Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3390 9457  HEDEN DAAGSCHE HISTORIE of het VERVOLG van de ALGEMEENE HISTORIE; Befchreeven door een Gezelfchap van GELEERDE MANNEN IN ENGELAND. UIT HET ENGELSCH VERTAALD, enz. XVI*- DEEL, lfi'> S T U K. Behelzende de Historie van di GOUD-en YVOORKUST, eenevens die der BINNENLANDSCHE GEWESTEN van AFRIKA. Te AMSTERDAM, By M. SCHALEKAMP, MD CC L XX X V I.   HEDENDAAG SC H E HISTORIE» ZYNDE EEN VERVOLG VAN DE ALGEMEENE HISTORIE. XVIII BOEK, VEERTIENDE HOOFDSTUK. Historie van de Goud-Kust. EERSTE AFDEELING. Eer/ie oorfprong van den koophandel der Portugeezen, Franfchen, Engelfchen en Hollanders op de Kust van Guïnea, en byzonderlyk op de Goud-Kust. Jg§3e^C8§.A dus de befchryving der KoningryKen Benin, ^ ^ ^ Fida en Ardrah, benevens die van eenige ^ byzondere Staaten, welke allen onder den naam t$^"a.§a van Slaaven-Kust begreepen worden, afgehandeld te hebben, gaan wy thans over tot die van de Goud-Kust, of, Eigentlyk Guïnea. Naardien nu dit Hedend. Hist. XVI. D. I. St. A % ge XVIII. boek. xiv. HOOFDST. 1. A F D. Inleiding Mi de  4 HISTORIE va* XVIII. boek. 1 xiv. HOOFDST. l AFD. befchry. ving van de GoudKust. Aardrykskun ■ dige be. fchryving van de Kust van Guïnea, of, van dat ge deelte, hetwelk de Goud Kust ge. noema word. gedeelte niet alleen beter bekend', maar ook van meer gelang is voor de Europeërs in het algemeen,, zo zullen wy hetzelve befchryven met alle de naauwkeurigheid, tot welke de beste Schryvers ons in ftaat ftellen, en tevens log eenige byzonderheden daarby voegen, welke ons medegedeeld, zyn van kundige lieden, die langen tyd in die gewesten zich hebben opgehouden, en volkomen onderricht zyn geweest nopens de zeden, gewoonten, reïeeringsform, voortbrengselen, en koophandel van deeze Kust. De Goud-Kust heeft haaren naam gekregen van de groote menigte van dat kostbaar metaal, welke zy oplevert. Volgens de beste kaarten, welke op de nieuwfte waarneemingen gegrond zyn, ligt de Goud-Kust tusfchen 40 Gr. 30 Min. en 8 Gr. N. Br., en tusfchen 16 Gr. en 18 Gr. 4 Min. Lengte, beginnende aan de rivier Ancobar, en zich uitftrekkende tot aan de rivier Volta, dat is, omtrent 130 Mylen van het Oosten naar het Westen. (#) SmitJi maakt eenige verandering in deeze afmeeting; maar, dewyl dezelve op geene bondige redenen gegrond is, zullen wy ons houden aan die van den Abt Prevost. De Franfcben en de Portugeezen betwisten elkandèren de eerfte ontdekking van deeze Kust. Villant en Robbé verzekeren, dat Nigritië en Guïnea aan de Franfchen bekend zyn geweest wel honderd jaaren vóór de ontdekkingen der Portugeezen De eerfte klimt op tot het jaar 1346, en de andere ftelt deeze ontdekking op het jaar 1364. In dit jaar, zegt Robbé, deeden fommige kooplieden van Dieppe eenige handelreizen naar de Eilanden van Cabo Verde tot aan Sestro Paris aan de Kust van Malaguetta, of de Grein-Kust gelegen. In het jaar 1382 zonden eenige kooplieden van Rouen en Dieppe gezaamentlyk drie fchepen uic (evel uit, dat, alwie in het vervolg eenige ontdekkingen :ou doen op de Zuidkust van Afrika, hier een gedenkeken zou oprichten van gehouwen fteen, zes voeten loog, met het wapen van Portugal daarin uitgehouwen, >enevens een opfchrift in het Latyn en Portugeesch, beïelzende den dag van de ontdekking, de regeering onder v-elke dezelve gedaan was, en den naam van den Vlootvoogd of Ontdekker. Eenige jaaren daarna richtte dezelfde Vorst een Guï\eefche Maatfchappy op, en vergunde uitfluitende voorechten aan dezelve. De winften van deeze nieuwe Maat:happy wierden welhaast zo aanzienlyk, dat met dezelven ok haare oogmerken uitgebreider wierden, en zy het 'ort St. /Indreas by Axim begon te bouwen, benevens og een klein Fort naby Akra, en een voorraadhuis aan e rivier St. George om Eimina van levensmiddelen te oorzien, welken het tot dus verre altoos by wyze van ■hanglykheid van den Koning van dat Land had moeten ntfangen. De Koning van Portugal behield intusfchen in zichzelven het recht om de Landvoogden en andere 3ornaame Amptenaars van de Hoofdplaats aan te ftellen, iet oogmerk om deeze ampten te doen fbekken tot ïlooningen voor uitmuntende dienden aan de Kroon :daan, of als vergeldingen van naarftigheid, dapperheid, 1 zucht voor het algemeen welzyn. Dus beflond, zegt arbot, de bezetting van Eimina uit Bevelhebbers, die iet minder fchraapzuchtig dan behoeftig waren * en uit "ygsvolk, dat aan den oorlog, roof en plundering gewoon; was*.  de GOUD-KUST. was. (d) Wanneer men nu by deezen nog voegt allen de bedriegers en kwaaddoenders van Portugal, welker misdaaden men oordeelde den dood niet verdiend te hebben , is het dan wel te verwonderen, dat men by alle Historiefchryvers de haatlykfte tafereelen van der Perm geeztn geweldenaary, wreedheid en onmenschlykheid vind afgefchetst ? Toen, onder de regeering van Koning Hendrik den Derden , de binnenlandfche rust in Frankryk een weinig herfteld was, begonnen de Franfchen hunne tochten- na^i de Grein en Goud - Kust weder te hervatten; doch, d£ moedwil der Portugeezen had de Europeërs in het algemeen by de Negers zo gehaat gemaakt, dat zy bevreesc waren om aan de voorflagen der Franjchen eenig gehoor te geeven. Eindelyk rees de langgetergde wraakzucht b] de inwoonders van Aha tot den hoogften top door d< onmenschlyke wreedheden der Portugeezen; zy overvielei derzei ver klein Fort, dat in hun Land gelegen was, dood den de bezetting, en Hechtten de wallen tot den grond Van dien tyd af begon het aanzien der Portugeezen ir Guïnea merklyk te verminderen, en dus moogen wy he jaar 1578, in hetwelk dit geval gebeurd is, aanmerkei als het tydftip van den eerften aanvang van den koop handel der overige Europeefche Natiën op deeze Kust Van toen af begonnen ook andere volken deel te kryger aan de ichatten, waarvan de Portugeezen tot hier toe al leen het genot hadden gehad; doch, deeze omwentelinj gefchiedde niet zonder bloedftorting van alle kanten Voornaamlyk fneuvelden 'er een groot getal Franfchen. niet alleen door de handen der Portugeezen, maar 00] door die der Negers, die eene groote belooning kreegei voor ieder Fransch hoofd, dat zy aan het Portugeefch Fort bragten. Deeze hoofden wierden op ftaaken gezel e; (<0 Barbot, als boven. B 2 XVIIÏ, BOEK' XiV. HOOFDST. 1. AFD, De Franfchen hervattenhunne tochten naar Guïnea. r l l l 1 I I 1 Twist ^ tusfchen de F'-anfchen en ■ Porrugee- 5 zen. l  XVIIL boek. XIV. HOOFDST L AFD. VoorJpoed der Hollan. ders.. tfc HISTORIE v a n- en op de wallen van Eimina ten toon gefteld, welkewreedheid de Pravfche kooplieden affchrikte en hen op> nieuw van den Guinee/eken handel deed afzien. Anus van Dantzig heeft ons een merkwaardig bericht nagelaaten van het gedrag der Portugeezen zedert de verwoesting van hun Fort te Mra, tot aan hunne geheele verdry ving van' die Kust. (e) De Portugeezen, zegt hy, vergenoegden zich niet met de Franfchen alleen uit te rooijen; zy pleegden ook dezelfde'wreedheden omtrent de overige Europeers, en zelfs omtrent de byzondere kooplieden van hun eigen volk,, die zich durfden verftouten om hunne uitfluitende voorrechten te benadeelen. Zy eigenden zich hunne fchepen en goederen-, en vermoordden het fcheepsvolk. De Hollanders alleen waagden het hunne belangen voort te. zetten, in weerwil van alle moeilykheden en gevaar. Hunne Hand vastigheid wierd ten laatste met een' goeden uitflag. bekroond, in zo verre, dat zy zich meester maakten van. de Forten- Eimina en St Andreas by Axim, dus door hunnen moed en dapperheid die vastigheden winnende, welke de Portugeezen door hunnen euvelmoed en wreedheid verlooren In hoeverre zy van hun goed geluk gebruik gemaakt hebben, zullen wy thans niet onderzoeken.. Indien men de Portugeefche Schryvers gelooven wil, dan hadden noch de inboorlingen, noch de vreemdelingen eenige rede om over deeze verandering van heerfchappy verheugd te zyn; want de trotschheid en wreedheid der Portugeezen wierd vervangen door de mededogenlooze hebzuchtigheid der- Hollanders; een gebrek, dat aan dit koelzinnig volk eigen fchynt te zyn. De Rebellen, zegt Vasconcellos, van de Hollanders fpreekende, hadden hun geluk meer te danken aan de losbandigheid en dronkeniChap van de onzen, dan aan hunne eigene dapperheid; Zf 00, Prsvost, Tom. 5, L. 9 , Ch. 4,  r> e G O U D-K U S T. 13 Zy bedienden zich "van allerhande middelen om hunne oogmerken te bereiken; bedrog en geweld, alles was hen eveneens, zo zy flechts tot hun doelwit komen konden. Zy bedorven eerst de godsdienftige gevoelens der inboorlingen, en boezemden hen Hechte denkbeelden in, en hierdoor wierden deezen bekwaame werktuigen ter uitvoering van hunne fnoode voorneemens. Wyn, fterke drank, en de luiheid en losbandigheid der Portugeezen waren de wezentlyke oorzaaken van het goed geluk der Rebellen.. Hierdoor verhieven zy zich tot meesters, of liever roovers van deeze Gewesten, en wierden welhaast zo machtig en geducht, dat zy de Forten van Boutrou, Cora, Cormantyn, Mdin de Fuerto en Commendo veroverd'en. Eindelyk maakten zy zich ook meester van St. George del Mina zelf, en van toen af dreeven zy geduurende veele jaaren een' zo gerusten en voordeeligen handel op deeze Kust, dat hunne jaarlykfche inkomften van daar weinig minder dan twee millioenen in goud beliepen , behalven nog de andere waaren. De menigte van koopmanfchappen, die zy uit Europa derwaarts voer. den, en de goede koopen, die zy aan de Negers gaven, bragten hen in den beginne in hooge achting by dezelven; doch, zy ondervonden welhaast, dat deeze oprechte en eerlyke handelwyze alleen eene list was om hen nader. hand des te beter in het net te krygen. Dus luid het verhaal van Vasconcellos, een' Schryver, dien men met recht als partydig, en tegen de Hollanders vooringenomen moet aanmerken; offchoon men niet kan ontkennen, dat hunne belangzuchtige handelwyze in de beide Indien, er overal, daar zy volkplantingen hebben opgerecht, oi trachten op te rechten, veele van deeze befchuldiginger niet onwaarfchynlyk maakt. ( / ) De eerfte Hollander, die zyne Landslieden den weg baande Cf) Prevost, Tom. 5, l. 9» Ch. 4. B 3 XVIIL BOEK. XIV. HOOFDST. f. A F Dl  14 HISTORIE van XVIII. boek. XIV.' HOOFDST. i. AFD. Oorfprongvan den handel der Hollandersop de Kust van Guïnea. baande naar de Kust van Guïnea, was zekere Benard Eriks. Deeze deed een voorflag van zodanigen handel aan eenige kooplieden in Holland. Dit voorftel kwam hen zo aanneemlyk voor, dat zy daartoe een fchip deeden uitrusten, hetzelve met eene ryke laading bevrachtten, en het bevel over hetzelve aan den gemelden Eriks opdroegen, in het jaar 1595. Eriks maakte, geduurende zyn' tocht langs de Goud Kust, kennis met de inboorlingen van dat Lmd; hy behandelde hen met groote beleefdheid, bood hen veelerhande fraaije koopmanfchappsn tot zeer billyke pryzen aan, en trok hunne genegenheid geheel van de Portugeezen af. Intusfchen lieten de Portugeefche Bevelhebbers niet na den voet dwars te zetten aan mededingers, die zy voorzagen, dat ten eenigen tyd voor hen gevaarlyk konden wórden. Zy fchilderden de Hollanders af als rebellen en afvalligen van hunnen wettigen Vorst, en een wetteloos en ongeregeld volk, dat geene grondbeginfelen had dan de hebzuctit. Zy trachtten de Negers wys te maaken , dat, hoe fchoonfchynend zy zich ook in den beginne mogten voordoen, hun wezentlyk oogmerk niets anders was dan eerst eenige vastigheid in hun Land te krygen, en die vervolgens te verdeedigen en uit te breiden door geweld van wapenen. De koophandel, zeiden zy, was flechts een voorwendfel der Hollanders, maar hun waar voorneemen was, de inboorlingen onder het juk te brengen. De Portugeefche Bevelhebbers bewoogen de Negers door groote gefchenken, om de eerfte Hollandfche fchepen, die op de Kust zouden komen, te vernielen ; en, ingevolge van dit verraad, was Simon de Taaije het eerfte flachtöffer van de afgunst der Portugeezen; hy en zyn volk wierden door list van de Negers aan land gelokt, en vermoord. De Hollanders moesten veele wederwaardigheden van dien aart ondergaan, waarvan zy fomtyds weerwraak namen, en fomtyds die geduldig moesten lyden. Zy kreegen langzaamerhand een' fterken invloed  de G O U DK U S ï. 15 Woed by de Negers; en degeenen, die de Portugeezen nog bleeven aanhangen, moesten door groote gefchenken overgehaald, of door bedreiging van zwaare ftraffen daartoe gedwongen worden. Ten laatste wisten ' zy bet by den Koning van Sabo zo verre te brengen, dat hy hen vergunde een Fort te bouwen drie mylen beöosten Cabo Corfo. Dit Fort wierd voltooid in het jaar 1624, en het bevel over hetzelve opgedragen aan Kapitein s'driaan Jacobsz., en dus wierd de macht der Hol. landers op de Kust van Guïnea gevestigd, terwyl de Staaten der Vere'enigde Nederlanden nog in oorlog waren met Phüippus den Vierden, Koning van Spanje. Jn het eerst daaraan volgende jaar maakten de Hollanders den eerlten aanfla^ op het Kasteel St. George del Mina- Hunne macht belfond in tweehonderd Hollanders, en honderdvyftig Negers van Sabo, aangevoerd door den Vice - Admiraal "-fan Üirkszoon Lam, die een' inval deed in Ampona, in het Koningryk Commendo. Dcch zy wierden geheel verflaagen door de Negers van Eimina, die de Portugeezen byltonden. Deezen overvielen onverwacht de macht der Hollanders in het aftrekken van een' berg, eer zy zich weder in flagörder konden fchaaren. Het gevecht was langduurig en hardnekkig, ^maar eindelyk wierden de Hollanders genoegzaam tot één'toe verflagen. De Admiraal Lam was gevaarlyk gewond, en had enkel zyn leven te danken aan de tydige hulp van eenige Negers van Commendo. (g) D e tweede aanflag der Hollanders op het Kasteel cefchiedde in het jaar 1637, toen de HvUandfche W'est - lndifche Maatfchappy een fterk fmaldeel fchepen naar de Kust van Afrika had afgezonden. Deeze uitrusting gefchiedde onder het opperbevel van den Colonel Hans of Jan Koenen, een bekwaam krygsöyerfte, die niets verzuimde dat tot den: (gO Prevost, Tom.-5> L. 9> Ch. 4» XVIII. BOEK. XIV. IO0FDST. [. AFDi  XVIT] bokkxiv. HOi iFD.sT. t. AFD, 1 'I s 'i s < \ \ l v g v v c J d fc I tl ïfj HISTORIE van den goeden uitfhg van deeze onderneeming dienen kon. Hy flapte met agthonderd foldaaten, vyfhonderd matroozen en eene groote menigte Negers aan land niet verre van Cabo Corfo, voorzien van het noodig geweer en Ievensmiddelen voor drie dagen, verdeelde zyn volk in drie koloTimen, en begon aldus den optocht. De Opperbe. velhebber, bemerkende dat de Negers van Eimina,, omtrent duizend mannen fterk, zich op de hoogte van St. Jago verflerkt hadden, om hem te beletten bezit te neemen pan eene post, welke het Fort geheel kon dwingen, beüoot hen met geweld van daar te verdry ven, en gaf ten dien einde bevel aan vier compagniën muskettiers om iien aan te tasten. De Negers booden een' zo dapperen :egenftand, dat de Hollanders genoodzaakt waren met 'root verlies terug te wyken; de hoofden der verfhgenen vierden op fpietfen gezet, en in triumf naar het Fort 'edragen. Doch, intusfehen had een andere hoop, aan;evoerd door den Majoor Bongarcon, die de rivier Dona >p eene ondiepe plaats was overgetrokken, den heuvel 'an een' anderen kant zo hevig aangevallen, dat de Ne;ers, na een hardnekkig en bloedig gevecht, genoodzaakt /ierden de gewichtige post van St. Jago aan de overwinnaars over te laaten, Bongarcon liet hier eene fterke ezetting, zettede zynen optocht wederom voort, en wam gelukkiglyk weder by het hoofdleger, in weêrwil an alle de poogingen der Portugeezen om hem en zyn olk van hetzelve af te fnyden. De Portugeezen en Neers toen wanhoopende de vyanden langer in het open eld te zullen kunnen wederftaan , weeken naar eene erfchanfing in het afhangen van den heuvel van St. 'ago, welke nog in hunne macht was. Hier wierden zy~ Dor Kolonel Koenen op nieuw aangevallen, Deeze verhanfing wierd van achteren gedekt door een dicht bosch. 'oenen, dit bemerkende, en tevens dat 'er niet meer dan vee wegen waren om aan de fchans te komen, te weeten, een  de GOUDKUST. 17 een door de droogte van de rivier, en de andere door het bosch, deed twee ftukken gefcbut en een mortier door het bosch aanvoeren, en dezelven zo voordeelig inrichten, dat hy de vyanden noodzaakte de fchans te verlaaten; waarna hy eene battery deed oprechten, vanwaar hy het Fort Eimina met zeer veel voordeel kon befchieten. Nadat de belegering twee dagen geduurd had, en de uitflag nog twyfelachtig bleef, uit hoofde van den dapperen tegenftand der belegerden, en de ftandvastigheid der belegeraars, kreegen de Hollanders eene aanzienlyke verfterking onder het geleide van den Holland/eken GouverneurGeneraal Van Ipertn. Deeze Bevelhebber, zich niet lang willende ophouden, deed het Kasteel terftond opëisfchen, onder ernftige bedreiging, dat, zo hetzelve ftormenderhand veroverd wierd, hy de geheele bezetting , zonder eenige uitzondering, zou doen ter dood brengen. De Portugeefche Slotvoogd verzocht drie dagen uitftel, dat hem door den Hollandfchen Bevelhebber volüit geweigerd wierd, die tevens alles tot den algemeenen aanval deed gereed maaken. Dit laatste deed de gewenschte uitwerking; de Portugeezen heefen eene witte vlag op, en verzochten in onderhandeling te komen. Hierop wierden twee voornaame Bevelhebbers door den Slotvoogd aan den Generaal Van Iperen gezonden, om mee hem wegens de artikelen van de overgaaf overeen te komen; doch, Van Iperen wilde niets-'anders toeftaan, dan dat zy zich op befcheidenheid zouden overgeeven. Doch, na de overgaave wierden de volgende voorwaarden gemaakt: Dat de Bevelhebber en de overige Portugeezen met hunne vrouwen en kinderen, enz. vry zouden moogen uittrekken, echter met achterlaating van hunne goederen, vaandels, geweer, wapenen en mondbehoeften. Dat allen de koopmanfehappen, flaaven, goud, enz. zouden overgaan in de bezitting van de overwinnaars. Dat allen de Heiligdommen en kerkverfierfelen, behalven die van zilver, Hedend.Hist.XVI.D.I.St. C goud XVIII. boek. XIV. HOOFDST. I. AFD, De Hol- landers veroveren het Kasteel St. George del Mina van de Portugeezen.  li HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. 1» A F D. Moedig aniwoora van den Gouver neur va/ Aiiin. goud of edelgefteente gemaakt waren, insgelyks vry zou* den moogen uitgevoerd worden. En eindelyk, dat de Hollandjche Generaal de Portugeezen en Mulatten naar het Eiland St. Thomas veilig zou doen overvoeren. (h) Op deeze wyze kwamen de Hollanders in het bezit van het berucht en allergewigtigst Kasteel St Geotge dei Mina, op den 29 Augustus 1637. Zy vonden in de vesting dertig ftukken metaal getchut, negentigduizend ponden buskruid, en eene groote menigte van allerhande oorlogsbehoeften; maar weinig goud of koopmanfchappen. Nadat Kolonel Koenen een Bevelhebber aangefteld', en eene bezetting van honderdvyftig Hollanders en een groot getal Negers in het Kasteel gelegd had, keerde hy terug naar Mautl De Hollandfche Generaal Van Iperen, zyn voordeel willende doen met de verflagenheid, welke de fpoedi.e verovering van dit gewigtig Fort langs de gebeele Kust verfpreid had, zond een' bode naar den Portii'ieefchen Gouverneur van Axim-, om dat Kasteel op te eisfehen, eer hy hem door geweld van wapenen tot de overgaaf zou noodzaaken. Dit Kasteel was, na Eimina, de gewigtigfte bezitting der Portugeezen, en deszelfs Gouverneur toonde door zyn antwoord, dat hy wel waardig was, dat de Koning hem een' zo gewigtigen post hid toevertrouwd; hy liet aan Van Iperen antwoorden: Dat de verdeediging van het Fort aan hem was toebetrouwd; dat zyn eed, en de plicht, dien hy zyn Vaderland verfchuldigd was, hem tot deeze verdeediging noodzaakten , en dat de Hollandfche Generaal derhalven kon !komen, wanneer hy maar wilde, dat hy hem altoos tot eene dappere verdeediging zou gereed vinden. Dit moedig antwoord bewoog de Hollanders om voor dien tyd hun voorneemen ter zyde te ftellen; en het Kasteel van Axim viel niet in hunne handen voor het jaar 1642. (i) N& G) Barbot*pag. 166. (Dezelfde, aldaar. Prevosr, als boven.  de GOUD.KUST, 19 Na de verovering van Eimina twyfelden de Hollanders geenzins, of de geheele handel van Guïnea zou daar welhaast te zaamen vloeijen, en dus in hunne handen vallen. Van Iperen kreeg bevel om voortaan op dat Kasteel zyne refidentie te houden als Gouverneur - Generaal van Guïnea en Angola. Van toen af begon hy zich met allen ernst toe te leggen op het herftellen en verbeteren der vestingwerken; hy vergrootte bet Gouverneurshuis, deed nog veele nieuwe huizen in de Stad bouwen, en gaf naauw keurig acht op alles, dat zo tot verfterking en verfraaijing, als tot gemak en gezondheid van de plaats kon toebrengen. Hy behandelde de inwoonders met groote minzaamheid en zachtzinnigheid, zolang zy aan de belangen der Hollanders getrouw hleeven; maar, toen de Engelfchen den handel der Hollanders op deeze Kust zochten te onderkruipen, zag hy zich genoodzaakt om de Negers door bedreigingen en dwangmiddelen by hunnen plicht te behouden. ' Intusfchen gaven hem de Engelfchen door hunne flinkfche ftreeken en fnoode handelwyzen zodanige redenen van misnoegen, dat hy befloot zich van hun bedekt ver raad openlyk door de wapenen te wreeken, en ten dier .einde het Fort Cormantin, daar hun Gouverneur zyn ver blyf hield, aan te tasten, welke daad naderhand door de Engtljchen tot een voorwendfel wierd opgeraapt om aan de Vtrëenigde Nederlanden, in het jaar 1666, den oorlog te verklaaren. Om de inboorlingen te beter in ontzag te kunnen houden, deed hy Kasteelen aanleggen te Boutrou. Sama, Cabo Corfo, Anamaboa en Akra. Op fommige plaatfen maatigden de Hollanders zich het recht aan var een' uitfluitenden koophandel; zelfs verbooden zy de Ne gers, de visch, die zy aan de Zeekusten vingen, aar eenige vreemde Natiën te verkoopen, op bedreiging var zwaarlyk geftraft te zullen worden, offchoon zy die fom tyds door te grooten overvloed op de markten moestei laaten verderven. Dus maatigden zy zich langzaamerham C 2 eei XVIIL BOEK. XIV. HOOFDST. 1. AFD. De Hol- landers overvallen de bezittingender lingeifcbenop de Kust van Guïnea. i I 1 1 1  2 O HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. i. AFD, i I 1 ! i < 1 l 't \ i Oorfprong J en voort- j gang van, j de Engelfehe Afri c kaanfche r Maat- I fchappy. i l c jen volftrekt en willekeurig gezag aan over de inboorlingen, door kennis te neemen van alle rechtszaaken, zo aurgerlyke als lyfftraflyke, en zieh op te werpen als rechters over de eigendommen, vryheid, leven en dood Jer Negers. Zy lieten echter niet na de gewoone fchattingen te betaalen aan de Vorften, die hen de vryheid gegeven hadden om in hun gebied factoryën op te recto en, voor welke zy zich evenwel altoos op de eene of tndere wyze wisten fchadeloos te ftellen. Intosschen maakten zy zich door hunne heerschsucht en inhaaligheid zo gehaat by de inboorlingen, kt deezen, ten tyde toen Barbot zich in hun Land betond, opentlyk de wapenen tegen de Hollanders opvateden, en den Gouverneur-Generaal in het Kasteel Elnina geblokkeerd hielden. Dit gefchil, dat tien maanden luurde, eindigde evenwel na twee aanvallen van de h> >oorlingen op het Kasteel, waarby vier mannen van de Hollanders, en omtrent vyftig van de Negers het leven rerlooren. Zó echter deeze Wilden ftandvastig genoeg ;eweest waren om de belegering langer voort te zetten, ;ou Eimina waarfchynlyk in hunne handen hebben moeten 'allen , en voor de Hollanders voor altoos verlooren zyn eweest. CO Wy zullen nu overgaan tot de Bezittingen der Engelchen op de Kust van Guïnea, welke aldaar zyn opgericht eworden, nadat eenige byzondere gelukzoekers van die s7atie langs dezelve hunnen handel gedreven hadden, zoner voorkennis, vergunning of byftand van hunne fouveeine Regeering. In het jaar 1585, en in 1588 verleende [oningin Elizabeth twee opene brieven aan eenige ryke ïngelfche kooplieden, den eenen voor een' uitfluitenden andel op de Kust van Barbaryën, en den anderen voor e Kust van Guïnea tusfchen de Rivieren Senegal en Gambia. Ia 0O Barbot, p. 1Ö2, enz»  de GOUD-KUST. 2 t In het jaar 1592 kreegen dezelfde kooplieden een' derden open' brief, by welken hunne rechten uitgebreid wielden van de Rivier Nogne, of Nognez tot bezuiden Skrra Leöna. Of nu deeze handel opgehouden heeft uit gebrek aan geld, of uit onkunde, van den aart en natuur van den handel zeiven, of eindelyk omdat de tyd der vergunning verftreken was, vinden wy nergens aangetekend; dit alleen kunnen wy met zekerheid melden, dat dezelve geheel te niet gegaan was, toen die weder opgevat wierd in het zesde jaar der regeering van Koning jacobus den Eerften, die daartoe een' open' brief verleende aan Ridder Robert Rich, en eenige andere kooplieden van Londen, met een uitfluitend recht, en grooter macht en uitgeftrektheid dan een' der voorigen Maar zelfs dit was niet genoegzaam om dien handel in ftand te houden; deeze nieuwe Maat. fchappy leed zoveel verliezen van allerhanden aart, dat zy die Afrikaanfche tochten welhaast moede wierd, en dat zy, gelyk uit een vertoog aan het Huis der Gemeente ingeleverd blykbaar is, befloot dezelven geheel te laaten vaaren, zo zy niet door de Re^eering onderfteund wierd» Omtrent deezen tyd begonnen de Hollanders deel te krygen aan de fchatten van het ander Halfrond der Aarde, en de Portugeezen allengs uit dien handel te dryven. Hun voorfpoed gaf aanleiding aan eenige Engelfche kooplieden om aan Koning Jacobus den Eerften te vertoonen van hoe groot belang de behoudenis van den Afrikaanfchen handel voor Engeland was; welk vertoog ten gevolg had dat aan Nicolaas Cmp, Humphrey Hamey en eenige anderen opene brieven verleend wierden met het uitfluitend recht tot dien handel. (/) In het jaar 1651 wierd hetzelfde recht vernieuwd en gegeven aan Rowland Wilfon en eenige andere kooplieden door (/} Zie zeker gefchrift, getiteld: Over de gevtigtigheid vat* de Afrikaanfche Maat fchappy, pag. 10, 11, enz. c 3 XVI.il, BOEK. XIV. HOOFDST. I. a f r>.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. I. A FD, 22 HISTORIE van door de Republiek van Engeland; doch, geduurende de binnenlandfche onlusten, die deeze Staatsomwenteling voorgingen, hadden de Hollanders en Deenen de gelegenheid waargenomen om zich op de Kust van Guïnea te vestigen en te verfterken; in zoverre, dat de Engelfche Maatfchappy niet alleen haare bezittingen op die Kust verloor, maar ook tevens haar geheel vermogen zag te grond gaan. Intusfchen bleeven nog eenige byzondere kooplieden fteeds op deeze Kust handelen; maar zy troffen geen gelukkiger lot dan de Maatfchappy,naardien zy daarby hunne fchepen en goederen ter waardy van agthonderdduizend ponden fterlings verboren. Eindelyk befloot het Parlement van Engeland, op het verzoek van eenige kooplieden van Londen, een vertoog wegens den Afrikaanfehen handel aan Koning Karei den 'Iweeden over te geeven. Ingevolge van dien verzochten zy, in het jaar 1664, aan den Koning, dat het hem behaageh mocht deezen handel te herftellen, en alle zyne macht aan te wenden ter beteugeling van den overmoed der Hollanders; doch de oorlog van het jaar 1665 belette de uitvoering van dit ontwerp, (m) Koning Karei de Tweede had in het jaar 1662 een' openen brief verleend aan een genootfehap van koop. lieden, onder den titel van Koninglyke Maatfchappy van Engeland hayideldryven.de op de Kust van Afrika; by welken hy derzelver rechten uitftrekte van de Straat van Gibraltar tot aan de Kaap de Goede Hoop. Deeze Maatfchappy was nog eerst in haare opkomst by het uitbarften van den oorlog met Holland, en had dus veel te lyden van de vyandlyke aanvallen van hunnen beroemden Admiraal De Ruiter, die het Kasteel van Cormantin en het Fort Tokarari veroverde, benevens eenige fchepen en goederen ter waardy van meer dan tweemaalhonderdduizend («) Zie de Jaarboeken van Engeland op dat Jaar.  de G O U D.K U S T. 2.1 duizend ponden fterling. Volgens het Vredestractaat van Breda moesten alle de wederzyds veroverde plaatzen wedergegeven worden; maar de zaaken van deeze Maatfchappy waren toen zo vervallen en in wanorde geraakt, dat zy haar recht voor eene zekere fom wilde verkoopen; waarop de Koning terftond eene andere Maatfchappy oprichtte, onder den titel van de Koninglyke Afrikaanfche Maatfchappy , welke tot heden toe in ftand gebleven is. Deeze open brief is gedagtekend 27 September 1672, en ftrekt de uitfluitende voorrechten van deeze Maatlqhappy uit van Kaap Salé in het zuiden van Barbaryën tot aan de Kaap de Goeds Hoop. Schoon de hoofdfom, waarmede deeze nieuwe Maatfchappy haaren handel begon, niet groot was, nam dezeive echter door haare nyverheid en voorfpoed zo fchielyk toe, dat de ftaat van haare zaaken binnen weinig jaaren geheel van gedaante veranderde; het Kasteel van Cabo Corfo wierd vergroot en verfraaid; dit was de eenige bezitting welke de oude Maatfchappy nog behouden had, en zy verkocht die aan de nieuwe voor vier - en - dertigduizend penden fterling. Behalven dit deed de nieuwe Maatfchappy nog op de Goud'Kust verfcheiden nieuwe Forten aanleggen, te weeten: Akra, Dixcove, Winebaw, Sukkonda, Commendo en Anamaboa, waarvan verfcheiden niet meer dan een fnaphaanfehoot verre van de Hollandfche Forten afgelegen zyn. Ook kocht zy Christidansburg van de Deenen, en bouwde een nieuw Fort te Fida. Met één woord , de handel van deeze Maatfchappy nam langzamerhand zodanig toe, dat die tegenwoordig dien der Hollanders byna kan evenaaren, en dien van alle andere Natiën verre overtreft. (n~) Het is gebleken, dat de Engelfche Afrikaanfche Maatfchappy reeds kort na haare oprechting ieder jaar voor meer darn (n ~) Zie zekere Memorie overgegeven aan de Gecommit' teeraen uit het Parlement, pag. 667. XVIII, BOE kv XIV. HOOFDST. 1. A F D.  24 HISTORIE van XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. I. AFD. dan zevenduizend ponden fterling inlandfche goederen naar Afrika afzond; (B) dat zy de Engelfche Volkplantingen in Amerika voorzag van een genoegzaam getal flaaven tot een' bilhken prys; en dat zy eene Kroote menigte roodhout, olifantstanden, gom, katoen en ftofgoud in Engeland invoerde; en wel zulk eene menigte van dit laatst artikel, dat daar fomtyds van dertig- tot vyftigduizend Guinies op eenmaal van gemunt zyn geworden, kenbaar door het byzonder merk van den olifant. Dere zei ver (B) De voornaamde goederen, die tegenwoordig uit Engeland naar Afrika gevoerd worden, zyn de volgende: anabasles, arrangos. ruwe barnfteen, koper van allerhande foorten, dekens, baaijen, barnfteenen kraaien, kraalfnoeren van koraal, kristal, glas, enz., grof laken, vloerkleeden, zyden gryn, rood koper in foorten, allerhande foorten van katoenen lywaten, worfteds, damasten, droguet, durans, aardewerk, franje, vuurfteenen , vuurftaalen, jagt. roeren, fnaphaanen, karabynen, donderbosfen, pistoolen , buskruid; alsmede veelerhande Oostïndifche waaren, als Moffen van Bombay, calicoets, chitfen , gingangs, guïnees, fluijers, neteldoeken, farynen , zyden taften, kruideryè'n, porceleinen, enz. Behalven deeze goederen zend de Afrikaanfche Maatfchappy ook nog daarheenen allerhande fyne hoeden, negerhoeden , neusdoeken, fyn Holiandsch hnnen, ftaven yzer, gewerkt yzer, mesfen, fchaaren, en allerhande foorten van klein koper- en yzerwerk, ftaven lood, dekkleedeu, allerhande foorten van drank, als arak, brandewyn, rum, bier, korenwynen en wyn; verrekykers, fpiegels, toebereide medicynen, papier, hangfloten, tafel- en keukengereedfchap, klokken en wekkers. Allerhande levensmiddelen , als gezouten vleesch , fpek, boter, kaas, bifchuit, meel, fmeer, olie, azyn, fuiker, rozynen, krenten, fpecerjën en tabak. Saaijen, Silefièr, Duitfche en allerhande andere foorten van linnens, zegellak, degens, zwaarden, houwers, hartsvangers, zeep, leijen en marmerfteen; boordfels, knoopen, goud en zilverdraad, haairen en zyden knoopen, koord, flyflmnen, beddetyk, Friesch bont, en geftreept linnen; gemaakte rokken, kamizoolen , broeken , onderbroeken , hemden , koufen , fchoenen, muilen, paruiken, wolkaarden, allerhande foorten van grove wollen ftoffen, enz. (♦) (*) Zie Dittitn- de Commcrct.  de GOUD. KUST. 2; zeiver handel was intusfchen niet zo voordeelig op de Noordkust, daar de Hollandfche West - lndifche Maatfchappy het Fort Arguin oprichtte, en de Franfchen het Fort .Sr. Louis, aan den mond van de Rivier Senegal. In het jaar 1673 ftichtte zy het Fort James aan de Rivier Gam. bia, en nog een klein Fort by Siërra Leona, zodat de handel op deeze Kust van Kaap Blanco af tot aan Kaap Morde toe ten dien tyd aan de Franfchen, Hollanders en Engdfchen gemeen was. Doch, in het jaar 1677 verdreeven de Franjeben de Hollanders van Arguin en Gneree, en na dien tyd zyn deeze twee Forten by het Tractaat van Nvmegen aan de Franfchen afgeftaan, die zich zedert altoos het uitfluitend recht op deeze Landftreeken hebben aangemaatigd. Zy hebben daar menigmaal Portugeefche, Hollandfche en Engelfche fchepen en goederen in beflag genomen, zich een willekeurig gezag toegeëigend, en fteeds getracht hunne bezittingen nog verder uit te breiden. De omwenteling der Engelfche regeering verwekte veele fltiikbandelaars op de Kust van Afrika, tot groot nadeel van de Koninglyke Maatfchappy. Deeze gelukzoekers maakten de pryzen der Europifche goederen aldaar goedkooper, en die van de flaaven, olifantstanden en ftofgoud duurder, waardoor de Maatfchappy genoodzaakt wierd den byftand van het Parlement te verzoeken, doch de meerderheid der Leden der beide Huizen fcheen toen voor de vryheid van handel te zyn. Dezelve wierd voor den tyd van drie jaaren opengeiteld voor allen de kooplieden van Engeland, mids betaalende aan de Maatfchappy tien ten honderd uitgaande en inkomende rechten van haven tot haven in Afrika. Van toen af begon de handel meei en meer af te neemen, en dezelve was in het jaar 1700 zodanig gedaald, dat de Maatfchappy, na aangetoond te hebben hoe veel fchade zy geleden had door de fluikeryër der verfcheiden gelukzoekers, voorfloeg, als het eeni| Hedend. Hist. XVI. D. I. St. D mid- XVIII. boek. xiv. HOOFDST. 1. A F D, l  XVIII. boek, xïv. HOOFDST. Ii AFD. 1 i I ! 26 HISTORIE vam middel ter herftelling, een verdrag van onderlingen handel aan te gaan met de Franfche Maatfchappy voor alle de bezittingen van beide de Natiën tusfchen Cabo Verde en Siërra Leona (0) Dit wierd echter niet ten uitvoer gebragt, en toen de Acte van vryën koophandel in het jaar 1712 ten einde gelopen was, waren allen de vertoogen van de Maatfchappy aan het Parlement niet in ftaat om de vernieuwing van dezelve te beletten. Toen begonnen de beftuurders van de Maatfchappy wederom van maatregelen te veranderen, en op het denkbeeld te komen, dat niet zo zeer de Acte van vryën han-'ei als wel de fterké tegenkanting en partydigheid der byuondere kooplieden, de oorzaak was van het verval van den Afrikaanfchen handel. En inderdaad deeze tegenkanting deed de beide partyën fteeds meer en meer in verbittering toaneemen, welke nu reeds zo hoog geftegen was, dat de eene zo wel als de andere niets minder dan elkanders geheelen ondergang zocht te bewerken. De Maatfchappy noemde de byzondere kooplieden zeeroovers, en behandelde hen als sodanigen, overal en zo dikwyls zy dezelven in haare macht kreeg; terwyl deezen de Maatfchappy te last legden, dat zy zich verrykte met den roof van het wettig eigendom van de geheele Natie, en dat zy den koophandel belemmerde om haare byzondere belangen te bevorderen. Eindelyk begon de Maatfchappy, ziende dat alle haare >oogingen vruchteloos waren, zich met haare mededingers ;e verdraagen, en hen voor te ftellen, dat men door niddel van eene verëeniging de voordeelen van beide partyën zou «kunnen vergrooten, den koophandel verder uitbreiden , en de, fluikeryën der vreemdelingen beletten. De Maatfchappy had veel voorrecht boven haare mededingers foor haare Forten, en door de mooglykbeid van de be- vaarbaare (0) Labat, Nouy. Re/at. de FAfrique Occident., Vol 4, )ag. 346.  de GOUD-KUST. 2? vaarbaare rivieren dieper landwaardfim te kunnen opvsaren; hierdoor kon zy den binnenlandfghen handel verder uitftrckken, en veelerbande voortbrcngfelen van dat Land in groor-er' overvloed, en tot laagere pryzen' bekomen. Maar de byzondere kooplieden hadden ook vin hunnen kant wederom voordeden, welken die van de Maatfchappy volkomen konden opweegen. Zy konden met minder kosten fchepen uitrusten; en zy dreeven hunnen handel enkel door middel van correspondenten, zonder de onkosten te hebben van het onderhoud van Forten, Gouverneurs, Factoors of mindere bedienden. Hierdoor konden zy de Maatfchappy onderkoopen, voornaamlyk in den flaavenhande!, en drie retouren ontfangen uit de Amerikaanfche volkplantingen, terwyl de anderen maar twee reizen deeden. Alle deeze redenen deeden de Beftuurders van de Maatfchappy befluiten om met eenigen der vermoogendfte byzondere kooplieden eene gemeene zaak te maaken. Zy konden zich voorzeker niets anders voorftellen, dan dat zy hierby zouden moeten verliezen, terwyl de Natie over het algemeen daarby zou winnen, en dit was de rede, welke hen buiten ftaat ftelde om hunne Forten en bezittingen langer te onderhouden. Maar, dewyl het onredelyk was, dat de Maatfchappy de kosten alleen zoude draagen, terwyl de geheele Natie genot trok van de voordeden van haare Forten, eischte zy by den voorflag van verësniging een equivalent voor dezelven. De zaak wierd gefield in handen van de Gecommitteerden tot de zaaken van den koophandel, en nader onderzocht door eene byzonderlyk daartoe benoemde Commisfie. Het befluit van deeze Commisfie was, dat de handel op de Afrikaanfche Kust geheel vry zou zyn, en ontheven van alle onkosten hoegenaamd, en dat de Kroon jaarlyks aanfpraaklyk zou zyn voor de fom van tienduizend ponden fterling tot onderhouding van de Forten. De Maarfchappy bragt hiertegen in, dat deeze fom op verre na niet toeD 2 reikende XV1IÏ. boek. XIV. HOOFDST. I. AFD.  •2 8 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. f. AFD. Befluit van de historie der Eu ropifche Bezittin gen op a Kust va Afrika. Verdee' Jing van de Goud. Kust. reikende was, en toonde uit haare boeken, dat, voor het onderhoud van Factoors, Agenten, noodige herftelling, renten van het geld, en andere onkosten, omtrent driemaal zoveel zou noodig zyn om de zaaken in een' goeden ftand te houden. Zy bewees dit ten overvloede uit de voorbeelden van Holland en Frankryk; doch, in weerwil van allen deeze vertoogen, bleeven de zaaken in den gemelden toeftand, tot het jaar 1730, toen ctearïn eenige veranderingen, doch van weinig aanbelang, gemaakt wierden. Doch hiervan zullen wy nader fpreeken, wanneer wy van den tegenwoordigen ftaat van den koophandel der Europeaanm in Afrika zullen handelen, en ons ' thans vergenoegen met hier eene algemeene fchets gegeven ^te hebben van de opkomst en voortgang van de drie voornaamfte Europifche Volkplantingen op deeze Kust. TWEEDE AFDEELING. Aardry kskundige Befchryving van de Goud-Kust. De Goud-Kust, voor zoverre die zich langs de Zee uitftrekt, bevat verfcheiden Koningryken en Scaaten; te weeten: Adomir, ook genaamd Saku, en Avina; Axim; Ancob'tr; Adom, ook genaamd Klein Incasfan,en Warslies; Jabi, of Jabs; Commendo, of Guaffo; Fetu; Sabo; Fan. tin; Akron; Agonna, of Anguirra; Amra, of Aquambo; Labbade; en Ningo, of Lambi. De Goud-Kust mag gerekend worden te beginnen by de Rivier Suiero da Costa, naby isfini; dewyl dat de eerfte plaats is daar goud gevonden word; en te eindigen te Lay, in het Landfchap Lambi, tusfchen de drie en vier mylen van Acra; dewyl daar flechts nu en dan goud aangebragt word door een volk genaamd Amaho's, dat dieper land»  de GOUD-KUST. landwaards in woont. Ieder van deeze bovengemelde Landfchappen, zo Koningryken als Gemeenebesten, hebben een, twee of meer Steden of vlekken langs de Zeekust , tusfchen of onder de Forten der Europeaanen. Agt van dezelven zyn wezentlyke Alleenheerfchingen, welke haare eigen Koningen hebben, die zy, vóór de aankomst der Europeaanen, Hoofdmannen noemden; de overigen zyn Gemeenebesten, diebeftuurd worden door Overheden, welke aan de wetten onderworpen zyn, en op gezette tyden veranderd worden. .Aan de Rivier Ancolar, of Cobre, wier Landfchap eigentlyk het eerfte van de GoudKust is, liggen verfcheiden Steden of vlekken, die tot de drie Landfchappen Ancolar, Aberrel of Abocro,-en Anguirra behooren. Het eerfte van deeze drie is een Koningryk, en de twee anderen zyn Gemeenebesten. In vroeger jaaren hadden de Hollanders een Fort te Anguirra, en hun goudhandel aldaar, behalven dien, welken zy met andere nabuurige Gewesten dreeven, was vry aanzienlyk, dewyl dit Landfchap zyne eigene goudmynen heeft. Ten tyde toen Bosman Gouverneur van Axim was, wierd in Anguirra eene zeer ryke myn ontdekt; doch kort daarna verlooren de Hollanders hanne bezitting door een toeval, dat niet minder akelig dan nadeelig voor hunr.en handel was. De Hollandfche Gouverneur kreeg twist met het Opperhoofd der Negers, en belegerde hem in zyn eigen huis, daar deeze zich met groote dapperheid verdedigde. Nadat hy al zyn lood verfchoten had, begon hy met gouden kogels op de Hollanders te fchieten, en deed hen tevens aanzeggen, dat by gereed was het gefchil by te leggen; dit was enkel eene list van wanboopigheid, om zyne vyanden in zyn eigen verderf mede te fleepen. Midden onder deeze onderhandelint; deed hy zichzelven en zyn volk te gelyk met allen de Hollanders in de lucht vliegen; om dit ten uitvoer te brengen had hy een' flaaf gebruikt, dien hy ten nieuw kleed beloofd had, onder beding, dat D 3 hï XVIIL BOEK. XIV. HOOFDST. 1, AFD.  XVITI. BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFD Befchry ving vat het Lam van Axin en des zelfs voortbrengfeten. 3° HISTORIE van hy met eene brandende lont een' loop buskruid zou aanIteeken, zohaast hy hem daarcoe het teken zou geeven. Deeze ongelukkige gehoorzaamde fliptelyk zyn bevel, en wierd zeif mede ond.T de puinhoopen begraven, daar 'niemand den dood on-fnapte dan Hechts één Haaf vao de Hollanders, die achterdocht krygende wegliep om zyne Heeren te waarfchouwen. Het Hollandsen Fort wierd door dien flag mede tot een'puinhoop gemaakt, doordien het zeer na aan des Negers huis belend was. (ƒ>) Agt mylen beoosten Kaap Apollonia ligt Axim, hetwelk Barbot, zonder rede daarvan te geeven, Achembene noemt. Volgens het zeggen der Negers zou dit oudryds een groot en machtig Gemeenebest geweest zyn; doch de aankomst der Brandenburgers maakte eene fcheuring tusfchen derzei ver ingezetenen. Een gedeelte van dezelven naar nieuwigheid haakende, en zich van deeze vreemde gasten veel goeds beloovende, begaf zich onder hunne befcherming, terwyl het andere de Hollanders getrouw bleef. Wanneer wy de uitgeftrektheid van dit Landfchap neemen, zo als die was vóór deeze omwenteling > dan moet die bepaald worden op zes Engelfche mylen in de -lengte, (of zeven volgens Barbot,-) te rekenen van Rio » Cobre af tot aan het vlek Bosna, eene Engelfche myl bemesten het Hollandfche Fort naby Bontrou. De Land''ftreek van Axim levert eene verbaazende menigte ryst, watermeloenen, ananasfen, banannas, cocosnoocen, oranjeen chinaasappelen, citroenen en limoenen, benevens al■ lerhande andere veld- en boomvruchten. Mais, of Turksch koorn, word hier niet veel gevonden, en is ook niet zeer fmaaklyk, uit hoofde van de vochtigheid en dofheid van den grond. Her, regent hier zo onöphoudelyk, dat het een algemeen fpreekwoord geworden is, dat het in het Land (ƒ>) Bosman, 11. Brief. Prevost. Hifi. Gen. des Voyasr. Tom. 5 , L, 9, Ch. 4.  de G O U D-K VST. 31 Land van ^xra elf maanden en negen - en ■ twintig dagen in een jaar regent. De inwocmders vervoeren hunne ryst naar allen de Landen van de Kust, en brengen daarvoor terug gierst, peulvruchten, aardappelen en palmolie. Ook vind men in /Jxim veel groot en klein vee, als osfen, koeijen, fchaapen, geiten, tamme en wilde duiven, en ander gevogelte. Het geheel Land is bebouwd met volkryke vlekken, waarvan fommigen aan den Zeekant, en anderen verder iandwaardsin gelegen zyn , allen zeer fchoon en welgefteld. De daartusfchen 'liggtnde landen zyn allen wel bebouwd, en derzelver grond'is zo vruchtbaar, dat die den arbeid van den landman ryklyk kan vergoeden; en daarenboven zyn allen de ingezetenen welgegoede lieden, uit hoofde van den geftadigen goudhandel dien zy met de Europeaanen dryven. Deeze handel is echter eenigzins verminderd door den langduurigen oorlo?, dien zy gevoerd hebben tegen de Negers van Ante, of Adom, zedert het jaar j68i. (q) Achembene, de Hoofdftad van dit Gewest, is gelegen onder het gefchut van het Hollandsen Fort; van1 aenteren word dezelve gedekt door een digt bosch, dat1 de geheele hanging van den nabuurigen heuvel beflaat;^ tusfchen de Stad en de Zee ligt een vlak en breed ftrand van wit zand; allen de huizen zyn van eikanderen gefcheiden door ryën van cocos- en andere viuchtboomen geplant m rechte liniën van geJyke wydte, dat een zeer fraai gezicht opleverr. Deeze fraaije aannaderingen en mbuurlchappen, benevens het wydüitgeftrekt vergezicht, maaken het Hollandsch Fort eene van de fraaifte ftïchtmgen op de geheele Goud-Kuit, doch, dit voorrecht word wedeïöm merklyk verkleind door de vochtigheid van de lucht, en de ongezondheid van het klimaat,& byzonderlyk in de re^enfaizoenen. De kleine Rivier van Axim Bosman, als boven. xvm. BOEK. XIV. HOOFDST. ;i. AFD. Achemene, de -Jtofdïad van kxim.  3* HISTORIE van XV11I. boek. xiv. HOOFDST. 11. AFD. Regeerings.form. Axim loopt door de Stad, en de Kust word befchermd door laage puntige rotfen, die van het ftrand af zeewaart inloopen, en de aannadering voor onkundigen gevaarlyk maakt. (?) D e regeering van Axim beftaat uit twee vergaderingen uit de voornaarnflen des volks; de Cabocero's, of opperfte mannen, en de Marteen's, of jonge mannen. Hunne regeering is, over het algemeen, langs de geheele Kust, zo verward, en wel byzonderlyk in hunne zogenaamde Republieken, of Volksregeeringen, en de wyze van ftaatsbeftuur onder hen zo onregelmaatig, dat het moeijelyk valt eene befchryving daarvan te geeven. Te Axim behoort de kennisneeroing van alle burgerlyke zaaken aan de Cabocero's, maar alles, dat het algemeen betreft, en eigentlyk gezegd kan worden tot het nationaal belang of welzyn te behooren, is betreklyk tot beide de Staatsvergaderingen. Dus worden het verklaaren van oorlog of vreede, het aangaan van tractaaten en alliantiën, het opleggen en verhoog en van belastingen, en het afvorderen en betaalen van fchattingen van of aan vreemde Natiën, bepaald door de beide vergaderingen, welke te zaamen de wetgeevende macht uitmaaken. Doch naardien de Mancero's meerder in getal, en gevolglyk ook in vermogen en eigendommen zyn, overtreeden zy menigmaal de paaien van hun gezag, en maatigen zich het recht aan over zaaken, welke eigentlyk alleen tot de Vergadering der Oudften behooren, gelyk dit altoos het vast gevolg is in alle Staaten, daar eenige denkbeelden van vryheid en volksregeering gevonden worden, en dus zien de Oudften of Kdelen van Axim zich niet zelden genoodzaakt om aan de ftem der Mancero's, of de volksftem, gehoor te geeven. Hierby komt nog, dat de Cabocero's doorgaans minder ryk zyn in goud en flaaven, en om die rede minder ontzien by CO Barbot, als boven.  de G O U D-K U S T. 33 by het gemeen; en hetgeen wel het meest hun aanzien krenkt is, dat hunne leden fomtyds voor de vergadering der Mancero's gedagvaard worden, daar een Maneero om geenerhande overtreedingen voor eenige andere rechtbank dan zyne eigene vergadering mag worden te recht gefield, (s) Bosman geeft ons de volgende befchryving van hunne wyze van recht te oefenen: Wanneer, (zegt hy,) een' byzonder ingezeten iets van een' anderen te vorderen heeft, dan begeeft hy zich met een gefchenk van goud, of Herken drank, die beiden hier eene magnetifche kracht hebben, naar de Cabocero's. Deezen geeft hy eerst over, dost vervolgens de voor/telling van zyne bezwaaren, verzoekt eene fpoedige herftelling, en vertrekt terftond daarna, om hen den tyd te laaten om over den ftaat van zyne zaak, of liever over de waardy van zyn gefchenk te raadpleegen. Wanneer zy den klaager eene buitengewoone gunst willen bewyzen , dan word 'er terftond, of ten langfte binnen twee of drie dagen, eene algemeene vergadering belegd. In deeze vergadering gaan zy met veel plechtigheid voort tot het uitfpreeken van een meesttyds onrechtvaardig vonnis, zonder van hetzelve eenige andere rede te geeven dan de kracht van het genoten gefchenk, en de dankbaarheid, welke zy daarvoor aan den geever verfchuldigd zyn. Maar, zo integendeel het gefchenk van den verweerder ryklyker is, of, wanneer de beide gefchenken gelyk zyn, en de behendigheid of inneemendheid van den laatften die van den eerften overtreft, dan neemt de uitfpraak een' gantsch anderen keer, en de rechtvaardigfte zaak van de waereld is aldaar niet machtig om den klaager recht, of zelfs gehoor te doen verkrygen Wanneer evenwel de zaak al te klaarblykende, en de gegrondheid van des eisfehers klagt te algemeen bekend is, (O Barbot, als boven. Hedenu. Hist. XVI. D. I. St. E XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD. Burger' 'yke recht lefening.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. el AFD 34 HISTORIE va» is, dan {lellen de Cabocero's het vonnis uit, en zoeken allerhande voorwendfels en uitvluchten; dan word de zaak verward en verduisterd door flinkfche verdraajingen en byhangfelen, of door tusfchenkomst van andere zaaken afgebroken; of zelfs, wanneer de party al te fterk aandringt, word dan de vergadering gefcheiden, en de klaager genoodzaakt, na het verlies van zyn gefchenk en eene volkomene teleurftelling onverhoord ftil te zitten. Op deeze wys blyven de zaaken fomtyds langen tyd onafgedaan, en gaan van den eisfcher op zyne naaste erfgenaamen over, die dezelve dikwyls, na verloop van veertig, vyftig, of meer jaaren , weder opvatten onder gunftiger omftandigheden, of minder partydige rechters. Bosman voegt nog hierby, dat hy zelf, als rechter in geval van hoogfte uitfpraak, over zaaken gezeten heeft, van welke het, wegens derzelver oudheid, te verwonderen was, dat nog eenige geheugenis kon zyn overgebleven by een volk, dat volftrekt niet leezen of fchryven kan, en dus alles enkel by mondelinge overleveringen moet hebben. (?) Het gebeurt fomtyds ook wel, dat de veröngelykte perfoon, vermoedende dat de uitfpraak langwylig, of ongunftig voor hem zal zyn, zichzelven recht verfchaft door eene zekere waardy van goud of flaaven van zyne tegenparty weg te neemen. By deeze daad van wedervergelding word de ftrengfte rechtvaardigheid in acht genomen, en hy heeft geenerhande Hechte gevolgen van dit zelfrecht te vreezen, zo hy maar in een ander dorp of ftad woont. Hy kan zich altoos verzekerd houden van door zyne medeburgers bygeftian te zullen worden, en zodanig een byzonder gefchil loopt doorgaans uit op een burgerlyk oproer, dat niet anders dan door het zwaard kan bellecht worden, of door eene minneïyke overéénkomst der twistende partyën. Wanneer het vonnis der Cabocero's rechr> vaardig Cv) Bosman,, li. Brief.  de G O U D-K U S T. 35 vaardig bevonden, of, wanneer de zaak aan de beflisfing van den Hollandfchen Gouverneur overgelaten word, dan word het gefchil naar uitwys der zaaken in der minne bygelegd; maar, wanneer niet een van beide de partyën genoegzaame getuigen, of bewyzen kan bybrergen, dan word de gedaagde, wanneer hy zich door een' eed zuivert, vrygefproken. Maar, wanneer hy zich bezwaard vind om zulks te doen, dan gaat 'er vonnis ten zynen laste, mids dat de eisfcher de wettigheid van zyne vordering met een' eed bevestigt. De eed van zuivering heefc altoos den voorrang boven den eed van bevestiging; maar, wanneer de klaager zynen eisch bevestigt door twee of meer getuigen, dan word de eed van zuivering niet toegelaten, Doch, deeze wyze van rechtöefening is onderhevig aan veele ongelegenheden, dewyl de meinëedigheid eene zeei algemeene ondeugd is onder de Negers. £n daarenboven laat degeen, die zich door omkooping veröngelykt acht, niet na zich by de eerstvoorkomende gelegenheid te wree ken. Doch, de meeste voorbeelden daarvan vind mer onder de verst afgelegene binnenlandfche ingezetenen; dewyl langs de Kust alle gefchillen bedecht worden door den Hollandfchen Gouverneur, of door de Cabocero's, welker vonnis niet kan herroepen of vernietigd worder dan door den Gouverneur-Generaal. Een moord word hier, of met den dood, of met een £ geldboete geftraft. Het eerfte heeft zelden plaats, dan alleen wanneer de misdaadige arm is, en onvermogende om aan de eisfchen van zyne rechters te voldoen. Hei laatste is tweederlei met betrekking tot vrye lieden o: flaaven; en de boete voor het ombrengen van een' flaai is zeer gering in vergelyking van die, welke gevorden word voor het ombrengen van een' vryman. Doch, wj zullen hiervan breedvoeriger fpreeken, wanneer wy van d< zeden en gewoonten der Negers in het algemeen zullei handelen. Te Axim moeten alle de geldboeten betaak E 2 wordei XVIIÏ. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD. 1 Strafoefenin.gen wegens niis'.daaden. i i [ i  35 HISTORIE vas XVIII. BOEK' XIV. HOOFDST. Yl. AFD Befchry ving va!, de Bezit tingen der Euro peaanen in Axim. St. Anthony. worden in handen van den Hollandfchen Gouverneur, die1 daar, in zeker opzicht, het hoogst gezag der uitvoerende macht in handen heeft. Deeze boete word door hem aan de beleedigde perfoon of perfoonen overgegeven, nadat hy eerst zyn aandeel, dat vóór Bosman''s tyd zeer hoog was,, doch door hem gemaatigd wierd, daaraf ge. trokken heeft. Tegenwoordig mag de Gouverneur niet meer vorderen dan twintig guldens voor eenig vonnis, van hoe groot belang de zaak ook weezen mag. De eenige ftraf voor dievery is vergoeding, of eene geldboete naar het vermogen van den misdaadigen. in zaaken van fchuld mag de fchuldëisfcher tweemaal zoveel aan goederen van den fchuldenaar zich toeëigenen; maar, dewyl de uitvoering van deeze wet al te hard en drukkende is, word de berekening daarvan doorgaans door bemiddeling gevonden, of het gekocht goed word wedergegeven, (w) Wy zullen thans overgaan tot de befchryving der Europifche Bezittingen in het Land' van Axim, en een begin maaken met die van het Hollandsch Fort Sr. Anthony. Dit Kasteel ligt op eene hooge rots, welke by wyze van een fchierëiland in de Zee ui'.fteekt. Deeze rots is zodanig omringd met gevaarlyke banken en blinde klippen, dat die volftrekc ongenaakbaar is dan alleen aan de landzyde, en hier is dezelve ve'rfterkt met een parapet, eene ophaalbrug, en eene battery van zwaar gefchut. Het geheel gebouw is net, fterk, en gemaklyk naar deszelfs grootte, welke niet ruim kan vallen uit hoofde van den engen omtrek van de rots, op wier top hetzelve gefticht is. Op eenigen afftand uit Zee gezien, fchynt het een groot wit huis te zyn, maar wanneer men tot op een half uur het ftrand genaderd is, kan men zich geen fraaijer gezicht verbeelden dan dat van het Kasteel, met de Stad Achembene, het daarachter gelegen bosch, en de menigvuldige. C«) Bosman, 12. Brief.'.  de GOUD-KUST. 37 vuldige hoogere en laagere rotfen, waarmede de geheele Kust bezet is, in het verfchiet. De ingezetenen zyn gewoon in tyden van oorlog hunne vrouwen, kinderen en kostbaarfte goederen tusfchen deeze rotfen te bergen, om die tegen den aanval der vyanden te beveiligen. De Portugeezen, die de eerfte aanleggers van deeze vesting geweest zyn, onder de regeering van Koning Emanuël, vestigden zich eerst op een' engen punt van deeze rots; maar befpeurende, dat deeze rots niet alleen zeer ongemaklyk, maar ook niet zeker was tegen de aanvallen der vyanden, bouwden zy tegen den aanval der Hollanders het Fort, op de plaats daar het nog tegenwoordig ftaat; vanwaar zy in het jaar 1642 insgelyks verdreven wierden. By het fluiten van den vreede tusfchen Portugal en de Staaten Generaal wierd dit Kasteel en bezitting aan de Hollanders gelaaten, die het zedert dien tyd altoos in bezit gehouden hebben. De gedaante van het Fort St. Anthony is driehoekig. Het heeft drie batteryën, eene naar de zee, en twee naar delandzyde, die beplant zvn met vier en-twintig ftukken gefchut, volgens het zeggen van Des AJarchais, behalven de redouten. De voorpoort is Jaag, en word befchermd door een' wal, die uit de rots gehouwen is, en voor dezelve is eene ophaalbrug, voor welke eene platte forme ligt, waarin een corps van twintig mannen kan geposteerd worden. Het huis van den Gouverneur is gebouwd van gebakken fteen, en middelmaatig van hoogte; deszelfs gedaante is evenëens als die van het Fort, met drie voorgevels, voor ieder van welken een fraai plein is, beplant met oranje- en citroenboomen. De bezetting beftaat doorgaans uit vyf-en twintig blanken en een gelyk getal JSlegrrs, onder het bevel van een' Sergeant. Deeze manfchappen worden onderhouden op kosten van de Westindifche Maatfchappy, en kunnen, wanneer zy van krygsen mondbehoeften wel voorzien zyn, eene langduurige E 3 bele>- XVIH. boekXIV. HOOFDST. ii. AF D,  3? HISTORIE van XVIII. BOEK XIV. HOOFDST. IJ. AFD, Frederiksburg. belegering uitftaan. Intusfchen is dit Fort aan dezelfde ongelegenheden onderhevig als de andere Forten in deeze landftreek, te weeten aan het befchadigen der wallen en vestingwerken door de veelvuldige regens, waardoor dezelven geftadig moeten herfteld worden. Ten dien einde voorzien de Hollanders zich altoos van een' goeden voorraad van kalk, welke zy maaken van gebrande oesterfchulpen, welke deeze Kust in groote menigte oplevert. Het Fort is gelegen ten oosten van de Rivier Axim, welke door de Portugeezen genoemd word Rio Manco; dezelve kan alleen met cano's bevaren worden, en is ryk in ftofgoud, dat met den flxoom word afgevoerd, (v) Drie mylen beoosten het Fort St. Anthony ligt een berg, genaamd Monte Man/ore, en naby denzelven de Stad of het Vlek Pockefo, welke groot en welbebouwd is, derzelver Opperhoofd word Jan genoemd. Waarfchynlyk is deeze dezelfde perfoon, dien Atkins Jan Ronny noemt. De huizen van Pockefo zyn, volgens zyn zeggen, niet minder dan die van de noordlyke en westlyke gedeelten van Engeland, en elk derzelven is omringd met eene ry kokosboomen. Het volk komt gewoonlyk op de ftraaten te zaamen, ter verkooping van kokosnooten, oranjeappelen , citroenen, mais, en kanka, eene foort van pastei, welke de vrouwen zeer goed weeten klaar te maaken. (w) D e berg Man/ore is buitengemeen welgelegen voor een Fort, naardien dezelve de eerfte uithoek is van de Kaap Tres Puntas. Hier hebben de Pruififchen of Brandenburgers eene Factory gehad, genaamd Frederiksburg. Dit Fort is welgebouwd, fterk, en fraai aangelegd, voorzien met vier batteryën, beplant met zes-en - veertig zwaare ftukken gefchut. Bosman heeft wegens dit Fort aangemerkt, dat het gefchut te ligt is voor eene zo gewigtige vesting, en de (v) Bosman, 12. Brief. Barbot, p. 136. Qw) Zie de bovengemelde Schryvers.  de GOUD.KUST. 39 de voorpoort zo groot, dat men daarop met recht het fpreekwoord mag toepasfen: ,, Sluit uwe poort, op dat de Stad niet wegloope." Aan de oostzyde is eene uitlegging, welke wel fraai is, maar de fterkte van het Fort grootlyks vermindert; -maar het grootst gebrek van de ge. heele vesting is, dat de borstweeringen veel te laag zyn en niet hooger komen dan tot de knieën, waardoor de bezetting by een' aanval geheel bloot ftaat voor het vuur van de vyanden. De opperfte Bevelhebber van FredetHksèitrg, en van alle de Pruisfifche Bezittingen in Guinee, voerde den titel van Directeur - Generaal van de Pruisfifche Afrikaanfche Maatfchappy. Ten tyde van-Bosman waren genoegzaam derzelver Opper en Onderbedienden, de foldaaten alleen uitgezonderd, byna allen Hollanders, die zich een genoegzaam willekeurig gezag over de Negers aanmaatigden. Doch in weerwil van hunne heerschzucht waren zy echter niet in ftaat hen tot onderwerping te brengen; hetwelk veelal ontftond uit hunne eigene verdeeldheid onder eikanderen, en ook gedeeltelyk uit de onbuigzaamheid der inwoonders, die zeer fterk op hunne vryheid gefteld zyn. Barbot geeft ons de volgende befchryving van de ee.fte oprechting van deeze volkplanting. Jn het jaar 1682 zond de Keurvorst van Brandenburg twee Fregatten naar de Goud Kust, een van twee en dertig, en een van agt-' tien ftukken gefchut; aan boord hebbende honderd-en-'( twintig mannen. Het grootst Fregat wierd gevoerd door, Matthms de Vas , en het kleinst door Philip Pieter Blanc- j ken. Zy kwamen in de maand Mey op de hoogte van' de Kaap Tres Puntas, en landden by Monte Manfore, toen Montfort genoemd, daar zy de Pruisfifche vhg plantten. Blanck-n, die volkomen kundig was van den aart en de zeden der inboorlingen , wist zich van het goed vertrouwen, dat zy in hem ftelden, zo wel te bedienen, dat hy van hunne Cabocero's verlof kreeg om op XVIII. BOEK. xiv. HOOFDST. II. AFD. Verhaal 'an de 'est iging Ier Branlenbur;ers te ■rederikSi lurg.  XVÏTI boek. xiv HOOFDST. II. AFD. i I 40 HISTORIE van op dien berg een Fort te bouwen, en een' geregelden handel met hunne iNatie op te rechten. Hierop deed hy gefchut naar den wal brengen, wierp eene ligte verfchanfing op, deed eenige huizen bouwen, en liet daar eene bezetting, waarop hy naar Hamburg terug keerde. Hy had de inboorlingen zodanig weeten in te neemen, dat eenige Cabocero's met hem naar Europa reisden, welken hy vervolgens naar Berlyn geleidde, daar zy door den Keurvorst met groote minzaamheid ontfangen wierden, die hen alles deed vertoonen, dat hen verwondering en hoogachting kon inboezemen. Zy keerden in het volgend jaar met denzelfden Blanckm terug, die alstoen het Fort verder voltooide, en de Volkplanting volkomen tot ftand bragt. Bosman meld ons de naamen en karakters van vyf achtereenvolgende Directeurs. ( x ) De laatste, die Johan Fistor genaamd wierd, was een man van zo gering verftand en een zo flecht gedrag, dat de zaaken van de Maatfchappy onder zyne regeering geheel begonnen te vervallen, en in den war te loopen. Ten laatsten wierd hy door de ATegers, die tot woeden toe tegen hem verbit:erd waren, uit hoofde van zyne veelvuldige wreedheden, ;evat, armen en beenen in ftukken geflagen, met de uit» jezochtfte pynigingen vermoord, en zyn lyk in zee gevorpen. Van toen af begonnen de zaaken van de PruisIfche Maatfchappy meer en meer te vervallen tot aan het aar 1708, toen Ridder Dalby Thomas Gouverneur was 'an het Engelsch Fort te Cabo Corfo. Deeze Ridder chreef aan de Engelfche Afrikaanfche Maatfchappy, dat Ie Koning van Portugal aan den Koning van Ptuisfen 'ierhonderdduizend guldens voor het Fort Frederiksburg ;eboden had; het liep echter aan tot in het jaar 1721, er het door de Brandenburgers verlaten wierd, die hetzelve O ) Bosman , 5. Brie*".  de GOUD-KUST. 41 zelve benevens dat van Arguin voor driehonderdduizend guldens aan de Maatfchappy verkocht hadden. Naar het verflag van Des Marchais verlieten de Prw'sfifchen Frederiksburg in het jaar 1720, en Helden het Fort in handen van Jan Ronny, Koning van de Kaap Tres1 Fantas. Deeze Schryver zegt verder, dat hetzelve in het volgend jaar wierd opgeëischt door de Hollanders, uit hoofde van eene voorige overëenkomst met de Pruisfi-'. fchen; maar de Negerkoning gaf aan de Hollandfche Af , gezondenen te verftaan, dat het Fort in zyne handen ge-, fteld was , en dat hy hetzelve tot den laatsten droppel bloeds zou verdedigen; dat hy zich niet kon begrypen hoe de Hollanders eenige aanlpraak durfden maaken op een Fort, dat op zyn wettig grondgebied gebouwd was, en dat hunne bedreigingen hem niet zouden affchrikken van zyn voorneemen om hetzelve te bewaaren voor zyne vrienden, de Franfchen, aan welken alleen hy het goedvond af te Haan. Nadat dus de onderhandeling afgebroken was, beflooten de Hollanders hetzelve met geweld aan te tasten, en de Gouverneur van Eimina trok zelf op aan het hoofd van eene bende uitgelezen mannen om het te beftormen. Jan Ronny ontfing hen met zoveel dapperheid en beleid, dat zy, na verlies van honderd vyf-envyftig mannen, genoodzaakt waren het beleg op te breeken, en in groote haast naar hunne fchepen te vluchten, terwyl de Gouverneur zelf, en eenige andere voornaame Amptenaars gevaarlyk gekwetst waren. Geduurende dien aanval lag 'er een Fransch fchip, La Ducbeffe de Rochefort genaamd, op de reede. Nadat de Hollanders afgeflagen waren, kwam dit fchip nader aan het ftrand, en de Kapitein wierd by zyne aankomst vriendelyk ontfangen door de inboorlingen, en byzonder door hunnen Koning, die hem het Fort, en tevens zyne befcherming aanbood. Dit alles wierd in behoorlyke order befchreven, ondertekend, en bezegeld, en eene bezetting van agt Franfchen, Hedekd.Hist.XVJ.D.LSt. F en XVIII. boek. xiv. HOOFDST. i. AFD. Frede- ïksbirg loor de 'ruisfichen ver'aten.  4* HISTORIE van XV11I. boek. xiv. HOOFDST LL AFD Door de Hollan iers in en een genoegzaam getal Negers zou het Fort bewaaren tot de terugkomst van den Kapitein met cie noodige verfterking uit Europa, en om het recht van Franlryk op deeze Bezitting te handhaaven; maar door de ongegronde vrees van den Kapitein liep alles wederom tot niet. Zo. haast hy weder aan boord van zyn fchip gekomen was, zond hy bevel aan de agt overgebleven Franfchen om het Fort te verlaaten, en by hem aan boord te komen, om de laagen der Negers te ontvluchten; dus verloor Frankryk door zyne achterdocht en bioobartigheid voor altoos eene gewigtige en allervoordeeligfte Bezitting. Des Marchais verzekert, dat Frederiksburg eene van de best gelegene Bezittingen van de geheele GoudKust is. (y) De ankergrond is goed, de reede veilig, en het inkomen van de haven zeer gemaklyk voor degenen die op deeze Kusten een weinig bevaren zyn. De luchtftreek is hier zo gezond als op eenige plaats in Guinee, en het land vruchtbaar en welbebouwd. Behalven de groote menigte van ftofgoud, welke de Rivier oplevert, hebben de inwoonders een' fterken handel in olifantstanden en flaaven, benevens de voordeden, die zy trekken uit het zout, dat hunne vrouwen tot tydverdryf maaken. De regeering is daar welgeregeld, en het volk, en byzonder deszelfs overheden, over het algemeen, eenige weinige byzondere gevallen uitgenomen, begaafd met denkbeelden van mensch'ievendheid, rechtvaardigheid en nyverheid. Met één woord, de handel is daar niet minder aangenaam dan voordeelig; en, zo de Franfchen hunne belangen recht gekend hadden, dan zou Frederiksburg de gefchiktfte p!?ats voor hen geweest zyn om hun Hoofdcomptoir op te rechten. Niet lang na de voorgemelde gebeurtenis wierd het door de Hollanders bemachtigd , die het tot hun groot voor- (.y) Des Marchais, Vol. 3, p. 56,  de G O U DK U S T. 43 voordeel tot heden toe in bezit gehouden hebben, en het waarfchynlyk zullen blyven behouden, zolang zy niet geheel afzien van den Afrikaanfchen handel, hergeen niet waarlchynlyk is, zolang 'er geene gewigtige omwenteling in den Sfaat der Verëenigde Nederlanden voorvalt. De Kaap Tres Puntas, van welke wy menigmaal gewag hebben gemaakt, is dus genoemd door de Portugeezen , omdat dezelve drie hoogten of uithoeken heeft, die zeewaarts inloopen. Deeze uithoeken worden van eikanderen gefcheiden door kleine baaijen, daar goede ankergrond is. Derzelver heuvelen zyn bezet met iierlyke bosfchen, die van verre uit zee kunnen gezien worden. Aan het ftrand tusfchen de twee baaijen liggen drie vlekken, Acora, yjcren en Infiamma, welk laatste de Engelfchen Dickfcove noemen. Acora ligt aan het binnenëinde van de eerfte baai, ten westen; Acron in het hangen van den middenften heuvel; en Dickfcove, of Infiamma, aan eene kleine golf tusfchen dien heuvel en Acron. Eenige reizigers beweeren, dat deeze drie vlekken onderhoorig zyn aan Warshes, eene landftreek, welke tusfchen Axim en Anta in gelegen is. Deeze geheele Kust is bergachtig en houtryk; hel timmerhout, dat hier voor best gehouden word, komi van een' geelen boom, en word veel gebruikt tot ftoelen, tafels, en andere huisgereedfchappen. Naby Acora lig het klein Fort Dorothea, dat door de vlyt en naarftigheic der Hollanders merklyk verbeterd is. Het gebouw beftaa uit één huis , met een plat dak , verfchanst met twe batteryën, ieder van tien ftukken gefchut, en verdeeld ii verfcheiden ruime en gemaklyke vertrekken. Dickscove wierd herbouwd door de Engelfchen ii het jaar 1691, nadat deszelfs grond hen lang betwist wa geworden door de Pruisfifchen, die het eindelyk moeste] ontruimen. Doch de overwinnaars hadden in den ty< van zes jaaren daarna hun Fort nog niet eens voltooid en toen het eindelyk voltooid genoemd wierd, mogt he F 2 no XVIII. boek. xiv. hoofdst, 11. afd. bezit gelomen. ; Hol| landscb .Fort Do. [rothea. 1 1 Engelsch iFort j Dickfcove 1 > t  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. IL AFD 44 HISTORIE van nog naauwlyks den naam van een Fort draagen. Bosman zegt, dat hy de EngHi'chen zeiven menigmaal heeft hooren klaagen over de ligging van dit Fort, naardien het niet. alleen ongelegen is tot den koophandel, maar daarenboven midden onder een bedrieglyk, onhandelbaar, en alieröndeugendst gefpuis van Negers, met welken men nooit ter goeder trouw kan handelen. Wanneer de Engelfchen middelen van geweld tegen hen willen gebruiken, worden zy ook met geweld te keer gegaan, en wel zo hevig, dat zy eens vyf jaaren achtereen in geduurige fchermutfeiingen met de inboorlingen hebben doorgebragt, die het hen eindelyk zo benaauwd maakten, dat zy hen in hun eigen Fort belegerden, en hetzelve byna zouden veroverd hebben. Het einde van deeze onëenigheden was, dat zy de Engelfchen noodzaakten zich aan hunne voorwaarden te onderwerpen, hunne heerfchappy in te trekken, en met hen als met een vry volk te handelen. Na deeze bevreediging ontftond 'er eene zo naauwe verbindtenis tusfchen deeze beide Natiën, dat zy eene onderlinge overeenkomst maakten om allen de kooplieden van andere Natiën, die daar zouden komen handelen, te bedriegen, door hen valsch goud voor zuiver te verkoopen, een bedrog dat onder deeze Natiën zeer gemeen is. Volgens de befchryving van Barbot, ligt dit Fort twee Engelfche mylen ten oosten van het Fort Dofothea. Het ftrekt zich uit tot aan de Zee, is van eene vierkante gedaante, gebouwd van gehouwen fteen en cement, en deszelfs voornaamfte fterkte beftaat in twee bastions, beplant met twaalf ftukken gefchut. Het fchynt omtrent het jaar 1726 grootlyks verbeterd te zyn, want Smith -befchryft het als eene volkomene en regelmaatige vesting, met, vier batteryën, beplant met twintig ftukken gefchut, en verfierd met vermaaklyke en vruchthaare tuinen en wandelwegen, (z) i {2} Bosman,. Des Marchais, Smith, enz.. Befchry.-  de G O U D-K U S T. 4: \ Befchryving van de Koningryken Anta en Tabi, benevens der zeiver Steden} Flekken en Festingen, Hi t Koningryk Hante, gelyk de Negers het noemen, of Anta, begint by en met het vlek Boefira, (C) agt Engelfche mylen ten oosten van Ancora. In vroegere jaaren wierd dit Koningryk verdeeld in Opper- en Neder. Anta, dewyl Axim toen voor het eerfte, en het tegenwoordig Anta voor het laatste genomen wierd. Het grensl ten noorden aan het Land van Adam, ten noordoosten aan Mampo, ten westen aan Axim, en ten zuiden en zuid. oosten aan den Oceaan, en bevat in deszelfs uitgeftrekt beid, van het oosten naar het westen, eene lengte var omtrent tien mylen. De landftreek is bergachtig, en bezei met digte bosfchen, tusfchen welken een groot geta fraaije vlekken gelegen zyn. Eertyds was Anta zeer mach tig en volkryk, en bewoond door een ftoutmoedig en roofzuchtig volk, dat de Europeaanen door verwoestende invallen in hunne bezittingen groote fchade deed. Doch zy zyn thans, door hunne geduurige oorlogen met die van Adom, en met andere nabuuren, merklyk verzwakt, hun Land is zeer ontvolkt, en daar zyn genoegzaam geene blyken van hunne voorige grootheid overgebleven. Het Land word door veele beeken en ftroomen behoorlyk bevochtigd, het heeft veele ruime en vruchtbaare valeijen en levert overvloed van ryst, maïs van de beste foorti fuiker-riet, peulvruchten, en aardappelen zo goed als op de geheele Kust gevonden worden. Bosman is van ge. voelen, dat men daar zeer goede fuikerplantagiën zou kunnen CC) Prevost geeft volgers Barbot dien naam aan dit Land; maar Bosman noemt het Bosna, en verfchüt ook in meest allen de naamen der Landen, Steden, enz. van de Schrvvers van andere Natiën. F3 XVIPI. BOEK. XiV. HOOFDST. ii. AFD, Het KoningrykAnta. Befchry. ving van dat Land.  XVIII. jboek. xiv. HOOFDST, ti. AFD 46 HISTORIE van kunnen aanleggen; en het is grootlyks te verwonderen, dat men zich hierop niet met ernst en yver heeft toegelegd, Men kan in geen gedeelte van de waereld beter' grond vinden dan aan de oevers van de Rivier van Bou. trou, en de omliggende landflxeek is niet minder aangenaam dan vruchtbaar. Dezelve brengt een' overvloed van brood, wyn, olie, en allerhande voedfel voort; maar met het getal is ook de lust van het volk verdwenen; moedeloos, weekhartig en laf fchuilen zy onder het gefchut van het Hollandsch Fort, en laaten het grootst gedeelte van het land woest en onbebouwd liggen. Men moet zich waarlyk bedroeven, wanneer men deszelfs droevigen ftaat tegenwoordig befchouwt, en overweegt hoe bloeijende het voordeezen geweest is, en welligt kan 'er geene betere ftaatkundige vermaaning nopens de rampzalige gevolgen van den oorlog gegeven worden, dan eene befchouwing der veranderingen, welke de heerschzucht, en een trotfche onrustige aart, binnen den tyd van eene eeuw, by de inwoonders van Anta hebben te weeg gebragt. (a) Bosman verhaalt, dat hy, vóór den oorlog, die den roem van dit volk ter neder heeft geftort, gelegenheid heeft gehad van naar Bou'rou te wandelen, wanneer het oog van alle kanten vermaakt wierd door veele wélbevolkte dorpen en gehuchten, vruchtbaare en welbebouwde akkers, en door allerhande bekoorlyke voorwerpen, die in ftaat waren, om het gemoed te vervullen met blydfchap, genoegen, en verwondering over de wysheid en goedheid van den Almacbtigen Schepper. Hier kon een foldaat, die op andere plaatfen van zyne fobere foldy naauwlyks beftaan kan, met de helft van zyn inkomen genoeglyk leeven, hier leefde de arbeider als elders de deftige burger, en deeze wederom gelyk in andere landftreeken de rykfte Edelman. Daarenboven is Anta verre het geCl* ) Bosman, 12. Brief.  de GOUDKUST. 47 gezondst gewest van de gantfche Kust, gelyk blykt uit de lyst der dooden, die hier op verre na zo groot nooit is als in de andere Landen van Guinee (è) D e Rivier van Boutrou, wier oevers bezet zyn met hooge en fierlyke boomen, die eene aangenaame fchaduw over het water verfpreiden, is nog vier Engelfche mylen hooger op bevaarbaar; maar daar word dezelve opgeftopt door rotfen en verbaazende ^watervallen, die, fchoon zy voor de winzucht nadeelig zyn, echter de fraaiheid van het fchouwtooneel merklyk vermeerderen. Aan beide zy» den ziet men eene menigte van monkjes, aapen, tygers, wilde katten, en eenige olifanten; gelyk ook osfen, koeijen, paarden, fchaapen, varkens, en tam en wild gevogelte. Derzelver wateren zyn vol van allerhande foorten van aangenaame visch; doch de vischvangst is 'er gevaarlyk, uit hoofde van de veelvuldige haaijen en krokodillen, die zich in deeze rivier ophouden. De voornaamfte vlekken van deeze Landftreek zyn Bourtry, of Boutrou, Boyera, of Peter de Groote,' Pando, lókorary, dat allen de anderen in grootte en fchoonheid overtreft, Sukonda, Anta en Sama, welke allen eenige aanmerking verdienen om rede van den koophandel , die daar gedreven word. Boutry, of Boutrou, ligt by eene kleine rivier aan den voet van een' heuvel, op welken de Hollanders een klein Fort hebben aangelegd, van eene langwerpige gedaante, in twee deelen verdeeld, en aan elke zyde befchermd door vier ftukken gefchut. Hetzelve is gebouwd door eenen Karelsz. , die toen in dienst der Hollanders was, maar naderhand in dien der Franfchen overging, en welke hiertoe de vryheid kreeg van den Koning van Anta, mits betaalende eene geringe fchatting by wyze van erkentenis van deszelfs oppermacht Dit Fort word genoemd Bateftein, en deszelfs batteryën beftry- (£) Dezelfde, aldaar. XVIll. boek. xiv. HOOFDST. 11. AFD. Deszelfs 'lekken. Boutrou.  4? HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOo'FDST. II. AFD.1 Hol ' lanfisch lort Batettein. I l I 3 i i \ I I 1 ( t I \ 1 Boyera en Pandos. t v I fi t beftryken het vlek Boutrou, dat geen' anderen handel fryft dan in het goud, dat door de Negers van Adom Ier waards word aangebragt. De inwoonders zyn van een' ;ulhartijen en zachten aart, en de Hollanlers zeer genejen, die zy als hunne befchermers befchouwen. In het aar 1708 begonnen deezen daar een' grond af te fteeken x>t het aanleggen van fuikerplantagiën, en de Hollandfche aouverneur- Generaal ontbood tweehonderd flaaven van Fida, die dezelve zouden bebouwen. Ook fchreef hy laar Europa om allen de noodige verëischten tot dat werk, :n maakte zodanige toebereidfelen, dat Ridder Datby Thonas, toen Gouverneur van het Engelsch Fort te Cabo -orfo, daarüit achterdocht begon te krygen. Hy zond een /erflag van hunne handelingen aan zyne Meesters, de Beluurders van de Koninglyke Afrikaanfche Maatfchappy, :n vertoonde hen, hoe gevaarlyk het zoude zyn de Hol. anders te laaten voortgaan met een ontwerp, dat de vaardy van de Engelfche Volkplantingen in de West. Indien nerklyk zou doen verminderen. Dit fchryven had ten ;evolge, dat de Engelfchen door allerhande listen en omkopingen wisten te bewerken, dat deeze fuikerplantagiën loor verderving en verwoesting nimmer aan de verwaching der Hollanders hebben beantwoord. D e Koning van Anta houd zyn verblyf vier Engelfche nylen van het Hollandsch Fort, om dus door de nabyheid ran zyne vrienden de Hollanders gedekt te zyn tegen de yandlyke aanvallen der Negers van Adom. Cc) Boyera en Pandos, twee vlekken, die tusfchen Bou. rou en Tokorary liggen, worden enkel bewoond door isfchers en bouwlieden, die fterken handel dry ven met unne nabuuren, en hunne veldvruchten en visch verwis. ;len voor voortbrengfelen van andere Gewesten. Deeze vee vlekken kunnen uit zee gekend worden aan eene groote CO Barbot, als boven.  d e G O U D.K ÜST. 49 groote punMge rots, die digt voor derzelver ftrand ligt. 'fokorary, of Tokorado, is het voornaamfte vlek op deeze Kust. Hetzelve is gelegen op een' heuvel, die in zee uitfchiet naar het zuidoosten, en omringd is van een groot, getal rotfen, waarvan eenige onder en andere boven water' zyn, en twee Engelfche mylen verre by het ftrand langs loopen. Deeze rotfen zyn zeer merkwaardig, uit hoofde van de verbaazende groote zeegolven, die zich tegen dezelve verbryzelen, 't welk de Negers waarfchynlyk allereerst op het denkbeeld gebragt heeft om die als hunne Godheden te aanbidden, volgens de ftelling van Lucretius: Primos in orbe Deos fecit timor, (de vrees heeft de eerfte Goden in de waereld gebragt.) Het vlek, dat zich van achter deeze rotfen voordoet, behoeft in fchoonheid, welgefteldheid en grootte niet voor Boutrou te wyken. Rondom hetzelve zyn uitgeftrekte vlakten en bekoorlyke valeijen, verfierd met hoog opgaande boomen, en digt kreupel bosch, en men ziet van tred tot tred de voetfpooren van verfchillende dieren in het wit zand. De Holïanders hadden voordeezen digt by Tokorary een Fort, genaamd Wit/en, dat de Engelfche Bevelhebber Holmes hen ontweldigde, en daar onmenschlyke wreedheden pleegde ; doch het wierd in het volgend jaar door den Admiraal De Ruiter hernomen, en, als eene bezitting van weinig belang, tot den grond toe geflecht. De puinhoopen van hetzelve worden nog heden gezien, nadat het achtereenvolgende door de Portugeezen, Deenen, Pruisfifchen, Hollanders en Engelfchen is bezeten geweest; fommige Franfche Schryvers zeggen, dat het zyn' eerften oorfprong verfchuldigd is aan eenige kooplieden uit Normandie; doch, Barbot verklaart, na een ryp en naauwkeurig onderzoek, deeze ftelling ongegrond te zyn. (dj De inwoonders van Tokorary zyn beroemd wegens het maaken Ca") Barbot, pag. pa. Hedend.Hist.XVLD.I.St. G XVIIL boek. xiv. HOOFDST. I. AFD. Fokorary.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. De in •woon ders van To!ro rary zyn beroemd wegens het maaken van groote Cano's. Sukonda. 50 HISTORIE van maaken van de beste Cano's, die op de geheele Kust van Guinee gevonden worden. Men vind 'er, de dertig voeten lang, agt voeten wyd, en uit één' enkelen ftam van sen' boom uitgehouwen zyn. De Europifche fchepen, die op de Kust van Fida en Ardrah handelen, losfen en laaden gewoonlyk met deeze Cano's, en men kan derzelver waardy ligtelyk uit den prys opmaaken, naardien die zelden minder dan vier of vyfhonderd Guldens verkocht worden. De Europeaanen hebben zulke flechte gedachten ran de eerlykheid der inwoonders van Tokorary, dat zy niets van hen willen koopen, dan alleen hunne Cano'sj sn daarenboven is de Kust onveilig, en heeft een' Hechten ankergrond. Bosman verhaalt, dat dit Vlek, geduurende de oorlogen tusfchen die van Anta en Adon, zodanig verwoest is geworden, dat het by zyn' tyd maar uit eenige weinige huizen beftond. Doch het fchynt, dat het na 3ien tyd weder herbouwd is geworden, naardien fommige laatere Schryvers daarvan fpreeken als van een groot en volkryk Vlek. Sukonda ligt aan de overzyde van dezelfde Baai. Dit is een welgefteld en vermaaklyk Vlek, zeer beroemd wegens de zachtheid en gezondheid van het luchtgeftel. Het ligt omtrent zes Engelfche mylen van Boutrou, en wierd vóór de bovengemelde oorlogen voor het fraaifte Vlek van de geheele Kust gehouden. Het hééft echter mede in hec rampzalig lot der overige plaatfen van Anta moeten deelen; deszelfs inwoonders wierden verflxooid, en de huizen verwoest, en veele jaaren zyn verlopen éér het wederom tot een* bloeijenden ftaat geraakt is. De Landftreek, in agt of tien Engelfche mylen in den om:rek, is in geen opzicht minder dan die, welke wy hierdoor befchreven hebben. De valeijïn zyn allerbekoor* ykst, en de natuur, zegt Bosman, fchynt hier alle haare vermogens te koste gelegd, en alle haare fchatten uitïeftorü te hebben. Voordeezen hadden de Franfchen hier eene.  de G O U D-K U S T. 5ï eene Bezitting; maar tegenwoordig zyn de Engelfchen en de Hollanders de eenige Europeaanen , die Forten te Smkonda hebben. Het Hollandsch Fort, Oranje genoemd, is gebouwd in het jaar 1682, en het Engelsch Fort eenige weinige jaaren te vooren, doch de juiste tyd daarvan is onbekend. Zy zyn genoegzaam van dezelfde gedaante, en flechts een fnaphaanfchot van eikanderen afgelegen. In het jaar 1694 wierd het Hollandsch Fort overrompeld en geplonderd door de Negers, die in hetzelve met de bezetting ook al het fcheepsvolk vermoordden van een fchip, dat toen juist op de reede ten anker lag. Vier jaaren daarna onderging het Engelsch Fort hetzelfde lot, doch wierd een jaar daarna weder herbouwd door zekeren Nowfe, den Engelfchen Factoor, wiens naam nog in den muur ftaat uitgehouwen. Phillips, van deeze herbouwing fpreekende, zegt, dat het een gering en nietsbeduidend Fort is. In het jaar 1699 beftond het, volgens zyn verhaal, flechts in één laag huis op het midden van een plein, omringd met een' wal beplant met agt of tien ftukken gefchut. Vyf of zes jaaren laater begon de Europifche koophandel te Sukonda merklyk te vervallen, door de nydigheid en afgunst der Engelfchen tegen de Hollanders , welke echter tevens op hunnen eigen' kop t'huis kwam. Deeze nydigheid had reeds plaats vóór het verwoesten der beide Forten door de inboorlingen, en hierdoor wierden zy tot het verwoesten van het Hollandsch Fort aangezet. Toen nu naderhand de Negers ook een' aanflag maakten op het Engelsch Fort, kwamen zy in twee partyën van den kant van Eimina, de eene over land, en de andere met groote Cano's over zee. Zy naderden het Fort onder voorwendfel van eene oude fchuld te komen invorderen; doch de Engelfchen hunne klagten gehoord hebbende, weezen hen af, en zonden hen naar den Hollandfchen Gouverneur, op hoop, dat zy andermaal het Hollandsch Fort zouden verwoesten. Doch G 2 deeze XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AT I>. HollandschFort Dranje. Et7gehch Fort te Sukonda.  