Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3390 9432  HEDENDAAGSCHE HISTORIE of het VERVOLG van de ALGEMEENE HISTORIE; Befchreeven door een Gezelfchap van GELEERDE MANNEN IN ENGELAND. UIT HET EN GE LS C H VERTAALD, ekz. XP'. DEEL, STUK. Behelzende de Historie van de HOTTENTOTTEN en der GIAGAS; benevens die der Koningryken BENGUELA, KONGO en ANGOLA. Te AMSTERDAM, ByM. SCHALEKAMP, MD CC L XX XV.   HEDENDAAGSCHE HISTORIE» ZYNDE EEN VERVOLG VAN DE ALGEMEENE HISTORIE. XVÏn~BÖEK; ZEVENDE HOOFDSTUK. Historie der verfcheidene Natiën van Hottentotten; benevens eene befchryving van hunne kust, en van de Hollandfche volkplanting aldaar. EERSTE AFDEELING. Behelzende de legging van het land, benevens een verjlag van de verfcheidene Jtammen der Hottentotten, hunne manieren, gewoonten enz. i*,t*IE kust der Hottentotten, die het land van Monomot Dt taPa omringt, in de gedaante van een hoefyzer, te" °?sten» ten zuiden, en ten westen, ftrekt zich uit, naar de opgaaf van Magino, van het westen varxCabc, Negrotot aan de Kaap de Goede Hoof, Hedend.Hist.XV.D.I.St. A * en xvnr. boek. vii. HOOFDST. i. a F D. Legging  4 HISTORIE van XVIII. < boek, vil HOOFDST. I. AFD. en uitge Jirektheid van de kust der Hottentotten. Hunne oor- Spronglyke en ). Deeze geheele kust is zeer bergachtig, en heeft veele baaijen, kaapen en reeën. Dertig mylen beoosten de Kaap de Goede Hoop, welke op 24 Gr. 21 Min. Z. Br. gelegen is, legt eene andere kaap, meer zuidwaarts', op* een weinig meer dan 25 Gr. Z. Br., welke door de Portugeezen, die dezelve allereerst omgezeild hebben, genoemd is geworden Cabo das Aguilhas, of de NaaldKaap ; omdat het hen toefcheen, alsof de naald van he£ kompas, gefield in tegenoverftand van dien uithoek, zich van het noorden terltond zuidwaarts draaide; fchoon de laacere zeevaarenden opgemerkt hebben, dat dezelve op die hoogte niet meer dan vyf of zes graaden ten noordwesten afwykt. Naby deeze kaap is een vlak ftrand, dat zyn' aanvang neemt by eene rivier van zoet water, en zich vyftien mylen verre tot aan de Vischbaai ukflxekt. Cabo Faifo, dus genoemd door de Portugeezen, omdat zy by hunne terugkomst uit Indien, dezelve verkeerdlyk voor de Kaap de Goede Hoop aanzagen, legt tusfchen deeze twee kaapen in, omtrent agt of negen mylen aan gintfche zyde van de Kaap de Goede Hoop. Men vind, langs deeze geheele kust, aan beide zyden van de Kaap de Goede Hoop, veele fchoone baaijen , daar de fchepen zeer veilig kunnen leggen. Omtrent 27 mylen ten N. W. legt de Saldanha Baai, dus genoemd naar een' Portugeesfchen Kapitein, die op die kust fchipbreuk geleden heeft. De ruimfte en gemaklykfte van alle is de Tafelbaai, ten zuiden digt by den berg van dien naam, deeze heeft zes mylen in den omtrek, en tot kort aan de wal vier vademen water, en is gedekt tegen alle winden, beha!ven den noordwesten. Tegenover deeze baai legt het RobbenEi. (£) Kolbe, Nederd. I. D. pag. 423 & feqq. La Croix, Vol. 4. p. 38, en anderen. A 3 XVIII. BOEK. VII. HOOFDST. I. AFD. Befchryving van ie kust.  6 HISTORIE van XVIII. BOEK. VII. HOOFÜST, i. AF o. Eiland, op 34 Gr. 40 Min. Z. Br. ten oosten van Cabo das Aguühas, en 67 mylen van de Kaap de Goede Hoop. Pieter Botb ontdekre in het jaar 166 c eene baai, welke hy de Vleeschbaai noemde, die enkel befchut is voor den noordenwind, waarin een klein Eiland legt, en in het westen van dezelve is eene rivier van zoet water, welke van groot nut is voor de zeelieden. 25, of 30 mylen verder ten oosten ontdekte Both de Mosjelbaai, naderhand door de Portugeezen Seno Formofo genoemd. Naast aan deeze volgt de Smo do Lago, of Meerbaai genoemd, omdat dezelve veel naar een Meer gelykt, als zynde naauw van ingang en ruim van binnen. Men vind in deeze baai verfcheidene reeën, en een Eiland, door de Portugeezen genoemd llha dos Caos. Cabo de St. Francisco, en Cabo das Serras worden op fommige kaarten tusfchen deeze twee baaijen aangetekend. Het Eiland Contento, en Cabo ti"Arecito leggen naby Cabo das Serras, en een weinig meer noord -oostwaard is de rivier St. Cliriftoffel, door de Hottentotten Nagoa genoemd. Het land aan gintfche zyde van deeze rivier wierd door de Portugeezen ge* noemd Terra di Natal, omdat zy het op den feestdag van de geboorte onzes Heeren eerst ontdekten. Tusfchen de Kaap de Goede Hoop, van de Tafelbaai af te rekenen, en Cabo das Aguiïlias zyn drie voornaame rivieren, die in de zee uitloopen, de Zoete Rivier, de Zoute Rivier, en de Jaquelina Rivier. De Zoete Rivier ftroomt van den top van den Tafelberg, offchoon men zegt, dat die haaren oorfprong neemt in het Maangebergte, en by Cabo Falfo in zee loopt. Pigafetta nam deeze rivier verkeerdelyk voor de rivier Camisfa, die uit het meer Galt voortvloeit, en wier mond meer oostwaarts naar Terra di Natal gelegen is- De manfchap van het fchip Mauritius, dat in het jaar 1662 op deeze kust verongelukte, begon hier een fort aan te leggen om de waterplaats te beveiligen, doch hetzelve is nimmer voltooid geworden. De  de HOTTENTOTTEN. 7 De mond van de Zou*e Rivier is oostwaarts gelegen. Deeze rivier ontfangt het water van drie andere rivieren, en van een beekje, dat omtrent eene halve myl van het ftrand af uit het zand opwelt. De mond van de rivier Jaquelina is ook aan de oostzyde, en omtrent eene halve myl van de Tafelbaai (c). Men vind in dit wyduitgeffrekt land geene groote of magtige koningryken; hetzelve word voor het grootst gedeelte bewoond door verfcheiden Mammen van Hotten, totten, die door hunne byzondere Kapte'ins, of Opperften geregeerd worden ; deeze hebben geene vaste verblyfplaatfen, maar leiden, even gelyk fommige Arabieren, een zwervend leven, en breeken hunne Kraals, of dorpen, op, wanneer zy gebrek aan weiden voor hun vee beginnen te krygen, of wanneer iemand van de Kraal overleden is. De meest bekende onder deeze ftammen of natiën zyn, volgens Rolbe, de Gunjemans, Cochaquans, Susfaquans, Odiquans , Chirigriquans, de Groote en Kleine Namaquans, Attaquans, Koopmans, Hesfaquans, Songuans, Dunquans, Damaquans, Gouriquans, Houteniquans, Cham. tovers, en Heikoms £d). De Gunjemans, die hun land aan de Hollanders verkocht hebben, leeven tot heden toe onder dezelven, en-j' bezitten nog een gedeelte van hunne oude erflanden. Deeze natie, ook Goringaiquas genoemd, maatigt zich het recht van eigendom op de Kaap aan, zeggende, dat die haar oorfpronglyk vaderland is. Zy beftaat uit vyfen negentig familiën, en kan tusfchen de drie en vierhonderd gewapende mannen te veld brengen (e). De Cochaquans, door Dapper Saldanhaërs genoemd, grenzen ten noorden aan de Gunjemans, en bezitten zei- c yen het grootst gedeelte van hun land, uitgezonderd alleen de (c) Defcript. of the Cab, &c. Zie Kolbe, Befchr. van de Kaap. (O La Croix, enz» XVJII. boek. vii. HOOFDST. i. a FDt. Natiën ier Hotentocten. De Gunmans. De Colaquans.  8 HISTORIE van XVIII. BOEK. Vit. HOOFDST. I. AFD. De Sn faquans. de fraaije weilanden, die daar zeer menigvuldig zyn, en door de Europedanen bezeten worden, die het vleesch leveren aan de Hollandfche Oost - Indifche Maatfchappy. De Hollanders hebben hier eene bepaalde wacht ter beveiliging van hunne zoutpannen, ter uitkyk in, zee, en ter kennisgeeving aan de Kaap van de aannaderende fchepen. Het Opperhoofd van deeze natie, welke beftaat uit'omtrent 450 Gedachten , die verfcheiden Kraals, ieder omtrent een kwartieruurs verre van eikanderen gelegen bewoonen, en waarvan elke Kraal dertig, veertig , vyftig en meer geflachten fterk is, maatigt zich den titel aan van Scheik, en beweert het oppergezag te hebben over allen de Hottentotten vyftig mylen in den omtrek van de Kaap de Goede Hoop. In het jaar 1661 was Oldafoa , die maar ééne vrouw had, en dus zeer kuisch was voor een Hottentot, en. daarenboven een welgemaakt man, en van een' zachten aart, de regeerende Scheik van deeze natie. Dit Opperhoofd, dat alle gefchilien met de Hollanders vermydde, ftierf aan eene uitteerende ziekte, en liet maar ééne dochter Ramis genaamd over. Zyn Onderkoning Gonnomoa, een zeer dik man , bekend onder den naam van den zwarten Kapten, had drie vrouwen, en veel kinderen ; en Caucafoa, de derde perfoon in rang, was, voor een Hottentot, niet alleen een welgemaakt, maar ook een wellevend man (ƒ). u De Susfaquans grenzen ten noorden, niet verre van de Saldanha Baai, aan de Cochaquans Deeze ftam was talryk, en ryk in vee, vóór dat die verwoest en beroofd wierd door eenige Hollandfche moedwilligers, die, by de eerfte opkomst van hunne vestiging aldaar, de Hotten, totten naar hun goedvinden uitplunderden, en noodzaakten hun land te verlaaten, en voornaamlyk op plaatfen daar versch water was. Deeze natie fchynt dezelfde te zyn (ƒ) Kolbe, enz.  de HOTTENTOTTEN. 9 •zyn die La Croix Chainonquans noemt, een groot en ryl volk, dat met zyn oud Opperhoofd Soiifoa, en deszelf zoon Goboa, die getrouwd was met Camifoa, van de zee kusten van de Kaap dieper landwaart in terug week, naai de grenzen der Cobonas, de zwartften van alle zwarte volken, met lang fluik haair, en, volgens het zeggen var de Kaapfche Hottentotten, eene foort van Cannibaalen. of menfcheneeters, in welker bergen veele zeldzaamheder gevonden worden. De Hottentotten rekenen het niet alleen voor fchande, maar hebben zelfs een afgryzen om zich met dit volk door bloedverwantfchap te verbinden. Aan de Susfaquans grenzen ten noorden de Odiquans. Deeze twee ftammen hadden een altoosduurend verbond onder eikanderen gefloten tegen de Chirigriquans, hunne nabuuren, volgens hetwelk zy zich met eikanderen vereenigden, wanneer zy door deezen aangevallen wierden, met welken zy dikwyls lange en bloedige oorlogen gevoerd hebben; doch dit verbond houd thans op, dewyl de Hollanders een' vreede tusfchen hen bewerkt hebben. De Chirigriquans zyn de naast daaraanvolgende natie; dit is een talryk volk, fterk van lichaam, en beroemd onder de Hottentotten wegens hunne behendigheid in het werpen met de hasfagaijen, of werppylen. In deeze landftreek, die nog hooger legt dan die der Susfaquans en .Odiquans, vind men de Olifanis Rivier, dus genoemd naar de menigte van Olifanten, die zich aan derzelver oevers ophouden. Men vind hier veele bergen, op welker toppen men zeer goede weiden en bosfchen vind, even gelyk in de andere landen der Hottentotten, en door verfcheiden wegen doorfneden, doch die zeer gevaarlyk zyn uit hoofde van de leeuwen, tygers, en andere wilde dieren. Deeze natie, met welke een zeer voordeelige handel was opgerecht, is zeer verbitterd geworden tegen de Europeöanen. uit hoofde der veelvuldige mishandelingen, die zy geleden hebben van de zogenaamde Hollandfche TroHedend. Hist. XV. D. I. St. B aueer- : XVIII. 5 boek. . vii. ■ HOOFDST, i. AFD. De Odiquans. De Chi. rigriquans»  ro HISTORIE van XVIII. boek vii. flOOFDST, I. AFD. De groote en kleint Namaquans. queerders, of Ruilers, of liever Roovers, die hen niet alleen op eene fnoode wyze van hun vee, maar ook veelen van hen van het leven beroofd hebben. Aan deeze natie grenzen ten noorden de twee natiën der Namaquans, die wel denzelfden naam hebben, maar echter verfchillen in regeeringsform en levenswys; zy worden gehouden voor de verftandigften onder de Hot'tentotten, en zyn in ftaat om twintigduizend mannen in het veld te brengen, en worden daarenboven hoog geacht om hunne magt, dapperheid, en befcheidenheid ; hunne vrouwen zyn zeer levendig en kunftig. De kleine Na. maquans woonen aan de zeekust, en de grooten meer oostwaarts. Beider landen zyn bergachtig, fteenig, en zandig, en de grond in de valeijen is van weinig belang, heeft weinig bosch, en niet meer dan ééne bron. De Olifants-Rivier, die door deeze twee landen ftroomt, yoorziet de inwoonders voornaamlyk van water. Men vind in dit land eene menigte van wilde dieren, en onder anderen eene foort van hartebeesten, met witte en geele vlakken, die nooit alleen, maar altoos by kudden van meer dan honderd, ja, zelfs van duizend by elkanderen gevonden worden. Derzelver vleesch is doorgaans vet en aan?enaam, doch van een' anderen fmaak, clan het Europeaansch wild. Vóordeezen waren de Nanta. quans even als de Chirigriquans zeer verbitterd tegen de Europedanen, uit hoofde van de wreedheid en roofzuchtigheid van de Hollandfche Troqueerders. Zy hebben eens drie dagen achtereen tegen hen gevochten zonder het veld te verlaaten , en geen kans ziende om door magt te overwinnen, verfloegen zy de Hollanders door list; doch toen naderhand de Heer Louis van Asp.nburg, in het jaar 1708, a's Gouverneur aan de Kaap gekomen was, zonden zy een gezantfchap af om hem te verklaaren, dat zy genegen waren om een verbond van vreede en vriendfchap met hem aan te gaan, en getrouwlyk na te  de HOTTENTOTTEN. jt te komen. Allen deeze gezanten hadden een klein yzeren glad plaatje van gedaante als eene halve maan voor het voorhoofd gebonden. Na hunne opwachting by den Gouverneur gemaakt, en daar hunnen last met eene verbaazende vaardigheid en bekwaamheid volvoerd te hebben tot grooten lof van de beide natiën, en na eenige dagen achtereen op kosten van de Compagnie wel onthaald te zyn geweest, keerden zy wel voldaan weder naar hun land. By hun affcheidsgehoor zeiden zy aan den Heer van Asjenbwg, dat zy, uit hoofde van zyne perfoonlyke goede hoedanigheden eene beftendige rust en veiligheid verwachtten, en dat zy niet in gebreke zouden blyven van hunne landgenooten dezelfde gevoelens in te boezemen, welken zy zich gevormd hadden van zyne eerlykheid, onbaatzuchtigheid, en edelmoedigheid. Deeze Hottentotten woonen 150 en 200 mylen van de Kaap af. Riebeck, de eerfte Gouverneur, zond, in het jaar iöör, dertien Hollanders in rytuigen, die door vier osfen getrokken wierden, naar het land der Namaquans, om eene onderhandeling met hen te beginnnen, en te verneemen of daar ook goud, of andere kostbaarheden te vinden waren. Deeze gezanten ontdekten eindelyk na eene reis van honderdvyftig mylen de Kraals der Aamaquans, en wierden met veel vriendfchap en beleefdheid ontfangen. Eerst wierden zy vier uuren achtereen onthaald op een concert van Namaquanfche compoütie door meer dan honderd muzikanten, vervolgens wierden zy naar het Hof geleid, en aan den Vorst Acambia voorgefield, die drie dochters had van eene reusachtige geilalte, en hen onthaalde op melk en fchaapenvleesch. Nadat de Hollandfche gezanten aan den Koning en aan eenige anderen eenige ftukjes koper en coraal, benevens eenige glaazen kraaien, en wat brandewyn en tabak gefchonken, en hen van het gebruik van dit kruid onderrecht hadden, keerden zy terug zeer wel voldaan, en B 2 vol- XVIIL bokk. VII. HOOFDST. I. AFD.  XVIII. boek. VU. HQOFDSr. I. AFD. De At taquans. De Kooj mans. r* HISTORIE vah volkomen overtuigd van de buitengemeene geftalte der" Namaquans, en van de fcboonheid van hunne vrouwen,, die even gelyk de andere zo aan het lyf als aan de kleederen geheel met vet- befmeerd waren, fchoon zy gelyk' die der Sonquans met zonnefchermen van ftruis vederen pronkten. Op den h November van hetzelfde jaar gingen wederom dertien Hollanders van het Fort op reis om' nog naauwkeuriger ontdekkingen wegens deeze natiën te doen; waarvan twaalf op den 13 February van het volgend jaar terug kwamen met bericht, dat een van hun gezelfchap door een' olifant gedood was; en dat zy, na omtrent honderdvyftig mylen gereisd te hebben zonder eenige gelukkige of merkwaardige ontmoeting gehad te hebben, eene hut der Chirigriquans ontdekten, niet verre van de plaats, daar de Nmnaquans gewoond hadden; dievan daar naar een meer afgelegen land vertrokken waren. De Attaquans zyn dapper, vaardig, en goed van aart;zy zyn zelden, in oorlog, maar leeven zeer vreedzaam,, in kleine Kraals, of gehuchten, verre van eikanderen af, dewyl hun land niet vruchtbaar is, en daarenboven gebrek aan water heeft. Wanneer deeze Hottentotten eenige vyandlyke aanvallen vreezen, of befpeuren, dan ontfteeken zy vuuren op de toppen der bergen, en op dit teken vervoegen zich allen, die in ftaat zyn om de wapens te voeren, naar de plaats, daar het vuur ontftoken is, en maaken dus in een' zeer korten tyd een talryk leger uit. De Koopmans, dus genoemd naar een'van hunne Kapiteins, woonen ten zuiden van de Gunjemans. De Palamiet-Rivier, een fnelvlietende ftroom, die van beide zyden veele kleine riviertjes ontfangt, en behalven deezen nog eene groote, de zwarte Rivier genaamd, ontfprin^t in de bergen van Draakenfiein, en loopt met verfcheidene bochten door de valeijen van deeze landftreek in de zee uit. Men vind hier een warm bad, be»  be HOTTENTOTTEN. 13 benevens verfcheidene zoutparsnen, en de Europed'anm neemen van tyd tot tyd bezit van verfcheidene uitgeftrekte en vruchtbaare landftreeken, die door de Koopmans verwaarloosd worden. Deeze landftreek is, over het algemeen, zeer vruchtbaar en houtryk, en heeft overvloed van water. De Hesfaquans, de rykften onder alle de Hottentotten, en welker Kraals meest talryk, en best bevolkt zyn,1 grenzen meer landwaarts in aan de Gunjemans. Deeze HottentoWn dryven fterken handel met de Hollanders; en zelfs veelen van hen beseeven zich in derzelver dienst; en maaken niet zelden daardoor hun fortuin , doordien zy hun verdiend geld befteeden tot het aankoopen van vee. Deeze landftreek, die overal met groot en klein vee als bedekt is, word voor de vruchtbaarfte van het geheele land gehouden. De Hesfaquans, fchoon eene weeldrige en verwyfde natie onder de Hottentotten, en afkeerig van oorlog, zyn echter by fommige omftandigheden zeer dapper, doch vervolgen hunne vyanden nimmer buiten de grenzen van hun land. De Sonquans bewoonen een bergachtig, klippig, en onvruchtbaar land, dat ten oosten aan dat der Koopmans q grenst. De ftoutmoedige en onderneemende Sonquans, zeer geoefend in hunne foort van wapenhandel en wildjagt, begeeven zich doorgaans tot den krygsdienst, en dienen de andere Hortentótten als huurlingen Deeze natie, maakt een getal uit van drie of vierduizend menfchen; het zyn ervaren jaagers, zowel de vrouwen als de mannen; hnnne gewoone fpys is wild, en wortelen in de plaats van brood; hunne kleederen beftaan uit buffelsvel'en, en de vrouwen verfieren haare hoofden met zonnfchermen van ftrui.svederen. De Sonquans worden zeer geacht om hun aankweeken van byën, en het aanbrengen van etne groote menigre honig aan de Kaap, waarvan eene foort van bier of wyn gemaakt word. B 3 Aan XVIII. boeic. vii. HOOFDST. 1. AFD, De Hesaquans. De Soauans.  14- HISTORIE van XVIII. boek. vii. hoofdst. 1. afd. De Dunquans. De Da. maquans. De Gau ros of Gauriquans. De Hoi teniquant De Chat touers. Aan de Sonquans grenzen de Dunquaw, hun land is minder bergachtig, en zeer vruchtbaar, overvloedig in vee en wild, en word wel doorwaterd door veele beekjes, die zich ontlasten in de Palamiet-Rivier. De Damaquans, die groote jaagers en lief hebbers van wild zyn, grenzen naast aan de Dunquans; deeze bewoonen een geheel vlak land, dat zeer vruchtbaar is en overvloed heeft van tamme en wilde dieren, en veele watermeloenen , en wilde hennip oplevert. Ook zyn hier verfcheiden zoutpannen, doch het hout is 'er zeer fchaars, derhalven bedienen zy zich van eene foort van mos, die aangeftoken zynde fel brand. De Palamiet Rivier, die met veele bogten deeze landftreek doorloopt, en over welke geene bruggen leggen, is uit dien hoofde zeer hinderlyk voor de reizigers, die altoos kleine fchuitjes, of houtvlotten dienen by zich te hebben om over dezelve te kunnen komen. De Gauros of Gauriquans, die naast aan de Damaquans grenzen, zyn een talryk volk, dat zeer welgefteld en ryklyk leeft in een klein land, waarin meer wild gevonden word dan in eenig ander land der Hottentotten. De grond is buitengemeen vet en vruchtbaar, wel voorzien van water en houtgewas. De inwoonders, welker moed en vaardigheid meer dan eens gebleken is, onderfcheiden zich door het draagen van krosjen, of mantels van tygerof tygerkattenvellen. i- Aan de zeekust en ten noord oosten van de Gauros • woonen de Houteniquans, welker land, dat zeer boschryk is, en zeer goede weiden heeft, eene groote verfcheidenheid van kruiden en welriekende bloemen oplevert, i. De Chamtouers, die aan de Houteniquans grenzen, bewoonen een vlak land, dat zeer vruchtbaar is, en veele weiden heeft doormengd met bosfchen van hemelhooge boomen. Hier is grof en fyn wild van allerhande foorten; en verfcheiden ftroomen en rivieren, benevens over!vloed van zee- en rivier visch. ' D e  de HOTTENTOTTEN. »j De Hcykoms, welker land ten noordoosten van dat der Lhamtouers gelegen is, zyn aan veele ongelegenheden onderhevig door gebrek aan water; echter zyn de va'eijcn van dit buitengemeen bergachtig land zeer vruchtbaar, hun groot en klein vee behelpt zich met het brakachtig water, en wild van allerhande foorten is hier zeer over vloedig. ' i BfiHALVEN de bovengemelde natiën zyn 'ér hooger op noordwaarts nog veele andere, die weinig bekend zyn, en zich uitftrekken van de Gauros af door Terra de Na. tal; en aan den westkant naar het noorden bezitten de Charagauquas een uitgeftrekt land van de Attaquans af tot aan de kust van Angola (f> ). De Hottentotten worden ter waereld gebragt met behulp van een afkookfel van tabak met melk, om de ge-1 boorte te bevorderen, en oogenbliklyk bewreven met1 verfche koemist, daarna afgewasfchen "met het zap van^ Hottentotfche vygen, en wanneer zy dan in de zon ge-' droogd zyn , worden zy wel ingefmeerd met boter of fchaapenvet, waarop de ouders het kind den naam geeven van Paard, Koe, Leeuw, Schaap, Ezel, of eenig ander dier, daar zy zin aan hebben, en men leert het tabak rooken zohaast het gefpeend is. De Hottentotten zyn van eene ryzige geftalte, welgemaakt, en doorgaans tus-/> fchen de vyf en zes voeten hoog, behalven de vrouwen/ die veel kleiner zyn, en kleine tedere voeten hebben;v zy zyn over het algemeen weinig onderhevig aan ziekten, en worden veeltyds zeer oud. Zy zyn donkerbruin van kleur; groot van hoofd, levendig en doordringend van oogen; hunne neus is met opzet plat gedrukt; zy hebben dikke lippen, tanden zo wit als ivoor, haair zo gekroesd als wol, en gitzwart, en groote breede voeten. Schoon de Zie over dit alles Kolbe, Nederd. I. D. 27. Hoofdöpsg. 452. & feqq. XVIII. boek. vn. HOOFDST. I AFD. De Heywms. Hoe de ïoutn otten •eboren wrde/i. Hunne irfocns- •fchiy. mg. •  16 HISTORIE van XVIII. boek. vii. HOOFDSr. i. afd. Ont- menschte gewoon len. de Hottentotten niet onkundig zyn van de groote voor^ deelen, welken de Europedanen trekken van hunne nyverheid en naarftigheid, zyn en blyven zy desniettegenftaande het luiste volk van den aardbodem; zelfs zuivert of kort niemand van beide de fexen onder hen ooit de nagels van handen of voeten. Zy rekenen het denken een arbeid te zyn, en hebben derhalven daarvan als van allen arbeid een doodlyken afkeer, zodat zy wel drie vierde deelen van hun leven in fchandelyke domheid, en in onvergeeflyke luiheid doorbrengen. Zy zyn echter in fommige voorvallen by uitftek vaardig; in het loopen overtreffen zy de fnelfte paarden, en zy zyn zeer beroemd wegens hunne behendigheid in het boogfchieten, en het werpen met fteenen, hasfagaijen en raakumftokken. Schoon zy vóór de aankomst der Europedanen onbedreven waren in den landbouw, en het gebruik van den tabak, munten zy thans in kundigheid in deeze beide zaaken uit, en worden zelfs dikwyls geraadpleegd over het bebouwen van het land, en het proeven van den tabak. Hunne onderlinge genegenheid, mildheid, en goedhartigheid zyn buitengemeen, en ftrekken zich uit tot allen, en zy zyn daarby zeer herbergzaam jegens vreemdelingen. Zy bezitten een goed verftand , en eene naauwgezette eerlykheid, en overtreffen in vaardigheid om iemand, die door een' van hen beleedigd is, recht te verfchaffen, en in kuisheid meest allen de volken der waereld; en echter hebben zy, in weerwil van alle deeze deugden nog eenige onraenschlyk wreede gebruiken, die zy enkel onderhouden, omdat het Hottentotfche gebruiken zyn, dat de eenige rede is, die zy van alle hunne mltellingen , ot kunnen, of willen geeven (h). Wanneer de Hottentotfche vrouwen van twee meisjes, of van een jongetje en een meisje te gelyk bevallen, .(/») Idem.  D!' HOTTENTOTTEN. ïr en dé moeder, wanneer zy ryk is, klaagt over gebrek aan zog, of, zo zy arm is, dezelfde rede, of'haare armoede word ingebragt, dan word, in het eerst geval, het lelykfte van de twee meisjes, en in het ander geval het meisje door de geheele kraal veroordeeld om levendig begraven, of aan de roofvogels, of wilde beesten ten prooi gegeven te worden. Wanneer de oudfte zoon, of, by gebrek van zoons, de oudfte manlyke bloedverwant, die onder allen de Hottentotfche ftammen de naaste erfgenaam is, van zyn' vader, moeder, of andere nabeftaanden wil ontflagen weezen , die voor afgeleefd gehouden worden wanneer zy buiten ftaat geraaken tot het verder verrichten van eenige huislyke bezigheden, dan word de kraal byëen geroepen, en aan dezelve kennis gegeven van het verzoek van den erfgenaam-; de toeftemming word nooit geweigerd, en men bepaalt een' dag tot het wegzenden van den afgeleefden, het zy man of vrouw, ryk of arm, en deeze is verpligt zyne gantfche bezitting aan den eifcher over te geeven. Hierop vergast de erfgenaam de gantfche kraal, die den afgeleefden perfoon vaarwel komt zeggen; deeze word daarna weggedragen, en nedergezet in het midden van eene gantsch alleen ftaande hut, om daar te fterven van honger, of verfcheurd te worden door de wilde beesten, zonder dat de anderen deswege eenige aandoeningen van wroeging, bezwaardheid, genegenheid, pligt, of eerbied gevoelen. De tegennatuurlyke gewoonte der Hottentotfche jongelingen van hunne moeders te fchelden en te flaan, is niet minder ontmenscht in den vader, die het toelaat, dan fnood en affchuwlyk in den zoon, en ftrekt ten bewys, dat de Hcttmtotten in dit opzicht de beestachtigfte en verfoeijenswaardigfte fchepfelen zyn van het geheel menfchelyk geflacht. Hunne kleeding beftaat in eene hos, of huid van een . fchaap, of eenig ander diertoebereid met koemis en* Hedend. Hist- XV. D. I. St. C fchaa- xvnr. boek. VIL HOOFDST. 1. AF D. Hunne 'eeding.  XVIIL BOEK. vii. HOOFDST I. AFD, 18 HISTORIE van fchaapenvet, en daarna wel ingefmeerd met boter of vet, versch of Hinkend, naarmaate van den rang en het vermoogen van den pèrfoon; deeze hangt dien over de fchouders als een mantel, kort of lang, en open of gefloten naar dat het jaargetyde is, of naar de gewoonte des ftams, waaronder zy behooren. De mannen, die in de heetfte jaargetyden geen ander hoofddekfel hebben, dan een mengfel van vet, roet, en mist, waarmede zy hunne hoofdwol inwryven, draagen echter in de regentyden eene foort van mutfen, van fchaapen- of tygerkatten vellen. Het aangezicht en de hals zyn altoos bloot, en voor het overige gaan zy van de heupen af tot aan de voeten toe geheel naakt; behalven dat zy voor de fchaamdeelen een fluk van een beestenvel draagen, dat zy kulkres noemen.^Zy bedienen zich van eene foort van flopkoufen, en voetzooien, gemaakt van ruwe olifants of osfenhuiden, wanneer zy hun vee hoeden, of Wildernisfen of rotfen moeten door- of overtrekken. Zy hebben een' befmeerden zak om den hals hangen ter berging van hun mes, hunne pyp, hunne tabak, dacha, of wilde hennip , en een ftukje hout aan beide einden gebrand, hetwelk zy fufa noemen, en voor een onfeilbaar middel houden tegen betovering. Zy hebben twee of drie ivooren ringen aan ,den linkerarm, waaraan zy een' zak met hunnen voorraad vastmaaken, wanneer zy op reis gaan. In hunue rechterhand draagen zy hunne kirri. en raakwnflokken, en in hunne linkerhand een' anderen, ftok overtrokken met den ftaart van eene wilde kat, vos, of ander dier, welke hen tot een' neusdoek verftrekt. De Komquis, of Kapiteins, die te vooren alleen onderfcheiden wierden door fraaije vellen van tygers of tygerkatten, verfchynen tegenwoordig aan het hoofd van hunne legers, en in hunne vergaderingen , of by andere plegtige gelegenheden, met koperen kroonen, en ftokken met koperen knoppen. Deeze fieraaden zyn hen eerst gefchonken door de Hollanders, doch  de HOTTENTOTTEN. 19 doch alleen aan de Opperhoofden, of Kapiteins der natiën, waarmede zy een verbond gefloten hadden, en zyn thans verknocht, en overerflyk, als een onvervreemdbaar eigendom, en uitzonderend kenmerk van de kcninglyke waardigheid. De vrouwen, wier haair insgelyks kort, wollig, en zwart is, draagen altoos mutfen van de vellen van de eene of andere wilde beesten, die kegelswyze oploopen, en twee krosfen, de kleinfte onder; doch van maakfel als die der mannen Het vcórfte gedeelte van haar lichaam is bloot tot aan het os pubis; een zonderling uitwas, dat over de pudenda afhangt, fchynt door de na° tuur ingericht te zyn om die deelen voor her oog te verbergen, welken zy daarenboven bedekken met een fttik van een fcbaapshuid zonder wol, omtrent driemaal grooter dan dat der mannen, en dat zy eene hithos noemen; de achterfte deelen zyn bedekt door eene kleine kros, die om de heupen toegegord word, en afhangt tot aan het einde van de dyè'n, en haare beenen zyn omwonden van de kniën tot aan de enkels met ftrooken van leder, die eenen enkel doorgaanden zwachtel fchynen uit te maaken. Beide de fexen zyn zeer gefield op verfierfelen; de mannenfchikken zich op met blaazen van wilde dieren, welke zy opblaazen en vasthechten aan hunne haairen; die met hüchu gepoeijerd zyn, en hiercndaar doormengd met ftukjes koper, fpiegelglas, en vergulde knoopen; de ryke voegen daarby nog ftukken paerlemcer, hetwelk de Hottentotten zeer fraai weeten te flypen en te polysten. Koperen en glazen kraaien zyn verfierfelen, die hooggeacht, en veel gedragen worden door beide de fexen tot halsarm- en middel • banden; die voor den middel moeten van veele dooreengemengde kleuren zyn. De vrouwen, wier wollig haair door haare mutfen bedekt is, blanketten haare aangezichten met vet en buchu, en fchilderen een rood vlakje boven ieder oog, op elke wang, en op het C 2 punt xvnr. boeic. VII. HOOIDST. 1. AFD.  20 HISTORIE van XVIII. BOEK. VII, UOOFDST. I. AFD. Hunne Jpyzen, en de wy\ van die tt bereiden punt van den neus en van de kin. Eeide de iexen, fchoon ten uiterfte afkeerig van vet of traan van visch, befmeeren zich van het hoofd tot de voeten met vet, boter, en roet onderëengemengd; en de ryken vertoonen hunne pracht in de ryklykheid van hun befmeeren, dat een onderfcheidend kenteken is van hunnen rykdom en aanzien. , Dit volk, dat door eene wet van overlevering zich onthoud van het vleesch van varkens, haazen, konynen, 'en visfchen, die geene fchobben hebben, eeten alle andere fpyzen op eene zeer gulzige wys, zo dikwyls hunne neiging of de honger hen daartoe aanfpoort, wanneer het fchoon weder is in de open lucht, en in den regentyd binnenshuis. De vrouwen moogen haazen en konynen eeten, maar de mannen alleen moogen mollen en zuiver bloed van beesten eeten.; ook eeten zy altoos afzonder lyk, behalven op den trouwdag, wanneer het den bruidegom geoorloofd is met de vrouwen te eeten. Hun voedfel beftaat in het vleesch en de ingewanden van beesten, zo tamme als wilde, benevens vruchtenen wortelen van veelerhande foorten. Deeze worden ingezaameld door de vrouwen, die in hunne keus beftuurd worden door de ftekelvarkens en baviaanen. De Hottentotten eeten geene kruiden, vruchten, of wortelen dan die, waarop deeze dieren aazen; en by hun Anders maaken, of offerhanden doen, geen ander vleesch, dan van tamme beesten, of; van wild. Het vleesch en de ingewanden worden gekookt in bloed, of fomtyds ook in melk, en zou, volgens het zeggen van Kolbe, zeer fmaaklyk zyn, zo de koks wat minder morfig waren. De Hottentotten eeten zelfs de luizen, die zy uit hunne Krosfen vangen, en afgedeten veldfchoenen, die gemaakt worden van ruwe osfen- of harten vellen; zy zengen het haair daaraf, weeken die vervolgens in water, en braaden die dan over het vuur. Zy gebruiken geen zout of kruideryën in het toe-  de HOTTENTOTTEN. 21 toebereiden van hunne fpyzen, fchoon zy de gezouten, en fterk gekruide fpyzen der Europeaanen met groote gulzigheid infchrokken. Hunne gewoone drank is koemelk en water; fchaapenmelk moogen de vrouwen maar alleen drinken; maar beide fexen zyn ongemeen'verzot op wyn, brandewyn, en arak; gelyk ook op tabak, dacba, of wilde hennip, en poespas, of tabak en dacha ondereen' gemengd, en op den kanna-wortel. De Kouiquis, of Opperhoofden der Hottentotfche Natiën, welker waardigheid erflyk is, verbinden zich, vóór hunne aanftelling, welke op eene plegtige wyze gefchied, dat zy de oude regeeringsform, en de rechten en vryheden van ieder kraal in het byzonder, en van de geheele Natie in het algemeen zullen voorftaan. Hunne post is de legers aan te voeren, en de vredeonderhandelingen te beftuuren. Ook zitten zy voor in de raadsvergaderingen, welke beftaan uit de Kapiteins van hunne onderhoorige Kraals, en neemen de ftemmen op, wier meerderheid altoos het raadsbefluit beflist. Op dezelfde wys belooft oók de Kapitein van elke Kraal, dat hy de wetten of gewoonten van de Kraal niet zal veranderen. Het ampt van deezen is voor de algemeene rust te zorgen, het recht te handhaaven, en in oorlogstyd, onder hunnen algemeenen Heer het bevél te voeren over de troepen van hunne Kraal. Zy vonnisfen over alle burgerlyke en lyfftraflyke rechtzaaken, ftaatsmisdaaden alleen uitgezonderd, welke beoordeeld worden door het Opperhoofd, en allen de Kapiteins van zyne onderhoorige Kraals, in eene algemeene raadsvergadering, (z') D e Kraals of gehuchten der Hottentotten beftaan uit 1 Jaage hutten als veldovens; de gedaante van deeze huttenL ■< (O Zie Kolbe, Nederd. D. i. pag. 481 , & feqq. Lopez, Dapper, Davity, enz. C 3 XVIII. boek. VII. HOOFDST. I. AFD. Hunne frank. fraais of orpen ■r Hormonen.  22 HISTORIE van XVIII. boek. Vil. HOOFDST. I'. AFD, Hunne wyze va veehaeden. is eirond, en heeft omtrent veertien voeten middellyn; dezelve ftaan in een' ronden kring, worden opgeflagen van ftokken, en vervolgens overdekt met biezen matten, die door de vrouwen zo fterk ineengevlochten worden, dat zy waterdigt zyn. De hutten der ryken zyn dubbel gedekt, eerst met matten, en dan nog met beestenvellen, en dus ondoordringbaar zowel voor de hitte der zon als voor de hevige ftortregens. Deeze hutten hebben, geen ander licht, dan dat van den ingang, die beftaat uit eene boog van drie of vier voeten hoogte, en twee of drie voeten breedte, met een beestenvel daarboven, dat opgeheven, of nedergelaten kan worden, naar maate van de gefteldbeid van het weder. De meeste Ktaals bevatten drie of vier ook wel vyfnonder/d inwoonders ; de huishoudens beftaan doorgaans uit tien of twaalf perfoonen, zo jongen als ouden, die allen llaapen in kuilen of legers, die rondom binnen in de hut gemaakt zyn; en in het midden van elke hut is een kuil omtrént een voet diep, waarin het vuur geftookt word. Het huisraad van deeze berookte hutten beftaat uit eenige potten en pannen, om in te kooken en uit te drinken, eenige aarden vaten voor melk en boter, en voorts uit krosfen, boogen, pylen," hasfagaij:n, en khri- en raakumftolkcn. Deeze Kraals hebben maar éénen ingang, die zeer ^naauw is; het middenplein is groen, en ftrekt tot eene verblyfplaats voor kalven en klein vee; het groot vee word vast gemaakt buiten om de Kraal, met de koppen digt aan de hutten, en twee aan twee met de halzen digt byëen om hen het ftooten te beletten; men ftelt geene wachten om. het vee te beveiligen tegen het wild gedierte, dewyl het vee zelf kennis geeft van een'aannaderenden vyand door een algemeen geloei, in elke Kraal is eene ledige hut voor kalven en lammen, die te zwak zyn om de moeders te volgen, welke tusfchen zes en zeven uuren in den morgen naar de weiden gedreven, en tusfchen vyf  de HOTTENTOTTEN. 23 vyf en zes uuren des avonds wederom naar de Kraal terug gevoerd worden. De Hottentotten, welker hart geheel en alleen op hun vee gevestigd is, als hun eenige rykdom, en het hoofdvoorwerp van hunne zorg, en die daarenboven zeer veel deel neemen in den bloei of het verval van hunne kudden, dryven dezelven beurtelings naar de weiden, en een enkel fchaap van een' armen man word zo goed in acht genomen, als die van den rykften uit de Kraal. De bakkeley-osfen, of vecht-osfen, die door des kundige Hottentotten worden uitgezocht, even als de olifanten in ffiën, en geoefend tot den oorlog, zyn daarenboven van grooten dienst, in het beftuuren der driften en kudden, doordien zy de afdwaalenden weder by den hoop brengen: deeze vecht-osfen kennen allen de lieden van hunne Kraal, en vallen met groote woede aan op de Boschjesmannen, of veedieven. Zy laaten de ftieren en de rammen een geheel jaar met de koeijen en fchaapen0, loopen; zy fnyden de ftieren, wanneer zy een" jaar, er/ de rammen, wanneer zy een half jaar oud zyn. Del, ftieren worden op den rug geworpen, en de pooten aan* de vier einden vastgemaakt; dit gedaan zynde worden de tejliculiy zo vast als mooglyk is, afgebonden, om alle gemeenfehap met de overige deelen te beletten; waarop het dier in dien ftaat losgelaaten word , en de teflkuli welhaast afrotten. Met de rammen word eveneens gehandeld, doch derzelver tejliculi worden eerst gekneusd alvoorens zy losgelaten worden. _ In elke Kraal is een geneesmeester, een geestlyke, 1 dien zy Snri noemen, een veedoctor, en eene vroed 1:1 vrouw, allen verkiesbaar en niet loontrekkend; hunne? eenige voorrechten beftaan in het een of ander gering gefchenk en eene vergasting, naar de omftandigheden zyn. De, gezondheid van de inwoonders is bevolen aan de zorg van den geneesmeester, die zeer fpoedig is in zyne ge- XVIII. boek. vil HOOFDST. I. A F D. Hunne ys van * ter en en ammen '■ f»y~ en. leneeseesters,eestly. n, enz.  XVIII. boek. vii. HOOFDST. i. AFD. Zeld' zaame gewoonten. 24 HISTORIE van geneezirpen, en een onnafpoorlyk geheim maakt van zyne geneesmiddelen. De Sun heeft het opzicht over alle plegtigheden, en volvoert dezelve by huwlyken en begravenisfen, en doet de gewoone operatie aan de manlyke kinderen. De veedoctor geeft acht op de ziekten, waaraan het vee onderhevig is, en draagt zorg voor dezeiven. De vroedvrouw, welke door de bekwaamde vrouwen uit de Kraal verkozen word,. behoud dit ampt voor geheel haar leven. De uitfnyding van den linker' teftkulm, een gebruik den Hottentotten alleen eigen, die alle andere natiën van de waereldin fnelheid van loopen overtreffen, heeft Saar, Vogel, Tachard, Boeving, en andere fchryvers in de verbeelding gebragt, dat deeze vlugheid enkel daaraan moest geweten worden, en dat dit de waare rede van deze operatie was; doch Kolbe beweert, niettegenftaande het voorgeeven van fornmige Hottentotten, dat dit eene godsdienftige plegtigheid zy. Hy zegt, dat verftandige Hot. tentotten, die anders een. groot geheim maaken van deir oorfprong van hunne plegtigheden en gewoonten, openhartig bekennen, dat het in acht neemen van dit gebruik eene wet is, welke, zoverre hen by overlevering heugen mag, nimmer verbroken is geworden; en dat het onder alle hunne natiën een ftelregel is: Dat geen man eenige gemeenfchap mag hebben met eene vrouw, ten zy hy alvoorens deeze operatie hebbe ondergaan; dat men om dezelve min gevaarlyk te maaken, die gewoonlyk verricht aan kinderen, die niet meer dan agt of negen jaaren oud' zyn; dat, wanneer een huwlyk voltrokken wierd vóór deeze operatie, de man en vrouw - zouden blootftaan aan de ongenade van het Opperhoofd, en dat, in dit geval, de vrouw gevaar zou loopen van door de andere vrouwen verfcheurd te worden, dewyl die in de vaste verbeelding zyn, dat een man, aan wien de gemelde uitfnyding niet gedaan word, altoos tweelingen voortbrengt. Om deeze rede 3  de HOTTENTOTTEN. t< rede geeven, ingevalle van huwlyken, de nabeftaanden getuigenis van de zaak, om alle onvoeglyke onderzoeken voor te komen. (£) Hy, die deezen ftaat begeert, geeft zyn voorneemer te kennen aan zyn' vader, zo die nog in leven is, doch zo niet, dan aan zyn' naasten bloedverwant, dewyl derzelver toeftemming volftrekt vereischt word. Deeze begeeft zich met den jongeling naar den vader van het meisje, en vraagt in zyn' naam de dochter ten huwlykhierop word de moeder terftond door haaren man geraad' pleegd, die terftond een ftellig antwoord geeft, dat zelden weigerend is, ten zy het meisje reeds verloofd ware; dit zo zynde fcheiden zy op het oogenblik. Wanneer de uitflag naar wensch is, en de jongeling reeds een man gemaakt is, dan worden twee of drie van de beste osfen, mar de omftandigheden der familiën, naar de hut van de bruid gevoerd. De nabeftaanden van de beide partvën neemen deel in deeze plegtigheden; die van de bruid wachten die van den bruidegom met zeer veel beleefdheid op; daarop worden de osfen gedacht, en het geheel ge. zelfchap befmeert zich vervolgens met vet en beftrooit zich met buchu, en de vrouwen, om zich te verderen befmeeren haare voorhoofden, wenkbraauwen, wangen' neuzen, en kinnen met roode aarde. Wanneer de' trouwdag gekomen is gaan de mannen en vrouwen, elk afzonderlyk, in een' kring op de hurken zitten, niet verre van eikanderen af; de bruidegom zet zich midden m den kring der mannen. De Suri, of Priester die altoos deSanvan der bruids Kraai is, komt in den kring, nadert den bruidegom, en bepist hem; de bruidegom wryft deeze pis met veel gretigheid in, in de naaden van het vet, waarmede hy befmeerd is, totdat de Sun term komt van den kring der vrouwen, daar hy dezelfde Kolbe, enz. pIe&" Hedend. Hist. XV. D. I. Sr. D XVIII. bogk. vii. HOOFDST. i. AF».  26' • HISTORIE van XVIII. boek;, vit. , UOOFDST. i. AFD, Opvoeding de; jongelingen. plegtigheid verricht aan de bruid, die dit heilig water met geen' minderen eerbied ontfangt. De plegtigheid eindigt met het eindigen, van den voorraad van water, en met de volgende wenfchen van den Suri: Leeft tezaamen lang en gelukkig; ik wensch u veel vreugd; verkryg een' zoon vóór het einde van het jaar; dat deeze zoon een man van moed worde, en niet onbekwaam tot kinderteelen; dat hy opgroeije en een goed jaager worde, opdat hy daarna zyn vader oud zynde hem de noodige levensmiddelen mooge verfchaffen." Een maaltyd en dans befluiten zowel deeze als alle andere Hottentotfche plegtigheden; doch het is opmerkenswaardig, dat deeze natie, die anders zo fterk gezet is op muziek, by deeze plegtigheid geen muziek toelaat. De veelwyvery is onder hen geöorlofd; gelyk ook de echtfcheiding, wanneer daarvoor voldoende redenen aan de geheele Kraal worden opengelegd; een man - die van zyne vrouw gefcheiden is, mag wederom trouwen, doch de vrouw niet; ook moogen neeven en nichten in den eerften en tweeden graad niet met eikanderen trouwen, en wanneer deeze of andere nabeftaanden van bloedfchande overtuigd worden, flaan zy hen met hunne ftokken dood, zonder acht te geeven op magt of rykdom; ook word overfpel by hen met de dood geftraft. (/ ) De Hottentotfche jongelingen, die alleen met de " vrouwen verkeeren, en niet in het gezelfchap der mannen moogen komen , vóór dat zy daartoe geroepen worden, en (gelyk zy het noemen) mannen gemaakt zyn, worden door deeze vrouwen onderwezen in de aloude wetten, gewoonten, gevoelens, en overleveringen der Hottentotten. Wanneer zodanig een jongeling nu tot een man gemaakt zal worden, vergaderen ailen de mannen op het veld in het midden van de Kraal, en gaan daar op CO Zie Kolbe, 2. D. 2. Hoofdft., enz.  de HOTTENTOTTEN. 27 op hunne hurken zitten. Zo haast de oudfte Hottentot, • die de toelaating van den jongeling in bet gezelfchap der mannen voordraagt; de algemeene toeftemming verkregen heeft, begeeft hy zich naar den jongeling, die niet verre van den kring zit, en bericht hem, dat hy toegelaten isen zegt hem tevens, dat van nu af zyne gedachten, ge' fprekken, en daaden manlyk behooren te zyn, en dat hy yoortaan alle gemeenfchap met zyne moeder moet af. breeken, doordien deeze hem den omgang met mannen zou onwaardig maaken, en hem in het toekomende voor altoos daaruit verbannen. Daarna bepist deeze oude den jongeling, die deeze pis wel zorgvuldig inwryft in het fmeer en roet, waarmede zyn lichaam beftreken isterwyl de oude deezen wensch daarby voegt: Veel geluks; word zeer oud; teel veele kinderen; dat uw baard fchielyk uitkome." DeHottenMten zyn niet'minder dan andere natiën gevoelig voor beleedigingen, en genegen tot wraak, en zoeken die door de wapenen, wanneer zy in hun recht of algemeene volkseer aangetast worden. Ieder man vliegt, brandende van wraakzucht, gewapend naar de plaats der byëenkomst, werwaarts reeds te vooren ge zanten zyn afgevaardigd om bewys te geeven van het leed hen aangedaan, en vergoeding te vraagen. Wanneer dit geweigerd, of uitgefteld word, trekt het gewapend vo'k terftond voort om de vyanden op te zoeken f en de aanval begint met een verbaazend gefchreeuw ; en onder het affchieten van eene hagelbui van pylen, terwyl zy geduurende den ftryd beurtelings aanvallen en terug wyken. Wanneer zy hunne haijfytijé verfchoten hebben,-werpen zy met hunne raaluw, ftckken en met fteenen, en keeren die van hunne vyanden met hunre hrn-ftokken af totdat het lot eindelyk het gevecht befiist, hetwelk veelal afhangt van het overleg en gedrag van hun Opperhoofd, in het overleggen van den tyd'cn •D 2 plaats XVIII. boek. vii. hoofdst. I. a f d.  xviii. boek. VII. hoofdst. I. afd. ï8 historie van plaats om hunne bakkeiey osfen aan te voeren. Deeze dieren trappen, flaan, en ftooten, met eene verbaazende woede en vaardigheid overal daar zy invallen en doordringen, en dry ven de vyanden welh.rast op de vlucht, wanneer zy door het krygsvolk wel onderfteund worden. EéN veldflag befiist doorgaans den geheelen oorlog; wanneer een Hottentotsch leger eenmaal in wanorder geraakt is, kan het niet weder tot vereeniging gebragt worden. De overwinnaars vervolgen hunne vluchtende vyanden met een ys'yk gefchreeuw en gebaar. Allen de gevangenen worden gedood, en beiden de legers begraaven hunne dooden, die nooit mishandeld, of uitgeplunderd worden. Overloopers én verfpieders worden op ftaanden voet ter dood gebragt. By het fluiten van den vreede word een gedeelte van hen door de wederzydfche natiën uitgeleverd, en de anderen' moeten hun leven in verachting en armoede eindigen. De Chamtourr.s en de Hevkoms worden , geduurende het gevecht, beftuurd door eene fluit, of veldpyp, die. door hunnen veldheer geblazen word. Het volk wykt terug, of valt weder aan, naarmaate dat deeze fluit zwygt, of weder aanvangt; en vervolgen op dezelfde wys hunne vyanden, of ftaaken hunne vervoU-ing. De Namaquans, Susfaquans, en Üdiquans flxyden met groote dapperheid zolang, totdat zy zien dat hun verliesda; der vyanden te boven gaat; doch alsdan verlaat en zy het flagveld, en begeeven zich op de vlucht. E enige andere Natiën houden het gevecht ftaande totdat hun veldheer fneuvelt, wiens voorneemen is tefterven of te overwinnen. D e Damaquans en de Gawos vechten, zolang zy hunne veldheeren zien vechten; maar neemen de vlucht, wan. Beer zy hen niet meer zien, of hen zien fneuvelen. D e Hottentotten in het algemeen, worden gezegd; naauw.  de HOTTENTOTTEN. 29 aaauwkeurige opvo'gers der volkstrouw te zyn, met een' gelyken 'moed en befJotenheid te ftryden, en nimmer de zaak van hunne bondgenooten te laaten vaaren. Om zich nu hiertoe te beter in ftaat te ftellen, rechten zy in tyd van vreede fpiegelgevechten aan, om de jongelingen te oefenen, en de ouden den wapenhandel te doen on derhouden. (*m) Algemeene jagtpartyën onder de Hottentotten, die allen groote liefhebbers zyn van wild, en wel voornaamlyk van tygervleesch, hebben gewoonlyk piaats wanneerhet fchaarsch is met het tam vee, of wanneer het omgelegen land door deeze dieren ontrust word. Hunne wapenen tot die jagt zyn dezelfde als die tot den oorlog, en de geheele Kraai word byëen geroepen tot het najaagen van het wild, eikanderen met verbaazende vaardigheid en moed te hulp komende, en verwonderlyke vlugheid en behendigheid tonnende in het aanvallen en be^ftryden van leeuwen, tygers, en luiparden. Zy omfin* gelen als zy kunnen deeze dieren, door zich in verfcheiden hoopen te verdeelen; terwyl een ieder van hen het dier ftoutelyk te gemoet gaat, zelfs dan wanneer het door eene hagelbui van pylen woedende geworden is. Een Hotttntot, die a'leen zynde een' leeuw, tyger, luipard , olifant, of rhinoceros gedood heeft, word als^ een held geëerd en geacht, By zyne terugkomst in de Kraal, gaat hy in zyne eigene hut op zyne hurken zitten ; hier ontfangt hy een bezoek van een' der oudften uit de Kraal, die door de anderen afgezonden word om hem geluk te wenfehen, en hem tevens kennis te geeven, dat zy verwachten dat hy zal opkomen om de eer te genieten, welke aan zyne heldendaad toekomt. Hierop ryst de held. op, en verzelt den afgezant naar het midden van de Kraal, daar hy gaat nederzitten op eene mat, die («O Zie Kolbe, 2. D. 12, 13 Hoofdft. D 3 XVIII. boek. VII. HOOFDSr. I, AFD, Hunne wyze van 'magen. Hotten* otfche elden.  XVIII. BOEK. vii. HOOFDST, i. AFD. Hunnt wyze V, v sfchen 3o HISTORIE van die voorbedachtlyk voor deeze plegtigheid is nedergelegd, midden in den kring der mannen, die rondom hem op hunne hurken gaan zitten. Hierop nadert hem de afgezant, fpreekt eenige woorden, en bepist hem van het hoofd tot de voeten. Daarna fteekt de gemelde gezant eene pyp tabak aan, en na twee of drie haaien gerookt te hebben, geeft hy de pyp over aan een' anderen, om die zo in den kring te laaten rondgaan, waarna de asch uitgeklopt word op het hoofd van den held, die vervolgens opryst, en de geheele vergadering met hem, om de gelukwenfchingen te ontfangen, en tevens de dankzeggingen van de gantfche Kraal voor den dienst, dien hy aan dezelve gedaan heeft. Nadat de plegtigheid geëindigd is, keert de held terug naar zyne hut, daar hy drie dagen achtereen prachtig onthaald word op kosten van de Kraal op hunne keurigfte lekkernyën, en geduurende dien tyd bevryd is 'van alle algemeene dienden; ook mag zyne vrouw niet by hem komen dan des avonds van den derden dag, wanneer de held zyne gemaalin met alle tekenen van liefde en achting ontfangt; alsdan word 'er een vet fchaap gedacht, en de nabuuren worden daarop onthaald, die by die gelegenheid de vrouw geluk wenfchen, dewyl haar man haar is wedergegeven, en zy daarenboven deelgenoote is van zynen roem. Alle Hou tentotten hebben vryheid van te moogen jaagen, en hun opgefpoord wild te vervolgen door alle de Hottentotfche provinciën. De Hottentotten visfchen in de zee en in de rivieren,, ?«en veelen onder hen zya visfchers van beroep, die de ■ Europeaanfche bewooners van de Kaap van klipvisch, of visch zonder fchobben voorzien, welke zy zeiven niet moogen eeten. De Europedanen houden hen voor zeer behendig in het uitwerpen en opnaaien van netten, en Sj het angelvisfchen; ook vangen zy visfchen roet eene fpeer, of puntige roede , en ook met voelen en omtasten. Hun-  d e HOTTENTOTTEN. 31 Hunne vischhoeken zyn Enropcaanfcbe, en de fpeet gebruiken zy alleen in kreeken en rivieren, daar zy menigmaal tot over den middel invvaaden, en, wanner zy een' visch met hunne voeten voelen, doorn-gen' zv dien met de fpeer, en brengen hem dus op. In ondien water vangen zy de visfchen met de hand, door in kreeken en inhammen' te grobbelen, digt by het ftrand tusfchen de rotten, wanneer het water afloopt. De Hot tentotfche angelvisfcbers gebruiken fnoeren van darmen of van zenuwen van beesten, en fpyzen de hoeken met vleesch; en zohaast zy een' visch van waardy ontdekken, beginnen zy te fluiten, of liever een geluid te maaken, alsof het door de kabbeling der baaren veroorzaakt wierd, waardoor zy eene menigte visch naar hen toe weeten te lokken. De Hottentotten fwemmen van het ftrand naar de rotfen, en komen terug beladen met visch. Hunne wys van fwemmen is zeer zeldzaam; zy fwemmen rechtoD, tot over den hals toe boven water; zy houden zich "inba ans met hunne,armen, en ryzen en daalen met de golven in de onftyimigfte zeeën, zonder eenige vrees, met groote gerustheid, en fchynen onder bet fwemmen op den vasten grond te wandelen. Hunne vleeschhouwers, die by het {lachten van hun groot en klein vee byna op dezelfde wyze te werk gaan,' doen zulks op eene ontleedkundige manier; het vleesch, de beenen, de vliezen, de fpieren, de aderen, en da»aderen der gedachte dieren worden van eikanderen afee. zonderd, onbefchadigd, en in een' verbaazenden korten tyd; fchoon de dood van de dieren langzaam, pynlyk, en affchuwlyk voor de Europcaantn is. De fchaapen worden ruggelings op den grond uitgeftrekt, twee perloonen houden de voor- en achterbeenen wyd van eikanderen , terwyl een derde het den buik openfnyd, met de eene hand het ingewand van het gebeente losrukt, en met XVIII. EOEff. VII. HOOFDSr. 1. AFü, Zy zyn vitttiun* tende rwemmers% Hunne •leeschwmvers.  XVIII. b0e1c. VII. HOOFDST. i. A F Di Hunne kleder maaker Ivoor werker. Matte vlecht ei 5a HISTORIE van met de andere bet bloed in beweeging houd om het verftyven voor te komen; naauwkeurig zorg draagen.de dat de bloedvaten naby het hart niet breeken. C») De hoorns van de osfen, die zy insgelyks op den rug werpen, worden in den grond vastgeftoken, en de beenen wyd vaneen geftrekt, en aan ftaken vastgemaakt. Hunne artfen, die doorgaans met een wondheelers zyn, geeven naauwkeurig acht .op den flag van het hart. Alles, behalven de drek, word gegeten, en de beenen worden zo net van het vleesch afgefcheiden, dat die met weinig moeite tot een volkomen geraamte zouden kunnen opgezet worden. , „ De nog rookende fchaapshuiden worden maar alleen met vet befmeerd, wanneer het voor een' vreemden is, maar voor een' inboorling van de Kraal met vet en koemest beurtelings totdat zy zwart en Hinkend zyn. De osfenhuiden worden gelooid door houtasch in het haair in te wryven, die met water te befprengen , vervolgens op te rollen, en twee dagen in de zee te leggen. _ Hunne kledermaakers hebben geene andere werktuigen dan een vogelbeentje voor een eist; gefpleten en '■gedroogde zenuwen uit den ruggraad van het vee voor naaigaren, en een mes tot het fnyden van krosjen en riemen. Deeze riemen zyn van grooten dienst in de Hottentotfche huishouding. De ivoorwerkers maaken armveifierfelen; een mes is ' hiertoe hun eenig werktuig; en wanneer deeze ringen volrooid zyn, dan zyn die zo rond, zo effen, en zo glad, dat geen Europeefche kunftenaar hen kan overtreffen. «Het mattenvlechten word doorgaans door vrouwen ■s. waargenomen, die daartoe niets anders dan haare vingers geb>uiken. Geen zonlicht, wind, of regen kan haar werk doordringen. Deeze matten worden gebruikt voor hef O) Kolbe, 2. d. pag. .84.  de HOTTENTOTTEN. .33 liet dekken van hutten, en worden gemaakt van vlag, riet, en biezen, in de zon gedroogd. De touwen der Hottentotten, die van dezelfde ftof gemaakt worden, zyn niet minder fterk, net, en duurzaam dan de Europeaanfche touwen, die van hennip gemaakt zyn. Het vlag en het riet word ieder afzonderlyk tot dunne koorden gevlochten, en naderhand uitgerekt tot de lengte van omtrent twaalf voeten, waarna het gevlochten word tot vier draaden , ter dikte van omtrent i,| duim. Offchoon deeze touwfiaagers geen ander werktuig hebben dan hunne handen, hebben echter verfcheidene proeven van deeze twaalfvoetige koorden, i£ duim dik, duidelyk aangetoond, dat die zo fterk waren, dat geene twee osfen die konden breeken. Allen de Hottentotten zyn pottebakkers, en maaken hunne potten van het ftof van mierennesten, dat zy^ eerst zuiveren van zand en kleine fteentjes, en het vervolgens wel terdeeg fyn maaken en doorkneeden met mierenëijeren. Zy kneuzen deeze ftof op een' platten fteen, kneeden en fatfoeneeren die vervolgens op de wyze van eene Romeinfche Uma, of Lykbus, laaten die daarna twee dagen in de zon ftaan; vervolgens maaken zy een kuil in den grond , die zo diep is als de pot, maar ruim driemaal den omtrek heeft, en vullen deeze ruimte zo binnen als buiten den pot aan met kooien, die vanzelf uitbranden. Onder het gloeijen vloeit 'er eene foort van ciment uit de mierenëijeren, dat zich met het geheel vermengt, en aan het zaamenftel eene byzondere vastheid, en daarenboven eene gitzwarte kleur geeft, welke nooit verandert. Hunne fmits, die vindingryk, en goede handwerkers , zyn, fmelten hun yzer uit de erts, in holen of ovens, die in den een' of anderen heuvel horifontaal zyn uitgehold , op eenige hoogte boven den vlakken grond, naarmaate van de hoeveelheid der ftof. De oven word beHedend. Hist. XV. D. I. St. E hoor- XVIII. boek. vii. HOOFDST. i. AFD. Touwlaagers, Pottenakkers. ïmits.  2 + HISTORIE van XVIII. bok. VII. HOOFDST. h AFD. Hunne muziekinjlrumenten. hoorlyk verhit, éér de erts daarin geworpen word, waarna daarin een groot vuur ontftoken, en aangehouden word, totdat het yzer fmelt.. en afloopt door een naauw buisje in een ander hol, omtrent twee voeten beneden hetzelve. Dit koud yzer word door middel van fteenen in ftukken gebroken, en op nieuw gegloeid, wanneer zy het noodig hebben. Hunne fmits hebben geen' hamer, maar enkel een' rondachtigen fteen, met welken zy van het yzer hunne wapens maaken op een' zeer harden platten fteen, en die naderhand daarop zeer fraai polysten.. Hun werk is fchatbaar om deszelfs fraaiheid en nuttigheid. D e koper erts word by hen op dezelfde manier gefmolten, en hunne manier van koperen fnuisteryën te maaken en te polysten is niet minder merkwaardig. De vocale en inftrumentale muziek zyn zeer geacht onder de Hottentotten; hunne muziek inftrumenten beftaan in de groote en kleine gom gom, de rommelpot en de fluit. De kleine gom gom is een boog van yzer, of van olyvenhout, gefpannen met inëengedraaide fchaapendarmen of zenuwen, waaraan de fchaft van eene pen is vastgemaakt, door welke de gemelde fnaar aan het een einde doorloopt; deeze fchaft neemt de fpeeler in den mond, en brengt door zyne verfchillende ademhaalingen de verfchillende toonen op de gom gom te weeg. De groote gomgom word gemaakt van de bast van eene kokosnoot, van welke omtrent een derde aan de kruin word afgezaagd, en vervolgens twee gaten, digt aan den rand, daar in-^ geboord zynde, juist tegen eikanderen over, word deeze bast, die dus de gedaante van eene kroes heeft, met de opening omhoog aan de fnaar vastgeregen. De befpeeler van dit inftrument verandert de toonen, door de kokosbast nader aan zyn' mond te brengen, of die daarvan te verwyderen. Kotbe zegt, dat een concert van drie of vier gom goms, behandeld door kundige fpeelers, het gehoor kan ftreeten; hy voegt nog hierby, dat hy van oordeel is, dat de  de HOTTENTOTTEN. 3< de groote gom-gom de oplettendheid van een' kundigen Europeaanfchen muzikant wel verdient. De fluit is een inftrument, waarop door den Bevelhebber geduurende het gevecht gefpeeld word. De rommelpot, die veel naar eene Romemfche Urna gelykt, is vanboven overdekt met eene bereide fchaapenhuid, wel ftyf gefpannen door gedroogde peezen en darmen op de wyze van eene keteltrom.' Dit inftrument is alleen voor de vrouwen, die daarop met haare vingers flechts eenige weinige nooten, en dit nog maar op éénen toon kunnen voortbrengen, (o) Hunne vocale muziek beftaat uit het eenfyllabig woordje Ho, dat door beide de fexen by alle plegtigheden gezongen word onder het medeftemmen der gom-goms. By het fluiten van zaame.zaame, of vreede, en by andere plegtige vreugdebedryven, danfen allen de gasten; by beurten, en wanneer zy allen hunne beurt gehad1 hebben is de plegtigheid geëindigd. De mannen en devrouwen danfen met elkanderen paar aan paar, en telkens twee paaren te gelyk; zy beginnen aangezicht tegen aangezicht, op een' afftand van tien fchreeden van eikanderen; en komen nu eens naar eikanderen toe wyken dan weder ruggelings terug; doch zonder ooit eikanderen by de hand te vatten. Elke dans duurt een uur; beide de fexen zvn fterk bezig in het maaken van allerhande vlugge en hooge fprongen; geduurende den dans houden de vrouwen het hoofd voorover gebukt, en haare oogen naar den grond geflagen. (p) De Hottentotten hebben geen geld, of eenig denkbeeld van de nuttigheid, of van de waardy der geldfpeciën,te cemge weinigen uitgezonderd, die door hunne nabuurfchap ht en verkeenng met de Hollanders, eenige kennis hebbend van klein geld; doch zohaast zy daarvan iets bezitten5" verwisfelen zy het voor dingen, die hen meer te pas ko- (o) Kolbe, Nederd. 2. D. pag. 105, & feqq. (/,) Idem, ibid. E 2 XVIII. BOEK. VII. HOOFDST. I. AFD. Hunne vocale muziek. Hunne nanier •an danfen. De Hot- ntotten bben '■en '.ld.  XVIII. boek. VII. HOOFDST. I. AFD. Hunne manier van handel dryven. ?6 HISTORIE van kom*n. Vee is hun rykdom, en het hoofdvoortbrengfel van hun land, en. ruiling is hunne voornaamfte wys van handeldryven. , Deeze natiën ontfangen, in ruiling voor hun vee, olifantstanden, ftruiseijeren, huiden van wilde dieren, paarden, ezels, wyn, brandewyn, jenever, tabak, pypen, dacha, kraaien, vischhaaken, kleine fpiegeltjes, mesten, ftukken yzer, ftukjes geflepen glas, pinsbek, koper, koperen oorringen, en fomtyds een of meer ftukjes kanna wortel. De Europeöanen, die meer geoefend zyn in het ontdekken dan zy, doen groot voordeel met deeze wortel, die zeer zeldzaam, en ongemeen hoog in prysis; andere verfierfelen en kostbaare ftoffen zyn onder de. Hottentotten in geene achting. ■ „ , . Zy dry ven handel op eene allervnendlykfte en oprechtfte wys; de evenredigheid, die als eene foort van nrvs eerekend word in de verwisfeling van hun vee tegen Europifche waaren, ryst, of daalt, even gelyk in andere, landen, naarmaate van de fchaarsheid of den overvloed, en den meerderen of minderen aftrek van deeze of geene moederen Hunne duurfte pryzen zyn doorgaans fchandekoop- voor één pond tabak geeven zy een' vetten os; voor een half pond een vet fchaap, en voor een vieren deel pond een vet lam. Die Hottentotten, welken voordeezen met groote driften van groot en klein vee aan de Kaap ter markt kwamen, nu onder andere beftuuring ftaande, brengen thans daar niets meer dan hetgeen ten gefchenk Itrekt voor den Gouverneur. De Hollanders zyn van gedachten,, dat zy eene andere markt daarvoor, en voor hunne olifantstanden hebben, en dat zy handeldryven met.de inwoonders van Terra di Natal, en met de Portugeezen van Mofambique-, naardien de geringe hoeveelheid, welke zy noodig hebben tot hunne ivooren ringen, gevoegd by het weinige-, dat de naastgelegen Hottentotten jaarlyks aan  de HOTTENTOTTEN. 37 de Hollanders ter ruiling aanbieden, op verre na niet in evenredigheid komt met het groot getal der olifanten, die van jaar tot jaar door hen gedood worden. De Hollanders reizen altoos met een' Hottintot by zich; en de inboorlingen zyn verpligt, fchoon 'er geen voorbeeld is, dat ooit een Europeaan onder hen vermoord is geworden, tot veiligheid van de reizigers, wanneer een Europeaan onder hen fterft, een voldoend getuigenis te geeven, dat zyne dood natuurlyk geweest is. De groote geheimhouding, waarmede de Hottentotten hunne godsdienflige gevoelens en plegtigheden voor de^ Europedanen verborgen houden , en de veelvuldige ftrydige' berichten, die men vind by Saar, lachart, en Kolbe, maaken de kennis van hunnen godsdienst onzeker. Zy erkennen en gelooven voor zeker, dat 'er een almagtig Opperwezen is, dat zy Gcunja Giunja, of Goünja Tmquoa, dat is God der Goden, of Regeerder der waereld noemen; hetwelk, zeggen zy, begaafd is met onbegryplyke hoedanigheden en volmaaktheden, dat den htmel en de aarde gefchapen beeft, en alles, dat in en op dezelven is; dat oneindig verre boven de zon en de maan woont; dat den donder en den regen, en andere natuurverfchynfelen veroorzaakt, en dat het noodig voedfel tot levensonderhoud fchenkt, en beestenvellen tot kleeding. (a) Behalven dit geloof der verftandigfte Hottentotten, die alle gewigtige gebeurtenisfen van het leven met p'egtige offerhanden aanvangen, is 'er geen feest, of eenige godsdiejaffige plegtigheid onder hen ingefteld ter eere van den waaren God. De maan, welke zy Gounja noemen, en voor een' minderen en zichibaaren God, en den vertegenwoordiger van den opperften en onzichtbaaren God houden, w> d door hen vereerd en aangeroepen zo dikwyls die nieuw of Kolbe, Nederd. 1. D. pag 488, & feqq. E 3 XVJII. boek. VI 1. HÓÖFDST. I. AFD, Hunite 'Ods- 'ienst.  XVIII. boek. VII. HOOFDST. I. AFD. 38 HISTORIE van of vol is. Zy offeren melk en vleesch aan dezelve, en de geheele nacht word doorgebragt in nederbuigen, danfen, zingen, en luide uitroepingen van Mutfchi Atzé, dat is, Wees gegroet; Senikar e Atzê, dat is, Maak, dat wy veel honig bekomen; en Choraquakahd chori cunqva, dat is, Maak, dat ons vee te eeten kryge, en veel melk geeve. Ook vereeren zy met een' heiligen eerbied een klein gevleugeld infect, dat twee hoorntjes heeft, en aan hun land alleen eigen is; hetzelve heeft een' groenen rug en buik, doch de rug heeft roode en witte flipjes. Wanneer dit diertje in eene Kraal komt, worden allen de bewooners van dezelve bedrooit met buchu; twee vette fchaapen worden gedacht tot dankbaarheid, en de inwooners, zich verbeeldende, dat alle hunne voorige overtreedingen hen vergeven zyn, neemen een befiuit om als een nieuw volk hun leven te beteren, dewyl zy aan de onfterflykheid der ziel gelooven. Ook offeren zy gebeden en lofzangen aan deugdzaame afgeflorvenen, welker hutten zy, by het verplaatfen van de Kraal, laaten daan, zonder iets van hun huisraad of kleederen aan te raaken; zich verbeeldende, dat zy weder komen in de plaatfen, daar zy geftorven zyn, en dat zy de Kraal nimmer zullen ontrusten, wanneer 'er dechts niets van hun goed weggevoerd of geftolen word. De perfoon, op welke dit infect zich toevallig nederzet , van welke fese die ook zy, word van dien tyd af altoos uitgezonderd en geëerd als een heilig, en een gundeling van het Opperwezen; de buuren juichen, en verbreiden de eer, die de Kraal is aangedaan; de vetde os word gedacht, als eene offerhande van dankzegging; en de gunfteling, aan wien de ingewanden worden aangeboden, is verpiigt het darmnet, als een touw ineengedingerd, en met buchu doorpoeijerd, om zyn hals te draagen tot het afrot, en zyn lichaam te befmeeren met het  de HOTTENTOTTEN. 35 het vet van den ge/lachten en opgegetenen os, tot dat het geheel opgebruikt is. Deeze volken, die een'geheiligden en godsdienftigen eerbied betoonen voor de nagedachtenis van fommigen van. hunne beroemde landgenooten, door hen zekere bosfchen, bergen, velden, en rivieren toe te wyden, daar zy blyven ftilftaan, hun hoofd bedekken, de groote daaden van hen overdenken, en zichzelven, benevens hun vee in de befcherming van den geest van den overledenen beveelen, vereeren insgelyks eene kwaade Godheid, welke zy Touquon noemen, een minder en kwaadaartig Kapitein, die altoos bedacht is om de Hottentotten leed te doen, en die de oorfprong is van alle rampen, en de hoofdoorzaak van alle toveryën, die de magt heeft om zich beleedigd te toonen, en om die rede van hen geëerd word; want, zo dikwyls zy vermoeden, dat hy beleedigd is, fchoon zy de oorzaak daarvan niet weeten, offeren zy een' os, of een vet fchaap, en gelooven, dat hy verzoend is, wanneer zy het vleesch onder eikanderen opgegeten, en zich met het vet befmeerd hebben. Ook hebben de Hottentotten eene gewoonte van zich met zee- of rivierwater te befprengen, wanneer zy van voorneemen zyn, daarin te gaan, of te doorwaaden, en dit doen zy met groote ernsthaftigheid; alle welke pleg tigheden zy benoemen met de Nederduitfche uitdrukking van Anders maaken; en dit is ook het eenig antwoord', ■ dat een Europeaan van hen krygt, wanneer hy naar den naam van deeze of geene plegtigheid vraagt. Hardnekkig in hun ftilzwygen, en doof voor alle rede in het gewig. tig ftuk van den godsdienst, zyn en blyven zy nog heden een verhard, vooringenomen , en verblind volk, dat weinig kennis heeft van God, en nog minder lust om hem te dienen. De minst verharden onder hen zeggen, dat God hunne eerfte ouders, die zwaarlyk tegen hem gezondigd hadden, benevens alle hunne nakomelingen ver- li XVIII. boek. VII. HOOFDST. L a F D. Zy gee* 'en eene Hollandfclie benaamingtan hunm pleg. 'igheden.  40 HISTORIE van XVIII. boek. vii. HOOFDST. i. AFD. Hunne lykplegtigheden verdoemd heeft. Deeze eerde ouders zyn, volgens eene oude overlevering, welke by hen in hooge achting gehouden word, door God-in hun land gezonden door eene deur of doortogt, (welke de naaste betekenis is, die de taalkundige Kolbe aan dit Hottcntotsch woord weet te geeven,) enderzelver naamen waren, N6h, van den man, en Hingnóh die van de vrouw; deezen, zeggen zy, leerden hunne nakomelingen veele dingen, en onder anderen het aankweeken van vee. De dervende Hottentotten worden omringd door hunne vrienden en bloedverwanten; deezen daan in de handen, ' kermen , fchreeuwen , en balken op de verfchriklykde wys. Zohaast de lyder overleden is word zyn lyk, terwyl het nog buigzaam is, toegevouwen, en in eene kros gewenteld, en na omtrent zes uuren dood te zyn geweest, begraven in een hol van het een of ander wild dier, het zy dan onder den grond, in een' heuvel, of in eene rots. De mannen en de vrouwen van de Kraal komen byëén, en elke fexe gaat in eenen byzonderen kring op de hurken zitten, onophoudelyk uitroepende: Bo, bo,bo! of, Vader, vader, vader! op een jammerlyken toon. Wanneer het lyk uitgedragen word door1 de achterzyde van de hut, daar, by dergelyke gelegenheden, altoos ten dien einde eene opening gemaakt word, verzelt de Kapitein van de Kraal de bloedverwanten, die het lyk draagen, naar het graf, gevolgd door de beid© kringen van mannen en vrouwen, in twee afdeelingen, die onderweg allerhande vreemde grimasfen maaken, onder het geduurig fchreeuwen van Bo, bo, bo; en terftond na de begraaving word de mond van het graf digt gemaakt met molm van mierennesten, fteenen, en ftruiken. Dit gedaan zynde keert de lykflaatfle terug naar de Kraal; en zy gaan allen weder, ieder in zyn' kring, op de hurken zitten, en beginnen op nieuw hun gefchreeuw van Bo, bo, bororo, rhode atfche; dikwyls zelfs roepen zy  de HOTTENTOTTEN. 