes, meer dan waarfchynlyk door zyne Ouders, toen hy nog als een Voedfterling 'in hun huis was, ouderweezen in de eerfte beginfelcn der Geloofs-leere , heeft niet onkundig kunnen zyn van de verfmaadheid, welke de Christus zoude te lyden hebben , en ook niet van het heil, dat daar door ftond verwor. ven te worden. (BB) Maar men begrype onder deeze verfmaadheid van Christus ook alle die fmaadheeden en verdrukkingen , welke Godts Volk worden aangedaan, even daarom dat zy Godts Volk zyn. Die merkt Christus aan, als Hem zeiven aangedaan , om dat Hy 'er het Hoofd van is, en om , dat het die te lyden heeft om zyneift will lc. In alle hunne benaauwdheeden is Hy be. naauwd, Jef. LXili: 9. Die hen aanraakt, : raakt zynen Oogappel aan , Zach. II: 8. 1 Wil men het nog duidefyker, men denke . dan aan 't geene Ply zeide tot Paulus, , toen die nog Saulus was , een Vervolger ■ van zyn Volk: Saul, Saul, zvat vervolgt 2 §y my -? PI and. IX: 4. Tegen over deeze . verfmaadheid (B) vertoonen zich voor hem £ dc Schatten van Egypte. Geen gemeene, t geene meer dan middelmaatige, maar Ko- - ninglyke Schatten. Schatten van Egypte, l een in Koorn ongemeen vruchtbaar Land, - 't welk üüds de tyden van Jofeph, zyne in-  ZOON. iakomften ten grooten deele vermenigvuldigde voor den Koning. Schatten ook Van Gouden Zilver; die behoorden mede tot de gewenschte dingen van Egypte, Dan. XI: 4*v Schatten, die -Mofes met maar van verre zag, maar reeds rykelyk genoot, als zynde de aangenoomen Zoon van des Konings Dogter. Welk een ondericheid ! Hier vermanen zich fchimp , fmaad en Onderdrukkingen: Dingen , waar van de Natuur een arkeer heeft. Ginds vertoonen zich Schatten van onwaardeerbaare waerdy: Dingen, waar naar 's Menleken begeerten zich doorgaans uitftrekken met eene 'begeerte , welke zich duizend zorgen, duizend moeijelykheeden getroost, en de gevaarlykfte onderneemingen 'er aan waagt. (ffiO Tusfehen deeze Twee moest hy keuze doen. En uit zyne keuze moest het blyk.m, welk een van beiden hy voor zich het nuttigst agtte. (A) Hy belchouwt de Verfmaadheid van Christus. Hy belchouwt Hem als een verdgte Ziele, aan welke het Volk eenen grouwel had; als geplaagd, geftagen en verdrukt van Godt en Menfchen. Maar hy belchouwt ook den Rykdom, daar door verworven. Rykdom, die de Schatkamers der Ziele kan vervullen met duuragtig goed en gerechtigheid. Schatten , door geen Wanfpoed te verliezen, door geene Dieven te fteelen, door geen roest te verteeren ; Schatten, die de eeuwigheid zullen verduuren. Hy belchouwt de Smaadhcid, welke hem te duchten ftond, wanneer hy de zyde van Christus koos; maar hy begreep te gelyk ook , dat het lyden deezes tegenwootdigen leevens niet te waerdeeren is tegen de heerlykheid, welke daar op volgen zal. Hy belchouwt de Schatten van Egypte, hv betwist aan die hunne waerdy mei. Het Geld. Zegt Salomo, is tot eene -Schaduwe , Pred VII: 12. Het heeft zyne groote nuttigheid voor de geenen , die het wel weetcn tc gebruiken. Dit alles wist Mofes wel maar hy zag verder. Hy merkte ook op dat de Schatten aardsch zyn en verganglyk ; dat ze geen nut doen ten dage de; kwaads. Dat alle Schatten van Egypte fchoon vermeerderd met alle de Goud fchatten van Tbarfts en Ophir , de ziel niet kunnen randzoeneereu. Als de Ryk fterft, zal hy niet van allen kunnen mtdenet ■men. Wat ml het dan den Menfche 'haaten Z O O N.'. 6tr al hadde hy ook geheel de Waereld gewonnen, en hy leed fchade zyner Ziele? H^eit Mofes dit alles zo overwoog^n. ^ii) Ligteiyk zal men dan ook kunnen opmaaken, op welk van béiden hy den hoogden prys ftelde. Zyn oordeel' is het oordeel van een door Godts Geest verlicht verftand. Hy ontzegt Pharaös Dogter het Zoonfchap. Hy verlaat het Hof Wech, ween met alle uwe fchattenï Hwbetooverende kragt zal myne vryc ziel niet langer gekluisterd houden in het zondig Hof. Wech! wech met alle uwe fchatten ! (>m Christus wille zyt gy llegts fbhaade en drek m myne oogen. Hy verlaat het Hol, gaat tot zyne Broeders , en getroost zich met die fmaadheid en verdrukkingen te lyden. Daar uit ftelde hy zich eenen oneindig grooteren rykdom voor, dan Pharaö, of deszelfs Dogter hem konde geeven, al ware geheel Egypte veranderd in eenen klomp van louter Goud , al hadden de overftroomingen van den Afy/jaar op jaar geheel het land bezaaid met Bedolas en Sardonixfieenen. Met Christus, en om Christus wille te lyden, zich des te getroosten , en dat voor genade te agten , geeft eenen rykdom, die voor geneel de Waereld niet tc koopen is. Men denke aan het woord van Paulus, en het is een getrouw woord : Indien wy met Christus B'cftorven zyn, zo zullen wy ouk met hem leeven. Indien wy verdraagen, zullen wy ook met Plem heer fchen , a iim. 11: n, 12. Wat moet men denken van zo eene keuze en bedryf? Een Hoveling , cen Vorftelyk Hoveling , een aangenoomen Zoon van 's Konings Dogter, verkiest een Slaaf te worden. Die alle dagen vrolyk, pragtig leeven, en groote fchatten opleggen koude, verkiest met een arm, gehaat en onderdrukt Volk,- gehaat,'veragt en onderdrukt te worden. En dat doet die grootè : Man ter liefde van Godt en Godtsdienst, , en van zyne Ziele. Welk eene kragt van , zelfsverlocheninge werd daar toe ver. eischt! Eene vry grootere , dan de Na; tuur hem immer zoude hebben kunnen , - geeven. 't Was eene kragt, die van Godt. ■ uitgegaan, en hem van boven gefchonken ; was. (3) Dc Apostel leert ons , dat hy 5 het heeft gedaan door hel Geloof. Vraagt - men verder, wat hem daai toe bewoog, , en daar in verfterkte? Het was, om dat Hhhh 2 h  6ia ZOO N. hy zag op de vergeldinge des loons. (XN) Door het Geloof. Men denke om dat Geloof, 't welk is der werkinge Godts; V -welk niet is uit ons,,maar Godts gaave; ""t welk niet aller ir, maar der Uitver koor enen Godts. Van dat Geloof fprak Paulus, vs. i, ,t welk is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewys der zaaken, die men niet ziet. Immers 't Geloof van Mofes kende Christus en deszelfs verfmaadheid; 't kende de onwaerdeerbaare waerdy en rykdom 'er van. 't Verkoos die voor zyn deel, hield daar aan vast, en grondde 'er zyne uitzigten op, op een beeter en blyvend goed na dit leeven. Dat Geloof leert, en geeft 'er ook de kragten toe, dat de Navolger van Christus zich - zeiven verlochenen moet, en niet fchroomen, zyn Kruis op te neemen, en Hem dat agter na te draagen, Matth. XVI: 34—. Dat Geloof reinigt het hart, Hand. XV: 9, van Zonden-liefde en on» jnaatige Waereld-liefde, en leert niet te Haaren op den tyd, maar op de eeuwigheid. Niet te bedenken, noch te zoeken de dingen, die op aarde zyn; maar die boven zyn fdaar Christus is —. Dat Geloof is werkende door de Liefde, Gal. V: 6. Het doet in het harte opvlammen een Liefdegloed tot Godt, die zich door geene aardfche Voordeelen, hoe groot ook, laat uitdooven, door geene wateren van Verdrukkingen , hoe hoog die ook ryzen mogen, laat uitblusfen —. Is nu het oprecht Geloof van zo veel kragt, dan zal het ons niet langer zo geheel vreemd voorkoomen, dat Mofes , die 'er zekerlyk een' groote maate van ontvangen hadde , het belluit heeft kunnen neemen, en ook uitvoeren, om al het heerlyke en begcerlyke , dat voor hem in het Rykshof van Egypte te genieten was, te verzaaken, en zien,voor alles, wat vleesch en bloed hard valt; en het leeven bang en bitter maaken kan, bloot te ftellen : En dat ter liefde van Christus, en van Godts Folk. Maar hoe zeer het Geloof tydelyk gemak, vermaak en voordeel kan verzaaken, het ziet evenwel zyne eeuwige belangen niet voorby. (23) "Dat heeft ook Mofes niet gedaan. In tegendeel, door daar op te zien, verfterkte hy zich in zyn voorneemen. De Apostel zegt, dat hy in dit zyn bedryf zag op . de vergeldinge des loons. («) Dat is, op dat groot goed, 't welk de HEERE heeft wech' ZOON. gelegd voor de geenen, die Hem vreezen, en op Hem vertrouwen in de tegenwoordigheid van de kinderen der menfchen, V welk ah een kroon des leevens is, en der gerechtigheid, welke Godt, als een rechtvaerdig Richter, en edelmoedig Belooner, eens geeven zal den geenen, die, ter liefde van Hem, op geen ding agt geeven, en hun leeven niet dierbaar agten voor zich-zelven. Dit wordt een Loon genoemd, om dat het gefchonken wordt na dit leeven, gelyk een Loon na volbragten arbeid. Eene vergeldinge des loons, doch niet naar der menfchen verdienften , maar uit genade: Of anders om de verdienften van Christus, welke het Geloof zo aanneemt, en zich eigen maakt, dat men worde rechtvaerdigheid Godts in Hem. (/3) Op die Fergeldinge mag een Geloovige zien. Het is , volgens het 6. vs. van ons Cap., een vereischte in hem : Die tot Godt komt, moet gelooven, dat Hy is, cn een Belooner is der geener, die Hem zoeken. Mofes zag 'er ook op: Maar hoe ? Met het oog des Geloofs. Daar mede ziet men van de Aarde, door lucht en zwerk heen, tot in de bovenfte Heemelen; uit den tyd tot in de eeuwigheid. Daar mede ziet men, 't geen men met het ligchaamlyk oog niet zien kan:. En nochthans ziet men het zo klaar, zo duidelyk, voor zich zo wel be-i vestigd, en bewaard, dat men *er zich in kan verheugen met eene onuitfpreekbaare en heerlyke vreugde. Hy zag, welk een alles overklimraend geluk het zy,een Kind van Godt te zyn: Dat die dat zyn, ook zullen zyn Erfgenaamen Godts en Mede - erfgenaamen van Christus. Dat was by hem oneindig meer, dan een Zoon van Pharaös Dogter te zyn. En dat maakte, dat hy weigerde, dat langer te blyven —. Hy zag, welk eene verzadiging van vreugde *er te genieten is voor Godts aangezigt, welke lie§ykheedender te genieten zyn aan zyne rechterhand, en dat eeuwiglyk, en altoos. Hadde hy dan daar voor verkooren het kortflondig genot van de dertele en zondige Hof'-vermaaken, dan zoude hy zich-zelven hebben moeten veröordeelen als een grooten Dwaas —. Hy zag At-Schatten van een eeuwig Koningryk .- Eene erfenis, welke onbevlek-, onverwelk- en onverderfbaar is, welke Godt den zynen heeft wechgclegd in de Heemelen. Daar by waren de Schatten van Egypte niet in het minfte te vergelyken. Geen wonder - dan.  ZOO N —Z O R A. dan, dat hy die veragtte. Hy zag wel, dat hy zich daarom zou moeten getroosten , met Godts Folk kwalyk gehandeld te worden : Maar dat konde hem met affchrikken; want hy zag ook, dat de geenen, die gemeenfehap gehad hebben in Christus lyden, zich ook met Hem zullen -verblyden en verheugen in de openbaaringe zyner heerlykheid. Gelyk dan de 'Wedloopers in de Loopbaane, de Kampvegters in het Strydperk aangemoedigd werden door het zien op den prys der Overwinninge , die voor hen was opgehangen, zo werd ook Mofes in zyn heldhaftig voorneemen gefterkt door het zien op de Vergeldinge des Loons. En dien loon gaf' het oog des Ge. loofs hem te zien ; want het Geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewys der zaake, die men niet ziet, te weeten, met het ligchaamlyk ooge. ZOPHAH, een Aftlammeling vzw Afer, een Zoon van Helem, en Vader van Suab, en nog eenige andere kinderen, i Chron. VII: 35, 36. ZOPHAI, een Afftammeling van Levi, en wel door Kahath, Levis tweeden Zoon, 1 Chron. VI: 26. Hy wordt in dat zelfde Hoofdftuk, vs. 35 , Zuph genoemd. ZOPHAR was een der drie Vrienden, die jób kwamen bezoeken in zynen druk, Job II: 11. Wel, om hem te troosten, maar die, door hun twisten met hem, zich gedroegen, als moeijelyke Vertroosters, en nietige Medecynmeesters, en daar over ook van Godt beftraft wierden, Cap. XLII: 7. Hy wordt gebynaamd deNadmathiter: Om welke reede, is eenigzins duister. Men zie daar van onder dien tytel in des V. D. 2. St. p. 423. ZOPH1M, een Veld op de hoogte van Pisga in het Land der Moabiten, daar Biledm offerde , en vervolgens Balak , der Moabiten Koning, daar liet ftaan, en zich een weinig van hem verwydèrde, om den HEERE te ontmoeten , en van Hem te verneemén , wat hv •> aangaande Israël, 'i welk Balak wilde gevloekt hebben , denzelven antwoorden zoude, Num. XXIII: 14' 15- ZORA, eene Stad, eerst toegeweezen aan de Stamme Juda, Jof. XV: 33; doch naderhand ingeruimd aan de Stamme Dan, om dat het erfdeel derzelve te klein was, Cap. XIX: 41. Ze was de woonplaats van ZORAÏTEN, ZORG. 6"i3 Manodh, en deszelfs Huisvrouwe, Richt. XIII: 2, en werd de Geboorteplaats van den door zyne fterkte en ftrydbaarheid zo beroemden Richter Israëls, Simfon. Te Gaza omgekoomen zynde, werd zyn lyk van daar door zyne Bloedverwandten wechgehaald, en niet verre van Zora begraaven in het graf van zynen Vader Manodh, Richt. XVI: 31. Zora was eene der Steden, welke de Jooden, na hunne wederkeeringe uit Babel, wederom bevolkt hebben, Nehem. XI: 29. ZORAÏTEN , van welken men leest 1 Chron. II: 53, zyn de Inwoonders van de Stad Zora. Uit Richt. XVIII: 2, en 11, mag men opmaaken , dat onder hen ftrydbaare Mannen zyn geweest. ZOREK, een Beeke. Men zie SOREK in des VII. D. 2. St. p. 495. ZORG is eene bekommering , gepaard met beraaden en overleggen, om dat geene, 't welkte doen men zich voorftelt, zo te doen, dat men zyn oogmerk bereike: 't Zy dan-, om zich van zynen pligt wel te kwyjten; 't zy, om een goed, dat men reeds "bezit, te bewaaren, of't geen men nog niet bezit, maar voor zich noodig agt, te verkrygen ; 't zy , om eenig kwaad, dat ons dreigt, of drukt, van ons af te wenden. Men kan de Zorgen verdeelen in Algemeene en Byzondere, (N) Door de Algemeene verftaa ik Amptszorgen.($to£) Als van Koningen en Overheeden, die, zullen zy zyn, 't geen zy moeten zyn,Voedfterheeren van Godts Kerke, en Vaders van het Volk , moeten waaken , en dus zorgen , dat de belangen van den Godtsdienst worden bevorderd. De bezorgdheid van David om den HEERE een Huis te bouwen tot het ftaatelyk verrichten van den Godtsdienst, 2 Sam. VII: 1, 2, was zekerlyk te pryzen : En daar hem dat te doen niet was toegelaten, vs. 5—13, is hy evenwel daar in te pryzen, dat hy daar toe een' aanzienlyken voorraad byeen bragt ten behoeve van zynen Zoon Salomo, die tot het bouwen van den Tempel van Godt beftemd was. Zo moeten zy ook de belangen van Land en Volk ter harte neemen. Van binnen, dat de goede orde bewaard , recht en gerechtigheid gehandhaafd worden , den goeden ten goede, en den kwaaden tot ftraffe, op dat de algemeene rust en veiligheid niet ge- Hhhh 3 ftoord  6"i4 Z O R G. ftoord worde. Van buiten , dat het geen noodig is tot befcherrainge van het Land tegen een' Vyandelyken aan- en inval, in behoorlykcn ftaat zy. De Voorzorgen van Koning Hiskia, om Jeruzalem te verfterken , en zich in eenen ftaat van tegenweer te ftellen tegen Sanherib, den Koning van Asfyrië, zyn te pryzen, a Chron. XXXII: 2—6. Gelyk het ook tot lóf van Koning Uzzia ftaat aangeteekend, dat hy Jeruzalem verfterktc, Vestingen bouwde op de grenzen, een aanzienlyk Krygsheir op dd been hield , en de Voorraadhuizen van allerlei Wapenen en Krygsbehoeften ry* kelyk deed voorzien , e Chron. XXVI: 9—14. Onder de bezorging van zulke Koningen en Overheeden kan men een Land gelukkig noemen : Maar Wee het Land, welks Koning als een Kind is, zich het wclzyn der Ingezeetencn niet.aantrekt, en alleen bedacht is op zyne ydele vermaaken, en welks Vorften in den morgenftond eeten. Dan gaat het 'er mede als met een Huis,daarmen de hand niet aan houdt: Door groote luiheid verzwakt het gebind, en door flapheid der handen wordt het huis doorlekkende , Pred.. X: 16—18. (33) Dc Leeraars hebben ook hunne Amptszorgen. De Naamsn , waar mede zy beftempeid worden, kunnen ons leeren , welke die zyn. Zy heeten Leeraars, en moeten derhal ven het woord prediken, tydig en ontydig aanhouden met leeren en vermaanen, op dat allen mogten koomen tot de eenheid des geloofs, en der kennisfe des Zoons Godts —, a Tim. IV: 1, Ephcf. IV: n , 13. Zy heeten Herders, en moeten daarom zorg draagen, dat.zy de Kudde des HEEREN weiden met tueeienfehap en verftand, jerem. III: 15 ; dezelve voeden met zuiver Zielenvoedfel, de Leere der Pi 'aarheid , die naar de Godtzaligheid is; en toezien, dat geene Wolven iflffl uipen, vermomd in Schaapen vagt , die verkeerde dingen fpreeken, verderftyke Ketterycn , bedekt lyk invoeren , en de Difcipelen des Heeren agter zich aftrekken, Hand. XX: 2Ü , en 30. Zy nekten Opzienders, en moeten dus toezigt hebben, dat geene fcheuringen , noch ergernisfin doorbfeeken, in at dat alles eerlyk 'gefchiede, en met orde, gelyk het in ue Gemeente der Heiligen betaamt. Zy heeten Wachters, en welke pligten die naam in zich opfluit, kan men leezen Ezech. ZORG. III: 17—21. Onder het opzigt van zulke Leeraars is eene Gemeente gelukkig; maar daar-en-tegen ongelukkig, als derzelver Wachters zyn als ftomme honden § die niet kunnen basfen, die flaaperis zyn, dè fluimèringe lief hebben , fterk van begeerte zyn, en zich keeren, elk naar zyn gewin, jef. LVi: 10—12. QJ) Groote Zorg ligt ook op de Ouders voor hunne Kinaeren. Niet alleen maar, om die te'voeden, htm een tydelyk beftaan te bezorgen, en iets na te laaten na hunnen dood, 2 Kor. XII: 14. Maar vooral ook om die wel op te voeden, vroegtydig te onderwyzen van de eerfte beginfelen , naar den eisch van des HEEREN wech, op dat zy oud geworden zynde, daar van niet afwyken, Spr. XXII: 6. Dat zy hunne Zoonen onder goede tucht houden, en, des noods zynde, de roede nietfpaaren, volgens de les van Salomo: Die de roede inhoudt haat zynen Zoon: Maar die hem liefheeft, zeekt hem vroeg met tuchtinge. Als gy hem met de roede zult flaan, zal hy niet fterven. Gy zult hem met dè roede flaan , en zyne ziele redden van de helle, Spr. XIII: 24. XXUI: 13, 14. Dat zy waaken tegen de ligtvaerdigheid der Dogteren : Eene Dogter , zegt Syrach , is den Vader een heimelyk waaken , en zyne zorge voor haar beneemt den flaap Is zy Maagd, dat zy zich misfchien niet verontreinige, en in haares Vaders huis zwanger worde; en, hebbende eenen Man , dat zy misfchien niet overtreede, Cap. XLII: 1 i>-*-i 4. Draagt men goede zorg voor de Opvoedinge van de jeugd, men kan verwael> ten, dat ze zal opwasfen tot Godts eere, der Ouderen vreugde, en tot nut der Maatfchappye. Wordt die verwaarloosd, Jiet loopt -doorgaans uit op der Ouderen verdriet, en der Kinderen eindelyk verderf. Wat al droefheid zou Vader Jakob zich befpaard hebben , hadde hy zyne Dogtcr Dina niet toegelaaten uit te gaan, om de Dogteren des Lands te bezien , Ociici. XXXIV: 1, a, enz., cn Vader Eli , ware hy zo fchandclyk tocgeevend niet ge weest omtrent het wangedrag van zyne Zoonen , 1 Sam. II: 12—36. (3) De 'Byzondere Zorgen zyn, die elk voor zicnzetven draage : En die zyn Noodige en dus geöorlofde ; of Onnodige en Zondige. 'Er zyn Noodige. (*) Die de belangen onzer Ziele betreffen : Hoe men zy-  ZORG. zynen weg wel zal aanbellen, op dat men zyns zelfs zaligheid uitwerke met vreezen en beeven; en zorgvuldig vermyde alles, wat ons daar in zou kunnen hinderlyk zyn. En daar de verleidingen zo veele zyn: De verkcerdheeden van ons eigen hart, de begeerlykheeden van ons eigen vleesch, de befmettingen der Waereld, de listige omleidingen des- Duivels , zo kan men niet te veel zorgen voor zich-zelven. Nugterheid en Waakzaamheid worden ons aangepreezen, i Thesf. V: 6, iPetr.V:8. Behoed u har-te, zegt Salomo, boven al dat tc bewaaren is. Laat uwe oogen recht uitzien, en uwe oogeleeden zich recht voor u heenen houden. Weeg den gang uwes voets, en laaten alle uwe treeden wel gevestigd zyn. Wyk niet af ter rechter- of ter pinker hand, wend uwen voet af van het kwaade, Spr. IV: 23, 25, 2.6, 27. Ziet dan , zegt Paulus , hoe gy voorzigtelyk wandelt; niet als Onwyzcn, maar als PVyzen, Ephef. V: 15. En dat kan niet gefchieden zonder bezorgdheid. (j3) Ten "aanzien van het Ligchaamlyke, moet elk zich verpligt kennen, evenwel in een geduurig opzien na Godt, zonder wiens Zeegen het te vergeefs zoude zyn, dat men vroeg op zvare , en laat op bleef, getrouw en vlytig te zyn in de beroepinge, waar in de Godtlyke Voorzienigheid ons geplaatst heeft, op dat men zyn eigen brood moge eeten, anderen niet tot last zy, en nog iets over hebbe, om mede te deelen aan den Nooddruftigen. Zo moet de Schriftgeleerde, zal hy wys worden, zich te nutte maaken de geleegenheid des leedigen tyds, inmiddels de Schrynwerker, de Timmermeester, de Schilder, de Smit dc Pottebakker , en anderen waaien over hun werk, om dat te voleinden, J. Syr. xxxviii: 25—37. En ^at 11106120 zyn* Door dat middel bezorgt men zich-zelven, en zynen Huisgenooten het noodig onderhoud, en die dat niet doet, is erger dan een Ongeloovige, 1 Tim. V: 8. (23) Maar deeze Zorgen worden onnoodig,wanneer ze verkeeren omtrent zaaken , die van weinig of geen belang zyn; en zondig, wanneer ze gepaard gaan met al te groote bekommeringen. («) Men zondigt: («*) Als men, ten aanzien van het Geestelyke,zich. zo bekommert over zyn eeuwig heil, «lat men alleen Haart en blyft ftaaren op de veelheid en grouwelykheid ZORG. 6t$ zyner zonden, op zyne daar uit fpraitendc doemwaerdigheid, en zyne volllagene onmagt, om zich te kunnen redden, zonder te denken aan, of eenig vertrouwen te ftellen op den rykdom van Godts genade, op de grootheid van Jefus menfehenliefde, en de genoegzaamheid van zyne verdienden: Waar door men dan vervalt tot twyffelmoedigheid , die dikwils zo verre gaat, dat ze weinig, of niet verfchilt van wanhoop. (/8p) Als men, ten aanzien van het Tydelyke, Godts Voorzienigheid voorby ziet, rustelooze dagen en üaapelooze nachten llyt met overleggen , en het in 't werk ftellen van middelen , om zyne oogmerken te bereiken, en, wanneer die mislukken, moedeloos wordt, alle hoope verlooren geeft, en niet denkt, dat 'er een Godt zy, die alles fchoon maakt op zynen tyd. Zulke zorgen zyn (A) zondig, vermits ze in zich opfluiten een wantrouwen aan Godts goedheid en magt. (B) Ze zyn fchadelyk. Ze bezwaaren het gemoed, maaken den menfche het leeven bang en bitter , maaken ons onbekwaam om het gebed , en andere Godtsdienftige oeffeningen te verrichten met behoorlykcn aandacht, om dat ze geheel den Mensch zodanig inneemen, dat'hy byna nergens anders op denkt, dan op dat geene, waar over hy bezorgd is, en zich bekommert. (C) Ze zyn onnut, en zonder vrucht, vermits men tegen den wil van Godt niets veranderen, niets vorderen kan. De Mensch maake des overleggcns veel , en woele zich moede , evenwel Godts raad zal beftaan in eeuwigheid, en de gedachten zynes harten zullen bevestigd worden. Zeer wel zegt de Heiland, dat men geen haair zyns hoofds kan wit, of zwart maaken, Matth. V: 36, en wederom Cap. VI: 27. Wie doch van u, kan met bezorgd te zyn, een elle toedoen tot zyne lengte ? En in dat zelfde Ploo.fdft.uk: Zyt niet bezorgd voor uw leeven, wat gy eeten, en wat gy drinken zult: Noch voor uwe kleedinge, waar mede gy u kleeden zult . Wat zyt gy bezorgd" voor uwe kleedinge ? Aanziet de leliën des velds, hoe zy waffen : Zy arbeiden niet, noch fpinnen niet. En ik zegge u, dat ook Salomo in alle zyne heerlykheid niet is bekleed geweest, gelyk een van deeze —. Zyt niet bezorgd , wat gy eeten zult. Aanziet de Vogelen des Heemels „ dat zy niet zaaijen, ■ noch  6i6 ZORG. noch maaijen, noch verzaamelen in defcbuuren: En uw heemelfche Vader voedt nochthans dezelve —, vs. 20—$1. Zo vermaant ook Paulus, Philipp. IV: 6. Weest in geen ding besorgd: Maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en fmeeken, met dankzegginge bekend worden by Gudt. (ft) ündertusfehen moet een Luiaart, of een Dweepcr deeze gezegdens niet misbruiken, om zich van alle zorgen en werkzaamheid te ontdoen, en alles onmiddelyk van Godts - Voorzorge te verwachten. («») Men moet vooreerst aanmerken in welk eenen tyd, en met welk een oogmerk de Heiland zo leerde. Het oogmerk was , op dat men, door bezorgdheid voor zyn tydelyk beftaan, zich niet mogt laaten te rug houden van te zoeken na het Koningryke Godts, en tot hetzelve in te gaan. En dat in eenen tyd, tóen men, ter liefde van dat Koningryk , zich moest getroosten zyne bezittingen , gewin , ja Vaderland te verlaaten. Toen kwam het te pas, aan alle bezorgdheid voor zyne tydelyke belangen verlochend te zyn, en zich geheel en alleen toe te vertrouwen aan Godts meer dan Vaderlyke Voorzorge. Daar uit een gevolg te willen trekken tot meergunftige omftandigheeden , waar in het zoeken van Godts Koningryk door zulke zwaarigheeden niet gedrukt wordt, zoude even zo dwaas zyn, als, wanneer nu de Landman, de Ambagtsman , in eene dweepagtige verbeeldinge eensklaps zyn Ploeg en Werkbank verlaaten, en zich, zonder eenige voorbereidinge tot het verkrygen der daar toe noodige Weetenfchappen, onderwinden wilde op den Predikftoel te klimmen en de Gemeente te onderwyzen , of de Leere van het Euangelie te verdeedigen tegen fyn gefleepene Dwaalgeesten, om dat de Heere, toen hy Visfers en ongeletterde Galileè'rs tot zyne Apostelen maakte, gezegd heeft: Gy zult voor Stadhouders en Koningen geleid zuorden —. En als zy u overleeveren zullen , zult gy niet bezorgd zyn, hoe, of wat gy fpreeken zult. Want bet zal u in dezelfde uure gegeeven worden, wat gy fpreeken zult, Mattli. X: 18, 19. (jS/3j Voort» moet men aanmerken, dat het alleen de al te kommervolle Zorgen zyn, welke de Heiland afkeurt, en die alleen verkeeren omtrent het aardfche. Dat blykt, als hy zegt: Want alk ZORG, ZORGVULDIGHEEDEN. deeze dingen zoeken de Heidenen , Matth. VI: 3a. 1 Wy zyn reedelyke Weezens: Willen wy dan, door niets te zorgen, of te doen, den Heere onzen Godt niet verzoeken , zo moeten wy op eene betaamlyke wyze , onder een bidden om, en wachten op Godts Zeegen, zorgen voor, overleggen en werkzaam zyn om dat geene, 't welk ons noodig is, en tot weezenïyk nut gedyen kan. 't Geen hier van gezegd zoude kunnen worden, is reeds kortlyk gezegd over Matth. VI: 34. in des VI. D. 1. St. Men zie aldaar bladz. 350.. onder de letter (3).' ZORGVULDIGHEEDEN (Wacht u zeiven, dat uwe harten niet ten eenigen tyde bezwaard worden met brasfery en dronkenfchap , en) deezes leevens, op dat u die dag niet onvoorziens overkoome, Luk. XXI: 34.-. De Heiland waarfchouwt zyne Leerlingen tegen zeeker kwaad, 't welk hun in zekere tyds-omftandigheid hoogst nadeelig zoude zyn ; welft Tyds-omftandigheid Hy 'er tot eene reede van aandrang byvoegt. (K) De waarfchouwinge is: Wacht u zeiven, dat uwe harten — — deezes leevens. (NU) Hy'fpreekt van Brasfery — en merkt die aan als dingen, die het hart bezwaaren. (a) Hy fpreekt van drie dingen. (**) De twee eerfte Brasfery en Dronkenfchap worden ook te faamen gevoegd Rom. XIII: 13; hoewel'men daar in den Grondtekst voor Brasfery een ander woord vindt, als hier. Daar is het xüpis, en hier is het *{«(*iA«. Zonder ons op te houden met het Paalkundige van dit woord, merken wy flegts aan , dat de faamenvoeginge van deeze twee woorden aanduidt een overdaadig misbruik in fpyze en drank, 't welk veelal plaats heeft in groote Gastmaalen, wanneer dc tafel, als het ware, zinkt onder de menigte van keurige gerechten , uitgezocht, niet zo zeer om den honger te ftillen, en het ligchaam te voeden, als wel, om de kiefche tong te kittelen, en, door dan van dit, en dan van dat iets te gebruiken, de maag te overlaaden, en den buik, byna tot berftens toe, op te fpannen; cn men de volle Beekers lustig laat rond gaan , niet tot verkwikkinge, tot eene geöorlofde vervrolyking; maar tot zwelgery. Gelyk men zo leest vaia de Gerusten te Ziön, en de Zeekeren op den berg van Samaria ,dat zy ter tafel aan-  ZORGVULDIGHEEDEN. lagen op elpenbeenen bedfleden, de Lammeren der Kudde, en de Kalveren uit den mestftal aten, en, onder her geklank van luiten, en andere inftrumenten der Muftke, den Wyn uit fchaalen dronken , Am. VI: 4 •> 5 > °. Cftfy Ook fpreekt de Heiland van de Zorgvuldigheeden deezes leevens. Gelyk Brasfery en Dronkenfchap aanduiden Gulzigheid en Overdaad, zo denke ik, dat hier met zo zeer bedoeld zyn de gewoone zorgen voor de noodige behoeften des leevens, die de menfchen van een bekrompen vermogen wel eens bekruipen, wat te eeten, wat te drinken, en waar mede zich te klecden; maar de Zorgvuldigheeden tot het overvloedige, om huis aan huis en akker aan akker te trekken, en veele goederen op te leggen voor veele jaaren; waar uit gebooren wordt, of  ZOT, ZOTTEN. ZOTTEN. folie hartgcheimen, of oogmerken ontdekken, en daar door zich-zelven verraaden. ,t Geen in het binnenfte der Zotten-is, wordt bekend. Een Zot laat zynen gantfehen geest uit: Maar de Wyze wederhoudt dien a^ter» waards, Cap. XIV: 33. XXIX: 11. Die voor geene overtuiginge vatbaar zyn, en altoos, hoe belachlyk hunne reedencn ook mogen zyn, gelyk willen hebben. Antwoordt den Zot niet naar zyne dwaasheid, op dat gy hem niet gelyk wordt. Cap.XXVl:4. Het is zo, als 'er Haat Cap. XXIX: 9. Een Wys man met eenen Dwaas zich in rech* ten begeevende. 't zy dat die beroerd zy, zy die lagche, zo is 'er toch geene ruste. Al fliet men zo eenen in een mortier met ei» nen ftamper in het midden van het geftooten graan: Nochthans zyne dwaasheid zoude van hem niet afwyken, Cap. XX VII: 22. (Juk zulken , die door verkwisting , of door luiheid zich-zelven tot armoede brengen: In des Wyzen wooninge is een Schat, en Olie : Maar een Zot verftindt zulks, Cap. XXI: 20. Dc Zot vouwt zyne handen te faamen , en eet zyn eigen vleesch, Pred. IV: 5. ZOTTEN (Bewaart uwen voet, als gy ten huize Godts ingaat; ende zyt liever naby om te hooren-, dan om der) Slagt ■ offer te geeven: Want zy weeten niet, dat zy kwaad doen, Pred. IV: 17. De Koninglyke Prediker onderwyst hier zynen Leerling, hoe hy zich in het oeh'enen van den openbaaren Godtsdienst zoude hebben te gedraagen. Wy vinden hier eene tweeleedige Vermaauing. De eerfte is als eene Waarfchouwinge, om tot de plaatfe der Godtsdienst-oeifeningc niet te koomen, als met eene eerbiedige omzigtigheid. De andere is eene Opwekkinge, welke leert, welke daar by de groote Pligt , -of het voornaame Oogmerk moete zyn van den waaren Godtsdienftigen. (K) VVat de eerfte Vermaaninge betreft, die is: Bewaar uwen voet, als gy ten Huize Godts ingaat. (KN) 'Er wordt hier voorönderfteld, dat de Leerzoon van Salomo zich moest verbonden kennen, om tot het huis Godts in te gaan. (V) Godt is een oneindige Geest. Hy woont niet in Tempelen met handen gemaakt, als ware Hy daar in plaatfelyk zo beflootcn, dat Hy nergens anders tegenwoordig ware. De Heemel, jal de Heemel der Heemelen kan Hem niet omvangen. Hy vervult beide den Heemel en de Aarde. Des niet zy, de onberonwelyke ten leeven P Wordt het aan zulke menfchen, geenen zo wel als deezen, die tot dit derde foort behooren , door Godts genade gegeeven , uit hunne Zorgeloosheid te ontwaaken , dan zullen zy zien, dat hun afftand van zonden uit een geheel ander beginfel moet voortkoomen : Dat zy by hunne Deugdsbe-trachtingen een geheel ander oogmerk moesten gehad hebben. Dat zy geheel wat anders noodig hebben , zullen zy in de uure des doods hun hoofd gerust kunnen nederleggen: Iets, 'twelk zy in zichzelven niet vinden kunnen , en daarom buiten zich zoeken moeten: De rechtvaerdigheid, welke uit Godt is door het geloove in Christus Jefus. Dat, zonder daar aan deel te hebben, hunne Zondenfehuld eene nog openftaande fchuld is, en alle hunne gerechtigbeeden een wechwerpelyk kleed gelyk zyn, Jef. LXIV: 6. Webben, die niet deugen tot kleedinge, cn dat zy zich niet zul len kunnen dekken met hunne werken, Cap. LIX: 8. ZOT, ZOTTEN, van welken Salomo dikwils fpreekt, zyn by hem geen' menfchen , die in de hersfenen geftaagen zyn, c,n kunnen gezegd worden eigenlyk gek te zyn; maar zulken, die'in deeze en geene zaaken , of omftandigheeden zich zo aanftellcn, als of zy geen verftand hadden. Dus zyn by hem Zotten, die de Weetenfehap haaten, Spr. f: 22; te weeten, die, welke dè Ziele kan wys maaken tot Zaligheid. Godts goeden raad tegen zyne Ziele te verwerpen , is zekerlyk groote Zotheid. Zulken, die zich fchaamteloos overgeeven aan menigerlei wanbedryven, en zich daar in beroemen. Het is voor den Zot alsfpel', fchandelykheid te doen, Spr. X: 23 .Het hart der Zotten roept dwaasheid uit, Cap. XII: 23. Van het kwaade af te wyken is hun 'een grouwel, Cap. XIII: 19. Die zich fchielyk beleedigd agten , opvliegen, en geen nadenken hebben op de gevolgen. De Wyze vreest en wykt van bet kwaade: Maar de Zot is opkopende-toornig en 'zorgeloos: Want die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen, Cap. XIV: 16 , 17. Die goeden raad verwerpen, en zich-zeiven wys genoeg agten, en in alles hunnen eigen zin volgen : Die op zyn hart vertrouwt, is een Zot,Czv). XXVIII: 26.Die, zonder te letten tot wie zy fpreeken, hun-'  tfi4 ZOTTEN. niet te min werd de Tempel zyn Huis genoemd, het Palleis zyner Heiligheid, het Heiligdom der Wooninge des Allerboogflen , om dat Hy daar, onder een zigtbaar teeken , zich vertegenwoordigde in het Heilige der Heiligen, hebbende, als Israëls groote Koning , den Zétel zyner Majesteit gevestigd tusfehen de Vleugels der Cherubynen, die als de throon zyner heerlykheid waren, boven de Arke des Verbonds, die als de voetbank zyner voeten was. Aan dat Huis was daarom de uitöeffening van den Openbaaren Godtsdienst oudtyds vast gemaakt. En dat gaf dan meer dan eene reede op, 00 om tot hetzelve in te gaan. Op de Hooge Jaarfeesten moest al wat manlyk was zich derwaarts begeeven tot het getuigenisfe Israëls, om den naam des HEEREN te danken. Behalven dat, ook by andere geleegenheeden : Als om te offeren; want om dat daar alleen Godts Altaar was, zo mogt dat ook daar maar alleen gefchieden, en nergens anders. Om te bidden, vooral Volkswyze, in tyden van Oorlog , Hongersnood , Peftilentie , en diergelyke algemeene rampen meer: Ook, als iemand voor zich in 't byzonder iets te bidden hadde; en mogt iemand dat in zyn huis doen , moest hy evenwel zyn aangezigt gekeerd houden na den Tempel. Ook om de Wet en de Propheeten te hooren voor leezen en verkiaaren. Want daar waren, behalven de Priesters, vjeiker lippen de Weetenfehap bewaarden, en uit welker mond men de Wet moest zoeken, Mal. II: 7, ook nog andere Leeraars, zo als te zien is Luk. II: 46. Gelyk Jefus ook van zich-zelven zeide , dn' Hy daaglyks in den Tempel hadde gezeeten , leer ende , Matth. XXVI: 55. 'Er konde dan meer dan eene reede zyn, om. tot den Tempel in te gaan. Doch om wat reede het ook mogt zyn: (33) Het moest altoos gefchieden met eene eerbiedige omzigtigheid. Dit wil Salomo zynen Jongeling op het harte drukken,als hy-zegt: Bewaar uwen voet. 00 Dit is zekerlyk eene Zinnebeeldige Spreekwyze. De Vraage is , van waar dezelve moge ontleend zyn? 0*«0 hebbe in de Letterk. Verlustigingen van den Eerw. Nieuwland,D. IV. p. 343, gezien; dat P. Gyongyofi giste „ dat. 'er ge„ fpeeld wierd op de eerfte Moeder-bef, lofte, waarin men deeze woorden leest: ZOTTEN. „ De Slang zal u de verfenen vermorfekn* ,, Hy Odie .Slang) let op uwe 2pP biel, alt v> gy u tot den Godtsdienst begeeft, draag ,, zorg, dat hy u niet beleedige in het uit„ oefenen van uwen Godtsdienst; waar toe ,, de grondbeteekenis van den wortel 1D& „ veel grond zoude geeven , als beduiden,, de, in geheugen houden : Houd uwen voet, „ of hiel, naar luid der Moeder - belofte, in ,, geheugenisfe, op dat de Slang u niet be,, leedige." Dan zo verre de afftand is van den Tempel van het Paradys, even verre dunkt my dat ook af te zyn van de bedoelinge van Salomo in deeze fpreekwyze. (tf) Zyne- Aandacht was gevestigd op het Huis Godts, en dus zal hy aller waarfchynlykst gezinfpeeld hebben op iets, dat tot dat Huis betreklyk was. (A) 'c Zy dan op de omzigtigheid, waar mede men tot den Tempel moest opgaan. Die was gebouwd op eenen Berg , waarom men dikwils leest van een opgaan'tot, en van een klimmen op den berg des HEEREN, zo dat men wel had toe te zien om zynen voet ter deege vast te zetten, om niet te' ftruikelen , en naar beneeden te rollen, waarom men ook by de Joodfche Meesters aangeteekend vindt, dat de Jongelingen verfchoond waren van het mede opkoomen in den Tempel op de hooge Feesten, tot dat zy hunnen Vader by de hand konden vasthouden. (B) Of wel op het Uittrekken der 'Schoenen, wanneer men eene plaatfe moest betreeden , welke, wegens Godts byzondere tegenwoordigheid , als heilig was aan te merken. Zo moest Mofes zyne fchoenen. uittrekken , toen hy tot Godt zoude naderen in den braambosch : Want, zeide de HEERE tot hem , de plaatfe, waar gy op flaat , is heilig land, Exod. Til: 5. 't Zelfde leest men van Jofua, Cap. V: 15. De Tempel werd by uitneemendheid voor heilig gehouden ; daarom, moesten de Priesters ook hunne voeten wasfehen, en bloots voets in denzelven die-, nen. Daarom vindt men in het optellen en ' befchryvinge van de Pricsterlyke Amptskleederen geene meldinge van de Schoenen, Exod. XXVIII. Onder veele andere dingen, die de Jooden tc vermyden hadden by hun ingaan tot den Berg cn het Huis^ van Godt, was, volgens Rabbi Maimbnf-' des  ZOTTEN. des ook dit, dat ,er geene fehoenen, noch "(lof waren aan hunne voeten. Dit laatfte is het gemeenst, en by my ook het aanneemiykst gevoelen; want het is niet zo zeer de moeijelykheid van den ingang, als wel de eerbied verwekkende Heiligheid van het Huis Godts , waar op Salomo zynen Leerzoon wil doen letten. (p) Wat wil hy dan met deeze fpreekwyze leeren ? De voeten beteekenen wel eens des menfchen hart en wandel. Ik, zegt de Dichter Pf. CXIX: 59, hebbe myne wegen bedacht, en hebbe myne voeten gekeerd tot uwe getuige, nisfen. De behoedzaamheid des harten over zyn te houden gedrag pryst Salomo dus ook : Weeg den gang uwes voets, en laaten alle uwe wegen wel gevestigd zyn. Wyk niet af ter rechter- of ter /linkerhand: Wend uwen voet af van het kwaade, Spreuk. IV: 26, 27. Gelyk nu het ftof de voeten verontreinigt, zo wordt het hart verontreinigd door Aardsgczindheid , ydele overleggingen , en vieeschlyke begeerlykheeden. En gelyk de geenen , die op den berg en in het Huis des HEEREN wilden verkeeren , alvoorens hunne voeten van het ftof moesten reinigen, zo wil Salomo ook zeggen, dat zyn Jongeling, wanneer hy ten Huize Godts zoude ingaan zyn harte moest reinigen van allen overlast van boosheid; geene gedachten der ydelheid moest hy daar in laaten vernachten. Vervuld met verheevene denkbeelden van de Hoogheid en Heiligheid van Hem voor wiens aangezigt hy verfcheen, moest hy, om zo te fpreeken, louter eerbied, louter aandacht Zyn. Die klimmen zullen op den berg des HEEREN, en ftaan in de plaatfe zyner Heiligheid, moeten niet alleen rein zyn van handen; maar vooral ook zuiver van harte; hun harte niet opheffen tot ydelheid', Pf. XXIV: 3, 4. Die Hem dienen, moeten Hem dienen met vreeze , Pf. II: 11; met eerbiedigheiden Godtvruchtigheid', Hebr. XII: 28. Dan eerst zal de Godtsdienst-oeffening Gode welgevallig zyn ; want Hy ziet voornaamlyk op het harte, en eischt hetzelve ook. Dit was het, 't welk Godt eischte : Myn Heiligdom zult gy vreezen: Ik ben de HEERE, Levit. XiX: 3®. Dat wisten zelfs de Heidenen wel. Cafte jubet Lex adire ad Deos, zeide Cicero, dat is: De Wet gebiedt, dat men kuisch , of heilig gaa tot de Goden. En bv den ingang van den XI. Deel. I. en II. Stuk. ZOTTEN. 625 Tempel van Aifculapius te Epidaurus las men in 't Griekscb deeze les: Hy moet kuisch zyn, of heilig, die over den dorpel van den heiligen Tempel ingaat, en Klemens de Alexandryner, die dit verhaalt, voegt'er by: De Kuiscbheid nu is, heilige dingen te betrachten. Nu hadde Salomo zynen Leerling onderweezen, wat hem te doen ftond, wanneer hy tot het Huis Godts zoude ingaan. Het oogmerk daar van moest Godtsdienflig zyn. Doch op dat hy zich daar in niet vergisfen mogt, door te blyven hangen aan eene uitwendige vertooninge van Godtsdienftigheid , zo wil hy hem ook onderrichten, wat zyn voornaamfte oogmerk en pligt zou moeten zyn , zeggende : Zyt liever naby om te hooren. (KX) Twee dingen, die in het Huis des HEEREN plaats hadden , worden zo tegen malkanderen overgefteld, dat het eerfte, als het voornaamfte , wordt aangepreezen boven het laatfte. Het eene is het hooren , en het andere is het geeven van Slagt. offer. («) Het eene cn het andere konde in Godts Huis gedaan worden. (**) Men konde 'er Godts Wet hooren voorleezën en verkiaaren, 't welk het werk der Priesteren was , die Jakob zyne rechten moesten leeren, en Israël zyne inzettingen, Deut. XXXIII: 10. Ook het onderwys en de vermaaningen der Propheeten. Althans Jeremia -kreeg meer dan eens bevel, om zich te begeeven na de Poorte, of den Voorbof van het Huis des HEEREN,en aldaar, ten aanhooren van al het Volk, uit te roepen de woorden, welke de HEERE hem gebooden hadde, Jerem. VIP 2. XIX: 14. En zo las Baruch ook in den bovenften Voorhof de woorden van Jeremia voor de ooren des gantfehen Volks, Cap. XXXVI:5—10. Zo heeft Salomo zelf in dat Huis eene reedenvoeringe en gebed in het openbaar gedaan , 1 Kon. VIII: 12—61. Misfchien heeft hy ook dit zyn Boek daar voorgeleezen , en den inhoud 'er van breeder verklaard , en dat hy zich daarom den Prediker noemt, Cap. I: 1. De Chaldeeuiufche Uitbreider zegt ergens van hem, dat hy in den Geest der Propheetie van voor het aangezigte des Heeren gefprooken hebbe. (pp) Daar werden ook de' Slagt-offeren den HEERE gegeeven. Daar maar alleen , en nergens anders mogten die geofferd worden, Deut. XII: 11—. Onder anderen Kkkk wierd  626 ZOTTEN. wierd het Slagt-offer ook gegeeven tot Verzoeninge van Zonden , waarom de Offerende Israëliet, alvoorens het Beest gefiagt werd, zyne hand moest leggen op het hoofd van hetzelve, op dat het voor hem aangenaam mogt zyn , om hem te verzoenen , Levtt. I: 3. Paulus zegt duidelyk, dat de Slagt-offeren waren voor de Zonden, Hebr. V: i. En dit maakte ze tot voorbeelden van Christus, die zich ■ zeiven voor ons heeft overgegeeven tot eene Offerhande , tot een Slagt-offer Gode, Ephef. I: 2. OÜ Doch het Hooren, en het geeven van Slagt-offer, waar'.van Salomo fpreekt, moet nader bepaald worden. (««) Het Hooren moest geen enkel hooren zyn , gelyk dat dier lieden, van welken gefprooken wordt Ezech. XXXIII: 30—3.2, die het woord des HEEREN wel hoorden; maar zonder eerbied, als ware het llegts een lied der minne; zonder 'er zich naar te gedraagen: Zy hoorden zyne woorden , maar deeden ze niet. Het moest zyn een Hooren met eerbied , om het gehoorde te ontvangen , niet als eenes menfchen woord; maar, gelyk het waarlyk was , als Godts IVoord. Met Aandacht, om te weeten en te verftaan, welke de wil des Heeren zy; want daar door maakt Hy aan de Menfchen bekend', wat goed is , en wat Hy van hun eischt. Vooral ook met wilvaerdigheid , om 'er zich naar te gedraagen, gelyk Samuël eens zeide: Spreek HEERE, want uw Knegt hoort, 1 Sam. III: 10. Hy was niet alleen begeerig om te hooren, maar, met de onderwerpinge van eenen dienstvaerdigen Knegt, ook gereed om te doen 't geen dc HEERE hem gebieden zoude. Zal men zich- zeiven niet bedriegen door valfche overleggingen, maar welgelukzalig zyn in zyn doen, zo moet men niet maar een Hoorder des Woords zyn ; maar ook een Daader des Werks, Jak. I: £2—2.5. (AO Even zo wordt hier niet gefprooken van alle Slagt-offer; maar bepaaldelyk van het Slagt-offer der Zotten, die.niet weeten, dat zy kwaad doen. (A) Salomo fpreekt menigmaal , vooral in zyn Spreukboek, van Zotten: (Zie den naastvoorigen Tytel,) en verftaat 'er niet door zulken , die in 't geheel van hun verftand beroofd zyn ; maar die zich in deeze of geene hunner bedryven zo-gedraagen, als waren zy zonder verftand. Hier zyn het zulke Zatten, die kwaad doen, en niet wee- ZOTTEN. ten dat zy het doen, eveneens als zulken, die zich eenen weg verkiezen, die bun recht dunkt tn hunne oogen, maar niet nadenken, dat het laatfte van dien zyn wegen des doods. (tT) Hier uit zullen wy nu gereedelvk kunnen opmaaken , wat men te denken hebbe van het Slagt - offer van zulke menfchen, en waar in hunne Zotheid beftond Zy wisten wel, dat zy kwaad gedaan had', den, want zy gaven ftagt-offer, om dat te verzoenen: Maar zy witten niet, zy dachten niet in., dat zy zelfs in dat geeven van ftagt-offer kwaad deeden. Zy bragten het, zonder berouw te hebben over het gepleegde kwaad, zonder zich boetvaerdig voor Godt te verneederen ; zonder een geloovig uitzien op het toekomftig Zoenoffer van den Mesftas, waar in alleen vergeevinge te vinden is: Zy berustten in die uitwendige plegtigheid, als ware die voldoende. In den waan, als of zy daar mede Gode eenen byzonderen dienst deeden, en grootelyks aan zich verpligten konden, als of Godt een Godt ware , die ftierenvleesch at, en bokken - bloed dronk ; als of Hy noodig hadde, om, tot zyn onderhoud , varren te neemen uit het huis van menfchen, of bokken uit hunne kooijen, daar ondertusfehen geheel de Waereld zyns is, met alle haare volheid, Pf. L: 5—13. Zonder een geheiligd voorneemen, om afftand te doen van ongerechtigheid'/Maar veel meer, alsof zy, door het geeven van kun Slagtoffer, hunne rec'kenmg tot dus verre volkoomen met Godt vereffend hadden, wederom van vooren aan te beginnen, eveneens als zulken, die vasten tot twist en gekyf, en om Godilooslyk met de vuist te ftaan, Jef. LVIII: 4. Gelyk ook Salomo fpreekt van zulken, die offer brengen met een fchandelyk voorneemen, 't welk den HEERE een grouwel is, Spr. XXI: 27. Op die wyze Slagt-offer le gseven is eene grouwelyke* eene Zielvcrdervende, en Godtonté'ercnde Zotheid, en op die wyze doen zulke menfchen in den dwaazen waan van wel te doen, groot kwaad, zonder het te weeten. CD> Wel tc rechte vermaande de Prediker dan zynen Leerling, dat hy liever wilde naby zyn om te. hooren, dan om zo een Slagt-offer le geeven als dat der Zotten was. Dat hy, .ten huize des HERREM ingegaan zynde, zich liever wilde voegen naby de geenen, uit welker mond hy Godts- Wet  ZOTTEN. ZOTTEN, ZOUT. 627 Wet en Woord konde hooren, dan zich begeeven na het Altaar, om daar, naaide wyze der Zótten , een Slagt-offer te geeven. («) De reedenen, die deeze Vermaaninge billyken, doen zich , metilegts een weinig nadenkens , van zelve voor. 0«) Hoe nuttig, hoe noodig is het hooren; want daar door leert men welk de goede, volmaakte en welbehaaglyke wil Godts zy; en dus, hoe men wandelen moet, zal men waerdiglyk den Heere wandelen tot alle behaaglykheid, in tegenöverftellinge van cen eigenwilligen Godtsdienst, welken men zelf verzint , of inricht naar geboden en inzettingen van menfchen, door welke Godt te vergeefs gediend wordt. Komt 'er dan de gehoorzaamheid des geloof by, hoe heerlyk zal dat zyn voor Godt,; want dan wordt Hy verheerlykt met Ligchaam en Geest, die Godes zyn. Hoe heilzaam zal dat zyn voorden Mensch ; want door Gode en der Gerechtigheid dienstbaar te zyn ,v heeft men zyne vrucht tot heiligmaakinge, en tot zyn einde het eeuwig leeven. (pp) Men befchouwe daar-en-tegen het Slagt-offer der Zotten. Het is eene vcrgeeflche vermoeijinge. Het bloed van Stieren en Bokken kan de zonde niet wechneemen, noch heiligen de geenen, die daar toe gaan: Zelfs niet, al Wilde men zynen Eerstgeboorenen geeven voor zyne Overtreedinge , de Vrucht zynes buiks voor dè Zonde zyner ziele , Mich. VI: 7. Koomen 'er dan nog by zulke zotte Verbeeldingen, en llegte Voorneemens, als boven aangeteekend zyn, zo bezwaart men zyne Ziele,en men wekt Godts gramfchap tegen zich op. Zulk een Zot was Saul. In plaatfe van de Amalekiten, met al het hunne te verbannen , zo als hem gebooden was, hadde hy den Koning, en hunne Schaapen en Runderen gefpaard. Dit was openbaare ongehoorzaamheid, en hy was dwaas genoeg van zich te verbeelden, dat hy die konde verfchoonen met voor tc geeven, dat dat was gefchied , em ze den HEERE tc offeren te Gilgal, 1 Sam. XV: 3—2.1. Zulke Zotten waren het, tot welken de HEERE in zynen toorn zeide: Waar toe zal my zyn de veelheid uwer Slagt • offeren —. Ik hebbe geenen lust aan den bloede der Varren, der Lammeren en der Bokken —. Brengt niet meer ver geefsch offer , het reukwerk is my een grouwel —; Ook , wanneer gy bet gebed vermenigvuldigt, hoore ik niet; want uwe banden zyn vol bloeds, Jef. I: 11—-15. Zie ook Jerem. VI: iy—at, Am. V: 21—24. Cf) Wilde de Jongeling dan op eene Waarlyk Godtsdienftige wyze tot Godts Huis ingaan , dan moest hy zich naar Salomons raad gedraagen, en verkiezen liever naby te zyn om te hooren, dan om, naar de wyze der Zotten , flagt - offer le geeven ; want, gelyk Samuël tot Saul zeide : Gehoorzaamen is boeter dan Slagt-offer; en opmerken, dan het vette der rammen, 1 Sam. XV: 2%, Gelyk ook Godt zelf zeide: Ik hebbe lust tot weldaadigheid, en niet tót offer: En tot de kennisfe Godts, meer dan tot brand-offeren, Hof. VI: 6. Maar zou dat Hooren cen Gode welgevallig, cn hem zeiven heilzaam hooren zyn, dan moest hy, byte ingaan in Godts Huis , zynen voet wel bewaaren, dat is, het ftof van Aardsgezindheid affchudden , en de Schoenen van vieeschlyke Begeerlykheeden, die tegen Godt en ds eigene Ziele kryg voeren , van zich werpen v want die verwilderen het hart, en verftrooijen dc gedachten onder het hooren, en maaken ons wedcrwillig om te gehoorzaamen. ZOUT (Het) is van eene zeer groote nuttigheid. Homerus noemt het Godtlyk; en is byna even noodzaaklyk als het brood. Gelyk de Latynen een fpreekwoord hadden : Sole et Sale nil utilius; 'er is niet nuttiger , als de Zon en het Zout: Zó is het een bekend zeggen onder ons: Het is z» noodig, als Brood en Zout. Het is derhalven aan te merken als cen byzonder gunstbewys van Godts Voorzienigheid, dat 'er genoegzaam geen Land is , waar in het Zout niet gevonden, of bereid, of in genoegzaame menigte van elders overgevoerd wordt. In fommige Landen is het een voornaame tak van Koophandel. Nisbuhr'm zyne Befchryving van Arabic, zegt, p. 3, dat het omltrceks Bósra in eene zo groote menigte wordt ingezaameld , dat de Bengaalfche Schepen het fomtyds voor ballast mede neemen. Om dat het van zp een algemeen en onönibeerlyk gebruik is, heeft men 'er al van ouds cen pagt, of impost op geftéld, die flan het. Land, of den Vorst groote forrmien opbrengt. Volgens Livius werd te Rome dié pagt of het eerst uitgevonden, of verhoogd onder het Tuchtmeesterfchap ven zynen Naamge- Kkkk a noot  Ó28 ZOUT. ZOUT. noot Markus Livius, wien men daarom den bynaam gaf van Salinator, als of men zeide Zoutman. Volgens Boterus trekt de Keizer van China jaarlyks wel 180 duizend kroonen van de Zoutpagt over de Stad Kanton. Toen de Venetiaanen meester waren van het Eiland Cyprus zon de Tol van het "van daar uitgevoerde Zout hun 's Jaarlyks wel 30000 Dukaaten hebben opgebragt. In Vrankryk bedraagt de impost op het Zout eenige Millioenen. ($) Het Zout, of de ruuwe ftoffe,waar uit het indeZöut-keeten en pannen tot bruikbaar Keukenzout wordt toebereid, leeveren fommige Zout-bronnen op, die men in Duitschland, en ook elders buiten Europa veele vindt. Ook de.Zee, wanneer ze laagere Landen overftroomt, en het water 'er van 'er op blyft ftaan. Als dat door de Zon is uitgedampt, vindt men een Zoutkorst op den grond. In verfcheidene gedeeltens van Spanje en Vrankryk wordt het ruuwe Zout op die wyze ingezaameld. In Pale/lina fchynt men dat gebruik ook gemaakt te hebben van het water van de Zout- of Doode Zee. Men leest in den Byhel meer dan eens van het Zoutdal, en Jof. XV: 62. van de Zoutjlad, en men denkt, dat die niet verre van die Zee zyn geleegen geweest, en die naamen gekreegen hebben van het Zout, 't welk daar verzaameld, en gezuiverd werd. In fommige Landen is het Zout eene Myn- of Delfftoffe, en wordt by ftukken en brokken onder den grond, fomtyds al zeer diep, uitgegraaven. Men vindt het ook boven de aarde. In Ethiopië aan de grenzen van Tigre en Angota vindt men Zoutbergen. Het Zout 'er van is zagt, en wordt zonder veel moeite uitgehouwen , maar wordt hard in de open lucht. Te Gjibbel Hadeffa in het ryk van Algiers, is een berg, die geheel uit Zout beftaat, 't welk hard en vast is als fteen , en ros of violet van kleur. Ook vindt men Zoutbergen te Lwotajah en Gjibbel Minik, 't welk grys of blaauwagtig is van kleur, aangenaam van fmaak , en niet behoeft gezuiverd te worden, en is daarom te Algiers ook in hoogeren prys dan ander Zout. Shows Reiz. D. f. p. 227. Utr. Dr. In Katalonie zouden ook Zoutbergen zyn, welker toppen, bezaaid met glinfterende Zoutftukjes van onderfcheidene verwen, rood j geel, groen, &c, eene verrukkende vertooninge maaken, als de Zon 'er op fchynt. Men vindt ook Dalen, ofVlaktens, daar de aarde met zo veele Zoutdeelen is vermengd, dat de bovenkorst 'er van fchynt met Zout bezaaid te zyn, 't welk 'er door het reegen water, 't welk 'er zich des Winters verzaamelt, uitgetrokken wordt, en dan , het water des Zomers opgedroogd zynde , op de oppervlakte blyft liggen. Shaw zegt, ter boven aangehaalde plaatfe , dat de Zoutpannen by Arzaw rontom in bergen liggen, cn omtrent zes mylen in den omtrek hebben. Des Winters fchynen zy een groote poel te zyn, maar des Zomers uitgedroogd zynde, ligt het Zout gekriftallizeerd op den grond. Niet verre vanAleppois ook een diergelykDal, waar van gefprooken wordt in de Reizen, van Van der Nyenburg en Heyman, D. II. p. 371, en ook in die van Thevenot ,D. II. B. I. C. 7. p. 58. Insgelyks, B. III. C. 1. p. 202, van zo eene vlakte, omringd van heuvelen, niet verre van Ifpahan in Perftë, daar men groote ftukken aarde ziet, die wit zyn van natuurlyk Zout, 't welk 'er door het Reegenwater uitgetrokken wordt. (X) Het Zout is van menigerlei gebruik. (XX) Behalven dat het een zeer algemeen Behoedmiddel is , om Vleesch en menigerlei andere Eetwaren, die men niet dan na eenigen tyd gebruiken wil, voor verrottinge te bewaaren, zo maakt het ook de meeste fpyzen fmaaklyk. Wordt ook, vraagt Job Cap. VI: 6, het onfmaaklyke zonder Zout gegeeten P Is ,er fmaak in 'i witte des doijers ? Volgens eene Oude Overleevering der Perfen, zoude Taunak^ de Oudfte Zoon van Turk, een voortref!yk man van Vorftelyken rang, dat by geval ontdekt hebben: Zeker Wildbraad voor zich hebbende doen gereed maaken, ontviel hem een ftukje op den grond. Dat opgeraapt hebbende, kleefde 'er een korreltje Zout aan, en hy proefde, dat het nu beeter fmaakte. Hier door ontdekte hy, dat het Land Zout in zich had, en die ontdekking verbeeterd hebbende, bragt hy het Zout in gebruik. Zie de Algem. Hifi. D. IV. p. 920, 921. Doch wie de Uitvinder ook moge geweest zyn, zeker is, dat al van ouds Brood en Zout gevonden werden op de Tafel, zo wel der Ryken, als der Arme», By de Jooden was het een Ta-  ZOUT. ZOUT. 62$ Tafelwet, dat Brood en Zout moesten worden opgedist. Buxtorf Synag. Jud. C. XII. p. 241. CD> Het werd ook gebruikt ter reiniginge van verschgeboorene Kinderen. Ezech. XVI: 4. zegt Godt tot zyn Oude Volk in een Zinnebeeldigen zin: Uw navel was niet afgefneeden ; met water waart gy niet gewasfehen, noch met Zout gewreeven. Waar uit blykt, dat men zulks te doen oudtyds gewoon was,'t zy, gelyk Avicenna wil, om den afgefneeden navel te doen krimpen ; 't zy, volgens Galenus, om het llappe vleesch en vel hard en vast te maaken, en de zweetgaten te doen fluiten. QJ) Propheet Elifa bediende zich ook van Zout, om de Waterwelle van Jericho, welke ongezond was, gezond te maaken, 2.Kon. II: 19—21. Hy deed zich Zout brengen in eene nieuwe Schaale, en wierp dat in de Waterwelle, en de uitwerkinge 'er van was, dat het water gezond werd. Dat hy zich van Zout bediende , kan het Wonderdaadige hier van even weinig verminderen, als toen Jefus op de aarde fpoog, en daar door liyk maakte , en 't zelve ftreek op de oogen van den Blindgeboorenen , en denzelven ziende maakte, Joh. IX: 6—8. Want, al ware het, dat 'er een natuurlyk vermogen in het Zout mogt zyn, om ongezond water te verbeteren, was eene zo kleine hoeveelheid 'er van niet toereikende, om eene fteeds opborrelende Welle in het geheel , voor altoos en zo oogenbliklyk te verbeeteren. Elifa wilde het daarom ook als een Wonderwerk aangemerkt hebben ; want hy voegde 'er by: Zo zegt de HEERE: Ik hebbe dit water gezond gemaakt. (T7) Men fchryft aan het Zout ook toe een vruchtbaarmaakend vermogen. (V) Ten aanzien van de Aarde. Huët in Poëmat. de Sale zegt daar van: Sal fortunatas largo beat ulcere terras Arvaque refpondent avidis ,fale fata, colonis. Dit wordt bevestigd door 't geene Shaw zegt van het Larid omftreeks Algiers : ,, Aan deezen grooten en onuitputbaaren „ overvloed van Zouten mogen wy, ten „ grooten deele toefchryven de uitmun„ tende Vruchtbaarheid , waar van dit „ land altyd beroemd is geweest, en nog » is, fchoon de inwoonders niets doen „ om hun land te mesten, dan dat zy, op ,, eenige plaatfen,het onkruid en deftop„ pelen branden.", ff) Ook ten aanzien van Menfchen en Beesten. Men heeft van ouds geloofd, dat het Zout dc voortteelinge bevorderde. Huët zingt daar van: Vis falibus genitalh intfl, vivosque calores, Segnibus in venerem dantfalfamenta maritis, Om dit vruchtbaarmaakend vermogen te beteekenen, hebben de Poëeten verdicht, dat Venus uit de Zee gebooren was. Dit fchynt de reede te zyn, waarom de Egyptifche Priesters zich van het Zout onthielden, om dat zy zich in 't geheel van Vrouwen onthouden moesten. Wat de Dieren aanbelangt:Plinius heeft aangemerkt, dat het Zout de beesten vet en weeldrig maakt, hen meerder melk doet geeven , en de kaas fmaaklyker maakt. Ook wil men , dat de Schepen, die Zout voeren, meer dan andere, van muizen krielen; en dat de Visfen zich meer dan eenige andere fchepfelen vermenigvuldigen, vooral die zich in de Zee, en in Wateren, waar van de grond brak en ziltig is, onthouden, fchryft men aan het Zout toe, 't welk zy indrinken. Zie Morini Disfert. III. p. 104—. (nn) Recht in tegendeel, werd het Zout ook gébruikt, om den grond zyne vruchtbaarheid te beneemen. Zo leest men, dat Abimelech de Stad Sichem veroverde, afbrak, en den grond met Zout bezaaidde, Richt. IX: 45. Waar van men meer voorbeelden van laatere tyden zoude kunnen bybrengen. Zout landis in den Bybel een geheel dor en onvruchtbaar Land , Job XXXIX: 9 , Pf. CVII: 34 , Jerem. XVII: 6. Zo ook by ongewyde Schryvers. Virgilius zegt Georg. L. II. vs. 238. Salfa autem tellus, et qua perhibetur amara, Frugibus infelix. Het is daarom eene zwaare ftrafbedreiginge aan de Moabiten en Ammoniten , dat Godt hun Land zoude doen worden tot eene Neetelheide, en Zoutgroeve, Zeph. II: 9. Zie ook Deut. XXIX: 23. (ïï) Het Zout werd oudtyds ook gegeeven als eene Belooning, of Gefchenk, Hier vajtl daan, Kkkk 3 vol»  ö3o zo u t. volgens Plinius Hift. Natur. L. XXXIL C. 7. en Livius, L. XXIX. C. 37. dat de bezoldinge der.Krygsknegten Salaris werd genoemd van het woord .5a/, Zout. Volgens den Grondtekst leest men Ezr. IV: 14. Om dat wy uit het Palleis met Zout gezouten worden , 't welk de Onzen , om het voor ons verftaanbaar te maaken,vertaald hebben: Om dat wy SALARIS, bezolding tot ons onderhoud, uit het Palleis trekken. (ff) 't Geen in onze ooren een wanklank zyn zal, om dat wy naauwlyks ander Zout kennen, dan ons Keukenzout, is, dat het Zout ook wel gebruikt is tot het bouwen van huizen, zo als HerodoOl en Plinius te kennen geeven. Doch dat is te verftaan van groote en harde Zoutbrokken, van de bergen afgehouwen , of uit de Mynen gegraaven ; en van Landen, daar het weinig, en dan nog zeldzaam reegent , en zulke -Zoutbrokken voor het fmelten bewaard zyn. Men zegt dit van het Eiland Ormus, daar het Zout zeer overvloedig is , en ongemeen hard valt. De Schryvers van de Algem. Hiftorie, D. FV. p. 416, teekenen aan, dat het Zout, 't Welk in Medië, en te Spauhawn uit de mynen gegraaven wordt, zo hard en vast is als gebakken fteen, en dat het Volk in het woeste Karmaniï het gebruikt in het bouwen van hunne huizen. (nj*l) GMfc was het Zout van gebruik by het duiten van Verbonden, waar van men iets zal kunnen vinden onder den tytel van ZOUT - VERBOND. (DÖ) Als mede in den Godtsdienst. By de Heidenen werden, volgens Plinius, geene Offerhanden den Goden aangebooden zonder Zout. Als men te Rome in eenen zeer dringenden nood, al zyn Goud en Zilver in de algemeene Schatkist brengen moest, werden daar van evenwel, Godtsdienftigheids - halven, uitgezonderd de Zout-fchaalen, waarvan men zich by het Offeren bediende, naar de aanteekening van Livius. Meer hier van geeft Morinus op L. c. p. 114, 115. Onder Israël hadde Godt zulks uitdruklyk geboden : Alle Offerhande uwes Spys-offers zult gy met Zout zouten —: Met alle uwe Offerhande zult gy Zout offeren, Lcv t II: 13. Op deeze VVet had 'e de Heere Jefus het oog,, Mark. IX: 49. Ieder Offerhande zal met Zout gezouten worden. Men geeft daar Van meer dan eene reede. (•) Van de zyde ZOUT. Godts: («») Om te beteekenen de vastigheid van zyn Verbond, waarom dat Zout genoemd Wordt het Zout des Verbonds, (A3) En om te leeren , dat, zal de Opoffering van den Mensch aan Godt cn zynen dienst aangenaam zyn , hy dan zyn hart moet zuiveren van, en zuiver bewaaren tegen onreine lusten , en Gode mishaagende begeerlykheeden door waare boetvaerdigheid , onberouwlyke bekeeringe, en oprecht geloof, gelyk door het Zout het vleesch voor verrottinge bewaard , en de fpyze fmaaklyk gemaakt wordt. (/3) Van de zyde des Offeraars. Daar zyne Offerhande een gaave was , welke hy Gode aanbood , zo konde dat aanduiden zyne onderwerpinge aan Godt. Ik zoude hier meer op ftaan, waren my Voorbeelden bekend, dat het in over-oude dagen gebruiklyk was geweest , dat de Onderdaanen Brood en Zout bragten aan hunnen Vorst, wanneer zy denzelven hulde decden, zo als Thuanus van de Muskoviters dat aanteekent, en dat dat aanbod by hunnen Vorst dierbaarer werd gefchat dan eenig ander gefchenk , hoe kostelyk het ook mogt zyn. (/3) Het Zout is een Zinnebeeld (NS?) van de Apostelen. De Heiland zeide tot hen: Gy zyt het Zout der aarde, Matth. V: 13. (33) Van de heilige Wysheid en Voorzigtigheid, welke hen en andere Geloovigen bezielen moet, om zich in hun doen en fpreeken te behoeden voor alles, wat oneerbaar is. Hebt Zout, zegt hy, in u zeiven, en houdt vreede onder malkahderen, fVIaffk. IX: ,«,o. Zd vermaant ook Paulus: Uw woord zy alle tyd in aangenaamheid, met Zout befprengd, óp dat gy meugt weeten, hoe gy aan een iegelyk moet antwoorden, Kolosl. IV: 6. Men zou dit kunnen ophelderen met zyne Vermaaninge, Ephef. IV: zei. Geene vuile reeden gaa uit uwen mond: Maar zo daar eenige goedé reeden is tot nuttige ftigtinge, op dat ze genade geeve den geenen , die ze hooren. QX) By ongewyde Schryvers van verftandige geestigheid, die zich ontdekt, niet zó zeer in beleedigende boerternyen , en fnydendc antwoorden, als wel in fneedigc gezegdens, waar in zich zo wel bevalligheid, als geest vertoont. Zulke gezegd' ns noemt Ouinclilianus diêtumSdlfum, een woord- met Zout gefprtngd. Zo zeide Catullus van zekere Óuintia , welke wei . ee-  ZOUT. eenige jiboouheeden had , maar weinig geest ongevalligheid: Nulla in tam magno eft. corpore mica Salls. Ineen zo groot ligchaam is geen korreltje Zout. Men zie daar meer van in de Asnteekeningen van J. van den Honert op 't .woord Zout in de //. Zinneb, van Ruimig. (Tl) Van vast- cn beftendigheid, om dat het Zout wordt aangemerkt als iets onverderfIvks. Een beftendig Verbond is een Zout-Verbond, Num. XVIII: 19, e-Cbron. XIII: 5. 'Eenigen willen, dat van Sal, Zout, de Sallfche Wet in Vrankryk haaren naam gekre-egen heeft, om dat ze eene onveranderlyke grondwet is van het Ko-' ningryk, volgens welke, onder andere inftellingen, de Koninglyke Dogters uitgeilooten zyn van de opvolginge op den Throon. lpT\) s*8 Vriendfchap , welker rechten niet mógen gefchonden worden. Hier van daan zeggen de Turken van een getrouwen Vriend: Hy kent de rechten van het Brood en het Zout; en het fpreekwoord der Perften is: Hebt gy ergens Zout gegeeten , breek het Zoutvat niet. Dit gaat by de zwervende Arabieren, hoe tuk zy anders op roof zyn, zo verre , dat, wanneer zy van finds zyn een Karavane te plunderen, cn'er iemand is, die hen beweegen kan met hem te eeten, en van zyn Zout te proeven , zy hem ongemoeid laaten , en zelfs onder hunne be.'bherminge neemen. Nog verder gaat 't geen verhaald Wordt van zekeren Jacoub, die des nachts gebrooken was in de Schatkamer vmDlrbem, den Stadhouder van den Kaliph te Sijlan. Hy floeg zyne hand op iets,'t welk eenigzins glinfterende was : Hy meende dat het een cdelgefteente was a maar het aan den mond brengende, proefde hy dat het Zout was. Zonder verder iets aan te roeren, verliet hy de Schatkamer, en maakte' zich wech. 'Na dat Dirhem volkoomene vergiffenis voor den Dief had laaten afkondigen, indien hy zich bekend maakte, kwam Jacoub te voorfchyn, beleed \ dat hy-de inbreekcr was,,en voegde 'e.r by: lk geloofde, dat ik uw Vriend geworden was, toen ik van uw Zout gegeeten had, cn., naar de Wetten deezer Vriendfchap', was het my niet geöorlofd, iets van het uwe aan te raaken, Men zie- ZOU T. 631 de Aanteek. van den Eerw. Kuipers op de Reize van d'Arvieux, p. 195, 196. Welk eene fchande, dat onder zulken, die zich Christenen noemen, en zelfs zulken, die zich van hunne befchaafdheid en edelmoedigheid veel laaten voorftaan , zo weinige Jacoubs, en, in tegendeel , zo veele Judasfen gevonden worden, die zich niet ontzien, zich te verryken, kan het maar bedektlyk gefchieden, ten koste van hun, welker Brood en Zout zy niet maar eene enkele reize geproefd hebben ; maar aan welker tafel zy, mooglyk meer dan honderd maaien, rykelyk zyn vergast geworden, en aan welken zy duizend betuigingen van Vriendfchap cn verpligtinge gedaan hebben. ZOUT (Met) bsftrooide Abimelech de Stad Sichem, na dat by dezelve in genoomen, de inwoonders gedood, en de huizen en muuren af gebrooken, en met den grond gelyk gemaakt hadde , Richt. IX: 4$. Abimelech, een Zoon van Jerubbaal, oïGideön, vs. 1, doch uit eenè Dienstmaagd, vs. iH, was een Man van ongebreidelde Heerschzugt. Na zyns Vaders dood begaf hy zich na Sichem,daar hy zyne Bloedverwandten had van zyner Moeder zyde, die, volgens, zyn oogmerk, de Burgers van die Stad overreedden , dat zy hem Koning maakten , en Hem de hand booden in het ombrengen van zyne zeeventig broeders , van welken het niemand ontkoomen was, behalven Jotham, die de jpngfte was , en nu ook gevlugt was na Beer. Nu van zyne Broeders niet meer te vreezen hebbende, vierde hy zyner wreede heerschzugt den losfen teugel, en deed het den Sichemiten welhaast berouwen, dat zy zo eenen Dwingland over zich tot Koning gefteld hadden. Na verloop van drie jaaren vielen zy van hem af, vs. aa, 23, trokken , onder de aanvoeringe van zekeren Gaal, tegen hem te velde , maar werden door hem geftaagen : Waar' na hy voorwaard» rukte, en na allen , die op het veld gevonden wierden, gedood te hebben, beftormde hy een gantfehen dag dc Stad, en na allen , die 'er in waren , over de kling te hebben laaten fpringen , en de Stad zelve ten bodem toe gefloopt te hébben, zo beftookte hy ook de Burgers van den Tooren van Sichem, en deed ze allen, omtrent duizend Mannen en Vrouwen „ daar  Ó32 ZO U T. ZOUT. daar in verbranden. Van Godts zyde was dit voor de Sichemiten eene rechtvaerdige ftraffe daar voor, dat zy zyne handen gefterkt hadden in het vermoorden van zyne Broeders, vs. 57, gelyk ook Godt eerlang dat moordgeweld deed wederkeeren op Abimelecbs kop, toen hy ook den Tooren van Thebes meende te verbranden, vs. 50—56. Van de zyde van Abimelech was het onmenschlyke wreedheid. De Sichemiten hadden, door hunnen trouwloozen afval van hem , zekerlyk wel wat verdiend : Maar zyne woede ging alle paaien te buiten. Doch wat konde men beter verwachten van zo een Schrikdier, dat, aarzelende van mededoogen, zo veel onfchuldig _ Broederbloed vcrgooten had-V 't Geen hier't meest in aanmerkinge komt, is , dat hy den grond van de nu uitgemoorde en verwoeste Stad met Zout liet bezaaijen. Zekerlyk (zo verre ging zyne helfche verbittering) meende hy daar door dien grond voor altoos onvruchtbaar te maaken. Want niet te min men gronden heeft, die rykelyk van Zoutdeelen bezwangerd , en des niet te min ongemeen vruchtbaar zyn, zo als in den naastvoorigen tytel van deLandftreeke van Algiers uit Shaw is aangemerkt, zo werd evenwel in Kanaan het Zout zeer nadeelig geagt voor de vruchtbaarheid. Men zag hoe bar en dor het 'er uitzag omftreeks de Zoute, of Boode Zee. In den Bybel zyn Zoute Landen geheel woeste en onvruchtbaare Landen, Job XXXIX: 0, Pf. CVII: 34., Jerem. XVII: 6. Buiten twyffel zal hem wel bekend zyn geweest, welk eenen Vloek Godt aan zyn Oude Volk, ingevalle van afval en ongehoorzaamheid, gedreigd hadde, Deut. XXIX: 23. Deezen Vloek wilde hy over dien grond doen koomen. Zich ftellen de in de plaatfe van Godt, meende hy, door die daad , dien grond voor altoos te maaken tot een Zout der verbrandinge, die niet weër bezaaid zoude kunnen worden , daar geene fpruite , noch kruid ooit wederom op zoude kunnen groenen. Welk eene Barbaarsheid ! Wat hadde de onfchuldige grond misdreeven? Wat de onfchuldige Nakoomlingen, die, Ware die grond , naar zyn oogmerk , voor altoos onvruchtbaar gebleeven, 'er nooit eenig voordeel van zouden hebben kunnen trekken ? Dit is het eerfte, cn, zo veel ik weete,in den Bybel het eenigst Voorbeeld van zo eene daad? Welk eene fchande is het voor zulken , die Christenen hebben willen heeten, dat die dat voorbeeld, na het verloop van zo veele Eeuwen, welke het als onder de vergeetenheid begraaven hadden, wederom vernieuwtbhebben! Uit de Gedenkfchriften van Mutius Germanus, Andreas Scotus, Ludov. Majernus cxiThuanus heeft Morinüi, Disfert. 111. p. 140,141, daar van verfcheidene voorbeelden opgegeeven. Als van den Keizer Frederik Barbarosfa, die ten jaare 1162 de Stad Milaan door zyne Krygsknegten geheel en al liet verwoesten, den grond omploegen, en met Zout beftrooijen. Om zekeren hoon, den Kardinaal Ximencs aangedaan, moest in Spanje de Stad, Fillafretria genaamd, hetzelfde lot ondergaan: Ze werd verwoest, en de puinhoopen werden met Zout beftrooid. Op dezelfde wyze werd het huis van Seplafiarius te Napels behandeld. Zo deed ook Algidius Carilla, des Paufen Legaat, Popilium verwoesten, omploegen, en met Zout bezaaijen, ten jaare 1370. Zo volgde hy het voorbeeld van Paus Bonifacius den VIII., van wien Bower in zyne PJijl. der Paufen, D. VI. p. 492, aanteekent, dat hy , om zich te wreeken aan het geflacht der Colonna's, de Stad Prainejle, nu Paleflrina geheeten, daar zy Heeren van xvaren, deed verwoesten, ten jaare 1248. Volgens zyn Decreet, door Raynaldus opgegeeven , mogt 'er de eene fteen niet gelaaten worden op den anderen ; de grond moest omgeploegd en met Zout bezaaid worden, op dat ze nooit weer den naam, of tytel eener Stad voeren mogt. Zou men zo iets van eenen Paus hebben kunnen verwachten ? De zagtmoedige Jefus beftraft zyne Difcipe. len zeer ernftig , toen zy vuur uit den heemel wilden doen nederdaalen, om de Onherbergzaamheid der Samaritaanen te ftraffen: Hy beweent de aanftaande verwoestinge van Jeruzalem; van dat Jeruzalem, daar Hy eerlang (en dat v/as hem niet onbekend) zo fmaadeiyk verworpen, zo onmenschlyk mishandeld zoude worden. En zo een, die voor zyn Stedehouder op Aarde wil gehouden worden, vergeet zyn Voorbeeld, en wordt een navolger van den Israëlitifchen^ Wreedaart Abimelech, Trouwens Bonifaèius was, volgens het  ZOUT. het karakter, 't welk Villani heirl geeft, een Wreedaart, Heerschzugtig , Aardsge- Z^ö(jT%7zpfeO der Aarde: Indien nu het Zout fmaakeloos wordt, waar mede zal het gezouten worden? Bet deugt nergens meer toe , dan om buiten geworpen en van de menfchen vertreeden te worden , Mattti. V- 13 Deeze Gy , tot welke de Heiland, zyne taaie richt, zyn dezelfde, tot welken Hy vs. 14. zegt : Gy zyt het licht der Waereld. Dus zyn deeze Gy met de Schaars, ten aanhooren van welke hy deeze Rcedenvoeringe deed; maar het zyn zyne Difcipelen, die Hy aanfpreekt, en met deeze zinnebeeldige benaamingen vereert. Deeze woorden, llegts oppervlakkig bcfchouwd wordende, fchynen verftaanbaar genoeg te zyn ; maar meer van naby ingezien wordende, baart het bedenklykheid, hoe de Heiland van het Zout, voorönderfteld zynde,dat hy gefprooken hebbe van het by ons gebruiklyk Keukenzout, hebbe konnen zeggen, dat het fmaakeloos kan worden; en dat geworden zynde, met wederom gezouten, oïfmaaklyk gemaakt kan worden; en dat het nergens meer toe deugt. Welk alles van het Keukenzout niet kan gezegd worden. Deeze zwaanghecden hebben de Uitleggers gezien, en getracht dezelve uit den weg te ruimen, doch met alle op eenerlei wyze. Den geenen, die Latyn verftaan, pryzen wy aan de Geleerde Verhandelingen van Profesfor Em. Lucius Vriemoet,OhïervMiïccW. L. Lp. 1—. en vanProfesf. J.Gcorg. Altman ,Meletem. Philol. P. I. p. 14—56- Van deeze laatfte zal ik het voornaamfte mededeelen. Hy doet drie dingen. Hy onderzoekt, van welk Zout hier gefprooken wordt, en dat bepaald zynde, toont hy aan , hoe Jefus Leerlingen, en andere Leeraars daar mede te vergelyken zyn. Vervolgens toont hy aan , hoe het Zout fmaakeloos wordt, en hoe dat op Leeraars konne toegepast worden. En eindelyk onderzoekt hy, of zo een Zout niet wederom konne fmaaklyk gemaakt worden, en wat het zy , dat het nergens meer toe nut zy, &c. (X) Nopens het Eerfte ftuk zal dan (NS) de eerfte Vraage zyn: Welk in de letter het Zout der Aarde zy, 't welk de Heiland bedoeld hebbe? 't Keukenzout, hoewel het veelal zynen oorfprong aan de Zee verfchuldigd XI. Deel, I, en II, Stuk, ZOUT, 633 is, kan ook het Zout der Aarde genoemd worden, omdat 'er veele plaatfen zyn, daar de ruuwe Zoutbrokken uit de Bergen gehouwen, of uit de Mynen gegraaven, en vervolgens door de kunst gezui- verd cn gekristallizeerd, en tot Keukenzout toebereid 'worden, 't Kan hier evenwel niet in aanmerkinge koomen , om dat hetzelve niet kan fmaakeloos worden, 't welk nochthans van het hier voorkoomende Zout voorönderfteld wordt. Het zal dan Salpeter zyn, welke uit de lucht in de aarde indringt , zich door dezelve verfpreidt, dezelve vruchtbaar maakt, eh. het daar in gezaaide of geplante weelig doet oroeijen, en ook uit dezelve kan verzaameld worden, zo als de geenen weeten, die van het verzaamelen en verkocpen van Salpeter hun werk maaken, cn dus met recht het Zout der Aarde kan genoemd worden, 't Geen de Ouden Salpc- < ter noemden, was Vitriool. Plinius zegt, dat het Salpeter, in water gekookt, groen blyft; een duidelyk bewys , dat hy van Vitriool fprak. Doch dat Salpeter, 't welk zy in het toebereiden der fpyzen-gebruikten indeplaatfe van Zeezout,kwam overeen met onze heedendaagfehe Salpeter, en daar van fpreekt Plinius, als hy zegt, Hifi. Nat. L. XXXI. C. 10, dat de Egyptenaars Salpeter gebruikt hebben in de plaatfe van Zout, en dat zy "er zich ook van bediend hebben in het kooken hunner fpyzen. Dat fchynt dat zuiver en doorfchynend Zout te zvn, Sal purum, waar van Horatius; Sal fuccidum,vjwvm Ovidius fpreekt, twelk mede aan de Goden geofferd werd. Na dit in het breede beweerd te hebben, gaat hy over , om door eenige overcenkomften te toonen, hoe gepast de Heere Jefus van zyne Leerlingen heeft kunnen zé°-gen- Gy zyt het Zout der Aarde. Wy zullen 'er eenige van aanftippen. 00 Geheel de Lucht is vervuld van Salpeter - deelen, en alomme dringen die m de Aan e in, en yerfpreiden zich wederom door allerlei kruiden en planten, waarom ook irt die alle Salpeter kan getrokken worden , zo als Scheikundigen getoond hebben. Zo zouden ook de Apostelen, ter bevorderinge van Geestelyke Vruchtbaarheid, Vruchten der Gerechtigheid, der bekeeringe en des geloofs waerdig, het Euangelie moeten prediken in geheel de Waereld, en dus LI 11 wor-  634 Z O U T. worden liet Zout, niet maar van Kanaan alleen, maar van do Aarde wyd en zyd. Hun last bragt mede, alle Volken te onderwyzen, het Euangelie te prediken aan alle Kreaturen. (/3) De Salpeter groeit niet in, en wordt 'niet opgehaald uit de diepe ingewanden der Aarde, gelyk andere M'etaalen en Delfftoffen; maar is oorfpronglyk uit de Lucht, en daalt uit dezelve neder met de Sneeuw, den Daauw, enden Reegen, die derhalven mogen aangemerkt worden als gefmoltcn, of vloeibaar Salpeter, vermengd met water. De Apostelen hadden opk hunne Zending van boven, en het Euangelie, dat zy predikten, was van hecmelfchen oorfprong : Geen menfchen woord, maar Godts Woord, i Thesf. II: 13. Wel door Menfchen verkondigd, of befchreeven , maar van Godt ingegeeven , iTim. III: 16. Godt zelf zegt 'er van: Gelyk de reegen en de fneeuw van den heemel nederdaalt, cn derzuaards niet wederkeert, maar doorvogtigt de aarde, en maakt, dat ze voortbrenge , uitfpruite , en zaad geeve den zaaijer, en brood den eeter : Alzo zal bet Woord, ,t welk ten mynen monde uitgaat, ook zyn; ,t zal niet tot my wederkeeren — het zal voorjpoedig zyn in 't geene, waar toe ik het zende, Jef. LV: 10, n. (y) 't Salpeter is een kragtig behoedmiddel tegen de verrottinge , zelfs beter dan het gewoone Zout. Zo zouden ook de Apostelen door de predikinge van het Woord, gepaard met de werkinge van Godts heiligen en heiligmaakenden Geest, de menfchen reinigen van, en voor het toekóomende behoeden tegen hunne dwaalingen, wanbefeflen , onreine lusten en begeerlykheeden , die de verrottinge der ziele zyn. Christus reinigt zyne Gemeente met bet bad des waters door het Woord, Eph. V: d.6. IVordcn de zielen gereinigd in gehoorzaamheid der Waarheid, 't gefchiedt wel door den Heiligen Geest, 1 Petr. I: 11.Maar ook door het Woord; want het Geloof, 't welk de harten reinigt, is uit hee gehoor, tn het gehoor is uit het Woord van Godt, Rom. X: 17. QS) Het Salpeter is ook van een verteerend vermogen, zo als te zien is ia fteenen, in welken het allengskens ingedrongen is, cn door langheid van tyd door hetzelve als afgeknaagd cn ingekankerd zyn geworden. Zo zou het door de Apostelen te verkondigen Woord leeven- ZOUT. dig en kragtig zyn, om fteenen harten te vermurwen, alle hoogten , die zich verbicven tegen de kennisfe Godts ter neder te werpen, en alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus, Hebr. IV; 12, 2 Kor. X: 4, 5. Is myn Woord niet alzo, vraagt Godt, als cen vuur , en als een hamer, die een Steenrotze te mor fel Jlaat 2 Jerem. XXIII: 29. (3) Het Tweede, dat in aanmerkinge komt, is, hoe dit Zout fmaakeloos wordt, en welke Leeraars daar aan gelyk zyn. (XX) In den Grondtekst heeft men een woord, dat dwaas worden aanduidt, maar wordt ook van andere dingen gebruikt, die'verwelken, kragteloos en onbruikbaar worden. Smadkeloos Zout is dan Zout, 't welk zyne ziltigheid, zyne prikkelende,faamentrekkende, vruchtbaarmaakende, en voor verrottinge bewaarende kragt verlooren heeft, zo dat het nergens meer toe deugt, f» Dat kan van het gewoone 'Zout niet gezegd worden. Dat mag door vogtigheid fmelten, en tot peekei worden, het behoudt evenwel zynfmaak en kragt, en het vogt uitgedampt zynde is het wederom Zout. Door eene Chymifche bewerking kan het zo verre gebragt worden, dat 'er niets van overblyft, als wat flyks , of llyms , 't welk flegts loutere aarde is. Wedelius leert dat, en Altman zegt, daar meermaals de proeve van genoomen te hebben. Maar wie kan denken, dat de Heiland hier zo iets zoude bedoeld hebben , waar toe eene byzondere en mocijelyke kunstbewerkinge noodig is? En dat nog aan eene zyde gefteld zynde, zo is het niet waar, dat dat Zout, of 't geen daar van overgebleeven is, nergens meer toe deugen zoude, zelfs niet, om het op den misthoop te werpen, zo als 'er ftaat, Luk. XIV: 35. Onze Schryver getuigt, dat hy dat van het Zout overgebleeven flyk, of flym hebbe gegooten by deeze cn geene kruiden, en bloemdraagende planten, en opgemerkt te hebben-, dat ze te weeliger groeiden, f» Gantsch anders is het met liet Salpeter. Dat is oorfpronglyk uit de Lucht, en dringt in de Aarde: Maar is die aarde met Zwavelige deelen bezwangerd, of met fcherpc Metaal-zuuren , vooral Kopera'gtige , dan wordt het in Vitriool (een fcherp bytend en zuur Zout) veranderd , verliest zyn vruchtbaarmaakend vermogen, en zoude  ZOUT. op- de aarde geftrooid wordende, dezelve voor veele jaaren dor en onvruchtbaar maaken. Des de Heiland by Lukas 'er met recht van zeggen konde , dat het Zout, het Salpeter, op die wyze ten kwaade veranderd zynde, niet bekwaam is tot het land, noch tot den misthoop; (33) Zeer wel laat zich dat toepasten op bedriegelyke Leeraars. Het hier voorkoomend bedorven Zout, beftaat uit Salpeter, maar vermengd met fcherp bytende, en der vruchtbaarheid zeer nadeelige Zuuren. Zo is het ook met zulke Leeraars. Daar zy voorgeeven Apostelen van Christus te zyn , zyn zy valfche Apostelen ; Wolven vermomd in Schaapenvagt. Zy bedienen zich Van de Schriften , maar verdraaijen die; zy neemen een gedaante aan van Godtzaligheid , maar verlochencn de kragt 'eivan , en op die wyze voeren zy hunne verderftyke Ketteryen bedektelyk in. En zelve van den weg der Waarheid afgedwaald zynde trekken zy ook anderen agter zich af om hunne verdervenisfen na te wandelen, en liet men hen gev. .len , hunne leere zou , ten verderve \ ti geheel den Akker van Godts Kerke, voort-eeten, als de kanker : Q) Eindelyk Vraagt de Heiland, waar mede zo een bedorven Zout zal gezouten worden, dat is, zo verbeterd worden, dat het wederom, gelyk voorheen, tot nuttig gebruik konne ftrekken ? En deeze vraage heeft hier de kragt van eene volftrekte ontkenning. En dit leevert dan ■wederom een bewys op , dat hier van geen ander Zout, als van het Salpeter wordt gefprooken. (NK) Het is door ger.oomene proeven bewysbaar, dat het flymi°- flyk, 't welk, na eene Chymifche bewerkinge, van het Keukenzout is overgebleeven , wederom kan verbeterd worden. Men ftelle het flegts aan de lucht eenigen tyd bloot, en het zal wederom van zo veele Salpeter - deelen doortrokken worden, dat het weêr ruim zo een groot vruchtbaarmaakend vermogen kryge, als het ooit mogt gehad hebben. Maar is het Salpeter, door vermenginge met Zwavel en fcherpe Metaalzuuren, Vitriolig geworden, zo is 'er geen verbeteren aan. "Er is nog geen kunst bekend, waar dooi de voorige deugd 'er van kan herfteld worden. En dus is hetzelve niet bekwaam got het land; het zou hetzelve onvrucht- ZOU T. 635 baar maaken; zelfs niet tot dén misthoop: Het fcherpbytendc 'er van zou in de mist, anders gefchikt, om het land vet te maaken, dringen, zich door dezelve verfpfciden , en ze dus fchadelyk maaken voor het land, indien ze 'er óp gebragt wierde. Dus zal het niet beter waerdig zyn, dan dat het op dc ftraal , daar niets opgroeit, 't welk het zou kunnen benadeelen , geworpen, en van de menfchen verlreeden zvorde. (33) Dit teekent, hoe het met zulke Leeraars, die aan het verdorven'Zout gelyk zyn, geleegen zy, en hoe met die te handelen zy. («) Gelyk zo een Zout onverbeeterlyk is, zo zullen ook zulke Leeraars, die van de Waarheid niet alleen afwyken, maar die ook beftryden-met het oogmerk , otu ook anderen door hunne arglistigheid listiglyk tot dwaalinge te brengen, zo nooit, immers niet dan naauwlyks, en zeer zeldzaam te verbeeteren zyn. Men zou 'er op kunnen toepasfen 't geen Paulus zegt, Hebr. Vt: 4, 5, 6. Het is onmooglyk, de geenen, die eens verlicht zyn geweest , en de heemelfche gaave 'ge/maakt hebben,en des Heiligen Geests deelagtig geworden zyn, en gefmaakt hebben het goede Woord Godts, en de kragten der toekóomende eeuwe, en afvallig worden, wederom te vernieuwen tot bekeeringe. (/3) Gelyk zulk Zout op de ftraate moet geworpen worden, om voor'te koomen de fchade, die het aan het land, of aan den misthoop zoude kunnen toebrengen ; zo moeten ook zulke Leeraars in de ■ Kerke niet geduld worden. Steld men zich tegen hen , zy zouden in meerdere Godtloosheid tocneemen, en ook andere, menfchen afrukken, en van hunne vastigheid doen afvallen. Paulus, die zich ftelde tegen de valfche Leeraars, die onder de Galatiè'rs waren opgeftaan, zegt zeer wel: Een weinig Zuurdeesfem verzuurt het geheele deeg , Gal. V: 9, en wenscht daarom, vs. 11. Och ofzy ook afgefneeden wier den, die u onrustig maaken '. Vermaande hy zynen Leerzoon, den Ketter fchen mensch, na eene eerfte en tweede vermaaninge le verwerpen, Tit. III: 10; zo moet de Kerke zich ook verpligt kennen, zulke valfche, en in hunne dwaalinge onverbeeterlyk volhardende Leeraars van hunnen dienst te ontzetten, van haare gemeenfehap af te fnyden, en hen te houden, als waren zy Heidenen erf Tollenaars. Men kan hiei by denken aan JL111 a Godts  6^6 ZOU T. ZOUT, Godts beftraflinge, gedaan aan de Priesters : De Wet der Waarheid was in zynen mond, en daar werd geen onrecht gevonden in zyne lippen —. De lippen des Priesters zullen de Weetenfehap beioaaren, en men zal uit zynen mond de Wet zoeken: Want hy is een Engel des HEEREN der heirfchaaren. Maar gy zyt van den weg afgeweeken , gy hebt •veelen doen ftruikelen in de Wet; gy hebt het Verbond Levi verdorven. Daarom hebbe ik ti ook veragtelyk en onwaerd gemaakt voor het gantfche Volk, Mal. IP 6—9. Zeer gepast wordt uit de Kerklyke Gei'chiedenislen van Sokrates en Nicephorus bygebragt het voorbeeld van Ecebolius. Onder de regeeringe van Keizer Konftantius hadde hy met veel drift en yver den Christelyken Godtsdienst omhelsd; doch ,onder de regeeringe van Keizer JuUaan den Afvalligen werd hy ook een Afvallige. Maar door de wroegingen van zyn ontwaakt geweeten gefolterd en gedrongen, wierp hy zich neder voor de deur der Kerke, en riep, met duidelyke toefpeelinge op onze woorden: Vertreedt my, my een verdorven Zout! Dus verre Altman —. Zoude men niet mugen denken, dat de Heere Jefus met deeze waarfchouwinge van het fmaakeloos, of verdorven geworden Zout 'er by te voegen, het oog gehad hebbe op Judas Iskarioth. Hy wist immers van den beginne aan, wie het was, die Hem verraaden zoude. Die was nu nog een van de geenen, tot welken Ply zeide: Gy zyt het Zout deiaarde, Hy v/as een Apostel. De Heere hadde hem 111 ede in zo verre tot het Zout gemaakt, dat Hy hem, benevens de anderen, mede uitgezonden hadde , om te verkondigen, dal het Koningryk der Heemelen was naby gekoomen, met magt, om de kran~ ken wonderdaadig te geneezen , melaatfchen tc reinigen, en Duivelen uit te werpen. Maar met Geldgierigheid en Wraakzugt, als door zo veele verderflyke Zwaveldeelen, en fcherpe Zuuren, vervuld geworden zynde, en aangehitst door den Duivel, die in hem gevaaren was, is hy een verdorven Zout geworden. Ply werd de Verraader van zynen goeden'Meester. Hy erkende het zelf, toen hy , berouw gedroegen hebbende, het bloedgeld terug hragt, en uitriep: Ik hebbe gezondigd, verraadende het onfchuldig bloed. Hy begreep zelf, dat hy, ter uitbreidinge van het Euangelie, onnut was geworden ; onwaerdig om langer onder de Apostelen gereekend te worden; niet beter waerdig, dan om, als 't ware, ter vertreedinge uitgeworpen,^ daar door als een onverbeeterlyke, ja! Helfche Deugeniet, kenbaar gemaakt te worden: Want heenen gaande, ver-worgde hy zich-zelven, Matth. XXVII: 4, 5, en voor over gevallen zynde, is midden op geborften, en alle zyne ingewanden zyn uiigeftort. En het is bekend geworden allen, die te Jeruzalem woonden, Pland. I: 18, 19. ZOUTEN. Want een ieglyk zal met vuur gezouten worden ; en ieder Offerhande zal met Zout gezouten worden. Het Zout is goed: Maar indien het Zout onzout wordt, waar mede zult gy dat fmaaklyk maaken? Hebt Zout in u zeiven, en houdt vreede onder malkanderen , Mark. IX: 49 , 50. Deeze woorden behooren onder die, welke duister zyn, en zwaar om te verftaan. Daar aan is toe te fchryven de verfcheidenheid van Uitleggingen, zo als te zien is by Wolfius, Cur. Philol. in h. I. 't Zou te omhagtig w ,i len, die alle voor te draagen, en te bi iordeelen. 't Geen my 't aanneemlykst dunkt, zal ik opgeeven. De Leezer oordeele 'er over. (X) Wy ontmoeten hier in de eerfte plaatfe een Voorftel, gepaard met eene Waarfchouwinge , vs. 49 , 50a. (XX) 't Voorftel is : Een ieglyk zal—, 't Wordt opgehelderd, of bevestigd: Ieder Offerhande zal met Zout gezouten worden. («) In het Voorftel komt het 'er allereerst op aan, van wien. de Heiland fpreekt. Hy zegt: Een ieder. Mogten wy'er inlasfen van u, dan zou het klaar zyn, dat, gelyk Hy fprak tot zyne Difcipelen, Hy ook fprak van hun. Doch zonder deeze inlasfinge dunkt my dat klaar genoeg te zyn. In 't voorgaande is fteeds zyne taal tot hen gericht: Uwe hand, uw voet, uw oog, vs. 43, 45, 47. In het flot van het 50. vs. wederom : Hebt Zout in u zeiven. Ik zie geene genocgzaame reede, waarom een ieder hier een ander zoude moeten zyn,daii een ieder van hun.Q^Die zoude naar het zeggen van Hem, gezouten worden met vuur. (««) Hy hadde voorheen, Matth. V: 13, reeds tot hen gezegd: Gy zyt het Zout der Aarde. Zouden zy dat zyn, of worden, zy zouden alvoorens gezouten, of tot Zout gemaakt moeten worden. Ofj naar aanleidinge van het tweede deel van  2 O Ü T E N, van dit vs., zoude men kunnen denken dat de Heere jefus hen befchouwd hebbe als de Eerftelingen van zyn Koningryk op Aarde, welke Gode, als een geestelyk Spys-offer, moesten aangebooden, en ten dien einde ook gezouten, of met Zout ' gemengd, of befprengdmoesten worden, zouden ze by Godt voor aangenaam gehouden worden. (As) Doch 't geen zeer vreemd klinkt, is, dat een ieder van hun zoude gezouten worden met Vuur. Men zoude wel haast zeggen : Deeze reede is hard, wie kan dezelve hooren ? Maar is ze wel harder dan die van Johannes den Dooper: Die na my komt, te weeten, Jefus, zal u doopen met den Heiligen Geest en met Vuur, Matth. III: n'. Men doopt met water: Wie doopt met vuur? Johannes fprak evenwel zo, en zyn zeggen wordt verftaanbaar, en is gepast om de meerderheid van Jefus boven hem aan te toonen. Hy doopte Üegts met water ; maar Jefus zou doopen, die in Hem geloofden, overflorten met den Heiligen Geesten met Vuur; met de Wondergaaven van den Heiligen Geest, die aan het Vuur gelyk is in zyne werkingen, en op den grooten Pingfterdag, onder de zigtbaare gedaante van verdeelde tongen als van vuur, op zyne Apostelen zoude uitgeftort worden. Het zelfde Vuur zal dan ook hier het Zout zyn, waar mede een ieder van hun zoude gezouten worden. Zouden zy, gelyk-Paulus van de bekeerde Heidenen zegt, Rom. XV: 16,eene aangenaame Offerhande zyn, zy zouden moeten geheiligd zyn door den Heiligen Geest. (33) Dit bevestigt Hy met eene der Oude Offerwetten, zeggende: Een ieder Offerhande zal met Zout gezouten worden. Wy vinden deeze Wet Levit. II: 13. Alle 'Offerhande uwes Spys - offers zult gy met Zout zouten —.- Met alle uwe Offerhande zult gy Zout offeren, 't Welk te kennen gaf, dat, gelyk net Zout reinigt, Ezech. XVI: 4, een kragtig behoedmiddel is tegen de verrottinge en de fpyze fmaaklyk maakt; zo ook de Offeraar, zoude zyn Offer Gode aangenaam zyn, een hart moest hebben, gereinigd van onreine lusten en begeerlykheeden, en tegen het bederf, 't welk die zouden kunnen veröorzaaken, gefterkt met voorneemens des harten ten goede, om zo zich - zeiven aan Godt op te draagen tot eene leevendige Offerhande. Zoudeu ZOU T E N. 637 nu de Apostelen ook den Heere tot een Spys-offcr worden, een ieder van hun zoude dan ook moeten gezouten worden; doch niet maar met Zout, maar met Vuur. Zy waren lompe en ongeletterde Galileërs, veelen by het Vischnct opgevoed; bezet met veele üinkfche wanbefeffen nopens den aart van Christus Koningryk, 't welk zy zich voorftelden als een ryk van aardfche heerlykheid; en daar' van daan ook eerzugtig, twistende onder malkanderen, wie van hun de meeste zoude zyn, vs. 34. Zy moesten derhalven gezouten worden; maar met Vuur ter reinigïnge. Met het Vuur van den Geest, die een Geest is des Oordeels en der uitbrandinge, die de Dogter Ziöns reinigt van haaren drek en bloedfehulden. Met Vuur ter verlichtinge. Met den Geest, om hun het verftand te verlichten, en hen te onder wy zen van, en te leiden, in alle waarheid. Met het Vuur van den Geest, om het vuur van twist- en eerzugt in hun te verteeren, en, in tegendeel in hun tc ontvonken een vuur van ongeveinsde broederlyke liefde, want liefde is mede een voornaame vrucht van den Geest, Gal. V: 11. (33) Op dit voorftel volgt eene Waarfchouwige, vs. 50*. Het Zout is goed: Maar indien het Zout onzout wordt, waar mede zult gy het fmaaklyk maaken? («) Het Zout is goed. 