Kloosterman BOEKBINDERS A'dam/tel.111666  01 1178 6489 UB AMSTERDAM  BESCHRIJVING VAN E E N E E L E CTRIZEER-M ACHI NE, EN VAN PROEFNEEMINGEN {} MET DEZELVE IN HET WERK GESTELD, DOOR J. R. D E I M A N, M. B. E N A. PAETS VAN TROOSTWIJK, AMSTERDAM, Bij W. HOLTROPj   tui) VOORREED E. De ondervinding heeft geleerd, dat naar mate men meer gevorderd is in het verbeteren van de inrirhtinfc Rlefl-rizeer.Werktuigen , men ook meerdere kennis aan de eigenfchappen der Eleóhiciteit gekreegen heeft, en dac deeze kennis wederom op haare beurt aanleiding heeft gegeeven,om de Eleétrifche Werktuigen zodanig te verbeteren, dat zij tot eenen aanmerkelijken trap van volkoomenheid fchijnen gebragt te zijn. Dan, welke vorderingen men ook van deezen kant mose gemaakt, en hoe veel de verbeeterde werktuigen ook mogen toegebragt hebben, om de fcleönfche proeven te vermeerderen cn te verbeeteren , zo fchijnt het echter zeeker dat de eigenlijk gezegde voortgang deezer weetenfchap in de laatEe jaaren zeer gering geweest is, en dat de uitzichten zelfs op nieuwe Ontdekkingen eemgszins bepaald zijn. Het fchijnt dan , dat men om verderen voortgang m deeze Weetenfchap te maaken, eenen eenigszins anderen weg zal moeten mflaarr, dan men tot hier toe gevolgd heeft: dat men zal moeten nafpooren de verandering, welke zeekere bekende zelfflandigheeden door de werking der Eleönciteit ondervinden, en weederkeerig de veranderingen, die de electnke flof bij deeze zelfftandigheden ondergaat, ten einde op die wijze den aart dier eleéfrike ftof eenigszins te leeren kennen. Een der voornaamfle middelen om in dit zo veel beloovend onderzoek te flaagen , is , dat men naar middelen uitzie, om de eleftrike ftof in groote hoe. veelheiden fpoedig te kunnen daardellen , en dus dat men trachte EleclrizcerWerktuigen te bekoomen, die de gewoone en tot heeden in gebruik zijnde * 3 In  Civ) Sn vermogen verre te boven gaan. En indedaad» het werktuig, 't welk de lieer van marüji,voorteïler's Genootrchap, door den Heer cuthbkrtson heeft laaten vervaardigen, en dat in vermogen alle andere tot hier toe bekende Werktuigen overtreft, heeft aan deeze zo gegronde verwachting reeds merklijk beantwoord, naardien wij daardoor aan verfcheiden zaaken hebben kennis gekreegen, die men zonder dit, zo vee]grooter,elec"lrisch vermoogen, nog niet zoude gewecten hebben. Daar het dan hoogst waarfchijnlijk is , dat wij van de vermeerdering van het vermogen der Eleftrizeer-Werktuigen ons alle voordeden belooven mogen; daar het gemelde Werktuig, fchoonanders alle verdienflen bezitten, de, echter dit gebrek heeft, dat het Wegens deszelfs kostbaarheid, cninhet bijzonder wegens de groote ruimte , welke voor het zelve nodig is .nimmeralgemeen kan worden; en eindelijk, daarde ondervinding van alle tijden getoond heeft, dat de ontdekkingen in eene weetenfchap juist dan het veelvuldigfte geweest zijn , wanneer veelen te gelijk zich op dezelve hebben kunnen toeleggen , zo heblun wij ons genoopt gevonden . om te beproeven ot men . met een Werktuig, op foortgelljke wijze als dat van tcyler faamgefteld, doch van eene grootte, die meer tot algemeen gebruik gefchikt is, niet eenigszins zoudekunuen nabij komen aan het vermogen van het genoemde Werktuig, dat is, of men niet de zelfde' foort van onderzoekingen daarmede zoude kunnen verrichten. De uitflag meer dan aan onze verwachting beantwoord hebbende, zo hebben wij btflootcn, de Cefchi ij ving van dit ons Werktuig, gelijk ook van eenige proeven waar uit deszelfs vermogen blijken kan , algemeen te maaken; zijnde ons voorneemen , om indien deeze onze arbeid eenigszins gunftig ontfangen wordt, dien met proeven van eenen anderen aart te vervolgen. Voor het tegenwoordige hebben wij ons bepaald, om van de proeven, die reeds met het Werktuig van teyler genoomen waren, de zodanigen te herhaalen, welke ons het best gefchikt voorkwamen, om het betreklijk vermogen van dat Werktuig en het onze aan te toonen. Wij hebben dit zo wel gedaan omtrent de proeven, die enkel met den eerden conductor genomen , alsomtrent die genen, welke met behulp van Batterijen bij ïeyler's Werktuig gefchied zijn ; ook hebben wij de eerden bij de negativc werking van ons Werktuig onderzocht, en zijn dus in ftaat gefteld geworden, om zo wel het negative als pofidve vermogen van hetzelve te kunnen opgeven. Betreffende de proeven met de Batterijen, hebben wij het onnodig gevonden, die allen te herhaalen, welke men bij r EYLüi^Genootfchap genoomen heeft.; wij  wij hebben van deezen alleen die geenen uitgekoozen, die ons toerekenen voldoende teZ1,n om het vermogen aan te wijzen, datmenop deeze wi£ mlt ons Werktmg kan daarftellen. Voorts hebben wii n« ^ 7 ^ , lil. vermogen der beide Werktuigen nogt"vS 'betTr ^ blaken ons b,J alle de proeven van de zelfde roort van Amalg , ? lik die m,kwik en zink, of kwik en bladtin, bediend, waarmeede de proeven b,j het Werktuig van teyler genomen zijn. *S IN-  Cvi) INHOUD. EERSTE AFDEELING. Befchrijving der Eleclrizeer-Machine, en der Proefneemingen met derzelver Conductor in het werk gefield. I. Befchrijving der Ele&rizeer-Machine. BI. 2 II. Proefneemingen met den Condu£tor in het werk gefield. I. A. Lengte der vonk of draal, bij den pofitiven conductor. 13 B. ■■ — bij den negativen conduclor. 15 s. Lengte der vaak af ftraal„i ala rij langs eene flechr geleidende oppervlakte gaat. A. Bij den pofitiven conductor. >7 B. negativen conductor. J8 3. Lengte der vonk die tot eene fcherpe ftaalen punt overgaat. A. Bij den pofitiven conduétor. J9 B. negativen conductor. '9 4. Lengte der vonk die uit een dergelijk punt wordt nitgefchoten. A. Bij den pofitiven conductor. 2° B. negativen conductor. 20 5. Lengte der vonk tusfehen twee fcherpe (taaien punten, waarvan de eene aan den conductor geplaatst is. A. Bij den pofitiven conductor. 21 B. negativen conductor. £1 C. A. Uitgebreidheid der pluim uit een knop aan den pofitiven conductor. 21 tegen over den negativen conductor. 22 7. A. Zijdelingfche uitftraling van dunne metaaldraden, die de electnke ftof van den pofitiven conductor afleiden. 53 B. Verlichting van dunne metaaldraden, die de ftof tot den negativen conductor aanvoeren. 2* i. A. De belading, die een enkele vonk of ftraal van den pofitiven con- ■  Cru) duétor, bij eene leidfche fles van een' vierkanten voet bekleed glas te weeg brengt. BI. B. Die van de vonk of ftraal van den negativen conductor, £0/ $>• A. De gebrekkige afleiding der eleélrieke ftof langs eenen koperdraad van i duim dikte, die met den bol vereenigd is tot welken de vonk van den pofitiven conductor overgaat. 29 B. De gebrekkige aanvoering der electrikeflof langs gemelden draad, als zij van eenen bol tot den negativen conductor overgaat. 29 10. Aanfieeking van buskruid, tonder, zwam en harst; en de ontvlamming van olie. A. Bij den pofitiven conductor. 3I B# negativen conductor. 32, ïl. A. Smelting van lange reepen bladgoud, bij den pofitiven conductor, 32 ' ~ " ■ bij den negativen conductor. 33 12. A. Doorbooring van fpeelkaarten en dooding van vogelen, door eene enkele vuuK vC maai van Ucu yumiven CondUCtur. 3j B' door d*e van den negativen conductor. ,5 13. A. De tijd in welken eene leidfche fles van een'vierkanten voet bekleed glas bij den pofitiven conductor beladen wordt, zo dat zij zich over haaren onbekleeden rand , welke 4 duimen hoog is, ontlaadt. 35 Het meerder vermogen der ontlading van eene leidfche fles, die bijden condu&or van dit werktuig beladen is, dan bij een gewoon werktuig, fchoon deaffiand , op welken zij zich ontlaadt, de zelfde is. 37 De lengte van ijzerdraad, die 'er door eene leidfche fles van een'vierkanten voet bekleed glas bij den pofitiven conductor van dit werktuig gefmolten wordt. De ontlading, die van eene leidfche fles langs ofoverhaarenonbekleeden rand gebiedt, is geen bewijs van haare hoogde belading. a9 °C lIJd in welken een leidfche fles van een'vierkanten voet bekleed glas bij den negativen conductor beladen wordt, zodat zij zich over haaren onbekleeden rand ontlaadt. De lengte van ijzerdraad, die 'er door eene zodanige fles bij den 3 negativen conductor gefmolten word. 14. A. De afiïand van den pofitiven conductor , op welken men het ver¬ wekken der tegengeftelde kracht kan gevoelen. 43 B.Den aflland van den negativen conductor,op welken men ztóks gevoelt, 4I 15. A. De aflland van den pofitiven conductor, op welken men, bij het over-  overgaan der vonk of ftraal, de herftelling der tegengeftelde kracht gevoelt. B1, 45 B. Bij den negativen conductor^ 45 16. A. De afftand van den pofitiven conductor op welken de verwek¬ king en de herftelling der tegengeftelde kracht, door een vonk, of de belading eener leidfche fles merkbaar is. 'ü 4 B. Bij den negativen conductor. 47 17. Befchrijving van eenen Electrometer , op de wijze van eenen Unfter gemaakt, waardoor de hoegrootheid derwegftotende en aantrekkende kracht, in gewigt, kan blijken. 47 Hoeveel de vvegftoting en aantrekking bij den pofitiven conductor, en bij den negativen conductor bedraagt. 5® TWEEDE AFDEELING. Befchrijving van de Batterij van dit Werktuig en van de Proeven met de7.elvp gp.nnmpn. I. Befchrijving der Batterij. Haare faamenftelling, Electrometer, laading en ontlaading. 5* IL Befchrijving der proeven met de Batterij van dit werktuig genomen. 1. De fmelting van ijzerdraad van verfchillende dikte en lengte. 60 a. De grootere lengte van ijzerdraad die 'er kan gefmolten worden, als het vooraf is heet gemaakt. 61 3. De verandering van het ijzerdraad tot rook en vlokken. 64 4. De verkalking van ijzerdraad, zo ver die uit de verandering van het ijzer zelf kan worden opgemaakt. «5 5. De verkalking van ijzer en de vermindering der dampkrings-lucht. 63 6. Verkalking van lood in dampküngs-lucht en enkel zuivere lucht. 71 7. Verkalking van tin in dampkrings-lucht en in zuivere lucht. 74 8. De verandering en het niet verkalken van zilver. 76 . ■ van goud. 7^ 10. De verandering van verfchillende metaaldraden in moffet. 82 T 't' , in het luchtledige. 84 12. De revifieering van kwikkalk. j3. De voortbrenging van zuivere lucht bij de revifieering van metaalkalken. 88 EER-  EERSTE AFDEELING. Befchrijving der Ele&rizeer - Machine , en der Proefneemingen met derzelver Conductor in het werk gefield. I. Befchrijving der Èleiïrizeer-Machine. Dit Werktuig, aatopPWl.io afgebeeld, befW uit twee glazen fchijven, elk van 3 r duimen middellijn (V), in Frankrijk m dezelfde Fabriek gemaakt, waar die van het Werktak van teyler vervaardigd zijn, - Deeze Schijven zijn, op den afïland van 7 duimen van elkander, op denzelfden As gefteld, en worden elk door vier kusfens gewreven, waar van de onderften door de letters nnnn worden aangewezen- dezeiven zijn, even als by teylers werktuig, met leder bekleed, en met lappen van gewaschte zijden taf voorzienwelke in het midden op het leder zijn vast gemaakt. Voor het overige zijn deeze kusfens toegefteld, en aan het werktuig geplaatst, op dezelfde wijze als bij de befchrijving van teylers werktuig is opgegeevenj elk van dezelven 1 heeft 00 Ten einde men in alles beèter de evenredigheid tusfehen dit'Werktuig en da* van teyler zon kunnen beoordeelen, hebben wij ook van dezelfde, namen.liik Engeüche, maat gebruik gemaakt, die in de Befchrijving van het laatfle is opgegeevea. A  co heeft eene lengte van 8 duimen, en eene breedte van 2 duimen ; zo dat 'er van elke glazen fchijf eene oppervlakte van 1150 vierkante duimen gewreven word. De As, welke door de fchijven gaat, is van n duim dikter van geel kooper ; tusfehen de fchijven , en ter plaatfe alwaar hij door de fchijven gaat, is hij omzet met een houten hos; ten einde hier door aan de fchijven de behoorlijke verbinding met dcnzelven te geeven. Deeze houten bos is, ter dikte van 4 duimen, bekleed met een lak-of harstachtig cement, om de afvloeijing der opgewekte ftof naar den as voor te komen; tot het zelfde einde is ook elke oppervlakte van de fchijven, tot op 3 duimen afftand van den as, bedekt met een dun bcklecdfel van vuurlak. — Het einde van den as, a, waaraan de beweeging wordt medegedeeld , heeft een fchroefdraad, aan welke gefchroefd is een ft uk raasfief glas , c , van 10 duimen lengte en 2 duimen middellijn, dat geheel en al bedekt is met een fchijf van lak en harst; en daar toe, san het einde dat naar den as gekeerd is, met een koperen monteerfel en een fchroef voorzien is; terwyl deszelfs ander einde een koper vierkant, dat van binnen een fchroef bevat, tot monteerfel heeft; aan welk vierkant de palmhouten kruk b geplaatst en door middel van een fchroef verbonden is. Deeze kruk befchrijft een' cirkel van 22 duimen middellijn, en kan door één*' man gemaklijk rond bewogen worden. De ftijlen, welke den as ophouden, zijn, even als bij teylers werktuig, in plaats van hout, van masfief glas genomen;:, deeze verandering ia de faamenftelliBg der Eleétrizeer- Ma*  Cs ) Machines met fchijven, welke door een' van ons CO bet eerst uitgedacht, en op zijn voorftel bij het werktuig van teyler aangewend is, was van te veel belang om niet van dezelve bij dit werktuig gebruik te maaken. Immers is op deeze wijze de as veel volkomener vrij gefteld, waar door niet alleen bij de pofitive werking de afvloeijing der ftof van den conduftor tot den as verder wordt voorgekomen, maar ook bij de negative werking belet, dat de ftof zig minder gereedlijk tot den as, en van deezen langs het ongewreeven deel der fchijven, aan de kusfens kan overgeeven. Om nu deeze vrijftelling, welke in het algemeen altoos volkomener is, naarmaate zij dooreen minder getal vrijftellende hghaamen gefchiedt, nog des te beeter te verrichten, hebben wij in plaats van vier, zo als bij teylers werktuig, flechts van drie ftijlen ter ophouding van den as gebruik gemaakt, waar van twee, d, e, op den afftand van 4 duimen nevens elkander aan het voorfte gedeelte, en de derde, /,op zich zelf aan het achterfte gedeelte van het werktuig geplaatst is. Deeze ftijlen hebben een dikte van 2 duimen, en beftaan elk, zo als bij fg te zien is, uit twee ftukken, die in het midden, op de hoogte van den as, door het koperen monteerfel h met elkander verbonden zijn; tusfchen dit monteerfel van elk der voorfte ftijlen, is een kruiswijs koperen ftuk vast gemaakt, door het welk de as gaat, 't geen tevens dient om deeze beide ftijlen met elkander te verbinden,terwijl in dit monteerfel van dert achterften ftijl flechts een gat is, waar in de as wordt opgehouden. ' Elk der gemelde ftijlen is boven dien nog aan het boven - en beneden - einde toe- W A. PAETS VAN TROOSTWIJK. A 2  C 4 > toegerust met een zwaar ftuk koper, waar door zij, door middel van fchroeven, aan de kap en het voetftuk van het werktuig zijn vastgemaakt. De geheele lengte van eiken flijl, met deszelfs koperen toerusting, is 3 voeten en 4 duimen. De kap en het voetftuk, waar aan ook de kusfens ter wrijving van de fchijven zijn vast gemaakt, zijn van mahognij hout, de eerde ,*,£,/, heeft geene grootere oppervlakte dan nodig is, om den toeftel waar aan de kusfens zijn, op te houden ; en is van boven , ten einde de fchroeven te bedekken die het monteerfel van de ftijlen met haar verbinden, belegd met een dunne houten plank van dezelfde grootte. Het voetftuk rn 0 heeft meer of min de gedaante eens drievoets, is op zijne grootfte breedte,waar van flechts het gedeeltein de üguur zichtbaar is, 3 voeten, en vantoto 2 voeten, hetzelve heeft 2 duimen dikte. Onder dit voetftuk is een ander Huk mahognijhout, van dezelfde gedaante en dikte, dat daar aan door fchroeven is vast gemaakt, en het welk rust op drie ftijlen van masfief glas, r, s, t, van % duimen dikte en 16 duimen lengte, die van onderen vast gemaakt zijn in een ander ftuk mahognijhout, dat van dezelfde gedaante als het voorgaande, doch een weinig grooter is. Het is met dit laatfte dat het werktuig den grond raakt, op welke het, zonder dat het aan denzelven behoeft te worden vastgemaakt, door zijBe zwaarte genoegzaam vast ftaat; 't geen het voordeel geeft» dat men dit werktuig altoos naar willekeur kan verplaatfen. De conductor van dit werktuig, welke uit buizen van geel koper is faamgefteld, beftaat uit vijf ftukken: twee derzelvea B en C, die de armen van den conductor uitmaaken, hebben  C5) ben elk de gedaante van een' winkelhaak, die aan den hoek by D met eenen bol voorzien is: deeze beide armen zijn bij JPin eenen bol gevat, en met het lighaam des conductors verbonden; aan de andere einden deezer armen zijn, zo als bij Ete zien is, de ontvangftukken geplaatst, welken uit eene nauwere buis dan die der armen beftaan , die ter wederzijde met vijf itaalen punten voorzien , en, aan dat einde daar zij het naast aan den as is, met een wel afgerond ftuk palmhout gefloten is, terwijl het ander einde geftoken is in eenen bol, die bij £,al waar hij aan den arm des conductors ge* plaatst is, een foort van bajonetbeugel heeft, pasfende in een' anderen dergelijken beugel, die bij E binnen in de arm des conductors gevonden wordt, Deeze beugels zijn zodanig gefteld, dat de ontvangftukken wanneer zij aan de armen geplaatst zijn, zo wel vertikaal als horizontaal kunnen gefteld worden; 't welk gevoegd bij de beweeging, die de ontvangftukken zelve in de bollen hebben, waar door zij ook met hunne punten op waards kunnen gekeerd worden , een aanmerklijk gemak aanbrengt in het plaatfen van dezeïven tusfchen de fchijven; 't welk anders door de zwaarte van den conductor zeer moeijeïyk is. De afftand, welken deeze ontvangftukken van den as hebben, is 8 duimen; en die, welken de bol waarmede zij aan de armen verbonden zijn, buiten den rand der fchijven uitfteekt, één duim. — A is het lighaam des conductors; het zelve is een buis, die veel wijder is dan de reeds be* fehreevenen: zij is aan haar eene einde, even als de armen, aan den bol F verbonden, terwijl het ander einde met den bol Ggefloten is,die een horizontaal en vertikaal gat A 3 heeft.  