Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam RibliotheekUnive^vanA^jdam 01 3390 9424   UITLEGGING DER TYTELPLAAT. er ziet ge een Hottentot met Vrouw en Kind verbeeld: Zy rusten by een' Rots in 't groen der hooge hoornen; Terwyl een pyp tabak hun beider zinnen ftreeld, Waardoor zy voor gevaar noch ongemakken fchroomen. Hunn' kraal of laage hut wordt achter hen vertoond, Waar zy de heete gloed der middagzon ontduiken; Terwyl de Papegaay op digte takken woond, En zich de Slang verfchuilt in 't groene gras en ftruiken. De Voorgrond toont het vreemd Camelion, ter zy', Als ook de Kat waar van de Muscus wordt geprezen, Voords ziet men hier een Fort waar de Ooster Maatfchappy Haar Plag op heeft geplant, om geen geweld te vreezen. dngoWs Koningin befchouwt men in 't verfchiet, Daar zy, te paard, haar Volk tot ftryden aan durft noopen, Op dat geen Portugees het machtig ryksgebied, Daar zy den Scepter voert, uit eigenbaat, zou floopen, Waardoor gantsch Afrika hem vallen zou ten deel. Dit alles toont de kunst U in dit klein Tafreel. J F.  HEDENDAAGSCHE, HISTORIE of het VERVOLG van de ALGEMEENE HISTORIE; Befchreeven door een Gezelfchap van GELEERDE MANNEN IN ENGELAND. UIT HET ENGELS CH VERTAALD, enz. XVj* DEEL, EN 11*>. S T V K. Behelzende de Historie der HOTTEJMTOTTEN en der CIAGAS; beüeveiss die der Koningryken BENGUELA, KONGO, ANGOLA, LOANGO, ANSIKO, FUNGENO, BIAFAR, CALBAR1A en BENIN; en der SLAAVfiJM- KUST. Te AMSTERDAM^ By M. SCHALEKA M P* MD CC LXXXP.   Te AMSTERDAM Bij M.SCHALEKAMP.   INHOUD van het VVFTIENDE DEEL DER HEDENDAAGSCHE HISTORIE. XVIII. BOEK. VII. HOOFDSTUK. Historie der verfcheidene Natiën van Hottentotten, benevens eene befchryving van hunne Kust en van de Hollandfche Volkplanting aldaar bladz. 3 I. AFDEELING. De ligging van het Land, benevens een verflag van de verfcheidene Stammen der Hottentot. ten, hunne manieren, gewoonten, enz. 1 3 benevens de vestiging der Hollanders aldaar 42 VIII. HOOFDSTUK. De voornaamfte Koningryken en Natiën aan de Westkust van Afrika, benevens de naast daaraan grenzende binnenlandfche Gewesten 89 I. AFDEELING. Befchryving van het Koningryk Benguela bladz. 89 II. AFDEELING. II. AFDEELING. Ontdekking van de Kaap de Befchryving van de woeste Goede Hoop door de Europcaanen, Natie der Giagas, of Jogasi * 2 wan*  INHOUD. wanneer zy eerst door de Europeaanen zyn ontdekt geworden; hun inval in Benguela; hunne oorlogen , verwoestingen en ontmcnschte gewoonten 100 IX. HOOFDSTUK. Historie van het Koningryk Kongo in » I. AFDEELING. Algemeene befchryving van het Koningryk Kongo 113 II. AFDEELING. Befchryving van de menigte, den aart, de gewoonten, den Godsdienst , het bygeloof, de taal en den koophandel der Inboorlingen van het eigetitlyk Kongo; als mede van de delfftoffen , mynftoffen , metaalen, en andere zeldzaamheden van Natuur en Kunst van dit Koningryk 160 III. AFDEELING. Behelzende den oorfprong, de oudheid, grondlegging en gefchiedenis van het Koningryk Kongo 228 X. HOOFDSTUK. Historie van het Koningryk Angola, oiDongo 278. I. AFDEELING. Behelzende eene befchryving van de ligging, uitgeftrektheid grenfen-, luchtsgefteldheid enz. van het Koningryk Angola 278 II. AFDEELING, Behelzende den oorfprong en de grondlegging van het Koning" ryk Angola, en de gefchiedenisvan deszelfs Vorften; hunne teon* derbrenging door de Portugcezen ; en wel voornaamlyk de regeen'Dg en verbaazende gefchiedenis van de beruchte Koningin Zingha, of Xingha, benevens een verhaal van haare langduurige en bloedige oorlogen tegen de portugcezen J15 XI.  INHOUD. XI. HOOFDSTUK. Gefchicdenis van het Koningryk Loango 404 I. AFDEELING. Behelzende de ligging, uitgeftrektheid , grensfcheiding, verdeeling, enz, van het Koningryk Loango 404 II. AFDEELING. De luchtsgefteldheid, grond, voortbrengfelen en inwoonders van Loango; deszelfs Godsdienst , wetten, koophandel, geldfpecie, kleeding, zeden, gewoonten en regeeringsform, enz. 421 III. AFDEELING. Behelzende een verflag van een' nieuwen Stam der Giagas, die doorgedrongen is in de Koningryken Kongo, Jlngola, Loango, enz. en van daar door het binnenst van Afrika tot aan de Oostkust 4} 4 XII. HOOFDSTUK. Befchryving der Koningryken dnfiko, Fungeno, Ei afar, of Biafra, en van de Provincie Calbarië, enz. 481 XIII. HOOFDSTUK. Historie van Benin, onder de oude verdeeling van Guinée 488 - I. AFDEELING. Behelzende eene Geögraphifche befchryving van de gantfche Kust, met alle haare onderverdeel ingen in'onderfcheidene Provinciën en Districten, in het byzonder van het Koningryk Benin; van de zeden, wetten en Godsdienst van deszelfs inboorlingen; als mede van deszelfs Steden, rivieren, koophandel en voortbrengzels 488 II. AFDEELING. Vervattende degefchiedenis van de Slaaven-Kust; of, eene Geögraphifche befchryving deezes Lands,  I N H O U D. Lands, deszelfs verdeeling in verfcheidene Ryken, het bygeloof der ingezetenen, de oorlogen tusfchen de Koningen van Koto en Popo,en den handel der landzaaten en der Europeaanen 529 III. AFDEELING. Geögraphifche befchryving van het Koningryk Mdèk, met een byzonder naricht nopens deszelfs rivieren , havens, grond, klimaat, voortbrengzcls, grootereen kleinere Steden ; als mede berichten wegens de Regeering , politie , koophandel , wetten , kunften , zeden, Godsdienst en gebruiken der Fidaancn; en eindelyk de Staatsomwenteling in dat Ryk, uitgewerkt door de verwyfdheid' der landzaaten, door de invoering der pracht en weelde, en door den krygshaften aart huns vyands, den Koning van Dahomay, enz. 540 IV. AFDEELING. Van de veelwyvery, bruiloftsplechtigheden, befnydenis, voorrechten der mannen , eerbied jegens de ouders, wetten wegens het erfrecht, muziek , lucht, ziekten , begravenisfen, Godsdienst, Feticheh, of Afgoden, en inzonderheid van den Slangeneerdienst in het Koningryk Fida JJ4 V. AFDEELING. De burgerlyke regeering der Fidaanen ftukswyze ontvouwd; inkomften van de Kroon; krygsmacht van Fida; diepe eerbied der Fidaanen voor hunnen Koning; en eindelyk, de grond, het klimaat en de voortbrengzels, enz. des. Koningryks befchreeven 575 VI. AFDEELING. Befchryving van het Koningryk Ar drab .6^7 HEDEN-  HEDENDAAGSCHE HISTORIE of het VERVOLG van de ALGEMEENE HISTORIE; Befchreeven door een Gezelfchap van GELEERDE MANNEN IN ENGELAND. UIT HET ENGELSCH VERTAALD, XT*. DEEL, 22* STUK. Behelzende het vervolg der Historie van ANGOLA; benevens de HlSTORIE van de KONINGRYKEN LOANGO, ANSIKO, FUNGENO, BI AF AR, de Provincie CALBARIA, het Koningryk BENIN en de SLAAVEN-KUST. Te AMSTERDAM, By M. SCHALEKAMP» MD CCLXXXF.   HEDENDAAGSCHE HISTORIE» ZYNDE EEN VERVOLG VAN r> E ALGEMEENE HISTORIE. XVIII BOEK; TIENDE HOOFDSTUK; TWEEDE AFDEELING. Behelzende den oorfprong en de grondlegging van hei Koningryk Angola, en de gefchiedems van deszelfs Vorjlen; hunne onderbrenging door de Portugeezen $ en wel voomaamlyk de regeering, en verbaazende gefchiedems van de beruchte Koningin Zmgha, of, Xingha, benevens een verhaal van haare langduurige en bloedige oorlogen tegen hen. ^•"nSn^&Y hebben reeds aangemerkt, dat dit Koningryk. S W % °f VOor het minst dat §edeelte van hetzelve, 4, & hetwelk Bongo genoemd word , en tusfchen ^■§••§•■$§§' Kongo en de rivieren Dancla en Coanza is ge legen, onderhoorig was aan de Koningen van Kongo, en Hedend. Hist. XV. D. II. St. R r be< XVIII. boek. X. HOOFDST. II. AFD. Grond- legging  XVIII. bock. X. HOOFDST. II. AFD van het Koning ryk Angola. N-gola, hand voogd van Dongo, •werpt het juk der Kongoëezen af. Hy word zeer magtisr, en jiaat den Koning van Kongo by tegen de Giagas. i 3*6- HISTORIE van beftuurd wierd door een' Sova of Landvoogd. Doch te willen onderzoeken hoeveel jaaren 'er veiloopen zyn tusfehen deeze regeeringsform, en de eerfte "aankomst der Portugezen, zou tyd en moeite verloren zyn, dewyl men in de historie, tot op dat tydpunt toe, geene voldoende berichten vind, naardien hunne overleveringen veel te leugenachtig , en veel te ongerymd zyn om eenige aandacht te verdienen. Alles, dat men met waarfebynlykheid kan melden nopens den eerften van deeze ftedehouders van Angola, die het Kongoëesch juk hebben afgeworpen, en hunne landvoogdy tot een onafhanglyk Koningryk verheven, is, dat hy genoemd wierd N goli, of, naar de Portugeefcbe uiclpraak, Angola. Deeze man, heerschzuchtig van aart, en ryk geworden door het veroveren van eenige nabuurige provinciën, liet zich, door den byftand, of, gelyk anderen zeggen, door het aanftooken der Portugeezm, ligtlyk overhaalen om zicbzelven onafhanglyk te maaken, en den titel van i-mve, of Groot aan te neemen. (a) Om echter niet by den Koning van Kongo in verdenking te raaken, en zich van dien kant een' oorlog op den hals te haaien , welke allen zyne oogmerken zou hebben kunnen verydelen, befloot hy hem de jaarlyklche fchatting te zenden benevens de gewoone gefchenken, zolang tot hy zich in zyn nieuw gebied genoeg gevestigd vond, en den throon aan zyne nakomelingen verzekerd had; geduurende welken tyd hy zo magtig geworden was, dat hy zichzelven met dien Vorst gelyk rekende; toen maakte hy geene zwaarigheid om opentl.yk het masker af te ligten , en den Soninglyken titel aan te neemen. Hetgeen zyne oognerken grootlyks begunftigde, was de oorlog, daar de Koning van Kongo zich ten dien tyd zag ingewikkeld, niet Ctf) Pigafetta , L. i, C, 7. Jarric, Vol. 2, Cap. 6. Dapper, Davity, en anderen.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 317 niet alleen tegen eenige afgevallene provinciën , maar ook tegen de woeste Giagas, die met eene fterke magt in zyn Ryk gevallen waren, en tegen welken hy N-go'as byftand begeerde, niet als zyn onderdaan, maar als zyn vriend en bondgenoot. Dit zyn zy ook zedert altoos gebleven, eikanderen over en weder gefchenken en byftand zendende, en den koophandel onder hunne wederzydfche onderdaanen geduurig aanmoedigende. N go la bereikte een' hoogen ouderdom, hooglyk geacht by zyne onderdaanen, en vriend en bondgenoot, des Konings van Kongo, en der Portugeezen; maar in welke jaaren zyne héerfchappy begonnen of geëindigd is, hetft niet één fchryver ons kunnen ontdekken, dewyl de Angoleezen, en de Mthwpiërs in het algemeen zulke Hechte tydrekenaars zyn, doordien zy het gebruik der letteren niet kennen, dat zy, in de plaats van eene jaarlyst te houden, deeze of geene voorvallen niet nader weeten te bepaalen, dan met te zeggen dat die onder de regeering van dien of dien Koning zyn voorgevallen, (b~) Dit moet echter gebeurd zyn lang na de ontdekking van deeze kust door Diëgo Cara, in 1484, dewyl het blykt, dat de Portugeezen reeds magtig genoeg waren om den nieuwen Vorst in zyne onderneeming te onderfteunen. Wat hiervan zy, IS'-gola had zeer veel vrouwen en bywyven, naar de wyze van dat land, doch hy had eene^ van dezelve tot zyne opperfte Koningin verkozen, onder* den titel van Erganna Enie'ne, of grootfte vrouw, om1 rede van haare byzondere wysheid en omzichtigheid. Hy had drie dochters by haar, Zunda Riangola, Tumba Riangola, en nog eene, wier naam wy niet aangetekend vinden. doch zy baarde hem geene zoonen; waarom by tegen het einde van zyn leven zyn voornaamst werk maakte om de kroon te verzekeren aan zyne oudfte doelied) Labat naar Cavazzi, L, 2, pag. 457. Rr 3 XVIII. boek. X, HOOFDST. U. AFD. Zyne repeering. Groot retaJ yner rouwen.  318 HISTORIE van XVIII. boek. X. HOOFDST. li. AFD, dochter. Over dit ontwerp raadpleegde hy dikwyls met zyne geliefde Koningin, die niet naliet hem daartoe aan te moedigen met al het vermogen van haare welfpreekendheid. N - g o l a zeer oud en zwak geworden zynde, kwam met haar overeen, dat hy zyn opperften Veldheer zou ontbieden, die een begunftigde flaaf was, welken hy trapswys tot die waardigheid verheven had om zyne gewigtige dienften, en goede hoedanigheden, en hem daar* enboven had aangefteld tot Onderkoning van geheel het Ryk; om hem kennis te geeven van zyn befluit. De looze Staatsdienaar liet niet na hetzelve goed te keuren, fchoon zyn heimlyk oogmerk was de jonge Prinfes te verftooten, en zelf zich meester te maaken van den throon- Ten dien einde bediende hy zich op zekeren dag, terwyl de jonge Prinfes met alle haare btaatjuffers bezig was het land te bezaaijen, met de gewoone bygeloovige plegtigheden, van de gelegenheid om een gerucht te verfpreiden, dat eenige vyanden in de Angoleefche bezittingen waren gevallen. Hy droeg zo wel zorg van dit valsch gerucht door zyne aanhangers overal te doen verfpreiden, dat de geheele landftreek welhaast daarmede vervuld was, en een ieder bedacht was waarheen hy zou vluchten om lyf en goed te bergen. In deeze algemeene verwarring geleidde de verraaderlyke Onderkoning de drie Pnnlesfen naar het Hof, en gaf den Koning, die toen bedlegerig was, kennis van het voorgewend gevaar, hem raadende, dat hy zich fpoedig op de vlucht zou begeeven. De ontftelde Vorst, niec in ftaat om op te ftaan, verzocht hem, dat hy iets tot zyne behoudenis zou uitdenken; waarop hy, een fterk en vaardig jongman zynde, zyn' afgeleefden weldoener op de fchouders nam , en hem naar een nabygelegen bosch droeg, onder voorwendfel van hem daar in veiligheid te brengen tegen de woede der vyanden; doch zonaast  WESTLYK yETHIOPIEN. Angola. 3^9 Saast hy met hem buiten het gezicht dergeenen, die hem verzelden, gekomen was, legde hy hem op den grond neder, en ftiet hem een' dolk in het hart. Dit was het droevig uiteinde van den braaven N-gola; doch zyn verfoeijelyke moordenaar bleef niet lang onbekend. Veelen der Ryksgrooten namen terftond de wapenen op tegen dien fnooden verraader; maar zy bevonden welhaast, dat' zyne party hen te magtig was, dus waren zy genoodzaakt1 zich te onderwerpen, en hem zonder verdere tegenkan-' ting den throon te laaten beklimmen, nadat hy plegtig' verklaard had, dat hy enkel daarvan bezit nam om dien voor de jonge Prinfes Sunda Riangola te verzekeren. Naardien ondertusfchen niets minder dan dit zyne* gedachten waren, en hy alle rede had om te vreezen,\ dat zy misfchien ten eenigen tyd vrienden genoeg zou, vinden om hem uit het Ryk te verdry ven , dewyl zy \ niet minder geacht wierd uit eerbied voor de nagedacht tenis van haaren braaven Vader, en om haare eigene' beminnenswaardige eigenfchappen, dan hy vervloekt wierd1 om zyn verfoeijelyk verraad, oordeelde hy, dat het voorg hem de veiligfte weg was haare gunst te winnen. Hy trachtte de haatlykheid van zyn fchelmftuk te verkleinend door haar voor te houden, dat, hetgeen hy gedaan had,2. enkel gefchied was om haaren hoogbejaarden Vader en^ haar te behoeden voor het gevaar van eene prooi ter worden voor de vyanden van den Staat, die, gel>k hy wist, op het punt ftonden om zich van des Konings zwakheid te bedienen, ten einde eene geheele omwenteling in den Staat te weeg te brengen. Hy bragt daarenboven by, dat, fchoon het middel, waarvan hy zich bediend had, zeer hevig was, 'er echter geen ander overbleef om de kroon voor haar te verzekeren, en dat dit het eenig oogmerk was geweest van den flap, dien hy gedaan had, ten einde dezelve te beter op haar hoofd; te verzekeren, wanneer zy eens bejaard genoeg zou ge- wor- XVIII. BOEK. X. HOOFDST. I. AFD. N-gola word vernoordfoor zyn' runste'ing.De rche!m naakt 'ich neester an de 'roon, en •ord dus weede iomng an Anola. Hy ont- chuldigt yn gerag by e Prin■j-Zunda.  320 HISTORIE van xvm. boek. X. HOOFDST. ii. AFD. Zyn fchielyke dood. Zunda Riangola ■word gekroond. Zy word e>g denkendtegen haare zuster. worden zyn om zelve het roer van regeering in handen te neemen. De Prinfes, hoe jong zy ook was, doorzag duidelyk de waare meening van deeze listige en fchoonfcnynende redenen, doch, naardien haare billyke en gegronde vrees, en haar dreigend gevaar haar leerden veinzen, geliet zy zich zowel voldaan over alle zyne fchikkingen, dat haar geen woord ontflipte, hetwelk eenige achterdocht in hem kon verwekken. Zy verzekerde hem, dat zy een volkomen vertrouwen ftelde in zyne getrouwheid en edelmoedigheid , als wel verzekerd- zynde, dat hy nimmer vergeeten zou, dat zy de dochter was van een' Vorst, die hem zo teder bemind, en zo hoog verheven had. Dus verliepen er verfcheiden jaaren zonder dat hy dacht aan het volbrengen van zyne belofte, en zonder dat zy eenige pooging deed om hem te ontthroonen. Eindelyk wierd hy door een fchielyke dood weggerukt, en baandé haar dus een' gemaklyken weg tot den throon , en zy wierd met algemeene Hemmen tot Koningin van Angola verkozen en gekroond. Zy gedroeg zich zo bedaard en voorzichtig, zelfs in de eerfte jaaren van haare regeering, dat zy van allen haare onderdaanen bemind en bewonderd wierd. Doch haare rust wierd in het vervolg menigmaal geftoord, doordien zy zich te veel overgaf aan haar yverzuchtig karakter. Dit wederhield haar ook van te trouwen, dewyl zy geene medeminnares wilde hebben; en dezelfde ergdenkendbeid vervulde haar ook langzaamerhand met een' haat tegen haare zu'ster Tutnba, welke by haaren echtgenoot twee zoonen had, die nu de hoop van het Ryk waren als de waarfchynlyke erfgenaamen van de kroon. Haare vrees, dat de onderdaanen, moede van zich langer door eene vrouw te laaten regeeren, aan een' van die beiden de kroon zoulen opzetten, ontrustte haar zodanig, dat zy befloot hen beiden van kmt te  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 32T re helpen; doch het uitvoeren van dit wreed voorneemen was zeer gevaarlyk, het zy dan door list, of door • openbaar geweld. Eindelyk gaf zy bevel, dat de twee jonge Prinfen aan het Hof zouden gebragt worden, om op.evoed te worden onder haare oogen, als haare kinderen . en erfgenaamen tot de kroon. Deeze eisch wierd door haare zuster cn derzelver gemaal Chilvagni Oiiijama, een verftandig en doorzichtig Edelman, een tydlang on der allerhande voorvvendfels afjeflagen. Eindelyk wist de listige en achterdochtige Prinfes hen beiden zoverre over te haaien, dat zy hunnen oudften zoon aan het Hof zonden. Hy was naauwlyks daar gekomen, of zy deed, als eene tweede Megara, den edelen jongeling vermoorden, benevens zyn geheel talryk gevolg, een alleen uitgezonderd, die, fchoon zwaar gekwetst, haare woede ontkwam, en deeze akelige tyding aan de ouders overbragt. Het afgryzen, dat de Vorstlyke ouders op het hooren van deeze rampzalige tyding beving, was te hevig om hen toe te laaten, dat zy in niets baatende jammerklagten uitborflen. Zy trokken terftond op uit hun paleis aan het hoofd van hunne onderdaanen, en maakten allen mooglyken fpoed om de bloeddorftige Koningin te overvallen ; doch zy vonden haar reeds gereed om hen af te wachten aan het hoofd van een talryk leger; maar haare troepen verlieten haar terftond op het zien van de ouders van den vermoorden Prins, en lieten haar aan derzelver rechtmaatige wraakzucht over. Deeze liet hen lang tyd om haare verdiende ftraf af te wachten ; de bedroefde moeder was de eerfte, die naar haare ontmenschte zuster toevloog, en na haar een' dolk in het hart gefloten te hebben, gaf zy bevel, dat men haare ingewanden zou uitrukken, en dezelven in den kuil werpen, waarin zy het lyk van haar' neef had doen be graaven. Haare daad wierd grootlyks goedgekeurd «Heoend. Hjst.XV.D.II.St. Ss door XVIII. BOEK. X. HOOFDST, i I. AFD. Zy ontbied aer•e/ver'wee zoo j waarby zy de zuidlyke Giagas te hulp riepen Deezen, als een hoop uitgehongerde Cannibaalen, fpoedden zich derwaarts als naar een heerlyk gastmaal, en belegerden den wreedaart op een' hoogen berg, met voorneemen om hem door honger te dwingen. In dien dringenden nood verzocht hy den Koning van Kongo om hulp, wiens belang het niet minder was deeze woeste roovers uit de ' Angoleefche bezittingen te weeren, dewyl zy vandaar zeer gemaklyk in zyne eigen konden komen. Dus maakte deeze Vorst geene twyfeling om hem te hulp te komen; ten welken einde hy zyn oog vestigde pp de Portugeezen, welker dapperheid hy zelf zo menigmaal had ondervonden, en waarvan hy toen een groot getal in zyn' dienst had; van deezen beval hy, dat eene aanzienlyke verfterking zou optrekken. Hy gaf het opper bwel over hen, zowel als over de Kongoëvfche troepen,tu die hen moesten verzeilen, aan een' der dapperfte en^ ervarenfle Portugeefche Bevelhebbers; die, fchoon veel^ minder in getal dan de afvalligen en hunne hulptroepen, e> zich meer verlaatende op zyne handvol Europedanm dan g op de menigte der Kongoée&en, op de vyanden met zulk eene C«0 Cavazzi, als boven. S s 3 xvni. boek. MOFDST. 1. A F D. Bandi I gola, zn weed \vinge'. ind. De Porgeezenrjlaan r muitengen,t da ia^as. -  S26* HISTORIE van XVIIL boek, HOOFDST. ] I. AFD De Por tugeezen komen i> groote gunst b den Koning. De Koning kryg;t achterdocht te gen hen en beflut hen ge heel uit .ie rooi et, eene onwederftaanbaare woede aanviel, dat hy hen welhaast geheel verfloeg, en de afvalligen tot hunnen pligt terug bragt. De Koning zich zo gelukkiglyk uit dat gevaar verlost 'ziende, waardoor vreede en rust in zyne landen berfteld •wierd, was zo getroffen door dien gewigtigen dienst, en tevens door de dapperheid en het beleid der Portugeezen, 'dat hy hen in zyn' dienst overnam, hunne Bevelhebbers ,plaats gaf in zyn' raad, en zoveel vertrouwen in hen flelde, dat hy niets deed zonder hun goedvinden. Hun dappere Opperbevelhebber wierd zyn grootfle gunfteling en vertrouwde; maar nog meer van zyne dochter; welke zich niet minder ingenomen toonde met zyn' perfoon, dan met de braave daaden , waarby hy zyn' moed en dapperheid getoond had tegen de vyanden van haar' vader. Zy had eene flerke genegenheid voor hem opgevat, en nam alle gelegenheden waar om hem dit te doen bemer» ken; doch, tot hun beider ongeluk, deed zy dit met zo weinig omzichtigneid, dat het welhaast bemerkt wierd ,door den Koning, waardoor zyne achterdocht zo hoog *rees, dat hy zich niets anders verbeeldde, dan dat zy zich- in de armen van dien vreemdeling zou werpen, en zich met hem en zyne landslieden vereenigen om hem 'uit zyne bezittingen te verdryven. Hy gaf kennis van deeze zyne vrees aan eenigen van zyne vertrouwdfte raaden , die maar al te veel hem in dit vermoeden verfrerkten ; zodat hy, alle de verpligtingen, die hy aan de Portugeezen had, vergeetende, het bloedig befluit nam, om hen, tot den laatflen man toe, uit te rooien, als de beste weg om hen te beletten hem te ontthroonen, en het Ryk onder een vreemd juk te brengen. Deeze gewelddaadige befluiten konden echter zo heimlyk niet beraamd worden., of de Prinfes kreeg eenige kennis van dezelve, en gaf daarvan bericht aan den Por■tugeefchen Bevelhebber. Deeze zich niet in ftaat ziende .óm  WESTLYK yETHTOPIEN. Angola. 327 om met zulk eene handvol volk de geheele ma'-t van bet Koningryk het hoofd te bieden, dac'-t het veiliger, met zoveel van zyne manfchap als hy byëen kon kiygen te wyken naar het Koningryk Kongo, daar zv we!: aast behouden aankwamen, dewyl de Angoleezen hen op hun nen togt niet durfden aantasten fcboon zy hen vanverre volgden. Toen de Koning van Kongo bericht kreeg van het trouwloos en ondankbaar gedrag des Koning*' van Angola, gaf f-y zyn ongenoegen des wegens aan dePortugeezen ten duidlykfte te kennen, en zou waarfcbvn]yk zich daarover ten ftrengfte gewroken hebben, "zo hy niet genoodzaakt was geworden met allen mooglyken fpoed op te trekken ter byftand van eene van zyne zuidJyke provinciën, welke ten dien tyd overvallen was door een' nabuurigen Vorst, en dus zyn misnoegen te ontveinzen, uit vrees, dat de Koning van Angola anderzins zyne magt met die van zyne vyanden zou vereenigen De Portugeefche Veldheer verzocht verlof aan den Koning van Kongo- om naar Portugal te moogen gaan,v zich verbindende om vandaar zulk eene magtige ver.^ fterking van troepen te zullen terug brengen, als genoeg" zou zyn om ! em in ftaat te ftellen tot het wreeken van ^ eene beleediging hem aangedaan door den trouwloozenv Vorst; fchoon inderdaad zyn waar oogmerk was den Ko g ning zyn' Meester een fchoon^ voorwendfel te geeven*2 om zich van eenige Angoleefcbe provinciën meester te*' maaken. Doch dit wist hy zo listiglyk voor den Koning5 van Kongo te verbergen, dat deeze greetiglyk in zyn voorftel bewilligde, en hem verlof gaf om zo fpoedie als hy kon onder zeil te gaan. By zyne aankomst te Lujabon gaf hy den Koning een omftandig bericht van alles, dat 'er in Angola voor-k gevallen was, van zyn ontwerp om dit Koningryk gev' heel, of voor let minst een groot gedeelte van hetzelve7 te overmeesteren, en van het fchoon voorwendfel, dat* het XVIII. boeï:. x. HOOFDST. ii. AFD De Por ugeezeti vvken laar Congo» Hun Ea- iihebbel' ngt irlof an den lening in Kon. 3 om aar Porigal te aan, Hy verrvgtzn zyn lof eene hoi en rygs.  3^8 HISTORIE van XVIII. boek. X. HOOFDST. IJ. AFD volk om Angola tt overvallen, Hy ver. Jlaat de ' Angoleezen. het (nood verraad van dien Koning hem en zyne by- hebbende Punweezen daartoe aan de hand gaf. Dit alles vond de Koning zo goed en welbed ren:, dat ny terftond bevel gaf toe het uitrusten van een fmaldeel fenepen met allen mooglyken fpoed, en den gemelden Bevelhebber tot Vlootvoogd daarover aanftelde. Een goed getal krygsvolk wierd met deeze vloot ingefcheept, benevens al het noodige tot het bouwen van Forten, tot derzelver befcherming, en tot krygsvoorraad, zo om aan te vallen als om te verweeren. Naardien de wind hem op zyne terugreis naar Angola gunftig was, kwam hy fpoedig en behouden in de haven van Loatda San Paula, vanwaar hy terftond een' bode afzond aan den Koning van Kongo met bericht van zyne aankomst, en van den goeden uitflag van zyn voordel. Deeze gezant was insgelyks gelast om de ryke gefchenken, die hy uit Portugal had medegebragt, aan den Koning te overhandigen, benevens eenige anderen, insgelyks van groo'e waardy, aan de voornaamfte Hovelingen. Zohaast deeze vertrokken was zeilde de Vlootvoogd met zyn fmaldeel de Coauzi op, en oritfeheepte zyne troepen, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten, op eene bekwaame plaats twee Duitfche mylen van l\fasjingano,-eene plaats gelegen op den oever van de Coanza, digt by de plaats daar de Lucala in deeze rivier valt. Hier begonnen zy terftond een Fort te bouwen voor hunne veiligheid, dat in korten tyd voltooid was; doch het wierd naderhand weder afgebroken en verplaatst hooger op de rivier, en met verfcheiden nieuwe vestingwerken verfterkt, waardoor het genoegzaam aan Ma li ken.  XVlil. BOEK. X. HOOFDST. li. AFD. De Onderkoningzend eenè dreigen de boodfchapaan den Koning van Kongo. m HISTORIE van worden, of dit gevaarlyk pad blyven betreeden, totdat ceeze gewelddoende indringers my weder herfteld zullen hebben in het bezit van die landen, welken zy my onwettiglyk ontroofd hebben. Hoe ongelukkig is myn lot, dat ik genoodzaakt ben dus onophoudlyk in moord en bloedftoning te leeven, om langs dien weg verlost te worden van de boeijens, waarmede zy my gekluisterd hebben ! en daar ik niet fterk of magtig genoeg ben om die te verbreeken, verzoek ik u, dat gy God bid, dat hy my daarin byftaa. Zo my dat gelukt,"verbind ik my niet alleen om tot den waaren godsdienst terug te ke'eren , dien ik zo ongelukkiglyk genoodzaakt ben geweest te verlaaten, maar om u daarenboven met al myn vermogen by te ftaan om dien in allen myne ftaaten en landen te verkondigen, en te vestigen." Deeze laatfte woorden, fchoon verzeld door eenige traanen van fchynberouw., deeden de goede Paters maar al te duidlyk bemerken , dat al hun poogen verloren arbeid was, en dus namen zy hun affcheid en keerden terug naar hun klooster te San Salvador. De Koningin bood haar eenige kostbaare gefchenken aan, maar zy weezen die van de hand als ftrydig met de regelen van hunne orde. Gedüurende dien tyd had de Onderkoning, met oogmerk om den Koning van Kongo op zyne zyde te krygen, en hem te beletten, dat hy zich op nieuw met de Koningin Zingha verbond, een magtig leger op de been gebragt, en hem doen aanzeggen, dat, zo hy de volftrekte verwoesting van zyne landen wilde verhoeden, hy hem terftond vergoeding moest geeven voor alle de fchaade, welke hyde Portugeezen had gedaan, geduurende zyn verbond met de Hollanders. De groote naam, dien de Portugeefche troepen zich verworven hadden in den laatstledenen oorlog, en de vrees voor hunne wapenen, die zich alom in de nabuurige landen verfpreid had, ieeden dien Vorst wel ras befluiten om toe te geeven, en  WESTLYK iETHIOPIEN, Angola. %$$ en een gezantfchap naar Loanda te zenden om de onder linge verfchillen te vereffenen; hetgeen ook gefchiedde, en meestal naar de eifchen van den Onderkoning. De Koning van Kongo beloofde by hetzelve, een allernaauwst verbond te zullen aangaan met de Portugeezen. af te zien van alle verbindtenisfen, welke aan hetzelve nadeeligzouden kunnen.zyn; hen te zullen voorzien van goede flaaven ter vergoeding van de fchade, die hy hen had toegebragt; hen de ryke goud. en zilvermynen te zullen ontdekken j die in zyne landen te vinden waren, en hen, overeenkomftig met hunne:voorige onderhandelingen , te zullen toelaaten, dat die onderzocht en bewerkt wierden; de Capucyner Monniken de vryheid te zullen geeven om het Christengeloof in zyn Ryk te verkondigen, en voldoende borgen te zullen ftellen voor de naarkoming van de voorgemelde artikelen. (d~) Zohaast dit verbond volkomen bekrachtigd was, zond de Onderkoning Don Ruy Pegado, een' ouden en ervarenen Staatsdienaar, eerwaardig om zyne wysbeid,! befcbaafdheid, en yver voor den Christelyken godsdienst, naar het Hof van de Koningin Zingha, met een prachtig gevolg, en kostbaare gefchenken, benevens twee brieven' van den Koning zyn' Meester, waarvan de een onmidde-' lyk aan haar was ingericht, en de ander eene volmagt behelsde om een vast en duurzaam verbond met haar te fluiten, onder voorwaarde, dat zy de godlooze fekte der Giagas afzweeren, en tot de Christeiyke Kerk wederkeeren zou. Don Ruy wierd met de uiterfte beleefdheid ont t fangen, en de Koningin betuigde hem in de flerkfte be 1 woordingen haare erkentenis voor de beleefdheid, welke haar door zyne Portugeefche Majesteit wierd aangedaan; maar legde tevens alle de fchuld van het voorgevallene op den voorigen Onderkoning, Don Femando de Sou/a, die (O Cavazzi by Labat, pag. 95. Yy 2 XVIII. boek. x. HOOFDST. II. AFD. Htm onderling verbond. De Onderhening•.end een' Afgezant aan ie Kanngin. Haar int. word.  356 HISTORIE van XVIII boek. x. HOOFDST II. AF1 Zy hou haar leger op de been, Zy wor toegeef lyker, e die haar, zeide zy, niet alleen beroofd had van haare rykfte provinciën, maar zelfs zich had durven verfhouten een' van haare Leenmannen tegen haar tot Koning op te werpen. Zy voegde hierby, dat, zo zyne Portugeefche "Majesteit haar behulpzaam wilde zyn in het heroveren van haare wettige bezittingen, zy gaarne een verbond met hem wilde aangaan, en in den fchoot der Chris telyke Kerk ^ weder keeren. i Zingha was al te doorzichtig om niet te begrypen, dat haare voorwaarden nimmer zouden aangenomen worden, zo zy die niet met daadelyke magt onderfteunde; en om die rede hield zy haare legermagt nog fteeds in bet veld, en voer voort met haare gewoone vyandlykheden en verwoestingen; fchoon de Onderkoning nog veele andere brieven en gezanten aan haar zond over her. oud onderwerp, en over het ongelyk, dat zy het Christengeloof aandeed door de doemwaardige fekte der Giagas voor te ftaan, en de Christenpriesters te beletten de pligten van hun ampt waar te neemen, tot zelfs het doopen van de kinderen toe. Hy had reeds byna drie jaaren met deeze briefwisfeling doorgebragt zonder eenig goed gevolg, dewyl 'er geene hoop was om haar tot eenige verbindtenis met de Portugeezen over te haaien dan door het terug geeven van haare erflanden, hetwelk zy geheel niet van voorneemen waren, en derhalven begon hy enkel godsdienftige middelen in het werk te ftellen, als de bestgefchikte, zo die gelukten, om haare Wilden van haar afkeerig te maaken; in welk geval zy ligter zou kunnen overgehaald, of misfchien gedwongen worden om hunne vriendfchap en befcherming te begeeren, en afftand te doen van haare eifchen op Angola om die te moogen verwerven. Ce) ? Het bleek by de uitkomst duidelyk, dat hy zich niet bedrogen had in zyne ftaatkunde; want zyn laatfte brief { • had C<0 Cavazzi by Labat, pag. 98.  WESTLYK -ETHIOPIËR Angola. 357 had zulk eene fterke uitwerking by haar, dat haare voornaamfte hovelingen dezelve begonnen/ te bemerken, en daarover te morren ; zodat zy om een' algemeenen afval te verhoeden weder haare toevlucht nam tot haare ver foeilyke gewoonte van een zeker getal manlyke kinderen te offeren, om hen van haare verknochtheid aan hunne afgodery te overtuigen. De Onderkoning kreeg welhaast bericht van haare ontmenschte offerhande, doch hy verborg voorzichtiglyk zyne geftoordheid over deeze daad, en voer voort met haar hart te verzachten door zyne godsdien ftige vermaaningen, zonder te laaten blyken, dat hy iets van de zaak wist. Eindelyk zond hy aan haar een plegtig gezantfehap, benevens veele kostbaare gefchenken , met het voorftel van eene wederzydfche vereeniging om eenige afvallige cynsbaare Vorften te zaamen te beoorlogen, waarby zy beiden belang hadden. Hy gaf haar tevens kennis van het plan, dat hy gevormd had om dien oorlog te voeren; waarover zy zo voldaan was, dat zy niet alleen daarin gereedlyk toeftemde, maar hem ook van dien tyd af met haare achting en vertrouwen vereerde. Zy had nu byna dertig jaaren als Koningin en Opperpriesteres der Giagas geregeerd, toen zeker toeval, of veel eer zekere voorkomende gelegenheid, welke voorviel op het einde van dien gelukkigen oorlog, den weg baande tot haare bekeering. De omitandi^heden, die met deeze verbaazende omwenteling gepaard gingen, en dezelve hielpen bevorderen, zyn door de monnikenfehryvers, naar hunne gewoonte, als geheel miraculeus voorgefteld. Wy wenfehen te meer dit ftuk in een waar licht te ftellen, om dat Dapper en andere fchryvers, geen geloof kunnende flaan aan alle de voorgewende mirakelen, welken gezegd worden de bekeering van die Prinfes te hebben voorgegaan, en, niet in ftaat zynde om eenige andere gegronde redenen voor die bekeering by te brengen, ons flechts een gebrekkig en onvoldoend verilag van haar Yy 3 merk- XVIII. BOEK, X. HOOFDST. U. AF D. raakt daar - door in verden king by haare mder- ■ïaanen.  XVIII. BOEK, x. HOOFDST. ii. AFD, ji. D. 1655- Zy doet haare legermagt by. een komen. Haare aan fpraak aan het volk. 358 HISTORIE van merkwaardig leven en regeering hebben nagelaaten. Wy willen derhalven hoopen, dat een verllag van dit laatst en wel meest uitblinkend gedeelte van hetzelve onze leezers niet onaangenaam zal zyn, wanneer het voorgefteld word ontbloot van alle leugenachtige monnikenverlieringen. Zy had twee raadsvergaderingen, eene voor ftaats- en krygszaaken, en de andere voor godsdienftige zaaken; de eerfte beftond uit vier voornaame amptenaaren, en de andere uit vyf finghillos, of, priesters van den godsdienst der Giagas. Nadat deeze negen raadslieden vooraf behoorlyk onderrecht waren, befloot zy met hen te raadpleegen, wat best zou zyn, den Christelyken godsdienst weder aan te neemen, of by het geloof der Giagas te blyven. Ten dien einde nam zy haare toevlucht tot de algemeene landsgewoonte van de geesten haarer voorouders op te roepen, welker antwoord zodanig was als zy verwacht had. De geesten zeiven fpraken tegen hunne eigene zaak, en vermaanden haar om weder te keeren toe dat geloof, waarvan zy voorheen afgevallen was. Geduurende den tyd, dat deeze twee raadsvergaderingen bezig waren met het vertoonen van die klucht, met oogmerk om haare onderdaanen des te gereeder te doen toeftemmen in haar voorneemen, had zy haare legermagt doen byëenkomen, en dezelve voorbereid tot een' verbaazenden uitflag van deeze gewigtige raadpleegingen. Ten dien einde begaf zy zich, zohaast het befluit genomen was, naar buiten, en ichoot met een majestueus, doch tevens minneiyk gelaat, een pyl van haar' boog met haare gewoone vaardigheid en kracht, waarop zy, zich naar het volk keerende, zeide: „ Wie is 'er, die Merk genoeg is om myne wapenen te wederftaan, of wederfbnd te bieden aan de kracht van deezen arm?" Waarop zy allen in de handen klapten, en uitriepen: „ ö Roemruchtige en magtige Koningin, niemand, niemand  WEST LYK .ETHIOPIËN. Angola. 359 mand is in ftaat om u te overwinnen!" Daarna deed zy aan hen de volgende aanfpraak > van den heuvel, waarop zy ftond: ,,Zo myne vyanden my altoos gevreesd hebben in den oorlog; zo gylieden uw leven voor my gewaagd hebt om my byftand te bieden in myne gevaarlykfte onderneemingen, en my blyken gegeven hebt van uwe getrouwheid in den oorlog; wat kan u dan wederhouden om my in myne vreedzaame voorneemens insgelyks ra te volgen ? Jk heb menigmaal opgemerkt, dat in verfcheiden veldflagen, waarin wy de overwinning behaald hebben, het getal onzer verflagenen grooter was dan dat van onze vyanden; in zoverre dat ik nimmer een' veldflag gewonnen heb, of dezelve heeft duizenden van myne getrouwe onderdaanen het leven gekost. Door/ ëene blinde drift vervoerd heb ik myne oogen gefloten0 voor die waarheid, welke ik weleer had behooren teh zoeken; maar ik dank den eenigen waaren God, dat hyjj dezelven weder geopend heeft, en ik draa.; Hem wederom dat hart en die liefde op, welke ik tot hiertoe zoa godlooslyk aan Hem onttrokken heb, en ik bid, dat Zyne v goedheid my een' vasten en duurzaamen vreede gelieve te fchenken, opdat zy, die my zo getrouwlyk in allen de onlusten vsn den oorlog hebben bygeltaan, met my ook deel moogen hebben aan denzelven. Ik keer thans vrywilliglyk en oprechtlyk terug tot dat ge'oof, en tot dien godsdienst, welken ik ongelukkiglyk verhaten heb tot onuitfpreeklyk nadeel van myzelve en van allen, die myn voorbeeld gevolgd hebben. Jk verfoei en verzweer van nu af aan tot aan het eind van myn leven de god-' looze afgodery der Giagas; ik verban dezelve uit myne tegenwoordigheid, en uit myne bezittingen; en ik neem voor om voortaan nog veel meer verknocht te zyn aan de inftellingen van het Heilig Evangelie , dan ik tot hier toe geweest ben aan die van deeze godlooze fekte, om u door myn voorbeeld tot hetzelfde geloof en tot betering xvm. BOEK. X. HOOFDST. 11. AFD. 'v bekent pentlyk aar en 'fvat, en aar beouw over enzeU in.  36o HISTORIE van XVIII. BOEK. X. HOOFDST. 11. AFD. ring van uw leven aan te fpooren. Even gelyk gy nu tot hier toe de flaaven geweest zyt van myn' onbeftendigen wil, en zo diktvyls uw leven gewaagd hebt om aan myne onredelyke begeerten te voldoen, zo wil ik u nu uitnodigen en den weg wyzen tot eene eeuwige rust, en een' nimmer eindigenden vreede. Wie van ulieden kan het aanbod, dat ik hem doe, van de hand wyzen? Doch, zo 'er iemand onder u mogt zyn, die daarom eenig misnoegen, of eenigen afkeer tegen my opvat, dien geef ik vryheid om my van nu af te verlaaten." (i) Dus luidde de aanfpraak van de onverfchrokkene Koningin aan haar geheel leger; doch, in weerwil van de fchynbaare ftoutmoedigheid van deeze laatfte woorden, was zy niet weinig in angst over den uitflag van eene zo onverwachte verklaaring; te meer dewyl zy niet hoopen kon, dat het voorftel van eene eeuwigduurende rust veel ingang zou vinden by eene natie, die van jongs af gewoon was aan de ongebondenheden van den oorlog, en aan het menfchenmoorden; doch in dit geval bleek het, dat de verknochtheid van het volk zo fterk was, dat alle haare vrees op het oogenblik verdween door de algemeene toejuiching, welke haar geene geringe hoop gaf van eene fpoedige bekeering van haare onderdaanen. Zy verzuimde geen' tyd om deeze blyde tyding aan den Onderkoning te doen weeten door een byzonderen postbode, en niet lang daarna door een plegtig gezantfchap, hem tevens verzoekende, dat hy haare voorige misdryven zou vergeeten en vergeeven, haar weder herftellen in de gunst van den Koning zyn' meester; haare zuster Donna Barbara terug te zenden, en met haar eenige Capucynen om het goed werk te volvoeren, dat zy met sulk een onverhoopt geluk had aangevangen. D e vuurigheid van haar verlangen, welke zy by deeze ge- Cavazzi by Labat, pag. j 16 & fsqg.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 36i gelegenheid te kennen gaf, en de bereidwilligheid van haare onderdaanen, om in alle haare maatregelen en ontwerpen toe te ftemmen, baarden eenige achterdocht in den Raad der Portugeezen, te meer, dewyl haar voorig, listig, en onbeftendig gedrag hen maar al te veel rede tot mistrouwen gegeven hadden; doch de grootmoedige Onderkoning voldeed gereedlyk aan alle haare begeerten, haar vermaanende, dat zy in haare goede voorneemens zou volharden, haar tevens verzekerende van de onwrik1 baare vriendfchap en zekeren byftand van den Koning zyn' meester, zo zy hieraan voldeed. Voor Donna Barbara eischte hy niet meer dan tweehonderd flaaven tot rantfoen; waarvan honderd. en «twintig voor den Koning, en tagtig voor hem zouden zyn, of anders de evenredige waarde in geld of goederen. De Paters Capucynen, om welken zy zo ernftiglyk verzocht had, wierden haar ook terftond toegezonden, onder het oppergezag van Antonio de Gaëta, een' man van groote godvrucht en verdienften, en die by de Koningin in groote achting was. Hy wierd aangefteld tot Opperfte der Metambafche Zending, door eene openbaare volmagt, gedagtekend den 6 April 1656, en kwam kort daarna aan het Fort Masfangano, daar de Prinfes Cambi, of, Barbara, -bewaard wierd, tot dat haare zuster het verbond getekend, en het rantfoen betaald zou hebben. De Koningin was, naar het fchynt, traager in het voldoen van de overeengekomen artikelen dan men wel .verwacht had, ook is 'er geen twyfel aan of zy had grooten tegenzin om haare ryke Angoleefche provinciën aan de Portugeezen af te ftaan, en zich te vreeden te houden met de dorre woestenyën van Metamba; en echter had zy geen' vreede te hoopen dan op deeze voorwaarden. Zy hielden haare zuster in bewaaring fchoon zy voor het uiterlyk baar alle vorstlyke. eer beweezen, en zy hadden haar vervoerd Van Masfangam naar EmHeoekd. Hist. XV. D. II. St. Z z bacca, XVIII. boek. x. HOOFDST. ii. AFDi Haare goede geneigdheid word mis irouwd. Rantfoen g eëischt voor haare zuster, D. 1656.  XVIII. boek. ' X. HOOFDST. II. AFD Emanuëi Fiois wora door den Onderkoningaan haat gezonden 362 HISTORIE v a n bacca, hunne uiterfte grensplaats aan de rivier Lucala, om daar in bewaaring gehouden te worden totdat haat rantfoen zou betaald zyn, waarover zy tea uiterfte misnoegd was; doch de Portugeezen ontfchuldigden zich met zulks aan de nalaatigheid van haare zuster in het volbrengen van haare belofte toe te fchryven. Toen Kapitein Flois by de Koningin kwam van wegens den Onderkoning, om op het voldoen der artikelen aan te dringen, beklaagde zy zich zeer fterk over dit mistrouwen, en over het gevangen houden van haare zuster, en dreigde by zyn tweede gehoor de Portugeezen een' nog veel bloediger oorlog dan ooit te vooren. De Afgezant fchreef dit vreemd gedrag toe aan het ophitfen van haare ftaatsdienaars, die ten uiterfte afkeerig waren van het verbond, dat zy met de Portugeezen gefloten had. Zy liet hem werklyk zo veel kentekens van haar misnoegen blyken, dat hy niet langer twyfelen kon , of het was haar waarlyk ernst; zodat hy, nu meer dan ooit de gevolgen daarvan vreezende, genoodzaakt was van toon te veranderen, en, in de plaats van fterk aan te dringen op het artikel van afftand, alle mooglyke middelen in het werk te ftellen om haar te bevreedigen, zeggende, dat de Onderkoning haare zuster terug hield niet als eene gevangene maar als een onderpand, een algemeen gebruik onder de Europeaanfche Mogendheden. Doch toen zy op alle zyne fraaije uitvluchten geen ander antwoord gaf dan het loozen van een diepen zucht, zond hy terftond een' postbode af met bericht aan den Onderkoning, die daarop bevel zond aan Pater Antonio de Gaëta, die toen te Embacca by Donna Barbara was, om zich naar de Koningin te begeeven, en zyne uiterfte poogingen aan te wenden om haar tot andere gedachten te brengen. (O De (*) Cavazzi by Labit, paj, 123 & feqq. (/) Idem, pag. ajtö & feqq.  WESTXYK iETHIOPIEN. Angola. 363 De goede Pater, fchoon toen zeer onpaslyk door de verandering van luchtftreek, verzuimde geen oogenblik, en deed de Koningin van zyne komst verwittigen; waarop zy beval, dat men hem overal met de uiterfte tekenen van eerbied zou ontfangen. Zy zelve ging hem een eindwegs uit Chilombo, daar zy toen haar verblyf hield, te gemoet, aan het hoofd van een' talryken hofftoet; en beval aan het volk zich langs den weg in twee ryën te fchaaren, en te knielen als hy voorbyging. Toen zy naby genoeg gekomen was om van hem gehoord te kunnen worden, nep zy uit: „ Gezegend en welkom zy de Afgezant van, den eemgen waarachtigen God! Ik dank u uit den grond van myn hart, eerwaardige Vader, voor uwe goedheid van tot my te koomen, dewyl ik hoop heb om door uwe voorbede wederom met God te zullen verzoend worden, en de rust van myn gemoed, welke ik zo lang heb moeten derven, weder te krygen!" Met deeze woorden kuste zy eerbiediglyk het kruisbeeld, dat hy haar aanbood, en, na nog eenige godsdienftige plegtigheden ■ verricht te hebben, geleidde zy hem by de hand naar haar paleis. Daar gekomen plaatste zy zich op een' throon, die ten dien einde was opgericht, en deed Pater Antonio naast haar, aan de rechterzyde, en den Afgezant Flois een weinig verder aan de linkerhand zitten. Toen de goede Pater zyne welfpreekendheid begon in het werk te ftellen om haar te beweegen een aardsch en verganglyk Koningryk voor een hemelsch en onver, ganglyk te vergeeten , antwoordde zy enkel door zuchten en traanen. Hy wist echter, zo wy onzen fchryver Cm) moogen gelooven, door zyne redenen haar hart zodanig af te trekken van de aardfche denkbeelden, en valfche ftaatkundige inzichten, dat zy het rantfoen voor haare zuster terftond aan den Onderkoning afzond. Hoe eigent- lyk <«0 Mem, pag. 132 & feqq Zz 2 XVIII. soek. x. HOOFDJT. II. AFD, Pater Antoni» 3e Gaè'ta vord laar de Koningin gezonden. Haare ;ucht 'oor het Christe'yk ge. ?oof.  xvi n. BOEK. X. HOOFOST. II, AF D, De Prinfes Bsrbara word ont Jïagén en aan haa re zuster gezonden. ! ] i %6\ HISTORIE van lyk het groot hoofdpunt nopens de bezitting der Arigoleefche landen by deeze gelegenheid vereffend is, vinden wy nergens aangetekend; beide partyën hadden hunne eifchen , en die van de Koningin waren voorzeker de billykfte; maar haare tegenpartyën waren de magtigften, en tevens ds oninfcbiklykften; zodat, aangezien de onmooglykheid van een' vasten en duurzaamen vreede met haar te fluiten, zy zich vergenoegden met een' ftilftand voor zekeren tyd, om in dien tusfcbentyd de gefchillen te kunnen vereffenen, Omtrent deezen tyd begonnen de zaaken van ge. daante të veranderen. De Prinfes Barbara wierd na eene lange en verdrietige gevangenis ontflagen , en met alle behoorlyke eertekenen en kostbaare gefchenken aan haare zuster terug gezonden. Zoras zy op het grondgebied van de Koningin gekomen was, wierd zy met buitengemeene pracht ontfangen, daar allen de onderdaanen zich als om ftiyd beyverden om hunne blydfchap door muziek, lofzangen en danfen te betoonen. De Koningin had eene prachtige palenkin, of, draagbed, afgezonden om haar over te voeren, en lieden van den eerflen rang betwistten eikanderen de eer van haar te moogen draagen. Naardien de kortfte weg naar het Hof door de provincie Souva leidde, daar de wegen zeer moeijdyk zyn, en op fommige plaatfen- byna geheel onbruikbaar, was 'er zorg gedragen om die gebaand en effen te maaken Aan het Hof wierd zy ontfangen door allen de ftaatsdienaars en krygsbevelbebbers, onder het gejuich van al het volk. Poen zy in het gezicht van haare zuster gekomen was trad zy uit haare palankln, en wierp zich op het aangezicht ter aarde, waarna zy weder opflaande, terftond laar haar toeging, en geknield haar de hand kuste, en laar voor alle haare betoonde gunflen bedankte; terwyl 3e Konin?ft haar omhelzen ie haar een' tydlang in haare irmsn gefbten hield, zonder dat zy in ftaat waren te fpree-  WESTLYK /ÊTIHÖPTËN. Angola. fpreeken door aandoening, daar zy eikanderen in negen jaaren niet gezien hadden. De vréugcfeBedryven duurden éene geheele week, en de toeloop was zo groot, en het gewoel ert geraas zo fterk, dat onze goede Capucynen, daaraan .reheel ongewoon, hunnen godsdienst niet konden waarneemen, of ih hunne bedden flaapen. (n~) INadat deeze vreugdebedryven geëindigd waren begon de Koningin, die nu alle hoop verloren had van haare Angoleefche bezittingen ooit weder te zullen krygen, zich geheel toe te leggen op de voortplanting van den Christelyken godsdienst in haare overgeblevene bezittingen. De Capucynen, die nu haare voornaamfte raadsmannen geworden waren, en voornaamlyk Pater Antonio, hadden haar hart zo afkeerig gemaakt van alle trotfche en oorlogzuchtige ontwerpen, dat zy het geheel overig gedeelte van haar leven fcheen te willen wyden aan de bevestiging van het Christengeloof, en die door haar eigen voorbeeld helpen bevorderen* Haare zuster, Donna Barbara, die insgelyks tot het Christengeloof was overgegaan, gelyk wy hiervoor gemeld hebben j betoonde geene mindere zucht voor dat goed en godvruchtig werk; zodat het fcheen, alsof alle haare woelige en heersenzuchtige verbeeldingen door de godvrucht geheel waren weggenomen, en zy nu meer dan ooit genegen was om aan haare geestlyke geleiders het oor te leenen. Deezen' hadden haar zo volkomelyk bevreedigd met de Portugeezen, dat zy hen thans befchouwde als haare beste vrienden, daar zy hen te vooren verwenschte als overweldigers van haare erflanden; waardoor welhaast de volmaaktfte eensgezindheid tusfehen de beide Moogendheden gevestigd wierd. Zy toonde eene groote begeerte om eene kerk in haare hofplaats gebouwd en' géwyd te hebben; doch4 naar J («) Idem, pag. 133 & feqq. Zz 3 XVIII. KOEK. X. HOOFDST. II. AFD, Groote vreugdebedrevenby haare sankomst. Zingha's verzoening met de Portu. jeezen. Zy doet n haar» lof < aats  XVIII. boek. X. HOOFDST. 11. AFD. eene kerk bouwen ter eere van de H, Alaaga Maria. De bevelen der Ko : in gin met be trekking tot de bekeerlingen. 3<55 HISTORIE van naardien 'er te veel tyd vereischt wierd om werklieden en bouwftoffen uit Portugal te ontbieden, deed zy eene kerk van hout oprechten, waarover Pater Antonio het opzicht had. De Koningin voorzag hem van een genoegzaam getal flaaven, om het werk naar zyn bevel en inrichting uit te voeren. Deeze kerk was zeventig fpannen lang, negen en-twintig breed, en vyf- en - twintig hoog; (F) de muuren waren van klei, van buiten en van binnen gewit, en de grond gedekt met fraai geruite matten. Het choor, daar het groot altaar ftond, was belegd met kostbaare tapyten, welke de Koningin zelve gefchonken had. Het altaar zelf was behangen met een kostbaar bekleedfel. Het altaarfluk was eene fchildery van de Maagd Maria gevolgd naar dat van Santa Maria Maggiore te Rome, en wierd door de inboorlingen zeer bewonderd. Toen alles volbragt was wierd de kerk toegewyd aan de Heilige Maagd Maria, en na deeze inwyding kreeg deeze Stad den naam van Santa Maria de Metamba. Nadat deeze plegtigheid met alle mooglyke pracht in het byzyn van eene ontelbaare menigte voltrokken was, kwam het volk by groote hoopen, in navolging der Koningin, uit eigene beweeging ter kerk, om onderwezen en gedoopt te worden; doch een ieder van hen moest belooven, dat hy, na zyne bekeering en doop, geene verkeering meer zou onderhouden met de afgodendienaars. Niet lang daarna deed zy een bevel afkondigen , waarby de navolgende heidenfche plegtigheden en bygeloovigheden op bedreiging van de ftrengfte ftraffen volftxekt verboden wierden. I. Het aanroepen van, of raadpleegen met eenige zogenaamde Geesten, benevens het doen van offerhanden aan hen , of aan hunne af beeldfels. II. Het (F) De Portugeefche fpan is omtrent agt en een vierde duimen.  WESTLYR iETHIOPIEN. Angola. 36? II. Het wegbrengen van eerstgeboren kinderen naai de wiïdernisfcn. UI. Het pleegcn der oude bygcloovigheden omtrent de jonggehorenen, die voortaan in de kerk zouden moe. ten gedoopt worden. IV. Het uitfluiten van vrouwlyke kinderen van den doop, of van tenige voorrechten van de kerk. V. Het eeten van menfchenvleesch, onder welk voorwendfel en by welke gelegenheid bet ook weezen mogt. VI. Het houden van hunne afgodifche beelden en veifierfelen, die integendeel verbrand, of aan de Zendelingen moesten overgeleverd worden; alsmede, het knger onderhouden van hunne oude gewoonten, en godlooze plegtigheden by hun eedzweeren. (o) De geftrenge ftrsffen, welke zy de overtreeders, en de verzwygers der overtrcedingen aandeed, pepaard met de gemaklykheid van hen te ontdekken door haare veelvuldige verfpieders, noodzaakte het volk welhaast tot gehoorzaamheid. Doch daar bleeven nog twee fchandelyke misbruiken over, die nog uit den weg moesten geruimd worden, het een was de veelwyvery, waaraan zy zich meest allen overgaven, en het ander de dwinglandy der landheeren, die hunne onderdaanen niet wilden vergunnen te trouwen zonder hun verlof, en zich voor deeze vergunning zeer duur lieten betaalen. Het affchaffen van het een was hen berooven van een wéllustig vermaak, en dat van het ander van een ryklyk inkomen, dat zy niet ligt zouden afftaan zonder tegenkanting en misnoegdheid. Het eerstgemelde bragt zy echter zonder veel moeite ten uitvoer, door zich, fchoon met tegenzin, te fchikken* naar de ernftige vermaaning van Pater Antonio, om naam-°' Jyk haar volk door haar eigen voorbeeld voor te gaan,/J en Ce) Cavazzi, pag. 141 & feqq. XVIII. bofk. x. HOOFDST. II. AFD. De K$. ingin, n de ettige iv/lyketi  XVIII. BOEK. X. HOOFDST. ii. AFD; aan te viiedigen neemt een' man. m 368 HISTORIE van en een' jongen welgernaakten hoveling, . Don Salvador genoemd, te trouwen. Hy was Hechts van eene laage geboorte , zynde de zoon van een' flaaf, die uit Loanda gevlucht was, en zich in haaren dienst had begeeven, in welken hy tot een' aanzienlyken rang was opgeftegen. De welgemaaktheid van zyn' .perfoon wierd echter voor eene genoegzaame vergoeding voor zyne geboorte gehouden,, en zy verwaardigde zich opentlyk met hem te trouwen in haare nieuwgebouwde kerk, met groote pracht en plegtigheid; en hem , na het volvoeren deezer verbindtenis, in de tegenwoordigheid van geheel het hofgezin, voor haaren wettigen gemaal te verklaaren. Deeze ftap baarde des te meer verwondering, dewyl zy toen in het vyf- en • zeventigst jaar van haaren ouderdom was. Wiet voldaan met dit goed voorbeeld in eigene perfoon te geeven, bewoog zy haare zuster om dezelfde party te kiezen, fchoon zeer tegen haaren zin, en zich met een' ouden Krygsoevelhebber in het huwlyk te begeeven. Deeze oude krygsman, die trotsch, wreed, en gemelyk van aart was, zag zich naauwlyks in het bezit gefteld van eene Prinfes, die de waarfchynlyke erfgenaame was van de kroon, of zyne vermetelheid fteeg zo hoog, dat die niet alleen tot verachting, maar zelfs tot mishandeling van haar overfloeg, in.zoverre, dat zy genoodzaakt was haare zuster -hiervan kennis te geeven, zeggende, dat haare gevangenfchap by de. Portugeezen een hemel was in vergelyking van haaren tegenwoordigen ftaat. Maar, tot de grootfte verwondering van het gantfche Hof, diezelfde wraakzuchtige Koningin, die, eenige maanden te vooren, hem, op de eerfte aanklagt 'van dien aart zou hebben doen vatten, en voor haare oogen in, ftukken doen houwen, betoonde nu hierover geene de minfte gramfcbap , op dat hy geen' opftand mogt verwekken ; maar vergenoegde zich 'met te zeggen : dat zy rich voor het toekomende met geene huwlykfche zaaken meer  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Angola. 369 meer zou bemoeijen, maar een' ieder naar zyne eigene verkiezing laaten trouwen. Kortom, zy had, eensdeels door haare aanmoediging en voorbeeld, en anderdeels door de godvruchtige poogingen der Paters Capucynen, het genoegen van haar bevel tegen de veelwyvery welhaast algemeen gehoorzaamd te zien. Zy ontmoette veel meer tegenftand in het affchaffen van het ander, te weeten, het groot voorrecht der Edelen. Deeze landheeren konden niet zonder groote' moeite en tegenzin afftand doen van dit zo voordeelig' recht; doch de fchranderheid, het gezag, en de onver zetlyke beflotenheid der Koningin kwam eindlyk alle hunne tegenkantingen te boven; en zy was des te minder bevreesd voor een' opftand van dien kant, dewyl zy verzekerd was, dat het algemeen belang van haare onderdaanen hen moest aanfpooren om de hand te leenen aan de vernietiging van een oud gebruik, dat voor hen zo drukkend en zo lastig was. Tor dusverre ging alles naar haaren wensch; en, hetgeen haar het grootst genoegen fcheen te geeven, was' de fpoedige toeneeming van het Christelyk geloof binnen} den tyd van twee jaaren in haare bezittingen, en de, yver, dien zy, niettegenftaande hunne aangeboorene woestheid, toonden om zich daaraan te onderwerpen, hetwelk haar hoop gaf, dat het welhaast algemeen in haare landen zou aangenomen worden. Deeze ftille rust wierd welhaast geftoord door veele kwaade voorbeduidfelen en rampen. Eene fchrikverwekkende ftaartfter, van eene buitengewoone grootte en vuurig rood, rees op met een' verfchrikkelyken ftormwind, verzeld van donder en blikfem van alle kanten, waardoor alles verwoest wierd. Hierop volgden eenige hevige fchokken van aardbeeving, die de rotfen deeden fplyten, en in veele landftreeken grondlooze afgronden deeden ontftaan. Kort na deezen ramn ontftond 'er een zwaare honeersHedekd.Hist.XV.D. II. St. A a a rood XVIII. boek. x. HOOFDST. II. AFD. Zy be. beugelt ie awing~ 'andy der Landheer en^ Sterke 'anwas an het Jiristenyloof.  xvm. boek. x. HOOFDST.11. afd. Voorflagen der Portugeezen aan de Koningin. i ] i H IS T O R I E van ' nood en pestziekte, die veele duizenden geringe rnenfchen m het graf fleepte. De vreede met de Portugeezen was tot nog toe ongetekend, en .onbekrachcigd, en het ergst was, dat men geene hoop had dien ooit bekrachtigd te zullen zien; en hiervan zal de leezar zeer ligtlyk de rede kunnen begrypen, wanneer hy acht geeft op de volgende voorwaarden der Portugeezen: i. Dat, zohaast zy verzekerd zouden zyn van haare oprechte bekeeving, zy aan haar eenige provinciën in het Koningryk Angola zouden afftaan, als een gefchenk, dewyl het thans hun eigendom was. 2 Dat ter erkentenis van dit voorgemeld gefchenk, dat geenzins moest aangemerkt worden als eene verheffing , de Koningin eene jaarlykfche fchatting zou betaalen aan den Koning van Portugal, die de vryheid zou hebben van haar deeze gefchonken landen weder af te neemen, wanneer zy weigerde, of in gebreke bleef van aan deeze belofte te voldoen. 3. Dat 'er een vrye handel zou plaats hebben, zo van flaaven als koopmanfehappen. 4. Dat de Koningin geen' der Heeren, die onder zyne Portugeefche Majesteit behoorden, eenige moeite zou aandoen, welke fchade zy ook geduurende den laatften oorlog haare bezittingen in Metamba mogten aangedaan hebben. 5. Dat zy allen de flaaven der Portugeezen, die in ïaar land gevlucht waren, zou terug geeven. 6. Dat zy zou overleveren den Giaga Colanda, die van de Portugeezen was afgevallen, onder verzekering, 3at hem geen leed zou gefchieden. (G) De (G) Dit Giagas Opperhoofd, het Portugeefche juk moede :ynde, hadt de Portugeezen verlaaten, aan het hoofd van duizend doeke foldaaten en een veel grooter aantal flaaven, eenige mylen >eneden de rivier Lucalla, en zig onder de befcherming der Ko- ningin  WESTLYK iETHIOPIEN. Angola. 371 De Koningin wierd zo verbitterd over deeze voorwaarden zo ftrydig met het denkbeeld, dat zy van de edelmoedigheid der Portugeezen had opgevat, dat zy op nieuw in haare voorige kwaal verviel, te weeten, in eene heete koorts met eene brandige ontfteeking verzeld;1 geduurende welke ziekte Pater Antonio, haar voornaamfte vertrouweling, en tevens een werktuig van den Onderkoning, niet ophield haar geduurig aan te maanen, dat zy toch zou trachten zich met God te verzoenen, en den voorflag der Portugeezen aanneemen. O p alle deeze' voorftellingen gaf zy ten antwoord: 1. Dat haare terugkeering tot het Christengeloof nieté gefchied zynde met oogmerk om eenig aardsch voordeel/ of een' vreede met de Portugeezen te bewerken, maar' alleen een gevolg van de Godlyke genade, die haar weder had te recht gebragt, zy voorgenomen had om in dat geloof tot het einde van haar leven toe te volharden. 2. Dat, wat haar' overgang tot de fekte der Giagas betrof, zy daartoe genoegzaam genoodzaakt was gewor> den door de flechte behandeling, welke haar door den voorigen Portugeefchen Onderkoning was aangedaan. 3. Dat de Koning van Portugal voorzeker eene zeer edelmoedige daad zou doen, zo hy haar eenige van haare Angoleefche provinciën terug gaf; maar, dat hy nog veel edelmoediger zou handelen zo hy haar alle haare bezittingen terug gaf. 4. Dat, met betrekking tot het artikel van aan den Koning van Portugal hulde te doen, of fchatting te betaaien, haar gemoed en hart niet laag genoeg waren om daarin toe te Hemmen; te meer, daar zy, dit geduurende haare tringin begeeven, die zy hem te volvaardiger verleende, doordien hy in ltsrat was om haar groote dientten te kunnen do^n door z-yue aanval en op de Portugeezen, in gevalle hunne onedelmoedige handeUvyze haar mogt noodzaaken om den ooriog te hernieuwen. A a a 2 xvin. boek. x. HOOFDST. i. A F O. Baar root- toedig 'nt. 'oord.  m HISTORIE v ta x XVIII. boek. x. HOOFDST 11. AF£ si. d. i6S7- Artikelen van vreede. haare verknochtheid aan de fekte der Giagas afgewezen hebbende, zich thans als eene Christen Koningin befchouwde als aan niemand eenige hulde of fcbattir.g verfchuldigd^e zyn dan. aan God Almagtig, die haar het 'leven en de heer&happy gegeven had'. Doch, dat, zo 'er met dit alles iets in haare landen gevonden wierd, dat zyne Portugeefche Majesteit kon behaagen, zy hem zulks zeer gaarne als een gefchenk wilde aanbieden, als wel overtuigd zynde van zyne edelmoedigheid en erkentlykheid; en, dat zy, met betrekking tot de overige artikelen , zo begeerig zynde om een' vasten en duurzaamen vreede met zyne Majesteit te fluiten, geene zwaarigheid zou maaken om die allen zonder eenige achterhouding te ondertekenen. De Raadsvergadering van Loanda, die gaarne gezien zou hebben, dat zy zich volftrekt af hangiyk van Portugal verklaard had, vond dit antwoord niet voldoende; doch Pater Antonio, die haare denkwyze grondig kende, en eene onafgebroken e briefwisfeling hield met den Onderkoning, had hem zo fterk verzekerd, dat zy hierin nooit zou bewilligen, dat hy befloot daarvan af te zien, enden vreede te fluiten op de volgende voorwaarden: i. Dat de rivier Lucala van nu af aan de grensfcheiding zal zyn van Metamba en Angola. i. Dat niemand van beide zyden voortaan eenige fchuilplaats zou geeven aan weggevluchte flaaven; maar hen terug zenden aan de eigenaars, zowel als de gevangenen van den laatstvoorgaanden oorlog. 3. Dat de Koningin geheel vry en ontheven zou blyven van alle hulde of fchatting hoegenaamd, mits dat zy zich onderwierp aan de andere artikelen, die 'er te vooren bepaald waren. Dit tractaat wierd door de Koningin en den Onderkoning ondertekend in de maand April 1657; waarna de wederzydfche krygsgevangenen aaaj de grenzen gebragt en aldaar uitgewisfeld wierden, en  WESTLYK iETHÏOPIEN. 'Angola. 3-3 en een affchrift van hetzelve wierd raar het Hef var Msfak&n gezond°n om door den Koning bekrachtigd te worden; die daarop aan den Onderkoning en den Raad een' brief afzond getekend den 24 November van hetzelfde jaar; by weiken hy volkomen goedkeurde en bekrachtigde alles, dat by dit tractaat bepaald was geworden, en waarby hy hen kennis gaf, clat hy insgelyks een' brief aan de Koningin had afgezonden; doch deeze brief is tot heden toe niet aan het licht gekomen, (p) Geduurende deeze onderhandelingen had de Koningin een verftandig middel uitgedacht om haare eer te redden met betrekking tot den Giaga Calanda. Eenige tyd vóór de bevestiging van het tracta t, had zy hem! heimelyk bericht gegeven van den eisch van den Onder-'. koning, daar by voegende, dat, fchoon zy niet twyfelde,; of de Onderkoning zou zyn woord houden en hem ver < giffenis fchenken, zy hem echter raadde zich niet buiten' haar gebied te begeeven, maar zich neder te zetten in de eene of andere provincie verre van de grenzen der Portugeezen; maar zy verbood hem, op ftraf van haare uiterfte ongenade, by zyn' aftogt eenige geweldige invallen in hunne landen te doen. Hy bedankte haare Majesteit, en fcheen in haaren raad te berusten; maar zo * haast hv zyne fchuilplaats bereikt had, begon hy zich daar! te verfterken, en zich veeleer in een' aanvallenden dan; verweerenden ftaat te ftellen, doordien hy een talryk leger op de been bragt , dat rondom zich niet dan moord en verwoesting verfpreidde. De Portugeezen bleeven niet in gebreke om zich over het verbreeken van haar woord te beklaagen; waarop zy ten antwoord gaf, dat zy welhaast zouden zien hoe getrouwlyk zy hetzelve dacht na te komen. Nadat zy van haare ziekte omtrend deezen tyd her- (ƒ) Cavazzi by Labat, L. 4, pag. 163 & feqq* A a a 3 XVIII. boek. x. HOOFDST. 1 f. 'A F D. Zingha hedehkt '-en midiel tot •"edding 'an haa'e eer ly ien Giaga blanda. De Gia;a ver'reektyne be* ofte.  374 HISTORIE vah XVIII. boek. X. HOOFDST. II. AFD. Zy U ■wreekt zicb aan hem. herfteld was, beval zy, dat haar geheel leger byëen zou komen op het groot plein voor de kerk van Santa Maria, daar zy zelve insgelyks vericheen in eene fraaije wapenrusting, haar volk de wapenoefeningen deed verrichten, en eene foort van fpiegelgevecht uitvoeren, waarby zy eene groote behendigheid toonden in het handelen der wapenen, en in het maaken van veelerhande krygsbeweegingen. Zy begaf zich eindlyk zelve in het fhydperk, en na eene korte doch moedgeevende aanfpraak, begon zy haare wapenen te handelen met zulk eene vaardigheid en kracht naarmaate van haare jaaren, dat Pater Antonio, die haar overal verzelde, niet nalaaten kon haare krachten en behendigheid te bewonderen en te roemen. Zohaast het fpiegelgevecht geëindigd was, begon zy den optogt aan het hoofd van haare troepen, na alvoorens gezorgd te hebben, dat alle wegen en bypaden wel bezet waren, om het ontvluchten van den Giaga te beletten. Op den 16 December, vroeg in den ochtendftond, deed zy zyne legerplaats van alle kanten omringen, en vervolgens den Koninglyken ftandaard planten. De Giaga wanhoopig door zich aan alle kanten door de troepen der verbitterde Koningin omlingeld te zien, zag geen ander middel om haare gramfchap te ontgaan dan de diepfte onderwerping, en de plegtigfte belofte van voortaan in alles haare bevelen te zullen gehoorzaamen. Maar, terwsl zyne afgezondenen voor hem by de Koningin vergiffenis zochten te verwerven, verwekten eenigen der voornaamlte legerhoofden, die zyn laag voorneemen vermoed hadden, een' algemeenen opftand in het leger, en vielen met zulk eene woede op het volk van de Koningin, dat zy zich reeds een' weg gebaand hadden door haare liniën, en het leger in groote wanorde gcbragt haddin. Deeze vtrraaderlyke aanval noodzaakte haar om teiftond aan haar volk bevel te getven  WESTLYK ETHIOPIEN. Angola. 37s geeven om de Giagas in de flank en in de achterhoede aan te tasten; hetwelk zy met zoveel dapperheid en met zulk een' goeden uitflag ten uitvoer bragten, dat zy eene yslyke fiacbting onder hen aanrechtten, in zoverre, dat byna niemand het ieven behield, dan die vaardig genoeg was om hen te ontvluchten; deeze zwommen de Lucala over, en vluchtten naar de Portugeefche bezetting te Embacca, op hoop, dat zy daar voor het minst een weinig beter onthaal zouden ontmoeten. Allen de overigen wierden, op vyftienhonderd mannen na, doodge-1 flagen. De Giaga zelf wierd onder de verflagenen ge^ vonden, en zyn afgehouwen hoofd aan de Koningin^ vertoond, die het naar Loanda aan den Onderkoning zond, tot een teken hoe trouw zy haar woord hield, en hoe zy de verbieekcrs van het aan haar gegeven woord wist te ftraffen. (  37ö HISTORIE van XVIII. boek. X. HOOFDST. ii. AFD Zy WOt'i echter daaraan afgehouden dooi de beflo tenheid van een1 Capucyn fche Leekenbroe.der. doopt, doch naderhand weder tot afgodery vervallen, wierd ziek en ftierf, éér de Pater hem weder met de kerk kon verzoenen; maar haare achting voor den overledenen was zo groot, dat zy aan Pater Benedicto, den eenigen Capucyn, diet behalven een Leekenbroeder, toen in het klooster was, verzocht hem eene Christelyke begravenis te verleenen; doch deeze weigerde daaraan te voldoen. Deeze weigering trof haar zo gevoelig, dat zy terftond verlof gaf om het lyk te begraaven naar de manier der Giagas; waarop 'er welhaast eene plaats toebereid wierd, en een zeker getal menschlyke flachtoffers, naar evenredigheid van des overledens rang, bettemd om hem naar de andere waereld te verzeilen, met het lyk naar een nabygelegen bosch vervoerd wierd. Hetgeen nog zeldzaamer" was; de Koningin aan het hoofd van haar geheel hofgezin, verzelde de lykftaatfie, en derzelver godlooze plegtigheden, fchoon, gelyk zy naderhand verklaarde, niet zonder groote wroegingen van haar gemoed. Zy had reeds deeze ongelukkige flachtoffers, die den overledenen flonden te geleiden, aangemoedigd en opgewekt; en zou hen waarfchynlyk met haare eigene hand naar de andere waereld gezonden hebben, zoniet een onverwacht toeval deeze gruwlyke. plegtigheid gefluit had. I Dit was de aankomst van Broeder Ignatio, den voorgemelden Lekenbroeder, die, na te vergeefs Pater Benedicto te hebben willen overreeden om aan de begeerte .van de Koningin te voldoen om erger gevolgen voor te komen, uit godsdienfligen yver het kruisbeeld van het altaar had genomen, en daarmede naar da begraafplaats kwam geloopcn, onder het geduurig uitroepen langs den "geheelen weg: „ Een ieder, die voor de zaak van den waaren God is, volge de afbeelding van zyn' gekruisten zoon!" De geheimfchryver van de Koningin, en nog een flaatsdienaar, die vanzins waren om naar het klooster te  WESTLYK ETHIOPIËR Angola. 377 te gaan om met Pater Bewdicto te raadpleegen ter verhoeding van dien verfoeilyken menfchenmoord, kwamen hem te gemoet, en vroegen hem, waarheen hy met het heilig Kruisbeeld ging; doch konden geen ander antwoord van hem k^gen; waarop zy terügkeerende hem aan beide zyden verzelden, By hunne aankomst by de begraafplaats zagen zy eene groote menigte van volk, die byëengekomen was om de lykplegtigheid te zien, aan welke zy toeriepen Fugam mena, dat is: „ Knielt neder!" Op het hooren van deeze woorden viel een ieder, als door den donder getroffen op de knieën; terwyl de leekenbroeder rechtdoor ging tot aan de lyfwacht van de Koningin, die den kring floot, en hem belette om verder voort te gaan. Deeze tegenkanting belette hem echter niet dezelfde woorden met luide ftem te herhaalen , totdat di Koningin , die onder een verhemelte ftond, dezelven hoorde, en zyne ftem kennende toetrad, en voor het kruisbeeld nederknielde , zonder één woord te fpreeken, maar onder het ftorten van een' vloed van traanen. De vroome Broeder bediende zich van haar ftilzwygen en verlegenheid om haar ernftig te beftraffen over haare godloosheid, en om haar ten zelfden tyd te doen zweeren voor de voeten van het kruisbeeld, dat zy nooit weder zou toelaaten, dat dergelyke afgodifche plegtigheden in haar Ryk zouden gepleegd worden, door wie, of by welke gelegenheid zulks ook zyn mogt. Dit bezwoor zy niet. alleen op de plegtigfte wys, maar bevalh ook, dat men de ongelukkige flachtoffers terftond in? vryheid zou ftellen, en dat de graftombe met al derzel-V ver toebehooren zou vernietigd worden. Daarna volede,* zy met het kruisbeeld in de hand hem naar de klooster g; kerk, onder geleide van eene ontelbaare menigte, die haare blydfchap door luide toejuichingen te kennen gaf.In.de kerk gekomen knielde zv andermaal voor het kruisbeeld neder, bad om vergiffenis voor haare overHEDEND.HIST.XV.D.1I.ST. Bbb tree- XVIII. BOEK. X. HOOFDST. II. AFD. Zy ver» ied de fgodi■he pleg. 