OORDEELKUNDIGE B YBELV ER KLARING. OF, DE EERE en WA ARHEip DER GODLYKE OPENBARINGE VA N HET OUDE en NIEUWE VERBOND, Tegen derzelver vyanden beweezen en gehandhaafd, DOOR THEOD. CHRISTOPH. LILIENTHAL, Th.Doü. en Hoogleeraar op de Akademie te Koningsbergen. Met eenige AANMERKINGEN vermeerderd ZESTIENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By JOHANNES ALLART, MDCCLXXXI.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER TT\it zestiende Deel van Let bekende J-/ Werk van den Profesfor Lilienthal Zoude, even zo weinig, als alle voorgaande Deelen, eenïg berigt, van wat aart ook , en door wien ópgefteld', behoeven; als hebbende reeds voor lange weggedraagen de goedkeuring dergeenen , die hetzelve voor zich verkreegen hebben; zo niet het getal der Deelen noodzaaklyk gemaakt had iets daarvan te zeggen. Ik zeg vóór lange; en dat met recht; want reeds in den Jaare 1766. is het eerfte Deel in 't Nederduitfch uitgekomen, en zö vervolgens van tyd tot tyd; en. wel naar het getal der Intekenaaren, zo dat 'er buiten dit getal, geene Exemplaaren te verkrygen zyn. Het is zeker, dat de Auteur van dit Werk zyn bellek in den beginne gemaakt had voor twaalf Deelen; dus men ook by den Ne-' derduitfchen Druk niet anders denken kon, dan dat het daarbyblyven zoude; dan, gemerkt de Autheur naderhand van begrip veranderd is j zo dat hy goedgevonden* Aeett, dit zyn Werk zodaanig uk te brei* * 2 derig  iv VOORBERICHT den, dat nu reeds het zestiende Deel te voorfchyn komt, en het zeker is; zo als men kan opmaaken uit Zyn Hoog Eerw. Voorreeden tot het volgende Deel ? (waarvan reeds één ftukje in 't Hoogduitfch het licht ziet,) dat nog een Deel volgen zal; 20 blyft 'er* en voor my, als Vertaaler, en voor den Uitgeever, niets anders overig , dan Zyn Hoog Eerwaarden op den Voet te volgen , indien niet het Werk onvoltooid blyven zal. Ik herzegge, voor my, als Vertaaler; want , oflchoon by den eerden aanleg , benevens my , nog een kundig en bekwaam man op zich genomen had , daaraan te zullen mede werken ; vermits het voor éénen man te veel fcheen; zo hebben evenwel onvoorziene beletfela veroorzaakt, dat, doordenzelven, allenlyk het achtfle Hoofdftuk, zynde het ifte in het 4de Deel, overgezet is : dus het geheele Werk, buiten dit gemelde Hoofdftuk, voor my alleen overbleef, en hetgeen dan ook, zo als het is, door my te voorfchyn is gebragt. Omtrent dit zeftiende Deel moet ik den Leezer nog opening geeven van de fchikking van Zyn Hoog Eerwaarden, in het uitgeeven van hetzelve. Zyn  VAN DEN VERTAALER. y Zyn Hoog Eerwaarden heeft konnen goedvinden, om redenen, in Zyne Hoog Eerwaardens Voorreden opgegeeven, het zeven-en-twintigfte Hoofdftuk, in zich vervattende de geloofwaardigheid der gefchiedenisfe der Heilige Schrift des Nieuwen Testaments in Vgemeen, als een eerfte ftukje van het zestiende Deel uit te geeven; en eenen geruimen tyd daarna het acht-en-twintigfte Hoofdftuk, in zich behelzende, de Oplosfing der zwaarigheden in de Evangelie-gefchiedenisfe, als een tweede ftukje van dat zestiende Deel: en nu onlangs, is uitgekomen, het negen-en-twintigfte Hoofdftuk, in zich behelzende,het Lyden,Sterven, Op/landing en Hemelvaart van den Heiland, als een derde ftuk van dat zelfde Deel; dan gemerkt, dat de twee eerftgenoemde ftukken al ruim groot genoeg zyn, om een Deel van het Werk uit te maaken; zo het niet te veel, boven de anderen, in dikte uitfteeken zal; en Zyn Hoog Eerwaarden doende is, zo als hy in zyne Voorreden tot het derde ftukje zegt , met het dertigfte Hoofdftuk van dit zyn Werk, 't welk opleveren zal, de Handelingen der Apoflelen; zo heb ik gemeend beft te zyn, deezetwee laatfteHoofdftukken, te weeten, het ne, # 3 gen-  yi VOORB. van den VERTAALER. gen-en-twintigfte en dertigfte, te brengen onder een Deel , 'twelk dan het zeventiende Deel zal uitleveren, en dat, zo God wil en leven verleene, op zynen tyd volgen zal. Daarna, voorondergefteld zynde , dat Zyn Hoog Eerwaarden het daarby zal laaten beruften, en daarmede dit zyn Werk eindigen , zal het zeer noodig weezen, tot geryf der Leezers, waartoe ook al door veelen van dezelven aangezocht ben, een algemeen Regifter der voornaamfte zaaken, in dit Werk voorkomende, uit te geeven en dit zal al mede van geen' kleinen omllag weezen. Dan dit Werk dus verre, door Gods goedheid , ten einde gebragt hebbende, zal ik my ook daaraan, zo het Gode behaagd, niet onttrekken, maar, zo veel in myn vermoogen is, ook daaraan trachten te voldoen. Zo veel heb ik gemeend hiermede ter kennisfevan den geëerden Leezer te moeten brengen, en denzei ven vervolgens alle heil, en, onder het leezen, alle verzekeringen In de waarheid van Gods onfeilbaar Woord, ioe te wenfchen. 1 Joh. Wm. van Haar. VOOR-  VOORREDEN VAN DEN SCHRYVER. Voor het eerfle Stukje van het zestiende Deel. Tfermits het my, wegem veelerleye beletfer len, niet mooglyk is geweefl, de toelichting der gefchiedenisfedes Nieuwen Teflaments nu reeds ten einde te brengen, en by gevolge op eenemaal in V licht te geeven, al wat, volgens toezegginge, het zestiende en laatfle Deel van dit Werk uitmaaken zoude ; zo heb ik evenwel, op het verzoek van den Uitgeever, ten minflen een gedeelte daarvan, doen te voorfchyn komen, en deeze tweede af deeling van de waarheid en zekerheid der gefchiedenisfe des Nieuwen Teflamenti , in H voorgaande Deel reeds begonnen, niet langer willen terug houden. De geloofwaardigheid deezer gefchiedenisfe, wordt toch doorgaans het meefte tegengefprooken, en was derhalven inzonderheid te verdeedigen tegen hetgeene men daartegen inbrengt. De eerfle deezer tegenwerpingen kamt neer op * 4 de  vin VOORREDEN de tegenflrydigheden, waarmede men derzelver Schryvers befchuldigd; doch die Jlechts kortelyk behoefde afgekeerd te worden, met betrekkinge tot hetgefine reeds elders daarvan gezegd is. Doch men wil ten tweeden mede in twyfel trekken, of de Gefchied-Schryvers des Nieuwen Teflaments wel in /Iaat geweefl zyn, om, van hetgeene zy opgeeven, in V zekere onderricht te worden: tenvyl zy evenwel ten deele ooggetuigen daarvan geweefl zyn, en, hetgeen zy zelve niet gezien en gehoord hebben, met zekerheid hebben kennen verneemen, zo als 2—4. beweezen wordt. Hoe los de gronden zyn, waarop de derde tegenwerping berufl, als of derzelver oprechtheid grootelyks te verdenken ware, is reeds in 't. gemeen te zien, uit en nog meer uit het uitvoerig tegenbewys, in het volgende opgegeeven, dat zy niet voorneemens geweefl zyn , iets anders, dan de zuivere waarheid, te verhaaien. ( 1.) Naardien hunne oprechtheid doorflraalt in de geheele gefleldheid hunner Schriften; waarmede derzelver andere gebreken zo weinig flryden, dat de Leere, door hen verkondigd, juifl op de waarheid van hun gefchied-verhaalgegrondvefl is §. 6. 7. (2.) Vermits zy, door verzonnen berichten, noch voor-  VAN DEN SCHRYVER. IX voor hunne perfoonen, noch voor de zaak die zy verdeedigden, zich eenig voordeel hebben konnen belooven §.8. (3.) Omdat geene tegenheden in /laat geweefl zyn, om hen te beweegen , derzelver getuigenis/en eenigzins te herroepen §. 9. (4..) Vermits van de gebeurenisfen, die zyopgeeven , verzonnen berichten nooit toe/lemming zouden hebben konnen vinden ; doch de voorgegeevene laatere bekendmaaking derzelve onbewyslyk is §. 10. 11. De vierde tegenwerping wordt §. 12. opgegeeven, naamelyk, dat de Gefchiedverhaalen des Nieuwen Teflaments wel door andere berichten zouden konnen wederlegd zyn ; ten minflen niet door buitenlandfcbe Schryvers bevefligcl worden. Doch hierop antwoorden wy, dat niet beweezen kan worden, dat het Christendom ooit, door tegen/lrydige verhaalen van daadlyk gebeurde zaaken, betwifl is geworden $.13. En ook zelfs het jlilzwygen van buitenlandfche Gefchied-Schryvers aangaande de gebeurenisfen, in het nieuwe Teflament verhaalt, flrydt niet tegen derzelver waarheid §. 14. Evenwel vindt men daarvan in der daad duidelyke getuigenisfen by de ongewyde Schryvers §. 1 Naardien wy nu noodig geoordeeld hebben * 5 decze  x VOORREDEN deeze getuigenisfen eenigzins toe te lichten; %& worden eer ft 16, aangehaald, die in der Jooden Talmud voorkomen. Vervolgens wordt (j. 17. gefprooken van de waarde der getuigenis/en van Jofephus in 't gemeen; en 18- 19. in byzonder van dat geene9 't welk hy fchryft van Johannes den Dooper, en van Jacobus, den broeder des Heeren. Vermits intusfchen zyn getuigenis van Jefus Chriftus het allermerkwaardigfle is, doch ook veeletegenfpreeking ondergaan heeft; zo was het der moeite waard §. 20 33. in. nadere overweeging te neemen de gronden voor en tegen derzelver echtheid jegens elkander af te weegen , en aan te toonen, dat deeze plaats , tot bevefliginge der gefchiedenisfe van Chriflus , nog altoos te gebruiken is. Wat aangaat de getuigenisfen der Heidenen , aangaande de in de Schriften des Nieuwen. Teflaments verhaalde gebeurenisfen; zo flaan wy wel toe, dat fommige, die men wel eens gewoon is aan te haaien, te verdenken zyn §, 34.; maar toonen mede aan, dat men zich, in vroegere tyden, met alle recht, heeft konnen beroepen, op andere echte, die thans niet meer voorhanden zyn. 'Hiertoe brengen wy de Ro- meinfche  van den SCHRY VER. xi meinfche fchattinglyflen j. 3 5:. de door Pilaaan Tiberius toegezonden Aften, aangaande de veroordeeling van Jefus, en die ook van deszelfs perfoon, by den Keizer tot gunstige gedachten hebben konnen aanleiding geeven §. 36 38. en de berichten, in de Schriften van Phlegon van Trallus, Niimemus en Porphyrius voorkomende 39. En Vermits nog daadlyk in de werken der heidenfche Schryveren, die nog tot onze tyden overgebleeven zyn, dergelyken getuigenisfen voorkomen; zo worden dezelven achtereen op* gegeeven, naamelyk: uit de tweede eeuwe, wat Tacitus, Suetonius, PJinius, Galenus, en de Keizer Antoninus van Chriflus en van zyne aanhangers melden §. 40. de berichten, in de Schriften van Lucianus voorkomende $.41., en wat zelfs Celfus, een gedeclareerde vyand der Chriflenen, genoodzaakt is geweefl toe te flaan $.42. Uit de derde eeuwe komen voor, de getuigenisfen by eenige Wysgteren uit de nieuwe Schoole van PJato, inzonderheid Pbiloftratus en Porphyrius §. 43., als ook by diegeenen, die de gefchiedems der keizeren van dien tyd. befchreeven hebben; als FJavius Vopiscus en Aelms Lampndius: en] uit de vierde eeuwe, de  xii VOORREDEN de hiertoe behorende berichten van Hieroclis Libanius, Cbalcidius en Macrobius 4.?., en inzonderheid, hetgeen de afvallige Keizer Juliaan den Chriflenen, als ivaarheid, toegeflaan heeft, (j. 46. Van alle deeze getuigenisfen heeft Nath. Lardner reeds een uitvoerig bericht gegeeven in zyn werk: Large Colleótion of ancient Jewiih and Heathen Teftimonies to the Truth of the Chriltian Religion, te Londen '1764. 1767. if> v^er deelen uitgegeeven, en dezelven beoordeeld; doch , het welke ik, hoe gaarne ik ook wilde, niet heb konnen vergelyken; gemerkt ik tot hiertoe dit werk niet heb konnen verkrygen; en veelligt is het met andere mede alzo gelegen; voor welken derhalven de hier opgegeevene aanhaaling en het onderzoek der gemelde getuigenisfen , denklyk, niet onaangenaam zyn zal. By deeze getuigenisfen heb ik eindelyk (j. 47. nog kortlyk gevoegd, hetgeen inden Koran der Muhamedaanen van Chriflus en andere gebeurenisfen, in de boeken des Nieuwen Teflaments vervat, ah waarheid beweerd wordt, niet tegenflaande hetzelve, voor een gedeelte, door de Jooden ontkend is geworden. De geloofwaardigheid der Gefchiedenisfe des  VAN DEN SCHRYVER. XIII des Nieuwen Teflaments beru/l derhalven op de allerzekerfte gronden. En dat 'er mede geene vreeze voor is, dat deeze gronden langs zo meer zouden verminderen, zo alsCraig, Tindal en Bolingbroke beuzelen, is §. 48. tegen derzelver tegenwerpingen genoegzaam beweezen. Ten bejluite worden nog §. 49—fi. weggenomen de bedenklykheden, die men tegen' het bruikbaare der gefchiedkundige berichten, zo wel by de Evangeliflen als ook in de Handelingen der Apoflelen, gewoon is by te brengen: Waarop $2. daarhy gevoegd wordt eene algemene aanmerking, raakende de daarin voorkomende zwaarigheden. Vermits nu in deezer voegen de waarheid en zekerheid der gefchiedenisfe , in de boeken des Nieuwen Teflaments vervat, in >t gemeen verdeedigd is geworden; zo zal thans alleenlyk nog overig blyven , om deeze gefchiedems zelve in orde kortlyk door te gaan. Men zal daarby inzonderheid trachten , om behoorlyk te ontvouwen de flukken , die den veracbteren der Schrift aanflootelyk voorgekomen zyn, of die anders nog eenigen fchyn van bedenklykheid in zich vervatten. Ik zal mede, zo veel het myne krachten , en myne beroeps-  xiv VOORR. van den SCHRYVER. beroeps-bezigheden flegts eenigzins toe/laan, alle naarjligheid aanwenden, om ook dit laat/Ie Jluk der tiitvoeringe van myn beflek hoe eerder zo liever tot Jland te brengen, ten einde de uitgaave daaraan niet lange uitgejleld blyve. Konin'gsbercen| den 4. Februury 1779- FOOR-  VOORREDEN VAN DEN SCHRYVER. Voor het tweede Stuk, van dit Deel, hier te faraen het zestiende Deel uitmaakende, ~£)e in de boeken des Nieuwen Teflaments voorkomende gejehiedenis verdient, onbetwistlyk, eene zo veelte groot er oplettenheid, naardien op dezelve de geheele Godsdienft der Christenen, als op derzelver grondflag, berufl. Nu iszvel reeds * in de beide af deelingen van het zeven-en-twintigfte Hoofdftuk, derzelver waaren zekerheid in H gemeen beweezen: Maar nu was nog de gefchiedenis zelve, in derzelver er de, door te gaan, om aan te toonen, dat daarin geene onoploslyke zwaarigheden voorkomen. Doch dit kon niet gevoeglyker gefchieden, dan door een aan een gefchakeld verhaal van alle gebeurenisfen, zo als die op elkander gevolgd zyn: want op deeze wyze zyn alk voorkomende zwaarigheden ongelyk-eerder en bondiger weg te nemen , dan indien men zetere omflandigheden Jlegts buiten derzelver ver-  xvi VOORREDEN verband zoude willen overweegen. Betzen weg lebben wy ingeslagen by de toelichtinge der gefchiedenisfen des Ouden Teflaments, én de gelykvormigheid der uitvoeringe eifchte, de gefchiedenis van Chriflus en van de eerfle uitbreidinge zyner Leere , even te behandelen. Deeze toelichting der gefchiedenisfe van 's Heilands leven, door deEvangeliften befchreeven, en die wy hier opgeeven tot dat het laatffe ero.ote lyden van onzen Verlof er begonnen is, wm zo veel te noodiger, naardien daarin de meefïe zwaarigheden voornaamelyk daaruit ontflaan, wanneer de verhaalen der vier Gefchied-Jcöryveren flrydig fchynen, of ten minflen niet zodaanig overeen te flemmen, dat zy, zo als niet alleen de optnbaare vyanden van het Christendom , maar ook zelfs andere voorwendm , bezwaarlyk in eene naauwkeurige en bevattelyke evereenflemminge zouden konnen gebragt worden; dergelyken ook nog door niemand gefchied. zy, op eene wyze waarmede men volkomentlyk zoude konnen genoegen neemen. Verfcheide dergeenen , die het op zich genomen hebben , om de verhaalen der Evangeliften f famen te verefenen, vooronder/lellen, dat elk hunner, doorgaans, de orde destyds zofliptlyk waar-  yan- den SCHRYVER. ixru waargenomen hebbe, dat hy zelfs in 't minfle daarvan, nooit afgeweek'en zy. Maar even daarom zyn zy genoodzaakt, eenige gebeurenisfen -te vermenigvuldigen , die evenwel flegts eens,gefchied zyn; zo als dat bykans dan eiken leezer moet voorkomen. Anderen daarentegen zyn van begrip, dat men der moeite zoude konnen ontheft weezen > om de berichten der Evangeliftenin eenejuifté tyd-ordeteplaatfen; naardien derzelver oogmerk ganfchlyk niet geweefl is, om naauwkeurige Jaarboeken of Annales te fchryven; maar alleen om op te tekenen de merkwaar digfte voorvallen inde levens-gefchiedenisfe van Chriflus, en Ini dezelven; als ware het, onder zekere hoofd/lukken tè brengen : weshalven zy ook byeen gevoegd hebben, alle hetgeen de Heiland in verfcheidetyden gedaan en geleerd heeft; ten einde men zich daaruit een algeméén begrip zöüde konnen vormen van zyn karakter, van zyne kerwyze, Wonderwerken en lotgevallen. Doch het zal in der daad moeijelyk vallen, overal eene andere genoegzaame reden op te geeven, waarom de redevoeringen en gebeurenisjen ^ die zo weinige overeenkom/1 met elkander hebben, juiflin een verband zouden ft aan, indien niet de Gefihkdfchryvér daarby tefens op de orde van tyd gezien hdd. XVJ. Deel. # i N^f  xviii VOORREDEN Naar myne gedachten gaan diegeenen hei %>eiligfle9 die ook hier den middelweg verkiezen. Immers is het klaarblyklyk , dat alk Evangeliflen van ,de voornaamfle gebeurenisfen in eene tydrekenkundige orde bericht geeven , en ook daarbeneven gebruiken zulke uitdrukkingen, die te kennen geeven, wat vroeger of Inater, in deezen of in eenen anderen tyd; ja zelfs wel na een uitdruklyk genoemd getal van dagen + gefchied is; zelfs alsdan, wanneer de meerder-naauwkeurige tyds-bepaalingen geenen zonderlingen invloed in de verhaalde gebeurenisfen zouden hebben. Aan de andere zyde konnen ook diegeeneni die voor de flriktfle tydrekenkundige orde pleiten, niet ontkennen , dat evenwel dok eenige gevallen flegts by de eene of andere gelegenheid mede opgegeeven zyn. Des zouden wel eenige verplaatfingen by de Evangeliflen aan te neemen zyn, dan naamelyk j wanneer zy, öm genoegzaams redenen, iets alleenlyk als in V voorbygaan btbben willen aanhaalen; maar dit belet niet, dat zy niet in de meefle gevallen de Chronologifche orde zouden in V oog gehouden hebben; want toegedaan, dat zy geene eigenlyk-gezegde Jaarboeken of daglyflen van *s Heilands geheele levensgefcbiedenisfc hebben willen opleveren; zo konden evenwel zedmnige gedenk- fluk-  tan den SCHRYVER. xix /lukken , waarvan zy voornemens waren verjlag te doen, zeer gevoeglyk verhaald worden in zulk eene orde , zo als zy in der daad op elkander gevolgd zyn, Naar deeze grond/lellingen heb ik my dan ook gedroegen in de thans op nieuw toegeflelde Harmonie, om de gebeur enisfen, door de Evangeliflen befchreeven, voor te flellen in zulk een verband,. | welk my toefcheen het bevattelyk'fte en met den text meejl gepaft te weezen. En nu is het my gebleeken, dat het flegts zelden noodig geweefl is, in derzelver berichten verplaat fingen te ft ellen, om niet ten onrechte te vermenigvuldigen zulke gebeur enisfen, die9 naar alle omftandigheden, door den eenenEvangelifl bykans even zo, als door den anderen, verhaald worden. Maar daarentegen is my ook de verfcheidenheid van zekere gebeurenisfen, die anders zeer veele overeenkomfl hebben% zo bewysbaar voorgekomen, dat ik niet heb konnen af zyn aan elk derzelver. eene byzondere daartoe behorende plaats aan te wyzenl Tot delaatflgenoemde Clasfe zyn, naarmyn doorzigt, de volgende te. brengen: de viervoudige verzoeking van Chriflus $. 2f; de drieledige beroeping van Petrus | en de dubbele der zoonen van Zebedeus (). ,2p. ,42. 40V de driewerf herhaalde uitdryving der koopèr's ** i $  xxii VOORREDEN en verkoopers uit den Tempel §. 32J 13 4. 136. de verachting van Chriflus £eNazaret:h, driemaal gefchied §. 40. 72. 78. de gezondmaaking van eenen melaatfchen tot twee reizen §. 4.7. 5 7. en van eenen geraakten §. 4.8. 68. de roeping van den tollenaar Levi (j. 4.9* en van Mattheus (j. 69. de tzveewerf gedaa* ne verdeediging der Jongeren, die op den Sabbath Aairen plukten (j. ji. 7|. s0 oo& ie wederherflelling van eenen menfche met eene verdorde hand §. £3. 76. Je eefy?e "uerfe'ezing en de volgende uitzending der twaalf Apostelen (j. 73. ie zalving van Chriflus, tot drie reizen gefchied §. 60. 132, de driewerf herhaalde wederlegging der Pharifeefche laferinge, dat de Heiland de duivelen uitdreef door den fatan §.63. 77. 106. de tweemaal gefchied zynde afbreeking van 's Heilands voorfel door zyne naaflbeftaandcn §. 63. 77. d» herfielling van twee ftomme bezetenen 71. 106. het tweemaal uitgeroepen Wee over eenige ff eden §. 74.. 96. het herhaalde dankgebed van Chriflus tot zynen Vader §. 74. 102. het fpyzen der jooo. en 4000. man (j. 80. 87. de voorzegging van y$ Heilands lyden, tot verfcheide reizen door hem gedaan §. 89. 92. 126. de herhaalde aanbeveeling der ootmoedigheid, by het voorflellen van een kind  van den SCHRYVER. xxr kind $. p2. u7. het Wee^ defJ $chriftge_ leerden en Pharifeën tot twee reizen aangekondigd §. 107. 142. -de tweewerf uitgefprooken bedreiging tegen Jerufalem's inwooners $. 112. 14.2. de herhaalde vermaaning van het ergerende oog uit te rukken &c. §. 117. en de verfcheidene blinden, die in de landflreeke van Jericho ziende geworden zyn 6 128 120. J v* ; Buiten en behalven deeze voorvallen, die in der daad méér dan eens gefchied zyn; zo als m de aangehaalde plaatfen beweezen is ■ zyn er nog eenige anderen, die ook wel plagten onderfcheiden te worden van de daarmede overeenkomende gebeurenisfen. Doch men kan dezelven gevoeglyker aanmerken als zulke, die alleen by gelegenheid, door de Evangeliflen, of voorloopig verhaald, of, als reeds in eenen anderen tyd gefchied zy nde, alleenlyk in H voorbygaan nog opgegeeven worden; by voorbeeld, het voorloopig bericht der gevangen-neemmge van Johannes den Dooper Luc. ÏUi ip. 20. $. 2f. De verdeediging van Christus wegens zyne verkeering met de tollenaars, en m nagelaaten vaflen zyner Jongeren Mare. UI: 16-22. Luc. V: 30-^p $. 4p. De tn t voorbygaan Matth. VIII: 14.-17 aan aangehaalde her/lelling der fchoonmoeder van * * 3 Pe-  xxii VOORREDEN Petrus van de koortfe, en wat daarop nog dien zelf den dag gebeurd is (j. 58. Het gegeeven bericht van de zending der Difcipelen van Johannes tot Jefus, by gelegenheid der beoordeelingë, dat Jefus de van God gezondene Propheet zy, en der daardoor veroorzaakte redénvoering van den Heiland Luc. VII: IP~"35>« §• 60. 74" het verhaal Luc. VIII: 19—21'. voorkomende, dat Chriflus zich, door zyne moeder en broeders, niet wilde haten fpreeken §. 63. Het voorflel van verfcheide gelykenisfen Mare. IV: 1— 34. (j. 04. zo ook Mattb. XIII: 78. het oordeel der Pharifeën over de uitdryving van den duivel, door Chriflus gefchied, en Matth. IX: 34» aangehaald §. 71. 'het opgegeeven bericht, aangaande bet onthoofden van Johannes, en derzelver aanleiding Matth. XIV: 1 — 12. Mare. VI: 14— 29. (). 79. -het voorloopig bericht van eenige wonderwerken Mare. VI :$$. $6. Matth. XIV: 3?. 36. ()• 81. zo ook van Chriflus waarfchouwing tegen de ergernis Mare. ÏX: 42— 50. (j. 92. en eindelyk' de aanhaaling van zekere antwoorden door den Heiland gegeeven aan de zulken, die hem wilden volgen Luc. IX:* £9—6.1'. a. 93. • Uit het aangehaalde zal men eenigzins 'konnen opmaaken, in hoe verre de door my aanivs • geno-  van den SCHRYVER. xxur genomene Harmonie, met die van anderen van deezen aart, al of niet overeen komen. Intusfchen is myn oogmerk niet geweefl, by derzelver toelichtinge, mede op te geeven, al wat bet voorftel der Evangeliften in zich vervat • maaralleen, de gefchiedenisfen, door dezelven verhaalt, w derzelver recht licht te vertoonen en te ontheffen van de zwaarigheden, die daarin mogten voorkomen. En dit is gefchied in deezer voegen, dat, wanneer meerdere Evangeliften eenerley voorvallen, dan eens korter, dan eens uitvoeriger, hefchryven, derzelver verhaalen dermaaten byeen getrokken worden, dat zelfs niet de kleinfte omftandigheid, door den eenen of anderen daadelyk aangehaald, evergeflagen, maar veelmeer, h onze taal, zodaamg uitgedrukt is geworden, als de Griek, fche woorden en fpreekwyzen mede brengendoch, om onnoodige wydloopigheden ter vermeden, heb ik alsdan, doorgaans, alleenlyk aangehaald het Refultatvan myne onderzoekingen, zonder de gronden van zodaanige verklaaring daarby te voegen. Het geheele verhaal is mede voorgefteld op de meeft-bevattelyke wyzeook, daar het my noodig frheen, eenen wenk gegeeven welke omftandigheden , door de Evangeliflen, niet uitdruklyk gemeldt, men daarby , waarfchynlyk, zoude konnen aanneemen. * *4* Maar.  xxiv VOORREDEN Maar wat aangaat de gefprekken van Jefus} •deeze konden hier, naar myn beflek, alleenlyk in aamncrkinge komen, voor zo verre dezelven gebeur enisfen zyn, en derzelver gefchiedkundige amftandigheden toegelicht' worden , naamelyk, wanneer, waar, en aan wien , dezelven gedaan zyn, en inzonderheid, wat daartoe aanleiding gegeeven hebbe. En hieruit was ook gevoeglyk derzelver bedoel'mge vafl te feilen ; hoewel ook het toevallig gevolg daarvan niet onaangetoondkon blyven. Daarentegen heb ik my opzetlyk voor ditmaal niet willen inlaaten in derzelver ontleedinge, in de vastftelling der betekenisfen van de gebruikte uitdrukkingen, en in de verklaaring der daarin opgeflooten zvaarheden; inzonderheid, wanneer het- aanëengefchakelde langere vertoogen warendergelyken zyn, by voorbeeld, de berg-predikatie, de verdeediging van Chriflus na de geneezing van den 3 8. jaarigen kranken, en verfcheide Parabelen. Doch vond eene uitzondering plaats , dan wanneer zulk eene reden, dér tegenwerpingen, tusfchen vraagen en toevallige gebeur enisfen afgebrooken en wederom voortgezet werdt: want, in zulken gevalle fcheenhet noodig, dengeheelengang van het voorflel- aan te wyzen, en even daardoor, in zeker opzigte, de geheele redevoering op te helderen, waarvan §. 33- 36. 37. 74- 83. 94-  VAN BEN SCHRYVER. 94. 9$.- 99- lor. 108. ui. 112. n3. 121. 128. enz. voorbeelden voorkomen. De waarheid van enkele gevallen, door de Evangeliflen verhaald, heeft men niet verweten te bewyzen, dan wanneer door iemand in twyfel getrokken werdt, ofze hebben konnen gefcheden en in der daad zo gefchied zyn, by voorbeeld, het bericht aangaande de wyzen uit het Ooften, en de aan hun verfcheenen Starre 11. enz. van den kindermoord te Bethle hem $. 19. enz. van V Heilands verzoeking 5- 27. enz. Het is zo, de wederflreeven van het.Chriflendom zyn mede inzonderheid gewoon, veel in te brengen tegen de berichten der Evangeliflen, aangaande de wonderzverken ZnnaiUSUvaar> VemitS ^Iven reeds Hoofd/luk XIX en XX. genoegzaam verdek digd zyn geworden; zo zoude het overbodig geweefl zyn, de aldaar voorkomende, by deeze toelichting der aaneengefchakelde gefchiedenisfe, nogmaals te herhaalen; zo dat de leezer alleenlyk behoefde verzonden te worden naar zodaamge plaatfen der voorgaande deelen, al waar men dezelve vinden kan. En dit is mede doorgaans gefchied by zodaanige zwarigheden die reeds te vooren, by eene andere gelegenheid, genoegzaam weggenomen zyn. Men beeft wel daaruit aanleiding genomen, my te / *** 5 be-  xxti VQÖR&ÈDEN befchuldigen, 'als of ik, in dit werk, my zelve uitfchreef; doch ik meen deeze befchuldiging niet verdiend te hebben ? want juifl de veelvuldige aanhaalingen der voorgaande Deelen zouden voorkomen, dat men eenerley verhandeling niet tweemaal zoude behoeven te leezen. En wanneer al zekere reeds opgehelderde voorvallen nog eens wat uitvoeriger onderzocht zyn geworden; dan zal het evenwel oogenfchynlyk blykèn, dat alsdan noodwendige aanvullingen, en fomwylen ook vereffeningen van het reeds gezegde, by te brengen waren; inzonderheid wanneer feclert nieuwe tegenflreevers zich hebben haten aangelegen zyn, om aan de oude tegenwerpingen een nieuw tooifel en daaraan eenen meerderen fchyn te geeven. En haaraien zulks voornaamelyk gefchied is door den Schryver van het onlangs bekend gemaakt Wolffenbuttelfch Fragment, aangaande het oogmerk van Jefus en van zyne Jongeren; zo konden deeze vyandlyke aanvallen even zo weinig onaangeroerd blyven , dis hetgeene C.. T. Damm , deels in de aanmerkingen over het Nieuwe Teflament, deels in de Verhandeling van het Hiftorifch geloof en in de aanmerkingen over de Religie, tegen de waarheid der Evangetie-gefcbiedenisfe, ingebragt heeft. Voor 'f overige heb ik mede niet willen na- laa-  van den SCHRYVER xxru laaten% te toetfen de gronden, die men, teem de onvervalfchte zuiverheid van zekere plaat fen van den Griekfchen text, gewoon is op te geeven. En dit heeft aanleiding gegeevenM eemge meerder - uitvoerige onderzoekingen, L voorbeeldt S-of de beide eerfle Hoofdflukken van Mattheus in der daad van hem voortkomen? $. 97. 0f de plaats Joh. VII- van/^r'711' dWmr de ëefch'iedenis van de overfpeehge vrouw voorkomt, en 6 Onze vader Matth. VI: i3. een laater by. voegfel zy Ook zyn hier en daar bygevoegd eemge oordeelkundige aanmerkingen , ten aan zien van twyfelachtige leezingen. GrieWchr handfchriften heb ik wel by mynen zelve op nieuws konnen vergelyken; maar, merkt men evenwel hoe langs zo meêr inziet dat ook de gefchreevene Codices van deVvüsnA een oordeelkundig onderzoek niet geheel onwaar *g *yn; zo hebbe de gelegenheid niet willen m^'P te ripkegm m » hal jcmipen, die men alhier heeft. Dee^e CnAi ces zyn, die de Heer D. hhan A»„ * te* befhreeven heeft in §^ ft3S ^7oDavidis?rmina VoJ- ww ?' ?* 3°9' fe** De daarin voorkomende afwykmgen van de gewoone leeswyle zyn  xxvni VOORR. Van den SCHRYVER. zyn ook ter beboorlyke .plaatfe aangeweezen; hetwelke, vermoedelyk > voor eenige leezers niet onaangenaam zyn zal. v . Des ist in dit tweede Jluk van het zestiende Deel, de -Evangelie-gefchiedenis voortgezet geworden tot aan het uiteinde van het openbaar Leeraar-ampt van Chriflus. Hier zag ik my genoodzaakt wederom wat te vertoeven, opdat dit Deel niet te zwaar zoude uitvallen. Om gelyke redenen zyn ook de anders gewoone Regifters voor als nog achtergebleeven. ' In 't vervolg zal derhalven Hoofdftuk negen-entwintig , de gefchiedenis van % Heilands Lyden, Opftanding en Hemelvaart; en Hoofdftuk dertig , hetgeen in de Handelingen der Apoftélen en in derzelver brieven, in H voorbygaan voorkomt van de gebeur enisfen, in de eerfle Chriften Kerk voorgevallen j toe te lichten zyn. " Koningsbergen,* den 13 Maart 1780. OORDEEL-  DE EER en WAARHEID DER HEILIGE SCHRIFT BEWEEZEN en GEHANDHAAFD. HET Z E V EN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de waarheid en zekerheid der gefthiedemfflen van de Heilige Schrift desNiT wen Teflaments in H gemeen. DE TWEEDE AFDEELING. Van de geloofwaardigheid der gefchiedenisfe des , N^n Teflaments in >t gemeen. des Nieuwen Teita^^be^^ï^  2 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der deedigd is geworden; zo is thans nog, de geloofwaardigheid van derzelver fchry veren, buiten alle verdenkrnge te ftellen. Deeze verdenking wil men hierop grondveften, om dat derzelver berichten , zo als men voorgeeft, elkander tegenfpreeken. Doch wy behoeven, ons hier alleenlyk te beroepen op het geene, in het geheele zevende Hoofdftuk, breedvoerig verhandeld is, aan- faande de tegenftrydigheden, waarfnedè men de l. Schrift befchuldigd ; alwaar wy, al terftond en in den beginne , het begrip eener waare tegenftrydigheid vaftgefteld , en aangetoond hebben, dat dezelven in de H. Schrift niet gevonden worden , maar dat het flegts fchyn-ftrydigheden zyn, dergelyken zeer ligt plaats konnen hebben, zo wel in 't gemeen in gefchiedkundige, tydrekenkundige , en geflachtrekenkundige berichten, als ook in 't byzonder in zulke, welker fchryveren geleefd hebben in zeer vroege tyden en in zeer verre van ons afgelegene plaatfen, en welker zeden en gewoontens, van de onze, grootelyks verfchillen. Dit behoeft men flegts in 't oog te houden omtrent de gefchiedenis, door de vier Evangeliflen befchreeven ; en dan zullen al ras verdwynen alle twyfelingen, die men deswegen tegen derzelver geloofwaardigheid opgeeft, ja, zy, de Evangeliflen, zullen zo veel te meerder geloof verdienen, hoe duidelyker, uit derzelver fchyn-verfchillen van elkander, blykt, dat zy niet, na een voorafgegaan overleg, valfche berichten hebben willen verfpreiden; want, dan zouden zy zich wel gewacht hebben, zelfs in de geringfte kleinigheid, van elkander af te wyfcen. Dat nu verfcheide Schryvers van eene verfchilJende denkwyze, die nog daarenboven, naar maate vsn hunne byzondere bedenkingen, de gebeur-  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdfl. XXVII. beurtenisfen die zy befchryven, niet altoos in eenerleye oogpunt konden vooralen, zkh Ze? ten uitdrukken op eene wyze die tii, j eenig2ins verfcr/r, was Ser Z7m^tf En* wilde men volrtrekt geene gebeurtenS ajs waarheid, aanneea.cn , 'dan X TZwdkê alle berichten zo eenftemmigzyn, dat relfc in ï minfte omftandigheden, die niJL WaSe^n* geen de.minlte fchyn van tegenftryd gS te vfn* den zou zyn; dan zoude men op geenen gefchied" fchry ver konnen vertrouwen, hoe groot nnktt delyk niet onmooglyk, maar zelfs inde^Ste mmmÊÊ hiervooren (Hoofdil. VU. §. 343 m ver' volgens) genoegzaam aangetoond. 3 * 5. *. De tweede tegenwerping komt hierop neder dat **,i,..r. i> geteurtenujen nie, met zekJhdi £ nen verneemen. Van eenen geloofwaardigen gefchiedfchr™** wordt vooral en voornaamelyk Sffi^KS fa flut geweefl «y om van fSi g v £ Keizer Conftantyn, onder zo veele ZnrrZ rond- J f' mf' dd p-*• P- 357- edit, GufleüL A a  4 lide Afdeeling: de geloofwaardigheid der rond-zwervende Evangeliën, 'niet meer, dan den eenigen ooggetuig der gefchiedenisfe van Jeius, tot beveftiginge derzelve verkoozen heeft, naaroelyk, Johannes, en die nog daarbeneven van de omftandigheden der geboorte van Jefus met het minfte gewaagt. De ovengen , zegthy, hebben, al wat zy verhaalen, opgemaakt uit onzekere geruchten: en wanneer men in aanmerkmge ïieemt, dat by de verhaalen, die men flegts uit den mond van eenen derden of vierden hoort, zeer veel toegevoegd, uitgelaaten of veranderd wordt; dan zou men zich , op het bericht der Evangeliflen, niet zonderling konnen verlaateru veelminder dezelven aanmerken als veilige oirkonden der opgegeevene gebeurtenisfen ; naardien immers geen Protocollift dezelven zo terftond op de verfche daad zorgvuldiglyk ter neer eefchreeven heeft. Doch de onbillykheid van deezen laatftgenoemden eifch hebben wy reeds elders opgegeeven (i> Te willen in twyfel trekken hetgeene waarvan men juilt geene iormeele Notarieele Inftrumenten vertoonen kan, dat zoude by elk een onvernuftige zucht tot twyfelinoe genoemd worden; gemerkt veele gebeurtenisfen van dien aart zyn, dat daarby, het houden van een Protocol, geen plaats heeft, noch hebben kan, en 'er andere middelen zyn , om, van derzelver zekerheid, alle meeft-mooglyke overtuiging te verkrygen. O) In het iode Deel Cap. XIX. §• 3. 5- 3.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. $ 5. 3- Het tegendeel blylt duidelyk daar uit, om dut ten deeie. ooggetuigen daarvan geweefl zyn. Dat het den Evangeliflen niet ontbroken heeft aan ^ zulke middelen, om de juifte waarheid, van t geene zy berichten, te weeten, zal niemand konnen ioogchenen. Wie by eenige gebeurtenisje zelve tegenwoordig is, een goed gezigt en gehoor heeft, en op alles naauwkeurig let, zonder zich, door de verbeeldinge , te laatcn wegfleepen; die zal, van hetgeene by gezien en gehoord heeft, genoeg verzekerd konnen worden, en wel zonder groote geleerdheid te bezitten ; want, fchoon men ook denzulken, in zaaken, die overdenking vereifchen, iets zoude konnen wys maaken, evenwel zal men hem niet konnen betwiften datgeene, waarvan zyne zintuigen hem overtuigen; en zyn getuigenis zal in alle recht, banken even dezelfde waarde hebben, als dat van de grootfte geleerden. Nu waren de Apoftelen, van s Heilands leven en daaden, geduurende zyn Leeraar-ampt, zulk» ooggetuigen , naardien zv hem geduung verzelden (f); en niet alleen dat zy aanfehouwers waren van zyne openbaare handelingen, maar ook dan, wanneer 'er geene andere getuigen .tegenwoordig waren , eene zeer yertrouwelyke verkeering met hem onderhielden, ja zeds aan veele van zyne gebeurtenisfen zelve deel namen. Zyne daaden waren mede te merkwaardig, en zyn voorftel al te nadruklvk, dan dat het hun daarby aan, achtzaamheid zoude hebben ontbroken; te meer, naardien zyaile redenen CO 1 Joh I: i—3. Hand. h 21, 22, Cap. IV- 20. A 3  6 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der nen hadden, om op het naauwkeurigfte te letten op de echtheid van het geene , waarop hunne aankleeving aan zulk eenen buitcngewoonen Leeraar fteunde. En dat zy ook inderdaad niet op eene dweeperacbtige wyze te veel voor hem zyn ingenomen gewceft, blykt daaruit, om dat zy hem niet zelden tegenfpraken , met verfcheide van zyne handelingen en grondftellingen niet te vreede waren, en zich naauwelyks ontdoen konden van hunne ingewortelde vooroordeelen; ja, hunnen Meefler, van wien zy zich federt eenen geruimen tyd zulke groote hoope gevormd hadden, ten tyde van zyn aannaderend lyden , op eene ligtzinnige wyze verlieten , hetgeen voorzeker geen dweeper doen zal. Van deeze ooggetuigen hebben twee derzelven, en niet Johannes alleen , zo als Edelman , zonder eenig bewys, * zegt, maar ook Mattheus {d), de gefchiedenis van Chriflus befchreeven ; en Lucas de gebeurtenisfen van Paulus, dien hy geduurig verzelde (e), federt deeze op zyne tweede Apoftolifche reize te Troas gekomen was; en die bygevolge de zekerfte berichten daarvan hebben konnen geeven. En naardien zy daarvan fpreeken, niet alleen in eene gepafte orde en verband, maar ook zelfs van de meeft-uitmuntende daaden, zonder vergrooting en hooggaande loffpraaken, met zulke (O Naardien, zo als bekend is, de geboorene Jooden zich mede tot de anders zeer haatelyke bediening van tollenaars hebben laaten gebruiken, zoo heelt Edelman in de aangehaalde plaatfen geenen grond , om Mattheus, om dat hy een tollenaar geweelt is, voor eenen Heiden te doen doorgaan, en bygevolge zyne berichten voor twvfelachtig te verklaareu, vv.rtT ' CO Hand. XVI:"8, 10—13. Caf. XX: A Ur,XXVÜM-  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XKVIL zulke bedaarde uitdrukkingen, als van de meefr gewoone gevallen, en daarb.y hSne elene dwaasheden en gebreken niet met ftilz^yL voor! vL^ÜJI0 " diC Cen °Penbaar bewyirdlt zy Seeft geV0,*,Vk j" En hetgeen zy jtelve niet gezien of gehoerd tehh,* a . 1 laaSe Êvll'J^ 00^etuiSen ™ 'sHeiiands ween- hl J 3ren zyn niet tegenwoordig £e- ZtlL/lT^ r°°r het aa™aarde" van zyn i-eeraar-ampt, met hem voorgevallen is- iW daaruit volgt ganichlyk niet, dat, al wa daaS lefn ? 6\h°Udt Zich verzekerd, dat zy naar C/) I; 2, 3 rei>S A4  ï Iïde Afdeeling: de geloofwaardigheid der rens nog het verhaal daarvan door veele handen gegaan was, en daardoor eene andere gedaante gekreegen had? Verfcheide van de Apoftelen waren te vooren Leerlingen geweefl: van Johannes den Dooper, uit wiens mond zy zyne eerfte en huislyke gefchiedenis, met eene volkomene zekerheid , verneemen konden; zo als van 's Heilands moeder, Maria, die eene Nigt was van Elizaleth, en met welke zy nog na de Hemelvaart van Chriflus gelegenheid hadden te verkeeren, zo als met zyne broederen naar den vleefche ,^boedaanige zelfs eenige uit hun midden waren CêO- Van deeze konden zy de naauwkeurigfte berichten erlangen van de omftandigheden der geboorte van Jefus en van zyne eerfle jeugd, zonder dat dit «erft aan hun onmiddelyk behoefde geopenbaard te worden; hoewel aan hun, tot derzelver onfaalbaare aantekening, de Godlyke ingeeving zekerlyk te ftade kwam. En zoude niet Chriflus zelve hun daarvan, geduurende zyn driejaarig onderwys, behoorlyke en genoegzaame onderrich> tinge hebben konnen geeven ? inzonderheid ten aanzien van zulke omftandigheden, die zy van elders niet gevoeglyk konden weeten, onder welke , onder anderen , zyne verzoeking in de woellyne te tellen is. Daarenboven waren de openlyke gebeurtenisfen, die zy verhaalen, nog in een verfch geheugen, zo dat flegts eenige weinige gevallen, by voorbeeld, de Godlyke droom, den wyzen uit het Ooften overgekomen, eene nieuwe en onmiddelyke openbaaring behoefde. Vermits nu de Apoflelen zelve in deezer voegen in Haat waren, van de geheele gefchiedenis van Je- fus Cg ) Hand] I: 14.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdfï. XX VIL 9 jus de zekerïle berichten mede te deelen - zo ™ bezen ook de verbalen dergeenen ! vln ZL men met ontegenzeglyk tewyzS k'anTdaTÏJ ooggetuigen van 's Heilands daaden geweel? mets van derzelver geloofwaardigheid (?V mirs zy alles uit het bericht der Apoftelen zJT ve, weeten konden, en dus nog eenen voorrat hebben voor Suetonius, die eerfUndS de reeee ring var> Hadrianus de HiRone der eerfle Klze" ren befebreef. Hunne Evangeliën zyn derhalv n m zeker opz igte, aan te merken als^rotaSJS' die opgemaakt worden uit de gezetens vawerk' lyke ooggetuigen, raar welke mefvervZns dl gebeurce zaak beoordeelen kan, zonder on een onzeker gerucht te vertrouwen! Ta, deSloo? waardighe.d deezer gefchiedenisfe in'fg^eeu wordt te grooter, naardien zy niet opaemf ak- ™ lXtSldeniS gr°rdGn ^ - tf'efdoor c?e Apoftelen, die, wegens derzelver aandeel v welk zy daarin hadden, no? eeivW aI / C den der Apoftelen aan de nakomelngfcnVnover te leveren, alzo hy voor zynen perS?op de voor- C*0 Men telt wel Marcus en /■«/•„,,, j cipelen , die Chriflus uitSien Zïf" dc 7° Dis~ ruft flegts op eene «>p^^%^^ feegen heeft, volgens het bericht v,, p 1 g\ DaarcnrcLib. 3. Hifi. Eccl. Cap ?o MarZ?\ Piï by Eu^ «iet gezien. En ÏA£i^*S^ZÏf^ berichten opo-Cmaakr her»ff ,„•» 5 , ' dat hY zvne «en, die dg^^^9%^«> & jg. fchynt hy zich zelve uit he " eta S*Tï hebben ' zo tuigen uit te fluiten. ö 1 1 van deeze ooggc- A5  10 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der voorrechten van het Apoftel-ampt, nooit aanfpraak gemaakt heeft. En offchoon men van het leven van deeze beide mannen anders niet veele berichten heeft; zo wordt evenwel aan de zekerheid van derzelver berichten, daardoor, even zo weinig iets ontnomen, als aan de geloofwaardigheid van andere voornaame fchryvers, by voorbeeld , Ammianus Marcellinus , van wien men, buiten hetgeene men uit zyne eigene fchriften opmaaken kan , bykans in 't geheel niets weet. lntuslchen zynze evenwel, als medehelpers van Petrus en Paulus (z), en begaafd met Gods Geeft, al in de eerfte tyden overal bekend geweefl:, welker berichten, om datze uit den mond der Apostelen ter nedergefchreeven waren, als Apoftolifch moeiten aangenomen worden (£). Marcus wordt CO Zie Irenaeus Lib. 3. adv Haer rsr, t ken met Eusebius Lib. 5. HiflSEccl en nT ver^ls' ï. Fn Matth. p. 203. editf Huetii °*igenes tom- C«) 2 Petr. h 15, OO Lib. 2. Hift. Ece! fan t'ZZ fleunt op zeer brooze gronden. ' Doch men trekt niet alleen in twyfel de bekwaamheid tot het onderzoek der waarheid by hen, die de gefchiedenis des Nieuwen Teflaments in gefchnften nagelaaten hebben; maar ook derzelver oprechtheid. Men zegt : heeft zelfs da voornaamfte van allen, Petrus, met eedzweering geloogchend een aanhanger van fefas ta zyn; heeft hy zich, zo als Barnabas , aln eena zeer laage geveinsdheid fchuldig gemaakt; is Paulus met Barnabas, om en van wege eene onverfchilhge zaak, in eenen hevigen twift geïït, zo dat zy deswegen van elkander gefcheiden zvn geeven dan niet deeze en dergelyke voorbeelden dmdelyk te kennen, dat perfoonen, door God gedreeven fchoon zy ook Apoftelen zyn , even gelyk andere menfchen, onderhevig zynVeweeft aan zulke; gemoeds-driften, die zelfs tot geveTnsdheid en leugen hebben konnen overftaan ^ O ? En dat zy ook inderdaad niet altoos zeer flipt hv de waarheid gebleeven zyn, zegt men al 3er* vrienden'van Tf 0mdat z? vrienden van Jefus en van zyne leere zvn ee hTd h^hh" bygeV°ulge ZWaare ^rzoeklngen £ ftelnebb,en' om,hu" gefchied-verhaal zo op te ftellen, dat hetzelve tot beveftiginge deezer Lef xe zoude konnen dienen, en dus fommige gebeur^ tenisfen  ti4 'II de Afdeeling: de geloofwaardigheid der tenisfen of geheellyk te verzinnen, of ten mii> ften daaraan. zulk eene gedaante te geeven , als voor den fmaak van dien tyd aanneemelyk zouden konnen voorkomen: al wat derhalven in het Nieuwe Teftament verhaald wordt, zou niet vol-1 ftrekt, als gefchiedkundige waarheden, aan te neemen zyn \ maar de Apoftelen zouden wel opZettelyk, en met het befte oogmerk, aan derzelver verhaalen eene gedaante hebben gegeeven, Zo als zy noodig oordeelden, om aan het joodfche volk de heilzaame waarheid, dat Jefus de Waare Mesfias zy, op het gevoeglyktte in te fcherpen (i)- Nog al meer: wanneer men in aanmerkinge neemt, dat de Chriftenen in laatere tyden geene zwaarigheid gemaakt hebben , om valfche berichten te verfpreiden , dan zou dit even zo wel in vroegere tyden konnen gebeurd zyn : voor 't overige heeft men , naar allen fchyn, met derzelver bekendmaakinge niet veel fpoed gemaakt, maar men is daarmede eerft tachtig jaaren na de Hemelvaart van Chriftus te voorfchyn gekomen, ten einde niemand in ftaat mogt zyn, om de daarin voorkomende verdichtfels tegen te fpreken (u ). Uit hetgeene hier opgegeeven is, blykt, dat men, tegen de oprechtheid der Apoftelen in het overleveren der gefchiedenisfen, niets dan enkel mooglykheden en zwakke gisfingen voorbrengen kan, daar nogtans deeze oprechtheid de fterkfte gronden tot bewyzen heeft, (O Zie de Verhandel, van Damm van 't Hiftorifch geloof Part 2. §. 12. p. 7. feq. ( u ) CMeüion des Lettres fur les miracles écrites a Geneve a Nevfchatel p. 37. Th. Chubbs pojlhumous Works, voL '2. p. 202. feq. 221. feq. Recherches fur l'origins de DtipotijmsQrient. Seft. 7. p. 130, I3L  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. js heeft. Is het uitgemaakt, zo als het buiten M is, dat zy met eens opzettelyk vani de! wÏÏhrii afgeweeken zyn dan wanneer zy "blonder baare gebeurtenisfen bericht geeven ^ V zo" hadden zy nog ongelyk-minder reden om gïWOO je voorvallen te verzinnen; wy vinden Se by het geheele overig gedeelte der g^hiSs! merkteken? v^ZZ^0™* > even merKceirens van eene zeer zorgvuldige liefHp r«* de waarheid, waarvan daarenbovenhlnnTell^l onloogchenbaare wonderdaaden , toteene S te beveitigmge verftrekken (y). g °' §. ö. Het i Wr /' f5" fe<3-, achtfte Deel Cap. XVllTïo 1 4' 5" verSeI- h« (2) 2 O. XIII: 8. fa") -y^ vnr  i6 Ilde Af deeling: ie geloofm ar digheid der voor alle leugens (c), als die uitfluiten van de eeuwige zaligheid (d); en geeven eenige gevallen op, waarin de leugens op eene verfchriklyke wyze geftraft zyn geworden (e). Zouden zy dan niet van alle fchaamte ontbloot en roekloos moeten zyn geweeft, indien zy, des niet tegengaande , zich opzettelyk aan deeze fchend-daad zouden hebben willen fchuldig maaken ? Neen ! zy konden roemen allentbalve met een goed geweeten verkeerd te hebben (ƒ), en vry te zyri van alle leugens, zo dat zy inzonderheid hunne bediening in eenvoudigheid en zuiverheid, verre van alle vleefchlyke wysheid of argliftigheid, verricht, en dit ook in hun voorftel in 't oog gehouden hebben (&). Ja, zy merken het aan als de allerfchandelykfte zaak, waaraan zy zich op géenerleijewyze willen fchuldig maaken, als valfche getuigen bevonden te worden (i). En terwyl zy eene doemwaardige zonde noemen, kwaad te doen, op dat het goede daaruit voortkome ; zo waren zy verre af, eenige onwaarheid op te geeven, met oogmerk, dat zulks iets tot de eere van God toebrengen zoude (*). Ook hebben anderen hen nooit befchuldigd van eenige arglistigheid, waarvan de ongegrondheid niet middagklaar zou geweeft zyn (l). En zoude het dan niet de grootfte onbillykheid weezen, tegen mannen van zulke klaarblyklyke oprechtheid achterdocht 'CO Rph. IV: 25. Col. lil 9(<0 Openb. XXI: 8. Cap. XXII: 15. $ Hatli. Cap. XXIV: «* Hel, XIII: 18. r p ) Rom. IX: I; _ 1 \h<»2 Cor. 1:12. Cap. II: 17. ijheff I: 2-4. ? i) 1 Cor. XV: 15. W Rom. III: 7.8. C /) 3 Cer. XII: 2.6.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. i? docht op. te vatten, dat zy ©pzettelyk valfche berichten zouden hebben wiJJen verfpreiden ? en wel zulke berichten, die, wel verre dat zvzich zouden tegenfpreeken, veel meer te famen in eene zeer ver won derens waardige evenredigheid en betrekking ftaan met derzelver voornaam doel einde, om aan te toonen, dat Jefus is de Christus, de^Zoon van God, in wien wy het leven konnen hebben. Zouden we] eenvoudige lieden en leeken, hoedaanige de Apoftelen warén fmV en voor welken het eenen geruimen tyd onbegry! pelyk was, waarop , al wat met of omtrent Tefus gebeurde, doelde, dergelyken berichten hebben konnen verzinnen en toeftellen, of ook, bv de onloogchenbaare verfcheidenheid van derzelver begrippen in zo veeledingen, daarin hebben konnen overeenftemmen ? ^Daarentegen is de aan hun eigene natuurlyke en eenvoudige wyze van verhaalen in ftaat, by eiken Leezer, die niet vooringenomen is , een zeker gevoel te verwekken, dat zy geen ander oogmerk gehad hebben, dan de gebeurtemsfenop te geeven in derzelver wezen! fkG,ferfnte-' iZonder toeleg' om* doorprach- " tige befchryvmgen, verwondering te verwekken In deezer voegen leveren de Evangeliflen on* over, de gefchiedenis van den allermerkwaardigften perfoon, die ooit geleefd heeft; zonder deszelfs karakter, door ingelyfte oordeelen en aanmerkin! gen, angftvalliglyk te verheffen, zo als andere Schryvers in 'tgemeen de gewoonte hebben • maar vergenoegen zich getrouwelyk op te geeven , h5 jeenzv gezien en gehoord hebben, zonder zich daarom te bekommeren, wat men daarvan zSu ffiogeri (ra) Handel. ry413, XVI. Deel. b  ï8 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der mogen denken, of, aan de eene zyde, de tegenwerpingen daartegen opzettelyk voor te komen, of, aan de andere zyde, iets te laaten invloeijen, om voordeelige gedachten te verwekken: en daarom geeven zy mede op, zulke omftandigheden , die juift niet zeer pryslyk voor hem fchynen, als: de nederigheid zyner geboorte, de tegen hem ingebragte befchuldigingen en onaangenaame gevoelens der aanzienlykften van de Natie, de vermoeijende bezwaarnisfen van zyn armoedig leven, zyn bitter lyden en hevige zielenangft., die hy daarby merklyk heeft doen blyken 4 zyne verlaating van God, eneindelyk zynen fmaadelyken kruisdood; niet tegenftaande zy ligtlyk voorzien konden, dat dezelve, voor de meeften, aanftootelyk zou zyn, naardien zy zelve zich daaraan geërgerd hadden (w). Niemand zoude iets dergelyken, by hun ftilzwygen, daarvan vermoedt hebben: en indien zy flegts iets hadden willen verzinnen, dan zoude het al ligt te doen zyn geweeft, om nog meerder blinkende daaden Van hunnen Heere en Meefter op te geeven; naardien zy niet eens gewag maaken van alle zyne wonderwerken, en veele derzelven flegts als in 't Voorby gaan aanroeren. En hetgeene zy bybrengen is zo gefteld, dat, uit hoofde der daarby gevoegde byzondere omftandigheden, wanneer, waar cn in welker tegenwoordigheid, deeze dingen voorgevallen zyn, bet onderzoek daarvan niet moeijelyk kon vallen. En wanneer men eindelyk overweegd, de getrouwheid der fchilderye, die zy van zich zelve ontwerpen; hoe nadeelig ook voor hen zelve; dan heefc men dies te meerder reden van te vermoeden, dat ook derzelver overige ba- richten (n) iCer. I: ».  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVll 19 richten alleszins met de waarheid overeen komen Een bedrieger zou zich wel wachten, zulke na' deehge , omftandigheden van zich zelve en van 2»« TS' ln zvn verhaal m^e in te lyften" omftandigheden, die van eene tegen overgeftelde uitwerkmge zouden konnen zyn.6 DelKeï daarentegen zyn zo oprecht, dat zy me?e van zich zelve ter neder;geilen' he geeniTuhTNS? tot eere voor hen ftrekt; zy maakTtl^meermaa len gewag, van hunne fleg^e vatbaarheid er^an hun onverftand; welke bekentenis zo veel te m?" der kan afgelat worden uit eene geveinsde oot moedigheid, naardien zy veelvuldigei blvken ™» zulke zwakheid hunner begrippen dn Stenlv brengen, weshalve de Heere ChriiSfö" wyls ernftelyk beftraffen moeft; zy fpreekën veel van hunne ingewortelde vooroordeel^ enonbe-dachtzaame begrippen, die zy van Chriflus Ko 37^T'm^ a,s mede van^ hunne weker gehad hebbende hoogmoedige bedoelingeï, dwtZ ze eerzucht en andere zwakheden. Dat de gel neezing van den maanzieken jongeling aan hfm mislukt was, zou men niet we^ inTen "v zelve zulks niet verhaalden. En even zo geeve? zy mede bericht daarvan, dat zy t"fameJS z^eSenth? chend r«ï a da] ^m hem verloog- cnendC», dat Paufo, des Heilands gemeente mee trouwde Leernfo- van Vrtc' oflbno«n een ver¬ niet alleen JewLlnS ge^ee? 2?' eve"wel verloogcheniuTvan Ariftn/3"' d° d°,?r hem Sedaane handigheden fn^fr £ n ,5 maar zelfs meerdere omteeze zSzZf/'' da" de andere Evangeliilens die zoncle ongemeen zwaar voortellen Wy ■B 2 fcoi£  ao Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der met de grootfte woede vervolgd heeft, en dat zelfs nog na de Hemelvaart van Chriftus een'ge verfchillen onder hén gereezën zyn. Deeze berichten zouden al ligt nadeelig hebben konnen zyn voor de uitbreiding der Leere van Chriftus, even zo als het Verhaal van een gereezén gerucht, dat zy het üghaam van Chriftus hadden weggenomen, of dat Chriftus zich aan geene anderen, dan aan zyne vrienden, vertoond heeft. Naardien zy nu in hunne Gefchiedverhaalén mede inlyften zulke omftandigheden, tot welker verberginge zy eerder zouden hebben konnen bewoogen worden; zo is dit een onfeilbaar kenmerk, dat zy niet voorneemens zyn geweeft iets te verbergen van 't geene God, door hen, heeft willen bekend maaken. §• 7- Waartegen hunne andere gelreken zo weinig ftryden, als dat da Leere, door hen verkondigd, juiji op de waarheid hunner gefchiedenisfe gegrondvejt is. De gebreken der Apoftelen, die wy niet willen loogchenen, bewyzen niets meêr, dan dat zy niet onfeilbaar zyn geweelt, als mede de moogJykheid, om de waarheid ter zyde te Hellen. Maar, zoude het wel geoorlofd zyn, aan hem, die, uit zwakheid, of, door eene fterke drift, weggefleept, geftruikeld heeft, voor altoos alle geloof te ontzeggen ? Offchoon Petrus zich fchuldig maakte aan eene ftrafwaardige leugen, toen hy driewerf betuigde den Heere Jefus niet te kennen ; konnen 'er by voegen, dathy daarentegen met ftilzwyren voorby gaat de loffpraak, die de Heiland omtrent fc»m uitbrengt op de belydenis, dat hy de Cursus is.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVIf. 2f nen; evenwel Hond hy weder op van zvnen val veinzen K Amiochi», geene laaghSeid BeweSt te Denspen was, én waarvan hy ook buifpn weezen f p j, £n zo raakte k j . . fchen P,«fc, en iWto, niet de LeoTdfeS te neempn h- de voo.rSenoi»en reize, medo te neemen. Hierover waren beide Apoftelen net niet eens , en elk beweerde zyn bea^S Sni* helheid (O- Maar, de 4ifüggPgSSSSS zyn doorgaans de oprechtften, na^enShuS waare begrippen niet verbergen, maarzoïïer ^n00?crnleedige\hTene Zv goed te zyn Schoon zy zich dan ook fomwylen door drift, wat te verre hebben Jaaten wSenen zo zal evenwel niemand hun deswegeni voor wraak baare getuigen konnen doen doorgaan DoS I er" zy zo, dat de Apoftelen nu of dan Set aehandeld hebben, overeénkomftig met hunnen £ zo kan men evenwel daaruit niet beflSSn dat Jen g.e, welker uitbreide zy voig"S°e„ en .B 3  £2 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der. en ter harte namen; dan dient tot antwoord, dat een getuigenis in zyne eigene zaak dan eerft te verwerpen is, wanneer, hetgeene iemand daardoor tot zyn voordeel beveiligt, anders geheel onbekend is geweeft, en zelfs, door dringende redenen, kan betwift worden. Met dat oogmerk zegt Chriftus (r): Indien ik van my zeiven getuige, zo is rnyn getuigenis 'niet waarachtig. Vermits de waarheid Zyner Godlyke zendinge niet flegts op zyn eigen getuigenis fteunde, zo als de Jooden hem voorwierpen; aan welken hy evenwel antwoordde: geftéld, dat het hem aan andere getuigenisfen ontbrak, die hy evenwel inderdaad vertoonen kon; zo zou des niet tegenftaande zyn eigen getuigenis beftaanbaar blyven (s); want, daar zyn zekerlyk gevallen, waarin men ook vaft ftaat kan maaken op hem, die bericht geeft van zaaken, welke hem zelve tot voordeel ftrekken, inzonderheid in gevallen, die hy zelve béter, dan anderen, weeten kan; zo hy flegts van eene beproefde oprechtheid is ( O- Is hy geloofwaardig in andere dingen; waarom zou men hem dan geloof weigeren, wanneer hy bericht geeft van dingen, waaraan hy zelve deel genomen heeft , en dus in ftaat geweeft is, om alles dies te naauwkeuriger op te merken ? Waardeert men niet even daarom de berichten van Xenophon, Thucidides , Julius Ccefar en Polybius dies te hooger? Dat de verhaalde dingen voor' hunne eigene belangen gunftig zyn, of dienen tot ftaavinge van hetgeene, waarvan zy anderen gaarne willen overtuigen; kan hier geen beletfel opleveren; want, dan zou men .: moeten (r) Joh' V: 31. Cap. VIII: 13, 14, 17. 18. £t) Zie het achtfte Deel, Cap. XVII: §• 35-  gefchiedenisfe-des N. T. Hoofdft. XXVII. 23 moeren in twyfel trekken de overwinningen van het Romemfche volk, om dat zy, die daarvan bericht geeven, Romeinen zyn geweeft. Dat het dan zy, dat de verhaalen der Bybelfche Gefchiedichry veren dergebeurtenisfen van Jefus en van zvne vrienden gediend hebben tot beveftiginge der Rehgie, die zy verkondigden; deeze verhaalen zullen evenwel daarom niet ophouden de waarheid te zyn. Het meefte van 't geene zy berichten, was behalve dat in 't algemeen zo bekend, dat niemand m ftaat was, het verhaalde, tegen te fpree- ftann^Z°/SAin aV,erV0lS b]yken zal? "iet tegengaande de Apoftelen zekerlyk de befte berichten konden geeven. Zy hadden mede niet nooaig, oy de gro0te menigte van zulke gewigtige zaaken , die reeds genoegzaam waren om hun dollte vl*Tlk(:n)letS> hoc ook genoemd, daarby tl nw Aln* ^ant toch' dit zoude inderdaad tot n ets gediend hebben,dan hunne gefchiedenis, een' ^1°^'^°^ Z0U gehad hebben me? donr ^ , 'vW!nftaItJgtemaakeD' e" d«s daardoor te verhinderen de overtuiging der looden §. &*. (2) Om dat zy, ym verzonnen berichten, geen het voordeel aan èuh belooven konden, noch v or&Zne\erlof nen, noch voor de zaak, die zy verdeedtgden j Wy zullen hier niet herhaalen de gronden waarop reeds elders beweezen is, dat de^pofte! len, op eene redelyke wyze, geene S voordeden te verwanten Wden§ van hit fpreiden var1 yalfche berichten, en dat bygevoï" ge, noch ydele eerzucht, noch.eigen befög, Qf B 4 ook  ïlde Afdeeling: de geloofwaardigheid der ook flegts de hoope tot een meerder gemaklyk leven , aan hun daartoe geene de minfte aanprikkeling heeft konnen geeven («). En datzy ook inderdaad geene voordeelen gezocht hebben, blykt, cm dat zy in ftaat waren, zich niet alleen deswegen vrymoedig te beroepen op het getuigenis van den alweetenden God, maar ook op dat van hunne tegenftreevers zelve (x ). Sedert dat zy, na Chriftus Hemelvaart, zich ontdaan hebben van het vooroordeel, dat hy een waereldlyk Ryk op aarde aanleggen zoude, hetgeen voorhenen nog al meêr dan ééne eerzuchtige gedachte by hen verwekte , waren hunne gezindheden grootelyks veranderd. In plaatfe van veel ophef te maaken van hunne wonderwerken, die wezenlyk veel opzien verwekten , weezen zy veelmeer, in eene ongeveinsde ootmoedigheid, de uitfpoorige eere, die men hun deswegen betoonen wilde, van de hand (y ), en gaven hun ongenoegen te kennen, wanneer men hen wilde aanmerken als ftichters van eene nieuwe Religie Qz\ En gelyk zy, by hun mondeling voorftel, nooit zich zelve predikten, maar alleenlyk Chriftus, als den eenigen Heere, zochten te verheerlyken (a); doch vooi: hünne eigene perfoonen niet anders, dan de geringftenzyner dienaaren, wilden gehouden zyn (è); alzo is ook in derzelver Schriften geene fchaduwe, Van eene geheime zelfs-verheffing, 'te befpeuren.' Voor zich zelve eenig aanzien, te verwerven door ■ ; " " • de 00 L. C. §. 26. vergel. het tiendcDcel, Cap. XIX. §. 3. Qx ) 2 Cor. I: 14. feq. Cap. VIII: 20, Si. Cap. XII: 16, jeq. O) Hand. III: 12. Cap. XIV: 13. M(z) 1 Cor. lil2.feq. Cap. III: 5—7. O) 2 Cor. IV: 5. Phil. I: 20. (Z>) t Cej. XV-.9- Eph. lik 8.