heeft, waarin naar den aart der proeven koperdraden geplaatst worden; De evenredigheid, die de bijzondere deelen des conductors tot elkander en tot het geheele werktuig hebben , kan uit de af beelding, bij welke dezelve is in acht genomen, verder blijken. De geheele conductor wordt gedragen door een' ftijl van. maslief glas, van 2 duimen middellijn en 2 voeten hoogte, die van onderen eenen houten voet heeft. Deeze plaatfing van den coriductor op gemelden ftijl gefchiedt door middel van een rechtftandig gat dat in den bol Fgevonden wordt, het welk fcbuift over een koperenden met welke de glazen ftijl is toegerust, welke pen aan het einde een fchroefdraad heeft, waarop de bol Hgefchroefd wordt, en dus, door middel van deezen laatften, de conductor wordt vastgezet. De voornoemde glazen ftijl is bij I; ter plaatfe daar de conductor op denzelven rust, tot op 6 duimen afftand, bedekt met een harst- en lakachtig bekleedfel, 't welk langzamerhand afneemt, en bij K insgelijks voorzien met een dergelijk bekleedfel, dat mede in hetmidden hooger is. Beide de bekleedfels dienen om de afvloeijing der ftof, die de conductor, van de fchijven ontvangen heeft, en die, gelijk door de ondervinding gebleeken is, altoos nog vooreen gedeelte langs de oppervlakte van de glazen ftijl gefchiedt, verder voor te komen. Het is op deeze wijze dat de pofirive conductor van dit werktuig is ingericht: dezelfde conductor Wordt ook voor de negative werking, PlaatII.fig. 1,gebezigd, —Hier toe worden dan de ontvangftukken met hunne bollen van de einden der armen des conductors weggenomen, en de conductor, in plaats  plaats van methetgat m den bol F, met een ander gat, het welk op zekeren afftand van het eerfte bij L, in eene tegengeftelde rich tmg, m hetlighaam des conductors is geplaatst over de koperen pen, die aan het boveneinde van den glazen ftijl gevonden wordt* op welke dezelve wederom door den bol Hwordt vastgehouden" Be armen van den conductor, die, zo als PI. Ij\ hg. , tezienis ' door deeze verandering eenen vertikaalen ftand verkrijgen , vinden zich dan zodanig geplaatst, dat, als de conductor aan het werktuig is aangefchoven, hunne einden E Min aanraking zijn met her onderfte en bovenfte monteerfel van den ftijl /, en dus , dat zy, daar 'er van elk monteerfel een koperdraad, die ook met de kusfens gemeenfchap hebben. JBehalven deezen, is 'er nog een ander conductor, van welken wij ons voor de negative werking bij dit werktuig bedienen. Deeze, welken wij voortaan den treden neganten conduc midde rn bGfhat Uit k°P6ren ^ van één duim ^ddelhjn, d,e eene hoogwijze gedaante heeft, en met zijn grootfte bogt twee voeten van den achterften ftijl van het werktuig^, verwijderd is. Deeze buis is aan beide de einden voorzien met eenen bol van i duim middellijn, waar van de onderfte een koperen pen heeft, die geftoken wordt in een gat, dat hier toe in het voetftuk is; de andere bol is doorhoord om een fchroef door te laaten die aan haar buiten einde een'koperen knop heeft, door middel van welkenzii aan de kap van het werktuig wordt vast gemaakt. De buis, op deeze wijze aan het werktuig geplaatst zijnde, raakt met de öeide bollen de monteerfels vandenftijl/,efl heeft dus met alle de  C 8 ) de kusfens gemeenfchap; in het midden of liever op de hoog. te van den as, is zij voorzien van een koperdraad van i duim dikte en 6 duimen lengte, dat in de richting van den as van het werktuig is afgekeerd, en aan deszelfs einde een fchroef heeft, waar aan bollen van verfchillende middellijn kunnen geplaatst worden. - Deezen condudor hebben wij verkoozen, om hier door den glazen ftijl te kunnen misfen die den anderen conduftor ophoudt, en dus om van het minst mogelijk getal vrijftellingen gebruik te maaken; gelyk ook om een beeter middel te hebben om de batterijen ook negatief te kunnen beladen; waar bij, gelijk van zelf volgt, een uitgebreide conductor altoos hinderlijk en nadeelig is. Dit zij dan genoeg omtrent de zaamenftelling van dit werktuig' 'er blijft nu nog over dat wij opgeeven, hoedanig het zelve, om eene pofitive of negative werking voort te brengen, behoort toegerust te zijn. - Voor de pojïnve werking fpreekt het van zelf, dat, volgens Plaat I, de conductor zodanig moet geplaatst zijn, dat deszelfs armen eene horizontaale richting, en de ontvangftukken dien afftand van den as hebben, en met hunne bollen zo verre buiten den rand der fchijven komen, als hier boven is opgegeeven <ƒ> Men vereenigt vervolgens den kap i,k,h door middel van een koperdraad, u, met een ander koperdraad, dat, even als het voorgaande, \ duim dikte heeft, en ter lengte van het vertrek langs de zoldering is M De toeflei. welke in de plaat op den conductor is afgebeeld , behoort eigenUjk Luoc dencondor, en wordt flechts voor Zeekere proefneennng oP denzelve* geplaatst; - die toeftel zal ia het vervolg nader befchreeven worden.  C9) is vast gemaakt; van waar hij langs eene der muuren, die aan het einde van het vertrek is, tot den houten vloer overgaat, alwaar hij tusfchen twee planken tot het tegengeftelde einde van het vertrek is voortgeleid; en eindelijk door een gat, dat aldaar in de vloer gemaakt is, tot een riool gaat dat beftendig met grondwater gevuld is. Met deezen draad, welken wij voortaan den leidenden draad zullen noemen, wordt ook het voetftuk m o, vereenigd ; 't welk gefchiedt door den koperdraad v, die met zijn eene einde den leidenden draad op den grond raakt, te plaatfen aan den knop der fchroef, welke dient om de beneeden-kusfens aan het voetftuk te verbinden, en dus van onderen aan het voetftuk is. - Het is dan op deeze wijze dat de ftof aan de kusfens wordt aangevoerd, welke zij aan de fchijven overgeeven; terwijl om de ftof af te leiden die de conductor van de fchijven ontvangt, en aan een ander lighaam overgeeft, aan dit laatfte insgelijks met den leidenden draad gemeenfchap gegeeven wordt. Wat de mgatiut werkmg betreft; bij deeze, welke Plaat II fig. i, is afgebeeld, is de conductor ontdaan van de ontvangftukken, en zodanig op den ftijl, / K< geplaatst, dat zijne armen eene vertikaale richting hebben, en met het bovenfte en onderfte monteerfel van den ftijlfin aanraaking zijn; tegen ivelken laatften ook de bollen van den tweeden negativen conduftor raaken, wanneer men van deezen,in plaats van den gewoonen, gebruikmaakt. De koperdraaden u, v, die bij de pofitive werking de kap en het voetftuk met den leidenden draad vereenigen, worden nu weggelaten ; integendeel worden iV O, f> R, en S T, en dus elk der voorfte B en  C 10 } en achterfte zijden van de kap en het voetftuk, voorzien met een' koperdraad, die van dezelfde lengte is als elk deezer zijden, en aan beide einden een'bol van 3 duimen middellijn heeft: deeze koperdraden zijn bij NO en P ^flechts op de kap gelegd, doch bij RenSTtegen het voetftuk aan geplaatst,en worden zo wel op de eerfte als tegen het laatfte door middel van de bollen gekneld gehouden, welke daarom, ter plaatfe waar zij aan den draad gefchroefd zijn, een weinig vlak gemaakt zijn. — Deeze wijze om de uitfteekende gedeelten van de kap en het voetftuk te bedekken, hebben wij van een' wezenlijken dienst gevonden, om de aanvloeijing der ftof tot de kanten en hoeken dewpr heiden voor te komen, welke anders, even als bij teylers werktuig, zeer aanmerkiijk is, en zich zo wel door eenfterk geblaas, als door een aantal pluimen of lichtpenfeelen kenteekent. Om de ftof af te voeren welke de fchijven van de kusfens ontvangen, het geen bij het werktuig van te yler, even als bij alle anderen met fchijven, gefchiedt door aan den pofitiven of eerften conductor gemeenfehap met den grond te geeven; bedienen wij ons bij dit werktuig, alwaar flechts vanéénen,en wel meesttijds van denzelfden conductor wordt gebruik gemaakt, van de beide ftukken x, die ter wederzijde, in het midden van het voetftuk, tusfehen de randen der fchijven geplaatst zijn. Deeze beftaan elk uit een' ftijl van masüef glas, die van boven met een houten buis of kooker is toegenist, waarin het ontvangftuk, dat te voren aan den arm des conductors was , met deszelfs bol geplaatst wordt ; welke ftijl, om alle afvloeijing der ftof voor te komen, aan het boven ein-  C m ) einde en fa het midden bedekt is met een dergelijk lak-en harstachtig bekleedfel als hier. boven van den ftijl onderden conductor is opgegeeven; terwijl dezelve voorts van onderen gevat is in een ftuk hout, dat naar de rondte van het voetftuk is uitgehold,en in deeze holligheid twee koperen pennen heeft welke gefchoven worden in gaten, die hier toe ter zijde vaa het voetftuk zijn, en dus geleegenheid geeven om den ftijl aan het werktuig teverbinden. De hoogte van deezen ftijl is zodanig dat, wanneer hij aan het voetftuk geplaatst is, het ontvangftuk juist de hoogte van den as, en een' gelijken afftand van denzei ven lieert* als wanneer het aan den arm des conductors geplaatst is. 01 Du deeze-ontvangftukken gemeenfchap met den grond te geeven, plaatst men op den bol, die aan elk ontvangftuk is en wel in een gat, dat in deezen gevonden wordt, een'anderen koperen bol van kleiner middellijn, die hier toe met een koperen pen voorzien is, en op zijde een gat heeft, in welk laatfte vervolgens de koperdraad z geftoken wordt, waar van het einde den leidenden draad op den grond raakt. Het gebruik deezer beide ftukken x, x is ondertusfchen niet alleen om bijde negative werking de ftof, welke de fchijven aanneemen , tot den grond over te brengen, maar zij kunnen ook gebezigd worden, om, op foortgelijke wijze als bij teylers werktuig, de batterijen zonder behulp van den gewoonen conductor te beladen , 't welk gefchiedt door de koperdraden z, z, met de batterijen te vereenigen; en dus heeft men bij dit werktuig het voordeel om de batterijen zo wel poütief als negatief te kunnen beladen, zonder door de uitgebreidheid van eenen eerften conductor gehinderd te worden; B 2 'twelk,  C ) 't welk en het nadeel voorkomt dat het gebruik van den conductor aan de belading, bijzonder bij eenen vochtigen dampkringi kan toebrengen, door de groote oppervlakte,welke hij aan'de lucht aanbiedt; en tevens van een aanmerklijk voordeel is , wanneer men een vertrek van geene groote ruimte heeft, door de mindere plaats, welke dan de geheele toe- ftel inneemt (X). Het blijkt dan uit dit alles, dat dit werktuig, hoe zeer ook in verfcheiden opzichten naar dat van t e y l e r gevolgd, echter in eenige omftandigheden zekere voordeelen heeft, die of aan den aart van dit werktuig eigen zijn,en dus geenszins bü het andere kunnen worden aangewend, of die men als verbeteringen in het algemeen voor deeze foort van Eleftrizeer-Machines kan befchouwen. Immers zal men moeten toeftaan, dat de inrichting om een' endenzelfden conduétor voor depofitiye en nc-ative werking te bezigen, gelijk ook om van alle deftukren, die tot de eerfte nodig zijn, voor de andere gebruikte maaken, behalven het voordeel, dat zij geeft om depofitiveen Lative kracht van het zelfde werktuig met meer naauwkeurieheid te vergelijken, tevens eene eenvouwigheid aan dit werktui» bijzet, die bij teylers werktuigniet gevonden wordt; alvvaar de uitgebreide en uit verfcheide ftukken beftaande conduaor,die door drie ftijlen gedragen wordt,ditonmogehjkmaakt. Ten f k Wanneer men nagaat dat flechts zeer weinige lieden in de onhandigheid zijn, het doen van proefneemingen voor ieder een algemeen te maaken.  C 13 j Ten anderen is het zeker, dat de toevoeging van den tweeden negativen conduétor, en het bedekken der uitfteekende deelen van de kap en het voetftuk met koperen bollen, eene wezenlijke verbeetenng voor de negative werking uitmaaken , die bij het genoemde werktuig ontbreekt; en die het voordeel geeft dat men ook van dezelve tot het beladen van batterijen gebruik kan maaken, 't geen bij teylers werktuig, door de uitgebreide plaats, welke daar de negative conduétor inneemt en de gelegenheid, die de kap en het voetftuk hebben, om door middel hunner kanten en hoeken de ftof aan te trekken, niet dan zeer gebrekkig zou kunnen- gefchieden. II. Proefneemingen met den conductor in het wrkgefleld. i. A> Het is bekend dat de eleétrieke vonk of ftraal totopgrooter afftand van den conduétor kan getrokken worden, als men aan den bol aan het einde des conduétors eenen anderen bol van kemer middellijn , tot op zeekeren afftand van denzelven plaatst, gelijk ook wanneer die bol kleiner is dan die tot welken de vonk overgaat. C0 Beide deeze omftandigheden hebben wij «O den conduftor met een' kleiner' bol iV toegerust, en tegen over deezen enea ontvangenden conduftor O met een' veel grooter' bol ,geplaatSt! B 3  C i4 D wij bij dit werktuig op het voordeeligfte gevonden, wanneer wij voor den eerften, welke op pi. i. doorais afgebeeld,eenen bol van 2 duimen middellijn gebruikten, die door middel van eenen koperdraad, horizontaal in den conductor geftoken, § duim afftand van G , den bol aan het einde des conductors hadt; en wij van deezen bol a de vonk of ftraal lieten overgaan tot b , eenen bol van 5§ duim middellijn, die tegen over den eerften op een' houten ftijl geplaatst was, en met den leidenden draad gemeenfchap had. • De vonk of ftraal, die op deeze wijze van den conductor overgaat, heeft gewoonlijk de lengte van 115 duimen; flechts eenige weinige reizen, en wel bij nngnnfl-ig werler, is die geweest 11 duimen; integendeel hebben wij dien meer dan eens, bij eene voordeelige luchtsgefteldheid, ter lengte van 12j duimen verkreegen. Deeze ftraal is van eene kronkelende gedaante , en is, de grootte uitgezonderd, gelijk aan dien, welken men van teylers werktuig vindt afgebeeld: in het duister gezien, heeft hij, voor zo verre men dit door het oog kan bepaalen, eene dikte van b duim; en uit denzelven fchieten zydelings verfcheiden kleinere ftraalen, in eene richting, die van den conductor is afgekeerd, waar van de meesten eene lengte hebben van 2 of 3 duimen en fommigen zelfs van 4 duimen. CO . ~ B) De (ƒ) De lengte der pofitive vonk of ftraal van teylers werktuig is gewoonlijk 21 duimen , en op zijn meest 24 duimen; — de dikte is als die van de fchacht eener gewocne fchrijfpen; — de zijdelingfcbe ftraalen zijn van 6, 7 of 8 duimen lengte. — Ten einde de vergelijking van dit werktuig met het onze gemaküjker blijke, zullen wij by elke zaak opgee ven, hoedanig men dezelve bij teylers werktuig gevonden heeft.  C 15 ) B) De lengte der negative vonk of ftraal hebben wij eerst onderzocht bij den tweeden negativen conductor, en gevonden dat dezelve als dan de meeste lengte had wanneer hij van een bol van , duim middellijn tot eenen van 12 duimen middellijn overging, die aan den koperdraad in het midden van deezen conductor geplaatst was. De gewoone conductor, tot de_ negative werking ingericht zijnde, is ons voorgekomen minder voordeelig voor de lengte der vonken te zijn, uitgezonderd wanneer wij de vonk, in plaats van tot G of tot het einde des conductors, lieten overgaan tot D of tot dien bol van de hoeken der armen , die naar den grond gekeerd was; in welk geval de lengte der vonk, die een bol van , duim middellijn aan denzelven overgeeft, ten naas tenby gelijk is aan dien welke onder gemelde omftandigheid aan den tweeden negativen.conductor gegeeven wordt. D-eze zaak is waarfchijnlijk toetefchrijven aan de gelegenheid waarin het gedeelte van den conductor, waar aan de bol D is meer dan eenig ander zich bevindt, om eene pofitive kracht bij denogrond te doen ontftaan; waar door gevoWijk de negative werking, dat is de aantrekking der electrieke ftof, van den geheelen conductor, zich voornaamlijk bij dit gedeelte moet bepaalen; terwijl het om dezelfde reden klaar 78fVQ WGrking V3n den ëeheeJe« inductor z d door dat gedeelte, 't welk hetnaastbij den grond is, tracht uitteoeffenen, en 'er, door de pofitive kracht, die dit gedeelte by den grond doet ontftaan, een deel der negative werking wordt tegengehouden en belet om elders deszelfs aantrekking te oerfenen; dat, zeg ik, om deze reden de bol aan het ein-  C iO einde van den gewoonen conductor nimmer zo gefchikt kan zijn, om de ftof op dien afftand aan te trekken en dus zulke lange vonken of ftraalen daar te ftellen, als zulks door den bol van den tweeden negativen conductor, welke als het eenig uitfteekond gedeelte van deezen conductor voornaamlijk die aantrekking oeffent, kan gefchieden. De vonk of ftraal dan, welke men, onder de voordeeligfte der genoemde omftandigheden, bij de negative werking verkrijgt, heeft meesttijds de lengte van 85 duimen; eenige maaien, b'y gunstig weder, hebben wij denzelven ter lengte van9 duimen verkreegen. Deeze ftraal vertoont zich met dezelfde kronkelingen als de pofitive: zijne dikte is echter niet zo groot; doch hij is insgelijks voorzien van verfcheiden zijdelingfche ftraalen van 2 of 3 duimen lengte, die uit het lighaam van den ftraal zijdelings, doch in eene richting, die naar den conductor gekeerd is, uitfchieten ; en dus door haar tegengeftelde richting met die, welke uit den pofitiven ftraal voortkomen, een nieuw bewijs opleeveren, dat de ftellige en ontkennende . eleftriciteit niet onderfcheiden zijn,dan in de ftreekUjn waar* in de ele&rieke ftof, het zij van of tot een lighaam, bewogen wordt, (g) 2. De lengte tot welke de vonk of ftraal van dit werktuig zou kun- (s) De lengte der negative vonk of ftraal was bij teylers werktuig 10 of n duimen Ten opzicht der negative werking van dit werktuig heeft men echter te let- ten, dat deezen, zo als de Heer van marum zelf opgeeft, niet dan gebrekkig heeft kunnen onderzocht worden.  C i7 3 kunnen verlengd worden wanneer men hem liet gaan langs eene geleidende oppervlakte, bij welke de leidende deelen in eene onvolkomene aanraaking zijn, hebben wij beproefd met een plank, die eerst met vernis beftreeken en vervolgens met kopervijlfel beftrooid is, welk laatfte wij, beeter dan eenige foort van brons, tot deeze proef gefchikt gevonden hebben. Deeze plank heeft de lengte van 12 voeten en de breedte van 7 duimen; zij is, aan haare ééne oppervlakte, over de geheele lengte, en ter breedte van 4.1 duimen in het midden van de breedte , met dit vijlfel bedekt. — Op beide de einden der met vijlfel beiïrooide oppervlakte, wordt een koperen br»i gopioof-ot; hnl, wolk/? naqr Hpn eonductor gekeerd is, heeft 3 duimen, en de andere, welke met den leidenden draad vereenigd is, 51 duimen middellijn. - Daar de lengte der plank te groot is , om dezelve rechtftandig bij den conductor te plaatfen, zo wordt zij, op gelijke hoogte met rl en mnriu^nr, ovenwijdig aan den grond vrijgefteld. Wij lieten de vonk of ftraal niet onrniddelijk tusfehen de beide bollen, namelijk van dien des conductors tot dien van de plank, overgaan, maar tot eenen anderen bol van 51 duimen middellijn, die op een glazen ftijl, ter gelijker hoogte, en op zekeren afftand tusfehen de beide genoemde bollen geplaatst was; welke afftand zo lang veranderd werd, totdat de vonk of ftraal met de meeste rijkheid langs de met vijlfel beftrooide oppervlakte overging. A) Met deze inrichting is het ons nog nimmer mislukt, de pofitive vonk of ftraal in een' onafgebroken' ftaat van het eene einde der plank tot het andere, en dus ter lengte van C I3  12 voeten, te zien overflaan; zo dat het waarfchijnlifk is, dat wanneer wij deeze plank nog van meer lengte genomen hadden, wij, bijzonder bij gunftig weder, ook aan de vonk of ftraal nog grooter lengte zouden gegeeven hebben. Deeze proef levert een fraai verfchiinfelop: behaiven den ftraal, die langs de oppervlakte van het vijlfel , van den-eenen bol tot den anderen , in eene menigte kronkelingen, overgaat, ziet men nog verfcheiden andere ftraalen, die geduurig uk de genoemde ftraal voortkomen, en zig wederom verdeden in een aantal kleinere, die hier en daar in elkander fchieten: zo dat de geheele oppervlakte van het vijlfel als met ftraalen bedekt is, die in het duister cene BüMMtga fst«%^**s va" s^x cn Srr>en Hcht vertooncn (70- Ij) De gemelde inrichting hebben wij ook bij de negative werking gevolgd, met dit onderfcheid echter, dat, in plaats van den bol van 3 duimen, een van 11 duim op dat einde van de plank geplaatst was, dat zich naar dcu wnJu&or gekeerd bevond ; gelijk ook dat wij, bevindende dat de afftand te groot was dan dat de ftraal delengte der geheele plank kon afioopen, den bol, die met den leidenden draad getneenfehap had, zo lang naar den anderen bol verfchooven , tot dat de vonk of ftraal onafgebroken, langs de oppervlakte van het vijlfel, tusfehen de beide bollen overging. Dit gefchiedde op den afftand van 6 voeten; voor het overige was het verfchijnfel het zelfde als by de pofitive werking, ! I ! : 3* (4) Deeze proef is bij teylers werktuig verricht met eene plank van 6 voeren lengte ,, die met brons beftrooid was,-  C m > 3. In navolging van fommigen, die gemeend hebben de kracht van een werktuig daar uit te kunnen beoordeelen, hebben wij ook onderzocht-de lengte der vonk of ftraal, die bij dit werktuig tot een metaalen punt overgaat. Ten dien einde hebben wij ons bediend van ftaalen punten, welke zo fcherp zijn, als zij kunnen verirèegen worden, en, even als die, welke men bij teylers werktuig'tot hef zelfde oogmerk gebeezigd heeft, door den Heer cutiib erts on vervaardigd zijn. Een deezer punten, hebben wij, naar mate zulks met de pofitive of de negative wo*k;»g ~,r„„ao^„nm mt** SoPiaatst, of in eenen bol van gelijke middellijn als die aan het einde des condudors , die op gelijke hoogte tegen over dezelve geplaatst , en met den leidenden draad vereenigd was; of in den bol aan het einde des conductors zelf; wordende in beide de gevallpn d* bol, die tegen over den conductor was, hetzij dezelve al of niet met de punt voorzien was, zo lang tot den conduftor bewogen, tot dat de vonken tot de punt overgingen. A)Dit gefchiedde bij den pofitiven conductor, op den afftand van | duim, wanneer de punt 3 duimen, en op dien van h duim, wanneer de punt s duimen buiten den bol uitftak die tegen over den conductor was, zo dat de vonken of ftraalen, die tot de punt overgingen, de lengte hadden van % en g duim COB3 Bij den negativen conductor waren deVonken I duim, zijnCO De lengte der ftraalen, die men, door eene punt bij den conductor te houden, bij teylers werktuig heeft waargenomen, is geweest i duim. C 3  zijnde het onverfchillig of de punt 2 of 3 duimen buiten den bol des conductors uitftak, aan welke nu de punt geplaatst wasC*). 