't Geen de Heere hier Zout noemt is hetzelfde met het geene hy zo even Vuur genoemd hadde, te weeten, de zo ovengenoemde werkingen van den Geest.' En van dat Zout konde hy met nadruk zeggen, dat het goed was ; want die dingen 'behooren mede tot de goede giften en volmaakte gaaven , die afdaal en van boven van den Vader der lichten. Zy moesten derhalven zorge draagen , betzelve goed te bewaaren: Want ( f) indien het onzout wierd, zyne kragt en fmaak verloor, waar mede, vraagt de Heiland,zult gy dat fmaaklyk maaken? (««) Hy voorönderftelt dan , dat dat Zout onzouf zoude kunnen worden. Een blyk , dat Hy niet fprak van de Zaligmaakende genade-giften, want die zyn onherroepelyk en onberouwlyk': Maar van de Amptsgaaven, die zy ontvangen moesten, om net Zout der'Aarde te worden; om de bedieninge, u'aar toe zy voorbefchikt waren , heerlyk te kunnen maaken. Dat Zout zoude onzout kunnen worden , wanneer zy afweeken van de LUI 3 Waar-  635 ZOUTE N. ZOUTEN. Waarheid, de oude Vöoröordeelen en Waubefeften ih zich vernieuwden, en, door boozen nyd en twistgierigheid', verwarritlge en boozen handel verwekten, en daar door den'Geest, dié geenen lust heeft iot'nydigheid, als noodzaaken zouden, oiii van hun te wyken. Dat zoude zo veel zyn, als het Zout onzout te maaken ; of met een ander woord ;het vuur van den Geest uit te ïlusfen, waar tegen Paulus waarfchouwt, i Thesf. V: 19. Op dat zy zich daar voor nu te zorgvuldiger wachten mogten';1 (&0 Zo voegt 'er de Heere Jefus by : Waar mede zoudt gy het fmaaklyk maaken ? Hy ontkent niet volltrekt , dat het niet wederom fmaaklyk zoude kunnen gemaakt worden. Godt, b'y wien geen ding te wonder lyk is, zoude hen wederom kunnen vcrbee teren, cn zelfs dc gaaven in hun vermeerderen : Maar met tc vraagen: Waar Vncde zult Gy het fmaaklyk'maaken"?Ontkent hy, dat zy het zelf zouden kunnen doen.' Zo weinig zy bekwaam waren iets goeds te denken, als van zich-zelven, even weinig zouden zy ook in ftaat zyn, zichzelven in zo een geval wederom tc verbeeteren. En dus was htm de zorg aanbevolen , om daar tegen te waaken, dat in hun het Zout niet onzout wierd. 'tKomt hier te pas : Ploudt, 'dat gy hebt. (3) Daar toe ftrekt ook de Vermaaninge, vs. 50b. P/ebt Zout in ii —. (NN) Wanneer een ieglyk van hun met vuur zoude gezouten zyn, dan moesten zy ook dat Zout in zich-zelven zoeken te behouden ; zy 'moesten , gelyk Paulus zynen Leerzoon vermaande, de gaave niet verzuimen , die in hun was, 1 Tim. IV: 14. Houdt het voorbeeld der gezonele woorden, die gy van my, van my den heeraar der Gerechtigheid, wiens mond de mond der Waarheid is, gehoord hebt. Heeft de Geest, die de Geest is der Wysheid, en der Openbaaringe in Godts kennisfe, u een inzigt gegeeven van de voortreflykhcid, en het ontwyffelbaar zekere van myne leere, houdt dan daar aan ook vast. Gelyk het Zout voor verrottinge bewaart , zo zal u dat ook bewaaren voor Wanbefeffen en .Dwaalingen, waar door het Verftand verd 'rveip wordt. Hebt dan dit Zout in u 'zeiven. Hebt ,gy vin my geleerd , dat Liefde de Hoofdwet is van myn Euangelie, en het kenmerk, dat gy myne Difcipelen zyt, en heeft dc' Geest u van derzel¬ ver voortrefiykheid en noodzaaklvkheid overtuigd, laat die u dan ook beftuuren in alle uwe handelingen. Gelyk het Zout de fpyzen fmaaklyk maakt, zo zal ook een liefderyk gedrag uwe Perfoonen , en uwe Leere aangenaam maaken. Hebt dan ookdit Zout in u zeiven. Plebbeiku voorbefchïkt, om Leeraars te zyn , dan moet gy ook Voorbeelden zyn, niet alleen in den Woorde , maar ook in den Wandel, en in de Liefde. En' om dat Zout in zich te bewaaren, (33) moesten zy Vreede houden onder malkanderen. Deeze tweede Vermaaninge laat de Pleiland zeer gepast op de naastvoorige volgen. («) Wanneer men afwykt van de Leere der Waarheid, cn de eene dit, cn de andere dat gevoelt en leert; wanneer de eene zyn gevoelen hardnekkig vcrdcc'digt, en de andere het vinnig beftrydt, en elk zich een aanhang zoekt te maaken , zo worden daar uit verbitteringen , ergernisfen en fcheuringen gebooren: Dingen, die aan de uitbreidinge van Jefus Euangelie - ryk , waar toe zy ftonden uitgezonden té worden, zeer nadeelig zyn. Zy moesten dan het Zout der Leere in zich-zelven hebben en bewaaren, om het zelfde ie fpreeken, te faamengevoegd 'zynde in eenen zelfden zin, en in een zelfde gevoelen, (1 Kor. I: 10.) en ten dien einde zich benaerfligen, om te behouden de eenigheid des Geest es door den band des Vreedes, (Eph. IV: 3.) 00 Wanneer men eerzugtig is, en elk, als een Dlotrephes, in alles de eerfte wil zyn; ook daar uit worden verbitteringen en fcheuringen gebooren, die aan de uitbreidinge van het Euangëlie-ryk zeer nadeelig zyn : Want als men malkanderen byt en ver eet, zo wordt men van malkanderen verteerd, (Gal>V: 15.) Dit nu was 'een euvel, waar van de Difcipelen niet geheel vry waren. Zy waren met malkanderen reeds in woorden geweest, wie de meeste zoude zyn, vs. 34. Om dit dan in het toekóomende voor te koomen , moesten zy het Zout der Liefde hebben en bewaaren in zich-zelven: Bezield en beftuurd door de Wysheid, die van boven is, en welker eigenfehap is, dat ze is vreedzaam, befchei'den en gezeglyk, (Jak. III: 17.) moesten zy geen ding doen door twistinge, of ydelg eere; maar door ootmoedigheid de eene den anderen uittieemender agten, dan zich-zelven , Philipp. II: 2. Waren zy eensgezind, van  ZOUTEN. ZOUTEN-ZüUTDAL. 6& van één gemoed en één gevoelen in de leere; leefden zy in vreede , dezelfde liefde hebbende,dun zouden zy tegen allen tegenftand te beter beftand zyn ; want eendragt maakt magt: En de Godt der Liefde, en des Vreedes zou met hun zyn, (2 Kor. XIII: 11.) Het is zo goed en lieflyk, dat Broeders te faamen woonen. Godt gebiedt aldaar den zeegen en het leeven tot ineeuwigheid, Pf. CXXXill: 1, 3. Offchoon 'er dan , by den eerften opflag weinig verband fchynt te zyn tusfehen deeze twee Vermaaningen : Hebt Zout in u zeiven, en houdt Vreede onder malkanderen, zo zal men evenwel uit het zo even gezegde nu kunnen zien, dat ze zeer gepast worden te faamengevoegd. En al ware dat zo niet, zo zoude men evenwel deeze laatfte Vermaaninge niet ontydig kunnen agten , uit aanmerkinge van het geene 'er, volgens vs. 34, op den weg was voorgevallen. En naardien eensgezindheid, liefde en vreede, zulke voornaame , en voor Godts Kerk zo heilzaame deugden zyn , zo hebben ook Jefus en zyne Apostelenzich van alle geleegenheeden bediend, om 'er op aan te dringen. Groot was ook de onderlinge liefde en vreede by de eerfle Christenen. De Heidenen zagen het met verwonderin'ge. .Volgens Tertulliaan was het onder hen een gemeen zeggen : Ziet, ziet hoe zeer de Christenen malkanderen lief hebben. Keizer Juliaan, de Afvallige, een geftaagen Vyand van de Christenen, konde het bezwaarlyk verdraagen, dat men de Galileè'rs (zo noemde hy, uit veragtinge, de Christenen) aan de Heidenen konde voorftellen als een Voorbeeld van onderlinge Liefde. In eenen Brief aan Arfacius, die een voornaam Pleidensch Priester was in Galatie, gafhy van de Christenen dit merkwaerdig getuigenis: Dat de Liefde onder hen heerschte; dat die zich niet alleen tot malkanderen bepaalde, maar zich ook uitftrekte tot hunne Vyanden : En dat dat zo iets was, het welk men van geene Jooden, of Heidenen konde zeggen. Doch het duurde niet lang , of dit Zout werd onzout.' Naar maate de - Ongerechtigheid vermenigvuldigde , verkondde de Liefde, 't Geen Cypriaan ,een Kerkeleeraar in het midden der derde Eeuwe, fchreef, mag men wel toepasfen op onze twistgierige en Uefde- looze tyden: „ De Krygsknegten hebben „ den nadeloozen rok van Christus niet „ gefcheurd, en onder zich verdeeld; zy „ droegen denzelven nog eenige hoogag„ tinge toe. Maar thans maaken de Chris„ tenen het veel erger, naardien zy niet „ den Rok van Christus, welken hy in de „ dagen van zyn vleesch gedraagen heeft , „ maar zyn heilig ligchaam, dat is, zyne „ met zyn bloed gekogte Gemeente, te „ jammerlyk verfcheuren , en de waare „ leeden'er van, recht gefchapene Chris„ tenen , uit loutere begeerte tot wangunst „ en onvriendelykhcid, vervolgen en er„ geren." ZOUTDAL. Hetzelve was geleegen op de Zuidelyke grenzen van Kanadn , digt by het Land der Edomiten,niet verre van de Zoutzee, Het is te denken , dat dit Dal deezen naam ontvangen hebbe van de Zoutkeeten, die daar zullen aangelegd zyn geweest, om van het water dier Zee, het Zout te bereiden. In de Heilige Schrift is dit Dal vermaard door eenige zeer bloedige Ve/dflagen , altyd voorgevallen met de Edomiten , die daar , tusfehen het gebergte Seïr en de Zoutzee , cen bekwaamen doortocht hadden , om binnen Israëls landpaalen in te dringen , 't welk hun , meer Westwaard , by het gebergte , bezwaarlyker zoude te doen zyn geweest. By zulke geleegcnheeden , als "de Edomiten door dit Dal ten Lande van Israët zochten in te dringen, is hun dit Dal, meer dan eens, noodlottig geweest. De eerfte maal, toen zy door Jodb de nederlaag kreegen, met 12000 hunner Krygsknegten , ter gedachtenisfe van welke overwinninge David den Zestigften Pfalm heeft opgefteld. En ten tweede maale door Abfaï, anders genoemd Abifaï, warneer 18000 Edomiten fneuvelden. Zie 1 Chron. XVIII: 12. Nog is dit Zout dal aanmerklyk geworden door een derden Veldflag, waar in de Koning Amafia ook de zeege behaalde over de Edomiten,welken het alleen aan dooden 10000 Man kostte, 2 Kon. XIV: 7. IVaar by de Kinderen van Juda ,cr nog 10000 leevendig vingen, die ze bragten op de hoogte der fleenratze , en ze van de hoogte der fleenrotze afftieien , dat zy alle berfleden, 2 Chron. XXV: 11,12. Zie Bachiene H, Geogr, D. l.W. 209 —. ZOUT-  Ó40 ZOUTSTAD,ZOUTVERBOND. ZOUTVERBOND. ZOUTPILAAR, Genef. XIX: a6. Zie LOTHS HUISVROUWE, in dit Woordenboek'hui V. D. St. i. p. 365—. ZOUTSTAD. Van deeze Stad vindt men nergens anders eenige melding, ais Jof. XV: 6a, daar ze voorkomt als de vyfde onder de zes Steden, die geleegen waren in de Woeftyne van Juda. Dat die Stad geleegen hebbe aan den oever der Zoutzee is een zo algemeen gevoelen, dat fommigen het zelfs in bedenkinge geeven, of niet wel die Zee haaren naam van Zoutzee mogt ontleend hebben van die .Stad, gelyk de Galileefche mede .de Zee van Tiberias genoemd wierd naar. eene daar by geleegene Stad. Het is natuurlyker , en daarom meer waarfchynlyk, dat dc benaaminge van die Zee te vinden zy in haar zelve , als welker water ongelyk Zouter is, dan het gemeene Zeewater ; en dat dus de naam van die Zee zy overgaan tot dis aan haaren oever geleegene Stad. Eene andere reede van"die benaaminge kan geweest zyn , dat men in die Stad Zoutkeeten heeft aangelegd, in welke men uit het water van die Zee Zout bereidde. Zie Bachiene H. Geogr. D. 11. p. 521—. ZOUTVERBOND. De inftellinge, door welke Godt aan Priester Adron en zynen Zoonen de Hef-offeren had toegeweezen tot hun onderhoud, wordt genoemd een Zoutverbond, eene eeuwige inzettinge; dat is eene inzettinge , die langen tyd , gelyk het woord Eeuwig dikwils in die beteekenisfe voorkomt, zoude ftand houden: Zo lange de Tydbedeelinge des Ouden Testaments zoude ftand houden, en niet tot aan het einde der Waereld. Want die inzettinge behoorde tot het Oud Verbond, 't welk fchaduwagtig was, en met hetzelve verouderd en verdween en is, om plaatfe te maaken voor het Nieuw Verbond, 't welk in betere beloften gevestigd is , Num. XVIII: iy. Zo wordt, s Chron. XIII: 5 , gezegd , dat Godt het Koningryk Israëls aan David, en deszelfs Zoonen hadde gegeeven tot in eeuwigheid, met een Zoutverbond. Wat mag de reede zyn van deeze benaaminge. (fcV) Om dat het Zout' het vleesch en andere fpyzen, die aan een fchielyk verderf onderworpen zyn, daar voor bewaart , zo zoude men als eene algemeene reede kunnen bpgee- /en , dat zo eene inftellinge , of Verbond ;y genoemd geweest een Zoutverbond, om iet beftendige, het onverderflyke 'er van tan te duiden. (3) In 't byzonder mag nen aanmerken, dat wanneer twee of meer met malkanderen een Verbond van Vriendfchap gemaakt hadden , het van ouds gebruiklyk was, dat te bevestigen door het houden van eene maaltyd met malkanderen. Zo ging het toe, toen Izadk en Abimelech, en Jakob cn Laban met malkanderen in een Verbond van Vriendfchap gekoomen waren, Genef. XXVI: 26—30. XXXI: 44—54. De meest benoodigde fpyzen op eene tafel zyn het Brood en het Zout, om dat zonder hetzelve veele fpyzen onfmaaklyk zouden zyn , en daarom wordt wel voornaamlyk het eeten van die twee dingen met malkanderen gehouden voor een teeken en onderpand van oprechte en duurzaame Vriendfchap. Tot verzwaaringe van Judas trouwloozen handel, zegt de Heiland : Die met my het brood at, heeft de versfen tegen my verheeven, Joh. XIII: 18. Verg. Pf. XLI: io. En iemands fpyze te eeten zonder Zout, zegt in het Arabisch zo veel, als ontrouw worden. Wanneer een Arabisch Vorst zich met eenen Turkfchen Basfa in een Verbond begeeft, wordt dat bar as millehh, Zoutverbond genoemd. De reede daar van is deeze. Als zo een Vorst zyne tenten opflaan, én voor eenigen tyd woonen wil onder het gebied van eenen Basfa, laat hy denzelven daar toe verlof verzoeken door zyne Afgevaardigden. Indien die daar in bewilligt, laat die den Arabifchen Forst tot zich koomen, en na dat zy met malkanderen overéén gekoomen zyn over den prys van die vergunninge, wordt 'er een Zoutvat, benevens eenige ftukskens brood in eene fchotel omgedraagen. De Basfa neemt van dat Brood, doopt het in het Zout, ftelt zich met hetzelve voor den Arabifchen Vorst, en roept uit: Salem ! Vreede ! Ik ben de Vriend van uwe Vrienden, de Vyand uwer Vyanden! Hetzelfde doet en zegt de Arabier ook voor den Basfa. Vervolgens wordt de fchotel ook rond gedraagen by de Voornaamften van beider Amptenaars en Hoplieden , die even zo doen ; doch by het aanneemen van het Brood maar alleen zeggen: Salem! Vreede! Na deeze plegtigheid zetten  'ZOUTVERBOND, ZUGTEN. ZUGTEN.. 641 zyzich neder, eeten, drinken, en fcheiden in vreede. Volgens Heliodorus bezwoer, of betuigde men aan malkanderen iets op de plegtlgfte wy ze by Gastvry heid, oï'Herbergzaamheid',by dc Goden der Vriendfchap,by het Zout en de Tafel, Zo verhaalt Duca, Hift. Byfant. C. XXII, dat de Turkfche Keizer Mahomet, merkende , dat zyn dood fterk naderde, zynen Vifier Ba3 af et bezwoer by Godt, by. hunnen Propheet Mahomet, en by het Brood en het Zout, 't welkhy hem in zynen dienst had laaten eeten, dat hy zynen Zoone Morat eenen even zo getrouwen dienaar zoude zyn, als hy zich aan hem hadde betoond te zyn. Zelfs moet deeze gewoonte in vroegere dagen niet vreemd zyn geweest in deeze, of ons nabuurige Landen. Lud. a Bavia P. III. C. 8a. Hift. Pontif. et Cathol. verhaalt, dat die van Gent, Brugge en Antwerpen met malkanderen een Verbond hebben gemaakt: Con juramento, y con fumodo antiquo de corner Pan y Sal ;da.t is,met eenen eed, en, naar een oud gebruik , Brood en Zout met malkanderen te eeten. Zie de Reize van d'Arvicux, uitgegeev. door den Eerw. G. Kuypers, in de Aant. p. 194—202. en Morinus Disfert. III. p.110—na. ZOUTZEE, anders ook de Doode Zee genoemd. Men zal daar van veel kunnen vinden onder den tytel van OMKEERINGE, Genef. XIX: 25. D. VI. St. 1. p. 71. Alsmede in des VII. D. 2. St. onder SIDDIM, p. 357, en SODOM, p. 490. ZUAR een Nakoomeling van Isfafchar. Deszelfs Zoon Nathanaël, of Nethaneël werd gefteld tot Overfte over hèt Heir van de Stamme der Kinderen Isfafchars, Num. II: 5- X: 15. ZUGTEN is doorgaans eigen aan Menfchen , die zich over iets zo zeer bedroeven, of bekommeren , dat het hun van binnen zo benaauwd wordt, dat zy moeten zugten , om zich wat luchts te maaken, 't welk dan meesttyds gepaard gaat met eene fterke begeerte, om uit diekommerlyke omftandigheeden verlost te worden. De Kinderen Israëls zugtten onder den harden.dienst in Egypte, Exod.II:a3. De Gevangenen zugten, Pf. CII: ai. David zegt: Myn leeven is verteerd van droevenisfe, en myne jaaren van zugten, Pf. XXXI: ir. Paulus zegt: Want ook in dee- XI. Deel I, en II. Stuk. zen, te weeten, in het ligchaam, zugten wy, verlangende met onze woonfteede, die uit den heemel is, overkleed te worden, a Kor. V: a, en 4. ZUGTTEN (Endehetgefchieddena veele deezer dagen, als de Koning van Egypte geftorven was, dat de Kinderen Israëls) enfehreeuwden over den dienst; En hun gekryt over hunnen dienst kwam op tot Godt. En Godt hoorde hun gekerm , en Godt, gedacht aan zyn Verbond met Abraham, met Izadk, en Jakob. En Godt zag de Kinderen Israëls aan, en Godt kende ze, Exod. II: 23,24, a5- G>0 wy hebben hier eerst te letten op het kermen en het weeklagen van een onderdrukt Volk. (NN) Al finds veele dagen, finds een reeks van jaaren ; jaaren lang eer Mofes vlugtte na Midian, en ook al den tyd, veertig jaaren, van zyn verblyf in Midian, was dit Volk onderdrukt geweest. Pharaö, aan wien Jofeph zo ongemeene dienften had gedaan, en die, om Jofephs wille, zyn -Genacht zo grootlyks begunftigd hadde , was geftorven. Deszelfs Throons-Opvolger liet zich door dc reedeneeringen eener helfche Staatkunde tegen dat Volk verbitteren: Het werd talryk in menigte, het nam toe in< welvaart en vermogen; het mogt den Egyptenaaren boven het hoofd wasfen; het mogt, yiel 'er een Vyand in het Land, met dien aanfpannen, het Land met dien deelen, en de Egyptenaars 'er uit jaagen. Dat Volk , by de Egyptenaars reeds zo zeer gehaat wegens zynen Godtsdienst, en zyne leevenswyze, de Veehoedery, moest verneederd, het moest uitgeroeid worden; het moest geen Volk meer zyn, het moest geenen naam meer hebben onder denHeemel. Het werd uitgemergeld door fchattingen ; beroofd van zyne Vryheid, gedoemd tot harde Slaaverny,werd het, gelyk lastbeesten, voortgezweept tot zuuren arbeid in leem en tichelwerk; de Zoonen werden als uit de baarmoeder gerukt, en zonder eenig het minfte mededoogen in den Nyl verdronken. Pharaö, de Onderdrukker , de Moordenaar van zo veele onnozele wigten, was geftorven. Dat maakte geene verandering. De eene Dyonys, de eene Wreedaart volgde op den anderen. Of de thans regeerende de eerfte, of tweede Opvolger geweest zy van dien Pharaö , die de Onderdrukkinge be- Mmmm gon-  €4* 2 U GTEN. gonnen .had , laaten wy thans aan zyne plaatfe. Men zie 't geen daar van is aangeteekend over het eerfte gedeelte van vs. 23. in des IV. D. 1. St. p. 45a. Genoeg zy het ons,dat de deeze, uit dezelfde grondbegiafelen, op dezelfde wyze voortging, ja ! het nog erger maakte. Zyn kleinfte vinger zoude dikker zyn, dan zyns Vaders lendenen. Hadde die hen met geesftels gekastyd, hy zoude hen met fcorpioenen kas tyden, (1 Kon. XII: 10, 11.) (33) Dat wordt hier duidelyk genoeg voorönderfteld. Het Zugten, het ftchreeuwen van de Kinderen Israëls ftrekt daar van tot een bewys. (») De Onderdrukkinge, zegt Salomo, zoude voel eenen wyzen dul maaken , Pred. VII: 7. 't Zoude niet te verwonderen zyn geweest , hadden de Israëllten, »a eene zo lange en hoe langer zo zwaarer gewordene Onderdrukkinge, iets wanhoopigs ondernoomen, om de yzeren disfelbooenen hunnes juks te verbreeken. Meermaalen heeft men zo iets gezien. Meer dan eens wilden de Slaaven te Rome zo iets onderneemen, doch telkens mislukte het hun. Beeter gelukte het, naar het verhaal \ax\Juftinus, L. XVIII. C. 3, aan de Slaaven te Tyrus. In eenen by hen daar toe fceftemden nacht vermoordden zy hunne Heeren , maakten zich meester van de Stad, en verkooren zich eenen Koning. Hadden de Israëliten zo iets ondernoomen: Een Volk , 't welk bevonden werd zesmaal honderd duizend weerbaare Mannen fterk te zyn, zy zoude het den Egyptenaaren bang genoeg hebben kunnen maaken. Maar de moed van dit Volk was in verre 21a zo groot niet, als hun getal. Men mag eok wel denken, dat eene verborge kragt ben wederhield: Zy moesten niet verlost worden door hun zwaerd en boog, maar door den HEERE , hunnen Godt. Die wilde 'er de eere van hebben, en te gelyk liet leed, hun aangedaan , wreeken door Wonderplaagen, die geheel Egypteland zouden ftellen tot een fchriktooneel zyner ftraffende Almagt. (0) Alles, wat zy deeden, was dan maar, dat zy Zugtten. Dat hadden zy zekerlyk finds lange gedaan in het verborgene ; maar thans was hunne Onderdrukkinge zo zwaar geworden, dat zy het moesten Uitftchreeuiven, als eene die baart, 't Zal geweest zyn : Laat het geher m der gevangenen voor uw aanfebyn kog- ZUGTEN. men: Behou overig de kinderen des doods 'G™ ziet het immers; want gy aanfchouwt de moeite en het verdriet, op dat men het in uwe hand geeve! Help ons, red om, breeek den arm des Godtloozen en des boozen, naar de grootheid uwes arms ƒ By de Egyptenaars was dit ma£r olie in het vuur. Verzwaaringe van werk en lasten, flaagen, hoonende befpottmgen : Waar is u lieder Godt? Wie is die, dat hy u uit onze hand verlos feu zoude ? Dat zal het antwoord zyn geweest aan dé zugtende en fchreeuwende Israëliten. Maar by Godt, die den verdrukten recht doet; de geboogenen opricht, de gevangenen losmaakt; maar de Godtloozen omkeert, was het gantsch anders: Hun gefebrei kwam tot in de ooren van den Heere Zebaöth. Gelyk Jakobus, Cap. V: 4, dat zegt van de Werklieden, die door de Ryken onderdrukt, en in hunnen loon verkort wierden: (3) Zo wordt hier ook van de Israëliten gezegd , .dat hun gekryt over hunnen dienst opkwam tot Godt. En verder, dat Godt hun gekerm hoorde ; gedacht aan zyn Verbond . (NN) Hun gekryt kwam op tot Godt. Nu voor het eerst? Dat zy verre ! Godt is een Alomtegenwoordig Godt: Zyne oogen zyn aan alle plaatfen. Hy is een Alweetend Godt: Of zoude Hy, die de ooren plant, niet hooren?Hy kent zelfs van verre onze gedachten, als ""er nog geen woord op onze tonge is. Onze zugtingen zyn voor Hem niet verborgen. Wat wil deeze fpreekwyze dan zeggen ? Niet anders 0 dan dat Hy nu eerlang met ''er daad zoude toonen, dat hun gekryt tot Hem gekoomen was. Dus lange hadde Ply hen overgelaaten aan den wreeden moedwil der Egyptenaaren; Hy hadde zich,als 't ware, verre gehouden van de woorden hunnes brullens. Wie weet , hoe dikwils zy zich des beklaagd hebben, gelyk Propheet Habakuk, Cap. I: a. Hoe lange fchreeuwe ik , en gy hoort niet? Hoe lange roepe ik geweld tot u, en gy verlost niet ? Maar nu zoude het zo veel zyn, als of Ply gezegd hadde: Om de verwachtinge der nooddruftigen, om het kermen der elendigen, zal ik nu opft aan, en in behoudenisfe zetten dien hy aanblaast. (33) Even zo is het te verftaan, dat Hy dacht aan zyn Verbond met Abraham, Izadk en Jakob. Aan die, die zyne Vrienden waren, en de Stamvaders der Israëliten, hadde Hy Veiboads-wyze beloofd, dat Hv  Z U GT E N, H'y bun Zaad grootelyks vermenigvuldi- f;en en zeegenen zoude. Dat zy wel dienstaar zouden zyn, en onderdrukt worden in een vreemd Land, vier honderd jaaren lang: Maar dat zy daar na zouden uittrekken met groote have , en dat Hy hun- het ver en vruchtbaar Kanadn zoude geeven to' ne erflyke bezittinge. Deeze Belofte hadde Godt allereerst gedaan aan Abraham , Genef. XV: 13—ai , en vernieuwd aan Izadk, Cap. XXVI: 3, 4, en ook aan Jakob, Cap. XXVIII: 13 , 14. Als 'er nu gezegd wordt, dat Godt aan dat Verbond dacht, is dat zo niet te verdaan , als of Hy nu eerst door het gekerm der Israëliten deszelven was indachtig geworden. Geene vergeetenheid heeft in Godt plaats. Hy gedenkt zynes Verbonds tot in eeuwigheid, en des woords , dat Hy gefprooken heeft tot in duizend gejlachten. 't Wil alleen zeggen , dat Hy nu zoude toonen , dat Hy zyns Verbonds indachtig was, aangezien de tyd, ter hunner onderdrukkinge , en verlosfinge van onder dezelve by Hem bepaald, en aan Abraham zo duidelyk bekend gemaakt, nu eerst vervuld was.(JJ) In dien zelfden zin is het ook te neemen, dat Hy de Kinderen Israëls aanzag en kende. Niet, als of Hy hem nu eerst kennende Werd. Zoude Hy , die al het gevogelte der bergen, al het wild des velds kent, Pf. L: 11, een geheel Volk niet gekend hebben ? Hy kent de ydele lieden, en ziet de ondeugd, om die te ftraffen, Job XI: n. Hy kent ook de dagen der Oprechten, om die te verlosfen , Pf. XXXVII: 18. Met een woord: Hy kent het hart van alle Kinderen der menfchen, 1 Kon. VIII: 39. Maar gelyk David zegt, dat Godt zyne elende had aangezien, en zyne ziele hadde gekend in benaauwdheeden, Pf. XXXI: 8, om'er hem uit te verlosfen ; zo is het ook hier te verftaan, dat Godt nu zoude toonen, dat Hy in gunfte op hen nederzag, en dat Hy hen kende als de Kinderen van die Vaderen, aan welken Hy, ten hunnen voordeele, zo groote beloften gedaan hadde. Door hen uit te voeren, en vervolgens hen , op eené zeer plegtige wyze , rut zyn Verbondsvolk aan te neemen, zoude Hy nu voor het oog der gantfche Waereld doen zien, dat zy het warei - die Hy uit alle gejlachten des Aardbodems alleen gekend hadde , Am. III: a. Naamelyk, om ze zich temaa- ZUGTÊR tf43 ken tot zyn eigendom, en Priester lyk Koning, ryk. Zo dat dan alle deéze ipreekwyzen op eene Gode betaamende wyze verftaan , niets anders te kennen geeven, als dat nu de tyd, de bejlemde tyd om hun genadig te zyn, gekoomen was, gelyk Hy dan ook, kort hier na, dar Man, die hun Verlosfer zoude zyn , te weeten, Mofes, riep, en hem gelastte tot Pharaö te gaan , de vrylaatinge der Kinderen Israëls te eifchen, en indien Pharaö daarin niet bewilligde, hem 'er toe te noodzaaken,door zulke Wonderplaagen, als Godt hem magt zoude geeven, om die over den Koning, en deszelven Land en Volk;te brengen. Men kan dat leezen in het volgende III. en IV. Hoofdft. ' ** ZUGTEN (Al baar Volk) brood zoekende: Zy hebben alle haare gewenschte dingen gegeeven voor fpyze, om de ziele te verkwikken. Ziet HEERE, en aanfchouwt, das ik onwaerd geworden ben , Klaagl. I: rr. Nu waren 'er nog gewenschte dingen, die de inwoonders van Jeruzalem voor fpyze konden aanbieden en geeven, en-dit doet denken , dat de Propheet hier befchryft derzelver ban gen nood , geduurende de beleegeringe der Stad onder Zedekia. Want by en na de gevanglyke wechvoeringe , uitgeplunderd , en van alles beroofd door de Chaldeën, hadden zy zulke gewenschte dingen niet meer. Na deeze aanmerkinge gaan wy over tot de woorden, waar in ons", (N) Vooreerst, voorkomt de kommerlyke toeftand van het Volk. (XX).. Al het Volk zugtte. («) Gelyk het Zingen aanduidt een vrolyk hart, za duidt daar-en-tegen het Zugten aan een dooi1' bekommering , angst en droefheid zo geprangd gemoed, dat het zynen druk niet 'verkroppen kan, maar bezugten moet, op dat het zich een weinig luchts maake. In den Pleemel , daar eeuwige Vreugde woont, zingt men Hallelujah; maar in de Helle, het verblyf der Afgryzelykheid, zugt men door angst des geests. Het is in de Helle niet alleen, dat men zugt; hier op Aarde zyn ook, om meer dan eene reede , Klaagliederen , Zugtingen en Weên. Hier zugt de Boetvaerdige; de last zyner zonden wordt hem te zwaar; ginds zugt 'er een onder den moedwil van eenen wreeden Onderdrukker ; elders 'zugt 'er een in de gevangenisfe, en die met doods- Mmmm a be-  6*44 ZUGTEN. .benaauwdheeden liggen te worftelen, kirren als de Duiven, en pypen als de Zwaluwen, (fl) In Jeruzalem is 'er thans niet maar hier of daar een , die zugt. In deeze .weleer zo vrolyk huppelende Stad is thans een algemeen gezugt. Al het Folk zngt: 'De Vonten, de Priesters, de Ouden, de Jongen, zelfs de Kinderkens aan de borften zugten. (33) Wat was de reede van .zo een algemeen Zugten? Het Fee zugt op het veld, en de Runderkudden raaken bedwelmd, ah ,er geen weide is, Joé'1 P 18. Hier zugt mep in de Stad: '£r is reinigpeidder tanden, en gebrek van brood'in alle plaatfen. («) Men zoekt brood. D'ie Iekkernyen aten, verfmagten op de ftraaien ; die in i karmofyn opgetoogen waren, omhelzen den drek. De tong van den Zuigeling kleeft aan zyn geheemelte van dorst; de Kinderkens sisfchen brood, en het is 'er niet. Die witter waren dan melk, rooder van ligchaam dan rpbynen, zyn niet meer kenbaar op de ftraaten: Hunne huid aan hunne beenderent is zwart geworden als een oven, van wegen den geweldigen ftorm des hongers. De Ryken, die voorheen naauwlyks zouden gedaald biebben, dat een arme Lazarus de kruimkens oplas,, die van hunne tafeLvielen, 'zouden nu zich wel hebben willen ncderleggen aan. de deure van den Bedelaar, en tot een dieren prys betaalen, hadden zy flegts een weinig broods van hem mogen ontvangen, al ware hét zo droog en befchimmeld geweest, als het brood der Gibeónit'en, jof..IX: 5. Want na Brood zoekendey(jf) gaf men gaerne alle zyne gewenschte' dingen voor fpyze, als ze maar te bekoomeh. was, om de ziele te verkwikken. (<*») Men verftaa door de gewenschte dingen niet maar gereedfehappen van goud en zilver, kïeinoodiè'n van fchitterend puikgefteenr te , kostclyke kleedercn , die tot pronk dienen., die de Ryken konden geeven; maar,, dewyl de nood'-algemeen was, ook andere dingëri van minder waerdy , die tot het noodig Huisraad van minder yerïnogenden behooren. Met een woord alle zulke dingen, na welker verkryginge de "mensch wenscht; in welker bezittinge hy vergenoegen vindt, en welker verlies hy voor zich fchadc agt te zyn. Hoe ongaerne zy die zoudenhebbcn willen misfen, nu gav.eh.zy'ze gaerne, was 'er maar fpyze voor tebekoomeu, (&s) om de ziele, te verkwik? Z U G. TE N, ken, (A) Het is niet genoeg, dat de mensch het Leeven ontvangen heeft, zal hy het behouden ,.hy .heeft daaglyks voedfel noodig. Het Brood, 't welk het hart fier kt, is als de Staf waar op zyn altoos behoeftig leeven rust. Ontvalt hem die ftaf, het duurt niet lang , of hy loopt groot gevaar, dat het leeven hem ook ontvallen zal. Zyne kragten zyn op het punt van te bezwyken; wordthem iets toegediend, zyne kragten. herftellen zich,, en hetvis hem als een nieuw leeven uit den dooden. Men' zag het aan den Egyptifchen Man , welken Davids Knegten v^ur dood opnamen op het veld : Hy had in drie dagen en drie nachten geen brood gegeeten, noch water gedronken. -Maar toen zy hem brood en eenige andere verkwikkingen gegeeven hadden , kwam zyn geest weder in hem »■ rSam. XXX: 11, 12. (B) Daar was het, den inwoonderen van Jeruzalem, nu ook om te doen. Om hun kwynend leeven^nog. een weinig te rekken, om hunne.aame'gtige ziele, nog eenigzins te.ver kwikken, gaven zy gaerne alle hunne gewenschte dingen, konden zy 'er llegts wat fpyze voor bekoomen, hoe gemeen die ook mogt zyn, zo- ze maar voedzaam ware. Zo waaragtig is het zeggen van hem,, die anders een Aartsleugenaar is, .de Duivel: Huid-voor huid, en al wat iemand heeft, .zalhy geeven voor.zyn leeven, Job 11: 4. Men zag het aan Egyptenaars ten tyde van den Zeevcnjaarigen :Hongej. Eerst kogten zy koorn voor hun geld. ; toen dat verdaan was, voor hun-'vee; en ten.-laatften verkogten zy zich-zelven, en.alle hunne Akkers, Genef. XLVII: 14—ao. 't Is dan niet te verwonderen, dat elk nu in Jeruzalem even gereed was , em. alle. zyne. gewenschte dingen te geeven voor fpyze; want wat nut zouden zy van die gehad hebben,, hadden zy van honger moeten verfmagten? De reede nu van deezen zo-algemeenen en fel nypenden nood was, dat dc Chaldeën thans het beleg voor Jeruzalem gellaagen, en hetzelve van rontomme ingeflooten.-, en daar door allen toevoer afgefneeden hadden.. Hadde de Beleegering flegts zo veele weeken,geduurd als maanden , het gebrek zoude, zo groot niet zyn geworden: Maar. hoe. ryk eenen voorraad men ook mogt bydén gebragt .hebben-, 't konde evenwel niet misfen., daar 'er. daag--  'ZUGTEN. daadvks zo veele monden van eeten moestent of 'er moest eerst fchaarsheid en daar na een voMagcn hongersnood uit: gebooren worden. V¥ant uit 2 Kon. X2iv: 1—4. is te zien, dat de beleegenng omtrent anderhalf jaar geduurd hebbe , en dat de honger in de Stad fterk was geworden , toen ze werd doorgebrooken. (3) Het is een Apostolifche les. Indien iemand onder u in lyden is,dat hy bidde., Jak.V: 13. Hier was nood, groote nood. Jeremia had die befchrceven. Zeer gepast laat hy nu het gebed volgen : Ziet, HEEKt,, en aanfchouwt, dat ik onwaerd geworden ben. CNN) Dit gebed wordt opgeheeven tot den HEERE, van wien ook maar alleen heul en heil te verwachten was. Want Hy is het, die, naar de grootheid zyner goedertierenheid en almagt, de Gebooge. nen weder oprechten, den Hongerigen brood geeven, en de Gevangene losmaaken kan. Behaagde het Hem dan, op hen en hunne elende te zien, de grootheid 'er van inopmerkinge te neemen, en hen met een oog van medelyden en gunst te aanfehouwen, dan zouden de dagen hunner treuringc haast een einde hebben. En dat is de zaak, daar om gebeeden wordt. (33) Maar door en voor wien wordt dit Gebed gedaan ? («) 't Zoude niet vreemd zyn, dat ■ Jeremia hier Jeruzalem, dat is, het daar binnen zynde Volk, zelf biddende invoerde : ,, ZIET van den Heemel af, en AAN„ SCHOUW van uwe heilige en heerlyke „ Wooninge.' Waar zyn uw yver, uwe mo„ gendheeden, het gerommel uwes ingewands, „ en uwer barmhartigheeden ? Jeruzalem is onwaerd en veragtelyk geworden voor „ de menfchen. Zy, die als eene Vorflirme „ was onder de Landfchappen , groot onder „ de Heidenen, is geworden de aanfluitin„ ge der Volken. Jeruzalem is onwaerd J, geworden voor u , vol van Godtloosheid „ meer dan het Oosten. Maar , 'hoewel „ onze Ongerechtigheeden tegen ons ge,, tuigen, by u is evenwel vergeevinge. Gedenk ons dan der voorige rrdsdaaden niet, „ haast u , laaten uwe barmhartigheeden ' ons voorkoomen, want wy zyn zeer dunne *' geworden. Help ons , 6 Godt , ter oor" zaake van de eere uwes naams; want waar. " om zouden de Heidenen zeggen: Waar is ^ hun Godt ? Gedenk aan uwe Vergader in ge, £ die gy van ouds verworven.hebt; aan den ZUGTEN. Ö45. „• berg Ziön, waar op gy gewoond hebt. Wy „ zyn toch het Volk, Jeruzalem is toch „ de Stad, die naar uwen naam genoemd„ wordt!1" (/8) Men zou dit Gebed ook kunnen aanmerken, als door Jeremia voor zich-zelven gedaan. Hy deelde mede in den algemeenen nood: Hy was, geduurende de Beleegering in Jeruzalem. Hy konde met nadruk zeggen, dat hy was onwaerd geworden. Hy , die een Propheetwas, een van die Heilige Godtsmannen,. aan welken Godt zyne Verborgenheeden bekend maakte , werd gehouden , gelasterd , ja L ten onwaerdigften mishandeldals een Leugen-Propheet, als een Vyand van de Stad en van het Volk, die niet des Volks Vreede zocht, maar het kwaad. De Koning hadde hem, als een gevangenen, doen plaatfen in den Voorhof der bewaaringe, en hem, tot zyn onderhoud, toegelegd een bolle broods des daags, 't welk hemgegeeven werd lot dat al bet brood van de Stad op was, Jerem. XXXVII: 21. Dan deeze Gevangenis dunkte den Vorften, die hem doodlyk haatten, en zynen dood begeerden, veel te zagt. Zy hielden by den Koning aan, en het werd hun vero-und , dat zy hem mogten overbrengen in den Kuil Melchie. Een Kuil, waar in weigeen water was, maar ftyk. In dien Kuil werd hy met zeelen nedergelaaten. In welke akelige en omvaerdige omltandigheeden bevond zich de Propheet nu !, Gevangen ,, op den hals gevangen, want men begeerde zynen dood; opgeflooten in een diepen en donkeren Kuil, gezonken , wie weet hoe. diep, in vuile cn lhiikende modder. De op hem zo verbeetene Vorlten zullen hem. het brood, hem door den Koning, toegelegd , wel onthouden hebben ; vooral,, toen het daar mede zo fchaars omkwam in> de Stad. Wie weet , welke: walglykedingen zy hem toegezonden hebben, welke hy evenwel na zich neemen moest wilde hy van honger niet verfmagten.. Men leeze Cap. XXX VIII: 4,^5, 6. Zo ooit, het was in dien deerniswaerdigen. ftaat, dat hy zich, als een onwaerdigen aan • het Godtlyk medelyden mogt aaiibevee-len, en bidden, dat Godt op hem zien, in. o-unfte hem aanfehouwen wilde ; was het niet, om hem wonderdaadig uit deezen. Hinkenden Kuil te verlosfen ; om hem. wonderdaadig , gelyk Elia , brood, en» Mm mm a vleesch»  646* ZUGTEN. vleesch tc bezorgen : Dat hy hem toch een medelydend Mensch wilde verwekken, die zich zyns ontfermde -t Eenen anderen Obadja, die, ten tyde van de vervolginge van Koning Achab, honderd Propheeten verborg in eene fpelonke, en ze onderhield met brood en water, i Kon. XVIII: 3 ,4 Godt is naby den geenen, die Hem aanroepen ; die Hem aanroepen in der waarheid. Ply hoort hun geroep , en verlost ze , Pf. CXLV: 18, 19. Indien wy mogen vooronderflellen,dat Jeremia in dien Kuil dit gebed tot Godt hebbe opgezonden, dan kunnen wy ook zeggen , dat Godt hem hebbe verhoord. De Propheet teekent aan, Cap. XXXVIII: 7-13, dat Ebed Melèch, de Moorman, een van des Konings Kamerlingen, door zyne voorfpraak by den Koning, te wege bragt, dat Jeremia uit dien Kuil opgehaald, en wederom inden Voorhof der bewaaringe overgebragt werd, en die edelmoedige Moorman zal dan ook wel zorg gedraagen hebben, dat men hem wederom daaglyks gaf het Brood, hem door den Koning toegelegd. " ZUGTEN (En niet alleen (dit); Maar ook wy zelve, die de eerftelingen des Geests hebben, wy ook zelve) in ons zeiven, verwachtende de aanneemingetot Kinderen (naamelyk) de verlosfinge des ligchaams, Rom. VIII: 2.3. De Apostel hadde, vs. 19—22, gefprooken van het zugtend en verwachtend Schepfel. Alle Uitleggers ftemmen toe , dat 't geen hy zegt van dat Schepfel een der zwaarfte is onder de fommige dingen in de brieven van Paulus, van welke Petrus, 2Br. III: 16, verklaart, izt ze zwaar zyn cm te verftaan. Veele en zeer onderfcheiden zyn de gedachten der Uitleggeren. Om dat de Apostel fpreekt van het Schepfel, en wél van al het Schepfel, vs. 22, zyn 'èr, die 'er door verftaan al het gefchaapene ; niet alleen* het leevende , doch reedelooze, gelyk de Dieren, maar zelfs ook het Leevenlooze, gelyk Zon, Maan, Sterren , de Aarde &c. Behalven veele anderen is dit ook het gevoelen van den Profesfor Elsnerus in zyne uitmuntende Verklaaring van den Brief aan de Romeinen, als mede van den Heer Joh. Fried. Jacobi in zyne onlangs vertaalde Ferhandelingen over eenige Stukken van den Godtsdienst, D. I. p. 105 —. Kortlyk zal men het ook zo verftaan vinden in dit ons Werk ZUGTEN. D. II. St. 1. p. 277; doch 't welk men flegts hebbe aan te merken , als eene Overzettinge uit een Hoogduitscb Woordenboek, waar van ik, toen ik dit Werk ondernam , meer gebruik maakte , dan in laatercn tyd. Voor alsnog kan ik my van dat gevoelen niet overreed houden. Konde men al in een zekeren zin aan de. Dieren een Zugten toefchryven over de dienstbaarheid der verderfenisfe, aan welke zy onderworpen zyn; ik kan evenwel niet zien, hoe men zo een Zugten, en zo eene dienstbaarheid der verder ffenisfe, op eene aanneemlyke wyze , konne toefchryvenaan Zonne, Maane en Sterren. Als ook niet, hoe men aan beide , leevenlooze en reedelooze Schépfelen konne toekennen eene Ferwachtinge der Openbaaringe der Kinderen Godts, vs. 19, en .een hoope, om daar toe eens mede te zullen geraaken. Men kan niets verwachten , niets hoopen , ten zy men iets kenne, en wel als zo iets voortreflyks, 't welk onze begeerte gaande maakt, en ons hetzelve met verlangen doet verwachten en hoopen. En dat is zo iets, 't welk men niet kan toekennen aan leeven- en reedelooze Schépfelen. Dit is. ook anderen Uitleggeren in den wc Geweest, die daarom 'er geene andere" dan reedelyke Schépfelen door verftaan hebben. Doch welke, daar in zyn zy het in verre na niet eens, zo als te zien is by Wolfius Cur. Philol. in h. I. Zltmann, Disf. Phiiol. P. II. p. 150 —. §.2, 3. en inzonderheid by den Hoog-Eerw. Curtenius over de zwaarfte plaatfen in deezen Brief, p. 281— 292, daar hy de meeste gevoelens voordraagt en toetst. Doch wat men ook door het Zugtend en Ferwachtend Schepfel verftaan moge , de Zpostel evenwel onderfcheidt zich , en nog anderen met hem (want hy fpreekt in 't meervouwd wy) van hetzelve in dit ons 23. vs. 't Was niet alleen het Schepfel, 't welk zugtte cn verwachtte. (N) Maar ook wy zelve zegt hy , die de eerftelingen des Geests hebben. (NN) Wie zyn die Wy? 't Zyn dezehde Perfoonen, die met Hem Kinderen Godts waren geworden, en ook met hem zouden zyn erfgenaamen Godts en Mede - erfgenaamen van Christus; die zich in hun tegenwoordig lyden, 't welk hun door de Vyanden van het Euangelie werd aangedaan,, troostten met de verwachtinge, dat, had.-. den  ZUGTEN. den zy met Christus geleeden , zy ook met Hem zouden verheerlykt voorden met eene heerlykheid, waar tegen het lyden deezes tesenwoordigen leevens, hoe bitter het ook m0°t vallen, niet te waerdeeren was, vs. i7,öi8. Eene heerlykheid, die zeeker te verwachten was, 't welk hy bewyst uit het algemeen verlangen na en verwachten van dezelve by het gantfche Schepfel, vs io_22. Verwachtte nu het gantfche Schepfel na de Openbaaringe dier heerlykheid, 't was dan niet te verwonderen; dat ook zy zelve die verwachtten ,met verlangen te gemoete zagen. Maar zoude hunne verwachtinge niet zyn als die van den Huichelaar, welke eens zal vergaan, zy moesten 'er dan een genoegzaamen grond van zekerheid voor hebben. Dien hadden zy in zich-zelven. Wy, zegt hy, die de Eerftelingen des Geests hebben. («) Zy hadden de Eerftelingen des Geests. (««) Onder de tydbedeelinge des Ouden Testaments, en geduurende de inwooninge der Israëliten in Kanaan waren 'er meer dan eenerlei foort van Eerftelingen. Voor het naast fchynt hier gezinfpeeld te zyn op die, welke QHD3 Bik-kurim genoemd wierden, van welke gefprooken wordt Exod. XXIII: 19- XXXIV: 26. De Eerftelingen der eerfte vruchten uwes lands zult s) hadden Paulus, en die geenen, die met hem onder het woordje wy bcgreepén waren. Zy wierden door den Geest geleid; door den Geest der aanneeminge tot Kinderen Godts. En, naardien zy ook door den Geest wandelden, Gal. V: 16, zo getuigde de Geest met hunnen Geest, dat zy Kinderen Godts waren, vs. 14, 15, 16. Dus zich-zelven bewust zynde,dat zy die Eerftelingen hadden, en vertrouwende, dat Godt het goede werk, dal Hy in hun begonnen had, zoude voleindigen tot op den dag van Jefus Christus, Philipp. I: 6, zo ftrekte hun dat tot een vasten grond Q) van dat geene, dat zy hoopten, en verwachtten , hoewel met een zugtend verlangen : INaamelyk , de Aanneeminge tot Kinderen, de Verlosfinge van kun ligchaam. (NN) Veel, zeer veel was het, dat zy reeds de Eerftelingen des Geests ontvangen hadden; maar 'er was nog iets voortreflykers, een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewicht van heerlykheid, waar na hunne begeerte zich uitltrekte: De Aanneeminge tot Kinderen , de Verlosfinge hunnes ligchaams. («) Vooreerst dan de Aanneeminge tot Kinderen. (*.*) Zekerlyk zinfpeeltde Apostel op iets, 't welk oudtyds by veele Volken plaats hadde, vooral by de Romeinen, en dus niet onbekend was aan de geenen, aan welken hy fchreef. ZUGTEN. Hadde iemand zelf geene Kinderen ., hy nam een vreemden , aan tot zyn Kind en Erfgenaam. Dit laat zich gemaklyk vergeestelyken. Door de Zonde was Godt als Kinderloos geworden. De Menfchen hadden zich vervreemd, en waren geworden uit den Vader den Duivel, wiens begeerte zy deeden. Godt wilde evenwel niet Kinderloos blyven. Uit het midden van die van Hem vervreemde menfchen heeft Hy eenige verordineerd ter Aanneeminge tot Kinderen, Ephef. I: 5. En gelyk Hy ze daar toe verordineerd heeft, reeds voor de grondlegginge der Waereld, zo neemt Hy ze in den tyd ook daar toe aan, wanneer Hy ze.trekt uit de magt der duisternisfe , en overzet in '< Koningryke van den Zoon zyner lief de, cn, tan blyke daar van, den Geest zynes Zoons uitzendt in hunne harten, die roept.: Abba, Vader. Qsjsj Maar hier doet zich eene bedenklykheid op. Waren Paulus en die anderen van welken hymede fpreekt, der Aanneeminge tot Kinderen niet reeds deelagtig geworden ? Wie kan daar aan twyffelen? Volgens vs. 15. hadden zy ontvangen den Geest der aanneeminge lot Kinderen. Wat dan nu ? Men weete dan, dat by de Romeinen eene tweederlei Aanneeminge plaats hadde. Eene van Minder jaar igen, en voor die was het genoeg , dat iemand zo een Kind voor het zyne aannam , en zulks llegts voor den Schout verklaarde: Dat was by hen AdopUo. Maar de andere , by hen Arrogatio genoemd, was van Me er der jaar igen. Zo een ging wel over in het huis van den Aanneemcr, verkeerde en genoot de Voorrechten van het JKiiidfchap voor eenen tyd daar . in : Maar dat was niet genoeg. Die Aanneeminge moest ook, op eeneplegtigewyze, openbaar gemaakt, en bevestigd worden ten overftaan van geheel het Koomfche Volk. En op deeze Aanneeminge is hier de toefpeelinge. De Geloovigen des Nieuwen Testaments zyn meerderjaarige Zoonen, Gal. IV: 7. Als Godt hen roept uit de duisternisfe tot zyn wonderbaar licht, gaan zy over in zyn Huis en Gemeenfehap, en genieten ook de Voorrechten 'er van door de Eerftelingen van den Geest, die zy ontvangen. Maar deeze hunne Aanneeminge moest nog eens openbaar gemaakt worden. Nu zyn zy wel Kinderen, maar het is nog niet geopenbaard, wat  ZUGTEN. wat zy zyn' zullen. Nu is hun leeven nog met Christus verborgen in\ Gode: Maar, wanHeer Christus zal geopenbaard zyn , zullen zy met Hem geopenbaard worden in heerlykheid-, i Joh.- -Hl: a„ Kolosf: UI: 3 , 4. En dat zal gefchieden in den jongden aller dagen, wanneer Hy zal verfchynen in de ■heerlykheid zynes Vaders, en geheel de opgewekte Waereld voor -zyn Richterftoel zal daan. Ten overdaan van die zal Hy hen dan verkiaaren Kinderen en Erfgenaamen Godts te zyn : Want dan zal Hy hen open: lyk toeroepen: Komt. gy Gezeegenden mynes Vaders, en beërft het Koningryk, dat u bereid is van de grondlegginge der Waereld, Matth. XXV: 34. Dat dit nu de hier bedoelde Aanneeminge is, blykt, (p) om dat de Apostel 'er aanftonds,als tot nadere verklaaringe, op laat volgen: De Verlosfinge onzes ligchaams. (**') Als de Geloovige fterft, wordt zyne Ziele verlost-uit het ligchaam deezes doods, en wordt opgenoomen in heerlykheid: Maar het Ligchaam moet wederkeeren tot zyne aarde, te ondergedraagen worden in het graf, 't welk het 'Huis is der faamenkomfle aller leevendlgen: Doch niet voor altoos. Het i« de taal der Kerke: Uwe Dooden zullen leeven; ook myn dood ligchaam: Zy zullen op flaan, Jef. XXVI: 19. Gelyk het Tarwegraan, fchoon begraaven, en als verrot onder de aarde, wederom heerlyk uitfpruit: Alzo zal het zyn in de Opftandinge der dooden. Het ligchaam wordt gezaaid in verderflykheid' en onëere; maar het zal worden opgewekt in -onverderflykheid en eere, 1 Kor. XV: 37, 38, 4a, 43. En dat wordt te rechte eene 'Verlosfinge des ligchaams genoemd. (A) Te rechte eene Verlosfinge. Het Graf is als eene gevangenis voor het ligchaam; met banden des doods , door geene menschlyke kragt ooit, of ooit te verbreeken, wordt het daar in gekluisterd gehouden. Maar, wanneer op die ftemme van Godtlyke Almagt: Staat op gy dooden, de grendelen van 't graf zullen losfpringen : Wanneer hunne door dood en verrottinge verneederde ligchaamen, het geweld des doods ontrukt , den verhëerlykten ligchaame van Christus zullen gclykvormig gemaakt zyn : Zou dat niet eene Verlosfinge zyn ? Ja ! waarlyk eene heerlyke Verlosfinge .•■ Oneindig heerlyker , dan die van Jofeph, toen hy uit de gevangenisfc verlost, en XI. Deel, l. en II. Stuk. ZUGTEN. '649 ftraks daar na ten naasten aan dè hand van Koning Pharaö verheeven werd. -(iT) Eene Verlosfinge ook, welke, naar de beteekenisfe vanhet Grondwoord ««aJTg.*roor dat het volmaakte zal gekoomen zyn , Lo zugten zy in het aardfche huis deezes tab$nake.ls, verlangende , gelyk de. Apostel ZUGTEN. zich uitdrukt, met hunne woon/lede, die uit den heemelis, overkleed te worden, 2 Kor. V: a. Dan hoe emftig hun Zugten ook moge zyn , het is evenwel geen Zugten van morrend ongeduld, 't welk, wanneer de hoope eenigen tyd wordt uitgefteld , zegt: Onze fterkte is vergaan, en onze verwachtinge van den Heere! Neen! Zy zug7 ten, (&s) verwachtende. Gelyk de Landt man langmoedig. is, verwachtende de kostelyke vrucht- des lands, Jak. V: 7, zo verwachten zy ook met langmoedigheid de zalige hoope , en de verfchyninge der heerlykheid' des grooten Godts en Zaligmaakers Jefus Christus, fit. II: .13, en indezelve de openbaare Aanneeminge tot Kinderen, en de Verlosfinge_ hunner ligchaamen. Doch met dit onderfcheid : De verwachtinge van den Landman wordt wel eens te leur gefteld, wanneer zyn graan verrot. onder de kluiten., of verdort door fchraale droogte: Maar de Verwachtinge der Geloovigen is zeker. Zy hebben Geloof; zy weeten int wien zy geloofd hebben, en .uitdien hoofde kunnen zy met den Apostel ook zeggen: Ik ben verzekerd, dat Hy magtig is,. myn pand, by Hem wcchgelegd, te bewaaren tof op dien dag., 2 Tim. I: 12. Zy hebben Hoope, en hunne Hoope is eene hoope-des eeuwigen leevens, en die zal hen niet be fchaamen , want de liefde Godts is uitgeftort in hunne harten door den Heiligen Geest,R_om. V: 3,.4. En, om van geene meer andere gronden te gewaagen, zy hebben de eerftelingen van den Geest * en dus kunnen zy ook den vollen Oogst verwachten; want die Geest is hun gefchonken tot een zeegel en onderpand hunner erffenisfe tot op den dag. der Verlosfinge, .welke is de dag der Opftandinge, Ephef., I: 13. IV: .30. lin zo zeggen wy met onzen Apostel: Indien de Geest des. geenen, die Jefus uit den dooden opgewekt heeft, in ons woont, zo zal Hy ook onze fterflyke ligchaamen. leevendig maaken door zynen Geest, die. in ons woont, Rom. VIII: 11. Is nu deeze Verwachtinge zo zeker, niet alleen, in het Zugtend Schepfel;: maar zeii's ook in de geenen, die de eer-ftelingcn van den. Geest hebben,, fchoon met Zugten.gepaard, zo moesten de Geloovige Romeinen zich ook dCs Lydens, waar over zy zugtten,en waar onder zy gebukt gingen , getroosten. Want zy hadden ook ontvangen den. Geest der Aanneeminge tOti  2 ÜGTE N. tot Kinderen Godts, cn konden dus ook •verwachten, dat aan hun mede eens zoude geopenbaard worden die heerlykheid', waar tegen het lyden deezes tegenwoordigen leevens niet te waerdeeren is. ZUGTEN (Want ook in deezen) wy , verlangende met onze woon/lede, die uit den heemel is, overkleed te worden. Zo wy ook bekleed (ende) niet naakt zullen gevonden worden, a Kor. V: a, 3. De Geloovige Aartsvaders , Abraham, Izadk en Jakob, verkeerden in Kanaan, als Vreemdelingen, ten blyke waar van zy in Tabernakelen, of Tenten woonden. Zy getroostten zich des, «want zy verwachtten een voortrcflyker en beftendiger veiolyf, de Stad, welke fondamenten heeft, waar van Godt de Kunflenaar en Werkmeester is, Hebr. XI: 9, 10. De Geloovigen, en vooral de Geloovigen en Apostelen in de eerfte Euangelie-dagen, mogten zich wél aanmerken als_ Krygs.knegten, die, geduurende den tyd hunnes ftryds op Aarde, in hunne ligchaamen, als in Tenten gcleegerd lagen ; maar die ■ook eene beetere Wooninge té gemoete •zagen , wanneer de Veldtochten zoude geëindigd zyn. Daarvan zeide hy, vs. r. 'Wy weelen, dat zo ons aardfche huis deezes Takernakels gebrooken wordt, wy een gebouw van Godt hebben; een Huis, niet met ■handen gemaakt, maar eeuwig in de Heemelen. Dit wisten zy, en htin weeten was een zo voizeker weeten, dat zy, hoe zeer anders de menfchen- verlangen hebben om te leeven, cn fchrikken voor den dood, in tegendeel dit leeven aanmerkten , als iets bezwaarlyks, en met verlangen uitzagen na die toekóomende heerlyke Woonftcde. Op die wyze ftaat het ade vs. in verband met het eerfte, blykens de woordekens : Want ook. (H) Want ook in deezen zugten wy , verlangende —. (XX) Zy zugtten; maar't was een Zugten in dit leeven. Een Zugten in deezen ; in deezen Tabernakel, waar in zy nu nog inwoonden, te weeten, hun ligchaam. (<*) Meer dan eene reede was 'er om te zugten, voor zo verre het Zugten voortkomt uit een door droefheid, en bekommering bekneld 'gemoed. (««) In deezen Tabernakel vonden zy Vyanden van binnen. .Schoon verlost van de heerfchappy der Zonde , waren zy evenwel niet bevryd van de Overblyfftkn jee van. 'Er waren in hun nog ZUGTEN. 651 vieeschlyke begeerlykheeden, die kryg voeren tegen de Ziele, cn nu of dan wel eens zo de overhand namen, dat zy deeden '/ geen zy niet wilden, 't geen zy in zich-zelven veroordeelden. Paulus zegt dat niet'maar van anderen, Gal. V: 17; hy zelf ondervondt dat ook in zich-zelven: lk weet, zegt hy, dat in my, dat is in myn vleesch, geen góed woont. Hoe zeer hy naar den inwe-ndigen mensch een vermaak had in Godts Wet, hy ontdekte evcmuel eene andere Wet in zyne leeden, welke ftreed legen de Wet zynes gemoeds, en hem gevangen nam onder de Wet der Zonde, die in zyne leeden was. Dat kostte hem droefheid , en bitter zugten. Hy riep 'er over uit : Ik elendig Mensch ! wie zal my verlosfen uit het ligchaam deezes doods ? Rom. VII: 18 , 22, 23, 24. (#3) Ook vonden zy Vyanden van buiten, die hun, geduurende hun verblyf in deezen Tabernakel , het weeklagen en kermen vermenigvuldigden: Bloedtyrannen , beiden der Jooden en Heidenen , die der Waarheid, en om der Waarheid wille, ook hun gram waren, en fteeds moord en dreiginge bloezen. Wy worden, zegt hy, om uwent, des Heeren , wille, den gantfehen dag geplaagd: Wy zyn 'gedgt, als Slagtfchaapen , Rom. VIII: 36. En in deezen Brief geeft hy te kennen, dat zy, m alles verdrukt cn vervolgd, de doodinge van den Heere Jefus lleeds omdroegen in hun ligchaam, en wierden, om zo te fpreeken, daaglyks in den dood overgegeeven om Jefus wille, Cap. IV: 8—11. Men vergclyke 1 Kor. IV: 9—14. en aBr.XI: 13—17. Hoe zeer zy nu door genade bemoedigd en géfterkt wierden , 't waren evenwel zulke dingen, die geene oorzaak waren van vreugde , maar wel van droefheid voor het vleesch. §t Menfchen vleesch is geen faal, zyne kragt is geen fteenen kragt. liet is dan niet te verwonderen , dat zy zugtten in deezen. (Ji) 't Zugten komt ook wel voort uit een vuurig verlangen na een goed, in welks bezittinge men zyn geluk meent te vinden,en waar van 'tgemis ons bezwaarlyk valt. Dat geluk, het hoogfte, waar Voor de menschlyke natuur vatbaar is1, ftelden zy zich voor te zullen genieten in dat gebouw, 't welk hun van Godt was ■toebereid in de heemelem- Daar' na reikhalsden , daar na zugtten zy. Dat dit eene mede-oorzaak was van hun ZugNnnn 2 ttn,  653 ZUGTE N. ten, (33) gqeft de Apostel te kennen, als hy 'er onmiddelyk op laat volgen: Verlangende, .met onze Woonjlede, die uit den Heemel is, overkleed le worden.(«)'t Voorwerp van hun verlangen was dan de Woonjlede, niet nadruk de Onze, want het is hier de taal van liet geloof, 't welk is een 'vaste grond der dingen, die men hoop, en een bewys der zaaken , die men niet ziet ; die» welke uit den Heemel is; en wil, dat zy met die overkleed mogten worden. («*) Allereerst komt dan hier in aanmerkinge, wat 'er te verdaan zy door die Woonjlede, welke uit den Heemel is. (A) Een rechtzinnig. Bybelkundige heeft niet de minde twyffelinge , of de geloovige ziele , zo dra ze door den. dood uit haar ligchaam en van de Aarde verhuist, krygt inwooninge in het Huis van den Hcemelfchen V.ader, 't.welk de Heemel is. Hoewel nu de Ziele een Geest is, en eigenlyk geene plaatfe bellaat, zeis evenwel een eindige Geest, en derhalven niet alomtegenwoordig. 'Er moet dan in den Heemel een zekere .plaatfe zyn, waar in zich haar verblyf bepaalt. Daar nu de Heiland zegt, dat in het Huis zyns Vaders veele wooningen zyn, Joh. XIV: i, zo mogen wy ons voordellen onderfcheidene plaatfen, of kringen waar in zulke en zulke gezaligde Zielen zich onthouden , en waar in ze genieten die Vreugde en Heerlykheid', welke Godt haar heeft toegeweezen, en dat in die gantfche volkoomenheid, waar voor zulke, of zulke Zielen vatbaar zyn, en waar .in zy zich dan ten volle vergenoegd en gelukzalig fchatten, zonder iets meer te begeeren. Men zie 't geen over joh. XIV: 2. gezegd.is onder den'tytel ■van WOONINGEN,. in des X. D. 2. St. p. 262. kol. 2—.'En dus zullen wy hier door deeze hunne Wooninge mogen verdaan dat Zalig Verblyf, dat hunne zielen zullen betrekken in de Heem'èlfchè"'gewesten, wanneer die van -hier uitwoonen, enhy.den Heere gaaninwoonen zullen, vs. 8. (B) Maar het Ligchaam, fchoon geftor■ven,.en wedergekeerd tot dof, zal inde Opftatndingc der Rechtvaerdigen , het geweld des Doods ontrukt , den verhëerlykten- ligchaamc van Christus gelykvo&nig l^e00-akt-, wederom-met zyne eigene Ziele -heréénjgd wouden, cm met die- in haare .gelukzaligheid tedeelen *mvdet^v&#ei- ZUGTEN. derom tot inwooninge te drekken. En dat Ligchaam begrypen wy hier dan mede onder deeze Woonjlede. Hier op Aarde is het het Huis der Ziele geweest, en alsdan zal het ook wederom haare Woonjlede zyn ; doch met dit gr'oot onderfcheid, dat "het hier een Aardfche Tabernakel was , die verbrooken zoude worden ; maar daar zal het eene Woonde de zyn, welke in eeuwigheid niet weêr gedoopt zal worden; eene Woonjlede uit den Heemel. Wel hetzelfde Ligchaam, maar uit den Heemel verheerlykt door heemelfche hocdanigheeden, in gelykvormigheid van Jefus verheerlykt ligchaam. Want, naardien vleesch en bloed het Koningryk Godts niet kunnen beërven, noch de verderjlykheid de onver derflykheid, 1 Kor. XV: 50, zo zal hetzelve, eer het der verhccrlyktc Ziele tot eene bekwaame Woonjlede zal kunnen worden, eene zeer groote veranderinge moeten ondergaan. Zo als daar gezegd wordt, vs. 41—44, het Ligchaam, dat gezaaid wordtin verderflykheid, in oneere, en in zwakheid, zal worden opgewekt in onverderflykheid, m eere en in kragt. Een natuurlyk ligchaam wordt 'er gezaaid, een geestlyk ligchaam wordt 'er opgewekt. Maar dèeze Woonjlede is niet maar een Voorwerp van hunne befpiegelinge. (/3'/S) Maar ook-van hunnebegeerte. Zy verlangen 'er mede overkleed te worden. (A) Dit overklceden luidt vreemd? Zoude het zich niet welvoeglykcr hebben voorgedaan, hadde Paulus gezegd: Verlangende in die Woonftede, die uit den Heemel is, 'gehuisvest te zyn? Wie wordt met eene Woonjlede overkleed ? En evenwel met zich zo uit te drukken , wil Paulus ons die IFoonflede doen voorkoomen als een-Kleed. ■ Maar in den Schryftrant van den Geest worden wel-meer van dezelfde zaak twee "onderfcheidene, en, naar uitwendig voorkoomen, ftrydige Zinnebeelden'te faairiéhgêvöegdj' -èri dat gefchiedt, om de onderfcheidene hocdanighecden'er van aan tc duiden. Paulus zegt tot de Gemeente te -Korinthe : Godts - Akkeriverk , Godts Gebouw zyt gy, 1 Kor., III: 9. De -Mesfias zegt tot zyne Kerke:-Myne-Zuster, en in eenen-adem,:ó Bruid, Hbogl. IV: 10. En in hetzelfde Hoofdd. vs. 12. 'noemt Hy ze een'-beflootcn H^f', cn ook eene bcfiootene Welle, en verzeegelde Fonteine. En 't geen ctiog* verder ^üït- 'malfeanderén'-loopt-:1 '$#. ban-  ZUGTEN. hannes wordt genoodigd , om te zien de Bruid en het Wyf des Lams; en ondertusfchen was het eene groote Stad, welke hem vertoond werd: Het heilig Jeruzalem, nederdaalende uit den Heemel, Openb. XXI: 9, 10. Het is dan niets vreemds, dat wy hier ook twee denkbeelden gekoppeld .vinden. Het is zo , Woonfede en Kleed verfchillen van den anderen, maar koomen evenwel in zo verre overéén, dat ze begreepen worden onder het ééne woord Dekfel, gelyk allerlei fpyze en drank onder het ééne woord Voedfel, 1 Tim. VI: 8. Ze koomen ook hierin overéén, dat het Kleed, hoewel zo fterk niet, zo wel als een Huis den mensch dekt tegen de ongemakken van de lucht. Dat ook dc Mensch in zyn Kleed, hoewel naamver, zo wel bellooten is, cn als woont , als in zyn Huis. Cuperus, Öbferv. L. III. C. 17, heeft aangemerkt, dat by Philo de Kleederen genoemd worden tlxim ?>9{«1«J, draagbaar e Huizen. (B) Wat nu de Zaak zelve betreft. Als zy wenfchen niet die Wonnftede Overkleed te worden , zo wordt 'er (AA) voorönderfteld, dat zy reeds een Kleed hadden, gefchikt naar den ftand hunnes leevens op aarde;' maar dat hun verlangen was, dat zy over hetzelve heen met een nog voortrellyker mogten overkleed worden. (BB) Zy waren reeds verheerlykt inwendig; bekleed met dc kleederen van Christus heil, en omhangen met den mantel zyner gerechtigheid; welke inwendig verfierfei zich ook na buiten vertoonde in hunnen heiligen Wandel en Godtzaligheid. Maar , fchoon dus gekleed met dat rein, en blinkend fyn lynwaad, 't welk zyn de rechtvaerdigmaakingen der Heiligen, Openb. XIX: 8 ; 'er konde evenwel nog eene Overkleedinge met eene meer volkoomene heiligheid, eene nooit te ftooren veiligheid, eene meer glans cn gloriefyke heerlykheid plaats hebben: Zo eene, als best aan den Heemel paste, daar alleen dat volmaakte te vinden is, 't welk in dit leeven maar 'ten deele is, en dan eens zal verkreegen worden, als dat geene, dat nu ten deelê is, zal te niete gedaan zyn, 1 Kor. XIII: 9, 10. Dus overkleed, zullen zy blinken, gelyk de Zonne, Matth. XIII: 43. Deeze Ovcrklecdinge nu (/3) was het Voorwerp van hun Verlangen. Naar de beteekenis va% hetgroudwoord , met cen fterk, 'ZUGTEN. 653 vuurig en aanhoudend verlangen, gelyk als van eenen Zuigeling, die na der Moeder borst en melk begeerig is en fnakt, cn niet te ftillen is, voor hem die wordt toegereikt, 1 Petr. II: 2, daar men 't zelfde grondwoord aantreft. Niet zonder reede ook: Hoe bezwaarlyker hun de itïwooninge viel in het Aardfche huis deezes Tabernakels; hoe meer onaangenaamheeden, zo in- als uitwendige , zy daar in te bezugten vonden ; hoe verheevener denkbeelden zy, in tegendeel, hadden van de Heemelfche gelukzaligheid en heerlyk, heid: Zo veel te vuuriger moest ook hun verlangen zyn. Wilde Job alle de dagen zyns flryds hoopen, tot dat zyne vcranderinge koomen zoude, Cap. XIV: 14. Wenschte Paulus eens , dat hy mogt ontbonden worden, en met Christus zyn, naardien hy dat voor zich zeer verre het beste agtte, Philipp. I: 2.3. Wy mogten dan hem , cn zyne Ampts- en Geloofsgenootcn hier wel in den mond leggen dit zo nadruklyk woord van Davids Verlangen: Myne Ziele is begeerig , en bezwykt van verlangen , Pf. LXX XIV: 3. Myne ziele dorst nau, myn vleesch verlangt na u in een land, dor, én mat, zonder water, Pf. LXII: 1. Of nog nadruklyker: Gelyk een Hert fchreeuwt n-a de waterflroomen: Alzo fchreeuwt 'myne ziele tot u, 6 Godt! Myne ziele dorst na Godt, na den leeven di gen Godt: Wanneer zal ik ingaan, en voor Godts aangezigt verfchynen'? Pf. XLII: 2, 3. Dan dit Verlangen, hoe fterk het ook zyn mogt, was in zich- zeiven niet genoeg, om daar op die troostryke verwachtinge te grónden, van eens overkleed te zullen worden met de Woonflede, die uit den heemel is. 'Er zyn ook verlangens, wenfchen, die vergaan zullen, Pi". CXII: 10. (2) De ApostelVoegt''er daarom eene voorwaerde by, zeggende, vs. 3, Zo, indien wy ook bekleed, en niet naakt zullen gevonden worden. (NN) In deeze woorden komt het 'er pp aan, wat men door bekleed en door naakt zyn tc verftaan hebbe. (<*) De verheerlykte Jefus laat aan de Laödice'èrs fchryven, dat zy naakt waren , en hen daarom raaden , van Hem witte kleederen te koopen, op dat zy mogten bekleed worden, en de fchande hunner naaktheid niet geopenbaard mogt worden, Openb. III: 17, 18. Als wy die woorden vergelyken met de Onze, dan zoude men 'er Nnnn 3 dee-  ,554 Z'UGTE-N. 4eezen zin aan kunnen geeven : „ Wy „ zullen op goede gronden kunnen ver„ wachten, dat ons verlangen zal vervuld, worden,indien wy indatOon&e/j'twelk elk onzer zal moeten ondergaan onmid„ delyk na dat hy zal geftorven zyn ,(Hebr. .,, IX: 2.7.) Of in het algemeen Oordeel, .,, wanneer wy allen zullen moeten geöpen„ baard worden voor den Richterftoel van ,, Christus, (a Kor. V: 10.) zullen gevon.,, den worden, gekleed met, en niet naakt, „ ontbloot van die Gerechtigheid, welke „ in Christus is , waar mede men alleen „ voor Godt beftaan kan ; en met die Hei.,, Ugh&id, welke hier den huize des HEE„ RENfierlyk is, en zonder welke men „ ten Heemel, daar alles zuiver en hei„ lig is, niet zou kunnen ingelaaten wor.„ dèn." By veelen worden onze woorden zo verklaard. (/3) Mogten wy denken-, dat Paulus zich-zelven, en zyne Ampt- en Geloofsgenooten zich.hebbe voorgefteld als Geestelyke .Krygsknegten , die hier .tot eere van. des Heeren naam, en ter uitbreidinge van zyn Koningryk , moesten .voeren de Oorlogen des Heeren; dan zoude men kunnen denken (en zo dacht de Hooggeleerde J. van den Plonert in zyne Voor.reeden voor het Werk van de Eng. Godtgeleerden over Leviticus, p. xxxvn.) dat Paulus hier, gelyk meermaals elders, en ook in deeze .Brieven aan de Korintheren, diebbe gezinfpeeld op de Krygs- en Strydsgebruiken der Ouden. («<») 't Zal 'er dan op aankoomen , wat in den Oorlogsftyl .de woorden beteek.enen gekleed en naakt zyn. 'De wapenen worden aangemerkt als kleederen van den Krygsman : Dit doet Paulus zeggen : Doet aan de wapenen des lichts., Rom. XIII: 12. Geene wapenen aan te hebben , wordt gezegd naakt te zyn. Zo zegt Teucer, bySophokles, tegen Menelaus: Ook zoude ik naakt zynde, dat is, zonder wapenen, wel beftaan tegen ti, gewapend zynde. Zo worden by Cicero de woorden nudare, naakt maaken, en armare , wapenen, tegen malkanderen overgefteld. Maar men konde Naakt zyn, ontbloot van Wapenen,, zonder fchande, wanneer men'er zich-.zeiven van ontdeed, en mo.eds genoeg toonde te hebben , om zynen Vyand ongewapend onder de oogen te zien. Maar *t werd een groote fchanjde , wanneer men die in den ftryd van ZUGTEN. zich geworpen, of zich , als een lafhartige bloodaart,hadde laaten ontweldigen. In den Bybel vindt men ook foortgelyke fpreekwyzen. Van Godt, zullende uittrekken als een Held, om vergeldinge te doen aan zyne Vyanden, wordt gezegd., Am Hy de gerechtigheid aantrok als een pantftcr- den oelm des heils op zyn hoofd zetlede, en de kïeederen der wraake aantrok tot kleedinge , jef. LIX: ,17. En van het naakt worden leest men Am. II: 16. De kloekoartigften onder de Helden, zullen ten dien dage naakt heenen vlieden. Dat is , de moed zal hun ontvallen, zy zullen vlugten uit den ftryd, en om te fneller voort te koomen, zich van hunne wapenen ontdoen , gelyk David in zyn Klaaglied over den dood van Saulen Jonathan, en den verlooren flag tegen de Philifiynen , het betreurde , dat der Helden fchild fmaadelyk was wechgeworpen, 1 Sam. I: ai. (/s^Hicr uit zullen vyy nu gereedelyk kunnen opmaaken, wie de geenen zyn, die bekleed, en niet naakt zullen gevonden worden: Zulken, die zich gedraagen hebben -dis Helden, die in 't ftyk der ftraalen treeden in-den ftryd, Zach.-X: 5. Die, aangegord met.de Wapenrustinge Godts, van welke men leezen kan Ephef. VI: 11—17, daar van in het ftryden van den goeden ftryd des geloofs, 1 Tim. VI: ra, een goed gebruik gemaakt hebben : Die in het geloove pal geftaan , ,en zich mannelyk gehouden hebben., 1 Kor. XVI: 13. Verdrukkingc, benaauwdheid , vervolginge , honger en zwaerd ten trots , meer dan Overwinnaars geworden zyn door Hem, die hen had lief gehad, Rom. VIII: 35 , 37. In tegenöveritelliugc van zulken, die uit menfchen vreeze, om hun leeven cn goederen te behouden, het geloof ver lochend hebben» afvallig geworden, en zo als naakt heen gevlooden zyn. (33) Zulken nu , die zo bekleed en niet-naakt zullen gevonden worden, kunnen dan ook ftaat 'er op maaken ,, dat hun verlangen zal vervuld worden. Gelyk het de gewoonte der Ouden was, om zulken, die zich in den ftryd dapper gekweeten hadden, by hunne terugkomst, met fierlyke Kleederen,,en fierlyke Wapenen, en andere teekenen van eere, te omjguigen, en als te overkleeden; en, in tegendeel, de geenen, die zich blohartiggedraagen hadden,, van hunne Wapenen en Krygsgewaa- den  Z'U G TE N. den te ontzetten, en zo, op eene fchandelyke wyze, als naakt wech te zenden, zo als dit, volgens den Heer van den Honert, ten klaarden beweezen is door Juft. Lipfius de Milit. Rom. L. V. C. 17—19, en Jac. Lydius-, de Re Milit. L. V. C. 5. Zo zouden dan ook zy, die ftandvastig en onbeweeglyk gebleeven waren , en in den ftryd des geloofs ten einde toe volhard hadden , overkleed worden met hunne Woonjlede uit den Heemel, gelyk menzo ook die groote fchaare, welke uit de groote verdrukkinge kwam , zag te voorfchyn koomen , bekleed met lange witte Kleederen , en met Palmtakken in dè handen, beide eereteekeneri van een dapper gedrag en bevogtene Overwinninge, Openb. VII: 9. Waartoe men ook brengen kan de Beloften van den verhëerlykten Heiland: Die overwint, zal bekleed worden met witte kleederen, Openb. III: 5. Daar nu Paulus en de geenen, van welken hy fprak , zich tot hier toe zo dapper gekweeten hadden, cn nog goeden moed hadden,. 1 Kor. V: 8, nog niet vertraagden, lchoon hun uitwendige mensch, door de hitte der verdrukkingè, van tyd tot tyd verdorven werd, en zy zich daar tegen Merkten door de ondervindinge, dat die in hun werkte een gantsch zeer uitneemendeeuwig gewichte van heerlykheid, 1 Kor. IV: 16, 17, en uit dien hoofde vertrouwden-, dat zy bekleed, cn niet naakt zouden gevonden worden, zo kevert dit eene bondige reede op,waarom zy voor den-dood, hoe fchrikbaarendc die anders ook is-, niet vreesden; want zy wisten, dat, wanneer het aardfche huis hunnes tabernakels zoude gebrooken worden, zy een gebouw van Godt zouden hebben , niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de heemelen. Ja! datzy, in plaatfe van 'er voor te fchrikken, zelfs zugtten over hun langer verblyf in deezen Tabernakel, en, uit aanmerkinge van het groote dier heerlykheid, welke zy te gemoete zagen, niets zo vuurig verlangden, als met hunne Woonjlede , die uit den heemel is, overkleed te worden—. ZUGT niet tegen malkanderen Broeders, op dat gy niet veroordeeld wordt, Jak. V: 9, (K) De Apostel, een Dienaar zynde van 'den Menschlievenden Jefus, wiens fpraake lieflyk, wiens geheemelte enkele zoetigheid is, fpreekt zyne VerjlrooiUngen aan met den bartftreeifjaden. naam van Broeders, (XJi). Z- U G TV 6*55» Dat konde hy doen uit tweederlei betrekkinge. (V) Eene Geestelyke, Voor zo verre hyze aanmerkte als zulken,welken Godt, gelyk hem, hadde gebaard naar zynen Wil, door het Woord der Waarheid, Cap. I: 18» (/S) Eene Ligchaamlyke. Zy waren oorfpronglyk Jooden uit de twaalf Stammen, Cap. 1: 1. Dus zyne Broeders, zyne maagfehap naar het vleesch, zo als Paulus zich eens uitdrukte , Rom. IX: 3. (33) Zo wilde hy hen aanfpreeken. (V) Hy heeft daar mede zyne Liefde tot hen willen te kennen geeven. (/S) Hy heeft 'er mede willen leeren , dat een Dienstknegt des Heeren moet vriendelyk zyn tegen allen , vermaanen in alle langmoedigheid: Zelfs zulken , die legenftaan, onderwyzen met zagtmoedigheid, »Tim. II: 24, 25. IV: 2. Hoe veel temeer niet zulken, die hy aanmerkt als zyne Broeders. Zo doet een Apostel, en wel een van die drie Apostelen, die gedgt werden pylaaren te zyn, Gal. II: 9. Dit moet eiken Leeraar tot een leerbecld zyn , dat hy geene heerfchappy behoore te.voeren over hei erfdeel des Heeren, 1 Petr. V: 3. (v) Hy heeft hen daar mede willen doen denken aan hunne Broederlyke betrekkinge. Gedacht- en Geloofsgenooten zynde, en dus door een-dubbelen Broederband aan malkanderen verbonden , moesten zy onderling geen bitteren nyd, noch v/rok in hunne harten voeden. Daar tegen is (3) zyne Vermaaninge ingericht, welke hy eerst voordraagt, en vervolgens als eene vermaaninge van gewicht, met bondige beweegreedenen aanklemt. (NN) De vermaaninge. is: Zugt niet tegen malkanderen. («) Daar de Mensch als tot moeite gebooren is, ontmoet hy in, cn ook buiten zich veele reedenen om te zugten. Het is niet noodig , die alle op te tellen, 't Moet, by den eerden opflag, elk eenenin het oog vallen, dat hier zo een Zugten wordt bedoeld, 't welk gebooren wordt uit eene, of waarlyk, of ingebeeld geleedeneVerongeiykinge,'t welk dan veroorzaakt niet maar een zugtend beklag, maareen zugtende- wraakgierigheid , zo dat , kan, of wil men zich in eigener perfoon niet wreeken ,-men evenwel in zyn binnende zugt en wenscht, dat Godt, op de eene of andere wyze, die moeite, dat on- gelyk doe wederkeeren op den kop van den Verongelyker. Op.die wyze moesten  <556 Z U G T. zy niet zugten (/3) tegen malkanderen. («») Wie zyn dat? Ik ben wel eenigzins in bet denkbeeld geweest, dat 'er door te verftaan waren die Ryken, welken de Apostel aangefprooken en beftraft hadde, vs. i —. (A) Maar die waren onbarmhartige Kneevelaars, ja! Wreedaarts. Zoude de Apostel die wel vervvaerdigd hebben ze Broeders tc noemen. (B) Hy fpreekt ook van cen over- en weêrgaand zugten, een zugten tegen malkanderen. Nu is het niet vreemd, dat zy, die door die Ryken onderdrukt wierden , over , ja! tegen hen gezugt hebben ; want vs. '3. * wordt gezegd , dat derzelver gefchrei was gekoomen tot in de ooren van den Heere Zebaöth. Maar is het wel te denken, dat die Gewelddryvers zouden gezugt hebben tegen die Onderdrukten, daar zy het in hunne magt hadden , en het ook daadelyk deeden, om ze te veröor'deelen , ja! te dooden, vs. 6. (C) Men ziet ook, dat, gelyk At Apostel rechtftrceks de Ryken hadde aangefprooken , vs. 1—6, hy met het 7. vs. begint zyne taal rechtftreeks te wenden tot de Broeders. En zyne vermaaninge aan hun is tweeleedig: De eerfte is, om langmoedig te zyn, te weeten , onder den Overlast , die hun werd aangedaan , vs. 7, 8. De tweede is , om niet te zugten tegen malkanderen. (AS) Dat is de eene Broeder tegen den anderen. Het is wel pligtelyk , en ook lieflyk , dat Broeders eendragtig faamen woonen : Maar dc Palmboom des Vreedes bloeit niet altoos onder hen. In het Huisgezin van Abraham was twist tusfehen Sara en Hagar, Ismaël en Izadk; in dat van Izadk tusfehen Jakob en Efau. In de eerfte Euangelie-Kerke , hoe beroemd ook door de onderlinge liefde en eensgezindheid , ontbrak het aan geene twisten; zelfs rees 'er tusfehen Paulus en Barnabas eene zo groote verbilteringe , dat zy zich van malkanderen fchcidden, Hand. XV: 39. Het is dan niet vreemd, dat de Apostel voorönderftelde, dat'er ook onder deeze Broeders twisten en verbitteringen waren, 't Konde wel zyn , dat hy 'er iets van hadde gehoord. Zyne waarfchouwingen tegen bitteren nyd en twistgierigheid, Cap. III: 14, 15, 16, en tegen het kwaad fpreeken van malkanderen, Cap. I: aö.eivIV: 11,maaken zulks waarfchynlyk. In deeze voorönderftellinge kwam ZUGT. de Vermaaninge wel te pas , aangezien alle beleedigingen de Wraakzugt zo ligt doen opwellen in het harte, om niet tc zugten tegen malkandercn. Deeze Vermaaninge (33) klemt hy aan door twee nudruklyke beweegreedenen, waar van (*) de Eerfte is : Op dat gy niet veroordeeld wordt. (**) Het Veröordeelen is eene Riehterlyke daad: Eene daad , waar toe een Richter niet mag koomen, ten zy 'er iets ftrafwaerdigs misdreeven, en de waarheid van dat misbedryf hem duidelyk gebleeken zy. 't Komt 'er dan op aan, of zo een zugten tegen malkanderen eene ftrafwaerdige misdaad zy. Ja! 't is eene groote. Wie kan 'er aan twyffelen ? (A) Men bezondigt zich tegen Godt: Tegen zyn Opperrichterlyk recht; want Hy heeft gezegd ; Myns is de wraake, Deut. XXXII: 35. Tegen zyne Langmoedigheid; men is te onvreeden, dat Hy vertraagt het aangedaan ongelyk op heeter daad te ftraffen. Tegen zyne Rechtvaerdigheid; men roept Plem op , om zo maar blindelings te worden deUitvoerer van onze verkeerde driften. Tegen •zyne Ahveetendheid ; men betuigt in zyn daagiyksch Gebed,dat men zynen Schufdenaaren vergeeft, en ondertusfehen men zugt voor GoAttegen hen.(B) Men zondigt tegen zich - zeiven. Vy andfehappen, twisten en afgunftigbeeden behooren tot de werken des vleeschs, die den mensch uitfluiten van het Koningryke Godts, Gal. V: 10 , 2.1. ' Zondigt hy, die met eenen vloek zynes vyands ziele begeert, Job XXXI: 30; hoe veel te meer met hy, die tegen zynen Broeder zugt ? (C) Men zondigt tegen zynen Naasten. In plaatfe van hem het goede te gunnen en toe te brengen, op dat men het kwaade, dat-in hem is tegen ons, mogt overwinnen door het goede, zo zugt men tegen.bem, en wenscht hem het kwaade toe. (D) Men zondigt tegen de zo dikwerf herhaalde lesfen van bet Euangelie. De Heere Jefus gebiedt , dat men zyne Vyanden zal liefhebben ; zeegenen, die ons vloeken; en bidden voor de geenen , die ons geweld aandoen , Matth. V: 44. Petrus vermaant: Vergeldt niet kwaad voor kwaad, noch fcheiden voor fcheiden: Maar zeegent daar-en-tegen, weetende, dat gy daar toe geroepen zyt,"op dat gy Zeegeninge zoudt beërven, 1 Petr. III; 9. Insgelyks Paulus: Verdraagt malkanderen , cn vergeeft de een de» anderen, zo  Z -U G T. zo iemand tegen iemand eenige klagle heeft: Geïykerwyze als Christus u vergeeven heep, doet gy ook alzo, Kolosf. III: 13- Sluit nu dat zugten tegen malkanderen in zich op eene zonde tegen Godt, en wel opmeer dan eenerlei wyze;eene zonde tegen zichzelven , en tegen den Naasten ; en eene openbaare Ongehoorzaamheid aan de Wetten van'het Euangelier zo konde het niet anders zyn, of hetzelve moest by Godt worden aangemerkt als eene ftrafwaerdigë misdaad. CA») als zodanig by Godt ook moet beoordeeld en veroordeeld wm den, zo vermaant de Apostel met recht, zich daar van 'te wachten, op dat zy met mosten veroordeeld worden , als zulken , die aan zyn Euangelie ongehoorzaam zyn, over welken de Heere met vlammenden vuure zal wraake doen. W De tweede reede van aandrang is : Ziet.! de Richter Raat voor de deure. De Godtloozen gieten uit, fpreeken hard, verbryzelen des Heeren Folk, en verdrukken zyn erfdeel, en zeggen dan nog, en Herken zich daar mede fn hunne boosheid: De HEERE ziet het niet, de Godt Jakobs merkt heL niet , Pl. XCIV: 3—7. Hoewel nu llegts eenigzins nadenkende menfchen zo niet denken nog fpreeken ; zy gedraagen zich evenwel dikwils zo, als of zy zo dachten. Zo lang hunne misdaaden niet openbaar zyn, en hen by de Waereld niet laaken s- en ftratfens-waerdig maaken, bekreunen zy zich derzelven niet veel. Daar tegen wil Jakobus zyne Broeders waarfchouwen : Offchoon het maar een verborgen zugten , geen luidrugtig vloeken en verwenlcuen was, zy moesten evenwel niet denken, dat zy 'er niet om veroordeeld zouden worden. De Richter ftond, als 'tware, voor de deur. Zy zouden het voor Hem met kunnen ontkennen. Hy zoude zich niet behoeven op te houden met het opzoeken van getuigen ter hunner overtuiginge. Hy . zelf was Getuige ; Hy fond voor de deure. Hy wil 'er mede te Kennen geeven, dat zy verkeerden onder het oog van zo eenen Richter, die een Godt was, niet maar van verre, maar ook van naby; die de menfchen bezet van vooren en van agteren, en alreeds hunne gedachten kent van verre; en uitdien hoofde kan zyn, en ook daadlyk is, een Oordeeler der gedachten'en der binnen/Ie overleggingen des harten. Wildeh XL Deel. I. en H. Stuk. ZUGT. 657 zy dan niet veroordeeld worden, en geloofden zy, dat zy zyne Ahveetendheid niet zouden kunnen bedriegen, zo moesten zy zich zorgvuldig wachten van eene zo zon^. dige, en daarom by dien Richter zo ftrafwaerdige daad, als was het zugten tegen malkanderen. Van deeze laatfte fpreekwyze : De Richter ftaat voor de deure hebbe ik breeder gehandeld in des VII. D. I. St. p. ai6-—, onder den■ tytel RICHTER, Nadruklyk is op dit Stuk de reedeneeringe van den Schryver van het Boek der Wysheid, Cap. I: 7—11. De Geest des Heeren vervult de Aarde —: Daarom zal niemand voor Hem kunnen fchuilen , die fpreekt dat onrecht is, noch de firaffende wraak zal hem niet voorby gaan. Want over de raadflagen der Godtloozen zal onderzoek gefchieden , en het geluid zyner woorden zal voor (len Heere koomen, tot beftraflinge zyner misdaaden, overmits zyn yverig oor alle dingen hoort, en het knorren des murmureer'ders is Hem niet verborgen. Wacht u dan voor onnutte murmureeringe —.• Want de verborgene reede zal niet leedig gaan —. Onder de dingen, die de HEERE haat, is ook, dat de een des anderen kwaad denkt in zyn harte, Zach. VIII: 17. ZUGTENDE:G2y' uwen Voorgangeren gehoorzaam, en zyt ze onderdaanig. Want zy waaken voor uwe zielen, als die -reekenfchap geeven zullen, op dat zy dat doen mogen met vreugde, en niet al) Want dat is u niet nuttig, Hebr. XIII: 17. 't Geen Salomo zegt, Spr. X: 1, van den Wyzcn Zoon, en van den Zotten: Dat de eer He zynen Vader verblydt; maar de laatfte zyner Moeder droefheid is , mag men wel toepasten op het gedrag eener Gemeente jegens haare Leeraars. Agt zy die veel in liefde, en maakt zy zich hunnen dienst ten nutte, het is den braaven Leeraar eene blydfchap des harten. Maar is zy weêrbarftig, is zyn arbeid onder dezelve, als of hy op rotzen ploegde, en onder doornen zaaide, het is hem eene bittere fmerte, en haar zelve een groot nadeel. Het oogmerk van Paulus is, dit den Plebreën onder het oog te brengen met onze woorden. CN) Zvne Vermaaninge, die hy in 't vervolg aandringt, was: Zyt uwen Voorrangeren gehoorzaam en onder daanig. (NN) Eene Gemeente zonder Leeraar is, als een Kudde zonder Herder, Als 'er geen Oooo *T0~-  (50-3 ZUGTENDE. Propheetie is; wordt het Volk ontbloot, Spr. XXiX: 18. In tegendeel wordt het als een Zeegen beloofd : Uwe oogen zullen uwe heer aars zien; en uwe ooren zullen hooren het zvoord des geenen, die agter u is, Jef. X-XX: iq , 21. In- dat geluk mogten. de Hebreen deelen. Zy hadden Voorgangers gehad-, maar die waren geftorven, vs. 7. Zy badde-n ze nu nog, die leefden. De Aposte-f wilde, dat zy die alle zouden groeten, vs. 24. Van die ipreekt Hy hier, en daarom noemt hy ze hunne Voorgangers. Voorgangers, of nader Leidslieden, worden ook Koningen en' Vorften genoemd; doch r»e-t toefpeelinge op het doen der Herdéren , die voor de Kudde heenen gingen, en zo dezelve leidden* wanneer zy ze ter kooijë uit- e-n wederom invoerden , zo als af te neemen is uit het zeggen van den Heiland \ Myne Schaapen hooren myne ftemme — en zy volgen my na, Joh. X: 2.7. De Stammen Israëls namen David tot zo eenen Merder - Koning aan , zeggende: Gy waart Israël uitvoerende , en inbrengende : Ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gy zult myn Volk Israël weiden, en gy zult tot eenen Voorganger zyn over Israël, 2. Sam. V: 2. Pf. LXXVUl: 70—72. Overmits nu de Gemeenten meermaals voorkoomen onder de teekeningc van eene Kudde , Hand. XX: 28, 1 Petr. V: 2, 3; zo worden de Leeraars ook Herders genoemd , Ephef. IV: 11; Leidslieden, die de Kudde moeten weiden met weetenfehap en verftand, zullen zy Herders zyn naar Godts harte, Jerem. III: 15. Voorgangers, wanneer zy niet flegts het Woord prediken , zeggende: S)it is de weg, wandelt in denzelven; maar óók zelve 'er op voorgaan, en zich zo betóOnen Voorbeelden te zyn der Geloovigen, zO wel in den wandel, als in den woorde, u Tim. IV: 12. Die met Paulus zeggen kunnen: Weest mede myne Navolgers, en merkt op de geenen, die alzo wandelen,, gelyk gy ons tot een voorbeeld hebt, Philipp. lil: 17, 1 Kor. XI: 1, zullen met recht mogen vereerd worden met den tytel van Voorgangers, of Leidslieden. Als 'zodani,gen waren die der Hebreën aan den Apostel bekend. En daarom was (33) zyne Vermaaning, dat zy aan die zouden zyn gehoorzaam en onderdaanig. Elders vermaande hy,dat zy zouden erkennen de gee7mti, die onder hen arbeidden, en ze veel ag- ZUGTENDE. ten in liefde om hunnes werks zuille, 1 Thesf» V: 12, 13. Maar hier eischt hy nog iets* meer, Gehoorzaamheid, en Onderdaanigheid. O) Hoe zyn deeze twee woorden , die op hetzelfde fchynen uit te koomen, te onderfcheiden ? (**) Het eerfte woord zegt wel gehoor geeven en gehoorzaamen; maar Hand. XXVIII: 24. komt jthVs.» voor in de beteekenisfe van gelooven, en elders zegt het door overreedinge zyne toeftemminge geeven aan het gehoorde, en zo bezvoogen te worden, om het te selooven« Hand. X VIII: 4. XXVI: 28, 2 Kor. V: ïi> Het tweede woord is-nW zegt zich onderzoerpen aan 't geene voorgefteld wordt, cn men gelooft, om zich, in gelykvormigheii daar aan te gedraagen. (ftf) Hier uit zal nu zyn op tc maaken,. wat de Apostel met deeze twee woorden van de Hebreën eischt. (A) Met het eerfte woord: Dat zy hunne Voorgangers wilden aanmerken als Herders en Leeraars, hun van Chrhtus gegeeven, om onder hen te arbeiden in het werk der bediening ter hunner opbouwinge en volmadkinge, Ephef. IV: 11, 12. Dat zy hun, voor zo verre zy vast hielden aan het getrouwe Woord, dat naar de leere is, geloof wilden geeven , in tegenöverftellinge van zulken, die vreemde leeringen zochten in te voeren, waar tegen hy hen hadde gewaarfchouwd, vs. 9. Dat zy, uit overtufginge, dat derzelver Leere gebouwd was op en overéén kwam met het getuigenisfe der Apostelen en Propheeten , die dan ook wilden aanneemen, niet als eenes Menfchen woord, maar als Godts TVoord, 1 Thesf. II: 13. In Vertrouwen, dat, zo wanneer zy, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, hét woord, welk zy in hun plantten, ontvingen met zagtmoedigheid , en bewaarden in een goed e'n eer lyk harte, dan ook heilzaame vruchten zoude voortbrengen tót vermeerderinge van kennisfe, en tot verfterkingc in het geloove èn in de hoope des eeuwigen 'leevens ; maar wat meer is, ook zoude dienen, om hen wys te maaken tót Zaligheid door het geloove, Jak. I: 21, 2 Tim. III: 15. Zoude dan het Woord, 't welk h tinne Voorgangers hun predikten, hun niet yèkl zvorden, zo eischte de Apostel te 'reente , dat zy hunne Vcorftdnderen zouden gehoorzaam zyn, gehoor geeven; want het gcloof is uit het gehoor, en bet gehoor door het Woord Geat:*  Z U G T E N D E. Godts, .Rom. X: 17; en Zie* behaagt Gode door de predikinge' zalig te maaken die gelooven, 1 Kor. 1; ai. (FQ Met het tweede woord eischt hy Onderdaanigheid. Geene blinde, maar zo eene, die gegrond was op overtuiginge van de Godtlykheid hunner Zendinge, om hunne Voor/landers te zyn, en op de zuiverheid hunner Leere. Dus dan niet, wanneer zy zouden willen heerfchappy voeren over het erfdeel des Heeren; maar wanneer zyzich gedroegen» als Voorbeelden der Kudde , 1 Petr. I: 3. Niet dan, wanneer z.y hun zouden willen voorfchryvén leeringen en gebodenvan menfchen, door welke Godt te vergeefs wordt geëerd, Matth. XV: 9. Maar, wanneer zy biceven hy het geene zy geleerd hadden van, en waar van hun verzeekeringe gedaan was door de Apostelen, en door die van en door den Heere zelf, 2 Tim. ïlï: 14- Dus moesten zy hun Onderdaanig zyn , ten aanzien van de Leere des Geloofs. Predikten zy hun Verborgenheeden, die den peil van hunne eindige begrippen te boven gingen, of leerftellingen , die ftteeden met hunne van ouds ingezoogene vooröordeelen , in plaatfe van zich daar tegen te verzetten, moesten zy 'er zich aan onderwerpen, en hunne gedachten gevangen laaten leiden tot dt gehoorzaamheid van Christus, 2 Kor. X: 5, en zo hunne leere aanneemen in liefde der waarheid, om' zalig te worden, a Thesf. II: 10. Predikten zy hun eene naauw beperkte Zeedeleer, dat zy Godtloosheid er, fVaereldfcbe begeerlykheeden moesten verzaa ken, en maatig, rcchtvaerdiglyk en Godtzaiiglyk leeven in de tegenwoordige Waereld, Tit. II: 12.; in plaatfe van in te volgen de inboezemingen van het zondig vleesch , 't welk zo gaerne wandelt naar de eeuwt deezer Waereld, moesten zy hun ook ter deezen opzigte Onderdaanig zyn, uit over tuiginge, dat zy niets van hun eischten dan 't geen waaragtig, eerlyk, rechtvaer dig, rein, lieflyk, en welluidend was, Philipp IV: 8. En dat het daar te boven des Hee ren wil, en dus ook hun pligt was , di woord, als een getrouw Woord ernflelyk t bevestigen, dat de geenen, die aan Godt ge looven, zorge hebben te draagen, om goed werken voor te ftaan , Tit. III: 8. Zelf pok dan, wanneer zy door eenige xiisdaat overvallen waren , en hunne Voorftander hen daar over beftraften , moesten zy» ii Z ü G T E N D E. 659 plaatfe van zich deswegens tegen hen te verbitteren , zich met Onderdaanigheid daar aan onderwerpen; niet alleen uit overtuiginge, dat hun post en pligt het mede bragt", om te beftraffen en se vermeet' nen met alle langmoedigheid en leere, 2 Tim. IV: a. Maar ook van het nut der beltra-ffinge , naardien de beftrajftngen der lueH de weg des leevens zyn, Spr. VI: 23. Want die de lucht verfmaadt, baat zyne ziele ; Maar die de beftraflinge des leevens hoorf ? krygt verftand, en zal in het midden der Wyzen vernachten, Spr. XV: 31 , 32. Eischte nu de Apostel zo eene allezins billyke Gehoorzaamheid cn Onderdaanigheid aan hunne Voorftanderen , zo konde men niet zeggen, dat hy iets eischte, 't welk aan die een onwettig gezag gaf, en onbe.ftaaubaar was met de Christelyke Vryheid.: Maar integendeel zo iets , 't welk volftrekt noodzaaklyk was, zoude het onder de Hebreën zo toegaan, als het in de Gemeente der heiligen moet toegaan , alles eerlyk en met órde. Daar ,'nu deeze zaak van zo veel belang was , (3) heeft de Apostel die ook met Eewecgreedcnen van veel klem willen aandringen. CNN) De Eerfte is ontleend uit het zwaarwichtig werk, 't welk zy, ten hunnen nutte hadden waar te neemen. Want , zegt de Apostel , zy waaken voor uwe zielen , als die reekenfehap geeven zullen. C*) Befchouwen wy deeze woorden op zich - zelve. C**) Plet werk hunner Voorftanderen was zekerlyk een lastig werk: Zy waakten voor hunne zielen; dus dan voor zo iets, waar in de Hebreën niet maar een tydelyk, maar een eeuwig belang hadden. CA) Paulus blyft hierin dezinfpeelinge op het Herderswerk. De Herder moet waaken over zyne Kudde, dat de Schaapen niet afdwaalen , dat zy . aan Wolven en ander verfcheurend gè, dierte niet ten prooi je worden. Dc Her. ders in de velden van Bethlehem hielden de , Nachtwacht over hunne Kudde, Luk. II: 8. . CB) Dit brengt ook het Herdersampt der : Leeraaren mede. Zy moeten agt hebben op de geheele Kudde, over welke de Heilige . Geest hen tot Opzienders gefteld heeft, Hand. ; XX: 28, met opene oogen fteeds rorid ; zien, of 'er ook eenig gevaar van hier, l of daar te vreezen was, aanhouden tydelyk s en ontydelyk. CAA) Waaken cn waaii'chou1 wen tegen de eigene vhescblyke begeerlykOooo 2 %sc'  66b ZUGTEN D E. Heeden, welke kryg voeren tegen- de ziele, I Petr. II: 11 ; tegen de vcrleidinge der zonde, die den mensch zo ligtelyk omringt, Hebr. XII: i ; tegen de befmettingen der Waereld, Jak. I: 27 ,. om door dezelve niet mede ingewikkeld te zuorden ; tegen de geenen, die ongerecgcld wandelen , en zich vreemd houden en lasteren als men niet met hun mede loopt tot de uil giet inge der zelfde ongereegeldheeden , i Petr. ÏV: i—4. (BB) Waaken tegen de geenen , die ais grypende Wolven zyn , doch verborgen onder Schaapsklcederen, Menleken , die •verderftyke Ket teryen bedekte lyk invoeren , waar door de weg der Waarheid wordt gelasterd, 2 Petr. II: 1, 2. Zo door die te wederleggen , als door de Geloovigen te waarfchouwen tegen het Ongodlyke en fchadelyke van derzelver Leere, op dat zy door de verleidinge van zulke grouwelyke menfchen niet mede afgerukt mogten worden, cn uitvallen van hunne vastigheid, 2 Petr. III: 17. (CC) Waaken en waarfchouwen tegen de omleidingen des Duivels, om zich door hem de zinnen niet te laaten verblinden , om af te wyken van de eenvouwdigheid, die in Christus is, gelyk hy Eva bedroogen heeft door arglistigheid, 2Kor. XI:. 