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 2$ de gebeurtenisfen, diezy van Chriftus verhaalen, kan hun zo Veel te minder in den zin der gedachten gekomen zyn; naardien zyde aangehaalde buitengemeene en merkwaardige daaden eeniglyk en alleen aan hem toefchryven, zonder met hem, op eenigerleye wyze, in de eere te willen deelen. Zy konden mede, door de bekendmaaking van deeze hunne berichten, voor zich niet verwerven de achting der wyzen en fchranderen van deeze waereld, aan welken dit alles toefcheen dwaasheid te zyn , noch ook by hunne aanhangeren eene meerdere waardigheid, die zy niet reeds te vooren zouden genooten hebben, en zelfs diegeenen onder hen, die niets in gefchrifte hebben nagelaa& n.waarom is zelfs de echte gefchiedenis der Apoftelen, door Lucas opgetekend, zo kort in t verhaal van derzelver handelingen, zo dat niet eens van Petrus en Paulus, en nog minder van de overigen alles ftukswyze verhaald wordt, wat door hen verricht is in alle landftreeken, alwaar zy het Evangehum verkondigd hebben? Is dit niet een duidelyk bewys, dat niets minder, aan zucht naar roem, de dryfveêr van hunne onderneeming geweeft is?. En even zo weinig kon hun oogmerk zyn, zich daarby te verryken. In zulken gevalle zouden zy zekerlyk den Stichter der Kehgie, die zy verkondigden, zulke verordeningen in den mond gelegd hebben, volgens welke men zyne booden, met gefchenken, had moeten overlaaden (c); die evenwel, Volgens hun bericht , CO Aldus haalde de Pontifche bedrieger Alexander fey Lüciaan m Pfeuémante Tom. I. Opp. p. 878 de volgende uitfpraak van zyn Orakel ^MmJitus tcorarc mximavatu; „ ± gebiede myneu Priefcer en bedienden B J met  26 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der richt, aan zyne navolgers, de zelfs-verloogchening, als de eerfte Leere, ingefcherpt, en van hun geëifcht heeft de bereidwilligheid, om, uit liefde tot hem, alles te laaten vaaren, in plaatfe van aan hun hoope op rykdommen te geeven (ff). Hoe groot was het ongenoegen van Petrus, toen aan hem, voor de mededeeling der gaaven des H. Geeftes, geld aangeboden werdt (e)! de liefdegaaven , voor de armen gefchikt, werden door de Apoftelen op het getrouwfte aangelegd tot dat einde, waartoe zy gefchikt waren, zonder daarvan aan zich zelve iets toe te eigenen; tot dien einde wierden byzondere arm verzorgers aangeHeld (f). Zilver of goud hebben zy nooit begeerd, naardien zy veelmeer, door den arbeid hunner|handen, hun levens onderhoud voor zich zochten te verkrygen (g); of, wanneer zy al iets van de gemeentens aannamen , waartoe zy, om goede redenen, gerechtigd waren waren zy vergenoegd met hetgeen alleen tot hunne nooddruft ftrekte (O- Aan een welluftig of ook flegts aan een gemaklyk leven was behalve dat niet te denken voor zulke menfehen, die, met onophoodelykemoeijelykheden, te worftelen hadden (£). Wie nu op geene der aangehaalde voordeden ftaat kan maaken, die verdient zekerlyk niet het ver- wyt, '„ met gefchenken te vereieren; en ik heb geene zorg „ over rykdommen , maar zeer groote voor den Pries- 1 OO 'Matth. XVI: 24. Cap. VIII: 19, 20. Cap. XIX; 31. feq. ( e ) Hand. VIII: 18—20. (-ƒ) Hand. VI: 1. feq. C g) Hand. XX: 33—35. 2 Theff. III: 8. 2 Cor. XI: 7—12, (ft) Luc. X: 7- 1 Cor. IX: 7. feq. CO Phil. IV: 15—17. . (it) 1 C#r. IV: 9—13. 2 Cor. VI: 4- fel- Cap. zl-fo*  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 2? wyt, iets opzetlyk verzonnen te hebben (n: want, offchoon ook iemand wel eens; wanneer by C O OviDius Lib. £ Trift. Eleg. 10. fchryft: HtettM» ^ncredtr^JedqimmfintpramUfalfinulla, mam te/lis debet babere fidm: Ik zal naauwelyks geloofd worde» ; „ maar dewyl 'er geene belooning voor de leugen is! XT" lk voor een w;»ar getuige doorgaan". —- De Opfteller van het Wolffenbuttelfch Fragment befluitiuift net tegendeel aangaande het oogmerk van'Jefus en zyne Leerlingen p. 2£4. „ Wie opzetlyk valfchheid verzint, moet „ daarby een oogmerk hëbbèn, 'waarvan hy reeds te " ^oren.zfanger was , eer hy iets verzint, dat zyn * oogmerk bevorderen zal; en hoe ftouter en gewig» tiger dit verdichtfel is, dies te dieper moet tl voo- * M« opzet in het gemoed ingeworteld zyn, en t til te™eerder moet hetzelve den menfche ter harte » gaan. Naardien nu het nieuwe Leerftelfel der Apos» telen verzonnen is ; zo hebben zy hetzelve ook uit» gedacht met een oogmerk, 'twelk reeds te vooren „ m hun gemoed en wille was , en waarmede zy reeds " vnnng«fo Wa2ger hcbbe? gegaan- Nu is der Apoftelen " ™°rafgaande oogmerk, tot aan dit verdichtfel toe * Sl"gi °ev^ftlgd geweeft op aardfche hoogheid en " dat de Annib,ygTlge,iS 'eraüe ™reele zekerheid" " nfn t£P°fteIen derzelver nieuw Leerftelfel verzon„ nen hebben met het voorafgegaan oogmerk, neder- komende op aardfche hoogheid en%Qordeelen'' Maar ,'hier wordt (i), even als ware het bewcezeni aan- zaZZl'r W TUW Leerfie,fel dsr Apoftelen veï2 °f ""gedacht zy, naamelyk, zo als het p 234 uitgedrukt wordt, van den verreezenen fefus, wfens" hghaam zy veelmeer verduifterd zullen Jhebbên om te konnen voorwenden, dat hy verreezen en ten hS mei gevaaren zy. Maar, dit heeft deeze SchryvSnK lZteT' T Ial het 00k "ooit konnen bewyzengelyk dan ook de ongegrondheid van dit zegge? Cap' rk„ 55- q' ^"oegzaam aangetoond is. Het is medé O) geen gevolg om dat het voorafgegaan oogmerk tt .nF^f* 'leftornen is, op aardfche hooiled en voordeelcn, dat deeze gedachten ook nog „a de het Sn? V?lCllTi{lus h» hebben moeten bfhl ven• het tegendeel blykt veelmeer uit alle hunne hanS-' gen  a8 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der hy het zonder gevaar doen kan; een vergenoegen daarin ftelt, om iets te yerzinnen, met oogmerk om aan anderen iets diets te maaken; zo zal dit evenwel alleenlyk gefchieden, dan wanneer hy met ligtgeloovige lieden te doen heeft $ doch hetgeen by de Apoftelen het geval niet was. Indien men zeggen wilde, dat zy evenwel het oogmerk zouden konnen gehad hebben, om hunnen held door deeze verdichtfelen zeer groot te maaken ; dan bedenkt men niet, dat zy hunne gefchiedverhaalen eerft lange na zynen dood opgetekend hebben, en dat 'er dus geene beweegredenen geweeft zyn, om hem te vleijen. Het is zo, in laatëre tyden hebben de opftellers van de ondergeftekene Evangeliën veele dingen, ook wel met een goed oogmerk, by de waare gefchiedenisfe van Chriftus toegevoegd,- maar dit vooronderfteld, dat 'er geweeft zyn echte berichten, die men alleenlyk heeft willen naarvolgen, en met meerder omftandigheden bekleeden. Maar ten tyde der Apoftelen konden deeze verdichtfelen geene goedkeuring erlangen, zo als wy reeds aangemerkt hebben (mj. En aan een zogenoemd vroom bedrog is in deezen niet te denken. Indien zy het Chris- gen en Schriften. Eindelyk moet wel (3) dezulke, die iets verzint, een zekér oogmerk hebben; maar evenwel wordt daartoe mede. verëifcht, dat hy, ter bereikinge van dit oogmerk, èene.waarfchynlykheid zie. Vermits nu de Apoftelen, zo als beweezen is, redelyker wyze, by zulk een verdichtfel, geene aardfche. hoogheid en voorrechten aan zich belooven konden; zo wordt daardoor het gezegde verdichtfel zo zeer onwaarfchynlyk, dat wy veelmeer gerechtigd zyn , met eene moreele zekerheid, het tegendeel te beweeren. Cm) Men zie de eerfte Afdeeling van dit Hoofdftuk §. 24. in het vyftiende Deel.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 29 Chriftendom hadden willen onderfchraagen door valfche berichten, dan zoude hun oogmfrk moeten geweeft zyn, of de bevordering der tydelvke, of der eeuwige gelukzaligheid van diegeeJen, dil hetzelve aannamen. De tydelyke welftand was zo veel te minder te verwachten; vermits, naar hunne eigene bekentenis, de ingang in Gods Komngryk gefchieden moeft door veele verdrukkingen (w). En wat aangaat de eeuwige gelukzahV heid • zo geloofden zy? of met alle f,pffie S dat hunne berichten daartoe behulpzaam konden weezen,- of zy hadden bewuftheid van hetTegendeel. Stelt men het laatfte; dan kan hun vforneemen niet meer een vroom bedrog genoemd worden. En ftelt menheteerfte; dan!oude S„ hen dweepers moeten noemen, welk verwy t evenwel aan hun niet kan gemaakt worden fX O En fbhoon zy zich van te vooren al nog zo vêd ran Chriftus mogten beloofd hebben; %o zoude evenwel deeze dweeperachtige drift hebben moe! ten ophouden met zynen fmaadelyken dood? als fa/h^^f ^aakte van a,Ie> totdien tyd toe g£ Aomngryic (0} Hoe zouden zy zich dan hebben konnen verbeelden, eene eeuwige gelukzak hgheid voor zich en anderen te zullen verkrvgen SS 17 mmeiS d™óoo*>n hunne ve/S hen n^TSlu°uden Zyn g6Weefl? ^an men nen nu nier befchuldigen met een opzetlyk bedrog; dan is het openbaar, dat zy niets anders dan de eigenlyke waarheid, h^en ^il^l richten O) Handel. XIV: aa. CO X.«c.XXIV: 21,  Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der ( 3 ) Vermits geene tegenheden hen hebben konnen beweegen, om op eenigerltije wyze iets van derzelver getuigenis te herroepen. Eer nog iets van de gefchiedenis des Nieuwen Teftaments te voorfchyn kwam, hadden de Apostelen reeds ondervonden, eene naauwkeurige vervulling van 't geen de Heere Jefus aan hun voorzegd had, nopens de harde lotgevallen die aan hun, by derzelver getuigenis van hem, overkomen zouden Q ). Al terftond en in den beginne, toen zy openlyk te voorfchyn kwamen, leide men de handen aan hun , met verbod, onder de zwaarfte bedreigingen, van deeze gefchiedenis te fpreeken (T evenweI met iZweegen, werdt Stephanus gefteenigd; en hierop ontftond eene hevige vervolging, die over de geheele Gemeente der eerfte Chriftenen kwam (>). Niet lange daarna werdt Jacdbus door 't zwaard omgebragt; en alles is in gereedheid om ook.Petrus het zelfde lot te doen ondergaan (O- Paulus, die zich voorhenen zo werkzaam betoonde, om de belyders van Jefus naam, met de uiterfte woede, te vervolgen, moet, zodra hy zelve, uit overtuiging, de waarheid der gefchiedenisfe van Jefus en van zyne Leere verkondigde, ondervinden, hoe veel hy lyden moeft om zynes naams wille (t). En zo is het gegaan met alle Apostelen, die, als de allerminften, vpor de Recht- 4 banken f ft) Matth. X: 21, 22. Cap. XXLV: 9- Joh. XVI; 2, (?) Handel. IV: 17, 18, 21. Cap. V: 40, 41. (f ) Handel. VIII: I. (O Cap. XII: 1. Jeq. (O Cap. IX: 16. 2 Cor. Xfc 23- ƒ'?•  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XX VII. 3 r banken gefleept, als aan den dood overgegeeven een vloek der waereld en een uitvaagfel van alle jnenfchen waren f>). Gefield nu, dat zy voor! henen uitgedachte berichten opzetlyk verfpreidt hadden; dan zoude het immers nu de tyd zvn geweeft, om dezelven te herroepen, nadat zy merkten, dat, m plaatfe der gehoopte voordeelen, op hen wachtende waren, de verfchriklykfte verdrukkingen, die zy, door zulk eene herroeping, ja door een bloot ftilzwygen, ligtlvk zouden hebben konnen ontgaan. Zelfs dezulken die uit hardnekkigheid *y L eenfgTztdby-' ven, veranderen m 't gemeen van zin en belyden de waarheid, wanneer zy gedreigd worden, met alleen met pynen, die wel een verhardde booswicht fomwylen verduurt, alleenlyk om zyn leven te redden, maar ook met eenen onfeatoren dood, waarvoor alle menfchen natuurlyker wyze ^fch.rikkfn- °nder zuIke omftandigheden ver! andert dedweeper zelve: en gefteld, St h?zyHe dweeperachtige begrippen tot in den dood Lande hield; zo zoude evenwel dit ten minften een bt wys van zyne oprechtheid weezen, meenende dat zyne zaak volkomen zekerheid hebbe: maar niemand zal een martelaar worden voor een, door hem zelve verzonnen, verdichtfel, van welks oS gegrondheid hy overtuigd is. De ApoftSKlaar entegen laaten zich door geene gevalfen weêrhou breidel SEf* * W « oleZt^eZ breiden, hetgeen zy gezien en gehoord hebbenwelke gevaaren zy evenwel zouden hebben kon* nen ontgaan ; ja zelfs wel veele voordeelen ve?-~ krygen, indien zy flegts hun woord hadden wihen in- C") l Cor. IV: 9-13. 2 Cor. VI: 4. fiq  3a Hdè Afdeeling: de velMfwaardigheid der intrekken f». En datgeene, weshalve zy bereid zyn hun leven op te offeren, raakt niet eenige leerftellingen, vooringënomene begrippen, of diep ingewortelde vooroordeelen; maar gedaane zaaken, gebeurtenisfen die met en omtrent den Heere Jefus voorgevallen zyn. Indien zy geweeten hadden, dezelven ten minften voor een gedeelte uitgedadht of verzonnen te hebben, dan. zouden zy onmooglyk het befluit hebben konnen neemen , daarop te fterven > dat het met dat alles alzo gelegen was, naardien zulks met 'smenfchen natuur niet overeen te brengen is; temeer, gemerkt zy ook, inzulken gevalle, zich zelve, in de toekomende waereld, geene fchaadeloos-houding zouden hebben konnen belooven. Doch nu blyven zy niet alleen volharden by hunne monr delinge verklaaringe; maar zoeken dezelve ook nog, in weerwille van alle reeds verduurd hebbende en nog te verwachten zynde wederwaardigheden, |door fchriftlyke berichten nog meerder bekend te maaken. Ja Lucas zelve verhaalt uitvoerig , in de Handelingen der Apoftelen, welke verdrukkingen van den beginne af aan ondergaan hebben, die aan deeze gefchiedenis hunne toeftemming hebben gegeeven; hetgeen hy zekerlyk zoude hebben voorby gegaan , indien zyn voorneemen geweeft ware, opzetlyke onwaarheden te verfpreiden, alleenlyk om iemand van de Christelyke Religie af te fchrikken. tx) I Cor. XV: 30—32- I  gejchiedenisfedes N. T, Hoofdft, XXVII. 3g §. io. «««fel hu» komen SST t>eJlemmmS Wanneer iemand iets mpf moet hy vermoeden J onnen Z " VCrZint' dan of daar ingang vinden zal 'n.l /^ ^de hier zyne poogginggen Trer^&SS^ a"e verfpreiden van zulke E1 " »yn' ln het heid"elkeen zo terend zoSe ï' **** °necht" N.« worden de nieell^Slt ^ °ntdekken' denisfe des Nieuwen tSÏ ' dle 10 de gefchievoorgefteld, i™Iyk&?*"« > omtrent men zich flegts on w l, Zy" » waar~ algemeen behoefde te beroepe/ W^ ^ heC meen zo veel te mPpP£;?f5fn welk ge- derzoek te doen hn* ml 7 , ' daarna °0- gewoone omftandigheden w«\ lbuiten" WdenDooperfïrkn^omSS???n> overal bekend wierden en^n „0mflandjgheden, die tyde der geboorte van Chrtt^^***™*'"* de aankomft der wyzen uk hl n T"0men: en eenen nieuwgeboorSKonS £°f ^ die naar den, moeften natuurlykerS27°?de™gtot de grootfte beweej&^fThZ^ ^Vea Herders te Bethlehem S" door ^ gCZ!gC der toen Cy) xxvr- a<< ^ > r C O li.- i7, is ' co * ^, XVi. Deel. ' r  34 iWe Afdeeling: de geloofwaardigheid'der ? toen hy aldaar in den ouderdom van i z jaaren blvken gaf van eene zeer uitfteekende wysheid. Daarentegen andere gebeumnisfen , naar welke men niet zo gemaklyk onderzoek zou konnen doen, worden door de Evangelifteh met opzet voorby gegaan. Immers zouden zy, indien zy iets hadden willen verzinnen, een ruim veld gehad hebben, om veeie ongemeene dingen voor den dag te brengen, wat met Chriftus in Egypten, en in den tydkring van zyn huislyk leven, gebeurd zoude zyn. Maar dit alles, waarvan men in laaterc tyden zo veele fabelen verzonnen heeft, gaan zy met ftilzwygen voorby,en beginnen hunne verdere berichten met de openbaare prediking van 'lohames den Dooper , en dar. Jefus, door denzélven , in de tegenwoordigheid van veelen die aldaar vergaderd waren, gedoopt, en daarby, door eene ftemme uit den Hemel, plegtiglyk tot zvn ampt is ingewyd geworden. Hetgeen de Heere Tefus federt gedaan en geleerd heeft, de verbaazende wonderen, door hem verricht, de gefprekken met zyne tegenftreevers, en zyne overige handelingen, waarvan ae Evangelie-gefchiedenisfenfpreeken, zyn mede niet in t vei' borgene gefchied ; maar waar hyop zyne reizen kwam, waren geduurig veele duizenden tegenwoordig, zo dat dit alles kon aangemerkt worden lis eene zaak, die aan allen bekend en overal zichtbaar was (6> & de omftandigheden van zvn lvden en fterven waren van dien aart, dat 7elfs niet een enkele vreemdeling tejerufalem kon ïedacht worden, die daarvan onkundig zou zyn Kweelt ( O- En dat aanSaande z?ne verry,zeSsgeen achterdocht vallen kan, omdat dezelve ' CB) Ha« d™ d e 'by hunne, berichten aan e" van zet inl oTzoï ming CO Cty. v.- 40. ïiïlïï^lSÏÏlSiïiï^D™1- r- T*>h * niet zoude hebben dun en doe""Wi h« ^cn hy buiten allen tuTr7eI en ?P^° ' indle"de zaak niet Jcrdaad het Cliriftendom n ;,"aS; ^k dan ook in XXVIit 2 ' aI teSengefProoken werd. ^3 ,  Hde Afdeeling: ie geloofwaardigheid der ming derzelve, om zo te fpreeken, van elk een afperfte. Ja, deeze toeftemming, die op de onloogchenbaare waarheid fteunde , ontdekte zich niet flegts voor eenen korten tyd; maar was van zulk eenen duur, dat ook in de volgende tyden, niet tegenftaande onder de Chriftenen zelve zo veele inde leerftellingen van elkander afwykende Secten ontftonden, evenwel alle, in de hoofdzaak,daarin overeen ftemden,dat de gebeurenisfen voorgevallen waren,'zo als zy in 't Nieuwe Teftament verhaald worde nl §. ii. De ingebragte laatere bekenimaaking derzelve is niet te bewyzsn. Alleenlyk zoude misfebien nog ééne uitvlugt tegen het laatfte bewys, voor de oprechtheid der eetchieoïchryveren des Nieuwen leftaments bylebragt, konnen plaats hebben, naaroelyk, indien men zoude konnen aantoonen, dat derzelver berichten niet zo vroegtydig bekend zyn geworden ter plaatfe, daar het mooglyk was, achter de eigenlyke waarheid te komen En inderdaad heeft men willen voorwenden , dat de Chriftenen dezelve opzetlyk verborgen gehouden, en daarvan niet gefprooken hebben, dan alleenlyk in afgelegene lar.dftreeken, alwaar men hun met heett konnen tegenfpreeken , zodat zy dezelven niet eerder, dan in de tweede eeuwe, meerder bekend gemaakt hebben, nadat een naauwkeunger onderzoek niet meer hebbe konnen gedaan worden (0- Doch dit alles wordt aangenomen, zon- CO Thom. Chubb. pojlhumus W«T* S^r'l'Ö& 22Ï.Jeao. En de Schryvcr van de Recherches fui 1 W  gefikiedenhfe des 2V. T. Hoofdft. XXVII. ff Chriftendom omezenzeXk hhiï ?™g Van heC eevallen ywn gcb<-uienisien voor- wen verfeheideSeftcn voortand „ % gen die l£S&0S$SS2$ dergeenen, aan welken zv e S , h?nden verkondigden: eeJvk dan L? n fte,yke Leere ven van het kSnïüïm^n %g/°°r het karige drie reeds jHEftSS ^ 5- 12. fine du Defpotismc oriental fchrvfr' c„a » ^es Premières événemendi Jcfflffl 7' P- 1Cn Jours été pailiés & déjifés & ie n' ft'"0 °n£ t0u" „ ouvragf; que de les mont/e'r fb™ 1 0(1 paS un Pe« » Poft; d'autant pius que , VeritabIe a& » aime jetter fur les prcmtère tp™ q" elIe a » te, qUe de conform"ïYlumSo"Z^f0 » etre que trés désavantaïeufe» q ° "e Jlli P0"1™* ^ ^ C- I. 9. Qp) L. c/l6 C 4  4* Ilde Afdeeling: de geloof'wrardigheid dtt §. 12. De vierde tegenwerping komt hierop neder , dat de gejchiedverhaaien des Nieuwen Teflaments wel door tegenberichten zouden konnen wederlegd zyn; dat zy ten minflen niet gezegd zouden konnen worden, door uitheetnfche Schryvers bevefligd te zyn. Hebben nu de Schryvers der gefchiedcnisfen des Nieuwen Teflaments, zo als beweezen is, van hetgeene zy met zekerheid weeten konden, ook de zuivere waarheid willen fchry ven ; wat zou dan nog tegen derzelver geloofwaardigheid konnen ingebragt worden? Ja, zegt men, deeze Schryvers zyn, by dat alles, de eenigften, die, van de merkwaardigfte daaden van Chriftus en van zyne Apoftelen, bericht geeven; Immers is het niet te ontkennen, dat zo veele duizend Jooden ongeloovig zyn gebleeven: zoude men dan geenen grond van vermoeden hebben, dat zy op de gemelde berichten zo weinig acht hebben gegeeven, om dat daartegen fterke wederleggingen in gefchrifte uitgekomen zyn ( Gres pour fc? comre Jefu, qui font d'une égale antiquité; en tot de laatltgenoemde brengt hy het lafter-fchrift Toldos Jejchu , 't weikonbenviftelyk door delaatere Jooden uitgebroeid is.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 4r het Chriftendom nadeelig, Jicht voorfteJIen CM En dergeJyken zoude men meerder koZei h zeTtSSt' zulke Schreven die^3? WCg geiUimd hadde° 2»*?^ ~ °* dit nie? 3££ bedenklyk blyven d'ar m'°Ude,het fVfnweJ ze£* zou moeten Stet op de ver'haTien^Tr CfT SVoTdKe ïb! «^^"^ dere gefchiedSweS bfrewsfen > w^rvan an- een diep il^T^^9^^* vptrc mi« vy^feCI1 m acnt neemen (O ■ dit en verwekt 2? Cenen zeer groten! krak, gebeureni^^n df/Tan W?^' ^ de voordeeJ konnen üJl J T"6 pmhy tot „ pcuvcnt beaucÓup ftrvk >fii l0f°P,,1CSde ce £el»s, „ ces tems, par dès anccdo" f ^u?^u« rayons füi „ portantes. Tadte Suetone dDctaclees' ™i« trèsim„ fon Philopate r peu'vf êt ,i°1'P^re' Lucic» dans &rt IIT T tl CMwnï™ J §• 13-  42 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid de? §. 13- Jntusfchen kan het niet beweezen worden, dat men hetChrifUn* dom ooit, door tegenberichten omtrent de gebeurde zaaken , fchrifclyk betwijl heeft. Wie ziet niet terftond, dat de vyanden van het Chriftendom zich ook hier behelpen moeten met de blotote mooglykheid, wanneer zy zeggen, dat wel eertyds voorhanden zullen zyn geweeft zulke fchriften, waardoor de ongegrondheid der gefchiedkundige berichten, die in het Nieuwe Testament voorkomen , béweezen is geworden?Dat het aanhoudend ongeloof der Jooden dit niet waarfchynlyk maakt, maar geheel andere oorzaaken heeft, is reeds elders aangeweezen O): om nu niet te zeggen, dat deeze hunne bykans onbegryplyke blindheid , by het fterkfte licht der waarheid, reeds voor lange door de Propheeten is voorzegd geworden; des men geene de minfte redenen heeft zich daaraan te ftooten, zo als Johannes reeds aanmerkt. Maar geheel onbewyslyk is het zeggen; als of nog heden ten dage by fommige fchryvers eenige wenken van de verkeerdheid der BybeHche verhaalen zcuden gevonden worden. Porphyrius, wiens fchriften wy niet meer hebben, zal men immers onder deeze niet konnen tellen. Daarentegen diei,t het weinige, 't welk men in de werken van Tacitus , Suetonius en Luciaan leeft, eerder tot beveftiginge derzeh ve, zo als in 't vervolg zal worden aangetoond. En waarmede kan men bewyzen, dat andere tegenftrydige berichten ooit voorhanden zyn geweeft , 00 In 't achtfte Deel, Cap. XVII: §. 36. In 't tiende Deel, Cap. XIX: §. 5-  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 43 weeft,diedoor de Chriftenen onderdrukt zoude □ zvn geworden, en dat zy dezelven niet hebben tonnen wederleggen? Wy zouden niet eens iets wee, ten van de vroegere tegenwerpingen der Heidenen, die met zo zeer de gefchledenisfen, dan wel de Leerftukken, van het Chriftendom aangaan indien niet de Chriftenen zelve zo oprecht w'ren |™eeft' ™ dezelven op te geeven. Dit doet Jujïyn de Martelaar, ten aanzien der tegenweS pingen, die de Joodfche Tryphon tegen de'vervulling der oude Voorzeggingen in Jefus voorbragt. Ongenes heeft zelfs opgetekend de eigene woorden van Celjus, zo als Cyrillus die van S Keizer Juhaan. Dit zouden zy niet gedaan heb" den, indien zy opzetlyk bedacht waren geweeft reld te helpen; want, dit zoude Jynrecht teiTen hun oogmerk hebben aangeloopem Men S zelfs van de tegenwerpingen varï PorphyrL tol by eenige Kerkvaderen gewag gemaakt. Het°f zo,de fchriften van deezen heftiger, tegenftreevef derChnftenen zyn, uit eenen ontydigen onde• Theodofius den grooten, toen zy reed in aller handen waren, en inzonderheid Keizer V haan daarin neerftiglyk geftudeerd had; des men zich daaruit ten minften de fterkfte relnen'S f waarheid der Chriftelyke Religie, by geilheid , weder zoude hebben konnen te bS brengen; doch hetgeen door niemand g fchiedl Van eene opzetlyke wegruiming van uofS£ re wederleggingen vindt men geen faet 2 fpoor. tn indien ook dergeiyken ten geweeft zyn; dan zouden zy evenwel toevl OO Joh. Xlf: V7- - US  '44 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der lig hebben konnen onzigtbaar worden, even zowel als veele verdeedigingen der Chriftenen, en zelfs de talryke fchriften tegen Porphyrius verlooren zyn geraakt: en wel zo veel te meer, naardien men in 't gemeen niet meer let op zulke fchriften, welker ongegrondheid oogenfchynlyk aangetoond is, en nog minder de moeite neemt , om dezelven af te fchry ven, zo datze van zelve moeten verdwynen. Doch men heeft zelfs reden, te denken, dat dergelyken nooit voorhanden zyn geweeft; want, indienze al voorhanden geweeft waren, dan zouden de Jooden nietnagelaaten hébten , alle deeze voor het Chriftendom nadeelige berichten op te zamelen, eh zorgvuldiglyk te bewaaren. En gemerkt dit volk over den geheelen aardbol verftrooid was; zo zoude het den Christenen niet eens mogelyk zyn geweeft, alle affchriften daarvan te vernietigen : Ja, ook in zulken gevalle zoude het herdenken der daarin vervat geweeft zynde verhaalen by de Jooden niet uitgewifcht zyn, maar zy zouden (zicb, buiten twyfel, daarop beroepen hebben , noch ook nimmermeer overgeflagen zyn tot de jammerhartige uitvlugt van den Talmud , dat Jefus, in Egypten zynde, de toverkonften aangeleerd had, indien zy zyne wonderwerken volftrekt hadden konnen loogchenen. Ja wat nog meer is, indien de gronden deezer fchriften, die men voorwendt verlooren te zyn geraakt, zo fterk geweeft zyn, om te bewyzen het tegendeel van 't geene, waarop de Chriftelyke Religie zich eigenlyk beroept; dan zou zulks eenmaal, aan de vordering van het Chriftendom, hebben moeten paaien ftellen, terwyl intusfehen hetzelve zich langs zo meer uitgeleidt heeft. Om nu niet te zeggen, dat het niet te denken is, dat de wyze en goede Voorzienigheid  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 45 heid hebbe konnen toelaaten den ondergang van zulke fchnften, waaruit men zo klaarblyklyk zoude hebben konnen overtuigd worden van de nie- heeft (yf 66116 Religie' diS anders 20 veel fchyn §• 14. Zelfs het Jlilzwygen van uitheemfche gefchiedfchrwers ann*»n^ de deezegebeurenisfen, ftaat irj^^j^fg""* den weg. Dat de fchryvers, die zelve geene Chriftenpn geweefl zyn, van '.Heiland, gelhiedemfen S gewag maaken , kan geenszins in verdenking brengen hetgeen de febryvers van het 5 JPiifment,darVf zeggen 5 naardl'en derze ve? geloofwaardigheid zulke vafle gronden heeft Immers is het zeggen flegts van éénen getu L* van eene beproefde geloofwaardigheid ree^s T noegZaam,tot overtuiginge van dl echtheid eener gedaane zaake. En hoe veele gebeurenisfen 2Vn er m de oude gefchiedenisfen, iaarvaTSsZn enkele gefchiedfchryver berich geeft^^f™ dezelve met zo terflond verwerpt, omda men der■ leelU Waarom wil men dan zulke billvkheirl met mede aan de Chriftelyke fchryvers En indien de buitenlandfche getuigenisfen zó voordeehg voor de Chriftenen uitkSen " zou men- rreeds «m Deel, Cap. XX: § 52. '' S- 4' en ,n het  46 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der men dan dezelven niet even zo wel in laatere tyden onder verdenkinge brengen als de berichten des Nieuwen Teflaments , en daarop even zo weinig letten, als op de verzekering van Juftyn den Martelaar, die uit overtuiging van de waarheid der gefchiedenisfen en wonderwerken van Jefus (z), een ftandvafte belyder zyn er Leere geworden is ? Hoe toch kan men eifchen, dat Jooden en Heidenen , zo lange zy bleeven hetgeen zy waren, zulke dingen zouden verhaalen, die aan hun tot een openbaar verwyt zouden hebben moeten ftrekken, dat zy, tegen hunne eigene overtuiging aan, geweigerd hadden hunne toefternming te geeven aan eene Leere, die daardoor beveiligd was, indien zy dezelven opgegeeven had* den als zeker te zyn ? Vermits zy nu daartoe niet wilden overgaan, en evenwel het gebeurde niet konden loogchenen; zo was het fceer natuurlyk, liever in 'i geheel daarvan te zwygen, alleenlyk om niet anderen, door de daarvan gegeevene wenken, tot een naauwkeuriger onderzoek aan te fpooren (a). Aldus was het gelegen inzonderheid met de Jooden, van welken Photius aanmerkt , dat het hunne gewoone ongefteldheid geweeft zy, zo als ook die van Jufius van Tiberias, naardien hy van 't leven en de wonderwerken niet fpreekt. (z) Dial. cum: Tryph p, 225. (a) Dit bekend de Jood Sal.Zevi zelve, in Theriacn JudafcaCap. i. §. 7. volgens de vertaaling vanWulfer: Cur' outem majores noflri nihil omnino ejus meminerint ac prorfus conticejeant, ideo fnüum cji, quod fcribendi illud conjilium falubre vifum non eft: „ Dat onze oudften niet met al „ van hem gewaagen , maar ten cencmaale ZWygëri, is „ gefchied,' om dat dit te fchryven hun -niet dienftig „ fchcen".  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVU 4? fpreekt (O En is het zo, het geen dezelve van rklo aanhaalt, dat hy voor het Chriftendom geneigdheid gehad hebbe, en alleenlyk weS eemg ongenoegen weder terug gekeerd hfcV dan zoude het zo veel te eerder te beervnéö zyn, waarom hyopzettelyk van Chriftus In van de eerfte uitbreiding zyner leere niets heeft willen fchryven. Hoewel ook de meeften der voorhandenzynde fchriften van deezen Jood vaneenen leerftelhngen inhoud zyn, en niet van dien aart, dat by gelegenheid zou gehad hebben, om iets daarvan by te brengen. En offchoon hy in de befchryvmge van zyn gezantfchap aan Cajus, zo als in het gefcbrift tegen Flaccus , deeze en gééne gefchiedkundige omftandigheden van dien tyd aanhaak; zo zoude het evenwel aldaar tegen zyn oogmerk aangeloopen hebben, 't welk was, den Keizer te bevredigen, en redenen by te brengen waarvan men de Jooden by derzelver Religie niet beroeren moeft; dus hygeen gewag kon Maaken van de beweegingen, die, ter oorzaake van Christus en zyne leere, gereezen waren. En wat aangaat de Romeinfche gefchiedfehry vers; zo zyn deeze gewoon de gebeurenisfen, die in verre afgelegen geweften voorgevallen zyn, dan eerft eenfge opmerking en onderzoek waardiV te keuren wan neer dezelve in de Conftitutie tan den geheel Staat eemgen invloed hadden, met voorby gaan van Cp Cod. i4.m0fh. Hyzëgrt teffens, dathy in de thans  48 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der van hetgeene anders aldaar voorgevallen was (d): inzonderheid onder zulke volken, die men gewoon was met verachtinge te behandelen: en onder deeze befloegende Jooden de eerfle plaats; zo dat zelfs, hoe roemruchtig ook derzelver ganfchlyke overheering voor Vefpafiaan en Titus was, geen van beiden den toenaam Judaicus heeft willen aanneemen (e). Daarenboven hadden de Jooden, wegens derzelver ligtgeloovigheid, zulk eenen blaam, dat dit zelfs tot een fpreekwoord geworden was (ƒ): en de dingen, derzelver Godsdienft en Religie-begrippen raakende , wierden behalven dat voor bygeloof gehouden ( g ). Nu wierden de Chriftenen in de eerfle tyden enkelen alleen aangemerkt als eene Seóle der Jooden: En van daar is het ligt te begrypen , dat de Schryvers van eenig aanzien het verre beneden hunne waardigheid zullen gerekend hebben, fchoon zy ook iets daarvan by geruchte mogten hebben vernomen , in hunne fchriften veel daarvan te reppen; temeer, naardien de gevoelens van de wonderwerken van Chriftus en van zyne Booden verdeeld waren, en dies te minder indruk moeiten maaken by C«0 Aldus fchryft, by voorbeeld, Tacitus Lib 5. HiTf Cap 9 van de jooden: Sub fibenoquies: onder I 1beriüs was 'er ruft; niet tegenftaande het, onder de redering van deezen Keizer, volgens de berichten van Jofephus en Pkilo, niet ontbrookcn heeft aan veele bc- *°(oïio Cassius Lib. 66. p. 749- En hoe vcrachtlyk in 't gemeende Romeinen van het: Joodfche volk dachten blykt uit Ciceronis Orat. pro Flacco. Cap 2b r'n Credat hoe Judceus Apella, non ego: dat de Jood Aoelia dit eeloove, ik niet, by Horatius Lib i.Serm. Satvr 5 V ico. en Juvenalis fchryft Satyr. 6. V. 547de jooden verhaalen niets ,dan dnomen enz; (g) Handel. XXV: 19.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVU. ^ by die geenen, voor welke het niets nieuwswas, zelfs in de hoofdftad, zo veel van voorgegane wondertekens en verbazende uitwerking[derte! very te hooren En gefteld , dat niemand hun3?'* hnu girUcht daa™ toeneemende , en na dat de ChnftelykeReligieookbuiten Wbekend was geworden, het der moeite waardig gerekend had, om daarvan meerdere berichten te verfa-v gen; zo was het evenwel zeer moeijelyk voor die* geenen, d,e met zelve daar ter plaatle tegenwoor! dig waren, tot eenige zekerheid te gera&en ?°V dus was het alleszins meerder raadlam ïie^r w t geheel mets te zeggen van zulke HiWn SVan^eVi£t bond^ onderrichf kon worS Emdelyk heeft men mede op te merken, da S ftaatkundlge redenen hebben konnen ^Tn, om aanmerking smaakt Z'hÏÏ • at hy deeze m,r „„ ö &L"JddK-c' » van den beginne verwonrW \h- de aangetoond heeft, wat ftaat te maf k^iL fS me~ berichten der fooden- zo nS,\£a ■ ?P deo"de dat men hun , ilïfö&iï&%$S™ laaterc gebeurenisfen het veiliafte zoudf t' n? " de trouwen, terwyl hy dnsffJS^^ijM^Je ben eenige over den oorlno- Hi» VLr;01oe"s heb: Plaats gehad, ïe'&ffig^^#^* „ benaauwen ten oJzigte |er ^852* ? Wlven te avi, Deel. D  5o ïïde Afdeeling: de geloofwaardigheid der om van de wonderwerken van Chriftus te zwygen* waardoor veele bewoogen wierden, om hem te houden voor den verwacht wordenden Mesfns en Koning der Jooden. Dit gerucht, dat uit deland-» ftreeken aldaar iemand zich zoude meefter maaken van deOpper-heerfchappy(0» bleef nog al duuren; het Joodfche Sanhedrin zelve vreesde, dat de Romeinen niet onverfchillig zouden blyven, indien Jefus, om en van wegen zyne wonderwerken, zo veele aanhangers kreeg (*). Hoe zou dan een Romein, inzonderheid onder de regeering van den achterdochtigen Tiberius, het gewaagd hebben, om dezelven, door zyne berichten, nog meerder bekend te maaken? By deszelfs opvol* cers Caligula en Claudius, ftond de Koning Atritpa, een verklaarde vyand der Chriftenen, in hooee gunfte, die niet zal nagelaaten hebben zorse te draagen, dat te Rome, geene voor de Chriftenen voordeelige berichten verfpreidt wierden; totdat eindelyk de vervolging der Chriftenen, die onder Nero begon, het nog bedenklyker maakte, om daarvan in openbaare fchriften re fpreeken. En by dit alles, is het nog op verre na niet beflift, of niet, in de thans verboren ceraakte fchriften der ongewyde fchryvers, veele nadere verhaalen van deeze gebeurenisfen mede ineelvft zyn geweeft. En inderdaad is het getalder gefchiedfchry veren van deeze tyden, by welke men eigenlyk zulke getuigenisfen zou moeten zoeken, en die heden ten dage nog konnen verceleeken worden, niet zeer groot. Kn vermits derzelver oogmerk juift niet was, om eene bvzondere Hiftorie der Jooden te fchry ven; zo kan men ook van hun geen uitvoerig verhaal, van t gee* CO Zie het vyftiende Deel Cap, XXVU §< 35,. C«) Joh. XI: 47- 48.  gefchiedenisfe des N. T. Hoófdft. XXVII. Si jt geene onder dit volk gebeurd is, verwachten Deeze vindt men byde opftellers van SK Teftarnent, als binnenlandfche fchry ver én Volgyk heeft men veelmeer redenendezelvedank-" Jaarlyk aan te neemen, dan dat men gerechS zoude zyn, dezelven te verdenken, allee^ yk oS dat zy zogunftig zyn voor de ReVl dS>doo? hen aangepreezen wordt (§. 7.). ö ' S. 15. tntusjchtn vinden wy evenwel daarvan, by de ongewyde fchr* Veren, duidelyke getuigmtifen "^S' W landfche fchryveren daarvan mogt gewaagd Sb ben; zo is het evenwel niet al™ Jzt j g 1 Jen'» Apoftelen taF£»£rW verwachten Ma" ^ Hei*nen See,le ke Tebeurenfafen ' T de h°°fdzaakly2 de berichten der fcInyrasCh* NieuVfeft? Dient overeenftemmen • nf ,„ . rdiaftutten daa™XyL,1o ftfó? ^t, zoaisteedS^f-™CO In het twaalfde Deel. Cap. XXII: § 80■  52 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der zydigheid noemen, zulke afwykingen te verwerpen, en zich alleenlyk op derzelver gunftige getuigenisfen te beroepen; naardien immers deeze {trekken tot een openbaar bewys, dat zy, ook tegen hunne eigene geneigdheid,moeten toeftaan, hetgeen zy niet konden loogchenen. M&ar dat alle deeze veelvuldige getuigenisfen, die wy in 't vervolg zullen opgeeven, door de Chriftenen zelve, zouden ondergefteeken zyn, is zulk eene kinderachtige uitvlugt, dat men zich daarby niet behoefd op te houden (» §• 16. En wel («) by de Jooden. Vermits de Talmud der Jooden, fchoon dezelve eerft in de zesde eeuwe geheellyk tot ftand sekomen is, in zich behelft eene verzameling der begrippen van hunne oudfte Leeraaren; zo heeft men eenen genoegzaamen grond, om, hetseen daarin verhaald wordt, aan te merken als door hen toegeftaan te zyn. Deeze Talmud heeft, van onzen Heiland Jefus , de volgende omftandigheden: denaam van zyne moeder is geweeft Mirjam of Maria (ra), die mede onder den naam van eene dochter van Eli voorkomt (o). Hv zelve heeft zich met zynen Leermeefter Jojua, den zoon van Perachiayv/egens eene vervolging,eem- gen Cnl Zie het vvftiende Deel, Seft. i. §• 4OH Aldus wordt zy te mecrmaelen genoemd, en StaVis flegts een iehimp-naam, ^^aa/gegee^n om dat zv haaren man zoude veriaaten hebben, Masfecl. Sanhedrin Cap. 7. V- A/L 1 (O Hier. Sanhedrin fol. 23. 3- Baby!. Sanhedrin fol. 442. verge-1. met Luc. III: 23.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 55 gen tyd in Egypte opgehouden f»; van waar hymedegebragt heeft de aangeleerde toverkonSt' 7aa^°\hy ™tevhmd wonderwerken ver?heefW; ^ hy ^n ook zekere Leer. lingen verkoozen heeft, waarvan in eene plaats vyf opgenoemd-worden, Matthai, Nakai, Ne.alIvfnTulk" "^COidoch elders wordt nJe, 7i.Züi eenen, gewag gemaakt van Jacob uit het vlek techanja (s), die mede in den naame van zynen meefter wonderwerken verricht heeft/A Maar mzonderheid wordt van hem vefhaald fdYt hy op den avond voor het Paafchfeeft opgehangen is, om dat by tovery gepleegd , de Ifnèliren hedroogen en tot den af val vlrlidf had (fj! Het Cp) Sanhedrin Cap. Ut: fol 107 2 CO Sanhedrin Cap. 6. fol. 4?. x CO Avoda Sara Cap. 1. ƒ»/ x 4 r' ^*)llieiiVrn ko"ien!vo°r twee merkwaardig plaatf"^. voornaamelyk, in het Tractaat Sanhedrin fol'.6° f *S aefproken svan de handelingen jegens een nwil dt dien men in 't heimelyke verhoord zo d 1. • » m bevinden in een ander venrek alwaar J konnen hooren, maarniet gezfen worden die a ,ln hem , die by zyne mcningc blyft, voor 't ewtt*l V gen en ftenigen; en wordt daai bygevoed% f fafcmaffet feduxiffet & impuliffee fchifmate Ifraelem n ? cur.que autem noffet pro ipjo Jeritum /& Iro ilTdZ'er^T D 3 Pa-  54 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der Het is zo, verfcheide, zo wel Jooden als Christenen , hebben willen beweeren , dat deeze Je" fits, waarvan de Talmud fpreekt, eenen geheel anderen perfoon zy , dan Jefus van Nazareth, dien de Chriftenen verëeren (x); naardien niet alleen zyn gezegde Leermeefter Jofua, de zoon van Perachia, reeds onder de regeering van den Koning Alexander Jannceus, bygevolge omtrent 130. jaaren vroeger, geleefd heeft; maar ook van deszelfs Leerlingen gemeldt worden zulke omftandigheden , die van de gefchiedenis van Christus geheel onderfcheiden zyn; by voorbeeld, dat by eenen afgod , uit tegelfteenen gemaakt, vereerd, en flegts vyf Leerlingen gehad heeft, die ten deele geheel andere naamen hebben, dan die van onzen Heiland; dat hy alvoorens gefteenigd en daarna opgehangen zy , en wel te Lydda, na dat zyne doodftraf veertig dagen opgefchort was geworden. Maar, fchoon ook in dien tyd meerdere perfoonen den naame Jefus gehad hebben i zo vindt men evenwel geenen anderen, die met uitlaatinge der letter y zoude lp* gefchreeven zyn , dan onzen hooggeloofden Heiland , wien de Tafehatis. „ Zy hebben Jefus op. den avond van Pafch* opgehangen. De uitroeper ging veertig dagen voor „ hem heen. Hy ging uit op dat hy zoude gefteenigd „ worden, om dat hy, door zyne fcheuring, Israël begocheld, verleid en opgeftookt had; doch die eenige verfchoningvoor hem wift , mogt ook voor hem fpre' ken; maar zy hebben voor hem geene verfchoning £ gevonden , en hem op den avond van den Pafcha „ opgehangen". (x) De gronden, waarop dit zeggen beruft, vindt men byeen in den Joodfehen Theriackvan Sal. ZEvr,te Hanau 1615. uitgekomen, en naderhand in 't Latyn overgezet door Wulfer Cap. 1. §. 7.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. SS de Jooden aldus gewoon zyn te betekenen; zo als de laimud hem te meermaalen den Nazarener noemt, als eenen naam van onderfcheidinge (yï De yerfcheidenheid van tyd, waarin hy gezegd word geleefd te hebben, ftaat mede niet in den weg, naardien in den Talmud meêr tydrekenkundige verkeerdheden voorkomen; even zo weinig , als dat aan hem flegts vyf Leerlingen toegelchreeyen worden, terwyl Chriftus evenwel twaalf gehad heeft; want deeze waren vermoedelyk, die by de Jooden in Pakjiina het meefle bekend waren. Matthai komt ook overeen met Mattheus, Thoda kan ontftaan zyn oit Thaddaus; en in t gemeen fchynt het fpeelen met de woorden, ten aanzien van derzelver naamen, eene op. zetlyke verandering derzelven te ontdekken. In het Joodfche lafterfchrift tegen onzen Jefus, door ttuldncus uitgegeeven, komen ook flegts vyf Leerlingen voor, die wederom, naar het byzonder oogmerk van deezen fchry ver, byzondere naamen verkrygen. En vermits de Talmud zelve elders nog van eenen zesden gewaagd; zo blykt, dat de Jooden, ten aanzien van het getal der Leerlingen van Jefus, geene volkomene zekerheid gehad hebben. UitdrukJyk wordt ook enkel en alleen gezegd, dat Jefus opgehangen zy geworden, offchoon er te kennen wordt gegeeven, dat hv zoude hebben moeten gefteenigd worden. De andere verfchillende omftandigheden zyn, buiten \mretu°pz.et 20 gericht, d#, by de bedoelde befcbimping van onzen Heiland, de berichten van hem evenwel niet al te duidelyk mog- ten (yjAvoda Sara, Cap. i. fol. i7. Sota 47 i Schabtof, fok 104. 2. Sanhedrin, fol. lof. 1 4~" * P4  S6 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der ten zyn, om dus doende nog al geduurig eene uitvlu^t overig te houden, indien zy misfchien by de uitbreidinge van het Chriftendom, wegens hunne lafteringen, ter verantwoordinge mogten opgeroepen worden (z), doch by dit alles de Evangelie-gefchiedenis in verdenkinge te brengen. Zo veel is ten minften zeker, dat zelfs veele van de Joodfche fchryveren onzen Jefus opgeeven voor den Leerling van dien Jofua, zoon van Terachia, waarvan de Talmud gewag maakt (a); ja, even daardoor de Chriftenen willen wederleggen, wanneer dezelven het aanmerken als eene rechtvaardige ftraffe wegens het bloed van Jefus, door het Joodfche volk onfchuldig vergooten , dat hun Tempel flegts veertig jaaren daarna verwoeft is geworden En offchoon zy veele vervol¬ gingen, waaraan zy reeds eeuwen lang bloot gefield (z) Dit geeft de Jood Sal.-Zevi niet onduidelyk te kennen , wanneer hy in de aangehaalde plaats , volgens de Overzetting van Wulf er, fchryft: Prceviderunt majores 0* Jalmudijtm noftri, magna indies Ckriftianorum religioTiem eundo acquirerc incrementa , ut, quoad ejus faccre potuerint. a controverfiis Wis calamum éf animum retraxerint: „ Onze Oudften en Talmudiften hebben voorzien, dat „ de Chriftelyke Godsdienft dagelyks voortgaande merk„ lyken aanwas maaken zoude, zo dat zy, zo veelzy konden, hun hart en penne van die verfchillen hcb„ ben afgetrokken". («O By voorbeeld, het boek Cofri Part. 3. Arum. 65. 'R. Isaak in Chizzouk Emounah Lib. s, Cap. 46. edit. Gussetii cn in zonderheid Abr. Perizol in Maggen Abraham Cap. 59- die alle plaatfcn van den Talmud op onzen Heiland overbrengt: welke wydloopige plaats in And. Eisenmengers ontdekt Joodendom Part. 1. p. 250. feq. geheel ingelyft is. (6) Abbah. Zacutus in Juchafin. fol. 16. 2. Abenesra ad. Dan. 11:14. Isaac Abarbanel in Maggene Jefcbua. fel. 67. 1.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft XXVII. 57 fteld zyn geweeft, door eene ganfchlyke ontkenmng van hetgeene, volgens het bericht derEvahgehiten, met Jefus voorgevallen is, veel eerder konden afwenden - zo begreepen zy evenwel dat dit ondergeenerleye voorwendfel gefchieden kon en hebben het derhalven van ouds toegeftaan, dat Maria hem te Bethlehem gebooren heeft (c} <£■ hy op het uiteinde van het Joodfche Gemeenebeft geleeft, in Judea en Galilea geleerd en won derwerken verricht, en den ondergang van den Tempel en van de Natie voorzegd heeft / dat hv door het Sanhedrin tot den dood gedoemd en tekruisftraffe overgegee ven is; hetwelke evenwel niet belet heeft dat door hem zelve en de poogingen zyner Apoftelen de Chriftelyke Religie gegrond JetóTden ^ VOlken ™W4mtï §• 17- En in 't byzonder by Jofepkus. Jojephus, de Joodfche Gefchiedfchryver,is wel geen ooggetuig geweeft van de groote gebeure- nisfen, Sc.?. r-..David Gantz in Zemach David Part « ad nillenam quarti A. 76 fol 21 6 7Pm f"r ' Bethlehem .geUren J het twee en* ïeWS^Ü van den Keizer Auguftus, ten tyde van Hille en P. ?■ 7. edlf Wagenseilu in telis irneis Satans te Beuilehem gebooren zy van even deze Sé Mirjtn Z Maria, waarvan de Talmud "ewksr mnl-r- I , ?n Se7ef%'rdatZy' by fV^&S&S ^mg Jef. VII: 14. maagd gcbleeven, doch hv Cnd, r> s  58 IWe Afdeeling: de geloofwaardigheid der nisfen, die geduurende de omwandeling van Jefus op aarde en by de eerfte grondlegging der Christelyke Religie voorgevallen zyn; doch by kwam omtrent drie jaar voor de laatfte reize van Paulus naar jerufalem, Handel. XXI. befchreeven, omtrent twintig jaaren oud zynde, aldaar terug, en kon, van hetgeene kort voor zyne geboorte gebeurd was, van oude lieden genoegzaam onderricht worden; en vermits hy zich in de-zo evengenoemde ftad zes jaar opgehouden heeft, zo zal hy dit zo veel te minder nagelaaten hebben , gemerkt het hem niet ontbrak aan nieuwsgierigheid , om van de verfchil lende gevoelens der Joodfche Seften zorgvuldiglyk kennis te neemen ( d ). Men heeft derhalven reden van te vermoeden , dat hy ten minften als in 't voorbygaan zal gefprooken hebben van eenige voorvallen , die de fchryvers van het Nieuwe Teftament breedvoerig befchreeven hebben, fchoon hy niet heeft konnen gewag maaken van alles, 't welk alleenlyk uit mondelinge berichten ter zyner kennisfe gekomen is, en ook wel bedenkinge zal hebben genomen, wanneer deeze verhaalen niet overeen ((i) Hy is, volgens zyn eigen bericht» de vitafua p. 998. feq.' in het eerfte jaar van Keizer Caiigula ge booren, heeft in het zeulende jaar van zynen ouderdom , van alle drie Joodfche Sedenen derzelver levenswyzc, eene proef genomen, waarop hy zich drie jaaren'lang by eenen zekeren Kluizenaar, Banus, inde woeftvne opgehouden, doch na zvne wederkomft 111, lerufaiem zich by de Pharifeën gevoegd heeft, tot dat hy , 26 jaaren oud zynde, eene reize naar Rome deed, alwaar hy van Poppaa, gemaalin van Nero, veete gunftbewyzen genootcn heeft; maareindelyk mzyn Vaderland wedergekeerd is, toen reeds alles tot derebellie ryp was.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 59 «en Hemden, dezelven op te geeven. En inderdaad, wy vinden by hem drie getuigenisfen, welke dienijelyk zyn ,\ter beveftiginge der berichten, die in het Nieuwe Teftament voorkomen. Bet getuigenis van Jefephus, omtrent Johannes den Dioper. Zyn eerfte getuigenis fpreekt van Johannes den Dooper; want gefprooken hebbende van de groote nederlaage, die het leger van Herodes geleeden heeft van den Koning in Arabien, Areta, vervolgt hy aldus (O: Maar onder de Jooden waren eenige % die meenden, dat de nederlaage van het heyrlegel yan Herodes door God gehengd zy geworden, tot eene rech vaardige Jlraffe van het ombrengen van %hannes, by genoemd de Dooper ; want Herodes had deezen oprechten man doen dooden, die de Jooden ver. maande, om werk te maaken van de deugd, en zich jegens elkander rechtvaardig, doch jegens God vroom, te gedroegen, en onder zulke gezindheden zich by hem telaaten doopen; naardien de Doop alleenlyk Gade welbehaaglyk kon weezen, dan wanneer men daarvan gebruik maakte, niet zo zeer om vergifnis van eemge zonden te verkrygen, dan veelmeer tot reiniging des hghaamS, wanneer de ziel reeds vooraf door rechtvaardigheid gereinigd was. Vermits hy nu van alle kanten grooten toeloop kreeg; gemerkt zyne ver toogen ongemeen veel ingang vonden; zo was Hercdes bevreesd, dat het gezag van deezen man. op mens aanraaden men geneigd fcheen alles te ondernemen zelfs wel eenen opfiand zoude konnen verwe ken *n keurde het heter, hem uit den weg te der. <0 Lib.i2.Oudh. Cap. 7. al. Cap, 5. §. .,.  6o Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der dergelyke nieuwigheden door hem opkwamen, dan te laat berouw te hebben, wanneer hy, na eene daadelyk opgevolgde verandering , in verlegenheid mogt zyn gebragt geworden. Uit hoofde van deeze achter* docht werdt hy, Johannes, gevanglyk weggebragt naar de voorgemelde vefling Machcerus , en aldaar gedoodt. Maar de Jooden waren van gedachte, dat de nederlaage van 'het heyrleger deswegen door God, wiens ongenade Herodes zich op den halze had gehaaid, als eene ftraffe gehengd was geworden. De echtheid van deeze plaatfe wordt door de meeften toegeftaan; gelyk dan ook verfcheide van de ouden zich daarop beroepen. Origenes (f) meldt, dat dezelve ftaat in het 18. boek der Joodfche Oudheden. Eufebius (g) haaltze in 't geheel aan. Chryfojlomus fchryft Qh) : Jofephus verzekert, dat, wegens het ombrengen van Johannes, een oorlog ontftaan zy ,en Jerufalem zelve ver woeftzy geworden; welke verkeerde omftandigheid ligtlyk kon daarby gevoegd worden door iemand, die zynen fchry ver flegts uit het geheugen aanhaalde, en zich zyne eigenlyk-gezegde woorden niet te binnen bragt. Hieronymus ( i ) en Suidas (k) maaken mede gewag van dit getuigenis: en wanneer zy zeggen, dat Jofephus Johannes genoemd heeft eenen waaren Propheet; dan drukken zy meer den zin der woorden uit, dan dat zy dezelven naauwkeurig zouden hebben opgegeeven. Dav. Blondellus (/) trekt wel dit getuigenis in twy- fel; Lib. X. Contra Celfum p. 3. ) Lib. f. Hiji. Er el. Cap. 11. ( />) Homil. 12. in Joh. 1. p. 82. (i) In Catal. Script. Eccl. Cap. 23. ( fe) In Lexico, voce 'I«V*«-b«. CO De Sybill. Lib. 1. Cap. 7. p. 2.8 , 29.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVJi. 6i fel; doch zonder daarvan eenige reden te geeven. En de tegenwerping van Rick. SimonsCm}, dat Jofephus van den Doop van Johannes niet met zo veel lof zoude hebben konnen fchry ven, als zelve een Phanfeër geweefl zynde, die deezen Doop niet aangezomen had («), is ligtlyk te beantwoorden Immers konden de Pharifeën niet ontkennen dat de Doop van Johannes uit den Hemel was, lchoon zy zelve bedenking vonden, zich te haten doopen (0> En wanneer eindelyk een laaterevrygeeft (p) deeze plaats voor onecht wil aannamen, om dat daarin wel aangemerkt is, dat tierodes hem, Johannes, wel naar de vefting Mzeharus gezonden, maar niet gemeld heeft, dat de \iervota Herodes hem naderhand heeft doen ombrengen; zoishetklaarblyklyk, dat hy de plaats , waarin dit tot twee reizen uitdruklyk gezegd wordt, niet ingezien heeft. Indien deeze plaats, door eenen Chrifien, ondergefleeken ware, dan zoudeze ye, buiten twyffel, even zo wel als de EvangeWten, de oorzaak deezer afmaakinge opgegeeyen nebben. En wat zoude eenen Jood hebben konnen beweegen, om deeze omftandigheid te verzinnen, indien het daarmede niet aldus gelegen ware geweeft Voor't overige is ook in het ge- Capm? p % ftheque de- Mr. de Sainjore, Tom. 2. (n) Luc. VII: 30. CO Matth. XXI: 25, 26. rLPiln heï Tr^hllt Dieuö5 la Hommes, te vinden in lom. 7. van het Evangile du Jour, Cap. 3. p. 107 al- KS'w&an deü Koning Herodes den ' (?) Men vindt zelfs by Jofephus Gorionides Lib 5 Cap Wir^ Tht' ,Vvelk meer overeenkomt met het béncfet der Evangeliflen, dan met d.en eigenlyken Jol fephus  6z ïlde Afdeeling: de geloofwaardigheid der geheele verhaal van Jofephus niets te vinden, het» geen niet gevoeglyk met de berichten derEvangeliften te vereffenen zou zyn: hy haalt aan, dat, toen Herodes het huwelyk met de gemaalin van zynen broeder heeft willen voltrekken, zyne voorige gemaalin, de dochter van den Koning Areta, hem verzogt hebbe, om zich te mogen begeevea naar 't Kafteel of Slot Maehcerus, 't welk toenmaals aan deezen toebehoorde ; doch waarop zy de wyk naar Arabien genomen heeft, en dat deswegen de oorlog met Areta begonnen is. Het was juift in deeze Landftreeken, alwaar Johannes doopte: en de krygslieden , aan welken by derzelver pligt voorfchreef (r), waren, buiten twyffel, Jooden, door Herodes aangeworven, en die ook fephus. Daar leeft rhen p. 533. volgens de uitgaavé van Breithaupt: Hic ipfe Antipas fratris fui Philippi ahhuc viventis uxorem duxit in ■matrimonium, £? quamvis üla ex ipjius fratre babuerit liberos, eandem tarnen matrimonio Jibi junxit, multosque ex fapientibus populi Ifraelitici interfecit, Johannem quoque magnum facerdotem interemit, quia dixerat: non Heet tibi in matrimonio haberp Philippi fratris tui uxorem. Hac igitur de caufa interfettus fuit Johannes, qui iaptismo tinüus eji, of veelmeer qui baptismum celetravit, (*) volgens den Munfterfchen Codex, waarin mede de woorden *jni jro ontbreeken; die intusfehen niet noodwendig den Hoogenpriefter aanduiden, maar alleenlyk zo veel, dat Johannes een vermaarde Priefter geweeft is. C O Luc. III: 14. (♦) „ Deeze Antipas zelve heeft de vrouw van zynen broeder Piiü'ip„ pus, toen hy nog leefde, getrouwd, en hoewel ?y by zynen broe- der kinderen had, heeft hy haar nogtans in huweiyk gummen, en „ veele van de wyze onder het volk van Ifraël gedood'.. Johannes den Hoogenpriefter heeft hy ook omgebragt, om dat hy gezegd had : het „ is u niet geooiiofd de vrouw van uwen broeder Pliilippus in huwe„ lyk te hebben. Om deeze oorzaak derhalven is Johannes, die gs„ doopt is, of veelmeer, dis den Doop bediend heeft, gedoodt".  'gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVtt. 63 ook by deeze gelegenheid met Johannes in kennis geraakt zyn. Vermits nu naderhand de grensvesting Machcerus, vermoedelyk, door hem ingenomen is geworden ; zo is het tebegrypenj hoe Johannes aldaar heeft komen in gevangenisfe gezet worden. Hier is ook, zo als het fchynt, in eenen anderen veldtogt, demaaltydgehouden, die tot het onthoofden van Johannes aanleiding gaf, en waarby ook x'^W tegenwoordig waren En vermits men het van Herodes zeer kwalyk opnam, dat hy zulk eenen oprechten man in de gevangenis had doen zetten en eindelyk zelfs doenafmaaken; zo zal hy zelve uitgeftrooid hebben , dat dit gefchied zy, om dathy, by deszelfs lahgs zo meêr toenéemend aanzien, vreesde voor eenen opftand; hetgeen dan ook Jofephus, zo als hyditby geruchte vernomen had, als de oorzaak deezer afmaakinge, te boek ftelde. Doch de waare en eigenlyke aanleiding derzelve konden de Evangelifteri, Uit het bericht der Jongeren van Johannes, eerder verneemen, dan Jofephus; en derzelver verhaal is dies te geloofwaardiger, naardien zy zelfs aannaaien, hetgeen nog eenigzins dienen kan tot verontschuldiging van deeze wreede daad, door Herodes ter uitvoer gefield, enkel en alleen door toedoen van zyne gemaalin, en hem bygevolgeniet eens zo veel ten lafte leggen , als jofephus doet. $• 19. Het getuigenis van Jacobus, den broeder van Chriftus. Jacobus, bygenoemd de kleine . tot onderfcheidirge van Jacobus, den zoen van Zebedeus (f) wordt CO Mare. VI, 21, (f) Mar. XV: 4»,  64 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der uitdruklyk genoemd, de broeder des Heer en Qu}. En onder deeze benoeming gewaagd ook Jofephus (x) van hem, en zegt, dat de jongere Hoogepriefter Ananus , een man van veele onderneemingen, hem nog voor deaankomft van den nieuwen Stadhouder Albinus hebbe doen fteenigen, en waardoor hy een bewys gaf van i de geftrengheid, welke de Sadduceën, welker Seéle hy toegedaan was, boven andere Jooden , deeden blyken. Vermits nu, zegthy, Ananus, zulk een was, ;zo nam hy den gelegenen tyd waar« toen Fe/lus gekorven , doch Albinus nog op di reize was, en benoemde eene byzondere vergadering van Rechters, ■yoor welke hy den broeder van dien Jefus, die Christus genoemd wordt, met naame Jacobus, benevens .eenige a nderen, als overtreeders der Wet, deed aanklaagen en ter fleeniginge over geeven. Maar diegeenen in de Stad, die beter dachten en naauwkeuriger opvolgers der Wet waren, namen dit zeer kwalyk , en zonden heimelyk gezanten naar den Koning, om hem te verzoeken, dat hy aan Ananus gelaftenmogt, dergelyken niet meer te doen, alzo het door hem verrichte wederrechtlyk gefchied was. Hieruit blykt, dat deeze handelwyze van Ananus groot opzien verwekt heeft: en gemerkt Jofephus in zyn geschiedverhaal , de fpoedige afzetting van deezen Hoogenpriefter niet gevoeglyk met .ftilzwygen kon voorbygaan; zo is het dies te eerder te begrypen, dat hy tot dat einde mede gewag maakt van den dood van Jacobus, die daartoe de voornaarnfte aanleiding gaf. Indien deeze plaats in 't geheel niet by hem voorhanden ware geweeft, dan zoude Origenes hebben moeten bedenken neemen, om zich daarop te beroepen tegen den Heiden Celfus en (w ) Gal. I: 19. Cx) L\b. 20. Qudh. Cap. 8. al. Cap. 9. §• I.  gejchtedenüfe des N. % Hoofdfc XXVIt ft waaiu t men iets aanhaalde. En dit is ÏS twyfel, mede de rede, du EuWw cRel « «WW even het zelfde naSïï zy mede deszelfs 7m» X Co^\?n 'P' 6g' Men zie Wy zullen aSe^k dï e^ Dh^' ^" te meer, naardien men dezelvP tl, P fa,tS °PSeeven; een bevvys, dat hegetui'én!s va 'S,33"113311 tot Chriflus niét echt zv: „Xeffde VSf 2Frent i. Jy Jefus weinig voor ChrifiïïSeii^"^0^0^ » oorzaak van de vcnvnoftin,, r' i , y naar d« „ den Tempel zoefeCdaar hv vï?JeruDdem en van » dat dit gefchied was om dL h3f, "10ete" ^ön, AVI, DfifiL. £  65 Iide Afdeeling : de geloofwaardigheid der zy zich herinnerden by Origenes geleezen te hebben. Intusfchen brengt J. Clericus (ö) tegen dit getuigenis van Jofephus twee dingen in: vooreerft, dat Hegefippus, die evenwel bykans zyn tydgenoot geweeft is, geheel andere berichten van Jacobus dood geeft; ten tweeden, dat het afmaaken van eenen Chriftelyken Bifchop , aan Jofephus naauwelyks heeft konnen toefchynen van zo veel belang te weezen, om daarvan gewag te maaken, en wel in eenen tyd, toen de Chriftenen deplegtigheden der Jooden niet meer in acht namen. Edoch, wat het eerfte aangaat, zo moet evenwel Eufebius in beide berichten geene tegenftrydigheid gevonden hebben , naardien hy beiden in even hetzelfde Hoofdftuk aanhaalt (c)- Zy zyn ook zeer gevoeglyk te vereffenen. Jofephus zegt in 't gemeen, dat Ananus Jacobus heeft doen fteenigen. Maar de nadere omftandigheden, hoe beuzelachtig ook eenige derzelven mogen voorkomen, voegt 'er Hegefippus by , zo als hy dezelven door mondelinge overlevering ontvangen had. Op het tweede dient tot antwoord, datzy, die, uit het foodendom, tot de Chriftelyke Religie overgingen, nog tot den tyd der verwoeftinge van Jerufalem de Levitifche plegtigheden in acht genomen hebben; rZO In Arte Critica Part. 3. Secl. i. Cap. 14. Vol. 2. p. i&% (c ) Loc. cit. Met het verhaal van den door Eufebius uit Hegefippus aangehaalden dood van Jacobus, ftemt wel' meerder overeen, de fchryver van Jerufalems vcrwoeftiiwe, onder den naamc van Hegefippus voorkoHö*«de ' en die ook aan Jmhrofius plag toegetchrceven ie worden, dan met de plaats uit Jojephus; doch het is mede bekend, dat, oiïehoon hy het meefte uit deelen «-enomen nebbe,-hy evenwel niets minder , dan een getrouwe pverzetter is, van 't geene hy by den«elven gevonden hééft. *• * ; 'i ,jau* t »' v •»•.  gefchiedenisje des N. T. Hoofdft. XXVII. 6f ben; ja, zo als >co£k; zelve aanmerkt Cd") Wft. r/rarr der Wet geweeft zyn. Was het dan niet mogelyk. dat zulk een oprechte en vroome Man als Jacobus, zelfs by het Joodfche volk, veele* achting gevonden hebbe ? Edoch volgens het verhaal van Jofephus was niet zoo zeer deeze hoogachting jegens denzelven de oorzaak van het al gemeen ongenoegen tegen Ananus; maar om dat men meende, dat het aan hem niet geoorlofd was, zonder weeten van den Stadhouder, byzondere Rechters aan te ftellen. En indien einde] vk deeze Jacobus even dezelfde is, aan wien de verreezenc Heiland vericheen (O; zo heeft hy mede, voor anderen, van deeze verryzenis een getuigenis gegeeven; doch ook even daardoor zich dies te meerder op den halze gehaald den haat van Ananus, die een zoon was van Annas, een medehelperinde veroordeelde van .Chriftus tot den dood, en nog daarbeneven een Sadduceê'r, welke Se&e tegen de Apoftelen meeft aangekant was, om dat zy cje opftanding der dooden predikten CD En dit gedrag van eenen Saduceër kon dies te eerder door Jofephus, als een Pharifeër zynde , bericht worden, zonder dat Jacobus zelve by hem in eene byzondere achtinge zou zyn geweeft. §• 20* Door Chriflus zelve. Doch ook van den perfoon van onzen Heiland zelve, van zyn leven, wonderwerken, dood, op- ftan- C<0 Hand. XX: 21. Ce) i Cor. XV- 7 (f) Handel. IV: i, 2, 6. Cap. XXIII; tf—9,' E %  68 11de Afdeeling: de geloofwaardigheid der ftanding en volgelingen, vindt men by Jofephus zulk een duidelyk bericht, als men eenig^ins kan verlangen, en waarby men andere getuigenisfen ligtlyk kan ontbeeren. Het is zo, Suidas (g) zegt, by gelegenheid van een omftandig verhaal van eenen zekeren Jood Theodofms, die, ten tyde van den Keizer Juftiniaan, aan eenen Chriften Goudfmid Philippus in 't geheim bekend maakte, dat men nog in Tiberias eenen eertydsin den Tempel bewaarden Codex had, waarin uitdruklyk ftond, dat Jefus de zoon was ,zo wel van den levendigenGod,als ook van de maagd Maria, ook dit: het gemelde verhaal zou wel konnen waar weezen, naardien men in de gefchiedenisfe van 'Jofephus van Jerufalems verwoeftinge leeft, dat Jefus in den Tempel met de Priefteren Godsdienftelyke handelingen verricht hebbe. Maar zulk eene plaats vindt men by Jofephus nergens, en zal nooit in zyne fchriften hebben geftaan. Het is veelmeer te denken, dat het geheele gezeg, benevens de daarover gemaakte aanmerkingen, oorfpronglyk is van eenen Chriften , aan wien zulks misfchien , tot overtuiging der Jooden, dienftelyk gefcheenen heeft, hetgeen vervolgens Suidas, zo als hy anders te doen gewoon is, in zyn werk heeft ingelyft (h). Het getuigenis, welk wy bedoelen, luidt aldus (i): In deezen tyd leefde mede Jefus, een wys man, zo men hem eenen man noemen mag; want hy deed verwonderenswaardige werken, was een Leeraar der menfchen . die geneigd zyn de waarheid aan te neemen; zo dat niet •(ff) Ifi Lexico, voce "inrit p. 1231. (/;) Zie Toe. Eckhardi non Chrijtianorum in Chrijto testimonia Cap. 6. §. «6. feq: p. 178. feq. CO Lib. 18. Owfli. Cap. 4. al. 3. p. 621.