'gheaen er Giais.  XVIII boek. x HOOFDST. ii. AFD A. D. 1658. Zy zetii een gezantfchapaan den Paus. ?7s HISTORIE van treeding, en herhaalde haare belofte van die ontmenschte plegtigheden voortaan te zullen beletten; hetwelk zy van toen af ook getrouwlyk nakwam, (r ) Nu ontbrak 'er niets meer aan de voortplanting van het Christengeloof dan een nieuwe onderftand van Zendelingen uit Europa; en om dien te erlangen oordeelde ^zy geen krachtiger middel te kunnen in het werk ftellen dan het zenden van een plegtig gezantfchap naar Rome, om den Paus uit haaren naam hulde te doen, en hem bericht te geeven van het wenschlyk vooruitzicht, dat zich thans voordeed om den Christel'yken godsdienst in alle haare landen te vestigen. De man, dien zy tot deeze gewigrige bediening verkoos, was haar eerfte Staatsgeheimfchryver, van wien wy kort te vooren gewag gemaakt hebben, en met hem Pater Antonio, die, dewyl hy zich nu byna anderhalf jaar in dat land had opgehouden, aan zyne Heiligheid een omftandig bericht kon geeven van den toeftand der Christelyke kerk in deeze landen, en wat het best middel zou zyn om het waar geloof onder deeze woeste volken voort te planten en te vestigen. Deeze twee verdiensté ke mannen namen dien last met blydfchap aan; en Pater Antonio beloofde aan de Koningin, dat, zohaast hy dien gelukkiglyk ten uitvoer zou gebragt hebben, hy terug zou keeren om by haar zyne dagen te eindigen. Met dit oogmerk vertrokken zy naar Masfangano, daar zy vernamen, dat Paus Akxander de Zevende de opperften van deeze Zending had doen verzoeken, dat zy Pater Seraphino de Cortona, voor wien hy eene byzondere achting had, zouden benoemen om in de plaats van Pater Antonio dit gezantfchap te bekleeden; toen nu Pater Antsnio, ingevolge van dit verzoek, zynen last aan hem had overgedragen, vertrok Pater Seraphino met den CO Cavazzi ubi fupr. pag. 171 & feqq.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 37c, den Staatsgeheimfchryver naar Loanda, om vandaar naar Europa onder zeil te gaan. Deeze reis wierd hen echter belet door den Onderkoning, die van zyn Hof bevel ontfangen had, om geene onderdaanen van eenige JSchio pncne Mogendheden het fcheepgaan te Loanda te vergunnen zonder uitdruklyk verlof van zyne Portugeefche Majesteit. Waarop Pater Seraphino, na den Afgezant van de Koningin bewogen te hebben om haaren brief aa den Paus, benevens zyne overige bevelen aan hem onr te draagen, en naar Metamba terug te keeren, ve de eerfte gelegenheid naar Rome op reis ging, termet de Afgezant de terugreis naar Metamba aannam, wyl zelfden tyd wierd met"hem Pater Giovanni Antonio renzzi de Montecuculo naar het Hof van de Koningin Londen om de plaats te bekleeden van haaren gunfte gezo Pater Antonio de Gaëta, en haare Majesteit te verling,en, dat deeze verwisfeling gefchiedde voor het wel toon van haar en haare onderdaanen. CO Pater Antonio zyn aangefteld tot Prefect, of, Opperfte, van de Mewierdicne Zending, en zou zyn verblyf houden te Mastambio,- werwaarts hy vertrok in het regenfaizoen, en Jangane zo flechte lichaamsgefteldheid, dat die hem byna m eent leven, en de nakomelingfchap van zyne merkvan hee aantekeningen zou beroofd hebben, waardig vriendelyk onthaal van de Koningin, en de w !?r\Tp'udle Zlch vert0°nde op het gelaat der inwoon ; Diydicnae hem te gemoet kwamen op zynen weg naar' aers, cn«»0, zouden hem de vermoeijingen en gevaaren' masjang reis hebben kunnen doen vergeeten, zo hy niet, van zynee oude kwaal zo dikwyls was overvallen gewordoor zyn eiriyk ontftaan uit de vermoeijingen van zyn den , gea gedeeltlyk uit de overmaatige hitte van het Ktgeftel, hetwelk de Koningin noodzaakte, fchoon (O Cavazzi, pag. 178 & feqq. Bbb ï 1 XVIII. BOEK. X. HOOFDST. II. AFD. Pater Cavazzi word naar. de Koningin rezonten- Hy word ;eer riendlyk hor haar en keerde terug naar (.y) Idem, ibid. pag. 244.  WESTLYK ^THIOPIEN. Angola. 385 raar haar paleis, onder de toejuichingen en gelukwen* fchingen van haare onderdaanen. Zy gaf by deeze gelegenheid een plegtig feest aan den Portugeefchen gezant, en aan alle haare hovelingen, in de twee groote zaaien, die zy onlangs had doen bouwen; terwyl zy zelve die dag wilde eeten en gediend worden op de Europeaanfcbe wys, gezeten in een' prachtigen armftoel met een hooge tafel voor haar, gedekc met allerfynst linnen,, en met fchotels, borden, lepels, en vorken van verguld zilver. Zy deed verfcheiden gefchenken aan haare. hovelingen, fchonk aan veele flaaven de vryheid, en verfcheen tegen den avond aan het hoofd van haare hofjuffers, alle gekleed en gewapend als Amazoonen; waarop zy een fpiegelgevecht aanvingen, in hetwelk de Koningin, fchoon nu meer dan tagtig jaaren oud, nog groote kracht en vaardigheid toonde. («) Haar leven duurde echter niet zolang als deeze fchoone tekenen wel fcheenen te belooven; fchoon zy het genoegen had van datgeen volvoerd te zien, hetwelk haar meest ter harte ging, en dat 'er nu niets meer overbleef dan zorg te draagen voor het nakomen van haare bevelen ter voortplanting van den Christelyken godsdienst, en ter verdelging van de godlooze afgodery van de Giagas en hunne SingUllos. Een van deeze gewaande bezweerders op het doen van zyne gruwlyke plegtigheden betrapt zynde, gaf zy bevel, dat hy levendig verbrand zou worden. Toen de goede Pater voor hem vergiffenis verzocht, op hoop van hem te zullen bekeeren, flond zy hem gereedlyk zyn verzoek toe, maar zy voegde daar tevens by, dat zyne liefderyke mededogenheid en poogingen te vergeefs zouden zyn; want dat zy den aart van deeze booswichten al te wel kende, om niet verzekerd te zyn, dat niets dan de ftrengfte ftraffen (*0 Wem. ibirJ. pag. 247 & feoq. Hedend. Hist.XV.D.II.St. ' Ccc XVIII, boek. x. HOOFDST. II. AFD. Zy geeft ren pleg. 'tg feest.  385 HISTORIE van XVIII. BOEK. X. HOOFDST. li. AFD. Haare bevelen nopens haare begraa* ving. ftraffen hen van hunne godloosheid kon affchrikken. De uitkomst bewaarheidde haar gezegde; hy bediende zich van alle drangreden, die zyn yver hem kon ingeeven, zonder eenig goed gevolg; en niet lang daarna verkoozen vier of vyf van zyne medemakkers, die insgelyks betrapt wierden, liever in de vlammen te fneuvelen, dan vergiffenis te erlangen ten koste van hunne afgodery; zodat de oude Capucyn, in weerwil van zyne menschlievende geaartheid, genoodzaakt was deeze geftrenge ftraffen niet alleen te dulden, maar zelfs daarin toe te ftemmen. Terwyl de Koningin zich bezig hield met het bevorderen der bekeering van haare onderdaanen in haare nieuwe hoofdftad, kreeg de oude Capucyn van haar verlof om dit godvruchtig werk ook in haare overige bezittingen uit te voeren; doch eer hy veele van dezelve doorreisd had, kreeg hy bode op bode van haar, om zo fpoedig mooglyk naar het Hof terug te keeren; zodat hy genoodzaakt was om van zyne veel beloovende hoop op een' ryken oogst van bekeerlingen af te zien, om haar in haare laatfte uuren by te ftaan. Hy was van Santa Maria de Metamha vertrokken op den 2 September, en fpoedde zich zo fchielyk terug, dat hy op den 14 October daar weder terug kwam, en haar ziek vond aan eene ontfteeking in de keel, die zo hevig was, dat zy naauwlyks fpreeken kon. Zyne tegenwoordigheid herftelde haare levenskrachten in zo verre, dat zy, na zyne groet, vermogen genoeg had om zichzelve geftrenglyk te berispen over haare verwaandheid van zich ingebeeld te hebben, dat zy eene Godin was. daar zy thans duidlyk bemerkte, dat zy niet dan ftof en asch was. Zy verzocht hem zeer ernftiglyk, dat hy haar in haaren laatften nood niet zou verlaaten, maar haar zyne liefderyke dienften zou blyven betoonen zo lang zy nog leefde, en na haar overlyden zorg draagen, dat haar lyk be-  WESTLYK jETHIOPIEN. Angola. 387 begraven wierd in het monnikskleed, dat de oude Opperfte haar gelaten had, en dat by de begravenis geenerhande afgodifche plegtigheden der Giagas zouden toegelaten worden. Dit zelfde beval zy aan haaren eerden ftaatsdienaar, of, Teudela, die geduurende de tusfchenregeering het opperbeftuur in handen moest hebben, en aan de overige leden van haare ftaatsregeering, daarby voegende, dat zy het beftuur van haare begravenis geheel en alleen aan Pater Cavazzi opdroeg; en dat het haar laatste verzoek en wil was, dat zy, met betrekking tot dezelve, zich geheel naar zyne bevelen zouden fchikken. Daarenboven beval zy hen de voortplanting van den Christelyken godsdienst, het befchermen en aanmoedigen der Zendelingen, en het uitvoeren van allen haare bevelen tegen de godlooze afgodery der Giagas. Door het overflaan der ontfteeking tot de borst en de long, en het aanwenden van verkeerde geneesmiddelen , voelde zy welhaast haar einde naderen, waarop zy' voor den gemelden Pater haare biecht fprak, die na de mis gelezen te hebben haar de laatfte kerkgerechten toediende, welken zy met groote godvrucht ontfing, het volkomen gebruik van haar verftand behoudende tot in den ochtendftond van den 17 December, toen zy overleed in den ouderdom van twee - en • tagtig jaaren. Geduurende deeze haare laatfte ziekte hadden haare ftaatsdienaars het krygsvolk geftadig in de wapenen gehouden, om alle oproerigheden of muiteryën voor te komen, en wel voornaamlyk , om het wegloopen der flaaven, dat by dergelyke voorvallen zeer algemeen was, te verhoeden. (H) Zohaast de Koningin geftorven was, deeden (H) Dit vluchten van de flaaven was een gevolg van de onmenschlyke gewoonte van menfchenöffers te fiachten by het overlyden van een' Koning of Koningin. Op zuike tyden vluchtten de elendige flaaven, uit vrees van onder dit getal te zullen begrepen C c c 2 wor- XVIII. boek, x. HOOFDST. [I. AFD. Haar ruchtig iverly~ ien.  XV1I1. boek. X. HOOFDST. I ï. AFD, Zy wora opgevolgddoor haare zuster Barbara. De over ïedene Koningif word tet toon ge • legd. 388 HISTORIE van deeden zy de Hof wacht verdubbelen, en de poorten fluiten> op dat niemand uit of in zou gaan eer de Staatsraad eene verkiezing zou gedaan hebben. Dit duurde echter niet lang, want in den ochtend van den 19 December riepen zy het volk byëen op het groot plein voor het paleis, en verklaarden daar plegtiglyk, dat zy Donna Barbara, de zuster van de overledene Koningin, tot de opvolging verkozen hadden. Hierop wierd Donna- Barbara, die daar tegenwoordig was, op eene zekere hoogte boven de Ryksgrooten opgeheven , om door al het volk gezien te kunnen worden; en de Koninglyke boog en pyl als een teken van haare verheffing aan haar ter hand gefield met de gewoonlyke plegtigheden; doch de liefde van het volk voor de over. Ïedene Koningin Zingha was zo groot, dat, in de plaats van vreugdegejuich niet dan jammerklagten gehoord wierden. ( b ) • Onder- het uitvoeren van deeze plegtigheid op het voorplein begaf Pater Cavazzi zich naar het paleis, om |de overledene het monnikskleed te doen aantrekken, 'waarin zy ernftiglyk begeerd had begraven te worden; maar, tot zyne groote verwondering' vond hy haar reeds ten toon gelegd in de groote zaal, bekleed met alle haare vorftelyke kostbaarheden, die rondom van de kostbaarfle juweelen glinfterden. Men vergunde hem echter haare juffers te beveelen, dat zy haar het monnikskleed zouden aantrekken, en haar een kruisbeeld en paternoster in de handen geeven. Hy had gehoopt, dat men haar dus eenige dagen ten toon gelegd zou hebben; maar, dat hem (£) Cavazzi by Labat, pag- 294 & feqq. worden, naar een ander land, of naar eenige ontoeganglyke bosfchen of gebergten , daar hen doorgaans nog een elendiger lot te beurt viel, naardien zy daar, of door honger omkwamen, of door de wilde beesten verfcheurd wierder*.  WESTLYK iETHiOPIEN. Angola. 3,89 hem nog meer verwonderde, was, dat zy nog dienzelfden avond naar de kerk gevoerd wierd om begraven te worden, onder voorwendfel, dat haare lykplegtigheden de vreugdebedryven over de verkiezing der nieuwe Koningin beletteden. Zy wierd derwaarts gebragt op het dekfel van eene prachtige doodkist, waarin haar lyk ftond gelegd te worden. Haare beenen en dyën wierden rechtuit geftrekt, en het bovenlyf geplaatst in eene zittende geftalte, met den rug rustende tegen de borst van een der Hofjonkers, die eenige uuren lang onbeweeglyk in dien ftand bleef. De optogt naar de kerk was prachtig, en overeen, komftig met haare waardigheid, doch naar de Roomfche wys met kruifen, vaanen, en waskaarfen. Pater Cavazzi ging voor het lyk, dat op eene baar gedragen wierd door twaalf van de edelfte perlbonen, behoorende tot de broederfchap van den roozenkrans, die onlangs in de hoofdftad was opgerecht. Honderd foldaaten omringden het lyk, doch ongewapend, maar met hun krygsmuziek, hetwelk het grootst wangeluid uitmaakte dat men ooit kan uitdenken, en deeze wierden gevolgd door de geheele legermagt met omgekeerd geweer. De ftraaten waren zo opgevuld met volk, dat de lykftoet naauwhks kon doortrekken (c) Toen het Jyk tot aan de kerkdeur genaderd was, daar de Opperftedehouder gereed ftond om het af te wachten, en het aan de Hofjuffers over te leveren om het in de kist te leggen, ontftond 'er eene zeer vreemde opfchudding onder deeze vrouwen, want in de plaats van zich te beyveren om haare overledene meestres deeze laatfte eer aan te doen, nam het oud vooroordeel, van levend met haar te zullen begraven worden, by haar zo fterk de overhand, dat zy alle vol van vrees de vlucht namen, CO Idem, ibid. rpag. 296. C cc 3 XVIII. BOEK. X. HOOFDST. II. AFD.  XVIII. BOEK. X. HOOFDST. 11. AFD. 390 HISTORIE vam namen, in weerwil van alle de verzekeringen van den Priester en den Stedehouder. Ook was alle hunne wel» fpreekendheid en gezag niet in ftaat om haar in het graf te doen afklimmen, weshalven de twee leekenbroeders Ignatio en Gabrïél last kreegen om de kist in den grafkelder te brengen, en die neder te zetten op het grafaltaar, dat voor dezelve was opgerecht. Zohaast deeze twee daaruit kwamen, namen allen de hofjonkers, amptenaars, en hovelingen, die de lykftaatfie verzeld hadden, met allen mooglyken fpoed de vlucht uit de kerk, doordien nu dezelfde dolheid, die te vooren de vrouwen bevangen had, ook het brein der mannen beroerde; zodat 'er niemand overbleef om het graf met aarde te vullen dan de twee paters en de twee leekenbroeders. Zohaast dit gedaan was kwamen zy allen weder in de kerk, en bragten daar den nacht door met bitter jammeren en weeklaagen over het verlies van hunne geliefde Koningin, (d) Den volgenden ochtend wierd de gantfche krygsmagt op nieuw byëen geroepen, en de nieuwe Koningin woonde de plegti^e lykmis by; waarna de krygsbevelhebbers aan den ouden Pater zeiden, dat het niet ongevoeglyk zou zyn, dat men eene tomba vierde (I) ter eere van eene zo groote en zo geliefde Koningin; dat het krygsvolk dit volftrekt begeerde, en dat het gevaarlyk zou zyn hetzelve te verbitteren door het te weigeren. De Labat, ibid. & feqq. CO Dit is de naam, dien zy geeven aan de lykdienften, die zy, volgens hunne oude heidenfche afgodery, vieren ter eere van hunne Vorften en Ryksgrooten; by welken zy, gelyk hiervoor gemeld is, gewoon waren een groot getal menschlyke, en andere flachtoffers op te offeren, op welken zy de bloedverwanten van den overledenen onthaalden. Doch deeze waren, zowel als hunne onkuifche danfen, volftrekt verboden geworden door de overledene Koningin, en dus by deeze gelegenheid geheel uitgefloten.  WESTLYK iETHIOPIEN. Angola. 39* De pater ziende, dat zy volftrekt daarop gefield waren, gaf zyne toeftemming onder beding, dat zulks gefchieden zou zender menfchenbloed te ftorten, en zonder de onzedige danfen, die anders het geliefdst gedeelte van deeze plegtigheid uitmaakten, welke bepaaling zy aannamen; waarop de foldaaten hunne krygsoefeningen met groote naauwkeurigheid verrichtten. Nog veele andere buitengewoone eerbewyzingen wierden door de onderdaanen aan de nagedachtenis van deeze groote Koningin gedaan. Ook betoonde het volk, uit eerbied voor haare nagedachtenis , hooge achting en genegenheid voor haare zuster Barbara, welke tot driemaal toe ingehuldigd wierd met groote pracht, en onder, luide toejuichingen. Zy was inderdaad eene yverige voorftandfter van het Christengeloof, en begaafd met veele beminnenswaardige hoedanigheden, fchoon zy den krygszuchtigen aart, en onverfchrokkene dapperheid van haare zuster niet bezat; zy was in het afgaan van haar leven, byna blind, en door verzwakking van verftand genoegzaam buiten ftaat om naauwkeurig acht te geeven op kerk- en ftaatszaaken; hierby kwam nog, dat zy gehuwd was aan een' trotfehen en kwaadaartigen echtgenoot, die, zelfs by het leven van de overledene Koningin, zich had durven verfhouten, haar, niet alleen met minachting, maar zelfs met onmenschlyke wreedheid te behandelen, fchoon hy zyn geluk en grootheid geheel en alleen aan de Koningin Zingha te danken had; doch nu begon hy naar het alleenbeftuur van alle rykszaaken te ftaan, en haar door allerhande geweldige en ongeoorlofde middelen van de Koninglyke magt en waardigheid te berooven; en daarna bediende hy zich van al zyn gezag om den Christelyken godsdienst uit het Ryk te verbannen, tegen welken hy fteeds een' onverzoenbaaren fchoon bedekten haat had gehad; in welke beide onderneemingen hy maar al te wel flaagde, gelyk in het vervolg zal blyken. Deeze XVIII. boek. x. HOOFDST. II. AFD. Groots eerbewyzingenjan de ner le deie Koninr'tn en tan haa^e zuster Sarbara.  xvm. boek. x. HOOFDST. li. AFD. Afkomst van MonaZ;ngha,de echtgenootvan de Koningin Barbara. Zyn Jlout huivlyksvozoek, 39* HISTORIE van Deeze ondankbaare booswicht was niets meer dan de zoon van een' flaaf. De voorige Koningin had zoveel genegenheid voor hem opgevat, dat zy hem vereerd had met haaren eigen' naam Mona. Zingha, en hem trapswyze verheven tot de waardigheid van haaren Opperbevelhebber. Hy had zich verwyderd van het Hof uit misnoegdheid over haare zucht om den Christelyken godsdienst in het Ryk voort te planten en te vestigen; doch, hoorende, dat het huwlyk van Bon Juan met de Prinfes Barbara vernietigd was, om rede dat hy twee vrouwen had, vroeg Hy haar voor zichzelven op eene zo trotfche wys, dat men rede heeft om te vermoeden, dat de vrees voor een' oproer, dat hy zou kunnen verwekken, de eenige rede geweest is, die haar heeft kunnen beweegen om haare toeftemming tot dit huwlyk te geeven. Zyne fnoode behandeling van de Prinfes Barbara, nadat hy met haar gehuwd was, had haar genoodzaakt haare toevlucht te neemen tot het paleis van de Koningin, daar hy de ftoutheid had haar met geweld uit te haaien. De vertoornde Koningin wilde hem wegens deeze fchenddaad doen in ftukken houwen, doch Pater Antonio verkreeg, fchoon niet zonder moeite, vergiffenis voor hem, en de herftelling in zyn voorig ampt, op hoop van hem tot het Christengeloof te zullen bekeeren, hoewel hy niet in ftaat was om hem eenige Christelyke gevoelens in te boezemen. Hy bedacht in tegendeel eene allerverfoeijelykfte befchuldiging tegen hem, met oogmerk om hem en met hem zynen godsdienst uit te rooijen. Hy ftrooide uit, dat de voorige Koningin vergeven was geworden door eenige Europeaanfche lekkernyën, welke Broeder Ignatio haar in haare laatfte ziekte had toegediend, en gaf de fchuld van de blindheid en lamheid van zyne gemaalia aan zekere bezweering of betovering, welke de geestlyken tegen haar hadden in het werk gefteld, Hy had selfs zyne gemaalin overreed, of liever gedwongen, dat  WESTLYK J5THI0PIEN. Angola. 393 zy zou toeftaan, dat eenige Singhillos zouden ontboden worden, en haar genoodzaakt zich aan derzelver to* verkunften te onderwerpen om haare kwaal weg te neemen. Pater Cavazzi, in plaats van door deeze valfche befchuldigingen bevreesd gemaakt te worden, begaf zich ftoutmoediglyk naar het paleis, en berispte haare Majesteit opentlyk over het toelaaten van deeze bedriegers. Hy overtuigde haar, met niet minder yver dan kracht van reden, van de dwaasheid, en misdaadigheid van zich over te geeven aan dergelyke godlooze bygeloovigheden; met bedreiging, dat hy haar grondgebied zou verlaaten, en aljen de kruisbeelden, en kerkbeboeften medeneemen, waarvan zy eenige hulp kon verwachten, en haar, benevens haare onderdaanen overlaaten aan het nog elendiger lot, dat haar en haare onderdaanen te wachten ftond uit hoofde van haarev afvalligheid. Op deeze geftrenge bedreiging verfchoonde de verfchrikte Koningin, die toen de onttoveringstekenen aan haar lichaam had, zich met deeze woorden: dat zy eene vrouw, en gevolglyk een zwak fchepzel was; gezeten op een' wankelenden throon, byna beroofd van haar gezicht, afgemat door ouderdom en ziekten, en overheerscht door een' man, die al zyn geluk aan haar te danken had; alle welke omftandigheden wel overwogen zynde, zo zy hoopte, voldoende zouden zyn om haare fchuld te verminderen. Dat, wat aanging de tovermiddelen, welken men haar met geweld had aangedaan, zy die uit den grond van haar hart verfoeide; en om hem daarvan te overtuigen verzekerde zy hem, dat zy die nog denzelfden dag zou doen wegwerpen, of aan hem overgeeven om daarmede naar zyn goedvinden te handelen, (e) Om CO Cavazzi, ut fupra, pag. 318 & feqq. Hedend. Hist. XV. D. II. St. D d d XVIII. boek. x. HOOFDST. II. AFD. De Ka. ningin ■word beftrafpover haare klein, moedigheid.  Z9\ HISTORIE van XVITI. boek. x. HOOFDST. II. AFD. Haar echtgenoot wora toornig ever het afdoen van de tover, middelen, Zyn aanjlag tegen de Geestly ken en Om aan deeze belofte te voldoen zond zy dezelven naar bet klooster met haar' eigen' geheimichryver; welke daad haaren echtgenoot, en allen die van de fecte der Giagas waren, zodanig verbitterde, dat zy beflooten veeleer de Paters Capucynen en allen de Europ;danen te vermoorden, en met hen de Koningin zelve, liever dan rte dulden, dat zy zulk eene heerfchappy over hen zouden voeren. Hy ging echter niet over tot dit opentlyk geweld, maar vernoegde zich met hen het gebruik van hunne kerken, het verfcbynen aan het Hof, en het doen van eenigerhande kerkdienften te verbieden. Mona Zingha was omtrent dien tyd zo magtig geworden, en had door zyne milde gefchenken zoveel Christen - Amptenaars weeten te winnen zo van het Itaats- als van het krygswezen, dat hy geene zwaarigheid maakte aan den Raad voor te Rellen, de nieuwe Stad Santa Maria de Metamba, door de overledene Koningin gebouwd, af te breeken, en, volgens de voorouderlyke gewoonte, eene andere Rad op eene andere plaats te bouwen; doch hy had het ongenoegen van te moeten zien , dat zyn voorflag van de hand gewezen wierd door de braave raadsheeren, die ligtelyk begreepen, dat zyn oogmerk was om door deeze list alle de Christenkerken te verdelgen, en de afgodery der Giagas weder in te voeren. Hy wierd zo vertoornd door deeze weigering, dat hy terftond naar zyne eigen goederen vertrok, onder voorwendfel, dat hy zich nooit meer met eenige ftaatszaaken zou bemoeijen, maar inderdaad om middelen te beraamen om het geheel beftuur derzei ve aan zich te brengen door zyne gemaalin van het leven te berooven, en zichzelven op den throon te plaatfen. Hy zond ten dien einde een bode aan haar met verzoek, dat zy by hem zou komen, dewyl hy haar over eene gewigtige zaak moest fpreeken; zy gaf kennis van deeze boodfchap aan den Raad, en aan den ouden  WESTLYK iETHIOPIEN. Angola. 395 ouden Pater, die haar raadde, dat zy dit verzoek zou van de hand wyzen onder voorwendfel van ongefteldheid, of ongezondheid van het jaargety. Ook floeg de Pater voor, dat de Koningin, om te toonen hoe weinig zy bevreesd was voor de hst of voor de magt van den ou den Veldheer, den volgenden dag, verzeld door eene fterke lyfwacht, naar de kerk zou gaan, om den godsdienst by te woonen. Deeze raad had het gehoopt gevolg; Mona Zingha, allen zyne maatregelen verydeld ziende, verzocht naar eene nabuurige provincie te moo gen vertrekken onder voorwendfel van herftelling van gezondheid; doch dit mislukte hem insgelyks; dewyl de Raad, na dit verzoek wel overwogen te hebben, hem deed aanzeggen, dat hy geen' voet buiten Metamba zou moogen zetten, (ƒ) Zy beging echter niet lang naderhand een' grooten misflag, door hem aan het hoofd van een leger af te zenden om zeker oproer te dempen, dat op de grenzen van het Ryk ontftaan was. Vandaar als overwinnaar terug gekeerd, overladen met buit, en met eene groote menigte gevangenen, dacht hy magtig genoeg te zyn om de oude gewoonten der Giagas te hernieuwen, en een menfchenoffer aan de nagedachtenis van de overledene Koningin op te offeren. De goede Pater kreeg welhaast bericht van dit voorneemen , en fpoedde zich om de Koningin en den Raad kennis te geeven van de toebereidfelen die hy maakte tot het vieren van deeze godlooze plegtigheid. Hy Relde de gruwlykheid van het dulden van deeze onmenschlyke plegtigheden in zulke krachtige en treffende bewoordingen voor, dat de geheele vergadering in traanen uitborst, en terftond een' bode afzond om nader onderzoek te doen. De Veldheer begreep welhaast het oogmerk van deeze bezending; en be- (O Cavazzi ut fupra, pag. 332. & fèqq. D dd 2 XVIII. boek. x. HOOFDST. ij. AFD. tegen de Koningin verydeld door Pater Cavazzi. Hy word afgezonden om zen oproer te beteugelen.  39* HISTORIE van .XVIII. boek. x. HOOFDST. II. AFD, I ( i < i \ 1 < ] 2 l X \ bevreesd voor de gramfchap van de Koningin en haaren Raad, en tevens voor de geftrenge wetten van de overledene Koningin, die nog in volle kracht waren, zond hy terftond een' anderen af om den Raad te melden, dat hy deeze flaaven met geen ander oogmerk had medegebragt dan om die aan de Portugeezen te zenden, aan welken het Ryk nog een groot getal fchuldig was. Hv voegde by dit voorwendfel eene groote menigte plegtige betuigingen , welk alles hem echter weinig gebaat zou hebben, zo hy niet een goed aantal aanzienlyke gefchenken daarby gezonden had, en byzonderlyk van Europifchen ivyn, om zyne verfchooning kracht by te zetten, en de omkoopbaare Raaden den mond te floppen; welk oogmerk hy ook zo wel bereikte, dat 'er geen woord meer van zyn godloos voorneemen gerept wierd. (g) Hy vergat ook niet eenigen wyn aan den Pater te senden, doch met een veel fnooder oogmerk. Om alle /ermoeden voor te komen zond hy hem flechts weinig )m by de communie te gebruiken; daarby voegende, lat, zo die van zyn' fmaak was, hy hem meer daarvan :ou zenden. De Pater, geene achterdocht hebbende, vas onvoorzichtig genoeg om twee glazen daarvan te hinken; en in minder dan een uur voelde hy zich overvallen door hevige krimpingen in de ingewanden, en neer andere tekenen van vergiftigd te zyn. Op ftaanden roet wierd hem een fterk tegengif ingegeven, hetwelk lem een groot gedeelte van het vergif deed kwyt raaken; loch hy bleef nog verfcheiden dagen in een' zo gevaaryken toeftand, dat men niet dacht, dat hy het leven ou behouden. Hy herftelde echter langzaamerhand, doch et vergif had zyne krachten en zyn verftand zodanig erzwakt,. dat hy niet meer in ftaat was om zyn' dienst raar te neemen, waardoor hy zich genoodzaakt zag om- v tot (£) Cavazzi, ibid. pag. 336 & feqq. .  WESTLYK .ET Hl O PI EN. Angola. 59? tot zyn groot leedweezen zyne geliefde zending te verhaten , en naar Loanda te keeren; den ouden Gabrièl, een' leekenbroeder, alleen achterlaatende om zorg voor het klooster te draagen; want allen de andere zendelingen waren overleden; maar by zyne aankomst te Loanda zond hy Pater Bemardo de Cajliliano naar Metamla, en toen deeze kort daarna overleed, wierd hy opgevolgd door Pater jfuan Baplista Salifano. Toen nu de. ongefteldheid der Koningin intusfchen dagelyks toenam, gaf haar echtgenoot den Pater niet alleen verlof om haar te moogen bezoeken, maar zelfs om, gelyk te vooren, de gewoone dienden in de kerk te moogen verrichten, en woonde die nu en dan zelf by; want naardien hy naar de opvolging ftond was het geheel zyne zaak niet zyn' afkeer tegen het Christendom te laaten blyken, dewyl dit misfchien zyne verheffing zou kunnen beletten, en te meer, naardien hy oordeelde, dat haar dood niet meer verre af was. Hy bedroog zich niet in deeze meening, want de Koningin ftierf kort daarna geheel afgemat door ouderdom, ziekte en verdriet, na eene korte regeering, of liever elendige flaaverny, van omtrent twee jaaren en een half, na aan Pater Sa. lifano de levendigfte blyken gegeven te hebben van oprecht^ berouw wegens haar' voorigen afval. Zy wierd, volgens' haare begeerte, even als haare zuster in een monniks-^ kleed, en met behoorlyke ftaatfie in de kerk van St. Anna bygezet. Haar echtgenoot draalde niet om zyne verkiezing te verzekeren, en ten dien einde had hy zyne maatregelen zowel genomen, dat hy den throon beklom zonder eenige moeite of tegenkanting. ( Nog naauwlyks was de piegtigheid der inhuldiging vol-1 trokken of hy ligtte opentlyk het masker af, en begon6 blyken te geeven van zyn' haat en afkeer tegen hetJ' Christendom, en van zyne verknochtheid aan de godloozee. plegtigheden der Giagas. Om hiervan eene klaare blyk r D d d 3 te XVIII. BOEK. X. HOOFDST. 11. AFD. De ongefteldheidier Koninginleemt 'oe. A. D. 1666. Dood en egraveis van 'e Koningin. Zy word pgeolgd'oor aar en chtgeoot Moa-Zingha.  xvm. boek. X. HOOFDST. ld. AFD Hv her, Jlelt de a 'goder\ der Gia" gas. 39S HISTORIE vam te geeven, deed hy vyf jonge juffers van den eerften rang levendig by zyne vrouw begraaven. Hy durfde zich niet verftouten om grooter getal te neemen, fchoon haar rang anders voor het minst zeventig zou gevorderd hebben, volgens de vervloekte gewoonten van die verfoeilyke fecte. Maar zyne bloeddorftigheid kende welhaast geene paaien meer; hy deed drie - en - veertig van de aanzienlykfte lieden van het Ryk om het leven brengen , enkel om hunnen yver voor het Christengeloof, en omdat zy om deeze rede grootlyks in gunst waren geweest by de Koningin Anna. Zingha, waaronder ook was een van haare dapperfte Veldheeren, dien hy met klein vuur deed verbranden. (h) Anderen deed hy ter dood toe pynigen, om hen door de pyn eenige befchuldigingen tegen de Zendelingen te ontwringen, die hem gelegenheid konden geeven om hen en hunnen godsdienst uit te roojen. • E enigen tyd daarna had hy de ftoutheid van aan den , Onderkoning van Loanda te fchryven, en hem bekend te maaken, dat hy tot Koning van Metamba verkozen was, en dat hy het Christengeloof weder verzaakt had, hetwelk hy te vooren, enkel uit infchiklykheid voor de voorige Koningin had aangenomen. Uy bekende nu opentlyk, dat hy wedergekeerd was tot de oude fecte der Giagas; en om hieromtrent alle twyfeling weg te neemen, deed hy alle kinderen, die konden uitgevonden worden beneden de zes jaaren, onmenschlyk vermoorden tot eene offerhande voor hunne vervloekte afgoden. Hy herriep hunne Singhiüó's, en was zo mild jegens hen, dat hy hen welhaast geheel in zyne belangen overhaalde, hen alle rollen kon doen fpeelen die hy wilde, en dat zy hem altoos een' goeden uitflag voorfpelden in zyne wreedheden tegen de Christenen. Hy deed veelen van den middelRand (/;) Cavazzi, ibid. pag. 340 & feqq.  WËSTL'YK M T HIO PI E N. Angola. 390 ftand heimelyk vergeeven, en ftrooide dan uit,dat hunnen wonderbaaren dood eene ftraf was van de Goden, omdat zy den ouden godsdienst van hunne voorzaaten verlaten hadden om de wangevoelens aan te neemen van een' hoop armoedige en uitgehongerde vreemdelingen, die' genoodzaakt waren hun vaderland te verhaten om hun onderhoud te komen zoeken in de ryke gewesten van Afrika. Door deeze en meer diergelyke listen verkreeg hy zulk een onbepaald vermoogen over zyne menfchenëetende Giagas, dat hy den Christelyken godsdienst welhaast genoegzaam wederom geheel verdelgd had. Hy had de nieuwe Stad Santa Maria de Metamba, benevens haare kerken, kapellen, bedehuizen, en andere gewyde phatfen tot den grond toe doen flechten, zonder zelfs de groote kerk van St. Anna te verfchoonen, daar de Koningin Zingha', zyv.e weldoenfter, en de laatstöverledene Koningin Barbara, zyne gemaalin begraven lagen. Hy pleegde dezelfde geweldenaaryën niet alleen tegen de ftandvastige Christenen, maar tegen alles, dat flechts eenige betrekking had tot het Christendom; in zoverre dat hy byna nergens een kruis liet ftaan, toen het de Voorzienigheid behaagde hem fchielyk in zyn' fnooden loop te fluiten, door middel van Don Juan, van wien wy te vooren gefproken hebben, die, nu de eenige wettige erfgenaam van de kroon en tevens een Christen zynde, de bestgefchikte perfoon was tot wien de Christenen in hunnen tegenwoordigen wanhoopigen toeftand hunne toevlucht konden neemen. Hy voegde zich gewilliglyk aan hun hoofd, verzaamelde zoveel troepen als hy byëen kon" brengen, en trok den Dwingeland tegen, die meer ver-v0 trouwde op zyne Singhillo's, en hunne voorzeggingen en* bezweeringen dan op de fterkte van zyn leger. Don] Juan viel op hem aan met zo veel dapperheid en goedj geluk, dat hy hem noodzaakte te vluchten naar een Eilandn in XVJÏ. boek. x. HOOFDST. I. AFD. Hy word ange illen en\ tjlagen 'oor Don ran. Jy vlucht aar een  XVIII. boek. X. HOOFDST. II. /4FD Eiland in de Cvanza. £7y ver Jlaat e?i dood Doi Juan. Hy worc verflage) en gedooi door Doi Francisco, 4go HISTORIE vau in de Coanza, waarop de overwinnaar voor wettig Koning wierd uitgeroepen. (O Hy gedroeg zich met zoveel wysheid en gemaatigdheid geduurende den korten tyd van eenige maanden in welke hy regeerde, dat hy de harten won niet alleen van de Christenen, die van hem de herftelling van hunnen godsdienst verwachtten, maar ook van de befchaafdften onder de anderen, by welken de Dwingeland zich gehaat gemaakt had door zyne gepleegde wreedheden. Zyn eerfte werk na zyne overwinning had behooren te zyn, dat hy hem op het Eiland had ingefloten, daar hy hem en het overfchot van zyne troepen ligtelyk had kunnen uithongeren ; doch hy trok te fchielyk terug, en gaf hem ,door dien misftap gelegenheid om zyne verftrooide Giagas weder byëen te verzaamelen, en andermaal eene kans tegen hem te waagen. In deezen tweeden flag wierd Don Juan ongelukkiglyk overwonnen en gedood, en \Mona - Zingha, zohaast hy weder in het bezit van het Ryk gekomen was, begon zyne moorderyën op nieuw, en met nog grooter woede dan voorheen, toen op het onverwachtst de Hemel zich andermaal tegen hem verklaarde, en de dappere Don Francisco, eenige troepen byëen ^verzaameld hebbende, een einde van zyne regeering en 1 van zyn leven maakte in den eerften flag. Deeze jonge Prins, die van jongs af in den Christelyken godsdienst onder het opzicht der Zendelingen was opgevoed, nu de eenige manlyke erfgenaam van het Koningiyk Huis zynde, wierd met algemeene Remmen door den Raad en de Edelen tot Koning verkozen. Hy ftelde alle zyne poogingen in het werk om den Christelyken godsdienst te herftel!en> en de hevige wonden, die de voorige Geweldenaar daaraan had toegebragt, te geneezen; doch in hoe verre hy hierin geflaagd zy vinden wy niet aangetekend, naardien onze (O Cavazzi by Labat, pag. 341.  WESTLYK jETHIOPIEN. Angola. 401 onze Schryver zyne historie eindigt met het begin der regeering van deezen Vorst (£). Of nu deeze Koning zich gehouden heeft aan de artikelen van het verbond tusicbenj de Koningin Zingha en de Portugeezen geflooten, dan of hy den titel van1 Koning van Angola weder heeft aangenomen, hebben wy nergens kunnen ontdekken; maar dit is bekend, dat de laatstgemelden zich in hunne veroverde landen toe heden toe gehandhaafd hebben, en dat zy nog in bezit zyn van de rykfte en vruchtbaarste provintiën van dat Koningryk. Wy hebben reeds hiervoor aangemerkt, dat zy, om de leus, een' Prins uit het Koninglyk Huis op den throon van Angola geplaatst hadden tegen de Koningin Zingha, die de onmiddelyke erfgenaam van denzelven was; welke ftap gelegenheid gaf tot allen die bloedige oorlogen, welken zy tegen hen met wisfelvallig geluk gevoerd heeft, tot dat zy door godsdienstige gefprekken zich liet overhaalen om van haare eifchen af te zien, en met hen vreede te maaken. Wat aangaat de Naamkoning, die Adrii of Oarii genoemd wierd, en die zyn verblyf hield op de fteile rots * Maopongo, deezen hadden zy zodanig gekortwiekt, dat hy r' niets meer was dan een nietig leenman. Zyn voor- * naamfte grootheid en pracht beftond in het aankweeken ^ vanpaauwen, en zich met derzelver vederen te verfieren;^en daarin, dat ,hy de eenige was, die dezelve mogt draa- a gen; dewyl aan de onderdaanen verboden was op ftraiTe van flaaverny dezelven te draagen, of de paauwen een' veder uit te trekken. (/) Doch, dewyl zy hem kenden als-* een'onderneemenden en dapperen Vorst, die wel ras zou0 trachten zyne enge [grenspaalen uit te breiden, of welligt^ allep( ik) Ibid, pag. 353, .& feqq. Zt (/) La Croix, Ethiop. L, 3, C. 5, SeQ. 16. Dapper, en an-«-< deren. Hedend. Hist. XV. D. II. St. E e e XVIII. boek, x. HOOFDST. [. AFD. De ge- ezittingen der Portugeezen te doen. Dit haalde hem in het ■olgend jaar een' noodlottigen oorlog op den hals, waarin iy 't ongeluk had van geflagen en gevangen genomen te vorden. Het verlies vandien flag wierd welhaast gevolgd door  WESTLYK iETHIOPIEN. Angola. 403 door dat van zyn hoofd , dat ingezouten van Loanda naar Lisfabon gezonden wierd. (in) Met zyn dood eindigde het gering overblyffel, of liever de fchaduw van de Angoleefche Heerfchappy. Naardien de Portugeezen nu geheel meester, of voor het minst van de beste provinciën waren, hadden zy niets meer te doen dan dezelve in onderwerping te houden, door de inboorlingen uit te putten door zwaare lasten en fchattingen, en door met een volftrekt oppermagtig gezag te heerfchen over hunne Heeren en Edelen, en door meer dergelyke middelen, waarvan de Schryvers van hunne natie ons niet ligtelyk bericht zullen geeven. Allen derzelven, die tot hiertoe over hunne veroveringen in ALthiopien en andere gewesten van Afrika gefchreven hebben, hebben getracht de onrechtvaardigheid van hunne overheerfching te bedekken, door het voortplanten van het Christengeloof onder de inwoonders voor te ftellen als eene voldoende vergoeding voor het verlies van hunne,vryheid. Wy leezen nergens dat de Portugeefche regeering goedgevonden of raadzaam geoordeeld heeft haare nieuwe on \ derdaanen langer op te houden met een' fchynkoning na den1 dood van den afgevallenen iVgo/a Sedefio, maar het beftuur1 van dit wingewest geheel heeft overgelaten aan haaren On-1 derkoning van Angola en zyne Raadsheeren, die, gelyk wy' met rede moogen onderftellen, welk verval of ramp ook den, Christelyken Godsdienst in dit land mooge overgekomen < zyn door gebrek aan zendelingen of door onoprechtheid der* nieuwbekeerden, altoos wel zorg gedragen hebben voor de veiligheid van hunne bezittingen, en voor het voordeel van hunnen uitgebreiden en voordeeligen Koophandel in deeze gewesten. (m) La Croix, Dapper, en anderen. Eee 2 ELF» XVIII. boek. X. HOOFDST. U AFD, De re- reering 1 Jiaat hans aan len Por. 'ugeechtn Onferkoings  404. HISTORIE van XVIII. boek. XF. HOOFDST. IJ AFD. Loango is een gedeelte van het oud Koningry^Kongo Deszelfs ttitgeJlrektheid ten zuiden ei ten noor. den. ELFDE HOOFDSTUK, Geschiedenis van het Kcningryk Loango. He t Koningryk Loango, of, volgens anderen, Loanga, en ook, Looango, is het derde en laatfte deel van het eertyds groot Koningryk Kongo; doch even als Angola naderhand van hetzelve afgefcheiden, en tot een afzonder•jyk Koningryk opgerecht onder zyne eigen Vorsten. De inboorlingen hadden reeds een' geruimen tyd hunne eigen Koningen gehad eer de Europeaanen in deeze gewesten aankwamen, fchoon het niet waarfchynlyk is, dat zy allen te gelyk het Kongoëesch juk hebben afgeworpen, en onder ééne opperheerfchappy zyn gekomen; maar vn tyd tot tyd, en onder hunne verfcheiden Opperhoofden, totdat eindelyk een van deezen magtig genoeg wierd, om allen de anderen onder te brengen, (a.) Het wierd eertyds genoemd het Land van de Oramas, naar deszelfs oude bewooners; doch nu worden zy genoemd Lovangas, of, Loangas, naar de Hoofdftad van het Ryk, welke Loango heet, van welke wy ter behoorlyke plaats zullen fpreeKen. EERSTE AFDEELING. Behelzende de legging, uitgeftrektheid, grewfchelding, verdeeling, enz. van het Koningryk Loango. Dit Koningryk ftrekt zich uit langs de Zeekust van Afrika,van Kaap St. Catlmina af, op 2 Gr. Z. Br., Zuidwaarts aan tot aan de kleine rivier Lovando Louifia, 'op 5 Gr. Z. Br.,en dus eene lengte van drie graaden van het noor- 00 Zie Pigafetta, C. 5. & ii, Jarric, Purchas, Rel. L. 7,. C. 10, La Croix , Vol. 1, L. 3, Ch. i, Dapper, Davity, Labat» Lib. 3, pag. 415» en anderen.  WESTLYK iETHIOPIEN. Loango. 405 noorden naar het zuiden, volgens de bepaal ing van de nieuwfte aardryksbefchryvers. (b.) Deszelfs uitgefbektheid oost en west is van de Zeekust af landwaart in tot aan het gebergte van Boekemale ter lengte van omtrent driehonderd Eng. mylen; het grenst ten noorden aan het Land der Ambous; ten oosten aan Pembo Sitndi, van welk land het door de rivier Zaïre word afgefcheiden; en ten zuiden aan de Koningryken Cocango en Angoy, en verder oost waart aan het Land van de Pangecan. guas. (c ) Het Koningryk word verdeeld in vier hoofdprovinciën, te weeten, Lovangiri, Loango-Mongo, ChUongo. en Piri. Lovangiri word bevochtigd door verfcheiden kleine ri viertjes; het is zeer vruchtbaar en wel bewoond. De inboorlingen leggen zich voornaamlyk toe op den landbouw, behalven eenigen, die zich bezig houden met het weeven van wollen en linnenftoffen; en desniettegenftaande worden zy voor beter krygsvolk gehouden dan die van de drie overige provinciën. Zy eeten meest visch, fchoon hun land meest alle de foorten van graanen, vruchten, moeskruiden, wilde en tamme dieren, vogels, enz. oplevert, die in de twee voorige Hoofdftukken befchreven zyn, om welke rede wy ons daarmede niet verder zullen bezig houden. Dit is de zuidelykfte provincie van het Ryk, en grenst aan Cacongo. Loango- Mongo ligt ten noordoosten van Lovangiri, en is groot en vruchtbaar , byzonderlyk in palmboomen, welker olie hier in groote menigte word uitgeperst. De inwooners houden zich meest bezig met het weeven van linnen en wollenftoffen, die aan dit land byzonder eigen zyn; en fchoon het eene binnenlandfche provincie is leggen veeIen van hen zich toe op den Koophandel. ChU (£) Lopez by Pigafetta, als boven. c,c) Pigafetta, Labat, La Croix, en anderen. Eee 3 • ,„> XVIII. boek. xi. HOOFDST. . AFD. Ten oosten en ten westen. Verdee!ing. Lovangiri. Loango. Mongo.  4o<5 HISTORIE van XVIII. j30ek. xr. HOOFDST. 1. AFD. Chilongo. Piri. Chilongo, of anders ook genoemd, Cilongo, is een Zeeprovincie, en de grootfte en volkrykfte van alle. Zy is gelegen tusfchen de rivieren Quila ten zuiden en Combi ten noorden, welke laatfte dezelve affcheid van Majumbd, oudtyds een klein Koningryk op zich zelf, maar nu een win-v gewest van Loango, Derzelver vlakten zyn ruim en vruchtbaar, en befchut door verfcheidene ryën van hooge bergen. De inwoonders dryven een fterken handel in Olifantstanden , fchoon zy in andere opzichten zeer ruw en onbefchaafd zyn. Aan deeze Zeekust legt Cabo Negro, of, de zwarte Kaap, dus genoemd door de Portugeezen om dat die zich van verre zwartachtig voordoet, doordien die geheel met digte bosfchen bezet'is. Aan de binnenzyde van deeze Kaap maakt de Zee een halfrond, dat door de inwoonders de Ree van Majumba genoemd word, omtrent eene halve myl lang van die Kaap te rekenen tot aan den tegenoverleggenden, of zuidlyken oever, die zo laag is als dé Kaap hoog. Het ergst is, dat de Zee by onftuimig weder zo veel zand in deeze haven werpt, dat de mond van de rivier Combi daardoor geheel opgeftopt word. (d) D e laatfte provincie is Piri; deeze ligt ten noorden van Chilongo en Loango - Mongo. Dit land is laag en vlak, het heeft veele vrucht- en andere boomen, en is wel bebouwd, en fterk bevolkt. De inwoonders zyn uit den aart vreedelievend en weeten naauwlyks wat Oorlog is. Zy hebben overvloed van vee, en gevogelte, zo wild als tam, en zyn groote liefhebbers van de jagt. Hun voornaamst voedfel beftaat in het wild dat zy'vangen, en de melk van hunne beesten ; om welke rede zy gezegd worden, meer land te gebruiken dan de drie andere provinciën, en de meest geachte en hoogstbegunftigde onderdaanen van hunne Vorsten te zyn. Men vind eene menigte van fteden en dorpen in deeze pro- 00 LaCroix, Davity, Dapper, en anderen.  WESTLYK iETHIOPlEN. Loango. 40? provinciën , van welken echter weinig meer bekend is dan de naam. Lovango, of, Loango, de Hoofdftad van het Ryk, is gelegen in de provincie Loango-Mongo op 4!- Gr. Z. Br., emtrent vyf of zes mylen van de (zeekust. Deeze Rad word genoemd Loango, Lovango, en Banza- Loangiri, en door de inboorlingen Bodri, of Boöri, en is ruim en luchtig, doordien de huizen niet digt aaneengevoegd ftaan. De ftraaten zyn ruim, en worden zeer zuiver gehouden; derzeiver beide zyden zyn beplant met palm- bananas- en bacavas boomen, dat aan de voorzyde van de huizen eene aangenaame fchaduw geeft, en de lieden van vermogen hebben meestal ook eenigen achter, en zelfs rondom hunne huizen tot een fieraad. In het midden van de Stad, recht tegenover het Koninglyk Paleis, is een groot plein, >en het paleis zelf, dat een vierkant uitmaakt van omtrent anderhalve Eng. mylen in den omtrek , is omringd met een omheining van ftaatelyke palmboomen. Hetzelve bevat eene groote menigte van huizen, waar onder die van des Konings vrouwen, die ruim genoeg zyn om zeven of agt derzelve te gelyk te huisvesten, en tien in getal zyn. Deeze worden naauwkeurig bewaakt, en niet eene van haar mag uitgaan zonder verlof van den Koning, of van zyn' eerften ftaatsdienaar. Men zegt, dat het getal van deeze vrouwen omtrent honderd en vyftig beloopt, en dat zy ligtelyk onderkend kunnen worden aan haare ivooren armringen ; en wanneer eene van haar ontrouw word bevon« den, dan word zy benevens haar minnaar van eene nabuurige rots afgeworpen, die zo fteil en fcherphoekig is, dat zy in Rukken van een gefcheurd zyn eer zy den afgrond bereikt hebben; en deeze geftrenge Rraf word hen zonder eenige verfchooning aangedaan, (e) Des 00 Corneille, La Martiniere, Battel in Purchas, Relat. L. 7. C 10. XVIII. boek. xi. HOOFDST i. AFD. Befchryving van de Stad Loango.  XVIII BOEK. x i. HOOFDST. I. AFD. Gedaante van haare huizen. De baai van Loango. (ƒ) La Croix, Davity , Dapper, Battel, enz, 4^8 HISTORIE van . D e s Konings wooningen, zyne gehoorzaalen, en andere vertrekken zyn gelegen aan de westzyde, uitziende op het voorgemeld plein, daar hy zyn'ikrygsraad houden daar hy nu en dan zyne krygsbevelhebbers, en fomtyds zyn geheel leger onthaalt. Van dit plein af loopt eene wyde ftraat, naar eene ruime marktplaats, daar dagelyks des ochtends ten tien uuren markt gehouden word van palm en ander doek, en van levensmiddelen. Op deeze markt ftaat een beruchte tempel met een' Mokisfo, of Afgod, daarin, die Mokisfo de Loango genoemd word, en waaraan de Koning en het volk eenpaariglyk groote eer bewyzen. Baud zelf was een van deszelfs bezweerders of priesters. De overige gebouwen van deeze Stad zyn meestal langwerpig vierkant, en met een platdak, in de Italiaanfche manier. Zy beftaan doorgaans uit drie of vier kamers, maar hebben geene verdiepingen boven eikanderen. Elk huis is omheind met palmboomen, rotting of ander riet. Hun huisraad beftaat in verfcheiden potten, ketels, kalabasfen, korfjes, matten, en banken op welken zy hunne kleederen, wapenen, en andere noodwendigheden nederlagen. Cf) De baai van Loango, fchoon die anders voor vry goed gehouden word, heeft echter eene gevaarlyke bank aan de noordzyde van derzei ver mond , welke omtrent eene halve myl verre langs de kust loopt, en daar niet meer dan twee en een half vademen water is. De veelvuldige groote rivieren, die uit het vast land voortvloeijen, veroorzaaken hier zulk een' fterken ftroom noordwaarts geduurende het grootst gedeelte van het jaar, dat het moeijelyk is die baai zuidwaarts op te bevaaren. De eenige maanden, waar ïn men die met veiligheid kan inzeilen, zyn Ja- nua.  WESTLYK iETHIOPIEN. Loango. 409 nuary, February, Maart en April; alle de overige maanden van het jaar is de vloed zo fterk, dat zelfs de kleine vaartuigen ten minfte tien of twaalf mylen van het land moeten blyven. (g) De haven of landingplaats van Loango is naby het klein dorp Kanga, twee mylen benoorden de Angra of Baai van Almadias. Deeze haven is byzonderlyk beroemd door een MoMsfo, of afgod van vrouwlyke gedaante, genaamd Gom beri. Dezelve is geplaatst in een' tempel genaamd Manfa Gomberi. en word bediend door eene oude priesteres, die, zo dikwyls eenige feesten van deeze godin gevierd wierden, dat gewoonlyk met zang, dans, en fterk drinken gepaard gaat, haare ftem zodanig wist in te richten, dat het volk geloofden, dat het beeld zelf fprak. (h) Omtrent twee mylen ten oosten van Loango is de ftad Lengeri, daar de Koningen begraven worden; deeze/ begraafplaats is omheind met eene verfchanfing van olifants-,' tanden. De overige fteden of vlekken van dit Koningryk zyn geene byzondere aanmerking waardig. Makondo is het gewoon verblyf van de Koningin-weduw; des Konings zusters woonen te Sekie en Kate; en Caja of Kaya, daar de erfgenaam van de kroon zyn verblyf houd, is gelegen aan de rivier van denzelfden naam, die meer bekend is onder den naam van Loangolouife, Cholongo, of Chilongo. De Hoofdftad der provincie van dien naam is de zetel van deszelfsMani-beloor, of Landvoogd, die genoegzaam opperhoofdig regeert, en by wiens dood het volk een' ander mag kiezen zonder verlof te vraagen. Dezelve is gelegen naby de kaap van Chilongo omtrent dertig Eng. mylen ten zuiden van Majumba. en word door fommige fchryvers Salage en Salafy genoemd; dit zal genoeg gezegd zyn met betrekking tot de vier provinciën van het eigentlyk Loango. Doch, Cg") Van den Broelc , reis naar Indien, 4de DeeVpag, 318, Battel by Purchas, Hedesd. Hist. XV. D. II. St. F ff XVIII. boek. XI. HOOFDST. I. AFD. De haven en het dorp Kanga. Zegraaf- ïlaats Ier Kaingen.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. I. afd, Majumba De rivier Banna. 4'° HISTORIE van Doch, naardien fommige Schry vers deszelfs grenzen zo ten zuiden als ten noorden verder uitftrekken, en aan den zuidkant daaronder begrypen de Koningryken Cacongo en Angoy, en aan de noordzyde de vier provinciën Majumba, Sette, Camma, en Gobbi, tot aan de kaap Lobo Gonzales toe, welke landen misfchien voorheen aan Loango behoord hebben,maar nu daarvan afgefcheurd zyn, zal het onzen leezeren denklyk niet onaangenaam weezen, dat wy hier invoegen het weinige, dat wy daarvan weeten , en dat hunne aandacht waardig is. Wy zullen beginnen met Majumba, of, Mayomba, dat niet alleen af hanglyk is van, maar ook aangrenzende aan het Koningryk Loango, als enkel daarvan gefcheiden wordende door de rivier Combi, die deszelfs baai en tevens die van Loango uitmaakt, gelyk wy reeds gemeld hebben, en gelegen is op g£ Gr. Z. Br. Dit land ftrekt zich zeer verre uit landwaart in, en heeft een zout meir, dat meer dan vyf mylen in den omtrek heeft, en zich ontlast in de zee door verfcheiden kleine riviertjes omtrent eene halve myl benoorden Cabo Negro. De Stad, of liever het vlek van Majumba, ftrekt zich zeer verre langs het ftrand uit; maar ligt zo laag, dat de inwoonders dikwyls genoodzaakt zyn om by hoog water hunne wooningen te verlaaten, en zich naar hooger land te begeeven. De rivier Banna, die by de plaats langs loopt, is brak; derzelver mond heeft eene goede oestervisfchery, en fchoon die daar ondiep is, uit hoofde van het zand, dat door den vloed daarin gedreven word, is zy echter diep en wyd genoeg om groote canoes te voeren, die eene groote menigte verfhout uit de provincie Setle aanbrengen, en deszelfs overvoering dus zeer gemak lyk en onkostbaar maaken voor de Portugeezen en andere natiën, die het vandaar komen af haaien ; (i) te meer naardien de rivier meer dan vyftig mylen landwaart in loopt. De CO De 1'Ifle, la Crc-ix, Dapper, Battel, enz.  WESTLYK-ETHIOPIEN. Loango. 41 De grond van Majumba is droog en zandig, en breng weinig koorn voort, maar heeft overvloed van bananas ei palmboomen , van welke laatften zy zeer veel uitmuntendei wyn trekken; ook vind men daar Maxondo-wor telen, weikei zy gebruiken in de plaats van brood. De meiren en rivie ren hebben overvloed van visch, die hun voornaamst voed fel is. De vrouwen vangen de oesters uit de rivier Banni met groote platte bakken, en deeze visch geopend en ge droogd zynde kan verfcheiden maanden lang goed blyven Het volk is zeer woest en onbefchaafd, geneigd tot afgodery en bygeloof, en onderhouden de befnydenis even als de^ Abysfeniërs en Angoleezen. Zy hebben overvloed van wild, dat zy jaagen met hunne inlandfche honden, die zy houten kleppers om den hals hangen om hen op het geraas te kunnen volgen, dewyl zy niet kunnen blaffen. Dit ge brek is oorzaak, dat de Portugeefche en andere Europeaan fche honden by ben zo hoog in achting zyn, dat zeker Schry ver ons verhaalt, dat hy één hond heeft zien verkoopen voor dertig ponden fterling. (T) Het beftuur van deeze provincie word gemeenlyk opgedragen aan een'Raadsheer, die Manihomba genoemd word, en die tevens Onderkoning is van Lovangiri, en geene andere,rekenfchap aan den Koning behoeft te doen, dan van het verfhout, dat met tien guldens ten honderd belast is. In alle andere opzichten heerscht hy volflrekt willekeurig over het volk, ook was hier eertyds een groote koophandel in olifantstanden , die groot voordeel aanbragt, maar dezelve is thans geheel te niet gegaan. De inwoonders noemen zich Marambas, naar een' Fetisfo, of Afgod van dien naam, die door het gantfche land aangebeden word , en aan wien zy allen op het twaalfde ■ iaar van hunnen ouderdom worden toegewyd. Dit Af-'1 godsbeeld word altoos voor den Manihomba uit gedragen ,' waar (£) Battel, by Purchas, als boven. Fff % 1 : XVIII. 1 boek. , xi. i hoofdst. I. afd ' Grond en ' voort- ' brengfe. Jen van Majumba. Grof en- klein •wild. Honden die niet blaffen. Regeeringsform. Godsdienst.De Afrod. daramba.  XVIII. bokk. XI. HOOFDST. i. AFD. Sette. 412 HISTORIE vast waar hy ook gaat, en, wanneer hy eet of drinkt, dan worden altoos het serfte ftuk van de fpys, en de eerfte beker wyn aan dien God opgeofferd. Het bygelooyig volk raadpleegt dien Afgod in allerhande gelegenheden, zoals over den uitflag van hunne jagt, visfchery, ziekten, reizen, enz., en wanneer iemand onderfteld word door tovery om het leven gebragt te zyn, dan word de verdachte perfoon of perfoonen genoodzaakt om voor dien afgod te verfchynen, en zich daar te zuiveren. Deeze plechtigheid beftaat in voor het beeld neder te knielen, en hetzelve te omhelzen , en overluid uit te roepen: „ Ik kom voor u om beproefd te worden, MarambaV En wanneer alsdan de perfoon fchuldig is, al was het ook twintig jaaren geleden, dan valt hy op de plaats dood neder; doch, wanneer hy onfchuldig is, gaat hy onbefchadigd weder heen, en word vrygefproken. Deeze afgodery heerscht onder allen de inwoonders van Majamba tot aan kaap hobo Gemzales. (I) Het groot landfchap Sette grenst van het westen naar het oosten aan de provincie Majumba, en word alleen daarvan afgefcheiden door de rivier van dien naam. Het was eertyds een Koningryk op zich zelf, maar is zedert afhanglyk geworden van Loango. Het is voornaamlyk merkwaardig om de menigte van verfhout, die het oplevert, het welk de inwoonders noemen tacool, en hetzelve verkoopen aan de inwoonders der kusten van Kongo, Angola, en Loango, doch voornaamlyk binnenslands, daar de Europeaanen, en wel voornaamlyk de Portugeezen het opkoopen. Zy hebben twee foorten van dit hout, het een genoemd Qiiines, dat voornaamlyk door de Portugeezen word opgekocht, doch in geene van deeze Afrikaanfche gewesten in eenige achting is; het ander, dat Bisfesfe genoemd word,is zwaarder, vaster, en hooger rood, en is meer in trek onder de inwoonders van deeze en van de nabuurige landen. De wortel, Qf) Battel, by Purchas, als boven.  WESTLYK iETHlOPlEN. Lfiongo. ^3 tel, dien zy Mgansi- bisfesfe noemen, is nog hooger van kleur, harder van hout, en meer by hen in achting. Dit land brengt insgelyks verfcheidene andere foorten van vruchten andere boomen voort; en deszelfs bosfchen , die zeer groot zyn, leveren eene groote menigte van wild, dat, gepaard met de gierst en met de bananas, het voornaamst voedfel der inwoonders is; ook hebben zy eenige tamme geiten, en hoenders, maar vry fchaars. Tusschen de provincie Sette en Kaap Lobo Gonzales^ liggen de provinciën Camma en Gobbi, welker inwoonders altoos met eikanderen oneenig zyn , en die doorfneden zyn met eene menigte van ftroomen en rivieren, die overvloed hebben van visch, doch onveilig gemaakt worden door rivierpaarden , die zeer veel fchade doen zo wel op het land als in het water, en inzonderheid aan de Canoes, die geduurig heen en weder vaaren langs alle deeze rivieren en ftroomen. De taal, manieren, en gewoonten van deeze beide provinciën zyn genoegzaam dezelfde mee die van Loango. In beiden word de veelwyvery toegeftaan, en zy zyn zo verre van eenige jaloezy, dat zy hunne vrienden, ja zelfs vreemdelingen onthaalen op het gezelfchap van eene of twee van hunne vrouwen; welke gewoonte by hen zo algemeen is, dat deeze vrouwen zo geëerd en aangezien zyn by haare gezellinnen, alsof haar man haar een goed pak flagen gegeven had, dat in deeze gewesten voor een ontwyfelbaar teken van huwlyksliefde gehouden word. De wapenen, waarvan zy zich in den oorlog bedienen, zyn de halve lans, boog en pylen, en pook en zwaard; doch, zedert dat de Europe'danen en inzonderheid de Hollanders, deeze kusten bezocht hebben, zyn zy voorzien geworden van buskruid, kogels, en fchietgeweer, benevens veele keukengereedfehappen van koperen potten en ketels, en verfcheidene foorten van linnen en wollenftoffen. De voornaamfte plaats van Gobbi ligt omtrent een dagreizens van de Zee. De rivieren zyn vol van Fff 3 ri« XVIII. eoek. xi. HOOFBST. I. AFD, LTamma en 3obbi.  XVIII. BOEK. XI. . HOOFDST. ]. AFD. Koophan del. Koningryk Cacongo. T>eszelfs havens, rivieren, en grond, j -} i 4*4 HISTORIE van i rivierpaarden, en hebben overvloed van visch; doch het land levert niet veel anders dan roofgedierte op. (m) De voornaamfte Koophandel der inboorlingen beftaat, behalven het verfhout, in olifantstanden en flaarten, (A.) welker haair in groote waarde gehouden,en tot veelerhande dingen gebruikt word, gelyk hiervoor reeds gemeld is. Aan den zuidkant, tusfchen de rivieren Loango.Louifa en Zaïre, leggen de Koningryken Cacongo en Angoy; aan het eerfte van deeze twee geeft Pater Morella.een Capucyn, die de meeste plaatfen langs deeze kust als zendeling bezocht heeft, by verre na de voorkeur, zo van welgelegenheid als voordeeligheid. (n~) Het is gelegen tusfchen drie voornaame zeehavens, die door vreemdelingen veel bezocht worden, te weeten, Loango, Cabinda, en Cacongo. De grond is hier meestal vlak, de lucht gezonder dan die van Kongo of Angola, en de grond ook vruchtbaarder uit hoofde van de zachte regens, en de vetheid van deszelfs klei; ook zyn de inwoonders meer befchaafd en menfchelyk, fchoon zy niet minder verknocht zyn aan de heidenfche bygeloovigheden dan hunne nabuuren. De O») Djpper, la Croix, Batte], enz. (A) Andr. Battel, menigmaal in dit Hoofd(T.uk aangehaald, kwam in een hieraan grenzend land met zyne Negerflaaven, om die te ruilen tegen olifantstanden en ftaarten. Dit gewest legt omtrent agt dagreizen van Majumba, en een weinig beoosten Cabo Negro, en het Opperhoofd word genoemd Mani-Kefek. Hy kocht hier binnen den tyd van ééne maand twintigduizend tuks, waarvoor hy van de Portugeezen ontving dertig fliaven, ille onkosten daaraf gerekend. Geduurende zyn verblyf aldaar zond by een' fpiegel aan den Mant, die daarmede zo vereerd was, dat ïy door zyn' eigen' kamerdienaar hem een gefchenk deed van vier buitengemeen groote olifantstanden, met verzoek, dat eenige Eu■opeefche Schepen zyn land zouden bezoeken, en met aanbieding ran vuuren te doen ontfteeken op de beste landingsplaats, een veinig benoorden Cabo JNegrO, naardien nog geen Europeaansch. ichip daar geweest was. (t) (t.) Purchas , als boven. in) Reizen naar Congo, enz.  WESTLYK rETHIOPiEN. Loxngo. 415 Dis voornaamfte rivieren van dit Ryk zyn de Cacongo, de Kaja, en de Cabinda. De eerfte loopt vier mylen 1>ezuiden de Kaja, en zeven benoorden de Cabinda, en is, volgens het verhaal van Baud, bevaarbaar voor vaartuigen van tien last. Deeze rivier doorloopt genoegzaam het geheel Koningryk van het oosten naar het westen, en ontlast zich, na een' loop van omtrent negentig Eng. mylen, in de Zee, op 5 Gr. Z. Br. Omtrent vier Eng. mylen van deszelfs mond ligt het vlek Malemba, daar de zee eene halfronde baai maakt, die eene veilige ree is voor de fchepen, die op deeze kust handelen, dewyl de geheele overige kust tusfchen de Cacongo en Zaïre zeer gevaarlyk, en vol van rotfen en klippen is. De landen, aan beide zyden, zyn vruchtbaar en bevallig, en leveren veel olifantstanden. Deezen komen de Membates, die aan gintfchezyde van de Zaïre woonen, opzoeken, en brengen die naar de haven van Pinda ,. daar de Portugeezen, of eenige andere EuropeSanfche Natie dezelven opkoopen en uitvoeren. (0) Dit land word geregeerd door zyne eigen erfiyke Vorsten, die * onder de befcherming van den Koning van Loango ftaan. O) Voordeezen waren zy leenmannen van hem, maar in laater tyd hebben zy dit juk afgefchud; fchoon zy nog onder zyne befcherming ftaan, uit hoofde van hunne geduurige oorlogen met de Manis of Koningen van Angoy. Dapper, die de inwoonders van Cacongo als bedriegers afmaalt, daarby voegende, dat zy valsch, meineedig , en oproerig zyn , en tevens laag en kleinmoedig , voegt hier nogby, dat de kans gelyk zou zyn tusfchen hen en hunne nabuuren van Angoy, zo zy niet befchermd wierden door den Koning van Loango. Dit volk is zeer genegen om handel te dryven met de^ Europeaanen, en byzonderlyk met de Hollanders, van/!< wel l (0) Battel byPurehas, Vol. 2. pag. 979. n C/0 LaCroix, Vol. 3, L. 2, Sect. 6". Dapper, enz, XVI lh BOLK. XL HOOFDS r, I. AFD. Regte. IKg. s 'nop' mdel et de jropeaa;n.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. I. AFD. Angoy. Deszelfs Koning maakt zich ott' af hang. Ijk. BomAngoy. Baai en haven. 416 HISTORIE van welken zy veelerhande foorten van goederen koopen, zoals grof doek, gebreide mutfen, bylen, en andere yzeren gereedfchappen, linnen , en andere noodwendigheden, welke zyin Kongo, Angola, en andere nabuurige landen verruilen voor flaaven. Het laatfte Koningryk op de kust van Loango is Angoy. by fommigen enkel Goy genoemd ; gelegen tusfchen Cacongo ten Noorden en Kongo ten Zuiden, wordende van het eerfte afgefcheiden door de rivier Cabinda en van het laatfte door de rivier Zaire. Het is flechts klein van omtrek, en was te vooren flechts een leen van Cacongo, tot dat deszelfs Mani, of Koning, die met eene Portugeefche Juffer getrouwd was, door zyn' Schoonvader aangefpoord wierd om zich onafhanglyk te maaken. De om Handigheden van dien tyd waren hiertoe zeer gunftig, dewyl de Koning van Loango toen juist afgevallen was van den Koning van Kongo, en de Vorst van Cacongo van den Koning van Loango , zodat, terwyl deezen met eikanderen oneenig waren, de Koning van Angoy geene party koos, maar zichzelven onafhanglyk maakte, fjet Land is vol van Bosfchen en Kreupelhout, en heeft geene Steden of Vlekken van aanbelang dan alleen Bom-Angoy, gelegen op den Noordlyken Oever van de Zaïre. De voornaamfte haven is Cabinda, by anderen genoemd Capende, en , Cubinda, gelegen aan de rivier van denzelfden naam, omtrent vyf mylen benoorden kaap Palmerino, aan de Noordzyde van den mond der Zaïre. De baai is zeer gelegen voor den Koophandel, en om houten water van de wal te haaien. Op fommige plaatfen is de grond vlak en moerasfig, doch dezelve ryst langzamerhand, tot omtrent drie Eng. mylen landwaart in, en vormt dan eene ry van bergen, die zich in de lengte uitftrekt. Aan den voet van dezelve ligt de ftad van des Konings fchoonvader, daar hy altoos gehakt hout in voorraad heeft om de vreemde fchepen daarmede te kunnen voorzien, tot een' goedkoopen prys. Van deeze houtftapels naar het zuid- wes.  WESTLYK ^THIOPIEN. Loango. 417 westen langs den oever van de baai vind men hier en daar eenige visfcbershutten, aan beide zyden van een klein riviertje van zoet water, dat in de baai uitloopt, en waaruit de fcheepswatervaten gevuld worden. Het vlek Cobinda ligt aan den ronden hoek van de baai, naar het westen te zien, en het Engelsch Comptoir ten zuidwesten van de ree, een weinig ten noordwesten van het vlek. Doch niet alleen de Engelfchen, maar ook de Hollanders, de Por. tugeezen, en meer andere Europedanen landen hier om water en voorraad in te neemen. (jf) De huizen, of liever hutten, maaken eene elendige vertooning , naardien die enkel van riet en klei zyn opgemaakt en beter gefchikt om ongedierte, waarvan dit land vol is, te huisvesten dan redelyke fchepfelen. Die van den Mani, of, Vorst, en van dmMaffukka, of, ont-fanger der Euro. pedanen, fchoon van dezelfde bouwftoffen zaamengefteld, maaken een weinig figuur, doch zo gering, dat het geene befchryving verdient dan alleen om de vreemdheid, gelyk de Jeezers hier onder kunnen zien in de aantekening, getrokken uit de befchryving die een van onze Auteurs ons heeft opgegeven. (B.) Het land rondom de baai gelegen is rq~) Merolla pag. 651. Battel by Purchas, als boven. CG ) Ik Hond niet weinig verwonderd, zegt Meroïla, toen ik het huis van den Landvoogd zag, dat my van verre een wel verfterkt Kasteel had toegefchenen, omringd met bolwerken, en geenzins het werk van domme Negers. Doch nader gekomen zynde zag ik dat deeze gewaande vesting niets anders waren dan ryè'n van paalwerk, vyfdikin den grond geflagen.en van boven met balken aan een gehecht. Binnen deezen waren twee breede laanen, waarin verfcheiden kleiner wegen uitliepen. De kamers waren van binnen behangen met eene vreemde foort van matten, van veelkleurige biezen gemaakt, en dus, zegthy, kwam het my belachlyk voor, dathunne huizen enkel gebouwd van ftroo, biezen, en riet, door metaal gefchut verdeedigd wierden. Het Hedend. Hist. XV. D, II. St. G g g XVIII, boek. XI. HOOFDST. I. AFOi  4:3 HISTORIE vak XVIII. boek. xi. HOOFD!>T. I. A F IK Het lana r 01 dom de baal, Gevogelm te. Wild gedierte.Visjchery. Oesters. Kleeding. is meest onbebouwd, en het volk zeer lui en vadzig. Zy houden geen vee dan alleen eenige varkens, maar hebben overvloed van allerhande foorten van hoenders, die daar zeer goedkoop verkocht worden. De bosfchen zyn zo vol van wilde beesten, dat al het tam gedierte daardoor verfcheurd word. Men heeft eenige aapen van daar overgebragt, die in gedaante en grootheid veel overeenkomst hadden met den mensch. Ook zyn hier veele civetkatten en papegaaijen. De inwoonders oefenen de vïsfchery in de zee en in de rivieren meer dan eenigen van hunne nabuuren; en de kust levert zo veel oefters op, dat de zeelieden in zeer korten tyd hunne floepen daarmede vol kunnen laaden, naardien die by groote hoopen als zoveel kleine rotfen op eikanderen geftapeld leggen. De inboorlingen visfchenaan den oever en in de baai met fleepnetten, waaraan vanboven hierendaar lange rieten in de plaats van kurken zyn vastgemaakt. Deeze netten worden gemaakt van eene foort van wortels, die*gebeukt zynde zo lenig worden als hennip. (r) Hunne kleeding is genoegzaam dezelfde met die der Kongoë-ezen, en Angolèezcn; de voornaame lieden draagen een' lap katoen over hunne fchouders, en een' anderen om hunnen middel gebonden, die tot over de kniën afhangt; doch Het huis van den Maffukka befcbryfc hy op de volgende wys: Dit huis, zegthy, was van dezelfde bouwftoffen gemaakt, maar vry ruim en wel gebouwd; het had verfcheidene gewelfde kamers, en in elk van dezelve twee klein? ftukken metaal gefchut , die, twee groote ftukken, die aan de poort liggen, daar onder gerekend, te zaamen agtiien ftukken maaken. Deeze ftukken hadden zy geruild van de Europeaanen voor flaaven, olifantstanden, enz. ; en het paleis van den Koning fcheen my toe veel naar dat van den Maffukka te gelyken.' (*) (*) Merolla's Reizen, in de Eng. Verzaam. Vol. j. pag. 653. 00 Barbot in Guinea, Labat, Dapper, Merolla, pag. 652.  WESTLYK .ETHIOPIEN. Loango. 419 doch de geringe behelpen zich met een foort van voorfchootje, en dit doek ruilen zy in voor flaven en olifantstanden. Zy draagen hun haair Op verfchillende wyzen naaiden eisch van hunnen rang. De Koningin, die onze fchryver gezien heeft, had de kruin van het hoofd geheel kaal gefcho ren, en rondom dezelve eenige kleine vlokjes haair. Anderen draagen het in vlechten opgebonden, en allen zyn zy 'er zeer op verzot-om hunne hoofden, halzen, armen, en beenen te verfieren met allerhande fnuisteryen, toveringen, en bezweeringen, welke twee laatften zy van hunne geestlyke bedriegers koopen. De veelwyvery is hier geöorlofd, even als in de meeste nabuurige landen, en de mcestbeminde voert het gezag over alle de overige, doch is zo wel als de andere onderworpen aan echtfcheiding, wanneer zy ontrouw bevonden word. De juffers van het Koninglyk Huis hebben de vryheid om een' echtgenoot» te kiezen naar haaren zin, al ware het ook van den laagHen rang, en hebben daarenboven het recht van leeven \ en dood over dezelven. Onze fchryver zag', geduuren- j de zyn verblyf te Cabinda, eene jonge vrouw verkoopen / aan de Portugeezen, enkel op vermoeden van eene van deeze Prinfesfen, dat haar echtgenoot te veel vryheid met haar gebruikt had; doch de mannen van deeze dames hebben op verre na deeze getrouwheid niet te verwachten. De vrouwen van minderen rang zyn verpligt aan vreemdelingen hunne omhelzingen voor één' of twee nachten toe te ftaan, wanneer hy zulks begeert. Hun godsdienst beftaat in veele bygelovige plegtigheden, als by voorbeeld, hunne afgodsbeelden te beftrooi-en. Nuttige hoornen.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. If. AFD. Hunne onthouding. Schaarsheid van vee. Overvloed van varkens, hoenders en vliegend•wild. Pellikaetnen. 