3. Noch voor hem tc wyken, wanneer hy,.door het verwekken van Vervolgingen , hen hefpringen mogt als een briesfende Leeuw j, zoekende wien hy zoude mogen verflinden , 1 Petr. V: 8. En tevens, door de Hebreen te vermaanen , zich op. hunne hoede te houden en hem te zueder ftaan ,,.vs. 9, cn aan te dóen de II apenrustinge. Godts, te gelyk ook voor hun - Waakendc ■. met .alle gèduurigheid en fmeckinge, dat Godt hen wilde bekragtigen in de fterkte zyner magt, op dat zy in alle.zulke verzoekingen zouden kunnen ftaan, weder ftaan, en alles verricht hebbende ,ftaandé blyven, Ephef. VI: 10—18. Maar 'er zyn ook blinde Wachters, dieniets weeten, die gelyk zyn aan ftomme honden, die niet kunnen verftaan; dié zich keeren, elk naar zynen. zeeg en naar zyn gewin, fin tot zyn einde, Jef. LVI: 10, 11. Die daarom niet agtens- , maar veeLmeer: veragteus-waerdig zyn. Maar zulken waren tic Voorftanders en Leidslieden dér Hihreën niet. De Apostel geeft hun getuigenis , dat. zy waakten, (&ft) als die reekenfehap geeven zou. den^Dzx. te doen, zyn verpligt allen,welken door anderen een of ander, iets ter be- w ZUGTENDE. zorginge is toebetrouwd. De Stadhouders moesten reekenfehap geeven aan de drie Vorften , die de Koning over hen gefteld hadde, Dan. VI: 3. Een zeker ryk Mensch riep zynen Rentmeester op, om reekenfehap te geeven van zyn Rentmeesterfchap, Luk. X Vi: 2. En zo zouden deeze Voorftanders, gelyk ook alle andere Herders en Leeraars, ook reekenfehap moeten geeven aan den OverflenHerder, die ook de Eigenaar is van zyne Schaapen , over welken Hy hun het opzigt heeft toebetrouwd. Maar wat was het al, waar van zy reekenfehap zouden moeten geeven ? (A) Zeekerlyk van en voor zich-zelven, hoe zy zich gedraagen hebben in het bewaaken en hoeden 'hunner Kudde: Of zy zich hebben gedraagen als getrouwe Herders, die opzigt gehad hebben over de Kudde; niet uit nooddwang, maar gewilliglyk; noch om vuil gewin, maar meteen volvaerdig gemoed, i'Petr. V: 2. Of, als zulke dwaaze cn. nietige Herdérs,waar van gefprooken wordt Ezech. XXXIV: 2—4, die het zwakke niet fterkten, het kranke niet heelden, het verloor ene niet zochten: Maar heerschten met ftrengheid, en met hardigheid. (B) Reekenfehap zullen zy ook geeven van het gehouden gedrag der geenen, over welken zy het opzigt gehad hebben : Of die naar dé ftemme van hunnen Herder , gehoord en zich met zagtmoedigheid 011. der zynen Staf hebben laaten verzaamelen: Dan , of zy, als D'waalzieke Schaapen , die het omzwerven lief hebben, zich hebben gekeerd een iegelyk naar zynen zveg; of 't geen nog flimmer zoude zyn , of zy zich als woeste Kammen cn ftóotige Bokken , tegen. hUnne. Voorftanelers eri Leidslieden verheeven hebben. (/3) Dit dient hier wel mede ih. aanmerkinge te koomen, om, volgens het reedegeevend woordeken zvant, des Apostels Vermaaninge te fter' ker aan. te dringen. (**) Want waakten hunne Voorftanders voor hunne zielen; floe. gen die hunne eeuwige belangen zo naauwkcurig en geduurig gade ; . getroostten zich die zo veel moeite en arbeid , om hunne zielen voor Godt dn Christus te gewinnen : Welle eene liefde , gehoorzaamheid en onderdaanigheid waren zy dan aan , die niet fchuldig? Die aan hun niet te bewyzen , . zoude fnoode ondankbaarheid zyn , en zo veel, als Godts goeden raad'te verwerpen tegen hunne zielen, (ƒ£)• Nog zo veel.  Z U G T ENDE. veelte meer moesten zy zich daar toe verbonden kennen ; want die zouden eens reekenfehap moeten geeven : Niet alleen van en voor zich-zelven; maar ook van hun gehouden gedrag. De Overdenkinge daar van moest hen dan te rugge houden van hun , door' hunne weêrbarftigheid., ooit eenige oorzaak te geeven, om zich over hen te beklaagen; en, in tegendeel, zich zo te gedraagen, dat zy over hunne Gehoorzaamheid en Onderdaanigheid zich zouden kunnen beroemen. (33) Dat wil Paulus den Hebreen op het harte drukken, met te zeggen: Op dat zy dat,xe weeten, het o-eeven van reekenfehap, mogten doen met %reugde , en niet af zugtende. Want dat zoude hun niet nut zyn, Deeze woorden zoude men kunnen aanmerken als een nieuwe Beweegreeden; of liever , als dienende, om de eerfte te meerder kragt by te zetten. (») Het geeven van reekenfehap zoude dan kunnen gedaan worden, of met vreugde, of al zugtende. («*) Met vreugde, wanneer zy hadden mogen ondervinden , dat hun arbeid niet was ydel geweest in den Heere. Dat, hadden zy ongercegelden vermaand, zwakken onderftéund, kleinmoedigen vertroost, en getracht dwaalenden te rechte te brengen, men hun woord hadde ontvangen met alle zagtmoedigheid, en zich door hen hadde laaten leiden in het fpoor der Gerechtigheid. Mogen Godts Knegten de liefde en agtinge van hunne Gemeente genieten, en vrucht zien van hunnen arbeid , dat is hun zoctfte lust, en grootfte loon. Is dat hier hunne hoope; hunne blydfchap en eene kroone des roems, i Thesf. II: 19; wat zal het dan niet zyn, wanneer zy in den dag der toekomfte van den Heere Jefus kunnen zeggen : Ziet P1EÈRE, ik en de Kinderen, die Gy my gegeeven hebt.: Welk eene vreugde, wanneer zy 'er-veelen zullen zien, welken zy geweest zyn tot mederwerkers van hunne blydfchap'in den Heere! Welk eene verdubbelinge van vreugde,wanneer zydan, als zulke Leeraars , die 'er-veele gerechtvaerdigd hebben, van den Overflen Herder zullen mogen verwachten , dat Hy hun zal toereiken de onverivclkbdare kroone der heerlykheid!' ! Petr. IV: 4. (W)Daar-entegen zoude het ook kunnen zyn, dat zy hunne reekenfehap zugtende zouden moeten geeven: Doch dat voegt 'er de Apos- Z U G T ENDE. • 66% tel ter hunner Waarfchouwingen by, zou* de hun niet nut zyn-, (A) Zugtende zoude het gefchieden , wanneer zy (AA) zich zouden moeten beklaagen,- dat zy te vergeefs gearbeid hadden; en nog' meer , als men zich kwaadaartig tegen hen verheeven , hen met haatige woorden omfingeldi, en hun haat voor hunne liefde vergolden hadde. (BB) Wanneer zy zouden moeten bezugten het verlies van zo veele onfterflyke zielen, die zy zo gaerne zouden hebben willen rukken uit het vuur des verderfs, en beweegen tot bekeeringe en geloof, op dat die ook hadden mogen ontvangen vergeer vinge van zonden, en een erfdeel onder de geheiligden. Als nu hunne Voorftanders zich dus over hen zouden moeten beklaa* gen, en tegen hen getuigen-, (B) konden zy ligtelyk opmaaken dat hun dat niet nut, maar, integendeel, ten hoogften nadeelig zoude zyn. Want was 't het Woord van Godt geweest, 't welk zy hadden verkondigd ; dat Woord , 't welk hunne zielen hadde^kunnen zalig maaken, 't konde niet misfen, of het verwerpen 'er van, moest ten hunnen nadeele uitvallen ; want die dè tucht verwerpt, verfmaadt zyne ziele, en die van den weg des verftands afdwaalt, zal in de Gemeente der dooden rusten ,~ Spr. XV: qa. XXb 16. En waren hunne Voorftanders 'onder hen geweest als Gezanten van Christus wegen, 't zoude dan ook niet anders kunnen zyn , of de minagtmge en de hoon , hun aangedaan , zoude t'eenio-en tyde moeten wederkeeren op hunnen Sop. Een menschlyk Koning laat den hoon, zynen Gezanten aangedaan niet on.gewrooken , zo als kennelyk is uit de ftrenge Wraaköeffeninge van David, toen de Ammoniten zyne Gezanten-zo Imaadelyk behandeld hadden, a:Sam.. X: ir->5. XII; 26— 31. Hoe veel te meer zal-zulks dan niet by denPIeere hoog genoomen en ftreng gewrooken worden ? - De Hebreen > konden zich 1'piegelen aan-'t geene, hunnen Vaderen was overgekoomen ; want eene der reedenen, waarom die , en hunrte Stad en Land waren overgegeeven geworden aan de Chcddeën, was , dat zy Godts woorden veragt, en zich tegen zyne Propheeten verleid- hadden, 1- Chron. XXXVI: 16. Dit nu zo zynde, (js) zo hadden de Hebreën zich dan wel zorgvuldig te hoeden voor alles , 't welk hunne- Voorftanders ■ O ooo 3 ZöU~  66% ZUGTENDE, ZUIDEN. ZUIDEN. zoude kunnen noodzaaken, om, by het geeven van reekenfehap, over hen tc zagten, en zich te beklaagen; en, in tegendeel, moesten zy zich opgewekt vinden, om zich jegens hen zo te gedraagen, dat zy reekenfehap zouden kunnen geeven met vreugde. Zo nadeelig voor hen zeiven, en 'zo onaangenaam aan den Heere het eerfte zoude zyn ;zo voordeelig zoude hun het laatfte zyn : Heilzaam voor hunne zielen, en welgevallig aan den Heere. En zo leeverde dit cenc gewichtige reede van aandrang op voor des Apostels Vermaaninge, om aan hunne .Voorftanderen gehoorzaam en onderdaanig te zyn : En dat zo veel te meer , daar de beweegr.ced.enen van den Apostel gegrond waren op het nadruklyk gezegde van den Heere Jefus, toen Hy zyne Difcipelen uitzond , om zyne komfte, en de nabyheid van zyn Koningryk bekend te maaken: (Fie u hoort, die ■hoort my; en wie u verwerpt, die verwerpt my: En wie my verwerpt, die verwerpt den geenen, .die my gezonden heeft, Luk. X: 16, als mede Joh. XIII: 2.0. Foorzuaar, voorwaar zegge ik u, zo ik iemand zende, wie dien ontvangt, die ontvangt my-: En wie my ontvangt, die ontvangt Hem, die my gezonden heeft. Waar .tegen over ftaat zyne Waarfchouwinge : Die my verwerpt, en myne woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: Het Woord, dai ik gefprooken hebèe, dat zal hem oordeelen ten laatflen dage, Joh-. XII: 48. Gelyk ook de Apostel elders waarfchouwde : Zo dan, die dit (deeze onze Leere) verwerpt, die verwerpt geenen mensch , maar Godt, die ook zynen Heiligen Geest in ons heeft gegeeven, 1 Thesf. IV: 8. 't ZUIDEN, is eene 'der Vier Land,of Luchtftreeken , en wel die , daar de Zon ftaat op het midden van den Dag, als ze op het heetfte fchynt, en is dus met recht tegenövergefteld aan het koude Noorden; gelyk het Oosten, daar de Zon opgaat, is tegenövergefteld aan het Westen, daar ze ondergaat. Dus beteekent (Si) het Zuiden dikwils een Zuidwaards geleegen Land. Abraham trok na het Zuiden, Genef. XII; 9. XIII: 1. De Amalekiten woonden in het Land van het Zuiden, Num. XIII: 29. De Koningin van Scheba, welke kwam, om de Wvsheid van Salomo te hooren, i.Kon. X: ï , wordt Matth. XII: 4a. genoemd de Koningin van 't Zuiden. (2) Dc Zuidewindtn koomen fomwylen voor, als voordeelig; fomwylen nadleHg- De Zuidewind brengt zoarmie aan. Zo zegt de Heiland, Luk. Xü: Wanneer gy den Zuidenwind ziet waaiftn , zegtgy.- Daar z.ai hitte zyn, en het gefchiedt. Dat geeft Ehhu ook te kennen , Job XXXVII: 16, 17. Hebt gy Weetenfehap— van de won.derheeden des geenen , die volmaakt is in Weetenfchappen, hoe uzv, kleedercn warm zuorden, .als Hy de aarde fiille maakt uitjen Zuiden? Gok warmte en groei bevorderen den Recgen, Althans Qrpheus riep den Zuidenzvind aan , dat hy vruchtbaarmaakenden recgm wilde zenden pp dc Moeeler de Zardc. Ten goede is het tc neemen, als .de Bruid-Kerke bidt: Ontivaak Noordenzuind, en kp.m gy Zuidenwind; .doorwaaid mynen Hof, dat zyne fpeceryen uitvloeijen , Hoogl. IV: 16. Men zie eene beknopte verklaaringe van den geestelyken zin hier yan onder den tvtel NOORDENWIND in des V. D. L St. p. 637. (22) In andere plaatfen komt het Zuiden en de Zuidenwind voor ,ajs nadeelig. By veele Oosterlingen was het eene ingekankerde opvatting, dat bet Zuiden de Zeetel zvas der Dmions, of kzuaade Godheeden: De Heer Nieuw.la.nd in zyne Leerz. Ferluflig. D. IV. p. 3—. houdt het voor waarfchynlyk,. dat de reede daar van te vinden is in de ingebeelde onbewoondheid van de Zona torrida, dc verzengde Luchtftreek, of brandende K\eerkring, en dat de onbewoonde plaatfen het verblyf waren der booze Geesten, naar welk Volksbegrip de Heiland zich fchikkende, zeide: Wanneer de onreine geest van elen menfche uitgegaan is, zo gaat hy door dorre plaatfen, zoekende ruste, Matth. XII: 43. Het is uit*neer dan eene Reisbefchryvinge bekend, dat in de Maanden Juny , July en Augufius de Zuide, of Zuid- Oostelyke wind in eenige Oosterfche Landen , vooral op het midden van den dag , zo brandend heet is, dat menfchen en beesten, die denzelven inademen , 'er terftond van fterven moeten. Mooglyk wordt op deezen Wind gezinfpeeld , Jerem. IV: 11—-13. Een dorre Wind van de hooge plaatfen der Woeftyne, van het hooge gebergte der Woeftyne van Arabic, niet om te wannen , noch te zuiveren : Daar zal nog een Wind koomen , die hun,  t U I D E N. hun , te fterk zal zyn. Nu zal ik ook Oord'-elp de bergen; van plaatfe tot piaauc vinnig beftookt en vervolgd., was ze hier en daar als een Tortelduive, zittende en zugtende tusfehen de klooven der fteenrotzen :" Maar de HEERE zoude, om de verzuo.estinge der ilendigen, en het kermen der nooddruftigen, op/laan, en ze in behoudenisfe zetten. Hy zoude haar Verzaamelen, cn als zyn Volk en eigendom doen tc voorfchyn komen, verfierd, met nieuwe glanfen, als de vleugelen eener duive,over dekt met zilver, en de vederen met uitgegraaven geluwen goude, Mj) Maar hier by moest het niet blyven. Zoude de Mesftas., die de Koning, en ook de Man zyner Kerke is., heerfchen van Zee tot Zee, en van de Riviere tot aan de einden der Aarde, zo moest zyne Kerke niet maar alleen in haare waerdigheid herftcld, en daar door verheerlykt worden-; maar zy moest , ook al verder en verder uitgebreid worden. Ten dien einde zoude Hy (*) tot het Noorden zeggen: Geef, en tot het Zuiden: Houd niet te rugge. Met een woord van Vry- en üppermagtig bevel ; met zo een woord, waar door Hy den raad der Heidenen vernietigt , en de gedachten der Volken breekt, waar van gezegd wordt: Hy fpreekt en. het is 'er; Hy .gebiedt,en het ftaat 'er, zoude Hy de fchillen van Afgodery en Bygeloof, waar. mede dé Godt deezer eeuwe 'bun de zinnen van dc Volken dier Landen verblind hadde, doen wech val len van hunne oog.n , in hunne harten fchynen , 'en hen beflr-aaien met de verlichtinge van het Euangelie zyner heerlykheid, zo dat zy zich geheel vrywillig,  ZUIDEN. «it «ene volle overreedinge , zouden gee■ven aan de Kerke, om derzelve ingelyfd •te worden, en, zonder zich agterlyk te houden , of door iemand te laaten te rugge houden, zich als gevangen tc laaten leiden tot de gehoorzaamheid des geloefs. Zo dat zy zelve , met verwonderinge 'er over aangedaan, zoude moeten uitroepen: Wie zyn deezen, die daar koomen gevloogen als eene Wolke, en ah Duiven tot haare ven'fiers ? O) Verder zoude Hy zeggen : Brengt myne Zoonen van verre, en myne Dogters van de einden der Aarde. (**) Dit fchynt een woord van bevel te zyn , gegeeven aan zyne Gezanten, die Ply zoude zenden tot die Volken, om die de oogen te openen, en die te bekeeren uit de duisternisfe tot het licht, en van de magt des Satans tot Godt.(A) Hun last bragt dan mede dat zy den HEERE moesten brengen zyne Zoonen en zyne Dogters.(AA) Zulken, die nu nog overgegeeven waren tot den dienst van Jiomme Afgoden, maar van Godt verordineerd waren ter aanneeminge tot Kinderen, en nu zouden getrokken worden uit de magt der duisternisfe, en overgezet worden in het Koningryke van den Zoone van Godts liefde, op dat zy nu, gewederbaard naar zynen wil door bet Woord der Waarheid, Hem tot Zoonen en Dogters mogten worden, en zy dan ook, ais zyne Kinderen, mogten ontvangen vergeevinge der zonden , en een erfdeel onder de geheiligden. (BB) Dat moest gefchieden door den dienst van deeze Gezanten. Die moesten onder hen prediken de bekeeringe tot Godt, naar den inhoud van het Euangelie der Genade, hen daar uit onderwyzen in de Waarheeden, die geloofd, en in de Pligten , die beöeifend moeten worden, en vervolgens , door ze te doopen, te brengen tot de gemeenfehap van de Kerke, en van alle de dierbaare voorrechten, die in dezelve genooten worden, om zo binnen in dezelve eenen naam en eene plaatfe te ontvangen , beet er dan die der Zoonen en Dogteren geweest was onder de dagen des Ouden Verbonds , zo als dat beloofd was aan zulke Vreemden, die zich tot den HEERE zouden voegen, om Hem te dienen, zynen naam lief te hebben, en vast te. houden aan zyn Verbond, Jef. LVI: 3—7. (B) Maar van waar zouden zv die brengen ? De Godtfpraak zegt : Van verre, van de einden der Aarde. Dus XI. Deel. I. en II. Stuk. ZUIDEN. 665 dan niet maar uit nabygeleegeneLanden, die reeds by gerugte het een of het ander mogten verftaan hebben van de blymaare der verzoeninge met Godt, welke thans alomme werd verkondigd; maar ook uit de verst afgeleegene Landen en Eilanden, die te vooren van des HEEREN gerugten nooit iets gehoord, noch van zyne heerlykheid iets gezien hadden, want die moesten ook nu zo wel, als by de eerfte roepinge der Heidenen door de Apostelen, den HEERE, als tot een rein Spys-ofer, worden toegebragt, Jef. LXVi: 10, ao. (fijt) En 't geen deeze Gezanten tot dit, anders zo lastig en gevaarlyk , werk aanmoedigen moest , was het gegrond vooruitzigt'op het wel flaagen 'er van , aangezien de HEERE zelf de harten van die Volken overbuigen zoude , om hunne leere met alle zagtmoedigheid te ontvangen; want Hy zoude zeggen , met een woord , dat leevendig en kragtig is, en feberpfny dender dan eenig tweefnydend zwaerd ft welk doorgaat tot de verdeelinge der ziele , en des geests, en der faamenvoegfelen,.en desmergs: Met zo een woord zoude Hy tot bet Noorden zeggen : Geef, en tot het Zuiden : Houd niet tc rugge. En zo zoude de Kerke, van wegens eene zo onverwachte, en nochthans zo talryke toevergaderinge, moeten uitroepen : Wie heeft my deezen gegenereerd ? Aangezien ik eenzaam was. Wie heeft my deezen opgevoed? Ziet ! ik was alleen overgebleeven : Waar waren deezen ? Hadde zy dan eenige vreeze gehad , dat haar naam en gedachtenisfe zoude verdelgd worden van onder den heemel, zy zoude dan hier uit zien, dat haare vreeze was ydel geweest, en dat de HEERE haar hadde geholpen. Plet Propheetisch woord is zeer vast, naar het zeugen van Petrus, aBr. I: 19. De VERVULLINGE van dat gedeelte 'er van, 't welk Jefaia ons hier te befchouwen heeft gegeeven, kan ons daarvan overtuigen. De Kerke, door de Apostelen mefbyna ongeloofbaaren fpoed uitgebreidwas wreedaartig vervolgd en onderdrukt geworden door de Roomsch-PIeidenfchc Keizers. Bloedvlaag volgde op bloedvlaage; de eene al afgryzelyker dan de andere. Ten tyde van Keizer Diokletiaan fcheen het in 't geheel met haar gedaan te zyn. In Spanje richtte men, ter eere van hem, Piljiaren P p pp van  666 Z U T D E N. Z U IDE N, van Zeegépraal op , waar 'op men las NO MINE CHRISTIANORUM DELETO. Na dal de naam der Christenen is uit. geroeid. En op eenen anderen: SUPERSTITIONE CHRISTI UBIOUE DELETA, CULTU DEO RUM PROPAGATO. Nadat de bygeloovigbeid van .Christus alomme uitgeroeid, en de dienst der Goden voort geplant was. Onder de Regeeringe van Confiantius Chlorus,dïe den Christenen niet ongeneegen was, genoot de Kerk eenige verademing. Maar na dat Keizer Ronflantyn de Grtote zelf den Christelyken Godtsdienst omhelsd hadde, werd ze grootlyks verheerlykt, en wyd en zyd uitgebreid* Door den afval van Keizer Juliaan, die het Heidendom wederom poogde in te voeren, leed ze wederom veel nadeel. Doch deszelfs Opvolgers namen zich der Kerke weder aan, Jovianus, Falentinianus, en Gratianus, die der Kerke haar Zaad weder bragt in het Oosten, door de Rechtzinnigeri te rugge te roepen uit hunne ballingfchap , waar toe Falens, die een bitter Ariaan was, ze vervveezen had. En inzonderheid werd de Kerk begunftigd door Theodofius den Grooten , wel eerst in hét Oosten; maar daar na ook in het Westen, nadat die Eugeniüs, die de Afgodery, en Bygeloovigheid der Heidenen meende te hèrftellcn , overwonnen, en zich ook in het bezit van het Westersch Keizerryk gefield hadde , welk loflyk voetfpoor ook gevolgd werd door deszelfs twee Zoonen Arsadius en Honorius. In deeze tyden en wat laater werden der Kerke geheele Volken toegevoegd, zo van het Oosten en het Westen, als van het Noorden en het Zuiden : By voorbeeld de Armeniërs, van Welken veelen door Gregorius, den Zoon yan Anax, tot het Christelyk Geloof bekeerd werden, vervolgens ook de Koning Tiridates, met geheel zyn Hofgezin. Ook de Indiaanen; doch het is by de Geleerden een bedenklyk Huk , of men 'er de eigenlyk gezegde, en verre afgeleegenc Indiaanen door te verftaan hebbe, dan wel de Eihiopiërs of Abisfiniërs, die men wil gehouden hebben voor eene Indiaanfche Voikplantinge : Onder, die maakte Frununtius het Euangelie bekend, en hy bediende den Doop "aan den Koning, en eenigen zyner voornaamfte Hovelingen. Ook de Iberiërs, die dat Landfchap in Afië be¬ woonden , 't welk thans Georgië heet: Zekere Vrouw , derwaards gevanglyk wechgevoerd, maakte door de grootheid haarer wonderdaaden , en uitneemende heiligheid haares leevens, eenen zo diepen indruk op den Koning en de Koningin , dat zy het Euangelie omhelsden, en te Konfiantinopole lieten verzoeken om Perfoonen, die hen en het Volk volkoomener zouden kunnen onderwyzen. Een groot gedeelte ook der Gothen en Sarmaaten,.die, door de vergunning van Keizer Falens, over den Donau getrokken waren,, en zich in Dacië, Mefië en Tbracië ter neder geftaagen, en zich verpligt hadden, den Christelyken Godtsdienst aan te neemen. Verder in het Oosten de Bewoonders van den berg Libanon en Antilibanon door den raad van Simeön Stylites. Dezelfde Simeön breidde ook het Christendom uit in een Landfchap der Arabieren. Men voege 'er nog by eene groote menigte Jooden op het Eiland Kreta, die , fchandelyk bedroogen zynde door zekeren Mofes, die zich uitgaf voor den Mesfias, uit eigene beweeginge den Christelyken Godtsdienst omhelsden. In de Europifche Landen bleef nog een groot getal over, 't wélk de Heidenfche Goden diende; doch onder de Galliërs predikte Martinus, Bisfchop van Tours, met vrucht, cn werd daarom genoemd de Apostel der Galliërs. Onder de Germaanen, die het Westersch Keizerryk in verfcheidene ftukken fcheurden, en kleine Koningryken hadden opgericht, werden dan deezen, dan geenen tot het Christendom overgebragt. Wanneer de Wandaalen , Suëven en Alaahen zich bekeerd hebben, is in het onzcekere. De Rurgundiërs, die de Oevers van den Rhyn bewoonden,en van daar na Galliëgingen, wierden uit vrye keuze Christenen, hoewel die naderhand, gelyk ook de Wandaalen , Suëven en Gothen , overlloegen tot de party der Ariaanen. Onder de Franken werd Clovis, Koning der Saliërs, op eene byzondere wyze tot het Christelyk geloof overgebragt. Hy raakte Haags met de Allemannen. 't Zag 'er met hem en zyne Franken wanhoopig uit. In deezen bangen nood riep hy Christus (hem meermaals door zyne Koning'inne. C/o^V^. voorgefteld , doch zonder vrucht, als den Zoon van den waaren, Godt,) om by- ftund  ZUIDEN, ZUIGEN. tand aan, met belofte, Hem, als zynen Godt te zullen dienen, indien hy overwon. Hy bevogt de Zeege , en werd door Remigius, Bisfchop van Rheims, onderweezen, en gedoopt, welk voorbeeld door drie duizend zyner Onderdaanen werd gevolgd. Onder de leren predikte Palladius, doch maakte weinig opgang onder dat zo ruuw en onbefchaafd Volk; doch beeter Haagde Succathus, die van afkomst een Schot was. Veelen werden door hem tot den Christelyken Godtsdienst overgehaald. Hy was de Stichter van het Aartsbisdom van Arnach, en werd deApostel der leren, en de Vader der Itrfche Kerke geheeten. Dit zal genoeg zyn, ten betooge , hoe Godt der Kerke , na zo zwaare en langduurige Vervolgingen doorgeworfteld te zyn, een Zaad verzaameld heeft van den Opgang en van den Ondergang; als mede van het Noorden en het Zuiden; en hoe Hy zich door zyne Gezanten heeft doen brengen Zoonen en Dogters van verre, en als van de einden der Aarde. In het aanwyzen van de vervullinge hebbe ik gevolgd de Voorlichting van B. Piêtet, Orat. de Chrifti Trophais. Gurtlerus Theol. Proph. C. XXXIIi. Art. IX. p. m. 570—. J- van den Honert H. Hallel. p. m. 323. de Aant., als mede deszelfs Inftitution. Theol. Proph. P. III. C. IV. §. 10. p. m. 611, 612. en voornaamelyk van Mosheim Kerk el. Gefchied. D. II. p. 34—38. en p. 169—177. ZUIGEN (N) is in een eigentlyken zin het doen , of het middel, waar door nog geheel jonge Kinderen, en voorts de Jongen van alle Dieren, die door baaren in de Waereld koomen, cn welker Moeders borften hebben, de Melk na zich trekken, waar mede Godt die borften vult, als een zagt, en tevens vet voedfel, 't bes t gefchikt voor de nog jonge en zwakke maagen. (3) Meermaals wordt Zuigen ook gebruikt in eenen oneigenlyken zin, om aan te duiden het deelagtig worden van eene, of andere zaak. (NN) Ten goede. Het was een groot bewys van den overvloed, welken Godt te genieten gaf aan zyn Oude Volk in Kanadn, dat zy honig, mogten zuigen uit de fleenrotze, en olie uit de keije der rotze, Deut. XXXII: 13. Zebulon, geleegen aan de haven der fcheepen , Genef. XLIXt 13, zoude zich voeden en verry- ZUIGEN. 667 ken door zyn Vischvangst en Koophandel. Dat drukt Mofes dus uit : Zy zullen den Overvloed der Zeën zuigen, de bedekte verborgene dingen des zands, Deut. XXXIII: 19. Men zie deeze woorden verklaard onder den tytel van OVERVLOED, in des VLD. 1. St. p. 669. Aan de Kerke, tot welke de Volken en derzelver Koningen hunne eere en heerlykheid zullen inbrengen iit het laatfte der dagen, wordt beloofd, dat zy de melk der Pleidenen, de borften der Koningen zoude zuigen, Jef. LX: 16. Van een overvloed van Geestelyk Zielenvoedfel, en veele andere voordeelen is het te verftaan, wanneer de liefhebbers van Jeruzalem, dat is der Kerke, worden opgewekt om 'er zich over te verblyden, op dat zy mogten zuigen , en verzadigd worden van df borften haarer vertroostinge, Jef. LXVI: i i. (33) Ten kwaade, om aan te duiden een onvermydelyk verderf. Zo zegt Zophar de Nadmaihiler van den gewelddryVeiiden Godtloozen : Plet vergift der Adderen zal hy zuigen, Job XX: 16. Godts Oordeelen koomen meermaals voor onder de teekeninge van eenenBeeker, die vol is van Zwymelwyn, en beroeringe : Dien te moeten drinken , de droefemen 'er van zuigende te moeten drinken, zegt zo veel, als die op < eene allervreezelykfte wyze te moeten oudergaan, Pf. LXXV: 9, Ezech. XXIII: 34. ZUIGEN (Op dat gy meugt) en verzadigd worden van de borften haarer vertroostingen , Jef. LXVI: na. In deeze woorden : CN) Eerst op zich-zelve befchouwd zynde, dienen wy te weeten , wat clit^ Zuigen en Verzadigd worden van de borften " haarer Vertroostingen zegge. (NN) Ziön , of Jeruzalem , men verftaa 'er door de Kerke des Nieuwen Testaments, en wel in 't begin der Euangelie-dagen ; de Moederkerk, vergaderd uit het overblyffel, naar de verkiezinge der genade onder de Jooden, welke nu , door de toevergaderinge der Heidenen moest worden eene blyde Moeder van veele Kinderen , Jef. LIV: 1, e , 3, was in 't voorgaande voorgefteld , als eene tot verbaazens toé vrüchtbaare Moeder. Geheele Volken, geheele handen waren gebooren als op eene reize. Ziön hadde weën gekreegen, en haare Zoonen gebaard, vs. 8. Hier komt zy voor als eene Zoogende Moeder,het haare Kinderen aan geen noodig voedfel zoude laaten ontbreeken. "Dè - Pppp 2 Hei-  é69 ZUIDEN. Z U I G E N. Heidenen verbeeldden Ceres, welke by hen de Godin was van den Akkerbouw en het Koorngewas , waar van de menfchen gevoed worden, als wel voorzien van Borften. Lucretius zegt : Mammofa Ceres eft, Ceres is wel gemamd. Daar nu de Kerke aan haare Kinderen ook geestelyk voedfel verfchaft , zo worden haar hier ook Borften, en wel der Vertroostingen, toegefchreeven. (V) Maar welke zyn nu deeze Borften? Befchouwen wy dezelve als zulke deelen van het Vrouwlyk ligchaam welke Godt aan hetzelve heeft toegevoegd, op dat de Vrouw, Moeder geworden zynde, haar Kind het noodig, en voor hetzelve 't best gefchikt voedfel zoude kunnen doen toekoomen; zo dunkt my ,' dat wy daar door zeer gevoeglyk verltaan kunnen de Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments; en voorts de Leeraars. Want gelyk die als de Fonteinen zyn in de Stad Godts, Pf. LXXXVII: 7, die het water der Leere opwellen, want der Wyzen leere is een Springader des Leevens, en de Springader der Wysheid eene uitfiortende beeke, Spr. XIII: 14. XVIII: 4, zo zyn zy ook als de Borften , uit welke men kan zuigen 't geen tot bevèrderinge van geestelyken wasdom (trekken kan. Maar het moesten geene uitgedroogde Borften zyn, Hof. IX: 14, gelyk van de Vrouwen in het uitgehongerd Jeruzalem , wier Zuigelingen in. enmagt zonken op de ftraate , Klaagl. II: 11.. Zoude aan die geestelyke Borften gezoogen worden, 'ef moest dan ook geestelyk melk in zyn » en die is de Heilsleere des Geloofs tot Zaligheid. Die ïs te vinden in de Schriften, want die zyn van Godt ingegeeven en den menfche gefchonken, om hem wys te maaken tot Zaligheid door het geltof. Die is te haaien uit den mond der Leeraaren. Als die zyn tls Schriftgeleerden , die onderweezen zyn in het Koningryk der Heemelen, dan kunnen zy ook uit den goeden fchat hunner harten voortbrengen zulke oude en nieuwe dingen, die dienen kunnen , gelyk zy daar toe ook van den Heere gegeeven zyn., Ephëf IV: 11—13, om de menfchen te brenger tot de eenheid des Geloofs , en. der Kennisfe des-Zoons Godts, en tot een volkoomenen man. en de maate der grootte der volheid van Christus. Als wy nu aanmerken» dat de inhoud tnhet voornaam oogmerk van. die Leereis. om den bekommerden Zondaar te bemoe digen, zo zullen wy ligtelyk begrypen» waarom deeze Borften Q) omfchreeven worden, als Borften der Vertroostingen* Want zien wy op de Heilige Bybelfchriften » die zyn gefchreeven , op dat wy door lydzaamheid en vertroostinge der Schriften hoope zouden 'hebben, Rom. XV: 4. En zien wy op de Leeraars, die kunnen Barnabas* Cen genoemd worden, dat is,, Zoonen der Vertroostinge , Hand. IV: 36. Want, dit behoort mede tot den last, welken zy van den HEERE ontvangen hebben : Troostet, troostet myn Volk l Spreekt naar het hart van Jeruzalem , en roept haar toe, dat haar ftryd vervuld, en haare ongerechtigheid verzoend is, en dat zy van de hand des HEEREN dobbel heeft ontvangen voor alle haare zonden , Jef. XL: 1, 2. Hoe troostryk is het voor eenen, die bukt en zugt onder den last zyner zonden , zo dat 'ër, van wegens dezelve,- geen vreede is in zyne beenderen, te hooren , dat Godt geenen lust heeft in den dood des Zondaars,, dat by Hem vergeevinge is; dat Godts Zoon mensch geworden, en in de Waereld gekoomen is , om Zondaars zalig te maaken , en ten dien einde zyne ziele heeft uitgeftort in den dood tot een fchuld-offer in hunne plaatfe ; en dat men door bet geloove in< Hem kan ontvangen vergeevinge van zonden , en een erfdeel onder de geheiligden. Hoe troostryk voor eenen , die gedrukt gaat onder nypende armoede, pynelyke kwaaien, en foortgelyke bezoekingen, die het leeven bitter maaken, te hooren , dat Godt kastydt de geenen, die Hy lief heeft;, dat zulke dingen , fchoon ze geene oorzaak van vreugde, maar wel van droefheid zyn voor het vleesch,. evenwel van zich geeven eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid den geenen, die 'er door gcöeffend worden , en dat men onder dezelve zich kan opbeuren n et de hoope op een beeter en eeuwig leeven , waar in voor droevenis en zugtinge eeuwige blydfchap weezen zal- Hoe troostryk voor zulken, die onder bloedige vervolgingen zwoegen, te hooren , dat het lyden deezes tegenwoordigen leevens zeer haast voorby, gaat,, en, op zyn ergst genoomen,. een einde neemen moet met den dood, en daarentegen werkt een. gantsch zeer uitneemendëeuwig gewicht- vam heerlykheid. Hoe troostryk. voor zulken,.die zichi  ZUIGEN. zich bekommeren over de belangen van Godts Kerke, als zy die zien blootgefteld voor den wrok en wraak van zulken, die Ziön gram zyn , te mogen hooren , dat Godt dezelve niet in 't geheel en voor altoos zal verlaaten ; dat Hy ze wel voor een tyd laat koomen in het vuur en m bet ■water, ter haarer beproevinge en louteringe; maar dat Hy, als de beflemde tyd om genadig te zyn zal gekoomen zyn, ze ook wederom zal uitvoeren in eene over-, vloeijende ververfchinge ; ze wreeken aan haare Vyanden, en nog cens zo verhooo-en en verheerlyken , dat zelfs dc Kinderen der geener, die haar onderdrukt en gelasterd hebben, zich aan de planten haarer voeten zullen nederbuigen, en baar noemen de Stad des HEEREN, het Ziön des Heiligen van Israël. Daar nu de Heilige Schriften, en de Leeraars, die aan dezelve vasthouden, en zo jpreeken als de woorden Godts, zo veel goeds en troostryks voordraagen, zo mogen die met recht worden aangemerkt, als borften der Vertroostingen. Maar deeze Borften te kennen, kan weinig haaten , ten zy men 'er ook gebruik van konne maaken. (33) Daarom wordt hier ook gefprooken van die te zuigen , en 'er van verzadigd te worden. (<*) Moest men dit ïetterlyk verkiaaren , men zoude zich een Kind vertegenwoordigen,.'t welk nader Moeder borften hunkert ; 't welk , 'er aan gelegd zynde, met volle teugen de melk 'er van uitzuigt'en indrinkt, en, mag het zuigen tot verzadens toe, 'er niet alleen door gevoed wordt, maar ook het zoete en verkwiklyke 'er van gevoelt, en dat duidelyk genoeg te kennen geeft door zyne vrolyk-dertelende gebaerden. (£) In de overbrenginge 'er van, moet men dan vooi-önderftellen een vuurig verlangen na die borften, gelyk men leest van de Overflen der Synagoge te Anliochië, dat zy de Apostelen verzochten, indien zy ten woord van vertroostinge hadden , dat zy dat lot hen wilden fpreeken, Hand. XIII: 15. Zo vermaant Petrus, 1 Br. II: 2. Als nieuw geboor ene Kinderkens, zyt zeer begeerig na de reedelyk onvervalschte melk, op dat gy door dezelve meugt opwasjën. Dat men, als aan die begeerte voldaan wordt, en men dat woord van vertroostinge mag hooren , dat gretig, en in liefde der waarheid aanneeme, ontvange en bewaar e in een goed en eerlyk ZUIGEN. 669 harte, niet als eenes menfchen woord, maar, gelyk het waarlyk is, als Godts Woord, ons van Godt gefchonken, om in ons te verwekken eene eeuwige vertroostinge, ongoede hoope in genade. Dat men dan ook, onder de kragrige medewerkinge van den Heiligen Geest, die zich in eene waarlyk na heil tochtende Ziele paart met het Woord; het verkwiklyke, het hart - verblydende 'er van mag ondervinden, en men met Jeremia, Cap. XV: 16, zeggen konne: Als uwe woorden gevonden zyn, hebbe ik ze opgegeeten, en uw Woord is my geweest lot vreugde, en tot blydfchap mynes harten. Zo dat men, wat ook dreigen, of drukken moge, daar in konne berusten , en zich troosten met het vooruitzigt op een gewenschte uitkomst, zo als de Dichter daar van by ondervindinge getuigde: Uwe inzettingen zyn my gezangen geweest, ter plaatfe myner Vreemdelingfchappen. Indien uwe Wet niet ware geweest alle myne vermaakinge, ik ware in mynen druk al lange vergaan, Pf. CXIX: 54, 92. Zulke Borsten te mogen zuigen, en daar van verzadigd te worden, 't welk gefchiedt, als men de beloofde vertroostingen , welke hier in 't byzonder zyn de geene, van welke in 't vervolg gefprooken wordt, in de vervullinge mag genieten, is zekerlyk een groot geluk. (3) Wilden nu de Liefhebbers van Jeruzalem ; zulken , die in de belangen der Ke.ike belang ftelden , die een welgevallen hadden aan Ziöns fteenen, en medelyden hadden met derzelver gruis, daar aan deel hebben, zo moesten zy zich over hetzelve verblyden, want dus hangen deeze woorden te faamen met die van ys-10. Verheugt u over haar, alle haare Liefhebbers — OP DAT gy meugt Zuigen —. Waren zy onlangs over hetzelve treurig geweest van wegen al het leed en lyden ,. 'c welk hetzelve hadde moeten verduuren, en hadden zy misfchien wel eens gedacht,, 'er zich van te verwyderen , ten minften 'er zich niet openlyk by te voegen, gelyk men zo leest, dat zelfs veelen uit de Overflen, ten tyde van Jefus omwandelino-e op Aarde, in Hem geloofden, maar, om der Pharizeeën wille, Hem niet beleeden9. uit vreeze, dat zy uit de Synagoge mogten geworpen worpen, Joh. XII: 42, zy moesten nu zulke gedachten laaten vaaren, zich houden by en verblyden over JeruzaPPPP 3 Um»  é70 ZUIGEN, ZUIGELING. km: Op dat zy niet alleen, in 't algemeen de bovengemelde Vertroostingen van het Woordenden Geest mede genieten mogten, aangezien de borften, waar uit die te zuigen zyn, wel te vinden zyn in, maar niet buiten de Kerke: Maar op dat zy ook mede deelen mogten in en verzadigd worden van al dat goede en groote, 't welk Godt nu daar ftellen zoude in het verheerlyken, cn uitbreiden zyner Kerke, en in haar te wreeken aan haare Vyanden. Want, ter nog meer kragtige opwekkinge, om zich met en over de Kerke te verblyden, gaat de Godtfpraak dus voort: Op dat gy meugt • uitzuigen, en u verlusten met den glans haarer heerlykheid. H'ant alzo zegt de HEERE: Ziet! Ik zal den Vreede over haar uitftrekken, als eene riviere, ende heerlykheid der Heidenen, als eene overloopende beeke: Dan zult gy lieden zuigen, gy zult op de zyden gedraagen, en op de kmën zeer vriendelyk getroeteld -worden. Als een, dien zyne Moeder troost, alzo zal ik u troosten: Ja! gy zult te Jeruzalem getroost zuorden. En gy zult het zien, en uw harte zal vrolyk zyn, en uwe beenderen zullen groenen , als het teedere gras: Dan zal de hand des HEEREN bekend worden aan zyne'Knegten, en Hy zal zynen Vyanden gram worden.- Want ziet! de HEERE zal met vuur koomen — ; met vuur, en met zyn zwaerd zal Hy in H recht treeden — en de verftagenen des HEEREN zullen vermenigvuldigd zyn, vs. ZUIGELING (Van daar zal niet meer weezen een) van (weinige) dagen; noch een Oud Man, die zyne dagen niet zal vervullen, want een Jongeling zal fterven, honderd jaar oud zynde: Maar een Zondaar, honderd jaar oud zynde, zal vervloekt vjorden , Jef. LXV: ao. Dit behoort mede tot de voorrechten van Jeruzalem, vs. 19. Niet het oude; maar dat, 't welk beftaan zoude ten tyde van de nieuwe Heemelen, en de nieuwe Aarde , welke Godt zoude ftcheppen, vs. 17. Men denke hier dan om de Kerke des Nieuwen Testaments : Doch niet, zo als ze weezen zoude door alle tyden heen. Het is 'er zeer verre Van daan, dat zy door alle tyden heen zo veel goeds en groots zoude genooten hebben, als ter deezer plaatfe van vs. 18—2.5. aan haar wordt toegekend, 't Zal dan de Kerke zyn, zo als zy zich vertoonen zal in ZUIGELING, het laatfte der dagen; meer uitgebreid, door tydelyke, en vooral geestelyke Zeegeningen meer glans- en glorieryk, dan ooit te vooren. Het is die Kerkftaat, welke ons onder dezelfde teekeninge wordt befchreeven , Openb. XXI: 1. Ik zag, zegt Johannes, eenen nieuwen Heemel, en eene nieuwe Aarde. De Godtfpraak. geeft ftukswyze op eenige van, haare voornaamfte Voorrechten: Groote Vreugde, zonder inmengfel van rouwe, of droef heid, vs. 19. Vergeleeken Openb. XXI: 4. Vreede en Voorfpoed van binnen, vs. 21, aa, 23. Vergel. Jef. XI: 9. Men zal nergens leed doen, noch verderven op den gantfehen berg myner heiligheid. Welke Godtfpraak mede ziet op de laatfte dagen. De gunstryké nabyheid van Godt, vs. 24. Verg. Openb. XXI: 3. Vreede van buiten, door de gezeegende verancleringe ten goede van haare voorige Vyanden, vs. 25, befchreeven onder dezelfde Zinnebeelden , als Jef. XI: 6—8. Maar tot de Voorrechten van die dagen behoort ook de meer verlichte en algemeene kennis. Behalven andere Prepheetiën, is dat te zien Jef. XI: 9b. De Aarde zal vol kennisfe des HEEREN zyn, gelyk de wateren den bodem der Zee bedekken, is het'wel te vermoeden, dat een zó uitneemend voorrecht hier zoude vergeeten zyn? Maar waar vinden wy dat? Nergens, indien wy de woorden van het ao. vs. verftaan van het lang leeven der menfchen in dien tyd. Ik weete wel, dat 'er Uitleggers, zelfs voornaame, zyn , die het zo begrypen : Maar ik kan my niet erinneren, dat dat ergens meer wordt opgegeeven als een mede-voorrecht van den Kerkftaat in 't laatfte der dagen. Ik denke dan , dat de Propheet in onze woorden hebbe willen teekenen de meer algemeene, de meer verlichte, en te gelyk geheiligde kennisfe van Godt, van zyne Volmaaktheeden , van zyne groote werken, zo in de Natuur, als in de Genade, weL ke geduurig ftoffe geeven, en tevens ook den lust opwekken zal tot verwondering, aanbidding, en roemverheffinge, zo by Jongen, als by Ouden, Pf. CXLVIII: 12. (K) Laat ons dan uit dat oogpunt befchouwen het grootfte en eerfte gedeelte van ons vs. Van daar Dttfa, of liever daar in, het voorzetfel D laat die beteekenisfe toe,  Z U I G E L LN Gi toe en is hier ook ruim zo welvoeglyk; want 'er wordt hier gefprooken van zyn of weezen, en niet van uitgaan. Daar tn dan, te weeten, Jeruzalem; dat, t welk aan Johannes vertoond werd , als neder' daalende van Godt uit den heemel, Openb. XXI: ft, zal niet meer weezen een Zuigeling 'van (weinige) dagen, noch een oud man, die zyne dagen niet zal vervullen: Want een Jongeling zal fterven , honderd jaar oud zynde. (K«) Dc Menfchen worden hier , gelyk meermaals, onderfcheiden naar "hunne drie Leevenstyden.__ By de Lacedemoniers had men drie reijcn, die raalkanderen op zekere tyden toeriepen, wat zy nu waren , wat zy geweest waren , en wat zy hoopten t.c worden. De eerfte beftond uit Kinderen , de tweede uit Ouden, en de derde uit Jongelingen. Pf. QCLVIII: li. vindt men , behalven de Ouden en Jongen, ook Jongelingen en Maagden. Johannes fpreekt ook van Vaders, Jongelingen en Kinderen, i Br.II: 13. Zo wordt ook hier voorgefteld een Zuigeling,Oud Man en Jongeling. («)De Zuigeling kan aangemerkt worden. Wat ouder te zyn, als de Zuigelingen doorgaans zyn onder ons. De Moeders zoogden haare Kinderen-oudtyds langer, dan thans.. De Vrouw, die haaren Zoon aanmoedigde tot 'het kloekmoedig ondergaan van den Marteldood, erinnerde hem, dat zy hem negen maanden in haar ligchaam gedraagen, en drie jaaren gezoogd hadde , 2 Machab. VII: 27. Toen Izadk gefpeend werd,Genef. XXI: li , was hy reeds groot geworden. Sommigen zeggen op het einde van zyn twaalfde jaar; volgens anderen, dat zich aanneerbdyker voordoet, op zyn vyfde jaar. Toen Hanna haaren Samuël gefpeend hadde , bragt ze hem in het Huis des HEEREN, en liet hem daar onder het opzigt van Hoogenpriester Eli, cn hy bad aldaar den HEERE aan, 1 Sam. I: 24—28. Hy moet toen ten minfte wel cen knaapje gewéést zyn van vyf jaaren , want'men leest Cap. II: 11, dat, na het vertrekken van zynen Vader, de Jongeling den HEERE was dienende voor het aanftchyn des Priesters EU. (/S) Door den Ouden Man mogen wy verftaan eenen Grysaart van 70 of 80 jaaren.' 'Er zyn 'er nu cn dan die 90; ïoojaar, en zelfs iets daar boven bereiken , maar dat is geheel iets zeldzaaiüs. ZUIGELING, 071 Volgens Mofes zyn de dagen onzer jaaren zeeventig, of zo wy zeer fterk zyn, tachentig jaar, Pf. XC: 10. Als Jongelingen worden fomwylen aangemerkt lieden van dertig jaaren. Hier mogen wy 'er ons eenen voorftellen van tusfehen de twaalf en twintig jaaren. Want ftelden wy hem ouder , zo zoude de uitgebreide kennis, welke hem hier, zo ik meene, wordt toegefchreeveri, niet zo iets byzohders zyn. (33) Laat ons nu zien wat van elk eenen in het byzonder wordt gezegd. («) Van den • Zuigeling* h het, dat hy niet zal zyn van dagen. Zo afgebrooken koomen deeze woorden hier , gelyk elders in den grondtekst voor. 'Er moet dan eene inlasfinge plaats hebben. Maar welk eene ? Dan. X: 14. ftaat: Het gezigt is voor dagen. De Onzen hebben het daar te rechte ingevuld, (veele) dagen. Wilde men het hier ook zo invullen, dan zoude het zeggen : De Zuigeling zal vroeg fterven , hy zal niet veele dagen leeven. Maar zoude dat dan kunnen, inkoomen als een beloofde zeegen? Waren 'er kwaade dagen te wachten, dan mogt men denken, hy is gelukkig , hy is wechgerioomen voor den dag des kwaads, gelyk het was met het kind van Jerobedm, 2 Kon. XIV: 12, 13. Maar in zo eenen' gelukkigen Kerkftaat' zal een lang leeven meer een zeegen zyn, dan een vroegtydigen dood. Men vuile dan den zin aan met de Onzen : 'Er zal geen Zuigeling weezen van (weinige) dagen. Voorönderfteld'zynde, dat hier ons'befchreeven wordt: de verlichte kennis van die Eeuwe , zo zal de zin hier op neêr koomen, dat de Zuigeling ,ïc\vaön weinig van dagen,ten aanzien van zynen Ouderdom., het evenwel niet zou zyn ten aanzien van zyne kundigheid. Men verwacht zekerlyk van eenen Zuigeling, al gééft'.men hem vier, of vyf jaaren, niet veel kundigheid. Men vindt nu'en dan Kinderen',, dié groot zyn verre boven hunne jaaren. De Abt Sauvages fpreekt van zekeren Jaques IFale , 't Kind van eenen Boer te Boüfanguet in Vrankryk, die op zyn zesde jaar reeds vyf voet lang was, en zonder moeite een pak van 150 ponden op zyne fchouders droeg. Bibliotheque des Scfences&c'T. XXIL Part. 1. p, 18, 19. Zo vindt men fomwylen ook Kinderen, die boven1 hunne jaaren ryp zyn in verftand. In  $1% ZUIGELING." Ik. hebbe 'er een gekend van nog geene vyf jaaren, die kennis had aan de merkwaerdigfte gefchiedenisfen van den Bybel, en 'er lömwylen Zeedelyke Aanmerkingen, en:ook. wel. eens. bedenkingen en zwaarigheeden uit opmaakte, waar over ik my verwonderen moest. Men ftelle zich nu voor eene Eeuw, waar in de bedeelinge van den Geest overvloedig zal zyn , waar in de Kinderen zich vroegtyds begeerig zullen toonen na de reedelyke onvervahchte melk van de Leere der Waarheid ,. en waar in dc door Godts Geest verlichte Ouders geen moeite zullen fpaaren hunne Kinderkens vroegtydig te onderwazen van de eerfte beginfelen, naar den eiscb van Godts weg, zo zal het niet vreemd zyn, dat men 'er geene Zuigelingen zal vinden van (weinig) dagen; maar doorgaans Timotheusfen, die van Kinds af de Schriften geweeten hebben, 2 Tim. III: 15. Samuëls, die, pas gefpeend zynde , den HEERE reeds wisten aan te bidden, 1 .Sam. I: 28. Johannesfen, die, onder het opwasfen, gcfterkt wierden in den Geest, Luk. I: 80. jongens- die, door hunne handelingen, zich reeds bekend maakten, d&t hun werk zuiver, en recht 'zoude zyn, Spr. XX: 11. (jj) Van den Ouden Man wordt gezegd , dat 'er geen zoude zyn, die zyne dagen niet zoude vervullen. Wil dit zeggen, dat 'er geen zoude zyn, die fterven zoude in de kragt van zyne volkoomenheid; geen, die zynen tyd niet uitleeven zoude? Ik kan dat niet denken: Zo dra ik eenen Ouden Man noem, eenen Man van 70, of 80 Jaaren, zo behoeve ik niet te zeggen; dat hy zyne dagen nog vervullen zal: Hy heeft ze alreeds vervuld. Laat dit dan het vervullen zyner dagen zyn, dat hy die niet verlooren heeft laaten gaan dbor luije leedighcid, en onnutte tydkwistingen ; maar dat hy die waerdiglyk heeft vervuld met het aanhoudend onderzoeken van Godts Woord, zo dat zyne kundigheeden ten volle beantwoorden aan zyne hooge Jaaren. 'Er zouden 'er geenen zyn, van welken men zoude kunnen zeggen: De grooten zyn niet wys, ende Ouden verftaan het recht niet, Job XXXII: 9. Maar 't zouden zulken "zyn, van welken men zoude kunnen zeggen : In de Stokouden is de Wysheid, en in de langheid der dagen het verftand, Job XII: 12. Apollosfen, magtig in de fchHfHn, ZUIGELING. uit welker mond men de weetenfehap zou kunnen haaien , aangezien de Springader hunner Wysheid zoude zyn, ais eene uitftortende beeke, Spr. XVIII: 4. Welken daar te boven de Gryzigheid zoude zyn tot eene fierlyke kroone, om dat zy die gevonden hadden op den weg der Gerechtigheid, Spr. XVI: 31. (y) Eindelyk komt 'er nog by: Want een Jongeling zal fterven. (««) Oppervlakkig deeze woorden belchouwd wordende, zoude het wel fchynen, dat die niet anders te kennen gaven dan dat de Jongeling niet zoude fterven, voor al eer hy den Ouderdom van honderd Jaaren zoude bereikt hebben. Maar , in overéénftemminge met het voorgaande, komt het my zo voor, dat de Godtfpraak hebbe willen aanduiden, dat de Jongeling, fchoon hyals een Jongeling fterven mogt, evenwel, van wegen zyne verlichte kennisfe, zoude kunnen gea'gt worden, honderd Jaaren oud te zyn geworden* Gelyk men oude Zotten vindt, zo vindt men ook wyze Jengelingen , en hoe zeer de laatfte te agten zyn, leert Salomo: Een arm en wys Jongeling is beter dan een Koning,die oud en zot is, Pred. IV: 13. Zo een Jongeling was de onvergelykelyke Guftavus Adolphus, Koning van Zweden. Slegts ia jaaren oud zynde , fprak en fchreef hy reeds het Latyn , Hoog- en Nederduitsch , 't Fransch en Italiaansch, als zyne Moedertaal. Nog maar even 16 Jaaren oud zynde, beklom hy den Throon: Zo groot waren zyne kundigheeden en doorzigt, dat zyne Moeder en andere Ryksraaden , aan welken zyn Vader de regeeringe , geduurende zyné minderjaarigheid , hadde aanbevoolen , daar van vrywillig afftand deeden, en dat de Standen', hem ten gevalle, de Wet herriepen, naar welke de Koning, by het aanvaerden der regeeringe, 24 jaaren oud moest zyn. Zulke Jongelingen vindt men ook wel in de Heilige Weetenfchappen : By voorbeeld, Zachar. Urfinus en Cafpdr. Olevianus, llegts min of meer 26 Jaaren oud , en toen reeds vermaarde Godtgeleerden te Heidelberg. Onze Katechismus, klein van beftek, maar ryk van inhoud, is een fteeds bewonderd proefftuk van hunne doorkneede kunde. Dan, zulke Jongelingen zyn Eenelingen: Maar in de laatfte zullen zy gemeen zyn. Jongelingen zo vol van  ZUIGELING. van Wysheid en geestelyk Ver/land, dat Mannen van honderd Jaaren zich des niet zouden behoeven te fchaamen, fchoon die zich ook mogten verkreegen hebben geoefende zinnen in het Woord der Gerechtigheid, tot onderfcheidinge des goeds en des kwaads. (A8) Dit wordt door het woordeke want verbonden met het naastvoorgaande. Myns eragtens, om alle verwondering over het •daar gezegde wech te neemen : „ Men „ verwondere zich niet, men trekke het „ niet in twyffel, dat 'er als dan geene ou„ de Mannen zullen zyn, die hunne dagen „ niet waerdiglyk zullen vervuld hebben; „ Want dan zullen zelfs de Jongelingen, „ fchoon zy als Jongelingen fterven mog-,, ten , evenwel kunnen geagt worden „ honderd Jaaren geleefd te hebben, we„ gens hunne uitgebreide en verlichte „ kennisfe. Jongelingen, niet alleen in „ ftaat, om vaste fpyze , die voor de Vol„ maakten is, te kunnen verduwen, maar ook aan anderen op te disfen. Zullen „ de Jongelingen zo zyn, wat groots zal „ men dan niet mogen verwachten van de ,, ouden van dagen?" Deeze zo zeer verlichte en wyd en zyd uitgebreide kennis zal zeekerlyk een voornaam gedeelte uitmaaken van dc heerlykheid der Kerke in het laatfte der dagen. De uitgebreidheid 'er van wordt ons voorgefteld onder het Zinnebeeld van wateren, die uitgingen van onder den dorpel van het Huis des 'HEEREN, die allengskens wierden tot eene zo diepe beeke, dat men 'er door zwemmen moest, en voortftroomden na het Oosten, en zich eindelyk uitftorlten in de Zee, met dat gevolg dat de wateren, 'er van gezond wielden , Ezech. XLVII: i—8. Zo ook Zach. XIV: 8, 9. Ook zal het ten dien dage gefchieden , dat 'er leevendige wateren nit Jeruzalem vlieten zullen: De helft van die na de Oostzee, en de helft van die na de agterfie Zee aan. Zy zullen des Zomers en des Winters zyn. En de HEERE zal Koning zyn over de gantfche Aarde : Ten dien dage zal de HEERE één zyn, en zyn naam één. Het ongemeen verlichte 'er van onder de teekeninge van een meer dan gemeen ftraalend Heemellicht. Het licht der Maane zal zyn, als het licht der Zonne; en het licht der Zonne zal zeevenvouwdig zyn, als het licht van zeeven dagen , Jef. XXX: z6. Meer duidelyk Jef. LIX: 19. XI. Deel. I, en II. Stuk. ZUIGELING. 673 Dan zullen zy den naam des HEEREN vreezen van den ondergang , cn -zyne heerlykheid van den opgang der Zome. Als mede Jerem. XXXI: 34. En zy zullen niet meer een iegelyk zynen Naasten, en een iegelyk zynen Broeder leeren, zeggende: Kennet den HEERE. Want (en dit komt het meest met onze Godtfpraake overéén) zy zullen my alle kennen van hunnen kleinften af, tot hunnen grootften toe. (3) Gelyk de Wolk-kolom, ten zelfden tyde, eene lickte zyde had voor de Israëliten , en eene donkere voor de Egyptenaars, Exod. XIV: ao, zo is het ook met het geene in den Bybel Godts aangezigte genoemd wordt. Inmiddels Godts Volk wandelt in het licht zyns aangezigts, en verhoogd wordt door zyne gerechtigheid, Pf. LXXXLX: 16, 17, is zyn aangezigt tegen de geenen, die kwaad doen, om hunne gedachtenis van de Aarde uit te roeijen, Pf. XXXIV: 17. Althans z» zal het zyn in het laatfte der dagen. Zyne Kerk zal in zyn licht wel het licht zien z» als uit het voorgaande gebleeken is: Maar geheel anders zal het zyn met de Godtloozen. Van die zegt de Godtfpraak : Maar (by wyze van tegenöverftellinge) een Zondaar, honderd jaar oud zynde, zal vervloekt worden. (KN) Deeze woorden, op zich-zelve befchouwd zynde, f» vertegenwoordigen ons eenen Zondaar, die voorönderfteld wordt honderd jaaren oud geworden te zyn. («*) Elk mensch is een Zondaar: Voorwaar'er is geen mensch rechtvaerdig op aarde, die goed doet en niet zondigt. Maar men moet hier denken om zulken , die Zondaars zyn by uitneemendheid , welker tongen en handelingen fteeds tegen den HEERE zyn, om de oogen zyner heerlykheid te verbitteren; die hunne oogen fluiten, om ver keer dheeden te bedenken , op hunne lippen byten, en het kwaade volbrengen. Geheel booze menfchen, die niet de minfte vreeze Godts voor hunne oogen hebben , maar blyde zyn , als. zy kwaad doen , en zich verheugen in de verkeerdheeden des kwaaden. Nu is het wel zo, dat zulke dikwils vroegtydig omkoomen, 't zy door hunne eigene ongereegelde leevenswyze , 't zy door de Wraakzugt van anderen, die zy verongclykt hebben, 't zy door de ftraffende hand des Almagtigen, waarom van den gicrigen Wrek, van den Man des bloeds en des bedrogs ook gezegd wordt, dat zy Q q q q bun-  6*74 ZUIGELING. ZUIGELINGEN. hunne dagen niet ter helft e zullen brengen, Pf. LV: 24, Jerem. XVII: n. Men vindt 'er evenwel hier en daar, die eenen hoogen ouderdom bereiken. (/»£) En zo wordt 'er hier van eenen gefprooken, die honderd jaaren oud ge-worden was, 't welk by • •voorónderftellinge te verftaan is, 't welk zich duidelykst zoude voordoen, indien men 't woordje Offchoon hier in lastte: Een Zondaar (offchoon) honderd jaaren oud zynde. Dus dan niet alleen een groot, maar ook een aanhoudend Zondaar, die in het zondigen Ouden Grys geworden was. Zo een, als waar van gefprooken wordt Pred. VIII: 12, die honderd (maal), of, gelyk de Chaldeeuwfche Uitbreider leest : Honderd (jaaren) kwaad doet. En gelyk daar gezegd wordt, dat, al is het, dat Godt hem de dagen verlengt, het hem evenwel , volgens vs. 13 , niet zal wel gaan. (§) Zo wordt hier ook gezegd, dat by zal vervloekt worden. Vervloekt verklaard worden van de Geloovigen; gelyk Paulus eens zeide: Indien iemand den Heere Jefus Christus niet lief heeft, die zy eene vervloekinge, Maranatha, 1 Kor. XVI: 24. En pok daadelyk vervloekt worden van den HEERE, om een eeuwig verderf te lyden van het aangezigte des Heeren en van de heerlykheid zyner Jlerkte. Met recht ook : Godt heeft hem de dagen verlengd; maar hy heeft den rykdom van Godts langmoedigheid en verdraagzaamheid, die hem tot bekeeringe hadde moeten leiden, veragt; door zonde op zonde te ftapelen heeft hy zich Godts toorn vergaderd tot eenen fchat:. Hoe meer zyne Jaaren zich vermenigvuldigden, hoe meer zich ook zyne ongerechtigheeden boven zyn hoofd vermenigvuldigden. De fchuld 'er van groot geworden zynde tot aan den heemel, konde het niet anders zyn, of zyn einde moest zyn tot vervloekings. Het Is eene uitgemaakte zaak , dat den Godtloozen de vergeldinge zyner handen zal gefchieden, Jef. III: nj. Dat dan zulk een Zondaar zich niet zeegene in zyn harte, om dat het hem gegund wordt, zo veele jaaren te leeven. Dit is wel een bewys van Godts • langmoedigheid ; maar voor hem geenzins een bewys van Godts zee- t.mende-gunst. In tegendeel, hoe langer y leeft, zo veel te langer zondigt hy pok , en zo veel te meer verzwaart hy zich ook de Vervloekinge, (33) Dit wordt hier bygevoegd, om door den weg van tegenöverjlellinge (gelyk de Latynen zeggen : Duo oppofitx juxta fe invicém pofita,, magis elucefcuntj het voortrcflyke van den even te vooren beloofden Zeegen zo veel te meer in het oog., te doen vallen , als waar in niet maar alleen Oude lieden, die hunne dagen waerdiglyk zouden vervuldhebben 1 zouden deelen , maar ook zelfs Jongelingen en Zuigelingen. Ten betooge ook, dat de ftaat der Kerke als dan waarlyk zal zyn, als een nieuwe Heemel', ent nieuwe Aarde, vs. 17, in welke , gelvk Petrus zich uitdrukt , 2 Br. III: 13, Gerechtigheid woont. Want zullen des HEEREN Volk dan alle Rechtvaerdigen zyn, Jef. LX: 2r. Zal dan geen Kanadnitcr meer gevonden worden in het Huis des HEEREN;. Zach. XIV: 21. Zo zullen dan ook zulke onverbeeterlyke Zondaars, al waren zy fchoon honderd jaaren oud geworden ,. in de Kerke niet mogen geduld worden. Die verontreinigd zyn , grouwelykheid doen, en leugen fpreeken, zullen 'er niet mogen inkoomen, Openb. XXI: 27. Maar , als Vervloekten zullen buiten zyn de honden, de toveraars, de hoereerders, de doodjlagers , de afgodendienaars, en een iegelyk, die de leugen heeft liefgehad, Openb. XXII: 15. Niet alleen buiten de gemeenfehap der alsdan zo rykelyk gezeegende Kerke; maar ook in de plaatfe en in den ftand der eigenlyk gezegde Vervloekinge: In den poel, die brandt van vuur en fulpher, welke is de tweede dood, Openb. XXI: 8. ZUIGELINGEN (Uit den mond der Kinderkens, en) hebt gy jlerkte gegrondvest, om uwer tegenpartyderen wille : Om den Vyand en IVr aak gier igen te doen ophouden, Pf. VIII: 3. Hoedanig een denkbeeld ik my in het algemeen van deezen Pfalm,,. ten aanzien van deszelfs beloop, of fchikking maake, kan men zien in des V. D2. St. p. 168, daar van het 5- vs. gefprooken is. 't Kan zyn, dat ik daar in van andere Uitleggers verfchillc; Hier ih evenwel ben ik hetmet hun eens, dat David, ontvonkt door den Geest der Propheetie, gezongen hebbe van de dagen des Nieuwen Testaments. Al ware 'er ge ei» ander bewys, het n<-c ys. zoude ons daar toe doen overhellen: 61 HEERE, onze Heere, boe heerlyk is uw naam op de gantfche Aarde —. Zo was het oudtyds niet. Godt.  ZUIGELINGEN. Godt was toen alleen bekend in Juda; zyn naam alleen groot in Israël, Pf. LXXVP'fl. De andere Volken hadden van zyne gerugten niets gehoord, van zyne heerlykheid niets gezien. Maar in de dagen des Nieuwen Testaments konde men zeggen, dat zyn naam groot was geworden onder de Heidenen, en aan alle plaatfen, van den Opgang der Zonne tot haaren Ondergang, Mal. 1:11. Voegen wy 'er nu by het geweeten verbindend gezag van Apostel Paulus, zo is het ons niet geöorlofd, daar aan te twyffelen. Die heeft het 5,6, en 7 vs. met ronde woorden toegepast op den Heere Jefus, en op deszelfs gadelooze Staatsverheffinge, Hebr. II: 6~—9,1 Kof. XV: 17. Ik denke dan , dat David hier iemand fpreekende invoert , die, lettende op de fpoedige uitbreidinge van het Euangelie, daar over in verwonderinge is opgewogen, en uitberst: 6 HEERE — hoe heerlyk is uw naam op de gantfche Aarde ! —— vs. a. Zyne verwonderinge ryst in top, nu hy. zyn aandacht bepaalt tot de zo geringe werktuigen, waar van Godt zich bediend heeft ter uitvoeringevaneen zo verbaazend groot werk: Uit den mond der Kinderkens —. (N) David heeft hier dan voor,zien en voorfpeld 't geen Eeuwen daar na eerst gebeuren zoude.. En dus zyn onze woorden aan te merken als eene Propheetie, («) In het verkiaaren 'er van komt gerst voor, wat de HEERE hadde gedaan; en daarna, met wat oogmerk Hy dat hadde gedaan. (*•) 't Geen Hy hadde gedaan, en 't welk het Voorwerp was van verwonderinge, beftond hier in , dat Hy fterkte hadde gegrondvest uit den mond van Kinderkens en Zuigelingen. (A) Hy hadde Sterkte gegrondvest. (AA) De LXX Grieken hebben deeze woorden vertaald: Gy hebt lof toebereid. Wy willen het niet betwisten, dat ?p de beteekenis van lof konne hebben. Ook weeten wy wel, dat de Ileere Jefus die woorden uit de Vertaalinge der Grieken'm cen byzonder geval, tot zyn byzonder oogmerk, heeft bygebragt, Matth. XXI: 16. Wanneer men evenwel let op de eigenaartigc beteekenisfe van het werkwoord *1D', 't welk geen toebereiden aanduidt,maar fundeeren, grondvesten, zo als Venema hier heeft aangemerkt, zo moeten wy aan de Vertaalinge derOnzen den voorrang geeven. Lef te grond- ZUIGELINGEN. 675 vesten is eene ongcwoor.e, en wanvoegjyke Spreekwyze. De LXX hebben dat wel gevoeld, en daarom vertaald door toebereiden. (BB) Dus dan, blyven de by de Vertaalinge der Onzen: (a) Komt allereerst in overweeginge, welke de Sterkte zy, van welke hier gefprooken wordt, 't Woord Grondvesten bepaalt onze denkbeelden tot eene Burgt, of Stad, door natuur en kunst zo gefterkt , dat ze door 's Vyands aanvallen met gemaklyk te veroveren is. In die beteekenisfe komt VII voor Jerem. LI: 53. Al maakte Babel vast de hoogte haarer jlerkte, en Am. III: 11. De Vyand — die zal uwe Sterkte nederftorten. Maar welke is nu dc Sterkte, waar van hier gefprooken wordt? (aa) Eene eigenlyk gezegde ? Zonder te droomen , kan men aan zo eene niet denken. Zulke Sterkten worden niet gegrondvest en opgemetfeld uit den mond van Kinderkens" en Zuigelingen; maar door Mannen handen, ten koste van veel zweets en arbeids.(bb) Men denke dan om eene oneigenlyke, dc Kerke des Nieuwen Testaments. Gegrondvest op Godts voor eeuwig onwahkeïbaarc Vcrbondstrouwe, die ftand zal houden , fchoon bergen wyken , en keuvelen wankelen, Jef. LiV: 10. Op 's Mesfias Borg-gerechtigheid , als op eenen voor eeuwig onverwrikbaaren Rotzfteen, Matth. XVL 18. Van rontomme bebolwerkt door Godts magtige befcherminge. Rontom Jeruzalem zyn bergen; alzo is de HEERE rontom zyn Volk van nu aan tot in eeuwigheid, Pf. CXXV: 1. Met recht wordt die dan eene Sterkte genoemd, gelyk 'er ook de Geloovigen van zingen: Wy hebben een fterke Stad: (Godt) ftelt heil tot muur en en voor tc Korinthe, te Athene, te Ephc-  ZUIGELINGEN. Ephefe , te Rome, en waar niet a! ? Van Jeruzalem af, en ronlomme, tot Illyrikum toe, werden Gemeenten gelticht. De Tegenpai•tyders, aangevuurd door den Vyand en Wraakgierigen, den Satan, kantten'er zich wel tegen aan met alle hunne magt. Die het Woord verkondigden werden gelasterd, vervolgd, gegeesfeld , in de gevangenisfe geworpen, gefleenigd, en gedood: Maar ten trots van dat alles wies hel Woord des Heeren met magt, en nam de overhand, Hand. XIX: ae. Al vroeg konde Paulus fchryven, dat het Euangelie 10as gekoomen in geheel de Waereld, Kolosf. li 6. Al vroeg werd des Satans magt en heerfchappy dermaaten ingekort, dat Paulus het vooruitzigt had, dat de Godt des Vreedes hem eerlang zoude verpletteren onder de voeten zyner Kerke, Rom. XVI: ao. Zo als dat ook gefchied is door en na de bekeeringe van Keizer Konftantyn den Grooten. Maar wie waren het nu, door welken Godt zo groote dingen uitvoerde? 't Waren de Apostelen , die Jefus zelf Kinderkens noemde , Matth. XI: 25. Geen Mannen van aanzien, van vermogen, of van kundigheid: Domme, ongeletterde Galileèrs, ten grooten deele by het Vischnet opgevoed, verzinnende niet de dingen Godts, maar die der menfchen, Matth. XVI: 23; Onverftandig, en traag van harte om te gelooven. Luk. XXIV: 25. Niet bekwaam iet te denken, als uit zich-zelven, a Kor. III: 5. By de . Jooden bekend, als ongeleerde en ftegte menfchen , Hand. IV: 13. By de Heidenfche Philofophen befpot ais ydele klappers, Hand. XVII: 18. Maar evenwel door Godts Geest daar toe bekwaam gemaakt, geleerd, en geleid, die ook aan hun, en hunne leere getuigenis gaf door teekenen , wonderen en kragten. Uit derzelver mond heeft Godt dc fondamenten gelegd, huiten welke geene andere kunnen gelegd worden, I Kor. III: 1 f. Derzelver Leere en Schriften zyn het fondament, waar op de Kerke in den beginne gebouwd is, Ephef. II: ao, waar op zc nog Haat, en zal blyven ftaan tot in het laatfte der dagen; waarom van den Muur van 't Nieuw Jeruzalem, verbeeldende de Kerk van dien laatften tyd , "ook gezegd wordt, dat die twaalf fondamenten had, befchreeven met de naamen der twaalf Apostelen des Lams, Openb. XXI: 14. Vraagt ZUIPER. 079 men waarom Godt zich tot dat zo groot werk van zulke llegte menfchen hebbe willen bedienen? Het was juist zo als David voorfpeld hadde: Om der tegenpartyderen wille, om die te befchaamen; om den Vyand en Wraakgierigen te doen ophouden. Paulus zal ons dit nader leeren. Godt heeft het dwaaze deezer Waereld uitverkooren, op dut Hy het wyze zoude befchaamen : Het zwakke der Waereld, op dat Hy het fterke zoude befchaamen : Het onedele , het ver agt e, en 't geene niet is, op dat Ply het geene iet is te niete zoude maaken. Op dat geen vleesch zoude roemen voor Plem, 1 Kor. 1: 27—29. ■ ZUIPER (Want een) en Vraat zal arm worden :■ En de Sluimeringe doet verfcheurde kleederen draagen, Spr. XXIII: 21. Onder veele dingen, waar op men heeft agt te geeven, voor al in-onze jeugdige Jaaren ,is het Gezelfchap, waar mede men verkeeringe zoekt, of heeft. Voorbeelden hebben eenen ongelooflyk grooten invloed op de reegeling van ons gedrag: De goede ten goede; maar vooral de kwaade ten kwaade, om dat wy van natuure tot het kwaade geneigd zyn. Salomo waarfchouwde daarom zynen Leerzoon tegen de verkeeringe met Wynzuipers en Vleeschvreeters, vs. 20. En, gelyk hy in 't vervolg zyne waarfchouwinge aandringt door ecu Vertoog, hoe nadeelig de Zuipery is aan onze gezondheid, cn hoe zeer ons Zeedelyk Karakter 'er door verdorven wordt, vs. 29—35, zo ontleende hy in onze woorden eene reede van aandrang (want zo zyn die te neemen, blykèns het woordeken want,) uit de nadeelige gevolgen 'er van, ten aanzien van ons tydelyk beftaan. De Eerfte Waarfchouwinge is: Een Zuiper —. Hy voegt 'ei' een tweede by, die met de eerfte naauw vermaagfehapt is:' En de Sluimeringe —. (O) In de Eerfte (NN) fpreekt hy van tweederlei flag van menfchendie de goede gaaven , welke een Godt van goedheid ons fchenkt tot ons onderhoud en verkwikkinge, op een fchandelyke wyze misbruiken : De eene in den drank, die is een Zuiper; de andere in de fpyze, die is een Vraat. (*) Wy behoeven juist niet te denken aan zulken, welker buik is als een doorgeboord vat, 't welk, hoeveel 'er in gegooten wordt,- nofiit  m ZUIPER. nooit vol wordt; en welker maag is als de hand van eenen Gierigaart, die altoos open ftaat, en nooit zegt, het is genoeg. Onder zulke Zuipers mag men Bonofus tellen, die alleen zo veel dronk, als tien anderen , zonder dronken te worden ; ook Promacbus en Xenokrates de Chalcedoniêr, die in den Zuipftryd, door Alexander aangericht in Indië, den beloofden prys behaalden ; en veele anderen , waar van Mlianus een geheel register opgeeft. Var. Hiftor. L. II. C. XLI. gelyk ook van Veelvraaten,L. II. C. XXVII. Daar men Philoxcnus mag by voegen van wien Gellius aanteekent Nodt. Attic. L. XIX. C. II. dat hy, wegens zyne groote gulzigheid , wenschte, eenen hals te mogen hebben, zo lang als die van een Kraanvogel, om te langer fmaak te kunnen hebben van de fpyze. En 't geen zeldzaamer is in eene Vrouw: In Vreeten en Zuipen muntte uit zekere Aglaïde , van welke de gemelde ALliaan aanteekent L. I. C. XXVI. dat zy vooreenAvondmaaltyd 12ponden vleesch, cn 8 ponden brood at, en 6 pinten wyn daar toe dronk: Zulke onmaatige Zwelgbuiken zyn zeldzaam, en zo affchuwlyk, dat niemand 'er zich ligtelyk mede zal vergezelfchappen. (;3)'Erzyn andere Zuipers en Vraaten, die, van wegen het gevaar der verleidinge,meer tc myden zyn, en die heeft Salomo zekerlyk in het oog gehad. ?t Zyn zulken , als Jakobus befchryft Cap. V: 5. Die de daaglykfcbe weelde hun vermaak agten, 2 Petr. li: 13. Die zich des morgens vroeg opmaaken , om fterken drank na te jaagen; des middags eeten de Lammeren der kudde, de Kalveren uit het midden van den mest ft al, en den Wyn uit fchaalen drinken; die harpen, luiten, trommelen en pypen hebben in hunne maaltyden, en daar by vertoeven tot in de fcheemeringe, tot dat zy verhit zyn van den wyn, Jef. V: 2.1, 22, Am. VI: 4—5. Die dat niet alleen zelf doen, maar ook anderen daar toe uitlokken. Komt herwaards (zeggen zy) wy zullen wyn haaien, en wy zullen fterken drank zuipen: En de dag van morgen zal zyn, als deeze, ja ! grooter , veel treffelyker, Jef. LV11: 12. Komt dan, laat ons de tegenwoordige goederen genieten —: Ons opvullen met kostelyken wyn en zalve —. Ons kroonen met roozeknoppen, eer zy verwelken. ZUIPER. Niemand onzer zy 'er, zonder deel te hebhen aan onze vermeetenheid, B. der Wysh. II: é—9. Hoe aanlokkend voor een jeugdig hart , in 't welk de dwaasheid nog als gebonden is! (33) Doch op dat Sahmons Leerzoon zich'er niet door mogt laaten verleiden, zo wil hy hem doen letten op de kommerlyke gevolgen 'er van: De Zuiper en de Vraat zal arm worden. Niet arm in verbeeldinge , gelyk de berugte lekkerbek Apicius, van wien Seneka fpreekt Conftol. ad Helviam C. X., die, na dat hy zeeven en een halve millioen vcrfmuld en verbrast hadde, nog zeeven en een halve tonne gouds overig had, het onmooglyk oordeelde, daar van anders, dan in armoede en hongersnood , te kunnen leeven , en daarom het wanhoopig belluit nam, zich-zelven met vergift om te brengen. Maar in der daad Arm, gelyk de Jongfte Zoon, die, na dat hy, door zyne overdaadige leevenswyze, al het zyne hadde doorgebragt, tot zo eene uiterfte armoede verviel, dat hy zich tot eenen Zwynenhoeder moest verhuuren, en zich gelukkig zoude geagt hebben, hadde hy llegts zynen hollen, en hongerigen buik mogen vullen met den draf, welken de Zwynen aten, Luk. XV: 13—16. De groote Schultens, nooit anders dan met eerbied te noemen,zet het woord JJHV hier over: Expellatur avitis posfesjionibus , zal uit zyn Vaderlyk erfgoed verdreeven worden , als wanneer het bovengemelde woord zal af te leiden zyn, niet van B^H, verarmen, arm worden; maar van B^Y» erven, dooier f recht iets bezitten. Hy zal , door zyn zuipen en zwelgen , zyn Vaderlyk erfgoed doorbrengen , en door zyne fchuld-' eisfehers 'eruit verdreeven worden, gelyk Horatius Epiftol. L. I. Ep. XV. vs. 26 — zegt van zekeren Meenius, dat hy, na alles doorgebragt tc hebben, een Klaploopcr , een Poetzemaaker werd , Scurravagus, om maar hier en daar zyne voeten onder de tafel te kunnen fteeken,cn vs.37—. — — — — — : Idem Quicquid er at neSus prada majoris, ubi. omne Verter at in fumum et cinerem. Men  ZUIPER. Men zoude 'er van kunnen zeggen: Nu kwist zyn vraatigheid en honger Vaders erven, . En moet, vermagerd van gebrek, het voedfel derven. Doch hoe men het grondwoord ook vertaaie, de zin komt op het zelfde uit: Hy zal arm, dood arm worden, 't Zyne doorgebragt hebbende, van zyne Tafelbroêrs verlaaten, en van elk veragt, zal hy, die Iekkernyen fmulde, liggen te verfmagten op deftraaten; die zich met de keur van fpyze en drank, tot berftens toe, vol propte , zal nu door vermagering, om zo te fpreeken, zyn eigen vleesch eeten,'t welk Ovidius heeft willen te kennen geeven in de Fabel van Erifichton, Metamorph. L. VIII. Fab. 13—16, wiens vraatigheid hy in 't voorgaande befchreeven hadde , en van wien hy ten laatften zegt, dat hy, toen 'er niets meer voor handen was, zichzelven op-at. Poftquam confumferat om- nem, Materiam, dederatque gravi nova pabula morbo: Ipfe fuos artus lacero divellere morfu Ccepit, et infelix minuendo corpus alebat. Dit is een natuurlyk gevolg van de Zuipery en Zwelgery. Die zich daar aan overgeeft, veerteert veel, verzuimt de belangen van zyn tydelyk beftaan , en maakt'zich tot het waarneemen 'er van onbekwaam: En is te gelyk eene rechtvaerdige ftraffe van den Heemel, die het fchendig misbruik zyner gaaven niet wil ongewrooken laaten. Naardien nu de Armoede, die men op die wyze zich-zelven heeft op den hals gelaaden , niet alleen nypende, maar ook fchandelyk is , en, in plaatfe yan medelyden te verwekken, tot een fchamper verwyt ftrekt, zo leeverde dit een klemmende reede van aandrang op voor Salomons Leerzoon, om zich niet te vergezelfchappen met de Wynzuipers, en met de, Vlceschvreeters. (3) De wyze Man yoegt 'er eene tweede Waarfchouwinge by , die met de voorgaande na vermaagfchapt is. QtoK) De Sluimeringe , zegt hy , doet verfcheurde kleederen XI. Deel. I. en II. Stuk. ZUIPER. 68r draagen. (*) Die zorge draagt voor zichzelve en zyne huisgenooten, is wakker in zyn beroep, gunt zich llegts zo veel flaaps als noodig is, om zyne afgematte kragten te herftellen, en werkt voor den overigen tyd, gaerne, en met alle zyne magt 't geen zyne hand vindt om te doen, op dat hy zyn eigen brood moge eeten, en nog iets overhouden tegen den kwaaden dag, of om aan noodlydenden mede te deelen. Maar die den flaap en de Jluimeringe liefheeft, fchrikt voor alles, wat arbeid heet; werken is hem eene verdrietige vermoeijinge. Nooit vindt hy grooter wellust, dan wanneer hy op zyn bedde nederliggen, en, na een weinig gceuwens en uitrekkens » zyne oogen fluiten, en zyne leeden laaten rusten mag. Maartzo groot een onderfcheid 'er is tusfehen wakkerheid en fluimeringe; Q3) Een even zo groot onderfcheid is 'er ook tusfehen de vrucht 'er van. De hand des vlytigen maakt ryk. Het koslelyk goed des menfchen is des vlytigen , Spr. X: 4. XII: 2.7. Hy denkt om eenen Akker , en krygt denzelven; van de vrucht zyner handen plant hy eenen Wyngaart. Zyn gantfche huis is gekleed met dobbele kleederen , en zyne eigene kleedinge is fyn linnen, en ■purper, Spr. XXXI: 16 , ai. De Sluimeringe, in tegendeel, doet verfcheurde kleederen draagen, 't welk niet alleen zal te kennen geeven,dat de fluimerzugtige veel te vuig en vadzig is, om, als 'er aan zyne* kleederen flect, of breuk komt; die te herftellen , maar dezelve afflonst en flyt, zo. lang ze aan het lyf kunnen hangen : Maar voornaamelyk wil Salomo 'er mede te kennen geeven , dat de fluimerzugt, of luiheid, de naaste weg is tot, of gelyk Seneka zegt , de Vocdfler is van de Armoede en het gebrek, en zo maakt, dat menig een, die in het-karmofyn was opgetoogen, eerlang, door het verönagtzaamen van zyn beroep en belangen, naauwlyks zo veel heeft, dathy zyne naaktheid dekken en verwarmen kan. (33) Deeze Waarfchouwinge laat Salomo onmiddelyk volgen op de voorige, om dat ze met dezelve zeer na verwand is. («) Deels, om dat de Zwelgery de Sluimeringe veroorzaakt. De lersfenen van den Zuiper, door de opftygende dampen van den wyn bedwelmd, ioen hem in flaap vallen, en de volle en Dpgefpanne buik van den Vraat maakt Rrrr hem  SU ZUIPERY. hem lusteloos en vadzig. (fi) Deels ook, om dat ze beide de armoede tot haar gevolg hebben. Want, gelyk by die de blydfchap lief heeft, gebrek zal lyden, en die den "Wyn en de Olie lief beeft, niet zal ryk worden, Spr. XXI: 17; alzo zal ook hem, die den kostelyken tyd llyt met een weinig flaapens, een weinig ftuimerens, een weinig bandvouwens,al nederliggende, de Armoede tverkoomen, als een Wandelaar , en bet gebrek ah een gewapend Man, Svr. VI: 10, fcti I)e Luiaart begeert den gantfehen dag begeerlyke dingen: Maar de begeerte zal hem dooden; want zyne handen weigeren te werken, Spr. XXI: 25, 26. ZUIPERY (Hun lieder) is afvallig: Zy doen niet, ah hoereer en : Hunne Schilden (ft is eene fchande) beminnen (het woord) Geeft, Hol'. IV: 18. Het is buiten eenige bedenkinge,dat de Propheet hier vertoont het Godt-ontè'erend, en, volgens vs. 19, eerlang te ftraffen wangedrag van die dei X Stammen, Ephraïm , of Israël, die grouwlyke Afgodery bedreeven te Betbët en te Gilgal, waar tegen die van Juda* worden gewaarfchouwd, dat zy zich daai aan niet mede vergrypen mogten. Wal de woorden zelve betreft, die zyn te ftellen onder die, welke in deeze Propheetie zwaar zyn om te verftaan. Dat blykt uil de menigerlei verfchillendeVertaalingen, en de daar op gebouwde Verklaaringer 'er van. Dit is voor Taalkundigen t( zien in Bibl. Critic, en voor den Neder landef by Bierman over Hofea, en by d< Eng. Godtgeleerden. Wy zullen hier (me eenige byvoegfels) medcdeelen die vai den jongden Uitlegger van Hofed's Pro pheetie, den Hooggeleerden Manger (K) De Vertaaling der- eerfte Zinfneede i volgens hem : Flagrat eorum compotatio Hun lieder Zuipery verhit, fteekt als ii brand. (NN) Men vcritaa door hunne Zui pcry niet zo zeer hun daaglyksch zuipe: en zwelgen, gelyk der geener, die mal kanderen toeroepen: Komt herwaards, w. zullen wyn haaien, wy zullen fterken dran sruipen. De dag van morgen zal zyn, a deeze, Jel'. LVil: ia; als wel hunne Zu pcry in de Tempels en ter eere hunne Afgoden , waar van gefprooken worc Am. II: 8. Zy liggen neder by elk altaar 0 de verpande kleederen, en drinken den wy der gebodeden in bet huis hunner Goden, Dia ZUIPERY, in waren zy zo overdaadig, dat het met recht Zuipery konde genoemd worden. Waarom de Propheet ook zegt, (33) dat die ben verhitte. Dus zoude het woord *)D zyn af te leiden van 't Wortelwoord XVp ■> by de Hebreën buiten gebruik geraakt, maar by de Arabieren bewaard, by welken een daar van afgeleid woord de beteekenis heeft van vonken, en by overbrenginge van de geweldige drift der warme Jeugd. Een woord derhalven recht gepast , om aan te duiden de uitwerking der overdaadige Zuipery. Gelyk men zo van de Zuipers leest, dat zy by den drank vertoeven tot in de fcheemeringe, tot dat de wyn hen heeft verhit, Jef. V: 11. (3) De tweede Zinfneede is: Hoe-roerende hoereer en zy; dat is, zy hoereeren zonder ophouden; of, met de Onzen: Zy doen niet als hoereeren. (NK) Dit wordt te rechte by hunne Zuipery gevoegd. De wyn bedwelmt niet alleen de hersfenen; maar verhit ook het bloed, verbant de fchaamte en eerbaarheid, eh prikkelt de kriele lusten. Onder andere reedenen , waarom Salomo zynen Leerzoon het te veel drinken ontraadt, is ook deeze: Uwe oogen zullen na vreemde Vrouwen zien, en \ uw hart zal verkeerdbeeden fpreeken, Spr. XXIII: 33. Door den wyn ver bit verviel . de anders zo vroome Loth tot eene bloedi fehandelyke vermenging met zyne twee ■ Dogteren , Genef. XIX: 31—35. In 't : Nieuwe Testament worden daarom bras: feryen en dronkenfebappen , binnenkameren t en ontuchtigbeeden dikwils te faamenge• voegd. (33) En verftaan wy door hunne . Zuipery, zo eene, als gepleegd werd in ; de 'Pempelen hunner Afgoden, dan wordt . 'er ook het hoereeren met recht bygevoegd. i De Afgodery ging veelal met Hoerery ge» paard. De Israëliten aten mede van de 1 Slagt-offeren van Baal-Peör, en ten zelf- den tyde hoereerden zy met de Dogteren der y Moabiten , Num. XXV: 1, a, 3. Zelfs k was het Hoereeren een eerdienst, dien ■s men bewees aan de Afgoden. Zo was het }*. by de Chaldeën, blykens den Apokryphen r Brief van Jeremia, vs. 4a , 43, en by t veele andere Heidenen. Tot die hoogte 0 van onreinheid was de Afgodery ook ge- 1 reezen onder de X Stammen. Amos geeft r dat te kennen, Cap, II: 8b. De Man en. zyn  ZUIPERY. zyn Vader gaan in tot eene jonge Dogter, om mynen heiligen naam te ontheiligen. Duidelyker onze Hofea in dit iV. Hoofdft. vs. ii, ia, 13. Hoerery, en Wyn, en Most neemen het harte wech —. De geest der hoerery en verleidt ze, dat zy van onder hunnen Godt wechhoereeren. Op de hoogten der iergen offeren zy, en op de heuvelen rooken zy—. Daarom hoereeren uwe Dogters , en uwe Bruids bedryven Overfpel. En vs. 14. Zy fcheiden zich af met de hoeren , en offeren met de fnoodfie hoeren. (JT) De derde Zinfneede lydt de meeste verandcringe.(NX) Om aan dezelve een verftaanbaaren zin te geeven, heeft men de woorden, '* is eene Schande,als eene Tusichenreede, tusfehen twee haaksken f ) geplaatst ; en voor Geeft heeft men ingelast het woord: Zy beminnen (het woord) Geeft. Wil men nu de Vertaalinge der Onzen behouden, («•) dan zal men door hunne Schilden moeten verftaan hunne Overheeden. Koningen en Vorften, die hunne Onderdaanen by hunne rechten en voorrechten, en het ongeftoord bezit van hunne goederen , tegen alle binnen- en buitenlandsch geweld moeten befchermen, worden daarom Schilden genoemd, Pf. XLVII: 10. De Schilden der «arde zyn Godes. Godt beloofde zyne befcherming aan Abraham: Ik ben een Schild, Genef. XV: 1. Hy is een Schild den geenen, die oprechtelyk wandelen, Spr. II:. 7. Maar Israëls Vorften (welk eene fchande /) maakten zich door hunne Zuiperyen onbekwaam, om Schilden te zyn tot befchermen: Waarom ook gezegd wordt: Wee u Land! welks Vorften in den morgenftond eeten, Pred. X: 16'. Dat is, die zich in den morgenftond vroeg opmaaken, om fterken drank na tejaagen, en by den wyn te vertoeven tot in de fcheemeringe. In plaatfe van Schilden en befchermers te zyn, waren zy, door hunne Kneevelaaryen , Onderdrukkers van het Volk. Want zy beminden (het woord) Geeft. Zy waren vermaagfehapt aan den Bloedzuiger, die twee Dogters heeft, Geeft, Geeft , die nimmer te verzadigen zyn, Spr. XXX: 15. En dit kan men dan verftaan van hunne aanhoudende afpersfingen : Deels tot voldoeninge van hunne Schraap- en Gewinzugt; deels oek, om het byéén gefchraapte door te brengen in hunne wellusten, zo als hun dat verweeten wordt, Am. IV: I. Hotret dit-gy Koet- Z U IPERY. 685 jen van Bafan ; gy , die op den berg van Samaria zyt : Die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert: Gy , die tot hun lieder Heeren zegt : Brengt aan , op dat wy drinken. En dat was waarlyk za iets , waar van men met recht kondè zeggen : "tf /; eene fchande; want, volgens het oordeel der Moeder van Koning Lemuël, komt het den Koningen niet toe wyn te drinken; noch den Prinfen fterken drank te begeeren, op dat zy niet drinken, en het gezette vergeeten , en de reebtzaake aller verdrukten veranderen, Spr. XXXI: 4, 5. (33) De Vertaaling vau den Heer Manger is : Amant levitatem ; ignominine funt ejus infania. Zy beminnen de ligtzinnigheid; tot eene fchande zyn de Onzinnigheeden derzelve.Dus zoude het woord^211, by de Onzen vertaald Geeft, niet zyn aan te merken als de imperativus, of gebiedende wyze van "13*, Hy heeft gegeeven; maar te vertaaien zyn door ^27\,ligtvaerdigbeid, ligtzinnigheid■, welke beteekenis wel in den Bybel niet voorkomt, maar bewaard gebleeven is by de. Arabieren, by welken een daar mede" zeer na vermaagfehapt woord menigmaal wordt gebruikt van elke zeer ligtè zaak, die. ligtelyk door den wind opgenoomen, en in de lucht ginds en herwaards omgevoerd wordt, 't welk op den mensch overgebragt zynde recht eigenaartig aanduidt, die hgtvaerdigheid, die vermeetelc onbedachtzaamheid, waar door hy zich -, zonder nadenken , Iaat voortftuwen tot zulke bedryven , waar door hy in het Verderf en den Ondergang moet nederftorten. Een woord derhalven, 't welk recht gepast uitdrukt den eigen aart van Israël, als 'twelk, doof voor de Waarfchouwingen van de Propheeten, en blind voor het gevaar, 't welk hun met groote fchreeden naderde, even zo ftout, als ligtzinning voortging in zulke tergende wanbedryven, waar door het zich Godts toorn vergaderde tot eenen fchat, eerlang te openbaaren in den dag des toorns en der verbolgenheid, wanneer de wind hen, volgens vs. 19, als een ligte veêr, of wollen vlokske, zou binden in zyne vleugelen. Ik merke 'er by aan, dat zo eene ligtzinnigheid ook wonder wel ftrookt met hunne Zuipery; want de overmaat van wyn beRrrr 2 neemt  <584 ZUIPERY. •neemt den mensch het verftand, en vervoerd hem tot dwaaze en roekelooze daaden , 't welk Salomo zeer wel uitdrukte, door den Dronkaart te vergelyken by eenen , die in het harte der Zee flaapt; 'die in het opperfte der mast flaapt, Spr. XXIII: 34. Vervolgens zal in de laatfte Zinfneede, te weeten in den Grondtekst, het woord JTJWDj 'm '•" meervouwd, om den nadruk der beteekenisfe , naar den ftyl der Hebreën , te vermeerderen , by de Onzen vertaald door Schilden, te neemen zyn in de beteekenisfe van Onzinnigheeden, die het verftand bedekken, en zo verbysteren, dat hy, als een onzinnige in zyne woede, en vervoerdheid , in alles verkeerd als voortholt tot zyn eigen verderf. Een overblyffel van dit woord in die beteekenisfe vindt men Klaagl. III: 65, daar Jeremia zynen Vyanden toebidt , dat Godt hun wilde geeven 37 een dekftel des harten , dat is, flaan met Onzinnigheid en Verblindinge, om niet te kunnen zien op de verderftyke gevolgen hunner onderneemingen. By de Arabieren heeft men zo cen woord, 't welk zy gebruiken van de woede , de raazerny van een onzinnigen , die, als 't ware, van eenen boozen geest bezeeten is. En het woord, in deeze beteekenisfe opgevat, komt wonderwel overeen met den aart van dat Volk: Kan men zich wel eene grootere Uit- ja! Dolzinnigheid verbeelden,dan deeze,~dat men Godt, den alleenwaaren Godt, van wiens goedheid en magt hunne Voorvaders zo veele ftraalende bewyzen gezien en genooten hadden , verlaat, ja ! in het aangezigte tergt ; dat men zich zo verftingert aan, en verhit in den dienst van ftomme Afgoden , by welken geen goed noch kwaad doen is? Dat men door zuipery, hoereeren, kneevelen, woekeren, en veele andere grouwelen der boosheid, zyne heilige Wetten als met voeten ftampt ? Dat men dat alles doet, daar In dolzinnig volhardt in weêrwil van de keer op keer her- ZUIPERY, ZUIVER. Onzinnigheeden. Daarom waren zy in t 16. vs. omfchreeven als cen onbandig Volk, en vergeleeken by eene onhandige Vaerfe, en elders by een Woud-Ezel, die gewenned is in de Woeftyne , en den wind fchept naar den lust zyner ziele , Jerem. II: 24. Alle hunne handelingen waren haA delingen van onzinnigheid. Ten blyke daar van zegt onze Propheet tot hen, Cap. X: 13. Gyhebt Godtloosheid geploegd, verkeerdheid gemaaid, en de vrucht des leugens gegeeten. Deeze Onzinnigheid was zo groot, dat daar over in het afgcbrookene , met eene veröntwaerdigende verwonderinge wordt uitgeroepen p7j3 Schande. Welk eene fchande ! Eene Schande zo grootr dat zelfs de Heidenëö hen in deezen befchaamden, waar over men wel mogt uitroepen : Gaat over in de Eilanden der Chittiten, en ziet toe; zendt na Kedar, en merkt •wel op : En ziet, of desgelyks gefchied zy. Heeft ook een Folk de Goden veranderd, hoewel dezelve geene Goden zyn ? Nochthans heeft myn Folk zyne eere veranderd in '* geene dat geen Godt is, Jerem. II: 10, n. Eene Schande, welke hun zelfs in hunne ballingfchap tot eene Schandvlekke, als tot een ingebrand fchandteeken zoude ftrekken, welke beteekenis in 't wortelwoord il/j? ligt opgeftooten gelyk de Godtfpraak zegt, Cap. II: 9. Ik zal haare dwaasheid ontdekken voor de oogen haarer boelen. Men vergelyke Jerem. XIII: 2,6. Ook zal ik uwe zoomen ontdekken boven uw aangezigt; en uwe fchande zal gezien worden. ZUIVER (Het Gebod des HEEREN is) verlichtende de oogen, Pf. XIX: 9b. (X) Het Onderwerp, waar van gefprooken wordt, is hier het Gebod des HEE REN. (M)H.et Gebod, in onderfcheidinge van Hiftorien, Voorbeelden en Propheetièn, die in Godts Woord voorkoomen,dat gedeelte 'er van, 't welk ons met eene gebiedende kragt tot verpligtinge , om 'er aan te gehoorzaamen, voorfchryft, wat ons in den geloove, en in den wandel te doen ftaat. Een Gebod (31) des HEEREN; van den alleenwaaragtigen en eeuwig-leevenden Godt, die met deezen zynen naam alleen de HEERE is, de Allerhoogfte over geheel de Aarde, van wien wy in het geheel, en ten allen tyde, zo afhanglyk zyn, dat wy> haalde Vermaaninge-n , Beftraffingen en Waarfchouwingen van de Propheeten; in weêrwil van de gedreigde, en zeer naby zynde overheeringevan wreede Vyanden, verbanninge uit hun Land, en verftrooijinge onder de Vreemden? Wel te rechte wordt daarom hier gefprooken van hunne  ZUIVER. tvy , zonder Hem , noch leeven , noch ons beweegen kunnen. Die uit dien hoofde de eenige en Opperfte Wetgeever is: Die ook, als Drieéénig , en uit dien hoofde algenoegzaam, om te kunnen, en ook geneegen, om den Zondaar te willen worden tot eenen Godt van Zaligheid, ons heeft kunnen en willen bekend maaken zulke Geboden, als 't best gefchikt waren, om ons wyste maaken tot Zaligheid, en ons te doen worden tot menfchen Godts, vol' maakt, en tot alle goed werk volmaaktelyk toegerust, op dat wy mogten weeten , hoe wy waerdiglyk den Heere zouden wandelen tot alle behadglykheid, ten einde Hy door ons verheerlykt wierde , en wy onzer zelfs • zaligheid, mogten uitwerken met vreezen en beeven. Van dit Gebod (3) wordt gezegd, dat het is zuiver, verlichtende de oogen. (Wit) Het hier voorkoomend grondwoord drukt fomwylen uit eene reine zuiverheid, die niet befmet is met iets, dat onrein is. Zo leest men van een zuiveren Pyl, Jef. XLIX: a. De Mesftas zegt van zyne Kerkbruid , dat zy was de Zuivere der geene, die haar hadde gebaard, Hoogl. VI: 9. Somwylen duidt het aan eene heldere, eene glans en licht van zich geevende zuiverheid, als die der Zonne, Hoogl. VI: 10. (*) Zuiver kan het Gebod des PIEEREN gezegd worden te zyn. (W) Om dat het niets voorfchryft, dan 't geene waaragtig, eerlyk, rechtvaerdig, rein, lief. lyk cn welluidende is. Niets, 't welk zoude kunnen misbruikt worden om het vleesch te begunftigen in deeze, of geene begeerlykheid. Niets, dan 't geene Gode betaamlyk, en den Menfche zelv' en den Naasten nuttig en heilzaam is. 0s£) Zuiver, in alle opzigten een Gebod des HEEREN, niet vermengd met eenige geboden , die maar geboden en inzettingen van menfchen zyn, door welke Godt, hoe groot eene fchynreede van Wysheid en Nedrigheid ze ook mogen hebben, te vergeefsch wordt ' gediend, en niet zyn van eenige waerde. 1 Ten deezen opzigte kan men zeggen: De < reedenen des HEEREN zyn reine reedenen; J Zilver, gelouterd in eene aarden fmeltkroe' ze, gezuiverd zeevenmaal, Pf. XII: 7. 1 (£) Zuiver kan het ook gezegd worden te ; zyn, voor zo verre het ook aan een hel- i derfchynend licht gelyk is. Men kan 'er op t toepasten 't geen Petrus zegt van het Pro- / Z U I V E R. 6*85- pheetisch woord, dat het is als een licht, fchynende in eene duistere plaatfe, aBr. 1:19. De Dichter zegt 'er van: Uw Woord is een lampe voor mynen voet, en een licht voor myn pad, Pf. CXIX: 105. Die beteekenis komt hier voornaamelyk in aanmerkinge. Want de zuiverheid van het gebod beftaat hier in : (J22) Dat het de oogen verlicht.. (<*) 't Spreekt van zelve , dat de Oogen hier niet zyn des ligchaams, maar der ziele; de oogen des verftands. (/ï) Worden die door het Gebod verlicht, {ft») het voorönderftelt , dat die duister zyn. De Mensch in zynen Natuur-ftaat is verduisterd in het ver ftand door de onweetendheid,. die in hem is. Hy mag doorzigtiger zyn in zaaken van tydelyk belang, dan de Kin-, deren des Koningryks; maar de dingen, die des Geests Godts zyn , begrypt hy niet. Ze zyn hem eene dwaasheid, om dat ze geestlyk moeten onderfcheiden worden. Zelfs het licht der reede, dat nog in hem is, wordt duisternisfe, om dat de God deezer Eeuw* hem de zinnen verblindt, zo dat hy gelyk wordt aan de Blinden, die na den wand tasten, en op den middag aanftooten, als in de fcheemeringe. (0) Dan deeze verduisteringe wordt opgeklaard door het Gebod, met en, onder de kragtige medewerkinge van Godts Geest, waarom ook deeze twee dingen, het Licht van Godts Geest, en de Waarheid van zyn Woord worden te faamengevoegd , zal de 'mensch geleid vjorden tot Godts heiligen berg, en-koomen tot zyne. eeuwige wooningen, Pf. XLIII: 3. (A) Het. Gebod doet alreeds veel. ' Godt, in wiens licht wy hel licht zien, maakt hem door hetzelve bekend, wat goed zy, en wat hy van bem eischt. (AA) Hy zoekt na eenen weg, am zich met Godt te verzoenen , en voor eeuwig zalig te worden, maar van rontarnme is het duisternisfe. Hy denkt veee wegen en middelen uit, maar by het :oetfen en nader indenken van dezelve , mtdekthy, dat ze verkeerd zyn, wegen les doods. Maar het Gebod des 'HEEREN loet hem het licht opgaan uit de duisternis'e: Dat wyst hem den weg des Geloofs. Het kVoord leert hem, dat Godts menschgevorden Zoon een verfchen en leevendigen veg heeft ingewyd door zyn bloed , langs velken Zondaars tot Godt kunnen nadeen, om genade te zoeken , barmhartigheid e verkrygen, en geholpen te worden in denRrrr 3  685 Z U r V E R. bekwaamen tyd. Dan fpreekt het Gebod: Geloof in Hem , en gy zult zalig worden. Want dit is Godts Gebod, dat wy gelooven in den naame van zynen Zoon, Jefus Christus, i joh. III: 23. (rik)) De Mensch erkent zyne verpligtinge, om Godt te dienen ; gaerne wilde hy het doen op eene wyze, die Gode heerlyk en welgevallig is. Maar de wyze hoe is voor hem duisternisfe. Zyn verduisterd verftand vervoert hem tot bygeloof, en het bygeloof tot pligtpleegingen van eenen eigenwillisen Godtsdienst, door welke hy zich te vergeefsch vermoeit. Maar het Gebod des HEEREN, 't welk een afdruklel is van Godts goeden , volmaakten en welbehaaglyken wil, verlicht hem de oogen, dat hy het goede, het heilige, en het rechtvaerdige daar van met goedkeuringe belchouwe; het licht hem vóór op den weg des leevens, die den verftandigen na boven is. En luistert hy na dat Gebod, volgt hy dat Licht, zo zal hy wandelen in het midden van de paden des rechts, en niet afwyken ter rechter- of ter (linkerhand. (CC) Hy heeft te worftelen met in- of uitwendige beftrydingen. Hy is als een, die in duisternisfe zit, en geen licht ziet. Het Gebod zegt, en voegt 'er eene belofte by: Wentelt uwe werken op .den HEERE, en uwe gedachten zullen bevestigd worden , Spr. XVI: 3. Wentelt uwen weg op den HEERE, en vertrouwt op Hem, Hy zal het maaken; en zal uwe gerechtigheid doen worden, als het licht; en uw recht, als den middag, Pf. XXXVII: 5, 6. Dit doet het licht van troost opgaan in zyn harte, en hy vertrouwt, dat Godt, naar het oneindige van zyne Wysheid , magt en goedheid, hem nog eens zal uitbrengen in het licht, en zynen lust doen zien aan zyne gerechtigheid. Een Godtlyk Dichter konde 'er van fpreeken by bevindinge: Indien uwe Wet niet ware geweest alle myne vermaakinge , ik ware in mynen druk al lange vergaan. Ik zal uwe bevelen in eeuwigheid niet vergeeten, want door dezelve hebt gy my leevendig gemaakt, Pf. CXIX: 92, 93. Met recht mogt 'er dan van het Gebod gezegd worden , dat bet de oogen verlicht. Van de Wet zegt de aangehaalde Dichter. Zy maakt my door uwe geboden wyzer, dan myne Vyanden zyn —. Ik ben verftandiger , dan alle myne Leeraars, om dat uwe getuigenisfen myne ZUIVER, ZUIVERT. betrachtingen zyn. Ik ben voorzigiiger dan ie Ouden, om dat ik uwe bevelen bewaard hebbe. Uit uwe bevelen kryge ik verftand; daarom haate ik alle leugenpaden, Pf.