4- Dezelfde wijze, als boven, hebben wij ook gevolgd om te beproeven tot welke lengte de vonken of ftraalen bij dit werktuig uit een punt zouden worden uitgefchooten; met dit onderfcheid echter, dat nu, bij de pofitive werking, de punt aan den conductor, en bij de negative werking, aan den tegen over den conductor ftaanden bol, geplaatst werd. A} De vonken of ftraalen, die op deeze wijze van den pofitiven conductor werden uiteeo-eevpn. hadden de lengte van 4i duimen, wanneer de punt 3 duimen , — die van 71 duimen, als de punt 2 duimen, — en die van 7! duimen, wanneer de punt i duim buiten den bol aan den conductor uitftak (O* B) Bij de negative werking hadden zij beftendig de lengte van 6i duimen, zijnde het onverfchillig of de punt, die nu in den bol tegen over den cöndu&or geplaatst was, 3, 2 of 1 duimen buiten deezen bol uitftak O > 5- ■ Wij hebben ook onderzocht op welken afftand bij dit werktuig O) By teylers werktuig.de punt3duimen buiten den negativen conduétor uif fteekende, waren de vonken t duim. (O Oe ftraal, die bij teylers werktuig, van een punt, die 3 duimen buiten den condnftor uitftak, tot eenen bol van 3 duimen overging, was 6 duimen lang. (*») De punt bij den negativen conduétor van teylers werktuig gehouden zijnde, zo waren de ftraalen, die van de punt tot deezen conduétor overgingen, van 3 rot 1 duim lengte.  tuig de vonken of ftraalen tusfehen twee metaalen punten zouden overgaan. Hier toe werden in eiken bol, zo wel dien aan den conductor, als dien welke tegen over den conductor was, eene der genoemde punten geplaatst, en wel zo, dat bi! elke onderzoeking de punten eene gelijke lengte buiten elk deezer bollen uitftaken. Deeze zaak beproefden wij wederom Dij de pofitive en de negative werking. A) Bij de eerfte was het op den afftand van j duim, dat de vonkenl of ftraalen tusfehen de beide punten overgingen, wan neer elk der punten 3 duimen, - van U duim, wa^elzij det^ dezeI-; ^im-buiten B) Bij de negative werking was de lengte der vonken of ftraalen, die tusfehen de beide punten ovefgingen,?Zn wanneer de punten 3 duimen 9 + m duim, wanneen^ XüS' en 1 duimen, wanneer zij elk 1 duim van hunne bollen uitftaken! 6. A) Het vermogen van dit werktuig kan ook blijken door de grootte der hchtkwasten of pluimen, en de omftandigheid waarin die bij het zelve worden voortgebragt. Deeze pluimen zijn, bij gewoone Eleftrizeer-machines, van eene /e ringe grootte, en ontftaan niet ten zij dezelven met ftompe" pun- C») Bij het werktuig van teyler waS het op den afftand van , duimen dat da ron en of ftraalen van een punt die 3 duimen buiten den conduftor uuftak 0 eene punt, die daar tegen over gehouden werd, overeineen BüJ.n , dit, bij dat werktuig, niet beproefd geworden * *J * is C 3  C 22 ) punten of met zeer kleine knoppen zijn toegerust. — Bij den pofitiven conduétor van dit werktuig worden zij reeds voortgebragt, wanneer een bol van 3 duimen middellijn aan het einde des conductors geplaatst is; zij verwonen zig nogthan* op het voordeeligst bij een' bol van 2 duimen middellijn, die | of I duim afftand van den bol aan het einde des conductors heeft; in deeze omftandigheid zijn zij uitgebreid ter lengte en breedce van 9 of 10 duimen (0). De gedaante deezer pluimen is bijna dezelfde, als die, welke men van teylers werktuig vindt afgebeeld: het is meesttijds eerst eene rechte ftraal, die uit den bol, ter lengte van i of is duim, vuui<.rUiK.L, nrctire zlwfc zekeren afftand van den bol verdeelt in drie of vier kronkelende ftraalen , die, even als de recht doorgaande ftraal, ongevoelig in dichtheid afneemen,en zich vervolgens in eene menigte lichtende vezelen verfpreiden, welke zich aan alle kanten als een waaijer uitbreiden. Niet zelden ziet men ook tusfehen of liever over deeze lichtvezelen, zeer fijne kronkelende ftraalen voortichieten. B} Het is ons ook gelukt door middel der negative werking eene dergelijke Electrifche pluim té doen ontftaan: eene zaak, die men, zo veel ons bewust is, nog met geene andere Electrizeer-werktuigen, ten minften niet tot die groot, te, en niet anders dan met punten, verricht heeft, en die dus (O »i$ net werktuig van teyler ziet men de pluim voortkomen uit eenen bol van 45 duimen', die, op 5 of meer duimen afftand, aan den bol des condudors geplaatst is. Haare uitgebreidheid in lengte en breedte is 15 of 16 duimen.  C 23 ) das aantoont tot welken trap van vermogen de negative werking bij dit werktuig gebracht is. Deeze pluim wordt op het gunftigst voortgebragt, wanneer men tegenover een' bol van 12 duimen middellijn, onverfchiilig of deeze aan het einde van den gewoonen conduétor, of aan den tweeden negativen conductor geplaatst is, eenen knop van \ duim middellijn houdt, die met den leidenden draad gemeenfchap heeft; en wel op eenen afftand, die te groot is dan dat 'er eene vonk tot den conductor kan overgaan: in deeze om Handigheid ziet men eerst den knop, aan die oppervlakte, welke naar den conductor gekeerd is, met eene dichte atmofpheer van licht omgeeven , die , wanneer men d«n knnp Mn «'oinirT riadpr hij rlon rnndnétor brengt, in eenen dichcen fijnen ftraal verandert, welke zich op eenen kleinen afftand van den knop in nog fijnere ftraalen verdeelt, en verder, even als deezen, in eene menigte lichtende vezel* uitloopt, die zich ter lengte en breedte van 2 duimen uitbreiden; en dus in W w^in hetzelfde verfchijnfel daarftellen f dat bij den pofiriven conduétor wordt voortgebragt. 7- Welk eene groote hoeveelheid eleétrike ftof de vonk of ftraal van dit werktuig bevat, wordt men gewaar als men dien laat overgaan tot eenen koperen bol van 3 of meer duimen middellijn, die op eenen glazen ftijl geplaatst is, en aan welken een dunne metaalen draad is vastgemaakt, wiens einde op5 den grond of op eenen kleinen afftand van den leidenden draad geleegen is. Als dan vertoont zich bij eiken overgang der vonk of ftraal J deeze dunne draad als eene verlichte cylinder Var»  van | duim breedte, uit welken van rondsom eene oneindige menigte fijne ftraalen uitfchieten, die de lengte hebben van il of a duimen, ja zelfs tot 3 duimen lang zijn, wanneer de bol op den uiterften afftand van den conductor gefteld wordt, waarop de vonk of ftraal tot denzelven kan overgaan. Q> Deeze verlichting en uitftraaling van een' dunnen metaalen draad gefchiedt zelfs nog als men den draad van eene zeer aanmerklijke lengte genomen heeft. Even als bij de voorgaande proef, hebben wij ook bij deeze gebruik gemaakt van draad van dezelfde dikte als men bij teylers werktuig gebruikt heeft, zijnde in dit gevat van xh duim dikte. Van deezen draad, welke als vooren aan rlen koneren hol. die tegen over den conductor ftond, was vastgemaakt, en met deszelfs einde op den houten grond gelegd was, hebben wij eerst de langte van 36 voeten en vervolgens die van 96 voeten, zijnde zo veel als de gelegenheid van het vertrek toeliet, aan zijden draaden opgehangen ; dan , niettegenftaande deeze lengte , werd , bij eiken overgang der vonk of ftraal, de draad van het eene einde tot het andere verlicht, en met ftraalen rondom bezet; welke laatften bij den draad van 36 voeten \ duim, en bij den anderen i duim lengte hadden (#> B) Wij hebben het ook der moeite waardig geoordeeld deeze proef rp-) Een dergelijke draad bij teyler» werktuig van den conduétor tot in den», bhheid van den leidenden draad gehangen, en dus van zo veel meerder lengte als deeze conduaor hooger dan die van ons werktuig is, was metuitfchietende ftraalen beiet van li of a duimen lengte. c«) Bij teylers werktuig dezelfde foort van draad ter lengte van207 voeten ge-? nomen zijnde, zo waren de ftraalen, met welke dezelve omzet was, van 1 duim lengte.  C «5) proef bij de negative werking van dit werktuig te herhaalen Bij deeze vertoont zich de gemelde draad bij eiken overgang der vonk of ftraal, van/den bol waar aan zij is vast gemaakt tot den conductor, als eene verlichte cylinder van k duim diktewelke van nader bij befchouwd zijnde uit een oneindig aantal nevens elkander geplaatfte lichtbolletjes fchijnt te beftaan • die zich bijzonder doen onderfcheiden, en in meerder grootte zichtbaar zijn als de hand of eenig ander geleidend lighaam in de nabijheid van den draad gehouden wordt. In dit verfchijnfel hebben wij weinig verfchil gevonden, of wij de zaak met eene lengte draads van 5 voeten, of met eene van 40 voeten beproefden. 9 A} Schoon de hoeveelheid der electrieke ftof, welke bij dit werktuig wordt opgewekt, of liever welke bij elke vonk of ftraal overgaat, zich ook Iaat beoordeelen door den fchok welken men gevoelt, als-men met de gefloten hand of met den elboog een vonk van den conductor trekt, of liever als men dit doet met eenen grootenbol, die in de hand gehouden wordt, terwijl men ter zelfder tijd den voet op den leidenden draad geplaatst houdt; welke fchok door verfcheiden des kundigen gefchat is, die van eene leidfche fles van een'vierkanten voet bekleed glas, door eene gewoone Electrizeer-Machine geladen, te evenaaren; zo is het ons echter voorgekomen, dat men van deeze hoeveelheid der electrieke ftof met meer naauwkeurigheid zou kunnen oordeelen, wanneer men onderzocht welk gedeelte van de belaading eener leidfche fles van eene bepaalde grootte , eene enkele vonk of ftraal van dit werktuig uitmaakte. D Ten  c *o Ten dien einde werd dan een fles van een' vierkanten voet bekleed glas op dien afftand van den pofitiven conductor ge* plaatst, dat 'er geen vonk of ftraal tot dezelve kon overgaan, ten zij 'er eene anderen bol tusfehen den knop der fles, en den conductor gehouden werdt. Om te beletten dat de fles door den dampkring van dit werktuig niet eenige belaading aannam , hield een onzer zo lang den vinger aan haar' knop, tot dat een ander een' bol van 51 duimen, die dooreen* glazen ftok afgezonderd was, zeer fchielijk tusfehen genoemden knop en den conductor heen bewoog, en dus gelegenheid gaf, dat 'er een vonk van den conductor tot deezen bol, en van deezen tot do» i«»©j> «a«*- n»» «fip»B6'n 5 wordende even voor dit tijdftip de vinger van den knop te rug getrokken, en voort de conductor aangeraakt: ten einde door het eerfte de vonk of ftraal tot de fles zou kunnen overgaan, en dóór het andere de overblijvende ftof van den conductor, zou worden weggenomen. Op deeze wijze dan eene enkele vonk of ftraal in de fles opgevangen hebbende, onderzochten wij tot herhaalde reizen, met eenen electrometer, die volgens de inrichting van lane was toegefteld, welken afftand de knop van deezen electrometer van dien der fles moest hebben,op dat 'er een vonk tot deezen overging, en de fles dus ontlaaden werd (/> — Dit gevonden hebbende, belaadden wij eene andere leidfche fles van gelijke grootte bij den conductor van dit werktuig, tot (r) De elearometer, welken wij tot deeze proef gebeezigd hebben, is gelijk aan <3ien, welke door den Heer van marum, en een onzer CA.p.v.TOinhetVIIdeel van 4e Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap befchreeven is; haare toeftelltag ?s vol-  C 27 ) tot zo lang dat zij op het punt was van zich zelve te ontlaaden, wordende zij als dan fchielijk van bij den conductor weggenomen; deeze fles, welke wij dus konden onderftellen zo hoog mogelijk belaaden te zijn, bragten wij met haaren knop in aanraking met dien der te vooren gemelde fles, die nu ontladen was, terwijl om de buitenzijde der beide flesfen eene gemeenfchap. üjke metaalen draad gehouden werdt, en verdeelden op deeze wijze de belaading tusfehen de beide flesfen. Dit deeden wij tot twee en drie reizen, telkens vooraf met die fles tot welke de belading was overgebragt, onderzoekende welken afftand de knop van genoemden electrometer van den knop derfles moest hebben, om eene vonk van de fles aanteneemen. en dan de fles nog met eenen ontlaadbeugel ontlaadende, voor en al eer wij de overgebleevene Jaading van de andere fles op nieuw verdeelden. Den afftand nu, op welken 'er een vonk van de fles tot den electrometer overging, vonden wij, naa de laading ^^tJ^^/^T Verdedd te hebben' en d"s' gefteld dat telkens de verdeeling gelijkiijk gelchiedde, toen de fles | van haare geheele belading had, volkomen gelijk aan den afftand, op welken de fles wanneer zij door de enkele vonk of ftraal beladen was door dezen electrometer ontladen werd 0> volkomen dezelfde als die, welke men bij de Befchrijving van teylers wüüf de LtV; ,afgebeeId' allCenlijk °mbreekt aandezei- de ^hroefL mee welke' de houten kolom horizontaal bewogen wordt te^°heZn*' tUSfche" de beide ^ -eer zeker e "Zl h f ^ tÖ 'iebben d" de be,aadi"S ^he lies, tot ZH H , " fD? 6 Wij2S ^ °™^> gelijk was aan die van de fles waann de vonk ot ftraal was opgevangen, ook de leidfche fles, van welke de belaadit wai overgebragt, bij den electrometer onderzocht. ' D 2  C 28 ) Daar nu dezelfde reden, waar door eene fles niet haare geheele belaading, maar flechts de helft aan eene andere fles van gelijk bekleedfel overgeeft, ook plaats moet hebben bij den conductor: zo dat namelijk ook deeze laatfte flechts zo veel van de ele&rike ftof, die hij bevat aan de fles kan overgeeven, tot dat het wegftootend vermoogen der ele&rike ftof bij beiden gelijk is; en daar derhalven op de gemelde wijze altoos maar de helft der ftof van den conductor tot eene leidfche fles kan overgaan , en deeze helft gelijk is aan een achtfte gedeelte van de geheele belaading deezer fles: zo meenen wij uit deeze ondervinding te mogen befluiten, dat de geheele hoeveelheid eleétrike ftof» die de mnHnfl-nr hevut-, om wpUca hij hij de vonk of ftraal aan een geleidend lighaam, en dus in eene omftandigheid overgeeft, waarbij hij deezen wederftand niet kan ondervinden , gelijk is aan de hoeveelheid electrike ftof, welke nodig is om eene fles van eenen vierkanten voet bekleed glas, voor een vierde te belaaden 0> _N &J (ƒ) Men zal zig mogelijk verwonderen, daar de vonk of ftraal een fchok ©pleevert, welke aan die van eene leidfche fles van eenen vierkanten voet bekleed glas gelijk is, dat zij nogthans,op deeze wijze onderzocht zijnde, flegtsfvan de belading deezer fles uitmaakt. Dit onderfcheid moet men alleenlijk toekennen aan de meerder* imenfiteit met welke de conduaor de eleétrike ftof overgeeft. Immers daar de intenfneit of de meerdere poging,welke de elearikeflof aanwendt om zich gelijk te ftellen, afhangt van den betreklijken graad tot welken eenig lighaam beladen is, en het uit de proeven van den Heer volta allerduidelijkst blijkt, dat eene oppervlakte bekleed glas van 16 vierkante duimen, even zo veel eleftrike ftof kan bevatten als een conduaor vsn ioo voeten lengte, zo fpreekt het ook van zelf, dat eene hoeveelheid elearike ftof, die bij eene leidfche fles maar een klein gedeelte van haare belaading is, integendeel bij den conduaor eene groote belading moet uitinaaken, en dus bij den laatften eeneintenfiieit, dat is, eene poging moet hebben om zich gelijk te ftellen, welke die van de ftof bij de leidfche fles verre overtreft.  C ) B) Deeze proef hebben wij, even als bij den pofitiven conductor, ook bij den negativen conductor herhaald, en gevonden , dat, wanneer deeze onderzoeking bij eene gunftige luchtsgefteldheid gefchied, gelijk deeze proefin 't algemeen, en althans bij de negative werking, anders met geene zekerheid te verrichten is, dat als dan, haare uitkomst volkomen gelijk is aan die bij den pofitiven conductor. Dus kan men ook omtrent de hoeveelheid electrike ftof, die bij eiken overgang der vonk of ftraal van een geleidend lighaam tot den conductor overgaat, een gelijk befluit afleiden. A) De hoeveelheid electrike ftof, die de vonk of ftraal van dit werktuig bevat, blijkt insgelijks uit den tegenftand dien zij bij den leidenden draad aantreft. Deeze draad heeft*1 duim dikte, en is , gelijk hier boven breeder befchreeven is., met zijn einde zo diep in den grond geftoken, dat hij beftendig met het grondwater gemeenfchap heeft. Wanneer men nu bij deezen draad, terwijl hij met den bol van 51 duimen, die tegen over den conductor ftaat, vereenigd is, den vinger of eenen metaalen knop houdt, onverfchillig op welken afftand van het werktuig zulks gefchiede , zo ziet men bij eiken overgang van de vonk of ftraal tot den genoemden bol, ook een vonk van den draad affchieten, welke, wanneer men dit met een koperen knop van één duim middellijn beproeft, \ duim lengte heeft* B) Bij de negative werking ziet men insgelijks bij eiken D 3 over-  C jo y overgang der vonk of ftraal, tusfehen den leidenden draad en den vinger of metaalen knop, die in deszelfs nabijheid gehouden wordt,een vonk voortkomen; die> wel is waar,fiegts de helft der gemelde lengte heeft; doch welke nogthans genoegzaam het vermogen aanwijst-, waarmede de electrike ftof door den negativen conductor wordt aangetrokken; zo dat dezelve niet genoegzaam door den leidenden draad, maar ook door andere lighaamen, die in deszelfs nabijheid zijn, moet worden aangevoerd. 10. De kracht, welke eene en dezelfde Eleétrizeer-Machine aan eenen conductor geeven kan, is, gelijk bekend is ,r veel meerder wanneer deeze conductor eene groote uitgebreidheid heeft, mits echter deeze uitgebreidheid aan het vermogen van het werktuig evenredig zij. Wanneer men dan proeven, tot welke een zeer groote conductor nodig is, met eenen veel kleineren conduétor bij een ander werktuig kan verrichten; zo is dit een bewijs dat bij het laatfte eene aanmerklijke hoeveelheid electrike ftof wordt opgewekt. ~— Deeze gevolgtrekking meenen wij op ons werktuig te kunnen toepasfen, met opzicht tot de aanfteeking van buskruid bij den enkelen conductor, welke men, behalven bij het werktuig van teyler, nog niet heeft kunnen verrichten , dan bij den zeer grooten conductor met welken den Heer wilson zijne bekende proeven in het Pantheon te London verricht heeft, wiens lengte alleen ruim 12000 voeten uitmaakte.  C 3>) A) Deeze aanfteeking van het buskruid hebben wij verricht op dezelfde wijze als zij door de Heer wilson gedaan en bij teylers werktuig herhaald is: namelijk door met buskruid te vullen een rolletje van oost-indisch papier j van $ duim W,jdt, en u duim lang, dat om een' gepunten koperdraad gewonden was, zo dat de punt aan het onderfte bus. kruid raakte. Dit rolletje werd met den koperdraad , aan den conduftor, op eenen kleinen afftand, gehouden, zo, dat er eene zeer kleine ftroom eleftrike ftof tot het zelve overging i de aanfteeking gelukte echter doorgaands beter , als wy het rolletje eensklaps aan den conduftor bragten, en dus fchielyk een ,™t tot w ^ ^ £ ' n ™s laatfte w.jze ,s het ons flegts ééns van de zes maaien, dat wii SS&J??beproefden'mis,utt «^N? Het is ons insgelyks gelukt de aanfteeking van tonder, zwam enharst.gelykookdeontvlammingvanohjfenterpentbijn^ by den conduftor van dit werktuig te verrichten. Ten opzie té der ontvlamming van de laatffien, hebben wij nogttaafZf merkt, dat zy niet gefchiedt, voor en al eer'er eenige ont vlambare lucht van de olie is voortgebragt, en deeze 2 eenige gewoone lucht gemengd is. gTot d\eze proef deéiL in een buisje van dik glas gedaan hebbende, dat on een fch! «e met dezelfde olie geplaatst was, en in Jelke wilfto " gelyke wyze als de Heer van marum bij teïle °! °°T ^ met de verfchiliende foorten van luch/gedaanhe«<7£ («) i. 