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVIi. 09 niet alleen van de Jooden, maar ook van de Grieken veele hem aanhingen. Deeze was d; Chriflus • en met tegenfiaande Pilatus hem, op de befchuldi'gim ' der aanzienlykften onder ons, tot den kruisdood gedoemd had; evenwel hielden zy, die hem emis lief gekreegen hadden, niet op, hem te waardeer en: want hy vertoonde zich weder aan hun ten derden dage het welke, benevens duizend andere wonderbaare dingen , de Godlyke Propheeten van hem getuigd hadden noS m °P den dag van heden, heeft, dat (lach van volk, die den naam van Chriftenen voeren 'niet opgehouden te zyn. Offchoon over deeze plaatreedS- buitengemeen veel gefchreeven is, en wy ïuumr^ voor^de iets daarvan aangehaald hebben (k); evenwel konnen wy dezelve hier niet gevoeglyk voorby gaan, en zullen, volgens onze toezegging, de voornaamfte gronden, die voor en tegen derzelver echtheid bygebragt worden jegens e kander wikken en weegen, waaruit teffens blyken zal, de ongegrondheid van het zeegen, dat de onechtheid derzelve reeds in 't algemeen zoude toegeftaan worden cW). Intusfchen ftaan wy gaarne toe, dat, indien ook dit getuigenis mort ondergefteeken zyn, de Chriftelyke iSie zelve evenwel daardoor geen nadeel jyde; want, hoe veele redenen zouden 'er te bedenken zyn waar! cm Jofephus opzetlyk de gebeurenisfen van Christus met ftilzwygen hebbe willen voorby gaan' teTh^R?^^' dSt h*' °m^ne belichten by de Heidenen aanneemelyk te maaken, niet gaarne van wonderwerken fp/eekt, en zelf ten aanzien der wonderwerken, die van Mofes en de Pro- (O D$mm Phihfophique portatf, Art. Chriftianism Ë 3  11de Afdeeling : de geloofwaardigheid der Propheeten opgegeeven worden, aan elk vry laat, om daarvan te denken wat hy wil. Vermits hy nu zelve de wonderwerken van Chriftus niet gezien heeft, de begrippen daaromtrent verdeeld waren, en hy ook, om en van wege de Joodfche beroertens, weerhouden is geworden, daaromtrent naauwkeuriger onderzoek te doen ; zo kon dit reeds eenigen grond opleveren, om daarvan liever in 't geheel niet te fpreeken. Hierby kwam, dat de Pharifeën » welker Seóte hy toegedaan was, dezelven zochten te verbergen, Schoon hy nu ook, ten aanzien van den bitteren haat tegen Jefus, met de Pharifeën niet alleszins van een en hetzelfde gevoelen mogt geweeft zyn; zo moeft hy hen evenwel ten minften ontzien, zo dat hy zich niet voegde by eene leere, welke beveiligd was door zulke wonderwerken, die hy met in ftaat was te loogchenen. Indien dit voor hem mogelyk geweeft ware, dan zoude hy geene bedenking hebben behoeven te neemen, om van onzen Jefus te gewaagen, even zo weinig als van de anderen , die zich voor den Mesfias uitgaven, doch welker bedrog al haaft ontdekt werdt. Ook kon het vernieuwen der gedachtenisfe van zulk eenen man , wiens verbaazende en alom bekendc daaden van eenen geheel anderen aait waren, en weshalven deeze zulk eene algemeene goedkeuring verkreegen had, dat het volk in 't gemeen bereid was geweeft, om hem, als den voor lange verwachten Koning en Verlosfer, aan te neemen, aan hem van veele bedenkingen fchynen, om en van wegen de Romeinfche leezers , die op hunne opperheerfchappy zeer jalours of yverzuchtig waren; temeer, naardien hy zelve de oude voorzeggingen, dat uit de landftreeken aldaar een algemeene Beheerfcher opkomen zoude , op den  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVir. ?T Keizer Vefpafiaan te huis bragt (m\ Kortom indien Jofephus inderdaad vi Jelus ClnfCin't geheel met mogt gefprooken hebben; dan zou dit konnen gezegd worden met opzet gefchied te zyn en zoude een klaarblykelyk bewyl weezèn? dat hy niet in ftaat geweeft zy , te wederleggen hetgeen hy van Jefus wift. iVtusfch^Sï het dengeenen, die dit getuigenis voor echt keu en, niet aan zeer goede gronden, die, tegen de daartegenoverftaande redenen, opweegen. §. 21. voorhanden zynde affchriften ontbreekt Wanneer eene plaats van eenen ouden fchrvver gevonden wordt in alle handfehriften, dfe daa " ken in TïS 5 ^ * mea> 0m zo te^ ten, in de bezittwge van dezelve, en men heeft .reden, dezelve zo lange voor echt te keuren tot m Ifof^r1 btïeLTwo^- °e fche oud ht y J 0f-plm pJaats' Van zyne Jood. che oudheden zyn in verfcheide Bibliotheken "hSen^ JEn ^i'1 7- dc bcHo Jud. Cap. i2. \n) Wanneer een zekere TonH in Jn. z> . omtrent den ia^r? t,£, V? dc Pm* writatis aen jaare 1634. gefchrecven , zegt,, dat hc/ 4 ~ zei.  r) Lib. Demonfl. Evang. Cap. 5. j>. 12?. >,) Het boek de umverfo, onder den naame van Jofephus voorkomende, wordt door Photius in Bibliotheca Cod 48 aan den Roomfchen Presbyter Cajo uk de. derde eeuwe geëigend: Doch eenen anderen fchry ver, dien Eujebius met Jofephus zoude verwisfeld hebben, weet men niet te noemen. . ' fO Lib 2. Cap. 12. p. 268. En m Anacephaleoji p. 68.-,. Itamente d'evius , ut wc jermonibus Juis crederetjed loquutus til WPter hijlarice■ ƒ«* fidem, quia fallere nefas putabot: nm credidit propter duritiem cordis fcf perfdice intenticnem. Mor.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII, ^ Omtrent het einde deezer eeuwe fchreef Biertu nymuszyne lyft der Kerkelyke fchry veren, at waar hy, onder den naam van Jofephus (u?% deeze plaats, waarvan wy hier fpreeken, geheil! lyk mlyftj hoewel met eenigzins andere woorden " dan men dezelve by Eujebius vindt, tot een hl wys, dat hy dezelve niet uit deeze getrokken ™rfr y t¥t? fVe Sele^n heeft Joodfche Oudheden hy zelve voorneemens is geweeft te vertaaien, en alleenlyk door de g ooS heid van het werk daarvan is weerhouden geworden £4 £n offchoon hy de wooien c Xf<70f STS? „„ m 't £at overbezet har,. f* ,r^Mr# C/fffr). zo behieSgevenwe^zvn tydgjnoot Sophronius, in de Griekfthe overz t ting der gemelde Lyft, alle uitdrukkingen, zo ak hy die by Jofephus zelve vond. D t deed meS Ruffinus in de overzettinge der Kerldyk^Hiftorie van tarnen veritatem preejudicabat, quod non crediHh- „ geloof zoude hebben gegeeven dat w S ÏFl „ hy de waarheid niet veroordSd? \mTr^ h** „ geloofde ; maar heeft mcèr v«róuwïn 1 7 J"CT „ aan 't getuigenis , om dat l,v 1 gcgccveu Men heeft d~f|f!SS*J «i»"*!  j6 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der van Eufebius, alwaar deeze van de eigenlyke woorden van Jofephus afwykr. En vermits hy anders met Hieronymus niet wel te vrede wasj zo zoude hy niet nagelaaten hebben , dit hier of daar aan te merken, indien hy niet dit getuigenis, door denzelven aangehaald, by Jofephus zelve gevonden had. Ifidorus, een Egyptilche Munïrik, die zich in den beginne der vyfde eeuwe by Pelufius ophield, fchryft(y) , dat de waarheid van Jofephus, tegen wil en dank, een getuigenis afgeperft heeft; en dit getuigenis wordt by hem gedeeltelyk ingelyft. Kort na deezen beroept Sozomenus (z)zich op Jofephus ,als op eenen openbaaren getuige der waarheid , en geeft het voornaamfte uit deeze onze plaats op, met eenigzins vrye uitdrukkingen; hoewel hy zich daarin overhaalt, wanneer hy zegt, dat het hem voorkomt, als of Chriftus daarin bykans voor God verklaard worde (a). Bykans op even dezelfde wyze fchryft in den beginne der zevende eeuwe Joh. Malala ( b ), dat de Jooden, volgens het bericht van Jofephus, Jefus gekruift hebben, die een goed en rechtvaardig menfch geweeft was, by aldien men hem een menfch, en niet God, zou moeten noemen. Op gelyke wyze voert, in de achtfte eeuwe, O) Lib. 4. Epijt. 225. (2) Lib. 1. Hift. Eeel. Cap. x. (<0 Zyne woorden luiden aldus:. At mihi quidem videtur, dum ijlafcribit, propemodum clamxre Chrijium Deum tjje, operibus ïpfius id evincentibus. Vtrum rei novitate perterritus, media quadam via pratergrejjus efl, eos qui in Christurn crediderant minime injetcavit, imo potius cum illis co>ifentiens. Dit alles is ook daarna ,'uit Sozemenus door 'Ê'pji phanius Scholajiico in de zesde eeuwe ingelyft in de Hijl^ tripartit. Lib. r. Cap. 2. (ft) Lilt. 10, Chrontgraphix p. 319. edit. Oxon,  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 77 we , de Palefteinfche Abt, Anajïafius, Jofephus fpreekende in (c), alleenlyk dat hy, terwyl deeze alleenlyk fpreekt van de voorzeggingen der Propheeten, de byzondere voorzegging van hec deelen der kleederen van Chriftus aanhaalt. Onder de fchryvers der negende eeuwe vindt men deeze onze plaats by Georg. Hamartal. (d), by Freculph. Lexovienjï (e) en Haymon van Halber. flad (f). Uit de tiende eeuwe, by Suidas (V> en wel, niet zo als dezelve ftaat by Eujebius'* maarby Jofephus zelve. Daarentegen febynt Geor ge Cedrenus (A),uit de elfde eeuwe, de woorden van Eufebius nagefchreeven , of veelmeer nou vryer uitgebreidt te hebben. Uit de twaalfde eeuwe heeft dezelven aangehaald J»h. Zonar as (O Mich. Glycas(k), Jok. Sarisberienfis pit. U-. fam^ojephusauBtr tffcnptor vefler de Chrijlo ait • fuis* Je vtrum jujlum fif bmum . divina gratia oftenfumH' decloraturn, qui pluribusJign-s £? miraculis juvarec; cujus veiïU wenta parttti fune Judati, ut prcedixit Propheta, & Tutter e* m/eruru fortes: De Autheuren uwe fchryver Jofephus „ zegt van Chriftus, dat hy geweeft is een goeden^ „ vaardig man, dat dn betoond en verklaard is door de „ Godlyke genade, die het met veeie tekenen en won» deren beveftigdheeft; wiens kleederen de Jooden ver" tl ^bbeU' geIyk de Pr°Pheet voorzegd heeft, " r°A hrebhAn Zy °Ver dezcIven het lot geworpen" ' /3i,2a/rihr0n0graPhia n°ndum edita' CaP' "* * CO Tom. 2. Chron. Lib. 2 Cap ) begonnen hebben daaraan te twyfelen. Zelfs de Jood Zalman Zevi, nadat hy meent beweezen te hebben, dat die Jefus, waarvan in den Talmud gewaagd wordt, een ander zy, dan onze Heiland (O, voegt 'er dit by: des vinden wy niets yan zyne gefchiedenisfe, alleenlyk hetgeen. Jofephus gefchreeven heeft in het boek, 't welk hy voor de Romeinen gemaakt heeft, alwaar hy van Johannes den Dooper eenig gewag maakt. §• 23- (ib) In Hijl. Schol. Cap. 29. (w) In Chron. p. 359, 366. (0) In Speculo Hijlorico Lib. y. p. 229. (p) Lib. I. Hifi. Eccl. Cap. 39. (f ) De vitö Pojitif. Cap. 1. de Chrifto. (r~) Ept. Hifi. Eccl. Cent. 1. Lib. 3. Cap. 9. £j) In den denjood/chen Thttiack Cap. 1. ri. 7,  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft.XXVIL 79 Dit getuigenis heeft ook niet zo gemaklyk kinnen ingefchovln worden. J Vermits het in 't gemeen gemaklyker valt, by het affchryven van eenen ouden fchryver eeniee woorden, uit nalaatigheid, over te liaan, dan iets met opzet daarby te voegen; zo zal het zekerlvk nog raoeijelyker vallen, zulk eene lange plaats, als deeze by Jofephus is, in te lyften, fo dat dit niet terltond in 't oog zou vallen. En dit zal iemand zo veel te minder durven beftaan, wanneer de fchryver de regels, die tot zyn boek behooren , geteld heeft. Nu heeft Jofephus uitdruklyk aangetekend, dat zyne geheele Archeologie doooo y/x„ m zich vervat (O, die toenmaak zo gefchreeven waren, dat zy naar den heaendaagfchen kleineren druk evenwel ruim 40000 regels uitmaaken zouden. Nu beflaat deeze onl ze plaats 10. tot ja. van zodaanige regels, en bygevolge 15. rot 18. sim, welker inlafchin? met gefchieden kon, zonder opgemerkt te wor? den: en wel zo kort daarna, nadat het werk te voorichyn gekomen was, hetwelk omtrent het einde der eerfte eeuwe gefchied is. Hetzelve bleef ook met onbekend. Titus beval, met ön- ?o^r hmngoVai1 Zynen naam> de boeki van den ImfrtZ Oorlog uit te geeven, dat is, te doen kZVCJ' £n f \ een affch"ft had mede de Koning Agnppa (u). Het is mede ligt te den- tprm.fi °°k/-?e andere werkenvan zulk eenen vermaarden fchryver, voor wien men te Rome een CO Lib, 2c. Otidh. Cap. 9. OO Josephus de vitëfua p. lQ26.  go Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der een Standbeeld opgerecht, en zyne boeken in de openbaare Bibliotheek bewaard heeft ( x ), naarftige leezers zal gevonden hebben. Hy fchreef ook zyne Archeologie inderdaad ten behoeve der Heidenen,dezelve opdraagende aan Epaphrodüus, dien hy xpdtjyov noemt (y), die, buiten twyfel, een Vrygelaaten van Keizer Nero was, met wien hy, federt hy by de Keizerlyke gemaalin in günft was geraakt, bekend was geworden. Sfift tonius bad zyne fchriften voor zich (z): en Porfhyrius (a) gewaagt uitdruklyk, zo wel van de Archeologie, als ook van de boeken van den ^foodfchen Oorlog, en het boek tegen Apion. Heidenen en Jooden hebben derhalve de boeken van jofephus eerder in handen gehad, dan de Chriftenen Hoe zouden dan deeze hebben durven bellaar) in zulk een bekend boek iets in te lyften ? en wat zoude hen daartoe hebben konnen bewee£en, naardien zy immers niet noodig hadden de fefchiedenis van Chriftus te onderfchraagen door Uitgedachte getuigenisfen ? En zulk een bedrog is het minftete vermoeden van Eufebiüs, als zynde een zeer oprechte fchryver (6), die in het hoofftuk, alwaar hy de getuigenisfen van Jojephug aan- O) Eusebius Lib. 3- Üift. Eccl. Cap. 9- Hieronymus ^If^L^Vl Cap. x. p. 2. 0 de ^ j*é Ï0Ó0 SuetoNius in Vefpafiaw Cap 4 5 Co« Josepho Xtfc 7. de bell» Cap. 12. p. 96. 6? Ltb. 6. Cap. 13. p. 854^ f a~) Lib. 4. de Abftinent.Cap. 11. fb{ Tegen zyne oprechtigheid kan niet ingebragt worden, dat hy in het verhaal van den dood van Herode°Zrippa Lib. 2. Cap. 10. de uil, die deeze Koning boven zyn hoofd gezien heeft, in eenen Engel verandert-, want Jofephus zelve noemtze doch .*.«m , waarmede hy,buiten allen twyffel, terug wyft op een ander bericht, reeds te vooren in eene andere plaatfe zvner fchriften van deezen Jefus cpgegeeven anders zoude het byvougfel niet voldoende weezen, om deezen Jacobus kennelyk te maaken. Indien men wilde zeggen, dat de perfoon van Jefus behalven dat bekend genoeg geweeft zy, en bygevolge niet noodig, om van hem in 't byzonder te gewaagen; dan fchynt dit zich tegen te fpreeken ; want zo bekend kon Jefus alleen om en van wege zyne wonderwerken zyn; doch deeze waren al te merkwaardig, dan dat daarvan, in de algemeene gefchiedenis der Jooden , met geen woord zoude gerept zyn, waarin zelfs een ander by het volk geachte Leeraar , die geene wonderwerken verricht heeft, gekarakterifeerd wordt|(§> 18.). Ja het fchynt, dat Tacitus, die, wanneer hy fpreekt van de wondertekenen, die voor Jerufalcm's verwoefting vooraf gegaan zyn, en van de vervulling van een oud gezeg, van den uit het Ooften komenden grooten waereld.beheerfcher Vefpafiam (//) , naar allen fchyn jofephus voor zich gehad hebbe, en het bericht J ' r van C/O 5- Hifi. Cap. 13.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 85 w rfna0r?ronf e" de vc?dere uitbreiding van ietChnftendom (O juift uit deeze onze plaats genomen hebbe, als waarin verfcheide zeer overeeniiomftjge uitdrukkingen voorkomen. §. 26. Btantrnmingdertegenreienen . die opgemaakt „orden ( I) uit het JMzwygen van vroegere fchryvers. Doch wy moeten mede aanhooren de redenen dergeenen, die dit getuigenis voor ondergefteeken houden Z5'beroepen zich vooreerft hierap, dat men , by andere Chriften-fcbryvers, niets dïarvan vindt; zelfs by het verhandelen van zulke zaaken, waarin zy niet alleen gelegenheid gehad hebben, om daarvan te fpreeken, maar ook tot hun oogmerk zeer wel gepaft zouden hebben konnen hïlfZr' ?n,ditr,Z0Vdeinz°nderheid plaats heb" t JTrT a^Ker^ren der eerfte eeuwen ten hoogften genomen ,negative getuigen, welker ftilzwygen dan eerft in elnige alnme^kinge zou konnen komen, indien niet zo veele andere pohtive getuigen van deeze plaatfe gewag maakten. Indien onecht zou zyn, alle hetgeene, waa van de Leeraars der eerfte eeuwen niet fpreeken; dan zouden mede onecht moeten zyn eene meniie van fchriftuurplaatfen des Ouden Teftame^tn zelfs gewigtige voorzeggingen , die z* voorby gaan, niet tegenftaande dezelven , tot hun ooi weten ~{J d^ ?™den helttïZiïïn weezen Ja , by verre de meeften derzelve wor, Sof boek,fn d^^uvven Teftamentsleï mg of met aangehaald. En wanneer wy Origenes CO Lib. 15. Amial. Cap 44 Ult"  86 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der uitzonderen, zo heeft ook niemand voor Eufebius gewag gemaakt van de getuigenisfen van Jofephus omtrent Johannes den Dooper en Jacobus, die des niet tegenftaande met recht voor echt gekeurd worden: en dit heeft mede plaats omtrent andere gezegdens van vroegere Leeraaren, welker fchriften verboren zyn geraakt, die Eufebius in zyne werken hier en daar inlyft, en waaromtrent niemand hem ligtlyk befchuldigen zal, dat hy dezelven zoude hebben verzonnen. En waarom zou men zich ook in vroegere tyden hebben moeten beroepen op dit korte getuigenis van Jofephus, waaruit men evenwel alleenlyk zulke gevallen zoude hebben konnen beveftigen, die toenmaals nog in een verfch geheugen waren, en waaraan niemand iwyfelde, naamelyk, dat Chriftus een groot Leeraaren Wonderwerker geweeft is, dat by gekruift en geftorven, en ten derden dage weder levendig verfcheenen, als mede aan te merken zy, als de Stichter of infteller der aanhoudende Chriftelyke Religie. Daarenboven was Jofephus Archeologie te Romen gefchreeven , en daarby een zwaar werk, dat elkeen niet gemaklyh voor zich verkrygen kon. Vermits nu ook nog heden ten dage gedrukte boeken in afgelegene landftreeken niet zeer gemaklyk te verkrygen zyn i zo is zulks nog ongelyk meer te vermoeden van een handfchrift; 't welk derhalven aan veele Kerkleeraaren , die gelegenheid hadden zich daarop te betrekken, eerft zeer laat onder het oog zal zyn gekomen; ten minften niet in 't geheel zal "oleezen zyn; te meer, naardien men in den be|inne derzelver waarde niet recht begreepen heeft. De Chriftenen konden zich ook, zo lange zy onder den druk leefden, riet gevoeglyk van openbaare Bibliotheeken bedienen. Eufebius daarentegen  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 87 tegen had tot zynen dienft de verzameling deiboeken, door den Martelaar t'amphilus te Cefareen aangelegd; ook was het hem geoorlofd de Keizerlyke Archivcn te doorzoeken. Wat aangaat Juftyn den Martelaar; deeze kende wel de Joodlche Oudheden van Jofephus en heeft ook den Jood 'Iryphon in een byzonder werk wederlegd. Maar dit is gefchied omtrent veertig jaaren na Jofephus dood, die zyne Archeologie niet eerder, dan in het dertiende jaar van Domitiaan, •cn gevolglyk in het pafte jaar der Chriftelyke tydrekeninge, gefchreeven heeft. Zulk een nieuw getuigenis van vroegere gebeurenisfen, die aan de Jooden zeer wel bekend waren, kon hem derhalven van geenen grooten dienft weezen: en veelligt heefc hy zich daarvan tegen de Jooden, opzetlyk, niet willen bedienen,die Jofephus bykans aanmerkten als eenen afgevallenen, wiens berichten voor hen haatelyk waren. Hierby komt nog, dat hy de Jooden, die geene andere bewyzen wilden aanneemen, inzonderheid zocht te overtuigen uit de fchriften en voorzeggingen des Ouden Testaments, waartegen zy niet ligtlyk iets konden inbrengen (O- Evenwel ftaat het nog te bezien, of hy niet inderdaad, in eene zekere plaatfe, op dit getuigenis doele (m): en wie weet, of hy niet hetzelve ergens in zyne verlooren geraakte fchriften aangehaald hebbe ? Veelligt heeft ook Clemens Alexandrinus dit gedaan , by aldien hy het anders noodig geoordeeld heeft, zulke dingen, C fc) Parten, ad Qrcec. p. 10. (/) Dial. cum Tryph. p. 249, 277. («O Ibid. p. 234. Cum eum cognovisfitis refwrexiiïc a mtrtuu atoue in coelum confeendijje, pro eo atjue futurum vattcima pratnonftrwwa. <*<"»<*m F 4  $8 Ilde Afdeeling: ie geloofwrardigheid der gen, waaraan niemand twyfeJde, nog door een .byzonder getuigenis te beveiligen ; want anders had hy Jofephus geleezen (») ; zonder hem evenwel ook elders by gepafte gelegenheden aan te haaien. Maar, wat zal men daarop zeggen, dat Origenes, deeze groote kenner van boeken, die van de beide andere getuigenisfen omtrent Johannes en Jacobus fpreekt, niet alleen geheel3yk zwygt, dat Jofephus van Chriflus eenig bericht gegeeven hebbe; maar zelfs uitdruklyk beweert, dat hy Jefus niet gehouden hebbe voor Chriftus f»,en bygeyolge on?e plaats, waarin de woorden o X/j/mreV «Yoj jjV voorkomen , niet fchynt geleezen te hebben ? Maar dit is geene wezenlyke tegenffrydigheid. Wanneer wy Izyne woorden recht inzien; dan ontkennen zy alleenlyk dat Jofephus aan Jefus, als den Chriftus,geloof gegeeven, en hem, als den Chriftus of den Mesftas, aangenomen hebbe; en wel met oogmerk, om diegeenen te beantwoorden, die veelligt zyn getuigenis in verdenkinge mogten brengen, als of hy misfchien in 't verborgene een Chriften geweeft ware; maar niet, dat hy van bem iets gefchreeven, of hem ook Chriftus genoemd heeft. Ja, dat hy geleezen moet hebben hetgeen dezelve van Chriftus gefchreeven heeft, kan men hieruit opmaaken, om dat hy aanmerkt, dat Jofephus ten rechte de in deezen iets zoude konnen beflis- fen. ( y) Cod. ceXXXVIII. ' ( z) Het tegendeel kan niet opgemaakt worden uit Qe plaats Cod. X.LVIII. aiwaar hy van den fchryver van hetboek de Univerjo, aan Jofephus doorgaans geëigend , het volgende oordcel uitbrengt:' De Chrifto autem ven Deo sptijjime loquitur, quando & ipfim Chrifti nppellit:onem ipfi attribuit , £f inenarrabilem ex Patre generationem ckra reprehenfionem defcribis. Qua res ambigendi fortajje cuipiam caufam prebeat, funt hoe Jofephi opusculum. „ 3\l3ar van „ Chriftus den waaren God (preekt hy zeer bctaamelyk, Wanneer hy de benoeming zelfs van Chriftus'aan hem o-eeft, en de onbegryplyke geboorte uit den Vader zonder dwaling befchryft. Welke zaak misfehien aan ^ iemand oorzaak van twyfeling geeft, of dit het werk 7, van Jofephus zy", want dc gehecle inhoud van dit fchrift geeft genoegzaam te kennen dat een Chriften daarvan dc Opfteller zy, zo als Steph. le Moyne m notis od varia Sacra, p. 93c. bewyft En hy ontkent dit omtrent foletlms, niet flegts om dat daarin de (benoeming van J J * Chris-  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 93 fen. En nog minder kan hier in aanmerkinge komen, het fülzwygen van den nieuwen beuzelachtigen Gorionides, die de Hiftorie van Jofephus verkort , verminkt , en, zo als dit klaarlyk blykt,uit eenzydigheid zeer veel uitgelaaten heeft. §. 28. ( 2) Üit de inwendige gejleldheid van het getuigenis- naar* dien het te voordeelig uitkomt, dan dat Jtfepbus dergelyken zoude hebben konnen fchryven. Waarby men evenwel op te merken heeft, dat hyjuiftgeen onver zoenlyke vyand der Chriftenen geweeft is , die gezocht zoude hebben hem te benadeelen. Doch men wil mede ver dei- uit den inhoud van het Chriflus voorkomt, ('t welk hier gefchied in den by de Chriftenen gewoonen zin; doch in onze plaats ia eene geheel andere betekenis;) maar omdat daarenboven van zyne eeuwige geboorte van den Vader s;eJprooken wordt. Photmr berifpt wel Cod. XXXIfl. aan jujtus 1 iberinfis: communi Hebrceorum vitio laborant, Judaus genere cum ejjet, de Chrifti adventu deque iis qua) ipfi acciderunt, aut de miraculis ah Ulo patrates, nullam poreus fecit mentionem : „ Met de gemeene dwaaiing der foo„ den behebt zynde, heeft hy, offchoon een jood van „ afkomft,van Chriftus kom'fte of de dingen, die hem „ overgekomen zyn, of van de wondetwerken, door „hem verricht, in 't geheel geene melding gemaakt" JJoch hy wil alleen zo veel zeggen, dat de fooden doorgaans met gaarne daarvan fpreeken, zonder juift te beweeren, datalJe Jooden zo deeden; gelvk dit dan ook met eens omtrent alle jegens Jefus vyandelyke Jooden plaats heeft (§. 16.). En inderdaad, hy fchynt Jojephus mttezonderen; naardien hv denzelven zo terItond daarna pryft, als eenen geloofwaardigen fchryver zo ook wegens zyn edelmoedig gedrag jegens Ju/lusja, inderdaad Cod. CCXXXVIIÏ. uit Jojephus aanhaalt' dat Ananus Jacobus heeft doen fteeningen. Hv was ook wezenlyk een Jood van eene geheel andere eii meerder billyke gemoedsgefteldheid , dan zyne overige iandgenooten doorgaans zvn.  94 ftde Afdeeling: de geloofwaardigheid der het getuigenis zelve bewyzen, dat Jofephus onmooglyk hetzelve hebbe konnen uitbrengen, als niet gevoeglyk ftrookende met zyne wyze van denken, om van onzen Heiland zo te fchry ven, als een Chriften eenigzins zoude konnen doen: Immers, zegt men , is hy niet flegts een Jood geweeft, maar ook daarenboven een Pharifeër, die eenen ingekankerden haat tegen Jefus hadden: Hoe zou dan zulk een man dergelyken voordeelige berichten van hem hebben konnen geeven, en evenwel by de Joodfche Religie konnen volharden? Sommige meenen wel, dat r?y, nadat Jerufalem verwoeft was, zo dat de Jooden alle tot hiertoe gehad hebbende hoope opgaven, ernftelyk overdacht hebbe, hetgeen hy van Chriftus vernomen had , en toen hy zyne Archeologie fchreef, van gedachten veranderd zy, zodat men hem ten minften voor eenen hal ven Chriften zoude konnen houden (a). Doch dit is niet te bewyzen , naardien hy zich zelve in dit getuigenis van de Chriftenen onderfcheidt, en zich onder de Jooden telt. Intusfchen kan hy evenwel niet gezegd worden een yverige Jood geweeft te zyn; want ook in zyne fchriften komen mede verfcheide dingen voor, die hy, als zulk een, niet zoude ingelyft hebben : by voorbeeld , dat Abraham naar Egypte gereift zy, om van de Priefters aldaar C a) W. Whïston gaat in de Teflimonies of Jofepbus oncerning Jefus Chrift, John the Batifl , and James the Juft , vindicatei, die hy in zyne Engclfche overzetting van Jofeplms p. 3—54. ingelyft' heeft, al te verre,met te beweeren, dat hy, toen hy dit fchreef, reeds inderdaad een Chriften, doch van de Nazarenifche party geweeft zy •, ja. in vervolg van tyd zelfs Bisfchop te Jerufalem zóu zyn geworden.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. o$ daar nadere kennis van de Godheid te erlangen O); dat de doortogt der Ifraêllers door de roode zee ook uit natuurlyke oorzaaken zoude konnen verklaard worden (c); dat hetjuift nog niet uitgemaakt zy, of God met Mofes op Sinai waarlyk gefprooken hebbe (d),- dat in de wet verbooden zy, de goden, die andere volken vereeren, te vloeken, of derzelver tempelen te berooven (e)> dat eenlRomein/che Soldaat, als ware het door eene Godlyke aanfpooring, vuur in den Tempel geworpen hebbe (ƒ). Men voege hier nog by, de vreesachtige wyze, op welke hy de gefchiedenis van Jona niet anders verhaalt, dan als ware het een verdichtfel (g); en dat hy verzekert, dat de voorzeggingen der H. Schriften, aangaande den grooten Heerfcher, aan Vefpaftanus vervuld zyn geworden (A). Uit alle deeze plaatlen blykt, dat Jofephus weinige zwarigheid gemaakt heeft, om de zaaken zo voor te Hellen, als dezelven voor zyne heidenfche leezers het aangenaamfte zouden konnen weezen, zo als ook in zyn bericht, aangaande den dood van Herodes Asrip' (O Lib. r. Oudh. 9. p. ir. CO Lib. 2. Cap. 7. p. 68. C O Lib. 3. Cap. 4. p. 77. TS!?-!fib- t Cap- 8- p- IZI- Libr- 2- con»a Apion, p, lZ7hv Z var ÏS*K°ok niet afteerig, zich te voegen by Polybius, die de berooving van den tempel der Diana opgegeeven had, als de oorzaak van het beklaaglek einde ^an Amiochus Epiphanes. Lib. 12. Oudh. Cap. 13 00 Lib. 7. de bello Jud. Cap. ic. p. 957 Oj) Lib. 9. Oudh. Cap. 11. p cS ' Lil*? cl' l'Abil° tap l2- P- 96r- vergel: met h^w P' $■ P' 854-alwaar hy zich jegens Vespafiaan hit h a.n hooggaande vleierven; ja , hem zelfs een Som f^m^' dcr Zee> ejl & *« S^eele menfch-  96 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der Agrippa (_iy veel naar het heidenfche bygeloof fmaakt. Met priefterlyke handelingen heeft hy zich nooir, opgehouden, fchoon hy uit een priesterlyk geflacht afkomftig was. Hy voegde zich wel eindelyk , nadat hy alle Secten onderzocht had, by de Pharifeën,- maar het blykt niet, dat hy dezelven in 't byzonder toegedaan geweeft zy: veelmeer noemt hy hen een liftig , hoogmoedig en voor de Koningen nadeelig flach van volk ^ berifpt ook hunne geveinsdheid en wreedheid Daarentegen kan hy wel veele voordeelige dingen van Jefus gehoord hebben, vermits hy drie jaaren by de Esfeën doorgebragt heeft, die, indien " het bericht Philafirus (m) grond heeft, Jefus ten minften voor eenen Propheet en rechtvaardigen menfche hebben gehouden; en veelligt ook van den jongeren Koning Agrippa, met wien hy eene vertrouwde briefwisfeJing onderhouden heeft («) , en die voor het Chriftendom juift niet zeer ongeneigd was(o). Wanneer men nu in aanmerkinge neemt, hoe hard de Jooden hem, by de laatfte belegering, behandeld hebben; dan zal men ligtlyk begrypen, dat de liefde tot deeze Natie hem bezwaarlyk zal hebben konnen verleiden, zich naar derzelver begrippen van dien tyd te regelen. En hoe zoude ook een ..ian, die zelfs aan eenen, die hem uit den weg wilde ruimen , het le»ven fchonk,toen hy hem in zyn magtkreeg(ƒ>), en die in 't gemeen van andere Religiën zachtere geCO 19- Oudh. Cap. 7. p. 670. V./O Lib. 17. Oudh. Cap. 3. p. 5$5CO Lib. 1. de bello Sud. Cap. 4. p. 716. Cm') De Hceref. Cap. 9. Qn~) De vitafua. p. ro26. CO Hand. XXVI. 26—28. Qp) De vita fua. p.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVll. $7 gedachten koefterde, ja üitdruklyk beweerde dat elkeen God naar zynen vryen wille vereeren moeft (q), voor èenen onverzoenlvken vyand der Chriftenen konnen gehouden worden ? Offchoon 'er geengenoegzaamegrond voorhanden is, te Hellen dat hy, door zyn bericht van Jefus, den Chriftenen , hebbe willen vleien; terwyl ten minften dit niet kan beweezen worden, dat Epaphroditus de vrygelaatene van Keizer Nero, een Chriften' of zelfs de mede-helper en mede-gevangene van Paulus, die mede aldus genoemd was, geweeft zy,- zo gaan evenwel ook diegeenen te verre, die aan hem, by het uitbrengen van dit getuigenis, kwaadaartige oogmerken tegen de Chriftenen eigenen Petr Ldmbecius (r) is genoodzaakt de meefte uitdrukkingen daarvan klaarblyklyk te verdraaijen, om daaraan eenen zin te geeven die met tot lof, maar tot nadeel, van Chriftus ftrekken zal. En hoe onwaarfchynlyk is het, dat ?o. Jephus kort daarna de gefchiedenis van Paulma* M, ZJChL !?,den tem,pe,1 Van door Detin Mundus had laaten omhelzen, in meeninge dat zv te doen had met den god Anubis, zo omftandig verhaalen zoude, met geen ander oogmerk, dan om met bet geloof der Chriftenen, aangaande de wonderbaare ontvangenis van den Heiland, te fpo^ ten, van welke ontvangenis hy evenwel niet één woord fpreekt! Meerder waarfcbynlyk zoude het konnen zyn, hetgeen Joh. Hend. Refz f>) van dit getuigenis zegt, naamelyk: het oogmerk van CO Tbid. ƒ>. 1007. CO Comm. de Bibliotheca Cafmea VindobonenR. Tm 8 p. 22. feq. J „,cC'^0verhet Veihaal van JofePh««» aangaande Chrislus, 1775. AVI. Deel. G  5>S Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der Jofephus zy geweeft, de Jooden buiten verdenking te brengen, als of zy uit derzelver midden eenen grooten Heer der volken verwacht hadden, en daarop nog hoopten; weshalven hy zulks veelmeer op de Chriftenen heeft willen leggen, van welke hy evenwel niet geheellyk heeft konnen zwygen:En uit dien hoofde vertoont hy denStich» ter van derzelver Religie, als den gevaarlykften bedrieger, die zekerlyk een geheel byzondere man geweeft is, en alles aan zich gehad heeft, waardoor hy de menfchen aan zich heeft konnen trekken, die ook onverwachte dingen verricht heeft, dingen, die veele toeftemming gevonden hebben by dezulken, die geneigd zyn geweeft, alles voor waar te houden: De voorftanders van het Joodfche volk hadden wel gedaan, al wat zy konden, en het ook zoverre gebragt, dat Pilatus deezen Jefus heeft doen aan 't kruis hechten; doch vruchtloos , naardien zyne aanhangers, die by, fpottende, Godlyke Propheeten noemt, van hem, benevens duizend andere wonderbaare dingen , ook dit uitgeftrooid hebben, dat hy zich aan hun ten derden dage wederom levendig vertoond heeftDe nog in wezen zynde Chriftenen waren derhalven zo veel te gevaarlyker, naardien zy niet alleen deezen Jefus voor den Chriftus, dat is, voor den verwacht wordenden grooten Koning, hielden (O; maar ook no§ in geü°otene byeenkomften (want dit zal het woord *uaov betekenen) voorhanden waren. En deeze vertooning zoude inderdaad tot de vervolging der Chriftenen, die onder Domitiaan uitgeboiften is, aanleiding hebben gegeeven. Doch wy vinden daarvan niets by de Chriften Schryvers, aan welken dit evenwel niet (O Handel. XVII: 7-  gefchiedenisfe des N._ T. Hoofdft. XXVII. 9£ Üet onbekend zoude hebben konnen blyven,vernuts zyeven zo wei, als Domitiaan zelve, zof den hebben konnen inzien, waarop wtphmt phus deChnftenen inverdenkinge had willen bren-' SrJrda" z,0«de hy zekerJyk niet derzelver Leer- der\?n°tne/r0pheeten ^ememd ^bben, zonder ten minften eenen wenk te geeven, dat zvn oogmerk flegts was, om met nuf K rf hoe zoude hy ook by het voorneemen, om dê Jooden buiten verdenking tè brengen, als of zv fchryven , dat' Jelus^el te e cSen^S TJe J°oden> zyne ^e ge. vpn ?" b3d\a,S 00^Wers dit hebben opgegfeXft C?e h00fd-°°rZaak der laatfte Joodfhë lebelhe , dat zy zich hadden laaten verleiden door oudevoorzeggingen, aangaande eenen groS §. 29. ^e^ gouwen «iet geheelly/mit konVooTvTaan' zonder zyne geloofwaardigheid te tenSró^ Ze£i; h6Cft Willen aan%t Met betrekkmge tot de Jooden behoefde hy dit niet te verbergen; want, om nu niet te zeggen dat hy in chen tyd niet meervoor hen te ffii? vervullin/rr WaaifchY*^ > dat, gemerkt dè vervulling der voorzeggingen van Jefus, aangaan- G 3 d»  ico Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der de de vervvoefting van Jerufalem nog in een verfch geheugen was, veele Jooden gekomen zyn tot eene inwendige overtuiging, dat hy een waar Propheet moet geweeft zyn (u ). Immers verwekten reeds by zyne omwandelinge op de aarde zyne wysheid en daaden groote verwondering (V). Zelfs veele Pharifeën en üverften des volks konden niet ontkennen, dat gy gezegd moeft worden een Godlyke Leeraar te zyn ( y ) ,■ ja, fommigen geloofden zelfs in hem, fchoon zy het, uit menfchen-vreeze, niet lieten blyken (z); en daarna wierden ook veele der Priefteren van de waarheid overtuigd (fl). De anderen wierden wel door nydigheid aangefpoord, om den Heere Jefus tot den kruisdood over te leveren; maar de haat wordt evenwel doorgaans minder, wanneer hy, voor wien men in zeker opzigte bevreesd was, uit den weg geruimd is geworden. En welke voordeden kon Jofephus daarvan trekken, lange na dat Jefus geftorven was, in vyandJyke uitdrukkingen van hem te fchryven ? Hy was geen ooggetuige van zyne lotgevallen geweeft; alleenleenlyk gaf hy een getrouw bericht van 't geene het openbaar gerucht van hem verfpreide, en bygevolge ook, dat de oude Propheeten van hem voorzegd hadden. Anders.was hy gewoon, wanneer hy van vroegere wonderwerken fprak, aan elk vry te laaten, wat hy daarvan wilde gelooven. Maar nu hield hy, even als Gamaliè'l Qb), zyn oordeel terug, dewyl de wonderwerken van Christus al te duidelyk en nog in een verfch geheugen wa- («) Men kan dit mede opmaakenuithetgcenc Epipiiant'üs Ha;r. je. Cap. 9. Tom. i'. Opp. 13?. aanhaalt. ' (x) Mart. VI: 2. (3O Joh. Hl: 2. Matth. XXII: 16. ■ (2) Joh. XII: 42.143. Ca) Handel. VI: 1. Cfc) 'Handel. V: 3S. 39-..  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. ior waren. En wie weet, of hy niet inderdaad zal zyn overtuigd geweeft van de waarheid van he geen hy fchreef, naardien het immers niet onbe- ÏSriiftf CfVen' doorweJke édelen de Hoogepnefters de verryzenis van Chriftus hebben Jan deXTllQC^nin ^ ^alle, maakt dan de bloote kennis der waarheid iemand reeds tot een Chriften? Hebben niet zelfs Ceïfus, Por. phynus en Julianus toegeftaan , dat Jefus een uitmuntende man en de? onfterftykheid waaiS geweeft is ? Maar zelve de ChriftelykeLeeraan te neemen dat ftond hem niet aan, om dat h? zyne voordeden niet wilde vcrloogcSen en geenen lult had, om zich bloot te geeven voor S ï r?" 18 J*? niefc dikw>ds 8e^urd .dat de hart-beftuurende kracht van God zekere belvdemsfen afgeperft heeft van iemand, die anders juut niet voorneemens was, een getuigenis der waarheid van zich te geeven (d)2 §• 30. aalt1ff"' ^JfP1»" gebulkt, zyn mede van dien aart dat ook temand, die der Chriftelyke Leere niet " daan was, geene zwarigheid behoefde te maaken, zich daarvan te bedienen. En inderdaad, in de geheele aangehaalde plaats van Jofephus is niet te vinden, hf|een hy niet ook, ai, een Jood,zoude hebben konnen fchfyven jeius. danipreekt by van hem, als van eenen weibeken- 0 \ Matth. XXVIII: u. fe„ Cd) Num. XXllb 20. 26 .Cap XXIV r, •* * vr 5i. 52. Openb. UI- 9 - p' ^IVl z3' XI- G 3  102 Ilde Afdeeling: de geloof vaardigheid derbekenden perfoon: en het is veelmeer eene misvatting , wanneer Eufebius dit uitdrukt met deeze woorden, daar was een zekere Jefus. Jntusfchen noemt hy hem niet eens eenen Propheet, maar eenen wyzen man. En offchoon hy 'er by voege : indien men hem anders eenen man noemen mag $ zo is dit evenwel juift niet eene bekentenis zyner Godheid, zo als Sozomenus meent; want ook van Mofes komt deeze uitdrukking voor, dat hy, uit hoofde zynerwetgeevinge,voor meêr,dan eenen menfche, gehouden is geworden (e). Hy wil alleenlyk zeggen, dat hy meêr, dan een gemeen menfch, geweeft zy, dat men veelmeer by hem B-uov tl befpeurd hebbe, vermits hy, door eenen hoogeren invloed, wonderwerken verricht heeft (ƒ). Van deeze wonderwerken kon hy immers met zekerheid genoeg fpreeken; naardien de Jooden, en zelfs de ergfte vyanden van Jefus, niet ontkenden, dat hydergelyken gedaan had (g): evenwel gebruikt hy daarby deeze befcheidene uitdrukking , dat hy dezelven alleenlyk 5mw«'J\j£# noemt. Hy was, aldus vervolgt hy, een Leer aar der menfchen, die geneigd zyn de waarheid am te neemen: doch daardoor verklaart hy niet volftrekt voor waarheid, al wat Jefus voorgedraagen heeft,maar geeft alleenlyk te kennen, dathy zeer begeerige toehoorers gehad heeft, die zien, door voorpordeelen , niet hebben laaten weerhouden, naar waarheid te vraagen, en dezelve aan te neemen, van fe) Lib.- 3. Oudh. Cap. 13. p. 100. df) Matth. VIII: 27. Hand. XIV: II. Cap. XXVIII: 6. op even dezelfde wyze fpreekt jofephus Lib. 9. Ant.' Cap. 9. 3- 6. vanden Propheet Elifa. (./?) Joh. XI: 47. Handel. II; 22. JuSTlNUS MARTYR -jpial. cum. Tryphon. p. 295.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVIL 103 van wien zy ook komen mogt. Het was mede bekend genoeg, dat onder de aanhangers van Jefus veele Jooden waren. En wordt 'er by gevoegd, d?!t hy mede veele Grieken naar zich getrokken heeft; zo was ook dit niet van allen grond ontbloot. Immers kwamen veele, die rondom Tyrus en Sidon woonden (h), om de wonderwerken van Chriftus tev zien. De Cananeefche vrouw, welker dochter Chriftus gezond maakte, wordt mede êwwif genoemd (?'), en hoe veele Grieken zyn, na zyne Hemelvaart, door de Apoftelen, tot zyne volgelingen gemaakt? Doch men kan van Jofephus, na eenen geruimen tyd, niet verlangen, eene naauwkeurige onderfcheiding van hetgeene door Jefus zelve en door zyne Apoftelen gefchied is: evenwel gewaagt hy opzetlyk mede van de Grieken, opdat de haat, die de Romeinen op de Chriftenen begonden te werpen, niet enkel en alleen op de Jooden vallen mogt. I-dien nu deeze plaats door een Chriften ingevoegd ware; dan zoude zulk een niet ligtlyk zo hebben konnen fchry ven; vermits aan hem, uit de Evangeliegefchiedenis, bekend moeft weezen, dat Jefus zyn Leeraar-ampt alleen onder de Jooden verricht heeft. Maar, hoe is het te denken, dat Jofephus van Jefus deeze belydenis zoude gedaan hebben: 0 XjnttoV ovtos fr; wy keeren het veelmeer om, en zeggen, een Chriften, by aldien hy dit getuigenis zoude ingelyft hebben, kon zich onmoogJyk zo uitdrukken, zonder zyn bedrog al te duidelyk te ontdekken. Maar, wanneer de woorden van Jofephus zelve voortkomen; volgt dan daaruit, dat hy daaraan even denzei ven zin vaftge- maakt (;0 Mare. III: 8. Luc. VI: i?A„zo veel als .»M( en vi,.,, fchoon dan ook de Chnfténen metvan eenerleye volk waren; zo maakten ly evenWel een byzonder flach van nienfehen uit. AkL va ofephus zelve het woord op. De Parten noem hy & 2. de bello Jud Cap. 16. een zeer ooriogzuchu / flach van volk, gelyk dan zo wel hier als eldere dit ?VOord gebruikt wordt van het geheele volk der [ooden waar toe evenwel mede gerekend Mierden Jde IdumeeA die evenwel met uit hetzelfde geflacht afflamdenfl' dert Hyrcanus dezelven gedwongen had df beiydeS en overige Joodfche plegtigheden der Religie aan te neemen: waarvan te zien is Lib. 18. Sf"<£77  ï©8 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der men is, wegens eenen opftand tegen Pilatus; zo vervolgt hy, na deeze in twyfel getrokkene woorden , aldus: Over de Jooden kwam nog een ander ongeluk &c: Vermits hy zich nu daardoor betrekt op het eerfte , waarmede het getuigenis van Christus geen verband heeft, zo kan hetzelve, zegt men, niet tot den Text behooren. Maar, is het dan zo zeer vreemd, dat zelfs de befte Gefchiedfchryvers, tusfchen de gevallen, waarvan zy- voorneemens zyn breeder te fpreeken, in het voorby gaan, gewag maaken van zekere zaaken, die juift niet regelrecht daartoe behooren ? Zelfs by Herodotus komen, zo als Photius aanmerkt (x), dergelyke digresfien of uitweidingen voor , welke niet fchynen ter behoorlyke plaatfe te ftaan; ja, die fomwylen eenige duifterheid veroorzaaken; en evenwel aan zyn voorftel niet nadeelig zyn. En waarom zou dan dit ook niet Jofephus hebben konnen doen , die mede elders, na dat hy verhaald had, hoe de Philiftynen de Ifraëllers onderdrukt hebben , en welke hulpe Simfon aan deeze aangebragt heeft, en waarop Eli als Richter volgde, de geheele gefchiedenis van het boek van Ruth inlyft, niet tegenftaande dezelve ongelyk eerder voorgevallen is, en met de gevallen der Philiftynen geen verband heeft, en daarna met zyn verhaal tot deeze wederkeert (y). Zyn voorneemen was juift niet breedvoerig , maar flegts als in 't vooröy gaan, iets van Chriftus aan te haaien. En hier had hy daartoe de befte gelegenheid, terwyl hy gefprooken had van verfcheide onrechtmaatige handelingen van Pilatus, naamelyk, dat hy de Romeinfche banieren, waarin des Kei- O) Cod. LX. 6? LXII. in fine. O) Lib. 5. Oudh. Cap. 10. 11. p. 164.  gefchiedenisfe-des N. T. Hoofdft. XXVÏf. 109 Keizers beeltenis ftond , naar Jerufalem had doen brengen, en tot het aanleggen eener waterleidinge de koften uit den heil. fchat had willen neemen weshalven een oproer ontftond, waarby veelen omkwamen. En was het niet mede eene onrecht vaardige handelwyze, dat Pilatus den Heere 7e fus, dien hy zelf voor onfchuldig keurde, en van wien ook Jofephus niets tot nadeel zeggen kon maar hem veelmeer befchryft als eenen wyzen man en buitengewoonen Leeraar , alleenlyk oo hetaanhitfen der Jooden, aan het kruis deed nagelen? Immers is dit voorgevallen omtrent dienzelfden tyd, toen de andere, by hem verhaalde, E^SSÏ 5 vr°fvielen'naat"elyk, gcduurende het Stadhouderfchap van Pilatus. En dit geeven juift de woorden van Jofephus te kennen, waarmede hy zyne digresfie begint ylvériü êi W ««» w xeovov, zonder daarby zich angftvallig te binden aanjeene juifte ftiptheid van den tyd, in welken deeze dingen voorgevallen zyn ?z\ Het eer fle geval met de banieren gebeurde, toen Pilatus m Judea aangekomen was, hetgeen gefchied is in het jaar der waereld 4018. of in het zótte jaar der Chriften tydrekeninge f» Den tweeden op- r-i^ n'^P oledc anders zync gewoonte. Hv Relt Lib. 9. Oudh. Cap. If. de voorzegging van' Naïun in de regeenng van den Joodicheri Koning Johamterwy evenwel naar allewaarfchynlykhekf, de eerft m t elfde .jaar van Iliskias voorgevallene vVrwoeS van Ifraels Ryk door de Asfyriers? daartoe gele-enne f gegeeven heeft. En kort voor onze plaats Ub\t li Cap. alwaar hy gefproken had vanhet begin de^ re'mf' CO Zie het achtfte Deel Cap. XIV. §. 172.  Iio tlde Afdeeling.' ie geloofwaardigheid der opftand ftelc Eufebius twee jaaren na Chriftus dood, hoewel Scaliger aanmerkt, dat dezelve wat vroeger gebeurd is. En in dit tydperk is ook inderdaad het Leeraar-ampt en de dood van Christus voorgevallen. Daarentegen het volgende geval met Fulvia , 't welk ook, zo als Jofephus fchryft, vVo tovs dvrovs %e,óvxf voor de Jooden ongelukkige gevolgen gehad heeft, naardien zy deswegen uit Rome verdreeven en 4000 , hunner naar Sardinien gezonden wierden, is, volgens Tacitus (b) , gebeurd onder het Confulfchap van Silanus en JNorbanus, of in het zesde jaar van Tïberius, bygevolge ten minften zes jaaren vroeger, voor dat Pilatus in Judea Stadhouder geworden is : en evenwel fpreekt Jofephus terftond daarna van het ombrengen der Samaritaanen op den berg Gerizim, weshalven Pilatus bevel ontving , om naar Rome te reizen en rekenfchap daarvan te geeven. Gelyk hieruit nu duidelyk blykt, dat, in weerwille der geheel naauwkeurige tydorden, het getuigenis van Chriftus, door Jofephus, zeer gevoeglyk heeft konnen ingelyft worden, ter plaatfe daar men hetzelve vindt, alzo hebben wy ook daarna een bewys, dat dergelyken ïnlyftingen by hem niet ongewoon zyn. Zyn oogmerk was eigenlyk, om te fpreeken van de andere gebeurenis, die voor de Jooden ongelukkig is uitgevallen: Maar, eer hy dat doet, geeft hy een breedvoerig verhaal van iets, dat de Jooden niet raakte, en alleenlyk ter zeiver tyd gebeurd is, naamelyk, van het bedrog , door den Romein Decius Mundus aan Paulina gepleegd (§. 28.); waarby , vermoedelyk, zyn oogmerk zal zyn geweeft, om te doen zien, dat men den Jooden ver- (6) Lili. 5. Annal. Cap. 85.  gefchiedenisfe des N> T. Hoofdft.XXVIL ui verongelykt heeft, dat men hen deswegen uit Rome verdreef, om dat vier booswichten Van dit volk eene Romeinfche Vrouw bedroogen hadden; zonder zich daaraan te kreunen, dat deeze geheele zaak hier niet te huis hoorde. Indien nu een Chriften Schryver, dit bericht van Jefus, ondergefteeken of ingevoegd had; dan zoude hy z&cerlyk dies te zorgvuldiger zyn geweeft, om zyne woorden zo te regelen, dat daarby een zeker verband met de overige verhaalen van Jofephus blyken mogt. ü J r §• 32. (4.) Uit de verfcheidcnheid der fcJtryfwyzé. ( Eindelyk zegt men mede, in deeze plaats, did m twyfel getrokken wordt, ontdekt te hebben eene geheel andere fcbryfwyze, dan die anders aan Jofephus eigen is. Doch vermits men niet in ftaat is, eenige uitdrukkingen op te geeven, die eerft in laatere tyden opgekomen zyn, zo komt het hier voornaamelyk aan op den fmaak der Lee zers, die in 't gemeen zeer onderfcheiden en ver-" fchiliende is. Zegt men, dat Tanaquil Faber, die op deezen grond zeer veel vertrouwt, van deeze dingen een kenner geweeft zy; dan zal men evenwel deswegen zyn oordeel nog niet voor onfeil baar konnen keuren. Wie weet niet, dat ook groote beoordeelaars of Critici, wegens zekere vooroordelen, zich in derzelver gedachten bedriegen konnen; ja zelfs wel zo veel te eerder hunne uitfpraaken doen, hoe grooter hun aanzien s. Nu is het vangemelden Faber inzonderheid bekend, dat zyne gewoonte was, naar zyn welgevallen;, plaatfen af te keuren of te veranderen;  ïi 2 Ilde Afdeelingde geloofwaardigheid der ren (c); en dit moet elk bevreesd maaken, om aan hem, op zyn bloot zeggen, geloof te geeven: te meer, naardien het juift niet zeer gemaklyk valt, om uit eenige weinige woorden, die deeze plaats uitmaaken,zo terftondte befiisfen,of dezelve al of niet overeenkomen met de andere gewoone wyze van uitdrukkingen van eenen Schryver. Intusfehen heeft Carel Daübuz de moeite genomen, alle enkele woorden en fpreekwyzen van dit getuigenis, 't welk men voor verdacht houdt, te vergelyken by de overige werken van Jofephus, en brengt daaruit by, eene menigte van andere plaatfen, waarin even dezelfde uitdrukkingen voorkomen (d). Wat kan men nu meerder eifchen ? Daarentegen luidt het Griekfche in de beide plaatfen, alwaar het getuigenis van Eufebius aangehaald wordt, geheel anders, dan deeze anders gewoon is te fchryven ; hetgeen ten minften een kenmerk oplevert, dat hy hetzelve niet verzonnen heeft. En gefteld, dat ook de fcbryfwyze. in deeze plaats, waarover verfchil valt, niet volkomen overeen ftemde, met die men anders by Jofephus vindt; zo is het immers niets nieuws, dat een Schryver niet overal even denzelfden ftyl gebruikt, inzonderheid in werken, die niet in eenen en denzelfden tyd gefchreeven zyn. En dit is by Jofephus zo veel te minder vreemd, naardien hy zelve bekent, datby zich, met (O Zie het Journal des Spavans van 1666.p. 431. Cd) In de byzondere Verhandeling pro Tejlimonio Jofephidejeju Chrifto, die mede gevoegd is by de Haverkampfche uitgaave van Jojephus Tom. 2. p. 216. feq W Whifton heeft daaruit de gemelde plaatfe nogmaals doen drukken, in zyn Effay towards rejloring the true Text of the Q. T. Prop. 12. p. 27$. feq.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. iig met betrekkinge tot de Griekfche uitdrukkingen, van eenige hulpmiddelen bediend hebbe («). Hoe ligt kon het derhalven gebeuren , dat in eene digresfie of uitftap, die hy zelfs wel eerft nader-, hand daarby gevoegd heeft, zonder dergelyken hulpmiddelen by de hand te hebben, de fcbryfwyze eenigzins anders, en met de overige niet volkomelyk in een verband, uitgevallen is? §• 33- Of dit getuigenis ten minflen vcor virvalfcht te houden 2y? Al wat men tegen de echtheid van deeze plaats gewoon is m te brengen, is derhalven in deezer voegen gemaklyk te beantwoorden. Maar zou niet het veiligfte zyn, wel toe te ftaan, dat Jofephus, van Chriftus wel eenig bericht gegeeven hebbe; doch juift niet, zo als wy hetzelve leezen ; zo dat misfchien een Chriften,aan wien, hetgeen hy gelcbreeven heeft, niet gunftig genoeg zal zyn voorgekomen, het een en ander daarin naar zynen zin veranderd hebbe ? Het is zo, de woorden iiyi «vJe» <*v™ Kiyuv xrf, worden In eenen Latynfchen Codex van Vosfius niet uitgedruktmaar vermoedelyk zyn dezelven enkel en alleen uit nalaatigheid overgeflagen,- want zy ftaan evenwel in de overige handfchriften. Men heeft mede geenen ;genoegzaamen grond , om te Hellen dat Cedrenus de woorden o x^is Sros fa, die nergens ontbreeken,dan in eene zeer oude uitgaave der C e ) Lib. I. contra jipitn f. 1038. Lib. 20. Oudb. Cap. 9 >■ 7°3;alwaar hy het bekent, dat, offehoon hy de Griekithe Taal magtig zy, het hem evenwel ontbreek? aan de rechte uitfpraak. XVI. Debl, g  ii4 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der der LaQ nfche overzettinge , door Casfiodorus in 't werk gefteld, niet zonde voor zich gehad hebben ; vermits hy evenwel derzelver zin uitdrukt, en fchryft froAAaV #Vo ÉAA>j'va;v n'yaysTO Xp»5"oV. Zy behooren volftrekt tot den text , naardien daarin opgeflooten ligt de oorzaak, waarom de Jooden hem by Pilatus befchuldigden, waarvan, zonder dezelve, Jofephus niets zoude bygebragt hebben, ook niet ligtlyk zoude hebben konnen fchryven, dat de Chriftenen naar deezen man genoemd wierden, indien hy hem niet te vooren uitdr'uklyk Chriftus genoemd had. Doch wy zullen 'er juift niet zeer tegen inleggen, dat Jofephus zich veelligt aldus zal hebben uitgedrukt *ros w o Xiyc/Aévas Xpirrej, zo als Hierouymus vertaalt. Het kan zyn, dat een Chriften,,aan wien dit genoeg gefcheenen hebbe, misleiden op den rand zal hebben gefchreeven ó Xpurros st«? nv, welke woorden naderhand , uit onoplettenheid der affchryverën,inden Text geraakt zyn: hoewel het evenwel bedenklyk is,dat..fchier alle ouden deeze leeswyze hebben. En vermits zulks nog op eene meerdere algemeene wyze plaats heeft omtrent de WOOrdén iQ»v>i yd.p dvro~s Tf/rtjv ï%m yjAtpxv tdKtv %WV , TUiV S'ttUV 5T£0(pJJTiïl/ TMVTOt ti XCil «AAfl6 jAV^im SrotvfA&ffici Trtpl dvrov upwórw, zo zal men niet zeer ligt konnen inftemmen met Jac. Perizonius (ƒ>, die dezelve voor een laater byvoegfel van eenen Chriften [keurt, alleenlyk omdat een Jood , als Jood, zo niet.zoude.hebben konnen fchryven; want het is reeds in het voorgaande aangetoond, dat dit zeer wel te begrypen is: . ... §• 34- (ƒ) 'Èptff. 2. ad 'Franc.' Fabriciüw, die gevoegd is by deszeifs Cbrijlologia Noachka & Abrahanüca L 655.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. nj% 34- OS.) By de Heidenen , offchoon verfcheide van zodanige gegeeven getuigenisfen te verdenken zyn. ^7uk°Tttu ?? de g^uigenisfen, die men Vindt by de heidenfche fchryvers, aangaande de gebeurenislen, die in het Nieuwe Teftament voorkomen; doch die niet alle van eenerleyen aart zyn, naardien men genoegzaame redenen beeft, om eenige derzelven , waarop men zich mede wel eens beroept, als ondergefteeken, te verdenken. , De oude Kerkvaders, inzonderheid Latlantms, hebben zich reeds, tegen alle Heidenen , tot een bevvys dat de Chriftelyke Leere niet nieuw zy, beroepen, op de zogenoemde,voorzeggingen der Sibillen, waarin gewag gemaakt wordt van derzelver voornaamfte ftukken : Doch wy hebben reeds aangemerkt, dat de acht boeken, die nog heden ten dage onder deeze benoeming voorhanden zyn, eerft in de tweede eeuwe toegefteld zyn geworden (g): zo dat ten minften zodaanige plaatsen, die tot beveftiginge der Chriftelyke gefchiedenisfe en leerftellinge dienen zullen, aan de Sibillen toegeëigend zyn; fchoon men ook wilde foeitaan, oat in de geheele verzameling nog eenige overblyffels van de oude vaerzen der Sibillen % door den Schryver konnen ingelyft zyn, om aan zyn welmeenend bedrog dies te meerder fchyn te geeven. En niet alleen de Heidenen hebben den ^ j u.eA f™^6"' datzy 2ich aan W een verdichtfel fchuldig gemaakt hebben (//); maar ook CO In 't eerfte Deel Cap. 5. §. 47 CJO Ürigenes Lib. S contra Cellwn p. 272. Lib * h 363. 369. Lacta.ntiüs Lib. 4. Injl. Qap. gj * H 2  n6 Ilde Afdeeling: de geloof waardigheid der ook Augujlinus zelve bekent (?), dat dit zeer ligtlyk hebbe konnen gefchieden. En dit moet ook reeds eene groote achterdocht tegen deeze voorgewende Orakels verwekken, dat daarin gefprooken wordt van Chriftus Komfte , Leere, Wonderwerken, Lyden en Sterven, Opftanding en Hemelvaart, met eene zo groote duidelykheid, hoedaanige niet eens in voorzeggingen der Propheeten des Ouden Teftaments voorkomt. Al wat m?n daaruit bewyzen kan, is dit, dat men in de tweede eeuwe van alle deeze aangehaalde gebeurenisfen geen ander bericht gehad heeft, dan hetgeen de Schryvers van het Nieuwe ^Teftament daarvan geeven, En even zo is het gelegen met het '"gewaande Orakel , die de Milefifche Apollo gezegd wordt van Chriftus wonderwerken en kruisdood gegeeven te hebben (£). En wat aangaat het „antwoord, 't welk de Keizer Atiguftus, toen hy in zynen ouderdom wilde weeten, wie zyn opvolger zyn zoude, eindelyk van den DelphifchenApollo,na een lang ftilzwygen, ontvangen heeft, naamelyk, dat een Hebreeuwfche Jongeling, die de goden zelve als God regeere, hem noodzaaken zou te wyken; en waarop Augujïus te Romen in het Capitolium een Altaar zoude nebben doen oprechten , met het opfchrift xTofïViTflü TT^wrayoVü ©es; zo weeten deoudeKerklyke Schryvers daarvan niets, naardien het verhaal daarvan enkel en alleen beruft op het gezegde van veel laatere getuigen , die daarvan geenen grond opleeveren konnen (/). Het is zo, Ce- (O Lil. i£. de Civ. Dei Cap. 47. (k ) Jpud Lactantium Lib. 4. Infl. Div. Cap. 13. p. 2SI. (O Het Orakel zelve vindt men in Suid. Lexie. Voce iWffff. En by Nicephorus Lib. 1. Hijl. Eecl, Cap. 17. kom '  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdfr. XXVII. u? Cedrenus beroept zich wel daarby op Eufebiusmaar men vindt in deszelfs fchriften niets , dat daartoe eenige betrekking zoude konnen hebben buiten en behalven deeze aanmerking, dat de' Orakels, federt Chriftus vereerd was geworden niet meer, zo als voorheenen, geantwoord hadden (»»). Evenwel is het onwaar, hetgeen van het ganlchlyk ftilzwygen der heidenfche Orakelen federt de geboorte van Chriftus gezegd wordt • vermits zy nog eenen geruimen tyd daarna ver! lcneide antwoorden gegeeven hebben. Eindelvk is mede de gewaande brief van Lentulus, eenen Romeinfchen Bevelhebber te Jerufalem, aangaande de ftatuur en hghaams-gcftalte van Christus f» zo klaarblyklyk valfch en verdicht, dat wy ons daarmede niet behoeven op te houden. §• 35- Evenwel zyn •er echte getuigenisfen geweefl -„ an .„> „ loofMlge betichten UykS, h Xuf^Rot^kf' ichattmg-lyjlen, Intusfchen zyn niet alle heidenfche getuigenis- S'iv „ta' l^2mgi^e der ge^renisfef, n het Nieuwe Teftament voorkomende, plagten aangehaald te worden, van zulk eene Hegte eefteldheid. En offchoon de oirkonden zelvef wafrmze eertyds vervat zyn geweeft, verboren zjn ge- grwoord jr" "1Ct CCne Sen'nge vc™de"»S van eeni- èaf ï f^fEvans-p- 2°4-colL m- * Pr«?iv.c 2? SS Tf iTfrin J-A- Fabric" Ced- H3  , ii 8 Ilde Afdeeling". de geloofwaardigheid der geraakt, zo dat men de eigerilyke woorden niet meer kan inzien; zo heeft men evenwel geenen genoegzaamen grond> om het bericht der ouden, die zich met veel vertrouwen daarop betrekken, te wantrouwen. Hiertoe brengen wy vooreerft, de Romeinfche Schatting-lyften, waaruit men heeft konnen zien de waarheid van verfcheide omftandigheden , die de Evangeliften van 's Heilands geboorte opgeeven. Juftyn de Martelaar brengtze by tot een bewys, dat Jefus te Bethlehem gebooren is (o). Indien nu dergelyken niet meer voorhanden geweeft waren, of dat ten minnen zulk een bericht daarin niet geftaan had ; zoude hy dan dit welaan den Keizer, in eene verdeediging, zo onbefchroomd hebben konnen fchry ven? .Hiermede ftemt ook overeen TertuUiaan, warneer hy tegen den Ketter Mardon, die zeer veel van hetgeene de Evangeliften van Chriftus gefchreeven hadden, verwierp, beweert, dat de Jooden overtuigd zyn geweeft, uit welken Stam, Volk en Gefiacht, Chriftus voortgekomen is; naardien by, als een Jood, in de lyft der fchattinge of opfchryvinge onder den Keizer Augujlus ingefc'ireeven is geworden , en welke lyften ' nog in dien tyd in de Romeinfche Archiven, als geloofwaardig ge getuigenisfen zyner geboorte, bewaard wierden, Co) Apo!. 2. p. 75.' Vicus aulem'quidam efl Bethlehem, , i , , , ubi natus efl Chriftus Jefus , quemadmoium & ex decfriptionibus cenfus atïi, quee fut) Cyr'nio primo veflro injudceaprocuratorefuntemfeüe, intelligerepeteflis i „ Maar, • daar is een vlek, Bethlehem, alwaar Jefus Chriflus " o-ebooren is , gelyk gylieden ook uit de befchryvin" gen van dc eedaané fchatting., welke gedaan zyn " onder Cyrcnius , uwen eerften Stadhouder in Judsa,. "t kont verneemen".  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 119 der1 f» En elders zegt hy nog eens, dat men in deeze genoemde lyften heeft konnen ónderzoek doen, .aangaande het eigenlyk gefiacht van Christus (q). . Des is de geboorte en afkomft van Jefus eertyds beweezen geworden uit wezenlyke oirkonden , die in de handen der Heidenen waren, offchoon zy het lot van zo veele andere oude Documenten ondergaan hebben, en niet tot op onze tyden gekomen zyn. ■ §• 36. (2.) De AÜen van Pilatus. Want, offchoon, die onder deezen naam opgegeeven worden, valfch zyn, Dat Pilatus aan den Keizer Tiberius bericht toegezonden hebbe, aangaande de veroordeckn» van Jefus tot den kruisdood, van de omftandigheden en t geen daaruit voortgekomen is, getuigen ver- fcheide ; (f) Lib. 4. contra Mare. Cap. 7. Et tarnen quomodo in Jynagogam potuit admitti tam repentinus , .tam ignotus? Cuius nemo ad huc certus de tribu, de populo, de domo, de ceniude. mque Augufli ? quem tejlem fidelijfimum deminicce nativitatis Romana archva cujlodiunt ■ „ En evenwel, hoe heeftmen „ m de Synagoge konnen toelaaten eenen, die zo 011. „ verwacht kwam, en zo onbekend was? van wiens „ Stam, volk, huis, gelyk ook van' de Schattmg onder „ Auguitus , niemand zekere kennis had= dien de Ro „ meinfche Archiven , als een zeer geloofwaardig n-etui „ ge van de geboorte des Heercn bewaaren" " ö C?) Cap 19. Sed Êf Cenfus conflat aüos fub. Augutlo nmc_ m Judcea per Sentwn Saturninum, apud quos genus'e,L mquirere poiuiffent; „ Maar ook blvkt, dat de Schattint „ onder Augufius nu in Judsa door Sentius Saturninus V £edaat} zy".,by welke zy zyn geflacht zouden kon" 'lcn v,!,de"' • Maar waarom hv de Schatting in den tyd van den Profes in Syrien, Santlus Saturninus, plaatft is toegelicht in het zevende Deel Cap. XIV: J. 165 H 4  ï2ö Ilde Afdeeling: dg geloofwaardigheid der fcheide Kerkvaderen. Juftyn zegt f>) : men kan , 'zo wel hetgeene by den kruisdood van Chriftus voorgevallen is, als ook de wonderwerken, door Hem verricht, h tüv ixl Uovrla n Ook maakt Suetonius fh~) Legat ad Cajum p. 1016'. O') ln Tiltrio Cap. 30. (£) Ibid. Cap. 32. C') Dio Cassius Lib. 57. Hift. 618. 