4r zy den overledenen by den naam, en meer dan een uur word 'er dóorgebragt met opfpringen, grimasfen, lichaams verdraijingen, en handwringingen. Wanneer ten laatfte een algemeen ftilzwygen aangekondgd is, bepisfen twee oude Hottentotten uit de bloedverwanten van den overledenen , het geheel gezelfchap, dat dit water met grooten eerbied ontfangt. De gemelde ouden gaan vervolgens in de hut door de deur; neemen daar ieder eene handvol asch, keeren daarmede terug door de opening, langs welke het lyk is uitgedraagen, en beftrooijen de lykgangers daarmede. Na het eindigen van deeze plegtigheid ryzen de beide kringen op, en fcheiden van eikanderen. By fterfgevallen van aanzienlyke of uitmuntende lieden in eene Kraal duuren deeze jammerklagten zeven of agt dagen. Het bepisfen en met asch beftrooijen der Hou tentotten by deeze gelegenheid zyn plegtigheden, ingericht om hen aan hunnen toekomenden ftaat te doen denken; dewyl zy allen, zonder onderfcheid van jaaren of rykdom, tot ftof moeten wederkeeren. Het darmnet der fchaapen, die in een fterfgeval by het Anders maaken gedacht zyn, worden doorpoeijerd met buchu, vervolgens ineen gedraaid, en by wyze van rouwtekens door de bloedverwanten, en erfgenaamen van den overledenen om den hals gedragen, totdat die door verrotting afvallen , hoe fchadelyk dit ook mooge zyn ; doch de armen rouwen over hunne vrienden enkel door een gedeelte van hun hoofd kaal te fcheeren, en de gefchorene plaats met buchu te beftrooijen. Hedend. Hist. XV. D. I. St. F TWEE- XVIII. boek. vii. HOOFDST. i. AFD.  42 HISTORIE van XVIII. boek. vil HOOFDST. II. AFD. De Hot tentotten doen de Hoilan ders den oorlog aan. TWEEDE AFDEELING. Ontdekking van de Kaap de Goede Hoop door de Europeaanen, benevens de vestiging der Hollandeis aldaar. De Gunjemans, of de Goringaiquans, die aan de Hollandets eenig land aan de Kaap hadden afgeftaan om te beploegen, begonnen achterdochtig te worden , toen zy zagen, dat deezen niet alleen woonhuizen maar ook fterkten begonnen opterechten, eri voor ver. dere indringing te vreezen; waarom zy de andere natiën te hulp roepende de Hollanders den oorlog aandeeden, omdat zy niet ophouden wilden met bouwen voort te gaan. De Hollanders behaalden verfcheidene overwinningen in deezen oorlog; welke de Hottentotten met groote kloekmoedigheid verduurden; maar eindelyk door de geduurige nederlaagen afgemat, verzochten de GünjemanS en hunne bondgenooten om vreede; waarop een plegtig verbond tusfchen de oorlogende partyën gefloten, en de eerfte voorwaarde bevestigd wierd; daarenboven ftonden de Hottentotten de onbewoonde flxeeken in hun land aan de Hollanders af, behoudens echter, dat de Hottentotfche bondgenooten de vryheid zouden hebben om zich insgelyks te moogen nederzetten in die onbebouwde landen, welken hen best zouden behaagen. De meeste Hottentotten flooten daarop een aanvallend en verweerend verbond met de Hollanders tegen alle vyanden hoegenaamd ; welk verbond, fchoon flechts mondelyk gefloten, van dien tyd af altoos ftand gegrepen heeft, en van wederzyden heiliglyk is nagekomen; naardien de Hollandfche Gouverneurs, als door hunne Meesters daartoe gelast, fteeds trachten om de vriendfchap met de Hottentttten aan te kweeken, en de Hottentotfche Kapiteins niet  de HOTTENTOTTEN. 43 niet nalaaten dé Gouverneurs gefchenken te doen om den vreede in ftand te houden. In het jaar 1659 borst 'er een hevige oorlog uit tusfchen de Goringaiquans, onderfteund door de Gorachoquans, en tusfchen de Hollanders, die daardoor grootlyks belemmerd, en in verlegenheid gebragt wierden, naardien de Hottentotten hen overvielen in het regenfaizoen, waar-; door zy hun vuurgeweer niet konden gebruiken. Zeker' Hottentot, door de Hollanders Doman genoemd, die vier of vyf jaaren te Batavia, en een' geruimen tyd aan de Kaap geweest was, van waar hy, op de Europifche manier gekleed, weder tot zyne landlieden overliep, volkomen bedreven in alle de gewoonten van oorlogen der Europeaanen, verfcheen met een' medemakker genoemd Garabinga, of Platneus, een' der verbitterdfte, onverfchrokkenfte, en dapperfte onder de Hottentotten. Alle liscen en poogingen om hen in het net te krygen, waren ydel en vruchtloos; Doman ontfnapte door het overfwemmen van eene rivier, na een hevig gevecht, tusfchen vyf Hottentotten en vyf Europedanen, doch Eycamma, die gewond was, en daarenboven zyn een been gebroken had, wierd gevangen genomen. Deeze Hottentotfche Kapitein, aan wien alle mooglyke beleefdheid betoond wierd, en voor wiens geneezing men alle mooglyke zorg droeg, gaf de Hollanders met groote gramfchap ten antwoord, wanneer zy hem vroegen naar de oorzaak van den oorlog: „ Waarom begeert gy, Hollanders, onze landen om te wroeten, en koorn in onze weilanden te zaaijen? Volgens welk recht eigent gy u het erfgoed van onze voorouders, een land, dat zedert onheuglyke tyden ons heeft toebehoord? Gylieden, aan welken wy alleen vergund hebben om in geval van nood ter ververfching te landen, gy befchikt over onze bezittingen als willekeurige opperheeren, en belet ons dagelvks dieJplaatfen te naderen, welke gy voor u bekwaam vind. Zond F 2 gy XVIII. boek, vii. hoofdst. i. afd. Doman m Gara)inga.  XV11I boek. vii. HOOFDST ii. AFD Camkemoua. Gogofo Cr) La Croix, Vol. 4, pag. 25. Av H ISTORIE van gy eene dergelyke behandeling in uw eigen land kunnen dulden?" De Hollanders zonden, op raad van Rycamma, die even vóór zyn dood zich voor een afgezonderd man verklaard had, vier afgezondenen met voorflag van •eene onderhandeling, en, zo het mooglyk was den opperden Kapitein, Gogofoa genoemd, met zich naar het Fort te brengen; doch deeze een zwaarlyvig man, en over de honderd jaaren oud zynde, volgens het verhaal, uitgegeven in het jaar 1662, en die twee zoonen had, Ofinhaicanna, en Otegnoa, verwierp het voordel, en de oorlog wierd nog een jaar lang met veel hevigheid voortgezet, tot dat zeker onverwacht toeval een einde maakte aan de verwoestingen en moorderyën der Hot, tBfltOttBTl* ( ^" ) Camkemoua, die door de Hollanders Horri genoemd word, een man van vlug verdand, die Hollandsch, en een weinig Engelsch verdond, en van het Robben Eiland ontvlucht was, daar hy drie maanden gevangen gezeten had; deeze Hottentat kwam op het onverwachtst met Chore, het Opperhoofd van de Goringaiquans, en een gevolg van honderd mannen, en dond aan de Hollanders, na hen een gefchenk van dertien ftuks vee ten teken van vriendfchap gegeven te hebben, eene ftreek land van drie mylen in het rond van de Kaap af, onder beding, dat zy niet verder zouden indringen. De Hollanders, die derk naar vreede verlangden, demden zeer gaarne in deeze voorwaarden. Zohaast de overeenkomst gedoten was, begaven drie- of vierhonderd Hottentotten zich naar het Fort; en toen de Goringaiquans hun voori. beeld volgden, ftelde Gogofoa zelf zich aan hun hoofd, en verzocht, dat hy mede in het bondgenootfchap begrepen mo?t weezen. Hierop wierden de Hottentotten wel onthaald, en keerden naar huis volkomen voldaan over  de HOTTENTOTTEN. 45 over het onthaal en over de gefchenken, die zy genoten hadden. Dezelfde fchryver maakt in zyne lyst van de Hottentotfche natiën gewag van eene natie, die by Kolbe niet aangehaald word, naamlyk de Brigmtdis, een magtig volk, en ryk van vee, alleen aan de Hollanders bekend door het verhaal der Namaquans; alsmede van de Has \ faqaans, welker land nog nooit door de Europedanen is bezocht geworden; hy zegt, dat hy maar drie van hen ooit gezien heeft, die op de kust kwamen met het Opperhoofd der Chainouquans om in vee te handelen. Deeze volken, zegt hy, zyn even als de anderen veehoeders, maar daarenboven genegen tot den landbouw, en afgerecht op het vangen van leeuwen, welken zy, naar zyn voorgeeven, weeten tam te maaken, en in het heetst van het gevecht tegen hunne vyanden los te laaten. De Kaap de Goede Hoop, de grensfcheiding van Oost' en West- Jnd:ën, gelykt een fchier - eiland, dewyl derzelver uithoek en de beide zyden door de zee befpoeld worden. Dit verst uitftekend, gevaarlykst, en meest berucht voorgebergte van de tot nog toe bekende wae i reld, wierd, in het jaar 1493, eerst ontdekt, onder dee regeering van Don Juan, den Tweeden, Koning van \ Portugal, door deszelfs Admiraal Bariholomeo Diaz, die hetzelve den naam gaf van Cabo dos todos tormentos, of Kaap van alle onweders; welke naam echter door den Koning, zohaast hy vernam, dat zich thans een goed vooruitzicht opdeed om langs dien weg naar Oostindiën te komen, veranderd wierd in dien van Cabo di buona efperanca, of Kaap van Goede Hoop. De Admiraal Diaz, fchoon hy daar nimmer voet aan land gezet had, gaf echter den Koning eenig bericht van zyne waarneemingen met betrekking tot de aardrykskunde, baaijen, en ankerplaatfen van deeze Kaap; en Don Vajco de Gama, zyn opvolger in den eerstvol F 3 gen- XV1U. boek. vii. HOOFDST. II. afd De Bii;oudis en 3asfa}uans. De Kaap ?ord ent ont» lekt door )iaz.  XVIII. BOEK. vii. HOOFDST. ii. AFD, iD'Almej da lana aan dt Kaap, t fneuveh 4S HISTORIE van genden togt naar de Oostindiè'n, bevestigde het gezegde van Diaz. Deeze Admiraal, in het jaar 1498, op zyne tweede uitreis, voet aan land zettende, naby eene rivier, welke hy Rio d'Infante noemde, een weinig beoosten den gemelden uithoek, gaf den Koning een breedvoerig bericht van de voordeden, welke het Ryk van deeze nieuwe ontdekking zou kunnen trekken. Don Emanuël, die toen Don Juan in de regeering opgevolgd was, ten hoogden verheugd door het verhaal van deeze nieuwe ontdekkingen , gaf terftond bevél tot het uitrusten van eene vloot, met uitdruklyk bevél om daar eene vestiging te maaken; doch deeze onderneeming wierd verydald, doordien het Icheepsvolk de moed ontzonk, toen men hen verhaalde, dat de inwoonders van die gewesten menfeheneeters waren; en de geheele togt liep daarop uit, dat zy op Robben - EHand, tegen over de Kaap, - water innamen. Eeni^en tyd daarna heeft Don Fraucifco d'Ahneyda, Onderkoning van Brezil, zyn' hertogt naar Europa langs de Kacp genomen, en een gedeelte van ^zyn volk aan land gezonden om levensmiddelen te koopen; ' doch deezen wierden terug gedreven. Hierop liet hy, fchoon een man van zeventig jaaren oud, zich overhaalen tot het aanvoeren van eene nieuwe verfterking, doch tot zyn ongeluk, dewyl hy met eene vergiftigde pyl in de keel gefchoten wierd, en vyf en-zeventig mannen van zyn volk op de plaats dood bleeven; de overigen vluchtten naar de fchepen, en ligtten terftond de ankers. De Portugeezen hebben naderhand dien moord op eene ftrenge, en niet minder vreemde wyze gewroken; zy maakten twee lange touwen vast voor aan den mond van een groot ftuk metaalen kanon, dat zy met veele fnaphaankogels geladen hadden, en bragten dit ftuk aan land als een gefchenk voor de Hottentotten, die uit den aart fterk op koper of metaal gefteld zynde, daarmede groodyks in hunnen fchik waren, en zich als om ftryd be-  de HOTTENTOTTEN. 47 beyverden om de touwen aan te grypen, en het gefchut te helpen voortfleepen ; toen zy nu in twee ryW recht voor den mond van het gefchut waren, ftak de Portugees, die het kwanswys van achteren beftuuren zou, de brand in het kruid, hetgeen eene yslyke flachting onder hen maakte. Zy, die den dood ontkwamen, vluchtten in de uiterfte verwarring; zodat de Portugeezen, na dus hun affcheid genomen te hebben, op hun gemak naar boord konden terug keeren. D t voorval heeft zulk een' indruk gemaakt op de Hottentotten, dat zy tot heden toe een' grooten fchrik hebben voor allerhande Poemaakums-goed, gelyk zy de groote en kleine vuurwapenen noemen. Van dien tyd af vind men niet, dat eenige Euro. peaarten deezen uithoek bezocht hebben, totdat de fche-1 pen van een Genootfchap in Holland, toen het Genoot-( fchap van den verren handel, en naderhand de Oost , Indifche Maatfchappy genoemd, in het jaar 1600, de Kaap aandeeden, en daar begonnen eenigen handel te dryven ter verkryging van versch vleesch, en andere levensmiddelen , en daar een Fort opwierpen, waarvan de overblyffelen nog heden te zien zyn; doch, fchoon bewust van de voordeden, welken zy van de Kaap konden trekken, diende hen deeze uithoek tot niet anders, dan dat de uitgaande fchepen een' vierkanten fteen medenamen, waarop de naam van het fchip, van den kzpitein, en van de voornaamite zich aan deszelfs boord bevindende perfoonen, gefneden ftonden, en dien, benevens eene blikken of looden doos met papieren, op eene bepaalde plaats begroeven , om door den kapitein van het eerst t'huisvaarerd fchip opgegraven, en aan de Bewindhebbers overgeleverd te worden. In deezen ftaat bleeven de zaaken, totdat, in het jaar 1650, Jccn van Riebeek, Op. perchirurgyn van een Compagnies fchip, dat om de ge. woone redenen aan de Kaap landde, de vruchtbaarheid van XVIII. boek. vii. HOOFDST. ii. AFD. De Kaap vord (oor de Jollanders 'lezodit.  XVITI. boek, vii. HOOFDST. II. AFD. De Hollanderszenden eenige fchepen naar de K:iap, on, zich da at te vestigen. 43 HISTORIE van van den grond, den overvloed van vee, de goedaartige inborst der inboorlingen, en de gewigtigheid van de legging en van de havens overweegende, die eene zeers gefchikte vestiging dacht te zyn om den Oostindifchen handel te bevorderen, te verbeteren, en te beveiligen. Riebeek ftelde by zyne terugkomst aan de Bewindhebbers voor wat hem van deeze zaak dacht. Deezen beflooten daarop terftond, eene vestiging aldaar op te rechten, en deeden ten dien einde vier fchepen gereed maaken, en voorzien van alles, dat daartoe vereischt wierd. Riebeek zelf wierd aangefteld tot Admiraal van 'dit Eskader, en tot opperfte Commandeur van de onderneeming, met volle magt om aan de Kaap eene volkplanting, te vestigen, waar, en op welke wyze hy zulks zou goedvinden. H y kwam behouden aan de Kaap, en had naauwlyks zyn voorftel aan de inwoonders gedaan, of zy flooten een verbond met hem. Deezen bekoord door de koperen verfierfelen, kraaien, tabak, en brandewyn, welken de Hollanders hen aanbooden, vergunden aan hen, dat zy zich vry zouden moogen nederzetten in de vlakte van den '1 af eiber g, mits aan hen daarvoor een gedeelte van de voorgemelde fnuisteryën geevende, ter waarde van omtrent vyftigduizend guldens. Deeze voorwaarde wierd op ftaanden voet vervuld, en de Hollanders namen bezit van de vlakte aan den uithoek, welke aan hen met groote plegtigheid wierd overgedragen. Riebeek deed daar een vierkant Fort aanleggen, benevens verfcheidene wooningen, pakhuizen, en een gasthuis voor zieke matroozen en anderen, en verfterkte dit alles met buitenwerken en batteryën, om de vestiging tegen alle vyand. ]yke aanvallen te beveiligen. De Maatfchappy, door Riebeek van deezen goeden uitllag verwittigd, deed openbaare plakaaten afkondigen ter aanmoediging van degeenen, die zich aldaar wilden nederzet-  de HOTTENTOTTEN. 49 zetten; en, naardien de aanbiedingen voordeelig waren begaven eene menigte van menfchen zich naar de Kaap, en dus begon deeze volkplanting welhaast eene aanzienlyke vertooning te maaken, zich geduurig meer en meet uitbreidende langs de kust, naarmaate, dat het getal dei bewooners toenam door degeenen die uit Europa aankwamen Thans beftaat deeze vestiging uit vier voornaame Koloniën. De eerfte is aan de Kaap, daar de Stad en het Fort gelegen zyn; deeze word de Kaapfche Kolome genoemd; de tweede is St ellenbosch, de derde Draakenftein, en de vierde het Land van Waveren. De Maatfchappy heeft zedert nog eene groote ftreek lands in Terra di Natal aangekocht voor vyftigduizend guldens, te betaalen in fnuisteryën en andere behoeften. Door deeze aankoop is het land merklyk vergroot, en een aanzienlyke Staat geworden. De Hollanders breidden welhaast hunne wooningen verder uit dan de Tafelvalei; zy kochten eene groote menigte van vee van de Hottentotten, en legden een houten Fort aan by de Zoute Rivier; hier wierd eene wacht gefteld om het wegloopen van hetzelve, of het verwarren onder dat van de Hottentotten voortekomen, en een wachthuis opgerecht voor berging van honderden negentig ruiters, om by de hand te zyn ter vervolgmg van wegloopend vee; en om alle vyandlyke invallen der Hottentotten tegen te gaan. Het Fort wierd nutteloos, en verviel welhaast, nadat de Kolonie zich tot over de Zoute Rivier had uitgebreid; doch een gedeelte van de ruiterftal is nog in wezen , en dient thans tot eene gevangenis voor ftaatsmisdaadigen uit Nederlands - Indien. De Gouverneur Simon van der Steil heeft ondernomen gehad, ter veiligheid der fchepen, een'doortogt te laaten graaven van negen duitfche mylen lang, van de Zoute Rivier tot m Baai Fals; ook was men hiermede reeds vry verre gevorderd, toen de Gouverneur, begrypende, Hedend.Hist.XV.D,LSt. G dat , xvur. boek. vii. HOOFDST. ii. AFD. De Kaapfche iColonie»  HISTORIE van XVIII. BOEK. vii. HOOFDST. ii. AFD Het oua kasteel, door Riebeek: aan gelegd. Bax doe, een ni-em kasteel houwen, dat naderhanddoor W. A. van dei Steil nog verbeterdword. Stad aan de Kaap. dat dezelve blootgefteld was om door beiden de mbufons met zand op^eftopt te worden, het werk deed ftaaken. Het overblyffel van dit kanaal word nu nog de Nieuwe Zout Rivier genoemd. Het Kasteel de Goede Hoop, en de Kaap.Stad zyn beiden gelegen in de Tafel valei; het Kasteel, door Riebeek daar aangelegd, heeft langen tyd geftaan onder 'het opzicht en bevel van zyn' opvolger, N. Bax, totdat deeze Gouverneur, oordeelende, dat de Kaap een nieuw Kasteel en fterker bezetting tot verdeediging, en ruimer pakhuizen ter berging der goederen van den fteeds toeneemenden koophandel noodig had, deswegens eene voorftelling aan de Bewindhebbers overzond; die dezelve goedkeurende aan Bax volmagt gaven om een kasteel en pakhuizen te bouwen, op zulk eene wyze en zodanige 1 gedaante als hy zou goedvinden. Bax bouwde daarop 'in den tyd van drie jaaren eene ruime, gemaklyke, en fterke vesting; welke door den Gouverneur Willem Adriaan van der Steil, den zoon en opvolger van den Oud Gouverneur Simon van der Steil, merkelyk uitgebreid en verbeterd wierd; zodat dezelve thans een fterk en prachtig gefticht is, ruim van omtrek, voorzien met de noodige verblyfplaatfen voor eene talryke bezetting, de haven geheel beveiligende, en van fterke verdeediging aan de landzyde; de wooningen van den Gouverneur en eerfte amptenaars zyn zeer prachtig, en de pakhuizen van de Maatfchappy zyn ruim, welgebouwd, en gemaklyk. De Kaap-Stal is ruim en regelmaatig gebouwd, met breede ftraaten, en bevat tusfchen de twee en driehonderd huizen. Veelen van dezelven zyn zeer fraai en prachtig met groote pleinen vanvooren, en fraaije tuinen vanachteren; geheel van fteen, en ryklyk voorzien van water, dat afloopt van den Tafelherg. A«Tafel)erg.  56 HISTORIE van XVIII. boek. VII. HOOFDST. II. AFD De Leeu wenberg. De Leeuwenberg, die aan de zee legt, ftrekt zich noordwaarts uit, en ryst in het westen uit het midden der Valei; deeze word van de Tafelberg afgefcheiden door eene kleine tusfchenruimte, die de Hollanders de kloof noemen. In deeze kloof zyn twee wachten geplaatst om te waarfchouwen, als 'er fchepen naar de haven komen opzeilen; van den top van deeze fteilte kan men zelfs kleine vaartuigen tot op een' afftand van twaalf mylen in zee zien. Wanneer de bovenfte wacht een zeil ziet, geeft hy daarvan kennis aan dengeenen, die beneden is, door de Hollandfche vlag op te hyfen aan een' vlaggeftok, die ten dien einde op den top is opgericht, een klein ftuk gefchut los te branden, dat naast den vlaggeftok geplaatst is, en vervolgens met een' flok te wyzen van welken kant het fchip komt; wanneer hy meer fchepen ziet dan één laat hy de vlag terftond weder vallen, laad zyn gefchut op nieuw, hyst de vlag weder op, brand weder los, en herhaalt dit zoveel maaien als het getal der fchepen is, die hy ontdekt; waarna de andere fchildwacht daarvan bericht gaat geeven aan den Gouverneur; en door dit middel is deeze altoos in ftaat, om voor het aannaderen der fchepen de noodige toebereïdfelen te maaken. (s) De Staatenvlag word altoos opgehefen voor de Kompagnies-fchepen, die uit Holland komen; en twee byzondere vlaggen voor degeenen, die op de terugreis zyn. Deeze twee laatfte vlaggen worden alle jaaren veranderd door de Bewindhebbers in Holland, en aan den Gouverneur van de Kaap toegezonden, benevens eene juiste aftekening van dezelve aan den Gouverneur-Generaal te Ba- (O Kolbe, Nederd. i. Deel, pag. 83. La Croix, Vol. 4, p. 86. Rarrufio in de Viaggii, 3 Ed. V. I. p. 119 & feqq. Davity, Dapper, enz.  de HOTTENTOTTEN. S7 Batavia, die vervolgens aan ieder t'huisvaarend fchip eene copy daarvan geeft Wanneer nu de vlaggen, die men aan de Kaap ophyst, niet overeenkomen met de tekening, of wanneer daar geene vlag hoegenaamd opgehefen word, dan is dit een zeker teken voor de kapiteins, dat de Kaap in de magt van den een' of anderen vyand is, en dat zy dus, zo fpoedig mooglyk, moeten afhouden, en rechtdoor naar Holland ftevenen. Ook word op het Robben- Eiland, dat aan den mond van de haven gelegen is, de Staatenvlag opgehefen, en een ftuk gefchut losgebrand, zo dikwyls een fchip voorbyzeilt of binnen komt. Niet verre van deeze kloof vind men eene groote uitgeflxektheid van fchoon weiland, alsmede aan de achterzyde van den berg, tot dus verre flechts gemeene weiden voor het vee der omleggende bewooners, doch dat veel verbeterd zou kunnen worden, dewyl, de grond zeer vruchtbaar is, en overvloed van water heeft. D e Gouverneur Simon van der Steil deed in eene kreek aan den voet van den berg een klein fort van vier ftukken gefchut aanleggen, om eensdeels den fluikhandel te beletten, en anderdeels de haven te beveiligen tegen vyandlyke aanvallen, welken onder bedekking van de mist, die hier in de maanden van Juny en July zeer zwaar valt, door middel van kleine floepen zouden kunnen ondernomen worden. Willem Adriaan van der Steil, zyn zoon en opvolger, deeze voorzorg onnoodig achtende, deed het gefchut naar het kasteel terug voeren, en liet de fchans vervallen. De Windberg, gelyk die in alle opentlyke papieren genoemd word, of anders in het gemeen de Duivelsberg,( legt, even gelyk de Leeuwenberg, aan de zee, doch is1 laager, en minder uitgeftrekt dan de twee bovengemelden, heeft overvloed van uitmuntende weilanden, en een uitgeftrekt gezicht over de landhuizen, lusthoven, en Hedexd Hist.XV.D.I. St. H wyn- XVIII. boek. vii. HOOFDST. ii. AFD. De Wind* f Dui'elsberg.  XVIII. boek. VII. HOOFDST. II. AFD. Het Rond Boschje en bet Nieuwe Land. Het Landgoed Con ftantia, aangelegd door (O Kolbe, Nederd. I. D. pag. 86. La Cioix, Vol. 4' P» 37Ramufio, enz. S8 HISTORIE van tvyngaarden, tot aan de Zoute Rivier, de Tygerbergtn, en de naastgelegene heiden, (O Men vind verfcheiden fraaije landhuizen, wyngaarden en tuinen aan beide zyden van den Tafelberg, die allen door uitmuntende bronnen bevochtigd worden. Het Rond Boschje, en het Nieuwe Land zyn tuinen van de Maatfchappy. In het eerstgemelde is op kosten van de Maatfchappy een fraai landhuis voor den Gouverneur opgerecht. In deeze tuinen zyn de meeste foorten van Europifche, Peififche, en andere wynftokken, benevens de Indiaanfche appelboom; en veele anderen van de uitgezochtfte vruchtboomen zyn in deeze tuinen overgeplant, die door de vruchtbaarheid van den Kaapfchen grond en luchtftreck daar tot de hoogfte volkomenheid geraaken. Tusfchen deeze twee tuinen der Maaatfchappy legt een landgoed, om deszelfs vruchtbaarheid Brood en- Wyn genoemd; en eene brouwery aldaar opgerecht door Willem Menzing, die op kosten van de Maatfchappy met zyn geheel huisgezin uit Deventer naar de Kaap vertrokken, en aldaar gevestigd is geworden, om bier op de Deventerfche wyze te brouwen; benevens nog een ander landgoed aangelegd door Jacob Louwen; de menigvuldige bronnen en beekjes, die aan den kant van de Zoute Rivier ontipringen, vereenigen zich aan den voet van den berg, en vallen vandaar met een' fterken ftroom in de gemelde rivier. Niet verre van deezen berg legt een bekoorlyk Landgoed, aangelegd door den Gouverneur Simon van der Steil, en door hem Conflantia genoemd, naar den voornaam van zyne gemaalin; uit dit lusthuis heeft men een onbeperkt gezicht op de gemelde landftreek en op de Ta.'  de HOTTENTOTTEN. $9 Tafelbaai. Op; den weg naar Conftantia ontmoet men een' zydweg, die zeer moeijelyk en rotfig is, deeze loopt naar de hout. Baai. De boomen rondom deeze baai worden nooit gehakt dan by de uiterfte noodzaaklykheid, dewyl het hout aan de Kaap zeer fchaars is, en gevolglyk in groote waarde gehouden word. Voordeezen had de Maatfchappy in deeze landftreek verfcheidene boerderyën tot aankweeking van flachtvee, doch, toen men bevond dat dit te kostbaar was, wierd al het vee verkocht, en zedert dien tyd is de geheele levering van vleesch aan vier geöctroijeerde flachters aanbefteed geworden. In deeze ftreek legt een uitgeftrekt weiland, dat drie dagreizen in den omtrek groot is, en zeer vruchtbaar, waarom ook de Gouverneur Simon van der Steil het voor zich en zyne nakomelingen geëigend heeft, en daar een fraai landgoed, met een prachtig gebouw heeft aangelegd. De naast daaraan gelegen bergen, de Tygerbergen genoemd, om derzelver vlekkige vertooning, zyn de vrucht I baarfte bergen van de Kaap; derzelver landeryën zyn overal bebouwd, behalven eene kleine ftreek, die, omdat daar eene bron is, welke in het droog faizoen de ingezetenen van water voorziet, door de Maatfchappy aan niemand in het byzonder verpacht word. Deeze bergen , weleer het verblyf van herten en rheebokken, worden gezegd hunne vruchtbaarheid verfchuldigd te zyn aan den mist van deeze dieren; en het is merkwaardig , dat alle plaatfen, daar veel herten zich ophouden, vruchtbaarder zyn dan de anderen. In het beftek van deeze bergen vind men twee en - twintig landgoederen en boerderyën, afgedeeld in akkerlanden, wyngaarden, boomgaarden, en weilanden. Een landman word maar middeimaatig ryk gefchat, die niet meer dsn zeshonderd fchaapen, en honderd fluks groot vee heeft; om ryk genoemd te worden moet men voor het minst duizend of H 2 meer XVIII. boek. vii. HOOFDST. ii. AFD. ien Goa. terneur Srmon van der Steil. De T> jerbergea.  XV1IL boek. vfj. HOOFDST. JI. AFD. De Koeberg. De Blaauwe berg. De Zoute Rivier. r5o HISTORIE van meer fchaapen, en twee- of driehonderd hoornbeesten hebben; zelfs vind men daar ingezetenen die twee- en drieduizend fchaapen, en duizend ftuks groot vee hebben. De volkplanting wierd in den beginne voorzien van paarden uit Perfiën, die hier fterk vermenigvuldigd zyn, waardoor dan ook de prys zodanig verminderd is, dat men drie fchoone jonge paarden op eene verkooping voor agttien Hollandfc'e fchellingen verkocht heeft. De verfte berg, die agt mylen in den omtrek groot is, legt vier mylen van de Kaap af. De Koeberg, omtrent zes mylen van de Kaap, achter de tygerbergen, is na dien tyd bebouwd geworden. De grond is hier niet vruchtbaar, en dus vind men hier ook maar weinig inwoonders. De Blaauwe berg, dus genoemd wegens de blaauwachtige kleur, welke dezelve van verre heeft, legt omtrent agt mylen van de Kaap, en wierd laater bebouwd. De grond is niet minder vruchtbaar dan aan de Tygerbergen, doch niet fterk bevolkt, uit hoofde van de fchaarsheid van water. Olifanten en herten voorzien de bewooners van gezond en aangenaam vleesch, en zy doen grooten winst met derzelver huiden en vellen. In het jaar 17t2 wierd deeze Kolonie, welke van die van Stellenbosch afgefcheiden is door eene groote heide, grenzende aan de Kaap.Stad, door den Raad van Politie uitgebreid tot aan de Mosfelbanks ■ Rivier, die enkel gevormd word door een' zaamenloop van regenwater en van beekjes, die van het gebergte afftroomen, en dus zich met dezelve vereenigende in de Zoute Rivir vallen, en met dezelve in de zee. De oorfprong van deeze laatfte rivier, die verfcheidene kleiner rivieren ontfangt, en in zynen loop veele landgoederen en wyngaarden be« vochtigt, onder anderen ook het Rond Bmchje. is op den top van den Tafelberg; derzelver water is helder en zeer gezond; en alleen brakachtig door de vermenging van het  de HOTTENTOTTEN, 61 het zeewater by hooge getyden, waarom men deeze rivier den naam van Zoute Riviir gegeven heeft. De wateren zyn over het'algemeen aan de Kaap zeer uitmuntend, en worden in veele gevallen voor zeer gezond en geneezend gehouden; de Europeaanfche genees heeren geeven die de voorkeur boven wyn, brandewyn, of andere geestryke vochten. Aan het Hof van Dtne marken, daar die voor de helderfte, aangenaamfte, en gezondfte van de geheele waereld gehouden worden, zyn dezelven zo hoog geacht, dat ieder fchip van de koning lyke Deenfche Afiatifcbe Maatfchappy, dat naar' Europa terug komt, verpligt is de Kaap aan te doen, om van daar een groot vat met water voor den Koning mede te brengen. Achter de Steen-bergen zyn verfcheiden bronnen en beeken, die de omleggende landen bevochtigen. In een van deeze bergen is eene fteengroeve, eerst ontdekt door den Gouverneur Simon van der Steil, die weinig minder is dan best marmer. D e Kolonie Stellenbosch , dus genoemd naar den naam van den Gouverneur, wierd aangelegd onder de regeering: en het opzicht van Simon van der Steil. Deeze ftreek wierd te vooren genoemd het Wild Bosch, dewyl die] overal met boomen en ftruiken bezet was. In de groot-', fté vlakte, eigentlyk Stellenbosch genoemd, Hond eene i fraaije kerk, en raadhuis; die beide door een ongelukki ' gen brand, in het jaar 1710, in den asch gelegd wierden;' het vlek wierd welhaast weder vry wel opgebouwd, maar de kerk en raadhuis leggen nog in puinhoopen. Tusschen deeze Kolonie en de Kaap zyn veele zandige en onvruchtbaare ftreeken; dezelve beftaat uit vier afdeelingen, genoemd Stellenbosch, Moddergat, Hottentotsch hoiland, en de Bottelaary, Op het hoofd van Stellenbosch, dat aan den weg tusfchen deeze twee Kolonies gelegen is, was te vooren een H 3 klein XVIII. boek. vii. HOOFDST. II. AFD, Uitman ■ tendheid van het water aan de Kaap. De Kola. iie Stelenbosch,tange'egd door ien Gou'erneuriimon van Ier Steil.  62 HISTORIE vak xvin. BOEK. Vil. MOOFDST. II. AFD. Baai Falfo. De Hanglip. klein ftuk gefchut, benevens een vlaggeftok geplaatst, om kennis te geeven van eenige Europeaanfche of vyandlyke aannaderingen; doch, nadat de Kolonie welhaast magtig genoeg geworden was om geene vyandlyke aanvallen meer te hoeven ontzien, wierd het gefchut naar het Fort terug gebragt. De Baai Falfo is aan den landkant omringd door eene aanëenfchakeling van bergen. Het land aan de oostzyde word genoemd Hottentotsch Holland; doch aan de westzyde, daar het aan de Steen. Bergen grenst, word het genoemd Noorwegen, dewyl het zich zes mylen in zee uitftrekt, en puntig uitloopt, even als de klippen van Noorwegen. Deeze bergen van Hottentotsch Holland zyn zeer hoog, en even als de Tafelberg doorgaans overdekt met eene witte wolk, zolang de zuidöoste wind waait; de berg, die den uiterften hoek van de baai uitmaakt, word Hanglip genoemd, dewyl die zich van verre uit zee vertoont als eene lip, die over de kin hangt. Deeze baai is tien mylen in den omtrek groot, en Falfo genoemd door de Portugeezen; omdat men hen ten onrechte berichtte, dat dezelve vol fteenen, en niet goed was om te ankeren. Naderhand, in 1702, is de grond gepeild, en de baai gefchouwd op bevel van den Gouverneur van Jlsfenburg, en by de uitkomst' bevonden, dat de baai in het minst niet fteenig is. Geene fchepen kunnen in deeze baai veilig liggen geduurende de ftormen uit het zuidoosten; veelen derzelven, die voor de zwaarfte ankers vertuid lagen, zyn van dezelven afgeflagen, en op ilrand geraakt, of tegen de rotfen verbryzeld. In deeze baai vind men een'overvloed van allerhande visch, voornaamlyk naar den kant der rivieren van Stellenbosch, en van Hottentotsch Holland; doch de grootfte menigte word gevangen aan den vischhoek onder de Hanglip. Wanneer deeze visfchery wel beftuurd wierd, zouden alle de Koloniën van daar genoegzaam kunnen verzorgd worden. 11*  de HOTTENTOTTEN. 63 In November van het jaar 1710 dreef een geweldige orkaan het zeewater zeer verre over het land, waarna, by het wegloopen van het water, veele duizenden wagen vrachten aan visch op het ftrand bleeven leggen; ook overftroomt de zee menigmaal de Zeekoe-valei, en laat by het ahoopen eene groote menigte van visfchen agter. Deeze valei was voordeezen het verblyf van zeekoeijen, of, anders gezegd rivierpaarden, tweeflachtige dieren van eene monfterachtige grootte, die daar veel aan land kwamen om te graazen. Thans vind men 'er geene meer, doordien die naar afgelegener plaatfen gedreven zyn door de geduurige vervolgingen der eerfte bewooners. In het midden van Hottentotsch Holland legt een berg, die de Schaapenberg genoemd word, omdat dezelve geduu I rende het geheele jaar met gras overvloedig bedekt is, en dus uitmuntende weiden voor de fchaapen oplevert. De grond van deeze geheele ftreek is zeer vruchtbaar, en geeft overvloedige renten van hetgeen daarin gezaaid ofï geplant word. Jn het begin der oprichting van deeze Kolonie wierd 'er eene vierkante fchans aangelegd aan den zeekant, voorzien van vier ftukken kanon, om de Kolonie van dien'kant te befchermen tegen de invallen der Hottentotten; en om kennis te geeven van de aannadering van eenige vyanden in Baai Falfo; doch naderhand zyn de ftukken naar het kasteel terug gebragt, en van de fchans is geen overblyffel thans meer te zien. Deeze ftreek was te vooren het verblyf van leeuwen, tygers, luiparden, olifanten, rhinocerosfen, en elanden, die voor het grootst gedeelte gedood, of naar afgelegener gewesten verdreven zyn, zodat men daar thans niets anders vind dan herten en wilde geiten. Door deeze ftreek vloeijen drie rivieren, die uit de nabuurige bergen ontfpringen ; de oorfprong van de voornaamfte, oiLaurens-h Rivier, is in de bergen naby Keerweér, deeze berg word , dus genoemd, om dat men uit de Kolonie van DraakenfleinZ tot XVI [I. BOEK. VII. HOOFDiT. II. AFD. De Zee coe- valei. De Schaajenberg. Hotteo- atsch lolland. De aurens. vier, en 'g twee idere.  64 HISTORIE van XVIII.' boek. VII. HOOFDST, ii. AFD Modder gat. Vrucht iaare grond, Stellenbosch. tot daar toe te voet kan gaan, doch alsdan genoodzaakt is door veelvuldige omwegen, naar het fchynt, terug te keeren, om het gevaar van de fteile bergen, en van in dezelven te verdwaalen, voor te komen. Naardien deeze rivier in den regentyd overloopt, heeft de Gouverneur W. A. van der Steil eene groote en diepe graft laaten graaven, en een weinig laager een' dam in de rivier doen leggen, door welk middel de aangelegen landen by regentyden bevryd zyn van overftrooming, en by zomertyden nooit gebrek aan water hebben. Deeze, benevens de twee andere rivieren, die ook uit de gemelde bergen ontfpringen, bevochtigen verfcheiden fraaije landgoederen en ontlasten zich eindelyk in Baai Falfo. Moddergats-district, dus genoemd naar de veelvuldige plasfen en kuilen, die in den regentyd de wegen aldaar genoegzaam onbruikbaar maaken, legt meer noordwaarts, en word omringd aan den eenen kant door Hottentotsch Holland, en aan den anderen kant door het district en de rivier van Stellenbesch. De grond is hier zeer vruchtbaar en word fterk bewoond, en behoeft voor geen der andere districten te wyken. Het bovengemeld ongemak van overftroomingen zou door afleidingen, en bruggen kunnen verholpen worden, doch tot hier toe hebben de inwoonders niet daartoe willen befluiten, offchoon het hen aan geen geld of hout ontbreekt. Het district van Stellenbosch, genoegzaam even groot als dat van Hottentotsch Holland, is vruchtbaar en vermaaklyk. De bergen, die hetzelve omringen, worden genoemd de Stellenbosjche bergen; en zyn even als de Tafelberg, overdekt met eene witte wolk, zolang de zuidooste wind waait. De fteilten van deeze bergen zyn hout. ryk, en derzelver toppen bezet met veelerhande zeldzaame kruiden, en fraaije bloemen. De vlakten zyn opgevuld met koornlanden, wyngaarden, en tuinen; de huizen zyn daar fraai en gemaklyk; kortom, dit geheel district is in een'  de HOTTENTOTTEN. 6s een' bloeijenden ftaat. Deszelfs rivier, welke uit de Stellenbosfihe gebergten ontfpringt, en in het Moddergat zeer gewigtig word door den toevloed van veele andere ftroomen, loopt uit in Baai Fals. Dewyl de oude brug over deeze rivier, voorheen op kosten van de inwoonders ge. bouwd , te fmal en te gevaarlyk was, heeft een der burgers op zyne eigen kosten eene zeer fraaije fteenen brug over dezelve doen leggen. Het district, de Bottelaary genoemd, is het noordlykst gedeelte van de Kolonie van Stellenbosch; hetzelve grenst ten zuiden aan Stellenbosch, ten oosten en westen aan LraikenSiein, en ten noorden aan de mosfelbank; deeze Kolonie overtreft alle de andere Kaapfche Koloniën in het voortbrengen van hooi, dewyl in de andere het gras meestal door het vee van het veld word afgegeten. De berg, die dit district van Draakenftein affcheid, was voorheen eene verblyfplaats van wilde paarden, en word om die rede nog de Paardenberg genoemd. Behalven deezen vind men hier nog de Joostenberg, dus genoemd naar zekeren man Joost Evertsz, die zich allereerst daar heeft nedergezet; deeze berg is rondom , tot aan den top toe, bedekt met fchoone weiden, vruchtbaare akkerlanden, rykgeladen wyngaarden, en fraaije lusthoven. Het district van Draakenftein, dus genoemd ter eere van den Hoog Ed. Geb. Heer Nicolaas, Baron van Rheede,ü Vryheer van Draakenftein in Gelderland, en ten dien tyd Commisfaris Generaal in de zaaken van Nederlands Indien, wierd eerst aangelegd in het jaar 1675, onder de regeering van den Gouverneur Simon van der Steil. Reeds veele handwerkslieden hadden zich daar nedergezet, en; hierendaar het land begonnen te bebouwen, toen de Maatfchapny, op aanbeveeling van Hunne Hoog Moogenden/ de Heeren Staaten Generaal, een groot getal Franfche c huisgezinnen, die, wegens de geloofsvervolging, uit hun* vaderland naar Hollanï geweken, en van alles ontbloot/: Hedknd Hjst.XV.D. I.St. I v,a- XVIII. boek. VII. HOOFDST. II. AFD. De Botelaary. Draaf. eiW ein. rs meest wolkt oor de 'ranfche 'e 'oofs- 'uchte- 'ngen.  66 HISTORIE van XVIII, boek. VII. HOOFDST, II. AFD' Z>«Berg rivier. waren, op haare eigene' kosten naar de Kaap deed overvoeren. Deezen, nadat de Gouverneur hen land had aangewezen om te bebouwen, en hen van al het noodige voorzien had, vestigden zich in de Kolonie van Draahnflein, daar dus, nog tegenwoordig, wel eenige weinige Hoogduitfche ingezetenen, maar meestal nazaaten van devFranfche Geloofsvluchtelingen woonen. Draakenstein is ruim zo groot als de zeven Pro* vinden byëen genomen; het grenst ten oosten aan eene lange ry van bergen, de Draakenjleinfche bergen genoemd;: ten zuiden aan den berg Keerweér; ten noorden aan de Saldanha ■ baai; en ten westen aan den Paardenberg, die het van de Bottelaary affcheid. Deeze zo uitgeflxekte landftreek heeft niet een vlek of raadhuis; de burgemeesters van dezelve vergaderen te Stellenbosch, en handelen in alles gemeenfchaplyk met de burgemeesters van die Kolonie; daar zyn geene andere publieke gebouwen dan de kerk en eene molen, die door het water omgedreven word, en de kerk zelve is maar zeer gering. Daar zyn zeer veel boerderyën, en eenige, doch weinig fraaije landhuizen. Doordien de voorgemelde vluchtelingen zich by hunne eerfte vestiging zwaar hebben moeten belasten, zyn de fchulden van veelen onder hen nog niet afgedaan;. en fchoon fommigen onder hen het geluk merklyk toegevloeid is, en deeze fraaije landhuizen hebben aangelegd, woont het grootst gedeelte van derzelver nakomelingen nogthans in geringe hutten, wel te vreeden, dat zy Hechts eene rust- en fchuilplaats hebben. De Berg-rivier, dus genoemd om dat die uit de bergen ontfpringt, ontfangt verfcheidene mindere beeken en ftroomen, en is vry breed en diep naby de Draakenfteinfche kerk; op deeze hoogte vind men uitgeftrekte landgoederen aan beiden de oevers, omtrent een half uur van eikanderen afgelegen. Deeze vruchtbaare ftreek, welke alles,, dat de Kolonie van de Kaap zelve voortbrengt, over- vloe-  de HOTTENTOTTEN. 67 vloedig oplevert, is bergachtig, en hierëndaar fteenachtig; en de bergen zyn daar, even als aan de Kaap, in den winter met fneeuw bedekt. Van den berg Keerweér naar de kerk van Draakenftein loopt een weg aan de linkerhand, dien de inwoonders de bange koek noemen, en met rede, dewyl die naauw, rotfig, en fteil is, en op verfcheidene plaatfen op den uiterften kant van verfchriklyke afgronden langs loopt, en men daarenboven geduurig in gevaar is om door leeuwen, tygers, of ander wild gedierte overvallen te worden. Veele menfchen zyn op die wys daar om het leven geraakt door het nederftorten van hunne paarden in die diepten op het zien van een van deeze dieren; en desniettegen(taande hebben de Landdrost van Stellenbosch en Draakenftein, benevens veele andere lieden van aanzien, hunne lusthuizen in deezen gevaarlyken oort. S1 mons valei , dus genoemd door J'oannes Rlefius, Fiscaal - Independent van de Kaap, ter eere van den Gou ' verneur Simon van der Steil, die hem dit land gefchonken had, is geheel aangelegd tot wyngaarden, koornlanden, moestuinen, en boomgaarden. Toen de Maatfchappy, in het jaar 1707, een bevél deed afkondigen, dat niemand dan de burgers zouden moogen handel dryven in graanen, wyn, en vee, verkocht Blejius d.t landgoed aan een' van zyne bedienden, die burger was, voor 24000 guldens, waarvan deeze jaarlyks twee duizend guldens zou afdoen. Niet verre van de Simons- valei legt een hooge berg, ge-], noemd de Babilonfche Tooren, die zeer vrugtbaar is inl koorn en wyn. N a b t de kerk word eene markt gehouden voor krui deniers- en andere kleine waaren, noodig tot het huis A houden, die aan de Kaap ingekocht en tot een' vermeer-^' derden prys hier wederom verkocht worden. Aan beide zyden van de kerk, en aan den weg van de Bergrivier leggen verfcheiden welgeftelde en welbebouwde landgoeI 2 deren; XVIII. BOEK. VII. HOOFDST. II. AFD. De Bange hoek. Simon*; alei. De Babinicheoren. De 'arkt- 'aats.  HISTORIE van XVIII. BOEK. Vil. HOOFDST. II. AFD De Wagenmaakers valei, en de Paanberg. Riebeeks Kasteel. deren; gelyk ook van daar na de Wagenmakers - valei, en naar de Paarlberg, dus genoemd naar een' grooten fteen op den top van denzelven, die van verre de gedaante van eene groote paarl heeft. Deeze berg is rotsachtig; deszelfs fteen is bekwaam voor molenfteenen, gelyk dan ook de oude Gouverneur vm der Steil veelen daartoe heeft doen uithakken. De Berg-rivier vloeit door de Wagenmaakers-valei, dus genoemd naar zekeren Hollandfchen wagenmaaker, die zich het eerst in dezelve heeft nedergezet, met verfcheiden flingers, en ftroomt meer dan honderd mylen verre door verfcheiden Hottentotfche landen naar de baai van St. Hel'na, daar dezelve zich in de zee ontlast. Deeze rivier, die zeer groot is in den zomer, wanneer die opgezwollen is door de veelvuldige ftroomen, die van de bergen daarin afloopen, overftroomt alsdan een groot gedeelte der naastgelegen landen. Zeer veele menfchen en beesten zyn daarin verongelukt, die dezelve wilden doorwaaden; en zelden gaat 'er een jaar om, dat daar niet het een of ander ongeluk gebeurt. De inwoonders worden hierdoor verftoken van den openbaaren godsdienst by te kunnen woonen, en van het gemak van den molen aan den Paarlberg, en fchoon zy eene genoegzaame kas hebben tot het aanleggen van noodige werken, hebben zy echter nog nimmer aan eene brug gedacht; de eenige zaak die aan deeze Kolonie ontbreekt. Een groot getal Hottentotten, die zich te vooren in deeze valei onthielden, hebben hunne Kraals opgebroken , en zyn verder landwaart ingeweken op de aankomst van de Europifche planters; welker planteryën en gebouwen nog niet volkomen tot ftand gebragt waren in het jaar 1731. Riebeeks Kasteel, dus genoemd naar den eerften Gouverneur van de Kaap, Jan van Riebeek, is een zeer hooge en fteile berg. Het land rondom denzelven zou veel meer bebouwd zyn, indien 'er geen gebrek aan water was;  de HOTTENTOTTEN. 09 was; dewyl 'er maar ééne Wel gevonden word, die de Heer Pieter van der Byi ten dienfte van zichzelven en zyne nabuuren heeft laaten delven, en waarvan bet geheel district zich bediend heeft, totdat een boer uit de 'lyverbergen deeze Wel van den Gouverneur voor. zich alleen heeft weeten te verkrygen, waardoor de inwoonders nu, gelyk voorheen, wederom zich moeten behelpen met regenwater, dat hier welhaast brak en ftinkend word. j BJ de" eerften aanvang der Kolonie aan de Kaap deed de Maatfchappy hier eene wooning, en ftal voor honderd ruiters en hunne paarden oprechten; voorzien van een ftuk gefchut, dat op eene hoogte naby deeze post geplaat-t was, om afgevuurd te worden by eenigen inval van de Hottentotten, ter waarfchouwing voor de naastgelegene wacht, en om dus daarvan kennis te geeven van post tot post tot aan de Kaap Doch toen de Hottentotten nader hand yriendfchap zochten, en een verbond flooten met de Hollanders, wierd deeze fchans vernietigd, de bezetting weggenomen, en het gefchut naar het Hoofdkasteel terug gevoerd; waarna de wooningen en ftallen geheel vervallen zyn. De\ i'ier- en- twintig Rivieren, omtrent een dagreizens van Riebeeks-Kasteel afgelegen; een district dus genoemd11 om dat het door zoveel ftroomen bevochtigd word, be-R hoort insgelyks tot de Kolonie van Draakenfïein. De grond is hier zeer vruchtbaar, naardien het 'koorn hier yan vyf. en dertig tot veertig voud oplevert, en aan alle kanten overvloed van gras en water heeft. Hier worden geene landen in eigendom afgeftaan; en om deeze rede worden hier flechts geringe hutten en geene kostbaare gebouwen aangelegd. Tot deeze Kolonie behooren ook de Honigbergen, j dus genoemd naar de groote menigte van honig, die deni byen in derzelver klooven maaken. De Hottentotten klimmen met levensgevaar tot op de hoogfte toppen, om 1 3 den XVUL boek. VI [. HOOFDST, ii. AFD. Vier en. t'in tig ivieren, ~)e Ho. jbergen,  7o HISTORIE van XVIII. boek. 'vii. HOOFDST. II. AFD, De Piquetbergen. Het Land van Wa Teren. Z^Roode Zandberg. den honig en het was optezoeken, welke zy naderhand ver/uilen aan de Europedanen voor tabak, brandewyn, en glazen of koperen kraaltjes. De Europifche invvoonders van dit gebergte, die flechts weinig in getal zyn, en zich enkel ophouden met de veehoedery , zyn, even als die van de Pier-en-twintig Rivieren, alleen invvoonders by vergunning; die, dewyl zy geen grond meer moogen bebouwen dan men oordeelt dat zy noodig hebben tot hun levensonderhoud, zich van deeze bepaalde vryheid niet willen bedienen; maar liever zonder brood leeven, en vleesch met vleesch eeten, zo als osfen- of fchaapen vleesch met gerookt, of gedroogd wild; zy zyn over het algemeen zeer gezond, en kennen genoegzaam geene ziekten.; hun drank is water, melk, of mee. Omtrent een dagreizens hiervandaan leggen de Piquetbergm, dus genoemd, omdat de eerfte ontdekkers daar byna een' geheeleo dag piquet hebben zitten fpeelen; de inwoonders van dit district zyn veehoeders, die, even als die van de Honigbergen, hun vee naar de Kaap ter markt brengen. Het Land van Waveren., dus genoemd door den Gouverneur Simon van der Steil, ter eere van het aanzienlyk geflacht der van Wavrrens te Amfteldam, aan welken hy behuwd was, is de laatstaangelegde Kolonie, en eerst begonnen in het jaar 1701. Deeze is de oostlykfte van alle, en omtrent dertig mylen van de Kaap afgelegen; dezelve word van Draakenftein afgefcheiden door den Rooden Berg; de grensfcheidingen van deeze Kolonie zyn tot dusverre nog niet bepaald. De Roode Zaniberg is zeer moeijelyk om over te komen, als zynde zeer hoog en fteil, en de weg aan beide zyden op veele plaatfen met hout begroeid. De wagens, die daarover moeten, worden gememlyk uiteen genomen, en dus met derzelver vrachtgoederen ftukswyze door de voer-  de HOTTENTOTTEN. 7i voerlieden en de beesten overgedragen. Het zogenaamde Zwarte Land, dat aan deezen berg grenst, is onder deeze Kolonie begrepen; de grond is zeer vruchtbar; het geeft zeer menigvoudig koorn van hetgeen 'er tot heden toe in is gezaaid geworden, en belooft voor het overige niet minder vruchtbaarheid dan eenig ander district van de Kaapjche Kolomen. Geene landen worden hier in eigendom gegeven, maar alleen lyk van de Maatfchappy ter leen, van zes maanden tot zes maanden; dit is de rede, waarom de meeste landen tot hier toe meestal tot weilanden gebruikt zyn geworden; en men daar geene andere huizen dan herdershutten- vind. Kerken zyn hier niet; de inwoonders gaan te Draakenftein ter kerk, of aan de Kaai,daar zy ook ingevalle van trouwen of doopen moeten verlchynen. De burgerlyke en lyfftrafljke rechtszaaktn benooren tot de rechtbank van Stellenbosch. Deeze Kolome is wel voorzien van water, waaronder twee warme baden zyn; het eerfte van dezelve is zoo heet, dat men de beek, die daaruit voortvloeit, eerst op een' afftand yan twee uuren gemaatigd van warmte vind om daarin te baaden; doch dit bad word verwaarloosd om een ander, dat twee mylen van daar, achter de bergen van Hottentotsch-Holland gelegen is, en meest bezocht word, dewyl het minder heet en gevolglyk beter te gebruiken is. In het befchryvcn der dieren van de Kaap, zullen wv ' ons met omftandiglyk ophouden met de zodanigen, die deeze Kolonie met andere gewesten van Africa gemeen heeft, maar voornaamlyk onze aandacht vestigen op die, welken eenige merkwaardige byzonderheid hebben. Het iand der Hottentotten is vol van allerhande wilde L dieren. De Leeuwen, de eerfte dieren in rang, zyn hier zeer groot en fterk; hun vleesch is zeer goed om te eeten, en heeft een aangenaamen wildfmaak. DETygers en de Luiparden, ofPanthers, beesten van : ééne foort, alleen onderfcheiden door de plaatfing en^ ge- xvm. ISOEK. VU. HOOFDST. II. AFD. Oieren. eeuwen. pygers Lui fchoon niet vet, heeft echter een' aangenaamen fmaak,^ en de huiden zyn zo goed als die van de herten. Het^ vleesch van de gevlakten heeft een' fterker wildfmaak, en dat van nog eene andere foort van bokken zonder naam overtreft beiden; ook vind men wilde of fteenbokken, welker vleesch, fchoon mager en taai, by fommigen voor eene lekkerny gehouden word. Behalven deeze voorgemelde dieren zyn aan de Hedend. Hist. XV, D. I St. K Kaap XVIII. boek. vil HOOFDST. :I. AFD. Buffels. Elanden. Wilde. Ezels. Wilde Paarien. Rivierbaarden,f Zee. •oeijen. Ver. rcheidene "oor ten an boken.  H HISTORIE VAN XVÏlt BOEK. VII, HÓ.'iFDST 11. AFD, De Bohfings. Ba yidanen, enz. ^dreti' den. De Fla tningo. Ganzet Kaap hög, de Bonjing, een fchadelyk en Hinkend dier; , eene menigte van baviaanen, bergrotten, mollen, Oostindifche rotten, zo groot als-katten; relmuizen, die een byzonder geluid met de flaart kunnen maaken; wezeltjes, welker vleesch zeer gezond en aangenaam van fmaak is; . herten, vosfen, haaZen, konynen, katten, en ook Europifche rotten; doch deeze zyn hier met de fchepen aangebragt. In het land der Hottentotten zyn vier foortèn van arenden. De eerfte word onder de onedele arenden gerekend , om dat die op de doode krengen aast; de tweede is de Endftoorér, ot-Aquila anataria, die op endvogels aast; de derde de Beenbreeker, of Aquila osfefraga, die dë fchildpadden in zyne klaauwen hoog in de lucht opvoert, en die vervolgens op de rotfen te pletteren laat vallen; en de vierde de Zee-arend, of Hahce etus. . Dé P hoerde ópterus, gelyk die by Ray genoemd word, en diert de Hollanders Flamingo, en de Franfchen Flamarj noemen, is een van de fchoonfte vogels aan de Kaap. Zyn lichaam is grooter, en zyn hals langer dan die van eene zwaan. Zyn kop en hals zyn fneeuwwit; de bek is breed, en de bovenfle neb langer dan de onderfle, en over dezelve krom gebogen, de onderfle is dik en hol, waarin eene tong legt, die Zo malsch is als merg; de bek is donker blaauw, en zwart aan het eind, en van binnen voorzien met korte fcherpe tanden; de uiteinden der flagvedèren zyn zwart, en voor het overige zyn de wieken van eene levendig vuurrode kleur; de voeten zyn even als die van eene gans, of ander watergevogelte, en de beenen omtrent de helft langer dan die van een' oijevaar; het vleesch is fmaaklyk, en zeer gezond. u Behalven de tamme ganzen vind men hier drie foorten van wilde ganzen, de bergganzen, de kropganzen, en de waterganzen.. De bergganzen, welker vederen op den kop en op de vleugels glinsterend groen zyn, zyn veel  de HOTTENTOTTEN. 75 veel grooter dan de Europifche ganzen; de kropgans is insgelyks veel grooter, en heeft eene groote krop aan den hals onder den bek, en de watergans, die de meeste overeenkomst heeft mef de gemeene ganzen, verfchilt alleen daarin, dat zy eene bruine met groen doormengde1 ftreep midden op den rug heeft: Het vleesch van alle deeze ganzen is zeer lekker van fmaak. De Knorhaan heeft de grootte van een hoen; deeze waarfchouwt de andere vogels op het aannaderen van een'J mensch, door geduurig krak krak te roepen; deszelfs1 vleesch heeft een' aangenaamen fmaak. De Zeekraai is zeer geacht aan de Kaap, eensdeels om de fmaaklykheid van haar vleesch, en anderdeels om-' de zachtheid 'van haare vederen, die daar tot vulling voor bedden en kusfens gebruikt worden. De Lepelaar, of Pelikaan, endoMalagas, zyn grooter dan ganzen. Zeemeeuwen zyn hier in menigte, en der 1 zeiver eijeren, zo groot als Endeijeren, zyn een aange ' naam voedfel; het wit van dezelven word nooit hard in ■ het kooken, maar blyft altoos gelei-achtig. De P'ngu'n, \ die de grootte van eene gans heeft, is buitengemeen vet; deszelfs vleesch is visfig en onaangenaam, maar de eijeren worden voor een keurig gefchenk gehouden. Drie foorten van Raven worden hier gevonden; de eene is geheel zwart; de andere geheel grys; eb de derdeJ is wit aan den buik, op het hoofd zwart en wjt gefpikkeld, en voor het overig geheel zwart. De Struisvogels zyn zeer menigvuldig aan de Kaap; derzelver eijeren worden voor een goed eeten gehouden;1' een daarvan is een ordentlyk maal voor drie menfchen. * Deeze groote dieren zyn zeer zorgvuldig in het uitbroeden v van hunne jongen, want het mannetje gaat zowel als het wyfje op zyne beurt op de eyercn zitten, en is even yverig om de jongen te voeden gelyk de andere vogels doen. Ook zyn hier veelerleve foorten van valken, en K 2 de XV HL boek. v i i. HOOFDST.' i. AFD. De Znoraan. De Zee. •.raai. De Lepelaarf -Pelikaan , Zeemeeu'en, enz. De laven. Struisogels en ndere ■)ge(s. Valken,  f6 HISTORIE van •XVIII. boek. VIL HOOFDST. II. AFD Faifan ten, Uilen enz. Endvo gels, Ple vieren, Leeuwrikken.de Ëdolio De Blaauwr3ge/. De Kaapfch Vink. de faifanten zyn hier eveneens als die van F.un-pi ,■ de" uilen zyn hier ook van dezelfde grootte, maar verfchülerr in de kleur; derzelver vederen zyn rood en zwart met gryze vlakken vermengd, dat hen eene zeer fchoone gedaante geeft. Men heeft hier tamme, en veelerhande foorten van wilde endvogels, plevieren, leeuwrikken, vlasvinken van.de grootte van eene nachtegaal, die eenJ lieflyken zang hebben, en ook een' vogel, dien de Eurobeaanen Ëdolio noemen, welke in groote, gedaante, en kleur overeenkomen met den koekoek; deeze vogel, welke zich in dig'e bostenen ophoud , roept, by fchoon weder, geduurig-op een' treurigen toon, edolio, edolio. Ook vind men hier een' vogel, dien de Hollanders Blaauvvogel noemen, van de grootte van eene fpreeuw, deszelfs vleesch is eene groote lekkerny, hy is geheel blaauw, dé vederen van den hals en van de bouten zyn fchoon hemelsblaauw, doch wat donkerder dan die van den ysvogel; de rug en de vleugels zyn donkerblaauw; hy heeft een fcherpen bek van omtrent vier duimen lang, en van onderen donkerrood. Veelerhande foorten van lysters van verfcheidene kleuren en grootte, kwartels, vinken, mosfen, en vleermuizen zyn hier eveneens als in Ewnpa. Behalven de gewoone vinken, vind men nog ééne ;foort, die aan deeze landftreek alleen eigen is; dezelve zyn een weinig grooter dan de anderen, haare vederen zyn aschgraauw in den winter, doch des zomers van eene gantsch andere kleur; alsdan zyn die op den kop, aan de borst en buik, wieken en ftaart zwart, en aan den hals en op den rug hoogrood, en .de bek, die kort, recht en fpits is, is dan geheel geel. Het nest van dit vogeltje is zeer fraai en bewonderenswaardig zaamgefteld uit dunne takjes, en zodanig doorwerkt met katoen, dat het ondoordringbaar is voor den regen; in hetzelve zyn twee vertrekken, fchoon maar een ingang; het bovenst vertrek is  d e H O TÏENTOTTE N. is' voor bet mannetje, en het onderst voor het wyfie, fchoon het mannetje ook op de eijeren broed als het wyfje uitgevlogen is om de kost te zoeken. Ook zyn hier veelerhande foorten van meezen, Waar onder de Byënëeter en de Langtong wel de merkwaardigfte zyn, en, behalven deezen, het Kanarievogeltje, en de Serinus, gelyk Heuüin dien noemt, welken zeer fchadelyk zyn voor zaadgewasfen; hun vleesch word door de be wooners van de Kaap hooger geacht dan hunne zang. De krombekken, de goudvinken, de hoppen, de fteen byters en de fperwers zyn hier menigvuldig, zo als ook' tamme. en wilde duiven; welke laatlte onderlcheiden worcien in berg- bosch- en zeeduiven; benevens drie foorten van zwaluwen, naamlyk, de roof de huis en de zeezwa luw, welke laatfte door de Natuurbefchryvers, fchoon ten onrechte, sfpus, of zonderbeen, genoemd word. La aten wy ru overgaan tot het kruipend gedierte. Men vind aan de Kaap niet alleen de Aspis, eene flang , die1 rood en geel gevlakt, en verfcheidene ellen lang is; maar ; daarenboven nog veele andere foorten; zoals, de oogflang, ook genoemd de fchietflang, doordien zy onverwacht op' een voorwerp toefchiet, en weder terugkeert met eene ongelooflyke fnelheid; de boom/lang, die zich gewoonlyk in of naby de takken der boomen onthoud; de blinde flang, met zwarte fchobben, met bruin, rood, en wit doormengd; de dtpfas, of dorstverwekkende flang,omtrent drie vierden van eene el lang, dik van hals, en bi eed van kop; de beet van deeze flang verhit het bloed, en veroorzaakt een' ondraaglyken dorst; de haairflang, door de Portugeezen Cobra di Lapello genoemd, omtrent eene el lang, en drie - vierden van een' duim breed, welker vergif het allerkwaadaartigst is, en, zonder een oogenbliklyk tegengif, eene onvermydlyke dood veroorzaakt; de huisflang omtrent eene el lang, en anderhalf duim dik, die onfchadelyk is; de gehoornde flang, en nog veele andere. K 3 De XVÏI'I. boek. vi i. HOOFDST. II. ATV. Byën meters en Lang. 'ongen. Meer mdere' kogels. Veehrtandefoorten 'an Jlatt. \en. r  7S HISTORIE van XVIII. boek. VII HOOFDST 11. AFD. De Indiaanfche Jlan genfteen. Zeerivier- en landïnfecten. Mieren, Mytn, De meeste Europeaanen bezitten door kunst gemaakte flangenfteenen, door de Indidanfcke Bramins gemaakt, die alleen bezitters zyn van dit geheim, en onverzetlyk zyn om het aan anderen te ontdekken; deeze door kunst gemaakte flangenfteenen hebben de gedaante van eene boon, die in het midden wit, en meer naar buiten van eene bleekbiaauwe kleur is; zy worden voor een onfeilbaar middel tegen vergiftigde wonden gehouden. „ Ook vind men hier veele foorten van zee- rivier- en land infecten; zo als dezeevloo, die de grootte en de gedaante heeft van eene kleine fteenkrab, dit diertje heeft een' fcherpen angel; de zeeluis is bedekt met een hard fchild, en heeft veele pooten, die aan het einde met weêrhaaken voorzien zyn; deeze kwellen de visfchen geweldig door fteeken en uitzuigen-. Men vind in de zee een infect, dat men met recht het zeepaard zou moogen noemen, dewyl deszelfs mond, hoofd, hals, en borst volmaakt gelyken naar die van een paard; de ftaart loopt puntig toe, en is omtrent zes duimen lang; het lyf is fmal en geribd, de rug is geel en de buik wit; de bloedzuigers zyn hier bruinrood met zwarte ftippen, en de waterflangen ruim een' halven voet lang, en omtrent zo dik als een zwaanenfchacht. Land-insecten zyn zeer menigvuldig in de Kaapfche Koloniën; daar zyn onderanderen veele foorten van mieren , waaronder eenigen eveneens zyn als de Europeaanfche; de laage landen zyn bezaaid met hunne nesten; anderen zyn veel grooter, en deeze maaken ook grooter hoopen; daar is eene foort, omtrent een' halven duim lang, die roode koppen, bruine ruggen , en aschgraauwe buik en pooten hebben; en nog eene andere met roode vlerken, die menigmaal op de hoogfte bergen vliegen, en byzonder vlug en nyver zyn. Allen deeze gewesten hebben overvloed van byën, die eveneens zyn als die van Europa; zy maaken haaren ho-  de HOTTENTOTTEN. 79 honig in hoilc boomen, en klooven van bergen, en op de toppen der rotfen, deeze honig is aangenamer van fmaak dan die in de korven gemaakt word Onder veele ande e foorten van vliegen is hier, ook eene, welke eene blaar trekt gelyk de Spaanfche vliegen, en ook door de Kaapfche wondheelers tot dat einde gebruikt word. Torren, vloojen, aardvloojen, luizen, weegluizen, en flakken zyrl hier by menigte; als ook fpringhaanen, die mee geheele legers voorttrekken en groote fchade doen aan de tuinen, boomgaarden, en akkerlanden. Ojk vind men hier eene groote verfcheidenheid van rupfen en vlinders, met allerhande fraaije en levendige kleuren veifierd. Scorpioenen zyn hier ins, elyks menigvuldig, tusfchen twee en drie duimen lang, donker groen, met zwarte Hippen, geheel gelykende naar eene kleine kreeft, de ftaart alleen uitgezonderd, die langer en fmaller is; derzelver fteek is' zeer pynlyk en gevaarlyk. Ook zyn hier motten, wespen, regenwormen, houtluizen, kakkerlakken, padden, du'zendbeenen en fpinne-koppen; onder deeze laatften zyn eenigen zeer vergiftig.' De Kaapfche Hollanders zyn bovenal op hunne hoede tegen de kleinfte foort, welke niet grooter is dan eene zeer kleine erwt, deeze fpin is zwart van kleur en zeer gaauw; haare fteek is doodlyk, zo men niet aanftonds tegengif gebruikt, en een' flangenfteen op de wond legt om het vergif uit te trekken. De duizendbeenen zyn rood en^ wit, omtrent een' vinger lang, donsachtig gelyk de rup-^ fen , met twee beweegbaare hoorntjes op het hoofd; der-„ ze!ver beet is niet minder gevaarlyk dm die van de fcor-^ pioen; de flangenfteen is een heilzaam middel tegen óe-g zelve, of anders eene gebradene uijen.. ^ De zee rondom, en de rivieren van dit land leveren een' grooten overvloed van visch; de Opblaazer, dus ge- ^ noemd, omdat dezelve zich als eene blaas kan opzetter, is zacht, zonder fchobben, de rug is donker geel, de buik XVIII. boek. vji. HOOFDST. II. AFD. Vliegen Torren, vloojen, luizen, 17iZ Spring'taanen,R.upfen m Vlinders.Scorpioz* ten. ■Motten, ^Vespen, 'ftZ, luizendeenen;er ze tv er eet is evaar. 'k. De Op. faazer.  8o HISTORIE van XVIII. boek. VII. HOOFDST. II. AFD, De Benneit. De Bruin visch. De Ka btljauw. De Dólfyn, De Elft De vlie gen,-te visch. De Goud visch. De Snoe.l buik wit, de mond klein, en voorzien van vier tanden. Dezelve word hier voor ongezond gehouden, en derhalven niet gegeten. De Benneit, die omtrent de lengte en de dikte van eens mans arm heeft, en doorgaans van zes tot negen ponden zwaar is, fmaakt zeer goed, en is ligt te verteeren, doch een weinig droog van visch. D e Bruinvisch, een groot vervolger van de vliegende vischjes, is tusfchen 16 en 17 voeten lang; hy heeft de dikte van een' os, en een' eenigzins bultigen rug. De Kabeljauw, waarvan hier verfcheidene foorten gevonden worden, is een malfche, aangenaame, en voedzaame visch. De verfcheidene foorten van Dolfynen, die hier ge. vangen worden, zyn goed om te eeten, en derzelver levers worden voor eene groote lekkerny gehouden. De kuit van de Elft, anders een graatige en drooge visch, word hoog geacht. D e vliegende visfchen hebben allen de grootte, en gedaante van een' haring, de vleugels alleen uitgezonderd. Sommigen hebben Hechts twee groote vliegvinnen; terwyl anderen twee grooten en twee kleinen hebben. Deeze visch, die niet minder aangenaam van fmaak is dan een lekkere haring, word fterk vervolgd door eene menigte van vyanden, doch zy zwemmen altoos by hoopen, en zyn byzonder vaardig om uit het water optevliegen. • De Goudvisch, die omtrent een pond weegt, is doorgaans anderhalven voet lang; haar vleesch is zeer gezond, aangenaam van fmaak en zeer bloedzuiverend. In deeze zeeën vind men twee foorten van haaijen, die van twaalf tot zestien voeten lang zyn; beide foorten zyn zeer roofzuchtig, en boven alles op menfchenvleesch gefield. De Snoek aan de Kaap, gekookt, of gefloofd, is een lekker eeten ; dezelve word enkel in de zee, of in zout water gevonden. De  de HOTTENTOTTEN. 8ï De Brafem , door de Europeaanen Hottentotsvisch genoemd, heeft doorgaans de zwaarte van een pond, en word voor een gezond en fmaaklyk voedfel gehouden. D e Lootsmannetjes, dus genoemd , omdat zy beftuurders, of lootfen zyn van de haai, zyn zeer moeilyk te vangen; zy zyn van eene donkerbruine kleur, hebben eene zwarte ftreep over den rug, en verfcheiden dwarsftreepen,J die vandaar naar den buik afioopen, een' gouden rand rondom de oogen, en den bek getand gelyk eene zaag Men zegt, dat deeze visch de haai beftuurt, en dat die' het land kan ruiken; by welke ontdekking de haai afwend,j en dieper zeewaarts ingaat. In het jaar 1707 wierd 'er een zeeleeuw in de Tafelbaai gevangen; dit dier was vyftien voeten lang, en even zo-' veel in den omtrek dik; zyn kop was juist als die van een' leeuw, doch zonder haair en zonder fchobben over het geheel lyf; de tong was enkel vet, en woog vyftig ponden, en de huid was van eene geelachtige kleur. Men vind hier zeevarkens en walvisfchen; een zekere foort van de laatstgemelden, Noordkaapers genoemd,'' worden hier veel gevangen. De Zilvervisch, van grootte, gedaante, en fmaak alsde karper, en doorgaans omtrent een pond zwaar, word, meest in zee gevangen, maar komt ook fomtyds by gantfche troepen de rivieren inzwemmen. D e Torpedo, of trilvisch, is een zeer wonderlyk voort brengfel van de Kaapfche wateren; dezelve is van eene' kraakbeenige natuur, omtrent een vierde van een pond zwaar, en heeft kleine oogen; de bek, fchoon klein, is wel voorzien van tanden, en heeft de gedaante van eene halve maan; boven denzelven zyn twee gaten als neusgaten; de rug is roodachtig geel, de buik wit, de ftaart byna als die van eene rog, en de huid zeer zacht en zonder fchobben. De Kaapfche visfchers wachten zich zorgvuldig van Hedend.Hist.XV.D.I,St. JL den XVIII. boeic. VII. HOOFDST. I. AFD. De ïrafem. De LootS' nannetes. De Zee. 'eeuwen. Zeevat", •ens en WalvisCchen. De ZiU 'er visch. De Tril- >isch.  XVill BOEK VII. HOOFDST. II. AFD, BarbeeJen, Karpers, enz, WaterJlakken. De Zet fpuiten. De Mosfelkrabben 8 2 Hl I S T O R I E van den Trilvisch aantëraaken, dewyl deszelfs aanraaking pyni kramp, en zenuwtrekkingen veroorzaakt; doch deeze aandoeningen zyn van geen'langen duur, dewyl de trekking : na verloop van .twee minuuten ophoud, en de pyn langzaamerhand vermindert, zodat die binnen een half uur geheel verdwenen is D e barbeelen, karpers, aaien , fpieringen , kreeften, krabben, oesters, mosfeien, en meer andere Europifche visfchen, zyn hier insgelyks; de klipvisch, die omtrent zes duimen lang, en twee duimen dik is, word by afloopend water met de hand tusfchen de klippen gevangen, en is zeer aangenaam van fmaak, en word aan de Kaap hoog geacht. onder.de waterflakken vind men de egel/lak, en de zee - egelflak; de huisjes van beiden zyn zeer fraai en levendig gekleurd, maar deeze kleuren verliezen haare Ievendigheid wanneer de Hak fterft. Ook zyn hier kegelHakken, klipkoufen of navelflakken, paarlflakken, fchroefflakken, zee-zonnen, en zee Herren; welke alle als zeldzaamheden voor de kabinetten der liefhebbers opgezocht, en bewaard worden. - De zeefpuiten zyn een vreemd en wonderbaar voortbrengfel van de natuur, volkomen gelykende naar eene fpons, of klomp mos, aan de rotfen vastgehecht, en "beftand tegen wind en water, en groenachtig van kleur, van binnen is 'er eene vleeschige zelfflandigheid, die veel gelykt naar de maag van een vogel; echter is 'er in dit fchepfel geen leven te befpeuren; doch, wanneer het aangeraakt word, fpuit het door drie, of vier gaten fyne ftraaltjes water uit, eri houd daarmede zolang aan totdat het geheel ledig is. De mosfelkrabben zyn eveneens van gedaante als de andere, en hebben enkel dit onderfcheid, dat zy in eene • ledige fchulp van een' anderen fchulpvisch kruipen, en daar met gemak uit- en ingaan. . Men  de HOTTENTOTTEN. «3 Men vind hier land- zee- en rivier.fchildpadden, wel ker lichaamen door een zeer Herken base omkleed zyn. De zee- en rivier • fchildpadden leggen haare eijeren, die omtrent zo groot zyn als een hoenderei, tot twee of driehonderd te gelyk op de ftranden in het heet zand, om daar door de zon uitgebroeid te worden; deeze wor den veel gevonden op de Eilanden St. Jajo en Mauritius;de eijeren, zowel als het vleesch, zyn eene zeer lekkere fpys. De land-fchildpadden zyn zeer menigvuldig aan de' Knap; derzelver vleesch is zo wit als fneeuw, en de eijeren zeer aangenaam van fmaak; de land fchildpad leefc van koorn, gras, wortelen, en kruiden, enz. De gewasfen van de Kaap,- die aan dezelve alleen eigen, en welker eigenfehappen enkel plaatsbetreklyk zyn, zyn veel te menigvuldig om hier allen aangehaald te wor ' den. Kolbe geeft agt-en-twintig foorten van Aloes op,' met bloemen van verfchillende kleuren, zeer bevallig voor het oog, waarvan verfcheidene tot fieraad in de tuinen van de Maatfchappy geplant zyn; vyf foorten van AfrU kaanfche Alatemoïd 's; agt van de Apocynum; tien van den After Africanus; zeven van de Madelieven; twintig van de Genifta Africana; een - en ■ twintig van den Oijevaars ■ bek ; zeventien van het St. Jacobs ■ kruid ; elf van de Thymaloë Africana; en zes - en • dertig foorten van Ficoïdes, of bastaardvygen; de Argyrodendros Africana, of zilverboom, die eene kegelachtige vrucht draagt als een pynappel, groeit zowel in de vlakten als op de bergen; de Spireea Africana word door de Hottentotten Buchu genoemd; deeze droogen de verflenfte bladen in de zon, en ftampen die tot poeijer voor hun gebruik, welke eene blinkende goudkleur heeft. De boomen, die door de Hollanders ftinkhout genoemd worden, hebben de grootte van een' eikenboom, en worden dus genoemd, omdat het hout een' walglyken flank van zich geeft, zolang het •versch is; doch deeze lucht gaat daar af, na verloop van L 2 ceni' XVIII. boek. vii. HOOFDST. i. AFD. LandZee en tivierfchi/dpadden. Boomen, planten , m krui(en.  