'c. p. 115. de  C 3* ) de vonken geduurende eenigen tijd lieten overgaan; zo bemerkten wij, naa eenigen tijd daar mede beezig geweest te zijn, eene voortbrenging van lucht, en kort daarna eene ontvlamming in het buisje, welke ontvlamming echter maar voor een oogenblik was, en voort door eene inkrimping van lucht gevolgd werd. Deeze ontvlamming gefchiedde vervolgens nog verfcheiden maaien, met kleine tusfehenpozingen; dan dezelve eindelijk niet meer gefchiedende , niettegenftaande het buisje meer dan ter helfte met lucht gevuld was , zo vonden wij goed het buisje met gewoone lucht aantevullen; wanneer ook terftond bij den eerften overgang der vonk eene CXplofie, en dus eene ilifcÉ cwijiTtlutlni^c aanfteeking van ontvlambaare lucht plaats had Qv). B) Alle deeze aanfteekingen en ontvlammingen is het ons ook gelukt, op de gemelde wijzen, bij den negativen conductor van dit werktuig te verrichten; zo dat wij deeze proeven ook ten opzichte der negative werking mogen befchouwen als bewijzen van het vermogen, het welk dit werktuig, ook tot deeze wijze van electrizeering, bezit. '! 'r' -h^-'oovlï*3Ho iJi^I o:-i - tlv Even, als bij het werktuig van teyler, is het ons ook gelukt ce finelting van bladgoud, en dus van metaal, welke tot CO Daar de ontvlambaare lacht niet kan worden aaugeftoken, ten zij dezelve met gewoone lucht vermengd is, en de gewoone lucht, welke de olie, even als andere vloeilroffen, in haare tusfehenruiroten heeft , niet zo veel is, en eenigen tijd vo* den om losgemaakt te worden, zo gelukt de ontvlamming veel fchielijker, als men I» de bui», waarin de olie gevuld is, een klein gedeelte gewoone lucht lut blijven.  C 33 ) tot hier-toe niet zonder bekleed glas heeft kunnen gefchieden, bij den conductor van dit werktuig te verrichten. —. Dit bladgoud was in eene reep van ii lijn breedte gelegd tusfehen twee glaazen ftrooken van gelijke lengte als het bladgoud, en op deeze wijze tusfehen twee bollen van gelijke hoogte als de conductor, geplaatst, waar van de eene, die naamlijk tot welken wij de vonk of ftraal lieten overgaan, vrij gefteld was, en de andere met den leidenden draad gemeenfehap had. De lengte welke van dit bladgoud gefmolten werd, was zeer onderfcheiden: zijnde bij drie achtereenvolgende proeven 15, 12, en 16 duimen (w); welk verfchil wij toefchrijven aan de moeilijkheid die 'er om eene reep biPjgoud van die lengte , en van zulk eene geringe breedte , zodanig te plaatfen, dat alle deelen elkander op gelijke wijze raaken, en niet op fommige plaatfen een weinig meer van elkander verwijderd , of over elkander gefchoven zijn; iets het welk, daar het bladgoud niet van die lengrp h,knmpn ^ en men zichvoor eene reep van genoemde lengte, van verfcheiden aan een gelegde reepen moet bedienen, niet wel voor te komen is, en altoos eenen aanmerklijken invloed op deeze proef moet hebben. B) De fmelting van het bladgoud gefchied ook bij'den negativen conductor. Ondertusfchen is de genoemde reden ook oorzaak dat men met geene zekerheid kan opgeeven de uiter- f» De lengte «welke hier opgegeeven wordt, is zodanig dat het blad goud, zonder een.g ftip metaal achter te laaten, gefmolten werd; - zonder hier op te letten zoHden wij eene veel grootere lengte, en zelfs die van 20 duimen, met welke lengte van ftrooken wij ook deeze proef verricht hebbeu, kunneu opgeeven. E  C 34 D uiterfte lengte die 'er van eene zodanige reep van n lijn breedte, gefmolten wordt: zijnde deeze bij twee achtereenvolgende proeven geweest 10 en 14 duimen. 12. O) A) Onder die zaaken welke ons zijn voorgekomen , de kracht van dit werktuig verder aanfewijzen, is ook het doorbooren van fpeelkaarten, dat door de vonk of ftraal gefchiedt. Totdeeze proef hebben wij ons bedient van eenen foortgelijken toeftel als door de Heer cuthbertson befchreeven is, beftaande in twee glazen ftijlen, die op zekeren afftand tegen over elkander, op eene huuien planlc geplaatst, en aan hun boveneinden met koperen knoppen voorzien zijn; deeze knoppen zijn in dezelfde richting doorboord, en bevatten elk een' koperdraad, waar van de beide einden met een' knop bedekt zijn, welke in dezelven kan verfchoven worden, en wel zo, dat, vk>ui Uecz-c ku^cidiciaUen lui elkander te fchuiven, iets tusfehen dezelven kan worden vast gezet. Deeze toeftel werdt met den uit wendigen knop van eenen der draaden geplaatst aan den bol van 52 duimen, die afgezonderd, en op zeekeren afftand van den conductor gefteld was; terwijl aan den tegen overgeftelden uitwendigen knop een ketting gehangen werdt, waar van bet einde den leidenden draad raakte; —. de kaarten zel- (*) De proefneemingen, bij teylers werktuig onder N°. XI. opgegeeven, hebben wij niet herhaald, vermits hier toe ons vertrek ongefchikt is, en wij bovendien verre af zijn van ten opzichte van ons werktuig, dat in vermogen toch beneeden dat van teyler is, te vermoeden, dat de opgewekte ftof zo veel is, dat zij bij den conduftor niet zou kunnen worden vrijgefteld.  C 35 ) zelve werden tusfehen de koperdraaden vast gehouden: — Op deeze wijze beproefden wij dan de vonk of ftraal door de kaarten te laaten overgaan , 't welk ons zelfs met een geheel fpel gelukte, dat hier door op verfcheiden plaatfen met kleine gaten was doorboord geworden. Wij hebben ook beproefd, met eene enkele vonk of ftraal van den conduftor een vogel te dooden. Ten dien einde werd de vogel, aan de einden der vleugels vastgehouden zijnde, met deszelfs hoofd gehouden aan den bol van 5> duimen middellijn, die afgezonderd was, en dien aflland van den conductor had, dat men, op de wijze als hier boven befchreeven is, door middel van een' vrijgeftelden hol te brengen tusfehen gemelden bol en den conductor, een vonk of ftraal tot den eerften, en dus ook tot den vogel kon doen overgaan; terwijl, om de vonk of ftraal af te leiden, aan eene der pootenvanden vogel, een dun metaalen draadje was vastgemaakt dat met den leidenden draad semppnOhnp *>j>h tw-/p proef deeden wij eerst met vlasvinken : dan deezen flechts kortftondige ftuipen en lamheid ondervindende, herhaalden wij dezelve met twee letuwerken, welke beiden, op het ontvangen van de vonk, geweldige ftuiptrekkingen kreegen, en in weinige feconden waren omgekomen Qy}, B) O) Uit de proeven van vroegere Eledtrizeerderen, en bijzonder van Vader ooi don in Schotland, fchijnt, wel is waar, te blijken, dat men het dooden van kleine vogels, reeds voor lang bij den conduaor, zonder behulp van bekleed glas, verricht heeft. Ondertussen,als men nagaat de meerdere volmaaktheid onzer tegenwoordige Elearueer-M.ch.ne., en de onmogelijkheid om dit dooreen enkele vonic of ftraal van dezelven te weeg te brengen; zo fchijnt het bijna zeeker, dat men dit dooden van vogels ntmmer met eene enkelen vonk, maar met eenen aanhoudende overgang der Vonk of draal verricht heeft, 't welk ten deezen opzichte een aanmerklijk ouderfcheid maakt. E 2  c 30 B) Deeze doorbooring van fpeelkaarten ,~ en het dooden van dieren, is het ons raeede gelukt bij den negativen conduétor, met een gelijk getal kaarten, en met dezelfde foort van vogels te verrichten, zo dat ook bij deezen conductor de meesten dier proeven kunnen gefchieden, welke men weleer als blijken van het vermogen der electrike ftof bij bekleed glas heeft bijgebragt Qzy 13. ! A} De kracht van dit werktuig kan ook blijken, door den tijd waarin eene bepaalde maat bekleed glas, tot zekere hoogte, bij het zelve beladen wordt. Even, ais bij het werktuig van teyler, hebben wij dit onderzocht met eene leidfche fles, welker bekleede oppervlakte eenen vierkanten voet bedraagt, en waar van de onbekleede rand boven het bekleedfel, vier duimen hoog is. Deeze fles werd op den grond onder den bol aan net einde des conductors gepiaaisi. door welken een koperdraad van ï duim dikte gedoken was, die op den bodem der fles rustte, en ter plaatfe daar hij bovenden conduétor uitftak, met eenen bol bedekt werd; — de buiten zijde der fles was door middel eener ketting met den leidenden draad vereenigd. Het werktuig aan den gang gebragt zijnde, en zo lang de conduétor met de hand hebbende aangeraakt, zo heb- (*) Men herinnere zig dat deeze proeven geweest zijn, het aanfteeken van bus» kruid, en van ligt brandbaare zelfftandigheden, hetfmelten van metaal, de doorfcheuring van lighaamen, en het dooden van dieren; alle zaaken die wij getoond hebben dat door de vonk of ftraal van dit werktuig kunnen worden te weeg gebragt,  C 37 ) hebben w,j geduurende 30 feconden waargenomen, hoe veel malen de te zich van zelf, van het koperdraad tot het bui. ten-bekleedfel, ontlaadde; gelijk ook hoe dikwijls defchiiven in deezen tijd werden ombewogen. Dit hebben wij echter bii herhaalde proeven, zeer onderfcheiden bevonden: zo dat wil van deeze verfchillende uickomiten, waar van ftrafcs dereden blaken zal, flechts het midden.geta! zullen opgeeven, Welk is, 25 maaien in 15 omwendingen der fchijven O") ïv.ettegenrtaande dan uit deeze proef, wegens de verfchillende uitkomst, geen zeker befluit kan worden afgeleid, om het betrekhjk vermogen van twee Eleftrizeer - machines me Juistheid te bep^ta,; zo ltan „chtoc dces= me£ laading van deeze fles, die men kan ftellen dat in ruim ét feconde en rets meer dan eene halve omwending der fchijv „ gefch,edt tot eene duidelijke blijk verftrekken van de groorê hoeveelheid eleftrike ftof die 'er bij dit werktuig word[Z gewekt en aan den conductor meegedeeld: eene zaak die verder bevestigd wordt, door den fterken flag waarmeet deeze ontlaadmg vergezeld is, welke verre te boven 2- hel ge u,d, met het welk eene fles van deeze grootte en bêkkedfe btj eene gewoone Ele&izeer. machine, onder dez fde 0m' ftand:ghe,d, naamlijk door eenen overgang der ftof 11T' rand tot het buiten - bekleedfel, ontlaaden wordf & Deeze zaak dan, welke zo duidlijk eene hoogere belaading / n tr , der («O Het getal ontlaadingen dat men hfi t»vt „„ , . xelfde grootte en oppervlakte van h^Lr , LE* ' WerIltu*' ™ «ne fles van d, genomen, is geweesto T, ' "* ^ 0Bffl»««««»eId heeft Wa3r. deezen tijd 4o^aa^lro;Cg;nn " * —--• E3  C 38 ) der fles bij die werktuig te kennen geefc, heeft ons aanleiding gegeeven om te onderzoeken, of een fles die bij dit werktuig geladen wordt, niet in alle gevallen, en dus ook als zij maar tot eene bepaalde hoogte beladen is, eene grootere kracht zou hebben, dan wanneer haare belading bij een gewoon werktuig gefchiedt. Om de omftandigheden voor deeze proef zo veel mogelijk gelijk te maaken, plaatften wij aan den conductor van het kleine werktuig, zijnde een van twee fchijven elk van 18 duimen middellijn, eenên bol van dezelfde grootte, als die aan het einde des conduétors van het groote werktuig- De leidfche fles, welker bekleede oppervlakte een' vierkanten voet uitmaakte , plaatften wij met haar knop in aanraaking bij den conduétor van elk werktuig, vlak achter den bol die aan het einde van eiken conduétor was, tegen over welkenlaatften wij, op den afftand van één duim, een' anderen bol van 5§ duimen middellijn ftelden, die afgezonderd was, en waar aan gehangen werd zeekere lengte ijzer-of clavierdraad van duim dikte, bekend onder de foort van N°. 15, 't welk aan eenen koperdraad was vast gemaakt die met het buiten-bekleedfel der fles gemeenfehap had. Op deeze wijze onderzochten wij bij elk werktuig, welke lengte van ijzerdraad 'er door de ontlaading der fles, die altoos op denzelfden afftand van den bol aan den conduétor, tot den bol waar aan de draad gehangen was, voorviel, zoude gefmolten worden. Die vonden wij bij het groote werktuig te zijn ii duim , terwijl in tegendeel bij het kleine werktuig de lengte van l duim flechts was blaauw geworden, en die van k duim de grootfte was die wij konden fmelten. Dee-  C 39 D Deeze ondervinding leerde ons dan, dat de zo veel fterkerejflag welke men bij de ontlaading van eene fles waarneemt, terwijl zij aan den conduétor van het groote werktuig geplaatst is, indedaad veroorzaakt wordt door de grootere hoeveelheid eleétrike ftof, die'er, onverfchillig de hoogte tot welke de fles belaaden is, ter gelijker tijd wordt gelijk gefteld: eene zaak die men niet alleen kan toefchrijven aan de hoogere belading die de fles bij dit werktuig ontvangt, dewijl dit wel bij het uiterfte der belading, doch geenszins bij de zo evengemelde proef kan plaats hebben; maar die ook voor een gedeelte veroorzaakt wordt door de eleétrike ftof die zich bij dit, even als bij andere werkrnigen. van den conduétor en de oppervlakte der fchijven komt te ontladen, op het zelfde tijdftip dat de ontlading der fles voorvalt; welke omftandigheid dus, bij dit werktuig, 't welk in grootte van conductor en oppervlakte van fchijven, de gewoone werktuigen zoo aanmerklijk te boven gaat, niet weinig de kracht der ontlading, en dus ook den flag, moet vermeerderen. Dat ondertusfchen, met uitzondering der genoemde om. Handigheid, bij dit werktuig het bekleed glas tot veel grooter hoogte kan beladen worden, dan bij eenig ander gewoon werktuig, is ons •allerduidlijkst gebleeken, door de grootte lengte van ijzerdraad welke wij bij het zelve door middel van gemelde leidfche fles hebben kunnen fmelten; wanneer wij naamlijk den bol, aan welken de ijzerdraad gehangen was, in plaats van op één' duim afftand, gelijk te vooren, zo verre van den conduétor verwijderden, dat de ontlaading van de fles nog op dezelve kon gefchieden, en niet langs den onbekleeden rand  C4o) rand der fles voorviel, als wanneer de lengte van 4 duimea van ijzerdraad van rf* duim dikte of van N°. 15 > en 2 duimen van xf? duim dikte of van N°. 12 gefmolten werd; terwijl integendeel de lengte van l duimen van de eerfte foort, de uiterfte was die wij in gelijke omftandigheid bij het genoemde kleine werktuig konden fmelten Qb). Het was onder het doen deezer proef dat wij eene omftandigheid opmerkten, welke men tot hier toe fchijnt te hebben over het hóófd gezien , uit welke de reden blijkt waarom de ontlaading eener leidfche fles, die langs deszelfs rand tot het buiten bekleedfel voorvalt, den eenen tijd yeel fchielijker dan den anderen, en dus 7.0 onderfcheiden kan gefchieden, als wij hier boven in het voorbijgaan opgaven. — De fles bij het fmelten der draad N*. 15 bij het groote werktuig gebroken zijnde, en deeze fmelting met eene andere fles van gelijke grootte en bekleedfel willende herhaalen , waren wij niet weinig verwonderd dat deeze fles zich zo fchielijk bij eene kleine omwending der fchijven langs deszelfs rand ontlaadde, en (£) Dat men waarlijk deeze meerdere lengte van draad die gefmolten wordt', tan de hoogere belaading der fles moet toekennen, blijkt, wanneer men het verfchil ia de lengte van den gefmolten draad bij de voorgaande proef, toén de fles tot eene bepaalde en gelijke hoogte bij beide werktuigen beladen was, met het tegenwoordige vergelijkt. Immers daar het eerfte f duim is, en het andere 3J duim, en het verfchil van t duim voortkomt van de meerdere hoeveelheid eleétrike ftof die 'er van den conductor en de fchijven, te gelijk met de fles, bij het groote werktuig ontlaaden wordt, en dus van eene omftandigheid die, het zij de fles tot meerder of minder hoogte beladen is. fteeds dezelfde moet zijn; - zo volgt het dat dit meerdere verfchil dan van t duim bij de uiterfte belaading der fles, moet worden toegefchreeveaaan de hoogere laadiog welke de fles bij het groote werktuig ontvangen heeft.  C 4i D en dus dat om deeze laatfte te voorkomen/de bol waar aan de draad gehangen was, zo veel nader bij den conduaor moest geplaatst worden, dat het onmooglijk was meer dan 2 duimen van dit ijzerdraad te fmelten. En deeze verwondering werd nog grooter, toen wij vonden dat dezelfde fles, naa dat wij eenigen tijd vertoefd hadden , zich niet alleen veel minder fchiehjk langs haaren rand, maar ook op een veel verderen afftand van den conduétor, op den bol ontlaadde, en in ftaat was, dezelfde lengte van draad als bij de voorgaande fles te fmelten. Deeze omftandigheid nadenkende, herinnerden wij ons deeze fles bij het begin der proef voor het vuur zeer droog gemaakt te hebben: wij befloten dan de fles op nieuw te droogen en te verwarmen, en wij bevonden ïndedaad dat dezelve zich wederom veel fchielijker ontlaadde, doch tevens, dat deeze on tlaa. ding wederom langs haaren onbekleeden rand gefchiedde, en dus, dat om dit te voorkomen, en de fles op den bol te doen ontlaaden, aan den bol ccn veel mindere afftand van den conduétor moest gegeeven worden,en gevolglijk een afftand die te klein was om de voorgaande lengte van draad te fmelten. Wij plaatften toen deeze fles geduurende eenigen tijd buiten de kamer, in eene lucht die niet zeer droog was, ten einde dezelve eenige vochtigheid zou kunnen aantrekken, en wij zagen vervolgens dat deeze fles in denzelfden tijd merklijk minder ontlaaden werd , doch ook juist daar door zich op veel verderen afftand op den gemelden bol ontlaadde, en dus weder eene veel grootere fmelting van draad te weeg bragt. Deeze ondervinding toont dan hoe weinig recht men heeft om de ontlaading eener fles die van zich zelve, langs den onbe- > F klee-  C40 Ideeden rand gefchiedt, als eene blijk van haare hoogde belading aantemerken: gemerkt deeze dan het gereedlijkst en het meeste in denzelfden tijd gefchiedt, wanneer de fles zich in eene omftandigheid bevindt, die haar ongefchikt voor eene hooge belading maakt; ten anderen, dat men uit het getal ontladingen die'er op deeze wijze van eene fles in denzelfden tijd gefchieden, met geen zekerheid het vermogen van twee Eleclrizeer - Machines kan afmeeten en vergelijken, ten zij men deeze vergelijking op denzelfden tijd verrichte: wijl de fchielijker ontlading eener fles in deeze omftandigheid altoos kan bevorderd worden, wanneer men de fles verwarmt en haar dus eenen grooteren graad van droogte geeft : eene zaak die ons naderhand nog bij een opzetlijk onderzoek gebleeken is; en die men waarfchijnlijk heeft toe te fchrijven aan de laading, welke, in gevalle dat de fles niet volkomen droog is, ook het onbekleede gedeelte van het glas voor een zeker gedeelte (c} aanneemt, 't welk maakt dat de eleétrike ftof, die bij de bekleede oppervlakte zelve plaats heeft, te veel tegenftand ontmoet, om zich, zo gereed als anders, langs den rand tot het buitenbekleedfel te begeeven; terwijl men het ook aan deeze belading van het onbekleede gedeelte van het glas moet toekennen, dat eene fles die niet volkomen droog is, bij haare ontlaading eene grootere kracht daarftelt: dewijl dan niet alleen, gelijk bij eene fles die fterk gedroogd is, de ftof die bij de bekleede oppervlakte is, maar ook; (c) Wij zeggen voor zeker gedeelte.-alzo, wanneer deeze belading even groot was a's bij de bekleedde oppervlakte, de fchielijke ontlading der fles, in plaats van tekeer ge» gaan, nog door dezelve zou bevorderd worden.  