422 HISTORIE vu ftof op tot kleeding en andere noodwendigheden , zoals tot het bouwen en dekken van buizen, en het maaken van fchepen en fchuiten. Suikerriet, casfiariet, en tabak groeijen hier in menigte; doch de cacao • oranje - en limoenboomen worden niet veel aangekweekt door de vadzige inwoonders. Wy zullen geene verdere melding maaken van de veelvuldige wortelen , kruiden , vruchten, graanen, en andere gewasfen, waarvan zy brood of andere fpyzen maaken. Deeze zouden met een weinig meer naarftigheid in zulk een overvloed kunnen aangekweekt worden, dat zy nimmer gevaar zouden hebben van ontvolking uit hongersnood. Maar behalven hun afkeer om meer grond te bebouwen dan tot hun dagelyks onderhoud noodig is, dat zy nog bovendien aan hunne vrouwen en flaaven overlaaten, fchynen zy uit den aart tot onthouding gefchikt te zyn, en een Europeaan moet zich verwonderen, wanneer hy ziet dat zy zo vrolyk zyn en zingen, danfen en rooken, midden in het grootst gebrek aan levensmiddelen. Zy hebben weinig ander vee dan geiten. Het rundvee, dat hier uit andere landen aangebragt wierd, ftierf zo fchielyk,_dat de kooplieden welhaast afgefchrikt wierden, om hier meer naar toe te voeren. Varkens zyn hier in menigte, en de hoenders zyn hier zo goedkoop, dat men voor zes ftuivers aan kraaien dertig fluks van dezelven kan koopen. Phaifanten, patryzen, en ander vliegend wild, is hier nog in grooter menigte, en byna geen geld waardig. Daar is een byzondere landvogel, grooter dan een zwaan en van gedaante als een reiger, met witte en zwarte veeren als de ojevaars, met eene kaale plek op de borst, die hy met zyn' bek maakt. Deeze fchynt ons toe met meer recht de pellikaan te lyn dan die, welken de Portugeezen met dien naam-benoemen, die geheel wit is, zo groot als eene gans, en 3ie in dit land zeer algemeen is. Onder de wilde dieren vind  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Loango. 423 vind men hier ook de fchoone Zebra, en zeer veel olifanten, welker tanden zy aan de Eurcpeaanen verruilen voor yzer. Z y vangen zeer veel visch op hunne kusten, eene der manieren om die te vangen is met kromme yzeren haaken. Zy pasfen dagelyks op zekeren visch zo groot als een bruinvisch, die altoos aan het ftrand komt aazen, en gehecle benden kleiner visfchen voor zich uit dryft, die alsdan gemaklyk gevangen worden. Wanneer het gebeurt, dat deeze voorraadaanbrenger zelf op het ftrand vast raakt, doen de inwoonders terftond hun best om hem te bevryden en weder in vlot water te brengen. Zy noemen deeze visfchen Emboals, of jagtbonden, en willen niet dulden dat iemand dezelven zal verjaagen. la baaijen, rivieren , en ondiepe wateren hebben zy eene andere manier van de visfchen te vangen met matten van biezen gevlochten, waarvan fommigen wel drie honderd ellen lang zyn; deeze laaten zy dryven op de oppervlak, te van het water met afhangende biezen aan de beide zyden, waardoor de visfchen verfchrikt worden en op de mat fpringen, waarna zy die vangen door de mat byëen te trekken. (iï) De inwoonders, die Bramas genoemd worden, zyn groot, moedig, welgemaakt, en welgemanierd, fchoon zy eertyds woeste"menfcherëeters waren. Zy onderhoudende befnydenis, en handelen meestal onder eikanderen. Zy zyn naarftig en verftandig, en oppasfende daar eenige winst te doen is, minzaam en edelmoedig onder eikanderen , en groote liefhebbers van palmvvyn, fchoon zy de druivenWyn verachten. Zy zyn zeer geil van aart, en jaloers van hunne vrouwen. Zy oefenen verfcheidene foorten van koophandel en handwerken:'er zyn weevers, fmids, tim- merv Qi) La Croix, Davity, Battel, Dapper, enz. XVIII. boek. XI. HOOFDST. II. AFD. Zebra. Olifan < ten. Manier van vis. fchen. Befchry >ing van de invoon.Iers.  '424 HISTORIE Van XVIII. boek. xi. HOOFDST. ii. AFD. Hunne linnen en vollen Jloffen, 1 1 J merlieden, beddenmaakers, pottenbakkers, fchuitenmaakers, en visfchers, behalven nog de handelaars en kooplieden; het ergst is, dat hunne werklieden zó ftyfhoofdig 'er opgefteld zyn om hunne oude manier van werken te houden, en dat hunne gereedfchappen zo lomp en gebrekkig gemaakt zyn, dat hun werk zeer langzaam en verveelend gaat, en daarby nog zeer flecht gemaakt is. Hunne kleeding beftaat meestal uit ftof van hun eigen maakfel, voornaamlyk uit doek gemaakt van palmbladen , of van andere dergelyke bladen. De jonge palmbladen worden zorgvuldig ingezameld en gedroogd, vervolgens geweekt in palmwyn , en welgewreven met de hand. Deeze draaden gefponnen en geweven maaken de beste foort van kleederen uit, die door de voornaame lieden gedragen worden. Zy maaken vier foorten van dit doek; het kostbaarfte, met verfchillende kleuren doormengd, word alleen gedragen door de Koningen, of zodanige Edelen, die daartoe byzonder verlof gekregen hebben. De tweede foort is op verre na niet zo fyn gefponnen en bewerkt als de eerfte, fchoon die, op zekeren afftand, geene mindere vertooning maakt, doordien dezelve genoegzaam even eens gekleurd en geweven is als de eerfte, zodat men al een zeer naauwkeurig oog moet hebbsn om het onderfcheid te zien, ten zy alleen op de verkeerde zyde , daar het meer zichtbaar is. De twee andere foorten zyn meestal effen, of, gelyk onze Eurobecianfche ftoffen, enkel geftreept, en veel flechter en grover, en worden alleen gedragen door het gemeene volk en de flaaven. Deeze hangen ook, even als de serften, nederwaarts van den middel af tot aan de enkels, doch die van de flaaven alleen tot aan de kniën. Het overig gedeelte van het lichaam van den gordel af ot aan den hals is naakt, en enkel verfierd met fnuiseryën van verfchillende ftoffen en foorten, overëencomftig met den rang en het. vermoogen van degeenen, die  WESTLYK iETHIOPIEN. Loango. 425 die dezelve draagen; fommigen zyn van goud of zilver, andere van koper, of flechter metaal, ketenswyze ge maakt, en weder andere van ivoor, en glazen kraaien van verfchillende kleuren. De mannen draagen daarenboven een wild of tam kattenvel; doch de Grooten draagen marter- of otter- of civetkatten-, of andere kostbaare vellen; onder deeze' laatftenis dat van een dier genoemd Enkmie, doch dit. vel mag niet anders gedragen worden dan door den Koning , en door die Edelen , welken hy daartoe verlof geeft. Somtyds verkiezen hy en zy wel vyf of zes foorten van bont te draagen, netjes aaneen genaaid, en doormengd met papegaaijen- en andere fraaije vederen, van veelerhande kleuren, in de gedaante van eene roos, juist voor het onderlyf hangende , terwyl de uiteinden van dit bont opgehouden worden door een' netten band van olifantshaair, waaraan zy een groot getal kleine fchelletjes draagen, die by de minfte beweeging van het lichaam beginnen te klinken; allen deeze kleederen worden om den middel vastgemaakt met een' kostbaaren fluijer of gordel, die verfcheiden maaien omgeflagen word, eenigen van welken zeer fraai gewerkt zyn van de beste foort der voorheen "gemelde ftoffen. De voornaame lieden draagen twee zulke gordels boven eikanderen , prachtig verfierd en fraai gekleurd. Zy draagen om hunnen hals, armen, en beenen verfcheiden fnoeren van kraaien, ivooren ringen, ronde fchulpen van eene fraaije kleur; en kettingen van koper, tin, of yzer, van eene driehoekige gedaante, die uit Europa overgebragt worden. Over hunne fchouders hangen zy een' zak, omtrent drie vierde van eene el lang met eene opening, die even wyd genoeg is om de hand daarïn te fteeken; deeze zak dient om hunne pyp, tabak, kalabasflesch, en andere noodwendigheden mede te voeren. Zy dekken hunne hoofden met gebreide mutfen, en, gelyk zy nooit ongewaHedend. Hist. XV. D. II. St. Hhh pend XVIII. BOEK. XI. HOOFDST. II. AFD.. Zy draa» ren ook beesten  XVIII, boek. xi. hoopdst ii. afd, Kleeding tter vrou tv en. Hunne huwly. ken. 4**> HISTORIE van pend uitgaan, draagt een ieder van hen een' houwer of degen, eene boog in de hand, en een koker met pylen op den rug. De kleeding der vrouwen heeft veel overeenkomst ,met die der mannen, behalven alleen datzy geen' gordel .draagen, en dat haar onderkleed flechts tot aan de knieën afhangt; de voornaamfte draagen een kleed van fyn Eu. ropisch doek of ftof daarover. Haar hoofd en bovenlyf is bloot, gelyk ook haare beenen, behalven dat zy verfcheiden fnoeren kraaien en andere verfierfelen om haare halzen, armen en beenen draagen. Beide de fexen draagen ringen van goud of geringer metaal, naarmaate van den rang, en deeze draagen zy als behoed of tovermiddelen ; en beide verwen zy zich geheel met eene foort van rood hout, dat zy takeel noemen, en dat op een' fteen fyn gewreven word. (V) De veelwyvery is onder hen geöorlofd; een voornaam man heeft doorgaans tien, twaalf, of meer vrouwen, en de geringen doorgaans twee of drie. De toeRemming der ouders, en het betaalen der overëengekomene prys, zyn de eenige omftandigheden, en minnaaryën, die onder hen tot het fluiten van een huwlyk vereischt worden. Sommige mannen zyn zo keurig dat zy de meisjes reeds op haar zesde of zevende jaar koopen, en die dan in hun eigen huis opvoeden; doch de wyste ouders geeven hunne dochters niet over vóór dat zy huwbaar zyn ; op welken tyd zy haar een zeker kenmerk aandoen, (C) dat doorgaans veele jonge aanzoekers uit-., (V) Dapper, Ia Croix, Merolla, Battel, en anderen. (C) Dat is , zy iaaten haar hoofdhair kort affnyden, hatende riegts eene kroon of krans van haair om haare hoofden. Wat aanbelangt het bewys haarer huwbaarheid , daarvoor word gehouden haare eerfte maandelykfche ontlasting, wordende her. vóór dien tyd eenen mansperfoon tot een zeer groot misdryf gereekend eenige vleeschlyke gemeenfchap met haar te hebben, inzo- ver-  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Loango. 427 uitlokt, vooral wanneer de meisjes fchoon en bevallig zyn. Doch de jonge meisjes hebben weinig rede om zeer naar het huwlyk te verlangen, naardien zy, behalven het onaangenaam voorüitzicht op verfcheidene medeminnaaresfen, en de hevige jaloezy der mannen, daardoor tot den elendigen ftaat van eene harde flaaverny' gebragt worden. Wy hebben reeds gemeld, dat zy den grond moeten beploegen en bezaaijen , en de graanen inöogften. Ook moeten zy dezelven tot meel maaken, en brood daarvan bakken ; en daarenboven het ander eeten gereed maaken, wyn en andere fterke dranken vervaardigen, en alle huislyke zaaken waarneemen. Zy moeten op zekeren afftand blyven ftaan terwyl haare mannen eeten, en naderhand hun overfchot opëeten. Wanneer hy thuis komt moeten zy hem met allerhande tekenen van bïydfchap en eerbied ontfangen , en hem aanfpreeken , en zyne bevelen afwachten met gebogene knieën. Zy moogen nimmer voor hem verfchynen, of eenige fpys van hem aanroeren zolang zy haare ftonden hebben, of zich alsdan laaten zien aan iemand van het huisgezin zonder een' band om het hoofd te hebben. De man kan haar ten huize uitzetten op het geringst vermoeden van ongetrouwheid; en, zo zy fchuldig is, haar eene veel zwaarder ftraf aandoen, fchoon de overfpeeler gemeenlyk met eene geringe boete vry komt. Alwie eene vrouw inneemt, die door haar man verftoten is, moet diezelfde boete betaalen, of een ander vrouwsperverre , dat , zo dikwerf zulk eene ongeoorloofde gemeenfchap plaats heeft gehad, de fchuldigen gehouden zyn voor den Koning te verfchynen, die alleen de magt heeft om hen vergiffenis te "verleenen , moetende zy hun misdryf openlyk voor hem erkennen, met misfelyke en befpottelyke danfen en gebaarden om, hunne fchaamte en leedweezen uit te drukken, Hhh 2 XVIII. boek. XI. HOOFDST. II. AFD. Harde Qaaverny der vrouwen.  4*8 HISTORIE v Artr XVIII. BOEK. x i. HOOFDST II. AFD perfoon voor haar in de plaats geeven. Schoon nu dèflaverny der Loangoëfche vrouwen zo hard is, hebben zy echter eene wet, waardoor de kinderen verpligt worden om den Raat van de moeder te volgen, dat is, 'ook flaaven te worden wanneer hunne moeder het is,offchoon de vader een vry man is, en vrygeborenen te zyn, wanneer de moeder zulks is, offchoon de vader een flaaf is. O) Geene kinderen kunnen huns vaders goed erven, maar de geheele nalaatenfchap vervalt aan den oudften broeder of zuster, die verpligt zyn voor de nablyvenden te zorgen, tot dat zy zichzelven kunnen onderhouden, het zy dan door de bovengemelde koopmanfchappen en handwerken, of door eenig ander middel. De kinderen van de inboorlingen zyn blank by hunne geboorte, maar worden na verloop van twee dagen zo zwart als hunne ouders. Deeze verandering heeft menigmaal de Portugeezen misleid' toen zy zich eerst in deeze landen begonnen te vestigen, en hen in de verbeelding gebragt, dat het hunne kinderen waren, wan-' neer eene zwarte vrouw beviel, met welke zy gemeen' fehap hadden gehad. Doch men vind hier eene andere foort van blanke kinderen, die , fchoon uit zwarte ou* ders geboren, echter zo blank zyn als onze Europeaan, fche; zy hebben graauwe oogen , geel of roodachtig haair, en eene geftalte niet ongelyk aan die van onze Noordfche volken; doch daar is niets levendigs in hun gelaat, dat de kleur heeft van een' gewitten muur; en hunne oogen, in de plaats van levendig en fpeelende ta zyn fchynen onbeweeglyk in hun hoofd te ftaan, en zy kunnen byna niet zien dan by maan- of fchemerlicht. De inboorlingen befchouwen deeze kinderen als wan* fchepfels, en willen derzelver voortteeling byna niet dulden. Allen die met dit gebrek geboren zyn, worden aan.. (w) LaCroix, Dappgr, Ogilby, Afr. pag. 501.  WESTLYK iETH 10PI-EN». Loango. 429 aan 'den Koning gefchonken, die hen in allerhande toverkunsten doet onderwyzen, en hen naderhand tot zyne byzondere oogmerken gebruikt als waarzeggers en bezweerders, zodat hy altoos eenigen van hen aan zyn hof heeft. De inboorlingen noemen hen Dondos\ en de Portugeezen Jlbinos, of, witte Negers. Veele Geleerden hebben al hun verftand befteed om de oorzaak van deeze vreemde blankheid uit te vinden, die ons^ inderdaad enkel een lufus natura fchynt te zyn, en niet mededeelbaar aan hunne kinderen, dewyl men nergens aangetekend vind, dat zy kinderen voortbrengen van dezelfde kleur. Deeze bastaarden maaken niet alleen een gedeelte uit van des Konings Raad, maar zyn ook de voornaamfte lieden, waarvan hy zich bedient in alle godsdienstige zaaken, en bygeloovige plegtigheden. Noch zy , noch de overige inboorlingen hebben eenig redélyk denkbeeld van een Opperwezen. Het fchynt wel, dat zy iets dergelyks erkennen onder den naam van Sambian Pongo, maar zy betoonen geenerhande eerbewyzing aan hetzelve, of toonen eenige kennis van deszelfs aart en eigenfchappen te'hebben, waarom zy het ook niet beminnen, vreezen, of aanbidden. Alle hunne eerbewyzingen en aanroepingen zyn ingericht aan hunne huis- en veldgoden, aan welken zy het vermogen toefchryven van hen te zegenen of te vloeken ; wind, regen, onweder, of zonnefchyn te verwekken; hen vruchtbaare jaaren, gezonde of ongezonde jaargetyden te fchenken. Eenige derzelven heerfchen, volgens hun gevoelen , over de lucht, anderen over de aarde, en wederom anderen over dé zee. Sommigen zyn van een' goeden en anderen van een' kwaaden aart; fomrnigen zyn vrienden en befchermers, anderen vyanden en verwoesters van het menschdom; zy raadpleegen dezelven over toekomende gebeurtenisfen, zoals over Hhh 3 den XVI». BOEK. Xï. HOOFDST. II. AFD. Afgoden.  43° HISTORIE van XVIII. boek. xi. HOOFDST. li. AFD. j Inviy. ding van derzelver pries* . ters. den aitflag van voorgenomene reizen» van hun jaagen, visfchen, zaaijen , inoogften, oorlogen en meer andere zaaken; anderen worden gezegd geftolen goederen te kunnen ontdekken, en of de een en ander overleden vriend door tovery geftorven is, en, zo ja, wie hem betoverd heeft. Zy beelden deeze gewaande Godheden af pn de gedaanten van mannen, vrouwen, en andere fchepfelen; waarvan eenigen ruw gefneden zyn, en anderen geboetfeerd van aard of klei; zy draagen ook zulke kleine beeldjes om hunnen hals; de grootere zetten zy in hunne huizen, en verfieren derzelver hoofden met vederen van faifanten of papegaaijen, en andere fraaigekleurde vogelen, befchilderen derzelver aangezichten en lichaamen met veelerhande kleuren en omhangen hen met kleine lapjes linnen, of ftof, fchulpen , yzer, ftaal, en andere beuzelingen ; deeze beelden ftaan op voetftukken, die zeer veel naar onze vyzels gelyken, half daaruit en half daarin. Dezelven zyn zowel aan de kwaade als aan de goede godheden toegewyd, dewyl zy anders welhaast in hunne ongenade zouden vervallen. (X) De lieden, die tot den dienst van deeze goden gewyd worden, zyn doorgaans reeds vrv bejaard, en worden gekozen door den Enganga Mokisfo, of Opperpriefter; en de plegtigheid der inwyding gefchied voor eene groote vergadering. Zohaast dezelve geëindigd is begint de gewyde perfoon wild uit de oogen te zien , vreemde trekkingen te krygen, zyn lichaam in allerhande vreemde en onbehoorlyke flguuren te draaijen, -met een luid en verfchriklyk gefchreeuw, even alsof hy bezeten was. Hy vat vuur aan met zyne handen en eet daarvan zonder zich te branden. Sommigen van hen loopen met eene dolle fnelheid naar eenewoefteny, werwaarts hy met een* flaanden trommel moet gevolgd. worden; anderen bekleeden zich (jc) O'ilby, Afric. Dapp2r, Davity, la Croix, en anderen.  WEST LYK JET HIO PI EN. Loango. 43^ zich geheel met boombladen en andere groente; vervolgens word hy door zyne vrienden en bekenden thuis gebragt, en fpeelt de rol van een' bezetenen zo wel, dat het volk zich inderdaad verbeeld;, dat hy bezetenis By zyne terugkomst word hem gevraagd aan welken geest, regel, en byzondere gewoonte hy zich verbinden wil, en zohaast hy zich daaromtrent verklaard heeft word hem een ring om den arm gedaan, dien hy altoos draagen moet tot eene gedachtenis aan zyne beloften. Intusfchen verbeelden zy zich, dat de geest, die onderfteld word alle deeze onnatuurlyke beweegingen veroorzaakt, en door den mond van den bezetenen geantwoord te hebben, hem verlaat, terwyl hy als dood op den grond blyft leggen. Deeze ring is zoveel als een borg voor zyne getrouwheid, en hy zweert by niets anders dan by denzelven, en by den afgod aan wien hy zich. heeft toegewyd; en zy zyn zo af keerig van alle meineedigheid, dat zy den eed voorzichtig trachten te ontgaan, wanneer zy niet van vooineemen zyn denzelven naar te komen, (y) Het gemeen volk heeft een' of meer van deeze Afgoden; de voornaame lieden draagen die in grooter getal. Wanneer iemand ziek is, en voornaamlyk een perfoon van aanzien, dan brengen zyne vrienden en be. kenden verfcheiden dagen door met hunnen geleigeest te verzoeken, dat hy in het lichaam van den lyder zal ingaan , en hem, vraagen om welke misdaad hy deeze ftraf moet ondergaan; en zohaast hy dit geopenbaard heeft zoeken zy den afgod te bevreedigen door giften en beloften, en den lyder tot zyne voorige gezondheid te herftellen. Naardien zy zich niet kunnen verbeelden, dat iemand eene natuurlyke dood flerft, zullen zy, wanneer een hunner vrienden komt te fterven, noch tyd, noch moeite fpaaren, om van den eenen bezweerder naar (>") Idem ibid. XVIII. boek. x l. HOOFDIT. II. AFD.  TV1IL boek. XI. HOOFDST. •ii. AFD. Hunne denkbeelden•wegens de ziel. •43* HISTORIE v a w naar den anderen te loopen, en zelfs van de eene provincie naar de andere, zelfs fomtyds twee of drie maanden lang, tot dat zy een' gevonden hebben, die hen den daader, en de oorzaak van zynen dood kan melden. Niets is ongerymder dan het blind geloof, dat zy geeven aan het bericht, dat zy van den bezweerder ontfangen , ■en de manier van ftraf waarmede zy denken, dat die gewaande moord aan den betoveraar gewroken word. Zy verbeelden zich, dat de vermoorde perfoon, door dezelfde bezweering weder levendig gemaakt word, en weggevoerd naar eene onbewoonde plaats, daar hy hard moet werken om zyn' vermoorder te verryken, en gevoed word met fpyzen zonder zout, dewyl één enkel korreltje hem in ftaat zou ftellen om zich ten ftrengfte te wreeken. Sommigen zyn zwak genoeg om te gelooven, dat door diezelfde toverkracht de zielen van de eene plaats naar de andere kunnen vervoerd worden, en dat de inboorlingen van Gibbi zich zeer veel met deezen verfoeijelyken handel ophouden, (z) De inwoonders van Loango hebben verfchillende denkbeelden over de ziel van den menfch, doch allen zeer dwaas en buitenfpoorig. De Koninglyke Familie onderftelt, dat de zielen van hunne overledene nabeftaanden overgaan in de lichaamen van de geenen die naderhand onder hen geboren worden. Anderen ftellen, dat de zielen der overledenen geleigeesten, halve goden, huisgoden , of befchermgeesten worden, en maaken voor dezelve kleine nisfen onder het dak van hunne huizen, daar zy hunne afgoden plaatfen, die gemeenlyk eene fpan lang zyn, en offeren haar een gedeelte van hunne fpys en drank. Anderen geeven haar eene verblyfplaats .onder de aarde , daar zy eene nieuwe foort van leven lei- Ce} Ogilby , pag. 512. & feqq. La Croix, Vol. 3. pag. 39c. & feqq. Dapper, enz.  WESTLYK /ETHIOPIEN. Loango. 433 leiden in meerder of minder volmaaktheid, naarmaate zy hier op aarde geleefd hebben. Sommigen onderftellen, dat de zielen fterven met het lichaam, tenzy die levendig gehouden worden door de betovering van eenigen vyand, om zyne geldzucht en belang ten dienst te ftaan. Zy gelooven allen, dat hun Mokisfo, dat is de geest, aan wien zy by hunne geboorte^ zyn toegewyd , de magt heeft om hen te ftraffen, ja zelfs te dooden, wanneer zy eenige van die pligten verzuimen of overtreeden, tot welker waarneeming zy zich verbonden hebben. Om die rede verbeeld zich een ieder, die eene goede gezondheid , of eenig ander tydelyk geluk geniet, dat zyn Mokisfo wel over hem te vreden is wegens zyn' dienst en gedrag; maar, wanneer het hem tegenloopt, denkt hy het noodig te zyn rond te zien, en te onderzoeken waardoor hy hem mishaagd heeft, en door welke middelen hy best zyne gunst kan wederwinnen, of voor het minsc den doodelyken flag voorkomen. Wanneer nu iemand hen vraagt, welk denkbeeld zy hebben van de natuur en het vermogen van deeze Mokisfo's, of wat zy door dat woord willen betekenen, dan geeven zy ten antwoord, dat zy daardoor verftaan, dat inwendig en onbegrypelyk vermogen der deugd, dat zy begrypen en bevinden gelegen te zyn in fommige wezens en zelfHandigheden, om goed en kwaad te kunnen doen, en kennis te geeven van voorledene, tegenwoordige, en toekomende gebeurtenisfen. (s) De aangehaalde fchryvers zeggen, dat dit geene afgodery kan genoemd worden, naardien zy dit vermogen niet toefchryven aan het Opperwezen, van hetwelk zy flechts een zeer flaauw en verward denkbeeld hebben, of aan eenigen goeden of kwaaden geest, of duivel, waarvoor zy zelfs geen woord in hunne taal hebben; zodat zy den naam van Mokisfo gee- 00 Dapper, la Croix, enz. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Iü XVIII. BOEK. XI. HOOFDST. I I. AF».  XVIII. boek. XI. HOOFDST. II. AFD. Boven» natuur lyk vermogentoege fchreven aan hunne Ko. n'tngen en Ryksgreeten. 434 HISTORIE ns geeven aan alle dingen, waarin zy deeze bovennatuurlyke vermogens befpeuren. Zodat, zo onze aangehaaldefchryvers wel onderrecht geweest zyn nopens, de gevoelens der Loangoëzen, deezen door misverftand aan de bovennatuurlyke vermogens van de Mokisfo's dirigen toefchryven, die of bloote harsfenfchimmen, of natuurlyke gevolgen van den gewoonen loop der natuur zyn. Dus,, wanneer een mensch een goed lichaamsgeftel heeft, en kuisch en geregeld leeft, fchryven zy zulks enkel toe aan zyn' Mokisfo, en aan de heilzaame leefregelen, die deeze hem ingeeft. Oude overleveringen en gewoonten, en het voorbeeld van hunne Vorsten en Ryksgrooten, welker belang het is deeze bygeloovigheden niet al. leen te dulden maar zelfs aan te moedigen, dit alles loopt zaamen om hen allen hunnen voor- en tegenfpoed te doen wyten aan het vermogen van dergelyke harsfenfchimmen en middelen, zoals bezweerende gezangen , danfen, trommelen, en andere mislyke plegtigheden. (V) Hunne domheid gaat zelfs zo verre, dat, fchoon hunne Koningen zich enkel den naam geeven van Mani,. of, Heeren van Loango, de onderdaanen echter hen niet alleen den titel geeven van Mokisfo maar zich nog daarenboven verbeelden , dat zy met een bovennatuurlyfc vermogen begaafd zyn. Zy geloven, dat de Koning door één enkel woord zyne onderdaanen kan ryk of arm maaken, oorlog verwekken, en duizenden naar het graf zenden , en, hetgeen nog buitenfpooriger is, dat hy regen en onweder kan verwekken of beletten, wanneer het hem behaagt, dat hy zich in een wild beest kan veranderen, en een' olifantstand zodanig buigen, dat hy een' knoop daarin kan leggen. Zy gelooven ook, dat zyne Ryksgrooten eenig meer dan natuurlyk vermogen bezitten, dat meer of minder is, naar maace van den rang dien zy be- (fi) Dapper, La Croix, enz*  WESTLYK ^THIOPIEN. Loango. 435 bekieeden, uit hoofde van welken zy ook meer of min der gebonden zyn aan zekere regelen, en verbindtenisfen. doch de Koning meest van allen. Allen de Engangd's, of priesters van dit land, maatigen zich den titel aan van Mokisfo; doch zy worden onderfcheiden door de naamen van de Mokisfo's, altaa ren, of tempels, die zy bedienen, of anders naar de plaatfen, daar die ftaan, zoals Ganga • Therico, GangaBa'èsi Batta, Ganga. Kikokoo , enz. Daar is een groot.ge tal van dezelven in het Ryk; doch, noch hunne tempels. noch hunne afgoden, noch hunne godsdienstplegtigheden 1 hebben iets merkwaardigs. Wy zullen echter een' derzei ven befchryven, die in alle opzichten de voornaamfte is, om de leezers volgens dien over allen de anderen te kunnen doen oordeelen. Deeze is de tempel van Therico. een groot vlek om trent vier mylen benoorden Boarye of Boarg de oude naam van de Hoofdftad van Loango. De tempel, die met zyn' omtrek een groot gedeelte van de plaats uit. maakt, is een groot gebouw, waarvan de pilaaren zowel als de Mokisfo zelf de gedaante van een' man hebben. De Enganga, die tevens Heer van de plaats is, verricht den dienst eiken ochtend door eene vlok wol met zyn' ftif te flaan, en eenige toverwoorden uit te fpreeken, die daor een'jongeling, welke hemverzelt, beantwoord worden. Daarna wend hy zich tot den MoMsfo, en beveelt de gezondheid en het geluk van den Koning, en de wel. vaart van het land en volk aan hem, terwyl hy hem tevens bid om de vruchtbaarheid der velden en akkers, den bloei van hunnen koophandel, en het geluk van hunne visfchery te bevorderen. Ey het noemen van des Konings naam klapt al het volk in de handen tot een teken van medeftemming en genegenheid. Dit is alles, dat wy gemeld vinden met betrekking tot den dienst van dien Mokisfo, waarin niets buitenfpoorig of ongerymd kan geIii 2 noemd XVIII. boek. Xt. HOOFDST. II. AFD. Verfchei* denheid der Mokisfo's Tempel van i'he> nco.  XVIII hoek. XL HOOFDST II. AFD. Hunne Jykpïeg. tigheden. j 436 HISTORIE v a x .noernd worden. Doch de dienst van fommige andere Mohsjos, en byzonderiyk die van Baëfu Batta, die de eerfte in rang na deezen is, word met veel meer gerucht •van plegtigheid en bezweeringen gevierd, onder het geluid van fchellen, trommels, en andere fchelklinkende inftrumenten, doch op eene zo belachlyke en ontzinde wys, dat wy onze leezers met het verhaal daarvan niet zullen lastig vallen, (c) Naardien de meesten van hen geen ander denkbeeld hebben van eenig toekomend leven dan van dat, waartoe de ziel door zekere toverkracht gedwongen word tot nadeelige oogmerken , moet men ftellen, dat alle hunne lykplegtigheden enkel ftrekken om de achting voor, en de droefheid over het verlies van hunne overleden vrienden te kennen te geeven- Zohaast 'er iemand fterfc beginnen de aanwezenden op eene verfchriklyke wys te huilen en te kermen; het lyk te omringen; het buiten het huis te brengen, en het af te vraagen, wat de oorzaak van zynen dood geweest is, gebrek aan voedfel of andere behoeften, of betovering, enz. Dit luid gejammer duurt gemeenlyk wel twee of drie uuren; geduurende welken tyd de nabeftaanden bezig zyn met het lyk te arasfchen, te kammen, te fcheeren, met rood hout te beïrooijen, zyne nagels te knippen, en de goederen uit te :oeken, die met hetzelve moeten begraven worden; ter • vyl anderen het graf delven. Wanneer nu alles gereed s, vatten zy het lyk op, en loopen daarmede fchielyk ïaar het graf, terwyl de overigen hen op den zelfden red verzeilen; en zodraa zy op de plaats gekomen zyn, rerpen zy het lyk en de beftemde goederen met dezelfde erhaafting in het graf. Deeze laatfte beftaan doorgaans 1 de kleederen, gereedfchappen, en wapenen van den over- OO Zie hierover: Dapper in Loango, La Croix, pag. 403 & *qq. Ogilby Afr. pag. 315. ' * * V  WESTLYK /ETKIOPIEN. Loango. 437 overledenen, en wanneer 'er zoveel is, dat het graf die niet kan bevatten, dan hangen zy die op korte ftaaken rondom hetzelve, na die alvoorens gefcheurd en gefchonden te hebben, om te beletten dat zy geftolen worden. De rouw duurt zes weeken, geduurende welken tyd de nabeftaanden des ochtends en des avonds aan het graf komen om zynen dood te beweenen. (ƒ) Wanneer de overledene een perfoon van aanzien geweest is, dan maaken zy reeds van het begin der ziekte af een' aanvang met te onderzoeken , of zyne ziekte ook uit betovering ontftaan is. De Enganga's worden hierover geraadpleegd, die uitfpraak doen naar dat het best met hun belang overeenkomt, en wanneer deezen zeggen dat hy betoverd is, dan worden terftond alle middelen in het werk gefteld om hem te onttoveren. Wanneer geen derzelven helpt, en de lyder aan zyne kwaal fterft, dan word het lyk genoegzaam eveneens behandeld als die van minder' rang, met dit onderfcheid echter, dat zy het, in de plaats van op de ftraat, in eene ruime kamer op den grond leggen, en voor drie uuren drie daagen doorbrengen met het beweenen van zynen dood,'hetzelve te zuiveren, en toebereidfelen tot zyne begraaving te maaken. Geduurende dien tyd houden de manlyke bloedverwanten niet op met huilen en kermen by het lyk, terwyl de vrouwen in een ander vertrek bezig zyn met te danfen en zyn' lof op te zingen, zoals de edelheid van zyne afkomst, de grootheid van zyn vermogen, het getal van zyne vrienden, en de pracht en weelde waarin hy geleefd heeft. Zy willen niet dulden dat een vreemdeling in hun land begraven word, maar doen zyn lyk omtrent twee of drie Eng. mylen verre van het ftrand voeren, en daar, in de zee werpen- Tot deeze onbefchaafde gewoonte heeft. Cd) Dapper, en anderen boven gemeld. lü 3 XVIII. BOEK. xt. HOOFDST. 11. AFD. Geene >reemdeUngen'nciogen m hun 'and bev raven worden.  XVIII, boek. * x i. HOOFDST. li, AFD Koophan. dei van l-oango. *38 HISTORIE van heeft, zegt men, het volgend geval aanleiding gegeven; zeker Portugeesch Edelman ftierf, en wierd begraven in dit land, doch hy was nog geene vier maanden begraven geweest, of een hongersnood veroorzaakt door gebrek aan regen noodzaakte de inwoonders om hunne Mokisfo's te raadpleegen over de oorzaak van deeze plaag; waarop zy ten antwoord kreegen, dat 'er een Christen in hun land begraven was, en dat zyn lyk moest opgegraven en in de zee geworpen worden éér zy een' droppel regen zouden ontfangen. Het volk gehoorzaamde, en binnen drie dagen kwam 'er een vruchtbaare regen, en zedert dien tyd hebben zy niet willen dulden, dat 'er een Christen in'hun land begraven word. De voornaamfte Koophandel van dit land beftaat in den flaavenhandel; ook koopen zy veel olifantstanden, tin, lood, yzer, en koper, dat zy gaan haaien aan de mynen van Sundi, op den weg naar Pombo, op de grenzen van Abysfimén. De fmids en myn werkers gaan in de maand September op reis naar het Koningryk §mdit en wanneer zy aan de mynen gekomen zyn zetten zy hunne flaaven aan het werk. Zy fmelten de erts op de plaats zelve, doch, doordien zy de kunst niet verftaan van het koper te fcheiden van de andere metaalen, die zich in de ingewanden der aarde met hetzelve vermengen, is hun koper zeer onzuiver en van weinig waardy. Zedert de voorledene eeuw hebben de Europedanen hen verfcheiden kundige lieden gezonden om hen te Ieeren hoe zy het moeten zuiveren, doch zy zyn zo vadzig, of, zo dom, dat zy weinig of geen nut uit derzelver onderrichtingen getrokken hebben. Zy houden zich bezig met dit werk tot de maand Mey, wanneer zy behalven hun koper veel olifantstanden doch klein van ftuk medebrengen , gelyk mede veel olifantsftaarten, die de Portu. geezen naar Loanda San Paulo voeren, daar de Negers de kunst  WESTL YK /ETHIQP1EN. Loango. 439 Kunst verftaan om van dat haair zeer fraaije- hals- en armverfierfelen te maaken. Deeze twee laatfte koopwaaren brengen de Lodrigoïzon van Boeke-meala; voor welken zy zout, palmolie, Sile zisch linnen, bouwers, fpiegels, kraaien, en andere fnuisteryën derwaarts brengen. Deeze Koophandel zou veel verder, en zelfs tot Pombo, Monza, en het Koning ryk Micoco kunnen uitgebreid worden, zo dezelve door da woeste Giagas niet geftremd wierd, die de wegen tusfchen Loango en Pombo zeer onveilig maaken; inzoverre, dat de e'genaars, hun eigen leven niet durvende vertrouwen, de goederen door hunne flaaven laaten overvoeren. De Portugeezen voeren ook veele inlandfche ftoffen uit Loango, waarvan fommigen in de plaats van geld tot betaaling ftrekken, zo hier als in eenige nabuurige landen. De ivoorhandel begint van jaar tot jaar te vervallen, het zy dan dat de olifanten verminderen, of dat het de inwoonders te verre is om de tanden te gaan haaien, dewyl tot deeze reis drie volle maanden vereischt worden, en zy geen ander middel van overvoering kennen, dan op de fchouders en hoofden van hunne flaaven. De Europedanen, die op deeze kusten willen handelen, zyn verpligt om daartoe verlof van den Koning te verzoeken, gepaard met ryke gefchenken, zo aan hem als aan zyne moeder, gemaalin, de opzienders der inkomften, en den landvoogd van Majumba. Hierby komt nog dat deeze kooplieden, dewyl de Loangoëzen geene taal verftaan dan hunne moedertaal, genoodzaakt zyn den eenen of anderen visfeher, die een weinig Portugeesch kan fpreeken, aan te neemen, om hen voor tolken en makelaars te -dienen. Hun geld is niets anders dan eenige kleine ftukken ftof. van hun eigen maakfel, waarvan vier ftukken aanëenge ê naaid, ieder van omtrent anderhalve fpan in het vierkant, de waardy van een ftuiver bedraagen. Deeze ftukken, XVIII. boek. XI. HOOFDST. II. AF D. Ruiling van Koopman fchappen. 1 un el d.  XVIII. boek. xi. HOOFDST. Ii. AFD. Regee. ringt' jorm. Staats, dienaars. Krygstnagt. CO Davity, Dapper, La Croix, Batte], enz. 440 HISTORIE van ken , die door de Portugeezen pannos Jambes genoemd worden , waren fterk in trek vóór de oprichting der Oostindifche Maatfchappyën toen alle de Provinciën van Nederland dezelve verruilden voor het koper en de olifantstanden, die zy van de inwoonders kochten. Maar na dien tyd is derzelver waerdy grootlyks gedaald; tegenwoordig worden zeventien van deezen libongo's, gelyk die genoemd worden, gegeven voor één ftuk Silezisch linnen, en vyf voor een pond ivoor. W y hebben reeds aangemerkt dat Loango een gedeelte van het oud Ryk van Kongo geweest is, en dat de Mani's, of, Landvoogden, van tyd tot tyd van hetzelve zyn afgevallen, tot dat een van hen magtig genoeg geworden is om de overigen onder te brengen, en niet alleen den Koninglyken titel en waerdigheid aan te neemen, maar zelfs zyn' ouden Heer nog verfcheidene' andere Provinciën te ontneemen, en zich in zyn nieuw Koningryk geheel onafhanglyk te maaken, in zo verre zelfs, dat hy als een God door zyne onderdaanen geëerbiedigd word. («) Zy geeven hem den titel van SambaPongo, die de Godheid betekent, en fmeeken hem om regen en vruchtbaarheid met geen' minderen eerbied dan andere volken hunne goden aanroepen. De meeste Staatsdienaars zyn Mani's, of, Landvoogden van onderhoorige provinciën, hetwelk hen in ftaat ftelt om prachtiger te leeven en grooter figuur aan het Hof te maaken dan zy anders zouden kunnen doen ivanneer zy enkel van hunne jaargelden moesten leeven. Deeze Vorsten worden gezegd zeer magtig te zyn sn groote legers in het veld te kunnen brengen. Hun land is wel klein aan den zeekant, maar ftrekt zich vry perre uit landwaart in naar het oosten. Allen de onder- daa-  WESTLYK iETHIOPIEN. Loango. 441 daar en, die in ftaat zyn om de wapenen te draagen, worden in den krygsdienst opgefchreven, en zyn verpligt op de gewoone monsteringen te verfchynen, om hunne krygsöefeningen voor den Vorst te verrichten, hem of zyne Bevelhebbers te volgen in den oorlog, werwaarts hy het ook beveelt; fchoon zy doorgaans in vreede leeven met hunne nabuuren; en byzonderlyk met de Koningen van Cacongo en Angoy. Het krygsvolk is gewapend met werppylen, die groote yzeren punten hebben,, op de wys als onze hellebaarden, waar aan een handvat in het midden van den fteel is, waardoor zy die met groote kracht en juistheid kunnen werpen. Zy draagen ook eene foort van dolk byna als onze bajonetten. Hunne fchilden zyn zo groot, dat zy genoegzaam hun geheel lichaam bedekken, en ftevig genoeg om eene pyl of werpfpies af te keeren,- dewyl die gemaakt zyn van de huid van de Empacha, een dier , dat byna zo groot is als een os, en by de Hollanders Dante genoemd word. Deeze huiden worden door de Portugeezen rondgevoerd door de Koningryken Kongo, Angola, en Loango, gelyk wy reeds elders gemeld hebben , en daar gebruikt tot wambuizen, kolders, en borstharnasfen. Hunne wetten zyn veel zachter dan die van hunne nabuuren, behalven alleen in misdaaden tegen den per-, foon, waardigheid, of eer van den Koning. Zy ftraffen nooit iemand met den dood om dievery, maar noodzaaken alleen den misdaadigen om fchaavergoeding te doen, en ftellen hem met de handen op den rug gebonden tegen een' boom of post ter befpotting van de voorbygaanden. Wanneer een bankroetier, die anderen door leenen of borgen te kort gedaan heeft, wegloopt qf zich verfcholen houd, dan hebben zyne icbuldëifchers recht om een' of meer van zyne nabeftaanden te doen vatten en gevangen te houden tot dat de fchuld betaald is; Hedend.Hist.XV.D.II.St. Kkk doch XVIII. boek. XI. HOOFDST, II. AFD. Wapentuig. Hun ne •zetten.  442 HISTORIE vam XVIII. eoek. xi. HOOFDST. II. AF». doch wy vinden nergens gemeld van eenige andere ftraf voor den fchuldenaar zeiven. (*ƒ) Overspel word enkel geftraft met eene geldboete; doch wel verre van dat deeze infchiklykheid zich zou uitftrekken tot de vrouwen van den Koning, worden deeze, wanneer zy zich daar aan fchuldig maaken, benevens haare minnaars veroordeeld om, zonder genade, tegen eikanderen over aan een'.ftaak verbrand te worden. De Koningen hebben doorgaans een groot getal vrouwen, te meer doordien zy verpligt zyn die van hunne voorzaaten zowel als hunne eigene aan te houden, zodat zy fomtyds een getal van zes- of zevenduizend uitmaaken. Deeze worden opgefloten in een ferail, terwyl hy flechts eenige van haar tot zyn vermaak houd, en de andere tot huiswerk gebruikt. Wanneer nu eene van deeze laatfte zwanger bevonden word is de misdaad van onkuisheid al te blykbaar om de ftraf te kunnen ontgaan, en daarenboven moet zy den minnaar melden, doch dit doen zy zelden dan door zwaare pyniging, en dan nog noemen zy fomtyds een onfchuldigen perfoon om haaren'geliefden minnaar te redden. Doch, wanneer eene van deeze vrouwen enkel verdacht gehouden word van ongetrouwheid , dan word zy en de verdachte minnaar veroordeeld tot het drinken van de banda, en wanneer zy naar deeze bedriegelyke proef fchuldig gekeurd worden, is hunne ftraf onvermydelyk. (D) (g) Be. CO Pigafetta Relat. of Congo , pag. 31. CgO Batte!, Dapper, la Croix, Vol. 3. pag. '372. Ogilby, Afr. pag. 515. CD) Dit is het afkookfel van zekeren buitengemeen bitteren, famentrekkenden en dronkenmaakenden wortel. Indien de perfoc-n, die de vastgeftelde hoeveelheid 'er van drinkt, in ftaat biyft om  WESTLYK ^THIOPIEN. Loango. 443 Behalven den afval, het oproer, en het hoogverraad , die allen ten ftrengfte, en. naar des Konings goed. vinden geftraft' worden , is het hier eene doodlyke en onvergeeflyke misdaad den Koning te zien .eeten of drinken, fchoon hy opentlyk in het byzyn van zyne hovelingen zyn' maaltyd houd. Hy eet meesttyds maar twee maal daags, en heeft daar toe twee huizen, het een om te eeten, en het ander om te drinken. In het eerfte verfchynt hy doorgaans ten tien uuren , dat het uur is van zyn' middagmaal, en dan vind hy daar zyne fpys gereed, die daar gebragt word in eene foort van korfjes, voorgegaan door een' hofbediende met eene fchel, om een teken te geeven dat des Konings eeten opgebragt word. Zohaast de Opperhofmeester hem de fpys heeft voorgezet treed hy terug en flaat de deur achter zich toe, opdat niemand den Koning zie eeten; terwyl de Hovelingen in de voorzaal blyven wachten om hem van daar naar het drinkhuis te verzeilen, werwaarts hy zich gewoonlyk begeeft zodra hy gegeten heeft. Dit laatfte is het fraaist en prachtigst gebouw van alle de Koninglyke gebouwen, omringd van een ruim plein, dat met een' kring van palmboomen omheind is. De zaal is behangen met kostbaare tapyten omtrent agt voeten hoog, en aan het opperëinde van dezelve is de Tïal, of, Koninglyke throon, welke rust op fraaije palmhouten ftylen, wit en zwart, kunstig gewerkt en doorweven in de manier van mandewerk. Het vooreinde van het vertrek is wyd open om frisfe lucht in te laaien , en omtrent twintig voeten vandaar ftaat een fcherm om om regt overeinde te fiaan, te bukken, en de fpaanderen •van een gebroken ftok op te raapen zonder te vallen, en om vervolgens op de plaats zelve zyn water af te Haan, zo word zodanig mans. of vrouwsperfoon vry gefproken van het op?etvgde misdryf, ° Kkk » XVIII. boek. xi. HOOFDST. ii. AFD. Den Koning te zien ee. ten of drinken is eene doodmisdaad. Drin èzaai v t den Kg. ning.  XVIII. boek. x [. HOOFDST. II. AFD. 44+ HISTORIE van om te beletten, dat de palmwyn, dien de Koning drinkt, door iemand gezien worde. Aan elke zyde van den throon ftaat een gevlochten korfje van witte en roode palmtakken, waarin zy zeggen, dat de Koning zyne huisgoden of geleigeesten houd, die hem bewaaken en befchermen, benevens eenige tovermiddelen dienstig om zyn leven te befchermen. Aan elke zyde van hem ftaan zyne fchenkers; waarvan de eene hem den beker toereikt als hy hem toewenkt, en de andere heeft twee yzeren ftaaven als trommelftokken in de handen die hy op eikanderen flaat, ten teken dat de Koning zal drinken, waarop allen de edelen zo binnen als buiten de zaal op hun aangezicht ter aarde vallen , en de fchenker zodra hy den beker heeft overgegeven zich omkeert. In deeze geftalte blyven zy allen tot dat 'er een teken gegeven word, dat hy gedronken heeft, waarna zy terftond opftaan, en door een luid handgeklap hunne bïydfchap en goede wenfchen te kennen geeven. Zy rekenen het ook voor een teken van eerbewyzing, dat, wanneer het iemand vergund word in zyne tegenwoordigheid te drinken, hy zich naar dien toekeert. Niemand m3g uit zyn' beker drinken, of het overfchoc van zyne fpys opëeten, maar het zelve word zorgvuldiglyk byëen verzameld en in den grond begraven. CJi) De w yl de drinkzaal met een de plaats is, daar hy de rechtszaaken aanhoort, en daar de zaaken van het grootst belang overwogen worden, gebeurt het menigmaal, dat hy in dezelve blyft tot een uur na zonneondergang; maar wanneer 'er niets van dien aart op het tapyt is, keert hy fpoedig naar zyn ferail terug, en brengt het overig gedeelte van den namiddag. by eenige van zyne vrouwen door. Tegen zeven uuren begeeft hy zich weder naar de eetzaal, daar hy zyn avondmaal doet met de. (Ji) Battel, LaCroix, enz.  WESÏLYK 2ETHI0PIEJN. Loango. 445 dezelfde plegtigheden als by het middagmaal, en keert vandaar weder naar de drinkzaal , daar by dan gemeen lyk blyft tot naar bedgaans tyd, dat is tot tien uuren, wanneer hy z5ch ter rust begeeft, doorgaans van twee flambouwdraagers om hem van het een naar het ander vertrek voor te lichten. Hy komt zelden of nooit uit zyn paleis, dan by eenig groot feest of andere plegtige gelegenheid, zoals het ontfangen van een' afgezant, het jasgen van een' fchadelyken luipert , die rondom zyne Hoofdftad zwerft, het dempen van een oproer, enz. Hy vertoont zich ook in het openbaar op den dag, dat zy hunne velden beginnen te beploegen en te bezaaijen , of wanneer zyne leenmannen hem 'komen hulde doen, of fchatting betaalen. By alle deeze gelegenheden verfchynt hy op een ruim plein, voor zyn paleis, in het midden van de Stad, daar een throon is opgerecht van witte en zwarte palmtakken, zeer kunstig in een gevlochten, en met veeierhande verfierfelen opgefchikt. Kort achter den throon hangt een kleed of wapenfchild aan eenen ftaak, en zaamgefleld van verfcheiden fraaije Europeaanfche ftoffen, van veelerhande kleuren. Aan beide zyden van den throon ftaan agt zonnefchermen, zeer fraai geweven van het allerfynst inlandsch gaaren, vastgemaakt aan een' ftok, die door het middenpunt heengaat. Deeze zonnefchermen, die de inwoonders pos, of, mani noemen, of, volgens Battel, pongos, hebben de gedaante van een omgekeerd halfrond , en de grootte van omtrent twee ellen over 't kruis. De ftok waaraan die -vastgemaakt zyn, is zo dik als een mans arm, en drie of vier ellen lang, met eene groote kwast, of pluirr. daarop , en verfcheiden andere onder het halfrond. Deeze en meer andere hangende inftrumenten, met groote fnelheid rond gedraaid, veroorzaaken een' zaehten wind Kkk 3 die XVIII. boek. xi. rOCFDST 1. AF D. 1  XVIII. boek. XI. FOOFDST. tl. AFD. 446 HISTORIE van die zeer verfrisfend en aangenaam is voor allen, die daar naby zyn. (O De grond voor den throon is gedekt met een geflikt tapyt, fraai gewerkt, omtrent veertig ellen lang en twintig breed, op hetwelk niemand dan de Koning en zyne kinderen de voeten mag zetten, doch rondom hetzelve is ruimte genoeg voor twee of drie menfchen om langs te kunnen gaan, en ten einde van hetzelve zitten allen de edelen en bedienden van het Koninglyk huis kruisbeens op den grond, de vocrnaamflen op kusfens of tapyten, en de anderen op den b'ooten grond, ieder met een' buffelsflaart waaijende. Eene groote menigte van dienaars omringen hunne heeren aan de buitenzyde, die ook allen in dezelfde geftalte gezeten zyn; en op een' behoorlyken afiland ftaan de muzikanten, die op verfcheiden inftrumenten fpeelen, welk muziek niet alleen een aangenaam geluid geeft, maar ook aan den hoffloet eene luisterryke pracht byzet. Voor het tapyt van den Koning zit'een zeker getal dwergen, met den rug naar den throon. Deezen worden door de inwoonders Bakke- bakke, of ook Mimos, en by de Europeaanen Pigmeën genoemd. Men zegt, dat zy flechts de halve lengte hebben, maar dik en ineengedrongen zyn, en dat zy voornaamlyk gebruikt worden om olifanten te dooden, die in hun geboorteland, dat omtrent eene maandreizens van Loango, aan den weg naar Micoco gelegen is, in groote menigte gevonden worden. De geenen, welken aan den Koning gezonden worden, worden daartoe uitgekozen om hunne wangeftalte, en voornaamlyk om de buitenfpoorige grootheid van hun hoofd. rJt) Hunne kleeding komt overeen met hunne gedaante, naardien die niets anders is dan eene beestenhuid om den mid- Cö Ogilhy, La Croix. Dapper, enz. Q£) Dapper, La Croix, en anderen.  WESTLYK ^ETHIOPIEN. Loango. 447 middel toegebonden. Tusfchen deezen doet de Koning om de ftrydigheid van de kleur eenige witte mooren p'aatfen, en beide deeze foorten maaken eene zeldzaame vertooning door de potfige figuuren , welke zy maaken. Voor den opgang naar den throon ftaan drie of vier Hofbedienden, met yzeren inftrumenten in hunne handen, niet ongel jk in gedaante en klank aan die fchellet-' jes, welken onze landlieden om de halzen der fchaapen hangen, welker geluid ftrekt om ftilte te beveelen; en in de ftad, daar dezelfde lieden het ampt van uitroepers bekleeden, verkondigen zy de bevelen des Konings, en tevens de verloren of gevonden goederen onder het ge klank van dezelfde inftrumenten. Zohaast de Koning op zyn' throon gezeten is; beginnen eenige hovelingen, onder het geluid der muziek, eene foort van dans rondom het tapyt, die zy kilomba noemen; by deeze dans ftingeren zy hunne armen voorwaarts en achterwaarts, en bevlytigen zich om alle mooglyke werkzaamheid met hun lichaam te vertoonen; en wanneer een van hen het geluk heeft van ssn zyne Ma. jesteit hierdoor te behaagen , waarvan hem kennis gegeven word, dan nadert hy terftond den throon, en, na zich eenige keeren in het ftof gewenteld te hebben geniet hy het geluk van zyne handen te moogen leggen op de knieën van zyne Majesteit, en zyn hoofd tegen deszelfs boezem te drukken. De edelen alleen hebben het voorrecht van den Koning op de gemelde wys te moogen groeten, en van tyd tot tyd nader by zyn' perfoon te komen, door groote ftappen, of liever fprongen te doen, voorwaarts en achterwaarts; en even gelyk zy deezen eerdienst aan den Koning bewyzen, vorderen zy dien ook van hunne onderhoorige leenmannen, en dit word genoemd kilomba, of, fpringende groet; welke altoos plaats heeft by de voorgemelde plegtige gelegenheden, en by- zon- XVII'. BOEK. xi. HOOFDST. H. AFD. Schellet • fes om kennis van verloren of gevonden voederen te geeven.  XVIII, boek. xi. hoofdst. n. afd De zaai. tyd. i 448" HISTORIE van zonderlyk wanneer des Konings leenmannen hem hunne hulde komen doen, of, hunne fchitting betaalen. Q De tweede groote plegtigheid word de zaaityd genoemd; deeze valt in op den 4 January, wanneer mannen en vrouwen voor hem verfchynen gereed om hunne landen te beploegen en te bezaaijen. De mannen zyn gewapend terwyl de vrouwen den grond bereiden, niet om haar te helpen, maar alleen om haar voor beleediging te beveiligen, en het twisten onder haar te beletten. Dit is een pligt, waaraan zy allen zich moeten onderwerpen, en waaraan zich niemand kan onttrekken, zonder zich eene geldboete op den hals te haaien; by deeze plegtigheid verfchynt da Koning in perfoon, omtrent ten drie uuren in den achtermiddag. Dien avond worden zy allen onthaald op kosten van den Koning; en dit word onder hen voor een groot feest gehouden. Zo is ook ieder leenman verpligt zyne vrouwen te zenden tot bebouwing der landen van zyn' Leenheer; en, wanneer zy dit werk verricht hebben, krygen zy vryheid om voor zichzelven te gaan zaaijen op welk een' onbebouwdengrond zy willen; want al het overig land is onder hen gemeen, zodat, wanneer iemand een ftuk grond heeft afgeperkt, en beginnen te bebouwen, het aan geen' ander' geöorlofd is daarop te komen. Wanneer een Afgezant ten-gehoor word toegelaten ; of, wanneer eenig edelman toegelaten word om een klaag- of verzoekfchrift over te geeven, moet hy die plegtigheid beginnen met twee- of driemaal in de handen te klappen; en, wanneer hy op dezelfde wys beantwoord is, roept hy overluid: Empo laufan Man pongo! dat is: Hoor my om Gods wille, of, in Gods naam! Waarop tem geantwoord word: TiefamMe zingha! dat is: God eeve! Dit betekent, dat het hem vergund word te fpree- ken, t?) Ogilby, pag. 508.  WESTLYK iETHIOPIEN. Loango. 449 ken, waarop hy dan ook zyne aanfpraak, klagt, of verzoek begint met het woord Wag, ik begin, en dezelve eindigt mee Mamawag, ik eindig. Wanneer iemand der aanweezende perfoonen iets daartegen heeft in te bren gen, dan word hem zulks toegeftaan; maar hy moet beginnen en eindigen met dezelfde woorden, waarvan zy zich bedienen in alle hunne pleidooien, vry waaringen, en Koninglyke bevelen, (jn) De laatfte omftandigheid, waarby de Koning in het openbaar verfchynt, is de jagt, wanneer een luipert zich. in de nabuurfchap van zyne Hoofdftad vertoont. Dewyl die beesten in deeze gewesten vry talryk zyn, en veel fchade doen, hebben de edelen de vryheid van allen hunne leenmannen op te roepen, om op dezelven te jaagen, en die uit te roojen; en, wanneer een van hen een luipert geveld heeft, geeft hy daarvan kennis aan den Koning , door den fraart van het dier aan een' palmftaak gehecht op te rechten; maar, wanneer een van deeze roofdieren ontdekt word in de nabuurfchap van de Hoofdftad, doet de Koning, onder het geluid van trommelen en trompetten, allen de inwoonders aanzeggen om in de wapenen te komen, en hem te verzeilen naar de plaats, daar het dier gelegerd is. Wanneer die te verre af is om te voet daarheen te gaan, dan laat hy zich in een' gevlochten draagftoel derwaarts voeren, door vier van zyne lyfbedienden. Zohaast zy aan het hol van den luiperc , of flechts aan het bosch, daar het dier zich ophoud , gekomen zyn word hetzelve omzet door het volk, gewapend met boogen, pylen, en werpfpiezen; dat val. len graaft, of netten uitzet, om het beest levendig te vangen. Dit gedaan zynde blaazen zy op de trompetten , flaan den trommel, en maaken een groot gerucht om den luipert op te jaagen, totdat het verlegen dier, niet C«0 Dapper in Loango, La Croix, pag. 385, Ogilby, enz, Hedend. Hist. XV. D. II. St. Lil XVIII. boek. xi. HOOFDST. II. AFD. Luiperts>agt.  XVIII. BOEK. Xf HOOFDST. I/. AF C Hunne lykpleg- tigheder, 450 HISTORIE van niet meer in ftaat om een' doortogt te vinden, doorzulk eene hagelbui van pylen, zich genoodzaakt ziet om naar den kant der vallen, of netten te vluchten, daar dan een ieder, in het byzyn van den Vorst, zich be•yvert om het dier van kant te maaken. Dit gedaan zynde geeft de Koning bevel aan een' van zyne hofbedienden om het 'te villen, en de huid naar het Koninglyk Paleis te brengen, waarna de buik geopend, en de gal uit het lichaam gehaald, en diep onder den grond begraven word, of in het water geworpen, om alle kwaadaartige oogmerken te beletten, naardien zy zich verbeelden, dat die een allerfterkst vergift is. De huid word door de jaagers in triumf naar het Paleis gevoerd, daar het geheele feest voltooid word met zingen, danfen, en andere vreugdbedryven. Zy verrichten hunne lykplegtigheden met groote pracht , en genoegzaam op dezelfde wys als de inwoonders van 'de nabuurige Koningryken,- die nog niet tot het Christengeloof bekeerd zyn geworden; doch met dit groot onderfcheid, dat zy, zedert eenige tyden, de ontmenschte gewoonte van vrouwen, bloedverwanten, huisbedienden,, bf flaaven levendig met het lyk in het graf te werpen, hebben afgefchaft; in welker plaats zy het graf van de overledenen vei fleren met kleine beeldjes van klei, hout, wasch, of andere ftoffen, om hen in de andere waereld op te pasfen; doch fommigen flachten nog eenige flaaven, en begraaven die by het lyk. De gewelven, waarin hunne lyken worden bygezet, zyn ruim genoeg om, behalven hét lyk, dat altoos zeer prachtig gekleed is, eene groote menigte van huisraad, zoals potten, pannen, ketels, vuurtangen, drinkbekers, en kleederen te kunnen bevatten. De voorgemelde flaaven worden met hunne meesters in het graf gedompeld, niet alleen om hen in de andere waereld te dienen, maar ook om getuigenis te geeven voor den grooten Rechter, of God van die wae- reldj.  WESTLYK ./ETHIOPIEN. Loango. 451 reld, hoe zy hier geleefd hebben; welke ftelling, zo die waar is, niet alleen bevestigd hetgeen wy hiervoor van hun flaauw en verward denkbeeld van een Opperwezen hebben aangehaald, maar daarenboven het gezegde van fommige fchryvers, alsof zy aan geen' toekomenden ftaat zouden gelooven, volftrekt wederlegt. D e nablyvende goederen komen nooit aan de kinderen, maar aan de kinderen van den oudften broeder of oudfte zuster; en dezelfde regel word in acht genomen, met betrekking tot de erfgenaamen van de kroon; en, om alle verwarring en twist voor te komen, worden hen ieder afzonderlyke fteden of vlekken ter woonplaats aangewezen, verder van, of nader by Loango, naar maate dat zy meer of min nabeftaanden van den Koning zyn; ook voeren zy hunne titels naar deeze fteden; dus word de naafte erfgenaam van de kroon genoemd Mani- kay, naar eene ftad van dien naam, gelegen omtrent zes Eng. mylen ten noordwesten van de hoofdftad; de daaraan volgende word genoemd Mani-bokke, en woont in de ftad van dien naam, tusfchen de vyftien en zestien Eng. mylen verder landwaart in. Mani fallag-, de derde in rang; woont te Sallag, vyf en dertig Eng mylen van Loango; Mani-kat, de vierde in rang, woont te Kat, een vlek, dat vyftig mylen van de Hoofdftad legt; en Mani. inyami, de vyfde en laatfte in rang, woont te Inyami, een gehucht ten zuiden van Loango, en naby het Koningryk Cacongo gelegen; zodat, wanneer de regeerende Vorst fterft, de LViani kay, die zyn opvolger is, zich naar Loango begeeft, en de vier anderen, ieder naar zynen rang eene plaats nader komen, en een nieuwe tot Maniinyami benoemd word. Doch, fchoon Mani kay de regeering aanvaart terftond na den dood van zynen voorzaat, blyft hy echter zyn verblyf houden te Kay nog omtrent zes maanden daarna, dat is, tot dat de lykplegtigheden van de rouw van den overledenen Koning g#* Lil 2 ëin- XVIII. boek. XI. HOOFDST l [I. AFD. Hun erfrecht.  XVIII boek. XI. .HOOFDST II AVL De His• tor ie va, Loango $ niet verder be kend. De inval len der Giagas Jl remmen den Koophan ■ del. 452 HISTORIE van ëindigd zyn, na verloop van'welken tyd hy zyne intreede in de hoofdftad doet. (V) Wy weeten weinig meer met betrekking tot deeze Vorsten dan hetgeen reeds gezegd is zo in deeze afdeeüng 'als in de twee voorige hoofdftukken, nopens de Koningen van Kongo en Angola, tegen welken, en wel voorjnaamlyk tegen de eerstgemelden, zy een'geruimen tyd geöorlogd hebben, nadat zy deszelfs juk hadden afgefcbud., en zich onafhanglyk verklaard, gelyk wy hiervoor gemeld hebben. Het duurde echter niet zeer lang of zy vonden middelen om hen tot dien vernederenden ftap over te haaien, van hunne onafhanglykheid te erkennen, en met hen in vreede en vriendfchap te leeven; en in dien ftaat bevonden zy zich toen onze Portugeefche Historiefchryver in deeze gewesten aankwam. Na dien tyd vinden wy niet gemeld van eenige vyandelykheden tusfchen hen; maar wel integendeel, dat zy zich dikwyls onderling naauw verbonden hebben tegen eenige nabuurige Vorsten ten oosten van hunne landen gelegen, en ter beteugeling der ■ Giagas, die pesten van hunnen wederzydfchen handel, en rustelooze verwoesters van allen de landen aan deeze kust. De voordeelige handel, die fteeds ftand gehouden heeft tusfchen de onderdaanen van deeze Ryken , vereenigde hen zo naauw met eikanderen , dat men rede had om te hoopen, dat toen het een het Christengeloof had aangenomen, het ander welhaast volgen zou. Ook betoonden de Loangoëzen in hunnen omgang met de bekeerde Kongoëzen eene hartelyke zucht om eenige bekwaame zendelingen te moogen verkrygen, die hen konden onderwyzen in dat geloof, voor het welk zy veel meer genegenheid betoonden, voor zoveel zy daarvan wis- (») Battel by Purchas, vol. 2, pag. 383, Ogilby, pag, 503, & feqq.  WESTLYK iETHlOPlEN. Loango. 453 wisten uit hunne bekeerde nabuuren, dan voor hun oud bygeloof. En, dat nog vreemder is, hunne Koningen zeiven , fchoon zy door hunne onderdaanen als Goden vereerd en aangebeden wierden , en welk een groot denkbeeld deezen ook hadden van hun bovennatuurlyk : vermogen, wysheid', en grootheid, vernederden zich om by herhaah'ng dringende verzoeken te doen by de Koningen van Kongo en Angola, en by den Portugeefchen Onderkoning te Loanda met hetzelfde oogmerk, met belofte van alle mooglyke aanmoediging en onderfteuning voor de Zendelingen , die in hun Ryk het Euangelie zouden komen verkondigen. (0) Zelfs booden zy een' vryën en onbepaalden handel door allen hunne landen aan, niet alleen aan de Portugeezen, maar aan alle Europeefche Natiën, die hen Christenleeraars zouden toezenden , van welke orde , of van welke gezindheid die ook mogten weezen; dcch zy hebben dit geluk nimmer moogen genieten ; en de rede hiervan was de groote fchaarsheid van deeze gewyde mannen in deeze gewesten , waarvan wy de oorzaaken reeds gemeld hebben , zoals, de geringheid van het getal der geenen die uit Europa derwaarts overgezonden wierden, en de groote verwoesting, die de ongezondheid van het weder, de verandering van voedfel en luchtftreek, en de onöphoudlyke vermoeijingen nog onder deeze weinigen aanrechtten. Een der laatfte fchryvers, die vandaar terug gekomen zyn, meld ons, dat, by zyn vertrek, in het geheel Koningryk Kongo, dat genoegzaam geheel uit Christenen beftaat, en een bondgenoot van Portugal is, niet meer Geestlyken waren dan zes Capucynen om den godsdienst te verrichten in dit wyduitgeftrekt Ryk, be- (V) Odoardo Lopez by Pigafetta, L, 1. Cap. 5, Dapper, La Croix, enz, Lil 3 XVIII. BOEK. X'.' HOOFDST. I. AED,  454 HISTORIE vam behalven' degeenen, die tot de Cathedraale Kerk van San Salvador bepaaldelyk behoorden, (p) XVIIT. BOEK. xi. HOOFDST. 111 AFD Onzekere afkomst van dee zen Stam der Gia gas. DERDE AFDEELING. Behelzende een verflag van een' nieuwen Stam der Giagas, die doorgedrongen ts in de Koningryken Kongo, Angola, Loango, enz. en van daar door het binnenst van Afrika tot aan de Oostkust. De gisfingen, vanwaar deeze onbekende en woeste Afrikaanen hunnen oorfprong hebben zyn zeer verfcheiden. Waarfchynlykst is die, welke ben afleid uit Mono emu$i , en wel byzonderlyk uit de landen gelegen in de nabuurfchap van de twee beruchte oorfprongen van de groote Rivieren, de Nyl, en de Zaïre, en wel waarfchynlykst naby dien van de laatfte. (E) Deeze onder- ftel- (p~) Michaël Angelo, Reis naar Kongo, i6ó<5., by Labat, Vol. 5. pag 164. & feqq. (E; Odoard Lopez is de eerfte Europifche Schry ver, die van deeze Giagas gewag heeft gemaakt; hy verhaalt ons, dat die van Kongo hen dus genoemd hebben; dan, dat zy zeiven zich, in hunne eigene taal, Agag en Agagi noemen. Doch Baltel , die veel bekwaamer gelegenheid had om naar hunnen eigenlyken naam te verneemen , vermids hy omtrent zestien maanden onder hen verkeerde , bericht ons, da» zy zich Imbangolas noemen. Dit is naar alle waarfchynlykheid de naam der Imbii en Gallas, twee Natiën, of veeJigt Voiksftammen, weiken even barbaarsch en onbefchoft, en aiöm in deeze ftreeken van Afrika befaamd zyn van wege hui;ne verwoeftingen en hunne ontmenschtheid in het eeten van het vleesch hunner krygsgevangenen. Deezen hebben zich overlang nedergezet in dat ge- deel-  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 455- ftelling is gegrond op de betekenis van hunnen ftamnaara Giakofi, en Engoggiaghi, welke naam betekend een volk, dat aan den oorfprong van eene rivier woont, (q) Doch, van welken kant van Afrika 2y cok hunnei oorfprong moogen hebben, dit is genoegzaam zeker, dal zy zich eerst gevestigd hebben, in het Koningryk Anfiko. dat eenige dagreizen van Loango is afgelegen, en dat zy zich verfpreid hebben door de uitgeftrekte woestenyën: die tusfchen deeze twee R\ken gelegen zyn. Want wy vinden hen vereenigd en vermengd met de Anzikaanen, en aan denzelfden Vorst onderworpen, fchoon zy grootlyks verfchillen in zeden, godsdienst, en gewoonten. Vandaar worden zy onderfteld zich verfpreid te hebben langs de oostelyke grenzen van Loango, Kongo, en Angola, en van daar oostwaart tot aan het Koningryk Metamba, hetwelk zy veroverden , en ten zuiden tot dat van Bmguda. Uit alle deeze nieuwe vestigingen hebben zy onöphoudlyk hunne nabuuren gekweld door geduurige invallen en verwoestingen, (f) Zy bewoonen geene fteden of dorpen, of eenige bepaalde verblyfplaatfen, maar huizen even als de zwervende Arabieren onder tenten, en veranderen van wooning, zo dikwyls hunne neiging, of de tydsomftandigheid hen daartoe aanfpoort. Zy zaaijen of planten nooit, maar neemen alles weg, dat hen te vooren komt, en leeven enkel van den roof. Zy zyn ryzig, levendig, en fterk, lenig, en vlug ter been, en kunnen de hoogfte bergen en fteilfte rotfen zo goed beklimmen als de wilde gei- ten. <^0 Pigafetta, L. 2. C. 5, Cavazzi by Labat, L, 2. C. 7. pag. 90. (r) Pigafetta, Dapper, la Croix, Labar, enz. deelte van Ahysfmie, dicht by den oorfprong van den Nyl, van waar zy menigvuldige invallen in dat Ryk gedaan, en de fchrik. lykfte verwoeftingen aangerecht hebben. XVI.II. eoek. xi. . HOOFtST. lil. AFD. Hun inval in Kongo. Hunne omzwervende Ievenswys.  45ö HISTORIE van XVIII. boek. xi. HOOFDST. iii. AFD. < Zimbo ■ hun eerst Opper hoofd. Zyn voor- fpoed en gruwlyke verwoes tingen. ten Hunne vrouwen zyn moedig, welgemaakt, vruchtbaar, dapper, en werkzaam. En beide de fexen zyn zo onverfchrokken , dat zy geene onderneeming te moeilyk of te gevaarlyk rekenen om te waagen; en, wanneer hen eenige prooi te voo en komt, vallen zy daarop aan zonder eenig gevaar te ontzien, en met eene onbefchroomde verachting van hun leven. Zy ftellen eene eer in hunne ontmenschtheid., en maaken geene zwaarigheid om hunne nabeftaanden, ja zelfs hunne eigen kinderen te eeten, wanneer hen ander voedfel ontareekt, doch meesttyds draagen zy wel zorg, dat hunne /leeschhallen wel voorzien zyn met het vleesch van hunne mgelukkige gevangenen , zo niet een onvoorzien ongeuk, of onverwacht toeval tusfchen beiden komt. (f) riet eerst Opperhoofd, onder wien zy een inval deeden ;n zich meester maakten van een groot gedeelte van Kongo, wierd genoemd Zimbo, die opgevolgd wierd door sene vrouw niet minder dapper en oorlogzuchtig dan hy, genoemd Tembandumda, die hen eene reeks van ontmenschte en verfoeilyke wetten voorfchreef, welke nog onder hen ftand grypen. Uit deeze twee zyn voortgesproten de beruchte Opperhoofden Kasfanghi, Kalanga, en meer andere Vorsten der Giagas, van welken wy in het vervolg nader zullen fpreeken- Zimho verfcheen eerst aan het hoofd van een talryk leger Muzimbfs, die of zyne onderdaanen waren, of i>yëen geraapt uit andere wilden van Afrika om hem op dien togt te verzeilen, op hoop van een beter lot, en van zich te zullert verryken met den buit van die volken , door welker landen hy beloofd had hen te zullen geleiden. Zy namen zyne aanbieding gretiglyk aan , en jwamen in zulk eene menigte tot hem, dat hy zich welhaast CO Cavazzi by Labat, L. 2. C. 7. Pigafetta. Zie ook dit Deel, Bladz. 104. en volg.  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 457 baast aan het hoofd van een talryk leger geplaatst zag. Hy voerde eene heldhaftige minnaares met zich, te wee ten de voorgemelde vrouw, welke hem opvolgde; deeze was tevens zyne byzit en raadgeeffter; met deeze le- j gerbenden drong hy, zonder veel tegenftand te ontmoeten , door tot in het hart van het Koningryk Kongo, daar hy de fchriklykfte verwoestingen aanrechtte, en niets achterliet dan elende en verwoesting. En dat nog verfchriklyker was, deeze vraatige wilden, fteeds gewoon van menfchenvleesch te leeven, maakten geene mindere verwoesting onder de ongelukkige JEthiopiërs, die in hunne handen vielen, deezen bragten zy baldaadiglyk ter dood met de uitgezochtfte pynigingen, enkel om hun vleesch daardoor fmaaklyker te maaken. Zy waren zulke monsters van beestachtigheid , dat, wanneer hen rnenlchenvleesch ontbrak, zy de walglykfte dieren en infecten, ja zelfs half verrotte krengen inzwolgen. En wanneer zy die niet konden bekomen, fchroomden zy niet de fterkfle en wreedfte wilde dieren aan te tasten, zo* als leeuwen, tygers, en luiperts. Doch , gelyk deeze dieren voor groote hoopen volk bevreesd zyn, en naar het digtst der bosfchen vluchten, vanwaar men hen niet kan verdry ven, hadden zy de gewoonte van de bosfchen in brand te fteeken, om hen dus daarüit te dryven, en met hunne werppylen te dooden , of hunne halfverbrande lyken te verflinden, zodat zy zelden een land verlieten zonder het alvorens tot eene woestyn gemaakt te hebben (0 Deeze verfchriklyke plunderingen en verwoestingen* bragten hem dagelyks nieuw volk aan; doordien de on*7' gelukkige Kongoëzen by menigte naar hem toe kwamen,^ op hoop van zich te hoeden voor den hongersnood, die/; zich overal verfpreidde daar hy doortrok; dus wierd Zim- (?) Cavazzi by Labat, pag. 93. & feqq. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Mmm XVIII. boek. XI. lOOFDST. II. AFD. Jy neemt >e in tagt en 'reedei d.  XVIII, boek. XI. HOüFDST. III AFD Een 7y ner Bevelhebbers •word verJlagendoor de Portugeezen. Zimbo neemt wraak over deezeneder.laag. i < ( i i l c 458 HISTORIE va» Zimbo dag aan dag magtïger, totdat hy op zekeren dag zyne troepen gemonsterd hebbende, dezelve te talryk oordeelde om langer één leger uk te maaken, en het befluit nam om die te verdeden. Na eenige van zyne dapperite Legerhoofden over deeze verdeelingen gefield te™.^.*1' z°nd hy hen naar verfcheiden gewesten van ZbMnopten. Een van deezen, genaamd Quizzava, een man die met minder ontmenscht dan ónverfchrokken was, verüerde zyne vloer en wanden met de harsfenpannen en fchenkels der menfchen-lyken , die op zyne tafel gediend hadden, en verftoutte zich zelfs om de Por tugeezen am te vallen, in eene van hunne vestingen, genaamd Teto, in het Koningryk Monoemugi. Doch tZ Ïltg \hf ,Ü°nn' dat hy verdiend had' naanHenzyn leger geheel verflagen, en hy zelf gedood wierd, benevens een groot getal van zyne Mombi, 0f Bevelhebbers, en de overigen op de vlucht gedreven of ge. vangen genomen wierden. 8 Zimbo. om deeze nederlaag te wreeken, trok op naar he' hort met allen mooglyken fpoed, tastte de Portugeezen op nieuw aan, verfloeg hen na een hardnekkig gevecht, doodde hunnen Bevelhebber,en maakte eene verfchriklyke tlachting onder hen. De gevangenen ondergingen een aog veel wreeder lot, want hy deed hen door de felfte omgingen fterven, en byzpnderlyk hun veldpriester, ;en Dommicaaner monnik, dien hy gezien had dat gedurende het gevecht de foldaaten meest had aangemoeugd. Hy deed allen de hoofden op fpiezen fteeken en n zegepraal wegdraagen, benevens allen de kerkfieraaden. iy zelf trok vooruit in een priesterlyk gewaad met een" eker in de hand ter befpotting van hunnen godsïenst. (u) ° Moedig geworden door deezen voorfpoed deed hy C»; Cavazzi, pag. 95, & feqq.  EEN' NIEUWEN STAM DER GIAGAS. 45< eene landing op het Eiland Quiloa, dat toenmaals toebehoorde aan de Portugeezen, doch nu bezeten woid door de Mahommedaanfche Mooren, maakte zich meester van een gedeelte van hetzelve, en doodde drieduizend inwoonders, welker lyken hy aan zyn volk gaf, om te verflin den, en hunne goederen om te verdeelen. De overigen nam hy gevangen, waarvan hy eenigen tot flaaven maak te, en de overigen aan zyne Afgoden opofferde; onder deeze laatflen was ook de verrader, die hem het Eiland had helpen overrompelen, fchoon hy zelf een inwoonder daarvan was. Doch, om zyn afgryzen van het verraad te toonen deed hy hem eerst de felfte pynigingen aandoen, en hem toen de eerfte van allen aan zyne Goden opofferen. Hy deed eene niet minder gelukkige landing op Mofambique, een eiland gelegen ten zuiden van Quüoa; daar, zowel de inboorlingen als de Portugeezen, die zich onder hen nedergezet hadden, verfchrikc door zyne aannadering,, en nog meer door het gerucht van zyne ontmenschte moorderyën, eenpaarig befloten hadden zich tot den laatften man te verdeedigen. Zy wierden des te meer tot dit manmoedig befluit aangefpoord door het aannaderen van eene vloot uit Europa; doch zy hadden het verdriet van dezelve te zien verftrooijen door een' verfchriklyken ftorm, waardoor zy overgelaten wierden aan dit monfter van wreedheid, die welhaast met zyne woeste menfchen* eeters aankwam, en niet eer vertrok dan nadat hy het Eiland geheel uitgeplunderd, en van alle levendige, en wel byzonderlyk menschlyke Schepfelen beroofd had, om de verflindende kaaken van zyne monsters daarmede te vullen, (y) Zyn eerstvolgende aanflag was op Melinda. Op de. eerfte tyding van zyne aannadering beraadflaagden de in.y woon.r (V) Cavazzi, pag. $>8, & feqq. Mmm 2 1 XVIII. BOEK. XI. HOOFDST. III, AFD. Hy doet eene [ah. ding op het EilandQuiloa. Hy doet lene taniing op Mofambilue. Zyn aanlag op lelinda.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. II I. AFD Zimbo •word ge heel verJlagen. 