XVIII. BOEK. VII. HOOFDST. II. AFD. Buitenlandfehegewas. Jen. j4man- delboomen. DePyn. boomen, enz. U HISTORIE v a n eenigen tyd, en het hout, dat fraai gevlamd is, dienttofr fraaije ftukken voor het huisraad, en tevens onder de Kaapfche geneesmiddelen D e buitenlandfche gewasfen zyn hier niet minder me* nigvuldig; de dennenboomen zyn hier eerst geplant in het jaar 1690, eerst tot fieraad, en vervolgens om de Koloniën van hout te voorzien, en zyn hier zeer wel voort* gekomen- De tuinzuuring is hier voornaamlyk aangekweekt ten dienst van de zeelieden, als een heilzaam middel tegen het fchurft. Men vind hier ook overvloed van uijen en knoflook, en de Althéa Indica, of Chineefche Roos, van welker bladen, in water geweekt, de Europedanen een loog maaken, die zy beter keuren, dan de zeep om de handen te wasfchen, en den baard te fcheeren. Uitgestrekte landftreeken zyn beplant met amandelboomen, van welken hier vier foorten zyn, die de eigenaars groot voordeel aanbrengen. De Pynboomen, fchoon oorfpronglyk uit Amerika-, zyn hier echter eerst uit Oostindïën overgebragt; men heeft hier van dezelven drie foorten; de Jajama, de Bon. jama, en de Jajagna;- de appel van_ de Jajama is de grootfte en de beste, dezelve is van zes tot agt duimen lang en dik; de kleur van buiten is rood en donker geel, en van binnen volflrekt geel; de binnenkleur van de Bonjama en van de Jajagna appelen is wit; de laatfte heeft een' fmaak van Rhynfchen wyn. Porselein, afpergie, en roode en witte biet wortelen zyn uit Holland hier mar toe gevoerd, en groeijen hier thans in overvloed, zo als ook de roode en favoifche kool, die hier tot veertig en meer ponden zwaar word, en bloemkool, waarvan jaarlyks eene groote menigte naar Batavia gezonden word. Hier zyn vier foorten van kamferboomen, eene van Borneo, en de andere van Sumatra, China, en Japan. De.  oe HOTTENTOTTEN. 85 De afpergie, benevens de wilde en de tuinhennip, en de Carduus benedictus, die van groot nut is in de medicynen, groeijen aan de Kaap vanzelf; De kaneelboom groeit hier tot de grootte van een' Spaanfchen olyfboom. Anjelieren, tamme en wilde kastanjeboomen , uijens, kervel , peterfelie , artichokken, groene, graauwe en fuikererwten zyn hier uit Holland overgebragt, en de fyne hazelnoot uit Duitschland. Ook zyn hier veelerhande foorten van karfenboomen, tulpen, leliën, en komkommers in menigte. D e Amerikaanfche pasfiebloem draagt eene vrucht als een gouden renet, van een' zeer aangenaamen fmaak. Kawoerden, pompoenen, en meer vruchten van dien aart, zyn hier uit Europa en Indien overgeplant, en worden in menigte op de fchepen uitgedeeld, dewyl die op lange reizen van grooten dienst zyn ter ververfching. De Cypresfenboom is uit Europa naar Indien en de Kaap overgevoerd, koornbloemen zyn aan de Kaap overgebragt met het eerfte koorn; daar zyn 'er van eene witte, blaauwe, en ligtroode kleur; men vind in der Maatfchappy's- tuinen eene foort die zeer fraai is, en aangenaam ruikt Klaverzaad word jaarlyks hier uit Holland aangebragt, dewyl de zaadbolletjes hier nimmer beftand zyn tegen den zuidoosten wind. ü De groote ftinkende Dalura, of doornappel, is op bevél van de regeering hier wederom uitgeroeid; de beweegrede daarvan is bedekt gehouden; dewyl dezelve misfchien naderhand tot flechte gevolgen aanleiding zou heb. ben kunnen geeven. Men vind hier Europifche, en Madagascarfche boonen; den Indiaanfchen vygenboom, de Althéa, de venkel en kruisbesfen - Üruiken, gelyk ook Turkfche tarw, Indifche jasmyn, en de patfcherboom, wiens bloemen geelachtig en van een' aangenaamen reuk zyn; de Indifche Pallet Settangan, met eene dubbele witte bloem, en Jon- L 3 quil- XVIII. boek. vii. HOOFDST. II. AFD,  86 HISTORIE van XVIII. boek. vii. hoofdst. Ui a-fd, quilles, die zo zeer door de Europifche Dames bewonderd worden. AALBEZiëN, en andere heestergewasfen, witte hyacinthen, en de jeneverboom, zyn hier uit Europa aangebragt; daaarenboven zyn hier de witte Indiaanfche Guava, en een heestergewas van Madagascar, dat de Hollanders Kaetfchebyerino, en de Japanners Kutchines noemen, van welks zand eene geelachtige verw gemaakt word. De Indiaanfche goudboom, omtrent zes voeten hoog, met blinkende gouden bladeren, met roode vlekjes, is zeer fraai, en word in de tuinen doorgaans tusfchen andere boomen ingeplant. De Europeaanen maaken eene foort van pekel van de Indiaanfche laurierblaaden tot het inleggen van eetwaaren; falade is hier van allerhande foort, majorein, ftokroozen, kroon • imperiaal, en veel kweeboomen. De Mestiefen van Batavia maaken van de kweepitten eene foort van fmeering om hun haair te verwen en te doen krullen. De mastik,granaatappel,citroen, zuure en zoete limoen, benevens de Criineefche en Indiaanfche oranjeboomen groeijen hier zeer menigvuldig: deeze laatfte zyn zeer groot, en de vrucht word door de Indidanen genoemd moshan, of tygèrappelen, dewyl die veeltyds gevlakt zyn als de huid van de tygers. Eiken- nooten- elzen, mispel- moerbeziën pruiménperfiken- appel- en peeren- boomen zyn uit Holland derwaarts overgevoerd; zo als ook de tuinpapaver, de meloenen, en"eanteloupen, als ook rosmaryn, kruifemunt, laiie, tuinraapen, dragon, enz. Daarby heeft men hier overvloed van winterkóörn, zo als tarw en rogge , en wyngaarden uit Perfiën, Bourgogne, Duitschland, en andere landen herwaarts overgevoerd. Hoe groot ook de overvloed en de verfcheidenheid der vruchten zy, welke dit gelukkig land oplevert, genieten de oude bezitters van hetzelve daarvan flechts een ge-  de HOTTENTOTTEN. 87 gering gedeelte; want, nadat zy hunne landen hebben af geftaan, zyn zy wel te vreden, wanneer zy voor den een' of anderen dienst door de Europedanen met een weinig brandewyn, of tabak beloond worden; doch de an deren, die verder afwoonen, verachten hunne landgenooten om deeze laagheid. De Hoitmtotten zyn goed van vertrouwen, en zeer getrouw; zodat de Hollanders hen zelfs het opzicht over hunne huizen en pakhuizen toevertrouwen , en hen met de gewigtigfte boodfchappen belasten, zonder vrees van door hen bedrogen te zullen worden. Zy zyn van een herbergzaam en weldaadig karakter, en altoos gereed om een' ander byteftaan, en zelfs zo gulhartig, dat, wanneer men aan een' van hen iets geeft, het zy van eetbaare waar, tabak, of brandewyn, zy dat terftond onder hunne vrienden en bekenden uitdeelen, en het weinigst voor zichzelven houden ; en, wanneer men hen een' dienst doet, dan laaten zy nooit na by alle voorkomende gelegenheden zolang zy leeven zulks met dankbaarheid te erkennen. Wy zullen dit Hoofdftuk befluiten met eene korte opgaaf van de kosten, waarop deeze gewigtige Kolonie de Hollandfche Oostindifche Maatfchappy komt te ftaan, en waaruit dezelve worden opgebragt. De inkomften ter onderhouding van deeze bloeijende' vestiging, de gewigtigfte van gantsch Afrika, komen voort uit de tienden van de landeryën, die de Europedanen daar bezitten; uit de grondpachten; uit de belastingen op wyn, bier, tabak, en gedistilleerde wateren, alsmede op zwaare vreemde bieren, zo als mom, luiksch bier, enz. van welken hier groote aftrek is; en uit de voordeelen van den koophandel. De tienden van de landeryën, benevens de grondpachten worden gerekend op veertienduizend guldens 's jaars. De belastingen worden verpacht tegen zeventig- dui- XVJ1I. boek. v 11. HOOFDST. ii, AFD. Kosten ier Kaapfche Vestiging.  88 HISTORIE van de HOTTENTOTTEN. XVIII. boek. vii. HOOFDST. ii. AFD. Getal .der Dit naars van de Maatfchappy. duizend guldens, die alle jaaren ftiptelyk door de pachters moeten betaald worden ; en de juiste oplevering van eene hoofdfom van dertigduizend guldens, die ieder jaar voor den Kaapfchen koophandel word weggelegd, bedraagt thans tweehonderd vyf en twintig duizend guldens tegen vyfen-zeventig percent gerekend. Schoon de inkomften en voordeden tot dus verre nog niet op een' bepaalden voet gebragt zyn, heeft echter de Maatfchappy haare onkosten voor het grootst gedeelte reeds weder vergoed, en een vooruitzicht van welhaast zeer gewigtige inkomften van deeze Kolonie te zullen trekken, dewyl dezelve inwooningen, wei en akkerlanden nog dagelyks toeneemt. In de Stad aan de Kaap word een groot getal fraaije Perfiaanfche paarden onderhouden in eene ftal, waarin verfcheiden honderden kunnen geplaatst worden; eensdeels ten dienst van de Maatfchappy, en anderdeels voor de ftaatfie van den Gouverneur, die eene vorstlyke hofhouding heeft, als by voorbeeld een' Opper- en Onderftalmeester, een' eigen' Lyfkoetfier, behalven de andere koetfiers, voorryders, palfreniers, lyfbedienden, enz. D t Dienaars der Maatfchappy aan de Kaap zyn omtrent "zeshonderd in getal; alle werklyke amptenaaren worden gequalificeerden genoemd; doch de foldaaten, ambachtslieden, enz. ongequalificeerden. Veelen van deezen en geringe bedienden worden gehuisvest in de Stad in verfcheiden huizen aan de Maatfchappy toebehoorende; doch de Gouverneur en de voornaamfte Amptenaars woonen in het Fort, welks bezetting uit tweehonderd mannen beftaat.  HISTORIE vanBENGUELA. 89 ACHTSTE HOOFDSTUK. Behelzende de voornaamfte Koningryken en Natiën aan de westkust van Afrika , benevens de naast daaraan grenzende binnenlandfche gewesten. Deeze wyduitgeftrekte westkust, welke genoegzaam rechtlynig loopt van Cabo Negro, op 16 Gr. Z Br af tot op 4 Gr. N. Br. toe, en dus eene plaats beflaat van 20 Graaden, of zestienhonderd Engelfche mylen, bevat de volgende Koningryken en Landen: Benguela, Angola, Kongo, Loango, en Pombo; en verder landwaart in Meaman of Metamba, Macoko of Anzïko, en Mujak, benevens nog eenige andere Natiën, aan de Europeaanen enkel by den naam bekend, en voor zo verre zy handel dryven met de aan zee gelegen landen. EERSTE AFDEELING. Befchryving van het Koningryk Benguela. Het Koningryk Benguela wierd eertyds door de meeste aardryksbefchryvers onderfteld zich uitteftrekken van Cabo Negro tot aan de rivier *Coanzo of Ouanza, welke hetzelve aan dien kant affcheid van An. gola, op omtrent 10 Gr. 5 Min. Z. Br. Doch de iWJle heeft_naderhand dien misdag ontdekt en verbeterd, en' het niet verder doen ftrekken dan Benguela vechia, of Oud-> Bengueta, op 9 Gr. 54 Min. Z. Br.; waarfchynlyk hebben de Portugeezen deeze kust tot daar toe vermeesterd, Hedend. Hist. XV. D. I. St. M ze- XVIII. boek. VIII. HOOFDST. I. A F D. Befchryving' van de westkust van Afrika. Het Ko. iingryk Benguela. Deszelfs ihgeIrekt'teid.  9° HISTORIE van XVIII. boek. viü. HOOFDST. I. AFD. Steden, Baaijen Rivieren Oud Benguela, zedert dat zy in het bezit van ' Angola gekomen zyny waarin hy het land Sov/a Fuchi Canbari en de rivier Cubegi plaatst. Volgens zyne kaart grenst het ten oosten aan het land van den Jaga • Cafangi, of het Opperhoofd der Jagas, die deeze landftreek veroverde ten dien tyd toen Baf tel \ een Engelschman, zich'onder dat volk bevond, hetwelk tot dusverre, naar alle waarfchynlykheid, een zwervend leven geleid had, en overal geroofd en geplunderd, totdat zy goedvonden zich hier te vestigen. Ten zuiden ftelt hy het land Ohila tusfchen het land der Hottentotten en Benguela, welke landftreek ook meestal bewoond word door Volken niet minder woest dan de Kaffers en de Jagas. De voornaamfte baaijen, fteden, en rivieren op deeze 'kust, van Cabo Negro tot aan de rivier Coanza, zullen ' wy eerst in aanmerking neemen, deeze zyn: De Baai van Maijotto, omtrent vyf mylen bezuiden de rivier Coanza; aan den ingang zyn eenige rotfen en klippen, die met het water gelyk zyn. Vyf mylen meer zuidwaarts legt Cabo Leto, en nog agt mylen verder Cabo de Ires Puntas; van daar tot aan Cabo Falfo is vier mylen, van Cabo Falfo tot aan Cabo de San Bias elf mylen, en van deeze Kaap tien mylen tot aan de Hoenderbaai, dus genoemd door de Hollanders om de menigte van hoenders, die daar gevonden word. Dit land is vruchtbaar, en heeft den naam van Benguela Vechia, of Oud Benguela; het heeft eene zeer groote baai van omtrent twee mylen diep, en eene halve myl breed, en tusfchen de elf en twaalf vademen water, de grond is flykachtige modder. Aan de zuidzyde van deeze baai legt eene ftad of vlek, daar vette osfen, fchaapen, hoenders, en andere eetwaaren in overvloed ter markt gebragt worden, gelyk ook olifants-tanden; welk alles de inwoonders verruilen tegen fnaphaanen , die hier fterk getrokken zyn. En deeze kleine landftreek alleen begrypt de l'JJle onder den naam  BENGUELA. 9i naam van Oud Benguela; doch de Hollandfche kaarten geeven deezen naam aan het geheel land van San Bias af tot aan de Hoenderbaai, Vyf mylen meer zuidwaart is de Rio Longo, of Lange Rivier, ook wel de Rio Moreno genoemd, waarvan de mond op 11 Gr. Z. Br. legt; dezelve is zo ondiep, dat niet dan kleine floepen en booten daarin kunnen vaaren. De inboorlingen bevaaren dezelve met platboomde vaartuigen, die zy pangales noemen. De Ponugeezen hebben ook menigmaal beproeft, om langs dien weg hunne flaaven van Masfingan naar deeze kust te voeren ; maar zy hebben dit nooit ten uitvoer kunnen brengen, om de menigte der zandbanken, en de fnelvlietendheid van den ftroom. (a) Omtrent agt mylen van die rivier af legt de ftad Makihmgo, daar de Portugeezen hunne magazynen van1 fchietgeweer , buskruid , en koopmanfchappen hebben, welken zy verruilen met de inwoonders voor osfen, fchaapen, varkens, olifantstanden, enz. Omtrent vyftien mylen verder is de mond van de rivier Caton Bella, die! geformeerd word door drie takken, die daar ineen loopen. Deeze mond of baai is ruim en welgelegen, vyftien, of zestien voeten diep, veilig tegen alle winden, en voor alle fchepen goed om te ankeren. Het water van dezelve is zout, en rondom de baai zyn verfcheiden putten ge-' graven om het daarin te doen loopen, en tot zout te1 maaken. Aan de noordzyde van die rivier is nog eene] baai, die ruim en veilig is om te ankeren, om welke rede de Hollanders daaraan den naam gegeven hebben van5 de Schoone Baai Omtrent twee mylen zuidlyker is nogE eene andere rivier, welke zoet water heeft; doch dezelve loopt niet in de zee uit dan in het regenfaizoen. W a n n e e r men meer zuidwaarts komt ontmoet men . de ruime baai van Benguela, welke van den eenen uithoek15 tot! (a) De i'Jfle, Dapper, enz. M 2 xyui. boek. VIII. hoofdst. I. afd. Maki:ongo. De Ri~ ter Caton lella. Van lerze/vef >ater 'ordzout •emaakt. De choone aai. De Baai n Stad an Ben» uela.  XVIII. boek. VIII. HOOFDST. I. AFD. Dorpen en gehuchtenrondom de Stad. De hit, neniand /che ge•westen. 9x HISTORIE van tot den anderen volkomen twee mylen breed, en ruim eene myl diep landwaart inloopt; op derzelver noorder uithoek legt de Stad van dien naam, benevens een fort gebouwd door de Portugeezen. Voor de gemelde ftad legt eene zandbank, welke de fchepen noodzaakt om eene myl van de ftad af te ankeren ; het Fort is omheind met paalwerk, en rondom hetzelve ftaan de huizen, befcha» duwd met bananas- oranje- citroen- granaat- en bancovas> boomen. Achter hetzelve is eene Wel van ver?ch water; en rondom de ftad leggen zeven dorpen, of gehuchten, welken aan dezelve onderhoorig zyn, te weeten; Motonda en Peringa, die omtrent eene en eene halve Engelfche mylen van het Fort leggen, en omtrent eene Engelfche myl Van eikanderen; Mam Kifomba, eene groote plaats, die wel drieduizend mannen op de been kan brengen; Mani - Nomma, Mani - Kifomba, Pïktna, en Mani • Küonda ; waarby men nog kan voegen de Mondombas, en de Mon. tondos, twee natiën, die van Benguela afhanglyk zyn; De Portugeezen zyn voorheen in deeze plaatfen gevestigd geweest; doch vreezende, dat de inboorlingen hen overvallen, en influiten zouden, namen zy de wyk naar Masfinga. Zy wierden in deezen aftogt fcherp vervolgd, en veelen van hen wierden doodgeflagen. Aan den westkant van de Baai van Benguela is een zeer hooge berg, door de Portugeezen Sombriëra, en door de Hollanders de Klapmuts genoemd, uit hoofde van deszelfs gedaante. Aan den voet van dien berg is ook eene baai; wier water, fchoon helder, niet goed is om te drinken. Het geheel ftrand naar het zuiden vertoont zich als eene uitgeftrekte zandige vlakte, welke uitloopt in eene diepe en vruchtbaare valei. (_b)~ " Dit is al het aanmerkenswaardige, dat wy vinden aangetekend nopens de Kust van Benguela. De Aardryks- be» CO De 1'Ifle, Dapper, enz.  BENGUELA. 93 befchryvers hebben wel eene naamlyst opgegeven van de binnenlandfche gewesten; maar niets gemeld van fteden, vlekken, dorpen, of andere merkwaardigheden in een van dezelven; derzelver naamen zyn als volgt: 1. S. Nomboa Angonga. 2. Genge, of Quillenga. 3 Zemba Katira. 4. Sowa Quïllembe. 5; Bembe, of Dos Quimbandos. 6. Sowa Angola Gimbo. 7. Zamba Gando. 8. Klein Bemba. 9. Zowa of Scua. 10. Palanca. xt. Jaga Cankica. 12. Sowa Girata. 13. Cafanni Laquilendele, 14. Jaga Calemba. 15. Jaga Cacondo. 16. Het Land der Mufumbas. Op de kust leggen nog de provinciën Liboto en Ango, Siwa Caria, Scwa Calemba, en het land der Sumbis, en Quimbondos. D e voornaamfte havens en baaijen zyn de volgende: Benguela, Oud Benguela, Makikongo, het Fort Cabuto,?' San Phüippo of Nieuw Benguela, San Maria de Bahia' Palfa, of anders Bahia Falfa, Bahia 'lortuga, Angra dej Negros, en de groote Visfers-baai, waarby nog komt de Bahia das Vaccas, of de Koeijen - Baai, dus genoemd om rede van de groote menigte van het rundvee, datc daar gevonden word. Deeze laatfte baai, fchoon nietc groot, is echter diep genoeg om zwaare fchepen te bergen, en doordien het omgelegen land overvloed van levensmiddelen heeft, is dit eene zeer gelegene plaats om handel te dryven; men zegt, dat 'er verfcheidene mynen, en wel voornaamlyk van zilver, naby deeze baai gevonden worden, (c) De voornaamfte rivieren op deeze kust zyn de Rio Longo, Nie'a, Caton Bella, Gubororo of Rio San Francisco, Clabenia, Cutembo. HEt grootfte deel van deeze landftreek was voorheen volkryk en vruchtbaar, maar heeft zoveel geleden door de- (O Carlo Angeli, en Merells Reizen. M 3 XVIII. isoek. VI II. HOOFDST. I. afd. Steden, avens, ■hieren, n baai. en. De Bahia as Vacas.  94 HISTORIE van XVIII. hoek. viii. HOOFDST. 1. AFD. Nieuw Benguela, de invallen van de Jagas, eene Hechte, omzwervende, en wreede natie van menfchenëeters, van welken wy een omftandiger bericht zullen geeven in de volgende Afdeeling, en tevens door de veelvuldige oorlogen, in welken de inwoonders gewikkeld zyn geweest, eensdeels tegen de Koningen van Kon 2,0, en anderdeels tegen de Portugeezen van Angola, dat het land genoegzaam geheel verwoest is geworden door de eerften, en gedeeltelyk veroverd door de laatften ten tyde van Battel, en na zyn' tyd is deeze kust zo weinig bezocht geworden door de Europedanen, dat wy byna geen bericht kunnen geeven van den tegenwoordigen ftaat van dezelve. Hoedanig van ouds de regeering van dit land geweest zy, kunnen wy met geene zekerheid zeggen, doch waarfchynlyk is dezelve eenhoofdig geweest, dewyl het een Koningryk genoemd word. In het jaar 1589 was het verdeeld in veele kleine heerfchappyën, onderhoorig aan de regeering van Angola. De lucht is in deeze landftreek zo ongezond, dat de grond zelf daardoor befmet word, en te weeg brengt, dat deszelfs voortbrengfelen, en ook zelfs het water voor de inboorlingen ongezond, en voor de Europedanen genoegzaam doodlyk is; waardoor deezen verpligt zyn alle hunne eetwaaren en drank van elders te doen komen; en nog, in weerwil van alle deeze voorzorg, gelyken de weinigen, welken hier nog het leven houden, en beftand zyn tegen de kwaade lucht en grond, meer naar fchimmen of lyken dan naar levendige menfchen. blechts weinig Europeaanen waagen het aan land te gaan, en nog veel minder zich daar lang genoeg op te houden, om kennis te krygen van het land, en van deszelfs inwoonders. Wy vinden echter melding gemaakt van een' Portugeefchen Gouverneur, die in het jaar 1666" in Nieuw Benguela, of anders het Fort San Philippo, het bevél voer-  BENGUELA. opvoerde , toen Carlo Angeli zich daar bevond; hy voegt 'er by, dat daar toen omtrent tweehonderd blanke inwoonders waren, en een groot getal zwarten ; dat de huizen enkel gebouwd zyn van flroo en klei; zelfs de kerk en het fort niet uitgezonderd, (d) Het volk, dat in de nabuurfchap van deeze baai woont, is een beestachtig en regeeringsloos volk, genoemd End el Albondos; zy zyn niet te betrouwen in het ftuk van handeling, maar voor het overige zo onnozel en lafhartig, dat dertig of veertig mannen gerust hun land kunnen doortrekken, en eene groote menigte van beesten wegvoeren. Zy kennen geen ander geld dan eene foort van glaazen kraaien, van omtrent een' duim lang en van vcrfchil lende kleuren , welke zy tevens tot verfierfelen voor hunne armen en beenen gebruiken; voor zestien zulke kraaien kan men een' vetten os koopen. (e) De mannen draagen beestenvellen rondom den middel, en halsbanden om den hals; zy gebruiken boogen en pylen, die met yzer beflagen zyn; de veelwyvery heeft onder hen plaats; en, dat nog erger is, zy houden zelfs verkleedde jongelingen onder hunne vrouwen. De vi ouwen draagen koperen halsbanden , die, naar men zegt, voor het minst vyftien ponden weegen; ook verfieren zy haare armen met bellen en armringen, en dekken den middel met een kleed gemaakt van de bast van den Infanda - boom, die niet gefponnen of geweven word; ook verfieren zy haare beenen met koperen ringen tot aan de kuiten toe. De landftreek, waaronder dit gedeelte behoort, word Dambe genoemd, berucht door eene ry van hooge bergen, welke zich uitftrekt tot aan de Ccmbambas, daar de koper - mynen gevonden worden. Deeze bergen . ftrekken zich zuidiyk en westlyk uit, en hebben overvloed^ van C-O Zie zyne Reizen, pag. 560. («) Rattel by Purchas, als boven. XVIII. BOEK. vi li. HOOFDST. I. AFD. Koper, ynen.  95 HISTORIE van XVIII. boek. viii. H30FDST. I. AFD. van fraai koper; zo de invvoonders het flechts wilden bewerken; doch hunne vadzigheid laat hen niet toe meer daarvan uit te graaven, dan zy tot hunne verfierfelen noodig hebben, (ƒ) De aangehaalde Schryver, die dit land voor het grootst gedeelte doorreisd 'heeft, gelyk blykt uit zyn eigen verhaal, en uit het bericht, hoe hy eerst als krygsgevangen der Portugeezen uit Westindiën naar de Kust van Angola is gevoerd geworden, vanwaar hy hen ontvlucht is, voegt nog by zyn verhaal, dat hy daar verfcheidene groote lieden gezien heeft, welker voornaamfte hy Kashil noemt, en zegt, 9at dezelve zeer groot is, en zodanig beplant met Aliconda- Ceder- en Palmboomen, dat zelfs de ftraaten daardoor verdonkerd worden. (A) In (ƒ) Battel hy Purchas. (A) Wy vinden den zeldzaamen ^licondaboom by Purchas op de volgende wys befchreven , volgens het bericht, dat Battei van denzelven gegeven had. De sllicmda is een boom , die zeer hoog, en van eene verbaazende dikte is; men zegt, dat 'er gevonden worden, die door twaalf mannen kwaalyk kunnen omvademd worden; deezfe boomen breiden hunne takken wyd uit even als de eikenboomen, en fommigen derzei ven. zyn hol, en kunnen zoveel regenwater bevatten, dat zy den dorst kunnen lefchen van meer dan duizend inwoonders van deeze uitgedroogde gewesten. Ik weet , dat eens vierhonderd menfchen, vier-en-twintig uuren achtereen, uit één' enkelen boom water gefchept hebben, en dat dezelve toen nog niet ledig was. De zwarten klimmen by dien boom op langs pennen van hard hout, die zy in deezen boom, welks hout zeer zacht is, zeer gemaklyk kunnen indryven, want de gladheid van de bast laat hen geen ander middel over. Men vind boomen, die, naar myne gisting, wel honderdzestig oxhoofden water kunnen bevatten. Deeze boom is niet minder weldaadig voor het uitwendige dan voor het inwendige, dewyl hy zyn buitenlïe deel, (naamlyk de bast) aan de inwoonders ten beste geeft voor hunne buitenfte deelen , even gelyk zyn binnenfie ten nutte van hun binnenfte; en wel voornaamlyk de jonge boomen, welker zachte fchors, als nog meer gefchikt voer de kastyding, braaf geklopt word, (om de zon-  BENGUELA. 97 I n het midden van de ftad ftaat een menfchenbeeld op een voetftuk van twaalf voeten hoog, welk voetftuk omringd is met olifantstanden, die in den grond geftoken zyn; op den top van dezelven zyn de harsfenpannen vastgehecht van degeenen, die ih den oorlog gefneuveld, of aan deezen afgod opgeofferd zyn. Wanneer de laatfte omftandigheid plaats heeft, dan offeren zy palm wyn gemengd roet geitenbloed aan den voorgrond van het voetftuk. Dit Mokisjo, of beeld, noemen zy Ouesfono, en betoonen veel eerbied voor hetzelve. Hy zag daarenbo 1 ven nog een groot getal van afgodsbeelden hierendaar door de Stad verfpreid, welker ftraaten op eene geregelde wys door ryën van palmrieten zyn afgedeeld. Allen deeze, beelden, hebben geheele hoopen van olifantstanden rondom zich ftaan; en aan de zuidzyde van de ftad ftond 'er een, dat- met meer dan drie lasten olifantstanden overftelpt was. De huizen zyn daar gebouwd van klei en ftroo, rondachtig van gedaante in de gedaante van eene' byënkorf. Van binnen zyn dezelve behangen en bevloerd met fraaije matten, en de buitenzyde van fommigen derzelven, en byzonderlyk van die der blanken, is van houtwerk met klei gemengd, en zo net bepleisterd met kalk, dat zy vanverre van gehouwen' fteen fchynen gemaakt te zyn. (?) Men vind eene zeehaven op deeze kust, wier be- Qg~) Battel, als boven, zonden der menfchen, waardoor de kennis der naaktheid eerst in de waereld is gekomen), zodat één vadem van die bast vergroot kan worden tot twintig vademen, en dus dienflig is tot kleeding, fchoon niet zo fraai als die van den Infanda ■ boom. Dapper, die deezen boom Liconda noemt, voegt hier nog by, dat de inwoonders van dit land, en van andere landen op deeze kust, groot gebrek aan goed water hebbende, zich van deeze boomen bedienen als regenbakken, om het regenwater daarin tot hun gebruik te bewaaren. (*) (*) Dapper, Africa, op Congo en Angola. Hedend.Hist.XV.D.I.St. N XVIII. boek. VIII. HOOFDST. I. AFD. Hun pperjie dfgod. Mindere 4fgoien. Hunne uizen.  98 HISTORIE van XVIII. boek. vin. HOOFDST. i. A F D. Eene laage list om flaaven te krygen. d^Abada ten zeld saam dier. bewoöners zich bedienen van eene laage en verleidende list om flaaven te krygen, door hunne vrouwen tostelaaten, dat zy vreemden tot het byflaapen aanzoeken, en die daarna by haare mannen aanklaagen; die veinzende daardoor ten hoogfte beleedigd te zyn, terftond den overfpeeler in hechtenis neemen, en hem gevangen houden totdat zy gelegenheid krygen om hem te verkoopen aan een' vreemdeling, die in deezen handel doet. Voor dit geld koopen zy wederom flaavinnen, welke zy op dezelfde boodfchap uitzenden. Doch, dit is geenszins nog de fnoodfte wys, waarvan de ontmenschte inwoonders van deeze landen zich bedienen om flaaven te maaken en te verkoopen; men vind onder hen deugnieten, die zich land waart in begeeven, en, onder voorwendzel van rechterlyk gezag, de inwoonders om de geringfte beuzeling in hechtenis neemen, en voor flaaven doen verkoopen. Allen de volken, die deeze kust bewoonen, zyn zo ontbloot van alle menschlykheid, dat zy zelfs hunne naaste bloedvrienden zouden verraaden, en zelfs hunne eigen kinderen verkoopen, niet alleen uit hongersnood of gebrek, maar zelfs uit weelde, en voor eenige weinige Europifche firaisteryën, of voor eenige mingelen brandewyn; en het ontbreekt daar nooit aan een genoegzaam getal zogenaamde Christenen, die geene zwaarigheid maaken deeze onmenschlyke handel aan te moedigen, en alles koopen; dat hen aangeboden word, zonder eenig onderzoek. (A) Wy hebben nu van al het merkwaardige van dit land gewag gemr.akt, uitgezonderd alleen van zeker dier, dat gezegd word aan dit gewest alleen eigen te zyn. Het >ord by Dapper en anderen Abada genoemd; (i) het is van de wilde foort; zeer fchuw en fnel ter been, en zo groot als een halfvolwasfen paard; het heeft een' hoorn voor het C&) Meroll, rag. 607. CO Dapper, La Croix, enz.  BENGUELA. 99 het voorhoofd, en een' anderen in de buiging van den nek; de eerfte is rond, glad, en hard, omtrent twee of drie voeten lang, fcherp aan de punt, maar aan het hoofd byna zo dik als eens mans been, en een weinig opwaarts gebogen; die op den nek is platachtig en korter, zwartachtig, of donkerbruin van kleur, maar afgefchraapt zynde wit. Deszelfs hoofd is juist niet zo langwerpig als dat van een paard, maar wat ftomper en platachtiger, gelyk dat van een' os, behalven alleen dat het haairiger is, en het haair meer wreed. De ftaart is gelyk die van een' os, doch niet wel zo lang; de hoeven zyn gefpleten als die van een hert, maar de beenen zyn veel dikker. Men zegt, dat de voorfte hoorn rechtuit ftaat zolang het dier jong is, maar langzaamerhand krom groeit even als de tanden van een' olifant. De inwoonders, die dit beest. najaagen om dien hoorn, dewyl zy dien voor een kost-' baar tegengif houden, verbeelden zich, dat, als het naar( het water gaat om te drinken, het alvoorens hetzelve, met zyn' hoorn omroert, om het vergif, dat daarin mogt, zyn, te verdry ven; zy houden deeze kracht meerder of' minder te zyn, naarmaate van deszelfs ouderdom als het gedood word. Zy maaken eene pap van de fyngeftampte beenen van dit dier met water gemengd, welke zy als. een onfeilbaar geneesmiddel houden in alle foorten van; pynen in het een of ander deel van het lichaam, door T alle de kwaade ftoffen niet alleen uit het ontftelde deel t maar zelfs uit den gantfchen omloop des bloeds wegte i neemen. (£) (£) Purchas Reizen en Verh. Pigafet, Congo. L. 2. Cap. 5. Cavafi, Congo, Vol. 1. pag. 56 & feqq. en anderen meer. N 2 TWEE. xvm. BOEK. vin. HOOFDST. I. AFD. Deszelfs \oorn vord voor 'en terengifrehoulen. Van do fyngelamptéeene» wrd ene pap emaakt'  ioo HISTORIE van i XVIII. boek. VIII. HOOFDST. II. AFD. Verjlag van de Giagas en van hunne verwoestingen en veroveringenin dit Land. TWEEDE AFDEELING. Sefchryving van de woeste Natie der Giagas of Jagasj wanneer eerst door de Europeaanen zyn ontdekt geworden; hun inval in Benguela j hunne oorlogen, verwoestingen, en ontmenschte gewoonten. De woeste Natie, die zich door het grootst gedeelte van Neder - ALthiopiën verfpreid heeft, word door de Europedanen Gagas, Giagas, Giaquas, Jagos of Jagas *enoemd, en word, even als de Arabieren, verdeeld in zwervende en gevestigde ftammen. Want, fchoon het waarfchynlyk is, dat de gevestigden weleer insgelyks onder de zwervende behoord, en enkel van den roof geleefd hebben; hebben zy echter, na zichzelven genoegzaam verrykt te hebben, eene beftendige rustplaats gezocht , en overal, daar zy een vruchtbaar en welbebouwd land aantroffen, zich daarvan meester gemaakt en gevestigd, Hechts nu en dan uitvallen doende, en met buit beladen terug keerende. Dit is de rede waarom men hen zo talryk en magtig vind in de Koningryken Motamba, Anzico, Fungueno, en voornaamlyk in het Koningryk Benguela; daar zy, na alvoorens een groot gedeelte van het land afgelopen en verwoest te hebben, onder het opperbevèl van hunnen onverfchrokken' Aanvoerder, die den titel voerde van Giaga Kafangi, zich eindlyk nederzetteden in een van deszelfs fchoonfle en bestgelegene gewesten, daar die Vorst, ten tyde van Battel, zyn hof hield, zo men dien naam mag geeven aan een'verwarden hoop van elendige hutten van klei en ftroo, in eene groote  de GIAGAS of JAGAS. ior groote vlakte hierendaar veifpreid, en omheind met een doornen haag, want dusdanig was zyne Hofftad, en di van zyne Opvolgers, op 7j Gr Z. Br. Dewyl de Giagas in dit Koningryk Benguela, aller eerst door de Europeaanen, en wel byzonderlyk doo Battel, die lang met hen verkeerd en gehandeld heeft in den tyd toen zy eenige der beste provinciën verover den, of verwoestten, ontdekt zyn geworden, vinden wj dit de gefchiktfte plaats te zyn om onzen leezeren een kor verflag te geeven van hetgeen hyzelf ons nopens dit ge fpuis heeft nagelaten; eensdeels, dewyl hy de gelegenheit heeft gehad om eenige byzonderheden te leeren kennen, die vóór hem aan geen' Europeaan zyn bekend geweest en anderdeels, omdat Benguela het akelig tooneel was var de verfchrikkelykfte verwoestingen, zolang hy zich ondei hen heeft opgehouden. By eene tweede reis aan boord van een Engelse! fchip, gedekt door een Portugeesch Fregat, ontdekte Battel, toen zy op de hoogte van Nieuw Benguela kort by den wal langs hielden, op 12 Gr. Z. Br. eene uitgeftrekte .legerplaats aan de zuidzyde van de Rivier Cova, en zohaast zy daar aan land kwamen wierden zy ontmoet door vyf honderd van dit volk, die hen kwamen vraagen, wie zy waren, en wat zy daar kwamen doen? Hierop gaven zy ten antwoord, dat zy kwamen om koophandel te doen; de zwarten berichtten hen toen op hunne beurt, dat zy Jagas, of Giagas waren, die van den kant van de Siërra Leona kwamen, en dat zy door de fhd Congo waren doorgetrokken, en nu naar Dongo, de Hoofdftad vap Angola, in aantogt waren. Niet lang na hen volgde hun Opperhoofd, die door nieuwsgierigheid zich ook naar den waterkant begaf; deeze, die nooit te vooren eenig blank mensch gezien had, heette hen welkom, en verzocht hen, dat zy hunne laading aan den wal zouden brengen. Dit deeden zy, en bevrachtten hun fchip met N 3 flaa. ï XVIII. 2 boe IC. yin. . HOOFDST. .II. AF», > r 1 l BatteI's bekendfchapmet hen.  102 HISTORIE van XVIII. BOEK. vin. HOOFDST. ii. AFD. De Por tugeezen •worden in de legerplaatsder Gia gas toegelaten. De Giagas •tallen in Benguela. Zy richten eene groote Jlachting aldaar aan. flaaven, die zy veel goedkooper kochten dan zy ooit te vooren hadden kunnen doen; toen zy zich gereed maakten om te vertrekken, verzocht het Opperhoofd van deeze Natie hen om de boot, om daarmede zyn volk over de Cova te voeren; dewyl hy van voorneemen was in Benguela te vallen, dat aan de overzyde aan deeze rivier grenst. Toen zy dit toeftonden, wierden zy naar de legerplaats gevoerd, en daar voorzien van palmwyn, osfen, fchapen, geiten, meel, en andere levensmiddelen, en hutten tot hun verblyf. Den volgenden ochtend, met het aanbreeken van den dag, deed hy zyne troepen door de gongo, een krygsmuziekinftrument, by eikanderen roepen, en verklaarde aan hen zyn voorneemen om het Koningryk Benguela te verwoesten; hierop kwamen zy allen in de wapenen, en maakten zich gereed om over de Cova te trekken; by welken overtogt zy een' hevigen tegenftand van hunne vyanden ontmoetten, en van beide zyden veelen verflagen wierden. Doch de Giagas bereikten echter de overzyde in den achtermiddag. De aanval begon terftond daarna onder het geluid van veelerhande krygsmuziek; doch de Benguelaanen, niet in ftaat om de woede hunner vyanden lang te wederftaan, wierden welhaast verflagen en verftrooid. Eene verbaazende menigte van mannen, vrouwen, en kinderen wierd by den opperften Giaga gebragt ; onder deezen bevond zich ook Hombian Gymba, de opperfte Vorst van die landftreek, met meer dan honderd van zyne hovelingen, welker hoofden allen aan de voeten van den overwinnaar gebragt wierden; terwyl hunne lichaamen, en die der andere verflagenen opgezaameld wierden om gebraden en gegeten te worden door deeze ontmenschte Kannibaalen, die het menfchenvleesch hooger achten dan eenige andere fpys. Hier floegen zy zich neder na hunne overwinning, en bleeven daar omtrent vyf maanden, totdat gebrek aan palm wyn, van welken zy zeer groote liefhebbers zyn, hen  de GIAGAS of j A G A S. 103 hen noodzaakte op te breeken naar de Provincie Bambela, omtrent vyf dagen verder landwaart in. Battel had in deeze vyf maanden verfcheiden voordeelige reizen gedaan naar en van San Paulo, en vond hen gelegerd naby eene plaats genoemd Calkanfamba, na-' dat zy alle plaatfen, die zy doorgetrokken waren, uitgeplunderd= en verbrand hadden. By zyne aankomst in deeze nieuwe legerplaats wierd hy op nieuw verwelkomd door den grooten Giaga; zyne legerplaats was overvloei dig voorzien van koorn, palmwyn, olie, groot en klein vee, en van allerhande levensmiddelen, en de Giagas waren drok bezig met eeten, drinken, zingen, danfen, en andere uitfpanningen. Met deeze gasteryën en vermaaklykheden bragten zy andermaal vier maanden door,flechts nu en dan eenige uitvallen doende om nieuwen1 voorraad en buit op te haaien. De fchrik van hunne \ wapenen was wyd en zyd door het geheel gewest verfpreidj geworden, in zo verre, dat de inboorlingen op het enkel gerucht van hunne aannadering hunne woonplaatfen verheten, mets achterlaatende dan de ledige huizen, die door de Giagas uit weerwraak in brand geftoken wierden, Onze Schryver zegt, dat eenige kleine Vorften inderdaad wel getracht hebben zich tegen deeze verwoestingen te verzetten; doch met een zo flecht gevolg,, d?t anderen zich liever goedwillig onderwierpen, en hen fchatting opbragten, om een erger lot te ontgaan. (O Eindelyk, na een verblyf van eenige maanden, waarfchynlyk allen * den levensvoorraad, die daaromftreeks gevonden wierd,j opgeteerd hebbende, beflooten zy aftetrekken naar de bergen van Cashincabar, die zeer hoog zyn, en waarin zeer veel kopermynen gevonden worden. Vandaar trokken zy naar Rio Longo, en deeze rivier overgetrokken zynde, floegen zy zich neder in en by de Stad Calango, daar C O Ap. Purchas, pag. 975 & feqq. pjgafet, enst xvnr. BOEK. vnr. HOOFDST. I. AFD. Hunne <ïroope* •yen in ?e Pro. incie Sambela. Zy trek- '■n meer %ar de ekust.  XVIII. boek. VIII. HOOFDST. II. AFD, Naar de Rtyiet Coanza. Battel tlyft o der hen 104 HISTORIE van daar zy zich omtrent zes maanden ophielden; vandaar voorttrekkende naar het Land van londo, kwamen zy aan de rivier Gonza, aan wier oever de Heer van dat land, een oom des Konings van Angola, zyne hoofdftad had, eene zeer fchoone plaats, welke zy veroverden en verbrandden Hier vonden zy de graftombe van den overledenen Heer Shillambanfa, overdekt met eene menigte van koperen plaaten, dekkleeden, en andere dingen van waardy, naar de gewoonte van dat land; en, dat nog merkwaardiger was, boven dit graf wierden honderd levendige tamme paauwen onderhouden, welke om die rede heilig waren. Vandaar zetteden zy hunne yslyke "verwoestingen voort noordwaarts aan tot aan de rivier Coanza, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten, en trokken door tot aan het gebergte van Cambamba, daar onze Schryver zegt, dat een altoosduurende waterval is van de gemelde rivier, welke dertien Engelfche mylen verre kan gehoord worden. Van hier wierden zy verdreven door een' der Vorften van dit Land, genoemd Mongere, naar het grondgebied van een' anderen magtigen en ftrydbaaren Vorst, die zeven jaaren te vooren de Portugeezen een' gevoeligen ilag had toegebragt, waarby agthonderd van hen, en veertigduizend van hunne Negers en hulptroepen het leven verboren. Deeze dappere Vorst ging de Giagas met kracht te keer, en raakte met. hen in een hevig gevecht, waarna zy, zich niet veilig oordeelende, beflooten zich in hunne legerplaats te verfterken, door een ftevig paalwerk, achter welke fterkte zy zich nog eenige maanden ophielden, niet zonder van tyd tot tyd uitvallen te doen, en groote verwoestingen aan te rechten. Geduurende dien gantfehen tyd hield Battel zich onder hen op, en was zo zeer in de gunst ' van den opperften Jaga, uit hoofde van de dienften, die hy hem menigmaal met zyn' fnaphaan deed, (want, noch zyn volk, noch eenige andere inlanders hadden eenige ken-  de GIAGAS o f JAGAS. 105 kennis van vuurwapenen), dat by elk gevecht hy eenigen van zyne beste manfchap bevél gaf om alle mooglyke zorg voor hem te draagen; gelyk zy hem dan ook menigmaal uit dreigende gevaaren gered hebben door hem in hunne armen weg te voeren. Door middel van zyn1 lang verblyf aldaar, en door de vriendfchap en het vertrouwen van het Opperhoofd der Jogos ^ is hy in ftaa!1 gefteld geworden om veel naauwkeuriger kennis van hun-1 ne zeden en gewoonten te krygen dan eenig ander Eu-\ ropeam. De eenige zaak, waarvan hy uitgeflooten was,* beftond hierin, dat hy zich verwyderen moest wanneer/* de opperfte Giaga zyn' Mokisfo, of Afgod, wilde raad-/; pleegen over eenige onderneeming, of krygstogt; want' dan noodzaakten de bezweerders hem zich voor dien tyd| van hen_ aftezonderen; zeggende, dat zyn byzyn aan dien geest mishaagde ; fchoon hy evenwel middel gevonden heeft om nog iets van die bezweering te ontdekken uit de voornaamfte plegtigheden der andere Giagas, waarvan wy het voornaamfte, zo als ook van al hetgeen betrekking heeft tot hunnen godsdienst, krygstucht, en woeste zeden, nu nog hierby zullen voegen. Battel, verdriet krygende om langer met deeze menfchenëeters huis tej houden, befloot hen te verlaaten; en zyn voorneemen^ werkftellig maaken de, fchoon niet zonder moeite en groot' gevaar, kwam hy gelukkiglyk in het Koningryk Loango,) daar wy hem in het vervolg zullen wedervinden. Het leger van den grooten Giaga, die door Battel Imba Calandola genoemd word, beftond, ten dien tyde, uit twintigduizend gewapende mannen, onder het bevél van twaalf Onderbevelhebbers; waarvan ieder het opzicht had over eene der uitgangen van de legerplaats, terwyl hy zelf zyne tent, wel omwald, in het midden gevestigd had. Hy was een man van groote dapperheid; maar on dernam niets dan na voorafgegaane bezweeringen, en1 raadpleegingen met zyn' ingebeelden befchermgeest; door' Hedend.Hist.XV.D, LSt. O deeze XVIII. 30ek. VIII. HOOFDST. I. AFD. Is by en in 'roote ichting, '« votkonen been d met unne zelen en ■ewoonen, Hy belui t om en heimyk te erlaaen. Hunne vyze van unnen  XVIII. boek. vul HOOFDST. ii. AFD. Mokisfo, of befchermgeest te raadpleeg en. Kleedln van der, grooten Giaga. io6 HISTORIE van deeze middelen meende hy den uitflag van zyne onderneemingen te voorweeten, en verzekerd te zyn, dat hy niet zou fterven dan in den oorlog. By zulke gelegenheden ftond hy op voor het aanbreeken van den dag, en zette zich neder op een' ftoel ter wederzyde verzeld door een' van zyne bezweerders, terwyl veertig of vyftig vrouwen in een' kring rondom hem ftonden, en een' zjryarus, of paardenftaart zwaaiden, en zongen. Binnen dien kring wierd een groot vuur aangeftoken, en op hetzelve een aarden pot gezet, gevuld met zeker wit poeder, waarmede de bezweerders de flaapen van zyn hoofd, benevens zyn voorhoofd, borst, en buik beftrooiden, met allerhande vreemde gebaaren; dit duurt tot zonnenondergang, als wanneer zy zyn cabmgala , of legerbyl voortbrengen, en hem die in de hand geeven, zeggende: dat hy met goeden moed tegen de vyanden ten ftryd moet gaan, want dat zyn Mokisfo hem gunftig is. Hierop word 'er een jongetje tot hem gebragt, dat hy terftond om hals brengt; daarna worden 'er vier mannen by hem gebragt; waarvan hy twee zelf dood, en bevél geeft, dat de twee anderen buiten de legerplaats zullen geflacht wor. den. Ook beveelt hy, dat op dezelfde wys tien koeijen geflacht worden, vyf in en vyf buiten het leger, alsmede een gelyk geul geiten en honden; vervolgens word het vuur met hun bloed befprengd, en het vleesch van allen deeze flachtoffers met groot gejuich en vreugde opgegeten. Deeze zelfde plegtigheden hebben insgelyks plaats by de mindere legerhoofden, en om dezelfde rede; doch men vind by deeze of by andere plegtigheden geene beelden, zy zeggen alleen , dat hunne 7\lokifó's dikwyls aan hen verfchynen, en met hen fpreeken. (m) % De groote Giaga imba Calandola droeg zyn haair zeer lang in verfcheiden vlechten, opgevuld met bambas, eene foort («O Purcha;, pag. 976 & feqq. Pigafet, en anderen.  de GIAGAS of JAGAS. 107 foort van fchulpen, die bv hen in groote achting zyn; hy droeg een' halsband om zyn' hals van mafoss, ook eene foort van fchulpen, die op deeze kusten gevonden worden, en insgelyks by hen van groote waarde zyn; om zyn' middel had hy een' gordel van fchaalen van ftruisëijeren, en om het onderlyf een palmkleed zo fyn als zyde. Zyn lyf was overal befneden met veelerhande figuuren, en hy wierd alle dagen befmeerd met menfchenvet. Hy droeg een ftuk koper van omtrent twee duimen lang door zyn' neus, en een diergelyk ftuk in ieder oor; zyn lyf was rood en wit gefchilderd. Hy had dertig vrouwen, die hem volgden wanneer hy uitging; eene van dezelve droeg zyn' boog en pylen, en vier andere zyne koppen, bekers, en andere drinkgereedfchap ; zo dikwyls hy dronk knielden zy neder, klapten in de handen, en zongen. Hy h;e!d eene geftrenge krygstucht onder zyn volk, en al wie van hen den vyand den rug toekeerde, die wierd ter dood veroordeeld, en zyn lichaam opgegeten. De Giagas houden zich niet op met den landbouw, of met de veefokkery; maar leeven enkel van den roof van het land, waarin zy zich bevinden, en veflaaten het zohaast het uitgeput is. En, dat nog erger is, zy verderven alles, dat zy niet kunnen medevoeren, en wel voornaamlyk de nuttige palmboomen, die in deeze gewesten in overvloed gevonden worden, door die onmaatiglyk aftetappen, zolang nog eenig fap daarin is, zodat zy binnen kort verdroogen en verwelken, daar de inboorlingen integendeel zorg draagen van altyd eene genoegzaame hoeveelheid van fap overtelaaten om den boom in het leven te houden, en in ftaat te (tellen om hen in het volgend faizoen ook te voorzien als in het tegenwoordig, zowel met dit vocht als met deszelfs weldaadige vrucht. Hunne verfchriklyke verwoestingen, gevoegd by de O 2 ont< XVIII. boek. viii. HOOFDST. i. AFD. Hunne 1 evenswyze.  XVIII. boek. vin. HOOFDST. II. AFD. Zy ver moorden allen hunne kinderen igS HISTORIE van ontmenschte behandeling der krygsgevangenen , had hes zodanig gehaat gemaakt by de i>mgmiaanen, dat zy zich niet langer dan één' nacht vertrouwden op dezelfde plaats, zonder hunne legerplaats te omringen met een goed vast paalwerk; en tot dit werk Jiouden zy altoos een zeker aantal onvertfaagde mannen, die zulks met eene verbaazende behendigheid in zeer korten tyd verrichten. Wanneer zy befluiten zich , langer dan naar gewoonte , op zekere plaats op te houden, draagen zy altoos zorg hunne, legerplaats te omringen met eene dikke doornenhaag, om. zich te beveiligen tegen leeuwen, tygers, en andere wilde die'en. Deeze buitenfte omheining heeft gemeenlyk twaalf ingangen, ieder van welke vertrouwd is aan een' der twaalf onderbevelhebbers, en door een genoegzaam getal manfchap bewaakt word; hunne tenten, of wooningen worden op eene regelmaarige wys, en digt by eikanderen , opgeflagen ; even binnen den ingang hangt elk ftrydbaar man zyn zarabhe, boog en pylkoker, en andere wapenen op, zodat de geheele legerplaats in een oogenblik gereed is om een' uitval te doen. By deeze, en alle andere gelegenheden, vallen zy aan met eene wanhoopige ftputmoedigheid, dewyl zy weeten, dat eene on»vermydlyke dood het gevolg is van hunne vlucht, en. dat degeenen, die in de handen der vyanden vervallen, misfchien een nog erger lot te wachten hebben. Zy, hebben nog een ander middel om hunne jonge krygslieden eene onverfchrokkene ftoutmoedigheid inteboezemen, hetwelk wy hier zullen opgeeven. Deeze jonge lieden zyn niet hunne eigen kinderen, maar de kinderen der gevangenen, die zy by hunne uitvallen maaken; want, fchoon zy veele vrouwen houden, en dezelve niet minder vruchtbaar zyn dan de andere Afrik;>anfche vrouwen, dulden zy echter niet, dat hunne eigen kinderen wo'-den grootgebragt; maar zy doen die levendig begraaven, zohaast zy geboren zyn. In de plaats van deezen kie-  de GIAGAS of j A G A S. 109 kiezen zy de meestbeloovende uit de kinderen van hunne gevangenen uit, om in den wapenhandel geoefend te worden, en hun leger van jonge manfchap te voorzien. Ten tyde van Battel, kort na hun vertrek van,Smra Lecna, wierden 'er niet meer dan twaalf echte Giagas in het geheel leger gevonden, allen de anderen waren af komftig van flaaven en flaavinnen. Deeze voorgemelde kinderen worden doorgaans gekozen tusfchen twaalf en dertien jaaren; de meisjes ter voortreeling, en de jongens tot den oorlog. Zohaast een jongman opgetekend is, word hem een halsband aangedaan, tot een teken van fiaaverny, welken hy draagen moet totdat hy het hoofd van een' vyand heeft t'huisgebragt. Alsdan word die hem in het openbaar afgenomen, en de jonge krygsman voor een vry medelid van dit menfchenëetend genootfehap erkend. De overige gevangenen van beide de fexen worden opgefloten, en bewaard om van tyd tot tyd geflacht en gegeten te worden, niet alleen in tyden van gebrek aan vee of andere levensmiddelen maar enkel veeltyds uit weelde,omdat zy het menfehenvleesch boven ander vleesch achten. Dit voorrecht van daardoor voor vrymannen te worden erkend, en ontflagen te zyn van den last der fiaaverny, boezemt deeze jongelingen doorgaans de zucht in om hetzelve ten alle koste te verkrygen, en de grootfte gevaaren te tarten; en door dit middel hebben zy altoos hun leger voltallig gehouden, en den woesten en ontmenschten aart der Giagas wederhouden van ooit over te gaan tot menschlykheid of medelyden. Hunne wys van de dooden te begraaven - en byzon derlyk die van het manlyk geflacht, draagt klaare blyken van hunne ontmenschre wreedheid. Den overleden worn niet alleen eerst gewaslen en belmeerd, vervolgens ver fierd met zyne fraaifte kleederen, en andere kostbaarhe den, maar daarna naar de andere waereld ve zeld door zyne twee meest beminde vrouwen, die, met in ftukken O 3 XVIII. bo' k. vrif. HOOFDST. ii. AFD. En vervullen- dit gebrek uit ae kinderen van hunne gevangenen. Manier van begraavender Giagas.  110 HISTORIE van XVIII. boek. vin. HOOFDST. 11. AFD Onder de Ben guelaanen Eene rivier , ■welke JliiCgoud oplevert. geflagen armen en beenen, naast het lyk in het graf gezet worden Het lyk word in het graf nedergezet op een' ftoel, alsof het leefde, en aan elke zyde eene der vrouwen; zohaast dit verricht is word het graf, dat gewoonlyk een diep hol is, aan den mond met aarde digt gemaakt; welke mond door de aanwezende nabeftaanden vervolgens met palmwyn en bloed van gedachte geiten befprengd word, onder het uitboezemen van droevige lykklagten. De lieden van hooger' rang worden begraven met meer ftaatfie, en de openbaare plegtigheden worden eenige dagen achtereen herhaald naarmaate van den meerderen, of minderen rang van den overledenen. De Benguelaanen begraaven hunne dooden veelal op dezelfde ' wys; en de ryken onder hen voegen nog des overledenens beste kostbaarheden , wapenen , huisraad, en kleederen daarby; en hebben veel meer bygeloovige plegtigheden dan de Giagas zeiven. Zy houden het voor een groot geluk veele bloedverwanten na te laaten, die deeze lykplegtigheden kunnen hervatten, en verlengen , en om die rede worden degeenen, die geene nabeftaanden achterlaaten, voor zeer ongelukkig gehouden, omdat 'er geen mensch nablyft om deezen pligt voor hen waar te neemen, welken fommigen der naaste bloedverwanten onder hen meenen te moeten herhaalen op zekere gezecte tyden van het jaar, hun geheel leven lang; doch het vreemdst is, dat, fchoon zy zoveel oplettendheid betoonen voor hunne overleden vrienden, echter niemand van hen eenig medelyden of deelneeming voor dezelven betoont geduurende hunne ziekte, maar integendeel hen fchuwen als de pest, en hen zo elendig en geheel veriaten laaten fterven. Alles, dat wy nog hierby zullen voegen, is, dat de Giagas, by de laatstgemelde legerplaats, welke niet meer dan drie dagreizens van Mafangano, eene Portugeefche vestiging, afgelegen is, eene rivier aantroffen, een weinig be-  de GIAGAS of JAGAS. 111 bezuiden de Bahia das Vaccas, waarin zy een' grooten overvloed goud vonden. Hiervan verzamelden zy de grootfte brokken, die met den ftroom wierden afgevoerd, van welken zy geen ander gebruik maakten, dan dat zy de fteelen van hunne legerbylen daarmede verfierden, op dezelfde wys gelyk zy anders met koper doen , welk laatfte zy voor het kostbaarst van deeze twee metaalen houden. (72) Tot bier toe gaat het verhaal van Battel nopens de woeste Giagas, welken hy in deeze laatfte legerplaats verliet om zyn toevlucht te neemen tot de Portugeezen. Hoelang zy zich nog na dien tyd in dit ongelukkig land hebben opgehouden, en hetzelve verder verwoest, kunnen wy uit gebrek aan nadere berichten niet melden. NEGENDE HOOFDSTUK. Historie van fVestlyk JEtbiopiën. Dit Land word ook wel Zuidlyk ALthiopiën genoemd, omdat het aan de zuid of éigentlyk aan de zuid westzyde van Abysfiniën gelegen is, en om dezelfde rede word het by fommigen genoemd JEthiopia Exterior, en ook wel Inferior, dat is het Buitenst, of Neder ^Etkiopiën, in tegenftelling van Abysfiniën, dat zy JZthiopia Interior, of, Superior, dat is Binnenlandsch, of, Opper ALthiopiën noemen Doch hetzelve is meest algemeen bekend onder den naam van Zuidlyk ALthiopiën, omdat het aan de zuidzyde van de Linie gelegen is, met betrekking tot Guinee, en andere deelen van Afrika, die aan derzelver noord- zyde (# ) Purchas, pag. 476 & flqq. XVIII. boek. VII!. HOOFDST. i I. AFD. Verdee. ling van Westlyk jEthiopiën.  XVIII. boek. ix. IJ -jofdst. Deszelfs legging en uitgeftrektheid. De oudi regee r uig on der éèr? Opperhoofd. Naderhand ver deeid onder veëjen. h2 HISTORIE vam zyde gelegen zyn. Wy hebben hiervoor reeds gezien» welke uitgeftrektheid, en grensfcheidingen de oude Aardryksbefchryvers daaraan gegeven hebben. De Portugeezen, die de eerfte ontdekkers van deeze groote ftreek land geweest zyn, ftellen derzelver kust van Cabo de Lopez Gonz-alyo, op o Gr. 30 Min. Z. Br. tot aan Cabo Negro, op 16 Gr. 22 Min. L. Br.; bevattende byna vyftien graaden, of driehonderd mylen. Zy melden daarby, dat deeze zo wyduitgeftrekte landftreek,welke, daar zy breedst is, omtrent tien graaden oostlyke en westlyke lengte heeft, 'of anders gezegd tweehonderd mylen, voordeezen onder één' Vorst of Opperhoofd geftaan heeft, die den titel voerde van Mani, en die de verfcheidene provinciën door zyne Sonas, of Onderkoningen deed regeeren, terwyl hy het geheel ryk naar zyn' eigen naam Kongo noemde, en zelf genoemd wierd Man; Kongo, of Keizer van Kongo. (_a) In vervolg van tyd wierden deeze Onderkoningen, of Landvoogden, ryk en magtig genoeg om voor zichzeiven te regeeren, en wierden dus zoveel kleine Vorften, een ieder in zyne Landvoogdy; daarna begonnen 'zy den titel aanteneemen van Mani, zodat de wettige Vorst werk genoeg had om dat gedeelte voor zich te behouden, hetwelkjeigentryk Kongo genoemd word, terwyl 'er, in de plaats van één' Mani Kongo, verfcheiden kleine Manïs opreezen, te weeten Mani Dongo, Mani Loango, Mani Caconda, Mani Bengo, Mani Sonho, en nog verfcheiden anderen, van welken wy in het vervolg zullen fpreeken. Thans zullen wy ons bepaalen tot de drie voornaamfte Ryken, te weeten, het eigentlyk Kongo, Loango ten noorden, en Angola, of Dongo, ten zuiden van hetzelve. Odo, Lopez, Pigafet, Befchryv. van Kongo, Davity, Dapper, enz. EER-  WESTLYK iETHTOPIEN. Kongo. 113 EERSTE AFDEELING. Befchryving van het Koningryk Kongo. Het eigentlyk Kongo word aan de noordzyde bepaald door de beruchte rivier Zaïr, of Zarah, welke het affcheid van Loango, en aan de zuidzyde door de rivier Danda, welke het affcheid van Angola; ten oosten grenst het aan de Koningryken Fimgeno, en Metamba, de verfchroeide zonnebergen, de kristal falpeter- en zilverbergen, en aan de rivieren Verbela en Chilandea; en ten westen aan den JEthiopifchen Oceaan, ook wel de Zee van Kongo genoemd, (a) Volgens deeze grensfcheiding ftrekt het eigentlyk Kongo aan die zyde omtrent drie graaden van het noorden tot het zuiden; dat is, van den mond van de Zaïr tot aan dien van de Danda, of van 6 tot 9 Gr. Z. Br ; doch landwaart in word het veel breeder door den loop der eerstgemelde rivier, die zich meer dan twee graaden verder noordwaarts wend. Wy zyn meer in het onzeker nopens deszelfs breedte van het oosten tot het westen, uit hoofde van gebrek aan kennis van de waare (trekking der bergen en rivie ren, waardoor het aan de oostzyde beperkt word. Volgens het verflag van Jiar Antonio Cavazzi de Montecuculi, een kapucyner monnik, die als zendeling deeze landen bezocht heeft, ftrekten de heerfchappy van den Keizer van Kongo zich veel verder oostlyk en zuidlyk uit, vóór de invoering van den Christelyken godsdienst; dewyl eene groote menigte van deeze provinciën, die, of onderdaanig, of cynsbaar waren aan den Keizer, zich afgefcheiden hebben om deeze rede. Naardien de mees- f > r«j 1 . ten O) Odo; Lopez, Pigafet, Jarnc, en anderen. Redend Hist.XV.D. I.St. P XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. I. AFD. De leg' ging en grenzen van het eigentlyk Kongo. Niet naamv. keurig bekend aan de oostzyde. De uit' gejirektheid van het eigentlykKongo is veel verminderdzedert  XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. het invoe ren van den ChristeJykengodsdienst. Brandendehitte va de ïuchi Jireek. De fa zoenen van deei gewette/ Dag t nacht z\ hier eve iang. fI4 HISTORIE van ten van deeze volken, voornaamlyk die naar het oosten woonen, van een' woesten en onhandelbaaren aart waren, en bochachtige en rotfige gebergten bewoonden, daar kwaalyk bytekomen was, weigerden zy niet alleen hun bygeloof en afgodery afteleggen en het Christelyk geloof aanteneemen, maar zelfs langer eenige gehoorzaamheid te betoonen aan een' Vorst, die deezen godsdienst ten gevalle van vreemdelingen had aangenomen. Niet te vreden met zich aantekanten tegen zyne bedienden en krygsvolk, die de jaarlykfche fchatting kwamen ophaalen, deeden zy zulke hevige en veelvuldige invallen van het zuiden en het oosten, dat hy genoodzaakt was zyne troepen meer naar het midden van zyn ryk byëen te trekken, om te verhoeden, dat zy Kongo niet vermeesterden; waardoor zoveel provinciën daarvan afgefcheurd wierden, dat dit ma^tig ryk, dat te vooren zeshonderd mylen in den omtrek bevatte, tot op meer dan de helft verminderd wierd. Dewyl het eigentlyk Kongo onder de verzengde luchtftreek legt, is hetzelve over het algemeen onderworpen "aan dezelfde brandende hitte, waaraan allen die landen "onderworpen zyn; welke byna ondraaglyk is voorvreemdelingen, maar meer draaglyk gemaakt word voor de inwoonders, door de luchtige winden, regens, en nacht i dauw. Het zal misfchien niet ondienftig zyn onze leezers te melden, dat, dewyl deeze gewesten aan de andere 'zyde van de Linie gelegen zyn, derzelver jaarfaizoenen ''juist het omgekeerde zyn van de landen aan deeze zyde; zoals, by voorbeeld, hun zomer begint, wanneer by ons de winter zyn' aanvang neemt, en zo vervolgens Van de maand Oetober tot het einde van February, of het begin van Maart, branden de zonneftraalen daar zo hevig, dat het de Europeaanen toefchynt alsof de dampkring * rondom hen brandde. Doch deeze hitte word gelenigd Z door de gelykheid der dagen en nachten; want zo de zon meer dan twaalf uuren achtereen deeze gewesten befcheen, en  WESTLYK .ETHIOPIEN. Kongo. 115 en dezelven niet door eene gelyktydige nachtkoelte ver frischt wierden, zou dezelve ondraaglyk zyn. Gelyk nu de zomer by hen zes maanden duurt, fchoon met eenig verfchii van warmte, naarmaate dat de zon meer of min verticaal is, zo word de winter ook by hen voor de andere helft van het jaar gehouden, wiens koude naar evenredigheid is, dat is, zodanig als de Eu- ■ ropeaanen die warm, of fomtyds heet zouden noemen. Zy verdeelen deeze twee hoofdfaizoenen van winter en zomer' in zes minder faizoenen, die genoemd worden, masfanza,] neafu, egundi, quitombo, quibizo, en quibamgala, j Massanza begint met de maand October, en is het begin van hunne lente; omtrent deezen tyd begint by 1 hen de regen te vallen, die doorgaans twee, en fomtyds' drie maanden aanhoud. In dit faizoen worden gewoonlyk' alle de veldvruchten der laage landen door overftroomingen verwoest; welke ramp doorgaans een' algemeenen hongersnood ten gevolg heeft, die eene menigte van deeze traage en vadzige inwoonders wegrukt, die te lui zyn om voorraad op te doen tegen zodanige toevallen, offchoon die hen zo dikwyls overkomen. Zy rekenen het begin van dit eerst faizoen van den tyd, wanneer de planten eerst beginnen uit te fpruiten. Neasu begint tegen het einde van January, wanneer de veldvruchten haaren volkomen' wasdom bekomen heb- [ ben, en binnen weinig dagen ryp genoeg zyn om te^ kunnen ingeöogst worden. Zohaast dit gedaan is zaaijen» zy op nieuw, zodat hun land doorgaans tweemaal s'jaarsy vruchten oplevert. * Egundi en Quitombo loopen dikwyls ineen in de* maand Maart, wanneer de zachte regens beginnen te vah t len, en duuren tot in de maand May. De meerder of, min < (£) Odo , Lopez, Pigafet, Jarric, Davity, Dapper, Labat uit Cavazzi, Vol. 1, C. a & feqq. P 2 XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. I. AFD. Zomer en Winter. Onderieelen>an deeze ■wee fai;oenen. Het •erjie, of .unne ente. Het wee de, ynde de yd van nöogten, en p nieuw aaijen. Het 'erde, en ter de, of ie herfst.  XVÜI. boek, IX. HOOFDST. ïj AFD. De twee laatjien, of de winter. Verdee. ling var. het jaat in twaalj maanmaanden. Verdee ling va) de weekei ïn vier dagen. Vrucht baarheid van den grond. iió HISTORIE van minder hoeveelheid van regen, die geduurende deezen tyd valt, maakt alleen het onderfcheid tusfchen die twee faizoenen; geduurende den overigen tyd is de lucht, of, zeer helder, droog, en zeer heet; of, wanneer dezelve met vuurftoffen overladen is, barst die uit met verfebriklyke donders en blikfems zonder één' droppel regen, fchoon de wolken daarmede vervuld fchynen. Deeze twee faizoenen duuren tot het begin, en fomtyds tot het einde van September. De quibifo en quïbamgaïa, maaken hunne twee laatfte faizoenen of hunne winter; deeze beftaat niet uit vorst en fneeuw, dingen die hier onbekend zyn, maar uit drooge verderflyke winden, die de aarde en de boomen geheel van groen berooven, tot aan de volgende Masfanza, wanneer de bladen weder beginnen uit te fpruiten. Zy verdeelen het jaar in twaalf maan - maanden, en beginnen het in September, gelyk de Jogden, en weeten hetzelve, het zy dan door tusfehenvoeging van eenige dagen gelyk deezen, tot zulk eene gelykheid te brengen, dat het begin van hetzelve altoos invalt op de herfstnacht evening. Doch zo zy deeze verdeeling van het jaar van de ' Abysfinïèrs of van de Jooden hadden overgenomen, dan 'is het meer dan waarfchynlyk, dat zy ook derzelver maanden en weeken zouden gevolgd hebben, en de laatfte bepaald op zeven dagen, daar hunne weeken Hechts beftaan uit vier dagen, waarvan drie beftemd zyn tot werken, en de vierde tot rust en godsdienstoefening. Men moet enkel aan de fchandelyke vadzigheid der ' inwoonders toefchryven, dat zy niet meer voordeel trekken van hunne landen, die, wanneer zy beter bebouwd wierden, en beveiligd tegen overftroomingen, veel ryker oogst zouden opleveren, en eene veel grooter verfcheidenheid van koorn, peulvruchten, boomooft, en meer ander voedfel. De fterke regens, die op bepaalde tyden jaar-  WEST LYK /E'fHiOPIEN. Kongo 117 jaarlyks vallen, en het flib, dat de rivieren na de overftrooming achterlaaten, zouden, wanneer zy daarvan behoorlyk gebruik maakten, hunne laage landen zodanig vruchtbaar maaken, dat die twee- of driemaal in het jaar vruchten zouden voortbrengen. Doch de zwarten hebben een' afkeer van het werk; zy denken, dat het voor hen te gering is eenige andere bezigheden te oefenen, dan danfen, fpringen, jaagen, en fchieten; hunnen overigen tyd flyten zy met tabak rooken en lediggaan, en laaten het werklyk gedeelte van hunne huislyke zaaken, zoals fpitten, ploegen, zaaijen, inöogften, houthakken, meel maaken en water putten voor hunne flaaven, of, zo zy die niet hebben, voor hunne vrouwen over. Offchoon zy tam vee in overvloed hebben, waarvan zy zich zouden kunnen bedienen, tot het beploegen van hunne landen, en ander werk; en fchoon zy zien, dat de Portugeezen met groot voordeel daarvan gebruik maaken, gaat echter hunne domme vadzigheid zo verre, dat zy liever hunne zwakke vrouwen zien bezwyken onder den last, en den arbeid, dan moeite doen om een van deeze nuttige dieren tot den arbeid te gewennen. Hun land brengt veelerhande graanen voort, fchoon geene tarw of ryst dan die door de Portugeezen daar gezaaid word. Wy zullen beginnen met hunne maïs, of anders ook wel genoemd Turkfcbe of Indiaanfche tarw, die daar zeer wel groeit, en fterk vrucht draagt; van' dit koorn maaken de inboorlingen hun brood; en dewyl, het niet meer tyd noodig heeft, van het zaaijen af tot het inöogften toe, dan drie maanden, hebben zy doorgaans twee gewasfen in een jaar; zelfs zouden zy, wanneer zy den behoorlyken arbeid wilden aanwenden, drie gewasfen s' jaars kunnen inöogften. Van dit koorn, behoorlyk fyn gemaakt, word eene foort van grof brood gebakken, of met water tot eene pap gekookt. Behalven dit bouwen zy nog eene andere foort van koorn, P 3 dat XVIIL BOEK. ]X. HOOFD ST. 1 AFD. Verre, gaan:e vadzigheid der inwoonders. Slaaf feite arbeid ran hun ne wou. wen. Ver- fcheidene foorten van rraanen. Turkfche 'arw. Masfaiubola.  XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Masfingo. Eene foort van boekweit. Ver. fdieidene foorten van peulvruchten. Roode bo nen. Brezil. fche boenen. 118 HISTORIE van, dat zy masfambola, of maubella noemen, en de Portugeezen Saraceensch koorn; hiervan hebben zy altoos twee gewasfen in een jaar, dewyl het in drooge faizoenen beter wil groeijen dan het eerstgemelde. Ook hebben zy eene derde foort, welke zy masfingo noemen; deeze gelykt zeer veel naar onze gierst, maar is veel grooter en zwaarder, en heeft ook een' aangenaamer' fmaak; doch verwekt doorgaans buikpyn by degeenen, die niet daaraan gewoon zyn, het zy dan door eene eigenaartige windigheid, of, gelyk zy zeggen, door de al te groote voedzaamheid, en moeijelyke verteering. Doch deeze kwaade eigenfchap hindert zelden iemand dan de Europedanen, dewyl de inboorlingen, als het ware, ftruisvogelsmaagen hebben, en de zwaarfte fpyzen kunnen verdraagen. Daarenboven hebben zy nog eene vierde foort van koorn, dat zy lüno noemen , en eene driehoekige gedaante heeft, niet ongelyk aan hetgeen de Nederlanders boekweit noemen; de korn is kleiner dan de Indiaanfche, maar meer verfterkend en voedzaam. Hun land levert dit koorn in overvloed , hetwelk hun gebrek aan n/verheid grootlyks te gemoet komt. Ook hebben zy veelerhande foorten van peulvruchten, zoals boonen en erwten, die ook een gedeelte van hun voedfel uitmaaken; onder hunne boonen is eene foort, die klein en roodachtig van kleur is, welke zy nodlla noemen, en zeer goed is van fmaak, wanneer dezelve een weinig beter word klaargemaakt dan zy gewoonlyk doen. Zy hebben nog eene andere foort, welke zy nitanza noemen, meest bekend by de Europeaanen onder den naam van Brezilfche boonen, waarfchynlyk omdat de Portug'ezen die eerst uit Brezil derwaarts hebben over*ebragt. Het eerst gewas word voor zeer goed gehouden, doch het verbastert door den tyd; maar de oplettenden weeten dit gebrek voor te komen. Deeze foort s weinig geacht onder de inboorlingen, en word enkel ge-  WESTLYK Tril O PI EN. Kongo. iro gebruikt door de Portugeezen, die daarvan jaariyks nieuwen toevoer krygen Onder de erwten vind men eene foort, die zeer klein is, en door de inwoonders ouvado genoemd word; deeze groeit aan een laage heester, die het geheel jaar door bloeit, en vrucht draagt, en voor het minst drie jaaren leevend blyft. Sommige erwten van dezelfde foort worden op eenige eilanden van Amerika gevonden, die wel zeven jaaren vrucht draagen. (c) Die foort, welke zy jucuba noemen, is insgelyks klein, en witachtig van kleur, maar niet ligt gaar te kooken; deeze groeijen onder den grond in een huisje of zakje, de bloefem is geel, en ruikt byna als onze violieren; de erwt zelve, wanneer die gaar gekookt is, heeft een' aangenaamen fmaak, en is ligt te verteeren. Maar het meest gewoon voedfel der inwoonders van Kongo, en dat best ftrookt met hunnen luijen aart, is eene foort van nooten, byna als onze hazelnooten, die vanzelf groeijen, en overal te vinden zyn, naardien elke noot, die in den grond valt, het volgend jaar een nieuw boompje voortbrengt, (d) Men vind hier byna geene vruchtboomen dan die door de Portugeezen herwaarts gebragt zyn, en door den tyd voortgekweekt en vermenigvuldigd; al het ander houtgewas is wild, en brengt geene bloemen of vruchten voort, maar niets anders dan bladen, die eene altoosduurende groente veroorzaaken, dewyl de nieuwe bladen uitfpruiten naarmaate dat de ouden afvallen. Palmboomen groeijen hier in groote menigte, en van verfcheidene foorten; men telt 'er tot agt toe, die, ieder in hunne foort, van groote nuttigheid zyn. Doch, naardien de meesten derzelven uitlandsch, en uit Amerika herwaarts overgevoerd zyn, zullen wy de befchryving van dezelven uit- (<0 Labat, Reizen naar de Amerik. Eil. Dezelfde uit Cavazzi D. 1 G, 7, en anderen. XVIII. BOfcK. IX. HOOFDST. I. AFD. Erwten. Vrucht, boomen ioor de Portugee5en hier gebragt.  120 HISTORIE vak XVIII boek. IX. HOOFDST, I. AFD. De Aiiconda. De lnfanda. uitftellen totdat wy de boomen, die aan dit land natuurlyk eigen zyn, zullen hebben afgehandeld. Wy zullen beginnen met den boom, dien zy Aiiconda noemen, en die tot zulk eene verbaazende dikte groeit, dat tien menfchen dien fomtyds niet kunnen omvademen; de inboorlingen zeggen, dat deeze boom tot niets goed is, dan om menfchen en beesten te dooden, omdat deszelfs hout zo ligt verrot, en zo broos is, dat een fterke wind die kjn nedervellen; en om deeze rede bouwen zy hunne huizen nooit naby deeze boomen, uit vrees, dat derzelver val hen zou verpletten, of dat de vrucht, die de grootte heeft van eene groote kawoerde, door het afvallen hunne daken zou befchadigen. Zy trekken echter eenig voordeel van beiden; de bast van deezen boom, wel geweekt en geklopt, levert eene foort van garen, waarvan zy fterke touwen maaken; en wanneer die eenige dagen achtereen geweekt, vervolgens gedroogd, en eindlyk met yzeren ftaven wel geklopt word, krygt die veelal de gedaante van een groot ftuk doek, waarmede de inboorlingen zich dekken van de heupen af tot over de kniën toe. De bast, of dop van de vrucht, die hard en taai is, even als die van eene kawoerde, of kalabas, gezuiverd zynde van de inwendige pap, welke gedroogd zynde een laf fmaakloos meel oplevert, dat echter in fchaarfche tyden eene coede voedzaame bry geeft, dient tot vaten van verfcheiden gebruik, en is zeer goed om water te bewaaren , dat daardoor een' aangenaamen, en fpeceryachtigen fmaak verkrygt. De jonge bladen worden menigmaal gegeten in fchaarfche tyden, en de grooten worden gebruikt om de huizen te dekken, of verbrand om loog of zeep te maaken- D e lnfanda gelykt in veele opzichten naar onzen laurierboom; deszelfs bast, geweekt en geklopt als die van den Aiiconda , levert insgelyks eene foort van ftof tot kleeding, doch die veel fyner en in veel hooger achting is.