C43 ) ook die van het onbekleede gedeelte van het glas, en dus eene meerdere hoeveelheid eleétrike ftof, in denzelfden tijd ontlaaden wordt. J B) Het vermogen 't welk dit werktuig ook bij de negative werking, ter belaading van bekleed glas, bezit, blijkt reeds uit het getal ontlaadingen die 'er geduurende eenen zekeren tyd, en een bepaald getal omwendingen der fchijven, van eene leidfche fles, van gemelde bekleede en onbekleede oppervlakte, langs haaren rand gefchiedt: het welk, wanneer wij het middengetal neemen van de fles wanneer zij middenmatig en wanneer zij volkomen droog was,bedraagt i o maalen,geduurende 30 feconden , en 15 omwendingen der fchijven; en dus een getal, dat, hoe onzeker deeze proef ook anders zijn mo^e, om uit dezelve het betreklijk vermogen van twee elkander nabij, komende werktuigen, gelijk ook van den pofitiven en negativen conduaor van die werktuig, metnaauwkeurigheid te beoordeelen, evenwel genoeg doet zien het vermogen, dat ook de negative conduaor ter belaading van bekleed glas bezit: eene zaak die nog verder bevestigd wordt, door de hoo-ere belaading eener leidfche fles die ook bij deezen conduétor kan gefchieden; welke blijkt uit de grootere lengte van ijzerdraad, die wij op de hier bovengemelde wijze bij de uiterfte belading der leidfche fles gefmolten hebben: zijnde 3i duimen van 3y duim dikte of van N°. 15, en t* duim van duim dikte of van N°. 12. 14. A) De tegenovergeftelde kracht, die de conduaor bij de nabijzijnde lighaamen doet ontftaan, en welke zich bijgewoo- F * ne  C44) ne werktuigen niet, of op eenen zeer kleinen afftand van den conduétor, doet gevoelen, wordt men bij dit werktuig reeds gewaar wanneer men zig op drie voeten afftand ter zijde van den conduétor plaatst: als wanneer men eene zonderlinge aan. doening en kitteling in het aangezicht en bij de handen ondervindt , die Zeer veel overeenkomst heeft met her gevoel van fpinrag; deeze aandoening is bijzonder fterk, en wordt zelfs in weinig tijds ondraaglijk, als men zich, achter het werktuig, tusfehen de armen van den conduétor plaatst Qd). B) Bij den negativen conduétor, alwaar de tegenovergeftelde kracht, die hij bij de lighaamen doet ontftaan, in eene aantrekking der eleétrike ftof gelegen is, laat zich deeze verwekking der tegengeftelde kracht op den afftand van iets minder dan drie voeten ter zijde van den conduétor bemerken, en zij is gepaard met eene foortgelijke aandoening als men bij den pofitiven conduétor gevoelt. Het is echter geenszins uit deeze nmiT-anrligheid datmenhet vermogen van dit werktuig moet beoordeelen: naardien de kleinheid van het vertrek waar in het zelve geplaatst is, en de voorwerpen die zich aan alle kanten van het zelve bevinden , niet weinig toebrengen om het vermogen van dit werktuig ten deezen opzicht te verminderen, en althans het onmooglijk maaken, om, gelijk bij teylers werktuig, dat van alle andere voorwerpen genoegzaam verwijderd is, het uiterfte (i) De afftand" op welken zig bij teyler.3 werktuig de verwekking der tegen gefielde kracht onder hec zelfde gevoel doet bemerken, » 5, 6 ?.n fomtiids zelfs ! Koeten ter zijde van den conductor»  C45 ) ftl?, Wa8r * "eemen' °P ™^ «te» tegen- ftelde tocht hj een enkel voorwerp geboren wordt. 2 15- A) De toefchieting der ftof, welke bij een niet vrijgefteid hghaam telkens moet voorvallen, als de conduite zijn kracht aan een ander lighaam overgeeft, laat zich, wanneer men zich te zijde van den conduaor plaatst, bij eiken overgang dor vonk li k bet 7 7 affland ™ *' °f * Voet- duid^ lijk bemerken, door eene iigte trilling, die men bijzonder in het aangezicht gevoelt, gelijk ook door eene vonk d e,alsmen den voet op eenen kieinen afftand houdt van eenen koperdraad die met den leidenden draad gemeenfehap heeft, telkens bij elken overgang der vonk of ftraal van den conduétor, gezien wordt Wanneer men den conductor meer nadert, zo veroor" zaakt deeze toefchieting der ftof kleine fchokken; welke ïii over her « %„aam doen ^ ^ ^ duftor tot op u voet genaderd is f» B) Het is op gelijke wijze dat zich de te rug keering der aangetrokken ftof bij eiken overgang der vonk offtraal, bfden negativen conduaor, doet gevoelen: dezelve is echter eer top den afftand van 3, voeten ter zijde van den conductor merk! baar, en vertoont zich mede met een vonk, als men, op deezen fftand van den conduaor, den voet dicht bij geme.den koper! draad houdt; ook veroorzaakt zij kleine fchokjes of zwaare tril. F 3  C4<5 ) trillingen, als men i of ii voet van den condu&or verwijderd is. 0 CO- A) Deeze verwekking der tegengeftelde kracht, en de toefchieting der verdrevene ftof, is ons nog op eene andere wijze bij dit werktuig gebleeken: wanneer namelijk een onzer zich op den afftand van vijf voeten Czijnde de verfte die de ruimte van het vertrek toeliet) op eene afzonderende bank bezijden den conductor plaatfte, met het aangezicht van den conduétor afgekeerd, en in deezen ftand den vinger op eenen kleinen afftand hield van den knop eens koperdraad, of eener leidfche fles die hem door een' ander', die niet afgezonderd was, werd aangeboden; als wanneer 'er, de fchijven in beweging gebragt zijnde, een enkele overgang van een vonk tusfehen den vinger en een der gemelde knoppen plaats had; welke, wanneer men de proef met de fles verricht had, de fles poiïtief belaadde, en dus eene verdrijving der eleétrike ftof bij den vrijgeftelden perfoon te kennen gaf. — Den conductor vervolgens een vonk of ftraal aan een' bol hebbende deen overgeeven, en te gelijk ophoudende met de fchijven te beweegen, zag men op het zelfde tijdftip weder een vonk tusfehen den vinger van den afgezonderden perfoon, en eenen der genoemde knoppen overgaan, doch welke nu de fles ne- ga- C/^De geringe ruimte van het vertrek heeft ons belethet verwekken der tegengeftelde kracht met houte vlakken of borden, die met metaal bekleed zijn, te onderzoeken; deeze is ook oorzaak geweest, dat wij de proeven, bij de befchrijving van teylers werktuig, onder No. 16, 17, 18 opgegeeven, niet hebben kunnen herhaalen.  f*3 gatief belaadde, en dus bleek van eene weder-toefchietin» der elearike ftof tot den vrijgeftelden perfoon voortTe koinen. B) Op gelijke wijze hebben wij ook bevonden, dat- zich de aantrekking en de terugkeering der eleétrike ftof, bij den negativen conduftor, op denzelfden afftand laat aantoonennamelijk door de negative belading welke dan de leidfche fles verkrijgt, terwijl men aan den conductor kracht'mededeelt en hu dus bij den vrijgeftelden perzoon eene aantrekking der electrike ftof veroorzaakt; daar in tegendeel, wanneer men een vonk of ftraal tot den conductor laat overgaan, en dus, denzeven van zijn kracht beroovende, gelegenheid geeft dat de eleétrike ftof, die te vooren door den vrijgeftelden perzoon was aangetrokken, weder kan te rug keeren, de vonk die 'er dan tusfehen deezen perfoon en den knop der leidfche fles gezien wordt, eene pofitive belading bij de leidfche fles te weeg brengt. U lod èji Isjv üc3 tö3309w aJ?rm:4 shuo ^ ^''^^ .^ Behalven de opgenoemde proeven, welke zeer wel gefchikt zijn om in het algemeen het vermogen van dit werktuig aan te toonen, is het ons nog voorgekomen dat men dit vennogen zou kunnen afmeeten, en dus met meer naauwkeurigheid weeten in welke betrekking het zelve is tot dat van andere werktuigen, wanneer wij onderzochten, hoe veel de kracht, met weke een lighaam bij den conduétor van dit werktuig wordt' weg geftoten of aangetrokken, in gewigt bedraagt. de^rVS d°0r GenenEleélr0meter> die volgenadetarichtingvan den Heer bRooKisfaamgefteld,dat wij in ftaat gefteld zijn deè-. se'  C 48 ) ze proef met genoegzaame naauwkeurigheid te verrichten. —« Deeze Electrometer, welke op plaat I., als op den conduétor geplaatst, is afgebeeld, beftaat hoofdzaaklijk uit eenen zeer gevoeligen unfter, waar van de as en de korte arm geborgen zijn in den koperen bol c die van 4 duimen middellijn is» De lange arm g is een buis van dun kooper, die de lengte van 10 duimen, en de wijdte van \ duim heeft, en aan haar einde voorzien is van eenen koperen bol d, die van gelijke middellijn als de voorgaande is , doch eene zeer geringe zwaarte heeft. Het gewigt bij deezen unfter is eene breede koperen ring i die van-het eene einde des langen arms tot het andere kan verfchoven worden, en welke juist die zwaarte heeft dat hij met den bol d aan het einde deezes arms evenwigt maakt, wanneer hij op eenen bepaalden afftand nabij den as gefteld is: zo dat, door deezen ring van den as te verwijderen, de bol d in gewigt toeneemt, en zulks meerder doet naar maate de ring cp verderen afftand van den as gefteld is. Ten einde men nu voort zoude kunnen weeten, hoe veel de bol d door verfchuiving van het gewigt i is verzwaard geworden, is 'er op de buis g eene zeer naauwkeurige fchaal gefneeden, waar in het gewigt, dat de bol d op eiken ftand van het fchuifgewigt heeft, in greinen wordt aangeweezen; zo als dit vooraf door den Heer cuthbertson, welke ook de maaker van deezen Electrometer is, is beproefd geworden. Deeze unfter, welke tot hier toe gelijk is aan dien welke bij het werktuig van teyler als Electrometer gebeezigd wordt, is geplaatst op eenen anderen toeftel e h f, die insgelijks uit twee bollen en eene buis van geel koper, van dezelfde af- mee-  C 49 ) meeting als de unfter, beftaat; een deezer bollen e is van boven en van onderen met een' fchroefdraad voorzien - on den eerften is de bol c van den unfter gefchroefd ; te'wiil de andere dient om den Electrometer, naarmaate het gebruik vordert, op den conductor of op een' houten voet te plaatfen De plaatfing van den unfter op deezen toeftel e h fh zodanig , dat de buizen £ en h in het zelfde loodlijnige vlak zijn, en de bol d9 wanneer hij door verfchuiving van het gewigt verzwaard is, ruste op den bolf die aan deezen toeftel is (£> Het gebruik van deezen Electrometer is zeer eenvouwfe Om de wegftootende kracht te onderzoeken, plaatst men denzelven op het lighaam van den conductor; waartoe wij een koperen plaatjen gebeezigd hebben dat om den conductor fluit en waar op de bol e van den Electrometer gefchroefd wordt' Voor de aantrekking, word de Eledrometer op den houten voet geplaatst, en men fteft hem met den bol dy op zee- ke- Q) Deeze toevoeging van den toeftel éh f aan den unfter, aivooren, ™ denzelven ais eleétrometer gebruike, geeft niet alleen het voordeel, dat m n van dezelve zo als in het vervolg blijken zal, ook bij de batterijen kan gebru.k maaien maar^ ,s ook volftrekt noodzaaklijk, zal men eene algemeene bepalg van e' kracht van den conduétor kunnen opgeeven, dat U, eene, die men bij andere werluuT gen kan vergelen: .mmers daar de afmeeting van den condudor bij elk werking b.jna «derfche.de» .s en het een aanmerklijk verfchil bij den unfter maakt of de weg ftotende of aantrekkende kracht door eenen grooteren of kleineren bol geoefend worde- zo blnkt het dat men deeze kracht nimmer behoorlijk kan vergelijken dan wanneer dit met eenen toeftel gefch.edt, d.e, onverfchi.lig bij welk werktuig zij gebeezigd worde altoos aan wijst hoe vee. de wegftotende of aantrekkende kracht van eenen bol van bi paalde middellijn op eenen anderen van geüjke grootte bedraagt. G  C 50 ) keren afftand , vlak onder een bol van gelijke middellijn, die , ten einde men de aantrekkende en de wegftootende kracht met bollen van dezelfde grootte zou kunnen onderzoeken, daar toe opzetlijk van onderen aan den bol aan het einde des conductors gedoken wordt. In beide gevallen , het zij mende hoegrootheid der kracht bij de aantrekking of bij de wegftoting wil weeten, onderzoekt men eerst hoe verre de ring of het gewigt 1 van c naar d kan verichoven worden, dat de bol tl nog door de kracht, die de condudtor bij de omwending der fchijven verkrijgt , kan worden opgeligt; en dit gevonden hebbende, ziet men op de ichaal, die op de buisg gefneeden is, bij welke afdeeiing of getal van greinen de voorkant van het gewigt ftaat; welk getal dan aantoont het gewigt waar meede de bol d op den bol / drukt, en dus dat gewigt, het welk door de kracht van den conductor wordt opgeligt. Het is dan op deeze wijze, dat wij de hoegrootheid der wegftotende, en die der aantrekkende kwohr. die twee bollen eik van 4 duimen middellijn op elkander oeffenen, bij den conductor van dit werktuig hebben nagegaan. Voor de wegftoting hebben wij dit niet anders dan bij eene omftandigheid kunnen doen , namentlijk wanneer de Electrometer op den conductor gefteld was; doch ten opzichte van de aantrekking hebben wij dit eerst onderzocht wanneer de bol d t duim van den bol onder den conductor verwijderd was , zijnde dit de kortfte afftand dien men aan dezen bol kan geeven, om nog te kunnen waarneemen dat hij in het begin wanneer men dg fchijven gaat beweegen, wordt aangetrokken; vervolgens hebben wij den bol d zo lang van den bol aan den conductor, ech-  C 5i ) echter altoos in de zelfde perpendiculaire richting, verwijderd, tot dat wij vonden dat hij met de meeste kracht werd aangetrokken De hoegrootheid nu deezer kracht, bij den pofitiven conductor, hebben wij gevonden te zijn, bij de wegftoting 235 greinen; bij de aantrekking op * duim afftand 60 grei. nen, en op den afftand van'31 duimen 425 greinen. —Bijden negativen conductor was de wegftoting.122 greinen, de aantrekkende kracht op * duim afftand 60 greinen, en op den afftand van 2, en 21 duimen 530 greinen C*) Over het geheel hebben wij bevonden, dat van den afftand van f duim af tot op zeekeren afftand van den conduftor, de kracht der aantrekking grooter bij den negauven dan bij den pofitiven conduétor is. Deeze zaak, die men zeker niet kan toefchnjven aan het meerder vermogen der negative werking: dewijl deeze bij het zelfde werkru.g, zo met mmder, althans oP het meeste flechts aan de pofitive werking gelijk zrjn kan; fchijnt men te moeten verklaaren van de uitbreiding der eleftrieke ftof, die, daar z,j bi, den pofitiven conduétor is faamgedrongen, en bij den negativen in eenen ftaat van .jlheid is, alléén bij den pofitiven conduftor kan gefchieden; waar door gevolglijk de tegengeftelde kracht, die het lighaam dat aangetrokken wordt, verkrijgt, en Welke (lp OOWülr rfor untnW.,, „;t_..i„ . . ~ .. , ~ mmmorao groot en zo volkomen als bii den negativen conduftor zijn kan : En dat dit \nJaA**A j j , , , ... , l 1 01C •ndedaad de reden der mindere aan < trekkmgs- kracht bij den pofiuven conduftor is, fchijnt niet weinig bevestigd te worden, daardoor, dat, als men den bol d op dien afftand van deezen-conduftor fielt dat dezelve zich niet in de ftof die om den conduftor is uitgebreid, kan bevinden -b v' op eenen d.e grooter is dan «j duimen , de aantrekkende kracht bij den pofitiven conduftor beftendig grooter zijn zal, dan die van den negativen conduftor op deezen afftand is. G 2 TWEE-  TWEEDE AFDEELING. Befchrijving van de Batterij van dit Werktuig en van de Proeven met dezelve genoomen. I Befchrijving der Batterij. D e Batterij, waar van wij voor de volgende proeven hebben gebruik gemaakt, beftaat uit negen afzonderlijke Batterijen, waar van 'er een Pk II. fig. 2 is afgebeeld, zijnde elk van vijftien flesfen. De flesfen zijn van dezelfde grootte en gedaante als die van de Batterij van teylers werktuig: zo dat de bekleede oppervlakte van pik ten naasten bij éenen vierkanten vcet, en de hoeveelheid bekleed glas der geheele Batterij omtrent 135 vierkante voeten bedraagt; het onbekleede gedeelte van-elke fles, 't welk vier duimen hoog is, is, ter plaatfe waar het den hals der fles uitmaakt, ter wederzijde bedekt met een lakachtig bekleedfel, ten einde de te fchielijke ontlaading der flesfen van zich zelf, langs den onbekleeden rand tot het buitenbekleedfd, £e voorkomen, en dus om de Batterij tot grootere hoogte te kunnen belaaden. De kisten, welke deeze flesfen bevatten, en welke, zo als gezegd is, negen in getal zijn, hebben omtrent dezelfde hoogte als het bekleedfel der flesfen, en zijn elk, door middel vanoverëndftaandeplanken ,  C 53 3 ken, die elkander kruisfen, en van gelijke hoogte als de zijden der kisten zijn, in vijftien vakken afgedeeld, in ieder van welken een fles geplaatst is, en welke zodanig zijn ingericht dat het buitenbekleedfel van elke fles zich met de vier zij. den van een vak in aanraaking bevind. ;Het binnenfte der kisten, gelijk ook het hout dat de vlakken uitmaakt, is, in plaats van met lood of bladtin, dat wij «re. vonden hebben, dat dikwerf bij de ontiaading gefcheurd, opgeheven of gefmolten wordt, bedekt met grof vijlfel van koper, dat door middel van vernis daar aan gehecht en zeer dicht op elkander geflrooid is; op gelijke wijze is ook de buitenfte oppervlakte van den bodem van elke kist met kopervylfel bedekt, en boven dien nog in de lengte en breedte beflagen met verfcheiden rijen van koperen fpykers, die het vijlfel van het binnenile der kist raaken, en waar van de rijen zig telkens onder den bodem van elke fles kruisfen Op deeze wij™ i. hec dan daC do buitenbeUcedfefc der flesfen van elke kist onderling vereenigd zijn. Om de bin nenbekleedfels te vereenigen, dient de toeftel PI II „v " beftaande uit een vierkant van elkander kruisfende kope-dra' den , van | duim dikte , waar van 'er drie in de lengte en vijf in de breedte gevonden worden, welke met elkander acht ruiten maaken, en ter plaatfe waar zij zich krui,fen elkander verbonden zijn, door middel van eenen koperen bol van 2 duimen middellijn, door welken de koperdraden he-n gaan: deeze bollen, welke dus vijftien in getal zijn, heb ben allen, uitgezonderd de vier op de hoeken, van onderen een koperdraad, dat een koperen fchalm aan zijn einde heeft G 3 ° en  C 54) cn van zodanige lengte is, dat wanneer deeze toeftel boven de flesfen geplaatst is, de fchalm op den bodem der flesligge:de vier andere bollen, welke dienen om deezen toeftel opdeflesfen te plaatfen , zijn Van onderen met een gat voorzien, waarin een koperdraad past die in elk der hoekflesfen op den bodem is vast gemaakt, en 3 duimen boven deszelfs rand uitfteekt. Deeze toeftel dus geplaatst zijnde, zo bevinden de koperdraaden die onder aan de bollen zijn, zich loodrecht in het midden van elke fles , terwijl de bollen zelve 3 duimen boven derzelver rand verheven zijn. Deeze inrichting heeft dit voordeel , dat men de vereeniging der binnen bekleèdfels der flesfen van elke kist op eens kan maaken, en dus dat men bij het breeken van eene of meer derzelven niets te doen heeft, dan deezen toeftel van boven de fbsfen weg te neemen, en de gebrokene te verwisfelen. Om deeze negen kisten of afzonderlijke Batterijen te vereenigen en tot eene algemesno Batterij fanm tortellen , worden dezelven in drie rijen nevens elkander op looden ftrooken geplaatst ; waar door dan de bodems der kisten, die, gelijk zo even gezegd is, ter wederzijde met leidende zejfftandigheden voorzien zijn, en dus de buitenbekleedfels der flesfen van de afz'onderlijke batterijen, onderling gemeenfehap hebben. Deeze vereeniging gefchiedt bovendien'nog door middel van een vlikke koperen knop of plaatje, dat aan de beide langfte zijden van elke kist gevonden wordt, en met eenen pen of ftift tot binnen de kist uitkomt; gel ij kook door de koperen handvatfels die aan de andere zijden van elke kist zijn, en binnen de kist zijn doorgeklonken; welke knoppen en handvatzeis elk- an-  c 55; ander raaken , wanneer de kisten tot elkander gefchoven zijn.—De.koperen ftellen, die de binnenbekleedfels der fles. fen onderling gemeenfchap geeven, worden met elkander verbonden, door middel van koperdraaden van f duim dikte, die eenen knop aan de beide einden hebben; welke op de nevens elkander geplaatfte toeftellen gelegd, en waar van'er drie voor de langfte, en twee voor de andere zijden deezer toeftellen gebeezigd worden. De belading deezer groote Batterij,gefchiedt op foortgelijke Wijze als bij teylers werktuig: ten dien einde wordt de conduftor van voor de fchijven weggelaaten, en, even als bij ne negative werking, de beide toeftellen * Plaat II, met de ontvangftukken tusfehen de fchijven aan den ftoel geplaatst; terwijl de koperdraden z die in de bollen op dezelven geftoken zijn, en welke bij de negative.werking dienen om de itot naar den grond aftevoeren, met hun einde geplaatst wor. den op twee der bollen van de vereenigde Batterij. Op eene dergelijke wijze kan men ook deeze Batterij bij dit werktuig negatief bekaden, doch als dan moeten de gemelde koperdraaden met den leidenden draad in den grond vereenigd zijn, terwijl m tegendeel twee andere koperdraaden, van dezelfde dikte als de voorgaande, de gemeenfchap maaken tusfehen de ftraks gemelde bollen der Batterij, en die van den tweeden negativen conduétor, welke laatfte als dan aan den ftoel gevoegd wordt (» De ontlading deezer Batterij hebben wij altoos ver- f>) Daar de Batterij wanneer zij tot gelijke krachtpofiuefofnegatiefbeladenis,nie& - uuwerknig kan vergillen, en de polideve belading bij dit wefkmig altoos in 1- de?  