460 HISTORIE tas woonders hoe zy best hun leven en goederen zouden redden, en daarmede naar de bosfchen en wildernisfen vluchten. Zy wierden echter van dit befluit afgetrokken door hunnen grootmoedigen Koning, die hen in de fterkfte bewoordingen voorfhlde, hoe fchandelyk het zyn zou, dat eene zo dappere natie zou vluchten en haar land verhaten voor een' hoop omzwervende roovers, die noch godsdient, noch eer, noch menschlykheid erkenden, tevens betuigende, dat, welk befluit zy ook mogten neemen tot hunne eigen veiligheid, hy vastelyk had voorgenomen zyn land en onderdaanen te bafchermen tot zyn' laatften droppel bloeds tegen deeze beestachtige overweldigers, in vertrouwen op den byftand der Voorzienigheid °in eene zo rechtvaardige zaak. Door deeze woorden wierd het volk zodanig aangemoedigd, dat het eenftemmiglyk befloot hem tot den laatften man by te ftaan; waarop de Koning aan hun hoofd uittrok om den vyand eenige mylen verre van zyne Hoofdftad te gemoet te trekken. Zimbo trok met zyn' gewoonen moed en verzekerdheid ■ van een' goeden uitflag, aan het hoofd van zyne zegepraaiende menfcheneeters, beladen met den buit van Oui. loa, Mofambique, en andere gewesten, tegen den Komng van Melinda op. Het gevecht was hardnekkig en bloedig, en duurde verfcheidene uuren. Eindelyk begonnen de barbaaren te wyken, en de vlucht te neemen in weerwil der poogingen van hunnen Veldheer om hunne benden byëen te houden. De Koning, die, met recht, zulke wanfchepfels geene lyfsgenade waardig keurde, beval aan zyn volk dat zy allen die zy konden inhaalen, zouden doodflaan; hetwelk ook met zulk eene vaardigheid en moed ten uitvoer wiérd gebragt, dat flechts weinigen van hen den dood ontkwamen. De overigen wierden allen op het flagveld gedood, en men vond een'overvloe. digen buit in hunne legerplaats. Zimbo had het geluk van te ontkomen met eenige van zyne dapperfte troe- pen,  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 461 pen, naar de bosfchen, daar hy Hand hield om her. elendig overfchot van zyn leger weder byëen te verzaamelen. (w) Deeze verfchriklyke en onverwachte nederlaag^deed hem een ander ontwerp fmeeden, om naamlyk een' togt te doen langs de zeekusten van Afrika, waarby hy hel vooruitzicht had van zyn leger dagelyks te zullen zier vermeerderen met nieuw volk uit de wilden, en var zich te zullen verryken met den buit, dien hy zou kunnen bekomen. Hy trok ten dien einde uit, en richtte zynen togt zuidwaarts langs de oostlyke kust tot aan dt Kaap de Goede Hoop zonder eenigen merklyken tegen ftand, of rampfpoed te ontmoeten; en toen befpeurende, dat zyn leger weder fterk toegenomen was verdeelde hy het in verfcheiden hoopen, om te beter te kunnen roo ven en plunderen, met dit bevel echter van zich niet te verre te verwyderen, ten einde zy in geval van nood in ftaat mogten zyn om zich fpoedig weder by hem te voegen. Van de Kaap de Goede Hoop af richtte hy zyn' togt noordwaarts, tot dat hy kwam aan de groote rivier Cu neva, welke zuidwaarts voortvloeit uit de Saldanha • Ier gen in Opper-Bemba, en zich ontlast in de JEthiopifche Zee op 17 Gr. Z. Br., daar hy zich vestigde tusfchen die rivier en de zeekust. Hier begon by zyne rustplaats te vestigen, en eenige hutten op te flaan voor zyn volk, by wyze van eene legerplaats, of vlek , welke hy in hunne taal Kilombo noemde, hen in verfcheiden wykën verdeelende onder byzondere Bevelhebbers, terwyl hy het opperst bevel aan zichzelven hield. Hy was echter te onrustig van aart om zich aan dit ftil leven te kunnen gewennen; zyn beerschzuchtig gemoed haakte geftadig naar nieuwe onderneemingen, ten welken einde hy zy- r» Cavazzi by Labat, pag. 99- & fa}^ Mmm 3 XVIII. boek. xi. HOOFDST. III. AF». Hy trekt de kust langs tot aan de Kaap de Goede Hoop. Hy JlicU een vlek dat hy Kilombo noemt, daar hy fterft.  XVIII, boek. xi. HOOFDST. iii. AFD / Dongii de vader van rembandumba vestigt zich te Gangholla, daar hy Jierft, i i 3 i i < I v T X 462 HISTORIE vak zyne legermagt zocht te verfterken om zyn geliefd ontwerp ten uitvoer te kunnen brengen, toen de dood het zelve eensklaps verydelde , doch op welke wyze vinden wy nergens aangetekend; en kort daarna ftierf ook zyne 'byzit 'lembandumha, zyne getrouwe gezellin op allen zyne togten. Zyne nablyvende Legerhoofden verkoozen geen ander Opperhoofd, maar wierpen zich, ieder voor zich zeiven, op tot hoofden van hunne onderhoorige troepen. Sommigen van hen braken op om een niéuw verblyf te zoeken ; terwyl de overigen in hunne oude legerplaats bleeven , en hierüit ontftonden derzelver verfcheiden ftammen, die zich door dat gedeelte van Afrika verfpreidden. Onder degeenen die zich van de anderen afzonderden, bevond zich ook zekere Dmgii% byzonderlyk berucht onder de Gvigas, omdat hy de vader was van dat ontmenscht wyf, waarvan wy hier boven gewag gemaakt hebben, dat hen zoveel fnoode wetten heeft voorgefchreven , waardoor zy veeleer den naam kreegen van eene fecte dan van eene natie. Naardien 'er niet veel merkwaardigs gevonden word met betrekking tot de overige ftammen zullen wy ons bepaalen tot de historie, regeering, godsdienst, en andere byzonderheden van bet even van deeze zonderlinge vrouw, zo zulk een mons;er dien naam nog verdient. 1 embandumba wierd geboren in de legerplaats van Ku emboy welke Zimbo tot zyne laatfte rustplaats had uitgekozen, en hy had haar dien naam gegeven ter eere van :yne geliefde byzit. Na hun overlyden trok haar vader net zyne onderhoorige troepen op naar de provincie rangkolla, of, Ganguella, in het zuidlyk gedeelte van et Koningryk Metamba, daar hy kort daarna ftierf; raaröp zyne huisvrouw Musfaza, een ftoutmoedig en lanachtig wyf, de regeering in handen nam; zy was an haare jeugd af aan tot den oorlog groot gebragt, en gaf  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 463 gaf welhaast zodanige blyken van haaren onverfchrokken moed, en oorlogzuchtige neiging, dat het volk zich ge williglyk aan haar onderwierp, en haar op de gevaarlykfle togten verzelde , op welken zy altoos vooraan was in het gevecht. Zy verkoos by alle dergelyke gelegen-heden gewapend te zyn als een man, en kleedde haare dochter, in welke zy denzelfden aart befpeurde, insgeJyks op die wys, en voerde haar met zich op allen haare togten, cm haar van jongs af tot de krygsöefeningen te gewennen. Tenbandumha maakte zulke groote vorderingen onder het opzicht van haare moeder, en toonde zoveel blyken* van dapperheid en tegenwoordigheid van geest, dat Mus 6 faza haar reeds vroegtydig het bevel over een gedeelte^ van haare troepen toevertrouwde, wanneer zy die tot, eenige gewigtige onderneemingen wilde aanvoeren; het-, welk deeze jonge heldin zo trotsch maakte, dat zy rer na&uwer nood langer onder het bevel van haare moeder wilde ftaan. Hetgeen daarenboven nog veel toebragt om haar dit bedwang onaangenaam te imaken was, dat zy, die, niet minder van een' wellustigen dan van een' krygszuch * tigen aart was , zich overgaf aan de omhelzingen van 1 veele welgemaakte jongelingen, van welken zy zich, vol h gens de gewoone onftandvastigheid van haare fexe, naderhand ontdeed door hen heimelyk te doen vermoorden, om plaats te maaken voor nieuwe minnaars. Haare moeder had haar over deeze wreedheid en ongebondenheid zo menigmaal en zo geftrenglyk beftraft, dat zy, dit bedwang niec langer willende verdraagen, in een' opentlvken afval uitborst. Zy had reeds zoveel blyken gegeven van onverfchrokken' moed by veele gelegenhe* den, dat deeze ftoute daad, in de plaats van haar den haat van dat woest volk op den hals te haaien, integendeel ftrekte om haar by het geheel leger bewonderd en ge- XVIII. UOKK. X I. HOOFDST. II. AFD. Temban- fumba ene dap^ ere en lo?dgie. ■ige rouw. Baars ninna. 'yin en >reea. iid.  46*4 HISTORIE van XVIII. boekXIHOOFDST. III, AFD. Haare aanfpraakaan het volk. Zy Jl'tcht de feEte der Giagas. gevreesd te maaken, dewyl zy zich begonnen te verbeelden, dat zy meer was dan een bloot mensch, en eene buitengemeene zucht betoonden om onder haare banieren te ftryden; zodat het grootst gedeelte tot haar overging, en zy zich welhaast aan het hoofd van een talryk leger zag, dat haar met meer naauwkeurigheid gehoorzaamde dan het ooit een' Veldheer van de andere fexe zou hebben kunnen doen, dewyl al het volk oordeelde, dat zy die in moed, voorzigtigheid, en in alle andere krygshoedanigheden verre overtrof. Zohaast zy bemerkte, dat haar gedrag en haare daaden haar in de denkbeelden van het volk tot zulk een' hoogen top verheven hadden, boezemde haare heerschzucht haar een ontwerp in, om daarvan het meest nut te trekken, en zulks wel door een middel dat alle andere natiën met afgryzen zou vervuld hebben. Z v beval, dat al het volk in de wapenen zou verfchynen, en daarop gewapend aan het hoofd van het leger verfchynende, moedigde zy het volk aan door eene gepaste aanfpraak, waarin zy kennis gaf van haare bloedige geneigdheid om het langs dien weg zegepraalend en gelukkig te maaken, om, met hulp van deszelfs dapperheid en byftand, eene nieuwe en roemruchtige heerfchappy te vestigen, die hunne nagedachtenis onfterflyk maaken , en den fchrik voor hunne wapenen door allen de JEthiopifche landen verfpreiden zou. In de eerfte plaats meldde zy aan haare aanhangers, dat zy hen wilde onderrechten in de wetten en plegtigheden der oude Giagas, als het zekerst middel om hen zo voorfpoedig en ryk te maaken als zy onder hunnen eerften aanvoerder Zimbo waren geweest, zonder zich aan dergelyke rampen en tegenfpoed bloot te ftellen. Om hen te beter te overtuigen van den ernst van haar gezegde, voegde zy daarby, dat zy hen terftond een voorbeeld zou geeven hunne navolging en moedigheid over- waar.  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 465 waerdig. Na aldus aller verwachting opgewekt te hebben, terwyl alle oogen op haar gevestigd waren, beval zy, dat men haaren eenigen zoon, een kind, dat zy by een' van haare minnaars geteeld had, en te gelyk een' grooten mortier en ftamper zou brengen; dit gedaan zynde vatte zy het onnozel kind op, en in de plaatsv van het moederlyk te omhelzen, wierp zy het, zon-j der eenige blyk van afkeer of wroeging, in den mor-/ tier, en ftampte het kind levendig zolang tot dat zy vleesch, beenen, en alles tot eene pap gemaakt had, waaronder zy vervolgens eenige poeijers van kruiden en wortelen, benevens eenige oliën, en andere droogeryën mengde; dit mengfel kookte zy op een flaauw vuur tot eene lenige zalf, en befmeerde zich toen daarmede geheelenal, en beval ook aan haare ftaatjuffers zich daarmede te beftryken. Dit gedaan zynde trok zy haare wapenrusting weder aan, en verzekerde hen, dat dit niet alleen de waare balfem was om hen fterk en moedig te maaken, maar ook om onkwetsbaar en onverwinlyk te zyn, en een fchrik voor alle volken te worden. Het is naauwlyks te gelooven hoe deeze ontmenschte daad door haare wreede onderdaanen bewonderd, en nagevolgd wierd; zodat welhaast veele duizenden van onnozele kinderen vermoord wierden tot hetzelfde godloos - oogmerk. Kort daarna deed zy een bevel afkondigen, dat niemand van haare onderdaanen , iets van belang zoude beginnen , of over eenige onderneeming van gewigt zoude raadpleegen, zonder zich met dien verfoeilyken balfem befmeerd te hebben, welke, volgens haar zeggen, hen begaaven moest met wysheid om te kiezen, en met moed, en beflotenheid om de gedaane keus ten uitvoer te brengen. En opdat zy nimmer gebrek mogt hebben aan zodanige kinderen gaf zy een bevel, dat fommige kinderen buiten de gemeenfchap van de Kilomba, of, le- Hedend. Hist. XV. D. II. St. Nn n ger^ XVIII. boek. XL HOOFDST. II. AFD. Haare erfoeilyg> zodat di verderflyk gefpuis binnen kort een drukkende last wierd voor geheel het volk zowel voor de groten als voor de geringen, dewyl dit hen een fchoon voorwendfel gaf om de ryken uit te zuigen en de armen te ondergïe. de ^undige Koningin goedwilliglyk toeliet, dewyl deeze bedriegers de voornaamfte fteunen van haar gezag waren. Maar de wetten, die zy hen gaf met betrekking tot het burgerlyk beftuur waren veel talryker, fchoon alle van denzelfden ontmenschten aart, en inger ch ^ om haare onderdaanen aan te fpooren tot roovenTmoo^n en allerhande wreedheid; doch dezelve zyn veel te aanftJote lyk om^e'ff™ te!fnen ZWaT,^Theid Saf. was zy veroordeeld om te lterven, als een onnutte last voor de Maa-fchaonv Pn SoiTïr^ ïW3ard °f t0t de aan(bande ly^aaS v J^e'nige IX of t3djö T deeZS Mar de and^ waereld te verge! 3„ of om aa? haaren eigenaar of bezitter overgegeeven te worden, om, geflacht zynde. tot fpys te dienen. 8 S ?irnaadere wet-was, dat, wanneer één haarer Officieren trouw VZS^ l°St ?°nd tG be^even' ^ *ye begunrt^de talrX cL byZ'C Tu hem °P ee"e P^üeke plaats voor eene Se? zich ™^ m0est «brengen en in Hun aan. ■ weLInJ,haar ve™engen, zonder den minften fchyn van Sebber in l*T\ En WaS Zelfs de voornaamfte wdeS 11 gJ SedvvonSen *«* te onderwerpen, :ynerrPtSenootrierd:,r(Trfchande en ongenade va» CO Cavaz. by Labat, Iib. 2. Cap. 7, p. 125.  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 469 lyk om breedvoeriger aanpebaald te worden, te meer daar wy hierna gelegenheid zullen krygen om daarvan tefpreeken als algemeen aangenomen in het Koningryk Metamba, onder de" regeering van de niet minder bygeloovige dan wreede Koningin Zingha, zolang zy deeze verfoeily ke fecte bleef toegedaan. Kortom, 1 embandumba had alle haare troepen, zodanig gehard tot deeze gruwlyke le. venswys, dat zy brand en moord verfpreidden. door geheel West -Mthiopiën zonder eenig mededoogen, en zonder ■ genoegzaam eenigen tegenftand te ontmoeten; en wanneer1 het al eens gebeurde, dat zy te keer gegaan, of zelfs, dat zy geflagen wierden door eenige heldhaftige nabuuren, wel verre van daardoor den moed te verliezen ftrekte zulks enkel om haar meer verwoed en wanhoopig te maaken ; zodat zy alsdan met den uiterften fpoed haar leger verfterkte, en met zulk eene hevigheid en woede den ftryd hervatte, dat alles voor haar plaats maaken, of voor haare overwinnende wapenen vluchten moest. Hetgeen haare troepen voornaamlyk aanfpoorde om haar te volgen in de moeijelykfte en gevaarlykfte onderneemingen, was de lof en de belooning, die zy verzekerd waren te zuilen verkrygen by hunne terugkomst in de Kilombo, voornaamlyk met betrekking tot de uitdeeling van buit en flaaven, en van het getal, dat gewoonlyk geflacht wierd op hunne plegtige maaltyden na het eindigen van een' gelukkigen krygstogt. (z) / Hunne Kilombo''s, of legerplaatfen die veel gelyken/ naar de Castra der oude Romeinen, of naar de Libates,v of vlekken der hedendaagfche JEthiopiërs, zyn van zoda-* nige bouwfloffen zaamengefteld en op zulk eene wys in-1 gericht, dat die gemaklyk kunnen opgebroken worden,v en allen de huizen zyn genoegzaam van dezelfde gedaante. Zohaast de bevelhebbers die het bestuur over deeze zaa- ken (2) Cavazzi by Labat, pag. 137 & feqq. INnn 3 XVIII. BOEK, X I. HOOFDST. III. AF». Haar tolk rpreid 0>eralbrand en noord. Hunne egerlaatfenorden, n zeven 'yken erdeehl.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. iii. AFD 470 HISTORIE van ken toevertrouwd is, eene bekwaame plaats gevonden hebben, verdeelen zy die in zeven wyken, ieder onder haar eigen Opperhoofd. In het midden ftaat de Koninglyke tent, omringd door die der ftaatsdienaars, hovelingen, en hof bedienden, welke alle te zaamen genomen, eene groote plaats beflaan, welke doorgaans omheind word met eene digte doornenhaag, zodanig ingericht, dat die meer een doolhof dan eene omtuining gelykt. Binnen deeze omheining hebben de hovelingen en de krygsbevelhebbers hunne wooningen, om altoos by de hand te zyn in gevalle van oproer, onverwachte overvalling, of andere ongelukken. D e naast daaraanvolgende is de wyk van den Kalambolo, of, opperften Veldheer; deeze amptenaar voert den titel van Muta-aita, of, Opperhoofd van den oorlog. Deeze heeft het opperbevel en beftuurt alle krygstogten, legeringen, aanvallen, en aftogten, en moet dus een ervaren en onverfchrokken krygsman zyn, en geheel ongevoelig voor alle gevoelens van medelyden en menschlykheid. By allen zyne uitvallen , word hy doorgaans verzeld door den Opperften van haare Singhülos, of waarzeggers, met wien hy raadpleegt over het ontwerp, de uitvoering, den uitflag, en andere byzonderheden van den togt. Ook moet hy een getrouw waarneemer zyn van alle de bygeloovige plegtigheden door de fnoode Quixillo's voorgefchreven; want zy zeggen, dat het verzuim van eene enkele plegtigheid genoeg zou zyn om zyne onderneemingen te doen mislukken en hem ongelukkig te maaken. fV) D e derde wyk is die van den Tendela, of, Bevelhebber der Ecoona, of, achterhoede; deeze is de opperfte van allen de kiesheeren, en tevens de hoogfte in rang ten tyde van eene tusfchenregeering, en word om die rede ook het hoogst geacht na den Koning. De O) Labat, pag. 150. & feqq.  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 4?r De vierde wyk is die , welke naar den kant van de Mutunda, of het oosten gelegen is; deeze ftaat onder het bevel van den Mani-lumbo, die het opzicht heeft over alle omheiningen en verfcbanfingen, waarmede de legerplaats verfterkt is, en wel byzonderlyk van dat gedeelte, daar de Koninglyke Familie haar verblyf houd. Dit geeft hem het recht om aan het Hof te verfchynen zo menigmaal als het hem goeddunkt, en deeze vryheid maakt, dat hy insgelyks in groot aanzien is. De vyfde wyk is die naar het westen gelegen is, en word beftuurd door een amptenaar , die belast is met het regelen en uitvoeren van alle burgerlyke zaaken. D e zesde word geregeerd door de lllunda, of Opziener van de Qjiicumba, of, krygsbehoeften ten tyde van oorlog; en in vredestyd is het zyn pligt, om de magazynen met wapenen te vullen, en zorg te draagen, dat die wel bewaard en fchoon,gehouden worden, om in geval van noodzaaklykheid aan het krygsvolk uitgedeeld te kunnen worden. De zevende en laatfte ftaat onder het opzicht van een' anderen lllunda, of, bewaarder van de Koninglyke kleedkamer en huisraad. Deeze wyk word gehouden voor eene plaats van groot gewigt, en word om die rede doorgaans toevertrouwt aan een' Prins van den bloede, die een man is van bekende trouw. By allen deeze groote amptenaaren moogen wy nogt voegen de Manicurio, of opziender der levensmiddelen,^ die gewoonlyk gekozen word om zyne groote behendigheid,v en onverbidlyke roofzuchtigheid, in het fteelen en plun a deren; tot dit einde heeft hy een zeker getal mindere bedienden, en flaaven onder zyn bevel; want de Giagas kennen geen ander middel om voorraad te bekomen dan opentlyk geweld, uitgezonderd alleen hetgeen zy fomtyds inruilen van de Europedanen voor hunne flaaven, die doorgaans vlug ter been zynde, niet zelden wegvluchten eer XVIII. boek. x 1. HOOFDST. III. AFD opziener 'er letnsmidelen.  XVIII. boek. xi. HOOFDST lil. AFD. De Pium bis, of, P7oorloopers. Wapenen der Giagas. Hunne wys van vechten. Labat, pag. 152, & feqq. 60 Pigafetta, L, 2. C. 19, en anderen. 472 HISTORIE van eer hunne nieuwe meesters hen aan boord in verzekering kunnen brengen. Deeze bediening ftrekt zich enkel uit tot het Hof, want het krygsvolk moet voor zichzelf zorgen (b) D e laatfte bediening , die eenige aanmerking waardig is, is die der Piumhis, of, voorloopers, eene foort van verfpieders, welker pligt het is, altoos in beweeging te zyn, en de ligging, fterkte, en talrykheid van de vyanden op te neemen, hen af te weeren, met hen te fchermutfelen, en de voorhoede by den eerften aanval te onderfteunen. Deeze Piumhis worden gemeenlyk gekozen uit de ftoutften en dapperften van hen leger, en vecriten ook altoos allerwanhoopigst De wapenen by de Giagas. in gebruik zyn de werppyl. boog en pylen, byl, pook, en lederen fchild dat zeer dik is, en groot genoeg om het geheel lichaam te bedekken. Zy vechten altoos te voet, het zy dan uit gebrek aan paarden, of uit onkunde om die in den oorlog te gebruiken. Hun uitmuntendst voorrecht beftaat in hunne fterkte en vaardigheid, in de behendigheid van zich te dekken, en de juistheid van hunne pylen en werpfpiefen uit te fchieten, waardoor zy den vyand groote fchade toebrengen, en hem zyne pylen op hunne fchilden doen verfpillen; waarna zy den aanval hervatten met zulk eene hevigheid, dat het hen doorgaans gelukt hem op de vlucht te dry ven.; hetwelk altoos gevolgd word door eene yslyke flachting, uitgezonderd alleen wanneer zy met vrouwen te doen hebben, naardien die doorgaans vlugger ter been zyn, dan zy, te meer daar de vrees van door deeze kannibaalen te zullen verflonden worden haar dubbelde kracht en vaardigheid byzet, (V) Wan-  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 473 Wanneer zy een' inval doen in eenig land, daar zy fterken tegenftand verwachten, is hunne gewoonte zich te verfchanfen, en zich eene of twee maanden ftil te houden , de inwoonders flechts van tyd tot tyd doo^ geduurige fchermutfelingen ontrustende, tot dat zy oordeelen hen genoeg afgemat te hebben, of zo deezen hen ( aanvallen, houden zy zich enkel aan de verdeediging geduurende twee, drie, of meer dagen , tot dat de vyand 1 zyne meeste krachten verfpild heeft; waarna de Opperbevelhebber in den nacht eene fterke party afzend om naby des vyands legerplaats in hinderlaag te gaan leggen. Wanneer dan de inboorlingen den volgenden dag den aanval hervatten, zien zy zich te gelyk van vooren en van achteren overvallen, waardoor zy zonder veel moeite verflagen ; worden, en hun land aan deeze woeste overweldigers ten prooi moeten laaten. (d) Hunne Vorften maatigen zich groot gezag aan; zelfs ftaat het niemand vry in hunne tegenwoordigheid op een' ftoel te gaan zitten dan alleen den Giaga - Calambolo, of Opperveldheer, die als opperfte rechter zit zo wel in burger - als in krygszaaken, en het recht heeft om een" ftoel met een' rug te gebruiken; welke gewoonte zy waarfchynlyk eerft van de Portugeezen hebben overgenomen ; doch de Tendela, die ook een rechter is, word flechts een zitbankje van omtrent eene fpan hoog vergund. De Grooten van den eerften rang hebben de vryheid om in des Konings tegenwoordigheid te zitten op den grond op tapyten of kusfens, maar zy zyn verpligt die zeiven te leggen. De geenen, die verlof krygen om tegen hem te fpreeken, moeten zulks doen met gebogen' rug, en wanneer zy van burgerlyken ftaat zyn, moeten zy zich ter aarde werpen; met hun aangezicht naar den grond gekeerd. Wanneer de Koning niest, hoest, (d) Pigafetta, Battel, Dapper, enz. Hedend.Hist.XV.D.11.St. Ooo XVIII. boek. xi. HOOFDST. II. AFD. Hunne 'istige tvys van 'nvallen 'e doen. Eerbt' vyzing ion hunie for. (ten.  474' HISTORIE vmk XVIII, boeic. XI. HOOFDST. KI. AFD. Kies ding der Gia. Befchryving van de klee ding van een' hunner Op gerhoofden. hoest, of oprispt, moet de geheele vergadering hem welzyn en een lang leven wenfehen, en een- van hun, die digst by den Koning is, moet daarvan kennis geven dooreen7 flag op een' keteltrom; waarop een ieder zyne goede wenfehen te,,kennen geeft met in de handen te klappen CO D e Giagas zyn niet kiesch in hunne kleeding, die van> den rang alleen uitgezonderd. De mannen en vrouwen van. minder ftaat gaan blootshoofds en barrevoets, en geheel naakt tot aan den middel, om welke zy een ftuk doek draagen , dat omtrent tot de helft van de dyen komt; en wanneer hunne Vorsten en Edelen, of andere lieden van aanzien zich in eene prachtige kleeding vertoonen, doen zy dit veelëer uit pracht en trotsheid dan uit eenige foort van zedigheid, tegen welke deugd hunnewetgeeffter verfcheide van haare wetten heeft ingericht, gelyk wy reeds aangemerkt hebben. en waarvoor de meeste wellustige iEthiopifche Natiën weinig achting betoonen; zodat, welke kostbaarheden de ryken ook moogen draagen, zulks enkel uit pracht gefchied. Bat tel, die een' geruimen tyd onder den Kalambolo, of, gelyk hy hem noemt, Kalandolo, of Opperveldheer, gediend heeft,, geeft ook de volgende befchryving van deszelfs kleeding.. „ Hy had lang haair doormengd met veele bsmba.fchulp. jes, zyn hals was verfierd met een fnoer van Mofos, met eene foort van fchulpjes, die op de kusten van MtHopiën gevonden worden, en onder hen ter waarde van omtrent elf guldens verkocht worden. Rondom zyn" middel droeg hy een kraalenfnoer van Landes, of ftruiseijeren, en daaronder een kleed van palmdraad zo fyn als zyde. Zyn lichaam was gefchilderd met verfcheidene.' kleuren, en wierd dagelyks befmeerd met menfehenvet.. Hy droeg onder door het middenfehot van zyn' neus een; ftukc OXCavazzi hy Labat, pag. 156. & feqq.  ïen' nieuwen STAM der GIAGAS. 475 ftuk koper omtrent twee duimen lang, en twee anderen in zyne ooren, en over zyn geheel lichaam was hy rood en wit gefchilderd." Hy meld niet, dat deeze Bevelhebber eenig verfierfel' aan de handen of voeten droeg, maar voegt alleen het volgende hier nog by: " Hy had gewoonlyk tusfchen de twintig en dertig vrouwen, die zyn wapentuig droegen, en vier om zyne fchotels, borden, en drinkbekers te draagen; en wanneer hy at of dronk knielden zy neder, klapten in de handen, en zongen. (ƒ) Wat aangaat de vrouwen van rang, deeze draagen een langer kleed om haar middel, en ftellen haare pracht in haar haair, hals, armen, en beenen te verfleren met kraalfnoeren van allerhande foort; doch zy hebben eene afzichtelyke gewoonte van vier tanden voor uit den mond te breeken, naamlyk de twee bovenften en de twee onderften, en degeenen , die zich aan dit gebruik niet willen onderwerpen , worden algemeen veracht. Wy zullen veele andere van hunne verfoeilyke gewoonten met ftilzwygen voorbygaan, te meer, dewyl wy by eene voorgaande gelegenheid reeds daarvan gewag ge-d maakt hebben, en overgaan tot het vervolg van het" leven en de regeering van Tembandumba, welke, nadat zy het grootst gedeelte van JEthiopiën met fchrik, roof, en moord vervuld had , eindelyk zelve het flachtöffer wierd van die geilheid en ongebondenheid, welke zy zo menigmaal in andere perfoonen van haare eigene fexe ten ftrengfte geftraft had. Na eenige honderden van haare minnaars van kant gemaakt te hebben, om de ontdekking van haare minnaaryën voor te komen, verliefde zy eindelyk op een' gemeenen foldaat. Zyn naam was Kulembo, hy was groot, welgemaakt, fterk, dapper, en ftoutmoedig, en niet (ƒ) Puichas, Vol. 2. pag. 976. enz. Ooo 2 XVIIL boek. XI. HOOFDST, UI. AFD. Vervolg der ge ■ rchiede* nis van rembandumba. Zy verHeft op een" foldaat , en trouwt met hem.  XVIII. boek. xi. HOOFDST. lil. AFD Hy ver geeft haar. 476 H I S T O R T E v a w* niet minder wreed—en listig dan zy; en, naardien hem' het lot van veelen zyner voorgangers niet onbekend was, nam hy haare verliefde aanbieding enkel aan om haar wedervergelding te verfchaffen, zohaast hy zou bemerken, dat haare genegenheid voor hem verflaauwde.. Intusfchen trachtte hy haar in alles te behaagen, en kreeg: in korten tyd zo veel vermogen op haar, dat hy haar bewoog om hem te trouwen. Het huwlyk wierd met groote pracht gevierd, naar hunne wyze, dat is met het ilachten van eene menigte van menschlyke flachtoffers, om daarop hunne talryke feestgenooten te onthaalen;, deeze bevordering, en alle haare liefkoozingen konden echter hem niet zo verre verblinden, dat hy geen waakend oog hield over haar gedrag, en meer en meer haaren wispeltuurigen , onflandvastigen , wellustigen , en: bloeddorfligen aart ontdekte , en eindelyk, in weêrwil van haare veinzery, bemerkte, dat hy haar onverfchillig zo al niet haatlyk geworden was. Hy trachtte daaropden flag, die hem dreigde, af te wenden door zyne lief-koozingen te verdubbelen, en gastmaalen en feesten aan> te rechten, en alles in het werk te ftellen, dat hy oordeelde te kunnen ftrekken om haare verraaderlyke oogmerken voor te komen, of voor het minst op te fchor-ten. Voornaamlyk zocht hy haar te behaagen met'vee-■ lerhande fyne Europeaanfche wynen, en aangenaame liqueuren, totdat hy eindelyk gelegenheid kreeg om een* fterk, fchoon fmaakloos vergif daaronder te mengen; waarvan zy naauwlyks gedronken had, of zy gaf in zyne armen den geest, gelyk hy verwacht had. Hy was: niet minder gelukkig in het uitvoeren van de rol van' een' tederen en bedroefden echtgenoot, zodat niemandi hem verdacht van deel gehad te hebben aan den dood van eene vrouw, die hy zo zeer bejammerde, en over wier verlies hy zich zo wanhoopig toonde, dat hy meer dan; eens veinsde zich te willen doorfteeken. D^eze geveinsde,;  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 477 de overmaat van droefheid, gepaard met zyne bekende dapperheid , en wysheid, maakte zo fterken indruk op de gemoederen der Giagas, die misfchien haare lastige wetten begonnen moede te worden, dat zy hem tot haaren opvolger verkoozen , en tot hunnen Koning verklaar den, niet alleen zonder eenige tegenkanting, maar zelfs met alle tekenen van bïydfchap. (g) KulemWs eerfte werk was de lykftaatfie van zyne echt-' genoote met de uiterfte plegtigheid te doen vieren, om daardoor zyne onderdaanen eene nieuwe blyk van zyne gewaande genegenheid voor haar te geeven. De plaats, die hy ter begraaving van haar lyk uitkoos, was een nabygelegen heuvel, waarïn by een groot gewelf deed graaven, en hetzelve in verfcheiden vertrekken afdeelen, die allen behangen waren met kostbaare Europeaanfche ftoffen j en de vloeren gedekt mee fyne pelteryën en fraai gewerkte matten. Het vertrek dat beftemd was om haar lyk in te plaatfen, wierd voorzien met de lekkerfte fpys en drank, en het lyk-zelf was verfierd met alle haare fraaifte kleederen en kostbaarheden, zittende op een' throon in eene bevelgeevende houding. Hetzelve wierd gedragen door de voornaamfte Ryksgrooten, omringd door de lyfwacht, en gevolgd door den Koning, enden geheelen hofftoet, die een verfchriklyk misbaar maakten, dat nog vermeerderd wierd door het geluid van hun krygsmuziek, dat buitendien hevig en luid genoeg was om de zwaarfte donderflagen te verdooven. De trein wierd gefloten door de ongelukkige menschlyke flachtoffers, die op haar graf gedood, of met haar' levendig moesten begraven worden, en die een verbaazend groot getal van beide fexen uitmaakten. Toen zy aan de begraafplaats gekomen waren, wierd het lyk onder het akeligst gehuil van het Hofgezin, en het krygs.; Qr) Labat, pag. 140, & feqq. Ooo 3 XVIII. BOEK. XI. HOOFDST. III. AFD. en -word in haare' oiaats tot Koning verkozen. Lykpieg. tigheden van de Koniti' °;in. Groot ge- tal van (lachlöfr' fiers*  47^ HISTORIE van XVIII boek. x:. HOOFDST. lil. AFD, Eenige andere ftammen der Giagas verwoesteniEthiopiën. Krygstogtenvan Kuleinbo, Zyn dood. i krygsvolk, en het affchuwlyk geluid van hun oorlogsmuziek , naar het gewelf gebragt, dat daar toe beftemd was. Na het flachten der offerhanden wierd haar lyk overvloediglyk begoten met hun bloed, en het overige greetiglyk gedronken door de lykvolgers. Degeenen, die beftemd waren om haar in de andere waereld ten dienst te ftaan, gingen het graf in met uitwendige kloekmoedigheid, en fommigen zelfs met een' fchyn van bïydfchap. Na deezen wierden de geraamten der geflachtten in het graf geworpen, en de opening met aarde gevuld. Geduurende dien tyd hadden veele andere Opperhoofden der Giagas zich met hunne zwervende legers verfpreid door veele gewesten van Mthiopi'èn, daar zy hunne gewoone verwoestingen aanrechtten. De voornaamften van hen waren Calendo, Caottea, Caja, Cabucco, en Cajumbo, die welhaast zeer groot wierden onder hunne geflachten; en behalven deezen, waren 'er nog veele anderen, niet waardig om te noemen. Onder allen deeze roovers was het Opperhoofd der MizumbiGiagas de eerfte , die zyne regeering berucht maakte door veelvuldige uitvallen en ftrooperyën, totdat niet lang daarna eene bevallige flaavin hem de onrustigheden van den oorlog deed verwisfelen voor den gehuwden ftaat. Hy zond echter zyne troepen op verlcheiden togten, terwyl by by zyne geliefde gemaalin een aantal kinderen van de vrouwlyke fexe teelde, totdat hy ten laatfte in tiaare armen overleed, en na zynen dood door haar en baare onderdaanen als een halve God geëerd wierd. Zy overleefde hem veele jaaren, en bereikte zelfs een' honferdjaarigen ouderdom; waardoor haare natuurlyke warmte zodanig wierd uitgeput, dat haare ftaatjuffers haar op jene koehuid in. de zon moesten leggen om warm te worden, eéne byzonderheid, die alleen aan de Koningen sn Koninginnen geöorlofd is. Kukmbo wierd opgevolgd door Chingarii, die in de- zelfde  een' nieuwen STAM der GIAGAS. 479 zelfde provincie geboren was; een man, die hem niet alleen in dapperheid evenaarde , maar daarenboven van een' nog beestachtiger en woester aart was, en dis volkomen beantwoordde aan zyn' naam , die in hunne taal een' leeuw betekent. Men heeft geen wreeder, heerschzuchtiger, of roofgieriger Opperhoofd onder de Giagas ooit gevonden; doch eindelyk zyne krachten willende beproeven tegen de Portugeezen in Angola, wierd hy geflagen en gedood. Zyn Opvolger Caluximbo was een man van niet minder moed en beleid, doch van een' zo menschlyken aart, dat men hem nimmer kon overhaalen tot het eeten van menfchenvleesch, of tot het drinken van menfchenbloed Om deeze rede vatteden zyne ontmenschte onderdaanen een' onverzoenlyken haat tegen hem op. Onder voorwendfel , dat hunne overledene Koningin Tembandumla zich belgde over zyn openbaar verbreeken van haare wetten, welk denkbeeld door hunne Singhilló's zorgvul dig voortgeplant wierd, bragten zy hem ter dood, kwanswys om haare gramfchap te ftillen, en driehonderd offers van elke fexe wierden op zyn graf geflacht. (h) W y vinden, dat hy dertig opvolgers gehad heeft, doch nopens de duurzaamheid van deeze heerfchappy, of de levensbyzonderheden van deeze dertig Vorsten vinden wy niets aangetekend, dan alleen van de drie laatften; van welker eerften, te weeten Casfanga Calanga, wy reeds in een voorig hoofddeel gefproken hebben. Deeze Veldheer floot een verbond met den Portugeefchen Onderkoning van Angola tegen de wreede Koningin Zingha, die ten dien tyd heerschte over de Giagas, van Metamba, en liet zich door dien braaven Landvoogd overhaalen om eenige fnoode wetten van Tembandumba af te fchaffen, en onderanderen die van hunne eigen kin- (6) Cavazzi by Labat, pag. 148. enz.- XV11I. BOEK. XI. HOOFDST. 111. AFD. Kulembo word op gevolgd aoor Chingarii. Chingarii fneuveit in eer? veldftag tegen de Portugeezen Cahiximbo volgt hem op, m word ver. moord, A. D. 1648. Caslanga Calanga (luit een' verbond met de Portugeei sen.  XVIII. boek. XI. HOOFDST. II AFD. Hy word vermoori, door een' van zyne Zoonen. Een andere zoon van hem word tot Koning verkozen. A D. 1657. ■1 1 1 j 4H0 HISTORIE van kinderen te dooden en andere gevangen kinderen groot te brengen. Casfanga bewilligde uit infchiklykheid voor den Onderkoning in de affchaffing van deeze wetten onder de Afa. zimbi Giagas, doch hy wierd des wegens niet lang daarna ^vermoord door een' van zyne Zoonen en begraven met de gewoone plegtigheden; maar de moordenaar had weinig nut van de kroon, welke hy zo godlooslyk overweldigd had; want de Giagas, volgens hunne wetten zich bedienende van het recht van verkiezing, plaatften eetf anderen zoon op den throon, genaamd Casfanga Canfian Gurii, die, om de vriendfchap der Portugeezen te winnen, zich deed onderwyzen in den Christelyken godsdienst; en by zyn' doop den naam ontfing van Don Pa/cal. Doch, het zy dan uit vrees voor een' opftand onder zyne misnoegde onderdaanen ; of uit eene fterke geneigdheid tot de gewoonten der Giagas, en wel bv zonderlyk tot het eeten van menfchenvleesch, hy viel met lang daarna weder van her. Christengeloof af en wierd wreeder en bloeddorstiger, en rechtte grooter 'verwoestingen aan dan zyne voorzaaten immer gedaan hadden, zodat hy allen zyne nabuuren in de uiterfte elende dompelde, (f) Zeer veele Geleerden hebben getracht het denkbeeld van menfeheneeters uit de waereld te verbannen; doch ille hunne voorwendfelen kunnen geene' proef houden :egen het getuigenis van zoveele geloofwaardige ooggetuigen. Lopez verzekert ons, dat hy het geflacht menehenvleesch by hen opentlyk te koop heeft zien liggen. k) En Baltel, die zestien maanden onder hen gediend leeft, en zo menigmaal by deeze ontmenschte gastmaaen tegenwoordig is geweest, kan kwaalyk onderfteld wor- O') Cavazzi by Labar, L. 2, pag. 140. & feaq. C* Pig afetta , L. 1. C. 5. HH  -een' kieuwen STAM der GIAGAS. 481 worden zich bedrogen te hebben met betrekking tot de flachtoffers, die voor zyne oogen gedood, toebereid, en gegeten wierden. (f) Batte?s gezegde word bevestigd door den ouden Va der Cavazzi, die, naar alle waarfchynlykheid, nooit iets van Battel gezien of gehoord heeft; en die, geduurende zyn veertienjaarig verblyf in West - JEthiopiën, menigmaal in godsdienflige gefchillen met de Opperhoofden , en Priesters der Giagas wierd ingewikkeld , wegens deeze ontmenschte gewoonten. De akeligfte, en affchuwlykfte tooneelen van dien aart waren die, welken hy, en zyne medezendelingen, en eenige leekenbroeders gezien hadden in het Koningryk Metamba , geduurende den afval van de Koningin Zingha. TWAALFDE HOOFDSTUK, Befchryving der Koningryken Anfiko, Fungeno, Biafar of Biafra, en van de Provincie Calbarië, enz. Het Koningryk Anfiko, beperkt door de rivier de Unibre, die in de Zaïre valt, en door het Koningryk Wangua, heeft de Amboës, die aan Loango grenzen, ten westen, eenige woeste ftreeken van Nu bië ten noorden, en de Provinciën Songo en Sonda, die een gedeelte van Kongo uitmaaken, ten zuiden. An fiko ftrekt zich uit, (volgens Jarric, die van deszelfs oostlyke en westlyke grenzen geen gewag maakt,) var Ca (/) Purchas Reizen, Vol. a. pag, 977. en Vol. 5. pag. 773. en anderen. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Ppp Grenzen en uitgeftrektheid van hot KoningrykAniiko. XVIII. BOEK. XI. HOOFDST. UI. AFD.  482 HISTORIE van AKSI-KO, FüNGENO, XVIJI. boek. x r K HOOFDST. ïmvoo ners be ■ fckreer. ven. Hun voed/el. Wreed heid. Cacongo af, tot Nubiè' toe. Men vind aldaar kopermynen, rhinocerosfen, leeuwen en andere wilde beesten. De Anfikanen bezitten geene landeryën noch vaste goéderen: even als de Arabiers , zwerven zy van de ééne plaats naar de andere. Zy fchatten hun leeven weinig of niets, en zyn onverfchrokken in hunne onder, neemingen: zy zaaien en maaien niet, maar leeven van roof en moord; hunne gruuwzaame ontmenschtheidmaakt hen alom tót een voorwerp van gruwel en fchrik, ook dry ven zy nooit eenigen handel met de Europeaanen, offchoon zy openhartig en zonder achterhoudendheid, en zo het allenzins fchynt van bedriegery vervreemd zyn. Zy fpreeken eene barbaarfche taal, die zelfs voor de ingezetenen van Kongo moeijelyk is om te leeren. De fatföenlykfte Anfikancn draagen roode en zwarte mutfen van Portugeesch fluweel; en de geringe lieden van beiderTeie kunnen gaan barrevoets , en naakt van het hoofd tot hét middenlyf. Ter bewaaring hunner gezondheid, b.efmeeren zy hun lichaam met een mengfel van vergruisd fandel hout en palm olie, (a) Zy leeven van menfchenyleesch, en hebben openbaar© markten, alwaar menfchen - lyken te koop hangen , in plaats van gedachte runderen en fchaapen. Zy meenen geregtigd te zyn, om met hunne flaaven volftrekt eigendunkelyk te handelen; en hunne vyanden als beesten te flachten, waarom zy ook hunne krygsgevangenen meeten, ter flachtbank brengen , opeeten of aan (lachtere verkoopen. Slaaven, hun leeven moede geworden, bieden zich zeiven aan hunne meesters tot voedfel aanj vaders en zoons, broeders en zusters, eeten eikanderen op zonder het minfle afgryzen; en nieuw geboorene kinderen worden van hunne onnatuurlyke moeders te lyve geflagen. 'Er zyn by de Anfikanen geene auc 60 Pigafetta by la Croix, Vol. 3. pag. 410,  BIAFAR op EOAFRA, CALBARIE enz. 483 andere begraafplaatfen voor de lyken, dan de ingewanden van hun, die deeze afgeftorvenen overleeven , en hen onmiddelyk na hun overlyden opëeten. De Koning van Anfiko of de groote Maeoco, die over dertien Koningryken heerscht, word voor den'magtigften Monarch van Afrika gehouden. De Zimbis, of fchelpen, die op Loango en Angola opgevischt worden, zyn de gangbaare munt des lands, die de inboorlingen tegen flaaven uit Nubië, alsmede tegen zout, zyde, glas, mesfen en andere waaren verruilen. Hunne wapenen zyn leger -bylen en kleine doch zeer fterke boogeh, gehard en gefierd met flangenvellen •; voorzien van fpankoorden van taaije en buigzaame boomtakjes , niet ongelyk aan riet, die nooit breeken, en korte pylen van hard en ligt hout. De Anfikanen doorfchieten het gevogelte in zyne vlucht, behandelende den boog met eene dus verbaazende kunst en gezwindheid, dat zy acht-en-twintig pylen affchieten, eerdat de eerfte op den grond nedergekomen zyn. Het ééne einde van den Iegerbyl is gefcherpt, en fnyd als eene wig, het andere einde is plat, als een houten hamer, met een handvat tusfchen beiden, op halverwege het yzerwerk; dit handvat is van onderen by wyze van een appel toegefteld, en gedekt met flangenvel; met het platte einde, waarmede zy 'svyands pylen afkeeren, befchutten zy hunne lichaamen. Zy gebruiken dolken, insgelyks in fcheeden van flangenvel, welken zy' in draagbanden, (die drie vingers breed, twee vingers dik, en van yvoor en bereide vellen van muilezels en ander gedierte vervaardigd zyn), aangorden. Zy zyn afgodendienaars: de zon, hunne voornaamfte< godheid, word door hen onder de afbeelding van een^ man, en de maan , onder de gedaante van eene vrouw, aangebeden, benevens eenen talloozen drom mindere go den, hebbende zy elk van hen eenen byzonderen afgod, Ppp 2 wien xvni. boek. xii. hoofdst. Geldfpe- ciên. Handel. Wapen' 'uig. loas'ienst.  484 HISTORIE vam ANSIKO, FUNGO', XVIII. boek. xii. HOOFDST. Gbgas. Fungeno, wien hy flagtöfférs opdraagt , en dien hy nimmer verzuimt aan te roepen in hachelyke onderneemingen. Cf) Aldaar bevind zich flechts een gering overbiyffel deroude Giagas, vermeld in het laatstvoorgaande hoofddeel ? welker vier Generaals of Opperhoofden, Cas/dnge, Cajombo, Cabucco en Caja, elk een byzonder heir aanvoerden. De hedendaagfche inwooners zyn grootendeels oorfprohglyke landzaaten, die de barbaarschheid hunner beheerfchers en der wreedfte Kannïbaalfche Natie overgeërfd hebben- Dit volk, welk den moed zyner krygsgevangenen toetst, met hun fchietgeweer op de jongveenen fchoonften , als op een wit, aan te leggen, en de pylen boven of bezyden derzelver hoofd heen te rigten, valt op dezulken, die de geringfte vrees doen blyken , aan, en verflind dezelven, terwyl het dengeenen 5 die onverfchrokken fchynen, den neus en ooren doorboort, hen de twee voorste tanden van de bovenfle ry uittrekt, en hen vervolgens, met hen naar de gruuwzaamfte wreedheden mede te fleepen en daar aan te doen gewennen , . tot de uiterfte barbaarschheid opleid. Deeze Giagas zyn door Afrika alöm verfpreid , doch hunne voornaamfte woonplaats is in het Koningryk Anfiko., en ten zuid-oosten van Angola. Cf) Fungeno, of Fungando, is een Koningryk,-dat fchatting betaald aan den grooten Macoco, en, ten oosten van: Conde,. tusfchen de rivieren de. Zaïre en de Coanza gele» gen is. Stoften, gemaakt van den fchors van den Matamba , en. beftaande uit lange draaden,, even als hennip,. houden plaats van gangbaare, munt in. Loango en Angola, waarom ook de 'Portugeezen met de inboorlingen in flaaven en ftoffen handelen.- Zy zeiven dryven insgelyks koophandel met het volk van Nimeamagp, welk Koning. ryt; 60 Pigafetta iby La Croix, ubi fttpra, pag. 15, 27.00 JPigafetta by La Croix, ubi fupra., pag, 17.  BIAFAR of BOAFRA, CALBARIE enz. 485 ryk ten zuiden van den Macoco ligt. De Vorst van Nimeamago leeft in vriendfchap met den grooten Macoco, zodat zyne onderdaanen veilig door deszelfs ftaaten reizen, en te Fungeno koophandel dryven. (d) Het Koningryk van Bi afar of Bodfra , oostwaards van Benin, en westswaards van Medra gelegen, waarvan het door eene keten bergen afgefcheiden word , ftrekt zich zuid waards .tot den iften Gr. noorderbreedte uit. De inlanders zyn uitermaate aan de tovery overgegeven , zich in ftaat verbeeldende, om het te doen regenen, donderen en weerlichten ; waarom zyden duivel met allen yver aanbidden,. en hem hunne kinderen offeren, (e) De provincie Calbarie, grenzende aan Rio Real, of de Koninglyke rivier, ontleent haaren naam van die rivier zelve, die, offchoon breed, nogthans te ondiep is voor bevragte fchepen. By de kust, op derzelver westlyke ftrand, is eene ftad, die, van wegens de groote menigte wyns, door de Hollanders genoemd word Wyndorp, en door de Negers, loke: twee takken van de rivier, die fteeds noordwaards voortloopen, verfpreiden zich ten oosten en ten westen. In den westlyken tak is eene reede voor koopvaardyfchepen , lang drie of vier uuren gaans; de ftad Calbarie' ligt aan de noord» zyde van deezen arm, en is eene plaats van groo. ten koophandel met de Hollanders; zy word door houten' paalwerk ingeflooten, ten zuiden door de rivier befpoeld, en ten noorden dient haar een moerasfig woud tot verfchanfing. Ten zuiden deezer beek ligt een eirondvormig eiland, op eenigen afftand van het vaste land, waarvan het flegts door een ondiep kanaal word afgefcheü den, het. land is laag en overdekt met houtgewas, (ƒ) O Mi (_d~) La Croix, uht"fupra: (e) La Croix, Vol. 3. pag. 291. (f) La Croix, ibid. pag. 298. & feqq. PP.P. 3, XVIII; boek. XII. HOOFDST. Biafar. Calbarie.  4S<5 HISTORIE van ANSIKO, FUNGENO, XVIII. BOEIC. xir. HOOFDST. óêiii. Krike. Bani. Omtrent twaalf uuren gaans, ten westen van Cal'Larie', ligt Belli, hetwelk dooreenen Kapitein geregeerd word; en twintig uuren gaans van den mond van Rio Real fchiet uit deeze rivier een tak oost-noörd-óostwaards ; verfcheide andere rivieren vind men by het ftrand. De provincie van Krike, grenzende aan den westkant van Moco, ligt ongeveer twintig mylen van de kust. Agter de Rio Real, ten zuiden van Moco, naar de kust, ligt de provincie Bani, van welke Culeba de voornaamfte ftad is, en tevens de Hoofdftad deezes lands, hetwelk zich westwaards van de rivier van Calbarie tot aan Sangma toe, uitftrekt, en tien Onderbevelhebbers heeft. De Kannibaalfche Negers, bewooners van de oostlyke oevers der rivier van Calbarie, befhyden de huuwbaare vrouwsperfoonen, eeten alleenlyk het vleesch der gefneuvelden, en verkoopen de krygsgevangenen te Calbarie', In de provincie van Moco is een foort van yzere géldfpecie, zo groot als de palm van de hand. De fchuiten , die de Negers van Calbarie' gebruiken , loopen aan" beide einden puntig toe, en zyn zestig voeten lang, en zes voeten breed; in het midden derzelven is een ftookplaats om eeten te bereiden; 'er liggen planken dwars over heen tot zitplaatfen voor de roeijers. Naast eiken roeijer hangt een koker met pylen, tegen onverhoopte aanvallen, vermids deeze Natiën in eenen geftaadigen kryg hun leeven doorbrengen. Deeze booten voeren achttien man, de flaaven alleen zyn aan de ongezonde dampen der lucht blootgefteld, terwyl hunne meesters des nachts befchut worden door rietene matten, op ftokken uitgefpanhen, en tentswyze opgeflagen. Loitomba, eene rivier, welke de Portugeezen Rio do Santo Domingo noemen, ligt drie uuren gaans van de uitwatering van Rio Real, op welker oostlyken oever, eene groote ftad ligt, die door Neger• kooplieden bewoond word, welke in flaaven handelen, die zy uit afgelegene  BI AFAR o f BOAFRA, CALBARIE enz. 487 ne landen aanvoeren. Naast aan de Loitomba vind men de oude Calbaria of rivier Calbpts. Het tusfchen beiden geleegen land heeft geen water. De kust, van fRïo Real af tot de oude Calborg rivier, ftrekt zich noord noordoostwaards vierentwintig uuren gaans verre uit; Rio dos Rey, of 'sKonings rivier, ligt 'er het naast aan; zy is zeer ruim en breed, en heeft drie vademen water op een flykerig bed; zy is zonder zandplaaten of rotfen, die het inzeilen derzelver zouden kunnen beletten; het omliggen• de land is laag en moerasfig; 'er is geen ander zoet water dan regenwater, hetwelk de Europeaanen, die op deeze kust koomen handelen, tot eenen hoogen prys moeten betaalen. De Calbongos,een bedorven, bedriegelyk en fieltig volk, gaan naakt, echter bedekken zy de fchaamdeelen. Hunne lichaamen zyn beftreeken met allerleie kleuren; op hunne voorhoofden zyn verfcheidene beeldtenisfen getrokken Zy bewoonen het land, dat by den oorfprong der rivier op een grooten afftand van de kust ligt. De Calbongos bezitten geene oprechtheid noch natuurlyke liefde of aandoening, verkoopende de ouders hunne kinderen, de mannen hunne vrouwen, en de broeders hunne zusters. In dit land worden zulke boosdoenders als vry befchouwd, die eene infnyding in hunne armen maaken, en het bloed 'er uit zuigen. De groote handel deezer rivier beftaat in flaaven, die verruild worden tegen kopere flaaven ; ,voor dertien of veertien van deeze flaaven, weegende omtrent tweeentwintig ponden , koopt men een' kloeken flaaf. Koraalen en uopere bekkens worden 'er insgelyks ingevoerd, en de Negers, die in kalmus, pylen, mesfen en ivoor handelen, hebben voorheen vierhonderd quintaalen elpenbeen, en vyfhonderd flaaven ter markt gebragt in een dorp by de kust, gelegen op den oever van eene beek, die in deeze rivier valt. (g) DER- (g) La Croix , als boven. XVIII. boek. XII. hoofdst.  488 HISTORIE van XVIII. boek. XIII. HOOFDST. I AFD. Geographifchebcjchryving van de Guineefchekust. DERTIENDE HOOFDSTUK. Historie van Benin, onder de oude Verdeeling van Guinee. EERSTE AFDEELING. Behelzende eene Geographifche Befchryving van de gantfche kust, met alle haare onderverdeelingen in onderfcheidene Provinciën en DiJtricJen, in het by zonder van het Koning' ryk Benin , van de zeden, wetten en godsdienst van deszelfs inboorlingen, alsmede van deszelfs fteden, .rivieren, koophandel en voort* brengCelen. Guinea, of Guinee, is eene wydüif gebreide kust, die zig uitftrekt van 4l tot to^ gr. noorder breedte, liggende ten oosten tusfchen de groote rivier dos Camerones, en den mond der rivier de Siërra Leona ten westen, bevattende 30 graaden lengte. Andere aardryksbefchryvers beperken ze tusfchen de kaap Lop Gon. falvo, of de Neger-kaap en de rivier de Senegal. De benaaming van Guinee is waarfchynlyk onbekend aan de inboorlingen des lands, en fchynt af te ftammen van den naam Ghenehoa, dien de vroegfte Portugeefche zeelieden aan eene landftreek, bezuiden Senegal, gegeven hebben. Echter hebben eenige fchryvers den naam van Guinee willen afleiden van den droogen aart vanden grond en het klimaat; zynde dit, zo zy beweeren, de beduidenis  het Koningryk BENIN. 489 nis deezes woords in de moederfpraak der landzaaten; dan, zy hebben zekerlyk niet .ingedagt, dat geen land onder de zon beter voorzien is van rivieren, fpringbronnen en regenwater. Deeze Kust word, volgens eene algerneene verdeeling, in Noord- en Zuid - Kust onderfcheiden. De eerfte ftrekt zich uit van de rivier de Senegal af tot de Sierre Leona toe: de laatste vervat zes onderfcheidene Kusten, die den naam van Provincie draagen, en elke haaren eigenen naam hebben, te weeten: de Graan - kust, door fommigen de Peper Kust genoemd, de Ivoor.Kust, de Goul Kust, de Slaaven- Kust, en die van Benin en Biafara, Nogthans word de Guimefche Kust gemeenlyks, en volgens eene veel bekendere verdeeling, onderfcheiden in vier Districten , naamlyk de Slaaven •, de Goud -, de Ivoor- en de Peper - Kust. (h) De Slaaven • Kust, of Benin, word noord waards begrensd door Nigritië, oost waards door de onbekende binnenlanden van Afrika, zuidwaards door Kongo en het gedeelte van den Atlantifchen Oceaan, dat den naam van Golf van Guinee draagt, en westwaards door de Goud-Kust; zy ftrekt zich uit langs de ZeeKust, van de Rivier dos Camerones ten oosten, tot het Deenfche fort Christiaansburg, digt by de rivier de Volta ten westen. De voornaamfte rivieren deezer verdeeling zyn: de groote Camerones, die ze ten zuid.oosten beperkt: de rivier Del Rey ten westen ; de Forcades, Formofa en Lagos, nog verder westwaards; en, eindelyk, de rivier de Volta aan den uiterften uithoek der westlyke grensfcheiding. In dit district vind men verfcheide voornaame Steden, naar welke even zo veele Koningryken benoemd worden. Zie hier derzelver naamen: Benin, %e-] legen op de rivier de Formofa, op gr. noorderbreedte; Awer- (70 Prevost Hist. Gen. des Voyag. lom. 6. Lib. 2. Chap. I. Bosman Brief 21. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Qqq XVIII. boek. Aiir. HOOFDST. 1. AFD. Eerfle ifdee\ng.  XV11I. boek' XIII. HOOFDST. 1. AFD Tweed AfdeeUng. Derd A,d-:eïing. 490 HISTORIE vas Awerri, aan den mond der rivier de Forcades, onderworpen aan de Portugeezen i Jrebo op de oost zyde van de rivier de Formofa; Groot en KUin Ardrah beiden digt aan de rivier de Lagos geleegen; Wf&d'ah of Fida , liggende tusfchen de Lagos en de Volta; Groot en Klein Popo, beiden op dezelfde Kust, ten westen van Füda ; en Lampo of Alampo, wat westwaards van den mond der Volta. Wat het eigenlyk gezegd Land van Benin betreft, aldaar heefc geene Europijche Landaart Bezittingen aangelegd, behalven de Portugeezen, die eenigermaate de eigendunkelyke beheerfchers deezes districts zyn. Mogen wy hunne Misfionarisfen gelooven, zo hebben deezen de inlanders tot het Christendom bekeerd: echter berichten ons andere reizigers, dat de bewooners der Zee-Kust een armhartig foort van bekeerlingen zyn, een ondeugend, boosaartig,- rampzalig flag van volk, landloopers en vagebonden, die aan alle ondeugd overgegeeven, en listiger in hunne bedorvenheid zyn dan de oorfpronglyke onvermengde inwooners van afgelegener landen. De Goud-Kust, dus genaamd naar .den overvloed van goud, welken zy opgeeft, word noordwaards door Ni. gritië of N?g*>.rs-Land, oostwaards door de Slaaven-Kust, zuidwaards door den Oceaan en westwaards door de Ivoor-Kust begrensd, en door de rivier de Rio Cobra oï Ancobar en door eenige andere van mindere aanmerking bewaterd. De Hoofdlieden, waarnaar een goed aantal kleine Koningryken benoemd worden, zyn Aquamboe, Agona, Fantyn, Acron, Fetu, Sabo, Commani, Axim, Ante, Adom, en Jabi. I De naastvolgende Afdeeling van Guinee is de IvoorKust, die haaren naam ontleent van herbivoor, dat hier gevonden word. Nigritië is ook haare noordlyke grensfcheiding: oostwaards word zy door de Goud Kust, zuidwaards door den Oceaan, en westwaards door de Malaguette of Peper.Knst beperkt. De merkwaardigfte Steden en,  het Koningryk BENIN. 491 en Plaatfen op deeze Kust zyn: Jaque, de Kaap La hoe, Drumyn, Bottown, Sina, Sestre en Palmas. De voornaamfte rivieren zyn: de Rio de Suero en de Rü Escravos. De laatste en westlykfte Afdeeling van Guinee is de Malaguette- of Peper. Kust, noordwaards beperkt door Nigritië, oostwaards door de Ivoor-Kust, en zuid. en westwaards door den Oceaan. Haare voornaamfte rivie ren zyn de Rio de Seftro, de Rio de St, Paul, en de Siërra Leona. De hoofdlieden der verfcheidene kleine Staaten, begreepen onder deeze algemeene Afdeeling, zyn, Basfo, Sanguin, Seftro, Tomba, Buga en Gorea (j) Wy beginnen met de eerfte der opgemelde Afdeelingen. In dezelve ligt het Koningryk van Benin, hetwelk zeer uitgeftrekt is, en welks eindpaalen maar onvolledig aangeweezen worden. Men vind het by de Schry vers vermeld onder de naamen van Benin, Binnin, Binni of Benni; aan den eerften naam, als zynde de gemeenfte, zullen wy ons houden. De meeste Schryvers ftellen het tusfchen 19 en 35 Gr. Oostlyke Lengte, en tusfchen 3 en 10 Gr. Noorder Breedte. Daarom bereekenen zy deszelfs uitgeftrektheid, van het Oosten naar het Westen, op 930 (Engelfchè) mylen, en van het Noorden naar het Zuiden, op omtrent 640 mylen; eene verbaazende uitgeftrektheid lands, om, eenen zo geruimen tyd lang, maar ten halve bekend te blyven. In deeze onderftelling zullen deszelfs grenzen zyn ten westen, de Goudkust en de Golf van Benin, afgefcheiden door de rivier de Volta; ten noorden Nigritië; ten oosten de Ryken van Mayak en Macaco, en ten zuiden de Golf van Kongo. Deeze byzonderheden worden nogthans door de Aardryksbefchryvers geenzins onderfcheidenlyfe genoeg aangetekend, en met even weinig juistheid door de CO Zie de aangehaalde Schryvers ter plaatze als boven. Qq q 2 XVIII. BOSK. XIII. HOOFDST. I. AFD. Vierde Aftiteling der Guineefche Kust- Befchryving van het Ko ■ ningryk van Groot Benin.  49* HISTORIE va* XVIII. boek, xiii. HOOFDST. l AFD. Lucht er klimaat. Steden. CA) Barbot , p. 35ö. de Reisbefchryvers. Prevost beperkt het Ryk van Benin binnen veel naauwere grenspaalen: dan, wy willen onzen» leezer niet vermoeijen met eene menigte onzekere gevoelens en barbaarfche naamen, aan welken hy toch geene bepaalde en klaare denkbeelden kan hegten. D e eerfte ontdekking deezes Koningryks word toege» kend aan den Portugeescb, Juan Atfonfo de Aveiro, dieaan de Rivier van Benin den naam van Formofa of fchoone gegeeven heeft, uit hoofde van het groen en de fchoonheid haarer oevers, die met hoog, recht opgefchooten, en dik - getakt geboomte praaien. Ondanks deeze fchynbaare aangenaamheid en het vermaaklyk gezicht, waarmede zy het oog des reizigers verlustigt , is de lucht 'er zeer ongezond en befmettelyk, hetgeene voortfpruit uit de vuile dampen, die de hitte der zon uit haare moerasfige oevers optrekt. Het ongedierte, welk door de hitte voortgeteeld word, is een ander even ondraaglyk ongemak. Men vind hier zo groote menigte Mosquito (vliegen,) dat het leeven 'er tot een last word. Op de oevers van deeze rivier zyn fommige Steden , waar de Europeè'rs, met naame de Hollanders, koophandel dry ven, Dezelven worden door Ny endaal genoemd Bododoy Arebo of Arbon, Agatton of Gatton en Heiberg. De eerfte vervat omtrent 50 huizen of kleine hutten, van riet opgeflagen, en met bladeren gedekt. Hier houd een Onder-Koning zyn verblyf, wien een' Raad toegevoegd is, welks rechts• gebied zich over deeze' gantfche Streek uitbreid in alle bumerlyke zaaken, in het heffen van belastingen, en> in het leggen van techten en tollen op- de Koopmanfchappen. In crimineele za<»kerj van groot gewigt moeten de Onder Koning en de Raad naar de Hoofdftad Benin zenden, om den noodigen last van het Hof te vraagen. (0 Om*  het Koningryk BENIN. 493. Omtrent twee mylen van haare uitwatering verdeelt zich de Benin of Formofa in twee takken, die op twee Engeljche mylen afflands van den anderen liggen. Op den eenen tak ligt het Steedje Awetri of Ouvernei hetwelk door een' vryen en onafliankelyken Vorst geregeerd word. Arebo, thans de zetel van den Btninfchen handel, ligt op de rivier, 60 uuren gaaans verre van* haare uitwatering. Niettegenftaande de rivier ontelbaare^ takken uitfchiet, knnnen echter bevragte fchepen die nog veel hooger opvaaren, en in fchoone ruime kreéken en in zandige baaien ten anker gaan leggen. Arebo is eene fraaije, groote en volkryke Stad van eironde gedaante; de huizen zyn 'er grooter, doch van dezelfde bouwftoffen en in denzelven trant getimmerd als de huizen van Bododo. De Stad en het ommeland ftaan onder eenen Onder-Koning en Raad, met gelyk gezag als die van Bododo. De Portugeezen hebben eene factorie en eene Kerk te Awerri, en aldaar, zo wel als te Arebo,. hebben de Engelfchen en Hollanders een kantoor,,, opzichters en factoors. Dan, de eerstgemelden hebben hunne bezitting aldaar derwyze laaten vervallen, dat zy thans geheelenal verlaaten, en tot een puinhoop geworden, is, (/;. Agation of Gatton is insgelyks eene plaats van aanzienlyke uitgeftrektheid, handel en bevolking geweest; door de rampen van den oorlog is zy tegenwoordig fchier geheel vervallen en verlaaten. Zy ligt aan de Formofa, 24. uuren gaans hooger dan Arbon, en een kanaal fcheidt het grondgebied, hetwelk tot elk deezer twee Steden behoort, van den anderen. Ongeveer 10 uuren gaans noordlyker ligt Oedo, of Benin, de Hoofdftad des Ryks. De*laatste der vier Handeiplaatfen is Meiberg; de Hollanders hebben deezen naam 'er aan gegeeven: zy hebben, (7) Prevost, als boven. Qqq 3 XVII t boek. XIII. 100FDST.. I. AFD. De Ri. ier Benin f de 'ormcfa,. Arebo. Agatton.Meiberg..  XVIII, BOEK, xr'n. HOOFDST. 1. AFD. Moord der inboorlingen die, plaats. («O Bosman, ai. Brief. 494 HISTORIE van hebben, door hunrfen grooten handel aldaar, ze tot eene aanzienlyke bezitting gemaakt, die door een droevig, voorval befaamd is geworden. Beeldfnydir, een Hollandsclt factoor, uitermaate verliefd geworden op eene van'de vrouwen, toebehoorende aan' den Neger-bevelhebber, nam het befluit om haar te fchaaken. De Bevelhebber, woedend van gramfcbap, tastte de Holiandfche bezitting .met eene bende krygsvolks aan, en dwong den factoor, om, na eene wonde gekreegen te hebben, naar een aldaar ter reede liggend vaartuig te vluchten. Welhaast overleed hy aan zyne wond. De Directeur-Generaal, verkeerd onderregt van den toedragt der zaak, befloot voorbaariglyk, wraak te neemen over den dood van den factoor. Daartoe rustte hy een brikfchip Uit, en verraste de Zwarten van Meiberg, alwat hem voorkwam, mans, vrouwen, kinderen, zonder eenige genade nederhouwende. De tyding van deeze gebeurtenis kwam ras ten Hove van Benin: de Koning vroeg opheldering wegens de redenen deezer flachting. Onderregt geworden van de byzonderheden van dit droevig geval, liet hy, in plaats van de Hollanders 'zyne verbittering en wraak te doen bezuufen, die alle regels van recht, gast vryheid en menfchenHefde overtreeden hadden, integendeel, uit ftaatsinzichten, met de gruuwelykfte folteringen en barbaarschheid den onfchuldigen Bevelhebber met zyn gantfche geflacht, niemand uitgezonderd, om het leeven brengen, en hunne lyken aan het wild gedierte ten prooi werpen. De Hollanders, den Koning zo fterk aan de belangen des koophandels verkleefd ziende, zyn 'er fints gebleeven, en voeren 'er een groot gezag over de ongelukkige en bejammerenswaardige inlanders, die de natuurlyke eigenaars des lands zyn. ("O Be-  het Koningryk BENIN. 495 Benin, de Hoofdftad, is eene zeer groote plaats: Artus van Dantzr'g geeft haar elf mylen in den omtrek; volgens hem, vervat zy ioo,coo zielen. De toegang tot de Stad is eene breede ftraat, naar gemelden Schryver 8 maal breeder dan de breedfte ftraat in Holland. Wy vermoeden, dat dit een foort van groote Landweg is, langs welken men naar de Stad koomt, doordien andere laatere reizigers, die deezen weg gemeeten hebben, berichten , dat hy 8 uuren gaans lang is. Hy doorloopt de Stad, ze in tvvee gelyke deelen fplitzende, en word zelf door tallooze andere ftraaten kruislings doorfneeden. De gantfche 8 uuren gaans verre ftaan de huizen zo digt aan den anderen langs deezen weg, dat hy ligt voor eene ftraat kan genomen worden. Twaalf Engel/che mylen voortgaande, koomt men aan eene ruime poort, die de Stad van de Voorfteden fcheid. De poort is van hout opgetimmerd, doch, zy word verdedigd door een fterk bolwerk van klei en aarde, omringd van eene diepe gragt, die 40 voeten breed is. Aldaar word ten allen tyde eene wacht gehouden, om de tollen, belastingen en rechten op de koopmanfchappen te ontvangen. Alle de ftraaten der Stad zyn regt, lang en breed, pronkende met allerhande winkels, die voorzien zyn van een grooten voorraad van Europifche waaren, en van 's Lands gerieflykhedon. Eertyds ftonden de huizen onmiddelyk aan den anderen, zodat de gantfche ftraat maar één wyduitgeftrekt gebouw geleek, hetwelk opgepropt fcheen van bewooners: tegenwoordig vind men die aanëenfchakeling onderbrooken door eene menigte opene vakken en puinhoopen, die deszelfs volkoomen verval fchynen te voorfpelien. Vermids het Land geene fteenmynen heeft, zyn 'er alle de huizen gebouwd van teemachtige aarde en klei, verwonderlyk fraai gedekt met riet of ftroo: ook is de bouwtrant van de voornaamfte gebouwen , over het geheel, geenzins van de flechtfte; menige gebouwen zouden een befchaafder volk nie XVIR. BOEK. XIII. HOOFDST. L AFD. De Stad" Benin. t  496 HISTORIE van XVIII. koek. xiiï. HOOFDST. L AFD. Het Ko ring lyk paleis. niet onwaardig zyn. («) Hier mogen niet dan inboorlingen woonen; verfcheiden van dezelven zyn ryk, en dryven eenen wyduitgebreiden handel. De vrouwsper. foonen moeten de ftraaten fchoon houden, en op dit ftuk behoeven de ingezetenen van Benin zelfs niet voor de ■ Hollanders onder te doen. Het koninglyk paleis beflaat een voornaam gedeelte der Stad: het is veeleer v'erbaazend groot en uitgeftrekt, dan gemaklyk of fierlyk gebouwd. Het eerfte dat zich hier voor het oog opdoet, is eene gaandery, onderfchraagd door 58 zwaare pylers, die ruuw en ongefchaafd zyn, en 12 voeten hoogte en 3 voeten omtreks hebben. Langs deeze gaandery komt men aan een hoogen aarden wal, die drie poorten heeft. De middelfte dier poorten praalt met een houten toren van kronkelvormige gedaante, die zich ter hoogte van 70 voeten boven de poort verheft. Op den top van deezen toren ftaat eene groote koperen gegootene flang, verfierd met welüitgevoerd fnywerk, hetwelk aantoont, dar zy eenigen voortgang in de kunften gemaakt hebben. Binnen de poort is eene ruime fraai begraasde plaats, van een vierde myl lengte, op byna gelyke breedte. Ten einde van deeze opene plaats vind men weder eene gaandery, in denzelfden fmaak als de eerfte, behalven dat de pylaaren, die ze onderfteunen, met menfchen - beeldnisfen gefisrd zyn; zelfs zyn verfcheiden dier zuilen by wyze van menfchenlichaamen uitgehouwen, doch, in een lompen en walgelyken trant. Agter een gordyn van grof doek vertoont men vier gegootene koperen hoofden, die noch naar menfchelyke noch naar beestelyke gedaanten gelyken, ftaande dezelven elk op een grooten olifantstand, 's Konings byzonderen eigendom. Deeze gaandery en eene andere poort doorgaande, ziet men den voorgevel van 's Konings paleis, hetwelk geene de minfte prach. («) Nvendae1, p, 433.  het Koningryk BENIN. 497 prachtige of grootfche vertooning aan het oog des aanfchouwers oplevert. Hier vind men nog eene andere flang, tegenover den ingang van het paleis. Het eerfte vertrek, welk men in hetzelve aantreft, is 's Konings gehoorzaal , waar hy, in het byzyn der voornaamfte Edelen of Hof beampten, buitenlandfche Gezanten ter gehoor ontvangt. Zyn throon is van ivoor, en ftaat onder eenen hemel van rykgewerkte zyde, Deeze gehoorzaal fchynt tevens de oplegplaats van 's Konings koopmanfchappen te zyn, (want, hy dryft zo wel koophandel als zyne onderdaanen 5) zynde zy opgevuld met laadingen van elpenbeen en andere waaren, die zo verward fóggèn, dat men klaarlyk zien kan, dat daarmede niet bedoeld word de zaal op te pronken. Zy is wyders met fchoone tapyten behangen, en de vloer is befpreid met matten en karpetten van gering en gemeen maakfel. De gantfche Stad, uitgezonderd 's Konings paleis, vervalt, waarvan Nyendaal de volgende reden bybrengt. (0) De Koning, argwaan opgevat hebbende over den rykdom van twee kleine zogenaamde Pn'wfen van de Straat, liet hen vatten, ombrengen, en al hun goed ten zynen voordeele aanflaan, onder voorwendzel, dat zy eene famenzweering tegen zyn leeven gemaakt hadden. Zy gaven de dugtigfte bewyzen van hunne onïchuld; dan, daar 'er niets zo doof en onverbiddelyk is voor het zielroerend gefmeek en gejammer dan de fchraapzucht, zo bleef de Koning onverzettelyk by zyn gruuwzaam voorneemen. Kort na deeze barbaarschheid lag hy het toe op den ondergang van een ander perfoon, wiens aangroeijende rykdom zyne afgunst en natuurlyke geldzucht aangehitst had. Dees Edelman, in tyds gewaarfchuuwd van 's Konings aanflag, verliet de Stad, wordende gevolgd van het drie-vierde deel der inwooners, die fterk aan hem verkleefd waren, en bovendien vreesden, dat de Koning Co) Nyendaal, p. 434. Dapper, p. 18. Hedsnd. Hist. XV. D. II. St. R r r XVIII. BOEK. XIII. roOFDST. I. AFD.  XVIII. boek. XIII. HOOFDST, I. AFD. 498 HISTORIE van ning ten langen. laats£en "tot de uiterfte buitenfpoorighcden, die zyne hebzucht en ondeugd hem mogten inboezemen, zou overflaan Hy zette hen terftond na hun vertrek na» met een leger , welk hy daartoe byëen vergaderd had. Echter wierd hy van de vluchtlingen zo moedig ontvangen, daü hy met verlies en onverrichter zaake moest aftrekken. Hy waagde andermaal eenen kans, om hen door geweld tot het terugkoomen te dwingen'; dan, het geluk begunftigde nogmaals de rechtvaardige zaak; de Koning wierd verflaagen, en op zyne beurt nagezet door den Edelman, die' de Stad met hec geweer in de vuist invallende, ze geheel uitplunderde, uitgenomen 's Konings paleis, hetwelk hy te wel verfterkt vond om het te kunnen overweldigen. Tien agterëenvolgende jaaren ging hy met zyne bende vluchtlingen fteeds voort met de ingezetenen van Benin te kwellen, te berooven en te ontrusten, totdat eindelyk, door de bemiddeling der Portugeezen, de vreede getroffen wierd, waarby hem eene volkomene vergiffenis gefchonken, en hy daarenboven zelfs aangezogt wierd, om naar zyn voorig verblyf terug te keeren. Niet verkiezende zich onder de macht van een' Vorst weder te begeeven, wiens aart en oogmerken hem maar al te wel bekend waren, zo ging hy zich met der woon nederzetten in eene plaats, die drie dagen reizens van de Hoofdftad lag, alwaar hy een Hof hield, waarvan de luister den glans van 's Konings Hofhouding niet weinig ver» doofde. Alle poogingen, om zyne aanhangers naar de Stad te doen terug keeren, liepen op niet uit. (_/>) Men beloofde hen ryke ampten en alle eergenot ten Hove; dan, zy ftelden armoede, gepaard met vryheid, verre boven rykdom en waardigheden, vergezeld van flaaverny; en daarvandaan koomt het, dat de Stad Benin zedert fchier onbevolkt is gebleeven. B& (/O Idem, ibid.  het Koningryk BENIN- 499 Behalven dat de markten van Benin overvloedig voorzien zyn van drooge waaren, zyn zy insgelyks ryk voorzien van mondbehoeften, die vry zonderling in haare foort zyn. Hier brengen zy honden ter markt, op welker vleesch de Negers uitermaate gezet zyn. Gebraade aapen en baviaanen vind men 'er altyd te koop. Vledermuizen, rotten, in de zon gedroogde hagedisfën, palmwyn en vruchten maaken de grootfte lekkernyen hunner tafels uit, en ftaan ten allen tyde te koop op hunne ftraaten. De regeeringsvorm van Benin is het eigendunkelyk Al leenheerfchers oppergebied. Het Ryk is verdeeld in eene; groote menigte kleine Koningryken, die allen aan den' Koning van Benin onderworpen zyn. Offchoon zy zich beroemen op hun voorrecht van vrygeboorenen, kan 'er echter niets flaaflyker uitgedacht worden, dan de blinde gehoorzaamheid, die zy hunnen beheerfcher bewyzen. Zy zyn zelfs grootsch, dat de Koning op hen als op zyne flaaven nederziet, en zulks word voor eene uitfteekende eer aangemerkt. (#) De inboorlingen van Groot Benin zyn, over het geheel , goedaartig, minzaam en beleefd; door vriendlyke 1 bejegeningen kan men alles van hen verkrygen. OntJ' vangen zy gefchenken, zo geeven zy, op hunne beurt, gefchenken van dubbele waarde daarentegen; zelfs zouden zy fteelen, om hunne erkentenis te toonen. Doet een vreemdling een verzoek, zelden word hy van de hand geweezen, hoe hinderlyk het anderzins zyn moge in zyne begeerte te bewilligen. Metéén woord, zy zyn niet min rekkelyk en handelbaar door zagte middelen, als ftug en onverzettelyk, wanneer men hen door eenige ftraffe en harde behandeling hoegenaamd poogt te dwingen. Zy zyn Cg") Ogilvy's, Befchryv. van Afrika. Zie ook Nyendaal ea Dapper, als boven. R r r 2 XVIII. BOEK. XHF. HOOFDST. I. A F D. Gerief- tykheden des tands. Regee» i-'tngs'orm. Aart Ier in. wders,  XVIII. boek. xiii. HOOFDST. Ii AFD. Wyze van koop handel tt dryven. 