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 121 is. De lieden van den hoogften rang, ja zelfs de vor. ften, draagen mantels van dezelve, en gebruiken die tot fchortkleden. De voornaame vrouwen zyn 'er ook zeer op gefield, en verfieren daarmede haare hoofden, met by voeging van veelerhande fnuisteryê'n en verfierfelen, die meer of min kostbaar en prachtig zyn, naarmaate van haar aanzien en vermoogen. De Alulemha heeft zeer veel overeenkomst met den. zeiven; deszelfs bladen zyn altoos groen, en van de bast word eene ftof gemaakt, die de twee bovengemelden in fraaiheid en duurzaamheid verre overtreft. De Manglos groeit doorgaans best aan de oevers van de Coanza, Dania, en andere rivieren, alsmede aan de zeekusten, en op moerasfige plaatfen. Eenige vezelen daalen af van de takken tot op den grond, en daar wortel fchietende maaken zy weder een' nieuwen boom; zodat een enkele ftam door den tyd een geheel bosch kan worden. De Mefica word doorgaans zo groot als onze okkernootenboomen, en uit denzelven druipt eene geneezende gom van een' verwarmenden aart. De Colleva is insgelyks een groote boom, en heeft eene vrucht als een citroen, maar.veel grooter, wier pitten, omtrent zo groot als eene kleine hazelnoot, gezegd worden de maag te verfterken; doch dezelven zyn zo bitter, dat de inboorlingen genoodzaakt zyn om die in water te weeken, éér zy die kunnen eeten. De Zaffo is hoog en breed van kruin als onze eikenboomen, en draagt eene vrucht niet ongelyk aan onze pruimen van de grootfte foort, en van eene vuurroode kleur. Wanneer deeze vruchten geroosterd worden geeven zy een' fpeceryachtigen reuk, en worden gehouden zeer verfterkende voor de harsfens te zyn. De bladen van de Casfanevo gelyken veel naar die van onze laurierboomen, blyven ook altoos groen, en geeven eene hars van zeer aangenaamen geur; deszelfs vrucht is byna als onze wilde appelen; het zap Hedexd. Hist.XV.D.I.St. Q dasr- XVIII. boek. IX. HOOFDST. I. AFD. De Mulemba. De Manglos. De Mefica. De Colleva. De Zaffo. De Casfanev».  12 2, HISTORIE van XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Deszelf. gom. De Gegera. De Niceffo. De Cola. Be Purguera. daarvan is zuur en onaangenaam van fmaak, maar een' heilzaam geneesmiddel voor fcherpe vochten en zinkingen, en voor eene ziekte die zeer algemeen is in Congo, welke het geheel lichaam met zweeren bedekt. Deeze boom levert, in de plaats van bloemen of vruchten, eene geelachtige gom, die gebrand zynde met fmaak en zonder gevaar gegeten word, doch raauw zynde is dezelve fchadelyk voor de maag, dewyl die zo brandig is, dat dezelve een blaar trekt overal waar die het bloot vleesch raakt. De Gegera is een fraaije groote boom, wiens vrucht veel gelykt naar een' oranje-appel, doch een weinig langwerpig is, dezelve heeft een zap, dataangenaam van fmaak, en goed voor de maag is. De Niceffo , door de inboorlingen genoemd Angola - maongioacamburi, is omtrent zes voeten hoog, en draagt eene groote vrucht, niet ongelyk aan een* pynappel. De buitenfte fchors bevat van honderd tot tweehonderd en meer langwerpige vruchten, van de grootte als kleine limmetjes, van een' uitmuntenden fmaak, die de geurigfte meloenen verre overtreft; dezelve begint zich daarmede beladen te betoonen eenige weinige maanden nadat de plant uit den grond is opgerezen, en draagt genoegzaam het geheel jaar door, zodat men de vruchten in alle ftaa»ten van groeijing kan zien, fommige geheel ryp, andere half ryp, eenige groen, en eenige nog eerst uitfpruitende. De Cola, of gelyk de zwarten die noemen, de toglow,. is eene vrucht van zo aangenaamen fmaak, en in dit land zo hoog geacht, dat de inboorlingen die meest altoos in den mond hebben, en kaauwen gelyk de indiaanen hunne betel. De laatfte inlandfche boom, welken wy zullen aannaaien, is die, welken zy Purguera noemen, zo groot als onze hazelaar; uit wiens nooten zy eene zeer heilzaame olie perfen, die in eene lamp gebrand een' zeer aangenaamen reuk van zich geeft. Kongo.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 123 Kongo brengt agt of negen foorten van Palmboomm voort; de meest algemeene is die, wiens vrucht, gelyk onze pynappels, eene menigte van pitten bevat ter grootte van een hazelnoot, en die volkomen ryp zynde een' aan genaamen fmaak hebben ; de olie, die daaruit geperst word, is ook zeer fmaakelyk, en word in de fpyzen als boter gebruikt; rondom den ftam van deezen boom groeitj een donsachtig mos, dat de ryke lieden gebruiken om hunne kusfens te vullen. De Giagas bedienen zich mett . goed gevolg daarvan in hunne wonden. Meest allen de. zwarten dekken hunne huizen met de bladen van deezenj palmboom; dezelven zyn zeer breed, fterk, en duurzaam; het hout zou niet minder goed tot bouwen zyn, wanneer de zwarten Hechts het gebruik van de zaag en andere timmergereedfchappen hadden. Uit deeze boomen trekken zy door infnyding een aangenaam vocht, dat veel naar wyn fmaakt,- maar binnen drie of vier dagen zuur word. (e) De tweede foort, die niet zo hoog is, groeit best in een waterachtigen grond, en levert veel meer vocht op' dan de eerfte, maar niet zo goed; de vrucht groeit naar omlaag, de pit is zeer lekker, de bast hard en glad, en goed om tabaksdoozen en andere dergelyke ligte dingen van te maaken. De derde foort is de Cocosboom, zo algemeen bekend in Oost. en West - Indien , dat die geene l befchryving noodig heeft. De vierde, die zy 'famata-h noemen, brengt uitmuntende dadels, en zeer goeden palmwyn voort, maar de infnyding is fomtyds fchadelyk'voor den boom. De vyfde is de Matomba; deeze levert^ een' aangenaamen wyn, maar die ligt het bloed, en de^ maag kan ontfteeken, uit hoofde van deszelfs zuurheid. De zesde, of kleine palmboom, die genoegzaam hetzelfde vocht oplevert, is nadeelig voor de Europeaanen, fcboony on- CO Linfchoten, Pigafet, Davity, Lopez, Dapper, Lnbat, enz. 0. * XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Ver- rcheidene Cuorten an 1'almoomen.De eerfte "oort. De tweeIe foort. De der* 'e, of, ocosoom.De vier'e, Jamata enoetnd. ~)e vyfde, latomba. De zesde oort.  124- HISTORIE van XVIII. boek. ix HOOFDST, I. AFD. De zevende , Coccata. De agt Jie foort DeszelJ vacht. De vrucht aan dei voet van denftam Olie daaruit getrokken, Capano, •f Helfche vyg. onfchadeiyk voor de inboorlingen, die daaraan gewend zyn. De zevende is de Coccata, wiens vrucht de, grootte heeft van eene groote meloen ; deeze levert een goed voedfel en een aangenaam vocht, en ook een weinig olie; het pappige van de vrucht uitgeperst en met fuiker gemengd geeft eene goede geley. De agtfte, of de Palmboom van Kongo, dus genoemd, omdat dezelve daar beter groeit dan in andere landen, geeft een vocht, dat zo goed geacht word als wyn, die uit Europa komt; doch f riet is veeleer eene foort van melk van een' zoeten fmaak gepaard met eene aangenaame rinsheid, maar word binnen weinig dagen zuur, en is zo fterk, dat iemand van ééne pint dronken kan worden. Wanneer men geene infnyding maakt in deezen boom, dan fpruiten aan den 'voet van den ftam eenige bladen uit, en eene foort van vrucht groot genoeg om een' man daarmede te bevrach'ten. De bast is hard en ftekelig, en de binnenzyde niet ongelyk aan die van eene gefchilde kastanje, zo in gedaante, als in fmaak, en vastheid. Deeze vrucht gebraden is het gewoon voedfel van de geringe lieden, dewyl die hen niets meer kost, dan de moeite om dezelve uit de bosfchen te gaan haaien. Ook trekken zy, door middel van kooken, eene vette olie daaruit, die zy gebruiken in hunne fpyzen, en tot branden in hunne lampen. De laatfte foort, die men onder de Palmboomen zou kunnen rekenen, is de Maongir, en de Maco. becco, eene foort van Bananas, die in Kongo en Angola overvloedig groeijen, en hier geene nadere befchryving noodig hebben, (ƒ) Ook zyn hier veelerhande foorten van heestergewasfen, die verfrisfende vruchten opleveren, aangenaam voor deeze heete gewesten; doch het zou lastig zyn die allen hier op te noemen, Een derzelven , dat zy Capano, en de Cf). Pigafet. Davity, Dapper, Cavazzi, Labat, enz.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 125 de vrucht Helfche vygen n«*ernen, brengt eene foort van noot voort, waaruit zy olie oni te branden , en tot het gereed maaken van zalven en pleisters perfen. De bladen van deeze heesters tot asch gebrand maaken eene goede loog, welke de inwoonders gebruiken om zich te wasicben. De Conde, een boom vry algemeen in Kongo, Angola, en Loango, en in andere,landen zeer zeldzaam, beftaat uit twee foorten; de eene fchiet zyne takken opwaarts in een punt, en uit deeze punten groeijen vruchten van eene aschverwige kleur, van groote als eene vuist. Van binnen is deeze vrucht in vakjes verdeeld als een pynappel, doch deezen zyn, in de plaats van met pitten, opgevuld met een wit, dikachtig vocht, dat, wanneer het dik word, veel gelykt naar verfche kaas, in den mond fmelt, een' aangenaamen fmaak heeft, en zeer gezond voor de .maag en de ingewanden is; het zaad, dat zwartachtig is, en veel gelykt naar komkommerzaad, word voor zeer bloedverkoelend gehouden. De tweede foort van Conde heeft veel overeenkomst met de eerfte; doch het binnenst van de vrucht is niet zo wit, en zacht, maar is aangenaamer van reuk en fmaak. Behalven deezen hebben de Portugeezen veele andere boomen hier overgeplant, zoals de oranje- citroenlimoen- granaat- appel- en cederboomen, die daar zo goed groeijen als in den natuurlyken grond. Ook zyn hier wynftokken uit Kandia aangebragt, die overal, daar zy wel aangekweekt worden, zoals in den tuin van de Kapucynen, wonderlyk wel voortkomen, en tweemaal 's jaars vruchten voortbrengen. Doch met de anderen is het zo niet gelegen, dewyl die, by gebrek van behoorlyk toezicht, niets dan ranken en bladen voortbrengen, en de vruchten, die 'er nog al aankomen nooit ten volle ryp worden; dit verzuim heeft genoegzaam plaats in alle Portugeefche volkplantingen; het zy dan, dat zy dit verzuimen om den Portugeefchen wynQ 3 hara- XVIII. bOEK. ix. HOOFDST. i, A F D. De Conde.  126 HISTORIE van XVIII. boek. jx. HOOFDST. J. AFD. Specery achtige gewas Jen. Tarw brengt hier gee. ne vrucb te:: voort. Het gras groeit hier zeer hoog , en, handel niet te benadeelen, of om de zwarten te maati. gen, die zeer geneigd zyn om onmaatig wyn en fterken drank te drinken, (g) Onder de fpeceryachtige gewasfen zullen wy alleen melding maaken van de twee voornaamften; te weeten} vooreerst, de Dondo, een heester, die, naar men zegt, den fmaak, den reuk, en alle andere hoedanigheden heeft van de kaneel, en in de plaats van dezelve gebruikt word. Ten tweede, de lnquojfo, eene foort van kruipend veil, dat eene menigte van kleine huisjes heeft, vol met zaad, van grootte als corianderzaad, maar van reuk, fmaak, en andere eigenfehappen gelyk aan de peper. Zy gebruiken die in hunne fpyzen, en geneesmiddelen, in derzelver plaats, en zeggen bevonden te hebben, dat dit zaad meer dan eens zo veel kracht en warmte by zich heeft. Men kan ons niet vergen, dat wy eene omftan-. dige befchryving zouden geeven van allen de boomen, heesters, planten, kruiden, en wortelen van geneezende krachtj die daar gevonden worden, waarvan fommigen ruikende gommen, oliën, vruchten, of zaaden opleveren. Onder de zaaden zullen wy alleen nog optellen de manioc, waarvan zy een vry goed brood maaken, even als dat, hetwelk in Afia en in Amerika gebruikt word; benevens de patatas, de tambas, de juganas, en meer dergelyke foorten, die een goed voedfel opleveren. Tarw is het etnig graan, dat de grond niet wel wil voortbrengen; het ftroo en de aair komen wel voort, en het eerfte groeit zelfs zo hoog, dat een man te paard zich daar achter kan verfchuilen, maar de laatfte blyft ledig. . Ook groeit het gras by hen in de laage landen zo rioog, digt, en fpichtig, dat het eene gevaarlyke fchuilplaats word voor verfcheurende dieren, en vergiftige inëkten. Dit maakt het reizen diar zeer gevaarlyk, te meer, Cavazzi by Labat, T. i. C. 8.  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Kongo. iz7 meer, dewyl 'er zeer weinig gebaande wegen in het gant fche land gevonden worden, en de reizigers genoodzaakt zyn uitgeftrekte vlakten te doorreizen, in geduurig gevaar van een der eerften opteftooten, of door een van de Jaatften doodlyk gekwetst te worden, om nu niet te fpreeken van de ongezonde dampigheid van dit gras, geduurende het grootst gedeelte van den dag, welke tot op het bloot lichaam doordringt, en verkoudheden , buikpynen, en andere ongemakken veroorzaakt, vooral onder de blanken, die zeer dun gekleed gaan, en veel ligter aangedaan zyn dan de zwarten. Het eenig middel, dat zy hiertegen in het werk kunnen Hellen , is, het gras in brand te fteeken, by heete dagen, wanneer het geheel uitgedroogd is; doch zelfs dit kan niet gefchieden dan met groot gevaar, omdat de wilde beesten en vergiftige infekten, dus door de vlammen zo onzacht gewekt, aanvallen op alles, dat hen tegenkomt, en 'er geene mooglykheid is om derzelver woede te ontgaan, dan op de hoogfte boomen te klimmen, en zich vandaar met vuurwapenen en ander fchietgeweer te verdeedigen In dit geval hebben de inboorlingen veel voor, dewyl zy met eene verbaazende fnelheid de fteilfte boomen kunnen beklimmen, daar integendeel de blanken genoodzaakt zyn zich van touwladders te bedienen, welke zy in zulke gevallen door hunne flaaven doen medevoeren. Wy zullen dit artikel van de voortbrengfelen van het land befluiten met een verflag van de bloemen, die fchoon wild, en door de natuur onverfchilliglyk hierëndaar verfpreid, echter een veel aangenaamer voorwerp voor het gezicht en den reuk opleveren dan die, welken wy met zoveel zorg en moeite in onze tuinen aankweeken. Zy fchynen hier, wel is waar, des daags haare welriekendheid verloren te hebben, naardien die geheel uitgeput word door de overmaatige hitte van de zon, doch dit gebrek word ryklyk vergoed na deszelfs ondergang, en wel voorr- XVI [I. BOEK. IX. HO( FDST. I. AFD. maakt dus het reizen zeer gevaarlyk.  128 HISTORIE van XVIII. boek. ix. HOOFDST. 1. afd. Wilde lei iën, tulpen, tubero /'en, enz. Rnozen , jasmyuen, enz. Voor naamfte rivieren van Kongo. voornaamlyk een weinig voor den opgang, wanneer de aangenaamheid wederom vergaderd en verlevendigd is door de koelte van den nachtdauw, als wanneer zy haare reuken verfpreiden met veel meer aantreklykheid dan de onze. Dus overtreffen hunne leliën, die daar menigvuldig in de velden en bosfchen gevonden worden, onze tuinleliën niet alleen in witheid, maar oneindig verre in welriekendheid, zonder echter fchadelyk voor de harfens te zyn. De tulpen, die daar in het wild groeijen, hebben iets zo bekoorlyks in de ineenvloeijende verfcheidenheid der kleuren, dat zy den aanfchouwer doen ftaaroogen; ook groeijen daar de bloemen niet elk afzonderlyk maar tien of twaalf op eenen ftruik, en hebben nog daarenboven dat voorrecht boven de onze, dat zy niet alleen een' aangenaamen geur verfpreiden, maar ook veel langer bloeijen. Dit alles is ook eigen aan hunne tuberofen , hyacinthen, en andere inlandfche bloemen, welke opfchieten by bosfen van honderd en tweehonderd van een' ftam of bol; en, fchoon eenige derzelven wat kleiner zyn dan de onzen, zyn zy echter fraai gefchakeerd van kleuren, en zeer aangenaam van reuk. De roozen, jasmynen , en anderen van elders hier aangebragt, komen hier insgelyks tot volkomenheid, maar vorderen een geduurig onderhoud van water, en eene naauwkeurige oppasfmg, om het verbasteren te verhoeden ; onder deeze munt voornaamlyk uit de Amerikaanfche jasmyn, die, in de plaats van afzonderlyke bloemen, hier tien of twaalf in eene tros voortbrengt, eene foort zeer wit, en de andere van een levendig vuurrood. (//) Thans zullen wy fpreeken van de voornaamfte rivieren, die Kongo bevochtigen; de eerfte en voornaamfte is de Zarah of Zaïr, welke hetzelve aan de noordzyde af- C/O Pigafet, Davity, Dapper, en anderen.  WESTLYK ^THIOPIEN, Kongo. iao affcheid van Loango, en door de inwoonders by uitneemendheid genoemd word d?. G>oote Rivier, of ook wei de Revier van Kongo. Dezelve is inderdaad merkwaardig, niet alleen om haare grootheid, fnellen ftroom, en veelvuldige eilanden, en de groote ftreek land, welke daardoor op zekere tyden overftroomd word, wanneer die veeleer eene zee dan eene rivier gelykt, maar voornaamlyk omdat de aardryksbefchryvers zo verfchillend gefchreven hebben over derzelver oorfprong en loop, de meesten daaraan denzelfden oorfprong toefchryvende als aan den Afy/; en zeggende dat die rechtftreeks van dezelve afloopt, en zich ontlast in den Mthiopifchen Oceaan, gelyk de andere in de Middelanlfche Zee. Men moet bekennen, dat wy tot nog toe weinig of niets weeten van derzelver eigentlyken oorfprong of loop; ook ontfangt. die den naam van Zdir niet eer dan op agt graaden van de plaats, daar dezelve in zee loopt, met groote fnelheid westwaart aan loopende zonder eenige rivieren van belang te ontfangen. De rivieren die hooger op in dezelve vallen, en die veeleer fchynen te maaken dan daarin uit te loopen, zyn de Bancaro, Vambra, Koango, en de Berbela of Per vel; welke alle vry groot zyn, en voornaamlyk de Koango, welke voortfpruit, of liever doorftroomt door het Meer Kilanda of Qvdlonda, na alvorens het Koningryk Metamba doorloopen te hebben, en vandaar noordwaarts aanloopende vereenigt die zich met de twee eerften, na een' loop van meer dan 140 mylen van haaren onderftelden oorfprong in het land van Giaga Cafangi tot aan haare vereeniging met de Bancaro. De Vambra of Umbra ont fpringt uit de gebergten, die het Koningryk Fungono affcheiden van dat van Numeramai of Mono-emugi; derzelver loop is meestal vlak west, en word op honderd en tien mylen gefchat. De Bancaro komt uit het Koningryk Macoco of Anzlco, en derzelver loop ftrekt zich omtrent Hedend.Hist.XV.D.ISt. R tajtig XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. 1. AFD. De Z^rah ?ƒ Zuur. Deszelfs oorCpro.'ig is Onèekend. De rivieren , dit daarin vitloopen. De loango. De Vambra. De ïancar».  XVIII. boek. IX. H30FDST. I. AFD. De Zaï is ge vaar/yk cm te b eva sire n, Eilan* den in den mon van dezehe. 330 HISTORIE van tagtig mylen west• zuidwest, eer die in de Vambra valt, en twintig mylen laager door de Koango ontmoet word. Dit zyn de voornaamfte rivieren, waaruit de Zaïr gemaakt word, die vandaar nog veertig mylen verder ftroomt tot aan den eerften waterval, die wel de grootfte is, fchoon daarin nog verfcheiden mindere watervallen gevonden worden. Deeze watervallen, benevens de fnelheid van den ftroom, de menigte van rotfen en eilandjes, die daarin hierëndaar verfpreid leggen, en de rivierpaarden, krokodillen, vreeslyke groote flangen, en andere monfters, daar deeze rivier vol van is, maaken het bevaaren van dezelve zeer moeijelyk en gevaarlyk. De mond van de Zaïr, die door fommigen drie, en door anderen vyf mylen breed gerekend word, werpt een' zo fnellen en geweldigen ftroom uit, dat zelfs de ftoutfte en bevarenfte Huurlieden dien niet dan met vrees durven inzeilen; ook is geen wind in ftaat om de fchepen tegen dien ftroom op te voeren, fchoon zy alle zeilen byzetten, en alle floepen en riemen gebruiken. Het eenig middel, om daartegen optekomen , is zich te bedienen van de terugftuitingen van het water tegen de rotfen en eilanden. Doch hiertoe word groote zorg en voorzichtigheid vereischt, en is zelden zonder gevaar, (f) D e buitenfte van die eilanden, tusfchen welke de Zaïr zich met zeven groote doortogten in de zee antiast, worgden bewoond door Mooren; en zyn door hen, voornaamlyk aan de oevers, beplant met fommigen van die boamen, waarvan wy hierboven gewag gemaakt hebben, van welker bladen zy eene foort van grof doek maaken; doch het grootst getal van dezelven is onbewoond, en enkel een verblyf voor de bovengemelde watermonfters, die zonder onderfcheid op menfchen, beesten , en visfchen aazen, en groote verwoestingen aanrechten zowel in het wa- CO Figafet, Dapper, Davity, Cavazzi, Labat, enz.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 131 water als op het land. Dewyl wy reeds aangemerkt hebben , dat de Zaïr jaarlyks eene groote ftreek land overftroomt, en alles met zich fleept, zullen wy alleenlyk nog bierby voegen; dat deeze overftroomingen hier voor vallen in een jaargetyde, dat geheel tegengefteld is aan dat der overftrooming van /Egypte, een klaar bewys, dat de Zaïr en de Nyl elk hunnen byzonderen oorfprong hebben. (£) ; D e naast daaraanvolgende rivier is de Dando, die het eigentlyk Kongo van Angola affcheid. Deeze is insgelyks eene groote rivier, en bevaarbaar tot aan de ftad kod, dat is omtrent dertig mylen verre. De provincie Danda ontleent haar naam van deeze rivier, die allen de gewes. ten, door welke zy ftroomt, vruchtbaar maakt, zonder zo groote overft oomingen te maaken als de Zaïr; ook is het bevaaren van dezelve minder gevaarlyk, wanneer men daaraf rekent de menigte van rivier paarden, krokodillen, groote flangen, en andere gedrochten, die deeze rivier ontrusten, en veel fchade doen aan de floepen, kanoes, en andere kleine vaartuigen. Deszelfs loop ftrekt van het zuid oosten naar het noord - westen, geduurende welken de Lucale en eenige mindere ftroomen daarin uitloopen. De oevers fchynen by het eerst begin vry gelyk te zyn, en veelal dezelfde hoogte en diepte te hebben, doch verder op, en voornaamlyk wanneer de rivier gezwollen is door de regens in April en Mey, voert die een groot gedeelte daarvan van de eene zyde naar de andere, of dryft het naar de zee. De Danda , Lucale, en Bengo worden gezegd haaren oorfprong te hebben uit de hooge gebergten naar het oosten. Aan de noordzyde van den mond is een Fort, dat door de t'JJle Danda Capitaneria genoemd word, en tot eene wacht ftrekt tusfchen Kongo en Angola. Tus- (£) Pigafer, La Croix, Afrika, Dapper, Davity, Bandrand, Martiniere, Cavazzi, Labat. R 2 XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Overftrooming van de Zaïr. De Dando.  tmih boek. ix. HOOFDST, I. AFD. jïndere rivieren tusfc hen de Zaïr, en de Dando. De Anibroiz. VerdeeJing van Kongo ia. Hertog domnien', Graaf, fchappen, en Mark graafjehappen. | i j Het Her-1 Éogdom Bamba. 4 *32 HISTORIE v a w TusscHEN de Zaïr en de Danda, zyn nog de Ze^ Inmda, Doce, Ambroiz, Loze, Onzo, en Lutana, bene. vens nog veele mindere rivieren. De Ambroiz' ontfprineir uit een Meer by de oosterfche bergen van -lenda, en loopt westwaarts uit in den Oceaan, tusfchen de Lrhunda en Loze. Dezelve loopt langs de ftad S. Salvador; deloop is fnel, de bedding diep en breed, en het water zoet, maar troebel. Men kan die niet bevaaren dan met platte vaartuigen, om de veelvuldige rotfen en eilanden, die in den mond van dezelve gelegen zyn. Omtrent veertig mylen opwaarts is eene droogte, daar de reizigers op de fchouders overgedragen worden, mits dat zy daarvoor zekere belasting aan den Koning betaalen. De andere rivieren zyn zo gering, dat zy geene aanmerking perdienen. b Het eigentlyk Kongo was, zowel aTs de gewesten, die liet van drie kanten omringen, voorheen verdeeld in vercheidene kleine heerfchappyën, die van de aloude opperiserfchappy waren afgevallen. Toen nu de Portugeezen eenmaal in het bezit van dit land gekomen waren, en le inwoonders hadden overgehaald om het Christelyk. geloof aanteneemen, vonden zy goed om deeze kleine ïeerfchappyën met Europeaanfche eertitels te vereeren. Eerst- verdeelden zy het Ryk in zes groote provinciën y. iie zy den naam gaven van Hertogdommen, Graaffchapjen, en Markgraaffchappen; welken zy naderhand weder3m verdeelden in mindere baroniën of heerlykheden.. Deeze landfehappen zyn gelegen als volgt. Langs de zeekust leggen- het Graaffchap Songo, en iet Groothertogdom Bamba. Naar den noordkant, het hertogdom Sundi, en het Markgraaffchap Pango. Naar iet westen, het Hertogdom-Batta, en binnen in het land tet Markgraaffchap Pemba. Het Hertogdom Bamba is gelegen- tusfchen de rivieren imbroïz en Loze} welke, laatfte her, affcheid. van het Mark,  WESTLYK /ETHIOPIEN. Kongo. 133 Markgraaffchap Pemba} aan de oostzyde; gelyk de Ambfoïz her. aan den noordkant affcheid van het Graaffchap £on?o. Langs den zeekant ftrekt het zich verder noordwaart tot aan de rivier Lelunda, en in het zuiden tot aan de Danda, die het affcheid van het Koningryk Angola. De Landvoogden van dit gewest voeren den titel van Hertog, en zyn altoos van het Koninglyk geflacht; zy heerfchen zo willekeurig en oppermagtig in hun gebied, alsof zy zeiven Koningen waren, in weerwil van alle de zorg en moeite, die hunne Opperheeren hebben aangewend, om hen binnen de paaien van gehoorzaamheid te houden. Het ergst is, dat deeze Landvoogden, na alle magt in handen gekregen te hebben, te weêrbarstig geworden zyn om zich langer te onderwerpen, en zelfs welhaast geheel onafhanglyk zouden worden, zo de Portugeefche Koning hen met zyn gezag wilde onderfteunen; en om die rede is hun Opperheer genoegzaam genoodzaakt om toe te laaten, dat zy de inwoonders onderdrukken en uitplunderen, en zich te vreden te houden met de fchatting, die zy goedvinden op te brengen, in de plaats van die, welke zy aan de kroon verfchuldigd zyn. (I*) Het Hertogdom Bamba is een van dè grootfte en rykfte Hertogdommen van het Ryk; deszelfs grond is vruchtbaar, en in ftaat om allerhande foorten van levensmiddelen in overvloed voort te brengen, wanneer de inwoonders flechts nyver genoeg waren om dien op devoordeeligfte wyze te' bebouwen. De zeekusten leveren ook eene menigte van zout, dat ligt te bereiden is, en*< een groot voordeel, aan de kroon zou toebrengen , zo^' de inkomften daarvan beboorlyk wierden betaald; naar-^ dien een groot gedeelte van hetzeb e naar vreemde landen gevoerd word, behalven nog hetgeen, dat op de plaats ,aelve word verkocht aan de inboorlingen; doch de LandCO Pigafer, Labaf, en anderen." R 3 XVIII. BOf K. iX. HOOFDST. 1. AFD. Zout,'» voor» •elig ort- • eng fel-  XVIII. boek. IX. HOOFDST, I. AFD. Het GraaffchapSongo. 134 HISTORIE van Landvoogden hebben middel weeten te vinden om deeze inkomften voor het grootst gedeelte in hunne eigene fchatkisten te bergen. Iets, dat de inkomften van deeze provincie nog veel zou kunnen vermeerderen, is de visfchery van de zimbis, of kleine zeeflak, wier fchulp hier gangbaar geld is, en die niet alleen hier, en in de twee aangrenzende Koningryken, maar ook in andere afgelegene plaatfen van Afrika en op deeze kusten gevangen word; zodat deeze visfche. y alleen genoegzaam zou zyn om het ryk grootlyks te verryken, naardien de zee zelve het voorziet van zulk eene menigte van geld, zonder andere munters noodig te hebben dan visfchers. Sommige fchryvers, fchryven dit gewest nog een' derden fchat toe, naamlyk, mynen van goud, zilver, kwikzilver, koper, tin, en yzer, die in de bergachtige gedeelten zouden gevonden worden; doch men heeft niet alleen rede om aan derzelver rykheid, maar zelfs aan derzelver beftaan te twyfelen; dit alleen is waar, dat het alleen vryftaat de yzermynen uit te graaven, maar, dat het onderzoeken der andere volftrekt verboden is. (m) De tweede provincie van het Koningryk Kongo is het Graaffchap Songo, dat zich uitftrekt ten westen naar den JEthiopifclun Oceaan, en ten noorden bepaalt word door de Zaïr, ten zuiden door de Lelunda, die het affcheid van de bovengemelde provincie Bamba, en ten oosten door de Graaffchappen Pango en Sundi. Het grootst gedeelte van deeze provincie is zandig en onvruchtbaar, maar levert eene groote menigte zout aan de zeekust op, en landwaart in vind men veelerhande foorten van palmboomen, van welker vruchten de inwoonders voornaamlyk leeven. De hoofdftad van deeze provincie is Banza, of Banza Songo, gelegen omtrent drie mylen van Cabo Pa. Cm") Cavazzi by Labat.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 135 Padrono, ten zuiden van de Zaïr. De ftad is klein en riet fterk bewoond, en beftaat voornaamlyk door haaren handel langs de Zaïr, waardoor dezelve van de meeste levensmiddelen voorzien word, doch in zo geringe hoeveelheid, dat de Europeaanen kwaalyk kunnen begrypen hoe de inwoonders daarvan kunnen beftaan. Nog zeldzaamer en opmerklyker is het, dat zy niet alleen wel te vreeden en blymoedig zyn, maar zelfs zingen en danfen onder deeze bedroevende fchaarsheid, alsof zy overvloed van alles hadden. De eenige merkwaardigheid van deeze ftad is eene kerk, welke de Kapucynen daar vonden, by hunne aankomst in het jaar 1645, toen zy door het Kollegie de propaganda fide derwaarts gezonden waren. Doch het gebouw heeft niets merkwaardigs dan zyne oudheid. Het word onderfteld gefticht te zyn kort na de aankomst der Portugeezen in dit landfchap, in het jaar 1482, toen zy hier allereerst den Christelyken godsdienst ingevoerd hebben. Zo dit waar is, dan verdient het des te meer opmerking, omdat de geheele kerk flechcs van hout getimmerd, en buiten en binnen met klei bepleisterd is. (ra) Naardien deeze provincie de eerfte van dit Koning ryk geweest is, welke den Chdstelyken godsdienst heeft aangenomen, en derzelver Graaf de eerstgedoopte onder de Vorften van dat land, wiens voorbeeld door den Ko ■ ning wel ras gevolgd wierd, is het niet vreemd, dat 'er in die vroege tyden door de nieuwbekeerden verfcheidene kerken opgerecht zyn, te meer, naardien men vind, dat deeze inwoonders het Christendom veel zuiverder onderhouden, dan die van de andere provinciën. Dus worden in deeze kleine ftad niet minder dan drie kerken gevonden, waarvan de eerfte ftaat in den omtrek van het Hof, daar £«) Labat naar Cavazzi, en anderen. XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. I. AFD. Deeze provincie is de terfie geweest, die den Christelykengodsdienstheeft aangenomen.  XVIII, boek. ix. HOOFDST. I. AFD. Het HertogdomSunüi. Deszelfs hoofdrad. TVoeste inwoonden. 135 HISTORIE van daar de Graaf zyn verblyf houd, en toegewyd is aan de Heilige Maria; de tweede is een weinig van de eerfte afgelegen, en de begraafplaats van de landvoogden. De derde, gewyd aan St. Antonius van Padua, grenst aan het klooster der Kapucynen, en dient tevens voor eene kapél en parochiekerk. Behalven deeze drie hoofdkerken vind men nog veele kapellen, niet alleen in de ftad, maar door de gehèele provincie, en elke Sova, of Onderlandvoogd, is verpligt om eene kerk te onderhouden in de plaats van zyn verblyf. De derde provincie van Kongo is het Hertogdom Sun. di; dit legt landwaart in, en begint veertien mylen ten noord oosten van St. Salvador, dat de Hoofdftad is van deeze provincie, die aan den noordkant geheel bepaald word door de Zaïr, doch niet zodanig, of de Hertogen maatigen zich van tyd tot tyd groote gedeelten van land aan de overzyde van dezelve aan. Aan de zuidzyde word dezelve bepaald door het Hertogdom Batta en het Markgraaffchap van dien naam; ten oosten en noordoosten door het Koningryk Macoco, en de kristal bergen, aan welker voet de rivier Bancaro in de Zaïr valt. De hoofdftad, die omtrent zes mylen ten zuiden van den grooten waterval van die rivier gelegen is, word genoemd Banza Sundi, om die te onderfcheiden van Banza, dat in Songo gelegen is, en van Banza gelegen in Pemba, de Hoofdftad van het geheele Ryk, waarvan wy in het vervolg nader zullen fpreeken, en die by uitneemendheid dus genoemd word, dewyl het woord banza in de landtaal een Hof of Vorftelyk verblyf betekent; maar van dit Banza in Sundi is niets merkwaardigs te zeggen. Dit landfchap word verdeeld in verfcheiden landvoogdyën, waarvan veelen zeer verre van de hoofdftad, en aan de oostzyde in byna ontoeganglyke bergen gelegen zyn, welker inwoonders weinig ontzag voor hunne land- voog-  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 137 voogden hebben, dikwyls in gebreke blyven van te betaalen, en het geheel Koningryk ontrusten door hunne frrooperjën; want, fchoon zy, gelyk de anderen, tot het Christen geloof bekeerd zyn, hebben zy nog zoveel van hunne heidenfche bygeloovigheden en gewoonten overgehouden, dat de Zendelingen hen tot heden toe niet eens tot middelmaatige Christenen hebben kunnen maaken , welken onvermoeiden arbeid zy daartoe ook hebben aangewend, met gevaar, ja zelfs fomtyds ten koste van hun leven; ook heeft de waereldlyke magt hen nog niet kunnen befchaaven, of hen beweegen tot het bebouwen van hun land, offchoon hetzelve zeer vruchtbaar is, en door verfcheidene rivieren overvloedig bevochtigd word. Men zegt, dat hunne bergen veele mynen van de rykfte metaaien bevatten, doch geene van dezelve moogen geopend worden, dan alleen de yzermynen, van welk metaal zy allerhande inftrumenten maaken, zo voor den landbouw als voor den oorlog. Niet meer dan ééne kopermyn van eene zeer blinkende geele kleur, welke in de bergen van het noorder gedeelte gelegen is naby de groote waterval van de Zaïr, mag bewerkt worden, en de inwoonders van het Koningryk Loango komen in menigte om dit metaal op te koopen. Het Markgraaffchap Pango, of Pango Logos, voerde oudtyds den titel en had de voorrechten van een Koningryk, doch heeft die verloren federt dat de Koningen van Kongo hetzelve overmeesterd hebben. Het grenst ten noorden aan het Hertogdom Sundi, en de rivier Berbda; ten oosten aan het zongebergte en aan het Graaffchap Dembo, ten zuiden aan het flertogdom Batta, en ten westen wederom aan de rivier Berbela. De Hoofdftad word genoemd Banza Pango, gelegen aan den oever van de gemelde rivier, niet verre van daar die zich met de Koango vereenigd; dezelve heeft niets merkwaardigs, de grond en de inwoonders van dit land komen genoegHedend Hist.XV.D. I.St. $ zaara XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. 1. AFD. Vruchtbaarheid>an het 'and. Ryke mynen. Tzermynen. Fraai koper. Het Mark. rraaf' fchap Pango.  XVIII. boek, ix. HOOFDST, J. AFD Het HertogdomBatta. Groote uitgeftrekt.heid van hetzelve. Onder. hoorige land- fchappen De hoofd Jad. 338 HISTORIE van zaam overeen met die van het eigentlyk Kongo, waarvan wy ter behoorlyke plaats zullen fpreeken. (0) Het Hertogdom Bata, of Bavta is gelegen in het zuidwesten van Pango, en heeft Dembo, Amulasfa, en de Salpeterbergen ten oosten; het Markgraaffchap van Incusfa, en de verbrande bergen ten zuiden, en Kongo en Pemba ten westen. Dit land is zeer groot en wierd te vooren genoemd Anguirima of Aghirimba, en was een onafhanglyk Koningryk, voordat deszelfs Vorften zich onderwierpen aan de Koningen van Kongo, maar om welke rede is onbekend. Sommige fchryvers zyn van gevoelen, dat Sundi te vooren hieraan onderworpen is geweest, en dat het zich heeft uitgeftrekt langs beiden-de oevers van de Zaïr; en dat de Koningryken Lidca en Kongo Rioncango, benevens de provinciën Nfonzo en Nfongo, en andere landftreeken der woeste Giagas aan de noordzyde van de Zaïr , van hetzelve afhanglyk zyn geweest, en daaraan fchatting betaald hebben; wat hier ook van zy, dit land is zeer vruchtbaar, overvloedig bevochtigd door verfcheiden rivieren, en levert veelerhande foorten van graanen op; deszelfs bewooners zyn minzaamer en meer befchaafd dan hunne nabuuren; en hebben ook met veel meer gewilligheid het Christelyk geloof aangenomen. De hoofdftad van dit Hertogdom is Batta, alleen merkwaardig om de vruchtbaarheid van het omgelegen land, en omdat het de verblyfplaats is van de Landvoogd den. Deezen hebben de vryheid van altoos eenige muskettiers in dienst te houden, om het land te beveiligen tegen de invallen der woeste Giagas, die de oostlyke grenzen van hetzelve bewoonen, achter de zon en falpetergebergten, en genoegzaam enkel leeven van het berooven hunner nabuuren. De weg van deeze ftad naar de Hoofd- Co) Pigafet, L. 3. C. 3. Labat uit Cavazzi T. i, C. 2, en anderen.  WEST LYK iETHIOPIEN. Kongo. 139 Hoofdftad van het gantfche Koningryk, welke thans San Salvador genoemd word, is aan beide zyden bezet met verfcheiden huizen en landhoven, iets dat zeer zeldzaam is in deeze gewesten, (ƒ>) Dk laatfte provincie van dit Ryk is het Markgraaffchap Pemba, dat genoegzaam midden in hetzelve gelegen is; en, fchoon het van veel geringer uitgeftrektheid is dan^ de andere provinciën, heeft het echter altoos de eer ge i had, dat deszelfs hoofdftad de wieg, de zetel, en de be- j graafplaats van alien de Koningen van Kongo, zo Heidenfche als Christenfche, en tevens de verblyfplaats deiLandvoogden van de provincie geweest is. Deeze ftad is gelegen aan den voet van een1 berg, dien de Portugeez n noemen de verbrande berg, fchoon die vry verre afgelegen is van de andere bergen van denzelfden naam, welken zich' langs de oostzyde van het Graaffchap Ambuüa uitftrekken. De grond word door de rivieren genoeg bevochtigd, niet alleen door de Lelunda, die hetzelve van het oosten tot het westen geheel doorloopt, maar daarenboven door de Ambrizi, en verfcheidene mindere rivieren; hetwelk niet alleen ftrekt tot bevordering der vruchtbaarheid van het land, maar ook van den rykdom en de welvaart van de inwoonders. Want het onafgebroken verblyf van den Koning, en zyn Hof, dat zeer talryk is, fpoort het volk fterk aan tot nyverheid , terwyl het groot vertier van levensmiddelen en andere waaren hunne naarftigheid aanfpoort, en hunne welvaart doet toeneemen; van welke zy gerust de vruchten kunnen plukken, zonder blootgefteld te zyn aan de afpersfingen van vreemde Landvoogden, of aan de invallen van woeste nabuuren. De Hoofdftad van het geheel Koningryk voert thans den (/O Cavazzi by Labat, Tom. 1,2, enz. De 1'lfle, La Crciï, Dapper, Davity. s % XVIII. boek. ix. HOOFDST. I. AFD. Het Markgraaf. fchap 'emba.  XVIII, BOEK, IX. HOOFDST. I. AFD De hoofd Jlad vat Kongo. Door di Potugeezen genoemdSan Sal. vador. DerzeJver verhevenei'gg'tng- 140 HISTORIE van den nasm van Banza San Salvador, doch word by Man mol, of by deszelfs Franfchen vertaaler d'Ablaincourt gev noemd Aabas Kongo, die, waarfchynlyk by verzinning, het woord Anhas voor Ban/a gefield heeft. Naderhand hebben de Europedanen daaraan den naam gegeven van San Salvador, onder welken het thans algemeen bekend is. ' Deeze ftad legt genoegzaam in het midden van de pro-vincie, op een' vry hoogen heuvel, die meest uit rots; fteen beftaat; dezelve heeft byna twee mylen in den omtrek, zy legt ten oosten byna vyftig mylen van de zee; en ten zuidoosten aan de rivier Zaïr. De ftad word aangenaam befchaduwd door veelerbande vruchtdraagende boomen. als palm citroen- en oranjeboomen, en heeft een allerfraaist uitzicht, doordien dezelve verheven is boven het geheel omleggend land, en niet gehinderd word door eenige bosfchen of bergen, en aan de zyde van de rivier zeer fteil afloopt. Om deeze rede gaven de Portugeezen daaraan den naam van Oteiro, dat is, een uit • kyk, wachttoren , of hoogte; (q) en dit is wei de voornaamfte rede geweest, waarom de Koningen van Kongo hun verblyf aldaar gekozen hebben, dewyl de ftad genoegzaam ongenaakbaar is voor vyanden, en dus niet ligt overvallen, en nog veel minder ingenomen kan worden. De algemeene weg, die derwaarts leid, is breed, maar bochtig, en in het opklimmen omtrent vyf Engelfche mylen hoog. Naardien nu deeze ftad genoegzaam in het middenpunt van het Koningryk gelegen is, verkoozen de Koningen dezelve tot hunne verblyfplaats, omdat die best gefchikt was om hunne bevelen door het geheel Ryk rond te zenden; te meer, daar op den top van den berg eene ruime vlakte legt, die wel bevochtigd, en wel bebouwd is, en omtrent honderdduizend zielen bevat, waardoor Cf) Lopez by Pigafet, L. 2^C. 1.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 14* door de ftad niet alleen van allerhande levensmiddelen, maar ook van vee overvloedig kan voorzien worden. Ook levert deeze berg zeer goed yzer op, dat van groot nut is voor de inwoonders, die daarvan veelerhande bouwhuis- en krygsinftrumenten maaken; dus is het niet zonder rede, en vooruitzicht, dat de Koningen deeze plaats tot hun verblyf gekozen hebben. De ftad is gelegen aan een' uithoek van den berg, uitziende tegen het zuidoosten, en heeft eene gezonde en aangenaame lucht; dezelve is door de natuur zowel verfterkt, dat die geene muuren of wallen heeft dan aan de zuidzyde; en deezen zyn eerst gebouwd door Don Jlphonfo, den eerften Koning van Kongo, die de wyk van de Portugeezen deed omwallen om hen te bevryden van alle beleedigingen. Ook deed deeze Koning zyn paleis en allen de huizen van de Koninglyke Familie omwallen, eene groote plaats binnen de wallen openlaatende voor een paleis en voor eene begraafplaats. De top van den berg is bebouwd met landhuizen, vry digt by eikanderen gelegen, en meest allen toebehoorende aan voornaame lieden , die zoveel wooningen byëen voegen, dat dezelve wel kleine buurten gelyken; de huizen van geringer lieden ftaan rechtlynig, en maaken lange ftraaten uit; dezelven zyn meestal groot en ruim, maar de muuren zyn van ftroo, behalven die van eenigen, welken de Portugeezen van gebakken fteenen hebben doen bouwen, en met ftroo doen dekken* Het Koninglyk Paleis is een uitgeftrekt gebouw, omringd met een' vierkanten wal, en heeft de gedaante van eene kleine ftad; doch dezelve is alleen aan den kant naar de wyk der Portugeezen van kalk en fteen, de drie andere zyden zyn van ftroo, maar vry wel gebouwd; de muuren van het binnenwerk zyn van dezelfde ftof maai behangen met matten, die zeer fraai gewerkt zyn. Het binnenhof bevat tuinen en boomgaarden verfierd mei S 3. la» XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Het Ka. ninglyk Paleis.  Ï4-2 HISTORIE van XV11I. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. Kerken Koliegït der Jefu'iten. Fonteinen . hanen, prieelen, tuinhuizen, en vyvers, allen zeer fraai, naar de landftreek te rekenen, doch niet grootsch of prachtig. Men vind hier elf kerken, waarvan de cathedraale kerk en nog zeven andere in de ftad ftaan, en drie binnen de wallen van het paleis. Ook hebben de Jefuiten hier een kollegie, daar altoos vier van hen bezig zyn met het Latyn, het Portugcesch, en de gronden van den godsdienst te onderwyzen. De ftad word overvloedig voorzien van ver ch water door twee fonteinen, waarvan de eene is in de ftraat San Jago, en de andere binnen den wal van het paleis. Behalven deeze is 'er aan de oostzyde, byna aan den voet van den berg, eene bron van uitmuntend water, die de Vefe genoemd word; dezelve valt in de Lelunda, en voorziet het omgelegen land van water. Zy hebben maar weinig koeijen en fchaapen, maar eene menigte van geiten en varkens, welken zy des nachts opfluiten in afgefchotene plaatfen achter of naast hunne huizen (r) Zy hebben eene ruime piatza, of marktplein voor de cathedraale kerk, daar allerhande foorten van levensmiddelen te koop zyn. Dit plein is omringd van groote gebouwen, die allen met eene groote poort op hetzelve uitkomen, en meest bewoond worden door edellieden, gelyk ook veelen in de voorfteden, en het omgelegen land. Dat gedeelte, hetwelk omwald is, en de stad der Portugeezen genoemd word, is omtrent eene Engelfche myl in den omtrek groot, en het Paleis van den Koning heeft byna dezelfde uitgeftrektheid; de wallen van het een en ander zyn vry dik, doch de poorten worden nimmer gefloten,of eene wacht daarby gefteld. Men kan de uitgeftrektheid van het overig gedeelte der ftad niet juist bepaalen , dewyl de huizen aan de uiteinden niet zo regelmaatig gebouwd zyn, als in het midden; Cr) Comeille, Baudrand, La Croix Rel. d'Afr. Tom. 3» L- 9» Dapper, enz.  YVESTLYK 2ETH10PIEN. Kongo. 143 den; doch Lopez verzekerd ons, dat die in zyn' tyd zeer vo'kryk was. De omgelegene vlakte levert, behalven de veelerhande vruchtboomen, die, gelyk gemeld is, altoos groen zyn, en altoos vrucht draagen, veelerhande foorten van graanen, waaronder eene buitenlandfche foort, die hier gebragt word van den oever van den Kyl, van grootte en gedaante als de gierst, en genoemd Leuco; waarvan het graan tot meel gemalen, en gebakken, zeer goed brood oplevert, en beter gehouden word dan de tarw, welke zy enkel tot het misbrood gebruiken. Ook groeit hier veel Maïz, door hen genoemd Maiza-kongo, of koorn van Kongo, dat zy enkel gebruiken om hunne varkens vet te maaken; hunne weiden leveren zeer goed gras, hetwelk de rede is, dat zy veel meer vee aankweeken dan de overige inwoonders van het Ryk. Dit zal genoeg gezegd zyn van de Hoofdftad, en haare omgelegen landen. Wv komen nu tot de overige, of min merkwaardige gewesten van dit land, die onafhang'yk zyn van de zes voorgemelde heerfchappyën, welke wy afgehandeld hebben, en waarvan een gedeelte woest is; of enkel bewoond door eene foort van wilden, die zich verfchuilen in hunne ontoeganglyke bosfchen, of verbraaden op hunne fteile en rotfige gebergten, daar zy, de een zowel als de ander, genoegzaam een beestenleven leiden. De naamen van deeze landen, want veelmeer is van dezelven niet bekend, zyn, Zuiona. Zujamazondo, Ndamba, NfuJJb, Nfellajuva, Jlomlo, Nfolo, Nfinga, Marfinga, en Mortonda; deeze drie laatften leggen op de grenzen van het land van Ajacoa, een volk nog veel woester en wreeder dan allen de anderen. (O Het Hertogdom Ovando, gelegen tusfchen Kongo en Angola, nu onder de heerfchappy der Portugeezen, was voorts) Labat uit Cavazzi. XVI11. boek. IX. HOOFDST. 1, AFD. Andere orovin. ■;iën. De Pr3- vineie Qvanda-  144 HISTORIE van XVIII. BOEK IX. HOOFDST. i. AFD. begeeft zich onder de befcher ming der Portugee zen. Dambi en andere provinciën doen eveneens. Andere ■woeste volken, die fchat ttng be taaien, voordeezen onderworpen, of, ten minfte cynsbaar aan de Koningen van Kongo.; doch de inwoonders hebben zich naderhand van dat Ryk afgezonderd, en zich begeven onder de befcherming der Portugezen. De Hoofdftad St Michaè'i is gelegen aan de rivier Danda, doch is geene ftad van aanbelang, fchoon de Vorst van dat land veele aanzienlyke leengoederen bezit, zoals onder anderen het Graafichap Ambuila, wiens Opperhoofden zich voordeezen den titel aanmaatigden van Mani, of Prins, fchoon zy cynsbaar waren aan de Koningen van Kongo. Het Graaffchap Dambi, en nog eenige kleiner provinciën, volgden het voorbeeld van die van Ovando, en onttrokken zich aan de heerfchappy der Koningen van Kongo, en onderwierpen zich aan de Portugeezen, misfchien op hoop, en misfchien. op belofte, van minder gedrukt te zullen worden, en meer vryheid te zullen genieten dan onder hunne oude Opperheeren. Wat aangaat de meer afgelegene provinciën, byzonderlyk aan den oostkant, deeze erkennen wel, in zeker opzicht, de opperheerfchappy der Koningen van Kongo, maar betaalen hen geene fchatting dan wanneer een leger tegen hen afgezonden word om die op te haaien; en zelfs dan nog, wanneer zy bytyds kennis van deszelfs aannnadering kunnen bekomen, vluchten zy met hunne huisgezinnen, vee, en alles, naar de ontoeganglyke bosfchen en gebergten, en komen niet weder te voorfchyn, dan nadat de voorgemelde troepen hunne gewesten verlaten hebben. Het is zelfs gevaarlyk hen door deeze geweldige middelen te verbitteren, hoe algemeen die anders ook in Afrika mogen zyn, omiat zy fteeds gereed zyn om met groot voordeel fchaavergoeding te zoeken in de veel ry. kere nabuurige provinciën, daar zy, by hunne onverwachte invallen, dikwyls groote verwoestingen aanrechten, èn vanwaar zy met buit beladen naar hunne fchuilhoeken terug keeren, daar zy niet dan met groote moeite en le-  WESTLYK jETHIOPIEN. Kongo. 145 levensgevaar kunnen aangetast worden. Zy erkennen allen echcer in zoverre de opperheerfchappy van den Ko ning, dat, in tyden van oorlog, hec hem altoos vryftaat zoveel volit uit hen te ligten als overëenkomftig is met de volkrykheid hunner provinciën; en deeze troepen komen ook terftond in het veld, gewapend op hunne wyze,< doch naar alle waarfchynlykheid meer op hoop van buit2 dan uit genegenheid voor den Vorst. Zy zyn zeer ge c brekkig gewapend, en nog flechter gekleed, naardien zy* niets dan een ftuk doek of beestenvel om hunnen middel^ hebben; en fchoon zy in een gevecht met groote woede en een ysiyk gefchreeuw aanvallen, is echter het fneuvelen van een' hunner aanvoerders in den eerften aanval, of eene geringe wond, of een bloot ingebeeld voorteken in ftaat om hen op de vlucht te dry ven, als wanneer zy niet ligt weder tot ftaan gebragt kunnen worden. Hut Koningryk Kongo levert, even gelyk de meeste landen van Afrika, eene groote verfcheidenheid van al-* lerhande levendige fchepfelen op, zowel wilden als tammen; doch wel voornaamlyk wilden; van welken wy niet veel zullen zeggen, doordien wy de meesten derzelver reeds elders befchreven hebben. De olifant / die onder de landdieren met recht het edelst, het nuttigst, en het leerzaamst beest geacht word, is zo algemeen bekend, dat wy geene nadere befchryving daarvan behoeven te geeven, dan die wy reeds gegeven hebben; deezen worden meest gevonden in de provincie Bamba, welke overvloed heeft van bosfchen, weiland, en water; welk hen grootlyks behaagt, en waarin zy zich op het heetst van den dag gaan baaden. Zy gaan gewoonlyk in troepen van honderd en meer te gelyk ouden en jongen. Sommigen van dezelven zyn zo monfterachtig groot, dat het afdrukfel van^' hunne voeten in het zand tot zeven fpannen over hetf kruis groot is bevonden. (*) Men vind gemeenlyk in ' de CO Pigafet, Dapper. Davity, Labat, enz. Hedend.Hist.XV.D.I.St. . T XVIII. BcEK. IX. HOOFDST» I. AFD. n in yden van or/og uip'roeien leve» ■en, Gedïertn. TS~er. lazend roote ifanten.  I4ê HISTORIE van XVIII. boek. IX. HOOFDST. i, AFD. Verfier feien van het haair uit hunne Jlaarten. De in woonaers ■weeten dezelven niet tam te maaken. Hoe zy gevangen worden. Geene Rhinocerosfen in Kongo. Groote (eeuwen, tygers, enz. De Zebra, de maag van de ouden een' fteen, zo groot als een hoenderei, welke in de lucht, of door de zon hard geworden zynde, voor eene uitmuntende foort van bezodr gehouden word. Van het haair, dat aan hunne ftaarten groeit, en van dat van een ander dier, dat zy Induvio noemen, vlechten de vrouwen hals en armbanden, gordels, en andere verfierfelen, welken haaren rang te kennen geeven, en die zo hoog in achting zyn, dat men voor het haair van twee olifantsftaarten een' (laaf koopen kan; dit haair is zo duur om rede, dat de inwoonders de kennis niet hebben om dezelven tam te maaken, maar genoodzaakt zyn hunne vaardigfte en dapperfte manfchap in de bosfchen te zenden om hen te jaagen; een werk daar veel moeite en gevaar mede gepaard gaan, dewyl zy hier zeer woest zyn. De gewoone wys om deeze dieren te vangen is diepe kuilen in den grond te graaven, en die met takken en bladen te bedekken, gelyk men in de meeste gewesten van Jfie gewoon is te doen. De mannen fèheppen zowel als de vrouwen groot behaagen in hunne halzen en andere deelen van hun lichaam te vei fleren met het haair van de olifantsftaarten, dat zy zeer aartig weeten te vlechten. Wy vinden nergens, dat in dit land rhinocerosfen gevonden worden; doch uit de veelheid der hoorns, en het veelvuldig gebruik, dat daarvan gemaakt word, zo in de medicynen als anderzins, komt het ons waarfchynlyk voor, dat zy die krygen van de Nazichi. of andere nabuurige volken. Leeuwen, luiparden, tygers, wolven, en andere verfcheurende dieren zyn hier in grooten overvloed , en doen groote fchade aan menfchen en beesten; gelyk ook aapen van veelerhande foorten. De Zebra, een dier beroemd wegens deszelfs fnelheid, en de fraaiheid van zyn geftreepte huid, word hier insgelyks gevonden, en fterk nagejaagd door de inboorlingen , die deszelfs vleesch voor een aangenaam voedfel houden 3 en de huid voor  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. itf voor eene goede koopmanfchap om naar Europa te zenden. Ook vind men hier eene menigte van buffels en wilde ezeis. De üante fchynt byzonder eigen aan dit gewest; dit dier heeft in geftalte en kleur veel gelykénis naar een' os, maar niet zo groot; deszelfs hoorns zyn gelyk die van een' bok, maar zeer zacht en glinsterend, zwartachtig van kleur, van welken de inboorlingen veelerhande aartige fnuisteryën maaken De huid van dit dier word door de Portugeezen opgekocht, en naar Duitschland gezonden om gelooid te worden, waarvan zy naderhand kolders maaken, die Dantes genoemd worden. De inboorlingen maaken gebruik van de rUwe huid, enkel gedroogd , om fchilden van te maaken, die zo taai zyn, dat eene pyl niet ligt daardoor kan dringen, en groot genoeg, om het geheel lichaam te bedekken. Dit dier, door de inwoonders genoemd Impangazza, heeft twee hoorns op het voorhoofd, en gelykt over het algemeen zeer veel naar een' buffel. Het is zeer fnel, en, wanneer het gewond word, volgt het den reuk en den rook van het buskruid zo fnel, dat de jaager geen ander middel heeft om te ontkomen dan met allen mooglyken fpoed in een' hoogen boom te klimmen met hulp van eene touwenladder, die zy, by dergeiyke gelegenheden, altoos medeneemen, en aan den een' of anderen tak vastmaaken, eer zy vuur geeven. Wanneer nu het gewond dier bemerkt, dat zyn vyand buiten zyn bereik is, blyft het ftaan aan den voet van den boom, zolang tot eene tweede of derde fcheut hetzelve geveld heeft. Het vleesch van dit dier is zeer goed om te eeten , om welke rede niet alleen de menfchen, maar ook de leeu " wen , tygers, enz. jagt daarop maaken ; doch tegen' de laatstgemelden heeft de natuur eene zekere ingefchapene eigenfchap in hen gelegd, naamlyk, dat zy, om zich te verdaedigen, zelden minder uitgaan dan by driften T 2 van XVIII. boek. ix. HOOFDST. i AFD. Bujfels en wilde Ezels. De Dante. Gebruik van deszelfshuid. Manier van dit Her te vangen. Deszelfs 'leesch is :eer goed ~>m te '.eten.  148 HISTORIE van XVIII. BOEK. IX HOOFDST. T. AFD. Het merg van der zeiver beenen is een geneesmiddel. De Eland. De lm. palanca. van eenige honderden, en by den eerften aanval zich in een ronden kring Hellen, met de hoorns buitenwaarts gekeerd, waarmede zy zich met eene verwonderlyke vaardigheid weeten te verweeren. Zy zyn verfchiilend van kleur even als onze koebeesten. Derzelver merg word gehouden voor een zeer goed geneesmiddel voor vallende ziekten, beroerten en verlammingen, en hun vleesch voor een gezond en fmaaklyk eeten. Schoon de elanden, volgens het algemeen gevoelen, zich enkel in de koude gewesten ophouden, worden zy echter hier ook in menigte gevonden. De inwoonders noemen die Ntöcco, en vangen die om hun vleesch, hoorns, en huiden, maar voornaamlyk om hunne klaauwen, welke, wanneer het dier in een' zekeren ftand, en ten rechten tyd gedood word, op het bloot lyf gedragen, een heilzaam middel gerekend worden tegen beroerten, en vallende ziekte; van de huid maaken zy kleine laarzen, om hunne beenen te beveiligen tegen de doorns, wanneer zy door digte bosfchen moeten gaan, daar de paden veelal fmal en moeijelyk zyn. De lmpalanca is van gedaante en grootte als een muilezel; deszelfs huid is met vlakken van verfcheidene kleuren getekend; dit dier heeft twee rechtopgaande hoorns op het hoofd, die van den wortel af geilingerd zyn naarmaate van de jaaren, die het oud is, en boven in eene fpicfe punt uitïoopen. Het vleesch is blank, vet, en malsch, en goed om te eeten in alle tyden van het jaarbehalven in den bronstyd; doch dit beest word meest geacht om den fteen, die in deszelfs maag gevonden word, en, naar men zegt, een heilzaam tegengif is tegen alle foorten van vergif, wanneer die daaruit gehaald word terftond nadat het beest gedood is, en alsdan gedroogd inde open lucht. Herten, rheën, en meer andere dieren van deeze foort, gelyk ook wilde geiten van allerhande, foort zyn hier in menigte. De eerften worden over het geheel genomea genoemd Gohingo^ en de-anderen Viadi, en ,  WEST LYK ^ETHIOPIEN. Kongt. 14$ en Bambi; niet een van die allen hebben hoorns, dan alleen by toeval, en dan groeijen die niet meer dan twee duimen lang. In de maag van deeze dieren word, wanneer zy oud worden, de echte Lapis Bezodr gevonden. Het vleesch is zeer aangenaam , behalven in den bronstyd; maar veelen der bygeloovige heidenfche inboorlingen onthouden zich daarvan, uit hoofde van eene verbeelding, dat degeenen, die daarvan eeten, melaatsch worden. De Nfosfi is een dier zo groot als een kat, aschverwig van kleur, met twee kleine hoorns op het hoofd. Dit' is misfchien het vreesachtigst beest, dat op de waereld ge-\ vonden word; het is altoos in beweeging, en fpringt op,' of rent weg op het allerminst gerucht, zelfs op het ruizen van den wind; ja zelfs wanneer het drinkt, doet het Hechts eene teug, en loopt weg alsof het vervolgd wierd, en keert dus geduurig met dezelfde vreesachtigheid terug, totdat het zyn' dorst heeft gelescht; dit doet het insgelyks, wanneer het gaat graazen, by eiken mondvol rondziende. Het vleesch is uitneemsnd goed en aangenaam,1 en de inboorlingen keuren de huid beter te zyn voor' boogpeezen dan die van eenige andere dieren. j De Nftma, of civetkat, is het dier, dat de echte foort' van deeze welriekende drogery voortbrengt, welke, wan-1 neer zy echt is, tegen ftofgoud opgewogen word; dit( dier is zeer gevaarlyk te vangen, uit hoofde van zyne fterkte en vlugheid, en omdat het zo kwaadaartig byt, wanneer het gevangen is. De Sura is eene foort van veldrot, die onder den grond huishoud even als de mollen. Deszelfs vleesch is zo keurig, dat een gastmaal onder de Grooten voor gebrekkig zou gehouden worden, wanneer dit gerecht niet op de tafel was. Men vind echter eenigen onder de Heidenfche inwoonders, die, even als de Jooden, dit dier voor onrein houden. Dit land is als opgevuld met Cameleons; het zal niet inoodig zyn de Leezers eene befchryving van dezelve te' T 3 ges- xvnr. boek. IX. HOOFDST. I. A F D. De Nfosfi, 'en zeer reesachig dier. Vaartae ie huid ■ebruikt 'ord. De Ilima, of Ihetkat. De Sura.. De Ca. neleon.  XVIII. boek. ix. HOOFDST. i. AFD. wilds Katten. Wilde Honden 150 HISTORIE Van geeven, dewyl die algemeen bekend zyn, maar wy zullen alleen aanmerken, dat, welverre van enkel van de lucht, of van kleine vliegjes te leeven, men, by het openen van verfcheiden derzelven, de maagen heeft gevuld gevonden met verfcheidene andere foorten van voedfel, zoa's de bloefem van de manioc, en de zaaden van veelerhande bloemen en kruiden. Ook zyn hier veele foorten van wilde katten, zoals de Gingi, IXfosfi, en Maimoni, welker huiden die van de fraaifle tygers verre te boven gaan in fchoonheid, verfcheidenheid, en regelmaatigheid van vlakken en ftreepen. Ook zyn de bosfchen vol van wilde honden, die, even als de wolven, op het tam vee aazen, en zo ftout zyn, dat zy gewapende lieden durven afwachten, en geheele driften en kudden van osfen, koeijen, geiten, en fchaapen aanvallen. Derzelver tanden zyn buitengemeen hard en fcherp; zy blaffen niet. maar maaken een verfchriklyk gehuil wanneer zy honger hebben, of, wanneer zy eenige prooi najaagen. Behalven allen deezen voorgemelden zouden wy nog eene groote menigte van veelerhande groote en kleine dieren van allerhande gedaanten kunnen opnoemen, waarondc ïbmmigen, die de inwoonders zeiven onder geene klasfe weeten te fchikken, dewyl de natuur onder deeze verzengde luchtftreek vermaak fcbynt te fcheppen in het voortbrengen van veelerhande zeldzaame gedaanten. (B) Wat (b) Wy moeten by deeze gelegenheid melding maaken van een seer vreemd viervoetig dier, dat nooit opxden grond komt, of het flerft kort daarna, en dat zich altoos in het geboomte ophoud. De inboorlingen noemen het Entiëngia; het is zeer klein, en deszelfs huid zo fraai getekend, dat niemand, dan de Koningen /an Kongo, de Prinfen van den bloede, en eenige weinige voorwame Edelen, die daartoe verlof hebben, dezelve mag draagen. 3e Koningen van Loango, Cakongo, en Gey ontfangen deeze /ellen als een kostbaar gefchenk, en eene groote gunstbewyzing. .<*) Dappei's Befchr. v. Afr. epz.  WESTLYK iETHiOPIEN. Kongo. Tjri Wat aangaat hunne osfen, fchaapen, varkens, paarden, muilezels, en ezels; deezen zouden zy zich grootlyki ten nutte kunnen maaken, te meer, dewyl zy die in overvloed bezitten ; doch hunne trotsheid en vadzigheic gaat zo verre, dat zy die liever in het wild laaten loopen3 en door de verfcheurende dieren laaten opvreeten, dan dat zy eenig voordeel van dezelven zouden trekken, het zy dan door die op te kweeken, of te gewennen tot ryden, trekken, ploegen, of eenig ander huislyk gebruik, Zelfs durven zy geen paard beryden, dat door de Portugeezen reeds geoefend is; en deezen maaken weinig ge bruik daarvan op hunne reizen; dewyl zy zich doorgaans bedienen van hunne palanquins. of, hangmatten, waarin zy zich door hunne flaaven laaten draagen, die meesttyds hunne lastbeesten zyn; echter hebben degeenen, die meet omgang hadden met de Portugeezen. van hen geleerd, (en wel voornaamlyk de aanzienlykften en rykflen) hur vee, zowel groot als klein , in Hallen op te fluiten. Het grootst voordeel, dat zy daarvan trekken, is de melk, waarop zy zeer gefield zyn; doch zy hebben tot hiertoe niet kunnen leeren daarvan boter, of kaas te maaken. Eene bloote befchryving van de veelvuldige foorten van land en watervogels, die hier gevonden worden, zou genoeg zyn om eene geheele afdeeling daarvan te maaken. Onder de eerflen zyn de flruisvogels, die hier zeer fchoon, groot, en menigvuldig zyn. Derzelver vederen, gemengd met die der paauwen, die hier ook zeer fchoon, en me. nigvuldig gevonden worden, gebruikt men voor vlaggen, en veldtekens, en tot het maaken van zonnefchermen. De Koning van Angola heeft een groot bosch, met zeer hoo^e wallen omringd, daar hy veele paauwen onderhoud en aanteelt}> zonder dat iemand in zyne heerfchappy verlof heeft om die aan te teelen, om dat derzelver vederen in het koninglyk veldteken gebruikt worden, (t) Kal.- CO Lopez, Pigafet, L. 3, C. 9» XVlfï, boek. IX. HOOFDsT. I. AFD. Weinigs achting voor het tam vee. Dit word nog door fommi gen aan. gekweekt om de melk. Gevogelte.  XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. i. AFB. Veeier hande foorten vanpape gaaijen. \$% HISTORIE van Kalkoenen , ganzen, eenden, en hoenders, zyn hier in overvloed, en de faifanten zyn hier zo algemeen, dat de kinderen die in hunne knippen vangen. Ook vind men hier eene verbaazende menigte van tamme, en wilde duiven, boschduiven, en andere foorten van vliegend wild, dat algemeen bekend is, en dus geene nadere befchryving noodig heeft. De Songo of Puichi, dus genoemd naar het geluid, dat zy maaken wanneer zy in het wild eenigen honig ontdekt hebben, om de menfchen te waarfchouwen, en uit te noodigen om den buit met hem te komen deelen, gelyk wy reeds in de befchryving van Abysfinién geméld hebben, word hier, zowel als daar, door het volk zo zeer geacht, dat het voor een' vreera» deling gevaarlyk zou zyn hen eenig leed te doen. D e naast daaraanvolgende foort in achting zyn de papegaaijen, van welke zy eene groote menigte hebben van allerhande grootte en kleur;, onder welke eene zeer kleine gevonden word, naauwlyks zo groot als eene musch, maar zter fraai van kleur en gedaante. Maar de meest geachte van allen zyn die, welken zy, by uitneemendheid, muziekvogels noemen. Zy zyn een weinig grooter dan een kanarievogeltje; hebben een' rooden bek, en veêren van dezelfde kleur; men vind echter onder deezen die groen, of gemengd van kleur, zyn, met zwartachtige bekken en pooten; anderen zyn bruin; anderen geheel wit; en anderen geheel zwart. Deeze laatfte foort word het meest geacht, gedeeltelyk om de fraaiheid van den zang, doch voornaamlyk om eenige regelmaatige klanken, welken iemand zouden doen gelooven, dat zy zowel fpreeken als zingen Deeze laatfte foort word zo hoog geacht, dat de Grootften van het Ryk, van onheuglyke tyden af, een byzonder behaagen gefchept hebben om die in kouwen, en vögeMugten te onderhouden, uit hoofde van haar' aangenaamen zang. „In,tegendeel naardien de Kongoaanen in den hoogften graad  tVESTLYK .ETHIOPIEN. Kong: 153 graad bygeloovig zyn, befchouwen zy veele foorten van vogels als kwaad voorfpellende, en worden zodanig verfchrikt door hun geluid, dat zy, fchoon gereed om op een' fpoed vereisfchenden togt uit te gaan, of vergaderd om raad te houden, of op het punt van den een' of anderen vyand met voordeel aan te tasten , door het geluid van deeze vogels zodanig worden afgefchrikt, dat zy daarvan afzien, of zich in de grootfte verwarring op de vlucht begeeven. De akeligfte onder de kwaad voorfpellende vogels zyn de ravens, de kraaijen, de vleermuizen, en de uilen, en onder deezen wel voornaamlyk de groote katuil, dien zy kariam-pemba noemen, dat dezelfde naam is dien zy aan den Duivel geeven. Ook vind men hier eene groote menigte van roofvogels, zoals arenden, gieren, verfcheidene foorten van valken, fperwers, en anderen; gelyk ook reigers, roerdompen , en andere vischverflindende vogels aan de oevers van hunne rivieren en poelen. Onder deezen is een zeer fchoone vogel, van geftalte en grootte als een kraanvogel , met een' rooden bek en pooten, en veeren van een allerzuiverst wit en gloeijend rood, doormengd met grys, bruin, en andere fchaduwingen. De vogel, dien de Portugeezen de pelikaan noemen, is groot van geftalte, en witachtig van kleur. Dezelve kan een' geruimen tyd onder water blyven, en heeft zulk eene wyde keel, dat hy een vry grooten visch geheel kan doorflikken. Zyne maag is zo heet, en zo fterk van verteering, dat de inboorlingen die op hunne bloote borst leggen wanneer de eetlust hen ontbreekt, zich verbeeldende, dat zy dien daardoor zullen wederkrygen. Maar de merkwaardigfte van allen de watervogels is die, welken zy den visfcber •noemen; deeze vliegt tot op eene verbaazende hoogte in de lucht, en blyft daar doodftil hangen met den kop naai beneden, en onderfcheid vandaar de visfchen, die beneder hem in de zee of in de rivieren zwemmen; wanneer h} Hedend.Hist.XV.D.I.St. V 'e XVIII. BOEK. ix. HOOFDST. i. Afü. De groste kat uil word by ben even. eens genoemdals de Duivel, De vt's- fcher, een merk v/aardige vogel.  154 HISTORIE van XVIII. boek. IX. HOOFDST. i. AFD. Overvloed tan visch. De Pici Marino. ér nu een 'onder zich ziet laat hy zich plotfelyk vallen * en gaat altoos met den buit ftryken zo niet een fterker van zyne foort hem dien ontweldigt. Deeze vogel aast meest op visfchen , die zich in ondiepe en zandige waters onthouden, of in fnelvlietende rivieren en watervallen, en loopt daardoor dikwyls groot gevaar van zichzelven te verpletteren tegen de harde rotfen, of fteenachtigen grond door de hevigheid van zyn' val. De visfchen zyn hier ook, even als in alle andere aan de zee gelegen landen zeer overvloedig, zowel uit hoofde van de zee als van de rivieren, die wy reeds gemeld heb^ ben; wy zullen alleen van eenigen der zeldzaamften gewag maaken, zonder ons met een omflagtig bericht van ,de anderen optehouden. De Pico Marino, dus genoemd omdat zyn fnuit veel gelykt naar den bek van een fpecht, is een groote visch van eene verbaazende fterkte; dezelve heeft vier vinnen op den rug, drie onder aan den buik, en eene aan elke zyde van den kop; de Haart is langwerpig en als eene vork. Deeze visch is altoos oneenig met alle andere visfchen, en zelfs met alle voorwerpen, die hem ontmoeten, zonder zelfs de grootfte fchepen te ontzien; van welke verbaazende ftoutheid wy een bewys vinden, in het verhaal van eenige zendelingen, welker fchip door een' van deeze visfchen wierd aangerand in het midden van den nacht, en niet verre van de kust; de hevigheid van den fchok wekte terftond den kapitein, en al het volk, zodat zy allen naar dien kant van het fchip liepen, daar, zy dit groot monfter met de fnuit in het fchip vastgehecht zagen, alle mooglyke poogingen doende om zich los te maaken; waarop eenigen van hen het met pieken zochten af te maaken, maar het raakte los éér zy hun oogmerk konden bereiken. Toen zyden volgenden ochtend dien kant van het fchip bezichtigden, vonden zy, omtrent een' voet onder het water, een ftuk van zyn fnuit in het hout, dat nog omtrent drie duimen hm*  WESTLYK 2ETHI0PIEN Kongo. 155 buiten uitftak, en toen zy daarop de binnenzyde van het fchip befcbouwden, bevonden zy, dat deeze hoorn byna zes duimen in de huid van het fchip was doorgedrongen, (m) De Corvo Marino, of zeeraven, is omtrent zes voeten lang, en dik naar evenredigheid; maar het zeldzaamfte van deezen visch is de fteen, die in deszelfs hoofd ge vonden word, aan welken de inboorlingen veele genee1 zende krachten toefchryven, en de aangenaame fmaak van deszelfs harde kuit, die best gekeurd word wanneer die in de zon is gedroogd, waardoor dezelve zo hard word als fteen. De Requino van Amerika, dien de Portugeezen noemen luberone, of ook Pefce Cane, of Hondviseh, en de Hollanders, Haai, is al te wel bekend om eenige nadere befchryving te vorderen. De Cholone is een zeevisch, welke in groote menigte gevangen word aan den mond< van de rivier Coanza, en op de kusten van de provincie Loanda; de Portugeezen zyn niet minder begeerig om dien te vangen dan de inboorlingen, om zekere olie, die daarvan voortkomt, en voor een heilzaam middel tegen gebrande en andere wonden gerekend word. Deeze olie word uit den visch getrokken, vooreerst, door dien in de zon te hangen, tot dat het uitdruipen ophoud, en daarna, door by wyze van braading het overige van dezelve daaruit te doen komen; beide deeze foorten worden voor zeer goed gehouden, fchoon de eerfte meest geacht word. De laatfte zeevisch, waarvan wy melding zullen maaken is die, welke de zee olifant genoemd word, nieti om deszelfs grootte, want hy is niet meer dan agt of negen duimen lang, maar, omdat hy, even als dit dier, een' fnuit heeft. Deeze visch en die, welken de Portugeezen Sqülone noemen, zyn genoegzaam van dezelfde grootte; doch de laatfte is een riviervisch, die zeer geacht is om zynen aangenaamen fmaak en vetheid, weshalven de- O) Labat naar Cavazzi, pag. 190 & feqq. V 2 XVIII. BOEK. IX. tfOOFiJST. i. a F d. De Zee. aven, De Haai. De :holone. De Zee» Olifant.  