( CXIX: 97—100 , en 104. (B) Doch zal' de mensch niet zyn, gelyk de geene, die ziende zien, maar niet opmerken, zo moet Godt, gelyk Hy eens , in den aanvang aller dingen , het licht heeft voorlgebragt uit dc duisternisfe, ook in onze harten fchy,. nen, a Kor. IV: 6, om ons de oogen des verftands te verlichten door den Geest der Wysheid, en der Openbaaringe in zyne kennisfe, Ephef. I: 17, 18. Dan eerst zal het Godt verheerlykende, het zielzaligende, het hartvertroostende van het Gebod ons zo glansryk en zo beminnelyk in de oogen ftraalen, dat wy, verlicht door hetzelve, fteeds vaste treeden zullen maaken voor onze voeten. Uit dien hoofde zal het noodig zyn, dat wy niet alleen in al ons doen en laaten het Gebod fteeds in het oog houden; maar daar by ook een aanhoudend gebed voegen : Ontdek myne oogen, dat ik aanfehouwe de wonderen uwer Wet, Pf. CXIX: 18. ZUIVERT dan den Ouden Zuurdeesfem uit, op dat gy een nieuw deeg zyn meugt, gelyk gy ongezuurd zyt: Want ook ons Pafchais voor ons geflacht (naamelyk) CHRISTUS. Zo dan laat ons Feest houden, niet in den ouden Zuurdeesfem , noch in den Zuurdeesfem der kwaadheid en der boosheid; maar in de ongezuurde (brooden) der oprechtheid, en der waarheid, 1 Kor. V: 7,8. 't Geen tot deeze vermaaninge en opwekking aanleidinge gaf, was, dat 'eronder de Korinthers een Bloedfchender was, die zyns Vaders Huisvrouwe had, vs. 1. Eene Hoerery van het ergfte foort. De Korinters hadden dien boozen mensch al te lang onder zich geduld. Gelyk de Apostel denzelven den Satan hadde overgegeeven; wel tot het verderf des Vleeschs , maar op dat de Geest mogt behouden worden in den dag van Christus, vs. 3—5, zo wilde hy, dat de Korinthers denzelven-uit het midden van zich zouden wechdocn , vs. 13, door hem te fluiten uit de Gemeente, en hem te weeren van de gemeenfehap der heilige dingen, te weeten, van het Avondmaal, zo als men mag opmaaken uit de laatfte woorden van het 11. vs. Dit moest alzo gefchieden, op dat anderen zo een kwaad  ZUIVERT. kwaad voorbeeld niet volgen; maar veel meer door zo eene tuchtöeffeninge daar van afgefchrikt mogten worden. Het gevaar der verleidinge ftelt de Apostel voor, vs. 6. Weet gy niet, dat een weinig Zuurdeesfems geheel het deeg zuur maakt ? En dit weetende , moesten zy zich verpligt kennen, dien ouden Zuurdeesfem uit le zuiveren, gelyk hy hun dat gebiedt, vs. 7. Men mag vermoeden , dat ten tyde van het fchryven deezes Briefs , het vieren van het Christelyk Paasch-feest op handen was, cn dat dat den Apostel aanleidinge hebbe gegeeven, om in dit zyn bevel, en de Opvrekkinge , welke hy in het 8. vs. daar op laat volgen, te zinfpeelen op zo iets, 't welk de Jooden deeden, en ook doen moesten, als zy het Pafcha vieren zouden. Althans dat het Paasch-Feest onder dc Christenen een Jaarlykfche Feestdag geweest zy van de tyden der Apostelen af aan mag men voorönderftellen. Irenaus zegt onder het getuigenis van Polycarpus, die nog ten tyde der Apostelen geleefd, en met hun verkeerd heeft, dat dc H. Johannes, en dc andere Apostelen zulks gedaan hebben. En Polycrates zegt, dat niet alleen Johannes dat gedaan hebbe , maar ook Philippus met geheel zyn huisgezin. Zie Cave eerfte Christend. B.I. C. VII. p. 163. En dat zy dat gevierd hebben met het H. Avondmaal te eeten, daar is niet aan te twyffelen. Want daar zy hetzelve dikwils gebruikten , zullen zy het vooral ook gedaan hebben op dien tyd, naardien de Heiland het juist" ten tyde van het Paaschfeest hadde ingeftéld. Dit zo voorönderfteld zynde , kwam het zeer wel te pas, en was ook van byzonderen nadruk, dat Paulus zich bediende van fpreekwyzen, van het Pafcha houden der Jooden ontleend, op dat de Korinthers mogten zorge draagen, dat het by hen te vieren Feest en Avondmaal niet ontheiligd wierde, noch door dien Bloedfchender, noch door henzei ven. (K) In de eerfte plaatfe vermaant de Apostel , gebiedender wyze , vs. 7a, en dringt dat aan met eene bondige reede, vs. 7*>. (KX)Zyne vermaaninge, of bevel is dan: Zuivert den Ouden Zuurdeesfem uit, op dat gy een nieuw deeg zyn meugt, gelyk gy ongezuurd zyt. (V) Zy moesten dan den Ouden Zuurdeesfem uitzuiveren, Zuurdeesfem- is ZUIVER T. 68? oude deeg. Het meel met water gemengd zynde, wordt deeg; maar wordt die deeg niet aanftonds gebakken , maar veroudert die , dan komt 'er verderf in, en wordt zuur, en dan met andere nieuwe deeg gemengd wordende, deelt die daar aan zyne zuurheid mede, en doet hetzelve ryzen, of opwellen. Nu is het bekend, dat de Jooden het Pafcha moesten eeten met ongezuurde brooden; dit ging zo verre , dat zy' alle Zuurdeeg uit hunne huizen moesten wechdoen, Exod. Xli: 15. De naauwgezethcid der Jooden in laatere tyden was in dit ftuk zeer groot. Oudheidkundigen teekenen aan, dat zy , twee, of drie dagen voor het Feest, aU'" hunnen huisraad, en vaten,waar van zy vermoedden , dat 'er nog wel eenig Zuurdeeg in mogt zyn, reinigden. En 's nachts voor het Pafcha doorzochten zy, by Kaers- of Lamplicht, hunne huizen, tot de verborgenfte fchuilhoeken toe , en vonden zy nog eenig Zuurdeeg, zy deeden het wech, en verbrandden het. (/S/S; Met toefpeelinge daar op, zegt de Apostel: Zuivert den Ouden Zuurdeesfem uit. (A) De vraage is, wat hier door dien Ouden Zuurdeesfem te verftaan zy ? Voor zo verre het Zuurdeeg verdorven deeg is, en zyne zuurheid aan ander deeg, daar mede vermengd wordende, mededeelt, is het een Zinnebeeld van verderf in de Leere en Zeeden, waar door anderen ligtelyk verleid, en'er dan ook mede befmet worden. Zo waarfchouwde de Heiland zyne Difcipelen meer dan eens, om zich te wachten van den Zuurdeesfem der Pharizeèn, en Sadduceën, Matth. XVI: 6. Van den Zuurdeesfem der Pharizeèn, welke geveinsdheid was, Luk. XII: r. Van den Zuurdeesfem van Her odes, Mark. VIII: 15. Hier willen fommigen 'er door verftaan hebben de aangeboorene en ons fteeds aankleevcnde verdorvenheid , en de daar uit fpruitende kwaade begeerlykheeden en bedryven. Men kan dat laaten doorgaan; doch inmiddels twyffele ik, of de Apostel ten dien opzigte dan wel van de Korintheren zoude hebben kunnen zeggen , dat zy ongezuurd waren. Meer aan-» neemlyk komt het my voor, dat 'er de Bloedfchcnder door te verftaan zy: Deeze gedachte komt van zelve op uit het voorgaande. Whitby teekent aan , dat, volgens het zeggen yan eenige Joodfche Mees* ters,  688 ZUIVERT. ters , door het gebod om zich van den Zuurdeesfem te onthouden , het overfpel 'verbooden zy, 't welk mooglyk is gegrond op 't geene men leest Hol*. VII: 4. Zy bedryven alle te faamen. overfpel; zy zyn 'gelyk een bak - oven, die heet gemaakt is van den bakker: Die ophoudt van wakker te zyn, tot dat hy den deeg heeft gekneed, tot dat het door gezuurd zy. Dit zo zynde, zo mogt die Blocdfchender wel met nadruk een Zuurdeesfem genoemd worden , als hebbende zich overgegeeven aan eene zonde van allerfnoodlte hoererye , erger dan Overfpel, -boeleerende met de Huisvrouwe zyns Vaders; zo eene hoerery, als ook onder de Heidenen niet genaamd werd, vs. 1. En een Oude Zuurdeesfem, om dat hy die zonde al ünds lange, naar het fchynt, gepleegd hadde door de llapheid der Korintheren, die hem daar in ongeftoord hadden laaten voortgaan, waar over zy van Paulus beftraft worden, die hun te gelyk (B) ook gebiedt dien Ouden Zuurdeesiem uit te zuiveren; om, gelyk de Jooden, by het naderen van het Pafcha , hunne huizen moesten zuiveren van allen Zuurdeesfem, zo ook Godts Gemeente, welke Godts buis is, een heilige Tempel in den Heere , eene IVoonftede Godts in den Geest, van zo eenen openbaaren en grouwelyken Zondaar te zuiveren , door denzelven uit het midden van zich zvech te doen, vs. 13. Dat is, van de Gemeente, en de Gemeenfehap der heilige dingen af te zonderen , volgens vs. 11. fjï) Het oogmerk, waar toe dit alzo gefchieden moest, was : Op dat zy een nieuw deeg zyn mogten, gelyk zy ongezuurd waren. (««) Deeze fpreekwyze is wat duister , maar kan , naar 't my toefchynt, dus worden opgehelderd. 'Er is een klomp deegs van eenige maaten méels, maar daar in is cen weinig Zuurdeegs verborgen : Voor als nog is die Deeg nieuw, dat is, ongezuurd. Maar laat men 'er het Zuurdeeg eenigen tyd in blyven, dan zal die eindelyk geheel 'er van doortrokken worden. WiJ men dan dat Deeg nieuw en ongezuurd bewaaren , zo moei dc Zuurdeesfem, hoe eerder zo beeter, 'ej uit wech gedaan worden. (£,3) Men brenge dit over. De Gemeente te Korinthe. (fchoon gantsch niet vry van zonden) was. ten aanzien van zo eene bloedfchandelyh vermenginge nog als een nieuw deeg; dooi ZUIVERT.. dien Zuurdeesfem was ze nog niet verzuurd geworden. Maar de verkeeringe met booze menfchen is zeer gevaarlyk. Worden de onvruchtbaare werken der duisternisfe niet beflraft, ligtelyk wordt men verlokt, om 'er gemeenfehap aan te neemen. Zeer wel zegt J. Syrach, Cap. XIII: 1. Die pek aanroert , wordt daar mede befmet: En die met de hoogmoedigen gemeenfehap heeft, wordt hem gelyk. Vooral wordt zo eene verkeeringe gevaarlyk, als men zelf tot zo , of zo eene zonde eene natuurlyke nciginge heeft. Waren de Korinthers voor als nog van dien Zuurdeesfem niet doortrokken , waren zy wel verzekerd, door het kwaad voorbeeld van dien Blocdfchender niet mede afgetrokken en verdorven te zullen worden ? Immers neen! En dat zo veel te minder, daar die van Korinthe tot, hoerery en ontucht zo geneigd waren , dat zy 'er door tot een fpreekwoord zyn geworden by ongewyde Schryvers. Wilden zy dan een nieuw deeg zyn en blyven, zy moesten dien Ouden Zuurdeesfem uitzuiveren, dien in zyne zonden verouderden boozen mensch, hoe eerder zo beeter, uit het midden van zich wechdoen: Op dat zy, gelyk zy nu nog ongezuurd waren, ook zo blyven mogten. (33) Aan dit bevel zét de Apostel kragt by door eene gepaste drangreede, zeggende : Want ook ons Pafcha is voor ons ge f agt, naamelyk Christus. («) In deeze woorden ligt deeze gewisfe waarheid opgeüooten , dat het Paaschlam , 't welk de Jooden by hunnen uitgang uit Egypte, llagten, braaden , en met ongezuurde broodkoeken eeten moesten ; met welks bloed zy de bovendorpels en zyposten hunner deuren beftryken moesten , om bevryd te blyven van den VerderfEngel, die doorgiug, om de eerstgeboorencn der Egyptenaaren te dooden, waar van het verder gevolg was hunne Verlosfing van onder de Egyptifche dienstbaarheid , een Voorbeeld zy geweest van Christus, die ook, als een onbevlekt en onflrajfelyk Lam, op het Paaschfeest der Jooden , door een geweldigen Kruisdood omgebragt, en dus als gefiagt 'is v oor en ten goede van de zynen, om hen te verlosfen van de ydele wandelinge, die- hun van dc Vaderen was overgeleeverd", 1 Petr. I: 18, 19. Gelyk zy dan ook, volgens zyn bevel in het Avondmaal, geestelyker wyze  ZUIVERT. ze van zyn vleeschs eeten en van zyn bloed drinken moeten, hun tut een waarteeken, dat zy deel hebben aan de door Hem te weeg gebragte .verlosfinge, te weeten, de vergeevin ge der misdaaden in zynen bloede; en den Verderf-Engel,tot een teeken , dat hy aan hunne zielen, als die beitreeken zyn met, en gerantzoeneerd door zyn bloed, geene magt heeft. Eene verdere uitbreidinge van de overéénkomite tusfehen het Voor- en het Tegenbeeld is op .te maaken uitliet geene gelegd .is van liet PAASCHLAM, in des VI. D. 2. St. p. 4. Waar uit te zien zal zyn, met hoe veel waarheid de, Apostel des Pleeren heeft kunnen zeggen, dat ook ons Pafcha voor ons gefiagt is, naamelyk], Christus. De Overvveeginge hier van (18) moest, blykens het reedegeevend woordeken want, zyn bevel tot eene reede van Aandrang (trekken. De kragt 'er van kohlt hier op neêr. ,, Had,, den de Jooden een Pafcha; wy hebben ,, 'er ook een. Moesten zy daar van ee-. „ ten, en was dat eeten by hen iets hej,, ligs ; wy moeten ook van ons Pafcha „ éeten, en dat is ook by ons eene hei„ ligheid dér heiligheeden. Zoude het „ gezuurde by de Jooden het Pafcha ont„' heiiigd hebben» en moesten zy daarom, „ alvoorens van hetzelve te eeten, al het „ gezuurde uit hunne huizen wechdoen; hoe ,, 'veel te meer zult gy dan dien. Ouden ,, Zuurdeesfem niet moeten uitzuiveren , „ want ook ons.Pafcha; een'Pafcha, dat ,., oneindig voortreffel.yker is, 't welk de „ 'Heere Christus zelf is , is voor ons ge- ftagt. ■ Zullen wy nu van hetzelve eeten ,, in het Avondmaal, 't welk ons eene „ gedachtenisfc moet zyn van zynen dood, cn ecu onderpand van onze ge„ meenfcliap aan de vruchten van zynen „ dood, draagt dan zorge, dat gy, alvoo,, rens dat te eeten, dien Ouden Zuurdees. ,, fem uitzuivert , dien boozen mensch uit „ het midden van u wechdoet, op dat die „■ onheilige zich niet fchuldig maake aan „ het ligchaam en bloed des Pleeren, en dat „ verontréinigen en op dat gy, door met „ zulk eenen te eeten, niet. fchynt te „ toonen een welgevallen te hebben, cn ge„ meenfehap te neemen aan zyn doen''' Dus verre ging het bevel des Apostels omtrent dien Zondaar. Q) Hier op laat hy vs. 8, met medeUnfluitinge van zich-zelven, XI. Deel, I. tn II. Stuk. ' ZUIVERT, 6%$ eene opwekkende vermaaninge volgen: Zo dan laat ons Feest houden -. (*XJtf5 Het Feest moest gevierd worden ; maar op eene -Gode welgevalligeen den Christen betaamende wyze. («) Laat ons Feest houden , zegt de. Apostel. De hooge Feesten der Jooden wierden gevierd met gastmaalen, en vrolykheid, want ze waren ingeiteld ter blyde nagedachtenisfe van ontv.mgene weldaaden. Het Grieksch woord, hier by den Apostel gebruikt, fluit zo eene .beteekenis. in zich op. . Indien onze voorönderltellinge doorgaat,,, dat deeze Brief gefchreeven zy by het naderen van het Pafcha der Christenen , dan zal het Feest, 't welk g^Zw/s^moest worden ,geen ander zyn, dan het Paaschfeest; Dat was waarlyk een yerbjydcnd Feest f om dat men dan vierde de gedachtenis van Jefus dood, waar'door de doodpe niete Jsr gedaan;. en' van zyne Opftandinge, waar door het leeven en de onfterflykheid zyn aan het licht. gebragt: En men tevens door het gebruik, van het. Heilig Avondmaal , het Zeegel.' ontving, dat by was overgeleeverd rechtftreeks tegen overftaan. (AA) Oprechtheid, welke aan alle Kwaadheid, of Geveinsdheid een afgryzen heeft: Die haar hart aan Godt geeft; met een .polkaomen. barste voor Godts aangezigt wandelt ; ,en gaerne : doet 't geen goed is in zyne oogen j ,2. Kon. XX: 3. Dis, ten aanzien van den Naasten»,  ZUIVERT. ZUIVERT, ZUFH» 6pi ten, oprecht wandelt, gerechtigheid werkt, ■met haar harte de waarheid fpreekt, de verworpenen veragt, eert de geenen, die den HEERE vreezen, en 't geen ze beloofd en gezwooren heeft niet verandert, al moest ze ""er ook fchade by lyden, Pf. XV: a, 3,4. (BB) Waarheid, die een afgryzen heeft aan alles, wat afwykt van, of ftrydt tegen het Woord, 't welk de Waarheid is, Joh. XVII: 17. Die de leerftellingen des geloofs, en de pligten van den wandel, daar in voorkoomende, aanmerkt als van Godt voorgefchreeven, en daarom met geheel haar harte in liefde der waarheid aanneemt, cm zalig te worden; houdt voor den eenigen regel, waar naar men wandelen moet; en daarom geene andere leere aanneemt, al wierde hun die ook verkondigd door eenen Engel uit den heemel, Gal. 1: 9. (p)Zo een Gemoedsgeftél wordt in de Zinfpeelinge van den Apostel met recht vergeleeken by ongezuurde brooden, aangezien hetzelve gereinigd is van allen overlast van boosheid, en dubbelhartigheid. Die zo zyn, zyn reinen van harte , aan welken Godt goed is, Pf. LXXIII: r. Want Godt heeft lust tot waarheidin het binnenfe,l?l'. LI: 8. En kunnen dus met vrucht het Feest houden. Die zich zo gereinigd hebben, en dan tot Godt naderen, hebben de belofte,dat Hy wederom tot hen genaaken zal, Jak. IV: 8. Den HEERE te dienen in oprechtheid en waarheid was de groote zaak, welke Jofua van het Volk eischte, Cap. XXIV: 14. Want de Oprechten van weg zyn des HEEREN welgevallen , Spr. XI: ao ; voor die heeft Hy wechgelegd een beftendig weezen, Cap. Ii: 7. En daarom : Welgelukzalig zyn de Oprechten van wandel, die in de Wet des Heeren gaan, Pf. CXIX: 1. Het was dan eene heilzaame opwekking van den Apostel : Laat ons Feest houden , niet — —. (32)En die leidt hy, blykens de woordekens Zo dan, af uit het voorgaande: Ook ons Pafcha is voor ons geftagt, naamelyk Christus, 't Zal dan zo veel zyn, als hadde de Apostel willen zeggen: „ 't Is nu zo, „ wy zullen eerlang ons Cbristelyk Paasch„ feest vieren, gedachtenis houden , dat „ Christus, als het tegenbeeldigPaaschlam, „ is gefiagt, om eene eeuwige verlosfinge aan ,, te brengen: Maar wat zal ons dat baa„ ten, indien wy niet op goede gronden „ mogen gelooven, dat Hy ook voor ons, n ook ter verlosfinge van ons geflagt is? „ Maar zullen wy dat kunnen doen, in- dien wy niet yveren voor de eere zyn?-s ,, naams ; indien wy toelaaten , dat bet „ heilige verftonden worde door zulken , die ,, als onreine honden zyn ? Laat ons dan ,, dien Ouden Zuurdeesfem , dien Hoerecr„ der, dien Bloedfchender , uit bet mid„ den van ons wechdoen. Zullen wy dat „ kunnen doen , indien wy zelve befmét „ zyn met den Zuurdeesfem der kwaadheid „ en der boosheid? Immers neen ! Christus „ is geen dienaar der Zonde. Hy ende Re„ Hal, gerechtigheid en ongerechtigheid kun„ nen niet faamen woonen. Het deel der „ geveinsden zal riet met Hem zyn; maar „ in den poel, die brandt van vuur en fuU „ pher. Die v'an den Weg der Waarheid „ afdwaalen , zullen in de Gemeente der „ dooden rusten. Wat dan ? Christus heeft „ zich-zelven ook daar toe overgegeeven, ,, op dai Hy zich-zelven een eigen Volk „ zoude reinigen, yverig in goede werken. „ Wenfchen wy dan dat Feest zo te hou' „ den, dat het ons ook zy tot een waar„ téeken, dat Ply mede voor ons gefiagt „ is, laaten wy het dan houden in de ongé„ zuurde brooden der oprechtheid en waar„ heid; ons zeiven reinigen van alle befmei„ tingen van vleesch en geest. Want wie „ zyn het, die zullen klimmen op den berg ,, des HEEREN, en ftaan in de plaatfe „ zyner heiligheid? David zal het ons lee,j ren (Pf. XXIV: 4, 5.) Die rein is van handen, en zuiver van harte: Die zyne „ ziele niet opheft tot ydelheid, die niet bé,, drieglyk zweert. Die zal Zeegen ontvan„ gen van den HEERE, en Gerechtigheid „ van den Godt zynes beils. Plet is zo, my„ ne Korinthers, het is waarlyk zo, als „ de Propheet zegt (Jef. LVI: 6, 7.) Die ,, de HEERE zal brengen tot zynen heili„ gen berg, en verheugen in zyn beedehuis, ,, zyn alleen zulken, die zich tot Hem voé„ gen, om Hem te dienen, "en zynen naam „ lief te hebben, en die vasthouden aan zyn „ Verbond. Benaerftigen wy ons dan, om ,, het Feest, dat wy houden zullen , te „ houden in oprechtheid, en in waarheid.' ** ZUPH. Onder deezen naam (K) komt een Perfoon voor die geteld wordt onder de Voorouders van Elkana, die de Vader is geweest van Samuël, 1 Sam. I: 1. En 1 Chron. VI: 33, 34, 35, komt hy riog Ssss a eens  ©> ZXJPH — ZUSTER. ZUS Ti E R. eens voor onder de Voorouders van Heman, den Zanger, die een Kleinzoon was van Samuël, waar uit dan ook. te zien is .dat die Zuph, en dus ook Samuël, die een Afftammeling was van hem, een Leviet zy .geweest, behoorende tot het geflacht der JCahathiten , vs. 38. (3) Ook een Landfchap, tot waar toe Saul gekoomen was in het zoeken van zynes Vaders Ezelinnen , 1 Sam. IX: 5, zynde geleegen in het Stamdeel van Èphraïm. Men kan uit het 6. vs. opmaaken, dat de Stad, waar in de Man Godts, te weeten, Samuël zich destyds onthield, in deezeLandftreeke zy geleegen geweest: En die Stad was Rama, welke 1 Sam. I: 1 , met influitinge -van de beide naamen, wordt genoemd , Ramathaïm Zophim; naar Hebreeuwfchen ■Schryfftyl , in het meervouwdige , misfchien, om dat Rama als uit twee Steden beftond, eene Oude en Nieuwe, of eene Boven- en Beneeden-Stad. . ZUR. Twee zyn 'er van dien naanir QS) De eene was een Afftamling van Benjamin, 1 Chron. VIII: 30. (3) De andere was een Midianiet. ' Hy was onder dat •Volk een Man van aanzien, en de Vader van Kosbi, m et welk e Zimri, een Israëlitisch Man, was afgegaan in de hoeren tente , en die beide in hunne onreine byligginge door Pinehas^ doorftoken werden , Num. ■XXV: 15. Hy wordt .daar omfchreeven als een Hoofd der Volkeren eenes Vaderleken huigezins onder de Midianilen. Hy -fneuvelde, benevens nog vier andere zulke Hoofden in den Veldflag , welken de Israëliten, op Godts bevel , aan de Mididniten lecverden, Num. XXXI: 8. Daar worden zy Koningen genoemd. • ZURIEL, een Afftamling van Zet;*,behoorende onder de Leviten tot het Geflacht der Merariten, die in de Woeftyne zich leegeren moesten, aan de. zyde van den Tabernakel Noordwaards. Zuriël was 'er het Hoofd,,of de Overftevan , IN um. 111: 35. ZURI-SADDAI, een Man uit de Stamme van Simeön. Hy was de Vader van Sehvniël, .die, ten tyde yan Mofes, het Hoofd was van .die. Stamme,. INum. I: 6. 1L I04« ■ ZUSTER.. (M) Dit woord, in den lig- ^haamly-ken.zin genobfiieè, fluit in zich op eene. minder,-, of meerder naauwe Bloedverwandfch3p..(ê$&) Iirden mauwden zin worden zo genoemd de Kinderen van de Vroüwelyke Künne in betrekkinge tot de andere Kinderen, 't zy die Zoonen , of Dogters zyn, die te faamen van dezelfde Ouders, of ten minften van eene der beide Ouderen , vóortgekoomen zyn. Loth hadde twee Dogters , die' Zusters waren door geboorte, en ook Zusters in eene evengelyke Godtlooslieid, daar'de ■eene voor, en de andere na haaren Vader dronken maakte, en tot eene bloedfchandelyke byligginge verleidde,Genef XIX: 3-2— 3-5. Lazarus hadde ook twee Zusters, Martha cn Maria, die van een pryswaerdiger beftaan waren , die beide den Heere Jefus eene ongemeen e liefde en hoogiigtinge toedroegen. Maria was evenwel de voortreflykfte. Inmiddels Martha in de keuken druk bézig was, om eenen haar zo Waerdigen Gast, als Jefus was , wel te onthaalen, zat Maria aan zyne voeten , om van Hem onderwys te ontvangen.. Waarom Martha door den Heiland beftraft, en Maria in tegendeel, gepreezen werd , Joh. XI: 1 , 3. XII: o, 3. Verg. Luk. X: 38-4*. (33) Uit hoofde van Maagfehap in cen verderen afftand, heeten Nigten ook wel eens Zusters. Zulke waren het, naar men meent, die tot Job kwamen na zyne herftellinge in zynen voorigen gelukftaat, om hem te bezoeken, en te begroeten, Job XLII: rr. In dien zin fpraken ook de Jooden van Jefus Bloedverwandten,toen zy uit miroigtihge voor zyn Perfoon, van Hem, zyne Leere en groote Wysheid , zeiden : Is deeze niet de Zoon des Timmersmans — ? En zyne Zusters, zyn ze niet alle by ons: Van waar komt dan deezen dit alles? Match. XIII: 55, fftS. Q) In eenen Oncigenlykcn, of Geestelyken zin (KiO worden de Geloovige 'Vrouwen Zusters, gelyk de Mannen Broeders genoemd, om dat zy te faamen Kinderen zvn van de Kerke, aangemerkt als de Moèder., en van den Heemelfchen Vader, die hen te faamen uit hetzelfde Zaad, het leevendig en onvergang lyk Woord der Waarheid heeft gebaard, om te zyn als eerftelingen zyner Schépfelen, Tak. I: r8, 1 Petr. 1: 23. Zo leest men 1 Kor. IX: 5. van eene Vrouwe, een Zuster' zynde. (33) Dat geest lyk M tagfchap erkende ook de Heere-Jefüs ») 7,o in het byzonder van elk eenen, dl deed den wil van zynen heemelfchen Vader, Van , elk.  ZUSTER. élk zo eenen zeide Hy: Die is myn Broeder ,en Zuster,en Moeder, Matth.XII: 50. (>) In 'c Algemeen noemt Hy de Kerk zo. Meer dan eens, fprak Hy ze dus vriendelyk aan: Myne Zuster! 'ö Bruid! Hoogl. IV: 9. V: 1. Zyne Bruid, van wegen de geestelyke Ondertrouw, Hol'. II: 18, 19. Eene Bruid, welke Hy zich verkreegen heeft tot eenen vry wat zwaarer prys, dan Rachel de Bruid werd van Jakob. Het is eene Gemeente , welke Hy zich verkreegen heeft door zyn bloed- Hand. XX: 28. Maar dezelfde Kerk, die zyne Bruid en Wyf is, Openb. XXI: 9, is ook zyne Zuster; want ze beftaat uit menfchen , die , voor zo verre Hy , by zyne Menschwordinge , gelyk de Kinderkens des vleeschs en bloeds ü deelagtig geworden, met Hem van eenen zelfden Oprfprong zyn. Hy , die heiligt, en zy, die geheiligd worden, zyn allen uit één: Óm welke oorzaak Hy zich nietfehaamt, ben zyne Broeders te noemen, Hebr. II: 11. Ook wegens haare geboorte uit Godt ; want ze. beftaat uit menfchen, die ook Zoonen zyn, en Dogters van Godt den Allerboogflen : Doch met dit merkwaerdig Onderfcheid, dat zy het zyn door Aannee. minge en Wedergeboorte, en Hy het is, en het ook maar alleen zo is, door eene natüurlyke, doch voor ons onbegrypelyke, Geboorte. Q) Ook worden Volken ,. die van eenen zelfden Stamvader oorfpronglyk zyn, .Zusters genoemd. Öbola en Oholiba-, beide Afftamlingen van Vader Jakob, worden Zusters geheeten, verbeeldende de eerfte het Ryk van Samaria, ende andere dat van Jeruzalem, Ezech. XXIII: e, 3,4. ("f) Ook Volken, die malkanderen in geaartheid en gedrag gelyk zyn. Godts Oude Volk was."in zyne grouwelen aan Sodom gelyk. geworden , en' daarom wordt Sodom deszelfs Zuster genoemd , Ezech. XVI: 49, 55 , 56. (H) Eindelyk heeft deeze benaaminge ook wel eens zynen grond i.n de faanienwooninge in eene zelfde plaatfe. ^o^j.zicli voorftellende, dat hy zoude fterven, begraaven, en der verrottinge tot eene prooije worden , merkte hét Gewormte .aan , als zyne Zuster, Cap. XV11: 14. ZUUR AANZIEN. Dit was dezondè van Hoogenpriestei Eli, dat hy, niet tegenftaand'e hy de Ongerechtigheid zyner Zoonen. geweeten hadae ,. hen deswegens ZUUR AANZIEN. 693 niet eens zuur hadde aangezien , 1 Sam* 111: 13. De Zoonen van Eli waren Deugenieten van het ergfte foort. Zy waren Priesters, en dus Amptshalven verpligt, zich-zelven zuiver te bewaaren; want, gelyk Godt heilig is, zo eischt Hy ook heiligheid in allen, die tot Hem naderen; als ook, om te waaken voor Godts heilig-, heid en dienst. Maar in plaatfe van dat, hadden zy zich vervloekt gemaakt', der ftraffe der vervloekinge waerdig gemaakt. Zy waren rechte Kinderen Belials; want, behalven dat zy zich fchuldig maakten aanhef Spys- en Slagt-offer des HEEREN, ontheiligden zy ook het Heiligdom , en maakten dc Tente des HEEREN tot eene Ho'erentente , want zy /liepen by de Wyven , die met hoopen te faamen kwamen aan ■ de deure van de Tente der Saamenkomfle9 1 Sam. II: 12—-17, en 22. Tot ftraffe hunner boosheid kwamen zy beiden, in eenen veldflag , om- door het zwaerd der Philifiynen, Cap. IV: 11, 17. Godt ftraft wel meer de boosheid van losbandige Kinderen. Abzalom ftond zynen Vader na de kroon, en het leeven, en hy belliep de Bywyven zynes Vaders in het openbaar: Hy bleef met zyne haairen hangen aan eene Eike , en Jodb doorftak hem het hart met drie pylen, 2 Sam. XVIII: 14. Groot was ook de zonde van Eli. Hy was • Hoogepriester en des niet te min eerde hy,1 zyne Zoonen,meer dan Godt, 1 Sam. II: 29. Hy was niet onkundig van hun grouwelyk wangedrag, hy hadde ze van het Priester-ampt moeten ontzetten : Maar, in plaatfe van ze te ftraffen , hadde hy ze niet eens beftraft ; in plaatfe van ze ■ met noodigen ernst te beftraffen, hadde hy ze niet eens Zuur aangezien. In. plaatfe van, met een verftoord gelaat èn een paar grimmige blikken hun het Godttergende van hun gedrag voor oogen te ftellen , en hun met zyne , en ook' Godts ftraffe te dreigen, was het llegts op deezen zagten toon geweest: Waarom doet gy ' al zulke dingen —? Niet alzo myne Zoonen : Want dit is geen goed gerugte, dat ik hoore—, iSam. II: 23 , 24, 25. Deeze zo zondige, als dwaaze toegeeveridheid wilde Godt niet ongeftraft laaten. Zyn fchielyk c. dood dat hy van fchrik agterwaards ■ van den floelafviel, en den nek brak, 1 Sam. IV: irf, mag men aanmerken'als zyne Per*S.sss 3.. fooni:  ,■594 ZUUR AANZIEN. foonlyke ftraffe. Voorts zoude de ftraffe .zich ook uitftrekken over zyne Nakoomelingen. Die zouden vervallen tot eenen , ftaat van groote veragtinge en armoede, en van de Hoogepriesterlyke waerdigheid voor altoos verftooken blyven : Zo als hem dat reeds door eenen Man Godts, van Godts wegen voorlpeld en gedreigd .was, i Sam. II: 27—36, en hem nu wederom nog nader bevestigd werd door den Jongen Samuël, door Godtlyke Openbaaring daar van verwittigd zynde geworden, Cap. III: n—18. Zo werd wel eens meer, om der Zoonen Ondaad, een geflacht beroofd van de eere en het aandien , f welk anders erflyk in hetzelve zoude gebleeven zyn. De fchennis van de eerbaare, en ongemeene fchoone Lu* .kreiia door Sextets, Koning Tarquinius Zoon, was de Oorzaak , dat de larqui:niusfen,uit Rome werden gebannen, cn dat de Koninglyke regeeringe in die van een Republiek, of Gemeenebest werd veranderd. Aan de Opvoedinge der Kinderen ligt by.zonder veel geleegen. Het is.de Natuur alleen niet, die de oorzaak is van de deugden, of ondeugden Van de Jeugd: De Opvoedinge heeft daar in een voornaam deel. Om de Lacedemoniërs daar van tc overtuigen , bragt Likurgus twee 'Honden, uiteen en hetzelfde nest genoomen, en door hem, de eene in weelde en met 1'ekkerbeetjes , en de andere onder tucht gehouden, en tot de Jagt opgevoed, te ■jvoorfchyn. In tegenwoordigheid van het Volk, liet hy een Pot op de aarde zetten cn te gelyk een Haas loopen. De eerfte ■viel terftond geheel gulzig op de pot aan; de andere liet het eeten vaaren, en vervolgde den haas. Ziet, zeide 'Likurgus (zo als Plutarcbas dit verhaalt,Lib. de.edu-catïdis liberis C. VI.) Zo veel vermag de Opvoeding en de Tucht. Deeze honden uit een nest, maar op onderfcheidene wyzen opgevoed, zyn genecgen, zo als hun geleerd is, de eene om zynen buik te vullen, en de andere om het wild te vangen. De verwaarloosde opvoeding maakt de Kinderen ongelukkig ; zy geeven zich ■over aan zwelgery , hoercrye en andere ongereegeldheeden, die hun ziekten en den dood veröorzaaken; of, wanrleer zy .dezelve niet meer involgen kunnen, wanhoopig doen worden. Camerarius brengt ZUUR AANZIEN. daarvan twee voorbeelden by» Hor. Subcifiv. Centur. UI. C. LI. p. m. 182. Van het eerfte geval brengt hy by het deerniswaerdig fterven van den Zoon van Keizer Zeno. En van het laatfte , hoe de Zoon van Dion, toen die zynen overdaad en wellusten niet meer genieten mogt ., zich-zelven uit het bovenfte gedeelte van het huis na om laag wierp, en alzo omkwam. Ze maakt zulke Kinderen tot onnutte, en dikwils zeer bezwaarendc', ja! verderftyke ballasten voor het Gemeenebest. Zo begreepen het Eteökles, en zyne Lacedemoniërs met hem. Door Antipater overwonnen zynde , eischte die vyftig hunner Jongelingen tot waarborgen voor hunne onderwerpinge aan hem. Liever wilden zy tweemaal zo veel Oude Mannen en Vrouwen daar toe aan hem overgeeven; maar hunne Jongelingen weigerden zy, op dat derzelver aart en zeeden, en door die vervolgens de grondftagen van hunnen ftaat (zo merkten zy eene' wel opgevoede Jeugd aan) niet mogten bedorven worden. Antipater deed zwaare bedreigingen, maar hun antwoord was: Dat de verwaarloozing van de Opvoedinge der Jongelingen by hen zo iets was, 't welk zy zwaarer oordeelden, dan bet lyden van eenen geweldigen dood. Zie T. H. van den Honert Waar. Wegen D. I. p. m. 301. de AanU Ze wordt, by vervolg van tyd,een bron van bitter hartzeer voor de Ouders, maakt hen , gelyk Eli, verantwoordelyk en ftraf baar by Godt; en ftelt hen ook bloot voor het verwyt hunner Kinderen. Voor veele jaarea ontmoette ik den Zoon van eenen myner bekenden; een Jongman (als ik het zo noemen mag) van goedhartigen inborst, maar voor "het overige een volilagen Ligtmis. Ik onderhield 'er hem over op eene Wel vriendelyke-, doch gemoedelyke en ernftige wyze. Zeer aangedaan begon hy te fchreijen , en riep in zyne vervoeritige uit (nog kan ik 'er niet aan denken zonder yzinge:) „ Ik bedan,, ke u; maar ik ben bedorven. Ik ftelle „ my vast voor, op het Schavot te zul„ len fterven: Maar dan, dan zal ik luidkeels wraake roepen over myne Moeder, „ Die heeft my geliefkoosd , die heeft .„ my de zakken gevuld, als myn Vader „ my getuchtigd hadde. Die, die is de „ oorzaak van myn verderf." Hy is evenwel  ZUUR AANZIEN.. wel het Schavot ontgaan,.maar is op Zee geftorven. Wat zal het dan niet zyn , wanneer zy ten Jongden dage tegen hunne Ouders zullen opftaan en getuigen ? Wanneer zy , ftaande op den rand der helle, hun zullen toeroepen: „ Gy, Gy „ hebt myne Opvoedinge verwaarloosd; ,, Gy, Gy hebt my in myne Ondeugd ge„ ftyfd; op u ligt de. fchuld van deeze „ rampzaligheid!" Hoe wys zyn de lesfen van den W-yzen Salomo , en hoe waerdig, hoe noodzaaklyk , dat ze betracht wierden: Leert den Jongen de eerfte beginftelen naar den eisch zynes wegs: Ook, als hy eud zal geworden zyn, zal hy 'er niet van afvjyken, Spr. XXlI: 6. Tuchtigt uwen Zoon, als hy nog jong is, Cap. XlX: 18. Het nog jonge ryskèlaat zich gemaklyk buigen. Die-zyne roede inhoudt, haat zynen Zoon: Maar die hem lief heeft, zoekt hem vroeg met tuchtinge. Cao. XllI: 24. Weert de tucht niet van deri jongen —. Gy zult hem met de roede ftaan, en zyne ziele redden van de helle, Cap. XX11I: 13, 14. Hoe weinige Ouders neemen dit ter harte. Het voorbeeld van Eli, 't welk hun tot eenen fpiegel moest ïtrekken, wordt niet dan te veel nagevolgd : Vooral in dit Land. Het oude fpreekwoord bevestigt zich nog- daaglyks : Mal Moertje , ftout Kindje. Mal Vaartje , ftout Knaapje. 'tKind is ltout. O! 't is nog een Kind; 't is nog cen klein beulingje. 't Wordt wat grooter, en doet guiten-ftukken: Men doet, als of men 't niet zag ; maar het duurt niet lang, of men vertelt het in deszelfs byzyn, als eene aartigheid, .en men lacht 'er om. Een recht, voedfel voor de Ondeugd ! 't Wordt nog grooter, en gedraagt zich ftug en wederhoorig: De Vader wil'het kastyden; maar by de Moeder vindt het djeül en voorfpraak. Het veröorloff zich iets . tegen 1 de Moeder : Die zal het aan.Vader zeggen.- Het veróorloft zich iets tegen, den Vader; die zak het den Meester laaten weeten. Nu .raakt het alreeds gedaan met het Ouderlyk gezag. Met de jaaren neemt de boosheid toe. De Jeugd is de roede ontwasfen, Vermaaningen worden veragt, fcherper beftraffingen befpot, met grauwen en fnauwen, indien niet met nog iets ergers, beantwoord. Nu worden die zo ftuweelagtig. behandelde Kinderen dén Ouderen ZUUR AANZIEN, ZUURDEEG. 605 tot fmertende doorns, en weedoende distels in het vleesch. Dl eene baldaadigheid volgt op de andere, zo ook het eene verdriet op het andere. Zy, die men naauwlyks Zuur dorst aanzien, itampen nu, om zo te fpreeken, den Ouderen op het hart, treeden hun de traanen uit de oogen, flaan nagels aan hunne doodkist, en, geftorven zynde, danfen op hun graf om dat zy nu vry zyn van alle bedwang, cn zich bevinden in het bezit van der Ouderen erfgoed , 't welk , het zy dan groot, of klein, haast is doorgebragt. Dit zyn de vruchten van de Elis Opvoedinge „ en de Voorbeelden 'er van zyn niet dan al te gemeen, 't Was heel zeer te wenfchen, dat Christenen deeze Zpostolifche les wat meer ter harte namen : Gy Vaders — voedt moe Kinderen op in de leeringe en vermaaninge des Heeren, Ephef. VI: 4. Van welke gehandeld is in des VI. D. 1. St. p. 567—. Indien dit den Leezer mogt onder de oogen koomen, het groot belang der zaake, zal my deeze uitweidinge by hen wel verfchoonen. ZUURDEEG is geen Deeg, die uit zyne eigene natuur zuur is, gelyk fommige vruchten uit haar eigen aart, zuur cn fcherp van fmaak zyn; maar het is een Deeg, die door zekere bewerkinge wordt toebereid, om zuur te worden. Dat gefchiédt op meerdau eenerlei wyze. De gewoone is, dat men by wat meels warm water giet, hetzelve tot een klomp deegs kneedt, hier of daar neêr legt, en eenige dagen laat liggen , om zuur te worden. . Het gebruik 'er van is, dat men het met ander meel mengt, en toteen deeg kneedt, waaraan het zyne zuurheid mededeelt, en doet ryzen, waar door het brood luchtiger , fponsagtiger wordt. ■ In Godts Woord woreft dikwils van Zuurdeeg gefprooken , en is in hetzelve doorgaans een Zinnebeeld(K) van iets Kwaads.QX&) Zo was het in het Oude Testamentk Men kan dat daar uitafneemen, dat, volgenseen uitdruklyk verbod, Levit. II: 11, op des HEEREN Altaar-geen Spys-offer, dat met Zuurdeeg gemengd was, mogt geofferd worden , ten blyke, dat dit zo wel iets zondigs aanduidde, als het gebrek* 't welk aan eenig Vee gevonden werd, en even daarom, fchoon tot een Offer beftemd, niet mogt geofferd worden. Bekend  69ê ;ZU.URD.EEG. kend is het, dat de Israëliten het Pafcha moesten eeten met ongezuurde brooden, en dat zy, alvoorens hetzelve te mogen eeten , alle Zuurdeeg uit hunne huizen moesten wechdoen, Exod. XII: 8, 15, 16", 19, ao. (V) Dit konde de Israëliten leeren, dat zy van het Egyptisch Zuurdeeg van Afgodery en .Bygeloof, waar mede zy zich verontreinigd hadden, niets mede neemen ; maar zich daar van ontdoen moesten, nu zy uitgevoerd wierden, om eerlang , Verbonds-wyze , aangenoomen te worden tot Godts heilig Volk en Pr.iesterlyk Koningryk. (jf> En voor zo verre het Paaschlam een Voorbeeld was van Christus, zo als Paulus leert, zeggende: Ons Pafcha is voor ons gefiagt , V welk is Christus, zo leerde dat, dat, willen wy deel hebben aan zyne te wege gebragte Verlosfinge, te weeten, de vergeevinge der misdaaden in zynen bloede, wy ons moeten reinigen, gelyk Hy rein is, van alle befmettingen des vleeschs en des geests. Volgens de vermaaninge van Paulus, 1 Kor. V: 7, 8, moeten wy het Christelyk Paaschfeest houden, niet in den Zuurdeesfem der kwaadheid en boosheid; maar in de ongezuurde brooden der oprechtheid, en waarheid. Deeze woorden zyn een weinig voorwaards verklaard onder den tytel van ZUIVERT. (33) In de Schriften des Nieuwen Testaments is het Zuurdeeg een Zinnebeeld (<*) van eenen Boozen mensch. Het was de Blocdfchender in de Gemeente te Korinthe, welken zy uit het midden van zich moest -wechdoen, dien de Apostel bedoelde, toen hy fchreef: Weet gy niet,dat een vjeinig Zuurdeegs geheel het deeg zuur maakt? Zuivert dan den Ouden Zuurdeesfem uit, op dat gy .een nieuw deeg zyn meugt, 1 Kor. V: 6 , 7. (£) Ook van Geveinsdheid, en valfche Leere. Zo' wa'arfchouwdó de Heiland zyne Difcipelen: Ziet toe, en wacht u van den Zuurdeesfem der Pharizeën en Sadduceën^ Manh. XVI: 6. En, ten aanzien der Phd, rizeën, voegde -Hy 'er , tot verklaaringe by: Welke is geveinsdheid, Luk. XII: 1. Ir de Parabel van het Zuurdeeg beteeken het de valfche Leer, welke beclektelyk te: Ke'rke wérd ingevoerd, Matth. XIII: 33 Zo ook Gal. V: 9. Een weinig Zuurdeeg verzuurt geheel het deeg; want daar hadd< Paulus bet oog op de valfche Leeraars, dii de Galatiërs beroerden, en zochten ove ZUURDEEG. te brengen tot een ander Euangelie, als 't geen hy hun hadde verkondigd. De Zuurdeeg der kwaadheid en boosheid beteekent en Geveinsdheid, en valfche Leer, zo als wy in 't verkiaaren van 1 Kor. V: 7 , 8. hebben opgemaakt uit de tegenöverftellinge van de ongezuurde brooden der Oprechtheid en Waarheid. QJ) Zelfs by Ongewyde Schryvers heeft het -Zuurdeeg' een kwaade beteekenis. By de Jooden. Rabbi Alexander zeide, dat het Zuurdeeg, 'twelk in het deeg was, hem deed vertraagen in het doen van Godts wille, R. Salomo verklaarde dat van de kwaade begeerlykheid, zeggende: Gelyk een weinig Zuurdeegs een groote Masfa doorzuurt; alzo bederft ook de kwaade begeerlykheid den gantfehen mensch. Insgelyks by de Heidenen. Volgens Plutarchus mogt dt.Flamen Dialis, of Priester ■van Jupiter , geen Zuurdeeg eeten., om dat in het Zuurdeeg eenig bederf is, en aan. de Masfa, waar mede het vermengd wordt eenig bederf toebrengt. By Plautus beteekent het oploopenheid, grooten toorn. Hy zegt: In fermento tota eft , zy is geheel in Zuurdeeg, dat is, in gramfebap ontftooken. In denzelfden zin zegt hy elders : Nam mea uxor, propter illam , tota infermento jacet. (□) Maar zoude het Zuurdeeg ook niet kunnen zyn een Zinnebeeld van iets goeds? Dat wil men, om dat het Zuurdeeg het Brood luchtiger maakt, cn ook.aangenaamer van fmaak. Dat ongezuurd' brood zwaar is om te verteeren, en de Artzen daarom van Oordeel zyn , dat gezuurd of gereezen Brood gezonder zy: Gelyk ook Plinius aanmerkt, dat de ligchaamen gezonder zyn, die gezuurd brood tot hun voedfel hebben. Zo zoude het Zuurdeeg in de gelykenisfe,. Matth. XIII: 33, volgens fommige Oude en Laatere,. Schryvers ten goede te neemen zyn , en aanduiden de doordringende, en zich wyd en zyd ver fpr éidende kragt der predikinge van het Euangelie. Dat het ten goede konne genoomen ■ worden, wil men ook daar uit beWyzen, dat, volgens Godts bevel, de twee Broo'■ den der Eerftelingen op het Pingflerfeest " gedeesfèmde brooden moesten zyn, Levit. . XXIII: 17. Als mede dathy, die een Lofr of Dank-offer bragt , behalven de onge: deesfemde , en met Olie beftreekene koeken , ook no'g gedeesfemd brood moest offeren tot: zyne offerhande, Levit. VII: 13. Dan dit be-  ZUURDEEG. bewys gaat by anderen niet door. (NN) Volgens hen waren die gedeesfemde brooden alleen gefchikt, om gegeeten te worden, en niet voor het altaar. Als waar op in het geheel geen Zuurdeeg koomen mogt, Levit. II: Li. Ze wierden evenwel, als eene Offerhande den HEERE aangebooden. (33) Maar men vindt daar in eene geheimzinnige reede: («) De twee Brooden der Eerftelingen op het Pingfterfeest zouden verbeeld hebben de omtrent 3000 eerstbekeerden, zo Jooden, als Joodengenooten, op den grooten Pingflerdag, Hand. II. Dat die Brooden gedeesfemd waren, zoude hebben aangeduid , dat die lieden , fchoon zyde Euangelie-leer omhelsden, en door den Doop aan Godt toegewyd wierden, evenwel nog veel Zuurdeegs aankleefde , van den nu verouderden Wet en Schaduwdienst van Mofes. (js) Dat 'er by het Lof of Dank-offer ook gedeesfemd brood moest zyn, dat zoude alzo van Godt bevolen zyn, om te doen zien, dat, fchoon de Geloovigen zich met eene geheel gewillige ziele, aan Godt overgeeven tot eentleevendige , heilige en welbehaaglyke Offerhande, om Hem, uit een grondbe- finfel van dankbaarheid, te dienen naar et voorfchrift van den Zuiveren en Onbevlekten Godtsdienst, hun evenwel altoos nog iets aankleeft van den Zuurdeeg der natuurlyke verdorvenheid, en daarom altoos noodig hebben te bidden, dat Godt hen reinige van verborgene afdwaalingen, Pf. XIX: 13. ZUURDEEG (Het Koningryk der Heemelen is gelyk een) '/ welk een Vrouwe nam, en verborg in drie vaten meels, tot dat het feheel gezuurd was, Matth. XIII: 33. en ,uk. XIII: 21. Wy vinden hier eene door den Heiland voorgeftelde Gelykenis. (N) Het Onderwerp 'er van is het Koningryk der Heemelen. Waar door wy, naar zynen gewoonen fprc'ektrant , moeten verftaan zyne Kerk; de Kerk des Nieuwen Testaments. Daar nu de Héere Jefus van dezelve in dit Hoofdbeuk heeft gefprooken in vcrfcheidene gelykenisfen, die alle, in wyze van yoorftel, heel zeer van malkanderen verfchillen, zo kan men niet wel denken, dat Hy door zo veele, en van den anderen verfchil lende gel ykenisfen zyne Kerk hebbe willen teekenen , zo als ze zoude zyn ten allen tyde ; maar men zal veel , -KJ, Deel. I, en II. Stuk, Z U U R D E E.G. 697 eerder moeten denken, dat Hy die hebbe willen teekenen, zo akzy zich , naar den aart van zo, of zo eene gelykenisfe, zou,de bevinden in onderfcheidene tyden. (3) Hier komt dit Koningryk. voor onder.de Ichildery van een Zuurdcegft welk eene Vrouwe nam . (NX) Kerst zal men de Letter een weinig moeten toelichten. (<*) Wy hooren fpreeken van Zuurdeeg. Wat die zy, en hoe het gemaakt wordt, isin.het begin van den naastvoorigen tytel reeds aangemerkt : Maar het Zuurdeeg , waar van hier gefprooken wordt, werd nu niet eerst gemaakt: Het was 'er reeds , en bood zich, als 't ware, van zelve tengebruike aan. (£) De Vrouwe nam het ook9 en verborg het —. («*) Naar den aart van het te verrichten werk, fielt de Heiland hier een Vrouwe voor. Het ploegen en zaaijen was het werk der Mannen; maar het toebereiden van het brood was het werk der Vrouwen. Sara moest de Broodkoeken bereiden voor Abrahams Gasten, Gen. XVIII: 6. Levit. XXVI: 26. leest men, dat de Wyven brood bakten in den oven. Zo ook Jerem. VII: 18. De Mannen ft aken het vuur aan , en de Wyven kneedden het deeg, om geheelde koeken te maaken voor de Meiechel des Heemels. Zo Helde de Heiland in eene der voorige Gelykenisfen, toen hy van een Akker fprak, eenen Man voor, die zaaide, vs. 24. En zo ftelt Hy hier, naar het eigenaartige deezer gelykenisfe , een Vrouwe voor. (/3£) Deeze Vrouwe wilde de vertooninge maaken van eene goede Huisbezorgfter, die het brood wilde bereiden;voor haar gezin. Zy nam het Zuurdeeg, en verborg het —. (A)''Er was dan nog goed meel voor handen ;, naar de beteekenis van het grondwoord Tarwemeel, 't welk voor het beste en voedzaamfte wordt gehouden. Daar van hadde zy driemaaten, die te faamen in de maatbepaalinge der Jooden een Epha uitmaakten, zo dat het als iets onverfchilligs is aan te merken, of de Heere gezegd hadde een Epha, of, zo als Hy zich nu uitdrukte, drie maaten. Maar in plaatfe van daar van een zuiver deeg te kneeden, (B) zo mamzy het Zuurdeeg, en verborg bet onder dat meel. (AA) Hadde zy een goed oogmerk gehad, om het brood luchtiger, en fmaaklyker te maaken, dan hadde zy dat voor de vuist kunnen en mogen doen. Tttt Maar  6$% ZUURDEEG. Maar nu deed zy het op eene looze en bedekte wyze: Zy verborg bet 'er onder , en (BB) liet het 'er ook zo lang onder blyven, tot dat geheel de Deegklomp gezuurd was. 't Schynt, dat haar Gezin ongezuurde brooden tot fpyze van haar verwachtte: Maar zy wilde het misleiden, en gezuurd krood doen eeten: En dat was de reede, waarom zy met het Zuurdeeg zo bedektlyk te werk ging. (22) 'Er is geen twyffel aan, of deeze Gelykenis was van eene andere ; van eene geestelyke beduidenisfe. O») Maar van welk eene? Dat dient vooraf bepaald te worden. Sommigen letten alleen op de doordringende en uitdygende kragt van het Zuurdeeg: En dus zoude door deeze Gelykenisfe zyn voorgefteld de doordringende Kragt van het Euangelie op het gemoed der menfchen, doordringende als tot op de verdeelinge der ziele, des geests, der faamenvoegfclen en des mergs; en op de Uitbreidinge van het JLuangelie door alle de drie, destyds alleen bekends deelen der Waereld, Afia, Afrika en Europa, en dat zoude aangeduid zyn dbor de drie maattn meel, die van het. Zuurdeeg doortrokken wierden. Dit geVoelen is oud, en heeft onder de laatere Uitleggers ook zyne aanzienlyke Voorftanders , onder welken ik maar alleen noeme den grooten Vitringa, en den Oordeelkundigen Toe Laar, die in zyne uitlegginge van Lukas, Cap. XI: ar , hetzelve zo waarfchynlyk heeft gemaakt, als 'eenigzins mooglyk is. Doch ik meche reede te hebben, om in deezen , hoe zeer ik hunnen naam en fchriftcn eerbiedige, van hun te verfchillen. (A) De Uitbreiding van Godts Koningryk.., de Kerk-, en dus Ook van het Euangelie. was in de ge», lykenisfe , vs. 31 en 3», reeds voorgefteld door het opwasfen van het kleine Mostaardzaad tot eenen zo grooten 'Boom ;' dat'de Vogelen kwamen nestelen in de takken 'er van. Is het nu wel te vermoeden, dat de -Heere Jefus dezelfde zaak zoude hebben willen voordraagen door eene tweede Gelykenis ; en wel zo eene, welke die zaak minder duidelyk te kennen gaf? (B) Hier komt by, dat het Zuurdeeg in de taaie • vin Jefus, en van zyne Apostelen, altoos É ie kwaade, en nooit geene andere beüeeft, zo als ftraks nader blyken sal». Is het'mi-in. de Uitlegkunde, een ZUURDEEG. vaste regel, dat men den zin van iemands woorden nooit beter kan verkiaaren, dan uit des Spreekers, of Schryvers gewoone wyze van zich uit te drukken, hoe zal men dan aan het Zuurdeeg eene goede beteekenis kunnen geeven, daar het by den Heere en zyne Apostelen fteeds in een kwaade gebruikt is. (fifi) Ik denke dan, dat ons hier wordt geteekend het Verderf in de Leere , V welk bedektelyk ingevoerd zoude worden, en zich door dezelve wyd en zyd uitbreiden. Over het algemeen volge ik hierin het voetfpoor van de Hooggeleerde Heeren van Til, en J. van den Honert, en meer anderen. (A) Allereerst komt hier dan in aanmerkinge, wat door het Zuurdeeg te verftaan zy: Wat anders dan eene verdorve Leer ? Jefus waarfchouwt zyne Difcipelen tegen den Zuurdeesfem der Pharizeën en Sadduceën, Matth. XVI: 6. Hy verftond'er zekerlyk door, niet alleen de geveinsdheid der eerften , en de losfe leevenswyze der anderen ; maar ook derzelver verkeerde Leerrtellingen , die de grond waren van hunne verkeerde bedryven. Paulus fprak 1 Kor. V: 8. van den Zuurdeesfem der kwaadheidxn boosheid verftond 'er door geveinsdheid en valfche Leer, zo als wy dat, in het verkiaaren van die woorden , onder dén tytel van ZUIVERT hebben opgemaakt uit de tegenöverftellinge van'de ongezuurde-brooden der Oprechtheid; en Waarheid. Als de Apostel Gal. V: 9. zegt, dat een weinig Zuurdeegs geheel het deeg. verzuurt, zo heeft hy het oog op dc Joódschgezinde Leeraars, die Mofes cn Christus, ll'ct en Euangelie, Werk cn Genade met malkanderen zochten te paaren, en de Galaticrs over te brengen tof een- ander Euangelie, 'als hy hun hadde verkondigd. Als de Heere dan zegt: Plet Koningryk der Heemelen. is gelyk..een Zuurdeesfem , zo moeten wy. ons zyne Kerk voorftellen in eenen tyd, waar in die Zuurdeesfem in dezelvè reeds gevonden werd : Eene Leere, die wel oorfpronglyk goed was geweest, maar door Leeringen , die niet recht waren , was verdorven geworden , eveneens als het meel van het Zuurdeeg wel oorfpronglyk zuiver is geweest, maar door den tyd verdorven en gezuurd is geworden. In plaatfe nu van het Koningryk daar van te zuiveren, (B) was 'er eéne Vrouw, die heh  ZUURDEEG. hetzelve nam, en —. (AA) Naar den aart der Gelykenisfe ftelt de Heere hier eene Vrouw voor, zo als in de letter reeds is aangemerkt. Wy hebben 'er door te verftaan eenen Leeraar, of een Ligchaam van Leeraaren , jiaande onder zeker Hoofd. Leeraars worden wel meer voorgefteld als Vrouwen. De Goede, Spr. IX: i. Daar komt de Mesfias voor als de Opperfte Wysheid, en zyne Gezanten als haare Dienst, maagden. Ook Kwaade. Zo leezen wy Openb. II: ao. van eene Vrouwe Jezabel, die zeide eene Prophetesfe te zyn, en leerde, om des Heeren Dienstknegten te verleiden. Van dit laatfte foort was deeze Vrouw: Soortgelyk aan die , welker naam was Godtloosheid. Die zat in de Epha, Zach. V: 7. En deeze verdierf 't geen in de Epha was. (BB) Want zy nam het Zuurdeeg, en verborg het in —. (a) 't Zal 'er dan op aankoomen , wat men te verftaan hebbe door de drie maaten meel. (aa) Ik zie geene reede, waarom men door het Meel zoude moeten verftaan Menfchen, onder welken zich dat geene verfpreid hadde 't welk door het Zuurdeeg beteekend was/t Zuurdeeg is oorfpronglyk ook Meel, doch vers dorven door verzuuringe. Was daar door nu aangeduid de Leere, doch verdorven door ingevoerde Dwaalingen , zo dunkt my, dat de evenreedigheid eischt, dat men door het nog niet verzuurde Meel zal diehen te verftaan dat gedeelte van de Leere der Waarheid, 't welk nu nog onvervalscht was. Het Zaad, of Koorn is een Zinnebeeld van het Woord. Volgens de Verklaaringe van den Heere Jefus zelv' beteckende het Zaad, waar van hy in dit Hoofdftuk gefprooken hadde, vs. 4, het Woord des Koningryks, vs. 19. Vergel. Luk. VIII: 5, 12. Dus dan ook het Meel, 't welk van het Koorn ge maaien-, en het Brood, 't welk 'er van gebakken wordt. Dit is op te maaken uit dc tegenöverftellinge, Am. VIII: 11. Ik zal eenen.honger zenden in het Land: Doch niet na brood — maar om te hooren de woorden des HEEREN. Het is by de Joodfche Meesters gemeen, eene goede Leeringe Brood te noemen. De reede 'er van is, dat, gelyk het Brood voedfel is voor het Ligchaam, alzo ook het Woord voedfel is voor de Ziele. Jeremia zegt, Cap. XV: 16. Als uwe woorden gevonden zyn, hebbe ik ze opgegeeten, en uw ZUURDEEG. 699 Woord is my geweest tot vreugde en Myd* fchap mynes harten. En de Heiland zeide tot den Satan: De mensch. sal by brood.alleen niet leeven; maar by alle Woord, 'twclk door den mond Godts uitgaat, Mitth. IV: 4 Wordt dat wel toegediend, en wel ontvangen , zo zal men daar door opwasfen tot eenen volkoomenen Man , tot de maate der grootte der volheid van Christus, Ephef. IV: 11—13. (bb) Waren 'er nu nog drie maaien zuiver meel, dat is, zo als in de letter reeds is aangemerkt, een Epha, en dus eene genocgzaame hoeveelheid tot brood voor een Huisgezin, zo als is af te neemen uit het zeggen van Abraham tot Sara: Haast u, kneed drie maaien meelbloeme , en maakt koeken , Genef. XVIII: 6. 't Zal te kennen geeven, dat, fchoon 'er reeds eene vervalfchinge in de Leere was ingelloopen, het voorbeeld der gezonde woorden, 2 Tim. I: 13, evenwel nog niet geheel en al was wechgeraakt. Dat 'er nog waren , die het recht fneeden, Cap. II: 15. By welken te vinden was het getrouwe Woord, dat naar de leere is, 'twelk de ziele zoude kunnen wys maaken tot Zaligheid door het geloof , "t welk is in Christus Jefus, Cap. III: 15, Maar nu was de verdere vervalfchinge naby. (b) Daar toe ftrekte het bedryf van deeze Vrouwe, (aa) Want zy nam het Zuurdeeg: Die reeds zo zeer vervalschte Leer nam ze over, en verborg het onder de meelbloeme. Dat is de gewoonte der valfche Leeraaren, dat zy hunne verderftyke Ketteryen bedektelyk invoeren, aPetr. 11:1. Onder eene gedaante van Godtzaligheid, niet te min zy de kragt 'er van verlochenen, aTim. III: 5. Door fchoon fpreeken en pryzen verleiden zy de harten der eenyouwdigen, Rom. XVI: 18. Door bedriegery, en arglistigheid brengen zy anderen listelyk tot dwaalinge , Ephef. IV: 14. En (bb) in deezen fnooden toeleg Haagde deeze Vrouwe ook zo. wel , dat, gelyk het Zuurdeeg allengskens zvne zuurheid verfpreidt, en eindelyk geheel het deeg verzuurt, zo ook de Leere der Waarheid van langzaamer hand, door de eene dwaalinge voor, en de andere na in te voeren, ten laatften geheel en aVvervalscht werd. Zo dat deeze Vrouwe wel de vertooninge maakte _ van eene goede Huisbezorgfter te zyn, die fpyze bereidde voor haar gezin, maar in der daad gelyk was aan die woelTttt % as-  jao ZUURDEEG. agtige Vrouwe, van welke men leest Spr. IX: 13—18, die de fiegten en verjlandeloozen tot zich noodigde, en.die wys maakte, dat haare wateren zoet waren , en haar brood lieflyk was: Maar welker wateren ondertusfehen gefloolen wateren waren , en haar brood verborgen brood, waar van het gevolg was, dat haare genoodigden afdaalden in de diepten der belle. Eu zo werd, om het Stuk nog onder een ander Zinnebeeld voor te ftellen, de Beeker eindelyk gevuld met den Wyn der grouwelen en hoereryen , welken de Vrouwe , wier naam was Verborgenheid', en die op het fcharlaken rood Beest reed, in haare hand had, en waar van zy de Koningen , en die de Aarde hewoonen, hadde doen drinken, en die, daar van dronken geworden zynde, hunne magt m kragt aan dezelve gegeeven hadden, Open b. XVII: 1—13. (0) rMtt rest 'er nog , dat men aanwyze het tydvak, waar in het met de Kerke zo gefteld was, als het in deeze gelykenisfe is voorgefteld ; en dat is te zoeken, na dat door de bekeeringe van Keizer Konflantyn den Grooten,. en-onder deszelfs regeeringe en begunftiginge," de Kerk in uitwendigen luisteren uitgebreidheid was opgewasfen tot eenen zo grooten Boom, als waar van in de naastvoorige Gelykenisfe gefprooken is. De Kerken en Kerkelyken werden verrykt, en raakten in groot aanzien. ■_ De Rykdom baarde weelde en dertelheid; de Agtinge, welke men hun bewees, baarde hoogmoed; dc Hoogmoed eene meer en meer toeneemende Heerschzugt. Godts Woord werd hoe langer zo miftder onderzocht; de Onkunde werd hoe langer zo grooter. Onder begunftiginge van die (om niet te fpreeken van deeze en geene grove Ketteryen, die nogbeftreeden wierden,) viel het gemaklyk menigerlei dwaalingen, bygcloovigheeden, en plegtigheeden van Jooden en Heidenen ontleend , ter Kerke in te voeren. 'Er was dan , helaas ! reeds Zuurdeegs genoeg, toen de Vrouwe zich voordeed, als dc algemeene Huisbezorgfter ; toen , na dat de Roomfche Pauzen lange met de Patriarchen van Konflantinofole- over den Voorrang en het ivfeesterfchap getwist had-den , Bonifacius de III, door den Dwingland Phokas, die , door het vermoorden van Keizer Mauritius, zich. den-weg tot den Ryksthroon gebaand ZUURDEEG. hadde, verklaard werd het Hoofd der Kerke, en de Algemeene Bisfchop iq zym Zo kreeg de Stoel van Rome den voorrang; dè Opper - Kerkvoogdy, en het Stedehouderfchap van Christus op aarde waren daar aan vastgemaakt. Bonifacius en zyne Opvolgers deeden hun gezag gelden, vergrootten het by den dag door geweld, of list. Zy deeden genoegzaam alles in de heere en den Godtsdienst van hunnen mond afhangen. Allerlei dwaalingen en bygeloovigheeden vonden eene gereede goedkeuringe, zo ze maar dienen konden , om het gezag van hun en van de Kerkelyken te vermeerderen, en hunne en derzelver fchatkisten te vullen; en vonden dan ook ligtelyk ingang by-het onkundig en ligtgeloovig Volk. Men zoude, wilde men dit ftukswyze aantoonen, hier over breed kunnen uitweiden. Doch hoe zeer het Zuurdeeg geheel het deeg verzuurd hadde, kan ik met beknopter en duidelyker doen zien, dan met de woorden van Mosheim -in zyne Kerkel. Gefchied^ D. HL p. 44 —. „ In „de vroegfte tyden der Kerke (zegt hy) ,, bepaalde zich de dienst der Christenen „ tot den éénen waaren Godt-,. en zynen „ Zoon Jefus Christus: Maar de Christenen „ van deeze Eeuwe (hy fpreekt van de „ Vllte) vermenigvuldigden de voorwer„ pen van hunnen-eerdienst, en boogen „ zich neder voor de Overblyffels van „ het waare (of daar voor opgegeeven) „ Kruis; voor de Beelden der Heiligen, ,, en voor de Beenderen ,, waar van men „ met geene zekerheid konde zeggen , ,, tot wier ligchaamen dezelve voorheen „ behoord hadden. De eerfte Christenen „ fteldên den Menfchen, als de kragtig,, fte beweegreedenen en drangmiddelen, „ om hen tot Godtsvrugt en deugd aan „ te fpooren, voor oogen den Heemel„ fchen Gèlukftaat en de Helfche Straf„ fen , door het Euangelie bekend ge„ maakt, als het wydverfchillend lot der ,,, Vroomen en Godtloozen : Terwyl de „ Christenen van deeze Eeuwe alleen fpra,, ken van een zeker vuur ('t Vagevuur) ,, 't welk de vlekken der zonde wech,, nam, en de Zielen van het verderf ver,, loste —. De eerfte. Christenen leeraar,, den, dat Christus, door zyn lyden en . „ fterven , de verzoeninge voor de zon„ den des M-énschdoms had te wege ge- 5, bragt;.  ZUURDEEG. „ bragt: Die der tegenwoordige Eeuwe „ fcheenen, door hunne bygeloovige be.„ grippen, het Koningryk der Heemelen „ open te ftellen voor allen, die door ga„ ven en gefchenken, het hunne toege„ bragt hadden , om de fchatten der „ Geestelyken, of den rykdom der Kerke „ te vermeerderen —. De eerfte Ghriste,, nen bevlytigden zich alleen .öp het lei,, den van een eenvouwdig Godtvrugtig „ leeven ; hun yver en naeritigheid was „ hoofdzaaklyk bézig in het aankweeken iy van waare en ongeveinsde Godtzalig,', heid : Hunne Naamgenooten in deeze „ dagen fielden den gantfehen Godtsdienst „ in uitwendige plegtigheeden , ^en lig„ chaams-gebaarden.. De wyze ook van „ zwaarigheeden op te losfen, en twyffe„ lingen te verbannen, die dikwils in on„ derzoekende gemoederen opreezen, „ kwam overéén met het thans heerfchend „ ftelfel des Bygeloofs. (Godts Woord „ was niet de Bellisfer.) De twee groo„ te en onwederfpreekbaare bewyzen te,, gen alle twyffelingen, waren het gezag „ der Kerke, en het doen van Wonderwer„ ken , en tot het doen van dusdaanige „ teekenen had men geene groote behen„. digheid noodig in eene zo domme en „ onkundige Eeuwe." Zo deerlyk zag het 'ér reeds uit in die Eeuwe; in dé volgende liep het hoe langer zo erger , toen men, niet te vreeden met de Heiligen tot Voorfpraaken aan te roepen, door de Aflaats-kramery, van derzelver zogenaamde overtollige verdienften eene Koopmanfchap maakte; toen het leezen en onderzoeken van den Bybel aan het Volk verbooden, en hetzelve, in tegendeel, in de •hand geflopt werd eene menigte vanMonniks-droomeryen , Leugen-legénden en Oudwyffche Fabelen, waar over de verftandigen in de Roomfche Kerke zich thans fchaamen. Zo wyd en zyd hadde het verderf van dit Zuurdeeg , door het behendig bedryf van deeze Zinnebeeldige Vrouwe t zich verfpreid, dat de leere van Christus en van de Apostelen naauwlyks ergens meer te vinden was ; maar, naar het voorftel der volgende Gelykenisfe, geworden was als een Schat, verborgen in den Akker, die, by het ontluiken der Reformatie, eerst.wéér te voorfchyn werd gebragt. Z U-U R D E E G. 7oi ZUURDEEG (Ziet toe, en wacht u van het) der Pharizeën, en Sadduceën, Matth.. XVI; 6. Zeker geval, in het ifte en voj. gende verfen aangeteekend, gaf den Heiland aanleidinge tot het doen van deeze waarfchouwinge aan zyne Difcipelen. Om te zien, hoe wichtige reede Hy daar toe had, moet men, (N) vooraf, weeten, wat men te verftaan hebbe door het Zuurdeeg, van de Pharizeën en Sadduceën. (üü) De lieden, hier gemeld, maakten twee voornaame Sekten uit onder de Jooden van dien tyd. («) Zy verfchilden heel zeer in Leerftellingen en Leevens-wyze. (««) De Pharizeën waren groote Werkheiligen. Zy kenden de verzoeninge en gerechtigheid niet, welke de verneederde Mesftas zoude verwerven door zyne lydende en daadelyke Borggehoorzaamheid. Uit de Offerhanden , de Wasfchingen , en het flipt (doch maar alleen uitwendig) onderhouden van de Wet van Mofes, en de inzettingen en overleeveringen der Ouden , zochten zy hunne gerechtigheid voor Godt. Zy waren trots en hooggevoelende van zich-zelven; beminden de begroetingen op de markt, de Voorgefioelten in de Synagogen , en de Voordanzittingen in de Maaltyden. En om zich hét aanzien te bewaaren, 't welk zy onder het Volk hadden, beleefden zy eene groote Heiligheid; doch zo eene, welke flegts fchynheiligheid was. Zy waren de grootfte Huichelaars en Geveinsden van dien tyd. Men zie llegts de fcherpe verwyten, welke de Heiland hun deed, Matth. XXIII: 4—35.. Meer 'er van is- te vinden onder den tytel van PHARIZEËN indesVI.D.a.St.p. 113—/ (A&) Verder wordt hier gefprooken van de Sadduceën, (A) Naar 't geen Jpfephus1 'er van heeft aangeteekend, was deeze Sekte in verre na zo talryk niet, als die der Pharizeën, maar de Rykften en Aanzienlykften waren derzelve toegedaan. Zy geloofden, noch de Onfterflykheid der Ziele, noch de Opftandinge der Ligchaamen , en dus noch belooninge, noch ftraffe na dit leeven. Geheel hun Godtsdienst was maar Staatkundig, voor zo verre die noodig was ter bewaaringe van de goede orde en rust in de BurgerlykeMaatfchappy. Zulke llegte gevoelens- hadden tot een gevolg eene zeer llegte en losbandige leevenswyze.- Uitvoeriger is van hun T m 3, ge-  70a .ZUURDEEG. gefprooken onder den tytel van SADDUCEËN in des VII. D. a. St. p. 13—. (B) 't Geen hier heet het Zuurdeeg der .Sadduceën, wordt Mark. VIII: 15. genoemd het Zuurdeeg van Herodes. Waar ,uit blykt, dat de Heiland hier,- onder de benaaminge van Sadduceën, voornaamelyk het oog gehad hebbe op zulken, die elders Herodiaanen heeten, Matth. XXII: 16. Zy waren ook Sadduceën; maar zulken, die de Hovelingen en Pluimltrykers van (Herodes waren, die , gelyk als hy , den Romeinen, hoe ongaerne de Jooden derzelver Overheerfchinge droegen, in alles zochten te believen , en ook voor geöorlofd hielden , hoe zeer het met der Jooden Godtsdienst ftreed, deRenbaanen, ' Schouwfpelen, en andere Heidenfche gewoonten , welke Merodes (den Romeinen ten gevalle) invoerde. Zo als aangeteekend is onder den tytel HERODIAANEN in des IV. D. j. St. p. 330—. (/s) Dan hoe zeer deeze lieden van den anderen in JLeere en Leevenswyze verfchildén , en daarom malkanderen haatten , hier in evenwel waren zy het eens, dat zy te faamen Jefus vyandig waren ; eveneens, als in laatere tyden de Ariddnen en Melitidawn , die ook , hoe zeer zy anders van .malkanderen verfchildén , de handen in malkanderen floegen tegen de Rechtzinnigen. Zy hielden , geenen- van beiden, Jefus voor.eenen Propheet, en nog minder voor den beloofden Mesfias, maar waren met minagtingc omtrent Hem aangedaan. Beiden waren zy ook verbitterd op zyne -Leere : Zy bcgreepén zeer {vel, dat, zo ,die verder doorbrak, en ftand greep-, het met hunne gevoelens , en aanhang welhaast gedaan zoude zyn. En daarom , voortaan, alle vyandfchap aan eene zyde gezet , en zich , door gemeen belang , veréénigd hebbende , waren zy tot Jefus gekoomen met het kwaadaartig oogmerk, sm Hem te verzoeken, vs. t. Als hier nu de Heiland fpreekt (33) van het Zuurdeeg deezer lieden, verftaat Hy daar door derzelver LeerftelHngen. Want , offchoon zyne Difcipelen dat destyds niet begreepen:, maar meenden, dat hy van eigenlyk Zuurdeeg en gezuurde brooden fprak,vs. 7, zy zullen het evenwel naderhand wel bcgreepén hebben. Uit het geene in de voorige tytels van het ZUURDEEG gezegd ZUURDEEG. is, is te zien, dat hetzelve een bekend en eigena'artig Zinnebeeld is van valfche Leere, en vooral toepasfelyk op de LeerftelHngen van die lieden. Want, gelyk het Zuurdeeg een in zich-zelve verdorven deeg is; zo was ook de Leere van die beide Sekten geheel bedorven, ten eenemaal ftrydig met die van Godts Woord. En , gelyk het Zuurdeeg zich ook verfpreidt door alle ander deeg, waar onder het gemengd wordt, en hetzelve verzuurt, zo was ook hun lieder Leere van eenen zeer nadeeligen invloed op den Godtsdienst , zo wel ten aanzien van de Zeeden , als van de Geloofs-leere. Dit nu zo zynde, was het (3) een blyk van Jefus trouwe, dat Hy zyne Leerlingen daar tegen zo ernftig waarfchouwde, zeggende: Ziet toe, en wacht u van den . (XX) Wanneer de Jooden het Pafcha zouden eeten, mogten zy geen brood eeten, dat gezuurd was; geen het minfte Zuurdeeg mogten zy in hunne huizen hebben; by kaers- of lamplicht moesten zy alle hoeken met de grootfte oplettendheid doorzoeken , of hier of daar nog eenig Zuurdeeg mogt gevonden worden. (33) Nog vry meer oplettendheid moesten zy gebruiken, op dat zy door dat Zinnebeeldig Zuurdeeg niet mogten verontreinigd worden. Zy hadden dan weïiïoe te zien, en zich zorgvuldigst te wachten van dien Zuurdeesfem. En waarom datV («) Vooreerst om hunnes zelfs wille. (««) Het Zuurdeeg der Pharizeën beftond ten grooten deele in eene Wettifche eigene gerechtigheid, en daar uit fpruitertde zelfs-verheffinge. Met zo eene gerechtigheid zouden zy voor Godt niet kunnen beftaan; geen vleesch kan gerechtvaerdigd worden uit de werken der Wet, aangezien de Wet kragteloos is geworden door de Wet. Ondertusfehen wil zo eene Leer 'er by den mensch zeer wel in. Ze kittelt zynen vleeschlyken hoogmoed. Hy wil de eere zyner behoudenisfe liever aan zyne eigene kragt, dan aan Godt* genade dank weeten. Hoe meer nu de Mensch tot zo een gevoelen geneigd is, zo veel te meer omzigtigheid heeft hy noodig, om 'er tegen te waaken. Met recht mogt Jefus hun dan de Waakzaamheid aanbeveelen tegen den Zuurdeesfem der Pharizeën. Wilden zy behouden worden, zy hadden eene andere ge- rech-  ZUUR D E E G. rechtigheid noodig , als de Pharizeeuwfche, gelyk Hy te vooren reeds geleerd hadde: Indien uwe gerechtigheid niet overvloediger is, dan die der Pharizeën en Schriftgeleerden, zo zult gy.geenzins ingaan in het Koningryke der Heemelen , Matth. V: ao. (A8) Het Zuurdeeg der Sadduceën beftond daar in, dat 'er geene verwachtinge was na den dood ; een Leerftelfel recht gefchikt naar den fmaak van de Heden, die van de Waereld zyn , welker deel is in dit leeven. Hoe veel te aangenaamer nu zo eene Leere is voor vleesch en bloed, 't welk zo gaerne leeft naar het goeddunken zynes harten, en ze daarom gereedelyk aanneemt, als ze flegts met eenig ï'chynbewys bekleed wordt, za veel te noodiger was het voor de Difcipelen, zich 'er -tegen op hunne hoede te houden, om 'er niet door befmet te worden. Waarom de Heere Jefus voorheen ook reeds geleerd hadde, dat de weg, die tot het leeven leidt, niét is de breede , welken veelen inflaan; maar de enge, welken flegts weinigen vinden, Matth. .VII: 13, 14. (£) Ook moesten zy 'er zich van wachten om des Diensts wille, waartoe zy van den,Heere waren voorbefchikt. (W) Zy zouden alomme , Jooden en Heidenen , moeten prediken , dat Christus , door zyns zelfs-opöfferinge, eene eeuwige verlosflng hadde te wege gebragt; dat de geenen, die gerechtvaerdigd worden , worden gerechtvaerdigd om niet, uit Godts genade, door de verlosfinge, welke \ is in Christus Jefus, en dat alleen door het 1 geloof , zonder de werken der Wet. Zouden i zy dat hebben kunnen doen , zonder te t prediken tegen de gevoelens van hun ei- t gen hart, indien zy doortrokken waren : geweest van den Zuurdeesfem der Phari- c zeën ? 0£) Zy zouden alomme moeten I prediken de Bekeeringe tot Godt; dat de* t Leer van Godts Zaligmaakende Genade c eischte, Godtloosheid en Waereldfche be. c geerlykheeden, te verzaaken, en maatiglyk, t rechtvaerdiglyk en Godtzaliglyk te leeven in I de tegenwoordige Waereld. Deeze predi- ^ king zouden zy met hun voorbeeld moe- z ten bevestigen: Hun licht zouden zyalzo d moeten laaten fchynen voor de menfchen, dat d die hunne goedewerken mogten zien, en daar 2 door opgeleid worden , om den Vader te i>, verheerlyken, die ïn de Heemelen is. Hoe ft ongefchikt zouden zy daar toe geweest Q ZUURDEEG. 703 zyn , indien zy de leerftellingen van de Sadduceën hadden willen aanneemen, en derzelver losfe leevens-wyze volgen Cv) Men voege 'er ten laatften nog by', '■■ dat de Pharizeën en Sadduceën geenen anderen Mesfias Verwachtten, als eenen Aardfchen , die een Aardsch Koningrykzoude oprichten : Van deeze gedachten waren de Difcipelen ook niet vry: Hier /an daan hun twisten onder malkanderen, wie van hun de meeste zoude zyn in het Kolingryk der Heemelen ; het verzoek der Vloeder van twee zyner Leerlingen, dat lie, als zyne eerfte Staatsdienaars, mog'en zitten, de eene aan zyne rechter-, en de indere aan zyne flinker - hand; en hunne •rgernis, zo dikwils Hy fprak van zyn tanftaande lyden en fterven. Zo lange zy iie gevoelens bleeven aankweeken,"konten zy niet gelooven; immers niet blyven ;elooven, dat Hy waarlyk was de Chris, us, de beloofde Mesfias. Zo veele reelenen hadde de Heere Jefus, om hen te vaarfchoüwen tegen ; en zo veele reedeien hadden zy, om toe te zien, en zich te vachten van het Zuurdeeg der Pharizeën en Sadduceën. ZUURDEEG {Een weinig) verzuurt et geheele deeg, Gal. V: 9. Dat dit zyrte /aarheid heeft in het natuurlyke, is aanllen, die Brood bakken, ten overvloede ekend. Dit fchynt een fpreekwoordeyk gezegde geworden te zyn , om te ennen te geeven, dat ééne dwaalinge in, ine afwykinge van het Leerftelfel der Waarüd van eene zo nadeelige uitwerkinge ist , at geheel dat Leerftelfel daar door onderynd,en te niete gemaakt wordt; Eveneens, Is een kleine klomp Zuurdeegs, met an11 deeg gemengd zynde , hetzelve, :hoon een grooter klomp zynde , doordekt, en aan hetzelve zyne zuurheid meedeelt. Het heeft geen bewys noodig, . it de Apostel zulks met dit gezegde hebï willen aanduiden. Tot verftand van etzelve, zal men dan dienen te weeten : ^elk het Deeg, het bedoelde Leerftelfel ' ' : Welk het Zuurdeeg, de bedoelde vaaling, of verkeerde leere zy : En ein:lyk,-hoe, door het invoeren van dat' uurdeeg, van die verkeerde Leere, geheeli Deeg, geheel het Euangelisch LeerIfel zoude verzuurd, verdorven worden. Q, Het Euangelisch Leerftelfel van Pau-  704 ZUURDEEG. Jus, 't welk hier het Deeg is, kwam voornaamelyk hier op neer: Dat Christus, door zyn zelfs-opöfferinge eene eeuwige verlosfinge , eene eeuwige gerechtigheid hadde te wege gebragt. Dat het gevolg daar van was, dat Hy de geenen , die in Hem geloofden, hadde vry gemaakt: Niet alleen vry van den Vloek der Wet, en de-Straffe der Zonde; maar ook vry van de dienstbaarheid aan den Ouden , en nu verouderden -Schaduwdienst van Mofes Wet. De Geloovigen des Ouden Testaments , fchoon zy Kinderen waren geweest, en erfgenaamen van alles,.hadden, niet verfchild van Dienst' Jtnegten, aangezien zy, als minderjaarige Zoonen, hadden gedaan onder het 'Tuchtmeesterfchap van de Wet, en het bedwangvan Voogden, de zogenaamde Goden, die, ter handhavinge van die Schaduw-wet, op den [loei van Mofes zaten. Maar nu hadde JGodt zynen Zoon in de Waereld gezonden, op dat Hy de geenen, die onder de Wet wanten , verlosfen, en hun de aanneeminge tot Kinderen verwerven zoude; En dat nu gefchied zynde, waren de Geloovigen geënt .Dienstknegten meer, maar Zoonen, meerderjaarige Zoonen , ontflagen van hel Tuchtmeesterfchap der Wet; niet meer ver bonden aan de Offerhanden, wasfchin gen , en rechlvaerdigmaakingen van he, -vleesch , en andere plegtigheeden meer op zekere gezette tyden , en aan zekert bepaalde plaatfen waar te neemen, welk< de Wet oudtyds eischte: Zo dat de gee nen , die gerechtvaerdigd wierden , ,t >& ■ Jooden, het zy Heidenen, alleen konden et moesten gerechtvaerdigd worden door het ge doof in Christus,, en niet uit de werken de-, Wet. En dat, gevolglyk , de Geloovi gen niet meer .konden., noch mogte -dienstbaar gemaakt worden aan de^Schj duw-wet van Mofes; maar moesten flaan i de vryheid, waar mede Christus hen hadc vry gemaakt, en zich alleen verpligt kei nen, Godt, naar het voorfcbrift van de reedelyken Godtsdienst van het Euangelie te dienen in Geest en Waarheid, aangezie jn Christus geene Befnydenisfe, noch Vooi huid .eenige kragt ,had, eenig voorred gaf; maaralleen het geloof', werkende dot .de liefde. Dit was het Deeg, het Euai - geliich -Leerftelfel van den Apostel. D ..ontdekt zich door geheel deezen Brie Men zie .maar Cap. II: .16. Hl: 1, a4 f ZUURDEEG, a4—S9. IV: 1—7. V: 1 en 6. (3) Het Zuurdeeg was de Leer der Joodschgezinde Leeraaren, die zich fielden tegen dc leer van den Apostel, en dreeven, dat de gerechtigheid, waar door men zalig zoude worden, niet alleen te verkrygen was door het geloove in Christus; maar dat die daaren-boven ook moest gezocht worden uit de werken der Wet; en daarom , als een volftrekt noodzaaklyk vereischte, wilden, dat de Bekeerden uit de Heidenen ook befneeden , en daar door tot het onderhouden van Mofes Wet verpligt zouden worden. Dit Zuurdeeg zochten zy te mengen onder het Deeg: Dat is, zy wilden Mofes en Christus, Wet en Euangelie, Werk en Genade met malkanderen veréénigen. Q) Wierd deeze vermenginge toegelaaten, het zoude van eenen zo nadeeligen invloed zyn, dat welhaast geheel het deeg verzuurd, geheel het Euangelisch Leerftelfel van natuure veranderd en verdorven zoude zyn. Want is het eene waarheid, gelyk het is, dat dc geene, die zich laat befnyden, zich belydt een fchuldenaar der geheele ïï^et te zyn; zo moest die zich dan ook verbonden kennen tot het onderhouden van dagen, maanden , tyden, jaaren, en alle andere plegtigheeden, wel! ke, naar de Wet van Mofes, met de groot, fie fliptheid, en onder bedreiginge van ; den Vloek, moesten waargenoomen wor: • den : E11 dan wierd de Vryheid, welke ■ Christus den zynen verworven hadde, we1. derom veranderd in de Oude dienstbaar1 heid aan de zwakke en arme eerfte beginfe- ■ len der Waereld, Cap. IV: 9, 10. Welke,, * federd hef inkoomen van die Wet, als - een ondraaglyk juk waren geweest voor de 1 Geloovigen, Hand. XV: 10. Ja ! dit floot - in zich op eene verlochening, dat 'Chris1 tus de Wet hadde vervuld ; dat Hy wa-s 'e het Tegenbeeld, het 'Ligchaam der 'Scbadu1- wen , welke, zo 'Hy dat was, noodzaakn lyk.verdwynen moesten: En dus, in den , grond , eene verlochening , dat Hy de n Christus, de beloofde Mesfias was. Nam '- men aan , en moest men , door .zich te it laaten befnyden, het, naar de leer van die >r lieden, aanneemen, dat men , 'behalven 1- her. geloof in Christus, zyne rechtvaerdigit -maakinge, al ware het maar ten deeie, f. ook moest zoeken uit de werken der Wet, en ;, dus ook almede uit de Wettifche Offerhanden:  ZUURD E E G. ZWAAN en ZWAANENZANG. 70$ Jen: Dan werd niet alleen de aart van het geloof tert eenenmaalc ontaart, als 'twelk zegt: JVy worden om niet gerechtvaerdigd uit Godts genade, door de verlosfinge , welke is in Christus Jefus. Maar dan werd ook gelochend , dat 'Christus, door zich - zeiven éénmaal op te of er en, tot in eeuwigheid volmaakt hadde allen, die geheiligd worden ; daar evenwel de Vader zelf getuigenis hadde gegeeven van de volkoomenheid der door Hem te weeg gebragte gerechtigheid en verzoeninge, toen Hy Hem, na dat Hy overgeleeverd was om onze zonden, wederom heeft opgewekt om onze rechtvaerdigmaakinge. Want zo wie zyne gereehtigheid , fcboOn maar ten deele, zoekt uit de werken der HTet, toont, dat hy Jefus niet agt in itaat te zyn , om volkoomelyk te kunnen zalig maaken de geenen, die door Hem tot Godt gaan, en zich daarom aan Hem alleen niet durfttöevertrouwen met verlocheninge van de rechtvaerdigheid, die uit de Wet is; 't welk evenwel alzo behoort te gefchieden, zo als Paulus dat met zyn eigen voorbeeld toonde , Philipp. III: 8, 9. Uit het hier gezegde is dan te zien, hoe zeer de Leer van de Joodsch gezinde Leetaaren ftreed met het Euangelisch Leerftelfel van den Apostel , en 'er" toe ingericht was, Om hetzelve in zyne gewichtigste Hoofdpunten te veranderen , en dus geheel en al te verderven. Ondertusfehen hadden die Leeraars reeds, geduurende het afweezen van Paulus, niet meer dan al te veel ingang gevonden onder de Galatiërs, gelyk Paulus daar over zyne verwonderinge te kennen gaf, dat zy zo haast waren afgeweeken van hem, die hen in de genade van Christus geroepen had, en zich hadden laaten overbrengen tot een ander Euangelie , Cap. 1: 6. Zoude dan deeze Leere niet verder voort-eeten , als de kanker; of, om by dé hier gebruikte fpreekwyze van den Apostel te blyven , zoude dit Zuurdeeg geheel het deeg niet verzuuren, zo was het noodig , zich met kragt van reedenen daar tegen te ftellen, om de Galatiërs van hun dwaalfpöor te rugge te roepen, en tot het rechte fpoor', 't welk hy hun geweezen had, te doen wederkee--- Waarom hy hen niet alleen vermaand* : -Staat dan in de Vryheid, met welke' Christus ons heeft vry gemaakt , en wordt niet wederom bevangen met het juk XL Deel. I. en II. Stuk. der dienstbaarheid, vs. 1. Maar dat ook aandrong met deeze nadruklyke betuiginge,, en waarfchouwinge: Ziet! Ik Paulus zegge u, dat zo gy u laat befnyden, Christus u niet nut zed zyn. En ik beluige wederom eenen iegely ken menfche, die zich'laat be~ fnyden, dat hy een fchuldenaar is, de geheele Wet te doen. Christus is u ydel geworden, die 'door de H et gerechtvaerdigd wilt worden; gy zyt van de genade vervallen: Want wy verwachten door den Geest uit den geloove de hoope der rechtvaerdigheid, vs. 2—5, ' ZWAAN en ZWAANENZANG. (N) De Zwaan,een der grootfte Watervogels ons bekend, en beroemd wegens het donzige en fneeuwwitte zyner vederen , is byna overal te zien, vermits Koningen, Vorllen en andere groote Heeren Zwaanen, tot hun vermaak, voeden, om ze op hunne gragtèh,' vy vers en rivieren te zien zwemmen. In het houden van Zwaanen ftelt men iets Majeftueus ; die te mogen houden, is niet algemeen, maar een byzonder voorrecht: En die te befchadigen, is op eene , of andere boete verbooden. In den Bybel leest men van geene Zwaanen , ten ware de QPn, Racham, die Levit. XI: 18. voorkomt, by de Hebreën de Zwaan ware. De LXX Grieken fchynen in dat verftand geweest te zyn,. vermits Zy het daar vertaaien door xntK, het v/elk by de Grieken een Zwaan beteekent. Doch dat durtkt fommigen niet aanneemlyk , om dat het Hebreeuwsch woord in zich oplluit de beteekenis van teedere liefde en zagtaartigheid. Zo eenen naam , zegt men , zouden de Hebreën aan de Zwaan niet gegeeven hebben , om dat Ariftoteles en Plinius de Zwaanen teekenen als zo wreediiartig, dat zy malkanderen dooden en op - eeten , waarom fommigé Ouden verdicht hebben , dat menfchen van een harden en wreeden inborst,na hunnen dood,in Zwaanen veranderd wierden. Zie Bochart P. 11. L. II. C. 25. p. m. 360. Mag men den Heer Buffon gelooven (en 'wje zal aan dien zo grootenen naauwkeurigen Natuur-onderzoeker geloof weigeren ?) zo zoude de Zwaan el deeglyk'waerdig zyn den naam vai Racham," wd'en dat wnord , Volgerij Bochart a duidt der Ouderen teedere liefde tot dé Kinderen; want hy teekent aan , 't welk ook onder ons -' Vvvv be-  706* ZWAAN hn ZWAANENZANG. b'eltênd Is , dat de Zwaan ongemeen .bezorgd is voor haare Jongen, en , tot bezwykens "toe, voor dezelve vcgt tegen de; Roofvogels en Honden ; zelfs zich niet, ontziet, die tegen menfchen te belchersnèn, door op die aan te vallen .met haare vleugelen , waar van de Hagen, waarfyk te duchten zyn. Hy is met dien Vogel zo ingenoomen, dat het begin zyner Ibefchryvinge een fierlyke Loffpraak is: De Leeuw, zegt hy, en de 'fyger op aarde, de Arend en de Gier inde lucht, ^, heerfchen niet dan door den Oorlog, „ en voeren een Dwinglands-regeering , s, alleen door fterkte cn wreedheid: Ter„ wyl de Zwaan, integendeel,, op de a, wateren hcerscht met alle hoedanigheeden, die ccne vreedzaame regceringe ten grondflage ftrekken.. Groot5, heid , majefteit, zagtheid ,.. voorzien 9', met kragt en moed, en den wil , om ■5, deeze vermogens niet te misbruiken , „.bediend dèjZwaan 'er zich alleen van Ji ter haareri Verdecdiginge ; de Zwaan 2, weet teftryden en te^overwinnen, zon„ der. ooit aan te vallen—-.—-v De Zwaan, 3, is itt vreede met. geheel de natuur, en leeft , veeleer als ■ Vriend, dan als Ko- „ ning onder de talryke. benden VVater9, vogelen, die zich alle onder de Wetten 9, derzelve fchynen te vleijen." Zie dc ~Nievwe Algem. Vaderl. L'etteröeffen..D.lV. 't Mengelwerk p. 325. (3) Wat het Zwaa-. stengezang betreft. Men heeft van ouds met veel ophefs gefprooken van het lieflyk: Zingen der. Zwaanen :.- De Zwaanen . waren daarom toegewyd aan Apollo, ..die by de Heidenen de God der .Zang-, en Dicht-kunst was. Groote Dichters werden by Zwaanen vergcleeken, en ZwaaY,cn genoemd. Horatius noemde Pindarus de fbebaanfche Zwaan.. By onze Poëeten beet Antonides dikwils de Goefche Ztvaan.. Inzonderheid zoude dc Zwaan, naar men zeide, allerlièflykst zingen kort voor zySu dood", en daar mede .haar naderend fthdcvoprfpelien, zo, dat dc■ Zw.aanenzang 'ée'h\fpfepkwoord is'geworden,,,om. tebje-' .tèekenén, de.'laatfte rcerkwaerdige'woeden van yoortreflyke Mannen.. Of .de '.'Zw>/anen]ixist 't Ueflykst zingen kortypqr 'haaren dood,-kan men in.'tmidden laaten: '^Vlaar of zy waarlyk zingen, is eene twyf^lagïïge zaak. In het Groot IFacr, TocnUl, ZWAAN en ZWAANENZANG. D. III. p. 605. worden uit de Ouden eenige Schryvers opgegeeven, die het ontkennen, als Plinius-, Lucianus'en anderen die het voor cen Fabel houden; ook eenige , die het bevestigen , als Plato cn Ariftoteles. Onder de laatere Schryvers zyn 'er, die zeggen het gehoord tc hebben, als Br.asfavoius, en Pandazius , naar het getuigenis van Jonflon. Franc. Hesfeliu; getuigt het van zich-zelve. In een uittrekfel van cen Jubelpreêk van den Middelbnrgfchen Hoogleeraar en Leeraar Jac*IVillemfen hebbe ik het volgende gevonden, door hem aangeteekend uit het Mujkvm van Qldus IVormius, L. III. C'. -19, . p. 299. (een geleerd man , zynde 1624 der Medccynen Profesfor geworden te Koppenbage.) Die verhaalt, dat een braaf Jongeling van zyne Familie, Student in de Théologie , met naame Johann.Ro.flerphius, hem heiliglyk, cn met. eede hadde verzekerd,dat hy aan den Oever der Zee, inde Nidrofldanjshe. Landftreek 'm Noorwegen, in den vroegen morgen, een ongewoon, en by uitftek aangenaam geluid, doormengd met lieflyke toonen ,, hadde gehoord. Dat hy , niet weetende wat, of van waar het was., .op eene hoogte was geklommen , en ccne oiinoemlyke menigte Zwaanen hadde.gezien in den nabuurïgen Zeeboezem, die zo lieflyk zongen, dat hy nooit iets diergclyks.-hadde gehoord : Dit zelfde, zegt Wormius, ook.vernoomen te hebben van eenige Islanders;a\s ook in Noorwegen,wan eenigen zyner Difcipelen, dat 'er byna aan alle plaatfen , daar'zich de ' Zwaanen onthouden, niets zo gemeen is, dan zo een akkoord-gezang der Zwaanen te hooren, .Men zoude 'er dan byna niet aan mogen twylfelen.. Indien zy zingen, doen zy het moogi.yk nooit, dan wanneer zy in . de Zee,en,in eene zeer groote menigte by .den anderen zyn, cn' dat konde wel de reede zyn,- dat men het hier en elders niet hoort. Bitffon evenwel houdt het voor een vcrzieri'cl ,en fchryft'er nietonaartig van ■■ in.de gemelde ,Letteroejflen. 't Mengelw.-. p. .381. „ Geene verziering in de Natuur,, lykc Hiftorie, geene Fabel, by de Ouj, den is bekender, dikmaaïer'herhaald s., „ en meer geloofd,, dan het-zingen der Zwaanen,by het naderen van den dood: „ Ze had de leevendige en ligt aangedaaïj. ne verbeeidingskragt der Grieken inge- „ noo-  ZWAAR. „ noomen. Dichters, Reedenaars, en „ zelfs Wysgeeren omhelsden ze, als ee„ ne waarheid, te aangenaam om in twyf„ iel getrokken te worden. Men moet „ in hun.die verdichtfelen verfchoonen; „ ze waren aangenaam en treffend ; ze „ konden ruim en rykelyk dorre' waar„ heeden opweegen, en verfchafien zag„ te Zinnebeelden voor gevoelige harten. „ De Zwaanen zingen zeker haaren dood„ zang niet; maar men zal altoos, fpree„ kende van de laatfte poogingen en ver,, ri°tingeneenes uitmuntendenVernufts, „ gereed óm deeze Waereld tc verlaaten, „ met genoegen de treffende uitdrukking „ hooren gebruiken: Hel was zyn Zwaa,, nenzahg." ZWAAR (Ik ben) van mond, en zwaar van tonge , Exod. IV: \o\ Q&) Dit was de taal van Mofes. Deeze woorden fluiten in zich op, dat hy, wegens een natuurlyk gebrek, 't welk hem niet federd onlangs, finds gisteren, of eergisteren, was bygekoomen, maar van der.Jeugd aan hadde aangekleefd, niet glad van uitfpraak was. 'Er waren, naar het fchynt, eenige letters, die hv in 't geheel niet,- of immers niet dan zeer bezwaarlyk, konde uitfpreer ken, en dit maakte, dat hy in het fpreeken ftamelde, dotterde: Zyne tong floeg aan , was eenigzins onbuigbaar , als hy zulke, of zulke letters moest uitfpreeken. Hoe ftrookt dit met het geene Stephanus van hem getuigt, Hand. VII: aa, ;dae% was kragtig in woorden? En met die deftige en lange Reedenvoeringen, die hy naderhand , meer dan eens , heeft gedaan tot het Volk, vooral Deut. XXXII. en XXXIII. ? (NN) Men zoude kunnen zeggen , dat hy naderhand door oeffeninge dat gebrek verbeterd hebbe, en genoegzaam in ?t geheel te boven gekoomen zy. Gelyk men vftfi Demofthenes vindt aangeteekend. Hy fcheen in 't geheel niet gefchikt te zyn-, -om een Reedenaar te worden: Zyne ftem was zwak en gebrooken , en zyne tong was te groot. Om zyne ftem tot eene zekere hoogte te brengen, deed hy reedenvoeringen aan het ftrand ; e'n om zyne tong roerbaar te maaken , gewendde hy zich tot het fpreèkèr met ■fteentjes in'den mond. Zo iets te kent de Heer-van de Wall ook aan van d . P*Qtfesfor S. van Til in ëene Voorreeden voor Z W A A R, .707 deszelfs Comment. de Tabern. Mofls, p. 7. Die groote Man was in zyne jcugd zwaar yan tonge: 'Er waren woorden , die hy niet dan met de uiterfte moeite konde uitfpreeken: Doch door zulke woorden, zo veel mooglyk was, te vermyden, cn verdere oeffeninge k\vam hy dat gebrek te boven'. En gelyk Demofthenes allengskens is geworden de grootfte Reedenaar onder de Grieken; zo getuigt de Heer van de Wall ook, dat hy den Heer van Til menigmaal heeft hooren prediken , zonder dat men konde merken , dat aan zyne uitfpraak iets mangelde. (22) Maar men merkt aan, dat Stephanus aan Mofes die kragt van zeggen toekende , niet in een Jaateren tyd, maar toen reeds , als hy nog verkeerde in het Hof van Pharaö, en onderweezen werd in de wysheid der Egyptenaaren: En daarom houdt men de bovengemelde oplosftnge niet voor voldoende. Men wil, dat het zeggen van Stephanus dus te neemen zy, dat Mofes, fchoon niet glad van uitfpraak , over zaaken van belang bondig reedeneerdc ,. en die zo duidelyk wist voor te ftellen , en met zulke bewyzen aan te klemmen; dat ze voor elk,-die hem hoorde , bevatlyk wierden , en dat ook elk dc overrcedende kragt 'er van gevoelde.. (3) Maar met welk oogmerk ftelde Mofes dit zyn gebrek aan Godt voor oogen ? 't Was, om dat hy gaerne wilde .verfchoond zyn van den opgelegden last, om weder te keeren na Egypte, en van Pharaö de yrylaatinge der Israëliten te eifchen. Hy had, door het dooden van eenen Egyptenaar, zich in Egypte des doods fchuldig gemaakt. Hy kende ook den wreeden aart van Pharaö. En dus vreesde hy, dat hy , by het uitvoeren van dien last, zyn leeven 'er by zoude infehieten. Zo gaat het. Is 'er. eene goe- ■ de boodfchap te brengen van het goede, dan is elk vlugvaerdig. Men wil, gelyk men zegt, het Boock-nbrood gaerne verdienen. Ahimadz en Kufchi liepen beiden om het hardst, om David te boodfebappen, dat de HEERE hem recht hadde gedaan van zyne Vyanden, a Sam» XVIII: ax—. Maar is het eene harde boodlchap, vreest men, door het overbrengen 'ervan, voor eenig gevaar, dan is men ichoorvoe- ■-tendc. Jeremia werd van Godt geroepen, om te propheteeren onder en tegen een Vvvv a - we-  7o8 Z W A A Rs Z W A Ar R» wederhoorig Volk: Maar hy-beriep zich op zyne Jongheid, en hoopte, dat Godt hem, om die reede, van dien last verfchoonen zoude, zeggende : Ach Heere HEERE! Ziet, ik kan niet fpreeken; Want ik ben jong, Jerem. I: 6. En zo zoude Mo-, fes ook gaerne dien last van zyne fchoudexen gefchooven hebben, onder voorwendfel, dat hy zwaar was van monde en tonge en dus gantsch niet gefchikt, om Godts Gezant te zyn by zo eenen Koning , als Pharaö was. Eene vlugheid; dies te mulder in hem te verfchoonen, naardien Godt hem reeds tegen een airder voorwendfel door een dubbel Wonderteeken- verfterkt "hadde-, met belofte , dat door hem nog grootere teekenen. zouden gedaan wor«ëni vs. 1—9. ZWAAR (/« welke dingen fommige zyn) t>m te verftaan, 2 Petr. 111: iób. (X) Petrus zegt niet , dat in de Brieven van Paulus fommige dingen zyn, die zwaar zyn om ae verftaan. . Die zyn 'er zekerlyk veele. Twee-. Amfterdamfohe Leeraars-hebben die byééii-verzaameld, en 'er- over gefchreeven, , In de voorige Eeuwe Jac, Laurtntius,, onder den tytel. -5V Apofl. Paulus •AYSMOHTOS-, en niet lang geleeden de "Hoog-Eerw. Curtenius breedvoeriger. in Vier- Deelen in 4^0. Maar Petrus bepaalt 3iet tot zekere- dingen, die mede ini de- Brieven-van Paulus voorkoomen, in welke dingen fommige zwaar zyn , om te .verftaan. Dus zal'de 'vraage zyn, welke die door Petrtis bedoelde dingen zyn? (KX)Dat moet •opgemaakt worden uit het voorgaande. "Daar had de Apostel geleerd: Dat de Dag des Heeren zoude koomen.als een Diefin dm nacht, in welken de Heemelen zouden voorby gaan met-gedruis —. En na welken Dag men, naarj Godts belofte verwachtte nieuwe Heemelen, en-eene nieuwe .Aarde., in,welke gerechtigheid zoude woonen , vs. 10—14., Om deeze zyneLeere te bevestigeu „merkt hy aan, ,dat zyn Broeder en-Amptgenoot Paulus in dezelve met hem overéénftemde. Die hadde ook, van die groote gebeurtenisfe, en van de vermaaninge, welke Petrus daar uit afleidde, gefchreeven in.alle zyne Brieven, vs. .15.. en ioXNu zal het 'er op aankoomen , welke die groote ge-, beurtenis. zy, van welke Petrus in 't voorgaande gefprooken heeft. En dat bepaald zynde.1 zal.het eerst te pas koomen, dat men toone, dat Paulus ■ daar van ook gefchreeven heeft, en wel zo, dat daar in fommige dingen zyn, zwaar om te verftaan. Maar in die bepaalinge verfchillen de Uitleggers, (d) Doorgaans wil men , dat Petrus het oog hebbe gehad op den jongften aller dagen, de verfchyninge van den verhëerlykten jefus ten Oordeele van Leevendigen en. Dooden , het verbranden van deeze onze zigtbaare Aarde , en het invoeren van den Staat der toekóomende Heerlykheid. C» Maar 'er zyn 'er ook onder de Geleerden , die met veele waarfchynlyk^ heid beweeren ,.. dat Petrus gefprooken hebbe , niet van eene eigenlyk gezegde, maar van eene Zinnebeeldige Aarde en Heemel. En dat hy onder die teekeninge hebbe willen voordraagen de Affchaffiuge van de Mofaïfche Huishoudinge, of die des Ouden Testaments, welke eerlang, op eene ontzaglyke, .emvoor altoos onherftelbaare wyze , zoude gefchieden. door het verwoesten en het verbranden van Jeruzalem en den Tempel; cn het invoeren van de Nieuwe Huishoudinge: Die des Nieuwen en beeteren Verbonds, welke naar Godts-belofte te verwachten, en met dezelfde woorden van het maaken van eenen nieuwen Heemel, en Aarde befchreeven was Jef. LXV: 17. LXVI: 22.. Wy hebben beide die gevoelens voorgefteld, toen.wy, onder den tytel van NIEUW'E fchrceven over het 13. vs. in .des V. D. 2. St. p. 605—. Daar men ook zal kunnen merkern, dat ik tot het laatfte 't meest overhelle. . En wie de Voorftanders zyn vandie, en van nog andere gevoelens -hebbe ik opgegeeven onder den tytel van KOOMEN in des IV. D/--2. St. p. 510 —. (33) Naar de keuze, dewelke men tusfehen deeze twee gevoelens doet-, zal men dan moeten aantoonen, dat Paulus ook van die dingen gefchreeven heeft, in alle zyne Zendbrieven.. Wilde men , dit alle in eenen volftrekten.zin verftaan, zo -zoude men -moeten, vooröndcrftellen dat alle de Brieven van Paulus, zo veele als 'er zyn, reeds gefchreeven en bekend waren, eer Petrus-deezen zynen Brief gefchreeven heeft... Doch dit niet beweezen zynde, zal .men kunnen volftaan met dat te .toonen . uit eenige Brieven-van*. Paulus, En dan ,zal daar by moeten aangemerkt worden, dat in het geene Paulus van die dingen gefchreeven heeft, 'ex fommige zyn., zwaar r  Z' W A A' R . zwaar om te verftaan. («O Die van het eerfte ■ gevoelen zyn, dat Petrus gefprooken hebbe van Christus laatfte komfte ten Oordeele, cn de gevolgen daar van, (mx) zullen in de Brieven van Paulus zeer veele bewyzen vinden , dat hy ook daar van heeft gefchreeven. Als Rom.