637. C"0 Ibid. p. 613. „ Naardien eenige van de open„ baare gedenkboeken ten eenenmaale verlooren, an„ uere door ouderdom reeds gefchonden waren, heeft m men aan drie Raadsheercn bevel gegeeven, die nog n in  i2<5 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der mus(j%) gewag van zyne Aften en Commerita-' rien , die Domitiaan naarftiglyk geleezen heeft.Men herinere zich daarbeneven, hoe zeer argdenkende hy geweeft is; zo dat men niet ligtlyk beftaan durfde iets voor hem te verber'gen, inzonderheid wanneer dit eenige betrekking had tot de Opperheerfchappy , over welke hy zo yverzucbtig was, dat hy zelfs naar de geringfte omftandigheden onderzoek deed omtrent hen , die flegtseenigzins in verdenkinge waren, en dezelven terftond deed ombrengen , wanneer uit zulke berichten iets opgemaakt kon worden, hetgeen als eene. voorbetekenis van het hoogfte gezag mogt aan te merken zyn (0), Vermits nu Christus befchuldigd werdt, dat hy zich ten Koning opgeworpen had, en dus gezegd moeft worden *s Keizers vyand te zyn; zo kon Pilatus onmooglyknalaaten daarvan kennis te geeven; te meer* naardien hy zelve Hem, in het opfchrift van het kruis, der Jooden Koning genoemd had. Reeds te meermaalen had men ever hem geklaagd; en nu werdt hy gedreigd, dat hy niet meer 's Keizers vriend zoude zyn, by aldien hy den Heere Jefus los liet:hy had derhalven te meerder reden, om voorzigtiglyk te handelën, tot voorkominge van onaangenaame berichten, en op te geeven de redenen, waarom hy zo fchoorvoetende tot de veroordeelinge van Chriftus overgegaan was; want hy kon ligtlyk opmaaken , dat zulk eene merkwaardige zaak, door anderen, 'den Keizer zou- „ ia weezen waren af te fchryven, en dc overigen op te zoeken. ( n ) In Domitiaio Cap. so. O) Dio Cassius 1. c. p. 615.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. nf. zoude overgebriefd worden. Nu was hy zelve niet alleen van 's Heilands onfchuld overtuigd s ■ maar hy kan ook wel van Jofeph, toen deeze om het ontzielde lighaam verzocht, veele byzonderheden van deezen man gehoord hebben: en zoude het dan zo zeer onmooglyk weezen, dathyin zyn bericht deeze en geene voordeelige omftandigheden mede heeft laaten invloeijen ? daarby voegende, dathy genoodzaakt was geworden, om hem ter dood te doemen, van wege het hardnekkig aanhouden der Jooden, waarop de hoogheid van zynen perfoon zich eerft nog meerder, geopenbaard had. Men heeft derhalven geene reden, om de getuigenisfen der ouden te verdenken, dat een bericht van deezen aart zy opgefteld geworden. Jujlmus had aan den Cynifchen Philofooph Cr-ejeens eenen zeer vyandelyken tegenftreever, dien hy nog daarenboven opgeroepen heeft, om de Chriftelyke Religie tegen hem, voor den Senaat, te betwiften O). Zou deeze wel nagelaaten hebben , hem van leugentaal te befchuldigen, indien hy zich valfchlyk op zekere Aclen van Pilatus had durven beroepen? Zyne verdeediging werdt daarenboven gebragt onder het oog van eenen kundigen Keizer, die niet gewoon was, al wat gezegd werdt,zonder onderzoek, als waar-, heid aan te neemen. En wat aangaat TertuUiaan ; deeze was in de Roomfche Rechten wel bedreeven, wesbalven aan hem niet onbekend kon zyn de gewoonte, van dergelyke Acten in te zenden. Of hy zelve nooit te Rome geweeft zy, is nog niet volkomen zeker: doch dit doet ook niets ter j zaa- Caffh.^01' J' P-' 4'' EüSEBIL's Lib- 4- H*ft. Eccl.  128 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der zaake, naardien hy ook by afweezigheid van de gewoontens aldaar genoegzaame zekerheid heeft konnen verkrygen; gelyk dan ook de tusfchentyd van omtrent 150. jaar'juift zo groot niet is, dat een naauwkeuriger bericht onmooglyk zou zyn geweeft. Schoon hy niet gezegd kan worden omtrent de tydrekening en gefchiedkunde buiten alle misflagen te zyn; evenwel zoude het voor hem gevaarlyk zyn geweeft, eene handtaftelyke onwaarheid te lêhryven; gefteld ook, dat hy gemeend had, geoorlofd te zyn, zelfs onzekere gezegdens van eenen voordeeligen inhoud den Heidenen voor te draagen , om hen daardoor ten minften in verwarring te brengen : want, zyn befcherm-fchrift hield aan den Pro Conful van Africa en aan de overige Romeinfche Bevelhebbers aldaar; het werdt mede openlyk bekend gemaakt, en het zoude een wonder geweeft zyn, dat zelfs geen gelyktydige Schryver dit zeggen der Chriftenen zoude wederlegd hebben ; te meer, naardien reeds Celfus roemde, te weeten, al wat de Chriftenen voor zich plagten aan te haaien. Men zegt wel, dat TertuUiaan even zo wel hebbe konnen dwaalen in 't geene hy van de Aéten van Pilatus meldt,als dat hy hem voor een Christen keurt, terwyl hy evenwel onder de vyanden van Jefus gerekend wordt ( q ). Maar zyne woorden 'konnen mede zo opgevat worden, dat Pilatus in zyn harte den Chriftenen geneigd is geweeft; gelyk dan ook de Apoftelen zelve van hem zeggen , dat hy jegens Jefus ongelyk beter gezind is geweeft, dan de Jooden (r). Zo veel altoos is zeker, dat de door hem in 't werk geftelde kruisftraffe van Chriftus te Rome bekend is geworden, l verCO Hêndel. iv; 27. CO Ctf. iii: 13.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 129 konS TaCÜUS daarvan Sewag maakt. Doch men kon daarvan geen meerder zeker bericht verkrv- felve Inl *T Va° ^ezen Stadr^d? wtens zult£:Smirkt™(0> datmenjuifï kZ maakon ^01rAk°n? ' waar°P rae" ^at Kon maaken , m de Apoftolifche geloofsbelvde- ™lWdkQ YT^0™" is uit het RometSe «cht,ingelyft hebbe, dat Chriftus geleeder1 heeft onder Pontius Pilatus. Ja, hoe zouden de Hete gelSnelcïn °P * gt^> ™ * ^ geueeitene Aden van tilatus toe te Hellen «.„ zie . daarop tegen de Chriflenen te bemeten « v" HetT *"? eCne **» oirkonde geS lntusfchen heeft dit, buiten tSyfe^Si^S-I weeft geJyk6n W6rldyk v°organdèn zyn gt /wit. defignavirmit n?/' ? ™ fub Pmio PUtto gtfia XVI. Deel. t  130 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der §. 38. Of deczi Aütn by Tiberius gunftige gedachten van Ckrijlus verwekt hebben? TertuUiaan haalt wel geëne getuigen aan, dat dé KeizeiTiberius, op de aangaande Chriftus ontvangene berichten ,zyne vergoding voorgeflagen heb1ae,- doch dit was ook niet zeer noodig , indien dit zyn voorneemen hehalven dat bekend genoeg geweeft zy,- gelyk dan ook de onwaarfchynlykheid daarvan nog niet genoegzaam fchynt beweezen te zyn (O- Vraagt men naar de mooglykheid, hoe de Schryvers van het N. Teftament Zulk, eene merkwaardige zaak dus geheellyk met ftilzwygen hebben konnen voorby gaan; zo is het immers openbaar- dat de Evangeliften alleenlyk hebben willen opgeeven, wat met Jefus zelve gebeurd is: en het oogmerk van Lucas, by het fchryven van de Handelingen der Apoftelen geenszins geweeft is, om te verhaalen, al wat Voor de Chriftenen merkwaardig is; maar alleen, om aan te toonen zodaanige middelen en wegen, waarvan de Godlyke Voorzienigheid zich bediend heeft , tot uitbreidinge der Chriftelyke Leere; waartoe het voorneemen van Tiberius ganfchlyk niet te brengen was. Juftyn de Martelaar, die te Rome geweeft is, heeft wel daarvan bericht kon- (t) Dc daartegen aanloopendc gronden vindt men het breedvoerigfte byeen in Baumgartens onderzoek van het zeggen der vergoodingen van Chriftus door Tiberius N°. r'. in dc Halifche anzeigen van 1754. p. 145. feq. welke bedcnkly kneden evenwel zeer gcvoeglyk te beantv,-oordcn zyn; waarvan men zien kan in het Paafchp'rogramnia"van 1765. van den Confiftoriaal-Raad F. S. Mock.  iejcldedenisefdesN. T. Hoofdft. XXVII. 131 konnen verkrygen , maar vermoedeJyk daarvari met opzet met: willen fpreeken, deels, om da? deze ve voor Chriftus ongepaft was, en deels omdïï dezelve tegenfpraak vond by den Raad, waaTaan zp e Verdeedigjng hield Even hetzelfde Sn ook wel de andere yerdeedigers der Chriftelyke Rengie weerhouden hebben, om zich d™ te beroepen.; te meer, naardien de gedachtenis van Tiberius zo gehaat was gewqrden. Doch het ffilongewyde fchry ve** is |Sl te vcrklaarenuit derzelver vyapdelyke Sme den tegen de Chi;iftenen, V^nt, offch^ men SSJ*6 ^mm&iw al vry wat -^oeri?e berichten overig heeft, en d/zaak ook in ztker opzigte wegens het weigerend antwoord van den Senaat, onder anderf ken waardig fcheen, dat SaSw^^fe werdt; zo hebben evenwel zelfs Sf#S vers, die van de Chriftenen en derzelver ooi fprong fpreeken, zich zorgvuldig gewant iets aan te haaien t welk voor deeze lilden f die do0? de Keizerlyke wetten vervolgd wierdèn , 1W« eenigermaate zoude hebben konnen gunfti™ len minften heeft doch ook niemandTr wedeï* ftreevers van de Chriftenen tegengefprookenh?" geen van het gemelde voorneemen Tibcrts aangehaald wordt. En inderdaad vervat immers de zaak geene onwaarfchynlykheid in zich He' was bekend, dat de Jooden, waaruit Chriftus mede voortgekomen was, flegts éénen God vereer! den: doch by de Heidenen was hetgebruikïvk mannen van bnitengemeene verdienften , onder de Helden.te plaatfen, zonder hen daardoorS voor de hoogfte Godheid te verklaaren. Waarom zou dan met Tiberius in dien zelfden z n, waarS de Hoofdman, ftaande by het fcruis/jeVS" 12 Zoon  132 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der Zoon noemde, van wege de wonderwerken, die hem deeze belydenis afperften, hem hebben konnen houden voor eenen Godlyken perfoon, die mede verdiende openlyk daarvoor verklaard te worden, offchoon hy, door den fmaadelyken kruisdood, zyn leven geëindigd had? Immers vindt men mede andere voorbeelden van zulke vermaarde mannen , die deelgenooten wierden van deeze eere, nadat zy op eene beklaaglyke wyze omgekomen waren. Offchoon Tiberius zich anderszins betoond had, te zyn een vyand van de Jooden en derzelver gewoontens («)> 20 was evenwel reeds veele jaaren te vooren gefchied (§.3i.). En fchoonhyzich anders weinig aan de Religie ftoorde, of zich daarom bekommerde O) , maar zich veelmeer in deezen tyd, met verwaarloozinge van de zaaken der Regeennge, in de fchancielykfte welluften wentelde; zo belet evenwel dit niet zyn voorneemen der verëennge van eenen man, van wien hy zulke byzondere dingen vernomen had. Hoe menigmaal gebeurd het, dat zelf een Vrygeeft, met andere mzigten , eene Religie bevordert, die hy zelve niet beoeffent? daarenboven flaan de ongeloovigen wel het eerfte over tot bygeloove,- inzonderheid wanneer zy, deor zekere omftandigheden, in eene buitensemeene vreeze gebragt worden. In zulk eenen pynlyken angft en foltering van 't geweeten was Tiberius omtrent het uiteinde van zyn leven Qyj: het O) Süetonius in Tiberio Cap. 3<5- (^ Ifcmfïntih-. 6.Jaarb. Cap. 6. brengt daaryav tot een bewys by, de eerfte woorden van eenen bnei, aan'den Senaat Vefehreeven : DU me Deceque pejus per dant,qump*rir9 qMtfenM, fijao: „ De Wten en  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdfr. XXVII. 133 hetzou derhalven geen won der weezen, indien hy, om dezelven eenigzins te verzachten, uitgezien had naar buitengewoone middelen , hoedaanig de verëering eener nieuwe Godheid was. En offchoon ook de Keizers in 't gemeen niet zo beperkt waren, dat zy niet ook, buiten den Raad, zekere fchikkingen zouden hebben konnen maaken zo had evenwel Tiberius jegens denzelven altoos eene zekere achting betoond , en wilde, buiten deszelfs toeftemming, niets voorneemen, inzonderheid in eene zaak, die van ouds af, door deszelfs befiuit, plag vaftgefteld te worden. Het is zo,-men zoude mogen denken, dat de Raad, die anders gewoon was hem zeer lafhartig te vleijen(z), niet zoude hebben durven onderneemen, aan hem te weigeren hetgeen hy voorneemens was met ernft door te zetten; inzonderheid in delaatfte jaaren, toen hy naar niemand meer Juifterde. Maar, veelligt hebben de leden van dezen Raad deeze weigering gedaan, om dat hy zelve de vergooding niet aangenomen had(a) , zo dat zelfs hun weigerend antwoord gehouden kon worden voor eene fyne vleijery, en hadden dus daarby voor geen gevaar te vreezen, offchoon in fchyn een oud befiuit voorgewendt werdt, volgens hetwclke men niet ligtlyk nieuwe Godsdienlten invoeren moeft. Indien het daarmede aldus mogt gelegen zyn; dan zoude men ligtlyk konnen be- godinnen, moeten my erger doen vergaan, als ik » dagclyks gevoel dat ik vergaa , indien ik het weet" ( 2 ) Ibid. Lib. 1. Cap. 7. CO Aldus verklaart Orofius de woorden quia non ipJe probaverat. En zy deelde ook deezen zin; doch die nog klaarer zyn zoude, indien infi voor ipfe te toeren waren. I 3  134- Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der begrypen, dat de Keizer nog altoos hooge gedachten van Chriftus behouden hebbe, doch zyn voorneemen van vergoodinge, om en van wege de ingebragte redenen , niet verder hebbe willen doorzetten. En derhalven hebben ook de uithcemfche fchryvers juift niet noodig geoordeeld gewag te maaken van deeze tegenfpreeking van den Raad , omdat dezelve geene nadeelige gevolgen gehad heeft. Voor Tt overige kwam de Keizer ten laatften by den Raad in zulk eene verachting , dat deeze veelen, die door hem als fchuldig aangebragt wierden, ontfloeg zonder hen eens te hooren; weshalven ook Tiberius befloot, niets voor te neemen, indien by niet met zekerheid verwachten kon, dat hy zyn oogmerk bereiken zoude (è). En offchoon hem zyne verwachting, in de hoofdzaak , mislukte ; zo is het evenwel niet onmooglyk, dat hy ten minften verbooden hebbe,de aanhangers van den perfoon, door hem ter vergoodinge aanbevolen, te vervolgen of te befchuldigen. TertuUiaan noemtze Chriftenen, en zegt, dat deeze naam ten tyde van Tiberius opgekomen zy ; want , offchoon zulks nog niet werklyk mogt gefchied weezen, toen de Keizer dit bevel gaf; zo is dit evenwel kort daarna gefchied, en TertuUiaan kon zich reeds by voorraad van deezen naam bedienen, om dezulken te beftempelen , aan welken Tiberius veiligheid heeft willen verzorgen, fchoon hy zelve hen niet alzo mogt genoemd hebben. In dien tyd waren 'er reeds verëerers van Chriftus te Rome; zeker3yk nog niet als eene afzonderlyke Religie-party,, vermits nog zelfs in laatere tyden geene Godsdienftelyke afzondering derzelven van de Jooden plaats (_b ") Suetonius in Tiberio Cap. 73.. •  gefchiedenisfe des N. T. HoofdfL XX VII. 135- plaats gehad heeft CO- Maar even deswegen, om dat men hen onder de Jooden telde, welker onaangename lotgevallen zy mede ondergaan moeften (d), was het ligt mooglyk , dat men aan hun nieuwe ongelegenheden zoude hebben Konnen veroorzaaken , onder het voorwendfel van het verdryven der Jooden , door Tiberius voorhenen aangelegd. Offchoon nu , alle hetgeene lertulliaan van de vergooding van Chriftus zegt, zeer wel heeft konnen gefchieden; evenwel blyft de wezenlykheid van dit voorval nog altoos onzeker Intusichen is dit geen genofgzaame grond, het bericht, door Pilatus aan Tiberius uitgebragt, enkel en alleen daarom te loogchenen, omdat hetzelve juift niet het gemeld gevolg gehad §• 39- (30 De berichten, die in de fchriften van Phlegon van TraU lus en eenige anderen tê vinden zyn geweeft. P^gon van Trallus in Lydien, vrygelaatene van Keizer Hadnanus3 heeft, onder anderen, eene Chronyk gefchreeven, doch die heden ten dage met meer voorbanden is; gelyk dan ook Photms alleenlyk uit de vyf eerfte boeken derzelve uittrekfels gemaakt heeft. Indien dit werk tot op deeze tyden bewaard ware gebleeven; dan zoude hetzelve onfeilbaar dienftelyk zyn, tot beyeftigmge yan veele berichten des N. Teflaments, zo als blykt uit eenige aanhaalinge der ouden. Ongenes zegt (e) , dat hy van Petrus, of veelmeer CO Handel XXVllh I7_3i. CO Cap. XVllï: 2. ten e autli 1^7 ?dJum p' %?' me&on certe ™ dec^' autMfallor deevmoquarto Chronicorum fuormn volumine 1 4 fats.  i%& Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der meer van Chriftus getuigd heeft, dat hy het aan, ftaande te vooren wift, en dat ook zyne voorzeggingen ftiptelyk vervuld zyn geworden. Ver-, moedelyk heeft hy mede in de gemelde plaatfe, de voorzegging van Jerufalem's verwoefting, waarvan Origenes in het voorgaande fpreekt, als een voorbeeld aangehaald. Inzonderheid wordt by bygebragt, als een getuige van de wonderbaars zons-verduiftering, ten tyde van 's Heilands lyden voorgevallen, die hy ftelt in het vierde jaar der tweehonderd en tweede Olympiade, en zo groot befchryft, dat men de Starren hebbe konnen zien (ƒ). Doch dat hy inderdaad fpreekt van eene andere , en wel natuurlyke, duifternis, is reeds hiervooren aangemerkt geworden (g): zo als dit ook fchynt te blyken uit de omftandig, beid, dat de Starren daarby zigtbaar geworden zyn; hetgeen niet zal zyn gefchied by de duifternis, die kort voor 's Heilands dood in 't Joodfche Land voorgevallen is, indien dezelve, hetgeen waarfcbynlyk is, door eenen dikken nevel is veroorzaakt geworden: want anders, naardien men ook na het ondergaan der Zonne reeds eenige. Starren ziet, en men evenwel zyn werk verrichten. fatetur ingenere, Cl.riflum prosfcivifje futurn, confundens Petrum cum Jefu , teflaturque eveniffe quicquid prtzdiBum fuc~ rat-. „ Phlegon altars bekent in 't gemeen in hctder„ tiende, of zo ik my niet bedrieg in 't veertiende „ boek zyner Kroniken, dat Chriflus toekomende din„ gen geweetcn heeft, verwarrende Petrus met Jefus, „ en hy getuigt dat, ljetgeene voorzegd was, ookge„ beurd is"-. 3 (ƒ) Origenes I. c. p. 80. Eusebws in Chror.ico Canone ad A. C. 32. p. 158. 188. wiens woorden aangehaald zyn in het tiendoDeel Cap. XIX. §. 127. ' C ff) In het zesde Deel Cap. X. §. 221.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdït. XXVIL tSf ierlkunl ^"^aarsfen te ontfteeken, hetgeen ook by het kruisfigen van Chriftus gefched s zo zou datjmft niet verhinderen, de dSfternis waarvan hy fpreekt, voor even deze fóe te houden; inzonderheid wanneer Phlegon dezelve mo^t gefield hebben, voorgevallen te zyn 6n tyde der volle maane, Malr dit doet hy niet zo als Ongenes reeds aanmerkt (A), fchoon VZ Ims Af„anus zyne woorden" aYdus opj^t Heeft ri). En gemerkt hy, noch de maand noch den dag van zodaanige duiiternis , wa™ frï'Wfi *> is het zo veel te mS \aft te (tellen, of deeze beide gebeurenisfen in IZT- dfZelfden £^ voorgevallen zyTvcirts ïwl\^ tW6ede eeuwe «n PythgoriToi MatofcheWysgeer, Numenius, uit wiens werken velheide Hukken, r'akendTde Sie den» van het Oude Teftament, bewaard8 heeft Deeze heeft mede, volgens het bericht van Ori gfnes (k} m het eeefte boek zyner vShande hngen van het hooglte Goed, een gedee e der" £S£lan'Jefm verhaaId>en *™ r?chgrSk;r^r- d^vf Wiwe geleefd heeft, ?£en 'verfooren y,f ? raakt; evenwel vindt men in de hier en l waarde ftukken en brokken f2' I5" ** Mmh- °PP- Tom. 3. P. 88 CO Lib. 4. cfl^r. <:«,>«p. 19s* ' l S '  138 IWe Afdeeling: de geloofwrardigheid der §. 40. Getuigenisfen der Heidenen uit de tweede eeuwe, die mg vierhanden zyn. Evenwel zyn nog, ook in de werken der heidenfche fchry veren, gecuigenitfën, die nog tot onze tyden bewaard zyn gebleeven. De plaats van Tacitus (O, waarin hy zegt, dat Chriflus, waarvan de Chriftenen hunnen naam hebben , die eerft in Judtea opgekomen zyn, en zich van daar nog voor jferufalem,s verwoefling verdt r en zelfs tot Rome toe, uitgebreidt hebben, door Pontius Pilatus tot den dood veroordeeld is geworden, hebben wy reeds • in het voorgaande aangehaald (wz). Suetonius (72) gewaagt ten minften van de Chriftenen, als van eene byzondere Seéte, die docr Nero wreedelyk omgebragt zyn. En terwyl hy aan hun een betoverend bygeloof eigent; zo is dat een bewys, dat hy hunne wonderen niet heeft konnen loogchenen, offchoon de Chreftus, dien hy befchryft als eenen leidsman der oproerige Jooden, die Claudius uit Rome verdreeven heeft, niet met onzen Heiland voor eenen en denzelfden perfoon zal te houden zyn (0). Het bericht, 't welk de jongere PUmus , die als Proprcetor naar Bithynien en Pontus gezonden was, van de Chriftenen geeft (J>), en waarop mede verfcheide oude Chriften Schryvers i.zich CO Lib. 15. Oudb. Cip. 44. (m) In het vyftiende Deel Cap. XXVII. eerfle afdeel.. 5. 27. 00 In Nerme Cap. 16. (0) In Claudio Cap. 25. vergelcsken met het vyftiende Deel Cap. XXVII. §■ 27. 0>) Lib. 10. Epiji. 97.  gefchiedenisfe des N. 7. Hoofdft. XXVU. i39 zich beroepen (?), is wel bekend genoeg; doch kan hier niet worden overgeflagen. Hv zegt onder anderen, dat zy op eenen- daartoe geftel' - den dag byeen gekomen zyn, en eenen lofzang op Chriftus, als eenen Godlyken perfoon ?e zongen hebben ; en welken te lafteren ook niemand dergeenen, die zyne leere van harte toegedaan zyn geweeft, op eenigerleye wyze hebbe konnen gedwongen worden: dat zy zich onder elkander op het plegtelykfte verbonden hebben, om alle ondeugden te vermyden; vervolgens we der byeen gekomen zyn , om in gemSenfchao {Tarnen maa tyden te houden met geLTZzen Uit dit getuigenis blykt derhalven f dat he S" tendom m het begin der tweede eeuwe, weï eene nog niet zeer lange in wezen geweeft zynde, maar evenwel m het Roomfche Ryk, voor. naame yk in Bithynien (r), reeds zeer uitgebreide Rehgie-party geweeft is, waarvan lieden van allerleye flach en ouderdom belydenis deeden; en dat bygeyolge gezegd moet worden de waarheid te zyn, hetgeen van der Chriflenen oorftW zeeden, vieren van den Zondag, Jiefde-ma-i en andere omftandigheden in let £wtllfta ment gemelde wordt. En ook Gaknus, die in% vnn ri,n CTde CemVe Jeefde' maakt gewag van Chriftus, die, even zo wel als «- een xvezenlyke perioon geweeft is, en zeer riandVafta Aanhangers gehad heeft Van.deezTzeffde MT ftand- men ad /l. C. icS PAnr n g p. : uusemvs m Chrcr *\ \t i -taul. (Jrosius Lib. 7 Hifi r-m t <■> (O VergeL- met 1 fetr. j; , /- nuL LdP- * Y9* M'- 3' **? diffe™*Hs pulfuum Cap o Tom a n, ■ dijciplina, auam auï'ktöL /,,{, wH- £decsd™t de fva & mioJopïT & confecmen Med.ci  X40 ndV Afdeeling: de geloofwaardigheid der ftandvaftigheid der Chriftenen, in het verachten van den dood, fpreekt mede de Keizer M. Aur. Anionius (t), die mede in den brief, door Eufebius bewaard («), gewag maakt van den God der Chriflenen , dien zy vereerden , en bereid watren voor hem te fterven» §. 41- In 't byzonder in de fchriften van Luciaan. Nog in deeze zelfde eeuwe zyn mede te plaatfen de fchriften van den bekenden fchimpdichter Luciaan van Samofata (x~). Hoe zeer ook de. gewoonte van deezen is, met de Chriftenen te fpotten; evenwel vindt men by hem veele plaatfen, die tot beveftiginge der gefchiedenisfe van de eerfte Chriftenen; zo als dezelve in het Nieuwe ïeftament befchreeven wordt; te gebruiken zyn. In het boek van den dood van Peregrinus (y) fpreekt hy van de boeken der Chriftenen , die Peregrinus, toen hy by hen verkeerde, als Pro- heet uitgelegd heeft. Doch van 'de Christenen fchryft hy,dat zy nog vei eerden den grooten man, die in Pakftina gekruift is, omdat hy deeze nieuwe Leere ingevoerd heeft. Deezen noemt (t) Lib. XT. de je ipfo. §. 3. (m) Ad Commune Afice, apud Eusebium Lib. 4. Hijl^ Eccl. Cap. 13. CO Zynen Pfeudomantes heeft hv geëigend aan eenen .zekeren Celfus. Maar of deeze dezelfde Celjus zy, wien Origenes, als eenen tcgenftrcever der Chriftenen, wederlegt, is onzeker. Zie J. A. Fabricii Bibl. grtec. Lib,. 3. Cap. 33. p. 809. C y ) Tom. 2. Opp. p. 762. feq.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft, XXVII. i4r ïioemt hy kort daarna cina-KoXoirio-pit'vnv eo Aan Luciaan wordt mede in 't gemeen geëigend de verhandeling van Philopatris ; hoewel het nog twyfelachtig is, of hy, dan een ander van deezen naam uit de vierde eeuwe, de fchryver daarvan zy. Doch, hoe het daarmede zy; allen zyn het eens, dat dezelve gefchreevtn is door eenen Heiden. De op/teller van dit gefchrift fpreekt daarin van de verborgenheid der H. Drieëenigheid die de Chriftenen geloofden (e): by doelt mede* op Cs) Deinde Legijlitor frimus ipjis perfuap, aÜos aliorum vmnes ejje fratres Qcoll: Matth ^sjaLmJemelVmkU tttZ ' GracorT Deos «bnegaverint ö> crucifixum Mum ïiflSnt e°mm adoraveTint' Ö* vitam ficmdum leges ejus CO Herodotus Lib. i. Hift. Cap. 29. en Lib. IV.Cap. Inl. ïfrr dceze benaming van Solon en Pythagoras, maar Tleemtes m parcenefi ad Demonicum p 22 vanille wyze mannen. y ' ^LVr' >\ Exin va,i«) Ibid. p. 8c. 00 ïbid- P II0- O) Lib. 6. p. 327. Cü) Ibid. P- 325.  gefchiedenisfe des N. f. HoofdfL XXVII. 145- hebbe (r): maar, dat deeze, zonder toedoen van eenen man, zoude gebooren hebben, dat vergelykt by by de verdichtfelen der Heidenen (sj, en verklaart het voor valfch; zo dat hy,uit het bericht van eenen Jood, aanhaalt, dat Maria, een arm wyf, door eenen Soldaat, genoemd Panthera , bezwangerd was geworden ; wèsbalven zy door haaren bruidegom, den Timmerman, weggejaagd was, en zy vervolgens haa> ren zoon, bedektelyk, in een der Joodfche vlekken ter waereld gebragt had (*)• Hierop waren óeChaldeën gekomen , om den nieuwgeboorenen Jefus, als God, te aanbidden, en waarom dan ook Herodes alle de kinderen van even denzelfden ouderdom heeft doen ombrengen (ü). Om nul mede niet om te komen, zoude fefus, in zynei tedere kindsheid, op het bevel van eenen Engel, naar Egypten hebben moeten vlugten Hier heeft by, zo als de Jood al verder voortgaat met te lafteren, het werk van eenen daglooner verricht ; doch daarby verborgene konften aangeleerd, weshalven hy zich, by zyne wederkomft als Ood uitgegeeVen heeft (>); Voor 't overige noemt Celfus hem den menfche van Nazareth Cz)i die een timmerman geweeft is O): toen hy door Johannes gedoopt is geworden, zegt hy, is een fpooklèl, in de gedaante van eenen vogel, uit de Richt op hem neêrgekomen ; hetgeen evenwel Cel. CO Lib. 5. P- 270. CO Lib. 1. p. 30. Ibid. p. 22, 25, 54, C*0 Ibid. p. 45. Origenes merkt daarby aan, dat CelJus met opzet de omftandigheid der verfcheenen Starfa verzweegen hebbe. OO> ïbid. p. 51. Lib. 5. P- 270. CO Lib. r. p. jat Czj> Lib. 7. p. 34?. (a) Lib. 6. p. 30, XVI. Deel. K  .14-6 Ilde Afdeeling: de-geloofwaardigheid der Celfus zo wel als de ftera uit den Hemel, die hem voor God&Zoon verklaard heeft, deswegen voor verdicht këürt, om dat, buiten Jefus zelve en eenen zyner medegenooten, geen geloofwaardige getuige daarvan bericht geeft (ö). Intusfchen, dus gaat hy al verder vóórt; heeft Jefus, by het aanvaarden van zyn Leeraar-ampt, tier» of elf menfchen, die ter kwaader naam en faam ftonden , jade ligtvaardigfte tollenaars en fcheepslieden , in zyn gezelfchap aangenomen, met welke hy het land doortrekkende , op eene fchandelyke ■wyze, gebedeld hééft '(_c). Evenwel kan Celfus, by dit alles, de wonderwerken van Chriftus niet volftrekt ontkennen (i); alleenlyk fchryft hy dezelven toe, aan de toverkonften, die hy in Egypte geleerd heeft (e), en beweert, dat daaruit zyne Godheid nog niet zoude konnen opgemaakt worden, om dat hy, volgens het bericht der Chriftenen, kreupelen en blinden geneezen en dooden opgewekt zoude hebben (ƒ) ; gelyk hy dan ook even daardoor, dat hy tegen de verleidende wonderwerken der valfche Propheeten gewaarfchouwd heeft, zyne eigene wonderwerken en voorzeggingen in verdenkinge zoude gebragt hebben (g). Het wonderwerk der verzadiginge van zo veele duizend menfchen , kon, van wege de menigte der getuïgen, die daaraan deel genomen hadden, cn inderdaad verzaHipd waren geworden , een verdichtfel van Jefus Jongeren genoemd worden; van daar bedient Celfus zich van deeze uitvlugt, dat hy IQ % Lib. i. p, 31'. Lib'. 2. p. 105. (CJ Lib. p. 47.5j.Lib. 2. p. 8 6. (O-Lib. I. p. 53- CO Lib. 1. p. 7, 22, j'o. 'GO Lib. 2. p. 87, So. (g) Lib. 2. p. 85. Lib. 6. p. 303.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 14? hy dit geval vergelykt, by de tovermaaltyden der Egyptifche gmchelaaren (h) , en ook verzekert, dat de Jooden geheel andere wonderwerken verwacht, en Jefus in den Tempel opgeëifcht hadden, om, door een openbaar teken, te bewyzen, dat hy Gods Zoon was (Q. Dat Jefus te vooren geweeten hebbe, al wat hem overkomen zou. de, wil Carnet toeftaan; offchoon, zo als hy zegt, zyne Volgelingen dergelyken voorgewende, hebben, toen zy zynen fchandelyken dood, voor de oogendergeheele waereld gefchied, niet kondenloogchenen (*;: evenwel was het zo verre van daar geweeft,zyn lyden met zulk eene ftandvaftigheid te ondergaan, gelyk andere vermaarde heden, dat hy zich veelmeer hoopeloos betoond heeft, en uitgebarften is in deezen uitroep: Vader], indien het mogelyk is, zo ga deeze drinkbeo Ier van my (Ij: weshalven hy ook gezocht hebbe zich te verbergen, en door de vlugt te ontkomen^ t welk evenwel niet verhinderd heeft, dat hy niet eindelyk gevat en gevanglyk weggeleidt is geworden , nadat hy door zyne eigene jongeren , met welke hy zeer vertrouwelyk verkeerde; verraaden en verlaaten is geworden (»; als hebbende geenen lult om met hem te fterven , toen hy het leven daarby infehoot; ja zelfs geloogchend hebben, datze zyne jongeren waren (>> Dat Je- OO Lib. t. p. 53 CO Ibid p 52. vergéh met Matth. XVI: 1. Toh. X< heid fehvnfj'l ? I,aatfte pl3ats> die C): en wel openlyk voor alle het volk ( q ); terwyl hy veelmeer zyne Godheid geheel duidelyk zoude hebben konnen doen blyken, indien hy van 't kruis verdweenen ware (r). Intusfchen maakt Celfus evenwel gewag van het fterk geroep, waarmede Jefus den geeft gaf, als mede van de aardbeeving en duifternis by zynen dood (x): waarby hy niets anders weet te zeggen , dan dat hy dit alles voor een verdichtfel verklaart, als mede daarmede fpot, dat uit het lighaam van den gekruiften bloed zoude voortgekomen zyn (O» als mede, dat de Engel de fteen van 't graf gewenteld hebbe, even als of de Zoon van God niet, zonder hulpe van anderen, het graf zoude hebben konnen openen (w). Hy wil juift niet ontkennen, dat Jefus toegezegd hebbe, uit den dood te zullen verryzen; doch hy loogchent, dat hy waarlyk met hetzelfde lighaam verreezen zy; terwyl zyne aanhangers zich hebben laaten wegfleepen, door ydele verfchynfelen van hunne zwakke verbeeldingskrachtof alles opzetlyk verzonnen hebben , 't geen hy meent het waarfchynlykfte te zyn (x). En fchoon het ook alzo . CO Ibid. p. 82. (/O Ibid. p. 79. CO Ibid. p. 104. CO Ibid. p. 102. CO Ibid. p. 94. CO Ibid. p. 89. vcrgel: met het tiende Deel Cap. XlX. f. 133. CO Lib. 5. P- 269. CO Lib. 2. p. 44. vergel: met het elfde Deel Cap. XX. §. 2.  gefchiedenisfe des N, T. Hoofdft. XXVII. 149 alzo ware, dat iemand gemeend had zyne fchaduwe te zien, zo was dit evenwel, volgens het bericht der Chriflenen zelve, alleenlyk gefchied door eene krankzinnige vrouwe en eenige zyner volgeren in 't verborgene (y) , ar.n welken hy ook de lidtekenen der geledene ftraffe aan zyn ligbaam en in zyne handen vertoond heeft ; terwyl hy veelmeer, indien hy zyne Godlyke Almagt had willen bewyzen , zich had moeten vertoonen aan hun, die hem te vooren befpot hadden, en aan den Rechter, die het doodvonnis over hem had uitgefprooken, ja aan alle menfchen zonder onderfcheid (2). En buiten dit alles haalt Celfus mede verfcheide redewisfelingen van Chriftus aan, naamelyk, hy was altoos bereid geweeft om te vloeken en te dreigen, geduurig in den mond voerende het wee u,of ik verkondige u ,'t welk niet eens pafte voor eenen wyzen man, veelminder yoor eenen God Ca): ook zegt hy, Celfus, dat Jefus geheel andere levens-regelen gegeeven hebbe, dan Mofes; dat hy aan alle ryken, aan alle die naar heerfchappye, eere, wysheid en roem ltreeven, den toegang tot zynen Vader geflooten en gezegd heeft, dat de menfch zich even zo weinig , als de raavcn, zouden moeten bekommeren, om fpyze en voorraad, en aan zyne kleeding even zo weinig denken, als de leliën; ja, aan dezulken, die hem eenen flag gaven, zich vrywillig tot meerdere flagen moeft aanbieden Cb ); hoewel deeze laatfte regel door Socrates en anderen met meerder bevalligheid voorgedraagen was (c) Lo veele uitdruklyke getuigenisfen van de omftan' dig- C y ) Ibid. p. 9<5. io4> c 2;) Ibid> 8_ <t< i,piT Hieronymum in Dan. j. Opp. T. 5. p. ~4$2 <*) Ibtd. Epifl. ad Demetriadem Tom. 1Opp. p. 44 '  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVIf. 153 hebben. Flav. Vopifcus (l) haalt, uit Phlegons boeken eenen brief van den Keizer Hadrianus aan, waarin hy van Chriftus fpreekt, als van eenen werklyken perfoon, dien de Chriftenen in Egypte vereerden;niet tegenftaande hy deeze,als zeer hgtzinnig, befchryft. Aelius Lampridius verhaalt O), dat de Keizer Alexander Sevmis, onder andere groote en Heilige lieden , mede Chriftus, Abraham, Orpheusen dergelykengoden in zynen Lararius opgefteld had. Ja, zo als hy elders zegt (»), is hy zelfs van zins geweeft, om voor Chriftus eenen Tempel te doen bouwen, en hem onder de goden te doen plaatfen. Op welke gedachten reeds de Keizer Hadrianus gezegd wordt gekomen te zyn, die met dat oogmerk belaft heeft Tempelen zonder beelden te bouwen; doch welk voorneemen niet tot ftand gebragt is, om dat de Orakels, gevraagd zynde, geantwoord hebben, dat dus doende alle volken Chriftenen zouden worden, en de oude goden in verachtinge zouden komen. Men zegt wel, dat deeze Tempelen zonder beelden gebleeven zyn, omdat Hadrianus door den dood verhinderd werdt, dezelven tot volkomenheid te brengen, en zyn eigen ftandbeeld daarin te doen plaatfen; dat derhalven by de Christenen het eerft het gerucht onftaan was, dat hy dezelven aan Chriftus had willen toewyden, waaraan ClQJn Saturnino Cap. 7 8. O" ) In Alexandro Sevcro Cap. 29. • tn?r,Ibid- Cap- 4'- Chrifto templum ftcere voluit, eumaue mterftDeos recipere. Quod fj> Mrianus cogita[ft fertur lui templa m omnibus civitatilus fine fimulacris juffer at fieli' qua hodie tdcirco , quianon habem numina , dicuniur- Adriaw' qu. dat Chriftus, na dat hy door de Jooden uit het land verdreeven was, eene bende roovers van negenhonderd man zoude hebben aangevoerd doch by dat alles kan hy niet loochenen, dat Chriftus verricht heeft de wonderwerken , die aan hem in de gefchiedenisfe des Nieuwen Teftaments toegefchreeven worden; alleenlyk zegt hy, dat Apollonius defgelyken, zo niet nog grootere , gedaan hebbe , zonder dat daaruit volge, dat hy God zoude zyn (c). En even zo fpot Libanius met de Chriftenen, om dat zy Jefus voor God en Gods Zoon wilden doen doorgaan; doch neemt het aan als bekend, dat hy als een menfch in Paleftina verkeerd heeft (d> Daarentegen ftaat Chalcidius toe, dat de Ckaldeuwfche wyzen , uit de aan hun verfcheenen Starre, den Godlyken oorfprong van het kind Jefds opgemaakt> en hetzelve op eene betaamelyke wyze vereerd hadden; hy verklaart ook deeze gefchiedenis voor geloof waardiger,'dan hetgeene hy, in het voorgaande , uit de boeken der Egyptenaaren en van Homerus aangehaald had (e). En dit fchryft,hy aan eenen CO Lactantius /. c. Cap. CO Eusebius L c. p. 512. Poft enumerata Apollonii miracula addit; In quemergofinem hac commemoravi, ut nostrum Mud accwatum Jolidumque de omnibus judicium & Chris' tianvrum levitatem inter fe contendere liceret: cum nos Mum qui tanta patravit non pro Deo, fed homine Diis charo gratoque habeamus. Mi contra ob pauca qua dam prodigia Jefum Deuw prcedicant. CO Apud Socratem. Lib. 3. Hift. Eccl Cap. 23. Hiertoe behoort mede, dat hy hem, (pottende, den zoon des timmermans genoemd heeft, zo ais Theodoretu.9 Lib. 3. Hift. Eccl. Cap. 23. zegt. CO Comm. in Phtonis Timaum Cap. 7. §. 125. p 33? Deeze plaats is in heticde Deel Cap. XIX. 5. 23. ópgegecven, en teffeias aangemerkt, dat dezelve nog niet ge-  158 Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der eenen Chriften, aan wien zulks beter, dan aan anderen, bekend was: waardoor by te kennen geeft, dat hy zelve niet behoore tot diegeenen, die de leere van Chriftus aangenomen hebben. Doch gefteld, dat hy inderdaad een Chriften geweeft ware; zo was evenwel ten minften zyn oogmerk, om voor eenen der heidenfche Philo: fophen uit de Schoole van Plato gehouden te wor-: den, die derhalven aan de echtheid deezer °ebeuïenisfe niet zullen getwyfeld hebben. En even zo bekend moet het mede onder de Heidenen geweeft zyn,. dat Herodes dé kinderen te Bethlehem heeft doen ombrengen ; naardien Macrobius meldt (ƒ_), dat onder dezelven, op zyn bevel, mede gezegd kan werden genoegzaam te zyn, om te dienen tot een bewys, dat hy der Chriftelvke Religie toegedaan zou zyn geweeft: want, offchoon het fchyncn niogt,"onderweezen was, en zelfs te Nicomedien het ampt van eenen openhaal ?Z^rceZer, bGdiend had ' 20 ^oeftenPde ge fchiedemsfen, daarin vervat, aan hem zeer bekend weezen: hy had mede, als Keizer, alle middelen • by.de hand, om de naauwkeurigftè ondeTzoekmgen te doen, en zich op het zorgvuldigfte te doel onderrichten, of men ook veilig daarop kon aangaan; by welk onderzoek aan hem daarenboven zeer veele geleerde Heidenen aan zyn Hof te? hulpe kwamen. En hoe gaarne zoude hy de 0n- Z^iÓulJemeldf Sebe™isfen aaneen Z gebragt hebben, indien het hem eenigzins moot Jyk ware geweeft! doch dit was voor hemn°ft dóenlyk, offchoon hy zelve ftegen de Chriftenen eenige boeken fchreef, welker inhoud inzonderheid ALexandrinusy alwaar de eigene woorden van Juliaan, zyne eigene boeken niet meer voorhan" handen zynde, aangehaald worden (k). Hv vergenoegt zich daarmede, te zeggen, dat de chS* tenen wonderbaare verhaalenf als get^eSsEn der itd3enf£feteacSnmdPdtK ? die den menfche uU- plde toeken dergeenen, Ofi» » sic rfaY ^V ^f""" Oaïwm Tom 2 SS xvi. Desl. ' l  l6a IWe Afdeeling; de geloof waardigheid der der waarheid, opgegeeven hebben (.?): doch hy kan niet den geringften grond bybrengen, waarom men deeze verhaalen voor uitgedacht zou moeten keuren: hy ftaat veelmeer toe, dat Jefus federt omtrent drie eeuwen vereerd was geworden O), doch dat Johannes alleen hem den Schepper van Hemel en Aarde f» en eenen God 'genoemd had; 't welk Paulus, Mattheus,Marcus in Lucas niet gedaan hebben: Ja, Johannes zelve, zegt hy, heeft dit eerfl gewaagd te beweeren, na dat deeze Leere reeds in de Steden van Griekenland en Italien aangenomen, en de Schriften van Petrus en Paulus in aanzien gekomen waren (o\ Intusfchen ziet men hieruit, dat de Schriften der Evangeliften by hem voor eeht gebeurd zyn, fchoon hy in de geflachtlyften van Chriftus, by Mattheus ee Lucas, tegenftrydigheden heeft willen ontdekken (p); gelyk hy dan ook toeftaat, dat verfcheide gezegdens van Christus, die hy daaruit aanhaalt, inderdaad van hem voortkomen (?)• Dit ftaat by hem buiten twy- r() Apud Cyrillum Lib. 2. contra Jul. $. 39fm) Ibid. Lib. 6. p. 191. ?S ïbid' p. 227. m- alwaar hy evenwel •aa„ Tohannes eene openbaare tegenftrydrgheid ten lasïflegtVwanneerhy Cap. I: 14. «gt: zagen zy*H*rlykheïd, In terftond daarna vs.18. beweert: memandheefi *g?3fi!* 8. p. 253" Hieronykus in Matth. 1: TTo9Bv°Pvóorbeeki Matth. XXVIII: 19 vergel: met Lkql P. 291. Matth. VIII: 22. Cap. XXIII: 27.. vergel: Set Lib 10. p. 335- Matth. V: 17. 10. vergel: met**. S 0 351 Men kan mede hiertoe brengen het fpotSd antwoord, 't welk hv plag te geeven ™eevde SS klaagden over geweld en onrecht, dit, vq£  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 163 fel, dat Jefus een onderdaan des Keizers geweeft is , die met zynen vader en zyne moeder onder Cyrenms opgefchreeven is geworden f>\ En naardien hy het hevel gaf, de Chriftenen Gaiileërs te noemen (O, zo werdt daardoor inderdaad beveiligd het bericht des Nieuwen Teftaments, dat de eerfte Volgelingen van Jefus uit dat Land voortgekomen waren. , Hy onderneemt mede niet, de wezenlykheid der wonderwerken van Jefus te betwiften; maar ftaat veelmeer toe, dat hy blinden en kreupelen geneezen, en in de vlekken Beth/aida en Bethanien eenige bezetenen bezwooren heeft O), dat hy de duivelen heeft konnen gebieden en op de zee wandelen : des niettegenftaande was hy niet in ftaat geweeft het daarhenen te brengen, dat de Jooden naar hem zouden gehoord, of zyne eigene vrienden en nabeftnanden in hem zouden geloofd hebben f>) Dat hy in de gefchiedenisfe van 's Heilands opftandinge tegenftrydigheden heeft willen vinden,blykt uit het antwoord van den Aarts - Bisfchop vara Thesfalonica, Johannes , op zyne tegenwerpingen O)., Doch, vermits hy alle te bedenken zynde moeite nam, om den verwoefteden Tem pel te Jenfalem weder te doen herbouwen, om daardoor de voorzeggingen van Chriftus te leur te gens de Icerc van Cbrifius, den amien het Herrefrvfc toebehoorde. " " 1 CO Lib. 6. p. 213. CO Zie Gregorius jNAZrANZENUS Orat. I. in Tal Opp. p.81. J • CO Apud Cvrilluw /. c. Lib. 6. p. 191. CO Ibid. p. 213. , (O Serm. de Chrifti refurreBione apud Franc. Comsff^ ■siUM Tom. 2. Auünarnnovi Bibl. PP. p yg: ° L 2  t©*4 H Eindelyk maakt hy mede gewag van de Apoftelen, als mede-helpers van Chriftus, en van CO Sur. Hl: 45—47. XIX: 17—22. XXI: oi, («O Sur. IV: 170. (n) Sur. III: 49. 50. XIX: 2a. ( 0) Sur. II: 87. V: ny. XLIII: 61 9 (!>) Sur. III: 48. V: 119. (?) Sur. IV: i*<5. i57 CO Sur. III; 54. i58. V. 129. (s) sur. XIX: 15/31, L 4  168 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid dervan derzelver wonderwerken (ï); in 't byzonder, dat twee van dezelven in Antiochien gekomen zyn, alwaar zy in den naame van Jefus gepredikt hebben, doch vervolgd zyn geworden ( u ); zo als dan ook in 't gemeen eenige van de Jooden derzelver predikatiën gelaovig aangenomen hebben, doch anderen ongeloovig gebleeven zyn Deeze zyn de voornaamfte omftandig¬ heden, die Muhamed uit de gefchiedenisfe van Chriftus aanhaalt. Meerder kan men, redelyker wyze, niet begeeren: het is ook genoeg, dat, offchoon hy de Godheid van Chriftus loogchent, hy evenwel de berichten der Chriftenen , aangaande hetgeene met Hem voorgevallen is, niet tegenfpreekt. §. 48- Qf dl tot hiertoe leweezene geloofwaardigheid der gefchiedenisfs des Nieuwen Teflaments langs zo meêr verminderen. De gefchiedenis, door de fchryvers des Nieuwen Teftaments verhaalt, heeft dus alle geloofwaardigheid , die men eenigzins begeeren , en daartegen niets van belang inbrengen kan , zo als uit de geheele voorafgegaane verhandelinge blykt: Zy heeft mede tot op den dag van beden nog niets van derzelver kracht verlooren, fchoon fommige dit willen beweeren. Hierop doelt inzonderheid het gefchrift, door J. Craig in den Jaare 1699. te Londen uitgegeeven Qy ),waarin hy, alsCO Sur. IH: 51, 52. V: til. 122. (m) Sur. XXXVI: 13. feqq. (x) Sur. LXï; 14. ( y ) Theologie Cbrijliana principia mathematica; waarvan mede te Leipzig 1755. een nieuwe druk uitgeko-. . jpen is. ■  geftHedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 169 als eene grondftelling aanneemt, dat de waarheid eener gtbeurems allengskens zwakker wordt,hoe meerder tyds afloopt, federt dezelve door de overlevering voortgeplant is geworden; en vervolgens, in eene berekening door de Aleebra zoekt vaft te ftellen den tyd, hoe lange de gefchiedenis van Chriftus nog eenige waarfchynlykheid behouden zal. Op deeze wyze meent hv be weezen te hebben, dat omtrent den jaare /icn" na Chriftus geboorte, deeze en de volgende le beuremsfen alle hiftorifche waarfchynlykheid ver" hezen. Vermits nu alsdan de Zoon dés menfchen geen geloof meer op aarde vinden zal f*V zo zoude omtrent deezen tyd zyne laatfte verfchvW en het einde der waereld te verwachten zvn Dit maakt M. Tindal (» toepasfelyk op de Schriften, waarin de gemelde gefchiedenisfen overeeeyerd worden, welker geloofwaardigheid insfelyks hoe langs zo meêr zou moeten afneemen. En (O Luc. XVIII: 8. CO Het Chriftendom zo óud als de waerald Can tr P- :u4. Ja , de gefteldheid der waarfcSkW^efve is van dien aart, dat dezelve, door LgduWhld ,vTlyH'^afeerl?et °P dec^ alleen aank£™einde3yk geheeilyk vernietigd wordt. Ten minften moetdit zo zyn , mdien het waar, is, wat de kenners d % konft zeggen beweezen te hebben, naamelvk da L waarfchynlykheid der Gefchiedenisfe', dié o? deïetS gemsfen van menfchen beruft, voor en na zo veel vimnderen moet, als dezelve zich verwyderen van dentvd wanneer zy voorgevallen zyn. Wy hebbeneenen aan' 'z.enlyken Godgeleerden, die hiervan een bewyi zö X$ FT' °POnlyk bckcnd S^kt heeft , mlt eene applicatie daarvan op de gefchiedenisfe, die in de Schrift Verhaald worden: en deeze is daarby o ve e gSf dat hy zelfs opgegeevcn heeft den eieenlvketf fv^* Sftus1^dcrITrfchrly,kheid der «fis C-'inlius ganfchlyk ophouden en verdwynen zoude  I7C ïlde Afdeeling: de geloofwaardigheid" de? En Bolingbroke zegt, dat de uitwendige bewyzen, der Chriftelyke Openbaaringe , door den tyd, veel van derzelver kracht en vermogen verboren hebben: en dit, zegt hy, is zo zeker, dat geen Godgeleerde zich zo belachlyk maaken zal, dit te ontkennen (6). Ja, zonder een geduurig wonderwerk, is het, naar zyn begrip, niet mooglyk, dat de overlevering van de vroegfte tyden, van het Chriftendom omtrent de gebeurenisfen en leeren, met de vereifchte naauwkeurigheid, zouden zyn bewaard gebleeven, zo dat men juiftmaatig zoude konnen onderfcheiden, hetgeen daarin gezegd zou moeten worden waar of valfch te weezen (O- Doch, hoeveel fchyn ook hebben mogt, hetgeen men, uit eene juiftmaatige berekening uit de Algebra, meent beweezen te hebben; zo vervalt dit evenwel eensklaps, wanneer deeze berekening op eene valfche Hypothefe gegrondt is; zo als dit ontegenzeglyk plaats heeft omtrent de vooronderftelling van Craig. De vraage is hier niet omtrent den indruk, die eenige gefchiedenis, in verfcheide tyden, verwekt; of het getuigenis daarvan, na het afloopen van veele jaaren, nog even dezelfde kracht daadlyk bewyft, als toen de zaak nog in een verfch geheugen was; want, offchoon men zeer, oude gefchiedenisfen op het Ier " vendigfte en als tegenwoordig kan voorftellen, en daardoor daadlyk aangedaan worden ,• zo is het evenwel zeker, dat doorgaans de meefte menfchen eerder geraakt worden door hetgeene zy met oogen zien, of waar van zy, als van eene onlangs voorgevallene merkwaardige gebeurenis, bericht' verkrygen, dan van zulke voorvallen, die (&) Pofthumaus ïVorks vol. 4. p. z6g. 270. ) Ibid. p. 398.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XXVII. 17; die even daarom, devvyl zy reeds voor eenen geruimen tyd gebeurd zyn, niet meer van zo veel belang fchynen. Aan zulke oude gefchiedenisfen neemt men in 't gemeen niet meer zo veel aandeel , dan, wanneer het niet meer duidelyk inlicht, dat zy nog eenigen invloed in onzen welftand zouden konnen hebben, zo dat men zich de moeite zoude geeven, om dezelve grondig in te zien. Men fpreekt daarvan niet meer zo veel • en dus doende kan her ligtlyk gebeuren, dat zy eindelyk zelfs in vergeetenheid geraaken. Doch wie begrypt niet, dat dit ten aanzien der gefchiedenisfen van den Heiland niet te vreezen is, om dat, op de waarheid derzeive, onze geheele eeuwige gelukzaligheid aankomt, en geen tyd kan gedacht worden, waarin dezelve voor ons onverfchillig en voor ons onderzoek onwaardig zoude konnen zyn. .En offchoon 'er ook nog zo veele waren, die zich daarby geheel onverfchillig gedraagen; zo ontbreekt het evenwel niet aan waarlyk-geloovigen , die belang ftellen in derzelver eeuwige behoudenisfe, die zich deeze dingen by alle gelegenheden te binnen brengen. Doch van dergelyke levendige indrukken, die de geschiedenis van Jefus in het harte maakt, wordt hier niet gefprooken; maar daar op komt het aan, of een getuigenis, waarvan de geloofwaardigheid eens bondig beweezen is, ooit ophouden kan geloofwaardig te zyn? Dit is hetgeene wy ontkennen, en de valfche ftelhng, die Craig, by zyne berekening, tot eenen grondflag legt, naamelyk, dat de geloofwaardigheid van een mcnfchlyk getuigenis geduurig minder wordt. Vertelfels, waarvan men in t geheel geene, of geene geloofwaardige getuigen bybrengen kan, worden zekerlyk hoe langs zo onwaarfchynlyker. Maar wanneer van de  174 Ilde Afdeeling: de geloofwaardigheid der de getuigen op eene voldoende wyze aangetoond is, dat zy van de zaak, waarvan zy getuigen, genoegzame kennis konnen hebben, en dat zy de waarheid hebben willen zeggen ; dan kan de geloofwaardigheid van hunne verklaaringen niet verminderen , hoe veel tyds ook mag afgeloopen zyn. Indien men dit wilde beweeren; waartoe zoude men dan oude gefchiedenisfen leezen? Wie heeft ooit getwyfeld aan de geloof waardigheid van eenen Ccefar en Polybius, die nog eerder, dan de Evangeliften, gefchreeven hebben, omdat hunne belichten van zulk eenen hoogen ouderdom zyn ? Of kan ook een lange afgeloopen tyd maaken, dat, hetgeene inderdaad gefchied en gezegd moet worden gefchied te zyn, een verdichtfel worde? Hetgeen Bolingbroke bybrengt, heeft alleenlyk plaats omtrent mondelinge overleveringen, die niet ligt, zonder veelvuldige byvoegfels en veranderingen , tot de nakomelingfchap overgaan. Maar wanneer de overlevering gefchied in gefchrifte , welker echte gefteldheid, door on^ wraakbaare bewyzen, aangetoond is, zonder dat derzelver vervalfching heeft konnen aangetoond worden; dan blyft, hetgeen eens gefchreeven is, tot in de laatfte tyden, eene vafte en zekere oirkonde. Ja, wy hebben zelfs redenen , om te beweeren, dat de geloofwaardigheid van zodaanige fchriftlyke getuigenisfen, door den tyd, langs zo meer toeneemen zal; hoe meerdere perfoonen, die voor en na, het eens beweerde, niet flegts napraaten , maar by een herhaald onderzoek de oude bewyzen bevinden echt te zyn, zonder by het verhaal zelve nieuwe omftandigheden te voegen: want, is het wel mooglyk, dat deeze allen, welken het niet ontbrooken heeft aan liefde tot de waarheid, noch aan bekwaamheid om on«.  gejcldedenisfe des N. Tl Hoofdft. XXVII. '173 onderzoek te doen, verkeerde redeneeringen gemaakt , en zich op eenigerleye wyze bedroogen zouden hebben. £n gemerkt in het tegendeel, in zulk eenen langen tyd, de aanhoudende poogingen dergeenen, die het gefchiedkundig geloof der fchryveren des Nieuwen Teftaments hebben willen ondermynen, niets gevorderd zyn; zo verkrygt de waarheid der zaaken, die zy zo gaarne zouden willen loogchenen, langs zo meerder zekerheid. Om nu niet te zeggen , dat de vervulling van veele voorzeggingen, eerft in laater tyden opgevolgd zyn, en bygevolge , tot beveftiginge van derzelver geloofwaardigheid, in vroegere tyden nog niet heeft konnen bygebragt worden. Het is niet noodig, de eenvoudigen te belaften met de moeite, om de reeks der getuigenisfen voor deeze geloofwaardigheid , van de eerfte eeuwen af, zelve uitvoerig en naauwkeurig te onderzoeken; het is genoeg, dat dit onderzoek gefchieden kan door zulken, die daartoe tyd en bekwaamheid hebben; en aan welken het mede niet moeijelyk valt, den uitflag daarvan ook voor de eenvoudigen, zo veel derzelver vatbaarheid toeftaat, duidelyk te maaken., §• 49- 'Seiehklykkeden,- tegen het hruikbaare der gefchiedkmdige berichten des Nieuwen Teftaments. De Jaatfte tegenwerping der Vrygeeften tegen de gefchiedenis in de boeken des Nieuwen Teftaments komt hierop neder , dat dezelve gezegd wordt, niet zeer bruikbaar te weezen (Afd. I. $. 2.), naardien, zo als men zegt, de behoorlyke omHandigheid daaraan ontbreeken, en veele dingen uit*  J74 Ildc Afdeding: de geloofwaardigheid der tïicgëlaaten zyn, die men gaarne zoude willen wceten: Inzonderheid is het te beklaagen, zegt men , dat men in de Evangelie-gefchiedenisfe niets uitvoerig opgetekend vindt van de eerfte 29. levens-jaaren van Chriftus, van zyne opvoeding, én in 't gemeen van al wat met hem voorgevallen is, federt zyne ouders met hem derzelver verblyf te Nazareth genomen hebben, tot aan het aanvaarden van zyn Leeraar-ampt Cd): het is zo, de gefchiedenis van zyn Leeraar-ampt wordt wei vry-uitvoerig opgegeeven ; maar by dit a'les, zegt men al verder, ontbreekt het evenwel aan veele berichten, die, indien men dezelven had, tot eene juifte beoordeeling der waarheid van 'het Verhaal en van derzelver recht verband , ongemeen dienftelyk zouden zyn; waartoe men onderanderen brengt, dat de naamen der kranken, door Chriftus geneezen, en derzelver overige omftandigheden, met ftilzwygèn voorby gegaan zyn: en wat aangaat de Handelingen der Apoftelen; deeze zoude ganfchlyk niet deezen naame verdienen ; want, ..wanneer men uitzonderd, hetgeen van de gevallen van Petrus èn inzonderheid van Paulus, gemeldt wordt, zo vindt men daarin weinig of niets van de daaden en lotgevallen der overige Apoftelen : Ja , zelfs de levensgefchiedenis van Paulus is niet eens in dit boek volkomelyk afgehandeld ; naardien dezelve alleenlyk gaat tot qp zyné eerfte gevangenisfe te Rome, waarmede Lucas zyn werk eindigt. Wie derhalven van den eerften grondflag der Chriftelyke Religie iets meerder begeerd te weeten , die wordt in zyne Verwachting bedroogen, terwyl hy zich behelpen (i) C. T. Dmm'vm hiftwijehe Ghuben rdc Deal §. 3,  gefchiedenisfe des.N. T. Hoofdft. XXVII. 175 pen moet met hetgeene de opftellers van het Nieuwe Teftament goedgevonden hebben daarvan te berichten; offchoon zy daarvan het zekérHe bericht zouden hebben konnen geeven. 5- 50. töeeze ledenklykheden , zo even opgegeeven, worden leant* woord, zo wel ten aanzien der Evangeliflen, In het beoordeelen eener gefchiedenisfe, of dezelve al of niet volftandig genoeg zy, moet deeze vraage beflift worden uit het oogmerk, waarmede dezelve opgetekend is. Het oogmerk der Evangeliften was niet, om op te geeven eene uitvoerige gefchiedenisfe van alle het gebeurde ten tyde van 's Heilands omwandelinge op aarde* neen! maar zy wilden karakterizeeren den God' lyken Perfoon, die , tot wederherftellinge der zaligheid van het menfcbdöm,verfcheenèn was. Johannes betuigt uitdruklyk, dat dit zyn oogmerk is by zyne berichten Ce). Deeze, zegt hy, zyn gefchreeven, opdat gy geloovet dat Jefus is de Chris, tus, de Zoon van God; en op dat gy, geloovende , het eeuwig leven hebt in zynen naame. De Evangeliften geeven dus inderdaad op, al wat eenigzins dienen kan, om het groote in de handelingen van Chriftus duidelyk te maaken; zy gaan mede niet met ftilzwygen voorby de gëringfte omftandigheid, die mede daartoe behoorde, om het geheele karakter van zynen Perfoon uit te drukken, en in het rechte licht voor te ftellen. Ook worden niet voorby gegaan de gebeurenisfen, die, tot de gevolgen, den grond gelegd hebben, en waaruit men CO Joh, XX: 31.  ï?6 Ilde Afdeeling; de geloofwaardigheid der men zien kan, welke andere gebeurenisfen daaruit voortgekomen zyn. Met cén woord, men vindt mede, in de Evangelie-gefchiedenis, al wat flegts tot eene wezenlyke gefchiedenis verëifcht wordt; even zo als zulks hiervooren (ƒ) Van de gefchiedenis des Ouden Teftaments beweezen is. Doch de Evangeliften verhaalen alleenlyk, hetgeen zy met der daad gezien en gehoord'hebben; zonder, door het opgeeven hunner begrippefi desaangaande , den leezer vooruit te loopen, aan wien zy het veelmeer overlaaten , om over de Fafta of zaaken , door hen getrouwelyk opgegeeven, een onzydig oordeel te vellen. Vermits de aankomft van Chriftus, door eene menigte ongemeene omftandigheden, kennelyk werdt; zo vereifchte het oogmerk der Evangelie-gefchiedenisfe, daarvan een. breedvoerig bericht te geeven, om den leezer in ftaat te ftellen, daaruit den beloofden Mesfias, die evenwel een waare menfch geweeft is, te kennen. En gelyk hy zynen eerften leeftyd als in het duiftere doorgebragt heeft 3 om hem voor geenen aardfchen Koning te groeten; alzo zwygen ook de Evangeliften zeer wyslyk van dit tydperk zynes levens; en gaan voorby zyne handelingen geduurende deezen tyd, die anders zeer leerryk zouden geweeft zyn, indien zy alleenlyk van zins waren geweeft, hem als een patroon of modél eener volkomene deugd op te geeven. Doch dit was juift niet hun voornaam oogmerk ; maar uit hunne befchryvingen zouden men den Heere Jefus leeren kennen als eenen Godlyken Leeraar, en als zulk eenen Perfoon, by wien men juift gevonden had, al wat verëifcht werdt van Hem,die de eeuwige welvaard van 'tmenfch- dofs CD In 't i2de Deel Cap. XXII. §. 91.  gefchiedenisfe des N. T. Hoofdft. XX VII. ijf dom weder herftellen zoude. Daarenboven Zyn de gebeurenisfen zyner jeugd juift niet zeer merkwaardig geweeft. Hy was , by het aanvaarden van zyn Leeraar-ampt, niet alleen aan het groote gros van 't volk geheel onbekend (g); maar ook zyne landsgenooten zullen aan hem, geduurend© deezen geheelen tyd, niets buitengewoons gezien hebben; want anders zoude hun oordeel omtrent hem, zelfs toen hy reeds verfcheide wonderwerken verricht had, niet zo verachtelyk uitgevallen zyn (h). Waartoe zoude het dan gediend hebben , dit gedeelte van zyne levens-gefchiedenis te befchryven ? Wonderwerken waren toenmaals door hem nog niet verricht. Deeze deed hy nooit om te voldoen aan de nieuwsgierigheid; maar om daardoor te beveiligen zyne Godlyke zending; het geen niet eerder gefchieden kon, voor dat hy in zyn dertigfte jaar, met alle waardigheid van eenen Godlyken Gezant, openlyk te voorfchyn kwam. Hier maaken derhalven de Evangeliften een begin met derzelver breedvoerig verhaal; en wel van alle zyne handelingen en lotgevallen, dia tot zyne Leere flegts eenigzins betrekking konden hebben; waarvan zy teffens aan hunne leezerseen naauwkeurig en genoegzaam begrip zoeken by te brengen, en ook opgeeven, hoe wyslyk Jefus zich , ten aanzien der befchuldigingen en vervolgingen zyner vyanden, gedraagen heeft. Én dit zo zynde, zo was het juift niet noodig, overal alle kleine omftandigheden mede op te geeven ; en nog minder dan, wanneer zy fpraken, van de gezondmaaking van zo veele kranken; want, heG vol- (S) Joh £ 26. ( *) Matth. XIII; 54. fejq. Mare. VI; 2. [eaa. Luc. Wi 22. Jeqq ' " * XVI. Dfisu M  I78 11de Afdeeling: de geloofwaardigheid der voldoet eenige van dezelven op te noemen, ter. wyl eene groote lyft der naamen van allen, die van hem hulpe verkreegen, niet alleen gefmaakt zoude hebben naar grootfpreeken, maar ook overboodig zou zyn geweeft: zo waren ook alle deeze dingen, ten tyde toen zy hunne gefchiedenis fchreeven, behalven dat bekend genoeg; en in laatere tyden zoude, zulk eene nadere aanwyzing der perfoonen en der byzondere omftandigheden, tot het onderzoek der waarheid van de gefchiedenisfe , van geere nuttigheid meer geweeft zyn. Van de aanleidingen om by Chriftus hulpe te zoeken, behoefde mede niet breedvoerig gefprooken te worden: 't is genoeg, dat men uit derzelver verhaal zien kan, wat Chriftus gedaan heeft, en wat het gevolg daarvan geweeft is. Daarentegen zyn hunne berichten uitvoeriger, wanneer zy fpreeken van Chriftus laatfte lyden, terwyl zy de geheele reeks der voorafgegaane gebeurenisfen aanhaalen, en opgeeven, dat de voorftanders der Jooden hoe langs zo meer tegen hem in 't harnas geraakten, hem zochten te dooden; en hoe het toegegaan is, dat zy hun oogmerk eindelyk zo verre bereikt hebben, dat hy aan 't kruis heeft moetm fterven, fchoon hy by het volk in groote aehiinge ftond. En vermits op de waarheid van zynen dood en van de opgevolgde verryzenis zo veel aankomt, zo zyn de Evangeliften hier zeer zorgvuldig, om, van alle daartoe behoorende omftandigheden , een zeer naauwkeurig bericht te gee. ven. Hier was het de rechte plaats, uitvoerig te zyn, om dat eik belang daarby had, om daarvan volkomen overtuigd te worden. In andere plaatfen zyn de Evangeliften korter, om het geheugen van aerzelver ten deele ongeoeffende Leezeren ter huJpe te komen, en hen niet door de menigte van  gefchiedenisfe des N. 7. Hoofdïr. XXVU. if$ van zaaken te overkroppen. Ja, zy paan veele dingen opzettelyk voorby, om dat de minden, fchoon 2y ongilyk meerder daarvan gefchreeven hadden, ia ftaat zouden zyn geweeft. om daarvan een behoorlyk begrip te vormen (i). Door deeze aan* genaame kortheid kon derzelver gefchiedenis voor alle leems van nuttigheid weez,n: en zelfs dezulke, die gaarne nog wat meerder zoude willen weeten, verheft daarby niets; naardien hy evenwel zo veel vindt, als voor hem, tot het geloov* en tot de zaligheid, niet te ontbeeren is* 5. 51. Ah ook ten aanzien van dl Handelingen der Apojleltn. 