xvin. BOEK. IX. HOOFDST. i. AFD. Befchryving van de Pefce Donna, of, Vrouwvisch. Waar die meest gevangen ■word. HISTORIE van dezelve ook meesttyds zonder eenige faus gegeten wordj ook is deeze visch merkwaardig om zeker donsachtig haair , dat rondom zyn' bek groeit. Maar de verwonderlykfte van alle riviervisfchen is die, welken de inwoonders Ngullu - a - maza, en de Portugeezen Pefce Donna, of vrouwvisch noemen; de kop van denzelven is genoegzaam als die van eene kikvorsch, en wyd naar evenredigheid, van boven en van onderen voorzien van eene ry kleine witte tanden byna als die van een' hond. De oogen zyn rond, groot, en uitpuilende, de neus is plat, de neusgaten zyn wyd, het voorhoofd is fmal, de ooren zyn groot en breed, het haair is lang en wreed, en hangt een endweegs neder langs-den rug, de fchouders zyn breed, de borften der wyfjes groot en vol, het lichaam van daar af tot aan den navel is haairig, het kenmerk der beide fexen duidelyk kenbaar, de armen zyn iang,.en fterkgefpierd, de handen voorzien van vyf vingers, en ieder vinger heeft drie gewrichten, behalven de duimen, die 'er Hechts twee hebben, en tusfchen de vingers zit een dun vliesje even als tusfchen de pooten der eendvogels. Van den onderbuik af tot het uiteinde toe is het een wezentlyke visch met groote fchubben, en een' gefpleten' Haart. Van achteren word dit dier gedekt door een dik loshangend vel, dat genoegzaam twee derde deelen van het lyf nederwaarts hangt, en waarin het zich kan inwikkelen , en waaronder het zyne jongen kan bergen. Uit alle deeze omftandigheden zou men moogen opmaaken , dat de mannetjes de fritons, en de wyfjes de Najaden der. Oulen geweest zyn. Dit zeldzaam dier word gevangen in de rivieren en binnenwaters van dit land, doch voornaamlyk in de meeren, daar het zich verfchuilt tusfchen het riet en de biezen, die in en rondom dezelven groeijen; en naardien de mannetjes en de wyfjes zich zelden van eikanderen affcheiden, do.oden de inwoonders meesttyds die .beiden;  WESTLYK .ETHIOPIKN. Kongo. t57 den in weerwil van hun luid en jammerlyk gekerm. Hun vleesch is niet onfmaaklyk, en zeer in achting by de Afrikaanen, welker maag byna alles verteeren kan; doch voor de Europeaanen is het ongezond, en zelfs fomtyds gevaarlyk. Zy vangen die echter, wanneer zy dezelven in hunne rivieren of meeren ontdekken, door diepe kuilen in de oevers te maaken, welken zy met water vullen, en eenige doode visfchen daarin werpen, welken de Ngullua - maza komt opzoeken om te eeten, en dus zonder veel moeite gevangen word, De inboorlingen fchryven veele byzondere krachten toe aan de korte ribben en aan twee kleine beentjes, die achter de ooren van dit zeldzaam dier gevonden worden, doch die niet eens onze opmerking , veel minder ons geloof waardig zyn. Zy zouden veel meer riviervisch kunnen hebben, indien hunne rivieren en meeren niet zo onophoudelyk ontrust wierden door eene menigte van rivierpaarden, en krokodillen van verfchriklyke grootte, die yslyke verwoestingen aanrechten. De inboorlingen ftellen groote waardy in fommige fteenen van de bezoardifche foort, welken in dé pens van het eerstgemelde dier word gevonden, en voor een uitmuntend middel tegen allerhande vergif gehouden worden. Ook vind men, tusfchen de borst en de fchouders, fommige blaazen, of opzwellingen, als darmen, welker inhoud beftaat in eene bruinachtige en vochtige ftof^ die, door de zon verdikt, de beste muskus overtreft, maar door langduurigheid van tyd, of, door të veel aan de lucht blootgefteld te zyn, uitdampt, en haare welriekende lucht geheel verliest. Ook worden de eijeren der krokodillen, die zy dikwyls by honderden op den oevér nederleggen, om door de zon uitgebroed te worden, voor een uitmuntend voedfel gehouden; waarop de inboorlingen zodanig gefteld zyn, dat zy die met groote gretigheid verzaamelen, offchoon zy dit niet kunnen doen zonder, groot gevaar. Deeze inzaameling gefchied eensdeels om het voedfel, dat V 3. zy xviir. BOEK. ix. HOOFDST. i. AFD'. Eene foort van jezoar word in ie pens >an het terstgeneldefier ge. 'onden.  XVIII. boek. ix. HOOFDST. L AFD. Groote en zeer gevaar- lyke Jlangen. I5B HISTORIE van zy daarvan trekken, en anderdeels, om de voortteeling te beletten; fchoon zy, met alle hunne voorzorg, niet in ftaat zyn dm te beletten, dat hunne rivieren grimmelen van die gedrochten. Ook worden zy gekweld door eene verbaazende menigte van allerleye flangen, waaronder monfters van afgryslyke dikte en lengte gevonden worden; onder deeze kruipende gedierten vind men de ratelfiang, de adder, en meer anderen van de allerkwaadaartigfte foort,welker beet, zo niet door een oogenbliklyk werkend tegengif gefluit, een onvermydlyken dood ten gevolge heeft. Men vind fommige flangen, die door haaren adem dooden, welken zy een' tydlang in haare long, of in haaren mond opgaderen, en die vervolgens met zoveel kracht uitblaazen, dat het den mensch, of het beest, dat onder deszelfs bereik is, doet flikken; andere flangen fpuwen een doorbytend vocht, dat den mensch geheel van het gezicht berooft, zo niet een fpoedig hulpmiddel daartegen word aangewend; en zelfs worden de oogen, in weerwil van dit middel, daardoor grootlyks verzwakt, en behouden eene geduurige ftuiptrekkende beweeging. De Barna word gerekend onder de tweeflachtige dieren, en heeft eene natuurlyke vyandfchap tegen de krokodillen; doch is niet vergiftig, en deszelfs vleesch is een zeer goed voedfel. Daar is nog eene andere foort, genaamd Nhambi, kort en dik, waarvoor de inboorlingen zo bevreesd zyn, omdat zy de kleur van eene boombast hebben, en zich rondom dezelve flingeren, waardoor zy niet ligt kunnen onderkend worden, en derzelver beet is van de doodlykfte foort. De huid van de 'Ltuta is glad, zacht, en fraai gevlakt, maar het vergif van dit dier is zo doordringend, dat zelfs het bloot aanraaken hevige ftuiptrekkingen verwekt. De inboorlingen gebruiken de gal als een krachtig tegengif, niet alleen tegen deeze beet, maar ook tegen die van andere vergiftige beesten. Ook is hier nog eene an-  WESTLYK jETHIOPIEN, Kongo. i$$ andere foort, die zeer fraai gevlakt is, met rood, wit, en zwart, welke kleuren allen zeer levendig zyn, doch voornaamlyk het rood; hetgeen dit dier van verre veel doet gelyken naar een ftuk fraai gevlakt koraal; waarom het ook, zo hier als in Fernambuc in Amerika, door de Portugeezen, Bifcia di Corallo, of Koraalflang genoemd word; doch hoe fchoon die flang ook zy, is haare beet echter zeer gevaarlyk. (*) Ook vind men hier andere vergiftige infecten, zoals fcorpioenen, enz. zo vliegende als kruipende. De verderflykfte en gevaarlykfte van die allen zyn hier de mieren, van welken hier wel zes foorten van verfchillende grootte en kleur gevonden worden; en allen ten hoogfte te vreezen om hunne verbaazende menigte, en de fchade, welke zy doen, niet alleen aan de aardvruchten, maar aan menfchen en beesten, welken zy des nachts fomtyds in zulk eene menigte omringen, dat zy hen tot op;het gebeente toe afknaagen. Anderen overvallen de huizen in zo groote menigte, dat zy zelfs de fundamenten ondermynen, en alle levendige fchepfelen , menfchen en beesten, verfchriklyk plaagen, ja zelfs fomtyds tot ftervens toe. Andere kruipen zo menigvuldig langs de rywegen en voetpaden, dat men niet myden kan daarop té treeden, en aan de beenen en dyën elendig geftoken te worden, Eene andere foort, die wit en rood gekleurd zyn, byten gaten zelfs door het hardfte hout, dringen door in kisten, en kasfen, en verderven in een' korten tyd alles dat daarin is,zo wollen als linnen, behalven metaal en fteenen. Nog eene andere foort, die klein en zwart zyn, laaten een' allerondraaglykften ftank na aan alles, datzy aanraaken, het zy kleederen, of huisraad, die niet ligt weder daaraf te krygen is. De vyfde foort houd zig gemeenlyk op C-O Pigafet, Davity, Dapper, Labat naar Cafrazzi, pag. 193^ & ft) De buitengemeene vrucht'ebaarheid van hunne vrouwen; de hardvochtigheid in het f opvoeden hunner kinderen, en de fterkte en gezondheid der mannen, gaan, volgens de berichten der Zendelingen, «zo verre, dat de dorpen en gehuchten zo vol zyn van man., <*) CaYazzi als boven, en andere».  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 163 mannen, vrouwen, en kinderen, dat een vader een oi twee van de laatften gaarne verruilt voor het een of ander, dat hy noodig heeft, en zelfs fomtyds voor eenige beuzelachtige fnuistery, waarin hy zin heeft; in zo verre, dat het getal der flaaven, die zy aan de buitenlanders verkoopen, jaar door jaar gerekend, zelden minder dan vyf tien of zestienduizend bedraagt. Wanneer men het oog vestigt op alle de ongele genheden, en rampen; op de armoede, fiaaverny, en on dergefchiktheid, waaronder dit Koningryk geftadig moet zuchten, dan zou men denken, dat de rampzalige inwoonders zich onmooglyk eenig gunftig denkbeeld zouden kunnen vormen, of van hunne landftreek, of van zich zei ven; en echter word 'er, zo wy het eenpaarig getui genis van allen , die daar geweest zyn, moogen gelooven; byna geen vo'k onder de zon gevonden, dat verwaander gedachten heeft van beiden, of zich hardnekkiger verzet tegen alle overtuigingen van het tegendeel, zo uit de rede en uit de ondervinding, als uit de onpartydigfte ver gelykingen van dit land met andere landen en gewesten van Europa en Afia. Het is eene der grondftellingen van hun geloof, dat allen de andere deelen der waereld dooi de Engelen gemaakt zyn, maar, dat het Koningryk Kongo, dat is, geheel Kongo, alleen door den opperften Werkmeester gefchapen is, en doorgaans groote voorrechten en gelukzaligheden boven alle andere landen moet genieten; hunne Vorften moeten de rykften, de wysten, en de magtigften, en de onderdaanen, de edelfte, rykfte. verftandigfte, en gelukkigfte menfchen van den aardbodem zyn. Spreek met hen van de pracht van fommige Euro peaanfche en Afiatifche Hoven, van derzelver onmeetbaart inkomften, van de trotsheid van hunne paleizen en gebouwen , van den rykdom en het geluk der onderdaanen. van de verbaazende voortgangen, die zy gemaakt hebben in kunften, weetenfchappen, koophandel, kunsthandwer- X 2 ken; ' XVIII, boek. ix. HOOFDST. ii. AFD. het groot getal der kinderen. De aart der Kongoaanen. Hun ver- waand denkbeeld van zichzelf ven en hun land. 1  XVIII. bo'i'K. IX HOOFDST. Ii. AFD Hunne laage denkbeeh den over degeenen, die met hen kómen handeldryven. ió4 H I S I O R I li van ken, en andere voorrechten, dan geeven zy koeltjes ten" antwoord: Dat dit alles oneindig verre te kort fchiet by de waardigheid en luister der Koningen van Kongo, en dat 'er maar één Kongo in de waereld is, ter bevordering van welks Vorften en Volksgeluk alle andere gefchapen weezens_ moeten zaamenwerken, in welks fchatkist de zee en de rivieren onophoudelyk haare fchatting betaalen in Zimbis, terwyl andere Vorften zich moeten vernederen om door rotfen en bergen te graaven, om zich te verryken, en het uitwerpfel der aarde magtig te worden; want dus noemen zy het goud en zilver, dat by andere natiën zo zeer in achting is. (e) Zy verbeelden zich, dat de volken, die by hen komen om koopmanfchap te dryven, tot deeze flaaffche bezigheid genoodzaakt worden door hunne armoede, of door de Hechtheid van hun land, veeleer dan door hunne weelde , en geldzuchtigheid; terwyl zy van hunnen kant, met het uiterst gemak en genoegen, hunne natuurlyke vadzigheid en flordigheid kunnen toegeeven, fchoon die doorgaans gepaard gaat met de grievendfte honger, dorst, en armoede, zonder de waardigheid van hunne geboorte te onteeren door eenigerhande foort van arbeidzaamheid; welke, hoe nuttig en pryswaardig-ook by andere volken geacht, by hen voor niets meer dan eene mindere foort van fiaaverny' gerekend word.- Vanhier komt het, dat zy niet befchaamd of bekommerd zyn over hunne verregaande behoeftigheid of armoede, fchoon die hen noodzaakt om genoegzaam naakt te gaan , zonder dekking zelfs voor hunne hoofden, of fchoenen voor hunne voeten, en dus blootgefteld aan de verfchroeijende ftraalen van eene rechtlynige zon vanboven, en het gloeijend zand en heete fcherpe fteenen vanonderen. Met dezelfde geCO Pigafetta, L. 1, C. 7, Cavazzi by Labat, T. 1, C, I3t ?. 216 & feqq.  WESTLYK JETRlöFlEN.' Kongo. 165 gémaklykheid en vergenoegdheid leggen zy zich op den blooten grond ter rust, het zy dan in het open veld, of in hunne armoedige hutten, die voor alle weders en winden openftaan, zonder eenig ongemak, of, zo zy hierdoor al eens ziek werden, zonder eenig ander hu'pmiddel dan gev duld en de fterkheid van hun geitel. Dit is de rede, waarom zy de natuur liever willen te vreden ftellen met dat gering gedeelte koorn, of peulvruchten, dat hunne vrouwen kunnen zaaijen en inöogften; of, wanneer dit mislukt, met eenige vruchten, wortelen, of andere vanzelf groeijende gewasfen, dan hunnen adeldom verlaagen, door hunne handen aan den ploeg, of aan de fpade te Haan. Om dezelfde rede verwaarloozen zy het aankweeken van eenigerhande foorten van tam vee, hoe voordeelig dit ook voor hen zou kunnen zyn, zeggende, dat het verre beneden hunne waardigheid is, zich met de zorg voor beesten te belasten, (d) li et is echter waar, dat, zedert de Portugeezen zich hier gevestigd hebben, derzelver voorbeeld veele inboorlingen heeft doen ontwaaken uit hunne grillige verwaandheid, en fchandelyke luiheid, en hen opgewekt tot eene pryswaardige nyverheid. Zoals, by voorbeeld, de Munèfi Konghi, of burgers, die te vooren den grootften afkeer 1 hadden van alle foorten van werk, en hunnen tyd enkel' doorbragten met zingen, danzen, tabakrooken, en andere\ luije vermaaken, zyn naderhand overgehaald geworden t om zich toe te leggen op het oefenen van verfcheiden' nuttige handwerken; zoals het breiden van netten, het' wee ven van grove ftoffen, het zaagen van planken, hetJ timmeren, en andere nuttige bezigheden. Ook hebben de Mobati, of degeenen, die in vlekken, of gehuchten woonen, geleerd de landen te beploegen1 en te bebouwen, te zaaijen en te maaijen, en eene foort' van, (O'Labat, en anderen, X3 XVIII. BOr-K. IX. HOOFDST. 11. AFD. Hunne irmoedï. %e levens« wys. De Mu- lefi Kong- >i, of lurgers, efenen hans enige andwer- •en. De Mo. ati, of tndlie ■ ien doen Ut insrelyksi  XVIII. boek. ix. HOOFDST. ii. AFD, De Kon goaanen zyn zeer gefchikt tot heren, Zy zyn zeer fioute bedelaars. Openbaartdievery word onder hen geene misdaad of fchan de gere kend. 165 HISTORIE van van ruwe ftof voor hun eigen gebruik te vervaardigen. Maar ook deezen draagen doorgaans hunnen moeijeiykften arbeid op aan hunne vrouwen en flaaven , zonaar de minde eerzucht te toonen om een' ander van hen, die tot denzelfden tak behoort, te willen te boven gaan; doch dit ontftaat niet uit gebrek aan natuurlyke bekwaamheid; want zowel de gemelde burgers en boeren, die naauwkeuriger bekend z.\n met de Portugeezen, hebben in laater' tyd getoond, eene vry gelukkige vaardigheid van geest te bezitten, door verfcheiden van hunne kunstwerktuigen in merkwaardige zaaken na te volgen; uit welk verhaal men zou moogen opmaaken, dat het ver* trouwen, en het voordeel, dat zy daarvan trekken, hen tot nieuwe pogingen zal aanfpooren; en men ten naaste by zal kunnen nagaan, in hoeverre dit volk daarvoor vatbaar is Doch, fchoon zy het verre beneden hunne waardigheid aciiten, zich op dergelyke nuttige bezigheden toe te leggen, oordeelen zy het geene fchande te bedeien, of te fteelen. Men zegt over het algemeen, dat zy de onbe. fchaamdfte en lastigfte bedelaars der geheele waereld zyn; die zich niet laaten afwyzen, geene knieiing, kruiping, gebeden of loftuitingen fpaarende om almoezen te verkrygen, en, van den anderen kant, geene fcheldwoorden of lastertaal, wanneer hen die geweigerd worden. Zy keuren geene dievery voor fchande, of onwettig, zo die niet gepleegd word op eene heimlyke wyze, zonder de voorkennis van den benadeelden perfoon. In alle andere gevallen, word het voor eene braave en dappere daad gerekend, wanneer men den een' of anderen iets door geweld kan ontrooven; en deeze foort van dievery is zo algemeen, niet alleen onder het gemeen, maar zelfs onder de Grooten, dat zy geene zwaarigheid maaken, wanneer zy van de eene plaats naar de andere reizen, om niet alleen alle de levensmiddelen, die zy in vlekken of dor-  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. f$f dorpen vinden, maar zelfs alles, dat hen onder de oogen komt, weg te neemen; eene gewoonte, welke deeze arme menfchen noodzaakt, om het weinigje, dat zy nog van eenige waardy bezitten, in geheime plaatfen, die buiten hun bereik zyn, te verbergen. De kleur der oorfpronglyke inboorlingen is zwart, doch by allen niet eveneens; want de een is dikwyls veel zwarter dan de ander, gelyk dit gemeenlyk onder deeze luchtftreek gevonden word. Zedert hunne onderlinge huwlyken met de Portugeezen, is hunne natuurlyke kleur veranderd; by fommigen in een donkerbruin, by anderen in eene olyfkleur, en by eenigen in een bruinachtig rood; dit laatste heeft voornaamlyk plaats onder de jonge lieden. Hun haair is zwart, en gekroesd; by fommigen ook wel donkerbruin. Hunne oogen zyn meestal fraai levendig zwart, doch eenigen hebben die van eene donkere zeegroene kleur. Zy hebben geene platte neuzen of dikke lippen, gelyk de Nubiërs en de Negns; zy zyn van eene middelbaare grootte, en gelyken, de kleur alleen uitgezonderd, veel naar de Portugeezen, fchoon men fommigen vind die zwaarlyviger zyn. Met betrekking tot hunne geaartheid, zyn zy, voor het grootst gedeelte, wantrouwende, jaloersch, afgunftig, en verraaderlyk, en wanneer zy eenmaal beledigd zyn, of eenig misnoegen tegen iemand hebben opgevat, zullen zy geene moeite fpaaren, en geenerhande laage en fnoode middelen ontzien om zich te wreeken, en hunnen vyand onder hunne voeten te verpletteren; en dit kan niemand vreemd voorkomen, wanneer men in aanmerking neemt, dat zy opgevoed worden zonder eenige natuurlyke liefde of genegenheid. Een vader zal een' zoon of dochter, of fomtyds die beiden, verkoopen voor een ftuk doek, voor een' halsband, of gordel van coraal, of gla zen kraaien, en dikwyls voor een flesch wyn of brande wyn* Een 'man mag zoveel vrouwen, of, zo hy een Chris- XVI n. boek, IX. HOOFDST. II. AFD. Hunne kleur; ge. daante , geftalte , enz, Geaartheid. De ou. iers ver- koopen . hunne kinderen voor beuzelingen.  16*8 HISTORIE van XVIII. boek, ix. HOOFDST. ii. AFD en de mannen hunne vrouwen. Hoe de vrouwen zich weeten te ontjiaan van haare mannen. Christen is, zoveel bywyven hebben als hy wil; hy mag die verftooten of verkoopen, zelfs wanneer zy zwanger zyn. De bywyven kunnen verftooten worden om haare ongetrouwheid, en wanneer zy 'er wel;uitzien, vinden zy ligtelyk den eenen of anderen blanken man, die haar op dezelfde voorwaarden aanneemt- De vrouwen zelve, fchoon het eene hoofdmisdaad voor haar is, de huwlykstrouw te breeken, wëeten echter een middel te vinden om van hunne mannen ontflagen te worden, wanneer zy over dezelven onvoldaan zyn, of haare zinnen op eenigen nieuwen minnaar gezet hebben, door haar zelve en haaren man valfchelyk te befchuldigen van zekere gruwelyke misdaad, gelyk die onder hen gerekend word, waarvan wy in het vervolg nader zullen fpreeken. In geval van zulk eene befchuldiging word de man voorzeker ter dood gebragt, terwyl de vrouw de vryheid verkrygt van met een' ander' te moogen trouwen, (e) Daar nu de betrekking rusfchen de mannen en hunne vrouwen en bywyven aan zoveel wisfelvalligheden is blootgefteld, kan men niet verwachten, dat 'er eenige natuurlyke genegenheid tusfchen hen kan plaats hebben, en veel minder eenige tederheid, of behoorlyke zorg voor hunne kinderen , dewyl deezen zich menigmaal moeten zien verkoopen door hunne ouders, zonder het minfte nadenken, naardien zy verzekerd zyn , dat het de zaak is van hunne nieuwe meesters hen te voeden en op te kweeken, doorgaans beter dan zy het in hun eigen huis hadden, daar het geheel huisbeftuur door den luijen man aan zyne huisvrouw word overgelaten, welke, fchoon misfchien trotsch, kwaadaartig, ongebonden, of onbefcheiden, de overige vrouwen en bywyven benevens derzelver kinderen onder een' volftrekten dwang houd. De Cavazzi by Labat, T. i, C. 15, pag. 160.. Pigafetta, cn anderen.  WESTLYK ^ETHIOPIËR Kongo. 169 De godsdienst van dit land, éér de Portugeezen het Christendom hier invoerden, was, en is onder de onbe keerden nog heden, een monfterachtig zaamenmengfel van afgodery en bygeloof, en van de ongerymdfte en verfoeijelykfte kerkplegtigheden en gewoonten, uitgedacht en geregeld door een' hoop Gangas, (dus noemen zy hunne priesters) alleen om het volk onder de wreedfte^ dwinglandy, onderwerping en armoede te houden. Wy^ hebben, wel is waar, in het begin van deeze Afdeeling< aangemerkt, dat zy een Opperwezen erkennen, hetwelk; zy in hunne taal Nzambian Pongo noemen, hetwelk zy< gelooven almagtig te zyn, en aan hetwelk zy de lchepping van hun land toefchryven; doch deeze ftelling belet niet, dat zy beweeren, dat dit Wezen alle aardfche zaaken overgegeven heeft aan mindere Godheden, die gefield zyn over de lucht, de aarde, en het water, en allen derzelver verfchynfelen en voortbrengfelen, en met één woord over alle de zegeningen en vervloekingen,; waaraan deeze waereld, en deszelfs bewooners onderwor-, pen zyn. Hieruit ontftaat de oneindige menigte vam valfche Godheden, afgoden, enaltaaren, en die oneindige> verfcheidenheid van Gangas, en bygeloovige plegtigheden,' welke men nog heden vind in de gewesten, die het Chris-( telyk geloof niet hebben aangenomen. (/) Doch, fchoon de fchelmfche geestlyken het dom volk infcherpten, dat het zulk eene menigte van vreemde go 1 den moest erkennen, lieten zy het echter de vryheid, om dengeenen, dien zy zouden goedvinden, tot het voorwerp van hunnen byzonderen eerdiens', te maaken, uit te kiezen en hem af te beelden in welk eene gedaante het ben behaagde, het zy dan van levendige dieren, zoals, van flangen, krokodillen, leeuwen, '.ygers, bokken, enz. of van boomen en kruiden van veelerhande foorten, of, ein- (ƒ) Pigafetta, en anderen bovengem. Hedend. Hist. XV. D. I. St. Y XVIII. BOEK. ]X. HOOFDST. I. AFD. Hunne an het~ volk. Nieuwe maan en andere feesten.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. ]l. AFD. Hooge waardig hei'd van den Chalome. Niemand mag des zeljs huis g.enaaken. I 1 i 172 HISTORIÉ van fchap, is die, welke zy Chalome, of Chalombe noemen, err die door het volk voor eëne foort van Godheid gehoudenword. Aan hem offeren zy de eerftelingen van alle hunne veld en akkervruchten, met de ftriktfte naauwgezetheid; deeze worden hem gebragt door den vader des huisgezins, verzeld van zyne voornaamfte vrouw, met gezangen en muziek gefchikt tot deeze plegtigheid; wanneer hy daarover voldaan is, zegt hy tegen hen, dat zy naar huis keeren en vrolyk leeven moeten; en op een' honderd-' voudigen oogst het volgende jaar moogen hoopen; doch zo niet, dan gebied hy hen te vertrekken met tekens van misnoegen. Wanneer de zaaityd wederom aankomt brengen zy hem op nieuw gefchenken, waarvoor hy in vergelding een' van zyne dienaars afzend om den eerften fteek met de fpade in de aarde te doen, dat zy voor eene groote zegening over hunnen aanftaanden oogst houden. Niemand van welk een' rang hy ook zy mag in het huis van den Chalome komen, of zelfs hetzelve genaaken onder de zwaarfte ftraffen, dan met zyne vergunning, of om eenige dringende noodzaaklykheid; omdat hy voorgeeft, dat hy daar het heilig vuur onderhoud, hetwelk^ hy onder hen tot een' zeer hoogen prys uitdeelt. Ook houd hy hier zyne fouvereine rechtbank, niet alleen over godsdienftige, maar ook over burgerlyke zaaken, ter bevordering van welke, hy een zeker getal ondergefchikte rechters benoemd, over welken hy de voorzitting heeft. . Dit geeft hem zulk eene onbepaalde magt en gezag, dat, wanneer hen een Landvoogd gezonden word, zy hem niet : lurven erkennen of gehoorzamen, zo hy niet alvoorens door den Chalome is goedgekeurd.- Om deeze rede moeen zy hem ten naauwkeurigfte ontzien, en zyne vriendchap door- magt van gefchenken koopen; ook moeten y wel zorg draagen van niets te doen in burgerlyke of n.krygszaaken buiten zyne goedkeuring, en zich niet ver-.  WESTLYK iSTHIOPlEN: Kongo. 173 verbeelden die te zullen verkrygën dan door giften; maar wanneer 'er eenmaal eene goede verftandhouding onder hen gevestigd is, worden zy wederzyds zulke fterke fteunen voor eikanderen, dat zy, ieder in zyne Landvoogdy, fchraapen en villen kunnen zonder tegenftand of gevaar; door welk middel het waereldlyk Opperhoofd meesttyds met woeker zichzelven betaalt voor de onmaatige afperfingen van den Chalome. (h) De eerbied, dien het volk aan deezen Opperpriester toedraagt, gaat zo verre, dat zy het voor eene doodlyke' en onvergeeflyke misdaad houden, eenige vleeschlyke ge ■ meenfchap te hebben met hunne vrouwen of bywyven,; zolang* als hy van zyne verblyfplaats afwezig is, het zydan om Itaats of om huislyke zaaken; van welk vertrek' hy hen altoos kennis geeft, zoals ook van zyne terug ■ komst. De inboorlingen, fchoon uit den aart zeer wel-: lustig, wachten zich echter zorgvuldig voor deeze misdaad, om zich niet afhanglyk te maaken van de willekeur van hunne wispeltuurige en wraakzuchtige vrouwen. Doch in weêrwil van deeze hunne voorzorg gebeurt het fomtyds, dat eene vrouw, die haaren man moede is, hem befchuldigt, dat hy zich, geduurende dien tyd, niet van h?.ar onthouden heeft, enkel om zich van hem te ontdoen, en een' ander te kunnen trouwen. Doch onder alle de grootfche verbeeldingen, welke dit arm verblind volk omtrent deezen hoofdbedrieger koestert, is 'er echter eene, welke niet zeer gunftig, en ook waarfchynlyk niet zeer aangenaam voor hem is; naamlykj, dat hy; volgens de waardigheid van zyn ampt geene natuurlyke dood mag fterven; dewyl, zo dit ooit aan een' van hen gebeurde, de waereld welhaast zou moeten vergaan. Om deeze noodlottige gebeurtenis te verhoeden, geeven zy, zohaast zy bemerken, dat zyn leven door ouderdom} of door ziekte Ch") Labat naar Cavazzi, pag. 156, & feqq. Y 3. xvni. BOtfK. IX. HOOFDS1Y . I. AFD. Groote 'erbied, iie aan tem beoomlvord ge{uurende\yne afvezig\eid.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AFD. Ver geeffche poogingen om ae af go dery uit te roojen. ,1 i ] I < e ] 2 a c 174 HISTORIE van ziekte in gevaar is, volmagt aan zyn' opvolger, om hem met zyne eigene hand ter dood te brengen, het zy dan, door hem de harfens in te flaan met een' kneppel, of, tG lem?r^n met een touw, waarna de word (?) m6t de6Ze waardiSheid bek]eed Of nu deeze opvolging erflyk, of by verkiezing is, vinden wy met aangetekend, maar wel, dat hy verfchei- ^eu ,°uePu Van mindere Priesters onder zich heeft, met het befchryven van welker rang en bediening wy de leezers niet zullen ophouden, dewyl zy niets anders zyn dan een hoop woekerzuchtige dwingelanden, en bedriegende landloopers even als hun Opperhoofd. Alle deeze bedenkingen, gevoegd by de verfoeijelyke plegtigheden, welke zy by hunnen godsdienst hebben ingevoerd, hebben de Koningen en Prinfen van Kongo jezield met den pryswaardigen yver om zulk een' doemwaardigen godsdienst uit te roojen in hunne landen, en 30k menigmaal de waereldlyke magt bevel gegeven om e zendelingen in dit godvruchtig werk by te ftaan; doch ie bovengemelde bedriegers hebben tot hier toe alle dee'f P°°g'*igen weeten te leur te Hellen; zohaast zy zagen, at zy gevaar liepen van door des Konings troepen op ie eene plaats wgefloten te worden, wisten zy hunne lanhangers over te haaien om met hen naar eene andere |laats te vluchten, of eene fchuilplaats te zoeken in onloordnngbaare bosfchen, en wildernisfen, of tusfchen mtoeganglyke bergen, daar zy meenden veilig te zyn, n buiten het bereik van het waereldlyk en van het geest,k zwaard; zodat deeze Vorften eindelyk genoodzaakt yn geweest van hun oogmerk af te zien, uit vrees van nders een gevaarlyken opftand te zullen verwekken oner een woest volk, dat van ouds verhard was in zyne UJ ld. ibid. pag. 160, & feqq.  WESTLYK 2ETHI0PIEN. Kongo. 375 afgodery, en onverzoenlyk vooringenomen tegen de Chris telyke leer. (£) Wat nu de eerfte vestiging van het Christelyk geloof in Kongo betreft; naardien deszelfs eerfte verkondigers, die door den Koning van Portugal derwaarts zyn gezonden geworden, priesters en monniken van de Roomfche kerk waren, moesten zy ook hunne bekeerlingen in de leer van deeze kerk onderwyzen, en gevolglyk wierd dezelve zo algemeen aangenomen, dat die de heerfchende godsdienst geworden is in alle de provinciën, die het Chris-, telyk geloof hebben aangenomen. Zo wy aan het grootst' gedeelte der fchryvers geloof moogen geeven, is het Christendom aldaar naderhand weder zodanig in verval geraakt, dat aan de meeste inwoonders van dit uitgeftrekt' Ryk weinig meer dan de bloote naam van Christenen kan, toegekend worden. Daar, van den eenen kant, fommi 1 gen geheel onkundig zyn in de grond/tellingen van den; Christelyken godsdienst, hebben anderen wederom zo weinig ontzag voor denzelven, dat zy geene zwaarigheid maaken een groot getal bywyven te Onderhouden, en weder anderen fchynen flechts ten halve bekeerd te zyn , dewyl zy, voor het uiterlyk, de Roomfche kerkplegtigheden waameemende, echter in het geheim zich overgeeven aan veelerhande heidenfche afgoderyën, bygeloovigheden, en zedeloosheden. Sommige fchryvers zeggen, dat de Portugeezen, die zich onder hen gevestigd hebben, niet weinig hebben toe-^j gebragt om hen te bevestigen in hunne oude bygeloovig-p heden, en hen te doen volharden in hunne booze zeden.z Zeer veele Zendelingen, niet alleen hier in Afrika, maar ook in Afia en Amerika, hebben opentlyk geklaagd over de kwaade indrukfelen, welken hun flecht voorbeeld aan de nieuwbekeerden gaf. Die van het Koningryk Kongo, zyn (£) Pigafetta, La Croix, Davity, Dapper, Cavazzi, Labat, enz. XVlfl. BOEK. JX HOOFDbT. [ J. AFD. BygeïoO' iigheid m on ieugden >an de reetien, iie tot ien Zhriste- 'yken Jods- iienst bekeerd :yn. Aange. loedtg d oor de ortugeeiO.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AFD. . I I I Greot verval ( van het ] Christendom al- ' daar. 1 t 1 i I 176 HISTORIE van zyn verpligt geweest ongeregeldheden, die zy niet beletten konden, door de vingeren te zien, en eenige artikelen af te ftaan om de overigen te behouden. Het is niet denklyk, dat de nieuwe Geestlyken, die uit de inboorlingen gekozen, en tot priesters gewyd zyn, minder inèhiklyk zullen zyn. Wat hiervan zy, dit is zeker, dat rien in dit land niets vind van die godsdienftige pracht sn ydelheid, welke in andere Roomfche landen gevonden worden; geene prachtige Cathedraal - kerken, geene Patriarchaaten, geene Aartsbisdommen, geene Bisdommen, Jeene ryke Abtdyën , of Kloosters. Wy vinden enkel gemeld van één' Bis'fchop in het gantfche Ryk, te weeten, die van St. Thomas, die altoos zyn verblyf houd op het Eiland Loando, en zeer zelden rondgaat om zyne gemeenten te bezoeken. De Jefuïten, die in andere lan'en zo talryk zyn, hebben hier niet meer dan ééne kerk, lie op hetzelfde eiland gelegen is. Zy zyn belast met le zorg der onderwyzing van de Christenen van Kongo ?n Angola, maar hun getal is veel te gering voor twee sulke uitgeftrekte Koningryken, (7) en het is niet te verwonderen, dat de inwoonders van deeze beide landen so dom zyn in de gronden van den Christelyken godslienst, naardien de heerschzucht en geldzucht van fommi»en hunner geestlyken niet alleen deszelfs voortgang, naar zelfs deszelfs ftandhouding belet hebben, (m) Of lit volgende geweten moet worden aan het verzuim der kerkvoogden of der Vorften, of aan eenig misnoegen, lat de laatften tegen de eerften hebben opgevat, weeten vy niet, maar wy vinden nergens gewag gemaakt van lenige univerfiteiten of kweekfchoolen, maar enkel van aagere kinderfchoolen , daar de kinderen hunnen katechisnus geleerd word door dezelfde priesters, die de mis doen. Ook (O jarric, L. 3, C, 4, & L. 5,, C. 43. («2) Linfchoten , iefchr. van Guinee, L, 2, C 5.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. i7? Ook vind men niets van groote kerkplegtigheden, of feesten onder hen, dan alleen die van eene waereldfche foort zyn, by welken het Hof en de voornaamfte Grooten van het Ryk in groote pracht in de kerk verfchynen om den dienst by te woonen. , De Roomscbgezinden in het Hertogdom Songo woraen gezegd veel beter Christenen te z/n dan de anderen; zy hebben een veel grooter getal kerken, en de dienst word ook in dezelve met veel meer plegtigheid verricht; ook zyn daar de geestlyken veel talryker, die meest allen inboorlingen zyn, en het volk is daar, voor het uitwendige zo godsdienftig, dat zy nooit buiten de deur komen dan behangen met paternosters, crucifixen, en reliquiën; en evenwel zyn zy niet geheel vry van hunne oude afgodery; want als de Heiligen, die zy aanroepen, aan hunne begeerte niet voldoen, dan vervoegen zy zich doorgaans tot hunne Futifo's, of oude Heidenfche Godheden. De Hertogen van deeze provincie vertoonen altoos eene groote pracht, wanneer zy naar de kerk gaan, en zyn verfierd met gouden hals- en armbanden , coraalfnoeren, en andere dergelyke fnuisteryën behalven hunne wapenen. Zy worden voorgegaan door trommels, waldhoorns, en andere muziekinftrumenten, en omringd door hunne lyfwachten met vliegende vaandels. Aan het hoofd van dezelve trekken doorgaans zes of zeven muskettiers, die van tyd tot tyd geduurende den optogt vuur geeven; en de trein word gefloten door eene groote menigte van dienaars en aanfchouwers. Deeze Prinfen hebben zich , even als die van Bamba, en Pernba, fteeds beroemd gemaakt door hunnen yver voor het Christelyk geloof, en zyn altoos zeer oplettende geweest, dat hunne onderdaanen niet befmet wierden door de afgodery der heidenfche Gangas, of priesters van welken wy hiervoor gefproken hebben ; en wanneer een van deezen op hun grondgebied gevat word, kan hy verzekerd zyn van zodanig Hedund.Hist.XV.D.I.St. Z ont- XVIII. boek. ix. HOOFDST. 11. AFD. Dit word beter on» derhoit' , den in het Hertogdom iongo, :n in Samba en 3emba.  XVIII. BOEK. ÏX. HOOFDST. ii. AFD. De rege er ingsform van Kongo is voljlrekt eenhoofdig. Mllen de landen behoor en aan den Koning. De fchati'ing, wel. ke daarvoor betaaldword. Dezelve is oorzaakvan onmenschlyke afgerfmgen 17S HISTORIE va» onthaald te zullen worden, dat hem de lust vergaat om een tweede bezoek te komen geeven. (n) De regeeringsform van dit land is eenhoofdig, en zo willekeurig als 'er eene in gantsch Afrika gevonden word. De Koning alleen is eigenaar van allen de landen van. zyn Ryk, en deezen verhuurd, of verpacht hy, naar zyn goedvinden, aan deeze of geene onderdaanen, onder voorwaarde van eene zekere jaarjykfche fchatting, en eenige heerendienften. De Prinfen van den bloede zeiven zyn aan deeze wet onderworpen; zodat 'er niemand, van welken rang of ftaat hy ook zy, gevonden word, die aan zyne erfgenaamen één voet land kan nalaaten; en, wanneer deeze bezitters fterven, vervallen die landen weder aan de kroon, in hoeveel onderdeden die ook onder mindere huurders verdeeld zyn; en dus hangt het enkel van den regeerenden Vorst af, of deezen de landen zullen blyven behouden, dan of die in andere handen zullen overgaan. De Portugeezen echter hebben, zedert dat zy zich hier hebben, nedergezet, de Koningen overgehaald om de erfgenaamen, of opvolgers in het bezit te laaten van zodanige landen, om de verwarring, en de onlusten, welke menigmaal uit die vervreemding ontftonden, voor te komen, en om tevens de huurders van deeze landen aan te fpooren tot eene meer gewillige en prompte betaaling dan te vooren. Deeze fchatting, die verknocht wierd aan de vergunning van deeze landen, niet alleen aan de Landvoogden van de bovengemelde zes hoofdprovinciën, maar ook aan verfcheiden andere Graaven, Marquifen, en Edelen, moet aan het Hof gebragt worden, voor het minst eenmaal in de drie jaaren; al hetwelk, gevoegd by de heerschzucht en geldzuchtigheid van deeze opperfte Landvoogden, te weeg brengt, dat het volk op eene elendige wys word uitgekleed, en zy het C«) Dapper, Labat naar Cavazzi, L, 1, C. 14» P< 238, & feqg*  WESTLYK &THIOPIEN. Kongo. j79 het riet alleen berooven van alles, dat zy nog bezitten, maar zelfs die elendigen, mannen, vrouwen, en kinderen, zonder eenige barmhartigheid voor flaaven verkoopen. Doch het verfchriklykst van dit alles is nog, dat deeze drukkende afperfingen, dikwyls uitloopen op een' opftand, en zelfs fomtyds op een openbaaren afval; niet van den kant van het volk, dat, hoe elendig deszelfs toeftand ook mooge zyn, zelden meer dan bloot lydelyk kan zyn; maar van den kant van deszelfs geweldenaars, die door den tyd zo ryk en magtig worden, dat zy niet alleen verzuimen, maar zelfs opentlyk weigeren de bepaalde fchatting te betaalen; en wanneer het Hof hen deswegens boden zend, worden die niet zelden opzetlyk van den rechten weg afgeleid, en op de grenzen vermoord, of anders in den kerker gezet, om daar van honger en dorst te fterven, voornaamlyk, wanneer deeze Landvoogden ver afgelegen zyn van de Hoofdftad. Zelfs gaan zy menigmaal verbindtenisfen aan met andere afgevallen landen,^ en doen bun best om de nabuurige Landvoogden in het^ oproer te doen deelen; en, wanneer deeze zulks weigeren, plunderen en verwoesten zy hunne landen, (o) Pigafetta. en andere fchryvers in navolging van hem, zeggen, dat de kroon van Kongo erflyk is, en dat de"; yrouwen alleen van de opvolging zyn uitgefloten; maar^, onze Zendeling, die veel beter onderricht was nopens^ de ftaatkundige inftelüngen van dit Ryk, verzekert ons, dat dit flechts vooreen gedeelte waar is, en, dat dezelve, behalven deeze erfopvolging ook verkieslyk is; echter met dit beding, dat allen, die daarnaar ftaan, van koninglyken bloede moeten zyn. Doch nadere en verdere takken, manlyke en vrouwlyke linie, afftammelingen van echte vrouwen, of van bywyven, dit alles is onverfchil- %» CO Labat naar Cavazzi, L. 2 , Go. pag. 3 300 & feqq. Pigafetta, Dapper, enz. Z 2 XVIII, BOEK. ix. HOOFDST. [1. ATD. Op/lan'en, en fvalliu. en'. In hoe'rre de roon ■rkies•xar is.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AFD, Hoe deeze ver. kiezing doorgaansgefchied. IVie daarby de voorzittinghebben. Hoe, et. door wiet. de nieuwe Koning uitgeroepen en gekroonc word. 1S0 HISTORIE van lig, dewyl zy een' bastaard zowel bevoegd oordeelen om den throon te beklimmen als een wettige zoon. Zodat, by het overlyden van een' Vorst, zich doorgaans eene geheele menigte van mededingers opdoet, fchoon de keus meesttyds valt op dengeenen, die de fraaifte hofftoet, of anders, die de meeste vrienden, en de meeste legermagt medevoert, mits dat hy een Roomschgezind Christen zy; want zedert, dat de Koningen van dit Ryk het Christen geloof hebben aangenomen, mag niemand dan een Christen eenige aanfpraak op de kroon maaken. De drie hoogfte Amptenaars, die by de verkiezing voorzitten, en volftrekt daarby tegenwoordig moeten weezen, zyn, de Mani Elefunda, de Mani Batta, en de Hertog of Landvoogd van Songo. Wanneer deezen begrypen, dat de twist tusfchen de mededingers welligt tot eene gevaarlyke hoogte zou kunnen komen, dan raaden zy hen, dat zy zich tot den Bisfchop zullen begeeven, of, in zyne afwezigheid, by zyn' Vikaris, en daar in zyne tegenwoordigheid hun gefchil beflecbten. Zohaast men" het nu eens geworden is nopens een' opvolger, worden allen de Grooten van het Ryk gedagvaard om te verfchynen op een groot plein naby de hoofdftad San Salvador, vanwaar zy in ftaat fie gaan naar de Cathedraale kerk, 'weleer een prachtig gebouw, door de Portugeezen gefticht, doch naderhand door den alvernielenden tyd tot verval gebragt, en tot eene algemeene wandelzaal gemaakt. By deeze gelegenheid word 'er een altaar in dezelve opgericht, prachtiglyk bekleed en verfierd, aan welks eene zyde een ftaatelyke throon geplaatst is, waarop de Bisfchop, of zyn Vikaris gezeten is, en aan de andere zyde is een ftoel van ftaat voor de Mani Elefunda, die door de mededingers tot de kroon omringd word, welken nog niet weeten op wien de verkiezing gevallen is, maar met ongeduld wachten om denzelven te hooren noemen. De Mani gaat, éér hy denzelven noemt, naar den al-  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongt. 181 altaar, en doet daar zyn gebed; vandaar naar zyn' zetel terugkeerende, houd hy eene lange en beftudeerde redenvoering over de pligten van een' Vorst, en over de veelvuldige zorgen en moeijelykheden, die met de Koninglyke waardigheid gepaard gaan; dit gedaan zynde verklaart hy aan de vergadering, dat hy en de overige verkiezers, na de verdienften van allen de vorstlyke mededingers behoorlyk en onpartydiglyk overwogen te hebben, den Prins .... tot de Opperheerfchappy hebben verkozen. Dit gezegd hebbende treed hy toe, vat den nieuwen Vorst by de hand, en geleid hem naar den Bisfchop, voor wien hy nederknielt. Terwyl de Koning dus geknield legt geeft de Bisfchop hem eene korte doch krachtige vermaaning wegens zyne pligten, en fpoort hem voornaamlvk aan om te toonen, dat hy een ftandvastig en yverig voorftander van de Christelyke leer is, en een gehoorzaame zoon van de H. kerk. Vervolgens word hem den gewoonlyken eed afgenomen, dien hy overluid uitfpreekt; daarna geleid de Bisfchop hem by de hand naar den throon, die voor hem opgericht is, geeft hem den fcepter in de hand, en zet hem de kroon op het hoofd; waarop de geheele vergadering hem te voet valt, en hem met groote toejuichingen erketó voor haaren Koning, onder het fpeelen van het krygsmuziek, en het afvuuren van de geheele artillerie. De nieuwe Koning neemt, na het voleindigen van deeze plegtigheid, den naam aan van Alphonfo, naar den eerften Christen Koning, die by den doop deezen naam aannam , gelyk wy ter behoorlyke plaats nader zullen aanwyzen. ( p ) Twee groote en plegtige voorrechten zyn gevolgen van deeze krooning. Het eerfte en gewigtigfte is het zegenen van het volk by zekere gelegenheden, en het tweede is, het uitgeeven der leenen, en voornaamfte ampten in (/>) Labat naar Cavazzi, L, 2, C. 10, en anderen, Z 3 xvur. boek. IX. HOOFDST. [I. AFD. Hoe hy (foor het volk erkend word. Twee groote plegtigheden.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. If. AFD. Het zegenen van het volk doar den Koning. Zyne Jlaatkun-1 de in fc huidige' perfoonen' daarvan ( uit te \ fluiten, y i i i ] 1 I- v c 2 d 182 HISTORIE van in alle zyne heerfchappyën. De eerfte plegtigheid doet eene verbaazende menigte van menfchen van alle kanten byeen komen, dewyl zy zulk een' hoogen prys ftellen op deezen zegen, dat zy zich voorzeker verdoemd zouden achten zo zy dien eenmaal moedwilliglyk verzuimden. Op den daartoe geftelden dag verfchynt de Vorst in de uiterfte pracht, omringd van zyne lyfwachten, en een' talryken hofftoet, benevens allen de Landvoogden en Grooten van het Ryk, allen kostbaar gekleed, en met een prachtig gevolg. De plegtigheid word verricht in eene ruime vlakte, groot genoeg om de ontelbaare memgte te bevatten, welke daar naartoe vloeit; op zekere verhevene plaats in dezelve is een prachtige throon of :anapé opgericht, van welken hy zyne onderdaanen kan sien en van hen gezien worden, en vanwaar hy allen zyne staatsdienaars en Grooten kan onderkennen, die nader by af verder van den throon zyn, naarmaate van hunnen rang. Wanneer eenigen van hen zich zyne ongenade op len hals hebben gehaald door pligtverzuim, of eenige anlere misdaad, en dien hy, of om de verafgelegenheid van iet Hof, of om hunne al te groote magt niet heeft kunnen >f durven ftraffen, deezw doet hy thans uit zyne tegenvoordigheid verbannen ris booswichten zynen zegen onvaardig. De enkele fchande van dus verftoten te worden 3 onder de Grooten genoeg om als de grootfte ramp aam emerkt te worden; maar dit is het niet alleen; het geneen, als om ftryd yverende om zynen yver voor den iomng te laaten blyken, flaat de geweldige hand aan de chuldig verklaarde perfoonen, fleept hen weg zonder barmartigheid of befcheidenheid, fcheurt hen de kleederen an het lyf, en doen hen zoveel ftnaadheden en mishanehngen aan, dat veelen van hen het leven verliezen eer y uit den hoop kunnen komen. Door deeze list ontocn die Vorften zich menigmaal van zodanige Hechte Staats-  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 183 Staatsdienaars, welker ftraf zy op geene andere wys zouden hebben durven onderneemen, zonder gevaar te loopen van hun gezag veracht, en befpot te zien. Zo haast deeze fchuldigen weggevoerd zyn, wend de Koning zich tot de overige vergadering, vermaant haar om in haare getrouwheid tot hem te volharden, en verzekert haar van zyne gunst en befcherming; dan van zyn' throon opftaande, terwyl al het volk zich ter aarde werpt geeft hy het zynen zegen, door zyne armen over hetzelve uit te breiden; voor welken zy, van hunnen kant, hunne dankbaarheid en blydfchap betuigen door luide toejuichingen, en de geheele plegtigheid word befloten door het geluid van veelerhande muziekinftrumenten , en het afvuuren van groot en klein geweer. Zy, die de onge* nade overleeven van deel in de zegening te hebben, worden met afgryzen en verachting aangezien, en voor verbannen menfchen gehouden, ten zy zy door goede vrienden, gefchenken, of een onderdaanig gedrag weder in de gunst van den Vorst kunnen komen. (#) De tweede plegtigheid word gevierd met genoegzaam dezelfde pracht, ftaatfie , en grootheid, en toont tevem de diepe onderwerping, welke het volk aan zyne Koningen betoont. Hy verfchynt op den bepaalden dag in vollen luister op den throon, terwyl allen degeenen, die zich tot de openftaande ampten, leenen, of inhuldigingen aanbieden, voor hem ter aarde gebukt leggen, omringd door eene menigte van aanfchouwers in dezelfde geftalte, Nadat het gefchut ten derden maal gelost is, worden zy, een voor een tot den throon geleid, verzeld door aHen hunne bloedverwanten en vrienden, op het prachtigst uitgedoscht. Hier ontfangen zy, voor den laagften trap van den throon geknield, den giftbrief uit handen van een' der eerfte Staatsdienaars, en nadat zy dien met de diep- Cf) Labat git Cavazzi, L. a, C, io, p. 327 & feqq. enz. XVIII. boek IX. HOOFDST. [I. AFD. Zyne wyze van de cveri' gen te zegenen. Tweede plegtigheid van het fchenken van leengoederen , ampten, enz.  XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. li. AFD. Slaaffche onder werping der onderdaanen. i • i ! ] ] J ] i t«4 HISTORIE van diepfte onderwerping hebben aangenomen, ftelt de Ko. ning haar in eene geregelde aanfpraak de grootheid voor van de gunst, welke by hen bewyst, de voorwaarden, op welke hy hen dit fchenkt, en de dienften, die hy daarvoor van hen verwacht, welke voorwaarden zy onder eede belooven naar te komen; dan worden hen de eertekenen van hunne nieuwe waardigheid op dezelfde wyze overgegeven, beftaande in eene witte bonet, minder of meerder kostbaar, naarmaate van de waardigheid, waartoe zy ^verheven zyn, een' fabel, een' ftandaard van eer, een' ftoel van ftaat, en een tapyt. De geheele plegtigheid eindigt met te voet vallen, in de handen klappen, en andere flaaffche gebaaren van den aangeftelden perfbon, en met dankzeggingen en luide toejuichingen van syne vrienden, die des Konings gunst hemelhoog verheffen. Z oh aast alles afgedaan is, ftaat de Koning op, en le plegtigheid eindigt gelyk die begonnen is, met luidruchtig gejuich van de zaamgevloeide menigte, en het geklank der musketten en muziek - inftrumenten , onder hetwelk de Koning naar zyn Paleis terug gevoerd word. Voordeezen was het een gebruik aan het Hof van Kongo, dat de verzoeker van eenig ampt of leen, al was hy ook ïen Graaf, Hertog, of Prins van den bloede, den throon riaderde, niet alleen in de bovengemelde kruipende en ïneekende geftalte, maar daarenboven het hoofd en den ials tot over de fchouders gedekt met een' groven fluijer, geheel beftrooid met ftof en drek, ten teken van de alerdiepfte vernedering; doch dit laatst bewys van trots, ïeid is nu geheel afgefchaft, waarfchynlyk zedert dat deeze Vorften het Christelyk geloof hebben aangenomen; ofchoon onder de overige eerbewyzingen, welke zy zich nog aaten aandoen, veele zo verre gaan, dat zy weinig verfcbilen met die, welke zy aan het Opperwezen betoonen O) Hoe Cr) Labat uit Cavazzi, L. i,C, 10, p. 322, en anderen bovengen}.  WESTLYK JETHIOPIEN. Kongo. 185 Hoe groot nu ook de pracht en ftaatfie deezer Koningen tegenwoordig moogen zyn, vinden wy echter niets van dit alles van hen aangetekend vóór de aankomst der Portugeexi n, welken zy in den beginne zochten na te volgen, en naderhand te overtreffen in rykheid van kleeding, grootheid en pracht van gevolg en hofftoet, en kostbaarheid van huisraad. Hunne kleeding was voordeezen niets meer dan eene fyner foort van ftof, welke zy weefden van de beste bast van den Aliconda, waarmede zy zich het onderlyf bedekten, en vervolgens omgordden met een' gordel van dezelfde ftof, doch kunftiger geweven; ook fchepten zy vermaak in vellen van jonge tygers, civetkatten, zabels, of marters daarover te hangen, die zich tot over de kniën toe uitftrekten. Op hun bloot lyf droegen zy een incutto, of hemdrok, van de fynfte palmbast geweven, op de wyze van een net, en rondom den onderrand fraai verfierd met franje van allerhande kleuren; deeze wierden aan de rechterzyde tot boven den fchouder opgefchort, om meer ruimte aan dien arm te geeven; en op de plaats, daar de zaamenhecbting was, hing de ftaart van een' zebra, en over de incutto een kap, die hals en fchouders bedekte. Op hunne hoofden droegen zy niets anders dan vierkante roode, of geele mutfen, die meer om de pracht dan om de nuttigheid gedragen wierden. Ook droegen zy eene foort van voetzooien of kleine pantoffels aan de voeten, waarvan de zool van palmhout gemaakt was; en zelfs deezen te draagen wierd fleehts aan weinige Grooten van den eerften rang vergund, terwyl de anderen van minder aanzien in het algemeen verpligt waren om blootsvoets te gaan. (O Nadat zy echter meer omgang met de Portugeezen gekregen hadden, wierden de Koning en zyne Grooten1 zodanig ingenomen met hunne veröerfelen, en de kost^ baar-'. CO Lopez, Pigafetta, L. 2 , c. 7, Davity, Dapper, Labat, enz., Hedend.Hist.XV.D.I.St. Aa XVIII. boek. ix. HOOFDST. ii. AFD. Zy hebben hunne pronkzuchtmeest mtleend van de Portugee. zen. Hunne kleeding 'óór derzelver?ankomst. Groote 'erande. •ing in iezelve ■edert Hen tyd.  XVIIL boek. ix. HOOFDST. I{. AFD. Keurige tafel van den Koning. Hy eet altoos alleen. Prachti ge throon \ms Hl STOR1E' v an- baarheid en bevalligheid van hunne kleeding, dat zy zich als om ftryd beyverden om hen daarin na te volgen. Welhaast wierden korte manteltjes) roodfcharlaken kafakken, groote hoeden, en lange degens de gewoone dragt van het Hof en den Adel van Kongo; kostbaare lakenen,. zyden ftoffen, fluweel, gouden en zilveren omboordfels, nestels, franje, en andere uiterlyke verfierfelen wierden de onderfcheidende kenmerken van de Grooten en Ryken. Binnen korten tyd wierd des Konings Hof, Hofhouding, tafel, huisraad, en gevolg geregeld naar de Portugeefche wys; en, zo 'er al eenig onderfcheid tusfchen beiden was, beftond het hierin, dat de nieuwlings bekeerde Vorst zyn' Europeaanfchen bondgenoot in uiterlyke pracht en grootheid zocht te overtreffen. Zyne tafel is voorzien van de uitgezoebtfte fpyzen, en zyne fchenktafel met de keurigfte en fynfte wynen en liqueuren-, en hy heeft proevers voor alles dat hy eet of drinkt; zyn bufet en féhenktafel zyn voorzien van het kostbaarst goud en zilverwerk, en andere kostbaarheden, die enkel tot zynen dienst gefchikt zyn, dewyl hy altoos alleen eet, en aan niemand, zelfs niet aan Prinfen van den bloede, vergunt met hem aan te zitten, maar alleen rondom hem te ftaan; en dk voorregt genieten maar alleen de gemelde Prinfen, en zyne voornaamfte Staatsdienaars, met dit onderfcheid echter, dat de eerstgemelden met gedekten hoofde, en de anderen blootshoofds ftaan. De throon van ftaat, ,van welken hy twee- of driemaal ter week opentlyk gehoor verleent, is niet minder prachtig en kostbaar, het voetftuk van denzelven * dat uit drie trappen beftaat, is bedekt met kostbaare Indiaanfche tapyten, en de ftoel van ftaat, die daarop ftaat, en op welken de Vorst gezeten is, gelyk ook de fchryftafel, die voor hem ftaat, zyn bekleed met fcharlakenrood fluweel, en met gouden knoppen en nagels verfierd; wanneer hy daarop zit als rechter, om pleitgedingen te hooren, of verzoeken aan te>  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 187 te neemen, mag niemand tegen hem fpreeken dan zyne Ryksgrooten en Edelen. Hy verfchynt zelden in het openbaar, dan alleen by de bovengemelde gelegenheden, en dan word hy altoos verzeld door eene talryke lyfwacht, beftaande uit Anzichi, (C) en andere nabuurige volken, in welken hy groot vertrouwen ftelt. Deezen zyn gewapend, fommigen , (C) De Anzichi is een woest volk, geTegen aan de noord-; lvke grenzen van het Koningryk Loango, en de rivier Bancaro, hiervoor befchreven, affchuwelyk om het menfchenè'eten, en het te koop veilen van menfchenvleesch in hunne nachtwinkels. Anderzins is het een dapper en ftrydbaar volk, en zulke vaardige boogfchutters, dat, zo wy onzen fchryver moogen gelooven, zy 28 of 30 pylen in de eene hand vatten, en die ale achtereen afgefchoten he ben , eer de eerfte den grond geraakt heeft. Maar het pryswaardigfte in deeze woeste natie is de getrouwheid, die by hen zelfs zoverre gaat, dat zy ten bewyze daarvan hun leven opofferen voor hunne Vorften, of derzelver vrienden en bondgenooten. Hun Koning is ook Koning van Mi co co, en houd zyn verblyf te Monzol', de Hoofdftad van het Koningryk Anzico. Wy weeten weinig meer van dit wyduitgeftrekt land, dan alleen dat daar veel kopermynen gevonden worden , en eene groote menigte van fandehout, zo rood als grys; welk laatfte zy chiconga noemen, en meest geacht word om deszelfs geneezende kracht. Hun handel met de Kongoëezen beftaat voornaamlyk in flaaven, zo uit hun eigen land, als uit het Koningryk Mujak- waaraan zy ten zuiden grenzen, vervolgens in linnen en woilen ftoffen, olifantstanden , en hei voorgemeld landelhout, waarvoor zy wederom inruilen zout, twee foorten van zeehoorns, genoemd Limache, of zeeflïKken, die by hen als geld worden uitgegeven , en ook a's verfierfelen worden gedragen; ook koopen zy fluweel, zyde, linnen, fpiegels, en andere Europifche waaren, die door de Portugeezen hier worden aangebragt. De manlyke kinderen onder hen worden befneden, maar of dit uit eene foort van godsdienftigheid, of uit anoere redenen voortfpruit, is volftrekt onbekend. Voor al het overige zyn zy afgodendienaars; en zo ontmsnscht, dat, zo onze fchryvers waarheid fpreeken, zy "iet alleen het vleesch van hunne vyanden, maat zelfs van hunne vrienden en bloedverwanten eeten. Aa ! XVIII. boek. IX. HOOFDST. I. AFD. Lvf- vachten 'eftaan lit An:ichi.  XVIII. boek. ix. HOOFDST. VI. AFD. Muzikanten* DeRid ders van het H. Kruis. Zyn . Hofftoet, wanneer hy ter ntisfe gaat. De eeriewy zingen , wel ke hem daar be. toond vorden. r8fr HISTORIE va» gen met fhaphaanen, en anderen met werpfpiefen-, of beogenen pylen; doch zy trekken voor hem' uit zonder eenige geregelde order. Zy worden gevolgd door de muzikanten, die op allerhande krygsmuziekinftrumenten fpee. len, welker geluid wel twee uuren verre kan gehoord worden, volgens het zeggen van Lopez, (?) en dient om zyne aannadering bekend te maaken. Na deezen volgen de Amptenaars van het Hof, benevens de Ridders van het Heilig Kruis, eene order ingefteld door den eerften Christen Koning van Kongo, en welke van dien tyd af tot heden toe in groot aanzien geweest is. Daarop volgt de Koning zelf, voorgegaan door twee jonge Edellieden van den eerften rang, waarvan de een het koning, lyk fchild draagt, dat met een tygersvel bekleed is, benevens het zwaard van ftaat, dat met veele edele fteenen is verfierd, en de ander houd de ryksftaf, die met rood fluweel omkleed , en aan de beide einden met zwaare zilveren knoppen verfierd is. Aan elke zyde van den Koning ryd een Hofbediende, die door een' waaijer van paardeftaarten de lucht voor hem verkoelt, en achter hem ryd een derde, die hem een' zonnefcherm boven het hoofd houd, gemaakt van rood zyden damast met gouden franjen en kostelyk. geborduurd. Hy. gaat genoegzaam met denzelfden Hofiïoet ter kerk om de mis te hooren, en wanneer hy voor de kerkdeur afftygt word hy door twee ceremoniemeesters naar zyne eigene plaats geleid, daar een ftoel, doch zonder armen, voor hem geplaatst is, om, wanneer hy het goedvind, te kunnen gaan zitten, benevens eenige fluweelen, of zyd - damasten kusfens om op te knielen. Zohaast hy op zyne plaats gekomen is word hem eene arandende waschkaars in de hand gegeven, welke hy door jyii' eerften Lyfjonker zo lang laat vasthouden, tot dat het Evan» CO Pigafetta, L, 2, C. j;  WEST LYK iETHIOPIEN. Kongt. 1S9 Evangelie gelezen word, dan neemt hy die van hem over, en houd die zolang tot het geëindigd is, waarna de priester hem hetzelve toereikt om te kusfen. Wanneer de offering begint, nadert hy den altaar, daar de priester hem de gewyde patcm overgeeft om te kusfen; vervolgens doet hy zyne offerhande, en keert naar zyne plaats terug. Hy neemt de brandende waschkaars wederom over by het opheffen van de Hostie, en blyft op de kniën leggen tot het einde van de mis; terwyl intusfchen de muziek blyft aanhouden, en de gewoone lofzangen gezongen worden; wanneer de dienst geëindigd is, zet de Koning zich neder om de eerbewyzingen van zyn hofgezin te ontfangen, en hen in wedervergelding zyn' zegen te geeven, en ter handkus toe te laaten, dat voor eene byzondere gunst gehouden word; en wanneer de kerkdienst geëindigd is keert de Koning met dezelfde ftaatfie naar zyn paleis terug, (uj De Hofftoet van den Koning is zeer talryk en prachtig, te meer dewyl dezelve niet alleen beftaat uit zyne Hovelingen, maar daarenboven uit de bezitters der lee-' nen, en voornaamfte landvoogdyën van het Ryk; welker opperhoofden, zo menigmaal zy rekening komen doen, of fchatting betaalen, altoos ten hove komen met een talryk en prachtig gevolg; hierby komt nog het groot getal Veldheeren en andere Legerhoofden, die allen verpligt zyn daar hun verblyf te houden, of derwaarts op te komen, om verflag te doen van den uitflag van hunne krygsbedryven, en van den ftaat der troepen, die onder hun bevel ftaan. Behalven deezen heeft hy nog zyne verhoorders, zyne rechters in verfcheidene rechtbanken, zyne raadsheeren , en zyne geheimfchryvers; welker aller bezigheden fchielyk worden afgedaan, doordien hier alles mon- (») Cavazzi by Labat, L. 2, C. 10, pag. 336, & feqq,, en' anderen. Aa 3 XVIII. boek. IX. rlOOFDST. I. AFD, Zyn tal■yke Hof1$et. Zyne dmpte. iaaren>  ïoo HISTORIE v j^-n XVIII. boek. ix. hoofdst. II. af o. Slaaf feite Jlaat der Hovelin ■ gen. Het Ko. ninglyk Paleis. Het Serrail. mondeling en kortelyk word voorgefteld ; echter zyn deeze ampten aars verpligt zeer dikwyls voor hem te verfchynen uit hoofde der veelvuldige rechtszaaken; want, naardien hier weinig lieden leezen of fchryven kunnen, kan des Konings vonnis of bevel niet wel anders aan de verafgelegene rechtvorderaars worden overgebragt dan door een mondlyk verflag van lieden van een bekend karakter, gefterkt door eene ontwyfelbaare blyk van echtheid, dat de boodfchap, welke zy medebrengen, inderdaad de wil des Konings is. Deeze groote Amptenaaren zyn, in weerwil van hunne verwaande eertitels, ingebeeld gezag, en uiterlyke grootheid, inderdaad niet minder flaaven dan degeenen, over welken zy den meester fpeelen, en leeven in gefta. dige ongerustheid, en vrees voor eenig blykbaar teken van 's Konings ongenade. Het koninglyk Paleis, benevens deszelfs vertrekken, is ruim, grootsch, en gemaklyk; het is door de Portugeezen in den Europifchen fmaak gebouwd, tot hun eigen gebruik binnen de ringmuur van het kasteel; doch na hunne verbanning is hetzelve het verblyf der Koningen van Kongo geworden ; doch zy hebben de grootsheid van het Paleis geheel niet in ftand gehouden, noch ook de fraaiheid van eenige ftaatelyke kerken, die de Portugeezen in den omtrek van het kasteel gebouwd hadden.; eene van welke thans niets meer over heeft dan de bloote muuren; waarin thans barakken gemaakt zyn voor de lyf. wachten Wat des Konings ferrail betreft, (want, fchoon hy maar ééne vrouw mag trouwen, houd hy echter zoveel bywyven als hy goedvind) dit is veeleer eene gevangenis dan een paleis, waarin de vrouwen, welke eens daarin komen , voor haaren gantfehen leeftyd op» gefloten blyven. Haare wooningen zyn omringd met nooge fterke muuren, of met digtgeplante hooge doornbaag'en, die zo digt en hoog zyn, dat geen mensch door of  WEST LYK /ZTÏ1I0PIEN. Kongo. 191 of over dezelve kan komen; het opzicht en beftuur over dit vrouwenbuis word doorgaans opgedraagen aan een' der Edelen, die byzonder in gumt en achting, by den Koning is. De Prinfes, welke wettiglyk met den Koning getrouwd is, word genoemd Manimombanda , of meestresfe der vrouwen, omdat zy het oppergezag heeft over alle de' vrouwen van het ferrail. Vóór het voltrekken van het^ huwlyk doet de Koning door het geheel Ryk eene fchat-' ting ophaalen, die aan de jonge bruid als eene rente of erfgoed word gefchonken, en deeze fchatting noemen zy pintelfo. Zöhaast de huwlyksplegtigheid geëindigd is, word zy naar haar verblyf in het koninglyk paleis geleid, met alle de jonge juffers, die beftemd zyn om haar op te wachten; hier brengen zy het grootst gedeelte van haaren tyd door met kinderachtige vermaaken; en zyn, volgens het zeggen van fommige fchryvers, elkander behulpzaam in haare minnaryen. (x) De Koningin vergunt haare ftaatfjufFers des nachts haar verbhf te verlaaten;; terwyl deeze, ter wedervergelding, de oogen fluiten voor haare buitenfpoorigheden, en voor de ftoutmoedige min-, naars, die hun leven willen waagen over de hooge muu-, ren, of doornhsagen, en met gevaar vin eene gewisfeen verfchriklyke dood, wanneer zy betrapt worden , of J fchoon zy ook de Grootften van het Ryk, ja zelfs Pertugeezen waren. Wat de Koning betreft, deeze heeft niet alleen vryën toegang tot haar, wanneer het hem behaagt, maar hy maakt ook geene zwaarigheid om met deeze juffers dezelfde vryheden te gebruiken als met zyne bywyven, in weerwil van alle de vermaaningen van zyn' biechtvader, en de yverigfte zendelingen. Deeze verregaande gemeenzaamheid des Konings met de Hofjuffers is-veeltyds oorzaak van de ongetrouwheid der Koningin, te (*>'Cm zzi , Dapper, Davity, enz, xvin. BOEK. wc. HOOFDST. II. AFD. De K9 ■ tingin en \aare "daatuffers. • IVederi ■.ydfche mtroüw,' Los ba figheid ier ïtaat. uffersJ  XVIII. boek. IX. HOOFDSTII. AFD. Van •waar de inkom Jlen voor naam lyk ontjlaan. De Koning is alleen eigenaar van alle de fchulpmunt.TVaarom de gouden zilver mynen verwaarloosdworden. 19* HISTORIE van te meer, dewyl 'er geen onderfcheid word gemaakt tusfchen de kinderen van haar en die der bywyven. De inkomften van de kroon beftaan voornaamlyk in de fchattingen, die opgebragt worden door de cynsbaare Vorften, zoals die van Loango, Angola, en andere mindere landfchappen , welke de Mani's, of Landvoogden der zes hoofiprovinciën, den Koning moeten doen toekomen. Ook zyn 'er fommigen die den Koning eene foort van vry willige gift aanbieden, de een in graanen, de ander in vee, wyn, palm-olie, en dergelyke dingen, als eene erkentlykheid voor de landen, die zy van hem ter leen houden; deeze worden hem gemeenlyk gebragt op den feestdag van St. Jacob, als wanneer hy verpligt is hen een' prachtigen maaltyd te geeven, die, naar het zeggen van fommige fchryvers, wel tagtig van het honderd der geheele waarde van hunne gefchenken kost (3 ) Hy is daarenboven alleen eigenaar van alle de znnbis, of zeefchulpjes, die in zyn Ryk en in de nabuurige landen voor gangbaare munt doorgaan, en voor welken hy, in verwisfeling,.flaaven, olifantstanden, fandelhout, geweven ftoffen, vee, gierst, en andere geryflykheden ontvangt. Deeze tak van inkomst word zo gewigtig gerekend, dat de Koning dien boven zyne goud en zilvermynen acht, welke hy laat verwaarloozen, of misfchien als een' voorraad bewaart, om dat die meer wezentlyke waarde bevatten. Ook brengen het vernieuwen der leenverheffingen, de boeten, en de verbeurtverklaaringen, hem eene groote fom gelds op; hierby zou men nog kunnen voegen de belastingen, die hy zyn volk kan opleggen, zo likwyls hem zulks goeddunkt; fchoon hy zelden zyne :oevlucht neemt tot dit middel, dan by de hoogfte noodwaklykbeid, dewyl zyne onderdaanen zo arm zyn, dat aunne armoede hen ligt tot een' wanhoopigen opftand zou 00 Dapper, Befchr. v. Afrika, Art, Kongo.  WESTLYK &THIOPIEN. Kongo. m zon kunnen aanfpooren, wanneer de buitengewoone belastingen ai te menigvuldig wierden. De legermagt van den Koning is noch talryk, noch wel geoefend, en nog flegter gewapend en gekleed. Na het fluiten van den vreede met de Portugeezen, by wel ken deezen zich verbonden om den Koning van Kongo te befchermen tegen zyne vyanden, raadden zy. hem, dat hy fterkten zou oprechten in verfcheiden gedeelten van zyn Koningryk, en voornaamlyk op de zeekusten, zoals op de Eilanden Chdndmgas, en op het vast land •te Maopanga, Ambacca, Masfangano, en eenige andere' gewesten van zyne grenzen; en deeze fterkten te bezetten gedeeltlyk met Portugeezen, en gedeeltlyk met inlanders; die door de eerstgemelden zouden geoefend worden. Doch, of men met de overige troepen denzelfden weg heeft ingeflagen, is ons onbekend; dit is intusfchen zeker, dat zy tot hunne oude gewoonten zyn wederge 1 keerd, fchoon zy verpligt zyn op hunne bepaalde mon ' fteringen te verfchynen, daar zy gewoonlyk in den wa 1 penhandel geoefend worden; doch in de plaats van het gebruik der aanvallende wapenen te leeren, worden zy voornaamlyk onderwezen in de kunst om hunne lichaamen, die van de heupen af opwaarts naakt zyn, met hunne fchilden te bedekken; welken zy zo behendig wee ^ ten te befluuren, dat zy meest alle de pylen en werp. fpiefen van hunne vyanden daarop doen affluiten. Met één woord, hun krygsvolk is flecht uitgerust, zo in wapenen als in kleeding ; en zo flecht geoefend, dat het geheel buiten ftaat is om een' draaglyken wederftand te doen tegen eenige geregelde troepen, hoe klein hun getal ook mooge zyn. By deeze jaarlykfche monflering word dit ongeregeld leger in verfcheiden hoopen verdeeld, by welke allen de Koning rondgaat, gevolgd door zyn' Hofftoet, en beveelt of verbied, beloont of ftraft, bevordert of verlaagt Hedend. HisT.XV.D.I.Sr. Bb naar XVIII. boek. IX HOOFDST. 1. AFD. Krygs. magt. Bezet üngen. Hoe des* e troe. \en geefendvorden.  XVIII. boek". ix. HOOFDST. II. AFD. De Muskettierszyn beter geoefend Door wie de troepen aangevoerdv/orden wanneer de Koning zelf te veld trekt. Zy plunderenoveral daar zy doortrekken.. *24 HISTORIE van naar dat de omftandigheden zulks verdienen. Vervolï gens komen deeze verdeelde hoopen tot- een fpieeeleevecht, dat dikwyls van fpel ernst word; dewyl ieder man in de hitte van het gevecht zyn best doet om zyne dapperheid voor den Koning en zyne Hovelingen te vennen' ^ hUMe Uit6rfte pracht en luister • ?E ™usk£,ttiers> dl'e voordeezen door de Portugeezen in het handelen van vuurwapenen- zyn geoefend geworden, doen dit nog heden met. groote behendigheid; by deeze momrenngen losfen zy geduurig hunne musketten , en zouden ten eenigen tyd hunne leermeesters wel eens te fterk kunnen worden. Wanneer nu dit fpiegelgevecht geëindigd is, onthaalt de Koning gewoonlyk de kamp, vechters op een' maaltyd op het flagveld. Het feest word gewoonlyk befloten met muziek, danfen, en dronken drinken, (s) Deeze troepen, ftaan onder het bevel van derzelver byzondere Manïs, of Landvoogden, en zyn verpligt om onder hen tot alle onderneemingen op te trekken; maar wanneer de Koning zelf te veld trekt, moeten zy zich allen by den Koninglyken ftandaard vervoegen, aangevoerd door hunne bevelhebbers, en voorzien van wanenen en levensmiddelen. Deeze laatften zyn doorgaans zeer gering; maar, by dergelyke uitvallen, rooven zy alles, dat hen voorkomt, zonder vrienden van vyanden te onderfcheiden; boomvruchten, graanen, klein vee, rundbeesten, tam en wild gedierte, flangen, infecten, ia zelfs basten en wortelen van boomen, alles is gading van deeze uitgehongerde troepen, die, waar zy ook doortrekken , eene jammerlyke verwoesting achterlaaten. De ongelukkige en armoedige bewooners van de dorpen en^ vlekken zyn genoodzaakt, op hunne aannadering, met hue. (O iabat naar Cavazzi, L, 3;, C. I, pag. s, & fm.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. hun huisgezin en vee, en hetgeen zy verder redden kunnen, de vlucht te neemen naar de bosfchen of naar de bergen, en hunne huizen, en al het overige aan hen ten prooi te laaten. Eene groote menigte van deeze troepen fterft op den togt, door honger, ziekte, en andere ongemakken, zodat de Koning fomtyds meer dan de helft van zyn leger verloren heeft, eer hy in het gezicht van den vyand gekomen is, en zich fomtyds genoodzaakt ziet om met een derde gedeelte van hetzelve naar huis te keeren, zonder een' flag geflagen, of iemand, dan zyne eigen onderdaanen, eenig leed gedaan te hebben. Doorgaans verkiezen de twee vyandlyke legers eene vlakte tot hun flagveld, daar zy eikanderen met groote woede aanvallen; naardien des bevelhebbers gezag ophoud zohaast het teken tot den aanval gegeven is. Zy vervolgen den ftryd op deeze ongeregelde manier, zolang tot eene der partyën begint te wyken; alsdan laaten de wykende hunne tegenparty de hielen zien, zonder eenige acht te geeven op de poogingen, die de bevelhebbers doen om hen weder te vereenigen. Het vluchten van het een leger fpoort doorgaans het ander aan tot eene fpoedige en geftrenge vervolging; geduurende welke de flagting niet ophoud, naardien 'er geene lyfsgenade gegeven word, dan nadat het overwonnen leger buiten bereik is; als wanneer de overwinnaars terug keeren om de vyandlyke legerplaats te plunderen, daar zy alles, mannen , vrouwen, kinderen, zieken, en gebrekkigen gevan gen neemen, en hen tot flaaven maaken; hetwelk zy als het rykst gedeelte van hunnen buit befchouwen, en zo fpoedig mooglyk verzenden naar de zeekust, of naar eenige binnenlandfche marktplaats, om aan de Ëuropeaa* nen verkocht te worden. Wat aangaat hunne gekwetsten, weinigen van dezelven overleeven hunne wonden, naardien hunne wapenen zo fterk vergiftigd zyn, dat zy eene fchielyke en onvermydlyke dood veroorzaaken B b 2 over- XVIII. BOEtC. IX. HOOFDSF. II. AFD. Veele van deeze troepen fterven door gebrek. Hoe zy den aanval beginner, en den Jlryd voortzetten , en hoe ligt zy op de vlucht gedrevenkunnen •worden. Zy geeven geene lyfsgenade ge. duuretide het ge* vecht.  