XVIII boek, xiv. HOOFDST II. AFD. Befchryving van het nieuw Engelsch Fort te Sukonda. Anta en Boarü $ HISTORIE van deeze het verraaderlyk oogmerk der Engelfchen merkende r ftelde de Negers te vreeden, die toen van beide kanten op het Engelsch Fort aanvielen, en de Engelfchen daarüit dreeven, terwyl de Hollanders, door de veelvuldige verraaderyën der Engelfchen met recht verbitterd, hen wei^erden by te ftaan. (e) In het jaar 1700 bleef 'er van het Engelsch Fort niets meer over dan de wallen; maar fchoon de Hóllanders dus den geheelen handel daar alleen bezaten, wierden zy echter onöphoudelyk ontrust door de dieveryën en ftrooperyën der Engelfchen. Dit afgunftig volk kuipte en woelde zolang tot dat het daar wederom voet gekregen had, en machtig genoeg was om met geweld tegen den zin der inboorlingen op nieuw een Fort op te richten, dat Merker was dan het voorige. Smith, die in het jaar 1726 daar geweest is, zegt dat het grooter, en beter verfterkt is dan dat van Dickfcove. De gedaante van hetzelve, zegt Barbot, is vierkant, en gelegen op eene hoogte, omtrent vyftig fchreden van de Zee, tusfchen de twee Hollandfche Forten van Tokorary en van Sama. Het is gebouwd van gebakken Heen, en beplant met verfcheiden ftukken gefchut; de bezetting beftaat uit vyf blanken, en twintig Negers. De haven en landing, de tuinen en gebouwen, en meer andere byzonderheden zyn genoegzaam even eens als die van Dickfcove. ~' De Europeaanen hebben één groot voorrecht te Sukonda, en dit is, dat de Amptenaars der beide Natiën, door de nabyheid der Forten, wanneer zy met eikanderen in vriendfchap leeven, eene dagelykfche verkeering onderling kun* nen hebben; een voorrecht, dat van onfchatbaare waardy is voor redelyke en gezellige wezens, die in deeze woeste m onbefchaafde Gewesten zich moeten ophouden. Wat aangaat de Vlekken Anta en Boari, derzelver : koop*. («) Barbot, als boren. Phili'ps, enz.  de G O U D-K U S T. 53 koophandel is flechts toevallig. Zy zyn gelegen tusfchen Sukonda en Sama Het Land, dat achter dezelven ligt, is bergachtig en boschryk. Het eerfte is eenigzins berucht wegens zyn' palmwyn, dien de kooplieden hier komen opkoopen, en vervolgens wederom langs de geheele GoudKust verkoopen. Dit is de voornaamfte tak van hunnen koophandel omtrent de tyden van den wynöogst. De grond brengt veelerhande wortelen, boom- en aardvruchten, wild en tam vee en gevogelte voort. Het is opmerkenswaardig , dat de inwoonders van deeze Vlekken altoos gekweld zyn met een' onverzaadlyken honger, of eetlust; hetwelk door fommige lieden word toegefchreven aan hun onmaatig gebruik van Krifca, eene foort van wyn, die in deeze plaatfen zeer gemeen is. Zy krygen hun goud van Mampo en Anguirra, doch enkel door vergunning van die van Adom, aan welken zy daarvoor eene groote fcbatting moeten betaalen; dewyl deeze Negers de magt hebben om hen den toevoer van deeze koopmanfchap af te fnyden. Voorheen hadden de Hollanders eene kleine Factory te Boari, of Aboari, doch de voordeden waren daar zo gering, dat zy die verplaatsten naar Sama, een groot en volkryk Vlek, doch welks inwoonders zeer arm zyn. (ƒ) Sama ligt op eene hoogte, en langs deszelfs Fort vloeit de aangenaame Rivier van St. George, die zich niet verre van daar in de Zee ontlast. De Stad of Vlek bevat meer dan tweehonderd huizen., welken in drie gehuchten fehynen verdeeld te zyn, en waarvan een vlak onder het gefchut van het Hollandsch Fort St. Sebastidan gelegen is. Des Mare'.ais houd Sama voor eene van de grootfte plaatfen van de gantfche Goud Kust; gelyk ook Barbot, die nopens deszelfs ligging, uitgeftrektheid, en getal van de inwoonders geheel met hem overeenkomt.. De Cjf) Bosman, 13. Brief. G 3 XVIII. eoek. xiv. hoofdst. II. afd. Sama..  54 HISTORIE van XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. ii. AFD Hel. landsch Fort St. Sebas■ liaan. De eenige bezigheid der inwoonders is de visfchery, dat alleen eene genoegzaame bewysrede voor hunne armoede is. De regeeringsform van deeze plaats is republikeinsch; de overheden, die het oppergezag in handen hebben, worden op gezette tyden veranderd, en zyn afhanglyk van den Koning van Gavi, die zich echter zeer zelden met de zaaken van deezen Staat bemoeit. Deeze Vorst houd zyn yerblyf eenige mylen landwaartsïn , is zeer ryk en mag tig, en word grootlyks ontzien door allen zyne nabuuren. ( g ) D e Hollanders hebben hier een Fort, genaamd St. Se. bastiaan, dat genoegzaam volgens hetzelfde ontwerp gebouwd is als dat van Boutrou. Geduurende den oorlog tusfchen Engeland en Holland hebben de Engelfchen, met hulp der Negers van JaH, menigmaal getracht het Fort St. Sebastidan te vermeesteren, doch zy hebben nooit meer kunnen doen dan flechts deszelfs buitenwerken befchadigen, zonder verder te kunnen komen, en dus zyn de Hollanders, in fpyt van alle hunne listige of geweldige poogingen tot heden toe bezitters van hetzelve gebleven. Barbot zegt, dat de wooningen van hetzelve zeer gemaklyk, en de gelegenheid zeer gefchikt is voor den koophandel, naardien de Negers van Adom en Warshes daar een' geftadigen handel dry ven in goud, dat zy tegen Europifche goederen verwisfelen. De Hollanders zyn zeer gezien by de inboorlingen, offchoon zy eene jaarlykfche fchatting betaalen aan den Koning van Gavi. De Rivier van Sama word door de Portugeezen genoemd Rio de San Juan, doch de inboorlingen noemen die Bofum - Pra, dat is God, of Godheid, en verëeren dezelve ook als zodanig. Zy zeggen, dat dezelve honderd Engelfche mylen landwaartsïn haaren oorfprong neemt, en Barbot Hemt hierïn met hen overeen. Derzelver mond is zeer bevaarbaar, naar- Cf) Des Marchais. Bosman, als boven.  de GOUD-KUST. 5ï" naardien men in denzelven niets behoeft te vermyden dan alleen eene platte rots, welke de zeelieden de Suikerhoek noemen. Des Marcbais verhaalt, dat de Hollanders, voorgenomen hebbende om, zo het mooglyk ware, de mynen te ontdekken, uit welke de Negers hun goud haaien, eene floep uitzonden met zes mannen, om de Rivier tot aan haaren oorfprong op te vaaren. Nadat deezen nu reeds zes dagen op reis waren geweest, en zestig Engel fche mylen verre tegen een' fnellen ftroom opgeroeid hadden, zagen zy, dat alle hunne moeite verloren was, en dat de verdere doortocht belet wierd door rotfen, droog, ten, en watervallen, welken hen noodzaakten onverrichtei zaake terug te keeren. (/?) Het land rondom Sama is wel voorzien van wortelen, boom- en aardvruchten , en andere levensmiddelen, die veelal voortkomen uit de kleine landftreek Jaben, welke zo naby Sama gelegen is, dat veele Aardryksbefchr)ver; die voor een gedeelte van Sama genomen hebben. Een weinig verder oostwaarts ligt het Land fabi, of Jabbah, dat zich geheel tot Commendo toe uitftrekt. De Koning van dit Land is zo arm, dat Bosman de Europifche koop lieden raad hem niet te veel te vertrouwen, ten minfte niet hooger dan ter waardy van honderd guldens, niet uil hoofde van zyne eerlykheid, maar van zyn onvermogen. Hy voegt 'er echter by, dat de grond zo vruchtbaar is, dat de inwoonders zich weinaast zouden kunnen verryken, zo zy niet blootgefteld waren aan geduurige" invallen van hunne nabuuren, die hen komen uitplunderen, en daarenboven nog alles verbranden en verwoesten, dat zy niet kunnen medeneemen. Abrobi is het eenigst Vlek van deeze Landftreek, dat eenige opmerking verdient. Het ligt aan eene Baai, en achter hetzelve is eene groote vlakte, welke zich tot aan eene ry van hooge bergen uitftrekt. In dit N geheel C&) Barbot, p. 156. xvni. BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFD. Voort, breng felen van het Land rondom Sama. Het Land van Jabi, of jabbah. Abrobi.  XVIII BOEK. XIV. HOOFDST. ii. A F B Het KoningrykCommendo. 1 i l 3 i \ c 2 S6 HISTORIE vas geheel Gewest word weinig zuiver goud gevonden, doordien de inwoonders zo wel bedreven zyn in de kunst om hetzelve te vervalfchen als eenig volk van de Kust van Guinee. Wy zullen ten befluite nog hierby voegen, dat de Rivier Chain feta, of Rio de San Juan, van zo veel gewigt is voor de Hollanders, dat zy zonder die, volgens het zeggen van Bosman, kwaalyk in ftaat zouden zyn om het Fort te behouden. Zy worden door middel van dezelve voorzien van fpys en drank, en hout voor floepen, Cano's, en huistimmerwerk. Met één woord, zy is de voornaamfte bron van koophandel en levensonderhoud. (0 Befchryving van het Koningryk Commendo. Dit Koningryk, dat door de Reizigers Commendo, Commany, Komany , Aguesto, en Guaffo genoemd word, grenst ten westen aan de Landen Jabi,en jabenf ten noordwesten aan Adom, ten noorden aan Ambranbo, ten oosten aan Adena, of Eimina, eene kleine Republiek, :usfchen de Koningryken Commendo en Fetu gelegen, en :en zuiden aan den Oceaan Deszelfs uitgeftrektheid bevat Dmtrent vyf Engelfche mylen, langs de Zeekust, en geloegzaam even zoveel landwaartsïn. In deszelfs midden lan het ftrand ligt Klein■ Commendo, of Commany, door 3e Negers genoemd Ekki Jekki; hetzelve heeft de Kaap Aldea^das^ Terras ten westen, Ampani ten oosten, en :enige kleine gehuchten tusfchen beiden liggen. Commendo s eertyds een gedeelte geweest van Sabu en Fetu, doch 'oor eenige jaaren een afzonderlyk en onderfcheiden Koingryk geworden. De Hoofdftad , daar de Koning zyn erblyf houd, word genoemd Guaffo. Dezelve is groot, n wel bevolkt, en bevat meer dan vierhonderd huizen, y is gelegen op een' hoogen grond vier Engelfche mylen van O') Bosman, 13. Brief  de GOUD. KUST. S7 van Klein Commendo; de Hollanders onderfcheiden deeze twee plaatfen door den naam van Groot- en Klein ■ Com mendo. Die Koningryk brengt niet veel ryst voort, maar evenwel zyn deszelfs vlakten niet minder vruchtbaar dan aangenaam, en de bergen met hoog en laag geboomte begroeid, dat een alleraangenaamst gezicht oplevert. Ach ter Klein -Commendo ryst het land langzaam op tot kleine heuvelen, die zeer bevallig bezet zyn met altoos groene bosfehen, en tusfchen deezen zyn vlakten en weiden, die zeer fraai zyn afgedeeld, en beplant met veelerhande foorten van vruchtboomen. De inwoonders zyn van een' dapperen en oorlogzuchtigen aart, en zo talryk, dat de Koning in dit klein land een leger van meer dan twintigduizend mannen kan op de been brengen. Zyn lyfwacht beftaat uit vyfhonderd moedige, onverfchrokken, getrouwe , en welgewapende mannen. De meeste Schryvers zyn van gevoelen, dat Commendo ryk is in goudmynen, maar dat de Koning, uit vrees van de goudzucht der Europeaanen gaande te zullen maaken, dezelve niet wil laaten bewerken. Barbot verhaalt, dat eenige inboorlingen niet verre van de Kaap Aldea eene ryke goudmyn ontdekt hadden, maar dat de Koning en zyn Raad, om alle fchadelyke gevolgen voor te komen , en derzelver opening te beletten, die terftond voor eene Godheid deeden verklaaren. (k) Naardien dit Koningryk in twee Landfchappen verdeeld is, zullen wy beginnen met de befchryving van dat' van Klein-Commendo. Dit Landfchap, zegt Artus van1 Dantzig, word door de Portugeezen genoemd Aldea das Terras, en door de inwoonders Ekki Tekki. Villant zegt, dat deszelfs Stad meer dan honderd huizen in zich bevat. Dezelve ligt aan den oever van een fraai riviertje, dat zich naar het zuiden in de Zee ontlast, daar het eene foort (*) Barbot, als boren. Prevost, Tom. 5, L. 9, Ch. 4. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. H XVIII. boek. XIV. HOOFDST. li. AFD. Vruchtbaarheidvan den grond. 4art des volks. Klein, lommen. b.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST II. AFD, 58 HISTORIE van foort van haven of bergplaats van floepen en Cano's maakt. De noordöostzyde • an de Stad, daar de Franfchen voordeezen een verblyf hadden, is omringd met kleine heuvelen, aan welker voet fraaije vette weiden en vruehtbaare akkers liggen, die allen van elkandaren zyn afgefcheiden door dubbele ryën vruchtboomen. Klein'Commendo is voordeezen eene plaats van veel belang, en eene der fraaifte Steden van geheel Guinee geweest. Tegenwoordig vertoont het zich flechts als het overfchot van eene fchoone Stad, die door het vuur verwoest is geworden , en als een wélbevolkte puinhoop van eene eertyds bloei jende handelplaats. Zodanig was deszelfs toeftan 1 in het jaar 1675, toen het grootst gedeelte der inwoonders, door den brand uit hunne huizen verdreven, naar Ampani geweken waren. De inwoonders zyn hier over het algemeen van een' onrustigen, listigen, en bedrieglyken aart, en zeer geneigd tot liegen en fteelen. Hunne bezigheid beftaat in den vischvangst, of in koophandel, en de nabuuren gebruiken hen veel voor hunne makelaars en factoors, voornaamlyk de inwoonders van Akanten, die een' fterken handel dry* ven. IVfon kan hier eiken ochtend langs de Kust zeventig, tachtig, en meer groote Cano's tellen, die bezig zyn met visfchen, of handelen met de fchepen, die op de reede liggen. Tegen den middag gaan zy naar den wal, wanneer de wind uit het zuidwesten begint te waaijen, zo om de gemaklykheid van dan aan land te kunnen komen , als om zich eene marktplaats te bereiden voor hunne goederen , het zy dan te Klein- of. te Groot-Commendo, daar de binnenlandfche Negers met de voortbrengfelen ran hunne byzondere Gewesten byëen vergaaderen. Geene markten van de waereld kunnen beter, of tot een' billyker' prys dan deeze voorzien zyn van allerhande foorten van graanen, wortelen, boom- en aardvruchten en visch. (/) CO Bosman, als boven. De  de GOUDKUST. 59 De Engelfchen en de Hollanders hebben hier beiden een Fort. Het Engelsch Fort is, volgens de befchryving van Barbot, een groot vierkant, voorzien met een bastion op eiken hoek, en in het geheel beplant met vier-en twintig ftukken yzer gefchut. Hetzelve is wel voorzien van water, en heeft eene bezetting van zestig mannen, de Negers daaronder begrepen. Smith zegt, dat, na Cabo Corfo, dit de fterkfte vesting is , die de Engelfckn in Guinee, of ten minfte op de Goud-Kust hebben. Het Hollandsch Fort fredenburg is omtrent een fnaphaanfchoot van daar gelegen, doch het nut en vermaak, dat de Fac toors uit deeze nabyheid zouden kunnen trekken, word bekt door den nyd en twistzucht der Engelfchen. Het Hollandsch Fort lrredenburg is gebouwd in het jaar 1088 door Sweers, die ten dien tyd Gouverneur Generaal was. De vesting is vierkant, en gedekt door goede batteryën, die beplant zyn met twee - en ■ dertig ftukken gefchut. In het jaar 1695 wierd hetzelve in den nacht overvallen door de Negers, op een' tyd, dat twintig mannen van de geringe bezetting , over welke Bosman het bevel voerde, ziek te bedde lagen. Zy wierden ech ter, na eene fchermutfeling van vyf uuren, met groot verlies terug gedreven. Schoon de Negers geheele hagelbuijen van pylen fchooten door de bresfen van den wal, die niet zohaast konden digt gemaakt wo'*den, waren zy echter zulke flechte fchutters, dat Bosman niet meer dan twee mannen verloor. Zy lieten echter den moed niet zakken, maar keerden kort daarna terug, met oogmerk om zich door het zwaard een' weg te baanen. Bosman had intusfchen naar Eimina om onderftand gezonden, die ook nog even by tyds aankwam, juist toen de Negers bezig waren met de deuren van de voorpoort met hunne zwaarden open te hakken. Hierop ontftond een hevige ftryd tusfchen de hulptroepen, die hun best deeden oir. zich een' weg naar het Fort te baanen, en de Negers. H 2 di XVIII. boek. XIV. HOOFDST. f. AFD. Fngehch Fort tg KleinCommendo. BollandscltFort Vra. denburg. Vredenburg word belegerd door de Negers.  6o HISTORIE van XVIII boek. XIV. HOOFDST li. A F I Meest gezochtt koopma fchappe in Couv mendo. Verv, fching van he goud. die vast befloten hadden hen dit te beletten. Na een hevig gevecht van ruim een half uur, kreegen de Hollanders de nederlaag; doch het grootst gedeelte derzei ven. kwam echter binnen het Fort. Door deezen onderftand kreegen de belegerden nieuwen moed, en de Negers verboren den lust om de belegering te vervolgen. Busman. zegt, dat zyn Opperkonftapel door verraad het gefchut vernageld had, door welk fnood bedryf het Fort byna verloren was geworden. Nadat de belegering opgebroken was, zond hy den misdaadigen geboeid naar Eimina, om geftraft te worden, maar in de plaats van dat wierd hy door den Gouverneur - Generaal niet alleen in vryheid ge* fteld, maar zelfs in een gewigtiger en voordeeliger bediening geplaatst dan die hy te yooren bekleed had. (mj De voornaamfte koopmaihfchappen, welke door de ' Negers van Commendo gezocht worden, zyn glazen kraaien, metaalen bellen, koperen knoopen, en allerhande * linnen en wollen ftoffen. De drie eerfte artikelen zenden zy landwaartsïn ter verruiling voor ftofgoud, en de laatsten koopen zy meest voor hun eigen gebruik; echter kan men allen deeze artikelen alleen in het klein aan hen verkoopen, en zy bedienen zich van zo veelerhande factoors, agenten en makelaars, dat de handel met hen zeer verdrietig en langwylig word. Wanneer zy met hunne nabuuren in oorlog zyn, kan men goedkoop flaaven by hen koopen, want zy haasten zich om hunne gevangenen kwyt te worden, om de onkosten van derzelver onderhoud uit te winnen. Wanneer een fchip zulk eene gelegenheid treft, kan de Kapitein verzekerd zyn van in wei- i*nig dagen zyne geheele laading te zullen hebben. Barbot zegt, dat de vervalfching van het goud hier zeer algemeen * en met groote behendigheid geoefend word. Het flechtst: eoud is dat zy aha of haïa noemen ;• maar deeze foort van, Bosman, 4. B"efi  be GOUDKUST. 6.i van vervalfching is niet nieuw, want Jrtus heeft reeds aangemerkt, dat by zyn' tyd het volk van Commendo berucht was wegens dit fchelmsch bedrog. Na het goud met koper ondereen gefmolten te hebben, hakken zy de klompen in kleine {tukjes, om de vervalfching des te beter te verbergen. Zelfs hebben zy fomtyds de onbefchaamdheid gehad van de Hollanders koper voor goud te koop te bieden. (n~) -ut. Wanneer het volk van Commendo in oorlog is, hebben zy gewoorlyk eene flaavenmarkt te Klein ■ Commendo, om dezelven des te fpoediger te kunnen kwyt worden. Ook laaien zy hier altoos zekeren voorraad van goud in handen van hunne agenten, om den koophandel voort te zetten, terwyl zy te veld trekken om hunne vyanden te beoorlogen. Intusfchen is de goudhandel hier juist niet van zeer veel belang, fchoon de Negers nog de over blyffelen toonen van eene Normandyfche Factory, die enkel om deezen handel aangelegd is geweest. De Franfckn beroepen zich fterk op deeze Factory, en zeker Schryver van die Natie beweert, dat, zo de Franfckn op hunne zaak gepast hadden, zy tot heden toe in het bezit van den uitfluitenden handel met geheel Commendo zouden gebleven zyn. Hy ftaaft dit zyn zeggen met eene mondelinge overlevering, dat, naamlyk, zeker Koning van Commendo, verneemende dat 'er een Fransch fchip op de reede gekomen was, allerhande ververfchingen naar boord zond, en den brenger beval aan den Kapitein te zeggen , dat hy vast befloten had met geene andere Europifche Natie te handelen, zolang de Franfchen hunne goederen in zyn Land te koop zouden brengen. Barbot verhaalt insgelyks, dat de inwoonders tot heden toe eene groote genegenheid voor de Franfchen hebben. By zyne tweede reis in het jaar 1682 , zond de Koning zyn' eigen' zoon aan boord SJ (,».) Barbot, p. 268.. H 3 XVLU. boek. XIV. HOOFDST. \1Ï AFD. Over- blyffels van eene Fran/che factory f.e Klem- Cotnmeo» io.  62 HISTORIE van XVIII. boek' XIV. HOOFDST. i II. AFD. Voorjlag van den , Heer Bar bot, om eene ' Franfche < Factory J in Coni- y men do op, te rechten. Terra Piguena, of Lari. ; joord, ter verzekering van zyne ^Barbot'sj terugkomst, in gevalie deeze naar Commwlo wilde komen om een :ractaat van koophandel tusfchen de beide Natiëo met hem ;e fluiten; fchoon hy ten zelfden tyde de Engelfchen en Hollanders het oprechten van eene Factory geweigerd had. Bar'-ot ftelde, by zyne terugkomst in Frankryk, dien /oorflag aan den Minister der buitenlandfche zaaken voor, :n benoemde het diftrict van Ampani, als best gelegen er oprechting van een Fort; doch, zyn voordel wierd >p dien tyd niet in acht genomen, (o) In het jaar 1688 :wam Du Casfe op de Goud - Kust met een Eskader van der oorlogfchepen, die te Rochefort uitgerust waren, met logmerk om eenige Bezittingen in Commendo op te rechen, daar de inwoonders genegen waren om de Hollanders lit hun Land te verdryven. Hy vestigde hier inderdaad iene Factory, en liet in dezelve eene kleine bezetting, vaarna hy naar Alampi en Fida zeilde, om aldaar insgelyks e doen. Eenige weinige maanden na het vertrek van Du Casfa van Commendo, wisten de Engelfchen uit afgunst :egen de Franfchen en Hollanders een' oorlog tusfchen de Negers te verwekken, waarby derzelver Koning fneuvelde, 3e Franfche en Hollandfche Bezittingen verwoest en ge. plonderd, en de beide bezettingen genoodzaakt wierden laar Eimina te vluchten. Na dien tegenfpoed hebben de Franfchen hunne onderneeming nimmer hervat. Een weinig beoosten het Fort ligt een Vlek, genaamd Terra Piguena, of Lari. Dit behoort aan de Hollan* Iers, doch deszelfs koophandel is van weinig belang, uit loofde der nabyheid van Eimina , dat allen de voornaam* (te takken van koopmanfchap tot zich trekt. Wanneer 3e Portugeezen willen handelen, zenden zy eenigen van hunne Landslieden naar Commendo, of naar Ekki Tekki, net ftofgoud om het aan de Hollanders te verkoopen. ( p ) Het CO Barbot, als boven. C/O Bosman, 4. Brief.  de GOUD-KUST. 63 Het Koningryk Commendo was in een' zeer bloeijenden ftaat, en deszelfs inwoonders leefden in de beste eensgezindheid met de Hollandss, toen de nyd en afgunst der Engelfchen hen aanftookten om zonder rede de Hohcndeis te beoorlogen. Dit fnood oogmerk mislukte hen eenter een' geruimen tyd, door de tusfehenkomst van des Ko nings broeder, die toen by den Hollandfchen Gouverneur te Eimina zyn verblyf hield; maar nadat deeze om zeker gefchil met den Gouverneur het Kasteel verlaten had, tochten de Engeljo.en allerharde gelegenheden om hen tot het pleegen van vyandlykheden tegen de Holhnd'.rs aan te zetten. Toen in het jaar 1694 de Gouverneur van Eimina eenige mynwerkers uit Europa overgekregen had, en hy eene proef van hunne bekwaamheden wilde neemen op een' kleinen heuvel, twee Engelfche mylen van Credcnturg af gelegen, namen de inboorlingen dit zeer euvel op, dewyl deeze heuvel een van hunne Godheden was. Zy overvielen de mynwerkers, namen hen hunne gereedfehappen af, en namen allen degeenen gevangen, die niet gaauw of behendig genoeg waren om hen te ontkomen. De Hollanders klaagden over deeze beleedigmg by den Koning; maar deeze weigerde hen voldoening te geeven, onder voorwendfel, dat hy daarin1 onfchuldig was, en niets van de zaak geweten had. Doch toen de Hot. landers fterker aandrongen, en begeerden, dat ny den aanvoerder ftraffen zou, wierp hy de gantlche fchuld op Jan Kabès, die digt by het Fort l/redmturg woonde, en fterken koophandel dreef met de Hollanders Op dit gezegde van den Koning zond de Gouverneur eenige troepen naar Comm ndo, om Jan Kabès tot het geeven van voldoening te noodzaaken. In den beginne wilde Jan Kahès by den Gouverneur'gaan om zich te rechtvaardigen, doch door de Engeljchen aangeftookt veranderde hy welhaast van befluit, en befloot des Gouverneurs volk met geweld te keer te gaan. Hy verzaamelde in haast een XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. ii. AFD, Oorlog tusjeben het volk van Commendo en de Hollanders , en oorzaak van den,-  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFD. De En. geTehen herbouwen hun Fort te Commendo. Ver • keer d ge drag van den Hol landfchenGouverneur van Eimina. i \ i 64 HISTORIE van hoop Negers, viel op de Hollanders aan, en raakte met hen in een fcherp gevecht, waarby van beide zyden veel volk fneuvelde. Door dit geval raakte het geheel Land in oproer. De Engelfchen bereikten toen hun oogmerk; Jan Kabès, dien zy geduurig meer en meer tegen de Hol. [anders opflookten, noodde hen om zich in zyne nabuur, fchap neder te zetten, en bood hen daar toe eene plaats lan in zyn eigen Vlek, met belofte van hen binnen kort in ftaat te zullen ftellen om de puinhoopen van het Fort, lat zy daar voorheen bezeten hadden, weder op te bouwen. Bosman zegt, dat zy dit werk met zo veel fpoed voortsetteden, dat het binnen weinig weeken niet alleen bewoonbaar was, maar zelfs zo fterk, dat men hen niet dan met groote moeite vandaar zou kunnen verdryven. (qj D1 t Fort word befchermd door vier batteryën en een' Herken toren , beplant met zwaar gefchut, waarmede zy het Hollandsch Fort grootlyks kunnen benadeelen. Bosman zegt, dat de Hollandfche Westïndifche Maatfchappy zich hooglyk beklaagde wegens de oprichting van dit Fort, en haaren Gouverneur van lafhartigheid, traagheid en domheid befchuldigde, omdat hy het bouwen van hetzelve zo E»oedfchiks had toegelaten. Ook wierd zyn gedrag jegens Kabès als zeer onvoorzichtig afgekeurd; doch hy vleide :ich dezelfde eerbewyzingen te zuilen genieten, welke men Sweers zyn' voorzaat had aangedaan. Deeze had door lyne minzaamheid by het volk van Commendo, na den lood van hunnen Koning, een genoegzaam onbepaald getag weeten te verkrygen, en zyn Opvolger verbeeldde :ich, dat hem dit insgelyks zou gelukken; doch hy floeg laartoe een' gantsch anderen, en (gelyk gebleken is) verkeerden weg in. Om zyne voorige misflagen te herlellen, huurde hy voor vyftigduizend guldens een leger Wegers ten dienst van de Hollandfche Maatfchappy. Dit leger (^) Bosnan, als boven. Barbot, p. 159 & feqq.  de GOÜ D-K UST. 6$ leger beftond uit inwoonders van Joffer en Kabestère , en was fterk genoeg om niet alleen het Land van Kabès, maar zelfs het geheel Koningryk Commendo te veroveren, zo de Gouverneur de onvoorzichtigheid niet had gehad van te zeggen, dat hy, na die van Commendo geftraft te hebben, ook die van Fantin zn.Sabu zou onderbrengen. Hierdoor zagen deeze twee Koningryken zich genoodzaakt om met die van Commendo ééne lyn te trekken. Deeze verëenigde volken maakten eene zo talryke legermacht uit, dat zy de Hollanders en derzelver bondgenooten, na verfcheidene nederlaagen, buiten ftaat ftelden om iets meer tegen hen te onderneemen; doch de loop hunner overwinningen wierd welhaast geftuit door onderlinge onëenigheden, welke tusfchen hen ontftonden. Tekki Ancan, broeder van den Koning van Commendo, door zyn' broeder beleedigd zynde, ging over tot de Hollanders met de Negers van Adom. en eenige andere hulpbenden. Dit onverwacht geluk ftelde de Hollanders in ftaat om nog eenmaal een' veldflag te waagen, in welken de overwinning langen tyd twyfelachtig bleef. Kindelyk begon de kans naar de zyde der Ho.lanürs over te hellen; doch deezen hunnen plicht vergeetende, vielen aan het pionderen van des vyands legerplaats. Zohaast de Koning van Commendo, die een van de dapperfte en ervarendfte krygslieden van zynen tyd was, zulks bemerkte, befloot by uit dien misflag zyn voordeel te trekken. Hy herëenigde zyne verftrooide macht, en gaf aan zyne troepen bevel, dat zy met den fnaphaan op fchouder naar de Hollanders zouden toe trekken, om hen in de verbeelding te brengen, dat het een hoop van hunne bondgenooten was, die naar hen toe kwam om den buit met hen te deelen. Deeze krygslist gelukte hem naar wensch; hy viel met groote dapperheid op zyne vyanden aan, dreef hen uit de legerplaats, en behaalde eene volkomene overwinning. Bosman fchryft allen deeze verliezen der Hollanders toe aan de verkeerde Hedlnd. Hist. XVI. D. I. St. I tn XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. i. AFD.  66 HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFE De Ho! Janders bieden aen Koning va> Cornmen. do den vreede aan. en onvoorzichtige handelwyze van den Hollandfchen Gouverneur, die eerst door zyne onbedachte fnorkery twee magtige Natiën verbitterd had, en nu in deezen flag, daar hy de overwinning genoegzaam in zyne handen had, zyn volk toeliet dezelve te verwaarloozen om hunne pionderzucht te voldoen, (r) ■ De volgende Gouverneur befloot geheel andere maatregelen te volgen. Ziende, dat 'er met geweld van wapenen niets te winnen was, floeg hy den weg van vriendschap en onderhandeling in. Hy bood den Koning van Commendo eene wederzydfche of- en defenfive alliantie aan, onder geen ander beding dat dat hy de fchade, die de Hollanders by den laatsten oorlog geleden hadden, vergoeden zou. Doch de Engelfchen, voorziende, dat hen uit deeze verzoenjng eene billyke wraak wegens hunne veelvuldige verraderyën te wachten ftond, fielden op nieuw allerhande listen en laagheden in het werk om den Koning van deeze verbindtenis af te trekken; zy fielden hem onder anderen voor, dat hy nu de magt in handen had, en dat het dus nu aan hem ftond de Hollanders voorwaarden voor te fchryven, en geenzins die van hen aan teneemen, en datzy, (de Engelfchen) ingevalle hy den oorlog wilde hervatten, bereid waren hem met alle hunne magt by te flaan. De Koning van Commendo, door deeze en dergelyke listige voorflagen opgeftookt, begon wederom nieuwe vyandlykheden tegen de Hollan. ders. Deezen verdroegen een' tydlang alle deeze beledigingen met geduld, in hoop, dat zy des Konings haat en verbitterdheid door vriendlykheid en gemaatigdheid zouden te boven komen; maar eindelyk ziende, dat zy niets vorderden, maar dat hy integendeel fleeds meer en grootere vyandlykheden begon te pieegen, keerden zy zich tot de Negers van Fantin, en zochten hen te beweegen, dat zy zich (r) Barbot, p. a<58.  de GOUD.KUST. 67 zich onzydig zouden houden. Dus wierd dit volk van beide kanten aangezocht, van den eenen kant trokken zy geld om medehelpers te zyn, en van den anderen kant trokken zy eene nog grootere fom om flil te zitten. Zy verkoozen dit laatste als meest overëenkomftig met hun belang en geneigdheid; ja zelfs lieten zy zich door een gefchenk van drieduizend guldens overhaalen om de Hollanders met hunne geheele magt by te ftaan. Terwyl nu de Gouverneur van Eimina zich veel goeds van deeze nieuwe verbindtenis beloofde, zag hy op het onverwachtst alle zyne hoop te leur gefield, door het verraad van den Engelfchen Gouverneur van Cabo Corfo, die de Fantineezen nog grooter fom aanbood, onder voorwaarde, dat zy zich onzydig zouden houden. Zy namen deeze aanbie. ding aan om dezelfde rede, waarom zy die te vooren van de Hollanders hadden aangenomen. Hun Opperhoofd was de eenige man, die befloot de Hollanders getrouw te blyven. Deeze wierd derhalven door hen van zyne waardigheid beroofd, en een ander Vorst wierd in zyne plaats gefield, die meer genegen was om zich naar den zin van het volk te fchikken. Intusfchen zagen zich de Hollanders, door de geduurige vyandlykheden van het volk van Commendo genoodzaakt om van den eenen kant die van Adom, en van den anderen kant die van Akani en Kabestere te hulp te roepen, en hen daartoe door een gefchenk van vyfduizend guldens elk over te haaien. De goede uitflag van deeze verbindtenisfen fcheen onfeilbaar zeker te zyn; doch het verdeelen van de onderftandsgelden had onderlinge onëenigheden tusfchen deeze volken verwekt, en hunne zaaken zodanig in verwarring gebragt, dat zy de Hollanders niet van dienst konden zyn. Maar in de plaats van hen hunne trouwloosheid te verwyten, wendde de Gouverneur van Eimina zich tot de Negers van Dinhra, die hy door een gefchenk van agtduizend guldens op zyne zyde poogde te trekken. Deezen namen het I 2 gefchenk xvin. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD. Zy worden door de verraaderyder Engelfchenvan hunne Bondgenootenterlaten.  68 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. ii, AFD Snoode gruweldaad der Engel fchen van Cabo Corfo. gefchenk aan, en maakten zich gereed tot den optogt, toen eenige nabuurige volken almede door de Engelfchen opgerokkend, een' inval in hun land deeden, en ben dus noodzaakten hunne wapenen tot hunne eigene veiligheid te gebruiken. Zy waren echter zo eerlyk, dat zy het genoten onderflandgeld terug gaven, na daarvan flechts de gedaane onkosten van hunne Gezanten afgetrokken te hebben, welk voorbeeld echter niet gevolgd wierd door de Negers van Fantin, die in het minst niet aan eenige teruggeeving dachten. In deezen veriatenen toefland bleef de Hollanders niets anders over dan op de best mooglyke wyze met die van Commendo vreede te maaken; toen een gelukkig toeval hen gelegenheid gaf, om hunne zaaken te herflellen, en zich met eer uit deeze verwarde omftandigheden te redden. De Broeder des Konings van Commendo, die, ge'yk gezegd is, in het begin van den oorlog tot hen was overgegaan, wierd om zeker misdryf met zyn geheel huisgezin door den Gouverneur naar Suriname gebannen. Toen dit vonnis aan de Bewindhebbers der Westïndifche Maatfchappy ter oorèn kwam, wierd hetzelve veel te flreng geoordeeld, en om die rede vernietigd. Deeze Prins wierd in vryheid gefield, en naar Eimina terug gezonden, daar men befloot hem naar den Koning zyn' broeder te zenden, om door zyne bemiddeling met denzelven een' eerlyken vreede te treffen. Hy Haagde zo gelukkig in deeze onderneeming, dat hy den Koning welhaast bewoog om naar redelyke voorwaarden te luisteren, volgens welke den vreede ook kort daarna tusfchen hem en de Hollanders gefloten wierd. Cs) De Engelfche Gouverneur van Cabo Corfo, door deeze verzoening alle zyne verraderyën en listen verydeld ziende, befloot zich deswegens aan den Koning van Commendo te wreeken; hetgeen hy ook kort daarna ten uitvoer bragt door het pleegen van een gruwel- Huk, C-0 Barbot, als boven. Bosman, 4. Brief.  de GOUD-KUST. 6; ftuk, waarvan zelfs de allerfnoodfte volken een afgryzen hebben, en waarvan het denkbeeld naauwlyks in den wreedften mensen kan opkomen. Hy deed den Koning, onder fchyn van vriendfehap, by zich ter maaltyd noodigen, en hem, toen hy aan tafel zat, door eenige lafhartige en onwaardige moordenaars aanvallen en vermoorden; waarlyk eene jammerlyke belooning voor de gewigtige dienften, die deeze Vorst aan de Engelfche Natie bewezen had. (D) Deeze fnoode en onmenschiyke gruweldaad bragt het Lmd op nieuw in verwarring. (\t) Het volk van Com« mendo was tot woedens toe verbitterd tegen de Engelfchen, en hitste zich onderling aan tot eene gevoelige wraak tegen die verraaderlyke moordenaars van deszelfs dapperen Koning. Van den anderen kant verliet Tekki Ancan, 's Konings broeder, die van den moord kennis had, Eimina. in ftilte, en begaf zich naar de Engelfch n te Cabo Corfo, om hen zyn eigen Vaderland te helpen onderbrengen. Dit fnood vloekgefpan floeg aan de Hollanders voor, dat zy zich te zaamen zouden verëenigen om Commendo onder te brengen, zeggende, dat dit de feboonfte gelegenheid was om zich te wreeken van de beleedigingen, welke het volk van Commendo hen in den laatsten oorlog had aangedaan. Doch de Hollandfche Gouverneur, die van alle trouwloosheid een afkeer had, en daarenboven wist hoe weinig hy dit verraadersch volk moest vertrouwen, wees hunne aanbieding met verontwaardiging van de hand. Kieren ) Barbot, als boven. (D) De Engelfchen erkennen zeiven als eene waarachtige zaafc, dat deeze ongelukkige Koning dus mnorddaadiglyk omgebragt is geworden, en dat zyn hoofd nog heden op het Kasteel van Cabo Corfo bewaard word, voor hetwelk de Negers van Commendo nieermaalen groote lommen gelds gt baden hebben. I 3 XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. De En. gelfchen v/orden door die van Commendogeheel verflagen, Slecht gedrag. van den Holland fchen Gouver- ■ neur. \ I < 70 HISTORIE vam Hierdoor wierden Tekki Ancan en zyne vrienden de Koningsmoordenaars genoodzaakt elders om hulp te gaan zoeken, gelyk zy dan ook werklyk eenige kleine Staaten op hunne zyde kreegen, en uit die allen een leger op de been bragten, dat veel talryker was dan dat van Commendo. Hiermede vielen zy op die van Commendo aan; doch de uitflag van dit gevecht gaf hen loon naar verdienften: zy wierden geheel en al verflagen, zodanig dat van hun magtig leger maar weinig manfchap overbleef. Het volk van Commmdo had deeze volkomene overwinning voornaamlyk te danken aan het beleid en de dapperheid van hunnen Veldheer Tekki Aniï, die zich in deezen veldflag byzonder deed uitmunten, en den roem verwierf, dat hy een niet minder bekwaam en dapper Bevelhebber was dan de overleden Koning. Schoon de Hollanders eerlyk genoeg geweest waren om zich volftrekt onzydig te houden, had echter de Veldheer van Commendo de beleefdheid van een groot getal afgehouwen hoofden der vyanden naar Eimina te zenden, om door deeze oplettendheid te betoonen, dat hy voorgenomen had met de Hollanders te leeven en te fterven. Dit gefchenk wierd ook vriendlyk aangenomen , en de overbrengers met gefchenken en vriendfchapsverzekeringen naar den Veldheer terug gezonden. Thans hadden de Hollanders de fchoonfte gelegenheid om de Engelfchen hunne veelvuldige verraaderyën en fchelmftukken betaald Ie zetten; doch de belangens der Hollandfche Westïndifche Maatfchappy wierden volftrekt verwaarloosd door de laflartigheid en vadzigheid van haaren Gouverneur, die zich »eheel liet regeeren door zekeren begunftigden Neger, dzim genaamd, die een gezworen vyand van het volk tran Commendo, en een heimelyk vriend der Engelfchen vas. Deeze booswicht hield niet op zynen Heer tegen lie van Commendo aan te zetten, en de Engelfchen onder llerhande voorwendfelen te begunftigen, die het ook door zyne  de G O U D-K U S T. 71 zyne ophitfing zo verre wisten te brengen, dat de Gouverneur, om eenige beuzelachtige oorzaaken en op valfche befchuldigingen, de Fetudanen, die onder de heerfchappy en befcherming van die van Commendo Honden, onverwacht op het lyf viel, veelen van hen deed ombrengen, en anderen naar Wesxindie in flaaverny verzenden, (u) D1 t flecht en onverantwoordelyk gedrag van den Hollandfchen Gouverneur bragt den koophandel van Eimina een' gevoeligen flag toe, en maakte de Hollanders by de inboorlingen niet minder gehaat dan de Engelfchen. Intusfchen hadden deeze laatsten zich wederom door nieuwe verbindtenisfen gefterkt, en meenden zich van de verbit-, tering, welke zy zeiven verwekt hadden te moeten bedienen , om den oorlog tegen Commendo te hervatten. Zy deeden door den begunftigden flaaf verfcheiden aanzoeken by den Hollandfchen Gouverneur om hen in deezen oorlog by te ftaan, doch konden niets meer van hem verkrygen dan dat hy beloofde onzydig te zullen blyven. Zy vielen dan op nieuw de inwoonders van Commendo aan, met een leger, dat veel talryker was dan het hunne; doch de dapperheid van dit volk zou het waarfchynlyk hebben doen zegepraalen, zo niet deszelfs dappere Veld heer doodlyk gekwetst was geworden, juist toen de kans der overwinning naar zyne zyde begon over te hellen. Dit ongelukkig toeval benam zyn krygsvolk den moed, en deed het in verwarring raaken : want Tekki Ami was de ziel en het leven van zyne geheele legermagt. De Engelfchen bedienden zich van dit voordeel, en het verlies van éénen man deed de kans verkeeren, en het volk van Commendo de nederlaag krygen. De Engelfchen rechtten eene groote flachting onder hen aan, en maakten een verbaazend groot getal krygsgevangenen; die, gevoegd by den (u y Des Marchais, Vol. 1, p. 235. Barbot, als boven; los» man, als boven. XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD. Verval wn diti Holland* fchetz koophan. -iel dcor 'letzelve. De En> ;el(chen 'ternieu* we» den wrlog, en dooden ien Veldheer van bommenio..  72 HISTORIE van XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. J 1. AFD Tekki An can tjorc Koning van Com mendo, en maak, vreede met de Engelfchen. ^ardrykskunaige be fchryvini van 't Ko ningryk Fetu. uflö'ud magt de Koningryks. den buit, welken zy maakten, hen meer dan fchadeloos fielden voor de kosten van den geheelen oorlog. Deeze overwinning had ten gevolge, dat Tekki Ancan den throon van Commendo beklom, welke omwenteling van zaaken niet alleen voor de Engelfchen, maar ook voor de Hollanders voordeelig was, fchoon zy, zo hunne zaaken beter behandeld waren geworden, veel meer en gewigtiger voor.deelen uit dezelve zouden hebben kunnen trekken. Befchryving van het Koningryk Fetu. T"\IT Koningryk, by Barbot Fetu genaamd, draagt by \_J Vasconcelos den naam van Afuto, en by de meeste Lngelfche Schryvers dien van Fetou, De eerstgemelde benaaming koomt naast aan de uitfpraak .van den naam, welke de landzaaten aan hun Land geeven. Het grenst ten westen aan de Rivier Benja, en aan het Koningryk Commendo; ten noorden aan het Land van Ati; ten oosten aan Sabu, en ten zuiden aan den Oceaan. De naam des Konings, welke, ten tyde van Barbot, op den throon zat, was Aken Penin Ashrive. De Kroon is verkiesbaar; de Hoofdftad, insgelyks Fetu genaamd, ligt binnen in 3t Land. Bosman geeft aan dit Koningryk eene uitgeflrektheid van honderd-zestig mylen in de lengte, en bykans zo veel in de breedte. Hy befchryft het als zynen aanvang neemende by den berg St. Jago, of de Rivier Sel, en eindigende by den berg Manfro, of Montfort. r;*) ' Zo groot was voormaals de magt des Koningryks Fetu, J.dat het alle nabuurige JNatiën in ontzach hield, en Commendo tolplichtig maakte. Thans is de kans gekeerd; de binnenlandfche onlusten der landzaaten hebben het tot zo laagen peil doen daalen, dat de Koning noch de Adel eenen (*) Pre vost, Tom. 5, Lib. 60, Cap. 4,  de GOUD-KUST. 73 eenen flap durft doen, zonder verlof des Konings van Commendo. Geduurende den Commendifchen oorlog waren de Fetuaanen tegen elkander verdeeld; eenigen hielden het met de Nederlanders, anderen met den Koning van Commendo. Hierdoor werkten zy mede tot hun eigen verderf; de man ftreed tegen zynen naasten; aan alle oorden wierden zy geflagen, en in den jongften veldflag bykans ge heel verdelgd. Tegenwoordig zyn 'er naauwlyks inwooners genoeg om den grond te bewerken, welke in vruchtbaarheid en fraaiheid voor geenen anderen van de geheele Kust behoeft toe te geeven. Bosman, die dit Gewest vóór de gemelde oorlogen dikmaals had doorreisd, zegt dat het\ bedekt was met volkryke dorpen, en overal blyken van rykdom en overvloed vertoonde. Koorn, vee, oly en palmwyn waren deszelfs voornaamfte rykdommen. 'tGeen het echter onüitfpreekelyk fraai en bekoorlyk maakte, waren de boslchen, die alle de groote wegen belommerden ; tegen den regen zo wel als tegen de brandende ftraalen der zonne, was de reiziger hier door even zeer gedekt. Een der fraaifle in het geheele Koningryk ftrekte van El. wind tot aan Sambu , een dorp naby de Hoofdltad. Zeer gelegen is het voor de Europifche vastigheden, uit hoofde der nabuurige handeldryvende Koningryken, en der aangenaamheid en goedkoopheid der leevenswyze. De landzaaten hielden zich onledig met het ontginnen van den grond, het zaaijen van koorn, het planten van boomen, het maaken van oly, het perfen van wyn uit de palmboomen, van welke het Koningryk overvloeide. Sommigen waren bezig met visfchen, het bereiden van zout, en het dryven van koophandel voor eigen rekening in hunne eigene Hoofdlieden, of in de hoedanigheid van Makelaars voor rekening der kooplieden binnens lands. (y) Drie mylen beneden Vredenburg ligt de Stad en het Fort (y) Barbot, p. 142. Smith, p. 139 Hedend. Hist. XVI. D. I. St. K XVIII. boek. XIV. HOOFDST. Ui AFD. Fraaiheid van t Gewesti  74 HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDSr. II. AFD Befchryving van het Ne. derlandfche Fort La Mina 6f Eimina. De Stad Eimina; haare aloude macht. i Fort La Mina. of St. George Eimina: van de Portugeezen is deeze naam afkomftig, doch onzeker, om welke reden, dewyl nergens in het Land mynen gevonden worden Bosman houd het voor waarfchynlyk, dat de naam onc ftaan is van de groote menigte gouds, welke van binnenslands herwaarts word gezonden. De landzaaten noemen de Stad Oddena; doch de Europeaanen gebruiken veelal den naam, haar door de Portugeezen gegeeven. De Stad ligt in de lengte, doch is zeer fraai; de huizen zyn gebouwd ran fteen, welke uit den nabuurigen rots word gehouwen fn den jaare 1684 was deeze Stad zo volkryk, zo vermogende, en de inwooners zo dapper, dat zy de fchrik der geheele Kust waren: aangevoerd wordende door een bekwaam krygsman, waren zy, volgens Bosman, bekwaam tot de grootfte onderneemingen. Zints dien tyd heeft eerst de kinderziekte fchrikwekkende verwoestingen aangericht; de eigendunkelyke heerfchappy en de Commendifcbe oorlogen voltooide zedert de flachting, door die afzichtige kwaaien begonnen. Zo ontvolkt, verarmt en elendig is de plaats, dat de bestgeftaafde getuigenisfen aangaande haaren voorgaanden rykdom, naauwlyks geloof verdienen, en dat zo treurige verandering, in een zo kort tydbeftek, zou kunnen worden uitgewerkt. Behalven de bedienden der Factoors, is zy niet in ftaat vyftig man te leveren, bekwaam om de wapenen te voeren. Geene Stad is 'er fchier aan de geheele Kust, of zy heeft voordeel getrokken uit de rampen van Oddena; zints deeze sene wildernis wierd, zyn zy volkryk geworden; de dwinjelandy der Gouverneurs van Eimina, de vreeze voor de cinderziekte, en de Commendifche oorlog zyn zo ve»!e roordeelen geweest voor Mmi en andere plaatfen, welke ;ene fchuilplaats verleend hebben aah de rampzalige bewoners van Oddena. Geen morgen verliep 'ér, toen Bosman hier 't eerst aankwam, of men zag tusfchen de /y&en zeshonderd Canoes aan den oever visfchen; in het tyd-  de GOUDKUST. TS tydverloop van vier jaaren was 'er geen tiende gedeelte van dat getal in de geheele Stad te vinden. De Stad Eimina, La Mina, of Oddena, ligt aan de Rivier Benja, op een laag, vlak Schiereiland, 't welk geformeerd word door den Oceaan ten zuiden, de Rivier ten noorden, Commendo ten westen, en het vermaarde Kasteel St. George del Mina ten oosten. Aan den kant van Commendo is het verfterkt met eene fteevige muur van groote fteenen, welke uit een nabygelegen rots gehaald worden, een hoogen dyk, en eenige ftukken gefchut, aan weerskanten der poort geplant. De muur neemt een begin aan den zeekant, en loopt langs den oever der Rivier, welke de Stad fcheidt van het Fort op den berg St. Jago. De Nederlanders noemen dit Fort Coenraadsburg; zy hebben het gebouwd om Eimina te dekken, op eene plaats, welke de Stad en hunne voornaamfte Factory tevens beftrykt. De inboorlingen van Eimina zyn welgemaakt van leden, kloek en fterk, van een krygshaftig voorkomen, doch meer befchaafd dan andere Negers, uit hoofde van hunnen gemeenzaamen omgang met de Europeaanen. Vis» fchen, koophandel dry ven, en het bereiden van wyn en oly is hun hoofdbedryf. Omtrent den middag koomen zy met hunnen visch ter markt; by manier van tol geeven zy den vyfden visch aan de Nederlanders. Hun handel . langs de Kust ftrekt zich tot aan Fida uit. Zeer leep zyn ze op het vervalfchen van de kostbaare metaalen; zy geven voor, van de Portugeezen die kunst geleerd te hebben; indien 't zo zy, overtreffen zy verre hunne leermeesters. Te Eimina woonen zeer veele ervarene ambachtslieden, welke in de metaalen bykans zo fraai als de beste Europifche kunftenaars wwrken. Zy gieten en fnyden goud en zilver; zy maaken gespen, ringen, ketens, gevesten van degens, en andere kleinoodiën; ook zyn ze niet onbedreeven in het fnyden en polysten van kristal en glas, en het K a fatfoe- XVIII, boek. XIV. HOOFDST. [I. AFD,  XVIII BOEK. XIV. HOOFDST. li. AFD De Ri. vier Benja. 76 HISTORIE van fatfoeneeren van hetzelve in allerlei gedaanten. In de Stad Haan ongeveer tweehonderd huizen; en niet een bykans is 'er, waarin niet het een of ander handwerk word geoefend. De Stad is verdeeld in drieWyken; ieder heeft haaren byzonderen Regter, en word beftuurd door een Opperhoofd, welk de Negers Braffo noemen. De Brafo's hebben onder zich Cabocero's, en zekere mindere Amptenaars, de geregrsbeftuurders in de gewoone voorvallen. De drie Opperhoofden, met hunne Raaden, maaken de wethouderfchap en het wetgeevende gedeelte van deeze kleine Republiek uit, zints de Portugeezen haar verlost hebben van de af hanklykheid van de Koningen van Fetu en Commendo, die, behalveri dit, over het geheele Gewest de opperheerfchappy bezitten, 't Was, uit hoofde van deezen toeftand, en van den aart haarer Regeeringe, dat de inwooners van Eimina middel vonden om zich geducht te maaken by alle hunne nabuuren; hunne vryheid boefemde hun in eene dapperheid, werkdaadigheid, ftoutmoedigheid, ongedwongenheid in daaden en denkbeelden, van Welke men aan de Goud - Kust geen voorbeeld vind. Eerst handhaafde zy hunne vryheid tegen de Portugeezen, en vervolgens tegen de Nederlanders; doch deeze hadden naauwlyks begonnen hunne voorrechten te befnoeiën, en inbreuk te maaken op hunne wetten, en zich met de Regeering te hemoeijen, of de geestgefteltenis, die de ziel van hunne» moed_ was, verdweenrz-y wierden fchroomachtig, achterdochtig, even als flaaven, die bang zyn voor de geesfelroede eens heerschzuchti^en meesters. (2) Eer wy voortgaan tot de befchryving van het Nederlandfche Fort, verzoeken wy verlof,-eenige weinige byzonderheden te melden,raakende-dï^Rivier .fi^'a, welke langs de muuren der Stad Eimina firoomt. Ete Heer . - / ' ' ' 'f: '• • " &®*>Q ■ 1 Föeqwn-- CO Bosman, Barbot, Smith, als boven.  d e G O U D-K U S T. 77 Foequenberg merkt aan, dat het water van deezen Aroom tienmaalen zouter is dan de fterkfte pekel. In de maanden Mey en Juny is het zoet en drinkbaar, uit hoofde van de menigte regenwater, welke van de hoogten afdaalt. De zoutheid heeft alleen plaats in het drooge faizoen'; Foequenberg zoekt de reden hiervan in de zwavelaehtigheid van den grond; doch met meer waarfchynlykheid moet het worden toegefchreeven aan de uitwaasfeming van het zeewater, aan de geweldige hitte der zonne, en de engte van het kanaal: want hy erkent, dat de vloed twee mylen verre de Rivier oploopt. Ons gevoelen word bevestigd door eene gewoonte der landzaaten,,. welke doorgaans hun zout bereiden na een hoog Ty, welk zy, door middel van fJuizen, in kannen, of kleine geflootene vyvers binnenlaaten. Hier dampt het water uit, en laat een fraai foort van zout na, op dezelfde wyze, als in verfcheiden Gewesten van Europa gebruiklyk is. Het Kasteel van Eimina, gebouwd in het middelpunt der Goud. Kust, is ongemeen vocrdeelig geleegen voor den koophandel, en ter dekkinge en heveiliginge van den handelaar. Het ligt op eenen rots, die van den eenen kant door den Oceaan befpoeld, en, daarenboven, door lterke bastions befchermd word. Het geheele gebouw is vierkantig, omringd van een hoogen fteenen muur, tegen het gèfchut beftarrd. Vermids de Maatfchappy geene 'kos. ten heeft gefpaard aan de verfraaijing en verfterking deezer vastigheid, is zy, buiten tegenfpraak, eene der volkomen fte aan de Kust. Het Fort bevat, behalven de buitenwerken, veertig Rynlandfche roeden in de lengte, en tevens dertig in de breedte; het word omringd van vier groote bastions, of vier binnen - batteryën. Twee van dezelve liggen aan den zeekant, en zyn van eene vervaarlyke'hoogte,- de uithoek van het Schiereiland, op. welken zy zyn opgeworpen, is een rechtfhndige rots;- de twee andere beftryken de Rivier, alwaar het land langzaam K 3 fchuins XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. II. AF n.  XVIII. roek. xiv. HOOFDST. il. AFD I ] ( ] 1 < 1 1 2 j r I £ v e e I 1« b n 78 HISTORIE van fchuins afloopt. In deeze vier batteryën liggen veertig ftukken koper gefchut. Een weinig laager ligt eene andere battery, voorzien van groote yzere ftukken; deeze worden voornaamlyk gebruikt om de in- en uitgaande fchepen te begroeten en by openbaare vreugdebetooningen. De bezetting beftaat uit honderd Blanken, geoefende manfchap, en even zoveel Negers, die van de Maatfchappy foldy trekken. Aan de landzyde loopen twee vaarten of ?ragten, in den rots uitgehouwen, dienende tot veiligheid, gerief en fieraad van het Kasteel, 't welk zy tevens van versch water voorzien, en, door middel van een valbrug ;n twee redouten, met acht ftukken gefchut voorzien, le Vesting verfterken, en bykans ontoeganglyk maaken. rlier heeft de Natuur voor de veiligheid minst gezorgd, Joch de kunst dit gebrek vergoed door middel van vallekken, fterke borstweeringen en yzeren traliën van eene rervaarlyke zwaarte. Het wachthuis, 't welk onmiddelyk laar achter ftaat, is een fterk gebouw. Onbegrypelyk reel moeite en geld hebben alle deeze werken gekost; 11e de huizen zyn gebouwd van fteen, uit een harden ots gehouwen, en de zeer diepe vaarten op dezelfde wyze langeleid. De Portugeezen hadden deezen arbeid begonïen, doch niet voltooid, toen de plaats in de handen der Nederlanders viel. Het voornaamfte gebouw is een prachtig vierkant fteeen huis, in verfcheiden vertrekken verdeeld. In het ovenfte gedeelte houd de Gouverneur zyn verblyf; men limt derwaarts langs een grooten trap, van zwarten en 'itten fteen. Boven op het huis ftaan twee mortieren, / 1 eene menigte ligt gefchut; zy beftryken het wapenhuis, a worden bewaakt door eene fterke wacht van foldaaten. terwaarts gaande, ontmoet men eene fraaije lange Galiry, met hard pleister bekoorlyk verfierd, kunftig geseldhouwen, en verfierd door Venetiaanfche Raamen iet fraai glaswerk. 'Er is eene ruime Kapel, met een kostbaar  de G O U D-K U S T. kostbaar Altaar, alwaar dagelyks het gebed word geleezen. Aan het bolwerk, aan den rivierkant, ftaat liet Gasthuis voor zieken en gekwetsten; het kan honderd perfoonen bergen; zy worden opgepast door de Wondheelers van het Fort. De Pakhuizen voor leevensmiddelen en koop. manfchappen zyn groot, gerieflyk en wel voorzien. De Factory of verblyfplaats der Agenten heeft men niet vergeeten; hier is huisvesting voor zestig perfoonen, welke de Maatfchappy, behalven de foldaaten, in dienst heeft. Aan de voorpoort van het oude Magazyn leest men een opfchrift, aanwyzende het jaar, in 't welk de grond geleid wierd, onder de regeering van Jan den IJ., Koning van Portugal: naamlyk in het jaar 1484. De letters, in een harden fteen gehouwen, zyn nog zo klaar en duidelyk, alsöf zy 'er flechts eenige weinige jaaren geftaan hadden. Alle koopmanfchappen en goederen worden in het Fort gebragt door eene poort aan den zeekant; hier ftaat een kraan en andere werktuigen, om dezelve op te ligten en de fchepen te losfen. In één woord, hoewel het Kasteel fterk is, heeft het echter meer het aanzien van eene Stad dan van eene Vesting, of van een Huis alleenlyk tot den koophandel beftemd. Op verre na was het zo fraai niet toen het in de macht der Portugeezen was; de Nederlandfche Westïndifche Maatfchappy heeft het in deezen ftaat van volkomenheid gebragt, met zwaare kosten in der daad; doch zy heeft zich des niet te beklaagen. Smitb verzekert, dat het grooter, gelegener en fraaijer is dan Cabo Corfe, doch niet zo vermaaklyk, uit hoofde der ligginge. Aan den noordkant der Rivier Benja heeft de Maat j fchappy het Fort Co.waadsburg geftigt, op den berg St. < Jago, dus genaamd naar eene Portugeefche Kapel, dien' Heilige toegewyd. Het verfterken van deeze hoogte befchouwde de Maatfchappy als noodzaakelyk tot de veiligheid van Eimina, hoewel de vyand, daarvan meester zynde, XVIII. BOEK. xiv. HOOFDST. II. AFD. Jet Fort )oeD- aadsburg.  So HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD, < I ( I 1 s i c 11 0 zynde , wel haast in ftaat zou worden het Kasteel tot overgaave te noodzaaken. Hierüit volgt, dat de gemelde berg hardnekkig verdedigd wordende, geen vyand bekwaam zyn zal, om het Kasteel te lande te naderen; maar, dat in het oogenbhk als hy Coenraadsburg heeft bemachtigd, hy ook meester van Eimina is. Coenraadsburg ligt in het Koningryk Fetu, aan de grensfcheiding. Deszelfs gedaante is een vierhoek, met een fterk bastion op eiken hoek, en een gordyn tusfchen beiden, twaalf voeten hoog, van fteen gemaakt; daar agter liggen vier batteryën, gewapend met achtenveertig ftukken gefchut. Het bovenfte gebouw beftaat uit een toren, die het geheele omliggende land beftrykt, en eene bekwaame wooning verfchaft aan eene bezetting van vyfëntwintig foldaaten, nevens de Bevelhebbers. Dagelyks word de bezetting uit Eimina voorzien, en, in gevalle van nood, met eens zoveel manfchap trerfterkt. Dewyl het een post van de hbogfte aangelegenheid is, word hy, by aanhoudenheid, verzorgd van fcrygs- en mondbehoeften, en de vestingwerken in goeden [taat gehouden. Aan den kant van Eimina is zy niet noeilyk te naderen: hier loopt een fraaije weg, met eene :agte helling uit den rots gehouwen; doch van deezen kant can het Fort niet worden aangetast door eenen vyand lie noodzaaklyk zich hier tusfchen twee vuuren bevind, lat van Eimina en van de post van St. Jago. Aan de :yde van Fetu en Commendo kan niets dit Fort in fterkte venaaren, als zynde een hooge rechtftandige rots. De irug over de Rivier, welke de gemeenfchap onderhoud usfchen de twee Forten, is in den Hollandfchen fmaak angeleid, met een valbrug in 't midden. Aan den voet an den rots ftaat een groot Magazyn, waarin het gefchut ti het regenachtig faifoen geborgen word. Hier is ook e bewaarplaats van de timmermans en andere gereed:happen. Niet verre van daar ontmoet men eene groote ïenigte Graftomben, met belagchelyke afbeeldingen in fteen »  de G O U D-K U S T. 8r ïleen gehouwen, het werk der Negers, ter eere en nagedagtenisfe van hunne Koningen, welke hier begraaven leggen. Beneden den berg St. Jago, aan de noordzyde, heeft de Maatfchappy een fraaijen Tuin, omheind met een zwaaren fteenen muur, en verdeeld in fraaije wandel, wegen en perken, door middel van laanen van oranje , limoen , palm- en kokosbomen; wyders heeft zy hier al lerlei foorten van vruchten en kruiden, aan het Gewest byzonder eigen, of uit Europa herwaarts gebragt. In 't midden ftaat een prachtige Koepel of Tempel, omringd i'an hooge boomen, die een bekoorlyk lommer en lieflyken reuk geeven. In één woord, alle de vruchten, welke men hier ontmoet, zyn de beste in haare foort; de oranjeappelen in 't byzonder behoeven die van China niet toe te geeven; fommigen zelf fchatten ze beter. («) Reeds hebben wy aangemerkt, dat de grond deezer vastigheid gelegd wierd door de Portugeezen, en dat het Fort Eimina, nevens den handel op dit gedeelte der Kust, de eigendom was van eene geoctrooieerde Maatfchappy, welke eenige jaaren achter elkander bloeide-, tot dat de handel allengskens bemachtigd wierd door de werkzaamheid , loosheid en nyverbeid der Hollandfche kooplieden. Wy hebben ons niet te verwonderen over den voorfpoed der Nederlanderen, en over den voorrang, door de laandzaaten hun gegeeven, wanneer wy in aanmerking neemen de willekeurigheid der Portugeezen in het dryven - van koophandel. Zy noodzaakten de Negers hunne Pakhuizen altyd vol te houden, en hun goud te ruilen tegen zodanige koopmanfchappen, als het hun behaagde daarvoor in de plaats te geeven. De Edelen van het Distrikt van Eimina leefden in geftadige angst; op de geringfte vermoedens, dikwils op valfche getuigenisfen, wierden zy in (#) Bosman en Barbot, als boven. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. L' XVIII. boek. XIV. HOOFDST, II. AFD, De Tuinen der Maat. fchappye-  82 HISTORIE van XVIII, BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFD in de gevangenisfe geworpen, hunne goederen in verzekering genomen en verbeurd verklaard. Zeer voordeelig was aldus, een tyd lang, de Portugeefche handel voor Portugal; doch, onder eene zo willekeurige regeering, kon hy van 'geen langen duur zyn. De landzaaten wierpen het juk af, zo dra zy de hulp der Nederlanderen genooten. Nogthans bleek het in 't vervolg, dat zy flechts van dwingelanden gewisfeld hadden; de Nederlanders handelden nu zo willekeurig, als de Portugeezen voormaals gedaan hadden. Ondertusfchen moet men bekennen, dat de inboorlingen, in verfcheiden opzigten, verplichting hadden aan de Portu. geezen, hoewel deeze, fchoon onberedeneerd, alleen hunne eigen belangen beoogden. Het vee, vruchten en koorn zyn door hen in 't Land vermenigvuldigd; veele foorten, voorheen onbekend, zyn 'er nu zo menigvuldig, dat zy voor landëigene kunnen gehouden worden. Veel be ter dan de Nederlanders, waren de Portugeezen gehard tegen alle de ongemaatigdheden van 't Gewest. In hunne maatigheid en ingetogenheid zoeken de meeste Reizigers de reden van dit onderfcheid; nogthans wil men, dat hunne vrouwen meer vatbaar waren voor de ziekten, aan het Gewest eigen. Zwaar zou het vallen, die verfchynzel te verklaaren; dit is meer het werk van den Natuurkundigen dan van den Gefchiedfcbryver. Dewyl de Portugeezen, die zich op de Kust nederzetten, in den echt traden met de Negerinnen, ontftond hierüit welhaast een geflacht van Mulaiirs, gezonder dan de Europifche vroifwen, en meer in den fmaak der Zwarten; en, zo groot is de kracht dec gewoonte, niet minder aangezien by de Europeaanen dan de Lisfabonfche Juffers. Nogthans deed hunne eigendunkelyke regeeringswyze de gemoederen der landzaaten van hun vervreemden, en plaats maaken voor de Nederlandfche Vastigheid, van welke wy nu moeten fpreeken. Toen de Hollanders zich aan de Goud-Kust begonnen te vestigen, bekleedden de krygslieden onder hen den hoogflen  de G O U D.K U S T. 83 hoogften rang. De Regeering gebruikte beftendig de foldaaten als fchryvers en makelaars in de Factory, indien zy eenige kenrtis van zaaken hadden. Het wangedrag en de ongeregeldheid der krygslieden noodzaakte de Maatfchappy, van maatregels te veranderen, en hen geheel en al te fluiten buiten het bewind van den handel en van burgerlyke zaaken: eene verandering meer ftrookende met de gefteltenisfe van een handeldryvenden Staat, en het algemeen belang des koophandels, hoewel dikmaals gepaard met ongelegenheden, uit hoofde van de ftrydende belangen en neigingen van het burger- en krygsweezen. Tegenwoordig worden de Bedienden der Maatfchappy allengskens bevorderd tot de hoogfte ampten; in de mindere posten moeten zy eene foort van proeftyd doorflaan. Kennis hebbende van de onderfcheidene plichten van eiken post, worden zy met reden onderfteld, het geheel met meer bekwaamheid te kunnen beftuuren. De eerfte ftap tot den post van Directeur-Generaal is die van Onder - Gedeputeerde, die eene wedde trekt van vierentwintig guldens ter maand. Deeze ontvangen al het goud, en leveren hunne rekeningen in by de Onder Factoors, fomtyds ook by den Opper-Factoor, die aan de Maatfchappy verantwoording doen moet. Dewyl de openbaare Magazynen, pakhuizen en winkels te Eimina zyn, beantwoord daaraan de bezigheid van Onder Factoor; hy heeft een merkelyken invloed op het ftellen van de markt en de leevensbehoeften. De Opper Factoor, die voor het gedrag zyner onderhoorigen aanfpraaklyk is, bekleed dus een neteligen post, waartoe veel omzigtigheid, vlyt en overleg verëischt word: aller oogen zyn op hem; hy moet genoegen geeven aan de Negers, de Vastigheid en de Maatfchappy. Uit de Onder - Factoors worden gekoozeh de Gelastigden of Gouverneurs der kleinere Vastigheden, aan Eimina onderhoorig. Deeze moeten hun verblyf houden in hunne byzondere posten, en hebben L 2 geene XVIII. boek. XIV. HOOFDST. H« AF». Inrichtingender NederJandfche Factory.  84 HISTORIE van XVIII boek. xiv. HOOFDST, II. AFI geene andere macht of gezag, dan rn zaaken den koop* handel betreffende. Hunne wedde is zesendertig guldenster maand, behalven tien guldens voor hunne bedienden, ^en twintig guldens kostgeld, boven de voordeden welke zy uit den byzonderen handel trekken. Het Fort Mawri, of Cormantin, het aanzieniykfte onder de kleinere Vastigheden zynde, worden lieden van de beste ondervinding, naarftigheid en verdienften daarmede begifcigd. De benoeming daartoe ftaat onmiddelyk aan de Maatfchappy; alle de overige heeft zy afgeftaan aan den Directeur - Generaal. Vóór het jaar 1699 trok de Gouverneur van Mawri aanzienlyke voordeden van den flaavenhandel op de Kusten van Ardra.li en Fida. Zo aanzienlyk waren deeze voordeelen, dat de goudhandel verwaarloosd werd en tot de diepfte laagte daalde. De Maatfchappy, hiervan verftendigd, nam het befluit, den flaavenhandel te ftellen in handen van de Kapiteinen der fchepen ; volgens Bosman was dit geneesmiddel erger dan de kwaal zelve. Hunne onkunde van de zeden en gewoonten der landzaaten dreef hen in ontelbaare zwaarigheden; hunne inhaaligheid en ruuwe leevenswyze maakten hen veracht. De Maatfchappy verloor de achting der inboorlingen, en de eerbied, welke altyd op grootheid en macht volgt, verdween, zo ras de handel genomen wierd uit de handen der zulken, die alleen bevoegd waren om dien met waardigheid te handhaaven; Behalven degeenen, welke zich.onmiddelyk met den koophandel bemoeijen, heeft de Maatfchappy nog anderebedienden aan de Kust van Afnka. Onder deeze bekleed de: Fiskaal den eerften post in rang en voordeel. Zyne wedde is zestig guldens ter maand , behalven tien guldens voor zyne bediendens, en de> vryheid om aan de tafel van den> Directeur Generaal te mogen eeten. indien zyne wedde gering en-, beuzelagtig fchyne, in vergeïyking van; sen zo.aanzienlyken post, dit gebrek word ryklyk. vergoed! door.  de GOUD. KUST. 85 door de Boeten. Hy heeft een derde van al het goud en andere koopmanfchappen, door de fmokkelaars en andere op de Kust verbeurd, als mede den derden penning der boeten van de misdaadigen; deeze zyn zo menigvuldig, dat zy geen onaanzienlyk inkomen uitmaaken. Op hem volgt de Contrarolleur- Generaal, wiens post is, het opzicht te houden over de boeken der Factory. Zyne maand, lykfche wedde is zeventig guldens, en vyfëndertig guldens voor tafelgeld en bedienden. Onder zich heeft hy eenen Stedehouder, of Onder-Contrarolleur, en twee Sekretarisfen, die jaarlyks driehonderd negentig guldens ieder genieten. De Contrarolleur der Bezettinge is de volgende Amptenaar, wiens wedde is zesendertig guldens in de maand. Zyne ondeihoorigen hebben eene gelyke befolding; doch, om de geringheid zyner wedde te vergoeden, trekt by vyf ten honderd van de goederen van alle perfoonen, die aan de Kust fterven; wyders heeft hy het recht, om dezelve by openbaare veiling te verkoopen, indien 'er tusfchen de erfgenaamen over de nalaatenfchap gefchil ontilaa. Wyders is 'er een Sekretaris in het Fort, met eene wedde van vyftien guldens in de maand, en daarenboven eenige voordeelen, welke zyne bediening niet gering maaken. De laatste, en voormaals minst voordeelige bediening, is die van Onder Fiscaal, of Auditeur. Deeze post is aangenaam noch aanzienlyk; beftaande in het inneemen van getuigenisfen en het aanzeggen van befchuldigingen tegen zyne Medeamptenaaren, de bedienden der Maatfchappye, en de landzaaten. Dewyi zyne bediening, uit den aart der zaake, veragtelyk, en zyne wedde gering is, heeft de Maatfchappy hem toegeleid een vyfde gedeelte der verbeurdverklaarde goederen, en hem den rang gegeeven van Onder-Factoor. Met alle de onëere en afkeerigheid, aan zynen post verknocht, is hy dus tegenwoordig in> rang en aanzien gelyk gefield met den derden perfoon in de Factory. (b) JN-i'EH' C&) Zie de aangehaalde Schryvers. L 3 XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST.I. AF Di-  S6 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST II. AFD. Befchry. ving van Oegwa. i < f 1 Niet met dezelfde zorgvuldigheid als die van den koophandel, worden de belangen van den Godsdienst behartigd; niet meer dan eenen Leeraar heefc de Maatfchappy in deeze geheele landftreek. Zeer aanzienlyk is de wedde van deezen Geestlyke; zy bedraagt honderd guldens in de maand, behalven tien guldens voor zyne bedienden, vryë tafel by den Gouverneur, en geestlyke boeten; met deeze worden geftraft, elk naar zynen rang en vermogen, welke den openbaaren Godsdienst niet bywoonen. (c) Eer wy voortgaan tot de befchryving van Cabo Corfe, de voornaamfte Engelfche Vastigheid aan de Kust van Guïnèt, zullen wy, met een woord, gewag maaken van eene aanzienlyke Stad, tusfchen Eimina en Cabo Corfe. Wy hebben 't oog op Agua, of Oegwa, volgens Artus gelegen op den top van eenen heuvel, langzaam klimmende tot eene aanmerkelyke hoogte, en gedekt door rotfen, tegen welke de golven klotfen met het uiterfte geweld, en een geraas, welk op een grooten afftand kan gehoord worden. C<0 Barbot verzekert, dat Oegwa meer dan vyfhonderd huizen bevat, door naauwe kromme ftraaten van elkan» der gefcheiden; en dat zy, van den zeekant, de gedaante van een Amphiteater heeft, (e) D;s Mdrchais bepaalt !iet getal der huizen op tweehonderd; in 't midden van lezelve ftaat een groot vierkantig gebouw, de bewaarplaats van het ftofgoud en andere goederen. ( M J De huizen zyn (O Barbot, p. i6|. Cd) Coll. de De Bruy, Part. 6, p. 114. Ce) Barbot, als boven. CM) Bykans alle Schryvers komen overeen, dat de Stad Oeo-wa oor het gefchut van Eimina geheel beftreeken word; dit toont Idadelyk eenen misdag in de beste Nederlandfche Kaarten van de ïoud- Kust, in welke de Stad geplaatst word op de midden tus:hen Elwna en Cabo Corfe, te weeten, vier mylen en een alf van beiden.  de GOUDKUST. 87 zyn gebouwd van aarde en klei, maar zeer gerieflyk, voorzien van banken, ftoelen, matten, tapyten, aarden potten, zelf venfterglazen; de laatstgemelde koopen zy van de Europeaanen. Geen gedeelte der Kust is beter voorzien van eetwaaren, welke uit de nabuurige ftreeken derwaarts gezonden, en op de markten te koop geveild worden. Alles word gekocht en verkocht voor ftofgoud, welk de gemeene maatflok is van alle andere goederen, en in groote menigte hier heen gevoerd word, uit alle oorden van Fetu, Abrambo, Asf entoen Mandingo (ƒ) Het coud word verkocht by 't gewigt, en de hoeveelheid bepaald door naauwkeurige weegfchaalen, welke hier te lande gemaakt wierden, vóórdat de Europeaanen het bezochten: een bewys, dat deeze Negers niet geheel onbedreeven zyn in de afgetrokken beginzelen der werktuigkunde. Naast het goud, beftaat de voornaame handel der plaatze in visch, welken zy, in eene verbaazende menigte, langs de Kust vangen. Hoewel de landzaaten moedig en krygshaftig zyn, is, echter, m tyd van vrede, geen volk naarftiger; al hunnen tyd befteeden zy aan visfchen of het beplanten van de aarde. Zeer afgerecht zyn ze op het visfchen met den hengel; verbaazende is hunne onverfchrokkenheid in het beftryden van de Elementen, en het doen van hun werk in allerlei weder. Op alle dagen der week, uitgezonderd op Woensdag, welke aan den Feticho gewyd is, verrichten zy gewoone bezigheden; in geen gety van het jaar ftaaken'zy het visfchen. Met haare Canoes waagen zy zich in ftormen, in welke de grootfte fchepen zouden in gevaar zyn. De Negers verftaan de kunst, om zich te bedienen van die jaargetyën, welke anderen noodzaaken hunnen arbeid te ftaaken, door hunne hengelroeden uit te werpen, met denzelfden goeden uitflag in onftuimig als in ftil weêr. (g ) De naam 'Kaap-Kust, (dus noemen de Engelfchen hunne (ƒ) Des Marchais, Tem. 1, p. 266. (j-) Barbot, p. 170. XVIII. BOjLK. xiv. HOOFDST, [1. AFD.  XVIII. BOEK, XIV. HOOFDST. II. AFD Befchry ving en toeftand van Cabo Corfe 8* HISTORIE van hunne voornaamfte Vastigheid,) word gehouden voor eene verbastering van Cabo Corfe, de aloude Portugeefche benaaming. Deeze Kaap word geformeerd door een' uit» Iteekenden hoek, welke ten zuiden en ten oosten door de Zee befpoeld word; op denzelven ligt een Engelsch Fort, negen mylen van Eimina. De Portugeezen vestigden zich hier,in t jaar ióio,en bouwden het Kasteel van Cabo Corfe. op een grooten rots, die in de Zee uitloopt. Eenige jaaren laater wierden zy verdreeven door de Nederlanders, aan wien deeze plaats haare voornaame fterkte is verfchuldigd. In den jaare 1664 wierd zy geflecht door den Admiraal Holmes, na zynen tocht tegen het Fort Witfen, of laberan. De vermaarde Admiraal De Ruiter ontving, in den jaare 1664, last van de Staaten, om den hoon, door de Engelfchen gepleegd, te wreeken. Met een Eskader van dertien Oorlogfchepen tastte hy alle de Vastigheden dier Natie langs de Kust aan, verwoestte alle de tactoryën, veroverde, verbrandde,of boorde in den grond a e de fchepen der Engelfche Maatfchappye. Doch na alle aangewende poogingen ftiet hy het hoofd voor dit *ort, hoewel de fchade, door Holmes toegebraet, toen nog niet berfteld was. De Engelfchen, by den Vrede van Breda m het bezit van Cabo Corfe bevestigd zynde, en de Koning, in 't jaar T672 een nieuwe Octrooi verleend hebbende, waren de Bewindhebbers op middelen bedacht, om deeze hunne voornaamfte Vastigheid te verfterken en ten voordeele aan te wenden. (/;) De muuren, die hoog en dik zyn, voornaamelyk aan de landzyde, zyn gebouwd deels van gehouwen, deels van gebakken fteen, welken de Engelfchen op eenigen afftand van daar bereidden. Aan de hoogte en dikte der muuren is het Fort zyne voornaamfte vastigheid verfchuldigd; de aabuurige Negers, aan de Maatfchappy onderhoorig, ont- leenen C&) Smith, p. J2ö.  de G O U D-K VST. S9 leenen van daar befcherming tegen de invallen der Fantins. De binnenfte paradeplaats, twintig voeten boven de oppervlakte van het werk verheeven, is een vierhoekig plein, 't welk verkoeld word dooreen verfrisfchenden zeewind, aan welken het bloot legt, en een bekoorlyk aanzien heeft.1 Deeze vlakte word verdeedigd door drie zwaare Hukken gefcnut; de drie andere zyden van het plein zyn by uitftekendheid wel betimmerd , en bevatten ruime wooningen met de noodige gerieflykheden; byzonderlyk de zuidzyde, welke heilagen word van eene fraaije Kapél, belendende aan de muuren van het Fort, of liever de muuren zyn een gedeelte van dezelve. De drie ftukken gefchut op de paradeplaats beftryken den weg en deszelfs toegang; niet minder is de landingsplaats blootgefteld aan het vuur van het klein geweer van achter de rotfen. Het Fort heeft vier Bastions, voorzien van negenè'ntwintig ftukken gefchut. Op de Batteryè'n liggen tien ftukken, en zes op den wal aan den kant van Tabara, die geen anderen dienst doen, dan dat zy de Negers, in dien oort, in dwang houden. Het gezicht op Cabo Corfe, van den zeekant, is fraai en regelmaatig; de vestingwerken zyn zeer voordeelig aangeleid; de kunst is hier met alle mooglyke hulp der Natuure te baate gekomen. Men komt 'er binnen door eene ruime wel verfterkte poort, leidende naar het gemelde plein, 't welk vyfhonderd man kan bevatten. De vier Bastions hebben gemeenfchap met elkander door middel van bedekte wegen en gordynen, uitmaakende eene fchoone keten van Batteryën van vyfcien ftukken gefchut, die den weg beftryken. Smith zegt, dat de geheele Artillery van het Fort beftaat uit veertig ftukken zwaar gefchut, behalven de halve kartouwen. (Q Volgens Philips beftaat de Bezetting uit honderd man; Barbot fpreekt van zo veele Europeaanen, behalven even zo veele Negers, welke de Maat- O') Barbot, en Smith, als boven. ' Hedend. Hist. XVI. D. I. St. M XVIII. boek. x!v. HOOFDST. I. AFD,  9o HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. li. AFD Maatfchappy befoldigt, nevens hunne Bevelhebbers, allen in 't rood gekleed, 's Avonds ten acht uuren worden de poorten geflooten, en door eene bekwaame wacht bewaakt. Nevens de voordeeligheid haarer ligginge, heeft Cabo Corfe ook haare ongelegenheden; onder deeze behooren eenige nabuurige heuvels, door middel van welke het eenen vyand niet zwaar zou vallen, het Fort groorlyks te belemmeren en te benaauwen. Hierom zyn de Engelfchen genoodzaakt, met de neigingen der landzaaten te raade te gaan, hen in een goeden luim te houden, en door vriendlykheid hen tot eene naauwe verbintenis te noopen. Zy fpaaren gefchenken noch liefkoozingen, behalven de fchatting, welke betaald word aan den Koning van Fetu, by wyze van erfpacht voor den grond, welken zy bezitten. De foldaaten te Cabo Corfe houden hun verblyf in Barakken , de beste aan de Kust van Gu'/née; dagelyks ontvangen zy hunne foldy in ftofgoud. Wyders zyn hier de noodige wooningen voor de flaaven, fmeederyën, werkplaatzen voor timmerlieden en andere ambachten, als mede eene voegzaame algemeene keuken, ten diende der Vastigheid, (z) De vertrekken van den Gouverneur hebben gemeenfchap met de Kapel; deeze is niets meer dan eene grootê kamer; zy dient tot twee einde, van eene Kerk en eene Eetkamer. De eerfte verdieping is verfierd met een fraai Balkon, 't welk langs den geheelen voorgevel loopt. Het Komptoir is groot en gerieflyk. Digt by de poort ftaat eene gevangenis voor misdaadigen, die befchuldijd worden van lyfftraffelyke misdaaden; zy worden hier bewaard tot eene bekwaame gelegenheid om hen over te zenden naar Engeland, Om aldaar te worden te recht gefteld. Eindelyk , in den rots, onder de Paradeplaats, hei-fc men een * groot CO Smith, als boven.  de G O U D-K U S T. 9i groot verwulft uitgehouwen. Dit akelig hol is verdeeld in verfcheiden kleine Cellen, met de noodige voorzorge om oproerigheid of zamenzweeringen te voorkomen. Men fluit hier allen dezulken op, welke gekocht zyn om naar elders verzonden te worden. Een yzeren Rooster verftrekt tot een zolder, als mede om verfche lucht en zoveel licht binnen te laaten, als noodig word geoordeeld; de menigte fchepen, welke de Kust bezoeken, is oorzaak, dat zy hier niet zolang opgeflooten worden gehouden, dat zy ongefteld worden, het gevolg eener naauwe gevangenisfe. De Regenbak, waarin het water ten dienfte van het Fort word bewaard, kan vierhonderd oxhoofden bevatten. Zy is in een rots uitgehouwen, en zo gerieflyk gemaakt, als de natuur van zulk eene noodwendige behoefte gedoogt: want behalven dit is 'er geen ander water, dan 't geen van een aanmerkelyken afftand moet gehaald worden. (*) De jaarwedde en de buitenkansfen der Gouverneurs waren voormaals zeer aanmerkelyk; zy bedroegen jaarlykstweeduizend ponden: thans zyn ze op de helft dierfomme' gedaald; de voornaamfte voordeelen ontftaan uit den koop handel. Zyn Raad beftaat uit de Gouverneurs der Buiten ' forten, in welken hy niet meer dan eene Hem heeft;( doch vermids deeze Raad alleen vergadert by buitenge-' woone gelegenheden, berust op hem het voornaamfte bewind van zaaken. Het beftuur van Cabo Corfe word vertrouwd in de handen van een eenig perfoon, die door de Bewindhebbers van den Afrikaanfchen handel word aangefteld. Tegenwoordig beftaat de koophandel voornaamlyk in ftofgoud en flaaven; het eerstgemelde word na Europa gevoerd, verkocht, of gebruikt tot den inkoop van flaaven voor Westïndie. De Tuinen der Maatfchappy, welke niet minder dan acht mylen in den omtrek, beflaan, zyn het voornaamfte fieraad van dien oord; doch. zp (£) Atkins, p. 90. M 2 xvin. boek. xiv. HODFDST. ii, AFD. Jaar- vedden 'an de Bedienkn der Maat'chappye. Tuinen hr Maat- chappye,  HISTORIE va n XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. ii, AF D. Bericht wegens de ommelanden. zy zyn zonder muuren of eenige andere omheining; cfe geheele uitgeftrektheid, dus genoemd, is door boomen afgeperkt. De grond is hier vruchtbaar, voortbrengende allerlei vruchten, die in de warmer klimaaten gevonden worden, als limoenen, oranjeappelen, citroenen, guavas, mangoës, bananen, pynappelen, tamarinden, komkommers, watermeloenen, kokosnooten, allerlei zaladen en wortelen. (/) De Zeekust loopt oost en west, uitziende recht naar het zuiden. Het Land is bedekt met bergen, die, niet zeer hoog zynde, oorzaak zyn dat de valeijen naauw zyn, omdat zy zo naby elkander liggen. Zy zyn bedekt met eene foort van laag heestergewas; hierom zyn ze ontoeganglyk, uitgezonderd daar wegen gebaand zyn. Geen tiende gedeelte van den grond beplanten de Negers;, een tydverloop van zes maanden is genoeg om nieuwe heesters te doen voortkomen, ter plaatze daar zy worden uitgeroeid. Doorgaans is de oppervlakte van den grond zandachtig, fchraalen keiachtig; eene foort van grond, welkej hier te lande, distels, en doornen voortbrengt. Een weinig laager ligt eene foort van wit mergel, en vry dieper eene bruine aarde, van een dorren zandigen aart. Wy fpreeken hier van de. heuvels; want de dalen zyn doorgaans vet en vruchtbaar, uitgezonderd rondom Cabo Corfe, alwaar het land fchraal en mager is. Overal elders is het Koningryk Fetu by uitfteekendheid vet en vruchtbaar, en de grond wel beplant. Da inwoonders zyn talryk en werkzaam; zy zyn onledig met den goudhandel, de visfchery en den landbouw, of andere bezigheden, welke de noodwendigheden des levens vervullen. Eene groote me^ nigte leevensmiddelen zenden zy naar de markt van El* mina, zo wel tot hun eigen voordeel als tot gerief der Nederlanders. Hun. visch is menigvuldig, en voortreffelyk hun; (/) Philips, p. zoj..  de. GOUD-KUS T. 95 bun gevogelte, en inzonderheid de Muskovifche. Eendvo gels, zyn goed en goedkoop; doch het fchaapen en bokkenvleesch is mager en frnaakeioos; osfenvlcejch is 'er weinig, doch de duiven zyn 'er in groote menigte. (n) Volgens Barbot, is het klimaat 'er beter noch flech ter dan dat der andere Koningryken aan de Goud-Kust. Eiken morgen en avond merkte hy op, een dikken mist, over den grond verfpreid, welken hy dacht uit geene heilzaame oorzaak te kunnen voortkomen, noch lang aanhouden, zonder van ziekte en orgefteldheden gevolgd te worden. De voornaame oorzaak van de ongezondheid des Gewests zoekt hy in de hoedanigheid der fpyzen; Smith, daarentegen, verzekert, dat de lucht zeer heilzaam is, en dat de landzaaten de beste gezondheid genieten aan de geheele Goud' Kust; ja, hy noemt Cabo Corfe de draagelykfte verblyfplaats in geheel Guinee.. 1n de nabuurfchap Van Cabo Corfe hebben de Engelfchen' twee Forten gebouwd; het eerfte hebben zy genoemd Philips 7oren, het ander Fort Royal, of Koningin Anna\t' Fort; beide liggen drie vierden van eene myl van Cabo\ Corfe; het eerstgemelde op eene hoogte aan den kant van i een Tuin, zuidcostwaards van het Fort. Ten tyde van Bosman lagen in Philips Toren zes man in bezetting, om: de Negers in ontzag te houden, door middel van een'ge. ftukken gefchut, en om een waakend oog te hebben op. de invallen der nabuurige Natiën. Philips ipreekt van eene Redoete, op eene hoogte opgeworpen, gelykende naar de: kleine waaktorens op dg Spaanfche Kust, gebouwd om alarm te maaken by de aannadering van Moorfche of Turkfche Zeeroovers. Eene kleine manfchap, van twee of drie kleine ftukken gefchut voorzien, hield hier bezetting, om op het minfte gevaar het fein van onraad, te; geeven. (o) Het 1*) De boven aangehaalde Schryvers, CO Bosman, 4. Brief.. M 3 XV'JIT BOEK. XIV, HOOFDST. II. AFD. Van het klimaat, Berichf vegens ie tyvee ^orten ) De Stad Manfro is van eene langwerpig ronde gedaante , zy ligt aan de oevers van eene Rivier, op eenen bykans ongenaakbaaren grond, uit hoofde der onëffene rotfen, welke dien omringen. De inwooners geneeren zich met de visfchery, den landbouw, en het bereiden van zout, een leevensbehoefte, waaraan men hier te lande groot gebrek heefc. Veelen hunner zyn de Makelaars der binnenlandfche kooplieden. Ten befluit van ons bericht wegens het Koningryk Fetu moeten wy hier nog aanmerken, dat te Abramboe eene luisterryke vergadering word gehouden door de landzaaten van alle Gewesten des Koningryks, om met danzen en andere vermaaklykheden des Konings geboortedag te vieren. Een ongelooflyk getal Negers en Negerinnen brengt hier den geheelen dag door in deeze vermoeijende oeffening. De eenige verdeeling des tyds, in Fèlü-i, beftaat in het zitten der Gerechtshoven op zekere tyden, in welke alle zaaken, den eigendom betreffende, die door de laagere Rechters der Gewesten niet kunnen beflist worden, onderzogt en afgedaan worden. Dit hoogfte Gerechtshof beftaat uit den Koning, den eerften Staatsdienaar, den Jaraffo, den Braffo, en twee Engelfche Factoors, die door den Gouverneur van Cabo Corfe verkoozen worden. By ieder zitting verfchynen deeze twee Gelastigden in een (/>) Tom. i, p. 293.  de GOUD.KUST. 9:7 een nieuw gewaat, 't welk der Maatfchappy e jaarlyks driehonderd ponden fterlings kost. EindeL k, Aquajfo is eene ÏNegerftad, ten westen van Cabo Corfe; zy word gezegd groot en volkryk te zyn, hebbende eene markt, alwaar de landzaaten hunne flaaven verkoopen en koopen, die beftemd zyn om by de begraafenis van hunnen Koning geofferd, en nevens hem begraaven te worden. (O Bericht wegens de Koningryken Sabu en Fantin. 't Ts niet de uitgebreidheid van Sabu, welke de aandacht JL der Reizigers gewekt heeft: want deeze is zo gering' dat zy bepaald is binnen den omvang van twee mylen van' 't oost naar 't west langs de Kust, en van vier mylenJ vrn 't zuid naar 't noord landwaarts gerekend. Het Ko « ningryk neemt zyn begin aan den voet van den berg JDaneftein, en eindigt eene of twee mylen van Mauri, of Maverri, grenzende aldaar aan het Koningryk Fantin. Deszelfs landpaalen zyn de Zee, en de Landfchappen Atti en Fetu ten zuiden en westen. Sabu brengt voort eene verbaazende menigte Indiaansen koorn, potatoës, yams, bananen, oranjeappelen, limoenen en andere vruchten; wyders palmöly, waarvan het de Landfchappen van Akra en Axim voorziet. De landzaaten worden gehouden voor het nyverfte volk van de geheele Goud-Kust, zy zyn altoos werkzaam, in het bearbeiden van den grond, visfchen, of handeldryven met de Europeaanen, of Akaneezen, eene Natie, welke de visch en vruchten van Sahu met goud betaalt. Bosman befchryft de Negers van Sabu als die van Com-, mendo in macht evenaarende , en niet minder dan zy in b fchurkery en verraadery: waarfchynlyk omdat zy het ont*11 werp* CO Dezelfde. XVI SI. BOHf'. XIV, HOOFDST. I. AFD. •ykskunUre be"cbrying van abu. Bosman's eru-ht egens ï-'Sabuaa- sn.  96 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HUOJDST ii. AFD Barbot's bericht wegens eie i\eder, landcrs. i i j 4 t werp der Hollanders tegen Commendo verydelden. Gewei, dig vaart deeze Schryver uit in fcheldnaamen op den Ko. ning van Sabu, omdat hy, onder voorwendzel van den vrede te bemiddelen, de zaaken der Nedertdndeten had bedorven, door eene ftaatkundige dwaaling en tydverwy. ling; 't welk hy bedriegelyk en fnood noemt. Alhoewel, volgens zyne bekentenis, het gedrag der Nïderïdndereh alle kunftenaarvën had verdiend, waardoor zy in ongelegenheid gebragt of genoodzaakt konden worden om dien oord te ruimen. Doch, 't geen inzonderheid Bosman's misnoegen wekt,is, dat zyne landgenooten niet alleen genoodzaakt waren, in het gedrag des Konings van Sabu te berusten, maar hem daarenboven, door gefchenken, van de zyde der Commendoaanen moesten aftrekken, (r) Hinc illce lachryma! Barbot, daarentegen, fchryft de verbitterdheid der Negers op de Nederlanders toe aan de beestachtige losbandigheid en barbaarschheid, welke deeze Natie kenmerkt, overal daar zy haar gebied heefc gevestigd. Hy wegt 'er nevens, dat de Nederlanders, te gader met de genegenheid der landzaaten, ook hunnen koophandel hebben verlooren; en dat de Koning van Sabu, in 't byzonder, dikmaals heeft aangebooden, met tweeduizend man, ap zyne eigene kosten, te willen onderfteunen eene iegelyke Europifche Natie, die het zou willen onderneemen, 3e Nederlanders van de Kust te verjaagen. Zyn afkeer Mtftond uit de listen en laagen der Hollanders, om de nwooners van Mawri af te trekken van zyne gehoorraamheid aan hem, hen tot eenen opftand te verwekken, m te beweegen om de betaaling van de gewoone fchating te weigeren, (s) Uit het duidelyk getuigenis van 4rtus blykt het, dat de afkeerigheid der Negers van de Nederlanders geenzins eigendunkelyk, of het uitwerkzel van CO 4- Brief. Cs) Barbot, p. 171.  de GOUD-KUST. 97 van grilligheid was, maar het gevolg van eene reeks van kwaade behandelingen, en eene willekeurige, wreede over. weldiginge des Gouverneurs van Eimina. Verre waren zy af van te wenfchen om den koophandel te ftooren; maar zy haakten gretig naar vryheid, en verlangden de yzeren roede weg te neemen, welke de Hollanders boven hunne hoofden hielden. Eene reeks van jaaren leefden de Negers van Sabu in een ftaat van geduurige vyandfchap met die van Atti en Akana. Doch de laatfte Koning, van eene zachte en vredelievende geiiartheid, maakte een einde aan die onlusten, en herftelde den vrede en de rust. De Sabudanen fchooten altoos in menigte te kort by hunne vyanden, doch vergoedden dit gebrek genoegzaam door het gebruik van fchietgeweer, waarmede zy zeer handig wisten om te gaan. Geheele vrachten van de hoofden hunner vyanden bragten zy dikmaals by de Nederlanders te Mawri, als een teken van onderdaanigheid en hulde. (£) D e Stad Sabu, alwaar de Koning zyn verblyf houd, 1 ligt twee mylen van de Kust. Zy is langwerpig en volk-^ ryk. Des Marchais befchryft haar als eene fraaije Stad, noord - noord - oost van Mawri. De eerfte plaats westwaarts, welke opmerking verdient, is het Engelfche Fort, aan Koninginne Anna's Punt, van fteen en lym gebouwd, op eene hoogte, omtrent eene myl van Fort Royal, op den berg Daneftein, en twee mylen van 't Fort Nas/au in 't oosten. Het word gedekt door vyf ftukken gefchut, en eene bezetting van vyf Blanken en vyf Negers, Digt daarby ligt het Dorp Ikon, of Congo, alwaar men nog ziet de puinhoopen van eene Nederlandfche Factory, welke voormaals diende om Europifche fchepen in Zee te befpieden, welke kwamen om den koophandel van Mawri te ftooren. Daarop volgt Mawri, oïMauree, eene Stad, eene CO Bosman, 4 Brief. Hedend.Hist.XVI.D.I.St. N XVIII. boek. xiv. HOOFDST. [ i. AFD. ~)e hoofdWSabu. Hawri.  