7W vWee-de de?,d-J berichten, door Lucas aart J^opklus m gefchnfte opgegeeven, wordt wel in t gemeen genoemd, de handelingen der Apos. Jfc n ï f °P?Lrift komt niet wort van der.' °pfte"er\ Sndvetten van 2yn geeftlyk Komngryk, en dit is, door 't geene daarin C* ) Jta. XXI. 23. M *  ï8o Hde Afdeeling: de geloofwaardigheid der ' daarin opgegeeven wordt, zo gelukkig bereikt, dat men geene reden heeft, om over de onvolkomenheid der berichten te klaagen Vooreerft worden verhaald zodanige gebeurenisfen, waaraan alle Apoftelen een even gelyk deel hadden; inzonderheid de uitftorting van den H. Geeft, waardoor zy in ftaat gefteld wierden, om te verrichten het groote werk, dat hun aanbevolen was. En hoe hierop het Evangehum, uit Jerufalem uitgaande, binnen den tyd van omtrent dertig jaaren langs zo meer uitgebreidt is geworden, dat kan men genoegzaam zien uit het vervolg deezer gefchiedenisfe. Lucas befchryft niet alleen zo uitvoerig als men begeeren kan de eerfte grondlegging der Chriftelyke gemeente te Jerufalem, en welke fchikkingen aldaar gemaakt zyn; maar geeft ook bericht van de gebeurenisfen, die de naafte aanleiding waren, dat de eerfte Chriftenen zich verder verftrooiden, en de Leere van Chriftus daardoor ook elders verkondigd werdt; waarby hy niet nalaat op te geeven, van welk eene leerwyze 's Heilands Booden zich in derzelver predikinge bediend, welke bewyzen zy gebruikt hebben , hoe het met hun daarby gegaan is, hoe het verkondigde woord door tekenen, die mede volgden, door den Heere beveftigd is geworden, en welk een gezegend gevolg hunne pradikatien , zo wel by dc Jooden als by de Heidenen, gehad hebben. Uit welke beiden, hoe zeer ook van den anderen verfchillende, evenwel een Godsdienftelyk gezelfchap ontftaan is,- doch zo, dat men wel niet de Heidenen verpligt heeft tot het opvolgen der Joodfche plegtigheden; maar men intusfchen ook zorge heeft gedraagen, om te vermyden allen aanftoot, dien de bekeerden uit het Joodendom misfchien zouden hebben konnen neemen. Het zoude  gefchiedenisje des N. T. Hoofdft. XXVII. i8r de veel te wydloopjg geweeft zyn, om op te geeven al wat elk der Apoftelen, en naderhand hunne medehelpers, tot uitbreiding der Chriftelyke Religie, in zo veele landftreeken van het bewoonde Aardrond, toegebragt hebben. Derhalven worden alleenlyk als patroonen uitgezocht , zulke peifoonen, die, boven anderen, door derzelver onvermoeiden arbeid en veelvuldige lydens, uitgemunt hebhen; hoedaanige inzonderheid Paulus was, wiens gefchiedenis deswegen, tot op zyne eerfte gevangenis te Rome, voortgezet wordt. Uit deeze opgegeeven blykbewyzen kon men zich reeds een genoegzaam begrip vormen van de werkzaamheden der Apoftelen tot de uitbreidinge van het Chriftendom. En fchoon ook Lucas meerdere gebeurenisfen daarby gevoegd had; zo zouden dit evenwel flegts voorbeelden van eene en dezelfde foort geweeft zyn. De Apoftelen wandelden te famen in eenen Geeft,- en terwyl zy in derzelver bedieningen en lotgevallen I, wat de hoofdzaak aangaat, te famen overeen kwamen ; zo kon men, uit hetgeene van fommigen hunner aangetekend is, ligtlyk het befiuit opmaaken, hoedaanig het met de overigen gefteld was. Het zou derhalven overboodig geweeft zyn, enkel en alleen om aan nieuwsgierige leezers te voldoen de gevallen van elkeen afzonderlyk te befchryven « naardien wy daaruit niets meerder zouden hebben konnen leeren, dan uit het bericht, 't welk Lu casin de Handelingen der Apoftelen nagelaaten neett,- te meer, wanneer wy daarby vergelvken de berichten, die in de Brieven der Apoftelen ee, vonden worden. * M 3 §• 52.  iZz IldeAfdeeling: de geloofwaardigheid der §• 5*. Van de zwaarigheden in de Gefchiedenisje des Nieuwen Teftaments. Is nu in deezer vorken de gefchiedenis, in de boeken des Nieuwen Teftaments vervat, tot derzelver oogmerk volkomen genoeg, en van eene genoegzaame nuttigheid ; z > kan men eindelyk ook niet klaagen, dat daarin onop'loslyke zwaarigheden zouden te vinden zyn. Men moet behalven dat toeftaan, dat de meefte daarin voorko» mende gefchiedverhaalen niet eens aan zo veele Zwaarigheden onderworpen zyn, als de gefchiedenis, die in de fchriften des Ouden Teftaments vervat is: doch fchoon ook nog al hier of daar eenige zwaa. righeid befpeurd werdt; hetgeen wy niet ontkennen , en ons alleenlyk betrekken tot hetgeen reeds voorhenen , deels van de zwaarigheden der H. Schrift in 't gemeen en deels van die. welke men in de Schriften des Ouden Teftaments meend te vinden (/), aangemerkt is geworden ; zo zal het juift niet zeer veele moeite koften, om dezelven weg te neemen op zulk eene wyze, dat hy, die flegts aan de billykheid gehoor wil geeven, volkomelyk daarin zal konnen beruften. £n naardien zulks ten deele reeds gefchied is, in de Verhandelinge over de tydrekening der H. Schrift, als ook over de daarin verhaalde wonderwerken, niet minder over zo veele Geographifche en Genealugifche omftandigheden; zo zullen wy, in de nu nog volgende toelichting der gefchiedenisfe des Jtfieuwen Teftaments, dies te korter konnen zyn; te (fc) In 't eerfte Deel Cap. II. 5. 2?. CO In 't 12de Deel Cap. XXII, J. 93,  gejchiedenisefdesN. T. Hoofdft. XXVII 283 te meer,- naardien ons oogmerk niet is, de gefchiedkundige boeken des Nieuwen Teftaments, volgens derzelver gebeelen inhoud, te verklaaren,- maar alleen de gebeurenisfen zelve voor te ftellen op de duidelykfte wyze , zo als zy in orde voorgevallen zyn , en uit den weg te rui« men, hetgeen men daartegen nog zoude mogen inbrengen. M 4 HET  HET ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Öplosfmg der zwaarigheden in de Evangeliegefchiedemsfe. (O Gal. IV: 4, §. I. D* ontvangenis van Johannes Luc, I: 1—25. Toen de tyd vervuld was, heeft God zynen Zoon gezonden , gebooren van eene vrouwe (a),De Godlyke Wysheid heeft voor deeze groote gebeurenis den bekwaamften tyd geëigend, toen de waereld, tot de aanneeminge van den Verlor fer, het meefte gefchikt was. Zyne verfchyning zoude niet gefchieden in den eerften en vroegen ouderdom der waereld, ten einde, na het verloopen van duizenden van jaaren , niemand reden mogt hebben, om aan de berichten van hem te twyfelen. Ook moeiten tot zyne aankomft eerft veelerleye toebereidfelen gemaakt, en vooraf vaftgefteld worden de kenmerken, waaraan men hem , ter zymr tyd, zoude konnen kennen. En dit is inzonderheid gefchied door de voorzeggingen , waarin voor en na , en wel hoe langs zo meêr, opgegeeven wierden meer duidelyke omftandigheden , die by hem zouden ftand grypen; tusfchen welke voorzeggingen en derzelver vervullingen een geruime tyd afloopen moeft, tot voorkominge van alle achterdocht, of dezelven ook wezenlyke voorzeggingen waren. En naardien pok  Oplosf. der zwaarigheden enz.Upofdft. XXVIII. 185 ook omtrent den Heere , den Mesfias , onder andere kenmerken mede opgegeeven was, dat voor hem een ander komen zoude, om voor hem, als ware het, den weg te bereiden ; zo begint de Evangelift Lucas zyn verhaal, met de merkwaardige omftandigheden, die zich retds by de ontvangenis van deezen Vooriooper ontdekten (c). Ten tyde van den Joooiichen Koning Herodes den grooten, was 'er een zeker Prierter van de ordening van Abia (d), wiers huisvrouw Elifabeth afftamde van A'dron. Beide deeze echtgenooten maakten hun werk, in weêrwille deizeer verdurvene tyden, van eene oprechte vroomheid ; doch hadden reeds eenen hoogen ouderdom bereikt, zonder dat hun huwelyk met kinderen gezegend was geworden, naardien Elifabeth onvruchtbaar gebleeven was. Het gebeurde dan eens, toen Zacharias, in de beurte zyner dagordeninge , in den Tempel ging, om in het Heilige CO Jef- XL: 3. CO Mal. lil: r. (O De luifter van deezen vooriooper, die, om andere redenen, geen wonderwerker zyn kon, mocft, 20 als in het 10de Deel Cap. XIX. §. 18. aangetoond is, op eene andere wyze beveiligd worden, om aan zyn voorftel ingang te doen vinden: en dit is juift gefchied door het buitengewoone, 't welk by zyne ontvangenis en geboorte voorgevallen is, en gevolglyk eene voorfpelding was, dat hy gezegd moeit worden tot groote dingen gefchikt te zyn. C«0 Dathy geen Hoogepriefter geweeft is , is aangewerkt in 't ifte Doel Cap. III. 5. 47. Nu ftaat wel de Qrden van Abia niet onder de vier Priefter-ordeniiigen, die uit Babels gevangenis wedergekeerd zyn, Ésrf m' 36—39. Maar zy , die tot deeze vier Ordeningen behoorden, wierden thans wederom verdeeld in 24, Ordeningen, die derzelver oude naamen verkreegeii. M s  186 Oplosfing der zwaarigheden in de lige (e) zyn dienft werk verrichten, terwyl het volk zich in den Voorhof met het gebed onledig hield, dat ter rechter hand van het Reuk-altaar een Engel (ƒ) aan hem verfcheen; waarover by zo veel te meer verfchrikte , naardien dergelyken verfchyningen toenmaals reeds geheel ongemeen waren. Deeze hemelfche boode verkondigde aan hem de verhooring van zyn gebed, zo wel ten aanzien der kort-aanltaande komfte van den Meslias , als ook van zyne eertyds uirgebragte begeerten naar eenen erfgenaam, waartoe reeds alle hoope fcheen verdweenen te zyn; want Elifabeth zoude hem , tot zyne groote blydfchap, een zoon baaren, deeze zoude johannes genoemd worden, als een Nazireër leeven, voor den Mesfias den weg bereiden , en volgens de voorzegging van Maleachi, in den geeft en in de kracht van Elia voor hem henen gaan. Vermits nu zulks aan hem zeer ongelooflyk voorkwam, om en van wegen zyner echtgenoote ouderdom; zo begeerde by, dat dit aan hem, door een byzonder teken, mogt beveiligd wor- (O Offchoon de Leviten, het 5ofte jaar bereikt hebbende van verdere Ampts-bezigheden vry waren; zo Jeezen wy evenwel niet, dat het met de Priefters mede alzo gelegen was. Doch aan de Priefters, die den. dienft waarnamen, wierden de byzondere deelen van den Godsdienft door 't lot aangeweezen. (ƒ) De magtfpreuk, die voorkomt in Damm's 2do Deel van Hift. Ii. §. 4. p. 14. te weeten: het wordt, als lekend, by verjïandige lieden voor onderfteld t dat dit geene zigtbaare verfchyning geweeft zy, en dat 'er geen mondeling gefprek weezen kan met zulke geeften. die men Engelen noemt; ik zeg, deeze onbefchaamde taal is niet genoegzaam, om dit bericht voor een bloot verdichtfel te verklaaren. En dat dit eene wezenlyke verfchyning en geene bloot© verbeelding geweeft is, hebben wy in 't 4de Deel Cap,. VIII. §. 24. aangetoond.  Evangelie-gefchiedenisfe, Hoofdft. XXVIÏI. 187 worden (gy Waarop de Engel, onder den naame Galriël, waarvan reeds in Daniel's Voorzegging, als van eenen der voornaamfte Hemelvorften, gewaagd was, nader te kennen gaf, dat hy, Zacharias, Irom zoude blyven tot dien tyd toe, wanneer deeze voorzegging vervuld zoude zyn C\h )i en wel tot ftraffe, om dat hy aan zyne wcoiuen zo weinig geloof had gegeeven: doch dit diende teffens daartoe, om voor te komen de fchaadelyke gevolgen, indien het voor dien tyd bekend ware geworden , dat de vooriooper van den Mejfias binnen kort ftond gebooren te worden, intusfchen, en vermits hy den gewo men zegen nut uitbrengen kon , merkte m'.n al ras dat hy ftom geworden was, veroorzaakt dooreen gezigt, aan hem overgekomen; temeer, naardien hy zyne nog aanhoudende verbaasdheid niet verbergen kon, en ook zelfs door tekenen te kennen gaf , dat hem iets buitengewoons ontmoet was. Inmiddels bleef hy evenwel nog, de overige dagen zyner weeke, zodaanige dienften in den Temt el waarneemen, waarby hy juift niet behoefde te fpreeken (t), tot een bewys, dat hy niet door eerige ziekte zyne fpraak verlooren had,- en begaf zich vervolgens weder naar zyn huis, Voorts (f) Dat zyn mistrouwen, na zulk eene heerlyke verfchyning, alleszins eene kaftydinge verdiend heeft, is gebleeken in het 10de Deel Cap. XIX. §. 18. ('O Bygevolge nog 8. dagen na de geboorte van het xind , toen hy Johannes genoemd werdt. Doch dat zyne fpraakloosheid juift met geene doofneid verzeld zal *yn geweeft, is inde aangehaalde plaats opgegeeven. (O Dat een Priefter, die de ftem verlooren had, tot de waarneeminge van zyn ampt, niet onbekwaam geweeft)zy, merken Bartennora en Maimonides aan ja Mifchm Chlin Cap. I, J. 6.  188 Qplosfmge van de zwaarigheden in de Voorts ontdekte zich by zyne echtgenoote Elifabeth de te vooren aangekondigde zwangerfchap; diezy evenwel zo zorgvukhglyk verborgen hield, dat, buiten en behalven de beide echtgenooten , binnen de eerfte vyf maanden niemand anders iets daarvan gewaar werdt, §. 2. De ontvangenis van Chriflus, Luc. I: 26—38. In de zesde maand na de ontvangenis van Johannes werdt de Engel Gabriël gezonden in het fledeken Nazareth in Galilea, by de Jongvrouw Maria, die ondertrouwd was aan eenen man, ontfprooten uit het geflacht van David, met naame Jofeph. By haar komende, was zyn groet ingericht als aan eene vrouwe, die, boven alle andere vrouwen, gezegend was(£). Maria, verfchrikt over zyne onverwachte verfchyning, en inzonderheid verwonderd over zyne zonderlinge aanfpraak, kon, wegens verbaaftheid, niet ant- woor- (t) De moeders der Nazareërs waren anders frjsgelyks tot eene meerdere onthoudinge verpligt, Richt. XIII: 4. Maar niet enkel en alleen om deeze redenen hield Elifabeth zich zo lange ingetoogen; want dan zou ); doch die gemaklyk te beantwoorden zyn. Offchoon O) Joh. £ 33, O) Men-, zie A. Collins fcheme of liter al. Prophecy-Cap 2. p. 33- C x ) A free Enquiry into the Authenticity of te ftrfl and fecond Chapter ofiSt. Matthews Gofpel London ijji. Daartegen heeft Dc-a J. C- Velthusen in dat zelföa jaar uitgegceven: The Authenticity of the firfl &e. vindïcamd  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. ipy fchoon de Geflachtlyft van Chriftus in eenige weinige Latynfche handfchriften ontbreeke In, in andere, ten minften van het eigenlyk begin van Mattheus Evangehum afgezonderd zy; zo kan men evenwel .een ongelyk grooter getal opgeeven van andere handfchriften, waarin men het tegendeel vindt; inzonderheid van alle Griekfche; alleenlyk den Codex van Ebner te Neurenberg uitgezonderdizo ak men zulks ook in alle oude overzettingen vindt Dbch deeze tegenwerping raakt niet eens hetoveng gedeelte der in twyfel getrokkene Hoodftukken. Het zou meerder fchyn hebben, indien het a zo ware, dat, volgens het getuigenis van EpU phanius, de Ebioniten, Nazareners, Cerinthianen, Carpocrauanen en anderen , zulk een Evangehum gehad hadaen, 't welk eerft met het derde Hoofdftuk begonnen hebbe. Maar , dit kan uit de verdeelden van deezen kerkvader, in 't gefchrift yan Williams opgegeeven, niet beweezen worden, als die dit eeniglyk en alleen beweert van dé Ebiomten (y), zonder eens uitdrukJyk te zeggen, Cy) H*r. 30. Cap. 13. 14. Tom. it Opp. p ivf Hef Evangehum der Ebioniten km gevolglyk niet zvn dit geene waarin, zo a!s hy Cap- 6. p. i?ö verhaalt van M «f J°°d Weph de Hebree«fche GeneaSe van Mattheus gevonden heeft. Maar veelligt was dk? het Evangelium der Nazareërs, 't welk Hieronvm , gezien heeft, en daaruit Matth! ffi S*SS„ niet vool dlC a,ldCrS veeIe P,aatfe" m MaïrTeë **! V0°r eCht keuren^ zo™& Epiphaniis van hen uit N 2 druk.  196 Opïosfinge van de zwarigheden in de gen, dat zy deeze beide Hoofdftukken volftrekt zouden verworpen hebben. Doch indien ook dit gefchied ware; dan hebben zy, buiten twyfel, gscn bedenken genomen , te verwerpen, hetgeen met derzelver leerftelfel en byzondere begrippen niet öröokte. En vermits voor 't overige niet kan beweezen worden, dat Mattiieus oor* ipronglykin 't Hebreeuwsch gefchreeven hebbe(z)i daö zoude het zelfs als dan, fchoon dit ook vol* komelyk uitgemaakt ware, dat deeze beide Hoofdftukken in het vroegere Exemplaar niet gevonden zyn, nog geen gevolg weezen, dat zy mede in den Griekfchen grondtext ontbrooken hebbenHet zou mede niet vreemd zyn, fchoon ook de Apoftolifche Kerkvaderen zich in 't geheel niet op deeze beide Hoofdftukken betrokken hadden; naardien immers by hen in 't gemeen flegts weinige aanhaalingen uit de fchriften des Nieuwen Teftaments voorkomeu fja ). Intusfchen konnen evenwel reeds uit de drie eerfte eeuwen getuigenisfen genoeg bygebragt worden ( b ), dat de inhoud iruklyk, dat zy,?cven zo wel als dc Carpoctotianen, ■Bit dé geflachtlyft i by deezen Evangelift voorkomende» «de Godheid van Jefus betwiften en 'hem eenen lyflyken jzoon van Jofeph noemen. Har. 28. Cap. 1. 5. P- XIQ. .113. Har. 3c. Cap. 14. P 138. O) Zie het 15de Deel Cap. XXVII. j. 43- (O L. C. §. 7- P. 337. (J) Wy zullen hier niet fpreeken van den. ondergefieekenen' brief van Ignatius aan de Antiochienen, alwaar §. 3. de plaats Jef. VII: 14. met Matth. b 2\ vergele»ken, en 5. 4. Matth. I: 1. aangehaald wordt, Ton). 2. PP. Apoft. Cotelerii p. 110. Maar hy betuigt evenwel in Epift. ad Eph. §. 10. p. 16. 54. dat Chriftus aan de waereld bekend gemaakt zy geworden , door eene Starre. Van deeze zelfde wonderbaar? Starre, deor 4e  Evangelie-gejchiedmisfe. Hoofdft. XXVIÏÏ. 1^7 höüd daarvan bekend is geweeft. En waarom wil men zulks liever afleiden van eene onzekere mon- *e Wyzen vereerd, gewaagen mede de Sibillynfche Orakels, in de tweede eeuwe kte voorfchyn gekomen, Lib. 8. en Lib. r. dat deeze goud , wierook cb myrrhen gebragt hebben , in de Örthodoxokraph. v, 1518 L4n3Vjüa,r t\ Manel"ar haalt juift dezelfde woorden jan, die Matth. fc 21. ftaan, Apol. 2. p. 75. en inDiaL cm,. Tryph f>. 304. fpreekt hy van de aankpmft der wyzen, zo als van den Kindermoord te Bethlehem: welke beide gebeurenisfen mede bekend waren aan' Celfus. dic in dftlaatfte helfte der tweede eeuwe leefde em wel uit de fchriften der Evangeliften, zo als blykr. uit 2Lr /« VT° CndJ- p-45-: gelyk. dan ook Jre- Starre der wyzen, vanderzelveraanbidding enjrefchenken aan Chriftus • als mede va« bet bevel van den En- 1 r t3?'1 T*T%V ' r°m vrar oeypten te v,uSte" • u« Matth. 13., 15- Cap. XI. 18. mt Matth. I: 1 bewvft de waarheid van Chriftus menfchwordinge, en Cap XVIII26. de geheele plaats Matih. h 18-23. affchryft jw.' ftppus fpreekt van de vreeze, waarin ^/gemfcfk vergel: met Matth II: 3 apud Eusebh/m Z-if? Sj' E.r/ Cap. xp. 20., Clemens Alexandrinus heeft uit de* berichten d*r vroegere- Presbyterii verzekerd ,£ de Evangeliën, waarin de Geflachtlyften voorkomen het eerft gefchreeven zyn, Ibid. Lib. 6. Cap. 14. uKklvfc haalt Jertullianus de Carne Chrifti Cap. 22. Mmh l-i woordclyk aan; die mede adv. Jud. Cap D /; l' contr. Mare Cap. 13. de gefchiedenis van de wyzen "op «ceft: en dit heeft ook in de derde eeuwe eed™ H» POLVTtistn zyne verklaaring van Pfam 11. zo alstez léu is uit Theodoretus Diah 2. Tom. 4. 0Pp?p 80 %' Zoude het wel nodig geweeft zyn dat r,.*7„c '*l 7' li. L. Cap. 7. zich zo vee e moeite w^w-n t GhfrMyRn hy Mattheus tc v5ffSemet die ' wf ke by LUCflJ ftaat, indien m { z tvd, de eTrft genoemde voor ondergefteeken gekeurd had - Wo2" «Nu1 5. laat niet eens byken dar" •mand aan derzelver echtheid gctwyfeld hebbe Hy N ï ' baalt  198 Qplosfmge van de zwarigheden in de mondelinge overlevering, dan van het fchriftlyk bericht, by Mattheus voorkomende? Ten minIten heeft men dezelven reeds zeer vroegtydig in de kerke aangemerkt als een gedeelte der Godlyke fchriften. Het is mede bezwaarlyk te denken, hoe een laatere fchryver, inzonderheid na dat de Geflachtlyften, by de verwoefting van Jerafalem, verlooren zynde geraakt, op de gedachten zoude hebben konnen komen, om eene andere GeflachtJyft van Chriftus op te geeven , dan die reeds uit Lucas bekend was, over welker verfcheidenheid naderhand de ongeloovigen en ketters zich dik* werf opgehouden hebben (f ). 't ls waar, Marcus begint zyn gefchied verhaal eerft met den doop van Johannes: Maar daaruit kan niet beweezen worden, dat hy de beide eerfte Hoofdftukken van Mattheus niet geleezen hebbe , fchoon hyookdaezen Evangelift, by zyn werk, geduurig mogt voor zich gehad hebben ,• want zyn oogmerk was, zo als het opfchrift van zyn boek duidelyk zegt, zyn gefchiedverhaal alleenlyk te beginnen van dat tydftip , toen het Evangehum door Jefus Chriftus, Gods Zoon, het eerft openlyk haalt aan, Tom. 15. in Matth. p. 374. de plaatfen Matth. II: 8. 10. 11. en zo. Tom. 16. p. 4S8. vs: 23. en ontkent ook niet , in het wederleggen van Celjus, dat Matth. van den Kindermoord te Bethlehem gefchrccTven heeft Lib. 1. p. 47. van welk geval mede cVprianus fpreekt, Epifl. 56. of 58. p. 123. en die mede Lib. 2. adv. Judaos §. 7. p, 36, de woorden van Matth. I: 20. aanhaalt, §. 6. dc fpreuk Matth. I: 23. en §. 32. p. 39. de plaats Matth. II: 1. 2. (O Julianus apui Hieronymsm ad Matth. I. Tom, 9. Opp. p. 12. Fauflus Manicbaus apud Augustinum Lib. 3. contra Faufl. Cap. 1. Lib. 7, Cap, 1. Lib. 23, Cap. 1, 2, 1 „ m  Evangelie-gefchiedemsfe. Hoofdft. XXVUL io$> ]yk en op eene plegtelyke wyze verkondigd is geworden. Doeh hy kan mede geenszins doorgaan voor eenen verkorter van het werk van Mattlisus C\d~). Bygevolge xal ook daaruit, dat hy ganfch- (O Want deeze vervat veelmeer Cap, tV: 23—25* ongemeen korter, hetgeen Marlus Cap. I: 2r. feq. ca in 't geheele tweede Hoofdftuk veel uitvoeriger befchryft, en daarin veelmeer met Lucas overeen komt. Marcus gaat ook veele zeer merkwaardige gebeurcisleli, die Mattheus befchryfi,. ganfchlyk voorby, dichy, naar zyne byzondere oogmerken, niet noodig oordeelde op te* geeven : gelyk hy dan ook, by voorbeeld, niet één woord fpreekt van de Bcrg-Predikatie. En naardien hy,. om even dezelde redenen, veele dingen, die men by Lucas vindt, overflaat; zo beveftigddunog meer, dat hy zich naar geenen voorganger gefchikt heeft, maar, onder den invloed van den li. Geeft, een vry werk heeft moeten opleveren. Elders brengt hy, in plaatfe var* zulke omftandigheden die men by Mattheus vindt, andere by. Ja, in zyne verhaalen komen wel eens zeer in 't oog vallende' fchvn-ftrydigheden voor, zo als Mare. V: 2. vergel: Matth. VIII: 28. Mare. V- 22. vergel: Matth. IX: 18. Mare. VI: 8., 9. vergel: Matth. X: 10. Mare. VIII: 15. vergel: Matth. XVIsö. Mare. X: 46, vergel: Matth. XX: 30. Mare. Xlr 12—14. 20. 21. vergel: Matth XXL- 18—20. &c-. die hy zekerlyk zoude ver mydt hebben, indien hy, juift toen hy fchreef, Mattheua voor zich gehad had. Daarentegen komen ook b.yhcm voor, gefchiedenisfen r waarvan Mattheus in 't geheef niet fpreekt, by voorbeeld» Cap. VII: 3.1. feq. Cap. VIII: 22- &c: en meerdere omftandigheden van zulke gebeurenisfen ,. die Mattheus korter aanhaalt- En offchoon men üi zulke plaatfèn , waarin hy Mattheus fchynt te volgen, vry veele overeenftemming zelfs dcrwóorden vindt; zo zoude dit evenwel ten hoogftcn .alleenklc zo veel bewyzen, dat hy Mattheus weleer geleezen heeft, weshalven het natuurlyk was,vdat hem, by het befehryven van dezelfde gevallen ,* mede te binnen gekomen zyn dezelfde woorden, waarvan hv zich revolglyk, onder het beftuur der Godlyke in'geevinge, het eerfte bedienen kon: temeer, naardien hy evenzo N 4 wel  £öo Opksfinge van de zwarigheden in de ganfchlyk met ftilzwygen voorby gaat, hetgeen in de beide eerfte Hoofdftukken van Mattheus voorkomt, zo veel te. minder iets tot nadeel konnen opgemaakt worden. Indien nu, zo ak beweezen is, geene uitwendige redenen voorhanden zyn, waarom men gerechtigd zoude weezen de beide eerfle Hoofdftukken aan Mattheus niet toe te eigenen; dan zullen ook de uitwendige, zwarigheden, die daarin voorkomen, inzonderheid met betrekkinge tot de aangehaalde voorzegginge des Ouden Teftaments, en, tot betwistmge der Religie, reeds zo dikwyls misbruikt zyn geworden, dezelven niet in verdenkinge konnen brengen; naardien zy op eene voldoèhende wyze , konnen ontknoopt worden, zonder dat het noodig zou zyn, om van deeze moeite ontheft te weezen, den knoop op eenmaal in ftukken te fnyden. • • §. 6. Aanmerkingen over de Gejlachtlyft Matth. L i—17. Dit heeft nu inzonderheid mede plaats omtrent ? '|wa2gheden > welke voorkomen in de Gellachtlyft, door Mattheus opgegeeven; als die meeftendeels reeds in 't voorgaande genoegzaam mt den weg geruimd zyn. Intusfchen fchynt het opfchrift met flegts betreklyk tot de volgende geflachtlylt, maar tot alle het geene in het eerfte Hoofd- IZl,£lMattheUt' Jood fwas' en aan ^zelfde fehryfwyze gcwendt. Évenwei komen hy hem noe meerdere en hardere Hebreeuwfche fpreekwyzen voor,dan by den anderen; Ja men vindt ook veele uitdrukkingen, die hem alleen eigen zyn.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. so? Hoofdft. van de ontvangenis en geboorte van Christus gemeldt wordt,- vrmits het niet ongewoon was, door het woord nn'Wfl het bericht van denoorfprong en de geheele gefchiedenis van iemand uit te drukken hoewel het voornaamffce oogs merk van den Evangelift zal konnen geweeft zyn, om aan te toonen, dat Jefus een zoon en erfgenaam zo wel van David als van Abraham, enbygevolge de Mesfias zy. Nu was wel Jqfeph, wiens eigenlyke voorvaderen hier aangehaaid worden (ƒ), flegts een Pleegvader van Jefus; intusfchen handelde evenwel Mattheus, zo als reeds aangemerkt is (g), overeenkomftig met zyn oogmerk, dat hy Jofeph's afkomft uit David, in eene rechte linie opgaf: want vermits hy den Jooden, voor welke hy voornaamelyk fchreef , derzelver bedenklykheden, of Jefus wel de waare Mesfias zy, ontneemen wilde,- zo konde hy deszelfs waare afkomft van David door zyne moeder Maria niet gevoeglyk gebruiken; naardien by de Jooden, ten aanzien van zekere rechten, niet gezien werdt op de geflachtlyften der moeders. Intusfchen biel den zy evenwel Jefus inderdaad voor eenen zoon van Jofeph. Wanneer hun nu aangetoond werdt, dat deeze, dopr Salomo en zyne Koninglyke nakomelingen , van David afftamde; dan volgde daaruit, naar hunne eigen grondfteliinge, dat alle zyne daaruit voortkomende rechten mede aan Jefus toekwamen, dus konden zy, ten minften om CO. Gen. 'XXXVI: I. 2. Cap. XXXVII: 2. (ƒ) Het bewys hiérvan vindt men in her. 8fte,DeeI Cap. XVI: §. 61. alwaar mede §. 65. aangetoond is, vtn waar Mattheus deeze berichten gehaald heeft. ië') Loc. cit. §. $3.  202 • Oplosjinge van de zwarigheden in de om deeze redenen, niet loochenen, dat hy de Mesfias zy, om dat het nog niet uitgemaakt of zeker was, of hy, dien zy voor zynen Jyflyken vader hielden, inderdaad gezegd kon worden eert zoon van David te weczen. Dit bewys, met de joodfche- wyze van denken gepaft, was reeds genoegzaam , zo lange de verborgenheid der wonderbaare ontvangenisfe van Chriftus nog niet kon hekend gemaakt worden; doch behield ook daarna nog zyne kracht, vermits de rechten van den Pleegvader zich mede uitftrekten op den in 's kinds plaatfe aangenomen zoon. Evenwel zegt Mattheus niet, dat Jofeph hem, Jefus, gewonnen hebbe; maar noemt hem vs. 16 alleenlyk, den mm van Maria, die Jefus gebooren had. In deezer voegen haalt hy nu vooreerft aan, de nakomelingen van Abraham tot op David, dien hy opzetlyk Koning noemt, dewyl federt zynen tyd het Ryk erflyk werdt. En gemerkt hy in deezen eerften tydkring veertien geflachten vondt (A): zo rekent hy mede in het tweedeenderde tydperk ). Jofeph, die, na zyne reeds vaftgeItelde befluiten, deezen droom onmooglyk voor natuurlyk houden kon, nam hierop geene bedenking meer, om Maria byzich te neemen; hoewel hy haar niet bekende, voor dat zy haaren eerftgeboorenen (s) ter waereld gebragt had, die Jefus genoemd werdt,- waaruit evenwel niet volgt, dat hy naderhand kinderen byhaar gewonnen hebbe,- gemerkt deeze vraage, ten minften uit deeze plaatfe, niet kan beflift worden. CO De tegenwerpingen tegen deeze voorzeg™™-zyn in het 2de Deel Cap. VI. § 97. fej. weggenomen!. aklus noemde men zul!; eenen, die het cerir. de moeder opende Exod. XIII: 2. offchoon gecne andere kinderen volgden: hetgeen men ook ten minden niet weetcn kon, dan wanneer de eerdgeboorene moeft geloli worden. S- 8,  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIL 207 §. 8. De geboorte vm Chriftus wordt aan de Herders te Bethlehem geopenbaard, Luc. II: i—10. Omtrent dien tyd, toen Maria ftond te beval, len, kwam 'er een bevel van den Keizer Augustus, om eene opfchryving te doen in het geheele diftricT: van Herodes; welke eerfte befchryving ook door den opvolgenden Landvoogd in Syrien, Cyrenius, ondernomen werdt («). Nu plagten de Jooden opgefchreeven te worden, naar hunne Stammen, vólgens de aanwyzing der oude geftachtlyften; tot welken einde elk zich moeft begeeven naar zyne vaderlyke erfftad, alwaar zyn geflacht eertyds ontfprooten en woonachcig geweeft was. Daarom begaf zich Jofeph, die, zo als elk wift, even zo wel als Maria, uit het huis en geflachte van David afftamde , naar Bethlehem in het Joodfche land, als de ftad van Dayid. Offchoon hy arm was; hy kon evenwel niet nalaaten, zynen naam en bedryf op te geeven, en vermits ook byeen Romeinfchbevel de vrouwen van de opfchryving niet vry waren, Ma- CO Van deeze gebeurenis is reeds breedvoerig verilag gedaan in 't zevende Deel Cap XIV. en aangetoond, dat eene door den Keizer aanbevolen fchatting ten tyde van Hertdes den grooten niet ongeloofiyk zy § tsó waarom Jofephus daarvan niet fpreekt §. 157. dat zy niet over het geheele RoomTche Rvk, maar alleen over het gebied van Herodes, gegaan zy, en bygevolge ligtlyk. ttoor de ongewyde fchryvers, hebbe konnen ovcrgeilagen worden §. 158, 159. dat zy dc eerfte genoemd worde , om dezelve van eene laatere fchatting te oriderrcheiden en naderhand door Quirinius, die thans met «ene buitengewoone volmagt daartoe voorzien was. ter uitvoer gefield zy j. 160-163. 5  ao8 Opksjïng yan de zwarigheden in de Maria, fchoon hoog zwanger zynde, mede te neemen. En zo fchikte het God, dat de voorzegging van Mie ha, -aangaande de geboorteftad van den Mesfias , vervuld werdt. Intusfchen k. nden zy, van wegen de menigte , die met datzelfde óógmerk aldaar gekomen was, in de herbergé geene andere plaats vinden, dart eenen ftaï. Hier beviel Maria vari eenen zoon, dien zy iri doeken wondt; en in de kribbe neder leidde (li). Doch hoe nederig ook de omftandigheden der geboorte van Ghriftus fchjmen mogten ; zo wift evenwel God dezelve, op eene zeer heerlyke wyze, bekend te maaken; want, in de landftreeke aldaar , waren herders in het veld , om hunne kudde te bewaaken (V); aan deeze verfcheen een he« melfche boode, zeer fehielyk op het onverwacht- fte, OO Het kan zyn, dat deefte ftal geweeft zy cenc fpelonk van dien berg, waarop het ftedeken gebouwd was. JustinusMartyr in Dial. cum. Tryph. p. 304. lpreekt daarvan als van eene fpelonk by Bethlehem; doch die andere tot de ftad zelve rekenen. Eusebius Lib. 7. Dem. Évang. Cap. 2. p. 343. zagt, dat men nog in zynen tyd aahgeweezen hebbe de plaats alwaar Maria het kind, na de geboorte, gelegd had. Epiphanius Heer. 51. Cap. 9. Tom. 1. Opp. p. 431. noemt dezelve <;.ene fpelonk; insgelyks Hieronymus Epifl. 17, ad Marcellam Tom. 1. Opp. p. 82. En Origenes Lib. r. contra Celfum p. 59- fchryft, dat men toenmaals de fpelonk; waarin Chriftus gebooren was., vereerd hebbe; 't welk zelfs den ongeloovigen was bekend geweeft. CO Dit is zo onwaarfchynlyk niet, fchoon ook de geboorte in den Winter voorgevallen waret want het kan gefchied zyn, om in deeze kleine ftad, alwaar thans zeer veele vreemdelingen aangekomen waren„ dies te meerder ruimte te maaken. Doch het is waarfchynlyker, dat het toenmaals reeds in den Lente geweeft zal zyn. Men zie het zevende Deel, Cao. XIV» 5. 167,  Evangelie-gerchiedenisfe. Hoofdft. XX Vilt lc$ fte , waarby zy tevens door eene wonderbaard Waarheid omringd wierden (y): terwvl zv nu daarover in de grootfte verbaasdheid gSaahen" hungfP ™ 3311 hM m0ed> en verkondde £?r zo even voorgevallen geboorte van den Mesfias en Heiland der waereld: die, zo welvoo? hen ah ook vooralle het volk, ten hoogft» heu£ chelyk was en welken zy zouden vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe f*) En dit zoude niet flegts zyn een teken, om hem' vlW andere nieuw-gebooren kinderen teonderfSen" maar CwXlfT™ %breé<^ gefprooken in't rode Deei' kwamen dan l£„£kï**2 *??>J*r^h ™W meêr dan één even het zelfd, g6Weeft ' vcrmits ben. üet ze]fde Sezien e'i gehoord heb- Ten te doorzoeken Ho wo", ffi "00dig eerft a,,e «elde omftandigh id £fluTten toUn™d gC" geenén inwooner toebeh^ hadden in de herben£ ' ? leenlyk te magen iüili niet veele 2 £ ZüIk £ene k,sine P&ts denzy ook door Gol ^fl Z/"^ Daare'^oven wierreehtepiaais vonden d*t2y 20 terftond d* XVI. Dëe t. o  2io Oplosjinge der zwaarigheden in de maar ook, om ailen aanftoot aan zyne toefchynende nedrigheid te verhoeden. Met deezen Engel vereenigdezich onmiddelyk de menigte derhemelfche Heyrfchaaren , die in de afwisfelende beurtzangen zich aldus lieten hooren: eere zy God in de hoogfte hemelen, en vreede op aarde, in den menfche een welbehaagen. Nadat de Engelen ten Hemel gevaaren waren, en zich aan het gezigt der herderen onttrokken hadden, namen deeze het befiuit, om zonder uitftel naar Bethlehem te gaan, en alles zelve in oogenfehouw te neemen. Hier vonden zy, benevens Jofeph en Maria, het kind in de kribbe liggen (fl> Hetgêen zy vervolgens , met en nevens hetgeene de Engel van dit kind gezegd had , by gelegenheid aan elk verhaalden, en daar door groote verwondering veroorzaakten. Maar of hun gezegde veel ingang gevonden hebbe, laat men daar. Berichten van zulke geringe lieden, konden juift niet zeer veel opzien veroorzaaken, zo dat men ook te Jerufalem daarvan zoude hebben moeten fpreeken temeer, naardien, zoals het fchynt, alles al haaft door de meeften in vergeetenheid geraakte. CO Naardien Bethlehem flegts een open \lek was. Joh. VII: 42. zo is het genoeg'te begrypen, hoe zy in 'den nacht hebben konnen binnen komen. Daarenboven was het in tyden van vreede juift niet zo zeer noodig, omtrent het fluiten der poorten zeer zorgvuldig te zyn, naardien er geduurig nieuwe vreemdelingen aankwamen, en men ook zo veel te minder zwarigheid rond, de inkomft toe te ftaan aan menfchen, die aldaar zeer bekend waren. CO Dat was mede tot veiligheid van het kind noodig; doch deeze gebeurenis werdt in zo verre bekend, dat men zich dezelve nog wift te herinneren, toen Chriftus openbaar voor den dag kwam.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVUL 2ir raakte. Doch gëheel anders was het gefchied met Mariat, by welke deeze gebeurenisfen den groot ften indruk maakten ; geiyk zy ook daardoor, bv vergelykinge van alle omftandigheden , ftoffe genoeg verkreeg tot verdere overdenkinge ("O Maar wat aangaat de herders ,• deeze wierden, vermits zy alles vonden, zo als het aan hun gezegd was, even daardoor zo veel te meerder tot verbeerlykinge van God opgewekt, waarmede zy ook niet nalieten, zich by derzelver wederk«eringe bezig te houden. §. 9- Vervolg der uaafle gebeurenisfen Lm. lt: 21. 22. Zodra, door 't vertrekken van eenige vreem* delingen, wat meerder ruimte gekomen was, en veelligt reeds op den volgenden dag, heeft Maria , buiten twyfel, met het kindeken den ftal yerlaaten; zodat anderen, die misfchien, op het bericht der herderen,dit kind hebben willen zien, hetzelve niet meer gevonden , en even daarom dit bericht met verder verbreidt hebben : vandaar is hetzelve, of in 't geheel niet te Jerufalem bekend geworden; of flegts als een onzeker gerucnt, waarvan men, tot vermydinge van alle on- CO Deeze omftandigheld wofdt in Morgan's brieven aan Lardner Tom. 2. van het Britf. Theologifch Magasyn p. 857. zo opgegeeven, dat zy niet geweeten had, was het beduiden zoude; doch hetzelve voor onbeorypiyk Had gekeurd, offchoon de verborgenheid van Chriftus ontvangenisfe aan haar reeds te vooren ontdekt was eeworden. Maar, daaruit blykt veelmeer het teeendeel naardien deeze verborgenheid, door de thans voorgevallene omftandigheden, nog meerder geopend Werdt O z  212 Oplosfinge van de zwaarigheden in de ongelegenheden , opzettelyk niet veel heeft willen fpreeken. En zo konde ook het kind onverhinderd op den acbtften dag befneeden, en, na het verloopen van den in de wet bepaalden tyd, zelfs te Jerufalem, zonder gevaar, in den Tempel gebragt worden; hetgeen derhalven nog voor de komfte der Oofterlingen gefchied is (d). Offchoon nu ook de zoon, door Maria gebooren, de Allerheiligfte en de Heer der wet was; evenwel wilde hy zich door de befnydenis, aan hem gefchied, vrywilliglyk aan de geheele wet onderwerpen. Om nu niet te zeggen , dat men hem, buiten deeze, niet erkend zoude hebben voor Abrahams zaad, en dus ook niet voor den Mesfias; ja, dat men zelfs de verkeering met hem zoude vermydt hebben (e). By deeze plegtigheid werdt by genoemd Jefus; een naam, dien wel niemand van zyne voorvaderen gehad heeft, zo veel men uit de geflachtlyften van Jofeph en Maria zien kan; maar die reeds voor zyne ontvangenisfe opgegeeven was door den Engel, die dezelve verkondigde. §• I0- T>e voorjlellmg van Chriftus in den Tempel Luc. II: 22—38. Maria hield zich ingetoogen, zo lange haare onreinigheid naar de wet duurde; doch ftelde ook niet (ij) Dc gronden, die zulks wanrfchynlyk maaken, zyn bygebragt in 't 7de Deel, Cap. XIV. §. 168. alwaar mede "aangemerkt is geworden, dat Heredes zich juift toenmaals niet te Jerufalem, maar nog by de Vergadering te Berythus, bevonden heeft, alwaar hy zyne zo.onen heeft laaten veroordeelen. CO Hand. Xl: 3.  Evangelie-ge] chiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 213 niet langer uit, om met haaren zoon voor den Heere te verfchynen, toen de veertig dagen haarer reiniginge vervuld waren (ƒ). Volgens de wet moeft de eerftgeboorene zoon aan den Heere voorgefteld, en voor eenen zekeren prys ge(g)» als mede een Zond- en Brandoffer gebragt worden, 't welk ten minften beftaan moeft uit twee tortelduiven of twee jonge duiven (h). Deeze offerhande van de minft-vermogenden, die met in ftaat waren om een fchaap te brengen, bragt derhalven Maria. Nu was 'er te Jerufalem een zekere man (i), genoemd Simeon, die op de vertrooftinge van Ifraël, of op den Mesfias, met een reikhalzend verlangen wachtende was, en die ook verwaardigd werdt met byzondere ingeevingen van den Heil. Geeft, en daardoor verkreegen had de verzekering, dat hy niet zoude fter- CD Eigenlyk raakte dc reiniging demoeder Lev. Xïï: 4- 5. maar zo lange die onrein was, deelde het kind mede aan deeze wettelyke onreinigheid, die eerft by zyne vertooninge weggenomen werd. Van daarwordt de reiniging hier tot beide betrokken; en de onbevlekte wilde zich ook in dit ftuk aan (ie wet onderwerpen. Intusfchen leeft men in drie handfchriften van de Vulgata te koningsbergen vs. 22. dies purgationis Maria GO Kum. XVlll: 15. 16. de aldaar genoemde vyf Sikkels waren de hoogfte prys, die gevraagd kon worden; zp dat de armen, voor welke zelfs ten aanzien van het offer gezorgd was, niet zo veel betaald hebben. ^ Men zie Michaëlis Mofaïjch Recht 4de Deel (h ) Levit. XII: 8. CO Hy wordt aldaar llegts genoemd een menfch; terwyl evenwel zelfs Ftanna breedcr befchreeven wordt Waaruit men kan opmaaken, dathy, noch een Priefter' noch een openbaare Leeraar geweeft is, maar een niet meerbekende man, wiens zegaienbv gevol?e met zeer veei opmerking verwekken kon. O 3  214 Ophsfing der zwaarigheden in de fterven , voor dat hy, met eigene oogen, den Mesfhs gezien had. Deeze befpeurde nu eene byzondere drift van den H. Geeft om op te gaan naar den Tempel, juift toen Maria aldaar verfcheen, om haar kind den Heere voor te ftellen. Hy, Simeon, erkent zo terftond in dit kind den lang-verwachten Mesfias , neemt hetzelve in zyne armen, en met eene vuurige beweeginge van zyn hart geeft hy van hetzelve het blymoedig getuigenis , als v?n den algemeenen Heiland der waereld (&), 't welk by 'Jofeph en Maria geene kleine verwondering verwekte; niet, als of dit alles aan hun geheel nieuw en vreemd zoude zyn voorgekomen ; maar, om dat zy niet wiften, hoe deeze man, dien zy dus.niet anders, dan eenen Propheet, konden befchouwen, tot deeze begrippen gekomen was. En inderdaad , hy gaf hun ook, door den geeft der voorzegginge , te kennen, dat dit kind wel voor veele lftaëllers tot heil, doch ook voor veel en tot eenen val zyn zoude,- dat het aan alle kanten niet ontbreeken zoude aan wederftreevers, doch dat, door de op hem wachtende lotgevallen, aan zyne moeder de allergevoeligfte frnart zoude veroorzaakt worden,* en alsdan zouden zich eerft recht ontdekken de eigenlyke gedachten , die de meeften onder het volk, met betrekkinge tot den Mesfias, koefterden. Vermoedelyk waren , toen Simeon dit zeidde, flegts weinige menfchen aldaar, die naby genoeg waren, om den inhoud zyner woorden te ver- (Y) Vermits Simeon deeze woorden gefprookenheeft, door den H. Geeft daartoe opgeipoord zynde, zo vervalt de tegenwerping van Damm, dat hy van deeze eigenlyke deftinatie van den Mesfias nog in 't geheel geen begrip zoude konnen hebben.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVTIÏ. 215 yerftaan; te meer, naardien de voorftelling van her, kind zelve nog niet gefchied wa<. Dit kan dan ook wel de reden geweeft zyn, dat Herodes yooreerft nog met vernam, dat 'er een kind voorhanden was, 't welk men voor den Mesfias deed doorgaan: doch het bleef evenwel niet geheellvk verborgen; want juift ftond daarby eene weduwe van 84. jaaren, ontfprooten uit een welbekend geïlucnt, die met alleen haaren mond tot lof van God opende, dat thans de lang-gewenfchte Meffias verfcheenen was; maar die ook niet naliet, haare begrippen, by gelegenheid, aan anderen mede te deelen. En dit haar getuigenis was van dies te meerder gewigt, naardien zy reeds, wegens haaren hoogen ouderdom , eerwaardig was , en nog meer, wegens haare uitmuntende godvruchu in hoogachtmge ftond; want zy had, na een hui we yk van zeven jaaren, zich niet weder in huwelyke willen begeeven, om dies te meerder tvd en gelegenheid te hebben, deels, om alle Gods. dienftelyke handelingen in den Tempel gezettelyk by te woonen, en deels, om zich onophoudelyk bezig e houden met vallen en bidden. Intusfchen gebruikte deeze Prophetesfe Cwant als zodaanige werdt zy ten minften aangemerkt,) de omzigtig! f61"1' van d(;eze gewigtige zaak allee: lyk te fpreeken met zulke aan haar bekende Godvreezende pafbonen , die op de verlosfing van den Mesfias wachtende waren, en waaraan men zulks S lyk toevertrouwen kon. Ondertusfchen had Ma', na haaren zoon werklyk, met de gewoone olei >gheden, den Heere voorgefteld^Haar offfr gebragt En nu, alles, naar het voórfchrift der wet,volbragt zynde, keerden zy wedeï, enwel mar Bethlehem; veelligt met oogmerk om zich fn deeze Stad van David neder te zetten, Zmon. 0 4 der  Si6 Qplosjïng der zwaarigheden in de der het Godlyk beftuur Davids zoon gebooren was; hetgeen ook naderhand, by derzelver wederkeering uit Egypte , het oogmerk fchynt geweeft te zyn (/). Lucas zege wel: zy keerden weder naar Galilcea, naar haare Stad Nazareth; maar hy flaat ook over , de geheele tusfchen beiden voorgevallene gefchiedenis van de aankomft der Wyzen en alle derzelver gevolgen (wi). En vermits hy verhaalen wilde , dat Jefus in zyn twaalfde jaar, benevens zyne ouders, van Nazareth naar Jerufalem tot het Fetft gegar.n was,- zo vereifchte het verband der gefchiedei.isfe, dezel-. ven eerft in Nazareth te brengen. De aankomjl der Wyzen uit het Ooflen Matth II: i. 2. Mattheus daarentegen flaat in zyn gefchiedver» haal over, al wat Lucas bericht, aangaande de omftandigheden der geboorte van Chriftus, van zyn (O Matth. Hs 22, ' Cw 5 Deze'fde uitdrukking wordt gebruikt Luc. IV; 14. alwaar klaarblyklyk eene geheele reeks van gebeurenisfen uitgelaten is, die federt de verzoeking van Chriftus voorgevallen zyn , en Joh. I—III; vo.orkomen. Ook is het niet gevoeglyk te beweeren, dat Jojeph de verfchyning, Matth'; II: i'i. feq. aangehaald, niette Bethlehem, maar eerft verkreegen zoude hebben, toen hy , na het bezoek der wyzen en de vertooning van Chriftus in den Tempel, pp de reize van Jerufalem naar Nazareth was, en eer hy aldaar aangekomen is. Want ■op deeze wyze zoude hy op de aanbevolen vlugt naar Egypte», juift naar Jerufalem, of in de Landftreeken aldaar, alwaaf het grootfte gevaar was, hebben moeten wederkecren; terwyl hy daarentegen, de vlugt neemende van Bethlehem , dat meerder zuidwaards lag, Jer rufalem niet behoefde aan te doen..  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII". 217 zyne befnydenis en daarftelling in den Tempel (nyi en zegt alleenlyk zo veel, dat Jefus gebooren is te Bethlehem in 't Joodfche Land , nog bv het feven van den Koning Herodes ; en dat zekere Wyzen uit het Ooften te J.rujaletn aangekomen zyn, onderzoek doende naar den nieuwgeboore nen Koning der Jooden. Waarby zyn oogmerk " buiten twyfel, gewetft fe, om aan" te toonen, dat Jefus reeds in zyne eerfte jaaren gehouden is voor den Mesfias, zelfs in uitheemfche Jandftree- u ' u u by ,Z^lke Jieden' die in ftaat waren, om alles behoorlyk te onderzoeken. Evenwel heeft men willen beweeren, dat de omftandigheden, door hem bygebragt.de geheele gefchiedenis zeer onwaarfchynlyk maakten , zo dat men redenen inn/fl J'uT dezelve voor een welmeenend t? ? Je[dlchtfeJ te h™*™ C 0). Doch of dit zoek blyken!° ^' f. bet V°lêend onder- §. 12. , Wie deeze Wyzen geweeft zyn. r Eene zeer ^ude overlevering heeft uit deeze Wyzen drie Koningen gemaakt: doch in 't vernaai vindt men daaivan geen het minfte blvk Men kan veelmeer het tegendeel befluiten uit de wei- («) Dit alles zou derhalven voor een verdichtfel f/ ." !? / Parvish JnWn ™to the J,wijch ana?Um~ Uan Revelauonp. 258 maakt, naamelyk, dat Lucas, door de uitlaating van hetgeene Mattheus aanhaalt, de bcnch en van deezen voor valfch verklaard hebbe „ > & NS ,S.Sheme of Iiteral Prophecy Cap 0 Damm vo,n hftorijchen GlaubenDcel 2 §7 >l'0 5,  ai8 Oplosfinge van de zwarigheden in de weinige achting , die Herodes aan hun bewees. Zy worden alleenlyk genoemd pdyoi; welk woord ook wel van toveraars en bedriegers voorkomt doch oorfpronglyk zulk eene kwaade betekenis niet heeft. Het is van eenen Perfifchen oorfprong ; alwaar inzonderheid Magi genoemd wierden , die by uitftek kennis hadden van de Godheid en van [derzelver verëeringe (q). In 't gemeen konnen ook wel diegeenen, die de verborgene oorzaaken en derzelver uitwerkingen zochten na te fpooren, of ook in de Starrekunde bedreeven waren f>)> °P deezen naame aanfpraak gemaakt hebben, ook in andere Landen, voornaamelyk in Egypten, Chaldeën, Arabïèn ,|en zelfs by de Hebreen , als welke volken Pythagoras bezocht, om met derzelver vermaarde manneri kennis, te maaken (>)• Deeze Wyzen kwamen uit een Land , gelegen in het Ooften van het Joodfche Land , alwaar reeds in vroeger tyden menfchen waren, die, wegens derzelver uitmuntende O) Hanl VIII: 9. Cap. XIII: 8. (q~) Porphyrius de Abftinentia Lib. 4. 5- Ijf. Volgens Soidas in Lexico T. 2. p. 78. waren de Perfifche Magie cj>!A»o» x»» piAsStoi. Waarmede ook Hesychius overeenftemt, die ^«'y« volgens het begrip der Perfen, noemt rot S-«o de verfchyning van eenen Comset of van eene nieuwe Starre, aan te.merken als eenvoorboode van de aankomft van eenen grooten Overwinnaar, volgens Virgil. Ecl»g. 9. v. 46, doch Mattheus, die voor de. Jooden fchreef, voor welken de nederigheid van Jpfus aanftootelyk was, had hun daardoor ftegts onder 'toog willen brengen,een bewys dat hy, zelfs door de Heidenen, grootelyks vereerd wai gewor- XVI. Deel. P ïefij  226 ' Oplosfmg der zwaarigheden in de het gelegen met deeze Starre, die de eerfte aan» leiding tot de reize der Oofterlinr/en naar Jerufalem gaf, alwaar zy zelve zo gelukkig waren , den nieuwgebooren Heiland der waereld te vereeren; gelyk dan ook alle andere volken, door derzelver Verhaal . allengskens voorbereidt wierden , om denzelven te ontvangen 0)° bren- deir, offchoon men uit deszelfs aanbidding , waarvari de andere Evangeliften niet fpreeken , geen bewys van fefus Godheid zoude konnen opmaaken. Waarby evenwel aan te merken zy: dat in de aangehaalde plaats van FirgMus niet gefprooken worde van eene nieuwe Starre, maar van de Venus; dat men de Cometen veelmeer gehouden hebbe voorbooden van ongeluk te zyn. dat, indien enkel bygeloof deeze wyzen beftuurd had, bngclyk meerdere daar door bewogen zouden zyn geworden , om de reize te aanvaarden; Aat Mattheus, op deeze wyze, het vooroordeel der Jooden, aangaande een aardfeh Ryk van den Mesfias, zoude beveiligd hebben , zonder eens het opgegeeven oogmerk te bereiken; gemerkt men zoude hebben konnen inbrengen, dat de Wyzen zich door hun bygeloof hadden laaten verleiden ; en dat eindelyk niet elke Evangelift verpligt zy geweeft, om alle wonderen van Chriftus, of alle bewyzen zvner Godheid, op te tekenen. Het Godlyke by deeze verfchyninge, heeft dc Heer J. M. Gotze, tegen de opgegeevene bedenklykheden, breedvoeriger verdeedigd, in eene bvzonder'e Verhandeling, te Maagdeburg 1762 in 't licht gekomen; en die ook in de Voorreede voor het elfde Deel der verzamelinge van uitgezochte Leerreeden ingelyft is geworden. O ) Hier hebben wy derhalven een alleszins aanmerklyk goed, dat door de aankomft der Wyzen gewrocht is geworden; het geene Damm in zyn meergemeld werk, op eene onbillyke wyze, ontkent, wanneer hv de vraage ter baane brengt: Zoude God een wonder aan de Wyzen gedaan hebben. waarvan het gevolg geen onderwas, dan dat eene meenigte onnozele kinderen omgelragt wierden.  'Evangelie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIIT. 22? §. 16. Groote beweegingen over derzelver aankomft te Jerufalem Matth. Ui 3—8. ' Toen Herodes van de vergadering te Berythus in zyne Refidentie terug kwam, vernam hy het aanbrengen der Wyzen, die zich, buiten twyfel, al terltond en m den beginne aan zyn Hof begeeven hadden,alwaar, natuurlyker wyze, het zekerfte bericht , aangaande eenen nieuwgeboorenen Prince, kon vermoedt worden. Volgens zynen achterdochtigen aart moeft dit bericht, van kundige lieden voortkomende, hem niet weinig verontrusten. En ook alle inwooners van Jemfalem geraakten m eene groote verbaasdheid, toen de beweegingen, by het Hof ontftaan, luidruchtig be> gonnen te worden. J. Collins vraagt wel (y)' hoe kon geheel Jerufalem verfchrikken ov.r de geboorte van den Mesfias, die door allen met verlangen gewenfcht werdt? Maar, des niet te min was er evenwel vreeze voor groote beroerten • want, aan wien kon de yverzucht van Herodes onbekend weezen omtrent alles, dat flegts eenigzins tegen de grootheid van zyn Huis fcheen aan te loopen? Nog niet zeer lange geleeden had hy verfcheide Pharifeën, en zelfs eenige van zyne eigene huisgenooten , doen afmaaken, wegens eene verfpreidde voorzegging, dat zyne regeering een einde zoude neemen, en dat een ander Prins uit de familie van Pheroras, door God, tot den troon gefchikt was (z). Men kon derhalven by een C j) Loc. cit. p. 34. Cs) Josephus Lib. 17, Oudh. Cap, 3 P 2  R28 ■ Öplosfing der zwaarigheden in de een dergelyken gerucht niets anders, dan nieuwe wreedheden, verwachten. En naardien de meesten den Mesfias befchouwden als eenen aardfchen Koning; zo was het, volgens deeze grondftellingen, te vreezen, dat deeze de heerfchappy niet anders , dan na veel bloedvergieten, zoude konnen beweeren," zo dat thans zeer droevige tyden als voor de deur ftonden. Nu wilde Herodes , die reeds by zich beflooten had, dit kind, 't welk voor zyn Huis zeer gcvaarlyk fcheen, uit den weg te ruimen, vooral en voornaamelyk weeten, waar hetzelve, ingevalle het inderdaad voorhanden was , moeft opgezocht worden. Van daar deedt hy het geheele Sanhedrin byeen vergaderen , 't welk voornaamelyk beftond uit de Hoogepriefters Qa~) en Schriftgeleerden des volks, waaraan hy, veelligt zonder de redenen van zyne nieuwsgierigheid te laaten blyken , de vraage voorftelde, waar de Mesfias, aan wien men, zo als hy wift, eenen aardfchen Koning verwachtte , zoude gebooren worden? want dit fchynt niet aan elkeen onder het volk bekend te zyn geweeft (£); doch de geleerden moeiten daarvan meerdere kennis hebben. Hierop gaf men hem tot befcheid, dat, by den Propheet Micha, Bethlehem in "t Joodfche land, als zyne geboorte ftad, beftempeld was (c). Doch Herodes wilde nog al verder weeten, hoe oud dit kind O) Waarom van de Hoogepriefters in 't meerdeF getal gefprookenwordt, is in het 15deDeel Cap. XXVII. §. 36.'toegelicht. C b ) Joh. VII. 27. (O Dat deeze voorzegging op niemand anders ziet, dan op Chriftus, in is het 2de Deel Cap. VI. §.222. enz. beweezen; en de fchynftrydigheid, in derzelver aanhaaiinee voorkomende, is weggenomen in het 3 de Deel Cap. VII. §. 338. enz.-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 229 hy van de Wyzen te zullen verneemen, die hy deswegen w ftilheid by zich deed komen' en on het zorgvuldigfte onderzocht, wanneer zy deeze ^rlhGt gezien hadden' En om by hen dies te meerder vertrouwen te verwekken, gaf hy voor, veel belang daarin te ftellen, dat zv naar alle omftandigheden naauwkeurig onderrnil66,^ Mardie«hy ^Ive van zins was dit Cn2L vd t£ aa"bidden; want, gemerkt de Godlyke Voorzienigheid, aan hun, de eerfte ontdekking van dit kind gedaan had; zo was het te Vermoeden, dat niemLd bekwaamer zTnzoude ?l?nofe-S\Uit te Vinden> dan juift zy! Voor zelv^S^hy niets meerder, dan dat men her-, zelve te Bethlehem zoude moeten odzoc*en; zy zouden zich derhalven derwaards begee" nS'nJ T"ef zy ln de«elver navorfchingen welgeflaagd zoudenjzyn, dan zouden zy hemS van ten fpoedigften berichten. Aldus zocht hy f;f^wP eeBe Mlge Wyze > tot werktuigen dtï TZTf zyner perken te maaken; terwyl hy bedenken nam zich zelve derwaards te beeee l?'™ ™*ze, dat men alsdan het WnddS te eerder zoude wegftommelen. En ten einde dit alles, zo veeldoenlyk, verborgen mogt blv ven,- zo gaf hy aan hun ook geene wacht mede ^yven^ daS T ï* G V^ur tofte ïenryven, dat het by hem met opgekomen k aan deeze wyzen iemand mede te geefen™ orj al hun doen en Jaaten te letten. De vreeze v00? zaak geweeft zyn, dat niemand anders te Verufl lem het waagde, om deeze lieden, weKeS maakten van een kind , voor den JooSenCf i>3 ' ge:  „2.30 Oplosfing der zwaarigheden in de gefchikt, te volgen, en die nu doende waren» om derzelver navorfchingen voort te zetten. §• 17- Zy reizen vervolgens naar Bethlehem, alwaar zy het kina", gevonden hebbende, aanbidden en vereeren Matth, 11: 8—22. Onmiddelyk daarna, en wel, zoals het fchynt, met het vallen van den avond, de noodige Inftru&ien van Herodes ontvangen 'hebbende, begaven zy zich op den weg. Het eerfte, dat hun , by de donkerheid, in 't oog viel, was hetverfchynfel dat reeds aan hun, nog in 't Ooften zynde, verfcheenen was, hetgeen zy nu op nieuws, in éven dezelfde geftalte, hoog in de lucht boven Bethlehem zagen. Vermits zy nu daarhenen zuidwaards reisden, zo moet het fchynen als of de . Starre hen geduurig voorging (cc); hetgeen: zo lange duurde, tot dat zy in Bethlehem kwamen, alwaar de Starre meerder naar beneden zonk, en eindelyk ftaan bleef boven het huis, waarin het kindeken was. Deeze verfchyning verwekte by hun eene geheel uitneemende blydfchap, vermits zy daar door verzekerd wierden , het oogmerk hunner reize bereikt te hebben. Zy gingen derhalven in het aangewcezen huis, alwaar zy het kindeken, met zyne moeder Maria, vonden, en gemerkt in dat zelfde huis, buiten twyfel, geen ander kind van den zelfden ouderdom was, zo was ook C«0 Hier is dan ten minden eene optifche beweeeim aan te neemen ; vermits volgens het 10de Deel Cap XIX. §. **. bet woord *«»ïvi niet gevoeglyk m den meer dan volmaakten tyd kan overgezet worden.  Evangelie-gefchiedtnisfe Hoofdft. XXVIII. 231 ook geen verder onderzoek noodig. Dit kind, waarvan men in de Hoofdftad niet eens iets wift, zagen zy wel in zeer nederige omftandigheden; maar dit verhinderde bun niet , voor hetzelve neder te vallen en aan te bidden (d), naardien aan hun , naar alle waarlchynlykheid, al terftond in de eerfte openbaaringe, die zy van de betekenis der Starre verkreegen hadden, deszelfs Godlyke waardigheid te kennen gegeeven was. En vermits men m de Oofterfche Landen, voor aanzienlyke perfoonen, niet verfchynen mag zonder gefchenken, zo haalden zy uit hunne koftbaarheden voor den dag, het voornaamfte dat zy by Zich hadden, naamelyk, Goud, Wierook en Myrrhe, om daarmede dit Godlyk kind te begiftigen (ey Nu hadden zy hun oogmerk bereikt, en c<0 Dit WjS dan niet flegts eene Oojterfehe eerbeVyzing , hoedaanige eerbewyzing zy eerder aan de moeder, dan aan zulk een klein kind, zouden beween zen bebben; maar eene Godsdienftige vereering. En zulk eene kon ook Hendes alleenlyk verftaan, toen hy beloofde het kind te zullen aanbidden; als die het voor een onbetaamelyke vernedering voor eenen regeerenden Koning zoude gehouden hebben, voor eenenmenfche neder te knielen. Dat de Herders te Bethlehem, Simeon en Anna, het kind aangebeeden hebben, wordt wel niet uitdruklyk door Lucas gezegd ; doch hy ontkent het ook niet. En zyn ftilzwygen is geene genoegzaame reden, om voor twyfclachtig te keuren, hetsreen Mattheus van dc aanbidding der wyzen, uitdruklyk zegt. C«) Dit waren giften, die men anders gewoon was den goden te offeren; zo als blykt uit de getuigenisfen, in Casp. Fr. Munthe Obferv. thilof. p. 7. enz. aangehaald. Doch het zoude overboodig zyn, te onderzoeken, tot welk een gebruik zy deeze giften gefchikt nebben ■ en T. Woolston zoude zyne fpotterny wel hebben konnon fpaaren, wanneer hy Difc. on the Mirades p. 56. fchryft, dat zy in plaatfe van Wierook en P 4. Myr-  2ga Oplosfing der zwarigheden in de en waren van zins, zonder zich langer op tehouden, aan Herodes van de uitkomft hunner reize, bericht te geeven; maar in den flaap, door eenen: droom , dien zy voor Godlyk moeften keuren , om dat hun allen even hetzelfde droomde (ƒ), werdt aan hun te kennen gegeeven, dit Gods wille niet te zyn: weshalven zytot bunne terugreize eenen anderen weg verkooren, en Jerufalem niet behoefden aan te doen. Want, naardien zy nu, door de Godlyke openbaaring , de vyandelyke oogmerken van Herodes ontdekten; zo waren zy. ook niet verpligt, om naar te komen de toezegging , op eene liftige wyze van hen verkreegen, en daardoor het verblyf van dat Godlyk kind te, verraaden. §. li De Ouders moeten, met dit 'kind, op het Godlyk bevel , naar Egypten vlugten, Matth. II: 13—15. ' . Doch de Godlyke Voorzienigheid wiffc het gevaar, 't welk dit kind dreigde, af te keeren; want zodra de wyzen Bethlehem verlaaten hadden, verkreeg Myfrlie, aan de arme familie liever Suiker, Zeep en Kaarien'hadden móeten vereeren. Cf) Vermits Mattheus in de beide eerfte Hoofdftukken meerdere droomen verhaalt; zo was het natuurlyk ook hier inzonderheid de fpreekwys x*t' ïv»p te gebruiken; En fchoon dan ook dezelve, elders in het nieuwe Teftanient, nergens 'voorkwame; zo kan dit evenwel' de geloofwaardigheid deezer Hoofdftukken niet wegneemen: evenwel bedient Mattheus zelve Cap. XXVII: 19. zich van dëzelve uitdrukking, die mede by Jambuchus. de Myfler. Aegypt. Sed. 3. Cap. 3. p. 63. en by Plutar^ cnus in Parallelis Tom, 2. Opp. p. 305. 307. gevonden' Wordt; ... .. ....  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVUL 233 krèeg Jojeph, door eenen Engel, in den droom bericht, dat Herodes voorneernens was, het kind o.p te zoeken en te dooden. Het was derhalven noodig daarin, door eenefchielyke vlugt, te voorzien. Het was niet raadzaam, langs eenen omweg , naar Nazareth weder te keeren; want het zoude zeer ligtlyk ter kennisfe van Herodes hebben konnen komen , dat hy, geduurende de opfchryving , met Maria te Bethlehem geweeft was; en dat deeze aldaar eenen zoon gebooren had : derhalven werdt hem Egypten aangeweezen, als de veiligfte vefblyfplaats , alwaar hy, tot nader kennisgeevinge, verblyven zoude. Hier had Herodes niets te zeggen; en de Keizer Auguftus had ordre gefteld, dat in dit Land geen vreemde van eenig aanzien mogt ontvangen worden (g). Evenwel woonden aldaar veele Jooden, by welken zy zich intusfchen konden ophouden. Voor de daartoe benoodigde koften had God insgelyks gezorgd door de gefchenken, die zy van de wyzen ontvangen hadden: en in de bekendmaaking, datzy zich aldaar flegts voor eenen tyd zouden onthoul den, lag teffens een trooft opgeflooten. Naauwelyks was J-ofeph ontwaakt, of by maakte toeftel tot de reize. De fchikkingen waren ook al ras gemaakt, vermits hy niet veel mede te neemen bad ,• zo dat hy zo terftond met het kind en de moeder opbreeken kon, en ook gelukkiglyk ih Egypten aankwam (h). Vermits hy nu vandaar eerft CO Tacitus Lib. 2. Annal. CajX 50, • C'0 Dat Jefus zich in zyne jeugd, wegens eene vervolging, eenen tydlang in Egypten, en wel in Allexandrien , opgehouden heeft, ftaan zelfs de Jooden ue, offchoon zy 'er verfeheide lafteringen byvoegen,' waarvah Cap. XXVII: §. 16. kan worden nagezien. 1 P 5  224 Oplosjïng der. zwarigheden in des eerft na het overlyden van Herodes wederkeerde} zo werdt, zo als Mattheus aanmerkt, eene der' oude voorzeggingen vervuld, dat God zynen zoon uit Egypten geroepen heeft (i).. §. 19. Waarop Herodes de kinderen te Bethleltem laat ombrengen Matth. ih 16—18. De gemelne vlugt kon zo veel te meerder onverhinderd in 't werk gefteld worden , vermits Herodes niets onderneemen wilde, voor dat de wyzen van Bethlehem zouden wedergekeerd zyn, die, zo als hy meende, wat lange uitbleeven, om dat zy het kind niet zo terftond hebben konnen uitvinden: doch het moeft al haaft blyken, dathyin zyne hoope, om van dezelve nadere berichten te verkrygen, te leur gefteld was. Het is ligtlyk te be- (O Hier wordt niet gezien qp het zeggen van Bü leam, Num. XXIV. 10. voorkomende, als die bezwaarlyk geteld zoude worden onder de Propheeten1, welker voorzeggingen de Evangelift aanhaalt; maar op Hof. XI: 1. Maar dat deeze. voorzegging nietten onrechte op Chriftus te huis gebragt worde, zo als onder anderen Julianus in hetzevende Roek tegen de Christénen voorgewendt heeft , by HrERONYMUs in h. 1. Tom. 6. p. 34. is in het ifte Deel Cap. III. §. 