XVIII. BOEtC. IX. HOOFDST, li. AFD: De lyk plegtigheden by den dooa der Ko ningen van Kongo. Eén ön mensch lyk georulk,dat oudtydsdaarby plaats heeft ge hadv ipö HISTORIE vak overal daar zy eene bloedwond verwekken, wanneer dé "gekwetste perfoon niet fchielyk door een. krachtig tegengif gered word. («), De vreede is doorgaans een gevolg van de overwinning; doch, naardien die gemeenlyk op des overwinnaars voorwaarden- gefloten word,* is dezelve zelden langer van duur dan totdat de overwonnenen kracht genoeg gekregen hebben om den oorlog te hervatten. Wy zullen dit artikel, bef! uiten met een verflag van de eerbewyzingen, welke de Koningen van .Kongo by hunne begravenis worden aangedaan.. Voor dat deeze Koningen het Christen-geloof hadden aangenomen, wierd. deeze plegtigheid met veele uitwendige omftandigheden, en bygeloovigheden gevierd, zoals door verfcheidene foorten van offerhanden, gepaard met toepaslyk muziek, jammeren, danfen, feesthouden, enz. dat eene geheele week duurde, en jaarlyks herhaald wierd op den jaardag, van des Konings overlyden. Allen de Mani's, Prinfen, en Landvoogden, waren verpligt-, door hun prachtig gevolg verzeld , in diepen rouw daarby tegenwoordig te zyn; en een nog grooter eerbewys was, dat eenige van zyne geliefdfte bywyven, of ook wel van de ftaatjuffers der Koninginhet lyk verzelden niet alleen naar, maar zelfs in het graf... Het getal.van deeze, die de eer mogten genieten om levende met hem begraven te worden, en hem dus op zyne.overtogt naar de andere waereld gezelfchap te. houden, wierd zelden hooger toegelaten , dan tot twaalf, fchoon dat dergeene, die zich daartoe aanbooden,. veel grooter was, en zy elkander dit voorrecht zo hevig betwistten, dat het doorgaans tot een hevig gevecht kwam, dat aanhield tot het door een dervoornaamfte Hovelingenof. fomtyds. dooc het lot befliss wierdj; («O Labar, als bov. L, i, C, i, pag. 13,■& feqq. Davity,. Dapper,. ens.  WESTLYK .ETHIOPIEN. Kongo. ro'/ wierd; en deeze jonge juffers hielden het voor een zo groot geluk hiertoe benoemd te worden, dat zy by die gelegenheid in pracht en vrolykheid boven andere zochten uit te munten. Ook fcheenen haare bloedverwanten niet minder gevoelig voor de eer, die haar aangedaan wierd, dewyl zy haar befchonken met juweelen, kostbaare kleederen, en verfierfelen, opdat zy dus eene prach* tige vertooning mogten maaken zo wel hier als in de andere waereld. De Christenen hebben dit ontmenscht ge. bruik echter reeds voorlang uitgerooid, maar zyn tot nog. toe niet in ftaat geweest om de brasferyën en dronkenfchappen te beletten, die daar plaats hebben geduurende de begravenisweek, of op den verjaardag van het fterven. Voor het overige worden alle de lykplegtigheden thans verricht naar de Roomfche inftelling, en met alle de pracht, die men gewoon is Koningen aan te doen; uitgezonderd alleen, dat deeze Vorften geplaatst worden in een' grooten grafkelder, of gewelf, in eene zittende geftalte, elk op een' prachtigen ftoel. (ö) D e Kongoëezen hebben geene gefchrevene wetten; maar gewoonten en overleveringen ftrekken hen voorwetboeken en uitleggingen, ten zy gunst of omkooping die krachtloos maakt. Doordien zy uit den aart woest, nydig, en wraakzuchtig zyn, leggen zy zo dikwyls met eikanderen overhoop, dat hunne rechters byna niets anders zouden te doen hebben dan gefchillen te hooren, en vonnis te vellen, zo zy geen vaardig middel hadden om de gefchillen te beflisfen. Elke provincie heeft een' Opperrechter, dien zy den Koningiyken Rechter noemen, die zowel over burgerlyke als over lyfftraflyke zaaken vonnis velt; van wien men zich echter mag beroepen op den Koning, die tweemaal 's weeks in het opperst gerechtshof voorzit ^ en volgens zyne opperfte magt uit fpraak O) Dapper, Defchr. v. Aft. ert anderen.'• Rb XVIII. boek, IX. HOOFDST. II. AF O. Zy hele ben geene gefchrevene wetten.  XVI7I. BOEK. fX. HOOFDST. 1% AFD De partyën plet ten ieder voer zichzeiven. SoS HISTORIE v a a fpraak doet. De Koninglyke rechter heeft minder rechters onder zich in elke ftad, en buurtfchap, van welker vonnisfen de partyën zich op hem moogen beroepen, doch dit gebeurt zelden dan in zaaken van groot belang, dewyl dit geneesmiddel doorgaans befchouwd word als nog erger dan de ziekte zelve; zodat zy het meest by het eerfte vonnis laaten berusten, en, hoe onbillyk zy dit ook moogen achten, het geding zelden verder trekken. Ieder rechter verkiest een zeker getal medeleden, meesttyds twaalf, uit zyne eigene buurtfchap ; en hoort en onderzoekt de zaak dèr partyën, benevens derzelver bewyzen; de klaager en de verweerder zyn ieder hunne eigene voorfpraaken. De eerstgemelde "vangt het piert aan, en tracht zyne zaak te bewyzen zo goed hy kan, welke vervolgens door den anderen op dezelfde wys wederlegd word. Wanneer een der partyën zich niet in ftaat bevind om zelf zyne zaak te verdeedigen, dan ftaat het hem vry om een' vriend in zyne plaats te ftellen, die van alle de omftandigheden onderrecht moet zyn eer hy voor den rechter verfchynt. Wanneer beide partyën gehoord zyn, herhaalt de rechter de geheele zaamenhang aan zyne medeleden, en vraagt hen hun gevoelen af; wanneer 'er eenige oneenigheid onder hen ontftaat, tracht hy hen tot zyn gevoelen over te haaien; doch, het zy hem dit gelukke of niet, hy fpreekt op ftaande voet het vonnis uit, en zend de partyën weg, zodat een rechtsgeding zelden langer duurt dan twee of drie uuren. Allen deeze rechters kunnen omgekocht worden, en weigeren dikwyls eene van de beide partyën den noodigen tyd om de bewyzen voor zyne zaak in order te brengen, waardoor hy onrechtvaardig veroordeeld word. Van den anderen kant is degeen, die zyn pleit wint, voornaamlyk zo zulks gefchied door omkooping, verpligt lichzelven genoegzaam uit te putten om zyn' rechter te onthaalen, benevens de getuigen en zyne verdere vrienden  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Kongo. 199 den, veele dagen achtereen, en wel op eene meer kostbaare wyze dan zyn ftaat toelaat, (cj Dezelfde handel wys heeft ook veelal plaats in lyfftraflyke misdaaden, waarvan flechts drie met de dood geftraft worden, te weeten , hoogverraad, moord, en tovery. In het eerst geval hangt de ftraf doorgaans af van den Koning, die hem gemeenlyk verwyst tot het verlies van zyn hoofd en goederen, welke laatften ten behoeve van den Koning verbeurd verklaard worden. Iemand, die van een' moord overtuigd word, moet aanftonds het hoofd verliezen, ten zy de rechter oordeelt te moeten-onderzoeken, of 'er nog eenige meer haatlyke omftandigheden mede verknocht zyn, of ten zy de nabeftaanden van den vermoorden eene geftrenger dood vorderen, in welk geval de misdaader aan hen overgeleverd word om hem naar hun goedvinden te ftraffen. Tovery word het allerftrengst geftraft, voornaamlyk onder de Christenen in Kongo, degeen , die daarvan over- * tuigd kan worden , word levendig verbrand; deeze ftraf1 fchynt hier eerst ingevoerd te zyn door de Portugeezen ' De andere ftraffen voor geringer misdaaden zyn ftokfla- ] gen, geesfeling, geldboete, of gevangenis. De voorgemelde en meer andere voorbeelden van willekeurige, wreedheid en onderdrukking, gepleegd door degeenen,' die het gezag in handen hebben, en maar al te dikwyls^ door den Vorst met oogluiking over het hoofd gezien,' fchoon beiden belydenis doende van het Christelyk ge-' loof, bevestigen hetgeen wy reeds meer dan eens in, deeze afdeeling aangemerkt hebben, in de eerfte plaats* naamlyk, dat de Christelyke godsdienst hier tot een' zeer! laagen trap vervallen is, en ten tweede, dat het flecht voorbeeld van fommige Europeaanen niet weinig hiertoe heeft bygebragt. Deeze laatften voeren, wel is waar, de . . ' wreed- CO Labat, ibid. L, 2, Ca, pag. 23 & feqq. en anderen. XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AF D.' Welke misdaaden doodftroflyklyn. Tovenaarsvorden evendig •er'irand.De minlerenvorden reweldtaadignderh'ukthor de neerde■en.  S>oo H ISTORIE v a $ XVIII. boek. IX. HOOFDST. IJ. AFD De koop handel der Euro pe'aanen met de Kongoëezen. C<0 Labat naar Cavazzi, Dapper, Jarric, Pigafetta, ea anderen. wreedheid niet zo hoog, dat zy hunne fchuldenaars voor flaaven verkoopen, wanneer zy niet betaalen kunnen, en misfchien word hen dit door de regeering niet vergund; maar" gemeenlyk eigenen zy zich derzelver flaaven, en houden die voor hun eigen gebruik totdat zy ten volle betaald zyn, dat inderdaad niets anders is dan den armen fchuldenaar alle middelen van beftaan beneemen, fchoon zy hem voor het uiterlyke zyne vryheid laaten behouden. Van den anderen kant worden de Europeaanen door de ■Kongo'èezen nog minder ontzien, want zo een van hen buiten ftaat raakt om te betaalen, dan eigenen zy zich de goederen van allen de anderen, even alsof zy allen met eikanderen verbonden waren ^ en hiertegen kunnen zy niets inbrengen dan geweld met geweld te keer te gaan; gelyk het dan ook wel gebeurt, wanneer de Europeaanen de fterkften zyn, dat zy hunne fchade met winst wederom haaien, Dit alles geeft duidelyk genoeg te kennen, hoe weinig zy door de rede of door de billykheid beftuurd worden, wanneer zy de magt in handen hebben. Met betrekking tot de Portugeezen zullen wy by deeze gelegenheid aanmerken, dat hen een rechter van hunne eigene Natie vergund word, niet alleen voor hunne onderlinge gefchillen, maar ook voor hunne gefchillen met de inboorlingen, en deeze befiist dezelven volgens de wetten van Portugal, een voorrecht, dat geene andere Europeaanen hier ooit hebben kunnen verkrygen. (d) San Salvador is hunne voornaamfte verblyf- en handelplaats. Omtrent vierduizend van ben hebben zich in deeze hoofdftad nedergezet, die door meest alle de provinciën van het Koningryk handel dryven; de voornaamfte goederen, die zy daar invoeren, zyn of producten van Biazil, of manufactuuren van Europa. Wy hebben reeds  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. aor reeds elders gezegd, dat de eerften voornaamlyk beftaan in graanen, vruchten, moeskruiden, en andere levensmiddelen. De laatften beftaan meestal uit Smirnfche tapyten, Hollandfche, en Engelfche lakens, en andere gewevene ftoffen"; gewerkt en ongewerkt koper, eenige foorten van aardewerk, ringen en andere verfierfelen van goud, zilver, of mindere metaalen; koraal, glazen kraaien, gitten, en meer dergelyke fnuisteryën; tabak, wyn, brandewyn, en andere fterke dranken; luchtige katoenen, linnen, en wollen ftoffen voor kleederen, benevens allerhande huis en keukengereedfchappen. In verwisfeling van welke goederen zy zoveel flaaven uit dit Koningryk' uitvoeren, dat derzelver getal jaarlyks door fommige1 fchryvers op vyftien- of zestienduizend begroot word. By deeze gelegenheid zullen wy aanmerken, dat de beste en voordeel igfte flaaven uit Angola aangebragt worden, zoals ook uit het Land van AmbuHa, en dat der Jingos, Jagas, en andere nabuurige volken, daar het volk fterk en gezond is; daar integendeel die van Bamba, Songo, en Pemba, en andere provinciën van het Koningryk Kongo, meestal opgevoed zynde in flordigheid, luiheid , armoede, en gebrek, of op reis door ziekte en ongemak fterven, of kort na hunne aankomst in Amerika, zo door de verandering van luchtftreek, als door de ongewoonheid van werken. De Portugeezen bragten ook voordeezen vandaar veele olifantstanden, pelteryën, en andere producten; maar doordien deezen handel zeer benadeeld is geworden door de flechte behandeling, welke de inboorlingen hen hebben aangedaan, is de flaavenhandel de eenige tak, die tegenwoordig nog overgebleven is. De Portugeezen, die zich hier nedergezet hebben, hebben aan de inwoonders het gebruik van maaten en gewigten geleerd, waarvan zy te vooren geene de minfte kennis hadden; ook hebben zy tot heden toe weinig geHedend.Hist.XV.D.l St. Cc bruik XVIII. boek. IX. HOOFDST. LI. AFD. Dezelve 'e/taat neest in flaaven.  202 HISTORIE van XVIII. boek. ix. HOOFDST. ii. afd. Groote menigte van flaayen, die in Kongc zelf gebruiktworden. Zy worden voor dei grootfien rykdom gehouden De yzer f me derf én in Kongo zeer gebrekkig bruik daarvan uit hoofde van hunne armoede en levenswyze. De Engelfchtn en Hollanders handelen ook op deeze kusten, maar voornaamlyk op de kust van Angola. Behalven deeze flaaven, die geftadig aangevoerd worden uit alle gewesten van Kongo en Angola om naar Amerika te worden overgebragt, blyft 'er nog een groot getal in het land, om allerhande moeijelyk werk te doen; zoals huizen bouwen, hout hakken en zaagen , den grond bebouwen, menfchen en vrachtgoederen draagen; in verfcheiden manufactuuren werken; kooken, braaden, flachtenj jaagen, visfchen, en al het geringe huiswerk. Hierom worden ook de flaaven voor den grootften rykdom gehouden, dien iemand uit den burger- of middelband kan bezitten, of aan zyne nakomelingen achterlaaten. Hoe meer flaaven iemand heeft, hoe meer hy gezien is, en hoe ruimer hy en zyn huisgezin kunnen •leeven door derzelver arbeid, het zy dan in die geringe foort van akkerbouw, waarmede zy zich behelpen, of in andere manufactuuren en handwerken, die hunne meesters nog grooter gewin aanbrengen. Wat aangaat de fraaije kunften en weetenfchappen, die mag men met evenveel recht onder de Hottentotten als onder de Kongoëezen zoeken. • Men kan geene flerker blyk byhrengen van hunne onverwinbaare luiheid en vadzigheid, dan hunne yferfmederyën, welk handwerk by hen in groot aanzien is, niet alleen om deszelfs groote nuttigheid, maar wel voornaamlyk, omdat 'er eene oude overlevering onder hen plaats heeft, dat naamlyk de eerfte uitvinder naderhand Koning van Kongo geworden is. En, in weerwil van dit alles, zyn zy daarin zo weinig gevorderd, dat een vreemdeling, hen in hunne fmederyën ziende werken, zich verbeelden zou, dat deeze kunst by hen nog in de geboorte was, zowel uit de lompheid van hunne gereedfchappen, als uit hunne onhandigheid om die te gebruiken. Daar  WESTLYK .ETHIOPIEN. Kongo. 203 komende zou hy den werkman zien zitten op den grond, met een' flecht gefatfoeneerden hamer in de hand, en zyn ambeeld, dat niets anders is dan eene groote kei, of andere harde fteen tusfchen de beenen, waarop hy het een ftuk yzer flaat en fatfoeneert, terwyl hy met het een been een' gebrekkigen blaasbalg trekt om een ander ftuk intusfchen te gloeijen. Het is een geluk voor hen, dat hun yzer zeer goed, en ligt fmeedbaar is. Zy eraaven het niet uit de mynen, maar behelpen zich met dVgeen, hetwelk door de hevige ftortregens van de bergen word afgefpoeld, in eene foort van fyne ftof of aarde, om welke te verzaamelen zy kuilen of greppels eraaven. Wanneer het yzer doorgezonken, en het water afgeleid, of opgedroogt is, dan bedekken zy dit bezinkfel met houtskoolen, en door die aan te blaazen fcheiden zy het metaal van de aarde , en fmelten het dan tot een' klomp, welken zy naderhand op de bovengemelde armhartige wys bewerken; zodat de punten van hunne fpiefen, werppylen, en pylen, en het fcherp van hunne zwaarden en houwers, en andere wapenen niet alleen zeer bot, en flechtgemaakt zyn; maar hen daarenboven wel viermaal zo veel tyd kosten om die tot die gebrekkige gedaante te brengen, als een bekwaam werkmar noodig zou hebben om daaraan de uiterfte volmaakthek te geeven. (O . De weefkunst is in een' nog elendiger toeftand, ïr weêrwii van derzelver nuttigheid, en men moet zich ver wonderen hoe zy noch zulk goed werk met zulke gebrekkige gereedfchappen kunnen maaken; zy hebben geei getouw of fchietspoel, of eenige dergelyke gereedfchap pen, die onder de weevers van andere natiën in gebruil zvn; zy maaken maar alleen de draaden met de beid* V eir C«) Cavazzi by Labat, L. 2, C. 5, FaS 58 & feqq-, < alibi paffim. CC 2 XVIII. , BOEK. IK. hoofdst. II. afd. Op nelk eene v/yzi zy dat metaal verzaamelen en bemerken. I 1 De vee. very is hier niet ' minder 1 gebrek» • kig en 'Jang*  204 HISTORIE van XVIII boek. ix. HOOFDST 11. AFI De timmerlieden zeer onkundig. De pottehakkersniet minder. , einden vast aan twee ftukken hout, die op een' grooten afltand van eikanderen plat op den grond legden, dewyl zy nooit grooter ftukken weeven dan zy noodig hebben om een kleed, van te maaken, gelyk wy elders gezegd •hebben. Wanneer zy de draaden van de fcheering, zo digt als mooglyk is ineengevoegd hebben, werken zy den inflag met een verbaazend geduld daar dwars door, zodat zy veeleer fchynen te ftoppen dan te weeven. JNiettegenftaande de langwyligheid en moeijelykheid van deezen arbeid verfieren fommigen van hen hunne webben met fraai net- ruit- diamant bloem- en ander werk, m verfchillende kleuren en met de uiterfte netheid; doeh daarentegen zou een middeimaatig weever, van de noodige gereedfchappen voorzien , meer in één' dag kunnen doen dan zy in twintig dagen. Wy hebben reeds aangemerkt, dat deeze ftoffen gemaakt worden van basten van boomen, en wel byzonderlyk van de palmbast, en van fommige geweekte en geklopte k.-uiden, gelyk ons vlas en hennip. In het bereiden en fpinnen van welken zy waarfchynlyk niet veel handiger of van beter gereedfchappen zullen voorzien zyn dan in hun,weeven. Wanneer wy overgaan van des weevers werkplaats tot die van den timmerman, dan zullen wy geene andere gereedfchappen ontmoeten dan eene gebrekkige byl, en een zeer vreemd ftuk gereedfphap, dat aan het een einde veel gelykt naar een' beitel, en aan het ander einde naar een' drevel, in het midden door een houten hecht aaneen gevoegd; het werk, dat met deeze gereedfchappen vervaardigd word, beantwoord volkomen aan de gereedfchappen zeiven. • De pottebakkers, by gebrek van een wiel, fatfoeneeren hunne klei in een ftuk van eene kalabas of pompoen, dat hen tot eene vorm dient, en in de plaats van een oven of kachel, vergenoegen sy zich met deeze potten met ftroo te omwoelen, en lat vervolgens in brand te fteeken ; uit welk alles de lea«  WESTLYK .ETHIOPIEN. Kongo. 205 Ieezer genoegzaam kan oordeelen over de deugdzaamheid en fraaiheid van hunne werkftukken , en tevens over den luister, tot welken de werktuiglykc kunften onder hen zyn opgeklommen. Wy zullen hier nog alleen aan merken, dat, by het vervaardigen van hunne huizen, bedfteden, fchuiten, en netten, een ieder zyn eigen werkman is, en dat zy in alle dingen niet alleen een groot gebrek aan naarftigheid, maar ook aan vernuft laaten blyken. (ƒ) Nog een ander bewys van hunne aangeborene luiheid en vadzigheid, is hunne manier van reizen. Zy hebben geene koetfen, wagens, karren, draagbeesten, zelfs geene rydpaarden, muilezels, of ezels, gelyk in andere landen, maar alles, menfchen en goederen worden gedragen op de fchouders der flaaven, hoe verre, en hoe flecht de wegen hier ook moogen zyn. De meervermoogende reizen gewoonlyk in hangmatten, met een verhemelte overdekt, en daarenboven nog fomtyds verzeld van een' te voet gaanden flaaf, die aan de zonzyde hem een zonnefcherm boven het hoofd houd, hetgeen meestal gefchied uit pracht en trotsheid. Deeze hangbedden, waarvan eenigen van fterk doek, en anderen van netwerk gemaakt zyn, worden aan de beide einden vastgemaakt aan eene ftaak, en dus gedragen op de fchouders van twee fterke flaaven, die onder hunnen last zweeten en zwoegen, en van tyd tot tyd door twee anderen worden afgelost, terwyl hun heer in dezelven legt te luijeren». en te rooken of te flaapen. Sommigen van deeze reistuigen worden gedragen door vier flaaven, even gelyk by ons eenige handlykbaaren ; deeze zyn veelal gemaakt in de manier van de Ajiatifche palanhns, met een hemel van boven, gordynen van rondom, en een gemaklyk bed en peuluw van onder eru (ƒ) Ibid. pag. 62., & feqq. Cc S xvm, boek. IX. HOOFDST. [ I. AFD, Lutje wys van reizen.  20Ó HISTORIE van XVIII, boek. IX. HOOFDST. II. AFD, MoetjeJyke en gevaarlyke we. gen. deren. Deeze zyn wel de gemaklykfte om te reizen, maar vorderen een veel grooter getal van flaaven; en dus kunnen zy ook alleen gebruikt worden door lieden van aanzien; en zyn ook gemeenlyk zeer prachtig geborduurd met gouden en zilveren bloemen. De lieden van minder rang daarentegen behelpen zich met zich te laaten draagen in eene foort van open draagftoel, of ook wel in een breed ftuk leder aan beide einden vastgemaakt aan een' ftok even als de hangmatten, en houden zeiven hun zonnefcherm in de hand. Alle deeze manieren van reizen vorderen, behalven de aflosflaaven, nog anderen om levensmiddelen, tenten, en andere noodwendigheden mede te voeren; en degeenen, die hiertoe geen genoegzaam getal hebben, moeten die huurtn van anderen, die hen voor een' tyd kunnen ontbeeren. Uit hetgeen wy gezegd hebben kan de leezer ligtelyk begrypen, hoe bezwaarlyk, ongemaklyk, en verveelend hunne manier van reizen is; want zelfs die, welken de beste gelegenheid hebben om fpoed te maaken, moeten het zich laaten gevallen, dat hunne draagers zo dikwyls rusten, het zy dan om waare of om voorgewende redenen , dat zy naauwlyks half zoveel vorderen als zy zouden kunnen doen, en hunne flaaven daartoe te noodzaaken is onmooglyk, uit hoofde van de Hechte en ongemaklyke wegen, en het geheel gemis van dezelven in de meeste gedeelten van het Koningryk, daar de reizigers verpligt zyn zich een weg te baanen door bosfchen, en kreupelhout vol van braamen en doornen, of door onbewoonde ftreeken en brandendheete zandwoestynen, om nu niet te fpreeken van de hooge en byna ontoeganglyke bergen en rotfen, het gevaar der verfcheurende dieren, de vergiftige infecten, en de veelvuldige benden" van roovers, waaraan men meer en meer blootgeiteld is naarmaate men verder landwaart in komt. De gemaklykfte en aangenaamfte reismanier zelve is hier lang- wylig  WESTLYK 2ETHI0PIEN. Kongo. tof wylig en verveelend, en zelfs in veele opzichten gevaarlyk; voornaamlyk, wanneer men daarby in overweeging neemt de veelvuldige wyde en fnelvlietende rivieren, die men moet overtrekken, met het uiterst levensgevaar, fomtyds alleen met hulp van een byna verrot touw, dat aan de overzyde aan een' boom is vastgemaakt, en op het best in een Hechte kanoe. (g) Het is zekerlyk te verwonderen, dat de Koningen van Kongo niet reeds voorlang hunne Onderkoningen en Landvoogden last gegeven hebben, om allen de'heerenwegen in hunne onderhoorige provinciën bekwaam, gemaklyk, en veilig te maaken, niet alleen ten nutte van kooplieden en reizigers, maar zelfs van hunne eigene troepen, wanneer die, gelyk dikwyls gebeurt, uitgezonden worden om eenig oproer, opitanó', of inval tegen te gaan in het een of ander gedeelte van het Ryk, te meer, daar meer dan de helft van deeze legermagt op den togt omkomt door honger, vermoeidheid, en veelerhande ziekten, eer zy nog eens den vyand genaderd zyn. In het Koningryk Metamba van Loanda tot Masfangam en Ambaïca, en in het Koningryk Angola, van de Hoofdftad Ara]o tot Casfmgo, zyn de wegen vry breed en gemaklyk, minder onveilig zo van roovers als van wild gedierte, en worden ook veel gebruikt; doch deeze uitgezonderd mag men dit geheel Koningryk eene barre woesteny noemen, door wélke geen andere weg te vinden is dan die, welken de reizigers zichzelven baanen door groote heiden en zandige vlakten, overal begroeid met doorn en heestergewasfen , of door digte bosfchen, en fteiie en rotsachtige gebergten, met ongelooflyke; moeite en kosten, en groot gevaar van hun leven, vanwege de verfcheurende dieren, en vergiftige infecten; en * (g*) Cavazzi by Labat, I* !, C, a|. pag. 4P4 & fesjg» Dapper, en ander». XVIII, boek. IX. HOOFDST. LI. AF*.  208 HISTORIE van XVIII. BOEK ix. HODFDST. li. AFD. MoetjeJykhetden gevaarlykheid van reizen. en, het is des te meer te verwonderen, dewyl niet alleen het handeldryvend gedeelte der natie, des Konings krygsmagt, en zyne ftaatsbedienden, maar zelfs de luiste en vadzigfte inwoonders geduurig in beweeging zyn, en, door eene hen aangeborene ligtzinnigheid geduurig van de eene plaats naar de andere verhuizen met hunne armoedige huisgezinnen, op hoop van hunnen elendigen ftaat te zullen verbeteren; hetwelk zelfs zo verre gaat, dat de geringfte klasfe onder het volk, welke welverre de talrykfte is, veeleer moet aangemerkt worden als zwervers, dan als bepaalde inwoonders van het land. Hun toeftand is nog rampzaliger, wanneer zy in deeze woestenyën door ziekten overvallen worden, dat dikwyls gebeurt door de benaauwde en ongemaatigde luehtsgefteldheid, dewyl zy dan in de uiterfte elende moeten vergaan, door gebrek aan den noodigen byftand. Zelfs degeenen, die gemaklykst reizen, en alle gemakken en bediening van flaaven tot hunnen wil hebben, gebeurt het dikwyls, dat, in de plaat* van de geregelde rust, welke de natuur vordert, na eene lange en vermoeijende nachtreis, zy verpligt zyn hun klein leger te verfterken en te omringen met doornftruiken , takken van boomen, en andere behoedmiddelen tegen de wilde beesten, en geduurig tegen dezelven op hunne hoede te zyn, zowel als tegen de roovers, die de meeste gewesten van dit Koningryk onveilig maaken. Wy zu'len nu niet fpreeken van de kleiner vyanden, zoals flangen, adders, fcorpioenen, en eene menigte van andere vergiftige infecten * die hen bedektelyk bekruipen, en zich verfchuilen fomtyds in diezelfde omheiningen, welke zy tot hunne veiligheid oprichten; en dus zyn deezen de ergfte vyanlen, die zy te vreezen hebben, dewyl geene befcherxiing of wapenen tegen hen kunnen baaten; daar een enkele fnaphaanfchoot niet alleen leeuwen, tygers , en anlere roofdieren, maar zelfs geheele benden van roovers kan  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 20c kan verjaagen. Wanneer de leezer allen deeze gevaaren in aanmerking neemt, zal hy ligtelyk kunnen begrypen hoe kortftondig hunne rust moet zyn, zelfs na de grootfte vermoeijingen; doch wy moeten hier tevens ook zeggen, dat een gezonde ftaap eene zaak is, naar welke de Kongoëeztn niet zeer verlangen of die noodig hebben; want in de plaats van dien brengt een gedeelte van hen den tyd door met zingen, danfen, en rooken; terwyl anderen by tusfchenpoozen een kort flaapje neemen; na hetwelk zy weder opftaan zo verfrischt als of zy eene goede nachtrust hadden gehad, en meestal met eene zo fchraale levenswyze als hun ftaap is. De huizen der Kongoëezen zyn flechts ronde armoedige hutten, laag en flecht gebouwd, op den blooten grond, gebrekkig voorzien van binnen, en flechts gedekt met ftroo of riet, als enkel gefchikt om hen tegen de hitte van de zon en tegen den regen te befchermen ; zy hebben geene venfters , maar ontfangen enkel hun licht door de deur, die doorgaans zo laag is dat de kortfte man niet daarin kan gaan zonder te bukken. Deeze huizen zyn zo zwak, dat zy door eene geringe overftrooming weggevoerd, of door een' maatigen ftormwind omverre kunnen geworpen worden; zy zyn minder of meerder ruim naarmaate der talrykheid van de huisgenooten, die allen ondereengemengd zich daarin onthouden, en des nachts ontfteeken zy een vuur waarvan de rook door het dak moet uittrekken , rondom hetwelk zy zich nedeileggen met het hoofd naar den muur. De huizen van de Stad San Salvador en eenige andere der voornaamfte fteden zyn echter wat hooger, beter gedekt, gewit van buiten en van binnen, en in vertrekken afgedeeld , waarvan de besten met matten belegd zyn. Die, welken aan lieden van rang of groote middelen toebehooren, zyn de ruimfte, en hebben eene foort van gehoorzaal, om degeenen, die hen komen bezoeken, op Hedend. Hist. XV. D I. St. D d te XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. afd. Gedaan* te der Kongo"efche huizen.  2io HISTORIE vam XVIII. BOEK. IX, HOOFDST. 11. AFD, Gering huisraük WecUt te wachten, en daarenboven afzonderlyke vertrekken voor hunne vrouwen, dienaars en flaaven, die zich ver» toonen als zoveel huizen, alleen aaneengehecht, of door een' ringmuur aan eikanderen verbonden. De huizen der Portugeezen zyn meestal van kalk en fteen gebouwd, op de Europifche wys, en meestal wel gemeubleerd en verfierd. Ook zyn die van de Stad Loanda, de Hoofdftad van Angola, en de grootfte koopftad van het gantfche land, op dezelfde wys gebouwd, en fommigen daarvan maaken zelfs eene vry grootfche vertooning; doch geen van allen heeft den naaryver der Kongoëezen kunnen opwekken om hunne huizen op eene beter, of ten minfte op eene fterker wys te bouwen dan wy hiervoor befchreven hebben; fchoon zy, behalven de reeds gemelde ongemakken, aan een nog veel grooter en gevaarlyker zyn blootgefteld, naamlyk dat van ontrust te worden door flangen, en andere vergiftige infecten, die groote fchade onder hen doen. ( hj • De huisraad van hunne huizen is zeer overeenkomftig met de huizen zeiven: dezelve beftaat" meestendeels uit eenige weinige flechtgemaakte gereedfchappen voor den landbouw gefcbikt, eene byl om hout te hakken, een zwaard, dat zy gewoonlyk medeneemen wanneer zy op reis gaan, of naar den oorlog; eenige weinige kalabasfen, waarin zy hunne levensmiddelen bergen; een pot, een ketel , een groote fcheplepel, eenige aarden borden, en een handmolen om hun koorn fyn te maaken. Hun bed is een flechte grove zak gevuld met ftroo of boombladen; met een grof dek, en een blok hout is veelal hun hoofdkusfen. . _ Men kan echter niet ontkennen, dat, zedert de vestiging der Portugeezen onder hen, hunne Vorften en Ryksgrooten, die, tot dien tyd toe, dezelfde eenvoudig. heid (fis) Labat naar Cavazzi, alsboven, op het einde.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 211 beid en geringheid hadden in acht genomen, deeze natie, tor een' zekeren trap, in de pracht van huisraad hebben beginnen na te volgen; doch dit beftaat enkel hierin, dat hunne vloeren met matten belegd, dat hunne leemen] muuren met behangfels gedekt zyn , en dat rondom de muuren van hunne vertrekken verfcheidene kisten ftaan, waarboven hunne kleederen, zwaardgordels, en wapenen hangen. Daarenboven hebben zy een of twee groote en prachtige zonnefchermen, en eenige andere kostbaarheden , die zy koopen van de Portugeezen, zoals fpiegels, fchilderyën , juweelkoffertjes , prachtige ledikanten , gemaklyke ftoelen, zitbankjes, kusfens, zilverwerk, porcelein, glaswerk, kleerkasfen vol van prachtige kleederen, en kostbaare huisfieraaden, waarmede hunne gehoorzaalen en voornaamfte vertrekken verfierd zyh ; doch deeze verfierfelen worden enkel gevonden in de paleizen van eenige voornaame Prinfen en Onderkoningen. (O Wy hebben reeds gemeld, dat de veelwyvery plaats had in het Koningryk Kongo, tot den tyd toe dat de inwoonders het Cnri'stelyk geloof omhelsden; en zedert dien tyd hebben de Zendelingen vergeefs getracht hen aan ééne vrouw te verbinden. Zy befchouwen allen, zelfs de opentlykfte belyders van den Christelyken godsdienst, het vergenoegd zyn met eene enkele vrouw, en aan haar geduurende hun geheel leven verbonden te weezen, als zo onredelyk en ondraaglyk, dat zy lievei den godsdienst zouden verzaaken dan zich daaraan onderwerpen; en het is enkel om een' geneden afval te verhoeden, dat deeze Geestlyken genoodzaakt zyn geworden om de oogen te fluiten voor de ongeregeldheden, waaraan fommigen van hunne wellustige nieuwbekeerden zich overgaven, ten einde hen by het geloof te behouden; onder welke die van veele bywyven te houden nog op verr< (O Idem, L. 1 , C. 21. D d 2 XVIII. boek. IX. HOOFDST. [. AFD. Huwlyken.  2ra HISTORIE van ■ XVIII. boek. ix. HOOFDST. ik AFD. Kwaade gewoon, ten oogluikendvoort??, gegaan, i 1 < ( ( TVettige en onwet., tige kin-, deren. * 1 t \ c t z V V V 11 verre na de flechtfte niet is, dewyl zy deeze vryheid niet minder onbeftaanbaar achtende met den gehuwden ftaat, dan gebonden te zyn aan eene vrouw ftrydig is met hunne ondeugende neiging, veelen van hen zich van deezen band onthouden, en zich aan alle andere ongeregeldheden overgeeven. Zelfs degeenen, die zich het naauwkeurigst fchynen :e icnikken naar de wetten van de Kerk, in het ftuk van het huwlyk, bedingen voor zich de vryheid van te moogen verkeeren met de perfoon, welke zy tot hunne mis vrouw verkozen hebben, en met haar allen de voor•echten yan het huwelyk te genieten, geduurende twee af drie jaaren vóór het aangaan van deeze onverbreek5aare verbindtenis; dewyl niet alleen zyne, maar zelfs ïaare bloedverwanten het billyk oordeelen, dat hy eene :o lange proef neeme, éér hy verpligt zy om zich door le huwlyksplegtigheid voor altoos aan haar te verbinden. tVanneer 'er in dien tusfchentyd iets voorvalt, dat aan :en van berden mishaagt, maaken zy geene zwaarigheid >m van eikanderen te fchyden, zonder dat deeze fcheihng hen eenig nadeel doet, of een beletfel is om met mderen te kunnen trouwen. Het is echter waar, dat de wederzydfche bloedvervanten, zowel als de Zendelingen en andere Geestlyken mn best doen om hen weder te verzoenen, voornaamyb wanneer 'er kinderen zyn geteeld geduurende dien yd, die, wanneer het huwlyk niet voltrokken word, oor onwettig moeten gehouden worden; doch, zelfs in it geval, maaken de Kongoëezen zo weinig onderfcheid ïsfchen hunne wettige en onwettige afftammèlingen, dat y in erfopvolging dikwyls de laatften aan de eerften oortrekken, of voor het minst hen allen op een'gelyken oet behandelen, dat is, dat zy hen onverfchillig befchouen als zoveel jonge fchepfels, die onder hunne magt aan, om daarover te kunnen befchikken, of die te ge-  WESTLYK iETHIOPIEN» Kong*. 2i3 gebruiken naar hun goedvinden; zodat men hier zelden eenige natuurlyke genegenheid vind tusfchen ouders en kinderen, of tusfchen twee echtgenooten, maar veeleer afgunst en haat, of ten beste genomen eene koele onverfchilligheid, die by het geheel huisgezin de overhand heeft. Daar het met het huwlyk by hen zo flecht gefchapen ftaat, kunnen onze leezers ligtlyk begrypen, dat de pleg ' tigheden en beleefdheden by hunne minnaryën ook zeer' gering zyn. Onder die van den middelftand hebben de jonge meisjes, die door haare vrienden gerekend worden huwbaar te zyn, de gewoonte van zich met olie te befmeeren, verwt zich vervolgens over het geheel lichaam met eene foort van rood hout, en zondert zich eene maand lang af in eene afzonderlyke en duistere hut; geduurende welken tyd een groot getal minnaars haar dagelyks komt bezoeken, en haar eenig wild, gevogelte, geflacht vleesch, veld- en boomvruchten, en andere gefchenken komen brengen. By het einde van de maand verklaart zy zich voor dengeenen , die haar best naar haaren zin bediend heeft, die haar daarop voorziet van de fraaifte kleederen en verfierfelen, welken hy kan bekomen. Daarna word da huwlyksplegtigheid voltrokken met zoveel kosten en ftaatfie als hunne middelen toelaaten. (£) Met betrekking tot lieden van hooger' rang, heeft hierin eenige verandering plaats, naardien deeze de vrouw ^ gaarne fpoedig willen hebben, en het voltrekken van / het huwlyk zolang uitftellen als zy kunnen. Wanneer^ iemand van dien rang flechts de gunst en de toeftem-w ming kan verkrygen van de perfoon, waarop hy zyne genegenheid gevestigd heeft, zo, door haar aangenaame gefchenken, als, door de toeftemming van haare bloedveren) Davity, Dapper, Pigafetta, en anderen» Dd 3 XV1ÏI. boek. IX. HOOFDST. I. AFS. Hunne ninnaa- yen. Op v/elk 'ne wyze t huwksfeestrricla  214 HISTORIE van XVIII. boek. ix. HOOFDST. ij. AFD Rykelyk maaltya verwanten voor den proeftyd van drie jaaren, dan zyn de andere voorwaarden ichielyk gefloten , en zy word zo fl.il als mooglyk is, en zonder de minfte ftaatfie naar zyn huis gebragt, daar zy terftond een' aanvang maakt van haaren proeftyd. De bruiloft word niet gevierd, dan nadat de bepaalde tyd verfchenen is, en zelfs dan fomtyds nog niet; dewyl het bepaald huwlyksgoed op dien zelfden tyd moet betaa'd worden ; hetwelk eene omftandigheid is, welke veelen aanfpoort om het uit te ftellen zolang als zy kunnen, in weerwil van haar ernftig aanzoek tot het volvoeren van de plegtigheid, welke alleen haar den titel en het voorrecht van gehuwde vrouwen kan geeven. Zohaast zy van hem heeft kunnen verkrygen de bepaaling van den dag, word 'er aanzegging gedaan aan ■allen de bloedverwanten, die, bydergelyke gelegenheden, nooit nalaaten in hunne prachtigUe uitrusting te verfchynen Wanneer nu die allen aan het huis van den bruidegom byëen vergaderd zyn, verklaart de man opentlyk zyn voorneemen om haar tot zyne wettige vrouw te neemen; waarop zy allen hem hunne gewoone gelukwenfchingen doen. Daarop treed de priester binnen, en volvoert de plegtigheid; dan volgt de uitkeering van het huwlyksgoed, en de wisfeling van wederzydrche gefchenken , overeenkomftig met den ftaat van beider familiën. * De huwlyksplegtigheid word befloten door een' heer- • lyken maaltyd; zelfs de armfte lieden verkoopen by dergelyke gelegenheden een of twee van hunne kinderen om daarvoor een os of eene koe ter flachting te koopen, en eenige portwvn of anders brandewyn , om hunrje gasten daarop te onthaalen. De maaltyd duurt gemeenJyk tot na zonnenondergang , of liever zolang 'er nog wat te eeten of te drinken is, want de Kongoëezen, gewoon dagelyks een' zeer fchraalen maaltyd te doen, verfchynen op deeze feesten met zulk een' eetlust, dat, wan-  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. uj wanneer zy geen' genoegzaamen overvloed daar vonden, hunne loffpraaken aan den gastheer fchielyk in verwytingen zouden veranderen. Zohaast het eeten gedaan is beginnen zy te danfen en te drinken, dat aanhoud tot in' den ochtendftond, wanneer zy vertrekken. (I) Wat hunne muziek betreft, fchoon dtzelve eenige verbetering ontfangen heeft van de Portugeezen, 'die verfcheiden muziekinftrumenten onder hen hebben ingevoerd, is: die echter nog zo onbefchaafd, dat wy het geene vergroo ting achten , wanneer de fchryvers zeggen, dat die te vooren veel meer gefchikt fcheen om de wilde beesten weg te jaagen, dan om een Europeaansch gehoor te ftreelen. En in hunne ftem, taal, en tongval is niets, dan hetgeen meer gefchikt fchynt om te verfchrikken dan om te behaagen, en hun vrolykst gejuich zou door een' vreemdeling ligtelyk opgevat kunnen worden voor het akelig gehuil van menfchen, die groote droefheid of zwaare pyn lyden. Zy zyn zo ongevoelig voor de ftreelendfte har. monie, dat de fraaifte muziekftukken der Europeaanen enkel dienen kunnen om hun gelach en befpotting gaande te maaken, ten zy daarin iets hards of oorlogzuchtig gevonden worde; en dit is ook de rede waarom de Portugeezen byna geene andere inftrumenten, dan die van dien aart zyn, onder hen hebben kunnen invoeren. D e inftrumenten, die doorgaans den Koning verzeilen, wanneer hy in het openbaar verfchynt, zyn de trompet, de klarinet, de veldpyp, en de waldhoorn, welke meest ' alle van verfchillende grootte zyn, en door de ver ?: fchillende toonen een redelyk contrast opleveren, wanneer men. acht geeft op de onbedrevenheid der muzikanten , die geheel onkundig fchynen van regelmaatigheid en O) Cavazzi by Labat, L. i, G. 19, Pigafetta, Dapper, enz. xvur. boek. jx. HOOFDST, 1 i. AF D. Hunne nuziek IS 'eer onlange*iaam. Muziek' vjiru- lenien.  2iö HISTORIE van XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AFD. Snaar- iaftru ■menten. Trommels. en eenftemmigheid, en dus door een' Europeaan liefst op een' zekeren afftand moeten gehoord worden. Ook zyn die zeer dienftig om het nog onaangenaamer gefchreeuw van hunne zangers te verdooven, dat anderzins ondraaglyk zou zyn. Deeze blaas - inftrumenten, die door de Portugeezen eerst hier zyn ingevoerd, hebben zedert dien tyd altoos een gewigtig gedeelte uitgemaakt niet alleen van den hofftoet des Konings, maar ook van die der Prinfen en andere Grooten, die, waar zy ook gaan, altoos door eenige muzikanten verzeld worpen. Het gemeen volk behelpt zich met .zyne pypen en trommelen op bruiloften en andere feesten. Behalven de bovengemelde blaas - inftrumenten hebben zy ook eenigen met .fnaaren , die uit hoofde van de lompheid aan het land eigen fchynen te zyn. Hun Nfambi gelykt veel naar de Spaanfche guitarra, maar heeft geen' zangbodem; de fnaaren van dezelve zyn gemaakt van de vezelen van de palmboombast, of van eenige andere bast, en zouden een' vry draaglyken klank geeven, wanneer zy door eene kundige hand geftemd en geroerd wier den. De marimba .is van een zeldzaamer en meer zaamengefteld maakfel, dezelve beftaat uit vyftien, zestien, of meer kalabasfen, vastgemaakt op eene platte plank met fnaaren, die door derzelver openingen getrokken zyn, en die befpeeld wordende met kleine Hokjes, gelyk onze hakborden, geen onaangenaam geluid geeven. Wanneer dit inftrument wel geftemd en wel befpeeld word is het verre het aangenaamst van allen hunne fnaarinftrumenten. Hunne trommels zyn gemaakt van een' langen ftam van een' hollen boom, met een enkel vel, dat over het boveneinde gefpannen word * en vanonderen open; deeze worden geflagen, of met de vuisten, of met ftokken van het een of ander zwaar hout gemaakt, en gebruikt op feesten zowel als in den oorlog; zy noemen die Ngambo, of ook Ingombo, dezelve gee-  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 217 geeven een dof en naar geluid, dat een weinig verlevendigd word door dat van de veldpyp, of van de Longa, welke beftaat uit twee of meer kleine fchelletjes, gelyk onze karrepaarden aan den hals hebben hangen. Hunne overige muziekinftrumenten zyn nog ruwer en gebrekki ger, en geene verdere aanmerking waardig. (»0 Hun danfen, dat zeer wel overeenkomt met hunne, muziek, beftaat in een' gemengden kring van mannen envrouwen, die allen om ftryd yveren, wie de vlugfte zal, zyn in het doen van vreemde fprongen,, lichaams ver draaijingen, en onbefchaamde postuuren. De Kongoëezcn zyn zeer verzot op deeze vermaaken, en kunnen dikwyls geheele dagen en nachten in deeze vermoeijende oefening doorbrengen, zonder eenige ververfching; ook hebben zy veelerlye foorten van danfen, en degeenen, die nieuwe danfen uitvinden , worden in hunne buurtfchap zeer hoog geacht. Het gebeurt menigmaal, dat zy met dit danfen en zingen hun bloed zodanig verhitten, dat zy in eene foort van dolheid vervallen, welke allen de regelen van den dans uit hun hoofd verdryft, hen aan het zingen brengt, en nieuwe vreemde postuuren doet maaken, totdat zy eindelyk in eene zo algemeene verwarring vervallen zo van zingen en fchreeuwen als van geile postuuren te maaken, dat een vreemdeling zou denken op een baechanaal te zyn, of voor het minst onder eene bende van onbekeerde Kongoëezen, of woeste Gia> gas, by welken deeze danfen gemeenlyk gepaard gaan met de aanftootlykfte en geilfte postuuren en beweegin gen, die men zou kunnen uitdenken. Men zou zich kunnen verbeelden, dat deeze vermoeijende oefeningen, gepaard met hunne fobere kost, het geduurig fmeeren van hunne lichaamen, hun baaden. tabakrooken, en zorgloos leven, hen voor veele ziekter zot («O Zie Cavazzi by Labat, L, 2, C. 4, en anderen. Hkdekd. Hist. XV. D. 1. St. E e XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. 1. AFD. Kleine 'chellet'es. Hunne ianfen. Ziekten.*  XVIII. BOEK. IX. MOOFDST. II. AFD. Zy heb bengeene geneesmeesters. 11% HISTORIÉ van zou behoeder), in eene zo beftendige luchtftreek, en op een' zandigen, droogen, en fteenachtigen grond; ook is het waar, dat zy vry zyn van veelerhande gevaarlyke ziekten, die de weelde en onmaatigheid onder ons hebben ingevoerd; doch niettemin zyn zy onderhevig aan fommige ziekten , die fomtyds fterk worden , en eene groote verwoesting onder hen aanrechten. Zy hebben geene geneesheeren, wondheelers, of geneesmiddelen, of eenige andere hulp dan die van hunne zogenaamde bezweerders, die voorgeeven, dat zy alle ziekten, wonden, en andere- gebreken door hunne bezweeringen kunnen geneezen , en die echter inderdaad niet anders zyn dan een hoop van onweetende en geldzuchtige bedriegers en uitzuigers, en geen ander oogmerk hebben dan het bevorderen van hunne fchandelyke winst, ja zelfs fomtyds, als zy kunnen, de ziekte van den lyder erger maaken met gevaar van 'zyn leven, om hem des te meer geld voor de beloofde geneezing te kunnen afperfen. (ra) De Kongoëezen, zelfs die, welken opentlyk belydenis doen van den Christelyken godsdienst, zyn zo ingenomen met deeze bedriegende landloopers, dat de Zende» lingen, die meest allen de genees, en heelkunst met zeer goed gevolg oefenen, hen zelden kunnen overhaalen om zich aan hunne zorg toe te vertrouwen, fchoon zy nimmer eenige belooning vorderen, maar hunne moeite en geneesmiddelen voor niet geeven. Het vreemdst is nog, dat, wanneer de Kongoëezen alle deeze heidenfche bezweeringen te vergeefs beproefd hebbende, eindelyk beIluiten om zich aan de geneezing van een' Zendeling over te geeven , zulke lastige en onhandelbaare 3yders zyn , dat zy zich aan geen' voorgefchreven' leefregel willen onderwerpen, maar door hunne verkeerdheid veeltyds de kundigheid en zorg van hunne liefdaadige genees» heersn (*) Labat, Davity, Dapper, ens.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 219 heeren verydelen, en de werking van de heilzaamfte middelen beletten, door eene moedwillige aankanting tegen den hen voorgefchreven' leefregel (0) Onder alle de ziekten, die onder hen de verfchrik . lykfte en grootfte verwoestingen aanrechten, is de voornaamfte en gevaarlykfte die, welke wy venusziekte, en zy cJiirange noemen, en die een natuurlyk gevolg is van hunne toomlooze losbandigheid. Zy ftellen van deeze' ziekte vier foorten, of, gelyk men het eigenaartiger zou, kunnen noemen, vier trappen, waarvan de geringfte vreeslyk genoeg is om te doen denken , dat die hen van hunne onmaatige geilheid zou afhouden, wanneer men de daardoor veroorzaakte fcherpe vochten, uit gebrek aan noodige ontlasting, gevaarlyke verzweeringen in den mond, keel, en gewrichten ziet veroorzaaken, dat hen niet alleen berooft van het gebruik van hunne leden, maar daarenboven de hevigfte pynen door het geheel lichaam verwekt. De tweede overdekt de gantfche huid met zeer pyn lyke en invreetende zweeren, gepaard met een' ondraag ■ lyken ftank, en, daar deeze in een land, daar het grootst gedeelte van het lichaam naakt is, meest gezien kunnen worden, veroorzaaken zy het uiterst afgryzen. De derde trap vestigt zich onder de voeten, en verwekt daar eene zwelling van grootte en gedaante als een' paddenftoel, welke wanneer zy niet tydig verfchroeid word, welhaast het gebeente verteert, en den ongelukkigen lyder onder de yslykfte trekkingen van het leven berooft. D e laatfte en akeligfte van allen is die , welke een doodlyk vergif verlpreid, niet alleen door het geheel ■ lichaamsgeftel, maar zelfs tot door het merg van het ge (o) Labat naar Cavazzi, L. i, C, 22, pag. 560, & feqq. Dapper, en anderen. E e 2 XVIII. boek. IX. HOOFDST. i. AFD» De VenuS' :iekte. Derzel>er eerfte 'rap. De twee* ie trap. De derIe trap. De tier1e trap.  220 HISTORIE van XVIII. boek. IX. HOOFDST. -II. AFD De buik. loop. gebeente, en binnen korten tyd de Iterkfte menfchen uitmergelt, hen berooft van het gebruik van hunne leden, en die ongelukkigen ongevoelig maakt voor alles, behalven voor hunne onuitfpreeklyke benaauwdheid en elende. Onder degeenen, die hun ongeluk overleeven, vind men zeer weinigen , die niet eenig merkteken draagen van hunne ongebondenheid, het zy dan door het verlies van den neus, lippen, of ooren, of door eenige lidtekenen of zweeren, of door een Hinkend fchurft, dat zich over het geheel lichaam verfpreid even als melaatsheid, veroorzaakt door de onkunde of onbekwaamheid van den geneesheer, of, dat meest het geval is, door de verkeerdheid, en ongemaatigdheid van den lyder. De naast daaraanvolgende gevaarlyke en verwoestende ziekte, en die zeer moeijelyk geneezen kan worden, is de buikloop , die, volgens het zeggen der aangehaalde fchryvers, voornaamlyk ontftaat uit hunne Hechte kost, en het veel eeten van fruit, door welke verkoeling de veerkracht van de maag word weggenomen, de verteering belet, en de ingewanden, met deeze raauwheden vervuld; beroofd van derzelver tegenhoudend vermogen ; waardoor een algemeene wederzin tegen alle fpyzen veroorzaakt word. Hun gewoon geneesmiddel tegen deeze kwaal is den lydenden het lichaam zo naauw te omzwachtelen als mooglyk is, en hem te befmeeren met olie van mom, door de kruidkundigen genoemd Ricinus Americanus, en gewoonlyk Palma Chrifti, welke van een' heeten en fterkwerkenden aart is, en hem eene groote hoeveelheid van nicaffo en chiroco, en dergelyke verwar» mende vruchten, in water gekookt, of op kooien gebraden in te geeven. Ook maaken zy tegen deeze ziekte gebruik van hartfterkende middelen, en fomtyds het baa. den in warm water; doch dewyl g»ene derzelve de grondCp ) Dezelfden.  WEST LYK tETHIOPIEN. Kongo. 221 grondoorzaak wegneemt, worden zeer veelen van hen daardoor weggefleept by de verandering van het jaargetyde; zodat al het nut, dat zy trekken van deeze genees middelen, blykt veeleer eene korte verligting dan eene volmaakte geneezing te zyn. Eene derde verwoestende ziekte onder hen, die in korten tyd veele duizenden wegfleept, en fomtyds geheele vlekken ontvolkt, is de kinderziekte, wier kwaad, aartigheid nog vermeerdert word door hun gebrek aan overleg in het aanwenden van behoorlyke behoed- en geneesmiddelen, en door alles aan den loop der natuur over te laaten. Zy laaten de bennetten en gezonden zonder onderfcheid by eikanderen leggen, en de eerstgemelden alles eeten en drinken, dat zy begeeren. En nog daarenboven laaten zy toe, dat zy zich baaden in koud water, hetwelk de zweetgaten verftopt, die buiten dit reeds genoegzaam toegefmeerd zyn door hunne zalven en oliën ; waardoor deeze kwaadaartige ftof zich zet tot eene zaamenlooping van pokken , of op de levensdeelen, waardoor zy in weinig dagen in het graf gerukt worden, (q) Eene vierde verwoestende ziekte van dit land, welke voornaamlyk heerscht onder degeenen, die aan de zee kusten woonen, of de zee bevaaren, is eene pynlyke zwelling in de lasch, of onderbuik, welke, gelyk men onderftelt, veroorzaakt word door de hovenmaatige hitte, waaraan zy in deeze brandende luchtftreek zyn blootgefteld. De pyn, welke door dit ongemak veroorzaakt word, is zo hevig, dat de lyder welhaast het gebruik van zyn verftand verliest. De middelen , welken zy daartegen in het werk ftellen, zyn van een' verkoelenden aart, en wel voornaamlyk het kruid huhio, naar hetwelk de Portugeezen deeze ziekte noemen, hetwelk ins- ge- (3O Labat by Cavazzi, Dapper» enz. E e 3 XVIII. BOETC. IX HOCFDiT. II. AFD» De Kinder' zrekie. Eene vierde foort vilt» ziekte.  2 22 HISTORIE vak •XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. 11 AFD Hevige koor tjen #n derzelve'' ge tseeJng. Hevig koliek , waaruit het ont ftaat. O gelyks zeer algemeen is in Brezil en andere geweste» van Amerika. Koortsen, gepaard met hevige hoofdpyn, zyn hier ook zeer algemeen en gevaarlyk , voornaamlyk in 'den winter, wanneer de veelvuldige regens de lucht zeer ongezond en befmetlyk maaken. Tegen deeze gebruiken zy rood of graauw fandelhout, fchoon zy het eerfte voor best houden, van dit hout tot poeijer gewreven en met palmolie gemengd, maaken zy eene uitmuntende zalf, waarmede zy den lyder het geheel lichaam beftryken. Doch, wanneer dit niet baat tegen de pyn in het hoofd, neemen zy hunne toevlucht tot aderlaaten aan den flaap van het hoofd, (r) De laatfte ziekte, van welke wy gewag zullen maaken, is die, welke zy npichi noemen , en die veel overeenkomst heeft met onze kolieken, of buikpynen ; deeze word veroorzaakt door hun ongezond eeten en water; tegen deeze ziekte gebruiken zy byna geen ander geneesmiddel dan onthouding, en kunnen fomtyds twee, drie en meer dagen zonder eeten of drinken zyn. De Europeaanen zyn hier niet minder onderhevig aan deeze ziekten, wanneer zy eerst hier komen, voornaamlyk wanneer zy genoodzaakt zyn zich naar deeze levenswys te fchikken. De verandering van luchtftreek, en drank, gevoegd by de bovenmaatige hitte, doet welhaast haare verderflyke uitwerkfelen aan hen blyken door eene hevige ontfteeking in het bloed, welke niet weggenomen kan worden dan door veelvuldige aftapping, en zulks wel m zo groote hoeveelheid, dat het in onze gewesten ten uiterfte gevaarlyk zou zyn, zodat zy, om de woorden van den fchryver te gebruiken, zich zoveel moeten fpoeden als mooglyk is om hun oud bloed te verwisfelen voor nieuw, dat beter overeenkomt met het klimaat. Ech- (O Davity, Dapper, en anderen.  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Kongo. 223 Echter kan al dit aderlaaten, gevoegd by andere behoedmiddelen, niet beletten, dat eene groote menigte van hen fterft , eer zy aan de lucht en het voedfel gewend zyn. Maar, laaten wy tot de Kongoëezen terug keeren. Zy zyn nog onhandiger in het wondheelen, dat dan ook de rede is, benevens hun flecht bloed , dat het0 kleinst puisje , kneuzing , of krab menigmaal overgaan * tot pynlyke en gevaarlyke zweeren, waarin door de „ hitte van de lucht fchielyk wormen groeijen, gepaard/ met ftank en verrotting; of met een walglyk fchurft overdekt worden; zy gebruiken ook de aderlaating, doqh by gebrek aan lancetten doen zy dit op eene zeer gebrekkige wyze, welke wel een weinig gelykt naar ons koppen; in de plaats van kopglazen, die by hen onbekend zyn, bedienen zy zich van eene kleine halve kalabas, een' osfenhoorn, of een' kinkhoorn, die op den top doorboord zyn. Deeze zetten zy vervolgens op een* arm of been, of eenig ander lid, dat zy zich verbeelden voornaamlyk door de ziekte te zyn aangetast, naaivoorens eene diepe wond in het vel gemaakt te hebben. Dan neemen zy het boveneinde van deeze kop in hunnen mond, en zuigen het bloed uit totdat die vol is, en dit herhaalen zy, totdat zy oordeelen den lyder bloeds genoeg afgetapt te hebben; fomtyds gebruiken zy een aarden kop of pot, daar zy hunne fpys in kooken, en zetten die bewoeld met brandend werk, even als wy onze kopglazen. Wy zullen deeze Afdeeling befluiten met een verflag van hunne lykplegtigheden, in welke zy, in weêrwii van 1 hunne zuinigheid, armoede, en gebrek aan genegenheid voor hunne bloedverwanten, echter in overdaad _ en grootheid trachten uit te munten. De ryke en aanzienlyke lieden zyn niet alleen by deeze gelegenheden ten siifierfifi prachtig voor henzelven, maar ook zeer milddaadig in XVIII. boek. IX. ÏOOFDST. i. AFD. Hunne nhan- 'igbeid 1 het 'ondhe/s- m. Hunne kplegghedeSk  XVIII boek. ix. HOOFDST. ii. AFD. De Ko. ningen worden niet be. fchreid. 224 HISTORIE van in de armen by te ftaan met de noodige vereischten, welke deezen niet kunnen koopen; en van den anderen kant maaken deezen, boe afkeerig zy ook anders moogen zyn om hunne armoede te ontdekken, in dit geval geene zwaarigheid om zich by de Grooten, ja zelfs by den Koning, en by de Prinfen van den bloede te vervoegen om onderftand, wanneer hunne bloedverwanten niet in ftaat zyn om hen te helpen. Zodat de armften zeiven gemeenlyk in ftaat zyn om hunne dooden te wikkelen in een ftuk grof doek, zoals in het land geweven word, en de doodbaar betaamlyk te bedekken met matten, terwyl de ryken hunne dooden bekleeden met fyn Europeesch linnen, gelyk zy zeiven draagen, en de doodbaar met zwart laken overdekken. Dewyl wy reeds gefproken hebben van de lykplegtigheden, welke by het begraaven van hunne Koningen plaats hebben, zullen wy hier ter plaats alleen nog daarby voegen, dat het voor eene groote misdaad gehouden word traanen over hen te ftorten, en al wie men daarvan zou kunnen overtuigen zou zwaarlyk geftraft worden. Zy hebben eenige lieden in hunnen dienst, welker taak het is op alle opentlyke markten en plaatfen der fteden en dorpen te verfchynen, en de onderdaanen des Konings dood te herinneren door het droefgeestig geluid van hunne ivooren hoorns; waarfchynlyk om hen te vermaanen om voor zyne ziel te bidden, en hen tevens een' behoorlyken eerbied voor zynen Opvolger in te boezemen. De Prinfen en Edelen willen begraven zyn in koepels rondom befchoten, en met zwart omhangen, waarvan de opening zorgvuldig digt gemaakt word, om alle onaangenaame lucht den doortogt te beletten; terwyl twee van des overledens dienaars gehuurd worden om beurtelings de wacht te houden, en voor den overledenen te bidden ; daarenboven worden 'er nog andere misfen en gebeden voor hen ingefteld op den verjaardag van Hun  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 225 hun overlyden, en op Aller ■ zielen - dag , wanneer de graven geopend, en de behangfels vernieuwd worden. Onder degeenen, die nog onbekeerd zyn, hebben daarenboven nog veele andere bygeloovige plegtigheden plaats by de Grooten, zoals ryke gefchenken en offerhanden aan hunne graven te brengen, en eene of meer van hunne vrouwen levendig met hen te begraaven. (O In het Koningryk Metamba, dat aan Kongo onderworpen, maar flechts gebrekkiglyk bekeerd is, oefenen de inwoonders zeldzaame vreemde , en tevens wreede en onnatuurlyke plegtigheden jegens lieden, die op fterven leggen, onder den fchoonfchynenden naam van liefde en vriendfchap. Onder voorwendfel van zyne doodsangften en elende te verkorten, neemen zy den lyder op uit zyn bed of hangmat, nog lang vóór dat hy den geest heeft gegeven, by de armen en beenen, en, na hem onder de droevigfte jamm'erklagten omhoog geheven te hebben, laaten zy hem plotfelyk op den grond nedervallen; en hem in dien ftand een' tydlang met oplettendheid befchouwd hebbende, werpen zy zich by hoopen op zyn lichaam, omhelzen, kusfen, en befchreijen hetzelve, zich daarby en rondom in het ftof wentelende, als krankzinnige menfchen , totdat zy geheel afgemat zyn. Daarna kleeden zy het lyk op eene zeer gefchikte wyze, en dit gedaan zynde beftrooit de oudfte van de familie hetzelve van het hoofd tot de voeten met zeker meel, terwyl de omftanders een klaaglied aanheffen , dat met jammerlyke uitfchreeuwingen gepaard gaat; en dus worc het lyk naar het graf gedragen op eene doodbaar, dk zeer net met matten overdekt is. Onder de Heidenfche Kongoëezen, en wel voornaam lyk onder de Giagas, hebben zy de gewoonte van op eem CO Labat, als boven, pag. 338 & feqq. Jarric, Pigafetta, Davity, Dapper, enz. Hedend.Hist.XV.D.I.St. Ff XVIII. boek. IX. HOOFDST. [I. AFD. Oude onmenselijke gewoont en nog overgebleven. Gewoonten der Giagas, en  XVIII, BOEK. ]X. HOOFDST. II. AFD. andere Heide, tien. Inrichting van hunne praalgraven. Hunne danfen hy hunne ie gr ave nisfen. Z26 HISTORIE v A » eene uitzinnige wyze rondom het graf te danfen d* lyken eeten, drinken, enz. toe te brengen, en deeze gewoonten zyn onderfcheiden naar de fecten die onder hen heerfchen. Eenigen leggen hunne lyken plat o den opg de i nker Weder0m andere* den vtakkSl « 5 T\ Vlnd er> die hunne ]yken op de fteenpn nederle?gen> en heuvel Jan aar- ovér h™ Pf ' e" n t0£ eene verba^ende hoogte Sn o fle" ' 10 Welken ^ hier ™ daar eenige eerteken^ doodshoofden, en andere eerteitenen vasthechten. Degeenen, die bv hen in hv zondere hoogachting zyn, worden niet begraven, maai' het lyk word geheel met olie befmeerd, en zo op dea vlakken grond aan de zon blootgefteld met eene Jacht daar rondom, totdat het vel, vleesch, en L^wSen weggerot zyn, als wanneer zy de beenen zorgvuldig be waaren in houten doozen, en als heilige overblyffelen en heilzaame behoedmiddelen overal met zich voeren A-ïrl"?* Praa,§raven zJ'n z°danig ingericht, dat men daaruit den rang kan opmaaken van degeenen die daaronder begraven leggen; op die van voornaame lieden ziet men doorgaans een' ftoel of zetel, benevens een* boog, pylen en andere wapenen vastgemaakt; en dë handwerksheden plaatfen op de hunnen eenige inftrumenten beelden" n "ft? 'r °f eenige derS* ruwe zSne! beelden. De lykdanfen voor een' grooten man duuren doorgaans agt dagen, en worden gefchikt door een* perioon, die daartoe opzettelyk verkozen word, terwvl zy mtusfehen eeten en drinken; waarvan zy het overichot op het lyk werpen, zo dikwyls zv gegeten hebben, hetwelk m deeze heete gewesten den ftank nog ondraagyker maakt; daar intusfehen de gewoonte, en de verbeelding, dat de overleden daarin groot vermaak ichept, dit niet alleen draaglyk, maar zelfs aangenaam voor hen maakt. By dergeiyke gelegenheden verzuimen  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. af sy nooit een zeker getal menfchen te flachten, welker vleesch zy met zeer veel fmaak opeeten. (O D e armen onderhouden zowel als de ryken eene foort van rouw over hunne nabeftaanden; deeze vangt aan ' met eene naauwgezette opfluiting en onthouding van alle1 ververfchingen, voor het minst voor drie dagen. Deezen verlopen zynde fcheeren de gemeene lieden hun1' geheel hoofd kaal, en befmeeren zich met olie, waarin'1 zy vervolgens zoveel zand en aarde inwryven, gemengd met verdorde bladeren van veelerhande boomen, dat zy eene zeer affchuwlyke vertooning maaken; doch die van hooger' ftaat fcheeren enkel de kruin van het hoofd kaal, en omwinden die met een' fluijer, of band van laken, linnen, of leder, en houden zich agt dagen lang in huis, waarna zy hunne gewoone levenswys wederom aanvaarden. Het laatst, dat wy nog zullen aanmerken, is een vreemd en ontmenscht gevoelen der Kongoëezen, nopens6 ftervende menfchen; zy zeggen naamlyk, dat, dewyl zy' uit een' ongelukkigen ftaat in een' ftaat van rust en ge-f lukzaligheid overgaan; men hen geene grooter barmhar-, tigheid kan bewyzen dan hunnen dood te verhaasten.;. Dit is oorzaak, dat by hen, zelfs onder de Christenen, een ftervend mensch zodanig bedwelmd word door het woest gefchreeuw, en gehuil der bloedverwanten, dat de priesters veeltyds niet in ftaat zyn hem met eenige welvoeglykheid de laatfte kerkgerechten toe te dienen. Doch dit is echter nog genadig in vergelyking der gewoonte van de gemeenen, die zich om ftryd beyveren om den lyder uit het leven te helpen door hem den neus en mond digt te houden, en hem met alle kracht op de borst te fiaan; welke gewoonten zy den lyder zeer aangenaam denken te zyn, dewyl die zyne doodsangften verkorten, en hem fchielyk in een' ftaat van beftendige rust en gelukzaligheid overvoeren. CO Labat, ub. fugr. pag. 400, & feqq. en anderen. Ff 2 DER. xviir. boek. IX. IOOFDST. L AFD. Befchry. 'mg van etnrouw' raagen. Vreemd n ont- lenschc •evoelnn •opens Jervende venfchen.  228 HISTORIE vatï XVIII. boek. ix. HOOFDST. III. AFD De eer[ii ftaat vat Kongo/}?. belacht ig en onzeker. De Jlech. te en onzekeretydre kening der Kongoëezen. Hit tydftip van huMhe regeer ings~ vestiging enhe paald. DERDE AFDEELING, Behelzende den oorfprong, de oudheid, grondleggings en gefchiedenis van het Koningryk Kongo. Uit hetgeen te vooren gezegd is, dat de Kongoëezen geene kennis van fchrift of letters hadden voor de aankomst der Portugeezen, is de onmooglykheid om hunne oudheden verre na te zoeken zeer ligt te bevatten, of zelfs van laater dingen vóór dit tydftip , ten zy men zich wil vertrouwen op fabelachtige overleveringen , in welke de volkshoogmoed veel meer dan de waarheid doorftraalt. Hierby komt nog, dat hunne tydrekening niet beter is, dewyl zy voor de komst der Christenen niet by jaaren maar by maanen gerekend hebben. Ook waren zy onkundig in de uurtelling, zodat zy den tyd van eenig voorval niet nader wisten te bepaalen, dan door te zeggen, dat het onder de regeering van dien of dien Koning gebeurd was. O) Om deeze rede is het onmooglyk den tyd te bepaalen der grondlegging van hunne monarchie, of eene achtereenvolgende Jyst op te geeven van de regeering van Luqueni, den eerften grondlegger tot op de aankomst der Portugeezen. Doch fchoon wy hieromtrent niets met zekerheid kunnen bepaalen, zal het echter onze leezers niet onaangenaam zya, dat wy hen daarvan zoveel mooglyk een verflag geeven, gezuiverd van allen de fabelachtigheden waarmede de Portugeezen het verdonkerd hebben. Dit tydftip is te meer onze aandacht waardig , dewyl daarin allen de kleine Staaten, waarin dit land toen verdeeld was, O) Pigafetta, L. 2; C. 17,  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 229 was, bukken moesten voor dien onderneemenden oorlogsman, behalven nog zoveel anderen, die zedert van hem zyn afgevallen , of van zyne nazaaten , en weder op nieuw onafhanglyk zyn geworden, benevens zoveel andere provinciën, waarvan de Portugeezen zich meesters gemaakt hebben. De grondlegger van deeze wyduitgeftrekte heerfchappy was genaamd Luqueni; zyn vader Eminia - n - Zima wasj flechts een gering Prinsje, wiens kleine heerfchappy ge-( legen was aan de oevers van de Zaïr, in de provincie^ Korimba; en zyne moeder, genaamd Luqueni - Lua - Sanze, was de dochter van een' anderen kleinen Vorst in de nabuurfchap. Eminia - n - Zima, door deeze verbindtenis gefterkt, begon verdrietig te worden over het zien van^ zoveel Vorften in zyne nabuurfchap, die met hem gelyk waren, en zyn' heerschzuchtigen aart gehoor te geeven; thans niet meer te vreden met de geringe uitgeftrektheid^ van zyne heerfchappy befloot hy die van zyne nabuuren', aan te tasten, die tot dusverre leefden in een' ftaat van onafhanglykheid, en eenige kleine republieken uitmaakten, niet minder jaloers van haare vryheid dan hy begeerig was om hen te overheeren. Gevolglyk ontmoette hy een' fterken en dapperen tegenftand van dien kant, die veele jaaren duurde, doch over welke zyne dapperheid, en zyn goed geluk eindlyk zo verre zegepraalde, dat hy zich meester maakte van eene groote plek gronds, uit den aart zo fterk, dat die hem, van dien tyd af, tot eene veilige wykplaats verftrekte tegen de vereenigde magt van zyne tegen party ën, dewyl die zeer bezwaarlyk aangevallen, en zeer gemaklyk verdedigd kon worden; zodat hy, zonder gevaar, zyne invallen kon voortzetten, en by alle gelegenheden terug trekken naar deeze onwinbaare fterkte, welke thans de bergplaats van zya krygstuig, en van zyne onwettig verkregen fchatten geworden was. Ff3 Deeze XVIÏÏ. boek. IX. HOOFDST. 11. AFD. Gefehieienïs van \unnen •erften rrond'egger,„uqueni. Luqueni's •ader >alt in da 'anden p 22 Gr. N. Br., en ging, na zyne terugkomst, een degtig bezoek by den Koning afleggen, die hem met e uiterfte ftaatfie opwachtte. Hy deed den Koning, P zyn verzoek, een omftandig verflag van de grootheid; er bezittingen van Koning Juan, en van de wetten , ge.- CO Idem ibid.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kong». i37 gewoonten, en regeeringsform van Portugal, maar wel voornaamlyk van den Christelyken Godsdienst, welk alles te weeg bragt, dat deeze Vorst eene hooge achting opvatte voor de Portugeefche Natie, en tevens eene ernftige begeerte om haare kerkleer aan te neemen. Toen Cam zich tot de terugreis gereed maakte benoemde de Koning Zachut, een' der jonge Edelen, die met hem de reis naar Portugal gedaan hadden, om als Afgezant derwaarts te vertrekken, met bevel om aan zyne Portugeefche Majefteit te verzoeken, dat hy eenige godvruchtige Geestlyken zou overzenden om zyne onderdaanen in het Christelyk geloof te onderwyzen; ook zond by met hem een zeker getal aanzien!} ke jonge Kongoëezen om daarin onderwezen te worden in Portugal, benevens eene groote menigte olifantstanden, tapyten, en ftoffen van palmboombast tot gefchenken voor zyne Portugeefche Majefteit. Kort daarna vertrok Cam, en bood, by zyne aankomst te Lisfabon, den Kongoëefchen Afgezant, benevens de overige jonge Edelen, den Koning aan, die ten uiterfte voldaan was over het wel gelukken van deeze onderneeming, en deeze edele vreemdelingen zeer minnelyk ontfing. Geduurende den tyd van hun verblyf in Portugal, die omtrent drie jaaren uitmaakte, wierden zy met groote zorgvuldigheid onderwezen, niet alleen in den Christely; ken Godsdienst, maar ook in alle befchaafde kunften,, weetenfchappen, en oefeningen, die overeenkomftig wa-, ren met hunnen rang, en eindelyk gedoopt te Be ja, werwaarts het Hof vertrokken was uit hoofde van de1 pest, welke toen met groote woede in Lisfabon regeerde. De doopsplegtigheid gefchiedde met allen mooglyken luister en pracht, en Koning Juan zelf ftond als gevader over den Afgezant Zachut, aan wien hy zyn' eigen' naam gaf. Niet lang na het volvoeren van deeze plegtigheid deed hy hen naar hun land terug voeren door drie fcheG g 3 pen. XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. II. AFD. 4. D. 1489. Hoe hy te lisfabon mtfanren en lehanleidword»  XVIII. boek. ix. HOOFDST, iii. AFD Aankomst vat Souza te Songo. 