p8 HISTORIE van XVIII BOEK. XIV. HOOFDST II. afd. («) Bosman, aldaar. eene halve myl van Congo, en, volgens Artus, op eene hoogte gele4en, zonder daarom gezonder, zindelyker of regelmaatiger te zyn, dan alsof zy in eene vlakte lag. De markt is 'er flecht, en alles, zelf palmwyn en vruchten, fchaars en duur. Het is de onmiddelyke eigendom des Konings van Sabu, die zyne rechten gaart door voegzaame Amptenaars, welke onder zyn eigen opzicht ftaan, en aan hem alleen aanfpraaklyk zyn. De voornaamfte handel der plaatze beftaat in ruuw ftofgoud, 't welk met Canoës dagelyks uit alle de Zeehavens word aangebragt. Vóórdat de Nederlanders zich hier vestigden, was het eene vry onaanzienlyke plaats; tegenwoordig dryft ze, naast Eimina en Cabo Corfe, den bloeijendften handel aan de Kust van Guïnée. Vïïlault beweert, dat zy boven de tweehonderd huizen telt, welke het Nederlandfche Fort Nasfau aan drie kanten omringen. Ten zynen tyde wierd zy gefpysd door de Akaneezen, en door Ikon, ofCcngo; haar ging toen den naam na, dat zy eene plaats was ryk in goud, maar arm in leevensnoodwendigheden. De meeste inwooners zyn visfchers, die, eiken morgen, in Zee fteeken, met vier of vyf honderd Canoes; by wyze van tol of belastinge, betaalenzy , by hunne wederkomst, aan den Nederlandfchen Factoor in de Stad, den vyftienden visch. By recht van veröveringe word ook deeze belasting gevorderd te Elrnina en Schana; hoewel Bosman niet beweert, dat zy tot nog toe Mawri veroverd hebben. (u~) Geene andere Europeaanen genieten dit voorrecht; ook oeffent niemand hunner dezelfde opperheerfchappy als de Nederlanders, die zich buitenslands de volftrekte heerfchappy fchynen toe te eigenen, naar gelange van de vryheid hunner regeeringswyze binnenslands. Een groot getal Akaneezen heeft zich onlangs neergezet te Mawri, om dé gelegenheid van den koophandel met de Nederlanders, De  de G OU D-K U S T. 9? De huizen ftaan wyd van elkander; de ruimte tusfchen beiden word aangevuld door eenen rots; het gaan van het eene naar het andere is hierom ongemaklyk, zomtyds gevaarlyk. Men heeft het genoemd het graf der Nederlanders, om de menigte, welke daar geftorven is. Nogthans is de plaats nog heden in bloeijenden ftand, om reden, dat alle de fchepen, naar de Goud*Kust beftemd, hier om hout en water moeten aanzeilen, (x) Het Fort Nasfau, naast Eimina, de grootste Nederlandfche Vastigheid in Guinee, ligt op een rots, die, ten zuiden, van de Zee befpoeld word. Het is zynen oorfprong verfchuldigd aan de Hollanders, die het tot hunne voornaamfte Vastigheid maakten, zo lang Eimina nog in de handen der Portugeezen was. Het is na genoeg vierkantig van gedaante, en gewapend met vier Batteryën en achttien ftukken gefchut; indien wy Eimina uitzonderen, is 'er geen Fort aan de Kust, welk zo hooge muuren heeft. Het Gordyn bevat de twee Zee-Batteryën; het is zo ruim en welgelegen, dat 'er gemaklyk eene Battery kan opgeworpen worden, zo groot als die der Engelfchen op het plein te Cabo Corfe. Doch het voornaame fieraad en de meeste fterkte van het Fort beftaat in vier Torens op eiken hoek, ryklyk voorzien van gefchut, klein geweer en krygsbehoeften. Volgens Barbot, wierd het Fort Nasfau gebouwd in den jaare 1669, op bevel en kosten der Algemeene Staaten, die het, ter eere des Prinfen van Oranje, het Fort Nasfau noemden. In 't eerst diende het alleenlyk om de inwooners van Mawri in ontzag te houden. Wel dra droegen de Staaten het over aan de Maatfchappy , doch in een geheel anderen ftaat dan het tegenwoordig is; alle de Werken van aarde zynde, wierden fpoedig vernield door den regen, en ftelden de bezetting bloot voor de aanvallen der Portugeezen van Eimina De Maat. C-O Barbot, als boveu. N 2 XVIII. boek. xiv. HOOFDST. U. AFD. Fort Masfau.  ioo HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDST. 11. AFD. rykskun dige be fchry ving vanhet Ko ■ ningryk Fantin. 3 Maatfchappy had dit Fort niet in bezit genomen, of zy was ernftig bedacht op middelen, om zich op de Kust in veiligheid te ftellen, en Nasfau te verfterken. Zy bouwde fteenen muuren en Bastions, midsgaders bekwaame wooningen voor de Gouverneurs en Factoors; zy leide 'er eene bezetting in van zeventig of tachtig foldaaten. Niet verre van het Fort heeft de Maatfchappy een fraaijen tuin, die zeer wel onderhouden word, en met laanen en vruchtboomen ryklyk is beplant. Een gebrek heeft deeze tuin gemeen met die van Eimina en Manfro: dit is de nabyheid van hooge bergen; de ftortregens, van daar afdaalende, bederven dikmaals wortels, kruiden en den geheelen arbeid des hoveniers (y) Thans volgt het Koningryk Fantin, grenzende aan: Satu ten westen; de ïzerberg, eene halve myl beneden Mawri, is deszelfs buitenfte grensfcheiding. Met den voet is deeze heuvel een vierde gedeelte van eene myl lang; van den grond tot aan den top loopt een bekoorlyke wandelweg, zo dicht met boomen belommerd, dat de zon op den middag 'er niet kan doordringen. Van den voet deezes heuvels, ftrekt Fantin omtrent tien mylen oostwaarts langs de Kust; ten noorden heeft het Arti, Aguaen 'Iongua; Akron ten oosten; en de Zee ten zuiden. De En* gelfclien en Nederlanders hebben ieder hunne byzondere Forten hier te lande; en de eerstgemelde daarenboven drie kleine Logiën. De eerfte Engelfche Vlag, die men ziet waaijen, is te Anican, of lngenifian, op eene klein* hoogte, twee mylen van Mawri. Voormaals hadden de Nederlanders hier eene Vastigheid; doch verneemende dat ie handel niet toereikende was, uit hoofde van het aanleel, welk de Engelfchen en Deenen daar in hadden, belooten zy 'er van af te zien. De Engelfchen namen 'er ïierop bezit van. Ten tyde van Bosman hielden 'er flechts bezet■ (jO Dezelfde*  de G O U D-K U S T. ior bezetting één Blanke en twee Negers; eene geduchte macht, zegt hy, om de eere der Britfche vlagge te handhaaven. Volgens Barbot, hadden de Portugeezen insgelyks hier eene Vastigheid, die verdedigd wierd door eene Re doete, nevens eene bezetting van zes Portugeezen en twaalf Zwaiten. Hun handel beftond in pypen, tabak, zeep, rum en eenige Amerikaanfche voortbrengzels. Volgens Bosman eene halve myl, doch volgens Barbot twee mylen laager, hebben de Engelfchen een Fort te Anamaboa, of Janrfia Philips befchryft Anamaboa als eene fraaije groote Stad; doch de inwooners als de bedriegelykfte leugenaars aan de Goud- Kust, tot verwondering toe ervaren in het vervalfchen en namaaken der kos!:baarfte metaalen, De Srad lag onder het gefchut van 't Engelfche Fort, en de Ree krielde geftadig van fchepen. Een aanzienlyken goud- en flaavenhandel, zegt Bosman, zou deeze plaats uitleveren, indien niet de Engelfche en Zeeuwfche imokkelaars zo zeer wierden aangemoedigd, en hunnen handel zo wel gevestigd hadden. Met volle ruimte mag Anamabao gehouden worden voor de vermo^endfte Stad aan de geheele Kust; zy is in ftaat om zo veele welgewapende manfchap op de been te brengen, als het geheele Koningryk' Commendo, of Sabu; en, echter, in evenredigheid niet het vyfde gedeelte van Fantin. De Stad is in twee wyken verdeeld; de eene word bewoond door de visfchers van Eimina, de andere door die van Fantin, die eene zekere belasting betaald aan den Braffoy voor de vryheid van hun beroep te mogen waarneemen. Zo lastig plagten zy voormaals de Engelfche bezetting te vallen, dat zy menigmaalen dezelve binnen haare muuren opflooten; en wanneer de Gouverneur hen niet aanftond, zonden zy hem in eene Canoe naar Cabo Corfe, met tekens van de ukerfte verachtinge. Tegenwoordig, echter, is 'er een nieuw Fort in de plaats gckoomen, 't welk ineen meer ontzach verwekkenden ftaat word gehouden. De N 3 Ne- XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. [I. AFD. Engelsch Fort te Anamabao.  JOZ HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD, ] 1 I ] ï ( s 2 j h I r a Negers van Fantin zyn van allen langs de Kust de ongeftadigften en doldrifcigften; en ware het niet door hunne binnenlandfche verdeeldheden, zy zouden de onhandelbaarfte en gevaarlykfte nabuuren voor de omringende Staaten zyn. In den jaare 170r verklaarden zy aan de Engelfchen den oorlog; de Nederlanders wierden verdacht gehouden, dat zy hun buspoeder verzorgden. Op Zondag, den vierden van Herfstmaand, vergaderden zy oproeriglyk voor het Fort; zy ftaken de buitenfte gebouwen in brand, en gingen voort in hunne baldaadigheden, tot dat zy verftaord wierden door eene laag uit het gefchut van de Batteryën. In den volgenden nacht namen de Engelfchen wraake, door het grootfte gedeelte der Stad Aramabao in brand te fteeken, en aan kooien te leggen. Nalat 'er, over en weder, twintig dagen lang opentlyke vyandlykheden gepleegd waren, booden de landzaaten een beftand aan, waarvan zy de voorwaarden aan de Engelsen overlieten; de Koning van Sabu handelde als middeaar. Tegen de eisfchen der Engelfchen wierden geene egenwerpingen gemaakt, en zy bewilligden in het vergoeden van de fchade, aan het Fort toegebragt: hunne ?etiches riepen zy plechtiglyk aan als getuigen van de opechtheid hunner oogmerken, en gaven verfcheiden van mnne kinderen als gyzelaars. Nogthans, by de komst ran een Engelfchen fmokkelaar, die hun eene vermeerlering van tien ten honderd op den prys der flaaven anbood, vergaten zy alle hunne verbintenisfen, begonnen ndermaal de vyandlykheden, en voerden den oorlog met 0 veel kloekmoedigheid, dat, volgens het getuigenis van It-oorn. de Gouverneur en bezetting, van angftigen fchrik evangen, na 'Cabo Corfe vluchtten. D e grootfte ongelegenheid, aan de ligging van het mgelsch Fort te Aramabao verknocht, ontftaat uit de loeite om uit de fchepen te kunnen aan land kom^n; s zynde het ftrand, tot op een kleinen afftand in de Zee, met  de G O U D-K U S T. 303 met rotfen bedekt, en zeer gevaarlyk door eene geftadige zwaare branding. Alle fchepen moeten buiten de rotfen voor anker koomen, en de goederen worden aan land gebragt met Canoes aan een zandachtigen uithoek, omringd van eenen muur, gebouwd op kosten der Maatfchappye, en voorzien van wooningen voor de Negers, onder het gefchut van het Fort. De grond is hier bekwaam tot tichelfteenen, en de menigte fcbelpen aan de Kust levert genoegzaamen voorraad uit tot zeer goede kalk; het bouwen kost hierom weinig, te meer, dewyl het land overvloed van brand en timmerhout uitlevert. Rondom dnamabao is het land bergachtig; doch de hoogten liggen op een' bekWaamen afftand van de Stad.1 In 't byzonder zyn 'er vyf meer dan gemeen hooge ber \ gen: in Zee dienen zy tot land verkenningen. Dewyl zj^ met bosch bedekt zyn,' verfchaft de menigte en verscheidenheid van boomen eene aangenaame vertooning. De palmwyn is hier by uitfteekendheid goed, vooral de zo genoemde Qiiacker. Behalven de volkrykheid des Lands, is het zeer ryk in goud, flaaven en alle de noodwendigheden des leevens, byzonderlyk in koorn, welk zy, in groote menigte, aan de Europeaanen verkoopen. By hen heeft.ook de rykdom de gewoone gevolgen gehad; zy zyn baldaadig, laatdunkend en trots geworden. In de bosfchen hier te lande worden de fchoonfte Papegaaijen der geheele waereld gevonden, en eene oneindige menigte andere vogelen. Vruchten, wortelen en kruiden van allerlei aart zyn 'er in menigte, en worden met kleine moeite gekweekt, 't Verdient, in de daad, onze opmerking, dat Landen, zo digt aan elkander grenzen, als dit en Sabu, in de hoedanigheden van den grond zo zeer verfchillen; zynde het eene met een altydduurend groen bekleed, en ryk in alle voortbrengzels der aarde, terwyl het ander, op de meeste plaatzen, zich dor, fchraal en XVIII. boek, XIV HOOFDST. I. AFD. Bericht 'egens 'et om'ggendeand.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. ï i - AFD. Nabuurig Dorp Aga. i l I 1 < < I \ ] i I 1 Klein Corman. J tin. e £ ij ö 104 HISTORIE van en naakt vertoont, naauwlyks een fober beftaan uitleverende aan de behoeftige landzaaten. (zj Ongeveer eene halve myl van Anamabao , aan den zeekant, ligt een Dorp, Adja, of Aga genoemd. Voormaals hadden de Nederlanders hier een Fort, waaruit zy verdreeven wierden door de verraaderlykheid der Engelfchen, die, by gelegenheid van eenig gefchil met het volk van Anamabao, eene fchuilplaats zochten byde Hollanders; ie rechten van rechtvaardigheid en herbergzaamheid vergetende, bedienden zy zich van die gelegenheid om hunne weldoeners te verdryven. Tegenwoordig hebben 'er de Nederlanders flechts e'énen Factoor. Den fcherts, welken Bosman, by eene andere gelegenheid, op de Engelfchen uitwerpt, zou men hier op hen kunnen afftooten. Volrens Barbot, is het Dorp Aga verdeeld in drie ondercheidene Wyken; in ieder van dezelve ftaan vyfèntwintig )f dertig huizen. Zyne ligging is geenzins voordeelig voor len koophandel; de landing is 'er zeer moeilyk en gevaarfk; nogthans brengt het omliggende land eenige goederen an waante voort, onder anderen zeer fchoon katoen, n den oorlog van de jaaren 1665 en 1666, tusfchen dé Engelfchen en Hollanders, pleegden de eerstgemelden groote vreedheden in de Nederlandfche Factory; by ontelbaare ;elegenheden, hebben de Hollanders daarvan getroutvelyk vedel-wrake genomen, (a) Drie mylen van Mawri, en een weinig beneden Aga, gt het Dorp Klein Cormantin, dus genoemd in tegenftelng van Groot Cormantin, Bosman fpreekt 'er van als ene onaanzienlyke plaats; doch Des Marchais, een laater chryver, verzekert, dat het grooter en beter bebouwd dan de meeste Dorpen van dat Gewest. Anus verhaalt, at het, na alvoorens eene plaats van merkelyk aanzien geweest (O Des Marchais, Bosman en Barbot, als boven. Qa) Bosman, 4, Brief. Artus, p. 50»  de GOUD-KUST. 105 geweest te zyn, verwoest wierd in den jaare 1600, er dat het federt zynen voorgaanden luister niet wederom hetft bekoomen. Dit Dorp ligt op eene hoogte, gemaklyk te onderkennen aan een' hoogen boom, ftaande op het boventte toppunt. De Franfchen en Portugeezen dry. ven hier een Herken handel; de Nederlanders hadden 'er insgelyks deel aan, tot dat het ontdekt wierd dat de Negers het goud vervalschten. Deeze ontdekking maakte eerst de Nederlanders af keerig van dien handel, en dreef ten laatste bykans alle de Europeaanen van daar. Naderhand hervatteden de Nederlanders den handel, omtrent het jaar 1682, wanneer zy merkelyk uitbreidden en verfterkten het Fort Amflerdam, de hoofdverblyfplaats der En gelfchen, tot dat zy daaruit verdreeven wierden door den Admiraal De Kuiter, in den jaare 1665. Het is een vierkantig fteenen gebouw, verfterkt met vier Bastions, met twintig ftukken gefchut beplant. In 't middelpunt ftaat een toren, waarvan de Hollandfche Vlag waait. De wooningen der bevelhebbers en foldaaten zyn fraai, zindelyk en gerieflyk, de Borstweeringen ruim; van den toren heeft men een fraai uitzicht op de zee en het omliggende land. Het Fort is ryklyk voorzien van water, door middel van groote bakken, die eene ongelooflyke menigte water kunnen bevatten. De bezetting beftaat uit vyfëntwintig Blanken, en een zeker getal Zwarten; zy leiden 'er een zeer gelukkig en onbekrompen leeven, en kunnen, met kleine moeite, hun fortuin maaken. Omtrent een kanonfchoot van het Fort ligt Groot Cormantin, op een hooge heuvel; de Stad is zo groot en volkryk, dat zy met recht den bynaam van Groot verdiene Zy ligt in het bereik van het gefchut van het Fort Amflerdam. Behalven de andere inwooners van verfchillende hanteeringen, bedraagt het getal der kooplieden en visfchers ruim twaalfhonderd. Cormantin en Anamabao waren vnormaals de voornaamfte markten van den Engelfchn en Heoünd. Hist. XV1.D. I. St. O Neder- XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. Het Fort Amfter- dam. Groot Cormantin.  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST li. AFD, Regeeringsform van Fantin. I i ( 'i 1 ( i°ö HISTORIE van Ned.rlandfchen handel; zeer druk wierden zy bezocht van 3e Akmeezen, welke haare goederen, met talryke kararaanen, herwaarts bragten. De brand des oorlogs, it> 3en jaare 1665 tusfchen Holland en Engeland ontitaan, Qoeg over op de Kust van Afrika, daar hy met groot geweld ten dake ujtfloeg: ieder. Maatfchappy verdeedigde het belang en de eere haarer Natie met den drifrigften vver en woede. De Nederlanders wierden genoodzaakt, Cormantin en Anamabao te verlaaten, en naar! Mawri te wyken. Doch de Engelfchen, minder volleerd in de kunst om eene overwinning ten voordeele te. doen dienen, dan om dezelve te behaalen, behandelden de Negers zo onbarmhartig, dat zy, uit wederwraake, de Nederlanders terug riepen, en hun de hand booden tot het bouwen van het Fort, 't welk de .Engelfchen, het jaar daaraan, bemachtigden. Na dit voorval, bekrachtigden de Engelfche Factoors wyslyk hunne belangen, door het fluiten van sen verdrag met de Eraf os. van Fantin en Akem ,• door behulp van deezen bouwden zy een Fort te Anamabao ' Behalven de gemelde, liggen, op het grondgebied van Pantin,- eenige Steden en Dorpen, die eenigen handel fryven. Arj.;.i, fa^tijo, Tantimqueri en Mar.pran, hoepel naauwlyks waardig om in eene Gefchiedenis vermeld:e worden, zyn de voornaamfte. Wat aangaat de Regeeringsform van Fantin, het geza^ huisvest by een' opperften Wethouder, Braffo genaamd; ioch hy voert geene tekens van Koninglyke waardigheid. Eiyi;:is de opperfte Landvoogd; voert de Legers te velde; >ezit de hoogfte macht onder de Natie; doch word met iit alles grootlyks beteugeld, en in zyn gezag bepaald doorIe Oudften, die een'Nationaalen Raad formeeren, ecn'*gW ge'ykende naar het Engelfche Parlement; hunne ftemnen en handelingen zyn volmaakt onaf hangelyk van den trafo. Behalven den opperften Braffo, heeft ieder Stad n Smaldeel des Koningryks zyn Opperhoofd; dikmaaJs. werpen  de GOUD-KUST. iojr werpen deeze bet juk der onderdaanigbeid af, Hellen zich aan als onaf hangeiyk, en. voeren kryg tegen het Opperhoofd en den Raad der Oudften. De landzaaten van Fantin zyn, doorgaans, een hardvochtig, ftoutmoedig en onverzaagd volk; zy ftaan voor niets, wanneer hunne wraaklust of belang daarin betrokken is. Zy dry ven or belemmerd handel met de fmokkelaars, fluiten dikmaals alle de toegangen binnenslands af, en voorkoomen allen handel tusfchen de Europeaanen en de binnenlandfche handelaars, zo wel in goud als in flaaven. Nog meer; zy doen fomtyds de Nederlanders in hunne Forten bykans verhongeren, door het affnyden van allen toevoer, tot dat hunne eisfchen volkomen zyn ingewilligd. Uit aanmerking van hunne betoonde hulpe, in het bemachtigen van het Fort Amjlerdam, heeft de Nederlandfche Maatfchappy met hun een verdrag geflooten, volgens 't welk alle fchepen, uitgezonderd de flaavenhandelaars, die op hunne Kusten handelen, eene belasting van driehonderd guldens moeten betaaien. Maar de Negers maaken thans geene uitzondering, en vorderen dezelfde rechten van alle fchepen zonder onderfcheid. Ook dwingen zy de Engelfchen eene belasting af. De vertoogen der Maatfchappyën van beide Natiën hebben dus lang weinig gebaat. (b~) De Koningryken Acron, Agonna en Aquamboe» Thans gaan wy over tot de nog overige oostlyke aan Zee gelegene Koningryken van de Goud Kust;» na deeze befchreeven te hebben zullen wy voortgaan tof de binnenlandfche Gewesten, zo als zy voorkoomen van 't oost naar 't west; dat is, van de Rivier Volta tot aan Kaap Apollonia, de grenzen deezer Kust. Het nog overige (£) Bosman , 4. Brief. O 2 XVIÏÏ. boek. XIV. HOOFDST. [J« AFD. Koophandelen tollen. Het Kt- lingryk ^cron.  XVIII boek. xiv. HOOFDST. h. AFD : K J j ( ( Neder- ( landsch ; Fort te Apam, ' \ I ï ƒ v V d g v Bericht wegens J ioS HISTORIE vak gedeelte der Goud-Kust, van .Rmtf» tot aan de Rivier Volta, bevat drie groote Koningryken: lm, ^gowzaen /Iqmmloe; deeze zyn wederom geimaldeeld in eene oneindde menigte kleine Staaten. Het eerstgemelde Koninrx*yk ftrekt zich uit langs de Zee oostwaarts van Faniik :ot aan den berg Monte del Diabolo, of Duivelsberg Het s verdeeld in Groot en Klein Acron; het eerstgemelde, jynde het binnenfte Gewest, ftaat onder eene Republikeinse Regeering; het laatste, 't welk ten zuiden van de iee grenst, heeft eenen Oppervorst, en alle de verëischen eener zuivere eenhoofdi ;e regeeringe. Doch niettegentaande zy volftrekt onafhangelyk zyn van elkander; heeft er, echter, altoos eene naauwe verëeniging tusfchen de:elven plaats gehad; beiden ftaan onder de befchermin? Ier Banttns, die, van hunnen kant, aan de vruchtbaar! :n nyvere Acrons een goed gedeelte van hun leevensmderhoud verplicht zyn. In den jaare 1697 begonnen e Nederlanders te Apam een .Fort te bouwen, 't welk hans verfterkt is met twee Batteryën; zy noemen hetL^. ■aamlmd, om reden dat zy, onder het bouwen, menb'uldige gelegenheden ontmoetten om die deugd te oeffenen. Iet Dorp Apam is klein; want van ouds, zo wel als no? eden, wierd het alleen van visfchers bewoond. Het Fort ; gewapend met acht ftukken gefchut, en eene bezetting ;an zestig man, Blanken en Zwarten ; de voornaamfte rerkte beftaat in een fraaijen zwaaren toren, op bevel an Bosman gebouwd, toen hy te Eimina het bewind oerdè. (c) Dit is de eenige Europjfcbe Vastigheid in it Koningryk. En, indedaad, deszelfs armoedigheid is ren krachtig lokaas voor andere Natiën, om 'er zich te estigen. Bosman verhaalt, dat hoewel, volgens de Corftitutie, ï Koning van Acron onaf hangelyk is, de Vorst, nogthans, welke (O Bosman, 3. Brief.  de g o u d k u s Ti welke ten zynen tyde op den throon zat, zo zachtmoedig was, dat alle zyne onderdaanen op hem invloed hadden, en hy volftrekt beheerscht wierd door eenen Neef, een' fnooden boef, wiens woest karakter alle de onlusten tusfchen de Nederlanders en de landzaaten veroorzaakte. De andere Overften waren, volgens hem, een gemaatigd, verftandig en goedaartig flag van volk; ligt valt het, met hun in vriendfchap te leeven. Met den Koning had hy menigmaalen gefprooken, en altoos zyn karakter zacht, minzaam en inneemelyk bevonden. Hy was toen ruim zeventig jaaren oud, de rykfte Vorst van de Kust, behal ven de Koning van Aquamboe, maar zo eenvoudig in leevenswyze en gewaat, dat hy voor den geringften zyner onderdaanen konde misnoomen worden. Vermids de landzaaten van Acron onder de befcherming der Fantins leeven, genieten zy volkomene rust en veiligheid, beplanten hunne landeryën en velden, en neemen zonder fchroom hun beroep waar. Zo wel weeten zy hunnen tyd en den grond in acht te neemen K dat ieder jaar een overvloedigen oogst uitlevert; zy voorzien daardoor de nabuurige landen, en byzonder hunne befchermers. Herten, baazen-, patryzen en faifanten, nevens verfcheidene andere foorten van ge vogelte en dieren, zyn hier in groote menigte en van eene goede foort. Te miJden, echter, van al dien overvloed, is het Nederlandfche Fort arm, en de koophandel van geene beduidenisfe; de rede hiervan is ons niet gebleeken. Waarfchynlyk is het, dat de Fantins den handel ftooren, en zich hier den hoon doen betaalen, die hen van de Nederlanders te Cormantin word aangedaan, (e) Het Land van Agonna neemt zynen aanvang by den Duivelsberg, loopende langs de Zeekust tot aan het Dorp Ironfa,- op de grenzen van Aquamboe of Acra, zynde eene uitgeftrektheid van zestien mylen, grenzende ten. noorden CO Barbot, p. 182. O 3 XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFi, den Koning en. de Overften van Acron. Vóórtbrengfels van den grond. Het Ko± ningryfc A&o.nia.  XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD. Goud. mynen van Agonna. 1 i ( \ i 2 e I \ c Het Engelfche V Fort te h Winibao/ f Simpa. Q v h v; m di te iro HISTORIE van noorden*aan Songuiy, en ten zuiden aan den Oceaan. Het vloeit over van Steden en Dorpen aan. den Zeekant, de voornaamfte daarvan zyn Dajon, Polder, Mango, Winiba, Seinpa, en andere. De Duivelsberg behoort eigenlyk onder Agonna, hoewel het'de grensfcheiding is tusfchen dat Koningryk en Acron. Volgens de meeste Schryvers, is het ryk in mynen; na zwaare regens, verzamelen de Negers, eene aanzienlyke menigte gouds in het zand. Geéne poogingen, echter, zyn tot heden toe gedaan om ie mynen te openen, of zy zyn door de landzaaten te feer gegaan, om redenen, welke door alle de overige Negers gegeeven worden, de vreeze dat de Europeaanen nerdoor zullen genoopt worden om hen te verdry ven. Bosnan: verhaalt, dat toen hy zyn verblyf hield in Afrika, \e Engelfche Maatfchappy den Heer Baggs, Gouverneur 'an Cabo Corfe, met breeder macht voorzien had, dan ïmand zyner voorzaaten ooit had genooten , op den grond yner belofte, van op Duivelsberg mynen tè zullen' openen, n goud naar Engeland overzenden. Ten dien einde kocht y aüe noodige gereedfchappen; doch hy zag eensklaps an zyn ontwerp af, uit vreeze, misfchien, voorden haat er landzaaten. (f) Agonna overtreft Acron in uitgebreidheid en menigte an inwooners, en evenaart het in vruchtbaarheid en fraaieid. Het geniet het voordeel van eene fchoone en groote .ivier van versch water, overvloeiende van visch en ssters. De Engelfchen hebben na genoeg in 't midden iri Agonna een Fort gebouwd, in een Dorp', Simpa of 7iniba genaamd. Het is plat van boven, en vierkantig m gedaante, hebbende, op ieder hoek, eene Battery, et halfponders beplant. In één woord, het Fort is van en aart, dat, volgens Bosman', het nog een ander Fort r zyner dekkinge behoeve. Het Dorp Simpa is volkryk,- de Cf) Bosman , aldaar.  de G O U D-K U S T. ui de inwooners zyn werkzaam in, het visfchen, den land bouw en de veehoedcry: zy kweckcn eene groote menigte vee, 't welk zy aan de nabuuren verkoopen. Zes mylen verder ligt Barhi, een Dorp, 't welk de Frc n;chn, ten eenigen tyde, bezaten, en merkwaardig is cm eene byzonderheid, naamelyk, dat de taal, welke langs de GoudKust overal dezelfde is, hier begint te veranderen, eerst in een verfchillenden tongval, en een weinig verder in eene geheel andere taal. Volgens Bosman, is het de hoofdplaats van het Koningryk /igor.na; het omliggende land is vruchtbaar, aangenaam en ongemeen wel telegen tot het aanleggen van eene Factory. Voormfals hadden de Engeljrlnn hier merkelyken imloed, door eene ftaatelyke verbintenis met de Koningin; maar de Ntderlanders behaalden op hen zo groote voordeelen, dat zy een driehoekig Fort te Barku bouwden, met twaalf ftukken gefchut beplant. In HosmaT/iS tyd, wierd Agonna door eene vrouw ge regeerd; al verfcheiden jaaren was het zodanig geweest.'* Deeze Koningin bezat een edel en verheven gemoed,' eene kracht van oordeel en leevendigheid van vernuft,l boven de zwakheid haarer ftxe. Om de macht niet met^ een echtgenoot te deelen, bleef zy ongehuwd; maar om niet geheel en al de liefdedrift te derven, onderhield zy üoorgaans een jongen mooijen kleinen flaaf, met wien zy zich in haare ledige uuren verlustigde, en die, op ftraffe des doods, onder het verbod lag, van met andere vrouwen eenige gemeenfehap te hebben. Zo dra deeze minnaar zyne bekoorlykheden had verlooren, of haare driften verzadigd waren, maakte hy plaats voor eenen anderen; fommigen verzekeren, dat zy gelykt)dig verfcheiden minnaars had. (g) Thans volgt het Koningryk Aquamloe, het grenst ten (g ) Bosman , aldaar. XVllï. boek. XIV. HOOFDST. I. AFD. Agonna >ord geegeerd'oor eene 'Conin. ■in.  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. II AFD Het groote Koning. ryk ■Aquamboe. na HISTORIE vas ren oosten aan de Rivier Volta, ten westen aan Agonna. frevost fpreekt van het District van Jicra als een onderfcheiden Koningryk; doch voor zyn gevoelen kunnen wy geen genoegzaamen grond vinden. Het gedeelte van Aquamboe, 't welk aan de Kust ligt, word Acra genaamd; voormaals kan het een onafhangelyke Staat geweest zyn: tegenwoordig is het met de Kroon verëenigd, althans daaraan fchattingfchuldig. Aquamboe is eene der grootfte Monarchiën aan de Kust van Guinee; haare uitgeftrektheid langs de Zee is twintig mylen, en tienmaalen zo veel landwaarts in. Bosman zegt, dat de Kust verdeeld is in verfcheiden kleine Koningrykjes, die allen onderworpen zyn aan den Koning van Aquamboe, die over deeze en over zyne geringfte onderdaanen een even onbepaald gezag oeffent. Zyn eigendunkelyk gezag gaf aanleiding tot het fpreekwoord, inhoudende, dat in Aquamboe flechts twee rangen van menfchen zyn, de Koninglyke familie en de flaaven. De inwooners van dit Gewest zyn trots, muitzuchtig en krygshaftig; hunne macht is geducht by alle de nabuurige Koningryken , uitgezonderd Akem, 't welk hun tot een tegenwicht dient. Alle de fchattingfchuldige Natiën worden deerlyk geplaagd door de invallen der Aquamboe danen Geheele legers vallen in de belendende Gewesten, neemen weg alles wat hun aanftaat, en ontmoeten geenen tegenftand by de landzaaten, die, by ondervindinge, weeten, dat de Koning niet zou in gebreke blyven, om den tegenftand, aan zyne troepen gebooden, te ftraffen; hy befchouwd dit als eenen hoon, zyner Kroone aangedaan. In Bosman's tyd was de opperfte macht verdeeld tusfchen Vader en Zoon; de eerfte oeffende het hoofdgezag. Deezè was. de gewoone regeeringsform ge ■ weest tot op de laatste regeering, wanneer de jonge Koning wierd afgezet door zynen Oom, onder voorgeeven van onbekwaamheid. Een zwaare last was deeze dubbele opperheeifchappy voor de onderdaanen, die, in de pTaats van  de G O U D.K U S T. 113 van eenen, de flaaven van twee dwingelanden, en opge» offerd wierden aan de grilligheid zo wel van den Zoon als van den Vader, terwyl zy tevens geboogen gingen onder den last van twee Koningen te moeten onderhouden. (7?) „ De oude Koning, fchryft vosman, was „ van een laag doch fnood karakter, en een geflagen j, vyand der Europeaanen, Hoewel hy van de Engelfchen, „ de Deenen, en ons Cde Nederlanders) eene once gouds s, ontving, voor de vryheid, door zyne voorzaaten ver„ leend, om op het grondgebied van Siquamboe te mogen „ bouwen, kwelde hy ons, echter, verfchrikkelyk, op „ de onredelykfte wyze. Indien hy zich flechts verbeeld,, de, dat ééne der Europeaanfche Natiën hem beleedigd had, liet hy niet na om zulks op alle drie te verhaalen, „ door den doortocht in zulkervoege af te fnyden, dat'er „ geen handel kon gedreeven worden, tot dat zyne gril„ ligheid en gierigheid ten volle verzadigd waren." Zyn Zoon was den Europeaanen meer gunftig, meer achtgeevende op de kieschheid van den koophandel, verftandiger en herbergzaamer; zyne komst tot den throon was ten uiterfte voordeelig voor- de Engelfche en Nederlandfche Factoryën. Zo groot een vertrouwen Helde hy in de Nederlanders, dat ter gelegenheid eener ziekte, van welke hy wierd aangetast, hy zich begaf onder de oppasfing van de Wondheelers der Maatfchappye, en, tot op zyne volkomene herftelling, in het Fort zyn verblyf hield. De Engelfchen, Nederlanders en Deenen bezitten Forten in Acra, welke voor de beste aan de geheele Kust mogen, gehouden worden. Oostwaarts trekkende, is de eerfte," welke wy ontmoeten, de Engelfche Vastigheid, een regel maatig vierkant gebouw, met vier Batteryën. De muuren' zyn hoog en dik, inzonderheid aan den kant van het; Hollandfche Fort, in alles beplant met vyfëntwintlg ftukken (7;) Barbot, p. 187. Atkins, p. 107. Hedekd. Hjst. XVI. D. I. St. P XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. Engelrche,NeIerland.rche en Oeenfche ^orten n Acra.  1T4 HISTORIE van XVIII boek. xrv. HOOFDST. II. AFD. Het Fort Crevecoeur. i ( j ] j f I ( Christiaansburg. J a rj é d ft al - j . te Htstorte r van dit Fert. v ken zwaar gefchut. SmUh, die in 't jaar 1727 te Acra is geweest, betuigt dat het Fort James vast en fraai is, liggende op een oneffenen rots, die over de Zee hangt, op welken eene Battery is aangeleid, bekwaam om twintig ftukken gefchut te bevatten. Digt daarby is een Zoutput, welke een groot gedeelte der Kust van die waare voorziet, en aanmerkelyke inkomften geeft. Een kanonfchoot van het Yott Jamés, ligt het Holandsch Fort Crevecoeur, op den top van een hoogen beuvel; zynde de landingplaats onder het bereik van het swaar en klein gefchut van het Fort. Het gebouw is /ierkantig, en, volgens de gewoonte aan deeze Kust, met Batteryën voorzien, die gemeenfchap hebben door middel /an Gordynen, zo ongeregeld aangeleid, dat ze flechts ;en korten aanval kunnen verduuren. Volgens Bosman, >vertreft dit Fort het Engelfche in uitgebreidheid en gechut; nogthans erkent hy, dat eene vredebreuk met die sfitie voor het Fort van zeer nadeelige gevolgen zyn zou. \Wede Engelfche Schryvers, daarentegen, geeven, ten anzien van de fterkte, verre weg den voorrang aan het fort James; zy beweeren, dat het in ftaat is, het Fort "revecomr, binnen weinige uuren, plat te fchieten. Nog een kanonfchoot oostlyker, ligt het Deenfche 'ort Chris naansbur g, de eenige plaats, welke die Natie m de Kust bezit. Het is vaster dan een der ftraks gelelde Forten; het is een vierkant gebouw, beftaande uit éne aanëengefchakelde Battery, zo als Bosman het uitrukt: want, dewyï het van boven plat is, kan het ge:hut in allerlei richtingen gevoerd worden. (?) Doch le deeze voordeelen waren niet in ftaat om het Fort gen eene menigte rampen en omwentelingen te behoeden. 1 den jaare 1670 was hier Gouverneur Johan Ulrichs', m Glukjiai, een man van verdiende en moed, die door de C* ) Bosman, 5. Brief.  de GOUD -KUST. 115 de landzaaten trouwloosiyk vverd vermoord, dcor opftooking van eenen Griek, die een groot getal jaaren in zynen dienst geweest was. Defcze verraader verkocht het Fort aan Juiiano de Campo Baretto. Oud-Gouverneur van St. Thom-s; voor de fomme van vierhonderd vierenveertig ponden fterlings. Omtrent het begin van 't jaar 1682, wierd Baretto, door zyne eigene bezetting, in verzekering, en hem het bevel afgenomen. Het hoofd der muitelingen floot alle de toegangen tot het Fort, verklaarende, bereid te zyn om zyn gedrag te zuiveren; hy voegde 'er neven, dat ingevalle Baretto na Europa wenschte weder te keeren, hy daartoe vryheid had. Ondertusfchen bleef Baretto volftandig by zyn befluit, zyn bewind niet af te ftaan, dan op bevel des Konings van Portugal: hy belastte Barbot met eenen brief aan het Hof van Lufabon, in de verwagting van eene fpoedige flaakinge. Midlerwyl was 'de bezetting tot den uiterften nood gebragt, als zynde geheel zonder brood en andere leevensmiddelen; de waarde der goederen in het Pakhuis bedroeg niet boven de zestig penden fterlings, niettegenftaande zy tweehonderd Marken gouds hadden ontvangen tot de vertimmeringen, die niet gefchied waren. In deezen ftaat der dingen verzochten de Deenen om de wedergaave van het Fort; in den jaare 1682 verwierven zy dit, voor eene groote fomme. Met een gelukkigen uitflag dreeven zy hunnen koophandel tot in den jaare 1693, wanneer zy het Fort door de Negers lieten overrompelen. De Deenen het misnoegen des Konings van Acra zich zeiven op den halfe gelaaden hebbende, bediende zich de Vorst van de gelegenheid eener ziekte, die in het Fort heerschte, om wraake te neemen. Opgemerkt hebbende, dat de Deenen groot vertrouwen ftelden in eenen Neger, Asfemi genaamd, die veel invloeds in het Koningryk verkreegen, en hun in den handel aanmerkelyke dienften had gedaan, ontbrak het hem niet aan loosheid om hem in zyne maatregels te P a doen XVIÏÏ. BOEK. XIV. HOOFDST. [J. AFD,  XVIII. BOEK XIV. HOOFDST, i 2. AFD, 116 HISTORIE van doen treeden. Asfemi, door de Koninglyke beloften bekoord, maakte aan den Deenfchen blootvoogd diets, dat eene bende Negerkooplieden het Fort naderde, om fchietgeweer te koopen, en raadde hem, deswegen, op eisfchen te pasfen. De Negers, diensvolgens, binnen gelaaten zynde, en den koop geflooten zynde, laadden deeze :rouwlooze fchelmen hun geweer met kruid en kogels, ander voorwendzel van het te beproeven; dus op de niets srgs vermoedende bezetting aanvallende, hadden zy ligc werk om haar te overmeesteren. Om kort te gaan, de Deenen wierden uit het Fort verjaagd, hunne Magazynen geplunderd, en aan den Koning van Acra verkocht, voor zevenduizend ponden fterlings. Het Fort wierd gefteld in handen van den verraaderlyken en loozen Asfemi, die met de fchepen van verfcheiden Europifche Natiën een voordeeligen handel dreef. Hy had het geruimen tyd in banden; doch, by de aankomst van twee Deenfche fchepen, vond hy zich genoodzaakt vergoeding te doen, en de bemiddeling der Hollanders in te roepen; een dienst, zegt Bosman, welken zy welhaast met ondankbaarheid betaalden. Naauwlyks hadden zy van nieuws bezit genomen, of zy ontblootten hunne fchepen van de noodige manfchap, 't welk ten gevolge had, dat zy, op hunne t'huisreize, nog in het gezicht der Kust, den prooi wierden van eenige Turkfche Zeeroovers. (fk) Wanneer wy onze gedachten laaten gaan over den moed en krygshaftiyheid deezer Negers, fchynt het iet ongemeens, dat zy zich laaten beteugelen door drie Europifche Forten, zo digt by elkander gelegen; maar wat vermag het goud niet, zelfs in het geboorteland van het goud? De Koning van Acra, door de gefchenken der Nederlanders en Deenen gewonnen, liet eerst toe het bouwen van Logiën, die welhaast tot regelmaatige Forten aan- C£) Dezelfde, aldaar. Barbot, als boven.  de G O U D.K U S T. 117 aangroeiden. Ieder Fort had een nabnurig Dorp, hoewel het hoofddorp zy Acra, de naam van het aloude Koningryk, vóórdat het door de Aquamhoaamn bemachtigd, en de inwooners naar Klein-Popo verdreeven wierden. ] Niet ongegrond zou de gitfing zyn, dat de Maatfchappyën, welke hier handel dry ven, voor den algemee nen koophandel, door haaren wederzydfehen nayver, ver-' derflKk zouden kunnen worden; doch de ondervinding' leert het tegendeel. Zo groot is, indedaad, de overvloed van goud en flaaven, dat geene van allen gevaar loopt om 'er gebrek aan te hebben; de eene word voorzien van gerieflyk heden, welke de andere niet heeft: eene byzonderheid, welke dikmaals den handel bevordert. Te Acra alleen word dikmaals meer goud geleverd, dan aan de geheele Kust tevens; en deszelfs uitgeftrekte handel zou nog verder worden uitgebreid, ware het niet om de geduurige onëenigheden tusfchen de landzaaten van Aquaw. boe en Akem; maatigende zich de laatfte eene leenroerige opperheerfchappy aan over de eerften, uit kracht van welke zy eene jaarlykfche belasting vorderen, welke de eerstgemelde weigeren op te brengen. De Koning van Aquamboe , overtuigd van des vyands overmacht, en tevens gedachtig, dat eenigerhande vergunningen hem in tyd en wyle zyn geheele Land zouden kunnen kosten, is loos genoeg om den ftorm af te keeren, door het zaaijen van tweedracht in hunne raadsvergaderingen; door middel van welke hy de rust en den koophandel van zyn Koningryk handhaaft. Dit is de algemeene ftckregel der Vorften van Aqumnboe, verfcheiden geflachten agter een» van Vader tot Zoon, overhandigd, (t) Bosman is van gevcelen, dat de Koning en zyne Edellieden ryker zyn in goud en flaaven, en grooter fchatten bezitten, dan alle de Koningryken aan de Kust van Gumêe, althans aan de Goud-Kust. Het (O Philips, p. 211. P 3 XVI1L BOEK." XIV. HOOFDST. I. AFD. Vrucht'aarheid>.n rykiom des Lanas.  XVIII, boek. xiv. HOOFDST I T. AFD Zeden der landzaaten. j 5 i k \ j < 2 n8 HISTORIE van Het voornaame bsdryf der landzaaten is koophandel, akkerbouw en oorlog: bezigheden, in andere Gewesten by. kans onbeftaanbaar, doch hier volmaakt met elkander ftrookende, vermids 'er de oorlog den koophandel en landbouw bevordert, door het vermenigvuldigen van het getal der flaaven en gevangenen, die verplicht zyn voor de Aquamboaanen te werken, terwyl zy door hen onderhouden worden. Uit belang en eigen neiging is derhalven dit volk zeer gefield op den wapenhandel. Hoewel de grond vruchtbaar is, heerscht 'er, nogthans, fchaarsheid lan leevensmiddelen omtrent het einde van 't jaar; zy zyn genoodzaakt, uit andere Landen dit mangel aan te vullen. De Aquamboaanen fcheppen geen vermaak in visfchen of zout maaken, hoewel het gemaklyk zou vallen beide beIryven ten voordeele aan te wenden. Deeze verrichtingen, welke zy als beneden hunne waardigheid befchouwen, laaten zy over voor de Negers aan den Zeekant, welke zy met verachting behandelen, of voor andere Natiën, iie om te visfchen of zout te bereiden, herwaarts komen. Zeer talryk zyn de Negers aan den Zeekant, en alle de Fraaije Dorpen in dien oord zeer volkryk; de bewooners jemoeijen zich niet alleen met visfchen en zoutmaaken; inaar ook met het dryven van een fterken handel met de ïuropifche fchepen. Ten minfte worden hier zo veele (laaven verkocht als aan de geheele Kust, Anamabao daaronder begreepen. Wanneer de Aquamboaanen in oorlog syn met eene nabuurige Natie, trekt al wat de wapens tan voeren te velde, tot dat het faifoen hen tot hunne lagelykfche bezigheden roept. Dan word een zeker getal laar huis gezonden om den grond te bewerken en hunne evangenen te verkoopen, terwyl de overigen met den 'yand te doen hebben. Die van, een krygsbaftiger geftel ;yn, treeden in dienst der nabuurige Natiën, die met :lkander kryg voeren, indien hun eigen Land in vrede y; 't welk zelden gebeurt. Onder de Kustvisfchers vind men  de G O U D-K U S T. ijij men weinige krygslieden: want vermids zy onder de befcherming der Europeaanen leeven, en, ten noorden, dooi hunne oorlogsgezinder landgcrooten befchcrmd worden. worden zy zelden aangetast, of genoodzaakt, dm visch hoek en het net met het zwaard en den beukelaar te wisfelen. (m) Behalven de reeds befchrevene Koningryken, fpreeken Jirtus en Barbot van de Gewesten van Labadde, Ningo én Soko, alle welken havens aan de Zeekust hebben. Doch vermids zy flechts gedeelten zyn van het groote Koningryk Aquamboa, zullen wy overgaan tot een kort bericht wegens de binnenlandfche Gewesten, om reden dat wy ons verbeelden, dat des Leezers geduld reeds zal vermoeid zyn door eene verdrietige doch noodzaaklyke aardrykskundige befchryving van de Kust. Geringe kennis bezitten wy, indedaad, van de Landfchappen, gelegen ten noorden van de Zee; doch vermids derzelver naamen dikmaals zyn voorgekomen in de bovenftaande befchryving van de Kust, zal het voegen, dezelve op te noemen, en hunne ligging aan te wyzen. Volgens het getuigenis der kundigfte Negers, en der weinige Europeaanen, welke tot diep in 't Land zyn doorgedrongen, is 't eerfte het Koningryk Injako, vyf dagreizen van Jlcra, of het aan Zee gelegen gedeelte van Aquamboe, grenzende aan de Rivier l oita ten oosten, aan Aquamboe ten zuiden, en in 't noorden aan de groote wlldernisfe in Nigritie. Deszelfs grensfcbeidingen zyn niet nauwkeurig aangeftipt, om reden dat de wegen hier te lande geftadig onveilig worden gehouden door roovers; dit fchrikt de vreemdelingen af van het voldoen hunner nieuwsgierigheid. Zeer bedreeveri zyn de landzaaten in het weeven van fraaije ftolfen en lakens, welke zy, aan de nabuurige Negers, met grooten winst verkoopen. Vol- (w) Barbot, Bosman, Philips, en Atkins, als boven. XVII!. boek. xiv. HOOFDST. ii. AFD. rykskun • ttig bericht wegens de binnenfte Gewesten, Infoko.  T20 HISTORIE van XVIII. boek. i xiv. HOOFDST. | II. AFD» 1 i Comanna. ( I t 7 7 T. Latabi, e tnz, u a Achem. t( t( V v\ ii n k rr df k< G as hi de jens de Akaneezen, zyn die van Infoko volftrekt onkundig omtrent het onderfcheid tusfchen goud en yvoir; niet mders dan als natuurlyke zeldzaamheden -zyn ze by hen >ekend, waarvan hun zomvylen kleine ftukjes van de jabuurige volken worden aangebooden. Gelukkig waren neer befchaafde volken, indien zy minder kennis hadden ran een metaal, 't welk beeken menfchenbloed doet Iroomen! Hierop volgt Comanna, grenzende ten oosten aan rnfoko, ten zuiden aan Labadde en Ningo, twee Proviniën van Aquamboe; de noordlyke grensfcheiding is onbe:end. Het eenige, 't wek wy van dit Land weeten, 5, dat de inboorlingen eene groote menigte goud bren;en op de markten van Akkaradi, een Koningryk, 't welk en westen aan hetzelve grenst; van daar word het veronden na Aboni, en vervolgens aan de Negers van de Zeekust. Thans volgen, in eene rechte linie, van 't oost aar 't west, doch met onbepaalde grenzen in 't noord n zuid, de Koningryken Latabi, Equea, Bonu, ten oorden; Tafu, .Quaka, Aboni, Sanhiy, Agm en Achem; le deeze, en inzonderheid Quaka, worden onderfteld ryk ; zyn in goud. Veele Negers beweeren, dat Achem heel >t aan de Kust van Barbarye ftrekt; wy kunnen ons hierin geen denkbeeld vormen, uit eenige Landkaarten, elke wy tot nog toe gezien hebben. Het word verdeeld l Groot en Klein Achem, die voormaals flechts eene Moirchie uitmaakten; thans is zy gefplitst in twee Republieïn; door haare binnenlandfche verdeeldheden zyn ze inder geducht by de nabuuren, dan in voorgaande tyh. Het meeste goud, welk van hier word uitgevoerd, rat aan de Europifche Forten in Acra. De Negers van root Achem en Achani zyn zeer losbandig en trotsch van rt; zy draagen nog moed op hunne voorgaande groot!id, en matigen zich, in den omgang, dezelfde meerrheid aan, welke zy voormaajs over hunne nabuuren bezaten.  de GOUD. KUST. izi bezaten. Het voornaamfte kanaal van hunnen handel loopt naar de Landen, welke aan den Niger grenzen, naar het noordlyke Koningryk Meezora, en naar het groote Keizer- ryk Gago, vèrmaard om de onmeetelyke hoeveelheid gouds, welke het, met karavaanen, naar Iombuto en Marocco zend. Ten westen van Achem ontmoeten wy het Landfchap Inta of Asfiento; de hedendaagfche Reizigers houden dit voor een Koningryk. Ten noorden grenst het aan onbekende Gewesten, ten oosten aan Achem, en ten zuiden aan Akanni, of Klein Achem. Asfiento is weinig bekend, uit hoofde dat de landzaaten weinige of geene gemeenfchap houden met de Negers aan de Zeekust. Dit alleen vinden wy verzekerd, dat het ryk is in goud, 't welk de Akaneezen fomtyds naar de Kust brengen. Deszelfs ligging, aan den oorfprong van Rio Sacro de Costa, is zeer voordeelig voor den koophandel, indien de landzaaten daartoe meer gezindheid hadden, en hunne eigen belangen beter kenden. Nog westelyker ligt het Landfchap Dinkira, zes dag» reizen van Axim, en vyf van Eimina. Ten oosten floot het tegen het Landfchap Asfiento, q/ volgens fommigen tegen het tusfchen beiden gelegen Koningryk Cabasterra; in 't westen tegen Adom, en in 't noorden tegen de onbekende Gewesten, die tot aan Barbarye flrekken. De wegen, welke van Axim en Eimina derwaarts loopen, zyn flecht, ruuw en krom: eene ongelegenheid, die, waren de Negers daartoe gezind, met kleine moeite en kosten zou kunnen weggenomen worden. Voormaals was dit Koningryk zeer eng beperkt, en fchaars bewoond; doch, door hunne aangeboorene kloekheid, maakten zich de landzaaten eerlang geducht by alle hunne nabuuren, uitgezonderd die van Achem en Asfiento, die, om hunne talrykheid, hun altoos te fterk waren. Wanneer de wegen veilig en open zyn, bezoeken de kooplieden van Hedend.Hist.XVI.D.I.St. . q E>in- XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. Inta, of \sfiento. Dinkira.  xvtii. BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFP. t t a e b d g w O hj e< bi Quiforo. w lli 122 HISTORIE van DmMru, als mede de Acheneefche, de markten van Axim, fm Z' ?Tmu° fn Cflè0 Corfe' naar «elange van S nil?d f dat ^^getegen komt. Wanneer zy ge. flooten zyn, wend z,ch hun koophandel naar de mfer llSlfT fSdQ-n d6r KuSt' en ver°°rzaakt aldaar, in de kleine Factoryen, grooten toevloed van rykdom. Het vermengd met touche-goud, waarvan wy in de volgende Afdeeling bericht zullen geeven. Al fints lan'pé zvn telkfn zv met'?6?' rJt/°°* den ft-Ln handel" RW !t, ^ • ' and,zaaten dryve"> zo wel die aan de vFhri? k ru^-j knd, woonen' De r°em hunner eerykheid, braafheid en kunde is zo wel gevestigd, dat de ^opheden van Commendo en Simpa hun goud Akannt it/vmen' Uit h°0fde deszelfs Zuiverheid! en ichtheid Van natuure zyn de inboorlingen moedig, dan•er en krygszuchtig: hierom zyn ze geacht of gevreefd V de nabuuren, naar gelange zich de gelegenheid aanbied hd hen te beminnen of te vreezen.~ Zo groot beïï °lt "i hut\ffteld> ^t zy, door de nabuurige laS rekkende zelden eenige kosten behoeven te doen elk oont zich bereidwillig om blyken te vertoonen van'zvme chtnge voor die Natie, door de gunden, welke hy aan en hd van dezelve hefteed. Hunne wapenen zyn pylen ouwers en fchi den; Hunne taal is een mengelmoes van . taaien van alle de aangrenzende landen, met welke zy -meenfchap hebben; eene groote menigte Portugeefche oorden hebben zy nog behouden, welke hunne voorJders van die Natie overnamen, toen zy met dezelve mdel dreeven. In één woord, 'ris eene lingua Franca, m mengzel van,all3 taaien, zonder eenige vaste erondgmzels, haar byzonder eken. g Het volgende Kontagtyk, 't welk by de Reizigers 3rd vermeld, n Qmforodeszelfs grenzen kunnen wv et aanwyzen, alzo de inboorlingen naauwlyks eenige- gemeen.  de G O U D-K U S T. 123. gemeenfchap hebben met de Zeekust. Dit Land word ook Juffer genaamd. Hierop volgt Vanqui, of Wamqui, grenzende ten westen aan Quiforo, en, volgens fommige Aardrykskundigen, aan hcasfia Jggina; ten zuiden aan Vasfabs, ten noorden aan Bonu. De landzaaten verftaan de kunst van het weeven van fraaije gouden ftoffen, welke zy verkoopen aan de Arabieren, aan de Negers, of in de nabuurige Gewesten. Vasfabs, of ' Wasfihabs, zo als wy het in de Hollandfche Kaarten genoemd vinden, grenst ten oosten aan Vanqui en Qjdforo, ten noorden aan onbekende Landen. Het is beroemd van wegen zyne verbaazende hoeveelheid gouds; dcch vermids het naauwlyks eene Rivier heeft, zyn de meeste Reizigers van gevoelen , hoewel wy het voor een zwak bewys houden, dat dit edel metaal uit verder afgelegene Gewesten derwaarts word gevoerd. Het Gewest is onvruchtbaar, niets merkwaardigs voortbrengende; het eenig bedryf der landzaaten is de goudhandel. Met reden zou iemand denken, dat deeze dorheid der Landftreeke een voldoend bewys voor de Reizigers zyn zou om hen te overtuigen, dat goud deszelfs wezenlyk voortbrengfel is: want hoe zou eene fNatie, welke niets daarvoor in betaaling kan geeven, hetzelve fcunnen machtig worden? Zy bezorgen het, in de daad, aan de Koningryken aan Zee gelegen, en ontvangen, by wyze van ruilinge, eenige Europifche goederen; doch zy moeten daartoe in den beginne een eigen kapitaal gehad hebben. De Hollandfche en beste Kaarten plaatfen Monpa, of Manpa, als de naaste Provincie westwaarts; doch haare grenzen zyn niet genoeg bekend. Ten westen van Manpa ligt het vermaarde Koningryk Adom, grenzende aan Guaffo ten zuiden, aan Vasfabs ten noorden, en aan Abrambo in 't oost-noord-oosten. Doorgaans handelen de Admneezen met Axim en Bouriry; doch wanneer de wegen onveilig gemaakt worden door rovers, leiden zy Q 2 den XVIII. boek. XIV. HOOFDST. I I.. A FD. Vanqui. Mompa. Adom.  124 HISTORIE van XVIII BOEK. XIV. HOOFDST. II. AFD den ftroom des koophandels af naar Klein Commendo. Het Land van Adom loopt in eene rechte lyn langs de oevers van de Rivier Schama; onder hetzelve behoort een groot getal fraaije Eilanden, met fchoone en volkryke Dorpen bebouwd. Voormaals was de regeeringsform eenhoofdig; tegenwoordig huisvest het opperfte gezag in eenen Raad van zes Heeren, die zo veel machts bezitten, datzy, zo als het fpreekwoord luid, den Koning van Jabbi op hunne hoornen kunnen draagen. Indien de Adom*ezen eensgezind waren, en geene burgerkrygen voerden, zy zouden de fchrik zyn van alle omringende Natiën. Dewyl de inwooners der noordlyker Gewesten verplicht zytf, door //dom te trekken, eer zy kunnen handel dry ven met de Negers aan de Kust, blyven de Adom'ezen nooit in gebreke, om zich van deeze noodzaaklykheid te bedienen; zy doen hen eene belasting "betaalen, j-welke op de Europecimsn nederdaalt, en het Gemeenebest aanzienlyke voordeden aanbrengt. Adom is volkryk, vruchtbaar en ryk: natuurlyke voordeden, die den hoogmoed der landzaaten gevoed, en het dry ven van handel met hun bezwaarlyk gemaakt hebben. Men ziet 'er grooten overvloed van koorn, wortelen, fruiten, wilde en tamme dieren, in één woord, alles 't geen een volk kan gelukkig maaken, indien niet dit geluk geftoord wierd door burgertwisten en hoogmoed. Hierop volgen de Landfchappen Jaben, Groot Incisfen, Equira en Avina; niet veel verfchillen deezen van Axim en Adom, aan welke zy grenzen, in koophandel, voortbrengfels, wetten en gewoonten, (o) Op dit beknopt bericht wegens de binnenlandfche Gewesten, zullen wy nu laaten volgen eene befchryving van de zeden, wetten, Godsdienst, Natuurlyke Historie, en andere byzonderheden, de Goud-Kust betreffende. O) Prevost, Tom. 5, Lib. 9, Cap. 6. M. Roberts, ^ilas Geographique. DERDE  de G O U D-K U S T. 125 DERDE AFDEELING. Over de handgreepen der Negers in het zoeken et, zuiveren van het goud. — Hoi de Europeaanen dit metaal toet zen. — Algemeen bericht wegens de gefialte, het karakter, de kleedy, zeden, gewoonten, wetten, Godsdienst en yegeermgsjorm der Negers aan de Goud Kust. Eer wy voortgaan tot de voorgeftelde Historie, ver zoeken wy verlof, uit Bosman te mogen mededeelet een kort bericht aangaande de middelen, van welke dt Negers zich bedienen om goud te zoeken v de verfcheidene foorten van dit metaal; de wyze, op welke zy het ver valfchen; de verfchillende lborten van gewichten, welki daar te lande gebruikt worden, en eenige andere byzon derbeden raakende dit kostbaar metaal, welke niet alge meen bekend, en der opmerkinge waardig zyn. Men vind veele anderzins kundige lieden , die zier. verbeelden , dat de goudmynen in Afrika in de hander der Europeaanen zyn, even gelyk de Spanjaards die var Amerika bezitten, welke zy door flaaven laaten bewerken Geheel anders is ondertusfehen het geval: geene Europeaanen hebben toegang tot de mynen in Afrika; weiniger hebben ze ooit gezien; en al het goud word hun van dief in 't land gebragt; hoewel wy, volgens geloofwaardig* getuigenisfen, gelooven, dat fommige ftreeken aan de Kusi mynen bevatten, indien de Negers wilden toelaaten dal ze geopend wierden. De Negers befchouwen hunne goud mynen als heilig, en weeren, diensvolgens, de Europeaanen van alle onmiddelyke gemeenfehap met dezelve: eer grondregel, op de gezonde ftaatkunde en zelfverdeediginj gebouwd: zy weeten, hoe kort zy van dezelve zouden meeste Q 3 blyven XV111. BOEK. XIV. HOOFDST. ! 111. AFD, Hand- groepen der Negers om goud te zoeken.  I2Ö HISTORIE van XVIII. BOEK. xiv. HOOFDST. Ui AFD M'ddeh) om het g oud te vervalfeiten. blyven , indien ze den Europeaanen eenmaal bekend wierden.. O p driederlei plaatzen word doorgaans het goud gevonden. Vooreerst, en dit is het beste goud, in de valeiën, tusfchen de bergen. De Negers, aan zekere kenmerken weetende, waar het goud is, graaven hier kuilen, en zuiveren het goud van de aankleevende aarde. De tweede plaats is iq, by en omtrent rivieren en watervallen, die van de bergen afdaalende, groote brokken aarde, en daar mede het dierbaar metaal affpoelen. Ten derde vinden zy goud aan den zeekant, en aan den mond van rivieren en beekjes. 'Er is geene zwaare regenbui gevallen, of deeze plaatzen worden van honderden naakte Negerinnen bezocht. Elk haarer is voorzien van een kleinen mout, deezen vullen zy met aarde, en wasfchen dezelve zolang, tot dat het goud, van de aarde gezuiverd zynde, door zyne foortelyke zwaarte op den grond valt. Sommigen vinden, op een geheelen dag, niet de waarde van een fchelling, terwyl anderen het geluk hebben, eenige dukaaten te maaken. Tweederlei is het goud,' welk dus uitgegraaven of gevonden word. Het eene word ftofgoud genaamd; het is zo fyn als poeder, en word in Afrika en Europa meest geacht. De andere foort beftaat uit ftukken van verfchillende grootte; zommigen weegen naauwlyks een dubbeltje; anderen tusfchen de vyftig en zestig du'-raaten; doch deeze laatfte vind men zelden. Nogthans beweeren de Negers, dat binnenslands ftukken worden gevonden, zo zwaar als tweehonderd Guinies, of omtrent vierhonderd dukaaten. Deeze groote klompen zyn bekend by den naam van berggoud, en gefmolten zynde, kan het beter toets houden dan ftofgoud, indien 'het zuiver zy, 't geen het zelden is. — Van verfcheiden middelen bedienen zich de Negers om het goud te vervalfchen. Een van dezelve is het gieten tot Feüches, gemengd met de helfc of een derde gedeelte zilver of koper.  de GOUDKUST. 127 koper. CM) Deeze Fetiches wörden door de Negers in kleine ftukjes gehouwen, ter waarde van drie penningen ieder, welke hier te lande als het gewoone gangbaar geld gebruikt wörden. Zy hebben een gemeen fpreek. woord, dat men voor een penning niet veel goud kan koopen: En, echter, kan men met deeze waarde in goud hier ter markt gaan, en brood, vruchten en andere noodwendigheden koopen. De Negerinnen kennen, op het oog af, de waarde van eiken brok; zelden mislukt haar dit; doorgaans geeven zy u de juiste waarde, met dezelfde naauwkeurigheid, als of zy gewoogen waren: en nogthans is het onderfcheid zo gering, dat het voor de oogen der Europeaanen niet zichtbaar is. Deeze ftukken gaan hier onder den naam van Koker aas ^ of van kleine waarde; dit is waar in een letterlyken zin: want in Europa word de once op flechts veertig (Engelfche) fchellingen gewaardeerd; nogthans is het gangbaar langs de geheele Kust, en word door de Europifche bezettingen in betaaling aangenomen. Nog een ander middel van vervalfchen is 'er, waardoor fomwylen ervarene kooplieden bedroogen worden, wan- (M) Deeze Fetiches is eere foort van door kunst gemrakt en Mocht goud, flerk gefatfneneerd in vormen van eene üeike zwaare aarde. Wyders hebben de Negers nog Fetiches van ongetemperd berggoud . vveike zy tot fitraad, en zelden in den koophandel gebruiken. Niets kan de loosheid deezer Bai baaien evenaaren, vooreerst in liet nasmuaken van dit kostbaar metaal, en het vervolgens voor echt te doen doorgaan. Indien de Europeaanen het weigeren aan te neemen, zyn se niet minder Heilig in het ontkennen van het bedrog, als loos in 't verbergen van hetzelve. Zo hardnekkig zyn ze ten deezen opzichte, dat de Europeaanen dikmaals genoodzaakt zyn aan te neemen, 't geen zy weeten valsch goud te zyn; vreemdelingen worden menigmaal bedroogen door den yver en febynbaare. oprechtheid hunner betuigingen. (,*) (.*> Bosman, 6. Erief. Barbot, p. 225. XVI IJ. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD.  128 HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDST. III. AFD Middeïet. o?u goua te ioetfen, wanneer zy het goud niet in 't water gewoogen hebben. Zy gieten zo kunftig Hukken goud, dat de buitenfte korst dikmaals flechts een lyn clik, zuiver is, terwyl het van binnen geheel uit koper, of ook wel uit yzer beftaat. Dit is een nieuw uitgevonden bedrog. Doch het meest gemeene valsch berggoud is een mengfel van zilver, koper en eene zekere hoeveelheid gouds,, van eene zeer hooge kleur; 't welk bet bedrog grootelyks begunftigt. Want vermids de Europeaanen verplicht zyn, in den koophandel twee of drie ponden gewichts tevens aan te neemen, zou het onverdraagelyk verdrietig vallen, ieder ftuk te toetzen: zodat zy menigmaal verplicht zyn, op den fchyn zich te verlaaten, en dus bedroogen worden. Een derde bedriegery, waarmede zy fomwylen de Europeaanen zoeken te bedriegen, is het handtastelykfte en loopt meest in 't oog. Het beftaat in koraalpoeder of kopervylfel, zo naauwkeurig gelyk goud geverfd, dat het naamaaken alleen door het gewicht kan ontdekt worden. Om deeze bedriegeryën te ontdekken, bedienen zich de Europifche Factoors vooral van het middel, om de grooté brokken door midden te hakken; terftond blykt het lierdoor, of de klomp zuiver en gelykfoortig zy. De kleine brokjes leggen zy op een fteen, en flaan 'er op met een hamer, indien zy uit koraal beftaan, fplyten zy in ftukken; indien uit metaal, zyn ze fmeedbaar. Om /ervolgens te weeten, of het metaal goud zy, word het net het mes of den toetsfteen beproefd. Het ftofgoud eggen zy in een fchotel, en wannen het met blaaspypen. riet valfche goud vervliegt, en het echte valt, door zyne zwaarte, op den grond. By de herhaaling van deeze >roeve, word het valfche van het zuivere gefcheiden, :n het echte goud blyft alleen in den fchotel liggen, /reemd is het, daar de koophandel van zo veel aangele;enheids is, en de bedriegeryën zo veelvuldig en gewichig, dat de beproefmiddelen zo onvolmaakt en aan bedrog onder-  de GOÜ D-K U S T. 129 onderbeevig zyn! Hoe gemaklyk zou de inwendige waarde van ieder brokje kunnen ontdekt worden door de proportioneel • fchaal! Wat de gangbaare munt betreft, deeze is van klein belang voor de kooplieden, die ze allen in 't land laaten blyven. De goudgewichten, hier te lande gebruikelyk, zyn ponden, marken, oneen en engels. In Europa maaken twintig engels eene once; in Afrika, ten minfte aan de' Goud-Kust, rekent men niet meer dan zestien. Ook heb*' ben zy pefos en bendos; de eerfte bedraagen vier engels, en de laatste twee oneen. Dus maaken vier bendos één mark, en twee marken één pond goud, waardig zeshonderd en zestig guldens. Nogthans is deeze regelmaat aan veranderinge onderhevig; de waarde hangt af van de fynheid van 't goud, en den prys van hetzelve in Europa. Doorgaans is één pond fyn goud in Afrika waardig duizend guldens; het goud van minder aloi word gerekend naar gelange van deszelfs afwykinge van deeze regelmaat. Nog eene andere foort van gewichten is 'er, zo als ze Bosman noemt, of liever gangbaar geld, aan de Goud. Kust gebruikelyk: deeze zyn witte en zwarte, of, volgens Barbot, roode boonen. De roode zwartgevlakte boonen worden danbays genoemd; vierentwintig van dezelve bedraa» gen een engels, en worden daarvoor aangenomen, leder van deeze boonen ftaat gelyk met een Hollandfchen ftuiver. De witte boonen met zwarte vlakken worden jacoes genoemd, en worden dikmaals op vier ftuivers gerekend; doch zy zyn minder gangbaar dan de voorgaande. De Negers hebben tinnen en koperen fchaalen, van hetzelfde fatfoen als die in Europa gebruiklyk zyn, doch op eene andere wyze verdeeld. Ten befluite merken wy hier nog aan, dat 'er eene groote menigte gouds met de aarde moet verboren gaan, by mangel, aan de kunst om het daar van af te zonderen. Zelfs is het waarfchynlyk, dat 'er groote ftukken zuiver goud agter gelaaten worden, Hedend.Hist.XVI.D.I.St. R door XVIIL boek. xiv. HOOFDST. ii. AFD. Goud"chaalen,ier ge~ ruiklyh  13© fflSTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDSI". III. AFD Befchr_ ving va de inboorlingen de GoudKust. C^>) Bosman, 6. Brief. door de onkunde der Negers in de Metaalkunde. Som* migen der kundigfte landzaaten verzekeren, dat zy op 't geval aan graaven, zonder eenig denkbeeld te hebben van eene Ader te volgen. Waren de Europeaanen in het bezit ' van de mynen, het lyd bykans geenen twyfel, of zy zouden daaruit gewichtiger voordeden trekken, door hunne meerdere bedrevenheid in de Kunften. Hoe voordeelig dit zyn zoude in éen ftaatkundigen zin, laaten wy des kundige Leezers beöordeelen. In Bosmans tyd was de uitvoer als volgt. Marken. De Nèderlandfche Westïndifche Maatfchappy, 15°° De Engelfche Afrikaanfche Maatfchappy, . 1200 De Zyzondere gewoonten, ook zyn mogen, ontbreekt het lun, echter, niet aan zekere uitwendige befchaafdheid, in ille hunne onderlinge famenkomften. Artus bericht ons, lat, wanneer zy in den morgenftond elkander ontmoeten, e een den anderen in de armen vat, en bidden dat de lag voorfpoedig zyn moge. Hunne plichtpleeging begin, ten zy, met het grypen van de twee voorfte vingers 'an de rechterhand, en dezelve te doen knappen; daarna 'erwegen zy alle de andere gewrichten, kusfen her 'oorhoofd, en herhaalen het woord auzi, hunne groete. Sy eene toevallige ontmoeting, nadat zy elkander reeds ezien hebben, is de wyze van plichtpleegen onder de Vegers, het afneemen van den hoed of muts; doch de innenlandfche Negers befchouwen het ontdekken van het oofd niet als een teken van eerbied. Het gewoone comliment te Eimina, na het kraaken der vingeren, is, het srhaalen van het woord bere, bere, vrede, vrede; en de ïrlte vraag is; Hoe hebt gy gejlaapen? Dit is de plechgheid van de eerfte byëenkomst op den dag; doch inen zy elkander reeds gezien hebben, drukt de vader des nsgezins zich aldus uit: Gy zyt uitgegaan, en zyt weder keerd; waarop de bezoeker antwoord: lk ben wederge" erd: woorden, die, misfchien, een compliment behelp zen tm} Bosman, n , 12, en 13, Brief.  de G O U D-K U S T. 153 zen, 't welk wy niet volkomen begrypcn. Doch alle hunne befchaafdheid ftellen zy ten toon, wanneer zy vereerd worden met het bezoek van een vreemdeling , een inboorling van een ander Gewest, («) Na de eerfte plichtpleegingen, brengen de vrouwen, of de flaavinnen, water, fmeer, of falf, om hem te wasfchen en te zalven; met hunne eigen handen verrichten zy dit werk. Met verfcheiden byzondere en ongemeene plechtigheden gaan de bezoeken der Koningen of lieden van hoogen rang verzeld. Wanneer de eene Koning den anderen wil bezoeken, zend hy, eer hy zyn paleis nadert, een perfoonvvan den eerften rang van zyn gevolg vooruit, om kennis te geeven van zyn oogmerk om zyner Majesteits handen te kusfchen, als mede die van den geheelen hofftoet, en om zyns meesters compliment te maaken. Straks keert hy terug tot zyn eigen Koning, verzeld van een perfoon van aanzien, o;n Zyne Majesteit te verzekeren, dat hy oprecht en van harte welkom is. Geduurende zynen aantocht, fchaart de Veldöverfte de foldaaten in flagörde voor het paleis, of op de markt, ter eere van den Koninglyken gast, als mede ten blyke van zyns meesters macht en grootheid. De bezoekende Koning treed aan het hoofd van zynen gewapenden ftoet, met alle ftaatelykheid en deftigheid, die men zich kan verbeelden, en trekt ter Stad in, op het kostbaarst getooid, en in zulker voege, dat zy de plechtigheid rekke, en het getal fchyne te vergrooten; terwyl de andere, aan zynen kant, niet minder listig en vernuftig is. Wanneer zy elkander voorby trekken, doen zy de krygsgroeten, beftaande in fpringen, huppelen en gieren. Nadat hy eindelyk het paleis heeft bereikt, daar de andere Koning aan de deur op hem zit te wachten, treed hy niet regelrecht tot hem, maar, rechts of flinks zwenkende, fteeken alle, die hem ver* C«) Barbot, en Bosman, als boven. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. V XVIII. boek. XIV. HOOFDST. III. AFD. Koning7yke be. weken.  xvm. boek. XiV. HOOFDST. 211. AFD Onderfcheidvan flaa 9'en. 1S4 HISTORIE van verzeilen, hunne wapens nederwerpende, hunne handen uit, by wyze van groete, naar het Hof en de wacht des Konings, die het bezoek ontvangt. Thans naderen elkander de twee Monarchen, met een ftaatelyken tred, ieder met een fchild gewapend, en met de kostbaarfte fieraaden opgefchkt. Indien de bezoeker van hooger rang of grooter vermogen zy, of hem buitengewoone eere is toegedacht, worden zyne drie vingers aangegreepen, en hy voorts driemaalen omhelsd en welkom geheeten; doch indien hy van minder rang is, word hem alleen de middelfle vinger gekraakt, en hy eenmaal begroet. Na deeze wederzydfche plichtpleegingen, begeeft ieder zich naar zyne zitplaats; dezelfde plichtpleegingen hebben plaats tusfchen de Heeren van het gevolg. Geen woelachtiger tooneel, een geheel uur lang, kan men zich verbeelden; geftadig gaan 'er Gezanten over en weder met wederzydfche begroetingen. Eindelyk word de gast verzocht in het paleis te koomen j alwaar hem de ververfchingen worden aangebooden, welke het Gewest oplevert. Nadat zy fmaaklyk gegeeten hebben, neemen zyaffcheid van elkander met dezelfde plechtigheden. (o) Weinige familiën aan de Kust houden een merkelyk aantal huisbedienden; ook maaken zy, op hunne feesten of zamenkomften, geene groote vertooning met dezelven. De ryken bezitten het uitfteekende recht om flaaven te verkoopen, niet zo zeer uit kracht eener wet, als wel om den nood der lieden van minder aanzien, die onbekwaam zyn om ze te koopen of te onderhouden. Die in deeze hoedanigheid gebruikt worden, in bykans alle de Zeegewesten, beftaan uit dezulken, die, voor leevensonderhoud, hunne vryheid verpand hebben aan de vermogende , en door dezelve getekend zyn met zekere merken, hunnen eigendom aanwyzende. Indien zy het vervolgens (O Bosman en Artus, als boven.  de GOUD.KUST. volgens onderneemen om weg te loopen, verliezen zy, voor de eerfte maal, het flinker oor, voor de tweede maal het rechter oor; de derde misdaad word met den dood geftraft, of zy worden aan de Europeaanen voor flaaven verkocht. Hieruit blykt, dat de meester over hen niet zo veel gezachs heeft als over geboorene flaaven; hunne ondeugden en eene herhaaling van overtreedingen doen zyne macht aangroeijen. De kinderen worden indedaad gebooren tot die flaaverny, welke de vader, door zyne verbintenisfen, hun heeft berokkend; doch, echter, word jegens hen eene infchikkelykheid gebruikt, onbekend in binnenlandfche Gewesten, en eene foort van vergoedinge voor hunne ongelukken, de gevolgen van hunne geboorte, niet van hunne wanbedryven. Voornaamelyk worden zy gebruikt tot de visfchery, den landbouw en andere bedryven, noodig tot het beftaan van hunnen meester en van hun zei ven. De Koningen hebben flaaven van verfchillende rangen; de voornaamfte onder dezelve zyn dezulke, die in flaaverny zyn gevallen door onvermogen om zekere belastingen of boeten te betaalen, door den Koning of de Gerechtshoven hun opgeleid. Zy draagen hoed, kap noch muts; hun kenmerk is, altyd te gaan met ongedekten hoofde. Volgens Vülault verwerpen de meeste landzaaten de benaaming van Negers, volgens ben alleen behoorende aan geboorene flaaven. Bosman maakt geen onderfcheid tusfchen Negers en Mooren; hoewel Vülault van gedachten is, dat de naamen Neger en Ethiopiër eensluidende zyn. (_pj Verscheiden handwerken"oeffenen de Negers, in welke zy merkelyk gevorderd zyn: onder anderen, het. maaken van houten en aarden vaten en fchotels, matten van ftoelen, koperen zalfdoozen, armringen, halsbanden, gouden, zilveren of yvoiren oorringen; allerlei oorlogs- gereed. (/) Villault, als boven. V 2 XVIII. boek. xiv. HOOFDST. iii. AFD. De kunlen der legers.  156 HISTORIE vam XVIII. boek. XIV. HOOFDSr. III. AFD. -( Hunne kanoes. I £] •i ■i < ] ] 4 i < i i i i i i gereedfchappen en wapenen; in het bewerken van deeze en allerlei yzerwerk beftaat hunne voornaamfte handigheid. Zo ruuw en eenvoudig zyn hunne gereedfchappen, dat het te verwonderen is, dat zy ftaal, goud, koper of andere metaalen met eenige naauwkeurigheid kunnen bewerken. Hunne eenige gereedfchappen zyn, een fteen by wyze van sen aambeeld, een nyptang, een blaasbalg, een vyl, een zaag en een hamer. Ook maaken zy goude en zilvere loedbanden, welke zy aan de Europeaanen verkoopen, io fyn van draad en zo fraai gewerkt, dat Bosman 'er aan :wyfeld, of de meest befchaafde Natiën hun kunnen ;venaaren. (q) Zeer vernuftig zyn wyders de Negers in het maaken /an kanoes of fchuitjes. Zy hebben ze van onderlcheiden pootte, van dertien tot veertien voeten lang, en drie of fier voeten wyd. De Europeaanen gebruiken ze tot het osfen en laaden van hunne fchepen, de landzaaten om /an de eene haven op de andere te vaaren, en op de £ust te visfchen. Naar gelange der grootte, hebben ze Irie, vyf, zeven, negen, elf, dertien of vyftien roeijers; ichter in zit een man aan 't roer; de overige zitten by jaaren op banken of ftokken, overdwars geleid. De cleinfte kanoes worden voortgedreeven door middel van •oeiftokken, in plaats van riemen, in lengte en gedaante laar een fchup gelykende. Uitgezonderd in ftormachtig :n onftuimig weêr, worden de grootfte kanoes zelden gebuikt om te visfchen. Hunne vischgereedfehappen beftaan lit groote en kleine hoeken, harpoenen, welke zy geiruiken wanneer zy de hoeken in groote visfchen vast lebben, als mede werp- Heep- en zetnetten; de laatfte •lyven den geheelen nacht in 'c water, en worden 's mor;ens opgehaald, (r) Wat Cf) Bosman, o. Brief. CO Bosman, als boven,  de G O U D-K U S L '5? Wat aangaat den landbouw der Negers, zy zaaijen in het regenachtig faifoen; op andere tyden is de grond ongelooflyk hard. In den zaaityd kiezen zy eene plek gronds , in de velden of in de bosfchen, welke zy voor de bekwaamfte houden: want hier is geen landeigendom: de aarde is het gefchenk der natuure, en word dus gemeen gelaaten aan allen, die lust hebben dezelve te bewerken. De Koning, indedaad, matigt zich het recht aan, om verlof te geeven tot het beploegen van zekere plekken gronds, en breid fomtyds zyn rechtsgebied uit tot alle zyne heerfchappyën; doch het verzoek is niets meer dan eene bloote plichtpleeging, dewyl het nooit word geweigerd; en indien dit al"gebeurde, word de wil des Monarchsweinig gerekend; in deeze byzonderheid alleen ontbreekt de volftrekte heerfchappy aan zyne oppermogendheid. Na dat zy, met eene fpade, den grond hebben omgefpit, laaten zy dien aldus acht of tien dagen leggen, tot dat alle hunne nabuuren even verre als zy in hun werk zyn gevorderd. Dan vergaderen zy op den eerften dag van den Fetiche, of hunnen fabbat, om te raadpleegen over de noodige fchikkingen tot het zaaijen. 's Konings landen worden 't eerst bezorgd, waarna ieder een tot zyns naastens grond wederkeert. Het eenig loon van zyne Majesteit beftaat in een gefchenk van osfenvleesch en palmwyn, naar gelange van het getal der landlieden; zy befluiten hunnen arbeid met danzen ter eere van den tetiche, en met gezangen, biddende dat hy hen wil zegenen met een ryken oogst. Ongelooflyk is het, hoe fpoedig hun werk beloond worde, en het zaad blad fchiete. Des Marchais verzekert, dat drie dagen na het zaaijen, het geheele veld met een bekoorlyk groen bedekt is, en het graan binnen de drie maanden kan ingezameld worden. Hy voegt'er nevens, dat de Negers tot hunne Maïs een hoo gen grond kiezen; vereisfehende dit koorn een drooger grond, niet onderheevig aan overftroomingen. Ryst en V 3 gierst j XVIII. bock. xiv HOOFDST. iii. AFD. Hun landbouw*  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. UI. AF». Koorn markten t < 1 1 t i I 1 c i: c V £ t a b 'i v g i 158 HISTORIE van gierst, daarentegen, vorderen iaage en moerasflge landen, inzonderheid de eerfte, die alleen tiert, wanneer zy onder water ftaat. Zy hebben de gewoonte, wanneer zy bet zaad zien fchieten, hutten te bouwen midden in ieder veld; hunne kinderen houden aldaar hun verblyf, om de vogels te verjaagen, en voor moliken te dienen. Zo gemaklyk kunnen de landzaaten al hun koorn ilyten, dat zy markten hebben opgerecht in ieder Dorp, alwaar de *angbaare munt is ftofgoud, kauris en bujiis. (sj De prys van 't koorn word geregeld door zekere burgerlyke Amptenaars, door den Koning aangefteld: eene verftaniige inrichting, bedrog en knevelaaryën voorkomende door iet dwingen van den markt. Vroeg in den morgen ver/oegen zich by deezen mannen en vrouwen, eenige om e koopen, andere om te verkoopen, veele om koorn >f vruchten tegen andere te ruilen. Zo onvermoeid ïaarftig zyn de vrouwen, dat zy dikmaals zes mylen verre ïaar eene markt gaan, met zulk eene last belaaden, dat ene Europeaanfche vrouw 'er onder bezwyken zoude; ;der draagt een kind op den rug, en een grooten hoop :oorn of vruchten op haar hoofd; ja, men heeft voorleelden gezien van eene Negerin, een zwaaren last hon!erd mylen verre draagende van diep uit het land, en het 1 de Zeehavens verkoopende voor Europeaanfche goeeren, fpiegels, armbanden, oorringen, glaazen koraalen n andere vrouwelyke kleinodiën; zo zeer zyn ze op ooijing en opfchik gefteld. Deeze markten zyn vry van 11e rechten en belastingen. Maar indien de Negers, op unnen weg naar de markten, eenig voorwerp ontmoeten, welk zy vergood, en tot den rang van Fetiche verheeen hebben, doen zy aan hetzelve een gefchenk uit hetsen zy gaan venten. Op den middag koomen de wynoopers met hunne potten met jpalmwyn ter markt. Hier mede (O Barbot, p. 257.  d i GO U D-K U S T. 159 mede word de handel van dien dag beflooten, en alle de Negers en zeelieden zyn even geneigd om zich lustig en vrolyk te maaken: niets gaat beter van de hand dan palmwyn. Na het eindigen van de markt, ziet men geheele troepen mannen en vrouwen op alle de wegen, zin gende en danzende met eere benydenswaardige vrolykheid: geen blyk meer verneemt men van de zorge en vermoeijenisfen van den dag. (f) Behalven deeze mem* vuldige markten, houden zy daarenboven groote kermisfen, en wel tweemaalen in 't jaar, welke zy in zulker voege fchikken, dat zy nooit tweemaalen op denzelfden dag invallen. Van wyd en zyd verzamelen hier de landzaaten, tot het koopen van Europeaanfche goederen, welke zy naar de binnenlandfche Gewesten verzenden. In het helderfchynendst licht vertoont zich hier hunne drift voor het danzen; zo algemeen is dit inzonderheid onder de vrouwen, dat zy dikmaals, zonder zang of fnaarenfpel, na den zwaarften arbeid, beginnen te danzen. Sints onheugelyke tyden hebben zy de gewoonte onderhouden, in den avond famen te koomen op eene bepaalde plaats in de Stad of het Dorp, om een uur lang, eer zy zich nederleggen om te rusten, te dan zen, te zingen en zich vrolyk te maaken. Zy verfchyner; in hun beste gewaat; de vrouwen in 't byzonder zoeken elkander den lof af te winnen, met al den naijver, onder de Europeaanfche vrouwen zichtbaar. Het gewoone uur van dit landvermaak is zonnen ondergang; het muziek beftaat uit hoorns, trompetten, fluiten en andere fpeeltuigen, eerder aanmoedigende dan bekoorlyk voor het oor. Mannen en vrouwen fchikken zich in paaren , tegen elkander over, even als in onze contradanzen, niet eene by. zondere gedaante in acht neemende, maar in 't wild onder een danzende: zodanig, evenwel, dat de paaren by elkander (O Bosman, en Artus, als boyen. XVI jX boek. xiv. HOOFDST. lil. AFD. Markten van Europeaan'fche goederen. Hunne feesten en danzen.  XVIII BOEK. xiv. HOOFDST. 1H. AFD 160 HISTORIE vam der blyven, met allerlei belachelyke poetzen en lichaamshoudingen. Zy gaan voor en achterwaarts, fchuiven met den voet langs den grond, en kusfen, in 't voorbygaan, elkanders voorhoofd, onder het fpreeken van zekere woorden. Hunne beweegingen zyn fomtyds fchielyk, fomtyds langzaam, naar gelange de muziek hoog of laag is. In één woord, de geheele dans is eene foort van regelmaatige verwarringe, die, met het aanzien van de grootfte wanorde, een zekeren regel houd, naar de muziek gericht. Aan haare beenen hebben de vrouwen eene menigte kleine fchelletjes, welke onder het danzen geluid geeven. De mannen houden in hunne handen eene foort van waaijer, gemaakt van een paardeftaart, of het einde van een olifantsfnuit; in 't voorbygaan flaan zy elkander hier mede op de fchouders. Zeer veel vermaaks fchynen ze te vinden in alle deeze grimatzen en ongerymde gebaaren; doch in de tegenwoordigheid der vreemdelingen vertoonen zy ze niet gaarne. Hunne danzen zyn verfchillende naar gelange der voorvallende gelegenheden: die gehouden worden ter eere van den Fetiche zyn ftaatelyker en deftiger, en vertoonen eenen fchyn van godsdienftige eerbiedenisfe. re Abramboe worden danzen gehouden ter eere van den Koning; deeze duuren acht achtereenvolgende dagen; zy ïoemen dien tyd het dansfaifoen. Eene verbaazende me» ügte Negers van beide fexen fchoolt hier te famen; man» ien en vrouwen fpillen verfcheiden weeken aan het maaien van toebereidfelen om eene vertooning te maaken >p dit jaarlyksch karneval; alles gefchied met veel ftaateykheids. Artus verhaalt, dat zy dans- en muziekfchoolen heblen, in welke de jeugd, van beiderlei fexe, op kleine :osten, onderweezen word. Dikmaals gebeurt het, dat Ie fcholieren, verhit door den aart der vermaaklykheden, m de kracht van den palmwyn, gewapenderhand uitgaan p de ftraaten, alwaar zy eene menigte baldaadigheden en wan-  de GOUDKUST. 161 wanorders pleegen, tot dat zy door de burgerlyke Overheid gevat worden. Want, hoewel de Negers in geenen deele kyfachtig vallen, zyn ze, nogthans, onderhevig aan hevige driften en hooggaande woede, warneer zy eens aan 't zieden gebragt zyn; zelden fcheiden zy uit zonder bloed-J vergieting. (u) Alle de vermaaklykheden der Negers beftaan in deeze danzen, muziek en fpiegelgevechten, welke dikmaals eew treurig einde hebben. Jn den jaare 1667 wierden , te' Cabo Corfe, onder opzicht van eenen Prins, fchoonzoon des Konings van Fetu, openbaare fpelen gegeeven, ter gedachtenisfe van eene overwinninge, bevochten op den Koning van Akari, en Heere van Abramboe. Van eenen Deenfchen Bevelhebber wierd Villault verhaald, dat het Ipiegelgevecht, aan weerskanten, had gekost niet minder dan vyfduizend man. Ter zelfde plaatze wierd Barbot, in den jaare 1682, onthaald op een Negergevecht en een deftigen maaltyd; 't welk, echter, gelukkiglyk zonder bloedftorting eindigde. Zeer verwonderd was hy over de behendigheid en vlugheid welke zy betoonden in het veld en op het feestmaal; niets ontbrak 'er, zegt hy, van Europefche befchaafdheid. C*) Van verfchillenden aart, en zeer menigvuldig zyn de fpeeltuigen der Negers; doch allen even ruuw en onaan ü genaam. De voornaamfte zyn de hoorns, reeds gemeld;g zy zyn van elpenbeen gemaakt, en zommige van dezelve dertig ponden zwaar. Sieraadshalve graveeren zy in dezelven de afbeeldingen van mannen, vrouwen en beesten; maar alles zeer ruuw. Aan het dikfte einde van den hoorn zit een ftuk touw, met hoender- of fchaapenbloed geverfd; aan het dunne einde is een vierkant gat, door 't welk in het fpeeltuig word geblaazen. Het geluit, daardoor verwekt, (») Barbot, p. 258. (*) Artus by de Bruy, Part. ö, p. 19. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. X XVIII. boek. xiv. HOOFDST. II. AFD. Spiegel* revech- en. Muziek 'er Neers.  1Ó2 HISTORIE van XVIII. boek xiv.' HOOFDST III. AFD Voortreffely.ke inricli ting onder de Negers. wekt, is indedaad verfchrikkelyk, doch naar eene zekere maat of toon geboogen. De trompet behoeven wy niet te befchryven; zy is na genoeg van gedaante als de Europefche, doch zonder de kromme flangswyze loopende pyp, die aangenaamheid en wending aan het geluid geeft. Zy hebben twee foorten van trommen, allen gemaakt van uitgehoolde boomen, aan 't eene einde met een fchaapenvel overtrokken, in gedaante gelykende naar een keteltrom. Sommige zyn flechts aan het eene einde geflooten, aan het andere einde open; wanneer 'er op geflagen word, ftaan zy op den grond; dit dient om het geluit te bedwingen. Zy flaan met ftokken, in de gedaante van een hamer, fomtyds ook met de bloote handen. De trein verzeld doorgaans den hoorn; om het concert vollediger te maaken, voegen zy daarnevens trompetten, tambouryns, en een geklank, verwekt door het (laan met een ftuk hout op een hol ftuk yzer, in de gedaante van een zoutvat. Onlangs hebben zy uitgevonden eene foort van kleine trommen, aan beide einden met fchaapenvel overtrokken, in de gedaante van een zandlooper. Het geluit van dezelve is gantsch niet onaangenaam. Doch hun beste fpeeltuig is eene foort van ha;p, met zes of acht fnaaren. Dit is een hol ftuk hout, waarop de fnaaren gefpannen worden; achter aan is een ander ftuk hout, aan beide einden vast, maakende eene foort van driehoek; zy fpeelen hier op met de vingers; het muziek is niet onaartig; de toon is zacht, deftig en eenpaarig. Ten befluite zullen wy nog melding maaken van eene gewoonte onder de Negers van een voortrtflvlyken aart; het is eene inrichting, in gevolge van welke men geenen bedelaar aan de Kust ziet. Zy hebben, indedaad, veel arme lieden, doch niemand, die zyn werk maakt van bedelen. Wanneer een Neger van den arbeid zyner handen niet kan beftaan, begeeft hy zich m dienst van eenen meester, die verplicht is hem te voorzien van alle de nood.  de GOUD-KUST. 163 noodwendigheden des leevens. Van zynen kant verbind hy zich, zynen meester uit alle zyne macht te befchermen, op zyne zaaken te pasfen, en, in den zaai en oogsttyd als een landman te arbeiden. Aldus word ieder op deeze nutte wyze aan werk geholpen; voor de zwakken en hoogbejaarden draagen de vrienden zorge. In andere opzich. ten zyn ze allen bedelaars; de Koning zelve fchaamt zich niet, van eenen Europeaan eene beuzelary te bedelen, welke hy voor een ftuiver zou hebben kunnen koopen; doch dit heeft meer zynen grond in openhartigheid dan in weezeniyke behoefte. Bosman wyt het, evenwel, aan eene onbefchaamde inhaaligheid. O 5 (y) Artus &c. als boven. Bosman, 9 Brief. VIERDE AFDEELING. Behelzende een ver/lag van de ziekten, geneesmiddelen, lykplechtigheden en den Godsdienst der Negers. Hoe ongezond de Kust van Guinee voor vreemdelingen en matroozen, die onmaatig leeven, moge wezen, de inboorlingen, echter, zyn flechts aan twee' ziekten onderhevig. Zeker Schryver verhaalt, dat zy zo' fterk van geftel zyn, dat zy, in geval van wonden of ziekte,zich zeer weinig over hunne geneezing bekommeren, en hunne gewoone bezigheden waarneemen, even of hun niets deerde. Bosman integendeel verzekert, dat hunne vrees voor den dood zo groot is, dat zy by het geringfte toeval de uiterfte omzichtigheid in acht neemen: Zy verbeelden zich, dat hun fterven ook in zich behelst, dat zy voor eeuwig vergeeten worden; en dit denkbeeld is den Neger onverdraaglyk. In dit begrip laaten zy geen middel: X 2 onbe- xvnr. boek* xiv. HOOFDST. III. AF Qi De vrees ier Ne. ;ers voor ien dood.  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. IV. AFD I ( 1 I Wyze ] van be- j hande . Ving hun-, ner zie- ' ken. 1 1 li n r d z e v n k P- J64 HISTORIE van eerst hun toevlucht tot geneesheeren en tot natuurlyke geneesmiddelen; doch, zo rasch zy deezen, by de ver. i^hetwin onfun0eÉ5Zaara reekenen om hen Ln L1Z h0Uuen' °f hunne ^zondheid te herftellen, begeeven zy zich tot hunne godsdienftige bygeloovig. ^ waren deez* van de krachtigfte uitwerking. L*ÏZ 1l ë^oome nog algemeener maakt, is, dat trnnn ï lKh?wlyke geneesheer juist in denzelfden ^e.foon zyn vereemgd, terwyl de Priester beide deeze posten waarneemt. Zeer gemaklyk weet hy zo wel den yder zei ven, als zyne nabeftaanden te overreeden, dat 'er eene hoop meer overig is, dan alleen op den Fetiche, Lrtt Lgefche"kfn, moet bevredigd worden, en daarop leemt hy gereedelyk op zich, om van dien God'te ver- Zle'Prtï gïdl!fh6m hGt -"genaamst zyn zuLn. rS uk hJr™ by ,deeze g^genheid zyn eigen voordeel net uit het oog verliest, behoeven wy geen oogenblik te wyfelen: terwyl de keus van hemzelvenafhangt, bénaaï .y zich allerzekerst tot hetgeen hem best gevaltf ?t zyPeen laan of hen, een bok, fchaap, of zwyn; 't zy goud" ^waat, wyn, of iets anders, dat hem het meest te ftadè omt. Hy wee zulks zorgvuldig te regelen naar het verlogen van den Jyder, het geval alleen Uitgezonderd, wan- lnJ?l groot be,.an£ ln 'eeven hebben; alsdan ver- L hL£.ZynenfSCh' en rekenc zyRen betoonden dienst en hooger waarde toe, onder voorgeeven van de hevige raakzucbt des Fetiche, die door milddaadige gefchenkfn loet bevredigd worden. (a ) Wanneer hy tot herftellin* mt, t zy door zyne maatigheid of den gunstryken bvand der natuure, of door de .kracht der toegediende genees- GO1 Bosman, 13. Brief. Artus by De Bruy, Part. 6,  de GOUDKUST. 