500 HISTORIE van zyn vaardig en voortvaarend, zeer verkleefd aan hunne oude gebruiken, en gevoelig geraakt op de geringfte nieuwheid, die men in dezelven zou zoeken in te voeren. In dit opzicht alleen is hun omgang aanftootelyk, komende menïgen hunner gebruiken aan eenen Europeer niet min walgelyk als onnatuurlyk voor. By eene verkooping van goederen, inzonderheid jegens vreemdlingen , ftaan zy zo vast op hun ftuk, dat het moeilyk valt om met hen te handelen. Dik wils gebeurt het, dat eene verkooping yan elpenbeen verfcheiden weeken duurt, eer dat zy afgeloopen is, om dat dezelve met zo menigvuldige en langwylige burgerlyke plechtigheden, die waarlyk befpottelyk zyn, word voorafgegaan; echter, onder eikanderen, wanneer zy onderling op den anderen vertrouwen ftellen, is 'er geen volk dat meerderen fpoed maakt. Ny endaal klaagt over een ander ongemak of hindernis van den koophandel daar te lande, naamlyk, dat de Hollanders en Portugeezen hen goederen, om laken of lywaat van te vervaardigen, moeten toevertrouwen, naar welker betaaling men hen menigwerf zo lang laat wagten, dat zy, uit hoofde van het naderen van het ongezonde jaarfaizoen, van het fterk verminderen der mondbehoeften, en van de fterfte onder hun volk, genoodzaakt worden, om het Land te verlaaten zonder betaaling te krygen. Echter worden zy, by hunne wederkomfte, eerlyk en tot den laatften penning toe betaald. D e Regeering ftelt een foort van makelaars aan, Mer.cadors of Fiadors genaamd, om met de vreemdlingen in alle koopmanfchappen te handelen. Deeze Mercadors fpreeken een bedorven Portugeesch, hetgene hen in ftaat ftelt, om met de Europeers om te gaan. Deeze titel word van hunne landslieden als hunne eenige waarde aangezien, houdende zy hen anderzins voor het uitfchot en uitvaagfel des Volks, omdat zy met geleende gelden handelen: in zo hooge achting is de rykdom zelfs by de Ne. gers  het Koningryk BENIN. Joi gers en Barbaaren, en zo groote verfmaading hegt men aan de armoede! Onder hen zeiven worden alle byzondere verkoopingen met de uiterfte geheimhouding verrigt, uit vreeze van den argwaan of fchraapzugt hunner Bevel hebberen aan te hitfen. Aan deezen voor groote handelaars aangediend wordende, zou zulks onfeilbaar van noodlottig gevolg voor hen zyn: want, de Gouverneurs hebben fteeds een goed aantal aanbrengers in hunnen dienst, die' altyd gereed ftaan om zulke lieden te befchuldigen , die zy aan hunne belangen of heerschzucht zoeken op te offeren. Daarom verbergen amptlooze lieden zorgvuldig, lyk hunnen rykdom , op alle manieren arm zoekende te fchynen, ten einde de fchraapzucht hunner Regeerders te ontfnappen. f>) De Staat van Benin is in drie klasfen van lieden verdeeld, buiten den Koning, wiens welgevallen eene wet is.6 De eerfte of hoogfte rang beftaat uit drie perfoonen,-/ die den titel voeren van Groote Heeren , en 's Konings ■ perfoon altyd vergezellen. Alwie eenige gunst van den Vorst te fmeeken heeft, moet zich eerst aan hen vervoegen. Zy neemen op zich, het verzoek in te leveren, en 's Konings antwoord af. te geeven; dan, inderdaad berichten zy hem niet meer, dan hen goeddunkt, zodat men kan zeggen, dat het oppergebied in de handen dier drie Groote Heeren berust. Zy zyn te geruster in hun aangemaatigd gezag, uit hoofde dat buiten hen ternaauwernood iemand anders in 's Konings tegenwoordigheid verfchynt, veel min tot deszelfs gefprek en gehoor word toegelaaten. (O D e naastvolgende rang of klasfe beftaat uit die kleine Prinfen, die Jiroës de Roë of Straat - Koningen genaamd worden, waarvan fommigen gebied voeren over de ge- meene (r) Nyendaal, als boven Artus, tom. 2, p. 120. Rrr 3 xvni. boek. XIII. HOOFDST. i, AFD. Poiïtike nder- cheidiitê 'es yolks  50* HISTORIE van XVIII. BOEK. xiii. FIOOFDST. I. AFD. meene ingezetenen, en anderen over de flaaven; eenigen hebben het bewind over krygszaaken, terwyl anderen gefield zyn over al hetgene het vee en de veldvruchten betreft. Buiten deeze klasfe is een opzichter aangefleld over eiken tak van koophandel, handwerken, landbouw, en alwat tot de burgerlyke en militaire politie behoort. Uit deeze klasfe van lieden worden de Onderkoningen en Bevelhebbers der Provinciën, die aan den Koning onderworpen zyn, gekooren: zy ftaan allen onder het toezicht van de drie Groote Heeren, aan welken zy verantwoording van hun gedrag moeten geeven. Deeze eerryke bedieningen worden op aanpryzing der drie Groote Heeren vergeeven, en by hunne aanftelling bied de Koning aan ieder van hen een kraalenfnoer aan, hetwelk gelyk ftaat met het eerteken der Ridderorders in Europa. Dit fnoer moet hy altyd om zynen hals draagen, zonder zich te verftouten, om hetzelve ooit, om eenige reden hoegenaamd, af te leggen, op verbeurte van zyne eer en ampt, en zelfs van zyn leeven. Heeft hy het ongeluk, dat hy het by toeval verliest, of dat hy het zich laat ontfleelen, zo word hy, op ftaanden voet, ter dood gebragt, zonder dat 'er eenige mogelykheid zy om van den Koning opfchorting der ftraffè te verwerven. Nyendaal brengt de volgende voorbeelden 'ervan by. Toen dees Edelman zich in het Ryk van Benin bevond, wierd eenen deezer Straat-Koningen zyne ketting ontftolen, waarop hy gevat, en ter dood gebragt wierd, zonder eenige wyze van rechtsgeding; de dief, en drie lieden, die, naar men voorgaf, de hand aan deezen diefftal gehad hadden, wierden insgelyks gevat, en ter dood verweezen. Dus wierden vyf menfchen omgebragt om een koraalen-ketting, die, op zich zelve, geen dubbeltje waardig was. Het tweede geval gebeurde in den jaare 1700, en ging van buitengemeener omftandigheden vergezeld. De Kapitein van sen Portugeesch fchip, zynde blyven liggen na het wegzeilen der  het K o n i n g ryk BENIN. 503 der gantfche Europifche vloot, teri einde eenige fchulden in te krygen, en ziende, dat deeze penningen maar vry traag inkwamen, btfloot, den Straat-Koning, zynen grootften fchuldenaar, aan boord van zyn fchip te laaten vervoeren. De andere verweerde zich tegen deeze geweldenaary, waarop een gevecht met bet fcheepsvolk volgde. De Stuurman, die in hetzelve eene wond bekomen had, greep naar de koraalen-ketting, brak ze in ftukken, en ftneet ze over boord, waarop de Straat-Koning, door dit noodlottig t02val allen moed eensklaps verliezende, zich aan de Portugeezen overgaf. Vermids hy niet naauw bewaard wierd, vond hy, terwyl de Stuurman fliep, middel om een fnaphaan te bekomen, waarmede hy hem door het hoofd fchoot. Niet te vreede met deeze wraak, vatte hy een houwer op, en hieuw het lyk des Stummans in ftukken, zeggende, dat hy nu den booswigt geftraft had, en dat hy het gevolg met onverfchilligheid afwagtte: want, (dus ging hy voort,) toen myn koraalenfnoer over boord geworpen wierd, was ik, volgens de wet, een man des doods; nu is myn fchuldè'isfcher daadlyk dood, en ik heb het genoegen van my gewroken te hebben. De Kapitein, ongeraaden vindende, zelf, en op eigen gezag hem te ftraffen, gaf hem aan het Gerecht over. Hy wierd aanftonds in een donker hok geworpen, en by de aankomst der eerstvolgende Portugeefche fchepen met den dood geftraft, niet om den begaanen moord, maar om het verliezen van de koraalen - ketting, (t) De derde klasfe van ingezetenen beftaat uit de Eiadors of Makelaars, die ook het eerkoraal draagen, doch met fommige'onderfcheidings tekenen van ondergefcbikrheid en van laageren rang als de zogenaamde Straat Koningen. Behalven de Fiadon behooren tot dezelfde klasfe de Mercadores of Kooplieden, de Fulladors of Pleiters, de Veilles CO Nyendaal, p. 43©, XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. I. Ai O.  5©4 HISTORIE van XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. h AFD. Leepwyz der in. landers. Veilles of Ouderlingen, die allen te onderkennen zyn aan eenig onderfcheidend teken of manier van die koraalenketen te draagen. Op deezen volgen de gemeene ingezetenen, als de naasten in rang. Dit zoort van Volk is in het algemeen vadzig, loom en lui; weinigen van hen, uitgezonderd de allerarmften, willen werken, of hunnen toeftand door arbeid en nyverheid verbeteren. De geheele last van het noodige werk word op de vrouwlieden en flaaven gelegd, zo wel het bebouwen van het land en het fchoonhouden der ftraaten, als het katoen - fpinnen en ftoffen-weeven. Behalven weevers, hebben zy geene andere handwerklieden dan ftnids, timmerlieden en leertouwers, die in hun ambagt zo onbedreeven zyn, dat een Europifche leerjonge, die maar ééne maand lang onderwys gehad heeft, deeze werklieden verre zou overtreffen, welken, gantsch hun leeven lang, hun ambagt geoefend hebben. (>) t De inlanders, die het kunnen bekostigen, gebruiken goed voedfel, beftaande gewoonlyk in osfen- of fchaapenvleesch of gevogelte, met Tams in plaats van brood, die zy, na ze gekookt te hebben, tot een foort van koeken verwerken. Zy regten menigwerf voor eikanderen maaltyden aan, waarvan het overgefchootene altyd onder de armen word uitgedeeld: eene gewoonte, die van befchaafdere Natiën verdient nagevolgd te worden. Lieden van laager foort vergenoegen zich met gerookt of gedroogd vleesch. Hun brood is gemaakt van Tams, Bananasfen eh boonen, onder den anderen gemengd, en tot platte koeken gebakken. Wat hunnen drank aangaat, zy gebruiken klaar water, of water dat met flechten wyn, door hen Pardon genaamd, aangemaakt is. Vermogender lieden drinken by hunnen maaltyd water, en de Europeers brandewyn. (v) De C«) Nyendaal. Artus, als boven. Cv) Nyendaal, p. 441.  het Koningryk BENIN. 505 De Koning, de Groote Heeren, en zelfs de Onderkoning en Gouverneur, onderhouden, elk naar hun vermogen, zeker aantal armen ter plaatze huns verblyfs. De blinden, lammen en zieken zyn de voorwerpen hunner liefdaadigheid; wat aanbelangt de luiaards, deezen laat men van gebrek vergaan, indien zy voor hunne kost en verdere noodwendigheden niet willen arbeiden. In gevoK ge deezer uitmuntende politie, ziet men nergens eenen bedelaar of landlooper. De openbaare amptenaaren verfchaffen den lediggangeren werk, waardoor zy tevens voorkomen, dat derzelver ziekten, die de nafleep der behoeftigheid zyn, hunnen last niet te zeer verzwaaren. Deeze noodige voorzorg is van dus heihyke uitwerking, dat 'er, ondanks hunne natuurlyke vadzigheid, maar weinige armen onder hen gevonden worden. Mildheid en edelmoedigheid zyn het onderfcheidende kenmerk der Be. ninfche inlanders; doch, zy doen hunne giften vergezeld gaan van dus veel ydelen ophef en luidrufcige vertooning, als waardoor de behaageJykheid en fchoonheid der daad weggenomen word. Zo verflingerd zyn zy op lof en eer, en op den roem van milddadig, dat zy dikwerf zich verarmen , en hunne huisgezinnen in den grond helpen, flechts om bewondering te verwekken, (w) Hunne kleeding is net, zwierig, en in pracht verre, uitfteekende boven de dragt van de Negers der Goudkust, c De ryken draagen, vooreerst, een foort van witte ka-^ toene vrouwenrokken, van omtrent eene el lang, en ééne halve el breed, by wyze van eene onderbroek. Dit dekken zy met een ander ftuk fyn doek van zestien of twintig ellen, hetwelk zy zeer kunftig en betaamelyk om hun middel opplooiën, draagende zy om hetzelve een fjerp van ééne Engelfche el lang en één voet breed, waarvan de uiteinden met fraaije kanten of franje verfierd zyn. Het bovenra v) Nyendaal, pag. 445. Heqend. Hist. XV. D. II. St. Sss XVIII. eoek. XIII. HOOFDST. [. AFD. Zieedirg 'er in x nders.  $o6 HISTORIE van XVIII. boek. XIH. HOOFDST. 1. AFD. bovenlyf is grootftendeels ongedekt. Zodaanig is hunne kleeding, wanneer zy in het openbaar verfchynen, binnen 's huis is hunne dragt eenvouwiger en min kostbaar, beftaande zy flechts in een grooven lap, die hen tot broek dient, gedekt met een groot ftuk gefchilderd en eigen gereed doek, hetwelk zy by wyze van mantel draagen. Onder de vrouwen draagen die van aanzien fraaije chitzen, die zeer fchoon met allerhande kleuren gefchakeerd zyn. Haare kleeding is lang en open van agteren of aan ééne zyde, naar haar welgevallen. Het bovenlyf en aangezicht is bedekt met een dunnen fluier, dien zy by haare boezemvrienden en vriendinnen afleggen. Zy verfieren haaren hals met koraal fnoeren en kettingen, die zeer aartig gefchaard en gewerkt zyn. Om haare armen en beenen draagen zy fluitbanden van blinkend koper of yzer, doch van flecht rmakfel, en alle haare vingers zyn belaaden met eene menigte ringen van hetzelfde metaal. Over het geheel zyn zy niet onbevallig, nadat de gewoonte het oog 'eraan gewend heeft; en, behalven de ringen en armbanden, is haare kleeding geenszins misfelyk of onbetaamelyk. Gemeener foort van lieden , zo mans- als vrouwsperfoonen, onderfcheiden zich van die van hoogeren rang door de mindere kostbaarheid hunner klederen, zynde derzelver maakfel anderszins in allen opzichte hetzelfde. Schier alle hunne kinderen gaan naakt tot hun tiende of twaalfde jaar: de jonge dochters worden alsdan door de natuur aangezet om klederen te draagen; tot dien tydftond toe beftaat haar gantfche kleeding in eenige weinige om haar middenlyf geflingerde koraal fnoeren, die eerder tot fieraad, als tot welvoegelyke dekking ftrekken. De manlieden krullen of verfieren hun hoofdhaair niet, maar laaten het natuurlyk groeien; behalven 'op twee of drie plaatzen, waar zy het met eene gesp opbinden, ten einde aan elk deezer haairbundels een bosje koraal te hangen. De vrouwlieden, van den anderen kant,  het Koningryk B £ N I N. 507 kant, befteeden veel kunst in het optooien van het haair, hetwelk zy op allerhande wyzen opkrullen, het zy met groote of kleine lokken, het zy met hoogere of laagere kuiven; fomtyds is het van agteren opgebonden, fomtyds in lokken nederhangende, doch, altyd gefplitst op de kruin van het hoofd. Sommigen zalven het met eene foort van olie, die zy uit olienooten perfen of branden, en daarvandaan koomt het, dat het zyne zwarte kleur verliest, en, door verloop van tyd, groen of geelkleurig word. (x) De mannen trouwen zo veele vrouwen, als hunne huishoudelyke omftandigheden toelaaten; derzelver geöor loofd aantal word door geene wet bepaald. Zy hebben ter naauwernood eenige trouwplechtigheid; en inderdaad, het trouwen valt aldaar zo dikwerf voor, dat zulks noodwendig deszelfs plechtigheid moet verminderen. Het eenige, waardoor een huwelyk van eene gemeene vriendenbyëenkomst verfchilt, is de fierlykheid en verkwisting der maal tyd. Indien een mansperfoon op een jong vrouwsperfoon verheft, ontdekt hy zyne min aan den aanzienlykften onder zyne kennisfen, die zich naar het huis der maagd begeeft, en ze van haare vrienden ten huwelyk vraagt. Zo ze niet reeds verloofd is, word zulk een verzoek zelden afgeflagen; en zodra men de toeftemming der ouders verkreegen heefc, gaat het huwelyk door, befchenkende de bruidegom tevens zyne bruid met een goeden voorraad van geweevene ftoffen, armbanden, ringen en halsfnoeren, naar maate zyner liefde en middelen. Na de wederzydfche kennisfen en nabeftaanden op eene deftige vriendenmaaltyd of op keurlyke ververfingen onthaald te hebben, is het huwelyk ten vollen geflooten, en word, zonder eenige verdere plechtigheid, voltrokken. De (*) Nyendaal, p, 490. Sss 2 XVIII. boek. XIII. HOOFDST. i. AFD. Huv/6' 'yken.  XVIII. boek. XfH. HOOFOST. i AFD, jfaloers heid de> mannen. Straffe des overfpels. 508 HISTORIE van" De inlanders zyn op eikanderen jaloers, fchier tot verwoedheid toe; dan, zy worden niet gramfloorig, wanneer de Europeen hunne vrouwen wat te gemeenzaam bejegenen en behandelen, het voor onmogelyk houdende, dat de fmaak hunner vrouwen bedorven genoeg zou kunnen zyn, om aan een blanken onbetaamelyke gunften in 'te willigen. Getrouwde vrouwen van aanzien leven hier naar de wyze der Üostirlimm, naamlyk, afgezonderd van allen omgang met manlieden van haaren eigenen landaart en rang; buiten dat worden zy met de tederhartigfte liefde behandeld, ten einde het onheil van het gemis haarer vryheid te verligten. Indien de Heer van het huis een bezoek van een vriend of kennis ontvangt, zo begeeft zich zyne huisvrouw aanftonds buiten het vertrek, ten zy hy een Europeer ware, in welk geval zy verzogt word haare plaats te houden. Zy neemen alle vrouwelykekunstgreepen te baat,om de genegenheid haarer mannen te winnen, wel weetende, hoe zeer haar geluk van hunnen wil afhangt. Overspel, en alle fchending van het echte bed, word, daar te lande, op drie onderfcheidene wyzen geftraft. Indien, onder het gemeen, een man zyne vrouw van ontrouw verdenkt, laat hy geen middel onbeproefd, om haar op heeter daad te betrappen; zonder dat heeft hy geene macht om haar op eene andere wyze te ftraffen, dan door harde behandeling. Gelukt het hem , de onbetaamelyke gemeenfchap te ontdekken, zo word hy aanftonds wettige eigenaar van al het goed, welk den verleider in eigendom toebehoort, hetwelk hy, van dien ftond af aan, mag aanflaan, zich toeëigenen en blyven bezitten, even als zyn eigen goed. De fchuldige vrouw krygt eene dragt ftokflagen, en word den huize uitgejaagd: eene verdry ving, die gemeenlyk in elende uitloopt, willende weinige lieden haar in hunne huizen ontvangen, en nog veel minder lieden haar ten huwelyk nee-  het Koningryk BENIN. 509 neemen, na haare trouw zo grovelyk gefchonden te hebben. In zulke gevallen begeeven; zodaanige vrouwen zich naar een Land , waar zy onbekend zyn; aldaar doen zy zich voor weduuwen doorgaan , en wagten op eene gunftige gelegenheid van te hertrouwen, of wel gaan zy zich met het handeldryven of werkèn geneeren. By fatfoenlyke lieden word de misdaad met eene fomme gelds geboet, die de vrienden der vrouw opfchieten, ten einde de fchande des overfpels te dekken. Na deeze verzoening gaat zy by haaren man én by alle haare vrienden voor eene deugdzaame vrouw door, naar maate haar man veel geld voor haar wanbedryf gekreegen heeft. Gouverneurs en Straat-Koningen ftraffen deeze misdaad met de uiterfte geftrengheid. De vrouw en de overfpeler worden aanftonds ter dood gebragt, zo zy op heeter-daad betrapt worden; hunne Jyken worden op vuilnishoopen gefmeeten, ten prooi van de vogelen der lucht en de beesten des velds, zonder eenig voorafgaande vonnis of vorm van recht. Deeze ftrengheid der ftraffe is oorzaak, dat de bezoedeling van het echtebed min bekend is in Benin, dan in eenig ander Land. De mannen worden 'er afgefchrikt van eene hartstocht den vollen teugel te vieren, welke van eenen zo noodlottigen nafleep en van de uiterfte armoede gevolgd word. (y) In het algemeen zyn de Negers deezes Lands geil en zeer aan de vleeschlyke lusten overgegeeven; deeze gefteldheid fchryven zy toe aan het vry gebruik van den zogenaamden Pardon ■ wyn, en aan het fappig en krachtig voedfel. Deeze waarneeming heeft ondertusfchen niet alleen omtrent Benin, maar omtrent fchier alle heete luchtftreeken plaats. Hun omgang en gefprekken zyn geenszins onbetaamelyk, ja vry van alle vuile tsal; zy houden den huwlyksplicht voor zo heilig, dat'er niet van moge O) Nyendaal, p. 452, Sss 3 XVIIL BOEK. XIII. HOOFDST, I. AFD.  XVIII, BOEK. XIII. HOOFDST. I, AFD. Kinderen in Benin bejneeden. yio HISTORIE, tam moge gefproken worden, dan op daartoe beftemde plaat, zen, afzonderlyk, en in zodaanigen voege, als waardoor oog of oor niet gekwetst worde; echter is eene fnedige herinnering, of eene geestig bewimpelde dubbelzinnigheid zo verre van verboden te zyn, dat hy, die deeze bekwaamheid bézit, voor een eerst vernuft gehouden word. Daarvandaan komt het, dat de gemeenzaame gefprekken altyd vervrolykt worden door welingerichte fabelen en kuifche gelykenisfen, die echter tot de minnaary aanlokken. Eene zwangere vrouw mag met haaren man geene vleeschlyke gemeenfchap hebben, als na haare verlosfing. Is het kind een zoon, zo bied men het den Koning aan, als zyn eigendom, hem van rechtswegen toebehoorende; doch, de meisjes zyn's vaders eigendom, liaan geheel en al onder zyn gezag, en woonen by hem in tot haar trouwen toe, waarin zy allenzins zyn welbe» haagen moeten opvolgen. Ongeveer veertien dagen na de geboorte, worden de jonggeboorenen, zo zoontjes als dochtertjes, befnee. den; den eerstgenoemden word de voorhuid, en de laatstgenoemden de clitoris ontnomen; een gebruik, hetwelk onder menige oorfpronglyke Landaarten ftand heeft ge greepen, hoewel bet moeijelyk zy, de oorzaak 'ervan op te geeven. Bovendien worden 'er infnydingen over gehee het lichaam des kinds verricht, die zekere afbeeldfelei vertoonen De meisjes worden met het inkerven deezes onnatuurlyke fieraaden nog meer afgepynigd, dan de jon getjes; beiden echter naar 's vaders welbehaagen. Hei kind zeven dagen oud zynde, verbeelden zich de ouders, dat het nu de grootfte gevaaren te boven gekomen is, waarom zy eene maaltyd aanrechten, en, (om de booze geesten te Itillen, opdat zy hetzelve geen leed aandoen,) langs de wegen hunne beste eetwaaren en wynen ver. [preiden en uitflorten. Wanneer eene vrouw van tweelingen bevalt, word dit  het Koningryk BENIN. 5H dit voor eene heilryke voorbeduidenis aangezien: men geefc den Koning kennis 'ervan, en 'er word, op boog bevel, openbaare vreugde bedreeven, die beftaat in allerlei wanluidend muziek, zo met menfchen - ftemmen als met inftrumenten, Daar de taak van beide de kinderen te zuigen voor de moeder te zwaar geoordeeld word, zo is de vader door de wet verplicht, om naar eene minnemoeder, dieê haar eigen kind verboren heeft, uit te zien; haar loon^ is door de wet bepaald, en deeze omftandigheid geefq geen voordeel aan het ééne kind boven het andere, (z)^ Te Arebo alleen houd men het bevallen van tweelingen <■ voor een heilloos voorteken, en het word van grievende fmert voor de ouders gevolgd. Daar ter plaatze handelt men daadlyk de moeder en de kinderen met de fchreeuwendfte barbaarschheid, haar met de kinderen om het leeven brengende, en ze opofferende aan zekeren Deemon of duivel, dien zy zich vastlyk verbeelden, dat in het dorp omzwerft. Gebeurt het, dat de man zyne vrouw eene buitengewoon tedere liefde toedraagt, zo koopt hy baar van den dood vry, en flagt in haare plaats eene ftaavin ten offer; doch, de kinderen kunnen tot geenen prys vrygekogt worden, maar zyn het deerniswaardig zoenoffer, hetwelk deeze wreede en barbaarfche wet voorfchryft. Deeze droevige nafleep heeft op de mannen in het algemeen zo fterken indruk gemaakt, dat zy, indien hunne middelen zulks gehengen, de onkosten doen van hunne vrouwen naar eene andere Landftreek te zenden, om aldaar te baaren; en dit doet denken, dat deeze barbaarfche gewoonte ten eenigen dage zal afgefchaft worden. Het bosch, waarïn men onderftelt, dat die booze geest zich dikwerf ophoud, word voor zo heilig gehouden, dat geen vreemde Neger of Negerin zich erïn moge begeeven. Indien een inboorling van Arebo toevallig op een voetpad CO Nyendaal, p, 453, XVIII. BOEK. XIII. 100FDST. I. AFD. Tweernen voor 'elukki■e voorekens■ehou'en.  XVIII, boek. xur. hoofdst. Laf d. Vruchtbaarheidder vrouwen te Benin. 5-12 HISTORIE van pad geraakt, welk tot dit bosch geleid, zo is hy verpligt, hoe dringende zyne zaaken mogen weezen, om hetzelve ten einde toe af te gaan, zonder agteröm te zien: het overtreeden van dit gebruik, alsmede van de zo even gemelde vreemde gewoonte van vrouw en kinderen te ver. moorden, zou, naar zy gelooven, gevolgd worden van een algemeenen ramp, hongersnood, of ander openbaar onheil. Ondanks deeze diepgewortelde bygeloovigheid, heeft Nyendaal, naar hy verhaalt, menigmaal zich eenen fnaphaanfchoot verre erïn begeeven; ook was hy, om hunne domme ligtgeloovigheid befpottelyk te maaken, dikwerf terug gekeerd, eer dat hy op het voetpad, welk tot het bosch geleid, halverwege voortgegaan was. In het eerst verbeelden zy zich, dat hy op ftaanden voet dood zou neder vallen, of van eene geweldige ontroering of ftuipen aangetast worden; dan, ziende, dat zyne ftoutheid van geen nadeelig gevolg was, begon hun geloof wat te wankelen. De doortrapte Priesters verydelden nogthans alle zyne poogingen door hunne behendige uitwegen en uitvluchten, verzekerende, dat men geen gevolg kon trekken uit het bedryf van een' blanken, welken hun God zich in het minfte niet aantrok; en dat, zo een Neger hetzelfde durfde onderftaan, zulks zekerlyk van heillooze gevolgen zou zyn. («) Geene vrouwen op den aardbodem zyn vruchtbaarer, dan die van Benin. Aldaar is eene onvruchtbaare vrouw niet min zeldzaam als verfmaad, zynde de grootfte fchande aan de onvruchtbaarheid gehecht, daar eene vruchtbaare vrouw uitermaate geacht en geëerbiedigd word. Vrouwen, die de ftonden hebben, worden op dien tyd onrein geacht; het is haar verbooden, in haars mans kamer te komen, iet, dat tot zyne kleeding of het eeten behoort, aan te raaken, en zelfs het huis te reinigen. Wat Ca ) Artus, als boven.  het Koningryk BENIN. 5*3 Wat meer is, dikwerf vinden zy zich genoodzaakt om het huis te ruimen, en eenzaam en verlaaten, geduurende dien tusfchentyd, in een ander huis op eenigen afftand te verblyven; waarna zy, na zich gebaad te hebben, in haare voorige voorrechten herfteld worden. Ondervraagt men die van Benin wegens den oorfprong der befnydenis, en waarom zy de vrouwen, geduurende de maandftonden, voor onrein houden, zo geeven zy tot antwoord, dat deeze gewoonten tot hen overgekomen zyn van hunne voorouders, by wege van overlevering, (b) Echter zyn zy zo vast en bygeloovig aan dezelven gehecht, als of zy hen door het licht der reden en het gezond verftand, of door het licht der openbaaring voorgefchreeven wierden. De ingezetenen des Ryks van Benin fchynen minder dan de andere landzaaten derzelfde Kust voor den dood beducht te zyn. Zy verfchrikken niet op het aannaderen huns fterfüurs, de duuring des leevens aan de Goden toefchryvende; niettemin gebruiken zy de gepaste middelen om hun leeven te verlengen. Hunne allerëerfte toevlucht, zohaast zy zich onpaslyk vinden, is de Priester, welke daar te lande, zo wel als in verfcheidene andere barbaarfche Landftreeken, tevens Arts is, en de Geneeskunst oeffent. Eerst laat hy eenige groene kruiden, die zekere geneeskrachten hebben, gebruiken; word daarby geene baat gevonden, zo neemt hy zyn toevlucht tot offers en tot het bevreedigen of verzoenen der Goden. De fpoedige geneezing van den lyder vermeerdert grootlyks 's Priesters roem; dan, indien het met de beterfchap des lyders maar traag voortgaat, zend men hem weg en neemt een anderen. .Sterft de lyder ondanks alle poogingen , zo is de Arts 'er nooit meer mede verlegen, als de Artfen in Europa, om hunne verkeerde behandeling door redenen goed te maaken. Niettegenftaande al dit groot Cb~) Nyendaal, p. 455. Heden d. Hist. XV. D. II. St. Ttt XVIII. boek. XUf. HOOFDST, 1. AFD/  o-i*. H I S T O) R i B va» XVIII. boek, XIII.. HOOFDST. 1. AFD. Begra ven'iS' plechtig* heden. Gebruik lyke plechtig' heden op 's Ko nings begra- venis. groot vertrouwen op hunne Priesters heeft men weinig' voor hen overig; gemeenlyks zyn zy ryk, doch flechts met den naam, en de dankbaarheid des lyders duurt niet langer dan de ziekte, zodat de offerhanden, die de Pries-; ter bekostigt, dikmaals meer bedraagen dan zyn ontvangen? loon. (O Wanneer iemand fterft, word het lyk fchoon. afgewasfchen. De inboorelingen van Benin, die in eenig ander gewest des Ryks komen te overlyden, worden met alle zorg naar hunne geboorteplaats vervoerd, wordende hunne lyken eerst gedroogd over een flaauw vuur, en; vervolgens in eene digte kist gelegd; ook geefc men 'er een aangenaamen geur aan door middel van reukwerken.. "Vermids het meermaalen gebeurt, dat tot het vervoeren» van zodanig lyk in verfcheide jaaren geene gelegenheid; opkomt, zp-blyft het al dien tyd onbegraaven; ook kunnen de doodplechtigheden eigentlyk niet anders dan in de geboorteplaats zelve verricht worden. De naaste vrienden? van den overledenen drukken op verfcheidene wyzen hunne fmert en rouw uit: zommigen fcheeren zich hun hair, anderen hunnen baard af; en anderen flechts, zo hun hair als hunnen baard, ten halven. De openbaare rouw bepaald zich gewoonlyk tot den tyd van veertien of•■" vyftien dagen, (rf) Wanneer de Koning is komen te overlyden, word zyne lykftaatfie met eenige zeer buitengewoone byzondere plechtigheden verricht. 'Er word een put voor het paleis gegraaven, die zo diep is, dat de werklieden niet zelden verflikken in den kuil, dien zy zeiven gedolven hebben. Deeze put is zo naauw aan zynen mond, dat' een fteen van vyf voeten lengte en drie voeten breedte* hem bekwaamlyk dekken kan; doch, omtrent zynen bo=dem is hy zeer wyd. Aldaar word 's Konings lyk: het: eerste C f» Ibid. p. 117.  het Koningryk B K tfï I JSI 5?? weelen, fchatten en eigendommen des Konings in zyne bewaaring. De jonge Vorften, die zich in de uiterfte onzekerheid omtrent hun lot bevinden, komen den Staats* dienaar hulde doen als aan dengeenen, van wien hun lot ten eenemaal afhangt. Wanneer de tyd, door de wet bepaald tot het benoemen van eenen Opvolger, nadert, ontbied de Staatsdienaar den Groot > Maarlchalk, en verklaart hem 's Konings uiterften wil, dien de andere, om misvatting te verhoeden, zesmaal herhaalt, waarna hy weder naar zyn huis keert, met eene ftaatfie, die evenredig is met het hem toevertrouwde geheim, 's Anderendags ontbied de Staatsdienaar dien Prins, wien de kroon toegefchikt is, en begeeit van hem, dat hy van den Maarfchalk zal vorderen, dat deeze eenen Opvolger benoeme. De Prins gehoorzaamt, en dringt dit verzoek op de nederigfte en fmeekendfte wyze aan. Zes dagen lang beraamen en befchikken de Onegwa en de Groot • Maarfchalk al hetgene tot de uitroeping tot Koning behoort. De dag gekomen zynde, vergadert men het volk, en de Groot - Maarfchalk, den Prins by de hand neemende, noemt hem zesmaal, na elke herhaaling eene korte poos wagtende, en den Staatsdienaar afvraagende, of hy ook eenige misvatting begaan hebbe. Hndelyk worden de andere Prinfen geroepen, die, knielende, verwittigd worden van den uiterften wil huns vaders. Vervolgens bedankt de jonge Koning den Staatsdienaar en den Maarfchalk voor de getrouwheid, met welke zy hunnen last volbragt hebben, waarna hy terftond met de Koninglyke eertekenen gefierd, en hem door de voornaame Amptenaaren en Edelen des Ryks hulde gedaan en trouw gezwooren word. Deeze plechtigheid geëindigd zynde, begeeft hy zich naar de fctfd (Jfcebo, gelegen op eenige mylen afftands van Benin, om. aldaar zyn verblyf te houden, totdat hy volleerd is in de kunst van regeeren, en in de plichten van eenen Koning. Geduurende dien tyd Vvv 3 word XV1TI. BOtK. xii r. HOOFDST. I. AFD.  526 HISTORIE van XVIII. BOEK, xiii.' HOOFDST. i. AFD. Nyendaa ter gehoor by den Ko* ning ingeleid. word het Ryk geregeerd door de Koningin-Moeder, den One&wa, dien wylen de Koning met zynen uiterften wil belast had, en den Groot - Maarfchalk, die al het oppergezag bezitten en uitoefenen, zodat hunne verordeningen en inftellingen door den Opvolger niet kunnen ingetrokken worden zonder hunne eigene toeftemming. De jonge Monarch , zyn onderwys voltrokken hebbende, verlaat Ofceiio onder geleide van den Groot. Maarfchalk, en neemt te Benin bezit van het paleis en van de Koninglyke eertekenen. Hier is zyne eerfte zorg, zyne broeders te laaten vermoorden, en zyne rust te verzekeren, met alle mededingers naar de kroon uit den weg te ruimen. Oudtyds was dit wreed gebruik naauwer bepaald, laatende men altyd iemand van de familie in het leeven; dan, .deezen twee- of driemaal opfchuddingen in het Ryk verwekt hebbende, hebben daardoor aanleiding gegeeven, om alle degenen, die Hechts de minfte aanhpraak op de kroon zouden kunnen maaken, tot den laatften toe te vermoorden. Echter worden de lyken der Prinfen met alle bedenklyke pracht begraaven : ook merkt men deeze flachting aan als allernoodzaaklykst tot het algemeene welzyn. (/>) Tobn Nyendaal in den jaare 1702 te Benin was, had hy gelegenheid om den toenmaaligen Koning te zien en te fpreeken. Hy was omtrent 40 jaaren oud, openhartig, inneemend, vriéftdlyk en fpraakzaam. Nyendaal ftond 30 fchreeden verre van hem af, doch verzocht verlof om nader by te komen, om hem te beter te kunnen bezichtigen. De Koning grimlachte op het verzoek van den Hollander, en ftond het hem toe, hoe zeer het ook met de gewoonte ftreed. De Koning knikte hem toe, en hy kwam op den afftand van 8 of 10 fchreeden van den throon, alleenlyk in tegenwoordigheid van de drie (ƒ>) Dapper, p. 122.  het K'oninghyk BENIN. 527 drie Onegaw,s of Groote Heeren, en van een foldaat van een krygshaftig en fier uitzicht, met een blank zwaard in de hand. Vervolgens bood hy den Vorst een fyn zyden nachtgewaad aan, waarin de Koning, gelyk hy naderhand vernam, groot genoegen genomen had-, hoewel hy op dien ftond geene vergenoeging deed blyken, vermids hem het kleed bedekt aangeboden wierd, zynde zulks de gewoone wyze van hem gefchenken te doen. De Ryksinkomften van Benin zyn zeer groot; elk Gouverneur moet den Koning een zeker aantal zakken Bicjis opbrengen, die eene groote fomme gelds bedraagen. Mindere Amptenaaren betaalen hunne belasting in vee, gevogelte, geweevene ftoffen en andere waaren. Dus word het Hof fteeds van al het noodige allenzins voorzien; hetgene 'er te veel is, word verkogt, en het geld in 's Konings fchatkist opgelegd. Insgelyks zyn 'er belastingen gelegd op den buitenlandfchen handel, behalven hetgene jaarlyksch aan den Gouverneur moet betaald worden voor het voorrecht van koophandel te mogen dryven, hetgene op eene groote fom beloopt. De Koning geniet maar een zesde deel van deeze jaarlykfche provinciaale belasting. Niettegenftaande deeze belemmeringen van den handel, worden de Europeers 'er met de uiterfte achting en diepfte eerbied behandeld Volgens Dapper is de Koning van Benin zo machtig, dat hy in" éénen dag een heir van 20000, en in korte dagen een* heir van meer dan 100000 man op de been kan brengen. Daarom word hy zeer gevreesd en geëerbiedigd van zyne nabuuren. Wanneer zyn Generaal, Otcasfary genaamd, in het veld is, geniet hy eene groote wedde en voert een groot gezag; doch, hy heeft geen aandeel in den buit; alles is voor den Koning. Men onderhoud eene zo ftrenge tucht onder het krygsvolk, dat een foldaat, die van zynen post maar eene minuut lang afgaat zonder verlof, met. den dood geftraft word. Echter verhaalt. Nyem XVIII. boek. xin. rlOOFDST. I. AFD. Inkom ■ len des Ryks. Macht 'es Ryks' cm Benin-  XVIII. boek xur. HOOFDST. J. AFD. Hunne onbedree veilheid in de krygskunst, TVape nen te Benin in gebruik. Befluit der Ge- Jch'ede nis van Ben n. 528 HISTORIE van Nyendaal, dat de oorlogskunst daar-te Lande onbekend is, en dat het gebrek aan moed en beleid in 's Konings legers hem geftaadig blootftelt aan de invallen van roovers en ftroopers, die alles vernielen en uitplunderen, fomtyds zelfs tot aan de poorten der Hoofdftad toe. Wanneer zy den vyand flag leveren, zeg: hy, kreunen zy zich noch aan goede order, noch aan krygstucht; zy hebben geene Generaals of Officiers, en zyn gezamentlyk niet meer, dan een woelige, verwarde en teugellooze zwerm bloodaarts. DrE van Benin gebruiken zwaarden, dolken, werpfpiesfen, boogen en vergiftigde pylen. Élk foldaat heeft zyn fchild, vervaardigd van riet, en dus zo zwak en onfterk, dat het hem maar luttel kan befchutten. De Edelen draagen in het veld fyne karmozynkleurde rokken, om hunnen rang aan te duiden. Andere gebruiken voegzaamere fieraaden, naamlyk eene gantfche wapenrusting, gemaakt van olifantsvel, en verfiard met luipaardstanden en klaauwen; hunne hoofden zyn gedekt met helmen van dezelfde ftoffen, verfierd met eene karmozynroode franje en hoofdband; van eiken helm hangt een fhart tot aan het middenlyf af. De'krygsftandaarts en vaandels zyn van fyne zyde, gemeenlyk rood, en worden in het middelpunt van elke bende of verdeeling des legers gedraagen. De foldaaten hebben insgelyks roode gordels of bandelieren, waaraan zy hunne fchilden hangen, hun eenigst wapentuig om de vergiftigde pylen hunner vyanden af te keeren. (q) Dit zyn alle de byzonderheden van dat groote Ryk, die op het eenftemmig getuigenis der Schryvers fteunen. Wat andere byzonderheden belangt, die Engelfche, Franfche en Portugeefche zeelieden ons vernaaien, deezen zyn, over het geheel, door Nyendaal wede legJ. Dees Edelman Dapper, als boven.  het Koningryk BENIN. 529 man bezogt Benin dikwerf, en hield 'er zes agtereenvolgende maanden zyn verblyf; hy is befcheiden in zyne vernaaien, en fpreekt niet naar hoorerj • zeggen, maar naar eigene bevinding van zaaken., Anderen, daarentegen, hebben gemeenlyks eene verhitte en alve; flerende verbeelding, den teugel gevierd, waarom wy hunne verhaaien verworpen hebben, behalven wanneer zy iets eenftemmig getuigden. In zulke gevallen oordeelden wy, dat zy, hetgene aan de berichten van Nyendaal ontbrak, niet te onrecht konden aanvullen, en hem zelfs fomtyds tegengefteld worden in zulke gevallen, in welken men hem verkeerd fchynt onderrecht te hebben. TWEEDE AFDEELING. Vervattende de Gefchiedenis van de Slaaven-Kust} of, eene geograpioifche befchryving deezes Lands, deszelfs verdeelivg m verfcheidene Ryken, het bygeloof der ingezetenen, de oorlogen tusfchen de Koningen van Koto en Popo, en den h ndel der Landzaten en der Europeè'rs. TT\ e Slaaven - Kust word gemeenlyk door de Euro\_J pifche Zeelieden onder de eindpaalen des Ryks van 1 Benin betrokken. Zy word beperkt door de rivier de' Lagos in het Ryk van Benin, en ftrekt zich uit tot de1 rivier de Volta, die aan deezen Kant der Goud- Kust' haare grensfeheiding is. De Kust gaat door onder den algemcenen naam van Groot Benin. Van Port Douane ftrekt zy zich uit ten zuiden tot Kaap Formofa; vervolgens oostwaards afdeinzende naar Rio del Rey, en weder ten zuiden van Kaap Gonfalvo afwykende naar de linie, vormt zy de Gwmefche Golf. Dus beflaat zy, in haare Hedeno. Hist. XV. D. II. St. X x x gantfche XVIII. boek. XIII. HOOFDST. 1. AFD. Alge. neene 'efchry'?ng van le Slaaen Kust,  53° HISTORIE van gantfche lengte, omtrent 350 uuren gaans in eene kromme lyn of foort van cirkelboog. f>) De Slaaven-Kust vervat de Kusten en Ryken van Koto, Poio, Fida en Ardrah. De Schryvers zyn het niet eens omtrent de byzondere grenspaalen deezer Ryken ; ook legt den Leezer daaraan weinig gelegen, naardien zy allen onder de algemeene befchryving van de Slaaven ■ Kust zullen vervat worden. Volgens Bosman word de Koto. Kust van de inlanders dikwerf het Land van Lampi genoemd. Het land is vlak, zandig, dor, bar en zonder eenig boom- of houtgewas hoegenaamd, behalven palmboomen of wilde Cocos, die 'er in menigte groeijen. Het is van zo veel vee voorzien, als tot voedfel en gebruik der inwooners noodig is. Zy hebben een overvloed van rivier- en zeevisch; doch, zy kunnen den zee visch niet vangen, uit hoofde van de groote onftuimigheid der zee en de overgroote gevaarlykheid van de Kust. De gantfche handel deezes Ryks bepaalt zich tot den verkoop van Slaaven. Somtyds verfchafc deeze Kust een grooter, fomtyds een kleiner aantal flaaven; in het algemeen is het getal, welk op éénen tyd verkogt word, ter naauwernood toereikende, om flechts één fchip 'er mede te bevrachten. Hetgene deezen handel wisfelvallig maakt, is, dat de Negers de gewoonte hebben, van, op de aankomst der Europeè'rs, landwaards in te vluchten. Dus gebeurt het dikwerf, dat een fchip bereids federt zes maanden op de Kust ligt, zonder nog éénen flaaf gekogt te hebben. De Portugeezen dryven hier den grootften handel, en de inlanders hebben liever met hen te doen, dan met andere Europehs. (s) Bosman befchryfc de inboorlingen als goedaartig, beleefd, en verplichtend; en, volgens de aanmerking van Des Cr) Alg. Hist. der Reisb. 6. D. 2. B. 3, Kap. CO Bosman, 18. Brieft XVIII. boek. XIII. HOOFDST. II, AFD. Verdee Hng der SlaavenKust in verfchei de Staaten. Befchryving des Ryks van Koto of Coto, en van des. zelfs koophandel. Ge aartheid der inlanders.  de SLAAVE N-K U S T. 53 ï Des Marchais, moet men hunne geaartheid pryzen, al is het, dat men in hen geen vertrouwen fteld. (£) In ftaatkunde, in godsdienst, en in het huishoudelyke hebben zy groote overeenkomst met de bewooners der Goud Kust, welker zeden wy ftraks gelegenheid zullen hebben om te befchryven. In éene byzonderheid verfchillen zy van dezelven, naamlyk in het aantal Afgoden die in Koto gevonden worden, in welker menigte hun rykdom beftaat. EEtf Neger, die niet ten minfte een douzyn Afgoden heeft, word voor arm gehouden, en zyn rykdom groeit' evenredig met zyne Goden aan. Hunne huizen, heerenen andere wegen zyn vol van beelden, waaruit op te^ maaken is, hoe veel hunne Afgoden huns oordeels totj hun geluk en verryking toebrengen. Zy fpreeken de-, zelfde taal als de Negers van Acra; en, daar hun handel zich meestal tot afgodsbeelden bepaalt, kan men ligt denken, dat 'er weinige ryke lieden in dat Land gevonden worden, ten minften in den zin, dien de Europeè'rs aan het woord ryk hegten. De voordeelen, die zy fomJ wylen uit den verkoop van flaaven trekken, verminderen in geenen deele hunne natuurlyke armoede, wordende alles befteed tot aankoop van afgoden, of van ftoffen, waarvan zy dezelven vervaardigen, (u) Hunne dapperheid fchynt geëvenredigd met hunnen rykdom. Niets te verliezen hebbende, dan hetgene zyi zich haast weder kunnen befchikken, zyn zy onverfchillig* omtrent het verdedigen • van hunnen eigendom. IndeH daad, het foort of de hoedanigheid van hun goed zelfs,* is hunne beste verzekering. Dit bleek middagklaar in alle? hunne oorlogen met het Ryk van Popo, welken, federt eene lange reeks van jaaren, na korte tusfchenpoozingen, telkens CO Des Marchais, Vol. 2, p. 4. («) Des Marchais, Barbot en Bosman. X x x 2 XVIII. koek. XIII. HOOFDST. 1. AFD. Godsïienst,\uishouiing en eden der nbooringen* Hunne af harighe'td,getoond n hunne orlogen nel Popo.  XVIII. BOEK. XIII. KOOFDST. it. AFD JSefchry ving des Ryks [van Popo.g 532 HISTORIE van kens hervat wierden. Thans voorkoomt de Koning van Aquamboë, (wiens belang medebrengt, het evenwicht tusfchen de twee oorlogende Mogendheden te handhaven,) de gevolgen eener beflisfende overwinning, met zyn gewicht in de ligtfte fchaal te leggen. Echter, zolang als Aquamboë geregeerd wierd van twee Koningen, gaven hunne oneenigheden gelegenheid tot groote bloedftortingen, neemende de oude Koning de party op van zynen bondgenoot den Koning van Popo, terwyl de jonge Koning zyne macht met die van Koto vereenigde. By deeze gelegenheid was het, dat in den jaare 1700, het le°er van Klein Popo het heir van Koto verrascht hebbende, die van Koto genoodzaakt wierden hun geboorteland te verlaaten. In deezen ftaat van ballingen waren zy by Bosmans aankomst op die Kust; doch, hy twyfelde niet, of die van Aquamboë zouden alle poogingen aanwenden, om het evenwicht der macht te herftellen. Des Mauchais verhaalt, dat bet Ryk van Koto reeds voor deeze gebeurtenis geheel moest overheerd geweest zyn, had de ftaatkunde des Konings van Aquamboë zulks niet verhoed. Hy voegt 'er by, dat deeze laatfte Natie, ryk m goudmynen zynde, even beducht is voor de over. macht van de ééne der twee Mogendheden op de andere, als voor haare volkomene verzoening; daarom kweekt zy haare tweefpalt aan, en hitst haare afgunst op; doch, zy houd de overwinning fteeds opgefchort. (w) Het Ryk van Popo of Papa ftrekt zich uit van Kaap Monte tot aan de grenzen des Ryks van Fuli. omtrent 10 uuren gaans in de lengte. Het is in twee Provinciën verdeeld, Groot en Klem Popo; het laatfte ligt ten oosten. Barbot verzekert, dat de Kust, die zich van Kaap Monte, op het Grondgebied van Koto, tot Klein Popo noordoostwaards uitbreid, zich omtrent 5 uuren gaans verre uiL Cv.) Vol 2 , p. «S.  de SLAAVEN KÜST. 533 uitftrekt; dat de grond vlak, zandig en bar is. Hy voegt 'erby, dat Klein Popo eene zeer kleine Provincie is, die den titel van Koningryk draagt, en tusfchen Koto en Groot Popo, aan de Zeekust, ligt. Niettemin er-, kent hy, dat deszelfs grenspaalen landwaards in niet onderfcheidentlyk bekend zyn. Bosman rekent den afttand tusfchen Koto en Klein Popo op omtrent 10 mylen; het Land, zegt hy, is vlak, zonder heuvels of boomen, en zo zandig, dat zelfs 's Konings mondbehoeften, die aldaar gebouwd worden, naauwlys eetbaar zyn. Deeze overvloed van zand maakt het Land gantsch dor en bar, en doet de gegoede lieden hunne mondbehoeften van Fida haaien. Zy zyn ook overkropt van een ongeloofiyk aantal rotten, die, even als de konynen, in het zand wioeten en holen delven. De Stad Klein Popo ligt aan eene beek, in het volle, gezicht van de Zee, vier uuren gaans westwaards van Groot Popo. Zy is bevolkt met de overblyffels des Ryks van Acra, agter het Hollandfche fort aldaar. Hier zogten zy eene fchuilplaats, na door den Koning van Aquamboë t uit hun eigen Land verdreeven geweest te zyn, en ver ; fcheide omftandigheden doen denken, dat hen nooit zal toegeiaaten worden, naar hun geboorteland terug te keeren. De inboorlingen van Popo houden zich eeniglyk. en alleen op met ftrooperyën en met den flaavenhandel.i In het ftroopen flaagen zy beter dan die van Koto, omdat zy vaardiger, dapperer en onverzaagder zyn. Hun handel in flaaven is niet aanmerkelyk groot; de fchepen motten aldaar dikwerf verfcheide maanden liggen, eerdat hunne laading voltallig zy. Jn het jaar 1697 kon Bos. man maar drie flaaven in den tyd van drie dagen koopen, ondanks de verzekeringen der inboorlingen by zyne aankomst, dat zy 'er hem in weinige dagen 200 zouden bezorgen. Zonder te toonen, dat hy hunne verzekeringen mistrouwde, ging hy aan boord en zeilde naar F:da ; X x x 3 nader- XVIII. boek. XIII. HOOFDST. I. AFD. K'cirï 'opo. Aart ter inlanders. Zy leeven an roof.  534 HISTORIE van XVIIL boek. XIII. HOOFDST. II. AFD, *Eefchrv, ving van het Ryk van Groot Popo. i I i naderhand vernam hy, dat die van Popo van hunnen ftrooptocht in de nabuurige Landen terug gekeerd waren met nog meer flaaven, dan zy hem beloofd hadden, die zy vervolgens aan de Portugeezen verkochten. Zy zyn buitengewoon bedriegelyk en diefachtig; het is hunne gewoonte, den koopman of factoor aan land te lokken, onder voorwendfel van eene laading flaaven te zien, die zy te koop hebben. Het zo verre gebracht hebbende, houden zy hem aan, totdat zy het benoodigde aantal flaaven daadelyk verzameld hebben, die zy hem verplichten tot dien prys te neemen, als hun goeddunkt 'ervoor te eisfchën." Geene Natie is by hen zo veracht, als de Portugeezen; en echter handelt geen volk zo fterk met hun, hetgene komt van het flechte goed, hetwelk zy hen leveren. De inlanders van andere Provinciën willen die goederen niet hebben; dan, die van Popo, welken gemaklyk aan hunne flaaven komen, doen ze goedkoop over, en neemen allerleie flechte waaren 'ervoor in ruiling- (y) Vier mylen beoosten Klein Popo is de grensfcheiding van Groot Popo. Landwaardsïn vind men eenen overvloed van vruchten, wortels, vogels en andere dieren; doch, de Zeekust is moerasfig, en gemeenlyk laag en vlak; tevens is zy omtrent ongenaakbaar. De Zee flaat met zo groot geweld tegen het ftrand, dat de booten en fchuiten hetzelve, geduurende het grootst gedeelte des jaars, niet lurven naderen. De haven van Klein Popo is 5 uuren 'aans van die van Groot Popo. Oostwaards trekkende, det men de laatstgemelde op een grooten afftand, inzonderheid door twee vlaggen, die fteeds wapperen van ;wee landpunten, die door de oevers van de rivier Tarri >f Torri gevormd worden. Agter de oostlyke vlag ligt de Hollandfche factorie; en aan den mond der rivier de Stad Groot (y) Des Mar chais, Vol. 2 , Part. 5.  de SLAAVEN -KUST. 535 Groot Popo, gebouwd op een Eiland, hetwelk door eene kreek en moerasfen gevormd word, waardoor het land de gedaante van een groot meir krygt. Daarom noemen de Portugeezen hetzelve 7 ma dnnegada, of het Ver. i dronken Land. De Stad is in drie deelen zeer onderfcheidentlyk ver deeld. De mond van de rivier word belemmerd dóór' eene baar, daar de fchuiten echter gemaklyk kunnen over heen vaaren. De huizen, of liever hutten, zyn klein. Des,Marchais doet alle de fterkte der Stad gelegen zyn in haare ligging, zynde zy overal omringd door de' Zee of door ongenaakelyke moerasfen. (z) Zy is de eenigfte plaats in het Ryk van Groot Popo, die den naam van Stad verdient; alle de andere zyn flechts kleine buurten, elk van twee of drie huizen, werwaards de inwooners van Popo op het minfte gevaar heen wyken. Het Koninglyk paleis is eene groote plaats, betimmerd met eene overgroote menigte hutten; het voornaamfte vertrek is in het midden; elke hut is aan eene wacht toevertrouwd, 's Konings byzonder huis praalt met eene groote zaal, waar hy openbaar gehoor geeft, en vreemden ontvangt. Vermids de Koning altyd alleen eet, worden de vreemdlingen ter maaltyd onthaald door de voornaamfte Amptenaaren van het Hof. De Koning houd eene menigte vrouwen, van welken hem altyd twee vergezellen, om hem te verkoelen en te verfrisfehen met waajers, zindelyk vervaardigd van riet of vederen. Zyr beftendig tydverdryf en tevens zyne eenigfte bezigheid beftaat in tabak te rooken, met zyne vrouwen te mallen, en met zyne Amptenaaren gefprekken te houden ovei de beuzelachtigfte onderwerpen. Alle de vrouwen, ók 's Konings liefde genieten mogen, worden in het palei; onderhouden met niet min overdaad dan veelvuldige ver fchei ( z ) Des Marchais, als boven, xvm. boek. XIII. HOOFDÊT,, I. AF IV. Be/ehry ntig tan ie Stad ',n let Ka ving/) k maleis.  XVIII. boek. XI». HOOFDST. II. AFD, Ryken : van Koto, ( Popo en ( Fida oud tsds afhangelyk'van Ar» . drah. ] 536 HISTORIE VAN fcheidenheid van fpyzen. Het gantfche Land, behalven dit Eiland, is zeer weinig bevolkt, hetgene toegefchreeven moet worden aan de geftadige invallen der Negers van Fida; daarom ook ligt het Land onbebouwd, en ontftaat 'er dikwerf gebrek aan leeftogt, waardoor de Landzaaten gevaar loopen van door den honger te vergaan, indien zy geenen toevoer krygen van hunne bitterfte vyanden, die een' ongeöarloofden handel waagen, om de groote voordeden, die zy 'ermede behaalen. Dit bericht van Bosman verfchilt zeer veel van het venaal van AV/ot, die alles met eene alleröplettendfte uitvoerigheid ftukswyze ontvouwt, zodat deeze opzetlyke uitweiding aan zyn verhaal eenige geloofwaardigheid byzet. Indien de Leezer juist het tegendeel aanneemt van alle de bovengemelde byzonderheden, door Bosman vermeld, en zich dat Land als wel bebouwd, volkryk en gelukkig affchetst, zal hy (hrbot's denkbeeld van hetzelve hebben. Om twee dus tegenftrydige berichten overeen te brengen, moet men onderftellen, dat deeze Schryvers dat Land op twee verre van eikanderen afgelegene tyden gezien heb-, ben; en wel, de eerfte na deezen of genen verfchriklyken openbaaien ramp, en de laatfte, onder eene bloeiende, gelukkige en vreedzaame regeering. («) A lle de Reizigers komen hierin overeen, dat het Ryk van Popo ouiings machtig genoeg geweest is om die van Fida te dwingen tot het betaalen van eene jaarlykfche èhatting. Echter fchynt zulks eene dwaaling te zyn, lie althans nergends op gegrond is. Vast gaat het, dat le Ryken van Koto, Popo en Fda voorheen Provinciën /an het groote Koningryk van Ar drah waren, en dikwerf egen hunnen Koning opftonden, doch nog veelvuldiger :ich onderling beoorloogden. Popo wierd door zyne igging befchut, Fida genoegzaam door de menigte zyner inge- (# ) Barbot, p. 341.  de SLAAVEN.JKUST. 537 ingezetenen beveiligd, en Koto door zyne armoede gedekt. Deeze oorlogen gevolglyk, gefield zynde, dat zy ten nadeele van Fida eindigden, wierden deels beflooten door de verkryging der vryheid, en door de geheele affcheuring dier Ryken van het Opper-Ryk van Ar drah. (A) Des Marchais, welke hier ter plaatze als een louter nafchryver voorkomt, is van hetzelfde gevoelen; echter voegt hy 'er vervolgens by, dat Groot Popo onderworpen was aan Fida tot aan den laatst overledenen Koning, die door den Koning van Fida op den throon geplaatst was; uit erkentenis waarvan hy deszelfs juk affchudde, en Groot Popo onafhangelyk maakte. De Koning van Fida, verbitterd door deeze ondank baarheid, bragt een machtig leger op de been, en wierd. van krygsbehoeften voorzien door eenige Franfcbe fchepen, die voor Fida lagen. Met dit heir rukte hy op Popo aan, niets minder bedoelende, dan dat Volk volkoment]yk uit te roejen, in welke hoop de Franfchen hem versterkten, die hem beloofden, den vyand van den Zeekant te zullen aantasten. Ondertusfchen verhinderden de klip. pen rondsom Popo het naderen der fchepen van den Zeekant, en de moerasfen beveiligden de Stad van de landzyde. Beide, zo Franfchen als Fidanen, waren genoodzaakt hunne aanvallen op vlotten te verrichten. De vyanden hadden zich van alles voorzien, eerdat dit ftormtuig in gereedheid gebragt was; en, voor het behoud van vryheid en bezittingen te ftryden hebbende, ontvingen zy de bondgenooten zo dapper, dat deezen geheel verflagen, en, na eene bloedige flachting, van de Stad ver- dreeven (A} Dit is het verhaal van den geleerden Jefuït Cavazzi, die uit de zekerde bronnen fchynt geput te hebben, alsmede uit de overeenftemmende overlevering van elk deezer drie Landfchappen. Mogthans is hy zeer kortbondig in zyn verhaal, welk hy alleenlyk doet by wyze van uitflap. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Yyy XVIII. boek. XIII. HOOFDST. II. AFD. Oorh ■ ren, geroerd'usfchen' ?opo en ?ida.  XVIII BOEK, xin. HOOFDST. ii. AFD Voornaam fle handel van Popo beftaat inflaaven ea visch, s | 533 HISTORIE va n dreeven wierden. Dit alles gefcliiedde zonder het verlies van éqn enkel man aan de zyde van die van Popo; want, zy fchooten op den vyand van onder de daken hunner huizen, en behaalden eene volkoomene zege, zonder zelfs van den vyand gezien te worden. Sedert deezen ongelukkigen aanflag heeft de Koning van Fidi nimmer eenige onderneeming op Popo durven waagen. Wel is waar, dat hy geene bekwaame gelegenheden heeft laaten voorbygaan, om twist tusfchen deeze en andere nabuurige Landaarten aan te ftooken; kunstgreepen, die hem reeds verbaazende fommen gelds hebben gekost, zonder dat het hem in het allerminfte gebaat hebbe; zelfs heeft hy het verdriet gehad, van zich op alle wyzen bedrogen, misleid, en te leur gefield te zien. (bj ; D E inlanders van Groot Popo handelen in flaaven, doch niet fterk. Indien geene vreemde fchepen op hunne Kust aankomen, doen zy hunnen voorraad flaaven aan den Koning van Klein Popo over, die 'er hen eenige Europifehe waaren voor in ruiling geeft. Dan, de°grootfte handel des Ryks word gedreeven met den visch, dien zy Dp hunne Kust vangen, toebereiden, en aan andere nabuurige Ryken en vreemdlingen verkoopen. Toen Popo van Ardrah afhing, was deszelfs handel met de Europeè'rs gering, dwingende de Koning die van Popo, om hunne flaaven en visch te bewaaren, ten einde van de betaaling syner belastingen zeker te zyn; waarfchynelyk is deeze iwinglandy de oorzaak van hunnen opfland geweest, tfunne natuurlyke neiging tot dievery en roof heeft de Franfchen en Engelfchen belet, aldaar bezittingen aan te leggen, gelyk zy voorgenomen hadden. De Hollanders, 3n nu en dan een Portugeesch fchip, zyn de eenigfte vreemdlingen, die het waagen daar te Lande te handelen, ;n zulks- wel onder zekere bepaalingen en voorzorgen,. onder Des Marchais, Vol. 2, Part. 5. Bosman, ig Br.  de SLAAVEN-KUST. 539 onder anderen, dat de Koning zich zal verbinden om biilyke uitfpraak te doen in alle verfchillen tusfchen hen en zyne onderdaanen, en verzekering geeven voor al de fchuld, die zy maaken zullen. Sints de laatfte onlusten met Fida is de handel 'er dermaate verloopen, dat de Hollanders zeiven bedacht zyn om denzelven daar te laaten; en waarfchynelyk word 'er thans te Popo geen buitenlandfchen handel meer gedreeven. (O De inboorlingen van Popo, gelyk alle andere Negers op de Kust, draagen hunnen Priesteren een blind vertrouwen toe. Zy noemen hen Domines, eene Latynfche benaaming, die zy ongetwyfeld van deeze of gene Europifche Natie ontleend hebben. Deeze Afrikaanfche Prelaaten draagen gewoonlyk witte tabbaarden, en hebben overal een foort van Bisfchopsftaf in hunne handen. Alle de fchepen, die aldaar koophandel dryven, betaalen hen een foort van belasting, onder den naam van gefchenk, om de Negers, door deeze blyken van eerbied jegens hunne Priesters, aan te moedigen om hunne laadingen met allen yver voltallig te maaken. Inderdaad, deeze laffe en bygeloovige Ichepfels, geloovende dat de tusfchenkomst hunner Priesters alleen hen de gunst der Godheid kan befchikken, gehoorzaamen aan alle hunne begeerten; en de Priesters, hun belang vindende in de Europeërs te verplichten, laaten zy geene middelen onbeproefd, om hunne landgenooten tot eerlykheid en nyverheid op te leiden, hoewel hunne natuurlyke bedorvenheid en ondeugende aart, in het algemeen, de overhand neemt op alle andere beweegredenen. Wanneer zy de Europeërs helpen in het laaden of ontlaaden der fchepen, ftaat een Priester op het ftrand, die op hunne hoofden eene handvol gewyd grof zand uitftrooid, hetgene zy aanzien voor eene onmisbaare beveiliging voor hunne booten, wanneer zy de CO Bosman, Brief io, Yyy a XVIII, boek. XIII. HOOFDST. II. AFD. Groote verbied 'm Popo voor de Pries. ters.  XVIII. BOEK. xnr. HOOFDST. Hf AF-D. Onder* fcheidene naamen utn het Syk van i Fida. DERDE AFDEELING. Vervattende de Geographifche Befchryving van hef. Koningryk Fida, met een byzonder naricht nopens deszelfs Rivieren, Havens, grond, klimaat, voort breng fels, grooter e en kleinere Steden; alsmede berichten wegens de Regeering, Po> litie, Koophandel, PVetten , Kunflen' Zeden, Godsdienst en Gebruiken der Fidanen j en eindelyk de Staatsomwenteling in dat Ryk i uitgewerkt door de verwyfdheid der Landzaaten,. door de invoering der pracht en. weelde, en door den krygshaften aart hunsvyands,, den Koning van Da» homay, enz, Dit Kbnihgryk word van de Engelfchen, Portugeezen. en inlanders ÏVhidah genaamd; de Franfchen noeaien het Juda, en de Hollanders, Fida. Phillips en Snell* irave fchryven deezen naam Whidaw; Smith en Alkins, Whidah} en. Barbot met andere. Frmfnhe Schryvers hebben Quidai 54° HISTORIE v &■ v de gevaarlyke ondiepte aan dén mond der Rivier moeten overvaaren. Met één woord, Popo is, om eigentlyk te ipreeken, het eerfte Landfchap, welk eene Provincie van yjrdrah kan genoemd worden. Men fpreekt 'er dezelfde: taal, met weinig of geene verandering, en de regeerings, vorm is 'er volmaakt dezelfde, (d) C dy Bosman. Des Marchais, loc. cit..  kit Koningryk FIDA. 541 Gttida 'ervan gefmeed, fchoon Barbot erkent, dat de Fran. Jjhen meestendeels dat Ryk Juda of Juïda noemen; dan, laaten wy niet langer by zulke kleinigheden blyven ftil ftaan. (e) Bosman, die drie maanden daar te Lande vertoefd heeft, nam alle mogelyke moeite om zich van deszelfs juiste grenspaalen te onderrechten; doch, nimmer kon hy iet meer 'ervan ontdekken, dan, dat het Ryk zich langs het ftrand ongeveer 10 mylen uitftrekt, en dat deezelfs middelpunt 7 mylen landwaarden ligt, waarna het zich in twee takken fplitst, welke beiden, op fommige plaatzen, 10 of 12 mylen breed zyn, en elders veel ftnaller. Volgens Des Marchais begint dit Ryk op 5 of 6 mylen afftands van Popo. zich even zo veele mylen langs de Kust uitftrekkende, en liggende onder 6 gr. 29 min. noorder breedte. Deszelfs grenzen zyn, noord westwaards, het Ryk van Popo, en zuidoost waards, Ar drah. Eenige Historiefchryvers geeven aan dit Ryk maar 6 mylen in den omtrek, anderen daarentegen breiden het 11 of 12 mylen langs de Kust uit. Over het geheel zyn deszelfs afmeetingen zo onzeker, dat wy liever tot an. dere bekendere en algemeener voor waarheid erkende byzonderheden overftappen. Dit Land word bevochtigd door twee rivieren, die ook door het Ryk van Ar drah loopen. De zuidlykfte, word Jakin genaamd, en is flechts voor booten bevaarbaar ; 'haar water is geelachtig, in het algemeen omtrent: 3 voeten diep, offchoon op veele plaatzen veel ondieper. De andere draagt den naam van Euphrates, befpoelt de Stad Ar drah, en vliet, op den afftand van omtrent ééne myl, Xavier of Sabi, de Hoofdftad van Fida, voorby. Zy is breeder en dieper dan de Jakin, en zou, in gevalle eenige zandplaaten den dooltocht niet verhinderden,. voor C«) Algemeene Hist. der Reisbefchr. 5. D. 10. B, 2, Hoofdd- Yyy 3 xv 111 boek. xnt. HOOFDST. [II, AFD. Geögra'- phifche BefcJiry ■ nng van: üïda. RJvie* 'en.-  XVIII. boek. xni. HOOFDST. JU. AFD Sterke eb en vloed, en ver- fchriklyk onflui' tnige haaren. i I < J l ] 542, HISTORIE vas voor groote fchepen bevaarbaar zyn. De Koningen van Fidz hebben, van onheuglyken tyde, eene foort van belasting afgevorderd, beftaande in twee Kowris of Bug-is, welken aan Tolbedienden aan deeze waadbaare plaatzen moeten betaald worden, mogende anderszins niemand zich over de rivier begeeven. Aan den mond der Rivier is de haven, waar alle de fchepen gelaaden en ontlaaden worden. Zy is ongemaklyk en gevaarlyk, van wegende holle en onftuimige Zeeën, inzonderheid in de maanden April, Mey, Juny en July. In deezen tyd van het jaar gebeuren 'er dikwerf droevige ongelukken; de booten worden omverre geflaagen, de goederen zinken, de manfchap verongelukt, en de fchepen zeiven zyn in groot gevaar om van hunne ankers op het ftrand geflagen te worden. Echter zyn dé inboorlingen zo bedreeven in het zwemmen, dat 'er minder van hen, dan van de Europeërs verdrinken, (ƒ) Behalven deeze hooge Zee, is 'er een fterk gety, loopende oost en west, hetgene een groot ongemak is, want, geene boot of floep kan 'er tegen oproeien. Het middel, waarvan de inlanders zich daartegen bedienen, beftaat in ze met lange ftokken voort te ftooten; eene zo traage als verdrietige voortftuuwing, zodat de fchepen .weemaal langer in de haven vertoeven, als anderszins ie handel zou vereisfchen. Ondertusfchen word het toneel Dp het ftrand, van eenen fchrikbaaren en woedenden golven - drom , veranderd in de fchoonstgefchakeerde jeemde, het gantfche jaar bedekt met fraai en onver;elykelyk veldgroen. Rondsom de Kust is het Land vlak, loch, volgens eene zachte en evengelyke opklimming laar den kant der binnenlanden opryzende, zodat men laardoor van de fchepen een ruim en onbeperkt gezicht ïeeft over het Landfchap, en een alleraangenaamst en aller- (ƒ) Bosman, 19. Brief.  het Koningryk FIDA. 543 allerverfcheidenst verfchiet. De hoogte der opklimming word bepei kt door eene keten bergen , die het Land tegen deszelfs noordöostlyke nabuuren befcbutten. Alle de Europeërs, welken Fida gezien hebben, fpreeken als met verrukking van de landsdouw, en roemen ze als de fchoonfte van den aardbodem. De boomen zyn 'er recht, hoog en in de regelmaatigfte order gefchaard, hetgene' het oog vergast op fchoone lange laanen en. wandeldree • ven, die van alle onkruid, ftrüjkéri en distelen fchoon, gehouden worden. Het groen der beemden, de ryke, oogst der velden, belaaden met drie onderfcheidene foor i ten van koorn, booren, wortelen en vruchten, de me-j nigvuldigheid der huken, en eene Rivier, die, eene menigte ïlooten of beekjes uitfchietende, met een aangenaam geiuis van de hoogte naar de Zee afvliet, vormen het verrukkelykst verzicht, hetwelk de verbeelding zich kan fchetzen. Elke plek gronds word ten voordeele hefteed, behalven zulke plaatzen, die de natuur tot verlustiging gefchikt heeft, alwaar de bosfchen van zelfs opichieten in de keurlykfte veld-eenvouwigheid. Een geduurige lente en oogst vervangen zich beurteling; want, zodra heeft de landman niet zyn graan gemaaid, of hy beploegt en bezaait weder zyn land, hetwelk nimmer uitgeput is, zynde de volgende bouw even fterk in groei en niet min overvloedig dan de voorgaande, alsof de natuur hier onuitputtelyk was. Zeker is het, dat het Ryk l van Fida zo bevolkt is, dat één éénig dorp zo veele in « wooners heeft, als verfcheide gantfche Ryken op de Guuu neefche Kust, en echter ftaan zy zo digt op eikanderen,n> dat men verbaasd ftaa, hoe het vruchtbaarfte Land des Aardryks de menigte volks, vervat in eenen zo kleinen omtrek, van leeftogt kan voorzien. Men zou het gantfche Koningryk kunnen vergelyken by eene groote Stad, verdeeld door tuinen, laanen en houtgewas, in plaats van ftraaten, liggende geen dorp in Fida een musketfchoot verre- mm. BOEK. XI!!. HOOFDST. II. AFD Uitjleezenaefchoonteid en 'ruchtbaarheid'es lands. 'erbaa* nd aan1 imvoorys gefield, en de prys der flaaven bepaald. De C£) Bosman, 9. Brief.  de SLAAVE N-K UST. 5*4? De Europeè'rs, de Adel van Fida, en alle de ryke Negers worden, wanneer zy uitgaan, in draagftoelen op de fchouders der flaaven gedraagen. Deeze draagftoelen zyn kunftig vervaardigd, en eene uitmuntende befchutting tegen de hitte der lucht, welke, naar het zeggen van Philips, zo fel is, dat een Europeer op het midden van den dag geene Engelfche myl verre kan wandelen, zonder zich deerlyk af te matten en aan groot levensgevaar bloot te ftellen. Bosman zegt, dat de ingezetenen van Fida alle Negers, welken hy gezien heeft, overtreffen in goede en kwaade hoedanigheden. Alle foorten van lieden, van den aanzienlykften tot den geringften. behandelen de Euro. peërs met de uiterfte beleefdheid, minzaamheid en achting. Andere Negers houden geftadig om gefchenken aan; de Fidanen willen liever gefchenken geeven als ontvangen, Wanneer de Europeërs met hen handelen, zo verwachten zy, dat ze zich dankbaar zullen toonen voor de verplich. ting; dan, het doen van een gefchenk aan een' blanker achten zy niets, en zy zyn misnoegd, wanneer men vooi zulk eene beuzeling zynen dank betuigt. Zy hebber eene verplichtende en inneemende wyze van elkanderer aan te fpreeken, en een foort van ondergefchikte eerbied geëvenredigd met den ftaat des perfoons, hetgene Bosmai grootlyks verwonderde onder een ruuw volk, zo als h; in het eerst de Fidanen aanmerkte. Wanneer iemanc zynen meerderen bezoekt of gevallig ontmoet, valt terftond op zyne knieën, kust de aarde driemaal, klap in zyne handen, en wenscht hem een goeden dag of goe den nacht, hetwelk de andere beantwoord in de houding die hy op dien ftond heeft, vriendlyk in zyne handei klappende en denzelfden wensch doende. De anden blyft al dien tyd op den grond zitten, of met het aan gezicht tegen de aarde leggen, totdat zyn meerdere vei trekt, of eenige dringende bezigheid mogt hem to Zzz 2 oj xvm. boek. Xllï. HOOFDST. iii. AFD. Jfart der landzaaten. Hunnè overdree ■ {vene burger lyke ' beleefd- I beid. t > l t  XVIII, BOEK. XIII. HOOFDST, HL AFD i < i i Hunne c ayverheid j en koop. handel. \ 0 $0 HISTORIE vak op-daan nopen, in welk geval hy zich in de allernede-rigfte uitdrukkingen verontfchuldigd. Een jonger broeder bewyst zynen ouderen broeder dezelfde eerbied, alsmede de kinderen aan hunne ouders, en de vrouwen aan haare mannen. Alles word hier aan een' meerderen knielend toegereikt, en alles knielend van denzelven aangenomen. Als lieden van gelyken rang eikanderen ontmoeten, vallen zy elk neder, klappen in hunne handen, en begroeten zich wederzydsch; dezelfde eerbewyzingen worden ftipt onderhouden en nagevolgd door hunne verfcheide bedienden, zodat men fomtyds een fleep van 100 perfoonen op eens geknield ziet, eene vertooning, die ligtlyk by misvatting voor eene openbaare godsdienftige aandachtverrichting zou kunnen genomen worden. Niest een meerdere, dan vallen alle de omftanders op hunne knieën, klappen in hunne handen, en wenfehen hem heil. Met één woord, nergens ter waereld is men fterker gezet op uiterlyke beleefdheden, dan in het Ryk van Fida, Men kan niet ligt reden geeven, hoe het koome, dat eene binnen een zeer naauwen grond beperkte Natie zo zeer in zeden verfchilt van de omliggende Ryken, met melken zy eene geftaadige gemeenichap heefc. (/) Men zal al ligt denken, dat dit klein gelukkig volk eenen * *rond, klimaat, en natuur heeft, die aan hetzelve in het jyzonder eigen zyn. De inboorlingen van FidcL zyn, )ver het geheel, groot, recht op gaande, welgemaakt :n fterk. Hunne kleur is zwart, maar niet zo donker Is van de ingezetenen der Goud-Kust; zy zyn nog veel ichter van kleur dan de zwarten van Senegal en de rivier le Gambia, Zy munten boven alle Negers uit. in nyverleid en zorg voor hunne zaaken. Vadzigheid is het beunftigde gebrek der Afrikanen in hét algemeen; in Fida*. aarentegen zyn beide gedachten zo naarftig en werkzaam^ Ci) Barbot , p. 830. Bosman, 18. Brief.  de S L A A V E N-K UST. 54'9 zaam, dat zy zich geene rust geeven, zolang zy hunne onderneemingen niet ten einde hebben volvoerd. Denzelfden geest van volharding doen zy in alle hunne bedryven doorftraalen. fiw) Behalven den landbouw, van welken buiten den Koning en eenige weinige lieden van den eerften rang niemand bevryd is, houden zy zich met verfcheide handwerken onledig. Zy fpinnen katoenen gaarn, weeven fyne katoene ftoffen, maaken kalabasflesfen, houte fchotels, borden en vaten, alsmede Asfagayes en fmitswerk; zy werken onvergelyklyk beter dan eenig ander volk op de Kust. Terwyl de mannen zich met dien arbeid bezig houden, brouwen de vrouwen Pito , en bereiden mondbehoeften toe, die zy, met de koopwaaren haarer mannen, ter markt brengen om te verkoopen. Zo mannen als vrouwen doen om ftryd hun best om geld te winnen, en hun naijver evenaart hunne arbeidzaamheid. Daarvandaan komt het, dat hunne tafel zeer goed, ja zelfs deftig en keurig is, vergeleeken met die der andere Negers van de Kust. Het arbeidsloon is 'er gering, zodat de onvermoeide vlyt van den arbeidsman zulks moet vergoeden, en hem voordeden verfchaffen. (n) Verscheide Reizigers hebben de zeden deezes volks niet te onrecht vergeleeken by die der CMneezen. De-* zelfde werkzaame nyverheid, omflachtige beleefdheid, ja-^ loersheid omtrent hunne vrouwen, en diefachtige nei-^, gingen op het ftuk van koophandel heerfchen in beiden landen. Indien de Fidanen twintigmaal op éénen dag eenv, Europeer ontmoeten, word dezelfde Heep van beleefd-" heden en eerbewyzingen even dikwerf herhaald;, verzuim^ op dit ftuk word met eene geldboete geftraft. De laatst ' overleedene Koning van Fida had zo groote achting en eer> Algemeene Hist. der Reisbefchr. 9. B. 3, HY C«) Atkins, p. ïi6, Zzz 3 xvnr. BOEK. xrn. HOOFDST. II. AFD. OfOr- '.nkomst tr' Fidaïn met e Chinezen m trfcüei. e byzonere be•ekkiti*tn.  