238 HISTORIE van pen, welken hy ten dien einde had doen uitrusten, en waarvan hy het hoogst bevel opdroeg aan Don Gonzalo de Souza, een' man van edele geboorte, aan wien hy ook verfcheiden geestlyken, doopvonten, kerkgewaaden, bekers, en meer andere kerkmeubelen, en fieraaden van groote waardy mede gaf. Het grootst ongeluk was, dat veelen der Geestlyken, die met hem te Lisfabon fcheep gingen , deeze verfchriklyke plaag met zich aan boord bragten; zodat veelen van hen op de reis daaraan overleeden, waaronder was de Bevelhebber, Don Gonzalo de Souza , in wiens plaats, met toeftemming van allen de Bevelhebbers, zyn Neef, Don Rodrigo de Souza; verkozen wierd. Zy landden behouden te Songo aan de rivier Zaïr, in de maand Augustus, en wierden met blydfchap ontfangen door den Landvoogd van die provincie, een' Prins van den bloede, die zyn verblyf daar gekozen had om den handel met de Portugeezen te bevorderen, en door hen zo wel onderwezen was geworden in de Christelyke leer, dat hy, by derzelver aankomst gedoopt wierd door een' van deeze geestlyken, en den naam aannam van Emanuël, die de naam was van den broeder des Konings van Portugal. Deeze plegtigheid wierd verricht in het open veld, in het byzyn van den Portugeefchen gezant en vlootvoogd, die tot dat einde een kostbaar altaar had doen oprichten; en daar, na het eindigen der mis, deeze aanzienlyke nieuwbekeerde, benevens een van zyne zoonen, en verfcheiden van zyne voornaamfte amptenaaren , ais leden der Kerk wierden aangenomen in de tegenwoordigheid van eene groote menigte van inboorlingen, die, by deeze gelegenheid derwaarts waren zaamengevloeid, en deswegens door opentlyke toejuichingen hun genoegen te kennen gaven. Intusfchen hielden de Portugeezen, de zorg der bekeering aan de Priesters en Monniken, die zy medegebragt hadden, overlaateade, zich voornaamlyk be-  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 239 bezig met nieuwe ontdekkingen te doen, en zich op de kusten van Afrika neder te zetten ; daar zy welhaast een' zo gewigtigen handel vestigden, dat die de oplettendheid en afgunst van veele Europeaanfche Moogendheden gaande maakte, (ƒ) Intusschen fpoedde de Admiraal Souza, na van zyne aanzienlyke nieuwbekeerden affcheid genomen te hebben, zich naar Banza Kongo, daar het Hof zich toen bevond, en verhaalde aan den Koning de bekeering van zyn' Oom; waarover hy zo grootlyks voldaan was, dat: hy zyne heerfchappyën vergrootte, en hem vryheid gaf om alle heidenfche tempels, en alle gedenktekenen van, afgodery te vernietigen. Ook was de Koning zeer ver-' blyd over de aan maaning van den Koning van Portugal,, en over de heilige vaten en kerkfieraaden, die de Admiraal medegebragt had, en nog wel het meest, toen die, op zyn verzoek, voor hem gebragt, en voor het geheel Hofgezin ten toon gefield wierden, omringd door eene ontelbaare menigte van zyne onderdaanen, die, zo men zegt, dezelven met den diepften eerbied befchouwden, en wel voornaamlyk het kruis, zodat toen de Portugeezen daarvoor nederknielden, de Kongoëezen hetzelve op hunne wys insgelyks vereerden, door zich daarvoor op het aangezicht ter aarde te werpen. De Koning was zeer naauwkeurig in het bezichtigen van deeze heilige vaten, kerkkleederen en verfierfelen, ftuk voor ftuk, en zeer op'ettende op de uitlegging, welke de priester hem van ieder ftuk derzei ven in het byzonder gaf; hetwelk ten gevolge had, dat hy op het oogenblik befloot eene prachtige kerk in zyne Hoofdftad te laaten bouwen, ten dienfte en ter berging van deeze heilige mannen en hunne kerkfieraaden. Zyn yver tot dit werk was zo groot, dat, fchoon hy de noodigfte bouwftoffen uit de afgele ' genfte €ƒ) Oforio, Labat, en anderen. XVHI. BOEK. IX. HOOFDST. III. AFD. Hoe Sou. :a aan iet Hof mtfanren word. De Ko. \ing doei ene-  240 HISTORIE van XVIII. boek. IX. HOOFDST. III. AFD. prachtige kerk bouwen. De Ko ning en Koningin en veele Grooten worden gedoopt. genfte gewesten van zyn Ryk moest doen komen, dit gebouw door menigte van volk naar zyn genoegen voltooid wierd in drie maanden, naar het zeggen van fommige fchryvers, en kort daarna ingewyd onder den naam van de H. Kruis-Kerk. (g) Deeze wyding wierd welhaast gevolgd door eene nog veel grooter plegtigheid , naamlyk , den doop van den Koning en de Koningin , en van veele Ryksgrooten, welke met de uiterfte pracht in zyne nieuwgebouwde kerk verricht wierd. De Koning nam den naam aan van Joanneï'i en de Koningin dien van Eleonora, ter eere van den Koning en Koningin van Portugal, en in het byzyn van hunnen Afgezant, die als derzelver plaatsbekleeder by de plegtigheid tegenwoordig was. Hun voorbeeld wierd gevolgd door veel duizenden van hunne onderdaanen, welken door den Koning des te meer daartoe aangemoedigd wierden , omdat hy juist op dat tydpunt zich gereed maakte om te veld te trekken tegen zyne oproerige onderdaanen in de Provincie Mucoco, daar zy de beste landltreeken verwoestten. By deeze gelegenheid fchonk Souza, de Portugeefche Afgezant, hem een' Koninglyken Standaard, waarin het kruis geborduurd was, en vermaande hem, uit naam van zyn' Meester, zyn geheel vertrouwen te ftellen in dien Godlyken Zaligmaaker, wiens Leer hy nu had aangenomen, en zich volkomen te verhaten op zynen byftand op deezen togt, waartoe hy zelf hem met honderd gewapende Portugeezen zou byftaan. Ook behaalde de Koning eene volkomene overwinning op de afvalligen, en had het genoegen van te "zien, dat zyne nieuwbekeerde troepen ftreeden met een' moed en dapperheid, die hy nooit te vooren van hen gezien had. Hy was nu reeds zoverre gevorderd, dat hv eereed ftond om hunne landen in te trekken, J 5 en (|r) Pigafetta, Jarric , Ozorio, Labat, en anderen.  WESTLYK jETHXOPIEN. Kongo. 241 en daar alles met vuur en zwaard te verwoesten, met een vast voorneemen om deeze oproermaakers ten ftrengfte te ftraffen, volgens de aloude gewoonten van dat Land, toen Souza de grootmoedigheid had van hem^ dit af te aaden, en door zyn' tydigen raad en tusTchenkomst deeze provincie voor verwoesting behoedde. Niet lang daarna nam Souza affcheid van den Koning, en liet hem een groot getal Dominicaanfche GeestTyken, om voor de Kerklyke zaaken te zorgen en het, Euangelie aan het volk te verkondigen. Omtrent ten, zelfden tyd keerde des Konings oudfte zoon, dien hy] met een leger afgezonden had tegen eenige afvalligen in de zuidelyke provinciën, zegepraalend terug, toen zyn vader en moeder ftonden gedoopt te worden.; Zohaast had hy geen bericht gekregen van hunne bekeering, en van den loeden uitflag van zyns vaders wapenen, of hy verzocht ook onderwezen en gedoopt te moogen worden; dit wierd hem gereedlyk toegeftaan, en hy ontfing den naam van Alphonjo naar den oudften Infant van Portugal, Hy heeft altoos getoond een waar bekeerling, en een groot bevorderaar van het Christendom te zyn, en wel voornaamlyk na zyne komst tot de Kroon tot zynen dood toe; maar zyn jonger broeder heeft getoond juist het tegendeel te zyn; deszelfs naam was Panzo Aquttima, en zyne buitengemeene geneigdheid voor de heidenlcne bvgeloovigheden, waarin hy opgevoed was, maakte hem tot een' onverzoenbaaren vyand van den Chnstelyken godsdienst, zelfs in zo verre, dat hy geene middelen onbeproefd liet om denzelven geheel uit te roojen. Wy kunnen niet zeker bepaalen welke bewyzen hy by zyn •vader inbragt om de Portugeezen en hunnen godsdienst gehaat te maaken; doch, dezelven waren van dien aart, dat hy dien flaauwmoedigen Vorst niet alleen overhaalde om van het geloof af te vallen, maar zelfs om allen de nieuwbekeerden, die zyn voorbeeld niet volgen wilden. Hedend. Hist. XV. D, I. S r. H h tei XVIII. boek. IX. IOOFDST. 11. a F D. u4. D. 1491. Souza \eert te* •ugnaar 'onugal. De oudfte zoon les Ko • nings word gedoopt. 1  XVIII. 1 BOEK. i IX. | HOOFDST. ! 1II.AFD, I I I Deszelfs wetten tegen de afgodendienst. A\ D. 1492. De Ko ving ferft, et. .Alphonib volgt hen. op. 14.2. HISTORIE van en ftrengfte te vervolgen. Onder deezen was ook zyn judfte zoon Alphonfo, die na alle beloften en bedreigingen wederftaan te hebben, eindelyk door zyn' broeder im verraad befchuldigd, en door zyn' vader al te onbelacht naar eene afgelegene provincie verbannen wierd, ie daarop zyn' jongften zoon tot zyn' opvolger verklaarJe, die welhaast zich van een talryk gevolg omringd sag, en aan het hoofd van eene zeer magtige party. De Koning niet lang daarna het verraad van zyn'jongften zoon tegen Alphonfo ontdekt hebbende, riep deezen met alleen uit zyne ballingfchap terug, maar ftelde hem nog daarenboven aan tot Landvoogd over eene der voornaamfte provinciën, en zond tevens bevel aan Panfo om aan het Hof terug te komen. Alphonfo, volgens zyn gewoonen yver, begon zyne regeering door alle aanbidding of vereering der afgoden te verbieden, onder zeer ftrenge ftraffen; welke ftap niet alleen veelen van zyne nieuwe onderdaanen deed overloopen tot zyn' broeder, thans den openbaaren befchermer der afgodery, maar ook zyn' vader noodzaakte om hem te laaten aanzeggen, dat hy zyn verbod moest intrekken, of naar het°Hof terug keeren. Alphonfo verfchoonde zich wegens het eerfte, en nopens het tweede deed hy den Koning antwoorden, dat hy zoveel bezigheden omhanden had, dat het hem vooreerst onmooglyk was zyne landvoogdy te verlaaten.. Intusschen begon de- Koning, verzwakt door ouderdom, vermoeijingen, en ongefteldheden , fterk naar zyn einde te naderen. Alphonfo wierd door zyne vrien* den aangeraden, dat hy tegen zyn' broeder zou optrekken, en zich meester maaken van de Hoofdftad; hetwelk hy echter ftandvastiglyk van de hand wees totdat hy volkomelyk van zyns vaders dood verzekerd was; toen ondernam hy zulks in den nacht met hulp van zyne moeder. Den volgenden ochtend verfcheen hy op het ruim plein voor  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 243 voor het Korringlyk paleis aan het hoofd van zyne vrienden christentroepen; door welken hy, na eene korte aanfpraak, waarin hy kennis gaf van des Konings dood, en van zyn wettig erfrecht tot de kroon, met de gewoone plegtigheden, onder luide toejuichingen verkoozen wierd. Panfo, die zich ten dien tyd aan het hoofd van een magtig leger bevond, tyding krygende, dat zyn broeder bezit genomen had van den troon, verdeelde zyn volk in twee kolommen, en trok rechtftreeks tegen hem op. Alphonfo, die flechts eene handvol Christenfoldaaten had, gefterkt door zeven • en dertig Portugeezen, wachtte hem af met onverfchrokken moed, en boezemde hen zo door zyne woorden als door zyn voorbeeld zulk eene onvertfaagdheid in, dat zy met eene verbaazende dapperheid ftreeden, en eene volkomene overwinning behaalden; waarop de mistroostige Panzo, enkel door een' ouden ervarenen Bevelhebber verzeld, de vlucht nam in een bosch, daar zy onder het vluchten nederftortten in een' overdekten kuil, dien de landlieden gegraven hadden om wilde beesten te vangen. De Prins overleed twee dagen daarna, gedeeltlyk aan de gevolgen van zyn' val, en gedeeltlyk door hartzeer en wanhoop; waarop de oude Bevelhebber een' bode aan Alphonfo zond met aanbod van onderwerping, daarby voegende, dat het hem onverfchillig was of de Koning hem eene acte van vergiffenis, of eene acte van doodsftraf, welke hy door zyne trouwloosheid met recht verdiend had, toezond, dewyl hy buiten dat maar weinig tyds meer te leeven had; maar dat hy verzocht, zo zyne Majefteit het laatfte mogt verkiezen, dat hy dan aivoorens in den Cnristelyken Godsdienst mogt onder wezen en aangenomen worden , dewyl hy deeze laatfte overwinning van eene zo geringe magt over eene oneindig grootere als een wonderwerk befchouwde, er niets vuuriger wenschte dan te moogen fterven als een belyder van dien God, welke hen dezelve gefchonken H h 2 had XVIII. BOEK, IX. HOOFDST.-EU. AFD. Hy vet— Jlaat hellegervan zyn'' broeder. Panzo's dood,  244 HISTORIE vak XVIII. boek. ix. HOOFDST. iii. AFD. Alphonfo's edelmoedig,heid, en yver voor bet Chris, telyk geloof. i had. (/;) De Koning was zo zeer voldaan over deeze zyne handelwyze , dat hy hem niet alleen vergiffenis fchonk, maar nog daarenboven bevorderde, en hem in den Christelyken godsdienst deed onderwyzen en aanneemen. Het overig volk van Panzo onderwierp zich vrywilliglyk aan Alphonfo, doch hy wilde niet, dat zy den eed van getrouwheid aan hem zouden afleggen, ten zy diegeenen onder hen, welke nog heidenen waren, zich wilden laaten bekeeren, en degeenen, die afgevallen waren, weder wettiglyk tot de Kerk wierden toegelaten. Dit godsdienftig befluit van den nieuwen Koning, gepaard met zyn goed voorbeeld, had welhaast de bekeering van veel duizenden van zyne onderdaanen ten gevolge; zodat men de herftelling van het Christengeloof in deeze landen met recht op zyne komst tot den throon mag dagtekenen. Volgens Oforio, en andere Portugeefche fchryvers, deed hy, die zowel een goed redenaar als een yverig Vorst was, menigmaal lange redenvoeringen over de waarheid en de uitmuntendheid van het Éuangelie, over de zekerheid van toekomende beiooningen en ftraffen, en over andere dergelyke ge« nigtige onderwerpen , waardoor zyne onderdaanen best n hun geloof, en gedrag konden bevestigd worden. Doch hetgeen, na zyne naauwe verknochtheid aan de voorfchriften der Christelyke kerk, veel toebragt tot de voortplanting van het Christelyk geloof, was de groote ichting, welke hy betoonde voor de Portugeezen in het algemeen; en in het byzonder voor de Dominicaanen, ivelken herwaarts gezonden waren door hunnen Koning am de Kongoëezen te bekeeren. Aan de eerstgemelden chonk hy het groot voorrecht van zich te moogen ïederzetten in alle de provinciën van zyn Ryk , welke ïen best zouden behaagen, met byvoeging van veele lan- (i) Jarric, Ozorio, Vol. 2, Lib. 3, en anderen.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 245 landen, en vryheden van belasting; en verbood tevens aan zyne eigen onderdaanen op zwaare ftraffen , hen eenig leed te doen in hunne nieuwe bezittingen. De Dominicaanen, die door zyn' vader zo ondankbaar en wreed behandeld waren geworden, geduurende den korten tyd van zyne afvalligheid, door hen te berooven van allen de landen, huizen, en flaaven, die hen te vooren tot hun onderhoud vergund waren, nam hy wel byzonderlyk in zyne befcherming; hy herftelde hen niet alleen in hunne voorige bezittingen, maar fchonk hen daarenboven nog veele nieuwe voorrechten ter vergoeding voor het leed en de bittere elende , die zy hadden moeten uitflaan. Hy bouwde veele nieuwe kerken en kloosters voor hun gebruik, en verzuimde niets, dat hen eerwaardig en nuttig by zyne onderdaanen kon maaken. Zelfs nam hy voor de Portugeefche taai te leeren, om dus de leerredenen van deeze Predikheeren voor hen te kunnen ver taaien. (O E m a n u ë l , die nu den Portugeefchen throon beklommen had, en zich grootlyks verblydde over den voortgang van den Christelyken godsdienst in Kongo, verzocht ernftiglyk aan Alphonfo, dat hy hem zyn' oudften zoon zou zenden om in Portugal opgevoed te worden. Alphonfo ftemde niet alleen met dankbaarheid in dit verzoek, maar zond ook met den jongen Prins verfcheiden jonge Edellieden naar Lisfabon, om hetzelfde voorrecht te genieten. Emanue'l nam zelf de zorg voor hunne opvoeding op zich, en fpaarde noch moeite, noch kosten om hen bekwaame leermeesters te bezorgen. Eenigen van deeze jongelingen verkoozen de ftudie van de Godgeleerdheid, en vorderden daarin zodanig, dat zy door hunne verflandige leerredenen, en door hunne voorbeeldige godvrucht het getal der bekeerlingen grootlyks deeden toeneemen. I n Ci") Zie hierover Ozorio, en anderen. H h 2 XVIlï. boek. IX. HOOFDST. HL AFÖs Hy zend zyn zoon ter opvoe- ding 'taar Lisfabon.  246 HISTORIE vak XVÜI. boek. ix. HOOFDST. iii. AFD. Koning Emanuël zend een plegtig gezantJchapaan hem. In hetzelfde jaar zond Emam'êl een prachtig gezantfchap naar Kongo, gepaard met kostbaare gefchenken, waaronder een heerlyke ftandaard, met een wapen, dat de Koning en zyne opvolgers zouden voeren, alles kostbaar geborduurd met de behoorlyke kleuren., en verfierfelen. Deeze gefchenken wierden verzeld door een' zeer minzaamen brief, waarin Emanuël aan Alphonfo den titel gaf van broeder, hem hooglyk roemende wegens zyn' yver voor het Christelyk geloof, en hem ernftiglyk aanmaanende om daarin te volharden, zowel als in zyne genegenheid voor de Portugeefche Natie. Alphonfo voldeed geiroiwlyk aan allen deeze verzoeken geduurende den gantfchen tyd van zyne regeering, (£) en hy had zulk eene groote achting voor Koning Emanuël, dat hy gewoon was te zeggen, dat hy nimmer wezentlyker vermaak zou genieten dan eene reis naar Portugal te doen om zich voor den Koning neder te werpen, en hem mondeling te betuigen hoeveel verpligting hy aan hem had, en wel inzonderheid van door hem in het Euangelie onderwezen en in ftaat gefteld te zyn, den eenigen waaren God te dienen, en hoop te hebben op eene eeuwige gelukzaligheid. Doch de toeftand van zyn Ryk heeft hem nimmer dat vermaak vergund; de vrees voor een' afval onder zyn ongeftadig en wankelend volk, en het gering getal priesters en monniken, die 'er toen nog over waren in zyn uitgeftrekt gebied, dewyl veelen door gebrek en elende waren omgekomen, en anderen naar de verstafgelegene provinciën geweken waren, maakten het hem gevaarlyk zyn Ryk te verlaaten vóór dat het Christelyk geloof beter gevestigd was, en hy een grooter voorraad van geestlyken gekregen had van zyn geliefden broeder Emanuël. Hy drong derhalven zeer fterk hierop aan, en deeze braave Vorst gaf ook terftond bevel, dat men ten fpoedigfte aan zyn verzoek zou voldoen. Ck) Oforio, Labat, Jarric, en anderen.  WESTLYK 2ETHI0PIEN. Kongo. 247 Ingevolge van dien wierd hem eene nieuwe zending toegefchikt, beftaande uit vyf Dominicaanen, vyf Augustynen, en vyf Kapucynen, benevens een goed getal waereldfche Priesters, allen mannen van buitengewoone geleerdheid en godvrucht, die by hunne aankomst allerminzaamst ontfangen wierden, en verdeeld door de nog onbekeerde provinciën, daar de Godlyke. Voorzienigheid hunnen arbeid met een' verbaazenden voorfpoed zegende. Alphonso, die nog vyf jaaren na hunne aankomst leefde, had het genoegen van nog vóór zyn dood zyne meeste onderdaanen in het Christelyk geloof bevestigd te zien. Kort vóór zyn dood ontbood hy zyn' zoon Don Pedro, en vermaande hem in nadruklyke bewoordingen , dat hy zyne uiterfte poogingen zou aanwenden om den wa3ren Godsdienst in zyne landen te befchermen en uit te breiden , als zynde dit het krachtigst middel om de Godlyke befcherming voor zich en zyne onderdaanen te verkrygen. (/) Hy gaf hem ftervende zyn' laatften zegen, en ftierf van allen zyne onderdaanen befchreid. Hy wierd zonder eenige tegenkanting opgevolgd door zyn' braaven zoon Don Pedro, de eerfte van dien naam, een Prins, die niet alleen zyn' vader in deugden evenaarde, maar hem in milddaadigheid zocht te overtreffen, door de groote vermeerdering der Kerklyke goederen, ter beter onderhouding van de Portugeefche Zendelingen, die zich in zyn Ryk gevestigd hadden, In het begin van zyne regeering wierd het opperbeftuur van de Kerk van Kongo door den Paus aan den Bisfchop van St. Thomas opgedragen, waarop deeze dan ook den titel van Bisfchop van Kongo aannam. Het is niet te befchryven welk eene blydfchap zyne komst veroorzaakte, niet alleen aan het Hof, maar ook door het geheel Koningryk, toen hy van zyn nieuw Bisdom bezit kwam (7.) Pigafetta, Jarric, Labat, en anderen. XVIII, boek. IX. HOOFDST. III. AFD. Een nieu. we onderband van Zendeïithgen naar Kongo gezonden. *A. D. Karak. ter van Alphonfo. A. D. 1525. Zyn dood. Hy word opgevolgddoor 2yr? zoon Don Pedro. De Paus benoemt een Bisfchop van "Kongo.  XVIII. boek. IX. HOOFDST. 111. AFD. Eene groote menigte word door hen. onderweg gedoopt. Zyne aankomst te San Salvador. 248 HISTORIE (van kwam neemen. De Koning muntte bovenal uit in prachtigheid van het onthaal, waarmede hy hem ontfing; hy deed de wegen langs welken hy doortrekken moest, van de zeekust af tot aan de H. Kruis-Kerk, dat eene lengte is van meer dan honderdvyftig Engelfche mylen, gelyk maaken , en met kostbaare matten beleggen, de boomen en ftruiken aan beide zyden opfnoeijen, terwyl de weg overal krielde van duizenden van zyne onderdaanen, die hunne blydfchap en eerbied door de onderdaanigfte nederwerpingen betuigden als hy voorbyging, en hem met luide toejuichingen achtervolgden. Veelen van hen booden hem zuiglammen , jonge geitjes en fpeenvarkens aan; anderen wederom patryzen, hoenders, en meer ander tam en wild gevogelte, en veelerhande foorten van viervoetig wild. Geheele hoopen van menfchen van beide fexen, die nog ongedoopt waren, verzochten zo ernftiglyk om door hem te moogen gedoopt worden, dat hy het hen niet kon weigeren, (m) Toen by de Stad San Salvador naderde wierd hy te gemoet gegaan door den Koning en zyn' gantfchen Hofftoet, benevens allen de Geestlyken, en geleid naar de H. Kruis Kerk, welke hy van toen af tot zyne Cathedraale kerk verkoos; na alhier in eigen' perfoon dienst gedaan te hebben, wierd hy met dezelfde ftaatfie terug geleid naar eene prachtige zaal tot zyn ontfangst gefchikt. Kortom de braave Koning fpaarde geene moeite of kosten om zyne hooge achting te betoonen voor een' zo eerwaardigen Kerkvoogd, en om hem te beweegen, dat hy de Hoofdftad tot zyn verblyf zou kiezen. De Bisfchop van zyn' kant, om zyne erkentenis te betuigen aan zyne Majesteit, en tevens te toonen , dat hy de nieuwe waardigheid hem opgedragen niet onwaardig was, gaf terftond bevel, dat men de Cathedraale kerk prach- tiglyk («O Pigafetta, L. 2, G. 4. f  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 249 tiglyk zou verfieren, en ftelde in dezelve agt-en-twintig Kanonniken aan, benevens eenige kapellaanen, zangers, en mindere kerkdienaars. Hy befchonk daarenboven de kerk met een deftig orgel, en fraai altaarftuk, koscbaare kerkverfierfelen, een goed ftel klokken, en hetgeen meer tot het oefenen van den godsdienst behoorde. Zyne tweede zorg was de ftad in wyken, of parochiën te verdeden, in elke parochie een' priester aan te ftellen, en vervolgens de districten der Zendelingen te bepaalen. Hy had nog meer andere godvruchtige ontwerpen voorgenomen; doch het zy dan dat de lucht van San Salvador voor hem te ongezond was, of dat het gedrag der geestlyken hem mishaagde , hy reisde zolang over en weder tusfchen het vast land en St. Thomas, totdat de dood een einde maakte aan zyne godsdienftige oogmerken, tot groote droefheid van den Koning, en het geheel Hofgezin, die zich veel beloofd hadden van zyne geleerdheid , godvrucht, en milddaadigheid. Vóór zyn dood verzocht hy zeer ernftiglyk, dat hy mogt opge volgd worden door een' veelbeloovenden Prins van den bloede, die in Portugal was opgevoed, en dien hy tot Priester gewyd had vóór dat hy vertrokken was. Zyne keus wierd hooglyk goedgekeurd door de Koningen van Kongo en van Portugal, die hem terftond naar Rome zonden, daar de Paus, na behoorlyk onderzoek, hem tot deeze waardigheid bekwaam vindende, hem daarin bevestigde, en naar zyn vaderland terug zond met den titel van Bisfchop van Kongo, en beladen met gefchenken , zegeningen, en aflaaten. Doch deeze Prins wierd op zvn' overtogt ongelukkiglyk overvallen door eene hevige ziekte, welke hem binnen weinig dagen wegrukte, door welk toeval deeze ftoel veele jaaren open bleef, gelyk wy in het vervolg zullen zien. Zyn dood wierd welhaast gevolgd door die van den godvruchtigen Koning Don Pedro, die, zonder kinderen Hedend.Hist.XV.D.I St. Ii fter' xviir. boek. IX. HOOFDST. II. AFD. A. D. 1528. Zvn iood. Een Prins van den bloede volgt hem op; A D. doch fterft op de reis. A D. 153°-  XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. lil- AFD, De Koning Jterft et, •word op gevolgd door zyn broeder Don Fran cisco. A. D. 1532. Dood tan Don Franciseo Hy v/on, op'ge volgd door Dot Diëgo. Deeze zend een gezantfchapnaar Por tugal, A. D. J540. 25*0 HISTORIE van ftervende, de kroon naliet aan zyn' broeder, Don Fran. cisco, een Prins, wel waardig hem op te volgen, dewyl hy alle zyne uitmuntende hoedanigheden bezat, en wel voornaamlyk zyn' oprechten en voorbeeldigen yver voor het Christelyk geloof, welke ten uiterfte pryswaardig en noodzaaklyk was in deeze netelige omftandigheden, daar de kerk thans geen Opperhoofd had, en de andere geestlyken meer zorgden voor hun eigen belang dan voor dat van de algemeene Christenheid. Doch zyne regeering duurde flechts twee jaaren , wanneer hy den throon overliet aan zyn vollen neef, Don Diëgo, en ftierf al* gemeen beklaagd door allen zyne onderzaaten. Don Diëgo verzuimde niet om aan Don' Juan, den derden, die toen den throon van Portugal beklommen had, door een buitengewoon gezantfchap zyne komst tot den throon bekend te maaken, hetwelk tevens moest kennis geeven van den ftaat van het Christendom in dat land, en een nieuwen onderftand van geestlyken verzoeken. Don Juan, die door denzelfden yver als ,zyne voorouders bezield wierd, voldeed met alle genegenheid aan zyn verzoek, en zond met een gelukwenfchend gezantfchap een vry groot getal Jefuiten, welke order omtrent veertig jaaren te vooren was ingefteld geworden door^/gwarzaj Loyola, voornaamlyk met oog.merk om het Euangelie in vreemde landen te verkondigen, en die vrywilliglyk aannamen om deeze zending te volbrengen, in de plaats van de Dominicaanen, Kapucy* nen, en andere monniken, die door zyne voorzaaten altoos derwaarts gezonden waren geweest. Deeze Jefuïten kwamen echter niet in Kongo, dan kort voor den dood van Diëgo, fchoon hy hen veele jaaren achtereen met groot ongeduld verwacht had In tusfchen was hy geduurig bezig met alles uit te denken, dat de Portugeefche Natie aangenaam kon zyn ; hy vroeg naauwkeurig naar hunne gebruiken, en volgde hen in alles na tot zelfs  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 251 zelfs in hunne overdaad ; hy deed zyn paleis verfieren met allen de prachtigfte kostbaarheden, die zy hem konden leveren, en verfcheen zelf in de rykfte kleederen, die hy, na dezelven eenmaal gedragen te hebben, aan een' van zyne begunftigdc hofbedienden fchonk. Geduurende zyne regeering wierd 'er een nieuwe Bisfchop, een Portugees van geboorte, naar San Salvador gezonden,1 daar hy zeer minzaam ontfangen wierd. De Kanonniken.; en de Priesters waren de eenigen, die hem niet konden, dulden, uit hoofde van zyne geftrenge zedenleer, die tot zulk een openbaar verwyt ftrekte van hunne onge bondene levenswyze, dat zy geene zwaarigheid maakten zyn wettig gezag te ontkennen. De Koning dacht het best zich aan des Bisfchops zyde te voegen, en zond eenigen van de ongeregeldften gevangen naar Portugal, en anderen naar het Eiland St. Thomas, terwyl anderen zich met hunne gewoekerde fchatten in ftilte buitenslands begaven, (ra) D°n Dïégo overleefde niet lang deezen tegenfpoed; maar ftierf zonder kinderen, na eene regee-' ring van agt jaaren, waarin het Christengeloof groote vorderingen gemaakt had. Deeze kinderloosheid was de bron van eene aaneenfchakeling van rampen voor de Kongoëezen, en nog meer voor de Portugeezen, die zich daar hadden nedergezet, in de beste provinciën van het Koningryk. Deeze rampen waren voor de laatstgemelden inderdaad niets meer dan zy verdienden, dewyl zy de eerfte aanftookers, en doordry vers van deeze onlusten waren. Zy waren naamlyk omtrent deezen tyd zo talryk en vermoogend geworden, door de groote voorrechten, en vryheden, die hen door de drie voorLe Koningen vergund waren, dat zy het ontwerp vormden om iemand van hunne eigene verkiezing op den throon te plaatfen, en («) Pigafetta, L, 2 , C, 4, en anderen. Ii 2 XVIIL BOEK. IA. HOOFDST. II. AFD. Een tieuwe Bisfchop vord taar zonden. Dood >nn Dos Jiëgo. De Portugeezenverflouten zich eer? Op volger te verkiezen t  XVIII. boek, IX, HOOFDST. III. AFD maar worden door de inboorlingenoverwonnen , en van kam gemaakt De geest lyken alleen worden verfchoond. i i Don Henrico ] word tot Koning verkozen. ^ r \ 25a HISTORIE van en zich magtig genoeg oordeelden om hem daarop grvestigd te houden, dewyl'zy wel wisten, dat hy hen genegen, oflchoon geen Prins van den bloede was. Deeze vermetele onderneeming maakte het Hof ongerust, en bragt welhaast het geheel Koningryk tegen hen in de wapenen. De Prinfen van den bloede, de voornaamfte Landvoogden, en de geheele Kongoëefche Adel befthouwde dien ftap met recht als eene openbaare pooging om hunne grondwetten en regeeringsform omverre te ftooten, en de geheele Natie onder eene volftrekte fiaaverny te brengen. Dus vatteden zy welhaast de wapenen tegen hen op, en de Portugeezen ftelden zich in ftaat van verdeediging; doch te zwak zynde om den he vigen aanval der Kongoëezen te wederftaan, wierden zy allen zonder genade, of uitzondering van perfoonen doodgeflagen. De geestlyken alleen wierden gefpaard uit eerbied voor den godsdienst, zy bleeven in het bezit van hunne inkomften en voorrechten, en behielden de vryheid om aan het oogmerk hunner zending te voldoen even alsof 'er niets was voorgevallen, (o) Zy gebruikten dezelfde gemaatigdheid jegens de Portugeezen. die in andere Provinciën van het Ryk woonden, want men vind met aangetekend, dat deeze ftachting zich verder Jitftrekte dan tot degeenen, die deel in deeze zaamensweermg hadden; offchoon dit ftout beftaan de Kon. roeez-en noodzaaklyk wantrouwig moest maaken, en een vaakend oog op hun gedrag doen houden. _ Z oh aast deeze bloedige flachting, welke de inboor, ingen by hun recht van vrye verkiezing herftelde, geündigd was, kwamen de Staaten op nieuw byeen, en erkoozen met algemeene ftemmen Bon Henrico. Somnge fchryvers zeggen , dat hy een eigen broeder was an Don Diego, maar dat hy, om zekere redenen, op eene Co) Pigafetta, Barros, Faria, Labat, en anderen.  WESTLYK ÏETHIOPIEN. Korgo, ££3 eene plaats verre van het Hof was opgefloten gehou den, fchoon hy een Prins van groote dapperheid en uitmuntende bekwaamheden was. Zyne regeering was kort, en onrustig. Hy was, kort na zyne verkiezing, genoodzaakt een' gevaarlyken oorlog te beginnen tegen de Anzichi, eene woeste natie van menfcbenëeters, van welke wy in eene voorige Afdeeling gefproken hebben, kreeg de nederlaag, en ftierf van hartzeer na eene korte regeering van flechts twee jaaren. (ƒ>) Hy wierd opgevolgd door zyn' zoon, Don Alvaro, dien hy het ryksbewind geduurende zyne afwezigheid had overgelaten, een verftandig en deugdzaam Vorst, en een yverig Christen , die een beter geluk verdiende dan hem te beurt viel. Zyne eerfte zorg was, om, terftond na zyne verkiezing, een gezantfchap af te vaardigen aan Don Sebastidan, ten dien tyd Koning van Por. tugal, om zyn volk te ontfchuldigen wegens het ombren < gen der Portugeezen, even vóór de verkiezing van zyn', vader. Hy herriep allen de Portugeezen, die door de bovengemelde onlusten wyd en zyd waren verftrooid geraakt, ontfing hen met de grootfte minzaamheid, verklaarde hen onfchuldig van alles, dat men hen te last had gelegd, met betrekking tot de laatstvoorgevallen onlusten , en verzekerde hen, dat hy ten fpoedigfte den Koning van Portugal, en den Bisfchop van St. Thomas daarvan door eigenhandige brieven bericht zou geeven. Hy verzekerde hen daarenboven van zyne befcherming en gunst, en dat hy de krachrigfte middelen zou in het werk ftellen, om alle partyfchap tusfchen zyne onderdaanen en hen uit den weg te ruimen, en alle Priesters en Zendelingen op het ernftigst aanbeveelen, dat zy hun best zouden doen ter herftelling van de rust en goede verftandhouding onder hen. Hy hield hierin ook zyn woord, (/>) Pigafetta, en anderen. ü 3 XV. TI. BOEX. IX. HOOFDST. III. AFD. Zyn dood. A. D. 1542Zyn zoon Don Alvaro volgt hem op. Hy zend afgezantvaar Pordgal.  i XVIII. < boek. i IX. HOOFDST. JU, AFD. I ] 1 De Ge- zant be- i fchuldigt de gedoode Portugeezen £y Koning Sebastiaan, en betreedigt hem wegens deeze ! Jiachting. 5+ HISTORIE van voord, en deed zyn' Afgezant mee allen fpoed vertrekken , met uitdruk lyken last om op zyne reis het Eiland St. Ihcmas aan te doen, en zyn' brief aan den Bisfchop :e overhandigen, in welken hy hem op het erouigsC /erzocht ten fpoedigfte naar Kongo over te komen, deivyl niets dan zyne tegenwoordigheid een perk kon Hellen aan zekere gruwlyke buitenfpooiigheden, welke onler de Geestlykheid waren ingeflopen. Deeze boodfehap naakte zulk een' indruk op den vroomen Kerkvoogd, lat hy oogenbliklyk naar San Salvador onder zeil ging; 3och hy was kort daarna genoodzaakt naar St. Thomas :erug te keeren, daar hy in eene ziekte verviel, welke ïem welhaast wegrukte, en dus het Koningryk Kongo en derden maal van een' Kerkvoogd beroofde. Maar iaaten wy tot het gezantfchap wederkeeren. Degeen die het hoofd daarvan was, een man zynde ran groot doorzicht en moed, welverre van het gehouden gedrag der Portugeezen in Kongo te bewimpelen , maakte ^eene zwaarigheid om het met zyne waare kleuren af :e fchetfen, als een' aanflag om de grondwetten en reïeeringsform van Kongo te vernietigen , dewyl zy wel wisten , dat zy geen' byzonderen onderdaan tot den :hroon konden verheffen , zonder openbaare fchending der grondwetten, en zonder de Prinfen van den bloede iet grootst onrecht aan te doen; daarby ftelde by aan syne Majesteit voor hoezeer zyne onderdaanen zich gehaat hadden gemaakt by de inboorlingen door hunne oniraaglyke trotsheid en geldgierigheid, en de dwinglandy, welken zy hen aandeeden , in allen de gewesten van iet Ryk daar zy gevestigd waren; kortom hy gaf zulk *en omftandig verflag van hun wangedrag, en bevestigde Jit met zulke fterke bewyzen, dat Don Sebastidan, die reeds op het punt ftond om een magtig leger derwaarts e zenden, om de dood van zyne onderdaanen te wreesen, zich liet overhaalen om het gefchil op eene zachter wyze  WESTLYK JETHIOPIEN. Kongo. 255 wvze bv te leggen, en met den nieuwen Koning en Tvne onderdaane? in'vreede en vriendfchap re leevenl£0 Deeze gelukkige bevrediging was naderhand van groot nut voor het Koningryk Kongo, waarvan de mees.e in woonde» van elende zouden hebben moeten vergaan, zo niet Konr.g Sebastiaan bevel gezonden had aan zyne onderden in deeze landen, om de inboorlingen met minder trotsheid en wrevel te behandelen, en m vreede en vriendfchap met hen te leeyen. Deeze ftorm was naauwlyks voorby, of Don Alvaro zag zichzelven en zyn Koningryk gedreigd met een nieuw gevaar. Dit was een vreeslyke inval van de Giagas, die van alle kanten zyn Koningryk overvielen, eer hy den tyd had om eene legermagt op de been te brengen, die in ftaat was om de verfchriklyke ftroperyen te fluiten, welke zy overal aanrechtten , alles zonder onderfcheid of mededogen met vuur en zwaard verwoestende. JNiet magtig genoeg om eene zo groote legermagt het hoofd te bieden, was hy genoodzaakt naar een klein eiland in de Zaïr gelegen te wyken , terwyl een drukkende hongersnood, en eene daaropvolgende pest, een groot getal van zyn krygsvolk, en eenigen van zyne voornaamfte Ryksgrooten in het graf fleepte. Zoh aast de Giagas terug geweken waren met alles 3 dat zy mede hadden kunnen voeren, keerde de Koning terug naar zyne Hoofdftad, en deed allen de huizen, die deeze barbaaren verwoest hadden, herbouwen. De inboorlingen, die naar de bosfchen en ontoeganglyke ge bergten geweken waren, begonnen toen ook terug te keeren met het weinig goed, dat zy nog gered hadden. en begonnen hun land te beploegen en te bezaaijen. doch uit gebrek aan voorraad in hunne tegenwoordigt behoeftigheden volgde welhaast een verfchriklyke ho£&e™ (?) Pigafetta, Labat, Cavazzi, en anderen, XVI». boek. IX. HOOFDST. L11. AFD. Verfchriklyke inval en verwoestingder Giagas. De Koning wykt naar een Eilana in de Zaïr. Zwaare hongersnood en pest.  256 HISTORIE ? a é XVIII. boek. ix. HOOFDST. iii. AFD 1 nood, die eene verbaazende menigte van menfcben in het graf fleepte. Het volgend jaar was voor hen nog droeviger en verfchriklyker, dewyl hunne langgehoopte oogst geheel opgegeten wierd door ontelbaare zwermen van fpringhaanen, die geen blaadje gras op het veld, veel min een graan koorn overlieten. Zelfs de basten der palm- en andere boomen wierden afgeknaagd, welke ramp hen tot zulk een uiterfte bragt, dat de ouders genoodzaakt waren bet lot over hunne kinderen te werpen, en degeenen, op welken het lot viel, te verkoopen om de anderen onderhoud te verfchaffen, waardoor de flaavenmarkten zo vol wierden, dat de Portugeezen geene fchepen genoeg hadden om de flaaven naar Brezil en andere volkplantingen over te voeren. Nog akeliger en verderflyker was het, dat deeze uitgehongerde elendelingen greetiglyk aanvielen op doode krengen, die op den grond lagen te rotten, zo van menfchen als" beesten, het zy die eerst kortgeleden ge. ftorven , of reeds half verrot waren, om daarmede hunnen honger te ftillen; door welke handelwys onder hen eene veel kwaadaartiger pest ontftond dan zy nog ooit te vooren ondervonden hadden. Dezelve brak uit met pynlyke gezwellen over het geheel lichaam, nog kwaadaartiger en befmetlyker dan de kinderpokjes, veroorzaakt door het Hinkend en bedorven voedfel, dat zy gebruikten ; zodat het Koningryk welhaast zou ontvolkt zyn geworden, indien de Portugeezen hen niet waren te hulp gekomen met behoorlyk voedfel en gepaste geneesmiddelen. By deeze gelegenheid gedroeg Koning Sebastidan zich recht edelmoedig, door hen niet alleen in tyds van beiden te voorzien, maar daarenboven aan zyne onderlaanen in deeze gewesten order te zenden om meer and te bebouwen, ten einde de inboorlingen van koorn :e voorzien, en van andere levensmiddelen, welken zy 30odi£ hadden. De  WESTLYK JETHIOPIEN. Kongo. 257 De leezers kunnen ligt gisfen in welk een' beklaaglyken toeftand dit rampzalig land zich bevond, eer de Portugeezen het te hulp kwamen, wanneer zy van een' ooggetuigen verneemen, dat veele lieden van aanzien, ja] zelfs Prinfen van den bloede, zich vrywilliglyk tot flaaven verkochten, en ongedwongen zich in ketenen lieten fluiten , en wegzenden naar de Portugeefche volkplantingen, j enkel op hoop van eene meerdere elende voor eene mindere te verwisfelen. De ongelukkige Koning Alvaro be- j gon naauwlyks het genoegen te fmaaken van deeze rampen te zien verminderen, of hy wierd aangetast door eene hevige waterzucht, veroorzaakt door de flechte levensmiddelen, en- de ongezonde lucht van het eiland, op hetwelk hy geweken was, geduurende den hongersnood en de pest, waaraan hy gekwynd heeft tot aan den dag van zyn' dood. Daarenboven was hy ingewikkeld in verfcheiden oorlogen, eensdeels tegen de Giagas, en anderdeels tegen eenige oproerige onderdaanen , in welken hy krachtdaadiglyk onderfteund wierd door de Portugeezen, onder het bevel van Don Francisco de Govea. Zonaast de vreede in zyne landen herfteld was, huwde hy met de Prinfes Catharina, by welke hy vier dochters had, behalven twee zoons en eene dochter, welken hy had by een bywyf; waarvan de oudfte zoon hem in de regeering opvolgde, naar de gewoonte van het land, dewyl men daar geen onderfcheid maakt tusfchen wettige en onwettige kinderen, (r) Geduurende het verblyf van den Kapitein Govea in Kongo zond Don Sebastidan, bericht gekregen hebbende dat 'er veele ryke goud- en zilvermynen in dat land gevonden wierden, eenige kundige lieden derwaarts, die te vooren tot het ontdekken der mynen van Kastu U'ën f O Odoardo Lopez by Pigafetta, als boven. Hedshd. Hist. XV. D. I. St. K k XVIII. boek. IX. HOOFDST. II. AFD. De drne ■ ig e Jlaat an dit yk. b  XVJII. BOEK. IX. HOOFDST. IJI.AFD, De koop handel raakt in vervali \ 1 i ( ! ] gelyk ook^ de gods i dienst. Een Ëisfchop ( naar J Kongo^ r zonden. X 258 HISTORIE van Uën waren gebruikt geweest, om die op te zoeken, en, hem een. naauwkeurig bericht daarvan toe te zenden: doch Koning Aivaro had zich laaten raaden door Pater Franco Barbuto, m> Biechtvader, een geboren PorZ toelaaten, dewyl dit den Koning van Portugal welligt in maaken'"!.!^011 h gT 0m ** ^ daarVan * ?vK Z'^r ? ■ °7 d?" tyd Van hec §antsch honing- otkPï t , y 10 dG P'aatS van aan deeze natuuronder. roekers te zegSen, waar die gelegen waren, hy hen naar ndere provinciën wees, daar geene mynen waren. Doch deeze verkeerde ftaat kunde , gelvk Lntev Lr «„TmT kwam bem duur te ftaan; 'v&LZ*^ zyne onderdaanen id A^, dus in hunne groote verwachtingen te leur gefteld, begonnen welhaast van gedrag jegens hem te veranderen, en wel zodanig, dat by niet langer behoefde te twyfelen wat de voornaamfte dryf/eer van hunnen yver was; dewyl hy kort daarna de /ermoogendfte Portugeezen zyn ]and zag verIaatenj waar, oor de koophandel van dag tot dag begon te vervallen. Van den anderen kant wierden zyne ftaatelyke gezandchappen aan het Hof van Lisjabcn met eene koele Plegtigheid ontfangen, en zyne ernftige en aanhoudende verzoeken om nieuwen onderftand van Zendelingen om !en godsdienst te doen berleeven, welke voor een" groot gedeelte uitgebluscht fcheen, beantwoord met bloote beotten , en geduurige uitflellingen, zonder dat 'er één tap gedaan wierd ter vervulling van dezelve. Het Chrisengeloof nam af van dag tot dag, terwyl ongebondenïeid en afval meer en meer veld wonnen. Omtrent drie jaaren daarna kwam Don Antoni» legli Ova van Lisfabon te St. Thomas, met den titel van 5isfchop van dat Eiland, en met order om het Koning, yk Kongo msgelyks te gaan bezoeken. Een gefchil, dat net lang na zyne aankomst tusfchen hem en den Be- ftuur»  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 259 Huurder van het Eiland ontftond, bewoog hem om naar het vaste land over te fteeken, daar hy by zyne eerfte aankomst zeer onvriendelyk ontfangen wierd. Naardien de Gouverneur van St. Thomas hem had af gefchetst als een' trotfchen en onrustigen man, wierd hem terftond van wegens het Hof een bevel toegezonden van geen' voet aan land te zetten; doch naderhand beter onderricht zynde, verzocht de Koning hem niet alleen aan het Hof, maar zond zelfs zyn' zoon hem te gemoet om hem naar de Hoofdftad te geleiden, daar hy zich omtrent agt maanden ophield en twee monniken achterliet; waarna hy weder vandaar vertrok kort vóór dat Koning Sebastidan naar Afrika overftak, daar hy naderhand verflagen wierd. Intusschen had Koning Alvaro zo wel beginnen te begrypen, welk een' dwaazen ftap hy gedaan had met de goud- en zilvermynen van zyn land voor de Portugeezen te verbergen, dat hy, by de komst van Koning Philippus van Spanje tot de Kroon van Portugal, hem een' brief zond door denzelfden bode, genaamd Sebastidan Dacosta, die hem de tyding van deeze verheffing had overgebragt, in welken hy aanbood deeze mynen aan hem te zuilen ontdekken, en hem tevens een verflag deed van de verfcheidene proeven, welke hy daarvan genomen had. Dit aanbod ging echter gepaard met eene voorwaarde, dat de Koning van Spanje hem een' nieuwen onderftand van Zendelingen zou overftuuren, om welken hy Don Sebastidan zo menigmaal te vergeefs verzocht had. Dacosta mogt het niet beleeven deezen brief aan Koning Philippus te overhandigen, naardien' het fchip, waaarop hy zich bevond, op de Kust van' Portugal met man en muis verongelukte. De brief wierd echter gevonden in een klein kistje, dat door de golven op het ftrand geworpen wierd, alsmede nog eenige andere memoriën en directiën , waarmede de Koning van K k 2 Kongo xvi n. boek. IX. hoofijst. tl f. a r d. Dacosr* •eronge'ukt.  XVIII. boek. jx. HOOFDST. III. AFD Odoardo Lopez -word aï, gezant naar Por. tugal ge* zonden. Koning Alvaro zend weder een gezantfchapnaar fpanje. ïó-o HISTORIE va» Kongo Dacosta belast had ; alle welke papieren zorgvol» diglyk naar Madrid gezonden wierden. CO Terwyl nu Koning Alvaro bemerkte, dat zyne ziekte meer en meer de overhand nam, en met ongeduld hoopte, dat Koning Philippus aan zyn verzoek zou voldoen , dat naamlyk de Christelyke Godsdienst in zyne landen mogt herfteld worden vóór zyn dood, zond hy Odoardo Lopez, dien wy menigmaal in dit Hoofdftuk hebben aangehaald, als den voornaamften fchryver uit welks aantekeningen Pigafetta zyne Historie van dit Koningryk heeft zaamengefteld, met nieuwe brieven zo aan Koning Philippus als aan het Hof van Rome- om met die beide Hoven te handelen over de voorgemelde mynen, en over een' nieuwen onderftand van Zendelingen en om tevens een omftandig bericht te geeven van het groot verval en den droevigen toeftand van het Christendom door het gantfche land. Lopez wierd, hoe zeer de Koning ook naar zyn vertrek verlangde, door veelerhande tegenfpoeden , ruim agt maanden opgehouden, eer hy op reis kon gaan, en toen nog was hy genoodzaakt zich in te fcbeepen in een oud, doorwormd fchip, dat zo lek was, dat zy geduurig in gevaar van zinken waren. Na veele ftormen en rampfpoeden ondergaan te hebben, landden zy in het Koningryk Grenada, in een' zeer flechten toeftand, daar zy zich nog agttien maanden moesten ophouden , eer zy in ftaat waren hunne reis voort te zetten. CO Intusschen befloot Koning Alvaro, niet minder ongeduldig dan ongelukkig in zyne onderneemingen nogmaals een ander gezantfchap af te zenden, en verkoos daartoe Don Pedro Antonio, den tweeden perfoon van zyn Ryk. Ook benoemde hy Don Gaspar Dias, een' ry- CO Lopez by Pigafetta, als boven. CO 13id» "b. fupr. Libr. 2, Cap. 6-  WESTLYK iETHIOPIEN.. Kongo. 261 ryken Portugees, om hem te verzeilen, en hem te voorzien van de noodige penningen om fchielyk voortgeholpen te worden aan beiden de Hoven. Verder gaf hy h«n bevel om Lopez, zo zy hem ergens mogten vinden, mede te neemen, en zyn' raad te volgen. Deeze laatfte bezending was nog ongelukkiger dan de voongen; hun fchip wierd genomen door de Engelfchen, en verongelukte op de Engelfche kust, daar Don Pedro en zyn zoon verdronken. Don Gaspar had het geluk van het leven te behouden, en gelukk.iglyk in Spanje te komen, daar hy Lopez ontmoette, die eerst nieuwlyks daar aangekomen was, en zyn gezantfchap ftond te aanvaarden. Waarop hy het geheel beftuur van hetzelve aan hem overliet, en naar Kongo terug keerde om den Koning verflag te doen van het ongelukkig lot der beide gezant- fchappen. . In dien tusfchentyd was Koning Alvaro, uitgeput door ziekte, kommer, en tegenfpoeden, overleden, na eene lange doch onaangenaame regeering van meer dan veertig jaaren, de kroon nalaatende aan zyn' zoon Alvaro den Tweeden. De tyding van zyn dood kwam welhaast aan het Hof van Madrid, daar Koning Philippus nu geheel en alleen bedacht op de verovering van Engeland, met genoegen gebruik maakte van dit voorwendfel om de onderhandeling met het gezantfchap tot een' gelegener tyd uit te ftellen, en den Kongoëefchen gezant te raa» den, dat hy naar Rome zoude gaan, en beproeven, wat hy by den Paus kon uitwerken. Ingevolge van deezen raad ging Lopez op reis naar dat Hof, daar hy in het begin zeer vriendelyk ontfangen -wierd, en aan zyne Hei' ligheid een oprecht verflag deed van den droevigen ftaat van het Christendom in Kongo. Hy gaf den Paus nie! alleen kennis van het groot gebrek aan Zendelingen, en andere geestlyken, om den dienst waar te neemen, maai yoegde nog daarby, dat hy, geduurende zyn. verblyf ir K k 3 Kongo XVIII. BOEK. IX. HOOFDST» III. AFD. Koning Alvaro Jlerft, en word op. gevolgd door zyn zoon Alvaro den Tweeden. 1 >'  2Ó2 KÏ S "T O R I E van XVIII. BOEK. IX. HOOFDST, III, AFD. Kongo, veel geld gewonnen hebbende, eene gelofte ge. daan had, om in dat land eene ftichting op te richten ter onderhoud van priesters om de Sacramenten te bedienen, het volk te onderwyzen, en den Christelyken Godsdienst weder te doen herleeven, die daar genoegzaam weder uitgedoofd was; en, dat hy ten dien einde zyne Heiligheid verzocht, om hem zulks te vergunnen met by voeging van zulke aflaaten, dispenfatiën, en ju. bile's, als best gefchikt zouden zyn ter bevordering van zyne godvruchtige oogmerken. De Paus voldeed gereedlyk aan het laatst gedeelte van zyn verzoek; maar, met betrekking tot het zenden van nieuwe geestlyken, vond hy goed, dit over te laaten aan den Koning van Spanje , die hiertoe, naar zyn zeggen, naast gerechtigd was. CM) De nieuwe Koning van Kongo, niet moedeloos geworden door den tegenfpoed van zyn' godvruchtigen vader, hernieuwde deszelfs verzoek. Zyn eerfte werk was een plegtig gezanjtfchap af te zenden aan Koning Philippus den Tweeden van Spanje, met een' eigenhandigen brief, waarin hy, na eene breedvoerige uitweiding over de groote dienften en weldaaden, die zyne voorzaaten van de Koningen van Portugal genoten hadden, en over het naauw verbond, dat 'er altoos tusfchen deeze beide Moogendheden had ftand gegrepen, hem verzocht, allen de oude overeenkom Men te ftaaven en te hernieuwen, en hem een' nieuwen Kerkvoogd van Rome te bezorgen, benevens eenige Zendelingen, om het verlies, dat de Christenkerk, geduurende een gebrek van zo veele jaaren geleden had, te herftellen. Philippus thans de handen meer ruim hebbende, gaf gehoor aan de voorfteliingen van den Afgezant, en ftemde niet alleen in zyn verzoek, maar verkreeg ook van den Paus een' af. («) Lopez by Pigafetta, L, 2, C. 6.  WESTLYK 2ETHI0PIEN, Kongo. 263 afzonderlyken Bisfchop voor Kongo, die niet lang daarna op reis ging aan boord van een Portugeesch fchip, verzeld van verfcheiden uitmuntende geestlyken, en een froot getal van Zendelingen van verfcheiden orders. )eezen wierden verdeeld door de verfcheidene provinciën ' van het Ryk, en herftelden door hunnen onvermoeiden yver voor een groot gedeelte den Cnristelyken Go isdienst in zynen ouden ftaat, binnen korter tyd dan men kon verwachten, aangezien deszelfs jammerlyk verval, en de veelvuldige hinderpaalen, die zy moesten te boven komen. Omtrent deezen tyd had verre het grootst gedeelte der natie, beducht voor een' nieuwen inval der Giagas, de vlakten verlaten, en was naar de ontoeganglyke bergen geweken, met allen hunne goederen; daar zy op zulk eene ongebondene en godlooze wys leefden, dat zy geheel en ai byna wilde menfchen geworden waren; en deeze waren de lieden, die de Zendelingen tusfchen hunne fteile en barre rotfen moesten opzoeken, en vervolgens befchaaven eer zy hen konden bekearen tot een' godsdienst, die niet alleen onder hen vergeten was geworden, maar die daarenboven rechtftreeks ftrydig was tegen hunne beestachtige levenswys. De Voorzienigheid zegende echter in zo verre hunnen arbeid, dat het deeze ^ geestlyken gelukte hen allengs naar hunne oude verblyf plaatfen te doen terug keeren; daar zy zich thans be-a veiligd vindende tegen de invallen der Giagas, door de v fterkten die de Portugeezen op de grenzen hadden op f gerecht, meer genegen begonnen te-worden om hunne'5 geestlyke leidslieden gehoor te geeven, en het Christengeloof aan te neemen. Het nut van hunne prediking bepaalde zich niet enkel tot de menigte der bekeerlingen , maar bragt veel toe om de opftanden - die anders onder meest allen de regeeringen van hunne Vorften plaatshadden, zo al niet geheel uit te roojen, ten minfte voor een' tyd op te fchorten; zodat bon Alvaro het ge* XVIII. bofk. IX. HOOFDST. II. AFD. Den "iriste- ,ken odsienst'ord in :oneo er field-'  264 HISTORIE vak XVIII. BOEK. JX. HOOFDST. AFD. Koning Alvaro de Tweede Jlerft .en word op. gevolgd door zyn' zoon Don Bernardo. u4. D. 1614. Koning Bernardo word ver~ moord. -d. D. 1615. Alvaro de Derde volgt item op. Hy zend een Jlaa telyk gezantfchap aan den Ko ning van genosgen had van ten zelfden tyd het Christengeloof op eene verbaazende wys te zien toeneemen , en in vreede te regeeren geduurende den tyd van zeven - entwintig jaaren, waarna hy overleed, en de kroon naliet aan zyn' oudften zoon Don Bemardo. fja;) Bernardo, de eerfte van dien naam, en de agtfte Christen • Koning , had maar weinig meer dan een jaar geregeerd toen hy vermoord wierd, naar het zeggen van fommige fchryvers, door zyn' broeder Don Alvaro, in een tweegevecht, of volgens anderen door een' moordenaar, dien deeze daartoe had omgekocht. Alvaro was toen Hertog van Bemba, en na Bernardo de oudfte van allen de broederen; hy deed zich, terftond na den dood van Dm Bernardo tot Koning uitroepen, onder den naam van Alvaro de Derde. (;y) Zyn eerfte werk, na zyne komst tot den throon, was, zich te ontfchuldigen van eenig deel gehad te hebben in den moord van zyn' broeder. Onder andere plegtige daaden, deed hy eene kerk bouwen op de plaats, daar hy gefneuveld was, en ging zelf, zohaast hy genoegzaam herfteld was, naar de fteengroef, met een groot gevolg; om dit werk meer fpoed by te zetten nam hy zelf een' fteen op de fchouder, en droeg dien naar de plaats, daar de kerk zou gebouwd worden. Zyn voorbeeld wierd gevolgd door zyne Hovelingen, en den volgenden dag door de Koningin verzeld van haaren hofftoet, en eenige Portugeefche Edelen. Ook zond hy een plegtig gezantfchap naar het Hof van Madrid, en een ander aan Paus Paulus den Vyfden, die hem een' nieuwen onderftand van Jefuïtfche Zendelingen had toe-, Teftuurd; dan, of hy, in dien tyd, eenig misnoegen te*en deeze Sociëteit had opgevat, of, dat hy een grooter denk- (*0 Cavazzi by Labat, L. 2, C. 13, pag. 402 & feqq. <_y) Jarric, L. 2, C. 5, Labat, en anderen.  WESTLYK jETHIOPIEN. Kongo. 265 denkbeeld had van de Kapucynen , hy had bevel aan zyn' gezant gegeven om aan den Paus een genoegzaam getal geestlyken van deeze laatste order te verzoeken, en die met zich terug te brengen. Dit gezantfchap, waarvan een der voornaamfte Edelen van zyn Ryk het hoofd was, en wiens gevolg beftond: uit zestien "jonge lieden van den eerften rang, wierd door den Paus zeer minzaam ontfangen, die hen allen,' geduurende hun verblyf te Rome, op zyne eigene kosten huisvestte en onthaalde, en in alles aan het verzoek van den Koning voldeed. De verandering van lucht, voedfel, en levenswys, gepaard met de vermoeijingen van eene lange reis, en het lang wachten aan het Hof van Rome haalde den Afgezant, en veelen van zyn gevolg, eene kwaadaartige ziekte op den hals, die hem welhaast in het graf fleepte, in weerwil van alle de voorzorg en moeite van den Paus, die hem door zyne eigen geneesheeren bad doen behandelen en van al het noodige ter herftelling doen voorzien. Hy gaf by zyn overlyden alle blyken van een' oprechten Christen, en de Paus, die hem, geduurende zyne ziekte, menigmaal bezocht had, deed hem met groote pracht begraaven in de Kerk van Santa Maria Maggiore. Welk verder het gevolg geweest is, en welke bevelen de Paus aan deeze geestlyken medegegeven heeft vinden wy niet aangetekend, maar alleen, dat de Christelyke godsdienst geduurende de korte regeering van dten godvruchtigen Koning groote vorderingen gemaakt heeft. Hy overleed in het zevende jaar van zyne regeering, algemeen beklaagd niet alleen van zyne eigen onderdaanen, maar ook van de Portugeezen, en andere vreemdelingen, die hy groote voorrechten in zyn Ryk' gefchonken had. Volgens de berichten, die wy van; hem hebben, was hy een verftandig en edelmoedig' Vorst, dapper en milddaadig, een vverig voorftander van Hedend. Hist. XV. D. I. St. L 1 den XVIII. boek. ix. HOOFDST. LI I. AFD. jpanja , m aan len Paus. 4. D. 1622. Zyn lood en 'taraker.  2 66" HISTORIE van XVIII boek IX. HOOFDST 111. AFD Hy wora opgevolgddoor Dot Pudto der. Tweede/i Zyne vriend' fchap voor de Portugeesen. den Christelyken godsdienst, een groot weldoener en befchermer van deszelfs predikers, een vuurig beminnaar van zyne landgenooten, en een goed vriend en begunftiger der vreemdelingen. , ^Y wierd opgevolgd door zyn' zoon Don Pedro, de Tweede van dien naam , en de tiende Christenkoning van Kongo, die flechts twee jaaren regeerde, doch, geduurende dien korten tyd twee blyken gaf van zyne wysheid, gernaatigdheid , en rechtvaardigheid ; waarvan de eene voorviel in een zeer netelig tydftip, en die zonder dat noodlottige gevolgen zou gehad kunnen hebben. Dit geval was niets minder dan eene openbaare vreedebreuk tusfchen zyne onderdaanen en de Portugeezen, van welker byzonderheden onze fchryver niets meer meld dan dat beide de partyën de wapenen hadden opgevat, en tot daadlykheden gekomen waren, en dat de laatstgemelden de nederlaag gekregen hadden. By de eerfte tyding van deezen opftand, gaven de Ryksraaden, en Edelen, zonder de zaak te onderzoeken, hun uiterst misnoegen hierover te kennen, en drongen by den Ko« ning aan, dat by bevel zou geeven om hen uit te plunderen en hen uit zyn Ryk te verdryven, zonder verder uitftel of rechtsgeding. De Koning was de eenige van den gantfehen raad, die 'er tegen was om één' ftap te doen vóór dat men volkomen en behoorlyk onderzocht had, wat de oorzaak mogt zyn van deeze vyandlykheden, en het leed ook niet lang, of hy ontdekte, dat zyne onderdaanen ongelyk hadden, en dat zy de eerfte aanvallers waren geweest. Hierop verklaarde hy, fchoon tegen den zin van zyn' Raad , op eene eerlyke wys de Portugeezen voor onfchuldig, gaf hen op- nieuw de fterkfte verzekeringen van zyne gunst en befcherming, en nam de behoorlyke maatregelen om de gefchillen by te leg. gen, zodat hy de gantfche zaak welhaast vereffendemet den Porcugeefchen Gouverneur van Loanda San Faulo,,  WESTLYK 2ETHI0PIEN. Kongo. 267 Paulo, zonder zyne Koninglyke waardigheid in het minst te krenken, (s) Hy gaf, niet lang daarna, de Portugeezen eene nieuwe blyk van zyne rechtvaardigheid en toegenegenheid by het volgend toeval: Vyf Portugeefche kooplieden, geves tigd te San Salvador, waren, by hunnen doortogt van een gedeelte der grenzen van het Koningryk Micoco, beladen zynde met ryke koopmanfchappcn , vervallen in de handen van eene troep foldaaten, of liever roovers, die hen geheel uitplunderden, en by hunnen Koning bragten, die hen deed boeijen en in de gevangenis wer pen. Zohaast de Koning van Kongo hiervan bericht kreeg zond hy een' bode af om hen en hunne goederen terug te eisfc'nen, en, toen de ander dit weigerde, befbot hy hem den oorlog aan te doen. Hiertegen bragt de Portugeefche Bevelhebber, die hem op dien togt zou onderfleunen, twee gewigtige zwaarigheden in; vooreerst, dat het onmooglyk was met zyne troepen tydig genoeg in deeze afgelegen binnenlandfche gewesten door te dringen, en ten andere het gevaar, dat de Koning van Micoco, een wreed man, deeze kooplieden uit weerwraak in de gevangenis zou doen ombrengen. Dit deed hem befluiten om hen te rantfoeneeren; doch de munnik, die afgezonden wierd om over hun rantfoen te handelen, op de reis ftervende, zouden zy waarfchynlyk in hunnen kerker hebben moeten vergaan, zo niet een kort daarop volgende hongersnood en pest, die door dien Koning en zyne waarzeggers uitgelegd wierden als ftraffen voor de onrechtvaardigheid en wreedheid deeze vreemdelingen aangedaan, hem hadden doen befluiten hen in vryheid te Hellen. Zyne vrees was zo groot, dat hy hen niet ah leen de volle waarde van hunne koopmanfchappen deed terug geeven, maar zeifs een' van zyne voornaamfte Ho. (2) Cavazzi by Labat, en anderen. LI 2 XVTII. BOEK. IX. hoofdst. III. afd. Eene tweede blyk van dezelve.  268 HISTORIE van XVIII. bof.k, ix. HOOFDST. 11 i. a f d, Hyjlerfi door aller, zyne on ■ derdaanen befchreid. D. 1624. Don Garcia volgt hem op, Zyne korte regeering A. D. 1626. Don Anibrofio. Hovelingen met hen afzond om hen veilig te San Salvador terug te brengen, en tevens zyn voorig gedrag by den Koning van Kongo te verfchoonen. ZohaSst deeze hunne aankomst vernomen had, ontbood hy den Hoveling, ontfing hem zeer vriendelyk, en zond hem terug met ryke gefchenken voor den Koning zyn' Meester. Don Pedro leefde flechts weinige maanden na deeze edelmoedige daad, en overleed, met recht betreurd door allen zyne onderdaanen , juist toen zy uit deeze voorbeelden van wysheid en edelmoedigheid de grootfte hoop begonnen op te vatten. Het fcheen, dat hy zich zyn' voorzaat en naamgenoot, Don Pedro den Eerften ten voorbeeld had voorgefteld; en men verwachtte over het algemeen, dat hy dien waarlyk grooten en edelen Vorst nog zou overtroffen hebben, toen zyne ontydige dood het geheel Koningryk in de diepfte droefheid dompel, de. (rt) Hy wierd opgevolgd dooi* Don Garcia, den eerften van dien naam; maar, of dit zyn zoon, of een ander van zyne bloedverwanten geweest zy vinden wy niet aangetekend; echter is het zeker, dat het een Prins van den bloede is geweest, dewyl geene anderen dan deezen, gelyk wy reeds hiervoor aangemerkt hebben, tot den throon kunnen verheven worden. Deeze was insgelyks een uitmuntend Vorst, en zeer hoog geacht by zyne onderdaanen; maar zyne regeering was zeer kort, even als die van zyn' voorzaat, want by ftierf in de maand Juny van het tweede jaar zyner regeering. Zyn Opvolger, genaamd Don Ambrofio, de twaalfde Christenkoning, was een niet minder uitmuntend en god. vruchtig Vorst, en zo zeer bemind by alle braave Christenen als gehaat by alle bedrieglyke handelaars, welker bedriegeryën en kunstgreepen hy ten ftrengfte ftrafte. Wy O) Labat, Dapper, en anderen.  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 169 Wy vinden nopens zyne regeering niets anders aangetekend dan alleen, dat die vyf jaaren min eenige maanden geduurd heeft, en dat hy in de maand Maart geftorven is. Don Ambrofio wierd opgevolgd door Don Alvaro den Vierden, een' zoon van Don Alvaro den Derden, van wien wy niets gemeld vinden dan, dat hy overleed in de maand February van het vyfde jaar zyner regeering., D e regeering van zyn' opvolger, Don Alvaro den Vyfden, was niet minder ongelukkig dan kort; hy fneu velde in den tweeden veldflag tegen den Hertog van Bamba, in de zesde maand van zyne komst tot de kroon. De oorzaak van dien twist was eene heimlyke, maar' ongegronde achterdocht van hem tegen deezen Hertog, die, offchoon zeer ryk en magtig echter een niet minder getrouw onderdaan was. Deeze had een' dapperen broeder, genaamd Don Garcia, Marquis van Chouva, die ook by Don Alvaro in verdenking was; zodat zyne flechte ^behandeling hen verpligtte hunne magt ter onderlinge verdeediging te vereenigen. De beide legers kwamen welhaast tot een' beflisfenden flag, waarby des Konings leger geheel geflagen wierd, en de Koning zelf gevangen; doch, tegen de gewoonte van deeze woeste volken, die doorgaans gewoon zyn hunne gevangenen om hals te brengen, vonden de beide broeders goed den Koning in een van hunne paleizen te laaten bewaaren, daar hy met. denzelfden eerbied behandeld wierd alsof hy in zyn eigen was geweest, doordien zy zeiven hem opwachtten, en op hunne kniën dienden, hem dagelyks nieuwe blyken geevende van hunne onkrenkbaare trouw; welk alles echter niets vermogt op het gemoed van dien achterdochtigen Vorst. Ten laatfte beflooten zy , tot zyne groote verbaazing, hem zulk eene onlochenbaare blyk van hunne getrouwheid te geeven, dat die noodzaaklyk alle vrees by hem moest doen L1 3 ver- XVIII. BOEK. IX. HOOFDST. .11. AFD. A. D. ir>3iy Don Al- 'aro de Tuierde. j4. d. 1636. Dod Al. 'aro de Vyfde.  XVIII. boek. IX. HOOFDST, I IJ. AFD Alvaro de Zesd\ word tot Koning verkozen, Zyn yve) voor het Christelyk geleef. *7* HISTORIE van verdwynen; en dit was, dat zy hem in het volkomen bezit van zyn' throon berftelden, en hem daarenboven op hunne eigen fchouders in zyn draagbed naar de Hoofdftad terug bragten, onder geleide van een talryk •gevolg, plegtig muziek, .behoorlyke lyfwachten en alle andere kenmerken der Koninglyke waardigheid. Intusschen wierd de ondankbaare Vorst, in de plaats van getroffen te zyn over deeze uitmuntende blyk van ontzag en getrouwheid , hierdoor nog meer vertoornd , en het voor eene fchande rekenende zyn leven aan zyne onderdaanen verfchuldigd te zyn, begon hy, zo. haast zy hem op den throon herfteld hadden, nieuwe legers aan te werven, trok hen tegen, en viel met eene groote woede op hen aan. De flag was hardnekkig en bloedig; doch eindlyk wierd des Konings magt geflagen, waarby een groot gedeelte fneuvelde. Het lyk van den Koning wierd onder de gefneuvelden gevonden; waarop de Hertog beval hem het hoofd af te houwen, en het in zegepraal op den top van eene lans ter ftad in te voeren ; daar de Ryksftenden welhaast byëen geroepen wierden, door welken de Hertog met algemeene ftemmen tot Koning verkozen wierd, en gekroond met de gewoonlyke plegtigheden onder de algemeene toejuiching van het volk, onder den naam van Don Alvaro den Zesden. (3) Alvaro, de Zesde van dien naam, en de veertiende 'Christenkoning van Kongo, was een verftandig en godvruchtig Vorst. Zyne eerfte zorg, na zyne komst tot den throon, was het zenden van een plegtig gezantfchap ■aan Paus Urbanus den Agtften, om hem zyne hulde te doen, en hem om een nieuwen onderftand van Zendelingen te verzoeken om het verval van het Christendom voor te komen. Hy fcheen zich enkel toe te leggen om het CO Cavazzi by Labat, pag. 411 & feqq.  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. s?r het in defzelfs cude grootheid op te voeren toen hy in dit lofwaardig oogmerk geftoord wierd door zyn' eigen' broeder Den Garcia; die niet minder in haat raakte, door zyn' verraaderlyken moord, dan door zyne wreedheid en dwinglandy, en boven alles door de onwettige middelen, die hy in het werk ftelde om de Staaten van het Ryk te noodzaaken om hem te verkiezen. Naardien hy den edelen Alvaro met geen ander oogmerk vermoord had dan om zelf den throon te beklimmen, had by tevens zorg gedragen voor de verkiezers te verfchynen aan het hoofd van zulk eene groote magt, dat die genoegzaam was om alle verwyten nopens die fhoode misdaad te fluiten , en tevens alle aankanting tegen zyne verkiezing te beletten; zodat niemand een hard woord, of klagt. tegen hem kon inbrengen, maar integendeel genoodzaakt, was hem te verklaaren voor den opvolger van zyn' over-, ledenen broeder. Wy vinden nergens, dat hy zyn' naam veranderd heeft, gelyk zyne voorzaaten, want wy vinder/ hem op de lyst der Christen - Koningen alleen bekend onder den naam van Don Garcia den Tweeden. In het' begin van zyne regeering maakte hy eene groote vertooning, alsof hy den yver en de godvrucht zyner voorzaaten wilde navolgen, door de moeite, welke hy aanwendde om het Christengeloof voort te planten , en het getal der bekeerlingen onder de Heidenen te doen toeneemen. Maar, wel byzonderlyk door het buitengemeen vriendelyk en edelmoed g onthaal van de Kapucynfche Zendelingen, die zyn broeder van Paus Urbanus den Agtften verkregen had, en aan welken hy, by hunne aankomst kerken en kloosters, benevens landeryën tot hun onderhoud fchonk. Hy bleef echter niet lang by deeze goede geneigdheid ; de begeerte om de opvolging aan zyn' ouditen zoon te bezorgen deed hem welhaast van gedrag veran-„ deren, en een volflagen dwingeland worden. Hy begonh met XVIII. BOEK. IX. HOOFDST, 1 I i. AFD. Hy word vermoord door zyn' broeder. A. D. 1641. Don jarcia. Garcia de Tweede Cavazzi by Labat, Lib. 2, Cap. 13, pag. 414 & feqq- Heolxd Hist.XV.D.I.St. Mm XVIII. boek. IX. HOOFDST. [II. AFD. Hy be'■oo] t zyn' wdften :oon van ie opvolging. Zyn lood. A. D. 1663. Antonio ie Eerfte toont zich nog grooter tiran ian zyn tader.  xvin. BOEK. IX. HOOFDST. JU. AFD. Hv ver klaart zich een yyand van de Christen kerk, e> van de Portugee«en. s?4 HISTORIE van ontthroonen. Allen de Edelen en voornaame Amptenaaren, die by hem in verdenking van minachting of kwaalykgezindheid vervielen, konden verzekerd zyn van hetzelfde lot te zullen ondergaan; zodat het bloedvergieten hem welhaast zo eigen wierd alsof hy onder de woestfte volken was opgevoed geworden. Zyne wreedheid fteeg eindelyk zo hoog, dat hy naauwlyks dienaars of flaaven kon vinden om hem op te pasfen ; dewyl allen zyne onderdaanen hem fchuwden als een alverflindend monfterdier, zodat zelfs zyne eigen flaaven naar de digtfte bosfchen, ontoeganglykfte rotfen, en akeligfte woestenyën vluchtten, met gevaar van door honger te llerven, of door de wilde beesten verfcbeurd te worden, liever dan aan zyne ontmenschtheid blootgefteld te zyn. Hy wierd echter zeer verfchrikt door dreigende luchtverfchynfels, die zich omtrend dien tyd vertoonden, zoals verfchriklyke ftaartfterren, en meer dergelyke verbaazende vuurige lichaamen, die zich een' geruimen tyd lieten zien; maar wel voornaamlyk deed eene woedende pest, die veele duizenden van zyne onderdaanen in het graf rukte, zoveel uitwerking op zyn bygeloovig hart, dat hy groot berouw fcheen te hebben over de veelvuldige moorderyën, die hy onrechtvaardiglyk gepleegd had. Doch zohaast deeze dreigende waartekenen voorby waren, verviel hy weder tot nog erger godloosheden. ■ Zich eindelyk. niet langer in ftaat bevindende om de voorftellingen en tegenkantingen te dulden van eene zekere foort van lieden, die hem nu allerhaatlykst geworden waren, befloot hy het masker af te ligten, en •zich rechtuit te verklaaren voor den opentlyken vyand 'niet alleen van de geestlyken in het byzonder, maar over het algemeen van allen de Portugeezen, die zich in zyn Ryk bevonden, welken hy een' hoop armoedige bedelaars noemde, die by verafgelegen volken hun levensonderhoud moesten komen zoeken. Ook dreigde hy niet  WESTLYK iETHIOPIEN. Kongo. 27$ niet alleen hen te zullen uitroojen, maar, om te toonen, dat dit hem ernst was, maakte hy allen mooglyken ipoed om zyne gantfche legermagt byëen te brengen; welke, naar ons gezegd word, by de monftering negen-honderd-] duizend mannen fterk was. De Portugeezen, wel bewust van deeze bedreigingen, en dat die groote toerustingen tegen hen waren inge j richt, bedacnten een fchoonfchynend voorwendfel om. hem voor te zyn. Zy hernieuwden het verzoek van, goud- en zilvermynen te moogen gaan opfpooren, inge-, volge de aanbieding door Koning Alvaro aan Koning Phi- < lippus gedaan, en verklaarden tevens, dat zy nu het befluit genomen hadden om zich niet langer door de uitftellen van het Hof van Kongo te laaten om den tuin leiden, maar, daarvan met geweld van wapenen bezit te gaan neemen. Onder dat voorwendfel hadden zy niet alleen eene genoegzaame magt byëen verzaameld om den Koning het hoofd te bieden, maar waren zelfs reeds vry verre in zyne landen doorgedrongen, eer hy zyn talryk leger kon byëen brengen. Hy durfde zich op dien woesten hoop niet genoegzaam verlaaten tegen de bekende dapperheid der Portugeezen , zonder alvoorens zyne afgodifche waarzeggers en bezweerders te raadpleegen over den uitflag, en eenige offerhanden te doen om de gunst van hunne Goden te verwerven. Het antwoord, dat hy van deeze bedriegers kreeg, was, dat hy zonder twyfel zyne zegepraalende intreede zou doen in Loanda San Paulo, de Hoofdftad van Angola, behoorende aan de Portugeezen, en dat de voornaamfte amptenaars van die natie hem op hunne fchouders in de ftad zouden draagen. Deeze voorfpelling maakte een' zo fterken indruk op zyn gemoed, dat hy zich reeds verbeeldde overwinnaar te zyn , en bezitter van die gewigtige ftad, en allen de Portugeezen of dood, of geboeid voor zyne voeten; en door deeze verbeelding M m 2 aan" xvm. boek. ix. HOOFDST. ii. AFD. Hy >rengt en mag. ig leger egen hen ip de teen. Hy word bedrogen door de. afgodifche waarzeggers.  