165 geneesmiddelen, kan de priesterlyke geneesheer gerustelyk vertrouwen, zeer deftig te zullen beloond worden. Bosman verhaalt insgelyks, dat de jongens en flaaven van een Europeaan, door wien zy vriendelyk behandeld zyn, zo rasch hy maar eenigzins ongefteld is, zich hei melyk by de Priesters begeeven met aanbod van gefchenken ter herftellinge zyner gezondheid. Zeer dikwyls heb. ben de Europeaanen in het bed of de kamer van voornaame perfoonen verfcheiden dingen gevonden, door den Priester gewyd en bezworen, welke aldaar door de flaaven gelegd waren, om hunnen meester voor den dood en voor de booze getsten te behoeden. Terwyl de Euro. peaancn doorgaans op deeze hunne bygeloovigheden niet gefteld zyn, doen zy zulks zo behendig, en weeten het zo wel te verbergen, dat het niet gemaklyk kan ontdekt worden, of de lyder moet reeds geftorven zyn, en zy zelve geen tyd hebben gehad om deeze betoveringen weg te neemen, Aan deeze bygeloovigheid zyn de vrouwen der Mulatten byzonderlyk overgegeeven. Wanneer eene van deeze met een Europeaan getrouwd is, of by zodar.igen woont, die haar wel behandelt, blyft zy nimmer in gebreke, om voor zyne herrtelling ryke gefchenken te geeven, en wel met zo veel hartelykheid, yver, en zeker vertrouwen op een gelukkigen uitflag, als onder de Nge>s zeiven flechts zelden plaats heeft: en dezelfde Schryver voegt 'er nog by, dat de Europ darten zelfs niet geheel vry zyn van deeze ongerymde en belachelyke ligtgeloovigheid, naardien zy niet alleen by hunne ziekte den Priesteren gefchenken laaten aanbieden, maar zelfs zekere betooveringen draagen, die hun door de Negers als vóórbehoedende geneesmiddelen worden gegeeven. (i>) De voornaamfte middelen, welken de Negers ter geneezinge gebruiken, zyn zekere lymfap, malaquet of car- « damom, (£) Bosman, 13, Brief. X 3 XVTIL bolk. XIV. hoofdst. V. afd, Genees%iddelen  XVIII. boek, 'XIV. HOOFDST. iv» AFD, by de Negers gebruikt. Onder- zeek we gens den dood van den zie- ■ ken. i i i ( ( < e ] 166 HISTORIE vam damom, de wortels, takken, bladen, bast en gom der boomen, en omtrent dertig onderfcheidene foorten van groene kruiden. Dit maakt hunne geheele apotheek uit; en byzonderlyk zyn de laatstgenoemden by eene herhaalde ondervinding gebleeken, in zeer veele gevallen van eene wonderbaare krachtige uitwerking te zyn. Derzelver gebruik, zegt Bosman, moge den Wysgcer ongerymd en nutteloos toefchynen ,• doch het goed gevolg is een bewys van haare gepasrheid. Hevige kolyken had by door de lymfap en cardamom zien geneezen, en de groene krui. den had hy boosaartige ziekten en verouderde kwaaien zien overwinnen, waartoe alle de kunst der bekwaamde Europefche geneesheeren niet was in ftaat geweest: hy beklaagt zich uit dien hoofde, dat geen Kruidkundige zich op deeze foort van praktyk heeft toegelegd, welke hy van gedachten is, dat veel meer naar den aart der w?,rme klimaaten gefchikt is dan fcheikundige geneesmiddelen, die uit Europa komen, en die reeds kraciiteloos zyn, eer zy in Afrika aanlanden, (c) Wanneer nu alle de zorg en konst van den Priester ;n geneesheer vruchteloos worden bevonden, en de lyder [terft, hebben zyne naastbeftaanden op het oogenblik een lieuw werk voorhanden: zy moeten namelyk onderzoek ioen naar de wyze en oorzaak des doods: want, hoe vaarfchynlyk het ook zy, dat by eenen natuurlyken dood 3f aan eene wond fterft, het komt echter, naar hunne gedachte, uit eene geheel andere oorzaak voort. Oogenjliklyk treden Priester en nabeftaanden tot het onderzoek, )f de overledene aan meineed fchuldig zy: zo ja, dan is ie zwaarigheid opgelost, en de oorzaak van zynen dood >ntdekt, zynde dezelve alsdan enkel eene ftraf wegens :yne meinëedigheid. Doch word hy hiervan vrygefpro:en, dan valt de vraag, of hy ook eenige machtige vyanden (O Bosman, als boven.  de GOUD.KUST, 167 den heeft gehad, die den Fètiïhè door groote gefchenken mochten hebben omgekocht? Zo dit ontdekt word, dan worden lommigen zyner vyanden aangetast, gevangen ge nomen, en heimelyk ondervraagd, en, wanneer zy fchuldi^ bevonden worden, ftrengelyk geftraft, 't zy met eene geldboete, of met lichaamlyke ftraffe, welk iaatfte doorgaans plaats grypt, wanneer de nabeftaanden van den overledenen ryk, en het eerfte, wanneer zy arm zyn, en de befchuldigde een man van middelen is. Bosman heeft hier omtrent nog eene byzonderheid aangetekend.' die wy niet kunnen nalaaten mede te deelen. Terwyl hy te Axim zyn verbiyf hield, wierd hem geraaden, dat hy, ter bevordering van de zaaken der Maatfchappye, een Afgevaardigden naar den Koning van Dinkira zoude zenden. In gevolge hiervan,- zond hy ook daadelyk een zyner bedienden met aanzienlyke gefchenken naar dien Monarch, die hem zeer beleefdelyk ontving, terwyl die van Hran. denlitrg. juist op denzelfden tyd, door hunnen Refident eene gelyke gunst verzochten, Geduurende deezen tusfchentyd , dat beiden de Afgevaardigden ten Hove vertoefden, ftierf de Koning, en oogenbliklvk wierden de JHolknder en de Duitfcln-r door zyne naastbeftaanden, die zich verbeeldden, dat zy den Koning om het leeven hadden gebragt, in hechtenis genomen. Nadat men hen geboeid had , deed men naauwkeurig onderzoek, of de door hun gegeevene gefchenken niet vergiftigd of betoverd waren; doch, naardien dee 'e verdachte Gezanten by dit geftrengst onderzoek onfchulaig wierden bevonden, liet men hen aanftonds los, en gaf hun zelfs aanzienlyke gefchenken voor hunne Principaaien mede. (dj Wanneer de zieke fterft, en men zyn dood noch aan vergif, noch aan betoovefing of bezw?ering kan toekennen, dan worden de vrouwen, kinderen en fl-ia'en onderen ) Bosman, 13. B.ief. XVIII. boek. XIV. HOOFDST. IV. AFD,  i68 HISTORIE van XVIII boek. XIV. HOOFDST IV. AFD Vraa gen, die aan den overledenen ge. { daan 1 •worden, ' \ \ ( < 1 c § ondervraagd, of hy wel zorgvuldig behandeld is, en of de noodige aanbiedingen van gefcr.enken aan den Feticbe wel gefchied zyn. De Priester, die by dit verhoor den rang van Voorzitter bekleed, heeft dus eene gepaste gelegenheid om da zodanigen te ftrafftm, die zuinig geweest zyn in hunne giften. Biykt het echter, dat de zorg en op. pasfing van den zieken, of de gefchenken genoegzaam zyn geweest, dan losfen zy de zwaarigheid in deezer voege op, dat zy namelyk zyn dood toefchryven aan zyn verzuim van godsdienftige plichten, byzonderlyk van de gewoone plechtigheden. Deeze waarneeming, zeggen zy, is alleen in ftaat om het leeven te verlengen, en zy neemen daarom zeer gereedelyk hunnen laatften toevlucht tot dit voorgeeven, wanneer zy niets anders kunnen vinden, waaraan zy den dood zouden toekennen. Deeze zyn de gewoonten, die onder de Negers plaats grypen: wy kunnen niet loochenen, dat 'er veelen onder zyn, die een zeer goed oogmerk hebben, fchoon de middelen echter, Jaarby gebezigd, belachelyk en ongerymd zyn. (e) Wa n s e t r nu al het bovengenoemde ongenoegzaam gevonden is, om daaruit den dood des geftorvenen te kunnen ifleiden , gaat de Priester naar het lyk, en vraagt den jverledenen naar de oorzaak van zyn fterven, en naar ie reden, waarom hy zynen vrienden en nabeftaanden zo ;eel kommer en droefheid heeft veroorzaakt. Hy keert ran daar terug in eene andere kamer, waar de familie 'ergaderd is, en geeft zulk een antwoord, als met zyn ;igen byzonder belang best overeenkomt. Men gelooft lies, wat hy zegt, tot de minfte lettergreep toe, zonder ;enige tegenfpraak, en de zaak word alsdan volgens dit latfte getuigenis afgedaan. Sommige Schryvers beweeren, at de nabeftaanden zich, ter oplosfinge van twyfelachtige evallen, aanftonds by den duivel vervoegen; doch Bosman en (O Artus, p. 102.  de G O U D-K U S T. 16c en Barbot verzekeren, dat zulks eene valfche gisfing is, wordende alles aan den Priester opgedraagen, die de mid» delaar is tusfchen de Goden en het volk, de uitlegger van alle Godfpraaken, door hun gegeeven, en de bewaarder van alle volksoverleveringen. Naauwlyks heeft de lyder den adem uitgeblaazen, of alle zyne nabeftaanden, vrouwen zo wel als mannen, maaken een vreeslyk gehuil en getier, zynde dit het teken, welk het overlyden van den een of ander door de gantfche bewoonde ftreek bekend maakt. Zy leggen het lyk, in oude katoenen kleederen gerold, op een horde, van de bast der boomen famengefteld; onder het hoofd leggen zy een houten blok, en bedekken het aangezicht met een bokken of fchaapenbuid. Over het lyk ftrooijen zy asch, van verbrand hout verzameld, zynde het hun, volgens overlevering, verboden, hunne oogen op het lyk te flaan, voor dat het op deeze wyze is toegerust. Daarna word de overledene in de open lucht gebragt, plaatzende zich die vrouwen, welke hy by zyn leeven meest beminde, aan het hoofd, ftortende een vloed van traanen, en maakende een jammerlyk gekerm. Wanneer de afgeftorvene van de vrouwelyke fexe is, word zulks door den man, vader, broeder of oom verricht. Allen, die tot de maagfchap behooren, koomen van alle kanten byëen, om deezen laatften plicht te helpen verrichten, zynde 'er een zwaare ftraf op het verzuim hiervan bepaald. De inwooners der plaatze en de bekenden van den overledenen vereenigen zich in hunne jammerklachten, terwyl ieder zyn gefchenk medebrengt van goud, kleederen, wyn, brandewyn, of gewoone fpyze, welk zy voorgeeven, dat te gelyk met het geftorven lichaam begraaven word; en hoe grooter het gefchenk zy, hoe meer eer 'er voor den geever in gelegen is. De oudfte vrouw, die tot de familie behoort, gaat by het gezelfchap rond met een koperen fchaal in de hand, om de giften te verzamelen tot goedmaaking var Hedend. Hist. XVI. D. I. St. Y d« XVIII. boek. XIV. HOOFDST. IV. AFD. Wyze van rouwklagt; of voorafgaandeplechtigheden , eer het lyk begraavenword.  17© HISTORIE van XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. IV. AFD, Vervolg der be graafe nisplech' tigheden. i i ( ] ] ( J I ( f l de onkosten der begraafenis, voor zo verre zy naamelyk in geld beftaan. De overige gefchenken worden in manlen gezet, tot zodanige gelegenheid vervaardigd. Een ?root gedeelte deezer gefchenken is voor den Fêtkhère of Priester, om door zyne gebeden en bezweeringen de ziel ran den overledenen alle mooglyke rust te bezorgen, en ie Fetiches te beweegen, dat zy hem in zynen overtocht naar de andere waereld zullen befchermen. Hieruit kunnen wy afneemen, welke denkbeelden de Negers wegens ïenen toekomenden ftaat koesteren. Gedüurende alle deeze verrichtingen der vergaderde nenigte word een frisfche dronk niet vergeeten. Des morgens gebruikt men brandewyn, en na den middag *ewoonlyk palmwyn. Dus worden de lykdienften van eenen •yken Neger al vry kostbaar; want behalven 't geen vóór Ie begraafenis vooraf gaat, word het lyk met een prachtig kleed omwonden, en alsdan in de kist gelegd met eene beurs, waarin eenige gouden Fetiches, zeer fyne koraalen, :onte de terra, en verfcheidene andere dingen van waarde, velke men onderftelt, dat den overledenen in de volgende vaereld van veel dienst zullen weezen. Het getal van uweelen, en alle andere onkosten worden geregeld naar 3en rykdom, welken de overledene aan zyne erfgenaamen lalaat. Nadat nu de vereischte plechtigheden geduürende len tyd van twee of drie dagen, in welken de vergaderde labeftaanden en vrienden de brandewyn en palmwyn rytelyk genuttigd hebben, verricht zyn, word het lyk einlelyk ter aarde befteld. Vóór hetzelve gaat een aantal onge knaapen, die by aanhoudendheid met kleine gewee■en fchieten, tot dat het lyk onder de aarde ligt. Achter Ie lykbaar volgen eene menigte van mannen en vrouwen, ;onder eenige de minfte orde, al lachende, danzende, zinjende, of ook wel fchreijende. Nadat het lyk in het graf ïedergelaaten, en hetzelve met aarde bedekt is, gaat ieder leen, waar het hem gelieft; doch de grootfte menigte begeeft  de G O U D-K U S T. 171 begeeft zich gewoonlyk naar het huis van den overledenen, om aldaar hunne vrolykheden en gastmaalen te vervolgen. Wavnf.er een Koning, Opperhoofd, Gouverneur, of eenig ander man van aanzien fterft, word zyn lyk meestal een jaar boven aarde gehouden. Om nu hetzelve tegen verrotting te bewaaren, legt men het op een houten bord, in den fmaak van een rooster gemaakt, over een maatig vuur, om langzamerhand te droogen. Anderen begraaven hunne dooden heimelyk in hunne eigene huizen , fchoon zy dan, echter, moeten verzekeren, dat het lyk vooraf de gemelde bewerking ondergaan heeft, en dat de lykplechtigheden op den behoorlyken tyd met de noodige pracht zullen verricht worden. Vervolgens word de dag, tot 's Konings begraafenis beftemd, niet alleen aan zyne eigene onderdaanen, maar ook aan de nabuurige Koningryken plechtig bekend gemaakt, 't geen dus een ongelooflyken toevloed van de omgelegene volken veroorzaakt. Ieder is even nieuwsgierig om deeze plechtigheid te zien; hy kleed zich daarom in zyn best gewaat, en men ziet by zulk eene gelegenheid meer pracht en praal, dan andersin eene geheele eeuw. Verfcheidene flaaven van den overledenen Monarch worden geofferd, om hem naar de andere waereld te verzeilen, en bovenal zyn bosfum, en zyne meest beminde byzit. Doch de afgryslykfte gewoonte is nog deeze, van zulken, die door ouderdom en zwakheid buiten ftaat zyn om te arbeiden, te verkoopen, om flachtoffers te worden deezer onmenfchelyke plechtigheden. Het is indedaad een jammerlykst fchouwfpel, deeze ongelukkige zwakke fchepfels uit beginfelen van godsdienftigheid op de gruwelykfte wyze te zien van kant maaken en in ftukken hakken. Bosman verhaalt, dat hy niet dan met afgryzen elf menfchen op deeze wyze heeft zien omkomen. Onder deezen was 'er één, die, nadat hy de uitgezochtfte, fmertelykfte pynigingen bad Y 2 ver. XViïl. boek. XIV. HOOFDST. V. AFD.  172 HISTORIE van XVIII. ÏOEK. XIV. hoofdst. IV. afd verduurd, aan een kind van zes jaaren wierd overgegeeven, om hem het hoofd af te flaan: onmenfchelyker fchouwfpel kan men zich indedaad niet verbeelden, terwyl dees jonge wilde het lichaam des ongelukkigen flachtoffers een uur lang zo onmededoogend hakte en martelde, als een flachter niet gewoon is de beesten te doen. Deeze offeranden hebben, echter, doorgaans alleen in zulke Landftreeken plaats, die verre af liggen van de Forten der Europeaanen. Zodra 'deezen maar eeni en invloed hebben op de hoofden des volks, weeten zy foortgelyke vertooningen doorgaans voortekomen, fchoon het nog wel gebeurt, dat de inboorlingen zich met dat alles op eene afgelegene plaats verre van de hand begeeven, om deeze yslyke plechtigheden, aan welke zy zo fterk gehecht zyn, onverhinderd te kunnen verrichten, (ƒ) De Negers bouwen gemeenlyk een kleine hut, of maaken anders een klein plantfoen van rys of maïs op het graf, waarin zy van de nalaatenfchap brengen van den overledenen, die voor zyne erfgenaamen van geringe waarde is; want Bosman ontkent, dat zy die hut met buisgeraaden zouden vullen, gelyk eenige Schryvers hebben willen beweeren. Te Axim plaatst men verfcheiden aarden beeldtenisfen op het graf, die in het volgend jaar gereinigd worden, wanneer de geheele lykplechtigheid op eene zeer kostbaare wyze nog eens herhaald word. Te vooren maakten wy gewag van de fterke begeerte, welke den inboorlingen van Benin eigen is, om in hun eigen land begraaven te worden; doch deeze denkwyze en gewoonte heeft by alle de ATegers plaats. Indien zy toevallig in eene afgelegene Landftreek overlyden, en zich geene gepaste gelegenheid opdoet om het geheele lyk naar huis te brengen, dan fnyden zy het hoofd, een been en een arm af, zuiveren, kooken, en zenden het naar hunne geboorte» Cf} Artus, als boven. Barbot, p. 287.  de GOUD-KUST, t?3 geboorteplaats, om aldaar begraaven te worden; en, wanneer dit niet mogelyk is, dan achten zy zich verplicht, hun gewoon beroep te laaten vaaren, en die godvruchtige boodfchap zelve te verrichten. Cg) Het gebeurt fomtyds, dat de lykftaatfie van een Neger verzeld word door een redenaar, die de deugden van den overledenen verheft in eene redevoering, welke hy over het graf uitfpreekt. Op fommige plaatfen doet men den flaaven geene eer -van begraafenis aan, wordende hunne lyken op het veld geworpen, ten prooi van vogelen en beesten; op anderen, echter, brengt men dezelven onder de aarde; doch zonder eenige verdere plechtigheid. Wat den Godsdienst der Negers van de Goud- Kusl betreft, dezelve is, naar evenredigheid van het getal dei volken, of liever, der famiiiën op de Kust, in verfcheidene fekten verdeeld: want men vind naauwlyks één mensch, die niet zyne byzondere wyze van denken hier over heeft. Dan, terwyl het een eindeloos werk zyn zou, om ieder byzonder gevoelen op te haaien, zullen wy alleen van die algemeene Hellingen fpreeken, waarin alle Negers overeenftemmen. Zy gelooven allen zonder onderfcheid in éénen waaren God, den Schepper der waereld; doch de eenige eigen fchap der Godheid, van welke zy eenig betaamlyk begrip hebben, is de almacht. Bosman is van gedachte, dat zy hunne begrippen wegens den waaren God aan de Euro'peaanen verplicht zyn; en zyne reden voor dit gevoelen beftaat hierin, omdat zy hem geene gefchenken brengen, noch in tyd van nood aanroepen; waaruit hy befluit, dai zy, eer zy den waaren God hebben leeren kennen, reeds te vooren andere Goden gehad hebben; zynde dit ook zeer we overeen te brengen met hun tegenwoordig gevoelen, da hunn< (£•) Artus, p. 105. Y 3 XV1ÏL boek. xiv. HOOFDST. iv. AFD. Redevoeringover den gejiorve. nen uitge/pro ken. Slaaven •worden niet begraaven. De Negers gelooven in den -waa* ren God,-, den Schepper der wae; re ld. [  174 HISTORIE van XVÏIf. boek, XIV HOOFDST. IV. AFD, hunne Fetiches zich met de menfchelyke zaaken bemoeijen, en dat zy zich daarom in voorkomende zwaarigheden by hun moeten vervoegen. Hy brengt nog een ander bewys .hiervoor by, 't welk hy afleid uit hunne verfchillende gevoelens wegens de fchepping; fommigen waren namelyk van gedachten, dat de waereld gefchapen was door Anan. fci, welk eene groote fpin betekent; anderen wederom fchreven zulks, en byzonderlyk de fchepping van den mensch, aan God toe ;'(-*) doch wy willen zeer gaarne bekennen, de kracht van dit bewys niet te kunnen ontdekken. Artus verhaalt, dat hy hun verfcheidene vraagen wegens het Opperwezen had voorgefteld ; en dat zy hem hadden geantwoord, dat Hy zwart, doch boosaartig was, en dat Hy zyn behaagen fchepte in hun duizende onheilen te berokkenen. Zy verbeelden zich, dat God zeer vooringenomen is met de Europeaanen, en dat Hy hen als zyne kinders behandelt: in het byzonder zou Hy den Hollanderen veel genegener zyn dan hun: want Hy gaf hun fyne kleederen, zyde, yvoor en brandewyn, en dat zy dit alles ontbeerden. Artus zeide hun, dat God hun weder op eene andere wyze zegende, zo als met goud, palmwyn, vruchten, koeijen, geiten, vogels en visfchen; doch zy waren by geene mogelykheid te overreeden, dat dit gefchenken waren van God. De aarde, zeiden zy, verfchafc ons goud, als wy de moeite neemen van het te graaven; en zo ook krygen wy koorn, wyn en vruchten, als wy de aarde bebouwen. De beesten op het veld teelen onder eikander voort, en de Zee brengt visch voor, zonder dat God daarin werkzaam is; doch eer wy dit alles kunnen bekomen, moeten wy ons afflooven, om niet van honger te fterven; gevolglyk hebben wy aan het Opperwezen geene verplichting. Zy erkennen echter, dat de regen, zonder welken de aarde niets zou voortbrengen» C/O Artus by De Bruy, p. 41, env. Bosman, 10. Brief.  p e GO ü D-K U S T. 17-5 gen, van God afdaalt: Hy is derhalven, zeggen zy, niet de oorzaak van het goede, maar alleen het middel of werktuig, waardoor zulks plaats grypt. Met alle hunne voordeelen meenen zy, zeer hard behandeld te worden, en op verre na zo gunftig niet als de Europeaanen, die zulk eenen overvloed hebben van allerleie koopwaaren, die, naar hunne gedachten, even zo zonder arbeid of bewerking opgroeijen, als het goud in Afrika (i) Veele andere Negers zyn 'er, die in twee Opper wezens gelooven, het eene wit, welk zy Bosfum noemen; het andere zwart, welk by hun den naam draagt van $angu , of bet goede wezen. Des Marchais en Labat fchroomen zelfs niet te beweeren, dat de duivel een daadelyk ryk in de harten der Negers heeft opgericht, en dat hy zyne macht of aan hunne ligtgeloovigheid, of aan hunne onkunde is verfchuldigd. (k) Dapper verhaalt, dat de Negers verfcheidene offeranden hebben, en daaronder veelen, die zy onmiddelyk aan den duivel wyden; maar -Bosman verzekert, dat alle hunne Godsdienftigheid bepaald is tot den Priester , als zynde den middelaar tusfchen hen en hunne Godheden. Nimmer word 'er iets godsdienftigs verricht zonder den Priester. Wanneer zy hunnen Afgoden eenige gefchenken willen aanbieden, dan fchreeuwen zy, laat ons Fetiche maaken, dat wil by hen zeggen, laat ons zien of hooren, wat God door den mond van zynen Dienaar, den Fetichere of Priester, zal openbaaren. Als zy beleedigd zyn, dan word de Fetichere gebruikt, pm hun wraak te verfchaffen: deeze verricht zulks door zeker eeten en drinken te bezweeren, welk vervolgens op den weg geftrooid word, dien de beleediger gaan moet; zynde zy in de vaste overreeding, dat hy, die daarvan proeft, zeer fchielyk daarvan fterven zal. Zodra (O Artus, als boven. C<è) Des Marchais, Tom. i, p. 300. Labat, Tom. 2, p. 55« XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. iV. AFD. Gedach • ten der Negers negens hit Op pervezen  XVIII. boek. XIV. HOOFDST, [V. AFD Van dt verbindendenbeker. 176 HISTORIE van Zodra de perfoon, voor wien deeze ftrik gefpannen is, daarvan onderricht word, en echter in de noodzaaklykheid is, van dien weg te gaan, dan laat hy zich over dat bezwoorene heen draagen, terwyl hy geloofc, dat de bezweering haare kracht verliest, wanneer het bezwooren voedfel door hem niet word aangeraakt, en dat hetzelve voor het overige niemand letfel doet, tegen wien de bezweering zelve niet was ingericht. Wanneer een Neger van zyne goederen beroofd is, gebruikt hy dezelfde middelen tot ontdekking van den misdadiger, zo wel als tot zyne verdiende ftraf: en zy zyn omtrent de kracht van dit middel zo halsftarrig bygeloovig, dat zy hun gevoelen niet willen veranderen, alfchoon zy duizende voorbeelden weeten, waarin hetzelve krachteloos geweest is. Doch wanneer een perfoon op heeter daad gevat word, als hy bezig is met de bezweering te doen, dan word hy met den dood geftraft, welke ook de beleediging moge zyn, die hem is aangedaan. Dus zien wy in een land eene algemeene gewoonte heerfchen, by welke, hoe zeer ftrydig met de-wetten, de burgerlyke en kerkelyke inzettingen volftrekt tegen elkander aanloopen. (/) n Alle beloften van eenig gewicht, en verplichtende eeden worden bevestigd met het drinken van eenen verbindenden beker. Dit gaat doorgaans verzeld met eene verwenfching, dat de Fetiche hen moge vernietigen, indien zy hunne belofte, of gemaakte verbintenis, zelfs in het geringfte opzicht, niet nakomen; en ieder, die eene verbintenis aangaat, moet deeze plechtigheid,van den beker te ledigen, ondergaan; hoe gemaklykèr en fpoediger het doorzwelgen van den teug gefchied, zo veel te beter word hy by de aanfchouwers in ftaat gekend om zyn woord te houden. Wanneer het eene volk met het ander een verbond fluit van wederzydfche hulp, dan drinken alle de Op- (O Dapper by Prevost, Tom. 5, p. 243.  de GOUDKUST. 177 Opperhoofden deezen drank, welke, zo ons bericht is, nier. anders dan zuiver water is, voegende daarby deeze verwenfching, dat de FeticJie hen verhaten moge, wanneer zy elkander niet tot het uiterfte toe helpen om den vyand te verdelgen: doch foortgelyke eeden geraaken reeds by hen in minachting, omdat zy zowel door byzondere perfoonen , als geheele voluen dikwyls gefchonden zyn. Daarenboven hebben de Negers reeds een uitvlucht hierop gevonden, en een middel bedacht, om zich van de geheele verplichting te ontdaan, ja zelfs, om by het ontvangen van geld of goederen uit de handen der vyanden, rechtftreeks tegen hunne verbintenis aan te handelen. In zodanig geval neemen zy weder den Priester, hun groot werktuig van bedrog, te baat: want, zo wel als zy de verbintenis voor hem hebben aangegaan, even zo gelooven zy, dat hy de macht, om dezelve te vernietigen, en om te Ilraffen in handen heeft. ' Door een of ander gefchenk is hy om te koopen; en dus dryven zy koophandel met eer, met eerlykheid, en met hun geweeten. (in') Wanneer een Neger wegens de vervalfching van zodanigen eed ondervraagd Word, en wegens de gevolgen, die dezelve hebben zal, dan is zyn antwoord, dat de bezwoorene perfoon van den drank zal opzwellen tot dat hy barst; of, zo hy dat ontkomen mocht, dat hy dan wel langzaamer, doch echter niet minder zeker zal geftraft worden, met fleepende en uitteerende kwaaien. Het eerfte, zeggen zy, heeft doorgaans plaats by vrouwen, die zich door een valfchen eed van de befchuldiging wegens overfpel zuiveren; het laatfte doorgaans by mannen in geval van dievery, roovery en het verbreeken van hunne beloften: want in alle deeze gevallen word dezelve zo wel by wyze van zuivering, als van verplichting gebruikt. In één woord, de verfchillende manieren, waarop zy den Gods- fm) Bosman, 10. Brief. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. Z XVIII. boek. XIV. HOOFDST. V. AFD.  xvin. boek. x;v HOOFDST. iv. AFD Eene andere manier van verplichtenden eed. 178 HISTORIE va» Godsdienst tot de fchandelykfte oogmerken weeten te mis. bruiken, zyn zo menigvuldig, dat een breedvoeriger verhaal daarvan den Leezer zou verveelen en mishaagen; wy zullen daarom ons zeiven vergenoegen, met het volgende bericht mede te deelen van den heiligften en plechtigften eed, die onder hen plaats heeft. Ieder Priester heeft zynen byzonderen Afgod, dien hy op eene byzondere wyze toerust, zo als hy zelf het goedvind; doch de volgende manier is vry algemeen: men vult eene.groote houten pyp met hair, bloed, vederen, olie, aarde, en beenderen van menfchen en beesren, als mede met allerleie foorten van flyk, drek en vuiligheden. De Neger, die zynen eed moet doen, word vlak tegen over deeze pyp geplaatst; daarop vraagt hy naar den naam van deezen Afgod, want ieder heeft zyne byzondere benaaming. Zodra hy van deeze byzonderheid onderricht is, ftelt hy den inhoud van de verbintenis, die hy aangaat, breedvoerig voor, roept den Fetiche by zyn naam, en fmeekt hem, dat dezelve hem met den dood wil ftraffen, als hy zyne gelofte niet nakomt, of eenen valfchen eed doet. Dan gaat hy aan den anderen kant van de pyp , en herhaalt zynen eed, waarna hy zich naar zyne eerfte plaats begeeft, en den eed voor de derde keer zweert. Dit gedaan zynde, neemt de Priester eenigen der bovengemelde ingrediënten uit de pyp, met welken hy het hoofd, de armen, de buik, en de beenen van den beëdigden befmeert, terwyl hy het overige driemaal boven zyn hoofd rondzwaait, zonder dat 'er iets uit mag vallen. Daarop fnyd hy een ftukje nagel van den een of ande.en Vinger van ieder hand, en ook van een of anderen toon van beide voeten, als me'e een lok haair van het hoofd, welk hy alles weder in de pyp werpt, en op deeze wyze de plechtigheid eindigt, (w) Wan- C») Bosman, als boven.  de G O U D.K U S T. 179 W ank eer de Negers een oorlog beginnen, eene reis doen, een verdrag fluiten, of eenige andere zaak van gewicht zullen onderneemen, dan raadpleegen zy eerst hunne Goden, door middel van hunnen gewoonen tusfchenfpraak}] den Priester, wegens den uitflag hunner onderneeming. Deeze Godfpraaken zyn doorgaans in groote duisterheden vervat, en zyn daardoor, even als die van Delphos, vatbaar voor eene uitlegging, die den raadvraagenden voldoet; doch gebeurt het, dat zy eenvoudig en duidelyk zyn, dan mist het ook nimmer, of zy zyn in de uitkomst zeer gunftig. In zodanig geval moet hy, die heeft raad gepleegd, zyne dankbaarheid ten minfte betoonen door milddaadige gefchenken aan den Priester; den Afgod moet by fchaapen, varkens, vogels, honden, katten en goud offeren, welke hy den Priester in bewaaring geeft; en deeze weet, even als de Ministers der aardfche Souverainen, het eerfte natuurlyk beginfel, het eigenbelang namelyk, by uitneemendheid te volgen. Wanneer de Priester den raadvraagenden byzonderlyk wil verplichten, dan worden de voorftellen aan den Afgod in zyne tegenwoordigheid gedaan, en doorgaans wel op eene der twee vol. gende wyzen. De eerfte manier beftaat in een bondel van omtrent twintig kleine ftukken leder, in welker midden foortgelyke ingrediënten zyn, als in de zo even genoemde pyp. Sommigen deezer zyn een goed, anderen een kwaad voorteeken. Deezen bondel futfeit de Priester in verfcheidene gedaanten, en wanneer dezelfde ingrediënten dikwyls voor den dag komen, dan doet zich de zaak gunftig voor, en de raadvraager kan wegens zyn toekomend gunftig lot verzekerd wezen. De Priester handelt hierin weder met zyne gewoone vaardigheid: want door gewoonte weet hy zyne hand zo behendig te wenden, dat hy het volkomen in zyne macht heeft, om zulke ingrediënten voor den dag te doen komen, als hy wil; en zo hy al eens een ongunZ 2 ftjg XVIII. boek. XIV. HOOFDST. V. AFD De Negers raad' pleegen den Fetiche in alle zaaken van gewicht.  XVIII boek. xiv. HOOFDST IV. AFD Algemeenegodsdien plechtigheden. 180 HISTORIE van ftig antwoord geeft, dan gefchied het alleen met oogmerk, om nog grootere gefchenken te krygen ter bevrediginge der vertoornde Godheid, (o) D e tweede manier \ an hunne Godheden te raadpleegen, gefchied met eene foort van wilde kastanjes, waarvan zy een handvol neemen, die zy dan als by toeval'» laaten vallen. Uit dit va'lend getal, 't zy even of oneven, maakt de Priester zyne voorzeggingen op. Word zyne voorzegging door de uitkomst tegengefproken, de looze Priester heeft altoos eene verfchooning gereed, om zyn bedrog mede te bedekken; 't zy dat de heilige plechtigheden niet naar behooren verricht waren, of dat men over zeker gedeelte derzelven wat los had heengeloopen, of zelfs geheel nagelaaten, of dat de God vertoornd was, en de zaak daarom gedwarsboomd wierd, en tegen verwachting uitviel. Dit alles gelooft het volk met eene verbaazende ligtgeloovi^heid, ja veelen zelfs leggen 'er zich op toe, om eene genoegzaame verfchooning voor den Priester te vinden. Hy word nimmer van valschheid befchuldigd, en, al gaat het volk te grond, zyne achting blyft onbelmet, en behoud haare volle waarde; maar word zyne voorzegging eens by de uitkomst bewaarheid, dan is hy eerst een heilig, een goddelyk man, dan ryst zyn naam tot het hoogfte toppunt van eere, en zyne waarachtige getuigenisfen ftreeven zo verre boven het bereik der kwaadaartigheid, dat hy in 't vervolg zyn geheele leeven door vryelyk liegen kan. W a t de algemeene godsdic-nftige plechtigheden van het geheele volk betreft, dezelve hebben geen plaats, dan alleen in geval van aanmerkiyke droogte, overftroomingen, of koude en ongezonde jaar^eryden. By zodanige gelegenheden vervoegen zich' de Opperhoofden en aansienlykften des volks met gefchenken by de Afgoden, zo ' wel CO Barbot, p. 304.  de GOUDKUST. iSr wel voor het algemeene welzyn, als voor hunne byzon dere belangen. Deeze plechtigheden worden verricht in bosfchen, die men zo heilig houd, dat eene natuurlyke ontlasting des lichaams, of het affnyden , afplukken of kwetzen van den kleinften tak, als eene zwaare misdaad geiekend, en op zyn minst geftraft word met den vloek, en de openlyke beftraffi.ig des Priesters, welke in haare gevolgen niet minder geftreng is, dan een Pausfelyk cmath ma. Wanneer de voornaamften van een gehucht, of van het geheele volk vergaderen, dan pleegen zy raad met de Priesters over de gefchiktfte middelen om algemeene onheilen af te weeren, richten zich zeer ftipt naar hunne raadgeevingen, en laaten zelfs hunne befluiten door een omroeper openbaar bekend maaken. Allen, die het onderwinden om ftrydig met deeze order te handelen, worden zonder genade geftraft, terwyl het in veele gevallen als eene hoofdmisdaad gerekend word, wanneer men de kerkelyke macht ongehoorzaam is. Wanneer hunne visfcheryën omtrent Augustus en Seprember, (zynde dit den tyd, waarop de visfchen zich in groote menigte aan de Kust vertoonen,) beginnen zullen, dan bevelen de Priesters, dat men gefchenken aan de zee zal doen; en daar hunne vangst doorgaans zeer gunfti is, fchryven zy eoter dit alles alleen toe aan de godvruchtige inrichtingen van den Priester, (p) Zo geweldig blind zyn zy in hun bygeloof. Ieder inwooner van Guïnée heeft zynen huis Etiche, welken hy op dien dag der week dient, waarop hy ge * booren is. Deezen dag noemen zy hunnen bosfum. of? heiligen dag, op welken zy geen wyn mo^en drinkt» r voor zon - ondergang. Op deezen dag kletden zy zich in het wit, en befmeeren, ten zinnebeelde hunner zuiverheid , hunne lichaamen en kleederen met eene foort van - witte f/O Villault, en Barbot, p 302. Z 3 XVIII. boek. XIV. HJOFDSTV. AFD. leder et:er ie ft zyri »h- etiche.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. IV. AFD. : i ) I 1 18a HISTORIE van witte leem of klei. Aanzienlyker lieden, en bovenal de hoofden des volks, hebben, behalven deezen geboortedag, nog een anderen weeklykfchen feestdag, insgelyks aan hunne Fetiches toegewyd; op deezen flachten zy een haan of een fchaap, zynde dit eene offerande, alleen voor de Goden ingericht, die door de Priesters verteerd word. Van een openbaar feest, zegt Bosman, geniet de Priester niet meer, dan hy op dat maal eeten kan. Het geheele fchaap word voor het vuur gebraden, en ieder eet 'er zo veel van, als hy wil, zonder dat men eenige acht flaat op zindelykheid of plichtpleegingen. De darmen alleen worden gereinigd, door 'er de vuiligheid met hunne vingers uit te perfen, en vervolgens in water gekookt met een weinig zout en Guïneefche peper. Dit noemen zy ijut jeba, en word voor de keurigfte lekkerny, welke het Gehemelte proeven kan, en voor de grootfte overdaad in [pyze gehouden. Het woord Fetiche beteekent in den eigenlyken zin alles, wat hunne Godheden afbeeld, of vertegenwoordigt; doch, welke de juiste denkbeelden zyn, die de Negers wegens hunne mindere Goden , hunne DU minores, koesteren, is by de meeste, zelfs de beste Schryvers, niet wel in acht genomen. Zy gelooven niet alleen, dat deeze (loffelyke voorwerpen, deeze Fetiches, met verftand, en met de macht begaafd zyn van hun goed of kwaad te doen; maar zy meenen zelfs, dat de Priester of Fetichere, als tot hunnen raad behoorende, deel heeft in de weetenfchap deezer Godheden, en dat aan hun derhal ven de geleimfte gedachten, en de verborgenfte daaden der menchen bekend zyn. Dé huis - Fetiche geeft naauwkeurig acht Dp het gedrag van ieder huisgenoot, en beloont of ftraft eder naar verdiende. De belooningen beftaan in de vernenigvuldiging hunner vrouwen en flaaven, en de ftraf n derzelver gemis; fchoon de zwaarfte ftraf van allen by ïun de dood is. Dit is het, welk hunnen yver in de gods.  de GOÜD.KÜST. 183 godsdienftige p1echt;gheden ontvlamt, en welk hunne geitrenge onthouding veroorzaakt van allerleie foort van voedfel, hun door het bygeloof verbooden, terwyl zy zich vast verbeelden,"dat zy, dit verbod overtredende, op her eigen oogenblik zouden fterven Moord, overfpel, dieffral, en rooven zyn in vergelyking hiervan flechts vergeeflyke misflagen; ja in zekeren zin geene misdagen hoegenaamd , omdat zy door geld kunnen uitgewischt worden; doch het eeten van verboden voedfel is eene misdaad van zulk eenen gruuwzaamen aart, dat 'er geene verzoening noch herftel vcor plaats kan hebben. (?) Op Calio Corfe heeft men een algemeenen en openbaaren befcherm- Fetiche, die de hoogfte is in macht en aanzien. Deeze verhevene Ftiche is eene rots, die van het onderfte der fleilte, op welke het Kasteel gebouwd is, in zee uitfteekt, maakende dus eene foort van overdekte haven, fchoon zeer onveilig. Op zekeren tyd wierd een vloot van visfchers-kanoes door een fterken zuiden wind op deeze Kust gedreeven; en de Negers fchreven het onheil godsdienftiglyk toe aan een of ander verzuim, welk de vloot omtrent deeze Godheid, by hun labra genaamd, begaan had. Het voorval gefchiedde op eenen Dingsdag, en zedert heeft men deezen dag als heilig gevierd, en gefchikt voor zingen en danfen, en allerleie vrolykheden. Aan deeze rots offer', de Priester jaarlyks een geit, en eenige rum, waarvan hy zelf een gedeelte nuttigt, werpende hét overfchot in zee. Hy maakt by deeze gelegenheid zeer belachelyke gebaarden, doet zeer vreemde aanroepingen aan Tabra, en verzekert zelfs de aanfchouwers, dat hy door denzelven onderricht is, welke tyden en gelegenheden gunftig zullen zyn; voor welk be. richt hy dan ook van ieder visfcher eene erkentenis ontvangt , welke ieder naar zynen byzonderen ftaat inricht. (O Buiten Bosman, 10. Brief. Atkins. XVIli, boek. XIV. HOOFDST. V. AFD. De gron. 'e Fetich» op Caoo Corfe.  XVIII. boek. XlV. hoofdst. IV. afd, i Gedacli■ i3n der ( Wegers .. verens een toekomen ' den ftaat ! < 184 HISTORIE tas Buiten deezen Opper-Fetiche heeft ieder afzonderlyke ftreek of distrikt zyn byzonderen Fetiche, die wel minder is dan de Tabra van Cabo Corfe, doch van hooger aanzien dan de Lares, of Huisgoden. Tot deezen hoogen rang en eer, van de nationaale Godheid te zyn, word een berg, een boom, eene groote rots, een visch, of byzondere vogel verheven. Een Neger, die een vogel of visch, welke een Fetiche is, by toeval om het leeven brengt, word onderfteld, met de gruuwzaame daad zelva genoegzaam geftraft te worden; doch wanneer een Europeaan zulks deed, dan zou men het aanmerken als met een kwaadaartig oogmerk gefchied te zyn, en hy zou zich uit dien hoofde in groot gevaar van zyn leeven bevinden. Onder de boomen heeft de palmboom den voorrang, wordende deeze altoos tot den rang der Godheden verheven; en voornaamelyk die foort, welke om zyne fchoonheid en menigte asfoanam genoemd word. Op ieder plaats vind men verfcheidene boomen, die het teeken hunner Goddelykheid draagen: want ieder Neger, die 'er voorby ;»aat, fnyd een klein ftukje van den bast af, en maakt jaar een ring of een fnoer van, houdende zulks voor een onfeilbaar geneesmiddel. Een asfoanam-boom echter geleel omverre te hakken, zou, naar hunne verbeelding, /erzeld gaan met eene aanmerkelyke duurte van de vruch:en voor dat jaar, en zou op hen zeiven onmiddelyk van ?enen fchaadelyken invloed weezen. In het jaar 1689 jragt men om zulk eene daad tien Hollanders om het eeven. Wegens eenen toekomenden ftaat zyn de gedachten Ier Negers zeer verfchillende. Sommigen beweeren, dat, ;odra iemand fterft, hy oogenbliklyk naar eene andere vaereld verhuist, daar hy hetzelfde beroep aanvaart, welk iy in zyn leeven op deeze aarde gehad heeft, en by hetvelk hy zich veelal geneert van de gefchenken en offeranlen, die zyne vrienden by zyn fterven gegeeven hebben. Bosman  de G O U D.K U S T. 185 Bosman verzekert, dat het grootfte getal der Negers geen denkbeeld heeft van toekomftige belooningen en ftraffen, aan de goede of kwaade daaden van dit leeven gehecht. Weinigen echter, erkent hy, hebben eenige oppervlakkige ruuwe denkbeelden wegens een toekomend oordeel, welk daarin beftaan zou, dat men naar eene beroemde rivier zou worden overgevoerd, die in een verafgelegen Gewest, landwaarts in, zou gelegen zyn, en die zy Bosmanque noemen. Daar zou hun God hen ondervraagen wegens hunne gehoudene manier van leeven, of zy naamelyk de heilige dagen, aan den Fetiche geheiligd, behoorlyk gevierd, of zy zich dan wel van vleesch onthouden hadden, en hunnen eed wel heilig waren nagekomen? Als zy hierop geruscelyk een bevestigend antwoord kunnen geeven, dan worden zy over de rivier naar een Land gevoerd, welk vol is van allerlei geluk, weelde en vermaaken. Zo niet, en wanneer de overledene tegen eene der bovengemelde hoofdzaaken van den Godsdienst gezondigd heeft, dan ftort de God hem in de rivier neder, wordende hy in eene eeuwige vergetelheid gedompeld. Anderen wederom gelooven in eene foort van zielsverhuizing ; dat zy naamelyk naar het Land der Blanken overgevoerd, vervolgens naar die gefteldheid van lichaam veranderd, en eindelyk met eene ziel zullen begiftigd worden, die gelyk is aan die der Blanken; doch dit word alleen by de zodanigen beweerd, die zich van de verftandelyke vermogens der Blanken een hoog denkbeeld vormen. (ï) De Negers, die landwaarts in w'oonen, vertellen aan de bewooners der Zeekusten, dat 'er ergens, in een ver afgelegen Land, een zeer prachtig gebouw is, waarin een groote Fetichere woont, die zeldzaame wonderen verricht, die zelfs de hoofdftoffen onder zyne macht heeft, kunnende hy naar zyn welgevallen wind en weder veranderen. Hy (s ~) Bosman , 10. Brief. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. A a XVIIL boek. XIV. HOOFDST. IV. AFD.  XVIII, Boi-;k. xiv HOOFDST, IV. AFD Hunne gedachte wegens den dut. vei. 186 HISTORIE vam Hy woont, zeggen zy, in een huis, dat overal open, doch echter beveiligd is voor regen en dauw; hy weet volkomen alles, niet alleen wat reeds gebeurd is, maar kan zelfs het toekomende met even zoveel zekerheid voor» fpellen, als of hy het daadelyk zag; en geneest, eindelyk, alle onderfcheidene foorten van ziekten. Alle menfcnen in zyne nabuurfchap worden, oogenbliklyk na hun fterven, door hem ondervraagd. Word hun gedrag onvoldoende bevonden, dan brengt hy hen voor de tweede maal om 't leeven, met een groote knods, die altyd voor z; n deur ligt: wanneer zy, integendeel, braaf, godsdienftig en voorbeeldig geleefd hebben, dan geeft hy hun een vrygeleibrief naar eenen anderen ftaat van waar en volmaakt geluk. Van daar de diepe achting en eerbied, welken zy jegens deezen Priester koesteren, eerende hem weinig minder dan een God. Zo looslyk heeft dees aartsbedrieger deezen eenvoudige fchepfelen een denkbeeld ingeboezemd van zyne uitgeftrekte macht, dat hy voor zich zeiven in alle pracht en Koninglyken overvloed kan leeven, en in dit ingewikkeld geloof en de blinde onkunde detzer onnoozele aanbidders by aanhoudenheid middelen weet te vinden, om aan alle zyne geneigdheden te voldoen. (£) Met dat alles echter zyn de Negers niet onkundig wegens den duivel. Zy gelooven, dat hy een kwaadaartig, bedrieglyk wezen is, en zeer veel naar een Blanken geiykt. Bosman beweert echter, dat zy hem niet aanbidden, noch voor hem offeren, zo als de meeste andere Schryvers hebben willen verzekeren. Dapper verhaak in 't byzonder, dat een Neger nimmer het een of ander eet of drinkt, of hy fpuuwt'vooraf een gedeelte daarvan op den grond, ten gebruike van dit onzichtbaare wezen; en Bosman ftemt zulks toe; doch beweert tevens, dat het alleen CO Barbot, p. 302.  de G O U D-K U S T. 187 alleen een offer is voor den Fetiche, of voor een afgeftnrven bloedverwant. Verre van den duivel te aanbidden, word hy. integendeel, op vastgeftelde feesttyden me' zeer veel plechtigheid uit alle plaatzen door priesterlyke bezweering gebannen. Barbot. Bosman en Vülault^ hebben deeze belache'yke klucht te Axim bygewoond, daar zulks met de uiterfte plechtigheid verricht word. De procesfie word voorafgegaan door een feest, welk acht dagen duurt, en op hetwelk men zingt, en danst en allerleie vrolykheden bedryft. Het ftaat dan ieder vry allerleie hekelfchriften, fchimpdichten en drinkliedjes te maaken, en de daaden zyner overheden vry en openlyk te beöordeelen, zonder dat 'er eenige boete of ftraf op gefield mag worden. Deeze laatften hebben geen ander middel om deezen Aroom van beleedigingen tegen te gaan, dan door dezelven in zeker vocht te doopen, welk de zonderlinge hoedanigheid bezit, om de gruuwzaamfte misdaaden oogenbliklyk in de edelfte deugden, en het hekelfchrift in eene lofrede te veranderen. Des morgens op den achtften dag word de duivel door het geheele lichaam der inwooners van de plaats, alwaar zulks gefchieden moet, uitgebannen. Zy werpen naamelyk met ftokken, fteenen, drek en allerleie vuiligheden op den vyand, en meenen hem dus te verdryven. Daarna keeren zy in zegepraal terug, en befluiten den dag met dezelfde vrolykheid, met welke zy dien hadden begonnen. Nog veel verder word deeze plechtigheid getrokken j by de Negers van Ante. Deeze onnozele fchepfels, zich* met het denkbeeld van eenen boozen geest geweldig ont- rustende, hebben hem tot de waardigheid van een Godj; verheven. Deeze God is een ongemeen groote reus, aan; de ééne zyde van zyn lichaam zeer gaaf, aan de andere/ zyde verrot. Zo iemand het waagt om deeze laatstgenoemde zyde aan te raaken, dan valt hy oogenbliklyk dood ter neder; ten minfte dit hebben zich de inboorAa 2 lingen XVIII. boek. xiv. 100FDST. v, AFD. ■.en reuswhtige4/god, y de legers lange, eden.  XV lil. BOEK xiv. HOOFDST iv. AFD, Hunne gedachte wegens geesten i n fipooken. 188 HISTORIE van lingen laaten diets maaken, en zy gelooven het zo zeker, als dat zy zeiven leeven. Om hem te bevredigen doen zy by aanhoudendheid gefchenken en offeranden, waartoe dan ook dagelyks verfcheidene vaartuigen aankomen, gelaaden met de beste voortbrengfelen van het Lnnd, welke hem telkens worden aangeboden, en de Hinkende God baad zich daardoor in allerleie weelde en wellusten, terwyl de helft zyner aanbidders, by het verrichten hunner godsdienftige gewoonten, en by de dankbaare erkentenis aan deezen niets verrichtenden God, doorgaans hun leeven verliezen. Van het wezenlyk beftaan van geesten, fchimmen en fpooken houden zy zich volkomen verzekerd. Deezen, zeggen zy, wandelen de aarde op en neder, verfchrikken, verftooren en kastyden het volk, en voornaamelyk de ongeloovigen. Wanneer de een of ander gebuur komt te fterven, dan bevind zich de geheele plaats in de uirerfte vreeze en fchriklykfte bekommering, verbeeldende zy zich, dat de overleedene verfcheidene nachten achter elkander by zyn voorig verbisf zal verfchynen. In dit geval komt de Priester al weder in geene geringe aanmerking: want hy word onderfteld de macht te bezitten, om door middel van zekere plechtigheden en bezweeringen de fchim te bevreedigen, maakende dit, even als het andere, voor hem een gewichtig middel van beftaan. Artus geeft het volgend verhaal van eene plechtigheid, die alleen by deeze gelegenheid plaats grypt, fchoon Barbo* beweert, dat zulks alleen ter eere van den Fetiche gefchied. Daags na het overlyden van een aanziertlyk perfoon recht men eene vierkante tafel op ter hoogte van zeven voeten, digt by het huis van den overledenen, welke tafel door pilaaren van dezelve lengte onderfchraa_,d word. Op dezelve plaatst men den Fetiche, die tot het huisgezin behoort, omringd van den besten voorraad, dien de erfgenaamen kunnen verfchaffen, en zynde tevens vergezeld van den Priester.  de G O U D-K U S T. 189 Priester. Zodra het gezelfchap zich van zynen plicht wel meent gekweten te hebben ten aanzien des nedergelegden voorraads, gaan zy heen, en komen in den nacht terug, fslatuurlyker wyze vinden zy alle de eetwaaren weggenomen; doch zy fchryven zulks onmidlyk toe aan de fchim van den overledenen, als welke zich, naar hunne gedachten , van zyne reispenning en leeftocht voorzien hebbende, nu naar eene andere waereld is overgev'ucht. Andere Schryvers echter, zeggen, dat de meeste Negers van begrip zyn, dat de Fetiche, uit hoogachting voor het feest, door eene ongemeene graagte by zodanige gelegenheid beheerscht, de tafel zeer fchoon en ledig weet te houden, (u) AtUns beweert, dat de Negers zich van befnydenis, gebeden, en reiniging bedienen, en een klaar denkbeeld vormen van een toekomend leeven. Zy gelooven, zegt hy, dat deugdzaame menichen, na hun overlyden, gelukkig, en ondeugenden ongelukkig zullen zyn; dat de eerften in het gezelfchap van fchoone vrouwen in eene volle weelde zullen leeven, terwyl de laatften door de geheele aarde zullen omzwerven, altoos in beweging, altoos ongelukkig, nimmer rust of geluk fmaakende. Wy zullen dit gedeelte befiuiten met eenige aanmerkingen uit Bosman wegens de manier, op welke zy den tyd verdeelen en vereffenen, terwyl dit eigenlyk tot het onderwerp van hunnen Godsdienst behoort. De Negers, in het algemeen, hebben geene plechtige hoogtyden, behalven één by het eindigen van hunner,' oogst, welken zy een kermis of jaarmarkt noemen, en1 nog één, daar wy ftraks van gewaagden , wanneer zy j naamelyk den duivel uitbannen; ook hebben zy geene onderfcheiding of verdeeling van tyd, behalven hetgeen zy van de Europeaanen geleerd hebben. Maanden en weeken zyn hun geheel onbekend , hebbende zy geene andere Qtt) Bosman, 10. Brief. Barbot, p. 303. Aa 3 XVIII. boek. XIV. HOOFDST. [V. AFÜ. Over de 'erdee'ingenies tyds m der de Segers.  XVITI. BOEK. XIV HOOFDkT IV. AFD ïoo HISTORIE van andere rekening dan by het fchynen van de maan, zonder op haare verandering of kwartieren acht te geeven. Van daar is her., dat zy den tyd bepaalen, waarop zy de onderfcneidene foorten van graanen moeten zaaijen. Het is echter waarfciynlyk, dat hunne verdeeling van tyd in weeken en dagen al vry oud is, terwyl ieder derzelven zynen byzonderen naam heeft, die, onder de kinderen zelfs, gemeenzaam bekend is Hun Sabbath valt op Dingsdag, behalven te Ante, alwaar dezelve op Vrydag komt. De Sabbath is van andere dagen alleen hierin onderfcheiden, dat zy zich op denzelven onthouden van visch, zynde alle andere eetwaaren en bezigheden zonder uitzondering geöorlofd. (x) De Negers, die landwaartsin woonen, verdeelen hunnen tyd in gelukkige en ongelukkige dagen. In fommige Landftreeken zyn de groote ongelukkige dat;en negentien; en de mindere, die van de grooten verfchillen, zeven in getal. Tusfchen deeze grooten komen de zeven gelukkige dagen in, moetende zich op dezelven ieder een van alle bezigheden en lichaamlyke arbeid naauwkeurig onthouden. Te Aquamboe worden deeze tyden veel bygelooviger en ftipter in acht genomen, dan in eenig ander Koningryk: want, behalven dat zy allen arbeid ftaaken, zyn zy zo naauwgezet, dat zy zelfs geen gefchenk aanneemen, welk hun op deeze dagen word aangeboden, en alle voorftellen op deeze tyden, hoe gunftig en voordeelig ook, door hun als eene beleediging worden aangemerkt, en met verontwaardiging van de hand geweezen. De oorfprong deezer gewoonten is hun volftrekt onbekend; doch het is waarfchynlyk, dat dezelven, even gelyk andere bygeloovigheden, alleen hieruit oorfpronglyk zyn, dat men naamelyk heeft waargenomen, dat een of ander Opperfte des volks op zulke dagen gelukkig of ongelukkig is (x) Bcsman , a's bcr en.  o E GOUD-KUST. 101 is geweest, 't welk hy waarfcbynlyk voor zich zei ven in zyn toekomend leeven ernftig in acht neemênde, naderhand door anderen, zyn voorbeeld zich voorftellende, naauwkeurig is nagevolgd. Iedere Landftreek echter is in dit opzicht van de andere onderfcheiden. Op de eene1 plaats worden de gelukkige dagen gevierd, terwyl in eene andere, fchoon niet verre van daar gelegen, de ongelukkige niet min godsdienftig worden waargenomen; doch de Negers, aan de Zee Kusten woonende, houden den een niet heiliger, dan den ander. (?) Dit dunkt ons genoegzaam omtrent het ftuk van Godsdienst, die zo vol van ongerymdheden is, dat met het vernaaien van iedere byzonderheid gemaklyk een zeer groot boekdeel zou kunnen gevuld worden. (_y) Barbot, als boven. Villault, p. 170. VYFDE AFDEELING. Behelzende de Regeeringswyze, den Adel, de laagere Rangen, Witten van üpvoïgivg, Kontnglyke Feesten, enz. onder de Negers. Terwyl de Godsdienst der Neger' meer gemengd is met de byzondere gewoonten des volks ■ dan de bui gerlyke wetten des Lands, hebben wy in o-jS vei haal van denzelven het eerst gewag gemaakt. Dezelve is in de daad de grondflag van alle hunne gewoonten; naauwlyks zal men ééne enkele aantreffen, of zy heeft min of m-jer betrekking tot godsdienftige pSechtighe Jen of belachlyke bygeloovigheden: meestal zelfs heeft zy haaren geheelen oorfprong aan dezelven te danken. Wat XVIIL BOEK. xiv. HOOFDST. v. AFD  192 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. IV. A F D. Over de regeert ngS' ■wyze der Wegers. Wat de regeeringswyze der Negers betreft, dezelve is over het algemeen genomen onvast, onbepaald en dus zeer onregelmaatig. Dit vloeit voort uit de geringe en al te bepaalde macht der Caboceros, en uit de menigvuldige oorlogen, oproerige bewegingen en verwisfelingen onder dezelven. Hunne regeeringsvormen zyn in vyf onderfcheiden foorten verdeeld, hebbende ieder derzelven eenige byzonderheden, door welken zy van de anderen onder, fcheiden is. (A) D e eerfte foort is eene volftrektc alleenheerfching, in welke de Koning willekeurig heerscht; de tweede eene regeering van Edelen, in welke de hoogfte macht by de Caboceros, of voornaamften des Lands berust; doch het ampt van deezen beftaat doorgaans alleen in het beftuur van kleine plaatzen en gehuchten, daar zy hun verblyf houden; in het tegengaan van oproerigheden, geweldenaaryën en rooveryën; en in het handhaaven van veiligheid en goede orde; deezen zyn dus eerder aan te merken als magistraatspersonen, die het burgerlyk ftedelyk bewind waarneemen, dan als opperfte Wetgeevers, welke laatste benaaming in de daad by veele volken geheel onbekend is, terwyl men, behalven enkele godsdienftige, en eenige weinige wetten in geval van overfpel, geene algemeene Staatswetten heeft vastgefteld. De derdt foort, m welke het volk zelfs meer van naby betrokken is, beftaat uit zodaanigen, die door hunne groote verteeringen en weelde aanzien en invloed verkreegen hebben op het algemeen, zynde fommigen van deezen de vertegenwoordigers des volks uit hoofde van hunnen Adel. De vierde is eene vol- (A) In de Gefchiedenis van jfxtm hadden wy gelegenheid, om van drie byzondere regeeringsvormen van dat Landfchap te fpreeken, waaruit men een groot gedeelte der ttaatkundIge gefieldbeid van de geheele Goud Kust zal kunnen opmaaken.  de GOUD-KUST. 193 volftrekte volksregeering, in welke ieder byzonder burger aandeel heeft in het bewind, en waar in allen, hoe 'zeer van elkander in bezittingen en rykdom verfchillende,.gelyk ftaan in aanzien en macht; en de vyfde, eindelyk, beftaat uit flaaven, zo wel die door hunne ouders verkocht, als die gebooren flaaven zyn, waarby ook nog diegeenen in aanmerking koomen, die door armoede tot deezen onge. lukkigen ftaat vervallen zyn. Welke redenen de Schryvers in het algemeen bewogen hebben, om deeze verfchillende rangen van menfchen als zo veele onderfcheiden regeeringsvormen op te geeven, is ons geheel onbekend, fchoon het zeer zeker is, dat alle deezen in fommige Koningryken zeer gefchikt, als één lichaam uitmaakende, byëen woonen. Mogelyk hebben zy, de onderfcheiden plaatzen doorreizende, gezien , dat in de eene deeze, en in de andere geene klasfe van menfchen het meest vermocht, of de overhand had, en dat zy daaruit op het denkbeeld gevallen zyn, dat de opperfte macht in handen van diegeenen berustte, die de machtigften fcheenen te zyn. Wy moeten ronduit bekennen, dat wy over dit onderwerp maar zeer weinig weeten te zeggen, vermids alle de verhaalen der Reizigers in dit ftuk zeer-tegenftrydig, en dikwyls ongerymd zyn, en dus onmoogelyk naar behooren overeen gebragt kunnen worden. In alle de alleenheerfchingen van Güinêe in het algemeen, en byzonderlyk van de Goud.Kust, gaat de Krooni volgens het gewoone erfrecht van den vader tot den zoonJ over, en, by gebrek van mannelyke erfgenaamen, tot den^ naasten in het bloed; fchoon fomtyds de rykdom in goud en flaaven iemand deeze eer doet erlangen ten nadeele van den wettigen erfgenaam. De inhuldiging der Konin? gen is, in weinige Landfchappen, verzeld met veele ftaatelyke plechtigheden. Zelden worden zy in ftaatfie gekroond, of verplicht, om plechtig den eed te doen, die in andere Landfchappen by de Krooning plaats heeft. Hedend.Hist.XVLD.LSt. Bb Door- XVIII. boek. XIV. ïOOFDST. /. AF D% De rechm der CroonS' pyoling.  194 HISTORIE van XVIII, boek. xiv. HOOFDST v. AFD Over d Caboceros. Doorgaans gefchied het zeer eenvoudig; de Koning word naamelyk aan zyn volk vertoond, hy plaatst zich in het beste vertrek van 't paleis, en de geheele plechtigheid word beflooten met op dien dag vrolyk te wezen. Wanneer het echter gebeurt, dat men een Koning verkoozen heeft, die, volgens zyn geboorterecht, geen aanfpraak op den throon heeft, dan vordert men hem den eed af, volgens welken hy zich openlyk verbind, om het volk op denzelfden voet te regeeren, als de voorige Koningen hebben gedaan, en alsdan ontvangt hy de eerbewyzing van alle aanzienlyken door het geheele Ryk: doch wanneer de nieuwe Koning rechtflxeeks zynen vader opvolgt, gaat alles zeer ftil in zyn werk, zonder eenige pracht of beweeging of getier, uitgezonderd alleen, wanneer ten zelfden tyde plechtige godsdienftige offeranden of gefchenken aan den befcherm ■ Fetiche moeten gedaan worden, (a) t De Caboceros, die wy gerustelyk in den tweeden rang mogen plaatfen, maaken flechts zeker getal uit, door de gewoonte bepaald. Wanneer dit getal door het overlyden van één der leden verminderd is, komen de overigen byéen ter verkiezing van eenen Opvolger uit de Oudften des volks: want jonge lieden worden zeer zelden toegelaaten. (B) Zy, die naar het ampt hebben geftaan, en in hunne poogingen gelukkig geflaagd zyn, geeven aan de kiezers een gefchenk van een koe of os, en een pot met palm- 00 Bosman, n. Brief. (B) Het is by deeze gelegenheid, dat in de raadkamer voor de kiezers verfcheiden potten met water geplaatst worden; ieder kiezer loopt naar zyn pot, en zyn aangezicht over den rand en zyn kin diep in het water houdende, overweegt hy by zich zelf de zaak, die in de vergadering moet verhandeld worden. Villattlt heeft deeze gewoonte verkeerdelyk aan de inboorlingen van Fida toegefchreeven. (*) C*) Ziet tEftrit, pgr Dl. HeHttius, tm, lyf.ti.  de GOUD-KUST. 195 palmwyn; in het tegenovergefteld geval is hunne dankbaarheid naar den ongunftigen uitflag geëvenredigd. Te Axim zyn de vreemdelingen voornaamelyk van deeze waardigheid uitgeflooten; daar ter plaatze moet de mededinger niec alleen een inboorling van het Landfchap, maar zelfs een inwooner zyn van die plaats, voor welke hy wil verkoozen worden; hy moet ten minfte aldaar een eigen huis hebben, waarin zyne wyven op den duur woonen, en hy zelf nu en dan moet vertoeven. De derde rang onder de Negers beftaat uit de ryken, dat is die geenen, die zich of door naarftigheid, of door erfenis een aanzienlyken fchat hebben verkreegen. Zy, die zich tot deezen rang verheven achten, koopen zeven fmalle olifantstanden, welke zy tot fpeeltuigen laaten vervaardigen , die veel naar een trompet gelyken; hierop leeren zy hunne kinders en flaaven de airtjes blaazen, die in het Landfchap in zwang zyn. Wanneer deezen goede, vorderingen in de muziek gemaakt hebben, dan geeft hunne meester kennis aan alle zyne vrienden en bekenden, dat hy voorneemens is een openbaar onthaal te geeven, wordende het geeven van dit bericht als eene noodiging aangemerkt. Hy zelf, zyne kinders, wyven en flaaven zyn allen zo kostbaar gekleed, als zyne middelen of trotsheid zulks vorderen; en wanneer de laatste de eerften te boven gaat, dan leent hy by zyne vrienden alle gouden en koraalen verfierfels, die hy maar krygen kan, om de ftaatfie re vergrooten. Zy deelen vervolgens allerhande gefchenken uit, en de vrolykheid duurt verfcheidene dagen achter elkander. Hoe kostbaar dit ook zyn moge, deeze verftandige meesters echter waanen hierin eene volkomene belooning te ontvangen, dat zy het ongemeene voorrecht krygen, van op de trompet te blaazen als het hun gelieft: een voorrecht, welk zo hoog gewaardeerd word, dat Negers van minderen rang verplicht zyn, aan deezen vooraf verlof te vraagen, eer zy zo gelukkig zyn Bb 2 van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. V. AFD. Wyze van het verheffen der gemeeneNegers tot den AdelCtand.  XVIII. BOfcK. XIV. HOOFDST. V. AFD i;6 HISTORIE van van een onaangenaam geluid te mogen maaken. Deeze is de plechtigheid der inhulliving, vóór welke echter nog dit moet vooraf gaan, dat hy een openbaar bewys zyner bevoegdheid tot het gemelde voorrecht moet geeven; en dit kan gefchieden of door zich dat aanzien voor eene groote fomme gelds te verfchaffen, of anders, op de volgende wyze, die in het algemeen hoogér gefchat word, en onze opmerking niet onwaardig is. Hï moet zich naamelyk ten vollen bekwaam maaken in het behandelen der wapenen, zo wel aanvallender als verweerender wyze, en ten dien einde alleen, zonder dat hy iemand by zich heeft, eenen geheelen nacht in volle wapening marfcheeren, om daardoor een bewys te geeven, dat hy geen gevaar vreest, en alle vermoeidheid kan doorftaan. Dan komt hier nog by, dat hy na de inhuldiging een tweede plechtig onthaal geeft, om, midden onder de toejuichingen van hun, die zich ten koste zyner dwaasheid vermaaken. verfcheidene bewyzen te geeven van zyne ongemeene vaardigheid en dapperheid. Zyne wyven, kinderen en flaaven koomen in dezelfde pracht ten voorfchyn als by het eerfte feest: alle zyne kostbaarheden komen voor den dag, en zyn overvloed vertoont zich in allerleie verfchillende gedaanten, om des te grooter verwondering by de aanfchouwers te verwekken. Kéne omftandigheid verzelt nog deeze prachtige vertooning, we]ke voor den meester niet gering is; dezelve beftaat hierin, dat hy, in plaats van gefchenken te geeven, gelyk by het eerfte onthaal gefchiedde, dezelven thans ontvangt, in erkentenis van diegeenen, welken hy te vooren gedaan had; doende ieder van zyne vrienden zyn best, om het meeste toe te brengen tot vergrooting van z>nen luister, om hem daardoor, ware het mogelyk, tot den rykften man van zynen rang te maaken. Nadat hy nu zo veele blyken zyner bekwaamheden en rykdommen gegeeven heeft, word hem de vryheid vergund, om in den ftryd twee  de GOUDKUST. T97 twee fchilden te mogen draagen: een voorrecht, welk onder de Negers hoog gewaardeerd en zeer benyd word, en daarom alleen aan perfoonen van den hoogften rang word toegevoegd. Kortom, in dit ftelfel van Adeldom zyn zeer onderfcheiden trappen, die afhangen van de min of meerdere bewyzen van dapperheid en vaardigheid, welke door de mededingers naar den Adeiftand in het openbaar zyn gegeeven. Zodra iemand tot Edelman verheven is, word hy door eenisen der oudfte Edellieden aan den Koning voorgefteld. Verzeld van zyne vrienden en van de Officieren der Koninglyke lyfwacht, werpt hy zich aan de voeten van den Monarch, en blyft zolang in die houding liggen, tot dat de Koning hem verzoekt op te ftaan. Daarna ontvouwt hem de Vorst in eene korte aanfpraak den aart zyner verheffinge, en de plichten, die aan zynen rang verknocht zyn; vereert hem een trom, en een yvooren trompet, en fchenkt hem het voorrecht van met Blanken koophandel te mogen dryven; wordende zulks alleen aan voornaame zeer aanzienlyke en vermogende perfoonen vergund. (B) Uit dit alles kunnen wy dus ligtelyk opmaaken, dat met de verfchillende regeeringsvormen, van welken de Schryvers gewag maaken, niet anders bedoeld worden, dan de trappen van onder gefchiktheid, die in eene en dezelfde regeering plaats grypen Nadat deeze aanftellmg door den Koniog goed gekeurd en bekrachtigd is, word hy door de geheele plaats op de fchouders van zyne flaaven rond gedraagen, gaande dit verzeld met het geluid van trommen en andere fpeeltuigen. Zyne wyven, verzeld van haare ou-!ers, nabeftaanden , vrienden en gebuuren , gaan zingende en danfende vooruit. Deeze ftaatige omgang eindigt voor zyn huis, welk hy vervolgens, door zyne huisgenooten en wei« (£) Bosman, en Barbot, als boven. Bb 3 XVIII. . boek. xiv. HOOFDST. V. AFD.  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. V. AFD. De groote onkosten der in hu?di ging. 198 HISTORIE vam weinige vrienden verzeld, ingaat, terwyl de overige menigte voor de deur blyft wachten. Daarop word een maaltyd aangerecht in eene lommerryke tent of prieel, by die gelegenheid vervaardig, alwaar den Adel en 's Konings Hovelingen, die de plechtigheid hebben by gewoond, onthaald worden, duurende dezelve omtrent vier uuren. Intusfchen word de menigte voor het huis vergaderd, op osfenvleesch met palmwyn vergast, en zo doende eindigt de plechtigheid der inhuldiginge, wordendede kosten hiervan begroot op omtrent tweehonderd mark goud, (c) of zesduizend vierhonderd ponden fterling. (C) Hy, die tot den Adeiftand verheven is, krygt ook van den Adel een gefchilderde osfenkop, zynde door^ aans zeer flordi^ uitgevoerd, waarop de voorrechten, die zy als Edellieden bezitten, zinnebeeldig gefchetst zyn, waaronder het recht om in het krygsveld twee ichilden te draaien, om flaaven te verkoopen, en koophandel te dry ven met de Europeaanen, de voornaamfte zyn. Onbefchryflyk is de trotsheid van deezen nieuwen Edelman; zonder ophouden pocht hy op zynen rang by de vreemdelingen, en befchimpt zjnen minderen, fchoon het dikwyls gebeurt, dat de onkosten, welken hy aan de gegeevene gastmaalen overdaadig, en alleen om zynen hoogmoed te voldoen, verfpild heeft, hem weder tot zyne voorige armoede terug brengen, en hem verplichten tot eenige flaaffche bezigheden, om daarin zyn onderhoud te zoeken, (d) De Ce} Villault, p. 236. Cd) Artus by De Bruy, Part. 6, p. 42. (C} jlrtus en eenige andere Schryvers verminderen deeze fom [nerkelyk, en, zo het fchynt, met veel reden. Volgens hen zouden ie onkosten flechts agt bandas, of een pond goud bedragen; wanneer men daarvan nog de ontvangen gefchenken afrekent, zal iet omtrent op vyf ponden fterling uitkomen. C*) (♦) Arms by De Bruy, Part. 6, p. 8(5,  de G O U D-K U S T. 199 De Edelen aan de Goud Kust vereenigen zich in een foort van genootfchap, en vieren met elkander een jaarlyksch feest, waartoe ieder Edelman zynen vriend noodigt, zodat veelen van den inlandfchen Adel doorgaans daarby tegenwoordig zyn. Op dit feest komt het ftaatig waapenfchild plechtig ten voorfchyn, alle hunne grootheid vertoont zich in den fchitterendften luister, nieuwe Fetiches en allerleie verfierfelen worden hier vervaardigd, en nimmer word iets vergeeten, welk hunne bevordering kan verleevendigen, en een uitdruklyk bewys geeft, dat zy hunne waardigheid naar behooren handhaaven. Op deezen dag fchilderen zy ook hunne lichaarnen rood en wit, en draagen om hun hals een fnoer of kraag van bladen, als een zinnebeeldig teeken van hunnen luisterryken ftaat, en de avond word vervolgens gefleeten by den Onderkoning of Landvoogd, die hen zeer plechtig Onthaalt. Bosman verhaalt, dat het Koninglyk beftuur eer met geweld, dan met gezag word gehandhaaft, zynde de eerbied van het volk geëvenredigd naar het aantal van flaaven, welken de Koning houd, en naar de grootheid van zynen rykdom. Zonder deeze twee vereischten van den Koninglyken ftaat, toonen de onderdaanen weinig onderwerping aan hunnen Koning, en laaten zich voor de ge,ringfte dienften, die zy aan hem doen, betaalen. In tegendeel , als hunne Koningen ryk en vermoogend zyn, is 'er. geen volk, dat hun flaaffcber hulde bewyst, vermids zy hen alsdan boven alle tegenfpraak en wetten verheffen.: Hunnen rykdom vergrooten zy op eene geweldige wyze door de gruuwelykfte roofzucht en onderdrukking, terwyl het volk met een onbegrypelyk geduld alle belastingen goedwillig betaalt, en zich aan alle geweld onderwerpt. De geringfte misdaaden, de minfte beleediging, den Koning aangedaan, worden met eene zwaare boete, die zeer buitenfpoorig en willekeurig is, geftraft: zelfs veele Negers van aanzien worden dikwyls voor geringe overtreedingen zq> XVIII. boek. xiv. HOOFDST. V*. AFD. De wi/fo. 'zeurige nacht en met den luister van gekroonde hoofden; dan is hy ook verzeld van een grooten hofftoet, en eene fterke wacht van krygslieden, die fchilden, zwaarden, en allerleie foorten van wapenen draagen, om hem voor allen aanval te befchermen, om ontzach te verwekken, en om het volk een hoog denkbeeld in te boezemen van zyne macht; doch in zyne eigen plaats is hy zo nederig gekleed, dat men hem naauwlyks van den geringften flaaf zou kunnen onderfcheiden; ook is deeze eenvoudigheid zeer gemaklyk te begrypen, wanneer wy in aanmerking neemen, welke zwaare onkosten zy aan de openbaare vertooningen en gefchenken moeten maaken, en hoe bepaald de uitgeftrektheid hunner heerfchappye, en dus ook hoe bepaald hun inkomen zy. Brood, olie, en een weinig ftinkende visch maaken den foberen maaltyd uit van den Koning, zo wel als van den landman; water is hunne gemeene drank; doch wanneer de kelders van den Koning voorzien zyn, dan ont haalt (g~) Bosman, als boven. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. C c XVIII. boek. XIV. HOOFDST. V. AFD.  202 HISTORIE vak XVIII. boek. xiv. HOOFDST. v. AFD. Hunns gemeenzaamheid met hunne onderdaanen, Be Ko ningen verhuu renhunn troepen. haalt men elkander des morgens op een glas aqv.a vita, en men houd den palmwyn voor den nacht. (//) Als de palmwyn van de binnenlandfche plaatfen word aangebragt, dan vergaderen alle de Negers, Koningen, meesters en flaaven op de markt by elkander, alwaar zy op de gezelligfte en gemeenzaamfte wyze, zich of op den grond, of op kleine ftoelen, die zy met zich draagen, nederzetten. Ieder voegt zich naar zyn goedvinden by het gezelfchap, en hoe meerder de beker rondgaat, des te meer neemt ook de vrolykheid toe. Zy vermaaken zich zeer met een boorde-volletje; en een pint palmwyn met éénen dronk in te zwelgen, word by hen eene mannelyke daad gerekend. Bosman vergelykt het woest gefchreeuw en getier, by deeze gelegenheid plaats grypende, by de Joodfche Synagoge te Amfterdam, terwyl in deeze vergadering allerleie foorten van onderwerpen ten gelyken tyde verhandeld worden, en ieders mond even wyd gaapt, om zyn gezegde uit te brommen. In het algemeen echter zyn de onderwerpen der verkeering geenszins van den ernftigften aart; dezelven zyn doorgaans of ontuchtig, of behelzen eene ruuwe fpotterny, en los vernuft; men fpa'art hierin zelfs de vrouwen niet, die, verre van ten deezen aanzien kiesch van fmaak te zyn, niet nalaaten haare fpotterny aan den dag te leggen, wordende het zelfs in eene Dame van den eerften rang niet onvoegzaam gekeurd, haare bekwaamheid in dit opzicht uitdruklyk te doen gelden. - Een Koning onder de Negers is altoos gereed zyne troepen ten dienfte van eenen nabuurigen Vorst te leenen, terwyl hy met het grootfte gedeelte der foldy zyn beurs 'vult. 't Is waar, nadat het geld betaald is, is hy juist niet zeer naauwgezet op het nakoomen zyner aangegaane verbindtenis; zyne voornaamfte zorg is flechts daarheen gericht, (*) Barbot, p. 309, 310.  d e G O U D.K U S T. 203 gericht, dat hy zyn crediet niet benadeelt voor het toekoomende, om wederom een goed verdrag te kunnen maaken; in welk geval hy voor eenen Europeaanfchen Minister geenszins in bekwaamheid behoeft te wyken;, terwyl zyne verontschuldigingen altoos vernuftig en waarfchynlyk zyn. Niet min is de Koning gretig, om fcheidsman te zyn, in geval twee der nabuurige Vorften met elkander in verfchil zyn; want op hetzelfde tydftip, dat hy geen van beiden dienst doet, weet hy de zaak zo te beleggen , dat beide partyën hem met gefchenken overlaaden; terwyl hy de verwydering niet aanftonds voorkomt , maar fleepende houd, de onderhandelingen verlengt, en daarmede by uitflek zyn beurs weet te maaken. Dit geeft de voornaamfte inkomften aan de hand, want die, welken het volk zelf opbrengt, zyn in het algemeen gering. Bosman heeft een Koning gekend, die zo arm was, dat hy geen enkelen fles rum of arak kon betaalen. (kj Wat de opvoeding van de' kinderen des Konings betreft, dezelve verfchilt, volgens den zo even genoemden^ Schryver, zeer weinig van die der armfte onderdaanen.j Wanneer een Prins tot een gefchikten ouderdom komt, verkiest hy eenig beroep om van te leeven, zo als den landbouw, het visfchen, of het bereiden van wyn; ook fchaamen zy zich niet, om de vruchten van hunnen arbeid ter markt te brengen, fchoon zy echter altoos als 's Konings kinderen, en de naaste erfgenaamen tot den throon geëerd worden. Het is hier niet ongemeen, een man te zien, die het ploegyzer verlaatende, den Scepter zwaait, en die gister een kudde fchaapen dryvende, op heden het hoofd van een leger is. Wat de Princesfen aangaat, deezen worden tot dezelfde bezigheden opgeleid, als de Princen, met dit onderfcheid alleen, dat zy zelden het visfchen verkiezen. In het algemeen worden zy tot den C k) Barbot, als boven. Cc 2 XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. AFD, De op~ >eding er >rinfen.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. v. AFD 204 HISTORIE van den landbouw opgeleid, of de trotsheid op haare geboorte moet haar een beroep doen verkiezen, welk zy met haaren rang waanen overeenkomftiger te zyn; en fchoon zy vry wat minder rykdom bezitten, dan de Europeaanfche Dames van dien rang, zy zyn daarom echter niet min gelukkig, terwyl het geringe aantal haarer behoeften den minderen graad van rykdom of overvloed dubbel vergoed. Zy gaan een huwelyk aan zonder op geboorte of familie te zien, zelfs is het gantsch niet ongemeen, eene Princes met eenen flaaf te zien trouwen. Eéne omftandigheid, die dergelyke huwelyken minder in het oog doet loopen, is, dat de kinderen ook van hunne moeder erven, en, fchoon de vader een flaaf zy, hunne vryheid krygen. Artus verzekert, dat de Koningen geene bezorgingen durven vastftellen voor hunne kinderen, en dat wel om twee redenen; de eerfte is, dat, terwyl hy geene familie heeft groot te maaken, het hem dus minder past inhaalig te zyn; en de tweede fpruit voort uit de list der Edelen, die 'er hun belang by vinden, om de kinderen des Konings te onderdrukken, om dus zeiven des te nader tot den throon te geraaken. (/) Ieder derzelven ftaat naar de Kroon, en het is uit dien hoofde, dat zy zich op alle mogelyke wyzen by het volk trachten bemind te maaken. Wanneer de Koningen hunne dochters uithuwelyken, maaken zy van geene andere voorwaarden gewag, dan alleen, dat zy haar één of twee flaaven mede geeven om haar te verzeilen, om daardoor te toonen, dat zy van Koninglyke afkomst z> n: doch, terwyl dit doorgaans het eenige voorrecht of voordeel is, waarop deeze Dames kunnen roemen, worden zy eerlang voorwerpen van verachting, zodra haare fchoonheid begint af te neemen, of zy moeten in haare jeugd naarftig genoeg geweest zyn, om haare middelen te vergrooten. Om kort te gaan, de éénige manier, CO By de Bruy, p. 45. en 46.  de G O U D-K ÜST. 205 manier, op welke de Koning voor zyne jonger kinderen kan zorgen, is, om hen in eene Ambasfade te zenden, of hen by het eindigen van den oorlog tot gyzelaars te Hellen, in hoop, dat zy by toeval eene vreemde Kroon mogen in handen krygen, wanneer hunne hooge geboorte is bekend geworden. Te Commendo bezorgen zy hun de voordeeligfte en aanzienlykfte posten van het Landfchap, zo als de Fatyra, dat is die van Kapitein der Garde, welk hun dikwyls den weg baant, om, by het overlyden van den Koning, den throon te beklimmen, (m) Wy gaan nu over tot de befchryving van de groote Amptenaaren van het Hof, die zo lang door den Koning gebruikt worden, en in zynen dienst zyn, als de operbaare vermaaken duuren; te weten de Braffo', dat is vaanof zwaarddraaper, de 'Jie-ti, of de omroeper van het Hof, zynde deeze 's Konings heraut; de oppasfer van 's Konings wyven, de hoornblaazer of tamboer, en de trompetter. Barbot echter merkt aan, dat fommige Hoven nog eenige Amptenaars hebben, die, van deezen onderfcheiden, een hooger rang en gezag bezitten; zulk een is de Di te Fetu, die 's Konings Luitenant is, en hem altoos verzelt, als hy aan het Hof, en zyne plaats bekleed, als hy afwezig is. Ook maakt hy nog gewag van eenen Opper-Thefaurier, en een Fatyra of Kapitein der Garde. Welke de eigenlyke bezigheden zj n van ieder Arnptenaar, vinden wy by de Schryvers niet naauwkeurig gemeld: de Braffo, zeggen zy, is een foort van Maarfcbalk, die de voorhoede van het leger geleid, en den eerften aanval begint. De Fatyra, of Kapitein der Garde, is belast met de zorg voor 's Konings perfoon: hy verzelt hem by alle krygstochten, posten en invallen; en terwyl hy zich dus by aanhoudendheid in zyne tegenwoordigheid bevind, verkrygt hy dikwyls zo veel aanzien, gewicht en invloed, dat (/») Artus, als boven. Bosman, 11, Brief. Cc 3 XVI LI. boek. XIV. HOOFDST. v. AFD. Bericï.i wegens de Hofatnpte.naars.  XVIII, boek. XIV. HOOFDST. V. AFD 20ö HISTORIE van dat hy de opvolger van zynen meester word. Het ampt van zwaarddraager is doorgaans onder vier perfoonen van aanzien verdeeld , die niet alleen het zwaard, maar ook al het wapentuig van den Koning draagen, dat tot openbaare plechtige feesten, en tot krygstochten behoort. Deeze post is geene van de geringften, en 't geen derzelver waarde merkelyk vergroot, is, dat de Koning gewoonlyk uit deeze Amptenaaren zyne Afgezanten verkiest by andere Mogendheden. De oppasfers van 's Konings wyven houd Bosman voor de grootfte Amptenaaren van het Hof. Hun eigenlyk werk beftaat hierin, dat zy waa. ken voor de kuisheid en deugd der vrouwen, dat zy zorg draagen dat derzelver genegenheid voor den Koning niet vermindere, noch tot een ander overgaa: zy hebben ook de geheime beurs van den Koning in bewaaring, en zy zyn dus de eenigen, die, by het overlyden van den Koning, eenig bericht van zynen rykdom kunnen geeven. De Tie ■ ti of heraut moet alle Koninglyke verordeningen en bevelen openbaar afkondigen, alle geftoolen of verlooren goederen omroepen, den Koning beveiligen voor het fteeken der vliegen, waartoe hy eene foort van waaijer heeft, die van een olifantsftaart en biezen door elkander gevlochten gemaakt is, en eindelyk alle oproer en famenrottingen van het graauw beletten op die wegen, langs welken de Koning gaan moet; hy draagt een kap van een zwarten aapenhuid, waarvan het haair omtrent een vinger lang is, zodat hy by vergisfing eerder als hofnar, dan als heraut des Konings zou kunnen aangemerkt worden. Het ampt van tamboer is insgelyks niet min voordeelig, dan aanzienlyk, omdat hy den Koning fteeds verzelt, en zyne bevelen uit zynen eigen mond ontvangt. De trompetter eindelyk is de laagfle bediende van het Hof. Cnj De Rechters, of voornaamfte bedienden der Hoven van («) Villault, p. 179, 183- Barbot, p. 311.  de G O U D.K U S T. 207 van Justitie, worden, zo wel in Alleenheerfchingen als Republieken, gekooren uit de aanzienlykfle perfoonen des volks, die van wege hunnen rykdom en invloed openbaar bekend zyn; beftaande dus deeze Hoven uit de Braffos, de Caboceros, de Gouverneurs der Steden en Dorpen, verzeld van de Priesters, die op den voorzitter der vergadering in rang volgen. Van deeze bedienaars der Justitie hangt de befliffing van alle zaaken af, bur. gerlyke zo wel als lyfftraflyke: hunne uitfpraak echter is niet onherroeplyk, kunnende de party, welke zich door het vonnis bezwaard vind, zich op den Koning beroepen, als den laatften toevlucht. Deeze laatfte gevallen zyn zeer zeldzaam; wanneer zy echter plaats grypen, benoemt de Koning eenige Gemachtigden tot het nader overzien van het rechtsgeding; deeze Gemachtigden draagen den naam van Enes, zyn bekleed met alle de macht, die de Koning kan overdraagen, houden verfcheiden byëenkomften, om de tegenftrydigheden te vereffenen, en geeven eindelyk eene befiisfende uitfpraak. In één woord, hunne bediening komt grootelyks overeen met de inftelling der twaalf Rechters in Engeland. Artus geeft het volgende bericht van de manier, op welke de burgerlyke en crimineele rechtsgedingen in de Alleenheerfchingen worden gehouden. Wanneer dezelven door geene tusfchenfpraak kunnen bygelegd worden, dan vervoegen zich de partyën by den Onderkoning of Gouverneur der plaatfe, en onderwerpen zich aan zyn vonnis. Wanneer de aanklaager alleen verfchynt, laat de Gouverneur den verweerder door een flaaf dagvaarden, om op de befchuldiging te antwoorden; ieder bepleit zyne eigen zaak, waarby het den ander niet peöorlofd is zyn party in de rede te vallen. Nadat de zaak van beide kanten onderfcheidenlyk is voorgedraagen, en de Gouverneur den aart der zaak naauwkeurig heeft uitgevorscht, dan gaat hy tot de uitfpraak van een vonnis over, 't welk hy met veel deftigheid verricht: doch wanneer XVIII. feOEK. XIV. HOOFDaT. /. AFD. Horen titie.  208 HISTORIE van XVIII, boek. xiv. HOOFDST. v. AFD j I ] < t I t I I 1 wanneer het eene misdaad is van gekwetste Majesteit, of van klein verraad, word den overtreder eene boete opgelegd, die hy betaalen moet, eer hy het Hof verlaat, of anders word hy in gevangenis genomen. In moeilyke •gevallen, en bovenal, wanneer beide partyën zeer verbitterd zyn op elkander, wacht de Gouverneur zich ernftig, om de zaak niet te beflisfen, doch laat zulks over aan een tweegevecht; beiden gaan zy in het open veld, verzeld van hunne vrienden, die aanfchouwers zyn van het gevecht, welk doorgaans niet eindigt, dan met den dood van een der kampvechters; zo dit gebeurt, dan vereeni. gen zich de gezaamenlyke vrienden van den overledenen, om wraak te neemen: onbefchryfiyk is de woede, die zy by zodaanige gelegenheid toonen; geene erkentenisfen, geene voorftellen van billyke gemaatigdheid komen in aanmerking; bloed moet voor bloed verantwoorden, en de geringde voldoening, die zy aanneemen, is, dat de beleeiigende party in eene vrywillige ballingfchap of flaaverny zal gaan; zelfs heeft men gezien, dat zy zelfs, die hiertoe waren overgegaan, in vreemde Landen nog vervolgd, en van de meesters gekocht wierden, aan welken deezen 'Ach als flaaven verkocht hadden, alleen om nog die voldoening te hebben, dat zy hen de jammerlykfte pynigingen conden aandoen. Deeze tweegevechten vallen echter zeer melden voor: want, fchoon de partyën tegen elkander likwyls een doodelyke haat voeden, doorgaans evenwel lebben zy geen moeds genoeg om het te onderneemen, ;n de vrienden, die zeer wel begrypen, dat zy in den wist moeten deelen, wanneer een der kampvechters om iet leeven raakt, doen alle mooglyke moeite, om het loedftorten van beide zyden voor te koomen. Z y , die 's Konings bevelen fchenden, moeten zekere oete betaalen, of zich met de vlucht uit het Koningryk egeeven. Een Neger, die den een of ander aan deeze lisdaad fchuldig kent, hoiid de zaak dikwyls verfcheidene jaaren  de GOUD.KUST. 209 jaaren geheim, tot dat hy op eenigerhande wyze door hem beleedigd is. Dan gaat hy oogenbliklyk by den Gouverneur, en geeft hem eene verklaaring der misdaad. In gevolge hiervan word de trom geroerd, ten bewyze, dat 'er eene gewichtige zaak voorhanden is. Alle de inwooners komen byëen, neemende de vrouwen haare zitplaats in een gedeelte van het Hof, welk van de mannen is afgezonderd; vervolgens komt de Gouverneur ten voorfchyn, verzeld van eene gewaapende bende, en neemt insgelyks zyne plaats. Wanneer de befchuldigde aldaar tegenwoordig is, word hy oogenbliklyk gevangen genomen, naar het huis van den Gouverneur gebragt, en, als de bewyzen tegen hem duidelyk zyn, in ketenen gebonden; zo dit geen plaats heeft, word hy aan een flaaf ter bewaaring gegeeven, die hem nimmer uit het oog verliest, tot dat het vonnis over hem is uitgefprooken. De Gouverneur, alle omftandigheden ernftig overwogen hebbende, komt dan weder ten voorfchyn, verzeld van de Edelen en Oudften der plaats, wier raad hy nogmaals inneemt, en ftelt daarop den gevangenen alle de bewyzen ten zynen nadeele voor. Is zyn antwoord onvoldoende, dan word hy fchuldig verklaard, en tot eene boete voor het Hof verweezen; doch, zo hy onbefchaamd te werk gaat, word hy 's Konings flaaf, en oogenbliklyk verkocht, om de boete goed te maaken. (0) De Negers verklaaren den oorlog of uit wraak, of heerschzucht, of roofzucht, of ook in geval zy den eend of anderen verongelykten nabuur te hulp komen, doch' het meest uit hoofde van borgtocht, of beloofden onderftand, als wanneer zo wel zy, die te hulp fchieten, als de hoofdparty zelve, den oorlog openlyk en plechtig verklaaren. Dikwyls oorlogen zy tot invordering en betaaling van byzondere fchulden, wanneer naamelyk iemand, die f*o") Villault, Bosman, en Barbot, als boven, Hedexd. HtsT. XVI. D. 1. St. D d xvin. boek. XI v. hoofdst^ V. af» 'tngen n het riogem.  2iO HISTORIE vak XVIII. boek. XIV. HOOFDST. V'i AFD die niet betaalen kan, in een vreemden Staat gevlucht is, of wanneer een buitenlandsch koopman eene wettige fchuld weigert te voldoen, of de betaaling van, tyd tot tyd uitftelt. In dit geval beflaat de fchuldëisfcher zo veele goe* deren, vrye lieden en flaaven, in het L/yid van den fchutdenaar, als het beloop der fchuld bedraagt. Is de fchuldenaar een oprecht man, dan doet hy zyn uiterfte best, om de vryheid zyner landslieden te koopen, die zo onrechtmaatig beflagen zyn; zo dit niet gefchied, dan komt het voor rekening der vrienden van de gevangenen, om vergelding te zoeken, waarin zy zich altoos zeer wel kwyten, en zo doende ontftaat een zwaare oorlog uit het verfchil van twee byzondere perfoonen. Volken, die te vooren in de naauwfte vriendfchap leefden , geraaken daardoor in den bitterden haat tegen elkander, en dit duurt gewoonlyk zo lang, tot dat een van beiden overwonnen en verdelgd is, of, zo zy gelyk in macht zyn, tot dat gemaatigder volksbeftierders van beide Landen het zo verre kunnen brengen, dat de vreede gelukkig geflooten- word. Terwyl de foldaaten zonder foldy dienen, worden zy eenen oorlog, by welken niet dan roem te behaalen is, zeer fchielyk moede, zynde het de roofzucht alleen, die hen overreed, om het veld voor eenigen tyd te behouden. Wanneer de Raad van den Koning den oorlog beraamd heeft, word 'er eene algemeene vergadering der Edelen belegd, en de zaaken met zeer veel overleg beredeneerd, waarna men een lyst opmaakt van de manfchap, die in ftaat is de wapenen te draagen, en eindelyk een naauwkeurig onderzoek doet naar den ftaat der nationaale fchatkist. Dit alles voldoende zynde geoordeeld, brengt men oogenbliklyk een machtig leger op de been, en men doet zeer fchielyk een inval in het Land van den vyand, alwaar men dan, doorgaans met het behaalen van eenig voordeel, den oorlog verklaart: want het is eene door- gaande  de GOUDKUST. au gaande ftelregel by de Negers, dat de eerfte flag meer wint dan de halve bataille. Met geringe onkosten voeren zy den oorlog, kunnende zy zich den machtigften bondgenoot voor tweeduizend ponden fterling tot hulp verfchaffen; en zo deeze eenmaal verbonden is, dan handelt hy zelf wel rasch als meester, of 'er moet een zeer ftaatkundig Vorst aan het roer zitten. In hunne gevechten word geene orde of krygstucht waargenomen: ieder Bevelhebber is van zyne troepen om ringd, die eene foort van kring rondom hem maaken; fomtyds worden dezelven behoorlyk in iiniën gefchaard; doch deeze orde word, of door de woede van fbmmigen, of door de lafhartigheid van anderen, rasch 'verbrookeri. Zy ftaan geenszins recht op in het veld, maar laaden en fchieten al bukkende, in vertrouwen, dat de fchot van hunnen vyand over hunne hoofden zal vliegen; en waarlyk de Negerfoldaaten zyn zulke Hechte fchutters, dat zeer weinige kogels de bedoelde plaats raaken: anderen verfchuilen zich by den vyand, fchieten hun geweer af, en gaan dan met eene ongelooflyke fnelheid op de vlucht, en wel zo fnel, zegt Barbot, dat geen pyl of kogel hen kan achterhaalen; (/>) en Bosman verzekert, dat de belachelyke houding en grillen, die zy by zodanige gelegenheid vertoonen, wanneer wraakzucht en vrees gezaamenlyk werken, meer gelyken naar een troep aapen, die met elkander fpeelen, dan naar een leger, gefchikt om de eer van een volk te verdedigen. (?) De foldaaten zoeken voornaamelyk hunnen buit in de fyne kleederen, de koraalen en juweelen van de verflaagenen en gevangenen: want aan de flaaven hebben zy niets, deezen zyn alleen het eigendom van hunne Officieren. Wanneer eene Zeeplaats in oorlog geraakt met een Koningryk, dat landwaarts in gelegen is, dan is de buit doorgaans zeer aanmerklyk: want (/O Barbot, p. 314. (,q~) Bosman, 11. Brief. Dd 2 XVIII. boek. xiv. HOOFDST. V*. AFD. Hunne manier van vech. ten»  XVIII boek. xiv. HOOFDST v. A F I 212 HISTORIE van . want alle de Officieren en foldaaten van het laatstgenoemde kleeden zich in hun best gewaad, eer zy op het flagveld komen. Zulke gevangenen, die zich zeiven niet kunnen ^ vry koopen, worden voor flaaven verkocht, en anderen, 'die eenen hoogen rang of aanzien bezitten, moeten hunne vryheid zeer duur betaalen; doch, zo de perfoon, die den oorlog veroorzaakt heeft, gevangen word genomen, is geene fom, hoe groot, in ftaat om hem vry te koopen, vermits men hem de gelegenheid moet beneemen, om nieuwe beweegingen te maaken, waarom hy dan of als flaaf verkocht, of voor zyn geheele leeven in hechtenis gezet, of ter dood gebragt word, nadat de aart zyner misdaad zulks vereischt. De voornaamfte en aanzienlykfte onder de Negers is zelfs niet veilig voor de flaaverny, wanneer hy het ongeluk heeft om gevangen genomen te worden; want de fom zyner vrykooping gaat dikwyls zynen rykdom verre te boven; fommigen zelfs zyn zo wreed, dat zy, in hunne verwachting te leur gefield van een aanzienlyk rantzoen te krygen, den gevangenen moorddaadig om 't leeven brengen. Oorlogen tusfchen twee volftrekt willekeurige Vorften, die hunne onderdaanen in eene diepe flaaverny kluisteren , zyn van langen duur en zeer bloedig. Zy vechten met geheele legers, geleid door hunne Generaals, en, naardien zy geen gevaar hoegenaamd vreezen, gevoelen zy ook geen medelyden noch verfchrikking; de Bevelhebbers zyn verplicht, om, het kost wat het wil, in overwinnende zegepraal terug te keeren, of zy loopen gevaar van onthoofd te worden : roof en roem, en geenzins het geluk des volks, is al wat zy bedoelen; en het middel Dm deezen te verkrygen kost hun niets, terwyl zy op jen ondergang en de verdelging van den vyand, hoe zeer iezelve de ontvolking van hunnen eigen Staat ten gevolge beeft, hunne eigen grootheid bouwen, (rj De CO Barbot, p. 115.  