C 50 verricht op eenen bol van 4 duimen middellijn, die op eenen der bollen der buitenfte flesfen van de middenfte kist aan het einde der Batterij, geplaatst was, terwijl aan het lighaam door of langs het welk de ontlading ging, door middel van eene der looden ftrooken, die daar ter plaatfe buiten den bodem der kist uitkwam, met de buitenbekleedfelen der flesfen gemeenfchap gegeeven wordt. De EiecVometer, van welken wij bij deeze Batterij hebben gebruik gemaakt, is door den Heer cuthberts on uitgedacht, en is PI. II. fig. 4. afgebeeld, a b is een koperen ftijl, die naar boven waar hij met den bol h bedekt is, met een fijne ftaalen punt eindigt. Deeze ftijl bevat ter hoogte van c het ftuk t d, dat uit twee koperdraaden van j duim dikte, en uit twee bollen is faamgefteld , waar van die, welke aan het boveneinde des draads e is, 1 duim middellijn heeft. By « bevindt zich een dergelijk ftuk a f, dat insgelijks uit twee koperdraden Vfln gelijke Hilrff» aio do vooi-gnando , ©n rwee bollen beftaat, doch waar van de eene bol bij a om den ftijl gevat is, terwijl bij g een ijvooren plaatjen, dat in graaden is af. gedeeld, is vast gemaakt. Op de punt aan het boveneinde van den ftijl a b is geplaatst het ftuk/££, waar van h een holle koperen bol is van 2* duimen middellijn, die, even als eene kompasnaald, vrijelijk op deeze punt beweegt, en voorts VOOrder' tijd gefchiedt zo hebben wij, naa dat het ons gebleeken was dat de Batterij tot h?are volkomen kracht ook negnicf kon beladen worden, het overtollig gevonden verdere proeven met de negative belading te verrichten. Wanneer dus in het vervolg van eene belading der Batterij gefproken wordt, heeft men altoos aan eens pofitive belading te denken.  C 57 3 Vóórzien is van een' dunnen koperdraad* die aan zijn einde een* wijzer heeft, welke zich voor een klein gedeelte over de fchaal g uitftrekt, terwijl bij het daar tegen over gefielde gedeelte van deezen bol een koperdraad i is, die een' bol van i duim middellijn aan zijn einde heeft, en van die lengte is, dat wanneer êe wijzer op het begin der fchaal Haat, deeze bol juist raakt aan den bol die boven aan den koperdraad e is. De geftippelde boog die bij den bol aan den koperdraad i gevonden wordt, wijst den weg aan welken deeze bol befchrijft, wanneer hij zich van dien boven e verwijdert, en de wijzer dus de fchaal afloopt. Om nu te maaken dat de eerst gemelde bol beiïendig met de. zelfde kracht tot dien boven e bepaald blijve , en dus altoos tot deezen ftand trachte weder te keeren, zo is 'er in den draad k, en welin dat gedeelte van denzelven dat in de nabijheid van h is, een groefje, waarin een linnen draad gehangen is die een ijvooren bolletje m draagt, en welke in dier voegen over den koperdraad a f srieBd «^a*, hij tidx mner verkorten als de bol van i zich van dien boven e komt te verwijderen Het beneeden einde van deezen Electrometer beftaat uit een rond koperen ftuk n dat van onderen mee eene fchroef voorzien is door middel van welke de Electrometer geplaatst worde 0p den bol der fles die aan eene der hoeken aan het einde der Batterij is. Dit ftuk n is bij b klootswijze uitgehold, ten ein de te kunnenbevatten eenen bol die aan het einde van den ftijl a l gevonden wordt, en welke in die uitgeholde gedeelte van n gekneld is; welke inrichting dient om den Electrometer zodanig te ftellen, dat wanneer de bollen aan i en e zich van elk H  C 5.8 ^ ander verwijderen, 'de wijzer dan vrijelijk en evenwijdig over de ijvooren fchaal beweege, zonder dezelve te raaken» • De wijze op welke door deezen Electrometer de voortgang en de hoogte der belading wordt aangewezen, is zeer eenvouwig ; immers , daar deeze Electrometer zodanig is toegefteld, dat de wijzer bij het begin der fchaal ftaat, wanneer de bollen aan i en e elkander raaken, en de beide draaden i en k aan een gemeen middenpunt bij h verbonden zijn, en dus in denzelfden tijd gelijkvormige bogen moeten befchrijven ; zo is het klaar, dat wanneer aan de Batterij en dus ook aan den Electrometer kracht wordt medegedeeld, en gevolglijk de beide gemelde bollen zekere afftoting op elkander oeffenen; de bol aan i, als alleen beweegbaar zijnde, zich van dien aan e zal verwijderen, en dat dus de wijzer een zekeren weg op de fchaal zal afloopen, die aan de verwijdering deezer twee bollen geëvenredigd is ren dus dat de hoegrootheid der belading van dc Batterij, wclkw, gtlljk van eolf volgt 5 geëvenredig is aan de hoegrootheid der afftoting, zal worden aangewezen, door die afdeeling van de fchaal, boven welke de wijzer zich bevindt Deeze Batterij kan bij dit werktuig zodanig beladen worden, dat zij zich van zelve, langs of over den onbekleeden rand van een Qi ) Behalven van deezen Eleftrometer zijn wij ook voorneemens geweest van den te vooren befchreevenen Unfter - eleétrometer gebruik te maaken, bij welken de opligting van deszelfs langen arm zeeker het juiste tijdftip kan aantoonen dat de Batterij tot eene bepaalde kracht gekomen is; dan daar hier toe vooraf een zeer moeijelijk en langwijlig onderzoek zou nodig geweest zijn, ten einde de juiste ver« zwaaring van den langen arm voor verfchiliende beladingen der Batterij, te weeten 5 .'.«■hebben wij zulks om deeze reden nagelaaten..  C 59 X een der flesfen ontlast. Deeze ontlasting hebben wij Mj gunftig weder, wanneer de flesfen droog en van ftof gezuiverd waren, zien gefchieden bij 180, 178 en 182 omwendingen der fchij. ven (O; en zeeker zou dezelve nog bij een minder getal omwendingen zijn Voorgevallen, indien niet de hals der flesfen van deeze Batterij met lak bedekt was, en wij gelegenheid gehad hadden, om deeze Batterij voor af door den zonnefchijn of het vuur te verwarmen; welke omftandigheid, gelijk wij hier boven reeds opgaven, eenen aanmerkiijken in vloed op hetfchieJijker ontladen van zich zelf van bekleed glas kan hebben. Bij deeze ontlading der Batterij hebben , wij ook beftendig waargenomen, dat het gks der fles, over welke de ontlading gaat, op deszelfs oppervlakte gefmolten wordt, 't geen door één, en zomtijds door twee of drie nevens elkander zijnde ruuwe ftreeken van i tot i duim breedte , die ter wederzijde van het glas zijn, zichtbaar is: — eene omftandigheid, die, gevoegd zijnde h;j w Wo3,_,_ — flocr^ ,'tseen wij fom- tijds bij de ontlading deezer Batterij ondervonden hebben, en welker wijze van breeken alleszins kenmerken van een verbaazend vermogen oplevert; verder ten blijke kan ftrekken van de gefchiktheid van dit werktuig om de gemelde Batterijte beladen. CO De ontlading eener Batterij van gelijke grootte, doch waar van & zeker weeten) de halzen der flesfen ten dien tijde met geen lak bedekt waren en weS voorafin den zonnefchijn geftaan had, gefchiedde bij TayLERÏ werktu;; na offl. trent 100 omgangen der fchijven. H 2 lL  C6b> ït Befchrijving der Proeven met de Batterij van dit werktuig genomen. i* Van alle proeven, waar uit het vermogen van de ontlading van bekleed glas kan blijken, is 'er zeeker geene waardoor men dit vermogen met meer naauwkeurigheid kan afmeten, en welke dus beter voor eene vergelijking dienen kan, dan de fmelting van metaaldraaden van onderfcheiden dikte en lengte. Het is dan ook, om deeze reden, dat wij , om de kracht der ontlading van de zo even befchrevene Batterij, te onderzoeken, en met eene van eene Batterij van gelijke grootte bij teylers werktuig te vergelijken,, deeze proef boven anderen hehhp.n nirgokr^oti- Ons oogmerk flechts zijnde om eene maatftaf van de kracht te hebben, zo hebben wij begrepen dat het genoeg zou zijn de fmelting met één foort van metaal te onderzoeken; en wel met ijzerdraad: dewijl de fmelting daarvan niet alleen aan mindere ongeregeldheden onderhevig fchijnt, maar ook.beftendig door andere Eleótrizeerderen tot hetzelfde einde is gebruikt geworden. Van dit draad hebben wij eerst genomen dat van rft duim dikte, bekend onder den naam vanN°. 11, van hetwelk het ons gelukt is eene lengte van 15 voeten van het eene einde tot het andere te fmelten; 'tgeen echter ook de uiterfte kracht der ontlaading fcheen  C 6*0 feheen te zijn: alzo hetzelfde draad, tot de lengte van 16 voeten genomen zijnde, flechts voor een gedeelte in het midden, en niet geheel en al gefmolten werd. iu Vervolgens hebben Jij ons bediend van ijzerdraad van £ duim dikte,'t geen onder den naam van N°. 1. verkocht wordt, van hetwelk de lengte van16 duimen geheel en al, en die van 61 duimen bijna voor de helft door de ontlading deezer Batterij gefmolten werd. iU Van andere dikte van draaden en wel van eene mindere dikte dan de opgegeevcne , hebben wij geen gebruik gemaakt; dewijl de ruimte van het vertrek niet toeliet eene grootere lengte van draad, gelijk wij dan verpligt zouden geweest zijn te bezigen, zodanig uitgefpannen te houden, dat zij noch aan de belading der Batterij fchadelijk was , noch door haare raaking aan andere lighaamen in haare fmelting gehinderd werd ; en dat bovendien de kracht der ontlading genoegzaam uit de verrichte fmeltingen , die volkomen overeenkomen met die, welke meteeneeelülrPïWrü bü teylers werktuig gefchied zijn,en,behalven deezen, alle anderen overtreffen,kon wor den afgeleid 2. Meerder hebben wij het der moeite waardig geoordeeld te be- C^Schoon dit reeds door den Heer van marum * opgegeeven, hebben wij nier ondtenlhg gevonden te herinneren dat de g-ootfte lengte van ijzerdraad, die tnen Z halven b,j te yl e r s werk tuig, gefmolten heeft, is geweest 3 voeten en 5 duimen v n het draad N°. 11 j van welke wij, gelijk gezegd is, ,5 voeten gefmolten hebl" felyk ook dat het diklte draad geweest is >j duitn ; daar het ons, zo als blykt, £i£ is dat van *g duim middellijn te fmelten. h a  beproeven, of de fmelting van ijzerdraad, en dus, bij gevolgtrekking , die van andere metaaldraaden, niet zou bevorderd worden, dat is , of men van hetzelfde draad nieteenegrootere lengte zoude fmelten, wanneer men hetzelve, voor en al eer de ontlading daar door te laaten overgaan, eenen zekeren trap van hitte gaf. Tot deeze proef genoodzaakt zijnde het ijzerdraad een' grooten aflland van de Batterij te geeven, op dat het vuur waarin de draad werd heet gemaakt niet aan de belading der Batterij zou hinderen; zo werd de ijzerdraad tusfehen twee dikke koperdraden, waar van de eene met het buitcnbekleedfel der flesfen, en de andere met den ontlaadftaf gemeenfchap had, op den aflland van 5 voeten van de Batterij vast gemaakt. Deeze koperdraden waren gelegd tegen een tafel, en wel zodanig , dat het gedeelte van dezelven waaraan de ijzerdraad vast was, zo verre boven de tafel uitftak, dat, wanneer een komvoor mer vuur rucfr-Vi^n o£ ïïovor ©«dor dooao draden geplaatst was, de ijzerdraad op het vuur rustte. Op deeze wijze werd dan de ijzerdraad gloeijend, of liever heetgehouden, tot dat men de ontlading der Batterij door dezelve liet gefchieden, wanneer, een ogenblik te voren, het komvoor met vuur fchielijk van onder den ijzerdraad werd weggenomen, Deeze toeftelling, die niet wel anders konde gefchieden, bragt te weeg, dat van ijzerdraad hetwelk niet heet gemaakt was, geenszins dezelfde lengte kon gefmolten worden, als wanneer het zelve op de gewoone wijze nader bij de Battèrij geplaatst was, en de belading dus niet nodig had eenen zo grooten omweg afteloopen; ook was zij oorzaak dat de ijzerdraad op het tijdftip der ont- la-  C 63 3 lading flechts in de beginzelen van gloeijing was, dewijl, hoe fchielijk ook de wegneeming van het vuur gefchiedde, de draad, wegens zijne dunheid, zijne gloeijing terftond verloor. Op deeze wijze dan lieten wij, de Batterij tot eene bepaalde hoogte beladen zijnde, de ontlading gaan door de lengte van 4i duimen ijzerdraad van vl duim dikte, of N°. 5.; dat hier door niet alleen gefmolten, maar in gloeijende bolletjes door het vertrek verfpreid werd; daar dezelfde lengte van dit ijzerdraad , op dezelfde wijze tusfehen de koperdraaden geplaatst J doch vooraf niet heet gemaakt, bij eene even groote belading der Batterij , niet dan gedeeltelijk, en flechts voor n duim gefmolten werd. Nog meerder verfchil in de uitwerking der ontlading was 'er, wanneer wij ijzerdraad van £ duim dikt te, of van N°. 1. beezigden: van dit, waarvan op de laatstgemelde wijze, dat is, niet heet gemaakt, bij eene bepaalde belading der Batterij, de lengte van 2 duimen flechts gegloeid was , wpM do3oifdo i0„st0 , wannooff Jo tój vnoraf m heet gemaakt, niet alleen gefmolten, maar wijd en zijd tot gloeijende bolletjes weg geflagen. Eindelijk bleek ons dit verfchil nog fterker, wanneer wij voor den draad welke vooraf werd heet gemaakt, de Batterij flegts tot f, en voor den anderen tot.haaregrootfte hoogte belaadden; terwijl wij voor den eerften eene lengte van 6 duimen, en voor den anderen eene van 5 duimen bezigden, van draad het welk ,s duim dikte had; als wanneer de eerfte, niet tegenftaande het minder vermogen der ontlading en de meerdere lengte , gefmolten, en toe gloeijende bolletjes werd weggeflagen; terwijl de draad, welke niet  niet heet gemaakt was, flechts gegloeid en in het midden afgebroken f en dus niet gefmolten werd. S- BehaTven de verfpreiding van het ijzerdraad tot bolletjes,' wanneer de kracht der ontlading meer dan toereikende tot de fmelting is, hebben wij ook, even als men dit bij de proeven met de Batterij van teylers werktuig herfr. opgemerkt, ondervonden , dat wanneer men yan ijzerdraad, dat door eene bepaalde kracht der ontlading kan gefmolten worden, nog eene mindere lengte neemt ,, en dus het vermogen der ontlading met opzicht tot de fmelting van het draad, nog zo veel meer overtollig maakt, dat, dan het ijzerdraad, niet alleen tot verfpreidende bolletjes, maar ook gedeeltelijk tot vlokken en rook, ook wel eens geheel tot vlokken, en zelfs fomtijds geheel en al tot rook veranderd wordt. — Ten opzicht deezer vlokken hebben wij een groot verfchil waargenomen, zo dat, in plaats dat dezelven fteeds van eene gelijke uitgebreidheid, of ten minftenbij dezelfde kracht der ontlading in lengte aan elkander gelijk zouden zijn, zij dikwerf van één tot zes duimen in lengte verfchillen. Deeze zaak, die dus fchijnt van zeekere toevalligheid aftehangen, hebben wij niet van dat belang gevonden, om dezelve opzetlijk nategaan; en wij hebben dit te meer nagelaten, daar men ons bericht heeft, dat men met de ontlading eener veel mindere oppervlakte bekleed glas, die door een werktuig van veel minder vermogen dan het onze  C 65) ze beladen was, geflaagd is, om deeze vlokken ter lengte van éenen voet daar te ftellen f>> 4- Van meer belang hebben wij gerekend, de natuur van deezen rook of vlokken, waartoe het ijzerdraad door de ontlading kan veranderd worden, nategaan. Hier toe nu nodig zijnde, dat de verfpreiding van den rook of vlokken wierd voorgekomen, zo werd de ijzerdraad, door welken de ontlading moest gaan, in een cylindrisch glas, aan eenen koperen plaat, die tevens diende om den cylinder te dekken, opgehangen; terwijl aan deszelfs ander einde gemeenfchap gegeeven werd met een papier waar op de cylinder geplaatst, en dat op een der looden ftroo'. ken van de Batterij gelegd was. De ijzerdraad, welken wij hier voor beezigden, was de foort van N°. 5, 0f van 5J duim dikte, en werd altoos tot eene lengte genomen, waarvan wii zeker waren datzydoor de ontlading tot rook veranderde CH In deeze omftandigheid dan de ontlading door den ijzerdraad gegaan zijnde, was het glas geheel en al met eenen dikken rook gevuld, die, naa eenigen tijd nedergezakt zijnde, op het pa pier een bruinachtig geel poeder vormde, dat hier en daar met vezelen van eene bruinere kleur bedekt was. Deeze ve- ze- C O De Heer cu th bertson, aón wien deeze waarneeming door den Heer e sc h en " Le,p* * " medeSedeeid, heeft ons wel willen toelaaten dezelve hierin te voegel' CfO Daar het zeker fchijnt, dat de rook en de vlokken niet dan intrap van e,kat der verfchflleni zo hebben wij gemeend ons onderzoek alleen tot den rook, en du tot de grootile uitwerking der ontlading, te moeten bepaa.'en. I  C 6-0 zelen werden door den magneet aangetrokken, welke ondertusfchen op het poeder zelf geene uitwerking fcheen te hebben, ten minften zo lang het zelve op het papier verfpreid bleef; 't welk de eenige omftandigheid was, waarin wij zulks konden onderzoeken: dewijl dit poeder, wanneer wij het bij een wilden ftrijken, zich in de nerf van het papier verloor, en niets dan eene bruine kleur achterliet QO» Om dan eene grooter hoeveelheid van dit poeder te bekomen, werd deeze proef, eenige reizen achter elkander, herhaald met twee cylinders, waarvan telkens die, in welken de ijzerdraad geweest was, onmiddellijk naa de ontlading geplaatst werd op dat gedeelte van het papier, waar de rook van de vorige ontlading reeds in poeder was nedergezakt; welk papier nu niet op de looden ftrook, op welken de cylinder nu onmidlijk geplaatst werdt, maar ergens elders gelegd was. Het poeder, 't welk wij op deeze wijze verkreegen, had de zelfde klein öla vüotgauuJo, <~u was Iiit>gclljkï> lilci cu daar met vezelen van eene bruiner kleur bedekt, welke wederom voort door den magneet werden aangetrokken ; het poeder zelf ondervond geene uitwerking van den magneet, zo lang het niet werd tot een geftreeken, dan, zo dra dit gefchiedde, werd het zelve, telkens naarmaate deszelfs deelen dichter bij elkander gebragt werden, van een bruiner kleur, en het werd indienliaat door den magneet aangetrokken, zo dat, naa dat al het poeder bij een geftreeken was, het zelve zich geheel en al aan den magneet (g) De reeden, dat wij deeze omftandigheid aanmerken, is, dat wij deeze verdwijning van het poeder onder de bijeenftrijking ook bij andere metaalen, en bijzonder bij het zilver en goud hebben waargenomen.  C*7) neet gehecht had. Dit poeder bij falpeter-geest gedaan zijnde, werd voor een gedeelte daarin opgelost, terwijl het andere als ijzerfcoriën op de oppervlakte van den falpeter-geest bleef drijven. 