xvni. boek. IX. HOOFDST. iii. AFD. Hy krygt de nederlaag en fneuvelt, A. D. 1666. j < 1 < I ] Don Alva- \ ro maakt a zich meester van de c kroon. I 276 HISTORIE van, aangemoedigd verhaastte hy den optogt van zyn leger tegen hen. De twee legers kreegen eikanderen welhaast in het gezicht, en onze goede Kapucyn verzekert ons, dat de Hemel de Portugeezen op eene bovennatuurlyke wyze byftond, in zo verre, dat een regen van vuur door een' brandenden wind in het aangezicht hunner vyanden gedreven wierd; waardoor dezelven zodanig bezeerd wierden, dat zy by geheele menigten verftrooid raakten en zich op de vlucht begaven, terwyl de Portugeezm op de overigen aanvielen, en eene verfchriklyke flachting onder hen aanrechtten. De Koning, die zich op een' heuvel geplaatst had, om het gevecht aan te zien, wierd welhaast omringd, en gedood. Zoras dit door de overigen gehoord wierd, namen zy allen gezaamentlyk de vlucht; terwyl de Portugeezen, reeds vermoeid van flachten, hen niet verder vervolgden. Zy vernoegden zich met het hoofd van dien godloozen tiran af te houwen, en het in zegepraal naar Loanda San Paulo te voeren; zodat hy Jaar, in zeker opzicht, eene foort van plegtige intreede leed, fchoon van eene gantsch andere natuur, dan die, welke zyne bedrieglyke priesters hem beloofd hadden. Hy had omtrent drie jaaren geregeerd toen zyne ne« Jerlaag, en dood een einde maakte aan deezen oorlog, lie niet alleen de volkomene uitroojing der Portugeezen, naar zelfs van den Christelyken godsdienst in deeze lanlen fcheen te dreigen. Doch hierdoor was het Ryk iog niet bevryd van het gevaar van onder eenen niet oinder godvergetenen en bloeddorftigen dwingeland te -ervallen; deeze was een Prins van den bloede, doch an den laagften rang, dien de Koning had laaten leeven Is een voorwerp te gering om daarop acht te geeven. )eeze zyn voordeel doende met de verwarring, die, na e laatfte bloedige nederlaag , overal heerschte , verzaatielde eene genoegzaame magt om zich met geweld van de  WESTLYK ^THIOPIEN. Kongo. 277 de kroon meester te maaken, en zich voor Koning te doen uitroepen, onder den naam van Alvaro den Zevenden. Hy was een monfter van godloosheid, wreedheid, en. geilheid, en niet verder een Christen dan voor zo verre hy in zyne jeugd gedoopt was geworden; want hy was nimmer onderwezen in de gronden van het Christen geloof, of had daarvan ooit eenige belydenis gedaan.' Zyne regeering was eene aaneenfchakeling van de gruwlykfte moorden, afperfmgen, en dartele ongebondend. heden; waardoor hy ten laatfte zo gehaat wierd by zyne onderdaanen, dat zv de wapenen tegen hem opvatteden, en hem, met hulp van den Graaf van Songo, vandaar verdreeven in de maand Juny van hetzelfde -jaar. De Graaf deed terftond de Ryksftaaten byëen roepen, die een' anderen Prins van den bloede, van omtrent twintig jaaren oud, tot Koning verkozen, die den naam aannam van Alvaro den Agtften; deeze was de negentiende Chris», tenkoning. Hy was een verftandig, en veelbelovend. Vorst, en zou waarfchynlyk zyne onderdaanen op nieuw gelukkig gemaakt hebben, zo hy het Ryk niet verdeeld had gevonden door inlandfche partyfchappen, en jammerlyk uitgeput zo in geld als in krygsmagt door de verfchriklyke oorlogen, en de veelvuldige moorderyën der twee voorige regeeringen. Deeze rampen gaven den toenmaaligen Marquis van Pemba, een niet minder magtig1 dan heerschzuchtig Prins, gelegenheid, om van hem af te% vallen, en kort daarna magt genoeg om hem de kroon J geheel te ontrukken, nadat hy nog geen vier jaaren in 1 het bezit van dezelve geweest was. Met dit merkwaardigi tydgewricht eindigt onze fchryver zyne historie van de Koningen van Kongo, (d) terwyl wy geene andere fchryvers kunnen ontdekken, die goedgevonden hebben dezelve te vervolgen. Cd') Cavazzi by Labat, Vol. 2, pag. 425, & feqq. Mm 3 TIEN- XVI1L boek. IX. HOOFDST. 11. AF D. Don AU raro de Zevende. Don Alraro de égtjie. Hy word nt- hroond 'oor den Marquis an Pema.  «78 HISTORIE van xvm. 30EK. X. HOOFDST. i. AFD, Het KoningrykAngöia. Hoe dit Koning- TIENDE HOOFDSTUK. Historie van het Koningryk Angola of Dongo. Na de Historie van het eigentlyk Kongo afgehandeld te hebben zullen wy nu overgaan tot die van andere Provinciën, welke voordeezen een gedeelte van dat groot Ryk hebben uitgemaakt, en zich van ondergefchikte Heerlykheden tot magtige Vorftendommen verheven hebben , onder hunne eigen afzonderlyke Vorften, fchoon in zeker opzicht cynsbaar aan de Koningen van Kongo. In de befchryving van deeze landen zullen wv zo veel mooglyk, ons wachten van dingen te herhaalen welken in het voorig Hoofdftuk reeds gemeld zyn met betrekking tot de Kongoëezen in het algemeen, zoals hunnen godsdienst, regeeringsform, koophandel, voortbrengfelen, en andere byzonderheden, waarin zy flechts in weinig zaaken verfchillen, die wy ter behoorlyke plaats zullen aanhaalen. Wy hebben reeds gemeld, dat de twee voornaamfte provinciën, die zich tot afzonderlyke Koningryken verheven hebben, zyn Angola ten zuiden, en Loango ten noorden van het eigentlyk Kongo. Wy zullen beginnen met het éerstgemelde, als het gewigtigfte van de twee, zo al niet in grootte, echter in rykdorn, koophandel, vruchtbaarheid, en andere voorrechten. EERSTE AFDEELING. Behelzende eene befchryving van de legging, uitgeJtrektheid, grenzen, luchtgefieldhetd, enz. van het Koningiyk Angoia. T^Vit land, dat oudtyds genoemd wierd Aborfa, of 3^J Amhonda, daarna Dongo, en eindïyk door de Por.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 279 Patin ge ezcn Angola , kan naauwkeurigheicshaive orderfcheiden worden in , Eigentlyk Angola, dat voordeezen een gedeelte van het Ryk van Kongo is geweest, en in, het nieuw Koningryk Angola, voor zoverre het door zyne eigen Koningen is uitgebreid geworden. In de eerfte betrekking is het bepaald tusfchen de rivieren Danda, ten noorden, en Coanza, of, gelyk anderen die meer bedorven roemen, Qiianza, ten zuiden. In de tweede betrekking, dat is, met de bygekomen veroveringen ftrekt het zich uit, langs de ^Ethiopifche Kust, van den mond van de Danda, die op 8 Gr. 10 Min. Z. Br. gelegen is, tot aan dien van de rivier San Francisco, op 13 Gr. 15 Min. volgens fommigen, of liever,volgens de besten, tot aan Kaap Negro, op 16 Gr. 21 Sec. Volgens deeze laatfte bepaaling zou het Koningryk' Angola langs de kust eene uitgeftrektheid hebben van 8' Gr. en eenige minuuten, doch, uit hoofde van deszelfs bochten, word dezelve veel grooter gerekend; en het word door den Cabo das Vaccas, of Koeijenkaap, in twee deelen gedeeld; deeze is gelegen op 12 Gr. 22 Min. Deszelfs breedte van het oosten tot het westen, of ftrekking van de zeekust landwaart in, is zeer verfchillend, en voor het grootst gedeelte onbekend; doch deszelfs grootfte uitgeftrektheid ten oosten is in het eigentlyk Angola, dat wy eerst zullen befchryven. Dit gedeelte van het Koningryk, dat wel verre het aanzienlykfte is, legt, gelyk wy "reeds te vooren gemeld hebben, ten noorden tusfchen de rivier Danda, door welke het van het eigentlyk Kongo word afgefcheiden, en ten zuiden aan ce rivier Coanza, die het van Cabezo af. fcheid. (a) Hetzelve heeft het Koningryk van Metam. la, en Opper-Genguela ten oosten, en den Ocea'an ten wes- O) Linfchoten in Kongo, Jarric, L. 2, C. 6. ComeU, Davity, Dapper, Cavazzi by Labat, L, 1, C. 5, enz. XVIII. BOEK. X. HOOFDST. 1. AFD. ryk eertyds genoemdwierd. Verdee. Vtng van hetzelve. Uitge. Irektleid en frens. taaien.  280 HISTORIE van XVIII. BOEK. X. HOOFDST. 1. AFD. Rivieren. Coanza. Derzei g-, ver v/a ter-vallen en mond. westen. De geheele landftreek is zeer bergachtig, en men vind daar weinig vlakten, dan alleen aan de zeekust tusfchen de twee ryën der bergen. Wy hebben in ons voorig Hoofdftuk eene befchryving gegeven van de eerstgemelde rivier. De Coanza is breed, diep, en fnel vlietend, en ontlast zich in den Oceaan, even gelyk de Danda, op 9 Gr. 20 Sec. Z Br. omtrent twaalf mylen van S. Paiüo de Loanda, de Hoofdftad van het Koningryk. Deeze rivier is bevaarbaar ruim vyftig mylen landwaarts in tot aan Kombamba, daar de Portugeezen een Fort hebben, benevens eene Capitanerie, of vestiging, onder het beftuur van een Opperhoofd, dien zy Capitano noemen. Deeze rivier heeft overvloed van visch, maakt verfcheiden kleine eilanden, en ook watervallen, waarvan de voornaamfte naar derzelver naam genoemd word. Wat aangaat derzelver oorfprong, en de uitgeftrektheid van het land, dat die doorkruist van het oosten tot het westen, éér dezelve de Portugeefche volkplanting befpoelt, is geheel onbekend, zowel als de landen, die aan derzelver oostzyde gelegen zyn, en de mindere rivieren, die zich daarin ontlasten. Deszelfs mond tusfchen Kaap Paimerino en Kaap Lago is meer dan eene Duitfche myl breed. Tot Cambamba toe is de rivier zeer wel bevaarbaar, maar hooger op is die vol met rotfen en watervallen, die den ftroom zo hevig maaken, dat het onmooglyk is verder te komen. Ook ontlast zich deeze rivier in den Oceaan met zoveel hevigheid, dat het water nog wel drie mylen verre daardoor onklaar gemaakt word. Deeze mond kan niet gemaklyk uit zee ontdekt worden uit hoofde van een Eiland, bezet met hoog geboomte, dat juist voor denzelven gelegen is. Omtrent vyftien, of zestien mylen meer landwaart in, verdeelt die rivier zich in twee takken, waarvan de zuidlykfte de diepfte is, en ook meest bevaren word. De  WESTLYK jETHTOPIEN. Angola. 281 De twee voornaamfte Eilanden , die in deeze rivier leggen zyn MasJander en Motchiama; het eerfte, dat zes Engelfche mylen lang is, en omtrent twee breed, is zeer vruchtbaar in ma'iz, of Turksch koorn, gierst, en eenige andere foorten van graanen, welke in drie getyden van het jaar ingezaameld worden. Ook teelt het eene groote menigte van Manioc, een wortel waarvan zy eene foort van grof meel maaken , dat hen voor brood verftrekt, benevens veele palm- en andere vruchtdraagende boomen. Motchiama is omtrent vyf Engelfche mylen lang, en eene breed, meest vlak land, en brengt veelerhande loorten van kruiden en wortelen, benevens eene groote menigte van vee voort. Voordeezen hadden zich eenige Portugeefche huisgezinnen op dit Eiland nedergezet, die een' fterken handel dreeven in flaaven. De overige rivieren, die , tusfchen de bovengemelde Danda en Coanza, het Koningryk Angola doorfnyden, zyn de Bedngo of Zemza, die insgelyks westlyk aanloopt, en zich in denzelfden Oceaan ontlast na alvoorens de provincie van denzelfden naam doorkruist te hebben, en eenige mindere ftroomen , waarvan wy in het vervolg zullen fpreeken. (&) Behalven de provinciën, die binnen deeze twee rivieren bepaald zyn, vind men nog verfcheidene andere, die te vooren begrepen waren onder het Koningryk van Angola; deeze zyn gelegen bezuiden de Coanza, en ftrekken zich uic tot aan de rivier L.utano of Lutina, naderhand door de Portugeezen genoemd Rio San Francisco, die insgelyks eene groote rivier is, en zich ook ontlast in den JEthiopifchen Oceaan, op 13 Gr. Z. Br. , of omtrent 3$ Gr. bezuiden de Coanza. De bewooners van deeze'landen zyn, even gelyk de Giagas, van welken wy hiervoor gefproken hebben, niets anders dan wilde dieren in menschlyke gedaante. Het (è~) Gavazzi, Dapper, Davity, enz. Hedend. Hist. XV. D. I. St. N n XVIII. boek. x. HOOFDST. i. AFD. Eilanden in dezelve.  XVIII. boek. x. HOOFDST. I. AFD. Het Ko>:ingrykAngola word verdeeld in zeventien landvoog dyën. 1. Chisfama. Eene foort van uitmun ïend zout, dat fterk in trek is. 2. Surabii .82 HISTORIE, vo Het Koningryk Angola word verdeeld in zeventien landvoogdyën, onder welke dat van Benguela alleen nog Jen titel van een Koningryk behouden heeft, fchoon iet in alle andere opzichten met de overigen gelyk ftaat. i. De Provincie Chufama, de eerfte in rang, is gelegen 3p 11 Gr. Z, Br. niet verre van den mond van de Coanza. Deeze is thans eene volkplanting der Portugeezen; in Jen beginne beweerden de inboorlingen eenig voorrecht ^n'fchatvryheid boven de Portugeezen te hebben, doch Je Gouverneur, en zyne onderbedienden hebben goedgevonden hen van deeze verkeerde verbeelding af te iielpen, door hen op eene allerwreedfte wyze te behanJelen. In deeze provincie zyn drie Commanderyën, welker opperhoofden over de inboorlingen meer heerfchen ils Turkfche Basha's dan als Christen ftedehouders. De grond levert hier eene byzondere foort van zout op,, het landsvplk maakt dat van zeker brak water, waarnaar zy delven, en wanneer dit zout geftold is verdeelen zy het in langwerpig - vierkante ftukken als tichelfteenen,. van vyf of zes duimen lengte, en ruilen die met de Portugeez n voor meel, olie, en andere noodwendigheden. Het word voor zo uitmuntend gehouden niet alleen tot voedfel maar ook als een geneesmiddel, dewyl het eene sacht - afdry vende kracht heeft, dat de kooplieden het door geheel JEthiopién vervoeren, en groote winst daarmede doen. Ook vind men in deeze provincie uitmuntenden honig en wasch, doch het land heeft groot gebrek aan zoet water, dewyl het daar van Mey af tot October toe in het geheel niet regent, en in het gebergtezyn geene bronnen; zodat degeenen, die naby de Coanza woonen, blyd zyn het water uit die rivier te kunnen haaien, fchoon met groot levensgevaar uit hoofde van de verfcheurende dieren, die zich in menigte aan deszelfs os1"3'' m ouden. De tweede provincie is Sumbi, die onder dezelfde lucht-  WESTLYK jÊTHIOPIEN. Angola. 283 luchtftreek gelegen is als de voorgemelde. De inboorlingen zyn daar groot en fterk, maar even gelyk de overigen, zo vadfig en lui, dat, fchoon hun land voor het grootst gedeelte vlak is, en bevochtigd word door de Rica, Caïba, Calacombola, en nog veele kleine rivieren, en uit dien hoofde zeer gefchikt tot het aankweeken van vee, en tot het zaaijen van koorn, zy, eensdeels uit luiheid, en anderdeels om de menigte van verfcheurende dieren, niet het tiende gedeelte van de voordeden genieten, welken zy daarvan zouden kunnen trekken, uitgezonderd op eenige kleine eilanden in den mond van de Calacombola, welken ryk, wélbevolkt, en vry van verfcheurende dieren zyn, en daar eene groote menigte van uitmuntend groot en klein vee aangekweekt word. De derde provincie is Benguela, welke, gelyk wy boven aangemerkt hebben , nog den titel behoud van Koningryk, benevens eenige geringe voorrechten en ver gunningen van de Portugeezen haare meesters. De rivier Rimba, ook wel Cumani genoemd, beperkt dezelve ten oosten, en de Coanza en Cuboghi ten noorden, terwyl de ftrekking westwaarts voortgaat tot aan Cabo Negro. Dit gewest brengt veel zout op, fchoon niet zo goed als dat van Chisfama; het word echter fterk verkocht, en veele kooplieden voeren geheele fcheepslaadingen van hetzelve naar andere landen. De zimbis, of geldfchulpjes, waarvan wy hiervoor reeds gefproken hebben, worden op deeze kust gevonden, en worden of by het' gewigt, of by de maat in betaaling gegeven. Het land," dat voor het grootst gedeelte bergachtig is, krielt van wilde dieren, en voornaamlyk van olifanten, rhinocerosfen, en woudezels; het vleesch der eerstgemelden word voor een keurig gerecht gehouden onder de Negers, voornaamlyk wanneer de wormen daarin beginnen te komen. Het groot en klein vee word hier grootlyks verwoest door de leeuwen, tygers, krokodillen, en anN n 2 dere XVIII. BOEK. X. HOOFDST. I. AFD. 3. Benguela , dat den titel tan een Koning rykheeft. De Zimbis , of fcbulpjes.  284 HISTORIE van XVIII. BOEK. X. HOOFDST. I. AFD. 4 Rimba, •". ord vér dielci in Twintig h:erlykhede/i. i ] ] J 5- Scetta>( is zeer rots ach- 1 tig. dere roofdieren. Men vind hier weinig vlak land, behalven aan de zeekust, daar de Portugeezen eene fterke vesting, Benguela genaamd, hebben opgerecht, waarin zy eene talryke bezetting houden, om de woeste Giagas te bedwingen, die, geduurende de regeering der voorige Koningen, geduurig deeze geheele landftreek kwamen verwoesten. Doch in weêrwil van alle deeze voorzorg zyn zy niet in ftaat geweest om dit gewest tot dien ouden ftaat van overvloed te herftellen, toen de vruchtbaare vlakten ontelbaare menigten van vee voortbragten, dat nu vry fchaars begint te worden. Daarenboven heeft hun Cnristenyver tot nog toe geen vermogen genoeg gehad om de inboorlingen van hunne oude afgodery te bekeeren; fchoon onze fchryver zegt, dat zy, ten zynen tyde een weinig meer gehoor begonnen te geeven aan de prediking der Zendelingen. De provincie Rimba, is de vierde. Dezelve word beperkt ten westen door Sumbi, ten noorden door Lubolo, ten oosten door Tamba, en ten zuiden door Scetta, en word verdeeld in twintig heerfchappyën, welker ópperloofden altoos zorg draagen moeten om het getal van x>ldaaten voltallig te houden, waarvan men eene vry talryke nenigte geftadig in dienst heeft. Ook vind men hier een* grooten voorraad van graanen,en een' overvloed van viscb» 3e inboorlingen zyn meestal Heidenen. Maar onze fchryver neld ons, dat hy, in het jaar 1658, daar zynde, de nwoonders zeer gedwee en leerzaam vond, en dat hy iet genoegen had van een goed getal van hen te doojen. (c) De vyfde provincie, genaamd Scetta, gelegen ten zuilen van de voorgemelde, en ten noorden van Benguela, 3 eene van de rots- en bergachtigfte van het geheel Ko- (O Cavaazi by Labat, u. f. -p. <58 & feqq.  WESTLYK jETHIOPIEN. Angola. 285 Koningryk, voornaamlyk aan de eene zyde, daar eene ry van iynrecht opgaande rotfen zich meer dan dertig Engelfche mylen verre uitftrekt, en zich van verre voordoet als een geheel ftuk, dat volgens het paslood is uitgehouwen. Hoe yslyk deeze rotfen zich van beneden ook vertoonen, zyn echter derzelver toppen fterk bewoond , en veel bebouwd, en genieten eene frisfche en gezonde lucht, en overvloed van versch water; dat men in eene zo brandende luchtftreek als deeze met recht voor een wonder zou moogen aanzien, zo men niet hetzelfde in verfcheidene landftreeken van Abysfim'én ontmoette. Het laag land is hier insgelyks zeer vruchtbaar en wel doorwaterd en brengt eene verbaazende menigte van groot en klein vee voort, welker getal nog veel grooter zou zyn, zo 'er niet zoveel wilde beesten waren. De rivieren en beeken, die van de bergen afftroomen, voeren eene menigte van yzererts mede, die de inwoonders zorgvuldig vergaderen door dammen van ftroo en rys dwars door den ftroom te leggen. Nadat zy deeze erts op hoopen gelegd hebben fmelten zy het yzer daaruit, dat van eene zeer goede foort is. Ook vind men in deeze landftreek eene foort van doorfchynende erts, waarvan de ftukken aan het einde puntig zyn ; deeze noemen de inwoonders tarc, en verbeelden zich, dat die in de lucht voortgebragt word, en by donderweder neder valt De verblyfplaats van den Landvoogd van deeze provincie is gelegen in het hangen van een' hoogen berg, Lombo genaamd, op de grenzen van dê provincie Rimla; hy is zo magtig, dat hy twee-en-twintig mindere Landvoogden onder zich heeft. De zesde provincie is Bembea, die verdeeld word in Opper- en Neder ■ Bembea, en zich uitftrekt aan den eenen kant langs de zee, en aan den anderen kant het Koningryk Angola van de andere landen affcheid. Deeze provincie is zeer volkryk, en heeft overvloed van groot N n 2 en XVIII. boek. X. HOOFDST. I. A FD. 6. Opper. en NederBembea.  XVIII. BOEK. X. HOOFDST. i. AFD, 7. Temba, Heet overvwed van wilde osfen en muilezels ; benevens eenige heiliaame wortelen. 286 HISTORIE van en klein vee, met welks vet de inwoonders hunne lichaai men en hoofden befmeeren, en zich kleeden met de huiden, die zy zo wat ten ruwfte bereiden. Zy zyn overgegeven aan diezelfde afgodifchë bygeloovigheden, welke in andere gedeelten van dit Ryk plaats hebben, maar zy fpreeken eene geheel andere taal. De groote rivier Lutano, of San Francisco, doorloopt en befproeit het grootst gedeelte van deeze provincie, doch krielt van krokodillen, rivierpaarden, en monfterachtige flangen, die, behalven dat zy veel fchaade doen aan de visfchen, ook de naby gelegen landen deerlyk verwoesten. Temba, de zevende provincie, is een vlak laag land, vol van kleine rivieren en -beekjes. De Rio Longo, of de laage rivier, ontfpringt hier uit eene rots, op welke de Portugeezen eene fterkte gebouwd hebben, welke het geheel landfehap beveiligt. Vier andere rivieren loopen uit in de Rio Longo, waardoor dezelve zeer verbreed, en voor een groot endweegs bevaarbaar word. Deeze geheele provincie heeft overvloed van wilde osfen, en. wilde muilezels, die van zeer veel nut zouden kunnen weezen, indien de inboorlingen dezelven wisten te temmen in de plaats van die enkel om het vleesch te vangen. Ook brengt dezelve veelerhande fmaaklyke wortelen voort, waaronder eene foort, die veel naar onze pastinakelen gelykt, maar aangenaamer van fmaak is; deeze word gezegd het bloed te zuiveren, en de vochten te verdunnen. Deeze provincie word verdeeld in twaalf heerfchappyën, welker opperhoofden, fchoon zy onder befcherming der Portugeezen ftaan, echter vry en onafhanglyk regeeren, en alleen verpligt zyn om hen, in geval van nood, met krygsmagt by te ftaan. Schoon zy dikwyls twisten onder eikanderen, hebben de Portugeezen hen echter nooit kunnen onderbrengen, dewyl zy zich oogenbliklyk vereenigen, zohaast zy voor eenig gevaar van dien kant vreezen. (d~) De C<0 Cavazzi ut fupra, pag. 70, *  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 28; De provincie Oacco, welke legt tusfchen de Coiinzi ten noordoosten, en Lubolo ten zuidwesten, heeft een bevallige verfcheidenheid van heuvelen en daalen, zonde bezet te zyn met zulke hooge en rorfige gebergten al fommige andere provinciën van dit Koningryk, wel be vochtigd door verfcheidene rivieren en bronnen van uit muntend goed water; met één woord, het is eene vai de bekoorlykfte provinciën van het Ryk. Het ongeluk kigst is, dat de inboorlingen geene nyverheid genoe/ bezitten om het land naar behooren te bebouwen, en dat nog erger is, de Heeren willen hunne onderdaanet niet meer land toeftaan, dan zy volftrekt voor hunm huisgezinnen noodig hebben. De rivier Kongo, die in dc Coanza valt, doorloopt deeze provincie, en maakt dezelve zeer vruchtbaar, doch men zegt, dat derzelvei vruchten niet zo fmaaklyk zyn als die van andere pro' vinciën. Quinzambabo, het Opperhoofd van deeze provin cie, liet zich doopen in het jaar 1657, en haalde veeier van zyne onderdaanen over om insgelyks het Christen geloof aan te neemen. Deeze Vorften hebben twintig Suno's, of Landvoogden onder zich, welker hoofdbezigheid is het krygsvolk te oefenen in het handelen van allerhande foorten van geweer , tot zelfs vuurwapenen toe. In deeze provincie heerscht eene byzondere land ziekte, welke gemeenlyk begint met eene hevige hoofd pyn, en duizeling, gevolgd door zwaare ftuiptrekkingen, waardoor de lyder welhaast tot een bloot geraamte uitteert Het geneesmiddel, dat zy daartegen gebruiken is een kruid, niet ongelyk aan onzen hysfop, hetwelk zy fyn maaken, en vervolgens het aftrekfel daarvan gebruiken Ook trekken zy daaruit eene olie, waarmede zy de getroffen deelen beftryken. De inboorlingen van deeze provincie zyn daarenboven onderhevig aan eene gevaarlyke zwelling, welke begint aan i xvnr. ï BOEK. X. g HOOFDST. I. AFD. 8 Oacco, lmunt uit 'in vrucht'baar.1 heid, 1 bronnen , I rivieren, ■.enz. . D i 1657. Het Opperboofdvan deeze provincie ■word gedooptByzondere landziekten. Draaijing in het hoofd,, ftuiptrekkingen, enz. Zvrelling aan den hals.  288 HISTORIE van XVIII. boek. x. HOOFDST 1. AFD. Een ver giftig infect. Boe deszelfsJletk ge nezen word. aan den mond» en zich vervolgens verfpreid over den geheelen hals, die fomtyds daardoor opzwelt tot de dikte van het hoofd, hevige pyn en dikwyls eene geheele verftikking verwekt. Ook vind men hier eene foort van infecten, die veel gelyken naar onze paardenvliegen, welker fteek zo gevaarlyk is, dat, wanneer men niet fchielyk eene aderlaating daartegen in het werk fielt, de gekwetste perfoon oogenbliklyk door eene heete koorts Word aangetast, gepaard met hevige pynen, die welhaast door eene volftrekte ylhoofdigheid gevolgd worden, en , by gebrek van fpoedige geneezing, tot eene geweldige dood overgaan. De inboorlingen gebruiken hiertegen een geneesmiddel, dat, fchoon bygeloovig, echter van zo groot vermogen is, dat zelfs de Europedanen , niet in ftaat om de pyn te verduuren, daartoe hunne toevlucht neemen in weêrwil van het verbod der Kerk. (A) Het zeldzaamst van dit ongemak is, dat de genezenen zelden bevryd zyn van op nieuw in te ftorten , enkel door .herinnering, en zonder op nieuw geftoken te worden; zelfs hebben fommigen zulke hevige pynen geleden, dat zy CA) In dit geval neemen zy hunne toevlucht tot hunne bezweerders ; die daarop een infect van dezelfde foort opzoeken, en hetzelve begraaven in een gat, dat zy ten dien einde in de aarde hebben gemaakt, onder het pleegen van verfcheiden berookingen , bezweeringen, en andere bygeloovigheden; waarna zy dat gat vo'gieten met water, en zohaast dit zinkt weder aanvullen, het geduurig roeren, en vervolgens de aarde wederom laaten zinken. Eindelyk geeven zy, éér het nog weder bezakt, en van zyn' walgiyken fmaak gezuiverd is, den lyder eene groote hoeveelheid daarvan te drinken, dat hem doorgaans in eene fterke braaking ioet vervallen, waardoor een groot gedeelte van het vergif word jitgedreven, en de lyder doorgaans door de fterkte van zyn geftel rerder gered word. C*) <*) Labat, by Cavazzi, L. i, C.5, p. 8i & fe'44. ]  WESTLYK iETHIOPlEN. Angola. 289 zy zichzelven gedood hebben om daarvan verlost te worden. (?) De negende provincie, Cabezzo, grenst aan Oicco ten noorden, aan Lubolo ten zuiden, en word bepaald door de Coanza ten noordoosten, en de Rmba ten zuidwesten. Dezelve is wel bevolkt, en voorzien van vee, en heeft eene yzermyn in een' berg, die om die rede de yzerberg genoemd word, en eene groote menigte van dat metaal oplevert, hetwelk te zuiveren de inboorlingen van de Portugeezen geleerd hebben, om daarvan krygsgeweer en andere inftrumenten te maaken. De Rio Lon.\o en meer andere kleine rivieren en meeren voorzien dit land met overvloed van water. De boomen vallen daar zeer groot; onder dezelven is eene foort, die veel gelykt naar onzen appelboom, en waarvan de bast met een mes ingefneden zynde, eene welriekende hars oplevert, van kleur en ftevigheid als wasch , en van eene geneezende k-acht, doch een weinig te heet voor de Europedanen, ten zy die door eenig verkoelend middel getemperd worde. Wlalamba Angyhet Opperhoofd van deeze provincie, liet zich doopen in het jaar 165^, welk voorbeeld veelen van zyne Hovelingen en Amptenaaren, en eene groote menigte van zyne onderdaanen overhaalde om insgelyks het Christengeloof aan te neemen. De opgang naar zyn paleis heeft, behalven andere fraaiheden, twaalf palm boomen van zulk eene zeldzaame grootte en fchoonheid, dat zelfs reizigers uit verre landen kwamen om die te bezichtigen; doch dezelve zyn daar niet geteeld, maar uit de nabuurige provincie Lubolo derwaarts overgevoerd. Lubolo, de tiende provincie, is gelegen aan den zuidlyken oever der Coanza, tusfchen de provincie Cabezzo ten oosten, en Quisfama ten westen. Sommige aardryksbefchryvers geeven aan alle de hierboven belchreven proCe) Labat naar Cavazzi, u f. pag. 80 & feqq. Hedend. Hist.XV.D.I.St. Oo xviii: BOEK. X. HOOFDST. 1. AFD. 9. Ca- bezzo. ¥zer mynen in dezelve. Welrle. kende hars. A. D. 1658. Het Opperhoofdvan deeze provincie laat zich aoopen. 10. Lubolo,  290 HISTORIE vam XVIII. boek. : x. HOOFDST. 1. AFD. < iï. Lofinda. Befchryving van deszelfs hoofdJlad. jrovinciën den algemeenen naam van Lui oio; fchoon zy welven erkennen, dac die naam eigenlyk in het byzonder jan deeze landftreek toekomt. Dezelve is meest beroemd loor haare uitmuntende en ftaatelyke palmboomen, en iet fchynt, of de grond en het Juchtgeftel alhier byzonlerlyk gefchikt zyn voor deeze boomen, dewyl derzelver 3lie en wyn die van de andere palmboomen van dit Ryk verre overtreft, (ƒ) De meeste inwooners van deeze provincie zyn Christenen naar het voorbeeld van hun Opperhoofd, doch men kan op hunnen yver en ftandvastigheid in dit geval weinig ftaat maaken. Zy zyn cynsbaar aan de Portugeezen, en bun krygsvolk moet deezen ten dienst ftaan. Deeze tien provinciën zyn alle gelegen aan de zuidzyde van de Coanza; maar, met betrekking tot derzelver uitgeftrektheid, grensfcheiding, getal van heerfchappyën, en meer andere byzonderheden van dien aart, verfchillen onze fchryvers zo zeer van eikanderen, dat wy ons op niet een' derzelven durven betrouwen, veel minder onze leezers bepaalen aan wien zy de voorkeuze moeten geeven. Nu komen wy tot de zeven landfchappen, die aan deeze zyde van de Coanza gelegen zyn. Het voornaamfte derzelven is Loancla, een Eiland op de kust van het Koningryk Bengo. Het is meest merkwaardig omdat de hoofdftad van Angola daarop gelegen is, die San Paula de Loanda genoemd word, en gebouwd is door de Por. tugeezen in het jaar 1578, onder het beftuur van Paulo Dias de Novaïs, den eerften Bevelhebber van die natie in deeze gewesten. De Stad is ruim en volkryk, en zeer aangenaam gelegen in het hangen van een' berg aan de zeekust, uitziende naar het zuidwesten. Zy is niet omringd met wallen, maar alleen met kerken en kloosters, die even goed aan het oogmerk voldoen. Doch de» (ƒ) Cavazzi, u. f, pag. 84 & feqq.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 291 dezelve word befchermd door een fterk en groot fort, 1 binnen hetwelk eene kerk ftaat aan San Amaro gewyd, 1 en een klooster van Cister ciënfm, en door eenige bolwerken, die den mond van de haven dekken. Digt by » het fort zyn de Casfimbo's, of graften, welke dienen om de negerflaaven van de ftad met water te voorzien. 1 De Jefitïten, die hier in groote aciiting zyn, hebben hun Kollegie in het midden van de ftid. Hetzelve_ is/v een deftig en ftaatelyk gebouw, dat met aanzienlyke in-y? komften begiftigd is. Aan de eene zyde van hetzelve is . het ziekenhuis, genaamd Mifericordia, dat vier en-twintig/" ziekenkamers heeft, behalven de vertrekken der opzienders, geneesheeren, wondartfen, kruidmengers, en andere oppasfers. De inkomften van dit huis komen voort uit eenige landeryën, die aan hetzelve gefchonken zyn, en uit de belasting van twee Hees voor ieder fchip, dat in de haven ten anker komt. Aan de andere zyde van het Kollegie der JefuUen is eene kerk, toebehoorende aan de broederfchap van St. Jan den Dooper. De Kathedraale kerk, die niet verre van deezen is afgelegen, is een groot en ftaatlyk gebouw, toegewyd aan O. L. V. van de H. Ontfangenis, en na deeze volgt de Kerk gebouwd ter eere van het H. Sakrament. Ook hebben hier de Kapucynen, Karmeliten, en andere monniken hunne kerken en kloosters, die, gevoegd by andere parochiekerken, de ftad zodanig omringen, dat die de plaats bekleeden.van wallen, en buitenwerken tot beveiliging van de inwoonders. (_g) De Portugeezen ftellen echter minder vertrouwen in* deeze bolwerken, dan in de befcherming, en de voor j bede van die Heiligen, waaraan zy zyn toegewyd, het-2 geen duidlyk blykt uit de naauwgezetheid en de pracht,j waarmede zy derzelver feesten vieren, zonder, by der-j ge.< (g-) Ziet Baudrand, Dapper, Labat, en anderen. O o 2 :vin. oek. x. 30FDST. . AFD. Iet asteel. leest, ke ge. 'ch fen. Zieken» lis. Kerken. Groot er t roti' ' de Stad met water voorzien • word. i ] l l < 2 F j E g z V h v d 292 HISTORIE van gelyke gelegenheden, kosten, of overdaad te ontzien , om hunnen eerbied voor, en hun vertrouwen op dendenkbeeldigen Befchermheilig te kennen te geeven; in zo verre, dat de onderfcheidene broederfchappen van de ftad, die enkel beftaan uit leekenbroeders, kooplieden, winkeliers, en ambachtsüeden, over de dertigduizend kroonen jaarlyks aan deeze jaarfeesten verkwisten. Deeze ftad is niet alleen zeer volkryk , maar in dit opzicht tevens aanzienlyk, dewyl die de verblyfplaats is van den Portugeefchen Onderkoning, van den Bisfchop, en van de opperfte raadsvergaderingen, en gerechtshoven van dit Hyk. (B) De openbaare gebouwen zyn zeer prachtig, zowel als die der voornaamfte geestlyke en waereldfche amptenaaren en kooplieden. De ftad word voorzien van uitmuntend goed water, uit eene keurige bron, die naby dezelve gelegen is, en het geheel omgelegen land is vruchtbaar, welbebouwd, en bevallig geschakeerd met landhoven, tuinen, weelige boomgaarden, ;n andere fraaije verfchieten , behalven nog het ruim zeegezicht. Aan de noordzyde van de ftad, op een' deinen afftand van dezelve legt een heuvel, die den naam C B) Baudrand zegt, dat deeze Stad, ten zynen tyde, gereend wierd op drieduizend huizen , die aan de Portugeezen toebehoorden, allen gebouwd van fteen en ka.k, en met pannen gelekt, waarvan de meesten prachtig gemeubleerd waren. De ftraatea yn gelyk,, ruim. en regelmaatig ; de kloosters en derzelver kaellen net en welvoeglyk voor de ordens tot welken zy behooren. )e huizen der zwarte inboorlingen zyn wel verre de meesten i* etal, maar doorgaans Jaag en flecht; enkel gebouwd van klei, en sdekt met aarde. Deeze ftad gebruikt ook geftadi^ een verbaasd getal van flaaven, tot het bebouwen van den grond, het verderen van zwaare lasten, en andere moeijelyke en geringe bezig» ïden; zodat de Jefuhen, die hier a's Parochiaanen den dienst aarneemen, en het opzicht over de fchoolen hebben, niet minder ui twaalfduizend in hunnen dienst houden. (*) C*) Baudrand j La Martiaiere, en anderen..  WEST LYK yETHIOPIEN. Angola. 293 naam draagt van San Panlo, op welken rog tegenwoordig eenige huizen ftaan, benevens de overblyflels van een klooster, dat weleer aan de Je/uiten heeft toebehoord. Wat aangaat de Nieuwe Stad, dezelve heeft veel geleden by haare verovering door de Hollanders in het jaar 1641, en zedert dien tyd zyn de Portugeezen nog niet in ftaat geweest om dezelve in haaren ouden luister te herftellen.,, (A) . De haven is ruim, veilig, en gemaklyk, en word ge dekt door het klein eiland Loanda, dat recht tegen over dezelve legt, op den afftand van omtrent eene halve Engelfche myl Dit eiland is vyf Duitfche mylen lang, en eene breed; op deszelfs oevers worden de zimbis gevischt, die' door geheel westelyk ALthiopiën voor gangbaar geld doorgaan. Daarenboven voorziet dit Eiland de Stad ook noc van versch water. De Portugeezen hebben op dit Eiland veele huizen gebouwd, en hebben daar veele fraaije tuinen, die wel bebouwd en wel voorzien zyn. Ook zyn op hetzelve verfcheiden vry fraaije kerken, benevens een Kollegie der Jefuïten, en een vry groot getal kalkovens, waarin zy oesterfchulpen branden, die eene zeer goede kalk opleveren. Uit dit gezegde alleen kan de leezer opmaak'en, welk een groot getal flaaven Ter vereischt word cm eene zok volkryke'- ftad van deeze bouwftof te voorzien, doch dedeugdzaamheid van dezelve vergoed de moeite van het overvoeren. Het brood, dat hier gegeten word, beftaat uit meel van den wortel maniok, welke door de Portugeezen uit Amerika herwaarts gebragt is, en is noch fmaakïyk, noch gezond. Zy hebben zeer goed vleesch van allerhande foorten, maar hun varkenvleesch word by uitftek voor zeer uitmuntend gehouden, ten minfte by de Eu~ (£) Labat, en anderen. Oo 3 XVIII. boek, x. HOOFDST. 1. AFD. Haven en Eiland tan Loaflia. Groet ■etal laaven.  294 HISTORIE van XVIII. boek, x. hoofdst. i. afd. Fraaijt Landgoedereni ondom de Stad. Hunne manier van handel dry ven. Europeaanen; want by de Angoleezm word het hondenvleesch voor verre het lekkerst gehouden, waarom zy die dieren ook vet maaken en flachten en in hunne winkels te koop veilen. Doch men vind weinig Europeaanen, die daarvan eenig werk maaken, even min als van het vleesch van hunne fchaapen, die hier zeer groot vallen en lange ftaarten hebben. De Portugeezen hebben zeer veele fraaije landhuizen en buitengoederen in de nabuurfchap van deeze hoofdftad, prachtig verfierd en gemeubleerd, en omringd van tuinen, bosfchen, boomgaarden, en andere aangenaamheden, waaronder fommigen met fierlyke kapellen, waarin op de gewoone tyden dienst gedaan word door priesters, die daarvoor eene zekere jaarwedde trekken. Omtrent drie Engelfche mylen van de Stad legt het landgoed van een' Angoleefchen Edelman, daar twee zonderlinge zeldzaamheden te zien zyn; de eene is, dat daar eene fontein ontfpringt van zoet water aan den voet van eene rots, welke van alle kanten door de zee omringd word; en de andere is, dat in den omtrek van meer dan honderdvyfcig voeten rondom deeze fontein verfteende flangenoogen, en fhngentongen gevonden worden, gelyk aan die, welken op fommige plaaffen van het Eiland Malta worden opgegraven, en die gezegd worden dezelfde kracht te hebben; waarom ook de Portugeezen en andere Europeaanen dezelven in goud of zilver gevat by zich draagen, en eene groote menigte daarvan uitvoeren. Zy handelen geen geld by hun koopen of verkoopen , maar bedienen zich in de plaats van hetzelve van de zimbis, of ook wel van Veneetfche kraaien, doch van onder, fcheidene gedaanten en kleuren, de grootften daarvan zvn zo groot als eene noot; ook draagen zy die voor lieraad om den hals, armen en handen; de eenen noemen zy anzolo', en de anderen mizangas Grooter bemalingen gefchieden gemeenlyk in ftukken laken of doek van  WESTLYK ;ETHI0P1£N. Angola, 295 van hun ei^en weeffel, van bepaalde breedte en lengte; en de allergrootfte betaalingen gefchieden in flaaven. (i) Doch het word thans tyd om gewag te maaken van de zes overige provinciën, welke aan de roordzyde van de Ccanza gelegen zyn. De eerfte daarvan is Bengu, gelegen langs de rivier van dien naam, doch die meer alge meen bekend is onder den naam van Zer,za; deeze pro-* vincie heeft de zee ten westen, en de provincie Mofeche ten oosten. De Portugeezen hebben groote ftreeken lands in dezelve gebruikbaar gemaakt en bebouwd, die thans niatzj of Turkfche tarw, en maniok in overvloed opleveren, waarvan zy hun brood maaken. Ook groeijen hier veel bananas. en bacova • boomen. Deeze provincie word verdeeld in veele heerfchappyën, waarvan de Opperhoofden inboorlingen zyn, doch cynsbaar aan de Portugeezen. Zy zyn allen Christenen, en hebben agt kerken, waarvan drie Parochiekerken zyn, en eene aan de Je/uiten toebehoort, die op alle feestdagen met groote plegtigheid daarin dienst doen, en voor het volk prediken. T £ n noorden van Bengo legt de dertiende provincie genaamd Danda aan de zuidzyde van de rivier van dienc naam, welke het Koningryk Angola van het Koningryk Kongo affcheid. Deeze provincie word genoegzaam be« vochtigd door deeze rivier, en door andere, die in dezelve uitloopen, ook is dezelve zeer vruchtbaar in velden boomvruchten, maar word zeer gekweld door de krokodillen en monfterachtige groote flangen. De inwoonders zyn meestal Christenen, en hebben verfcheiden kerken, waarin de dienst geregeld waargenomen word door waereldfche priesters; de voornaamfte van allen is gelegen aan den mond van de Danda, Omtrent agttien EnCO Labat naar Cavazzi, L. 1, C, g t pag. fiO. Pigafetta, Libr. 1, C. 7. Baudrand , enz. XV11I. BOEK. x. HOOFDST, 1. AFD. ia. Ben. ;o. 13.Dan. a.  296 HISTORIE van XVIII. BOEK. X HOOFDST. i. AFD. 14. Mo- feche. Fraaije zimbis voor verfierfelengebruikt. 15- lila m ba, word ver. deeld in Opper- en Kederlllamba. Engelfche mylen hooger op is 'er nog eene, en behalven deezen zyn 'er nog veele kapellen en bedehuizen , die ook aan de '};fuïten toebehooren. Moseche, de veertiende provincie, ftrekt zich uk langs den noorder oever van de Coanza, en is zo vruchtbaar, dat die jaarlyks tusfchen de drie- en vierhonderdduizend zakken maniok meel aan de Stad Locinda levert, tot voedfel voor de bezetting. In dezelve leggen twee gewigtige fterkten, Masjan ano en Cambamba, op een' afftand van zes of zeven Dukfche mylen van eikanderen, waarvan ieder zyn' eigen' Bevelhebber heefc. Deezen hebben ieder twaalf Sovi, of ingeboren Opperhoofden onder hen, die verpligt zyn eene talryke magt ter beveiliging van het Ryk op de been te houden, op hunne eigen kosten, fchoon voornaamlyk ten dienst van hunne Portugeefche Meesters. In deeze provincie zyn mynen van veelerhande foorten van metaalen, en wel byzonderlyk in de heerfchappy van Cambamba, De Koning van Portugal onderhoud een groot getal kerken en kapellen in deeze provincie, onder welken die van Maafangano en Cambamba de twee voornaamften zyn, en den titel voeren van Koningskapellen, derzelver piiesters zyn begiftigd met ryke inkomften en groote voorrechten. De heerfchappy van Cubocco levert zimbis, of geldfchulpen op, die zo fraai zyn , dat de Kongoëezen gaarne een' flaaf geeven voor een halsketen van dezelven, en de lieden van den hoogften rang, voornaamlyk de vrouwen, houden die voor hun grootst verfierfel om hunnen hals, armen, beenen, en middel. De vyftiende provincie, lllamba, word verdeeld in Opper- en Neder lllamba, welke gelegen zyn, het laatfte tusfchen de Danda ten nooden, en de Bengo ten zuiden, en het eerfte tusfchen de Bengo en de Calacata, Beiden zyq zy zeer vruchtbaar, en cynsbaar aan de Portugeezen. Schoon de ingezetenen Christenen zyn, houden zich ech-  WESTLYK yETHIOPIEN. Angola. 29? echter, door de achteloosheid en fchraapzucht der amptenaaren , veele afgodspriesters, en gewaande bezweer ders ongeftoord onder hen op. In Opper - Jllamha vind men uitmuntende yzermynen; het land beftaat daar ge. not^zaam geheel uit kleine heuveltjes, in het midden van welken een hooge berg opryst, uit welken aan alle kanten eene menigte van bronnen en beekjes voort vloeijen, welker water helder, luchtig, en gezond is, en eene aangenaame koelheid aan de lucht, benevens eene groote vruchtbaarheid aan den grond van deeze provincie byzet. Deeze provincie brengt aan Portugal eene aanzienlyke fchatting op, en is verpligt een groot getal krygsvolk , op haare eigen kosten, ten dienfte van dat Ryk op de been te houden. (£) Dn zestiende provincie, Oarii, is gelegen aan den noordlyken oever van de Coanza, en grenst aan de provincie Mofeche. Dezelve word bevochtigd door een groot getal kleine rivieren, die by zwaare regentyden zeer op zetten, en fnelvlietende, en gevaarlyk worden. In deeze provincie legt de Libatto, CC) genoemd Maopongo, die voordeezen de verblyfplaats was van den Vorst, dien de Portugeezen vergunden den titel te voeren van Koning van Ck") Cavazzi by Labat, als boven pag. 95. Davity, Dapper, Pigafetta, en anderen. (C) Libattts betekent in d» Angoleefche taal eene buurt huizen, of liever hutten, gebouwd van klei, gedekt met ftroo of riet, en omringd met eene fterke doornenhaag om veilig te zyn tegen de wilde beesten, waarmede het geheel Koningryk is opgevuld. Deeze omheining, die het gantsch gehucht influit, heeft Hechts ééne deur, die alle avonden zorgvuldig gefloten word, en zonder deeze voorzorg zouden de inwoonders gevaar loopen van binnen kort door de roofdieren verflonden te worden. (*) (*) Labat naar Cavazzi, L. i , C. 5, pag. 98 , Pigafetta, Bapper, enz. Hedend. Hist. XV. D. I. St. P p XVIII. boek. x. HOOFDST. I. AFD. mynen. 16. Oarii. De oude verblyfplaatsder Koningenvan Angola Oarii.  XVIII. BOEK. X. * hoofdst. i. afd. 29S HISTORIE van van Angola Oarii, fchoon dit byna niets meer dan eer» bloote titel was, naardien hy afhing van de Portugeezen, en maar weinig Sovis, of onderbevelhebbers onder zich had. Deeze Lihatto, welke wy echter met recht de Hoofd., of Hofftad van dien Vorst moogen noemen, was gelegen op den top van eene rots, van omtrent dertig Engelfche mylen in den omtrek, en van zulk eene verbaazende hoogte, dat de top zich in de wolken fchynt te verbergen, en zo moeijelyk en fteil, dat men die flechts van een' kant kan beklimmen ; zodat hy weinic voor een' vyandlyken aanval behoefde te vreezen. °Deeze Vorst onderhield hier echter eene fchynvertooning van yorstlyke pracht, en onderhield, in navolging der Kongoëefche Vorften, een groot getal paauwen, welk recht hv alleen voor zichzelven behield; zodat het verlies van het leven, of, voor het minst van de vryheid, de ftraf was voor elk onderdaan, die zich zulks durfde verftouten, of flechts eene veder aan een' van die vogelen uitte plukken, Deeze rotfige toeftand van zyne anderzins elendige Hofftad had echter het voorrecht van omringd te zyn door eene ruime en zeer vruchtbaare vlakte, welke doorfneden word van eene menigte van beekjes van uitmuntend goed water. Q) In laater' tyd hebben de Portugeezen zich daarvan meester gemaakt, in hunnen oorlog tegen de beruchte Zingha, Koningin van Angola, en het den naam gegeven van het Rotfig Fort. Doch welhaast verboren zy het wederom, en herwonnen het eenigen tyd daarna; zedert welken tyd zy het ook altoos behouden hebben, gelyk wy in het vervolg zullen zien. Deeze verbaazende aaneenfchakeling van rotfen, die van verre zich vertoont als eene groote ftad, met toorens, koepels, zuilnaalden, kolommen, triumphboogen, en andere ftaatelyke gebouwen, is, van naCO Dapper, in Angola, Labat, en anderen, als boven.  WESTLYK /ETHIOPIEN. Angola. 290 nader by befchouwd, niets anders dan eene verzaameling van verbaazende rotfen , die door tusfchenruimten van verfchriklyke diepten van eikanderen worden afjefcbeidenj en waarvan de top zich vertoont als eene onvruchtbaars en onbebouwde vlakte. Schoon het omtrent honderd Duitfche Mylen van de zee gelegen is, heeft men daar echter veele bronnen van zout water, dat zeer gefchikt is om zout van te maaken, en dat, met het gety ryzendc en vallende, by hoog water tot zestig of zeventig vademen boven den vlakken grond opryst. Het zeldzaamfte van deeze zoutbronnen is, dat zy fomtyds uitmuntend versch water opleveren. Niet verre van deeze plaats vind men nog de oude graflieden der Koningen van ifo«go,die door de Portugeezen „Las Pubuilhas de Cahazzo'', .genoemd worden. Zy hebben twee fterkten in deeze provincie, in welke zy eene talryke bezetting houden? de eene te Magpongo voormeld, en de andere te Qiutongo1 een eiland van groot aanbelang aan de Coanza. De inwoonders zyn meest Christenen, en zeer yverig in het voortplanten van den godsdienst. D e zeventiende of laatfte provincie, Embacca genoemd, is gelegen aan de noordzyde van de rivier Lucala, tus fchen dezelve en Opper-lllamba. Dezelve is geheel on. derhoorig aan de Portugeezen, want, fchoon de Giaga Calanda, die deeze landftreek befcuurt, aanfpraak maakt op eene foort van onafhanglykheid, word die hem echter flechts in zoverre door hen toegekend, dat hy zich verbinden moet een talryk leger ten hunnen dienst op de been te houden. Deeze troepen, offchoon zy heidenen zyn, hebben meer moed, dapperheid, en getrouwheid; jen zyn beter geoefend dan de overigen van dit Koning, ryk. (?!2) Dit zal genoeg gezegd zyn van de zeventier. provinciën, die oudtyds het Koningryk Angola uitmaakten vóói (.«O Labat by Cavazzi, L, 4, C. 3, pag. 429 & feqq. Pp 2 XVIII, boek. X. HOOFDST. I. A F D. Bronnen van zout en zoet water. 17. Em« bacca. De Giagas zyn dappere joldaaten.  XVIII. BOEIC. x. HOOFDST, i. AFD. Provin den, die aan Portugal onderworpen zyn. Oude en "heden ■ daagfche regee. ringsform van li£t land. Schatting ao'>r de Land foogden i betaald. '. 300 HISTORIE vast vóór dat de Portugeezen zich meester maakten van deszelfs grootst gedeelte; wy zeggen van het grootst gedeelte, omdat 'er nog heden verfcheidene provinciën zyn, die aan hen noch fchatting betaalen, noch eenige onderdaa. nigheid betoonen, behalven alleen wanneer zy hunne hulp van nooden hebben. De provinciën, die aan den Koning van Portugal als hunnen Vorst hulde doen, zyn de elf volgende: r, Danda, 2, Mofeche, 3, Bengo, i, Opper- en Neder - lllamha, 5, Oarii, 6, Embacca, 7, Benguela, in welks Hoofdftad de Portugeezm een kasteel en fterke bezetting hebben, van meer dan tweehonderd blanken, en een nog veel grooter getal zwarten , allen onder het bevel van een* Capitano, 8, Scetta 9, Cabezzo, 10, Lubolo, en, ir, Oacco. Uit het kort overzicht, dat wy hebben laaten gaan over de provinciën van Angola, kan de leezer genoegzaam oordeelen over deszelfs regeeringsfórm, godsdienst, magt, rykdom, en vruchtbaarheid; Wy hebben te vooren •eeds aangemerkt, dat het voorheen een gedeelte van Kongo was, en door een' Onderkoning van deeze Vorften geregeerd wierd; doch deeze Onderkoningen, of Landvoogden maakten zich zo vry en onafhanglyk, en breidden hun gebied zo verre uit, dat. zy alle deeze provinciën onder hunne magt kreegen, en fterk genoeg wierden om hunne gewezen heeren te noodzaaken om met hen in vriendfchap te leeven, zonder hen eenige onderdaanigheid te bewyzen, of eenige fchatting te betaalen, Zy zonden hunne ondergefchikte Sovis, of Landvoogden met een genoegzaam getal troepen overal rond Dm de oude Sovis onder fchatting en onderdaanigheid te louden, waartegen zy hen vergunden naar hunne oude vetten en regeeringsform te moogen leeven en handelen. Deeze Opperhoofden wierd eene zekere fchatting opgelegd door de Landvoogden, naarmaate van de uitge. ïrektheid, rykdom, vruchtbaarheid, en volkrykheid van hun-  WESTLYK /ETHIOPIEN. Angola. 30* hunne Landvoogdy; en, wanneer zy ftiptelyk daaraan voldeeden, ftond het hen vry hetzelfde gezag te voeren over hunne onderdaanen als vóór hunne overheerfching. Onder dat groot getal van heerfchappyën, die toen in elke provincie gevonden wierden, waren eenige erflyk, en andere verkiesbaar, en bleeven dus in dienzelfden ftaat, behalven dat de onderdaanen der eerstgemelden onder beter beftuur en naauwer verband wierden gebragt, daar integendeel die van de laatften hardnekkig en ontembaar bleeven , en niet alleen weigerden zich te onderwerpen aan eenige ftraffen, maar zelfs aan de zachtfte vermaaningen en beftraffingen van hen, die hunnen rang en gezag aan hen verfchuldigd waren. Dusdanig was de ftaat en de magt van het Angoleesch Ryksbeftuur, toen de Portugeezen hier allereerst aanlandden. De Angoleezen betaalden eene geringe er , kentenis aan de Kongoëezen, of liever, zy wisfelden vriend-fchaplyke gefchenken en gezantfchappen onder elkanderen, zonder zich veel te ftooren aan het recht van opperheerfchappy, dat deeze laatften zich over hen aanmaatigden ; de wederzydfche onderdaanen dreeven een' vreedzaamen handel met eikanderen, en de beide Vorften waren altoos gereed om eikanderen by te ftaan in alle gevallen, zowel tegen vyandlyke invallen, als tegen binnenlandfche oproerigheden ; zodat, over het algemeen befchouwd, de Vorften van Angola weinig minder waren dan die van Kongo, toen zy de Portugeefche gelukzoekers eerst in hun Ryk toelieten Hoeveel hen deezen te kort gedaan hebben in hunne welvaart en vermogen, en tevens in hunne bezittingen, kunnen de leezers ligtlyk opmaaken uit hetgeen van derzelver provinciën hierboven gezegd is. Intusscken zal het niet ongevoeglyk zyn hier iets te melden vsn hunnen handel met de Europeaanen, en wel byzondeilyk van den ftaavenhandel, in welken dit Pp 3 land XVIII. boek. x. HOOFDST. I. AFD. VriendCchap en 'zoophaniel tusCchenCongo en \ngola. Sïaaven* handel tan Angola.  XVIII. boek. x. HOOFDST. i. AFD De Portugeezenen Spanjaards zyn de eerjle en voornaamfteaanvoer ders vari denzelven geweest. êZy worden daarvan beroofd ■door de 1-io'lan ders, die echter denzelven op nieuw verliezen. 30* HISTORIE van land, gelyk bekend is, boven alle andere landen van Afrika heeft uitgemunt, en de Amerikaanfche volkplantingen voorzien van veele millioenen flaaven, benalven nog degeenen, die zy in hunn' eigen' dienst gebruikten. Deeze ongeöorlofde en onmenscblyke handel lokte allereerst de trotfche en luije Portugeezen en Spanjaards uit, om. hier werklieden voor hunne Amerikaanfche planteryën te komen zoeken; waarin de beide Koningen, zowel die van Kongo als die van Angola, hen zo behulpzaam waren, dat San Paulo de Lodnda welhaast de algemeene markt, en de Portugeezen de voornaamfte handelaars in deezen tegennatuurlyken koophandel wierden. («) Dit zelfde .oogmerk fpoorde de doorzichtige Hollanders aan om hen deeze koop ftad afhandig te maaken, fchoon zy na verloop van korten tyd dezelve weIer moesten verlaaten. Dit is intusfehen waar, dat de Portugeezen de flaaven, die zy kochten, of verkochten, iet zy dan uit menschlievendheid, of uit eigenbelang, beter behandelden dan de Hollanders; want dewyl het grootst gedeelte derzelven van veele honderd mylen verre ierwaarts aangevoerd wierd, en onderweeg veel te lyden had gehad, bragten zy die nimmer aan boord, dan nadat zy hen langen tyd hadden laaten uitrusten in ruime gebouwen, enkel ten dien einde aangelegd. In deeze wierien zy voorzien van goed voedfel en goede geneesmidleien, benevens palmolie om zich te fmeeren, en wyn Mn zich te verkwikken. De zieken, die onder hen gevonden wierden, bragten zy in een afzonderlyk verblyf, daar dezelven zorgvuldig opgepast wierden; en, wanneer ie overtogt • fchepen nog niet gereed waren om te ver:rekken, zetteden zy de gezonden aan het een of ander verk, zoals aan het beploegen, beplanten, bezaaijen, en in* («) Pigaf.nta, Barros, Faria, Dapper, enz.  WESTLYK /ETHIOPIEN. Angola. 303 inöogften. Geduurende de reis droegen zy zorg vafi hen te voorzien van een' genoegzaamen voorraad van lamoenen, ceruis, en andere geneesmiddelen, om hen, of van hunne ziekten te geneezen, of hen daarvoor te behoeden, en wel voornaamlyk met betrekking tot ééne zeer gevaarlyke ziekte, by de inboorlingen genoemd bütios decu, die in deeze gewesten zeer algemeen is, (D) en doorgaans de binnenlandfche flaaven, die hier te koop geveild worden, aantast; voornaamlyk, wanneer zy eenigen tyd moeten wachten, éér zy irgefcheept worden. Aan boord word hen, behalven goed .voedfel, om den tienden dag een fchoone mat gegeven, en ruimte genoeg om daarop op hun gemak te kunnen flaapen. Het verwaarloozen van dit alles is de rede, waarom de Engdfchen en de Hollanders doorgaans zoveel flaaven verliezen, éér zy hunne volkplantingen in Amerika kunnen bereiken. De waaren, die deeze menfchenkoopers aan de landzaaten in wisfeling geeven, zyn fyne Menen , karmozy-] nen, en andere zyden ftoffen, fluweel, kameryksdoek,^ en linnen van allerhande foorten, gouden en zilveren 1 boordfels, breed- en fmalgeftreepte beddetyken, bruine fer- CD) Dit is eene foort van hevige buikloop, welke zeer dikwyls woed in deeze ongezonde gewesten , en doorgaans ten uiterfta noodlottig is voor de inwoonders, en wel voornaamlyk voor de vreemdelingen. Zy noemen deeze ziekte Battlo de cu, uit hoofde ran de ontfteeking, en de hevige pyn, welke dezelve verwekt in het intejlinum rectum, welke een van derzelver eerfte kentekenen is, gepaard met eene diepe zwaarmoedigheid, pyn in het hoofd en in de oogen, en die, wanneer zy niet tydig tegengegaan word door zetpillen gemaakt van citroenfchillen, welhaast gevolgd wo-d door eene fterke ontlasting van eene graauwachtige feherpe ftof, die de ingewanden ontkleed, en de grievendfte pynen veroorzaakt. C*J (*) Dapper, en anderen XVIÖ. BOCK. X. HOOFDST. 1. A FD. IVelke vaaren laarvoor gegeven vorden.  XVIII. boek. X. HOOFD JT. L AFD. De krygsoefeningender An goieeaen. Ce) Pigafetta, Dapper, Labat, enz. 504. HISTORIE van èrgies, turkfche tapyten, garen van allerhande foorten m kleuren, naaizyde, kanarifche en andere wyr.en, brandewyn en andere fterke dranken, olieteiten, fpeceryën van allerhande foorten , broodzuiker, mesfen , groote vischhoeken, naalden, fpelden, kleine fchelletjes, kraaien, ringen en meer andere dergelyke fnuisteryën , aismede vuurwapenen, fabels, houwers, en andere oorlogswapen-n (0) Wy hebben reeds hiervoor aangemerkt, dat de Koningen van Angola allen de Landvoogden, die onder hunne heerfchappy {tonden, verplatten om een zeker getal troepen op de been te houden ter beveiliging van het Koningryk ; doch onze leezers moeten zich daarom niet verbeelden , dat dit krygsvolk veel te beduiden heeft in geregeldheid, of dapperheid, of wapenen, en wapenrusting. Zy zyn niet beter geoefend dan die van Kongo, en hunne krygsverrichtingen zyn van dien aart, dat zy den vyand veelëer moeten doen lachen dan verfchrikken. De krygsmagt van Angola, welke enkel uit voetvolk beftaat, is eene foort van nationaale troepen, onder welken ieder man, die de wapenen kan draagen, zich moet laaten opfchryven, en deezen verfchynen zelden voor hunne Bevelhebbers dan wanneer zy tot een' togt opontboden worden, en alsdan beftaat hun best voorkomen alleen in hunne menigte. Ook zyn die, weiken ten dienst der Portugeezen op de been gehouden worden, weinig beter dan de overigen. Zodat, fchoon hunne Koningen ook een leger van drie* of vierhonderdduizend menfchen konden op de been brengen, hetzelve echter niets anders zou zyn dan een hoop bloode en omzwervende landloopers, die door eenige honderd mannen geregeld volk ligt zou kunnen verftrooid en verflagen worden. Deeze  WESÏLYK /ETHÏÖPIEN. Angola. 305 Deeze ongeregelde legers worden geraeenlyk verdeeld in drie hoopen, naar de gelegenheid van de plaats, en zoals de Veldheer, die altoos in het midden is, zulks best oordeelt. Ook beftuurt hy alle hunne beweegingen geduurende den flag door het geluid van verfcheiden krygsmuziekinftrumenten , die wy ter deezer plaaure niet uitvoerig zullen befchryven. (E) Zy trelc-ken aan, of wyken terug, of zwenken naar dat deezen hen beftuuren, en vallen aan met een yslyk gefchreeuw, en zo het fchynt met eene hevige woede. Doch zohaast eenig toeval, of ingebeelde vrees hen in verwarring brengt, is noch de Veldheer, noch al zyn krygsmuziek in ftaat, om hen weder byëen te verzaamelen; en allen de trommels en hoorns van gantsch Afrika zouden te zwak zyn om het gehuil en gefchreeuw van een hunner vluchtende legers te verdooven. De wapenrusting der Angoleefche Bevelhebbers is ge noegzaam dezelfde als die der Kongoëefche, alleen trachten zy grooter en verfchriklyker te toonen door de lengte en verfcheidenheid van ftruisvogels- paauwen en andere' vederen, waarmede zy hunne mutfen verfieren. Zy vechten geheel naakt tot aan den gordel toe, maar omhangen hunnen hals met verfcheidene ryën yzeren ketenen", waaraan eenige ringen ter dikte van een' pink zyn vastgemaakt, die luid klinken wanneer zy zich be weegen, en om dezelfde rede draagen zy eenige fchelletjes rondom den middel, dewyl zy denken, dat dit geklink hunne foldaaten meer moed inboezemt, en tevens henzei ven meer pracht en grootheid byzet. Zy draagen halve laar- (E) Deeze Muziekinftriimenren zyn gelyk aan die der Kongêëezen, welken wy te vooren reeds befchreven hebben, gelyk ook derzelver gebruik ten zelfden einde ftrekt. Hedend.Hist.XV.D.I.St. Qq XVIII. boek. x. HOOFDST. I. AFD. Hunne vys van •echten. Hunne krygs'tleeding'■n wape. ten.  30-5 HISTORIE van XVill. ] BOEK. J X. < hoofdst. ( I. afd. Hunne vyze van aanvallen.] Staat van het Christendom in Angola. aarzen aan de beenen naar de Portugeefche manier, dunne wapenen zyn boogen, pylen, fchilden, houwers, ;n dolken. De gemeene foldaaten zyn geheel naakt van le heupen opwaarts, en vechten met pylen, en met het zwaard, (p) Deezen vallen eerst zonder eenige geregelde arde op den vyand aan, eer nog het hoofdtreffen begint, en worden aangemoedigd door een talryk gezelfchap, dat rondom hen danst en fpringt, en met fchelletjes klinkt. Voor het overig is hunne manier van vechten veelal overeenkomftig met die der Kongoëezen. De godsdienst van dit land was even afgodisch en bygeloovig als die van Kongo; doch nadat dit land gedeeltlyk bekeerd was geworden door de Zendelingen der Ko» ringen van Portugal, zond de Koning van Angola, die toen met den Koning van Kongo in vriendfchap leefde, verfcheiden dringende verzoeken aan deezen, om eenige Zendelingen te gelasten om het Euangelium ook in zyne landen te komen verkondigen. De Koning van Kongo zou waarfchynlyk zeer gaarne aan dit lofiyk oogmerk voldaan hebben, zo het in zyne magt was geweest; maar het ongeluk wilde, dat hy geen genoegzaam, getal had om het tiende gedeelte van zyn eigen land te voorzien, dewyl het Hof van Portugal flechts zeer weinigen van tyd tot tyd overzond, van welken nog de grootfte menigte kort na hunne aankomst ftierven, door uitgeftaane ongemakken, en door verandering van lucht en levenswyze. Dit noodzaakte den Koning van Kongo zich te ontfchuldigen, en het voldoen aan dit verzoek uit te Hellen totdat de langbeloofde onderftand uit Portugal zou aangekomen zyn; hetgeen niet een van hen beiden mogt beieeven, zodat de Koning en zyne onderdaanen afgodendienaars bleeven, totdat de Portugeezen zich in eenige gewesten van dit Ryk gevestigd hadden. Omt- C/O Pigafetta, U i, C. 7, enz  WESTLYK jETHIOPIEN. Angola. 307 Omtrent dien tyd begonnen zy by de Hoven van Rome en Madrid fterker aan te houdenj om onderftand van Zendelingen en andere priesters, en van toen af lokte het vooruitzicht op een' zo ryken oogst een groot getal Geestlyken van alle ordens, maar wel voornaamlyk de Jefuïten uit, om in deezen wyngaard te gaan arbeiden. Deezen begaven zich, by hunne aankomst, naar die provinciën, daar de Portugeezen reeds gevestigd waren, en trokken vandaar het geheel land door om het Euangelium te verkondigen met zoveel zorg en vlyt, dat het hen gelukte binnen tien jaaren tyd meer dan twintigduizend bekeerlingen te maaken. Van dien tyd af is het getal fteeds toegenomen, en de Koningen van Portugal, bene* vens de Pauzen hebben geduurig nieuwe Zendelingen der. waarts afgevaardigd, meestal van de Minnebroeders orde; ook zyn 'er veele nieuwe kerken gebouwd in die gewesten, welken aan de Portugeezen onderworpen zyn, welke alle uit de Koninglyke fchatkist onderhouden worden, De landvoogden van deeze provinciën beveelen aan eiken Sova, of Heer, die onder hen ftaat, in zyne heerfchappy eene kapel en kapellaan te onderhouden, om te doopen en het Sakrament te bedienen. Dit Koningryk is reeds voorlang tot een Bisdom gefteld onderhoorig aan den Bis, fchop van St. Thomas. Waarfchynlyk zyn de eerfte Zendelingen van dit Eiland overgekomen, en hebben hunne prediking begonnen te San Paulo de Loanda, dat ten dien tyde eene aanzienlyke vestiging der Portugeezen was, er zedert de hoofdftad van het Ryk geworden is. Welke ftad te vooren de Hoofdftad van het Ryk geweest zy is niet geraaklyk te gisfen. Pigafetta naai Lopez noemt die Cabezzo, omtrent honderdvyftig Engel fche mylen van de zee gelegen. Jarric noemt die ot eene plaats ook Cabezzo; maar op eene andere plaats zegt hy, dat de Koninglyke zetel te Dongo was, dat voorheen de naam van het geheel Koningryk was. Var Qq 2 dej XVIII. boek. X, hoofdst. I. afd. Angola word tot een Bisdom gefteld. " l 1  308 HISTORIE v a J3 XVIII BOEK. X. HOOFDST. 1. AFD, De taa van Angola. Lykplsg- tigheden. den anderen kant maaken noch Pater Cavazzi, noch Labat eenig gewag van eene van beide als eene Hoofdftad, maar alleen als provinciën van dat Ryk; (q) ook maakt niet een van deeze beide fchryvers gewag van eenige andere Koninglyke verblyfplaats, dan die op de beruchte rots van Maopongo gelegen is. ! De Angoleefche taal is genoegzaam dezelfde als de Kongoëefche, en verfchilt alleen in den uitgang en de uitfpraak van dezelfde grondwoorden, in den toonval, en in eenige andere geringe toevalligheden veroorzaakt door het verloop der tyden en den afftand der plaatfen ; welk verfchil grooter word naarmaate dat de provinciën meer van het middenpunt zyn afgelegen. De inwoonders van dit Koningryk hebben eenige gewoonten, die hen byzonder eigen zyn, en die wy hier in korte woorden zullen melden. By hunne lykplegtigheden is hun eerfte werk de overledenen te wasfchen en te kammen, waarna zy die opfchikken met hals- en armringen van kraaien van allerhande kleur, en dan het lyk in een linnen kleed wentelen. Alsdan draagen de vrienden het op eene doodbaar op hunne fchouders naar de begraafplaats, daar zy het nederzetten in. eene zittende geftalte op een bankje van groene zoden ten dien einde opgerecht, in eene nis of verwulft. Vervolgens werpen zy eenige van des overledens huismeubelen, wapenen, en gereedfchappen daarby; waarna de plegtigheid befloten word met het flachten van eenige offerdieren, met welker bloed met offerwyn gemengd zy het graf van boven en van binnen ryklyk befprengen. Wy denken echter, dat dit enkel plaats heeft onder de afgodifche Angoleezen, en onder degeenen, die flechts ten halve Christenen zyn, en die hier nog in groote menigte gevonden worden; want (?) Labat, L. i, C. 5, p»g. 82 & 97.  WESTLYK ^ETHIOPIEN. 'Angtla. 309 want degeenen, die volkomen bekeerd zyn, begraave hunne dooden naar de wys van de Roomfche kerl Sommige fchryvers melden, dat in eenige landftreeke van dit Ryk de afgodifche inwoonders nog zo woes zyn , dat zy menfchenvleesch eeten, en het boven all ander vleesch de voorkeur geeven ; zodat op fommig markten .een doode flaaf dikwyls meer geld dan ee] levendige. Deeze menfchenëeters behooren waarfchynlyi tot het geflacht der barbaarfche Giagas, die nog beder het grootst gedeelte van de oostlyke en zuidlyke provin' ciën bewoonen. Zelfs zyn zy, die belydenis doen van den Christe. lyken godsdienst, niet geheel vry van gebruiken en gewoonten, die, fchoon van een' anderen aart, echter niet minder wreed en onmenschlyk zyn. De verfoeijelyke flaavenhandel fchynt hen van alle gevoelens van mensch. lykheid beroofd ' te hebben, en alle gezellige toegenegenheid uit hunne genachten te hebben verbannen, naardien de ouders hunne kinderen, en de mannen hunne vrou wen, zelfs fchoon zy zwanger zyn, met de grootfte onverfchilligheid verkoopen, of verruilen voor eenige Europeaanfche noodwendigheden, ja zelfs voor fnuisteryën en overtolligheden; zy zullen, by voorbeeld, hunne goede vrienden en bloedverwanten in den ftrik brengen of opligten, en hen verkoopen als flaaven. De Soras, of Heeren, zullen een' onderdaan van hen, of fomtyds een' geheel huisgezin verkoopen voor eenige geringe overtreedingen, of achterftallige landfchulden; en"doordien de Angoleezen zeer twistzuchtig, en wraakgierig zyn , gebeurt het menigmaal, dat, hetzy uit lpyt of uit wraakzucht, de een den anderen valschlyk aanklagt by den Sova, enkel om zyne tegenparty als flaaf te doen verkocht worden; als wanneer het doorgaans zo uitloopt, dat de geldzuchtige rechter het een of ander fchoonfchynend voorwendfel weet te vinden om beide de partyën tot dezelfde ftraf te "q.Q 3 ver- 1 XVIJI. . BOEK. 1 x. £ HOOFDST. , I. AFD. 1 Hun Jlaavenhandel is veelal oorzaak van hunne ont menscht. heid.  3io HISTORIE van XVIII.> boek. x. i HOOFDST, | I. AFD, , De An- goiee?en •sarden verdeeld In vier klasfen. CO Jarric, Davity , Dapper, Labat, enz. rerwyzen. (r) Het is nog erger gefteld met de provin:iën, welken cynsbaar geworden zyn aan de Portugeezen; It-wyl hunne fbhraapzuchtige Landvoogden die met de jiterfte ontmenschtheid onderdrukken, niet alleen door de iwaare belastingen, die zy hen opleggen, maar vtforjaamlyk door de onchristelyke ftraffen, die dit gefpuis tan alle inwoonders, van welk' een' rang zy ook zyn moogen, aandoet, door niet alleen hunne goederen aan te flaan, maar zelfs geheele aanzienlyke familiën te doen verkoopen voor achterftallige fchulden van weinig of ;een belang. De ingezetenen van elke provincie, of, (gelyk het in de landtaal genoemd word,) Mirindo, worden verdeeld in vier klasfen. De eerfte is die der Macotas, dat zoveel als de Edelen van het Ryk zyn. De tweede beftaat uit de zogenaamde kinderen van de Mirindo, die de eigentlyke inboorlingen van deeze of geene Mirindo zyn, van beide de fexen, hetzy dan kooplieden, kunftenaars, of landbouwers, deezen zyn allen vrygeboren. De derde is die der Quificos, die flaaven zyn, welke eigentlyk toebehooren aan de Mirindo, en het erflyk eigendom zyn der Heeren van de provincie, en even gelyk hunne andere bezittingen op de kinderen of opvolgers verfterven^ De laatfte is die van de Mabicas, die de flaaven zyn, welken in den oorlog gevangen, voor geld gekocht, of om eenige misdaad veroordeeld zyn om hunne vryheid te verliezen. Onder de andere onmenschlyke gebruiken der Jngoleezen is'er een, dat, fchoon onder de bekeerlingen afgefchaft, echter by de anderen nog maar al te algemeen is, en te vooren door het geheel Koningryk heeft plaats gehad; te weeten het ombrengen van een groot getal mensch»  WESTLYK ETHIOPIËR Angola. 311 menschlyke flachtoffers by de uitvaart van hunne overleden bloedverwanten, welk getal grooter of kleiner is naarmaate van den rang , of den rykdom der overledenen, en deeze lyken worden boven het graf op een' hoop geworpen. Daar is nog eene byzonderheid met betrekking tot het zedelyke der Angoleezen, zelfs van die, welken openbaare belydenis doen van den Christelyken Godsdienst; te weeten, dat zy, even als hunne heidenfche nabuuren, zich het recht van de fchandelyke veelwyvery aanmaatigen, alleen met dit onderfcheid, dat de heidenen die alle hunne vrouwen noemen , daar de Christenen dien naam alleen geeven aan de eerfte vrouw, en den naam van byzitten aan alle de andere. Voor het overige leeven zy alle opder elkandere in één verblyf; ook bepaalen zy zich aan geen getal voor zo verre hunne omHandigheden zulks flechts toelaaten. ( s) De laatfte merkwaardigheid, waarvan wy, met betrekking tot dit Koningryk, gewag zullen maaken, is deszelfs gebergte, van hetwelk eene lange ry zich uitftrekt noordoostwaart van Cabo Negro af; eenigen van deeze bergen worden, omdat zy door hunne hoogte zc koud zyn, genoemd Monti freddi, of, koude bergen; en eenige anderen, die nog hooger zyn , noemen zj Monti nevofi, of, befneeuwde bergen, om rede, dat der zeiver toppen altoos met fneeuw bedekt zyn, die in he zomerfaizoen fterk verfmeltende omlaag een groot Mee] vormt. Zodanige befneeuwde toppen moogen in deezt brandende luchtftreek wel als eene groote zeldzaamheic aangemerkt worden, en te meer omdat deeze laatfte ber gen zo digt aan de Linie gelegen zyn. («) De merk waardigfte is de Cambamba, gelegen omtrent negen Duit fcbi (j) Cavazzi, en anderen. CO Pigafetta, L. i , C. 7. Davity, enz. XV1IÏ. boek. X. HOOFDST. I. AFD. De veelwyverygaat fterk onder hen in zwang. i i  3 ra HISTORIE vis WESTLYK 2ETHIÖP. mz: XVIII. BOEK. X. HOOFDST. L AFD, fche Mylen van Masfangano, in welken eene myn van uitmuntend zilver gevonden word. De Portugeezen heb ben zich reeds voorlang hiervan meesters gemaakt, een fterk Fort aldaar gebouwd, en eene vestiging, of (gelyk zy het noemen) Capitanerie, opgericht, daar zy, uit hoofde der nabyheid van de groote rivier Coanza, een' fterken handel in flaaven dry ven. (u) O) De 1'Ifle, La Croix Relat. d'Afrique, enz. Einde van het XV*'- Dsds Ift'- Stuk.