de G O U D-K U S T. 213 De voornaamfte wapenen der Negers zyn musketten of karabynen, die zy by de optrekking, wanneer 'er geen gevaar voor hun is, met zeer veel vaardigheid behandelen. Geen volk vertoont zich beter by de monfïering, zo vaardig zyn zy in de behandeling der wapenen, die zy in eene verfchillende houding, zo wel zittende, als knielende en ftaande, weeten te gebruiken. Schietgeweeren worden alleen by de bewooners der Zeekust gebruikt, die dezelven van de Europeaanen koopen, doch met dat al worden zy doorgaans door de legers der inlandfche Staaten verflaagen, wordende by deeze laatsten het gebrek aan wa. penen en krygstucht dubbel vervuld door moed en dap. perheid. Na de karabynen komt hun zwaard in aanmerking, onder welken men verfcheiden vind, die, by wyze van een hakmes, aan het gevest één, en aan het eind drie handen breed, en verfierd zyn met ronde kerven, die met luipaardshuid bedekt zyn. Onder lieden van aanzien is het gevest met goud of zilver belegd, terwyl menfchen van geringer ftaat zich vergenoegen met een gevest, met teenen en touw omwonden, geverwd met bloed, en verfierd met een bondel paardenhaair, waaraan zy, by wyze van kwast, den kop van een tyger hangen, of ook wel een byzonder foort van rooden fchulp, die by hen in zeer hooge achting is. Wanneer dit zwaard aan een riem hangt, gord men het aan de linker heup, anders hangt men zulks tusfchen de beenen, terwyl zy zich verbeelden, dat dit hen minder belemmerd, wanneer zy wandelen. De Negerfoldaaten aan de Kust draagen ook mutfen van krokodillenhuid, waaraan roode fchulpen hangen, zynde boven op verfierd met eenige trosfen paardenhaair, en aan den rand deezer mutfen een yzeren keten, die dezelven aan het hoofd bind. Andere bewooners der Kust, zoals de Aquamboeë'rs en die van Awinee, bedienen zich van pyl en boog, in welker behandeling de eerften zeer ervaaren zyn; de laatsten vergiftigen hunne pylen. Dd 3 Bé- XVIII. BOEK. x;v. HOOFDST. v. AFD.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. v. AFD *I4 HISTORIE vam Behalven deeze musketten gebruiken de Negers nog eene ioort van pylen, die zy asfagay, of, zo als zy het icherp uitfpreeken, hasfagay noemen; van deezen hebben zy twee foorten, die alleen in de lengte verfchillen. De klemfte is omtrent eene vlaamfche el lang, en deeze werpen zy met eene ongemeene vaardigheid; de anderen zyn omtrent tweemaal zo lang, zynde puntig en met yzeren weerhaaken , die zy eerder gebruiken om te fchieten, dan om te werpen. De aanzienlyke lieden hebben hunne wapendraagers, die hen met de etsfagays volgen, en hun in den ftryd zo veelen verfchaffen, als zy noodig hebben. _E inde lyk komt ook in aanmerking hetfchild, by de Negers aan de Kust in gebruik, welk by hen gemaakt word van takken en teenen, door elkander gevlochten en met leder bedekt; fomtyds word dezelve van binnen met koper beflagen, om de asfagay s zo wel als den flag van het zwaard, wanneer men handgemeen is, af te weeren. Deeze fchilden zyn omtrent vyf voeten lang, en drie voeten breed, en de Negers weeten dezelven zo konftig te behandelen, dat 'er geene gelegenheid is hen aan het lyf te raaken, of de fchilden zeiven moeten geheel doorboord worden, (j) Eenige Negers hebben ook kanonnen, doch hunne ingenieurs zyn zo onkundig, en de kosten, daaraan hefteed, zyn zo gering, dat het de moeite niet waardig is om 'er langer op ftil te ftaan. Wy zullen dit gedeelte befluiten met een bericht van de plechtigheden , die doorgaans by de vreedesonderhandelingen plaats grypen, welk wy uit Des Marchais zullen overneemen. Wanneer beide volken door den oorlog uitgeput raaken, beginnen zy om middelen van bevreediging te denken, en verzoeken dan den aanvaller tyd en plaats te bepaalen, om over de vredesartikelen te handelen. De plaats, die daartoe gewoonlyk gekoozen word, is eene groote vlakte op (O Bosman, als boven. Oes Marchais, p. 321.  de G O U D-K U S T. 2i5 op de grenzen van beide Koningryken, waarheen z'ch dan beide Vorften in volle wapenen begeeven, in dezelfde orde, als of zy voorneemens waren elkander flag te leveren , wordende zy gevolgd door eene menigte van Fetiche. res, die, als bemiddelaars, het oogmerk van den vreede aanduiden. Daarop doen de Priesters der beide volken eenen plechtigen eed, dat zy zich van vyandelykheden zullen onthouden, de verongelykingen vergeeten, in volmaakte eendracht en vriendfchap leeven, en tot een zeker onderpand hunner verbindtenis gyzelaars zullen ftellen; doch wegens de gevangenen van wederzyden word geen gewag gemaakt, noch ook eenig cartel beraamd tot derzelver uitwisfeling, terwyl ieder dezelven, volgens het recht van verovering, als zyn eigendom aanmerkt. Zo rasch deeze bevestiging over en weder gefchied is, verheft zich een luid gerucht van krygsmuziek, dat de tyriing wegens den.gemaakten vreede algemeen verfpreid; beide partyën leggen hunne wapenen neder; de dag word vrolyk geflooten; de koophandel herleeft, en bloeit weder als te vooren, als of 'er niets ware voorgevallen welk de vriendfchap had belemmerd; en beide volken worden door de fterkfte banden aan elkander verknocht, tot dat zich weder nieuwe beuzelachtige voorvallen opdoen, die alles weder in rep en roer brengen. Onze Schryver eindigt d't verhaal met deeze aanmerking, dat de gyzelaars beftaan uit des Konings kinderen, en de aanzienlykfte Edelheden. (O (O Des Marchais p. 312. ZESDE xvni, BOEK. XIV. HOOFDST. V. AFD.  ai6 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. vi. afd. De GoudKust. ( '1 i ZESDE AFDEELING. Behelzende eenê volledige befchryving van de Lucht, derzelver gefteldheid, en de Ziekten der GoudKust ; van de Gety'èn en Stroomen} van de verfchillende Jaargetydens en de fchriklyke uitwerkfelen der Tornadas, of Dwarlnvinden, die aldaar menigvuldig zyn; van de Pasfaat-, alsmede van de Zeeen Landwinden; benevens eene befchryving van de Dieren, enz, Terwyl de Goud - Kust op 5 Graaden NoorderBreerlte gelegen is, kan men ligtelyk begrypen, dat ie hitte der lucht aldaar zeer groot is; het is 'er echter zeel gezonder, dan veele Reizigers het hebben afgemaald, 'ulke Schryvers hebben veelal de gewoonte, om ieder ling in het fterkfte licht te plaatzen, om de omftandigïeden in haare uiterften voor te draagen , en over deeze >yzonderheid der hitte althans eerder te oordeelen naar iet gevoel, welk zy, die uit eene koude luchtftreek konen, daarvan hebben, dan naar den aart der zaake zelve, :o als zy waarlyk is. Zy, die eenigen tyd alhier gewoond lebben, erkennen eenpaarig, dat de maanden October, November, December, January, February en Maart branlend heet zyn; doch dan tevens ook, dat de overige zes naanden zeer draaglyk zyn: Bosman zegt zelfs, dat het i^eder aldaar zo koel is, als in Bolland in de maand Sepember. (m) Doch, 't geen dit alles nog meer bepaalt, is, C&O Bosman , 8. Brief,  de G O U D-K U S T. 217 is, dat het geheele jaar door ieder avond en morgen eene aangenaame koelte door zee- en landwinden geeft, welke de brandende hitte van den dag grootelyks maatigt. Artus geeft voor, dat de natuurlykfte oorzaak der byzondere ongezondheid aan de Goud-Kust, die hy heeft kunnen befpeuren, gelegen is in het aantal hooge bergen, waarmede deeze Kust overal vervuld is, en in de diepe valleijen, die deeze bergen van elkander fcheiden: hieruit ontftaat een dikke, Hinkende, en zwaavelachtige damp of uitwaasfeming, voornaamelyk in moerasfige gronden, en digt by de rivieren, die men met reden mag vast ftellen, dat. eene kwaade uitwerking heeft by vreemdelingen , vooral, wanneer de maag ledig is. Deeze nevel heeft meest plaats geduurende den winter, dat is aldaar van Maart tot October, en in de maanden July en Augustus gaat naauwlyks een dag voorby, of men is daarmede gekweld; dit gedeelte van het jaar kan men derhalven als ongezond aanmerken, fchoon echter dan nog alleen voor vreemdelingen. Deeze natuurlyke oorzaaken worden, volgens onzen Schryver, nog meer vergroot door de beestachtige morfigheid der Negers, die zich niet ontzien hun uitwerpfel overal in en rondom de bewoonde plaatfen te laaten liggen, waarby nog komt de verderflyke-gewoonte, om menige hoopen visch in de open lucht te laaten verrotten , om hetzelve naderhand als eene lekkerny te gebruiken. Hieruit ontftaan dikke en kwaadaartige dampen, en een ftank, die niet alleen onaangenaam, maar voor vreemdelingen zelfs ten uiterfte fchaadelyk is, welken men ook eenige mylen verre reeds gewaar word. Men weet zelfs, dat veelen, zodra zy hier kwamen, door den fterken invloed zo zyn bedwelmd geraakt, dat zy ter aarde vielen; anderen, die door zindelyker nabuuren eene onafgebrookene gezondheid genooten, zyn hier door fleepende ziekten aangetast, en dikwyls geheel uitgeteerd. ' Met al dit nadeelige echter, zo van luchtftreek als Hedend. Hist.XVI.D.I.St. Ee on- XVIII. boek. XIV. HOOFDST. VI. AFD.  2l8 HISTORIE van XVIII. boek. xiv. HOOFDST. vi. AFD. De Negers zyn zeer ge. zond. onzuiverheid, is het opmerkelyk, dat geen volk op den aardbodem gezonder is, of een gelukkiger ouderdom bereikt dan de Negers. Zy hebben zekerlyk hunne algemeene befmattelvke ziekten; doch hunne volftrekte on. kunde van geneesmiddelen maakt dezelven alleen gevaarlyk en doodelyk. De Yaws, de Guïneefche Worm of Dra cunculus, en eenige andere Landziekten brengen flechts een klein getal menfchen om 't leeven; het zyn alleen de kinderpokken en befmettende koortfen, die eene ge. weldige flachting aanrechten onder kinderen en vreemdeKngen. Verpoozende en afgaande koortfen zyn insgelyks menigvuldig; doch zelden doodelyk. Sommige Schryvers maaken ook gewag van de fitv^/u», fames caninu, of een honger, die hoe langs hoe greetiger word, als zoude deeze eene Landziekte weezen; fchoon anderen verzekeren, dat zulks voortkomt uit een toevloed van fcherpe vochten op de krop van de maag, veroorzaakt door het onmaatig drinken van eene foort van palmwyn, die men crisfa noemt: (w) doch wy zullen van de ziekten, die toch doorgaans van die Reizigers, die wy ontmoet hebben, kwaalyk begreepen worden, afftappen, om van die onderwerpen hunner natuurlyke Historie te fpreeken, die, omdat zy flechts weinig wysgeerte vorderen, en onder de algemaene opmerking vallen, ook onderfcheidenlyker behandeld en meer van naby bekend zyn. De groote haak Nwton was de eerfte Wysgeer, die de Sterrenkunde met een allergelukkigst gevolg bezigde tot oplosfinge van veele natuurlyke verfchynfelen, en door het bepinfel der zwaarte kracht eene verftaanbaare en waarfchynlyke reden gaf van de getyën en ftroomen, als mede van de ebbe en den vloed der zee. Zon, maan, aarde en alle hemalfche lichaamsn hebben, volgens deezen verheven Wysgeer, eene drukkende richting naar hun midden- (w) Barbot, p. 3*7- Bosman, 8. Brief.  DE GOUD- KUST. 2TQ middenpunt, welke geëvenredigd is na de hoedanigheid der ftoffe, welke zy bevatten. Terwyl de aarde meede den invloed heeft van de aantrekkings kracht van zon en maan, zo gevoelt ook het vloeibaar gedeelte van deezen aardkloot, de zee, derzelver werkzaamheid, en moet daardoor noodzaaklyk zwellen. Het zou hier zeer te onpas komen, over deeze uitneemende befchouwing breeder uit te weiden ; het zy genoeg aan te merken, dat de getyën en ftroomen aan de Kust van Guïnée uit dezelfde beginfelen kunnen worden afgeleid. Van de rivier Gambia tot de ftraat of het kanaal van Benin zyn ebbe en vloed aan de ftranden zeer regelmaatig, alleen met dit onderfcheid, dat dezelven in naauwe rivieren of kanaalen, daar men aan beide kanten een breed ftrand heeft, tevens hoog en fterk zyn; daarzy jn tegendeel aan de doode Kust, zo als het de zeelieden noemen, laag en langzaam voortgaan, zo dat zy nimmer boven de twee of drie voeten hoog komen» neemende zulks, hoe nader men by de Baai of het kanaal van Benin komt, langs hoe meer toe. Dit blykt nog verder aan Cabo Corfe, Succondo en Cemmendo; zynde de vloed overal, daar de Kust met uithoeken of Kaapen, of met Schiereilanden in zee loopt, ten minfte een voet of twee hooger, dan aan de effen Kust, fchoon zy flechts weinige mylen van elkander liggen. ( xj Aan de Goud-Kust loopt de ftroom ter lengte van twee mylen in een uur, dikwyls tegen wind, doch gemeenlyk als dezelve fterk is, voor de wind; meestal echter tegen het ftrand, af en aan, even als een verwisfefelend gety; op andere tyden wederom verfcheiden dagen achter elkander met eene effen heldere oppervlakte, zodat men tot op tien mylen van den oever naauwlyks eenige beweeging gewaar word. De ftroom neemt zynen loop aan beide kanten van de Baai van Benin, van het zuiden ronden * ) Atkins, p, 135. Ee 2 XVIIÏ. BOEK. XIV. hoofdst. VI. afd. Van de rei yen en ftroomen op de Kust vaa Guïnée.  220 HISTORIE van XVIII. boek. XIV. hoofdst. VI. afd i \ ( < ( rondom en 'voorby Kaap Lopez, en van het westen langs de Goud - Kust, en dus te ly waard: want de winden veranderen of verminderen langs het ftrand zowel als de ftroomen. Phillips zegt, dat alle fchepen, die naar Angola moeten, zulks duidelyk ondervinden, wanneer zy het land te ly waard houden, of als zy westwaards naar de GoudKust wilien. ( y) Het is waarfchynlyk, dat dit onderfcheid ontftaat zo wel uit de ligging van het Land, als van weder en wind. Terwyl het Land in een regte lyn ligt zonder Golf of Eaai, uitgezonderd die aanmerklyke van Benin en Callabar. zo perst ook natuurlyk de vloed der zee, door de ftranden bepaald, hoe nader dezelve komt, des te fterker op iedere rivier. Zulke Baaijen hebben derhalven, door de famentrekking van het water, veel overeenkomst met kanaalen, die, naar evenredigheid van hunne breedte en diepte, en van de zee, in welke zy zich ontlasten, insgelyks tusfchen hunne oevers meer of min ftroom of gety hebben. Ook word dit nog bevorderd door de winden, die op sielyke wyze worden afgeleid , en aan beide kanten tegen de Baai aanwaaijen, gehk mede door het weder; terwyl de ongemeen heete zonnefchyn uit het ondiep water by de oevers meer dampen optrekt, die naderhand weder in mist, nevel en regen nedervallen: welke laatste in 't byzonder, omdat die dikwyls een maand of zes weeken zonder ophouden duurt, en dan weder overflaat tot andere gedeelten der Kust, vaarfchynlyk aanleiding geeft tot dit verfchil der getyën; ioch op deeze uitleggingen langer ftil te ftaan, zou eene vysgeerige verhandeling worden. Eene andere reden, waarom de ftroomen meestal op ie oevers aanloopen, kan ook deeze zyn. De vloed, uit le hooge zee voortkomende, neemt zynen loop langs het trand; doch de ebbe keert overal van daan gemak lyk en gelyk Cy) Phillips, p. 29.  de GOUD-KUST. 22 r gelyk tot de zee, en maakt zo weinig verandering in de ftroom, dat zy, zelfs zeer van naby, naauwlyks te bemerken is. Zeelieden, die in July van Fida vertrokken zyn, wanneer de ftroomen aan de rheede zeer fterk op den oever loopen, en de winden doorgaans zuMwest zyn, hebben echter een der Eilanden gemaklyk te boven kunnen zeilen, 't welk zy by geene mogelykheid zouden hebben kunnen doen, wanneer dezelfde ftroom aan de rheede dwars over de geheele Baai had geloopen , en indedaad dit zo ver zuidwaarts opzeilen kan niet wel verklaard worden, ten zy wy vastftellen, dat het water, door de ftroomen in de Baai gevoerd, in het midden, fchoon op eene onmerkbaare wyze, in de ruime zee terug keert, gelyk dit zelfde ook van de Straat van Gibialtar moet gezegd worden. ( z ) Uit deeze aanmerkingen der zeelieden mogen wy befluiten, dat de ftroomen en getyën op alle plaatfen in veele opzichten overeen komen, en dat het voornaamelyk de ligging van het land is, die dezelven naar den een of anderen kant leid; zyn zy tusfchen twee oevers beflooten, by wyze van een kanaal, dan zal de dasgelykfche verheffing der zee, door de aantrekkings kracht der maan, em gety veroorzaaken, welk naar maate van deszelfs breedte, diepte, en van de zee, waarin het uitloopt, fnel zal wezen; doch ligt de Kust open, gelyk langs de Goud. Kust veelal plaats heeft, dan veranderen deeze getyën in ftroomen. Dit gevolg ftemt volmaakt overeen met alle de waarneemingen, die door de kundigfte zeelieden aan de Kust van Guïnée, en door de Franfche Oostindifche Maatfchappy aan de oostzyde van het vaste Land en het Eiland MaHagaëèar gedaan zyn : want, omdat het kanaal aldaar te diep en te breed is voor den loop van een gety, zyn 'er zuidelyke en noordelyke ftroomen, terwyl de hooge zes (z) Atkins, als boven. Ee 3 XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. VI. A F I>.  222 HISTORIE van XV1I1 boek Xiv. HOOFDST VI. AFE Over d fatfoenei aan de GoudKusc. zee aan het zuiden en noorden rondom het Eiland loopt; en hetgeen hier nog meer afdoet, is, dat dezelven het fterkst zyn, daar het kanaal het naauwst is, wordende zy allengs minder, en veranderende zy naar de vericinllende ' ftreeken van het kompas, naar maate de zee zich bezyden de linie in den doortocht meer verfpreid. (aj Ken ander gevolg is, dat alle ftroomen en getyën alleen gevonden worden aan de oevers of ftranden, en dat zy op een afftand van tien mylen van de Kust of by de mond van een kanaal naauwlyks kunnen onderfcheiden worden; zy zyn dus door denzelfden invloed der maan en verwisfeling van weder veranderlyk. Deeze algemeene befcbouwing der ftroomen denken wy dat aan onze wysgeerige Leezers meer voldoen zal, dan wanneer wy een droog verhaal hadden medegedeeld van onaaneengefchakelde aanmerkingen , die echter een gedeelte uitmaaken der natuurlyke Historie, van welke wy thans bericht geeven. ? Bosman verdeelt de getyden des jaars aan de Goud' Kust in zomer en winter, brengende de laatste tot drie onderverdeelingen, naamelyk, twee regenachtige, twee mistige of nevelachtige, en twee winderige; doch in de onderfcheiden jaaren vallen hieromtrent zo groote veranderingen voor, dat deeze onderverdeelingen gantsch niet zeker zyn. De zomer begint in het eene jaar dikwyls een maand vroeger dan in het ander, en het mistig weder komt fomtyds in de plaats van het regenachtige, of word wederom door het winderig faizoen vervangen. In één woord, zy zyn zo veranderlyk, wisfelvallig en onbepaald, dat 'er geene zekere bereekening op te maaken is. By zyne eerfte aankomst aan de Kust wierd de zomer regelmaatig door de winter opgevolgd; elk faifoen kwam ten zynen gepasten tyde, en ieder byzonder foort van weder had zyne onderfcheidene maanden, zodat de inwooners («) Mem. de T'Aca.1. Royal des Sctenc. Tom. 15, p. 217.  de GOUDKUST. 223 ners daarop volkomen ftaat konden maaken. De winter was toen veel geftrenger dan tegenwoordig, en de regens vielen verfcheiden dagen achter elkander zo hevig, dat men zich verbeeldde een tweeden zondvloed te zullen hebben. (/>) Tegenwoordig zyn zy beiden minder hevig en menigvuldig; een verfcbynfel, welk mogelyk uit de wending der poolen of aspunten, en uit eene verandering in de fchuinte van den zonneweg kan verklaard worden. (c~) Axim ligt flechts twintig mylen van Eimina, en is echter veel meer aan regen onderhevig, dan eenig ander gedeelte van de Goud'Kust. Bosman verwonderde zich zeer over deszelfs lang aanhouden, en vroeg aan een der Officieren, hoe lang dat weder doorgaans duurde? Het antwoord was hem weinig voldoende: want hem wierd gezegd, dat de regen te Axim elf maanden en acht en twintig dagen van het jaar duurde, een bericht, welk hy naderhand bevond, dat merkelyk vergroot was, fchoon hy verzekert, dat het aldaar ten minfte de helft van het jaar regent; uit welken hoofde het land niet dan rys en boomen voortbrengt, terwyl vruchten, planten en andere foorten van graanen door het water verdelgd worden. Athns verzekert, dat de lente- en de aanhoudende regens over de gantfche Kust regelmaatig wederkomen ; de eerfte aan beide zyden van den Evennachtskring is het fterkst en duurt het langst. Zy beginnen aan de noordzyde der linie op Siërra Leona'm May; aan de Goud-Kust in April, wordende voorafgegaan door zuidzuidooste winden; daar in tegendeel aan het zuiden van den evenaar de lenteregen op Kaap Lopez in October, en te Angola in November valt. Toen onze Schryver in 172 r aan Cabo Corfe was, begon de regen omtrent in de helft van April en Bosman, 8. Brief. Cf ) Zie eene Verhandeling van den kundigen Bradley in een der deelen van de Philofophical Transact 'tons. XV1TI. boe sc. xiv. HOOFDST. vi. AFD.  226 HISTORIE van XVIIL boek. xiv. HOOFDST. VI. AFD Van de Forreno, of Landwind. en veranderen, dan is de uitbarfting naar evenredigheid geweldig, en van naby zeer yzelyk om te hooren. Deeze orkaanen zyn binnen een kleinen omtrek doorgaans bepaald, want men heeft op Cabo Corfe fchepen in ftukken zien verbryzelen, terwyl op Anamaboa, liggende geen drie mylen van daar, het weder zeer helder was. De Portugeezen hebben aan een hevigen landwind, die om kerstyd en in 't midden van'den zomer uit het oosten waait, en dien de inboorlingen harmattan noemen, den naam van torreno gegeeven. Deeze komt zeer onverwacht met zulk eene woede op, dat hy de zeekoeltjes onmiddelyk verhindert, en duurt doorgaans wel twee of drie, fomtyds ook vier of vyf dagen. De zon word geheel verduisterd, de wolken donker, de lucht koud, dik, en zo fcherp, dat, zo lang als hy duurt, de oogen daardoor worden aangedaan. De naaktheid der Negers maakt hen uitermaate gevoelig voor deeze verandering , en onze Schryver heeft hen van koude zo zeer zien beeven, als of zy eene koude koorts hadden: zelfs de Europeaanen, die de noordelyke luchtftreek nog al gemaklyk kunnen doorftaan, zyn naauwlyks in ftaat, om deeze fpoedige verandering te verdraagen; zy moeten zich in hunne vertrekken opfluiten, groote vuuren ftookèn, en fterke^dranken drinken, om zich tegen de ftrafheid der lucht te befchermen, terwyl dezelve, fchoon vinnig koud, zo benaauwd en verflikkende is, dat maar weinigen dezelve vryelyk kunnen inademen. Niet min gevaarlyk zyn deeze harmattans voor de beesten, waarom de Negers-, die de gevolgen weeten, hun vee by zodanige gelegenheid in hunne huizen fluiten. De geiten, die de Gouverneur van Cabo Corfe, om 'er de proef van te neemen, in de open lucht liet, wierden in minder dan vier uuren tyds dood gevonden. Het hout krimpt, het papier en parkement beginnen te rimpelen door deeze wind, even als of het aan de middaghitte der zon blootgefteld, of voor het vuur was ge- houden;  de G O U D.K U S T. aar houden; en Barbot verhaalt, dat de befchotten der kamers, en het hout van hunne koffers, tafels en inktkokers zo gekrompen was, dat 'er groote fcheuren in waren, die wederom digt raakten, zodra de harmattans ophielden. Alle deeze buitengewoone en tegenftrydige uitwerkfels willen wy niet in twyfel trekken, omdat zy door menige geloofwaardige Schryvers worden opgegeeven; doch zullen het niet waagen, om ze uit eenige der bekende grondregelen der natuur te verklaaren. (ƒ) De Pasfaatwinden waaijen hier koel, en, even als in de andere deelen der aarde binnen de 30 graaden van den evenaar, op haare gelyke tyden. Aan de Goud - Kust zyn de echte Pasfaatwinden westelyk, volgende het ftrand, zo verre het zich oostwaarts uitftrekt. In tegendeel van de rivier Gabon onder de linie loopt het land zuidwaarts af, en de winden volgen hetzelve bykans evenredig, loopende van het zuidoost tot het oosten; op beide plaatfen fchynt de oever de Pasfaatwinden af te leiden, even als de getyën of ftroomen door de kaapen worden afgeleid. Wanneer de winden in fommige faifoenen, bovenal in het regenachtige, zuidelyker waaijen, dan zyn zy niet fterk ; en, terwyl de zon op deezen tyd in het noorden van den middellyn is, gefchied zulks waarfchynlyk, om het evenwicht van de lucht op het land te herftellen, die door de fterkere fchuinfche hitte verdund is. Eindelyk hebben de bewooners van deeze Kust nog het voordeel van de land- en zeekoelten , die niet fterk' zyn noch zich verre uitftrekken , maar uitermaate ver-' frisfchende en noodzaaklyk, terwyl de zonneflraalen aldaar met eene bykans ondraaglyke kracht doordringen. De zeekoelte verheft zich omtrent ten tien uuren in den morgen zeer frisch, aangenaam en verkwikkende; doch de landkoelte, die des nachts opkomt, is flap, warm en ftin- CO Barbot, p. 193, enz. Atkins, p. 149. Ff 2 XVIII. boek. XIV. HOOFDST. VI, AFD. Van da Pasfaatvinden. Landn Zee. \oelten.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. vi. AFD, Van de viervoetige dieren. saS HISTORIE van (tinkende, vooral, wanneer dezelve over de rivieren waait, welker kaaden moerasfig en met verrotte boomen bedekt zyn: iets, welk in dit land zeer algemeen is. (g) In onze befchryving der onderfcheiden Koningryken hebben wy reeds van het goud en het zout der GoudKust gefproken; het word nu tyd, dat wy nog een kort bericht geeven van derzelver viervoetige dieren, vogels, visfchen, graanen, vruchten en plantgewasfen. Onder de tamme dieren komt uit hoofde van deszelfs nuttigheid serst in aanmerking het hoornvee, zo als ftieren, koeijen, fchaapen en geiten, waarvan te Dinkira, Asfiento, Akim en op de landwaarts in gelegene plaatfen overvloed is, fchoon 'er flechts weinig vee aan de Kust word gebragt. Te Axim, Pockefon, Eimina en Acra zyn zy uit hoofde der gemaklyke overvoering van Aquamboe en Lampi zeer menigvuldig. Te Axim is het weiland zeer goed, het vee tiert weelig, heeft daar vol op, en word vet; maar te Eimina, en in de bygelegene plaatfen, zyn zy mager, fchraal, geeven weinig melk, en dor vleesch. Bosman merkt aan, dat op deeze plaats alleen de koeijen nimmer gemolken worden, om dat de Negers volftrekt onkundig zyn, hoe zy zulks doen moeten, en waartoe het zoude dienen; naauwlyks zyn twintig of dertig koeijen aldaar genoegzaam om den Directeur - Generaal van genoegzaame melk te voorzien. Het vee is zo ligt en klein, dat de grootfte ftier naauwlyks tweehonderd vyftig ponden weegt; doch hunne maat en gewicht zyn niet altoos evenredig; en het is eene aanmerking der Schryvers, dat alle de dieren aan de Goud-Kust onderfcheidenlyk ligter zyn dan in andere Gewesten, 't welk zy afleiden uit den aart van hun voedfel, welk in plaats van een vast, een los, fponsachtig en taai vleesch verfchaft. Uit dien hoofde is al hun vleesch, 't geen voor de markt gedacht word, van een on- (g") Atkins, als ooven.  de G O U D-K U S T. 229 onaangenaamen en zelfs walgelyken fmaak; met dat al verkoopen zy een koe tegen twaalf pond fterling: een bewys, dat zulk vee daar niet overvloedig is. (h ) Artus. den geringen wasdom van het vee in aanmerking neemen», de, voegt 'er by, dat derzelver fchaarsheid hieruit ontftaat, omdat de kalven flechts met zo weinig melk kunnen gevoed worden, als de moer geeft, waarom ook het kalfsvleesch nog flechter is dan het rundvleesch, hebbende eenen byzonderen walgelyken fmaak, en eene zachtheid, die ten uiterften onaangenaam is. (ij De fchaapen zyn door het geheele Land menigvuldig, zynde van dezelfde gedaante als de Europeefche, doch de helft kleiner, en in plaats van wol met haair bedekt. Derzelver vleesch fmaakt volftrekt niet naar dat der gewoone fchaapen; het is droog, fchraal en hard, zodat menfchen, die gaarne lekker eeten, zulks zelden nuttigen, en het is echter zo duur, dat de gemeenc man het niet kan bekostigen. Een fchaap word doorgaans verkocht voor dertig fchellingen: een zwaare prys indedaad voor een dier, dat zo klein, zo nutteloos, en tevens zo overvloedig is, als de Schryvers ons vernaaien. D e geiten zyn 'er zeer talryk; ieder land en heuvel is daarvan vol: derzelver gedaante verfchilt niet van diegeenen, welke wy daagelyks zien, fchoon zy veel kleiner vallen; doch dit word genoegzaam vergoed door de hoedanigheid van het vleesch, welk malsch, vet en lieflyk van fmaak is, boven al dat van een gefneeden bok, als die jong en op de bergen geweid is. Deeze echter zyn zeer goedkoop, op zyn hoogst zeven of acht fchellingen. Wy wenschten wel, dat de Reizigers ons de reden gemeld hadden, waarom een fchaap, dat flccht vleesch geeft, zo uitermaate duur is, daar de geiten integendeel, die door aller- OO Bosman, 14. Brief. C<) By De Bruy, p. 108, y Ff 3 XVIII. boek. XIV. HOOFDST. II. AFD.  XVIII. boek. XIV. HOOFDST. VI. AFD i i i 5 ( t 1 l 2 1 i c c I a ii 230 HISTORIE vas allerleie menfchen met fmaak gegeeten worden, voor een zo geringen prys verkocht worden. De Goud.Kust brengt ook, even gelyk de uitermaato koude en noordelyke luchtftreeken, kleine paarden voort. Zy zyn in de Koningryken, die aan zee liggen, fchaarsch, doch landwaartsin menigvuldig. Zy zyn flecht van geftalte, hebben den kop, als een ezel, altoos nederhan^ende; zy bezitten ook geen meerder vuur, moetende men hen geweldig liaan, om hen op een draf te krygen, t geen anders hunne eigenaartige tred is. Volgens Bosman :yn zy zo laag, dat een man van eene niet algemeene engte, te paard zittende, zeergemaklyk met zyne voeten len grond kan bereiken. Dit Land brengt ook eenige ;zels voort, die langer en fraaijer zyn dan de paarden, ;n ook doorgaans meer gebruikt worden om mede te yden, dan om zwaaren last te draagen. Het is opmerkeyk, dat zy digt by de zee niet kunnen aarten; Bosman verhaalt, dat drie of vier ezels, die men van het land naar Elvvna gebragt had, zeer fpoedig ftierven. Varkens zyn er in menigte; doch, even als de overige viervoetige lieren, van weinig belang, zynde het vleesch mager en aai. Die door de Europeaanen gemest worden, zyn draag. y"k, dóch komen in geene vergelyking by die van Fidd, :ynde deezen, volgens het eenpaarig getuigenis der Reiigers, de besten van de gantfche waereld. (g) Men ;an over de fchaarsheid der goede varkens oordeelen it den hoogen prys, wordende zy zelden verkocht onder e drie pond tien fchellingen fterling. Onder al het dierlyk voedfel is het hondenvleesch nder de Negers het meest geacht. Dezelven zyn in deeze andftreek van eene byzondere foort, onderfcheiden van Hen, die in Europa bekend zyn: zy blaffen noch byten nmer; men vind ze van allerleie kleur, zwarte, roode, witte Cg ) Bosman , 14. Brief.  de GO U D-K U S T. 231 witte en geele; zelfs de honden, die hier uit Europa komen, verbasteren wonderlyk binnen weinige jaaren; wordende hunne ooren lang, ftyf, en recht opftaande, even als die van een vos. De Negers geeven veel geld voor een hond; zy maaken hokken voor dezelven, voeden de jongen zorgvuldig op, en brengen ze, even als kudden fchaapen, ter markt, alwaar zy voor een zeer duuren prys verkocht worden. Barbot zegt, dat hunne fbaarten lang, puntig, en zonder haair zyn; fomtyds, zegt hy, is de geheele huid kaal en gefpikkeld; doch dit is zeldzaam; ook worden de zodaanigen niet zeer gezogt, als zynde en hinderijk voor 't oog, en onaangenaam van fmaak. De Negers noemen de honden, in navolging der Portugeezen, Cobra ie matto, omdat zy veel van derzelver vleesch houden, en het verre boven het osfen- of fchaapenvleesch Hellen. Een kat, en voornaamelyk zodaanige, die wel afgericht is om rotten en muizen te vangen, waarmede de gantfche Kust zeer geplaagd word, is in groote achting by de Negers, Sommigen eeten zelfs het vleesch; doch dit heeft flechts plaats by de armfle Negers en flaaven , die ze dikwyls van de Europeaanen fteelen, om hunnen honger te voldoen, (r.) Wy komen nu aan de wilde viervoetige dieren, waaronder de olifant de eerfte plaats verdient, uit hoofde van zyne ongemeene grootte en fchranderheid. Dit edel dier is reeds genoegzaam befchreeven; doch de Reizigers hebben opgemerkt, dat de olifant aan de Goud-Kust nog eenige byzondere eigenfchappen bezit; en indedaad een dier van eene zo verbaazende geftalte en buitengewoone hoedaanigheden zal altoos ftof opleveren tot nieuwe aanmerkingen. Geen gedeelte van Afrika, of mogelyk der geheele bekende waereld, levert een grooter aantal oli- (O Artus, en Bosman, op de aangehaalde plaatfen. XVIIL boek. xiv. HOOFDST. VI. AFD.  xvni boek. xiv, HOOFDST VI. AFD s32 HISTORIE van lifanten, dan de Ivoor-Kust; doch aan de Goud-Kust zyn zy zo talryk niet. De Landen van Ancobar en Axim brengen ook eene groote menigte voort; doch naardien deeze de grensplaatfen der beide Kusten zyn, is het waar'fchynlyk, dat zy van de Yvoor-Kust komen, wordende zy hier dagelyks om 't leeven gebragt. Men vind 'er ook veelen in het Koningryk Fetu; en het is eene algemeene aanmerking, dat de Landen, die het minst bevolkt zyn, den meesten overvloed hebben van deeze foort van wilde dieren. Alle de landwaartsin gelegen Koningryken zyn insgelyks van olifanten voorzien; van daar komen zy naar de Kusten binnen een musketfchoot van de bezittingen der Europeaanen > en doen verbaazend veel kwaad, voerende overal, daar zy gaan, verfchrikking en verwoesting met zich. In het jaar 1697 wierd een olifant gedood by het Hollandsch Fort Acra , welks twee groote tanden of flagtanden tweehonderd twintig ponden woogen. In 1700 maakte een Neger te Axim, gewoon aan de olifanten-jagt, en die 'er reeds verfcheiden gedood had, wederom jagt op een, die digt by zyne hut kwam, doch zyn musket weigerende af te fchieten, ging de olifant op hem af, achterhaalde hem, en brak de musket in ftukken , laatende den man met verontwaardiging ftaan zonder hem te benadeelen. In hetzelfde jaar kwam 'er ook een op Eimina, alwaar hy deftig langs het ftrand wandelde; daarop door de Negers ontdekt wordende, omringden zy hem, zonder voorzien te zyn van wapenen. De olifant liet zulks zeer gewillig toe, wandelde met hun op zyn ouden tred naar St. Jago, alwaar een der Officieren van het Fort met een kogel op hem fchoot, die hem boven het oog trof, doch waarover hy zich niets het minfte fcheen te ontrusten; noch deeze, noch verfcheiden andere fchooten deden hem zynen tred in het minst verhaasten: de eenige uitwerking, die het op hem had, was deeze, dat hy by wyze van bedreiging nu en dan zyn kop fchud- de,  de G O U D.K U S T. 233 de, èn Zyne ooren opftak, die verbaazend groot waren. Eindelyk ging hy in de Plantagie der Maatfchappye, ftiet de deur voor hem open, even of hem niets in den weg ware, en haalde zwaare kokosboomen omver, met zo, weinig moeite, als een man een kind kan by ten. Terwyl hy in deeze Plantagie was, wierden 'er meer dan honderd fchooten op hem gedaan, die hem zeer hevig deeden bloeden, doch geenszins vertoornden; en zyne woede zou hy waarfchynlyk niet verder hebben geopenbaard, was niet een Neger zo roekeloos geweest, om hem by zyn ftaart vast te houden, met oogmerk om dezelve af te hakken : eene onvoorzichtigheid, die deezen wel dra zeer duur kwam te ftaan: de olifant keerde zich gezwind om, floeg hem zo geweldig met zyn fnuit, dat hy ter aarde viel, waarna hy hem met zyne pooten vertrad, en met zyne flagtanden in ftukken fcheurde; na hetwelk hy een weinig ter zyde ging, en, zonder den minften tegenftand te bieden, toeliet, dat het lichaam wierd weggenomen. Eindelyk wierd hy door het aanhoudend verlies van bloed duizelig, en zich onder de fchaduw van een boom begeevende, leidde hy zich zachtjes neder, en blaasde den laatsten adem uit; omtrent hetwelk Bosman nog eene aanmerking der Negers mededeelt, dat een olifant, zodra hy merkt dat zyn dood nadert, welvoeglykheidshalve zich onder een boom of in een bosch begeeft, en aldaar fterft. (O De olifanten van deeze Kust vallen iets kleiner, dan die uit de Oostindiën, doch in gedaante en aart zyn zy gelyk. Bosman geeft zich veel moeite, om hetgeen de Natuurkundigen omtrent dit dier beweeren, als zynde ongerymd en onmogelyk, te wederleggen. Hy ontkent, dat wy van hunne manier van voortteeling, in welke zy zeer fchuuw en zedig zyn, iets weeten: hy belacht het gemeene denkbeeld wegens derzelver langduurige zwangerheid, ( s~) Bosman, 14. Brief. Hedend.Hist.XVI.D.I.St. Gg xvin. boek. XIV. HOOFDST. /I. AFD.  XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. VI. AFD 23* HISTORIE van heid, buitengewoonen .ouderdom, het verwisfelen van hunne tanden, en menige andere omftandigheden, die door Plinius als waar opgegeeven, en van hem door volgende Natuurkenners zyn overgenomen; doch de laatste byzon'derheid is door Smith beweerd, en met zulke bewyzen geftaafd, als men niet kan ontkennen dat in dit ftuk vry wat afdoen. Atkins ftemt hetzelfde gevoelen insgelyks toe; doch bepaalt zich alleen tot jonge olifanten, die hy meent dat, even als de kinderen en fommige andere dieren, de oude tanden voor nieuwen verwisfelen. Hier komt nog by het getuigenis der Negers, die by ondervinding getuigen, niet meer dan een enkelen tand te gelyk te vinden, en dat doorgaans op eene plaats, daar te vooren nimmer een doode olifant of een geraamte is gevonden geweest. Barbot verzekert, dat een olifant zo vaardig vóortzwemt, als een galei met zes riemen kan roeijen, en dat hy voor een korte poos zo hard als een paard ,kan loopen: hoedaanigheden indedaad, die men in een zo verbaazend groot dier niet zou verwachten. De Negers onderfcheiden ze in drie foorten, de rivier , de berg en de woud• olifant. De rivier-olifant ontleent zyn naam hieruit, omdat hy zich gaarne onthoud op moerasfige gronden, en aan de kanten der overftroomende rivieren: de tanden van dit dier hebben een blaauwachtige ader, die ze fponsachtig maakt, en zy zyn moeilyk om te bewerken uit hoofde van de knobbels, die tegen den draad aanloopen. De berg olifant is woest, vinnig en moeilyk om te temmen ; de tanden zyn klein, maar hard, en zeer geacht. De woud olifant eindelyk is de grootfte en zachtaartigfte van allen , voorzien van groote wirte tanden, en komende het naast aan die van den bergolifant. Op dezelven jagt te maaken is een vry algemeen doch gevaarlyk vermaak , kostende jaar voor jaar aan verfcheiden Negers het leeven. De gemeenfte en veiligfte wyze is, op hen te fchieten met yzeren kogels: want men heeft  de G O U D-K U S T. «35 heeft bevonden, dat de looden kogels veel te zacht zyn om door de dikke harde fchaalen te dringen, die zyn lichaam tot een befchutfel dienen. Witte olifanten vind men nergens aan de Kust; fchoon de Reizigers verhaalen,. dat zy in de Landflreeken langs den Niger, in Abysjinïèn en in de Provincie Zanzibar zeer gemeen zyn. Niettegenftaande de vervaarlyke grootte van dit dier zyn de teeldeelen zeer klein, en geenszins evenredig naar deszelfs grootte. Dezelven liggen in de nieren verborgen, zo als Mosman zegt, waarvan mogelyk het denkbeeld is voortgekomen, dat zy zeer traag voortteelen; doch dit zy genoeg aangaande een dier, welk aan dit Land niet eigen is, en welk reeds door verftandige Natuurkundigen menigmaal is befchreeven. (tj De Tygers zyn meest overal aan de Kust zeer talryk: zy worden by de Negers Bohen genoemd, en zyn doorgaans van grootte als een kalf, breed en fterk van fchouders en voorpooten, en de huid zeer fchoon met zwarte en geele vlekken geteekend. Zy doen in Guïnée meer nadeel, dan alle de andere roofdieren: en iemand, die een bosch ongewapend ingaat, loopt zeer groot gevaar van zyn leeven; fchoon hy nimmer een mensch zal aanvallen dan om den honger. Bosman heeft jonge tygers gezien, die zo tam waren, dat men 'er zo gemeenzaam mede kon omgaan en fpeelen, als met een kat; doch, zodra zy wat ouder worden, openbaart zich de wreedheid hunner natuure. De Negers onderfcheiden ze in vyf foorten, geevende aan ieder derzelven eene byzondere benaaming; doch dezelven zyn zo min als de onderfcheidende kenteekens door onzen Schryver verklaard. («) Van alle viervoetige dieren, die aan de Goud-Kust gevonden worden, komt de Buffel in grootte het naast by (O Bosman, als boven; en Barbot, p. 207, C») Barbot, op dezelfde plaats. Gg a XVIII. boek. xiv. HOOFDST. VI, AFD,  XVIII. BOEK. XJV. HOOFDST. VI. AFD, 236 HISTORIE van by den olifant; doch zy zyn zo zeldzaam, dat zy onder de dieren van deeze Landftreek naauwlyks eene plaats verdienen. De Jakhals word aan de Goud ■ Kust, byzonderlyk te Aquamboe en te Acra gevonden; het is een moedig en woest dier, welk alles aanvalt, wat hem in den weg komt. Het is eene foort van wilde hond, van maatige grootte, lang van lyf, met breede fterke klaauwen, met kort en gevlakt haair, breed en plat van kop, en verwonderlyk fcherp van tanden, die puntig zyn. Het is uit eenige omftandigheden, die de Reizigers verhaalen, niet onwaarfchynlyk, dat hy dikwyls verkeerdelyk voor de wolf genomen is, komende de befchryving van beiden vry wel met elkander overeen. Aan de Goud.Kust vind men ook eene foort van wilde varkens, doch deeze zyn zo wreed niet, als in de koude en noordelyke Landen. Terwyl zy niet veelvuldig zyn, en het vleesch malsch, vet, en aangenaam is, zyn zy zeer duur in prys, en worden boven de tammen gefchat. Overal heeft men ook herten van allerleie foorten en grootte, en zo menigvuldig, dat men dikwyls kudden van een honderd by elkander ziet. Bosman fpreekt van twintig verfchillende foorten, waaronder fommigen zo groot zyn als een kleine koe, anderen niet grooter dan een kat: de fraaifte is een, die rood is van kleur, met korte zwarte hoornen, en zo dun van pooten als een tabakspyp. Niets overtreft dit klein lekker dier in vaardigheid en vlugheid. Bosman zegt, dat hy 'er een met het uiterfte gemak over een wal van veertien voeten hoog had zien fpringen. Hy maakt ook nog gewag van een ander fraai foort van orange kleur, doormengd met wit, lang van kop, ooren en pooten, zynde de laatsten uitermaate dun. Verfcheiden Europeaanen hebben meermaalen beide deeze dieren willen medevoeren, doch zy waren zo teder van aart, dat zy, fchoon in hokken gefloten 3  db -GOUD-KUST. 237 floten, die met katoen gevuld waren, oogenbliklyk ftierven, zo rasch zy in eene koude luehtftreek kwamen.(x) Artus verhaalt, dat verfcheiden plaatfen aan de Goud. Kust overvloed hebben van haazen, konynen en vosfen, zynde de Negers zeer fchrander om dezelven te vangen, (y) Bosman maakt nog gewag van. vier onderfcheidene foorten van wilde katten, waaronder hy ook de civetkat rekent, welke de Negers weeten te vangen, als zy nog jong zyn, en dan aan de Europeaanen het ftuk voor negen of tien fchellingen verkoopen. 'Er word veel moeite en oppasfens vereischt om dezelven op te voeden; het voedfel beftaat in pap, panado of gekookte gierst, vleesch en visch; doch de twee laatsten moeten zeer omzichtig gegeeven worden. Zy brengen de muskus reeds voort, fchoon zy nog zeer jong zyn: die van het mannetje is de beste, omdat die van het wyfje door de pis bedorven word. Volgens Barbot , heeft de civetkat, by de Negers Kankan, en by de Portugeezen Gatos de aglalia genoemd, veel overeenkomst met een vos, zo in grootte als gedaante, doch wat langer van pooten; de ftaart ij volmaakt gelyk aan die van een kat, mogelyk iets langer naar evenredigheid van het lichaam. Het haair is grys, met zwart gemengd: dezelve eet liefst boven alle ander voedfel de ingewanden van dieren; en men zegt, dat de muskus door het eeten van vleesch vermeerdert. Barbot maakt ook wegens de muskus van het wyfje dezelfde aanmerking als Bosman; en beiden verhaalen zy, dat men ze gewoonlyk plaagt en tergt, eer men dezelve de muskus ontneemt, 't welk men voorgeeft dat de geur verfterkt; en Bosman pryst een vlakke houten lepel aan, om daarmede de balzak te ontledigen, omdat men anders gevaar loopt van den rok te kwetzen. (z ) Ook O) Bosman, 14. Brief, (y) Artus by De Bruy, p. 52(z) Bosman, p. 209. Gg 3 XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. VI. AFD.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. VI. AFD i3S HISTORIE vas Ook ontmoet men hier eenige fteekel-varkens, die, volgens Bosman, twee en een half voet groot zyn, en zo fcherp van tanden, dat zy het hardfte hout kunnen doorknaagen. Hy had op zekeren tyd een in een eiken ton, by wyze van een hok gezet, denkende, dat hy genoegzaam gezorgd had, dat dezelve niet uit zyn verblyf zou vluchten; doch in den tyd van één nacht had dezelve het hout geheel doorknaagd. De Negers, en zelfs eenige Europeaanen, houden het vleesch voor zeer aangenaam van fmaak. Bosman fpreekt ook van eene foort van egels ; doch deezen zouden zich niet zo in een rollen, als die in Europa. O) Artus maakt insgelyks gewag van eene menigte andere wilde viervoetige dieren, die eigen zyn aan deeze Kust; doch naardien zy nog door geen Schryver zyn befchreven, moeten wy ons met de onvolledige berichten vergenoegen, die zy ons daarvan mededeelen. Aan de Goud - Kust word nog een viervoetig dier gevonden, by de Negers Potto of luiaard genoemd, een naam, die waarfchynlyk uit zynen dommen en traagen aart ontleend is, hebbende hy tot weinige fchreeden een geheelen dag werk. Sommige Schryvers beweeren, dat ,dit dier, op een boom zynde geklommen, denzelven niet verlaat, voor dat het alle de bladen heeft verflonden, waarna hy glad en vet terug keert; doch verliest door zyn loomen voortgang naar een anderen boom zyne geheele vetheid, zodat hy fchraal en mager is, eer hy weder een nieuw verblyf bekomen heeft. Volgens Bosman is hetzelve zo verfchriklyk leelyk, dat hy niet gelooft, dat de natuur zyns gelyke meer voortbrengt. Zyne voorpooten hebben veel overeenkomst met menfchenhanden; hy heeft grof rood haair over het lyf, en zyn kop is uitermaate groot in evenredigheid van zyn lichaam. Dit is zyne geheele befchryving, welke hy befluit met de verCO Bosman, 14. Brief»  de G O U D-K U S T. 235 verzekering} dat men dit fchepfel niet zonder fchrik kan aanzien, uit hoofde van deszelfs byzondere leelykheid. Voor het overige maakt hy flechts nog gewag van drie of vier andere viervoetige dieren, die aan de Kust van, Guïnée eigen zouden zyn. Onder deezen is een klein dier, door de Negers Berbe, en door de Europeaanen, uit hoofde van de greetigheid waarmede hy den palmwyn opflurpt, wynzuiper genoemd. Hy noemt het eene foort van kat, doch heeft een langer kop, en een puntiger fnoet of kaaken, is gevlakt als de civetkat, boos en wreed, als het getergd word, doch anders, nadat men het eenigen tyd gehandeld heeft, zeer mak en gezellig. Het andere is van grootte als een rot, van een gemengde kleur van bruin en gns haair met witte vlakken: de ftaart is lang, en aan het eind voorzien met een aartig vlak borfteitje, waarmede het zyn geheele rug kan bedekken, even als een eekhoorentje, tot welk geflacht het fchynt te behooren. Het derde, zyn volkomen groei bereikt hebbende, is omtrent tweemaal grooter dan het voorige, doch is wild, kwaadaartig, en deszelfs beet is gevaarlyk. De Negers noemen het Kokebo. Het is een geflagen vyand van het pluimgedierte, byzonder van vogelen, die het door een verhaasten tred weet te vangen, en, fchoon klein zynde, door zyne fterkte medeneemt. (c) Nog vind men ïn de bosfchen een lang fchraal dier, gelykende eenigermaate naar een wezel, hebbende een lange Haart, aan welks einde mede een breed borfteltje is. De kleur is vaal, doch helt naar het bruin over, en het is lang en dun van. haair. De Negers noemen het Arampo of menfcheneeter, omdat het de graaven opdelft, en het menfchenvleesch liefst eet boven alle ander voedfel. Zodra het een lyk ontdekt, en de aarde van hetzelve heeft weggedaan, gaat het rondom het graf,,'als gaf het daardoor, vol- Bosman, 14. Brief. XVill. boek. xiv. HOOFDST. JU afd.  *4o HISTORIE vas XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. vi. AFD, ( < l ^ i ï T £ e l a v c r volgens het zeggen der Negers, duidelyk te kennen, dat eene kwaade daad niet wel zonder gevoel van tegenkanting kan bedreeven worden: (dj doch hoe fchrander deeze aanmerking ook zyn moge, wy gelooven eerder, dat zulks gefchied om den grond na te fpooren, terwyl het dier door een natuurlyk inftinct vreest zyn prooi te zullen verliezen. Van alle de viervoetige gedierten, echter, aan de Goud.Kust, zyn de rotten en muizen de talrykfte en het nadeeligst. Van de eerften vind men eene foort, dat groöt ïn vernielend is, maakende eene groote verwoesting onder 3e graanen. De Hollanders noemen het een wilde rot, imidat het in gedaante en hoedaanigheden zeer na een rot *elykt, fchoon het dikwyls grooter is dan een kat. Het ?leesch daarvan word voor lekkerny gehouden by de Negers , en ook met fmaak gegeeten door zulke Europeaanen, He hunne vooröordeelen ten deezen aanzien kunnen over* vinnen. Te Axim is nog eene andere foort van rot, by le Negers Boutre genoemd, veelal van dezelfde grootte ils de eerfte, doch veel fchraaler. 't Is ongelooflyk, hoe reel fchaade dit dier in de koornmagazynen veroorzaakt, 'ernielende zo een in één nacht meer dan honderd gepoone rotten doen: want, nadat het volop verzadigd is, ;aat het aan 't werk om zo veel te rooven en weg te Ieepen, als het maar kan. Onder de muizen, zegt Bosian, is 'er een, door hem, uit hoofde van de fterke eur, die hy van zich geeft, de muskusmuis genoemd, och hy gelooft, dat deeze geur niet van de balzak voortomt, waarin het reukwerk zou begreepen zyn, maar Heen van de huid. Door hem, als mede door Smith, rorden nog vyftig onderfcheidene foorten van muizen pgegeeven , die allen in ééne hoedaanigheid overeenftemïen, naamelyk van zo veel kwaad te doen, als zy flechts kunnen. Smith, p. 147.  de G O U D-K U S T. 241 kunnen. Hetzelfde verzeekeren zy van de aap, wier getal zo wel als onderfcheiden foorten hier menigvuldig zyn. De gemeenfte foort is die, door de Hollanders Smitten genoemd, van eene vaale muiskleur, en ongemeen groot, fommigen zelfs meer dan vyf voeten. Bosman heeft 'er een gezien, die zo groot was als een maatig mensch, doch minder gezet van dikte. Zeker Engelsch Heer verhaalde hem, dat zy te Winiban zo vrypostig en fterk zyn, dat zy, een voor een, een mansperfoon durven aanvallen; en twee foldaaten, die tot de Factoory behoorden, waren op zekeren tyd in groot gevaar van door een troep aapen dood geflaagen te worden, waren zy niet tydig ontzet geworden. De Negers houden zich ten vollen overtuigd, dat de reden, waarom zy niet fpreeken, enkel in list gelegen is, om naamelyk niet te moeten werken en onverschillig heen te leeven. Hy fpreekt nog van een fraaije gitzwarte aap, met lang haair en een witte baard, die door de Europeaanen zeer hoog gefchat, en dikwyls voor omtrent achttien fchellingen gekocht word. Buiten deezen maaken zy ook veel werk van drie andere foorten, die allen zeer klein zyn, van eene gemengde kleur, zwaar van borflen, en ongemeen vlug, leerzaam en handelbaar. Doch .alle de verfchillende foorten op te noemen, waarvan de Reizigers gewag maaken, zou eene eindelooze moeite zyn, kunnende zy allen gevoeglyk onder twee hoofdfoorten gebragt worden, naamelyk wilden en tam* men; de eerften zyn groot, vrypostig, en zo wreed, dat zy niet wel kunnen getemd worden; de laatsten kleiner, zachtaartig en gemeenzaam; maar fpeelziek, vol kuuren en zeer dartel, (e) 'Er is echter één, van welke wy niet kunnen nalaaten te fpreeken, omdat hy zo byzonderlyk naar den mensch gelykt, zo in geftalte en trekken van het gelaat, als in natuurlyke en aangenomene hoe- daanig* (e) Bosman, 14. Brief. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. H h XVIII. BOEK. XIV. hoofdst. VI. afd.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. VI. AFD. j . I 241 HISTORIE va» daanigheden, wordende ook door Smith, AtUns en Bariet befchreeven. Hy beeft een regelmaatig en welgevormd aangezicht, naauwkeurig gelykende naar dat van een kind, zeer dun van haair, zonder ftaart, en eet niet dan melk en gekookte gerst of geers. Als hy honger heeft fchreeuwt hy als een kind, zo zelfs, dat het onmogelyk is daarin eenig onderfcheid te vinden. Handen en armen zyn volmaakt evenredig, en hy gebruikt ze even vaardig als een mensch. Barbot merkt aan, dat het aangezicht volmaakt blank is, doch gerimpeld, gelykende veel meer naar een oud wyfje dan naar een kind. De tanden zyn regelmaatig maar geel, en de palmen der handen en vingers ongemeen wit en vlak, zynde het overige gedeelte van het lichaam met een natuurlyk bekleedfel van haair voorzien. Men zegt, dat zy uitermaate gezet zyn op de vrouwen, en dat de Negerinnen derzelver beestachtige omhelzingen dikwyls toelaaten. In één woord, het blykt, dat dit dier, by de Negers Baggo genoemd, hetzelfde is, welk de Natuurkundigen aapmensch noemen. Aikins verhaalt , dat hy de foort van aapen, Oran Outang genoemd, in de bosfehen op de Goud Kust dikwyls gezien heeft. In het jaar 1733 bragt Kapitein Flower op zyne terugreis van Angola 'er een naar London over. Hy ftierf op reis; doch de Kapitein bewaarde zyn lichaam zo zorgvuldig in fterk water, dat hy zyne natuurlyke gedaante, die in alle opzichten zeer naby den mensch kwam, behield. Zyn aangezicht, ^eeldeelen, handen, beenen en voeten waren geheel menèhelyk; en volgens verzekering van den Kapitein ging ry gemeenlyk recht op, zat met zyn achterfte op een loei, laatende zyne beenen nederhangen, at en dronk als :en mensch. Terwyl echter geen ander Schryver van dit iier fpreekt, als ware het eigen aan de Goud-Kust, zullen vy by deszelfs befchryving niet langer ftilftaan. (ƒ) Onder Cf) Prevostj CeiJeet. 4es Voyag. Tom. 5, Chap. 8.  de G O U D K U S T. 243 Onder de viervoetige dieren op de Goud-Kust verdient ook de haagedis eenige opmerking, waarvan verfcheiden foorten zyn. Onder dezelven is 'er eene, Guoggelo genoemd, zynde van eene vervaarlyke grootte, en gelykende eerder naar een krokodil, dan naar eene haagedis. Artus, Dapper en Barbot verzekeren, dat zy acht voeten lang is, waarvan de ftaart alleen een vierde bedraagt. Haare fchubben gelyken veel naar de blaaden van een artifchok, doch zyn minder puntig, en zo hard, dat zy daardoor tegen de beet van een ander dier beveiligd is. Haare grootfte vyanden zyn de tyger en luipaard, die haar vervolgen, en met groote moeite achterhaalen. Zodra de haagedis bemerkt, dat zy zich niet langer op haare vlugheid kan verlaaten, rolt zy zich in elkander, en blyft dus in de onmogelykheid van gekwetst te worden. De Negers weeten geen ander middel om het machtig te worden, dan door het hoofd af te flaan; zy verkoopen de huid aan de Europeaanen, en eeten hét vleesch, als zynde blank en fmaaklyk. Des Marchais noemt het een zachtaartig dier, welk geen nadeel doet; maar Dapper telt het onder de roofdieren, en beweert, dat het in veele opzichten met een krokodil overeen komt. Cgj De Alligator of krokodil, welk een kleiner dier is van dezelfde foort, is in Guïnée zo menigvuldig, dat iedere rivier aan de Kust daarmede vervuld is, byzonderlyk omftreeks Boutry, daar Bosman 'er op één dag vyftig heeft gezien, waarvan elk twintig voet lang was. By heet weder leggen zy zich in menigte langs den oever in de zon te bakeren, en, zodra zy een mensch hooren naderen, dompelen zy zich in de rivier, doch vluchten zeer zelden voor eenig ander dier. De krokodil is zo algemeen bekend, dat het onnoodig is denzelven te befchryven. Een ander dier, welk insgelyks zich op 't land en in 't water Oj") Des Marchais, Vol. i, pj 52. Artus . p. 43. Hh 2 XVIII. boek. xiv. HOOFDST. VI. AFD.  244 HISTORIE van XVIIL BOEK. XIV. hoofdst, VI. afd I 1 1 i Van de vogelen ^ en het , f tuint' gedierte. water ophoud, en aan de Goud- Kustgevonden word, is de Guana, die zeer veel naar den krokodil gelykt, doch niet meer dan vier voeten lang is. Het is ook gefchubd, zivart op de huid, en met vlakken voorzien van onderfcheiden kleuren; de oogen zyn rond, en het vleesch is malsch. Vülault verzekert, dat de Goud. Kust ook draaken voortbrengt; doch, terwyl hy daarvan geene befchryving geeft, mogen wy de waarheid van zyn zeggen met recht in twyfel trekken. Kameleons vind men ;er in menigte; en Bosman en De Bruyn verzekeren, dat het voorgeeven, als of zy hunne kleur veranderden naar alles wat hen nadert, waar is, uitgenomen alleen ten aanzien van het rood. Het heeft omtrent de lengte van eene haagedis, naar welke het ook zeer gelykt; doch de tong heeft bykans delengte des geheelen lichaams; met dezelve vangt het vliegen, die het eenige voedfel zyn waarin het fmaak vind. Van hier is het mogelyk, dat eenige Natuurkundigen beweerd hebben, dat het alleen van de lucht leefde. Terwyl de Koninglyke Akademie te Parys dit dier zo naauwkeurig heeft )efchreeven, wyzen wy den Leezer na deeze befchryving, n welke hy zyne nieuwsgierigheid zo omtrent den kame!eön,^ als den falamander, die men almede zegt, dat aan ie Goud. Kust eigen is, zal kunnen voldoen. Alleen noeten wy nog aanmerken, dat Smith een falamander gezien heeft, die zich in de middagzon lag te bakeren, en lat op een zo heete fteen, dat men 'er de hand niet op :onde houden, en echter, toen hy het dier aanraakte, rond hy het zo koud als ys: fchoon de Franfche Natuur:undigen het denkbeeld verwerpen als of het gemelde dier i ftaat ware om in het vuur te leeven. (h) W y gaan nu over tot het pluimgedierte, waarvan ïuïnêe, en byzonderlyk de Goud Kust, boven alle de beende vogelen van Europa, een groot getal oplevert, aan deeze (&) Part. 52, Artus, op dezelfde plaats.  de G O U D-K U S T. 245 deeze l^ndftreek al'een eigen. De faizanten aan de Geul Kust zyn de fraaiften van de gantfche waereld, beftaande de veders uit glinfterend wit en blaauw, welks vermenging eene heerlyke kleur vormt; de hals is verfierd met een fchitterend hemelsblaauwen kring, omtrent twee duim breed, en de kop met een fraaije zwarte kuif, zo zagt als de veders van een ftruisvogel. De faifant van Fida word ook hier gevonden. Zyne veders zyn gemengd grys en wit, en dus in pluimaadje minder fchoon dan de voorige. Zyn kop is kaal; het vel hard, eeltachtig, knobbelig en oneffen, als dat van een kalkoen, en de bek is geel. Artus en Bosman hebben beiden een byzonder foort van watervogel gezien, gelykende veel naar een eend, doch veel fraaijer van veders, die leevendig groen zyn, terwyl bek en pooten zo rood als koraal zyn. De laatste kreeg in het jaar 1700 van zeker Hollander een eend, die hy pas gefchoten had: bek en pooten waren geel, en de veders Waren gemengd grys en groen; hy was zeer fchoon, doch wierd door de voorige overtroffen. Beiden zyn zo fchaars, dat 'er menige jaaren verloopen, waarin zy nimmer gezien worden. (2) Bosman en Villault maaken gewag van eene menigte verfchillende tortelduiven, zynde van elkander zo in kleur als hoedaanigheden onderfcheiden; doch deeze vogels zyn zo gemeen in Europa, dat het verveelend zyn zou die allen te befchryven. De kroonvogel, waarvan wy te vooren fpraken, word hier in grooter menigte gevonden dan in eenig gedeelte van Guïnée, Fida uitgezonderd. Zyne pooten zyn lang even als van een oijevaar; zyn lyf is voornaamelyk bedekt met zwarte veders, en de wieken met groote roode, witte en zwarte pennen ; de kop is verfierd met taamelyk groote zwarte glinflerende vlekken, en vooraan met een dikke zwarte kuif, die zo zacht is als CO Bosman, 15. Bnef. Hh 3 XVIÏT. boek. XIV. HOOFDST. VI. AFD,  XVIII. boek. xiv. HOOFDST, VI. AFD, 246 HISTORIE van als fluweel, beftaande uit fchoone geele en gefpikkelde veders, gelykende ten aanzien der manier, op welke zy geplaatst zyn, naar een kroon, waarvan hy den naam ontleent. Met alle deeze fchoonheden denkt Bosman ech. ter, dat hy minder is dan die, waarvan wy zo even fpraken, en eenige andere vogels aan de Kust. (k) B y Apam is nog een vogel, die alle andere in fchoonheid overtreft, welken onze Schryver ooit gezien had, uitgezonderd de paauw; doch hy noemt ons den naam niet, fchoon men aan de befchryving van bek, klaauwen en grootte zou opmaaken, dat het een papegaai was. De bek is geel, de borst en buik frisch groen, en het achterfte gedeelte van het lyf gemengd grys, rood en hemelsblaauw, met violetkleurde veders; de kop, hals en Haart zyn fraai glinfterend groen, ftaande de veders aan de kop als een kam; de oogen zyn groot, en by de oogleden zo fchoon geteekend met roode kringen, dat men geene woorden heeft om het naar waarde te befchryven. (D) „ Kortom," zegt hy, „ deeze vogel heeft zyns „ gelyke niet." Bosman zegt, dat hier honderde zo groote als kleine vogels zyn, in Europa, zelfs by de beste Natuurkundigen, geheel onbekend, en voor welken ook de Negers geene naamen hebben. Onder deezen telt hy een fchoone vogel, die zich aan de oevers van meiren en rivieren onthoud. Hy heeft omtrent de grootte van een kuiken, boven op het lyf is hy zwart of bruin, met witte vlekken, en de borst en buikTraai geel of rood. Aan den kop is een kuif van gefpikkelde zachte veeren, die hem eene ongemeene achtbaarheid byzetten, temeer, daar fommige derzelven op zyn bek nederhangen, die naar maate van zyn lichaam zeer dik en lang is. Foequenburg verzekert, dat hy digt by de rivier Bourtry paauwen gezien (£) Bosman, 15. Brief. CD) Zou dit niet de Maccau zyn?  de GOUDKUST. *47 zien heeft; doch terwyl geen ander Schryver van die vo gels fpreekt, als waren zy eigen aan de Goud-Kust, zyn wy van gedachten, dat het de kroon vogel is met een lange goudgefpikkelde ftaart: want van deezen heeft men verfcheiden foorten. « Artus, Barbot en Bosman geeven nog eene befchryving van een vogel, aan dit Land eigen, zonder echter zynen naam te melden. Hy is van de grootte van een gans, met ongemeen groote en breede wieken, die bedekt zyn met donkere vederen, indien zy deezen naam mogen draagen: want zy gelyken meer naar haair. Onder zyn bek heeft hy eene foort van zak of maag, omtrent negen duimen lang, zynde kaal en even als het vel van een kalkoen, waarin hy zyn voedfel bewaart. Zyn hals is lang, en zyn kop is naar evenredigheid van zyn lichaam uitermaate groot; voor het overige is hy zeer vrypostig en ongemeen leelyk; doch zyne oogen zyn groot, zwart en leevendig, en zyn bek dik en lang; zyn gewoon voedfel beftaat in visch, waarvan hy eene portie verflind, die anders voor vier menfchen genoegzaam is, kunnende hy dezelve met het grootfte gemak doorzwelgen, (/) gelyk hy dit ook met de rotten doet, waarvan hy een groot liefhebber is. (E_) Bosman hield 'er een op Eimina, die zeer mak was, zodat hy omftreeks het Fort wandelde, en zich door allerleie foort van menfchen, zo vreemdelingen als bekenden, gewillig liet handelen. Wanneer hy een rot ving, flokte hy dien onmiddelyk in; doch braakte denzelven, wanneer hy op het eigen oogenblik geftreeld wierd, weder uit, ten bewyze, als 't ware, zyner dankbaarheid, leggende dien aan de voeten van hem, die zich het meest met hem bemoeid had. „ 't Was om te lachen," zegt onze CO Artus, p. 82. Barbot, p. 175. CE) Dit fchynt de Penguin te zyn. XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. H. AFD*  248 HISTORIE van XVIII. boek. XIV. HOOFDST. VJ. AFD. onze Schryver, hem te zien vechten, pikken, en met zyrie wieken rondom de jongens in het Fort klappen, wanneer visch of rotten de belooning der overwinning waren, weetende hy altoos wel het beste te krygen." Smith verzekert, dat hy by de Negers Pokkoe genoemd, en aan de kanten der rivier Bourtry in overvloed gevonden word. (_mj Dezelfde Schryvers fpreeken nog van een andere vogel, omtrent even groot als de voorige, doch zo lang van hals, dat zyn hoofd meer dan zes voet boven den grond is. Zyne veders zyn zwart, wit, rood, blaauw en van verfcheiden andere kleuren, die zeer fraai zyn dooreen gemengd; zyne oogen groot en geel; hy houd gemeenlyk zyn verblyf aan de boorden der rivieren, wordende zeer zelden op eene andere plaats gezien. Hy is insgelyks by Europeaanen en Negers onbekend, en tot nog toe door geen Natuurkundigen onder den rang of foorten der vogelen gefchikt, en het bericht der Reizigers is veel te onbepaald om het over te neemen. Een ander vogel, almede zonder naam, word befchreeven met een lange zwarte bek; zyn lyf gefchakeerd met geele en glinfterend blaauwe vederen; rondom zyn hals met een zwarten halven kring; met een lange ftaart, beftaande uit geele, blaauwe en zwarte vederen, en eenige weinigen aan zyn kop, die regt op ftaan, van verfchillende kleuren. Wy hebben geen bericht wegens zyne grootte, zo min als van een andere vogel van datzelfde foort, alleen van de voorige onderfcheiden door de fcherpte van zyn bek, als ook, omdat hy van onderen zwarte, en van boven zeer fraaije geele en gelyke vederen heeft. Hierby komt nog een andere zonder naam, ook al van dezelfde gedaante, behalven dat zyne pooten en -toonen uitermaate lang, en zyn pluimaadje grys en geel is. Daarop volgt een klein vo« («OP. M9.  de G O U D-K U S T. 249 vogeltje, omtrent zo groot als een lyster, en van gedaante als een musch; zyne kleur maakt hem ongemeen fchoon, zynde zyn kop en borst gitzwart, zyne wieken en pooten grys, en zyn hais en ftaart van eene karmozyn kleur. Hy^ is zo teder van aart, dat hy flechts zeer korten tyd m een kooi leevendig kan blyven. Een der fraaifte vogelen echter van Guïnée is die, welke Bosman een zee- of liever een riviervogel noemt. Zyne wieken, of het bovenlyf, zyn geheel blaauw, of liever hemelsblaauw. De pluimaadje van zyn hals, en de kuif op zyn kop, zyn van dezelfde kleur, en zyn bek en pooten fchoon koraalrood; doch wy zyn even onkundig van zyn naam en grootte, (wj Voorts maaken de Schryvers en Reizigers nog gewag van een vogeltje aan de Goud Kust, welks hals, borst of onderljf donker rood, en de kop gitzwart is, uitgenomen een fraaije geele vlak boven op; zynde zyn bovenlyf en wieken insgelyks zwart, en zyn ftaart, die vry lang is, van gemengde zwarte, geele en roode vederen. Nog een ander vind men, die in pluimaadje zeer gelykt naar den voorigen, doch met dit onderfcheid, dat de borst en de hals van een glinfterende fcharlaken, de kop van een fraaije geele, en al het overige van een fchoone glanzig zwarte kleur is. Hierby kan men voegen een andere vogel, van grootte als een merel, by de Negers praalvogel genoemd, uit hoofde der ongemeen fraaije witte vlekken , die in ftraalen uitloopen, waarmede zyn kop en lyf verfierd is; zyn ftem, zegt men, is zo fchelklinkende als het loeijen van een ftier; fchoon Bosman het alleen een diep en hol geluid noemt, (o) Behalven deezen vind men aan de Goud'Kust eene menigte van vygenëeters, patryzen, cysjes, leeuwerikken, parkieten, papegaaijen, kanarievogels, tamme en wilde duiven, ganzen, eenden, hoenders, in één («) Zie de zo een aangehaalde Schryvers. Co) IS. Brief. Hedend. Hist. XVJ. D. I, St. I i XVIII. boek. xiv. 300FDST. ?L AFB„  XVIII. boek. xiv. HOOFDST • VI. AFD. Van hel kruipend gedierte, en de tnfekten 250 HISTORIE van één woord, alle vogels, die in Europa, of in eenig ander deel der waereld, bekend zyn, uitgenomen paauwen en ftruisvogels, die men nimmer aan de Goud- Kust gezien heefc Hebbende nu de vogelen en viervoetige dieren, voor zo verre het gezag der Reizigers toeliet, befchreeven, gaan wy nu tot het bericht over wegens de kruipende dieren, die aan de Goud ■ Kust gevonden worden, doch wy vreezen hierin even gebrekkig te zullen ntoeten zyn, als in het mededeelen der voorige byzonderheden. De kruipende dieren, door de Reizigers met naame genoemd, zyn Hangen, padden, kikvorfchen, adders, fcorpioenen, landkrabben, flakken, rupzen, fpringhaanen, kevers, wormen en duizendbeenen, enz. waarvan ieder zo onderfcheiden is in gedaante en hoedaanigheden, dat wy alle de byzonderheden by geene moogelykheid kunnen befchryven; wy zullen derhalven alleen ftil ftaan op de zodanigen, die de meeste aanmerking verdienen, en het minst bekend zyn, waaronder wy boven al moeten tellen die flangen, die zo vervaarlyk groot zyn, dat het bykans alle geloof te boven gaat. Bosman heefc flangen gezien, die twintig voeten lang en zes voeten in hun omtrek waren, en hy gelooft, dat 'er landwaartsin nog grooter zyn; deeze onderftelling word door Artus bevestigd, die verzekert, dat hy flangen gezien heeft vap twee en dertig voeten lang, en bykans tien voeten dik, die dikwyls geheele osfen en menfchen in hunne ingewanden zouden hebben: (p) een voorgeeven, welk wy aan den Leezer overlaaten, om al of niet te gelooven, naar maate hy daarover gelieft te oordeelen. Bosman zegt, dat hy in de maag van een flang een geheel hert, en in een ander het lichaam van een mensch gevonden heeft, en geen van beiden echter was langer dan twintig voeten. De meesten der- ) Omtrent denzelfden tyd wierd 'er een ander te Buurtry gedood, in wiens buik men nog het grootst gedeelte van een Neger vond, dien hy had verflonden. Dikwyls hebben zy woedende gevechten met padden en Hekel varkens, van welke gevechten Bosman op zekeren tyd toevallig een gezien had, welk niet onvermaaklyk was. In het Hollandsch Fort te Mawri vonden de werklieden een groote flang onder een hoop fteenen, dien zy vervolgens beflooten van kant te maaken. Na een gedeelte puin uit den weg gedaan te hebben, fneed een flaaf, die zyn ftaart tusfchen de fteenen zag uitkomen, dezelve met zyn mes af, en ging daarop voort met de overige fteenen te verplaatfen. Zodra de flang zich zelf ontdekt vond, keerde hy zich om, en fpuuwde zyn vergif den Neger in het aangezicht, waardoor hy onmiddelyk blind wierd; doch door naauwkeurige oppasfing herftelde hy binnen weinige weeken, en kreeg zyn gezicht volkomen weder. (*) De Schryver merkt aan, uit de geduurige ondervinding der Negers, dat de beet van den flang verzeld gaat van zwaare pyn, opzwelling en hevige ontfteekingen, fchoon zelden doodelyk; doch hy is van gedachte, dat hun vergif minder of flerkeris, naar maate van hunne mindere of meerdere kracht of woede, hebbende hy gezien, dat de geringde beet van denzelfden flang dikwyls vergezeld ging van de yslykfte gevolgen. De Negers houden de flangen voor een ukneemend eeten, en ftellen derzelver vleesch boven dat van alle andere die< ren, zonder te onderfcheiden, of zy vergiftig zyn of niet. Scorpioenen worden aan de Goud-Kust in groote me- Cr) Smith, p. 149. Cs) Bosman, ig. Brief.  de GOUD-KUST. 253 menigte gevonden; fommigen zyn zeer klein; anderen zyn zo groot als een maatige fleur • krab, daar het zeer veel naar gelykt; doch dit onderfcheid der grootte maakt geene verandering in den aart van hun vergif, welk volftrekt, doodelyk is. Bosman geeft 'er eene naauwkeurige teekening van naar 't leeven; doch hy zegt, dat hy 'er eenigen gezien heeft, die zo groot waren als een kreeft, en over het geheele lyf met lang haair bedekt. De fcorpioen is een der leelykfte zo wel, als der fchaadelykfte dieren. Sommigen onder dezelven zyn met een zak voorzien, die vol vergif is, omtrent een halve duim wyd, en digt by de ftaart gelejen, welk vergif zy, wanneer zy flaan, met groote woede uitwerpen. Het zekerst tegengif tegen den kwaaden invloed van het vergif is, volgens Barbot, dat men den fcorpioen klein ftampt en tot een pap maakt, en het op de wond legt. (t*) Een ander gepast middel is, volgens hem en Bosman, dat men de wond met de roede van een kind wryvt: een bygeloovig denkbeeld in de daad, welk, naar onze gedachten, van de Negers ontleend is. Overal ontmoet men in Guïnée groote zwarte fpinnen, die in gedaante en grootte zeer gehken naar de Tarantula. Dit leelyk dier word by de Negers Anonfe genoemd; zyn lyf is langwerpig, zyn kop plat, breeder van vooren dan van achteren,.en zyne pooten zo dik als de vinger van een mensch. Bosman ving 'er een in zyn kamer, die hy als een gefchenk aan eenige liefhebbers in Europa overzond. Barbot en Smith verhaalen, dat zy aan Cabo Corfe, in de regenachtige maanden Juny en July, eene foort van fpin vonden, breeder dan een tor, doch even plat, gelykende veel naar een kleine krab; Smith verzekert zelfs, dat hy 'er een gevangen heeft zo breed als de grootfte landkrab. Hy merkte rasch, dat het een wyfje CO Barbot, p. 127. ü 3 XVIII. eoek. xiv. HOOFDST. fh AFC.  XVIII. i BOEFC. ] XIV , HOOFDST. VI. AFD. I I 3 : i ï54 HISTORIE Van vyfje was: want onder den buik hing een zak waarin ver> èheidene jongen waren; en het gemeen gevoelen is, dat iit affchuwelyk infekt vergiftig is. (u) Onder de andere vergiftige dieren behoort de duizendjeen niet vergeeten te worden, dewyl dezelve alhier in Toote menigte gevonden word. Dit is een plat infekt, omtrent negen duimen lang, op het lyf en den kop gevlakt, en voorzien met twee lange hoornen, waarmede bet fteekt. De fteek van dit dier is min kwaadaartig dan Ie beet van den fcorpioen; zy is echter verzeld van zwaare pyn en eene aanmerklyke ontfteeking. Smith geeft nog ;ene befchryving van een ander^gedierte, dat hy de zolderpin noemt, zynde bruin van kleur, van gedaante als een :or, doch twee duimen lang aan het lyf: dit infekt heeft ;en onverzoenlyke haat tegen wandluizen, en roeit dit valgelyk ongedierte overal uit daar het zich opdoet. Wy zullen dit artikel wegens het kruipend gedierte en de infekten befluiten met een verhaal van Bosman wegens de mieren aan de Goud-Kust: dit diertje maakt hoogten, ten ninfte van tien voeten, in het midden des velds; zy maasen dikwyls groote nesten in de toppen van hooge boonen , van waar zy nu en dan zich by duizenden naar de Forten en kamers der Europeaanen begeeven, en hen verdichten, in het midden van den nacht hunne bedden te /erlaaten. Zy zyn zo roofziek, dat geen dier daarby in tanmerking komt: want het geen zy in grootte te kort èhieten, word genoegzaam door hun groot getal vergoed. Dikwyls hebben zy in den nacht een van Bosman's leevenii*e fchaapen aangevallen, welk hy des morgens tot een /olmaakt geraamte verminderd vond, zynde het zo kunftig OTtleedigd, dat de beste oncleedkundige zulks niet beter au kunnen verrichten. Het is een hunner vermaaken, :egt onze Schryver, om op deeze wyze vogels en kuikens te (r) Bosman, Barbot, en Smith, op dezelfde plaatfen»  d e GO U D-K U S T. 255 te verflinden; zelfs de rotten, hoe vlug, kunnen hen niet ontvluchten. Naauwlyks is 'er een, die de rot aanvalt, of het dier, even fcbaadelyk als zy, is reeds een prooi: want zodra hy het wil ontfnappen, word hy door eene menigte anderen aangetast, die hem niet verlaaten, voor dat 'er een genoegzaam aantal vergaderd is om den prooi op eene veilige plaats te kunnen vervoeren. Bosman heeft een derzelven dikwyls een worm of tor voorgeworpen, deeze ging daarop onmiddelyk heen, en keerde m minder dan een minuut met een leger terug, evenredig naar den prooi, dien zy met zich moesten voeren. Geviel het, dat deeze bende niet genoegzaam was, dan wierd er een bode afgezonden, om nog meer troepen te haaien, waarna zy dan hunnen prooi aantastten, en in goede orde wegvoerden, doende ieder op zich zelf zeer blykbaar zyn best om zyne deelgenooten getrouwelyk te helpen. Zy zyn van onderfcheidene grootten en van allerleie kleuren. De fteek van de roode mier brengt eene groote ontfteeking voort, en veroorzaakt een geweldige pyn; doch door het opleggen van een weinig olie of honig word dezelve wel rasch weggenomen. Deeze zyn ook de kleinften, en niet veel grooter dan de mieren in Europa-, fchoon men onder die van andere kleuren eenigen vind, die weinig minder dan een duim in de lengte zyn. O) Doch wy zullen ons niet verder inlaaten met de wonüerbaare vertellelen wegens dit klein gedierte, dat zo in Europa als JJnka genoeg bekend is. Het gebrek aan goed osfen-, fchaapen- en varkensvleejch aan de Goud- Kust maakt de visch waardiger en noodzaaklyk, terwyl de Negers en Europeaanen zich meestal daarmede moeten geneeren. De Voorzienigheid heeft het gebrek van het eerstgenoemde r.vkelyk vergoed door den overvloed van visch aan alle de Zeekusten en rivieren deezei (w) Bosman, n. Brief. XVUI. boek. XIV. HOOFDST. r% afd. Van de visch aan de Kusten , en in de meiren en rivieren.  XVIII. boek. XiV. HOOFDST. VI. AFD Van de boomen, heesters, planten , •wortels, peul' ' vruchten, 1 enz. i j ( < ( 1 1 25* HISTORIE van deezer Landftreeke. Beiden verfchaffen onderfcheiden foorten van visch, die zeer lekker van fmaak zyn, en vooral de zee, die het getal der inwooners wel tiendubbeld zou kunnen fpyzigen. De eerfte, door de Schryvers genoemd, is de Brazihfche kabellauw, zynde omtrent van grootte en gedaante als die welke men op de banken van Newfoundland heefc. Deeze visch word zeer hoog gefchat om haare lekkere geur, fchoonheid en vetheid. De volgende, by de Negers Pifie pampher genoemd, is plat, omtrent zo groot als een bot, doch veel aangenaamer van geuren fmaak. Braasfems worden 'er in groote menigte gevangen; men heeft 'er drie foorten van, waarvan twee zeer vet en lekker zyn; men noemt ze Brojsad. Onder hunne zeevisch moet ook geteld worden de Bonettoe, 'jacoe, fnoek, ftokvisch, en bovenal de haring, die in den grootften overvloed gevangen word. O) In één woord, geen gedeelte der waereld brengt grooter overvloed of verfcheidenheid voort; dan, terwyl zy allen ook aan andere Kusten, en m andere meiren en rivieren gevonden worden, zou het overtollig zyn, daarover breeder uit te weiden. De Leezer kan niet wel verwachten, dat wy in eene dgemeene historie, volgens een zo uitgebreid plan inge•icht, ieder voortbrengfel van een Land afzonderlyk zullen sefchryven; het zy genoeg, dat wy alleen de zodanigen opnoemen, die daaraan byzonder eigen, en den inbooringen, zo in koophandel als ter vervulling van de nooiige behoefcen des leevens, het voordeeligst zyn. Om ui met de boomen aan de Goud Kust te beginnen, verlient de palmboom, van welken de Negers hunnen wyn mtleenen, het eerst in aanmerking te komen, te meer, laar hy, met by voeging van een weinig brood en visch, iet voornaame onderhoud aan derzelver bewooners opïvert. Het eerfte, welk dees boom verfchaft, is de noot, die, O) Zie d.e laatst aangehaalde Schryvers.  de G O U D.K U S T. isr die, als zy jong gebraaden is, zeer fmaaklyk is. Als zy groot en ryp is geworden, is zy met een bruine fchil overdekt, die van achteren zwart is. Hierin is de olie begreepen, die, op gelyke wyze als die van de oly-en,, door uitperfing verkreegen word. De natuurlyke kleur der palmolie is rood; doch als zy eenigen tyd bewaard word, krygt zy doorgaans eene witte kleur. De meeste Europeaanen houden, by hunne eerfte aankomst, deeze olie voor walgelyk en zeer onfmaaklyk; doch den Neger verfchaft zy de lekkerfte faus, en door gewoonte komt zy ook van tyd tot tyd by de eerften in gebruik. Bosman keurde ze by veeier lei eeten beter dan olie van oly ven, en wierd door langduurige ondervinding overtuigd, dat zy verfterkende en gezond was. JNadat de olie 'er uitgeperst is, word het vleefchige door de inboorlingen gegeeten, doch de Europeaanen geeven het aan hunne varkens om vet te mesten, waartoe het zeer dienftig is, maakendehet vleesch vast en aangenaam, (y) Daarop volgt dan deszelfs gewichtigst voortbrengfel4 de wyn, dien men daaruit trekt, nadat men de takken afgefnoeid, en den boom, wanneer hy volwasfen is, tot een ftomp gemaakt heeft. In deezen toeftand eenige dagen geftaan hebbende, word hy aan het dikfte gedeelte van den ftam geboord, en een kleine pyp of riet in de wond geftoken, die onmiddelyk begint te bloeden, en doorgaans een maand lang blyft druppen. Wanneer de boom begint op te houden, word 'er aan deszelfs voet een vuur geftookt, waardoor hy wederom aan het bloeden raakt, tot dat al de fap daaruit is. Men vangt het in flesfen en kruiken, waarin het een geheel jaar goed blyft, fchoon de wyn van zyne kracht verliest, hoe ouder hy word, zynde dit het tegengeftelde van andere wynen. Dezelve is het fmaaklykst, wanneer men hem versch CyJ Bosman, 16. Brief. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. K k xvin. boek. XIV. rOOFDST. tl. AFD, 1  XVIII. botck, xiv. hoofdst 'ff, afd, 258 HISTORIE vas versch van den boom drinkt; doch dezelve is zo fterk, dat men 'er fchielyk dronken van word. 't Geen de Negtrs uit de landwaartsin liggende 'plaatfen ter markt brengen, is vervalscht en met water gemengd; het word echter by het laager foort van volk zeer greetig gezogt, als brengende de gewenschte uitwerking voort, door het gewoone gebruik te vermeerderen. Wanneer de palmboom zynen wyn geledigd heeft, is hy verder van geen zodanig gebruik meer, nadien hy naderhand nimmer uitloopt, wordende hy dan alleen tot brandhout, planken, of andere huisgereedfchappen gebezigd; van deszelfs bladen, wanneer zy groen zyn, maakt men touw en netten, en van de takken bouwt men huizen. O) Een andere foort van palmwyn is eigen aan de Landftreek BanHn ; men noemt hetzelve Ouaeker, na deszelfs uitermaate verheugende hoedanigheden.^ Het overtreft den anderen zeer in aangenaamen geur zowel als in fterkte, zynde de helft van 't geen men van den anderen gebruikt om de gefprekken te verleevendigen, zo veel als de wakkerfte. knaap naauwlyks ih ftaat is te verdragen. De boom, uit welken deeze gehaald word, is eene foort van laagen palm. Een derde foort van palmwyn, Pardon genoemd, is zeer aangenaam van fmaak, doch in verre na zo fterk niet als de voorigen. Deezen trekt men uit een byzonderen boom in de Landen van Ankobar, Abrokoe, Axim en sinte. De vierde en laatste foort maakt men te Jabi en te Adom. de geur verfchilt zeer veel, doch is niet minder aangenaam; de kracht en fmaak hebben veel overeenkomst met melk. Wanneer men den wyn niet versch van den boom drinkt, veiliest hy al zyn geur, zynde dit de eenige deugd die hy bezit; en als men hem een uur of tien laat ftaan, word hy zo zuur als azyn. Deeze wyn word Cmfia gt-noemd, doch door de Europeaanen nimmer gebruikt, dan alleen om (2) Barbot, p. 152.  de GOUD-KÜST. 259 om eens verandering te hebben; fchoon de Negers 'er groote liefhebbers van zyn, als verbeeldende zich, dat hy de teeldeelen tot eene ongemeene grootte doet groei jen: iets, welk onder hen zeer hoog geacht word. Bosman helt insgelyks over om dit te gelooven, omdat hy dikwyls heeft opgemerkt, dat de Negers in deeze plaatfen de waarheid daarvan bevestigen, door dezelve deelen buitengemeen groot te bezitten. (« ) De ftam van een volwasfen palmboom is omtrent zes voeten in den omtrek, en ook weinig hooger; doch de takken groeijen ten minfte twintig voeten hoog. De boom, dien men Qitacker noemt, heefc omtrent de helft dier grootte; zyne takken, Bamboes genoemd, worden gebruikt zo tot het dekken van huizen als andere oogmerken. Aan elke zyde van den Bamboe groeijen lange dunne Hengen, aan welke de bladen zyn. De Pardon groeit, even als de kokosnooten - boom, fchoon deszelfs ftengen nog veel dunner zyn; op gelyke wyze fchiet ook de Crisfia-boom op, alleen met dit onderfcheid, dat hy op zyn best een vierde van de hoogte of dikte des voorigen heeft. Van ieder ftam komen doorgaans vyf ftangen of takken, van welken ieder op zich zelf wyn verfchaft. Na den palmboom verdient de kokosboom in aanmerking te komen, als zynde den voordeeligften voor het menschdom, wanneer de inboorlingen deezer Landftreeke flechts wisten, op welke manier zy denzelven, even als men in Afia doet, ten hunnen meerderen nutte konden befteeden. Men gebruikt hier alleen de noot, enkel tot voedfel, zonder eenig verder voordeel daarvan te genietenTerwyl dees boom reeds befchreeven is, zullen wy ons met geene byzonderheden wegens denzelven inlaaten, fchoon hy aan de Goud- Kust eigen is, en aldaar zo volmaakt opgroeit, als in eenig gedeelte der waereld. In («) Bosman, als boven. Kk a XVIII. boek. xiv. HOOFDST. yi. AFD.  XVIII. boek. xiv. HOOFDST. vi. AFD 261 HISTORIE vu I n' het Land van Axim groeijen in menigte groote zoete en zuure orange. appels; de eerften zyn uitneemend, en weinig minder dan die in Chiwe. Men twyfelt echter, of zy wel oorfpronglyk tot deeze Kust behooren, omdat zy alleen in weinige plaatfen digt by de Europeaanfche Volkplantingen groeijen. Langs de geheele Kust vind men lindenboomen, byzonderlyk te Mouree, daar men gemeenlyk ieder jaar meer dan tweehonderd aamen (een foort van maat, by de Negers in gebruik,) van derzelver lap gereed maakt om te verkoopen, wordende ieder aam doorgaans bereekend op dertig fchellingen. (è) In de befchryving van den Papay■ boom verfchilt Bosman zeer veel van de andere Schryvers. De meesten, die wy gezien hebben, beweeren, dat hy niet hooger wast dan zes voeten, zonder takken of bladen te draagen, daar fommigen integendeel, volgens Bosman, ten minfte de hoogte van dertig voet bereiken. In den beginne groeit de vrucht wel aan den top van den ftam zonder takken; doch als de boom ouder word, krygt hy ook aan het boveneind takken, die meest naar nieuwe ftammen gelyken, welke uit den ouden voortfpruiten en ook vruchten draagen, van waar dan eindelyk andere takken voortkomen, by wyze van riet, zynde een weinig geboogen, maar hol, aan welker eind fyne breede bladen groeijen, gelykende veel naar wyngaardbladeu, doch zynde breeder. De vrucht of Papay , zo als zy eigenlyk genoemd word, heeft omtrent de helft der grootte van een kokosnoot, is van. eene eironde gedaante, van buiten groen en van binnen wit, doch door ouderdom naar de roode kleur overhellende. Zy behelst eene groote menigte zoete korrels, welke de zaaden zyn, waaruit de boom voortkomt: de fmaak der vrucht heeft veel overeenkomst met de pompoen. Eene menigte van deeze foort groeit langs de Kust, (£) Artus, p. 82.  