9- beweezen. En offchoon de Jooden den Geheim-zin daarvan nietmogteningezien hehben;zo waren zy evenwel gewoon Ifraël aan te merken als een voorbeeld van den Mesfias; zo als uit Midrafch Thillim in Pfalm. 2. 7. blykt. Van daar kon Mattheus zich te eerder daarop, beroepen. Maar dat hy alicenlyk, om deeze plaats op Chriftus te huis te brengen, gewaagd hebbe van zyne vlugt naar Egypten, behoort mede, tot de magt-fpreuken van Damm. Deel 2. §. 7. p. 31.  Evangelie-gejchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 23.5 begrypen, in welk eene hevige woede hy des wegen zal geraakt zyn: nu ftelde hy alle gemaatigdheid ter zyde ; en gemerkt hy, uit het verhaal der Wyzen, zo veel opmaakenkon, dat het kind, wiens ontvangenis of geboorte, door de verfchyning der Starre, aangekondigd was geworden, niet veel ouder, dan een jaar, weezen kon; zo maaktehy zulke fchikkingen, dat alle knechtkens, die nog niet het tweede jaar bereikt hadden, door de daartoe sfgczondenen, moeiten gedoodt worden; en wel met alleen te Bethlehem zelve, maar ook in alle in dien ftreek aldaar liggende plaatfen, werwaards misfchien een kind met der haaft mogt gebragt zyn En op deeze wyze werdt omtrent de moe- .( O Eigenlyk zou de uitdrukking *V» Z0li^ hebben §. 21. Waarom Jofepfas daarvin zwygt. hJSSS u0U*ermen nietten niinften dergelvke berichten by Jofephus vermoeden, die voorzeker geen vriend van Herodes km geweeft zyn maar kè'tS1116?^ h3oateJyk met zeer S! ke trekken fchddert ? Maar, zoude het niet kon nen zyn, dat hy juift van deeze omfenSjheS met om dat nfcfchi» de ttoderen, die me„8 S der C O Lib. 5. Hiftor. Cap. o. CO Jofeph. Oudh. Lib. 17. Cap 11 xvi. Deel. q  242 Oplos/mg der zwarigheden in de der allerleye voorwendfels den ouderen ontnam, in ftilte door vergift zouden omgebragt zyn; want het algemeen gekerm der moeders fchynt eene openbaare geweldenary te vooronderftellen. Maar, dit bloedbad zal wel juift zo groot niet geweeft zyn, als men in 't gemeen daar van denkt; zo dat men, volgens eene zeer waarfchynlyke rekening, niet veelmeer dan 40. kinderen van het manlyk geflacht zal konnen uitbrengen, die het leven daarby ingefchooten hebben ( s ). Het is zo, dit kon zekerlyk niet verborgen blyven ; maar deswegen was bet evenwel nog niet zo geheel zeker, dat dit op het bevel van Herodes zoude gefchied zyn, dan of het niet aan de teugellooze moedwilligheid zyner krygs knechten toe te fchry- ven CO In net Griekfchc Menolog. worden 14000. gerekend , hetgeene Voltaire in liet DiQionaire Philofophique portatif p. 122. als bekend aanneemt. Doch dit getal is, buiten tegenfpraak, zeer uitfpoorig. Ten tyde van den Propheet Micha werdt Bethlehem gerekend onder de Steden , die 1000. man in 't veld konden brengen; men zié het 3de Deel Cap. VII. §. 349. Nu zYn (men zie Susmilch's Godlyke orde in de veranderinge van het menfchdom, liet 2de Deel §. 47* • In eene plaatfe, alwaar jaarlyks iooo. gebooren worden, 9000. man , in ftaat om dc wapenen te voeren, en dan Iceven, volgens de tafel §. a6i. aldaar 660. twecjaarige kinderen. Bygevolge zullen in eene plaatfe, die icco. weerbaare mannen opleveren kan , flegts 82. twecjaarige kinderen van beiderleye ?eflaehte zyn , en dus flegts omtrent4'.kncchtkens; en" zo veel konnen ook in Bèthtéketm omgébragt, zvn gefteld dat hetzelve toenmaals nog zo volkryk geweeft zy, als hier aangenomen wordt. Intusfchen is deeze plaats in deezen tyd zeer klein en van geen belang geweeft, waarvan Jofephus in zyn gefchiedverbaal naauwelyks eens , als hi 't voorby gaan, gewag maakt.  Êvangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 243 Ven was, die uitgezonden waren onder voortvendfel van de nog overig zynde rooverbenden in de gebergtens uit te roeijen, die Herodes anders benevens derzelver huisgezinnen had doen ombrengen («)• '1'en minften kon het in dien tyd, toen Jofephus bykans honderd jaaren daarna zyn werk fchreef, al vry wat in vergeetenheid geraakt zyn, hoe het daarmede cigenlyk gefteld was geweeft; zo dat Jofephus, daarvan niets met zekerheid konnende fchry ven, liever het geval met ftilzwygen heeft willen voorby gaan; temeer, naardien hy niet zo zeer eene naauwkeurige levens - gefchiedenis van Herodes, dan veelmeer de geheele Hiftorie van het volk der Jooden, heeft willen opleveren ("«)• Hy had ook reeds zeer veele andere Haaltjes der achterdochtige wreedheid vah Herodes bygebragt, waaruit men zyn eigenlyk karakter duidelyk genoeg opmaakên kon (x). Dit fcheen voor hem genoeg té zyn , zo dat hy geenen luft had om meêr dergelyke voorbeelden daar by te voegen; inzonderheid naardien het, naar zyne gedachten, Voor eenen goeden gefchiedfchry ver niet'wel voegde, dooreenë al te angflvaliige aanhaaling van alle en elke onrechtmaatige bedryven van eenen Tiran, zich voor den haat tegen hem bloot te ftellen (y\ Evenwel fpreekt hy van het afmaaken van ver; fcheide perfoonen te Jerufalem, welke eenert won. CO Josephus Lib. 1. Joodfche Öorl Cap 12 CO Zie Cap. XXVII §. 17. * CjO Zie Josephus Joodfche Oorlogen Lib. r. Cao io.en Oudheden Lib. 17. Cap. 12. CO Zie Josephus de vüa fua f. 1024.- Dat ook'andere fchryvers even dezelfde grondftcllin? Fehad hebben , blykt uit TacitUs Lib. 6. Anna!. Cap 7 0.*  244 Oplosfing der zwarigheden in de wonderdaadigen en alvermoogenden Prins uit een ander Huis verwachtende waren, en die zyne verzorgers zouden zyn (s); het welk nog meer opzien gemaakt heeft. Doch vermits hy het gedrag van Herodes in deezen fchynt goed te keuren , zo kan ook dit iets toebebragt hebben, om geen gewag te maaken van de nog hardere fchikkingen, om den vermeenden Kroon-pretendent uit den weg te ruimen, en welke fchikkingen fchier in dien zelfden tyd voorgevallen zyn, fchoon hy ook daarvan even zekere berichten gehad hebbe. Hy kon mede niet gevoeglyk daarvan fchryven, zonder teffens te melden de aanleiding tot zulk een bloedbad, naamelyk , het onderzoek der Oofterfche Wyzen naar den nieuwgeboorenen Koning der Jooden: doch hy bad zyne redenen, om daarvan te zwygen,- naardien hy de voorzeggingen van den uit Judtea te verwachten Koning op VJ.spafiaan te huis gebragt had (fl). En fchoon wy ook eindelyk niet in ftaat waren, om de redenen van het ftilzwygen van Jofephus , aangaande deeze gebeurenis, op te geeven; zo is men evenwel niet gerechtigd, om zo terftond voor valfch te verklaaren datgeene, waarvan hy niets aangetekend heeft; want, dan zoude mede geen berg Zion voorhanden moeten geweeft zyn, waarvan hy insgelyks geen gewag maakt. Zo weinig nu het geene men by geenen anderen fchryver, dan by hem, vindt, voor een verdichtfel te houden is ; even zo weinig kan het ook , het verhaal van Mattheus, benadeelen, dat Jofephus niet mede bericht geeft van hetgeene de Evangelift diehft- lyk Cs) Lib. 17. Oudh. Cap. ?. C») Lib, 7. Oorlogen Cap. 12:  Evangclie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIH. 245 lyk oordeelde, naar zyn byzonder oogmerk, in het befchryven der gefchiedenisfe van Jefus, aan te haaien. §• 22. De wederkeering van Jefus met zyne ouderen uit Egypten. Matth. 11: 19—23. Schoon Eufebius de laatfte ziekte van Herodes onmiddelyk op den kindermoord te Bethlehem laat volgen (è), zo is evenwel, volgens de waare bereekening, eenige tyd tusfchen beiden afgeloopen: want Herodes ftierf eerft in 't jaar der waereld 3989. omtrent het Paafch feeft (c ); bygevolge omtrent negen maanden daarna; en niet veel langer heeft ook het verblyf van Chriftus in Egypten geduurd; want na den dood van Herodes werdt aan Jofeph , in eenen Godlyken droom, gelaft, met het kind en zyne moeder naar het land van Üraè'1 weder te keeren, om dat na den dood dergeenen, die dit kind zogten uit den weg te ruimen (d) , geen gevaar meer te vreezen was, CO Lib. r. Hift. Eccl. Cap. 8. p. 24 feq CO Zie het 7de Deel Cap. XIV. §. 169.. CO Naaraelyk. benevensHtrodes en andereRaads-lieden, ook zyn zoon Antipater , die vyf dagen te vodren aan t leven geftraft werdt-, want, gemerkt deeze,door heerfchzugt aangedreevcn, zynen vader tegen Akxander en Ariflobulus opftookte, derzelver afmaaking bevorderde, en van zynen haat tegen derzelver kinderen duidclykc blyken gaf, en ook nog twee anderen van zyne broeders laagen leidde, ja eindelyk zynen vader zelve, door vergif, uit den weg wilde ruimen; zo is het ligt te begrypen, dat hy mede zal geweeft zvn een vyand van dat kind , 't welk de Wyzen den nieuwgeborenen Koning der Jooden noemden  246 Qplosfing de zwarigheden in de was. Jofepli begaf zich dan op de reize, en wel, zo als het fchynt, om zich met der woone te Bethlehem neder te zetten; maar, toen hy vernam , dat Archelaus, in zynes vaders plaatfe, in 't Joodfche Land als Koning regeerde (e), die al terftond en in den beginne zyner regeeringe een blykbewys van zyne wreedheid gegeeven had daar door, dat hy by eenen oploop, door zyne krygslieden, 3000, in den Tempel had doen ombrengen ( f) ; zo maakte dit hem bevreesd, dat hy veelligt, in deszelfs gebied, niet veilig genoeg weezen zoude: doch uit deeze verlegenheid werdt hy wederom, door eenen Godlyken droom, getrokken , zo dat hy zich keerde naar de landftreeken van Galilea, alwaar Herodes Antipas het be-r ftuur had, en zyn verblyf te Nazareth nam. Hier werdt derhalven Jefus opgevoedt, en bragt de eerfte jaaren van zyn leven door in de donkerheid van een armoedig leven; weshalven hy ook doorgaans de Nazarener genoemd werdt , zo als zulks reeds de Propheeten voorzegd hadden (g> (O Van den Kqningl. tytel, hier aan hem geëigend, is gefprooken in het 15de Deel Cap. XXVII. Seft. 1. $. 36. CO Josephus Lib. 17. Oudh. Cap. 11. C g ) Of fchriftelyk, of ook flegts mondeling, zo als in 't ifte Deel Cap. III. §. 3. getoond is. Want, dat de plaatfen, die eigenlyk daar van fpreeken, by eenen der Porpheeten, door de jooden, opzetlyk, zouden uitgefchrabd weezen, zo als W. Whirton meeut, »» *«teral Accomplijfement of Schripture Prothccies q.enEJJay towards Rejloring of the true Text of the O. T. Prop. 3- P-. 104. kan niet beweezen worden.  Evangelie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIIf. 247 §• 23. Als een twaalfjaarigejongeling reijl hy naar Jerufalem op het Paajch-feefl, Luc^ II; 40—52. * De menfchlyke natuur van Chriftus was zekerlyk, zodra de Godlyke natuur zich daarmede, bv zyneontvangenisfe, vereenigde, in het bezit van eene emdelooze wysheid en kennisfe: intusfchen wilde hy daarvan, by zyne vry willige vernederinge, geen volkomen gebruik maaken. Het be haagde hem _ derhalven, gelyk andere menfchenkinderen, niet alleen in lichaams-krachten, maar ook in de vatbaarheden zyner menfchlyke ziele, allengskens toe te neemen; welke vatbaarheden zich evenwel zo fpoedig ontzwachtelden, dateik, die dit kind kende, duidelyk befpeuren kon , de grootheid van Gods welbehaagen aan hetzelve. Doch het zoude mede te Jerufalem zelve al bv tyds bekend worden, wat men van hem, ter zvner tyd, zoude te verwachten hebben. En dit eebeurde, toen hy aldaar, den ouderdom van twaalf jaaren bereikt hebbende, voor de eerfte reize op het Paafchfeeft verfcheen. Beide zyne ouders plagten deeze reize, waartoe eigenlyk alleen die van het manlyk geflacht, volgens de we" verplicht waren (A), jaarlyks te doen ; doch maakten zwaarigheden Jefus mede te neemen zo langenog regeerde. MaarTdïdee! ze, in het tiende jaar zyner regeeringe, was af gezet geworden, en ook geflild warend btot tens, opgekomen wegens de opfchryving, door" de De?t^rx6XXIII: I4> 17- CaP" XX^ X8. 22. 23. Q4  24$ Cplosfing der zwaarigheden in de de Romeinen in 't werk gefteld , meenden zy dit veiliglyk te konnen doen.rY); temeer, naardien het kind Jefus thans bereikt had den ouderdom, in welk men gewoon was, de kinderen, tot het waarneemen der pligten van den Godsdienft, in Levfs wet voorgefchreeven , aan te houden. Toen zy nu, het Feeft geëindigd zynde, wederkeerden naar de plaatfe hunner wooninge, was het kind Jefus, buiten hun weeten , achtergebleven, om voor de vergadering der Leeraaren, die in een daartoe gefchikt Tempel-vertrek aan de jonge lieden onderwys gaven, een blyk bewys te geeven van de in hem zynde uitneemende kennisfe. Deeze handeling had betrekking tot zyn eerlang te aanvaarden Leeraar-ampt: en derhalven behoefde hy ook daartoe geen uitdruklyk verlof van zyne ouders,- aan welken hy ook als nu eenen wenk wilde geeven, dat zy hem niet altoos by zich zouden konnen houden. Zy witten mede wel, dat zulk een verftandige en vroome Jongeling juift niet in eene geduurige en naauwkeurige bewaaringe behoefde gehouden te worden. Zy begaven zich derhalven op den weg , fchoon hy niet by hen was, meenende, dat hy zich by deeze of geene der talryke reisgenooten zoude gevoegd hebben,- dochdceden na hem onderzoek, zodra zy eene dagreize op den weg gevorderd waren. Maar, hoe groot was hunne verbaasdheid, toen zy niets van hem vernamen (k)! Zy zagen zich der- C O Zie het 7de Deel Cap. XIV. 5. 17c. (Ó Volgens de gedachten vin Okioims Hemil. 10. in Luc. Tom. ?. Opp. ƒ. 104. E. hebben zy niet zo zeer bekommerd geweeft, dat hein ccnig ongeval zoude overgekomen zyn, daa veelmeer, du zy reeds.van nu si"  Evangelie-gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 249 derhalven genoodzaakt , van ftonden aan naar Jerujakm weder te keeren, waartoe wederom een geheelen dag verëifcht werdt: en eerft op den deraen dag, federt zy hunnen zoon vermift hadden (/), en dien zy nu met veele angftvalligheid zochten, vonden zy hem eindelyk zittende in 't genoemde Tempel.vertrek, en Jdhf? midden der aanzienlykfte Leerraaren, die niet hera in gefprek waren f»; en wierden niet zonder ver- baas- af" zyn gezclfchap zouden hebben moeten oniw,-™ van hunne Leerftoelen inffcromp, V kk -1 usccnei1 P. 377. Maa/venS^e^zehT Joelen rondom Honden; zo bevond jfyzich™!606 deeze wyze in derzelver midden Niet orVVw' °p de aanz.enlyke Leeraaren in eene ge eerdeCWfiV"" te iaaten, maar om , beneevens andere fonS nS ™ derzelver onderwys te senieten n, ,g -cn' geoorlofd was, door bcfcheidefe vn U ™ ophelderingen van her gezegde te'veSE* S^Ê ormlandighederi daarby vÏÏIen^ Ï^SLr* te, geene Iafterihgen fpaaren Men ^Btw°0J^  2jo Oplosfing der zwarigheden in de baasheid, gewaar, welk eene goedkeuring hy aldaar vond , en hoe zeer deeze zich verwonderden, dat hy reeds by zulke jonge jaaren blyken gaf van zulk een ryp verftand, zo als uit zyne antwoorden duidelyk te befpeuren was. By dit alles kon evenwel zyne moeder zich niet onthouden, zodra de vergadering gefcheiden was, aan haaren zoon ' liefderyk onder 't oog te brengen, niet gedacht te hebben, dat hy zoude in ftaat ge-« weeft zyn, om aan hun, door zyn achterblyven, zo veele bekommeringen te veroorzaaken: waarop zyn antwoord was, dat het juift niet nodig geweeft ware, om hem, met zo veele benaauwdheid des harten, te zoeken; want toch het groote einde waartoe hy gefchikt was, jnoeft aan hun bekend weezen, en dat hy dus niet voor altoos by hun zoude konnen blyven ,- maar zich onledig moeft houden in 't Huis van zynen Vader, en wel met zulke dingen, die gepaft waren met het eigenlyk oogmerk zyner zendinge ( n ). Deeze zending was nu wel aan zyne ouderen niet geheel onbekend; maar vermits hy voor als nog geene merklyke fchikkingen daartoe gemaakt had; zo begreepen zy nog niet recht, wat hy daarmede bedoelde. Intusfchen en op dat zy niet denken mogten, als of hy zich reeds in dien tyd geheellyk aan (n) Intusfchen volgt hieruit niet, dathy geduurende deeze drie dagen in 't geheel niet uit den Tempel zouge»aan zyn; want, vermoed elyk zal hy zich, inzonderheid 'snagts, opgehouden hebben ten huize, alwaar zyne ouders"hun verblyf genomen hadden, of ook by andere bekenden. Dus vervallen mede de nuttelooze vraagen, wie hem intusfchen onderhoud gegeeven hebbe , en of hy genoodzaaktzy geweeft anderen deswegen aan te fpreeken.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIL 25r aan hun zoutte willen onttrekken; zo begaf hy zich niet alleen met hun op den weg naar Nazei reth, maar vervulde ook naderhand op het naauwkeurigfte de pligten van een gehoorzaam kind, \ welk nog onder de magt zyner ouderen ftaat. Des niet tegenftaande overdacht zyne moeder geduurig de woorden, by deeze gelegenheid door hem gefprooken, en werdt van nu aan te meerder lettende op alle het geene met haaren zoon voorviel. De fpoedige aanwas zyner doorzigten by toeneemende jaaren ftraalde aan elk in 't oog, en derhalven werdt hy ook by God en menfchen hoe langs zo meêr bemind. Het is ligtlyk te begrypen, dat hy daarby niet verzuimd zal hebben de gewoone middelen , waar door zyne menfchJyke ziel tot meerdere kundigheden geraaken kon • maar dat hy veelmeer in 't leezen der Godlykè Schriften, en in het aanhooren van het daaruit getrokken voorftel, naarftig zal zyn geweeft. Buiten twyfel heeft hy ook van nu af de hooge Feesten te Jerufalem, ten beftemden tyde, gevierd. Doch by de Evangeliften vinden wy daarvan geen uitdruklyk bericht: en nog minder verhaalen zy iets van wonderwerken, die hy, voor het aanvaarden van zyn openbaar Leeraarampt, zoude verricht hebben (o): 'cwelk teffens dient tot een bewys, hoe verre zy afgeweeft zyn, om iets te verzinnen , "hetgeen nergens gemaklyker, dan eer hy in 't openbaar te voorfchyn kwam, zoude hebben konnen gefchieden. Alleenlyk wordt dit by gelegenheid aangehaald , dat hy zynen CO Do redenen, waarom dergelyken niet ffefchied XIX Z^f 0Pse2eeven ***** icde Deel Cap.  i$2 Oplosfmg der zwaarigheden in de nen pleegvader in zyn bedryf, als timmerman, geholpen hebbe (p), maar voor 't overige geene geleerde opvoeding genoten heeft (q): weshalven ook zyne uitmuntende wysheid , die zich, in 't vervolg, openbaarde, dies te meerder opzien baarde, hoe meerder het bekend was, dat dezelve uit geen eikel - menfchlyk onderwys in de fchoole van eene toenmaals in weezen zynde feófce kon afgeleidt worden. §. 24. Het beroep van Johannes, Luc. III: i, 2. Doch eer en alvorens hy zelve, als een openbaar Leeraar, te voorfchyn kwam, moeft zyn vooriooper Johannes voor hem eerft, door zyne predikatiën , den weg bereiden. Het begin daartoe werdt gemaakt in het vyftiende jaar der regeeringe Van Keizer Tiberius, federt hy door Augufius, ten Mede - regent] was aangenomen geworden (?•■)• Pontius Pilatus was toen reeds, als Landvoogd, in Judaa aangekomen (s). En reeds federtden dood van Hrodes den grooten, regeerde Herodes Antipas, als viervorft, over Galilea; doch zyn broeder Philippus , als viervoft in Iturea en in de landCp) Mare. VI: 6. Justinus Martyr Dial. cum. Tryph. Sud. p. 316. fchryft, dat hy ploegen en ander timmermans-werk gemaakt hebbe. Doch dit kon voor de waardigheid van zyn aanliaande ampt Jzo veel te minder nadeelig weezen; vermits by de Jooden niets meerder gebruiklyk was, dan dat zelfs de geleerden hun werk maakten van het een of ander handwerk. CO Joh. VII: 15. Mare. VI: 2. Cr) Zie het 7de Deel Cap. XIV. §. ifi. I73CO Ibid. §. 172.  Evangelie ■gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 253 Landftreeke Trachonitis (Ook was in deezen tyd Lyfanias Viervorft over Abilene (u). By deeze verdeeling der Landen vond zulk een Hervormer, als Johannes weezen moeft, niet zo veele beletfelen, als of zy nog onder het gebied van eenen Heere geftaan hadden. En zelfs het Sanhedrin was nu onder de Stadhouders meerder beperkt, dan hetzelve geweeft was, onder de regeering van Archelaus over Judea. Evenwel hield ne hoogepriefterlyke waardigheid nog ftand. Annas of Ananus had dezelve eertyds , terftond na dat Archelaus verdreeven was, bekleedt; doch werdt door den Landvoogd Valerius Gratus, terftond by zyne aankomft afgezet; hetgeen mede omtrent drie van zyne opvolgers in dit Amptgefchied is; tot dat e'mdelyk Jofeph, met den bynaame Cajaphas, door Valerius Gratus, nog voor zyn vertrek , ten Hoogenpriefter aangefteld weid (x~). Deeze was de fchoonzoon van Anms c y ) j die niet alleen, gelyk andere afgezette Hoogepriefters, deezen eernaam behield, maar die ook by het volk in groote achting ftond, en nog al geduurig in zaaken van belang veel invloed had (z ). In deezen tyd ontving Johannes de CO Zie het 15de Deel Cap. XXVII. Sc& 1, § 37. vergel. 7de Deel Cap. XIV. §. 176. J\u zegt wel Josephus Lib. 17. Oudh. Cap. i^. Batanxa, Trachonitis en Awanitis zy tot het aandeel van Philippus gebragt, en flaat Iturea over: maar dat door de beidé naamen hurea en Awanitis flegts eene Provintie aangeduid worde, heeft H. Relandus in Pakftina Lib. 1. Cap, 22. P- tó6. bcweezen. CO Zie het 15de Deel Cap. XXVII. fed. 1. §. 36. C x ) Josephus Lib. 18. Oudh. Cap. 3. CO Joh. XVI[I: 13. C*) Hand. IV: 6. .  254 Oplosfing der zwarigheden in de de zoon vanZacharias, inde eenzaame LandflreeIcen van 't Joodfche Land, alwaar hy zich tot hiertoe opgehouden had ( §. 4.), eene Godlyke roeping tot zyn openbaar Leeraar ampt; gelyk dan ook de Jooden zelve niet ontkennen konden , dat hy een van God gezonden Propheet was (a). §• 25 'Bericht, met betrekkinge tot de waarneeminge van zyn Leeraar-Ampt, Matth. III; 1—12. Mare. I: 1—8. Luc. III: 3—20. Deeze merkwaardige man begaf zich nu naar de ïandftreeken omtrent den Jordaan: deels, om dat aldaar in het gebied van Herodes in Perea , de groote toevloed van 't volk niet zo veele achterdocht verwekte, als in Judea zelve; endeels, wegens het gemak, om aldaar den Doop te konnen verrichten; want hy predikte den Doop der bekeeringe tot vergeevinge der zonden, als een Godlyk bevel uitroepende , vermits de Koning Mesfias gereed ftond om zyn hemelfch Koningryk aan te leggen , alle, die daaraan begeerden deel te hebben , andere gedachten omtrent dit Ryk moeiten opvatten, derzelver vooroordee'en afleggen, en zich, door eene oprechte verandering van zin, betaamelyk in ftaat ftellen om hem te ontvangen: ook door het ontvangen van den waterdoop, fchoon zy geboorene Jooden waren, zich daartoe moeften verpligten , en als Ryksgenooten van Mesfias toen inwyen; terwyl anders alleenlyk de Pro* (o) Joh. I: 6.7. vergel:Matth. XIV: 5. Cap. XXI: 26t  Evangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 25-5 Profeliten plagten gedoopt te worden. Dat nu door deeze prediking voor den Heere Mesfias de weg zoude bereidt worden, dat was reeds door de Propheeten voorzegd, en kon derhalven den Jooden zo veel te minder vreemd voorkomen (b\ Het byzondere in de levenswyze van johannes verwekte daarenboven opzien. Als een Nazireër onthield hy zich niet alleen van den wyn en andere fterke dranken f»; maar hy was ook in alle andere dingen ongemeen fober; terwyl zyne kleeding flegts toegefteld was uit ruw kemelshaair, en de fpnnkbaanen en wilde honig hem in de woeftyne tot fpyze dienden (d). Voegt men hier nog by, dat federt eenen geruimen tyd geen Propheet opgeftaan was, en de verwachting van den CVje£xl:t3-451 ^' Im r- Beid»■<« *«» »/3*Tr£To is billyk den voorrang te geeven, naardien het openbaar is , dat vcelcn dergeenen , die naar buiten gingen, niet gedoopt zvn geworden. C/3 Waarom van de Esfeën niet gefprooken worde , is te zien in 't 15de Deel Cap. XXVII: Sc& 1. %. 35- Cg~) Luc. VII: 20.  EvangeUe-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 25? deelen der ftraffe te zullen ontvlieden m De zulken onder de fchaare, die daardoorgerafkt wierden, vraagde hem, wat hun dan eSnlyk tot hunner behoudenisfe, tedoenitond, IT&£r\ tot antwoord, dat zy in 't gemeen door de we" ken der hefcie , aan de behoVtigen te bewyzen waarvan eemge tot een voorbeeld aangSd worden, blyken moeften geeven , dat omtrent hun eene doorflaande verandering plaatf had Den tollenaaren en krygsheden wierden nog bv zondere phgten, overeenkom^ met derzei ver ftand, aanbevolen CO- En offchoonvoor>t overige Johannes geene wonderwerken verricht heeft; hetwelk ook niet noodig was, vWSS b.7 geene nieuwe leere te verkondigen had maar al leen de aankomft van den Mesffas, doodde Pit pheeten voorzegd, bekend moeft maaken ^ w zo werdt evenwel de achtingjegerw Shoelan^ zogrooter, zo dat zelfs, by do algeïeeïe tc? wacliting V^Mé. l%DCd Cap- VIf- «' 344- en 't 7de hiergenoemde fcrygiliedSn kónLfg enfSen 5* weeft zyn? want dan zoude Johannes hen vno£ g6" voornaamelyk vermaand hebben, den d enft d?r 'rC™ den te laaten vaaren; terwyl hy hen evonwM u S Jyk waarfchouwt voorhetpieLen v-Tn wifilt alIeen&c. Waarfehynlyk wTren S T™' ekeu"gSe^ld des, tot den veldton te'en Amt JZ*™' door Hera~ CaP; XXVII. Sccl f; t^^rSF*^ ™ 3'S mede het geheele getuigenis van ¥»Li' m mera den Doop en de iLevaUen vin aanSaa"devindt. 'o^evaiien van Johannes, toegelicht C *) Joh. X.- 41. vergel; het 10de Deel Cap. XIX, XVI. Deel. r  25? Oplosfing der zwaarigheden in de wachting van het volk, by veden de gedachte opkwam, of hy niet wel de Mesfias zelve weezen mogt. Johannes oordeelde derhalven noodig, vrymoedig, ten aanhooren van elk een, te bekennen , dat zyn Doop alleenlyk bedoelde, om boetvaardige gezindheden in de harten te verwekken, en hen bekwaam te maaken tot eene geloovige aanneeminge van den Heere Mesfias (l), die nu al haaft openlyk voor den dag zoude komen, Deeze moeft gezegd worden van eenen ongelykhoogeren rang te weezen, aan wien hy, zelfs de allergeringfte dienften te bewyzen, zich veel te onwaardig keurde. Van deezen alleen was te verwachten, de door de Propheeten te vooren verkondigde ryklyke uitftorting der gaaven des Heil. Geeftes, die gevoeglyk een Vuurdoop kon genoemd worden : evenwel zoude hy ook omtrent diegeenen, welke voor leden der waare Kerke wilden doorgaan , een naauwkeurig onderzoek in 't werk ftellen: en alsdan zouden de oprechte zielen, gelyk de terwe, in de fchuuren eene zorgvuldige bewaaring ondervinden : terwyl daarentegen de°overigen, die niet oprechtlyk gezind waren, onherftelbaar zouden verlooren gaan, en geen ander lot te verwachten hebben, dan het kaf, 't welk men , als nergens toe dienende, gewoon is te verbranden, Deeze vertoogen zyn, zo als het fchynt, gefchied eerft na den Doop van Chriftus, waarvan in 't vervolg afzonderlyk gefprooken wordt, na dat bericht gegeeven is, van den inhoud der Predicatien van Johannes. Weshalven Lucas in 't byzonder aanmerkt, dat Johannes nog veele andere vermaaningen aan het volk gedaan, en de heuchelyke boodfchap van den Mesfias CO Mandel. XIX: 4-  Èvangelie-gerchiedenisfe. Hoofdft. XXVffi, tS$ lias verkondigd heeft. En gemerkt hy in het vervolg der gefchiedenisfe geene gelegenheid meer had om van Johannes te fpreeken; zo lyft hv hier in, een voorafgaande bericht, aangaande de beftraffing van Herodes, door hem gefchied weshalven hy ook in de gevangenisfe geworpen §. 26. Chriftus wordt door Johannes gedoopt, Matth m- t3_tt Mare. I 9—n. Luc. M: 21. 22 7' ;Na dat Johannes zyn Ampt eenigen tyd verricht en zynen Doop voortgezet had, en ovèrzulks het bericht der voorhanden zynde openbaannge van Mesfias Koningryk meerder bekend geworden was, verliet Jefus zyn tot hiertoe gehouden verblyf te Nazareth in Galilea, om zich zelve, door Johannes, in den Jordaan te Jaaten doopen; gemerkt hy het Hoofd was van allen die, door den Doop, tot zyne Ryksgenooten aan' genomen wierden. Niet tegenftaande nu Johan. nes voorheenen flegts zelden gelegenheid had gehad om hem te zien en te fpreeken; zo kende hyhem evenwel van aangezigte; gelyk hy dan ook, met betrekkinge tot het geene in zyne eerfte jaaren met hem voorgevallen was, de grootfte waarfchynlykheid voor zich had, dat hy was de Mesfias, de waareZoon van God, die, wegens zvne onzondigheid , den Doop tot vergeevinge der zonden met behoefde (m). Derhalven gaf hy zyne lsCS?td^Er81 ?£" Vlt aIwaar ^getoond is, dat dit zeer wel kan vereffend worden methetzeg- R * g»H  aóo Oplosfing der zwarigheden in de zyne verwondering over de begeerte van Jefus (e kennen , en weigerde in 't eerfte den Doop aan hem te verrichten. Maar doen Jefus hem deed begrypen, dat, offchoon hy den Doop niet noodig had, het evenwel voor hem gevoeglyk was, zich te onderwerpen aan alle verordeningen, die van God komen ,• zo doopte hy hem in den Jordaan. Zodra dit gefchied was, klom Jefus uit het water; vermits hy niet noodig had de vermaaningen, waarmede men de gedoopten daarna plagt op te fpooren. Daarentegen bad hy zelve om de zalving zyner menfch- gen van Johannes, hem, voor zynen doop, niet gekend te hebben, Joh. I: 32. 33. naardien hy alleenlyk heelt willen te kennen geeven , dat hy geene verborgene of geheime affpraak heeft konnen neemen , om , tot bevordering zyner oogmerken, zulk een voordeelig getuigenis van hem te geeven, vermits hy nooit vertrouAvelyk met hem verkeerd had. Johannes wil zeggen: Iefus zelve heeft nooit, aangaande de hoogheid van ..zynen perfoon, in't minfte iets jegens my gefprooken; doch ik ben, op eene geheel onfeilbaarc wyze, overtuigd geworden van hetgeene ik te vooren flegts vermoedt heb: wantGod, aan my belaftende, doormynen Doop, voor den Mesfias den weg te baanen, heeft aan my ook ontdekt, aan welk teken ik den perfoon van 'den Mesfias eens zoude konnen kennen; want opwclken ik zien zoude den H. Geeft ncderdaalen en op hem blyven, deeze zoude met den H. Geeft doopen. Nu heb ik dit teken gezien aan Jefus, by zynen Doop, zo als zy , die toenmaals tegenwoordig waren, getuigen konnen: gevolglyk kan ik in het minfte niet twyfelen, of hy inderdaad Gods Zoon zy; en heb hem ook met dies te meerder vertrouwen den volke, als den Mesfias, wiens luifter my grootelyks overtreft, konnen aanbeveelen (§. 25.). Deeze verklaaring is genoegzaam, tot wederlegging van het verwyt, 't welk men vindt in het Wolffenbuttelfche Fragment p. 133. aangaande het oogmerk van Jefus en zyne jongeren, dat hy zich flegts,'op eene argliftige wyze, gehouden hebbe , Je* fus°in 't geheel niet te kennen.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIH. 26* tfienfchlyke natuure met de gaaven des Geeftes, die verëifcht wierden tot zyn Ampt, hetwelk hy ftond te aanvaarden. En hierop zag men , op eene wónderbaare wyza , aan den lichthelderen hemel, eeneongemeeneglansryke opening, waaruit zigtbaarlyk de gedaante als van eene duive nederdaalde, die eenigen tyd boven Jefus, als een teken van den op hem ruftenden H. Geeft, bleef zweeven: teffens werdt uit de gemelde openinge gehoord eene verftaanbaare ftem , zeggende: deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik een welbehaagen heb O). Dus plegtiglyk werdt Chriftus ingewydt tot zyn openbaar Leeraar-ampt, 't welk hy aanvaarde, toen hy omtrent dertig jaar oud was, en overzulksin eenen tyd, wanneer 'smenfchen vermogens, zo des lichaams, als der ziele, gezegd konnen worden het fterkfte te weezen (0). Doch oflchoon eene ftem uit den Hemel hem openlyk verklaard had voor Gods Zoon; evenwel werdt hy nog al geduurig gehouden voor eenen Zoon van Jofeph. Daarom oordeelde Lucas noodig, zo wel de eigenlyke voorvaderen van Chriftus, uit welke hy, naar zyne menfchlyke natuur, door zyne moeder afftamde, en welker Zoon C») Breedvoerig zyn de oniftantjigheden van deeze wónderbaare gebeurenis toegelicht en verdeedigd in het icde Deel Cap. XIX. §. 24. 25. alwaar men mede beweczen vindt, dat Johannes niet alleen zulks bemerkt, en men hier geen bloot gezigt aan te neemen hebbe, of zelfs wel gerechtigd zoude zyn de geheele zaak voor een verdichtfel te verklaaren, zo als vroegere en laatere vrygeeften beweeren. (O Dat hy toenmaals reeds eenige maanden in het ?iite jaar afgelegd hebbe, is aangemerkt in het 7de Deel Cap, XIV. §. 174. ' R 3  26~2- Oplosfing der zwarigheden in de Zoon hy kon genoemd worden , hier in te lys* ten; als ook in het flot deezer geflachtlyft daarby te voegen, dat hy in derdaad Gods Zoon en van eenen ongelyk-hoogeren oorfprong was (p). %■ 27. De verzoeking van Chriflus in de Woeftyne Matth. IV. I—IK Mare. I: 12. 13. Luc. IV: I—'13. De wónderbaare omftandigheden, by den Doop van Chriftus voorgevallen, hebben, buiten twyfel, veel indruk gemaakt by die daarby tegenwoordig waren, en zeer groote begrippen van hem verwekt. Doch Jefus onttrok zich zoterftond aan hun, en befpeurde eene inwendige drift des Geeftes , waarmede hy nu zo ryklyk gezalfd was, om zich in de eenzaamheid door gebeden en overdenkingen , tot zyn gewigtig ampt te bereiden. Hy werdt dan, door de drift van deezen Geeft, in eene nog meerder afgelegene wildernisfe gevoerd (^), alwaar enkel en alleen de wilde dieren O) Men vergelyke hiermede het Sfte Deel Cap, XVI. §. 61. 64. Doch de zwaarigheden, die in deeze geüachtlyft voorkomen, zyn weggenomen in het 7de Deel Cap. XIV. §. 29. feq. en in 't 8ftc Deel Cap. XVI. §. 56, 62. 69. fgjelyk dan ook $. 7c. gefprooken is van Chriflus broederen naar den vleefche. (?) Des is er geene ftrydigheid in, dat Chriftus nu eerft in de woeftyne zoude gebragt zyn, dewyl hy reeds in de woeftyne was, alwaar Johannes predikte; om nu niette zeggen, dat deeze anders zo genoemde woeftyn , van wegen den geduurigen toeloop van 't volk, deezen naam niet meer verdiende, en Chriftus, van daar, in eene geheel-eenzame plaats gebragt is geworden. Dat zulk eene de woeftyn Quarentania tusfchen Jericho en Jerufalem geweeft zy, is niet onwaarÉ I fchyn-.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXV2JI. 263 ren hun verblyf hielden: en dit gefchiedde met oogmerk, om door den duivel verzocht te worden: want hy , als de tweede Adam, zoude boeten voor de misdaad van onze eerfte Stamouders die by de verzoekinge des Satans tekort fchooten; en ook hierin zoude hy zynen broederen gelyk en even als deeze verzocht worden, en dus voor hen verwerven het vermogen, om in alle verzoekingen ftaande te blyven f». Hier was hy nu, geduurende den tyd van veertig dagen, blootgefteld aan de verzoekingen des duivels (Y), die fchynlyk, als die vreeflyk befchreeven wordt, waarvan men nazien kan H. Maundrel's reize naar het kloofde Land p. 100. en F. HaJJelauift's reize naar P^/lina p. 144. (O Hebr. II: 17. 18. 00 Dat deeze verzoekingen voor Chriftus «ietontrepaft, en ook geene bloote inbeelding geweefl zvn of flegts 111 een gezigt zouden zyn gefchied, is beweezen m 't 4de Deel Cap. VIII. j. 79. §3. De gedachte van H. Farmer, over de gefteldheid en hes oogmerk der verzoekinge'van Chriftus, Seft. 4. komt wel hierop nede^ dat God zelve aan Chriftus in een gezift tredaan Keene fymbolifche vertooning van zUa'nif^ veTzoekmgen , die hem in zyn Leeraar-ampt zouden overkomenmaar Chriftus heeft het, geduurende deeze vertooS geweeten dat hy thans niet tot zulke ongepafte SS aangezocht wierde; of hy heeft het niet geweeten en heeft het eerft na het geëindigde gez^t vcmonie. In het eerfte geval kon zuik een gezigt geene veS kmg genoemd worden, vermits hy in dewoeftynefit V»VVuS\ °mïan dereelyken blootgefteld tewVrdfnEn in het tweede geval zoude God zelve verleidende vertooningen m de ziele van Chriftus gebrag hebbed £*S U« onmo°geIyk treffend worden mefzy„ehei' ligheid. Beproevingen, die voortkwamen van een £1 der wezen, kon hy wel over hem gehengen en hp " h3dn8tadm 2Ulke omfta"digheden, waari/hy'gelegeT had had, zyne oprechtheid te betoonen; mnt llhl •K4 i„  264 " Oplosfinge der zwaarigheden in de die door de aanvallen der dieren, fchrik ver wekkende en andere akelige vertooningen, eene proeve wilde neemen, hoe Jefus zich indeezen gedraagen zoude. Geduurende deezen geheelen tyd gebruikte Jefus in 't geheel geene fpyze, en kon derhalven gezegd worden, in eenen zeer eigenlyken zin, te vaflen Na het afloopen van deezen tyd hongerde hem, 't welk, terwyl hy nu ftond de eenzaamheid te verhaten, den grooten verzoeker van het menfehdom aanleiding gaf, om in hem tc verwekken zulke gedachten, die hem zouden konnen aanraaden iets voor te neemen, dat volftrekt onrechtmaatig was, dit kan men niet denken, en kan ook. uit het gezigt, aan Petrus vertoond, Handel. X: ic—15. niet bewèezen worden.- want, te ceten van de fpyzen, in de Levitifche Wet verbooden, was toenmaals niet meer zondig. En wat was het noodig aan Chriftus, zyne aanftaande verzoekingen, eerft in eene fchiidery te vertoonen, naardien hv behalven dat reeds wift, al wat hem overkomen zoude, Joh. XVIII: 4. Eindelyk kon ook by dien grooten Propheet, die aan Mofes alleszins zoude gelyk zyn, zulk eene donkere wyze der openbaring , hoedanig een gezicht is, geen plaatshebben, Mum. XII: 6—S. (O Lucas zegt: E*yi« ihi rxïf "nfbifeiif ixéie«if, hetgeen tegen de verklaaring van Damm tan. 2. §. 10. openbaar aanloopt, die hier door het vaflen van Jefus, alleenJyk verftaat eene zorgvuldige overweeging van't geen hy te doen had; en- ook niet begrypen kan, welk het oogmerk van dit vaften zoude geweeft zvn. Doch het is-niet ongerymd te fteiien, dat ook in"deeze omflandighcid van minder belang eene doorflaandc overeenkomft met Mofos zoude befpeurd worden;, die by .zyn vaften van veertig dagen de onmiddelyke'bevelen van God tot het inftellen van Ifraëïs Godsdienft ontving. Om nu niet te fpreeken van andere oorzaaken en bedoelingen van dit wonderbaarè vaften, die-in het icde Deel Gap, XIX. J. 26. opgegeeven zyn.  Evangelie-gejchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIT 265 om zich thans aan hem in eene zigtbaare geftalte te vertoonen: dat deeze verzoeker geen menfch of een aanzienlyke Jood, maar de Satan zelve ge weeft zy, is elders aangetoond (u). Ta hv zal zich zelve niet eens voor eenen menfche hebhen uitgegeeven; want, hoe toch zoude zulk een, flegts met de geringfte waarfchynlykheid, hebben konnen voorwenden , dat alles aan hem oyergegeeven zy ? maar hy wilde, zo als men uit alle omftandigheden kan opmaaken, gehouden zyn voor eenen der voornaamfte Hemelgeesten (s). En Chriftus heeft ook; vermits eene daadelyke verzoeking by het volkomen gebruik van zyne alweetenheid, niet zoude hebben konnen ftand grypen; inderdaad in 't eerft niet geweeten, wie hy eigenlyk was(y). Intusfchen zyn O) In 't 4de deel Cap. VIII. §. 85 PauI£s verzeker-> dat dé Satan zich uittrceve voor eenenEngel des lichts, 2 Cor. XI: 14. Dit kan od geene gebeurenis gevoeglyker te huis gebragt word™, dan op deeze ; te meer, naardien de verzopker hioifpreekt van de befcherming der Engelen-als mS Landon ,het °P2igt °Vel de ve toonde6 Landen aan hem toevertrouwd zy. Hetwegvoeren van Chnftus door de lucht zoude alsdan ook dies tbeter te begrypen zyn; gemerkt God zich anders daartoe va, de Engelen bediend heeft om de Propheeten ftoedIS naar andere plaatfen te brengen 1 Kon.XVIII 1" 2K0 ? ft:.16.Ezech. III: 12. &c. Hand. Vlll 39. ' Jcrlevi ,LT\ÓatZyne menfcliheid thans, door veelerleye verzoekingen , zoude geoeffend worden en daarom wilde hy zich vrywilliglyk niet teSen 'noch van zyn alvermogen, noch ook van zyne alweltenhe.d Wanneer men dit fielt; dan vervalt de têgenwerpf,\t t1er" R 5 ge-'  2,66 Oplosfmge der zwaarigheden in de zyn deeze zigtbaare verzoekingen onmiddeJyk achtereen voorgevallen; dewyl eerft na het voleindigen derzeive de Satan Jefus verliet. De eerfte verzoeking kwam neder, om Chriftus te verleiden , dat hy in God een mistrouwen mogt ftellen, en, om te voorzien in zyne eigene behoeften en nypende honger, de aldaar liggende lteenen in brood zou veranderen, by aldien hy inderdaad Gods Zoon was, waarvoor de hemelfche ftem hem onlangs verklaard had. Maar Jefus, niet voornemens zynde, tot zyn eigen gemak , maar alleenlyk tot beveftiginge zyner leere, wonderwerken te verrichten , liet zich door deeze verlokking niet beweegen , om van de in hem woonende magt blykbewyzen te geeven, maar gaf tot antwoord, dat het niet noodig was, door buitengewoone middelen, brood voor zich te verfchaffen; vermits, wanneer het Gods wille was, de menfch, ook zonder brood, in 't leeven zoude konnen onderhouden worden, zo als zulks ook door Mofes aan de Ifraëllers voorgefteld werdt; toen aan hun in de woeftyne brood ontbrak (z). Hierop genoodzaakt zy , te ftellen, dat Chriftus geweeten en ook niet geweeten hebbe, dat dc duivel de duivel was, en dat deeze daarentegen Gods Zoon gekend en ook niet gekend hebbe, zo dat hy, by alle aan hem toegefchreeven arglifligheid, tot den hoogften trap dom , als mede door de fchrift gcmaklyk af te wyzen geweeft zy, want Jefus wift toenmaals inderdaad niet, dat hy, die met hem fprak, de duivel was; en deeze was ook nog niet volkomelyk daarvan overtuif d, dat Jefus Gods Zoon zy; zie hét 4de Deel Cap. VIII. §. 80. Maar naardien hy zich uitgaf voor eenen Engel des lichts; zo moeft hy ook dit karakter in 't oog houden en de tegenbewyzen , uit de fchrift aangehaald , laaten gelden, (z) Deut. VIII: 3-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 257 op voerde de duivel hem op eenen naby gelege* nen hoogen berg (d)a van waar men verfcheide Landen overzien kon; en vertoonde aan hem, met eenen opflag van 'toog, deonderfcheidene Koningryken, waarin het gebied van Herodes den grooten verdeeld was (Z>); met verzekeringe, dat aan hem het toezigt daarover toevertrouwd was, zo dat hy, naar zyn goedvinden, de heerfchappy daarover aan iemand vermogt op te draagen. En dit alles zoude het zyne konnen worden, indien hy flegts het befiuit wilde neemen, om hem, door aanbiddinge, hulde te doen. Doch Jefus, zich beroepende op de grondwetten van den Godsdienft, zeide , dat de eere der aanbiddinge den grooten God alleen toekomt (c). Ver- vol- (O Dat deeze verzoeking vooraf gegaan zy voor die, welke gefchied is op de tinne des Tempels en te onderfcheiden is van eene vierde, mede op eenen berg ^voorgevallen, is aangetoond in het 3de Deel Cap. C*) Dat dit niet onmoogelyk zy, is aangeweezen in t 4de Deel Cap. VIII. J. 82. vergel: met het 8fte Deel Cap. XV. §. 90. (c) De woorden ureiyt SriTa i*x XUTXtii, Luc III- s ontbreeken in veele handfchriften en overzettingen •" 7y wordenook doorgeene der Kerkleeraaren voor Theodylactusaangehaald. Vermoedelyk zynze hier ingelyft, uitbet verhaal der vierde verzoekinge by Mattheus, die de eerfte verzoeking op den berg overflaat, niet uit nalaatirfieid maar om datze met de laatftgenoemde bykans van ecnerleyen aart is. Indien Chriftus den Satan nu reeds met de gemelde woorden geheellyk afgeweezen had: dan zoude Lucas daarop niet nog eene andere hebben konnen Iaaten volgen Nu zoude men wel hiertegen konnen inbrengen; md.en ook Chriftus den Satan" te voor™ 3d; Z° 70udne hv eve»wel ten minftcn nu hg lyk heoben moeten befluiten, dat hy , die van hem wilde aangebeeden zyn, geen goede Engel weczen ken.  2 58 Oplosfing éer zwarigheden in de - volgens voerde de duivel hem naar Jerufalem, op dat hy ten minfien, indien het hem niet te doen ware om de beheerfching van andere Landen , in deeze heilige ftad, alwaar God zyn vuur en haardftede had, voor de oogen van alle Ifraëllers, die aldaar tot den Godsdienft byeen kwamen , zich zoude konnen betoonen, de Zoon Van God te zyn: hy bragt hem derhalven op de tinne des Tempels naar de Zuidzyde, van waar men niet, zonder duizeling, in het beneden liggende diepe dal kon nederzien (d),* hy vergde' hem kon; maar vermits Chriftus enkel en alleen als menfch handelde, zo dat hy van zyne alweetenheid nog geen gebruik maakte-, zo was het niet onmooglyk, te denken, dat een Engel, aan wien het werk, om hem te verzoeken, opgedraagen was, door deezen eifch hem flegts op de proeve hebbe willen ftellen , zonder inderdaad zulk eene hooggaande eere aan te neemen; weshalven het antwoord ook met zulk eene maatigheid ingericht werdt. I CO Josephus Lib. 15. Oudh. Cap. 14. volgens Hegefippus by Eusebius Lib. 2. Hift. Eccl. Cap. 23. p. 64. moeft de Apoftcl Jacobus klimmen op een *rff/y««» rS >t(S , om dies te beter van 't volk gehoord te worden, van~waar hy daarna ter nedergcftort werdt. Hctishiet gevoeglyk ie denken, dat Jefus van zelve derwaards zoude gegaan zyn , of zich ook, door eenen onbekenden, daartoe zoude hebben laaten overhaalen; want, dit doende zoude hy daadelyk tot de verzoekinge iets toegebragt, of zich ten minften op eene vermetele wyze in gevaar gefteld hebben, het geen met zyne onzondigheid niet ftrookt, om nu. niet te zeggen, dat het bezwaarlyk aan elkeen zal hebben vry geftaan.om te wandelen op het dak der gebouwen, tot den Tempel behoorende, wiens toegangen door wachters zorgvuldiglyk bewaard wierden. Daarentegen gedroeg Jefus zich enkel lydend: hy ging niet mede; maar de Satan bragt hem derwaards. En is dit zo; dan zal 'erookgecne zwaarigheid zyn, dat hy hem door de lucht derwaards  Evangelie-gefcldedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 26$ hem mede, zich, van deeze hoogte, naar beneden te werpen , hetgeen hy; ook, als Gods Zoon zynde, zonder eenig gevaar doen kon, met byvoeginge, dat de befcherming der heilige Engelen hem onfaalbaar zoude te ftade komen, zo als hy zelve, als een der yoornaamfte Engelen, hem, Jefus, reeds veiliglyk herwaards gebragt had. De duivel wilde Chriftus daardoor niet flegts verleiden tot eene vermétele onderneeming van zulke dingen, waartoe hy niet geroepen was; wantin zuiken gevalle zoude hy hem flegts hebben behoeven te brengen op de eene of andere fteile hoogte in de woeftyne; maar zyn oogmerk was mede, dathy, openlyk eenen gevaarlyken fprong doende, daardoor by de menigte in aanzien zoude zoeken te geraaken. Doch Chriftus gaf tot antwoord, dat eenedergelyke onderneeming niet anders, dan als eene ftrafbaare en uitdruklyk-verbodene verzoeking van God, zoude konnen aangemerkt worden. Evenwel de duivel vleide zich nog altoos , door zyne vertooningen het nog daarhenen te zullen brengen, dat Jefus de vermeerderde aantokkeüngen tot eerzugt niet meer zoude konnen tegenftand bieden. Voorhenen had hy hem reeds verfcheide Landen vertoond ,. tot welker bezittinge hy zoude konnen geraaken; maar nü voerde hy hem nog eens op eenen zeer hoogen berg,* waarvan het uitzigt zich nog verder tot meerdere Koningwaards gevoerd hebbe. Waarby nog komt, dat de kortheid des tyds, waarin deeze zigtbaare verzoekingen voorgevallen zyn , dit fchier fchynt te verëifchen; en zulks ook voor Chriflus niet ongepaft geweeft is, zo als in het 4de Deel Cap, VIII. 5. 81. aangetond is geworden.  27Q Oplosfinge der zwaarigheden in de Koningryken uitftrekte, weshalven ook hier het woord jwV/*oj gebruikt wórdt, metaanwyzinge van elks ligging, en maakte daarby de levendigfte befchryving van alle uitmuntende eigenfchappen en heerlykheden deezer landen. En nu, terwyl hy meende, de begeerte naar zo veele hoogheid en rykdommen alleszins by hem gaande gemaakt te hebben, was hyzo onbefchaamd,dathy de aanbidding van hem durfde herhaalen, met de daarby gevoegde belofte, aan hem alsdan dit alles in eigendom te zullen fchenken. Hierdoor ontdekte hy nu klaarblyklyk, dat hy geen goede Engel zyn kon, die niet op nieuws zoude voorgeflagen hebben eene zaak , die Chriftus reeds zo bondig van de hand geweezen had. En nu gaf Jefus, met een rechtmaatig ongenoegen, te kennen, dat hy hem kende, hem noemende by zynen rechten naame, Satan, of wederfpreeker van God , met bevel, zo terftond te vertrekken; dewyl immers, volgens de duidelyke uitfpraak der Schrift, de eere der aanbiddinge alleenlyk toekomt aan God, den Heere over alles, die alleen over de Koningryken der Aarde magt en beitel heeft. En zo moeft de Satan hem, befchaamd gemaakt zynde, verlaaten. Doch hy week flegts voor eenen tyd van hem , terwyl hy, inzonderheid op het einde van het Leeraar-ampt van Chriftus, zyne aanvallen op eene meerder-bedekte wyze vernieuwde (e). Daar- CO Joh. XII; 31. Cap. XIV.- 3®. Luc. XXII: 53- Hy, voor wiens aanvallen Chriftus, in den laatften tyd van zyn leven, bloot gefteld was, is het ook geweeft, die hem in de woeftyne verzocht, en hem daarna verliet. Des kan zyne verzoeking niet geweeft zyn en gezigt, door God toegefteld, zo als Farmer meent.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 271 Daarentegen kwamen verfcheide Engelen by hem, om hem zo wel te voorzien van de noodige middelen van onderhoud, als ook om aan hem hunne onderdaanigheid te betoonen. §. 28. Het getuigenis van Johannes, aangaande Chriftus Jth T. 1—34- Inmiddels en terwyl Jefus zich in de woeftyne bevond, had Johannes de Dooper hem, by alle gelegenheden, als den Mesfias en Gods eengeboorenen Zoon den vólke aangepreezen. Den voornaamen inhoud deezer getuigenisfen, geeft de Evangelift al terftond en in den beginne van zyn boek op, alwaar hy opzetlyk zyn werk maakt, om deezen verhevenen perfoon alleszins te karakterifeeren. Vervolgens meldt hy, dat dergelyken getuigenis inzonderheid zeer plegtelyk gegeeven is, toen de voorftanders der Jooden in het Sanhedrin te Jerufalem, aan welken het langs zo meer bedendlyk fcheen, dat Johannes mede eene meenigte geboorene Jooden doopte, eene verklaaring van hem eifchten, of hy ook daartoe gerechtigd was ? zulk eenen buitengewoonenLeeraar te ontbieden, of hem met geweld te doen haaien, fcheen niet raadzaam, van wege de groote achting, die het volk hem toedroeg. Zy zonden derhalven, uit de Priefters en Leviten, eenige C/) Luc. IV. 39- Cap. VIII: 3. Cap. X: 40. alwaar het woord JUk»»» , in deeze betekenis voorkomt. Doch daartoe zoud» één Engel genoegzaam geweer)  '272 Oplosjing der zwaarigheden in de eenige gezanten tot hem, om hem af te vraagen, wie hy was, of voor wien hy wilde gehouden zyn? Hierop gaf Johannes, zonder eenige dubbelzinnigheid en met de ernftelykfte uitdrukkingen tot antwoord, dat, offchoon veelgefprookenwierde, of hy zelve niet veelligt de Mesfias zoude konnen weezen, hy op deeze eere geene de minfte aahfpraak maakte. Vervolgens gevraagd zynde, of hy misfchien Elias ware, die, zo als men meende, in perfoon hier op Aarde verfchynen zoude? zo ontkende hy ook dit (g) en even zo weinig wilde hy zich uitgeeven voor dien grooten Pro-, pheet, waarvan Mof es voorzegd had,- doch die fommige Jooden nog, van den Mesfias zélve, plagten te onderfcheiden (h ). Hierop drong men al verder op hem aan, dat hy recht uit zoude zeggen, wie hy dan was, ten einde men aan het .Sanhedrin behoorlyk bericht zoude konnen geeven: en nu was het antwoord, dat hywas diegeene. van welken Jefdias voorzegd had, dat God zelve , door zyne ftem zou doen uitroepen, dat in de woeftyne voor den Heere Mesfias de weg zoude gebaand worden. Deeze afgevaardigden waren van de Seéte der Pharifeën, die, naar hunne heerfchende wyze van denken, niet begrypen kon- (g) Sir XLVIII: 10. vergel: met het 2de Deel Cap. Vlf l)2Deut. XVIII: 15. vergel: Joh. VII: ip. 4*. Offchoon zyn vader Zacharias hem, in eenen algemecnen zin, een Propheet genoemd had, Luc. I: 76. evenwel was hy inderdaad merklyk onderfcheiden van de Propheeten des Ouden Teftaments. ja grooter dan deeze Matth. XI: 9. want de eerftgenoemden propheteerden alleenlyk van eene genade, die aanftaandc was: maar hy was een Herout van den reeds daadlyk voor^ handen zynden Mesfias.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 27$ konden, hoe een ander, dan de reeds genoemds perfoonen, bevoegd zoude zyn, zulk eenen ongewoonen Doop te verrichten. Zy wilden derhalven weeten , welk eene volmagt hy daartoe had: en nu beriep Johannes zich op de vervullinge van hetgeene hy reeds betuigd had, aangaande de fpoedige aankomft van den Mesfias,als van eenen perfoon, die hem oneindig te boven ging: en deeze, zeide hy, is nu reeds daadelyk by ulieden; en offchoon gy hem nu nog niet kent, zo zal zy zich evenwel eerlang nader bekend maaken, en even daar door beveiligen de beftaanbaarheid en geheele ampts-bediening van hem, die deezen perfoon aangekondigd heeft. Dit getuigenis werdt gegeeven in zulk eene plaatfe, alwaar een groote toeloop van volk was, naamelyk, te Bethabara, aan geene zyde van den Jordaan, die Johannes even daarom tot zyn en Doop uitgekoozen had, om dat aldaar het volk in meenigte plagt over te vaaren (Q. Hoe het Sanhedrin deeze verklaart O Dit betekent de naara BjjS-aa^*. Maar naardien «Wno of domus navis, van eene overeenkomfti°-e betekenis is-, zo kan veelligt dezelfde plaats mede B«S-«W« genoemd zyn geworden , naar het Schip, tot het overvaaren gefchikt. En deeze leeswyze bebben niet alleen de meefte hedendaagfche Codices; maar ook alle oude overzettingen: en ten tyde van Origenes ftond dezelve bykans in alle handfchriften. Des niet tegenftaande keurde Origenes dezelve af, Tom. 8. in Johannemp. 130 edit. Huetii , om dat men hem Bethabara aangeweezen* had als de plaats, alwaar Johannes gedoopt heeft, en ook aan den Jordaan geen Bethanien gevonden werdt. Waarvan evenwel de reden kan weezen , dat deeze naam toenmaals niet meer zeer gebruiklvk is geweeft, fchoon men eertvds dit Betltanien, van he't naby Jerufalem °-elegene, kan onderfcheiden bebben door het byvoeefel XVI D£el. S  274 Oplosjing der zwarigheden in de klaaring van Johannes opgenoomen heeft, wordt niet gemeld. Men konde hem ook gevoeglyk niets aandoen, vermits alle het volk hem hie'd voor eenen Propheet. En wegens de oplettenheid, die Jefus zelve kort daarna verwekte, dacht men niet. verder aan Johannes, temeer, naardien zyn fpoedig gevangen neemen van deezen grooten toeloop een einde maakte. Doch Johannes zag al terftond , op den daaraan volgenden dag na zyn openlyk onderzoek, Jefus uit de woeftyne by hem komen , dien hy aan hun, die toenmaals tegenwoordig waren, aanwees als hetrechte en onzondige offer voor de zonde der waereld ( £), en betuigde , dat deeze was de Godlyke perfoon, dien hy, als na hem komende, befchreeven had; en hiervan was hy, niet door deszelfs eigene verzekering, maar door een teken, van God zelve ontvangen, op eene ontwyfelbaare wyze, overtuigd geworden (§. 25.), (fc) Indien toenmaals alleenlyk zyne byzondere Volgelingen tegenwoordig zyn geweeft; vermits toch Chriftus inzonderheid door zyne wonderwerken , als de grootfte Gezant van God, zoude gekend worden ;. zo is het zo veel te eerder te begrypen, waarom, na zulk een getuigenis, de menigte Chriftus niet gevoigd heeft; hoewel men ook van of aan den Mesfias meerder eenen aardfchen Koning, dan een Zoenoffer, verwachtende was. Maar Johannes heeft, buiten twyfol, zyne toehoorers nader onderricht , dat dit juift het eigenlyk- gezegde werk van den Mesfias was. §. 29.  Evangeiie-gefchitdenisje. Hoofdft. XXVlrf. \?§ §. 29. Be eerfle Volgelingen van Jefus Joh L 5S~.5I, .,ie,fu^,dieu?^algeduuriSin deeze Landftreek zyn verblyf hie d, vertoonde zich den volgenten £,na,taC J°hmneI Zyne toeho0^ SS vaS hem had konnen onderrichten, wederom ter nS fe, alwaar zich, benevens twevanzv ' ne Jongeren bevond. Zodra hy hem zaz hl" haalde hy met eene iningfïe bewLfnge da woorden, die hy reeds de0 vooizen S?5it« fprooken had : Ziet, het Lam G J- d| S Jongeren, die reeds, uit zyn voorftel van en voorjgen dag wiften, dat hy dawmSe dS Imkeren'6 ^m SaderS voet om y- °lgden dan hem °P fta™dén voet, om met hem in zyne wooninge breeds. x tev™;nfpreeken- *r«.^«KE£ rende, viaagde hen, wac zy begeerden, waamn eLftL^den « ^AnlSï eerft flegts te weeten, waar hy woonde, 0D dat zy hem, ter gelegener tyd, zouden konnen bezoe ken; want het was nu reeds de tiende uure, of TzSXTlTr Vi6r Ten' zo dat d"-ond naderde Doch Jefus noodigde hen, zo terfiond en zonder mtflel, mede te gaan: hetgeen 7S deeden, enin de nog overuur n vTdZ!ïn dt ZZ^deniChth}g genoote"5 waardoor zy vol? komelyk overtuigd wierden, dat by gezegd moeft wor- ten dienfte dcrXSh^ a^ Evan°e]lftm 't Griekfcb, taal, in 't joodïchL^T^T,' aan ^Iken d£ kend wat. J00dlUie Land gebrmidyk, niet zeer be- S Z  2 7 <5 • Oplos/mg der zwarigheden in de worden waarlyk de Mesfias te zyn. Men heeft reden, om te denken, dat een van deeze Jongeren de Evangelift Johannes zelve geweeft zy, die meer gewoon is zynen naam te verzwygen; en evenwel deeze geheele gefchiedenis, met benoeminge van dag en uure, als ooggetuig befchry f t (ik). De ander wordt uitdruklyk genoemd: deeze was Andreas, de broeder van Simon Petrus. Deeze Andreas was begeerig, het geen hy zelve ondervonden had, aan zyne vrienden bekend te maaken. En vermits zyn broeder Simon hem het eerft tegen kwam ,• zo riep hy hem, vervuld van blydfchap , te gemoet: wy hebben den Mesfias gevonden ! hy bragthemook nog dien zelfden avond by Jefus, die al terftond op het eerfte gezigt aan hem een bewys zyner alweetenheid gaf, volgens welke zyne omftandigheden, aan hem, naauwkeurig bekend waren: gy zyt, zeide hy', Simon Jona zoon; doch uw toenaam zal voortaan voornaamelyk zyn Cephas of Petrus, (want deezen naam fchynt hy, volgens de gewoonte der Jooden, reeds te vooren gehad te hebben), waarmede iku, als mynen Volgeling , noemen zal. Den volgenden dag befloot Jefus wederom naar Galilea te reizen, alwaar zyn openbaar Leeraar Ampt een begin zou neemen. Ondertusfchen vond hy Philippus van Bethfaida, alwaar mede de beide broeders Andreas en Petrus te huis hoorden, en vermoedelyk reeds met hem bekend waren. Zy zullen derhalven ook niet nagelaaten hebben, aam hem te openbaaren, het geen zy reeds van Chriftus wiften; weshalven dezelve ook zyne uitnoodiging, om hem op deeze reize te verzeilen , niet alleen gewilliglyk aannam; maar ook kort daarna nog eenen an- O) i Joh. I: I. 3-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 277 anderen medebragt.. Deeze was Nathanaël, die onder de twaalf Apoftelen voorkomt onder den iiaame Bartholomeus (n ). Aan deezen gaf by, Phdippus, kennis van het heugchelyk nieuws, dat hy en zyne medegezellen aan Jefus, denzoon van Jofeph van Nazareth, gevonden hadden den hoogft-merkwaardigen perfoon, waarvan ift de boeken van Mo/es en de Propheeten zo veele heerlyke befchryvingen ftaan. Het fcheen wel aan Nathanaël bedenlyk, dat uit het verachte Nazareth jets, van zooveel belang, voortkomen zoude; doch hy liet zich overhaalen om méde te gaan, en zelve ooggetuige daarvan te weezen. JNaauwelyks werdt Jefus hem gewaar, of by zeide tot de anderen, die by hem waren, met luider ftemme: zie daar eenen oprechten Ifraëlyt, by wien geene valfchheid is. Nathanaël die nooit met Jefus verkeering gehouden had, ftond verwonderd, dat Jefus zyne inwendige gefteldheidzo naauwkeurig, kende. Hierop gaf Jefus hem een nieuw bewys van zyne alweetenheid , terwyl zy hem verzekerde, dat hy hem, nog afweezigzynde, gezien had, toen hy, nog voor het gefprek met Phüippus, onder eenen vygenboom nederge- ze- OO Want vermits Johannes hier alleenlyk zynen naa me noemt, zo zal hy behalvcn dat bekend een",?; geweeft zyn: en in derdaad komt hy Toh XXI7 * vZr& het gezelfchap van andere Anoftelln 5lW Z ff gezegd wordt, dathy te Cana in dSi e liuïhoedeli™ mits nu deeze Nathanaël in de lyft der ArS™ in Philippus en Bartholomeus Z V^a ll^rTY' worden Matth. X: 3. Mare. III 18 7 il- vT T 11 breekt- zo is zulks het gevoeg ykfte te ve'rkia ren T'r s 3  27% Oplosfing der zwarigheden in de zeten was. Die bewys van eene Godlyke eigenichap maakte, in zyn oprecht gemoed, zulk eenen diepen indruk, dat hy, zonder langer uitItel, belycienis deed, dat hy hem hield, niet alleen voor eenen grooten Leeraar, maar ook voor den Zoon van Goden Koning van Ifraël, of voor den Mesfias zelve (o ). Hierop was het antwoord van Jefus: is reeds dit gering bewys van een meer dan menfchlyk inzigt in flaat geweefl, om in uw hart, dat voor de waarheid open flaat, het geloof in my, als Gods Zoon, te ontfteeken; wat zal dan gefchieden, wanneer gy nog meerder-gewigtige bewyzen van myne Godlyke zendinge zien zult? ja, vervolgde hy, terwyl hy hen allen aanfprak, ik verzeker u, dat gy al haaft klaarblyklyk overtuigd zult worden van den thans voorbandenzyndentyd, datovermy, fchoonmyn ftaat lang fchyne (p) , de Hemel, als ware het, zich openen zal, en dat de Engelen, de dienaaren der Godlyke Voorzienigheid, ook tot mynen dienft zichtbaarlyk verfchynen zullen* $• 30- y Zyn eerfle wonderwerk ep de Bruiloft de Cana Joh. II; I—li. Op den derden dag, dien men tellen kan, of federt (O Matth. XXXVI: 63. (p~) Met dit oogmerk noemt Jefus zich hier, en in zeer veele andere plaatfen , des menfchen Zoon, vergei: Job. XXV: 6. Pf. Vllf: % Pf. XLIX: 3. Jef. LI: 12. enz. Hoewel ook de Mesfias, omdat hy eens de arme menfchlyke natuur aanneem en zoude, met den naame van 's menfchen zoon beilempeld is geworden. Dan. VII: 13.  