XVIII. boek, xiii. HOOFDST. III. AFD Vrouwe; als Jlaa vinnen gehouden. Weder houdend beid omtrent nings vrouwen. SS° HISTORIE van eerbied voor vreemdlingen, dat hy eenen zyner voornaamfte Amptenaaren deed onthoofden, omdat by zynen rotting op eene dreigende wyze boven het hoofd van eenen Branschman had opgeheven. De Opper Directeur dier Natie deed al zynen invloed gelden om de ftraf te doen verzachten; dan, de Koning was onverbiddelyk, en niets dan het verlies van het leeven was in ftaat, om eene zo verfoeielyke misdaad, als het fchenden der gastvryheid, te boeten, (o) ' De vrouwen bebouwen het land voor haare mannen, 'tenzy ze zeer fchoon zyn, in welk geval zy t'huis gehouden worden en met alle de pracht der Oosterlingen leeven, doch insgelyks haare vryheid misfen. Nooit mogen zy uitgaan, dan met haare mannen; zy zyn in haare vertrekken naauw opgeflooten, en kunnen t' huis geen bezoek van een mansperfoon ontvangen. Op den minften argwaan of kwaad vermoeden worden zy van haare mannen aan de Europeërs verkocht. Indien daar te Lande iemand eens anders vrouw verleid, moet hy niet alleen de doodsftraf ondergaan, maar zelfs deelt zyne -gantfche familie in dèn nafleep zyns misdryfs. Die, zelfs toevallig, eene van 's Konings vrouwen aanraakt, word veeltyds met den dood gefteaft, en altyd met het verlies der vryheid. Daarom is het de gewoonte by alle de hofbedienden, om geftadig, als tot waarfchouwing voor de vrouwen, uit te roepen, dat 'er een mansperfoon aankomt. Om deeze reden word de Koning ten allen tyde vergezeld van vrouwen, mogende geen mansperfoon binnen de muuren van het paleis komen, tenzy in hetzelve iets moet herfteld of vermaakt worden, in welk geval de vrouwen naar een afgelegen hoek van het paleis verplaatst worden. Wanneer de vrouwen, voor haar vermaak, naar het land gaan, hetgene fomtyds door ver- fcheide (o) Des Marchais, Vol. 2, p. 184.'  d e S L A A V E N-K ü S T. 55T fcheide honderden te gelyk gefchied, roepen zy, een mansperfoon ziende, uit: maak plaats! waarop hy op zyn aangezicht valt, en blyft liggen, totdat zy voorby zyn; want, de mmfte blik, op haar geworpen, zou voor een misdryf doorgaan. Ey den geringiten opkomenden afkeer verkoopt de Koning menigmaal 12 of 18 vrouwen, waardoor zyn Serail geenszins vermindert, wordende haare plaatzen aanftonds vervuld door verfche maagden, die door daartoe gefielde Amptenaars befchikt worden. Wanneer eene Dame aan den Koning vertoond word, zo doet hy haar de eer aan van twee of drie avonden met haar door te brengen, waarna zy het overige haars leevens zo kuisch als eene Non doorbrengt. Om die reden zyn de vrouwen zo min begeerig naar het Serail, zodat veelen van haar liever willen fier ven, dan zulk eene gevangenis verduuren. D e vrouwen zyn daar te Lande ongemeen vruchtbaar, en de mannen fterk en heet van natuur. Tot bewys der, vruchtbaarheid der eerften, en der groote teelkracht der laatften, brengt Bosman te berde, dat de Koning hem verzekerde in tegenwoordigheid van het gantfche Hof, dat één zyner Onderkoningen, die onlangs over de vyanden van Fida gezegevierd had, in zyn leger 2000 van zyne af (lammelingen had, zoons, kleinzoons en achterkleinzoons. De inboorlingen van Fida kleeden zich beter en kostbaarer dan eenige andere Natie op de Kust; dan, zy gebruiken geene goude of zilvere fieraaden; ook heeft hun Land geene goud- of zilvermynen. Zy draagen vjf of zes onderfcheidene pakken klederen over den anderen, van welken het bovenfte kleed 7 of 8 ellen lang is, en van hen op eene zeedige en bevallige wyze rondom het lichaam geflingerd word. Niemand mag rood draagen als het Koninglyk geflacht; alle andere kleuren zyn vry. De vrouwen zwichten niet voor de mannen in de menigte klederen, die zy over den anderen draagen. Haare XVIII. KOEK. XIII. HOOFDST. III. AFD. Buiten • rewoone vruchtbaarheidder vrou* wen, Kïeeding, Ier Fidancn..  552 HISTORIE van XVIII. boek, XIII. HOOFDST. III. AFD. i < ] 1 I < I i £ Geene tydëve- a ning of verdee • Ving in ^ Fida. Z r Haare kleeding is welftandig, doch min zedig dan die der mannen. Van achteren hangen haare klederen lang en bevallig neder; doch, van vooren zyn zy los en open, in zo verre, dat by menige toevallen die deelen ontdekt worden, die de natuur en de eerbaarheid bedekt willen gehouden hebben. De mannen zeggen, dat deeze mode door de vrouwen uitgedacht is, en dat zy zekerlyk daartoe haare redenen gehad hebben. Mannen!, vrouwen en kinderen gaan met glad gefchoorene hoofden, en dus gaan zy uit in regen en wind en in de brandende hitte der zon, zonder het minfte ongemak te gevoelen: Ie gewoonte doet hen 'ertegen verharden en verfterkt hun gantfche lichaamsgeflel. Philips verzekert, dat alle de vrouwsperfoonen naakt gaan tot haar trouwen toe, sn dat zulks het blyk haarer maagdom is; dan, dit zeggen word door geenen anderen Schryver bevestigd. - Het verhaal van Des Marchais verfchilt grootlyks van Bosmans bericht nopens de Fidaanfche dragt. Hy ontvouwt dit byzonder ftuk zeer uitvoerig; dan, hoe echt zyne aerichten zyn, moet aan het oordeel van hen worden Dvergelaaten, die in Fida gewoond hebben. De dragt les Konings en der Edelen is volmaakt dezelfde; doch ïaare gedaante en kostbaarheid verfchillen veel van die ^an geringere lieden. Daarenboven verhaalt hy, dat de jrooten hals en arm fnoeren van paarlen, goud en koraal Iraagen, alsmede goude en zilvere kettingen. Somtyds ;aan zy blootshoofds; doch, in het algemeen zyn zy met en Europifchen hoed en pluim gedekt. Dezelfde onderleidingen hebben by de vrouwsperfoonen plaats. Voordat wy deeze Afdeeling fluiten, zullen wy nog anmerken, dat de Fidanen, in fommige byzonderheden, enigermaate een ruuw en onweetend volk zyn. Den laityd kennen zy aan de maan, of veeleer, zy zaaijen Dhaast zy gemaaid hebben; hunne markten houden zy a verloop van eiken derden dag, en zy hebben voorts geene  de SLAAVEN.KUST. 553 geene andere vaste feestdagen. Echter, zonder pen, inkt, of het behulp van eenige foort van rekenkunftige handgreepen, bereekenen zy de grootfte fommen met de grootfte naauwkeurigheid, bepaalen zy de aandeelen met de uiterfte juistheid , en verrichten zy niet alleen, uit hun hoofd, de eerfte werkingen der cyfferkunst, maar zelfs losfen zy fommen van de ingewikkeldfte regels dier kunst op, met: eene gezwindheid, die de grootfte vaardigheid van eenen' Europifchm rekenaar, zo men wil, overtreft. Des Marchais verhaalt, dat de wyste onder hen niet weet, hoe; oud hy is; vraagt men hem naar zyn geboortejaar, zo antwoord hy: het was omtrent den tyd, dat zulk een fchip of zulk een Europisch factoor in Fida aankwam. Daaruit kunnen wy opmaaken, dat hunne gefchiedenis niet hooger opklimt dan het aanweezend menfchengeflacht. (p) Doch, één van de zekerfte kenmerken van een Fidaan is zyne geneigdheid tot fteelen, waarin zy oneindig^ gaauwer zyn dan alle andere Negers. By menige gele-^ genheden is hunne behendigheid en doortrapte fnedigheid^ zo groot, dat men niet ongaarne, met eene geringe j fchaade, eene proef ^ervan zou willen zien. Toen de Koning Bosman met een gehoor vereerde, zeide hem de Vorst : „ dat zyne onderdaanen geenzins gelyk waren aan „ die van Ardrah en andere omliggende Ryken, waar „ men, op den minften argwaan, een Europeer met ver„ gif zoude ombrengen. Dit (zeide hy) hebt gy in „ geenen deele te duchten; doch, ik wenschte wel, dat „ gy een byzonder fcherp toezicht hield over uw goed, „ want myn volk zyn geboorene en doortrapte dieven, „ en zullen u befteelen, zelfs terwyl gy het oog op hen „ houd." Deeze waarfchuuwing van den Koning vond Bosman wel dra door eene menigte voorbeelden van die kunst Cp~) Des Marchais, torn. 5 , lib. 10, cap. 3. Hedend. Hist. XV. D. II. St. Aaaa XVIII. boek. Xlff. HOOFDST. [II. AFD. Be- 'zwaam. leid der "idaanen in het •eekenen. Hunne 'roote ehen- Ugheid n het ïeelen. ' i sü <(t  5*4- HISTORIE van XVIII. boek. XIII. HOOFDST. LI» AFD Overtnaatigeveetwyve* ry /«Fid; toegelaa. te». kunst, tot zyne fchaade bevestigd. Dit is eene ondeugd, die diep in hunnen aart ingeworteld is; zy heeft, op twee of drie Grooten na, alle de landzaaten van allen rang befmet; 'er is geene zekerheid tegen hun fteelen; 'floten en fteene muuren zyn hen geene hinderpaalen. Bosman zegt, dat een Engelsch Kapitein eene fbm Bujis, 's Lands munt, in vaatjes weggeflooten had; dan, terwyl de matroozen ze op hunne hoofden zee waards bragten, zo bedachten de inboorlingen een middel om in de va-en te komen, en de matroozen te verligten met eene menigte Bujis te befchaaren, zonder dat men iets hoegenaamd befpeurde. Doet men zyn beklag by den Koning, dan laat hy den fchuldigen ftraffen; doch, 'er word geene teruggaaf gedaan, en niemand durft tegen den plichtigen getuigen, omdat hy van 's Konings oudften zoon befchermd word, die zyn vast aandeel in allen roof en buit heeft. (?) (egraa >enisfen \n het "0UW- iraagen. GodsHenst'er Fidaen.  xvm. boek. XIII. HOOFDST. IV AFD, Juiste denkbeelden van God by fommige Fidanen. Hunne Feiisfo's of minde re Goden verdeeld in vier 562 HISTORIE van gefchapen heeft, waaraan gevolglyk hunne Fetisfo's of mindere Goden ondergefchikt zyn, even als het gewrocht aan den maaker; dan, dit Weezen aanbidden zy niet, en draagen geene offerhanden 'er aan op. Hetzelve is, huns zeggens, te hoog verheven, dan dat het zich met hen zou ^bemoeien, en hec laat het bewind der waereld aan de Fetisfo's over. Aan deezen, als zynde de middelaars tusfchen God en hen, vervoegen zy zich. Het blykt dus, dat zy hunne Fetisfo's aanmerken als louter lichaamlyke zelfftandigheden, doch, door het Opperwezen bekleed met deeze of gene macht, die tot heil des menschdoms ftrekt. Volgens Des Marchais gelooven fommigen onder de Fidanen, op welken de Godsdienst fterkeren indruk maakt als op de menigte, in eenen geestlyken God, die ondeugd ftraft en deugd beloont; die het doet donderen, regenen, weerlichten, en die de zon doet fchynen. Zyn verblyf is in de hemelen, vanwaar hy met eindelooze goedheid en rechtvaardigheid de waereld regeert. Zulke gevoelens van hen hoorende, zou men den yver der Misfionarisfln aldaar ligt noodloos reekenen. Zy hebben verwarde denkbeelden van de hel, den duivel en afgevallene geesten. De eerstgemelde noemen zy een onderaardsch verblyf, waar de boozen door het vuur geftraft worden; en dit gevoelen is onder hen bevestigd geworden door de ankomst van zekeren tovenaar, (denkelyk eenen Zendeling,) die voorgaf van. daar gekomen te zyn. Hy verzekerde, dat hy aldaar verfcheidene hovelingen had gezien , die hy voorheen gekend had, en inzonderheid den laatften Staatsdienaar. De Fetisfo's van Fida kunnen in drie klasfen verdeeld worden, als: de flangen, groote boomen en de zee; men voegt 'er fomtyds eene vierde by, naamlyk de voornaamfte Rivier des Ryks, den Euphrates. .De flang is de beruchtfte, en word met de diepfte eerbied gediend; de twee  de SLAAVEN,-KUST. 563 twee andere zyn ondergefchikt aan de macht van deeze Godheid. Men roept de flang aan in uitermaate nat, droog of bar weêr; by alle gelegenheden, betreklyk tot 's Lands regeering, de burgerlyke politie en de veehoe-, dery; met één woord, in alle de groote aangelegenheden en onverhoopte toevallen des leevens. Daarom draagenzy ryke offers 'er aan op, inzonderheid de Koning, op aanzetting der Priesters en op de vertoogen der Hove> lingen, die de voordeden van dit heilig werk opfteeken., Deeze offers beftaan gemeenlyks in geld, ftukken ryk gewerkte zyden en andere ftoffen; allerlei foort van Europifche en Afrikaanfche waaren; leevend vee, en een' fierlyken toeftel van alle foorten der lekkerfte fpyzen.' Deeze flang heeft een grooten ronden kop, leevendige en doordringende oogen, eene kortgepunte tong, gelykende naar een werpfpies; haar gang is traag en ftaatig, behalven als zy haaren buit aangrypt, alsdan is zy rad en gezwind; haare ftaart is fcherp en kort; haare huid van eenen fchoonen glans, verfierd met fraaije kleuren op eenen ligtgraauwen grond. Zy zyn verbaazend tam en gemeenzaam, laatende zich vrylyk naderen, en zelfs aanraaken. De grootfte flang, die Des Marchais gezien heeft, was omtrent ééne el lang, en zo dik als een mansperfoon om zynen arm. Hy voegt 'erby, dat zy uitermaate verlekkerd zyn op rottenvleesch, en niet min verhit op het vermaak van derzelver vangst, dan op het voedfel welk zy 'er aan vinden. Wanneer zy haare prooi vermeesterd hebben, byten zy ze dood en eeten ze op, waaraan zy zeer lang werk hebben, omdat haare keel zeer naauw is. Wanneer het gebeurt, dat de flang op den top van een huis is, zo kan zy 'er niet gezwind genoeg van afdaalen om den rot te vangen; de rot fchynt, naar de verzekering van Des Marchais, vermaak daarin te hebben; hebbende hy meermaalen eene rot op eene fpottende wyze voor de flang zien heen en weder looBbbb 2 pen, XVIII. boek. XIII. HOOFDST. V. AFD. 'zlasfen, %h Jlan. ren, boo* men , de wr- naamjïs rivier ies Ryks 'n de Zee,  xviii. boek. XIII. HOOFDST. iv. AFD Dit foort vai flang, eet fchaadeloos dier, Begrip pen der Fidanen nopens den oorfprongvan deezen eerdienst. 564 H" I S T O R T E van pen, even als of de rot met haare verlegenheid den fpoe dreef, (y) Deeze Hangen hebben tegen alle vergiftige flangen eenen doodlyken afkeer. Zy tasten ze overal aan, waar zy ze aantreffen, even alsof zy haar vermaak vonden in het menschdom van derzelver vergif te bevryden. Da 'Europeërs maaken geene zwaarigheid- om deeze fchaade? 'looze dieren gemeenzaam te behandelen; zy fpeelen 'ermede, zonder de geringde vrees voor eenig gevaar. 'Er is geen vrees van voor dezelven by mistasting vergiftige flangen op te vatten, wordende zy door de kleur en grootte genoegzaam onderfcheiden. De Negers- hebben een vast gevoelen by zich, dat de eerfte ftamvader van dit flangenras nog leeft, en tot een verbaazend groot, gevaarte aangegroeid is. De eerdienst van deeze flang is, volgens de Negers,. van zeer oude herkomst, hebbende deeze flangen een ander Land, waar het volk voorwendde ze als Goden te eeren, verlaaten, vermids het volk inderdaad haare heilige befcherming onwaardig was, om zyne ondeugden en euveldaaden. De Fidanen, verheugd over de voorkeur aan hen door de flangen gegeeven, ontvingen ze met ongelooflyke blyken van eerbied en bïydfchap over haare aankomst. Zy droegen ze op eene zyde fprei naar eenen tempel, en eerden ze met eenen dienst, die overeenkomftig was met haare godlyke hoogachtbaarheid. Zeker is het, dat de flang het eerst te Ardrah aangebeeden geweest is, hoewel de juiste tyd van het begin van derzelver eerdienst in beide Ryken onzeker zy. Vermids de eerfte tempel, tot huisvesting deezer flang opgerecht, te flecht was voor het verblyf van eene zo hoogachtbaare Godr heid, zo nam men het befluit om eenen tempel te boui wen,, (jO Des Marchais, als boven. CO ; Bosman , 20. Brief,  de S L AA VEN KUS T. $Cs wen, die een waardiger en voegelyker woonplaats voor zulk eene Godheid was. Men ftelde vaste inkomften tot deszelfs onderhoud in, met Opperpriesters en gemeene Priesters om den tempeldienst waar te neemen. Alle jaaren word een zeker aantal fchoone maagden aan denzelven toegewyd. Zeer aanmerkelyk is het, dat de inboorlingen gelooven, dat dit dezelfde flang is, die hunne voorouders op hunnen tocht medenamen, toen zy eene groote overwinning over hunne vyanden behaalden, (a) De nakomelingfchap van dit edele dier is talryk geworden, maar niet ontaard van de deugd haars voorvaders. Alhoewel deeze opperfte flang het meest geëerbiedigd word , zo worden alle de andere echter insgelyks door de Negers als Goden geëerd, midscaders gevoed en allenzins gekoesterd en opgepast. Geen inlander zou ze mogen fmaaden of hoonen op doodsfhaffe; en zelfs zou een Europeer, die zich verftoutte deeze Godheid hoon aan te doen, groot gevaar loopen van den kant haarer yverige aanbidders. Toen de Engelfchen zich het eerst in Fida nederzetteden, had de Kapitein zyne goederen ontfcheept op het ftrand , waarna de matroozen, 's nachts, ééne deezer flangen in hun pakhuis vonden, die zy in hunne onweetendheid ombragten en op het ftrand fmeetten, zonder de rninfte gedachten te hebben op eenig kwaad gevolg. Zodra de Negers deezen heiligfchendigen moord ontdekten, en hen dezelve bevestigd wierd dooi de bekentenis der Engelfchen zeiven, namen zy over deeze gewaande fchennis eene allerfchriklykfte wraak. Alle de ihwooners der Provinciën kwamen te zamen, vielen op de Engelfchen aan, vermoordden ze tot den laatften toe, en verbrandden hunne lyken en goederen in hun pakhuis3 hetwelk zy in brand ftaken. Oudtyds hadden de Koningen van Fida-de gewoonte var ($0 Des Marchais, lib. 10, c. 4. Bbbb 3; XVIIÏ. boeic XIII. . HOOFDST. [V» A.FDW Droevig ongeval, aen Engelfchenovergekemen om het vermoordenvan eene? flang. u  S66 HISTORIE van XVIII boek. XIII. HOOFDST. IV. AFD I < i van jaarlyksch met veel ftaatfie naar den flangentempel te gaan. Deeze godsdienftige tochten wierden met groote pracht vergezeld en met kostbaare offerhanden beflooten. Niet alleen wierden 'er gefchenken van groote waarde 'aan de Godheid en aan haare Priesters gedaan, maar ook aan den Adel, die de p'echtigheid by woonde. De tegenwoordige Koning heeft dit foort van beedevaart het eerst achtergelaaten, en fchynt het moede geworden te zyn, zo kostbaare offers te doen tot zo weinig nut of voordeel. Ondertusscfien worden 's Konings uitgaaven aan het onderhoud der flang en haare huishouding, alsmede aan de offerhanden, eenigermaate te goed gedaan door de inkomften, die hem daartoe opgebragt worden. Zie hier hoe hy die inkomften heft: jaarlyksch, van den tyd af dat het koorn of maïs gezaaid is, totdat het eene groote hoogte bereikt heeft, verbeelden zich de inlanders, dat de flangen, al dien tyd lang, alle nachten zich toeleggen om de fchoone jonge maagden, die zy kunnen aantreffen, aan te vatten, en ze ylend te maaken. Des zenden haare ouders haar naar een huis, gefchikt tot haare geneezing, alwaar zy, op zwaare onkosten, maanden ang gehuisvest zyn onder het beftier der looze Priesters, lie niet verzuimen allen voordeel te doen met 's volks mnozelheid. De tyd, dien men tot haare opfluitingnoolig oordeelde, verftreeken, en de gewaande geneezing voltrokken zynde, zend men ze naar haar huis terug, nids de ouders eerst het kostgeld en verdere gebruikhyke asten betaalen. • Deeze worden naar het vermogen der yderes gefchikt, en bedraagen zelden minder dan 5 ponjen Daar het aantal maagden door het geheele Ryk, lie deeze geneezing ondergaan hebben, verfcheide duizcnen bedraagt, zo mogen wy gelooven, dat het inkomen an dit dwaas gebruik zeer groot is. De Ryken betaalen ïilddaadig. De meeste dorpen hebben een ziekengastuis, en de Steden elk drie of vier. Bosman zegt, dat de  DE SLAAVEN. KUST. 567 de gantfche buit tusfchen den Koning en de Priesteis verdeeld word Hy verhaalt ons, dat het vólk hem uit alle macht poogde te over-eden, dat eene flang eene maagd tegen haaren wil kon vervoeren, zelfs in weerwil^ van alle fluitingen, hoe fterk en wel voorzien, waarmede men in ftaat was haar te beveiligen. Dit is waar, dat de Priesters alle toezicht houden op die jonge vrouw-' lieden, die nimmer in het ziekenhuis geweest zyn. Zv doen by deezen hun eerfte aanzoek door fchoone belof ten, en indien zulks niet baat, door bedreigingen, haar: fchriklyke vervloekingen aanzeggende, zo zy hardnekkig blyven weigeren zich te laaten^ overhaalen. Wanneer zy eene maagd overreed hebben, gebieden zy haar de goede gelegenheid "van den nacht waar te neemen, als 'er niemand op haaren weg is, en terftond te fchreeuwen en te kermen, als of de flang haar aangreep en reeds wegvoerde. Eerdat 'er hulp komt toefchieten, is de flang verdweenèn-, en de maagd ylend; hetgene de ouders verplicht, haar naar het geneeshuis te zenden. (/>) De invloed, dien deeze fchelmfche Priesters op den geest hunner landgenooten hebben, is waarlyk verbaazend. Ten tyde zelfs, dat de maagden haare vryheid wedergekreegen hebben, fchynen zy nog overtuigd van de wezenlykheid en waarheid van het bedrog der Priesters, en overreed, dat haar brein inderdaad in verwarring gebragt, en zyzelve van de flang aangennd geweest zyn. Echter, om haar te beletten het bedrog uit te brengen, verzuimt de Priester nooit, haar met de zichtbaarfte wraak te bedreigen , zo zy ooit de minfte omftandigheid 'ervan open* baaren. Zy weeten hunne bedreigingen ten uitvoer te brengen, en vrouwen, die het geheim uitgelapt hadden, heeft men 's anderen dags levendig begraaven gevonden. De dochter des tegenwcordigen Konings is door de flang (£) Dezelfde, ter plaatze als boven. XVIII. BOE IC. Xin. HOOFDST. V. AFD, Wyze naagden ïan de (lang toe'ewyden.  XVIII, boek. xm. HOOFDST. IV. AFD y Ko. nings aocbter naar hei zieken, huis ver .zonden. S 4 ■1 I j ] \ \ i < 2 \ c *6Z HISTORIE van flang aangetast geweest, volgens Bosman*s gedachte , op zyn eigen bevel. Zy wierd naar het ziekenhuis gezonden, waar zy allerhande zotheden bedreef, terwyl op fommige muziekïnftrumenten, volgens gegeeven bevel, voor haar gefpeeld wierd. Zy wierd door de aanzienlykfte lieden des Koningryks bezocht, elk bragt haar gefchenken, gefchikt naar haaren rang; een buit, dien de barbaarfche vader en de Priesters zamen deelden. Haare opfluitihg duurde zo lang niet als de gewoone tyd; dan, haare raazerny, zeiden de Negers, moest echter haar beftemde tydperk afloopen, om te verdwynen. Ondertusfchen fchynen eenigen der verftandigften dit gantfche werk te houden voor een godvruchtig en ftaatkundig bedrog; dan, zy vinden hunne veiligheid in zich onweetend te houden, hebbende zy, die ftout genoeg waren om deeze hunne fchranderheid te uiten, het leeven 'erby ingefchooten. Een voorbeeld daarvan gebeurde, terwyl Bosman zich daar te Lande bevond. Een Neger, gebooren op de Goud Kust, woonde in het Land van Fida, en was door zyne bekwaamheid, verplichtende behandelingen en braafheid bevorderd geworden tot de waardigheid van Kapitein, ilsmede van tolk voor de Engelfchen. Deeze man had 2ene Fidaanfche vrouw getrouwd, die, door de flang iangetast zynde, voorgaf te ylen-, waarop haar man, onjewust van de gewoonte des Lands, haar in de boeijen loot, in plaats van haar naar het ziekenhuis te zenden. 3e vrouw, woedende van gramfchap, liet den Priesteren laare klachten toekomen, die haaren man, binnen korte lagen, met vergif ombrachten, geenzins in aanmerking villende neemen, dat zyne misdaad uit onkunde vöortproot, en dat hy daarom kwytfchelding van ftraf en van ipenbaare wraakoefening verdiende. Daaruit ziet men, egt Bosman, hoe gevaarlyk het is te vallen onder de onnisfen der Kerklyken, zelfs op de uiterfte eindpaalen er waereld. (_cj Alle C*) Aldaar. Zie oofc Barbot, p. 391. Des Marchais, aldaar.  de SLAAVE N.K U S T. 569 Alle foorten van dieren worden met den dood ge ftraft, wanneer zy eene flang leed doen. In den jaare 1697 wierd een varken van eene deezer flangen gekweld, waarop het zwyn de flang tusfchen zyne tanden verbryzelde, en ze inflokte. De Priesters, hunne klachten by den Koning inbrengende, en niemand voor de varkens durvende fpreeken, wierd 'er een bevel uitgevaardigd, om alle de varkens in het gantfche Ryk te vermoorden. Een duizend Negers, met dolken gewapend, begonnen de flachting, en zouden, zonder 'er één te befpaaren, het gantfche zwynenras uitgeroeid hebben, had niet de Koning, die niet wreed van aart was, een einde aan het flachten gefield, met aan de Priesters te vertoonen, dat zy nu voldaan behoorden te zyn met de genomene wraak. Door alle deeze zorg en oppasfing teelt dit befpottelyk Godenras zo fterk voort, dat het gantfche Ryk 'ervan krielt. Zy zyn eene groote overlast geworden door haar aantal en gemeenzaamheid. By heet weder komen zy in de huizen der Europeërs, 5 of 6 te gelyk, en kruipen op de ftoelen, banken, tafels en bedden, op welke laatften zy fomtyds verfcheidene dagen blyven liggen, totdat zy jongen voortgebragt hebben. De landzaaten draagen bavr zo innige eerbied toe, dat men het grootfte gevaar zou loopen, indien men haar het huis wilde doen ruimen. Bosman verhaalt, dat eene flang haar verblyf had gekoozen op eenen balk, vlak boven de tafel, van welke hy gewoon was te eeten. De flang bleef aldaar 14 dagen tot zynen grooten overlast. Dan, offchoon ze binnen bereik was, durfde niemand ze aanraaken, veel min verdryven. Eenige dagen laater had Bosman de voornaamfte hovelingen by zich ter maaltyd. Van flangen fpreekende, zag hy op naar de flang boven hunne hoofden, en hield het gezellchap voor, hoe die arme God boven hen, in verfcheide dagen niet gegeeten hebbende, eerlang van honger moest vergaan, en dat dezelve wel onbefuisd was, Hsdend. Hist. XV. D. II. St. Cccc van XVIII. boek. XIII. HOOFDST. IV, AFD, Schier alle de varkens in Fida vermoord. Gemeenzaam heid der /langen.  XVIII. boek. XIII. HOOFDST. IV. AFD. 57° HISTORIE van van niet te verhuizen. Zy antwoordden, dat de flang, al ware het niet gemerkt geworden, echter zeer wel aan haar aandeel in de mondbehoeften wist te komen. Deeze fpotterny wierd toenmaals niet verder voortgezet; dan, Bosman zich eerlang ten hove begeevende, verhaalde aan den Koning, dat één zyner Fetisfo's ftout genoeg geweest was, om 14 dagen lang aan zyne tafel mede te eeten, zonder eenigermaate verlof te vraagen of iemand te ontzien; dat het niet meer dan billyk was, dat de Koning kostgeld voor zyne Godheid betaalde: wilde men dit niet doen, dan zou hy, zeide hy, genoodzaakt zyn, om deezen ftouten ongenooden gast weg te zenden. De Koning, die in deeze fpotterny vermaak vond, ftond het verzoek toe, en liet ook terftond een vetten os ten huize van den Hollander befchikken. Als men op de flang trapt, byt zy van haar af, doch de beet is niet vergiftig. Wanneer de Europeërs gaarne ontflagen willen zyn van het gezelfchap der inlanders, beginnen zy den kruipenden God te lasteren, een middel, dat hen op ftaanden voet en altyd baat; want, de Negers floppen hunne ooren, en vlieden met de uiterfte ontfteltenis den huize uit. Offchoon zy deeze vryheid in eenen Europeër infchikken, zou zy voor eenen Neger, die ze durfde neemen, van heilloos gevolg zyn. Indien 'er brand ontftaat, en eene flang verbrand, hooren de landzaaten het ongeval met afgryzen. Zy geeven geld, by wyze* van boete, voor het misdryf van verzuim, waaraan zy zich plichtig gemaakt hebben, met den God niet beter op te pasfen. Zy gelooven verders, dat de verbrande flang weder zal verryzen, en de achteloosheid van dezulken , die aanleiding tot dien ramp gegeeven hebben, op eene treffende wyze zal ftraffen. (d) De bediening van den uitwendigen Godsdienst is aan lieden (<0 Des Marchais, Tom. 5, Lib. 10, Cap4 4.  de SLAAVEN.KUST. 571 lieden van beiderlei kunne toevertrouwd. De Priesters en Priesteresfen zyn 'er derwyze in achting, dat hunne waardigheid hen tegen de ftraffe van alle misdaaden befchut. Echter brak de tegenwoordige Koning eens deeze gewoonte met toeftemming van alle zyne Edelen. Een1 Priester, zich verftout hebbende in eene zamenzweering tegen den Staat en 's Konings perfoon te treeden, wierd11 gevat, veroordeeld en ter dood gebragt met een aantal' zyner medeplichtigen. Volgens Atkins, hebben deeze1 Priesters een Opperhoofd, wien men weinig minder eerbied bewyst als aan den Koning. Deszelfs macht houd meermaalen 's Konings macht in evenwicht; om dat het geloof, dat hy met den opperften Fetisfo gemeenzaam verkeert, de landzaaten onwrikbaar by zichzelven verzekert, dat hy daardoor de macht heeft om hen of goed of kwaad toe te brengen in hunnen uiterften nood. Met deeze bygeloovige eerbied weet de looze Priester zyn voordeel te doen, zo wel den Vorst als den onderdaan verplichtende, om tot zynen onderftand ieder het hunne toe te brengen. Deeze hooge waardigheid is erfelyk in dezelfde familie, waarmede vervoegd is de waardigheid van Hoveling en van Gouverneur over eene Provincie. Alle de andere Priesters zyn aan zyn gezag onderworpen. De ftam der Priesteren is uitermaate talryk, en de manlieden komen, tot deeze waardigheid in gevolge hun geboorterecht. Hunne lichamen zyn overdekt met zekere merken, en met de lidtekenen van zekere infhydingen, die op hunne lichaamen in hunne jongheid gedaan zyn. Hunne kleeding verfchilt nergens in van die van het gemeene volk, offchoon zy, wanneer zy het bekostigen kunnen, het voorrecht hebben van de kleeding der Edelen te mogen draagen. Zy hebben geene bepaalde inkomften of vast loon; echter trekken zy een ryk inkomen uit het bedrog, onweetendheid en bygeloof. Zy dryven koop handel, zo als de andere Negers, en worden door het Cccc 2 aan. XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. v. AFD. Eerbied oor de yriesers. Inkomften der Priesters,  «9 II 1 STOi-i Si v Aar xvul BOEK. XIII. HOOFDST, if. A FE Groote eerbied voor de Pr'teste ■ resfen. aantal hunner vrouwen, kinderen en -flaaven in flaat gefteld om groote planteryën te bebouwen, eene menigte vee te voeden, en flaaven te fokken, om die tot groot voordeel te verkoopen; middelen, die eensdeels hunne 'macht en anderdeels hunne bezittingen vermeerderen. Ondertusfchen leeven zy vooral van 's' volks blinde ligtgeloovigheid, hetwelk zy door hunne kunstgreepen naar welgevallen uitplunderen. De meeste, Edelen, die niet misgedeeld zyn van verftand, befchouwen hen als laage en fchaamtelooze bedriegers; dan, deeze. gevoelens uiten zy flechts met de grootfte omzichtigheid, waartoe zy gedwóngen worden door het. priesterlyk wapentuig, het vergif, hetwelk daar te Lande niet min gevreesd word, als de banblikfems des Vatikaans in de eeuwen van blindheid en onweetendheid in het Christendom. Zy wenden voor, groote achting te hebben voor de Europeërs, om derzelver vertrouwen te winnen; dan, hunne gevoelens zyn wel verre af van hunne betuigingen. De angftige bygelöovigheid des volks, en den invloed, dien zy door middel van den Fetisfo of Afgod, het groote werktuig hunner huichelaary, verkreegen hebben, geeft hen eene bekwaame gelegenheid aan de hand om de affchuuwelykfte misdaaden te begaan onder den dekmantel van Godsdienst en algemeen welzyn. Men zou fchier denken, dat zy fchetfen zyn van de fchraapzuchtigfte Priesters by befchaafdere Natiën, (e) De vrouwen, die tot dè waardigheid der Bèta's of Priesteresfan bevorderd worden, aanvaarden terftond haare waardigheid, zelfs wanneer zy flaavin gebooren, of van het allerlaagfte gepeupel zyn. Meermaalen toont men aan haar grootere. eerbied als aan de Priesters; zy maatigen zich den titel van Kinderen Gods aan. Terwyl an* dere vrouwen de .flaaflykfte gehoorzaamheid aan den wil haarer. C«) Des Marchais. Zie ook Bosman, 20, Brief. Barbot, p. 354,  dk.SLAA VEN-KUST. 573 haarer mannen betoonen> voeren deezen een vol ftrek t en. eigendunkelyk gezag over haare mannen» en over haare kinderen en eigendommen. De plechtigheden, by het verkiezen van Priesteresfen gebruiklyk, worden van Des Marchais in volgender voege verhaald. Alle jaaren kiezen zy een zeker aantal jonge maagden, die van de overige vrouwlieden worden afge» zonderd, en aan de flang toegewyd. Deeze keus word aan de oude Priesteresfen toevertrouwd. Zy beginnen dit werk met ten tyde dat het koorn eerst uitbot vooraf zich te begeeven naar haare wooningen, gelegen op konen afftand van de Stad. Met ftokken gewapend vallen zy vervolgens uit dezelven als woedend en raazend, rukken de Stad in, en draaven de ftraaten op en neder, fchreeuwende: Nigo Badiname, dat is, houd ze tegen! vangt ze! Alle de meisjes van 8 tot 12 jaaren, die zy kunnen vatten, zyn haar eigendom volgens de wet; en, mids zy niet op de voorplaatzen der huizen komen, mag niemand zich tegen haar te weer ftellen. Haare aan. vallen worden door de Priesters onderfteund, die, zonder genade, alle degeenen dood flaan, die zich zoeken te verweeren tegen de flaagen van deeze onbarmhartige Furiën. De jonge gevangenen worden door deeze oude Matroonen naar haar verblyf geleid, alwaar aan elke der zelve haare vertrekken in het byzonder worden toege weezen; zy worden 'er onderrecht in alle de geheimer van den Godsdienst, of veelëer van fchelmery, ondeugd huichelaary: ook worden zy met het beeld der flang ge teekend. Men geeft aan de ouders kennis, waarheer haare dochters gevoerd zyn, en verre van haar lot te bejammeren, zyn zy daarentegen uitermaate verheugd me deeze eer voor hunne familie en met het geluk hunnei dochter; wat meer is, meermaa'en bieden zy hunne doch ters aan om aan de flang toegeheiligd te worden. Indiër de oude Priesteresfen toevallig het noodige getal maagdei Cccc 3 11 xvnr, boek. xiii. HOOFDST. IV. AF Dl, l »' 1 t l 1 11  XVIII. boek xm. HOOFDST. V. AFD, Onder •wys der jong e Priesteresfen. 574 HISTORIE va» in de Stad niet hebben kunnen opdoen ^ doen zy ins« gelyks rooftochten in het gantfche Ryk, hetgene gemeenlyks 4 of 5 dagen duurt. (/) D e jonge dochters worden in den beginne met de uiterfte liefde en tederhartigheid behandeld. Men leert haar zingen en danfen by de offerhanden, en, na eene volkoomene opvoeding en opleiding, geeft men haar verlof om by haare ouders te woonen, onder ftreng beding van op vastgeftelde tyden haare bediening te komen waarneemen. Wat de oude Priesteresfen belangt, deezen zyn of weduwen of nooit gehuwd geweest, en bezitten meestal meer kwaadaartigheid, grilligheid, wreveligheid en bitterheid als beminnelyke hoedaanigheden. Om dit verhaal van den Godsdienst der Fidanen te befluiten, voegen wy 'er nog by, dat de jonge dochters, behalven de andere zaaken , waarin men ze onderwyst, ook nog afgerecht worden in de kunst der minnehandelingen. De oude feekfen onderrechten haar, hoe zy haare minnaars door liefkoozingen en ftreelingen best kunnen verftrikken; ook leeren zy haar den geweldigften hartstocht en deszelfs verrukkingen nabootfen. Op deeze wyze doen zy haar haare minnegunften duur betaalen, krygen haar aandeel in het loon, en zetten de meisjes aan om den minnaars allenzins te wille te zyn, haar beloovende, dat zy ryklyk zullen beloond worden in het Land van den grooten Fetisfo. Echter, als haar belang 'er niet mede gemoeid is, zyn zy de zorgelykfte bewaakfters der maagdelyke eer, meer uit fpyt dan uit eerlykheid, en minder uit deugd dan uit benyding dier vermaaken, die zy nu niet meer kunnen genieten. Belangende den eerdienst der boomen, der padden en der Zee, deeze is minder in achting dan de voorgemelde. Deeze Godheden worden flechts by mindere gele- C/) Des Marchais,' als boven.]  de SLAA VEN-KUST. 5/5 gelegenheden aangeroepen, en haaren dienst is ondergefchikt aan den opperften eerdienst der flange, doch verheven boven die van hunne houte en fteene Goden, waarvan zy by toeval eigenaars geworden of onzekere bezitters zyn. Aan de Zee worden echter plechtige offers opgedraagen en jaarlykfcbe ommegangen ter haarer eere gedaan; waarfchynelyk, in gevolge van b?.are fchrikbaare onftuimigheid, die een yzelyk fchouwfpel vertoont, of om de voordeelen, die zy hen aanbrengt, zo door de visfchery als door den koophandel. De eerdienst der boomen is nog minder in rang en aanzien: de eerbied, die men aan dezelven betoont, fchynt vooral te ontftaan uit hunne overmaatige eerbied jegens de flang, die gemeenlyks zich in bosfchen ophoud, alwaar ook haare tempels ftaan, eene omftandigheid, die aan deeze onderftelling eenigen fchyn byzet. In de laatste klasfe van hunne groote en vaste Goden bevinden zich de padden, een vergood dier, waarfchynelyk om dezelfde reden als de aapen in Egypte. Dan, de verdere aanmerkingen willen wy liefst aan het oordeel en de overweeging van den Leezer overlaaten. VYFDE AFDEELING. De burgerlyke Regeering der Fidanen Jlukswyze ontvouwd; Inkomften van de Kroon-, Krygsmacht van Fidaj diepe eerbied der Fidanen voor hunnen Koning; en eindelyk, de Grond, het Klimaat en de Voortbreng fels, enz. des Koningryks befchreeven. Het oppergezag in Fida berust in de handen van den Koning en der Edelen. Door hunne geza-! mentlyke medewerking worden alle burgerlyke en militaire zaaken, XVIII. boek. xii f. HOOFDST. V. AFD. Regee • •'mg van  XVIII. boek. XIII. hoofdst. V. a f d Straffe der misdaaden. 576 HISTORIE van zaaken, die van gewicht zyn voor den Staat, afgedaan. In crimineele zaaken vergadert de Koning zynen Raad, ontvouwt hen het geval, neemt hunne gevoelens in, en herhaalt dezelven vervolgens achter den anderen, eerdat hy het vonnis velt. Stemt de meerderheid zyn gevoelen in, zo volgt hy het; doch, in gevalle de meerderheid van zyn gevoelen verfchilt, word het vonnis naar het gevoelen der meerderheid uitgeweezen. Echter heeft hy, zelfs in dit geval, eene volftrekte macht, zynde zyne Edelen in het algemeen te welleevend, om van 's Vorften gevoelen halftarrig te verfchillen. (g ) 'Er zyn weinige halsmisdaaden in het Ryk van Fida. De moord alleen en het overfpel met 's Konings vrouwen zyn, volgens de wet, van dien aart; hoewel andere misdryven tegen den Godsdienst en den Staat meermaalen met den dood geftraft worden. De moorden vallen 'er zo zeldzaam voor, dat zich in den tyd van 6 jaaren, in het gantfche Ryk, maar twee voorbeelden 'ervan opdeeden, en nog was één deezer moorden een louter ongeluk. De wetten zyn overmaate ftreng tegen het overfpel. Dit maakt de vrouwen omzichtig in haare geheime minnehandelingen; dan, zy worden daardoor niet geftremd^ fchynende het, dat haare drift door de moeijelykheden en gevaaren aangroeit.- 's Konings vrouwen zyn de omzichtigïten van allen, en echter het meest van allen aan de minnaaryen overgegeeven, wanneer zich eene bekwaame gelegenheid opdoet. Eenige jaaren geleeden, wierd een jonge knaap, verkleed in vrouwenklederen, in het paleis gevat, na verfcheidene der fchoonfte Vorftinnen verleid te hebben. Vreezende ontdekt te zullen worden, had hy zich naar een ander kwartier van het paleis begeeven, waar hy den volgenden dag met eene jonge jufvrouw te bedde gevonden en gevat wierd. Hy wierd, aanftonds na (g~) Des Marchais, Lib. 10, Cap. 6.  de SLAAVE N-K U S T. & na dat hy gevat was, ter ftraffe gevoerd; dan, de wreedfl folteringen waren niet in ftaat om hem te doen open baaren de naamen derzulken, die hem met minnegunftei vereerd hadden. In het midden der vlamme zag mer hem grimlachen op het zien van die minnaaresfen, die hem zo kort te vooren met alle drift en tedere aandoe ningen omarmd hadden, en die nu de yverigften warer met brandftoffen aan te brengen voor het vuur, welt hem verflond. Naar de reden van een zo ontydig gedrag gevraagd zynde, bekende hy dezelve, zonder nogthans deeze wufte en wispeltuurige fchoonen te verklappen, (fty Wanneer ééne van 's Konings vrouwen ongetrouw bevonden word, laat hy de uitfpraak wegens haar lot aan de anderen over. Zelden is de ftraf gemaatigd; want, zy meenen, dat zy geen fterker bewys van haare eigene trouw kunnen geeven, als door de ftrengheid van haar vonnis; behalven de lichaamelyke folteringen en den dood, waarmede de plichtige geftraft word, gaan de vrouwen met hoopen van 2- of 300 het huis der ongelukkigen berooven, uitplunderen en tot den grond toe Hechten. De Koning heeft eene allerzonderlingfte manier van de trotschheid zyner Edelen te vernederen, als zy in zyne ongenade vervallen, of als hunne laatdunkendheid geene paaien meer kent. Echter word zy zelden aangewend; want, alhoewel de Koning een eigendimkelyk gezag voert, heeft hy echter ontzag voor een lichaam, hetwelk zo veel invloeds op het volk heeft. Om aan zyne voorwendfels eenen glimp van gerechtigheid te geeven, zend hy 2- of 3000 vrouwen af, om de landen van hen, die zich aan oneerbiedigheid of plichtverzuim hebben fchuldig gemaakt, of die geene redelyke voorflagen willen aanneemen, te verwoesten. De eerbied voor deeze vrouwen is Bosman, 20. Brief. Hbdend. Hist. XV. D. II. St. D ddd r ; xvm. ■ boek. 1 XIII. HOOFDST. V. AFD, Straffe der over. Spelers, Wyze van de Edelen in ontzag te houden.  S?B HISTORIE va »■ XVIII. BOEK. %% HOOFDST. V. AFD Boeten »p betich te per/do nen ge- gd. Hunn loogdch tlng vOt de vry beid. is zo groot, dat niemand ze durft raaken of tegengaan;, Dus worden do hoogmoedige Edelen gedwongen om zich te onderwerpen, of door deeze zwermen van Furiën verfcheurd te worden, die met eene verbittering, even» redig met haare natuurlyke zwakheid, alles plat branden en vernielen.., Schier alle andere misdaaden worden met geldboeten geftraft, hetgene een aanzienlyk gedeelte van. 's Konings inkomften uitmaakt. (i) Wanneer eene befchuldiging niet duchtig kan be"weezen worden, zuivert zich de betichte perfoon door middel van zyne Afgoden of door andere zuiveringsmiddelen, die aldaar zeer gemeen zyn, en naar de gebruiklyke reinigingsmanieren in Benin zweemen. Niettegenstaande de betichte vrygefproken is , na door de zuivering beproefd geweest te zyn, zo moet hy echter eene zekere fom in 's Konings koffers betaalen; en Bosman neemt dit laatste voor den waaren oorfprong en beftendige onderhouding deezer gewoonte. De Onderko. ningen hebben dezelfde macht in hunne districten, en laaten onderzoek doen naar alle boeten, waarin misdaadigen verweezen worden. Barbot maakt gewag van eene merkwaardige wyze van verbindtenisfen aan te gaan by de Fidanen. Deeze wyze van zich te verbinden noemen zy Boire Dios. Elk der partyën delft een kleinen kuil in den grond , dien hy met zyn bloed befprengt, en eenklein koekje van aarde en bloed mengende, ruilt hy het tegen het koekje, dat de andere insgelyks gemaakt heeft:: zy zwelgen elk hun koekje in, en gaan daardoor de fterkfte verplichting aan, dis 'er uittedenken zy. &' Hoewel men 'er zelden Credit in den koophandel: "geeft, zyn zy nogthans fomtyd* \i JgiW goederen onbetaald te vertrouwen. Indien degpUfdenaSr onmachtig is om te betaalen» . ^SiKming den. ichuld- C O Des Marchais, aldaar.  DE SLAAVE N-K U S T. 579 fchuldëisfcher om deszelfs perfoon, vrouwen, kinderen! en goederen over te doen aan eenen kooper, die de fchuld Of een gedeelte 'ervan wil betaalen. Dus genieten de fchuldëisfchers een zeer buitengewoon voorrecht, waar-1 van de Koning zo min als de Edelen den fchuldenaar kunnen ontheffen. Indien de fchuldëisfcher, voor getuigen, hem driemaal betaaling vraagt, en met voldaan word, mag hy den eerften flaaf, dien hy ontmoet, aanvatten, zonder te onderzoeken wiens eigendom dezelve zy Deeze wet fpruit voort uit hunne hoogachting voor de*vryheid, oordeelende zy het rechtmaatiger, dat flaaffche eigendom de betaaling der fchulden worde, dan dat vrye lieden de prooi en fpeelpop zouden zyn van de dwaasheid of van de fpoorloosheid van eenen verwilderden of onbezonnen jongman. Wanneer de fchuldëisfcher zyne hand op het hoofd van zynen buit legt, moet hy, m tegenwoordigheid van geloofwaardige getuigen, duidelyk en gehoorelyk zeggen: „ lk houde deezen flaaf aan om ze„ kere fom, die men my fchuldig is." De meester van den flaaf is genoodzaakt om de fom binnen 24 uuren te betaalen, anderszins mag de fchuldëisfcher hem verkoopen om zich betaaling te verfchaffen. Dus word de meester van den flaaf de fchuldenaar, en de fchuldëisfcher is ge meenlyks bezorgd om den flaaf van eenen ryken en welgcftelden aan te klampen. Deeze wet, even als alle wetten, heeft haare voordeden en ongemakken; zy doet den vrygeboorenen hunne vryheid behouden, en der fchuldëisfcher zyn recht; dan, zy doet den ryken de fchulden der armen voldoen, en dwingt de nyvere lieder om voor de vadzigheid van dwaaze verkwisters te moetei betaalen. (£) T Volgens Des Marchais is hier de wet van den lalu of wedervergelding in gebruik; een moord word met dei dooi (£) Bosman, 10. Brief. Dddd % KVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. f. a F o. I , Straf i der moor. I denaars.  Tviri. boek. xiil «oofdst; V. '■ :h f a. Keelt van op • volglng tot as Knan. $Eo M FST O-R TÉ van dood des moordenaars geftraft; en, indien iemand bezeerd' of van het gebruik van een lid des lichaams béroofd word, indien hy gekwetst of verminkt geworden is in één zyner leden, word de ftraf zo naauw mogelyk gelykvormig gemaakt aan de misdaad. Op fterke tusfehenfpraak, veranderd de Koning fomtyds het vonnis der verminking in dat van een ballingfchap. De misdaadige word aan de Europeërs verkocht; de familie en goederen worden in de ftraffe des fchuldigen ingewikkeld. Brandftiehters worden ten vuure gedoemd. Deezs misdaad is daar te Latndè niet gemeen; doch, indien dievery met dezelfde ftrengheid geftraft wierd. zou het Ryk van Fida zedert lang eene woesteny geweest zyn; echter, byaldien een dief van de misdaad overtuigd word, en buiten ftaat is om de febaade te vergoeden, word hy voor flaaf verkocht. (7) Wat de opvolging in het Ryksbewihd belangt, de oudfte zoon is "wettige en onbetwistelyke erfgenaam van de Kroon, hoewel de Edelen zich de macht aanmaatigen van by buitengewoone gelegenheden éénen der jongere broederen* te • verkiezen. In alle de Landen der Negers ,, van Senegal af tot Rio Volta toe, kan 'de Kroon op de kinderen van 's Konings zuster komen , niettegenftaande de Koningen altyd van Koninglyken bloede zyn, en, zo. na mogelyk, in eene rechte lyn van Koningen afftammen. In Fida erft daarentegen niemand anders dan 's Konings oudfte zoon den throon, waarna alle zyne jongere broeders 'er geheel van vervallen zyn. Eene andere niet mjn heilige en onfehendbaare wet is, dat op het oogenblik, dat de naaste erfgenaam der Kroon het licht ziet,, de Edelen hem naar de Provincie van Zinghe, op de grenzen, moeten vervoeren, waar hy als een perföom. van geen aanzien word opgebragt, zonder eenige eerbe:uiging- voor, of zelfs eenige kennis van zynen rang,, hoogesi CO Des Marchais, tom. 2., pag. 177;  de S-LA A VEN-K U'ST. 5*3 hoogen ftaat en beftemming, of zonder het minfte onderwys in de kunst van te regeeren. Niemand ftaat bet vry hem te bezoeken of van hem bezocht te worden. Zy, die hem opbrengen, (want, opleiding of opvoeding ^ mag het niet genaamd worden,) zyn niet onbewust van zynen rang; dan, het is hen op doodsftraffe verbooden, hem de minfte kennis van zynen rang te geeven, of hem anders te handelen als hun eigen kind. De Koning, die toen den throon bekleedde, wierd, by zyns vaders dood, gevonden de varkens van zynen Gouverneur te hoeden. Zyne verbaazing was onbegrypelyk, toen de Edelen hem zyn' hoogen ftaat bekend maakten; zy hadden lang werk om hem te overreeden, dat het geene loutere fpotterny was. Het is niet moeijelyk de reden eener zo zonderlinge gewoonte op te fpooren. Wanneer de jonge Koning geroepen word tot het beftier van een Ryk, welks Staatkunde, zetregels en wetten hem geheel onbekend zyn, is hy gedwongen by alle gelegenheden zich te verbaten op den raad der Edelen, en hen het Staatsroer met der daad in handen te geeven. Des is hunne macht altydduurend, even als hun recht op hunne eigene goederen. De oudfte zoon word altyd tot den throon geroepen, en zyne onkunde van de waereld geeft den Edelen al het gezag, en laat hem flechts den titel van Koning: niettemin regeert hy eigendunkelyk, zonder door wetten verbonden te zyn. De jonge Koning word niet gekroond, zodra hy den throon beklimt, dat is, zodra hy van Zinghe komt; want, gemeenlyks verloopen 'er verfcheidene maanden, en fom tyds meer dan één jaar, eerdat deeze plechtigheid verricht word. De Edelen, die de macht hebben om den tyd der krooning te bepaalen, ftellen dien zo lang mogelyk uit; dan, zy mogen ze niet langer dan 7 jaaren verwylen, geduurende welken tyd het Ryksbewind geheel in hunne handen is, in zoverre zelfs, dat 's Konings naam inopenDddd 3 baare XVIIt BOEIfo xiir. IOOFDST. li Afï- Plechtighedentot de krooning,'  XVIII. boek. XIII. HOOFDST. V. AFD ï 5B2 HISTORIE van baare acten en getuigftukken niet eens genoemd word; nogthans is hy met alle de uiterlyke eertekenen der Koninglyke waardigheid gefierd en van den gewoonen Hofftoet vergezeld, zonder echter zich buiten het paleis te ' mogen begeeven. Eindelyk, de lang gewenschte dag zyner krooning gekomen zynde, vergadert hy den Raad zyner Edelen, en keurt hun gedrag geduurende bun bewind goed; vervolgens alle de wetten en acten der tusfchenregeering bevestigende. Het losbranden van 18 Hukken kanon, 's avonds ten 8 uuren, kondigt aan, dat de Raadsvergadering gefcheiden is; onmiddelyk verfpreid zich een vreugdegejuich door de Hoofdftad, en in zeer korten tyd tot de uiterfte grenspaalen des Ryks. Den volgenden morgen maakt de Opperpriester zyne opwachting by den Koning, om hem de verfchuldigde hulde aan den grooten Fetisfo of flang te herinneren, den Koning wyders verhaalende, dat, daar deeze Godheid, zo als een ieder weet, fpraakloos is, de Koning zich niet moet verwonderen, dat zy haare begeerten door den mond haars bedienaars openbaart. Zo hy ter deezer gelegenheid 's Konings fchoonfte en tederst beminde vrouwen vroeg, zouden zy hem moeten overgeleverd worden; echter doet hy zelden zyn gezag op eene dus verregaande wyze gelden. By de. krooning van den toenmaaligen Koning Amer, vergenoegde de onbaatzuchtige Hoogepriester zich met eene offerhande van een paard, eene koe, een fchaap en een vogel. Deeze dieren wierden voor het paleis geofferd en met veel ftaatfie naar de publieke plaatzen der Scad omgevoerd. Aan elke zyde van het flachtöffer waren twee gierstkoeken, gebakken in palmolie, geplaatst; de Opperpriester recht met zyne handen een' ftaf van 9 voeten lang op, waarop hy een groote zyde wimpel of vlag opheischt: de gantfche plechtigheid word vergezeld met het geluid van trommen, fluiten en trompetten, en van de toejuichingen des volks. Daarna  B E S L A A V E N-K ü S T. 583 Daarna geeft men de geflachte dieren ten prooi aan het gevogelte over, mogende geeiUVeger, op zwaare ftraffe, ;ct- iets van opneeinen. Terwyl de flachtoffers aldus voor ieders oog bïootgefteld lifgen, trekken 's Konings vrouwen vsn de derde klasfe, of die om haare jaaren of om andere oorzaaken niet meer tot zyn vermaak kunnen diencn, uit bet paleis, onder geleide van eene bende muskctHers, en voorafgegaan door mufiüantcn. De opperfte der vrouwen voert de bende aan, op haare armen het beeid van een kind in eene zittende geftalte draagende, hetwelk zy by haare komst op de plaats des flachtoffers op de offerhanden nederlegt; ieder van haar zingt eenen lofzang, die met alle juistheid overeenftemt met het mu« ziekgefchal, en geen onaangenaam Concert uitmaakt. Terwyl zy voorbygaan, werpt al het volk zich ter aarde neder met groote eerbied en luid gefchreeuw, en haare terugkomst word den Koning aangekondigd door eene algemeene losfing van het gefchut, waarmede deeze ftaatelyke ommegang beflooten word. Den volgenden dag komt de Adel in menigte naar het paleis, met alle de ftaatfie en pracht van kleeding en trein, dien zy kunnen bybrengen; een fchoone troep mufikanten gaat in goede order voor hen uit, en de trein word geflooten door een grooten hoop gewapende flaaven. Den throon naderende, werpen zy zich op hunne aangezichten demoedig neder; zy vertrekken in dezelfde order. Middelerwyl geeven zich de vrouwen aan de baldaadigfte vreugde over; het gefchut word gelost; door het gantfche Ryk°ziet men niets als vreugdebedryven en verwildering, en deeze verwarde ftaat van zaaken duurt 5 of 6 dagen. Zodra de Edelen hulde gedaan hebben, vaardigen zy eenen van hen, die van een treffelyk gevolg vergezeld word, naar den Koning van Ar drah af, ten einde dier Vorst te verzoeken, om hen zekeren Edelman zyns "lyks toe te zenden, in wiens familie de eer van der Ko XV1ÏÏ. BOEK' XIII. hoofdst. V. AF Bi  XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. V. AFD. ■ I ( i ï 1 \ \ SU HISTORIE van Koning van Fida te kroonen erflyk is. Deeze Heer met al zyn gevolg word ten kosten des jongen Konings onderhouden, en op zyne reis met de uiterfte achting behandeld. Twee mylen van de Hoofdftad Xavier vind hy paarden en wagens om hem naar het paleis te brengen, nadat hy eerst 4 dagen vertoefd heeft in het dorp, dat het digtst by de Hoofdftad gelegen is. Al dien tyd mag niemand van zyn gevolg in de Stad komen, op doodsftraffe. Aldaar ontvangt hy de eerbetuigingen van den Fidaanfchen Adel, die hem alle eer en achting bewyst. De Koning zend hem tweemaal 's daags eene menigte wyn en mondbehoeften, die door zyne uitgediende vrouwen in vaten en fchotels op haare hoofden aangevoerd worden, onder een fterk geleide, en voorafgegaan van muziek. Dit foort van Quarantaine afgeloopen zynde, noodigt de Koning.hem naar de Hoofdftad, hem verzekerende, dat hy met vreugde zal ontvangen, en in vertrekken van het paleis gehuisvest worden, die geëvenredigd zyn met zyne waardigheid. De Ardrahfche Edelman ontvangt 's Konings boodfchap met groote ftaatfie, en geeft aan den Gezant tot antwoord: dat hy alle onderwerping aan de bevelen des Konings wil bewyzen, maar dat hy moet wachten naar last van zyn Hof, betreklyk :ot het laatfte verbond wegens de herftelling van de groote poort van Asfem, de Hoofdftad van Ardrah. Dit naricht ontvangen hebbende, zend de Koning Gemachtigden naar érdrah, gelast met de herftelling der poort, wanneer, 'by hunne terugkomst, vergezeld van eenen Amptenaar, lie getuigt, dat zy het verbond voibragt hebben,) de drdrahfche Edelman eindelyk binnen Xavier komt, en tot le krooning overgaat. Alle de Edelen,' van hunnèn gevoonen ftoet vergezeld, en verbaazende drommen volks rekken hem te gemoet, en geleiden hem naar de Stad, paar hy, onder het losfen van het gefchut, het gejuich ran 's Konings vrouwen en de vreugdegalmen van het gemeen  de SLAAVE N.K U S T. 585 gemeen ontvangen word. De Koning wenscht hem geluk met zyne behoudene aankomst, en beveelt, dat zyne eigene Beampteh en Bedienden hem zullen oppasfen. Alle morgen worden dezelfde eerbewyzingen of plichtbetuigingen herhaald, en op den derden dag word hy ter gehoor toegelaaten: eene plechtigheid, die met alle ftaatfie en deftigheid verricht word, gedraagende zich de Ar drahfeite Edelman allenzins overeenKomftig met zyne waardigheid, waarom hy als 's Konings gelyke fpreekt en handelt. De 5 eerfte dagen ontvangt hy geen bezoek van, noch geeft hy eenig bezoek aan de Edelen; de Adel en het Volk houden zich dan bezig met bedevaarten naar den tempel van de groote flang, en fmeeken die Godheid, dat hun jonge Koning regeere met de goedheid, zachtheid en billykheid zyner voorzaaten; dat hy den koophandel aankweeke, de wetten onderhoude, en het volk in het volle bezit van zyne rechten en vrydommen handhavene. Dit is de taak van den dag; de nachten worden aan hunne venfters doorgebragt met zingen, danfen en gejuich, hetwelk door het luidruftig graauw op een fchellen toon beantwoord word, alsmede met geftaadig muziekgefchal en losbranden van het gefchut. Vreemdlingen, niet gewoon aan dit woest gedruis en gewoel, loopen gevaar, van door het verfchriklyk geraas verbysterd, en van door het gewoel verdrongen te worden. Op den vyfden dag, des avonds, word het volk, door het affchieten van 9 ftukken groote kanonnen, gewaarfchouwd, dat de krooning 's anderen dags een aanvang zal neemen; dat de Koning op de groote plaats van het paleis op zynen throon zal verfchynen, en dat de poorten aan alle vreemdlingen, zo wel als aan alle de onderdaanen, zullen opengefteld worden. Ten zelfden tyde zend de Vorst eene byzondere boodfehap aan de Europifche factoors, verzoekende hen gezamentlyk de plechtigheid te komen bywoonen. De voorafgaande nacht word door den Adel in gezelfchap van Hedend. Hist. XV. D. II. St. E e ee den XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. V. AFD,  586 HISTORIE van XVIII boek, XIH. HOOFDST. V. AFD, den Ardrahfchen Ambasfadeur doorgebragt; de gefprekketï zyn ernftig, beleefd en ongedwongen, onderbroken door veelvuldige beden aan hunnen Fetisfo, by wyze van tusfchenpoozirrg; elk van dezelven maakt een wezentlyk deel der plechtigheid uit. Op den zesden dag, ten 5 uuren 's avonds, komt de Koning uit het paleis, vergezeld van eenigen zyner meest begunftigde vrouwen. Zy zyn uitgedoscht in ryke zyde klederen, uit 's Konings klederkamer gehaald , of haar door de Europifche factoors tot gefchenk gegeeven, met goude halsfnoeren, oorringen, armbanden en anderen opfchik van waarde. De Koning is insgelyks allerprachtigst gekleed, hebbende op zyn hoofd een vergulden helm, die met roode en witte pluimen gefierd is. Op deeze wyze trekt hy over de groote plaats voor het paleis, en gaat vervolgens op zynen throon. zitten, die niets meer is als een groote armftoel, waarop het wapen van Frankryk gefchilderd ftaat, hetgene aantoont, dat die een gefchenk van de Franfche IVest-lndifche Compagnie geweest is. De Hollandfche, Franfche en Engelfche factoors hebben hier deftige zitplaatzen; 'er worden aldaar ftoeien voor hen geplaatst; doch, de Portugeefche directeur moet ftaan, met ongedekten hoofde; ook is het aanzien der Portugeezen daar te Lande dermaate gedaald, dat, byaldien een Neger eenen Portugees flaat, deeze den Neger niet mag wederom flaan, daar elk ander Europeer hem aanftonds mag om het leeven brengen. Hetgene byzondere melding verdient in deeze plechtigheid, is de gewoonte, dat 'er twee dwergen voor den Koning moeten ftaan, die hem beurtlings de goede hoedanigheden zyner voorzaaten voorhouden, hem vermaanen om hun voorbeeld te volgen, om zyn volk gelukkig te maaken, en om zyne eigene veilf-heid en macht op hunne genegenheid te grondvesten; deeze dwergen befluiten hunne aanfpraak met hem allen voorfpoed, een lang leeven en een gelukkig vervolg zyner regeering te wenfehen. Zo.  de SLAAVEN*KUST. 58? Zohaast de voorbereidingsplechtigheden voltrokken zyn, verfchynt de Ardrahfche Edelman op de plaats, vergezeld van een talryk gevolg en een treffelyk muziek, ter. wyl al het gefchut der Stad by herhaaling gelost word. Hy nadert den throon zonder eenige andere eerbewyzing als eene kleine buiging of knikking met het hoofd. Na eene doorwrochte redenvoering over de plechtigheid, die hy de eer heeft te verrichten, neemt hy 's Konings helm in zyne hand, en houd denzelven naar het volk toegekeerd; op een gegeeven fein word de muziek geftaakt, en het gejuich en gedruis voor eenige minuuten lang door eene diepe ftilte vervangen. Dan fpreekt de Gezant met eene fchelle en heldere ftem deeze woorden uit: „Volk! „ zie uwen Koning; zy hem getrouw; bid voor hem, en „ uwe gebeden zullen verhoord worden door den Koning „ van Ardrah, mynen Koninglyken meester." Na deeze woorden driemaal herhaald te hebben, zet hy den helm op 's Konings hoofd, en treed vervolgens terug, om zich op zyn aangezicht neder te werpen en hem de hulde te doen, die hem nu, als Koning, toekomt. Het zwaar gefchut, de muskettiers, de muziek en de toejuichingen doen zich weder alömme hooren, en de gantfche Stad weergalmt van het vreugdegefchal; de Ardrahn gaat weg, en de Koning keert met zyne vrouwen naar het paleis terug. De Europeërs wachten hem aan de poort op, en neemen aldaar affcheid met nederige eerbetuiging. Alle de fieraaden by de plechtigheid gebruikt worden het eigendom van den Ardrahfchen Edelman; dan, daar het ftaatkunde bygeloof der Priesters ongunftige voorbeduidfelen uit dat gebruik voorwend, zo vergenoegt zich de Edelman met een ryk gefchenk, dat hem door den Koning gedaan word, en met 5 flaaven, of derzelver waarde in koopmanfchappen. De Priesters houden het overige, onder voorgeeven, dat zy het aan den Fetisfo toegewyd hebben. Eeee 2 Een XVIII. boek. XÏH, HOOFDST. V. AFD. Kroont ng des Ko nings.  XVIII, boek, xin. HOOFDST. V. AFD. Inkom- Jlen des Ryks. 5*88- HISTORIE van Een of twee dagen na deeze krooning deelt de Koning gefchenken uit aan de Edelen van het Hof, welken door anderen van veel grootere waarde vergolden worden.. De vreugdebedryven duuren 5 volle dagen, en de plechtigheid word beflooten met eene ftaatlyke bedevaart naar den tempel der flange. Over het algemeen verzuimen de Priesters nimmer eene goede gelegenheid om zich 's volks bygeloovigheid ten nutte te maaken. Alle feesten en openbaare plechtigheden eindigen met offerhanden aan de flang op te draagen, of liever, met aan de looze en listige bedienaars dier kruipende Godheid voordeel, loon en verval aan te brengen. Betreffende de inkomften der Kroon, verzekert ons Des Marchais, zonder nogthans de juiste fom te bepaaien, dat zy een zeer grooten fchat bedraagen, zo van wege de belastingen op het volk, als van wege de rechten op de koopwaaren. Daarenboven komen 'er groote fommen in de fchatkist uit de boeten, waarin misdaadigen verweezen worden, en uit de verbeurdverklaring hunner goederen, bezittingen en vrouwen, die door de Beampten van de Kroon voor flaavinnen verkocht worden. De Kroon bezit onvervreemdbaare landeryën, niet alleen in den omtrek van de Hoofdftad, maar zelfs in de afgelegenfte gewesten des Ryks, vanwaar het paleis van alle noodwendigheden voorzien word. Wanneer de overgemaakte voorraad grooter is dan de behoeften vereisfchen, zo verkoopt men het overfchot tot groot voordeel, waaruit wederom een aanmerkelyk groot inkomen ontftaat. De bouw der landen kost den Koning niets, zynde zyn gezag zo groot, dat de onderdaanen hunne dringendfte zaaken niet kunnen verrichten, dan nadat zy 's Konings werk eerst afgedaan hebben. Hun koorn ligt fomtyds te verrotten, terwyl zy dat van den Koning afmaaijen en hunne huisgezinnen zouden fomtyds vergaan van gebrek, terwyl zy aan het Hof het overtollige verzorgen,. indien;  de SLAAVEN KUST. 5S9- indien de vruchtbaarheid des gronds den last van hun juk niet verliette. Deeze heerendienften worden op vastgeftelde tyden verricht. De arbeid word 's dags te vooren door het losfen van negen kanonnen aangezegd. ïJen volgenden morgen, met het aanbreeken van den dag, word het volk door den Adel naar 's Konings paleis gebrast, alwaar zy omtrent een kwartier uurs lang danien, zingen en op muziektuig fpeelen. Een gedeelte van deezen hoop is tot den kryg uitgerust, en het andere met bouwmansgereedfchappen, als fchoppen, fpaden , enz. Terwyl het volk voor de poorten van het paleis danst, ontvangen de Edelen hunnen last van den Koning, door ™nen kamerdienaar, na welke boodfchap van deezen Edelman deeze bende zich begeeft ieder mar-de haar byzonder aangeweezene taak. Zo lang zy arbeiden, word 'er op muziekïnftrumenten gefpeeld, en zy bereekenen den tyd naar de menigte fteeken met de fpade, en naar het aantal omgearbeide ftrooken gronds: hun vlyt worc Soor de muziek aangemoedigd. Hun arbeid ge ykt allenzin naar eene uitfpanning, en, terwyl zy onder de ketener de" r flaaverny zuchten8', fchynen zy het van den aardbodem. Met één woord, de Koning zou een machtig Monarch zyn, zo van wegen zyne groot Smften,8als van wegen de menigte W^Je™ en zvn willekeurig gebied over hen, indien hy niet df fteebop was vande" ftaatkunde zyner nabuuren en va de ftïeelen zyner Priesters. Behalven de geweldig groot ïommS , aan ewend tot geftaadige oor ogen met. die^va Potos tot het overmeesteren van Offra en tot de onKos ten zvne Hofhouding, houd hy fteeds eene vaste krygs machTva; 4000 «nJ'op de been Oftehoon hy zyn onderdaanen als zyne flaaven aanmerkt, ^^ hy nogthan verplicht, wanneer zy voor hem werken, hen mildst betaalen. O) O) Bosman, 20, Brief. Des Marchais, als boven, v Eeee 3 XVI1L boek. xnr. HOOFDST. V AFD. Slaaveniienjlen >> aan aen Kming door de onderdaanenbeweezen. I , if i KrygS' macht der Fidanen. 5 V  XVIII. boek. XIII. HOOFDST. V. AFD. Groote eerbied /ier Fida ; nen voor ' hunnen ' Koning. , > J < ] i J J i z 1 z z ï ï 3; 59o HISTORIE van Ten tyde, dat Bosman het opzicht had over den HoUandfchen koophandel in Fida, behandelde de Koning de Hollanders met meer hoogachting dan eenige andere Natie; hy deed hen rykere gefchenken, begiftigde hen met buitengemeene voorrechten en verzorgde hen van ruimeren voorraad van de beste mondbehoeften, dan hy ooit voorheen aan vreemdlingen befchikt had. Dan, deeze gunftige gefteldheid onderging eene geheele verandering, zodra als het bewind over hunnen handel toevertrouwd wierd aan Scheeps. Kapiteinen, die de zeden en gebruiken van een zo befchaafd en overfchrander volk weinig in aanmerking namen, en hen op denzelfden voet behandelden , als de andere Negers van de Kust. Des Marchais zegt, dat niettegenftaande 'sKonings perfoon en opvoeding zo geheel verwaarloosd geweest :yn voor zyne komst tot den throon, echter hy ter ïaauwernood gekroond is, of het volk, vergeetende dat iy een mensch is, aanbid hem als een God, en nadert lem nooit, dan met diepe eerbied, vreeze en ontzag. ly, die hem 's morgens hunne plichtbetuigingen afleggenj verpen zich plat ter aarde neder, kusfen driemaal den -rond, en fpreeken, in hunne handen klappende, met liepe aandacht zekere woorden van aanbidding uit. De idelen van den eerften rang krygen fomtyds verlof om n zyne tegenwoordigheid te eeten, doch, nimmer met tem. Deeze eer is voor zyne vrouwen alleen bewaard, toar allen fchyn ontftaat 's Konings gewoonte van nooit n het openbaar te eeten uit een ftaatkundig doel, om ynen onderdaanen diets te maaken, dat hy zonder voedfel seft: eene gedachte, die hen zekerlyk in het geloof aan yne Godheid moet bevestigen; echter maakt hy geene waangheid, om voor het oog van een ieder te drinken, hmmer weet men, in wat gedeelte van het paleis de .oning flaapt, en vraagt men zulks aan den Kapitein der rfwacht, of aan iemand van hen die zich om zyne perfoon  de SLAAVEN-KUST. 59* foon ophouden, zo krygt men van hen altyd tot antwoord: „ Verbeeld gy u dat de Godheid flaapt?" Hy leeft in de dartelfte, teugellooste en vuilfte ongebondend heden, wellusten en verwyfdheid, te midden zyner vrou wen, zonder ooit den omgang der mannen te zoeken of te genieten, of zonder zich met zulke oefeningen in te laaten, die zyn hart konden verkloeken en aan zyn lichaam, krachten byzetten. Tot befluit van dit artikel zegt Bosman, dat de regeerende Koning ten zynen tyde omtrent 50 jaaren oud was, van eene middelmaatige geftalte, en van geene buitengewoone houding, doch, dat hy oogen vol van vuur en geest had. Dit is waarfchynelyk dezelfde Vorst, waarvan laatere Schryvers fpreeken als van een bejaarden Monarch, die vlug en leevendig was voor zyne jaaren. „ Hy was," zegt Bosman, „ de beleefdfte en verplich-„ tendfte Neger, dien ik ooit gezien heb; doch, de baat „ zuchtige raadgeevingen van fommigen zyner vleijers „ bedierven zyn' goeden aart, en deeden hem wreed, „ afgunftig en ftuursch in zynen omgang met de Hol„ landers worden. In het eerst nam hy al wat zy hem „ gaven; op het laatst wierd hy ongemaklyker in zyne „ keus, en het wierd moeijelyk, hem zonder gantfche „ fcheepslaadingen te behaagen. Dus," zegt Bosman, „ verlooren de kooplieden by hunnen handel met den „ Koning; want, nadat hy de beste van hunne goederen ,, had, was het niet gemaklyk over het overige te be„ fchikken " (w) Het zou moeijelyk vallen, het juiste aantal van 'sKonings kinderen by zulk eene menigte vrouwen te bepaalen. • Bosman zag 'er maar vier, drie zoons en déne dochter, allen' fchoon, vooral de oudfte. Hy was de fchoonfte Neger, dien hy ooit gezien had; dan, zyne geaartheid (temde met Bosman, 20. Brief. XVIII. boek. xnr. HOOFDST. V, AFD. dart des Konings. Naricht wpens de °rin/en an Fida;.  XVIII BOEK. XIII. HOOFDST. V. AJ'D Burgerlyke oor log in Fida. : J 5-92 HISTORIE -JA» met zyne geftalte geenzins overeen; want, hy was trots, ftyf hoofdig en boosaartig , in zo verre, dat een ieder wenschte, dat hy nimmer den throon mogt beklimmen. (B) Hy hield in alle de wyken van de Stad zekere bedienden, die hun werk maakten van het berooven en befteelen zo van inlanders als van Europeërs, waarvan by zyn vast aandeel genoot; zelfs ontfnapten 's Konings goederen zyne roofzucht niet. Nooit ging hy uit, als 's nachts; en Bosman wierd met verfcheidene alleröntydigfle bezoeken van hem vereerd. Zyne trotschheid deed hem by dag het huis houden, omdat hy zich aan het volk niet wilde vertoonen, noch voor zynen vader verfchynen. De tweede zoon had veel overeenkomst met den Koning in minzaamheid en openhartigheid: alle de Edelen betuigden hem dagelyks hunnen eerbied, verrukt over zyne oprechtheid en gemeenzaamheid. Bosman dacht, dat, in gevolge het groot verfchil hunner geaartheid, 'er een burgerlyke oorlog na 's Konings dood tusfchen de twee broeders ontftaan zou. De meeste ftemmen moesten onfeilbaar ten voordeele van den jongeren broeder zyn; dan, het geboorterecht pleitte voor den oudften, die onderfteund wierd door de krygsmacht des Ryks, midsgaders door die benden deugnieten, welken hy tot de laagfte aanflagen gebruikte. Bosman twyfelde niet, of alle de Europeërs zouden de party van den jongeren broeder kiezen. Deeze gisfin^en zyn door de uitkomst bewaarheid geworden. De Hollanders, Franfchen en Portugeezen yerëenigden zich met den tegenwoordigen Koning tegen zynen broeder, en waren de voornaamfte werktuigen zyner C B 5 Wy weeten dit volflrekt niet overeen te brengen roet het /erhaal van Des Marchais, wegens de opvoeding van den vernoedelyken opvolger. Bosman zag hem ten Hove; dan, ligt ■an deeze een jonger zoon geweest zyn, die het volk verkeerdiyk roor den oudden kan genomen hebben.  de SLAAVEN-KUST. 593 zyner verheffing op den throon. Indien wy AtMns mogen gelooven, lag hy al fchielyk de zachtzinnigheid en minzaamheid af, die Bosman hem toeeigent. Hy wierd na zyne komst tot den throon wrevelig, menfchenfchuwend en wellustig, en te gelyk zwaarlyvig en log; nooit kwam hy buiten het paleis, maar dompelde zich onöphoudelyk in de wellusten, geen ander gezelfchap hebbende dan zyne vrouwen. Volgens Atkins, bewoog hem zyne gierigheid om zich te verfchuilen by zyne komst tot den throon, hebbende hy aan het volk het by die gelegenheid gebruikelyk gefchenk niet willen toeleggen. Anderen daarentegen zeggen, dat het zwaard van Staat hem nimmer plechtig in handen gefield zynde, hy zich daarom niet kon verlaaten op de getrouwheid zyner onderdaanen, en dat zulks de waare beweegreden van zyn afgezonderd leeven uitmaakte. In Fida begint het regenachtig jaarfaizoen omtrent het midden der maand Mey, en eindigt in het begin van' Augustus. Dit is een gevaarlyke en ongezonde tyd van het jaar; alsdan heerfchen 'er menige ziekten zo onder de landzaaten als onder de vreemdlingen. De regen valt 'er met de zwaarfte ftortvlagen en als met gantfche ftroomen , cn is 'er zo warm, als of zy over het vuur geweest ware. In naauwe doortochten word men van eene zo felle hitte verrascht, dat men fomtyds 'ervan verflikt, en niets dan geftaadig verfrisfchen met waaijers van zekeren toeftel, ten dien einde uitgedacht, kan aldaar het leeven draagelyk maaken. De grond van Fida beftaat in het algemeen uit vette roode aarde, en is zeer vruchtbaar, gelyk af te meetenj is uit de verfchillende inzamelingen in één en hetzelfde t jaar; echter zyn de boomen 'er uitermaate fchaars, voordat men den Euphrates overgeftoken is; ook zyn het zulke boomen, die weinig of geen vrucht geeven. Hunne onvruchtbaarheid is oorzaak, dat de inlanders ze niet tot Hedend.Hbt.XV.D.ILSt. F fff Goden XVIII. boek. XIII. HOOFDST. V. AFD. Klimaat an Fida. Grond n voort>rengfè ■ en.  XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST V. AFI) Schoon foort va, katoen ■ boomen in Fida. S9i HISTOR-IE v a m Goden gemaakt hebben. Doch, op eenigen afftand van de Zee vind men allerhande vruchtboomen in overvloed, als citroen-, limoen- en oranjeboomen, alsmede tamarinden , Quavasfen en Bananasjm. De palm en Pardonboomen zyn 'er in menigte; de eerfte is geacht van wegen de olie, die uit zyne viucht geperst word; de laatste is flechts in eenige achting van wegen zyn hout, hetwelk hard, duurzaam, en voor eene fchoone polysting en glans vatbaar is. Zy trekken 'er ook wyn uit; dan, deeze drank is min geacht dan hun bier. De Europtjche vygenboom fiaagt daar te Lande zeer wel; en Bosman verzekert ons, dat de grond en de luchtsgefteldheid in ftaat zyn, om alle foorten van vruchten, wortelen en moeskruiden voort te brengen. Hy nam 'er proeven van met kool, peen, radys, raapen, peterfeli en erwten, en in alles flaagde hy naar wensch. Het land levert ook Indigo op, en Bosman verzekert, dat het fuikerriet aldaar tot zeer groot gewin zou kunnen gebouwd worden. Zy hebben ook 2een foort van katoenboom, dien zy Polon noemen, en die aan Fida byzonder eigen is. Aan deezen boom groeit een foort van fyn pluis, kort, maar fchoon, en, indien het behoorelyk bereid word, gefchikt om tot fyne ftoffen en lakens verwerkt te worden. Een Emetsch factoor heeft een ftuk van dit laken fcharlaaken-kleur laaten verwen, hetwelk grootlyks bewonderd geweest is van alle Europeërs, om deszelfs fterkte, f.nheid en weérgadelooze kleur, hebbende zy nimmer iets zo fchoon in Europa gezien. Dit foort van katoen zou met groot nut kunnen verwerkt worden tot hoeden, die te gelyk fraai, ligt en warm zouden zyn. Des Marchais roemt een klein foort van v;ucht, die, volgens hem, geenen naam heeft. Hy zegt, dat die jjelykt naar de pit van een peer, en dat zy, indien men ze kaauwt zonder ze door te flikken, een aangenaamen en zoeren fmaak aan de fcherpfte zuuren en aan het bitterfte mededeel^ Daar-  de SLAAVEN.KUST. 59$ Daaruit zou op te maaken zyn, dat het de Kola is, waar van Bosman fpreekt in zyne befchryving van de GoudKust. De inlanders eeten gewoonlyks een foort van aardappelen, die zy in groote menigte hebben, in plaats van brood. Z hebben ook Tams, doch, niet zo over vloedig of van een zo goed foort als in andere Landen van de West.Kust. Insgelyks groeit 'er een overvloed van veelerhande boonen, waarvan zy zeker foort, door hen Acraes genaamd, tot oliekoeken verwerken, een lekker en gezond gebak voor degenen die 'er aan gewend zyn Ook brengt Fida uijens en gember voort; doch, de eerften vooral zyn 'er fchaars. Des Marchais geeft ons een afzonderlyk, doch te min bepaald verflag van een foort van erwet, die op een heesterplant groeit, dewelke veel overeenkomst heeft met het roode peperboompje. Deeze ftruik draagt geen bloefem, en de erweten zyn in een bast ingeflooten, die fchier zo hard is als parkement. Deeze bast wast onder aan fpruitjes, die uil de wortels opfchieten. Deeze fchil of zak vervat gemeenlyks van 120 tot 150 erweten, die malsch , zagt te verteeren, en van zo aangenaamen geur en fmaak zyn: als de Europifche erweten. Fida brengt driederhande foort van graan voort. Het eerfte in rang en achting is de MilHo of kleine Maïs. waarvan de bouw de hoofdtaak des huismans uitmaakt Het word tweemaal 's jaars gezaaid; dan, het groeit ir het eene jaarfaizoen veel fterker als in het andere. In d( vruchtbaare faizoenen word de aarde zo dik 'ermede be zaaid, dat 'er ter naauwernood een voetpad in het gantfche Land onbearbeid gelaaten word. Ondanks den fchier on meetelyken oogst, ftrekt de voorraad bezwaarelyk var het eene faizoen tot het andere, van wegen de over groote volkrykheid des Lands. Van den anderen kan word een goed gedeelte van dit graan ter fluik naar Bop. vervoerd, in weerwil van de ftrenge wetten tegen dei Ffff 2 ultvoe XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. V. AFD. Graanen 'tn Fida tweemaal's jaars ■ g ezaaid. 1 1 t r  595 HISTORIE tan XVIII, boek. xur. II )OFDST. V. AFD, ( \ \ < i uitvoer van hetzelve. Daarvandaan komt het, dat één onvruchtbaar jaar een fchier ongelooflyken hongersnood in Fida veroorzaakt; menigmaal hebben vrygeboorenen zich tot flaaven verkocht voor voedfel; anderen hebben hunne flaaven vrygelaaten, hen hunne vryheid fchenkende, doch hen tevens aan den honger overgeevende, uit oorzaake dat zy buiten ftaat waren hen de kost te verfchaffen. Ten tyde van Bosman kogt een Engelsch fchip eene Jaading flaaven voor mondbehoeften, hetgene een verbaazend groot gewin aanbragt. Het tweede foort \>an graan te Fida is de groote Milhio; hoewel goed in zyn foort, word het van de inïanders niet tot brood verwerkt. Deeze groote Maïs dient eeniglyk om bier van te brouwen, waarom zy flechts zo veel 'ervan zaaijen, als zy daartoe noodig oordeelen. Het derde foort van Mühio wast niet op ftammen, maar in halmen, gelyk garst. Dit graan is van eene roodachtige kleur, en hetgene merkwaardig is, het heeft 8 of 9 maanden noodig om zyne volle rypheid te bereiken. Men gebruikt dit graan niet tot brood, maar men vermengt het met de groote Mühio tot het bierbrouwen; zy meenen, dat hetzelve meer aangenaamheid en kracht aan het bier geeft. Alle de vrouwlieden zyn zeer bedreeven in de kunst van bierbrouwen; en een zeker foort van Fidaansch bier kan tegen het beste bier van Europa proef houden. Gemeen bier verkoopt men 'er voor drie ituivers eene pintsfles; dan, voor dezelfde maat best bier noet men een ryksdaaler betaalen. De flaaven zelfs hinken daar te Lande niets anders dan bier. Het water, velk de Fidanen uit bronwellen putten, word ongezond eöordeeld om deszelfs ongemeene koude. Inderdaad, likwerf heeft men bevonden dat het koortfen verwekte, 'ooral wanneer het by heet weder zonder omzichtigheid [ebruikt wierd. Wat de Wilde beesten in Fida betreft, het Land is te  de SLAAVE N-K UST. 597 te volkryk en te wel bebouwd om eene fchuilplaats voor wild gedierte aan te bieden. Olifanten, buffels en tygers «worden aangetroffen op de bergen, die dit Ryk van de binnenlanden fcheiden. Men heeft haazen en ander wild in Fida gezien, doch in geringen getaale; waarfchynelyk zakken zy van de hooge Landen derwaards af, zonder nogthans aldaar hun beftendig verblyf te houden. Des Marchais zegt, dat het Fidaanfche wild veel Hechter is dan dat van Europa; doch, zegt hy, zy worden daarvoor ryklyk vergoed door de uitmuntendheid en overvloed hunner aapen, de vetsten en fchoonflen, die men ergens ter waereld vind. Geen vleesch is in Fida meer geacht als het aapenvleesch; het is duurder als fchaapenvleesch, en word altyd boven hetzelve gekoozen. Zelfs komen de Europifche vaarenslieden haast hunne vooringenomenheid te boven, en eeten mede aapenvleesch met een byzonderen fmaak. De osfen, koeijen, fchaapen, geiten, varkens, en alle tamme viervoetige dieren verfchillen nergens in van die der andere Kusten. Echter zyn zy, in het algemeen, vetter, uit hoofde van de grazige weiden en fchoone velden, waarin zy het gantfche jaar verblyven. Hunne paarden hebben niets merkwaardigs; zy zyn flecht van ftel, ligt afgemat, en flecht voor rytuf gen, hetgene fchynt toegefehreeven te moeten worder aan hunne onkunde in het temmen en oefenen derzelven. Het gantfche Land is overdekt met klein wild var allerlei foort. Het tam gevogelte, als ganzen, eenden, hennen, enz. is 'er redelyk goed. 'Er zyn zo veel tortel duiven, dat een goed fchutter 'er meer dan 100 's dagj kan fchieten. Bovendien hebben zy eene ontelbaare me nigte vogels, die flechts om hunne fchoonheid in waarde zyn, onder anderen den kroonvogel, die nogthans hiei zo fierlyk niet is als op de Goud-Kust Fua is alömm< zo dubbel en ryk voorzien van allerhande heerlyl gekleurde vogels, dat veelen van deeze bekoorelyki F fff 3 diertje XVI1Ï. boek. xiii. HOOFDST. f. AFD. k  59* HISTORIE v A Tt XVIII. boek. XIII. HOOFDST, V. 'AFD Oorzaak der Staatsomktering m Fida. diertjes geen eigenen naam hebben, en flechts worden onderfcheiden door hunne kleur, grootte of fommige andere foortgelyke kenmerken. Roofvogels zyn 'er fchaars. Wy zullen dit verhaal van het Ryk van Fida befluiten 'met een kort verflag van deszelfs oorlogen mee den ' machtigen en ftaatkundigen Koning van Üahomay, die hun verderf en den ondergang hunner vryheid tot nafleep gehad hebben. Dit verhaal zullen wy vooral ontleenen uit Sneltrave, die ooggetuigen van de meeste gebeurtenisfen en op de plaacs zelve geweest is, toen deeze ftaatsomwenteling voorviel. (o) De rykdom deezer Natie, fpruitende uit de vruchtbaarheid van den grond en den bloeijenden ftaat van deszelfs koophandel, ging vergezeld van de gewoone uitwerkfels van groote fchatten. Verwyfdheid en wellustigheid hadden by deeze voorheen nyvere en werkzaame ingezetenen de overhand genomen. Daardoor wierd de Koning van Dahomay genoopt om eene Natie te overheeren, die niet min ligt ten onder te brengen was, dan eene aanzienlyke bezitting ftond uit te maaken. De Koning van Fida, die den throon in den ouderdom van veertien jaaren beklommen had, liet het bewind geheel en al aan de Edelen, en gaf zich aan zyne vrouwen, aan "de vermaaken en aan de vadzigheid over. De Edelen, om nog onbeperkter en geruster gezag te •oefenen, kweekten zyne natuurlyke zucht tot de wellust en vadzigheid aan, en ftreelden alle de driften van den jongen Vorst met eene waare Europifche loosheid en doortraptheid. Hy was dertig jaaren oud, toen de ftaatsomwenteling voorviel in den jaare 1727. Dan, hy was zo verre van zich de zaaken des Ryks aan te trekken, dat hy zich integendeel in alle vuile lusten dompelde mee dezelfde toomloosheid, als toen hy nog een jongeling was. Hy (o") Snelgrave, pag. 21. & feqq. Zie ook Hist. Befchryving der Reizen, D. 4, B. 8.  de SLAAVEN -KUST. 599 Hy had verfcheidene duizenden vrouwen, en ftond maar allerbezwaarlykst toe dat een mansperfoon hem naderde. In deezen toeftand 'waren de zaaken te Futa, wanneer de Koning van üahomay, een inlandsen Vorst, Ambasfadeurs naar den Koning van Fida zond, verlof begeerende, dat zyne onderdaanen op de Zee Kusten mogten handelen, met eene aanbieding tfan eene jaarlykfche fchatting van zeker aantal flaaven, of ten minfte eene zekere belasting op eiken flaaf, die verkogt zou worden, zo aan Europifche zeevaarenden, als aan de inboorlingen der Kust. Zyn verzoek wierd afgeflaaeen met eene trotschheid, welke dien ftouten en onverzaagden Vorst uittartte om wraak te zweeren Ondertusfchen wierden deeze bedreigingen door den Koning van Fida in den wind geflagen. Truro Au da tt, Vorst van Dahomay, was een dapper en ftaatkundig Monarch, die in den tusfchen tyd van, weinige jaaren -zyne veroveringen zee waards had uitgebreid tot aan Jirdrah toe, een landwaardsïn gelegen en naast aan Fida grenzend landfehap. Nu was hy voorneemens, om in vreede en rust zyne veroveringen te genieten en te verzekeren , -had niet het bovengemelde voorval zyne heerschzucht aangevuurd, en hem gedwongen de wapenen op te vatten. Daarby kwam eene andere omftandigheid, die den noodlottigen val van Fida verhaastte. De Koning van Ar drah had eenen broeder j genaamd Hasfar, een Vorst van groote verwachting, dien hy met groote ftraf heid en ftrengheid handelde. Dit kon de jonge Vorst niet langer geduldig verkroppen; en, zich buiten ftaat bevindende om in het Ryk een genoegzaamen aanhang te winnen, ten einde het juk af te fchudden, zo nam hy zynen toevlucht tot 7nim /ïwlati, hem eene groote fom gelds beloovende, byaldien by wraak wilde neemen over den hoon, onwaardige behan delingen, en ongehoorde onrechtvaardigheid, onder wef ken by zuchtte. JNiets kon dien heerschzuchtigen er fchran XVIII. feÖÈK. XIII. HOOFDST. afd'. Oorlo- \ ren met ien Koning van Dahomay. S  fJOO HISTORIE van XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. v. AFD. De Ro-\ r.ing van Dahoniay over- weester d' Ardrah. < I < 1 \ d ti b v b n h fchranderen Vorst fterker aanzetten, die zich de zaak van Bas/ar zo vuuriglyk aantrok, als of hy aangefpoord was geweest door beweegredenen van aandoening en mede. lyden. Zyne oogmerken bleeven niet lang geheim voor den Koning van Ardrah, die, ten einde het dreigend gevaar tydig te verhoeden, den Koning van Fida om onderftand verzocht, verëisfchende het gemeen belang van beide Ryken, de aangroeijende macht van Truro Audati tegen te gaan. De Fidanen echter waren te zeer overf>egeeven aan hun gemak, om acht te willen daan op het gevaar, hetwelk hunnen nabuur en by gevolg ook hendelven bedreigde. Audati viel met een leger van 50,000 nan in Ardrah, hakte al het krygsvolk, dat tegenftand bood, in de pan, en nam den Koning krygsgevangen, lie, naar het gebruik deezer woeste Landaarten, terftond mthoofd wierd. 'Er bevond zich toen ten tyde aldaar en Hove zeker Engelsch factoor, genaamd Bulfinch Lr.mb, loor den Gouverneur afgevaardigd om fommige uitftaande ekeningen tusfchen den Koning en hem af te doen. Hy vas den Koning, by flat van rekening, eene groote fom bhuldig, en de Koning hield Lamb als een borg voor de letaaling dier fom twee jaaren op, hem geduurende zyn erblyf met alle -minzaamheid en beleefdheid behandelende, tfu wierd hy den ovei winnaar Audati voorgefteld, die de iterfte verbaazing en vergenoeging toonde op het zien an een blanken, en hem ten Hove deed komen, bevee:nde, dat men hem voorzien zou van een huis, bedienen en vrouwen. Na hem drie jaaren aldus gehouden : hebben, liet hy hem naar zyne factorie terug keeren, elaaden met goud en ryke gefchenken. Geduurende zyn erblyf aldaar ried hy den Koning het aantasten van Fida sftendig af, hetzelve affchetfende als een' volkryken en tachtigen Staat, welks ingezetenen het fchietgeweer be. indelden, en die fterk met de Europeërs verbonden was eiken niet zouden nalaaten zich in het verfchil te fteeken! Na*  de SLAAVE N-K U S T. 6ot Na Lamb's vertrek hield de fchrandere Audati fpiöns in Fida, en vernam van hen, hoe het in der waarheid gefield ware met de verdeeldheden en de zorgloosheid en vadzigheid, die 'er heerschten; met welke verftandhouding hy aanftonds zyn voordeel deed. Hy begon zynen aanval, met bet noordlykfte gewest des Ryks aan te tasten. Aldaar regeerde een Appragkah, of Neger - Opperhoofd , in wiens geflacht het bevelhebberfchap erflyk was. De Appragbab vraagde onmiddelyk om hulp aan den Koning; dan, hy had vyanden ten Hove, die naar zynen val haakten , en den Koning doof hielden voor alle zyne vertoogen. Zich verlaaten ziende, nam hy het befluit van zich aan Audati te onderwerpen, en zyne vry willige overgaaf deed hem voordeelige en zachte voorwaarden van den veroveraar verwerven. Daardoor was deezen den vryen toegang open gefteld tot het Ryk van Fida, en zelfs tot de Hoofdftad Sabi, zynde 'er geen andere hinderpaal tusfchen beiden dan eene rivier, die ten noorden der Stad ftroomt. De Koning van Dahomay lag aan geene zyde der rivier op den oever gelegerd, niet twyfelende, of de overtocht zou hem betwist worden: echter was hy in zyne meening bedroogen, vermids de verwyfde Fidanen zich volkoment. lyk verlieten op hunne menigte en Goden, en daarom verders geene noodige voorzorg meenden in het werk te moeten ftellen. Des morgens begaven zy zich met hunne Priesters naar den oever der rivier, en droegen aldaar offers op aan de groote • flang, na welke plechtigheid zy naar de Stad terug keerden, zich ten vollen verzekerd houdende van de krachtdaadigheid van hetgene zy ftraks verricht hadden, om den vyand in den loop zyner overwinningen te ftuiten. De eerfte ftap van Audati beftond in eene verzekering aan de Europeërs toe te zenden, dat zy, in gevalle zy onzydig bleeven, niet alleen vriendlyk zouden worder behandeld, maar dat bovendien hun handel zou ontheven Hedend. Hist. XV. D. II.St. Gggg wordei XVIIÏ. BOEK. XIII. HOOFDST. V. AFD, Hy vah in Fida. I  XVIII. «0EK. XIII. U )UFDST, 1f. AFD BygeM vig ge drag de; Fidanen. óoz HISTORIE v a w worden van alle die lasten en naauwe bepaalingen, waarmede dezelve thans door den Koning van Fida bezwaard was geworden.. Byaldien zy zich daarentegen met zynen vyand verëenigden, en tegen hem de wapenen opnamen, hadden zy alle de oorlogsrampen af te wagten, met de wreedfte uitwerkingen zyner verbittering. Deeze verklaaring bragt de Europeërs in de uiterfte raadloosheid en verflagenheid. Sommigen floegen voor, om naar hunne forten op de Zeekust, op eenige mylen afftands van Sabi, te wyken, en aldaar den uitfTag af te wagten. Anderen daarentegen vreesden, dat dit vertrek den Koning van Fida zou verbitteren , als zynde een flecht voorbeeld voor zyne onderdaanen. Des meenden deezen, dat men in de Hoofdftad moest verblyven, en dit gevoelen wierd gevolgd. ■ Truro Audati, befpeurende, dat de verdediging der rivier aan Betisfo's of flangen toevertrouwd was, zond '200 man af om de ondiepten te pylen. Dit krygsvolk, zonder den minften tegenftand de rivier overgetrokken zynde, floeg aanftonds op manch naar de Hoofdftad, voorzien zynde van eene menigte ftormtuig. De Koning van Fida, hunnen aantogt verneemende, nam in aller yl de vlucht uit het paleis, en week met alle zyne vrouwen en met zyne Hofhouding naar een in Zee gelegen Ejland, hetwelk door de rivier word afgefcheiden van het vaste Land. (C) De overige ingezetenen, geene fchuiten hebbende om zich derwaards te laaten voeren, verdronken met duizenden, willende naar het Eiland overzwemmen.. Anderen, omtrent de helft des volks bedraagende, vluchtten (C) Dit Eiland, welk de Koning tot zyne fchnilplaats verkoor,, ligt op de grenzen van het Ryk van Popo, hetwelk ten westen, tegen het Ryk van Fida aanligt. Ten noorden, noordoosten, eai noordwesten word het van eene rivier omvangen. i*y Zie Smith, bi. 92.  d e SLAAVEN-KUST. 603 ten naar de bosfchen, in welke fchuilplaats zy het zwaard zoekende te ontkomen, van honger vergingen. De af gevaardigde bende Dahomans, die de Stad ingerukt was, geene tegenweer ontmoetende, ftak het paleis in den brand, en zond den Koning kundfchap , dat niets zynen aantogt naar de Hoofdftad meer verhinderde. Op deeze tyding floeg het gantfche leger op marsch, en ftak over de rivier, wordende hetzelve nu door hunne eigene oogen overtuigd, dat eene gantfche Natie haare vryheid, goederen, vrouwen, kinderen en Goden verlaaten had, zonder eenigen tegenftand tegen den vyand te durven waagen. De Dahomans toonden op verre na niet dezelfde eerbied en achting voor de Goden van Fida, die de Fidanen met zo veel Godsdienftigheid 'er aan beweezen; want, de flangen mak en talryk, en elk huis 'er mede opgevuld vindende, namen zy ze op by haar middenlyf, en eischten van haar, al fpottende, dat zy fpreeken en zich verweeren zouden, zo zy Goden waren. Vermids de flangen geen antwoord gaven, hakten zy haar den kop af, ze vervolgens ontwydende en op kooien braadende, met by voeging van deeze uitdrukkingen: „ Dat zy nooit „ te vooren Goden hadden gegeeten; dan, daar-deeze „ Goden dikwils aan menfchenöffers eene feestlyke maal„ tyd hadden gedaan, dat het niet meer dan billyk was, „ dat zy op haare beurt eveneens. gehandeld wierden." In den beginne van het jaar 1729 vond Snelgrave den ongelukkigen Koning van Fida in dat barre Eiland, alwaar hy op den aantogt des vyands zyne fchuilplaats had gekoozen. Aldaar leidde hy een deerniswaardig leeven, van een ieder verlaaten, in een arm, zandig en bar dorp, gebrek hebbende aan alle leevensnoodwendigheden. SneU grave, met medelyden getroffen over zyn ongeval, maakte by hem zyne opwachting met zulke gefchenken, als hy oordeelde hem het aangenaamst te zullen zyn. De gevluchte Koning ontving ze met overgroote vergenoeging, Gggg 2 zyne XVIIÏ. boek. XIII. HOOFDST. V. AFD, JDe Koning van Fida y/ykt naar een afgele gen Eiland.  6o* HISTORIE van XVIII. boek. XIH. HOOFDST. V. AFD. Aan/lag om den Koning op den tbroon te "herft el ■ len. zyne dankbaarheid uitdrukkende door den anderen eene geit te verëeren, zynde zulks al hetgene hy van eenige waarde bezat. Hy was flechts vergezeld van één zyner Cabocoërs, den getrouwften zyner onderdaanen, die hem nimmer in zyne rampen verliet, en liever zynen Vorst wilde eeren, en hem dankbaar en getrouw zyn, dan alle de voordeelen genieten, die hy kon erlangen met zich aan den veroveraar te onderwerpen en zynen natuurlyken Heer af te zweeren; een zeldzaam voorbeeld van trouw en verkleefdheid in eenen Hoveling. Anderszins had alles hulde gedaan aan den overwinnenden Koning van Dahomay, en onder deszelfs juk zonder tegenmorring gebukt. Audati, na bezit genomen te hebben van de Hoofdftad , en na zich hulde te hebben doen bewyzen door de aanzienlykften van Fida, keerde terug tot de volkomener verovering van Ar drah, en tot het voortzetten van eenen oorlog, in welken by ingewikkeld geweest was met den Koning van Tos, den bondgenoot van Ar drah. Aldaar leed hy meer dan één verlies, terwyl de wakkerheid en het beleid van een Europifch.n factoor te- Jachcn het bykans zo verre bragt, dat 'er andermaal eene ftaats» omwenteling in■ Fida voorviel, waardoor de wettige Vorst weder op den throon herfteld zou geworden zyn. Toen de Gouverneur IVüfon in de maand July 1729 uit Fida vertrok, liet hy het bewind der Engelfche zaaken. in handen van zekeren Test fok, eenen vreemdling; dan, van welken landaart weet men niet. Deeze man had zich menige jaaren in Guinee opgehouden, zodat eene veeljaarige ondervinding by hem het meer of min groot gebrek aan oordeel, bezaadigdheid en voorzichtigheid vervulde. Offchoon hy den Koning van Dahomay dikwerf bezogt had, en altyd met minzaamheid en byzondere onderfcheiding van hem was onthaald geweest, zo deeden niettemin eensdeels het denkbeeld, dat hy van 's Konings. zwakheid federt deszelfs laatste verliezen had opgevat,, en*  de SL AA VEN-KUST. 6oj, en anderdeels deszelfs al te groote en te uitgebreide veroveringen hem eenen aanflag fmeeden, waarvan zyn ondergang en die van de Engelfche bezitting in Fida bykans het gevolg waren. Hy gaf aan den Koning van^ Popo kennis van zyn voorneemen om den afgezetten Koning op den throon te herftellen, en wierd door hem in zynen aanflag gefterkt. Sedert de laatste omwenteling was de koophandel tusfchen Fida en Popo ten eenemaal geftiemd geweest, waarom niets den Koning van Popo aangenaamer kon zyn dan een ontwerp, hetwelk de herftelling van den Koning van Bida en van den gewoonen handel tusfchen de twee Natiën tot gevolg moest hebben. Niet alleen moedigde hy 'lestefole aan om zynen aanflag door te zetten, maar hy beloofde hem bovendien vermogenden byftand om hem denzelven te helpen uitvoeren. In gevolge daarvan bragten zy 5000 man krygsvolk op de been, ondei het bevel van den afgezetten Koning en zynen Caboccër. Osjii. De Koning van Jüahomay was ten deezen tyd< bezig met zyne Steden te laaten herftellen en met hei overheerd Land van Ardrah op een geregelden voet t( brengen: het leed nogthans geruimen tyd eerdat hy der opftand vernam. Deeze tyding hoorde hy met de uiterfti verbaazing, zich verwonderende, dat een Vorst, die Z( schteloos geweest was in zyne rechten te verdeedigen, ni orciernam dezelven met den degen in de vuist te her winnen. Zyn toeftand was thans gantsch niet gtfchik om een nieuwen oorlog te onderneemen; eene menigt zyrer manfcbap was in de moerasfen van Tos omgekomen toen hy aldaar gelegerd lag; in eenen flag tefen den Ko ring van Tos had hy een groot aantal krygsvolk verlooren en nu had hy naar de onderfcheidene Zee-Kusten he grootst gedeelte zyrer overgcbleevene krygrmacht afge zonden, om btftel'ling te msaktn over de krygs^evangt rsen, die hem geduurende den oorlog in de handen gc vallen waren. Des niettegenftaar.de bedacht hy een Gggg 3 kry^sli; XVlIf. BOEK. X!ll HOOFDST. v. AFD), I > 1 t v ) » t eifc  6o6 HISTORIE van XVIII. boeit. XIII. HOOFDST. V. AFD Schrander beleid van den Koning van Dahomay. i < < ! I 1 krygslist om zich uit deeze verlegenheid te redden: eene list, niet min gelukkig uitgedacht en bewerkftelligd, als heilryk in haare gevolgen. Hy verzamelde eene groote menigte vrouwen, die hy als mannen kleedde en wapende; hy verdeelde ze in compagniën, en gaf aan elke haare eigene officiers, vaandels en veldfpeeltuig. Hy voerde dit leger vrouwen tegen den vyand aan; echter beftond de. eerfte rei van elke compagnie uit mansperfoonen, om den vyand te wisfer te misleiden, en insgelyks, ware het noodig, om den eerften aanval der Fidanen door te ftaan. Zyn aantocht wierd welhaast in de FU daanfche legerplaats vernomen, en verwekte eene verflagenheid, die geëvenredigd was met de onverwagtheid der gebeurtenis, met de natuurlyke blooheid en verwyfdheid der foldaaten, en met den waan van volle gerustheid, die Testefole hen ingeboezemd had. Zy verlieten allen hunnen Koning en hunne vaandels, en verzaakten hunne trouw, zodat alle de poogingen van den ongelukkïgen Koning niet in ftaat waren om hen tot hunnen plicht terug te doen keeren. In deezen uiterften nood was hy andermaal genoodzaakt naar zyn bar en woest Eiland te wyken, en Testefole zogt eene fchuilplaats in het Engelfche fort, alwaar hy, tot aan de grachten toe, van de Daho. manfche vrouwen vervolgd, en hem een groot aantal zyner manfchap afgeflagen wierd. Niet lang daarna wierd by krygsgevangen genomen in het Franfche fort, en, ïanden en voeten gebonden, voor den Koning gebragt, lie hem de wreedfte folteringen deed aandoen, en hem vervolgens met den dood ftraffen: een welverdiend loon voor zyne vermetenheid, onberaaden drift, en onbetaanelyk gedrag jegens den Koning van Dahomay. (Dj Op CD) Terwyl het heir van Dahomay het fort te Jachen beïgerde, wierden 'er verfcheidene openin-ren en voorftellen tot den reede door den Koning gedaan , die Testefole alle van de hand wees  de SLA AVEN KUST. 607 Op deeze wyze is het eertyds zo beroemde Ryk van Fida onderworpen geworden aan den honing van Dahomay, waarvan het thans eene Provincie uitmaakt, die duor eenen Onderkoning geregeerd word; doch, het volk leeft ^ in het volle bezit en genot van zyne oude wetten, regeeringswyze en Godsdienst. Eer dat wy in onze befchryving van het Ryk van Jrdrah treeden, zullen wy deeze Afdeeling befluiten met eenige byzcnderheden rsakende den Koning van Dahomay (E) Toen zyr.é legerbenden binnen Sabi trokken, flonden zy verfteld op het zien van eenige Europeërs, die aldaar gebleeven waren; zy durfden dezelven niet naderen, uit hoofde dat zy nimmer foortgelyke kleur of kleeding van menfehen gezien hadden (p) Zy konden zich niet verbeelden, dat het menfehen waren, wees met eene trotschheid, die geenen Veroveraar zou voegen , veel min een gerirgen factoor, belegerd in zyn fort door eenen machtigen Monarch. De Dahomanfche Gezant op zekeren tyd by hem zynde, om dien redenloozen mensch tot reden te brengen, zo entftond 'er eenig verfchi!, waarop Testefole den Am. basfadeur floeg, met by voeging, dat, ware de Koning in zyne macht, hy hem nog wel anders zou teisteren. Deeze zaak aan den Koning van Dahomay aangediend zynde, antwoordde hy met ineei dan gewoone gelaatenheid: „ Deeze man moet waarlyk de „ eene of andere allerbuitengemeenfte reden van vyandfehap jegens „ my hebben. Zou by buiten ftaat zyn om de menigvuldige gun„ den en vriendfehap , die ik hem beweezen heb, betaald te zetten ? Een antwoord, hetwelk in goude letters behoorde opgetekend te worden. (E) Snel gr ave, zo wy meenen, is de eenigfte Schry ver, die eenig naricht nopens dien Vorst geeft, waarom wy uit hem zullen overneemen al hetgene bekend is wegens eenen zo machtigen Ko. ring. De 'ligging zyns Ryks is geheel onbekend, vermids her ten noorden van Jlrdrah, verre landwaards in, gelegen is. (/?") Dit gantfche naricht, getrokken uit Snelgrave's Dagboek, is te vinden in de Algemeene Hist. Befchryving der Reizen, D. 4. XVIII. poek' XJ1T. ÏOOFDST. \ A F D,  6o8 HISTORIE vam XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. V. AFD Korte Jchets van de ftaatkunde , macht en zeden der Dahomanen. i i waren, totdat zy hen hoorden fpreeken, en de Fidanen hen verzekerden dat het kooplieden waren, die alle de flaaven inkogten welken in Guinee verkogt wierden. Zodra zy genoegzaam van alles onderrecht en hunne vooröordeelen uit den weg geruimd waren, hield hunne verbaazing op. Zy vielen op den Franfchen factoor Duport aan, en beroofden hem van zyn zakhorlogie en geld, hem en eenige andere blanken, Hollandirs, Franfchen, Engelfchen en Portugeezen, naar de legerplaats gevangelyk wegvoerende. Van dit getal was Jeremias Tinken, die maar weinige dagen te vooren het bewind der zaaken aan Duport overgedaan had, met inzicht om naar Engeland te ftevenen. De Heer Pereira was tydig uit de Stad Sabi ontfnapt, en aan de Franfche factorie van Jachen aangekomen, 's Anderen dags kwamen zy in het leger aan, hetwelk zich op vier mylen afftands van Sabi nedergeflagen had; aldaar wierden zy, naar hunnen onderfcheidenen landaart, van eikanderen afgezonderd, en eenige dagen flecht behandeld. Eindelyk wierden zy gebragt in 's Konings tegenwoordigheid, die zeer minzaam hunne vrees voor de gevolgen des oorlogs uit den weg ruimde, met hen te belooven, dat zy geene reden zouden hebben om zich over de voorgevallene ftaatsömwenteling in het Ryk van Fida te bedroeven. Hy herftelde hen daarna in vryheid zonder losgeld , hen ieder naar zyn fort hatende terug keeren, Hy befchonk de Franfche en Engelfche Gouverneurs met eenige flaaven, hen verzekerende, dat by voorneemens was, om, zodra hy zich in zyne veraveringen bevestigd had, den koophandel aan te kweeken en te doen bloeijen, en om aan de Europeërs byzondere alyken van zyne vriendfehap en toegenegenheid te geeven. Snelgrave, eenige dagen met de Franfchen en Enrelfchen op den oever der rivier dqorgebragt hebbende, verreisde naar Jachen, eene Stad, gelegen omtrent zeven luren gaans ten oosten van Sabi, waar de Franfchen en Engel-  de SLAAVEN-KUST. 009 Engelfchen factoriën hebben. Zy heeft een omliggend grondgebied, dat zich omtrent 3 mylen verre langs de Kust uitftrekt, en eene goede reede voor de fchepen oplevert; zy is de eenigfte haven, door welker middel de Europeërs gemeenfchap met Ar drah hebben. Zy word geregeerd door eenen Vorst, in wiens geflacht zy erflyk is, en die eene jaarlykfche fchatting aan den Koning van Ardrah betaalt. Toen de Koning van Dahomay zich meester van dat Land maakte, deed de Vorst van Jachen hem hulde, met aanbieding van dezelfde fchatting, als hy jaarlyksch aan Ardrah betaald had. Iruro Audati keurde deezen ftap gr'óotlyks goed, en fchold hem, in gevolge zyner onderwerping, een gedeelte van de fchatting kwyt. Na alle andere Landen, die hy overweldigd had, geftroopt, uitgeplunderd en verwoest te hebben, bedacht de ftaatkundige Audati, dat hy de inboorlingen van Jachen nuttig voor zyne onderdaanen zou kunnen doen worden, met dezelven door hen in de kunst des koophandels te doen onderwyzen. Hy had nu eenen weg tot de Zee gebaand; doch, zonder eenige kunde van den handel zou al het bloed, door hem geplengd, fteeds van weinig voordeel tot de verryking en heilftaat zyns volks geweest zyn. Jachen was altyd de mededingfter van Fida in het ftuk van koophandel geweest; de laatstgenoemde Staat nu overweldigd geworden zynde, zou al den handel, welëer door beiden bezeten, thans door Jachen alleen kunnen ingeflokt worden, of liever door de Dahomans, die altyd het recht van overwinning over de havens zouden kunnen handhaven, en gevolglyk zich het grootfte aandeel in den handel toeëigenen. Zodaanige waren de uitzichten van deezen wyzen Vorst, met de éénen van hunnen handel te verfteeken, terwyl hy de anderen bevestigde in het vry genot van alle hunne voorrechten, en, alwat in hen de nyvere zucht tot den koophandel kon aankweeken, met alle vlyt bevorderde. Hedend. Hist. XV, D. II. St. Hhhh Het XVIII. boek. XIU. HOOFDST. V- AFD.  XVIII. boek. Xïffl HOOFDST. V. AFD, 'dio HISTORIE va n Het volgende uittrekfèl uit het Dagboek van Snel gr an zal den Leezer niet onaangenaam zyn, „ Wy wierden, (zegt hyO naar de legerplaats gevoerd op draagftoelen». die zes Negers op hunne fchouderen torschten. Niets zou fchooner kunnen uitgedacht worden als het gezicht des Landfchaps, zo men niet aan eiken kant de verwoestingen van den oorlog gezien had. Niet alleen deeden zich de puinhoopen van Steden en Dorpen fteeds voor het oog op, maar zelfs ftapéls doodsbeenderen, het overblyffel van die ongelukkige flachtoffers der heerschen fchraapzucht. Toen wy binnen den afftand van eene vierde myl van de legerplaats waren, kwam een boode ons te gemoet met plichtbetuigingen van wegen den Koning, ons aanmaanende goeden moed te houden en alle de eerbied, verfchuldigd aan een zo grooten Vorst, aan Zyne Majesteit te bewyzen. In de legerplaats komende, wierden wy overgegeeven in de bewaaring van een Op* peröfficier, voerende den titel van Kapitein, en omringd met wachts, gewapend met blanke zwaarden en fchilden. Zy maakten eene zo groote menigte befpottelyke guichelaaryën, dat men ter naauwernood zich bedwingen kon van te lagchen. Hunne gebaarden fteeds ongerymder en onverftaanbaarer wordende, kwam.eindelyk de Kapitein, vergezeld van twee andere Officiers, naar ons toe, met uitgetrokken zwaarden, dezelven met de punten op hunne bloote borst zettende, en eenigen tyd lang huppelende, fpringende en hunne hoofden fchuddende. Deeze gewaande plechtigheid verricht hebbende, fielden zy zich wat bedaarder aan, ons geluk wenfchende met onze aankomst, waarna zy eenen beker palmwyn op 's Konings gezondheid uitdronken. Na deeze- verrichtingen wierden wy naar onze tenten gebragt, onder eene wacht van 500 man, die door eene bende mufikanten voorafgegaan wierden," „De legerplaats was neêrgeflagen digt by Asfon; deeze filaats was de, Hoofdftad van Ardrah geweest, doch, ver-  de SLAAVE N-K U S T. 6n vertoonde nu niets meer dan een grooten en akeligen puinhoop. Het overwinnend heir was gelegerd in tenten, gemaakt van boomtakken, en overdekt met ftroo, ter gedaante van een byënkorf, doch ruim genoeg om 10 of 12 foldaaten te huisvesten. Nadat de Kapitein de Europeërs in hunne tenten gelaaten had met eene wacht, ftaande op een kleinen afftand, begaf hy zich onmiddeljk naar den Koning om verflag van zyne verrichting te geeven. Den volgenden dag wierd 'er eene groote tent, omgeeven met houten paaien, in het midden der legerplaats opgeflagen. Derwaards werden de Europeërs vervoerd, en, om te verhoeden dat de drang des volks hen belemmerde , wierd 'er een bevel afgekondigd, waarby den volke op doodsftraffe verbooden wierd rondsöm de houten paaien famen te fchoolen. De Europeërs verheugden zich uitermaate over deeze zorg voor hun gemak en beveiliging. Zy namen het middagmaal in de groote tent, in het gezicht van het gantfche leger; doch nu, huns levens zeker zynde, hadden zy geene andere kwelling uit te ftaan dan het ongemak van honderdduizenden van vliegen, die rondsom hen zweefden. Na den maaltyd keerde de Kapitein terug, om de Europeërs voor den Koning te brengen. Op hunnen weg zagen zy een foort van fchavot of ftellaadje, bedekt met doodshoofden, en daarna verneemende, verftonden zy van hunnen tolk, dat deeze hoofden het droevig overblyffel waren van 4000 krygsgevangenen, die de Datamanen binnen den tyd van drie weeken ten offer geflacht hadden. Deeze ongelukkigen waren meestal Fidanen, waaronder verfcheidene Edelen, die hunnen Koning laaghartig verlaaten, en deeze belooning hunner verraadery en lafhartigheid gevonden hadden. De Europeërs wierden door eene ruime gaandery op eene groote vierkante plaats gebragt, alwaar men hen, op zetels van groene zoden, deed nederzitten, waarna de Kapitein hen eene koe, eene geit en een fchaap vereerde, waarby Hhhh 2 hy XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. v. AFD,  é.i2 HISTORIE van XVIII, boek. XIII. HO )FDST. V. AFD; Iiy de verplichtende boodfchap voegde, dat het den Koning leed deed, dat hy, midden onder het gedruis en gewoel der wapenen, buiten ftaat was, hen in dier voège te behandelen, als zyne genegenheid en achting hem inboezemde. By deeze gelegenheid hadden zy de eer niet van aan den Koning vertoond te worden: echter gaf men hen verlof om hunne nieuwsgierigheid omtrent aüe de byzonderheden van het Hof te voldoen. Toen zy uit de gaandery kwamen om naar hunne tenten te keeren, wierden zy ontmoet door vier kloeke en vlugge Nègfrs mee fnaphaanen op hunne fehouders en met bloote zwaarden in hunne handen; hunne halzen waren gefierd met fnoeren van menfehentanden. Hun tolk verhaalde hen, dat deeze helden onder de Dahomanen waren, die verlof hadden om zich met de tanden der vyanden, welken zy in den veldflag hadden nedergehouwen, te verfieren. Snelgrave verzocht den tolk, dat hy hen van den eerbied der Europeërs zou verzekeren en hen nadruklyk betuigen, dat zy hen voor de dapperften der mannen aanzagen ; daarop antwoordden zy met groote beleefdheid ,. dat zy flechts dongen naar den eerften rang na de blanken, welken zy eene innige achting toedroegen." ,, Twee dagen laater kreegen zy bevel om zich tot een gehoor by den Koning gereed te houden, en wierden vervolgens weder naar dezelfde vierkante plaats gebragt, die zy te vooren gezien hadden. Aldaar ontmoetten zy den Koning , die op eenen hoogen ten deezen einde apgeflagenen throon zat; de throon praalde met den roof ran het Koninglyk paleis te Sabi: Een fraai zyden Icherm of verhemelte wierd door vier fchoone vrouwen aoven zyn hoofd gehouden, ten einde hem: te befchutten tegen de felle hitte der zon, terwyl andere vrouwen met ivaaijers de vliegen van daar verdreeven. De vrouwlieden ivaren prachtig uitgedoscht van haar midden af tot aan. Ie hielen;, het opperdeel des lichaams was gantsch naakt,, naar.  de SLAAVEN KUST. 613 naar de gewoonte des Lands. Om haare armen droegen zy gouden banden of bracelettin, bezet met juweelen van groote waarde; halsfr.oeren van hetzelfde metaal, gefchakeerd met kostbaare fleenen, midsgaders aartige kleine, fieraaden, die aan dat Land byzonderlyk eigen zyn, en waarmede zy het hoofdhaair opfchikken. Zy beftaan vooral in keifteentjes en kristallen van veelerhande kleuren, met grooten fmaak gefchaard, en derwyze vervoegd, dat zy eene zonderling fchoone vertooning maaken. Zy gebruiken nog eene menigte andere delfftoffen en fyne fteenen, die uit de binnenlanden van Afrika aangevoerd' worden." Snelgrgn merkt hier aan, dat de meeste diamanten, die hy gezien heeft, klein waren, doch van een fchoon en zuiver water, en dat zy die van de Ry*en van Colcmda en Vifiapour in fraaiheid overtroffen. „De Koning was uitgedoscht in eenen zyden tabbaart met goude bloemen, die hem van agteren zeer ruim op den grond ftaatlyk nafleepte: op zyn hoofd droeg hy een geborduurden Europifchen hoed; aan zyne voeten had hy fchoeifels of voetzooien. Toen de Europeers binnen den afftand van 20 fchreeden van hem gekomen waren, wenkte hy hen, dat zy halte zouden houden, hen door zynen tolk in zyne Staaten hartlyk verwelkomende. Na Sneigrave verzekering van zyne befcherming gegeeven te hebben, beval hy hen plaats te neemen, en, wyn hebbende laaten komen, dronk hy op hunne gezondheid, begeerende, dat de beker zou rond gaan. Terwyl zy dit onthaal genooten, wierden 800 krygsgevangenen in de legerplaats gebragt, uit het zogenaamd Landfchap Twfo , zes dagen reizens van Ardrah gelegen. Dit volk had, terwyl de Koning van Dahomay bezig was met de verovering van F da, 500 man van zyne krygsmacht aangetast, afgezonden om 12 zyner vrouwen en eenige fommen gelds naar Dahomay te vervoeren en te befchermen. Die van 'Jwfo verftrooiden het geleide, Hhhh 3 ver- XVIl£ BOEK. X !!. HOOFDST. 7 . A F D!  6i4 HISTORIE van XVIII. hoek. xiii, HOOFDST. v. AFD. vermoorden de vrouwen, en overmeesterden den fchat; een hoon, waarover Truro Audati in aller yl wraak nam, zohaast hy den Fidaanfchen kryg voleindigd had. Hy zond eene fterke bende van zyn leger tegen hen af, hetwelk den vyand aantrof, en hem eene volkomene nederlaag toebragt, krygsgevangen neemende die ongelukkigen, welken thans naar het Hof vervoerd wierden. Het befchouwen deezer rampzaligen, die nu ten offer gingen om geflacht te worden, kon niet nalaaten aandoeningen van medelyden te verwekken , hoewel hun misdryf van zo boozen aart was, dat hunne ftraf weinig meedoo^en verdiende. Een zeker aantal van hen wierd door den Koning uitgekoozen om aan de Faisfo's als flachtöfferhanden te worden opgedraagen, alsmede aan de fchimmen dier vrouwen, welken zy zo beestachtig vermoord hadden; de overigen hield men tot flaaven voor het gebruik van den Koning en het Hof, of om aan de Europeërs verkogt te worden. Alle de foldaaten, die in deezen tocht gebruikt waren, wierden voor hunne dienften beloond, ontvangende zy van hunne Officieren een aantal Cowris, naamlyk ongeveer 40 Hollandfche fchellingen voor eenen flaaf, en 24 voor eene flaavin. Ook bragten dezelfde foldaaten in het midden der legerplaats eenige duizenden hoofden van hen, die zy in het gevecht nedergehouwen hadden; voor elk hoofd wierd hen eene zekere fom gelds aangeteld." „ Al den tyd, diende Koning op de groote vierkante plaats vertoefde, lagen de Edelen met hunne aangezichten naar den grond gekeerd, hem niet nader durvende bykomen dan op 20 fchreeden afftands, noch hunne aangezichten durvende opligten, ten zy ze toegefproken wierden. Zy, die hem iets hadden mede te deelen, kus. ten eerst den grond met diepe eerbied, en luisterden dan hun belang aan eene oude Hofdame in het oor, die ter rechter zyde van 's Konings throon ftond, en wier taak hu  de SLAAVEN -KUST. 6i$ het was alle verzoeken, narichten en wat het ook zyn mocht, den Kening aan te dienen. Deezen dag deed de Koning aan zyne voornaamfte Officiers en vrouwen gefchenken van meer dan 200 flaaven, welke Koninglyke. milddaadigheid door de legerplaats plechtig wierd uitgeroepen, en door het vreugdegejuich der foldaaten wedergalmd. De laatste plechtigheid, die Snelgrave bygewoond heeft, was de zonderlingfte van allen. Twee Negers kwamen voor den Koning, draagende een vat met graan, hetwelk ten minften 24 pinten kon vervatten. Na dit op den grond nedergezet te hebben, vielen zy op hunne knieën, begonnen het graan met handenvol te eeten zonder eenige verlegenheid te toonen, eetende zo greetig, dat alles in eenige minuuten opgegeeten was. Snelgrave verftond van zynen tolk, dat het doel dier plechtigheid niet anders was, dan den Koning te verlustigen, en dat die elendigen nooit deeze onmenschlyke vervrolyking van hunnen Vorst lang overleefden; echter dat het nimmer mangelde aan eene menigte mededingers om hen in die eer op te volgen. Het middagmaal wierd toen opgebragt, geduurende hetwelk de broeder van den Prins van Jachen met den uiterften fchrik en ontfteltenis in de tent der Europeërs trad. Hy had op den oogenblik zeiven de rampzalige Tusfonen ter flachtöftering zien gaan; zyne ooren en hart waren innig getroffen door hun akelig gekerm, zynde niets zo fchriklyk en aanftootlyk voor eenen bewooner der Zee-Kust, als die gedrochtlyke gewoonte der inlandfche Landaarten van menfchenöffers te flachten, en het vleesch hunner natuurgenooten te eeten." „ Eenige Europeërs hadden de nieuwsgierigheid om deeze flachtoffers te zien opdraagen. De eerfte, die te voorfchyn kwam , was een Neger van eene achtbaare houding, kloek, fchoon en omtrent 50 jaaren oud. Zyne handen waren agter op zynen rug gebonden, doch in zyn gelaat liet hy geene blyken van vrees of droefheid l door* xvm. boek. xiii. HOOFDST. /. a F D.  6ï6 HISTORIE van XVIII. boek. XIII. HOOFDST. V. AF;D. i ] | doorftraalen, en zyne gantfche houding en gedrag geleeken meer naar die van eenen overwinnaar als van eenen flaaf, die ter flachtöfFering ging. Een Dahomansch Priester , ftaande op een ftellaadje, fprak eenige geheimzinnige woorden over zyn hoofd uit, waarna hy boven gebragt, en in eenen flag onthoofd wierd, geevende de gantfche vergadering een' grooten fchreeuw. Het hoofd wierd naar eenen hoek van de ftellaadje geworpen, en men liet den romp leggen totdat dezelve uitgebloed was, waarna het hoofd naar het Hof gezonden, en het lyk naar de legerplaats gevoerd wierd. De tolk verhaalde aan Snelgrave, dat het hoofd 's Konings eigendom was, dat het bloed aan den Fetisfo of Afgod wierd gefchonken, ïn dat de romp altyd den foldaaten gelaaten wierd. Op dezelfde manier wierden alle de flachtoffers ter dood gebragt; de mansperfoonen gingen met moed en ftandvasïigheid ter dood, doch de vrouwsperfoonen, gelyk men /an de tederheid en zwakheid der fchoone kunne verwagen moest, barstten uit in een jammerlyk gekerm , letwelk den hardvochtigften wreedaart nog zou ontroerd lebben. Na de offerhande kwam een Kolonel van de ,vacht naar Snelgrave toe, hem vraagende, wat hy'er van lacht? Snelgrave antwoordde, dat hy verwonderd was, 10e een zo wys Vorst als Iruro Audati zulk een groot lantal menfehen kon offeren, die hy met groot gewin ïad kunnen verkoopen. De Kolonel antwoordde, dat de Dahomanfche Natie van onheugelyken tyde deeze gewoonte mderhouden had; dat de Koning, na eene groote overvinninj, zyne gelofte niet verbreeken of verzuimen kon, lie hy voor den flag gedaan had, van Gode een zeker antal gevangenen te zullen offeren; dat de Koningen ran Dahomay altyd federt geloofd hadden, dat het vervaarloozen van deeze plechtigheid zou gevolgd worden pan eenen fchrikbaaren ramp over hen of over de Natie, n dat zy aan de naauwkeurige onderhouding 'ervan den loop  de SLAAVENKUST. 617 loop van allerleien voorfpoed toefchreeven, dien zy federt zo ian.?e jaaren genooten hadden; dat de redenen, waarom men oude lieden tot flachtoffers verkoör, louter ftaatkundig waren, zynde zy, van wegen hunne ondervinding en fchranderheid, gevaarlyker dan de jongen, en van minder waarde ter markt. Hy voedde 'er by, dat, byaldien men fomwylen eens jonge lieden flacbtte, zulks gefchiedde met inzicht, op dat zy in de andere waereld 's Konings vrouwen, die de 'lusjonen vermoord hadden, zou ten oppisfen." Uit deeze bygeloovigheid kunnen wy befluiten, dat de Dahomans eenig denkbeeld hebben van eenen toekomftigen ftaat en van de onfterflykheid der ziel. Snelgrave verhaalt, dat de Prins van Jachen en zyn tolk hem verzekerden, dat de Dahomanfche Priesters de lyken der flachtoffers braadden en aten, het overige verdeelende onder de foldaaten, die den gantfchen nacht in brasferyën en losbandigheid hadden doorgebragt. Echter brengt hy dit zeggen niet by als eene onbetwistelyke waarheid, doch flechts op het verhaal van geloofwaardige getuigen , die geen voordeel konden bedoelen met hem te misleiden. Dit word ook nader bevestigd door het getuigenis van een eerlyken en waarheidminnenden Schryver Robtrt Moor, heelmeester op een Fregat in Engeljchen dienst. De Kapitein John Dagge, in Fida aankomende, zond, uit hoofde zyner onpaslykheid, Moor als Gezant naar de legerplaats des Konings van Dahomay af, met gefchenken voor dien Vorst. Moor had de nieuwsgierigheid van de gantfche legerplaats rond te gaan, en zag, op de markt komende, menfchenvleesch te koop liggen. Snelgrave, die dit uit Moor's eigenen mond had, zegt, dat zyne nieuwsgierigheid hem echter niet naar de marktplaats voerde; dan, hy twyfelt niet, ofhyzou, derwaardsgaande, hetzelfde verfchriklyk fchouwfpel gezien hebben. Atkins echter fpreekt dit tegen, en verzekert, dat Moor, Hedend. Hist. XV. D. II. St. I i i i by XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. V. AFD.  XVIII. boek. xnr. HOOFDST, V AFD. ] .( ( I I 6r8 HISTORIE van by misvatting , aapenvleesch voor menfchenvleesch aangezien heeft. Hy wraakt in Snelgrave, dat hy, op het gezag van anderen, zaaken verhaalt, waaromtrent hy zich in perfoon zo hgt kon onderrecht hebben. (?) Onder de Europifche krygsgevangenen, die de Koning van Dahomay in de verovering van Ardrah gemaakt had, was een Portugeefche mulater, wiens genegenheid en verknochtheid hy won door zyne milddaadigheid en minzaamheid. In het byzonder had hy hem eene vrouw getchonken, wier fchoonheid Snelgrave grootlyks bewonderde. (t ) Zy had de kleur van eene Europeejche, en was waarlyk fchoon en van eene bevallige geftalte, doch, zy had\ Neger,haair, en gelaatstrekken als eene Negerin. Bovendien was de Portugeesch tot hooge ampten ten Hove bevorderd, en was de groote gunfteling des Konings. Ueeze^ man bewees aan Snelgrave groote dienften; hy aezocht hem, en voorzag hem dagelyksch van de beste leefmiddelen, die het Land opleverde. Van hem veritond hy, dat de Dahomans, na de verovering van Arirah, den kryg tegen den Koning van Tos gevoerd hadden. ardrah lag, zeide hy, voor een groot gedeelte ten noordoosten van Dahomiy, op de tegenöverzyde van ;en zeer groot meir, waarüit eene menigte rivieren ontprongen, van welken eenigen in de Golf van Guinee uitiepen. Hy zeide, dat veele vluchtende Prinfen, welker /aders door den Koning van Dahomay ter dood gebrast varen, hun toeverlaat gezogt hadden by den Koning van los, als hunnen befchermer, en hem door hunne redenen sn vertoogen hadden overgehaald, om aan Truro Audati %>qi Atkins, p. 39 )udersDde1eeetJr0UW-TaS ia Eur°Pa Seb00ren van Platten S,,e ter verrichting van eenige zaaken, raakende dea  de SLAAVE N-K ü S T. 619 den oorlog te verklaaren. Eerlang had hy zich ten ftryde uitgerust, en trok te velde: de Koning van Dahomay, Ardrah verlaatende, wagtte niet lang, hem met alle zyne macht tegen te trekken, die geheel en al uit voetvolk belfond. Daar 's vyands leger geheel uit ruitery famengefteld was, vreesde Audati, dat zyn volk, in een vlak land, door de ruitery omringd en overal door den geweidigen aandrang en het inrukken der paarden zou verbroken worden. Om dit ongemak te voorkomen, fchaarde hy in onderfcheidene gedeelten van de vleugelen en van het middelpunt, kleine hoopen muskettiers, welker vuur hy wel wist, dat de paarden zou verfchrikken, die aan zulk een onverwagt fchietgeluid niet gewend waren. Deeze befchikking was van goed gevolg; zy verhinderde, dat beide de legers tot een kigemeen en ongelyk gevecht kwamen. Ondertusfchen, daar men nu vier dagen onophoudelyk gefchermutfeld had, begon het leger van Da. homay het moede te worden, zo lang onder de wapenen te moeten blyven, en op de beweegingen van eenen niet min vluggen als onverzaagden vyand te moeten pasfen; van den anderen kant begonnen de paarden reeds voor het fchieten Hand te houden, wordende niet meer, gelyk in den beginne, in verwarring gebragt op elke losbranding van het fchietgeweer. In deezen toeftand vond Audati het noodzaakelyk eene krygslist te baat te neemen. Hy had in zyne legerplaats eene menigte brandewyn en andere fterke dranken, die hy van Ardrah medegevoerd had Dit alles liet hy met eenige kostbaare goederen naar een nabuurig dorp vervoeren, onder een fterk ge. leide, als ofhy voorneemens was deeze dranken en goe deren voor gevaar te beveiligen. Vervolgens tastte hy, met eene voorüitgezondene keurbende, den vyand hevig aan, van welken hy met gelyke dapperheid ontvangen wierd. Na een verwoed gevecht week hy, met het vallen van den nacht, naar het fcheen in wanorder terug, Iiii 2 als XVIII. BOEK. xiii. HOOF DST.. v. AFD.  620 HISTORIE van XVIII. BOEK. Xïllt HOOFDST; V. JE»^ 1 t : t 3 I J 3 3 J > y. » v. Si als of hy voor hunne overmacht had moeten bukken. De vyanden, niet twyfelende of zy hadden eene volkomene overwinning behaald, vielen op den voorraad van, fterken drank aan, dien zy gulzig te Iyve floegen, met iatzelfde gevolg, als Audati wenschte en afwagtte. Hy iet zich door zyne befpieders van den bekwaamden ftond tot den aanval onderrechten, en met groote wakkerheid: :erug keeren de, viel hy verwoed op hen aan, terwyl iwee derde deelen des legers dronken waren of /hepen. Flet viel hem niet moeijelyk de overwinning te behaalen.. Sommigen nogthans fteegen te paard, en ftreeden met ie uiterfte hardnekkigheid; dan, deezen, weinig in aantal synde, konden eene volkomene nederlaag en verbaazende lachting niet verhoeden. „ Echter (voegde de Portu. reesch 'erby ) „ is Truro Audati zo wel verzekerd van de , dapperheid des vyands en van deszelfs overmacht door f, zyne ruitery in een vlak land , dat hy alle middelen te „ baat neemt om zyne vriendfehap te winnen. Hy heeft „ den Koning van Tos ryke gefchenken gedaan, ten einde , hem in rust en vreede te houden; ook vreest hy niets , meer, dan eenen tweeden oorlog met eenen zo onver, fchrokkenen Landaart. Een andere inval (dus ging iy voort) ;, zal misfehien den kans doen verkeeren, en , de üahomanen- tot den ftaat brengen» in welken zy , veele andere Natiën gebragt hebben; want, men kan > zich niet geheel en al op krygslisten verlaaten , wanneer , alle andere voordeden aan den kant des vyands zyn. , Zo een andere oorlog uitbarst, en het geluk Au lati , tegenloopt, heeft hy het befluit genomen om naar de overheerde Gewesten op de Zee Kust te wyken, weetende dat het bygeloof des vyands hem beletten zal, , hem verder na te zetten. De groote Afgod van het volk van Tos is de Zee; dan, zo diep is hunnen eerbied voor dezelve, dat hunne Priesters hen verbieden ze te naderen of te zien.. Zy zyn ten vollen overtuigd, „, dat  be SLAAVE N-K U S T. 621 „ dat de overtreeding van dit verbod met de fchriklykfte „ rampen over het volk zou geftraft worden." " Eenige dagen na Snelgrave's aankomst in de legerplaats, wierd hy tot een tweede gehoor by den Koning, uitgenoodigd. Op de hofplaats komende verzogt men hem niet verder te komen, totdat de Koning eerst de waarde of hoedanigheid der gefchenken, waarmede hy vernam, dat Snelgrave hem begiftigen wilde, onderzogt had. Vervolgens wierd hy op eene kleine plaats gebragt, ten einde van welke de Koning op eene fraaije zyde fprei zat, met de beenen kruisling over den anderen: zyn Hofftoet was luisterryk, doch 'er waren weinige Staatjufvrouwen by. Op het zien van Snelgrave en de andere Europeërs vroeg hy zeer heuschlyk naar hunnen welftand, hoe hunne leevenswyze en gewoonten hen aanftonden; hy liet ook eenige fyne matten naast hem leggen voor hen, om op te zitten. Vervolgens ondervraagde hy Snelgrave wegens het foort van handel, dien hy met de aan Zee gelegene Ryken van Afrika dreef. De Kapitein antwoordde, dat de flaavenhandel de voornaamfte handeltak was, doch, dat hy insgelyks goud en elpenheen inkocht, voor welken hy Europijche waaren in ruiling gaf; befluitende met een nederig verzoek, dat het Zyne Majesteit mocht behaagen, deezen handel, die even voordeelig voor Europa als Afrika was, aan te moedigen en te befchermen; een verzoek, waar. omtrent hy verzekerd wierd, dat hy voldaan zou worden, zodra de rechten van elke Natie konden vastgefteld, en algemeene wetten raakende den koophandel ingevoerd worden. De Koning begeerde vervolgens, dat Snelgrave zich zou vervoegen aan den Zwinglar, een Amptenaar van rang, dien hy in Fida gekend had. De Zwinglar verklaarde aan SneUrave, dat, ondanks het recht van verovering, het 's Konings befluit was geene nieuwe laster te leggen, op den koophandel, en die voortaan te laaten invorderen op denzelfden voet , als in Fida voorheer Iiii 3 plaats XV1IL BOEK. XIII. HOCFBST. U AF B. s  mm 622 HISTORIE van XVIII. BOEK. xiii. HOOFDST. v". A F'D. i \ 1 | C 2 i t 1 É plaats had. De Engelfche Kapitein antwoordde, dat Zyne Majesteit een oneindig grooter Koning zynde als die van Fida, men verhoopte, dat hy de rechten op den handel zou verminderen, en zich met min zwaare belastingen vergenoegen. Deeze opwerping bragt den Zwinglar in Verlegenheid; hy aarfelde, welk antwoord hy 'er op behoorde te geeven. Doch, de Koning, die door den tolk al hetgene 'er verhandeld wierd zich liet ontvouwen, antwoordde: dat het natuurlyk gevolg daarvan, dat hy een grooter Vorst was, hierïn beftond, dat men hem inniger eerbied en zwaarer belastingen verfchuldigd was. „ Nog„ thans, (zeide hy, een minzaamer en vriendlyker gelaat /ertoonende,) „ vermids gy de eerfte Engelfche Kapitein „ zyt, dien ik ooit gezien heb, zal ik u zo behandelen, „ als iemand eene jonge vrouw behandeld, aan welke hy „ niets kan weigeren." Snelgrave was getroffen over de leevendigheid en beleefdheid van dit antwoord; en, zich /erbeeldende, dat de tolk 's Konings bewoordingen verfraaid had, befchuldigde hy hem, dat hy hem bedroog; ian, de Koning zyne rede in dezelfde bewoordingen hervattende, wierd Snelgrave ras overtuigd, dat men, ook juiten Europa, door de waare beleefdheid eikanderen veet te believen. Deeze beleefde betuigingen waren in waren gantfchen famenhang volmaakt ingericht om den vreemdling gelukkig te maaken; hy befloot ze met eene >elofte, dat zyn gedrag in allen deele met zyne betuiingen zou ftrooken. Deeze uiterfte minzaamheid verbekte Snelgrave dermaate, dat hy de vryheid nam van en Koning onder het oog te brengen, dat het eenigfte ekere middel om den handel te doen bloeijen, beftond 1 denzelven, zo min mogelyk ware, te bezwaaren en e beperken, en met de Engelfchen te befchermen, niet Heen tegen de kleine knevelaaryën van de gemeene Negers, maar zelfs tegen de ongehoorde afperfingen der 'oornaamfte Amptenaaren van het Hof en van de Pachtery. Hy  de SLAAVEN-KUST. 623 Hy voegde 'er by, dat de Koning van Fida niet deeze twee gewichtige punten te verwaarloozen , den handel zyns Ryks zeer benadeeld had. De Koning antwoordde, dat hy allenzins van dezelfde gevoelens was, en begeerde te weeten, hoe veel de Engelfchen meenden in ftaat te zyn te kunnen betaalen? Snelgrave antwoordde, dat, om hunnen handel kraeht by te zetten, en om hen yver en dankbaarheid jegens den Koning in te boezemen, de helft van hetgene de Koning van Fida afgevorderd had , genoegzaam zou zyn, en ook zo veel, als zy voegelyk konden draagen. Terftond wierden de voorwaarden aangenomen , en de Koning, om het gehoor te befluiten met dezelfde beminnelyke achtbaarheid, waarmede by het geopend had, verzekerde Snelgrave, dat hy de afperfingen en bedriegeryën, waarover hy geklaagd had, met allen nadruk zou beteugelen, en alle knevelaaryën en ander onrecht, aan de Europeërs, en in het byzonder aan de Engelfchen aangedaan, met de uiterfte ftrengheid zou ftraffen, alsmede dat hy de voorftander en befcbermer van den handel zou zyn, welken hy alom in zyn Ryk hoopte te zien bloeijen- Dit verbond van koophandel voltrokken zynde, deed de Koning verder zo veel toegeneegenheid en toegeevendheid voor de Europeërs doorftraalen , dat Snelgrave geene zwaarigheid maakte om zyne genade voor het ongelukkig volk van Fida af te fmeeken. Hy erkende, dat het gemeene volk fchelmfche bedriegers waren, doch hy veröntfchuldigde ze door het voorbeeld hunner overheden, die altyd hun aandeel hadden in hetgene zy den vreemdling ontroofden. Hy hield volmondig ftaande, dat, byaldien het den Koning behaagen mocht hen genade te bewyzen met hen in hun Land terug te laaten komen, en hen eene fchatting op te leggen, zy hem voordeel zouden toebrengen, en den Staat van grooten dienst zyn door hunne nyverheid, hunne bedreevendheid in den land? xvirr. boek. ■XIII. HOOFDST. v. AFD. i  €24 HISTORIE van XVIII BOEK. XIII. HOOFDST V. AFD, i ) I < j I landbouw en hunne kunde van den koophandel: ook zou hunne veeljaarige kennis aan de Europeërs en omgang met dezelven grootlyks tot zyn voordeel gedyën. Hy voegde 'er by, dat het een regel was by de Europifche Vorften, de fterkte eenes Koningryks naar het aantal van deszelfs ingezetenen af te neemen, en dat, zo Zyne Majesteit deezen grondregel beliefde te volgen, hy ligt zyn volk met 100,000 nutte onderdaanen zou kunnen vermeerderen. De Koning antwoordde daarop, dat hy ten vollen overtuigd was van de waarheid van al hetgene de Emelfche Knpitein beweerd had; doch, dat de rust nooit in Fida kon herfteld worden, zolang de Koning leefde; hy had daarom, zeide hy, aangebooden het volk in deszelfs voorige bezittingen te herftellen, mids hetzelve den Koning, dood of leevend, in zyne handen leverde. Dit gefprek wierd van eene onderhandeling over sene menigte andere onderwerpen gevolgd : de Koning liet by elke gelegenheid eene edele en grootmoedige ziel uitblinken, zo wel als eene groote ftaatkundige kennis, vooral voor iemand, die in de barbaarschheid en onwee:endheid opgevoed was. Onder andere onderwerpen mnner gefprekken, klaagde hy Snelgrave over de ondankbaarheid van den Engelfchen factoor Lamb, die, na van hem ontvangen te hebben boven de 300 oneen goud, 3 flaaven en in het byzonder Tom, een begunftigden flaaf /an Jachen, onder belofte van binnen een bepaalden tyd e zullen terug komen, zyne trouw had gefchonden, de /riendfehap van eenen grooten Monarch verfmaad, en ie rechten der gastvryheid overtreeden met zo opentlyk :yn woord te breeken. Dit flecht beftaan, zeide hy, leed hem echter tegen de Engelfche Natie geene ongunst >pvatten; in alle Landen waren fchelmen; dan, hy zou :ulke maatregelen neemen, dat den Engelfchen geene gelegenheid overbleef om dat misdryf andermaal te begaan. melgrave kon hier niets beters doen, dan volmondig te ont-  de SLAAVE N-K U S T. 625 ontkennen, dat hy eenige kennis hoegenaamd aan dien Engdschman had. Hy berichtte den Koning, dat de Eh gelfche reeder, behalven het fchip, dat hy (Snelgrenrf) voerde, nog vyf andere fchepen in Zee had, die op Fida en Jachen handelden; des hoopte hy, dat de Koning aan de andere fchepen dezelfde gunst zou gelieven te bewyzen, die hy hem beweezen had. De Koning antwoordde, dat, niettegenftaande hy eenige zyner gunften tot hem in het byzonder meende te bepaalen, echter de andere Kapiteins geene reden van klachten zouden hebben. Toen begonnen zy eenige bedingen wegens den verkoop der flaaven vast te ftellen, ten befluite van welke overeenkomst de Koning den Koninglvken Prins van Jachen liet binnen komen, wien hy verklaarde, na hem gelast te hebben, dat hy zynen broeder van deeze beveelen zou kennis geeven, dat, al wie ontdekt wierd, iemand gekneveld, beftolen, veröngelykt, of van eenen Engelschman zwaare gefchenken gevorderd te hebben binnen het Ryk van F:da of Jachen, om anderen, door de ftrengheid der ftraffe, af te fchrikken van de geheiligde rechten der gastvryheid te fchenden, op het ftrand leevend zou gefpitst worden. Vermids het nu laat wierd, namen Snelgrave en zyne medegezellen affcheid van den Koning, na veele dankbetuigingen voor de groote eer, die hy hen had aangedaan, en voor de tallooze gunften, die hy aan de Europeërs in het algemeen gefchonken had. Daar dit gehoor langer dan vyf uuren duurde, had hy de ruimte van tyd en de bekwaamfte gelegenheid, om alles wat hy kon begeeren nopens 's Konings perfoon en verftand waar te neemen. Wat zyn geftalte belangt, hy was van eene middelbaare grootte, kloek en wel geëvenredi^d van leden. In zyn aangezicht had hy merktekenen van de kinderziekte behouden; dan, hy was 'er weinig van gefchonden. Zyne oogen waren zwart en doordringend , vol vuur en geest, of vol lieftalligheid en minzaamHedend.Hist.XV.D.II.St. Kkkk heid, XVIII. boï.k. xiii. HOOFDST. V. AFD.  626 HISTORIE van* XVIII. boek. xnr. HOOFDST. V. AFD. i ] i a heid, naar maate het onderwerp des gefpreks medebragt. Snelgrave verzekert, dat elke gelaatstrek de grootheid zyner ziel aankondigde, en dat in zyne gantfche houding de Koning doorftraalde. Hy was minzaam zonder zich gemeen te maaken, en bezat de gelukkige kunst van zich fchier met zyn gezelfchap te evenaaren zonder zyne hoogachtbaarheid af te leggen. Al wierd men aangefpoord om vrymoedig te fpreeken, men kon echter den eerbied niet afleggen, en men zag in denzelfden perfoon den gezelligen medegenoot van eene vriendenbyëenkomst en den machtigen Vorst; den onbed wongenen omgang van eenen vriend, vermengd met de achtbaarheid van eenen Mo. narch. Om kort te gaan, over het geheel was Truro Audati een allerbuitengemeenst perfoon, die de beminnelykfte deugden en treffelykfte hoedanigheden bezat, zonder eenig gebrek dan dat, hetwelk hy aan de vooröordeelen der opvoeding en aan de barbaarfche gewoonten zyns geboortelands toe te fchryven had." Voordat Snelgrave het Dahomanfche Hof verliet, had hy gelegenheid om de wapenfchouwing des krygsvolks voor 's Konings tent te zien. 3000 Man waren gewapend met musketten, zwaarden en fchilden;, dit wapentuig behandelden zy met eene verwonderlyke vlugheid; alle ■vendingen, omzwenkingen en verdere beweegingen verrichtten zy met alle juistheid en gezwindheid, en vuurden twintig keeren, elke bende agtervolgens en op haare seurt, binnen den tyd van twee uuren. De overige :roepen waren naar de gemeene wyze der Negers gewagend. Den Koning voorbytrekkende, vielen zy op hunne tangezichten neder, kusten den grond , en reezen weder net eene verwonderlyke. gaauwheid en gezwindheid op., detgene onzen Schryver meest verbaasde, waren ongeveerde,000 jonge lieden, die het le^er volgden. Men vertaalde hem, dat deezen jonge foldaaten waren, die aam He de ongemakken des oorlogs gewend wierden;, dat men  de SLAAVËN-KUST. 627 men hen in den wapenhandel africhtte, en, op zekeren ouderdom, in gevaarlyke onderneemingen beproefde, voordat zy den Koning mogten dienen en bezolding ge nooten. „ Dit alles zo zynde, (zegt Snelgrave,') behoefde „ ik my niet te verwonderen, hoe Truro Audati een zo „ machtig Koning en geducht overwinnaar geworden „ was." " (r) Dit uittrekfel uit de reis van Snelgrave hebben wy als een nuttig aanhangfel agter de gefchiedenis van Fida^ meenen te moeten voegen. Snelgrave heeft ook de zeden en1 gebruiken van het machtig Ryk van Dahomay befchree ; ven. Wy houden ons overtuigd, dat het verhaal van al wat wy raakende den veroveraar van Fida en van eenen zo roemryken Vorst weeten, onzen Leezer niet onaangenaam zal geweest zyn. ZESDE AFDEELING. Bet Koningryk van Ardrah* Wy koomen nu tot het Koningryk van Ardrah of de vierde Afdeeling van dat gedeelte des Ryks van Benin, hetwelk de Slaaven .Kust genoemd word. De Europeërs hebben het niet genoeg bezogt om deszelfs geögraphifche afmeetingen naauwkeurig te kunnen aanwyzen. Niettemin weeten wy, uit het eenftemmig getuigenis der Schryvers, dat het zich verre noordwaards en in de binnenlanden uitflrekt; dat het vol is van volkryke Steden en Dorpen; dat het Ryk, over het geheel, vruchtbaar en wel bebouwd is; en dat het een krygshaftig volk vervat, alhoewel het voor de groote overmacht heeft moeten bukken. Cr} Zie Algemeene Hist. der Reisbefchryving, D. 5. Kkkk 2 XVIII. boek. XIII. HOOFDST. /. A F D. Befluit 'an het tittrekfel uit Snelgrave.  XVIII, boek, XIII. HOuFDST. VL AFD Befchryving van Ardrah. Verdee Hng deezes Ryks in Groot en Klein Ardrah. 4*8 HISTORIE van bukken. Dit is zeker, dat de Europeërs flechts weinige Steden by de Kust kennen, naar welken zy al het overige beöordeelen. Men zegt, dat het ten westen begrensd word door de rivier de Volta; ten oosten door het eigentlyke Koningryk van Benin, (beiden deeze grensfcheidin■ gen, die ook het Ryk van Fida influiten, beflaan 100 uuren gaans;) ten zuiden door den Oceaan, en ten noordnoordwesten door de Ryken van Oyco en Algh'emi of Ulcaim, Zuidwaards of naar de Zee-Kust is Ardrah zeer naauw beperkt; het loopt ruimer noordwaards uit, driehoèkswyze. Echter is dit wederom eene loutere gisfing der_ reizigers, gegrond op het gebrekkig en onvolledig naricht der Landzaaten, die verbaazend onkundig zyn in de plaatsbefchryving van hun eigen Land, en zelfs van al wat maar weinige mylen van hunne eigene huizen afgelegen is. De Kust, beginnende vier uuren gaans ten oosten van Groot Popo, en eindigende te A'cqui, vervat eene ftrook lands van 2.2, uuren gaans, indien wy het gewest van Jachen 'eronder betrekken, welk een eigenen Vorst heeft, die fchatting. betaald aan den Koning van Ardrah. Bosman en Barbot verdeelen het in Groot en Klein Ardrah. Onder het laatste begrypen zy de gantfche Zee-Kust, terwyl de binnenlanden Groot Ardrah uitmaaken, Klein Ardrah ftrekt zich land waards in uit tot Of ra toe, en Groot Ardrah bevat den kleinen- Staat van Torri. (G) De Kust van Fida naar Klein Ardrah is laag CG) De Hoofdftad van Torri is Fouïaon-, eene Stad, gelegen op de rivier van Jachen, die, ten oosten en westen, naar Groot Popo loopt. Het grondgebied van Torri heeft vier uuren gaans in den omtrek, hebbende Fida westwaards, Offra oosiwaards, en de Zee zuiaVa  de SLAAVEN.KUST. 6x9- laag en vlak, doch zy verheft zich met eene zachte opklimming, als men te Jachen komt. (O Deeze laatste plaats ligt een uur gaans van Praya of Klein Ardrah, ten noordnoordöosten, en word geregeerd van eenen Prins, of Phidalgo, die aldaar een prachtig Hof houd, en een paleis bewoont, hetwelk wonder kostbaar voor dat Land en voor zyne kleine Staaten is. Jachen, dus genoemd door den eerften Hollandjchen factoor , die zich aldaar nederzette , heeft 1500 vadems in den omtrek , en is omringd met eene diepe gracht, die van water voorzien word'door eene kleine beek, welke in die gracht valt. De Hollanders en Engelfchen hebben 'er factoriën; dan,, federt eenige jaaren is die van de laatsten verdreeven. Na de verovering van Ardrah brandde het paleis van Jachen tot den grond toe af, niettegenftaande de Prins; zich aan den Koning van Dahomay onderworpen had. Men weet niet, wat dit ongelukkig toeval veroorzaakt heeft. Smith, wel is waar, verzekert, dat de Prins zich in het eerst tegen Truro Audati verweerd heeft, en dat de inboorlingen zich hardnekkig verdedigden; doch, Snelgrave en andere geachte Schryvers verhaalen ons, dat de Stad nimmer aangetast geweest is; I.amh en de overige Europeërs gaven zich over, en de Prins onderwierp zich aan Audati op deszelfs eerfte opëisfching. (f) Ten (OIIBosmar), bl. 243. Barbot, p. 327 en 346, Zie ook La Croix, torn. 3, p. 150. (O Des Marchais, torn. 2, pag. 222. van de vruchten huns arbeids in het veld, leevende zy zeiven van hetgene zy door behendigheid weeten machtig te worden; dikwils willen zy de gewoone fchamng aan Ardrah niet betaalen, en werpen alle gehoorzaamheid aan den Koning af; zy deen invallen in de nabuurige Ryken, en berooven en plunderen in het byzonder de Steden op de grenzen van jdrdrah, by wyze van Ichaade; verhaaling. (*) ("O Barbot, E- 545. Kkkk 3 XVIIL boek. xiii. HOOFDST. 