de GOUD-KUST. 2ór Kust, wordende zelfs door de onkundige inwooners in mannetjes en wyfjes onderfcheiden, omdat de eerfte geen vrucht draagt, maar by aanhoudendheid bloeit; daar het wyfje grooten overvloed van vruchten geeft, als zy digt, by het mannetje ftaat; ftrekkende dan de bloesiems van het wyfje tot ontvangst van het mannelyk zaad, (c) Volgens het ftelfel, tegenwoordig by de Natuurkundigen aangenomen, zou deeze aanmerking ligtelyk kunnen goedgemaakt worden. De Banana - boom groeit hier tot volkomenheid; doch zyn vrucht is tegenwoordig by onze Leezers zo wel bekend, dat wy de befchryving daarvan gevoeglyk kunnen overflaan. De tuinen der liefhebbers leveren ook granaat' appelen; doch-uit alle gedaane waarneemingen blykt, dat de Goud-Kust geen grond heeft, die voor deezen boom gefchikt is. Te JVJource is een wyngaard, door Bosman de Moureefche genoemd, die aan geen ander gedeelte van de Kust groeit: dezelve brengt tweemaal in 't jaar, naamelyk in January^ en Augustus, druiven voort, en zou ongetwyfeld, volgens onzen Schryver, eene zeer groote menigte voortbrengen, indien hy behoorlyk gefnoeid en onderhouden wierd Hy levert een lekkere blaauwe druif, fchoon niet eigen aan de Kust, doch is, naar het zeggen van Bosman, minder fappig dan de druiven in Holland. Het is opmerklyk, dat, in aanmerking genomen de vruchtbaarheid van den grond en de warmte van het klimaat, de wyngaard echter in geen ander gedeelte der Kust tot eene bekwaame hoogte wil opwasfen, dan te Mouree; doch misfchien is de hitte der zon voor dit gewas te groot. Barbot, Bosman, Smith en Artus maaken oöé gewag van eene vrucht, die zy Cormantin - appel noemen, groeijende alhier in zeer grooten overvloed, en mogende te recht als aan deeze Kust byzonderlyk eigen worden aan- (O Bosman, 16. Brief. Kk 3 XVIII. boek. XIV, HOOFDST. 71. AFD.  XVIII. BOEK, XIV. HOOFDST Vi. AFD. (a?) Barbot, p. 200. Artus en Bosman, als boven. i6z HISTORIE vam ïangemerkt. Hy heeft omtrent de grootte van een okkernoot, zynde van eene roodachtige kleur, die naar het geele hele, doch groen van bolfter; in het klokhuis zyn vier groote platte zwarte korrels, rondom hetzelve is het vleesch of de vruchc, die gemengd rood en wit is, zynde aangenaam doch prikkelend van fmaak, en -hellende meer naar het zuure dan het zoete over, even als een onrype Chinaasappel. Hy is zeer verfrisfehend voor zieken, doch bovenal dienftig in buikloop en bloedvloeijingen, wanneer zy met palmwyn en fuiker gekookt word, zynde alsdan van eene uitneemende famentrekkende kracht, (dj Bosman is uitermaate verftoord op Foequenburg, omdat hy beweerde, dat het land rondom Eimina in verfcheidene mylen geene boomen, gewasfen of planten van eenig belang voortbrengt, daar integendeel het geheele Land uitneemend verfierd is met hooge boomen en koele fchaduwen, en, fchoon minder vruchtbaar dan andere gedeelten der Kust, "echter zeer verre af van eene barre wildernis. Sommigen derzelven geeven eene zo dikke en koele fch'aduw, dat de konst, zo als Bosman zegt, moet bloozen, van zich door de natuur zo zeer te zien overtreffen, terwyl het menfchelyk verftand niet in ftaat is bosfehen aan te leggen, die zo gefchikt zyn voor de warmte van het klimaat, en de verrukkende gezichten. „ lk herinner my, zegt hy, in Olearius van boomen geleezen te hebben, wier takken zo wyd uitgeftrekt zyn, dat zy tweeduizend menfchen konden befchaduwen, en wier vruchten zo groot waren, dat de bolfters een fchaapherder met zyne geheele kudde konden bevatten; ik wil Olearius de waarheid deezer byzonderheid niet betwisten, doch ik kan gerustelyk met hem verzekeren, boomen gezien te hebben, die niet flechts twee, maar twintigduizend menfchen, als zy digt by elkander ftonden, met hunne fchaduw kunnen bedekken, en difl  de GOUDKUST. 263 die zo hoog zyn, dat een kogel derzelver top naauwlyks kan bereiken." Dit is waarfchynlyk de Capot ■ boom, zo beroemd by de Natuurkundigen , aan welken een foort van katoen groeit, die hier gebruikt wórd om bedden mede te vullen, in plaatfe van vederen, die te heet voor dit klimaat zyn. Het hout van den boom is ligt, vol luchtgaatjes, en duurzaam, kunnende naauwlyks ergens anders toe gebruikt worden dan tot het maaken van Canoes. Te Axim vind men 'er een, welken geene tien menfchen kunnen omvatten; en op llha del Principe, of 't Prinfen Eiland een, welks ftam zo groot is,.dat hy door geene vier - en - twintig menfchen, met uitgeftrekte armen elkander vasthoudende, kan omringd worden ; niet dat het lichaam op zich zelf zo vervaarlyk is, maar de uitfpruitfels zyn zo naauw met den ftam vereenigd, dat zy te famen flechts éénen geheelen boom fchynen uit te maaken. (e) Kortom, de Goud-Kust heeft allerleie foorten van vruchtboomen en hout, waarvan alles kan gemaakt worden. Omftreeks Ante heeft men boomen, die zeer gefchikt zyn voor allerleie huisgeraaden, en te Rio Gabon een grooten overvloed van rood en geel hout. Bosman gelooft, dat men hier ook zeer goede masten voor fchepen zou vinden, wanneer de inwooners flechts op fcheepvaart en koophandel bedagt waren. Wat de graanen aan de Kust betreft, deezen beftaan in de groote en kleine Mithio of Turkfche tarw, die< tweemaal in het jaar geoogst word, naamelyk in Augustus en January. Ook vind men de ryst op alle laage moeras ', fige gronden, en voornaamelyk digt by de oevers van meiren en rivieren, in grooten overvloed en zeer goed. Andere gewasfen op te noemen, zo als peulen, erwten, boonen, aardappelen, enz. zou zeer verdrietig zyn: wy kunnen echter niet nalaaten een kort bericht te geeven van (*) Bosman, 16. Brief. XVIII. BOEK. XIV. HOOFDST. VI. AFD. Van de rraanen m keu\engevasjen.  XVIII. boek. XIV. HOOFDST, VI. AFD. I 164 HISTORIE van van eene foort van boonen, die aan dit Land eigen zyn; 'er is eene foort, waarvan de fchillen twee voet lang, en drie' of vier duim dik zyn, bevattende verfcheidene groote boonen van eene heldere roode kleur. Eene andere foort heeft juist dezelfde gedaante en kleur; doch heeft de grootte van de gemeene Engelfche boonen, wordende deeze laatsten voor gezond en voedzaam gehouden: beiden groeijen iangs eene heg, door welke zy onderfteund worden. Een derde foort van boonen, welke men eerder den naam van wortelen zou mogen geeven, groeit, even als de aardappelen, onder den grond, en zyn in een kleine dop befloten; zy worden by de inboorlingen Joiooties genoemd, en zyn zeer lekker en zoet, en ook gezond. Nog eene andere foort groeit aan een ftruik, die veel naar een kruisbeziënboom gelykt: zy hebben foortgelyke fchillen als groene peulen; doch naardien zy in geene groote achting zyn, worden zy door de Schryvers zo naauwkeurig niet befchreeven. Een vyfde foort, Gobbe gobbes genoemd, groeit insgelyks onder den grond, heeft in ieder fchil twee boonen, en laat een blad boven de aarde uitfpruiten: deeze zyn de flechtften van allen, als zynde hard en onaangenaam van fmaak; doch worden by de inboorlingen zeer geacht. Een zesde foort, al mede onder de ïarde groeijende, is zedert weinige jaaren by de Euro. peaanen bekend geworden onder den naam van Angoleefche boonen, en zyn waarfchynlyk uit dat Koningryk overgeplant; wel gefruit zynde, is het een zeer lekker seten. De zevende of laatste foort groeit ook onder den 'rond; doch draagt zeer oneigenlyk den naam van boonen , omdat zy in geen fchil of bast groeijen; fchoon de fmaak eenigzins naar peulen, of nog meer naar hazelnooten gelykt, wanneer zy, gelyk doorgaans gefchied en ook het best is, raauw gegeeten worden. Somtyds worden zy ook klein gemaalen, in water geweekt, en door jen doek geperst; vervolgens met ryst gekookt, en overal aan  de G O U D-K U S T. 265 aan de Kust voor melk gebruikt; kunnende men zulks, wanneer bet met fuiker en kaneel fmaaklyk is gemaakt, van de gewoone melk niet onderfcheiden. (ƒ) Ook groeit hier de Malaguetta of Guïneefche peper, fchoon niet zo overvloedig als aan de Peper. Kust; alsmede de Piement of Spaanfche peper, Cardamom en eene menigte van wortelen, vruchten en graanen, die men doorgaans in alle Landen vind. De Piement, waarvan men twee foorten heeft, groeit zeer overvloedig aan een ftruik, hebbende de grootte van Hollandfche kruisbeziën. Beide foorten zyn eerst groen, doch veranderen naderhand van kleur; de grootfte krygt een fchoon rood, doch de kleinfte een gemengd rood en zwart. De kleinfte heefc omtrent een vierde der grootte van den ander; doch de plant, die dezelve voortbrengt, fchoon van dezelfde foort zynde, groeit wel zesmaal hooger. De tabak is almede een voortbrengfel der Goud ■ Kust, welk aldaar in overvloed gevonden, en ongelooflyk veel gebruikt word, zynde 'er geen volk aan het rooken meer verflaafd, dan de Negers. Doorgaans verftrekt een riet, waaraan een fteenen kop om den tabak in te houden, hun tot eene pyp: en deeze houden zy niet tusfchen de tanden of in de handen , doch laaten ze op den grond leunen, en houden op deeze wyze zeer deftig hunne byëenkomften. Sommigen hunner pypen zyn zes voeten lang, en men zou zich uit hoofde van den onophoudelyken rook, die daaruit voortkomt, daarin ligtelyk kunnen vergisfen, als ware het een kenteeken van gezag. Mans en vrouwen onder de Negers zyn zo verzot op deeze plant, dat zy liever honger zouden lyden, dan de tabak misfen, houdende zy deeze voor een noodzaaklyk vereischte van hun geluk. Dit blad groeit hier omtrent twee voeten hoog, bykans acht duimen langen drie breed; de plant heeft eene kleine bloem, by wyze van een klokje, die, als hy ryp word, tot zaad overgaat. Dit (ƒ) Barbot, p. 201. Hedend. HiST. XVI. D. I. St. LI XVIII. boek. x!v. HOOFDST. VI. AFD,  266 HISTORIE van XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. I. AFD. Landbefchryving der YvoorKust. Dit kort en onvolkomen bericht van de natuurlyke voortbrengfelen der Goud- Kust zullen wy befluiten met nog een enkel woord wegens eene foort van kroppen, by de Hollanders Kool, en door de Negers Beeji genoemd: deezen kaauwen zy even als den tabak in den mond, (lokken het fap in, doch fpuuwen de vezelachtige deelen weder uit: de fmaak is wrang en bitter, en deszelfs famentrekkende kracht is niet minder dan die van de Arum; het is echter zeer goed om de pis af te dry ven, en word daartoe veel gebruikt by de Europeaanen. (g) Hierby mag men nog voegen de groote menigte van zout, die aan de Goud-Kust bereid word; doch naardien zulks een voortbrengfel is, door de kunst by wyze van uitwaasfeming uit het zeewater te weeg gebragt, zullen wy dit thans achterwege laaten, om tot de Gefchiedenis der Ivoor-Kust over te gaan. (_g~) Bosman, 16. Brief. VYFTIENDE HOOFDSTUK; Gefchiedenis der Tvoor - Kust. EERSTE AFDEELING, Behelzende de Landbefchryving,met een bericht wegens de Steden, Rivieren, enz aan de Yvoor-Kustj de zeden en gewoonten der onderfcheiden Volken} en byzmderlyk wegens het Koningryk Guiomere, Ds Aardryksbefchryvers en zeelieden zyn het niet eens wegens de uitgeftrektheid en grensscheidingen der Tvoor-Kust; bepaalende fommigen zulks tusfchen de rivier Sueira da Costa en Grova, zynde twee mylen be. oosten Kaap Palmets. Anderen wederom ftrekken zulks uit  de Y V O O R-K U S T. 267 uit van Kaap Palmas tot Kaap de drie Punten, zynde dee-! zen geheelen oever by de zeelieden bekend onder den naam van Tand-Kust De eerften verdeelen het verder in drie Landfchappen, als de Yyoor-Kust, Malaguetta. Rust^ zo als het de Franfchen noemen, en de Qiiaqua. Kust; doch de Hollanders benoemen deeze drie met de algemeene benaaming van Tand-Kust, onderfcheidende zulks alleen by den aart en de gefteldheid der inboorlingen, als de Kust van goede, en die van kwaade menfchen. (a) De naauwkeurigfte grensfcheiding echter is van Kaap Apollonia ten oosten tot Kaap Palmas ten westen, gelyk wy het op deeze wyze insgelyks geteekend vinden in den Atlas van Robert, en de fraaije Kaarten van den oordeelkundigen Prexót. De Hollanders hebben het oostelyk gedeelte dee. zer Kust met den naam van Quaquas beftempeld, omdat de inboorlingen, by het naderen van een fchip, dit woord geduurig herhaalen, zynde Villault van gedachte, dat het eene foort van welkomstgroet beteekent, gelyk het, volgens zyne aanmerking, by gelegenheid van een gastmaal, door den gastheer aan zyne gasten doorgaans herhaalde reizen word gebezigd. Doch om ons verder in geene verfchillen in te laaten, zullen wy beginnen met de ligging der Steden en Vlekken te befchryven. De voornaamfte Steden der Yvoor-Kust zyn Groya of Grua, Groot Tebbo, Klein Tebbo, Groot Drewin , Batrou,* Laho, Apollonia en Vallo. Ieder deezer plaatfen is aan^ den mond van die rivier gelegen, waarvan zy haaren naam >, ontleent; doch die meer landwaartsin liggen, zyn zeen weinig bekend, omdat de inboorlingen den Europeaanen weigeren, aldaar Kantooren of Factooryën aan te leggen, mogende zy zelfs onder hen geen koophandel dryven, dan alleen door middel der Negers aan de Kusten, waarin zy dan nog met de uiterfte omzichtigheid moeten handelen. Ca) Barbot, p. 138. Des Marchais, Tom. 1, p. 157. LI 2 boek. xv. HOOFDST. I. AFD. De Ste'en en 'lekken an de vooraist.  268 HISTORIE van XVIII, boek. XV. JOOFDST. h afd. 1 ) ( ( ( handelen. Men vind hier dezelfde gerieflykheden als in de te vooren genoemde Landftreeken, naamelyk goud, yvoor en flaaven; het eerfte zelfs in grooten overvloed, doch tot nog toe heeft men geene naauwkeurige lyst van der. zeiver hoeveelheid. Grova ligt drie mylen beoosten Kaap Palmas; Groot Tebio dertig mylen van Grova ten oosten; Klein Tebbo vier mylen verder ten oosten; van daar tot Groot Drewin is elf mylen; verder tot Batrou negentien, tot Laho zeven, en van daar eindslyk tot Kaap Apollonia twintig mylen, bedraagende alles met elkander vier-ennegentig mylen. Schoon deeze Kust eene menigte van Steden en Vlekken heeft, zullen wy alleenlyk de zodanigen befchryven, die door de Europeaanen bezogt worden. Groot Tebbo is in zee zeer wel te kennen aan een zeer hooge groene Kaap in deszelfs nabuurfchap, die met hout beplant is. Aan deeze Kust loopt de ftroom gewoonlyk oost-noordoost, en fomtyds ook zuid - zuidoost. Klein Tebbo word by de zeelieden gekend aan een hooge rots, die anderhalf myl daarvandaan is. De Kaap daaromftreeks is beplant met hooge boomen, in eene regelmaatige orde gefchikt, en de rheede is omtrent achttien vademen diep. By de Stad loopt een kleine rivier, by de Portugeezen Rio de San Pedro genoemd; ten westen heeft zy eenige bergen, die men Santa Apollonia en Druyn noemt. Drewin Petri, ook Groot Drewin genoemd, ligt aan de rivier Sl Andries. Reeds van een verren afftand kan men het in zee kennen lan eenige gebouwen, die op een heuvel ftaan, als ook lan eene menigte boomen, die. hier en daar langs de Kust irerfpreid zyn. Behalven de Stad, kan men nog van het chip zeer onderfcheidenlyk zien drie Dorpen of Vlekken, jmtrent een vierde van een myl van elkander liggende, lie allen overvloedig van vee zyn voorzien, fchynende ie velden als overdekt met het hetzelve. De inwooners ^an deeze ftreek hebben den naam van de wildften en mhandelbaarften te zyn van de geheele Kust; fommige Schry-  de Y V O O R.K U S T. 269 Schryvers noemen ze zelfs menfchenëeters, verzekerende, dat zy fcherpe tanden hebben, die met een punt, als een priem, voorzien zyn. Barbot waarfchuwt de zeelieden, zeer voorzichtig te zyn met aan deeze Kust te landen; de inboorlingen, zegt hy, brengen eenig fchoon yvoor aan boord, met oogmerk om hen aan ftrand te lokken, en alsdan te verfcheuren en op te eeten. Dit word nog des te waarfchynlyker, omdat zy hunne waaren zo hoog in prys houden, dat zy zeker kunnen zyn dat de Europeaanen dezelven niet zullen koopen; vraagende zy vervolgens om alles wat zy zien, en wordende zeer toornig wanneer men hen zulks weigert. Wantrouwen en achterdocht zyn by hen overheerfchende hoedanigheden; zelfs paat dit zo verre, dat zy, aan boord zynde, by het minfte gerucht zich hals over kop in zee werpen, en naar hunne Canoes zwemmen. (&) D e rivier St. Andries is een fchoone diepe ftroom, die vooraan aan den mond nog breeder word door in eene v andere rivier te vallen, welke beiden dan eene zeer goede'1 breede rheede vormen. By het inkomen is zy omringd ^ van hooge boomen, uitmuntende groene weiden en vrucht „ baare velden van eene groote uitgeflrektheid. De natuur 1 fchynt deeze plaats tot eene vesting beftemd te hebben, zonder eenige andere verdediging te behoeven dan haare ligging. Omtrent vyfhonderd fchreden van den mond der riviere doet zich een fchierëiland een groot eind in zee op, zynde hetzelve alleen door een klein ftuk lands, niet boven de vyf of zes vademen breed, aan het vaste land gehecht. Het geheele fchierëiland is eene hooge platte rots, die eene bedding heeft van vierhonderd voeten in den omtrek, en dus al het daaromftreeks gelegen land beveiligt. Aan alle kanten is het omringd door de zee; de rots is vervaarlyk fteil, en aan het zuiden, oosten en westen (£) Villault, p. u7. Smith, p. 113. LI 3 XVIII. BOFK. XV. IOOFDST. [. A F D. lefihrv' tig van 1 rivier ,Andries i het byilegenand.  XVIII, BOEK. XV. ïOOFDST, J. AFD. 270 HISTORIE vam westen volftrekt ongenaakbaar; zodat het door middel van het aangrenzend ftukje lands, met eene battery van flechts vyf ftukken kanon niet te overwinnen zyn zou. Aan de noordzyde van dien uithoek vind men, onder aan eene kleine hoogte, een fchoone frisfche bronput, die een groot guarnizoen van genoegzaam water kan voorzien, en door het kanon van het Fort beve ligd word. (c) De kenteekens van het Land zyn zo duidelyk onderfcheiden, dat de fchippers zich onmogelyk kunnen vergisfen. Behalven verfcheidene andere teekenen, die wy voor de Reisbefchryvers overlaaten om op te geeven, zyn hier zulke hooge, dikke en fchaduwachtige boomen met drie of vier groote Dorpen, omtrent een half uur van elkander gelegen, dat zy oogenbliklyk moeten in 't oog vallen. Alle de weiden en velden rondom den mond der rivier worden befproeid door aangenaame kronkelende ftroomen , die den grond vruchtbaar maaken tot het voortbrengen van allerlei foort van graanen, vruchten en gewasfen, voornaamelyk van tarw, gierst, ryst, peulen, erwten en meloenen, die in een verbaazendaantal groeijen. Zeer fchoone bosfchen van orange linden kokosnootenen citroenboomen worden hier door de natuur voortgebragt, welker takken zo digt zyn in een gegroeid, dat men zich niet anders zou verbeelden, of alle de onderfcheiden vruchten waren van één enkelen boom af komftig. Hier is het luikerriet mot duizende andere planten, die zonder opkweeking in de grootfte volkomenheid opgroeijen, overgelaaten aan de plunderingen of verwoestingen van den olifant, ftaande door elkander, als waren zy fchuilplaatfen voor wilde dieren. In één woord, al wat de Goud - Kust oplevert, word hier in den grootften overvloed en volkomenheid gevonden, en het fchynt of de vruchten en ge wasfen van de warmer luchtftreeken zich CO Barbot, op dezelfde plaats.  de YVOOR-KUST. 271 zich vereenigen , om aan de Tvoor - Kust weelderig te groeijen. (dj Wat de inboorlingen betreft, de mans draagen een ruim kleed, gelykende veel naar een misgewaad, welk tot op de knieën hangt; de vrouwen daartegen een naauw gewaad, by wyze van een hembd, doch aan de zyden in geplooid, rondom haar middel. Sommigen hunner gaan geheel raakt, en fchynen zich te verhovaardigen op het vertoonen van iets, welk de natuur de wildfte volken •leert verbergen. De rykften echter van beide fèxen draagen een fynen linnen gordel; en de mans draagen ponjaards of lange mesfen aan hunne zyde. De vrouwen zyn klein, doch zeer welgemaakt; de trekken van haar gelaat zyn regelmaatig, haare oogen leevendig, en haare tanden wit, klein en zeer gelyk. De mans zyn insgelyks zeei goed van gedaante, en ook geenzins van moed of verftand ontbloot; doch dewyl fommigen door Europeefche kooplieden zyn weggevoerd, zyn zy zo wantrouwende gewor. den, dat zy niet te overreeden zyn om een voet aan boord te zetten, ten zy de Kapitein van het fchip de plechtigheid ondergaan hebbe van een druppel zeewater in zyn oog te neemen. Zulks befchouwen zy als eene plech tigheid ter hunner befcherming, als eene plechtige gelofte of verbindtenis, dat hun geen leed zal gefchieden; met dal alles echter zyn zy niet te verbidden, om onder dek ol in de kajuit te gaan. Zy zyn ten uiterfte verzot of yzeren of yvooren fnoeren, waaraan kleine bellen hangen deezen doen zy om de armen, en om het dunne van iedei been. Deeze bellen maaken hen des te vrolyker in h© danfen, waarop zy, gelyk in't algemeen alle Negers, zeei gezet zyn. De meeste vrouwen hebben eene fraaije vrye en bevallige houding, wanneer zy danfen; doch de zelve word dikwyls afgebroken door kluchtige en belache lyke gebaarden, (ej Tei> Cd) Snoek by Bosman, aa. Brief, ie) Des Marchais, Tom, 1 , p.iS? XVIII. bokk. xv. HOOFDST. I. AFD. De zeden ■n gewoontenier inloorlinren van ieeze Land Qreck. Hunne groote genegen• held vóór het danfen.  27a HISTORIE van XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. i. AFD. De Vreede geaartlieid dei inboorVingen. Ten oosten van de rivier St. Andries heeft men eenige fteile en afgebroken bergen, die zich wel drie of vier mylen langs de Kust uitftrekken: de tusfchenliggende velden echter zyn vruchtbaar, wordende in deezen kleinen omtrek door bykans twintig riviertjes befproeid; en, waren de inwooners flechts een weinig befchaafder, geen Land op aarde kon zich gunftiger opdoen voor eenen voordeeligen en nuttigen koophandel. De olifanten moeten daar vervaarlyk groot zyn, omdat veelen van derzelver tanden meer dan tweehonderd ponden ieder wegen. Slaaven en goud zyn 'er in groote menigte, doch de Europedanen kunnen nimmer achter het geheim komen, op welke wyze de inboorlingen der Zeekust dit goud verkrygen, weetende zy dit geheim onfchendbaar te bewaaren. Wanneer zy gedrongen worden zich daarover te verklaaren, dan wyzen zy met hunnen vinger naar de bergen, die aan het noordoosten liggen, geeven de hiermede te kennen , dat het daar van daan komt. Het is echter waarfchynl}k, dat een gedeelte daarvan in hunne rivieren gevonden word, Welk van de bergen affpoelt. Doch alle deeze voordeelen raaken geheel en al verboren door de woeste geaartheid der inboorlingen, die volftrekt niet te vertrouwen zyn, zynde alle hunne uiterlyke beleefdheid niet dan eene uitwerking van hunnen toeleg, om de zeelieden aan ftrand te krygen, gelyk dan ook hunne behendigheid of list voor hunne wreedheid niet behoeft te wyken. In het jaar 1677 verloor op deeze wyze een Engelsch koopvaardyfchip drie van zyne manfchap; het volgende •jaar wierden van een Portugeesch fchip negen menfchen vermoord; en kort naderhand onderging een Hollandsch koopvaarder hetzelfde lot, wordende al het volk, dat op het.ftrand was geweest, ten getale wel van veertien man, vervoerd, vermoord, en zeer waarfchynlyk door deeze wilden op^egeeten. Het is uit hoofde deezer bloedgierige -geaartheid, dat de Portugeezen aan de Ivoor. Kust den naam van  de YVOORKUST. 273 van Malaguetta hebben gegeeven: deezen, verre van met dit volk koophandel te dryven, durven het niet eens waagen, om hout of water te haaien, zonder dat zy gewapend zyn, en hebben de ftriktfte bevelen om zeer digt by hunne booten te blyven. Hieruit kunnen wy afneemen, hoe weinig deeze Kust aan de Europeaanen bekend zy, en dus hoe onvolkomen alle de berichten wegens het land en deszelfs voortbrengfelen, wegens de gewoonten, zeden en wetten der inboorlingen moeten weezen. Villault geeft nog eene befchryving van een Dorp, by hem genoemd Dromwa Petri, zynde waarfchynlyk Klein Drewin, liggende zeven mylen van de rivier St. Andries, Cf) en, volgens zyne opgaave, tusfchen de zevende en achttiende roode berg, terwyl men het in zee onderfcheiden kan aan een boom, die verbaazend hoog en van eenen grooten omtrek is. De inwooners zyn aldaar niet minder wild en woest dan alle de anderen aan de Kust. Op deeze wyze fpreeken alle Reizigers in het algemeen van een Land, waarvan zy denken toch eenig bericht te moeten geeven. Tusfchen dit Dorp en de rivier Cotro of Kotrou (A) kon hy geene andere plaatfen ontdekken; waaruit hy dus, als ook omdat hy geene Canoes aan de Kust vond, opmaakt, dat deeze Landftreek zeer fchaarsch bevolkt is. Twee mylen beoosten Kotrou ligt de Stad Laho, digt by de Kaap van denzelfden naam. Door deeze Kaap, welke een korte uithoek is, ftrekkende zich in zee uit en zynde met hout beplant, kan men de Stad in zee onderfcheiden: te meer nog, daar 'er op die Kaap een hooge boom is, die zyn trotfchen kruin boven alle de anderen ver- (ƒ) Villault, p. 117. CA*) De rivier Cotro, Kotro of Kotrou heeft haaren loop ten oosten van de rivier Jagos, en is waarfchynlyk dezelfde, die door Smith en eenige andere zeelieden, of om haare diepte, of om haar troebel water, de zwarte Rivier genoemd word. Hedend.Hist.XVI.D.I.St. Mm xvin. boek. xv. HOOFDST. I. AFD.  274 HISTORIE van XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. 1. AFD, De gcaarthsid der inboorlingenvan Laho verheft , en die dus zeer gevoeglyk tot een kenteeken kan dienen. Volgens Des Marchais is Kaap Laho gelegen op 5 Graaden io Minuuten noorder-breedte, zynde omtrent even ver van Kaap Palmas en de Kaap der drie Punten, als van de grenzen dier Landftreek ten westen, die het Land des Goeden Volks genoemd word. (g) Het yvoor valt hier breed, goed en overvloedig. Barbot fpreekt van de Stad Laho, als eene groote en volkryke plaats, ftrekkende zich een myl ver langs de Kust, zynde het ftrand een fraai geel zand, waartegen de zee met een groot geweld aanbruischt. Het nabygelegen Land verfchaft allerleie foorten van voorraad, beter van hoedanigheid, en ook beterkoop dan aan de Kust van St. Andries en Drewin. De inboorlingen zyn zacht, handelbaar en minzaam van aart, doch neemen iedere gelegenheid waar om den prys van het yvoor te verhoogen, naar gelang zy of veel verkoopen, of naar gelang zy zien dat 'er veel of weinig fchepen aan de Kust zyn. Zy worden dikwyls bezogt door opkoopers van allerleie volken, alsmede door de vrye fchepen van Engeland, Holland, Deenemarken en der drie Hanfe.Steden; waardoor zy maar al te menigmaal gelegenheid krygen om den prys van hun yvoor te verhoogen. Chy- , . Bosman fpreekt van eene breede rivier, die omtrent een myl bewesten Laho loopt, verdeelende zich in twee takken, waarvan de een in de rivier St, Andries valt, en de ander verfcheidene mylen oostwaarts zynen loop vervolgt , eer hy zich in zee ontlast. Laho is even als Axim met eene menigte kokosboomen beplant; en was de Kust veilig en de oever met een Fort voorzien, zou het voor de zeelieden zeer moeilyk zyn het eene van het andere te onderfcheiden; zo fterk gelyken de omliggende Landen van beide Gewesten naar elkander. Voorby CgO Des Marchais, torn. i, p. 157, (*) Barbot, p. 138.  de y VO O R-K U S T. 275" Voorby Kaap Laho loopt de Kust aan het noordoosten binnenwaarts, vormende aldaar een fchoone Baai, aan welks boveneind de mond is van eene kleine rivier, Jaque Laho of Das Balbas genoemd, die lynregt ten noor- den en zuiden loopt, doch niet bevaarbaar is. Zeven mylen van hier ten zuidoosten, of liever oost - zuidoost, ligt de plaats Woïlo, Vaïlock of tWattalack, daar eenigen handel in het yvoor gedreeven word. Daarop volgt eene andere plaats Jack a Jack, en digt by dezelve ten oosten Korbi Laho, zynde tusfchen deeze beiden een kleine poel, de grondelooze Put genoemd. De Engelfchen en Hollanders beiden hebben deezen kleinen omtrek, waarin men zout water heeft, deezen naam gegeeven uit hoofde van deszelfs ongemeene diepte, tot welks pyling men zeer veele vergeeffche poogingen gedaan, doch eindelyk bevonden had, dat dezelve niet dieper was dan zestig vademen, zynde men van gedachte, dat zulks voortkwam uit zeker gety of ftroom op den bodem, die het peillood veel verder wegdreef, dan men lynen had om zulks te kunnen vervolgen. Terwyl deeze ftroom naar het zuidwesten loopt, geeven de Schryvers Uring en Atkins allen zeelieden den raad, om Jaque Laho niet eerder te verlaaten, voordat zy eene braave koelte hebben, zynde zy anders niet wel in ftaat de zwaarigheid te boven te komen, omdat'er, buiten den ftraksgemelden poel, verfcheiden mylen langs de Kust geen plaats is om te ankeren. De beste plaats, zeggen zy, is voor Gunno, in het grondgebied van Ado, of te Korbi Laho, of aan den mond der riviere Sueira Da Costa, zynde dit laatste byzonderlyk zeer- gelegen voor de inwooners dier plaatfen, om met de voortbrengzels van het Land,naa-z melyk kleederen en ftoffen van Quaqiias, yvoor en aller a leiën voorraad, aan boord te komen. Van de hoedanig-f heden deezer Negers weeten wy niets te berichten, dan-, alleen van hunne groote ervaarenheid in het zwemmen en n duiken: de Europifche mafroozen vermaaken zich zeexd Mm 2 met xviri. boek. xv. HOOFDST. 1, AFD. )e vaartgheid;r Nejrs in het vemren en uiken.  XVIII. boek. xv. HOOFDST. L A f D. 276 HISTORIE van met Rukjes yzer, koraal, glas en dergelyken over boord te werpen, waarna de Negers met zulk eene vaardigheid duiken, dat zy ze reeds grypen eer ze op den grond zyn. (O . . Van de rivier Sueira da Costa tot Kaap Apollonia is de Kust laag en gelyk, ftrekkende zich wel twaalf mylen oostwaarts uit, zynde voorts aan de oevers met hooge boomen voorzien; ook heefc zy verfcheidene landplaatfen, waarvan de voornaamften zyn Boqun, hfini Peguena, Groot Jsfini, Albiani, Jabo en Akanimina. De eerfte ligt maar een kleinen afftand van den oever, digt by de rivier da Costa, omringd van bosfchen en zeer aangenaam gelegen. Jsfini Peguena en Groot Is/mi zyn beiden aan de Zeekusc gelegen, op den afftand van drie of vier mylen; tusfchen dezelven liggen nog verfcheiden andere plaatfen, waaronder nog drie die vry aanmerklyk, doch welker naamen onbekend zyn. Groot hfini ligt aan den mond van eene kleine rivier, welke geduurende hec drooge faizoen mee zand bedoven is, doch in de regenachtige maanden weder vol loopt, en zich in zee ontlast. Deeze Stad wierd in het jaar 1681 door de inlandfche Negers geplunderd en in brand geftooken; doch zy heeft naderhand haaren luister terug gekreegen, ja zy is nog grooter geworden dan zy te vooren geweest is, hebbende zich daar veele inwooners nedergezet, die een groot getal huizen gefticht hebben. Daar de rivier in zee loopt, vormt zy een klein Eiland, zeer gefchikt tot het aanleggen van een Fort; doch de Europifche Maatfchappyën hebben tot nog toe niets dergeJyks ondernomen, vreezende mogelyk de nabyheid dier bovengenoemde wilden, die hier ten westen aangrenzen. Groot hfini is beroemd wegens zyn zuiver goud, welk waarfchynlyk uit het Koningryk Asfiento komt, gelegen aan den mond van de rivier Sueira da Costa, een Land- CO Sn°sk bï D? Vsuy* P- 49r«  de Y V O O R-K U S T. 277 Landfchap, welk zeer vruchtbaar in goud, doch by de Europeaanen weinig bekend is. Ten oosten van hfini vind men de kleine ftreekenen Steden AMani en Tabo, zynde het eerfte zes, het laatste tien mylen van daar gelegen, beiden omringd door hooge bosfchen van palmhout, die men reeds op een grooten afftand in zee kan zien, en ook door de Europifche fchippers dikwyls bezogt worden. Voorts ligt een myl meer oostwaarts, en een halve myl van Kaap Apollonia ten westen, op een heuvel, de Stad Akanimina, alwaar men een uitgeftrekt land en zeegezicht heeft. Het land, tusfchen deeze plaats en Boqun liggende, is hoog, oneffen en bergachtig, doch levert eenig fraai goud, ivoor, en ook eenige flaaven. Het ftofgoud van deeze twee p'aatfen word ter lengte van twee mylen langs de Kust doorgaans wel zes vademen diep gevonden; de Negers mengen hei zo kunftig met koper, dat zy insgelyks tot ftof hebben gemaakt, dat het naauwkeurig dient getoetst te worden. om het bedrog te ontdekken. Digt by Kaap Apollonia heeft men het KoningryK Guiomere, zynde in den jaare 1703 door eene Koningir beftuurd, Asfamouchon geheeten, zeer geacht by haare na buuren, en bemind by haare onderdaanen. Heldhaftig er krygszuchtig van aart, had zy het gezag van haaren echt genoot vernietigd, bragt al haaren tyd in het veld door voerde zelve het bevel over haare legers, en benoemdi haaren broeder tot haaren throonsöpvolger. Zy was z< dapper en voorfpoedig, dat haar nog geene onderneemin was mislukt, noch de Negers of Europeaanen immer he geringfte voordeel op haare troepen hadden kunnen be haaien. Zy hield uitermaate veel van de Franfchen, e: ging met den Ridder Dancon een verbond van vriendfcha] aan, welk het grootfte gedeelte van haar leeven, zon der de minfte inbreuk, ftand hield. Zy had zo grooti achting voor de leevendigheid en befchaafdheid van di Mm 3 vott XVIII. boek. XV. HOOFDST. 1, AFD. Eet Ko. ningryk Guiomere door eene 1 Koning in bejluurd. » ) t 1 > t 3  XVIII. boek. xv. HOOFDST ï. AFD. i7t HISTORIE VAM volk, dat zy dikwyls verklaarde, liever een onderdaan van Frankryk te willen zyn, dan de Souverein van een anderen Staat in Europa. Dit Koningryk Guiomere is aan den zeekant naauw bepaald, doch ftrekt zich zeer verre landwaarts uit; is wel bevolkt, vruchtbaar, en beroemd door zynen koophandel. Goud en yvoor worden aldaar in eene aanmerklyke hoeveelheid gevonden, en de geduurige oorlogen der Koningin maakten, dat 'er een goede markt van flaaven was. (£) Volgens De* Marchais ligt Kaap Apollonia op 4 Graaden 50 Min. noorder breedte, omtrent even ver van de rivier Sueira da Costa als van de Kaap der drie Punten. Zy is aanmerklyk wegens haare hoogte, en wegens de hooge boomen waarmede zy voorzien is. (I) De inboorlingen hebben zich onder eene foort van Gemeenebest - regeering begeeven, onder de befcherming, of liever onder de dwin^landy der Hollanders, die hen volftrekt verbieden met eenig ander volk handel te dryven. Het is uit deezen hoofde, 'dat deeze Kust by de overige Europeaanen zo weinig bekend, en by de Hollanders zeiven zo onnaauwkeurig befchreeven is, omdat het belang van deeze laatsten medebrengt, dat de voortbrengzels en de vruchtbaarheid of rykdom van dit Landfchap verborgen blyven. Snoek erkent echter, dat het land tusfchen hfini en Kaap Apollonia wel bevolkt, en met groote en kleine Steden rykelyk voorzien is. Het heefc, zegt hy, zynen naam ontleend van de Portugeezen, die het op St. Apollonia's dag ontdekten: het ligt een weinig zuidwaarts, doch fchynt langs de Kust of het ftrand laag en fmal te zyn,, verheftende zich eerst achter drie hooge bergen, die by helder weder zeer verre in zee kunnen gezien worden. Op ieder deezer bergen zyn verfcheiden afzonderlyke bosfchen of ver- zame- (£) Zie de laatst aangehaalde Schryvers. CO Tom. 1, p. 185.  de Y VOORRUST. 279 zamelingen van boomen, die van elkander duidelyk zyn te onderfcheiden, en een zeer fraai en lommerryk gezicht verfchaffen; in de tusfchenliggende valleien zyn drie of vier goede Dorpen, die zich tot digt aan zee ukftrekken; doch het geduurig flaan der golven tegen den vlakken en zandigen oever maakt het landen en den koophandel ten uiterften moeilyk, kunnende zulks echter wel opwegen tegen de groote voordeden, die men daarvan kan trekken. TWEEDE AFDEEL ING, Behelzende eene befchryving van het Land ten westen , van Kaap Apollonia ■, van de Dieren, Voortbrengzeis en inwooners, alsmede van de Zeden, Godsdienst en Regeer ing, enz. T\e gantfche Kust van Kaap Palmas tot Kaap ApoUo J^J nia fchynt, in het algemeen genomen, weinige' Kaapen uitgezonderd, niet alleen zo laag, maar ook zo' vlak en effen, dat het voor de fchippers zeer moeilyk is' de plaatfen te onderfcheiden; en.waarlyk behalven deeze Kaapen zyn 'er geene andere onderfcheidene kenteekenen van dezelve, dan de hoogten en bergen rondom Drewin. Langs de gantfche Kust is het zeer gevaarlyk om te landen uit hoofde van de zwaare branding en hooge golven, die uit de groote zuidzee met een hevig geweld tegen het zand ftooten. De Negers alleen kennen deeze zee door en door, en zyn derhalven ftout genoeg om met hunne kleine Caaoés de woede van winden, getyën en golven te tarten. Van Kaap Palmas tot Kaap Apollonia worden deeze Canoes gebruikt, om de fchepen, die uit vreeze van door de golven verbryzeld te worden niet digt by het ftrand durven komend te laaden en te ontlaaden; zelfs zyn Befchry>ing van iet Land, relegen 'en westen van Kaap \poilonia. xvm. BOEK. XV, HOOFDST. t AFD.  XVIII. boek. xv. HOOFDST, ii. AFD, aSo HISTORIE vam zyn de fchepen op een verren afftand van den oever niet veilig, terwyl de grond zo los is, dat zy zeer dikwyls hunne ankers verliezen. De zuidenwind waait hier het meest, en verdryft dus de landkoelten en dien zwaaren ongezonden ftank, die van meest alle de bewoonde plaatfen der Negers voortkomt. Rondom Kaap Apollonia heeft men groote ftreeken van braak land, waarin de Negers tegenwoordig Indiaansen koorn zaaijen, zynde een foort van graan, welk zy meenen dat door de Portugeezen aldaar is aangebragt. De inboorlingen zyn zo zwart van kleur, dat Athns hen gitzwart noemt: voor het overige zyn zy leevendig en onderneemende van aart, en onvermoeid in het ftuk van koophandel. Hunne hutten zyn netter en zuiverer dan die hunner nabuuren, en zy hebben eene fraaije kleeding, die doorgaans met goud, yvoor en zekere hoorntjes, kauris genoemd, verfierd is. Het haair of wol van hunne hoofden is in verfcheiden lokken afgedeeld, die zy alsdan verfieren met ftukken van oesterfchulpen, en andere blinkende hoorntjes. Aan de linker wang hebben zy een lidteeken, welk de gedaante heeft van een ponjaard; gelyk ook doorgaans hun geheele lyf op dezelfde wyze geteekend is, om hunnen ftrydbaaren aart aan te toonen, zynde dit ter deezer plaatfe eene zeer oude gewoonte, die men aan veele andere Negervolken heeft medegedeeld, om hen, die op het land woonen, te onderfcheiden van de bewooners der Zeekust, welke laatsten dikwyls de eerften tot flaaven poogen te maaken. Deeze flaaven verkoopen zy elkander voor vier oneen ftofgoud de man; en terwyl zy op de goederen honderd per Cent neemen, zyn dezelven dus niet minder te bekomen dan tegen acht pond fterling ieder, waarvan de Caboceros twintig fchellingen belasting eisfehen, en de Palaavers, of de Groote Raad, tien fchellingen ; waaruit onze Schryver befluit, dat het fteelen van flaaven hier meer gefchied dan in  de Y V O O R-K U S T. 281 in eenige andere Landftreek, daar geen vaste prys of be kisting plaats heeft. ' Van Kaap Apollonia tot de rivier Mankaw, waar de Provincie Axim, en dus de eerfte verdeeling der Goud' Kust begint, vind men twee of drie fchoone gehuchten. Byzonderlyk zyn 'er twee, die zeer fchoon zyn, gelegen tusfchen bosfchen van palm- en kokosboomen'; doch de koophandel, tot welken zy zo voordeelig liggen, word aldaar geheel verwaarloosd. Daarvandaan tot Axim neemt het ftrand zynen loop zuid zuidoost, en digt by Bpggio ontlast zich de rivier Mankaw in zee. Aan den mond van deeze rivier vinden de Negers eene aanmerklyke menigte goud. Dit is al wat wy van de Yvoor ■ Kust weeten; terwyl geen Schryver tot nog toe eene befchryving of eene naauwkeurige Kaart van derzelver plaatfen gegeeven heeft. Cm) Wy zullen ons des vergenoegen met hier alleen dat geene mede te deelen, welk ons de Reizigers wegens de voortbrengzels van het Land in 't algemeen, en de zeden der inwooners hebben nagelaaten, zynde van hunne wetten en burgerlyke regeering niets hoegenaamd bekend. Iedere Landftreek binnen de grenspaalen der YvoorKust is vruchtbaar in ryst, peulen, erwten, boonen , kruisbezieën, citroenen, oranjeappelen en kokosnooten: dikwyls brengen ook de inboorlingen kostelyk zuikerriet' aan boord, 't welk duidelyk aantoont, dat zulks ook alhier met voordeel zou kunnen worden aangekweekt. In één woord, de Yvoor - Kust is eene der beste ftreeken van Guïnée; het gezicht der bergen en valleiën, met bewoonde plaatfen vervuld, is alleraangenaamst, te meer, daar de meesten dier gehuchten met hooge palm- en kokosboomen omringd zyn. De grond van het hooge land is roodachtig, waarby het aanhoudend groen der boomen eene aangenaame mengeling van kleuren verfchaft. Katoen en («O Zie den laatst aangehaalden Schryver. Hedend. Hist. XVI. D. I. Sr. N n XVIII. boek. xv. HOOFDST. I. AF». Voortbreng- '.els van iet Land.  282 HISTORIE van XVIII. boek. xv. HOOFDST, ii. AFD, Dieren aan de Kust. en indigo groeijen in de Provinciën Groot Drewin en St. Andries, die de vruchtbaarften van allen zyn, van zelfs. Palmwyn en olie vind men daar in overvloed, zo als ook eene foort van vrucht, die aan fommige palmboomen groeit, en door de inboorlingen Tombo of Bourbon genoemd word. Dit eeten de Negers met zeer veel fmaak, drinkende ten zelfden tyde den wyn van denzelfden boom met water gemengd, kunnende dezelve wegens zyne zwaarte en koppigheid niet wel alleen gebruikt worden. Allerleie foorten van tamme dieren, fchaapen, koeijen, geiten en varkens zyn hier zo menigvuldig, oat zy voor eenen allergeringften prys, bykans te geef, verkocht worden; kunnende men een geheel huishouden verfcheidene dagen met osfen- fchaapen en varkensvleesch voor weinige fchellingen fpyzigen. Wat de visch betreft, deeze is aan de Kust zo overvloedig als verfchillende van foorten: de aanmerklykften zyn de zeekoei; de Zingana, die men in Amerika Pantonfhir noemt; en de zeeduivel, door Des Marchais dus genoemd. De eerfle, die ook den naam draagt van gehoornde visch, is omtrent, zonder zyn ftaart te rekenen, drie voeten lang. Zyn lyf is vierkant, aan beide uiterften van eene ongelyke dikte, zynde overal omtrent vyf voeten in den omtrek. Zyn huid is ruuw, fterk en met puntachtige 'knobbels voorzien, doch niet Hekelachtig of met Ichubben bedekt, overal gefpikkeld met verfchillende kleuren, als grys, violet en wit. De kop gelykt veel naar die van een varken, doch de fnuit naar dien van een olifant, moetende hy al zyn voedfel door deezen fnuit laaten gaan. In zyn maag vond men niets dan zeegewasfen en eenige vischjes. Hy is groot van oogen, die met eene foort van fterk hard haair voorzien zyn, en vóór aan zyn kop heeft hy twee hoornen, zynde beenachtig, fterk, knobbelig, tot aan het eind met punten, en omtrent zes duimen lang; op zyn rug zyn twee uitwasfen, omtrent drie duimen hoog, loopende van de hoornen  de YVOOR'KUST. 283 hoornen af tot omtrent by den ftaart; voor het overige fchynt de ftaart uit twee deelen te beftaan, het eene vleeschachtig, en bedekt met dezelfde huid als het lyf, zynde ook een gedeelte der wervelbeenderen van de rug, doch platter en buigzaamer; het andere een dikke vin, bruin van kleur, en met evenredige witte lynen geftreept, die» nende het beest tot eene befcherming zo wel als tot bellier in het zwemmen. Wat de Zingana betreft, deeze is een verflindend dier met een platte kop, breede, roode en vuurige oogen, en twee reien zwaare tanden; rond van lyf, zwaar van ftaart, en taai van huid, welke niet gefchubd, maar gevlakt is. De vinnen zyn fterk, en maaken dat het dier met "eene ongelooflyke fnelheid zyn prooi weet machtig te worden. De ongemeene gretigheid van dit monfter doet het alles verflinden, wat hetzelve voorkomt; doch boven alles is het zeer gefteld op menfchenvleesch. Het derde dier, door Des Marchais befchreeven, is de zeeduivel, omtrent vyf • en - twintig voeten lang, en naar evenredigheid dik. De aanmerklykfte gedeelten van dit fchepfel zyn zekere hoeken, die boven het lyf uitfteken, zynde van een harde, hoornachtige zelfftandigheid, en zo fcherp, dat derzelver flag of floot ten uiterfte gevaarlyk is. De ftaart is lang, loopt fpits toe gelyk een zweep, is gewapend met een fcherpe punt, waarmede hy dikwyls van achteren flaat; en zyn rug bedekt met harde uit wasfen, twee duimen hoog, en ook zo puntig als een haak. De kop is breed; en onmiddelyk, zonder iets hoegenaamd van een hals te ontdekken, aan het lyf gehecht, en voorzien met platte fcherpe tanden. De Natuur heeft dit monfter vier oogen gefchonken, twee digt aan de kieuwen, zynde breed en rond, en de twee anderen voor aan de kop, zynde kleiner, doch ieder dorzelven is zeer onderfcheiden. Aan iedere zyde heeft het drie hoornen van eene gelyke lengte en dikte. Die aan Nn 2 de XVIII. boek. xv. HOOFDST. li. AFB,  XVIII boek. XV. HOOFDST. II. AFD ^Ige- meene grciartheld van lint volk. / 184 HISTORIE van de rechter zyde, welke tusfchen de andere twee gelegen is, is omtrent drie voeten lang en anderhalve duim in zyn omtrek in het voorfte gedeelte, loopende langs hoe fmaller af tot hy eindigt in een fcherpe punt; doch naardien dezelve buigzaam is, kan hy weinig kwaad doen, en ook voor het dier zelf tot geene befcherming dienen: kortom, het vleesch is taai en onfmaaklyk, fchoon het by de Negers gretig gezogt word, mogelyk om geene andere reden, dan omdat het fchaarsch is. Wat het volk aangaat, hetzelve is van geftalte langer, dan gemeenlyk plaats heeft; doch voor het overige wel. gemaakt en evenredig van leden: op het eerfte aanzien echter zyn zy ontzaglyk en fchrikverwekkende, fchoon Villault en Des Marchais, niet tegenftaande het ongunftig vermoeden, welk dit fchriklyk gezicht natuurlyk verwekken moet, verzekeren, dat zy het redelykst, befchaafdst en handelbaarst volk zyn van geheel Guïnée; zynde zy onder deezen naam ook bekend by hunne nabuuren. De Leezer gelieve op te merken, dat wy hier van de inboorlingen der Ouaqm-Kust fpreeken, dat is van hun, die van de rivier Drewin tot Kaap Apollonia woonen: want de anderen zyn, volgens het eenpaarig getuigenis der Schryvers, de ongetemdften, wildften en wreedften van alle volken. „ Hoe woest en wreed het aangezicht der Negers van deeze Kust fchynen moge," zegt Barbot, van de Ouaqua Kust fpreekende, „ zy zyn echter zacht en minzaam van aart, eerlyk in hunnen handel, gezellig en zeer dienstvaardig," fchoon dit getuigenis volkomen het tegendeel is van de befchryving, welke Smith ons ten deezen aanzien mededeelt. Dees Schryver noemt hen zo ruuw en diefachtig, dat zy by geen volk op den aardbodem kunnen vergeleken worden. Zien zy iets op het fchip, zegt hy, welk zy geen kans zien om te fteelen, dan vraagen zy 'er om, en, word het hun geweigerd, dan worden zy woedende, zwemmen naar het ftrand, en maaken on-  de YVOOR-KUST. 235 onmidlyk een einde van allen koophandel. Smith durfde het niet waagen zyn boot om provifie naar het ftrand te zenden, dan met gewapende manfchap, en na dat hy het anker zo digt by «de Kust had geworpen, dat hy' het volk op ftrand met zyn kanon konde bereiken. Uic] deeze zo tegenftrydige berichten, moeten wy of befluiten, dat deeze twee Schryvers verfchillende vólken bedoelen, of dat Smith eenige ontmoetingen gehad heeft, die hem tegen dit geheele volk hebben ingenomen. Villault, vergectende 't geen hy een weinig te vooren gezegd had, of van een gehrel ander volk fpreekende, beichuldigt hen, dat zy de Europeaanen opëeten, brengende ten bewyze van deeze zyne befchuldigirsg by, dat zy binnen weinige jaaren veertien Hollanders hadden opgegeeten ; eene gebeurtenis, aan welke Snoek van gedachte is, dat men groote reden heeft om te twyfelen; en, zo zy al waar zyn mogt, dan zeker alleen toepaslyk is op de westelyke bewooners digt by Kaap Palmas. Villault verzekert verder, dat zy by aanhoudendheid op alle Blanken aanvallen, die hout en water aan hunne Kust haaien, zonder dat deezen hen eenigzins vooraf hebben getergd, fpruitende zulks alleen voort uit hunne beestachtige gretigheid naar menfchenvleesch; doch gelukkig, zegt hy, is'er geen volk aan de Kust, welk zo bang is voor fchietgeweer, als deezen, Smith noemt hen een gevloekt ras van menfeheneeters. Dezelfde vooröordeelen hebben, volgens hem, ten onrechte plaats tegen andere volken van Guïnée, omdat zy aapen, honden en krokodillen eeten; doch dit verdient alleen, uit hoofde der fchandelyke gretigheid, die zy hebben naar menfchenvleesch, den naam van woestheid j daar integendeel Des Marchais , na in het breede over de menfchelykheid en de befchaafdheid hunner zeden te hebben uitgeweid, wegens hun nog deeze omftandigheid bericht; dit volk drinkt eene foort van bier, pito genaamd, en eene foort van wyn, dien zy uit den Bourbon Nn 3 palm- XVIII. boek. XV. HOOFDiT. li - AFD. i  XV1I1. boek. XV. HOOFDST. II. AFD. 1Z6 HISTORIE van palmboom haaien, en welken zy, ter voorkoming van de kwaade uitwerkfelen van deszelfs bedwelmenden aart, met water mengen. De dronkenfchap is eene misdaad, by hen zo zeer gehaat, dat zy, zelfs by de wetten, onder de geftrengfte boete, ja onder ftraffe des doods, verboden is. Hunne grondregel is, dat het benadeelen van iemands gezondheid of verftand den mensch gelyk ftelt met het redenlooze vee, dat het de maatfchappy bederft, door de. zelve van haare nuttige leden te berooven, en dat alle wetten en regeering daardoor worden omgekeerd: want een mensch zonder verftand kan zich door geene wetten laaten beftuuren, omdat hy volftrekt onkundig is van het geen hy doet. Hunne fpys is, volgens Atkins, zwaar en onfmaaklyk, beftaande hunne geliefdfte kost in het geen waarfchynlyk door de Engelfchen Slabber - Sauce genoemd is, in de Bomini, en in eene foort van zwarte foupe. De eerfte is famengefteld uit ryst, visch, vogels, geiten- en olifantsvleesch, welk alles zo lang bewaard is tot het ftinkt; en dit mengelmoes, met Ocra (B) en palmolie gekookt, word voor een Koninglyke maaltyd gehouden. De Bomini word gemaakt van visch, die ongezouten m de zon gedroogd is, hoe ftinkender hoe beter. Dit braaden zy met palmolie en ryst, en flokken het met hunne vingers gretig in. De zwarte foupe, eindelyk, is een geliefd eeten in gantsch Guïnée, zo wel by de Europeaanen als Negers. De Europeaanen maaken ze van vleesch of vogels, met peper, azyn, zout, en eenige aangenaame groenten, die in het Land wasfen; doch de Negers voegen 'er visch, Ocra en palmolie by. Deeze Negers verfoeijen de gewoonte, die by de Euro- (B~) Ocra is een flymerig gewas, welk zeer wel bekend is in de Westindifche Eilanden., alwaar het gebruikt word om foupe dik te maken.  de Y V O O R-K U S T. 287 Europeaanen plaats heeft, naamelyk om elkander, na eene lange afwezigheid, of by het fcheiden, te omhelzen: dit befchouwen zy als eene onnatuurlyke daad, en eene beleediging der fchoone ftxe. Hunne tanden zyn uit hoofde hunner aanhoudende moeite, om dezelven fpifs te maa ken, zeer fcherp; doch in het algemeen zyn zy krom en onregtlmaatig. Lange nagels aan de vingers houden zy voor een groot fieraad; en tooijen hun baaifop in afzonderlyl'e lokken of vlechten, die zy in orde houden door zekere pomade, die uit olie en eene foort van roode aarde gemaakt word. Zy zyn zo fterk gezet om veel haair te hebben, dat zy dikwyls groote lokken van de vrouwen leenen, die zy by hunne eigen vlechten voegen, maakende daarvan eene foort van paruik; en met dezelfde pomade, die zy tot hun haair gebruiken, befmeeren zy dagelyks hun lyf. Zy kaauwen by aanhoudendheid Betel, en met deszelfs fap, met hun fpeekfel gemengd, beftryken zy hun hals en kin, verbeeldende zich, dat hunne huid daardoor zeer helder en fchoon van kleur word. Rondom de en. kels draagen zy breede yzeren ringen, waarvan fommi. gen, volgens Barbot, bykans zestig ponden weegen; eene omftandigheid , die niet wel te gelooven is. Zy vermaaken zich zeer met het klinken van deeze ringen, en de bellen, die daaraan hangen, zynde in derzelver menigte hunne waardigheid en hun aanzien gelegen. In één woord, zegt gemelde Schryver, zy zyn een volk, dat op het eerfte aanzien fchrik en afkeer verwekt, uit hoofde van hunne woeste trekken, van hunne kleeding, en van fommige onbefchofte gewoonten; waarby men nog voegen kan de fterke, vunzige en ftinkende uitwaasfeming hunner lichaamen, die voor een Europifche neus niet wel te verdraagen is, en zelfs door gewoonte naauwlyks draaglyk word. Het gemeene volk draagt rondom den middel niet dan een enkel ftuk kleed, zonder eenige welvoeglykheid in acht te neemen; zy, die meer gegoed zyn, dekken zich XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. II. AFD.  288 HISTORIE van XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. i. AFD zich met een overkleed, of eene foort van mantel, met lange mouwen, welk zy rondom de fchouders winden, en beneden de knie hangt; en op zyde draagen zy houwers of korte zwaarden. De vrouwen fnyden het haair af, om den mannen een grooten voorraad daarvan te verfchaffen. By Klein Drewm komen de vrouwen uit nieuwsgierigheid met haare kinderen aan ftrand, wanneer de Europeaanen water haaien, en fchynen dezelven met groot genoegen té befchouwen. Villault zegt, dat zy, met terzyde ftelling van hunne gitzwarte kleur, in Europa voor fchoonheden zouden doorgaan, zo regelmaatig zyn haare trekken, en zo leevendig zyn haare oogen. Hy had 'er meer dan vyftig gezien, onder welke geene ééne, of zy was tamelyk lang, niet boven maate gezet, bevallig, en fchoon van gelaat; in één woord, eene recht fchoone vrouw; de mans zyn voor het grootst gedeelte groot en vet, fchoon insgelyks zeer wel gemaakt. Sommige vrouiven, die zelve het haair draagen, verfieren het met kleine platte ftukjes zuiver goud, omtrent welker bereiding de grootfte naijver heerscht tusfchen de werklieden en goudsneden. Deeze ftukjes zyn nu en dan ook vry breed, doch in het algemeen dun, fmal en van weinig waarde; fommige vrouwen échter draagen zo veele verfierfels, dat zy met elkander eene aanmerklyke fomme bedraagen. Een jong en fchoon meisje geraakt al zeer fchielyk in het huwelyk; doch vooraf word by wyze van contract bedongen, dat de man, boe zeer zyn gezag voor het overige onbepaald en willekeurig is, geen macht zal hebben over haare juweelen of verfierfelen. In dit opzicht echter poogt • de man dikwyls het oppergezag te krygen, door de vrouw het koopen van andere noodwendigheden te weigeren, tot dat zy die verfierfelen by hem tot pand zet; en naauwlyks is hy in derzelver bezitting, of hy verkoopt ze aan de Europeaanen. Het eenig gewaad der vrouwen is een zeer eenvoudig kleed, dat haar lyf van vooren bedekt,  de Y VOOR-KUST, 289 bedekt, zynde zy van achteren geheel naakt; en waarlyk 'er is aan de gantfche Kust van Guïnée naauwlyks een ander volk te vinden, welk in dit opzicht zo eenvoudig de natuur volgt, als de inboorlingen der Yvoor-Kust, en by zonderlyk die van Qua qua. De wyze van groeten is by hen dezelfde, als by alle Negers, naamelyk met hunne vingers, die zy doen kraaken, en waarby zy dan zachtjes het woord Qitaqua verfcheiden maaien achter een gebruiken. Het is hier eene ftandvastige gewoonte, dat de zoon den vader in zyn beroep volgt; de zoon van een weever word opgeleid tot een weever; de zoon van een fmit word insgelyks een fmit, en dus gaat het met alle andere handwerken en neeringen. Deeze regel is zelfs zo vast en algemeen aangenomen, dat het geheele Landfchap mogelyk niet één voorbeeld van het tegendeel oplevert. Deeze gewoonte echter, hoe billyk zy in het algemeen genomen zyn moge, als fteunende op de onderftelling, dat een zoon onder opzicht van zyn vader veel beter aanleiding heeft om zyn handwerk te leeren, dan onder een vreemden meester, gaat met veele ongelegenheden verzeld- Het fpruit immers hieruit voort, dat zy in de werktuigkunde en andere konften zeer onervaaren of onbehendig zyn. Atkins verhaalt, dat een gemeene deur met een flot zulk eene groote byzonderheid aldaar is, dat dikwyls eene geheele plaats byëenkomt om ze te zien; by het zien van een horologie ftaan zy verrukt, en te maaken, dat het papier fpreekt, zo als zy zich ten aanzien der drukkonst uiten, is by hen een vollïagen wonderwerk. Als zy met een brief worden afgezonden, en men hun den inhoud vooraf mededeelt, poogen zy dikwyls te onderzoeken , of de Europeaanen hen bedriegen, wanneer deezen voorgeeven, dat zy door middel van kromme fchrapjes hunne gedachten aan een afwezig perfoon kunnen verklaaren: zy vraagen dan,.als het papier geleezen is, op eene gekfteekende wyze, a's Hedend. Hist. XVI. D. 1. St. O o of XVIII. boek. xv. HOOFDST, II. AFD.  XVIII boek. xv. HOOFDST ii. A F I G»dS' dienst. 290 HISTORIE vam of zy hen op een leugen betrapt hebben, naar deszelfs inhoud; doch onbegrypelyk is hunne verwondering, wanneer zy hooren, dat de fchryver van den brief hun den ■ geheelen inhoud uit zyn hoofd letterlyk heefc medege 'deeld, zynde dit iets, waarvan zy zich geen begrip weeten te vormen; dit geeft hun ook een zeer voordeelig denkbeeld wegens de Blanken, verbeeldende zy zich , dat deezen noodzaaklyk den een of anderen geleigeest moeten hebben, die hun dit alles mededeelt. D e gronden van hunnen Godsdienst zyn veelal dezelfde, als die, welke wy bericht hebben, dat aan de Goud-Kust plaats grypen, als zynde volftrekt gegrond op bygeloof en onkunde. Eerbiedigen zy hunne Vorften en Priesters, zulks komt by hen niet zo zeer voort uit bezef van orde, dan wel uit het hooge denkbeeld, welk zy aan die waardigheid hechten. Zy houden zich volkomen overtuigt, dat de toverkunst eene macht is, die onmidlyk tot de Majesteit des Konings en tot de Priesterfchap behoort. De Koning van Saka, by voorbeeld, een Landfchap digt by Kaap Laho, word voor de grootfte toveraar der waereld gehouden. Jaarlyks verricht hy zekere geheimzinnige plechtigheid ter eere van de zee, die de befchermgod des Koningryks is. Zy begint in December, en duurt tot de volgende maand April; in deezen tusfchentyd zend hy nu en dan eenigen zyner hovelingen in een Canoe naar Axim, Sama, Commendo, en eenige andere plaatfen aan dé Goud. Kust, om aan dan Oceaan eene menigte oude lappen, verfcheidene foorten van fteenen en hoornen te offeren, welke laatsten met zeker poeder voorzien zyn, waardoor het overige gedeelte der offerande in vlam raakt en dus verteert. De Edelman word door een Priester verzeld, die byzonderlyk gelast is om de plechtigheid ftaatig te verrichten, gelyk hy zulks ook doet met het uitfpreeken van zekere woorden, die niemand, uit hoofde van den zachten toon, verftaan kan, om van de zee een aangenaam en  de Y V O O R-K U S T. 291 en helder zomerfaizoen te verwerven, welk voor koop. handel en fcheepvaart voordeelig zou wezen. Zo rasch de eerfte Canoe terug komt, zend hy een ander, die, na dezelfde plechtigheid ondergaan te hebben, door een derde gevolgd word, en nog door verfcheiden anderen, geduurende den tyd van vier of vyf maanden. Wanneer de eerfte Canoe Korbi Laho verlaat, word zy aanftonds gevolgd door de Neger-kooplieden dier haven, welken hunne ftoffen en goederen in de Canoes medeneemen, om ze in die plaats te verkoopen, alwaar de Koning zyne offerande gedaan heeft. By hunne terugkomst word de tweede Canoe wederom door andere kooplieden gevolgd, en dus gaat het voort met offeren en koophandel dry ven voor het faifoen. By deeze geheele godsdienftige plechtigheid word eene wonderbaarlyke orde en regelmaatigheid m acht eenomen, en alle de kooplieden hebben daardoor eene fchoone geleeenheid, om zich van hunne waaren te ontdoen. Tegen de maand April geeft de bezweerende Priester de zee volkomene vryheid tot ftormen, bruifchen en zwellen, zo als zy het goedvind; en de kooplieden, vreezende, dat de Oceaan, door het langduurig bedwang vermoeid , van deeze vryheid gebruik mogt maaken, maaken allen mooglyken haast om de havens te bereiken. Wat ook de Schryvers over de inboorlingen van Lhiaqua ten aanzien van hunnen Godsdienst en zeden mogen aanmerken, dit is echter zeker, dat hunne hooge achting voor den koophandel, en de yver, met welken zy dien trachten uit te breiden, geene geringe bewyzen zyn van hun verftand, en van hunne gezonde ftaatkundige begrippen. Zodra zy een fchip aan de Kust ontdekken, letter zy eerst naauwkeurig op het gedrag der fcheepslieden; er zo rasch zy begrypen dat zy veilig zyn, begeeven zy zicb in menigte aan boord met de voortbrengzels van hun Land, goud, yvoor, provifie en flaaven; fchoon zy doorgaan! ook den Kapitein van het fchip noodzaaken, om de plech O o 2 tigheic XVIII. boek. xv. HOOFDST. t. AFD. I  292 HISTORIE van XVIII. boek. xv. HOOFDST. h, AFD. i 1 1 ] < 1 I s \ X 2 1 V h z z a h it Vi v k o 't m Dl tigheid te ondergaan, van zeewater in zyn oog te laaten loopen, als houdende zich vastelyk overtuigd, dat, wanneer hy dit plechtig verbond fchend, de zee hem alsdan zal ftraften met het verlies van dit zintuig. Zy integendeel doen geene beloften, en daarom zyn de Europifche zeelieden gemeenlyk op hunne hoede, om fchielyke aanballen of bedrog te voorkomen, door flechts een klein jetal Negers te gelyk op het dek toe te laaten. Op deeze vyze zou het zich volgens Villault toedraagen; maar Bar. m verzekert, dat zy de plechtigheid, die zy van den ïuropifchen Kapitein vorderen, ook zeer gaarne zeiven verrichten, doopende daartoe hunne handen in het water, ;n Iaatende het alzo in het oog druipen, terwyl zy daarnede te kennen geeven, dat zy wenfchen het oog te verkazen , indien zy fchuldig zyn aan het breeken hunner teloften. Atkins verhaalt deeze verplichting op nog eene ndere wyze. Volgens hem ftelt de Kapitein zich zelf 'oor aan den voornaamen perfoon, die in de Canoe is, /aarop deeze zyn ééne been aan de zyde Van het fchip et, terwyl het ander been aan boord van de Canoe blyfr. n dit postuur neemt hy in de palm van zyn hand zo veel 'ater als hy houden kan, en werpt het den Kapitein in et aangezicht, waardoor hy aan de laatste het fterkst bewys yner vriendfchap en getrouwheid geeft, die mogelyk is: y zyn zo zeer aan dit bygeloof gehecht, dat zy nimmer m booid zullen komen, voor dat deeze plechtigheid beDorlyk verricht is. Men geeft voor, dat, zo lang de iboorlingen van het kwaade Land, zo als het genoemd ord, ten westen van Groot Drewin, deeze gewoonte niet ;rwaarloosden, 'er geen volk getrouwer was in het na)men zyner verbindtenisfen, en nu zyn zy de flechtfte, leerlykfte en trouwlooste menfchen, die bekend zyn, welk men alleen zou hebbén toe te fchryven aan de inachting, waarin deeze plechtigheid geraakt is. Zy word 1 alleen in acht genomen aan Kaap Laho, de rivier St». An-  de Y V O O R-K U S T. 293 Andries, en Kaap Apollonia. In andere Landftreeken vergenoegen zich de Negers met een naauwkeurig onderzoek van het fchip, deszelfs laading, en het getal en gedrag der manfchappen: fomtyds fpuuwen zy den Kapitein een mondvol zeewater in zyn aangezicht, en verwachten van hem, als hy waarlyk oprecht is, dat hy hun hetzelfde befchaafd compliment zal doen: maar, zo rasch de inboorlingen , volgens getuigenis der Franfche Schryvers, bemerken , dat 'er Fransch aan boord gefproken word; dan doen zy geen verder onderzoek, en loopen, zonder zich te bedenken, in menigte aan boord. De Europifche Factoors vermaaken zich zeiven zeer met zo veel Negers in hunne Canoes rondom hen te zien, die allen gelykelyk roepen Quaqua, Quaqua, Zo rasch 'er eenigen hunner aan boord gehyst worden, zyn de anderen uitermaate verlegen; met het zigtbaarst ongeduld draaijen zy hunne hoofden en oogen al gints en herwaarts, als wachtende het lot af hunner medgezellen; zeer zelden , en niet dan met de uiterfle moeite, zyn zy zo ver te krygen, dat zy allen aan boord komen. De beste wyze om hunne vrees weg te neemen is de plechtigheid, waarvan wy zo even fpraken; fchoon Barbot zegt, dat hy het fomtyds te vergeefsch beproefd had. Waarfchynlyk hebben eenige mishandelingen van Europifche fchippers, en byzonderlyk, volgens Des Marchais, van de Engelfchen, deeze vreesachtige fchepfels met dien angst vervuld van te zullen beleedigd worden; welke aanmerking ook nog nader bevestigd word door Smith, a's die verhaalt, dat aan alle plaatfen en havens van deeze Kust, welke hy aandeed, en waar hy, ten blyke van zyne aankomst, het kanon loste, geene Canoe hoegenaamd naar hem toekwam, noch de inboorlingen eenig teeken gaaven van met hem te willen handelen. „ Het is zeker," zegt hy, „ dat zy nimmer een Engelsch fchip naderen, zonder vrees van in flaaverny gevoerd te zullen worden;" waaruit men dan Oo 3 ook XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. il. AFD,  "294 HISTORIE van XVIII. boek. xv. HOOFDST. H. AFD, De vreesachtigheid der QuaquaNegers. ook kan opmaaken, dat men den een of anderen tyd iets dergelyks gedaan heeft. Hy erkent, dat zy van alle Europeaanen het grootfte vertrouwen ftellen op de Franfche Natie: aan deeze zelfs vergunnen zy een ftandaard op het ftrand te planten; in geval van koophandel fpreeken zy zei ven Fransch; verkoopen aan dezelve niet allesen beterkoop , maar voorzien ze overvloedig met versch water en allerleie foorten van behoeften: eene erkentenis waarlyk, die, hoe gering ook het voordeel zyn moge, welk de Franfchen uit deezen voorrang trekken, hunne befchaafde zeden echter en hunne omzichtigheid niet weinig eer aandoet. D e Negers der Qjiaqua« Kust komen doorgaans ten getale van vyf of zes met hunne Canoe ter zyde van het fchip; zeer zelden komt 'er meer dan één of twee aan boord, voor dat zy gezien hebben, op wat wyze hunne medgezellen behandeld worden. Doorgaans komen zy twee aan twee aan boord met een paar olifantstanden en eenige andere goederen, keerende zy weder naar hunne Canoe, eer de anderen weg zyn. Die het eerst komen, geeven zeer naauwkeurig acht op den ftaat van het fchip, of de matroozen gewapend zyn, en hoe veel man 'er op het dek is. Als zy hunne goederen verkocht hebben, gaan zy terug, en geeven bericht aan hunne vrienden, hoe zy behandeld zyn. Geene nodiging, hoe fterk en hoe volmaakt veilig en wel voldaan zy zeiven voorgeeven te zyn, kan hen overreeden om onder dek te gaan. Zo bang zyn zy voor fchietgeweer, dat zy zich allen in zee wierpen, wanneer Smith een kanonfchoot deed, om een fchip te begroeten, dat hy van verre ontdekte; en hy merkt aan, dat, zodra zy flechts het minfte geweer aan boord zien, zy oogenbliklyk met allen mooglyken fpoed naar het ftrand vluchten. Hoe moeilyk en verdrietig het zy, met zulk eene vreesachtige en achterdochtige Natie te handelen; eene Natie, welker  de YVOOR.KÜST. 295 welker taal voor Europeaanen zo 'min verftaanbaar is, als die van deezen voor de Negers, (want het geen de Franfchen voorgeeven, als of zy hunne taal fpreeken, en daarin koophandel dry ven, fteunt op geen gezag ter waereld,) is uit al het bovenftaande niet onduidelyk af te neemen. Alles word van beide zyden verricht door teekenen en gebaarden, of door eene zekere hoeveelheid van koopwaaren digt by het yvoor of goud te leggen, welk in ruiling komt. In het algemeen hebben de Negers zeer veel op met gefchenken, die men hun doet, hoe gering die ook zyn, befchouwende die als een onderpand van achting en genegenheid. Een mesje, naauwlyks zes fluivers waardig, een kopere ring, een glas brandewyn, of een biscuit zyn den rykflen Neger zeer aanneemenswaardig, en hy fielt 'er de hoogfle prys op. Doch, naardien hunne gierigheid grooter fchynt te worden, naarmaate de milddaadigheid der Europeaanen toeneemt, moet men volgens Smith zeer omzichtig zyn omtrent de wyze, waarop men deeze Dashees of gefchenken geeft. „ Het is," zegt hy, „ eene verderflyke gewoonte, die haaren oorfprong heeft van de list der Hollanders, als welken het crediet der Portugeezen wilden wegneemen, en door dergelyke edelmoedigheid het hunne in de plaats flellen; doch zy hebben het fchaadelyke daarvan reeds zeiven ondervonden, terwyl zy hunne laa dingen doorgaans dubbel moeten betaalen. Nu moet men eerst gefchenken geeven, eer men kan handelen; en dit moet niet alleen ieder fchip van eene zelfde Natie doen, maar zelfs het eigen fchip ieder dag, en ook ieder|perfoon aan boord. Dus heeft één trek der Hollandfche fchranderheid voor het toekomende aan alle Europeaanen, zo wel als hun zeiven, eene aanhoudende belasting opgelegd, en de gefchenken bedraagen thans reeds meer, dan men voorheen eene geheele laading konde koopen." Het zelfde heeft ook plaats aan de Goud-Kust; doch met dit onder fcheid, dat men aldaar niet eerder de gefchenken geeft, VOOJ XVIII. BOEK. XV. HOOFDST. II. AFD.  2$6 HISTORIE van XVIII. boi-.k. XV. HOOFDST. II. AFT. Hunne konfien. voor dat de laading vol is, wordende zulks met den naam van Dasfi midasfi benoemd: maar aan alle de laager Kusten , tot aan de rivier Gambia, moeten de Negers hunne Dashee vooruit hebben; komende zy ook niet eerder op het fchip. De gewoone handel alhier beftaat in katoenen kleederen, yvoor, goud en flaaven. Volgens Villault bereiden de Negers eene foort van fterke ftofi zynde blaauw en wit geftreept, drie vierendeel breed, en omtrent vier ellen lang. Deeze word aan de Goud Kust zeer wel verkocht, en de Europeaanen koopen ze alleen om aldaar te veilen. Van de rivier Babas tot de rivier Sueira da Costa levert het Land een groote overvloed van goed katoen, welk de inlandfche Negers zeer vlytig bereiden. De katoenen ftoffen, die hier gemaakt worden, zyn zeer zacht en fchoon van kleur, kunnende de Franfche zelfs, volgens Barbot, daartegen niet opwegen. De Negers aan de Zeekusten handelen als Makelaars voor de inlandfche Negers, verkoopen derzelver ftoffen, en trekken ook als Commisfionairisfen eenige percenten. Sommigen van deeze Makelaars verhaalden aan onzen Schryver, dat de inlandfche Negers, behalven den handel, dien zy aan de Kust dry ven, ook nog eenen zeer aanmerklyken koophandel voeren met zeker blank volk, dat midden in Afrika woont, en met eene menigte ezels daar naar toe komt, om katoenen kleederen te haaien, keerende nimmer dan met eene volle laading terug. Zy worden befchreeven als voorzien met korte fabels of fcymitars; waaruit het waarfchynlyk is op te maaken, dat het geene anderen zyn, dan de Arabiers van Zara aan de oevers van den Niger. De QuaquaNegers bereiden ook nog eene foort van plant, dTe veel naar onze hennip gelykt, tot een fterk kleed, waaraan zy fchoone kleuren weeten te geeven, en fraaije bloemen en patroonen te maaken, zodat hieruit blykt, dat zy in dit  be Y V O O R-K U S T. 29? dit opzicht gantsch geene flechte kunftenaars zyn. Zy dryven ook een aanmerklyken handel in het zout met hunne inlandfche nabuuren, aan welken zy het, uit hoofde van den grooten afftand, waarin zy het moeten vervce ren, tot een zeer hoogen prys verkoopen. Alle de plaatfen omtrent Qiiaqua leveren een grooten voorraad van olifantstanden, zynde het fraaiste yvoor van' de waereld. Zodra het aan de Kust komt, word het by] Engelfchen, Hollanders en Franfchen, fomtyds ook by de, Deenen en Portugeezen opgekocht; doch, hoe zeer de^ koophandel hier open ftaat voor alle volken, hebben de( Engelfchen en Hollanders echter daarin het grootfte deel,' en de naijver tusfchen deezen heefc te weeg gebragt, dat de Negers den prys merkelyk hebben verhoogd, zonder te begrypen, dat zy den uitvoer daardoor zeer verminderen, en dat de modes in Europa zeer veranderlyk zyn. Het yvoor word aldaar in zo grooten overvloed gevonden, dat het, ten tyde van Barbot, niet ongemeen was, op één dag tien duizend ponden te zien verkoopen; en de Negers vernaaien, dat de binnenlandfche plaatfen, byzonderlyk het gebergte, zo vol zyn van olifanten, dat de inboorlingen veiligheidshalven genoodzaakt worden, zich des nachts op rotfen en in holen te verbergen. Zy moeten alle mogelyke middelen te werk ftellen om hunne plantaadjen tegen de verwoesting deezer vernuftige dieren te beveiligen, en fpannen daarom ftrikken, of leggen eenige vallen, waarin zy eene groote menigte vangen: doch, indien wy aan de waarfchynlyke berichten, ook der Negers, moogen geloof flaan, is men de groote menigte van yvoor daaraan verfchuldigd, dat de olifanten om de drie jaaren van tanden verwisfelen. Op deeze wyze fpreekt Des Marchais daarvan, en de getuigenisfen van Barbot en Villault bevestigen dit gezegde. Deeze laatsten voegen 'er nog by, dat de olifanten, niet tegenftaande den aanhoudenden oorlog, door de -Negers tegen dezelven gevoerd, zo menig'Hedend. Hist. XVI. D. I. St. Pp vuldig XVIII. boek. xv. HOCFDST. :I. AFD. De onge- ooflyke oor raad an ivoor, die nen te )uaqua 'md.  XVIII. boek. xv. HOOFDST. ii. AFD fan hei goud. 298 HISTORIE van vuldig zyn, dat de inboorlingen verplicht zyn, hunne wooningen taamelyk diep onder den grond te bouwen. Door zekere ziekte echter, die onder dezelven eene vreefclyke flachting heeft aangerecht, als mede door de aan* houdende poogingen der Negers, om ze uit te roeijen, hoe zeer zy de grondflag van hunnen koophandel zyn, is derzelver getal in de laatste jaaren merkelyk verminderd. Villault, zich verwonderd hebbende, hoe de Negers aan zo veel zuiver goud komen, als de vrouwen tot verfierfelen gebruiken, meent daaruit te mogen befluiten, dat het Land aldaar ongetwyfeld echte goudmynen heeft: want hy keurt de inboorlingen buiten ftaat, om hetzelve door het vuur tot zulk een trap van fynheid te brengen. Hy zegt, dat hy de Negers herhaalde maaien gevraagd had, van waar zy dit kostbaar metaal kreegen; doch dat deezen altoos hunne oogen op de bergen floegen; waaruit hy natuurlyk gisfen moest, dat zy zei ven het uit de bergen haalden. De Europifche waaren, welke de Negers zeer gaarne in ruiling ontvangen, zyn veelal van denzelfden aart, als in andere gedeelten van Guïnée; met dit onderfcheid alleen, dat de koperen of yzeren banden of ringen hier ongelooflyk hoog gefchat worden. Barbot raad, dat men den handel alleen met kleine vaartuigen doen moet, vermits de menigte van plaatfen, daar men moet aanleggen, het werpen van groote ankers ten uiterften moeilyk en gevaarlyk maakt; daarenboven komen de Negers, wanneer zy geene grbote toebereidfelen, noch de kanonnen, noch eene menigte van matroozen zien, des te eerder aan boord. Men moet dan alleen ten uiterfte omzichtig zyn te^en alle verraad, en flechts weinige Negers te gelyk aan boord laaten; hoe noodig het zy, eene ftrikte wacht te houden, leeren de voorbeelden der Portugeezen, die veelerleie moeilykheden hebben ondergaan. Om dit kort bericht we-  de Y V O O R.K U S T. 299 wegens de Yvoor Kust te befluiten, zullen wy alleen aanmerken, dat, hoe zeer dezelve in eene menigte van kleine Staaten en Koningryken verdeeld is, deezen echter naauwlyks eenige afzonderlyke belangen nebben; zelden voeren zy oorlog onder elkander, en gevolglyk is de flaavenhandel aldaar zeer gering in vergelyking van dien aan de Goud en Slaavn- Kusten- De Schryvers hebben opgemerkt, dat eene ongemeene zwelling van den onderbuik aan den navel, uit hoofde van een breuk ^exomphaius hernia umbiticalisj eene zeer' algemeene kwaal aan de Yvoor-Kust is; doch de reden,' waarom zy zo menigvuldig plaats heeft, is onbekend. Zo gemeen als deeze is, zo zeldzaam is anderzins de mismaaktheid des lichaams. Barbot zegt, dat uit eene verbaazende menigte van Negers, waarmede hy had verkeerd, hy flechts twee gezien had, die niet welgemaakt waren, zynde de een fcheel, en de ander zonder neus gebooren. Deeze zyn alle de byzonderheden, die wy wegens de YvoorKust uit de Reizigers hebben kunnen verzaamelen. Vind de Leezer die geenzins zo voldoende, als hy verwacht had, dat hy zulks toefchryve aan den weinigen omgang, dien de Europeaanen met deeze Negers hebben, dan alleen aan boord: zelden gaan zy aan land, als om hout en water, en nimmer durven zy een landtochtje doen. (n) Door twee of drie voorvallen hebben zy zulke vooroordeelen tegen de inboorlingen opgevat, dat wy, zo lang deezen plaats grypen, nimmer een volkomen bericht van de voortbrengzelen, burgerlyke wetten, zeden, Godsdienst of gewoonten van dit volk zullen erlangen. (») Zie de laatst aangehaaldt Schryvers» op dezelfde plaitfen. Pp a ZES- XVIII. boek. xv. HOOFDST. i. AFD. Kwaaien ier inloorl'tnren.  3oo HISTORIE van XVIII. BOEK. xvr. HOOFDST. Wegens den naam en de Landbefchryving\der • Grein. < Kust, i ZESTIENDE HOOFDSTUK; Behelzende de befchryving van de Grein- of Malaguetta - Kust} van derzelver Steden, Lucht (ireek, natuurlyke Voortbrengzelen en Koophandel, van de Zeden, Taal, Godsdienst en Regeering der inboorlingen; alsmede van het Land rondom de rivier Sestos i van deszelfs bewooners, enz. De Schryvers verfchillen merkelyk zo omtrent den naam als de grenspaalen deezer Kust. Lemery en frevost zyn van gedachten, dat de Franfche benaaming roor de Guïneefche peper afkomflig is van Melega, een >tad in Afrika: doch zy zeggen ons niet, op welke wyze ieeze handel in Frankryk is ingevoerd; zodat men daaruit reen gevolg voor de waarheid van hun voorgeeven kan ifleiden. (a) Villault, Barbot, Smith en Des Marchais jeweeren met meerder reden, dat deeze Kust haare belaaming van de Europeaanen heeft ontvangen, terwyl zy Ieeze foort van peper in grooter overvloed voortbrengt, lan eenig ander gedeelte van Guïnée; en dat hunne gisting niet geheel zonder grond is, fchynt daaruit te blyken, amdat alle de andere Kusten benoemd zyn naar de voornaamfte koopwaaren, die zy opleveren: zo als de SlaavenKust, by voorbeeld, omdat.zy een grooter aantal flaaven verfchaft, dan eenige andere Landftreek; de Goud.Kust, uit hoofde van den overvloed van dat metaal, welk aldaar ge. (*) PreTOSt, Tom. 5, Liv. 9» Chap, 2. j  de GREIN.KUST. 301 gevonden word, en de Yvoor.Kust naar de verbaazende menigte van olifantstanden, die door de Europeaamn jaarlyks worden opgekocht. Wel is waar, dezelfde koopwaaren worden meestal op alle deeze Kusten gevonden; doch terwyl ieder Kust den ftapel of voornaamften uitvoer heeft van deezen of geenen tak des koophandels, zo heefc zy ook daarvan haaren naam ontleent, en deeze is door de algemeene aanneeming gewettigd. Doch, om ons met dergelyke nuttelooze en drooge befchouwingen niet langer bezig te houden, zullen wy liever tot de uitgeftrektheid en plaatfelyke befchryving overgaan. Eigenlyk gefproken, ligt de Grein Kust tusfchen de rivier Scstos en Greva, zynde een Dorp, twee of drie mylen bewesten Kaap Palmas; aftrekkende zich langs het ftrand uit ter lengte van vyf-en vyftig mylen. Villault zegt, dat zy begint aan de rivier Sanguin, en zich uitftrekt tot Kaap Palmas, maakende dit eene lengte van omtrent zestig mylen. Tusfchen deeze grenzen vind men de Steden en Dorpen van Sestos of Sestro, ten westen van de rivier Sanguin, Bottowa of Battaway, Seno, Sestro Kou of Kro, Wappo, Bado, Groot Sestro, Klein Sestro , Goyava, Garraway en Grova, welk laatste eigenlyk tot de Yvoor-Kust behoort, voorts nog eene menigte van tusfchenliggende plaatfen, welker naamen door de Reizigers niet zyn opgegeeven. (i) By gebrek van eene volkomene befchryving van alle deeze plaatfen, zal de Leezer zich met de verftrooide berichten deswegen moeten vergenoegen. Klein Sestos ligt omtrent vier mylen ten oosten der rivier van deezen naam, wordende deeze tusfchen ruimte bezet door eene reeks van rotsachtige bergen, of liever door één, die zich in de hoogte zo verre uitftrekt. De Negers deezer plaats visfchen en handelen vry, zonder ' dat Cb°) Barbot, p. 122. Ogilby, p. 380. Des Marchais, Tom. 1, p. 43. Villault, p. 7a, PP 3 XVIII. BOEK. xv[. boofdst. Klein Sestos.  302 HISTORIE va» XVIII. bobic. xvr. HOOFDST. Sanguin. BafFa. 1 < < i i i 1 Setuna. t Battaway. ] dat zy aan hunne Vorften cn Landvoogden eenige belasting behoeven op te brengen; en dit is al, wat van haare gefchiedenis bekend is. Omtrent drie mylen verder ten oosten vind men de Stad Sanguin, aan den mond der riviere van deezen naam , welke zich in zee ontlast, kunnende dezelve, niettegenftaande zy naauw, en van beide kanten met hooge boomen bezet is, die haar geheel overfchaduwen, wel twaalf mylen ver door kleine vaartuigen bevaaren worden. Deeze Stad heeft omtrent honderd huizen; weleer hadden de Engelfchen hier eene Factoory, doch de booze geaartheid der inboorlingen noodzaakte hen dezelve te laaten vaaren- De Koning van deezen omtrek is onderworpen aan den Oppervorst van Sestos, Hy is doorgaans, naar den Moorfchen fmaak, met een blaauwe tabberd gekleed, en vind groot behaagen, om de Europifche fchepen aan de rheede te bezoeken. Weleer dreeven de Portugeezen en Hollanders hier een grooten koophandel; doch de buitenfpoorige aanbiedingen der blanke kooplieden maakten den prys van peper en yvoor zo boog, dat de markt aan het daalen raakte, en tegenwoordig in eenen bedroefden ftaat is. In tyd van nood is iet eene gefchikte haven, om hout en water op te doen, ils ook om provifie aan boord te neemen, waarin men ;erder kan flaagen, dan met het inneemen van goederen. Dmtrent een myl ten oosten vind men Baffa, of Bafoy ïene nette Stad, alwaar men eene goede menigte van rvoor in voorraad houd voor het eerfte fchip, welk allaar ankert; ook heeft het geen gebrek aan peper. Zy s zeer gemaklyk te onderfcheiden door een langen zandchtigen uithoek, die, met rotfen omringd, zich in zee litftrekt. De taal, die men aldaar fpreekt, is gebrekkig 'ortugeesch, of liever eene gemengde foort van Frankifche aal. Daarop volgt Setuna, twee mylen ten oosten van 3affa, eene plaats, daar ook goede handel is in peper en rvoor. Een myl verder ligt Battaway, welk gemaklyk te  de GREI N-K U S T. 303 te onderkennen is aan twee groote rotfen, die twee mylen ten westen van het ftrand ftaan, en ook door eenige hooge bergen achter de Stad. Dit is een der bestgebouwde, volkrykfte en vruchtbaarfte plaatfen aan de Kust; doch de inboorlingen zyn zeer diefachtig. De handel in deeze plaats is zeer groot, doch word nog overtroffen door Smo, eene Stad vier mylen verder ten oosten. Deeze laatste plaats is rykelyk voorzien van peper, die de Negers zeer gaarne verruilen voor koperen plaaten, yzeren flaaven, wolle ftoffen en andere Europifche waaren. Zodra zy eenig fchip aan de rheede ontdekken, komen zy gereedelyk aan boord; doch zy zyn, even als hunne nabuuren te Battaway, zulke behendige dieven , dat men zeer zorgvuldig op hen pasfen moet. Zes mylen ten oosten van Sino ligt Sestro Ktou, eene aangenaame groote Stad, in zee duidelyk te kennen aan eene hooge Kaap, die door drie zwarte heuvels gevormd word, welken aan den westkant met hout bedekc zyn. Wappo, aan eene kleine rivier gelegen, is vyf mylen van Sestro Krou. De olifantstanden vallen hier zo wel als te Sestro Krou groot en blank, en de peper is zeer overvloedig en goed. Tusfchen // appo en Groot Sestro vind men nog twee groote Steden, Drova Dru en Nisfo geheeten: ieder derzelven levert zo veel peper, dat Barbot voor éénen ftaaf yzer driehonderd ponden kreeg. De inboorlingen deezer Steden, en van het geheele land rondom Wappo, zyn meer befchaafd, minzaam en handelbaar, dan alle de anderen aan de Kust; doch ten uiterfte gezet op gefchenken, eer zy eenigen, zelfs den geringften koop aangaan. Hunne taal is meestal onverftaanbaar, zelfs voor hunne naaste buuren; doch fchynt meer ordenlyk en zachter te zyn, dan de meeste anderen. Van Wappo tot Sestro Paris of Groot Sestro aan de rivier Bseraws loopt de Kust zuid- en zuidoost: waarts zeer eng. Deeze groote, fraaije en volkryke Stad ligt digt aan de rivier, die aldaar een vierde van eene myl ö 0 breed XVIII. BOEK. xvi. HOOFDST. Sino. Sestro £rou. Wappo. Drova Dru •n Nisfo. Groot >estro.  XVIII. BOEK. XVI. HOOFDST. Van de Gebouwen, ( 1 l 1 \ \ ^ i z ï k c v e d H fc \ Z! fc 304 HISTORIE van breed is, doch vooraan naauwer, zynde aldaar verdeeld in twee eilandjes, fommigen zeggen één, die het door. vaaren zeer moeilyk, en alleen voor kleine vaartuigen geIchikt maaken. De Stad ontving haaren naam van Sestro Paris van de Dieppers, die hier eene Factöory hadden; omdat het de grootfte en volkrykfte Stad binnen de grenzen der Grein.Kust is. De huizen zyn in een geheel anderen fmaak gebouwd, als die der andere Steden: want hier bouwen zy dezelven, 't zy vierkant of rond, een voet of vier hoog van den grond, gaande men met eenige trappen het huis in. Op deeze hoogte is de eerfte verdieping, welke men voornaamelyk houd om op te eeten, te drinken en te flaapen. Zy word belegd met matten, /an de basten van boomen gemaakt. In het midden is ;en fchoorfteen, waarin zy, by koud weder, houtskooJen jranden, en de fpys voor het huisgezin gereed maaken; lienende zulks ook, om hunne ryst te droogen, als ook iet koorn tot het maaien bekwaam te maaken. De tweede 'erdieping, die pyramiedsgewyze oploopt, word tot een 'oorraadkamer of pakhuis gebruikt, en is meestal dertig oéten hoog: deezen geeven de Stad eene zeer fraaije edaante, terwyl honderden fpitfen op een kleinen afftand ■an elkander zich in de hoogte vertoonen. Zodanig yn de huizingen der byzondere huisgezinnen; doch bealven deezen heeft de Stad ook een Palaaver of raadamer, alwaar de voornaamften des volks vergaderen, om ver de algemeene zaaken te handelen. Dit is een groot ertrek, hoog van den grond gebouwd, en in het midden 2UQ foort van gallery, alwaar deeze wyzen dè belangen ?r Maatfchappye behartigen. Hier drinkt en rookt de oning en de geringfte flaaf zonder onderfcheid van perjonen, zodra de zaaken zyn afgedaan; waarom ook de orst alsdan alle de teekenen van Majesteit aflegt, en ch tot den burgerftand vernedert. Op deeze plaats >rteert en ftelt men den prys op de kbopwaaren, maa- kende  de GREIN-KUST. 3°5 kende zulks een voornaam gedeelte der onderhandelingen uit. De laatste plaats, die wy aan de Grein-Kust ontmoeten, is Grova; fchoon zy, eigenlyk gefproken, tot de 'Ivoor Kust behoort, wanneer wy de oostelyke grenzen der Grein-Kust rekenen van Kaap Palmas, wordende dus genoemd naar het groot aantal palmboomen, waarmede dezelve bedekt is. Om den Leezer het beste denkbeeld van de luchtsgefteldheid te geeven, voor zo verre deeze bekrompen berichten toelaaten, merken wy alleen aan, dat de geduurige uitwaasfemingen der rivieren en Zeekust door toedoen der zon, gehouden worden voor de oorzaaken der kwaadaartige rotkoortfen , by welken de Europeaanen meestal hun leeven laaten. Dit heeft byzonderlyk zeer fterk plaats aan Kaap Palmas, alwaar men reeds verfcheiden mylen van het ftrand af de nadeelige luchtsgefteldheid gewaar word door een ondraaglyken ftank, die zich des avonds, vooral wanneer de wind noordoosten waait, verheft. D e voortbrengzels der aarde zyn peulen, erwten, boonen, kalabasfen, citroenen, oranjeappelen, bananen» en eene foort van noot met een zeer dikke fchil, zynde' een alleraangenaamfte vrucht, waarvoor de inboorlingen' of Europeaanen geenen naam hebben. De palmwyn en! dadels vind men hier by uitfteekendheid goed en fmaaklyk/ koeijen, varkens, fchaapen en geiten zyn hier insgelyks in overvloed; doch het voornaamfte der Grein-Kust is de overvloed van Guïneefche peper, waarin niet alleen met de nabuurige .landwaartsin woonende volken, maar ook met de Europeaanen groote koophandel gedreeven word. Volgens Barbot noemen de Negers van Sestos deeze peper Waizinzag, en die van Kaap Palmas noemen ze Emanegheta. De plant, waaraan dit fchoon voortbrengzel groeit, verfchilt, naar maate van den grond en andere omftandigheden, in grootte: doorgaans heeft het de hoogte Hedend. Hist. XVI. D. I. St. Qq van XVIIL boek. XVI. HOOFDST, Grova. Van de lucht sgefieldheid. Va n de latuur'ykeoortirengelen.  