-XIV: 9, 10, 1 Kor. XV: 35—, aKor. V: 10, Philipp. III: 20, ai, Kolosf. III: 4, 1 ■Thesf. IV: 15, 16 , 17, aThesf. I: 7—10, 2Tim; IV: 1,8, Tit. II: 13, &c. (fts) In deeze dingen nu zyn 'er waarlyk fommige, die zwaar zyn , om te verftaan, als van de Opftandinge der Dooden niet dezelfde ligchaamen; het ver geestelyken en verheerlyken- van die ligchaamen; het oogenbliklyk veranderen van het fterftyke in het onfterflyke der geener, die als dan leevendig zullen overgebleeven zyn. Paulus zelf noemde dat eene Verborgenheid, 1 Kor. XV: 51. (jS) Die van het tweede gevoelen zyn , dat Petrus hebbe gel pronken van de omkeeringe van der Jooden Kerk- en Burger-ftaat, om te meer plaatfe te maak "/ voor de invoeringe en uitbreidinge van t'e Euangelifche Huishoudinge, Qa») ontbreekt het ook niet aan plaatfen in de Brieven van Paulus, in welke hy'van die dingen gefprooken heeft. Rom. II: 5. fpreekt hy van eenen Dag des toorns, en der Openbaaringe van Godts rechtvaerdig Ooi-deel, en men mag uit den faamenhang opmaaken , dat hy bedoeld hebbe den dag van Jeruzalems verwoestingen Gap. XL- handelt hy zeer uitvoerig van de verwerpinge der Jooden, en de aanneeminge der Heidenen. 1 Kor. VII: 29—.3 r. . zegt hy , fat de gedaante deezer Waereld, < der Joodfche , voor welker duur de tyd 1 voorts kort was, voorby ging. 2 Kor. III: i 6<—18. fpreekt hy uitvoerig van de voor- 1 treffelykheid van de bedieninge des Geests . boven die der Letter, dat is des Nieuwen < Testaments.boven het Oude, en Cap. V: 17, 1 zegt hy: Het. Oude is voorby gegaan: Ziet! ■ het is alles nieuw geworden. Gal. IV: 22—31. < en V: 1—6. dringt hy met veel nadruk < aan, dat het Oud .Verbond, ,t welk van t Sinaï was, en baar ende lot dienstbaarheid, ; geene plaats meer had; dat, met het in- 1 voeren van het Nieuwe Verbond, Beftny- ( dinge, en de daar uit fpruitende verplig- > tinge aan de Schaduw-wct van Mofes, niet i meer konde, noch mogte in aanmerkinge 1 genoomen worden , .als zynde volftrekt / Z" W A. A R. 709 onbegaanbaar met de Vryheid, waar mede Christus ons heeft vry gemaakt. Men zoude dit ook kunnen toonen uit Eph. II: 14,1^, Philipp. III: 3—9, en Kolosf. II: 8—23.. Maar allerbreedst handelt hy daar van inden Brief aan de Hebreen, die 'er in 't geheel toe ingericht is , om te toonen °de Voortrefelykheid van Christus boven Mofes;van zyn Priesterfchap, 't welk was naar de Ordening van Melchizedek, naar de kragt, 'Jes_ onverganglyken leevens, boven dat der Aar-onifche. Priesteren , die door den ■ doodver hinder d wier den, altoos-te blyven; van zyne llegts ééne Offerhande, waar door eene eeuwige Verlosfinge is te wege gebragt jboven de Wettifche Offerhanden, die, fchoon daaglyks herhaald , de zonden niet kondenwechneemen-, noch heiligen de geenen , die ■laar toegingen; als me Je van deVoortreffelykheid des Nieuwen Verbonds, als 't welk in betere beloftenisfen bevestigd is, boven het Oude, 't welk nu oud gemaakt en verouderd' was; cn daarom naby de verdwyninie. Ware het zéker, 't welk wel door fommigen gefteld, maar door anderen betwist wordt,dat Paulus, Hebr. I;io—12, laar hy de woorden aanhaalt van Pf, CII: 16—28, het oog hadde gehad op de ver. woestinge 'van der Jooden Kerk- en Burgerlaat, dan zoude men kunnen zeggen, dat hy, die met byna dezelfde woorden als Petrus, hadde voorgefteld : Die, te wee:en, de Aarde en de Heemelen, zullen verbaan —«s Ah een dekkleed zult gy ze in een '•ollen, en zy zullen veranderd worden, ij»/») Dat nu inkledingen fommige waren^ zwaar m te verftaan, geeft Paulus zelf te kenïen. Gefprooken hebbende van de aanleemingc der Heidenen , een Volk , voormen door Godt zelv' uitgellooten van bet ' burgerfchap Israëls, en van de Verbonden * Ier Belofte; en van de Verwerpinge der joolen , een Volk •, voorheen van Godt zo :eer bemind , en boven alle andere bevoorrecht; en wel zo, dat zy onder het or deel der verhar dinge zouden beflooten moeen blyven, tot dat de volheid der Heidenen * oude zyn ingegaan, Rom. XI: 7—.Zo :wam dat hem zeiven zo vreemd en wonlerlyk voor , dat hy 'er over uitroept, 'S- 33' 34- O ! diepte des rykdoms, beide Ier wysheid en der kennisfe Godts! Hoe onhorzoekbaar zyn moe oordeelen; hoe onnabeurbaar zyn uwe wegen l Want wie heeft Vvvv 3 . den-i  7ïo ZWAAR, ZWAERD. ,den zin des Heeren gekend? En wie is zyn raadsman geweest ? En fpreekende van (Christus Priesterfchap , naar de Ordeninge .van Melchizedek, voor 't welk het Adro die kwaad doen, Rom. XIII: 4. Het aangorden van het Zwaerd 1 behoorde van ouds mede tot de Krooning . van Koningen, of Keizers * waar mede hun zo wel de Oppcrmagt tot het uitöeffencn van het Recht, als het befchermen 1 van het Ryk werd toebetrouwd. Tbevenot ' teekent in zyne Reizen, D. I. C. 39, aan, dat de Groote Heer te Konftantinopole '; ten lage zyner Huldiginge, zich te water begeeft na de Möski Töup, op een Stellaadje /an Marmer klimt, en dat dan de Mufti, ia eenige gebeden gedaan te hebben, hem iet Zwaerdaangordt, waar na de Sultan ■ net al zyn gevolg , te Paerde gezeeten :ynde, zvne intreede doet in de Stad, en ia het Serail rydt. „ Deeze plegtigïïeid, egt die Schryver, is by hen, 't geen by nze Koningen de Huldiging is." Het aan* gor* -  n% ZWAERD. gorden van bet Zwaerd is ook , Volgens Tavernier, de voornaamfte plegtigheid by het huldigen van de .Perftaanfche Koningen; 't.zelfde.zegt hy ook van den Grooten Mogol en andere Oosterfche Koningen. Zo wordt ook nog heedendaags , het Zwaerd-van Karei den Grooten, 't welk te Aken bewaard wordt, den Duitfchen Keizer aangegord ten dage zyner Kroomnge. GirO Ook \an Lasterende tongen, om dat fchimp, feheldwoorden en lasteringen iemand tot ki het harte gevoelig treffen, en hem in zyne eere kwetlen. David zegt van eenen vleijenden Vyand : Zyne woorden zyn zagter dan olie, maar dezelve zyn blootezwaerden. Pi'.LV: aa,enPf. LVlI: 5. klaagt hy , dat .by was in V midden van Stookebrandcn , Menfchenkinderen , -welker tanden fpiesfen en pylen waren, en hunne tonge een fcherp zwaerd. Zo fpreekt ook Agur, Spr. XXX: 14, van een geflachte, welks tanden zwaerden, en welks baktanden fcherpe mesfen waren. (11) Van 't geene iemand fchaade aanbrengt. Van.eene Hoere , die den Jongeling door haar gevlei verlokt, en in hét verderf helpt, zegt Salomo , dat bet laatfte van haar bitter is, als gal, en fcherp als een tweefnydend Zwaerd, Spr. V: 4. (ff) Ook van dieptr-effende droefbeid. Wanneer Moedermaagd Maria haaren Zoon zoude zien gelasterd, mishan deld, tusfehen twee Moordenaars aan hei Kruis geklonken , en nog daar toe be< fchimpt, zoude het niet anders zyn, dai of een Zwaerd door haare ziele ging, naa: 't geen Simeön haar al vroeg voorfpelde ^ZWAERD Engel zigtbaar verfcheenen zy. (3) Maar in welk eene gedaante ? Zekerlyk in eene L- Menfchelyke ; want men leest van zyne i- hand, dat hy een Zwaerd in zyne hand 1. had, en dat hy die uit/lrekte over Jeruzan lem. Een Zwaerd is een geducht Krygs1e geweer ; het maakt diepe, en dikwils el doodlyke wonden, en is daarom een ge5- past Zinnebeeld van Godts Oordeelen ; ;s Wel meest van den Oorlog, zo als in den naast-  ZWAERD. naastvoorigen tytel is aangemerkt ; maar hier van de Peftilentie, om dat die ook eene groote llagtinge aanricht onder de menfchen. Elders komt ze voor onder de teekening van vuur, om dat ze in den menfche eene brandende ontfteekinge veroorzaakt , en zich ook , door haare befmeftinge , gelyk het vuur door zyne vlamme, wyd cn zyd uitbreidt. Zo leest men Hab. III: 5- Voor zyn aangezigt ging de Peftilentie; en de vuurige Koole ging voor zyne voeten heenen. 't Geen omtrent. dit Zwaerd merkwaerdig is, is, dat de Engel , by zyne eerfte verfchyninge , het uitgetrokken in zyne hand had, vs. 16. En dat hy nu bevel kreeg , om het weder te fleeken in zyne fcheede. Het is onnoodig aan te merken- dat men van ouds fcheeden had voor de Zwaerden, op dat de geenen, die ze droegen, door de fcherpe fneede, óf punt 'er van niet mogten gekwetst worden. Van meer belang zal het zyn , dat men aanmerke , dat het fpannen van den boog, en het uittrekken van het Zwaerd een teeken is van eenvyandigen aanval, Levit. XXVI: 33, 2 Sam. LH: 17 ,Pf'. XXXVII: 14, Ezech. V: 12. XXI: 3—. En dat, in tegendeel , het weder fleeken van het Zwaerd in de fcheede aanduidt een ophouden van' vyandige bedryven. Daar op ziet -het gebed, of beklag van de Philiflynen, Jerem. XLVII: 6. En het bevel aan Petrus: Keer uw Zwaerd weder in zyne fcheede, Matth. XXVI: 52. (SX) Als dan dc Engel zich in 't eerst vertoonde met een uitgetoogen Zwaerd in zyne hand, het was een bewys, dat hy daar verfcheen, als een Uitvoerder van de gedreigde ftraffe; niet anders, dan of tot hem gezegd was , gelyk tot de mannen met hunne verpletterende wapenen by Ezechiël, Cap. IX: 5 , 6. Gaat door, en ftaat: Uw oog verfchoone niet, noch fpaare niet—. (22) Maar David hadde zich met eene boetvaerdige belydenisfe van fchuld voor Godt verootmoedigd, en voor het Volk gebeeden , vs. 17. Ook hadde hy, naar het bevel van den Engel aan den ; Ziender Gad, en van Gad aan David, een : Altaar gebouwd, en op hetzelve geofferd op den dorschvloer van Ornan , vs. 18—26. Daar door hadde Godt zich laaten verbid- ! den. Als nu Godt aan den Engel bevel 1 gaf, om zyn Zwaerd weder in de fcheede te • fleeken, 't was cen blyki dat hy met het 1 JU.- Deel. /. en II. Stuk. ZWAERD. 7x9 dooden niet verder moest voortgaan; en zo werd door dit teeken bevestigd 't geen de HEERE tot hem gezegd hadde: Trek uwe. hand nu af; het is genoeg , 2 Sam. XXIV: 16. En vermits dit gefchieddc, eer de drie dagen, dat de Peftilentie duuren moest, ten einde Waren, zo ziet men daar uit, hoe waaragtig het zy, dat Godt in zynen toorn des onlfermens gedenkt, Hab. III: 2. Dat 'er maar een oogenblik is in zynen toorn; maar een leeven in zyne goedgunftigheid; Des avonds vernacht het geween; maar des morgens is 'er gc/uich,Pi'.XXK:6. ZWAERD (Indien hy zich niet bekeert, zo zal by zyn) wetten; hy heeft zynen boog gefpannen, en dien bereid. En heeft dood' lyke wapenen voor hem gereed gemaakt: Hy zal zyne pylen tegen de kittige Vervolgers te werk ftellen, Pf. VII: 13, 14. 00 Men kan vooraf twee dingen in aanmerkinge neemen. (NK) Door wien en by welk eene geleegenheid deeze Pfalm gedicht zy. Door wien lydt geene. bedenklykheid. David is de Dichter, blykens vs. t. Üit hetzelfde vs. blykt ook, dat hy dien gezongen hebbe over de woorden van Cuscb, den Zoon van Jemini, of van Cuscb den Benjaminitër. Maar wie die Cuscb geweest zy , is twyffelagtig. Maar daar Saul een Benjaminitër was , een onverzoenbaar Vyand en hittig Vervolger van David, die fteeds toeleg maakte op zyn leeven; op wien derhalven zeer toepasfelyk is alles, wat David in deezen Pfalm van zynen Vyand zegt: Zo is het by veelen niet onwaarfchynlyk , dat hy Saul onder deeze benaaminge hebbe willen voorftellen. En naardien David, vs. 4, 5,6, voor Godt een zo diere betuiginge doet van zyne onfehuld, en dat by den geenen, die vreede met hem hadden,geen kwaad vergolden had' de; en het uit de gefchiedenisfe bekend is, dat David aan Saul in de Spelonke van Engedi het leeven gefpaard hadde , toen het in zyne magt was hem hetzelve te bereemen ; en die edelmoedige daad Saul ?o gevoelig aandeed, dat hy niet konde ïalaaten, hem rechtvaerdiger te verkiaaren, dan zich-zelven , en als een Verr-oiid van Vreede en Verzoeninge met hem loot, 1 Sam. XXIV: 4—22. En hy, des niet e min, voortging met hem van nieuws te vervolgen, zo zoude men mogen denken, lat hy na dat geval, en onder Sauls herXxxx haal-'  '?t-4 iHv AsE R D. haalde Vervolginge deezen hadde Dpgefteld. (33) De Andere aanmerkinge raakt de Vertaaling van het 13. vs. Naar, de Vertaaling.der Qhzèrr-, en het begrip 1 der meeste Uitleggeren , zoude Hy, die^ zyn Zwaerd zóudè'wetten —, Godt'jzyn, om . daar mede Davids Vyand te keer.te gaan, indien by zich niet bekeerde, Maar de zeer geleefde Venetna wil dit van dien Vyand zelv', en zyne voortduurende woede verftaan hebben: Indien by zich niet bekeert, MAAR zyn Zwaerd zal wetten , en zynen toog zal /pannen, en dien bereiden. In dat geval zal Hy, te weeten, Godt, zyne doodgyke Welpenen voor Hem gereed maaken. Deeze Vertaalinge ftrydt niet tegen den Grondtekst, en heeft dit voordcel., dat 2e aan Godt niet tweemaal hetzelfde toefchryft,. *cwelk,.naar de Vertaalinge der Onzen gedaan wordt :. Want wordt 'er, vs. 14, van Godt gezegd , dat Hy zyne doodlyke Wapenen hadde- gereed gemaakt, dat zoude weezenlyk hetzelfde zyn met het geene, vs. 13, reeds gezegd was, indien het van Godt ware te verftaan, dat Hy zyn ■ Zwaerd gefcherpt-, en zynen booggefpannen, en du;\ zyne. Wapenen gereed gemaakt hadde. (3) Indien wy dan den Heer Venema volgen : (Xfct) Zo voorönderftelt David in het 13. vs. («) Vooreerst, dat indien zyn Vyand,, waar voor wy nu -5W zuilen houden, zich bekeerde,. hy dan nog van den toorn van den Rechtvaerdigen Heemel - Richter zoude kunnen ontkoomen.,. En deeze Bekeeringe zoude dan hier in moeten beftaan : Dat hy zich met eene .boetvaerdige belydenisfe van de hoegrootheid zyner fchuld voor Godt. vernecderde; dat hy, die als Koning.verpligt was den onfchuldigcn te befchermen, den . geheel onfèhuldigen David, alseenbloeddorftige Wf eedaart, vervolgde; dien David, die, door het beftryden, cn overwinnen van Goliath \ hem en geheel Israël 'van de overheerfchinge der Pbitiftynen verlost hadde ; dien David, aan wien hy zyne Dogter Michal in huwelyk gegeeven,hadde, en die daar door zo na aan hem was vermaagfehapt geworden; dien David, van wien hy wist, dat hy^na. bem Koning zoude worden, 1 Sam. XXIV: ar, en zekerlyk ook van Samuël Wel verftaan hadde, dat die hem reeds, op uitdruklyk bevel van Godt, tot Koning, al by voor- Z W A E R D. raad, hadde moeten zalven: En dus een Vervolgen van eenen Gezalfden des HEE REN, eene gewelddaadige pooginge om te verydclen eene aan hem bekende befchikkinge van Godts Voorzienigheid ; een openbaar beftryden van Godts voNrtrekte Vry- en . Oppermagt , die heerfchappy heeft over alle de Koningryken der Waereld , en die uitdeelt naar zyn welgevallen. Dit alles waren omftandigheéden, die zyne fchuld vergrootten' tot in 't grouwelyke. Indien hy zich dan zoude bekeeren , moest hy de hoegrootheid van een zo onbetaaralyk fchengedrag erkennen , boetvaerdig. betreuren , denGodtlyken Richter ootmoedig te voete. Vallen, en met vuurige en aanhoudende fmeekingen om , genade bidden. Voorts-moest hy.dan.ook. aflaaten, David langer te vervolgen , hem, als zynen Schoonzoon, liefde; als den Behouder van zyh: leeven dankbaarheid, en, als zynen daar toe van Godt verordineerden Staat-en Throons-opvolger , hoogagtinge bewyzen. . Deede hy dat, dan zoude Godt hem. van de welverdiende ftraffe verfchoonen., Qs) Maar daar-en-tegen ,. voorönderftelt David ook, dat het konde gebeuren, dat by zich niet. kekeerde; MAAR zyn Zwaerd tegen hem bleef wetten, en , zynen boog bleef fpannen en bereiden. Gelyk Helm en Schild de Wapentuigen waren van zelfsbefcherminge in dc Oorlogen der Ouden, zo waren Zwaerden Boog hunne voornaamfte Wapenen van beleediginge:Het Zwaerd, . om te kwetfen van naby ;dQ<.£oog, om. door de pylen, die men 'er van affchoot, te kwetfen van verre.. Als iemand dan zyn Zwaerdfcherpt, om te gewisfer en. te dieper te kunnen wonden , en den Boog. fpant, en dien bereidt, om den pyl 'er op te fchikken, dan toont zo iemand met zyne daaden , dat hy. van . zins is eenen vyandelyken. aanval te doen. Als Saul dan zyn- Zwaerd zoude, wetten, en zynen boogjpannen, zoude hy daar mede toonen, dat hy , in plaatfe . van zich te bekeeren , , zich voor Godt te. verootmoedigen, en met David zich. te verzoenen , . in zyne onverzoenbaare -Vyandfchap,, volharden , . en aan het hoofd van zyn gewapend Krygs* volk, hem van plaatfe tot plaatfe'vervolgen , en, waar hy hem mogt vinden, dooden wilde, Maar hy zoude zyn boos oogmerk,  Z W AERB. ïrnerk niet bereiken, 't Zoude met hem zyn , gelyk 'er ftaat Jef. VIII: 9, 10. 'Omgordet u, doch wordt verbrooken ; om gordet u , doch wordt verbrooken: Beraadslaagt eenen raad, doch die zal vernietigd worden. Godt, die, door plegtige Zalvinge, het Kroonrecht aan David hadde ópgedraagen,zoude 'er hem ook by handhavenen alles, wat Saul daar tegen mogt onderneemen , zoude tot zyn eindelyk verderf uitloopen. (33) Dit voorzag en voorfpelde David in net 14^ vs. Indien wy nu de letter (V) neemen in de beteekenisfe, niet van ende, maar van zo, of alsdan , en de volgende woorden niet in den voorheden, maar in den teekoomenden tyd, dan zal de Vertaalinge deeze zyn: Zo zalhy, te weeten, Godt, At rechtvaerdige Richter, die alle dagen toornt, vs. 12, doodlyke Wapenen voor hem , den onverzoen baaren, en in zyn woeden volhardenden Saul, gereed maaken: Hy zal zyne pylen tegen de kittige Vervolgers te werk /lellen. (») Wanneer Godt grimmigheid wil vergelden aan zyne Wederpartyderen , en vergeldinge aan zyne Vyanden, dan wordt Hy ons meermaals voorgefteld als een Krygsman, die zich ten Oorloge toerust, die de gerechtigheid aantrekt als een pantfier, de wraak als een kleed, den yver als eenen mantel; die zyn glinjlerend zwaerd fcherpt, zynen boog Jpant, en met zyne pylen aanlegt 'op het aangezigt zyner Vyanden, Jef. LlX: 17, 18, Deut. XXXIP40, Klaagl. II: 4, Pf. XXV: 13. Door welke Wapenen wy dan niet anders kunnen verftaan als de flraffingen zyner hand, die van menigerlei foort zyn, en, wanneer Hy ze te werk ftelt in den dag zynes toorns en der openbaaringe van zyn rechtvaerdig Oordeel, altoos gewis trelfen, en ook altoos doodlyk zyn. ''Er is geen geweer , geen ontkoomen in deezen Stryd. Geen Spelonk zo diep, geen Berg zo hoog, geen Rotz zo fteil, geen Stad zo fterk, geen Helm, {;een Schild zo hard van ftaal ; geen Crygsheir zo talryk, dat ons tegen zyne Wapenen, tegen zyne Oordeelen , bevei ligui kan: Zyne pylen zyn zeer fcherp, en treffen in het harte zyner Vyanden. 1 ri die Vyanden zyn nier de buiige Vervolgers: Saul en zyne Medeftanders, die c. . 011 fchuldigen David hittiglyk vervolgden, Pf. X: 2, met eene hitte van helfche razerny ZWAERD. m en moordlust, die als cen onuitblusbaar vuur in hun binnenfte gloeide; eveneens,, als de felle Leeuw, de hongerige Wo3f in zyne verbittinge, niet anders , dan of hy met zynen adem moord en dreiginge ter keejeen neusgaten uitbioes, het weerloos Schaap najaagt, om het tusfehen zyne /Ierke pooten ie verpletteren, en met zyne tanden van-een te ryten. (0) Als 'er nu gezegd wordt, dat Hy de doodlyke Wapenen voor hem gereed zoude maaken, en vervolgens zyne pylen tegen de hittige Vervolgers zoude te werk ftellen. Zo wil dat niet zeggen , dat Hy eerst de injlrumenten zyner gramfchap moest in gereedheid brengen: Dat zy verre! Die heeft Hy altyd by de hand, en gereed tot zyne dienften : In hetzelfde oogenblik, als Hy fpreekt, vaaren de blikfemen daar heenen, als pylen , afgefchooten van den booge zyner Verbolgenheid, en de dikke hagel/leenen, geworpen uit den ftinger zyner gramfchap. De Dichter blyft in dezelfde Zinfpeelinge,zich Godt voorftellende als eenen Held, die eerst alles in gereedheid brengt, en dan eerst den ftryd begint, en hy wil 'er.niet anders mede zeggen, dan dat Hy de ftraffen, die Hy aan zyne Vyanden hadde toegedacht, nog niet daadlyk uitvoerde, niet anders dan of Hy die nog eerst gereed moest maaken; maar dat de tyd vast fterk naderde, dat Hy die daadlyk ten uitvoere brengen zoude, om de punt van het Zwaerd» 't welk hy David meende in 't harte te wringen, tegen hem zeiven te keeren, en zo- gelyk vs. 17. gezegd wordt. de moeite te doen wederkeeren op zynen kop, en het geweld te vergelden op zynen fchedel. Hier van fprak David met veele verzeekerdheid. Mislchien hadde hy daar van eene Godtlyke Openbaaringe ontvangen: Maar, al ware dat zo niet, hy kende Godt evenwel als eenen rechtvaerdigen Richter , by wien het recht is , Oen Verdrukkeren verdrukkinge te vergelden, 2 Thesf. 1: 6. Die te rein ii van oogen,* dan dat Hy bet kwaade zo^de zien , de kwelltnge aanfehouwen, en zwygen, als de Godtlooze dien verflindt, die rechtvaerdiger is dan hy, riab. 1: 1 .- Het b ook aizo gelchied. Saul heeft zich niet bekeerd. Na dat hy , oveituigd van Davids edelmoedigheid, die hem het leeven, 't welk in zyne hand was geweest, gefpaard hadde , met denzelven verzoend Xxxx a had-  fi6 ZWAERD. riadde, i Sara. XXIV: 17—281. Zo fcherpte by zyn Zwaerd, en bereidde zynen boog van nieuws tegen hem. Als hittig Vervolger joeg hy hem na, gelyk men een veldhoen najaagt pp de bergen. Aan het hoofd van drie duizend uitgeleezene mannen zocht hy hem op< in de Woeftyne Zipb, 1 Sam. XXVI: 2. David, zo als mem in 't vervolg van dat Hoofdft. leezen kam, fpaarde hem andermaal zyn leeven, en iSW//erkende andermaal zyne edelmoedigheid en Kroonrecht: 12n liet evenwel niet na, hem te vervolgen tot dat hem geboodfchapt was, dat David was te Gath , ih het Land der Philiftyfien, Cap. XXVII: 4, Nu naderde.de dag der wraake. Saul raakte in Oorlog met de Fhiliftynen. Hy vroeg den HEERE; maar kreeg-geen antwoord, noch door droogten, noch'door de Urim, noch door de' Propheeten(>.Cap.. XXV'III: 6. Een blyk, dat Godts toorn hevig tegen hem ontftooken was, en, om zo te fpreeken, reeds bezig "was, om de- doodlyke Wapenen voor hem gereed te maaken. Hy raakte flaags met de Philifiynen, en werd geflaagen. Zyne Zoonen fneuvelde, en hy, bevreesd hun. in handen te zullen vallen, werd zyn eigen ■Zwaerd de Pylen, die Godt tegen bem te werk ftelde, en zyn eigen, hand werd het Werktuig van Godts te veel getergde Wraake. Haar zyn IVdpendraagcr weigerde hem tc doorltceken , . nam by zelf het Zwaerd, en viel "er in, Cap. XXXI: 1—4. ZWAERD (U lieder) heeft uwe Propheeten verteerd, als een verdervende: Leeuw-, "Jerem. II: 3ob.- (ü) In het eerfte gedeelte van dit vs.' verwyt de HEERE, door den mond van Jeremia , dien Hy nu tot zynen Propheet hadde aangefteld, Cap. I: 5, Jeruzalem, want tot hetzelve is- in dit II. Hoofd. vs. a. de aanfpraak gericht : Te vergeefs hebbe ik uwe Kinderen geftaagen; maar zy hebben de tucht niet aangenoomen. (XN) Jeruzalem ■ was- dc Hof- en Hoofdft ad van het Koningryk van Juda f. des heeft men, naar- Bybeïfchen Schryfftyl, door de Kindéren 'er van te verftaan de Inwoonders, niet alleen van die Stad, maar ook van geheel het Land. Die hadde de HEERE- geflaagen: Het zy, door onmiddelyke ftraflingen1 zyner hand; misfchien ibortgelyke-, als waai' van men leest Am. IV: 6-—11. 't Zy door hun voor en na Vyanden op den hals te.: zenden , die., ZWAERD. lchoon zy hen nog niet, gelyk die der X Stammen, gevanglyk uit hun Land wech-gevoerd hadden , evenwel fchroomlykc verwoestingen hadden aangericht. Gemerkt 'er nu geen kwaadgefchiedt, 'twelk de HEERE niet doet; te weetcn, door het beftel van zyne Voorzienigheid, Am. III: 6, zo konde Hy met recht tot Jeruzalem zeggen, dat Hy het was, die haare Kinderen geftaagen hadde. Met welk een Oogmerk ? Gelyk een Vader zynen onbandigen Zoon met de roede Haat tot gehoopte verbeetering, op dat hy zyne Ziele redde van dè Helle, zo hadde Godt hen ook geflaagen, op dat zy tot Hem mogten wederkeeren. Alle die Hagen waren als zo veele ftemmen geweest, die hen van zynen't wegen toeriepen r Laat u tuchtigen ,. Jeruzalem ! op dat myn'hart van u niet afgetrokken worde: Op dat ik u niet ftelle tot eene Woeftyne, tot een onbewoond Land, Jerem. VI: 9. Keert weder , gy afkeerige Kinderen , zo zal ik uwe afkeeringen geneezen, Cap. III: 22. (33) Maar het' was. te vergeefsch geweest. Tegen y.zcrcn roeden hadden zy cen ftaalen rug gezet. Zy hadden de tucht niet aangenoomen. Zy hadden hunne aangezigten harder gemaakt dan eene fteenrotze-, Cap. V: 3. Gelyk een onbezuisd Paerd zich omkeert in den ftryd', zo keerden zy zich af met altoosduurende afkeeringe, Cap. VIII: 5, 6. In plaatfe van zich te keeren tot Hem, dié hen floeg, maakten zy des af vals te meerder,. Jef. I: 5. IX: 12. In plaatfe van met boetvaerdige belydenisfe van fchuld Godtin de roede te vallen, wilden zy nog'voor onfchuldig gehouden worden ::. Wanneer zyn toorn zich maar een weinig afkeerde,. bragten zy dat by als- een bewys, dat zy. uiet gezondigd hadden, Jerem. II: 35. Het natuurlyk gevolg van deeze hunne ft-ugheid, van deezen hunnen dwaazen.waan was , 'dat zy zich 'verbitterden tegen de geenen , die hen, van Godts wegen , zochten te overtuigen van zonde , gerechtigheid-en oordeel, zo verre was hunne verbitteringe gegaan: (3) .Dat-, gelyk de Godtfpraak zegt, hun lieder Zwaerd hunne Propheeten hadde verteerd, gelyk een verdervende Leeuw. (NN) Hunne Propheeten zyn hier niet die valfche,. toti welken zy zeiden : Propheteert ons zagte dingen, en die hun daar in gaerne te wille waren, zeggende van-de ftraf bedreigingen der waa-  Z W A E K r>. waare Propheeten: Plet gezigt zal vergaan; ée dagen zullen verlengd worden. Van welk foort Hananja was , die Jeremia in het aangezigt tegenfprak , en propheteerde, dat liet juk van den Kening van Babel verbrooken was, Jerem. XXVlII: i, 2. 'tZyn hier wel Godts Propheeten, van Godt gezonden en geheiligd, om hen te beftraffen , van het naderend verderf te waarfchouwen , en tot boete en bekeeringe te vermaanen : Maar zy worden de hunne genoemd,om dat zy tot hen gezonden waren ; om dat zy ook uit het midden van hun oorfpronglyk warén: Geene aan hun onbekende Vreemdelingen, gelyk Jona onder de Niniviten, en Amos te Bethel. Des niet te min hadden zy die ten wreedaartigften mishandeld. (33) Hun lieder Zwaerd hadde die verteerd, als een verdervende Leeuw. (*) Het Zwaerd beteekent hier allerlei moordgeweld , op welk eene wyze , en door wie het ook raogte gepleegd zyn ; t zy door het Volk in zyne woede, 't zy op het bevel der Koningen, Vorlten, die wel' het Zwaerd van Godts wegen droegen ; maar die, in plaatfe van hetzelve te gebruiken, gelyk zy hadden moeten doen, om de Propheeten te befchermen tegen allen overlast, hetzelve misbruikt hadden, om die om lyf en leeven te helpen. Het Zwaerd fj8) bad die verteerd, als een verdervende Leeuw. (««) Het hadde die verteerd. Van wegens het doodend en vernielend-vermogen van het Zwaerd komt het meermaals voor onder de Perfoons^ verbeeidinge van eenen gulzigen Zwelger, of Veelvraat, die zynen mond wyd open doet, en niet wederom fluit, tot dat hy alle fpyze en drank heeft binnen geflaagen. Zo leest men, dat het Zwaerd dronken wordt van bet bloed,' Jef. XXXIV: 5, 6; dat het eet, Jef. I: 20; op-eet,Hoi'. XI: 6; vleesch eet-, Deut. XXXII: 42. Dat wy het ons hier ook zo-hebben voor .te ftellen , blykt , om dat 'er niet alleen wordt gezegd, dat het de Propheeten hadde j verteerd. (/») Maar ook uit de bygevoegde 1 gelykenisfe: Als een verdervende, een al- 1 'les verwoestende Leeuw. (««) De Leeuw . een wreed, en, wegens zyne wreedheid . en fterkte, verfchriklyk roofdier, 't welk., j fteeds hongerig na vleesch , menfchen cn ] beesten jammerlyk verfcheurt, is een < hekend Zinnebeeld van onmenschlyke Ge- 1 ZWAERD. 71 f wclddryvers en Wreedaarts , Pf. X: LVII: 5, Jerem. IV: 7, Zeph. III: 3, &c. (/SjS) En zo moet deeze Vergelykinge dan dienen om te toonen, met hoe veel woede zy tegen hunne Prtpheeten waren te werk gegaan. Zy hadden ze niet maar befpot, niet maar gelasterd, zeggende : Laat ons hen met de tonge flaan ; laat ons niet luisteren na eenige hunner woorden , Jerem» XVIII: 18. Maar als een bloeddorftige Leeuw waren zy op hen aangevallen, en hadden ze moorddaadig omgebragt. Dus was het gebleeken, dat zy een hardnekkig Volk waren, 't welk zich, noch door Godts tuchtroede, noch door de waarfchouwingen der Propheeten voor nog zwaarer-flagen had willen laaten verbeeteren,en dus leeverde dit mede eene bondige reede op ter rechtvaerdiginge van' Godts Oordeel, 't welk hun vs. 36, 37, wordt voorfpeld, dat zy van Egypte, met het welk. zy zich meenden te. fterken , even weinig zouden geholpen worden , als zy van Asfur geholpen waren; maar dat zy van hier, uit Kanaan, als een gevanglyk wechgevoerd Volk, zouden moeten uitgaan met hunne handen op hun hoofde Zo gaat het doorgaans : Die, dikwils be-ftraft zynde, den nek verharden, zul/en fchielyk verbrooken worden, dateer geen geneezen aan zy, Spr. XXIX: 1. 't Geen hun hier te laste gelegd werd, was geen laster: 't Pladde niet meer, dan al teveel gronds. Koning Afa had den Ziender Hamm- in de gevangenis fe laaten- werpen, 2Chron. XVI: 10.Priester Zacharia was, door bet gebod van-Koning Jods, ge/leenigd? in het Voorhof van het Huis des HEEREN, 2Chron. XXIV: 20,21. Van Koning Ma'lasfe- vindt men aangeteekend, dat hy in Jeruzalem zeer veel onfchuldig; bloed had vergooien, 2 Kon. XXI: 16 ; waar onder Mak wel Propheeten zullen geweest zyn, Althans het is eene Oude Joodfche Overecveringe, dat Manasfe den Propheet Jeraia door midden heeft laaten zaagen, en nen denkt, dat Paulus dat geval in het )0g hebbe gehad , flebiv XI: -37. Vorst Nehemia ontveinst het ook'niet , dat zy de °ropheeten- hebben gedood', die tegen hen beuigden, om hen te doen wederkeereni-^Cap. X: 20". En het was op ,dien- grond, dat le Pleiland- eens uitriep-: Jeruzalem, Jeuzalem , gy die de Propheeten doodt, en flee- XXXX 3  7iS ZWAERD. nigt die tot u gezonden zyn, Matth. XXIII: 37. En dit, en 't geen nog minderwas, het befpotten der Propheeten, komt mede in, als een voornaame reede, waarom Jeruzalem en geheel het Land ter verwoestinge was overgegeeven aan de Chaldeën, a Chron. XXXVI: 16. ZWAERD (Gy zult door het) niet fterven: Gy zult fterven in vreede, en naar de brandingen uwer Vaderen, der voorige Koningen, die voor u geweest zyn, alzo zullen zy over u branden, en u beklaagen: (zeggende)^ Heere ! jerem. XXXIV: 4»», 5£)e Propheet hadde in het voorgaande harde dingen gepropheteerd : Maar nu worden faet.goede en troostlyke woorden. Zedekia, de Koning, moest dan hooren: iNiet maar hooren met het oor, maar 'er ook op letten, en het wel ter harte neemen; want het was het Woord des HEE KEN, 't welk altoos met aandacht gehoord, en met eerbied behoort ontvangen te worden. En dat moest Zedekia zo veel te meer doen, om dat het een Woord'was, waar in hy voor zyn perfoon een zeer groot belang had. Wy zullen eerst deeze woorden befchouwen als eene Belofte, die aan Koning Zedekia, zonder eenige daar by koomende bepaalingc gedaan wordt. ;En daar na in overweeginge neemen, of die zonder, of onder eenig beding tc neemen zyn. (X) De woorden , aangemerkt als eene Belofte, gaven aan den Koning te kennen,hoe hy niet, en hoe hy al zoude fterven, en welk eene eere hem zoudï worden aangedaan na zynen dood. Dat hy eens zoude moeten fterven, fprak van zelve. Wat mensch leeft 'er, die,den dood niei jzien zal? Gy zult fterven, dat is het Verbond der Eeuwe. Daar aan is de grootitt Koning zo wel onderworpen, als de ge ringfte Bcedelaar. Een Koning heeft geer ander -begin zyner geboorte gehad, als eei ander mensch, cn zal nok geen ander ein de hebben. Aller menfchen ingang in di leeven is eenerlei, ,en ook een even gelykeuit gang, Bock der Wysh. Vil: 5,6. Maa het is niet evenveel , op hoedanig een wyze iemand derft, of eenen geweldigen of eenen natuurlyken dood. (XX) Tege den eerften wordt Zedekia gerust geftek Uy had alle reede, om 'er voor te vree zen. Nebukadnezar, aan het hoofd va een talryk heir, had het beleg reeds g( ZWAERD. flaagen voor Jeruzalem. Op ontzet wag geen hoope meer. Werd de Stad ftormeriderhand overweldigd,'t ftond te v/eezen, dat hy, in het willen afweeren van den Vyand, fneuvelen zoude. En behield hy dan nog het leeven , hy konde zich van Ncbukadnexars wraak en gramfchap niet wel iet anders voorftellen , dan dat die hem een wreeden dood zoude laaten aandoen ; want daar die hem tot den Throon verheeven hadde, had hy tegen hem gerebelleerd, a Kon. XXIV: 17, 20. Maar die vreeze werd hem benoomen. De Belofte was: Gy zult door het Zwaerd niet fterven. (33) ln tegendeel werd hem beloofd: Gy zult in vreede fterven; en nog daar te boven, dat hem eere zoude worden aangedaan na zynen dood. (*) Hy zoude fterven in Vreede. In kragt van beteekenisfe kan iemand gezegd worden te fterven in Vreede, die fterft den dood des Oprechten, in eenen ftaat van Verzoeninge met Godt, zo dat hy met weldoen zyne ziele konne bevoelen in de banden van den getrouwen Schepper. Van zulken wordt gezegü : Zy zullen ingaan in Vreede: Zy zullen rusten op hunne ftaapfteden, een iegelyk, die in zyne oprechtbeid heeft gewandeld, Jef. LVI1: 2. ln dien nadruk is Godts belofte aan Abraham te verftaan, Genef. XV: 15. Gy zult tut uwe Vaderen gaan met vreede: Gy zult in goeden ouderdom begraaven worden. Anders zegt deeze fpreekwyze een fterven naaiden gewoonen loop der natuure , zonder dat ons het leeven op eene geweldige wyze worde benoomen. David wilde aan Jodb gevvrooken hebben het verraaderlyk mourdbedryf, door hem aan Abner en . Amafa gepleegd, en daarom was het een : van zyne laatfte bevelen aan Salomo, dat ■ hy deszelfs graauw haair niet met vreede t in het graf zoude laaten daalen, 1 Kon. II: 1 5, 6. In tegendeel wordt aan Koning Jo- ■ fia beloofd-, dat, hoewel 'er na hem zou{ den koomen dagen der bazuine, en des ge• klanks, der woestheid cn verwoestinge., hy r evenwel met vreede zoude verzaameld wor- 2 den in het graf , 2Kom XXII: ao. En dit , is eigenlyk 't geen hier beloofd wordt aan 1 Zedekia. Hy zoude zynen natuurlyken , - en geenen geweldiger dond fterven: Niet - door het Zwaerd; maar in Vreede. Dit ivas n nu a'reeds eene truostelyke Belofte voor :- Zedekia: Te meer, daar hy zich, naar de om-  7S W A"E R D, omftandigheid van zaaken , niet wel iéts anders konde voorftellen , zo als boven reeds is aangemerkt, dan dat hy zoude ömkoomen door het Zioaerd; 't zy dan in het verdeedigen der Stad tegen de Chaldeën, 't zy op 't moord-bevel van Nebukadnezar. (/S) Nu komt 'er nog eene tweede Belofte by van de eere , die hem zoude worden aangedaan, na zynen dood. («») Die eere zoude tweeleedig zyn. (A) Vooreerst : Naar dè brandinge zyner Vaderen, der voorige Koningen, die voor bem geweest waren, zoude men over bem branden. Men denke niet, dat men zyn Lyk zoude verbranden.. De Romeinen waren gewoon de ligchaamen der geftorvenen te verbranden. De plegtigheeden, daar by gebruiklyk, vindt men kortelyk by malkanderen by Goodwin. Roman. Autiq. L. II. SecJ. JI. C. ii. Maar de Hebreën begroeven ze. De Begraavinge ging voor , en de Brandinge volgde 'er op, of ging 'er mede gepaard, zo als te zien is n.Chron. XVI: 14. Dan die Brandinge gefchiedde niet over alle geftorvenen; maaralleen, gelyk het ! ,ook hier bepaald wordt, over de Koningen , en ook, althans in laateren tyd, over andere perfoonen van rang en verdienften.. Ze beftond: hier in, dat men eene menigte van kostbaare fpeceryen byéén bragt., van allerlei foort, en die in brand ftak, zo- als in de laastaangehaalde pjaatfe wordt gezegd.- Men wilde 'er mede aanduiden , dat zo lieflyk een reuk 'er opging : van. die fpeceryen , even aangenaam by hen-was de nagedachtenis van zo eenen : Koning.. Syrach had zekerlyk daar op het i oog, toen hy van Koning Jofia zeide, dat : »yne gedachtenis was als een te faamenge- \ mengd reukwerk, toebereid door de konst des Apothekers , Cap. XLIX: 1. Te gelyk wer- i den ook verbrand het Bed , waar op.de \ Koning geleegen had, de Koninglyke ge- \ ftoeltens, met een woord alles , wat ec--j nige majefteit vertoonde , en ten zynen ' byzonderen gebruike gediend hadde: Men 1 agtte dat te waerdig,, dan dat het door ie- c mand anders zoude mogen gebruikt wor- ( den. Zo als men dat uit Maimonides en ï andere Joodfche Meesters vindt aangetee- \ kend by Schïckardus de Jure Rag. Hebr. s C. V. Tbeorem. XIX. p. m. 421—.- Vol- \ gens denzelven werden de Kroon enScep- t «er niet mede verbrand, maar met het Ko- r ZWAERD. pp nmgïyk Lyk begraaven. Ongemeen praeng was de Lykftaatfie van Herodes, door dc befchikking van zynen Zoon Archelaus. Dus fchryft 'er Jofephus van J. Oorl. B I C. st. op het einde: „ De Baar, waar op* „ Heroaes gedraagen werd , was geheel „ met goud en edelgefteenten verflerd „ het bedde met purper geftikt, en het „ ligchaam daar op met purper bedekt. „ Op het hoofd had hy een Koninglyk „ windfel,en daar op een gouden Kroon, „ en den Scepter in zyne rechterhand. „-Rontom de'Baar gingen zyne Zoonen „ met de naaste Verwandten, en de troe„ pen der Thraciërs, Germanen en Gaulen, „ alle gewapend , als of zy ten oorloge „ gingen. Daar op volgden de andere „ Krygsüeden, mede gewapend, volgen„ de de Overften in goede orde. Vyf „ honderd llaayen en gevryden droegen „ reukwerk." En dat diende tot de Brandinge over hem ; want Jofippus teekent lan, dut die alle gouden Wierookvaten droeven , en dat zy telkens daar in wierpen eene: zeer groote menigte van welriekend bout en le zuiverjle Myrrhe. Ook werden 'er bran- ■ dingen gedaan over andere perfoonen van tanzien. Herodes had op eene verraaderyke wyze Priester Ariftobulus den jon-jen doen fmooren onder het water. Desielfs dood werd zeer betreurd. Om het vermoeden, als ware het door zyn beftél ■ gefchied, te beeter van zich af te weeren, naakte hy de vertooninge van mede groot kei te neemen in de algemeene dfoefiekf,;-eO deed tot zyn uitvaart een kostsaaren toeftel maaken, zo in het verfie■en van de kist, als in overvloed van koselyk reukwerk. Zo verhaalt het Jofephus., \. Oudh. B. XV. C. 3. Volgens de Joodchc Meesters werden ook zulke brandingen gedaan over de Overftensder Synagoge, die boven anderen uitmunteden in ;eleerdheid. Zy verhaalen ; dat Onkelosér eene , die zeer kostbaar was , heeft aaten doen over Rabbi Gamaliël, den Ouien. Zie Schïckardus L. fupr. cit. p. 425. . B) Eene andere eere, welke Zedekia, na > ynen dood , zoude worden aangedaan , vas, dat men hem beklaagen zoude, zegende: öcb Heer! Zo was men van ouds ;ewoon een luidrugtig jammergeklag aan • e heffen over de Geftorvenen, waar mede len wilde aanduiden hbe eene ongemeene • lief--'  7*» ZWAERD. liefde en hoogagtinge men aan de Overleedenen hadde toegedraagen , en hoe zeer men het verlies'er van ter harte nam. Salomo zegt : De Rouwklagers zullen omgaan in der ftraate, Pred. XII: 5. Men had .Vrouwen , die 'er op geleerd waren om te huilen, en een droevig misbaar te maaken , Jerem. IX: 17. Hy de begraavinge van Vader Jakob maakte men eene groote, en zeer zwaare rouw ■ klage, Genef. L: is.Gantfche Huis Israëls beweende den doodvan Adrondertig dagen, Num.XX: 29. Insgelyks van Mofes, Deut. XXXIV: 8. Men drukte zyn beklag ook uit met woorden. De Propheet van Bethel begroef eenen anderen Propheet, en maakte over hem eene weeklage, zeggende : Ach myn Broeder.' 1 Kon. XIII: 30. Over eenen Koning was het doorgaans gelyk hierJUX^n, Ach Heere! Of, Och zyne Majefteit.! jerem. XXII: 18. Volgens het Joódsch Boek Seder Olam zoude het over Zedekia zyn geweest: Ach ftZedekia is geftorven; hy heeft den droesfem van alle de tyden (dat is, van alle voorige zonden , en der daar door verdiende ftraffen) uitgedronken! (/M) Dit nii was wederom eene troostlyke Belofte voor Zedekia; want offchoon een Mensch 'er, na zynen dood-, geene gevoelige aandoeninge van heeft, hoe men met zyn Lyk handele: 't Kan evenwel, en behoort ook den hraaven Menfche niet onverfehillig te zyü, hoedanig zyne nagedachtenis zal zyn. 't Was eene wyze Staatswet by dc Egyptenaars, waar door zy de Koningen wilden verpligten tot een goed gedrag en goede regeering, dat die zelfs, zo wel als anderen, na hunnen dood eene beöordcelinge moesten ondergaan, of zy al, of niet eener eerlyke begraavinge waerdig geagt wierden. Zo lang de Koning leefde, dorst niemand eenig bedryf van hem laaken: Zo groot was het ontzag, 'twelk men hem toedroeg. Maar met zynen dood hield dat ontzag op. Ten dage, tot zyne begraavinge bellemd, vergaderde zich het Volk in eene groote menigte. De Priesters begonnen met eene Lofreeden Over zyn perfoon en daaden: Wierde die door het Volk toegejuicht, dan was het wel. Maar gantsch anders was het, als men een algemeen gemor hoorde, en zo is het, volgens Diodoor, meer dan eens gebeurd , dat eenen Koning de eerlyke Z W A E R D, begraavinge werd geweigerd. Iets diergelyks fchynt ook plaats gehad te hebben in het Ryk van Juda. Van meer dan eenen Koning, die zich door zyne wan bedryven haatlykhadde gemaakt.,leest men, dat zy begraaven wierden, of in de Stad Davids , of in Jeruzalem , of in hunnen Hof; maar niet in de graven der Koningen. Als van Joram, 2 Chron. XXi: 20; Jods, Cap. XXIV: 25; Achas., Cap. XXVIll: 27; en.Manasfe en Amon, 2Kon. XXI: 18, 26. Dit fchynt ook nog plaats gehad te hebben ten tyde der Asmoneën, zo als men mag opmaaken uit het geene Jofephus verhaalt in zyne J. Oudh. B. Xlif. C. 23. in het einde, en C. 24. in 't begin. Even zo was het ook geleegen met de Brandinge. De eere daar van werd aan llegte Koningen niet beweezen. Van Joram leest men duidelyk, het Volk geene brandinge over hem maakte, als de brandinge zyner Vaderen, 2 Chron. XXI: 19. Van Konin_ Jojakim hadde de HEERE gezegd: Zy zuilen hem niet beklaagen: Och myn Broeder! of Och Zustér! Zy zullen hem niet beklaagen.: Och Heere! of Och zyne Majefteit ! Met eene Ezels begraavinge zal hy begraaven worden: Men zal hem fteepen, en daar heenen werpen, verre wech van de poorten Jeruzalems., Jerem. XXII: 18, 19. Van den vroomen Koning Afa vindt men, in tegendeel , aangeteekend , dat men over hem brandde eene gantsch groote brandinge, nChron. XVI: 14. Dit nu zo zynde, zo wasJiet voor Zedekia, die in zyn gemoed wel moest overtuigd zyn, dat hy in verre na de beste Koning niet was , zekerlyk eene groote Belofte, dat hem, na zynen dood, eene zelfde eere zoude worden aangedaan als aan de Koningen zyne Vaderen ; niet alle, maar aan de beste, en lofwaerdigfte onder die. (3) Nu komt in overweeginge, hoe deeze Belofte zy te neemen , als gedaan zonder, ofvnder beding. (XX) Geen fchyn van beding komt hier voor. Dc Belofte is hier even zo volftrekt,als de even voorgaande Voorzegginge , dat hy gegreepen , en in de handen van den Koning van Babel gegeeven zoude worden, vs. 3. Veelen meenen daarom ook , dat hy op deeze zo ftaatelyke wyze is begraaven geworden, fchoon hy als een Gevangene in Babel geftorven is. Jofephus zegt, J. Oudh. B.X. C. 11,dat hy in  2wae R D. jjjtf de gevangenisfe is geftorven, maar dat 'Nebukadnezar hem op eene Koninglyke wfze 'heeft laaten begraaven. Laatere Joodiche Meesters heboen wel gemerkt, dat men zo eene edelmoedigheid bezwaarlyk aan ■Nebukadnezar zoude kunnen toekennen , -en nebben daarom deeze zaak , naar hunne gewoonte , wat opgefchikt. Volgens hen is Nebukadnezar één dag vroeger als Zedekia geftorven. Zo dra was die niet dood , or Zedekia werd door den Ryksopvolger op vrye voeten gefteld , maar ftierf ook terftond, en vervolgens liet die' den Jooden toe, hunnen Koning met alle die pragtige plegtigheeden te begraaven, zo als onder hen gebruikiyk was.(V) Maar vraagt men na eenige de .minfte Histori- lche zekerheid: Die is 'er niet. Jofepbus i zegt, dat hy tot zynen dood toe in °e- 1 vangenisfe is gehouden. En Jeremia zegt i Cap. Lil: ii, dat de Koning van Babel hem < in het gevangenhuis ftelde tot den dag zynes ' doods toe. 't Zoude ook al zeer toevallig , zyn geweest, fchoon niet geheel onmoog- i lyk, dat Nebukadnezar juist één dag voor j hem zoude geftorven zyn. Weinig waar- < fchynlykheid heeft het ook, dat de nieu- j we Koning in zo eene tyds-omftandigheid, t waar in zekerlyk veele zaaken.van groot be- i lang te verrichten waren, terftond aan Zede. 4 *ta, en deszelfs vrylaatinge zoude gedacht <, hebben ; dat Zedekia oogenbliklyk daar ( na zoude geftorven zyn, of het moest van c groote blydfchap zyn geweest; en dat het o den Jooden, een arm, veragt en gevangen I Volk, zoude zyn toegelaaten geworden, d hunnen Koning op eene zo pragtige wyze d te begraaven, 't geen den op hen zo zeer ^ verbitterde Chaldeën ten hoogden raishaa- h gen moest. (#) Men voege 'er nog by, d oilchoon hy niet geftorven is door het d Zwaerd, evenwel , naar het,gewoon ge- ft bruik der fpreekwyze, van eenen Koning b niet wel zoude kunnen gezegd worden* n dat hy tn Vreede geftorven is, die , opge- ft flooten m een gevangenhuis, en in keete- d nen geklonken , fteeds heeft moeten be- d treuren het verlies van zyn Ryk, van zvne Vryheid, van zyne Zoonen , die Ne. d bukadnezar voor zyne oogen hadde doen is llagten, en eindelyk ook van zyne oogen, S welke hy hem hadde doen uitfteeken. Om v\ met eens te fpreeken van de verwytingen to van zyn eigen geweeten, dat hy Propheet ft -KI. Deel. I. en II. Stuk, * zwaer», ni Jeremia zo mishandeld , en naar deszelXwg??de? raa- niet êeIuisterd hadde? >■ i ' ,et ls dan veeI eer te vermoeden, lchoon het niet uitgedrukt.is, dat deeze Belofte zal gedaan zyn onder eehe vóór* ■waarde, zo als dat meermaals plaats hadde. («) Mooglyk onder voorwaarde, dat men de Knegten en Maagden zoude vrylaaten van hunne dienstbaarheid, die waarIchynlyk in eenen zo Godtloozen tyd doorgaans hard behandeld wierden. 't Geen dit aanneemlyk maakt, is, dat men terftond hier na leest, dat de Koning een Verïond maakte met bet Volk, waar by mert sich tot die vrylaatinge verpligtte,enmen iet ook waarlyk deed : Doch niet lang laar na men hen wederom onder bedwang :n dienstbaarheid bragt, waar over Godt ïun zyn hoogst ongenoegen liet bekend tiaaken door fchroomlyke ftraf bedrema. ren, vs. 8-aa. (A) Of wel onder voorvaarde, dat hy ter Stad uitgaan , zich Vebukadnezar onderwerpen, en op de best aooglyke 'wyze zich met hem verzoenen °"d.e' SeIyk naderhand : Indien gy geoiütglyk zult uitgaan tot de Vorften des Conings van Babel, zo zal uwe ziele leeven, n deeze Stad zal niet met vuur verbrand varden: Engy zult leeven; gy, en uw huis. Waar, indien gy niet zult uitgaan — zo zal vf Zeu ~ ëegeeven worden in de hand der ■haldeen, en zy zullen se met vuur verbranen: Ook zult gy van hun lieder hand niet ntkoomen —, Jerem. XXXVIII: 17—aq. )och hoe fterk de Propheet 'er op aanrong, Zedekia wilde niet. Hy bleef ïij e Stad tot dat de Chaldeën''er indrongen: oen meende hy het te nntvlugten; maar y werd gegreepen ; na Ribla gebragt voor -" Koning van Babel, dia zyne Zoonen en ' ^orJlen van Juda ten zynen aanzien liet agten , hem vervolgens de oogen liet ver'inden, in twee koperen keetenen klinken, 1 Babel voeren , en in het gevangenhuis 'Hen, waarin hy, in piaatlè van in Vreé■te fterven, opgeflooten is geblee\en tot ■n dag zynes doods toe, Jerem. LIP 7—11, ZWAERD , ontwaakt tegen mynen Her■r, en tegen den Man, die myn Metgezel , fpreekt de HEERE der Heirfchaaren: 'aat dien Herder, en de Schaapen zullen -rftrooid worden; maar ik zal myne hand t de kleinen wenden, Zach. XIII: 7. VN) et is un de Schriften der Jooden bewysYyyy baar,  ;o» ZWAERD.. baar, dat hunne Meesters, van oudé tyden af, deeze Godtfpraak.verftaan hebben van den Mesfias; maar van dien, welken zy noemen, den Zbon van-Jofeph, die ge?flaagen zoude worden , niet door het. Zwaerd der O verheid;; maar des Oorlögs in den ftryd tegen Armillus, Zie Wesfclii Pafcic. Disfert. ex edit. Pfcifferi p. 2.85. Om dat de Propheeten fomwylen fpreeken van 's Mesfias fmertelyk en fmaadlyk lyden; fomwylen van zyne meer dan Koninglyke heerlykheid, zo hebben zy zich twee Mesfiasfen Ver-fiérd. Eenen, dien zy den Zoon. van Jofeph noemen, die inden ftryd zoude fneuvelen ; en eenen , die over zyne en hunne Vyanden zeegenpraalen, en het Koningryk van Juda in heerlyker ftand.zal herftellen , dan het ooit geweest.was, dien zy. den Zoon van Da-. ■wV/noernen... Zo groot is de verbystering van dat blinde Volk, en het is een duidelyk blyk, dat 'er een geest des diepen fiaaps over ■ hetzelve. is uitgegootendat zy niet kunnen, noch willen zien, dat Hy, welken Godt zoude -kroonen, met Majefteit en heerlykheid-, dezelfde Perfoon zy, die alvoorens een weinig, minder moest worden, dan de Engelen, Pl'. VIII: 6, 7. Dat Hy, dié de Magtigen, als eenen- roof', deelen, en van Godt een deel van veelen ontvangen zou-; de , dezelfde Perfoon zy , die zyne ziele in den.dood uitftorten, en met de Over treeders geteld zoude vjordenJef. LUI: 12. Ondertusfehen verheugt het ons, datzy in onze woorden eenen gedoodén Mesfias erkend hebben: En dat die die Zoon van Davidgewecst zy, wélken wy Jefus noemen ., en voor den Christus ,. of Mesfias houden, daar aan kan geen Christen .twyffelen , daar die deeze woorden zo duidelyk op zich - zeiven heeft toegepast, Matth. XXVI: 31. Op dien grond voortgaande, zien wy , dat Hy , die hier fpreekende wordt ingevoerd, de HEERE. da Heirfchaaren-. is, Godt de Vader, en dat die (XX) in de eerfte plaatfe. zyne aanfpraak richt tot het Zwaerd; en aan hetzelve zeker bevel geeft. («) Het Zwaerd behoort mede tot die dingen, die Gódtitot wraakt heeft gefchapen, J, Syr. XXXIX: 33, 34. Gelyk nu Vorften en Volken, die Godt, in het uitvoeren zyner ftraffengebruikt als infirumenten zyner ■ gramfchap, worden aangemerkt als zyne byl, zaage, en ftok, Z W A E R D. Jef. X: 15, zo kunnen die ook zynZvjaerd' genoemd worden. In 't byzonder ook de Overheid,, die zyne Dienaaresfe is, en, van zynent wegen, het Zwaerd draagt, Rom. XIII: 4. Men verftaa 'er hier door die Koningen, Vorften ,. en. Volken, van welker woeden tegen den Gezalfden des HEEREN gefprooken wordt, Pf. II: 1,2. Volgens de verklaaringe der Apostelen , Herodes en Pilatus , de Heidenen, en de Volken Israëls, die tegen Godts heilig Kind Jefus zich zouden vergaderen, om te doen al wat Godts handen raad te vooren bepaald hadden, dat. gefchieden zoude, Hand. IV: 25—28. Deezen zouden, in het uitöeffcnen van hun moordgeweld, het Zwaerd zyn , waar door de Mesfias zoude worden afgefneeden: uit den Lande 'der leevendigen.. Aan dit Zwaerd (£) geeft Godt bevel: Ontwaakt tegen mynen Herder —-Jlaat —. fa») Ont< waakt tegen.— zegt de Godtfpraak..(A). Ontwaaken is het tegenövergefteldc van flaapen. Dat woord is hier van nadruk.. Dus lange hadde dit Zwaerd. als geilaa- pen, en gerust in de fcheede. Het was aan de Hóófden des Joodfchen Volks wel toegelaaten geweest den Mesfias te lasteren, en met haatige woorden te .omfingcicn, , want Hy moest onder hen verkeeren als eene verdgte ziele ; een fmaad. van mem fchen, veragt van het Volk , Pf. XXII: 7, Jef. XLIX: 7. Maar 't was hun niet toegelaaten geweest, hunne handen aan Hem te liaan, omdat de daar toe beftemde tyd » nog niet gekoomen was*. Maar nu was de tyd daar, dat Hy, om onze ongerechtigheeden zoude- moeten verbryzeld. worden ; dat Godt die op Hem wilde doen aanloopen, en Hem, als der Zondaaren Borg , doen draagen de ftraffe, die ons den Vreede zoude aanbrengen. Des moest dit Zwaerd nu ontwaaken, zich in .werkinge ftellen, (B) tegen Godts Herder-, m tegen den Man, die Godts metgezel was. (AA) Alle deeze be. naamingen duiden den Mesftas aan. («) Veele:zyn de .plaatfen, waarin Hy by eenen Herder vergeleeken, en ook.een Her-dér genoemd wordt. Voor zo verre Hy zyn Volk weidt, van noodig Zielen-voedfel verzorgt, niet anders, dan of Hy het; zagtkens voerde aan zeer ftille water en, cn deed nederliggen in grafige weiden ; hetzelve beftuurt door zyn Woord en Geest, en zo leidt in het fppor. der gerechtigheid; en • het-  Z W A Ë R D. hetzelve met zyn jlaf en ftok, zyne Godtlyke kragt, tegen alle aanvallen van den helfchen Leeuw befchermt, en veilig heen leidt, zelfs door het dal der fchaduwe des doods: Om alle deeze reedenen kan hetzelve Hem met recht zynen Herder noemen, en van zyne Herderlyke zorge zingen , Pf. XXIII: 1 —. En in onderfcheidinge van die Herders, van welken gefprooken was, Cap. XI: 8, die dwaazc en nietige Herders waren, onderdrukkers der kudde, noemt de HEERE hem zynen Herder , welken Godt zelf gefteld hadde , om opzigt te hebben over het Volk zyner weide, de fchaapen zyner hand, ingevolge de Godt fpraak van Ezechiël, Cap. XXXIV: 23. Ik zal eenen eenigen Herder over hen verwekken, en Hy zal ze weiden , naamelyk , my? nen Knegt David: Die zal ze weiden , en die zal hun tot een Herder zyn. Aan niemand beeter, dan aan Hem, konde Godt ook het opzigt over zyne kudde toebetrouwen. (£) Want Hy was, volgens de nadere omfchryvinge, de Man, die Godts Metgezel was. (aa) Laaten wy eiken naam op zich-zelven befchouwen. («) Hy zou een Man zyn. Wel een Mensch, maar bepaaldelyk van de mannelyke kunne, welke doorgaans geagt wordt fterker te zyn, dan de Vrouwlyke. Waarom wy ook hier hebben het woord "DJ, 't welk in zich opfluit de beteekenis van kragt, fterkte. Hy zoude een andere David zyn die eenen Leeuw verfloeg, die een zyner fchaapen hadde geroofd , en het reddede uit zynen muil , 1 Sam. XVII: 34 , 35. Hy zoude ftaan en weiden in de kragt des HEEREN, Mich. V: 3. (b) Want Hy was ook Godts Metgezel. Wy vinden hier het woord IVDy , elders door Naasten vertaald , om aan te duiden eenen Mensch, die als mensch ons gelyk is, met ons van dezelfde natuur en oorfprong. Ja! zo iemand, die ten naauwften met ons veréénigdis, als twee draaden, die in malkanderen getwynd, als tot eenen draad worden; want zo wordt het Wortelwoord by de Arabieren gebruikt, volgens de aanmerkinge van den grooten ó'chultens, en uit dezelve van deszelfs Zöon en waerdigen Opvolger Joann. Jac. Schultens, Disfert. ad Philipp. ü: 5-u. p. 04, 95. Volgens ZWAERD. 7-23 deeze benaaminge moest deeze Herder dm iets meer zyn, dan een Man, zelfs iets meer dan een Engel. Geen Schepfel, hoe groot van kragt, of waerdigheid, kan in r!Ë bet,eekenisfe ë^gd worden Godts Metgezel te zyn. Deeze naam teekent deezen Herder als zo eenen, die aan Godt gelyk,; niet Godt ten naauwften vereenigd, en van dezelfde natuur is. 't Kan dan niemand anders zyn, als Godts eigen en Eemggebooren Zoon , als Perfoon ondertcheiden van, maar eensweezens met den Vader, (bb) De faamenvoeginge van deeze twee naamen leert ons dan deezen Herder kennen als zo eenen , die zoude zyn Godt geopenbaard in het vleesch ; die wel den menfchen zoude gelyk worden; maar TTrfT 20 een zy«' die *** grenen rotf hadde behoeven te agten, Gode even gelyk te zyn , naardien Hy was in de geftaltenisfc Godts , Philipp IX: 6, 7. Dus dan recht geichikt, om de Herder te zyn van Godts Kudde: Die, als Mensch, dezelve konde koopen met zyn bloed, en medelyden hebben met derzelver zwakhecden; en die , als Godts Metgezel, dezelve door zyne Godtlyke kragt zo zoude kunnen befchermen, dat niemsnd een eenig zyner fchaapen zoude kunnen rukken uit zyne hand. Cbb ) Tegen deezen Herder moest het Zwaerd ontwaaken. Niet voor Hem, om voor Hem te ftryden, en tegen allen overlast te verdeedigen , gelyk de Kerk Godt zo ter haarer hulpe opwekt :■ Ontwaak , ontwaak , trek fterkte aan , gy arm des HEEREN, als in de voorleedene dagen, jei. Li: 9. Neen! net moest ophaken , en zich tegen Hem toerusten. K nÏHl ££vaaSa morden, om eenen glinfterte hebben; maar ook gefcherpt worden, om eeneftagtmge te ftagt en. Wanf^ ) volgens Godts bevel, m ,sc het dien Herder, denzelfden, die de Man, die Godts Metge. zei was, ftaan: Zo flaan, dat het, gelyk het Zwaerd der Overheid doorgaans doet, eene doodlyke wonde zoude maaken , en Hem doen nederzinken in het ftof des doods, zo dat .zyne Vyanden zouden juichen > ƒ een Behals ftuk kleeft Hem aan: Hy die nc der ligt, zal niet wederom op ft aan. Waar van uaan een zo hard bevel V is Godt wreed geworden tegen zynen Metgezel? Of wat grouwlyks heeft die misdreeven , dat Godts toorn tegen Hem zo fel ontftooken is / Niets, met het minfte : Hy was die Yyyy* recht-  f24 ZWAERD. Z W A E R . De rechtveer dige Godts - Knegt ,. dié nooit onr.eeht hadde gedaan, in-wiens mond nooit bedrog was geweest, Jel'. LUI: 9, 11. Maar deeze plaage is op Hem gekoomen om de Overtreedinge van Godts Volki, vs. 8. Van Godts Uitverkoorenen , die,: ook van natuure Kinderen des toorns waren, gelyk alle anderen, en niet anders konden gerantfoeneerd wórden , dan dat Hy zyne ziele, fielde- tot een Schuld - offer in- hunne plaatfe;, ter voldoeninge voor lien aan Godts ftrafeifchende Rechtvaerdigheid. Daar voor was Hy in het ecuwig Vreedes-verdrag met zyn harte. Berg.geworden*. De Tyd, ter betaalinge. van die Borgtocht;, was nu gekoomen:..Godt moest nu door recht verhoogd,, en door, gerechtigheid geheiligd worden, zoude Hy, op eene Hem betaamende wyze,.de Godt des Zondaars worden. En daarom zeide de HEERE1 nu: Zwaerd ontwaakt—-. Niet* als of Godt met woorden daar toe bevel'gegeeven hadde aan de Hoofden des Joodfchen Volks. Dan. 20iiden zy.,. in. hun woeden•.tegen denMesfias, niet hebben kunnen aangemerkt worden, als brullende Leeuwensen fcheiïrzieke Avondwolven, gelyk zy zo gebrandteekend flaan, Zeph. III: 3, 4. Maar, gelyk elders-ftaat, dat Vr geen kwaad ge-> fchiedt, ^welk de HE ERE: niet duet, Am. III: 6, dat is, niet dan- onder het beftuur van zyne Voorzienigheid•■; - dat Hy het kwaad febept-, Jef. XLV: 7; dat ook hetkwaade ten zynen monde uitgaat j. Klaagl.-. III: 38. Zo is het ook-,,hier te verftaan, dat Godt.,. die-,, door- eene - verborgene, kragt , .hen.belet hadde hunne handen aan Hem te üaan, toen Hy zelfs daaglyks on-.der hen leerde in den Tempel;; niet te min zy toen in hunnen Raad reeds heilbotenhadden,.Hem te dooden-hun--nu dé geleegenheid liet gebooren worden , en te gelyk toeliet ,- hunnen moordlust tegen hem uit te oeffenen,.en daar:door,-hoewel zy.het zo niet meenden, Godts raad; en deeze Propheetie te vervullen ,. door het flaan van deezen-Herder; .waarom ook de Heiland, in plaatfe van zyne.magt te gebruiken tegen defchaarc, die uitgezonden was om-. Hem te vangen; zich gewillig aan dezelve overgaf, zeggende: Dit'is uwe uure-, en de magt der duisternisfe ;Luk. XXII: 53. Gelyk Hy ook naderhand tegen Pilatus. zeide; Gy zoudt geen magt heb¬ ben tegen my, indien het u niet-van boven' gegeeven ware, Joh. XIX: n. Maar de Herder geflaagen zynde , (32) wat zoude 'er dan worden van de Schaapen ? De Godtfpraak veorfpelt het: De Schaapen zullen~ verflrooid worden;.maar. .-(«O In het eerst zoude het 'er liegt mede uitzien. («*) Do..Schaapen.zyn, om.veele reedenen van overéénkomst,bekende Zinnebeelden van de Geloovigen, .zo als onder den tytel van SCHA APPiN is aangemerkt in des VIL. D. a« St. p. 124. kol. 1—. Maar wy moeten hier niet denken om alle de Schaapen > van deezen Herder: 'Er waren 'er elders hier en daar nog eenige.. 'tZyn die maaralleen, die by . Hem waren , toen Hy geftaagenwierd. 't Zullen dan zyn die weinigen , die waren aan te merken als dé Mannen zyner waerdigheid, zyne Bekenden,, zyne Vertrouwlingen, die,gelyk zy Hem doorgaans vergezelden op alle zyne gangen en wegen, nu, nu bet Zwaerd tegen > Hem ontwaakte, ook by Hem waren. Die naderhand, bezield door den Geest des gei rlcbts en der dapperheid, wel . zouden zyn ■ als Helden, .die in het ftyk der ftraaten treeden, zich vertoonende als het Paerd zyner ■ Majefteit in den ftryd; maar die nu nog aan weêrlooze en vreesagtige Schaapen > gelyk waren: En- dus (As) zouden .verflrooid worden. Zo gaat het: Wanneer de Leeuw, of Wolf op. den Herder aanvalt; en hem onder den voet krygt, verjlrooi-jen zich de Schaapen .ginds en herwaards, en elk zoekt te ontkoomen.-. Ditleevert eene eigeniiartige gelykenisfe op van een Volk zonder Hoofd, Num. XXVII: 17;, vaneen verftrooid envlugtendKrygsheir, wanneer de -Véld-Overfte is gefneuveld.. Dit gaf Propheet Mïcha-tQ kennen, toen hy -aan de Koningen Acbab én Jofaphat de nederlaag voorfpelde, zeggende : Ik zag het gantfche Israël verftrooid op de bergen, . gelyk Schaapen, di» geenen Herder'hebben, 1 Kon. XXII: 17. Zo zoude het ook hier gaan. Wanneer men den Herdér zoude flaan., na. een. gqcd heenkoomen omzien, en zich fchuil houden, gelyk de Reevers; die zich in de heiningmuUren leegeren in dc koude der dagen. Zo dat Hy, juist in dien tyd, toen Godts verfchrikkingen-Hem. deeden .ver gaan, en die geenen, die zyne ziele < zochten, Hem frikken fpanden, moest klaagen ; Myne -Liefhebbers, en myne Vrienden^ ftaan. t  2 W A ER I>. ftaan van verre: Myne-Bekenden 'zyn in duifternisfe,PL XXXVIII:12, 13.LXXXVIH: 17—19. Maar fchoon verftrooid, 't waren en bleevcn evenwel zyne Schaapen, voor welke PPy nu, 1 Petr V: 4, Hebr. XIII: 20. Hy heeft zich ook betoond een Man te zyn van groote kragt Kragtiger dan de Duivelen , die Hyaaii zich deed gehoorzaamen ; dan de Zee en Winden , die Hy met een enkel woord van Oppermagtig bevel ftilde, zo dat het Volk zich verwonderde, en uitriep: Hoedanig een is deeze, dat ook de Winden en" Zee Plem gehoorzaam zyn ? Matth. VIII: 24—27. Hy was Godts Metgezel: Dt Zobr? des leevendigen Godts, Matth. XVI:- 16. De waaragtige Godt, ijoh. V: 20. Eensweezens met den Vader. Ik, zegt Ply, en de^ Vader zyn een. Joh. X: 30. (^j 't Geen hier van Hem en van de Zynen voorzegd was, is ook alzo gefchied. («) Hy is ge-flaagen.- Zy, die het Zwaerd der Overheid droegen, hebben zich tegen Hem op-1 gemaakt. De Overflen der Jooden hebbeir Hem des doods fchuldig verklaard ; en Pilatus,dt Stadhouder des Keizers, heeft' Hem, ten gevalle der Jooden, laaten kruifigen, waarom Petrus hun ook verweet, dat zy Hem genoomen , cn door de handen * der Onrechtvaerdigen aan het Kruis gehegt)m gedood hadden, Hand. II: 23. fja) Zo is ook gebeurd 't geen van- zyne Difcipelen* voorzegd was. («e) Hunne verftrooijinge' hadde Hy hun voorfpeld: Ziet.1 'de uure komt, en is nu ■ gekoomen , dat gy zult verftrooid worden, een iegelyk na het zyne; en" %y.:my alleen zult laaten , -Joh. XVI: 32.Nog nader met de eigene woorden deezer Propheetie, Matth. XXVI: 31. Hoe-zeer ;y zich daar tegen aankantten, en verze{erden , dat zy hem- niet verlaaten zoulen, al ware dat zyook-met Hem zouden noeten fterven, evenwel zyn'zy allen gedugt,en hebben Hem verlaatcntotn Hy zich iet gevangen neemen, Matth. XXVI: 56^ Y-y-yy 3 Cm  f'tó ZWAERD. (/S|3)Maar Hy heeft hen evenwel niet verlaaten. Door Hem heelt'GWf zyne hand •tot hen gewend, om hen wederom te vergaderen. Op denzelfden dag-, dat Hy was verreezen. uit het graf, heeft Hy zich geopenbaard aan de twee Difcipelen, die na JLmmaus gingen ;en nog dien zelfden avond aan alle zyne Apostelen, toen Hy, zo onverwacht , in het midden van hun verfcheen, Luk. XXIV: 13—49. En vervolgens nog veertig dagen lang in onderfcheidene tyden en plaatfen, 0111 hen te onder■.wyzen van de dingen, die het Koningryk Godts aangingen , en , door veele gewufe kenteekenen van zyn waaragtig her leeven, te overtuigen , Hand. I: 3. En , na dat Hy reeds na den Heemel opgevaaren was , deed Hy ze, door zyn beltuur, in zynen naam te faamen koomen te Jeruzalem op het .Pingfier feest, daar Hy zynen Geest op hen, uitltortte, Hand. II: 1—5. Niet maaralleen , om hen bekwaam te maaken, om zyn Euangelie te kunnen verkondigen onder alle Volken in allerlei taaien; maar ook,, om hen te bezielen met zo eenen Heldenmoed, waar door deeze in zich-zelven zo bloode Schaapen veranderd wierden in onverfchrokkene Leeuwen, die zich niet ontzetten, noch verneederen , fchoon ook eene volle menigte van Herderen tegen hen te faamen geroepen wordt. ZWAERü (Keerd uw) weder in zyne ■plaatfe ; want allen, die het Zwaerd noemen , zullen door het Zwaerd vergaan , Matth. XXVI: 52. Jefus werd gewapenderhand aangevallen: Zyne Difcipelen wilden Hem gewapenderhand befchermen. Zy hadden evenwel de voorzigtigheid, Hem daar toe verlof te vraagen: Heere, zullen wy met den Zwaerde(laan? Luk.XXIi:49. Maar Petrus, die driftiger was van aart, dan de anderen, en ook van zyne ftandvastigheid en moed llouter gefprooken had , dan iemand van hun , wilde zyn woord geftand doen, en, zonder het antwoord van den Heere Jefus af te wachten, trok hy het Zwaerd uit, en kwetrte des Hoogenpriesters dienaar. Dit mishaagde Jefus. Ten blyke daar van herftelde Hy aan dien gekwetften de wonde, welke zyn Difcipel hem hadde. toegebragt; Hy ftak zyne Wonderdoende hand uit, en genas de wonde: Ten blyke daar van beftrafte Hy ook Petrus, en gelastte hem op een' .ernftigen toon zyn Zwaerd weder in de ZWAERD. fcheede te fleeken. Meer dan eene reede hadd- de Heiland daar toe. (X) Qm zyn zelfs wille. (XX) Men moest nooit kunnen twyffelen aan zyne Lydcnsvaerdigkeid. Ware Hy niet even zo gereed geweest om zich over te geeven, als zyne Vyanden hittig-waren , om Hem te vangen, Hy zoude hen, na dat Hy ze met het enkele woord: Lk ben het, ter aarde geworpen had, niet weêr hebben laaten opftaan, Joh. XVIII: 6. En , in plaatfe van zich te laaten verweeren door llegts elf Apostelen, die zekerlyk niet opgewasferi waren tegen eene talryke en gewapende Bende, zoude Hy twaalf Legioenen Engelen hebben kunnen op ontbieden , om voor Hem te ftryden, Matth. XXVI: 53. (33) Zyne Vyanden, die buiten dat lasterzugtig genoeg waren, moesten geen voorwendlei hebben, om Hem te kunnen befchuldigen, dat Hy een wederfpanneling was, die geweld gebruikte, of door de zynen liet gebruiken tegen zyne O/erheid, want hier waren ook eenige Hoofden des Joodfchen Volks met hunne Gerechtsdienaars tegenwoordig. Om eene tn andere reede moest Hy zyn mishaagen toonen aan de gewelddaadige onderneeminge van zynen Apostel. (3) Om (Petrus wille: Want hadde Hy dien in zyne woeste drift laaten voortgaan ,. men zoude, behalven Jefus, allermeest op hem zyn aangevallen , hem of in ftukken gehouwen, of mede gevangen genoomen en na Jeruzalem gevoerd, en het vonnis des doods over hem opgemaakt hebben. En dat ftrookte niet met het oogmerk , waar toe de Heere hem hadde voorbefchikt, te weeten, het verkondigen van zyn Euangelie ter uitbreidinge van zyn Koningryk. Zoude hy ooit eenen geweldigen dood ondergaan, zo als de'Heiland hem naderhand voorfpelde-, Joh. XXÏ: 18, 19, hy zoude dien moeten ondergaan niet als een Kwaaddoener; maar als een Bloedgetuige, om der waarheid wille. (J) Om Petrus, en ook der andere Apostelen wille. (XX) Om hen te leeren, dat men* geen kwaad met kwaad vergelden moet ; liever , als iemand hun ■op de eene wange floeg , hem ook de andere toe te keeren, Luk. VI: 29, dan zulks tc doen. Dat men liever ongelyk moet lyden, dan zich-zelven wreeken ; dat moet men aan Godt overlaaten , die gezegd 'heeft;  Z W A E II Di heeft: Myns is de wraak: Ik zal het vergelden: Vooral , dat men zich tegen de Overheid (en dat was het geval, want deeze Bende was van de Joodfche Overheid ' uitgezonden) niet verzetten moet, al is het, dat men zich.van die belecdigd agt: Daar door maakt men zich ftrafwaerdig: Allermeest ,, als men dat doet met het Zwaerd in de hand. Daarom voegde 'er Jefus deeze waarfchouwinge by: Alle die het Zwaerd neemen,zullen door het Zwaerd vergaan , waarmede Hy zag op die overoude Wet: Wie des menfchen bloed vergiet, diens bloed zal door den mensch vergooien worden, Genef. IX: 6. (33) Om te leeren, dat 'zyn Koningryk niet was van deeze Waereld. Dat, fchoon Hy hen, ter uitbreidinge van hetzelve, zoude (lellen als het Paerd zyner Majefteit; als Hélden, die in het ftyk der ftraaten treeden in den ftryd, de Wapenen hunnes Krygs evenwel niet vleeschlyk- moesten zyn. Hun Zwaerd moest zyn het Zwaerd des Geests, het .Woord van Godt. Paarde Hy daar mede zynen Geest, dan zoude dat kragtig genoeg zyn, om alle hoogten, die zich mogten verheffen tegen de kennisfe Godts, terneder te werpen, en de gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid aan het Euangelie , aKor. X: 4, 5. Hoe heemelsbreedtc verfchilt deeze leere van den Heere Jefus van het gedrag zyner gewaande Stedehow , ders op aarde, de Roomfche Pauzen , die, niet dan te dikwils en te wreeda'artig,het ' Zwaerd van Petrus gebruikt hebben tegen j de geenen, die zich aan hun onwettig aan- • gemaatigd gezag niet wilden onderwerpen. t ZWAERD (Ende ook-een) zal door 'uwe ] zelfs ziele gaan , Luk. II: 35a. Hit voor- < fpelde de Eerwaerdige Simeön aan de gc- \ zeegende Moeder-Maagd. Naar de Aan- < teekening van den Heer Nieuwland'\n zy- \ ne Ui'tlegk. Vcrmaaklyh D. I. p. a8. heeft 1 KnachtbuUzn deeze woorden eenen gantsch a anderen zin toegevoegd, als 'er doorgaans e aan gegeeven wordt. Hy zet de woorden 1 dus over: Ende uw zelfs Zwaerd zal door z haare zielen heenen gaan. Naamelyk, door d de zielen van de Vyanden , en dan verftaat b hy door Maria's Zwaerd Godts Woord, d 'f welk , als een tweefnydend Zwaerd, z (Hebr. IV: 12.) uit den mond van Maria t< zoude uitgaan,' en in veeier harten indrin- b gen... Deeze opyattinge heeft wel wat v Z W A E R D. 7>>7 vreemds; maar dat maakt ze niet te aanneemlyker. Simeön fprak niet van de zie* len.van anderen; maar van de haare: Niet van een Zwaerd,\ welk van haar tot anderen zoude uitgaan; maar 't welk tot haare ziele zoude doorgaan. Het is zeker genoe°-, dat Simeön aan Maria iets fmertlyks voorfpelde met deeze woorden. 'Er zyn 'er, die dezelve naar de letter willen hebben opgevat, als hadde Simeön willen tekennen geeven, dat zyden Marteldood zonde ondergaan. Lightfoot Hor. Hebr. ad h. I. is van die gedachten, en volgens hem, zoude Epiphanius 'er ook van geweest zyn. Doch uit deszelfs woorden door Lightfoot by°-ebragt, blykt, dat die 'er in het onzekere, flegts by gisfinge, van fpreekt. En al ware deszelfs getuigenis meer ftellig, dan nog zoude hetzelve niet van veel klem zyn, naardien, behalven hem, niemand der Ouden 'er van fpreekt. (H) Als wy deeze woorden befchouwen in hunne betrekkinge tot de naastvoorgaande, dan zullen wy niet wel anders kunnen denken, dan dat dezelve Zinnebeeldig zyn te verftaan. Daar hadde Simeön aan Maria voorfpeld, dat haar Zoon gezet wierd tot een teeken ■, dat wederfprooken zoude worden ; laat hy nu daar op aanftonds onze woorden volgen , zo zullen die niet wel iets inders kunnen te kennen geeven, als dat iie tegenfpraak zo kwaadaartig zoude zyn, :n gepaard gaan met zulke wreede misïandelingen , dat het niet anders zoude :yn , dan of een Zwaerd door'haare zelfs Hele heenen ging. (NK) Want gelyk Zwaerlen, Spiesfen en Pylen in het ligchaam die>e en pynelyke wonden maaken: Zo wordt le ziele gevoelig en diep gegriefd door maadreedenen en valfche befchuldigin;en. Eene lasterende tong wordt daarom 1 crgcleeken by een fcherp 'Zwoerd 3, Pf. ^VII: 5. En van Lasteraars word gezegd, 'at 'zy hunne tong fcherpen, als een Zwaerd f n een bitter woord aanleggen , als een pyl, f. LXIV: 4. En wanneer de Lasteringen 0 hoog gaan, dat ze, van wegen het verriet, 't v/elk men 'er van te lyden heeft, ezwaarlyk te verkroppen zyn, dan woren ze gezegd , als een Zwoerd door dg 'ele heen te gaan. Zo was het met Jofeph*, ■ >en hy van Potiphars ontuchtig Wyf werd Gehuldigd , als hadde hy haar willen irkragten , en hy.op.die befchuldiging ' in -1  7_a8 Z;W A E RiD. in de gevangenisfe wierd geworpen. De Dichter zingt 'er van Ff. CV": 18. Men drukte zyne voeten in den ftok; zyn Perfoon kwam in de yzers. Naar den grondtekst willen Taalkundigen deeze laatlte woorden dus overgezet hebben: Het yzer kwam tot, of in zyne ziele, (33) Simeön neeft dan willen zeggen, dat,.wanneei Maria zoude hooren,dat haar Zoon,haare zo dierbaare Zoon, van wiens onfehuld, onberispelyke heiligheid , ,en alles overklimmende voortreffelykheid zy zo zeer overtuigd was, zo fchandelvk werd gpfchandvlekt, als wareHy een Vraat, Wynzuiper , vriend van Tollenaaren en Zondaaren, .en Vloekverwand van Beëlzebul, den Overflen der Duivelen; hooren , dat Hy des doods fchuldig was verklaard, als ware Hy een Volks - verleider , Leugen-Propheet , Godtslasteraar , en Ryks - weêrfpanneling tegen den Keizer; dat daar door in haar teederlievend moederlyk harte zulke heevige en dieptreffende aandoeningen van medelyden en droefheid zouden gebooren worden, niet anders, dan of fmertende doornen, en'weedoende distels in haar vleesch gewrongen wier den , als of haar harte gefcheurd werd. Vooral, wanneer zy , %y hel kruis flaande, hem daar aan zou zien klinken: Dat zoude zyn als eene doodfteeke in haare beenderen. Wanneer zy van de Doornen, om zyn hoofd gevlogten., het bloed zou zien druipen langs zyne wangen , zou zien vlo.eijen u.it zyne doornagelde handen en voeten, zonder dat zy dorst naderen , om 'er een druppel van af te wisfchen : Wanneer zy Hem zoude hoorpn klaagen over dorst., zonder dat zy dorst naderen, om hem iets tot laayenis toe te brengen: Wanneer zy Hem zou hooren klaagen over naare Godtverlaatinge , en onder dit alles nog befpot van de Joodfche Wreedaarts , van het Romeinse!' Krygsgefpuis, en zelfs van eenen mei Hem gekruifigden Moordenaar,.zonder dai zy Hem een woord tot vertroostinge dorsi toefpreeken: Wanneer zy Hem zou zier llcrven , zonder dat zy Hem de ooget mogt fluiten; Men kan ligtelyk denken: dat het by dit alles niet anders zal ge weest zyn, dan of keer op keer een Zwaerc, door haarer zelfs ziels ging. Hier uit kon de Maria dan wel opmaaken, hoe vinni| de Tegenfpraak zoude zyn, die haaren Zooi Z W A E R D. zoude treffen, aangezien zy, als Moeder, daar van zo een zeer fmertelyk gevoel zoude hebben. (3) Om dat te toonen , heeft Simeön by wyze van tusfehenreeden deeze aanfpraak tot Maria willen richten, daarom ook tusfehen twee haakskens ( ) geplaatst. Zo dat de volgende woorden betreklyk moeten gemaakt worden tot de even voorgaande; naamelyk dat haar Zoon zoude gefteld worden tot een teeken, dat we-, derfprooken zoude worden,- op dat de gedachten uit veeier harten mogten geopenbaard worden. (XX) Uiterlyk fceech het, dat de f ouden, in dien tyd waren een Volk, dat lust hadde aan dediennisfe van Godts wegen,t en het recht zynes Godts niet verliets Want zy waren ten uitenten afkeerig van alle Afgodery; zeer ltipt in het waarneemen van den plegtigen Tempeldienst, en fcheenen met een brandend verlangen uit te zien na den beloofden Mesftas. (33) Maar wanneer zy den Zoon van Maria, in wien alle de egte merkteekenen van den beloofden Mesfias te vinden waren, met eene zo groote kwaadaartigheid tegenfpreeken, en zo fmaadlyk verwerpen zouden, dan zoude het blyken, hoe zy beilonden ; dat zy een Volk waren, dat den Godt Israëls wel vermeldde , maar niet in waarheid en gerechtigheid: Dat wel roemde op de Wet cn de Propheeten, en ondertusfehen Godt ontëerde door overtreedinge van de Wet, en ' den Geest der Propheetie verkragtte. Dan zoude het uit veeier harten openbaar worden , welke .gedachten zy-zich van den Mesftas gefmeea hadden: Niet, als van eenen Ziclsverlosfer.; maar als van eenen Aardftchen Koning, die met -veel praal en pragt verfchynen , het Koningryk van David wederom oprichten, .alle hunne Vyanden overwinnen , hun vreede en voorfpoed befchikken, en met groote fchatten verryken zowde —. Dit zeggen van Simeön heeft aanleidinge gegeeven, dat de MATER DOLOROSA, de zich over haaren : Zoon zo bitter bedroevende Maria, in de Roomfche Kerke doorgaans verbeeld wordt met eenige Zwaerden, waar van de punten in haare borst fleeken. Tegen deeze fmerten heeft men in de boeken der Bid' uuren aan haar toegekend menigerlei verheugingen. Zeeven Ligchaamlyke , en ; zeeven Heemelfche. Uit de Lettr. Hifi. . et Dogmat, van den geleerden Cbais, T. II.  ZWAERD. p. 586". heeft de Heer Nieuwland die in het Fransch opgegeeven in het boven aangehaalde Boek p. 30. Ik zal ze hier vertaald mededeelen. De zeeven Ligchaam' lyke verheugingen zyn die, welke zy gevoelde: (1) Toen haar de geboorte van den Zaligmaaker werd aangekondigd, (a) Toen zy Hem ontving eri baarde. (3) Toen de Oosterfche Wyzen Hem aanbaden. (4) By zyne Op/landing. (5) By zyn Heemelvaart. (b) By het zenden van den Trooster. (7) En toen zy zelve werd opgenoomen in den Heemei. De zeeven Heemelfche zyn: (1) Dat zy in den Heemel de eerfte Perfoon is na de Drieéènheid. (2) Dat zy zich daar ziet verheven boven de Engelen. (3) Dat zy daar verkrygt alles, waar zy om vraagt. (4) Dat zy daar geheel het Heemelsch Hof beftuurt. (5) Dat zy daar is, als de Vrouw van Godt, en het Licht der Waereld. (6) Dat zy daar haare Aanbidders gelukkig maakt. (7) En dan het gevoel, dat alle deeze voorrechten tot in eeuwigheid verbonden zyn aan haar Perfoon. ZWAERD\Zy, te weeten, de Overheid, draagt het) niet tc vergeefs; Want zy is Godts Dienaaresfe, Rom. XIIÏ: 4b. Godt is een Godt van orde, en een Vyand van verwarringe en boozen handel. Tot handhavinge van het eerfte, en weeringe van het laatfte heeft Hy Overheedengefteld. Die zyn in dat opzigt Godts Dienaaresfe. De Apostel zeide daarom, vs. 1 , dat 'er geene Magt is, dan van Godt gefteld. Dat de Magten, die 'er zyn , van Godt geordineerd zyn. Doch zal ze aan dat oogmerk beantwoorden, dan moet ze daar toe van eene genoegzaame Magt voorzien zyn , 'en die wordt hier. uitgedrukt door het Zwaerd. Dat draagt zy niet te vergeefs, wanneer zy het gebruikt den geenen, die wel doen, ten goede, om dio tegen allen overlast te.befchermen; en,in tegendeel, den geenen , die' kwaad doen , tot ftraffe. Gebruikt ze het Zwaerd d'-ar toe, dan toont ze, Godts Dienaaresfe te zyn. Want, gelyk zyne oogen zyn op de Rechtvaerdigen, zo is zyn aangezigt tegen de geenen, die kwaad doen , om hunne gedachtenis uit te rocijen van de aarde, i'f. XXXIV: 16, 17. Maar misbruikt zy het Zwaerd om de Onfehuld' "te onderdrukken, dan .moet zy weetén, dat 'er één is hooger dan de hoogen, die 'er agt op neemt. Godt mag, in zyne Lankmoedigheid; een tyd lang zwygen, maar XL Deel. I, en II; Stuk. ZWAERD, 729 het zal niet zyn voor altoos, als de Godtlooze dien verftindt, die rechlvaerdiger it dan hy. Laat zy het Zwaerd verroesten, of uit de hand vallen, zo dat de Onderdrukte by haar geen recht, noch befcherminge kan vinden;, en de Kwaaden, om wat reede, of inzigten het ook gefchieden moge, niet geftraft, en daar door in hunne boosheid gcttyr'd worden : Dan draagt zy het Zwaerd te vergeefs, en ftelt zich verantwoordlyk voor Godt, die haar hetzelve heeft toebetrouwd. De zeer nadruklyke aanfpraak van den Schryver van het Boekder Wysh. Cap. VI: 1—8 , komt hier wel te pas : Hoor et dan gy Koningen — Leert gy Richters van de einden der Aarde. Laat dit tot uwe ooren ingaan. (Och! of het ook gefchreeven ware in hunne harten.) Gy, die over menigten heerscht, en u ver.hovjerdigt over de Schaaren. der Volken. Want de Heerfchappy is u van den Heere ■gegeeven, en de Magt van den Allerboogflen, die na uwe werken vlytelyk verneemén, en uwe raadflagen doorzoeken zal. Om dat gy , DIENAARS ZTNDE VAN ZYN KONINGRTK, niet recht hebt geoordeeld, noch de Wet bewaard, noch in den raad Godts gevjandeld hebt: Schriklyk en haast lyk zal Hy over u koomen; want een ftreng oordeel zal gaan over de geenen, die over anderen zyn gefteld geweest. Want den minften is het te vergeeven door barmhartigheid; maar de Magtigen zullen ftrengelyk onderzocht worden. ITant de Heer van allen zal den Perfoon niet ontzien, noch de Grooten vreezen: Want Hy heeft de Kleinen en de Grooten gemaakt , cn tc gelyk zorgt Hy voor allen: Maar over de Heerfchende zal eene fterke onderzoekinge koomen. Om onze woorden wat nader te koomen, zal men in overweeginge kunnen neemen : Van; waar de fpreekwyze van het Zwaerd te draagen ontleend zy; hoe hier door het recht der Overheid, en het ontzag,'t welk men aan haar verfchuldigd is, wordt bevestigd*; en om wat reede Paulus daar op zo ernftig hebbe aangedrongen. (K) Wat het Eerfte betreft. Paulus fchreef aan de Romeinen, en hy konde derhalven het heerfchappy-voerend , en ftraf oeffenend recht der Overheid niet beeter uitdrukken, dan door de fpreekwyze, van het Zwaerd te draagen. By die was het Zwaerd een merkteeken van de magt der GverZzzz heid  ZWAERD». heid'over leeven en dood. Xiphilinus teekent aan, dat Trajanus, wanneer hy aan iemand .het . Opperbevel over de Prcetoriaanfche benden opdroeg-, aan denzelven, tot een teeken daar van , een Zwaerd t ©verhandreikte. Een nog nader blyk 'er van vinden wy in 't geene Suetonius aanteekent ..van Keizer Vitellim , j\n deszelfs leevens-beïchry vinge, Cap. XV, dat hy, in zekere tyds-omftandigheid,inhet openbaar het.Zwaerd van zyne zyde nam, en aan den .Raad aanbood, ten blyke, dat hy zich van de regeeringe ontlloeg: Maar, toen het niemand wilde aanneemen , en uit het Volk cen luid geroep opging, dat men wilde, .dat hy in de regeeringe zoude blyven, dat hy toen, ten blyke daar van , hetiZwaerd wederom opnam. (3) Aangaande het tweede': Als men let op het beloop van des Apostels reedeneeringe, 2al men terftond bemerken, dat hy hier mede de Geloovigen hebbe willen inboezemen Jn 4e Overheid de heerfchappy-voerende enftraftteffenende magt t te eerbiedigen , als iets , 9* welk haar van Godt is opgedraagen, en zich daar aan te onderwerpen,. Geheel anders leerden en deeden de Heidenen. Theoph. Amelius Erörter. —N. T. D. II. p. goi —. merkt aan , dat de Heidenen gewoon waren op te ftaan tegen hunne Óverheeden , zo dra ze in het denkbeeld vielen * dat die niet wel regeerden , en gewelddaadiger wyze aan te vallen op zulken,die zy Tyr^nnen noemden, en aanmerkten als Onderdrukkers van 's Volks Vryheid, en daar-en-tegen met Loftuitingen te vereeren zulken , die de uitmuntendfte Mannen van het leeven, en van hunne goederen beroofd hadden. Niets gemeener was 'er in fomrri.ige'Steden, als dat men'er zag/de Stand- en -Praalbedden der zulken , opgericht , om hunne ge, 'dachtenis. te ..vereeuwigen —.-De grouwlyke moord,' aan Julius Cafar gepleegd, werd door Cicero vcr'deedigd en gepreezen; niet anders, dan of Bmtusen zyne Vloekverwanten- daar toe van de Goden verwekt waren. Dan hoe zeer gepreezen, 'twas evenwel een al lergrouwlykst moordbedryE ' Godt toonde Ook duidelyk genoeg, hoezeer Hem dat mishaagde. De Roomfche Staat had van deeze Overweldigers ruim zo veel te lyden , als waar over men zich onder de regeeringe van Z W A.E R D. Jul. Cafar beklaagd hadde. Allen, die hunne handen met zyn bloed bevlekt hadden , werden hunne eigene Beulen , en ftraften door zelfs-moord het gepleegd moordgeweld. Dan of het juist is gefchied met hetzelfde geweer, waar mede zy Ceefar doorftooken hadden , zo als gezegd wordt, durve ik niet verzekeren. Volgens Livius en Plutarchus zoude Casftus, een dér voornaamltc Vloekverwandten, zich-zelven met even hetzelfde geweer hebben omgebragt: Maar alle andere Historiefchryvers teekenen aan , dat hy zich met Pindarus, eenen zyner Vrygelaatenen , in zyne Tente begaf; dat men het hoofd van Casftus vond, afgehouwen van het ligchaam , en dat Pindarus naderhand 'nooit weêr voor den dag is gekoomen : Waarom veelen in het vermoeden zyn gevallen, dathy zynen Meester hebbe omgebragt. Van Bmtus zeggen fommigen, dat hy, zyn Zwaerd met beide handen by het gevest houdende, op de punt viel,en zo zich-zelven doorboorde. Volgens anderen zoude zyn Vriend Strate hem ,, op zyn aanhoudend verzoek , de punt van zyn geweer hebben voorgehouden, en hy zoude'er met zulk een geweld op ingeloopen zyn, dat het door.geheel het lyf heenen ging, en hy terftond den geest gaf. Doch, om wederom ter zaake te.koomen: De Zeedenleer van den Bybel leert ons, de Overheid te befchouwen als Godts Dienaaresfe 9.,van: welk. ten zynen, monde uitging, Hadde Johannes gezegd, dat Godt zynen mond gemaakt hadde, ah-een, fcherp Zwaerd, zo als dt Mesfiasvan zich-zelven getuigt, Jef.XLIX: aj, men zoude het zo vreemd niet vinden. Maar zo te.fchryven, was Johannes niet, geöorlofd. Hy moest 'fchryven geen hy gezien hadde, vs. io. .'t Was hier dan wel eene vreemde vertooning : Wie laat een. Zwaerd ten zynen monde uitgaan ? Men voert en zwaait hetzelve met zyne hand.. Maar men .vindt meer zulke, gezegdens in dit Boek, die ongepast fchynen, als men ze flegts. oppervlakkig befchouwt ; maar die nadruklyk.worden, als men let op. het bedoelde-van het Zinnebeeld. Zo leest men., Cap. VII: 14, van kïeederen, die wit. gemaakt waren in het bloed des Lams. Kleederen in bloed 'gewasfehen , worden niet wit,. maar rood. . Maar deeze. bedenklykheid verdwynt, als- men.denkt,. dat.het geene niet-konde gereinigd worden, al dat men veel zeepe genoomen, en zich met /alpeter gezvasfehen hadde, wordt gereinigd door het bloed van Jefus Christus, 1 Joh. I: 7; daar door worden de zonden, al waren ze rood als karmofyn en fcharlaken, wit, gelyk fneeuw en witte. wolle:.Zyn Bloed is de Fonteine^ die geopend .is tegen de zonde en .onreinheid, Jef. L 18, Zach. XIII: 1. Wat beteekent hier nu liet Zwaerd? Buiten-bedenkinge ,. het Zwaerd des Geests, "t welk is het. Woord Godts, Ephef. VI: 17. Nu valt het vreemde 'er van wech,.dat Bet ten. zynen monde uitging ; want het Woord,.'t welk Godt is, wordt gezegd, ten zynen monde uit te gaan, Jet., LV: 1 x, Men zoude dito. Zinnebeeld kunnen ophelderen- door-veele-overéénkomflen, die opgegeeven. zyn door Lampe in Pf. XLV: 4 p.'m. 163, .164. die meest alle zyn over«■enoomen door M-obach in zyne keure da verheevenfte Gezigten., p. 168—. De voor naamfte zullen zich van. zelve.voordoen als vvy dit Zvjaerd befchouwen-:, -.als twee fnydend, hebbende twee,, fcherpe zyden Sommigen denken om.de. Wet en het Euan gelie , of de. Boeken des- Ouden en de Nieuwen Testaments.. Anderen,.om da het een dubbel vermogen heeft, om t minden..en te. hee.len.; Om te wonden, al Z W A E R D*. het den mensch overtuigt van zonde , ge* rechtigheid en oordeel, waar door in hem de leden, die op aarde zyn, gedood worden, de Oude. mensch, die verdorven wordt door debegeerlykheeden der verleidinge. Om te heelen, door zyn hart vertroostenden leevendigmaakend vermogen, wanneer het, door zyne dierbaarp heilbeloften, als Wyn enOlie giet in de wonden van den verbryzelden Geest. - Dat het Woord dit vermogen hebbe, is zo zeker als iets. Maar of het hier wel ftrookt, is de vraag: Wie fchreef ooit. een heelend, een lèevendigmaakend" vermogen toe aan een Zwaerd? Dat wordt gemaakt cn gefcherpt om te wonden en te dooden. Laat dan (X) de eene fcherpe zyde dienen, om Zondaars zo te beftryden, dat ze zich^aan Hem onderwerpen in gehoorzaamheid des geloofs. En dan behoort het tot die Wapenen, van welke Paulus fpreekt: De Wapenen onzes Krygs zyn niet vleeschlyk,. maar kragtig door Godt, tot. nederwerpinge. der fterkten. Dewyle wy ■ de overleggingen. ter nederwerpen, en alle hoogte, die zich verheft. tegen de kennisfe Godts, en alle-gedachten gevangen leiden, tot de gehoorzaam. heid van Christus, 2 Kor.. X: 4, 5. Maar. .zal.het van die uitwerkinge zyn, dan. moet het ten zynen monde .uitgaan ; van Hem , ■ van den Geest zynes monds, moet het zyne kragt ontvangen. (XX) Gaat die 'cr niet mede gepaard, dan• blyft het hart boos en ongeloovig, en op zo een hart doet het Woord der predikinge geen nut. Dan is het niet anders -, dan . of men . met een Zwaerd op een Steenrotze. hakte. Het raag'er een naauwlyks zigtbaare ftreep in . maaken; maar het dringt niet in. Toen Paulus predikte voor. Felix en Drufdla van ■ 1 rechtvaerdigheid, maatigheid en oordeel, vjierdtn -die bevreesd, 't Maakte wel eenigen •> maar... geen dicpemindruk. 'tWas: Voor ditmaal gaa heenen; en als ikgeleegener tyd zal hebben bekoomen, zal ik u roe- ■ pen. Maar die geleegcner tyd kwam.nooit, ■ Hand. XXIV: 25. (33) Maar gaat dit r Zwaerd ten zynen monde uit; laat Hy met 1 hetzelve uitgaan de onweêrllaanbaare, en . altoos- overwinnende kragt van zyne ge■. nade , dan wordt het Woord..leevendig eni kragt'gi fcherpfnydender dan eenig.tweefnyt dend Zwaerd, en gaat door tot de verdee1 linge der ziele en des geests, en der faamen3 voegfelen en des mergs, en is een Qordeeler  ZWAERD. der gedachten, en der overleggingen des harten, Hebr. IV: ia. Dan maakt het diepe wonden. Die te vooren gerust was, en geene pyn gevoelde, wordt dan ver. flaagen in het harte, en gedrongen om raad te vraagen: Wat zal ik doen ? Hand. II: 37. En die te vooren ftug was, en wederhoorig, zeggende: lk zal niet luisteren na eenige uwer woorden, wordt dan genoodzaakt het den Heere gewonnen te geeven, en te zeggen : Gy hebt my overreed, en ik ben overreed geworden: Gy zyt my te fterk geweest, en hebt overmogt. (3) Laat de andere fcherpe zyde zyn , om zyne Vyanden, die niet ophouden van woelen en woeden , zo te beftryden, dat zy, als verflagene van den Zwaerde, dood ter aarde neder liggen voor zyne voeten. (XX) De Oordeelen, die Godt, in de grimmigheid zynes toorns, uitftort over zyne Vyanden, koomen meermaals voor onder de teekeninge van een Zwaerd, Pf. VII: 13 , Jef. XXXIV: 5,6, Deut. XXXII: 41. Indien ik myn glinfterend Zwaerd wette, en myne hand ten gerichte grypt, zo zal ik de wraake op myne tegenparty der s doen wederkeeren, en .mynen hateren vergelden. («) Voor zo. verre nu de bedreigingen 'er van zyn opgeüooten in en aangekondigd worden door het Woord, V welk ten zynen monde is uitgegaan, kunnen die ook aangemerkt worden ais. het Zwaerd zynes monds. Maar zo lange het, maar by het dreigen en aankondigen blyft.,. zyn ze als een Zwaerd, 'twelk, als-het: uitgetrokken en opgeheeven wordt, wel. grooten fchrik baart; maar welke fchrik haast .verdwynt, wanneer het niet toeflaat. Ze mogen eene Achabs verneedering uitwerken, 1 Kon. XXI: 17. Maar als het oordeel niet haastlyk volgt., neemt het hart zyne voorige boosheid wederom aan , en zoude wel fpottende vraagen : Waar is de Godt des Oordeels? Maar wanneer Hy de inflrumenten zyner gramfchap , die veele zyn, J. Syr. XXXIX:. 3a—36, opwekt , en dit Woord ten zynen monde uitgaat : Slaat toe : Uw oog verfchoone ,nochfpaare niet , Ezech. IX: 5, dan worden ze eerst recht het Zwaerd zynes monds. Een enkel woord van bevel is genoeg. Daarom wordt 'erook gezegd: Hy zal dc aarde flaan met de roede zynesmonds ; met den adem zyner lippen zal Hy den Godtloozen dooden, Jef. XI: 4. Dat//y. ZWAERD, ZWAK. 733; den Mensch der Zonde, den Zoon des Verderfi zal verdoen door den Geest zynes monds, ■ 2. Thesf. II: 8. Daarom leest men ook van de Oordeelen zynes monds, Pf. CV: 5. En zo zegt Godt zelf, Hof. VI: 5. Ik heb ze gedood door de reedenen mynes monds, en uwe Oordeelen zullen voortkoomen (aan) het' licht; of (als) het licht; als de lichtende blikfem, fchielyk, als in een oogenblik;ook dieptrelfende , als de blikfem , die fteenrotzen fplyt, en de hardfte metaalen doet fmelten. (33) Dat men nu mede ze eene fcherpe zyde aan dit Zwaerd hebbe toe te kennen, mag men daar uit opmaaken, dat de dingen , welke de verheerlykte Jefus aan Johannes wilde openbaaren , en welke die, op zvn bevel fchryven moest, niet alleen beftraffingen zouden zyn van zonden, en vermaaningen tot beketringe, gedaan aan zyne Gemeenten, en derzelver Opzienderen , zo als te zien is , Cap. II. en III. Maar ook bedreigingen van fchroomlyke Oordeelen, die Ply zoude brengen over zyne Vyanden. 