71, AF 91  XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST VI AFD, Befchry. ving der voor naamfie Steden, i 630 HISTORIE van Ten noorden van Jachen ligt Offra, eene aanzienlyke btad, alwaar de Hollanders en Engelfchen elk een fchoon huis van koophandel of factorie hebben. De Hollanders inzonderheid dry ven alhier een grooten handel, en leeven er met eene pracht, die geëvenredigd is met hunne ryke winlten. Nog verder noord waards, tusfchen Offra en de Hoordltad, hgc Groot Foro, alwaar een herberg is tot gemak en geryf der reizenden, die aldaar alle eetwaaren en ipyzen kunnen bekomen, zo als bet Land ze opleven, en Pito bier, hetwelk vry goed is. Deeze Stad is volkryk, doch mm fraai dan de voorgemelden. Vervolgens komt men aan de Hoofdftad, die door de Landzaaten Asjem, en door de Europeërs Groot Ardrah genoemd word Zy is de Hofplaats der Koningen van Ardrah , en eene* jchoone Stad, die vyf of zes mylen in den omtrek heeft. Hier heeft de Koninglyke familie twee paleizen; het eene word flechts bewoond, terwyl het andere bewaard word tot een toeverlaat in geval van brand of andere ongelukken. De afmeetingen, door de Negers aan deeze Stad toegekend, komen zo onwaarfchynelyk niet voor, als men de breedte der ftraaten en de tusfchenruimten tusfchen alle de huizen ter beveiliging voor brand, in aanmerking neemt; elk huis word insgelyks door'zyn eigen muur a£ geflooten , die rondsom hetzelve eene opene nlaats vormt, hetwelk wederom eene nadere voorzorg tegen het vuur is DElbee, die deeze Stad in den jaare 1669 bezocht, ze°t' dat men er door vier poorten inkomt; andere Schryvers daarentegen verzekeren, dat zy, ondanks haaren ruimen inhoud en omvang, maar ééne poort heeft, iets zeer onwaarichynlyks, dat op het onwrikbaarst gezag behoorde gegrond te zyn. De aarden wallen zyn hoog en dik, hecht en zo vast van ftoffe, als of zy van fteen en kalk Dpgemetfeld waren. De poorten ftaan rechtftreeks tegen eikanderen over, en worden aan den binnenkant verdeiigd door diepe grachten. Over dezelven trekt men door middel  de SLAAVEN-KUST. 63r middel van eene ophaalbrug. Over elke poort is een wachthuis, ten dienfte der cfficiers en foldaaten, aan welken de fleutelen der Stad toevertrouwd zyn ; aan elke zyde ftaat eene rei muskettiers onder de wapenen, met blanke zwaarden in hunne handen. De Euphrates omvangt de ééne helft der Stad. De gebouwen zyn van klei, gedekt met ftroo, en de ftraaten worden uitermaate wel onderhouden; zy zyn zindelyk en vry van alle ongemakken, (m) Beide de Koninglyke paleizen zyn omringd met hooge muuren van aarde en klei, die zo hechtend is als cement, en zyn zo vast en glad als pleister. De paleizen beftaan uit ruime binnenplaatzen met lange en wyde gaanderyën, gefteunt door fchoone en fraai opgefierde pilaaren. De inlanders mogen onder deeze overwelfde gaanderyën wandelen. De gebouwen zyn twee verdiepingen hoog met lange en fmalle fchuifraamen, die volmaakt naar het klimaat zyn ingericht om eene menigte verfche lucht te gelyk in het vertrek in te laaten. De vloeren van alle de kamers zyn gedekt met zyde fpreiën of fyne matten van een aartigen fmaak. In elk vertrek is één armftoel en eene menigte van zyde en geborduurde kusfens, tafels, windfchermen, Japon/de kabinetten en kisten met de fchoonfte Chineefche porceleinen; de raamen zyn behangen met gordynen van taft. De tuinen zyn 'er ruim en naar den kieschten fmaak aangelegd: zy hebben fchoone lange wandeldreeven, belommerd door boomen, die een welriekenden geur verfpreiden, en aan wederzyde prykende met heesters en bloemen van aangennamen reuk en fraaije kleuren. Niets is fchooner dan de fierlyke perken en de aartige begraasde vakken , door fiangswyze aangelegde wandelpaden en klein houtgewasch aan eikanderen gevoegd,, en («) Zie de boven aangehaalde Schryvers, ter plaatze als boven en volgende bladz. XVIII. boek. XIII hoofdst. JU af.d,  XVIII. boek xm. HOOFDST. Vi. AFD i i t S •\ Voort- t breng fels c y#« Ar- 1; drah. z 63* HISTORIE vam en vervefscht door het verkoelend geruisch eener bochtryke beek, die over glinfterende kegelfteenen heen vliet, (vj Dan, wy fpreeken van hetgene het paleis van Ardrah ge. weest is, en niet van hetgene het thans is, federt dat de Koning van Dahomay het Ryk van Ardrah aan zyn gebied onierworpen heeft. Behalven de Hoofdftad en de bovengemelde Steden , vind men nog andere bemuurde plaatzen in het Ryk van Ardrah De inboorlingen fpreeken met veel ophef van Jaja en Ba, waarvan de ééne drie dagen reizens verre van Jachen ligt, en de andere één half uur gaans verder. Jajo of 'jago heeft twee poorten ten zuiden, en word ten noorden door de rivier befpoeld, die te Ba, alwaar de Hollanders eene kleine factorie hebben, in de rivier van Benin of de Rio Formofa valt. Indien 'er in het gantfche Ryk eenige onbemuurde Steden zyn mogen, is zulks daaraan toe te fchryven, dat haare natuu lyke ligging ;n fterkte de medehulp der kunst noodloos doet zyn; en echter hebben wy gezien , dat dit alles hen niet heeft kunnen beveiligen tegens eene ftrydbaare Natie, aangeroerd door eenen dapperen en ftaatkundigen Vorst. Tusëhen alle deeze Steden zyn groote wegen, die uitermaate »emak!yk voor reizigers en handelaars aangelegd zyn, melken met geringe moeite hunne koopmanfchappen verboeren, insgelyks zyn 'er diepe grachten van de eene ■ivier tot de andere gedolven: deeze zyn fteeds vol fchuien, die zy tot hun vermaak of tot het vervoeren hunner vaaren houden, hetgene aan het Land een voorkomen an overvloed en nyverheid byzet. De dalen zyn verlaaklyk; zy brengen tarwe, Tams, aardappelen, limoenen, ranjeappelen , cacaonooten en palmwyn voort. Jn de 'age en moerasfige gronden by de Zee maaken de Landïaten, door uitdamping, zout van ftilftaand zeewater; met (v) Barbot , p. 345.  be SLAAVE N-K ü S T. 633 met dit zout dryven zy eenen grooten handel in de binnenlanden van Alghemi en Oyeo , langs het groote kanaal van Ba, het fchoonfte des Koningryks. Aldaar ziet men duizenden van fchuiten, afgaande of aankomende ^ met zout, met goudftof, of met de gerieflykheden der Landen, werwaards zy hun zout vervoeren. Doch, hoe dienftig ook de fchoone wegen en kanaalen van Ardrah voor den koophandel en nyverheid zyn mogen, zo waren zy echter de groote middelen ter overheering des Ryks, daar Iruro Audati het gemaklyk vond, niet alleen om langs dezelven met zyn heir het Land in te rukken, maar bovendien om zich van leeftogt, krygsbehoeften en al het noodige te voorzien. (w) D e lucht is 'er in het algemeen ongezond en geenzms gefchikt voor de Europeërs. Van de vyf, die met eenige^ ziekte behebt zyn, zullen 'er bezwaarlyk ooit vier her-; field worden; dan, de kinderpokjes zyn 'er de gemeenftej ziekte, die de fchrikbaarfte verwoestingen aanrecht. De/ Landzaaten, die deeze heillooze ziekte ontfnappen, zyn^ fterk, gezond, en leeven lang. Het volk van Ardrah' ftelt de taal van Alghemi boven zyne moedertaal, de eerstgemelde voor fierlyker, zachter en welluidender houdende. 'Er zyn geene letters of woordmerken van deeze taaien in gebruik; doch, de Koning en de Edelen fpreeken, Jeezen en fchryven het Pcrtugeesch zeer vlug. Het gemeen, hetwelk noch leezen noch fchryven kan, gebruikt een touwtje, waarïn men verfchillende knoopen legt; aan eiken van deeze knoopen hechten deeze lieden zekere denkbeelden, en door dit middel deelen zy ook hunne gedachten op eenen verren afftand mede. Het is een foort van cyffer, waarïn de andere vooraf zekere-^ voorloopige denkbeelden moet onderftellen, eerdat hy in ftaat zy om te antwoorden. Nogthans ftraalt een door * dringend Cw) Bosman, 30. Brief. Hedeno. Hist. XV. D. II. St. L111 XVHL BOEK. XIII. IOOFDST. 1. AFD. kindefokjes , ejmetyk en van "cbr'tkly\e gexolen in irdiah. Wyze 'er in'Oorïtnren van Irdrah.  XVIII. koek. XIM. HOOFDST. VI. AFD, om z'tcb on derling en op eenen afftandhunne gedachtenmede te de ei en. Hunne kleeding. 634 HISTORIE van dringend vernuft in deeze vinding en eene verbaazendegeheugenskracht in derzelver uitvoering door; ook word 'er vry wat naauwkeurigheid toe verëischt. Ondertusfchen ftaat men verfteld over de ligtheid, met welke zy de denkbeelden, die zy het eerst aan eiken knoop gehecht hadden, onthouden en famenvoegen. fjx) 'Er is weinig verichil in de zeden, kleeding of Godsdienst der Ardrahnm van die der Fidanen. De Hof kleeding beftaat in twee zyde of geborduurde klederen, fchier als vrouwenrokken, en in een breeden bandelier, die kruisling over de borst en fchouderen geflagen is. De Koning draagt een foort van kapfel met geweeven kant, met een langen fleep, die agter eene kleine kroon van welriekend hout nederhangt; hy heeft eene zweep met een fraai gewerkt en aartig verfierd onderftuk in zyne hand. Het gemeene volk draagt vier of zes klederen over den anderen, zynde van katoendoek, hetwelk aldaar geweeven word. Zy, die het bekostigen kunnen, verfieren hun kleed met goude fpykertjes of knopjes, die, vermids zy los hangen, rinkelen, wanneer zy tegen eikanderen aanbotfen. Offchoon de gewoonte des Lands medebrengt, het bovenlyf ongedekt te laaten, zo draagen echter fom. mige lieden van aanzien een kort fatynen manteltje over de fchouders. Op bezoeken en by plechtige gelegenheden legt men het af en men geeft de voorkeur aan de natuurlyke zwarte huid, als zynde fchooner en welvoeglyker. De Marbut of Hoogepriester draagt een lang ftuk wit katoen om zyn midden geflingerd, en opgeplooid in een aevalhgen fmaak. Hy dekt insgelyks zyne dyën en beelen met eene lange katoene broek, en zyne voeten met ichoeifels van rood ieder. Op zyn hoofd heeft hy een Europfchen hoed; op zyde draagt hy een groot mes, met 2en verguld hecht, en een- rotting in zyne handen. Hy alleei> (*) Des Marchais, torn. a, p. 234.  de SLAAVE N-K U S T. 635 alleen mag in 's Konings tegenwoordigheid gedekt blyven; doch, de Edelen leggen hunne mutfen of hoeden en hunne fchoeifels af, voordat zy in deszelfs vertrek ver fchynen. De vrouwlieden drvven haare zucht voor fraaijen. opfchik tot alle buitenfpoorigheid. Men ziet ze gekleed met laadingen van de fynfte fatynen , chitzen en gebor. duurde ftoffen, overlaaden met eene menigte gouds, en hygende onder den drukken ten last haarer fieraaden. Dit is* t chter in allen deele de fchuld der vrouwen niet; men moet het grootendeels toefcbryven aan den valfchen fmaak der mannen, die nimmer eene vrouw fierlyk gekleed achten, zo zy niet overlaaden is met ftukken zyde of fatyn. Eene gewoonte aan beide geflachten gemeen, is de angstvallige zucht tot zindelykheid en om hunne lichaamen rein en fchoon te houden. Zy beiden wasfchen en beftryken zich met civet en welriekende kruiden, alle morgen en avond; ook verftout zich nimmer eene vrouw de liefkoozingen van haaren man aan te neemen, voordat zy deezen rechtmaatigen plicht volbragt heeft, (y) Het gewoonlyk voédfel in gantsch het Koningryk beftaat in varkens-, osfen-, fchaapen , geiten en honden.' vleesch, midsgaders in ryst, vruchten, wortelen, moeskruiden en alle zoorten van plantgewasfen, die zy zonder eenige onderfcheiding met den naam van Kade beftempelen. Hun brood heeft de gedaante van platte koeken, en hun drank is uit Pito en water famengefteld. De mannen hebben in Ardrah dezelfde vryheid als men in Fida heeft, van naamlyk zo veele vrouwen te mogen' neemen als zy kunnen onderhouden. Het trouwen gefchied aldaar met weinig plechtigheid of toeftel; de groote vryheid, die fommige vrouwen genieten, geeft haar duizend gelegenheden om te verleiden of verleid te worden: haare gantfche houding is dartel en wuft. Geboorte en middelen ery m Ardrah reöor, !oofd.  XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST, VJ.. AFD Huwe lyks plechtig heden. 636 H I S T O R I E v a n middelen komen zelden in aanmerking, dingende manlieden van den laagften rang naar vrouwsperfoonen van den hoogften; minnedrift alleen geeft hier bevoegtheid, ftelt alle rangen gelyk, regelt het gedrag der ouders in ongeiyke huwelyken, en maakt alle partyën gelukkig. Ondanks deeze vrye verkiezing zien de mansperfoonen zelden naar, eene vrouw uit buiten hunne eigene klasfe; hunne keus. valt byna altyd op vrouwlieden van hunnen ftaat en rang. 's Konings begunftigde vrouw draagt den eernaam van Koningin, en heeft het vreemd en zonderling voorrecht van de andere byzitten te mogen verkoopen , wanneer de Koning in gebrek blyft van te betaalen. De Edelen neemen jonge Jufvrouwen van aanzien,. die flechts negen of tien jaaren, oud zyn, ten huwelyk; zy neemen ze by zich aan huis; zy laaten ze naakt gaan even als flavinnen, en verwylen de voltrekking des huwelyks, totdat de natuur haare huwbaarheid aanwyst. Ter deezer gelegenheid geeven zy haar kleederen tot een gefchenk, en nu houd men een vreugdefeest, op welk men in overdaadig eeten en drinken en in dartelheid uitfpat. Men zend ook aangenaame dranken rond aan alle de nabeftaanden, kennisfen en gebuuren van beide partyën. Het verkeeren gaat 'er zeer beknopt toe; de minnaar geeft zich niet meer moeite, dan dat hy zyne beminde eenen chitzen rok aanbied', en aan haare vrienden eenige potten Pito. Na deeze gefchenken verklaart hy aan het gezelfchap, dat hy de Jufvrouw, die hy noemt, trouwen wil; zy geeft haare toeflemming, en de. verkeering en het huwelyk zyn daarmede op eens tot hun volle beflag gebragt (2) S o mm i-ge Schryvers maaken deeze aanmerking, dat het klimaat van Ardrah zeer ongunfïig voor de fterke voortteeling is, gebeurende het zelden, dat eene vrouw ooit moeder worde van meer dan twee of drie kinderen; Eene; C.2) Barbot, al»; boven.  0E SLAAVEN' KUST. 637 Eene zonderlinge opvatting, betreffende het voortbrengen van tweelingen, heerscht in het Land van Ardrah i naam Ivk, dat eene vrouw, die van twee kinderen te gelyk verlost, overfpel moet bedreeven hebben, omdat zy niet, kunnen begrypen, hoe eene vrouw, die maar met eenen man te doen gehad heeft, twee kinderen kan baaren. De bewooners der Zee Kust geneeren zich met de vischvangst en het vervaardigen van zout, hetwelk zy, gelyk wy reeds gezegd hebben, naar de binnenlanden van Afrika zenden. Die landwaards in woonen zyn allen bouwlieden, hoevenaars en veefokkers. Zy bebouwen de aarde door de kracht hunner armen alleen , en , gelyk de H Schrift het noemt, in het zweet huns aangezichts; want, aldaar zyn geene ploegen of ander gereedfchap om den arbeid des landbouwers te verligten ; alles word met de fpade en met ander handgereedfchap verricht, waarom ook de grond meer door en door gebroken, en het graan beter gedekt word. Overal, waar de landbouw yverig behartigd word, doet het land doorflaande blyken van de bedreevenheid en vlyt, waarmede men het bewerkt heeft, uitblinken. In de gantfche verdeeling des velds ftraalt de kieschte regelmaatigheid door. Hier ftaat een bed lurKfche weit; ginds een vak tarwe; aan deezen kant groenen erweten, kool en allerleie moeskruiden; aan genen kant aardappelen en wortelen; elk byzonder vak word van de anderen afgefcheiden door eene dubbele ry vruchtboomen, en de gantfche hoeve word door hooge en rechte boomen ingeflooten, die of tot voordeel ot tot vermaak ftrekken, en welker btaderryke takken eene aangenaame en verkoelende lommer aan den landman verfchaffen, wanneer hy door den zwaaren arbeid en brandende hitte der zonne geheel afgemat en uitgeput is. (^ De wyze van de dooden te begraaven verfchilt^in G<0 Des Marchais, tom. a, p. 156. 1 } Llll 3 XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. 'I AFD,. Wyze >an de tara'e te 'lebowwen 'n Arcirah. /  XVIII liOEK. XIII. HOOFDST VI. AFD Lyk plechtigheden i) Ardrah. Regeering. 638 HISTORIE van Ardrah flechts in eenige byzon.derheden van hetgene wy zullen aannaaien in onze befchryving van de Goud Kust, Aldaar verfchaffen de nabeftaanden des overleedenen de doodkleederen en het linnen, waarïn het lichaam gewonden word; in Ardrah daarentegen moet de Bevelhebber der plaats zulks bekostigen, die het den Koning in rekening brengt. Bovendien, in plaats van op eene openbaare begraafplaats, worden de inboorlingen van Ardrah in hunne eigene huizen begraaven, waar een kluis, ten dien einde aangelegd en ingericht, gevonden word. Alle lykplechtigheJen worden met groote ftaatfie en pracht ver'richt. Al is het, dat een perfoon by zynen leeftyd uitermaate in minachting zy, word hy echter geëerbiedigd na zyn overlyden. 's Konings begraavenis verfchilt van die zyner onderdaanen flechts hierïn, dat, drie maanden na zynen dood, een aantal flaaven aan zyne fchim opgeofferd, en naast hem begraaven worden. De regeering van Ardrah is eene eigendunkelyke alleenheerfching De Koning, die men Koning van Ardrah Al. 'ghëmu en fomwylen Koning van Jachen noemt, voert een onbeperkt gezag, en laat zich niet naderen dan met nedervalling op het aangezicht. Zyn Hof is talryk en prachtig De Hoogepriester is de tweede in waardigheid, en eerfte Staatsdienaar in het tydelyke 'en in het geestlyke. Over elke Stad heeft een Puidalgo of Gouverneur het bewind, afhangende van den Koning. Deeze Phidalgos verzamelen, in het algemeen, zo door het aanflaan en verbeurd verklaaren van goederen op het geringfte voorwendfel, als door afperfingen , geweldige fchatten, die dikwerf 's Konings fchraapzucht aanhitzen en hunnen dood of ballingfchap veröorzaaken. Niets prachtigers kan men zich verbeelden als 's Konings verfchyning in het openbaar. Hy word voorafgegaan door den zogenaamden Meester van het Paard, draagende het zwaard van Staat, en vergezeld door twee voornaame Amptenaaren te voet, den Gene-  de SLAAVE N-K U S T. 639 Generaal der Ruitery en den Kapitein des koophandels, de eerfte aan zyne rechter- en de tweede aan zyfce linkerhand, met nedergeflapece oogen en diep vcoiover bukkende; de gantfche ftoet word gevolgd van een drom hoogere en laagere Edellieden , gekleed met tabbaarden, die tot deeze plechtigheid gefchikt zyn. De Kroonprins en de Hoogepriester alleen genieten het voorrecht van den Koning ftaande te mogen toefpreeken: alle de andere onderdaanen, van welken rang zy ook zyn mogen, vallen ter aarde neder, kusfen den grond en krygen flechts verlof om hunne hoofden op te ligten om eenig antwoord te erlangen. Elk Beampte van 's Konings huishouding word Kapitein genoemd; de Opperhofmeester draagt den naam van Kapitein van de Tafel; de Bezorger der fpyzen dien van Kapitein van den Leeftogt, en de Schenker dien van Kapitein van den Wyn. (O De Kroon van Ardrah is erflyk, en verfterft op den oudften zoon, die de eenige erfgenaam is van alle de goe deren des overledenen Konings. Om twist en opftand voor te komen, zo wel als om eene volftrekte en flaaflyke afhangelykheid van de Kroon te handhaven, word aan de jongere kinderen niets toegeweezen. Zy dienen in het leger, en worden door hunne verdienften bevorderd, doch nimmer tot Opperbevelhebber des legers; anderen geneeren zich met den koophandel, en verkrygen groote fchatten; want, hun bloedverwantfchap met den Kon,"g» hoewel zy niet door hem onderfteund worden, verfchaft hen groote en talryke voordeden in de famenleving en koophandel. Vreemdlingen draagen hen eene byzondere eerbied toe, en doen hen, uit achting voor den Koning, gefchenken; ook bieden zy hen het eerst hunne goederen te koop. De andere onderdaanen behandelen hen met toegeevendheid, en ftaan hen voordeden toe op verkoo- pingen> (£) Bosman, 26. Brief. Zie ook Barbot, p. 328. XVIII. boek. XHI. HOOFDfT. VI. AFD. Opvolging in het Ryk.  XVI1L boek. xiii. HOOFDST. vi. AFD Inkomften. \ < c ©40 HISTORIE van pingen, die zy aan alle anderen weigeren; zulks fpruit voort het zy uit mededogen van hen tot den ftaat van handelaars gebragt te zien, het zy uit eene natuurlyke eerbied voor het Koninglyk bloed, welke zy onmogelyk kunnen afleggen. De inkomften der Kroon fpruiten voort uit zwaare hoofdgelden op inlanders en vreemdlingen, uit flaaven, opgebragt door de cynsbaare Landen, uic den verkoop van allerhande flaaven, uit de rechten op den buitenlandfchen handel, uit de belastingen op de eetwaaren en leevensmiddelen, en eindelyk uit de verbeurdverklaaring van de goederen der Gouverneurs, die tegen den Koning opgeftaan zyn, of zich zyne ongenade op den hals gehaald hebben, en uit het aanflaan van al hetgeen een Gouverneur in zynen post gewonnen heeft, welke fchatten by zyn overlyden aan den Koning vervallen. In dit geval erven de kinderen niets, en de ongelukkige vrouwen, die in de uiterfte pracht en weelde geleefd hebben, worden naar de zoutfabrieken verzonden om aldaar te werken en :e zwoegen. Het gebeurt fomtyds, dat de kinderen des overledenen Sonings, uit ftaatkundige bedoelingen, tot flaaven van leszelfs opvolger, en fomwylen van hunnen eigenen broeler, gemaakt worden. Al wie des Konings bevel overreed, word onthoofd, en zyne vrouw en kinderen worlen 's Konings flaaven. Schuldenaars, die niet kunnen >etaalen, worden verkocht, wanneer het hunnen fchuldisfcher goeddunkt; en echter, in weerwil van de ftrengleid deezer wet, is 'er geen Land, daar meer bankbreuken •oorvallen. Met het overfpel is het eveneens gelegen: le fchending van den echt word 'er met flaaverny geftraft. ïene vrouw, die eenen flaaf te wille is, word de flaavin an deszelfs meester, indien deeze hooger in rang is als aar man; daarentegen, indien haar man van hoogeren ang is, zo word de overfpeler zyn flaaf; en echter is het verfpel zeer gemeen. Den  de S L A A V E N-K U S T. 641 Den Koning te zien eeten of drinken, of zelfs de fchotels naar of van de tafel te zien brengen, word met den dood geftraft, en de gantfche familie des misdaadigers word in zyne ftraf betrokken, doordien zy allen, voor geheel hun leeven , tot flaaven gemaakt worden. Als de Koning drinken zal geeft een Amptenaar een fein met twee yzere roeden, opdat een ieder zich met het aangezicht ter aarde werpe. Bes Marchais verhaalt een treurig voorbeeld van den nafleep van aan dit fein niet gehoorzaamd te hebben, offchoon de overtreeding een loutei ongeluk was. Een begunftigd kind, naast des Konings zyde in flaap gevallen zynde, wierd wakker op het gedrui: der yzere roeden, en had het ongeluk van zyne ooger op den Koning te werpen, terwyl hy dronk: de Opper priester gebood, dat men het kind op de plaats zelve zot doodflaan, en de Koning zag dit aan, zonder aan hetzelve eenige tusfchenfpraak te verleenen. Integendeel, de Pries ter befprengde deszelfs klederen en lichaam met het bloec van het onfchuldig kind; waarlyk eene onmenfchelyk< plechtigheid, door hen noodzaakelyk geoordeeld, om een< zo affchuwelyke misdaad te boeten en heillooze gevolgei te verhoeden 1 ( c) In elke Stad worden de vrouwen der vrye lieden b; beurten naar eene foort van fchoolen gezonden, daar z; alles leeren, dat eene deftige en welopgevoede vrouw behoort te weeten. Hier worden zy vyf of zes maandei lang in verfcheidene oefeningen onderwezen, in een huiï dat aan den Opperpriester toebehoort. Oude vrouwe leeren haar danfen en zingen, hetwelk gepaard gaat me het geklank van kleine ftukjes yzer of koper, die aa haare armen en beenen hangen, terwyl zy de maat flaar Zy worden gedwongen om met zo veel hevigheid en z lang achtereen te zingen en te danfen, dat zy door a: mattir CO Des Marchais, als boven. Hedend. Hjst. XV. D. II. St. M m m m XVIII. boek. XIII. HOOFDST. VI. AFD. Dv/inge • landsch gezag_ der Koningen.Droevig voorbeeld daarvan. 1 : L r r r 1 I 1 t 1 D g  XVIII. boek. xiir, HOOFDST. vi. AFD. ] j 642 HISTORIE van matting en uitputting van haare krachten en levensgeesten in zwym vallen. De eene party vervangt de andere dag en nacnt door in deeze dwaaze en uitfpoorige bezigheden, en eene vrouw kan zich nooit beter gezien maaken by haaren man, dan door langer in het gezelfchap te kunnen Dlyven dan andere vrouwen, (d) De Europeërs moogen alleen by den nacht reizen, en nog weHangs by wegen, om voor te komen dat zy geene ontdekkingen doen met betrekking tot den ftaat van het •Land; men vind echter verfcheiden voorbeelden, dat zy van deeze uitzondering bevryd zyn geworden. Zy worden door de inboorlingen met zeer veel beleefdheid behandeld, en de Koning onderhoud op zyne eigene kosten allen de kooplieden, die naar Aftm komen om hunne zaaken te verrichten. Zy hebben bun verblyf in het paleis van den Koning, en elke Natie heeft haar byzonder kwartier. By openbaare gehoorgeevingen vereert de Ko< nmg hen met byzondere blyken van achting en vriend, fchap , door hunne handen in de zyne te drukken, hunne voorfte vinders driemaal aan teraaken, hen aan z.ne zyde op uitgefpreide matten te doen nederzitten, en hunne zaaken met den uiterften fpoed af te doen; de Kroonprins m de Opperpriester betoonen hen geene mindere eerbeivyzingen; dewyl zy door dezelfde redenen van ftaatk-unde en herbergzaamheid aangedreven worden. De Hollanders dryven een' fterken koophandel met die van Ardrah; en die der Engelfchen, fchoon niet zo uitgeftrekt, s echter zeer voordeelig. Deeze handel, die voornaamyk beftaat in levensmiddelen, flaaven, katoen, ftoffen ïn eene foort van blaauwen fteen, Mori of Mms geloemd, word geregeld met den Koning en den Opperpriester. t De Kapiteins der Eïiropeefche fchepen, die bv ien Koning ingeleid worden door den Phidalgo, of Land- GO Idem, Zie ook La Croix,, toni. 3., p. i50.  de SLAAVENKUST. 643 voogd van Praya, geeven hem gefchenken van koraal, Cyprusfche, Moorfche en Damasten ftoffen, voor hunne tolrechten en voor de vryheid van te moogen handeldryven. De Koningin, de Kroonprins en de Opper priester krygen insgelyks gefchenken van koraal, Damasten tafelkleeden en armofyn. De Foëilo, of Opperfte der blanken, benevens de danfers en draagers van het Hof krygen gefchenken van koraalfnoeren of koperen ringen, en Sttpisi Zohaast een Kapitein van '-Afom terug gekomen is, word de vryheid van koopen en verkoopen afgekondigd op een dorp, dat vier Engelfche mylen zuidzuidwest van Praya gelegen is, en door de Hollanders Stokvisdorp genoemd word; en hier worden hen pakhuizen aangewezen om de goederen te bergen en te verkoopen. De uitroeper krygt veertig koperen ringen, twintig hoenders, eene geit, en een ftuk Kanehtn of flecht armofyn tot eene belooning. De Honga, of marktmeester, wiens plicht het is aan het ftrand te blyven en over het landen dei goederen het opzicht te hebben, krygt de waardy van één' flaaf voor twaalf overtochten van eene Canoë van en naar boord van het fchip. Wanneer de verkooping af geloopen is, krygt de Koning andermaal een gefchenk tol erkentenis voor zyne beweezene gunst, beftaande in twee fnaphaanen, vyf- en twintig ponden buskruid, en andere goederen ter waardy van negen flaaven. Ook kryger de Foëlto, de Honga en de mindere Amptenaars andermaa gefchenken van armofyn, enz. De tollen en rechten die door elk fchip, zo groot als klein, moeten betaalt worden, beloopen de waardy van zeventig of tachtij ftaaven. De Koning heeft de eerfte keuze uit allen d goederen, het zy dan voor zyne inkomende rechten of ii ruiling voor flaaven; de Kroonprins de tweede; de handel dryvende Prins de derde; de Marbut of Opperpriester d vierde; en vervolgens allen de groote Amptenaaren va het Hof naar hunnen rang. Met betrekking tot het vol Mmmm 2 wor XVIII. BOEK. x:n. HOOFDST. iM. AFD. I l I r 1 b k i  XVIII, boek. xnu HOOFDST-. \L AF», i 644 H I S T O R I E van word de prys der goederen geregeld volgens eene verkooplyst, en wanneer daarover eenig verfchil ontftaat, word zulks door des Konings uitfpraak beflecht. De ilaaven, die jaarlyks ten getale van omtrent drieduizend van hier uitgevoerd worden, zyn of krygsgevangenen, of die by wyze van fchatting door cynsbaare Vorften geleverd: worden , of misdaadigen, welker doodstraffen in flaaverny veranderd worden, of gebooren flaaven, of kinderen van flaaven, of onmachtige fchuldenaars, die verkocht worden ten behoeve van hunne fchuldëisfchers, of de vrouwen en kinderen tot in een' zekeren trap van bloedverwantschap-van degeenen, die aan den Koning ongehoorzaam zyn, of in zyne ongenade vervallen. (O De goederen, die best gefchikt zyn om hier ingevoerd teworden, zyn groote witte koraalen, groote glaazen of kristallen oorknoppen, houwers met vergulde greepen, ftaven yzer, zakmesfen, ronde en langwerpige koperen fchellen, allerhande fchietgeweer, koperen en metaalen lchotels en bekkens van allerhande grootte, gekleurd* taffen, geftreepte en gebloemde zyden ftoffen, fyne bonte zakdoeken, lange witte paardenftaarten, fpiegels, groote zonnefchermen, jenever, brandewyn, porcelein, Oostïndifche ftoffen, ftofgoud en zilver, Engelfche kroonen en Hollandfche guldens. Met deeze laatften is grooc voor. deel te doen; want twintig guldens is de hoogfte prvs, die voor een' flaaf betaald word; maar Bujiis, Sf Caurisl dat het gangbaar geld van dit Land is, zyn van het grootst gemak. De Europeërs betaalen allen de flaaven, die zv koopen, half in Rujm, of, zo die fchaars zyn, een derde in oufiis, en het overige in goederen. Het geheele Land foor zyn openbaare markten voor de verkooping van zout. Eene derzeive is te Ba, en eene andere word gehouden rondom een' hoogen zwaaren boom met breede , „ ^ , . takken,. CO Barbot,, als boven.  de S L A A V E N K U S T. 64 ? takken, omtrent zes mylen van daar; en nog meer andere op andere plaatzen, op ieder van welke drie- of vierduizend yifnkoanfche kooplieden van alle kanten kunne goederen komen te koop brengen. De wyze van de Bu]iis te rekenen is hier dezelfde als in het Land van Fida, (O , „ , De Schryvers verfchillen grootlyks onder eikanderen nopens de kry.skundige hoedanigheden van de inwoonders van Ardrah. Sommigen befchuldigen hen van de lafhartigfte vreesachtigheid, terwyl anderen hen affchetfen als een ftout en moedig volk. Misfchien zou men deeze beide verhaalen kunnen overéénbrengen, wanneer men de omHandigheden, waarïn dit volk zich op de verfchillende tvden, toen deeze Schryvers hun verflag geboekt hebben, bevond, met eikanderen vergeleek. Wanneer wy zou len oordeelen naar den uitflag van hunnen oorlog met den Koning van Dahomay, moeten wy hunne tegenfpoeden toefchryven aan hunne kleinmoedigheid; maar, wanneer wy integendeel zouden oordeelen naar de uitgeftrektheid van het Land, en naar de menigte der Heerfchappyën, welken aan het Koningryk Ardrah cynsbaar zyn, dan zouden wy met recht mogen ftellen, dat dit volk eertyds ftrydbaar geweest, maar naderhand verbasterd is. Intusfchen komen allen de Schryvers hierin overëen, dat zy gewoon zyn op eene verwarde wyze te ftryden, zonder eenige orde, of geregeld ontwerp in hunne krygsvernchtingen, en met groote moorddaadigheid; welk een en ander geene groote blyken zyn van hunnen moed of kundigheid. Barbot en Bomm verzekeren, dat de Koning van Ardrah, met zyne onderhoorige Vorften, twintigmaal machtiger is- dan die van Fida; en dat hy echter nooit eenig voordeel over deeze kleine Natie heelt kunnen behaalen , ja zelfs daaiaan niet eens den. oorlog heefi Cf) Bosman, 20. Brief. Mmmm: 3: XVIII, BOEK. XIII. HOOFDST; . VI. AFD. Krygs. macht van Ardrah.  646 HISTORIE van XVIII. BOEK. xitï. HOOFDST. VI. AFD heeft durven verklaaren, fchoon beider Koningen altoos eene vyandfchap tegen eikanderen hebben. Dit gezegde kan waar zyn, en echter niets be wyzen ten nadeele van den moed van die van Ardrah. Het valt gemaklyk voor 'een klein en volkryk Koningryk, gelyk "dat van Fida is, zich te verweeren tegen de aanvallen van een' vyand, die grooter in macht, en niet minder in dapperheid is. De wydüitgeftrektheid van Ardrah ftelt dit Ryk daarentegen bloot aan geduurige invallen van nabygelegen volken ; het groot getal van cvnsbaare wingewesten, die fteeds op bekwaame gelegenheid wachten om het juk der dienstbaarheid weder af te werpen, kon het gevaarlyk doen zyn een' nieuwen oorlog te beginnen; en eene vreedzaame regeering kon misfchien de ftaatkundige grondregelen van deszelfs ftaatsbeftuur bevestigen. Maar, om ons niet langer met bloote bedenkingen op te houden, zullen wy tot de gebeurtenisfen zelve overgaan. De Koning van Ardrah kan zeer fpoedig éen leger van veertigduizend mannen te paard en te voet op de been brengen, dewyl niemand van den krygsdienst bevryd is dan de oude mannen en kinderen. Het krygsvolk, dat aan de Zeekust woont, gebruikt fnaphaanen en zwaarden; maar die landwaardsïn woonen hebben boogen en pylen, werpfpietfen, houwers en houten knodfen. In allen hunne veldtochten voeren zy eene lange fteng mede, die als eene S gebogen en aan de uiteinden met zydene vlaggen en wimpels verfierd is. Hunne trommels zyn langwerpig, en loopen van onderen fpits toe. Zy gebruiken ook fchelleti onder hun krygsmuziek; en zolang die klinken maaken de foldaaten _ allerhande vreemde postuuren en beweegingen. De ruiters hebben trompetten van een fchelklinkend en aanmoedigend geluid. Zy gebruiken deeze zelfde fpeeltuigen ook op feesttyden en openbaare vreugdebedryven wegens verkregene overwinningen, die zy met groote plechtigheid vieren. Behalven deeze muziekïnftrumenten zyn  de SLAAVE N.K U S T. 647 zyn 'er ook een foort van Barden of krygszangers by het leger, die het volk aanmoedigen door het zingen der dappere daaden van hunne voo'vaderen, en hen vermaaken met allerhande boertery en guichelfpeh (g) De meeste reizigers hebben aangemerkt dat 'er een groot onderfcheid is tusfchen den Godsdienst van Ardrah en dien van Fida. Schoon de inwoonders van Ardrah • van allen de Kustbewooners misfchien minst tot by-; geloovigheid geneigd zyn, hebben zy echter een verbaazend groot getal van Priesters; en alle lieden, zelfs die van den hoogften rang, rekenen het zich eene eer hen in hunne huizen te ontfangen. De meeste Edellieden houden Fetichts, of huispriesters, die onder het gezag van den Opperpriester ftaan; en deeze ftelt een' Afgod voor elke familie. Sommigen hebben eene krokodil, anderen een' vogel, die veel naar eene kraai gelykt, en weder anderen een boom, berg of fteen tot hunnen Afgod. Schoon zy dus in de domfte Afgodery gedompeld zyn, en geheel geen denkbeeld hebben van een toekomend leven, hebben zy echter eenige verwarde denkbeelden van een Opperwezen dat den tyd en toevallen van hunne geboorte en dood regelt. Ook gelooven zy, dat dit Wezen macht heeft over geluk en ongeluk. Zy ontrusten zich over het geringst ongemak, en het bloot aandenken aan den dood doet hen beeven. Hunne Fetici.es zyn over het algemeen in hooge achtin n; doch, de Marbut of Opperpriester word boven al geëerd en geëerbiedigd; zy gelooven dat hy toekomende dingen kan voorzeggen, die hem ingegeeven worden door een beeld, ter grootte van een kind, dat in zyne fpreekkamer geplaatst is. Dit beeld is wit gefchilderd, overëenkomftig met het denkbeeld dat zy zich vormen van den duivel, en dit verkondigt hem het aannaderen van fchepen uit Europa zes maan> Cg-y Burbot, als boven. Bosman, aldaar* XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. VI. AFD. Godsïtenst'an Arirah.  XVIII. BOEK. XIII. HOOFDST. vi. AFD 648 HISTORIE van maanden vóór derzelver aankomst. Elke familie komt om de zes maanden byëen, om deezen Fetiche nopens hun toekomend lot te raadpleegen, en hem offerhanden te doen. De Fctiches geeven antwoord met eene zachte Item, en het eenvoudig volk gelooft voor gewis, dat het beeld hen antwoord geeft. Dus fchynen de listen en bednegeryën der geestlyken door -allen de tyden en gewesten van de waereld verfpreid te zyn, als of hun gezag enkel door valschheid en bedrog kon in ftand gehouden worden. Nadat de Godfpraak geëindigd is, word het beeld bedekt met een aarden vat, dat rondom met gaten doorboord is. De Fetiches, welker belooning beftaat in een vat bier en een zak meel, en het overig gezelfchap befproeijen het aarden vat met een pap van bier en meel onderëengemengd; waarna een groote beker rondgaat ter eere van den Fetiche, en het gezelfchap vertrekt wanneer de drank op is. Op zekere dagen, die aan den Fetiche van de familie geheiligd zyn, onthouden zy zich van allerhande werk; en deeze wet word zelfs door den Koning onfchendbaar onderhouden, fchoon het volk van Ardrah anders in veele dingen afwykt van de geftrenge wetten, die de Priesters het opleggen. Zy gelooven niet aan de opftandmg der dooden, dan alleen, wanneer iemand itrydende voor zyn vaderland in den oorlog gefneuveld is. In dit geval onderftellen zy, dat de loop der natuur kan veranderd worden, ter eere en ten behoeve van deeze helden., en dat zy twee da^en daarna wederom opftaan met eene nieuwe geftalte en wezenstrekken; en dit laatste brengen zy by als eene rede, waarom zy door hunne vrienden en bloedverwanten niet herkend worden. De I>etiches zyn hier, even als in Fida, de eenigfte ge. neesmeesters die in het Land gevonden worden. Zy maaken afkookfels van fommige kruiden en wortelen, en llachten beesten, voor de herftelling der zieken, in derzelver nuizen. De Fetiche van het huis word met het bloed befhieerd,  i>e SLAAVEN-KUST. 649 befmeerd, en het vleesch word opgegeten of verbrand. Snelgrave verhaalt een doorflaande blyk van hunnen eerbied voor de Fetiche''s, hunne 'geestlyke en lichaamlyke geneesmeesters. Hy zegt, dat het eene onfcbendbaare wet is, dat, wanneer in eenig huis naby des Konings paleis brand ontftaat, de bewooner van dat huis met zyn geheel huisgezin ter dood gebragt moet worden. Deeze wet is voorzeker zeer onrechtvaardig en wreed; doch tevens van zeer goed gevolg; doordien daardoor in Ardrah minder van brand gehoord word dan in andere nabuurige Ryken, dewyl deeze wet, zonder eenig aanzien van perloonen ten uitvoer word gebragt. Intusfchen gebeurde het evenwel, dat 's Konings paleis te Jachen afbrandde, zonder dat eenig onderzoek naar de eerfte oorzaak van den brand gedaan wierd, fchoon men wel wist, dat die in het huis van een' Priester ontftaan was, en men hem zelfs voor den moedwilligen ftichter van denzelven hield. (li) Dewyl niet één Schry ver ons een naauwkeurig verflag heeft gegeeven van de zeden, wetten en regeering van dit Koningryk, zullen de Leezers zich moeten vergenoegen met die afgebroken ftukken, welken deezen en geenen ons aan de hand gegeeven hebben. Ten tyde van Barbet's verblyf te Ardrah kwamen daar eenige Gezanten van een' machtigen inlandfchen Vorst. Zy waren gelast om aan den Koning de bezwaaren voor te ftellen van eenigen zyner onderdaanen, die zich by den Koning hunnen Meester beklaagd hadden over zyne dwingelandfche regeering. Zy waren verder gelast om aan Zyne Majesteit te verklaaren, dat, zo hy niet wilde aflaaten van deeze dwingelandy, en hen met grooter zachtzinnigheid regeeren, de Koning hun Meester zich verplicht zou oordeelen, om, ter verdediging der onderdrukte menschlykheid, met een leger in zyn Land te vallen, en degeenen, die zyne hulp (?0 Snelgrave by Prevost, Tom, 5. Hedend. Hist. XV. D. II. St, N n n n XVIII. boek. xrji. HOOFSfiT. VI. AF'p»  6> HISTORIE van be SLAAVEN • KUST. XVIII boek. xw. HOOFDST vi. AFI ian Ar. drah. BLAI> , hulp verzocht hadden, by te ftaan. De Koning van Ardrah nam deeze boodfchap zeer euvel öp; en om te toonen hoe weinig hy die bedreiging achtte, deed hy de ■ Gezanten daarvoor ftraffen. Na deeze beleediging zond 'de binnenlandfche Vorst een leger van tienmaalhonderdduizend mannen in Ardrah; die overal fchrik en wanhoop met zich voerende, genoegzaam het geheel Koningryk verwoestten; waarna de vreemde Veldheer zyne troepen terug trok. De Koning zyn Meester was zeer onvergenoegd over deeze daad, en beval, dat men hem ter dood zou brengen, omdat hy hem het hoofd van den Koning van Ardrah niet gebragt had: „ om hetwelk, (zeide hy) „ ik u had uitgezonden, en niet om zyne „ onfchuldige onderdaanen te verderven " Deeze Natie had zodanigen fchrik verwekt onder die van Ardrah, dat zy derzelver naam niet dan met afgryzen konden hooren noemen. De Negers verhaalen veele wreedheden van dezelve, en onder anderen, dat zy de gewoonte hebben van hunne krygsgevangenen de teeldeelen af te fnyden, en zich met die onbetaamlyke zegetekenen te verfieren. Barbot befluit zyn verhaal met te zeggen, dat deeze binnenlandfche Vorst, volgens zyn gevoelen, de Koning van Tos of Oijeos moet geweest zyn. Hy brengt voor reden by, dat de Zee de Nationaale Fjtiche van dat volk was, welken te naderen hen door hunne Priesters verboden is. (O (O Prevost, Tom. 4, pag. 124 & feqq. Einde van het XV*'. Deels llie. Stuk.  BLAD W-Y ZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. A. diapen van ongemeene grootte in Angoy • 418 Abade, een zeldzaam dier in Benguela, befchryving en gebruik van hetzelve 98 MthiopiëniJFestlyk') deszelfs gelegeilheid en uitgeftrektheid 113. word verdeeld in verfcheiden Staa. ten ald. Afgoden in Benguela 97. in Kongo 169. in Loango 411. 420. 430. in Anfiko 483. in Benin 520. in Fida 561. in Ardrah 647 Afgodery in Kongo 16g. vergeeffche poogingen om dezelve uitterooijen 174. word in Kongo verboden 24a. in Majumba 411. in Angoy 419. in Loango 429. in Anfiko 483. in Benin 519, env. in 561. in Ardrah 647 Albinos eene foort van witte Negen 428 A/iconde, befchryving van deezen zeldzaamen boom 96. gebruik van denzelven 120 Aiphonzo, zoon des Konings van Kongo, verbied de Afgodery in zvne Staaten 242. vermeesterd N den Kongoëefchen throon en verflaat zyn' broeder Panzo 243. zyn yver voor het Christendom 244. zend zyn'zoon en verfcheiden jonge Edellieden naar Lisbon om in den Godsdienst onderweezen te worden 245. zyn dood 247 Alvaro (Don) volgt zyn vader Don Henrico op den throon van Kongo op 253. herfteld de Portugeezen in de voorige vergunningen, ald. vlucht voor de Giagas naar een Eiland in de Zaïr 255. zyne verdere rampfpoedige regeering 257. zyn dood 26 * Aharo de Tweede volgt zyn vader Don Alvaro op den throon van Kongo op 261. zyne regeering en poogingen om den Christelyken Godsdienst te herftellen, ald. zyn dood aö4 Alvaro de Derde volgt zyn Broeder Don Bernardo op den throon van Kongo op 264. zyne regeering, dood en character 265 Alvaro de Vierde volgt Don Ambrofio op den throon van Kongo op 269. zyn dood ald. Alvaro de Vyf de volgt Don Alvaro den Vierden op den throon van Kongo op 269. word door den Hertog van Bemba verflagen en fneuvelt, ald. [i,n n 2 Ai-  652 BLAD WYZ- ER der Alvaro de Zesde, ziet Bemba. Alvaro de Zevende, een geringe Prins van den bloede, vermeesterd na den dood van Don Antonio den throon van Kongo 276. zyn haatlyk eharaeter 277. word door de onderdaanen verdreeven, ald. Alvaro deAchtfie volgt Alvaro den Zevenden op den throon van Kongo op 277. zyn character en ongeluk. kige regeering, ald. word door den Hertog van Pemba van den throon geftooten ald. Ambrofio (Don") volgt Den Gare ia op den throon van Kongo op 268. zyn dood 269 Angoij een Koningryk van Loango . afhanglyk 416. em. Angola hoe voorheen genaamd 279, deszelfs ligging, verdeeling, uitgeftrektheid en grenzen, ald. voortbrengzels 282 env. Regeeringsvorm 300, deszelfs vriendfehap en handel met Kongo 301. Slavenhandel 302. krygsmacht 304, ftaat van her. Christendom aldaar 306. word tot een Bisdom gefield 307. grondlegging van dit Ryk 316. geringe macht door de Portugeezen aan deszelfs Koningen overgelaaten 401. is byna geheel onder de heerfchappy óqv Portugeezen 403 ^^/«^«.hunnekrygsöeffeningen, wyze van vechten, en wapenrus. ting 304. hunne taal en lykplechtigheden 308. hunne onmenschlyk. heid en oorzaak daarvan 309. worden in vier rangen verdeeld 3 1 o. flachten menfehen by de uitvaart hunner dooden 311. hunne veelwjvery, ald. zyn flechte tydreke. naars 317. ondergaan geweldige knevelaaryè'n van Bandi Ngola en zyne gunftelingen, en wreeken zich des wegen 325» Anfikanen, hun aart en leevenswyze 482. eeten elkander, ald. hun wapentuig 483. Godsdienst, ald. wyze op welke zy den moed hunner gevangenen beproeven 484. Anfiko, ligging en uitgeftrektheid van dit Koningryk 481. is de"voor. naamfte verblyfplaats der Giagas 484 Antonio (Don) volgt zyn'Vader Garcia den Tweeden op den throon van Kongo op, en overtreft denzelven in wreedheid 273. verklaart zieh openlyk tegen de Christenen en Portugeezen 274. brengt een tal. ryk leger tegen hen op de been 275. word door de waarzeggers bedrogen, ald. word door" de Portugeezen verflagen enfneuvelt 276 Antonio de Gaeta (Pater) word naar de Koningin Zingha gezonden en hoe door haar ontvangen 363. uitflag zyner poogingen, ald env. Anzichi, kort verflag van dit volk 187. 253 Aquamboë, (Koning van) deszelfs ftaatkunde 532 Ardrah, gelegenheid en verdeeling van dit Ryk 628. deszeifs voort, brengzels «532, koophandel 633. 642 Regeeringsvorm 63 8. Throons opvolging 639, Inkomften 640. ftraffen der misdaaden 640. koophandel dêr Europedanen in dit Ryk 642. krygsmacht 645. Godsdienst 6"47, wreede wet wegens, hes  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 653 het ontdaan van brand by 's Konings Paleis 649. verwoesting in dit Ryk aangerecht 650 Ardrahnen, derzelver kunst om elkander hunne denkbeelden mede te deelen Ó33. hunne kleeding 634. hun voedzel 635. huweiyks-p'echtigheden 636. Landbouw 637 Arenden in het Land der Bottentot ten 74 Asfem Hoofdftad van Ardrah befchreven 630. befchryving van het Koningryk Paleis 631 Audati, iTruro) Vorst van Daliomay, vermeesterd Ardrah 600. valt in Fida 601. overheerd dit Ryk 604. zyne ftaatkunde 609voert den oorlog tegen den Koning van Tos 618. zyn Character 622 env, B. Baai van Loango 4°8Bamba , eene Provincie van Kongo, willekeurigheid der Landvoogden van dit Gewest 133- derzelver Zeekusten leeveren veel zout, ald. Bandi Ngola , Koning van Angola, doet door zyne ontmenschtheid zyne onderdaanen tegen hem opftaan 325. word door dezelven en de zuidlyks Giagas belegerd, ald. word door den Koning van Kongo met behulp der Portugeezen verlost en zyne erkentenis deswegens aan de laatften 325. vat argwaan tegen deezen op en befluit hen uitterooijen, doch'tweik mislukt 326. word door de Portugeezen verflagen 329. en door zyne onderdaanen omgebragt 33° Bange hoek (de) 67 Bani eene Provincie 4°ó Banna eene Rivier _ 4*° Barbera ziet Cambi. Batta eene Provincie van Kongo 138 Batta, (Hertogen van) hunne afkomst en onderwerping aan de Koningen van Kongo 2 33 Battel, deszelfs verblyf onder de Giagas l°* Begraafenis (byzondere wyze van) by de Giagas en Benguelaanen 109. onmenschlyke gewoonte oudtyds by de Koningen van Kongo daarby gebruiklyk 195 Beleefdheid (buitenfpoorige) in Fida 547- «49 Bel li eene Provincie 485 Bemba (Hertog van) deszelfs loflyk gedrag tegen Koning Alvaro den Vyfden 269. volgt denzelven op den throon van Kongo op onder den naam van Alvaro den Zesden 270. zyn yver voor het Christen Geloof 270 word door zyn broeder Don Garcia vermoord 271 Benguela, gelegenheid en uitgeftrektheid van hetzelve 89. deszelfs voornaamfte Steden, Baaijen en Rivieren 90 env. verwoesting door de Giagas aldaar aangerecht 102 Benguela eene fierke Vesting der Portugeezen in Benguela 2?4 Benin, ligging en uitgeitrc-ktheid vaa dit Koningryk 491. luchten klimaat 492. Steden ald geiierlykheden en markten 499- Regeerfngsform en aart der inboorlingen ald. wyze van handeldryven 500. onderfcheidingrierinwooners 501. leef wyze der iiiwooners 504. hunne k!eennn 3 dl"g  «554 BLADWYZERder ding 505- huwelyken 507. zyn niet bevreesd voor den dood 513, lykplechtigheden 514. erfrecht 516. ftraffen der misdaaden 517. Godsdienst 519. tydverdeeling 523, Throonsöpvolging 524. inkomften 527- krygsmacht ald. krygskunde en wapenen 528 Benin. Hoofdftad van het Ryk van dien naam befchreven 495. zindelykheid derbewooners 496 Bergrivier (de) 66" Bemardo C.Don'i volgt zyn vader Do n Alvaro den Tweeden op den • throon van Kongo op 264. word vermoord ald. Befnydenis der kinderen in Benin gebruiklyk 510. in Fida 556. Befodr (eene foort van Lapis") waar gevonden word 149. 157 Blaf ar of Boa/ra, ligging van dit Koningryk 485. bewooners befchreven ald. Bichio, eene .ziekte onder de Kongoëefche Kuscbewooners en Zeelieden 221 Bisfehop (de) van St. Thomas word door den Paus tot Bisfchop van Kongo benoemd 247. word met ongemeene pracht ontvangen 248. zyne verrichtingen en dood ald. Blaauwe berg (de) 60 Bloemen in Kongo 128 Bokken, blaauwe en gevlakte aan de Kaap 73 Boomen in Kongo befchreven 120 env. Borgia, (.Don Gaspar) Portjgeesch Bevelhebber , komt als Gezant by de Koningin Zingha, zyn onthaal 35° Buffels (Kaapfche) 73 Buikloop waaraan de Kongoè'ezett onderhevig zyn, en oorzaak daarvan 220. in Angola 303. Bujus eene geldfpecie in Fida 546 C. Cabinda, een Haven in /ingoy 416 Cabo Falfo 5 Cacongo , een Koningryk van Loango af hanglyk 414 Calbari , eene Provincie 485 Calbongos, aart en zeden van dit volk 487 Caluxumbo, Koning der Giagas, afkeerig van het eeten en drinken van menfchenvleesch en bloed 479. word deswegen door de Giagas gehaat en omgebragt ald. Cambi, zuster van de Koningin Zingha, door de Portugeezen ge. vangen genomen, doch weder ontflagen 332. neemt het Christen Geloof aan, en word gedoopt met den mam Barbara 335. word andermaal gevangerf genomen 351 word door haare zuster gerantfoeneerd en met groote tederheid en pracht ontvangen 364. word wredelyk mishandeld door haaren man 368. volgt haare zuster Zingha als Koninginop388. haar character 391. verdrietige regeering en dood 397. Cameleöns menigvuldig in Kongo 149 Camma, eene Provincie van Loango af hanglyk 413 Casfanga Calanga, Koning der Giagas, word door den Onderkontng van Angola overgehaald om  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 655 om eenifie fhoade wetten van Tetnbandumba aftefchaffen 479. word deswegen door een zyner zoonen vermoord 480 Casfanga Cangu'm Gurli, Kon mg der Giagas, omhelst den Christelyken Godsdienst 480. verlaat denzelven weder, en word wreeder dan te vooren ald. Cavazzi (Pa'er Giovanni Antonio') de Montecucttlo word naar de Koningin Zingha gezonden en met bïydfchap ontvangen - 379 Chalombe, de Opperpriester in Kongo, word voor eene foort van Godheid gehouden 172. zyn onbepaald gezag ald. byzondere eerbied voor hem 173- gewe'daadige gewoonte om zyn gezag te doen fiand houden ald. Chingarii het wreedfte Opperhoofd welk de Giagas ooit gehad hebben 479. word door de Portugeezen gtflagen en fneuvelt ald. Chisfama, eene Portugeefche Provincie in Angola 282 Cholone, een zeevisch uit welke olie getrokken werd 155 Civetkat of hfzima 149 Coanza, eene Rivier in Angola 280 Coglio, (.Antonio') een Geestelyke, - word door de Portugeezen aan de Koningin Zingha gezonden, zyn onthaal 350. tracht haar te bekeeren doch vruchteloos 351 Correa, Don Salvador, Portugeesch Bevelhebber, herneemt Loanda v van de Hollanders 339. zend Ce zanten aan Zingha, en fluit een voordeelig verbond met de Kon goëezen 355. zyne verdere ander- handelingen met de Konir-rn Zingha ald. env. Cervu Marino of Zeeraaf, gebruik van denzelven 155 D. Dahomanen, hunne verbaasdheid op het zien van Europedanen Ooy. verflag wegens hen 610. hun cc Wapenöeffening 626. ziet verder Audati. Dambi , eene Landftreek in Benguela _ 95 Dambi Ngola, Koning van Angola, doet zyne broeders ombrengen 32J. zyn character en begraving ald. Dante, deszelfs gedaante en nuttigheid , en wyze van dit dier te vangen 147. verdedigt zich zonderling tegen verfcheurende dieren ald. Danzen, hos onder de Hottentotten gebruiklyk 35. der Kongoëezen 217 Die go Cam, (Don) Portugeesch Admiraal, ontdekt het eerst de Kust van Kongo 234. zyn onthaal by de bewooners ald. deszelfs onderhandeling met den Koning Van Kongo 235. zyne terugtocht naar Europa met een Kongoëesch Afgezant 237. Diëgo (Den) volgt zyn' Neef Don Francisco op den throon van Kongo op 250. zyne re-peering en nood 251 Dierenhyzonèzt aan de Kaap eigen en gebruik daarvan 71 env. Dievery (openbaare) gesne fchande in Kongo 166. hos geftraft in Benin 516 Dochters  6$6 BLADWYZERder Dochters in Fida, hoe aan de flang geheiligd worden 573 Dongii, Vader van Tembandumba 462 Draakenftein is meest bevolkt door Franfche Geloofsvluchtelingen 65. deszelfs uitgebreidheid en beftuur 66 Duivelsberg, ziet Windberg. E. Eland (Kaapfehe) 73. Gebruik van den Eland in Kongo 14.8 Eminia - n - Zima , Kongoëesch Prins 229 Endel Albondos, een volk dus ge« naamd 95 Entiengia, een klein vreemd viervoetig dier in Kongo 150 Erfrecht in Loango 428. 451. in Benin 516, in Fida 558. Euphrates, eene Rivier in i^Vtz 541 Ezel (.Kaapfche) 72 F. Fabrieken in Loango 405 Falfo (Baai) 62. waarom dus door de Portugeezen genaamd ald. is zeer vischryk jb. Fetiches, Huispriesters in Ardrah, hunne verrichtingen 647. hun voorrecht 649 Fida, befchryving van dit Ryk 540. fchoonheid en vruchtbaarheid des Lands 543- volkrykheid ald. is verdeeld in 26 Provinciën 544. groote markten 'en koophandel, ald. env. Erfrecht 558. Luchts- gefteldheid 559. ziekten 5<5o. Godsdienst 561. gezag en invloed der Priesters 568. 571. Priesteresfen 573. Regeeringsform 575. Straffen der misdaaden 576. — Throonsöpvolging 580. plechtigheden der krooning 581. Inkom, ften des Ryks 588. Heerendienften 589. krygsmacht589. klimaat, grond en voortbrengzelen 593. Staatsomwenteling in dit Ryk, en overheering van hetzelve door den Koning van Dahomay 600. aanflag om den Koning op den throon te herftellen, welke mislukt 1504. Fidaanen , hun aarten inborst 547. hunne nyverheid en handwerken 548. flaaffche ftaat en vruchtbaarheid hunner vrouwen 550. 556. hunne kleeding 551. zyn groote rekenaars 553. hunne behendigheid in het fteelen ald hunne on. maatige veelwyvery 555. huwelyken ald. befiryden hunne kinderen 556. eerbied voor hunne ou. dersen oudftenBroeder557. hunne buitenfpoorige zucht voor het fpel 558. Muziek 559. hunne vrees voor den dood 560. ±unne menigte Goden 562. hunbygeloovig gedrag in den oorlog met Audati 602. Flamingo, een der fchoonfte vogels van de Kaap 74 Francisco (Don) volgt zyn'Broeder Don Pedro op den throon van Kongo op «50 zyn yver en dood ald. Francisco (Don) Koning van Angola 400 Fungeno, ligging van dit Koningryk 484. des^eifs geldfpecie en koop. handel ald. fungi  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 6$? Fungi, zuster der Koningin Zingha, door de Portugeezen gevangen ge nomen doch weder ontflagen 332. omhelst het Christendom en word gedoopt 335. andermaal gevangen genomen 351. door de Portugeezen wegens verraad omgebragt 353 G. Garcia (Don) volgt Don Pedro ' den Tweeden op den throon van Kongo op 268. zyne korte regèe • ting en dood ald. ■Garcia de Tweede volgt zyn Broeder Aharo den Zesden op den throon van Kongo op 271. zyn gewaande zucht voor het Christendom ald. zyne dwingelandy en wreedheid 272. pleegt raad met de heidenfche waarzeggers en verftoöt zyn oudften zoon ald. zyn dood 273. Ganzen, (wilde) drie foorten derzelren san de Kaap 74' Gebergte (merkwaardig) in Angola Geboorte, middelen by de Hottentotten gebruik yk om die te bevorderen 15 Geld, zonderling foort daarvan in Loango 439. in Fungeno 484. Genee wyze in Benin 5 \ 3 Gewas/en aan de Kaap byzonder eigen 83. van Kongo, 124 Giaga Lm ba Calandola, het hoofd der Giagas, befchreven 106 Giaga Calambolo, Opperveldheer der Giagas 473 Giagas, eene wreede omzwervende Natie in Afrika, verflag wegens Hedênd.Hist.XV. D.II.St. C dezelve 100. hunne krygsverrich. tingen en wreedheid 102. wyze op welke zy hunnen Afgod of Mokisfo raadpleegen 105. hunne leevenswyze 107. begraaven hunne kinderen leevendig 108. Hacken en eeten hunne krygsgevangenen 109. op welke wyze zy hunne dooden begraaven ald. Giagas, een nieuwe Stam derzelve van onzekere afkomst 454. hun woesten aart en levenswyze qssenv hunne verdeeiing waaruit de verfcheiden Stammen ontftaan zyn 462. hunne onmenfchelyke wetten 464. hunne legerplaatfen 469. beftuur derzelve 470. Amptenaaren 471. hunne wapenen en wyze van vechten 472. eerbewyzing aan hunne Vorften 473. kleeding 474 Gobbi, eene Provincie van Loango af hanglyk 3'3 Godsdienst (Christelyke) in het grootfte gedeelte van Kongo ingevoerd 175. doch zeer vervallen ald oorzaaken daarvan ald. word - beter onderhouden in Songo, Bamba en Pemba 177. eerfte invoering daarvan in Kongo 236 env. elendig verval van denzelven aldaar 258 env. word aldaar weder herfteld 263. deszelfs ftaat in Angola 3°°* Goede Hoop (Kaap de) waarom door de Hollanders in 't eerst aangedaan 47. Volkplanting door de .Hollanders aldaar aangelegd 48. "Kasteel en Stad aldaar 50.- Regeeringsvorm en burgerlyk beftuur 51 env. fraaije Landhuizen s 8. vrucht, baare grond aldaar 59 env. heeft 000 uit  658 BLAD WYZ ER der uitneemend water 61. Land- en zeedieren, gevogelte en gewasfen aan de Kaap eigen .71 env inkomften tot onderhoud deezer Bezitting 87. Vorftelyke Hofhouding van den Gouverneur en getal der Dienaars van de Oost - Indifche Maatfchappy aldaar 88 Guinée, ligging en uitgebreidheid van deeze Kust 488. Naemsoorfprong ald. Verdeeling 489. Steden en Rivieren 490 h. Hanglip 62 Hars, eene welriekende en geneezende foort daarvan in Angola 289 Heelkunde, zeer gebrekkig in Kongo 223 Henrico (Don) volgt Don Diëgo op den throon van Kongo op 252. zyne regetring en dood 253 Hollanders (de) behaalen verfcheidene overwinningen op de Hottentotten 42, fluiten een verdrag met hun, ald 48. hunne veroveringen 'va Angola op dePortugeezen 339. . worden uit Angola verdreven 352. hebben eene factorie te Arobo . 493 hun handel te Meyberg 494. rechten onder de inwoonders aldaar eene vreeslyke flachting aan 494. Holland (Hottentotsch) 63 Honden (wilde) aan de Kaap 72. in Kongo, die niet blaffen 350 ' Hongersnood in Kongo 256 Bonigbergen (de-) 69 bewooners dezelven zyn zeer behoeftige en * Waardoor 70 * Hottentotten, gelegenheid en uit ji geftrektheid van hun Land 3, wor¬ den ten onrechte met de Kaffers verward 4. hun oorfprong en fpraak ald. zyn in verfcheidene Stammen of Natiën verdeeld 7. leiden een zwervend leeven, ald hunne geftahe 15. hunne domheid, luiheid en niorzigheid 16. deugden, ald. ontmenschte gewoonte 17, klee. ding, ald* fpys en drank 20, hunne hutten en dorpen (Kraals) xi. Regeering, ald. Veehoedery 22. hunne iykpleehtigbeden 25. zyn gevoeiig voor beledigingen 27. hunne wyze van ooriogen, ald. wyze van jaagen 29. van visfchen 30. van zwemmen 31. van beesten - flach ren, ald. arbeid hunner kunftenaars en handwerkslieden 32. env. hunne muziekïnftiumenten en vocale muziek 34, jdanzen %$, hebben geen geid, ald> wyze van handeldryven 36 hun Godsdienst 37- plechtigheden 39. env. hun character Hottentotfche Jongelingen, wyze op welke dezelve tot een' man gemaakt worden 27 Hovelingen in Kongo, derzelver flaaffche ftaat 190 riuwelyksplechtigbeden der Hou tentetten 25. der Kongoëezen 213 V. lachen. eene Stad cynsbaaraan Ar* drah 608. be.ichc wegens dezelve 629. fagas ziet Giagas- fakin, eene Rivier in Fida 541 mpalanca, gedaante en gebruik van dit dier i4g in-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 6$$ ïnfanda, befchryving en gebruik van deezen boom 120 Infecten (Zee- Rivier-en Land) aan de Kaap 78. Vergiftig Infect in Angola en geneezing van deszelfs beimerting 288 Joostenberg 65 K. Kashil, eene voornaame Stad in Benguela, befchreven 97 Katoenboomen in Fida 594 Katten (wilde) in Kongo, ongemeen fchoon van huid 15° Kinderen , liefdeloosheid der Kongoëezen omtrent dezelve 212. die der Giagas worden onmenschlyk door hunne ouders vermoord 465. Kinderziekte, reden waarom dezelve onder de Kongoëezen zo groote verwoesting aanrecht 221. in Ardrah zeer verwoestende 633 Koeberg (de) <5° Koliek (eene foort van) in Kongo, waaruit ontftaat 22a Kongo, gelegenheid en uitgeftrekt- heid van dit Ryk 113. hitte der luchtftreek 114. faizoenen, ald. vruchtbaarheid van deszelfs grond 116. voortbrengzelen van dit Ryk 117. de hoogte van het gras maakt aldaar het reizen gevaarlyk 126. Rivieren 128, verdeeling van dit Ryk in zes groote Provinciën ] 32. Ontfangt fchatting van eenige woeste nabuurige Natiën i44j Gedierten, gevogelte, visfchen en Infecten van dit Ryk 145 env. volkrykheidvan dit Ryk 161. verbaazende legermacht 162. heeft de willekeurigfte eenhoofdige Regeeringsform 178. wie tot de Kroon gerechtigd is 179- verkiezing tot Koring en plechtigheden daarby gebruiklyk 180. Bezettingen 193. Ongeregelde krygsmacht J94Moeilyke en gevaarlyke reiswegen aldaar 206. onzekerheid van deszelfs eerden ftaat 228. bericht wegens de grondvesting van dit Ryk 229 env. voortplanting van den Christelyken Godsdienst aldaar 236 env. vreeslyke verwoesting door de Giagas aldaar aangerecht 255. yslyke ramp dit Ryk overgekomen, ald. Kongo (Koningen van) derzelver ftaatkunde om fchuidige Staatsdienaars te ftraffen 182. laaten zich byna Godlyke eer bewyzen 184 hunne kleeding en pracht vóór en na de komst der Portugeezen 185. derzelver verfchyning in hc openbaar 187. hun talryke hofftoet i 89. Paleis en Serrail 190. inkomften 192, wyze van begraaven 196 Kongo (.Koningin van) heeft het oppergezag over alle de vrouwen van het Serrail 191. oorzaaken haarer trouwloosheid, _ ald. Kongoëezen, verdeelen het jaar in twaalf maan-maanden en de weeken in vier dagen 116. zyn zeer lui, en leggen hunne vrouwenen flaaven allen arbeid op 117. verbaazende viuchtbaarheid hunner vrouwen 162. hun verwaand denkbeeld van zichzelven en hun Land 163. minachting voor vreemde handelaars 164- armoedige leevenswyze 165. leeren van de Portugeezen eenige handwerken en )ooo 2 den  66o BLAD WYZËRder den Landbonw 765. zyn ffoute bedelaars en dieven 166. hunne kleur, geftalte en aart 167. verkoopen hunne kinderen en vrouwen, ald. erkennen een Opperweezen , doch eeren mindere God. heden onder allerlei gedaanten 169. hunne bygeloovigheid en feesten 171 hunne flaaffcbe onderwerping 184. hunne wyze van oorlogen 194, hebben geene gefchrevene wetten 197. hunne wyze van rechtspleging 198. welke misdaaden by hen doodftraflyk zyn 199. worden door hunne meerderen geweldig onderdrukt, ald. hun koophandel met de Europedanen 200. Hechte ftaat der kunften en handwerken onder hen 202. hunne wyze van reizen 205. hunne huizen , huisraad, weelde, huwelyken 209; hunne liefdeloosheid jegens hunne kinderen 212 hunne vryery en huwelyksplechtigheden 215 hunne muziek en muziekinftrumenten 215. danzen 217. ziekten 219 hebben geeene Geneesmeesters , VVondheelers of geneesmiddelen 218. lykpiechtigheden 223 onmenschlyke behandeiii g der ftervenden 225. 227 Koophandel der Europedanen met de Kongoëezen 200. met de Angoleezen 302 in Sette 412. in Cacongo 415. in Loango 439. in Anfiko 48 3. aan de Kivier Calbarie 487, der Europedanen in Benin 500 in Ardrah 629 Koopmanfchappen welke in Angola worden ingevoerd 303. door de Lodngoëezen naar Boeke-male gevoerd er. van daar gebragt wordende 439. in Ardrah ingevoerd gordende 644 Koortzen (gevaarlyke) en derzelver geneeswyzc by de Kongoëezen 222 Koperërts,hoe 'mSundi bewerkt 438 Kopermy'nen in Dambe 96. in Sundi 137. in Anfiko- 482 Koraalfeest in Benin 524. Koto , befchryving van dit Ryk en deszelfs koophandel 530 aart, Godsdienst en zeden der inboorlingen , ald. Krike, eene Provincie 486 Krokodillen - eijeren, worden door de Kongoëezen tot voedfel gebruikt 157 Krygshst (byzondere) van den Ko- 1 ning van Dahomay 606. 619 Kulembo, brengt zyne vrouw Tembandumba door vergif om, en volgt haar op als hoofd der Giagas 476. zyne krygstochten en dood 478 l. Landhuizen aan de Kaap de Goede Hoop 58 Leeuwen, aan de Kaap 71. 'mAno«y»a» en hervat 1 zyne wreedheden 400. word door Don Francisco geflagen en gedood , . aldMofambique , door de Gtagas veri woest 459 . Mosquito, eene foort van vliegen m n Benin Is Motch ama, een Eiland in de Rivier :s Coanza . ,28a n Musfaza,Moedeïvan Tembandum\. ba , haaren ftoutmoedigen aart; 46 2; 000 3-  66t BLADWYZERder Muziek der Kongoëezen 215. der Fidaanen 559 Muziek'injirumenten der Hottentot ten 34. der Kongoëezen 215 N. Negers in Benin onmaatig geil 509. zyn niet onbetaamelyk in hunne uitdrukkingen ald. N-gingha Ngola, Koning van Angola , zyne wreedheid en uiteinde 324 N-gola, Stedehouder van Angola, ontflaat zich van het oppergezag der Kongoëezen 316, zyne regeering 317. word door zyn opperften Veldheer, een begunftigden flaaf, verraaden en vermoord 318 N gola Chilvagni, Koning van An • gola, breid de heerfchappy van Angola uit 322. zyne regeering en dood ald. N gola Chilvangi, Koning van Angola , zyne invallen in Kongo en veröveringen 323 zyn goed geluk en buitenfpoorige verheffing tot eene Godheid 324 N gola M bandi, Kon mg van Angola, zyne wraakoeffening tegen zyne wederpartyëu 331. doet de Portugeezen deii oorlog aan, doch word gtflagen 332, fluit een verbond met de Portugeezen, doch wil de voorwaarden niet volbrengen 333 komt weder in onderhandeling met hen 334 hernieuwt den oorlog met hen, doch word verflr.gen en brengt zich zeiven met vergif om 336 Ngola Oarii, word door de Portugeezen , onder den mam van Don Juan, als eerften Christen* Koning van Angola gekroond 342. zyn dood ald. Ngola Sedefio, door de Portugeezen tot Koning van Angola verheven, is een heimelyk vyand van het Christendom 402 verlaat hetzelve, word veiflagen , gevangen en gedood ald. Nimeamago, een Koningryk, 484 Npiehi, ziet Koliek. Nfosfi, een vreesachtig dier in Kongo , gebruik van hetzelve 149 Nyendaal tracht vergeefsch de dwaaze verbeelding der Negers van Benin befpotlyk te maaken 512. zyn gehoor by den Koning van Benin 526. zyn geloofwaardigheid 528 O. Olyfanten van verbaazende grootte aan de Kaap 72. in Kongo 145, hunne (taarten tot fieraaden ge. bruiklyk 146. wyze van h?n te vangen ald. Olifantstanden, handel in dezelven door die van Chilongo 406. in Gobbi 414 Os/en, door de Hottentotten in den oorlog gebruikt 23. 28 Overfpel, hoe geftraft in Loango 442. in Benin 508. in Fida 57<5. iii Ardrah ' 640 P. Paarden, zeer vermenigvuldigd aan de Kaap de Goede Hoop 60. Wilde en Rivierpaarden aldaar 73 Paerlberg (de) 68 Palm  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 663 Palmboomen van achtërleie foort in Kongo 123. in Angola 290 Panso, eene Piovincie van Kongo 6 137 Papegaaijen van verfcheidene foort in Kongo '52 Pedro (Don) volgt zyn Vader op den throon van Kongo 247. zyn dood 249 Ped. 0 de Tweede, volgt zyn Vader Don Alvaro den Derden op den throon van Kongo op 266. zyne blyken van vriendfehap voor de Portuo-eezenald. zyn dood 268. Pegaao^Don Ruy) een Portugeesch S aaudienaar, komt als Afgezant by de Koningin Zingha, zyn onthaal 355 Pellikaan, een vogel van Loango, befchreeven 422 Pemba, eene Provincie van Kongo 139 Pemba (de Marquis van) een heerschzuchtig Prms, oncthroond Don Alvaro den Achtften, Koning van Kongo 277 Pefce Donna, of Vrouwvisch, eene verwonderiyke Riviervisch in Kon go, deszelfs gedaante .56 heeft eene foort van Befoctr en Muskus by zich '57 Pest in Kongo 25° Plu lippus, tweede Christen Koning van Angola, zyn yver voor het Christendom 342 Pico Marino, een groote visch van verbazende fterkte IS4 Pinguin ( de) 75 Piquetbergen fde) 7° Popo (Klein-) befchryving van dit Ryk 532. .-.art en koophandel der Inboorlingen 53.3 Popo (Groot) befchryving van dit Rvk 5 34- be "chry ving der Stad en het Köninglyk Paléis 5 35 oudtyds van Ardrah afhangelyk 536. oorlogen met die van Fida 537koophandel 538. blind vertrouwen der inboorlingen op hunne Priesters 5 39 Portugeezen (dé) door de Hottentotten van de Kaapverdreven 40. hunne zonderlinge listom zien te wreeken , ald. neemen de Provin cie üvando, Dambi en nog eenige kleine Provinciën onder hunne befcherming 144- wekken de nyverheid in Kongo op 165. hun voorrecht in Kongo 200. leeren de Kongoëezen het gebruik van maaten en gewichten 200. zyn talryk in San Salvador ald. hunne eerfte komst aldaar 234. verbond tusfchen hen en de Koningen van Kongo 236. Hun heerschzuchtig beftaan in Kongo en gevolgen daarvan 551- verflaan het Kongoëesch leger onder Z> Tesiiculus, (de linker) uitfnyding van denzelven onder de FJottentot~ ten gebruiklyk 24 Tempel (de) van Therico befchreven 435 Trouwloosheid , hoe in Loango geftraft 407 > Tumba, Zuster van Zitnda Rian- > gola, word de Kroon van Angola 1 opgedragen, doch ftaat dezelve aan haaren jongflen zoon af 322 p p p p Twea-  666 BLADWYZERder Tweelingen worden in Benin voor een gelukkig, en in Arebo voor een kwaadfpellend voorteken ge. houden 511. wreed gebruik daaromtrent in Arebo, ald. het voortbrengen daarvan in Ardrah voor een bewys van overfpel gehouden ™ ■ , 637 Tygers aan de Kaap 7 t Tygerbergen (de) 59. derzelver vruchtbaarheid ald, Tygerwolven aan de Kaap 72 V. Vrouwen in Kongo, hoe zy zich van haare mannen vveet-en te ontdaan 168 173. haare zonderlinge plicht in Angoy 419, haare flaaverny in Lod>igo 427. verbaazend getal door de Koningen van Loango gehouden wordende 442. worden bedreden aan de oevers van de Cal bar ie 486 zyn ongemeen vruchtbaar in Benin 512. in Fida en haar flaaffche flaat aldaar 550. 556 P^ryêry der Kongoëezen 213 W. Varkens in Fida omgebragt wegens het eeten eener flang 569 Veelwyvery in Kongo 168. is aldaar onöverwinnelyk 211. in Angola 3ir. in Angoij 419. in Loango 426, in Fida"554, in Ardrah 653 Venusziekte, heerscht derk onder de Kongoëezen. Vierderieie foort daarvan 219 Vierëntwintig Rivieren (de) een District dus genaamd 69 Vink (de Kaapfche) 76 Viscb, zeer overvloedig om de Kust en in de Rivieren van ós Kaap 79. derzelver verfcheidene foorcen 80 env. by zonderheden van fommige 82 Visfen (byzondere wyze van) in Loango 423 Vogels aan de Kaap eigen 76 Vogel (de Blaauwe) 76 Vreemdlingen mogen in Lodngo niet worden begraaven 437. waarom 438 Wapenrusting der Loangoëezen 441 Wagenmaakers Valei 68 Water, zeer uitneemend aan de Kaap de Goede Hoop 61 Waveren (het Land van) 70 Weelde'm Kongo toegenomen zedert de komst der Portugeezen 210 Weeveryën in Kongo 204 Wtld Gedierte, veelvuldig in Angoij 418 Wind- (de) of Duivelsberg 57 Wortelen van heilzaame foort in Angola 286 Wyndorp , eene Stad in Calbarie, door de Hollanders dus genaamd 485 Y. fzerërts , byzondere wyze van dezelve te verzamelen 285 Vzer.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 667 Yzer mynen in Sundi 137. in Cabesjo 283. in Opper-lïïamba 297 Yzerfmederyën in Kongo zeer gebrekkig 2°2 Z. Zachut, Kongoëesch Afgezant naar Portugal 237 Zalr Cde) eene Rivier in Kongo, is gpvaar'yk om te bevaaren 130 Zandberg Cde roode) 70. burgerlyk beftuur aldaar 71 Z^rtf. befchryving en gebruik van dit dier I4<5' Zeekraai Cde) 75 Olifant !55 Zendelingen (Portugeefche') in J&wgo 238. 247. 250 Zieken onder de Benguelaanen worden niet opgepast 110 Ziekten ter Kongoëezen 217. eigen aan Quinzambabo , eene Provincie van Angola 287 Ziel, denkbeelden der Loangoëezen wegens dezelve 43 2 Zihermyn by Masfangano 312 Zimbis, eeneZeeflak, wier fchulp gangbaar geld is 134- in Kongo alleen den Koning eigen 192. in Benguela 283. in Angola 294. in Anfiko 483 Zimbo, Opperhoofd der Giagas 456. valt in Kongo en richt gruwelyke verwoestingen aan, ald. env. verflaat de Portugeezen^ 458. verwoest de Eilanden Quiloa en Mofambique 459. wórd door den Koning van Melinda geflagets 460. trekt langs de Kust tot aan de Kaap de Goede Hoop 461. trekt noordwaarts terug en fticht het Vlek Kilombo 461 • zyn dood 462 Zingha Bandi N gola , word door haaren Broeder Ngola M-bandi als Afgezante aan den Portugeefchen Onderkoning gezonden 333haar onthaal en gedrag, cn gevolg van het gezantfchap, ald neemt den Christelyken Godsdienst aan 334. word Koningin van Angola 336. haar character 337- vermoord haars Broeders zoon 338. fluit een verbond met de Giagas, de Kon. goëezen en de Hollanders tegen de Portugeezen en overvalt deezen 339. word door haare Bondgenooten verlaaten en door de Portugeezen uit haare Bezittingen verdreven 340. haare fierheid 341. omhelst wederom de afgodery der Giagas en word het hoofd hunner Priesters 343- baar haat tegen de Portugeezen en yslyke wreedheid 344. dringt in de Portugeefche Bezittingen door, doch word door deezen ingefloten, dat zy door list ontwykt 346 env. ontvangt twee Portugeefche Gezanten; haar antwoord aan deezen 350. hervat den oorlog , doch krygt wederom de nederlaag 351- haare gevoeligheid over het ombrengen van haare Zuster Fungi door de Portugeezen, en over haare wederfpoeden 35a. ontvangt op nieuw een Gezantfehap van de Portugeezen, en haar zonderling antwoord aan ppp 2 het-  668 BLAD WYZER en2. hetzelve 353. haar antwoord aan een volgende Gezant 355 word toegeefiyker, en raakt daardoor in verdenking by haare onderdaanen 357. befluit den Christelyken Godsdienst weder aanteneemen, en haare aanfpraak aan het volk ter deezer gelegenheid 358. word mistrouwd door de Portugeezen 361 bedrygt de Portugeezen op nieuw 362. haare zucht voor het Christelyk Geloof 363. verzoent Zich met de Portugeezen 365. Sticht eene Kerk in haare Hofplaats 3G6. verbied de heidenfche plechtigheden en bygeloovigheden 367. gaat de veelwyvery tegen, en neemt Don Salvador ten huwelyk 368. harde voorwaarden van vreede , door de Portugeezen voorgeflagen, door haar met fierheid beantwoord 370. op welke voorwaarde zy den vreede fluit 37 a. ftaat op het punt van wederom afvallig te worden, doch word door de ftandvastigheid van Igna t'so daarvan weerhouden 375. zend een Gïzantfchap aan den Paus 378. bouwt eene nieuwe Stad, Paleis en Kerk 381. haaryver voorden Chris, telyken Godsdienst 383. haare bevelen omtrent haare begraafnis 386. haar uiteinde 387. plechtige begraafenis 388 Zout, byzonder foort daarvan en be reiding van hetzelve in Chisfama* 282. in Benguela 283. hoe bereid word in Ardrah 632 Zoute Rivier, derzeiver oorfprong 6a. Zunda Riangola, Koningin van Angola, haar yverzuchtig cha. racter 320. doet haar zusters oudften zoon vermoorden, en word daarover door haare Zuster om hals gebragt 33.f