3oó HISTORIE van XVIII. boek. xvr. HOOFDST. Van det, koophan del. van een gewoon heestergewas, hechtende zich, als klimop, aan een naastgelegen boom. 't Geen aan de plant, dus opgeleid, groeit, is fterker van reuk, prikkelender en heeter van fmaak, dan 't geen in 't veld in het wild groeit, en fpreid zich verre uit. Het blad is tweemaal langer dan het breed is, puntig, zacht, en in het regenachtig faifoen aangenaam van reuk, waarna het verwelkt, en alle zyne fchoonheid en reuk verliest. Wanneer men het blad en de knop tusfchen de vingers kneust, geeven zy een aangenaame fpecery - geur, even als die van een kruidnagel. Onder de bladen, en zelfs langs den geheelen fteng, heeft zy vezeltjes, dóór welken zy zich aan den naasten boom hecht; doch haare bloem is niet wel te befchryven, omdat zy juist in die faifoenen uitbot, als 'er aan de Kust geen koophandel mede word gedreeven: het is echter zeker, dat zy bloeit, terwyl de vrucht naderhand ten voorfchyn komt in de gedaante van een vyg, zynde vervolgens naar maate van lucht en grond ook verfchillende van grootte. De bast eindelyk, welke de Negers meenen dat vergiftig is, beftaat alleen in een dun vlies, welk fchielyk droogt en kreukelt. Deeze is de befchryving deezer vrucht van Des Marchais, die in het wezeniyke volmaakt overeenkomt met het bericht deswegen van Barbot. Aan de rivier Sestos is de vrucht groot, en de plant zo lang, voortloopende, en dik, dat het op het eerfte aanzien een-ftuk hout fchynt te zyn. Bosman verzekert, dat dit Land, behalven de Guïneefche peper, nog eene andere foort van vrucht voortbrengt, gelykende in fmaak en in gedaante naar kardamom, en hebbende ook dezelfde uitwerking; en hy voegt 'er by, dat men in de landwaartsin liggende plaatfen eene foort van peper vind, die volmaakt dezelfde is, als die der fpecery- en Moiuccas- eilanden. Dit is de Piement, van welke wy reeds gefproken hebben: het zy genoeg, dat wy hier nog eenige byzonderheden byvoegen wegens des.  de G R E I N-K U S T. 3°7 deszelfs overvloed en laage prys. De Hollanders koopen het in groote menigte, met oogmerk waarfchynlyk, om voor te komen , dat het hunnen Oostïndifchen handel geen nadeel toebrenge, gefchiedende zulks ingevolge van een verdrag, tusfchen de Oost- en Westïndifche Maatfchappyën deswegen gemaakt: dikwyls worden 'er geheele fchepen mede gelaaden; en wy zyn van goede hand verzekerd, dat een vloot van vyf of zes fchepen de Kust verlaaten hebben, terwyl zy weinig of volftrekt geene andere waaren aan boord hadden. Tegenwoordig echter is deeze handel grootelyks in verval, omdat het debiet hunner Molucca• fpeceryën zo wel gevestigd is, dat zulke kunstgreepen geheel onnodig gerekend worden. Hun voorbeeld is ook door andere volken gevolgd, fchoon ons bericht is, dat de Engelfchen nog een gedeelte van hunnen voorigen fpeceryhandel behouden. Thans beftaat de voornaamfte handel van de Grein-Kust in yvoor en flaaven. Marmol verhaalt, dat vóór de aankomst der Portugeezen op de Kust van Afrika, de kooplieden van Barharyën gewoon waren, het vaste Land te doorkruifen, en met de Grein-Kust een grooten handel te dry ven in de Guïneefche peper, voerende dezelve weder naar Italië, en alle de zuidelyke deelen van Europa, (cj D e inboorlingen van deeze Kust maaken zich geenszins fchuldig aan buitenfpoorigheid in eeten of drinken, noch aan eenige andere onmaatigheid of weelde. Zy laaten de Europeaanen alle gemeenzaamheid met hunne vrouwen; en noodigen hen zelfs tot eenige minnaaryën met hunne vrouwen en dochters; ja fommigen hunner geeven hunne vrouwen ten beste aan hunne eigene kinderen, en wanneer zy door de Europeaanen over deeze verregaande onbetaamlykheid, als ftrydig met de wet der natuure, berispt worden, dan lachen zy, en noemen het een beuzeling. Eéne (O Marmol, Tom. i, Liv. r, Chap. 5. Qq 2 XVIII. boek. XVI. HOOFDST. Van de zeden der inboorlingen.  308 HISTORIE van XVIII, boek. xvi. hoofdst Van de taal, i I ] ( t < c < a Eéne hoedanigheid hebben zy gemeen met alle Negers, dat is eene geneigdheid om alles te fteelen, dat onder hun bereik komt, voornaamelyk wanneer het van vreemdelingen is, fchoon zy nimmer de gelegenheid laaten voorbygaan, aan wien het ook moge toebehooren. De zoonen fteelen van hunne vaders, en deezen wederom van hunne kinderen; zelfs dat geen, welk zy flechts behoeven te vraagen of te bevelen, dat het hun gegeeven worde, willen zy liever door behendigheid en list machtig worden. Wanneer zy aan boord van een fchip ontvangen worden, komt hun niets te onpas; in plaats van ledig heen te gaan, fteelen zy liever de koppen van oude verroeste fpykers; zy zyn echter zeer gezet op Dashees of gefchenken. De taal van dit volk is zo moeilyk en byzonder van fpreekwyzen, dat zy niet alleen voor de Europeaanen, maar zelfs voor de naastgelegen volken volftrekt onverftaanbaar is, zodat niemand in ftaat is als tolk te dienen. Alle koophandel word met teekenen gedreeven, waar* onder fommigen, die verre afzyn van voegzaam te wezen; Je Europeaanen moeten op dezelfde wyze hun hof maaken hy de Negerinnen, die, met behulp eener leevendige verbeelding, zulks zeer fpoedig begrypen- In het algemeen zyn zy welgemaakt, en fraai van houding en gelaat. De jewoone kleeding is een Paan, of een eenvoudig ftuk linnen of katoen rondom den middel. Zy zyn zeer onJerhevig aan breuken; wat daarvan de reden zy, is niet ;emaklyk te bepaalen, zonder hunne zeden van naby te rennen; Barbot heefc dezelven zo aanmerklyk gezien, dat Ie balzak tot op de knieën hing. Wanneer iemand buien zyn eigen'Landftreek reist, en een vreemdeling hem intmoet, omhelzen zy elkander, drukkende hunne fchoutets tegen elkander, onder het uitfpreeken van het woord Towa. Daarop beginnen zy malkanders armen te wryven ot op den elboog, onder geduurige herhaaling van hetelfde woord Towa: waarna zy eindelyk hunne vingers in-  de GR EJN KUST. 309 ineen fluiten, zodat zy die doen kraaken, en eindigen hunne buitengewoone groet met het uitroepen van Enfanemate, enfanemate! dat wil zeggen, myn waarde Vriend, hoe vaart ge ? Zy hebben eenige kundige werklieden en kunftenaars, byzonderlyk fmids, die het ftaal en andere metaalen zeer. goed weeten te harden, die ook wapenen en allerleie ftaalen werktuigen in volkomene orde bereiden; ook hebben zy menige fcheepstimmerlieden, die hunne Canoes van verfchillende grootte maaken op zekere regelmaatige beginfelen. Ook heeft de ondervinding hun verfcheiden nuttige verbeteringen in den landbouw geleerd, byzonderlyk ten aanzien der middelen, om ryst, gierst en Guïneefche peper aan te kweeken, als zynde de voornaamfte middelen van hun beftaan en koophandel. Hun Taba, Taba Seyle, of, gelyk anderen hem noemen, Tabo Seil of< Koning, voert eene willekeurige macht en eigendunkelyk1 gezag over zyne onderdaanen, en komt nimmer ten voorfchyn, dan met de uiterfte pracht en luister. Het volk verheft zyne macht nog fterker door zekere ingewikkelde beginfelen eener natuurlyke onderdaanigheid, en door den eerbied, met welken zy hem als een hooger wezen befchouwen en behandelen. Hunne onkunde maakt hen tot heidenen; doch de natuurlyke reden leert hun een toekomenden ftaat, gelyk uit de plechtigheden blykt, die zy voor de zielen der afgeftorvenen verrichten, als biddende dat zy dezelven in eene andere waereld gelukkig mogen ontmoeten. De nieuwe maan heeten zy welkom met gezangen en allerleie vermaaklykheden, en hunne bygeloovige achting voor bezweerders is buitenfpoorig. Naardien het Land rondom de rivier Sestos naauwkeuriger by de Europeaanen onderzocht is, dan de Grein- L Kust, zullen wy uit de Schryvers al wat aanmerking ver- r< dient overneemen. Philips fchynt zich groote moeite te^ hebben gegeeven in het nafpooren van de diepten ders Q.q 3 ver- XVIII. BOEK. XVI HOOFDST. Eunnt ■egee•mg. Het and mdom 1 riyier :stos.  31° HISTORIE vam XVIII, BOEK. XVI. HOOFDST. verfchillende Baaijen, inhammen en kreeken tot aan den mond derriviere, en vervolgens zover een belaaden fchip kan kómen: hy befluit uit alle zyne waarneemingen met Des Marchais, dat men overal veilig kan ankeren; doch dat ten zuidoosten en ten noordwesten van het kanaal de zée hol is, en de ftroomen fterk zyn. Zy is daarenboven geblokkeerd door onzichtbaare rotfen, die zes voeten onder water zyn, en twee, wier toppen zich boven het water verheffen, 't welk de voornaame reden is, waarom de vaart alhier voor zwaare fchepen gevaarlyk, doch voor kleine koffen en ligte vaartuigen genoegzaam veilig is. Het echte kanaal is tusfchen die rots, welke in het midden van de breedfte tak of inham ten oosten ftaat; de breedte is hier meer, dan een halve kabel, en de diepte zeven endertig vademen; verder is de rivier breed en fchoon, zo dat fchepen van honderd ton daar veilig kunnen ankeren: omtrent een kanonfchoot ver zyn eenige bronnen van uitneemend frisch water, waaruit de vrouwen dier plaats de fchepen gaarne voorzien, terwyl haare mans intusfchen hout hakken. De rivier neemt haaren oorfprong van verre in het Land; doch op welke plaats word niet gemeld; fommige Reizigers echter verzekeren, dat kleine koffen meer dan vyf en-twintig mylen ver kunnen vaaren; doch dat zy dan vol is van rotfen en zandplaaten, die dezelve onbevaarbaar maaken, behalven alleen met Canoes. De oevers zyn overal verfierd met fchoone boomen, rykelyk voorzien met bewoonde plaatfen, en worden met koele ftroomen van frisch water voorzien, die van de bergen rollen en in de rivier vallen. Aan beide zyden is het land zeer vruchtbaar; wilde vogels zyn 'er in overvloed, en ryst en gierst zyn het gewoone voedfel voor de inwooners; deezen, als ook het yvoor en de Guïneefche peper, maaken den ftapel uit van den handel. Doch met al den rykdom van dit fchoone Land is de luchtsgefteldheid zeer ongezond voor vreemdelingen, en ftelt hen door-  de G R E I N-K U S T.' 311 doorgaans bloot voor langduurige en gevaarlyke ziekten, die veelal op heete koortfen of fleepende kwaaien uitloopen. Men vind hier eene fchoone foort van keifleenen, doorfchynender dan agaat, zo hard als een diamant, en, als ze wel gefleepen zyn, even zo fchitteiend. Op den afftand van een honderd voetftappen van den mond der riviere ligt eene Stad, door Negers bewoond, beftaande uit meer dan honderd huizen, die allen net, welgebouwd en gemaklyk zyn, welke Stad men in zee drie mylen ver zien kan. Des Marchais geeft nog eene befchryving van twee andere Steden, die of een weinig hooger, of mogelyk op dezelfde hoogte liggen, zynde alleen van elkander afgezonderd door een helder, aangenaam, en frisch ftaand water. De eerfte deezer ligt op een Schier • eiland, welk de Baai aan het begin der riviere helpt vormen, en is de voornaame zetel des koophandels. Barbot, die. den Koning van dit Landfchap in het jaar 1687 bezocht, befchryft de plaats, waar de Vorst zyn verblyf had, als eene kleine Stad van dertig of veertig van leem gebouwde huizen, aan den oever van een aangenaam beekje, met een aarden wal omringd. Ieder huis is ten minfte ééne verdieping boven het benedenhuis, fommigen drie, en allen zyn zy wit gemaakt met zekeren kalk, die uit gebrandde-fchulpen bereid is. Hunne vloeren zyn gemaakt van ruige palmtakken, die over elkander liggen, 't welk te weeg brengt, dat men op de kamer naauwlyks zonder ftruikelen kan wandelen; het dak is van dezelfde ftoffen gemaakt, zynde overdekt met banana- en palmbladen. In de raadkamer was Barbot zeer verwonderd , een vrouwenbeeld in bas ■ reliëf te zien uitgehouwen, welk een kind in haare armen houd, zynde het beeld omtrent drie voeten lang. Aan iedere zyde van het hou. ten blok waren kleine fchotels uitgewerkt, om eeten en drinken voor den Fetiche in te ontvangen; want dit fcheen het oogmerk te zyn. In deeze kamer en voor deezen Afgod XVIII. boek. xvi. HOOFDST.  XVIII. boek. xvi. HOOFDST. i ] j s < t J \ e v F z z' n h fc 3T2 HISTORIE van ■Afgod deden de Negen hunne eeden, wanneer zy zich verbonden V°enng ^ ^ gemaakt verdraS of belofte De naam van deezen Vorst was Bafaw of Peter: hy was een man van een minzaam gelaat, zacht van aart, doch zwak van verftand, of liever zonder eenig verftand: hiervan had ik, zegt de Schryver, geduurende myn verDiyt alhier genoegzaame ondervinding, terwyl hv mv naauwlyks een uur alleen liet. De Stad, voegt hy 'er by, heeft naauwlyks eenige andere inwooners, dan de vrou. wen, kinaeren en flaaven van den Koning. Hy had dertig vrouwen, wyven en bywyven; doch de Schryver had er Hechts zes van gezien, waaronder ééne, fchoon reeds vry.bejaard, uitermaate fchoon was. Haare armen, beenen \en andere deelen des lichaams waren geteekend met atbeeldzels van vogelen en beesten, wordende deezen met een heet yzer op de huid gebrand, en vertoonende van verre als in bas-reliëf te ftaan, welk verfierfel men ildaar byzonder fchoon rekent. De Koning en alle zyne anderen droegen een kap van teenen takjes, zynde dit iet eenig teeken , welk hen van zyne onderdaanen onderleidde; want in andere opzichten deeden de kinderen het:elfde werk als de geringfte Neger. Wanneer Barbot nu in dan een plaifiertocbtje op hit water deed, was hy alyd verzeld van eenigen deezer jonge Prinfen, die de post an lchuitenvoerders waarnamen, en de Canoe roeiden. sar bot en Des Marchais merken beiden aan, dat, hoe ■ontrekt willekeurig zyne macht was, de hoofdftraffen enter zeer zelden plaats grypen, naardien de Koning meer oordeel vond, in de misdaadigen als flaaven te verkooen; en dit was gedeeiteiyk toe te fchryven aan zyne ichtzinmgheid, en de braafheid zyner onderdaanen, die ch zeer zelden aan zulke verfchriklyke misdaaden fchuldis laakten, of zy konden nog in de huisfelyke bezigheden inner nabeftaanden, of in den koophandel of in de visheryen gebruikt worden. Nog  de GREI N K U S T. 313 Nog merkt de laatstgenoemde Schryver aan, dat de Negers van Sestos de verplichtendften en befchaafdften zyn, die hy immer ontmoette; een glas brandewyn was eene genoegzaame aanleiding om de gewichtigfte dienften van hun te ontvangen; doch of hunne befchaafdheid alleen uit hunnen trek tot brandewyn voortkome, dan of óe-< zelve by hen zuiveren natuurlyk zy, kan alleen daardoor1 beflist worden, dat men beproeve, welke dierlften zy eenen' vreemdeling zullen bewyzen zonder eenige belooning of hoop van vergelding. Zy zyn van eene kloeke geftalte, welgemaakt, fterk, en van een krygshaftig voorkomen; hunnen moed komt met hetzelve volkomen overeen , gelyk blykt uit hunne menigvuldige invallen in de nabuurige landwaartsin gelegene plaatfen ter verkryging van flaaven. Het is zelfs uit deezen aanhoudenden ftaat van vyandfchap met hunne nabuuren, dat men hier flechts zeer weinige kooplieden, of liever Factoors, vind, terwyl de koophandel dikwyls geheel moet ftilftaan, waaruit dan ook voortvloeit, dat het goud te Sestos flechts weinig bekend is. De eenige bezigheid van veele Negers van dit Land beftaat in het visfchen, waarom men iedër morgen eene groote menigte Canoes langs het ftrand hiermede bezig ziet. Hunne gewoone manier van visfchen is met eene hengelroede , waaraan een haak, die zy zelden ledig uit het water ophaalen. Zo lang Snoek in dit Land zyn verblyf hield, hoorde hy van geen oorlog fpreeken, noch zag 'er eenigen fchyn van, dan alleen met een nabuurig volk, welk in dit Land was gekomen, en eenige plaatfen verbrand had. Dit echter is genoegzaam, om de verhaalen der voorige Schryveren wegens hunne oorlogzuchtige geaartheid te bevestigen; dat zy hunne vyanden, fchoon grooter in macht, geweldig aantastten, hen op de vlucht dreeven, veelen van kant, en ook menige krygsgevangenen maakten, die zy HiosNo. Hist. XVI. D. I. St. R r ver- XVIII. BOEK. XVI. IOOFDST, Van de eden der nboor. ingen.  314 HISTORIE van XVIII. boek. xvi. HOOFDST. : i i i i i Van de f Ituwe/yken. y i ( i ï vervolgens aan Snoek en andere Europifche kooplieden verkochten. Des Marchais verhaalt, dat de inboorlingen van Sestos nimmer, zelfs niet in de brandendfte hitte, of hevigfte regens, eenig dekfel over het hoofd, ja naauwlyks over eenig ander deel van hunne lichaamen draagen. In deeze byzonderheid gaan zy alle de volken van Guïnée te boven, terwyl noch mannen noch vrouwen tejps anders Iraagen, dan een klein ftuk linnen of katoen, om hunne èhamelheid te bedekken. Ook is hunne fpyze niet min ïenvoudig dan hunne kleeding, beftaande hun voornaamfte onderhoud uit groenten , fchoon zy echter eene groote nenigte vee en vogels onderhouden, om de fchippers mede te voorzien, die de Kust aandoen. Van de Franfchen', voegt hy 'er by, hebben zy de gewoonte ontleend /an Christen benaamingen, zo als Joannes, Thprhas, Paulus , Jacobus, enz., fchoon zy dezelven alleen, ter >nderfcheiding, aan hunne Opperhoofden en Beftuurders geeven. Wanneer een Europeaan of door zyne deugden )f ondeugden hunne genegenheid gewonnen heeft, dan /erzoeken zy hem de vryheid, om zynen naam aan hunne onderen te mogen geeven, en dit verzoek te zien inwiligen word als een blyk der hoogfte gunst aangemerkt; nen heefc zelfs nu reeds federt eene eeuw dergelyke naanen erfelyk gezien in hunne familiën, alzo die zeer regelnaatig van den vader op den zoon afdaalen. Hunne nanier van groeten verfchilt flechts weinig van die, welke ry gemeld hebben, dat by de rondom gelegen volken, in een ander volk aan de Grein Kust plaats heeft. Met betrekking tot het huwelyk hebben zy weinige voorafgaande plechtigheden; het eenige, dat van gewicht s, beftaat hierin, dat de minnaar zekere fomme gelds aan de mders betaalt, waarna hy zyn meisje met zich kan voeen, wanneer het hem gelieft: alleen drinkt hy eenige [esfen fterke drank met de naastbeftaanden, en brengt dan  de G R E I N-K U S T. ST5 dan zyne bruid naar zyn hut, alwaar zy door andere vrouwen ontvangen word, die het een en ander gereed maaken om eene bruiloft te houden. Den nacht brengt zy met haaren man door; daarna houd alle onderfchei ding op, en zy gaat met de overige vrouwen aan den arbeid, ontvangende op haar beurt, of wanneer het haar man goeddunkt, de eere van zyne omhelzingen. Zulke vrouwen, die haare mans het eerfte kind fchenken, en hen den eerwaardigen naam van vader doen verkrygen, genieten byzondere voorrechten voor het vervolg; zy zyn de gunftelingen haarer mans, en de voornaamfte perfoonen des huisgezins, welk geheel en al door haar beftuurd word: doch dit geluk komt haar eindelyk duur te ftaan: want, zo het gebeurt dat haare mans het eerst fterven, worden zy met dezelven leevendig begraaven. Wanneer de Kapitein of Opperhoofd van eene plaats of eenen na tuurlyken dood, of aan de gevolgen zyner overdaad in het drinken van fterke dranken fterft, heffen zyne wyven een luid gefchreeuw en geklag aan, waardoor de geheele nabuurfchap van het voorval onderricht word; daarop vergaderen alle de andere vrouwen der plaats voor het huis, om haar gehuil met de voorige uitzinnigheden te paaren. De meest beminde onderfcheid zich zelve door de grootere hevigheid haarer klachten, die mogelyk onder allen de eenige oprechten zyn, omdat zy 'er alleen reden toe heeft. De ouders van den overledenen beklagen vervolgens den rouw aan de weduw, en neemen van haar het laatste affcheid; de Priesters (Mar buts) befchouwen het lyk, en verklaaren het waarlyk en natuurlyk dood te zyn; daarop zalven zy het, nadat het gewasfchen is, met eene foort van fmeer, in welken toeftand het midden in het huis op een mat word nedergelegd. Alle de vrouwen zetten zich rondom het lyk neder, en zy, die het meest bemind plagt te zyn, plaatst zich zelve met veel bevalligheid aan het hoofdeinde, als zynde dit een post var Rr 2 eer: XVIII. -boek. xvi. HOOFDST, Van de lyk. plechtig, heden.  XVIII. BOEK. XVI. HOOFDST. I 3<6 HISTORIE van eer, terwyl de vreemde vrouwen nog een anderen kring rondom de eerften maaken. De eene tracht de andere in haare luide klachten, en in de woede te overtreffen, met welke zy zich de haairen uit het hoofd trekken. Eensklaps word het naar gefchreeuw door een diep flilzwygen afgebroken, omdat eene derzelven, by wyze van tusfchenfpeeling, de dapperheid en de edele daaden van den overledenen opzingt, waarna zy haar gefchreeuw met eene verdubbelde hevigheid herhaalen. Nadat die Uelsch muziek twee uuren lang geduurd heefc, treden twee fterkgefpierde Negers, zonder een woord te fpreeken, de kamer in, leggen het lyk op een baar, van takken van boomen gemaakt, dmgen het op hunne fchouders weg, loooende, even of zy wanhoopig en dronken waren, daarmede, onder het maaken van zeer belachelyke gebaarden, de geheele plaats op en neder. Deezen ongerym ien ommegang binnen een uur tyds verricht zynde, word het lyk van de baar afgenomen, en op den grond neder gelegd, ter plaatfé daar het moet begraaven worden, waarna het gefchreeuw der vrouwen weder op nieuw een aanvang neemt. T c r w yl het aanwezig gezehchap zich met dit gehuil bezig houd, gaat da Priester intusfehen aan het graaven van een graf, dat voor twee lvken gefebikt is. Hy flacht een bok, befprengt het graf mat deszelfs bloed, en bereid een fchoonen maaltyd van de ingewanden, waarvan hy een gedeelte fchenkt aan de weduw, die nu, als de meest bsgunftigde onder de vrouwen, een offer ftaat te worden voor de fcaim van haaren echtgenoot. Wanneer ïindelyk de Priester denkt, dat het tyd is om de plech:igheid te eindigen, neemt hy haar bv de armen, en geeft ze aan de twee Negers over, die haar op eene ruuwe oneerbiedige wyze aangrypen, en haare handen op den rug binden. In deeze houiing leggen zy haar achter over, net een plank op de borst, waarop zy, de een achter ien ander, op en af loopen, verpletterende haar dus bykans ter  de G REI IN-K U S T. 3i7 ter dood toe; daarop werpen zy haar, welke teekenen van leeven zy ook geeven moge, in hetzelfde graf met haaren man, en onmiddelyk aarde en fteenen 'er boven op, tot dat het vol is, terwyl aile de aanfchouwers, verre van dien fchrik te gevoelen, die men anders verwachten zou, dat in het menlchelyk hart zou plaats grypen, eerder in eene diepe verwondering zyn over het fchouwfpel. Onder het verrichten deezer onmenfchelyke plechtigheid heerscht by de geheele vergadering een diep ftilzwygen; en zo rasch zy geëindigd is, gaat ieder met dezelfde gerustheid heen, als of 'er niets buitengewoons gebeurd ware. De Reizigers verhaalen, dat, fchoon men aan de gantfche Grdn-Kust kundige werklieden vind in yzer en me « taaien, die van Sestos echter boven allen uitmunten, als hebbende zulks eerst van de Franfchen geleerd, en daarna zeiven merkelyk verbeterd; zelfs in zo verre, dat zy yi het harden van het ftaal veele Europifche volken verre overtreffen. D e Portugeezen waren de eerften, die de Franfchen uit het bezit van hunnen koophandel verdreeven, zo wel hier, als in andere deelen van Guïnée, indien het waar is, dat zy denzelven, volgens hunne Historiefchryvers, immer hebben be/.eten. Voor veele jaaren oefenden deeze Portugeezen eene willekeurige macht over de arme inboorlingen ; doch. naardien de groote voordeden, die zy uit deezen koophardel trokken, den naijver der Engelfchen en Hollanders in 1664 gaande maakten, begon hunne macht te wyken voor den meer oorlogzuchtigen en handeldryvenden geest deezer mededingers. Zy verlooren allengskens alle hunne Factooryën, >en daardoor genoodzaakt, hoe langs hoe dieper landwaartsin te trekken, beflooren zy, als eene laatste pooging, zich door het huwelyk met de inboorlingen te vereenigen ; waaruit het gemengdbv geflacht der Mys-tiezen is voortgekomen, welk hier veel2 Rr 3 tal- XVIII. boek. xvi. lOOFDiT. Ki/'-fls. aars. Por/ueefchelystie;n.  XVII] boek. xv]. hoofdst ST8 HISTORIE vas . talryker is, dan in eenig gedeelte.van Guïnée. Uit ftaatkunde, en mogelyk ook uit eene eigenaartige genegenheid, hebben de Portupeztn het geringe overblyffel van koophandel, dat zy thans hebben, op zich genomen, geeven Chritlk^? ?n Hf ^'of Heeren' hen ^de Christelyke kerk in, laaten hen zelfs toe tot de heiliee orden, en maaken hen zich tot nut in het voortplanten van den Christelyken Godsdienst. F «uw Deeze Afrikaanfche Portugeezen hebben in veele deelen van. Ajxiia eene uitgebreide macht gevestigd, terwyl zv zo door hunne gefbeldheid als verbindtenisfen overal eenen vryen koophandel weeten te verwerven. Zy zyn tot in de landwaartsin gelegene Landfireeken doorgedrongen, zo als ten noorden in de Koningryken van Gago, Benin, Ma. Zr\--6n d% affelegenfte doelen van Opper, en Neder. Mthopien. Zy die zich aan de oevers der rivieren, te Siërra Leona Sestos e„ Sanguin hebben nedergezet, dryven den handel met de volken aan de rivieren Gambil, Ka/amanfa , St. Domingo en Grande. Met is zeker, dat de groote voorrechten, welken deeze Mestiezen bezitten en byzonderlyk het crediet, welk zy by de Negers heb! ben, hen m ftaat zouden ftellen om mogelyk den uitge; ïu Zi™ ZWaarft,Sn handel Ce dr^ea gantfche wat reld, indien zy regelmaatig voorzien waren van Europifche koopwaaren en fnuisteryën. F De fchepen, die in den flaavenhandel gebruikt worden, doen ook tostos aan, om ryst in te neemen. waaTvan zy de honderd ponden by ruiling voor twee fchellingen koopen. De Europifche kooplieden zenden hunne koopwaa1° a,ik°Peren ™ten, lood en kruid naar den Palaa. ver of raadkamer, ruilende daarvoor geiten, vo2els en an deren voorraad Voor een half onceê kruid' kan8 men een' SfrïïT^1, °mtydS WCl eengeic' inruiIen> terwJlS andere dingen voor een even redelyke prys te koop zyn.*') CO Zie Barbot, Snoek, Villault,OgiJby, Atkins, Dapper, ^  d i G R E I N K U S T. $tc. Dit is alles, 't geen wy van hunne zeden weeten; en op welke wyze de Reizigers nog zo veel te weeten komen, kunnen wy niet beflisfen, terwyl zy zeiven zeggen , de taal niet te kennen, en weinig omgang te hebben met het volk: doch wy hebben deeze byzonderheden medegedeeld enkel op goed geloof aan Schryvers van naam, en van eene bekende oprechtheid. Om ons bericht wegens deeze Kust te eindigen, van welke ons flechts zo weinig bekend is, zullen wy alleen nog aanmerken, dat de gunfligfle maanden om koophandel te dryven zyn February, Maart en April; dat kleine vaartuigen beter zyn dan groote fchepen, om in de rivieren, en dieper in het Land te komen; en eindelyk, dat de zuidzuicöosten winden in de maand van May beginnen te waaijen, welke doorgaans hevige regens en ftormen met zich voeren, die ten uiterfte gevaarhk zyn voor de fchepen , en doorgaans met een verfchriklyke donder en blikfem verzeld gaan. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK; He Gefchiedenis van Siërra Leona, behelzende eene Geographijche befchryving van het Landfchap van Siërra Leona$ de rivier Scherbro en Siërra Leona, en van den koophandel langs dezelven gedreeven; als mede van de Regeering,Gods» dienst. Kleeding, laaien Gewoonten der Inboorlingen; met een kort bericht wegens het Koningryk Bolm en vetjcheide andere Byzonderheden, TT et naastgelegen Landfchap, daar wy aankomen, is I 1 Sièrra Leona: een naam, die door de Portugezen* aan eenige bergen van deeze Kust gegeeven is, uit hoofd- van XVIII. boek. xvi, HOOFDST. Geogra' ihifchs befcntyting van  xviii BOi- K, xvu HOOFDST Siërra < ( i l c d c e De rivier Scherbro. Jl Bi 32« HISTORIE van ' Mdew SZ0t Z™"*1 'eeUWen' .aldaar voortteelt. il Z r ? ee/en "aam van het ^rfchriklyk geruisen, Ivk nde iP° dei' ZT Cegen den oever verge! ieoast 7 y.fU S het brUllen Van een le<^ of dit deeze f3nHf> f« 7y,"let Zeggen' De ™emen enL i i Tk b«ee^nende een Groot Land; Mii IS'-?6626 benaaminS fchvnt het in zyne verte Seï'lo^ , e Verd,ePen'. De Aardryksbeichryvers 5 e fi enzen th" §a"tsch "iet ƒ ^een omtrent deszelfs jui.te grenzen, fchoon dezelven door Robert, in zvn Mas %h'£'S,drideIyk T aang—n, als Skende zich ten zuidoosten van de Gum-Kust tot Kaap Verga, of, zo als die by Labat genoemd word, Kaap La, ten S^m*™"** hiTn deeze ^enfpaalen'eene verbaazende menigte van onderfcheiden Koninervken en weeten /.«tej ftrekt de Grein-Kust wederom uir mr w« rivier r0, welke by de zuidöostelyke en tot Kaan Leona noem . Andere Schryvers wederom ftrekken de- inf!?6."21"8 f° Verre üic' en bePaale" ^ Landftreek igenlyk Siërra Leona genoemd, tusfchen de Kaapen S fc JT'p^ dee*e voorgeLgten üe groote Baai vormen, waarin de rivier Schefbro S elve ontlast. De binnenlandfche grenzen zyn nog onze erer; fchoon Barbot heeft durven beweeren, daS meir ■ojnbuegudi en het groote Koningryk van MadmgolfmZ elyke grenzen uitmaaken, zodat, volgens deeze opgave, nder het gebled van Siërra Leona een ftuk Land? van sne verbaazende uitgeftrektheid zoude behooren. O) ,,7 f.roo,te r]vier »*ro, door fommige Schryvers ïadre Bomba, door anderen Se/tate, en no£ door anderen  SIËRRA LEONA. 321 ren Rio das Palmas genoemd, fcheid het Landfchap Sestos Van dat Gewest af, welk eigenlyk Siërra Leona geheten word; zy heeft haaren oorfprong een groot eind wegs in Opper. Aithiopiën, en ontlast zich in zee aan de grenzen van Bolm Monu, of Monow, alwaar zy een groot aantal van bfeede moerasfen vormt. Groote fchepen kunnen de rivier vyf-en • twintig mylen ver opvaaren tot Bagos, alwaar de Engelfchen weleer eene Factoory hadden; en tot Kedham; zelfs tot de grenzen van het Koningryk Madingo, meer dan tweehonderd mylen van zee, kunnen vaartuigen van zestig tot tachtig ton komen; uit welk alles dit waarfchynlyk gevolg is af te leiden, dat de Scherbro een tak is of van de rivier Gambia, buiten het meir Sapor, of van de rivier Senegal, terwyl deeze beiden zich ten oosten in rechte hoeken tot dezelve uitftrekken. Boven Kedham word het kanaal van tyd tot tyd naauwer, en op veele plaatfen fchynt het geblokkeerd te zyn door de takken der hooge boomen, die 'er over hangen; voor het overige is hetzelve in de maanden van April en May, geduurende het regenachtig faifoen, wanneer het hout, Cam genoemd, gehakt word, tien voeten diep, hebbende zelfs by het drooge jaargety zelden minder dan vyf of zes voeten diepte. De vaart op de Scherbro word dikwyls geftremd door hevige ftormen, by welker aannadering de fchepen met fterke kabeltouwen aan de boomen, die langs de oevers zyn, dienen vastgemaakt te worden. Aan den mond der riviere ligt een Eiland, by de Engelfchen Scherbro, by de Portugeezen Forulba of FureU bocus, by de Hollanders Masta Quaja, en by de Franfchen Cerbera genoemd, ftrekkende zich ten zuidoosten en noordwesten langs de Kust, terwyl het tevens eene groote Baai tusfchen zich zelve en het vaste land vormt. Aan de westzyde van Scherbro zyn drie kleine Eilanden, Fota genoemd, liggende volkomen gelyk met hetzelve. De Engelfchen hebben ze den naam gegeeven van Plantain Islands, Hedend. Hist. XVI. D. I. St. S s (Veeg- XVIII. BOEK. XVII. üoofdst.  322 HISTORIE'van XVIII. boek. xvii. HOOFDST. (weegbree Eilanden) uit hoofde van de groote menigte van die kruid, welk zy voortbrengen. Het Eiland Scherbro ftrekt zich ten zuidoosten tien mylen uit, en brengt een grooten overvloed van ryst, mais, bananen, aardappelen , Indiaanfche vygen , ananasfen , citroenen, oranjeappelen, watermeloenen, de noot die men Kola noemt, alsmede eene menigte andere vruchten en gewasfen voort. Ook vind men fchoone paarlen in zekere oesters, die aan het ftrand gevoed worden; doch het visfchen van dezelven is gevaarlyk uit hoofde van de menigte krokodillen en haaijen, die den mond der riviere zeer on* vry maaken. Nog worden hier zo veele verflindende vogels en olifanten gevonden , dat men het naauwlyks op een Eiland van eenen zo kleinen omtrek verwachten zou. De inwooners zyn aan den Afgodendienst overgegeeven; doch volgen de Joodfche plechtigheid der befnydenis. Op een Eilandje ten noordoosten van Scherbro, met naame Yorks Eiland, hebben de Engelfchen een Fort opgericht, welk zy met twintig groote ftukken kanon beplant hebben; twintig fchreden verder hebben zy twee zwaare borstweeringen gemaakt, welke ieder met vyf ftukken gefchut voorzien zyn. Alle deeze werken waren van fteen gebouwd, en het guarnizoen beftond uit vyf en dertig Europeaanen, en vyftig of zestig Negers. Vóór het ftichten van dit Fort hadden de Engeljchen een loots op het vaste land, digt aan zee, vlak tegen over den oostelyken kant van Scherbro, doch deeze, zo wel als het Fort York , wierden in 't jaar 1727 verlaaten: de Factoors trokken naar Jamaica , een klein Eiland van dien naam, vier mylen ten westen van Yorks Eiland: nu is het alles verlaaten, en de Maatfchappy heeft geene Factoory hoegenaamd op het Eiland of de rivier Scherbro. Schoon de Scherbro de eerfte rivier van belang is tusfchen de rivieren Sestos en Siërra Leona, 'er is echter  SIËRRA LEONA. 323 nog een groot aantal van ftroomen en rivieren van minder naam , die 'er tusfchen beiden liggen, waarvan fom migen verfcheiden mylen ver kunnen bevaaren worden; onder deezen komt byzonderlyk in aanmerking de rivier Junco, die van allen het meest oostelyk ligt, de rivier van St Paul,, Riu de Galinas. en de rivier Maguiba of Nunez; ook zyn, behalven de rivier Siërra Leona, ten noordwesten van de Scherbro, met kleine vaartuigen bevaarbaar de rivieren die regelmaatig aan den noordwestelyken kant op elkander volgen, zo als Rio St. Anna, Rio Pu. gome, Rio de Capor, en Rio des Pedras. Wy zullen onze befchryving van dit Land met Kaap W'ionte beginnen, zynde dit de eerfte plaats, die wy met het noordwestelj ke van Sestos of Kaap Mefurado, beha! ven nog het inlandsch Koningryk Folgia, thans door den Koning van Monu veroverd, ontmoeten, en welke eenige aanmerking verdient. Deeze Kaap, door de inboorlingen IFash Kingo genoemd, is verfcheiden mylen ver in zee te kennen, terwyl hy de gedaante heeft van eenen inlandfchen of hoogen berg, door de zee omringd, liggende op 10 Gr. 5 Min., doch volgens de Kaarten van den Heer d'Anville, op 7 Gr. 40 Min. noorderbreedte. Hy is in den eigenlyken zin een Schier eiland, ftrekkende zich ten zuid zuidoosten , en west noordwesten in zee, verichaffende eene veilige ankerplaats in twee fchoone Baaijen aan de westzyde. Ook is 'er een kleine rivier van denzelfden naam, die een halve myl daarvandaan in de Baai valt, en de fcheepslieden met zeer goed versch water voorziet. Aan de oevers van deeze rivier is eene vlakte van verfcheidene mylen in den omtrek, zynde rykelyk voorzien van gehuchten, en allerleie foorten van viervoetige dieren, zo als osfen, koeijen, geiten, fchaapen, zwynen, haazen, herten en rendieren, en eene menigte anderen, zynde dit eene der fchoonfte en vruchtbaarfte Landftreeken van de geheele waereld. Vogels van Ss 2 allerleie XVIII. boek. XVII. HOOFDST. Van de inboorlingenvan Kaap Monte, enz.  XVIII. boek* xvu. HOOFDST. Hunne zeden, Regeefing. 3*4 HISTORIE van allerleie foorten vind men hier in den grootflen overvloed; en de aarde is niet min vruchtbaar in allerleie vruchten en graange wasfen, als mais, ryst en gierst. Ook groeijen hier pynappelen, citroenen, limoenen, oranjeappelen, en alle de uicneemende vruchten van Europa, Afia en Amerika De palmwyn is hier zeer aangenaam, de- lucht gemaatigd, en de bronwaters koel en verfrisfchende; in één woord, het Land rondom Kaïp Monte is, met uitzondering van het regenachtig faifoen, het paradys van dit gedeelte van Guïnée. Volgens Des Marchais zyn de inwooners eene zo voordeelige gefteldheid niet onwaardig; want zy zyn zacht van aart, gezellig, en edelmoedig, welgemaakt van lichaam, naarftig en onbaatzuchtig, zynde hunnen arbeid geenzins op gierigheid, maar op reden gegrond- Snoek geeft hetzelfde getuigenis van dit gelukkig volk, en geeft hunne deugden zelfs de hoogfte lofreden. Hunne voornaame bezigheden beftaan in het aankweeken van ryst en allerleie graangewasfen, als ook het maaken van zout, waarvan zekere gedeelten, by wyze van fchatting, aan hunnen Beheerfcher den Koning van Quoja worden opgebragt: dees Koning houd hen in de verachtelykfte onderwerping, zonder echter hun geluk te verminderen, terwyl zyn gezag meer gehandhaafd blyft door hunne ilaaffche vrees, dan door eenige buitengewoone macht, die hy tegen hen oefent. Van den oorlog weeten zy zeer weinig , flaande in geval van twist met hunne nabuuren liever den weg in van vreedzaame onderhandelingen. De mans mogen zo veele vrouwen hebben als zy kunnen onderhouden ; en terwyl de vrouwen niet min arbeidzaam zyn dan de mans, brengt hun belang mede, dat zy derzelver getal vermeerderen; ook zyn de mans in geenen deele jaloers over de vryheden, welken zich vreemdelingen met hunne vrouwen veroorloven. De opperfte macht berust by den Koning, en de rechtspleeging is in handen der Cabo-  SIËRRA LEONA. 315 Caboceros, die ook over alle ftaatszaaken handelen, en by meerderheid van Hemmen beflisfen. De Amptenaaren van Staat zyn ten zelfden tyde beftuurders der inlandfche plaatfen, welke aanzienlyke posten zy door hunne getrouwheid; voorzichtigheid en heldhaftigheid verkrygen. De kinderen van beide fexen gaan tot den ouderdom van dertien of veertien jaaren naakt, terwyl perfoonen van aanzien een klein ftuk katoen draagen, en het gemeene volk in de eerfte naaktheid blyft. Niemand, behalven den Koning, zyn Hof en de Opzieners over de Hofhouding, gaat altyd gekleed. De vrouwen van eenen middelbaarén ftaat draagen op zekere tyden, wanneer de natuur leert, dat de naaktheid zeer onvoegzaam zyn zou, gordels van palmbladen; deeze zyn zeer aartig geweven, en hangen tot de knieën, zynde omboord met zekere franje van biezen, of met garneerfel van palmbladen. Zy draagen ook koperen of yzeren braceletten aan de armen, en groote ringen van dezelfde metaalen om het dunne van de beenen, waaraan zy zilveren fchelletjes hangen, welk onder het danzen, (eene oefening, op welke zy, gelyk alle andere Nrgers, zeer gezet zyn,) geen onaangenaam geluid maakt. In andere opzichten zyn zy veel kuifcher, veel zediger en naarftiger, dan het gros der Negerinnen in het algemeen: en hunne mans zyn, volgens Villault, veel jaloerfcher, fchoon dit tegenftrydig is met het getuigenis van Barbot, Snoek en Des Marchois, als ook van Labat, die de toegeevendheid der mans in dit opzicht zeer pryzen, mogelyk, omdat zy dit geryflyk vinden. Doch de algemeenfte kleeding onder aanzienlyke lieder van beide fexen is de Tcmi, wordende deeze door hen zeiven van wollen kleederen bereid. De vrouwen draager dit rondom den middel, laatende het hangen tot op de knie; doch de mans draagen het van vooren, brengen hel tusfchen de beenen door, en binden het van achteren mei Ss 3 dei XVIII'. BOEK. XV!!. HOOFD}!. Kleeding. I  XVIII boek. xvu. hoofdst i 1 i Gebouwen, y 2 C e is v h ir 3*6 HISTORIE van tdcn g°rdel vast- Beide fexen vinden groot behaagen in het optooijen van het haair, of de wol van hunne hoofden, voegende daar tusfchen kleine gouden plaatjes, en andere verfierfelen, waaraan zy al den tyd befteeden, dien zy van hunne andere vermaaken en noodige bezigheden oven> hebben. Behalven dit is 'er nog iets, daar de vrouwen zeer op gezet zyn, naamelyk op het maaken van iets, dat.zy een Faiche noemen, als mede, om zich zo te kleeden, dat zy de mannelyke fexe het meest bekooren Haar voornaamfte verfierfel by deeze gelegenheid beftaat in een ftreep van verw of blanketfel, 't zy wit, geei of rood, dwars over het voorhoofd, welk nat gemaakt zynde, wederom in ftreepen afloopt tot de wenkbraauwen en de wangen, eer het droog is. Ook hebben zy dergelyke gefchilderde kringen op de armen, beenen en het lyf, IteJIende de Negers in deeze mengeling van verfchillende kleuren eene ongemeene fchoonheid. De verfierfels onder de mans zyn veelal van dezelfde foort, verfchillende alleen in de grootte der ringen en braceletten, waarmede hunne jrmen, bsenen, vingers, en toonen bezwaard zyn. Zonder ;enigen van deeze verfierfelen durft de geringfte Neger aaauwlyks uitgaan, en naar maate de perfoon ryker en neer op de pracht gezet is, vermeerdert ook derzelver jetal. In hunne huizen, die van hetzelfde- maakfel zyn, als ^y by de befchryving van Senegal zullen melden, zyn y net en zindelyk. De Koninglyke Paleizen en de huizen er Grooten zyn langwerpig en vierkant, hebbende ieder ene verdieping, welker vloer van zulke ftoffen gemaakt , als wy in ons bericht van Sestos gemeld hebben, zynde oorts bedekt met palmbladen, die zo digt ineen zyn ge. acht, dat zy de geweldigfte regenbuien, en de brandend" e hitte der zon kunnen wederftaan. De verdieping is eene menigte kamers verdeeld, die allen tot verlcWlnde oogmerken zyn ingericht; zynde de eerfte eene kamer  SIËRRA LEONA. 327 kamer ter gehoorgeeving, voorzien van Sopha's, die een voet hoog van den grond zyn, en bedekt mee matten van palmbladen, die zeer fraai aan elkander vast gemaakt, en met duizende fchoone kleuren zyn afgezet. Hier brengen de Grooten hunnen meesten tyd door, liggende op deeze rustbedden met hun hoofd in den fchoot van hunne meestbeminde vrouwen; zy eeten, drinken palmwyn, en rooken tabak op dit vertrek, wanneer zy vreemdelingen ontvangen; zynde een ander vertrek voor het huisgezin gefchikt, wanneer hetzelve alleen is. In hunne wyze van eeten zyn zy befchaafder dan de meeste andere Negers-; want zy eeten van harde houten borden, en fchotels van yvoor, die zeer net gedraaid zyn, en met veel zorg wit gehouden worden. Zy gebruiken een houten fpit om te braaden; en, opdat alles rein en in orde zou blyven, is hunne keuken van het huis afgefcheiden, om dus voor te komen, dat zy door geene hitte, rook of damp van het geen word toebereid zouden gehinderd worden. Het is opmerkeiyk, dat, hoe verder men van het oosten naar het westen komt, de taal der Negers van plaats tot plaats verandert. Terwyl kunften en wetenIchappen onder hen geheel onbekend zyn, beftaat hunne taal Hechts uit weinige woorden, die genoegzaam zyn om de noodzaaklykheden des leevens uit te drukken; en van daar komt mogelyk dat opmerkeiyk ftilzwygen voort, welk in alle hunne openbaare vergaderingen en byëenkomften heerscht, terwyl hunne denkbeelden ongenoegzaam zyn om de verkeering leevendig te houdenden men rius niet dan zeer verwarde klanken befpeurt. Zelfs merken de Reizigers aan, dat men in een kort gefprek zeer dikwyls dezelfde klanken hoort, en dat hunne gezangen enkel eene herhaaling zyn van vyf of zes woorden. Vïüauit zegt, dat in zyn tyd gemengd bedorven Portugeesch by hen zeer in zwang was; ook behoeven wy ons daarover niet te verwonderen, wanneer wy het groot getal Mysi Hezen XVIH. BOEK, xvii. ïOOFDiT. Taal.  XVIII. BOEK XVII. HOOFDST. Gods. dienst. i Koophandel. | i ) 1 ] ( \ \ t 32« HISTORIE van Hezen in aanmerking neemen, die in dat gedeelte van Afrika verfpreid z n, die zich zeiven eene taal gevormd hebben, door die der Portugeezen en Negers onder elkander te vermengen. Dezelfde Schryver zegt ook, dat het voor Euro. peaanen moeilyk is zich een onderfcheiden denkbeeld van hunnen Godsdienst te vormen, als zynde deezen een mengfel van den Mahomedaanfchen, dien zy van de Mooren ontleenen, welken op het vaste land kruifen, en voorts van Afgodery, onkunde en bygeloof. Zeker verftandig Aeger zeide hem eens, dat de Blanken God, doch de Zwarten den duivel dienden: en Des Marchais verzekert, dat de laatsre by hen zeer geëerd word. Zy bidden en offeren aan hem, zonder echter zyne Goddelykheid te erkennen, of hem te beminnen; en Snoek merkt met grooten fchyn van waarheid, dien hy uit veelerleie voorbeelden afleid, aan, dat hunnen Godsdienst daarin beftaat lat zy zich aan den wil van hunnen Koning en Opperhoofden geheel en al onderwerpen; hierin zou de hoofdom van alle hunne deugd begreepen zyn; en aan het i jvenge zouden zy zich weinig bekommeren. ' Alle Europeaan- n, die hier handel dry ven, koopen ;ene groote menigte matten, katoenen kleederen en yvoor jp, die niet minder is dan die, welken zy aan de YvoorKust vinden; het geen de inboorlingen echter van de Negers koopen, die meer noordwaarts woonen, is geeler ^an kleur, en minder van waarde, fchoon het grooter 'alt dan in hun eigen Landftreek. Ook verkoopt men iier de huiden van leeuwen, tygers, panthers, en andere Pilde dieren, die in menigte op de bergen tieren. Nog ïvert deeze Kust jaarlyks vyf of zeshonderd flaaven; loch zy koopen ze zei ven op, of krygen ze in ruiling -an den Koning van 'Manlingo en de inlandfche Gewesten -an Afrika: want de gewoonte verbied iemand tot flaaf e maaken, dan de misdaadigen, die ten voordeele van den  SIËRRA LEONA. 329 den Koning verkocht worden. Kaap Monte levert insgelyks, volgens Des Marchais, nog wel zo veel goud, als de onkosten van eene Factoory zou kunnen goedmaaken, fchoon het van binnen 's lands moet gehaald worden. Behalven alle deeze artikelen van koophandel, hebben de bosfchen nog eene menigte boomen, waarvan goede verw kan bereid worden, welken de Negers omver hakken, en op rollen aan ftrand brengen in ftukken van omtrent vyf voeten in de lengte, zynde het gereedfte om in te fcheepen. Dit is het hout, welk onze kooplieden Cam noemen, en in veele opzichten boven het Brazilifche hout ftellen. Atkins merkt aan, dat de vreesachtige gefteldheid der inboorlingen het eenige beletfel is van eenen voordeeligen handel aan deeze Kust. Zy omringen het fchip met Canoes, die zy met groote vaardigheid roeijen, en wanneer zy een Cabocero aan boord hebben , zingen zy den geheelen tyd uit eerbied. Eer zy aan boord komen, zien zy zeer naauwkeurig rond, en op het dek komende toonen zy aanftonds hunne bevreesdheid, door zeker ongeduld en bekommering in hun gelaat, 't welk maakt, dat zy zich zeer haasten, en 'er mag niets het minfte gebeuren, of zy werpen zich in zee. Wanneer 'er een Cabocero aan boord komt, geeft hy den Kapitein oogenbliklyk eene verklaaring over van het laatste Europisch fchip, dat aldaar geankerd heeft, ten bewyze van de eer en minzaamheid, met welke zodanig fchip was behandeld; eene gewoonte indedaad, die, met voorzichtigheid en oordeel wordende uitgevoerd, zeer nuttig, doch wanneer zy flechts uit infchiklykheid zonder onderfcheid gevolgd word, zeer nadeelig is, terwyl zy alsdan aanleiding geeft,"dat de Negers zo veel te beter gelegenheid krygen tot plunderen en fteelen. Het zou een eindeloos werk zyn van ieder onderfcheiden Koningryk binnen het gebied van Siërra Leona te fpreeken, en te gelyk onnodig, omdat de natuurlyke Hedend. Hist. XVI. D. I. St. T t voort- XVIII. boek. XVII. HOOFDST.  Ï3P HISTORIE van XVÜfc BOEK, XVII. HOOFDST. Het Ko ningryk Melurado. Gewoon ten, zede en Gods dienst der inboor/in.gen. voortbrengfels en zeden des volks niet merkelyk verfchillen: her, zal echter, eer wy tot de noordwestelyke zyde van Siërra Leona overgaan, niet onvoegzaam zyn, eene korte befchryving mede te deelen van het Koningryk Mfurado. Schoon dit Land eerst in aanmerking komt, wanneer wy de Kust verder befchryven van het zuidoosten tot het noordwesten, hebben wy echter ons verhaal daarvan uitgefteld, uit hoofde van het minder belang, als ook, omdat het in zeker opzicht van het voorige afhangt. Tusschen Kaap Mefmado en de rivier Sestos vind men de Rio Junco, eene fchoone rivier, wordende ook Rio del Punto genoemd, liggende op 5 Gr. 50Min. noorderbreedte, zynde aan den mond omtrent vyf honderd pasfen breed, de oevers beftendig groen, en veifierd met bosfchen van oranje- citroen- en allerleie foorten van vrucbtboomen Zes mylen verder ten oosten is de rivier Jabo, aan welke eene fchoone, groote, en wélbevolkte Stad gelegen is. Digt by deeze plaats hebben de kooplieden van Dieppe weleer eene Factoory aangelegd , waarvan nog, volgens Des Marchais, zichtbaare oveiblyfiels voorhanden zyn, die ons genoegzaam kunnen verzekeren, dat de Normandiërs hier koophandel hebben gedreeven. Ten ^aanzien van Kaap Mefurado en het byliggend Land, verzekert Snoek, dat de voornaame oorzaak van den welvaart der inboorlingen gelegen is in den uitmuntenden palmwyn, welke deeze Landftreek in grooten overvloed voortbrengt, als ook, dat op deezen in rang van koophandel de ryst volgt. De inwooners neemen in ruiling fchulpen, zynde dit naar hunne gedachten de aanmerklykfte van alle bezittingen ; zodat Philips voor omtrent een half pint deezer fchulpen dertig ponden ryst kocht Zy zyn ook zeer gefield op yzeren ftaaven en fcharlaken kleederen; doch het Land brengt geenzins zo veel voort, dat het eene laading daarvan zou kunnen vergoeden. Des Marchais beweert in-  SIËRRA LEONA. 331 integendeel, dat Kaap Mefurado vyftienhonderd of twee duizend flaaven jaarlyks levert, alsmede vyf honderd centners yvoor, goud naar gelang van de naarftigheid en fchranderheid van den Factoor, en zo veel verfhout, als men maar wil. Het Land is volkryk, en de bewoonde plaatfen zyn langs de Kusten zo digt aan een, dat zy flechts ééne Stad gelyken. De vrouwen zyn zo byzonder vruchtbaar, dat men zich verwonderen moet, hoe het Land genoegzaam onderhoud oplevert voor zo veel kinderen. Schoon 'er in het bouwen van byzondere huizen weinig orde word in acht genomen, zyn echter hunne Steden zo fraai en evenredig aangelegd, dat zy naauwlyks van elkander te onderfcheiden zyn, dan door het omliggende land. Het Paleis des Konings verfchilt van de andere huizen alleen in grootte en menigte van kamers, en ook daarin, dat hy eene prachtige Raadkamer heeft, die zekerlyk prachtig moet genoemd worden in aanmerking van de eenvoudigheid der zeden, en de onkunde in befchaafde kunften en weelde. In het midden van iedere plaats heeft men op pilaaren,omtrent zes voeten van den grond, eene beurs: by de inboorlingen een Kaldé of Koffyhuis genoemd. De deuren van deeze beurs ftaan altoos open; men kan dus ten allen tyde daarin gaan, en vind ook gezelfchap en palmwyn. Hier maaken zy koop, fpreeken over hunne zeer bepaalde Staatszaaken, drinken , en rooken tabak, Op Kaap Mefurado is eene foort van weelde ingevoerd j die in de andere gedeelten van Guïnée, van Kaap de drie Punt.n tot Senegal toe, naauwlyks bekend is: dezelve beftaat in eene foort van draagftoel of Palanqum van palmbladen , waarin aanzienlyke lieden zich door hunne flaaven op de fchouders laaten draagen. Philips heeft de gelegenheid waargenomen, om naar Andrea te gaan, zynde de Hoofdftad en de verblyfplaats van den toen regeerenden Vorst, die Peter genaamd wierd, een naam van oude Tt i her xvra. boek". xvii. HOOFDST. I I  33a HISTORIE van XVIII. boek. XVII. hoofdst. i < l 3 ■\ c 2 f f C herkomst, die van gedacht tot gedacht op de Koningen van dit Land was overgegaan. Zy ligt omtrent acht mylen ver de kleine rivier Mefurado op, zynde omringd door bosfcben, en onzichtbaar voor dat men 'er omtrent in is. Even als de andere Steden en Vlekken van het Koningryk, is zy rondom met een fterke hooge aarden wal voorzien, waar achter de huizen , tot welker verdediging dezelve ftrekt, zich geheel en al verbergen. In plaats van poorten" zyn 'er kleine holen in de wal, die even groot genoeg zyn, om 'er al bokkende door te gaan, zynde dit hunne wyze van verfchanfing. De matten, op welken zy zitten, zyn zeer fraai, en keurig afgezet met rood, wit, geel, groen, en eene menigte andere kleuren- Eén-ftuk, in hunne gebouwen opmerkeiyk, is, dat de keukens zo gemaakt zyn, dat zy die altoos open hebben aan den te^enDvergeftelden hoek, waaruit de wind waait. Hebben zy sen oosten wind, dan zyn zy aan de westzyde open; met sen zuiden wind aan denoordzyde, krygende dus, zonder de onaangenaamheid van den vlakken wind, eene verfche ucht. In het algemeen gelyken deeze gebouwen meer naar vertoonplaatfen, dan naar woonhuizen. Behalven leezen hebben de Negers groote gebouwen, tot Magazyïen dienende, waarin een zeer aanzienlyke voorraad ran ryst, gierst, peulvruchten, palmolie en aqua vitte. In iedere week word door den meester des huisgezins een jenoegzaame voorraad aan de vrouwen gegeeven; waarna iet Magazyn voor die geheele week geflooten word. In Ie beftlering van het huishouden heerscht eene uitfteekend eregelde orde. Iedere vrouw heeft haar byzonder werk paar te neemen, welk haar is opgelegd; zy draagen zorg roor haare kinderen, doen elkander allen mogelyken lienst, zonder dat eenige twist of tweedracht, door heerschucht of jaloersheid veroorzaakt, de rust van den huize ;ooren, leevende integendeel, verre van als mededing:ers elkander de .genegenheid van haaren Heer te benyen, in eene volkomene eendracht als zusters. Da  SIËRRA LEONA. 333 De Godsdienst deezer Landftreek is de grootfte Af godery, geheel verward, en zonder eenig vast beginzel: zy veranderen hunne Fetkhes naar hunne eigenzinnige willekeur. Het algemeenst voorwerp van aanbidding is de zon, aan welke zy offeranden doen en gefchenken toebrengen van palmwyn, olie, vruchten en verfchillende foorten van dieren. Voorheen waren zy ook gewoon menfchen te offeren; doch deeze barbaarfche gewoonte is opgehouden, nadat de koophandel hen deed begrypen, dat hun eigen waar belang in de menigte van flaaven en gevangenen gelegen was, welken zy nu aan de Europeaa. nen verkoopen. De gefchenken worden door den Hooge priester of Marbut eigenhandig gegeeven, deelende hy alles, wat daarby van waarde is, met den Koning, terwyl het overige voor het gemeene volk blyft. De leer van Mohammed heeft nimmer onder dit volk opgang gemaakt , fchoon men zulks aan den naam van hunnen Hoogenpriester zou vermoeden; hoewel het waarfchynlyker is, dat die naam van de Europeaanen ontleend, en door de Negers vervolgens in hunne taal is overgenomen. Ten noordwesten van Scherbro vind men de groote rivier Siërra Leona, by fommigen Mitom^a, by anderen Tagrin of Tagrim genoemd. Deeze rivier neemt, volgens eenige Aardrykskundigen, haaren oorfprong uit een meir in het Koningryk Mandingo; terwyl anderen beweeren, dat zy een tak is van de rivier Senegal, of liever van den Niger; welke gevoelens aan verfcheide uitzonderingen onderhevig zyn. De mond, of eerfte opening der riviere, is drie Engelfche, ja volgens fommigen drie Hollandfche mylen breed ; doch een myl of vyf hooger op is de breedte flechts één myl. Vooraan is zy niet boven de twee vademen diep, uitgezonderd een naauw banaal digt onder de bergen, welk van zes tot tien vademen water heeft, en dus de vaart en den handel op deeze fchoone rivier grootelyks vermeerdert. Zy is vol yan allerleie Tt 3 visch, XVIII. boek. XVIJ. HOOFDST. Van de rivier Siërra Leona.  XVIII. BOEK. XVII. HOOFDST. Van de luchts. gejield- heid, i < 1 1 j j 7 l 334 HISTORIE vo visch; doch, zo ver als zy by de Europeaanen bekend is, en mislchien wel tot haaren eerften oorfprong toe, is zv zeer onveilig door de krokodillen. Zonder eenige opening is zy aan de oevers beplant met fchoone groote boomen, en vol Eilandjes, allen met hout, en b>zonderlyk met pamboomen voorzien, waarvan de inboorlingen een ongelooflyken voorraad van wyn verzamelen. Toen Villault hier was in het jaar 1666, hadden de Engelfchen op eene deezer fraaifte en vruchtbaarfte Eilanden eene Factoory Het huis was gebouwd zo van gebakken als gehouweï lteen, wordende met vier ftukken gefchut en een klein guarnizoen verdedigd. Barbot merkt aan, dat, terwyl de noordzyde der nvier laag en vlak is, het dus alleen het zuidelyk Land is, welk veele hooge bergen heeft, en, eigenlyk gefproken, Siërra Leona genoemd word; de meeste Reizigers echter geeven de gantfche Kust van Sestos tot Kaap vLa deeze algemeene benaaming. In. het open en vlak land verheft zich op het midden van den dag, hoe zeer anders « *?Kte der z°n ondraaglyk is, eene heldere verfrisfehende koelte, waardoor het, uitgezonderd in de bosfehen en op ie bergen, zeer draaglyk word. In het algemeen geeven ie menige voorbeelden van zwaare fterften onder de Eu■opedanen duidelyk genoeg te kennen, dat de luchtsgefteldïeid voor hun zeer ongezond is. De geduurige donder :n regen , met eene benaauwde, verflikkende en kwaadtartige hitte vergezeld, die fomtyds zes, doch ten minfte iitoos vier maanden in het jaar aanhoud, brengen zulk :en bederf van lucht te weeg, dat duizende infekten voort:omen, en al het dierlyk voedfel binnen weinige uuren ot eenen wezenlyken ftaat van verrotting geraakt. Vercheiden dagen achter elkander moet men zich in huis op. luiten, om de verderfiyke befmetting van den dampkring o veel mogelyk te oatwyken. Somtyds geeven de fchiefk opkomende ftormen een verbaazend doch tevens ver- fchriklyk  SI, E.R RA L £ O N A. 335 fchriklyk tooneel; de dag verandert eensklaps in den nacht; midden op den dag beèft men de fchriklykfte duisternis, en de geheele natuur fchynt op dén oogtnbük van ge daatfie verwisfeld. Dan, hoe zeer dit vreemdelingen moet verbaazen en vervaard maaken, zelden echter zyn de gevolgen noodlottig, en.de inboorlingen, zo veel vermag de gewoonte, worden 'er niet het minfte door verfchnfet. (J>) Sterra Leona word dóór twee volken bewoond; waarvan het eene, volgens de Franfche taal, Vieux Capez, en fet andere Kcmtms Riantst genoemd word. Het eerfte houd men voor het befchaafdfte volk van Afrika; het laatste voor een wild, woest, oorlogzuchtig volk, wordende doorgaans menfchenëeters genoemd , gelyk ons gezegd is, dat het woord Manez in de taal der Negers beteekend De Portugeezen van Kongo en Angola houden de Kapezen en Manezen voor dezelfde foort als de Gia. gas en 'Galas, die de oostelyke en noordöostelyke. gedeelten van Kongo bewoonen, en die reeds langen tyd de fchrik van hunne nabuuren geweest zyn. . Men denkt, dat zy allen afkomftig zyn van één gefiacht, te weeten van de Calas Atonous, die de landwaartsin liggende ftreeken bezitten, alwaar de rivier Sestos haaren oorfprong neemt. De Kapezen en Manezen waren tot het jaar J505 geduurjg in oorlog, wanneer de laatsten, de binnenlandfche ftreeken verlaatcnde, beflooten zich aan de Kust neder te zetten, waarvan de eerften natuurlyke bewooners waren, neemende zy verder het wreede befluit, om hun L3nd te verwoesten, en het aan de Poriugetzm te verkoopen, die zich omtrent op dien tyd op de westelyke Kui-t van Guïnée hadden nedergezet. Na hunne aankomst vonden zy den grond zo ryk en vruchtbaar, dat zy vast voorop Atkins, p. 56. Barbot, p. 72, Villault, p. 154. Des Marchais, Tom, 1, p. 97, enz. XV .11, BoF.k.. XVif HOOFDiT, Van de Kar; zen Een.  336 HISTORIE van XVJII. BOEK. xvu. HOOFDST. Hunne menigvulaigeoorlogen. i \ \ c ( 1 c 2 1 V 'è \ i e V O levZen kolt* * b,yV6n' a"e de Ka^ % en 3nL Jneem!n' T de Portuêeezen te verkoo Dan' dJ 5 ' r* m de° ftryd fneuvelden, op te eeten. hoor,' hl n 6 5^*? "**oopig ™ren , en deeze wani nT/elv60 kr3ChfC g3f' VOnd de vvand hefc oiiTe bflmen Jyr O0gmeurk' van d* volk geheel te onder ï Jg?j ' °f ,lever gehsel uic te roeiJ'en, te volvoeren. Zy behielden een gedeelte van derzelver grondgebied Zr. wyl deeze barbaaren het overige blevfn bezitten' hel S^utVd' tVYFd4^k oorloogS/dut naamelvk t S fD £d' ^ aan de Kust was, Zich S een^n 78" ,£* #d maakten de zich tot eenen gewelddaadigen inval gereed: doch de an. ™™Z\Züier t0ti Cene| dWerenWnto waarui men wel kan opmaaken, hoe verwoestend deeze onooloudlyke vyandlykheden geduurende zo veele jaaren voor 3«de volken waren. D% Kapezen leeden Sst^St ^ ï nT d V3Ven gfde2Ite Van hun ^^kend L?nd, 've Jinderd ,„ hunne kunften en wetenfchappen, grootelvks Dntvolkt, en ieder oogenblik in gevaar omi d£?S» «rfchnklyke en wreede nabuuren ontrust en overvallen d orden. Hunne oorlogen echter wierden rasch m?n bloeg, dan voorheen; beide volken waren uitgeput? en ein- enadee7ennneNrP f^R geraakten ^ elkander te enadeelen, bleef er niet meer dan de begeerte daartoe vn Mn Vlerzekert' da* zv tegenwoordig onderworpen E, M ? Kr^mng Van &M0^ die zvn verblyf houd op a7dlt v ^00rzeekefen Vonzinïeen der voorzaten an, deeze Vorften, overheerd, zyn zy naderhand door eszelts nakomelingen, en wel door Onderkoningen, bv en Donghas; genoemd, beftuurd; doch naderhand hebben ien deeze Donghas zeiven tot onafhanglyke Vorften selaakt, en, toen AtMns in 't jaar 1727 aldaar in 't Lafd -as, met elkander, de jongfte broeder met den oudften, arlog gevoerd. De jongfte, Tomas genoemd, toen omtrent  SIËRRA LEONA. 337 omtrent zestien jaaren oud, hield zyn verblyf te Tombey, omtrent eene myl vanBagos, op eene plaats, alwaar de Engelfche fchippers doorgaans ankerden. . De noordzyde van de rivier Siërra Leona, aan den mond, is in bezit van twee Koningjes, de beheerfchers van Burri en Bolm; de eerfte heeft den zuid , de ander, den noordkant. Doorgaans houd de Koning van Burri' zyn verblyf in een Dorp van dienzelfden naam; het be ftaat uit ongeveer driehonderd hutten, en vyf honderd weerbaare inwooners. Men wil dat de Koning van Bolm en verfcheiden zyner hovelingen tot het Christendom bekeerd zyn door Portugeefche zendelingen; hoe geöeffend zy zyn, vinden wy niet aangetekend. In de landtaal, zegt Bolm, volgens Barbot, zo veel als laage grond; zommigen fpreeken het uit Bulom , of Bidon, met by voeging van 't woord Berre, of goed; uit welke zamenvoeging ontftaat het woord Bulomberre, met welken naam het gantfche Landfchap Siërra Leona zomtyds benoemd word. De Kust van Bolm is laag en effen, in vergelyking van die van Burri, agter welke de beruchte bergen liggen, by de Portugeezen Siërra Leona genoemd ; maakende een keten van de hoogfte heuvels, de Ambofes uitgezonderd, in geheel Noord- of Zuid. Guïnée. Tusfchen deeze bergen vind men zulk eene menigte holen en fpelonken, dat een kanon, in de Baai gelost, een fchrikwekkende weergalm maakt; geen angstbaarender uitwerking deed de donder , toen dezelve de eerfte maal hier te lande gehoord wierd. De Portugeezen noemden ze hierom Montes Claras. Wy komen weder tot de rivier Siërra Leona; dezelve . is bedekt met eilanden en kleine heuveltjes, naar hooi * bergen gelykende. De voornaamfte Eilanden zyn Togu,' Jasfo, Benfé; op het laatstgenoemde hadden de Engel.) fcben eene Factoory en een klein Fort, tegenover het pa. leis van Kapitein Tomas. Het Fort was van fteen gemaakt omringd van fchanspaalen, voorzien van vyf ftukken zwaar Hede.\d. Hist. XVI. D. I. St. V v ge- XVIII. BOEK. XVIJ. HOOFDST. Van de Zoning■ykenJuni en 8olm. Eilanden i de ■hier ierra ,eona.  XVIII. boek, xvi i. HOOFDST. 1 I I 1 \ I 1 I 1 333 HISTORIE van - gefchut, met een gordyn tusfchen beiden en een platte form mee twee ftukken gefchut. De bezetting beftond doorgaans uit twintig Blanken en dertig vrye Neeers woonende in hutten, door het gefchut van 't Fort gedekt. In den jaare 1704 wierd het, zonder dat het eenigen tegenftand bood, bemagtigd door den Heer Gulzin. De bezetting beftond toenmaals uit honderd man; allen. Uitgezonderd een kanonnier en zes foldaaten, onder aanvoering van den Kapitein, verlieten het Fort, zo ras zv het fchip zagen naderen. Nadat de fterkte geplonderd en, nevens andere inlandfche goederen, vierduizend olifantstanden buit gemaakt waren, flegtten de Franfchen het lort tot den grond toe. Het Fort op het Eiland Tasfo i 6ét iTniefd!" ml MiCUd * Ruiter> in denia"e Op een kleinen afftand van het hoofd der Franfche Baai, zynde een kreek aan den mond der riviere, riaïït Barbot een kom met zoet water, 't welk van de Ken haaiende, m deeze bewaarplaats verzameld word in zult eene menigte, dat 'er honderd vaten, in een uur tvds door weinige handen, kunnen gevuld worden. Niets kan in fraaiheid evenaaren deeze bekoorlyke plek gronds om ringd met boomryke heuvels, die een geftadig lommer /erfchaffen, m een Gewest, dat door de zon word jraaden; ontelbaare watervallen, vloeijende langs de ber ;en met een zacht gemurmel, of vallende met een gewei! iig gedruis, ftreelen of roeren den aandacht, naar gelande nen omtrent het voorwerp is geplaatst, of de koelheid 'an net achtbaar toonee! vermeerderende. In deeze be.oorlyke wykplaats placht onze Schryver dikmaals het mddagmaal te houden, en, wanneer zvne bezigheden her oeheten, geheele dagen te flyten. In een bïïch! nie ;erre van daar , ftaat het huis van Kapitein 7 oma , 3 ever zyne verblyfplaats, beftaande uit eene menigte kHne mtten, omringd van wel aangeleide plantaadjen, opgevuld met  SIËRRA LEONA. 339 met fmaakelyke vruchten. Voor de vryheid der fchepen, om hier hout en water te mogen haaien, geniet hy eene belasting van twee of drie kroonen van ieder fchip. Aan weerskanten van de rivier is het land vruchtbaar in ryst en gierst, zynde het voornaamfte voedfel der landzaaten, De vrouwen maaien de ryst, en maaken 'er kleine balletjes of koekjes van; de mannen doopen dezelve in water, en eeten ze met fmaak, zonder eenige andere toebereiding. Limoenen, oranjeappelen, citroenen en bananen groeijen hier in groote menigte en volkomenheid; doch 'er valt weinig Guïneefche peper, hoewel het weinige, welk de oord oplevert, in zyne foort zeer voortreflyk is. De rivier hooger op, zyn alle de gemelde vruchten, als mede ananasfen, Inriiaanfche vygen, watermeloenen, wilde peeren , casfava, witte pruimen , maniok, verfcheiden foorten van peulvruchten^ en de noot Kola zeer overvloedig. Ten dienfte der fchepen op de zee, brengen de landzaaten, op hunne fchouders, deeze vruchten naar het ftrand. Behalven vruchten, wortelen en de van zelf voortkomende voortbrengfels der aarde, vind men 'er overvloed van vogelen, varkens, haazen, herten, welke de zeelieden kunnen koopen voor een weinig brandewyn, waarop de landzaaten zeer gefteld zyn; zy houden 'er meer van dan van palmwyn. De berggewesten zyn ryklyk voorzien van olifanten, leeuwen, tygers, wilde beeren, verfcheiden foorten van aapen, nevens flangen van eene vervaarlyke grootte; indien wy de Schryvers mogen gelooven, kunnen zy een mensch op eenmaal te lyve Haan. De Negers beweeren eene plant te hebben, van eene onfeilbaare kragt tegen het vergif deezes diers; doch,alzo het fchaarsch is, fterven veelal de landzaaten aan hunne kwetfuuren, eer zy dezelve kunnen bekoomen. Zo menigvuldig zyn de aapen, dat zy, zich in troepen verzamelende, aanvallen doen op de plantaadjen, en dezelve verwoesten en berooVv 2 ven, XVIII. boek. xvii. HOOFDST. Poortbrengfelsdes Lands.  XVIIL boek. XVII. H.OOFQST. I ] 1 S4o HISTORIE vAN li%n meSP(,eene/.Plooderaucht' aan dit lelvk dier fcywnder agen. Eene foort van dezelve, hier Barry genaamd in N°8J°nS zvnde' ]eeren zy recht op gaan, en verkiezen zelden eene andere houding; zy maaien ^ZTu gi£rSt',d0,°pen 26 in ^ter, draajen ze o? hunne hoofden naar de fchepen, en draaijen hetfpit, om het vleesch te braaden. Niets is te moeilyk voor dit naabootzend dier, zelf kan het, met een mes, oesters opmaaken, waarvan het zeer veel houdt. De Negers hier te lande zyn zeer gefield op deszelfs vleesch, en fchatten het boven alle andere dieren, behalven dat van den ohfant De bosfchen verfchaffen eene fchuilplaats voor eene on. telbaare menigte papegaajen, duiven en andere vogelen, van de fchoonfle foort; doch om de dikte en dStheid der boomen, kunnen ze niet gemaklyk gangen worden De zee en nvieren leveren denzelfden vlch als de over£ oorden van Guïnée, en een aanhoudenden voorraad v?r! verfche levensmiddelen voor de Europifche zeeheden • want, volgens Barbot, zyn de Negers hier te Juv om vischgereedfchappen te maaken; zy hangen geen anderen visch, dan dien de zee achter de rotfen naLf * Overal is het land bedekt met boschaadje en vruchtb Am!u;-Jeen,gen zeer gezond en voor de mLchlvke gefteldheid voegende, anderen uitermaate vergiS Zet Knaahg'',lnKZyne reisbefc^yving, van eene/boom, na een beukenboom gelykende, by dé Negers Ign 1 eeT Lnlhif'T eene langwerpige vrucht, gelyk fan eene peullchil, ten aanzien van haare grootte in drie fe"^ «Hen van dezSlhadeljK hoedanigheden. De Negers gebruiken ze om hunne boo- rgerinS?tgen; fifó kan te" dien einde b*<* ^nen; ie genngite hoeveelheid, met de voeten des menschlvken ichaams vermengd, is doodelyk. Binnen d?peu ™ .eflooten vier of vyf vierkanteboonen, na genoeg geTy2 aan  SIËRRA LEONA. 341 aan tamarindenzaad, omringd van een harden bast, bevattende een geelen korrel, uit welken het vergif word getrokken. De inwooners van dit gedeelte van Skrra Leona, aan beide zyden der riviere, zyn niet zo zwart en plat van neus, als de meeste andere Negers. Hunne ooren ver fieren zy met eene menigte poppegoed, Kajubo genaamd; zeer gemeen is het, hunne wangen en neuzen te tekenen met zekere af beeldfels, door middel van een gloeijend heet yzer. Hunne vingers zyn belaaden met yzeren ringen, en de armen met braceletten. Beide lcxen gaan moedernaakt tot haar vyftiende jaar; dan beginnen zy te draagen een ftukje laaken, om den middel of rug gewonden, of met bladen van boomen, tot fcbortekleeden gemaakt. Wyders draagen zy een lederen gordel, aan welken een lang mes of ponjaard hangt. Lieden van rang, echter, verfchynen in 't openbaar in een langen loshangenden mantel van geftrcept katoen, gelyk de Mooren, met den gordel daar over been, of 'er onder, naar gelange zy verkiezen, meer of min gekleed te zyn. Gelyk zy van natuure kwaadaartig, kyfachtig en ja* loersch van aart zyn, leeven zy niet lang onder elkander buiten gekyf en oneenigheden; de Europeaanen, die geduurig bloot ftaan aan hunne beleedigingen, kunnen niet gevoeglyker wraak neemen, dan door hunne hutten te verbranden en hunne plantaadjen te verwoesten. Aan den anderen kant zyn ze maatig en fober, uit hoofde van hunne afkeerigheid van vraatzucht en dronkenfehap. Hoewel zy ongelooflyk veel van fterke dranken houden, drinken zy, echrer, nooit buitenfpoorig veel; het verlies van het verftand befchouwen zy als eene der beestachtigfte ondeugden, welke de mensch kan pleegen. Desgelyk- bezitten zy eene vaardigheid van begrip, en kieschheid van gevoel, byzonderlyk de Kapeefche Natie, welke men by andere Negers niet aantreft. Met dit alles zyn Vv 3 ze XVIll. boek. xvi!. HOOFDST. Kleeay der Landzaaten. dart en zeden.  34a HISTORIE van XVIII. boek. XVII. HOOFDST. ze uitermaate wellustig en verwyfd, hoewel het tevens zeker is, dat hunne aanhoudende oorlogen met de Maneefen hunne dapperheid eenigzins aangezet, en hunne krygskunde vermeerderd hebben. Ieder Stad hier te lande heefc eene openbaare zaal of fchool, waarheen alle de ouders hunne dochters zenden, om zingen, danzen en andere weetenfchappen te leeren, onder 't opzicht eener meesteresfe van adelyke geboorte. Na hier een jaar gewoond te hebben, houden de jonge Juffers een openbaar Ball, om aan alle de inwooners de blyken te vertoonen van de vorderingen, welke zy in de fchool gemaakt hebben. Zy mag d^n naam van de fchool der liefde draagen: want hier kiezen de mannen hunne vrouwen, doen hunne eerfte verklaaringen van liefde, en worden 't eerst verliefd. Men weet hier niet van acht geeven op rykdom en geboorte; elk man kiest de vrouw, wier begaafdheden hy meent hem gelukkigst te zullen kunnen maaken. Een minnaar heeft zyne liefde niet verklaard, of hy word aangezien als een getrouwd man, mids zyne omftandigheden toereikende zyn om eenige gefchenken te doen aan de ouders der Juffer, en aan de Matroone, die haar heeft opgevoed. Villault beweert, dat alle gevoel van welvoeglykheid en zedigheid bepaald is aan de mannen; zynde de vrouwen de geilfte lichtekooijen. Volgens hem zyn alle hunne vrouwen gemeen: een man neemt een zeker getal wyven, of zo veele. als hy wil, bepaalende zyne omhelzingen tot eenige weinige; de overige laat hy te huur gaan aan zyne landgenooten of aan vreemdelingen. Zy, die de eerfte plaats in haars mans liefde bekleed, en eigenlyk den naam van huisvrouwe draagt, word door alle de overige met groote onderdaanigheid gediend, en haare kuischheid door den man naauw bewaakt. Hunne ftraffen en zuiveringen van misdaaden zyn gelyk aan die wy, in ons bericht wegens de Goud Kust, vermeld hebben. Bv  SIËRRA LEONA. 343 By de aantyging van overfpel, moord en de gruwelykfte misdaaden, moet de befchuldigde een zeker rood water drinken, door de Regters toebereid; dat wil zeggen, in dien by ongeregeld van leeven, of een fterk vermoeden tegen hem zy, dat hy den overleedenen een kwaad hart toedroeg. Hy drinkt van 't water, tot dat hy beginne te zwellen, en fterve; met voordacht is die drank zo fterk gemaakt. Doch wanneer de Rechters een oogmerk hebben om de ftrEffe te verzachten, verlengen zy ryklyk het water, en verzwakken de kracht door inmengfelen. Zy hebben hunne Paluavtrs, of Raadhuizen; hier vergaderen de voornaamften van het Dorp, om de gefchillen tusfchen de Landzaaten, of met de Europeaanen by te leggen. By het ingaan van de groote zaal, groeten zy elkander, door het buigen van den elleboog en het aanraaken van het hoofd met de hand. Nadat beide partyën gehoord zvn, en de zaak duidelyk is voorgedraagen, word de billykhëid van wederzydfche eisfchen bepaald door de meerderheid van de ftemmen der Rechters. Panyarnng noemen zy het fteelen van menfchen, of van eenige andere zaak. Indien de een den anderen beftolen hebbe, heeft de gewoonte het tot eene wet gemaakt, dat de beftolene, zo veel zyn verlies bedraagt, z>ne fchade mag vergoeden; doch hy moet, voor de Rechters, in het PaiaaverhoJ, bewyzen, dat hy, by de verwisfeling van eigendom, geen voordeel heeft. Hunne hutten zyn veelal van eene ronde gedaante, met een ruim plein in 't midden; de deuren met oester, fchelpen en kinkhoorntjes geplaveid; op verfchillende plaatfen van het huis ftaan twee of drie kruizen; var buiren zyn ze met kalk bepleisterd, en rondom beplanl met pynappel en weegbree boomen, als mede met byën korven, welken zy van den ftam eens booms maaken, en op hooge paaien plaatfen. (O Het CO P- 7a. XVIII. boek. XVII. HOOFDST. I .  xvjii. BOEK. XVII. HOOFDST. / 1 < | i j 1 ( d % t i g ó k h P h le 344 HISTORIE van Het befmeeren van hunne lichaamen, inzonderheid hunne armen en beenen, mee palmolie, is de dagelykfche gewoonte der Negers van beide fexen; zonder van luyheid beichuldigd te worden, mogen zy dit niet nalaaten. Eenigen gebruiken civet, of muskus, welken zy verzamelen van een dier, 't welk aan de oevers van de Scherbro word gevonden; het is gelyk of iets grooter dan de kat; het noord gelykt naar dat van eenen vos. Boven hebben wy dit reukwerk reeds befchreeven Wat aangaat hunnen Godsdienst en regeeringsform, barbot merkt aan, dat zy eenige leerbegrippen gelooven, averal elders onbekend. Voordat de Kapeefen en Maneefen Mafhanglyke Staaten hadden opgericht, wierden zy beituurd door Onderkoningen, welke, volgens de wetten aes Lands, het recht bedienden. Hunne vierfchaaren en indere openbaare vergaderingen hielden zy in eene kaner, aan hunne paleizen belendende, welke zy Fankos noemden; aan het boveneinde zat de Onderkoning, als Jpperrechter, op eenen hoogen throon, en met eene raaije mat, als een verhemelte, overdekt^ de Saltates. ws, of Raadsheeren, zaten rondom hem op banken iier verfchynen de gefchilvoerende met hunne voorfpraa-en; en na hunne zaak bepleit te hebben, verzamelt de Onderkoning de aangevoerde bewyzen, welke hy voor e Raaden brengt. Met de meerderheid was het vonnis eveld, hebbende de Regter eene beflisfende Rem, en eritond uitgevoerd, het zy het in eene geldboete, lyf. •rarfe of ballingfchap beftaa. De Advokaaten of Rechtseleerden zyn niet minder omfJachtig in hun gewaat, dan e Heeren van den langen tabbert in Europa; zy houden lepels in hunne handen en fchellen aan hunne voeten[ermede geeven zy nadruk aan dat gedeelte van hun ieidooi, welk zy van hunne Rechters voornaamlyk wil* n hebben opgemerkt, door het roeren van hunne fcheln en het flaan met de klepels. Zy zyn gekleed in lange man-  SIËRRA LEONA. 345 mantels, of eene foort van kazakken, verfierd met lange vederpluimen, welke hun, in het oog der Europeaanen, een kluchtig voorkomen geeven. Niets minder belachelyk zyn de plechtigheden by de verkiezing van eenen Saltatesque. De Kandidaat is gezeeten op een houten ftoel, naar lands gebruik uitgedoscht. Nadat de Onderkoning hem verfcheiden flagen in het aangezicht heeft gegeeven, met de bloedige ingewanden eenes boks, ten dien einde geflacht, befmeert hy hem daarmede over 't geheele lichaam, zet hem eene roode muts op het hoofd, en fpreekt het woord Saltatesque. Deeze afzichtige en morfige plechtigheid geëindigd zynde, word de nieuwe Raadsheer, in zynen ftoel, driemaal rondom de Eanko gedraagen; hy geeft een feest, 't welk drie dagen duurt, waarby vreugdevuuren gebrand, en de musketten gelost worden; ten befluite der plechtigheid, en ter voltooijinge der verkiezinge, offert hy eenen os, welken hy in ftukken fnydt, en onder zyne Mederaaden uitdeelt. Na de bekeering des Konings van Fatema, door Vader Bareira, volgden zeer veele Negers, uit alle Gewes- < ten, zyn voorbeeld, en ontvingen het licht des Euange-' liums. Deeze bekeering, van welke de Jefuïten zo veel ophefs maaken, gefchiedde in den jaare 1607; zints dien tyd zyn de opgezeetenen der Kust, en in de daad ook van de binnenlandlche ftreeken, tot hunne voorgaande afgo. dery vervallen. In Siërra Leona, zo wel als in veele andere oorden van Afrika, draagen de Negers, op hunne armen, beenen en de borst, kleine afbeeldfels, welke zy Grisgris noemen, en aan welke zy by aanhoudenheid een godsdienftigen eerbied betoonen. Wanneer zy eeten of drinken, offeren zy een klein gedeelte daarvan aan deeze kleine Godheid. In hunne volkomene overtuiging, dat hy een byzonderen invloed en gezag heeft over de hoofdftoffe, het water, gaan zy nooit in hunne Canons, 't zy op zee of op de rivieren, zonder, door dit beboedHedejxd. Hist. XVI. D. I. St. Xx middel, XVIII. BOEK. XVII. HOOFDST. Hun 7odsUenst.  •XVIII. HOEK, xvir. HOOFDST. Labat's bericht yanhunne ■perfoonen en Godsdienst. '. 1 1 t ] i \ d e z v ]( v e o n li fi y 34ö H I S T O R I E van middel, zich tégen gevaar te dekken. En gelyk zy van een goeden uitflag hunner reize, de eere geeven aan denfieAcm dus verdubbelen ...zy hunne aanbidding,, yver en dankerkentenis voor zyne. gunst by de wederkomst van eenen tocht. Omstandiger is Labat, in zyn bericht wegens de perloonen en den Godsdienst der Negers van Burri. Mannen en vrouwen zyn hoog van geftalte en zeer welgemaakt,, zeer zwart van kleur, met geregelde gelaats:rekken, leevendige en doordringende oogen, en witte ■anden. Men ziet onder hen geene platte neuzen, of likke lippen, noch eenige dier gebreken in de wezens.rekken, welke onder de Negers als fchoonheden worden tangezien. De mannen hebben zo veele vrouwen, als zy n ltaat zyn, voor gefchenken van derzelver ouders te tooperi. Doch, hoewel zy haar met groote eerbetoooing «handelen, maaken zy inzonderheid werk van ééne 'rouw, die weezenlyk de huisvrouw is; de andere moeen veeleer als bywyven worden aangezien, die haare ichaamen mogen ten beste geeven aan vreemdelingen, 'oor eene zekere huur, welke zy met den man deelen. Van haare ontuchtigheid is geene de minfte fchande' vernocht: integendeel, zy worden gehouden voor getrouwe lenstmaagden, die het belang haarer meesters behartigen, ri haar beroep getrouw .waarneemen. Geduurende de wangerheid,_ heeft de man geene gemeenfchap met de rouw, en, in de daad, in geene vier jaaren na haare ver* >sung. De Prins, die in den jaare 1666 op den throon m Bum zat, had den Christelyken Godsdienst omhelsd, 1 ,was gedoopt met den naam van Philippus; aan zvne nderdaanen liet hy vryheid van. geweeten, en drong niet iet geweld op hunne bekeering, hóewei hy de Zendetigen ten zynen Hove onderhield; de eene was een Te. ut, de andere een Kapucyner. Weinig vermocht de rer deezer Vaderen, ter beteugelinge van de buitenfpoo- rige  SIËRRA LEONA. 347 rige drift der landzaaten voor vrouwen en wyn, de twee hardnekkigfte ondeugden in den boezem eenes Negers: hoewel andere Schryvers hen verheffen als voorbeelden van maari^heid en ingetoogenheid. In andere opzichten, zeggen de Jefuïten, zyn ze eerlyk, oprecht, menschlievend en herbergzaam jegens de vreemdelingen. Nog heden hebben zy iets over gehouden van de zeden der NorKannen, die, in vroegere dagen, zich onder hen hadden gevestigd, indien wy mogen geloof flaan aan de Franfche Schryvers, die eene zonderlinge gaave hebben, om by de geringfte gelegenheden, hunner Natie te plichtpleegen. De heerfchende Godsdienst, is, volgens Labat, de afgodery; doch zonder vaste beginfels, geestlyke orde, feestdagen of plechtigheden. Het getal hunner Goden is onbepaald, of liever, oneindig; ieder een fchept, naar zyne grilligheid, zyne eigen Godheid. De eene vereert een hoorn, de anderede fchaaren van een krab, de derde een nagel, een vogelkop, een alikruik, of een fteen. Alle deeze voorwerpen hunner godsdienftigheid draagen den naam van Fetiches; niets verfchillen zy, in dit opzicht, van de oostlyke Provinciën van Guïnée. Barbot bericht ons, dat in de Provincie of het Koningryk Kapez, de Koninglyke waardigheid erfiyk was in hetzelfde geflacht, vóórdat het, door den Koning van Qiwja, wierd veroverd; de jongfte zoon volgde altoos zynen vader op: by ontftentenis van manlyke erfgenaamen, wierd het naaste bloed, met eenige byzondere plechtigheden, tot den throon geroepen. Eene menigte Edelen komen hem in zyn huis bezoeken, binden hem de handen op den rug, en voeren hem aldus naar het Paleis, onder eenen grooten toeloop van volk, die hem langs den weg uitjouwen en befpotten, en zelfs het recht hebben, hem met geesfels te mogen teisteren; ten zinnebeelde, dat dit de laatste reize is, dat hy de weezenlyke neigingen des volks zal ondervinden. By zyne komst in Xx 2 het XVIII. boek. xvi r. 100FDST.  3+3 HISTORIE vah XVIII. boek. HOOFDST. iet Paleis, word hy bekleed met de tekens der Koninglyke waardigheid, in de Fankos, of groote zaal, alwaar ie Raadsheeren en Edelen des Koningryks by hem hunne opwachting maaken. De oudfte Raad doet vervolgens eene aanfpraak tot het volk, over de noodzaaklykheid der verkiezinge van een Opperhoofd, en weid uit in den lof des verkoozenen Monarchs; vervolgens geeft hy den Koning eene byl in de hand , daarmede aanwyzende de noodzaaklykheid van het ftraffen der misdaaden, welke nadeelig zyn voor de Maatfchappy. Daarna word de Koning gekroond, onder de toejuichingen des volks, al hetwelk rondom den throon verzamelt, om hunne onderdaanigheid en getrouwheid te betuigen. (_d) De overleedene Koningen worden begraaven aan den openbaareri weg, die naar de Hoofiftad loopt; ter verdeediginge van deeze gewoonte, merken zy aan, dat per. foonen, in hun leeven zo zeer in rang uitfteekende boven andere menfchen, insgelyks in hunnen dood door eenige ongemeene plechtigheid behoorden onderfcheiden te zyn. Alle de andere plechtigheden zyn gelyk aan die wy, in ons bericht wegens de Goud. Kust, vermeld hebben. Elk word begraaven met het waardigfte, welk hy bezat; aan 't hoofdeinde des grafs word eene kleine opening gelaaten. Het lichaam word naar het graf gedraagen door een ftil getal vrienden, meer of minder talryk, naar gelange der waardigheid des geftorvenen: de gehuur» de rouwdraagers ftorten traanen of uiten weeklachten, naar maate zy betaald worden, Wy zullen deeze Afdeeling befluiten met een kort uittrekfel uit Atkins, raakende Kapitein 3ufePh-> van welken wy boven melding gemaakt hebben. Deeze kleine Prins had zyn Dorp verlaaten, omdat hem zyne leevenswyze naby de Engelfche Faktory te kostbaar viel: als mede om (<0 Barbot, p. 123.  SIËRRA LEONA. 349 om de gelegenheid der rechtspleeginge. Hy had Engeland en Portugal bezocht, en was, in het laatsrgenoemde Koningryk, door het ontvangen van den doop, m den fchoot der kerke aangenomen. Hy had eene kleine Kapel gebouwd, in welke hy en zyne Christen onderdaanen de verkondiging van de leere van Christus plachten by te woonen. Hier rechtte hy een kruis op, leerde verfcheiden zyner onderdaanen leezen, en deelde onder hen kleine gebedeboeken uit. Door naarfiïgheid en door koophandel heeft hy zich vernkt, en zyne onderdaanen gelukkig gemaakt; het omringerde land vloeit over van fraaije koornlanden, wortelen en vruchten, terwyl zyne binnenlandfche nabuuren verplicht zyn, van honig en maniokwortels te leeven. Toen Jtkins hem bezocht, was hy gekleed in een Europisch gewaat, en ontving hem met groote beleefdheid en herbergzaamheid. Hy zond zyne Canoes, om de Europeaanen het vermaak van het vaneen van Manetees te doen genieten, en liet niets onbeproefd, 't geen dienen konde om hun bezoek aangenaam te maaken, of een gunftigen indruk van zyn karakter te geeven. Xx 3 ACHT- XVIII. BOEK, XVII. HOOFDST.  3*0 HISTORIE der XVIII. BOEK. XVHf. HOOFDST. I. AFD. Befchry ving van ■ de bin- j nenland fehe Ge- r westen. K V d v K Vi Jl K M tot hei ACHTTIENDE HOOFDSTUK; Historie der Binnenlandfche Gewesten van Afrika. EERSTE AFDEELING; Aardrykskundige befchryving van de binnenlandfche Gewesten, vm Kio Sestos tot aan Siërra Leona* met naame van het Koningryk Monou, en de' Koningryken Quoja en Hondo; als mede van de Zeden, Godsdienst, Regeermgsfarm, enz. der Landzaaten. rV7"y zullen dit Hoofdftuk beginnen met een bericht VV iwegens de Binnenlandfche Gewesten, tusfchen ito Sestos en Siërra Leona. De eerfte inwooners van aam, welke wy ontmoeten, zyn de Quabes, aan de zuid'ke oevers van de rivier Sestos woonachtig. Voormaals 'aren zy ondergebracht door ■FUmfie, Koning van Folzia; och het juk hebbende afgeworpen, zyn ze federt een ry volk gebleeven, hoewel ondèr de befcherming der eizers van Monou, of Manou. (A) Daarop volgt de ?rmogende Natie van Folgia, en het groote Keizerryk lonoiii beider grenzen zyn volftrekt onbekend. Beide oningryken worden befproeid door de rivieren Junco en 'A,} He Engelfche Aardrykskundigen noemen dit Keizerrvfc mdt.Manowt zo doet ook d'Amille, voorgegaan door Bol. «» in zyne Kiarr van de Kust van Afrika-, meer geld by ons gezag vaa Barbot en Dapper.  binnenlandfche gewesten van AFRIKA. 351. en 'Arvoraio, welke Folgia-van het Koningryk Karrow fcheiden, doch fints de vereeniging deezer twee Naren, houd.de Monarch van Karrow zyn verblyf in het Koningryk Folgia. De Folgidanen zyn afhanglyk van oen Keizer van Monou, en de Quojaanen wederom aan hun onderhoorig. Deeze vermogende Monarch oeffent zyn gezag over alle de nabuurige Natiën, en heeft ze, op eenige weini-; gen na', onder eene bykans flaaffche gehoorzaamheid, ge-' bracht. Zy betaalen hem eene jaarlykfche belasting van de voortbrengfelen des lands, of van Europifche goederen, welke zy van de Negers aan den zeekant koopen, onder anderen glaswerken, yzerftaaven, of flaaven: de-, zelfde belastingen verwachten, op hunne beurt, de Fc!