't Geen gezegd-; wordt van het uitgieten van de zeeven Phiolen van Godts toorn kan, behalven 't geen' elders gezegd wordt , - daar van tot" een voorbeeld ftrekken, Cap» XVI. En'tgeenhet Stuk voldingt, is, dat de Heere Jefus, daar Hy voorkomt, als voerende den > Kryg tegen het Beest, en de Koningen der Aarde, die hetzelve volgden», om die geheel en al te -'verdelgen, ook^ wordt ver- ■ toond als een, uit wiens mond een fcherp • Zvjaerd uitging, op dat Hy daar mede deHeidenen flaan zoude, Openb. XIX: 15. ZWAK (Den geenen , die nu) is in het geloove, neemt aan, (maar) niet tot twistige ■ faamenfpreekingen, Rom. XIV: 1. (&) De Apostel fpreekt van zulken,-die nu, inden tegen woordigen tyd, nog zwak waren ' in het geloove; niet omtrent de geheele Leere van het Christen Geloof; maar flegts omtrent een zeker byzonder ftuk 'er van: Zelfs niet omtrent zo een ftuk,'t welkwel moest gehouden worden voor eene voor-naamfte Hoofd- en Grond-waarheid, wel-■■ ke behoorde tot de fondamenten der Zaligheid; maar omtrent een ftuk van minder belang; omtrent het al, of;iiiet eeten vanzekere fpyzen. Dat blykt uit het vs. daar wordt de zwakke-,omfchreeven alseen, die-moeskruiden, eet, en-dus geen^ vleesch, in tegenöverftellinge van zo ee-» Zzzz 3 nen*,  m Z W A K. «en, die gelooft, dat hy alles eeten mag, en die derhalven moet aangemerkt worden als een , die , ten aanzien van dit ftuk, fierk was in het geloove. Die Zwakken behoorden mede tot de Gemeente te Rome, want Paulus wil ze aangemerkt hebben als .Broeders , vs. 10 en 15. Maar 't waren Broeders, Geloovigen uit de Jooden. De grond-oorzaak van hunne zwakheid was , dat zy zo een wyd uitgeftrekt denkbeeld nu, voor als nog, niet hadden van de Vryheid, waar mede Christus ons heeft vrygemaakt, als zy behoorden te hebben, en dat zy zich nog verpligt agtten aan de Spyswet van Mofes, welke onderfcheid .maakte tusfehen Rein en Onrein, en het eeten van het laatfte ftrenglyk verbood. Vermits nu het vleesch, 't welk ,in de Hal te Rome, eene Heidenfche Stad, gefiagt en verkogt wierd, konde geagt worden om de andere reede , onrein te zyn naar de Wet vaii Mofes, zo fchroomden die zwakke Broeders daar van iets te eeten. En dat was de reede, waarom zy zich van het vleesch onthielden , en maar alleen Moeskruiden nen. Men zie daar van meer onder dien Tytel het gezegde over het ade vs. in des V. D. 2. St. p. a.70. Aangaande deeze Zwakken is (3) de Vermaaninge des Apostels aan de anderen , die in dit ftuk fterker waren in het geloove, dat zy die moesten aanneemen,maar niét tot twistige faamenfpreekingen. (XX) 't Schynt, dat 'er in de Gemeente te Rome waren, zekerlyk Bekeerden uit de Heidenen , die die Zwakken, ter zaake van hunne naauwgezetheid in deezen , befchimpten , veragtten, en veroordeelden, vs. 3,4,10,13: hen aanmerkten , als nog meer Joodse). dan Christen te zyn , en daarom de ge meenfehap deiTIeiligen met hun niet oef fenen wilden. Dit oordeelde de Apostel ge heel onbctaamlyk te zyn , onbeftaanbaa met de liefde, en als eene hardigheid, dii men zelfs tegen-Christus pleegde, naardiei die ook voor de.zulken geftorven was,vs. 15 (V)Hy vermaant daarom ze aan te neemen met een Grieksch woord,'t welk elders gt bruiktwordt van iemand met alle vriendt lykheid aan- en in te neemen in zyn huis Hand. XVIf1:26. XXVIÏI: 2. Aangezien n de Kerk is als het HuisGodls., eene Woonftt 'de Godts in den Geest, 1 Tim. III: 15, Epl .II: 21 i zo wil de Apostel, dat zy , i ZWAK , ZWAKHEEDEN. plaatfe van dat Huis voor hun te fluiten, en hen buiten de Gemeente te houden, hen veel meer daar in aanneemen, en als Medeburgers der Heiligen, en Huisgenooten Godts aanmerken moesten, en met alle, vriendelykheid behandelen, in tegenöverftellinge van 't geene de Apostel 'er, by wyze van afraadinge, Q3) op laat volgen: Niet tot twistige faamenfpreekingen. («*) Sommigen wil'en du vertaald nebben : Niet tot behoordeelinge van zulker menfchen gedachten en gevoelen, als waren zy geen waare Christenen. Dit komt wel overéén met het 3 en 4. vs. (J&) Maar de Vertaalinge der Onzen,kevert ook eenen goeden zin op. Zy mogten met die Menfchen wel faamenfpreeken en reedentwisten: Maar hoe ? Niet met heete drift, en fcherpe verwytingen , waar door men niemand overtuigen kan , en die doorgaans meer dienen tot verbitteringe, als tot verbeetcring. Maar het moest zyn-, om hunne zwaarigheeden op te losfen, en hun met alle befcheidenheid uit te leggen , dat de Wet van raakt niet, fmaakt niet, en roert niet aan te gelyk met de Oude Huishoudinge, welke fchaduwagtig was, was afgefchaft, en dat de Christelyke Vryheid • hergebruik van allerlei fpyzen zonder onderfcheid veröorlofde. Zo moet mefi de Dwaalenden te rechte brengen, zelfs _ geenen, die tegen/laan ,onderwyzen met zagtmoedigheid, 2 i im. II: 25. (23) Maar hoe komt Paulus hier omtrent deeze Joodschgezinde Christenen zo reklyk, daar hy foortgelyken onder de Galatiers zo ftreng behandelt? Hier waren het Eenvouwdigen, die dwaalden uit zwakheid-, maar > daar waren 'er, die zich voordeeden als Leeraars, met een boozen toeleg, om de ■ Leere en het Apostelfchap van Paulus te - beftryden , en de Galatiërs agter zich af • te trekken. Daar raakte het eene der ; voornaamfte Hoofdwaarheeden, de Leere 1 der Rechtvaerdigmaakinge, welke zy ook . wilden gezocht hebben uit de Werken der , Wet van Mofes; Maar hier was het een - ftuk van minder belang., waarin men , - vooral in dien tyd, toegeeflyk konde en , moeste zyn. 't Raakte flegts Spyze en x Drank, en dat was in Godts Koningryk •- 't voörnaamfte niet, vs. 17. ZWAKHEEDEN, (Zo zal ik dan veel tl liever roemen in myne) op dat de kragt van . Chris-  ZWAKHEEDEN. Christus in my woont. Daarom hebbe ik een welbehaagen in zwakheeden , in fmaadheeden , in nooden , in vervolgingen, in benaauwdheeden ,c om Christus wille: Want, als ik zwak ben, dan ben ik magtig, a Kor. XII: 9b, 10. Eigen lof ftinkt. Dit is een Oud fpreekwoord. Door zich-zelven te pryzen verraadt men zynen hoogmoed , en men maakt zich by anderen walglyk. Maar 'e* kunnen omftandigheeden zyn, dat men van zich-zelven roemen moet, dat is zulke dingen zeggen, die ons billyk by anderen tot roem zouden kunnen ftrekken: Naamelyk, als het 'er op aankomt , om onze eere en waerdigheid te handhaven tegen zulken, die'er ons van zoeken te berooven, of ten minften ze te verminderen. Dat was hier juist het geval. 'Er waren valfche Apostelen opgedaan onder de Korinthers, die voorgaven Dienaars van Christus te zyn, Cap. XI: 13. Die lieden roemden van zich - zeiven zeer hoog , om de Apostolifche waerdigheid van Paulus in minagtinge te brengen; en dus niet alleen zyne waerdigheid; maar ook zyne Leere. ■ Daar aan was te veel geleegen, dan dat hy dat als iets onverfchilligs zoude hebben behandeld. Hy toont ten dien einde aan, voor eerst, dat hy, met hun gelyk ftond in alles , waar van zy zo veel ophefs maakten, vs. 22. ■ Ten tweeden, dat 'er nog iets was, waar in hy boven hen was, fchoon genoomen zy waren in der daad de geenen geweest, die zy valschlyk voorgaven te zyn, Dienaars: van Christus, aangezien hy in arbeid' overvloediger, en in ftagen , verdrukkingen,' en gevaaren,' die hy ter zaake van Christus ondergaan hadde , uitneemctiderwas, dan iemand, vs. 23—29. En dit deed hem vs. 30. zeggen: Indien men moet roemen , indien "men daar toe genoodzaakt wordt, dan zal ik, hoe wars ik anders daar van ben, roemen in de dingen myner zwakheid; in dingen, waarom men my anders zoude kunnen befchimpen en vera'gten: Maar die tot bewyzen moeten dienen, hoe getrouw, en in veele gevaaren beproefd, een Dienaar van Christusrik ben; en te gelyk, hoe een geliefd Dienaar t ik by Hem ben, dien Hy in zo veele ge- . vaaren genadiglyk bewaard en kragtdaadig onderjleund heeft, 't welk hier dient opgemerkt te worden, ten blyke, dat hy, in ZWAKHEEDEN. 735 het optellen van alie die haglyke-ontmoetingen , niet roemde, in zynen moed en kragt; maar, gelyk hy ons zal doen zien in de woorden, die wy te verkiaaren hebben , in den Heere, die hem voor de laagen der Vervolgers bewaard hadde, waar van hy een voorbeeld bybrengt, vs. 32, 33. En ook in zwaare verzoekingen op eene byzondere wyze onderfteund hadde. Daar van wilde hy ook een voorbeeld bybrengen. Doch daar toe was noodig, dat hy vooraf meldde , wat daar toe geleegenheid hadde gegeeven. Dat was een alleruitneemendst gezigt, of openbaaringe , waarmede hy was vereerd geworden, hoedanig eene nooit aan iemand was' te beurte gevallen, Cap. XII: 1—6. Doch op dat hy zich op de uilneemendheid van zo eens Openbaaringe niet verheffen mogt, was hy , ter zyner verneederinge , ook bloot gefteld geworden voor eene allerzwaarfte verzoekinge , vs. 7, 8, en in deeze was het, dat des Heeren onderfeunende genade hem beloofd , en ook daadelyk by hem ondervonden was, vs. 9. De Heere hadde tot hem gezegd: Myne genade is u genoeg: Want myne kragt wordt in zwakheid volbragt : Deeze zo bemoedigende Belofte gaf hem gepaste geleegenheid, om nu daadlyk ten uitvoere te brengen dat geene, waar van hy Cap. XI: 30. gefprooken hadde, te weeten, te roemen in de dingen zyner zwakheid. (X) Zyn voorneemen daar toe uit hy vs. 9b. Zó zal ik dan veel liever roemen in -myne- Zwakheeden, ep dat de kragt (XX) Zyn voorneemen was dan liever te roemen in zyne Zwakbeedent («) Men verftaa door zyne Zwakheeden: («*)-'• Niet die der hem nog aankleevende verdorvenheid. Hoe groot een Apostel hy ook was, hoe- verre ook gevorderd in heiligmaakinge , hy had evenwel nog zyne zwakheeden. Hoe zeer hy, naar den inwendigen mensch , een vermaak hadde in \ Godts Wet, hy werd evenwel nog wel eens oevangen genomen onder de Wet der Zonde s , 'die in zyne leden was. Deeze waren hem geen ftoffe van roemen; maar wel van beklag: Ik elendig mensch! wie zal my verlos- ren uit het ligchaam deezes doods-? Rom. VII: 14—24. (18,3; Maar 't zyn hier zyne Lydingen: Dus genoemd , om dat ze den ■ mensch verzwakken, moed- en kragteloos maaken; om dat ze een bewys opleeveren - van >  :73tf ZWAKHEEDEN. -van 's menfchen zwakheid; want hadde •hy het vermogen om ze van zich af te weeren, geen lyden zoude hem ooit overkoomen ; om dat ze ook .door de w//rfï Apostelen werden bygebragt, om de waerdigheid, en het gezag van Paulus te verzwakken. In die (■«) wilde hy roemen, liever roemen. (**) Roemen: Niet, om zich te doen bewonderen als den Man van onverschrokken moed., die geene gevaaren te groot agtte, die hy niet dorst braveeren,: Ware dat zyn oogmerk geweest, dan wa-re hy geweest een zoeker van ydele eere: Maar,"om daar uit een bewys af te leiden , dat hy waarlyk een Apostel van Christus was,, want Lyden behoorden-mede tot de merkteekenen van het Apostelfchap , -waarom Jefus ook tot zyne Difcipelen eens zeide, dat de Waereld hen zoude haaten; dat zy in de. Waereld verdrukkingen zouden .hebben, Joh. XV: 19. XVI: 33. 03/3) Hy wilde 'er liever in roemen. Liever, dan in Gezigten en Openbaaringen. Dat mogt worden opgenoomen, als zweemende naar hoogmoed, waarom hy ook daar van niet gefprooken hadde, als met everberginge van zynen naam, vs. 2. Liever ook, als zich te beroemen, gelyk de valfche Apostelen deeden, op zyne afkomst, dat hy ook . een Israëliet was, uit den Zaade Abrahams. Liever ook, om dat hy daar in boven hen ■was, uitneemender dan zy , Cap. XI: 2.3. Als die niet anders bedoelden als gemak en valfchen roem., en van verdrukkingen .fchuw waren, Gal. VI: 12, 1.3. Eindelyk, ook liever. (33) Op dat de kragt van Christus in hem woonen mogt. (*) Het doelwit van zyn roemen was dan dc Ondervinding en Openbaaring van .Christus kragt. Welke .kragt hier is die genade, waar van de Heere vs. 9". gefprooken hadde, waar door hy den moedeloozen moed inblaast, den moeden kragten geeft, en den geenen.. .die geene kr agten hebben, de jlerkte vermenigvuldigt , en , naar den rykdom zynes heerlykheid, zo bekragtigt in den in- en uit wendigen menfche, dat zy in eiken boozet. dag van 'verzoekinge kunnen ftaan, wederflaan , .en alles verricht hebbende, ftaandi .blyven. Gelyk hy nu die kragt meermaal; ondervonden hadde : (£P) Zo wenschte hy ook, dat die hem beftendig by .blyven.. in hem woonen mogte, niet anders, dan o: Christus met zyne kragt in hem was koo ZWAKHEEDEN. men huisvesten , om hem in alles , wat hem overkoomen mogt, te befchermen, en te onderfteunen met de rechterhand zyner gerechtigheid. (£) Op dat hy dat geluk by aanhoudendheid mogt blyven genieten., zo wilde hy liever roemen 'in zyne zwakheeden, dan in andere voorrechten , of bedryven , waar door hy in geen ding minder .was geweest, dan de uitneemendjie Apostelen., vs. 11, 12. Door daar in,te roemen, mogt hy die .genade-kragt verlooren hebben; want de Heere weder ftaat Hoogmoedigën ; maar aan Nedrigen geeft Hy genade. Liever dan geroemd in zyne zwakheeden., want dan moest die roem eindigen in Hem, die zyne kragt in zwakheid wilde volbrengen, en daar door toonen , hoe Hy ook de zwakften kan ftellen als het Paerd zyner Majefteit in den ftryd, nis Helden, die op geen ding agt geeven , die hun leeven niet dierbaar agten voor zich - zeiven, zo zy flegts volbrengen mogen den loop, en dienst, welken zy van den Heere ontvangen hebben. Gelyk hy zich nu voorgenoomen hadde, op die wyze te roemen: (3) Zo deed hy het ook terftond, zeggende vs. 10. Daarom.hebbe ik een welbehaagen in Zwakheeden —. (XX) Hy verklaart een welgevallen te hebben in zekere dingen., waar van anders vleesch en bloed eenen afkeer hebben. («) Het zyn Zwakheeden —4 maar zulke, die hem overkoomen waren, of nog overkoomen zouden, om Christus wille. («) Hy fpreekt van Zwakheeden, van zyne Lydingen in 't gemeen , waar van hy vervolgens eenige foorten wat meer in 't byzonder opgeeft : Smaadhceden. Te Athene befpot, als een ydele Klapper^ Hand. XVII: 18. Door Ter tullus befchuldigd , als een Volks-beroerder , Hand. XXIV: 5. By veelen gelasterd als een uit.vaagfel der PVaereld, veragt als aller affchrapfel, iKor. IV: ,13. In nooden : In .kommer.en gebrek aan noodig voedfel en dekfeI,zo dat hy, meer dan eens genoodzaakt was in arbeid en moeite., dag en nacht te werken , op dat hy anderen niet tot last mogt zyn, 1 Thesf. II: 9, 2 Br. III: 8. En des niet te min moest hy nog nu en dan de nooddruft derven, waarom hy ook zegt, dat hy onderweezen was, honger en gebrek te lyden, Philipp. IV: 12; en zo fpreekt hy ook elders van honger, dorst .en naaktheid, 1 Kor. IV: 11,2 Kor. XI: 27. In  ZWAKHEEDEN. ■ 'In Vervolgingen: Dan gegeesfeld, en inde ge vangenïsfe geworpen, H and. XVI: 22,23. Dan gefteenigd-, en voor dood ter Stad uit' gefleept, Hand. XIV: 19. Meest op aanhitfen der Jooden; die hem van Stad tot Stad vervolgden, en de Schaaren tegen hem opruidden. In Benaauwdheeden, waar toe men brengen mag de doodsgevaaren, waar van hy fpreekt 2 Kor. XI: 16. Zynde Op zyne reizen menigmaal in perykel geweest van Rivieren, van de Zee , in de Woeftyne, en van de Moordenaaren. Alle deeze dingen waren hem overgekoomen,: (0/3) Om Christus wille. Dus dan niet ter zaake van eenig wanbedryf., als ware'hy geweest een Dood/lager, of Dief, of Kwaaddoener , of die zich met een anders doen bemoeit, ïPetr. IV: 15. Maar ter liefde, en in den dienst van Christus. Niet llegts, om dat hy een Christen was; maar vooral , om dat hy voor Christus eere en leere zo yverde, en, ter uitbreidinge van deszelfs Koningryk , de Afgodery beftreed onder de Heidenen , en onder de Jooden het Wetplegtige van het Oud Verbond, als zynde zo iets, 't welk verouderd was, naby de. verdwyninge , en van geene.kragt meer.. 't Was daarom onder de Heidenen eene hoofdbefchuldiging tegen hem, dat hy was een Verkondiger van vreemde GoJen, Hand. XVII: 17. XIX: 26; en onder de Jooden, dat hy was een Opperfte Voorftander van de Sekte der Nazarenen, Hand. XXIV: 5; 't Was dan niet te veel gezegd, dat hy deeze. dingen ondergaan hadde om Christus wille. Want die hadde reeds by den aanvang zyner roepinge, aan Ananias te kennen gegeeven , dat Hy hem zoude toonen, hoe veel hy zoude moeten lyden, om zynen't wille, Hand. IX: 17. Doch hoe veele in getal, hoe bitter in aart zyne Lydingen.ook waren geweest, hy beklaagde 'cr zich evenwel niet over. Dat was 'er zo verre van daan: (/3) Dat hy, in tegendeel , betuigde, 'er een welbehaagen in te hebben. Dat hy die onderging met lydzaamheid, en ftandvastigheid, dat zoude zich laaten hooren : Maar met welgevallen, dat luidt vreemd : Wie kan een welbehaagen hebben aan fmaadheeden en verdrukkingen? Die zyn immers geene oorzaaken van vreugde, maar wel van droefheid voor het vleesch. Maar zo doortrokken waren de Apostelen van liefde tot , en XI. Deel. I. enjl. Stuk. ZWAK HE EDEN.. 737 yver voor Christus, dat zy zich verblydden, dat zy waerdig gedgt wier den, om Christus naams wille fmaadheid te lyden, Hand. V: 4 r. Geen wonder was het dan, dat ook Paulus een welbehaagen hadde in zyne Zwakheeden. Dit ging zelfs zo verre by hem, dat hy zich verblydde in het vooruitzigt, dat hy eerlang, als cen drank-offer, zoude geofferd worden over de Offerhande, en de bedieninge des geloofs , Philipp. H: 17. Dit was dai: het Daarom, waarom 'hy ''ex een welbehaagen in had, en 'er in roemde; omdat hy het leed om Christus wille , aafi wiens uitneemende liefde t'hemwaards hy zo veel verfchuldigd was, en om dat hy, onder al dit lyden , mogt ondervindeny dat de kragt van Christus in hem woonde, tot moedgeevinge, en vervullinge met de vreugde van zyn heil; en wel inzonderheid tot betooninge zyner kragt door hem. (33) En dit is de voornaame reede, waar mede hy zyn gezegde billykt : Want als ik zwak ben, dan ben ik magtig. (*) Deeze reede fchynt hard te zyn: Zwak en te gelyk magtig te zyn,. zyn tegentlrydige zaaken. En evenwel fprak Paulus hier woorden van waarheid cn van gezond verftand. Hoe zwak in zich - zeiven, hy was evenwel kragtig in den Heere, en in de fterkte zyner magt. ; Dat ondervond hy in zichzelven. Naar maate zyn uitwendige mensch verdorven wierd, werd de inwendige vernieuwd van dag tot dag , 2'Kor. IV: 16. Dat bleek ook in meer dan'één geval aan anderen. Hoe -zwak hy was, hoe zeer hy in lyden was, 't bleek evenwel, dat hy veel, ja ! alles ver mogt door Christus, die -hem kragt gaf, Philipp.-IV: 13. Hy ftaat als een Gevangene voor Felix en Drufilla: Hoe magtig was zyne taal! Zy werden beiden zeer bevreesd, Hand. XXIV: 24, 25. Hy ftaat gekeetend voor Agrippa: Hoe magtig is zyne vcrantwoordinge! De Koning riep uit : Gy beweegt my byna een Christen te worden, Hand. XXVI: 28. Ply ftaat als een Befchuldigde voorhet zo ontzaglyk Areopagitisch Gerichts-hof te Athene: Hoe magtig was zyne Reedenvoeringe ! Ply gaat niet alleen vry, onveröordeeld uit; maar hy gaat uit als Overwinnaar : Een der Raadsheeren, eene Vrouwe van aanzien, en nog eenige anderen, laaten zich door hem gevangen neemen onder de gehoorzaamheid van Christus, Hand. XVII: 33 , 34. A a a a a Hy  733 ZWAKHEEDEN. Hy en Silas liggen met hunne voeten verzeekerd in den ftok, in den hinnenflen kerker; zy zingen Gode lofzangen. Hoe magtig is hun gezang! ""Er gefchiedde eene groote, /lardbeevinge , de fondamenten van den Kerker tuierden, bewoogen,, de deuren fp rongen open, hunne banden werden los ;. en den .Stokbewaarder, en geheel zyn huis bragten zy den Heere aan tot eenen buit; die werden geloovig en gedoopt, Hand. XVI: d'3—34.. Hy is als een Gevangene, als een Schipireukeling op het Eiland Mekte: Hoe magtig waren daar zyne daaden ! Eenen Ad» der, die zyne hand gevat hadde, fchudde hy af, en hy leed geene 1'cbade van de beetc. De Ba/ftaaren verbaasden zich over Zyne magt,, en zeiden , dat hy een Godt was. Wonderdaadig genas hy 'er veele zieken, en verwierf daar door voor zich,' en voor zyne Scheepsgezellen veele gunstbewyzen, Hand. XXVIII: 3—10. 't Was byna niet anders, dan of 'er kragt uitging van zyne banden tot verfterkinge van anderen. Dus fchreef hy 'er van aan dc Philippiêrs uit Rome, daar hy een Gevangene was in een koeten : Ik wil Broeders! dat gy weet, dat het geen aan my is gefchied, meer tot bevorderinge van het Euangelie is gekoomen: Alzo dat myne banden in Christus openbaar gezvorden zyn in, het gantfche Recht - huis, en. allen anderen.. En dat het. meerderdeel der Broederen, in den Heere, door myne banden vertrouwen gekreegen hebbende , overvloediglyker het Woord onbevreesd.; durven fpreeken.,, Philipp. I; 12, 13, 14.. (Jt) Dit moet, blykens het reedegeevend woordeken want, dienen, om het in't eerst zo vreemd klinkend gezegde, van Paulus te billyken. Want was het waar, dat hy door de kragt van Christus,.die in. bem woonde, zo magtig was, zelfs dan, wanneer hy zwak,.dat is, in,lyden.was; .en ftrekte dit. zyn magtig.zyn zo zeer ter openbaaringe van Christus kragt., en ter uitbreidinge van zynen Naam eii Koningryk, zo zal men zich niet langer hebben te verwonderen ». dat een Man,,als hy., die de Verheerlyking van .zynen grooten Heer en Weldoener, en het inwinnen van onfterflyke Zielen voor denzelven , verhief boven het hoogfte zyner blydfchap, een welbehaagen. hadde- in, zyne Zzvakbeeden. Als me.de , waarom hy verkoos liever in die9,di& ook voor anderen van nut waren, ZWAKHEEDEN, ZWALUWE.. te roemen, dan in Gezigten en Openbaaringen , of eenige andere voorrechten, dfc maar alleen voor hem in 't byzonder van nut waren. Ook al mede , om dat daar uit, ter befchaaminge der valfche .Apostelen,^ duidelyktte blyken konde, dat hy een Waar, een waerdig, en by zynen Héèj by. uitftck geliefd Dienaar was van Christus,. die hem anders, in zo eene aanéénfchakelinge van Zwakheeden, met zo veel kragt niet onderfteund, en het uitöcffenen van zo veel magt niet. zoude gegeeven hebben. . ■ - .ZWALUWE.. Zo hebben de Onzen vertaald het woord "TH"}» Deroor „ Pf. LXXXIV: 4. Zelfs vindt de Musch een huis, en de ZWALUWE een nest voor zich — by uwe Altaaren. En.Spr. XXVI: 1, gelyk eene ZWALUWE is tot vervliegen. Doch de groote Bochart Hieroz, P. II. L. I. G. 8. heeft in het brcede aangetoond, dat 'er door te verftaan zy een Tortelduive, of wilde Duive. Zo hebben zy ook het woord , Gnauor , tweemaal vertaald door ZWALU WE Jef. XXXVIII: 14. en Jerem. VIII: 7.Maar volgens Bochart L.cit.C. n... is 'er de Kraan door te verftaan. In die beide laatstgemelde plaatfen vindt men ook het Hebr. woord tJ1Ö,,.of Ö?D., 'fit*. 't welk de Onzen hebben overgezet door Kraane : Maar volgens Bochart, die dit met veele reedenen bekleed, C. 10, is de D'J?*; fat der Hebreën de Zwaluwe, dus genoemd naar "het geluid van fos, fis, fis, 't welk ze maakt, gelyk ze ook daar van in het Italiaansch den naam van- Zifilla draagt.. De Zwaluwen, zyn van .meer dan eenerlei foort. De by ons meest bekende zyn de Rivier - Zwaluwen, die in de Oevers haar nest maaken; en de Huis-Zwaluwen, die haare nesten maaken aan het Dak, of de Venfter-raamen. (X) Weinig koomen de Zwaluwen.op den grond, of' het moest zyn, om 'er wat aarde, of klei teraapen tot het maaken van haare nesten. Zy aazen't meest op vliegjes, muggen en; andere infektent en zwieren, en fehaaren . daarom.den gantfehen dag dóór.de lucht, om die op te happen.. Hier door dóen zy aan de Menfchen een' grooten dienst, die anders van die Diertjes grooten overlast zouden te lyden hebben.. My heugt ergens.  ZWALUWE gens g'eleczen-te hebben, dat de Keizerin van Rusland aan zeekeren voornaamen Fleer vergunde een oud Kasteel, geleegen in een Bosch, te bewoohen tot een Buiten-verblyf. Het knelde 'er van Zwaluwen en nesten. Hy deed de nesten ftooren, en'dé Zwaluwen wechfehieten. Dus zag hy zich haast van de Zwaluwen verlost, maar te meerder geplaagd van vliegen en muggen, zo dat hy blyde was de Zwaluwen, om zo te fpreeken, te rug te roepen, cn wederom huisvestinge te vergunnen. Deeze haare jagt maakt ze ook tot Weêrwikkers: Want als de bovenlucht zwaar en vogtig is, daalen de Lucht-infekten na beneeden, en dan ziet men de Zwaluwen ook laager vliegen , als naar gewoonte, om daar haar prooi te zoeken. Hier van daan is het, dat het laag vliegen der Zwaluwen met recht wordt aangemerkt als een voorteeken van Reegen. Om dat de Ziualuwe weinig op den grond neder zit, ah uit noodzaaklykheid, en meest vliegt, en baar voedfel zoekt in de lucht, zoude men dezelve kunnen neemen tot een Zinnebeeld van een' Heemehchgezinde Mensch, die van de aarde en het aardfche maar" zo veel gebruik maakt, als tot zyn tydelyk beftaan noodig is ; en voor het overige zich meest bézig houdt met het bedenken en zoeken der dingen , die boven zyn, waar by de Ziele leeft, als welke moet ge ft er kt worden door genade, en niet door' fpyze. (3) De Zwaluw e maakt haar nest 't liefst aan de huizen, is zeer bezorgd voor haare Jongen , vliegt onvermoeid af en aan om die van voedfel te voorzien. Men zegt, dai zy haar nest zeer zindelyk houdt, en van tyd tot tyd den drek van haar en haare Jongen ,er uitwerpt, Deeze zindelykheid was de Oorzaak van het blind worden van den Ouden Tobias, zo als men dat leest in het Apokryphe Boek, dat naar hem genoemd is, Cap. II: 9, 10. Ik, zegt hy, fliep aan den muur van de voor plaatfe, en myn aangezigt was ontdekt —- en myne oogen opgedaan zynde, fcheeten de Mas fchen rJt , de Vogelkens , haaren mest in myne oogen, en daar kwamen witte fchillen op myne oogen. Volgens Hieronymus zyn het Zwaluwen geweest. In 't bovengemelde opzigt zoude men dc Zwaluwe kunnen neemen voor een Zinnebeeld van eene Huishoudelyke Vrouwe, die zich den mees- ZWALUWE. 739 ten tyd in en by haar huis houdt, 't zelve zindelyk en in goede orde houdt, en zeer bezorgd is voor het onderhoud van haare Kinderen, en verder huisgezin, gelyk die deugdzaame Vrouw, van welke men leest Spr. XXXI: 15. Q) De Zwaluiven worden met den Herfst, als het koud begint te worden, niet meer gezien, maar in het Voorjaar,als het warm wordt, koomen ze weêr te voorfchya. Of ze zich begeeven na andere warmer Landen , om daar te overwinteren; dan of ze in het Land blyven, en zich hier of daar verbergen, is in gefchil. Zeker is het, dat men 'er heeft gevonden in holle hoornen, in groeven, in de reeten van oude Gebouwen, of fteenrotzen, liggende als dood, en byna zonder vederen; maar die, in de warmte gebragt zynde, wederom in beweeginge 'raakten , en als herleefden, 't Kan zyn, dat van die, welke aan een warmer oord , na de Zonne gekeerd, geleegen hebben, die enkele zyn , die men vroeg in het voorjaar verneemt, waar op het bekende , en by de Oude Grieken reeds gebruikte fpreekweord ziet : Ml» %i\it»i tx» 2 fr«i« , ééne Zwaluw maakt, de Lenta niet, waar aan een ander fpreekwoord Is tegenövergefteld: Eéne Bontekraai maakt den Winter niet, Ondertusfehen kan dit Natuur-eigen van de Zwaluwe, dat ze, tegen dat het koud wordt, ons verlaat, en wederkeert, als 'er warme dagen koomen , haar tot een Zinnebeeld maaken (NN) van eenen wyzen mensch, die de tyden en geleegenheeden weet te onderfcheiden; 'er gebruik van maakt, wanneer ze zich gunftig voordoen; maar, wanneer 'er onheil is te vreezen , by tyds op zelfs behoudenisfe bedacht is: De kloekzinnige ziet het kwaad, en verbergt zich, naar het zeggen van Salomo. In de Godtfpraake is de Zwaluwe eene der Vogelen , die den tyd hunner aankomfte weeten waar te neemen, en om die reede worden aangevoerd ter befchaaminge van Godts Oude Volk, om dat het V recht des HEEREN niet wist, Jerem. VIII: 7. (33) By Ongewyde Schryvers is de Zwaluwe, («) om dat ze ons in den Zomer byblyft, maar in de koude ons verlaat, een Zinnebeeld van eenen Schynvriend,die ons beftendig op zyde is, zo lange het ons voorfpoedig gaat en hy voordeel van ons trekken kan; maar zich Aaaaa 2 v van.  740 ZWALUWE, ZWANGER,. van ons verwydert in tyden van tegenfpoed, wanneer men zynen raad en hulpe het meest zoude noodig hebben.. Dum fueris felix, muitos numerabis amicos. Tempora.ft.fuer int nubila, fto/us erts. *£ Komt in den zin op 't zelfde uit met het gezegde van Salomo: Het goed brengt veèle Vrienden aan; maar de arme wordt van zynen Vriend gefcheiden. Een ieder- is een Vriend des geenen, die gefchenken geeft. Alle de Broeders des. Armen haaten hem :. Hoé veel te meer gaan zyne Vrienden verre van hem, Spr. XIX: 4, 65.7. (0) En daar de Zwar luwe by haar vertrek niets nalaat tot eene erkentenisfe, dat wy haar' toegelaaten hebben, aan ons huis, of dak te nestelen, als wat drek en vuiligheid, zo wil men haar aangemerkt hebben, als een Zinnebeeld van eenen Ondankbaaren, die kwaad voor goed, haat voor liefde vergeldt, Pf. CIX: 5. Of, gelyk ons fpreekwoord zegt, ens voor dank met flank beloont. Op eenen van beiden zoude de Zinfprcuk van Pythagoras zyn toe te pasfe/i: Laat geen Zwaluwe met u onder hetzelfde dak woonen. (f\) "t Gezang, of liever het gepiep der Zwaluwen geYfkx. vry wat-meer naaf het droefgeestige , dan naar, het- vrolyk'e. Bóch'art • brengt eene menigte.van Griekfche en Latynfche Dichters by , by welken de zang der Zwaluwen droevig, of treurende heet. Zo werd dieby Koning Pliskia ook aangemerkt, en hy ontleent 'er eene gelykenisfe van, om te toonen, hoe zeer de boodfchap van Jefaia, dat hy zich tot fterven moest bereid houden , hem bedroefd hadde: Ik, zegt hy, piepte als. cen Zwaluwe , Jef. XXXVIII:' 14, Men zie dit vers verklaard in des VI. D; 2..-. St. p. 147; .ZWANGER. C&0' In 'eenen eigenlyken Zin worden de Vrouwen. gezegt Zwanger ie zyn, Zwanger te gaan, die, door byligginge des mans, vrucht ontvangen hebben, die in haare ingewanden draagen en voeden, en, als de daar toe beftemde dagen vervuld zyn, ter Waereld brengen. Zo dat men in eene Zwangere. Vrouwe, twee.leevendige Weezens moet aanmerken, te weeten, haar, en de vrucht, waar van zy zwanger gaaf; Daarom 'was het-veraceren , of mishandelen eener Zwangere Mrouwe, naar de Godtlyke Wet ten hoog- Z WANG E' R. ften ftrafbaar : Wanneer Mannen kyven , en flaan een zwangere Vrouwe, dat haar de vrucht afgaat, doch geen doodlyk verderf zy, zo zal hy zekerlyk geftraft worden, gelyk. als der Vrouwe Man hem oplegt: En hy zal het geeven voor de Richteren. Maar indien een doodlyk verderf zal'zyjj.: Zo zult gy geeven ziele voor ziele ," Exod'. XXI: 22, 2,3. Daarom zal ook. altoos by alle eenigzins befchaafde Volken eene Vrouwe, die zwanger is , fchoon ftraffchuldig bevonden, van de verdiende, ftraffe worden verfchoond gelaatenv tot dat Zy van haar Kind verlost is, om dat het eene krytende onrechtvaerdigheid zoude zyn, het onfchuldig Kind mede te doen boeten voorde misdaad van de Moeder. Zo groot, zo grouwiyk was evenwel de Barbaarsheid in Oude dagen-by fommige Volken in het Oosten, dat zy "in de woede van den Oorlog' Zwangere Vrouwen den buik opfneeden.. Propheet Elifa was bedroefd in het vooruitzigt, dut Hazaèl niet alleen de jonge manfehap met -dén Zwaerde zoude ftaan; maar ook de jonge Kinderen verpletleren, en de zwangere.Vrouwen opfnyden,. 2.K011. VIII: 12. Van dien inhoud was ook het fchrikbaarertd Oordeel , dat aan Samaria bedreigd'werd, Hof. XIV: 1; en deeze Barbaarsheid was eene van de drie, of vier Overtreedingen der Ammoniten, om welker wille Godts toorn.zich van hun niet zoude afwenden , Am. I: 13.(3) Oneigenlykt aï Zinnebeeldig, (XX) leest men van de Kerke., onder.de teekeninge van eeneVrouwe, dat zy zwanger was, en in pync om te baaren, Openb. Xif: 2. In het verkiaaren van het 1. vs, is van deeze Vrouwe • uitvoerig- gehandeld rfr het. IX. D. p. 870 . (33) Meermaals" worden ook menfchen gezegd zwanger te zyn, die deeze, of geene oogmerken zich voorftellen, om die te .bereiken, des overleggens Jn hun binnenfte veel maaken: Gelyk nu de Vruch t altyd foortgelyk is als de Moeder, zo dat eene menschlyke Moeder ook een menschlyk Kind ter Waereld brengt,. en. eene dierlyke Moeder een dierlyk Jong, zo is ook de. Vrucht van zulke Overleggingen doorgaans aan dezelve gelyk. Zo leest men Job XV: 35. Zy ontvangen moeite , en baaren ydelheid, en hun. buik richt bedrog aan, Pf. VII: 15. Ziet! hy is in. arbeid.van ongerechtigheid, Hy is zwanger van,  Z W « N G E K' van •mdBl&l en zal leugen baaren', Jef. XXXIII: 'tl. Gy lieden gaat met flroo zvxan. 'ger, 'gy zi'tÏÏ ftöppclen 'baaren ,'uwen geest zal u (ais)' vuur verflinden, en Cap. LIX: 4b, met moeite zyn zy zwanger, 'en -zy baaren ongerechtigheid,. Ter geleegen heid van , decze° laatfte woorden heeft Prof. Voget . in zyne Uitlegginge van Jef. LIX. eene . aanteekening gemaakt p. 57, welke ik hier , zal mededeelen;: „ De laatlte uitdrukking . „ vair dit 4 Stoppelen: ti ,, Gy zult ftoppelen ba-aren , iets zo gering, g „ en ligt als Stoppelen, 't welk door Godts le ,, toornvuur aangeftooken, gelyk Stoppe. zc „Jen, tot fmerte zal weezen. Ver ge lyk rt „■ ook Pf. VII: 15, daar het geen de Godt- 01 ZW'A,N:G.ER. 74^ ü looze'baart, genaamd wordt IpVl, een „ feil , of leugen: Het bedoelde oogwit „i-zal 'misfen, -en «fmerte-- in plaatfe koe„ men. Job XV: 35. wordt 'er nog by* % gedaan tot opheldering fiD"}Q van de;,'•'zelfde-beteekenisfe zynde. De laatfte , woorden welke jef. XXXIII: tv. ter , 'verklaaringe 'er zvn bygevoegd , zyn , nadruklyk D^HH 'uw -Geest een , Vuur : Gy:iie-bt kittige verdervende ,■-raad-Hagen • in het harte , -(daar. mede , zwanger) DD^JXH Hy , i de Geest, of , het Vuur van uwe hittige verderf be, doelende raaddagen zal u zelf vernie- , len, (dat zult gy baaren.)'" —. Z WAlNGPII (Ziet! lly is in arbeid van ngerëchtigheid, ende hy is) van moeite,.hy al leugen baaren, Pf. Vip: 15. (R) Die 'ly, -van wien David-fpreekt, is die onveroenbaare Vyand, die hittige Vérvolger, ■an welken hy in 't voorgaande gefproo* en hadde. 't Was Saul, die wel zyn ichoonvader was, maar te gelyk ook zyn als- en dood-vyand, die het fteeds op yn leeven toelag. Mén zie-een-weinig oorwaards,p. 713—. onder dén tytel van ZWAERD , het aangeteekendc over het 3 en 14. vs. Hy ftelt zich hier denzeP en voor onder de gedaante van eene wangere en baareude Vrouwe. (KN) Eerst Is eene Vrouwe , dié reeds in baarensood was: Hj is in arbeid van Ongerecht 'gheid. («) 't Grondwoord hier en Iders overgezet door Ongerechtigheid, ■ordt meermaals ook vertaald door Tdel',id, ïi\$ Job XV: 35. Zy. ontvangen moeik, en baaren ydelheid.- Van de slfgoden ordt gezegd met hetzelfde Grondwoord : 'y zyn altemaal TDELHEID? en hunne erken zyn een nietig ding, Jef. XLI: 29. ïsgelyks Zach. X: a. De Teraphim fpree- m TDELHEID. De- reede.,* waarom ih die gefprooken wordt met een -woord, welk- deeze tweevouwdige beteekenis elaat, is>, om dat Afgodery, Waarzeg- ;ry en Bygeloof tc gelyk zyn Ongerechgheid voor Godt, en Tdelheid voor de ;enen, die 'er eenig betrouwen op fteln. Zo leest men , wederom met het:lfde Grondwoord, van werken der Ongechtigheid , Jef. LIX: 6. Men zoude hetik kunnen vertaaien, werken der Tdelheid9., Aaaaa 3 om*.  -45. ZWAN.GE R. Ofli dat "zé niet beantwoorden aan het oogmerk : De Zondaar zal 'er zich niet mede .kannen klecdent, nocb dekken, om 'er mede voor Godt te beftaan ; want ze zyn gelyk aan een weef fel vahfpinnewebben. Wy mogen 'er hier ook door:verdaan het grouwiyk voorneemen van Saul, om David in handen te krygen, en van het leeven te heroovcn. Dit; was een voorneemen van krytende Ongerechtigheid; te meer * daar hy aan Davids zo veel v.crfchuldigd was: De behoudenis van zyn Volk en Koningryk van de overheerlchinge der Phitiftynen door het -verflaan van Goliath, i Sam'. XVII: 9, 49, 50 , 51. En ook van zyn leeven, waar van David hem hadde kunnen berooven in de i'pelonke van Engedi, 1 Sam. XXIV: 4—. Zo dat hy zelf moest belyden , dat David rechtvaerdiger wu{, dan hy, vs. 18. Was het dan niet groote ■Ongerechtigheid., in dat voorneemen te volharden ? 't Was ook Tdelheid, eenen Man aan kant te willen helpen, dien Godt tot het Koningryk hadde voorbefchikt i ja reeds hadde doen zalven. Alle zyne daar toe aangewende poogingen konden nooit gelukken. Wie zal den wille G.odts we; derftaan ? De gedachten der Godtloozen zullen verbrooken worden. Maar de raad des HEEREN zal beftaan in eeuwigheid; de gedachten zynes harten van geftachte. tot gedachte, Pf. XXXIII: 10, 11. Was dit dan '.geene Tdelheid? Ja ! waarlyk eene. des te grootere , daar Saul in het zeekere wist, dat hy Koning zoude worden, cn dat het Koningryk Israëls in zyne hand beftaan zoude, 1 Sam. XXIV: 21. Dan desniettegenftaande bleef hy 'er fteeds op bedacht, om dit Zyn voorneemen ten uitvoere te brengen. (f) Hy was in arbeid van Ongerechtigheid. ■Gelyk eene Vrouwe , als haar tyd vervuld is, alle haare kragten 'er toe infpant, hoe veele de fmerten ook mogei zyn , die zy ' daar by gevoelt , om var haare Vrucht verlost .te worden , en dk in de Waereld te brengen. Zo was Sau ook onöphoudelyk in de weer, hoe veeh wroegingen der Konfciëntie van binnen hoe veele moeilyke optochten het hen ook kosten mogt, om zyne Vrucht derOn gerechtigheid in de Waereld te brengen met David te doen omkoomen. Van tyi tot tyd ftond die Vrucht als in de geboot ZWANGER. te; dan eens, wanneer Saul hem met zyne fpiesfe zocht aan den wand te fpitten , ï"Sam;»XkX: 10. Dan , wanneer hy hem . in zyn huis van het bedde wilde laaten ligte'n , vs.- 11—18. Dan, wanneer hy dacht hem omfingeld, en als in zyne hand bellooten te hebben, eerst in Kehila, Cap. XXIII: ?-ri3 ;en wederom in de Woeftyne van Maön, vs. 25—28. Als ook in.de ;Woeftyne' van Engedi , Cap. XXIV: 2. ■Éfi^gelyb.e.ene Vrouwe,.fchoon de eene Baareas-wee Voor, en de anderen na voorby gaat., evenwel in arbeid blyft, en weêr "nieuwe poogingen aanwendt: Zo was het ook met Saul. Hoe dikwils zyn toeleg was verydeld , hy bleef evenwel in arbeid, en fpande. al weêr nieuwe onderneemirigen in het werk, toen hy hem, aan het hoofd van 3000 uitgeleezene mannen^, vervolgde in de Woeftyne Ziph , Cap. XXVI: a—. Welk eene vrucht' was van zo eene geboorte te wachten, zo die ooit in de Waereld zoude koomen? (22) Dat was ligtelyk te denken , zo het anders waar is, dat de Vrucht altoos foortgelyk is, als de Moeder. Die met ftroo zwanger gaat, zal niet wel anders dan. ftoppelen kunnen baaren, Jef. XXXIII: ij. Zo zoude het ook hier zyn: Zwanger zynde van moeite, zoude hy leugen baaren. (m) Hy was zwanger van moeite. Maar wie hadde * hem bezwangerd? Wie anders als de Booze Geest, die over hem was? 1 Sam. XIX: 9. Die is een Vyand, een IVraakgierige, ten Moordenaar. Die hadde zyn zaad in hem uitgeftort; Van dien hadde hy ontvangen? Hoe konde het dan anders zyn , of de vrucht, waar van hy zwanger ging,moest moeite zyn? Zo iets, 't welk hem zeiven veel moeite; moeijelyke overleggingen , en by het mislukken 'er van hartzeer en verdriet baarde; daar dan nog by. kwamen de wroegingen van zyn geweeten, 't welk . nu en dan' nog wel eens ontwaakte , en : hem verweet, dat David rechtvaerdiger l was dan hy. Op die wyze doet de Godt: looze ten allen dage zich-zelven weedom , aan, Job XV: 20. Ook zo iets, waar door 1 hy aan David moeite op moeite veröorzaak- - te, welken hy nergens ruste gunde, cn , die dus van plaatfe tot plaatfe voor hem l vlugtqn moest, gelyk een Veldhoen, dat - gejaagd wordt op de bergen. Dus zal dit vol-  Z WA NGE m volkoomen beantwoorden aan de c'erfle beteekenisfe van het woord |1X Ongerechtigheid; want was hy thans in arbeid van Ongerechtigheid, 't konde dan niet anders zyn,'of de yrucbt, die hy in zyn binnenfte zo lange gedraagen,-.en door allerlei bloeddorftige overleggingen gevoed hadde , moest moeite zyn. (£) En wat zoude het dan eindelyk zyn, wanneer die vrucht eens zoude in de Waereld koomen? Hy zoude leugen. baaren. ■ (W) Leugen "IpSJ/ is by de Hebreen niet altoos..eene Ouwaerheidl, die men fpreekt, waar door men eenen anderen bedriegt ; maar ook dikwils zo iets, waar in dat nut, dat weezenlyke niet fteekt, 't welk men 'er van verwachtte, en waar door men dan zelf bedroogen wórdt. Zo ftaat "cr Pl'. XXXIIP 17. Het paerd feilt, eigenlyk is leugen , ter overwinninge.. Zo worden ook de Afgodendienaars gezegd? op leugen te vertrouwen, Jerem. XIII: 25, Zy hebben 'er eene groote verwachtinge van, maar zy zullen 'er bedrobgen mede uitkoomen : Het gegooten beeld is Leugen, daar is geen geest in, jerem. X: 14. 'Er is geen kwaad doen, en ook geen goed doen by, vs. 5. (,3/3) Als hier dan gezegd wordt , dat hy leugen, zoude baaren, zo geeft het te kénnen, "dat alle zyne aanflagen zullen uitloopen op niets. Eene Vrouw gaat zwanger , zy. raakt, in arbeid, zy hoopt zich in ft kort Moeder te zullen zien van eene welgefchapene vrucht.. In deeze hoope getroost.zy zich der fmerten van een bezwaarlyken arbeid. Maar -, als zy gebaard heeft, in plaatfe van zich te verblyden, moet ze zich bedroeven : 't Geen zy ter Waereld heeft gebragt is flegts een Mola ; ccne onbezielde , ongefatfoeneerde, vïceichige Wangeboorte.. Zo zoude het ook met deezen Vyand van David gaan. De Ongerechtigheid, waarvan hy in arbeid was , en van welke hy, bereikte hy zynen wensch en oogmerk, eene zo groote verwachtinge hadde , zoude uitkoomen op leugen, 't Zoude 'er mede gaan als naderhand met den raad van Achitophel, die tot zotheid werd. En zo beantwoordt dit (deeze aanmerkinge ben ik verfchuldigd aan den Heer Vencmti) aan de tweede beteekenisfe van het woord als 't welk ' ZWANGER , ZWART. 743, niet alleen Ongerechtigheid aanduidt, maar ook Tdelheid. Dit was' het vooruitziet, 't welk David had van het te leur looperr van zyns Vyands raad- en aanflagen. (3) En op dat men 'er wel op letten mogt , laat hy het woordeken Ziet voorafgaan. (Ntf)'Men moest letten op zyns Vyandstoeleg: Hy was in arbeid van Ongerechtigheid; moeite en moordgeweld was zyne ovcrleggingc in zyn binnenfte. ' Dit was voor Godt, die het niet gedoogen kan, dat de Godtlooze dien verf inde , die rechtvaerdiger is dan hy, ccne genocgzaame reede, 'om zyn ''Zwaerd" tegen hem te wetten, cn zyne doodlyke wapenen tegen hem gereed te maaken, volgens vs. 13, en 14. (ID)//? zoude leugen baaren.. Ook daar op moest men letten: Toezien, of dc uitkomst daar aan ook- zoude beantwoorden. Deed men dat, dan zoude men het ook zien gebeuren, dat Davids leeven, hoe zeer belaagd cn vervolgd ," bewaard bleef; dat hy het Koningryk , hoe zeer men 'er hem van poogde te ontzetten, ontving; en dat zyn Vyand, gelyk in de twee volgendever1'en voorfpeld wordt, zelfs gevallen was in den kuil, welken hy voor David gegraaven hadde, toen hy, geflaagen door dc Philifiynen,. zich-zeiven het leeven benam met hetzelfde Zwaerd; 't welk hy David zo gaerne in het harte zoude geftooten hebben, 1 Sam. XXXI: 4. En dat Godt zo op zynen fchedel' hadde doen xvederkeeren al de moeite, en al. het geweld, 't welk hy tegen Davidgepleegd hadde. ZWA&T. fK) Eigenlykl Wy zyn gewoon het Zwart onder dc kleuren te tellen. Nieuwentyt zegt in de XXV«e zyner Waereldbefchouw. §. 53. p. m. 666. ,,-dat „ de Zwarte kleur- eigenlyk niet op de „ wyze, als de andere, onder de kleuren „ kan geteld worden ; naardien men be„ vindt, dat wel alle andere. beftaan im „ het wederom zenden van zeker foort „ van lichtftraalen : Doch deeze zwarte „ dan alleen plaats heeft, wanneer van die „ ligchaamen of zeer weinige, of geene „ ftraalen af koomen. Zó dat dezelve ei„ genlyk in een gebrek van licht, of in „ eene duisternisfe beftaat. Daarom wordt „ de Duisternisfe gezegd Zwart te zynk £Pr- XX: 2°- N°g klaarer Ezech. „ XXXII: 8. Alle lichtende lichten aan den, ,,.heemel, zal ik, om uwent wille, zwarti 9, maa-i  m Z W, A R T. „ maaken, en ik zal eene duisternisfe over „ uw Land maaken. En joel II: 10. En „ derhalven ziet men , dat deeze zwarte „ kleur gezegd wordt te beftaan in het „ intrekken van glans, -pf licht, of in enkele duisterriisfe." Deeze kleur is, of Natuurlyk, of Toevallig, oï door kunst gemaakt. (W«) Natuurlyk is die kleur ,(*) eigen aan ïbmmige Steenen; onder tic Houten aan .het Ebbenhout. Üf 'er onder de. veelerl.ei kleurige Bloemen ook Zwarte. zyn, is by fommigen twyffelagtig. Meii vindt 'er onder de Stokroozen.,. welker heel donker rood, .of purper zeer na aan het Zwarte koomt , maar men kan niet zeggen, dat ze waarlyk Zwart zyn. Men zeilt, dat 'er zwarte bloemen worden gevonden aan de Kaap de Goede 'Hoop. 00 Onder de . Dieren vindt men 'er veele , die Zwart zyn, Honden , Paerden, Runderen, Schaapen, welker zwarte Wolle geene-andere kleur zoude aanneemen, naar het zeggen van Plinius, Hjjjfc, Nat.. L. VIII. .C. 48. Nigrts lenarüm nullum cölorem bibunt, de zwarte llTol neemt geen andere verwe aan. Men wil . ze daarom wel eens .hebben aangemerkt als een Zinnebeeld van beftendigheid. Insgelyks vindt men 'er onder de Vogelen,.'die Zwart zyn , als Kraaijen , Raaycn &c, OX Onder hei Natuurlyk zwart der ' Menfchen zyn te tellen de zwarte haairen van menfchen . ,die by Gewyd.e en -Ongewyde Schryver; .onder de Scnoonheeden gereekend wor den. De Bruid-~Kerkc.belchr.yft haarer Zielen - Vriend , -als Blank en Rood, heb bende gekrulde haairlokken, zwart als een, raavc, HoogL V: 1.0, n. dnakreón wild/ zyne Beminde gefcbilderd hebben me zwarte en zagtè haairlokken. By Apuleju Mctamorph. L. II. leest men: Capillitjftof fplendidus — contral folis aciem fulgu rat, et — Corvina nigreditie casrulos colun, barum colli flofculos cemulatur. Volgen deeze woorden beftaat de fchoonheid va het haair 'er in., dat het zwart is ,als ee raaf, en dat het, als 'er de Zon op fchy ni door zyne glinflerende zwartheid den glai als' nabootst van de zwarte halfen der Du ven Hebbende het woord Ceeruleus hi( de beteekenis van een glanfig pik-zwar daar een groene weêr fchyn op ligt. Oc vindt men onder de menfchen een geflacli gelyk. de Kaffers, of Negér-s, aan welke Z W A R T. het Natuur - eigen is geworden van het hoofd tot de voeten toe git-zwart te zyn. Maar hoe zeer het nu aan dat Volk Natuur-eigen i-s, is dat evenwel van den beginne aan zo niet geweest, indien wy gelooven , 'dat zy mede Afftamlingen zyn van Adam , waarom wy 'er van zullen fpreeken (33) onder dat Zwart, 't welk Toevallig is, 'of - door kunst gemaakt wordt. («) Onder het Toevallige behoort (««) het vermageren, en door- vermageren graaüw en zwarldgtig worden- van den honger , waar door zulken , die reiner waren dan fneeuw', en witter dan' melk , én"'van ligchaam rooder dan robynen, en gladder dan cen faphier , wel zo in gedaante kunnen verergeren, dat dezelve als verduisterdis door zwartheid, en zy zeggen moeten : Onze huid is zwart geworden, gelyk een Oven', van wegen den geweldigen ftorm des hongers, Klaagl. ty: 7, 8.;V: 10. (j3/3j Het fchrocijen eh bruin worden "van het vel door het'blakeren van dc hectc Zonne, wanneer men daar voor wat lange is bloot gefteld ,-'t welkwy, fchoon het niaar een ligt bruin is, ook noemen zwart verbrand te zyn. Zo zegt de Bruid Kerke: Ik ben zwart, doch lieflyk —: Dat is , 'gelyk zy liet nader verklaart : Zwartdg.'ig, om dat de Zonne-haar befcheenen hadde, -want men hadde haar gezet tot eene Hoederinne der 11 yngaarden , Hoogl. I: 5,6. (y) Hier zal nu ook iets moeten gezegd worden van een talryk ge/lacht van geheel zwarte I -menfchen , van welken een weinig voor■ waards gefprooken is. 'De vraage is, of ; zy een byzonder geflacht zyn, oorfprong: lyk zwart van Godt gefchapen; dan of zy c toevallig, van langzaamer hand, zwarter s en zwarter , en eindelyk git ■ zwart giwor- - den zyn, zo als zy nu zyn, en reeds finds - lange geweest zyn ? (-««) Van het eerfte . gevoelen zyn de zogenaamde Pra-Adamis" ten , of Co-Adamiten, en meenen in dit II zwarte geflacht een fterk bewys te vinden n voor hunne Stellinge : Te weeten , dat , "'er voor Adam en Eva reeds menfchen tf zyn geweest; of ten minften, dat te gci- lyk met die nog andere , en wel zwarte :r -menfchen gefchaapen zyn. (pp) Doch die :, -aan den Bybel vasthouden , en niet wys k willen zyn boven V geene gefchreeven is, :, meenen, dat 'er natuurlyke reedenen gen noeg voorhanden zyn, waar uit men kan af-'  ZWART. afleiden, zonder dat men tot het zo even gemeld gevoelen zyn toevlugt behoeve te neemen, hoe die Menfchen, offchoon in hunnen eerften oorfprong blank geweest zynde, trapswyze zo zwart geworden zyn, als wy ze nu kennen. Men zie de Algem. Hifi. D. I. p. 135 en 136. Breedvoeriger is Liliënthal hier over in zyne Oordeeik, Bybelverkl. D. VIII. C. XVI. §. 10. p. 176. Ten behoeve der geenen, die dat Boek niet bezitten , zal ik hier mede deelen 't geene hy 'er van zegt: Te meer , om dat het by minkundigen wel eens bedenklykheid baart, waar toch dat zwart geflacht moge van daan gekoomen zyn? „ Het is, zegt hy, openbaar, dat er meer dan eene natuurlyke oorzaak is, waarom,onder de menfchen, de een zwarter is, dan de andere. In deezen komt het veel aan op de luchtftreek. Zelfs de planten, die uit dc eene luchtftreek verplaatst worden in de andere, veranderen yan gedaante en verwe. Even hetzelfde heeft plaats omtrent de Dieren. Id>t is bekend, dat de Beeren, Wolven, Vosfen, Veldhoenders, zelfs de Raaven in de meer koude Landftreeken wit zyn , cn die zich meerder in het Zuiden bevinden donker van kleur zyn. Waarom zoude dit dan ook niet kunnen gefchieden ten aanzien der menfchen? Immers.weet men, dat de , hitte der Zonne de aangezigten zwart maakt: Het is derhalven zeer-wel te begrypen , dat zodanige Volkplantingen , die zich in meerder heete Landftreeken nedergezet hebben , allengskens hunne witte verwe tegen eene minder witte verwisfclen moesten. Intusfchcn is de byzondere zwartheid der Mooren in Afrika juist met alleen daar uit af te leiden, om dat zy zo naby den Evenaar (/Equator) woonen, alwaar de ftraalen der Zonne loodrecht op hen nedervallen. De zulken , \ die op eene zelfde Poolshoogte in Amerika woonen, zyn in verre na zo zwart niet. ; Daar-en-tegen anderen, die in een en de- i zeilde afftand van den JEquator in het Zui- 1 delyk gedeelte van Afrika woonen, on°e-' i lyk zwarter zyn, dan die zich in liet ! Noordelyk gedeelte bevinden : Zo dat j zelfs de Hottentotten , niettegenftaande \ derzelver Land in den 36^ graad Zui- 1 der-breedte ligt, wat de zwartheid aan- 1 gaat, merldyk overtreffen de zulken, die j Al, Deel, J. en 11, Stuk, ZWART. 745 onder denzelfden graad Noorder-breedte woonen. Derhalven moet (behalven het luchtgeftel) het onderfcheid der Landftreeken mede in aanmerkinge genoomen worden. Want een Land, daar veel zand is ; alwaar de lucht door de winden zo veel niet afgekoeld, of de hitte der Zonne door de wolken en den neevel zo s?eer niet gemaatigd wordt; of de geleegenheid der bergen den Inwoonderen zo veele befcherming niet aanbrengt; ik zegge, in zulk een Land moet de hitte der Zonne ook meerder kragt hebben, om de huid zwart' te maaken. Hier koomen by de menigerlei dampen, die in het eene Land boven het andere opryzen: En inzonderheid het verfchillend voedfel van fpyze en drank, waar van de Inwoonders zich bedienen , en die in de gefteldheid der fappen des ligchaams eenen merklyken invloed hebben. (De laatere ondervindingen leeren,dat de Meekrap zelfs de beenderen der Dieren , die men daar mede voedt, doet rood worden. Christiaan Rautner haalt een byzonder voorbeeld aan in eene aanmerkinge zyner Overzettinge van Thom. Browns Pfeudodoxia Epidemica, P. II. L-. VI. C. 10. p.927, van eenen aanzienlykcn man in eene zeekere Ryks-ftad, die, door cen veelvuldig gebruik van Zilver- Kryftallen , eindelyk in geheel zyn aangezigt zwart cn blinkende'geworden is.) Wanneer nu deeze (de dingen, die tot fpyze cn drank dienen) veele koperroodagtige deelen in zich bevatten; dan is het zeer mooglyk, dat daar door de zogenaamde netvormige fubftantie onder de Dpperhuid, die juist de zwartheid der Mooren uitmaakt, zwart geverwd wordt. De leevens - wyze brengt ook veel toe tot le vermeerderinge deezer zwartheid. De Europiaanen veranderen in de warme Lanlen niet zonderling van kleur, vermits ty gekleed zyn. Daar-en-tegen moet de ritte der Zonne meerder uitwerkingehebicn op de geenen, die van jongs af gevoon zyn in de hitte der Zonne naakt te ;aan, weshalven dan ook onder de Malawaren (naar het bericht der DeenfcheMiswnarisfen in Indië, 2,2.^ Vervolg, Tom. II. ). 897.) de meer Aanzienlyken, die niet ïoodig hebben zich zo veel in de lucht te . >egeeven, zo zwart niet zyn, als de Geingen, die den geheelen dag in de lucht Bbbbb ar.  74(> Z W ART. arbeiden. En komt 'er dan nog by, dat veele hunne huid geduurig met vet fineeren, gelyk de Landloopers, of zogenaamde Heidens, dan zal de zwarte verwe nog zo veel te meerder vat by hen hebben. Alle deeze omftandigheeden byéén genoomen zynde, zullen de blanke ligchaamen daar door in 't eerfte geel, of bruin worden ; de kleur der Kinderen zal zich meer donker vertoonen , en , na het afloopen van eenige geflachten , zal deeze. Volkplanting ten eenenmaale zwart. zyn. Ja! de zwartheid zal zelfs hunne fappen zodanig hebben doorgedrongen, -dat dezelve , door de natuurlyke voortteelinge , ook tot de Kinderen kan overgebragt worden. (Zo heeft men aangemerkt, dat het grootftc gedeelte der Jooden in Indië,-uitgezonderd zulken , die misfchien in laatere tyden daar gekoomen zyn , niet tegenftaande zy van blanke Ouders afdammen , nochthans zwart zyn, zo als te zien is in den Brief, uit die Landftreeken na Holland gezonden door Ludolphus Kuflerus, aangeteekend in zyne Novor. Libror. Bibüotheca, A°. 1698. p. 871.) En wanneer é.9 Oorzaak deezer verwe reeds ih de geftcldheid van het bloed zit, dan zal eene meerder gemaatigde Luchtftreek niet beletten kunnen , dat niet ook zwarte Kinderen zouden gebooren worden. Eindelyk brengt mede de verbeeldings - kragt der Moeders niet weinig toe tot de kleui der huid van haare Kinderen —. Wanneer nu in veele plaatfen de zwarte verwe als fchoon wordt gekeurd, dan is het genoeg te begrypen, dat de verbeeldings-kragt der Moeders werkzaam genoeg kan Zyn , met en benevens de andere aangehaalde reedenen, om zwarte Kinderen voort te brengen." (£) 'Er is ook Zwart, 't welk door kunst gemaakt wondt 1 Linnen- en Wollendoffen , menigerlei, gereedfehappen er huisfieraadiën, die zwart worden geverwd (2) Zinnebeeldig is het Zwart -(K>0 Eet teeken van Droefheid.(a) Het zy van Rouwe oyer eenen Dooden. Zo zegt David, of wie het ook zy , dien hy fpreekende invoert: lk ging gebukt in V zwart als een. die over zyne moeder treurt,Pf. XXXV: 14! Van dc Dotters van Niobe, die den dood van haaren Broeder betreurden, zegt Ovi« éius Metam. L. VI. vs. 288. Stabdnt cum tttj.tibus. atris.. Zy flonden m V zwart ge- ZWART. kleed. Volgens Mutarchus zoude de reede zyn, waarom, ten zynen tyde, de Venetiaanen , cn anderen , die langs de inwoonden , fteeds zwarte kïeederen droegen, dat zy toen nog den val' van Phaëton betreurden. 'Er Mlr'en "er ,'' by welken het Rouwgewaad wit was, gelyk te Argi in Griekenland; by c!c meeste, evenwel was het zwart. Volgens Servitts zotid<* deeze gewoonte afkomftig zyn van de Egyptenaaren, die, in 't zwart gekleed^ waren, als zy den dood van Ofiris, die door zynen Broeder Tyfon was omgebragt, beweenden. (/3) Het zy van Rouwe om andere bedroevende reedenen, of die iemand zeiven raakten, gelyk David zegt: Ik ben uitermaaten zeer neder gebukt : Ik gaa den gantfehen dag in 'z zwart, Pf. XXX VÜI: 7. Daarom gaa ik in yt zwart, van wegen des Vyands onderdrukkinge , Pf. XLH: 14. XLIIÏ: 2, Jerem. XiV: 2. Of, waar onder iemand anderen zag bukken, welker belangen hem zeer ter harte gingen-, gelyk Jeremia zeide : Ik ben gebrooken vanwegen de breuko der Dogter mynes Volks: Ik gaa in 't zwart; ontzettinge heeft my aangegreepen , Cap. VIII: 0.1. En , gelyk men op plegtige Boetdagen wel eener.zak, een grof, ruim en ongezien kleed om zyne lendenen gordde ', zo deed men ook wel een zwart kleed aan, 't welk men wil opmaaken uit Mal. III:. 14, daar de Propheet de Godtloozen laat zeggen: Het iste vergeefs Godt te dienen: Wat nuttigheid is V, dat wy zyne wacht waarneemen? Dat wy in 't zwart gaan voor het aangezigt dés HEEREN der Heirfchaaren ?. (22) Van Rampen en Elenden. Zo vinden wy het, Ezech. XXXI: 15. Ik maakte dejn Libanon*,, om uwen"t wille zwart, en al het geboomte des velds tvas bewsnden. 't Voorfpelde zwaare rampen: De Zon werd zwart, als. eenhaairen zak, ende Maan werd als bloed, Openb. VI: ia. De Romeinen hadden zekere dagen, die zy voor ongelukkig hielden, en die werden by hen genoemd Diesatri, Zwarte dagen. Zo hadden ook de Scythen hunne Gelukkige en Ongelukkige dagen. De eerfte waren in hunnen Alma» nach gemerkt met een wit, cn dc andere met cen zwart teekenwaarop het fpreekwoord ziet: Atro, vel nigro carbone notalusv Met eene zwarte kook- geteekend. De Richters bragten oudtyds hunne ftem uit tot  ZWART. tot vryfpraak met een Wit fteenken , en tot veröordeelirige met een Zwart fteenken in eene busfe te werpen, waar van Ovidips zcgt,Meiam. L. XV. vs. 41. Mos er.at antiquis, niveis atrifque lapillis, Bis damnare reos, Mis abfolvere culpa. H H'as h de Ouden in gebruik, met zwarte fieenkens de Schuldigen te veroordeelen, en de Onfchuldigen met witte vry te ftpreekèn. Veele dingen , die Zwart waren , hield bet Bygeloof voor een kwaad voorbeduidfel: Als een Zzuarte Vogel zich nederzetrede op iemands huis ; als een vreemde Hond, die Zwart was, by iemand in zyn huis kwam loopen: Dit, en 't nedervallen eener Slange , en 't kraai/en eener Henne, waren by Geta zeer kwaade voorbedtiidfels, zo als te zien is by Terentius Phorm Ziel. IV. Scen. IV. vs. 25—. Introiitin eedes AT ER. alienus canis, Anguisper impluvium decidit de tegulis; Gallina cecinit —, Volgens Florus L. IV. C. 7. was het ontmoeten van eenen Moor aan Casfius en ' Brutus een voorfpel van het verlies van den Vcldflag, welken zy aan Antonius en < Vïïavianus zouden leeveren. En daar men 1 by de Heidenen veeltyds witte Beesten ' offerde aan de Goden, waren het Zwarte 1 Beesten, die men offerde aan de Onderaard- < fche Goden, en de fchimmen der geftor- ( venen. Ook heeten de Helfche Furiën by c Ovidius Erinnijes atr G. Dit w-as dc teekening van het °-eopende Derd* Zeegel, 't «$£ aan Ziendei Johannes vertoond werd. Van deezen Ruiter gelyk 00k van de ^jeezen die gezeeten waren ; de eerfte up een Wii'l de andere op een Rood, en dc laatfte op een Vaal Paerd, hebbe ik gehandeld, gelyk ook van deezen op het Zwarte Paerd, onder den tytel van RUITERS , in deè Vil. D. i bt; En aldaar van den deezen■ p. 390. kol. r ü.. ZWARtagtjg (Ziet mf niet aan-, dat ik) ben, em dafmy de Zonne heeft befJcheenen : De Kinderen myner Moeder waren tegens my ontfteeken. Zy hebben my »£. zet tot eene Hoederinne der WyngaardenMynen Wyngaard, dien ik hebbe, hebbe ik met gehoed, Hoogl. I: 6. (tf) Vooraf ftaar hier aan te merken, Wie het zv, die fpreektt rZJ^l<^-ZJ,zyn> tot welke zy lpreekt. ON) Die hier .fpreekende- wordt ingevoerd, is dezelfde, welke in hevHooglied meer dan eens de Bruid wórdt genoeind; en wel de :Bruid van zo' eenen , dien zy Koning noemt , Cap. I: 12,. Een Koning ils Salomo, wiens Tegenbeeld hy was'-, £#; ni,: 7—"ir- Men verftaa 'er door de K.erke dès Nieuwen Testaments, die dè Bruid is,, en het Wyf des Lams,- Openb. VX1: 9. Van den door , en na lydingen verhëerlykten Mesfias, den Overflen der Vomhgcn der Aarde: Maar bepaald is het e eerfte, de ApostoHfche Kerke ,, die-uit le Jooden was , van eenen zelfden oorprong met dc geenen., die tegen haar enlooken waren,en haar mishandeld hadden , vaarom Zy. ze- noemt de Kinderen haarer Moeder. (339 De Geene , tot- welke Zy preekt, Waren de in het 5. vs. reeds gerelde Dogters van Jeruzalem. Die waren ok Jooden 1 want . het is bekend,-dat in en-Schryfïtyl der Hëbr-eën de Inwoonders aneene Stad, en zo het eene Hoofd-ftad ook de Ingezeetenen van eèn Land , aar aan-onderhoorig, de Dogter- 'er van enoemd worden. Zo leest men van de hgter van Tyrus, VL XLV: ifi De Dot>- • zr van--$.abba, de Hoofdftad der AmmoHen-, Jerem. XLIX: 3, De Uoswr van - Bbbbb 3„ Man---  75o Z W A R T A G T I G. Babel, dc Hoof'dft,ad_, der Chaldeën , Jef. XLVII: i. En zovtóer en elders'van de Dogteren van Jeruzalem, de Hoofdftad van Kanadn. Doch bier- i« onderfcheiden van ue anderen-, fi'fi Kinderen van de Moeder der Kerk - Bruid, dat zy ze niet zo zeer geweld hadden aangedaan, als wel , dat zy met minagtingc omtrent haar waren aangedaan. Zo als is op te maaken uit het geene (3) de Bruid tot haar zegt : Ziet my niet aan, dat ik zwartdgtig ben —. (KN) Wy moeten eerst ons een denkbeeld maaken van den Letterlyken zin. (*) Zy wil tegengaan zeker tegen haar opgevat vooroordeel : .(«*) Waar van de grond was!-.,"daii zy'zwartdgtig was , om dat de Zonne haar befcheenen hadde —. (**) Zy ontkent het niet, dat zy zwartdgtig was. Zy hadde het v. 5. reeds ronduit beleeden: Ik ben zwart; doch lieflyk. Doch dat was haare natuurlyke kleur niet. Naardien de Bruidegom haare Schoonheid zo zeer roemt, vs. 15-, 16, haar .houdt voor de Schoonjle onder de IVyven, vs. 8, voor geheel Schoon, zo dat geen gebrek aanhaar was, Cap. IV:.7; zo mag men veel eer denken, dat Zy in haare natuurlyke_gedaante was reiner dan de fijeeui» , witter dan melk, rooeler dan robynen, -en gladder dan een Saphier , (Klaagl. IV: 7-) Maar dc Zon hadde baar befcheenen, en dat was de oorzaak, dat ze ZwarMgtlg was. Het vel wordt door de heete Zonneftraalen als gefchroeid , en wordt Taankleurig, bi Zwartdgtig. Dat ziet men daaglyks in ons Land: Hoe veel te meer dan niet in de warme Landen van het Oosten. D'Arvieux, fpreekende van de Zeeden en Geivoonten der Arabieren in Kanadn, C. XVII. zag de Vorftinnen, en andere aanzienlykc Arabifche Vrouwen door de reet van derzelver Tente , en zy kwamen hem vooi zeer fchoon, welgemaakt, en zeer blank % zyn, en hy geeft daar van tot reede, 011 dat zy altoos voor de Zon gedekt zyn: Maai van de gemeene Wyven zegt hy, dat zj zeer verbrand zyn. Zo zegt ook Dr. Shan in zyne Reizen, D. h p. 341. Ütr. Druk „ De Arabifche Vrouwen zyn zwartag „ tig — ; maar de Moorfchc Vrouwen (t< . „ weeten, in Barbarye) zouden zelfs i: „ Engeland'voor fchoouheeden gereekCm ,, worden —. Wy hebben een verkeer* ,, denkbeeld van dc Mooren,wanneer w Z W A R T A G TI G. ,, hen voor een zwartagtig Volk houden» „ Het is wel waar,dat de Mannen, -alleen „ dooreen Tulband, of Kalot gedekt, en ,, zo zeer aan de Zon blootgefteld, wel„ haast even bruin worden, als de Arabicrs; „ maar de Vrouwen , die meer in hui-s „ blyven, behouden haare Schoonheid." (/3,s) Als zy nu zegt : Ziet my niet aan, dat ik zwartagtig ben, om dat de Zon my heeft befcheenen , zo geeft zy daar mede te veritaan, dat het met alleen het Zwartaglige was , dat haar vcragtelyk maakte in de oogen van die Jeruzalemfche Dogteren; maar ook, om dat de Zonne haar befcheenen hadde. Ware haar Bruidegom cen Koning, een tweede Salomo , dan zoude zy,als eene Bruid van Vorftelyken rang, zich wel binncn's huis hebben kunnen houden , en haare Schoonheid bewaaren» Maar nu geleek zy veel meer naar een gemeen Vrouwmensen, 'twelk, om haar kost te winnen, zich dag by dag voor de Zonne hadde moeten bloot ftellen, cn daar door zo zwart verbrand was. -En daarom konden die niet' gelooven, dat zy.eene -Bruid was van eenig aanzien ; noch dat haar Bruidegom een Man was van zulk eenen hoogen Rang en Staat, als zy voorgaf. De Dogters van Jeruzalem merkten haar voorgceven aan, als een windrig gezwets. En dat'was'de reede, dat zy haar als van ter zyden, met een oog van ver= ontwaerdiginge aanzagen. Dat Vooroordeel wil zy tegengaan, als zy zegt: Ziet my niet aan, veragt my daarom niet, dat ik zwartdgtig ben , dat ik door de Zonne verbrand ben. En om dat van zich af te weeren, (0) zo geeft zy reede, waarom zy zo was, zeggende: De Kinderen myner Moeder , waren tegen my ontfleeken : Zy hebben my gezet tot eene Hoederinne der—• («*) In het algemeen zegt zy:, De Kinde: ren myner Moeder waren tegen my ontfloo. ken. Dus dan haare Bloedverwandten , • en nog al zo nadruklyk >DN 'J3 de Zoonen < van haare Moeder, die in het huis van ' haaren Moeder van meerder gezag waren , dan Zy, en die haar, als eene wccrlooze - Zuster, hadden moeten befchermen, wai ren tegen haar ontflooken; naamelyk in 1 toorn, 't Was geen kleine toorn geweest; l maar grimmigheid en overloop van toorn , l die tot wreedheid overflaat. (/SS) Want zy ! zegt: Zy hebben my gezet tot eene Hoedc- rin-  ZWARTA ,G T IQ. Ki-8Qe.der Wyngaarden: Mynen Wyngaard-—. (A) Deeze woorden, zyn duister. De Uitleggers hebben,op meer dan eenerlei wyze getracht, die te ontduisteren. Zy hébben my gezet tot eene Hoederinne' der Wyn* gaarden wordt vceial zo begïeepen, dat zy haar verneederd hebben tor eenen zeer laagen ltaat en dienst. Men meent , dat bet bearbeiden en hoeden der Wyngaarden alleen het werk was van geringe en behoeftiffemenich en, .om dat men 2Kon. XXV: 12. kest, dat Nebuzaradan, na de verovering en verwoesting van Jeruzalem , eenigen van de arm ft en des Volks liet blyven in het Land tot Wyngaardeniers en , Akkerlieden. Doch het dus bcgrypendc, kan ik niet zien , dat zy haar tot eenen laagercn ftand verneederd hebben, dan waar in zy zich te vooren hadde bevonden ; want "in het ftof-van het vs. geeft zy te kennen, dat ay zelve eenen Wyngaard hadde, dien zy wel hadde willen, maar niet kunnen hoeden, wegens de ontfteekinge haarer Broederen tegen haar. En dan zoude het alles hier op ncérkoomen , . dat zy haar genoodzaakt hadden andere, haar geheel vreemde Wyngaarden te hoeden, cn haaren eigen Wyngaard tc verlaaten. (B) Wat dan ? De lieer Medhurst geeft aan het woord O-lt? de beteekenisfe van vtrongelyktn, fchaade toebrengen, mishandelen. Men zie Bib Hot h. Brem. Nav. Cl. VL Fafcic. III. Disf. I. p. 211. Hy erkent, dat dit woord in die beteekenisfe nergens voorkomt in den Bybel ; maar hy vindt het in de Arabifche taaie welke met de Hebreeuwfche zo na vermaagfehapt is. En dan vertaalt hy ; het: Zy hebben my mishandeld, hoedende de j Wyngaarden. En dus, zo als ik het dan I begrypen zoude: Zy hebben, in de oniftea < kir/ge van bunnen toorn, haar mishandeld, ( terwyle zy beezig was in haar werk, en heb- ( ben haar daar door genoodzaakt, haaren \ Wyngaard te verlaaten, zo dat zy dien niet 2 hadde kunnen hoeden. Als men die vertaa-, I Uiige aanneemt, zuilen deeze woorden ee-' c nen verftaanbaaren zin opleeveren. Maar t (AA) dan zal deeze bedenklykheid.opry- I zen: Waren de Wyngaarden (in 't meer- v vouwd) met welke te hoeden zy bézio- d was geweest, toen. haare Broeders haar' z zo mishandelden, andere, dan haaren ei, <5 genen K van welken zy in het enkclvouw- it dige fpreekt'V Ik meene van neen. Mai $ ZWARTAGTIG. 75z merke aan, dat in Kanadn de Wyngaarden doorgaans wierden aangelegd in het hangen der Bergen. - De grond van die was doorgaans een harde rots; men braok van de Vrouwen, niet opmaaken, hoe tat geweest zy in vroegere tyden. De Icrtclhcid, weelde, gemak en hoogmoed icbbcn dat veel veranderd ; om niet te eggen verergerd. Hoe Colamella Praef. /. XII. dc Re Ruft. zich in'zynen tyd daar ver reeds beklaagd heeft, kan men zien y Schultens Commcnt-, in Provcrb. p 514. •Jog minder kan men de zeeden en gewoonten der Oosterlingen beöordeelen naar ë Onze. 't Geen by ons wanvoeglyk cn ;er vreemd zoude zyn, is daarniet vreemd ethro was zeker! yk een Man van het eere aanzien in Midian, cn nochthans boed:n zyne Dogjers de kudden van b aaren Vat-  75* ZWARTAGTIG. Vader, Exod. II: 16. En; nog is het niet vreemd in die Landen ,..dat de Dogters van den grootden Èmir (eenen Arabifchen Vorst) tegen den:.avond uitgaan met een Put-emmer in de hand, om water te haaien, fomtyds verre van haar huis. Zie de Reizen van Shaw D. I. p. 340. Utr.Dr. En wat de Wyngaarden betreft, daar hielden zich Vrouwen van aanzien ook wel medebézig. De Vrouwe, van welken gefprooken wordt .Spr. XXXi , was zekcrlyft eene Vrouw van rang en vermogen, cn evenwel wordt vs. 16. van haar gezegd : Van de vrucht 'haarer. handen 'plant «jj eenen Wyngaard: En het is heeden ten dage nog niets vreemds in Arabic, dat Vrouwen van aanzien de Kudden hoeden, jeh opzigt hebben ovc-r de Boomgaarden. De Eerw. Kuipers, inzyne Aanleekeningen .op d'Arvieux pj 274, brengt tot bewys daar van by het verhaal van Niebuhr in zynè Reize D. I. p. 232. ,, Onze Schcich „ van Beni Saiid had twee Vrouwen , „ waar van de eene, welke woonde, daar „ wy onze tent gcllaagen hadden, op de „ lieden agt geeven moest, die het Vee .,« hoedden. Dc tweede.woonde aan eenen ,, anderen oord, en had het op-zigt over ee,„ nen Dadelboomgaar.d." Dus kan het ons niet vreemd voorkoomen„ dat de Bruid ■ offchoon- eenes Prinfen Dogier, Hoogl VII: 1, zich hier voordek,-als hebbende .de Wyngaarden gehoed. Zy fpreekt elders van haaren Hof', Gap. IV: 16, en wordt aan .gefprooken als eene Bewoonfler der hoven. Cap. VIII: 13. Was zy dan zwartdgtig,on .dat de Zon haar befcheenen hadde, zy wa; deswegen's meer te pryzen, dan te laaken A'crmits zy niet gefchroomd hadde ziel .daar voor bloot te dellen, op dat zy haar Wyngaarden hoeden mogt. Was zy zo,.z] was deswegens meer te beklaagen , dan t' veragten, vermits zy nog al meer zich voo de Zonne hadde moeten bloot dellen va: wegen de mishandeling van haarer Moede Zoonen,die haar genoodzaakt hadden haa 'ren Wyngaard te verlaaten, zo dat zy die. niet hadde kunnen hoeden, maar wyd en zy hadde moeten omzwerven , om zich wedei om te voegen by .de Kudden van haare Liefflen ,zo als uit de twee volgende verfe is op te maaken. En dus hadden de Do^ ten van Jeruzalem, geene reede om haa ter z,aake van haare Zwartagligbe'id'met z ZWARTAGTIG. veele veröntwaerdiginge aan te zien. (23) De Letterlyke zin dus' toegelicht zynde , ztidc Geestelyke, die daaronder verborgen ligt, zich te gemaklyker laaten ontdekken. («) Het is reeds gezegd, dat de Bruid, welke hier fpreekt, de è'erfle, of Apostolifche Kerk is ; of wil men het nog wat meer bepaalcn, de Gemeente te Jeruzalem. Ook is reeds .gezegd, dat de' Dogters van Jeruzalem, tot welke zy fpreekt, Jooden waren , die met veragtinge omtrent haar waren.aangedaan. Eu wel zulke, die haar in haar omzwerven , aantroffen , na dat zy haaren Wyngadrd, wélken zy zo gaerne hadde willen hoeden , hadde moeten verlaaten. (<**). De reede daar van was, dat zy Zwartdgtig was, om dat de Zon haar hadde befcheenen. (A) Zy was Zwartagtig-, veragtelyk. Niet, wegens haare llegte zeeden. Dc eerde Christenen waren lieden van beproefde deugd : Verkleefd'aan de Leere der Waarheid," die zy in het openbaar beleeden, en voor welke zy alles veil hadden, beöeffenende ook de Leere der Waarheidin Godtzaligheid. Dus dan, als des Konings Dogtsr , geheel verheerlykt; doch niet zo zeer uit- als inwendig, Pf.. XLV: 14. Niet fchoon voor de Waereld , maar voor haaren Zielenvriend, die niet ziet op 't geene'voor'oogen is, maar op het harte. i\iet veragtelyk wegens haar klein getal:- Op den grooten : Pinglterdag waren 'cr reeds omtrent 3000 ■ bekeerd geworden, Hand. II: 41,'tWelk , welhaast tot 5000 was aangegroeid, Cap. 1 IV: 4. Daar vervolgens nog" menigte by 1 kwamen, beide Mannen m Vrouwen, Cap. , V: 14.' Oók niet veragtelyk, om dat get heel deeze zo talryke Gemeente belfond i uit de heffe des Volks :' 'Er waren ook r lieden onder van aanzien en kundigheid: : Hel Woord wies, en het getal der Difcipelen t vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer : Rn 1 eene groote Sehaare der Priesteren werd den \ geloove gehoorzaam, Cap'. VI: 7. (B) De - reede, dat zy Zwartdgtig was, was dan, i dat de Zon haar befcheenen badde. De Zon, i aangemerkt in haar verlichtend, verwar- - mend cn vruchtbaarmaakend vermogen , 1 is cen Zinnebeeld van den Heere Mesftas, 1 die dc Zon. der. Gerechtigheid'is, Mal. IV: 2-. •- Maar. let men op den brandenden gloed r haarer draalen, die. gras en loof zengt, 0 den menfchen het vel in 't aangezigt fchroeit  ZWARTAGTIG, fchrpeit en zwart maakt; ja 't wel eens zo fteekt, dat men 'er onder aamëgtig wordt, zo als men dat zag in Jona, Cap. IV: 8; dan is ze een Zinnebeeld van Verdrukkingen, die den menfche het leeven bang cn bitter maaken. Men zie dit Pf. CXXI: 5, 6. De HEERE is uwe fchaduwe aan uwe rechterhand: De Zon zal u des daags niet fleeken. Zo ook Jef. XLIX: ro. Dc hitte en de Zon zullen ze niet fleeken: IVant haar Ontfermer zal ze leiden. Zo fpreekt ook Petrus wan eene hitte; naamelyk, van verdrukkinge, i Petr. IV: ia. Deeze Verdrukkinge nu , die het uitwendig gelaat der Kerke zo zeer ontlierde, (p/s) was de reede, waarom de Dogters van Jeruzalem haar met zo veele veragtinge aanzagen. Zo gaat het al veel. In plaatfe van medelyden, verwekken elenden en verdrukkinge doorgaans fchimp en veragtinge. Men zie dit in Job. Gap. XXX: 1—15. Zo was het ook hier. Daar deeze Dogters van Jeruzalem met de Kerke en met haar gruis medelyden hadden moeten hebben, fluitten zy haar aan ,en fchuddeden het hoofd over haar. De reede 'er van is te vinden in het beklaaglyk Vooroordeel dat Jooden. Zy hadden het hoofd vol van eenen Mesftas, dié als een Aardsch Vorst zoude verfchynen met groote praal en pragt, en dat zyn Volk onder zyne regeeringe zoude genieten grooten vreede en voorfpoed; althans niet minder, als onder de regeeringe van Salomo. Gelyk zy nu den Mesfias veragt, en Hem waerdig gedgt hadden , dat Ply geplaagd, geflaagen, en verdrukt werd, om dat Hy noch gedaante, noch heerlykheid hadde, dat zy Hem zouden begeerd hebben, Jef. LUI: 2,3, 4. Zo waren zy ook met ver- 1 ontwaerdiginge aangedaan, met bitterheid vervuld tegen de Kerke, om dat zy >, ook geene vertooninge had van uitwendi- 1 ge heerlykheid; ja! zagen haare Verdruk- ] kinge aan , als fpreekende blyken van ( Godts ftraifend ongenoegen. Was haar i Heer en Koning van Godt, gelyk zy roem- i de, tot eenen Heer en Christus gemaakt, aan 1 zyne rechterhand verhoogd verre boven alle 1 Overheid, Magt en Kragt,- Hy zoude dan ] ook, meenden zy, wel zorge draagen voor t de veiligheid en voorfpoed van zyn Volk. ' Daar zy nu niets aan haar ontdekten, dat / daar naar geleek, zo meenden zy reede c genoeg te hebben, om haaren Koning te 1 JU. Deel. I, en II. Stuk, 6 ZWARTAGTIG. -753 befchimpen als eenen Verleider , en haar als een opgeraapten hoop, eene veragteIyke Sekte van Nazareeners en Galileirs, die alomme werd tegengefprooken , Hand. • l 5' XXVIII: sa. Hier tegen verzet zich de Kerke: „ Ziet my niet aan, doe „ ik Zwartdgtig ben : Heeft de Zon der „ Virdrukkinge my befcheenen , het is niet „ ter zaake van eenig wanbedryf; maar „ om der Waarheid wille. Merkt het „ niet aan als cen blyk van Godts ftraf„ fend ongenoegen; want het is in dee„ zeu de wil van Godt, dat men in zyn Ko„ ningryk niet kan ingaan, als door veele „ Verdrukkingen. De verdrukkingen, die „ my, in uwe oogen zo veragtelyk maa„ *en zyn my aangedaan door zulken, „ die het 't minst voegde, (£) De Zoonen „ myner Moeder, die my hadden behoo„ ren te befchermen, waren tegen my ont„ ftooken : Zy hebben —." (««9 De EerfteEuangelie. Kerk was oorfpronglyk uit de Joodjtn, en dus waren de Zoonen haarer Moeder, haare Broeders, van haare Maagfehap naar het vleesch. In 't byzonder heeft men te denken om zulken, die onder de Jooden als Zoonen waren, lieden van gezag : De Ovcrpricsters, Schriftgeleerden en foortgelyken, die op den Stoel van Mo en ook hunne Huizen, waar in die te faa^ men kwamen tot het gebed , Jièt hooren van Godts Woord, het bedienen van den Doop,het gebruiken van het Avondmaal, bet ontvangen der liefdegavens &coDie Huizenzynhet waarfchynlyk ook geweest, jn welke Saulus ktxtam,en Mannen en Vroutoen''er, uit.wechfleepte na de gevangenisfe, Hand. VIII: 3. Men zie Mosbeim, Ophelder, der Keriel Gefcbied^D. Lp. 75—77~ Deeze .waren de Wyngaarden ,. (BB) die door de Apostelen en Apostolifche Mam nen gehoed, werden door nieuwe Wynftok*. ken 'er in te planten, nieuwlings Bekeerden 'er aan. in te. lyven ;'de reeds ingeplanten in. geestelyken wasdom, van kennisfe, geloove en hfeiligmaakinge te doer taenesmen.; aan te ..binden , door ze. te verfterken in het voorneemen des harten, om by den Heere te bfyven; en ergernisfen in leere, of leeven wech te doen, zo als men dat zag in het beftraffen en ftraffen van de geveinsdheid van Ananias en Sappbira, Hand. V: 1—. Terwyle zy daar mede bézig waren. (B) Werden zy door de Zoonen hunner Moedér mishandeld. De Overflen, de Ouderlingen en Schriftgeleerden te Jeruzalem vergaderden zich tegen hen. De Apostelen werden een- en andermaal in de gevangenisfe geworpen, èn niet losgelaaten voor dat zy ze ftrenglyk hadden gegeesfeld, Hand..IV. en V. Stephanus werd gefteenigd, Hand. VII: 58. Mannen en Vrouwen werden in de gevangenisfe overgeleeverd,.Cap. VIII: 3. Herodes floeg de handen aan de Gemeente j om die kwalyk. tc handelen, en deed Jakobus, den Zoon van Zibedeus, dooden met het Zwaerd, Hand. XII: 1, e; en volgens Jofephus, J. Oudh. B. XX , hebben zy ook den anderen Ja-' kobus jammerlyk om het leeven gebragt. Door zulke en foortgelyke v/reede mishandelingen werden de Geloovigen uit Jeruzalem wyd en zyd verdrooid, en zyn dus, gelyk ook de Apostelen verhinderd geworden dien Wyngaard langer te hóeden. Doch in plaatfe van by de Dogters van Jeruzalem, de Jooden in andere buitenlandfche Steden, medelyden te vinden, werden zywan die met veragtinge aangezien,, grouwlyk.gelasterd , . en menigerlei beroerten en vervolgingen werden tegen hen verwekt. Zoals te zien is Pland. XIII: 50. XIV: 19. XVII: 5. XVIII: ia, &c. Waar, door zy dan eindelyk genoodzaakt wierden, . het JpodfcheLand,en deJóoden'm,i geheel ■ te.vef laaten, .en zich te keeren tot, en om te zwerven onder de Heidenen, daar zy ook i door de Zenne der Verdrukkinge zeer fterk', . tot zwart wordens toe , befcheenen wierden. . ZWAVEL, eene ftoffe,welke zeer ligt vuur vat, hoog opvlamt, fel brandt, bezwaarlyk te blusfen is., en een ftinkenden en verftikkenden damp van zich geeft. . (Si5)Menvindt^iü«z'<;/:.(;tUt)Aanfommige . plaatfen in groote menigte in de Aarde. . De Stofte, die fommige bergen doet bran-r den, is ten igrooten deele. Zwavel. Irt de t nabyheid vaaï; zulke bergen wordt veel ? Zwavel gevondenen den grond.' In eene vlakte, Solfbrata, by het gemeene Volk, o>^tar wg der Zotten, Spr. XXVI: 3. Wat wil balomo met deeze woorden leeren ? Reedeooze Dieren , die voor geene reedenen' /atbaar zyn, moeten door gevoelige rnidlelen aan hunnen pligt gehouden worden. ivenzoook.de Mensch, die, fchoon hy :en reedelyk Weezen is, zich reedeloos, n als een Zot gedraagt. Wil hy niet naar eede luisteren , dan moeten 'er o-eVoeIi'e','tenger middelen in 't werk gefteld' /orden. De-Zweep is voor bet Paerd - Als et-'ltug is, en niet voorwaards wil, danïoethet door de Zweep vooruit gedree-en worden. De Toom is voor den Ezel, om> em te beftuuren; wanneer hy den rech:n weg met inwil;ofmen zoude 'erdoor' ■ Linnen verftaan een Kaperfon-, een buiglam getand yzer op zyne neus * t welk em,a s men 'er met de teugels aan trekt, fnelyk knypt, waar door men hem bet den kop tusfehen de beenen te fteeken, n zynen. beryder af te. werpen, zo alsCcccc 3- de-  -70. ZWEEP. de gewoonte wel is van de Ezels. Maar de Roede is voor den rug der Zotten. Men verftaa hier door de Zotten geene Zin- of Hersfenlooze menfchen, maar wederwillige en ftoute Zondaars, hoedanigen in het Spreukboek doorgaans Zotten, of Dwaazen genoemd worden. Willen zulke menfchen zich door beweegreedenen,ontleend van het betaamlyke en voordeehge van hunne pligten, niet laaten opwekken tot het betrachten van denzelven; ftellen zy zich gelyk aan het ftugge Paerd, dat men ze dan voortftuwe , en zoeke te be.weegen door den fchrik des Heeren. Gaan zy verder, ftellen zy zich gelyk aan den wederftreevigen Ezel; zoeken zy in hunne boosaartige woestheid te vernietigen het gezag der geener , die over hen gefteld .zyn, en door welken zy zich moesten laaten beftuuren: Men .gebruik e dan harder middelen, om ze in bedwang te houden, en te beletten al het kwaad uit te voeren, dat zy zich hadden voorgenoomen. Men zoude kunnen denken om de tuchtinge der boeijen. Kan dat alles niet baaten , blyven zy even onhandelbaar, en kwaadaartig , dat dan de roede op hunnen rug zy. 't Zy de Roede van Godts Oordeelen. Godt fpreekt eens, of tvicemaal; maar als men ^er "niet op lei, dan openbaart Hy het voor di ooren der Heden, en verzcegelt hunne kastydinge, Job XXXIII: 14, 16. "t Zy men 'er door verftaa de Roede der Overheid. die Godts 'Dienaaresfe is tot het uitöeft'ener van ftraffe aan de geenen, die kwaad doen: Ir "halsftraflyke misdaaden niet het Zwaerd in lyfftraflyke met de Roede. Het gmfft /e«was mede eene van ouds gewoone lyf ftraffe by de Jooden. ZWEEREN. Het is het werk van Ge nees- en Heelkundigen, de onderfcheide ne foortcn 'er van aan te wyzen, en d< oorzaaken 'ervan te -onderzoeken, &c.li het gemeen kunnen wy 'ervan zeggen, da het zyn Puisten, of Builen : Deeze klei ner, geene grooter; deeze min, en geen meer kwaad aartig. , De ontfteekinge 'e van baart veel pyn, en wanneer de etter agrige ftoffe , die zc in zich opfluiten ivp geworden is., en de Zweere zich opent e van de ftoïFe zich ontlast, geeft dezel ; h t n vuilen ftank. (N) De c] genlyke Zioeeren worden geboorc Ui ■ i..iuJ;yk„ óngefteldhcid in ht ZWEEREN. bloed en de fappen. Zo leest men van Koning Hiskia, dat hy krank werd tot ftervens toe, en dat het gevolg 'er ya-ri was een kwaadaartig en gevaarlyk gezwel, of Zweere,aKon. XX: 1, 7, Jef. XXXVIII: 1, 21. En Lazarus wordt door den Heiland omfchreeven als een Man, die vol Zweeren was, Luk. XVI: 20. (33) Somwylen werden ze veroorzaakt op eene buitengewoone wyze. *t Was eene der Plaagen in Egypte , dat Mofes en Adron, \ olgens Gcd s bevel, asfche namen uit de» Oven, en dieftrooiden naden Heemel, waar van het gevolg was,dat zich zweeren,uit' breekende met blaarkens, openbaarden aan de menfchen, -en aan het vee, Exod. IX: 8—11. En zo werd Job, onder Godts toelaatinge , door den Satan geftaagen met booze zweeren, van zyne "voetzoole aan tot zynen hoofdfcheedel toe, Cap. 11: 7. En zo zoude het ook zyn aan te merken als eene byzondere ftraffe, 't geen Godt dreigde, Deut. XXVIII: 27. De HEERE zal u flaan met zweeren van Egypte — en vs. 35. De HEERE zal u flaan .met booze zweeren aan de kni 'én, en aan de beenen, waar van gy niet zult kunnen geneezen worden; van uwe voetzoole af tot aan uwen fcbeedel. (3) Ofiëigenlyk zynde Zweeren een Zinnebeeld (NN) van de Zonden , die den mensch walglyk en ftinkend maaken voor Godt. Zo wordt het doorgaans genoomen-, Jef. 'I; 6. Van de voetzoole af tot het hoofd toe is ,er niet geheels aan hetzelve; maar wonden , ftriemen en etterbuilen, die niet uit, gedrukt , noch verbonden zyn. (.22) Ook • van zulke Rampen, die, gelyk de zweeren ■ .pynel-yk zyn, aan cen Volk fmerte en onheil veröorzaaken, als Jerem. XXX: 13. • Daar is niemand, die uwe zaake oordeelt, ■ aangaande bet gezzuel: Gy 'hebt geene heelI plaasters. Zo is het ook te veritaan, Hof. 1 V: 13, dat Ephratm^ dat is het Ryk der X t Stammen, toen het zync'krankhéidzag, wel zond tot den Koning Jareb: Maar dat die - hun gezwel niet zoude kunnen heeltn. Insr gel-yks ObaeJ. vs. %i Die uw brood eeten, - zullen een gezwel onder u zetten. En Openb. , XVI: 10, 11. Zy kaauwden hunne tongen , vanpyne^ en zy lasterden den Godt des hee- - melt van wegen hunne pynen, en hunne ge'- zweeren : En zy bekeerden zich niet van 1 hunne werken. Men zie van deeze laatfte t plaatfe, onder den tytel van VERDUIS-  ZWEERE N; TEREN, des VIII. Wi 2. St..p. 343—. Dat de Zweeren Zinnebeelden zyn , en van de Zonden , en van de Strafgevolgen 'er van, heeft eene gegronde reede, welke Prof. J.van den Honert, dus openlegt in eene Aanteekening op de PI, Zinnebeelden van Ruimig, D. I. p. 523. „ Gczwel„ len en zweeren zyn niet alleen , wegens derzelver wangeftalte , affchuw„ lyk, en dikwils, wegens den ftank, „.ondraaglyk voor den geenen, met wel„ ken men te doen heeft; maar ze zyn „ ook fmertlyk,en dikwils doodlyk voor s, den Lyder zelve. En dus zyn ze, in „ het eerfte opzigt, voegzaame Zinne„ beelden van de wanvoeglyke en ftin„ kende zonden; en, in het ander opzigt, van de fmertelyke en doodlyke ftraffen der zonden. Ja ! de onaffcheidelyke „ faamenloop van het wanftallige en „ fmertlyke dat in de gezwellen en zwee„ ren is, toont dien vasten band, die tus„ fchen de wanftallige zonden, en der,, zeiver fmertelyke, en doodlyke.ftraffen „ gevonden wordt." ZWEERE: (Daar na zeide Jefaia iNee- ! met eenen klomp Vygen: En zy (of de 13e- ' dienden van Koning Hiskia, of de Genees- 1 heeren) namen ze en leiden ze op de) En hy werd geneezen, 2 Kon. XX: 7. Van welk < eene natuur dit Gezwel, of Zweere zy ge- 1 weest ; als mede , of deeze Zweere de S Ziekte zelve zy, geweest, of een gevolg \ 'er van , kunnen wy hier in het midden 1 laaten. Meer is hier van gezegd over de f gelykluidende plaatfe Jeft XXXVIII: ai , 1 onder den tytel:PLAASTER,in des VI.' e D. 2. St. p. 175—.-Wy zullen'hier maar d alleen aanmerken. (&), Dat, vooronder- h fteld zynde, de Vygen , tot een Pap, of v Kataplasma gemaakt zynde, van eene ver- h zagtende, pynftiliende, en ettermaakende 't kragt zyn, en dus met veel vrucht kun- ti nen gebruikt worden in ontfteekingen, of - v zweeren , het evenwel fchync , dat dit n Geneesmiddel tot dientyd toe is- onbekend zï geweest-: Zonder dat zouden de Genees- O heeren, welken de Koning zekerlyk had-.' w de, en wel zal geraadpleegd hebben,daar w van wel gebruik gemaakt hebben , om het kc leeven te redden van eenen zo dierbaaren hc Vorst, als Hiskia was: Maar Jofephus zegt lo in het X. B. der J. Oudh. C. 3.dat de Me- ly decynmeesters hem reeds verlaaten 5 ef to> ZWEEREN. 75£ -opgegeeven hadden. Men zal derhalven de ontdekkinge van dit zo heilzaam Geneesmiddel hebben dank te weeten aan Jefaia, doch niet uit zich-zelven; maardaar van onderricht door Godt, die de Opperfte Medecynmeester is. (3) Dat,zo de Vygen al dat natuurlyk vermogen hebben, men het evenwel in dit geval hebbe aan te merken,- zo al niet, als iets volftrekt wonderdaadigs, evenwel alsiets geheel byzonders en Godtlyks , dat er by kwam de verzeekcringe, van Godts wegen aan den Koning gedaan , dat hy zoude gezond worden, en wel zo fchielyk en volkoomen, dat hy eerlang cn wel bepaaldelyk , ten derden dage, weêr zoude opgaan in den Tempel, vs. 5. Eene verzeekcringe , welke door niemand konde gegeeven worden, als door Hem,diemag:ig is , dé gezondheid te doen ryzen, en de geneezinge fnellyk te doen uitfpruiten, ZWEEREN (En floeg, te weeten, de Satan , Job met booze) van zyne voetzoole van, tot zynen fcheedel toe, Job II: 7. Men tan nazien 't geen gezegd is van JOBS ZIEKTE, in des IV. D, 2. St. p. 145. en eerder, 't geen is aangeteekend over Cap. /II: 5. in des VIII. D. 2. St. p. 177—. ZWEEREN, EÈDZWEEREN. Van len EED is onder dien tytel reeds gebrooken in des IL D. 2. St. p. 15. Plet Zweeren is dan eene Godtsdienftige daad, /elke, ter bevestigc van trouwe en waareid, in dè Saamenleevinge van het grootre nut is, ja ! van wegens den bedrieglyen aart der menfchen,'ter eenre zyde, n derzelver-wantrotvwender aart, ter anere zyde , van groote r x>dzaaklykheid ui Vermits iemand, dfe nog maar eenige reeze Godts voor "yne oogen heeft, door et Eèdzweeren genooddrongen wordt, geen hy getuigt, naar waarheid te geiigen,_ Ygeen hy anders verlochend, of .'rdraaid zoude hebben; en getrouwlyk tar te koomen Ygeen hy belooft*-Maar 1 het Eèdzweeren aan die gewichtige ogmerken beantwoorden, zo zoude het éi- noodig zyn , dat hetzelve gepaard ierde met eenige meer ontzag -.verweknde plegtigheid. Dat men niemand tot t Eèdzweeren toeliet, die döor zyne «handige leevensWyze, en zyn daagcs-,; roekeloos- vloeken en zweeren , mt, dat hy weinig eerbied heeft voor- Godtj s  v76o Z WE E REN. CE E D) ZWEEREN. Godt,en 'erweinig zwaarigheid in vindt, om, ter bevestiginge van beuzelingen , zyn eigene.Ziele,en Zaligheid te verwenfchen. Dat de geene, die eenen anderen den Eed zal afneemen , zich niet vergenoegde met de voorönderftellende vraage. „ Gy weet zekerlyk wel, wat het zy ee0, nen Eed te zweeren." Maar hem met noodigen ernst voor oogen (lelde, wat het zy den boven allen Hoogen , Alweetenden, Waaragtigen Heiligen,.Leugen-haaiende , en Leugen - ftraffehden Godt tot Getuige aan te roepen,en hoe fchroomlyk een Oordeel de Meinëedige te wachten Jieeft van zyne Rechtvaerdigheid, aangezien het valsch Zweeren een fpotten is niet, en een verlochenen van zyne gantsch -vreezelyke Majesteit, en zyne bovengemelde aanbiddens-waerdige Volmaaktheeden. Dat men niemand onder den Eed verpligte tot iets, waar van men vooraf met veele waarfchynlykheid vermoeden Jkan , dat hy het bezwaarlyk zal kunnen houden, 't welk omtrent veele ampten en kostwinningen plaats heeft, welke., moesten de Menfchen zich ftipt naar den Eed gedraagen, hun geen beftaan zuuden kunnen opleeveren , waar door zy dan ligtelyk in de verzoekinge vallen, van zichzelven met deeze en geene, uitvlugten te paaijen, en .in 't byzonder met deeze zeer llegte: 't Is waar, ik hebbe gezwooren; maar ik hebbe het moeten doen: Een gedwongen Eed is Godt leed. Eindelyk, dat men het Eèdzweeren toch niet vermenigvuldigde : Alle zaaken , f hoe eer* biedenswaerdig die ook mogen zyn, die te gemeen worden , krygen de gedaante van ;een.c gewoonte , en verliezen dat ontzag , 't welk ze anders waren ze zeldzaamer , zouden verwekken in ons gemoed. 'Er zyn veele woorden, en betuigingen van Hoogagtinge, DienstVaerdigheid , Vriendfchap, &c. die oorfpronglyk van veele beteekenisfe zyn ; maar door het daaglyksch gebruik 'er van klanken zonder beduidenisfe .zyn geworden. De geestige Rabernr heeft 'er verfcheidenc van opgegeeven in eene zogenaamde Proeve van een Duitsch Woordenboek in zyne Heekel■ Schriften, D. I. En het is te beklaagen dat het niet dan al te veel naar waarheid is, als hy het ligtvaerdig ^.wegren in deezer voegen doorftrykt, p. 135. „ EÈDZWEEREN: ln oude ty» „ den tyden kwam dit woord zeer zelden „ voor,om welke reede onze onbefchaaf,, de Voorouders, de eenvouwdige 'Duit„ fchers, geloofden, dat een' Eed te „ .zweeren eene zaak van groot belang • ,, was. Tegenwoordig is men daar om„ trent veel beeter verlicht geworden; en „ hoe menigvuldiger dit woord, zo in „ rechten, als in het gemeene leeven, „ voorkomt, zo veel te minder wil het „ beteekenen —. Eenen Eed afvraagen is ,, by lieden , die wat beter doordenken „ dan het gemeene Volk , doorgaans niets „ anders, dan zekere plegtigheid, waar ,, by men recht opftaat, de vingers om „ hoog fteekt, den hoed onder den arm „ houdt, en iets belooft, of bevestigt., „ waar aan men zich niet langer verbon,, den agt, dan tot dat de hoed weder is „ opgezet. Met één woord , het is een „ kompliment, dat men Gode maakt —. ,, Iets met eede bekragtigen, zegt op veele „ plaatfen zo vcèl,als een leugen zeer waar„ fchynlyk maaken. Van Hoek noemt, in „ zynen altooswaerdigen Rechtsgeleer„ den, den Eed herba betonica, en verze„ kert,dat iemand den Eed afraaden niets .,, anders is, dan zynen klaagenden Cliënt ,, de zaaken moedwillig te doen verliezen.; ,, en dat de .fpreekwyze,, zich met eenen „ Eed zuiveren., zo veel beteekent , als „ het Proces winnen, dewyl tot.eenen Eed „ van zulveringe niets meer behoort dan „ drie gezonde vingers., en een man zon,, der geweeten. Van de eerften zyn meest „ alle menfchen voorzien, en het laatfte „ hebben ,zeer weinigen. En fchoon ie,, mand, door de vooröordeelen zyner „ jeugd belemmerd, nog een zogenaamd „ geweeten had, zal het hooit aan Advo,, kaaten ontbreeken, die hem voor eene „ billyke belooning beter onderrechten „ zullen, en van zyne dwaalinge te rechte .,, brengen." ZWEEREN (Hef) van Jofeph: Hier in zult gy beproefd worden (zo waarlyk als) Pharaö leeft, indien gy van hier zult uitgaan , ten zy dan, wanneer uw klein/ie Broeder zal herwaards gekoomen zyn. Zend eenen uit u. die uzuen Broeder haale: Maar weest gy lieden gevangen, en uwe woorden zullen beproefd worden, of de waarheid by u is ; en indien niet (zö waarlyk als) Pharaö leeft, zo  ZWEEREN, ze zyt gy Verfpieders, Genef. XLII: 15,16, Jofephs Broeders, voor welken hy zich als nog onbekend hield, hadden gezegd, dat zy nog eenen jongften Broeder hadden , die by hunnen Vader te huis gebleeven was. Die was Jofephs volle Broeder , de by hem. zo teeder beminde Benjamin. Jofeph mistrouwde hun gezegde. Hywist, hoe zy met hem gehandeld hadden ; hy dacht, misfchien hebben zy met mynen Benjamin het niet beter gemaakt, 't kwam hem verdacht voor, dat, daar zy met hun tienen gekoomen waren, zy juist den elfden te huis gelaaten hadden. Hy nam het dan op dat woord , dat zy nog zo eenen kleinften Broeder by hunnen Vader hadden, en hy eischte, op zo eenen toon, waar uit zy wel konden opmaaken, dat het hem recht ernst was, dat zy dien haaien , en voor hem brengen zouden. Dat was de Proeve, waar_aan het blyken zoude, wie zy waren. Bragten zy dien voor hem, dan zoüde hy gelooven, dat zy de waarheid gefprooken hadden naamelyk, dat de eenige re-ede van hunne komst in Egypte was, om fpyze te koopen , vs. 7. Maar bragten zy dien niet, dat zoude hem een bewys zyn, dat zy waarlyk zo waren, als hy vermoedde,' en hun reeds hadde te kennen gegeeven; dat zy Verfpieders waren, en gekoomen waren , om het Land te bezigtigen, waar het bloot lag, vs. 9. Om hen nu te doen gevoelen , hoe veel hy zich hier aan zoude laaten geleegen zyn, zo zeide hy, naar de inlasfinge van onze en andere Overzetters :(Zo waaragtig als) Pharaö leeft. Dit wil men doen voorkoomen , als of Jofeph hadde gezwooren by het leeven van Pharaö. En dan neemen dit in hun voordeel , zulken , die beweeren , dat men , behalven Godt, ook by Engelen, Heiligen en andere dingen zweeren raag« (X) Maar is het wel noodzaaklyk, dat men deeze woorden voor eenen Eed neeme ? De woorden (zo waarlyk als) zyn een inlasfinge. Men leeze dan naar den Grondtekst: Pharaö leeft, en dan zal men dezelve kunnen aanmerken als eene ernftige waarfchouwinge , in deezer voegen : ,, Draagt zorge , dat gy my met geene „ leugens ophoudt ! Pharaö leeft l Dan „ hebt gy niet alleen myne , maar ook „ mynes Konings ongenade te wachten. 