Evangelie.gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 27$ federt Chriftus uit de woeftyne by Johannes pekómen was, of federt hy zyne reize naar Galilea aanvaard had, was te Cana in Galilea eene bruiloft, die mede bygewoond werdt door de moeder van Jefus, als eene nabeftaande, oftenminften vertrouwde vriendin, van de nieuw-getrouwden, zo als men opmaaken kan uit haare bekommering, om in 't gebrek te voorzien , en uit de fchikkingen, die zy bevoegd was in het huis der bruilof te te maaken. Doch Jefus zelve kan by het begin der bruiloft bezwaarlyk tegenwoordig geweeft zyn, naardien het niet mooglyk was, binnen zulk eenen korten tyd, deeze reize te j' uMaar zodra men zyne aankomft vernam, werdt by , benevens zyne Jongeren , die zich nu onlangs by hem gevoegd hadden, genoodigd tot het vieren der bruiloft, die by de Jooden eenige dagen duurde: en volgens zynen menfchlievenden aart vond hy ook geene zwaarigheid daaraan deel te neemen. Intusfchen had men op zo veele gasten geen ftaatgemaakt: en vermits het gezelfchap al eenige dagen by den anderen was geweeft, zo begon er gebrek aan wyn befpeurd te worden. Hiervan gaf nu Maria aan haaren zoon, nietzorder eenige bekommering, bericht, in verwacatinge, dat hy, op de eene of andere wyze, zoude voorkomen, dat de behoeftigheid der nieuwgetrouwden niet openbaar werdt; of ook wel in derzelver tegenwoordig gebrek, door een woniajWnlk'zoude voorzien; want, buiten twyfeï had Chriftus aan haar, by zyn vertrek van daar, te kennen gegeeven, dat zyne Godlyke zending nu terwyl hy zyn Leeraar-ampt ftond te aanvaarden, door veelerleye wonderwerken zoude bevestigd worden Intusfchen gaf hy aan haar een met ernft verzeld liefderyk verwyt, dat zy zich 6e. S 4 moei-  iSo Oplosfing der zwaarigheden in de moeide met dingen, die haar niet raakten : hy zou wel van zelve wecten, wat hem ter behoorlyke tyd te doen ftond. Door zulk eene ernftelyke verklaaring wilde hy eens en vooral te kennen geeven, dat hy n et van zins was, zich door iemand, wie hy ook weezen mogt, iets telaaten voorfchryven, maar teffens om voor te komen allen fchyn van eenzydigheid voor zyne vrienden in 't beoeffenen van zyne wonderwerkende kracht. Intusfchen kon evenwel Maria, uit zyn antwoord, opmaaken, dat hy voorneemens wat, ietsbyzonders te zullen verrichten,- en derhalven gaf zy aan de bedienden laft, zich in alles ftiptelyk te gedraagen naar zyn voorfchrift, wat hy aan hun ook te doen gebieden mogt. Nu bevonden zich aldaar zes fteenen watervaten, gefchikt om daarvan , tot de noodige afwasfehinge der gebruikte gereedfehappen als anderzins, gebruik te maaken Deeze vaten waren mede van eene taamelyke grootte, zo dat zy twee tot drie maaten in zich konden bevatten. Deeze watervaten moeften, op het bevel van Jefus, met water gevuld worden; en dit gefchiedt zynde, deed hy daaruit fcheppen, en aan den opziener geeven, wiens werk was, alles ten genoegen der gaflen te regelen. Deeze proefde al haaft, dat het zeer voortreflyke wyn was, fchoon hy niet wift, van waar dezelve kwam; want de oppasfers alleen willen, dat zy de vaten met niets anders, dan met water, opgevuld hadden: hy deed dan den bruidegom roepen, om te hooren , waarom hy, tegen de gewoonte, den beften wyn, dien men anders het eerft plagt aan te bieden, voor 't laatfte bewaard had, toen de gaften reeds genoeg geCO Mm. VII: 2—4.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. a0i gedronken hadden ? Het is ligtlyk. te$ begrypen, hoe groot de verwondering van den bruidegom des wegen zal geweeft zyn. Natuurlyker wyze moeft men den bedienden vraagen, van waar zy den wyn hadden; en dus werdt het openbaar dat, door de wonderdoende kracht van Jefus, zonder zelfs de hand daaraan te flaan, alle het water in de vaten in wyn veranderd was geworden Dit wonderwerk van Jefus te Cana in Galilea, was* het eerfte; hetwelk zo oogenfchynlyk was, dat daaruit zyne Godlyke volkomenheden door ftraalden; en weshalvenook zyne Volgelingen, daardoor, grootelyks verfterkt wierden in het geloove , dat hy de Mesfias, de Zoon van God was (r). §• 3r. Reize naar Capernaum, en op het Paafchfeejl naar Jerufalem Joh. II: 12. 13. Offchoon Jefus voorgenomen had , voortaan denmeeften tyd tot het reizen te zullen befteeden; evenwel (O Deeze gefchiedenis is reeds, naar alle omftandigheden, breedvoerig toegelicht in het 7de Deel Cap AIII. 5. 61. feq. en in het 10de Deel Cap. XIX. §. 27" alwaar teffens de tegenwerpingen van de verachters' der Schrift beantwoord zyn en aangetoond is geworden, dat het voor Chriftus niet ongepaft is geweeft omby eene bruiloft te verfchyneii'; dat hy ook, noch de dronkenfehap onderfchraagd, noch de hoogachtin"' jegens zyne moeder ter zyde gefteld hebbe; dat tegen de geloofwaardigheid van 't verhaal niets kan ingebragt Worden, en dat by de verandering van water in wyn geen bedrog gepleegd, maar een wezenlyk wonder werk verricht is. S 5  a8z Oplosjlng der zwarigheden in de evenwel behaagde het hem eene zekere ftad tot zyn gewoon verblyf te verkiezen, alwaar hyzich fom wylen wat langer kon ophouden. Deeze was fernaum, eene geenszins gemeene plaats aan de Galilefche Zee (x), die wegens de bekwaame overvaart naar verfcheide Landftreeken, veel bezocht werdt, en alwaar ook reeds zyne beide Jongeren, Petrus en Andreas, zich met der woone nedergezet hadden, na dat de eerftgenoemde zich alhier in huwelyk had begeeven (*)• Maria fchynt reeds federt eenigen tyd weduwe te zyn geweeft, en wenfehte, buiten twyfel, zo veel het doenlyk was, de verkeering met haaren Zoon te genieten. Jefus begaf zich derhalven roet haar en zyne broederen, die buiten twyfel mede op de bruiloft te Cana geweeft zyn, en in het gezelfchap van zyne Volgelingen in dien tyd, naar Capernaum, om aldaar vooreerft, en voor zich en voor zyne moeder, eene wooning te zoeken (w): doch hy bleef aldaar niet lange, overmits het Paafchfeeft naby was; maar maaktefpoëd naar Jerufalem, om zich al terftond en in den beginne van zyn Leeraar-ampt , door een merkwaardig bedryf, als den Mesfias, in aanzien te ftellen. (O Zie het Site Deel Cap. XV. §. 91. CO Mare. f: 29. (u) Vermits Chriftus zyne moeder eerft kort voor zynen dood aan Johannes aanbeval, die haar ook in zyn huis nam; Joh. XIX: 26. 27. zo bert uit men daaruit billyk, dat hy voorbenen zelve gezorgd hebbe voor haar verblyf in zulk eene plaats, alwaar hy by haar heeft konnen zyn, dan wanneer het werk zynerbedieninge dit toeftond. Met dat oogmerk wordt C'a^rJMttMi zyne ftad genoemd, Matth. IX: 1. S- 32.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 283 §. 32ï 'Alwaar hy de koepers en verkoopers uit den Tempel dnft Jah. II: 14—25. J ' Tot dien einde begaf hy zich in den Tempel: en ziende, dat de buitenfte Voorhof opgevuld was, met eene meenigte menfchen, die Osfen , Schaapen en Duiven verkoften , als mede de geld wisfelaars; zo kon hy deeze ontheiliging van het Huis, ten dienft van God gefchikt, en welke ontheiliging onder het oog van de voorftanders der Religie zo openbaar bedreeven werdt, onmooglyk met onverfchillige oogen aanzien. Hy deed derhalve deeze alhier niet behoorende lieden te famen van daar vertrekken ; zo dat hy met eene geesfel , van de aldaar voorhanden zynde touwen toegefteld, de Osfen en Schaapen wegdreef, de eigenaaren derzelve noodzaakte te volgen , den wisfelaaren het geld ondereen wierp, en daardoor derzelver bedryf verftoorde, ook hunne tafels omverre ftiet, de verkoopers van duiven van daar deed verhuizen, eifchende, dat zyns Vaders Huis niet tot een Koophuis gemaakt, weidt ( * ): waardoor hy zich inderdaad voor Gods (x) Van de rechtmaatigheid deezer handeliuge, en «lat daarby geen geweld bedreeven is, is in het 7de Deel Cap. XIII. $. 54. feq. met eene uitvoerige toelichtmge der omftandigheden gefprooken, en in het icde Deel Cap. XIX. §. 30. aangetoond , dat daarby aan te neemen zy, iets dat gezegd moet worden buitengemeen en wonderbaar te weezen. Damm zegt wel in de 66fte aanmerking van zyne overzetting van Johannts dat deeze Evangelift zich juift niet bekommerd hebbe, omtrent den tyd, wanneer dit voorgevallen zy, gelyk het dan ook niet geloofiyk zy, dat dit meer dan ééns  *S4 Oplosftng der zwarigheden in de Gods Zoon en den Mesfias verklaarde. Zulk een ongewoone yver moeft zekerlyk zynen Jongeren vreemd voorkomen; maar daar kwam een tyd, in welken zy duidelyk zagen, dat ook dit in de fchrift van hem voorzegd was (y). Maar wat aangaat de Overften der Jooden, die het in vervolg van tyd, toen zy door zyne ftraf-predikatiën meerder gaande gemaakt waren, opnamen als eene Gods-laftering, wanneer hy zich, by uitftek, Gods Zoon noemde, deeze witten thans nog niet recht, wat zy van hem denken zouden, en wilden , vermoedelyk, eerft afwachten, welke de gevolgen zouden zyn van de daaden van zulk eenen man, diezich betoonde zulk een vrymoedige Hervormer te weezen, en wiens onbedeesdheid hen deed verbaasd ftaan. Zy konden het mede niet gevoeglyk ontkennen, dat hetgeene, waartegen hy zo zeer y verde, eene groote ongerchtigheid was: maar, vermits een Propheet alleeniyk kon gerechtigd zyn, om op de affchaffing derzeive aan te dringen; zo begeerden zy, dat hy zich, dooreen wonderteken, als zulk een betoonen zoude (z). Jefus oordeelde niet noodig te zyn, om op ftaanden voet een nieuw' wonderwerk te verrichten ; vermits het reeds wonder genoeg was, dat zulk eene ééns zoude gefchied zyn; maar Johannes fpreekt klaarblykelyk van hetgeene gebeurd is, op het eerfte Paafchfceft van het Leeraar-ampt van Jefus , nog voor de gevangenis van Johannes den Dooper. En dat Chriftus kort voor zyn lyden dit nog tot twee reizen herhaald heeft, is aangetoond in het 5de Deel Cap. VIL §. 40. (y) Pf. LXIX: 10. O) Zy merkten derhalven dit niet aan, als eene aanmaatiging va'i eener waereldlyke magt, zo als in het Wolffenbuttelfch Fragment van het oogmerk van Jefus en van zyne jongeren beweerd wordt.  Evangelie-gefckïedenisfe. Hoofdft. XX VIII» aS* eene groote menigte, enkel en alleen op zyn bevel, den Tempel hadden moeten ruimen: evenwel voórzeide hy een aanftaande wonder, 't welk hy eens aan hem zelve betoonen zoude, en waaruit oogenfchynlyk zoude blyken , dat hy ook tot dit zyn bedryf bevoegd was geweeft; want, terwyl hy zeidde, buiten twyfel op zich zelve wyzende, fchoon gy ook deezen Tempel zult verbrooken hebben, zo zal ik hem evenwel, hetgeen ik u biermede verzekere, binnen drie dagen onfeilbaar weder oprechten. Deeze voorzegging had zekerlyk, voor derzelver vervulling, nog eenige duifterheid, inzonderheid voor diegeenen, die op de houding van Chriftus in dien tyd niet recht acht gaven. Van daar kwam het, dat men zyn gezegde niet begreep , en het ongerymd noemde, dat hy dit gebouw, waaraan nu 46. jaar gebouwd was (a), in drie dagen weder wilde oprechten. Intusfchen maakte evenwel deeze zyne zonderlinge verzekering, waarvan men niet wift wat te maaken, zulk eenen indruk, dat men zich nog lange daarna, dezelve te binnen bragt, en voor een gedeelte verdraaide, als of hy voornemens was, in plaatfe van den zigtbaaren Tempel , eenen anderen op te rechten ( b ); doch ook niet recht zeker was, ©f hy niet veelligt gezindoeld had op zyne opftandinge tenderden dage, te meer, naardien nog eene andere voorzegging ( 0) Zo veel tyd was in derdaad voorby geloopen, federt Herodes begonnen had, den Tempel te vernieuwen. Doch hy beleefde niet het einde van dit werk; het bouwen werdt evenmei nog al fteeds voortgezet, tot den tyd toen de Joodfche Oorlog begon, waaraan men zien kan in 't 7de Deel Gap. XIV. §. 153. (b) Mare. XIV. 58. ,  &86 | Oplosfing der zwaarigheden in de zegging daarby kwam f» En in derdaad deeze was de meening van Chriftus, Hy fprak van den Tempel zynes lichaams, waarin de geheele volheid der Godheid woonde (d). En hiervan verkreegen zyne Jongeren de volkomene verzekering, toen hy, door zyne opftanding ten derden dage, deeze voorzeggine vervuld had, en wierden daardoor in't geloof aan hem, alsdenwaaren Mesfias, ongemeen beveftigd. Intusfchen liet Christus evenwel niet na, reeds by zyn verblyf te Je. rufalem in dien tyd, verfcheide wonderwerken te verrichten; doch waarvan Johannes niet noodig vond nadere berichten te geeven, om datze, buiten twyfel, van even denzelfden aart waren, als die, waarvan de andere Evangeliften veelvuldig gefprooken hadden. Offchoon nu ook daardoor veelen bewoogen wierden te gelooven, dathy in derdaad, zo niet de Mesfias zelve, ten minften een Godlyke Propheet, moeft weezen,- zo hield hy zich evenwel wyslyk in, om zich met iemand dooroverin telaaten, en vermydde dus, al wat flegts eenen fchyn van opftookinge van 't gemeen zoude konnen hebben. Want hy kende op het naauwkeurigfte hun binnenfte, en hoe geneigd zy zouden zyn, om by de geringfte gelegenheid beroertens te verwekken, die hy evenwel zorgvuldiglyk wilde voorkomen: hy wift ook, zonder eerft CO Matth. XXVII: 6?. C<0 Col. H: 9, vergel: Matth. XII: 6. doch het was ook reeds Dan. IX: 26. voorzegd, dat de Mesfias zoude uitgeroeid worden, die aldaar vs. 24. zelfs volgens de verklaaring van eenige Jooden, D-anp vip genoemd wordt en dus zo veel te gevoeglvker zyn lichaam noemen kon eenen Tempel, wiens afbreeking te verwachten was.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 287 eerft noodig te hebben naaukeurig onderzoek by hen te doen, als een hartenkenner, hoe weinig hy zich verlaaten^ kon op de goedkeuring van zulke lieden, die nog niet gefchikt waren voor juiftmaatige begrippen van het eigenlyk- gezegde doeleinde van den Mesfias. 5- 33- Gefprek van Chrt/lus met Nicodemus Joh. III: i—zt. Evenwel vond hy onder hen eenen, diebegeegeerig was om wat te weeten, met wien Jefus zich, omdat hy zyne oprechte gezindheid kende, m een vertrouwelyk gefprek inliet, naamelyk, Nicodemus, die van de Seéte der Phariflën was, en eene aanzienlyke waardigheid bekleedde (e)Deeze wenfehte nader onderricht te zyn van Gods Koningryk, welks naby zynde openbaaring Jo- . hannes CO Sedert de Jooden, met de Grieken, meerder, dan voorheenen, verkeerden, waren ook de Griekfche naamen by hen niet ongewoon. Zelfs in den Talmud komt voor een nanpj Gorions zoon ; zo als blvkt uit de plaatfen, by Joh. Lighfoot in Horis Talm. ad h I p. 609. aangehaald. Maar of dezelve met deezen Nicodemus een en dezelfde perfoon geweeft zy, is tenminften zeer twyfelachtig. Deeze wordt genoemd ^j» en was vermoedelyk een Overfte eener Synagoge Doch hy komt mcede Joh. VII: 50. voor, als een' medelid van den grooten Raad, die reeds toenmaals Christus verdeedigde. Maar naderhand hielp hv Jofcph de zalving van Jefus lichaam bezorgen , Joh. XIX: 39. Heeft hy nu, zo als men hieruit opmaaken kan, in 't vervolg van tyd de Chriftelyke Leere volkomelyk aangenomen; dan hebben ook de Apoftelen van hem ze^ ve, den inhoud van dit geheime gefprek met Jefus, verneemen konnen. *•' '  288 Oplosfing der Zwarigheden in de hannes de Dooper reeds aangekondigd had , en van Jefus, buiten twyfel, met hem zal gefprooken hebben. Doch om alle opzien te vermyden en de verfchillende gedachteu, dat zulk een oude en aanzienlyke Leeraarnu nog eerft zoude moeten onderweezen worden, en zich niet bloot te ftellen aan onaangenaame gevolgen, zo verkoos hy den nacht tot dit gefprek met Jefus, dien hy ten minften, met zeer veele anderen, om en van wegen zyne onloogchenbaare wonderwerken, voor eenen Propheet en van God gezondenen Leeraar hield, en weshalven hy hem ook den eernaam Rabbi g^ï. En gemerkt hy begeerde te weeten, onder welke voorwaarde men , aan dit Koningryk van God kon deel verkrygen; zo verzekerde Jefus hem op het nadruklykfte, dat niemand van het zelve een medelid zoude konnen worden, zonder, om zo te fpreeken, van nieuws gebooren en geworden te zyn een geheel ander menfch, wiens begrippen van den Mesfias en zyn Ryk geheel en al veranderd zyn. Dit begreep Nicodemus niet, zo als het behoorde; zo dat het hemongerymdfcheen, dat een valwasfen menfch eerft, door eene herhaalde geboorte, deelachtig zoud e worden de voordeden van het Koningryk van Mesfias; waaraan evenwel inzonderheid de Jooden reeds, door derzelver lighaamelyke afkomft uit Abraham, recht hadden. Chriftus verklaarde zich derhalven duidelyker, en dat hy bedoelde of fprak van zodaanige wedergeboorte en verandering van zin , waarop Johannes by zynen Doop aangedrongen had, en beweerde nog eens, dat niemand in Gods Koningryk komen kon, zonder ondervonden te hebben, deeze wedergeboorte , die alsdan omtrent hem plaats moeft heb-» ben, en hy zich niet alleen fchikte tot den waterdoop;  Enngdie-gefcMedenisJe. Hoofdft. xxviii. 25q doop; maar ook plaats gaf, aan de werkingen des H. Geeftes, tot eene verandering van gezindheid AI e menfchen, niemand uitgezonderd er, ee* volgJykook zelfs de Jooden, hadden als'zufken die m zonden ontvangen en gebooren /™ 1 * jog al iets onbegrypelyk mogt weeze0 zoude men evenwel van derzelver aanweezen llnelZ ^bekende in dat alles geen doorzigt te hebbenwaarop het antwoord van Chriftus was, dat hv* als een openbaare Leeraar in Ifraël, di binyk behoorde te xveeten, dat zelfs, volgens de leerftel hngen der Jooden , de doop'van tenen piife et aangemerkt wierde als eene nieuwe gebote [ƒ> nesvm allen, die zynen doop aannamen ruitje verandering gevorderd heefc T % zel' e dien hy immers verklaarde voor eenen van rvLf komeDden Leeraar, beweerde dit: tet^S? ven te beklaagen, dat de getuigenisfen der Godt moeten vreezen , dat de geheimzinnige Leer n!' gen, diehynu ftond voor te draain wel verdiende hy, Jefus, zo veel te meerder beloof; nardien zelfs niemand der Propheet h? verwas geweeft van zulk eene voStTken%; van  290 Oplosjing der zwarigheden in de van zodaanige dingen, die alle menfchlyke begrippen te boven gaan, dan de uit den Hemel gekomene Zoon van God, die than* wel, als des menfchen zoon , op de Aarde in eenen laagen ftaat leefde; maar des niet tegenftaande in den Hemel en in het bezit van alle Godlyke volkomenheden en eigenfchappen is ( g> Doch deeze zoude, zo als reeds door de flange, by Mofes opgerecht , afgefchaduuwd was geworden , door zyne fmaadelyke verhooging, voor de menfchen verwerven het rechte heil, 't welk te beurt zoude vallen aan allen, die aan en in hem gelooven zouden; want dit toch, zegt hy, is het groote oogmerk, waarom de eindelooze liefde van God zynen eenig geboorenen zoon in de waereld gezonden heeft. Des zoude alles daarop aankomen, dat men zich tot dit geloove fchikte, indien men de Godlyke oordeelen zoude willen ontgaan. Vermits nu het grootfte gedeelte der menfchen zich niet naar dit voorfchrift gedraagt, als die veelmeer in derzelver onkunde en godloosheid blyven volharden, zo is het hunne eigene fchuld, dat zy onder het oordeel der verdoemenisfe.blyven, het welke niet gefchieden zoude, indien zy aan de waarheid wilden gehoor geeven. En dit, voegde hy 'er by, is zulks eene zaak, waarover men zich geenszins behoeft te fchaamen. Hiermede wilde Jefus den anders leerbegeerigen Nicodemus zyne menfehen-vreeze liefderyk verwyten ; offchoon hy met zyne nog aanhoudende zwakheid geduld nam. Cg ) Zie het 3de Deel Cap. VII. §. 427. S- 34-  Èvangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 291 §• 34- Waarop hy npg eenigen tyd in Judea leert en doopt 7eh" III: 22—36. 1* Niet lange daarna, vermoedelyk na dat de feeftdagen afgeloopen waren , verliet Jefus Jerufalem, doch hield zich nog eenigen tyd op in 't Joodfche Land, alwaar reeds veele , door de predikingë van Johannes, tot zyne aannceminge voorbereidt waren; die hy dan ook, door den doop, in zyne gemeenfehapontving , en dus vervolgde, het-' geen Johannes begonnen had ( h). Deeze, die toenmaals nog in eene volkomene vryheid was bleef intusfchen nog doopen; doch had zich naar eene andere plaatfe naby Salim begeeven, die naar de aldaar zynde fonteyne, Aenon genoemd werdt/ alwaar het dus, fchoon dezelve, zo als het fchynt niet aan den Jordaan lag , aan geen water ontbrak, om te aoopen die byhem kwamen. Naardien nu in deezer voegen door beiden gedoopt werdt, zo rees 'er verfchil, zo wel onder dc Jongeren van Johannes, als ook onder andere Jooden , wie daartoe het meefte gerechtigd was (f). Ver- (fc) Buiten twyfel is, voor den doop, het onderwys vooraf gegaan, weiks inhoud te zien is Mare I15. doch dat Jefus daarby te kennen gegeeven hebbe," dat hy zelve dit Ryk oprechten zoude, aan wien men bygcvolge zoude moeten gelooven Hand. XIX- 4 CO Niet tcgenftaande hier verfcheide handfchriften • overzettingen en Kerkvaders leezen: W*/* £ jtngulan zo zoude liet evenwel als dan veelmeer in goed Griekfch moeten nieten: pi,*' ünhU 'Ww« 0f •Uüus nip. De gewoone leezing is derhalven zo veel te meerder te_ verkiezen; naardien gefprooken wordt van meerdere jongeren van Johannes, die, vermits zy T % njet  s.0% Opksjlng der zwarigheden in de Vermits zy nu deeze zaak niet konden beflisfen; zo namen de Jongeren van Johannes het beiluit, hunnen meefter te vraagen, wat daarvan was. En gemerkt zy niet altoos by hem waren, zo kwaamen zy by hem, zeggende dat hy, dien by zekerlyk, als eenen uitmuntenden perfoon aangepreezen had, zich thans mede aanmaatigde te doopen, en zelfs eenen grooten toeloop had (£). Het fiietin eene afgezonderde maatfchappy leefden, fchyjien ook met meer andere Jooden daarover gefprooien te hebben. De bedenklykheid, of ook Jefus tot liet doopen bevoegd zy, onftond onder de jongeren ■van Johannes, die ook anders met de Pharireefch-ge•zinde Jooden veele grondftellingen gemeen hadden, JVIarc. II: 18. En deeze begonnen nu, benevens dezelven , aan de echtheid van den Doop van Jefus te twyfelen. ( fe) Hieruit blykt de verkeerdheid, wanneer in het JVelffenbuttelfch Fragment van het oogmerk van Jefus en van zyne jongeren beweerd wordt p. 74. 83. 98. niet te konnen beweezen worden, dat Jefus, na het aanvaarden van zyn Leeraar-ampt, en geduurende zyne .geheele omwandeling op Aarde, iemand zoude gedoopt hebben, of hebben doen doopen, naardien zo welhier, als Joh. IV: i. 2. uitdruklyk gezegd wordt, datzeervecJe by hem gekomen zyn, om zich van hem te iaatcn doopen. Deeze zyn zulks doende zyne byzondere Volgeling-en geworden •, fchoon veele derzelven naderJiaud hem weder verlieten , toen zy niet vonden , hetgeen zy , naar hunne vooroordeelen, van hem verwachtende waren , Joh. VI: 66. Offchoon nu in de volgende gefchiedenisfe niet uitdruklyk gezegd wordt, dat Jefus ïn 't vervolg iemand hebbe'laaten doopen; zo wordt het doch ook'niet ontkend. Het is veelmeer met zekerheid te vermoeden, dat alle, die door de twaalf Apoftelen, tot onderfcheidene Leerjongeten van Christus, werklyk op zyn bevel zyn gedoopt geworden ; dergelyken ook fchynen geweefl: te zyn, die zich naderhand Chrifti noemden 1 Cor. I: 12.  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 293 Het antwoord van Johannes was, dat hy zich niet meerder begeerde aan te maatigen, dan hetgeene, waartoe hy van God gefchikt was, en had zich derhalven, zo als zy zelve witten, nietuitgegeeveh voor Chriftus zelve, maar alleen voor zynén vooriooper; daarby voegende , dat Jefus de voornaame perfoon was, en dat hy , Johannes, zich inniglyk verheugde, dat hy nu in derdaad opgekomen was, en zoveel ingang vond: deszelfs aanzien zoude ook van nu af langs zo grooter worden; hy daarentegen zoude, vermits het einde van zyn ampt bereikt was, al haaft vanhier vertrekken: Waarop hy nogmaals een getuigenis gaf van den voorrang, dien dezelve voor alle Propheeten verdiende, van de hoogheid van zynen perfoon, en van de toeftemming die men verpligt was, aan zyn voorftel te geeven ; doch kort daarna in de gevangenisfe geraakte (/> §• 35- Jefus vertrekt vervolgens mar Galilea Joh. IV: I 4. Intusfchen werdt het langs zo meerder ruchtbaar, dat Jefus meerder Difcipelen maakte en doopte, fan Johannes-, hoewel hy zelve niet doopte, maar daartoe gebruikte zyne Volgelingen, die reeds door Johannes gedoopt waren. Dit diende tot een duidelyk bewys, dat hy meerder was, dan Johannes, en bevoegd, aan anderen, op te draagen, om de menfchen , door den doop, m zyne gemeenfehap te ontvangen, even zo wel als dit reeds gefchied was door den dienft van Johannes, doch die dit werk door geenen anderen had CO Matth. IV? 12. Mare. I: 24. T 3  acj4 Oplotfing der zwaarigheden in de had laaten verrichten , om dat hy zich zelve als een dienaar aanmerkte. Dit verwekte by de Pharifeën, die in het Sanhedrin het meefte te zeg-* gen hadden, veel opzien en vreeze, dat het aanzien van Jefus dies te grooter zoude worden, gemerkt hy daarbeneven nog wonderwerken deed, het geen door zynen voorganger niet gefchied was. Jefus verliet hierop het Joodfche Land, om derzelver vervolgingen teontwyken, en vertrok weder (m) naar Galilea, alwaar hy, onder het gebied van Herodes, meerdere zekerheid verwachten kon: want deeze had wel Johannes doen gevangen zetten , doch niet om en van wegen zyne Leere, maar om geheel andere redenen, zo dat zelfs de Difcipelen van deezen eenen vryen toegang tot hem hadden. Daarbeneven wilde Jefus ook, zodra Johannes zynen loop volbragt had, thans beginnen, zyn Leeraarampt in Galilea onafgebroken voort te zetten ( n ). De naafte en meeft-gewoone weg derwaards was , door Samaria (o)j welken weg Jefus ditmaal verkoos; te meer, naardien ook aan de bewooners van dit Land zoude bekend gemaakt worden , dat de Mesfias nu in derdaad voorhanden was; hetgeen zy anders bezwaarJyk van de Jooden zouden vernomen hebben, C»0 Het woord ontbreekt wel in verfcheide handfchriften-, maar het kan evenwel, vermits het in anderen ftaat, zo veel te eerder blyven , naardien Chriftus reeds voorheenen, uit de Landftreeken aldaar naar Galilea eene reis gedaan had, Joh. I: 43. , CO Matth. IV: 12 Mare. I: 14. Luc. IV: 24. vergel. met het 8fte Deel Cap. XV. §. 90. Co) Jojephus, Oudh. Lib. 20. Cap. 5, de vita Jua p. §• 36".  Evangdie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 295 §• 36*. Jefus geraakt ep deezen weg met eene vrouwe van Samarien in gefprek Joh. IV: 5—26. Op deezen togt kwam Jefus by eene Stad der Samaritaanen, die de Jooden doorgaans Sichar, noemden , fchoon de naam derzelve eigenlyk Sichem was (p), naby bet ftuk lands, 't welk eertyds Jacob aan zynen zoon Jofeph vooruit toegeëigend had (q) weshalven men ook, de aldaar gevonden wordende fontein, de fontein van Jacob plagt te noemen (r). Jefus van de reize vermoeid zynde, zond zyne Jongeren naar de ftad, öm fpyze te koopen (x) ,• want het begon by- (p) Men zie het 8fte Deel Cap. XV. §. 9. Ook is vair de gelegenheid deèzerftad tusfchen de bergen Genzim en Ebal, alwaar thans Naplofaligt, gefprooken in het 13de Deci Cap. 24. §. 120. 121. CO Gen. XLVIII: 22. vergel. met het 4de Deel Cap 7. §: 40. 41. CO H. Maundreld in de reize naar het beloofde Land meldt p. 84. dat de 105. voet diepe bron, dien '?e£ ,d?arvoor "itgeeft, een kleine halve uur van de ftad Naplofa afgelegen zy; doch die weleer van eenen ruimeren omtrek fchynt geweeft te zyn. Doch ook blykt uit deeze gefchiedenis, dat de bron wat verre van de ftad afgcleegen was, naardien het eenigzins moeijelyk was van daar. water te haaien vs. 15 Doch deeze plaats kan niet geweeft zvn Samaria zelve, of Seba[ie, zo als zy toenmaals reeds genoemd was van waar deeze Samaritaanfche vtouwe gekomen is ■ want van daar had Maundrell volgens p. 79- feq. twee uuren te reizen. (O Om dit te doen, daartoe zouden wel alle Tongeren niet noodig zyn geweeft ; doch vermoeddvk heelt Jefus zich afgezonderd, op dat zyn gefprek met deeze vrouwe niet aanftootclyk mogt weezen T 4  2$ó Oplos/mg der zwaarigheden in de bykans middag te worden. Intusfchen kwam aldaar eene vrouw uit de ftad, om water te haaien ; die door Jefus verzocht werdt, van hetgefchepte water, wat aan hem te geeven. Vermits zy hem nu zo terftond aanzag voor eenen Jood, zo gaf zy haare verwondering te kennen, dat hy, een jood zynde, dit verzoek aan haar deed; naardien de Jooden niet gewoon waren, noch vertrouwelyk met de Sarrjaritaanen te verkeeren, noch liefdedienften van dezelven te ontvangen, maar van dezelven kofcen, hetgeen zy volftrekt benoodigd waren. Hierop hernam Jefus, dathy zelve geen bedenken neemen zoude, aan haar eenen meerder gewigtigen liefdedienft te bewyzen s indien zy hem daarom verzocht: en dit zoude zy zekerlyk doen, indien zy de genade, die Cod, door zyne tegenwoordigheid , aan haar bewees , recht wift te waardeeren , en begreep , dat hy in ftaat was, aan haar te geeven een ongeJyk beter fontein water (t); waardoor hy zyn e verkwikkende en zaügmaakende Leere verftond. Doch de Samaritaanfche vrouw, meenende dat hyfprak van eigenlyk gezegd water, kon de mooglykheid daarvan niet begrypen; gemerkt hy, van wegen de diepte van den put, niet tot de bronwel zoude konnen komen , en ook geen gereedfchap had, tot het fcheppen gefchikt; hoedaanige anders de reizende lieden plagten by zich te hebbeu. Zy wilde ook wel, volgens de aan haar gedaane verklaaring , juift niet ontkennen, dat hy wat meer was, dan een ander, weshalven zy hem ook Neer noemde; maar evenwel twyfede zy, of hy aan haar zoude konnen aanwyzen beter water, dan deezen bron, dien de Samari- taanen " CO Ctn. XXVI: ip. Jer, II; 13,  Evangelie-gercMedenisfe. Hoofdft. XXVIII, 297 taanen aan hunnen vader Jacob (u) te dan ken hadden, en die zich daarvan, benevens zyn geheel huis , bediend had. Het antwoord van Chriftus kwam hierop neêr, dat hv we deezen bron met wilde verachten; maar evenwel kon deszelfs water den dorft niet voorakoos lhllen. daarentegen wie een recht gebruikmaakte van het water, hetwelke hy bereid was tegel ven; diens verlangen zoude niet alleen daardoor op eene zeer duurzaame wyze bevreedigd woeden maar ook, de daaruit voortkomende verkwikking zoude zo lange aangroeijen , tot dat eens, m 't eeuwig leven, alle begeertens ve vu ld zonden worden. Maar, toen de vrouw dit nog n^t begreep, zeggende, dat zy wel begeeriezoude zyn naar zulk water, om dus ontheftle ZVn van de moeite om weder te moeten komen? zocht ft derhhnór-fDeandere W*Ze' to^iSS 1der, ihoogheid van zynen perfoon te brengen Hy wilde, dat zy haaren man zoude roepen^ zv gaf tot antwoord dat zy geenen man had"- waar! op Jefus aan haardeed begrypen, zeer wel te wei. ten, dat zy te vooren met vyf mannen, in een wettig huwelyk, geleefd had, en Sa "hy" met te n^Ln' ^' eiSen^ ^t haar man te noemen was. Deeze ontdekking van haare verborgene fchande viel haar zo duidelyk in '! oog, dat zy blyken gaf, hem noodwendig te moe ten aanzien voor eenen Propheet. Evenwel zoek zy T 5  298 Oplosfing der zwaarigheden in de zy opzetlyk het gefprek over eenen anderen boeg te wenden: en terwyl zy uit het liefderyk gedrag van Jefus opmaakte, dat hy voor haar volk niet zo veele afkeerigheid had, als andere Jooden; zo verzocht zy hem, als Propheet, uitfpraak te doen, welke de rechte plaats was , tot den Godsdienft gefchikt; want, offchoon de Jooden van geene andere, dan den Tempel te Jerufalem, wilden weeten; zo hadden evenwel de eerftvaderen, op den naby gelegenen berg Gerizim, God aangebeeden (x). Jefus zeide hierop, dat zy zoude konnen verzekerd weezen, dat, binnen korten tyd; in geene van deeze beide plaatfen een openbaare Godsdienft zoude konnen gehouden worden: de Samaritaanen konden zekerlyk, in zaaken van Religie, niet hebben het doorzigt, gelyk de Jooden, by welke de heilzaame Leere ongelyk beter voortgeplant was geworden, overmits uit dezelven de Mesfias, als het eigenlyk-gezegde Heil (y), voortkomen zoude: intusfchen zoude het niet zo zeer aankomen op de plaatfe van den Godsdienft; maar wel op deszelfs rechten aart; want God, een geeftlyk weezen zynde, eifchte zulke aan O) Zo wel Abraham als Jacob hadden aldaar altaaren opgerecht, Gen. XII: 6. 7/Cap. XXXIII: 18. 20. Doch door dc Samaritaanen werdt aldaar, op de vergunning van Akrander M. een Tempel gebouwd , zo als Joset-hus meldt Lib. 11. Cap. 8. federt begon de twiff met de Jooden, die ook op eene plegtige wyze voor den E°yptifchen Koning , Ptolemceus Philerniter , gevoerd werdt, Lib. 13. Cap. 6. En offchoon Hyrcanus, zoon van Simeon, deezen tempel verwoeft had, 1. c. Cap. 17. bleeven evenwel, dc Samaritaanen derzelver Godsdienft nog al in deeze plaatfe waarneemen. (y) Gen. XLIX: 18, Jef. XLIX: 6. Luc. II. 30.  Evangdie-gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 299 aanhidders, die zyne vereering niet fielden in uitwendige plegtigheden, maar die zich lieten aangeleegen zyn , om hem te aanbidden , met een oprecht harte, en op eene met zyne hoogfte vol. komenheden gepafte wyze. Toen nu de Samaritaanfche vrouw daarop zeide, aanhaar niet onbekend te weezen, dat deeze Mesfias, waarvan hy gewag maakte, en van wien, als den volkomenIten Leeraar, een juift bericht des aangaande te verwachten was, eerlang wel zoude verfchynen • zo nam Jefus geene bedenking , om aan haar met ronde woorden te zeggen, dat zy thans het geluk had met deezen Mesfias te fpreeken («), §• 37- De gevolgen van dit gefprek, Joh. IV: 27—42 Dus verre met deeze vrouwe gefprooken hebbende, kwamen de Difcipelen uit de ftad terug: en toen zy reeds van verre hunnen meefter met eene vrouwe zeervriendelyk zagen fpreeken, verwonderden zy zich wel over zulk eene vertrouwelykheid met eene Samaritaanfche vrouw; doch zy waagden het niet, om hem te vraagen naar den inhoud van het gefprek, waarvan zy niets gehoord hadden. Naauwelyks had Jefus zich aan de vrouwe te kennen gegeeven, als den Mesfias; of zy begaf zich naar de ftad, met achterlaatinge van haar O) Dat dit niet onwaarfchynlyk zy , is aangeweezen in het 7de Deel Cap. 13. §. 49. 50. aiwaar mcde verfchci. de omftandigheden van deeze gefchiedenisfe toegehcht, en de lafteringen van T. Wooljlon afgezet yrop]  goo Oplosfing der zwarigheden-en de haar watervat, om elkeen op te fpooren, met haar naar buiten te gaan, en om te zien den zulken, die aan haar de verborgenfte omftandigheden van haaren levensloop ontdekt had, en die, naar alle waarfchynlykheid, wel de Mesfias zoude konnen weezen: en die dan ook, vermits zy geene redenen hadden, om aan het zeggen der vrouwe te twyfelen, nieuwsgierig genoeg waren, om aangaande deeze zaak naauwkeuriger onderricht te worden. Inmiddels noodigden de Difcipelen Jefus, eenige fpyze te willen gebruiken; doch Jefus dacht nu aan geen eeten of drinken, van wegen het geene hy zich voorftelde, dat thans zo veele zielen ftonden bekeerd te worden; en verzekerde hun, dat hy eene betere fpyze had, doch waarvan zy niet wiften. En toen deeze onder elkander vraagden, of ook iemand hem, in hunne afweezigheid, van fpyze mogte voorzien hebben: zo verklaarde hy zich duidelyker, dat zyne eigenlyk fpyze en verkwikking was, te doen den wille van hem, die hem gezonden had, en te verrichten het aan hem toevertrouwde werk , waartoe hy thans de aangenaamfte uitzigten had. Vermoedelyk zal het niet verre meer van Pinxteren zyn geweeft, in welken tyd de terwen-oogft begon. En vermits hy de daartoe reeds rype vélden voor zich zag, zo gaf dit aan hem gelegenheid tot de volgende gelykenis: gy zegt, zeide hy, ineen fpreekwoord («), vier maanden moet men r'CO Of, gy plagt te zeggen, Matth. XVI: 2: 3. Men heeft wel hieruit willen befluiten, dat toen reeds in derdaad vier maanden voorden Gerften-oog in Paafchen geweefl: zy ; doch dan zou deeze reeds gefchied zyn in 't midden van den winter , na dat hy zich federt het voorgaande Paafchfeeft acht maanden in het Joodfche  EvangeUe-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 301 men na den zaay-tyd geduld hebben, tot dat do oogft komt, zo dat men van zyn werk niet zo terftond de gewenfchte vrugten inzamelen kan ; maar men moet den tyd afwachten: aanfchouwt dan flegts deeze velden, die tot den oogft reeds geheel wit zyn: deeze konnen dienen tot een zinbeeld van den naby zynden geeftlyken oogft,die voor my aanftaande, en al zodra op de uitftrooijing van het zaad gevolgd is: gylieden, door my tot geeftelyke maaijers gefchikt, hebt even zo wel redenen, omu te verblyden over den aanftaanden zegen, die vruchten brengt voor 't eeuwig leven, als ik , die het gezaaid heb. Hier heeft dan plaats het fpreekwoord: dat wel eens de een zaait, waarvan een ander de vruchten inzamelt. Zo gelukkig zyt gy, dat gy door my tot den oogft uitgezonden en gebruikt wordt, terwyl een ander voor u gezaaid heeft. En in derdaad de Samaritaanen (Z>) uit de ftad waren ook geneigd om Jefus voor den Mesfias aan te neemen; gemerkt zy reeds uit het bericht der vrouwe konden opmaaken, dat hy een geheel buitengewoon perfoon moeft wee- fche Land opgehouden had; hetgeen niet waarfchynlyk is, onder anderen, om dat dc Galileërs by zyne aankomft , nog in een verfch geheugen hadden de wonderwerken-, door hem in jerufalem verricht, vs. 45. Men heeft derhalven meerder redenen te ftellen ,' dat het Pinxterfceft, op het welke de eerftelintren van den I erwen-oogft moeften gebragt wordt, Exod. XXXIII22 Lev. XXIII: 15-17. Deut. XVI: 9. ic. toenmaals naby geweeft zv. O) Matth. IIX: 37. Luc. X: 2. Op de menigte der Samaritaanen, die uit de ftad kwamen, kan lefus niet geweezen hebben , om dat de tyd te kort was, dan dat zy, m zulk eene afgelegenheid van de vrouwe, rm reeds zouden hebben konnen opkomen.  302 Oplos/mg der zwaarigheden in de weezen: en in dit geloove wierden zy nog meer» der beveiligd, toen zy zelve by hem kwamen en hem hoorden. En toen Jefus op hun verzoek twee dagen in hunne ftad vertoefde, vermeerderde hunne overtuiging, door zyn leerryk en krachtdaadig voorftel, dermaaten, dat zy openlyk bekenden, by eigene bevindinge, vaftelyk verzekerd te zyn, dat hy gezegd moeft worden waarJyk te weezen de Mesfias, tot heil en behoudenis der waereld gezonden. §• 38. Jefus maakt zich, na zyne aankomft in Galilea, door zyne Leere bekend. Joh. IV: 43—45. vergel: Luc. IV: 14. 15. Na een verblyf van twee dagen in Sichar, vervolgde Jefus zyns reize naar Galilea. Doch hy begaf zich niet terftond naar Nazareth , alwaar hy de eerfte dertig jaaren van zyn leven doorgebragt had,- om dat hy voorzag, dat men aldaar weinig werks van hem zoude maaken ( c ). Tot dien einde herinnerde hy zyne Jongeren, die hem tot hiertoe verzeld hadden, en zich, buiten twyfel, daarover verwonderden, het bekende fpreekwoord, waarvan hy ook by andere gelegenheden gebruik maakte, dat een Propheet by (O Dat een Propheet in zyn vaderland het minfte geteld werdt, was een bekend fpreekwoord, 't welk -Chriftus den inwooneren te Nazareth te binnen bragt, Maar, vermits Chriftus dergelyken fpreckwoorden te meermaalen plagt aan te haaien.; zo is dit waarfchynlyk ook nu reeds in een gefprek met zyne Jongeren gefchiedt.  Evangdie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 303 by zyne landslieden doorgaans veracht wierd, en liet hen vooreerft henen gaan; vermoedelyk met deeze toezegginge, dat zy, na het verloopenvan eenigen tyd, weder by hem zouden komen te Capernaum, alwaar hy reeds eene wooning bezorgd had (§. 31. ). Intusfchen vond hy in andere plaatfen van Galilea, inzonderheid by de zulken, die in het voorleden Paafchfeeft te Jerufalem ooggetuigen van zyne wonderwerken geweeft waren, eenen meerder gunftigen ingang, terwyl men nu hoopte nieuwe wonderwerken van hem te zullen zien. Het werdt ook al haaft kennelyk, dat hy zich in de landftreeken aldaar ophield; want, offchoon , het plegtig aanvaarden van zyn openbaar Leeraar-ampt, nog niet gefchied was, zo liet hy evenwel niet na, alomme daar hy kwam, by gelegenheid, en inzonderheid op den Sabbath, in de Synagogen een voorftel te doen, 't welk ook alleszins veele toeftemming vond. §• 39- Wónderbaare herjlelling van den zoon van eenen KomngMen bedienden, Joh. IV- 4C—51. Onder anderen kwam hy ook weder in Cana. alwaar by voor eenigen tyd water in wyn veranderd, en daardoor veele achting verkreegen had, en nu wederom een nieuw wonderwerd door hem ftond te gefchieden. Hier werdt hy opgezo°t door zekeren bedienden van Heredes (d), wiens zoon ( toe opgeroepen waren geworden ) Intusfchen werdt ook nu niw r,;Q<- „ Apoftelen verkooren wierden Maf ?K' FnVY t0t zich mer2oüden°bVeggvSSan"dS' 2y hnnnerSahepenencrcreedfchlnnpn n V^ de bezittinge men is aangebragte voorraad te ftade geko- XVI. Deel. x §. 47„  322 Oplosfmg der zwarigheden in ds §. 47- Na de herftelling van eenen melaatfchen , neemt Jefus de wyk naar de woejlyne, Mare. I: 40—4S- Luc. V: 12—-Ió' Jefus, op deeze zelfde reize, zich begeevende naar eene der fteden aldaar, zag hem een melaatfche, wiens kwaal reeds eenen hoogen trap bereikt had. Deeze naderde tot hem met de allerdiepfte eerbiedigheid, viel voor hem neder op de knijen, ja op zyn aangezigt ter aarde, en fontdekte zyn toeverzigtlyk vertrouwen, dat hy, als een Godlyke Gezant, hem, indien hy wilde, ontheffen kon van eene ziekte, die door geenes menfchen hulpe kon worden weggenoomen. Dit ootmoedig bidden was ook niet te vergeefs, De Heiland, die zich over zyne ellende ontfermde, raakte hem aan met eene uitgeftrekte hand, en zeide: ik wil; en hy werdt oogenbliklyk gezond; zo dat de melaatsheid hem verliet. Jefus merkte welaan hem, dathy, nu herfteld zynde, gaarne by hem zoude gebleeven zyn,- doch hy beval hem dies ernftelyker henen te gaan (h), en ook van de wyze zyner geneezing aan anderen niets te verhaalen, voor dat hy zich aan den Priester (O zoude vertoond hebben , en door het aan- C70 Het woord «*/3*AAai> geeft alleenlyk te kennen, de crufteiyke pooging, om zich van hem te verwyderen, hetgeen ook zonder hevigheid en weerzin gcfchieden'kon , Matth. IX: 38. Joh. X: 4- n M „ CO fuift nict aan den Hoogenpriefter; naardien elke andere Pnfter bevoegd was, om over de melaatsheid te oordcelen. Intusfchen ftaat Mare. I: 44- in de Vulgata, pincipie facerdotum; hoewel ook, zo als 1\ Saiatteritm-.  Evangelicgejchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 32j aanneemen zyner offerhanden en gaaven, de zekerheid zyner reiniginge openlyk zoude verklaard zyn Offchoon nu deeze menfch wel in zo verre dit bevel opvolgde, dat hy henen gingevenwel was zyne blydfchap en erkentenis jegens zynen weldoener te groot, dan dat hy daarvan zo lange zoude hebben konnen zwygen. Hy maakte veelmeer zyn wedervaaren aan elk bekend van daar werdt de toeloop van menfchen, om Jefus te hooren en van hunne ziektens geneezen te worden, zo groot, dat Jefus, ziende dat hy# onder zulke omftandigheden, niet openlyk in de ftad Capernaum zoude konnen verfchynen, en evenwel zocht te vermyden, ais ofhyhet voik wilde aan -'zich trekken, vooreerft nog wat buiten in afgelegene plaatfen bleef, tot dat de eerfte beweegingen voorby waren , en hield zich aldaar in en met hef gebed bezig. 5.48. ' Jefus geneeft te Capernaum eenen geraakten, Mare. II: i—i2j Luc, V: 11—26. Eerft na het afloopen van eenige dagen (/) behaalt, eenige Codices leezen principibusfacerdóïum- welke ieeswyze ook voorkomfin het 2de en 3de 'handfchrift van den Latynfchen Bybel, in de Bibliotheek van Koningsbergen te vinden. . C*p oogmerk van Chriftus was daarbeneeven, dat de Priefter dies te onzydiger de zaak zoudekonnen onderzoeken, en zich ook niet beklaagen, als of in zyne ampts-verrichtingen indragt gefchied ware. Doch van deeze en andere omftandigheden, het wonderwerk zelve betreffende, is reeds gefprooken inliet iodeDeel Cap. XIX: §. 36. (O a« ii»,es, te weeten welke uitlaating ook anders ongewoon is. Dus ontbreekt in den text niets; X 2 fchoon  I 324- Oplosftng der zwarigheden in de begaf hy zich ongemerkt naar Capernaum. Maar zodra het ruchtbaar werdt, kwam de menigte wederom byeen. Ook waren intusfchen de Pharifeën en Schriftgeleerden uit alle vlekken in Galilea, ja zelfs uit Judea en Jerufalem, aldaar aangekomen; want, terwyl zy reeds voorhenen met weerzin gemerkt hadden, dat hy meerder Difcipelen gemaakt had, dan Johannes; doch na zyne afweezigheid het daarby hadden laaten beruften; zo begon thans het gerucht van zyne doordringende predikatiën, die hun voorftel zeer verre te boven gingen, van zyne talryke wonderwerken , en van de langs zo meer aanwasfende menigte zyner aanhangeren, hen dies te ongerufter te maaken. Deeze waren de redenen, dat zy hem nu van naby wilden gade flaan, om hunne maatregels daarna te neemen , indien, zo als zy vreesden, op het naby zynde Paafchfeeft, zyne leere en daaden in de Hoofdftad zelve het volk aan zyne zyde mogten trekken. Doch Jefus fchroomde deswegen hunne tegenwoordigheid niet ; maar hield aan, zelfs in hun by weezen, de fchaare te onderrichten, die in zulk eene meenigte byeen gekomen was, dat ook zelfs voor de deure van t vertrek geen plaats meer bleef. En nu betoonde de kracht des Heeren zich in het geneezen der kranken, door een geheel byzonder blyk- feboon ook eenige zeer oudeLatynfchehandfchriften, en onder an J eren ook de Koninglyke Codex alhier en de 2de in 'sStrds Bibliotheek leezen: na acht dagen. Joh.Milltus Prolcg. in N. T. Num. 41 . gift- dat andere aifchryvers , ziende in hunne Grickfche Exemplaaren AlHHMErSN, daaruit gemaakt hebben « »f*«g«.  ' Evangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 325 blykbewys want men bragt aldaar eenen geraakten,| die in alle zyne leeden dermaatenlam was, dat by zich niet beweegen kon, maar door vier mannen op zyn bed gedraagen werdt: en na dat dee,ze te vergeefs getracht hadden, van wegen de menigte, binnen te komen; zo bragten zy deezen geraakten van buiten naar boven op het platte dak, en maakten aldaar eene opening, die groot genoeg was, om den geraakten, op zyn bedde liggende, in 't midden der vergaderinge voor Jefus neder te laaten. Dus ontdekte zich hier een zeer fterk vertrouwen, zo wel by de draagers; die zich door geen beletfel lieten weêrhouwen; als ook by den kranken zelve, die op zulk eene on-. gerhaklyke wyze voor Jefus zocht te komen, vaftiglyk verzekerd zynde, dat hy hem zoude konnen helpen; alleenlyk dat zyne onwaardigheid hem verlegen maakte, dewyl zyn geweeten hem, buiten twyfel, zal gezegd hebben, dat hy zich. door zyne uitfproorigheden, die hem hartlyk leed waren, zulk eene ellende op den halze gehaald had. Jefus, dit geloof ziende, zeide, met veele vriendelykheid, tot deezen menfche: Zy getroofl Zoon C_n)\ laat de grootheid uwer misdaaden u niet al te zeer ter neder flaan; uwe zonden zullen u hiermede vergeeven zyn. Dit nu fcheen den Schriftgeleerden eene godslaftering te weezen, zo C»«) De omftandigheden, by dit wonderwerk voorgevallen, zyn insgelyks in het icde Deel Cap. XIX. §. 37—41. breeder toegelicht en tegen (Vooljton vsrdeedigd geworden. C?Ö Uit deeze benoeming , die Chriftus , zelve ruim dertig jaaren oud zynde, gebruikte, kan mcnop.maaken, dat deeze kranke nog jong van jaaren zal zyn geweeft. X 3  gaö Oplosjing der zwarigheden in de zo dat zy by zich zelve dachten, hoe durf deeze menfch beftaan iets dergelyken te zeggen,• vermits immers niemand, dan God alleen, in' ftaat ïs de zonden te vergeeven? Doch de alweetende Heiland, voor wien hunne inwendige gedachten naakt en ontdekt waren (o), zeide tot bun : gy hebt geene redenen, zulke gedachten by u te laaten opkomen; want, wie, met een goed gevolg, tot den geraakten zeggen kan, ftaa op en wandel, die is ook gerechtigd om hem de zonden te vergeeven; naardien, zo wel tot het eene als tot het andere, een even gelyk Godlyk gezag verëifcht wordt. Maar, gy zult zo terftond zien dat des menfchen zoon, het beloofde Vrouwezaad , de Mesfias, in weerwille van zynen nederigen ltaat hier op Aarde, dergelyken volmagt en vermogen bezit. En hierop keerde hy zich naar den geraakten, zeggende: volgens het aan my toekomend gezag zegge ik u , ftaa op, neem op het beddeken dat u tot hiertoe gedraagen heeft, en draag het zelve naar huis. En dit bevel was zo krachtig, dat de kranke, die tot hiertoe geheel krachtloos op zyn bed ter neêr lag, voor aller oogen, niet alleen geheel hei field opftond, maar ook, met zyn bed belaaden, onder eene blymoedige vereeringe der Godlyke hulpe, naar zyne wooning ging. Zulk een wonderwerk, 't welk zo oogenfchynlyk het Godlyk gezag van Jefus beveiligde, en waartegen zelfs de Schriftgeleerden, die thans op het naauwkeurigfte op hem lettende wa- (<0 Hy kende hen al haart tü rilvftmri *vrï, dat is, naar de in hem woonende alweetenheid-, en niet flegts aan hunne gebaarden, zo als C. T, Damm , in de 23fte aanmerkinge over Marcus, zegt.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 327 waren, niets wiften in te brengen, had men tot. hiertoe nog niet gezien. En van daar was ook de verbaasdheid daarover dies te grooter by allen die dit zagen , en daardoor tot verëeringe van God opgewekt wierden. §• 49- Jefus beroept den Tollenaar Levi, die hem in zyn 'huis onthaalt, Mare. II: 13—22. Luc. V: 27—39. Jefus Trilde thans den Pharifeën en Schriftgeleerden tyd tot nadenken geeven; hy begaf zich derhalven naar buiten aan de Zee: doch gemerkt de fchaare hem derwaards volgde, zo bleef hy aanhouden met te keren. En van daar verder voortgaande, zag hy ter plaatfe i daar de tol van de aankomende waaren en perfoorten ontvangen werdt, eenen tolbedienden, met naame £m, een zoon van Alpheus (p), die zich veelligt ook reeds vooh- (P) Vermits de roeping van Mattheus fchier met de zeilde omftandigheden en woorden Matth IX- 0 &c befchreeven wordt; 'zo meent rflen in't gemeen dar Levi en Mattheus een en dezelfde perfoon zy zó alsr dan ook in de zogenoemde Apofiolijche Conjiimien Lib' 8. Cap. 22. Mattheus fpreekende ingevoerd wordt etï zich voor den Tollenaar Levi uitgeeft. Doch dit gêtui genis kan niets beflisfen-, want, van de Letlores die eerft in de vierde eeuwe opgekomen zyn, kon Mat. theus zelve de hier te vinden zynde verordening niet gemaakt hebben. Van meerder gewigt zyn de gronden , dat deeze beide perfoonen te onderfcheiden zvn • want, waarom zou Lucas, en voornaamelyk Marcus* die het Evangehum van Mattheus voor zich had de' zelfde perfoon hier Levi genoemd hebben, die éven" wel, in derzelver lyft van de Apoftelen, Mare III rg Luc. VI. 15. Mattheus hiet? Zoude niet ook Mattheus', X 4 die  328 Oplosfing der zwaarigheden in di voorhenen, door Johannes, had laaten doopen: aan deezen zeide Jefus, dat hy hem volgen zoude, om die Cap.X: 3. Jacobus omfchryftals Alpheus zoon , zich zelve even zo,of des eerftgenoemden broeder genoemd hebben, indien hy werkelyk Levi, zoon van Alpheus, geweefl ware ? en zoude hy zich niet ook in zulken gevalle Cap. XIH: 55- onder de namaagfehap van Jefus lebben moeten rekenen? De meening van H. Grotius, Majceus in Bibl. Bremenfis Claf. 5. p. 475. feq. en van D. Heuman ad h. I. heeft vry wat fchyn, als die, door Levi, zoon van Alpheus, verftaan den Apoftel Judas, die onbetwiftelyk een broeder Jacobus en nabeftaande van Chriftus geweeft is, Jud. 1 vergel. Matth. XIII: 55Gal. I: 19. en die ook anders Thaddeus en Lebbeus heet, Matth. X: 3. welke laatfte benoeming ligtlyk uit Levi zal hebben konnen ontftaan. En in dordaad Herackon, leerling van den ketter Valentinw, apud Clementem Alexar.drinum Lib. 4. ftrom'. p. 502. onderfcheid Levi van Mat-sheus, en telt evenwel beiden onder dc Apoftelen: Ook fchynt Origenes Pref. in Ep. ad Roman. Levi en Lebbeus, dien hy insgelyks vaxiMattheus onderfcheidt, voor eenen en denzelfdcn perfoon te houden. Eindelyk wordt ïn de eerfta Paryfche Editie van Theodoretus 1558. Qumfi. 16. im Num. Levi en Thaddeus t' famen verwisseld : en in de Annol. M, St. Evang. Matthcei jubjunüis Cod. 1007. Bibl. Reg. Paris: apud J. B. CoteLerium Tom. 1. PP. Apofl. p. 271. ftaat: Thaddeus wordt door JMattheus genoemd, Lebbeus, door Lucas, Judas Jaco~bi, doch door Marcus, Levi die by den tol geweeft is. Doch by dit alles biyft evenwel een merkelyk onderfcheid tusfchen de naamen *tv<. of ,r„0W.s S1? 'en g«Je^Ra wordt *Cfi£ yolftng van Jefusgeroepén vvaren 26 0f-e«u"^c n*. X 5  33© Oploi'fingK der zwarigheden in de halven dat van zins, op alle handelingen van Jeïus naauwkeurig te letten; terwyl zy nu zagen , dat hy zich zo verre vernederde , te eeten met de tollenaaren en zondaaren; zo kwam dit aan hun ongemeen aanftootelyk voor ( q ). Doch zy lieten juift by deeze maaltyd hun ongenoegen met blyken; want in het huis van eenen tollenaar te gaan, daartoe zouden zy niet ligt het befluit genomen hebben. Maar toen Jefus naderhand wederom, na de beroeping van Mattheus, met de tollenaaren maaltyd hield, zo onderhielden zy daarover zyne Jongeren: doch Jefus gaf daarop tot antwoord, dat zyne verkeering met de zondaaren even zo weinig aanftootelyk was, als dat een Arts zich meerder met de kranken, dan met de gezonden, bezig houdt: zy [moeiten nog eerft leeren, wat de Godlyke uitfpraak zeggen wilde , dat hy meer behaagen had in barmhartigheid, dan in de uitwendige Godsdienftelyke plegtigbeden; en deeze ontfermende liefde fpoorde hem aan, om, overeenkomftig met zynen laft, meerder werks te maaken van de zondaaren, om deeze ter bekeeringc te noodigen, dan yan de ingebeelde rechtvaardigen. En ook aan de Jongeren van Jo. hannes, die even zo, als die der Pharifeën, een ftreng vallen in acht namen, was het aanftootelyk: voorgekomen, dat Jefus met zyne Jongeren by eene groote maaltyd verfcheenen was. Vermoedelyk zochten de Pharifeën deeze te overreeden, dat Tefus naar geheel andere grondllellingen handelde, dan hun meefter; naardien by aan zyne Jongeren zulk eene vrye levenswyze toeftond; weshalven zy ook met een by Chriftus kwamen, en hem vraagden, wat het zeggen wilde, dathy zyne Q ) Luc. XV: 2.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. 33I Jongereni nietten minften tot hetvaften aanhield? waarop Chnftus hun te gemoet voerde, dat % hannes hem reeds den Bruidegom genoemd had CrY nu zoude het immers voor de medgezellen van" den Bruidegom met voegen te vaften , en eSe droevige vertooning te maaken, zo lange zv bv hem konnen zyn; daartoe zouden zy tyds4noeï vinden, dan wanneer hy van hun Lidl ^ol nomen weezen Daarbeneven kon ook de S we fchikkmg der Religie , die door hem S ingevoerd te worden; niet eevoe^vfc met de oude Joodfche inzetl feTlS Aderde ll °Sndr T ^nWên • doch voegde 'er by, dat hy wel zag , hoe moeijelyk het vil voor dezulken, die aan het oude gewoon waren S naar deeze nieuwe regelmaate te gedragen.' §• 50. Het tweede Paafchfeeli, g'diturenJe %u r Toen het aanftaande Paafchfeeff n^o.^ • Jefus op naar JmtfaUmTlolV * ' §1PS wilde, deels, vermyden allen'.n^ t Wfnt,hy in gebreeken Weef ^c^ deT^-» t ?f ïy tigheden, door GoTzelve tdml h^f maar deels ook toonen niet v/n ^ ngcftdd; zich te onttrekken Zhlt^oLvZT ? ^ zyner handelingen, hcSenMrÏÏ?^ 0ndTZ,0ek dan tejerufalem, JchfeZ Tl hannes flegts zeet• „ ™ " ^ Gehoon zo hebben wv evenwel o-™^ j ? * want CO JeA. iii: 29,  33^ Oplosfing der zwaarigheden in de want hy is anders gewoon, de Feeften, waarvarr hy fpreekt, door derzelver benoemingen, naauwkeurig kennelyk te maaken; als de drie andere van het tegenwoordige onderfcheidene Paafchfeeft (ƒ)» het Feeft der Loof-hutten (0> en der vernieuwinge des Tempels (m). Des moeten 'er redenen zyn geweeft, waarom hy zulks hier nalaat: en deeze zal men niet konnen zoeken in zyne onkunde , naardien hy immers een beftendige volger van Jefus geweeft is. Derhalven verftaat hy door iopt>jv, dat Feeft, het welk by uitftek alleenlyk het Feefi plagt genoemd te worden, zo dat elke leezer het eerft daaraan denken moeft, en dit was het Pafcha (x). De andere Evangeliften, die CO Joh. II: 13- Cap. VI: 4- Cap. XII: r. U) Cap. VII: 2. («O Cap. X: 22. vi m» fx) Jokannes zelve noemt het m» t»grv Lap. Al: 5». Cap Xil' 20. Aldaar was wel reeds in .het voorgaande by naame van het Paafchfeeft gefprooken; even zo als Cap IV- 4=; doch ook tot deeze laatfte plaats betrekt foh'ame's zich hier Cap. V: 1. cn zegt, dat gemelde Feeft nu- weder vërfcheénen was. Het is zo , hier ontbreekt het voorzctfel; doch om nu niet te zeggen, dat hetzelve evenwel in verfcheide handfchriften van naame gevonden wordt; zo kan door de ontftentcnisfe van hetzelve niets beweezen worden, zo als S. Gussius Philos- S. Lib. 3! Traiï. 2. Can. 1. aanmerkt., Ook wordt het Paafchfeeft Nutn. XXVIII: 17- a»efnI>^,3" cn bv de LXX. genoemd. Insgelyks Matth. XXVI: « Cap XXVII: 15. Matth. XV. 6. Luc. XIII: V7. alwaar ook niets anders, dan het Paafchfeeft, kan vcrftaan worden op welk Feeft alleen gcbruiklyk was, den Jooden eenèn gevangenen los te laatèn , Joh. XVIII: &.>.vwae> Ivk tot eene gedachtcnisfc hunner vcrlosimge mtbgypr ten' En ook Jojephus in het 18de boek der Joodfche Oudheden Cap. 7. noemt het Feeft, op hetwelke Vitellius te Jerufalsm tegenwoordig was, cn door brieven de tvding van Tiberius dpod ontving , enkel en a'lecn  Evangelie-geJcMedenisfe Hoofdft. XXVIII. 333 die derzelver gefchiedverhaalen beginnen federt het gevangen neemen van Johannes den Doopers flaan klaarblykelyk over, het door Johannes genoemde eerfre Paafchfeeft, hetwelke voor deeze gevangenneeming vooraf gaat, toen dekoopersen verkoopers uit den Tempel gedreeven wierden. len aanzien der beide laatfte Paafchfeeften, die deels vooraf gingen voor het fpyzen der 5000. man, en deels voor Chriftus lyden ; ftemmen zy met Johannes overeen. Derhalven konnen alle deeze Paafchfeeften niet gehouden worden voor dat Feeft, op het welke de zo aanftonds aan te haaien tweede eerfte Sabbath, dien Lucas noemt, ingevallen is. Hier hebben wy dan nog een vierde Paafchfeeft. En gemerkt het niet waarfchynlyk is, dat Johannes , die de tyden zeer zorgvuldiglyk aantekent, daarvan in't geheel zoude gezweegen hebben; zo heeft men reden, om te beilmten, dat hy daarvan alhier fpreeke. En dit zo veel te meer, naardien in deezen tyd, zo wel naar 't verhaal van Johannes in dit vyfde Hoofdftuk, alsook volgens het bericht der overige •V«'. Nu was Tibtrius den 16, Maart geftorven, volgens het 7de Deel Cap. XIV. §. 176. En vermits het niet denkïyk is, dat eene tyding van zo veel belangeer» in Pmxteren te Jerufalem zou zyn bekend geworden ; zo moet Jofephus het Paafchfeeft meenen : te meer, naardien men gemaklyk binnen 15. dagen van Romen naar Judea te fchecp kon komen. "Daarentegen is net met zo duidelyk te bewyzen, dat men ook het i-Mnxtenceft i»^*» zoude genoemd hebben : want by de plaats der gezegde predikatiën van Petrus apud Clementem Akx. Lib. 6. Strem, p, 630. alwaar i.(m en •&m* onderfcheiden worden, is het nog twyfe/achti", of het eerftgenoemde juift Pinxteren, dan wel een ander Feeft betekene.  334 Oplosfing der zwaarihheden in de rige Evangeliften, de Jooden begonnen hebben aan Chriftus de flegte waarneeming van den Sabbathj te verwyten. Wanneer men voor't overige Overweegt, dat Johannes eigenlyk alleen opgeeft zodaanige gebeurenisfen, die de andere Evangelistemovergeflagen hebben,danzal ook vervallen de tegenwerping, dat de doorhem opgegeevene gebeurenisfen tusfcben heteerftePafcha en dit Feeft, op verre na geen geheel jaar beflaan konden: want, na dat lefus, na het eerfte Pafcha, nog eenigen tyd in Judea vertoefd had, vervolgens ten tyde van Pinxfteren door Samarien naar Gaülea gekomen was, predikte hy eerft eenen geruimen tyd in de fchoolen aldaar, en ten laatften te Nazareth, en kwam vervolgens in Capernanm; en toen het gerucht van zyne grootfte wonderdaaden zich tot in alle omliggende landftreeken verfpreidt had, deed hy wederom eene reize door de landftreeken van Galilea, en keerde eindelyk weder naar Caper?iaum, alwaar hy den geraakten genas, en Levi opriep, om hem te volgen , zo als uit het voorgaande blykt. En vermits hy hier zyn valt verblyf bield, alwaar hy van zyne reizen eenigzins ruftte; zo is hy aldaar, vermoedelyk, den daaraan volgenden winter gebleeven, tot dat hy zich eindelyk begaf naar het Paafchfeeft,waarvan Johannes gewag maakt. Zo dat intusfchen eene meenigte van gebeurenisfen voorgevallen zyn. Ireneus (y) zegt derhalven zeer wel, dat Jefus op het Pafcha den achtendertig jaarigen kranken te Jerufalem geneezen hebbe; fchoon verlcheide laatere Kerkvaders van gedachten zyn, dat dit op het Pinxterfeeft zou zyn gefchied. (y) LH. 2. contra Har. Cap. 38. 5.51.  Evangelie-gefchiedenlsfe Hoofft. XXVIII. 