6 j Daar dan het poeder, dat in de gemelde omftandigheid verKreegen was, nog eenige metaalachtige eigenfchappen aantoonde, bedachten wij, om den ijzerdraad in zuivere lucht te plaatsen in die omftandigheid de uitwerking der ontlading op denzeiven te beproeven W. Hier toe nu nodig zijnde dat het glas, waarin de draad was opgehangen, volkomen gefloten was ten einde eerst luchtledig gemaakt, en vervolgens met zuivere lucht gevuld te worden , zo hebben wij gebruikgemaakt van eenen dergelijken toeftel, als. Plaat II. fig. 5. is afgebeeld, doch waarvan het glas A eene veel meerdere wijdte heeft, en in plaats van met de koperen monteerzels B en C, met twee ko peren dekplaaten door middel van fmeer gefloten is, waar van de onderfte, tcll cilJÜe üe poeüei LC bcctcv ^ ünderrcft met een wit papier bedekt werd. De ontlading gefchied zijnde, was het glas met eenen rosachtige dikken rook *e vuld, welke, na eenigen tijd nedergezakt zijnde, het panier met een bruinachtig oranje poeder bedekte. Dit poeder werd zo lange het op het papier bleef leggen, in het geheel niet' en wanneer het bij een geftreeken werd, waar door het zich, even als het voorgaande, een weinig bruiner van kleur iuicrde-lucht, met de onverfchillige naamen van zuiyen lucht en beJZÏI  C O'S ) vertoonde, Hechts zeer flaauwlijk door den magneet aangetrokken ; het werd ook niet door falpeter-geest aangetast, en fcheen dus veel overeenkomst met ijzer-kalk te bezitten CO» 5- De laatere proefneemingen omtrent de verkalking der metaalen geleerd hebbende, dat de lucht, waarin dezelve gefchiedt, verminderd wordt; zo hebben wij , ten einde meer zeker te zijn, dat het gemeld poeder een ijzerkalk was, en dus dat de ontlading waarlijk deeze verkalking kon te weeg brengen, ook onderzocht de verandering, welke bij de lucht, in deeze omftandigheid, voorvalt. Zo voor deeze proefneeming, als ook de volgenden, ten einde dit bij de ontlading door andere metaaldraaden te onderzoeken, hebben wij gebruik gemaakt van den toeftel Plaat II. fig. 5. afgebeeld. A is een glazen buis van 8 duimen lengte,enIduimen middellijn, die, ten einde door de uitzettende kracht der ontlading niet gebroken te worden, » duim dikte heeft. Deeze buis is bij B gefloten met een koperen monteerfel, dat haare opening bedekt, en bij a een fchroef heeft, die in het mid- («} De bruiner kleur, welke het poeder in alle gevallen onder de bijeenftrijking aanneemt, heeft men waarfchijnlijk toe te fchrijven aan eenige onveranderde, of min^ der veranderde ijzerdeelen, die zwaarer dan de rook zijnde, het eerfte nedervallcn, en dus de onderfte oppervlakte van het poeder uitmaaken: — immers zal het in het vervolg blijken dat de metaal-draad niet over deszelfs geheele uitgeftrektheid het zelfde uitwerkfsl ondervindt, maar dat dit fterker wordt naarmaate de ontlading langt den draad voortgaat.  C**3 midden, tot binnen in de buis,doorboord is, doormiddel van welke de Juchtkraan E aan deezen toeftel geplaatst wordt. C is een koperen monteerfel aan het ander einde van de buis, doch dat met zijnen rand flechts een klein gedeelte over den rand van het glas uitfteekt, waar in het koperftuk b gefchroefd wordt, dat in het midden met een doosje met geoliede leeren voorzien is, door welk laatfte de koperdraad D c, die bij c binnen de buis een haakje heeft, geftoken is. Om den ijzerof eenigen anderen metaal - draad in de buis te plaatfen wordt aan zijne eene uiteinde een los ftuk koperdraad d met een haakje voorzien, gehecht , en met het ander uiteinde wordt hij aan her haakje c van Dc vast gemaakt en door middel van D c, die in het ftuk b verfchuifbaar is, in de buis neergelaten tot dat d het monteerfel B raake, en dat ondertusfchen de ijzerdraad gefpannen en van de wanden der buis verwijderd blijve. De kraan E, welke, gelijk van zelf Volgt, geduurendP Hg» onrlnding gpflntpn i*. Hipnt, behalven dat zij gefchikt is om naa de ontlading de vermindering der lucht te onderzoeken, ook, om wanneer men deeze proefin andere foorten van lucht, of in het luchtledige wilde verrich ten, den toeftel luchtledig te kunnen maaken; ten einde dus" in het eerfte geval, de buis met de vereischte foort van Juch te vullen, zonder dat zij bevochtigd worde Tot deeze proef met den ijzerdraad, bij welke de toeftel flechts gefloten werd, en die dus in dampkring, of gewoone lucht gefchiedde, was de ij.erdraad, die anders dezelfdedikte had, toevallig een weinig langer genomen, dan hij, bi, de zo evengemelde proeven in de dampkringslucht, bij welke het * 3 ijzer  C70) ijzer noch eenige zijner metaalachtige eigenfchappen behield, gebeezigd was. Het glas werd dus flechts met eenen flaauwen waasfem bedekt, door welken een aantal bolletjes van het gefmolten ijzer en eenige weinige vezelen, die zich allen aan het glas gehecht hadden, zeer duidelijk zichtbaar waren. Deeze proef was dus verre af van volkomen te zijn; ondertusfchen dachten wij echter nodig, de lucht te onderzoeken; en wel,dewijl de minfte verandering of vermindering van dezelve, in eene omftandigheid die naauwlijks meer dan eene fmelting aankondigde, ten opzicht der verandering van het ijzerdraad bij de zo even gemelde proefneemingen, zeer veel kon beflisfen. De kraan dan geopend zijnde , terwijl dezelve in kalkwater geplaatst was , bleek het uit de oprij^ing van het water in de buis, dat de lucht eenigzins verminderd was; het kalkwater bleef ondertusfchen volkomen helder. Deeze overgebleevene lucht met den Eudiometer van fon- TANa onderzocht aijndo , werden a memton van deez.e lucht, en 3 maaten falpeter-lucht \t% verminderd; daar de vermindering der dampkrings lucht met de zelfde falpeter - lucht op dezelfde wijze beproefd \%% uitmaakte. Deeze proef fcheen dan te bewijzen, dat zelfs de geringde verandei ing van het ijzerdraad tot rook of vlokken,indedaad een beginfel van verkalking is Om nu deeze uitkomst nog meer beflisfend waar te neemen, herhaalden wij de gemelde proef, met een dunner foort van ijzerdraad, namelijk met dat van N°. 10 of van 4b duim dikte, van het welk wij 7 duimen lengte namen. De ontlading gefchied zijnde, was de buis geheel en al ondoorfch ij tiend, en met eenen zwartachtig bruinen rook ge-  C 7i ) gevuld. De vermindering der lucht, die wegens deezen rook met anders dan door overbrenging der lucht in een ander glas kon onderzocht worden , bedroeg | gedeelte. De lucht had, even gelijk te vooren, geen uitwerkfel op kalk water, doch deed de vlam van een kaars verfcheiden maaien uitgaan; met den Eudiometer op de gemelde wijze onderzocht zijnde, was de vermindering flegts *§|,j en dus ten naasten bij gelijk aan die, welke de lucht waarin een kool is uitgedoofd, in de zelfde onjflaudiglieid ondergaat Qk~). 6. Daar het dan, in zo verre men de vermindering of opflorping der lucht als een blijk der verkalking kan befchouwen, beweezen was, dat de ontlading het ijzer tot eene waare metaalkalk kon veranderen, meenden wij dit ook met eenige andere metaalen te mooten onderzoeken; en wel in de eerfte plaats met lood, dat niet alleen zeergereedlijk verkalkt wordt, en waar van het dus waarfchijnlijk was dat wij door het zelfde vermogen der ontlading eene grootere hoeveelheid zoude kunnen doen verkalken; maar het welk ook bij verfchillende trappen van verkalking, eene onderfcheiden kleur aanneemt. Wij bezigden dan hier toe lood-draad van ,§ duim middellijn dat dus eene veel meerdere dikte had dan het ijzerdraad van C*) Schoon wij wel overtuigd waren geene verandering aan het kalk water te bemerken, zo hebben wij deeze omftandigheid echter willen beproeven: dewijl vooraaame fcheikundigen, die de verkalking alS eene uitdrijving van hetphlogiston aanzien, «ellen, dat de zuivere lucht door vereeniging met phlogiston tot vaste lucht verandert.  C70 van welk looddraad de lengte van 7 duimen geplaatst werd in den zo even befchreeven toeftel, die wederom, gelijk te vooren, met dampkrings lucht gevuld was. De ontlading door dezelve gegaan zijnde, was de buis geheel en al met rook gevuld, die ter plaatfe waar de ontlaading tot den draad was overgegaan, van eene lichtblaauwe kleur was, die ongevoelig lichter werd; en ter plaatfe waar de ontlading den draad verlaaten had, eene melkwitte kleur had ; deeze rook vervolgens van binnen het glas geveegd zijnde, vertoonde zich als ecnc fijne poederachtige zelfftandigheid , waarin het zelfde onderfcheid van kleur gevonden werd. De proef nog eens herhaald zijnde, ten einde de verandering der lucht te onderzoeken, zo bleek het dat de lucht bij deeze omftandigheid wat meer dan i verminderd werd; en met falpeter lucht vermengd zijnde, geene merkbaare vermindering onderging: zo dat zij gelijk geworden was aan moffet of dampkrings lucht, waar van de zuivere lucht io afgofchoidon C O- De verfchillende kleur van den rook, of liever van de poederachtige zelfftandigheid, die zich wegens haare fijnheid onder de gedaante van waasfem of rook vertoonde, had dus reeds twee graden van verkalking doen blijken; om nu te weeten of men door middel der ontlading tot eene volkomener verkalking van het lood, namelijk tot de geele en roode kleur, zou kunnen komen, werd de proef herhaald met zuivere lucht, met welke de gemelde toeftel gevuld werd, terwijl voor het overige de loot- (/) Geene verandering aan het kalkwater bij de verkalking van het ijzer gezien heb. benie, is het ons overtollig voorgekomen, dit bij de verkalking van andere metaalen te beproeven.  C 73 D Jooddr'aad van de zelfde dikte en lengte was. De ontlaading had hier wederom een foortgelijk uitwerkfel, dat zij namelijk den looddraad een onderfcheiden en grooter trap van verkalking deed ondervinden , naarmaate dezelve verder af was van dat gedeelte waar de ontlaading het eerft rot haar was overgegaan (m); ondertusfchen was nu de buis eerst met eenen geeien, en vervolgens met eenen roodenrook of waasfem gevuld, die van binnen de buis uitgeveegd zijnde eene poederachtige zelfftandigheid ven de zelfde kleuren deed bemerken: 'er was dus bij deeze proef, even geüjk men zulks uit de aanweezigheid der meerdere zuivere lucht kon verwachten, een veel grooter trap van verkalking voorgevallen; het welk verder bleek uit de grootere vermindering der lucht, die nu bijna de helft vm haare geweezene hoeveelheid bedroeg. 7* («O flechts eene zeer geringe verkalking te hebben plaats gehad, en ondertusfchen bedroeg echter de vermindering der lucht ruim f gedeelte, en was de zui- (w) Wy zeggen by deeze proef: gemerkt ftraks blijken zal, dac de rook of waasfem ook kan plaats hebben, zonder dit 'er eenige opneeming of vermindering der lucht gefchiedt; en dus dat dezelve, in de onderflelling dat'er geene verkalking zonder op. neeming der lucht gefchiedt, ook door eene enkele verdeeiing van het metaal kaaveroorzaakt worden..  C 75 3 zuivere lucht zo volkomen van de lucht afgefcheiden, dat de laatfte, met falpeter -lucht gemengd zijnde, geene de minfte vermindering aantoonde. Deeze proef was dan nier alleen overeenkomftig met het geen men bij de gewoone verkalking van tin had waargenomen, maarzij fcheen ook aan te duiden, dat de onvolmaakte verkalking van het tin alleen van de te geringe hoeveelheid zuivere lucht was voorgekomen. Om nu van dit laatfte meer zeker te zijn, herhaalden wij dezelve met enkel zuivere lucht, en namen, ten einde de uitvomst nog meer befiisfen zoude,' den tindraad één duim langer,, en dus ter lengte van zes dui. men. De buis was nu, naa dat dé ontlaading gefchied was, gevuld me- eenen witachrigen dichten rook, die meer of min naar het blaauwe helde, en van binnen uit de buis geveegd zijnde, zich als een bleek loodkleurig poeder vertoonde; 'er was ook niet het minfte tin meer in de buis te bemerken. De vermindering der zuivere lueiu , om wuhc re mcil wij verp]i;rC waren de proef nog eens onder dezelfde omftandigheden te herhaalen, beweeg ten naasten bij-, en was dus nog meer dan bij den looddraad, niettegenftaande de laatfte een duim langer genomen was; en dus werd her wederom door deeze proef bevesti,d, dat het tin tot zijne verkalking eene aanmerklijke hoeveelheid zuivere lucht, en althans eene meerdere dan het lood, nodig heeft 8. CV. Deze foort van proeven met eene gelyke hoeveelheid zuivere lacht, en metoi. derfche.de„ met* Jdruden van de zelfde, en wel van die lengte en dik» verrichtende, die mia zeeker was, dat door de ontlaading eene gelijke uitwerking, namelijk de veran- K 2 • de-  ( 70 8. Dewijl verfcheidenScheikundigen de verkalking van het zilver door de enkele werking des vuurs, of twijffelachtig of zeer moeijelijk ftellen; zo hebben wij beproefd deeze door de ontlaading te verrichten. De zilverdraad, welken wij bezigden, was van zuiver kapel-zilver getrokken, en had de dikte van duim ; van welken wij, ten einde deeze proef terftond op het voordeeligfte te verrichten, flechts de lengte van één duimplaatften in enkel zuivere lucht, met welke de gemelde toeftel gevuld was. De ontlaading fcheen op deezen draad eene gelijke uitwerking te oeffenen, als op de andere metaaldraden, daar de glazen buis mede met eenen dichten rook vervuld werd, die nu van een groenachtig grijze kleur was; ondertusfchen had de zuivere lucht geene de minfte vermindering of verandering ondergaan. Decsc laatflc oiijfiaiiUiglicld, zo rtrijdlg mee liet geen bij de voorgaande proeven was waargenomen, deed ons deeze proef met nog eene kleinere lengte, namelijk met \ duim zilverdraad herhaalen; welke ook, op dat hij zig door eene groote hoeveelheid zuivere lucht zou omgeeven vinden, in plaats van in den laatst gebezigden toeftel, (bij welken de geringe wijdte van de buis te weeg bragt , dat de lucht ter plaatfe van den tiering tot rook of waasfem zoude ondergaan; zo zou men hier in weligt een middel hebben, om door de verfchillende vermindering der lucht, die zeeker bij deeze omftandigheid zou plaats hebben, de hoeveelheid zuivere lucht te bepalen, die onderfc'rieN de metaalen, namelijk zulken, welken zonder zuuren kunnen verkalkt worden, tot hun verkalking nodig hebben»  C 77 3 den zilverdraad, flechts in kieine hoeveelheid voorhanden was 1 geplaatst werd in den anderen toeftel, welke mede op foortgelijke wijze, doch uit een veel wijder glas, is faamgefteld, en hier boven reeds befchreeven is. De uitkomst was ondertusfchen de zelfde, dat 'er namelijk wederom geene de minfte verminde/mg of verandering der lucht gefchiedde, niette^enftaande het glas, even als bij de voorgaande proeven bij welke er eene vermindering der lucht plaats had, met eenen dikken rook gevuld werd, die nederzakkende, het papier, dat onder in het glas gelegd was, met eene poederachcige zelfftandigheid bedekte, die uitwendig niets van de gedaante van metaa feheen te hebben. Dit poeder was donkergroen of olijfkleurig , en verdween , even als bij dat van het ijzer was waargenomen, onder her bijeenftrijken: zodat deszelfs oplosfing in zuuren niet anders dan op het papier zelf, en wel door de zuuren daarop droppelswijze te laaten vallen, kon onderzocht worden, »lj„dc hoe va» dezo ]aatflen het fa} twelk dit poeder aantastte, en met het zelve een zout vormde' dat echter, waarfchijnlijk door het papier waar op het poeder gelegd was,- van eene onregelmatige gedaante was Deeze proef, bij welke de verkalking van het zilver met zo veel grond in twijffel kon worden getrokken, beantwoordde dan wel niet aan onze verwachting; doch daar een foort gelijk verfchijnfel, namelijk de verandering van het zilver" eerst tot eene groenachtige zelfftandigheid, die met wit ver' mengd was, en vervolgens, toen het tot kleinere lengte se nomen werd tot eene donker groene of olyfkleurigeen dus die zelfde omftandigheid werd waargenomen, waar" K 3 uic  C 78 ) uit juncker en vervolgens macquer de verkalking van het ziiver door enkele hitte hebben afgeleid; zo leerde die proef niet alleen hoe veel 'er nog ontbrak eer men dit beiluit als zeeker kon ftellen ; maar zij toonde tevens het groot vermogen der ontlaading, gemerkt door deeze in een ogenblik het zilver tot eenen ftaat gebracht werd, waar toe het macquer tot twintig maaien achter elkander met een geweldig vuur had moeten fmelten of het aan het brandpunt van een zeer groot brandglas blootftellen. 9- Niet geflaagd zijnde om bij het zilver eenige opfWping der lucht, en dus die omftandigheid waarteneemen, die in andere gevallen van de verkalking onaffcheidlijk is, en derzelvcrkenn e I fchijnt uittemaaken, was het meer dan twijffelachtig ora die bi] het goud te bemerken. IVW dat ai heflmen wij de ontlaucnng op het goud te beproeven, en wel té meer om te zien, of door middel der ontlaading wederom foortgelijlce verfchij'delen en verandering van het goud zou worden voortgebragt, als waaruit men de verkalking van dit metaal , dooi enkele werking des vuurs, heeft afgeleid. Het gouddraad dat wij hier toe beezigden was van zuiver goud getrokken, en had de dikte van ^ duim; van dit draad namen wij eene lengte van ii duim, die wij plaatften in den toeftel met denaauwebuis, PI. II. fig 5 afgebeeld, waarvan de kraan flechts gefloten, en welke dus met dampkrings lucht gevuld was. De ontlaading gefchied zynde, was de gouddraad ge-  C 79 ) geheel en al verd weenen, doch de glazen buis ter plaatfe waar dezelve geweest was geheel verguld, en voor het overige met eenen bruinachtig purperen waasfem of rook bedekt, die Hechts gedeeltelijk van het glas kon worden afgeveegd: de uitkomst was dus bijna dezelfde, als macquer met het goud in het brandpunt van het groote brandglas van Mr. de TRUDAiNEte plaatzen ondervonden had, bij welke proef het goud gefmolten, en voor een gedeelte tot rook werd opgeheven, die zilver, dat daarin gehouden werd, verguldde, en eenen purperen waasfem op het fupport, waarop het goud gelegd was, naliet. Ondertusfchen konden wij niet alleen gee* ne vermindering der lucht, maar zelfs niet het minfte Eudiometrisch verfchil derzelve, met lucht van den Dampkring, welke op de zelfde tijd genomen was, bemerken. Schoon dan deeze uitkomst, wat de verandering van hétgoud betrof, bijna gelijk was aan die waar uit men deszelfs verkalking door enkdc hitte heefr z£8eieid ; zo bleef het echtef twijffelachtig of het niet verminderen der lucht, en dus het niet waarneemen van dat verfchijnfel dat in andere gevallen van de verkalking onaffcheidlijk is, ook daaruit voortkwam dat de gouddraad,met betrekking tot het vermogen der ontlaading, tot eene te groote lengte genomen was; en,wel vermits, de vergulding van de buis flechts eenen grooten trap van fmelting; en dus de purpere waasfem, die daarmede verzeld ging, flechts eene aanvang.hjke verkalking fcheen aan te duiden. Om deeze reden dan herhaalden wij de gemelde proef, eerst met eene lengte van * duim, en vervolgens met die van \ duim van hetzelfde gouddraad; doch fchoon de ontlaading in beide gevallen een meerder ver*  vermogen op den gouddraad fcheen te oeftenen, daar zij dien geheel en al tot eenen purperen waasfem deed veranderen, zonder dat het glas verguld werd , zo was 'er echter wederom niet de minfte vermindering of verandering der lucht waarteneemen. 