1 „ Indien gy uwen Broeder niet herwaards 1 XI. Deel. I. en II. Stuk. ZWEERE N, j „ brengt, laat het u gewaarfchouwd zyn» „ Pharaö leeft l dan zal het overtuigend „ blyken, dat gy Verfpieders zyt. Pbaraë „ leeft l en wat hebt gy dan anders van „ hem te wachten, als de ftrengfte ftraf. „ fe, welke ooit eenigen Verfpiedcr werd „ aangedaan." Q) Maar het zy eens zo, dat Jofeph gezwooren hebbe by het leeven van Pharaö, dan zal nog te bewyzen zyn, dat hy daar in wel gedaan hebbe. Gelyk in laatere tyden de Romeinen zwoeren by het leeven , de fortuin, de gczo/idheid van hunne Keizers, zo kan het ook by de Egyptenaars eene gewoonte geweest zyn te zweeren by het leeven .van hunnen Koning. Aben Ezra zegt, dat de Egyptenaart van Oude tyden af dat gedaan hebben. Daar nu Jofeph als een Jongeling in Egyp. te gekoomen was, en zo lang aan het Hof verkeerd hadde, zo zoude het niet te verwonderen zyn , dat hy ook die kwaade gewoonte hadde nagevolgd; en dat hy ook daar in geen kwaad gezien hebbe,om dat het gebod, om alleen by den naam va» Godt te zweeren, toen nog niet bekend was gemaakt. Maar nu hetzelve ons is bekend geworden, zullen wy dan nu nog, tegen dat gebod aan, het doen van Jofeph ons mogen ftellen tot een voorbeeld van navolginge ? Wy moeten ons gedraage» naar Wetten, en niet naar Voorbeelden; vooral niet zulke, die men moet ftellen op de lyst der menfehelyke zwakheeden, waar van ook de voornaamfte Heilige» niet vry zyn geweest. ZWEEREN. Heeft hy gezwooren tot (zyne) fchaade, evenwel verandert hy hes niet, Pf. XV- 4b. Daar Godt de leugenfpreekers zal verdoen, en eenen grouwel heeft aan den man des bedrogs, Pf. V: 7 , daar wordt dit met recht mede opgegeeven, als een der merk- en fierteekenen van hem, die, volgens vs. 1, zal mogen verkeeren in des HEEREN Tente, en woonen op den Berg zyner heiligheid. (N) Is dit te verftaan in ;enen zo algemeenen en volftrekten zin, lat men, in welk een geval het ook mogt syn, zynen Eed niet zoude mogen verinderen , of breeken ? Als men dat zoude villen ftaande houden , dan zoude men iok moeten beweeren , dat Koning Herofes wel hadde gedaan , toen hy Johannes len Dooper het hoofd liet afllaan. Verrukt ».ver den aartigen. dans, en de luchtige D d d d d iprori.-  ft 2 ZW'EEREK fprongen van het Dogterken van Iièrodias, beloofde hy niet Eede, aan hetzelve te zullen geeven, wat het ook zoude mogen eifchem De Godtlooze Moeder ftak het Dogterken in, het hoofd van Johannes te eifcheiv De Koning ontroerde , en bedroefde zich wel over dien eisch: Doch, om desi Eeds wille, gaf hy bevel, Johannes, te dooden,en het afgehouwen hoofd werd het Dogterken gebragt in eene fchotel, Matth. XIV: 6—u. Integendeel zoude ïnen dan ook moeten bevveeren, dat Da*w/.kwalyk gedaan hadde. In eenen Overloop van toorn hadde hy den onbefchoften Nabal, en aan all' wat manlyk was in zyn jhuis ,- den dood gezwooren. Evenwel-, door de tusfehenfpraak van Abigaïlt tot bedaarder, zinnen gebragt zynde, voerde "hy het niet, uit i Sam, XXV: 11—35. Niemand- van^ gezond verftand zal het gedrag van Herodes kunnen pryzen, en dat van David. kunnert laaken. Men heeft in 2yne onbedachtzaamheid gezwooren: Maar men denkt het ftuk dieper in. Men ftaat in zyn gemoed overtuigd, dat men het niet zal kunnen volbrengen, zonder zich grootlyks te bezondigen tegen Godt, en zyne Wet; zonder zynen Naasten groot nadeel toe te brengen; zonder zyne ziele«iet eene groote Straffchuld te bezwaaren.Is het niet afzonde genoeg, dat men ligtvaerdig heeft gezwooren?,Zal men, door liet naarkoomen van zo eenen Eed, nog zonde - toedoen tot zyne zonde ? Zoude het.niet veel betaamlyker zyn, dat menzyne onbedachtzaamheid betreurde; boetvaerdig voor Godt beleed -; om vergeevinge 'er van ootmoedig fmeekte j en zich voorts ontflaagen agtte van zo eenen Eed; cn in. het toekooraende van-iets diergelyks zich zorgvuldig wachtte? Zo hadde Herodes moeten doen., en dan hadde hy wel gedaan. ZO heeft David.gedaan, en hy is 'er in te pryzen. Zeker Oud Kcrk1 eeraar. heeft wel gezegd: ,, Davidheeft M gezwooren in zynen toorn; maar,, zyne „ Godtvrugt grooter .zynde, heeft hy het „ niet volbragt." Wat Jieeft David. dan willen zeggen? Dit; Men heeft aan-: zynen- Naasten iets 'beloofd, 't welk.denzelven tot voordeel zoude kunnen gedyen;~ men heeft dat,ter z-yner.meerdere gerust--ilellinge, meteenen Eed bevestigd:Maan aen ziet,..dat .men. byhet vervulkn vaa>; Z W E E R Ë N die belofte, zich-zelven en zyne belangen zoude benadeelen: Dan evenwel mag men, ten gevalle van die fckaade, daar in «eene veranderinge maaien; maar, qm de* tieds, en 'der goede 'trouwewille,.moet men zich aan zyne belofte houden-, welk nadeel men 'er ook door zoude mogen lyden. (NK) Zelfs begreepen het zo de Heidenen. Cicero de Offic. L. III. C. 29.zegt: „ Ejl enim jusjurandum affirmaüo religiofa. Quod autem affirmate, quafi Deo teftt promiferis, id tenendam efi : De Eed is een Godtsdien/lige belofte;En 't geen gy,Godt ah getuige zynde, beloofd hebt , dat moet gehouden worden" Jonathan hadde aan David een beftendige vriendichap gezwooren, 1 Sam. XX: 13— en vs. 42. Hy veranderde^ het evenwel niet, ichoon hy zich daarom bloot ftelde voor zynes Vaders gramfchap. Maar iemand heeft ons misleid; wy den-, ken, dat hy ter goeder trouwe met onshandelt. , en in die voorönderftellinge belooven wy hem iets onder Eede : Maar wy. ontdekken , dat hy ons bedroogen heeft , zal men dan ook zyne beëedigde belofte niet mogen intrekken ? Neen! Hebben wy ons laaten misleiden, men wytedat aan zyne ligtgeloovigheid, men hadde de zaak nader moeten, onderzoeken. Onsverzuim kan ons dan geen recht geeven,. om het heilige van den- Eed te fchenden. De Gibeöniten hadden , door een valsch voorgeeven , Jofua en de Overfien des • Volks bedroogen ,ea hcn onder Eede doen belooven,dat zy henniet-döodcn zouden. Eerlang ontdekte zich het bedrog. Jofuaen de Over ft en. oordeelden : zich- evenwel, niet bevoegd , in hunne belofte iets te veranderen. -Hadden zy zich laaten bedriegen, herwas-hunne eigene fchuld, zy hadden den mond des HE EKEN niet gevraagd.: Uit eerbied voor den Eed , en voor den naam van den- HE ER B. Godt, waar hy zy gezwooren hadden, oordeelden zy zich verpligt- te zyn, hen by hete keven te. behouden,-op dat 'ër, zo zy anders deeden., om des Meinëeds wille geen1, grooten toorn over hen. hoornen 1 mogt, Jol'. LX: 3-^-20 —-.- Zal- men-', eene beëedigde belofte wel mogen intrekken^.als dezelve ons dóór geweld'- is afgedwongen.? '. EenHeiden , li.. Pompomusi een der -Gemeensmannen te Rome, vervolgde Manlius in, rechten, omzien over meer da.n eene be- fchuk-  zweeren. fehukliging , welke hy tegen denzelven inbragt, te verantwoorden voor het Volk. Manlius Zoon, hoe hard ook door zynen Vader behandeld, zoeht denzelven te redden. Hy liet zich aanmelden by Pomponius , en. verzocht hem alleen te -mogen fpreeken. 't Werd hem gereedelyk vergund. Pomponius verbeeldde zich \ dat de mishandelde Zóón kwam , om zich ook over zynen Vader te beklaagcn. Maa-r toen die met hem alleen was, zettede hem die een pook op de keel, en dreigde hem oogenbliklyk te zullen doorfteeken , in.djenhy hem niet zwoer, van alle verdere vervolginge tegen zynen Vader te zullen afzien. Pomponius zwoer, en hy hield zynen Eed. Cicero meldt ook dat geval, en pryst de goede trouwe van Pomponius —. Cicero oordeelt anders, wanneer iemand door eenen Struikroover wordt overvallen, en men aan denzelven, om zyn leeven te behouden, een fomme gelds onder Eede belooft. Hy leert, dat men aan zo eenen Eed niet gehouden is. Doch onze groote H. de Groot gaat Cicero hier in te keer, en beweert, dat, fcho'on men den Struikroover mag aanmerken als aller menfchen Vyand, en dat die ook geen het minfte recht gehad heeft, om ons ónder den Eed te brengen, men zich evenwel aan dien Eed moet verbonden kennen om des HEEREN wille, by wiens naam men gezwooren heeft. Mén zie deszelven Boek de Jure Bell. et Pac. L. II. C. XIII. §. 15 et L. III. CXIX. %. 2, 3 . Mag een Koning, die, beducht voor de overmagt van eenen anderen Koning, aan dien anderen zich by Eede cynsbaar gemaakt heeft, dien Eed ook veranderen, als hy kans ziet, 'zich van dat juk te kunnen ont- doen? Zo mag een Koning oordeelen, die zich verbeeldt een foort van Godtheid te zyn, verhoeven boven alle menschlyke ■! verphgtingen : Maar anders oordeelt 'er i Godt nver. Dit was het geval van Ko- i ning Zedekia. Hy rebelleerde tegen den 1 Koning van Bethel, die kern by Godibeëedigd \ hadde, aChron. XXXVI: i0. En dat was, 1 behalven zyne andere zonden, mede een 1 voornaame reede, waarom hy gevangiyk t na Babel werd wechge■:• er.1, Êzech. XVII: c 12—20 —. Mag men zynen Eed ook ver- \ anderen onder voorwendï'el, dar hy, aan 1 wien men gezwooren heeft, een Ketter, c zweer é n. Vö| of Ongeloovige is? Deeze Stelling heeft men 111 de Roomfehe Kerke wel eens willen doordryven. Anders oordeelde Vadef Jükob, die het m'zyne twee Zoonen heel zeer wraakte, dat zy, tegen hun gegeeven woord, de Skhemiten gedood hadden, Genei XL1X: 5-7. Anders oordeelde botit, die de ontrouw, aan de Gibeöniten -gepleega-, niet eenen honger van drie iaaren ihake, 2 Sam. XXI: r Geene Godtsdienftige gevoelens, hoe verkeerd, geen» parloon-lykcgedraagingeh, hoe liegt, die ook mogen zyn, kunnen ons recht«eeven;tGt eenen trouwloozen handel. Al is Rachab..eene< Afgodendienaaresfe, en eene ther , 't geen men haar gezwooren hadde werd evenwel, op bevel van Jofua, heiliglyk naargekoomen, Jof. II: i2~I4 yj. sff, 23- (33) Het ftaat dan vast, dat men met vermag te veranderen, 't geen men heeft gezwooren. («) Daar door zondigt men tegen den eerbied , dien men aan Gode ichuldig is. Men heeft zynen naam misbruikt, en aan anderen oorzaak gegeeven, om dien te lasteren: O) Men zondigt tegen den Naasten. • Men ffcelt hem te leur inde verwachtinge, welke hy, uithoofde van onze beëedigde belofte , op ons gefield hadde. (y) Men zondigt tegen zich-zelven, en haalt zich Godts rechtvaerdige ftraffe op den hals. JDe Vloek des HEEREN zal vernachten in het huis des geenen,die valschlyk zweert by zynen naam. Zach. V: 4, Wei' te rechte wordt het da» aangemerkt als een voornaam vereischte in den waaren Ziöniet, dat hy niet ver andere V geen hy heeft gezwooren , hoe veel vadeets hy ook zoude lyden by het volbrengen ; en hoe veel voordeels hy zich Dok zoude toebrengen by het intrekkea /an zynen Eed. • ZW'EHREN (Die (tegen) my raazen\ >y my, Vi. C1I: 9b. Ue Dichter, of de geeïe, dien hy lpreekende invoert, (tf) omchryft zyne Vyanden als zulken , die te\en hem raasden. Door gal-bittere kwaad.arugheid , en helfche drift vervoerd , telden zy zich tegen hem aan al? rnazen!e menlchen. Zy ftampten met de voeen, dreigden met de vuisten , ichuddeen met den kop, naken de tong en lipen tegen hem uit, üuitten en Ipoogen em aan : Alle hunne gebaarden en beryven waren als van eenen uitzinnigen. Ddddda 6 in  76* ZWEERE N.' In deezc hunne woeste en woedende drift, (3) Zwoeren zy by hem, Hoe is dat te verftaan? (NM) Volgens fonmigen zoude het zo veel zyn, als zy zweeren tegen my< Zy maaken eene faamenzweeringe tegen my.. Zy vervloeken 'er zich op, niet te zullen rusten, vooral -eer zy my in 't geheel in het verderf geftort hebben. Gelyk men lees t van veertig Joodfche Mannen, die zich-zelven met.vervloekinge vervloekt , hadden , dat zy niet zouden set en, noch drin~ ken, tot iet zy Paulus ■ zouden gedood hebben, Hand. XXIII*: 12., 13, 1^. Doch het is iets anders tegen .iemand te zweeren,of by iemand te zweeren. (33) Wat dan '? Zeer fchroomlyke Oordcelen dreigt Godt aan de Joodén,. die zich na Egypteland begeeven hadden : Dat zy zouden omkoomen door het Zivaerdi den Honger en de Peftilentie, Jerem. XLII: 17. Als 'er nu vs. 18. nog bykomt: Ende gy zult weezen tot eene vervloekingen—, Zo zal de zin deeze zyn: „ Wanneer men iemand door vervloekinge „ het kwaad zal willen toewenfchen, dan „ zal het zyn : Al het kwaad der Jooden,. „ die waren afgetrokken na Egypte, koome „ over u!T Zo leest men ook, in het geval van de Vrouwe, welke van -Overifpel verdacht was, en, ter bcproevinge, het yverwater drinken moest, waar van de uitwerkinge allcrvreezelykst was, indienizy fchuldig was: De HEERE zette ■U: tot eenen Vloek, en,tot eenen Eed in bet midden uwes Volks;. Mits, dat de HEERE uwe heupe vervallen., en. uwen buik, zwel', iende maake, Num. V:-ui, Dat is, als men zich-zelven vervloeken, of anderen ver\venfchen zal, zal men zeggen: „ My, of „ hun over koome even zo, als die. Vrouwe „ is overgekoomenHier komt ook op ■uit het gezegde Jef. LXV: 15. Gy lieden zult uwen naam ,mynen Uitverkoorenen tot eene Vervloekinge (of Eed} laaten., Naamelyk zy, die in het voorgaande geteekend waren , als Verlaaters van- den berg des. HEEREN', en aan welken gedreigd was , dat zy zouden hongeren-, dorfien, befchaamd zyn-^. fchreeuwen van weedom des harteny en-- huilen, van - verbreekinge des Gcests,.vs. 11—«14. Zo dat men, als men iemand zoude verwenfchen of vervloeken, hun, en de plaagen, hun overgekoomen, zoude neemen tot een voorbeeld , en zeggen: „ Het gas met hem, als met die ZWEEREN, ZWEERT., „ Verlaaters van den bsrg des HEERENt Zal men het hier ook zo verftaan, zo dient men te letten, op den deerniswaerdigen jammerltaat van hem,die hier fpreekende was ingevoerd. 't< Was- een Verdrukte , vs. 1 , die zugtte ouder het gevoel van Godts verfioordheid, engrooten toorn, vs. 11. Wiens dagen waren vergaan, als rook, wiens gebeente was uitgeteerd, als een haard, vs. 4, die gewerden was als een Roerdomp der Woeflyne, als een Steen- uyl der Wilder nisfen, vs. 7,, als een cenzaame musfche op het dak, vs. 8; van allen man verlaaten, behalven van zyne Vyanden , die hem den gantfehen dag fmaadden, in zyne elenden zich verblydden, tegen hem raasden,, en by hem zwoeren. Welk laatfïe dan zal aanduiden , dat zy,, als zy anderen zouden verwenfchen , zouden zeggen: ,, Dat die „ zelfde rampen en elenden , die den deezen: „ getroffen hebben, ook, hem treffen! v Een' duidelyk voorbeeld van zo eene verwen-fchinge vindt men Jerem. XXIX: aa. En van hun zal een 'vloek genoomsn worden by alle de gevangiyk wechgevo'erden, die in Babel zyn, dat men zegge: De HEERE flellc u als Zedekia, en als Echab, welken de Koning van Babel aan het vuur deed braaden. ZWEERT gantfchelyk niet:.Noch by den HeemeU om dat die is de throon Godts: Noch by de Aarde, om dat die is de voetbank zyner voeten; Noch by;. Jeruzalem, om dat zy is de Stad des grooten Konings. Noch by uw Hoofd zult gy niet zweeren, om dat gy niet een haair kunt wit, of zwart maaken. Maar laat uw woord zyn jat ja; neen, neen. Wat ■ boven deezen is,datii- uit den boozen, Matih. t V: 34—37. Gelyk de Heiland aan de Pha-rizeên en Schriftgeleerden ,. by eene andere geleegenheid , verweet, dat zy het gebod: kragteloos hadden gemaakt door hunne inzettinge, Matth. XV: 6, zo konde men dat. .ook in het byzonder zeggen van het gebod van het Eedzweeren.. Dat werd by , hen op cene fcliandelyke wyze verminkt.,, en ontzecnuwd. Daar tegen verzet zich de Heere Jefus in onze woorden, waar in . - wy vinden eene Afmaaninge, of Verbod, vs. 34, 35, 36 ; en-eene Vermaaninge , . vs. 37. (K) De Afmaaninge is : Zweert • gantfchelyk niet (N5$) Wordt alle Eed* zweeren hier volftrekt verbooden,? («) Nam men het zo, dan zoude men met reede mogen vraagen, of de Heere Jefus, door Kaja- phas.  ZWEERT. phas bezwooren zynde-, vv^sl zoude hebben mogen antwoorden ? Want op een bezweeringe te antwoorden,is van zo veel kragt, als of men zelf het met eenen Eed bevestigde. Ook vraagen, of Paulus dan niet meer dan eens zich hier in vergreepen hebbetegen de leere van zynen Meester?Die zegt, of fchryft: Godt is myn getuige: Ik aanroepe Godt tot een getuige over myne zieie; ziet (ik getuige) voor Godt, dat ik niet hege, doet die wel iets minder, dan of hy het bezwoer ? En dat heeft Paulus dikwils gedaan , Rom. I: 9, s Kor. I: 23 , Gal. I: 20, Philipp. I: 8. Zoude Paulus dan, zonder zynen Meester tegen te lpreeken, wel hebben kunnen lecren, dat de Eed tot bevestiginge , den menfehen een einde is van alle tegenfpreekinge ? Hebr. VI: 16. (!D) De nadere bepaalingen, welke de Heere op dit Verbod: Zweert gantfchelyk niet, aanftonds volgen laat, doen overtuigend zien, dat Hy niet alle Eedzweeren tegengaat ; maar alleen een zeker foort van Eedziveeren, en het misbruik 'er van, 't welk destyds onder de Jooden niet dan al te veel in zwang ging. (•) Zy zwoeren (niet voor het gericht, want dan zwoer men plegtig by den leevendigen Godt; maar in de daaglykiche verkeeringe, 'tzy dan, dat zy iets als waarheid bevestigden,'tzy zy zich door belofte tot het een of andere verbonden,) by den Héemel; ook by de Aarde ; by den Tempel, waar van Lightfoot Hor. Hebr. in h. L een voorbeeld bybrengt, dat Rabbi Simeön, Gamaliëls Zoon, , ziende , dat te Jeruzalem Tortelduiven , , en jonge Duiven voor niet minder, dan , een gouden penning , te koopen waren, , by den Timpel zwoer „,dien nacht niet te < zullen rusten, zo men ze niet vooreen' . zilveren penning zoude zien verkoopen. t Hy brengt daar van nog meer voorbeel- I den by; als ook dat zy gewoon waren te \ zweeren by Jeruzalem; als ook by hun hoofd, 2 of het keven van hun hoofd: Gelyk zo ook t, de Heidenen plagten te zweeren by den «5 Heemel; de 'Zon; Maan en Sterren; by de g Aarde ;,by den Tempel, of het Beeld van * deezen, of geenen hunner Goden ; by j het Leeven van hunne Koningen , ofj Kei-' 1 aers; ook by hun Hoofd, zo als te zien f is by Ovidius L. V. Trift. Mleg. IV. d vs. 45.. . z ZWEERT. 7$s Per caput ipfe fuum Jolitus jurare tuumque^ Quod fcio non illi vilius esfe fuo, VolgensP/jï/ö^angehaald by Adami Obferv. Theol. Philol. p. m. io5—. in fine, zwoeren de Jooden ook wel by de Welvaart en den gelukkigen Ouderdom van hunne Oude» ren, indien die nog in het leeven waren; en waren die reeds geflorven, dan by der zeiver zalige nagedachtenis. Zulke en foortgelyke Eeden werden by veelen zeer ligtvaerdlg gebruikt. Philo beklaagt 'er zich over, dat ze aan veelen voor ftopwoorden dienden , flegts om hunne gezegdens wat aan te vullen. Eene grouwelyke gewoonte, die thans nog by veelen , die Christenen* willen heeten, niet dan al te gemeen is. Maar behalven het ligtvaerdige, maakten zy 'er ook een zeer bedriegfyk misbruik van. Zy verklaarden, zy beloofden iets, zy bevestigden het by den Heemel, by de Aarde—. Maar zy agtten 'er zich niet aan gehouden te zyn, om dat 'er geene plegtige aanroepingc van Godts naam by gedaan was. Een Eed , op die wyze gedaan , was by hen alleen van eene verbin- dende kragt; maar van de andere ontfloe2;en zy zich , zo dikwils hun belang dat so mede bragt. Maimonides, een zeer vermaard Meester onder de Jooden, zegt: „ Zo iemand zweert by den Heemel, by de darde, by de Zon, &c. Al is het, dat hy ' 'n zyn binnenfte gevoelt, dat hy zweert by Hem, die die dingen heeft gefchapen; nochtans is het geen Eed. Of zo iemand zweert' >y eenen der Propheeten, of by eenig Boek ier Heilige Schrift, al is het, dat hy in zyn )urte gevoelt, dat hy zweert by Hem 4 die Hen Propheet gezonden heeft, of die zo een 3oek heeft in ge ge even: Des niet te min is het venwel geen Eed?"" Vid. Lightfoot ut fup. ■ Azrit denke niet, dat dit eene Leere zy an laatere tyden : De Heiland beftrafte e reeds elders met ronde woorden: Wee ■ ,gy blinde Leidslieden van de'blindeh'^^de 'chriftgeleerden en Pharizeèn) die-zegt: Wie ezwooren'zal hebben by den Tempel ? dat is'< iets —. Wie gezwooren zal hebben- by hefJltaar , dat is niets —, Matth.-XXIII: 6—22. Dit gaf aanleidinge tot daaglyk:he bedriegeryen, en maakte de trouwe • er Jooden zo-verdacht, dat , hoeüerk • f ook- zwoeren, geen HetdetehQn wildfe Ddddd 3 . ges--  tf6 ZWEERT. gelooven, volgens het beleende versje Vatt Martialis. Ecgc negas, jurasque mihi per templa Tonamis; Non credo, jura, Verpe, per Anchialum. -Dit misbruik O) wilde de Heere Jefus tegengaan. Leerden de Pharizeën en Schriftgeleerden , dat zulke Eeden weinig te beduiden hadden, om dat de naam van ■Godt 'er niet over aangeroepen was: Dat was maar looze kalk, waar mede men het -zondige 'er van pleisterde. De Schaaren,, •tot welke de Heere thans (prak , moesten zich daar door niet laaten misleiden. Ten dien einde wilde Hy die doen opmerken, dat, fchoon geene uitdruklyke, 'er even-wel eene ingewikkelde - aanroepinge van ■Godts naam in opgellooten lag. Hoe zo , inogt men denken: Ik zweere maar alleen ■by den Heemel. Het is zo : Maar is de jHeemel niet Godts Throan ? De Propheet zegt het, Jef. LXVI: i. Die wordt dus genoemd , om dat Godt daar de meest 1'chitterende blyken zyner Majefteit vertoont. Die nu by den Throon zweert, zweert ook by Hem, die daar op zit, en -by de Majefteit van denzelven. Ik zweere flegts by de Aarde. Het is zo : Maar is de Aarde niet de Voetbank zyner voeten ? Dezelfde Propheet zegt hét ter zelfde plaatfe. De re'ede van die benaaminge is, om dat zich op de Aarde ook ver-toonen zigt-feaare blyken , fchoon minder luisterryk als jn den Heemci, van Godts tegenwoordigheid, en Koninglyk Ryksbeftuur. Die dan by de Aarde zweert, zweert ook by Hem, . wiens de Acirde is met alle haare volheid, en die op de Aarde, zo wel als in den Heemel, alles doet, wat hem behaagt, ik zweere flegts by Jeruzalem. Het is zo-: Maar is Jeruzalem niet de Stad des grooten Konings ? Een Gotitlyk Dichter ze^t hut.. Pi'. XLVIII: 3, De reede van die benaaminge is, om dat Godt, Israè'Is groote Koning, zich die .Stad verkooren had to, zyne Ryks- Hof- en Hoofd-Stad , daa: Hy zich den Tempel hadde doen bouwet tot het Palleis zyner heiligheid, waarom ooi de Israeliten; als zyne Underdaanen,ziel jaarlyks , op gezette tyden , defwaard moesten begeeven, om hunne gebeden ZWEERT. dankzeggingen , en offerhanden te brengen voor zyn aangezigte. Die dan zweert by Jeruzalem , zweert te gelyk ook by dien grooten Koning,by wien eene gantsch vreezelyke Majefteit is, die te Ziön zyn vuur, en te Jeruzalem eenen oven heeft, j ef. XXXI: 9. Ik. zweere llegts by myn .Hvufd'. Het is zo :• Maar hebt gy raagt over uw eigen hoofd? Immers neen ! Gy kunt immers geen- haair ,cr van wit of zwart maa-? ten. Onder wiens magt ltaat bet dan? Onder wiens anders,als onder die van Godt, die de Vader is der Geesten van alle vlcesch des menfehen ? Die dan by zyn Hoofd zweert, zweert te gelyk ook by den •Godt van zyn hoofd en leeven, van wien hy ieder oogenbiik het leeven, den adem, en alle dingen ontvangen moet. Waren nu deeze dingen alzo, dan-raoesten de Schaaren begrypen, dat, in alle zulke Eeden, mede opgellooten was eene ingewikkelde aanroepinge van Godts naam: En begreepen zy dat, dan moesten zy zich ook overreed houden, dat het ligtvaerdig doen van zulke Eeden in 't geiieel onbeitaanbaar was met den diepen eerbied , .die men der hooge Majefteit van Godt, die zelfs den Engelen ontzaglyk, en den Duivelen vreezelyk is, moet toedraagen. Als ook , dat het bedrieglyk doen van zulke Eeden in 't geheel oubeftaanbaar is met de Waarheid Van Godt, die zo groot is, dat Hy nooit het Woord verandert, dat eenmaal uit zyne lippen is uitgegaan, en daat0111 ook aan den man des bedrogs eenen gr ouwel heeft, en van zyn Volk eiscni , dat het de waarheid fpreeke een ieglyk met zynen Naasten. Daar nu deeze Ligtvaerdigheid en Bedriegery, door hen., die de Leeraars waren in Israël, zo zeer begunftigd werd, en daar door, gelyk zy zelven waren afgeiveeken van den weg, ook veelen decden ftruikelen in de Wet, Mal. II: Ö. Zo ag«te de Heere Jefus, ,As die gezonden was, ■om den menfehen hunnen rechten pligt te ver: kondigen , het ooii te beliooren tot zyn : Propheetisch ampt, de Schaaren daar te• gen te waarfchouwen, .zeggende: Zweert 1 gantfchelyk niet, te weeten, op zo eene : 'wyze, als ily 'er aanftonds op laat vol1 gen. (3) En ze, in tegendeel te vermaai nen, zoals Hy doet, vs. 37, om zien der , oprechte eenvouwdigheid, en goede trouwe  2 WEE R. T. we zo te bev'lytigen, dat men voortaan, in de onderlinge verkeeringe, op haar 'enkel ja, en neen, volkoomen ftaat zoude kunnen maaken. Zo als over dat vs. onder den tytel JA is aangeweezen in des IV. D. a. St- p. 3. Die van deeze Leere van den Heiland meer begeert te weeten, raadpleege , behalve^ de gewoone Uitleggers van Mattbeus, de Schryvers door Wolfius, Cur. PhiloJ. in h. 1. opgegeeven. In het Merg der Akadem. Verhandel. D. X. p. 329—. vindt men eene Bedenkinge over pnze woorden, doch welke, waarl'chynlyk, veelen meer byzonder, als overreedend zal voorkoomen. ZWEERT {Doch vooralle dingen, myne Broeden,) niet, noch by den Heemel, noch by de Aarde , noch eenigen anderen Eed: Maar uw Ja, zy ja, en het Neen , neen: Op dat gy in geen oordeel valt, Jak. V: ia. De zaak , waar tegen de Apostel zyne Broeders, die, volgens Cap. I: 1, Gelooyigen uit de Jooden waren, waarfchouwt, is by hem van ongemeen groot belang, zo als is af te neemen uit den byzonderen ophef , waar mede hy begint: Voor alle dingen —. («) Wat het Eerfte gedeelte deezer woorden aanbelangt, dat komt overeen met de waarfchouwinge van den Heere Jefus, Matth. V: 34—37. Waar van in den naastvoorigen tytel is gehandeld. Maar de vraage is: Hoe komt deeze waarfchouwinge in het beloop van zo veele andere vermaaningen hier te pas ? De ftraks te noemen Sehryver. merkt aari* dat de Apostel even te vooren de, Geloovigen ,. die destyds voor veele vervolgingen bloot Honden , hadde vermaand tot lydzaamheid, vs. 10, 11, enonmiddelyk na onze > woorden hen opgewekt , om te 'bidden, ; wanneer zy in nood waren, vs. 13. Uit dit 1 beloop meent hy zich te mogen voorftel- : len, dat het'oogmerk onzer woorden ei- 1 genlykis, om de Geloovigen te vermaa- c nen, zich, uit vreeze voor mishandelin- i gen , niet te behelpen met veinzen , of c lochenen, wanneer de Jooden hen, op.de f bovengemelde wyzen zouden bezwecren, 0 of noodzaaken om zelv' te zweeren,-om v te zeggen, of zy Christenen waren. Verre b moest hét in zo een geval van hun zyn, u dat zy dat zouden lochenen, dat zy zou- li den zeggen, wy zyn noch Jooden; of, zyn v ^jChristenen geweest, wy zyn het niet meer U ZWEERT. tö? wy zyn wederom Jooden geworden. In plaatie van zoiets te doen, moeste» Ja* ja, en hun Neen, neen zyn. Zich verkloekende in, en geloovig vertrouwende op . Godt, en biddende, dat Hy, gelyk Hv daar toe magtig was, hen wilde verlosfen uit de verzoekinge , moesten zy zonder lchroom belyden, wie zy waren. „ Wierd » lun gevraagd: Zyt gy een Christen? „ lJan moesten zy rondborltia; ja zeffa-en. „ Wicrdhun gevraagd: Zyt gy een>W „ Dan moesten zy , zonder eenige om» wegen, neen zeggen." Deeze Vermaamnge(3) klemt de Apostel aan met deeze >v«£n a1,1 : °f df & in êeen Oordeil valt. CNN) Men hecit hier tweederlei leezino-e,. («O Sommigen leezen : h* i^tnv jtiVw. Op datg.y in geen Oerdeel valt; het ichroomlyk Oordeel , 't welk den Huichelaar 5 den Geveinsden van Godt befchooren is. (s) Anderen leezen: "a* ,u ixixetnt sr/**." Op dat gy niet valt in, of u lchuldiff maakt aan geveinsdheid. By Wolfius Cur! Philol. in h. 1. is te zien, welke reedenen men geeft van deeze verfchillende leezinge. (33) Onze Sehryver, de Heer J. C. Harenberg, voegt de beide leezingen te iaamen , en gist, dat de Oorforonglyke deeze Zy: "va fttf 'as v7tU^*n xttt utvxQrit jrs' w-t: Zo zult gy de geveinsdheid ontvlieden j en u voor het gericht van Godt en Menfehen ■ niet fchuldig maaken.- Op dat gy in deeze zonde niet valt, zo wacht u wel van op zo ',ene wyze te zweeren, Het dus1 neemende ,-. sullen de vreesagtige Christenen te meerapgewekt worden, om, in zulke kommeryke omftandigheeden, door gebeden zich J :ot Godt te wenden, en, in de hoope van;ene goede uitkomfte, hun vertrouwen te tellen op Godt, en niet op Huichelaary, ;n te ontveinzen* wie zy waren. Door:o een ontveinzen, zouden zy zich Godtsoorn op den hals laaden ; en ook in demgeleegenheid kunnen geraaken, dat de' fooden hen al-s zulken, die gezegd haden Jooden te zyn, zouden te recht roeen voor de Overften hunner Synagoge. 8, m door die onderzocht, en, naar hunne yze, beoordeeld te worden^ indien zy evonden wierden voorheen tot het Chrisndom afgevallen te zyn geweest. Voorts at de Sehryver het over aan het oordeel m den Leezer, of Jakobus- niet wel alen mogt gefchreeven hebben : Op dat-  768 ZWEET. ZWEET. .gy in geen oordeel valt, en dat hy naderhand, zyn gefchrift herleezende, het andere op den kant gefchreeven hebbe. En dat zoude dan de aanleidinge hebben kunnen geeven tot de tweederlei Leezinge, wanneer fommige Affchryvers alleen den Tekst, en anderen alleen de Randteekening volgden. Zie Bibl. Brem. Nov. Cl. V. Fafc. III. Disfert. a. p. 496 —. ZWEET (ƒ« het} uwes aanfchyns zult gy brood eet en, tot dat gy tot de aarde •wederkeert, Genef. III: 19». Behalven groote hitte, dryftook zwaare arbeid den Menfche het zweet uit: Wel over geheel het ligchaani; maar voornaamlyk in het .aangezigt. Deeze fpreekwyze zal dan te kennen geeven, dat Adam, en ook zyne Nakoomelingen, wilden zy eeten, voorx taan hun Brood (waar onder wy mogen verftaan alles, wat tot 's menfehen voedfel behoort,) niet zouden kunnen winnen, dan ten koste van zuuren arbeid. Deeze woorden koomen hier voor als eene Bedreiging , of liever als een Strafvonnis, 't welk Godt over Adam uitfpreekt, waai' door hy, om zyner zonde wille, tot een moeijelyk kostwinnen veroordeeld werd. Des doet zich hier van zelve de Vraage op, of dan Adam in den fiand der rechtheid in ,t geheel niet zoude hebben behoeven te •werken? (fc$X) Dat kunnen wy niet denken. Godt hadde den mensch niet gefchapen tot leedigheid. Hoe vruchtbaar de Mof Eden ook was, Adam moest evenwel denzelven bouwen.en bewaaren, Gen. II: 15. De Aarde, toen nog niet onder den Vloek betrokken., bygevolge meer vruchtbaar, gereegeld door de Zonne verwarmd, door daauw en reegen bevogtigd , door de na den Val ,zo zeer vermenigvuldigde doornen , distelen , en alle.jlji ander onkruid nog zö niet overgroeid, zouden de Menfehen, hadden zy niet gezondigd, dezel. ve met meerder gemak bearbeid hebben: Hunne ligchaamen door het doodlyk Zondevergift nog niet verzwakt,, zouden 'er niet door vermoeid zyn geworden. Hun gezaaifel, door den Heemel begunftigd. en, door .fchadelyk ongedierte niet ver woest, zoude hun eenen vasterf en ryket ■Oogst geleeverd hebben. Hunne Kud den, door verfcheurende Dieren niet be Jaagd, zouden zyin alle veiligheid hebber kunnen laaten uitgaan om te grazen, &c Kortom het werk zoude hun geene vermoefjinge, maar eene geduurige verlustiginge geweest zyn. (33) Maar nu (en dit is de wrange vrucht van Adams zoncfe) heeft zich de zaak geheel anders. Doornen, Distelen, Neetelen , &c. fpruiten weelig uit, en breiden zich wyd en zyd uit, en worden ze niet uitgeroeid, en dat kost zuuren arbeid , zo verflikken ze 't geen 'er onder gezaaid wordt. De Aarde, minder vruchtbaar , en meer ftug, moet door zwaar ploegen en fpitten , als gedwongen worden om vrucht voort te brengen. De Landman ploegt en zaait-op hoope ; maar aanhoudende Zomerdroogte , felle Vorst , zwaare Plasreegens , Kruidwormen , Keevers , 'Springhaanen verydclen zyne hoope, en berooven hem van zynen Oogst. Om zyne Kudden te' hoeden, en te beveiligen moet hy de hitte des daags, en de koude des nachts verduuren, Genef. 'XXXI: 40. En dan nog wel eens, op gevaar van lyf en leeven, kampen met 'Leeuwen, en Beeren, die op zyn weerloos Vee aanvallen , 1 Sam. XVII: 34—37. En dit alles maakt, dat de mensch zyn kost niet winnen, zyn brood niet eeten kan, dan ten koste van eenen vermoeijenden arbeid; dat is, in het zweet zynes aangezigts. Wel te rechte wordt dit dan aangemerkt als een ftraffe der zonde: En dat zo veel te meer, om dat hem deeze moeite fteeds op zyde gaat. Ieder Jaargety brengt zyn werk., ieder dag .zyne bézigheid mede. De Godtfpraak zeide daarom, vs. 17. Het Aardryk zy , om uwent wille , vervloekt , en met fmerte zult gy daar van eeten .alle de dagen uwes leevens. Dus zoude het met den menfche zyn zvvoegen en ploegen , flooven en flaaven -tot dat hy wederkeert tot de aarde, iwaar uit hy genapmen is. Het is dan nu zo , als Job zegt Cap. XIV: 1. 'De mensch, ven eene Vrouwe gebooren, is kort van dagen, en zat van onrust ; en, fchoon hy lang leeft, het uituccmendc evenwel 'Van zyne dagen is,moeite ,cn verdriet, Pf. XC: 10. 'Uit het.ftof komt het verdriet niet voort, noch de moeite fpruit niet uit de aarde : Maar de mensch wordt tót moeite gebooren , Job V: 6, 7. (3) Nog eene, en andere aanmerkinge is hier te maaken. (Xtt) Deeze bedreiginge fluit wel in zich op, dat de Mensch eens zoude moeten fterven: Maar te gelyk ook, dat  E WEE T. -dat -hem nog eenigen tyd om te leeven zoude vergund worden, gelyk ook Adam den aanzienlyken ouderdom van 930 jaaren bereikt heeft, Genef. V: 5. Hoe %ookt dat met de voorige bedreiginge : Ten dage , naar den Grondtekst, ten dien ■dage, ten dien zelfden dage, als gy daar van eet, van den Verbootten Boom, zult rgy den dood ft'erven? Cap. II: 17. Godts Jangmoedigheid, en genade Helden de bedreigde ftraffe uit, en dat was ook noodig, .zouden Adam en Eva eenig heil ontvangen van het even te vooren beloofde . Vrouwezaad. Des niet te min werd de Bedreiginge vervuld, 't Was niet noodig, dat de Mensch zo terftond den dood on.derging in den hoogden graad, welke is de fcheidinge van Ziele en Lichaam : 't Was genoeg, dat hy dien aanftonds onderging in zyne beginfelen: En dat zyn, onder anderen, ook de zwaare vermoeijingen , die de kragten allengskens verteeren , en de voorbereidfels zyn tot den .dood. (.32) Eene andere Aanmerking , welke aan de hand wordt gegeven in eene Aanteekeninge op Henry over Genef. D. I. p. 159, is deeze: Dat zelfs in de , ;aankondiginge van dit vonnis zich ontdekt . Godts Wysheid , Goedertierenheid , en '. Rechtvaerdigheid. («) Dat Hy moeilyk . cn lastig werk de ftraf deed zyn van s Menfehen afvvykinge van eene rèede..lyke en gemaklyke gehoorzaamheid, ge- \ spleegd tegen een gebod , 't welk ligt te '. -onderhouden was. (8) Dat hy, door aan „ ,de Aarde zynen Zeegen te onttrekken , »en aan den menfche eene zo vermoeiiende bézigheid op .te leggen, de Aarde voor ' hem minder begeerlyk maakte, ten einde &y te meer verlangen en zoeken mogt na ' ,de eeuwige rust in den Heemel. (y) Om -ook de driften en begeerlykheeden , die ' nu van den. toom der Reede los gehrooken -waren, te anee-r in bedwang te" houden, door derzelverongeftuimigheid, doorgaans de vrucht van weelde, leedigheid en ge•mak, te temmen door zwaaren arbeid. ZWEET (Zyn) werd gelyk groote drop- e Mlen bloeds^ die op de aarde afliepen, Luk. k XXII: 44b. Men kan daar uit afneemen, ó hoe zwaar de Stryd, en hoe groot de harts- b -angst geweest zy van onzen lydenden Za- 1 ügmaaker in het bange Gethfemane. 'Er v 16 xllfen der vc,o"ge deelen van dit fVoor- s £1. Deel. I. en II. &uk. s Z W -E E T. 7c9 denhoek reeds iets van gezegd. Ik zal hier maar alleen een voorbeeld byvoegen, dat fchnk en angst wel eens zo fterk prangen kunnen , dat het bloedig zweet uitbreekt Het 1S getrokken uit het XIV. D. van de Hollandfche Maalfchappy der Weetenfchapffn, m medegedeeld m de Nieuwe Vaderl. Bibliotheek, D. III. p. 508. De Heer Gallandat verhaalt 'er het volgende van • „ T-oen ik, ten jaare 1751, de plaats als „ Oppermeester bekleedde op het Fre„ gat - fchip, de Staatiaanfche Vriendfchap „ en wy tot bezuiden den Kreefts Keer„ kring gevorderd waren , werden wy „ door eenen allerysfelykrten Storm be„ loopen. Het gevaar, waar in men zich „ toen bevond, deed den itoutften Zee„ man bceven. In deeze akelige omftan„ digheid was 'er een Matroos , Jochem „ Jansfen genaamd, geboortig uit Dene„ marken, van omtrent dertig jaaren, en „ van een gezond geitel, welke zodanig „ met angst en vreeze werd bevangen , „ dat hy op het Dek nederviel: By hem „ gekoomen zynde, vonde ik hem fpraa„ keloos, en zag op zyn aangezigt groote . , droppelen zweets, die langs zyne kin , , en kaaken nederrolden. Deeze Zweet, droppels waren op verfcheidene plaat, fen zo rood, dat ik my in den eerden , opllag verbeeldde, dat hy uitzvneneu, ze bloedde, of zich in het vallen hadde , gekwetst; doch zyn aangezigt met , myn' Zakdoek afgewischt hebbende , , zag ik met de grootfte verwonderinge de , bloedroode droppels weêr te voorfehyn , koomen; niet alleen op zyne kin, kaa, ken en voorhoofd, maar ook op ver, Icheideneplaatfenvan zynhalsenborst, , die ik ontbloot hadde om te zien, of , hy ook eenige kwetfuur hadde bekoo, men. Ik vond niets van dien aart-, maar , zag duideiyk , dat de roode droppels blaeds , geduurende verfcheidene minuten , door de zweetporié'11 werden uitgeperst." ZWEETDOEK, in 't Griekscb m woord, naar het fchynt, by de Grie5« oyergenoomen van 't Latynsch woord udarium, en dus, naar zyne eigenlyke eteekenisfe, zeer wel vertaald door '.weetdoek. Wy vinden dit woord gebruikt an Doeken, waar van zich de Leevendi;n bediende», en die ook in gebruik wa- L e e e e rxa  77o ZWEETDOEK. ren omtrent de Geflorvenen. (ü) Van de Leevendigen vindt men Luk. XIX: 20. dat de luije Dienstknegt, die, in plaatfe van voor zynen Heer winst te doen, met liet hem toevertrouwde geld, hetzelve in zynen Ziveetdoek wechgelegd hadde. En Hand. XIX: ia. leest men van de Zweetdoeken van Paulus, 't Zy dan , dat men die by zich droeg , om het zweet af te droogen , gelyk wy daar toe ook onze Neusdoeken wel gebruiken; 't zy dat zy iie onder hun hoofddekfel op het voorhoofd droegen , om het zweet als in te zuigen , op dat het langs het aangezigt niet afloopen raogt, gelyk men ook onder ons wel ziet, dat de geenen die over weg gaan, en fterk zweeten, om die zelfde reede- hunnen neusdoek, even boven het Voorhoofd, onder den hoed leggen. (3) Ook werden de Dooden in het graf gelegd met een zogen aamden Zweetdoek; 't zy dan, dat die flegts om het hoofd gewonden werd, en het bovenfte gedeelte van het hoofd dekte; t zy dat die ook werd uitgefpreid over het aangezigt: Het laatfte zoude men mogen opmaaken uit het geene van den opgewekten Lazarus gezegd wordt, dat hy uit het graf te voorfchyn kwam , hebbende het aangezigt omwonden met eenen Zweetdoek, Joh. XI: 44. Met zo eenen Zweetdoek is ook de Heere Jefus begraven ; want na dat Hy was opgedaan uit den dooden vond Petrus de doeken, waar in Hy geleegen hadde, aan de eene plaatfe , en den Zweetdoek , die op zyn hoofd was geweest, vond hy te faamen ge'3>old liggen in eene andere plaatfe van het graf, Joh. XX: 6, 7. Het is naauwlyks der moeite waerdig, dat men lette op 't geen men in de Roomfche Kerke- beuzelt van, deezen Zweetdoek, hoe wonderdaadig die is bewaard gebleeven, en eindelyk gebragt, of overgewaaid in Europa, 't Geen dien Zweetdoek, waar van men een groot Heiligdom maakt, in groote verdenkinge «brengt, is , dat zy aan denzelven eene lengte geeven van acht voeten: Eene buitenipoorige lengte voor eenen doek, die, naar de Aanteekeninge van Johannes, maat alleen was geweest op, het hoofd van, Jefüs^ Ah mede » dat mm in meer dan eene Stad zegt dien Zweetdoek te bezitten, daas *er aochthans niet meer dan één geweest is. .Mejft beroemt, zich te £efan£0&9. te> ZWEETDOEKEN. bon , te Menu en mooglyk nog elders meer, dien te bezitten: Wie zal het beflisfen, welk eene de rechte zy, zo die nog mogt in weezen zyn. Bynaus heeft 'er veel van aangetcekend in zyn Gekruis* ten Christus, C. XX. §. 16. p. m. 567—. ZWEETDOEKEN (Alzo dat ook van zyn lyf (te weeten,van Paulus) op dekranken gedraagen werden de) en gordeldoeken, en dat de ziekten van hun weeken, en de boszegeesten van hun uitvoeren, Hand. XIX: 13.. De kragt, om teekenen, en wonderen te doen, ter bevestiginge van hunne leere, welke de Heere aan zyne Apostelen, kort voor zyn Heemelvaart beloofd hadde,.ennaderhand ook gegceven heeft, was ongemeen groot, Mark. XVI: 17— 30. Zo groot, dat fommige van die wonderen aan die van Jefus gelyk waren, 't welk ten blyke moest ftrekken, niet , dat zy aan, Jefus gelyk waren, maar dat zy zyne Gezanten waren, waarom zy die niet anders deeden, als in zynen naame, of ten min•ften ter geleegenheid , dat zy predikten* het geloof in Hem. Heeft Hy dooden opgewekt, Petpus en Paulus hebben het ook gedaan, Hand. IX: 40. XX: 9—13; leest men Mark. V: 35—39. van eene Vrouwe,, welke twaalf jaaren eenen vloed des bloeds hadde gehad, dat ze gencezen werd, alleen door het aanraaken van Jefus kleed;, men leest hier iets diergelyks van de Zweet-en Gordel-doeken van Paulus. Het is bedenklyk,tw'(?af deeze doeken geweest zyn: Of zulke, als Paulus gewoon was te draagen ; of van anderen , met welken men tot hem kwam , om die flegts over zyn aangezigt en lyf te wryven. Wy kunnen dit"in 't midden laaten: Genoeg zy het ons, dat het doeken waren, die,'t zy dan langer , of korter , aan het lyf van Paulus geweest waren. Van meer "belang zyn twee vraagen : Wie waren het, die deeze Doeken op de Kranken droegen? Om wat reede liet Godt hier een zo geheel buitengewoon Wonder gefchieden? (H) Wat de eerde vraage betreft: (KN> 't Zyn zekerlyk geene nog ongeloovige Jwdin, of Heidenen geweest. Het is niet te denken, dat die van Paulus eene zo, groote verbeeldinge. zouden gehad hebben: En hadden zy die ali gehad uit aan* merkinge vain dfe engewooalyke. Uragiw* dis. door hm gedaan mrdèm, vs. 11, Maulus, ZOA.-  ZWEETDOEKEN. zoude hun niet hebben toegelaaten, zulke doeken van hem te neemen , op dat zy daar van geen misbruik maaken mogten, om zich voor te doen, als waren zy ook iets groots , ter benadeelinge van zyne Leere en Apostolifche waerdigheid, gelyk die omzwervende Jooden, van welken men leest, vs. 13, die zich onderwonden bezweenngen te doen in den naame van Jefus. (33) 't Zullen dan van die Difcipeten geweest zyn , welken hy te Ephefc reeds hadde gemaakt, en nu door hem onderweezen wierden in de Schoole van Pjranntis vs. 9.. Mooglyk wel van die twaalf Mannen, die, door de oplegginge zyner handen den Heiligen Geest ontvangen hadden, met dat gevolg, dat zy ook vreemde taaien fpraken , en propheteerden , vs. 5, ó, 7. Deezen nu, by eigene ondervindinge, overtuigd van het Wonder-vermogen, t welk de Heere aan deezen zynen Knegt verleende ; en daar van nog al verder overtuigd door de geheelongewoonlyke kragten, welke Godt door zyne handen wrocht, vs. 11, vertrouwden, dat 'er niets zo ongewoon was , 't welk niet door de aan hem verleende Wonderkragt zoude kunnen gedaan worden, 't Was dan geen Bvgeloof, maar dat geloof, 't welk men , H onder- geloof noemt, waar mede zv tot •Paulus kwamen , en die doeken van zyn lyf droegen op zulke krenken, die tot Pau- , niet konden koomen, in een gelooviff 1 vertrouwen van derzelver wonderdaad!ge geneezmge ; in welk vertrouwen zv 1 ook met te leur gefield werden; want het 1 gevolg er van was, dat de Ziekten wee- t ■teen,en de booze Geesten uitvoeren. (3) Aan- "\ gaande de tweede vraage: Men kan meer 1 dan eene reede geeven, waarom Godt hier ' iets zo geheel ongewoons liet gefchie- t den. (NK) Ten aanzien van Paulus, om 1 te doen zien, dat die in geen ding minder & was, dan- den uitneemendften der Apostelen a t Was wat groots 4 dat men , als Petrus n voorby ging , de kranken uitbragt op de n flraaten, op dat zy mogten geneezen wor- e den, zo zy flegts mogten befchaduwd wor. w den door zyne Schaduwe, Hand. V: 15,16 G Was dit wel minder?Ik denke neen. Daar k was Petrus tegenwoordig ; maar hier ge- v fchiedde het in Paulus afweezen. (33) Od v dat de geenen , die , van wegen hunne G ongefteldheid,-tot hem niet konden koo- h ZWEETDOEKEN, ZWEEVDE. 77i men, daar door mogten overtuigd worden, dat hy een Dienstknegt was van den Allerhoogften, en bewoogen worden tot het aanneemen van.de Heils-Ieere,welke Paulus predikte. Want men kan nieTwel CfenJ °f zy' die deeze Pochen op de kranken droegen, zullen aan die wel eemge opemngé van die Leere gegeeven, en hen vermaand hebben, dat zv >e- kw.fne,nnZynd? Van hünne' 'igchaanilyke kwaaien , ook moesten zoeken geneezen te worden van de geestelyke, en dat he eenig middel daartoe wi dè bekeerde tot Godt, en het geloof ïn Christus, als waar door men konde ontvangen de vergeevinne der Zonden , en een erfdeel onder de GeheilL ffn-OX) Lindelyk, om door dit zo geheel Buitengewoone de Wonderkragt, welke uit Godt is, op het uitmuntendlie ten toon teftellen, en te doen zeegepraalen over de Waarzeggeryen, Toverkunften , en gewaande Wonderen , die te Ephefc zo ïerk ,n zwang gingen, en waar van men wyd en zyd zo veel ophefs maakte, welk Dogmerk ook, vooral na het wedervaaren /an de Joodfche Bezzueerers, de zeeven Zooien van Sceva, zo volkoömen bereikt werd, lat de naam van Jefus niet alleen werd jroot gemaakt; maar dat ook veelen der teenen , die ydele kunften gepleegd hadden, mnne Boeken, fchoon meer dan vyftie dui:end zilveren penningen waerdig, byéén ragten, en ze verbrandden .vs.17.18 iQ Z VVEEVDE(Z). Geest Godts) opde Waeren, Genef. I: z\ Ik za! hier mededeeen (evenwel met hier of daar 'er een weing by te voegen, of te veranderen) eene >ertaalingevan 't geene Petr.Zorn,Cchmende onder den naam van Theoph. Amelius. ix van heeft aangeteekend in zyne E/örtrung der Duncktlft.Schrift- fi el/en im Alt. ejlam. P. I. p. 924—.„Dat in de Heilige cnnit van den Geest gefprooken wordt, Is van eenen Perfoon , kan den geenen iet onbekend zyn , die in opmerkinge senjt, dat hier gefprooken wordt van zo ïnen Geest, die mede werkzaam is o-e■eest 111 het werk der Scheppinge, en de eest Godts genoemd wordt. De Jooden Linnen door deezen Geest geenen Engel :rftaan , naardien zy eenpaarig van ge3elen zyn, dat ten tyde , toen Godts eest op de wateren zweevde, de Engen nog met gefchapen waren. Anderen üeeee £  77n ZWEEVDE, merken aan , dat het woord flVl by de Hebreen ook gebruikt wordt van den Wind, en willen het hier vertaald hebben: De IVind Godts zweevde over de Wateren, bragt die in beweeginge. Wind Godts zoude dan aanduiden een ongemeen fterken Wind; gelyk Cederen Godts beteekenen zeer hooge Cederen ; eene Stad Godts eene by uitfiek groote Stad. Maar van waar zoude deeze Wind gekoomcn zyn? Uit de Lucht ?'t Is zo, de Wind is eengedreeven luchtzwerk. Maar 'er was nu nog geene Lucht. Het Uitfpanfel, waar in de Wind zich 'laat verneemen, werd eerst gemaakt op den tweeden dag, vs. 6, 7. Of was die losgebrooken uit onderaardfche holen ? Die waren 'er nog niet. Alles was nu nog een Chaos; alle Water- en Aard-agtige doffen waren nog onder - een vermengd, 't Was eerst op den derden dag, dat de Aarde zich te faamen pakte , en zich verhief boven de Wateren." Men zie hier van meer by van Til,Eerde Waer. Op-en Ondergang, p. ia, en 7". H. van den Honert, Disfert. de Creat. Mundi, p. 17—. Men verftaa 'er dan door dien Perfoon, die in hetGodtlyke Weezen de Derde is, en de Geest,de Geest Godts, de Geest van Godts mond genoemd wordt. De Oude Heiderten hebben hier van iets geweeten, en hetzelve, naar hunne wyze, onder deeze en geene Zinnebeelden voorgefteld. De Oude Hermes , die by fommigen voor eenen Kananeer, en tydgenoot van Abraham gehouden wordt, maalde een' gevleugelden kring, of Cirkel, en daar by eene Slang, en onder die gedaante zoude hy, naar het gevoelen van fommigen, den Drie-Eenigen Godt hebben willen voordellen: Door den Cirkel den eenigen eeuwigen Godt, zonder begin, en zonder einde, den eerden Perfoon, den Vader. Door de Slang den tweeden Perfoon, den Zoon \ en dooide Vleugelen den derden Perfoon , den Geest, om daar mede aan te duiden, dat die zich uitbreidt over alle dingen,en geheel de gefchapene Natuur als doordringt. Wat het moge geweest zyn, 't welk den Heidenen aanleidinge gegeeven hebbe, om den Heiligen Geest, en deszelfs werk by de Scheppinge der Waereld, voor te dellen onder de Beeldfpraake van Vleugelen , is op te maaken uit onze woorden» ZWEEVDE. welke de Oude Jooden dus vertaald heb1ben: De Geest Godts zweevde op de wate*ren, gelyk een Duive zit op haare eijerèn^ als zy die wil uitbroeden. Dit wordt alzo opgegeeven uit Chagiga, C.II. fol. 15 ;en dien Geest noemen zy den Geest van den Mesfeas,zo z\s Lightfoot Oper. T. II. p. 110. heeft aangeweezen uit het boek Zohar en Berefchit Rabba. Dit is ook meer dan waar1'chy'nlyk de reede , waarom de Wyzen onder de Oude Heidenen de Waereld, en den Oorfprong derzelve hebben voorgefteld onder het Zinnebeeld van een Eyi Behalvcn eenige andere Schryvers, door onzen Sehryver aangehaald, wyst hy den Leezer na Witfius yËgyptiacol'. L. I. C. IV. g. 1. en Lomeijer de Luftration. Veter. Gentil. C. XXL p. (niet 263.) 2.00 —; 't Lust my van dit Zinnebeeldig Ey hier een weinig uit te weiden. Dit Zinnebeeld is oorfpronglyk Egyptisch. Volgens Eufebius de Prapar. Euang. L. III. C. XI. vertoonden de Egyptenaars hunnen God Cneph, of volgens anderen, Cnuphis, onder de gedaante van eenen Man van eene donkerblaauwe kleur, met eene Kon'nglyke Pluim op het hoofd, houdende eenen Gordel en Scepter in zyne hand, werpende een Ey uit zynen mond, waar uit een ander God voortkwam,by htnPhiha, en by de Grieken Vulcantts genoemd —s, De Pluimen op het hoofd zouden hebben aangeduid, dat het verdandig Weezen, 't welk de Werkmeester der Waereld is, bezwaarlyk uit te vinden is, dat het verborgen en onzigtbaar is. Voorts de Koninglyke Pluim, Gordel en Scepter, dat hy is de fchenker des leevens , de Koning over alle dingen , en zich op eene verftandige en geestelyke wyze beweegt Door net Ey , uit zynen mond voortkoomende, is de Waereld te verftaan , van welks fchille de Heemel zoude geworden zyn, van het wit de Lucht, en van den dooier de Aarde. Men zie de Algem. Hifi. D.I. p. 37,en.47, en Vosfiusde Idolalr. L. I. C. V.p. m. 17, daar men kan zien, dat anderen de onderfcheidene deelen van het Ey een weinig anders verklaaren. Dit denkbeeld is ook tot anderen overgegaan. De Phenicièrs aanbaden een Ey, als de gedaante der Waereld, in de Orgia% of Feesten van Bacchus, Alg. Hiftor. p. 46. Onder de Grieken is 't het allereerst overge- bragt  ZWEEVDE. bragt door Orpheus, die hetzelve, gelyk veele andere zyner Leerdellingen , van de Egyptenaaren ontleend heeft. Zie Jabronski Pantheon Egypt. L. I. C. Lh §. 8. p. 41 Ook vindt men dit denkbee'ld'by de Chineezen, waar over men zich minder zal kunnen verwonderen, indien men de Chineezen, zo als eenige Geleerden willen, hebbe te houden voor eene Egyptifche Volkplantinge. Uit Spizelius de re liter. Sinenfium heeft Lomeijer dit aangeteekend Lib. cit., en een weinig voorwaards p. 2ci. geeft hy iets diergelyks op van de Japanners, uit de Gefchiedcnisfe van de Ncdcrl. Gezanten na Japan. Volgens het verhaal van die was 'er in de Stad Miako een lempel, en daar in een koperen Os, die met zyne hoornen op een Ey aanftiet, t welk hy met zyne voorde pooten , zo vasthield, dat hy te gelyk met de agterfte ftond op een grondduk, uit-deen en aarde te faamengefteld , onder welk Ey en grondduk eene groote menigte water was, opgellooten in eene rotze , welke rustte op een langwerpig vierkant altaar, , belchreeven met Japanfche Ietteren. De ■ Bonzen gaven 'er deeze Uitlegginge van: < Voor de Scheppinge was de Waereld op- , geflooten in een Ey, waar van de fchil : metaal was ; m en te gelyk met dat Zv i dreef de Waereld op de wateren. Vei-- < volgens heeft de Maan , door de kragt 1 van haare doordringendeLichtllraalen een ^ grooten brok , beftaande uit aarde en 1 deen , uit de diepte der Zee opgevoerd j na boven, waarop dat Zy zich hadde vast- \ gezet, t welk de Os met zyne hoornen zo fel hadde geftooten, dat de metaalen c Ichil was verbryzeld geworden , en de z v\ aereld er uit te voorfchyn was gekoo- e men. Verder geeft onze Sehryver als ) iets merkwaerdigs op , dat by de Oude ' Pbcmacrs ae Geest, welke op de Wate- 1 ren zweevde , koa*;* , Kolpia genoemd l %?rL i£ w5Ik„Z0 veeI zoude zy" ' als v H 2 7p, de [tem van Godts mond, vol- a gens Grotimr, L. I. de Vent. Relig. Chrifl. % XVI in Not. p. m. 28. Het is der moei- Z te waerdig, dat men alles leeze, 't welk d die uitmuntende Man uit de Oude Onge- d wyde Schryvers van de Scheppinge der ƒ ^nSd?%ft gebragt; als nfede&Z^ i fe Disfert. T. I. p. i6i_. Waar onder Zl vooral aanma-klyk is eene plaats uit Nu. m ZWEEVDE, ZWERVENDE. m ^nanius bygebragt door Porphyrius de Antr. INymph. waar in voor reede wordt opgegeeven , waarom de Egyptenaars fommigen hunner Goden, niet op het droo^e, ™aar,lnnfchePen dienden, te weeten?om dat ae Propheet (waar door men daar Mofes te verdaan heeft> gezegd heeft, dat de freest Lroats zivcevde op de Wateren. By de Eng. Godtgeleerden vinde ik tweephajen , die te nadruklyk zyn, dan dat ik ze niet zoude mededeelen. De eene is van Anaxagoras, die, naar de opgaave van Laërtius, zoude geleerd hebben, dat alle dingen onder elkander gefchommeld lagen , en dat het V°,rftand, toen koomende, hen in orde brast. Volgens Cicero L. I; de Nat. Deor. had Tbales dat reeds voor hem geleerd: Aquam dtxit esfe initium omnium rerum; Deum autem eam Me mem , qua ex aqua omnia fineer et. Hy heeft gezegd, dat het Water het beginfcl was van alle dingen ; maar Godt die Geest, die uit het li ater alle dingen voortbragt. ZWELLEN (liet) van den Buik, en yet vervallen van de Heupe , was de uit■verkinge van het Tvcr-water'va de Vrouve, welke hetzelve gedronken hadde,in?cvalle zy waarlyk fchuldig was aan Overhel , waar van zy in verdenkinge gcvalen was by haaren Man. Maar was zy mfchuldig, dan had het die vreezelyke litwerkinge niet, en de Man moest haar wederom in liefde tot zich neemen, Num. h 22, 27, Wy hebben elders van deeze kproevings- wet gefprooken onderden tytel an VER VLOEKINGE, D. IX. p. 182—. ZWERVENDE (Ik zal) en dooiende zyn p aarde, en het zalgefchieden, dat al die iy vindt, my zal doodftaan, Gen. IV: 14b. N) Het vonnis, door Godt over Kaïn, en Broeder-njoorder uitgefprooken, was nder anderen, dat hy zoude zyn zwerven'ê en dooiende op de aarde, vs. 12. Hy belaagt zich daar over in het cerfte ge.leelte an onze woorden. Men kan zien, wat nar van gezegd is in des VIII. D. 2. St. ■ 57i- cn p. 336. Dat hier te herhaalen, onnoodig. (3) Meer zal het de Aanacht wekken, dat hy vreesde, dat elk, ;.e hem vond, hem zoude doodftaan. De ra- Adamiten; zulken, die dryven , dat 'dam wel is geweest de Stamvader van :ker byzonder gedacht van Menfehen ; aar dat voor hem nog andere menfehen Eeeee 3 zyn  >74 ZWERVENDE. zyn gefchapen geweest, en zich elders op den Aardbodem neêrgezet hadden , ontleenen voor dit hun gevoelen mede een bewys uit onze woorden : Waren 'er , zeggen zy, geene andere Menfehen, die Kaïn niet kenden , voor wie zoude hy dan gevreesd hebben? Immers Adam en Eva, zyne Ouders, zouden hem niet gedood hebben. Dit zoude zich laaten hooren, indien , ten tyde van deezen Broeder-moord, Kaïn en Abel beiden nog jong en ongehuwde knaapen geweest waren, 't Is waar Mo/es meldt niet van derzei ver Huwelyk en. Kinderteelt ; ook niet van den tyd , wanneer dit feit gepleegd zy. En om dat daar van gemeld wordt, zo onmiddelyk na den Val, de verdryvinge van Adam en Eva uit het Paradys, en na de geboorte van deeze twee Zoonen, zo zoude men daar uit wel willen befluitcn, dat dit feit zoude gepleegd zyn, toen zy beiden nog waren in den bloei van hunne eerde jeugd. Maar men mag het tegendeel opmaaken uit Cap. V: 3, daar gezegd wordt , dat Adam 130 jaaren oud was , toen hy Setb gewan. En uit Cap. IV: 25. blykt , dat deeze Zoon hem gebooren werd in de plaatfe van Abel, en dus om hem over deszelfs dood te troosten , en hem het verlies te vergoeden, 't welk hy jn Abel geleeden hadde. Dat zal dan moeten gefchied zyn niet lang na Abels dood. En dus mag men byna met volle zekerheid vastftellen, dat deeze moord zal gepleegd zyn in het 12.9 of ia8fte jaar van Adam. Zouden nu in eenen zo langen tyd zich de Menfehen niet genoeg hebben kunnen vermenigvuldigen , om Kaïn te doen vreezen ? Het waren ilegts 70 Zielen, waar mede Vader Jakob zich nederzettede in Egypte, Genei'. XLVI: 27. Wel een talryk geilacht; maar klein in vergelykinge van deszelfs groote vermenigvuldiginge. Toen zyne Nakoomelingen uit Egypte trokken, werden 'er meer dan zesmaal honderdduizend weerbaare Mannen geteld, behalven de Vrouwen en Kinderen , Exod. XXXVIII: 26. Welk eene verbaazende vermenigvuldiging in den tyd van flegts 215 jaaren , zo als men doorgaans reekent voor het verblyf van Jakob, en zyne Nakoomelingen in Egypte. Zouden 'er dan in den tyd van 13c geene Menfehen genoeg kunnen geweest ZWERVENDE. zyn , voor welken Kaïn hadde te vreezen? Vooral als men aanmerkt , dat de Menfehen toen doorgaans langer leefden, en men met reede denken mag , dat 'er weinigen, of geenen zullen geflorven zyn, en Godt de Kinderteelt grootlyks zal gezeegend hebben, op dat de Aarde te fchielyker mogt bevolkt worden. 'Er behoefde waarlyk geene Pra-Adamiten verüerd te worden, om Kaïns vreeze te billyken: Zonder die konden 'er duizend anderen zyn,alle Afdamlingen van Adam. In 't Journaal van Parys, jan. 1712. Vol. 51. §. 6. vindt men eene Disfert. Chronol. Geogr. Critiquefur la Bible, welke dit duidelyk bereekent. In eene Aanleekeninge op de Verklaaring van Henry over Genef. D. I. p. 261. wordt 'er ons net volgende van medegedeeld : „ Offchoon wy beweerden, dat Adam en Eva geen andere Kinderen hadden dan Kaïn en Abel in den jaare der Waereld 128, 't welk, volgens de beste tydreekening. de tyd was van Abels dood: Nochthans vermits men toeftemmen moet, dat zy Dogters hadden, die met die twee Zoonen getrouwd waren, zo eifchen wy niet meer, dan de Afkoomlingen van die twee Kinderen, om in het gemelde honderd en acht-en-twintigfte jaar een aanzienlyk getal van menfehen uit • te maaken: Want voorönderfleld, datzy in het negentiende jaar der Waereld getrouwd zyn, zo hebben zy, ieder van hun , gemaklyk acht Kinderen kunnen hebben in het vyf - en - twiritigde jaar, zo Zoonen, als Dogters. Van deezen konden in het vyftiglte jaar, in eene recht afdaalende lyn, wederom gefprooten zyn vier-en-zestig perfoonen. In het vier-en-zeeventigfle jaar konde dit getal aangegroeid zyn tot vyf- * honderd twee-en-zeeventig. In het achten negentigfle jaar tot vierduizend zes-ennegentig, en in het honderd twee-en-twintigde jaar tot twee-en-dertig duizend en acht - en-zestig Perfoonen. Indien wy by deezen voegen de andere Kinderen, afgedamd van Kaïn en Abel, derzei ver Kinderen, en Kinds-kinderen, zo zullen wy in het bovengemelde honderd tivee-entwintigfte jaar hebben 421164 huwbaare mannen , zonder zelfs te reekenen- de Vrouwsperfoonen, zo jong als oud, 0^2.0danige Kinderen, die den Ouderdom van zeventien jaaren nog niet bereikt hadden." ZWEPvVT  Z W E R V T. ZWERVT (Ik vertrouwt op den HEERE: Hoe zegt gy Heden tot myne ziele;) beenen (na) u heder gebergte (als) een vogel, Pi. XI: i. (N) Zonder voor als no°te bepaalen, wie de Spreeker zy, zullen wy maar alleen zeggen, dat wy ons hier iemand hebben voor te Hellen , die in groot gevaar is, om van zyne Vyanden, vs. a, befprongen te worden, en in hunne handen te vallen. (Xtf) In het midden van du alles blyft hy de Man, die fchoon by m duisternisfe wandelt , en geen licht ziet, evenwel blyft vertrouwen op den naam des HLEREN^ en /leunen op zynen Godt, ■ i 'kl l°n Jk ' zeSt HY ■> vertrouwe op den HEERE: „ Als hadde hy willen zeg,, gen: De HEERE (Hy , by wien üit» komlten zyn tegen den dood) is myn „ licht, en myn heil: Voor wien zoude ik „ vreezen ? De HEERE is myn 'leevens„ kragt, voor wien zoude ik vervaard zyn? „ Of my fchoon een leegcr beleegerde; myn „ hart zoude niet vreezen : Offchoon een „ oorlog tegen my opftond, zo vertrouwe ik „ hier opr Pf. XXVII: i , 3. Deeze betuiginge doet hy, naar het fchynt, met eemgeverontwaerdiginge, tegen zulken, die hem aanmerkten als iemand, voor wien weinig, of geen hoope meer overig was. \33^, •,1S zckerJyk cene taal-J die veritoordheid te kennen geeft, als hv ze dus aanfprcekt : Hoe zegt gy Heden 'tot myne z^ele, dat is, tot my: Uf tot myne ziele: • Hoe zegt gy zo iets tot my, 't welk myne \ ziele in de volkoomenheid van haar vertrouwen op den HEERE verontru^ • * Zwervt beenen —. («) Wie zyn het, die < dit tot hem zeiden? (««) Sommigen den- 1 ken , dat het zyne Vyanden zouden se- < weest zyn : Dan zoude men dit zeggen \ snoeten aanmerken, als een fchamper ver- t wyt, als een befpotten van zyn vertrou- ? wen op den HEERE: „ Wat roemt gv i >, van uw vertrouwen op Godt ? Wat « „ verbeeldt gy u nog, dat Godt zich zal V „ opmaaken ter uwer hulpe? Ziet gy dan V „ niet, dat Hy zich aan u niet laat gelee- d „ gen zyn ? Hoe wanhoopig ziet het 'er n „ met u uitl Wat fchiet 'er voor u ter « „ ontkoominge meer over? Wat anders h „ dan eene overhaaste vlugt; een om- v „ zwerven van plaatfe tot plaatfe ; om, h ,» als een balling, dan hier, dan elders, fl » «o* iclimlhoek, te zoeken? " Maar is h< ZWERVT. ?75 het Wel te denken, dat die, volgens het 2. vs., zyne Vyanden zouden geteckend hebben als Godtloozen? Dat die hem zouden hebben aangemerkt , als eenen Oprechten van harte, dien de Godtloozen beloerden , en belaagden ? (/?£) Liever denke ik, dat het zyne Vrienden waren; die belang (lelden in zyn leeven, die hem vs. a. waarf'chouwden, dat zyne Vyanden gereed waren om op hem aan te vallen , en dus, uit aanmerkinge van het zo zigtbaar.gevaar , waar in hy zweefde, hem aanrieden , geen enkel oogenblik zich te laaten ontglippen ; maar, hoe eerder zo beeter te vlugtcn. (>) Zeo-o-endeZwervt heenen —. (««) Nopens de Vertaaling hebben wy, op de voorlichtinge van den Hoog-geleerden Venema het een en ander aan te merken. Men leest thans in den grondtekst MTJ, by- de Onzen vertaald: U LIEDER gebergte, of berg. Maar dat woord « lieder vindt men niet by den Chajdeër, noch by den Syriër, noch by de LXX Griekfche Overzetters. Het is te vermoeden, dat die in hun handfehrift geleezen hebben niet D3TUls<#« woord, naar als twee woorden 1D3 TT, maaken- le het laatfte woord, in de beteekenisfe /an als, of gelyk, betteklyk tot yfe? Vaiel, Dan behoeft men met de Onzen het voordje Ah niet in te lasfen: Men vindt iet dan inden Grondtekst ">l£)ï 133, ALS en Vogel, By het woord Tl, Berg, of Gebergte ontbreekt het voorzetfel, en dus noet'er daar een worden ingevoegd. De )nzen hebben den zin aangevuld met het roordje na, als aanduidende de plaats * jaar heenen hyzich begeeven moest.Men oude het ook kunnen doen met het woor,di van , als aanduidende de plaats van •aar hy zich wech maaken moest, (ap) Velk eene inlasfinge zal nu de verkiezende zyn ? (A) De eerfte, fchoon door t Onzen aangenoomen, ftrookt niet wel, ïar de aanmerkinge van den Heer Venea, met de eigenaartige beteekenisfe van ït woord Zwerven. Zwerven verichilt 111 vlugten. Die s« eene plaatfe vlugty :eft eene bepaalde plaats in het oog,: era ik zich voor, als hy die bereikt zaï ibbeuj, 'cr veiligheid t.e zullen vindeus  776 ZWERVT. Maar die Ztvervt, zoekt ook veiligheid; maar onzeker zynde, waar die te zullen vinden , is hy als een verjaagde Vogel, die rephts, en links rond vliegt, om rust te zoeken voor het hol van zynen voet, maar zich nergens durft vertrouwen. Zo leest men van een zwerven, en omloopen van Zee tot Zee, en van bet Noorden tot het Oosten, om het IVoord des HEEREN te zoeken, zonder het te kunnen vinden, Am. VIII: 12. En zo wordt aan de Dogteren Moabs voorlpeld , dat zy zouden zyn als een zwervende Vogel, die uit zyn nest gedreeven is, Jef. XVI: 2. Zo een Zwerven zoude hier dan geene plaatfe hebben, indien 'er gezegd was na het gebergte; want dan zoude dat hem zyn aangevveezen als eene zekere wykplaats , waar heenen hy zich recht toe , recht aan, te begeeven hadde. (ET) Men vuile den zin dan aan op de laatde wyze: Zwervt VAN het gebergte, als een Vogel. „ Gelyk een Vogel zyn „ nest verlaat, wanneer hy gevaar loopt, ,, van 'er in gevangen te zullen worden: „ Verlaat ook zo het gebergte, waar in ,, gy u tot hier toe hebt onthouden,maar „ waarin gy niet langer veilig kunt zyn: „ De Godtloozen hebben uw verblyf „ ontdekt; zy zyn reeds in aantocht;den boog hebben zy reeds gefpannen; zy fchik„ ken de pylen reeds op de peeze. Haast u „ dan, behoud u om uwes leevens wille, „ al weet gy niet waar heenen. 't Zal beter zyn om te zwerven onder de vreem» „ den , dan langer hier te blyven., daar „ gy geen oogcnblik meer kunt veilig „ zyn." En zo zoude men hier op kunnen toepasfen het gezegde van Salomo , Spr. XXVII: 8. Gelyk een Vogel die uit zyn nest omdoolt : Alzo is ten Man, die uh zyne plaatfe omdoolt. Dit was nu, de raad van zyne Vrienden. Die kwam zekerlyk voort uit eene Hefderyke bezorgdheic voor zyn leeven : Maar hy merkte dai aan, als eene ondermyning van zyn vertrouwen op Godt. En daarom fpreekt h^ op eenen zo derken toon: „ Hoe zegt gy lieden tot myne ziele — ? Wat zyt gj „ bevreesd voor my? Ik vreeze niet: D< „ HEERE is onder de geenen, die my hel „ pen: Wat zullen my dan Menfehen doen i „ Offchoon tien duizenden des Volks zich te ,, gen my zetten, ik zal niet vreezen. D< » HEERE is my een rotzfteen, tm gedutt ZWERVT. v> riglyk daar in te gaan. Op Hem is myn „ vertrouwen: Van Hem is myne verwach,, tinge. Hy is een Godt, die den Ver,, drukten recht doet. Hy zal gewis fel yk opwaaken om mynen't wille. Mynen ,, twist zal Hy nog eens twisten; myn recht „ uitvoeren, Myne Vyanden zullen het ,, zien, en befchaamd worden. Ik, daar„ en-tegen, zal mynen lust zien aan zyne .„ gerechtigheid. Ja ! ook gy, die my nu „ bevreesd zoudt willen maaken, zult u ,, dan ook verblyden in het aanfehouwen ,, der wraake^ Men heeft ilegts het 4, 5, 6, en 7. vs., in te zien, en men zal aandonds ontdekken, dat het vooruitzigt op het zo evengemelde de grond was van zyn vertrouwen. (3) Nu komt in overweeginge, Wie hier als Spreeker zy aan te merken. Daar David de Dichter is, is 'er geen genoegzaame grond om te denken, dat hy, by het opdeden van dit Zangltuk zich-zelven geheel en al zoude hebben voorby gezien. Maar dan blyft de vraage nog, welk het geval zy geweest, 't welk hy bedoelde? 'Er zyn twee merkwaerdige gevallen, in welke het 'er met hem zeer wanhoopig uitzag, en in welke zyne Vrienden* hem zekerlyk zullen geraaden hebben, óm zyne Vyanden te ontwyken: Te weeten, ten tyde , toen hy door Saul zo hittig werd vervolgd ; en toen Abzalom tegen hem opdond. In beide die omdandighceden is hy gevlugt. Maar in het laatde geval zal het'niet gefchied zyn met zo een leevc-ndig vertrouwen op den HEERE. Zyn ge weeten zal hem wel hebben voorgedeld, dat dit één • was der gedreigde drafgevolgen van 't geene hv gepleegd hadde met Bathfeba , en aan Uria. Men lette op 't geche hy tot Zadok zeide, 2Sam. XV: 25, 26, en voorts op hoe eene wyze hy opging door den opgang der Olyven , vs. 30. Men zal : 'er zekerlyk niet in vinden dat heldhaftig vertrouwen , waar mede hy in deezen Pfalm fpreekt. Voor de hittige vervol1 gingen van Saul is hy tweemaal gevlugt na het Land der Philiftynen, Zyn eerde : vlugt kan hier niet in aanmerkinge koo• men: Die gefchiedde met vreeze ; en om ' zich te beveiligen tegen de wraak der ■ Philiftynen, die hem herkenden als den : Bedryder , en Overwinnaar van hunnen ■ Goliaths zo delde by zich aan, als ware  ZWERVT. by uitzinnig geworden , i Sam. XXI: io—15. Van zyne tweede Vlugt leest men Cap. XXVII: 1 —. Die 'is gefchied met meerder blyken van vertrouwen. Hykwam . tot Achis, niet als een zwervende Balling, maar als een Krygs - Overlle, aan het hoofd van zes honderd ftrydbaare Mannen. Hy begaf'er zich alleen na toe; maar hy nam met zich zyne beide Wyven —. Spreekende blyken, dat hy zich verzeekerd hield , dat hy 'er vriendelyk zoude ontvangen worden. Hebben zyïie Vrienden 'er dan in dien tyd op aangedrongen, dat hy het gebergte, waar in hy zich dus lange voor Saul verfchoolen hadde, zoude verhaten, en deinde hy'er in toe : Zy moesten evenwel niet denken, dat hy vlugtte , om als een vrcesagtige Vogel ginds en herwaards rond te zwerven. . Neen! hy wist, waar hy een veilig vei-- -, blyf zoude vinden. Hy vertrouwde, dat i Godt zynen weg zoude richten, en voorfpoedig maaken. Hy vertrouwde , dat : Godt, die hem tot het Koningryk voor- 1 befchikt, en reeds doen zalven had, hem '. eerlang zoude doen wederkeeren , en recht : doen van zyne Vyanden. Het is dan geene i onwaarfchynlyke gisfing , dat hy by die : geleegenheid deezen Pfalm hebbe ópge- i fteld , om zyne Vrienden te doen zien, < dat, fchoon hy het Land verliet, om de t woede van Saul te ontwyken , hy dat 1 evenwel niet deed uit mismoedigheid, als 1 wauhoopende aan den goeden uitflag zy- 1 ner zaake , maar in een heldhaftig ver- j trouwen op den HEERE, dat die het maa- 1 ken, en voor hem voleinde» zoude. (33) 1 'Er zyn voornaame Uitleggers , die dee- 1 zen Pfalm toepasfen op de Kerk des Nieu- ( wen Testaments. 't Zou kunnen zyn, dat 1 David, verlicht door den Geest der Pro- ( pheetie, by het befchouwen zyner eigene 2 omftandigheeden, zyn oogmerk gevestigd r hebbe op de gebeurtenis van toekoomen- n de tyden. En dan zoude men, naar 't my c voorkomt-, voornaamlyk mogen denken I om de Gemeente te Jeruzalem. Stephanus \ was 'er gefteenigd, Jakobus was 'er ont- / hoofd, Petrus was 'er in de gevangenisje e geworpen, en ware 'er die niet wonder- A daadig- uit verlost, hy zoude hetzelfde h lot hebben moeten ondergaan; andere Ge- ii loovigen werden 'er wreedaartig mishan- E deld : Zy evenwel, vol van moed, en d XI. Deel. I. en II. Stuk. ZWERVT, ZWERVEN. 777 vertrouwende op den Heere,hield 'er ftand: Is zy 'er eindelyk uitgeweeken, toen Jeruzalem gedreigd werd met eene geheelc verwoeftinge door de Romeinen , het is evenwel niet gefchied uit eene lafhartige vreeze : Maar naar de waarfchouwinge , en de lang te vooren gedaane vermaaninge van den Heere Jefus, Matth. XXIV: 15— 21. En week ze na het Steedeke Pella, ze week 'er niet na toe, als een zwervende Vogel; maar in een geloovig vertrouwen , van daar veilig te zullen zyn; want, volgens Eufebius, was zy, door een Godtlyke Openbaaring vermaand geworden, derwaards te wyken. ZWERVEN, (Alzo zegt de HEERE van deezen Volke: Zy hebben zo lief gehad 'e)zy hebben hunne voeten niet bedwongen: Daarom heeft de HEERE geen welgevalen aan hun. Nu zal Hy hunner ongerechtigheid gedenken, en hunne zonden bezoeken, ferem. XIV: 10. Men kan in het begm /an dit Hoofdduk zien, hoe bang en biter het gebrek was, 't welk Menfehen en 3eesten deed zugten , van wegens eene jeer groote droogte. De Propheet, door nmg medelyden getroffen , zocht door :yue voorbiddinge Godts gramfchap te eenigen, en deezen nood te doen ophoulen. Maar hoe zeer het waar is, dat het \ebed eenes Rechtvaerdigen veel vermag , lier konde evenwel Jeremia niets verwerden. Godt weigert niet alleen hem te rerhoqren; maar verbiedt zelfs hem, meer e bidden voor dat Volk, vs. 11. Het antvoord , 't welk Godt hem gaf, begint net ons 10. vs. (K) Het Antwoord, hoe lard het ook zoude mogen klinken in de ioren van het Volk, moest hy nictfmooen in zynen boezem; hy moest het in 't penbaar verkondigen. Een Volk van zo waare Ongerechtigheid, als dat Volk was , ïogt wel weeten, dat het Godts toomuue tegen zich hadde opgeblaazen , en at het de tyd niet meer was , om van' lem goede en troostlyke woorden te kunnen erwachten: Het is: Zegt, (roept uit dekee;, en houdt niet in; verhef uwe femme, ah en bazuine,) zegt van deezen Vulke —: Een rolk, dat zich by my dinkende gemaakt eeft; 't welk walglyk, ja! grouwlyk is 1 myne oogen. (3) Hier op laat deHEEE volgen, wat hy zeggen moest. 'tZou-.. 2 zyn eene aankondiging van ftraffe; Ff fff 6 Doch,  778 ZWERVEN. Doch, op dat het niet zeggen mogt, gelyk elders: Zeker ik ben onfchuldig, Cap. II: 35, zo moest hyhun vooraf hun Godttergend wangedrag ordentlyk voor oogen ftellen. (KK) ?t Beftond hier in , dat zy bet omzwerven zo lief gehad, en hunne voeten niet bedwongen hadden. (*~) Een geleerd Man merkt aan, dat het hier voorkoomend Grondwoord aanduidt het omzwerven van eenen Beedelaar , (gelyk Omzwerven en Beedelen worden te faamen gevoegd Pf. CIX: 10.) die omloopt van huis tot huis; die, zonder te rusten, zonder zyne voeten te bedwingen, rondzwerft door geheel het Land, van Stad tot Stad , van Vlek tot Vlek, om brood te zoeken,'twelk hy misfchien in zyne eigene plaatfe zoude hebben kunnen winnen op eene eerlyke wyze , hadde hy de daar toe gefchikte middelen willen in het werk ftellen. Men pasfê dit eens toe op dit Volk. Hadden zy zich by Godt gehouden, nooit zouden zyvan eenigen Vyandiets hebben te vreezen gehad. Godt, de Almagtige, zoude hun fteeds geweest zyn tot een Schild der hulpe, en een Zwaerd der hoogheid; zy zouden fteeds hun brood hebben kunnen eeten zonder fchaarsheid, het vette der nieren der tarwe, en hunnen wyn drinken van goeder harte; want Hy zoude hun geweest zyn , tot een onuitputbaaren bron van Zeegeningen. In plaatfe van dat, zworven zy om, en zonden, dan eens na Asfur, om hulpe te zoeken; dan weer na Egypte, om zich te fterken met de magt van Pharaö. Zonder hunnen voet te bedwingen, zochten zy heul by de Afgoden aan alle nabuurige Volken. De Moloch, de Melechet des Heemels , de Aftharots, de Baalim en veele andere meer werden by hen nagelöopen en gediend; naar het getal van hunne Ste■ den, waren hunne Goden. Zy keerden Godt den nek toe, en niet het aangezigt, Jerem. II: 27, 28. (3) Dit alzo te doen, hadden zy Hef. Werden zy van de Propheetcn bjftraft, vermaand, gewaarfchouwd, hun zeggen was : Wy zullen niet luisteren ha ccnige uwer woorden. Stelde Godt hen te reede, zeggende: Ben ik u eene Woeftyne geweest•> of een Land van uiterfte duisternisfe? Hun antwoord was : Wy zyn Heer.en, wy zullen tot u niet koomen. Werden zy van Hem geflaagen, in plaatfe van te zeggen : Komt» laat ons wederkeeren, tot ZWERVEN. den HEERE.' Hy heeft ons geflaagen, en Hy zal ons verbinden, verftokten zy zich in hunne boosheid , keerden zich af met eene altoosduurende afkeeringe , als wilden zy zeggen : Dit kwaad is van den HEERE : Wat zouden wy verder op Hem hoopen? Wy hebben de Vreemden lief, en die zullen wy navolgen. Het Land van Juda was geworden , als dat der Chaldeën: Een Land van gefneedene Beelden ; zy raasden na de Afgoden. Hunne liefde tot dat omzwerven was als de verhittinge van eene önverzaadelyke Hoere , die dan deeze, dan geene Boelen naloopt. Daarom wordt 'er ook gezegd : Gy hebt met uwe, beenen gegerdet voor een iegelyk, die voorby ging: Gy hebt uwe hoereryen vermenigvuldigd, om my tot toorn te verwekken , Ezech. XVI: 25, 16. En zo ook by onzen Propheet, Cap. III: 1, 2. Gy hebt met veele boeleerders gehoereerd. Heft uwe oogen op na de hooge plaatfen , en ziet toe : Waar zyt gy niet beflaapen ? Gy hebt voor hen gezeeten, als een Arabier in de Woeftyne: Alzo hebt gy het Land ontheiligd met uwe hoereryen. Dat is, uwe Afgoderyen; want die waren de zonden , waar door zy wechhoereerden van onder hunnen Godt, en overfpel bedreeven met hout en fteen, Hof. IV: 12, Jerem.. III: 9. En daarom, dat zy zo verhit waren op deeze fchenbedryven , wordt 'er niet maar gezegd , dat zy omzworven; maar met nadruk, dat zy het omzwerven liefhadden; zo lief, d£t zy van geen vermoeijen wisten , hunne voeten niet bedwongen van omloopen. (33) Zo hadde dit Volk door zyn aanhoudend wangedrag genoeg getoond , dat het aan den HEERE een walge had, en dus moest het zich ook niet vreemd houden, noch verongelykt agten , dat ook zyne ziele over hen verdrietig was geworden. Dit moest de Propheet hun aanzeggen : Daarom heeft —. (*) Deeze woorden behelzen : (*<*) Vooreerst eene Verklaaring van Afkeerigheid. Dit Volk was voorheen geweest het Voorwerp zyner Liefde , waar van gezegd was : Des HEEREN deel is zyn Volk; Jakob het fnoer zyner erve. Onze Propheet zegt : Israël was den HEERE eene heiligheid, de eerftelingen zyner inkomjlen: Allen, die het kwaad deeden , werden fchuldig gehouden , Cap. II: 3. Maar nu was het omgekeerd. Hy hadde ''er geen welgevallen aan. Eene fpreekwyze, die meer in zich oplluit, als ze-  ZWERVEN. ze fchynt uit te drukken. Hy hadde 'er niet ilegts geen welgevallen aan; maar hy had 'er een mishaagen aan. Het was in zyne oogen geworden een verworpen Zilver , een Folk zyner Verbolgenheid. Dat zoude het eerlang ondervinden: (££) Daarom laat de Godtfpraak 'er aanftonds deeze Bedreiginge op volgen : Nu zal hy hunner Ongerechtigheid —. (A) Ongerechtigheid en Zonden worden hier te faamen gevoegd. Men zoude kunnen denken, dat door de Ongerechtigheid te verdaan zy, hunne Hoofdzonde, de Afgodery, waar door zy zich op 't zwaarst aan Godt vergreepcn, en het verst van Hem vervreemd hadden. En dan zoude men door hunne Zonden mogen verdaan alle hunne andere wanbe" dryven, waar door zy, zonder zich door een eenig Gebod in hunnen loop te laaten bedwingen , waren afgeweeken van , en hadden overtreeden tegen geheel de Wet, door Jleelen, dood/laan, over/pel bedryven, valfchelyk zweeren en wat dies meer is, Jerem. VII: 9. Hier door hadden zy al finds lange de oogen van Godts heerlykheid verbitterd: Maar nu .zoude Hy het hun toemeeten in hunnen boezem. (B) Nu zoude Hy hunner Ongerechtigheid gedenken , en hunne Zonden bezoeken. (AA) Godt vergeet nooit; maar menfchelyker wyze wórdt Hem een Gedenken toegefchreeven , wanneer Hy met 'er daad toont , dat hy het geene 'er gedaan is, zeer wel voor oogen heeft gehouden. 'Er is, als 'tware een Gedenkboek voor zyn aangezigte , ten voordeele der geenen , die Hem vreezen, en aan zynen naam gedenken; ook een ten nadeele der geenen, dieGödtloosheid doen. Hunne fchenbedryven liggen by Hem opgeflooten, en verzeegeld in zyne fchatten. Om dat het Oordeel niet haastelyk is over de booze daad, zo fchynt het wel eens, als hadde Hy het vergeetcn; maar wanneer zy de maate vervuld hebben, dan breekt de taaije draad zyner langmoedigheid, en, door hen te ftrafen, weet Hy het hun ordentlyk voor oogen te ftellen, Pf. L: 2.1. Daarom wordt hier by het Gedenken ook' gevoegd, dat Hy hunne Zondep zoude bezoeken, naamelyk met grimmigheid van grooten toorn, gelyk Hy dus fpreekende wordt ingevoerd : Zoude ik over die dingen geene bezoekinge doen ? Zoude myne ziele zich niet wreeken aan zo ZWERVEN. 779 een Folk, als dit is? Jerem. V: 9. en IX: 9. En waar dat bezoeken in bedaan zoude , wordt terdond in de volgende verfen verklaard. In de eerde plaatfe vs. 10. En in de laatde vs. 10 en 11. Dit (BB) zoude HEERE nu doen. Meermaals was het hun van Godts wegen, ter hunnerwaarfchouwinge, gedreigd; maar, in plaatfe van het ter harte te neemen, hadden zy zyne woorden verligt, en zich verleid legen zyne Propheeten, zeggende: Het gezigte zal niet koomen , het zal vergaan : De dagen zullen verlengd worden. Maar Nu , nu zouden zy het tegendeel ondervinden. De Dag hunnes Ondergangs was naby en fierk haastende —. Indien men den tyd der groote droogte, vs. 1, welke den Propheet aanleidinge gaf tot het G'ebed , waar op hy van Godt dit antwoord kreeg , mogt bepaalen tot het begin der regeeringe van Koning Jojakim, gelyk de Heer Venerna dat zeer waarfchynlyk heeft gemaakt,dan zoude dit Nu van grooten nadruk zyn; want toen toonde Godt , dat Hy hunner ongerechtigheid gedacht, en hunne zonden bezoeken wilde. Want toen vielen de benden der Chaldeën, en van andere Volken in het Land , richtten fchroomlykc verwoestingen aan , en Jojakim zelf werd gevangiyk wechgevoeid na Babel, 2 Kon. XXIV: 1 , 2, 3. en 2 Chron. XXXVI: 5,6,7. 't Welk een voorfpel was van het nog meer fchroomlyke, 't welk eerlang volgen zoude : De geheele verwoesting van Jeruzalem en den Tempel door de Chaldeën, en de gevanglyke wechvoering van al het Volk r\a Babel. Qfi) Dit was waarlyk een vonnis, dat veele harde dingen in zich opfioot: Maar 't fluk wel ingezien zynde, zal men moeten bekennen, dat het niet te hard was naar evenrecdigheid van hun wangedrag. Het woordje daarom wyst ons op hetzelve te rug. Om dat zy het zwerven lief hadden gehad—: Daarom hadde Godt geen welgevallen aan hun. Was dit niet ten hoogden billyk ? Billykïs het, dat Godt eere de geenen , die Hem eer en: Zo is het daar-en-tegen ook billyk , dat Hy ligt agte de geenen, die Hem verfmaaden, 1 Sam. II: 30. Hadden zy, ter liefde van vreemde Goden, zich van Hem verwyderd : Billyk was het dan , dat Hy even daarom zich wederom van hun verwyderde. Allen, die Hem ver laaten, zulFf fff 2  78o ZWERVEN', ZWYGEN. lm befchaamd worden; en die van Hem afwy ken, zullen in de aarde gefchreeven worden : Want zy verlaaten den HEERE, den Springader IsraèHs, Jerem. XVII: 13. Hadden zy hunne voelen niet bedwongen van omzwerven, billyk was het, dat de HEERE 'er eerlang zoude verwekken, die hen jaagen zouden, gelyk een Vogelken gejaagd wordt uit zyn nest, KlaagL lil: 52,om in verre geleegen Land zwervende te zyn onder de Heidenen, Hof. IX: 17. En dat dit alles hen daarom, het bovengemeld wangedrag zoude overkoomen-, werd hun wat klaarer en breedvoeriger voorgefteld Jerem.XLIV: 20—23. ZWYGEN. (K) Aan Godt wordt een zwygen toegefchreeven : (nn) Als Hy Langmoedig is, eh de zonden niet op heeterdaad it-raft. (*) Zo zwygt Godt over de Boozen; doch zo, dat Hy hunne wanbedryven by zich wechlegt, en verzeegelt in zyne fchatten, om het hun te vergelden in hunnen boezem, wanneer zy de maate hunner ongerechtigheid zulten vervuld hebben. Zo wordt Hy fpreekende ingevoerd, Pf. L: ai. Deeze dingen doet gy, en ik. zwyge: Gy meent, dat ik ten eenenmaale ben, gelyk gy: Ik zal u ftrafen, en het u ordentlyk voor oogen ftellen. Zo ook ]ef. XLII: 14. Ik hebbe van ouds gezwee'gen — ik hebbe my ingehouden. Maar nu ■was de tyd gekoomen, dat Hy zoude uitfchreeuwen ah eene, die baart; dat Hy zyne Vyanden zoude, verwoesten , en te faafijcn op/lokken.. Door den weg van tegcnoverftellinge,zegt dan niet zwygen zo veel als daadlyk ftrafen. Godt zal koomcn, en niet zwygen: Een vuur voor zyn aangezigt zal verteeren, Pf. L: 3. en Jef. LXV: 6. Ik zal niet zwygen: Maar ik zal vergelden; ja! in hunnen boezem zal ik vergelden. (3) Ook zwygt Godt over zyn Volk, als Hy deszelfs zonden voorby ziet, en het ver. fehoont, gelyk.een Vader den Zoon verfchosnt, die Hem dient. Dan wordt Hy gezegd te zwygen in zyne liefde, Zeph. IIR 17- (33) Het zwygen van Godt duidt ook wel eens aan eene vertraaging in het bieden van hulpe, aan de zynen. Die weeten , dat Godt niet kan zwygen, als de Godtlooze dien verjlindt, die rechtvaerdiger is, danhy, Hab. 1: 13. Als Hy hen dan eenigen tyd laai hlootgefteld voor den moedwil der boozen. dan zoeken zy Hem ter hunner hulpe op te.wekken door hunne, gebeden: HEERE, ZWYGE N.. gy hebt het gezien: Zwyg niet, wees niet. verre van my, PI". XXXV": 11. Neem myn geroep ter ooren: Zwyg niet tot myne traanen, Pf. XXXIX: 13. 6 Godt! Zwyg niet; houdu niet als doof, noch zyt niet ftille: Want, ziet! uwe Vyanden maaken getier — zy maaken listiglyk eenen heimelyken aanftag tegen uw Volk —, Pi'. LXXXIU: 2—4. q3 Menfehen zwygen om meer dan eene reede. (nn) Om te beeter te kunnen hooren. Zo zeide EUhu tot Job: Merk op, hoor na my: Zwyg , ik zal fpreeken. Ik zal u wysheid leeren, Job XXXIII: 31, 33. Toen Petrus zoude vernaaien,, hoe wonderdaadig Godt hem uit de gevangenisfe hadde verlost, wenkte hy met de hand, dat zy zouden zwygen, Hand. XII: 17. (33) Uit eerbied voor Godt: De HEERE is in zynen heiligen Tempel: Zwyg voor Hem, gy gantfche Aarde, Hab. II: 2.0. Zwygt voor het aangezigt des HEEREN: Want de dag des HEEREN is naby, Zeph. I: 7. Zwyg alle vleesch voor het aangezigt des HEEREN: Want Hy is ontwaakt uit zyne heilige wooninge, Zach. II: 13. (JU) Ui% ftille gelaatenheid, ten blyke, dat men in Godts handelingen, al is het, dat die het ons bang maaken , berust, en die billykt. Aarons Zoonen werden , naar verdienden , voorbeeldig geftraft, en de Vader zweeg ftille , Levit. X: 3. Zo zegt David: Ik ben verft'omd: Ik zal mynen mond niet open doen: (Om my over U te beklaagen, en te zeggen: De weg des HEEREN is niet recht:) Want Gy hebt het gedaan , Pf. XXXIX: 10. David wekt zich-zelven tot zo een zwygen op: Doch gy, 6 myne Ziele! Zwyg Gode; zuant van Hem is myne verwachtinge, Pf. LX1I: 6. (fX\) Uit Verbaasdheid. Toen Jobs Vrienden zynen deerlyken jammer - Itaa.t zagen ^ zaten zy zeeven dagen , en zeeven nachten met hem op de Aarde, en niemand fprak tot hem een woord, Job II: 13. (hh) Pot een blyk van tqeftemmiUge,. zo als te zien is, Num. XXX: 4,7? iin H- (10 Uit overmaate van Droefheid, Klaagl. II: 10. De Qudftcn der Dogter Ziöns zitten op de aarde; zy zwygen ftil; zy werpen ft of op hun hoofd, (ff) Uit Befchaamdheid, verleegenheid : Men is in zyn gemoed overtuigd van zyne fchuld , en men weet niets tot zyne verfchooninge in te brengen. Zo bidt David: Laat de Godtloozen befchaamd worden : Laat. ze zwygen in het graf , Pf.. XXXI:..  ZWYGEN. XXXI: 18. Vorst Nehemia befthfte de Edelen en Overheeden des Volks over hunne Kneevelaaryen en Onderdrukkingen: En die zzueegen , en vonden geen antwoord, Nehem. V: 8. Zo vermaant ook Agur: Zo gy dwaaslyk gehandeld hebt met u te verheffen, en zo gy kwaad bedacht hebt: De hand op den mond, Spr. XXX: 32. (fin) Uit Voorzigtigheid. De Verft andige, zegt Amos, Cap. V: 13 , zal ten dien tyde zwygen : Want het zal een boqze tyd zyn. Zo zegt Salomo, Spr. X: 10. Wie zyne lippen we" derhoudt, is, kloek verft'andig. Zo zegt ook J. Syrach, Cap. XX: 3 , 4, 5. Menig is 'er, die zzuygcnde wys wordt bevonden.—. Menig is ''er, die zwygt, weetende den gelecgenen tyd. Een wys man zal zwygen tot dat het geleegen tyd is. En Cap. XXI: 29. Het hart der Dwaazen is in hunnen mond: Maar de mond- der Wyzen is in hun harte. Uit Blohartigheid', wanneer men uit vreeze voor de menfehen zwygt, en voor • de eere van Godt, en voor de waarheid : niet durft uitkoomen. Daar tegen waar- 1 fchouwde de Heere den Apostel Paulus < in een gezigte: Zyt niet bevreesd; maar j /preek en zwyg niet: Want ik ben met u, < «--Hand. XVill; 9, 10. (") Uit Veragtinge. Volgens het bevel van Koning Hiskia ] zweeg het Volk , en antwoordde niet een j woord op alle de Godt-ontëerende laste- > ringen, van Rabzake , 2 Kon. XVIII: 36. ï Maar om wat reede men ooit, of ooit mo- { ge gezweegen hebben, is 'er evenwel geen ( ZWTGEN zo merkwaerdig, als dat van c den HEERE JESUS, ten tyde van zyn ü LTDEN. 't Geen daar van zoude te zeg- a gen zyn zaL men kunnen vinden onder v den tytel van STILLE ZWYGEN,in des z VII D. 2. St. p. 741. Q) Oneigenlyk z wordt de Zee gezegd te zwygen, wanneer d ze, na het bedaaren van een ltorm, glad t< en effen wordt. Alshet hard ftormt,. ver- I heffen zich. haare golven,. rollen over en g klotfen tegen malkanderen,en het gebrul h 'er van, als men het zo noemen mag, kan ei .van verre gehoord worden: Maar houden e de winden op van loeijen, de Zee houdt w ook op van brullen, en-kan dan gezegd h worden te zwygen. Zo wordt- van Godt zc gezegd: Hy doet den ftorm ftil ft aan.,, zo m dat haare golven ftille zwygen, Pf. C VII: 29. G Toen de Heere Jefus met een woord van ze wonderdaadig bevel zyne Difcipelen wilde ht ZWYGEN. 78r redden uit hunnen bangen Zeenood, zeide Hy tot de Zee: Zwyg, wees ftille! en terItondgmg de wind liggen, en 'er werd sr00te ftiltfi, Mark. IV: 39. Dezelfde fpieekwyze vindt men ook by de Ongewyde Schryvers. Zo zegt Virgilius: Siletaquor, de Zee zwygt. Meer andere voorbeelden uit Vtrgtltus, Horatius, Ennius, &c, geeft de Prolesfor J.vanden Honert aan de hand in zyne aantcek. op het woord ZWYGEN th de H. Zinnebeelden van Ritimis. Van de STILZ WYGENHEID is elderf gefprooken. Zie des VII. D. 2. St. p. 745-. ZWEEG (Toen ik) werden myne beenderen verouderd in myn brullen den gantfeheniag : Want uwe hand was dag en nachtzwaar op my; myn fap werd veranderd it* Jomerdroogten, Pf. XXXII: 3 , 4. Davi'a ra-heft het geluk des geenen, wiens over'■reedtnge vergeeven is, vs. 1, 2. Hy wist er by bevindinge van te fpreeken. Hy vilde door deeze geluksverheffinge ande•en opwekken, om ook daar naar te ftaan, :n die, ten dien einde, door zyn eigen foorbeeld leeren, hoe men daar toe ge•aaken konde. Wel door eene boetvaerüge Belydenis van zyne zonden. Uit zyn 'oorbeeld konde men leeren , van hoe leuglyk een gevolg dat is, vs. 5. Maar ;eenzins' door een onboetvaerdig willen -erbergen van zyne zonden. Door zyn ■oorbeeld moest men zich laaten waarchouwen, hoe nadeelig dat was, vs, 3,4,. $0 Hy hadde de dwaasheid gehad van at te doen: 'Er was'een tyd geweest, at hy. hadde gezweegen. Dat is hier, zo Is blykt uit zyntegenövergefteld gedraos. 5 r zo veel , dat hy geene belydenis van ' yne zonde hadde willen doen. De Mensch Midigt ; ongevoelig zynde door de verharmgezynes harten, gaat hy zonderichaamï, of fchroom voort in het zondigen., 'oor een , of ander toeval ontwaakt zyn. iwseten: Het fchiidert hem voer oogen st.zwart register-zyner wanbedryven v. 1 de fchroomlyke.Strafgevolgen 'er van" ït verontrust hem. Hy zoude zyn geeeten wel willen toefehroeijen, als mei ee-w andyzer. Wil dat niet gelukken, danlekt hy het te pleisteren;,man- doorgaans ttdoozen kali: Zonder te denken, dat hy/ odt met misleiden kan , misleidt hyzicli, lven door de valfche overleggingen zmet, ^•,,De eigenliefde is ryk in vindij fliff 3 gei.„  78a ZWYGEN. gen, om het ontwaakt geweeten , ware het mooglyk, wederom in ilaap te fusfen. Verfchooningen : Men is 'er door deeze of geene omilandighecdcn toe verlokt ; men heeft het zo erg niet gemeend; het is nof>- geene zo groote zonde , als wel van anderen. Rechtvaerdigingen : Men Helt 'er tegen over deeze of geene deugden , die men waant te hebben; deeze en g^ene bedryven, welke men zich verbeeldt goed te zyn, die men gedaan heeft. Het hoogmoedig hart maakt daar van een' grooten ophef, en het ligtvaerdig hart fchudt zyne zonden , hoe zwaar ze ook zyn, met de ligte hand. In plaatfe van Godt te voetc te vallen, en by Hem rust te zoeken , zoekt de verdwaasde mensch op die geheel verkeerde wyze rust te vinden voorzyn geprangd gemoed. Men zag dit al vroeg in Adam. Hy zocht zyne misdaad te verbergen door eigenliefde, Job XXXI: 33. Gotit itelt hem te reede. In plaatfe van in de fchuld te vallen, zoude by het Gode wel willen wyten: De Vrouwe , die Gy my gegeeven hebt, heeft my verleid. Men ziet het in Saul. Hy hadde tegen Godts uitdruklyk Gebod gehandeld. "Samuël Helde hem te reede. In plaatfe van fchuld te belyden, zoekt hy zich te rechtvaerdigen, als hadde hy overtreeden met een voor Godt meer verheerlykend oogmerk, I Sam. XV: 13, 14, 15- Men ziet het in het Joodfche Volk. Deszelfs Afgoderyen waren openbaar. Godt doet het 'er over te reede Hellen , en nochthans dorst het zeggen: Zekerlyk, ik ben onfchuU dig. Ik hebbe niet gezondigd, Jerem. II: 35. Die dwaasheid .hadde David ook gehad. Te hoogmoedig, om fchuld te belyden, hadde hy, als 't ware, eenen breidel gewrongen in zynen mond. In plaatfe van zich met eene boetvaerdige belydenisfe voor Godt te verootmoedigen, hadde hj gezweegen. Maar hadde hy daar door we: veiiigting gevonden voor zyn bezwaarc gemoed. (3) In tegendeel, het was hen hoe langer zo banger geworden. Toen ii zweeg, zegt hy , werden myne beenderei verouderd in myn brullen den gantfehen dag IVant mue hand —. (KK) Hy hadde ziel wel bemoeid om te zwygen; maar het wa in zyn binnenHe geweest als een vuur bellooten in zyne beenderen. (V) Haddi hy niet willen fpreeken, om fchuld te be ZWYGEN. lyden, hy hadde evenwel moeten brullen. De benaauwdheeden zynes harten hadden zich zo verre uitgebreid,' dat die zynen mond, als met geweld, hadden losgebrooken, om zich wat lucht te maaken. Hoe meer geweld hy zich-zelven deed, om zyne woorden in te houden, met zo veel te grooter geweld borHen ze los met een geloei en geluid , 't welk beeter geleek naar het brullen van eenen verwoeden Leeuw, dan naar de Hemme van eenen bedaarden, en bedaardelyk reedeneerenden Mensch. 