* giaamn van hunne onderhoorigen. Den Keizer van Monou geeven zy den toenaam van Mandi,- zo veel beteekenende als Heer, en aan de Qwjaanen dien van Mandi Monou, of dienstknechten van den Fleer; zy rekenen het zich tot eere, als tolplichtigen van Zyne Keizerlyke Majesteit te worden aangezien. Hierdoor zyn onze Aardryksbefchryvers tot den misflag vervallen, dat zy bet provincia'al of fchattingfchuldig Koningryk Qur.ja met het Keizerryk Monou verwisfelen. («) Niettegenftaande deeze onderdaanigheid aan den Keizer, geniet ieder Koning een onbepaald gezag in zyne eigen Staaten; hy kan wetten maaken, oorlog verklaaren of den vreede fluiten, zonder iemands verlof, volgens zynen eigen wil en keuze. Verwonderlyk is het, in de daad, dat een volk, zo verachtelyk als die van Monou voormaals waren, in ftaat geweest zyn, in den loop van eenige weinige jaaren, een zo vermogend en uitgebreid gebied te vestigen, als het tegenwoordig is, alleen door de kracht der wapenen: en niet minder verbaazende, misfchien, is het, dat een zo ver- («) Barbot, p. 83, en de aangehaalde Schryvers. XVIII, BOEK. XVIII. HOOFDST. I. AFD. Bet Keizer- ■yk flynon.  352 HISTORIE der XVIII. j30ek. xv/n. hoofdst I. afd. ■Het Ko ningryk Quoja. 1 Hondo, d een y machtig j Land. h a v g vermogend volk als de Folgidanen zich geduldig aan het juk hebben onderworpen, zonder, tot herftellinge van hunne vryheid, eenige poogingen te doen. Geene andere reden kan van zo ongewoone voorvallen gegeeven worden, dan de ligging der Landen, en het verwonderlyk beleid van t Hof van Monou, waarvan wy nader zullen handelen, nadat wy de verfchillende Koningryken deezer J-and(treeke befcbreeven hebken. Thans volgt het machtig Koningryk Beneden Ouoia, bevattende de geheele uitgeftrektheid van Kaap Mafuradl tot aan de rivier Scherbro, van achteren de Zeekust omvattende, in eenen cirkelboog. Opper- Qwja ligt noordwestlyker, en grenst na aan de Scherbro en de Koning, ryken Hondo ten noorden, Solon ten noordwesten, en het Koningryk Oost-Bolm ten zuiden. Barbot verzekert, dat het geheele binnenland, van Kaap Monte tot aan Wacongo, naby de rivier Siërra Leona, den naam van Ouoja voert; doch, op het gezag van Dapper, VAnville, erTden naauwkeungen Aardryksbefchryver Bolton, hebben wy het Mafurado ZüidÖ0sten SePlaats^ beginnende met Kaap Van de Koningryken Galas, Galavay, Hondo en Kar■ow weeten wy weinig meer dan de bloote naamen, en lat zy een keecen uitmaaken achter de Zeeprovinciën, van e:nlandsche Gewesten van AFRIKA. 359 lyk fchuil, by het minfte gevaar, dat des Konings leeven dreigt: hoewel zy 'er zelden afkoomen, zonder eene beftraffing, of aantyging van ondankbaarheid, dat zy, van het brood hunnes Heeren geleefd hebbende, thans weige ren om voor hem te fterven. Eene andere gewoonte, by hen gebruikelyk, is, het vieren van een feest, by het overlyden van eenen nabeftaanden bloedverwant of boefemvriend. Doorgaans duurt dit feest flechts tien dagen, of het moet een Koning zyn, of iemand, die hun zeer dierbaar was: zelden duurt het, in dit geval, korter dan eene maand. Die verplicht zyn dit feest te vieren, zweeren, hunne handen hemelwaarts opheffende, geduurende dit tydverloop, geene ryst te zullen aanraken; geen water te zullen drinken, als een zeker vat, 't welk zy met een toonen, kan bevatten; en, eindelyk, van alle huwelyks-gemeenfchap zich te zullen onthouden, zo lang de tyd van rouwdraagen duurt. De vrouwen doen eene gelofte, geen ander gewaat dan witte Taant te zullen draagen; het haair niet te tooijen, en den grond tot haare flaapftede te gebruiken; aan het einde van den rouwtyd, heffen de rouwdraagers hunne handen naar boven, als een zinnebeeld van het volbrengen van hunne verbintenisfen. Geene Natie onder de Negers heeft eene grooter menigte ftaatebke plechtigheden dan de Qnojaamn; en het zekerfte middel om hunne achting te winnen, is, te toonen dat men een welgevallen heeft in de zeden der Natie; veele van dezelve doen eere aan de menschlykheid. Indien de vrouw van overfpel befchuldigd, en geen ander bewys dan de aantyging haars echtgenoots worde aangevoerd, word zy, op haaren eed, vrygefproken; zy zweert by Belli Paaro. dat zy onfchuldig is; zy frneekt dien geest, haar te willen befchaamd maaken, indien zy van de waarheid afwyke. Maar indien zy, na gedaanen eed, overtuigd worde, gebied de wet, dat haar man, in den xviii: boek. XVill. HOOFDST. 1. AFD. Verbin. tenisfen.  XVIII. BOEK. XVJJt. HOOFDST. i. AFD. < 1 1 ] ' i 1 < 1 I l k 3&> HISTORIE der den nacht, haar naar eene openbaare plaats voere, alwaar de Raad vergaderd is om. over haar te recht te zitten en het vonnis te vellen. Na de Janmnins, of zekere geesten, te hebben aangeroepen, word zy hier geblinddoekt , om haar te beletten die weezens te zien, welke haar uit de waereld zullen voeren; de misdaadige word eenigen tyd in den waan gelaaten, dat zulks gewisfelyk naar lot zyn zal. Nadat zy de angstwekkendfte vermoedens en de akeügfte onzekerheid heeft doorgeftaan, befnt de oudfte van den Raad eene flaatelyke aanfpraak, m welke hy haar voor oogen houd de fchandelykheid sener losbandige en ongeregelde leevenswyze, en haar de wreedfte flraffen dreigt, indien zy daarin volharde. Een verward gedruis, 't welk voor de flemme der lannanins word gehouden, klinkt eensklaps door de kamer, vergarende, dat haare misdaad, hoewel der zwaarfte ftraffe vaardig, zal vergeeven worden, omdat het haa-e eerfte >vertreedmg is; tevens gebiedende zekere lichaamskwellin*en en boetedoeningen , en eene zo geftrenge kuiscnheid Jpleggende, dat zy geen jongetje op haare armen mag neemen, of eens mans gewaat aanraaken. Tot nog toe jyn de Qtiojaanen van gevoelen, dat vreeze en fchande :traffen zyn, evenredig aan de misdaad. Maar indien zy indermaal onder dezelfde aantyging valle, en de vermoeiens duidelyk zyn, gaat de Belhmo, of Opperpriester, net eenen zyner Saggonoes, of dienaars, door gepaste >edienden verzeld, vroeg in den morgen naar haar huis, ;n maaken een vervaarlyk geraas met eene foort van \a uZy SryPen en voeren haar naar 't gerechtshof, loende haar vooraf driemaalen rondom de markt loopen, 'erzeld van hetzelfde geraas en werktuigen; allen die van iet genootfchap der Bslli zyn, worden toegelaaten als [etuigen van het gebeurde. Zonder naar haare verdeedi;ing, of beloften van beterfchap te luisteren, word zy evoerd naar een bosch, de Jannanins toegewyd: van dit  binneklakdsche gewesten van AFRIKA. 361 dit oogenblik hoort men niets meer van haar; zelfs mag men haaren naam niet noemen. De Negers, gelooven, dat zy door de Janmnins buiten de waereld gevoerd word; doch Barbot onderftelt, mét veel waarfchynlykheids, dat zy in het bosch ter dood gebragt, en haar lyk hei melyk begraaven word. Wanneer iemand van manflag of dievery beticht word, zonder genoegzaame bewyzen ter zyner overtui-^ ginge, word hy veroordeeld tot de proeve door Bellimo, zynde een rnengfel van zekere kruiden of boomfchorzen, welke de beichuidigde genoodzaakt word in zyne hand te houden, in de overtuiging, dat indien hy fchuldig zy, terftond op zyn vel blaaren zullen opkoomen. Somtyds beftaat de Beilimo proeve in den. befchuldigden te doen drinken een groot glas met zeker vocht, beftaande uit een aftrekfel van den bast van de Nmo- en Qitoni-boomen , welke by de Negers voor zeer vergiftig worden aangezien. Die een zuiver geweeten hebben, ontdoen 'er zich terftond door braaking van, en worden, om deeze beproeving van hunne onfchuld, als te zuiverder aangezien : doch den misdaadigen ontftaat fchuim op den mond, en zy worden diensvolgens des doods waardig gevonnisd. Aldus overtuigd, word de misdaadige gevoerd naar het verborgene bosch, verre afgefcheiden van alle wooningen, en ondergaat aldaar de doodftraffe. Op de knieën liggende, word hem bet hoofd afgehouwen, en op een lans geplaatst; zyn lichaam word gevierendeeld en aan zyne vrouwen gezonden, of liever aan haar gegeeven, (want zy woonen veelal de rechtspleeging by,) om de laatste overblyffels des gedooden te verbranden. De vrienden kooken het hoofd, florpen het afkookfel op, en vernagelen het kaakebeen, ten blyke dat zy hunnen plicht volvoerd hebben: eene fchrikwekkende gewoonte, met de overige zeden deezes aandoenlyken volks volftrekt onbeftaanbaar. Hedend. Hist. XVI. D. I. St. Z z Z y XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST. i AFD. Bellimo°roeve.  362 HISTORIE der XVIII. boek. xvm. HOIFDST. i. AFD, Godsdienst. Zy gelooven in één Opperweezen, fchepper van alles; doch hunne denkbeelden zyn te verheeven, dan dat zy eene bepaaling, of zelfs eene befchryving toelaacen van de eigenfchappen diens Weezens, 't welk zy Kanna noemen. Nogthans eigenen zy hem toe oneindige macht, oneindige kennis, en overaltegenwoordigheid, of die algemeenheid en onmeetelykheid van natuure, welke hem overal doet tegenwoordig zyn. Doch zy zyn het niet eens omtrent zyne eeuwigheid: beweerende fommigen, dat hy zal opgevolgd woraen van een ander Weezen, 't welk de ondeugd ftraft en de deugd beloont. Zy gelooven dat de geftorvene veranderen in geesten, welke zy Jannanins of befchermers noemen; hunne zaak is, hunne ouders en voorgaande vrienden te bewaaken. Een Neger, voor eenig gevaar vluchtende, ylt naar het graf van zynen befchermgeest; indien hy het ontkoome, word zyne tusfchenkomst 'er de eer van gegeeven; tot dankbaarheid offert hy eene koe, ryst en palmwyn, in de tegenwoordigheid van de nog leevende vrienden des Jan. nanins, die, by deeze gelegenheid, met zingen en danzen rondom het graf, zich lustig vrolyk maaken. De Quojaa. nen, die eenig ongelyk hebben geleeden, vluchten naar de bosfchen, de onderftelde verblyfplaats der Jannanins, uiten hier hunne klachten, en fmeeken dezelve, hun de hand te bieden in het wraakvorderen, of by den Kanno een goed woord te doen. By alle voorvallen en zwaarigheden neemen zy hetzelfde hulpmiddel te baate, als mede by het navorfchen van toekoomende gebeurtenisfen. Indien 'er, by voorbeeld, geen Europeaansch fchip aan de Kust koomt, (want hierby hebben zy even groot belang als de Kust-iVtger*,) ondervraagen zy de Janna, niw omtrent de oorzaak des vertoevens, wanneer 'er fchepen zullen koomen, en of zy ryk gelaaden zyn? In één woord, hun eerbied voor de geesten der geftorvene is buitenfpoorig; zy eeten noch drinken, zonder den eerften mond-  BÏNNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 363 mondvol ter eere des Jannanins geproefd te hebben. Even zeer .als de geringfte onderdaan, is de Koning zelve aan deeze bygeloovigheid vertuid; en by de geheele Natie huisvest de diepfte hoogachting voor den Kanno; hoewel de Jannanins alleen openlyk vereerd worden. Ieder Dorp heeft een gewyd bosch, aan hunnen dienst geheiligd; op zekere tyden des jaars word eene groote menigte leevensmiddelen derwaarts gebragt. Lieden, aan eenige kwaaie zukkelende, fmeeken hier om de hulp der Jannanins; doch vrouwen, kinderen en flaaven mogen 'er niet binnen koomen; voor de alleraffchuwelykfte heiligfchennis word deeze overtreeding aangezien; zy waanen dat dezelve, door de geesten, op heeter daad, op de voorbeeldigfte en treurigfte wyze zal geftraft worden, (c) Niet minder vast gelooven de Quojaanen in tovenaars en waarzeggers dan in geesten. Deeze houden zy voor geflagene vyanden van het menschdom, vergiftigers en menfchenbloed - zuigers; zy noemen hen daarom Sava manifin, hunnen boozen aart aanduidende. Ook gelooven zy in het beftaan van andere bezweerders, welke zy Billis noemen; volgens hen hebben deeze macht over de faifoenen, en kunnen den wasdom van den ryst bevorderen, of ook geheel doen ftilftaan. Die hunner naargeestigheid den teugel vieren, of uit een fpoedigen vlaag van wanhoope de famenleeving verlaaten, leeren, meenen ze, van den Sava, of den duivel, de hoedanigheden der planten en wortelen, die betoverende krachten bezitten. Van deezen boozen geest worden zy onderweezen in zekere bezweeringen, lichaamsgebaaren en poet zen, als mede het vermogen om het menschdom onmerkbaar te befchadigen. De dood is de onvermydelykc ftraffe van hun, die met deeze duivelkunftenaary betichi wor Có Prevost, ColUU., Tom. 5, Liv. 9, Chap. 1 , en Tom. 4 in 't einde. Zz 2 kviii.. BOEK. XVIII. ■JOOFDST. i, AFD.  . XVIII. boek. xviü. HOOFDST, I. AFD, 364 HISTORIE der worden; en het geringfte vermoeden, dat zy anders dan andere menfchen leeven, word als een bewys en duide* lyk getuigenis aangenomen.. Onder de Negers der binnenlandfche: Koningryken van Siërra Leona is het gebrüikiyk, in gevalle van vermoeden van eenen geweldigen dood, het lichaam te wasfchen éer het gefchouwd worde. Daarna beginnen zy het onderzoek, door het maaken van een bondel van de lappen van het gewaat des geftorvenen, het. affnyden van zyne nagels, en lokken van zyn haair, hetzelve beftrooijende met een poeder van fyn geftooten koorn. De bondel is gebonden aan de baar, die door twee Negers word gedraagen naar het meest bezochte gedeelte der Stad, terwyl de twee Priesters, die vooruit koopen, met hunne bylen, welke zy in hunne handen draagen, tegen elkander flaan; vraagende midlerwyl het lyk, waar, wanneer en. op welke manier het van 't leeven wierd beroofd. Nadat de geest des overleedenen, of de Jannanin, door zekere bèweegingen, alleen bemerkbaar door priesterlyke oogen, heeft aangeweezen, dat hy aan den Sava Manifin zynen dood was verfchuldigd, vraagt de Priester verder, of de tovenaar een man of vrouw ware? Deeze vraag, door dezelfde onzichtbaare tekens, beantwoord zynde, welke deeze godvruchtige fchurken uitleggen volgens hunne eigen grilligheid,.haat, drift of eigen belang, ftreeven zy terftond naar ?t huis des bèzweerders, vatten, binden en fleepen hem naar 't lyk, om op de aantyging des geests veroordeeld te worden. Indien hy de befchuldiging lochene, word hem de Chwni,. of bittere drank: toegediend; en gebeurt het, dat hy, drie groote bekers hebbende uitgedronken, overgeeve, dan word hy vrygefprooken; maar indien 'er zich.fchuim op zynen mond vertoone, word hy op ftaande voet ter ftraffe overgeleverd; zyn lichaam word verbrand,,en de asch in de rivier geworpen; aaneen noch rykdom kan hem voor dit lot behoeden; onj '] , der.  binnenlan'^sche GEWESTEN VAN AFRIKA. 365 derfeheiding van rang, of verzachting door de wet, heeft geene plaats in 't geval van toverye. Hoewel wy by geene der Schryvers vermeld vinden, dat de inwooners van deeze Gewesten de zon of de maan dieren, onderhouden zy, echter, eenen heiligen dag en ftaaken hunnen arbeid, by het naderen der Nieuwe maane.. Vooral word deeze gewoonte onderhouden op de Dorpen, en de vreemdelingen liggen onder een volftrekt verbod, om geduurende deeze feestdagen, zich met de opgezetenen niet te vermengen. Nog belachelyker dan de gewoonte zelve, is de reden, welke zy hier van geeven; zy zeggen, dat de eerfte dag der Maane een bloedigen dag zynde, hunne ryst eene roode kleur zou aanneemen, indien zy deeze plechtigheden verzuimdenBarbot meld twee andere bygeloovige plechtigheden, niet minder ongerymd dan de voorgaande, en gebruikelyk by de Negers van Folgia, Hondo, Monou, GMe , S?.stos, Bolm en Süm. (dj In alle deeze Gewesten ontmoet men een genootfchap of fekte, Belli gen?amd, zynde • eigenlyk een kweekfchool ter opvoedinge van kinderen,1 't welk om de vyfëntwintig jaaren word vernieuwd, op'> bevel des Konings, die de Overfte van 't genootfchap is. De jongelingen leeren hier danzen, vechten, visfchen, jaagen, en inzenderheid het zingen van zekeren zang, welken zy, in de taal van het genootfchap, Bellidong noemen, zo veel als de lof van Bdli. Deeze gezangen beftaan alleenlyk uit eene herhaaling. van dezelfde wellustige uitdrukkingen, aangedrongen door de onbetaamelykfte en geilfte gebaaren. Wanneer een jonge Neger voor doorleerd word gehouden, en zyne les volmaakt geleerd heeft, word hy bevorderd tot den rang van lid van het genootfchap; dit maakt hem bevoegd tot alle bedieningen, geestelyke en waereldlyke, en geeft hem recht tot eene me- (d) Barbot, p. p8. Zz 3 XV11I. BOEK. x'vnt JOOFDSL 1. AFD. Kweek' Cchoolen oor de eugd.  XVIII. boek. xviii. HOOFDST. i. AFD. 366 HISTORIE der menigte gewichtige voorrechten: doch de Qiiolgas, of plompaarts, die in het genootfchap niet zyn aangenomen, of onvatbaar waren voor ohderwys, worden, volgens 's Lands wet, uitgeflooten van alle openbaare ampten, of eer en voordeelgeevende bedieningen: een voorbeeld, waardig om in onze Landen te worden naagevolgd. De zetel deezer leerzaame {richtingen is in een dicht bosch van palmboomen, eene uitgeftrektheid beflaande van negen of tien mylen; hierin worden hutten gebouwd, en plantaadjen aangeleid, tot onderhoud der leerlingen. Wanneer lieden van vermogen hunne kinderen naar dit kweekfchool zenden, word, by openbaare afkondiging, aan alle vrouwen wel uitdruklyk verbooden, het gewyde bosch te naderen, geduurende den tyd hunner opvoedinge, welke vyf jaaren duurt. Om dit verbod van te meer kracht te doen zyn, word de meisjes fints haare jeugd ingeprent, te gelooven, dat, indien zy eene zo heilige wet overtreeden, de Bellis haar, onder de grievendfte folteringen, zullen dooden. De Saggoms, zynde de oudften deezes aanhangs, voeren, by Koninglyken last, het bewind over deeze ftichting. By de aanvaarding van hun ampt, geeven zy openlyk bericht aan hunne voedfterlingen van de wetten en fchikkingen des genootfchaps, en van de ftraffen, die op de overtreeding ftaan. D3 eerfte wet, is een ftreng verbod om de grenzen van het kweekfchool te overfchreeden, of met andere dan de fcholieren te verkeeren, geduurende hunne leerjaaren; en dewyl zy kenbaar zyn aan byzondere tekens in hun lichaam, word 'er geene ver-, fchooning, om hunne misdaad te vergelyken, aangenomen. Zeer kennelyk zyn deeze merken, als zynde niets minder dan lidtekens, loopende van het oor tot op den fchouder, daar gemaakt door middel van gloeijende yzeren werktuigen: eene pynlyke kunstbewerking, die alle leerlingen moeten ondergaan, voor dat zy behoorlyk worden inge. fchreeven;  binnenlandfche gewesten van AFRIKA. $6? fchreeven; daarna word hun een nieuwe naam gegeeven, even als of zy, door hunne intreede in deeze fchool der Wysheid, wedergebooren wierden. Geduurende hun verblyf in deeze werkzaame verblyfplaats, gaan zy moederraakt, en worden opgepast van hunne Saggonas, of voogden; hunne vrienden en bloedverwanten brengen 'er, van t5'd tot tyd , gtfchenken, doch mogen evenwel niet met hun fpreeken. Op den dag, op welken zy hunne oeffeningen voleindigd hebben, worden zy geleid naar eene kleine Stad, ten dien einde door den Koning gebouwd , op eenigen afftand van de fchoole der Wysheid, alwaar zy de bezoeken hunner bloedverwanten van beiderlei fexe ontvangen. Hier is bekwaame gelegenheid tot baaden, zalven', en alle andere verrichtingen des genootfchaps; maar, even als de Europifche leerfchoolen, is deeze wykplaats zo verre af van hunne zeden befchaafd te hebben, dat zy dezelve verlaaten als de onbefchaafdfte en ongeleerdfte der menfchen. Nadat de bloedverwanten etlyke dajen befteed hebben met hen bekwaam te maaken tot de zaken der waereld, en hun uitwendig voorkoomen te befchaaven, worden hun klederen en de gewoone tooifels der Natie aan» gebooden; hunne halzen worden verfierd met glaazen kraaien en luipaards- tanden, als een teken hunner be fchaafde opvoedinge; hunne beenen met koperen ringen en bellen belaaden, en hun hoofd gedekt met een teenen kap, welke over het voorhoofd hangt. Met deeze tekenen der wysheid, en een Paan, met vederpluimen getooid, worden zy openlyk naar 't Koninglyk paleis geleid, en aldaar in orde gefchaard, midden onder een hoop van aanfchouwers, inzonderheid van vrouwen, die, ter voldoeninge van haare nieuwsgierigheid, van alle oorden famenfchoolen. Het eerfte, welk de jonge fcholieren doen, is, hunne hoofden te ontdekken, en het haair langs de ooren te laaten hangen: eene plechtigheid, welke, onzes XVIII. Bor,K. XVIIt. HOOFDST. 1. AFD,  3^8 HISTORIE der XVIII BOEK. xvnr. HOOFDST i. A F D, onzes oordeels, voor een wollig hoofd een weinig bezwaarlyk moet vallen. Dit doen zy met groote ftaatelykheid, om aan de toekykers de gelegenheid te bezorgen om hunne gedaante op te merken; vervolgens geeven zy, by beurten, eene proeve van den zang en den dans, welke zy, tot deeze gelegenheid, in de fchool geleerd hebben. Die zich hierin niet behoorlyk kwyten, worden uitgejouwd van de vrouwen, uitroepende, dat zy hunnen tyd gefpild hebben met ryst eeten. Fruges confumere nati. Na den dans, roept ieder Saggona zynen leerling, en levert hem over aan zyne ouders, hun tevens kennis geevende van den naam, welken hy, by zyne komst in de oeffenfchool, heeft ontvangen. Wat aangaat de Belli, onder de Negers zo hoog geëerd , van wien deeze aanhang zynen naam ontleend heeft, hy is een fchepfel, door de handen der Opperpriesters van de Bellimo geformeerd, zynde nu van deeze, dan van geene gedaante, naar dat het door grilligheid of toeval uitvalt. Onverbeeldelyk is de indruk, welken deeze zelfftandigheid op de gemoederen der Negers heeft; zy befchouwen haar als heilig, en gelooven dat het geduchtfte oordeel dengeenen boven 't hoofd hangt, die nalaatig is in de betooning van den diepften eerbied aan den Bellimo. Nogthans verbeelden zy zich, dat de Belli zyn gezag moet ontleenen van den Koning, en zonder dit geene macht heeft om te ftraffen. Het bygeloof zelf is hier derhalven af hangelyk van de burgerlyke macht, en de toomeloosfte gemoedsdrift onderworpen aan de regeeringe. Over 't geheel genomen is dit alles niets anders dan bedriegery, door den Koning en de Priesterfchap verzonnen, om het volk binnen de paaien van zynen plicht te houden. Sints onheugelyke tyden hebben zy geleerd, den Bellimo te befchouwen als eene onpeilbaare verborgenheid; en deeze leere, in de eerfte kindsheid geplant, fchiet wortelen, en ontvangt opgroeijende nieuwe krachten. Het oogmerk van  binnenlandsche gewesten van AFRIKA. 369 van alles, is, eenvoudig, hierin gelegen, het volk te onderwerpen aan de Priesterfchap, en deeze wederom aan den throon. Het ander genootfchap, welk wy bedoelden, is eene vrouwelyke inrichting, welke haaren oorfprong namin het Koningryk Goulla. Op eenen tyd, door den Konmg beftemd, word 'er een zeker getal hutten gebouwd, in 't midden van een afgelegen bosch, ter huisvestinge van meisjes en jonge vrouwen, die in de verborgenheden des genootfchaps verkiezen te worden ingewyd. De zusterfchap draagt den naam van Sandi-fimod'fino, of doeners yan Sandi. By de eerfte vergadering van het genootfchap, aanvaart de Soguilli, eene bejaarde matrone van deftigen huize, door den Koning uitdrukkelyk benoemd om over deeze vrouwenfchool het bewind te voeren, haare bediening met eenen feestmaaltyd, welken zy aan haare fcholieren geeft, Sandi-lati geheeten. Zy vermaant haar tot gehoorzaamheid aan de wetten van het zusterfchap, tot volmaakte eensgezindheid onder elkander, en tracht haar te doen berusten in deeze korte afzondering van de waereld, geduurende vier maanden. Straks fcheeren zy haare hoofden, leggen haare klederen af, en gaan moedernaakt, geduurende haar verblyf in deeze kweekfchool der deugd. Zy worden geleid naar een riviertje binnen den omtrek deezer Abtdye, indien wy het dus mogen noemen, en aldaar gewasfehen, gezalfd en beinee. den, door het uitfnyden van de Clitoris: eene kunstver. richting, zeer pynlyk, doch die niet lang duurt, en Ipoedig geneest. Haare oeffeningen beftaan in het leeren danzen, in het zingen dervaerzen, Sandi genaamd, welke even onbetaamelyk zyn, zo in woorden als gebaaren, als die de jongetjes in hunne fchool leeren. Van geene mannen mogen zy bezoeken ontvangen; zelfs de vrouwen, die binnen de Leerfchool komen, worden vooraf naakt uitgekleed. Zo dra hun leertyd verftreeken is, zenHedend.Hist.XVI.D.I.St. Aaa den XVIII. boek. xviii. HOOFDST. I. AFD. Meisjesfchoolen.  XVill. b0d.K. XVilï. HOOFDST, I. AFD. Regeeringsform dei Quojaanen. 3,-0 HISTORIE der den haar de ouders rood laken, glaazen halskraagen, koperen ringen , armbanden en andere vrouwelyke tooifels, welke zy greetig ontvangen. Dus uitgedoscht, fchaaren zy zich in orde, en treeden, voorafgegaan van de Matrone, naar 't Koninglyk paleis; de inwooners van ge« heele Provinciën vergaderen om deezen optocht te aanfchouwen. De Abtdis alleen doet niets, terwyl de meisjes huppelen, danzen en zingen, naar het geluid van den tambouryn. Vervolgens keeren zy tot haare byzondere gezinnen, onder toejuichingen, evenredig aan haare verdienfte en gemaakte vorderingen. Ten befluite van ons bericht wegens de zeden deezer Natiën moeten wy neg aanmerken, dat indien de Quojaanen hun gezag handhaaven over de uitgebreide en machtige Koningryken Silm, Bolm, enz,, de reden daarvan zy, het zelfde wys beftuur, waardoor de Keizer van Monou zyne macht behoud over de Folgidanen, Quojaanen, en al het land, tusfchen Rio Sestos en Siërra Leona gelegen. Hunne Raadsvergaderingen beftaan uit de oudfte, .vroedfte en ervaarendfte lieden der Natie; hunne regee» 'ringsform is zacht, en de rechtsbediening eenvoudig en billyk. Om een hoog' gevoelen van hunne macht in te prenten, dulden zy niet, dat de Noordfche Natiën door hun Land trekken naar de oostlyke ftreeken, noch de Oosterfche Natiën haaren weg neemen over hunnen bodam naar het westen Door deezen regel, die onfehendbaar word opgevolgd, handhaaven zy zich in het voornaamfte aandeel in den koophandel aan de Kust. Zy hebben Factoors ,N Agenten, zelf Gezanten aan de nabuurige Hoven, tot het voeren van het bewind van den handel. In één woord, voor het belang van den koophandel, is het geheele ftaatsweezen zeer heilzaam en verftandig ingericht. Hoewel de Quojaanen afhanglyk van en fchattingfchuldig zyn aan de Folgidanen, geeft, echter, die Vorst aan  BÏNNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 371 aan den Koning der Quojaanen den naam van Dandagh, denzelfden naam, met welken hy zelve door den Keizer van Monou word vereerd. De Koning van Quoja, van zynen kant, gedoogt dat de Monarchen van Silm en Bolm dien tytel voeren, die hem dezelfde onderdaanigheid be. toonen , welke zyn Opperfte van hem vordert. Onder eenige ftaatelyke plechtigheden word de tytel Dandagh opgedraagen. Wanneer de Koning van Quoja door Zyne Folgiaanfche Majesteit word aangefteld, werpt hy zich ter aarde, en blyft aldus leggen, tot dat de andere Monarch hem een handvol aarde over het lichaam geftrooid, en hem gevraagd heeft, welken tytel hy verkieze te draagen. Zo dra hy geantwoord heeft, word de naam, door eenen Wapenheid, met luider ftemme, uitgeroepen, voorts door den Koning van Folgia, en daarna herhaald door de verheugde en talryke famengevloeide fchaaren. Thans word de nieuwe Dandagh verzocht op te ftaan, waarna de Koning van Folgia, met eigen handen hem omgord met het zwaard van Staat, hem een pylkoker op den rug hangt, hem eenen boog in de eene, en pylen in de andere hand geeft; betekenende dit alles de verplichting, onder welke hy legt, om uit alle zyne macht te befchermen de heerfchappyën, welke hem vertrouwd zyn. De plechtigheid word beflooten met het doen van hulde aan zynen Overfte, door het doen van eenige gefchenken , beftaande in laken, keuken- en tafelgereedfchappen. D e Dandaghs zyn oppermogende in hunne heerfchap I pyën , en zeer jaloersch op hunne voorrechten ; deeze, echter, verdeedigen zy alleen tegen de inkruipingen der onderdaanen, terwyl zy nooit zwaarigheid vinden in de onderwerping aan eenen hooger Dandagh. Een voornaam gedeelte van zynen ftoet beftaat in de menigte zyner vrouwen, welke uit afgelegene Gewesten hem worden toegevoerd. Wanneer hy in 't openbaar verfchynt, Aaa a zi£ XVIII. BOEK. XVIII. hoofdst. I. afd, )andagbs.  XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST. 1.AF D. Wyze van gehoor geeven. 372 HISTORIE der zit hy leunende op een fchild, Koreda genoemd; aanwyzende dat hy is de befchermer van zyne heerfchappyën, de aanvoerder van zyne legers, en de verdeediger van zyne eigen onderdaanen, als mede van alle onderdrukte Natiën. Indien een Ryksgroote, van wanbeftuur befchuldigd, traagelyk verfchyne om zich tegen de aantyging te verantwoorden, zend de Dandagh zynen Koreda, verzeld van twee Trommelflagers, die niet ophouden van trommelen voor de deur des befchuldigden, tot dat hy in de onderwerping bewillige, en beloove met hun te zullen gaan. Indien hy by den Dandagh ter gehoor worde toegelaaten, werpt hy zich ter aarde, bedekt zyn hoofd met ftof, vraagt vergiffenis voor zyne misdaad, met den nederig. Ren eerbied, en belyd zich onwaardig der befcherminge van den Koreda, of der gunfte van een zo rechtvaardigen Prins. 0 Wanneer éen onderdaan gehoor verzoekt by den Dandagh, doet hy vooraf gefchenken aan de voornaamfte vrouwen van het Serrail, die ze tot den Vorst brengen, en verzoeken, dat het hem genadiglyk behaage, zulk eenen Edelman toe te laaten in zyne tegenwoordigheid, om zich neder te werpen aan zyne voeten. Indien Zyne Majesteit de toeftemming geeve, worden de gefchenken aangenomen, en de bezoeker binnen geleid; anderzins worden zy met alle mogelyke vriendelykheid en minzaamheid terug gegeeven, en de verzoeker vertrekt, zonder het paleis wederom te naderen, voordat hy met den Koning de peis gemaakt hebbe. In geringe overtreedingen valt dit niet bezwaarlyk: de misdaadige word ingeleid met dezelfde plechtigheden; hy betoont zyne onderwerping, en ontmoet eene vriendlyke bejegening: doch de Majesteit vergeet niet ligt zwaare ongelyken of fnoode overtreedingen. Wanneer de overtreeder vergiffenis, en verlof heeft verkreegen om den Monarch te naderen, nadert hy hem met langzaame fchreden, met diepen eerbied , en  BINNENLANDiCHE GEWESTEN VAN AFRIKA 373 en diepe lichaamsbuigingen. De mat genadert zynde, op welke Zyne Majesteit zit., valt hy op zyne knieën, en kust des Konings handen, ten dien einde uitgeltrekt, onder het eerbiedig noemen van den naam Dapdagh. Straks roept de Koring uit Numadi: ik vergeeve het u; en beveelt hem neder te zitten op eenen ftoel of mat, op eenen kleinen afftand geplaatst, indien hy een perfoon van hoogen rang of een uitlander zy; anders moet hy in de tegenwoordigheid Zyner Majesteit geduurig blyven ftaan. Wanneer een buitenlandsch Gezant ten hove wl verfchynen, houd hy ftil op de grenzen des Koningryks, en zend een Edelman van zyn gevolg om kennis te geeven van zyne komst. Een Edelman word hierop ftraks afgevaardigd om hem te verwelkoomen, terwyl 'er, on dertusfchen, tot zyne ontvangst toebereidfelen gemaaki worden. Op den beftemden dag doet hy zyne openbaare intrede, verzeld van een talryken ftoet van krygsöverfter en lyfwachten, allen, naar lands gebruik, op 't heerlyksi uitgedoscht, met bogen in hunne, handen, met wel ge vulde pylkokers, en boogen over hunne fchouders gehangen. Deeze optocht gefchied onder het geklank van veldmuziek, en duizenden van menfchen, allen danzende en fpringende naar de maat der fpeeltuigen. By zyne komst aan hst Vorftelyk paleis, word de Gezant ontvan gen tusfchen twee ryën gefchaarde lyfwachten van der Dandagh, in volle wapenrusting en in 't nieuw gekleed langs dezelve treed hy naar de gehoorzaal. Indien hj een Gezant zy des Konings van Folgia, word zyn gevolj het uitfteekend voorrecht vergund om te mogen danzer tusfchen de gelederen der lyfwachten ; doch aan de Gezanten van alle andere Natiën weigert Zyne Qnojaanfclu Majesteit deeze luisterryke onderfcheiding. Na den dans treed de geheele ftoet in -de gehoorzaal, en ontvangt ver lof om den grond voor des Konings zetel te mogen kusfer Aaa 3 Alle XVIII, KütK. XViil. HOOFDST. i. AFD. komst van een buiten tandfehen Gezant. ( 1 t r > t » 3  374 HISTORIE der XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST. i. AFD. 1 i < 1 1 i Allen naderen nu den throon, terwyl de Gezant, den Koning zynen rug toekeerende, zynen boog fpant, op zyn eene knie valt, en door deeze dreigende houding aankondigd zyn vast bepaald befluit om Zyne Majesteit tegen alle zyne vyanden te befchermen. Geduurende deeze plechtigheid, danst en zingt zyn gevolg eenige gezangen, ter eere des Konings vervaardigd; de Quojaanen beantwoorden deeze p'ichtpleeging, door het opzeggen van brokken van dichtregels, tot lof van den Gezant en van zynen Meester. By deeze plechtigheid, Polo fomnah genaamd, worden de vleijendfte en plichtpleegendfte uitdrukkingen zo dikmaals herhaald, dat het oor vermoeid worde van het herzeggen der woorden Kemms, Bolk, Macbang, de eenige, welke de Reisbefchryvers ons van hunne taal melden, hoewel zy dezelve krachtig en ryk noemen. D e wederzydfche loffpraaken geëindigd zynde , zend Ie Gezant den voornaamften perfoon van zynen ftoet, om zich voor den Koning ter aarde te buigen; zyn eigen brakter behoed hem voor die vernedering. Geduurende lit nieuw tooneel, gaat het danzen zynen gang. Eensdaps beveelt de Gezant het ftilzwygen, en begint zyne lanfpraak, welke de Koninglyke tolk woord voor woord /ertaalt. Indien de aanfpraak betrekkelyk zy tot ftaatsaaken, word daarvan bericht gedaan in den Koninglyken Raad: anders ontvangt zyne Excellentie op ftaande voet mtwoord; en word daarop geleid naar de vertrekken, foor hem gereed gemaakt. Daarna brengen de Hofjedienden in des Konings tegenwoordigheid de koopmanchappen, tot gefchenken beftemd voor den uitlandfchen Staatsdienaar, verklaarende ieder ftuk, en de reden hunïer keuze. Tegen den avond verzameld eene menigte >edienden in het huis des Afgezants, om hunnen dienst lan te bieden ter verzorginge van noodwendigheden, en tem het verblyf aangenaam te maaken. Na deeze ver- fchynen  binnenlandsche gewesten VAN AFRIKA. 375» fcbynen des Konings vrouwen, in haar kostbaarst gewaat uitgedoscht, hem aanbiedende fcbote's met ryst, en de fmaakelykfte lekkernyën, wejlke het Gewest oplevert. Na den maaltyd zend hem de Koning een ruimen voorraad palmwyn, en gefchenken voor zynen Meester, meestal •^beffsande in groote koperen fcbotels en vaten. Te uitvoeriger zyn wy geweest in ons bericht wegens deeze plechtigheid, dewyl zy ten bewyze dient van de befchsafdheid deezer onverlichte Negers, en inzonderheid van de waardigheid, aan den rang en het ampt eenes Konings verknocht. Thans zullen wy overgaan tot een beknopt verbaal van de veroveringen der machtige Koningryken Karrow en Folgia. (e) Terwyl de Karroiveezen de oevers van Rio "Junco en dgiv.da bewoonden , leefden zy in geduurige oneenig heden roet hunne nabuuren de Folgidanen, welke ten; Iratste uitberstten in eene openbaare vredebreuk tusfchen de twee Natiën. De Folgidanen, in verfcheiden gevechten overwonnen, en door hun verlies merkelyk verzwakt, namen de toevlucht tot de kunst eens befaamden tovenaars, Jakelmo genaamd; deeze raadde hun, gekookte visch, met de fchobben, te werpen in eenen vyver, aan den vyand beboerende. De Karmveezen hadden eene alou3e overlevering, behelzende dat hun eerfte flichter uit den hemel viel in eene van deeze baden: hierom deeden zy offeranden aan den vyver, en aan de visch in denzelven ; doch dewyl hun door eene wet, bykans zo oud als de overlevering, ftreng verbooden was, gekookte visch of met de fchubben te eeten, geloofden zy dat de vyver door dit bedryf der Folgidanen ontheiligd was: hieruit ontftonden onder hen oneenigheden en burgertwisten. De Folgidanen, zich van de gelegenheid bedienende, terwyl alles in verwarring was, en de vyanden, door ( Noodzaakiykheid en zelfsbehoudenis dringen hen tot zaaijen en maaijen ; doch deeze arbeid duurt niet boven de twee maanden in 't jaar; alle de overige maanden brengen zy den geheelen dag luy en ledig door, en den avond met danzen onder het lommer van 't geboomte. Eenige weinige kinderachtige vermaaklykheden hebben ze, op welke zy zeer zyn afgericht; doch van alles, wat mannelyke kloekmoedigheid vereischt, maaken ze geen werk: visfchen en jaagen is by hen niet bekend, hoewel geen Land daartoe bekwaamer gelegenheid ver! fchaft. Tabak rooken is hun hoofdvermaak; dit doet hunne natuurlyke luyheid toeneemen, door hunnen eetlust te verminderen. Tabak is een voortbrengzel van hun eigen Land ; zy rooken dien uit houten pypen, van vvf of zes voeten lang; de kop is in 't vuur gehard, en zeer fraai gepolyst. Volgens Moore; zyn de Mandingoaanen tot buitenipoongheid toe jaloersch en op het punt van eere gefteldme minder heerscht onder hen het zwak van bykans alle iNatien, hoogmoed op geboorte en adeldom. r>) Terwyl deeze Reisbefchryver te Butto, aan de rivier Gambia, was, ontftond'er een gefchil van eere tusfchen Bo-Johan* een Prins van den bloede, en den zoon des regeerenden Monarchs; beide vloogen te wapen, en bun toorn blaakte geweldig, dat de aanfchouwers zeer veel werks hadden om rCl L*Tbat' Tom'J?' P' =3, Tom. 3, p. i47. (£) Moore, p. 36. r n'  bikm.nlandeche r. xvm. BOEK. XVIII. hoofdst. I. af».  394- HISTORIE der XVIII, BOEK. xvnr, HOOFDST, II. AFD worden. De FoidiMnen zyn zeer gefield op de jacht, en daarop ook meer dan gemeen afgericht. De olifantsjacht is hun geliefd vermaak; terwyl hun land van deeze dieren krielt, hebben zy fteeds daartoe gelegenheid. Zeer 'vlug en vaardig kunnen zy met het zwaard en de werpfchicht omgaan; die het gebruik van fchietgeweer van de FranfcJun geleerd hebben, maaken 'er een goed gebruik van, op de jacht en in den oorlog. Zy zyn leevendig van aart, en befchaafd in hunne manieren. Tot buitenfpoorigheid toe zyn ze gefield op Europifche goederen; doch vermids zy zeer diefachtig zyn, willen ze dezelven liever door fteelen, dan door middel van een geregelden en eerlyken koophandel machtig worden. Zo veel houden ze van de muziek, dat zelf hunne Prinfèn het als eene volmaaktheid befchouwen, een fpeeltuig vaardig te kunnen behandelen; terwyl hunne nabuuren in J aio ff de muziek veroordeelen, als eene verwyfde oeffening, die het karakter van eenen man vernedert. Menigvuldig zyn hunne fpeeltuigen, en hunne zangftukken, tamelyk welluidende , teder en aangenaam. En gelyk het danzen een bykans natuurlyk uitwerkzel is van hunne gefteldheid op de muziek, is hunne drift daar voor zo groot, dat zy, by wyze van verpoozinge, drie of vier uuren achter elkander danzen, na den zwaarften arbeid. (O De vrouwen zyn klein, doch welgemaakt en bevallig; haare gelaatstrekken zyn teder en regelmaatig; zy zyn goedaartig van opflag. Haar lang haair, even gelyk dat der Moor en, is blinkend gitzwart, zacht en dik. Zeer veel werks maaken zy 'er van; naast het danzen en de muziek, befteeden zy haaren meeste» tyd in het op verfchillende wyzen te tóoijan. " Driftig zyn ze gefield op Franfche en Oosmdifche katoenen., van welke zy lange wyde tabberts maaken, die haar zeer aartig ftaan. De vrou- (O Aldaar.  binnenlandsche gewesten van AFRIKA. 395 vrouwen, zegt Labat, worden van ftuipen overvallen, wanneer haare mannen weigerig zyn om haare zucht voor klederpracht te voldoen; dir, voert hy aan,als een bewys van het vermogen der vrouwen op haare mannen, en van haare bekwaamheid in het invoeren van moden., die haare bevalligheden luister byzetten. Een weinig anders is het bericht, welk Jobfon van deeze volken geeft. Hy verzekert, dat de vrouwen ryzig van perfoon, en fchoon van gelaat zyn; doch de mannen niet naar evenredigheid kloek en bevallig. Vermids hun voornaamfte rykdom in vee beftaat, leiden zy een zwervend leeven, en dwaalen van veld tot veld, van land tot land, met groote kudden koeijen, fchaapen, bokken en paarden. Want hoewel zy eenige vaste wooningen hebben, maaken zy 'er, echter, weinig gebruik van; zy verhuizen, naar dat de drooge of natte faifoenen zulks vorderen, van de laage naar de hooge landen, en vertoeven niet langer op eene plaats, dan zy 'er voedzel voor hun vee vinden. Merkelyk groeit de moeite van dit werkzaam leeven, door de noodzaakelykheid, in welke zy zich fteeds bevinden, om zich zelve en hun vee te befchermen tegen de rooveryè'n der moedige dieren, van welke hun Land overvloeit, als leeuwen, tygers en olifanten, die hen te lande, en de krokodillen, die uit de rivieren hen aantasten. In den nacht verzamelen zy hunne kudden binnen een kring van tenten en hutten, in welke zy zelve hun verblyf houden, en groote vuuren ontfteeken, om den verflindende dieren eenen fchrik aan te jaagen. In hunne rondzwervingen door het Koningryk, dry ven deeze lieden handel in verfcheiden andere dingen behalven hun vee; zy verkoopen melk, kaas en boter, die allen in haare foort zeer goed zyn; zy draagen ze in manden en vaten, zo fraai en zindelyk, dat ze aan de beste boerdery in Europa tot eere zouden ftrekken. Ddd 2 De XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST. II. AFD.  XVIII. boek. XVIII. HOOFDST. II. AFD 395 HISTORIE der De vrouwen alleen hebben bet bewind over deezen handel; zy verruilen huone waaren voor de fnuisteryën, van welke alle Negers zo veel werks maaken, te weeten, enkele of faoeren koraalen en kleine mesfen. Aan het zout, nogthans, geeven zy, boven alle andere dingen, den voorrang. D a Mandinvoa-rnm hebben in Fouli eene foort van dwingelandy ingevoerd; uit kracht van dezelve verzekeren zy zich van den rykdom des Koningryks. Hunne macht had niet den grond in eene land verovering, maar in de geftadige verhuizingen herwaarts uit hun eigen Land: 'er kwamen weinigen te gelyk, waarfchynlyk niet met een oogmerk om ten eenigen dage meester van het Ko* ningryk te worden, maar uit beweegredenen, op eigen voordeel en verkiezing gegrond. Doch verneemende dat hun getal zo aanmerkelyk was, wierden zy te raade, die meerderheid te overweldigen, welke hunne macht over de landzaaten en wettige bezitters konde handhaaven. Volgens Mme, ontmoet men, in ieder Provincie, troepen Mandingo'danen, die merkelyk gelyken naar de Arabieren in hunne zeden, als mede in de taal, welke, even als het Latyn in Europa, de geleerde taal is geworden in alle fchoolen aan deeze Kust van Afrika. Bykans alle Pholeys, zo als Moore de Foulidanen noemt, fpreeken het Arabisch, hoewel ze eene hun byzonder eigene taal hebben. De Koning van dit Gewest word een Siratick genoemd; en hoewel hy zeiden in het openbaar verfchynt met de tekens zyner Majesteit, is hy, nogthans, een Vorst, die groot gezag heeft over zyne onderdaanen, en zo zeer als iemand aah de Kust door de nabuuren word ontzien. Met dit alles regeert hy met zo veel gemaatigdheids en zachtmoedigheids, dat alle zyne uiifpraaken meer voor die van een geheel volk, dan van een enkel mensch worden gehouden. Onder zyne Leenmannen telt de Siratick  BINNENLANDfCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 39? Siratick van Fouli den Koning , den grooten Brak, en alle de Grooten en Edelen van Hayal,, die hem ieder vierendeeljaars opbrei gen eene belasting van drieënveertig flaaven, en een zeker getal vee. Niet minder fterk is zyn leger in ruitery dan in voetvolk: want zyne nabuuren de Moofen bezorgen hem zo veele paarden als by begeert. De wapens zyner benden zyn boogen en fabels. De Adel is verfpreid aoor de Provinciën, ter bekleedinge van de burger- en krygsampten, aan hunnen rang en leevenswyze voegende. De waardigheid, op die van Siratick volgende, is de Luitenant-Gouverneur; hy word gehouden voor den vertegenwoordiger van _ den perfoon zyner Majesteit, en door eenen weinig minder dan Koninglyken hofftoet bediend. Hoewel geene andere dan Prinfen van den bloede den throon kunnen beklimmen, gaat, echter, de Kroon niet over van vader tot zoon, maar van broeder tot broeder, of van neef tot neef; dat is, indien de Koning geenen broeder hebbe, daalen zyne rechten af op den zoon van zyne zuster, of by voorrang op den zoon van zyn moeders dochter alleen, als zynde het Koninglyk bloed zeer zeker onbefmet in de vrouwelyke linie. Het bloed van des Konings kinderen is altoos twyfelachtig, naardemaal des Konings vrouwen niet afkeerig zyn varj fnoepery en bedekten minnehandel. Op haar woord karj men geenen grooten ftaat maaken, dewyl de middelen voormaals gebruikelyk om haar tot de bekentenis van dt waarheid te noodzaaken, thans zyn afgefchaft. Hel eenige geval, waarin des Konings zoonen naar det throon dingen, is, wanneer zy gehuwd zyn met een Prinfes van den bloede; by een van beiden ten minfti is, in dit geval, het bloed onvermengd. Indien zy zei ven. door het een of ander toeval, den throon niei beklimmen, is het recht hunner kinderen evenwel on Ddd 3 betwist XVIII. BOEK. XVI11. HOOFDST. I. AFD. Poor- naame Staatsdienaars l  393 HISTORIE der XVIII. BOEK. xvm. HOOFDST. I [. AFD. Historie van den Prins van Sambaboa. i i i i \ i t i i Vi g V z z betwistbaar, en word altyd erkend, (fc) Doch zonder opzicht op deeze gewoonte, zocht een Siratick, die omtrent het laatst der jongstverloopene eeuw regeerde, door eene natuurlyke liefde voor zyne kinderen genoopt, dezelve op den throon te verheffen. Ten dien einde bekleedde hy den oudften met de waardigheid van Karnalingo: een post, die door den vermoedelyken throonsopvolger altoos word waargenomen. De Prins van Sambaboa bekleedde in dien tyd dit ampt, doch wierd afgezet, om plaats te maaken voor zynen neef, des Siraticks zoon, niettegenftaande zyne beminnelyke hoedanigheden Je achting en genegenheid van het volk en van den Adel tot zich hadden getrokken, die zints lang hem befchouw- ' len als den vermoedelyken erfgenaam. Hy was des Koïings neef, fchoon van lichaamsgeftalte, bevallig van loudinge, edel van gevoelens; milddaadig en edelmoedig /an aart, en van eene beproefde dapperheid, hiervan had ry meermaalen de in 't oogloopendfte blyken vertoond egen de vyanden des lands. Zodanig was de perfoon, lie afgezet wierd, om plaats te maaken voor den jongen Siratick: eene omflandigheid, welke geen gunftig denk>eeld geeft van des ouden Konings ftaatkunde, hoewel vy hem niet kunnen befchuldigen om het ftellen van enen zoon boven eenen neef, indien deeze minder belinnelyke hoedanigheden had bezeeten. De oude Sira. ick had ten oogmerke, zynen neef in hechtenisfe te tellen; doch deeze van 's Konings voorneemen de lucht ekreegen hebbende, verliet het Hof met eene fterke 'acht; en hoewel hy niets had te vreezen van de Nesrs, die tot één toe zeer fterk aan hem verknocht raren, weetende, echter, dat zyn oom de Moor en in yne belangen had overgehaald, week hy naar de grenen, om alzo te voorkoomen dat de Natie in geenen burgerCé) Barbot, aldaar. Le Maire, p. 85.  BWNEXLAKDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 399 burgerkryg wierd ingewikkeld, en de landzaaten een prooi wierden van de rampen, welke onder de regeering van den fnoodften der Vorften hun niet zouden weaervaaren. Dit alles, echter, was niet in ftaat, eene groote menigte J van den Adel te beletten, om zyne zyde te kiezen, en liever hun land, dan hunne ge-nesenheid en yver voor zo een geliefden Prins te verzaaken. De vertoornde Siratick, dit bedrjf voor eene foort van muitery opneemende, bragt een talryk leger op de been, om dezelve te dempen. 'Sambaboa, die beflooten had, het zwaard niet te trekken tegen eenen oom, welken hy altoos vader had genoemd, terwyl de Siratick met zyn leger aanrukte, deinsde telkens te rugge. Doch zich ten laatste in 't naauw gebragt ziende door deezen afweerenden oorlog, zyne getrouwe medgezellen aan alle de onaangenaamheden van voortvluchtigen blootgefteld, en eindelyk het bevel over 't Koninglyk leger opgedraagen aan zynen mededinger, die zyne waardigheid had overweldigd, befloot hy, eenen veldflag te waagen. Zyn neef, die hem in macht verre overtrof, en beter van 't noodige voorzien was, wees de uitdaaging geenzins van de hand. • Men wierd handgemeen; Sambaboa behaalde de zege, en de zoon des Siraticks, met zyn talryk Moarsch leger, wierd geheel.geflagen. De overwinnaar, evenwel, in aanmerking neemende, de gevolgen van eenen burgerkryg, welke onvermydelyk moest uitloopen op het verderf des volks, en de nog vasrer vestiging van de macht der Mooren, die reeds des Monarchs vertrouwen bezaten, nam het grootmoedig befluit om te vertrekken naar een afgelegen Koningryk, .en alle eerzuchtige bedoelingen op te offeren aan de liefde voor zyn vaderland en voor zynen oom, welken hy wenschte in vrede te mogen fterven; na dit voorval dacht hy, den throon te kunnen herwinnen, door de genegenheid des volks, in fpyt van alle kunftenaaryën, te werk gefield om hem den voet te lichten. De XVI1Ï. BOEK. XV11I. IOOFDST. [. AFD*  400 HISTORIE der XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST. II. AFD ! : 3 I ] I 1 ! 7 \ \ I c l De oude Siratick, wiens geest verzwakt fcheen te zyn door ouderdom en lichaams - ongefteldheden, verviel eensklaps, van een niet zeer naauwgezet of geregeld leeven, in eene vlaag van fombere godsdienftigheid; dit deed hem den klem der regeeringe overgeeven aan zyne zoo. tien, terwyl hy zelve zynen tyd fpilde onder de Marbuts, van welke de listige Mooren bem omringd hadden, met oogmerk om zyne aandacht van alle waereldfche zaaken af te trekken. Dertig jaaren duurde Sambaboa's ballingfchap; een gedeelte van dien tyd fieet hy op de grenzen van Fouli, iltoos gewapend om zich te verweeren tegen de aanvallen der Mooren, en de listen en laagen des jongen Siraticks. Eindelyk verzocht hy de befcherming des Konings van Galam, en een veilig verblyf in zyne heerfchappyën. De Vorst bewilligde in zyn verzoek; hoewel hy, in'teerst, lit aanmerking van zyne dapperheid, niet weinig verlegen vas, niet weetende hoe hy zich had te gedraagen in zo 2ene netelige omftandigheid; aan den eenen kant vreesde iy, zulk eenen held te zullen mishaagen, of de wetten /an herbergzaamheid te fchenden; en aan de andere zyde, :o een gèvaarlyken Prins in het binnenfte zynes Koning■yks toe te laaten. Kundfchap bekoomen hebbende van ie reden zyner ballingfchap, van de rechtvaardigheid, Toomheid en kloekmoedigheid van deezen ongelukkigen 'rins, zond hy eene talryke bende van zynen Adel om lem op zynen bodem te geleiden, wees hem landen toe ot zyn beftaan, bedienden voor zyne hofhouding, en >ehandelde hem, in allen opzichte, op eene wyze, aan ynen rang en karakter voegende. Nimmer had hy reden ;ich diens gedrags te beklaagen, naardien de voortvluch. ige Prins het met de uiterfte getrouwheid, verknochtleid en dankbaarheid betaalde. Veele jaaren fleet hy in eezen toeftand, aangebeeden van den Koning van Galam, emind by den Adel, en de Afgod des volks, 't welk niets  BINNENL ANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 4°ï niets vuuriger verlangde dan hem op eenen throon te plaatfen, naar welken hy niet dong. Zodanig, echter, was zyne voorzichtigheid en gemaatigdheid, dat de wen fchen des volks geene jaloersheid verwekten by den ouden Koning van Galam, of by den Prins zynen opvolger: te wel kenden zy Sambaboa''s rechtvaardigheid, en de neigingen der Fouliaanen, om eenigen achterdocht op te vatten. In den jaare 1702, toen hy onder de jaaren en rampfpoeden begon te bezwyken, ftierf zyn oom, wierd zyn neef afgezet, en Sambaboa, met eenpaarige Remmen des volks, tot dien throon geroepen, welke hem zo lang was onthouden, en tot de regeering over een volk, welk hem altoos had bemind. Hy begon zyne heerfchappy met het verdryven der Mooren, die der Natie zo veele onheilen hadden berokkend; hy verfterkte verfcheiden Provinciën, die voor de aanvallen der belendende Staaten bloot lagen, en hervormde alle de misbruiken, geduurende de onmachtige en flappe regeering zyns ooms in het ryksbeftuur ingefloopen. Zyn verftandig doelwit was, zyne onderdaanen gelukkig te maaken, en zich zeiven in veiligheid te Rellen, door het geluk, welk hy hun fchonk. Doch te midden van alle deeze ftreelende vooruitzichten, wierd hy weggerukt door eenen fchielyken dood, welken Ds Brue niet fchroomt toe te fchryven aan vergif, en aan de kunftenaaryën der Moorfche Priesters, en van den afgezetten Prinfe, zoon des voorgaanden Konings. Zyn opvolger op den throon was Samba Donde, die kort daarna in een gevecht fneuvelde, door de handen zyns eigenen broeders, Bubaka Siré, die hem opvolgde: eene overweldiging, van welke hy binnen kort beroofd wierd, door Gbelonghaija, een perfoon, welken hy uit de laagte tot den hoogen rang van Kamalingo had verheeven. CO De (/) Zie de aangehaalde Schryvers. Hedend.Hist.XVI.D.I.St. Eee XVIII. boek. xviii. HOOFDST. i. AF».  402 HISTORIE der XVIII. boek XVIII. HOOFDST. If. A F I Karak ter der Fouliaanen. (*w) Moore, p.. gl. De inwooners van Fpuli word°n door de Reizigers gepreezen als eene zeer herbergzaame Natie; alle perfoonen, zonder aanzien van 'landaart, worden in-hunne hutten toegelaaten, en op de best mogelyke wyze onthaald. Niet minder lofwaardig is hunne menschlievendheid in andere opzichten: zodra iemand hunner het ongeluk heeft van in flaaverny te vervallen, fpannen alle de overigen zamen om hem te losfen. Volgens Moore zyn de gefchillen ondér hen zo zeldzaam, dat hy, geduurende zyn lang verblyf, flechts eenmaal ooggetuige was van eene beleediginge, door den eenen Fouliaan den anderen toegebragt: een karakter, 't welk geenzins ontftaat ( uit hunne gedweeheid of gebrek aan moed: want in geheel Afrika is geen dapperder volk, of 't welk gevoeliger is voor een geleeden ongelyk. 0J0 Volgens dienzelfden Schryver zyn hunne wapens boogen en pylen, lanzen, zwaarden, dolken, en by gelegenheid eene foort van klein zinkroer, Met allé deeze wapenen' kunnen zy zeer vaardig omgaan, beter dan de meeste andere NegerNatiën, inzonderheid op de jacht, eene uitfpanning, onder hen in groote achting. Olifanten, leeuwen, tygers en andere wilde dieren zyn het wild, waarop zy jacht maaken. Twintig of dertig Fouliaanen, deels te voet, deels te paard, vervolgen het wild, en keeren zelden terug onbelaaden met den buit dier wanhoopige vyanden. De olifantstanden, de leeuwen , luipaards- en tygervellen verkoopen ze; het vleesch word gerookt en gedroogd tot et nen voorraad op den winter Zo talryk zyn hier te lande de olifanten, dat men ze by troepen van tweehonderd te gader ziet weiden, 'kraagende de jonge boo men, en geheele kóórfiveïderi met hunne geduchte fnuiteU vernielende. VeVrri&ak is derhslven niet het eenige doel hunner jachtparcyën, maar noodzaaklykheid en zelf behoud. Gelyk  binnenlandsche gewesten van AFRIKA. 4©3 Gelyk eenige gewoonten, dus hebben ook de Fouliaanen eene kleedy, hun byzonder eken ; bezwaarlyk zou het, echterj vallen, met woorden daarvan een denkbeeld te geeven. Laat het genoeg zyn, te hebben aan gemerkt, dat hun gewaat beftaat uit ftukken wit katoen, rondom den middel aartig zamengevouwen, allen van inlandsch maakfel, dewyl 'er niets anders mag gedraagen worden: eene verftandige inrichting, die den koophandel en nyverheid - aanmerkelyk bevordert, en eerst gemaakt wierd door hunnen wyzen Vorst, den. Siratick Sambaboa. Dit is alles, wat wy van dit volk weeten, behalven hunnen Godsdienst, welke gelyk is aan die der Jaloffs, Mandingodanen en andere landzaaten langs de rivieren Gambia en Senegal; onder eene algemeene Afdeeling, zullen wy vervolgens deezen Godsdienst befchryven. Zeden en Gewoonten der Jaloffs, eigenlyk OualofFs genaamd, Eer wy overgaan tot eene byzondere befchryving van deeze machtige Natie, zal het voegen, in zo verre de naauwkeurigfte reisverhaalen ons toelaaten, een bericht te geeven van de juiste ligging der Mandingodanen, Fouliaanen en Jaloffs, vermids aan deeze drie Staaten alle de overigen fchattingfchuldig, en in zekeren zin, van hun af hangelyk zyn. De laatstgenoemde Natie is verre weg de machtigfte, hoewel, misfchien, de minst uitgebreide in grondgebied. De Fouliaanen woonen binnenlands, aan weerkanten van de rivier Senegal, ftrekkende van het Noord naar het Oost. De Jaloffs woonen ten Zuiden van hun, en breiden zich uit westwaarts langs den Oceaan; zy bezitten de geheele Landftreek tegenover Kaap Ver de, van de rivier de Senegal tot aan de Gambia. De Mandingodanen liggen ten Zuiden en Oosten van de jaloffs, beflaande de beide oevers der riviere Gambia, J M Eee 2 mis XVIIL BOKK. XVIII. HOOFDST. [j AFD. Hunne kleedy. Aard- rykskunai ge befchryringvan Man. dingo , Fouii en Oualoff, of Jaioff  4°4 HISTORIE der XVIII. boek. XVIII. HOOFDST. II. AFD. Karak' ter der Jaloffs. ( « ) Moore, p. 3». (0) Barbot, p. 54. misfchien van haaren oorfprong tot aan den Oceaan. Geene Historiefchryvers vermeeten zich om de juiste grenzen deezer Natiën aan te wyzen; wy kunnen alleen in algemeene woorden fpreeken, en meer by gisfing, dan daadelyke meeting of afdoend getuigenis. Want hoewel de vaart op deeze rivier genoeg bekend is, zyn echter geene Europeaanen aan weerskanten diep genoeg doorgedrongen, om van het Land eene naauwkeurige aardrykskundige befchryving te geeven, veel min eene plaatfelyke befchryving, waar omtrent wy geheel onkundig zyn. De Jaloffs, Jalloifs, of, volgens zommige Schryvers, Ghialoffs, of Oualoffs, bewoonen, volgens Moote's befchryving, den noordlyken oever der riviere Gambia, zich een goed end wegs binnenlands ftrekkende, als mede naar de rivier Senegal: zodat zy en een gedeelte van het Land der Fouliaanen aan elkander grenzen, C>) Zy zyn zeer hoog zwart, en fraaijer van kleur dan de meeste omringende Natiën; ook hebben zy niet, zo als de Mandingodanen, platte neuzen of dikke lippen, de onderfcheidende kenmerken van bykans alle echte Negers. Moore verzekert, veelen van deeze Natie gezien te hebben, die een zwart glad vel, en regelmaatige weezenstrekken hadden. Barbot, in 't algemeen fpreekende van de Negers aan de oevers der rivieren Gambia en Senegal, en de tusfchen beiden gelegene Kusten, zegt, dat zy van eene fraaije zwarte kleur zyn, ryzig, welgemaakt, vlug en kloek; dat zy kleine, witte en regelmaatige tanden hebben; den neus eenigzins plat, en de lippen dik, maar niet in die maate, welke men by de meeste andere Negers befpeurt. (0) Uit deeze berichten zou men mogen befluiten, dat de Jaloffs van de overige landzaaten onder-  BINNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. JjQ| onderfcheiden zyn, zo wel in gelaatstrekken, als in zeden, gewoonten en wetten. Niemand behalven Moore fchynt de geboorene Jaloffs onderfcheiden te hebben van eene oneindige menigte Natiën, onder hen vermengd; ditj fchynt de reden te zyn van de verfchillende narichten, welke wy aantreffen. Moore's verhaal fchynt bevestigd te worden, door de toeftemming van alle Schryvers, dat de denkbeelden van fchoonheid onder de Jaloffs, na genoeg dezelfde zyn als die der Franfchen; zy beminnen eenen kleinen welgemaakten neus, kleinen mond, dunne lippen, met een klein kuiltje in den onderlip, en leevendige oogen: want zelden gebeurt het, dat eeri volk geen richtfnoer van fchoonheid voor zich zelf beraamt, en een oordeel velt volgens de evenredigheid van trekken, die onder hetzelve meest gemeen zyn. Niet minder verfchillen de Schryvers omtrent de boedanigheden van den geest dan die des lichaams. Voleens Moore zyn ze doorgaans oorlogzuchtig van aart, doch tevens goedaartig, edelmoedig en herbergzaam; terwyl Barbot hen befchryft als het verraadelykfte, dartelfte en flechtfte volk op den geheelen aardbodem. Zy zyn, zest hv, losbandig, vadzig, onbefchaamd, fchraapzuchtig, wraakgierig, hoogmoedig, trotsch , en overgegeeven aan leugentaal en dievery. Zy vieren zich den teugel in eeten, drinken, vleeschlyke wellust, en alle andere onmaatigheid; zy ftaan voor geenerhande middelen om deez*n lust te voldoen: vriendfchap, eere, zeden en Godsdienst moeten plaats maaken, wanneer zy hunne driften in den weg ftaan; niets zou hunne trouwloosheid in den koophandel evenaaren. De inwooners van de Steden foaUi, Fortodali en Taca zyn de grootfte dieven op de aarde, inzonderheid de laatsten, die leep genoeg zyn om de Europeaanen te befteelen, terwyl zy m hunne aangezichten lachen, zonder ontdekt te worden. Barbot zag hen, ten dien einde, gebruik maaken van hunne 5 ' Eee 3 voeten, XVIII. boek. XVIII. 100FDST. I. AFD.  XVIII. BOEK. xvm. HOOFDST. II. AFD 406 HISTORIE der voeten, terwyl hunne, handen eenig verplichtend dienstwerk verrichtten. Doch wy-moeten aanmerken, dat de Schryver' hiermede de Kustbewooners bedoelt. Nagenoeg hetzelfde merkt Labat aan omtrent de Jdofjbs aan 'de Kust van Senegal. Niet alleen, zegt deeze Schryver, moet gy op hunne handen, maar ook op hunne voeten acht geeven, indien gy niet wilt beftolen worden: want,' door hunne gewoonte van blootvoets te gaan, maaken zy zich dezelfde behendigheid met die lichaamsdeelen, als de Europeaanen met hunne handen, eigen; een fpeld zelf kunnen zy met hunne toonen van den grond opraapènv Wanneer iemand hunner een mes, fpaan of iet diergeiyks ziet liggen, 't wélk zyne begeerte trekt, keert hy zynen rug derwaarts, wikkelt u in een gefprek, en grypt het tusfchen zyne toonen, waarmede hy het in eene foort van. zak werpt, welken -hy op zynen rug draagt. Niet eerlyker handelen zy met hunne binnenlandfche landge. nooten, welke zy eenvoudige bergslieden noemen. Wanneer deeze aan de Kust koomen om te handelen, bieden de Zee-Negers terftond hunnen dienst aan om hunne goederen te draagen, welke zy zelden afleggen, zonder de helft 'er van geftolen te hebben; de eigenaar ftaat verbaasd, niet weetende, door wat tovermiddel hy zo veel verboren hebbe, terwyl hy zyne oogen op zynen eigendom onophoudelyk hield gevestigd, (p) Zy gaan nog verder; wanneer list te kort fchiete, maaken zy geene zwaarigheid om de toevlucht te neemen tot geweld, moord en de uiterfte wreedheden. Tot zulk een uiterfte van barbaarsheid flaat hunne fchraapzuchtover, dat veelen onder hen hunne vaders, moeders, Kinaeren en bloedverwanten verkoopen; Barbot verhaalt hiervan verfcheiden voorbeelden. Volgens deezen Schryver zyn de Jaloffs zeer ver- flaafd (ƒ) Le Maire, p. 125. Labat, Moore, Barbot, als boven.  BINNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 407 flaafd aan de toverkunde en waarzeggery; zy oeffenen dezelve door middel der dienaars van den grooten .Tovenaar, de Priesters, die, volgens hen, macht bezitten over flangen en monfters. Waiia Füla, Koning van Jaala; eene Provincie van Jalqf, wierd voor den grootften bezweerder van zynen tyd , en den handigften vergifmenger in zyn Land gehouden. Niet het geringfte denkbeeld hebben ze van dankbaarheid, of het vergelden van ontvangene vriendfchap dpor wederzydfche dienst betooningen. Alle hunne daaden ontftaan ,uit eenig laaghartig, eigenbaatig oogmerk, en om van ter zyden eenigen beestachtigen lust te boeten. Zo plomp is hunne onkunde, dat men hun bezwaarlyk zou doen begrypen, dat twee en twee vier maaken: ja, zo hoog ftygt hunne domheid, dat zy hunnen eigen ouderdom,niet weeten, of den dag der weeke, voor welke zy zelf-geene naamen hebben. Herbergzaamheid is de eenige. deugd, welke zy bezitten, indien het eene deugd zy, vreemdelingen in hunne huizen te nodigen, alleen met oogmerk om door hun bevoordeeld te worden, (q) Bah bot, fpreekende ■ van de jdofffclie Prinfen naby de Senfgal} vergelykt hen met de fnoodfte der Adandiaanvi-, eene. andere Natie, by hen zeer vermaard om haare ondeugden;-doch deeze paaren list met orbefchaafdheid. Zy-.beginnen eenen koop of handel met een verzoek om bepzelingen, die hun niet gevoeglyk kunnen geweigerd worden, om alzo den perfoon te polzen, met welken zy te doen hebben. Indien zy hem toegeeflyk bevinden , vraagen zy óm dingen van meerder waarde, en in zulker voege, dat zy niet kunnen geweigerd worden, zonder met hun te breeken, en alle hoop op handel af te fnyden. -'Er is geen kans om hunne gierigheid te beteugelen, dan door alles, wat zy vraagen, hardnekkig te wei- Labat, Af rio. Occid. Tom. 2, p. 170. XVIII. .BOEK. XVIII. HOOFDST. 64. AF D.  4o8 HISTORIE der XVIII. BOEK, xviii. HOOFDSTi II. AFD weigeren; dit baat zomtyds, doch brengt, op andere tyden, hen in zulk eene woede, dat zy alle gemeenfchap vermyden, en alle gelegenheden zoeken om u leed te doen. Zo onbefchaamd zyn hunne Prinfen in deezen ' beedelhandel, dat, wanneer een welgekleed Europeaan hen bezoekt, zy voor en na van hem zullen vraagen al wat hy om en aan heeft: zy vraagen hem om zynen hoed, degen , laarfen, enz. te mogen pasfen; dus alles machtig geworden zynde, behouden ze het, ten zy ze tot wedergaave genoodzaakt worden. Befcheidener, eerlyker en menschlyker zyn, ondertusfchen, de Jaloffche Prinfen omtrent de Gambia, en, in de daad, van een recht tegenovergefteld karakter van de' voorgaanden. Zy zyn minder fchraapzuchtig, min laag van ziel, en tevens minder trotsch, uitgezonderd wanneer zekere plechtigheden eene betaamelyke achtbaarheid 'vereisfchen. Hunne rykdommen beftaan meestal uit kudden kameelen, dromedarisfen, koeijen, geiten, midsgaders gierst en andere vruchten. Wanneer zy den Europeaanen gehoor verkenen, vertoonen zy zich in eene voegzaame pracht en groote deftigheid. De Vorst is doorgaans gezeeten op eenen throon, en omhangen met een langen rooden of blaauwen mantel, verfierd met haairlokken uit den ftaart van eenen olifant of eenig ander wild dier, kleine brokjes koraal of yvoor, en eene teenen kroon op het hoofd, getooid met kleine hoorntjes. Met "groote ftaatelykheid treed hy naar de gehoorzaal, welke, by fchoon weder, doorgaans is onder het lommer van een grooten boom, rondom welken de lyfwachten gefchaard ftaan; hy heeft altoos een tabakspyp in zynen mond. In alle deeze gehoorgeeymgen genieten de Arabifcbe en Moorfche Marbuts eenige voorrechten boven de Negers; doch inzonderheid hebben de Franfchen uitfluitende vryheden, welke alle andere Natiën geweigerd worden. 00 In (») Barbot, p. 57, 79. Moore, p. 231.  BINNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 4°5 In den omtrek van de Senegal, noemen de Jaloffs de Prinfen van den bloede Tenhala, en de Edelen Sahibobo. Le Maire zegt? dat de Damel, of Vorst van dat Gewest naast aan de Senegal, onder zich heeft.twee Amptenaan van den hoogften rang; de eene, Kondi genaamd, voert het bewind over de krygszaaken, en het bevel over de legers; de andere, Jarafo genaamd, is voorzitter in alle Gerichtshoven; hebbende de Damel zelve geene macht om zyne vonnisfen te vernietigen. Hy doorreist alle de Provinciën om de klachten te hooren en bezwaaren te herftellen; geen volk van zo een flecht karakter word derhalven gelukkiger belTuurd, of leeft onder eene vreedzaamer regeeringe. Een ander Amptenaar, Alkair, een woord van Moorfch: afkomfte, geheeten, is Schatbewaarder van de Kroon, en bekleed genoegzaam hetzelfde ampt, als de Jarafo, doch in minder uitgeftrektheid. Hy heeft onder zich mindere Alkairs, of Alkades, die de opperften zyn in de Dorpen, alwaar zy hun verblyf houden en eene foort van vrederechters; van hem ftaat echte beroeping open, in alle gevallen van aangelegenheid, op de Jarafo, wanneer hy de Provinciën bezoekt. Volgens Baibot, hebben alle de hooge Amptenaars hunne Afgevaardigden in ieder groot Dorp; ook krielt bykans ïedei Provincie des Koningryks van Jarafo's en Alkairs. De Kondi, die, uit kracht zyner bedieninge, Luitenant Generaal is van het geheele Koningryk, en Opperbevel hebber van 's Konings leger, met eene macht, gelyk aar die van den Groot Conftapel van Frankryk, doorreist dikmaals het Koningryk met den Jarafo, om onderzoek te doen naar het gedrag der Alkairs; waar uit fchynt t< volgen, dat de Jarafo alleen het recht niet heeft on hem tot rekenfehap te dagvaarden. De byzondere pos van eenen Alkade, is, de rechten der Kroone te gaaren en de belastingen , voor de regeeringskosten opgeleid hoewel zyn naam fchyne te behelzen het beftuur van een Stad, Dorp of Landftreeke. Hedend. Hist. XVI. D. L St. Fff V o i XVIII. boek. xvm. HOOFDST. [ I. AFD. Amptenaars in Jaloff. i r i i t  4*o HISTORIE der XVIII. boek. xv m. HOOFDST. li. AFD, Re ges'ritég'sform. Volgens Vafconcelos, hebben de Kast - Negers hopen die van de Senegal veel vooruit in de "fegeeringsiunde: zy zyn naauwkeuriger in alle plichten, het land a^ftuur raakende; hunne ftaatkunde is uitgebreider, en hunne ontwerpen ter beveiliginge en machtsvefmeèrderinge dieper doordacht, doorfleepener en' geheimer: in één woord, zy zyn rechtvaardiger in het beloonen en ftraffen, in het openbaar en byzonder, her. burgerlyk en loygsbewind: een verhaal, in 't geheel het tegengestelde van het getuigenis van 'andere Schryvers. Des Konings geheime Raad. beftaat hier uit perfoonen, meest eervaar» dig om hunne jaaren en wysheid, en de Rechters uit de ervaarendfte en kundigfte mannen der Kade. De ftraffe volgt onmiddelyk op de bekentenis; een dief word voor flaaf verkocht, doch zelden ter dood gebragt. Le Maire getuigt, dat een inboorling van Jaloff, van eenige misdaad befchuldigd zynde, indien hy door klaare getuigenisfen niet kan overtuigd worden, verplicht is, met zyne tong een gloeijenden ftaf yzer te likken, langzaam en op drie onderfcheidene tyden. Indien hy de proeve doorftaa, word hy onfchuldig verklaard, en de befchuldiger voorts genoodzaakt, dezelfde proeve te ondergaan; anderzins ontgaat de aangeklaagde' de doodftraffe, maar word uit het Koningryk gebmnen. Moère getuigt, dat de Jaloffs aan de rivier de Gambia zich van opgëtygde misdaaden zuiveren, door kookend water in den mond te houden. Nogthans fchrikt de ftrengheid deezer ftraffen hen niet if van dievery of andere even fnoode misdaaden. Le Maire verhaalt een zeer merkwaardig voorbeeld van het permogen van 't geld ter weeringe der gerechtigheid. Twee Koningjes , afhangelingen van den -Damel, oom en néér, twistten om eene plek gronds, op welke ieder be. weefde recht te hebben; eindelyk wierden zy te raade, de zaak aan de uitfpraake des'Damels te laaten. Op den dag, tot de rechtfpraake bepaald, verzamelde eene groote me-  btnnenlandeche gewesten van AFRIKA. 4ïi menigte volks uit alle hoeken des Koningryks, om ge tuigen te zyn van den uitflag van een zo ftaatelyk en gewichtig gefchil. Beide Prinfen vielen ter aarde voor hunnen Opperheer; beide voerden de bewyzen aan, we)ke^ zy oordeelden in hunne zaak te kunnen dienen. De neef, die de zoon was van den jongstvoorgaanden Koning, befloot zyn pleidooi met te zeggen, dat de betwiste landen lang behoord hadden aan zynen vader, wien zy waren gegeeven door de gunst des hemels, en dat het de fhoodfte onrechtvaardigheid zyn zoude, den zoon en wettigen erfgenaam te berooven van 't geen de vader had bezeeten. Na eene wyle tyd raadpleegens, antwoordde de Damel: „ 't geen de Hemel aan den vader gaf, zal ik den zoone geeven:" een vonnis, 't geen door de geheele vergaderde menigte met een luid gefchal wierd toegejuicht. Des Domeis rechtvaardigheid, de lofredenen op den neef, en des ooms onredelykheid weergalmden van mond tot mond; ieder een fcheen gelukkig in eene zo billyke uitfpraak. Den volgenden dag, terwjl de jongeling zyne gelukzaligheid bepeinsde, was hy verbaasd, zich zeiven beroofd ziende van alles wat hy bezat, zonder eer.e nieuwe beleediging of vorm van rechtspleeginge. Doch het bleek hem welhaast, dat de Damel, door een ryk gefchenk omgekocht, het vonnis herroepen, zynen oom herfteld, en, om te voorkoomen dat hy zich tegen deeze nieuwe uitfpraak zou aankanten, hem van zyne eerampten, gezag en eigendommen had ontzet, 't Geen hem nog meer deed verwonderd ftaan, was de fpoedige ommezwaai in de gevoelens des volks , wiens liefde met zyn fortuin hand aan hand ging: want het laakte hem thans zo zeer als het hem onlangs gepreezen bad; zyn oom, die 's daags te vooren het onderwerp van hunne fpotternye en bedillinge geweest was, wierd nu het Voorwerp hunner aanbiddinge. (*) Gelyk, (O Le Maire, p. 119. Fff 2 SVIII. BOEK. xviir. HOOFDST. I. AFD.  XVIII boek. XVIII HOOFDST II. AFI -danlei dingen tot oorlogen. Wapens $i HISTORIE der Gelyk, onder den algemeenen naam van Jalofffche Prinfen, een oneindig getal kleine Koningjes begreepen is, dus ontftaan 'er geduurig oorlogen, in het een of ander gedeelte dier wydftrekkende Landftreeke. Wanneer een vredebreuk met eenige andere Mogendheid is beflooten, verzamelt de Kondi de troepen, die nooit meer in getal zyn dan vyf honderd: hunne hevigfte veldflagen zyn dus, in de daad, niets meer dan fchermutzelingen , ih welke naauwlyks eenige dooden op het veld blyven. De' Reizigers verzekeren, dat in het geheele Koningryk Damel ter naauwer nood paarden genoeg zyn voor tweehonderd man; en nogthans beftaat de fterkte hunner legers in de ruitery. Ondertusfchen is de Koning van Damel een vermogend Vorst in dien waereldöord; zyne legers zyn ruim voorzien van leevensmiddelen; honderden vrouwen volgen dagelyks het leger met leevend vee, ten dienfte der troepen, als mede met vruchten, wortelen en allerhande groente. Somtyds worden 'er vyf honderd fchotels met Kuskas in de legerplaats gezonden, allen op verfchillende wyzen toebereid. De zulke, die naar des Konings mond zyn, behoud hy, en deelt de anderen uit onder de officieren en foldaaten. De wapens der ruitery zyn lange fchichten, eene foort van werppyl, even als een boog beflagen, en korte zwaarden, welke zy gebruiken, wanneer zy afgefteegen zyn: eene greep, waarin zy allezins onderweezen worden, en die in eenen veldflag dikmaals te pas koomt: zo overlaaden zyn ze ondertusfchen met Grisgris, dat ze zeer langzaam aanrukken. Het voetvolk is gewapend met houwers, fpiezen, en een pylkoker, voorzien met tien of twaalf vergiftigde pylen; op eene wonde met dezelve volgt onvermydelyk de dood. Hunne boogen worden gemaakt van eene foort van hard riet, naar Bamboe gelykende, en de koord van een veerkrachtig ftuk hout, welken zy met groote vaardigheid fpannen en ontfpannen. Alle Negers zyn zulke voor- treffelyke  binnen landsche GlWESTEN VAN AFRIKA* 4T3 treffeiyke fchutters, dat zy zelden op den afftand van vyftig fchreden, eenen fchelling misfchieten. Doch zy vechten verward en onregelmaatig; beide legers rukken in het kamp, tot het fiagveld uitgekoozen, zonder eenige orde of tucht; hun krygsmuziek maakt al dien tyd een fchrikwekkend geraas. Wanneer zy elkander op een voegzaamen afftand zyn genaderd, begint het voetvolk den ftryd met een algemeenen pylregen; daarna vechten zy met het zwaard in de vuist, doch met zo veel omzien tiaheids, dat zv telkens hunne belangen van koophandel in bet oog houden , maakende zo veele gevangenen en zo weinieen doodende, als mogelyk is: want de gevangenen van allerlei rang en ouderdom worden voor flaaver. verkocht. Nogthans verzekert Moore, dat ondanks hunne omzichtigheid, hunne gevechten dikmaals zeer bloedige sevolpen hebben, hoewel de flachting op het fiagvelc niet zeer aanmerkelyk is, omdat weinigen, met vergiftigde pylen gekwetst, 'er het leeven afdraagen. Indien d. eerfte aanval de overwinning onbefhst laate, herhaaler zv dien dikmaals verfcheiden dagen na elkander. Wan neer eindelyk de hardnekkigheid aan weerskanten begin tp luuwen, door de vermoeidheid van 't vechten, treedei zv in onderhandeling, onder bemiddeling van hunnen» buts, welke, tusfchen de beide legers, in het veld zamer koomen. Indien deeze heilige mannen het eens worde over de voorwaarden van een verdrag, zweeren zy o de Jikoran en by Mohammed, hunne verbintemsien g< trouw te zullen nakoomen. Moore en Le Maire fchetzen de karakters van eeni| Prinfen, die, ten tyde van hun verblyf, daar te lane regeerden, De Koning van Hoval, voormaals een mac tig en geducht Prins, was thans, en zedert het jaar 168 fchattinefchuldig aan een ander Koningje, met by mang aan moed, maar uit hoofde van onvermogen. Zyi heerfchappyën ftrekten omtrent vyftig mylen langs _ XVIII. BOfK. XVIU HOOFDST. II. AFD. Wyze van vechten. l 6 1 i* n P ;e Karak* e ter van , eenige ' Jalofffche *j Pr infen. ie de r,  414 HISTORIE der XVIII. BOEK. XVIII. HOOFDST, II. AFD, Het Ko ' nhjgrvk . j 1 ( i rivier, en waren acht of tien mylen breed,behalven eenige kleine eigendommen en heerlykheden omtrent den mond der riviere, en buiten de aangeweezene grenspaalen. Hoewel deeze Vorst onafhanglyk was in zyn gebied, had hy, nogthans, zomwylen een handvol gierst noodig om zich voor het fterven van honger te behoeden; hieruit ontftond de oorzaak zyner ondervverpinge: de armoede deed hetgeen het zwaard niet vermocht. Dikmaals perste hem de nood tot ftroopende invallen in de nabuurige Staaten, om flaaven, vee en andere dingen te rooven, welke hy terftond aan de Franfchen voor brandewyn verkocht. Eene byzonderheid in het gedrag van deezen Vorst verdient onze 'opmerking. Wanneer hy een vat brandewyn was machtig geworden, zoop hy zich eerst dronken, liet vervolgens het vat wegOuiten, en ftelde den fleutel in handen van zynen be;unftigden Staatsdienaar , die verplicht was zich dertig of veertig mylen van den Koning te verwyderen. Dit raiddel verzon hy om zyne neigingen te beteugelen, weetende, dat indien de fleutel in zyne eigen handen was, hy der verzoeking niet zou kunnen wederftaan om te drinken tot den laatsten droppel. Doch de Staatsdienaar had dikmaals reden om zich zyner gehoorzaamheid te beklaagen: want wanneer Zyne Majesteit de lust beving, zond hy terftond eenen bode aan den Staatsdienaar om den fleutel; indien hy liet verfcheen binnen den tyd, door Zyne Majesteit bejaald, verbeurde hy den hals. (t) D e Jalofs, die aan de rivier Gambia grenzen, beziten het Koningryk Barfalli en Neder. Jam. Volgens Moore is de naam van het Koninglyk gezin Vjai. Een willekeurig gezag oeffent deeze Monarch ; alle de onderlaanen vallen met het aangezicht ter aarde, zo dikmaals umand van 't Koninglyk gezin verfchynt; niemand, zon- der (O Moore, Le Maire, en Labat, aldaar. Barbot, p. 58.  binnenlandsche GeWESTEN VAN AFRIKA. 415 der aanzien van rang, is van deeze eerebetooninge uitgezonderd. Met dit alles leeft by zeer gemeenzaam en als met zyns gelyken met zyne troepen en alle de Bevelhebbers van zyn leger. Een foldaat heeft zyn aandeel, in den buit, die in den kryg behaald word, en de Koning flechts een zeker maatig aandeel, aangezien hy, indien hy wilde, zich alles zou kunnen toeëigenen. Deeze gewoonte is oorzaak, dat de Barfallaanen niet-alleen den oorlog kloekmoedig voortzetten, maar ook hardnekkig daarin volharden: want de foldaaten, de vrucht hunner moeite plukkende, fchroomen geene gevaaren of vermoeijenisfen, om het overlchot hunner dagen een ruim beftaan te hebben. Alle de Hovelingen doen belydenis van den Mohammedaanfci.cn Godsdienst, hoewel zy luttel achts fchynen te flaan op dat gedeelte van des Aartsbedriegers geloof, 't welk den wyn verbied: want de Konirg kan buiten brandewyn niet leeven; en nooit is hy devooter, dan wanneer hy dronken is. • De gewoone kleedy der Jaloffs is eene foort van ka toenen overrok, die tot beneden de knieën hangt; zeer aartig vouwen zy dien zomtyds om den middel zamen. De inboorlingen van Barfdli in 't byzonder draagen eene menigte goud en kleinodiën in hun haair, de ooren, den neus, om den hals, als mede om de armen en .beenen; d° vrouwen bovenal zyn zeer gefield op deeze tooifels. De Koning van Barjalli, welken Moore m den jaare 1732 zag, had een verbaazend aantal vrouwen; doch wanneer hy in het openbaar verfcheen, verzelden hem zelden meer dan twee, die den geheelen voorraad van kostbaarheden en juweelen op haar lichaam fcheenen te draagen. Ook had hy verfcheiden broeders; doch zelden verwaardigde hv hen om ze toe te fpreeken, en nog minder met hun eenige verbintenis te maaken. Wanneer hy zich vernederde om hun die eere te betoonen, waren zy genoodzaakt om nevens de overige onderdaanen hem J b den- XVII1. boek, XVIII. HOOFDST. I. AFD. KleeJy der Ja. loffs.  4i6 HISTORIE der XVIII. BOEK. xviii. HOOFDST. ii. AFD. denzelfden eerbied te betoonen, en zich ter aarde neder, te werpen, in het oogenblik als hy in hunne tegenwoordigheid verfcheen, niettegenftaande zy de vermoedelyke erfgenaamen van de Kroon waren. Hier, in de daad, is het gebruikelyk, dat des Konings kinderen deszelfs broederen het recht tot den throon betwisten; de langfte degen behaald veelal den prys. (u) Des Konings gewoone verblyfplaats is Kahone, eene Stad naby de zee geleegen, honderd mylen van Jour, eene Stad denzelfden Koning toebehoorende, aan de rivier Gambia. Wanneer Zyne Majesteit brandewyn, of eenige andere noodwendigheid behoeft, zend hy aan den Gouverneur van James fort, met verzoek om een boot te zenden met het goed, welk hy verlangt; om dit te koopen, plundert hy de nabuurige Steden, en grypt een zeker getal zyner onderdaanen, welke hy voor flaaven verkoopt, en tegen Europifche waaren ruilt. Op deeze wyze verzorgt hy zich van het noodige, wanneer hy met zyne nabuuren in vrede is: van hier dat het volk nooit zo gelukkig en veilig zyn kan, dan wanneer het in oorlog is; zynde hun wreedfte vyand hun eigen Koning, en het grootfte gevaar koomende van den man, die hunne vryheid, leeven en eigendom behoorde te befchermen. Zyne Barfallaanfche Majesteit heeft zyn Koningryk verdeeld in een aantal Provinciën, en over dezelve Landvoogden aangefteld, Bumeys genaamd, die hem eene jaarlykfche hulde' bieden, en eene zekere belasting aan 's Lands kas betaalen. Binnen hun rechtsgebied voeren zy een volftrekt gezag; doch zelden trekken zy hun Voorrecht zo verre, dat zy zich met 's volks ongenoegen belaaden; zynde deszelfs genegenheid het fterkfte bolwerk tegen de dwingelandfche inkruipingen des Konings. Dit («) Moore, aldaar.  BINNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 4*7 Dit niettegenftaande heeft Zyne Majesteit een ^olftrekt gebied over deeze Landvoogdeu; zyne ftaande egermacht is ten allen tyde bekwaam om hen tot gehoorzaamheid te brengen, in gevalle zy het ondernamen het iuk af te fchudden. Doch dit gebeurt zelden of nooit; aan weerskanten rekent men het van zyn belang , in vriendfchap te leeven, de een de verfchuldigde hulde te betaalen, en de andere niets meer te vorderen dan hem toekoomt. Aldus geniet de Koning eene willekeurige heerfchappy, zonder dat de geheele last der regeennge zvne fchouders bezwaare; de Bumeigs genieten alle de voorrechten van gekroonde hoofden, alleen door de erkentenis van eenen Opperheer; en de onderdaanen zyn in het volle bezit van geluk, door eene foort van Middelaar te hebben tusfchen zich zelve en den Monarch, wiens flaaven zy zyn. - f> ."• < n Zo zorgvuldig handhaaft de Koning van Barfalli de waardigheid zyner oppermogendheid, dat hy geenen ande. ren Raadsheer gedoogt dan zynen eerften Staatsdienaar, dat is, zynen eerften flaaf: want niets kan er flaaffcher bedacht worden, dan de ingewikkelde believing van dit werktuig van Staat aan den wenk zyns Meesters. De Staatsdienaar is tevens de Veldheer van s Konings legermacht, en de tolk van zynen wille, van de letter van welken hy nooit mag afwyken. Hy word genoemd de groote Farbro, of O^erfte der Ruitery; wyders bekleed hv den post, van by alle plechtige gelegenheden het zwaard van Staat den Koning vooruit te draagen. Eer wy voortgaan tot den Godsdienst en andere aigemeene byzonderheden van alle de Negers, aan de oevers der riviererTde Gambia en de Senegal woqnachcig, en der wyduitgebreide Landftreeke tusfchen beide gelegen, van de z^e tot aan de meiren Mabeira en Lahor, zullen wv een aardrykskundig bericht geeven wegens twee andere Staaten, die eenige opmerking verdienen, als kooHedend. Hist. XVI. D. L St. G g g mend. XVIII. boek. XVII ï. HOOFDST. II. AID.  418 HISTORIE der XVIII. BOEK. xviii. HOvFDST. II. AFD. Verjlag \ui;i eenig e ande re Natiën. mende aan de reeds vermeldé naast in macht en uitgebreidheid. Het eerfte • Gewest is het Koningryk Galam-,. oostwaarts geleegen, omtrent vierentwintig mylen van de Baar in den mond van de Senegal, beginnende eene myl beneden Fuabo, en vyfënveertig mylen verre de rivier op loopende, tot aan den waterval of hoogen rots Felum. Dit Koningryk grenst, ten noorden en noordwesten, aan de uitgebreide oorden van goed en flecht land, welke bewoond worden van de zwervende Mooren, en eenige Fouliaanen, die beftendig hun verblyf houden in hunne Stad, en de opperheerfchappy des Siraticks erkennen. In 't oosten en noordoosten ligt het Koningryk Cosfon, of Casjon; de Vorst voert den tytel van Segudova, en heeft zyn verblyf op een Eiland, omtrent eene myl boven den waterval van Felum. Dit Eiland word geformeerd door twee armen der riviere , die , na eenen weg van zestig mylen te hebben afgeleid, zich verliezen in het meir Caston, eene groote waterkom, doch aan de.Europeaanen gebrekkig bekend. De gemelde armen draagen den naam van Zwarte en Witte rivier', waarfchynlyk naar de kleur van het zand, waar over zy ftroomen. Dewyl de Franfchen nooit verder zyn doorgedrongen dan Govina, dien vervaarlyken waterval, welke de poogingen van alle Reizigers, van het Eiland Senegal door den Heer De Brue derwaarts gezonden, heeft verydeld, weeten wy niets van het Koningryk Casfon, dan uit de berichten der Moorfche kooplieden en Neger - Factooren, die van het noorden bekennen niets te weeten; doch zy vernaaien, dat het ten zuiden aan de Gewesten van Gudova eri Giaca paalt; zynde de Mandingodanen van Tamboura en Bambous fchattingfchuldig-, hoewel niet weezenlyk onderworpen aan hetzelve. De Casfoniërs, afkomftig, naar men wil, van de Fouliaanen, worden befchreeven a's vermogende, naarilig en talryk; hun Koning, Oppervorst van Galam, en van de meeste andere Staaten onder de on-  BINNENLANDSCHE GEWESTEN VAN AFRIKA. 4ÏQ onmiddelyke heerfchappy des Siraticks. Het Land word gezegd over te vloeijen van goud-, zilver- en kopermynen, die zo ryk zyn, dat de erts bykans op de oppervlakte der aarde ligt; nadat dit erts, in eene loopende beek gewasfchen en gezuiverd, en voorts gezift is, verkoopen het de landzaaten voor ftofgoud. Labat verhaalt, dat eer het bewind der zaaken in Senegal in handen van den Heer De Brue kwam, eenigen zyner voorzaaten het ontwerp beraamd hadden, om de Koningryken Galam en Casfon naauwkeurig op te neemen, met oogmerk om eenen onafgebrokenen handel met die ryke Gewesten aan te kweeken; doch 't zy uit gebrek aan macht, ftandvastigheid en kloekmoedigheid, of uit de natuurlyke zwaarigheden, aan de volvoering van alle nieuwe ontwerpen verknocht, zeker is het, dat zy met hunne ontdekkingen niet verder konden doordringen dan tot Leide, Betel of Guilde, zynde de watervallen van den Niger onoverkoomelyke hinderpaalen. Zonder het vastftellen van Factooryën, of eenen geregelden koophandel, vergenoegden zy zich met het zenden van eenige kleine fchepen zo verre de rivier bevaarbaar was, om de flaaven, het goud en yvoor te laaden, welke de Mandmgoaanfche kooplieden niet verkoozen naar de Gambia te voeren. Doch hiervan zullen wy breeder handelen in ons bericht wegens den koophandel en fcheepvaart op deeze twee rivieren. Thans gaan wy over tot een verhaal van de gewoonten, byzonder eigen aan de opgezeetenen dier ruime Landftreeken, tusfchen de rivieren de Gambia en de Senegal gelegen, welke zy allen, hoewel in verfchillende Natiën onderfcheiden, gemeen hebben, (w} (w) Moore, Labat, Le Maire, Barbot, op de aangehaalde plaatzen. Einde van het XV1*'> Deels 1^*. Stuk. xvin, BOEK. xvnr. HOOFDST. .1. AFD,