'Er bleef dan nog over, even als dit met den zilverdraadgefchied was, den gouddraad te plaatien in den toeftel met het wijde glas, en deezen met zuivere lucht te vullen; ten einde de draad zich dus met eene grootere cn gcnocgaaarne hoeveelheid zuivere lucht zou omgeeven vinden, en zich dus veel gereeder met dezelve kunnen vereenigen. Bij deeze proef, welke wij ■ even als de voorgaande met verfchillende lengten van gouddraad, namelijk met j duim en met j duim, herhaalden, konden wij wederom geene de minfte vermindering of verandering der lucht befpeuren, fchoon het glas, waarin de gouddraad geweest was, met eenen bruinachtig purperen d'chten rook gevuld werd, die nedergezakt zijnde, het papier , dat onder in het glas gelegd was, met een poeder van eene fraaije purper-kleur, die meer of min naar het bruine trok» bedekte, het welk geenen den minften fchijnvan metaalopleeverde. Omtrent dit poeder had wederom het zelfde plaats dat wij te vooren bij het ijzer hadden opgemerkt, namelijk dat het onder het Bijeenftnjken donkerer van kleur werd, en niet meer dan eene vlek op het papier naliet; zo dat wij deszelfs oplosfing in koningswater niet dan op het papier zelf, en wel door dit druppelswijze daar op telaacen vallen, konden onderzoeken; het welk, immers voor zo verre wij dit uit dee*  C 80 deeze gebrekkige wijze konden befluiten, dit poeder fcheen aan te tasten. Deeze proef bevestigde dan verder , dat het goud door de ontlading niet verkalkt werd: daar echter de Heer van marum, uit de gékleurde tekening die, even als bij andere metaalen , ook bij den doorgang der ontlading door gouddraad, op het papier, boven het welk het zelve op eenen kleinen aflland uitgeftrekt gehouden wordt, wordt voortgebragt, de verkalking van het goud heeft afgeleid , en die proef met eene veel grootere batterij gefchied is; zo hebben wij ook nog beproefd dezelve met de ontlading onzer batterij te verrichten, ten einde dus te weeten of de kracht onzer ontlading genoegzaam was om dit verfchijnfel daar te ftellen, en gevolgehjk zeeker te zijn dat men ook deeze omftandigheid niet als een gevolg van de verkalking van het goud hebbe aan te zien. Onze batterij flechts fuitmaakende van die, welke de Heer van Wl „wat: proer geüB«,gd i^a , zo heb5en wjj tot dezelveflechtseenekleinelengte, namelijk,duimgouddraad genomen; ondertusfchen is het ons, hoe zeer deeze proef ook aan wisfelvaliigheden onderhevig is, tot tweemaalen toe gelukt eene tekening voort te brengen , die in allen opzichte met de gemelde overeenkomftig, en flechts alleen door de mindere grootte onderfcheiden is; zo dat wij met alle recht meenen te kunnen befluiten dat ook deeze omftandigheid als geen bewijs van de verkalking van het goud kan worden opgegeeven. L  C 82 ) 10. Behalven in dampkrings-lucht en in zuivere lucht, hebben wij ook de ontlading op metaalen in moffet beproefd; welke verkreegen was door dampkrings-lucht aan een mengfel van ijzer-vijlfel en zwavel bloot te ftellen , en waar van wij ons vooraf verzekerd hadden dat zij geene vaste lucht of zuivere lucht, en dus zulke lucht, welke aanleiding tot verkalking kon geeven ,■ met zig 'vermengd had. Wij namen hier toelooddraad vanduim dikte, van het welk wij de lengte van 3 duimen plaatften in den toeftel met de naauwe buis PI. II. fig. 5, die vervolgens op de befchrevene wijze, zonder dat zij werd nat gemaakt, met de moffet gevuld werd. Deeze looddraad werd, even als in de dampkrings-lucht gefchied was, veranderd tot eenen rook, die dë geheele buis vervulde, doch die veel donkerer van kleur was, en duidelijk bleek verdeeld lood te zijn, gemerkt de poeder, onder welke gedaante zij zich vervolgens aan de wanaen van het glas geplaatst had, in falpeter - geest werd opgelost, die wij in de buis gooten. De moffet had, gelijk dit wel te verwachten was, geene verandering ondergaan. Wij herhaalden deeze proef met een' draad, die uit een mengfel van gelijke deelen lood en tin beflond, en de dikte had van -;5 duim, van welke wij de lengte namen van 3 duimen. De buis bleef bij de ontlading volkomen helder, en wij vonden dezelve vervolgens met eeiraantal flukken en fpatten van het gefmolten metaal, die allen hunnen luister behouden hadden, bedekt; zo dat 'er zelfs geene fchijnbaare tekenen waren van verkalking. De moffet was wederom onveranderd gebleven. Dee-  C 83 ) Deeze proef deeden wij ook nog met ijzerdraad, ten einde dus ook nog van een metaal gebruik te maaken, welks verkalking in dampkrings-lucht wij zo duidlijk ondervonden hadden, Het draad, het welk wij hier voor beezigden was,van'i duim dikte of van de foort van N°. 15, en had de lengte van 3* duimen. Deeze draad werd door de ontlading veranderd tot een' dikken rook, die de geheele buis ver vulde, en, behalven dat hij geheel zwart, en dus veel donkerer van kleur was, uitwendig weinig onderfcheiden fcheen van die waar toe de ijzerdraad in dampkrings-lucht veranderd was. Om nu deezen rook, of liever het poeder dat door deszelfs nederzakking ontftaat, te beter te kunnen onderzoeken, herhaalden wij deeze proef met den ijzerdraad in den toeftel met het wijde glas. Het poeder, dat wij op deeze wijze verkreegen, was merklijk onderfcheiden van dat, het welk in de dampkrings-lucht was voortgebragt; zijnde niet alleen van eene geheel zwarte kleur, maar bovendien als bezaaid met fijne lhikjea blinkend ijzer, zo dat het zelve fcheen uit verdeeld metaal te befhan ;'t welk ook verder daar uit bleek dat het niet alleen even als ijzervijlfel de beweeging eens magneets volgde , die onder het papier waar op het was, gehouden werd, maar dat het daarenboven ook geheel en al en zeer fpoedig door falpeter - geest werd aangetast C/0. En dus bleek het ook allerduidelijkst uit deeze O) De Heer van MARÜM heeft bij deeze proef, die hij nogthans opllnezn. dere w.ze verr.cht heeft, den ijzerdraad flechrs tot fijne bolle. e. gefmolten :Tw k wein.g te lang genomen waS; e„ hier in worden wij verder b ^ J lood m deeze omftand.gheid tot een fijn poeder heeft zien veranderen, 't welk zeer overeenkomende met onze ondervinding is. * L s  C 84) proef, even als uit de voorgaande, dat, tot het verkalken der metaalen, de aanwezigheid der zuivere lucht een volftrekt vereischte is. n. De uitwerking der ontlading op metaaldraden hebben wij eindelijk nog onderzocht in het luchtledige. Wij hebben hier toe gebruik gemaakt van den toeftel met de uaauwe buis waarin de metaaldraad werd geplaatst, en welke vervolgens luchtledig gemaakt werd door middel der nieuw uitgevonden pomp van de Heer cüthbertson, welke ten dien tijde de lucht 1200 maal verdunde. Wij deeden deeze proef eerst met ijzerdraad, beezigende hier toe dezelfde dikte en lengte van draad, welke voor de moffet genomen was, zijnde flechts de lengte van 31 duimen, van de foorc van N0.15; doch deeze draad geene verandering door de ontlading ondervindende, behalven dat zij een weinig weeker fcheen te zijn; waarfchijnlijk doordien 'er te veel van de ontlading in het luchtledige werd afgeleid, zo gebruikten wij eenen draad van het zo evengemeldefoldeer ter lengte van 3 duimen. Deeze draad werd door de ontlading, aan Hukken geflagen en gefmolten, zo als aan de fpatten, welke de wanden van het glas bedekten, zichtbaar was; alles had nogthans zijnen metaalachtigen luister behouden, en behalven een zeer flaauwe waasfem, die de buis bedekte, was 'er niet de minfte zweem van verkalking. Niet-  C 85 ) Niettegenftaande deeze uitkomst bleef het echter twijfelachtig of het niet verkalken van den foldeerdraad niet van het minder vermogen der ontlading, dat noodzaaklijk in het luchtledige plaats moest hebben, kon voortgekomen zijn. Om nu deeze zaak te beflisfen , herhaalden wij deeze proef met eenen looddraad van ,$duim dikte, en 3. duimen lengte; en dus met een metaal waar van wij bij de proeven met de moffet ondervonden hadden, dat het zelve, zonder daarom te verkalken, tot rook veranderd werd. Deeze draad werd echter nu flechts aan ftukken geflagen en gefmolten, terwijl de buis volkomen helder bleef; en dus toonde deeze uitkomst, dat, fchoon het door andere omftandigheden bevestigd wordt, dat de zuivere lucht een volftrekt vereischte tot de verkalking zij, zulks echter geenszins door het niet verkalken van het metaal in het luchtledige kan beweezen worden, vermits 'er te veel van de kracht der ontlading verlooren gaat, om zelfs wanneer dit mogelijk was, de verkalking te kunnen bewerken. 12. Het vermogen der ontlading deezer batterij is ons eindelijk nog gebleeken in het revifieeren van metaalkalken. Ons eerfte oogmerk zijnde, te weeten of dit, even als bij de batterij van teylers werktuig, kon gelukken; en zo ja, te zien welke verdere omftandigheden deeze proef vergezelde, zo gebruikten wij eerst eene pennefchaft in welke wij de kalk deeden; deeze pennefchaft werd aan elk einde gefloten met een ftuk kurk, door het welk een koperdraad of ontlader L 3 ging,  C 8 6* ) ging, die tot een zeker gedeelte in de kalk Hak, en wel zo, dat de ontlading, om van den eenen ontlader tot den anderen over te gaan, zekeren weg, die van I duim was , door de kalk moest afloopen. Om nu de pennefchaft voor het fplijten te bewaaren, of ten minften om te beletten, dat de kalk zich niet zo gereedhjk door de uitzettende kracht der ontlading verfpreiden kon, werd dezelve met.zijden koord bewonden; en, ten einde, gelijk gezegd is , te beter waarteneemen wat 'er bij de ontlading voorviel, opgehangen in een wijd glas, dat van onderen op een papier op eene der looden ftrooken van de batterij geplaatst, en van boven met een houten dekfel bedekt, doch niet gefloten was- Wij namen voor deeze proef bij voorkeur de roode precipitaat, als zijnde eene kalk, welke men nog niet door de ontlading gerevifieerd heeft, en welke bij haare reviflcatie, door de affiniteit, die dë kwik tot andere metaalen bezit, zich zeer gereedelijk laat onderkennen. De ontlading op de gemelde wijze door de roode precipitaat gefchied zijnde, zo was het glas geheel en al met eenen loodkleurigen blaauwen rook gevuld, die vervolgens nederzakkende het papier met een poeder van dezelfde kleur bedekte: dit poeder bleek duidlijk kwikzilver te zijn, daar het bij het goud, zilver en koper, dat Hechts even met het zelve geftreeken werd, dezelfde vlek als gewoon kwikzilver deed ontftaan; ondertusfchen konden wij het zelve, door bijeenftrijking of fchudding tot geene kwikbolletjes brengen. De pennenfchaft was vaneengereeten en de zijden koord gezengd, en 'er was flechts een zeer gering gedeelte roode precipitaat overgebleven , die nogthans, even als zulke, welke op het punt is van  e°7) w gerevifieerd te worden r een bruinere kleur had aangenomen. Om de uitkomst nog. beflisfender te doen'zijn , en, ware net mogelijk, het poeder in den ftaat van bolletjes, en dus ontwijffelbaar gerevifieerd te bekomen, herhaalden wij de Proet op de wijze als hier boven , bij de verkalking van net ijzer, is opgegeeven, namelijk met dezelve eenige maaien achter elkander, telkens in een ander glas te doen, en ieder reis het glas, waarin zij het laatst gefchied was, te plaatzen boven dezelfde plaats van het papier, alwaar de rook van het voorgaande glas in poeder was neergevallen. Op deeze wijze verkreegen wij eene aanmerklijke hoeveelheid poeder, dat wel « waar, tot geene kwikbolletjes kon gebracht worden,* die voor het oog zichtbaar waren, doch dat zich duidelijk als zodanig, doormiddel van het microscoop, liet onderkennen, en zelfs, voor zo verre hetaan het papier gehecht bleef, ZïlrT ^1,P°eder *" ^«"«ken, zich als kwiteren, met allen metaalachtigen luister, tusfehen de nerven van het papier vertoonde. Dit poeder vereenigde zig als te vooren doch veel fterker , met goud , zilver en loper, en maakte met bladtin ten eerften amalgama; 'er ontflond ook eene opbruifchmg wanneer het bij verwarmden falpetergeest gevoegd werd; welke hier door, zo als zulks duidelijk aan de reu* kenbaar was, tot falpeterlucht veranderd werd. Deeze uitkomst ftelde het dan buiten twijffel dat de kwikkalk door de ontlading gerevifieerd werd , en toonde op meuw eene omftandigheid, die meede bij de proeven met het aiver- en goud-draad was opgemerkt; namelijk de fijne ver- dee-  C 88 ) deeling, welke een metaal kan ondergaan, zo dat het zich beroofd van zijne metaalachtige gedaante , en dus uiterlijk als een kalk opdoet, fchoon het indedaad metaal is, of gebleven is. 13- De voorgaande proef had dus doen zien, dat de metaalkalk door de kracht der ontlading gerefivieerd kon worden; dan het was nog onzeker of deeze refivicatie niet van de zelfftandigheid voortkwam, waarin de kalk geplaatst was; en zo neen, of de ontlading dit op dezelfde wijze als het vuur, dat is,zonder zelve iets aan de kalk medetedeelen,ofdaarvan te onttrekken, dan wel, of zij dit op eene andere wijze bewerkte. Om dit te beflisfen, begreepen wij te moeten onderzoeken, of de kalk bij de revificatie door de ontlading, even als wanneer dc revificatie enkel door her vuur gefchiedf, zuivere lucht uitgeeft: dewijl, wanneer 'er, het zij door de pennenfehaft en de koperen ontlaaders, of door de ontlading, om volgens het gevoelen van stahl te fpreeken, eenig phlo. giston aan de metaalkalk werd medegedeeld, of dat eene dier beiden, volgens de nieuwe leer, eene vereeniging met derzelver zuivere lucht aanging; en dus indien de refivicatie op eene andere wijze dan door het vuur veroorzaakt werd, 'er geene zuivere lucht kon worden voortgebragt De ■ (?) Men dient zich hier te herinneren, dat metaalkalken, die niet enkel door hette, maar ook door bijvoeging van kool of eene andere zelfftandigheid gerevifieerd wor« den, of vaste lucht of geene lucht bij hunne revificatie opleeveren.  c 89; De voornaame zwaarfgheid omtrent dit onderzoek was, hoe tVriT • r! tebemerken' en wel dewijl'*, uithoofde van de kleine hoeveelheid metaalkalk, welke men tot deeze proef kon beezigen, en welke wederom flechts voor een gedeelte gerevifieerd werd, niet dan een zeer klein en dus bijna onmerkbaar gedeeke zuivere lucht, onderfteld zijnde dat zulks gefchiedde , kon worden voortgebragt. Het eenvoudigst fcheen te zijn, de metaalkalk in een gefloten glas te plaatfen, dat ver volgens luchtledig gemaakt werd: doch als dan was het betokhjk, of 'er niet, even als zulks bij de proeven met de metaaldraden in het luchtledige had plaats gehad, te veel van de kracht der ontlading zou worden afgeleid, om de revificatie te kunnen veroorzaaken. Een ander middel beftond hierin: het glas met eene foort van lucht te vullen, die op zich zelf geene verandering door de ontlading onderging, en ondertusfchen bekwaam was om eene vereeniging met de zuivere lucht aantegaan; om dus uit de vermindering deezer lucht omtrent de voortbrenging der zuivere lucht te befluiten De ontvlambaare lucht, en de moffet de eenigen zijnde welke ten deezen opzichte in aanmerking konden komen, zo verko zen wij, om niet aan de toevallen der explofie met de eerfte onderworpen te zijn, de moffet; van welke het bekend is dat zij door de eleétrike ontlading of eenige andere bewerkinggee ne verandering ondergaat; en dan alleen door de eerfte ver minderd wordt als zij met zuivere lucht gemengd is <» De O) De moffet, die tot deeze proef gebeezigd werd, was op dezelfde wijze ver. wen als hier bovenCNo< 1G3 is opgegeeven; ook me/de2eIfd;j r- Stbnukt om zeeker te zijn dat zij met geene andere luchs vermengd was. * M  C 90 3 De toeftel, welken Wij tot deeze proef gebruikt hebben, is PI. II. fig- 6. afgebeeld. A is een glas van eene peerswijze gedaante, dat van boven open, en van onderen doorboord is, en, ten einde de uitzettende kracht der ontlading te kunnen wederftaan, ! duim dikte heeft. Dit glas is van boven voorzien met het koperen monteerfel B , dat een weinig over deszelfs opening uitfteekt, en een fchroef bevat, waarin het koperftuk C gefchroefd wordt; dat in het midden een doosje met lederen heeft, door het welk de koperdraad D geftoken, en verfchuifbaar is. E is een hol ftuk koper, dat in het doorboorde gedeelte van A met een hard cement is vastgezet, en aus met zijn einde binnen in A komt; terwijl deszelfs ander einde een fchroef heefc , waar aan een gewoone luchtkraan geplaatst is. Deeze kraan, welke ook dient om den toeftel vooraf luchtledig te kunnen maaken, teneinde denzelven dus, zonder dat hij bevochtigd wordt, met de moffet te vullen; wordt, naa dat de ontlading gefchied is, aan een glazen buis ge. fchroefd, die met zijn uiteinde in water gedompeld is; ten einde dus uit het opklimmen van het water in de buis bij het openen der kraan, de vermindering der lucht te kunnen weeten ; 't welk wegens de gedaante van het glas niet zo wel in den'toeftel zelf te verrichten is. a is het toeftelletje dat met de metaalkalk gevuld wordt; waar van de doorfneede naast deeze figuur is afgebeeld: het zelve is van koper, en beftaat uit een°buisje b van § duim wijdte, dat met een ftifc eindigt, waarmeede het in de holligheid van E in den toeftel wordt vastgezet; en uiteen vlak plaatje c van * duim middellijn, dat aan eenen koperdraad vast is, welke laatfte raakendegeplaatst wordt  C pi ) wordt aa„ het eindevan den draad D, die binnen den tóefte! • Ui H ^ t0t de h°°gte Va" ' ™ ^ metaalkalk gevuld, dle zeer ftijf i„ een geperst, en vervolgens bedek zLziï f:f %boven het we,k ;£ fte gefchiedt op dat de ontlading „iet van het plaatje, of van den daarmede vereenigden koperdraad, totdewandenvanhet buisje zou overgaan, en dus op dar dezelve verpliptzouziin va» wat kant dit ook gefchiede, door de metaal ka,k heen = gin! m «adden eerst gedacht de metaalkalk te wegen, en ver volgens dit gewigt niet dat der overblijvende kalk naa de out- ■ ,?/«geJijken, om dus door dit verfchil, en de hoevee eld der vern,„tede ^ ^ „J^^- bragtezuivere 'ucht te kunnen opgeeven; dan wij hebben KS^ * r^rseen r?pheid desze,fs Ü , f ' üdC W1J scjiuudz.aakc zijn geweest, onderzoek enkei tot de vermindering der Ut \l ^J^it:^:"rooden predpitMt: Iw m. I , waargenomen, werd nu ook ' *" blJ de ««hiüig gevuld met eenen loodkleurige,, hiaauwen rook , die hetyplve ;„ j«„ u ■ ""cungen bw -„.ir,. ^ , den beS,nne ""doorzicht- baar maakte. De glazen buis aan de kraan gefchroefd, en de aatfte vervolgends geopend hebbende, 'zo bic k he dat het water, waarin het einde der buis gep, atst was in de bus oprees, en dus dat 'er waarlyk eene verminder , der lucht was voorgevallen. Den toeftel vervolgens geopend heb. Mi ben. .  (.9* ) bende, vonden wij den rooden precipitaat door het glas verfpreid, hebbende dezelve echter eenhooger kleur aangenomen; het buisje, waar in de kalk was geweest, was bijna leedig, en geheel witachtig van kleur geworden, even als of het zelve eenigen tijd met kwikzilver gewreeven was; zelfs was het met een paar kleine kwikbollejjes bezet, die met een vergrootglas zichtbaar waren. -Het Was dus bijna zeeker dat 'er eene revificatie en voortbrenging van zuivere lucht was voorgevallen. Om nu evenwel volkomen te weeten dat de vermindering der lucht alleen aan deeze laatfte omftandigheid moest worden toegefchreeven, en dus te beproeven of de ontlading zelve, die zeekerlijk de enkele vonk, bij welke de moffet onveranderd blijft, aanmerklijk in vermogen te boven gaat, de moffet niet zou verminderen, herhaalden wij deeze proef in alleszins de zelfde omftandigheid , uitgezonderd dat het buisje, dat echter in het glas A geplaatst bleef, van alle kalk gezuiverd was; eu vervolgens nogmaals,mei liec zelve als tevoren weder met den rooden precipitaat te vullen; en vonden dat bij de eerfte geene de minfte, en integendeel bij de andere de voorige vermindering der lucht plaats had; en dus zagen wij ten fterkften bevestigd, dat men de vermindering der moffet als een gevolg der revificatie, namelijk der daarbij voortgebragte zuivere lucht heeft aan te zien. De beflisfende uitkomst deezer proef noopte ons om dezelve nog eens met eene andere metaalkalk, namentlijk met de menie te verrichten; doch de verandering of amalgamatie, die het koperen buisje reeds ondervonden had, maakte dat wij deszelfs verandering bij de revifieering deezer metaalkalk niet konden be- mer-  CP3 ) merken. Ondertusfchen werd het glas wederom, gelijk te vooren, met eenen, hoewel minder dichten, rook gevuld,die nu wat donkerer van kleur was. De vermindering der moffet, en dus de voortbrenging van zuivere lucht, was wederom duidlijk blijkbaar uit de oprijzing, die van het water in de glazen buis plaats had. Deeze proeven omtrent de voortbrenging van zuivere lucht bij de revificatie, die wij onnodig gevonden hebben met andere metaalkalken te herhaalen, bewijzen dan niet alleen, dat de electrieke ontlading , even als het vuur , de eigenfchap heeft om de metaalkalken daartoe te brengen, dat zij zich van de zuivere lucht ontdoen ; maar zij toonen ook, wanneer zij vergeleeken worden met het geen in het voorgaande omtrent de fmelting van heet gemaakte metaaldraden, en de verkalking van anderen, is waargenomen, eene alleszinsovereenkomflige werking van de electrieke ftof en het vuur op de metaalen: eene zaak, die men ook zelfs bij die metaaldraden, welke tot nog toe niet hebben kunnen verkalkt worden, namelijk die van zilver en goud, heeft bevestigd gezien, en die, daar zij aanleiding kan geeven, om de eleétrike ftof en het vuur veider met elkander te vergelijken, en dus, om ons welligt iets van den aart der eerfte te leeren kennen, zeeker onze opmerking waardig is. M 3   o De Phattn moeten achter San gevoegd worden.   Pl-.JX