't Was met hem geweest, gelyk hy elders zegt : Ik brulle van het geruisch mynes harten, Pf. XXXVIII: 9. En, gelyk hy daar zegt: Ik ben verzwakt; ik ben uitermaaten zeer verbryzeld. (/3) Zo was het ook met hem geweest ten tyde, toen hy zweeg: Zyne beenderen werden verouderd den gantfehen dag. («*) De Beenderen, die aan het ligchaam zyne gedaante geeven, en ook de flerkte 'ervan zyn, zo lange het merg 'er in bevogtigd is, kunnen gezegd worden te verouderen, wanneer het merg verdroogt : Dan worden ze dor en bros. Dit kan zo veel te meer een verouderen genoemd worden, om dat dat doorgaans een gevolg is van den Ouderdom. Maar 't zyn niet alleen de hooge jaaren, die onze kragten verteeren; maar verdriet en hartsangst kunnen dat ook veröorzaaken. Zeer wel zegt Salomo:Door de fmerte des harten wordt de Geest verjlaagen. Maar daar blyft het niet by. De verüaagenheid van den Geest heeft ook eenen nadeeligen invloed op de gezondheid van het ligchaam. Daarom zegt hy elders : Een verjlaagen Geest zal het gebeente verdroogen, Spr. XV: 13. XVII: 2.2. Zo klaagde een Verdrukte , wiens geest overftelpt was door druk en -droevenis : Myne dagen zyn vergaan als rook: Myne gebeenten zyn uitgebrand, als een haard, Pi'. CII: 4. Zo was het met David geleegen geweest toen hy zweeg. Men mag 'er op toepasfen zyne weeklage, Pf. XXXI: : 10, 11. C/3/3) En dat hadde hy moeten on1 dervinden den gantfehen dag. Zo lang hy . zich- zelven geweld aandeed om te zwy1 gen, om zich voor Godt niet te verneede5 ren met zyne zonden te belyden, het ee, nig middel om verligtinge te vinden, : konde al zyn zugten, gillen, en brullen - niet baaten. Zyn ontwaakt, en wroegend ge-  ZWYGEN. geweeten was geheel den dag door als een knaagende worm, en bytende Hang in zyn binnenfte, en dus konde het niet anders zyn, of hy moest den gantfehen dag ondervinden, dat zyne kragten afnamen , dat zyne beenderen "verouderden, (/3) Want, dus geeft hy reede van dit verouderen, vs. 4, Godts hand was dag en nacht zwaar- op hem geweest —. (**) Wy befchouwen eerst de woorden op zich-zelve. (A) Godts hand —. (AA) Oneigenlyk wordt aan Godt een Hand toegefchreeven, om de grootheid zyner magt te beteekenen. Die magt is eene helpende hand, wanneer Hy die uitftrekt om de zynen të onderfteunen in, en te veiiosfen uit hunnen druk. Een milde hand, als Hy die opent, en de zynen voorkomt met zyne goede Zeegeningen van het goede. Eene Jlraffendè'hand, als Hy iemand, om zyner ongerechtigheid wille, kaftydt met Jlraffingen , en zyne bevuiligheid doetfmelten, als eene motte, Pf. XXXIX: ia. De geplaagde Job zeide in dien zin, Cap. XIX: 21. De hand Godts heeft my aangeraakt. Het is ook die ftraffende hand, van welke David (bb) hier zegt, dat die zwaar op hem was geweest, dag en nacht, (a) Wanneer Godt ftraft met '. groote en gewisfe plaagen, dan wordt zy- ' ne hand gezegd zwaar te zyn. Zyne hand 1 was zzoaar over de lieden van Asdod, en Hy verwoestte ze, 1 Sam. V: 6. Dit hadde i David ook moeten ondervinden. Hoe meer 1 hy zyn ontwaakt geweeten den mond had- ; de willen floppen, zo veel te feller waren 1 de wroegingen 'er van geworden; zo veel 1 te leevendiger hadde het hem voor oogen ï gefield de grouwlykheid zyner zoude; zo 1 veel te meer hadde het hem doen vreezen ' en beeven voor het ontzaglykc van Godts 2 gramfchap. Dit baarde duldelooze harts- v angften, en die veroorzaakten eene groo- z te verhittinge in het bloed, en 't konde 'j wel zyn, dat eene pvnelykc en hoogstge- k vaarlyke krankheid het gevolg 'er van ge- v, weest.is. Zo gaat het: De kragten verzwak- e ken , hét vleesch vermagert', pynelyke e' krimpingen zyn als eene veragtelyke plaage zi in de darmen, als Godts hand op iemand ne. zt d&rdaalt', en het ontwaakt geweeten ie- g; niand doet gevoelen den zwaar en last zy- gt ner zonden, zo dat 'er van wegen dezelve P geene vreede is ih zyne beenderen. Zo hadde w David het ondervonden, Pf. XXXI: 3—0. G ZWYGEN. 783 En was het, toen hy zweeg, ook zo met hem geweest, zo mogt hy 'er wel met recht van zeggen , dat Godts hand zwaar op hem was geweest. En dat zo veel te meer, (b) daar hy het drukken 'er van hadde moeten ondervinden zonder eenige verpoozinge, dag en nacht. Geene andere bézigheden konden des daags zyne inwendige onrust verzetten ; geene gezelfchappen konden hem vermaaken: Die waren hem tot verdriet, zyne ziele weigerde ge. troost te worden. Des nachts week "de llaap uit zyne-oogen ; wierden die eens door fluimeringe overvallen , terflond deeden benaauwende droomen hem wederom met fchrik ontwaaken. Des daags was het geweest : Och of het avond ware ƒ en des nachts: Wanneer zal ik op ft aan? Ik worde zat van woelingen tot aan den fcheemertyd. Dag en nacht was het geluid der verfchrikkingen in zyne 00ren gezveest, want Godts verfchrikkingen hadden zich tegen hem gerust, Godts hand zo as /leeds zwaar op hem geweest: (b) Zo dat zynfap was veranderd in Zomerdroogten. Als de Zon des Zomers vinnig brand en blaakt, en al het vogt iit de aarde doet opdroogen, dan verdort iet groene gras. De bieze verdort by gebrek van vogtig flyk ,en het rietgras houdt >p van groeijen , by gebrek van water, |ob VIII: ir, 12. Zo is het ook met den nensch. Verwonden de pylen des Almagigen zyn geweeten , derzelver vuurig ve\yn drinkt zynen Geest uit. Hartsangst 'erteert vel en vleesch. Komt 'er dan logceneheete en uitdroogende Ziekte by, welhaast wordt hy als een leevendig geaamte. Hy wordt als h:t gras der daken, ■ welk verdort, eer het afgcfneed'en wordt; yn fap is veranderd in Zomerdroogten, Zo ,'as het met David geweest. Godts hand las dag en nacht zwaar op hem geweest.. Menfehen vleesch nu is geen ft aal, zyne ragt is geene fteenen kragt: Geen wonder ■as het dan, dat zyn fap was uitgedroogd, 1 dat zyne beenderen den guntfchen dag,. 1 dus als van uure tot uur, verouderd: aren. Hy hadde in dien tyd kunnen :ggen : Van wegen uwe verf oordheid em ■ooien toorn, zyn myne dagen, als eene af. tande fchaduwe; En ik verdorre ais grasx f. CII: 11,12. (£) Dit was het gevolg gelest van zyn zwygen. Wie heeft zich tegen-, odl verhard, en vreede gehad? job IX: 4.. Dat:  784 Z WY GEN. Dat -hadde hy gedaan. Zyn geweeten hadde hem overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel: Maar hy hadde hetzelve als eene looden plaat op den mond willen leggen ;hy hadde gezweegen, hy hadde Godc de eere niet willen geeven door het doen van belydenisfe. Dus bleef de zonde in zyn binnenfte als een bytende /lang, welker 'tanden zyn ah heutuentanden; en de ongerechtigheid, als een tweefnydend zwaerd. Het cenigfte middel tot gcneezinge van zulke wonden wees hy van de hand. Zo lang de Mensch , naamelyk zulk een , wiens Konfcié'ntie ontwaakt is, Godt niet in ootmoed te voete valt, en zyn toevlugt niet "neemt tot Hem, in wiensftriemen aileen gcneezinge is te vinden, zo kan hy geen waaren Vreede des gemoeds genieten. Een vertoornd Godi , en een gerust geweeten, als het eenmaal ontfchroeid is, zyn twee dingen, die nooit kunnen te faamen gaan. Die zyne overtreedingen bedekt, zegt Salomo, zal niet voorfpoedig zyn. Dat hadde ZJ^'^ondervonden toen hy zweeg. Maar Salomo laat 'er aanilonds op volgen: Maar die ze bekend en laat zal barmhartigheid verkrygen-, Spr. XXIX: ia. Dit heeft David ook mogen ondervinden. Want toen hy zag, dat door zyn zwygen zyne benaauwdheeden, hoe langer zo hoogef, in top reezen , dat Godts hand, hoe langer zo zwaarer, op hem werd, zo zeide hy, nam bet zich voor, wekte 'er zich-zelven toe op: ik zal belydenis fe doen van myne Overtreedingen voor den HEERE* Het gevolg 'er van was, dat Godt, als 't ware, wyn en olie goot in zyne diepe wonden; want Godt vergaf de Ongerechtigheid zyner Zonde, vs. 5. Dit is een beproefd middel, 'om deel te krygen aan dat geluk, waar van vs. 1, 2. met zo veel ophefs gefprooken was. 't Steunde op zyne eigene Ondervindinge: Zo zeer het zwygen te ontraaden was, zo zeer was, in tegendeel, hel' doen van belydenisfe aan teraaden. Daaróm zegt Johannes ook 1 Br. I: 9. Indien wy onze zonden belyden, naamelyk ootmoedig, en boetvaerdig, Godt is getrouw en rechtvaerdig, dat Hy de zonden vergeeve. Want zulk een erkent dan Godts Aiweetendheid,ente gelyk zyne voorige dwaasheid, dat Hy zich voor die hadde meenen te verbergen; Godts Majefteit, en zyne ftoutheid , dat hy die gekwetst hadde ; ZWYG. Godts Heiligheid, en dat hy die ontè'erd hadde, en dat wroegt hem; Godts Rechtvaerdigheid , en dat hy die tegen zich hadde opgewekt, en dat verontrust hem; Godts Barmhartigheid, en daar op hoopt hy, en daar mede beurt hy zynen verflagenen geest wederom op ; en te gelyk 's Mesfias algenoegzaame Borgverdienften, en daar op vertrouwt hy, als weetende, dat door die alleen de vergeevinge der zonden te zoeken , en ook te vinden is. ZWYG (6 God tl) niet; houd u niet als doof; noch zyt niet ftille , 6 Godt ! Want , ziet! uwe vyanden maaken getier, en uwe haaters ftceken den kop op, Ff, LXXXIII: a, 3. Men mag deezen Pfalm aanmerken als een noodgebed, gedaan in eenen tyd van groote benaauwdheid (hoedanig die ook moge geweest zyn, waar over de Uitleggers verfchillén, waar mede ik my niet ophoude. Men zie d'Outrein, Godtvrugt. Bidder p. 359—0 toen veele woeste en wreede Volken zich tegen Godts Volk in een Vloek-Verbond veréénigd hadden, niet minder bedoelende, dan deszelfs geheele, en voor altoos onherftelbaare verdelginge, zo als uit het vervolg van dit Lied te zien is. Afaph, die de Dichter is, vertegenwoordigt ons hier eenen ernftigen Voorbidder. Hy bidt, en hy dringt zyn Gebed kragtigaan. (N) Hy bidt, vs.2. (kX) Hy wist, dat men het te vergeefs zoude verwachten van de bergen, en de menigte der heuvelen. Te vergeefs van menfehelyke hulpe en bondgenoodfehappen. Des .menfehen heil is maar ydelheid. Dikwils zag men, dat hy die hielp, en zy, die geholpen wierden , te faamen ftruikelden. Hy verheft dan zyn biddend hart tot Godt. Die was van oude dagen af geweest de toevlugt van zyn Volk, en de fterkte der Kinderen Israëls. Welgelukzalig is hy, die den Godt Jakobs in zyne hulpe heeft: Zulk een heeft niets te vreezen , fchoon ook tien duizenden des Volks zich tegen hem zetteden. Wel te rechte verheft hy dan zyn hart en handen tot Godt, en (ÜD) bidt: Zwyg niet —. («) Godt, die de vrucht der lippen fchept, wordt gezegd te zwygen, wanneer het oordeel niet haastelyk is over de boozedaad, als Hy' de Zondaars in zyne langmoedigheid lafft voortgaan in het kwaade , zonder ze te ftraffen: Deeze dingen doet gy, zegt Godt en ik zwygey Pf. L: 21. En Hy wordt gezegd  ZWYG. zegd niet te zwygen, wanneer Hy ten oordeele nadert. Zo ftaat 'er in dien zelfden Pfalm vs. 3. Onze Godt zal koomen, en niet zwygen: Een vuur voor zyn aangezigt zal verteeren, en rontom Hem zal het zeer fiormen. Godt, die de ooren plant, wordt gezegd zich doof te houdenPf. XXVIII: 1. Wanneer hy het gebed niet aandonds verhoort, niet anders, dan of Hy zich met eene wolke hadde bedekt, zo dat het gebed niet konde doordringen, zo dat men met Habakuk, Cap. I: 1, moet klaagen: Hoe lange fchreeuwe ik tot u , en Gy hoort niet: Hoe lange roepe ik geweld tot u,cn Gy verlost niet ? In .tegendeel wordt Hy gezegd zyn oor te neigen, en te hoor en , als Hy toont, naby te zyn den geenen , die Hem aanroepen , gelyk'er daat Pf. CXLV: 18, 19. Godt, die ^zoo# mat, noch moede wordt, die ieder oogenblik werkzaam is met alle dingen te draagen, en te beftuuren door het [Voord zyner kragt, wordt gezegd zich Jlil te houden , Pf. XXVIII: 1. Wanneer Hy zich omtrent de onderdrukkinge der zynen, en den moedwil der boozen zo gedraagt, als of het Hem niet aanging, zo dat de zynen moeten klaagen: Waarom ftaat Gyvan verre? Waarom verbergt Gy u in tyden van benaauwdheid? Pi'. X: 1. In tegendeel kan Hy gezegd wor- . den zich niet ftille te houden , wanneer de , dag der wraake is gekoomen , Hy zynen ] yver opwekt als een Krygsman, en Hy uit. , trekt als een Held, om zyne Vyanden te ver- < woesten en op teftokken, Jef. XL1Ï: 13, 14. , (0) Zo eene üpdapelinge van woorden ] gebruikt de Sprecker, ten blyke van zy- 2 nen biddendenernst, en hoe zeer de drin- \ gende nood hem benaauwde. Hy was der c woorden vol, hy moest zich lucht maa- c ken door gebeden , door fmeekingen , door 1 fterke roepingen. Men vindt iets dierge- r, lyks Pf. XVII: 1. 't Zal dan zo veel zyn, c als hadde hy tot Godt geroepen: „ Ont- I waakt, ontwaakt, trekt fterkte aan, Gy e „ arm des HEEREN.' Ontwaakt als in de v „ voorleedene dagen , als in de geflachten h „ van ouds ! Haast u , laaten uwe barm- n „ hartigheeden ons voorkoomea: Want wy ft „ zyn zeer dunne geworden. Help ons , w .„ 0 Godt onzes heils ! Waarom zouden de d „ Heidenen zeggen: IVaar is hun Godt»" tt Jef. LI: 9, Pf. LXX1X: 8,9, 10. Dit zyn o< vuung gebed Opdringt hy ook kragtig d< XI. Deel. I. en II. Stuk. ö * ZWYG, 7s5 aan, VS. 3. Want, ziet luwe Vyanden maa. ken getier; en uwe Haatersfteeken den kop °P- CNN) Hy wil Godt doen letten op het bedryf van die Volken, die zich te laarnen tegen zyn Oude Volk verbonden hadden: De Edomiten , Ismaëliten, Moabi. ten, Hagareenen, Ammoniten, Amalekiten, en anderen meer, zo als zy worden opgeteld , vs. 7, 8, 9. C«) Hy delt hunne Per. Joonen, en hun Bedryf aan Godt voor op eene wyze, welke Godts yver tegen hen moest opwekken. C««) Hunne Per/bonen, als Vyanden en Haaters van Godt. CA) Lenige Joodfche Meesters merken aan, dat het alleen Afgodendienaars zyn, die in de Schriften des Ouden Testaments genoemd worden Haeters van Godt. Of dit overiiï zo zy, kunnen wy in het midden laaten; maar hier kan men het laaten gelden want het is zeker, dat alle de hier opgetelde Volken grove Afgodendienaars waren. CB) Maar daar zy het eigenlyk op het Volk gemunt hadden, hoe kondede Bidder ze dan voordellen, niet als hunne, maar als Godts Vyanden en Haaters ? CA A) Dm dat Godt een zo byzonder belang delt n de belangen van zyn Volk. Hy bewaart het, als zynen oog-appel, Deut. XXXII: 10. Daarom zeide de Propheet 'er ook van: Die u lieden aanraakt, raakt zynen ooszppelaan, Zach. II: 8. CBB) Om dat hunie Vyandfchap en Haat tegen zyn Volk >ok mede in zich opfloot een Vyandfchap n Haat tegen Godt. Hun oogmerk was liet maar, om in het Land te vallen, en iet uit te plunderen, en voorts Israël aan ich cyns- en dienstbaar te maaken. 't Gin» ;eel verder: Zy wilden het Volk zo ver. eigen, dat des naams Israëls niet meer zoue gedacht worden ; zy wilden de fchoone joonwge Godts voor zich in erflykc bezittinse eemen, vs. 5 , 13. Men merke nu aan, at Israël destyds het eenigst Volk was, et welk den waaren Godt kende en verarde; en dat Kanadn het eenigst Land 'as, waar in Godt zynen Tempel had tot et Paleis zyner heiligheid, waar in Hy, ïar den eisch van de Wetplegtio-c inelhngen , konde , en ook ma'ar 'alleen dde gediend worden.: Dan zal men aanmds begrypen, dat hun toeleg was,em, gelyk met de verdelginge van Israël, >k alle kennis en dienst van Godt te >en ophouden van den geheelen aardboGgggg den.  78 En dat doen zy menigmaal, en us boeijen en keetenen , die men zeker- GggggS.  79o ZWYNE fL lyk koe langer zo zwaarer zal gemaakt Hebben. Het is zo: Raazende menfehen hebben doorgaans eene ongemeene kragt: Maar dit gaat het natuurlyke te boven—. Zy zyn Raazende, in hunne raazerny vallen zy aan op de geenen, die voorbygaan: Waarvan daan dan die oogenbliklykebedaardheid? Zy zien J'sfus'van verre aankoomen; zy hopen na hem toe. Doch niet om op Hem aan te vallen; maar om Hem te vereeren: Zy vallen voor Hem op hunne Jkniën —. Zy zyn raazende, en nochthans leggen zy van Jefus zo eene belydenisfe af, als zyne Apostelen niet beter zouden hebben kunnen doen: Jefus, Gy Zoon des AUerhoogften Godts. Jefus was nooit in deeze Landftreeke geweest ; maar even te vooren hadde Hy 'er voet aan land gezet. Hoe kennen dan deeze raazende menfehen Hem zo aanftonds in zyn Perfoon , Naam en Voortreflykheid ? Kan dan eene natuurlyke raazerny ook zulke ontdekkingen doen ? Dit zal uit natuurlyke beginfelen niet op te losfen zyn : Maar zeer wel , als men gelooftdat 'er waarlyk Duivelen in deeze menfehen waren, en door hen fprakeii. Twyffelde de Duivel nog , of Jefus was de Zoon van Godt, toen hy Hem verzocht in de Woeftyne': Sederd heeft hy 'er ten vollen van kunnen verzekerd worden door deszelfs veele teekenen en wonderen. Reeds meer dan eens hadde Jefus Duivelen aan zich doen gehoorzaamen, en die waren daar door overreed geworden, dat Hy meer was dan een Mensch, meer dan een Engel: Dat Hy was de Zoon van den Jllerhoogflen Godt —. Zy zyn uitzinnig, zy zyn raazende, en nochthans fpreeken zy woorden van gezond verf and. Zy antwoorden, niet in het honderd; maar juist op 't geen de Heere vroeg. Zy doen Verzoeken, juist zulke, als wezenlyke Duivelen zouden hebben kunnen doen, dat Hy hen toch niet gebieden wilde heenen te vaaren in den Afgrond. Zyn het geene Duivelen geweest, maar deeze raazende menfehen zelve, die dit verzoek deeden, dan moeten zy in denzelfden algemeenen Volkswaan geweest zyn, als andere menfehen, dat zy waarlyk van den Duivel, en wel van een geheel Legioen Duivelen bezeeten waren —. Zy zyn raazende, in hunne raazerny verbeeldden zy zich, dat 'er Dui- ZWYNEN. zelen in hun waren , en in die verbeelr iinge verzoeken zy, dat het aan die gewaande Duivelen mogt toegelaaten worden 'n de Zwynen te vaaren. Jefus laat het toe, ;n aanftonds worden die omtrent 2000 Zwynen raazend, en zy forten en verfmooren in le Zee. Men merke toch wel op, dat 'er iaat: Jefus heeft het toegelaaten. Stond 'er, lat Hy 'er bevel toe gegeeven hadde , men nogt denken; dat Hy door zyne Wonderkragt zo eene raazerny in de Zwynen rerwekt hadde. Maar degts is het eene '.oelaatinge geweest. Is dan de Raazerny 10 iets, 't welk, als het door geene hoogere magt niet bedwongen wordt, het vermogen heeft, om van de eene plaatfe tot de andere, van Menfehen in Dieren over te vliegen —. Dit zal genoeg zyn om te bewyzen, dat deeze lieden Raazenden zyn geweest door Bezeetenheid. (JJQ Tweeduizend Zwynen forten in de Zee: ls dat te vereffenen met Jefus weldaadigheid? Welk eene fchade ! wat hadden de onfchuldige Gadareenen tegen Hem misdreeven ? Waren de Gadareenen wel zo onfchuldig? Waren het Grieken, zy konden evenwel niet nalaaten , wegens dit Wonderwerk iets bovenmenschlyks in Hem aan te merken. Hadden zy Hem dan niet behooren te verzoeken , by hen te blyven , om hen te onderrichten , wie Hy was, door wiens kragt, en om welke reede Hy zo groote dingen deed, en wat het oogmerk zyner komde tot hen was? Maar, in plaatfe van dat , verzoeken zy , dat Hy , hoe eerder zo liever , vertrekken wilde. Was dat niet een blyk van hunne groote Aardsgezindheid? Het verlies van hunne Zwynen ging hun meer ter harte, dan het voordeel van een eeuwig heil , 't welk het onderwys van Jefus hun hadde kunnen toebrengen. Waren zy daar over niet drafwaerdig in hun aardsch gewin? Waren het Jooden: Dan waren zy, behalven dezelfde reede, ook nog drafwaerdig, dat zy , ten gevalle van hunne gewinzugt , handel dreeven met Zwynen, die, naar hunne Wet, by uitneemendheid onrein waren —. Was ook de fchade wel zo groot, als het fchynt? Hadden deeze omtrent 2000 Zwynen toebehoord aan flegts éénen Man : Dan ware zekerlyk de fchade ongemeen zwaar geweest. Maar het is waarfchynlyk genoeg, dat het eene  ZWYNEN. ne gemeene Stads-kudde geweest zy, en dat die Zwynen aan veele onderfcheidene Perfoonen hebben toebehoord: En dan zal die fchade voor elk niet zo geheel groot zyn geweest —. Het goede, 't welk 'er door werd uitgewerkt, konde de fchade wel opweegen. Eene heerfchende dwaaling onder de Jooden werd 'er door wederlegd: Die der* Sadduceën, die het beltaan der Engelen en Geesten lochenden: Geen t kragtiger bewys, dan dit Wonder, konde tegen dat wangevoelen worden bygebragt—. De Kwaadaartigheid der Duivelen werd 'er door geftraft. Zyn die in de Zwynen gevaaren, zy zullen 'er wederom hebben moeten uitvaaren , toen die verfmoorden in de Zee, en men mag denken, dat zy toen hebben moeten te ondervaaren in den Afgrond, om daar te boeten het leed , 't welk zy die Elendelingen hadden aangedaan. Twee menfehen wier- , den hier- door verlost van hunne helfche , Razerny —. Geheel het Land, en de In- i woonders werden 'er door verlost van het ; geweld, 't welk die pleegden tegen elk . eenen, die onder hun bereik raakte. Van i den eenen mag men denken, dat hy geloo- 1 vig zy geworden, en dus ook, naar de < ziele, gered uit de klaauwen des Duivels: » En was dat gewin niet grooter dan het ( verlies van geheel de Kudde ? — Men 5 voege 'er nog by eene meer algemecne \ Weldaadigheid. Jefus vertrok op het ver- c zoek der Gadareenen. Zy waren zynes z langeren verblyfs niet waerdig : Maar hy b liet hun den man , die zich gaerne met v Hem hadde ingefcheept met bevel, om te r verkondigen , wat groote dingen de Heere d aan hem gedaan hadde. Dat heeft die ook ji gedaan. Lukas zegt, Cap. VIII: 39 , dat r hy heenen ging door geheel de Stad,' verkon- z digende, wat Jefus aan hem hadde gedaan, 't Schoon wy met weeten, van wat vrucht z' dat destyds geweest zy by de Gadareenen; bi men mag evenwel wel denken , dat dit de di gemoederen zal hebben voorbereid , om z\ naderhand het geloof in Jefus te gereeder k' te omhelzen, toen de Apostelen, of andere n; Christenen het onder hen verkondigden. tet Men weet, dat te Gadera al vroeg eene fe). bloeijende Gemeente geweest zy, die ev haare eigene Bisfchoppen had, die de Acta, on of'Verhandelingen van fommige Kerkverga- In deringen mede onderteekend hebben. Dit zy ZWYNE N., m zal wel in meer nabuurige Steden plaats gehad hebben ; want, volgens Markus, Cap. V: ao , verkondigde die Man het ook in het Land Dekapolis, waarin, behalven Gadera, nog negen andere Steden geleegen waren, waar onder eenige, van welke men weet, dat 'er al vroeg Christen Gemeenten geplant zyn; onder andere ook Pella, 't welk den Christenen , die , wegens de aanftaande verwoestingc, uit Je* ruzalem gevlugt waren, tot eene fchuilplaatfe rtrekte; want Pella heeft ook zyne eigene Bisfchoppen gehad, en de Gemeente van die Stad is langen tyd de Jeruzalemfche genoemd geweest. Zie Bachiene H. Geogr. D. II. p. 1232-1234. Zal men na dit alles, om het verlies van eene kudde Zwynen, Jefus weldaadigheid nog langer kunnen bevitten? ("Tl) Kan dit wonder niet iets leeren, dat van eene andere 'nduidenisfe is? (NN) Wil men het vergeeselyken.■(» Men kan in dm Bezeetenen zien :en toonbeeld van zulke menfehen , die ■wg in Satans frikken gevangen zuorden ge'wuden tot het doen van Satans wille. Zyn' lie niet raazend uitzinnig, zy zyn evenvel dwaas en onwys: Wys om kwaad te ioen; maar goed te doen weeten zy niet. Ploegen die zich met fteenen, zy doorlteeken lokzich-zelvenmet veele fmerten,fchoon y in hunne onzinnigheid 'er geen gevoel ■an hebben. Die Godt haaten, hebben den 'ood lief; en die tegen Hem zondigt, doet yne ziele geweld aan. Verbryzetden die de oeijen en keetenen: Zo ook zy. In hunne 'oeste driften laaten zy zich door geene ïenschlyke , of Godtlyke Wetten bewingen: Dat heet in den Bybel, Godtstkte breeken, en zyne banden te verfcheu>.n. Vielen die op de menfehen aan: Zo ook ■f. Is het met-met krabben, byten,(laan, welk evenwel ook ai dikwils gefchiedt; /doen het nochthans op andere'wyzen. In osheid en nydigheid leevende, haatelyk zyn, en malkanderen haatende , benadeelen ' deezen in zyne tydelyke belangen, en vetlen^geenen in zyne eere en goeden am. Zy doen den mond der Godtloosheid' len hen open, en hunne tongen zyn als een >erp zwaerd—. Onder deezen zyn 'er enwel, welken Jefus wil vrymaaken van der de dienstbaarheid der verdervenisfe. den beginne fchroomenzy dikwils voor ne naderinge. Voelen zy zich overtuigd. vaa<  T^a ZWYNE N. van zonde , gerechtigheid , en oordeel, zy zouden hun geweeten wel willen fchroeijen, den Geest wel willen wederftaan. Aangevuurd door den Boozen, en door hunne eigene vleeschlyke begeeriykheeden, zouden zy wel willen zeggen: Wat hebben wy met u te doen ? Maar zy moeten eindelyk zwigten voor zyne heerfchappy--voerende genade, het Hem gewonnen geeven en zeggen : Gy hebt ons overreed, en wy zyn overreed geworden. Gy zyt ons te fterk geweest, en hebt ons overmogt. Zo worden de Overleggingen, die zich verhieven tegen de kennis fe Godts, ter nedergeworpen, en de gedachten gevangen geleid tot de gehoorzaamheid aan Christus —. Voelen zy zich verlost van onder de magt des Satans.; wordt het hun gegund te ondervinden, hoe goed het zy, naby Jefus te zyn, dan zouden zy met den verlosten Bezeetenen wel eens wenfehen , altyd niet alleen, maar ook van flonden aan met Jefus te mogen zyn in heerlykheid: Maar neen! Zy moeten nog een wyle tyds op Aarde blyven, om ook nog anderen op te wekken, en onder die te verkondigen , hoe groot de kragt, en hoe heugiyk het gjpnot zy van des Heeren genade, gelyk 'er ftaat Pf. LXVI: \6. Komt, hoort toe, 6 alle gy, die Godt vreest, en ik zal vertellen, wal By aan myne ziele gedaan heeft. De Verlosten , die de HEERE gevryd heeft uit de,hand des Wederpartyders, moeten geduuriglyk zeggen : De 'HEERE zy groot gemaakt i—. (é) In de Gadareenen ontdekt zich het merkbeeld van vleeschgezinde rnenfehen, die geene andere dan aardfche dingen bedenken. Zy zyn'het tegenövcrgeitelde van Paulus, die, om Christus te gewinnen , alle andere dingen als fchade en drek agtte. Zy zouden het hebben van Christus wel yoor fchade agten., moesten zy zynen't ha-lven eenige aardfche voordeden, of vermaaken misfen. Zy zouder met den rylen Jongeling het eeuwig kever. wel willen hebben; maar zouden zy 'ei ccnig tydelyk „voordeel om moeten derven , dan gaan zy heenen. De Heen geeft de zulken dan ook over in de yer ydelinge hunner harten : En de Satan , du zo kragtig werkt in de Kinderen der onge fioorzaamheid, verwydert hen hoe langer, zo verder van Hem. Dit wordt voorhut £ene zeer zwaare fchade. De Gadareenet ZWYNEN. verlooren,tot ftraffe hunner Aardsgezindheid, flegts hunne Zwynen , die in de Zee fortten; maar zy, die de middelen, om tot genade te koornen , zo fchandelyk veragten, die, gelyk de Zwynen, fteeds in het aardfche wroeten, en, gelyk die, zich fleeds wentelen in het flyk van hunne dwaaze en fchadelyke begeerlykheeden, zullen ten laatden heenen ftorten in het Verderf en in den Ondergang. (33) Maar zoude dit Wonderwerk ook niet geweest zyn van eene Propheetifche beduienge P 'Er zyn Uitleggers , die het zo begrypen. Burman in zyne Harmonie over Lukas, p. 390, merkt aan, dat Jefus, na. dat Hy met zyne Apostelen , daags na hunneVerkiezinge,is gaan omreizen door gantsch Israël, nu met die overgeftooken is na het Land der Gadareenen , thans 't meest door Heidenen bewoond : En meent, daar in een Tafereel te vinden, hoe de Apostelen wel eerst zouden gezonden worden tot de Jooden^ om onder die van Hem te getuigen; en daar na ook, met hetzelfde oogmerk, tot do. Heidenen. Vitringabtengt het tot de wreede Vervolgingen onder de Roomlch-Heidenfche Keizers , vooral Diocletiaan en Maximiaan , die , als Bezeetenen gewoed hebben ; en het doen ophouden van die Vervolgingen, en het uitbreiden van de Kerke dóór en onder de regeeringe van Keizer Konfiantyn den Grooten, Zie denzelven over den verborgen zin der Mirakelen , p. 110 ——. Driesfen brengt het tot nog laatere tyden: Tot die der Reformatie, waar door veelen zyn verlost geworden uit het Antichristensch Babel, 't welk, door zyne vervolgingen, grove dwaalingen en bygeloovigheeden, was geworden als eene woon/lede der Duivelen, en bewaarplaatfe van alle onrein en haatlyk gevogelte: Inmiddels anderen, die, uit tydelyke inzigten , hunne oogen flooten voor het hun toeftraalend licht, en deliefde der Waarheid niet wilden ' aanneemen om zalig te worden, werden 0 ver■ gelaaten aan de kragt der dwaalinge, om : verder aan de leugen geloof te blyven gee• ven. Zie denzelven over de Wondcrwer! ken van Jefus Christus, p. 173 .—. ZYDE. Eene Stofte,die mede tot kleederen wordt gebruikt; zulke evenwel , 1 die meer dienen tot fieraad, dan tot ver! warminge. (ft) De Zyde is geen voortbreng-  Z Y D E. fcrengfel van 'de Aarde, gelyk het Vlas, en het daar van gemaakt Linnen; noch van Schaapen, gelyk de Wol; noch van Boomen, gelyk de Boomwol: Maar ze is het fpinlèl van eenen Worm, die wondcrlyke veranderingen ondergaat. Die Worm komt voort uit een eitje, en is voorzien van alle noodige Werktuigen om te gaan, te eeten , fpyze te verteeren, &c. Daar na omfpint die Worm zich met eenen ongemeen fynen en zagten draad, welke de Zyde is, getrokken uit zyn eigen ligchaam, en krygt dus de gedaante van een popje, of tonnetje, uit het welke eindelyk een Uiltje, of Vlindertje wordt voortgebragt; 't welk, na zich met een diergelyk Mannetje verëenigd te hebben , weder eijertjes legt, waar uit in het volgende jaar wederom Zydc-Wormen gebooren worden. Zo dat men, om eene genoegzaame hoeveelheid van Zyde tot kleedinge te bekoomen, een zeergroot aantal van Wormen moet hebben, en om die te voeden een groot aantal van Moerbeeziè'n - hoornen, aangezien de bladeren 'er van het eigenlyk voedfel zyn van die Wormen. (3) 't Geen ik uit deeze en geene Schryvers zoude kunnen mededeelen van de Zyde, vinde ik byéén getrokken in eene Aanteekeninge op het voortreffelyk Werk van Prideaux, Aanéénfchak. van het O en N. V. D. II. in 4to p. 876, 877. Ik zal het hier nafchryven: „ De Seres (nu Sineefen of Chineefen genoemd , zyn de eerften, die het gefpin van dien Worm hebben gebruikt tot het maaken van Zyde (naar hen 111 't Latyn Sericum genaamd.) Van hun is de naam en de zaak tot de Perfiaanen, en van die tot de Grieken en Romeinen gekoomen. De Zyde is allereerst : in Griekenland gebragt, toen Alexander \ Perfie had veroverd; en van daar is ze in 1 de bloeijendfte tyden van het Roomfche 1 Ryk overgevoerd naar Italië. Maar ze is ; in de Westerfche Landen langen tyd zeer j dier geweest, en werd tegen goud opge- I woogen; zulks men een pond Goud voor i een pond Zyde betaalde. Want de Per- \ fiaanen droegen zorg, om die Fabriek ge- ; heel voor zich-zelven te behouden, en i wilden niet toelaaten, dat 'er Zydewor- t men uit het Land zouden worden gebragt, \ of dat iemand, in derzelver behandelinge \ bedreevcn, zich naar de Westelyke Lan- I XI. Deel. I, en II. Stuk, Z Y D E.' 793 den zoude begeeven. Dit duurde tot de regeering van Keizer Juftinianus, welke in het jaar des Heeren 565 geftorven is. Dees, oordeelende het eene te groote bezwaarnis voor zyne Onderdaanèn, dat zy deeze ftoffen tot eenen zo dieren prys van de Perfiaanen zouden koopen , liet zyne gedachten gaan op middelen, om hen van die belastinge te ontheffen. Hy zond ten dien einde twee Monniken naar Perfiê, om daar af te zien, hoe het met de behandelinge der Zyde toeging , en in het wederkeeren Zydewormen mede te brengen, om die in zyne eigene Landen voort te kweeken. Deeze Monniken bragten hem bericht te rug, dat men de Zydewormen zo verre niet konde vervoeren: Maar als hy hoorde, dat men de eijeren zoude kunnen overbrengen, en dat men uit die Zydewormen konde krygen , zond hy hen ten tweedenmaale derwaards, om ze te o-aan haaien. Daarop keerden zy met eene groote menigte eijeren weder na Konjiantinopele; en daar uit- zyn alle de Zydewormen voortgeteeld , die men. federd dien tyd daar, of in eenige andere Gewesten van Europa heeft gehad. De Ouden wisten, tot dien tyd toe, zo weinig hoe de Zyde werd gemaakt, dat men doorgaans meende , dat ze aan de toppen der hoornen groeide. Maar federd is men daar omtrent anders onderricht geworden, en nienand is 'er tegenwoordig, of hy weet wel, hit, fchoon het Katoen aan boomen wast, ;gter, wat de Zyde aangaat, men geene mdere heeft, dan die door de Zydewornen wordt gefponnen. In het eerst werd Ie Zyde langen tyd alleen door Vrouwen *edraagen , en 't werd als eene groote wellustigheid en overdaad in eenen Man langernerkt, zo ecnig gedeelte zyner kleeleren uit die ftoffe beflond. Zelfs maakte nen, in 't begin der regeeringe van Tibe■ius, eene Wet daar tegen, luidende,volgens de woorden van Tacitus(Annal.L. II. 330 Ne veftis Serica viros fcedaret. Dat s, dat geen Man zich zoude fchandvlck:en, of ontëeren door het draagen van tyden kleederen. Wanneer geheel de tof van Zyde was, dan werd ze Holoferium genaamd; maar als de inllag alleen an Zyde was, en de ketting linnen, of /olie,werd ze Subfericum genaamd. Toen iet draagen van Zyde eerst in gebruik Hhhhh kwam  m ZYDE.. kwam byde Mannen, droegen zy alleen het la.atl.te foort. Stoffen, die geheel van Zyde waren, werden langen tyd geheel aan de Vrouwen overgclaaten. Hierom telt het Lampridius onder de fchandelyke hoedanigheeden van Keizer Heliögabalus, dat hy de eerfte man was, die Holofericum droeg. Men zie hier van meer by Fosfuis in Etymologico lub voce SERICUM, et de Idololatria , L. IV. C. 9. En Salmqftus in Notis ad Tcrtullian. de Pallio, Q) Verder is de vraag, of de Zyde ook in gebruik zy geweest onder de Israëlitcn'm de vroegere tyden van het Oude Testament? Wilde men geloof geeven aan deeze en geene Joodfche Meesters, zo zoude de Zyde mede zyn gebruikt geWeest tot de fierlyke kleedleren van den Hoogenpriester , en dus reeds zyn bekend geweest ten tyde van Mofes; zelfs al vroeger, ten tyde van^r^ham: Want volgens Berefchit Rabbah, Barefcha XL,, zoude Abraham , toen hy in Egypte kwam, Sara hebben ingebragt bellooten in eene kist, en , behalven andere Waar.cn , zoude ook tol van hem geeischt,en door hem betaald zyn van Zyde, Maar Taalgeleerden hebben aangetoond, dat de woorden, die de Joodfche Meesters gebruiken, als zy van Zyde fpreeken, geene Oorfpronglyk Hebreeuwfche ,, maar 'klebreeuwsch gemaakte woorden zyn, ontleend van zulke woorden, die de Grieken gebruikten, om Zyde te beteekenen. 't Is waar, Luther en andere Vertaalers hebben meermaals deeze en geene Hebreeuwfche woorden overgezet door ZydeDoch zonder genoegzaamen grond. In onze Overzettinge vindt men ook het woord Zyde, Ezech.. XXVII: 16.. Men heeft daar het woord pa Buz, waar van afkomt Bysfus. fyn linnen, en zo heeft men ook dat woord doorgaans overgezet, en het is wonder, dat men het alleen in deeze plaatfe, eii nergens anders heeft overgezet door Zyde Zo hebben zy ook Mefchi vertaald door Zyde , Ezech. XVI: 10, 13. Maai vermits die de twee eenigde plaatfen zyn, waar in dat woord voorkomt, zo is de beteekenis daar van onzeker, 't Komt daai voor in den rang van kleederen, als fchoe nen.+ gordels, &c. Vermoedelyk is 'ér dooi te verdaan een kostbaare Sluijer, of Vrouw lyk hoofddekfeL Men zie Braunius de ZYDE. Fefl. Sacerd. L. I. C. 8. Volgens hem zonde de Zyde niet bekend , en in gebruik geraakt zyn by de Jooden, als na hunne verkeeringe met de Grieken en Romeinen* Men leide >B?0» Mefchi af van HEfiD Ma- fchah, ophaalen, uittrekken, als uit het water, waar van Mofes zynen naam gekreegen heeft, om dat hy uit het water getoogen was, Exod. II: 10. Nu weet men, dat 'er een zeekere wolagtige Mos is, welke groeit aan een zeker foort van Schelpvisfen, die men uit de Zee optrok, en by de Ouden zeer hoog geagt werd, wegens de ongemeene fynheid , en de zeer heldere witte verwe derzelve. 't Konde wel zyn, dat daar van daan die Stoffe, en de fluijers, of hoofddekfels, die men 'er van maakte , den naam van >2?ö. ■> Mefchi gekreegen hebben. Men zie1 Greenhill over. Ezech, D. II. p. 73a. ZYDE (Maar een der Krygskneglen door. flak zyne) met een fpeere : Ende terpond kwam daar bloed en water uit, Joh. XIX: 34. Jefus was nu reeds geftorven. De Krygsknegten, die de beenderen der Moordenaaren gebrooken hadden , om derzelver dood te verhaasten, op dat zy voor den ondergang der Zonne nog zouden kunnen afgenooraen, en begraaven worden, kwamen ook met hetzelfde oogmerk tol Jefus; maar zy braken zyne beenderen niet, want zy zagen, dat hy nu al se flor ven was, vs. 3 3. Zyn. Lyk moest evenwel nog eene laatfte mishandeling ondergaan. Een der Krygskneglen, 't zy uit eigene wreede baldaadigheid, 't zy daartoe opgeruid door de Jooden , doorflak zyne zyde —. Hadde men lust tot beuzelen , men zoude van deezen Krygsknegt veel kunnen vertellen. Volgens de Legende was zyn naam Longi-nus. Hy was blind , ten minften zwak van gezigt. Gelukkig fpattede 'er van Jefus bloed op zyne oogen, en hy werd ziende. Nóg grooter geluk ! Hy werd. . een Christen , een yverig Christen , en ten laatften een Martelaar, en kreeg daarom ook plaatfe en rang onder de Heiligen. Gelj'k het Bygeloof hem gemaakt heeft tot eenen Heiligen, zo ook zyn Moordgeweer tot een Heiligdom.. Zyne Speer behoort tot de Ryks - kleinoodiè'n , die te Neurenburg bewaard worden , en die is door vier Pausfelyke Bullen voor de aï- • leen  ZYDE» leen egte verklaard. Des niet te min vertoont, en vereert men die Speer ook in t Beijerfche Klooster Andech, ook te Parys, en zelfs te Rome, de Hof-plaats van de Paufen, die de Neurenbergfche o-ekanonifeerd hebben. -Zie Keyfzler, \dzen IV. Stuk, p. 533, 534. Welk een faamenraaplel van verdichtf'elen! Welk eene tegenftrydigheid van zogenaamde heilige Reliquienl (3) Van meer belang is 'tgeen gebeulde, na dat de zyde van den reeds dooden Jefus doordooken was : Terfond kwam 'er bloed en water uit, (NN) Of het de Rechter-, of Linker zyde is geweest, die doordooken werd, bepaalt Johannes niet, en doet ook weinig ter zaake. Dit kan men evenwel met genoegzaame zekerheid zeggen , dat de Wonde vry groot moete geweest zyn. Van de Lytcekenen der nagelen in zyne handen, zcide de verreezen jejus tot Thomas: Breng uwen vinger hier: Maar van deeze Wonde zeide Hy: Breng uwe hand hier, en fleek ze in myne zyde, Joh. XX: 07, Gelyk toen dat Lyteeken tot een bewys drekte, dat Hy, die zich toen vertoonde als>verreezenuit den dood, dezelfde was, die op Golgothaaan het Kruis geftorven was. (33) Zo moest nu deeze Wonde, en het Bloed en Water, 't welk eruit afvloeide, tot een bewys dienen, dat Hy met maar onder de zwaare pVnen flaauw geworden, en dus, onder den fchyn van dood, door zyne goede Vrienden van het Kruis afgenoomen, en door die we- ■ derom opgekweekt was: Maar dat hV waar- ' lyk dood is geweest. Zonder dat zoude i er geen Bloed en Water uit die Wonde ■ voor-tgekoomen zyn. («) Men heeft in : vroegere dagen daar van iets wonderdaa- 1 digs gemaakt. Ondertusfchen zal het niet 1 meer zyn, dan iets Natuurlyks , indien \ het maar wateragtig bloed geweest zV ; c bloed gemengd met water. Ik deele hier mede een Uittrekfel van eene Verhandeling van den Heer van den Hespel, StadsChirugyn te Dort, in het Natuur- Genees- d en Huishoudend Kabinet, D. II. St * hv f my ontleend uit de Boekzaal van Maarl I i7b2 p. 301. Men voorönderdelt , da z Jefus gehad hebbe een natuurlyk lig. I chaam, als andere menfehen. Men ver- n Jaat door de Zyde de Bovenbuikzyde in E den ruimden zin ; van de korte ribbe op- v waards tot omtrent de hoogte van het tc zwaerdswyzekrakebeen. Waar men nu ook ook in deeze plaatfe deeke, flegts drie vingeren breed diep, 't zy aan de Recner- 't zy aan de Linkei/yde , zo wordt Tn WHe2akje,'.en het H^rtdoorboo In dat Hartezakje is een weydgtig De voornaamfte Ontleedkundige» zyn vtn zy van de Vafa exhalantia, 0f de uiteinden der Slagaderen. Het gaat met deeze uitwaasfeming der Slagaderen in het Hartezakje, zo als men onder het flagten van Beesten daaglyks kan opmerken: Wanneer die de holligheid van den Buik wordt doorgeleden , vertoont die uitwaasfeftnng zich zo overvloedig by droppels gj gcheeleplasfen, dat die dooSSlag! J tS ?f m0fe," wechgeveegd worden. Uit het gezegde kan men zich een denkbeeld maaken van den Oorfprong van het :vater, 't welk in doode ligchaamen altyd lwl\ le^ wordt>vonden; wS iewyl de Slagaders , die de uitwaasfenende vaten zyn, by het derven veel langer werken dan de Aders, die de opfloraende vaten zyn , zo blykt, dat de bevog•ïgende damp m het Hartezakje moete opgehouden worden , zo dat men na den lood daar in eene aanmerkfyke veelheid /an water zal vinden : Vooral, wanneer le Stervende niet fchielyk , maar lantaarn na veele folteringen derft. Dus ïeeft, by het doorftceken der Zyde, zo vel water moeten voortkoomen, als bloed. Jit leevert tegen het Ongeloof een fterkst .ewys op voor de waarheid van Jefus dood, angezien het doorbooren van het Harteakje, en het Hart volftrekt doodlyke zonden zyn , die door geene kunst ooit eneezen zyn, of geneezen kunnen woren, W lieeft hier dan iets wonderdaaigs plaats gehad, 't zal moeten geweest yn, dat die twee vogten niet gemengd oortkwamen, maar elk op zich-zelve, én draal bloed, en één draal water, zo " j ï. 3°hames» die by het Kruis ond, duidelyk te onderkennen waren. zo"d?™en onder den faamenloop van ) veele Wonderen, die Jefus Kruisdood ;rgezelden , wel als iets wonderdaadigs ogen aanmerken. Tc meer , daar cte uangehst dit in het 35. vs. zo fterk bt :stigt , dat daar van geene weêrgaê is vinden 111 geheel deEnangelie-geichieH h h h h 3 de-  79*5 ZYDE, ZYN. dcnisfe , 't welk hy zekerlyk niet zoude gedaan hebben, zo hier niet iets geheel ongemeens hadde plaats gehad : Die het gezien beeft, heeft het getuigd, en zyn getuigenis is waaragtig. Maar zoude dit niet iets opmerklyks hebben aangeduid? Men mag hier in aanmerken de Vervullingvan een der Oude Schaduwbeelden. Mofes hadde het Oud Verbond ingewyd met Bloed en Water, Hebr. IX: 19.Hoeveel te meer moest dan het Nieuw Verbond, 't welk beeter was, niet worden ingewyd met Bloed en Water, voortgevloeid uit het heilig Lyf van den Verbonds-Middelaar? 0 houden: Maar uw Proef-tyd is uit. Godt e\ Z Y 797 „ heeft dit Verbod ingetrokken, en mv „ gezonden , om u dat te ze "en cl >, mengt voortaan vrijelyk van die Vrur/t „ eeten: Wat meer is, dat zal u het mid„ del zyn, om Gode gelyk te worden, ken„ nende goed en kwaadr Eveneens L nt oude Propheet.van Bethel, gomden Propheet uit Juda ^ verleiden , recht, dreeks voorgaf, dat hy van Godt gelast was, om dien Propheet van zeker Verbód aan denzelven gedaan, te ontheffen, zegende: Ik ben ook een Propheet, gelyk „y en een Engel heeft tot my gefprooken door het W00rd des BLEKEN, zeggende : Breng hem weder met u in uw huis, dat hy brood "te , en water drinke, 1 Kon. Xlil- 18 r°rdCn Van den Duivel fchyneri klaar te kennen te geeven, dat hy hebbe getracht Eva wys te maaken , dat zv de meemng van Godt kwalyk verdaai^had met te denken, dat Godt, ter vermyS ge van bet /erven, het eeten van die Vrucht aadde gefield tot een middel, om het Sven te ontgaan, en Gode gelyk te worden. En dus zoude het Oogmerk van den Ve" eider zyn geweest, om der Vrouwe dc -echte meening van het gebod te onlfutfelen, ■n haar, door het inboezemen van een vulsel van dat gebod ten valle te brengen. jht is het gevoelen van den Hoog-geleerIcn T. H. van den Honen, gelyk Sok de Aanmerkingen op de twee bövengemelde ;edachten van hem zyn, ;n het reeds kragt en oeffening.) Ziet daar iets * groots : De zwakheid te hebben van ee» nen Mensch , en nochthans even zo " P\LlsLe^ ef^en van gemoed te zyn, als ,, Godt Dat is,gelyk hy het elders ver- : Maart, door geen voor- of wanfpoed aan- i ?, w Vr irwoi;den \ want i volgens hem i Epift. XCU , kan het gelukkig leeven , j t welk uit de Deugd voortfpruit, door / zmnelykc genoegens niet vermeerderd , < noch door imerten verminderd worden t ^ogi-uim zo verwaand is zyne taal Epift. \ LAaIIJ.. w fine. Sapiens tam aquo animo t emma apudalios vidtt, contemnitque, quem I lTUru- Ethocfima^Mpicit,quodJu. c piterilhs uti nonpoteft, Sapiens non vult. „ Ken Wyze bcichouwt alies (te weeten „ t geen men reekent tot den voorfpoed „ en genoeglykhecden deezes leevens te „ behooren,) 't geen hy anderen ziet ge» 1?icte?"' een even zo effen en 011„ verfchillig gemoed, en agt het even zo „ niets waci-dig, als Jupiter (dat is, de „ hoogde Godt.) En hier in agt hy zich „ voortreflyker te zyn dan Jupiter, dat, „ daar aie diergelyke dingen niet genie' „ ten kan; de Wyze (door een vrywilhV „ wysgeeng voorneemen) ze niet eJ 11 „ bruiken wft" Men zoude 'er n0o- veel Vo meer doute gezegdens van Cicero, en den ze wysgeengen Keizer Markus Aurelius ^ w, tomnas kunnen byvoegen. (3) Onder de be Chr^enen zyn 'er geenen, die den trots fte van zich Gode gelyk te ftellen hooger gedree- ni ven hebben, dan de zogenaamde'Stede. £ houders van dennedrigen Jefus; De Room. be fche Paufen. By hunne krooning laaten fla zy zich op het hoog Altaar plaatfen, doo? hé, de Kardmaalen, en andere Geestelyken als van den eerden rang. met kniebuiging den ho voet kusten, en zo* eene eere bewfzen Pf dewelke geheel en al naar een AaJidden Sa Ff ' 20 als men ook die plc^tio-heid nf. ui de RoomfcheKerke noemt ^Pafanfadt 2j we, den Paus Aanbidden. By de krooning £y 2 Y N. ?99 Van Innocentius den X. fprak de Kardinaal Kolumna, uit aller naam, hem, onder anderen, dus aan: Wy eerbiedigen, veréeren en aanbidden U, als onzen eenigen Befchermer Opperhoofd, Bisfchop en Geestelyken fader. En wy onderwerpen en beveelen ons e£f*Tl~2ze eer^dig aan uwe MEER ?//y„ GODLTKE beftellinge en zorgV PLUS OJJAM DIVINAL füAË D/SPO. S riONI ET CURAÏ. Van deeze Aan'Jtddmge heeft Heideggerus uitvoerig gehandeld 111 zyn Boek de Babyl. Magna, T I. Dtsfert. X. SeStione 2. p. 504-550' it Sedoogen, dat men hen Godt noeme lii iet Florentynfche Concilie fprak Johannes, :en Egyptifche Abt, Eugenim den IV lus aan: Niels dan fchrik en beevinge kan ny , dié een mensch ben , bevangen, lkr Preekende in tegemvoordigheid van u een rodt op Aarde, ben flegts jhofen asfche; want y zyt een Godt op Aarde .—. Meer hier 'an vindt men in het aangehaalde Boek, ; 449 -——. Onder eene afbeelding van aus Paulus den V. heeft men deeze wooren gelcezen. Paulo V. Vice Deo. Chrifliancs Reipublica Monarch^ Inviclisfimo, Et Pontificid Otnnipotenlia Confer. vatori acerrimo. Dat is: Ter eere van Paulus den V. Onder- God.. Den Alleronoverwinnelykflen Monarch van V Christenryk, En den allergeflreng/len Handhaver van de Paufelyke Almagt. ndeggerus meent,. dat op zeker Altaar Rome een ioortgelyk Opfchrift is te lee11 geweest. Bekend is het,, dat zy zich :1 eens eene aan Godtgclyke man hebn aangemaatigd, om Koningen "aan tellen, en ook af te zetten.. Dat zy Koigen hebben aangemerkt, als hunne enaars. Paus Paulus de III. had de Onfchaamdheid , eenen penning te laaten m , waar op men eenen Koning voor n ziet knielen, en eenen anderen, die,-. Stalknegt, den teugel van zyn paerd 'dt, met dit omfchrift , ontleend uit LXXII: ii. Omnes Resit fèrvient d. t is : Alle Koningen zulua htm dienen, is nog te weinig : Om Gode gelyk te moest men ook magt hebben over de ylen. Deeze kende ziel» Klcmens da Vilt  $00 Z Y N, Z Y T. VIII. toe in de Bulle van 't Jubilé wn 1350. waar in hy zegt: Mandamus Angel/s Paradifi, quod animam illius a PurgatO' rio penitus abfolutam , in Paradifi gloriam jntroducent : Dat is : „ Wy beveelen den Engelen van het Paradys., dat zy de ziele van hem, nu geheel vrygemaakt van het Vagevuur , overvoeren in de heerlykheid van het Paradys." KeyJzier zegt, in het 11. Stuk zyner Reizen p. 9. in eene Aanteekeninge, het Handfchrift van die Bulle gezien te hebben in de Stads-Bibliotheek te Utrecht. Uit deeze trekken, die men nog merklyk zoude kunnen vermenigvuldigen, is die Mensch der Zonde genoeg te kennen, die, naar het vooruitzigt van Paulus , in den Tempel Godts zoude zitten als een Godt, zichzelven vertoonende , dat hy Godt is, wiens toekomst is naar de werkinge des Satans^, 2. Thesf. II: 4 , 9. Men zoude van die Wortelzonde meer kunnen zeggen. De Hoogmoed, door den Duivel gekweekt in het harte onzer eerfte Ouderen, heeft zyne fpranken uitgefchooten in het harte van alle hunne Nakoomelingen. Niemand, die agt geeft op 't geene 'er in zyn harte omgaat, hoe zeedig van gedrag, hoe nedrig van aart hy ook moge zyn, zal 'ei ,zich niet geheel vry van durven kennen. De Godtvruchtigften worden 'er ook' van bekroopen, en hebben noodig dikwils te bidden: Wederhoud uwen Knegt van trotsheeden; laat ze over hem niet heerfchen, Pf XIX: i4.-Doch wy hebben ons willen bepaaien alleen by zulken, die tot die bui tenfpoorigheid zyn vervallen, dat zy ziel . Gode hebben willen gelyk maaken. ZYT gy de geene, die koomen zoude? Oj verwachten wy eenen anderen ? Matth. XI: 3 Vergel. Luk. VII: 19, 2,0. Johannes d Dooper lag thans in degevangenisfe t Matth vs. 2. Jefus predikte inmiddels door ge heel het Land, en deed veele en zeer ver baazende teekenen en wonderen, des he gerugt van Hem uitging in geheel Juded en in alle het omliggende Land, en dit wen aan Johannes geboodfehapt door zyne Difci pelen, Luk.vs. 17, 18. Dit was de aanlei dende Oorzaak, dat Johannes twee van zy ne Difcipelen zond tot Jefus, om deeze Vraa ge aan Hem te doen. (}$) De Vraage, di zy doen moesten,en ook gedaan hebben was: Zyt gy de geene, &c. Het is zeke genoeg,, dat het oogmerk deezer Vraag was, om te verneemen, of Hy de Qhrh ZYT. tus, de Mesfias was, die, volgens de verwaehtings - leere der Propheeten, koomen moest, en wel in deezen tyd, zo als Jo. hannes zelf geleerd hadde, Joh. I: 15, 26, aj. Of, dat men eenen anderen te verwachten hadde ? Men merkt ten dien einde aan, dat'er veele plaatfen zyn in het Oude Testament, in welken van den Mesfias gefprooken wordt,als van eenen hoornenden, of die koomen zoude, als Genef. XLIX: 10. Tot dat de Silo KOMT. Hy zelf zegt: Ziet ik KOOME, PW XL: 8. Hy zal KOOMEN ftaat 'er Jef. XXXV: 4. en Habak. II: 3. Hy zalgewifelyk KOOMEN, en niet agter blyven. Insgelyks Zach. IX: 9. Ziet! uw Koning zal u KOOMEN. Bucherus merkt aan, dat het een vry algemeen gevoelen was onder de Jooden, dat men den Mesfias, by zyne Komlte, zoude toejuichen: tX2T\ ^|H3, Gezeegend is hy , die komt, gelyk men dat Jefus ook toejuichte by zyne zo ftaatige inrydinge in Jeruzalem: Hofanna, gezeegend is Hy, die KOMT in den naame des Heeren; de Koning Israëls, Joh. XII: 13. Vergel. Matth. XXI: 9, Mark. XI:9,10, Luk. XIX: 38. Doch hoe zeer dit alles zo zy ; 't fchynt evenwel, dat Johannes eene byzondere reede hebbe gehad , waarom hy zyne Difcipelen niet meer recht - uit liet vraagen: Zyt gy de Christus? Waarom met zo eene omfchryvinge: Zyt gy de geene , die koomen zoude ? Welke , fchoon minder duidelyk, evenwel aan hun , als Difcipelen van Johannes, moet bekend geweest zyn als eene omfchryvinge van den ' Mesfias, welke, in betrekkinge op hunnen Meester , van eenen byzonderen nadruk c was. Ik vermoede, dat hy bepaaldelyk ■ het oog hebbe gehad op de Godtfpraak, ; Mal. III: 1. Daar hy wordt voorgelteld als ■ de Engel, of Gezant, welken de Heere - zeude zenden , om voor zyn aangezigt den ■ weg te bereiden; en de Mesfias ais de Heef re, de Engel des Verbonds, die hem ter> ftond volgen, en fnellyk tot zynen Tempel L koomen zoude. Johannes heeft zekerlyk • geweeten, dat hy die Engel, de Wegberei- - der was. Zyn Vader hadde , onder de - voorlichtinge van den Geest, dat te ken- • nen gegeeven in den Lofzang, welken die • hadde aangeheeven ten dage zyner Befny, dinge, Luk. I: 76. En 'er is geen twyifel t aan, of die zal hem dat ook wel hebben ï bekend gemaakt. En daar Johannes zich ■ eens bekend maakte aan de geenen, die af-  ZYT, afgezonden waren om te vraagen, of hy de Christus was ? Dat hy v)as de Stemme des Koependen in de Woeftyne, die, naar de gelykluidende plaatfe, Jef. XL: 3, den Heere den weg bereiden moest; Zo kan men 'er ook niet aan twyffelen, of hy zal zich daarvoor dan ook wel hebben bekend gemaakt aan zyne Leerlingen. Hebben die hem daar voor gehouden, zo was 'ergeene fpreekwyze meer gefchikt dan deeze: Zyt gy de geene, die KOOMEN zoude? Om te verneemen, of hy die Heere was, van wien Maleachie gepropheteerd hadde, die fnellyk tot zynen Tempel koomen, en hunnen Meester op den voet volgen zoude. Doch hoe het ook moge geweest zyn ; of dat Johannes alleen het oog hebbe gehad op de laatstgenoemde Godtfp'raak ; of in 't gemeen op zo veele andere, in welke van den Mesfias voorfpcld was als van eenen, die koomen zoude: Dit blyft zeker, dat het oogmerk der vraage was om te vernoemen , of hy de Christus was ? Doch zo klaar dit is, (3) zo twyffelagtig doet het zich voor, met welk inzigt, of om watreede, Johannes dit den Heere Jefus door een zo plegtig Gezantfchap hebbe doen afvraagen. Een van beiden moest vast-' daan; Dat hy het hebbe gedaan; of om zyns zelfs wille; of om zyner Difcipelen wille. (NN) Het laatde is een overoud, en vry algemeen gevoelen. Onder de Ouden telt men Hilarius, Ifidorus Pelufiöta, Theo. phylaSius, en Chryfofiomus. Onder de Laatere Albertus Magnus, Terinus, Cornelius a Lapide, Maldonatus, en anderen onder de Roomschgezinden. En, beha!ven veele anderen van nog laateren tyd, Beza, Kal. vyn, Pifcator, Marloratus, &c. onder de Hervormden. Men .merkt ten dien einde aan, dat de Difcipelen van Johannes zo ingenoomen waren met de uitneemendheid van hunnen Meester, dat zy het niet dan met nydigheid aanzagen , dat Jefus zo veel opgang maakte. Men ziet dit Joh. lil: r zyne Difcipelen ook toe. Zo flreng was de Leevenswyze van Jefus niet. Misfchieii dachten zy. Is onze Meester de Voorlooper van den Mesftas, dan moest deszelfs wyze van leeven en van doen ook zyn,' gelyk de zyne. Hoe kunnen wy dan geloovcn, dat Jefus de Mesfias zy, daar hy, door'zyn gedrag, dat van onzen Meester fchynt te willen wederleggen? Men maf dat opmaaken uit Matth. IX: 14. Daar koomen zy tot Jefus, en vraagen, naar 't fchynt met eenig blyk van ongenoegen : Waarom vasten wy, en de Pharizeên veel: En uwe Difcipelen vasten niet? Een nieuw voedfel voor hun vooroordeel tegen Jefus kan geweest zyn, dat hy 'zich aan hunnen Meester, naar het hun voorkwam, niet liet geleegen zyn. Misfchien reedeneerden zy op deeze wyze: Doet Jefus zo veele en zo groote Wonderwerken, als het gerugt van hem zegt, waarom bedeedt hy zyne Wondermagt niet, om onzen Meester te verlosfen uit zyne gevangenisfe? Is hy de Christus, op wien kan hy dan eene nadere betrekkinge hebben, als op onzen Meester, die de Voorlooper, eh Wegbereider van den Christus is ? 't Kan zyn, dat zy op zo eene wyze 'er by Johannes over gereedeneerd hebben. Wat doet Johannes nu ? Hy wist uit vroegere ondervihdinge , dat zy door geene reedenen zouden te overtuigen zyn; dat, wat hy hun ook zeggen mogt van Jefus voortreflykheid boven hem, zo als hy voorheen al gedaan hadde, Joh. III: 27 , het by hen geenen ingang vinden zoude. Hy agtte het daarom 't best te zyn, hen zelven met deeze vraage tot Jefus te zenden , op dat zy, uit het geene zy van Hem zouden zien en hooren, van hunne vooröordeclen geneezen, en bewoogen mogten worden, zich na zynen dood , die nu ltefk naderde, tot Jefus te voegen, en vervolgens met te meerdere kragt, onder het Volk te bevestigen de zo groote getuigemsfen, welke hun Meester van Jefus gegeven hadde, zo onder hen in zyn bysonder onderwys, als in het openbaar ten lanhooren van de Schaaren. Als men het [luk op deeze wyze bereedeneert, doet sich deeze gedachte , naar myn inzien , /ry aanneemlyk voor ; en men zal dan noeten erkennen, dat Johannes geenen  BOS: Z: Y T. Z Y T. beteren weg zoude hebben kunnen inflaan, om, zyne vooringenoomene Difcipelen te overtuigen van , en te verfterken in die allergewichtigfte Waarheid, dat Jefus- is de Christus. En dan zal men ook reede kunnen geeven, waarom Jefus niet ronduit antwoordde: Ja! ik ben het- die koomen zoudeik ben de Christus:. Want op dat enkel/^ zouden zy het niet geloofd hebben: Maar hen wees op 't geene zy van zyne Wonderwerken zagen, en van zyne Leere hoorden., en hen gelastte, dat aan Johannes: te boodfehappen , om denzelven daar door geleegenheid te geeven, om hen uit het Propheetifche Woord te doen zien,, dat die dingen, die zy nu zelven gezien en gé&w/v/.hadden, juist de egte kenteekenen waren van den Mesfias. Dat te do:n, wilde Hy aan Johannes wel ovcrlaaten , op dat die daar door dan ook, volgens zyn ampt voor - Hem. den weg bereiden mogt in het harte van zyne Leerlingen. (33) 'Er zyn'er evenwel, die dry ven, dat Johannes- deeze Difcipelen met deeze Vraage tot J'efus hebbe gezonden om zyns zelfs wille. -(*) Allerverst van alle waarfchynlykheid is het gevoelenivan Tertulliaani Volgens *t geene hy, 'èr van zegt in zyne Verhandelinge over den Doop,C. X, en in zyn IV.. Boek tegen Mardon, C. 18, zou Johannes -zeer getwyffeld hebben, of die J'efus*,, welken hy in de Jordaane hadde gedoopt, wel de Christus was, en daarom deeze Difcipelen afgezonden hebben, om np die zaak nader onderzoek te doen. Vraagt men,-hoe het kwam, dat Johannes zo ongeloovig was geworden ? Tertulliaan geeft'voor reede, dat de Geest, die op* Jphdnnes-.wSLS geweest, nu ten eenenmaai^vau hem geweeken, en op Jefus overgegaan was*. Een louter voorgeeven zonder eenig bewys ! Maar 't ware al eens zo, dat» de buitengewoone gaaven van den Geest hem-verlaaten hadden, zoude hy dan te gelyk ook zyn geheugen verlooren hebben;? Zoude hem vergeeten zyn het Majeftueufe, dat 'er by Jefus doop gebeurd was?Hy zal immers de Godts-demme wel gehoord hebben, die uit de hoogwaerdige heerlykheid fprak?.Matth. III:: 17. Hem vergeeten zyn diè groote dingen, welke hyvvan Jéfus-getuigd hadde;. Joh. R 26, 27-, 29. en vs.^34. Ik hebbe gezien -en hebbegetuigd:, dót: deeze. de Zoon, Godts is ff En eddexs. zoude.de. Heiland hem.., ware hy tftaliB zo ongeloovig geweest, wel hebben kunnen aanpryzen als den gróotfen der Propheeten , die ooit van Vrouwen gebooren luierden, zo als Hy ter deezer geleegenheid deed, vs. 9, 10? (£) Het gevoelen van Ligt/bot , Hor. Hebr. in h. I. opgegeeven, zal, vermoedelyk, ook weinig ingang vinden. Naamelyk , dat Johannes ook vast was aan het destyds zo algemeen wanbegrip der Jooden , dat de Mesfias een Aardsch Koningryk zoude oprichten , waar in zyne Onderdaanen allerlei tydelyken voorïpoed zouden genieten; dat hy vooral zyne voornaamde Dienaars tot eenen daat van groote heerlykheid en aanzien zoude verheden ; datr wel inzonderheid hy, die de Voorlooper van den Mesfias was , daar in bovcir anderen behoorde te declen. Ondcrtusfchen hy lag, en bleef liggen in de gevangenisfe ; en hoe groot een gerugt 'er ook uitging van-, de teekenen en wonderen, die Jefüs deed hy hoorde evenwel niet, dat Hy iets het minde ondernam, noch om "zo een-Koningryk op te richten , noch om hem uit de gevangenisfe te verlosfen. En dat hy daar door heel zeer in twyffel zoude geraakt zyn, of Jefus wel de Mesfias was, die koomen moest, en om die reede hem zoude bezonden hebben, door zyne Difcipelen, om hem af te vraagen, ofhy hel was, danof men nog eenen - andere hadde te verwachten, die alle die groote dingen zoude doen welke hy Johannes, en geheel het Joodfche Volk van den Mesfias te gemoete zag? Maar kan men wel denken,(ik zoude welhaast zeggen, zonder het zich - zelven, als met geweld, te willen opdringen) dat een Man , zo zeer door den.Geest verlicht, als Johannes, niet zoude-geweeten hebben , dat de Geestelyke Verlosfing der Zielen het groot werk was, om 't welk uit te voeren , de Mesfias koomen moest? Zoude hy, die Jefus hadde aangeweezen als het Lam Godts, dat de Zonde der Waereld zvechnam, Joh. I: 29, niet geweetenhebben, dat Hy dan ook als een Lam ter fiaglinge zoude moeten geleid worden, en op die wyze draagen, en wechneemen de ftraffe, die den Zondaar Vreede zoude aanbrengen,, volgens Jef. LUI: 5, 7? 'Is het wel te denken, dat een Man, die predikte, dat het- Koningryk Godts, 't welk door den Mesfias- moest worden opgericht, was na— by,.gekoomen i tn ondertusfehen niet tot de VSto  ZYT. wapenen riep , om zich onder 's Mesfias Krygsbaniere te voegen, en denzelven, op die wyze, een ten Oorloge wel toegerust Volk te bereiden; maar, in tegendeel, alleen aandrong op boete cn bekeeringc : Een Man, die in zyne kleedinge, in zyne 1'pyze , in zyne gefïrenge leevenswyze niets anders vertoonde, als eene geheele vcrlochening aan alles, wat naar aardsch gemak , -vermaak en grootsheid geleek ? Is het wel te denken , dat zo een Man nog zoude bezet geweest zyn met het Joodsch wanbegrip van een Aardsch Koningryk, door den Mesfias op te richten? Het is te verwonderen, hoe zo een denkbeeld heeft kunnen vallen in eenen zo grooten Man, als Ligifoot was. (y) Onder alle de gevoelens der geener, die meenen , dat Johannes deeze vraage hebbe laaten doen om zyns zelfs wille , zoude dan nog wel het aanneemlykst zyn 't geen men toefchryft aan Jufiyn den Martelaar: Dat Johannes niet getwyffeld hebbe , of die Jefus, welken hy in de Jordaane hadde gedoopt, de Christus was; dat hy zich daar van volkoomen overreed hield: Maar dat hy getwyffeld hebbe, of die geene, van wiens teékene-n en wonderen wyd en zyd zo breed wierde opgegeeven , wel dezelfde Jefus was, die door hem gedoopt was. Dat die twyffeling te gereeder in hem hebbe kunnen opkoomen , om dat hy, by het verneemen van die gerugten, ook zekerlyk zal gehoord hebben , hoe zeer de gedachten der menfehen over dien Wonderwerker verfchilden: Dat fommigen hem hielden voor Elias, uit den Hee- ' mei wederom op Aarde nedergekoomen; en anderen voor den herleefden Jeremia, of ten minften voor zo eenen, in wien de ziel van Jeremia was overgegaan. En dat hy daarom zyne Difcipelen hebbe gezonden, om uit den eigen mond van dien Propheet te verneemen, of hy het al, of niet Was, welken hy gedoopt, en als den Christus aangeweezen hadde. Dan hier tegen is aan te merken , dat, indien de ■ woorden: Zyt gy de geene, die koomenzm- ' de, netzo veel zeggen, als of hy hadde laaten vraagen : Zyt gy de Christus ? 'Er dan niet hadde behoeven by te koomen : Of verwachten wy eenen anderen •> Want die woorden fluiten in zich op eene twyf- 1 feling, of de Christus nog wel mogte ge- > koomen zyn. En zo eene twyffeling konde i Z Y N. %Qi in Johannes niet vallen, indien hy geloofde , dat die Jefus, welken hy gedoopt hadde, de Christus was: Want dan wist hy wel, dat die reeds gekoomen, en dus niet meer te verwachten was. Dit gevoelen, 't welk ook Lamey behaagd heeft, is ook aangenoomen 'en verdcedigd door Adrian. van der IVell in eene Akademifche Verhandelinge de Legatione Difcif ulorum Johannis ad Chrifium , en zal waar-' fchynlyk ook het gevoelen zyn geweest van Profesf. ab Ir hoven, als onder wiens Voorzittinge die Verhandeling verdeedigd is te Utrecht 1739. Z YN, (Het einde van dien Man zal vreede~y Pf. XXXVII: 37. Deeze woorden moeten dienen tot eene reede van aandrang eener voorafgegaane Vermaaninge: Let of den Vroomen , en ziet op den Oprechten, (X) Daar uit zal men kunnen bepaalen, wie de Man zy, van wien hier gefprooken wordt. (XX) Het is een Aanzienlyk, een Eerbiedens -waerdig Man. Dat geeft het grondwoord 5?>X te kennen. Men zie dit Pf. XXII: 7. Daar zegt de Mesfias: Ik ben een worm , Sj*X~X^. en geen Man. Dat is, geen Man van aanzien, maar een veragte ziele; een fimaad van menfehen , veragt van den Volke. Nog duidelvker is dit te zien Pf. XL1X: 3. Daar worden de Slegtcn en Aanzienlyken opgeroepen, om te hooren. De Eerden heeten in den Grondtekst D"TX-»Ja, Kinderen des Men-- Cchen ; de Anderen ^>X~M3 Kinderen des Mans. Het is dan een Eerbiedens- waerdig Man, van wien de Dichter fpreekt. Aanzienlyk : Doch niet door zyne hooge geboorte , door zynen boven anderen verheeven rang en ftaat; maar door zyn uitmuntend Karakter. Hy is de Man van Juvelalis, Sat. 8. Tota Heet Veteres exornent undique cera Atria: Nobilitas fola eft atque unica Virtus. Dat is, volgens Joach. Oudaan: Schoon de Ouderen van wasch de zaaien om en om Ver fier en; Deugd alleen is d'eenige Adeldom. Vant hy wordt in het eerde lid van ons rers omfchreeven (D3) als Vroom en Opecht , DH en ~SV\ Twee woorden, wel- Iiiii 2 ker  Z Y' PC her beteekenis zo zeer in malkanderen loopt, dat de Onzen het eerfte woord, hier Vroom, elders vertaald hebben door Oprecht; en het tweede, hier Oprecht, elders door Vroom. Als Pf. XXV:"21. en Job I: 1. Dezelve Man was DH Oprecht, e« Vroom. In 't.gemeen kan men zeggen', dat wy ons hier moeten voordellen eenen Man, wiens hart gereinigd is door het geloof: Die niet maar alleen deel heeft aan die rechtvaerdigheid,. welke uit Godt is door. het-geloof in den Mesfias;. maar die ook door den Geest vernieuwd is naar Godts beeld,. zo als dat beftaat in waare rechtvacrdigheid, en. heiligheid. Het is dan zo een Man, die by zyn geloof voegt Deugd, sPetr. I: 5. Die zyn geloof toont uit de wcr* ken. Jak. II: 18. De faamenvoeging van deeze twee woorden fchynt evenwel, zo hier, als elders , eenige onderfcheidinge te eifchen. (*) Het eerde woord fluit in zich op eene volkoomenheid, en wordt daarom gebruikt van de Offerdieren, die moesten volkoomen zyn, zondereenig gebrek, JSxod. XII: 5,, Levit. I: 3, 10. De geheel gehrekelooze Zeedelyke volkoomenheid wordt, finds den val van Adam, in geenen Menfche meer gevonden. De grootfte Heiligen moeten met den Apostel inftemmen : Wy- jlruikelen allen in veele , Jak. III: 2.' Z-al dan de-Vroome Man kunnen aangemerkt worden als volkoomen, en dan nog maar ten deele , en niet geheel vollédig, het zal alleen zyn ten aanzien van de zuiverheid zyner oogmerken, gelyk men zo, met hetzelfde Grondwoord leest van eene Volkoomenheid desharten, 1 Kon. IX: 4. De Vroome Maa.weet, welke betrekkingen Godt op hem heeft: Die is zyn Schepper, Onderhouder, Weldoener, en verzoende Verbonds-Godt.. Hy.weet,. welke zyne verpligtingen zyn aan Godt. Des is zyn Oogmerk, zo niet altoos even leevendig, eyenwel van tyd tot zich wederom verleevendigend oogmerk, Godt in, mei en boven alles te behaagen en te' verheerly ken. De Vroome-Man kent zich - zelver als een reedelyk Weezen, wel gefchaper voor den tyd, maar ook, en wel voorna;.' njelyk, voor de eeuwigheid. Hy agt er bémint, zich -zelven met eene geöorlofdt zglfs - liefde: Des is zyn oogmerk Integendeel, alles wat Godts Woord en zyn Geweeten hem aanpryzen als waaragtig , eerlyk , rechtvaerdig, rein, lieftyk en deugdzaam, dat bedenkf hy, dat jaagt hy na , om zo meer en meer te worden een Mensch Godts, volmaakt, cn tot- alle goed werk volmaakt lyk toegerust. Hy weet, dat het eeuwig leeven aan ons niet zal vengolden worden, ten zy wy, met volhardin* ge in het goed doen, heerlykheid, eere en onverderftykheid zoeken-, Kom. II: 7. (yy) De Vroome Man handelt ook Oprecht met zynen Naasten. Zyn Oogmerk is denzelven. nuttig te zyn. (A) Elk Mensch is zynaloedverwant ; maar in het byzonder ïeeft hy betrekkinge op zulken', die leeien zyn van die Maatfchappy,-waar van ïy zelf ook een Lid is. Des is hy bezorgd roor het tydelyk welzyn van denzelveli.. AA) De Oprechtheid gedoogt niet, dat ïy hem, onder fchyn van Vriendfchap, aagen legge, om op deszelfs Val zich te'erhoogen, gelyk de geenen, die hunnen Naasten vleijen met hunne lippen, en onderusfehen een net fpreiden voor zyne gan «en-,. )e Oprechtheid eischt in-tegendeel, dat,° Is anderen op zynen ondergang loeren,. ïen hem daar van waarfehouwe. (BB) )e Oprechtheidgedoogt niet, dat hy des laastens feilen en fchande openbaar maae. Ze eischt integendeel , dat hy die erberge, en, bekend geworden zynde, jycel mooglyk is , verfchoone: Belief*bedekt veele-zonden. (CC) De Oprecht.3U ' had':  8oó Z. ? N. Z. Y N. gedoogt niet, dat hy des Naastens Ioflyke deugden , en daaden verkleine : Maar ze eischt, dat men die naar waarde fchatte en pryze: Niet zo zeer in 'zyne tegenwoordigheid, om zich by hem gunst te verwerven; als wel agter zynen rug, om zyne agtinge by anderen te doen ryzen. (DD) Dt Oprechtheid gedoogt niet; dat hy., in het duk van overeenkomflen, beloften, of Koopmanfchap , &c, zynen Naasten verfchalke , en bedriege in zyne .handelingen, zv'aar over Godt een -wreeket .is: Maar ze eischt, dat men in alles met hem handele , zo als men zoude zvenfehen , , dat met ons gehandeld wier de. Kortom, de Vroome en Oprechte Man is zulk een, als David hem teek ent: Die oprecht wandelt, gerechtigheid werkt, met zyn harte de, waarheid fpreekt; die met zyne tonge niet agterklapt, zynen metgezél geen kzuaad doet, geene fmaadreedenen opneemt tegen zynen Naasten ; die het geene hy gezwooren heeft, al ware het ook tot zyne fchade, niet verandert: Die zyn geld niet op zvoekcr geeft, noch gefchenk aanneemt tegen den Onfchuldigen, Pf. XV: 2—5. (13) Hy merkt den Naasten ook aan als een Schepfel, 't welk mede gefchapen is voor de eeuwigheid, en door 't welk Godt ook zoude kunnen verheerlykt worden. Des zoekt hy denzelven ook nuttig te zyn ten aanzien van zyn eeuwig welzyn. Ten deezen opzigte gedoogt de Oprechtheid niet, dat hy zyn kwaad goed noeme, en hem daar door dyve in zyne zorgeloosheid : Maar ze eischt, dat hy hem dat onbewimpeld onder het oog brenge , en daar over bellraffe en vermaane ; doch niet bits , noch fcherp, maar met den zagtmoedigen ernst van eenen getrouwen liefhebber, om hem, ware het mooglyk, te bekeeren van de dwaalinge zynes wegs, zyne ziele te redden van den dood, en hem te brengen tot den dienst van Godt, op dat die door denzelven worde verheerlykt, en tot de Gemeenfehap van Godt, waar in des menfehen Zaligheid bedaat —. Een Mensch, die zulke zuivere en edele oogmerken zich voordek, en, om die te bereiken, zo Oprecht is in geheel zynen handel en wandel, is zeker een uitmuntend Weezen, en mag met recht in dien nadruk, zo als wy in den beginne hebben aangeweezen, een Man genoemd worden. De Rechtvaerdige, zegt Salomo, is overtreflyker dan zynen naasten 9 Spr. XII: 26. Hy behoudt zyne waerdy, al is hy ontbloot van alles, wat uitwendig aanzien geeft; daarom zegt hy ook Cap. XXVIII: 6. De Arme., zvandèlende in zyne oprechtigheid, is beter, dan die verkeerd is van wegen, al is hy ryk. Zo eenen Man(f2f) pryst Salomons Vader aan, als een Voorwerp van hoogagtinge, en als een'. Voorbeeld van navolginge , en. hy klemt dat aan met een gepaste reede van aandrang. (KX) Zyne Aanpryzinge is: Let op den Vroomen, ziet op den Oprechten. ('«) Hy wil , dat men op hem lette, hem naauwkeurig gadeflaa. («*) Niet met een kwaad oog, om zyne zy, gelyk dat van den Vroomen en Oprecb' ( ten, dan moeten wy ook op Hem zo zien, 1 dat wy , zonder ons te vergaapen aan het r kortftondig. fchyngeluk. der Godtloozen, t noch ons te laaten affchrikken door der: zeiver gewelddryveryen , hem met een t vasten tred volgen in de paden der Oprecht- 1 heid; want die weg is de Weg des Leevens, a die den Verjlandigen na boven is. Het zyn d de Oprechten, voor welken de HEERE d heeft wechgelegd een beftendig weezen. '•- Ik hebbe voorbedachtelyk de zo even ie verklaarde woorden, ter onzer aller op1- wekkinge , bewaard , om 'er een Einde r- mede te maaken aan myn Woordenboek: Te te gelyk vuurigwenfehende en biddende, dat ft „ Oprechtheid en Vroomheid alle myne de „ Leezers , ook my , en allen, die de ie „ Verfchyninge des Heeren liefhebben, ds „ alzo mogen behoeden, dat wy nimmer „ afwyken om te wandelen m de paden 'er „ der Verkeerdheid; maar dat wy veel ia- „ meer, onder het geleide van Godts e- „ Licht en Waarheid,- mogen vaste tre- 2 / „ den maaken in dien goeden weg, langs Oe ,, welken men ruste voor zyne Ziele, en at- „ den eeuwigen Vreede verkrygt tot zya de „ Zalig N ' Ei BLAD-  BLADWYZER VAN DE SCHRIFTUUR-PLAATZEN Die in dit Werk verklaard worden: Letter Z. GENESIS. Pag. 'Cap. I: vs. 2. De Geest Godts, zweevde op de Wateren. . . . 7^ III: s. Maar Godt weet, dat ten dage, als gy daar van eet, uwe oogen zullen geopend worden, enz. , . ?96 'III: 15. Ik zal Vyandfchap zetten tusfchen u en deeze Vrouwe, enz. . . 2 III: :o. In het zweet uwes aanfchyns zult ey brood eeten, enz. . , 7ö3 IV: 14. Ik zal zwervende en dooiende zyn op aarde, enz. . . . 773 VI: 2. De Zoonen Godts, zagen de'Dogteren der menfehen aan, enz. . 601 VII: 2, 3. Van alle rein Vee zult gy tot u neemen Zeeven (en) Zeeven, enz. 257 XII: 3. Ik zal Zeegenen , die u Zeeeenen , enz- ■ • • i?7 XIII; Iö ik zal uw Zaad Hellen, als het Hof der aarde, enz. ... 5 XIX: 24. Toen deed de HEERE Zwavel en vuur over Sodom en Gomorra reegenen,enz. XXI; 12. In izaak zal" u Zaad genoemd woiden. ... 7 ^XIV: 60. En zy ZeegendenRebekk'a, enz. 180 aavi: 19. De gezeegende zaaijinge van Izaak. XXXII: 26, 20. Ik zal u niet laaten gaan, ten zy dat gy my zeegend , enz. . l82 L4l,..PhaIao noemde Jofephs naam Zaphnath- Paaneah. . 137 ?Hf;rr15' IoV Het Zweeren van Jofeph. 761 XLVIII: 15, ie. Ende hy zeegende Jofeph . XLIX: 13. Zebulon zal aan de haven der Zeën woonen, enz. . . ISI exodus. Cap. II: vs. 23-25. Ende het gefebiedde na veele deezer dagen, als de Koning van Egypte geftorven was, enz. . . Lt MI. Dttl. 1. en II, Stuk. * ;Pag. Cap. IV: v?. 10. Ik ben zwaar van mond, en zwaar van tonge. . . 707 IV: 13. Och Heere! zend toch door de hand der geenen, dien gy zqudt zenden. . 301 IV: 25, 26. Toen nam Zippora een Heenen (me?) en befneedtde Voorhuid haares Zoons, enz. . .... 474. XIV: 23—28. En de Egyptenaars vervolgden ze, enz. . . 158 XXIV: 10. Zy zagen den Godt Israëls, enz. 381 XXXIII: 23. Wanneer ik myne hand zal wechgenoomen hebben , enz. . 384 N ü M E R I. Cap. VI: vs. 24—26. De HEERE .zeegene u, en behoede u! enz. . . 187 XI: 21, 22. Ende Mofes zeide, zes honderd duizend te voete is dit Volk, in wiens midden ik ben, enz. . . . . 333 XII: 3. Doch de Man Mofes was zeer zagtmoedig, enz. . .. .. XII: 8. Van mond tot mond fpreeke ik met hem, enz. . ... .. 387 DETJTE R O.N0MIUM. Cap. XI: vs. 26—28. Ziet! ik ftelfe u lieden heeden voor Zeegen en Vloek, enz. j 83 XVII: ij. Ook zal hy voor zich £een Zilver en Goud zeer vermenigvuldigen. , 440 XXX: ip. Ik neeme heeden tegen u lieden tot Getuigen den Heemel, en de Aarde, enz. 193 XXXIII: 1—3. Dit nu is de Zeegen, met welken Mofes, de Man Godts, de Kinderen Israëls gezeegend .heeft voor zynen dood, enz. RICHTEREN. 2ap. V: vs. 17. Afer zat aan de Zeehaven ea bleef in zyne gefcheurde plaatfen. 231 IX: 45. Abimelech beftrooide de Stad .Sicheta met Zout, enz. . . . 631 Kk.kkk  gio bladwyzer; R U T H. Pag. Csp. III: vs. 14. Hy zeide. Het worde niet bekend, dat eene Vrouw op den dorschvJoer gekoomen is. .- . .n aö8 iSAMüEL Cap. II: vs. 25. Wanneer een Mensch tegen een Menfche zondigt, zo zullen de Goden hem . oordeelen, enz. . • 577 III: 13. 't Niet zuur aanzien van Eli aan zyne Zoonen. . . . 693 IX: 9. Eertyds zeide een ieder in Israël, als hy ging om Godt te vraagen, enz 419 XXI: 13. Hy liet zyn Zeever, in zynen baard afloopen. . . ; . 266 2 S A M U E L. Cap. VI: vs. 13. 't Gefchiedde , als zy die de Arke droegen , zes treeden voortgetreeden waren: dat hy 'Osfen en gemeft Vee offerde. ... • • .325 XIX: 29. Toen zeide de Koning tot hem .waarom fpreekt gy meer van uwe zaaken?en?. 341 XXIV: 13, 14. Zo kwam Gad tot David — en zeide tot hem: Zal u een honger van zeeven jaaren in uw Land koomen, enz. . 242 iKONINGEN. Cap. I: vs. 21. Ik en myn Zoon Salomo zullen Zondaars zyn , enz. . 531 ' XVI: 9, 10. En Zimri zyn Knegt — maakte een verbindcenis tegen hem, enz. . „ 445 2 KONINGEN. Cap. I: vs. 2. Baal-Zebub de Godt van Ekron. 148 VI: 3r, 33. Ende hy zeide, zo doe my Godt, en doe zo daar toe, enz. . 480 XX: 7, Daar na zeide Jefaia : Neemet eenen klomp Vygen , enz. . . 759 XX: 11. Achaz Zonnewyzer. . 527 1 CHRONIKEN. Cap. XXI: vs. 27, Ende de HEERE zeide tot den Engel, dat hy zyn Zwaerd weder in de l'cheede fteeken zoude. . . 712 1 CHRONIKEN. Cap XIV: vs. 9—15. En Zerah de Moor k wam tegen hen uit, enz. . .' 3.14 JOB* Cap» lis vs. 8. Hy nam een potfcherf, om zich «te mede te fchrabbeu, enz*. . 427 Pag. Cap. II: vs. 13. Alzo zaten zy met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten, enz. 144 XIII: 16. Ook zal Hy my tot Zaligheid zyn, enz. ... . . I0g XIII: 18, 19. Ziet nu, ik hebbe het recht ordentlyk geileld, enz. . . 420 XXX: 11. Want hy heeft myn Zeel los ge. maakt, en my bedrukt, enz, . 235 XXXVII: 7. Dan Zeegeit Hy de hand van ieder menfche toe, enz. . . 168 psalmen: Pf. VII: vs. 13 , 14. Indien hy zich niet bekeert, zo zal hy zyn Zwaerd wetten , enz. 713 VII: 15. Ziet! Hy is in arbeid van Ongerechtigheid, enz. . . , 74j VIII: 3. Uit den mond der Kinderkens, en Zui. gelingen, hebtgy flerkte gegrondvest,enz.574 X: 14 , 15. Gy ziet het (immers) , want gy aanfchouwt de moeite, en het verdriet, enz. ''■ "• • • • • 389 Xi: 1. Ik vertrouwe op den HEERE, enz. 775. XV: 4. Heeft hy gezwooren tot (zyne)fchaade, evenwel verandert hy het niet. 761 XVI: 9. Ook zal myn vleesch zeeker woonen. XIX: 9. Het Gebod des HEEREN is zuiver! verlichtende de oo^en. . . 684- XXf: 7. Want Gy zet Hem tot Zeegeningen tot in eeuwigheid i enz. . 223 XXV: 7. Gedenk niet der zonden myner Jongheid, noch myner Overtreedingen, enz. 540 XXXII: 1. Welgelukzalig is hy , wiens Overtreedinge vergeeven, wiens Zonde bedekt is. 542 XXXIf: 3. 4- Toen ik zweeg werden myne beenderen verouderd, enz. . 781 XXXIV: 6. Zy hebben op Hem gezien , ja (Hem) ais een Waterftroom aangelöopen , enz. • . . . 393 XXXVI": 37- Het einde van dien Man , zal vreede zyn. . , g03 XXXVIII: 7. Ik ben krom geworden, ik ben uitermaattn zeer nedergeboogen, enz. 747 XLVIL': 3- Schoon van geleegenheid, eene vreugde der gantfche Aarde is de Berg Zion, enz ... .462: XIIX: 16. Maar GoJt zal myne Ziele van het geweld des grafs ver.losfen, enz. 357» XLIX: 19, 20. Hoewel hy zyne Zieie in zyn leeven zeegent, en'zy u looven , erz. 202 L: 20. Gy zit en fpreekt tegen uwen ISroeder, enz. . '-. . . 477' LI: 7-. Ziet! Ifc ben in ongerechtigheid-gebooren, enz. . - ' .' . 545. I.V: 21, 22. Hy'flaat zyne handen aan de geenen , die vreede met hem hadden, enz. 63, PC.  BLADWYZER. ' Pag, Pf. LXH: vs. 6. Doch gy, o myne Ziele! zwygt Gode, enz. ... . 30*0 LXVIf: 7, 8. De Aarde geeft haar gewas, Godt, onze Godt, zal ons zeegenen, enz. 204. LXVIIf: 20, 21. Geloofd zy de Heere! Dagby dag overlaadt Hy ons, enz. . m LXXXIÏÏ: 2, 3. ó Godt! Zwyg niet, houd u niet als doof, noch zyt niet ftille, enz. 784 LXXXIX: 2. Ik zal de goedertierenheeden des HEEREN eeuwiglyk zingen, enz. 453 LXXXIX: 18. Ook zal ik Hem ten eersfgeboo- ren Zoone zetten, enz. . . 333 XCVi: 1, 2. Zingt den HEERE een nieuw lied, enz. . . , 455 XCVI: 10. Zegt onder de Heidenen, de HEE- RE regeert, enz. . . . 268 CII: 9. Die (tegeD) my raazen, zweeren by my. 763 CII: 22, 23. Op dat men den naam des HEEREN vertelle in Zion, enz. 465 CVU: 1, 2. Looft den HEERE , want Hy is goed, enz. . . . 2jz CXIX: 109. Myne Ziele is geduuriglyk in myne hand, enz. . . 3^ CXIX: 153 Ziet myne elende aan, en help my uit, enz. ... 422 CXIX: 164. Ik loove u zeevenmaal des daags, enz. .... CXXIII: 4. Onze Ziele is veel te zat, des fpots der Weeldrigen, enz. . . ,30 CXXIV: 5. Toen zouden de ftoute Wateren over onze Ziele gegaan zyn , enz. 363 CXXVT: 5. Die met traanen zaaijen , zullen met gejuich maaijen. . . ig CXXVII: 4. Gelyk de pylen in de hand eenes 1 Helds, zodanig zyn de Zoonen der Jeugd. 603 CXXVIII: 4—6. Ziet, alzo zal zekerlyk die Man gezeegend worden , die den HEERE vreest, enz. . , 20-j CXXXI: 2. Zo ik myne Ziele niet hebbe gezet, en ftille gehouden als een gefpeend Kind by zyne Moeder, enz. . 3,57 CXXXII: 3-5. Zo ik in de tente mynes huizes ingaa, enz. . ... 4g3 CXXXII: 15, 16. Ik zal haare kost rykelvk zeegenen, enz. . . 2io t CXXXIII: 1 , 2. Ziet hoe goed en lieflyk is het, dat Broeders ook te faamen woonen,enz. CXXXHli 3. Het is gelyk de daauw Hermons? die nederdaalt op de Bergen Zions, enz a67 CXXXIV: 3. De HEERE zeegene u uit Zion enz- • . 470 SPREUKEN SALOMONS. Cap. VI: vs. 16—19. Deeze zesfe haat de HEEüE, ja! zeeven zyn zyne Ziele een grouwel. saz' • . • . 320- Cap VIII: vs. 35, 3«j. Die my vindt, vlncfchS leeven, enz. . , „68 X: 2s. De Zeegen des HEEREN maakt ryk, enz. ... \ • XI: 26. Wie Koorn inhoudt, dien vloekt het Volk, enz. . .. , , 22S' XIV: 34. Gerechtigheid verhoogt een Volk enz* * ■ • 546 \V:,I,^,en za& a»twoord keert de'grimirig- heid af, enz. . . _ ~£0 XXIII: 17, ig. rjw hart zy niet nydte over de Zondaars, enz. . . . 532 XXIII: 2u Want een Zuiper en Vraat zal arm worden, enz. . . , 6]9 XXVI: 3. Een Zweep is voor het Paerd, een Toom voor den Ezel, enz. . 757 XXIX: 2y. De Zitteringe der menfehen lege eenen link, enz. . . 4?Q PREDIKER. Cap. III: vs. 6. 'Er is een tyd, om te zoeken," en een tyd, om te laaten verlooren gaan 488 IV: 17. Bewaart uwen voet, als gy ten huize Godts ingaat, enz. . ; g23 XI: 1 Geef een deel aan Zeevene, ja' ook aan Achtfte, enz. ' . . 2^g XII: 4. En de Zangeresfen nedergeboogen zul- len worden. . . .136 XII: 6. Eer dan de Zilveren koorde ontkeetend worde. . .,, HOOGLIED, 3ap. I: vs. 6. Ziet my niet aan, dat ik Zwarr- agtig ben, enz. . . . 749 l: 7. Zeg my aan , (Gy) dien myne Ziele lief heeft, waar gy weidt, enz. . 275 VI: 8. Daar zyn zestig Koninginnen, en tachen- tig Bywyven, enz. . . 33^ VIII: 6. Zet my als een Zeegel op uw harte, enz- . . 170 J E S A I A. lap. I: vs. 17. Zoekt het recht, helpt den Verdrukten, enz. . . i 489 lil: 10, 11. Zegget den Rechtvaerdigen, dat het (hem) wel zal gaan, enz. . 277 IV: 1. Ende ten dien dage zullen zeeven Vrouwen eenen Man aangrypen, enz. 246 VI: 1—3. In den jaare, toen de Koning Uzia ftierf, enz. ... 5; VI: 8. Wien zal ik zenden, en wie zal ons heenen gaan! enz. . . 304 XI: 8. En een Zoogkind, zal zich verma-iken over het hol van eenen Adder, enz. 585 XVI: 1. Zendet de Lammeren des Heerfchers des Lands van Sela af, enz. . 305 Kkkkk 2 Cap,  St*. B; L A D W y z E R.. Pag. G p. XXXII: vs. 20.- Welgelukzalig zyt gy, die aan veele Wateren Zaait, enz. . i'ci XL1II: s, 6. Vreest niet, want ik ben met u, enz. .... 663 XLIX: 23. En Koningen zullen uwe Voedfterheeren zyn, haari Vorftinnen uwe Zoogvrouwen,, enz. .'■ •■ • 589 LUI: 12. Daarom zal ik Hem een deel geeven van veelen, enz.. • .• 372 LV: 6, '7. Zoekt den HEERE terwyle Hy te vinden is, enz. . 491 LVIII: 5. Zou het zulk een Vasten zyn, dat ik verkiezen zou, enz. . . 74 LXV: 20 Van daar zal niet meer weezen een Zuigeling van (weinige) dagen , enz. 670 LXVI: 11. Op dat gy meugt zuigen en verzadigd worden, enz.. .. .. 667. j; E R E M I A. Cap. I: vs. 11—14- Het zien van een Amandelroéde, en een ziedende Pot door Jeremia. 344. II: 30. U lieder Zwaerd heeft uwe Propheeten verteerd', enz. . . . 7'ili" • 643 IV: 3. Zelfs laaten-de Zee-Kalveren de borften neder, zy zoogen haare. Welpen, enz* 232 EZECHIEL Gap- XXXIII: vs.. 10, ir. Gy lieden fpreekt aldus, zeggende: Dewyle onze Overtreedingen en onze Zonden op ons zyn, enz. 550- D A N I E L. Gap. III: vs. 15. De gedaante des vierden is gelyk van eenen Zoon der Góden. 604 H O S E A.- Cap,. II: vs, 22, Eii ik sal ze my.op. de Aardas Pag;. zaaijen, en zal my ontfermen' over Lo-Rtfchama, enz. . . « 21 Cap. IV: vs. i8- Hun lieder Zuipery is afv-illig, zy doen niet, als hoereeren, enz. 682 X.--I2, 13- Zaaitet u tot gerechtigheid, maai. jet tot weldaadigheid, enz; . 24 AMOS- Cap. V: vs. 12, 13. Zy benaauwen den Rechtvaerdigen, enz. .. .• 5.03. MI C H A, Cap. V: vs. 4, 5. Wanneer Asfur in ons Land zal koomen, enz. . . 261 Z A C H A R I A. Cap. III: vs. 9. Op dien eenen fteen , zullen zeeven oogen zyn, . 248• IV: 7. Wie zyt gy, ö Groote Berg? Voor hec ar.ngezigt van Zerubbabel zult gy worden tot een vlak veid, enz. . . 320 IV7: 10, Wie veragt den dag der kleine dingen i enz. . • ■ .- 321 X: 11. En hy zal door de Zee gaan, die bes naauwende, enz; . . ■. 161 XIII: 7. Zwaerd, ontwaakt tegen mynen Herder, enz; . .... 721.' MAL E A C H I. Cap- III: vs. 2. Maar wie zal den dag zyner toekomfte verdraagen? enz. . 238 MATTHEÜ S. Cap. I:' vs. ai. Gy zult zynen naam heeten JE« SUS, enz. . . 12c- V: 3—12. Zalig zyn de Armen Van Geeste , enz. . . . . 77 V: 13. Gy zyt het Zout der Aarde, enz. 633 V: 34—37. Zweert gantfchelyk'niet, enz. 704 VI: 33. Maar zoekt eerst het Koningryk Godts, enz. .... 498' VIII: 4. Jefus zeide.tot hem: Ziet toe, dat py het niemand zegt, enz. . . 281 VIII: 28—34. De Zwynen in welken de Duivelen gevaaren waren, en die, in de Zeeftoit» ten. ., . . .787- XI: 3. Zyt gy de geene die koomen zoude? • Of verwachten wy eenen anderen ? Zoo XI: 8. Wat zyt uitgegaan te zien? Eenen men. fche met zagte kleederen, enz. . 61 XIII? 3—8 , 19—23. De Gelykenis van het Zaad, gevallen in vierderlei aarde. 8 XIII: 33. Het Koningryk der Heemelen is-gelyk. een Zuurdeeg, enz- . 697 Gap»  BLADWYZER. Pag. Cap 5fVI:*T«. 6. Ziet toe, en wacht u'van het Zuurdeeg der Pharizeën en SadductSn. 701 XVI!: t. Na zes dagen nam Jefus met hem, Petrus en Jacobus, enz. , • 329 XVIII: 17- ?ndlen hy dezelve geen gehoor eeeft, zo zeg het der Gemeente, enz. 283- XVIII: 19. Wederom zegge ik u, indien daar twee van u t'zaamenftemmen op de Aarde, enz. . • , • 37 XIX: 6. 't Geen dan Godt t'zaamengevoegd heeft, zal de Mensch niet fcheiden. 41 XXVI: 20, 21. Als het avond geworden was, zat Hv san met de Twaalve, enz. 141 XXVI:'38. Toen zeide Hy tot hen : Myne Ziele is geheel bedroefd tot den dood toe. 376 XXVI: 52, Keerd uw Zwaerd weder in zyne plaatf-, t nz. • • • 72<5 XXV : 64. Gy hebt het gezegd. . 280 XXVIÏ: 3, 4. Toen heeft Judas, die Hem ver raadè.n had , ziende dat Hy veroordeeld was, 'berouw gehad, enz,- . ♦ 412 MARCUS. Cap. II: vs. 3—12. Het zien van Jefus. 396 IX: 49, 50. Want een ieglyk zal met vuur gezouten worden, enz. . . 63° L U C A S. Cap. I: vs. 32. Deeze zal groot zyn , en de Zoon des Allerhoogften genoemd worden. 605 I: 45. Zalig is zy, die geloofd heeft, enz. 82 II: 35. Ende ook een Zwaerd zal door uwe zelfs Ziele gaan. . . 727 XI: 27, 28. Het gefchiedde als Hy deeze dingen fprak, enz. . • ^4 XVIII: 9—14 Ende Hy zeide tot fommigen, die by zich - zelven vertrouwden, dat zy reebtvaerdig waren, enz. • ♦ 2fï XIX: 2—10. Ende ziet , daar was een Man met naame Zjcheus, enz. . . 49 XXI: 34. Wachtu zelven, dat uwe harten niet ten eenigen tyde bezwaard worden, enz. 616 XXII: 31, 32. Ende de Heere zeide: Simon, Snnon, ziet de Satan heeft u Heden zeer begeert, om te ziften als de Tarwe, enz. 430 XXIV: yo, 51. En Hy leidde hen buiten tot aan Bethanrë', eri zyne handen opheffendeZeegende Hy hen, enz. . . 216 JOHANNES; Cap. II:' vs. 20. Zes- en veertig jaaren, is over deezen Tempel gebouwd, enz. 330 IV: 22. Want de Zaligheid is uit de Jooden. 114 . VI: 64. Maar daar zynzommigen van u lieden, die niet gelooven, enz. • • 51S XII: 20—23. Om Jefus te zien waren eenige Grieken zeei begeerig. • .400 Fag. Cap. XIV: vs. 26. Maar de Trooster; de Heilige Geest, welke de Vader zenden zal in mynen naam, zal u alles leeren, enz. 308 XV: 5. Want zonder my kunt gy niets doen. 567 XIX: 5. Ziet, de Mensch. . 424 XIX: 34. Maar een der Krygsknegten doorflak zyne Zyde met een fpeere, enz. 794 HANDELINGEN der APOSTELEN. Cap. tl: vs. 13. Anderen fpóttende, zeiden: Zy zyn vol zoeten Wyns. . . 5°6' XIX: 12. Alzo dat ook van zyn lyf op de kranken gedraagen werden de Zweetdoeken, enz. 770 XXVII: 33. Het is heeden de veertiende dag. dat gy verwachtende blyft, enz. 569. ROMEINEN. Cap. VI: vs. 12. 13. Dat dan de Zonde niet beerfche in uw fterByk ligchaam, enz. 554-- Vilt: 3. Heeft Godt, zynen Zoon zendende in. de gelykheid des zondigen Vleeschs, enz. 57?' VIII? 13. En niet alleen (dit) : Maar ook wy zelve, die de eerftelingen des Geests hebben» wy ook zelve zugten in ons zelven , enz. 646 VIII: 24. Maar wy zyn in hoope Zalig geworden. . • •■: ■ „ XI: 11. Zo zegge ik dan: Hebben zy geftrutkeld, op dat zy vallen zoude? Dat zy verrel enz.' . • ♦ - • I'6' XII: 14. Zeegent ze die u vervolgen, enz. 220 XIII; 4. Zy draagt het Zwaerd niette vergeefs, enz. •■ • •/ V ! l2* XIV: 1. Den geenen, die nu zwas is in het eeloove, neemt aan , enz. . 733 XIV: 22. Hebt gy geloof? Hebt dat by u zeiven voor Godt, enz. . 9-1 iC O.RI N T H E N» Cap. V: vs. 7, 8- Zuivert dan den Ouden Zuur- deesfum uit, enz. . • 686 I i: 1. Het Zeegel myns Apostelfchaps zyt gy lieden in den Heere. • . 171 XV: 33. Kwaade faamenfpreekingen verderven goede Zeeden. . • .165 XV: 36. Gy dwaas, 't geen gy Zaait wordt niet leevendig, ten zy dat het geftorven is. 29 > 2 C O R I N T H E N Cap. IV: vs. 18. Dewyle wy niet aanmerken de dingen, die men ziet, enz. — ,434' V 2, 3. Want ook in deezen zugten wy,enz. . . • 651 VI: 15'. Wat t'zaamenftemming heeft Christus metBeltal. . . 39'  8i4 BLADWYZER, Pag. Cap XI: vs. 3. Doch ik vreeze, dat niet eenigzins, gelyk de Slang Eva door haare arglistig, heid bedroo,?en heeft, enz. . 448 XI!: 9. 10. Zo zal ik dan veel liever roemen rn myne zwakheeden, enz. . 734 GALATEN. Cap. V: vs. 9. Een weinig Zuurdeeg verzuurt het geheele deeg, enz, . 703 VI: h Indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, enz. . 70 VI: 8- Want die in zyns zelfs vleesch zaait, zal uit het vleesch verdervenisfe maaijen.enz. 31 E P H E S E N. Cap. I: vs. 3. Gezeegend zy de Godt en Vader van onze Heere Jefus Christus, enz. 227 I: 13. Een Zeegel voor de Geloovigen is de Heilige Geest. . . 172 II: 12. Dat gy in dien tyd waart zonder Christus , enz. . . . 570 PHILIPPENSEN. Cap. II: vs. 14. Doet alle dingen zonder murmureeren en tegenfpreeken. . 573 2 THESSALONICENSEN. Cap. II; vs. 3. Zoon des Verderfs. 607 1 TIMOTHEUM. Cap. V: vs. 22. Lege niemand haastelyk de handen op, enz. 553 TITÜM. Cap. III: vs. 13. Zenam den Wetgeleerden, en Apollo geleidt zorgvuldiglyk, op dat hun niets ontbreeke. . . . 300 HEBREEN. Cap. XI: vs. 24—26. Door het geloof heeft Mofes . nu groot geworden zynde , geweigerd , een Zoon van Pharaös Dogter genaamd te worden, enz. . . . 608 XW: 17. Zyt uwen Voorgangeren gehoorzaam, enz, <5$7 JACOBUS. Cap. V: vs. 9. Zugt niet tegen malkanderen Broeders, enz. . . . 655 V: 12. Doch voor alle dingen j^myne Broeders, zweert niet, enz. . , 767 1 P E T R I. Cap. I: vs. 8,9. Den welken gy niet gezien hebt, en (nochthans) lief hebt, enz. . 414 Pa2. Cap IV: vs. 18. Ende indien de Rechtvaerdige naauwlyks Zalig wordt , enz, , 03 2 P E T R I. Cap. II: vs. 22. De gewasfchene zeuge tot de wentelinge in het flyk. . 339 III: 16. In welke dingen fommige zyn zwaar om te verdaan. .... 708 1 J O HA N NES. Cap. II: vs. 20. Doch gy hebt de Zalving van den Heiligen, en gy weet alle dingen. 128 III: 2. Want wy zullen Hem zien gelyk Hy is. . . . . ' 403 V: 16. Indien iemand zynen Broeder ziet zondigen een zonde, niet tot den dood, die zal (Godt) bulden, enz. . . 561 OPENBARINGE JOHANNES. Cap. I: vs. 3. Zalig is hy die leest, en zyn zy die hooren de woorden deezer Propheetie, enz. . . . . 97 I: 4. Zeeven Geesten, die voor den Throon zyn. .... 249 I: 7. Ziet, Hy komt met de Wolken, en alle ooge zal Hem zien , enz. . 408 1: 16. Een tweefnydend Zwaerd ging uit zynen mond. . . . . 731 I: 20. De Zeeven Sterren zyn de Engelen der Zeeven Gemeenten, enz. . 250 II: 7. Die ooren heeft, die hoore, wat de Geest tot de Gemeente zegt, enz. 187 V: 1. En ik zag in de rechterhand des geenen, die op den Throon zat, een Boek, enz. 252 VIII: 12. En het derde deel der Zonne werd geflaagen, enz. . . . 519 IX: 6. In die dagen zuilen de menfehen den dood zoeken, maar dien niet vinden, enz. 503 X: 3, 4. Ende Hy riep mee eene groote ftera- me, gelykerwyze een Leeuw brult, enz, 254 X: 10, Tl. Ende ik nam dat Boekske uit de hand des Engels, en ik at dat op, enz. 508 XVI? 15, Ziet! ik koome als een Dief. Zalig is hy die waakt, enz. . . 100 XVII: 9. De Zeeven Hoofden zyn Zeeven Bergen, op welke de Vrouwe zit. 256 XIX: 10. Ende ik viel neder voor zyne voeten, om hem te aanbidden, enz. . . 42; XXII: 14. Zalig zyn ze , die zyne geboden doen, enz ♦ 194 [JESUS SYRACH. Cap, XXII: vs. 31. Wie zal my een wacht aan mynen mond ftellen > enz,] . • ,174 EINDE.