335 §• $ï- Kort te voeren verdeedigt Chriftus zyne Difcipelen, dat 25l os . Sabbath Koorenairen plukten, Man. II- zx—.28 £w. VI. is, ' Nog voor dit Paafchfeeft viel in, de zogenoemde eerfte Sabbath, die op den tweeden dag van 't Paafchfeeft volgde, op welken Jefus met zyne Jongeren door het gezaaide ging (z) of hv was toenmaals nog op de reize naar Jerufalemof, hetgeen waarfchynlyker is, hy was reeds in de nabuurfchap deezer ftad, terplaatfe, alwaar hy gewoon was, geduurende de feeftdagen te overnachten (a\ Naardien hy nu, verSoedelyk , den Sabbath te Jerufalem doorgebragt had en nu naar zyne herberge wederkeerde, zochten zyne Jongeren , die nog niets genuttigd hadden, bunnen honger eeniger maaten te ftillen metaairen te plukken, en hetjuitgewreevengraan te eeten. Schoon zy nu daartoe vryheid hadden vnn!°H0frch°,T het mede niet ontbreekt aan gronden IT t v/rklaari"g dergeenen, die uZ S.T:rcenen Sa^ath ',die voor de nieuSfc r. n \n) l zo 1S evelwel ^eds in het 3de Deel Cap. VIL p. 360. aangetoond, dat daardoor heteevoel ykilete verftaan zy, de tweede Sabbath in het ËK m> te onmiddelyk voor het Paafchfeeft invtel als op welken dag de garve der eerftelingen bevvee" d wérd • temeer, naardien r4. dagen vroeger, de Gerft nog £ ryp genoeg zal konnen geweeft zyn g «„w KZ?*00T zyn lyAen Weef hy altoos overnacbf op [den Olyfberg: en het is waarfchyhlyk, da Z reedt hen Snon &™' 'T verh[P:hu«™ de Stad zal hebSbagtSzeenbed?oeïne0 ^nd' dan eeQS  536 Oplosjlng der zwaarighedeu in deden COi evenwel maakten eenige Pharifeën s die hem op deezen weg verzelden, daaruit eene groote misdaad, dat zy dit deeden op den Sabbath. En dit verweeten zy niet alleen aan deeze zyne Difcipelen, maar betoonden ook hun ongenoegen tegen Jefus, dat hy dit toeftond. Om nu aan hun te toonen, dat het overtreeden eener Ceremonieele wet, onder zekere dringende omftandigheden, te verontfchuldigen is, voerde hy, Chriftus, hen te gemoet, hetgeen zy zeer wel ■witten, dat David, toen by, en die met hem waren , door den honger geprangd wierden , van den Hoogenpriefter zelve (c) de toonbrooden ontvingen, die gemeenlyk niemand anders, dan de Priefters , eeten mogten, Daarenboven was het buiten kyf, dat, vermits de Sabbath ten behoeve der menfchen verordend is, er gevallen zyn, waarin, het bezorgen der noodwendigfte behoeften, boven eene ftrikte opvolging der ruste van den Sabbath, den voorrang moet hebben. En eindelyk, indien de Mesfias een Heer ook zelfs over den Sabbath is: dan moet aan hem ook toe- ko- (!) Deut. XXIII: &5t r O De fchynftryd, dat deeze Hoogepriefter hier Abjathar, doch I Sam. XXI: 16. Ahimekch genoemd wordt, is in het 3de Deei Cap. VII. §• 155- zo vereffend, fat Abjathar reeds toenmaals een medehelper van 7,yn vader Ahimekch geweeft is, die, vermoedelyk door Zyuen zoon, aan David de toonbrooden heeft doen -reeven-, en is aldaar mede aangemerkt, dat deeze, vluo-tende, in derdaad eenige lieden by zich gehad hebbe, die hy ook van het ontvangen brood heeft laaten eeten. Buiten twyfel zal dit mede gebeurd zyn op eenen Sabbath, op welken dag de toonbrooden der voorgaande weeke , met verfche brooden, verwisfeld wierden.  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofd. XXVIiï. 337 komen het recht, om aan zyne Jongeren toe te ftaan het verrichten van zulke handelingen, die anders juift niet op den Sabbath gedaan worden. §• j2. Jefus geneejl te jerufalem den achtendertig jaarigen Kran* ken, en verdsedigt deeze wonderdaad, J*h. V: Een nog meerder openlyk bewys van zulk eene bevoegdheid, die aan hem, wegens de hoogheid van zynen perfoon, toekwam, gaf hy kort daarna te Jerufalem. Aldaar was, niet verre van de fchaapspoort, een Badwater, inde Syrifch-Chaldeeuwfche taaie genoemd Bethesda, dat is, een huis van barmhartigheid, hetwelke beflooten was door vyf zaaien (d). In deeze zaaien bevonden zich CO Vermits Jofephus in het 15de boek der Oudfi. Cap 3. de waterbakken, waarin men zich plagt te baaden yoA»At£trfj? in de Syrifche " Arabiiche en Perfifche overzetting, zo ook by Cyril' ms Chryjoftomus, JVonnus en Theophyhctus. DaareineAV1. Deel. Y gen  338 Oplosftng der zwarigheden in de zich zeer veele kranken, inzonderheid blinden, kreupelen en verdorden, die wachtende waren op de roeringe des waters: want, in zekere tyden, doch die men niet vooraf kon weeten, befpeurde men, door de werkingen van eenen Engel, in dit water eene byzondere roering: en wie zich dan, zo terftond na deeze beroennge, in dit water begaf; die herftelde van de genoemde krankheden ( e). Hier was nu federt eemgen tyd een zekere menfch; wiens krankheid reeds 38. jaaren geduurd had. Jefus, denzelven ziende, en weetende den langen duur zyner ellende, werdt bewoogen, om aan hem, boven anderen , hulpe te bewyzen. Hy deed dan aan hem deeze medelydende vraage, of hy wenfchte gezond te worden ? deeze gebreklyke had van Christus nog geene wonderwerken gezien, en hoopte flegts, dathy, door zyne hulpe, in 't water zoude konnen geraaken: hy gaf derhalven tot antwoord, dat, hoe zeèr hy ook naar zyne herltelhngmogt reikhalzen, hy evenwel niet zag, hoe dit zoude konnen gefchieden, alzo by altoos, by de roeringe van het water, door anderen voorge, komen werdt, vermits'er niemand was, door wiens byftand hy nog by tyds in 't water zoude konnen geraaken. Dit wilde Tefus hooren; want door deeze bekentenis van den menfche zelve, dathy nog een is het een misflag, wanneer Tertulhun;, met de K overzetting^Bethfaida voor Bethefda leeft. f^fMen vergelykl hierby de uitvoerige vorhandeiin-over de kracht van dit bad, in het 10de Deel Cap X& I alwaar mede de tegenwerpingen van wllftln Vegen de onhandigheden in het v«haa» van Johannes voorkomende , uitvoerig beantwoora  Évangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVlIT. 3Sg jog nooit zo gelukkig geweeft was, de kracht van het badwater te ondervinden , zoude het wonder werk dies te meerder doorfteeken. Zyn enkel woord: Jla op neem uw beddeken op, en wandel, had ook in derdaad deeze kracht, dat de ellendi! ge, die nu federr. 38. jaaren van het vry gebruik SER ?u m^et was STeeft> °P dat oogenblik herfteld werdt, zyn bed kon draagen en zonder verhindermge henen gaan. Deeze wonderbaare geneezing deed Jefus op eenen Sabbath, onder anderen met oogmerk , dat de gevolgen daarvan aan hem gelegenheid zouden geeven, om van de hooge waardigeid van zynen perfoon een bete konnen opleveren. Deeze herftelde menfch werdt, door de voorftanders der Tooden m OI? rekenfchaP te geeven, waarom hy zyn bed gedraagen had op eenen Sabbath hetgeen niet betaamde (g); waarop hy, ter zyner verdeediginge, tot antwoord gaf, dit gedaan te hebben op het bevel van hem, door wien hyop zulk eene wonderbaare wyze zyne gezondheid dk beevegrnh^^ En M Wi,d£ me" weeten > du.bevel had durven geeven: doch de herftelde wift hierop niet metzekerheid te antwoorden, om dat Cap^/ifTn h°T he£, Sanhed™ zelve, de Joodent denzulk\lVonr:Z' d°°rde f°°den> verftaanwor' heid hT.nZS«°oncn, die met eene openlyke waardigheid bek-ed waren, blykt uit het volgende Want Kf dtlt'T' aa»we^» de herftelde ts kennen fen', en die /oZT^ ™l PCaI moeft d™k het d em? *^chten Jefus te dooden, deeze waren derheidZl ""T Sezonde" hadden, vs. ,3. inzojl vs 39 , doch Sr °"deTeken der fthrift eeren , Vs 44 °°k gaarne van eikander lietenver- . Neh. XIII: i5_ip. jer. XVII: 24„2? Y %  34° Oplosfing der zwarigheden en de dat hy den herfteller niet kende, en ook Jefus, die niet goedvond zich thans in woorden wisfelingen in te laaten, van daar vertrokken, en onder de menigte van het volk hem uit het gezigt geraakt was. Doch kort daarna gaf Jefus, hem in den Tempel ziende, deeze vermaaning aan hem, dat hy , nu gezond geworden zynde, van zulk eene langduurige krankheid, die hy door de uitfpoorigheden zyner jeugd op zich gehaald had, zich zorgvuldiglyk zoude wachten voor alle verdere zonden, op dat hem niet wat ergers overkomen mogt. En nu kon deeze menfchligtlyk gewaar worden, wie hy was die hem geneezen had, waarvan hy ook zo terftond aan de voorftanders der Jooden kennis gaf: niet met een kwaad oogmerk ,• maar om, op deeze wyze, meerder bekend te maaken dengeenen, aan wien de eere van het aan hem verrichte wonderwerk toekwam. Dit gaf den Jooden de eerfte gelegenheid, om Jefus, als eenen Sabbathfchender , te vervolgen , en op zynen dood aan te dringen (h). En offchoon Jefus op de tegen hem ingebragte befchuldiging tot antwoord gaf, dat hy niets anders deed, dan zyn Vader, die, niet tegenftaande hy, tot eene gedachtenisfe zyner rufte na de Schepping , den Sabhath ingefteld had, evenwel ook op deezen dag zyne weldaadige werkingen onophoudelyk bewees; zo wierden evenwel de Jooden dies te meerder tegen hem ontfteeken, naardien hy God, in eenen uitneemenden zin, zynen Vader|noemde, zich Gode gelyk gemaakt had, en bygevolge, naar (/O Intusfchen worden de woorden, *«< 'farm *«rl» «toktS»» , in zeven der befte Griekfche Handfchriften cn de Vulgata niet gevonden.  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 34I naar hun begrip, verdiende, als een Godslafteraar, gedood te worden. Dit gaf nu gelegenheid tot de opgevolgde verdeediging, waarin Jefus zeer nadruklyk getuigde van de Godlykheid van zynen perfoon en van zyn ampt; als mede van zyne Godlyke zending zulke duidelyke blykbewyzen gaf, dat men hem voor ditmaal niet kon aandoen. §• 53- Op eenen anderen Sabbath geneejl Jefus eentn man , die eene verdorde hand had Mare. III: i_ en uit deeze verkoor hy twaalf (m), die hy Apoflelen of Gezanten noemde. Deeze wilde hy in 't vervolg uitzenden om te prediken en toeruften met het vermogen, om de krankheden op eene wonderbaare wyze te geneezen en de duivelen uit te dryven. Deswegen zou'den zy, om daartoe behoorlyk in ftaat gefteld te worden; by hem zyn, en zyne nadere verkeering gemeten. Aan deeze eere kreegen aanvan*Jyk deel, de beide broeders Simon en Andrea°s Beide waren reeds Jongeren van Johannes geweeft• maar toen Chriftus hen tot zyne Jongeren aanl nam YrYW-LNTar \?,etaI der twaalf {lammen Ifraëls, Matth XIX: 28. Luc. XXII; 3o. Openb. XXI: 12. ' Y 5  S4<5 Oplosjing der zwarigheden in de nam, werdt aan den eerftgenoemden de naam Kephas of Petrus by uitftek gegeeven ( §. 29. ). Jacobus en Johannes waren mede broeders, en wel zoonen van Zebedeus. Zy hadden met de beiden eerftgenoemden de handt eering der jvisfcheren in gemeenfchap verricht, en Chriftus had hun reeds geroepen om hem na te volgen (§.42); doch by eene zekere gelegenheid wierden zy genoemd Boanerges ( n ). Phüippus was mede reeds een van zyne eerfte volgers geweeft, even zo als Bartholomeus, die, naar alle waarfchynlykheid, Nathanaël is ( §. 29. ). Matheus was thans nog een tollenaar, welk bedryf Johannes niet voor zondig verklaard had ( 0 ); doch hy had aan Chriftus nader kennis gekreegen (§.49.) en werdt nu reeds tot eenen toekomenden Apoftel benoemd, doch juift nog niet tot eenebeftendige navolging beroepen. Thomas had den bynaam Tweeling (p ). Jacobus, zoon van Alpheus, was O ) Men kan dit juift niet houden voor eenen certytel, die de betekenis gehad hebbe, dat, of hunne predikatiën van eene doordringende kracht zouden geweeft zyn, of dat de Godlykc Oordcelen door hen zouden zyn aangekondigd geworden; want, vermits het een en ander mede de andere Apoflelen gedaan hebben; zo konden'zy van dezelven, door deeze benoeminge , niet onderfcheiden worden. Wy leezen mede niet, dat zv zich zelve ooit zo genoemd hebben, of door anderen zo genoemd zyn geworden : by gevolge wordt hier, buiten twyfel, gezien, op het verwyt, 't welk Chriftus hun gaf, toen zy begeerden, dat over de Samaritaanen. die aan Chriftus weigerden te herbergen, vuur van den Hemel zoude vallen, cn derzelver onvriendelykheid, door den Donder en Bhxem, geftraft zoude worden, Lue. IX: 52: enz. O) Luc. III: 12. 13. , , , _ . , r , f P) loh. XI: 16. &t\*»i is eigenlyk de Gnekfche > * * ver-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 347 was eennabeftaande van Chriftus (O; gevolglyk ook zyn broeder Judas, met den bynaam Thadt deus, die anders ook Labbeus genoemd wordt Cr) Of Simon ook tot de broederen van Chriftus be' hoore (*), is twyfelachtig ; doch hy wordt, om hem te onderfcheiden van Simon Petrus- de Cananiier en Zelotes genoemd Eindelykhad mede onder de Apoflelen plaats gevonden Judas, een zoon van zekeren Simon (V), met den bynaam ljcanoth, vermoedelyk aldus genoemd naar zvne geboorteflad (». Want, offchoon de Heiland alreeds in den beginne wift, dat hy hem eens verraaden zoude; hoewel hy het in den eerften tyd oprechtlyk met Jefus mogt gemeend hebben; zo wilde hy evenwel, om wyze redenen, ook zulk eenen met uitfluiten buiten het getal zyner meeft-yertrouwde vrienden; ten einde dies te duidelyker blykenmogt, dat hy nooit eerzuchtige oogmerken gehad, of verborgene konften by zvne wonderdaaden gebruikt heeft; want in zulken gevalle zou de verraader dit zekerlyk ontdekt, ten minften zich daarmede geruft gefield hebben, dat Chriftus niet geheel onfchuldig was, toen het geweeten by hem, wegens zyne fnoode ondankbaarheid, ontwaakte. CapkIVnng3Van Hebreeu^fchen naame Cant. IV: 5. CO Zie het 8fte Deel Cap. XVI. «. 70. CO Matth. X: 3. * 7 CO Mare. VI: 3.  348 Opksfing der zwaarigkeden in de §• 56. De zogenoemde Berg-Predikatie wordt gedaan , en derzelm voornaame inhoud wordt voor het volk op het veld herhaald, Matth. V: VI: VII: Lui. VI: 17—49. Na dat de verkiezing der Apoflelen gefchied was, ging Jefus zitten om te leeren, zo als het by de Jooden gebruiklyk was; want, hy wilde, zo wel aan deeze, die tot het Apoftel-ampt afgezonderd waren, als ook aan de andere Jongeren , die nog tegenwoordig bleeven, een kort begrip van zyne leere geeven, naar welk beftek zy zich ook eens, in derzelver predikatiën, te gedraagen hadden, en teffens wilde hy hen, ten aanzien van zeer veele gemeene vooroordeelen, beter onderrichten. En dit deed hy in de zogenoemde Berg-predikatien, waarin werklyk voorkomen verfcheide plaatfen, die op de Heilgezanten des Evangeliums eene nadere betrekking hebben. Toen nu Jefus met hun van den berg kwam, was de vergadering inmiddels nog meerder aangegroeid. Het behaagde hem derhal ven, op het effen veld , alwaar de fchaare zich bevond, voor de zelve fommierlyk te herhaaien , met eenige byvoegfels en veranderingen, de algemeen eLeerftukken, die hy reeds zynen Difcipelen ingefcherpt had (y). Waarby hy in 't eerft de oogen op zy ne- (y) Dat de bergpredikatie werklyk te onderfcheiden zy, van de veldpredikatie, is aangetoond in het ^de Deel Cap. VIL- §. 349. Weshaiven ook op het flot der laatftgenoemde Luc. VII: 1. ftaat: iVw ft tr^ut* t«' £ï(**t* 0 T»i <*'««*« rS w, naamelyk, zodaanigeuukken, die hy, behalven aan de Difcipelen, mede aan da fchaare wilde openbaar maaken.  Eyangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 349 ne Jongeren veftigde en hen zalig roemde; doch vervolgens ook de overige toehoorers aanfprak. En deeze. redenvoering maakte ook zeer grooten indruk by de gezamelyke menigte, die over zulk een krachtdaadig voorftel, 't welk bet verftand overtuigde en de harten aandeed, verbaasd ftond; gemerkt Jefus, gelyk in alle zyne predikatiën, alzo ook in deeze, duidelyk liet blyken zyn Godlyk gezag, hetwelk hem zeer verre boven de Schriftgeleerden verhefte. §• 57- Vervolgens geneeji Jefus op den weg naar Capernaum, eenen melaatfchen Matth. VIII: i_4. ver gel. met Luc VII: 1. m Toen Jefus met fpreeken gedaan had, en henen ging om zich vervolgens naar Capernaum te begeeven, bleef de fchaare hem nog al geduurig in menigte volgen. Op den weg derwaards, naderde tot hem een melaatfche, met een ootmoedig nedervalien, en liet het over aan zynen wille, ofhy hem van zyne melaatsheid wilde reinigen , zo als hy dit zekerlyk doen kon. Buiten twyfelzal hy zich, m hoope van dies te eerder te zullen verhoord worden, bediend hebben van even dezelfde befcheide woorden, waarmede reeds voorhenen een ander melaatfche ( §. 47. ) zyne begeerte ontdekt had O). De Heiland was ook daartoe even zo bereid als voorhenen, raakte hem *S%\ Dr*l -d,eeze beide gebeurenisfen van elkander C%°'VII § 352" Zyn' " bewcezen in het 3de Deel  35* Oplosjtng der zwarigheden in de hem aan, tenblyke, dat deeze ziekte, die anders befmettelyk was, hem niet benadeeien kon, en zeide, ik wil het doen, zy gereinigd. Het was zeer natuurlyk, by eenerleye aanleidinge , ook eenerleye woorden te gebruiken. En derhalven beval hy hem ook, nadat hy op ftaanden voet rein geworden was, en wel onder het aanfchouwen van zo veelen die hem verzelden, daarvan aan niemand iets te zeggen, voor dat hy zich aan de Priefteren vertoond, en het offer der reiniginge, in de Wet voorgefchreeven, gebragt zoude hebben ten einde dit dienen mogt tot een getuigenis , dat zyne herftelling alleenlyk gefchied was door een wonderwerk. En even daarom zoude hy zich ook zo terftond aan den Priefter vertoonen, zonder zich onder wegen op te houden, ten einde men niet bedenken mogt, dat de melaatsheid intusfchen van zelve verdweenen zy. Hierop vervolgde Chriftus zynen weg naar Capernaum; doch by de reiniging van den eerften melaatfchen begaf hy zich naar eene eenzaame plaats. §• 58. Te Capernaum gekomen zynde, genas hy den geraaktenknecht van eenen Hoofdman, Matth. VIII: 5^—17- LucVII: 2—10. Terftond byzyne aankomft in deeze ftad volgde de gezondmaaking van den knecht van eenen Hoofdman aldaar , waarvan beide Mattheus en Lucas ( 0) Even hetzelfde werdt naderhand mede aan andere melaatfchen aanbevolen Luc. XVII; 14-  Eyangelie-gefthiedenisfe, Hoofdft. XXVIII, 351 li as berichtj geeven (£> In deeze ftad lag een Romeinfche Hoofdman in bezettinge,- want, of fchoon deeze plaats tot het gebied van Herodes behoorde, zo moefthy evenwel de opperheerfchappy der Romeinen erkennen: en veelligt had hy • van dezelven eenige troepen in bezolding genomen. Deeze Bevelhebber over honderd hadeenen knecht, dien hy in waarde hield (c); doch die thans doodlyk krank was. Toen hy nu hoorde, dat Jefus weder in Capernaum was gekomen, en hy wel wift, dat de Jooden zich plagten te onthouden van eene nadere verkeering met de Heidenen (d); zo verzocht hy eenige aanzienlyke Joodfche mannen, die cm redenen achting voor hem hadden, naar Chriftus te gaan, en hem te bidden, zynen knecht te willen gezond maaken: hy liet mede aan deeze over de wyze, hoe zy hunne voorfpraak wilden fchikken; doch zy drukten zich zo uit, dat hy, Jefus, tot dien einde by hem mogt CO Dat beide Evangeliften, inweerwille deroogenfchyniyke verfcheidenheid, eene en dezelfde zaak befchryven, is aangetoond in het 3de Deel Cap. VII; 5. 353. doch van het wonderwerk zelve, en van de daarby voorgevallen omftandigheden, is gefprooken in het 10de Deel Cap. XIX. §. 52, Cc) By Lucas komen voor beide woorden **?s en ?Z*or, zo als dan ook reeds by de oude Hebreen de knechten Jongelingen genoemd wierden, Gen. XIV: 24. 2Sam. IX: 9. 2 Kon. V: 20. Doch dit was mede gebruiklykby de Grieken en Romeinen, zo als blykenkan uit de plaatfen , in Jac. Esneri Obf. S. ad Luc. 7. 7. G. D. KypcKE Obf. ad Matth. 8: 6. Joh. Dougtaei Analettis Part. 2. p. 49. aangehaald. En derhalven is men zo veel te minder gerechtigd daaruit twee gefchiedenisfen te maaken, dat eens de zoon, en daarna de knecht, van den Hoofdman gezond gemaakt zou zyn, ( lltl' van de oude Patriarchen deelgenoo en Wen rf; wyl daarentegen de Tond™ rJh^ waren, teraan het Rytgvan„dG„Ser 'deaSbSJTf van, door hunne efeeneVch„W S ' -aa> flooten Hyven, en |Sk™t' StLSKT d.gften toeuand 0f. ïerwyl h°™ ^ te- lyke .vreugde -maaltyden Plae„ i%nl*'dT±en der^ des avonds in verlichte kame? • gHa ° den te Worden de afgewezenen naar de dSernkfP 3 Gnt5en Word™ hun verdriet door M-eenL ^ ln 1S?,verz°nden>aIwaarzy ïntusfehen volgt \üt déezf den ^"f rfen,aate« Wyken. beloften niet, hei g!éh bamm ï^f"™ «Wene, boek Part. 2. Cap. 1%% daTrm> Ln7" ™eörgen°emd ook zonder nader onderricht v™ ' dat deze,™n aan zyne Genade , hier tvdevl ™ W,aarcn God' evenzo wel zouden konnen I^tS^1? eeuwi$ uitwendige waare belvdenk^ -1 hebben> als die in te zyn. Voor >t oveHgezeid■ SZ^-en^evoedl de afweezigheid van den Hoofd™™ V* ?!!6s n0S !'« ge, met betrekkinge tt zyne &ï, " ^ b^evo1gezigt gepreezen WV^M^fcncr*? het aa"wel zoude hebben konnen geSieden S hv & £° dere gelegenheid j Matth XV 28 ' 7 Cc'lc *- VXI. Deel. 7 '  254 Oplosfing der zwarigheden in de tegenftaande, al verder voortging, zo maaken de afgezondene vrienden van den Hoofdman* die vermoedelyk voor zyn huis naar antwoord wachtende was , fpoed, om dit aan hem te berichten. Deeze, naamelyk de Hoofdman, dit verneemende, gaat hierop zelve Jefus te gemoet, enfpreekthemaan, met even dezelfde woorden, die hy reeds gelegd had in den mond der afgezondene vrienden, welke, terwyl hy met Christus fprak, naar binnen treeden, en den knecht gezond vinden: want Jefus had nu aan den Hoofdman zelve het trooftelyk antwoord gegeeven : «aa henen, u gefchiede gelyk gy geloofd hét (ƒ > Ditmaal fchynt Jefus zich niet lange te Capernaum JeSbenopgehouden. Maar, gemerktMattheus, de al terftond en in den beginne in deeze Stad verrichtte wonderdaaden (§- 43-45-) ove[ge: Zen had; zo haalt by by deeze gelegenheid ÏS! dat Jefus ook nog alhier in 't huis van Pem - alwaar hy nu ook wel kan geweeft zyn; deszelfs fchoonmoeder van de koorts ger.eezen S (g), en ook dien zelfden avond uitkeek ^ÉKdmtlaï» Uderbaare gcncczing WC t nnri fs êeworden. Weshalven wy ook geenbeaangetoond is g^ouiu [d gevallen te on- %?> |^°^M^ene*nK overweging van de derfcheiden Doch bv dat ^ fctüed was,  Evangdie-gefcUedenisfe. Hoofdft. XXVIIÏ 2S$ Demonifche heden, de booze gecften *>nfr«i alleen door zyn krachtdadig woo^dI, S' dreet" en eene menigte kranken geneezen heefr jn tusfehen maakt hy van deeze wonderbare ^5" aan te haalen het geval van den bezetenen die op deezen dag m de Synagoge te recht SS? werdt: Evenwel maakt hy daarby de aLmeele aanmerking , die mede het befte voegde? o3f eerfte talryke herftellingen van zo veele ellLf gen, waarmede Chriftus5 zich, onder eenfbTvk SS? l™?^, tot den Laten avond S hield, dat daardoor eene voorzegging des Ouden Teftaments vervuld was geworden ( h) §• 59- Be opwekking var. den jongeling te Naïn Luc. Vlh n_lS. Jefus fchvjit nog dien zelfden dag zvne reize verder voortgezet te hebben; wan?, den daar aan volgenden dag (i) kwam hy verzeld van 7 pp Zllaf Tvry rrre van Cé*rnaümWegen was (*> Toen hy nu gekomen was tot aan de poorte W jef. Lltf: 4. In het ifre Deel Can ttt * T • aangetoond, dat de Evangelifien a-n L J' V* is geenen verkeerden zin gegeten lebben P'aatS {'J «» t» c|«« te weeten ajs T llf. 'tv. «,„■*>-■* ^ 2 boek  g$6 Ophsfmg der zwarigheden in de ooorte der Stad, bragt men eenen dooden uit om te begraaven, 't welk, naar de gewoonte der Tooden, buiten de Stad gefchiedde. Vermits hy nu een eenige zoon, en zyne moeder nog daarenboven weduwe was; zo was, by deeze, de droefheid dies te grooter; eene droefheid, die blvkbaar was, aan het ftorten der traanen, toen zv, benevens anderen uit de Stad, het lyk volgde Tehis keurde dit geween niet af, maar werdt veelmeer zelve tot een innig medelyden bewoogen; doch zeide, datzy met weenen ophouden zoude, vermits hy voorneemens was, van naare droefheid, een einde te maaken. Tot dien einde naderde hy, en raakte de lykbus aan, om alle, die daar tegenwoordig waren, op te wekken om te letten op hetgeene gefchieden zoude (/): en toen de draagers ftil ftonden , zeide hy: Jongeling l ik zeg u, ftaa op\ woorden, die teffenszyn boek der Oudheden fpreekt ,. alwaar de öHtójnj bv het doortrekken, wanneer zy tot de * eenen Keen , met de Samaritaanen handgemeen geweeft zvn behóórt, volgens zyn eigen bericht, tot het gebfcd'der Samaritaanen, en is gevolglyk van ons Nam teC0OHfthaamaaken der doodkift kon Jefus even zo weinig verontreinigen , als den Propheeten deaanraakmg Tan eenen doodeng dienzy deeden verryzen i Kon XVII 0I2 Kon IV- 34, Ook behoeft men dit juift met e lellenV maar dat Chriftus alleenlyk de baare, waarop het VS, aaugeraakthebbc : want ^«betekent eene eiïenlvk benoemde doodkift; doch die vermoede yk van loven open was/, wcshalven ook de doode met zoda«?JinVeTfoóten was, dat hy zich niet, levendig gewordfn Sde, zo terftond zoude hebben konnen opbeuren"hetgeen mooglyk was, fchoon hy ook in de grafloekn nieerold ware geweeft Om nu niet te zeggen, ÏJ: dc zclveï, even zog wel als by de opwekking «« Lazarus, zouden hebben konnen toegeeven.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdfï. XXVIII. 357 Godlyk gezag te kennen gaven; en zo terftond werdt de doode bezield, zo dat hy overeinde zat, en begon te fpreeken; waaruit duidelyk Week, dat hy in derdaad weder levendig geworden was (m); gelyk dan ook Chriftus hem levendig aan zyne bedroefde moeder wedergaf. Hierover geraakten alle, die daar tegenwoordig waren, in degrootfte verbaasdheid, verheerlykien God en zeiden: een groot Propheet is onder ons opgedaan , en God heeft zyn volk bezocht. Waardoor zy niet onduidelyk te kennen gaven, dat zy den Heere Jefus zelve hielden, of voor den grooten Propheet, door Mofes beloofd, of ten minften meenden, dat de komfte van den Mesfias thans naby moeft wee. zen(«). En dit gerucht, of deeze gedachten, omtrent den Heiland, dat hy gezegd moeft worden een byzonder groote Propheet te zyn, verfpreidde zich zelfs in geheel Judea en in de omliggende landftreeken (o> De Difcipelen van Johannes lieten , ^ "V? waarheid van dit wonderwerk is in het 10de Deel Cap. XIX. I 56. feq. tegen de tegenwerpinvan IVoolfion genoegzaam verdeedigd • O) Luc. I: 63. CO Dit wonderwerk is wel gefchicd in Galilea; maar evenwel wordt hier, niet zonder reden, gefpróoken van het Joodfche Land; niet als of Jefus toenmaals voo neemens geweeft ware, om naar V« te reizen-maar om dat Lucas vcrhaaien wilde, dat de mecftendeels in het Joodfche Land te vinden zynde Jongeren van Johannes, die toenmaals op het flot Marterus/mn eecne zvde der Jordaans, gevangen zat, hem van dit wonderwerk kennis gaven. Het gerucht daarvan kon ook zo veel te eerder in Judea komen , naardien niet alleen veelen van daar den Heiland op zyne rcize naar GaUlea verzeld hadden, Luc. VI: 17. maar ook , nadat eenige diftriften van Samana en GaUlea aan Judea gehecht waren, Matth X: 30- 5»v.39. liet Joodjche Land zich in derdaad noordZ 3 waards  gjg Oplosjing der zwarigheden in de lieten ook niet na, van alle deeze dingen kennis te geeven aan hunnen meefter, 'tweik aan hem gelegenheid gaf, om twee van dezelven naar Jefus te zenden ; doch die eerft na een igen tyd daar kwamen. Intuslchen lyft Lucas hier , als in 't voorbygaan, in, dereden, diehy, by deeze gelegenheid, tot de fchaare gehouden heeft; dewyl dit alles aan te merken was als een gevolg der opwekkinge van den jongeling te Naïn §. 60. Jefus verdeedigt hierop, in het huis van den Pharifeé'r Simon, eene boetvaardige zondares , Luc: VII: 36—50. De algemeene hoogachting, die elk jegens Jefus, wegens dit groote wonderwerk, bewees, heeft, buiten twyfel, eenen zekeren Pharifeër, met naame Sz'mon, bewoogen, hem, Jefus, te verzoeken, om maaltyd by hem te houden. Doch het was denzei ven meêr te doen, om aan deezen zo zeergeroemden grooten Propheet iets te vinden, dat te berispen was, dan om aan hem in der daad eere te bewyzen: weshalven hy het ook niet der moeite waardig oordeelde, toen Jefus, op de gedaane uitnoodiging, in zyn huis kwam, ten aanzien van hem, te betoonen de beleefdheden, die waards aan de Zeekuft tot aan Ptelemais uitftrekte, zo ■ als Josephus zegt in het derde boekder Joodfche Oorloogen Cap. 2. QO Luc. VII: 19—35. Vermits, buiten en behalven den jongeling te Nain, mede de dochter van Jaïrus weder levendig geworden was, zo kon Chriftus in het antwoord aan'de Jongeren van Johannes vs. 22. in het in.eerdcr getal zeggen : ds dooden worden opgewekte  Evangelie-gejchiedenisfe Hoofdfr. XXVIII. 359 die men anders gewoon was te bewyzen aan sasten, welken men eenige achting fchuldiwas zodat aan hem niet eens aangebooden we'dt het voetw^hen8noodig, tffcoon hy zo aanftonds van de reize kwam. DochCbri* tus verdroeg deeze blykbaare minachtingfen fjlf Nu t HST- °P,de hem 4— huis va/dèn SA^S^\S£ Intusfchen was zy reeds van zin veranderden ve,niQede]yk zal daartoe niet weinig ïoegebragt hebben, de onlangs gehoudene predikatie van Chriftus, aangaande de zaligheid der arme hol gerigeen over haare zonden berouw hebbede zie len rpJ buiten twyfel geloofde zy, dat deeze vaf den ook aan halr zoude ver- met daadlyk befpeurde; evenwel had zy reeds in S 7rfffeni!ider ZOnden vanCfeï JSSeS L ia?"-d^vrow ken™ gegeeven werdt, dat Jefus in 's Pharifeën huis aan de taf3 den.mkeranr,, hield ^Uh^voZfctZ W Lm. VI, 10. 2I """"s Z 4 i  3^o Oplosfiug der zwarigheden in de waards uitgeftrekt: de vrouw naderde tot zyne voeten; doch kon, uit weemoedigheid des harten, geen woord voortbrengen; daarentegen ftroomde uit haare oogen een vloed van traanen , die op de voeten van Jefus nedervielen, doch die zy, met haar lang nederhangend hoofd haair (r), zo terftond afdroogde, en dezelven onder een aanhoudend kusfen ( s) met den daartoe gefchikten baifem zalfde; want, offchoon bet anders gebruiklyk was, alleenlyk het hoofd te zalven (£); %o kon dit evenwel niet gemaklyk gefchieden, wegens de houding, waarin Jefus zich toen bevond ,• en ook zal zy zich te onwaardig gekeurd hebben, om dergelyken te onderneemen. Evenwel werdt zy aangeïpoord, daarmede aan te houden , toen Jefus, die de oprechtheid van haar harte kende, dit alles toeliet, en wel |tot eene groote verwondering van den Pharifeër; want deeze oordeelde het ten hoogften ongepaft te weezen , dat Jefus zich liet aanraaken door zulk eene onreine vrouw, en trok daaruit by zich zelve dit befluit, dat deeze man wel juift niet zulk een groot Propheet zoude konnen zyn, waarvoor het volk hem zo even verklaard had; want dan zoude hy immers moeten weeten, hoedaanig het met deeze vrouwe gelegen ware. Offchoon nu deeze gevolgtrekking „niet doorgaat; naardien zelfs voor CO Dergelyken wierden by hetvrouwelyk geflacht voor cicrelyk gehouden i Cor. XI: 15. CO Dat zulks by de Hebreeuwen niet geheel ongewoon geweeft zy, blykr. uit de getuigenisfen, in G. D. Kypke Ohferv. S. p. 242. aangehaald. En hier is het gefchled uit eene dringende Hefde tot Jefus, die eerder te veel dan te weinig dóet 2 Cor. V: 13. 14. ' (t) Pf. XXIII: 5.  Evangelie.gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 3er voor de Propheeten veel verborgen bleef f«\. evenwel gaf Chriftus een bewys "dat hv in /5 daad een hartenkenner was: Z eifcteW " der van den Pharifeër aandacht óp hetSne bf^ nu wilde.zeggen, en verhaalde aanKcSe ? Jykems f» van eenenfchuldeifcher d?e^ g!" moedig was dat hy de f&m^^^S^ twee arme fchuldenaaren, waarvan de i k tienmaal meer fchuldie was ., n hem zy hem niet betaalden ïem S& gende, w,e van beiden, naar zyn^SLhSn aan den weldoener de meeftp mX., geflacll,ten> baara liefde betoenen St^ïï^*S met het antwoord, dat dit hw„T + lgeieed zou dezulke, aan, wien hlzmeT,tWyfel? z*n den was. Deeze uSpiïak ^^ffi?1" goedgekeurd: doch keerde zich naar ^ ,Chnftus z^e"dewdeeitoerfin§ ?Lï-Cers: zier gy wei, bimon, hoe pront Aa t-JL l * v.■ waarmede zy my behang^zoteÏÏlvfond^ fcheiden van uw gedrag ieeens rnvT n y °"der' verzoek ben ik in uw ^1^^. P T^gen hebt my niet eens wlte? L^feïn£°Ch gy voeten te wasfehen; deeze dïr?n£ °mrmyne ne voeten met haare SSe^S? bedenking genomen, om dezelvén mer van haar hoofd af te droogen: ^tmy geï nen O) 2 Kon. IV- 27 Codex der KoninrfvE ' f,iaWw' aanhaalt. In den  362 Oplosfing der zwariglieden in de nen kus gegeeven tot een blyk dat myne komft u aangenaam was; doch zy heeft, van dat ik hier gekomen ben, niet opgehouden myne voeten te kusfen (y): gy hebt de gewoone zalving van myn hoofd met olie nagelaten; zy daarentegen heeft zelfs myne voeten gezalfd met koftbaare zalve: des moeten immers aan haar, zo als ik, volgens uwe eigene uitfpraak, gerechtigd ben te befluiten, haare veele zonden reeds vergeeven zyn, naardien zulks, uit de onloogchenbaare bewyzen eener geheel byzondere liefde , zeer duidelyk blykt (z): terwyl in tegendeel hy, die zich verbeeld, dat de zonden die hem vergeeven worden, van geen groot belang zyn, al vry wat on- (y) Offchoon eenige Codices leezen i'urïKhi, zo als het ook Lutherus met de Syrifche overzetting cn de Vulgata vertaald heeft: na dat zy binnen gekomen ts; zokan evenwel de gewoone leeswyzc èioW» zeer wel blyven: »elyk het dan ook zo wel in den Codex der Konin-lyke, als ook in het 2de handfehrift der Stads Bibliotheek te Koningsbergen door Intravi uitgedrukt wordt- waarby gevoegd konnen worden de affchnften, door itbatier aangehaald. Vermoedelyk was de vrouw tegenwoordig, toen Chriftus met den Pharheërter maaltyd ging, alwaar, zo als het fchynt , het gezelfchap reeds bycen gekomen was. Zy haalde derhalven zonder uitftel de zalve, en verfcheen daarmede onmiddelykna dat Jefus in den eetzaal gegaan was: cn federt het zy niet af, zyne voeten te kusfen, 't welk de fprcekwvze 5 te weeten %e°>» te kennen geeft; waar¬ van men zien kan El. Palairbti %bf plül fr.t. p. 177. en Jo. Tob. Krebsii Obf. m N. T. e Jojepha •fi*>iw betekent derhalven hier zo veel als ïión, en haare Helde wordt niet opgegceven als de oorzaak der verkref'-ene verntTenis; maar als een onmiddelyk gevolg derzelvc', waaruit men zulks zoude konnen opmaaken , zo als 1 Joh. III: 14-  Evangeliegtfchiedenisfe. Hoofdfr, XXVII. 363 onverfchiliig in zyne liefde zvn zal hieruit volgde naamelyk, daT deeze vS de minachting van den Pharifeër detverdLnde maa? veelmeer beter, dan hy zelve was HpT/ aan zyn eigen nadenken; doch ny^fe de vrouwe door eene uitdruklyL verzekennf de reeds verkreegene vergeeving der zo2 r?' anderen, die mede aanzaten1, lavm^TÏ" gedachten niet onduidelyk t? kennen Zt ne misnoegde gebaarden 1 I A ' ■ ,°0r hun' tigde de mVvan S^^^ft Jefus trok deswegen zvn wonM n,-«/v J h verzekerde veelmeer ^^owl S^nTf het geloof, waarvan hem tf'3* flaande blyken gegeeveVnfd" t hadVe^ 5. 6r. doet eene reize door de eni*u a..i land; ^hfab^Jtïd"-™" i? £ aan te iWS^^™***- ver-  364 Oplosjtng der zwarigheden in de verpligt rekenden; naardien hydezelven, deels, van de boozegeeften ontheft, en deels van krankheden geneezen had. Dit bericht van deeze vrouwen wordt, buiten twyfel, deswegen ingelyft, om dat zy zich daarna mede by de begraavenisfe van Jefus werkzaam betoond hebben, en de eerften geweeft zyn, aan welken zyne verryzenisbekend gemaakt werdt. Onder deeze wordt voor* eerft aangehaald Maria, die, om haar te onderfcheiden van zo veele anderen, die denzelfden naam hadden, Magdalena, naar haare geboorte ftad Magdala, genoemd wordt (a). En even daaruit blykt ook, dat zy niet geweeft is de zondares, die Chriftus in 't huis van den Pharifeër gezalfd heeft; want deeze woonde te Nain: en naardien zy voorhenen niet ter goeder naam en faam ftond; zo zoude het ook voor Chriftus onvoegzaam geweeft zyn, haar in zyn gezelfchap by zich te houden: veelmeer had hy dezelve, met het gewoone formulier van affcheid, laaten vertrekken ( b ). De Evangeliften geeven mede eene geheel andere omftandigheid op, om Maria Magdalena kennelyk te maaken, naamelyk, dat Jeius zeven duivelen uit haar gedreeven had (c). Vervoleens wordt genoemd Johanna , die gchuuwd ö was f o) Matth. XV: 39- „ • , - c O) Gen:XLIV: 17. Exod.IV: 18. 1 Sam. I: 17. aSam. XTo6Dat dit niet oneigenlyk, maarletterlyktc verftaan zv en ook deeze vrouw niet enkel en alleen van buiteneewoone krankheden, maar werklyk van eene bezitting des duivels, herfteld zy geworden, is beweezen in het 4de Deel Cap. VIII. 5. 58. en in het iodo Djc! Cap. XIX. §. 59-  Evangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 36$ was geweeft met Chufa, huishofmeefter (d) van Herodes; doch die nu, zo als het fchynt, reeds weduwe was; naardien zy den Heiland: op zyne reizen tot zynen dood toe, verzeld heeft (e). Van Sufanna worden anders geene omftandigheden gemeldt; doch zy moet in dien tyd wel bekend zyn geweeft. Buiten en behalven deeze waren, onder het gevolg van Chriftus, nog veele andere vrouwen. En gemerkt zyne vyanden, die an. ders alles opzochten, om hem by het gemeen zwart te maaken, hem des-aangaande nooit iets verweeten hebben; zo fpreekt het van zelve, dat tegen den eerbaaren wandel van deeze vrouwen niets in te brengen is geweeft. Haare goeddaadigheid viel haar voor 't overige niet laftig.en waarom zou de Heiland niet dankbaarlyk heb' ben mogen aanneemen, hetgeen zy, zonder zich zeiven ongemak te veroorzaaken, in ftaat waren te geeven ? §. 62. Jefus komt te Capernaum terug, alwaar hem, van weegtn den aandrang des volks, eene flaauwte overkomt, Mare. III: 20. 21. Eindelyk kwam Jefus met de twaalf Apoflelen van deeze reize naar Capernaum terug, om in het huis, alwaar hy doorgaans zyn verblyf nam, wat uit te ruften; doch men liet hem niet veel ruft, want over zikéT'LYf6" ZuIken' die het °Pz1^ hadden vSerfêVp eder°n', maar voot het overi?e van ark-w y L fladl ; 20 dat ze!fs de bediende, die de CO LucEeXXIv 'icldUi gen°emd WertU Matt. &ï  36Ö Oplosjtng der zwarigheden in de want naauwelyks was zyne aankomft ruchtbaar geworden, of daar verfcheen wederom eene menigte volks voor het huis, die van hem onderrichting, en, naar gewoonte, hulpe voor demedegebragte kranken begeerden. Offchoon het nu tyd was om te eeten , en vermoedelyk de maaltyd ook reeds ih gereedheid zal zyn geweeft; evenwel weigerde Jefus niet, om aan hun begeeren te voldoen, en begaf zich tot dien einde naar buiten. Hier r,u ontftond zulk eenen aandrang van rondomme, dat by naauwelyks adem kon haaien; ja fommige riepen zelfs uit: hy wordt fiaauw! zyne huisgenooten, dit hoorende, gingen naar buiten om hem te onderfteunen en hem by te fpringen. Deeze is de natuurlykfte zin der woorden : Jtaeï diSKffamg ct'irctf «Vr», êi;ïj?Jov xga-ril) , 0f door ontzettinge (O Mare. IV: 10. . C*-) Mare. IX: zy. Hand. ZB: ir Matth XYvm „ lösgelyks by de LXX. 2 ConIV' 8 Hoort nr i 9" by Dionvnsis Halicarn. Lib. 4. R0m Hi/d f waar het gebruikt wordt van SerTus m£ £e S dat hy van de trappen van 't Raadhuis ter neder»1? Pen was, door eenige weinigen gehokt |S CO Wanneer hetzelve bv de OnVlf^ho q~u„, C«) XII; 16,  jèö* Oplosfmg der zwarigheden in de ce ( n } , of eene flaauwte, waarin men van zich zelve niet weet, fchoon daarby geene daadelyke verwrikking des verftands plaats heeft (o). waarvoor ook de vrienden van Chriftus geene redenen hadden, omtrent hem te vreezen. Schoon het ook menfch, zonder meer, by wien dergelyken toeSen wel konnen ontftaan (p) evenwel is het nietwaarfcbynlyk, datzyjuift nu dergelyken zouden vermoedt hebben, hetgeen anders nooit gebeSrd was, fchoon ook Crhiftus by eenen eyen zo erooten overloop van volk zyn werk voortgezet heeft. Om nu niet te zeggen, dat zy zich bTzwaarlyk zullen bediend hebben van deeze veracSe woorden, hyzal zinloos gorden. Intussen heeft de ongepastheid der uitdrukkinge veeSere mtleggers bewoogen, dezelve te brengen" n et tot Jefus, maar tot het volk. Men vertegenwoordigd zich dezaak aldus: dieby Chnftus geweeft zyn, hadden gehoord het geweld, dat derhalven naar buiten gegaan , om hetzelve te weêrhouden , zeggende : het is immers geheelxmlos Maar, hoef toch zouden de weinige huisgenoten van Jefus een zinloos volk, waarop.bkge vertoosen geen vat hebben, met geweld hebben Snnen welrhouden. Daarenboven is bet woord al te verre af, dan dat het pronomen-™  Evangelie-gefthiedenisje. Hoofdft. XXVIU. 3ty zich daarop zoude konnen betrekken (q) Veel meer bedoelt Marcus zeer dikwyls, door «Wr ,* Chriftus, by voorbeeld vs. 3r. 32. zelfs wanneer 9tf»s voorafgaat (r). En vermits-byzejit eurof^uvn waren uitgegaan ^«r^M «WoV. zo moet immers deeze, dien zy wilden houden, even dezelfde zyn geweeft, by wien tv anders waren, naamelyk Jefus; van wien ook, zo als terftond daarna verhaald wordt, de Pharifeën jafterende, zeiden, hy heeft Beelfebul. En even zo weinig konnen wy ons voegen by de verklaanngCOi.volgens welke hier, uit Matth XII22 zouden moeten ingelyft worden: Doe wierd tot hem gebragt een van den duivel bezeten, dis Mind en ftom was. Die nu by Jefus waren, hoorden het volk daarbuiten zeggen, hy, te weeS de bezetene, is geheel raaiend gingen daarop mar buiten, om denzei ven vaft te houden " ea hierop was Jefus gevolgd, en had hem geneêzen* zo dat de blinde en ftomme beide zien enf reeken kon: hierover was het volk in verwondering2 opgetoogen geweeft, en had Jefus voo S zoon verklaard maar de Pharifeën hadden hunne laftertaal uitgebraakt. Doch in het vcrvoTzü het blyken, dat deeze gebeurenis eene Jhee andere zy: en gefteld, zy ware dezelfdef z0 zoude evenwel Marcus dezelve niet alleen korter, met weinige omftandigheden , aannaaien maar ook in derdaad iets uitlaaten, dat tot het ver- CY-X7Jr° ^ÏM Hede«I CcmW. in. h l ij22. 4. VI. Deel A a  37© Oplosfing der zwarigheden in de verftand derzelve noodwendig is: om nu niet te zeggen, dat ook by de meeft-vergramde bezetenen, wanneer zy tot Chriftus gebragt wierden, dergelyken voorzigtigheid om hen te houden, overbodig zoude zyn geweeft. Maar hoe, indien hier gefprooken werdt, niet zo zeer van de gedachten der geenen die by Jefus waren, dan wel van andere, onder welken fommigen, ziende Christus met zulken ernft en yver leeren, van hem dachten, gelyk Petrus van Paulus zeide (O; ter~ wyl daarentegen de gedachten der Pharifeën van hem nog meerder liefdeloos waren. Dit zoude Marcus zekerlyk alleen als eene gefchiedenis aannaaien , zonder daardoor dit hun zeggen voor waarheid te verklaaren. Maar, men zoude alsdan wederom, zonder noodzaaklykheid, afgaan van de eigenlyke betekenisfe van het woord i&m, 't welk alleenlyk flaauwte betekent. En zulk een toeftand van flaauwte was ook voor den Heiland , die verzocht is allenthalve gelyk wy, doch zonder zonde, even zo weinig ongepaft, als dat hy aan honger, en dorft,en vermoeidheid onderhevig was, ja zelfs by zyn lyden eene verfterkïng van Engelen noodig had. Hy was van eene lange reize te huis gekomen, en had nog niets , tot laafenis, konnen gebruiken; veelmeer werdt hy, door eenen grooten aandrang van volk om hulpe nog meerder vermoeid. Onder zulke omftaiWheden kon hem immers liglyk eene flaauwte overkomen. Dit zagen die daar tegenwoordig waren, zo dat zy uitriepen hy wordt fiaauw, af magtlt-QS O). Toen nu zulks de vnenden r O Hand. XX Vr: 2-1. ful Aldus kon het zeer gcvocglyk mperjolanaltter gegeeven worden , sis Luc. VI; 38. Cap. XUi ». En ^  Evangelie-gefchiedenisfe. Hcofdft. XXVIII. $7t van Chriftus in het huis hoorden, zo begaven zy zich naar buiten om hem te onderfteunen vermoedelyk zullen zy hem ook mede n ar bTn-' nen hebben genomen, alwaar hy dan wederom tot zich zelve gekomen is. weaerom S. 63. J'fus wederlegt hierop de lafterineen der Pharire?n j;* v befchuldigden van ^«ptffi Ji *ek, door de «ankomji zyner nLflaldZdaarin^al ten verhnderea of weêrhuden. drc. M £ -35 ^' Intusfchen fcheen deeze omftandigheid den Pharifeën, die van Jerufalem gekomen waren, eene bekwaame gelegenheid aan de hand te geeven om aan het volk geheel andere gedachten van Te*, fus in te boezemen. Buiten twyfel zal het Sanhedrin, toen hy uit Judea vertrok, hem nagezonden hebben , om naauwkeurig op hem te letten, en gebruik te maaken van flle\oon?llen , die hem by de menigte zoude konnen verdacht maaken. Deeze waren nu wederom ooggetuigen geweeft van zo veele wonderbaare g?ffi. gen , die door geene menfchlyke vermogens konden verricht worden. Dat dezelve Svk gefchied waren, konden zy niet loochenen, Sar £ Jefus, wegens eeneaan hem overgekomen flaauwte, ly begoi maguSK woïSn'68"' M" ,, 436 zal dces geweeft zyn Philippus van Btthfaiia. En déeze had Chriftus, als eenen Ap^ftel en getuigen zyner'daaöen, zo veel te minder konnen van' zich laaten gaan naardien hy voorneemens was, zulk een ?root wonderwerk op de Zee te verrichten. Doch ook voor eenen anderen Leerjonger was deeze aanftaande verwerking des geloofs noodig. Indien, volgens de eedachten van fommigen, zyn vader nog in't leven maar oud en zwak geweeft ware; dan zou de yerontfchuldfeing, daarom hy Jeius nu nog niet zoude konnen volgen, nog minder grond gehad hebben; hoewel het antwoord van Chriftus het meerder waarfchynlvk maakt, dat dezelve toenmaals reeds daadlyk geftorven (ƒ) Dpor de eerfte dooden verftaan ïbrnmtee de bezorgers der lyken of begraafenisfen owbuk of die tot dien einde t famen een' zeker,gezelfchap uitmaaken. Waarvan mede in het Traótaat van den Talmud Moed Kaun«gewag wordt gemaakt; waarvan men zien kan f o. Chr. Sticht Prog. ad Matth. 8: 22. Alton. 1770 Maar, fchoon ook de Ellvpfis of uitlaating vanhetwoord ,. Het voorzetfel geeft te kennen , das dit kusfen tot het fchip behoord hebbe • en Theophylactus ad h. I. zegt, dat het van hout geweeft zy. Doch dit woord wordt ook, zo als fuuus Pollux tn Onomaft. Lib. ic. Se£l. 40. aanmerkt , gebruikt van zulk een lederen kusfen, waarop de roeijers plagten te zitten, vergel. Hesychius in voce Zxt(o,,m bybrengt, waarheid mogt weezen-, evenwel heeft hy geene reden de leezing yaiiagvm te verwerpen T om dat by Garada noch meyr, noch ftaande zee was. Garada was zekerlyk.60. ftadien van Tiberias afgelegen , volgens TosepHüs devitafua p. 1021; maar was evenwel de hoofdJtad van Percea, genoemd naar het land y«&m, 't welk £»w e" "n GaK/m grensde, en zich bvgevolge uit* «rekte tot aan de Galileefche Zee, zo als blykt uit To'a. Lib. 5 der Joodfche Oorlogen, en Iiihi 3/(?aP.J2 Chris-  382 Oplosfing der zwarigheden in de Land geflapt was, kwamen hem uit de graven te gemoet twee bezetenen, die zo boosaartig waren , dat men den weg aldaar niet veilig bewandelen kon OO- Een van deeze, die het woord voerde, Chriftus was dan hu werklyk in 't land der Gadarenen. Voor 't overige zegt Origenes juift niet, dat nog in zynen tyd eene ftad, Gergeza genoemd , voorhanden zy geweeft', maaralleen, dat ter plaatfc, alwaar de zwynen in de Zee geraakten, eene oude ftad, aldus genoemd, geftaan hebbe, waarvan de benoeming der Gergezenen af te leiden zy. Men kan mede niet volftrekt zeggen, dat hy, naar eene bloote gisiing, de leezing ytgyartmS> in den text aangenomen hebbe;, maar hy geeft aan deeze leezing den voorrang voor de andere, offchoon hy in de meeften yt%«.r», dat is, onder het geweld van eenen onreinen geeft bevonden heeft; want fret is niet vreemd, van meerdere tegenwoordigen, alleenlyk den meeft-bekenden en voornaamften te noemen, Matth. XXVII: 44. vergel: Luc. XXÜI: 39. Luc. VIII: 45. vergel: Mare. V: 31. Handel. XVII: 10. vergel; vs. 14. Nu hoerde hy, die Chriftus aanfprak, in de nabuurige ftad te huis', waarhenen hy ook terug gezonden werdt, bygevolge de meeft-bekende, en veelligt ook de gramftoorigfte, zo als reeds in het 3de Deel Cap. VII. §. 354. aangemerkt is geworden. En dat deeze ellendige niet flegts raazend, maar in derdaad van den duivel bezeten was, is uitvoerig beweezen in het 4de. Deel Cap. VIII. §. 47. enz. , en in het 10de Deel  Evangelie-gefchiedmisfe Hoofdft. XXVIII. 383 voerde, wordt befchreeven als een man, m de ftad aldaar gebooren, en die, zo als elk wift, federd eenen geruimen tyd herwaards, door de boozegeeften bezeten werdt, en daardoor zo woedend was geworden, dat hy geene kleederen aan het lyf wilde dulden, noch te huis biy ven. Men had wel fin 't eerft by herhaalinge proeven gegenomen, om hem met ketenen te kluifteren; doch te vergeeffch, naardien hy de ketenen en banden verbrak : zodat men genoodzaakt was, hem aan zyn droevig lot over te laaten, waarvan het gevolg was, dat hy thans dag en nacht in de woefte plaatfen en in de fpelonken zyn verblyf nam , fchreeuwde, en zich zelve met fteenen iloeg. Deeze zag Jefus naauwelyks van verre, of hy liep, met zynen medgezel, naar Jelus, en voor hem nedervallende, riep hy met een groot geroep; ach Jefus! gy zoon des allernoogften! wat hebben wy metu te doen?zytgy zelfs hier gekomen om ons te pynigen (0)? ik bid u op het ernftelykfte in den naame van God, wiens Zoon gy zyt, dat gy ons niet pynigt voor den tyd; want Jefus had al terftond by zyne na- derin- Cap X. 5. 61. enz. a]waar 'mec3e genoegzaam weegenomen zyn de tegenwerpingen , die °fVoolJion tl fer flmftTnHrlKid, de[ Pheele gebeurenisfe en derzelI ^ dlgheden bvbre"gf, en die ook C. T. Damm in zyn meergemeld gefchrift Part. 2. §. 12. p. 55 voor geene weezenlyke gefchiedenis erkennen wil. tri^AlU u°?Ze ?eeft' die uit deezen menfche fprak, S ! , fhalvCn Jefus voor dengeenen, die nu gekomen ter ' hZ yne Werken te verbreeken, en, als Rech1' ■ m aan eene n°g grootere ftraffe over te ievekerlvlrJtónV00r Gods ,Zoon 2e,ve- WeIke kennis zedenfrhp f !ee?e11 enkel-raazenden menfch in een hei-  384 Óplosjing der zwarigheden in de deringe, den onreinen geeft geboden uit te vaaren, die nu nog eenige tegenftribbelingen maakte. Doch ten einde Jefus aan hun, die daarby tegenwoordig waren, den ellendigen toeftand van den voor hem ftaanden menfche zeer bevatlyk mogt maakenzo vraagde Jefus hem, doch eigenlyk den aanvoerer der booze geeften, die uit hem fprak, en door wiens mond hy veelligt al meer zynen vreeslyken naame te kennen had ge» geeven, zodat men al gewoon was hem aldus tenoemen ; naar zyne naamen; waarop hy tot antwoord gaf: Legio want onzer zyn veele. En dit had ook eenigen grond ; vermiis in derdaad veele duivelen den menfche in bezit genomen hadden. Iritusfchen baden zy Chriftus, door deezen hünnen aanvoerer, dat hy hen toch niet geheelJyk uit deeze Landftreeke, alwaar zy hun werk nog gaarne op de eene of de andere wyze wilden, voortzetten, verjaagen, en in den afgrond, of 3n de helfche gevangenis, alwaar hunne ftraffe zoüde voltooid worden ( p ), verbannen mogt. Nu waren op eenigen afftand van daar ( f ) op de naby de zee gelegene bergen eene groote kudde zwynen (>)• En nu wilden de booze gees. ten, zo zy al de bezetenen zouden moeten verlaaten, nog gaarne fchaade aanrechten, én daardoor (/O Openb. IX. 11. Cap. XX: 1—3. (g) Vermits men dezelven evenwel zal hebbenkonnert zien; zo drukt de Vulgata het aldus uit: non longe ab Mis: hetgeen evenwel tegen deu Griekfchen Texc niet alleszins aanloopt; gemerkt hetgeen in eenen zekeren zin verre is, in een ander opzigt niet verre kan zyn. (O Dat dit niet gezegd kan worden geheel onwaarfchyrilvk te weezen, is gebleeken in het 4de Dee! Cap. VIII. 5. 54-  Kvangdie-gefcUedenisfe. Hoofjft. XXVIII 3g- Shts&^ te mogen vaJreï ' Toen'n^T^^ ***** toeftond, verheten zy'delM 3an hun zich meefter van deefe heeften ^n geheeJe kudde, die om°rPn 'v 3ar0p dan de ftond, met het fi^^^F* teder in óe7PP »ï»i« ."^SMruis, van boven ne. fot de grootfte ve badheïd der^T0^ ®' Jangs verfcheide wegen 3e „i . rdereD' die> deels naar de ftad SSKif^g fi^f fh gaven, alwaar elk h^r 2 L • naar eldersbehaalde , S 00k hoj ?'TrfT de Z^neiï legen was, terwy], £iten twvVef bCZfenen ^en weg aIdaar zullen dSSroiten^ Gadarenen begaven zirh 3" • " zvn- D« buiten omaJlSein ooSL1" menigte naar en daar gekomen zynde°°ge*°u* te "eemen : voorhenen bezetenen volk™ Vy ook de" ftand en behoorlykZhLtZ"" by Zyn Ver~ waarfcbynlykheid fvf'rTT™' naar a,Jö hem zullen'voorzenhébbt a^If VerZdden> zynen weldoener ncde zftï' "a" de Voeten var, zitttnj en vernamen van hun, CO Dat zulks uit anders trmrfA* •orzaaken niet kan afgeleidt S "6 • e" natu»rlvke 4de Deel Cap. VIII. §. 50 doch s ' 1S **** i" het Peel Cap, Xllf. 53. J. 52.zo ook in V 5S' e,n in het 7de XIX. S-61. is aangetoond ; da°dee7'"he)tICde Dee' Cap. lands goedheid, zeer eévSvfrt toelaa'mSmet's Heigebragt Intusfchen heeft Sus "5 WOfd,en ^"eenwerk, die zulke fchaadelykeS df^I.vken wonderen, nooit onder de roodeM 2 rkl,1S.e'? gehad hel- he:n ook gelafterd i «^S^5 8* Ze" avi. D'JJe lv p, ^  38ó Oplosfing der zwarigheden in de hun, die aldaar tegenwoordig waren, hoe het met zyne herftelling toegegan was. Dit verwekte nu by de menigte der menfehen, die voor en na, terwyl het gerucht langs zo verder liep, uit de eeheele landftreeke toegevloeid waren , eene onfemeen-eroote bekommering, terwyl zy vreesden voor een nog zwaarer oordeel, dan zy reeds door 't verlies hunner zwynen ondervonden hadden: NZV ondernamen derhalven ook niet, zich daarover te beklaagen; maar verzochten alleenlyk, dat Tefus hunne grenzen verlaaten mogt. Vermits nu de Heiland zyne tegenwoordigheid aan hun niet wilde opdringen; zo maakte hy terftond toeftel, om wederom tefcheep van daar te vertrekken. De herftelde bezetene verzocht wel verlof, om by hem te moogen blyven; het zy uit vreeze, dat de booze geeften, na de afweezigheid van Jelus, zich wederom van hem mogten meefter maaken; het zv uit eene innigfte dankbaarheid voor deverkreegene hulpe; doch de Heiland wilde dit niet toeftaan, maar zond hem terug naar de ftad, by de zynen, om aan deezen te vernaaien, welk eene ongemeen groote weldaad de onfermende God aan hem beweezen had. Want offchoon Chriftus aan hun, die van hem geneezen waren . debckendmaakingvanhetaanhun gedaane wonderwerk plagt te verbieden, om dat hy daarmede niet wilde pi onken , maar veelmeer op het zorgvuSe zocht te vermyden allen fchyn, alsof ^ 01 derhetvolk eenen aanhang zocht te maaken; Tó was evenwel een dergelyken opftand van volk fn een roeeft heidenfch land met te verwachten: "arm beval by zelfs, dat: deeze gebeurems, door hem , die daaraan het meefte deel had, ruchtbaar semaakt mogt wordenren dit deed deeze menfeh ook SS veele getrouwheid, terwyl hy met alleen  Eïangelie-gerchiedenisfe. Hoofdft. XXVilt 3§f in de plaatfe zyner wooninge, maar ook in het .geheeleland van Decapolis (t), bekend maakte, geSÜ ' t0tdkS verW0nd^5 aan hem §. 68. yï/itf tori weder mar Capernaum, alwaar hy wederom^ geraakten gezond maakt. Matth. IX- i~8 m"? V: 21. Luc. Vilt. 40. ' Intusfchen liet Jefus zich wederom overzetten aan den weftlyken oever der GalileTfch™™ * kwam by zyne ftad. Aldus wordt Capermum « noemd dewyl hy aldaar eene vzdZZS' had. Doch eer by m de ftad kwam, vertoefd! hy nog wat aan de zee. Zyne aankomS ™ZTr. ook al haaft ruchtbaar j en he't volk, 'twelkmet verlangen naar hem gewacht had, on vTng lïni met dies te grooter blydfchap. En hier vi ook mZI dG g6f efing Van eensn geraaktenTdoor Matheus verhaalt,- waaruit reeds blykt, dat de zelve met recht te onderfcheiden zy, van eene andere overeenkomftigegebeurenis, d e vroeger voorgevallen is (§. 4o.): want toen was Jefus te Capernaum in een huis; zo als hy ook te vooren , na dat hy eenen melaatfchen geneezen had totxd had. Doch ditmaal is dit wonderwerk gefcnied, onmiddelyk na zyne wederkomft u É het and der Gadarenen: ook wordt hier niet een en. keld woord gerept van een nederlaaten dodr het dak* CO Tot ditiand wordt Oadara éerpfcpnH iii r, j Klus Lib. 5. Hifi. Nat. Cap. iS. gereicend' door Prf- B b 2  ^88 Oplosfing der zwaarigheden in de dak. Beide reizen geraakte het volk, over dg wonderbaare geneezihg deezer geraakten, in verbaasdheid; doch zo, dat de uitdrukkingen verfchillende zyn. Des is hier eene weezenlyke verfcheidenheid in de voornaamfte omftandigbeden : en de andere voorkomende toevallige oyereenkomften zyn niet toereikende, om daaruit even dezelfde gebeurenis te maaken. Immers zal Chriftus nog wel meerdere geraakten herfteld hebben. Dat iemand, aan alle leden lam, niet anders, dan op een bed, tot Chriftus heeft konnen gebragt worden, was zeer natuurlyk. Zo hadden ook de lieden nog al geduurig tot hem even hetzelfde vertrouwen , gelyk voorhenen. Deeze ongefteldheid kan den kranken ook wel overgekomen zyn, door eene ongeregelde levenswyze, zo dat hy even daarom in 't eerfte zwaarigheid zal hebben gemaakt, om zich aan zulk eenen heiligen man te vertoonen, tot dat zyne vrienden in hem verwekt hebben een vertrouwen, door 't aanhaalen, dat Chriftus weleer eenen even zo onwaardigen geholpen had. En offchoon ook nu Pharifeën tegenwoordig geweeft waren; hoewel alleenlyk Schriftgeleerden genoemd worden; zo weet men, dat Chriftus, door dit flach van volk, altoos omringd is geweeft, die nu, na dat hyaan hun zulke onaangenaame waarheden gezegd had, dies te meerder op alle zyne woorden en daaden loerden, en geduurig gereed waren, om hetergfte van hem te denken. Ook kan Chriftus, zo als wy reeds elders aangemerkt hebben (u), deeze geneezing opzetlyk met even dezelfde omftandigheden verricht hebben , om de toefchouwers te doen gedenken aan het eerfte wonderwerk O) Zie het iode Deel Cap. XIX. §. 37-  Evangelie-gefchkdenisfe. Hoofdft. XX VUL 389 werk, en om te toonen, dat de grondftellingen , naar weke by handelde, nog even dezelfde waren. De verwondering der fchaare daarover moeft even zo groot zyn. Intusfchen zeiden zv ditmaal met, dat zy dergelyken nog nooit gezien hadden: waar verheerlyktm God, aie zulke macht den menfchen gegeeven had. Want, vermits zy hem, Jefus, alleenlyk voor eenen menfche aanzagen, zo fcheen het hun zeer vreemd, dat God den menfchen met zulke magt wilde toeruften (». §• 09. Mattheus wordt beroepen tot eenen beftendigen navolger van Jefus die zo wel zyne verkeering met de tollenaar en als ook het met- vaften zyner jongeren, verdee- ' digt Matth. IX: 9—.f7. Toen Jefus vervolgens op den weg naar deftad voorby het tolhuis ging, zag hy eenen menfche aan den tol zitten, met naame Matiheus. Deeze is zekerlyk te onderfcheiden van den tollenaar Uvi aan wien Jefus vooreenigen tyd beval hem te volgen, toen hy uit Capernaum naar de Zee ging, en van wien hy vervolgens in zyn huis onthaald werdt, zo als wy reeds hiervoren (% 40) vermoedelyk by deeze maaltyd met Chriftus bekend en tot het aanneemen zyner Leere geneigd lZ°ern\T bleef hv ^nmaL nog een tollenaar, en was een dier Jongeren, die, by de waarneeminge van hun gewoon be- t^hnrf e" am§m*en > OI" ^m, den Heiland, te hooren: en dit is mede door hem gefchied , kort OO Zie de aangehaalde plaats f. 41, Bb3  <3

- i zelve zy „ tgegann. Niet »» J3?li«32nfa,£tvan hc™ der van zvne kleederen- maar J£, ' en noS mindoch hetgeen niet te verltaan T« ynf?" perfoon 5 vloeifel van eene zékereïeneezin^'t ^ Cigen,yk uit' mede wordt aangeduide % hv &maar Godiyke kracht naar eisen ^nJ^ s hc'" wo°ncnde gebruiken, dan en i^wï^^b? ko"»™ dere Wonderwerkers aldus , f ? yi Ilet met anXiX: „. I2. Zic. het^c^DeeTcS^IS H;  394 Opiosfing der zwarigheden in de nen wilde , dat men dergelyken geneezing niet, tegen zynen wille, verkrygen kon, keerde zich tot de fchaare, en vraagde: wie heeft my aangeraakt^ Niemand dergeenen, die om en ny hem waren ( want de vrouw had zich reeds van hem eenigzins verwyderd, ) wift daarop te antwoorden,' ja de Jongeren, inzonderheid Petrus, gaven aan hunnen Meefter te kennen, dat het niet vreemd was, by den grooten aandrang, aangeraakt te worden ; doch Chriftus verzekerde, dat iemand hem, met opzet, aangeraakt had, en dat de uitwerking daarvan, met zyne goedkeuring gefchied, voor hem even zo weinig verborgen was. Nu merkte de vrouw wel, dat, hetgeene zy gedaan had, niet langer kon verborgen blyven; en bevreesd zynde, dat zy, door 't aanraaken van zulk eenen heiligen perfoon, misfchien mogt misdaan hebben, zo kwam zy al beevende, en zich nederwerpende voor 's Heilands voeten, verhaalde zy, zonder eenige achterhouding, het gebeurde, en wat haar, tot deeze aanraaking, bewoogen had, en dat ook "haare geneezing daarop zo terftond gevolgd was. Jefus fprak haar op het vriendelykfte aan, en zeide: dochter, weeft niet bekommerd! niet het aanraaken myner kleederen, maar uw geloof, en het op my geftelde vertrouwen, heeft u gezond gemaakt, hierop kont gy u volkomelyk verlaaten en henen gaan. Terwyl hv nu nog fprak, kwamen van de hmsgenooten van Walrus, om hem te doen weeten, dat zyne dochter reeds geftorven was, en dat het derhalven te vergeefs zoude zyn, den grooten LeeSS verder laftig te vallen ( ƒ ). Doch Jefus, r H Dat zv niet flegts in eene flaauwte gelegen heb. u.L.f u, Lr rba hoe groot de verbaasdheid der ouderen over dit wonderwerk zal geweeft zyn. Doch Jefus had zyne redenen Co) , aan dezelven ernftelyk in te fcherpen, dat zy daarvan aan niemand iets zeggen zouden ■Doch de zaak zelve, dat het kind dood geweeft en nu door Chriftus weder levendig geworden was, kon evenwel niet lange verborgen blyven; zo dat het gerucht daarvan zich inde geheele landltreeke verfpreide. teken wlezef fff hCtV°°T de Spelen cenkenteKen wcezen, dat de verreezene Heiland in derdaYrt leefde , toen hy voor hen at Luc, XXIV ALT? F„ vermits de luft tot eeten, na zwaare krankheden eerft allengskens opkomt; zo was dit eeten teffèns een hf gegeelen?'26 Zy" ,n de aanSehaalde plaatfc «. 69. op- 1 71.  398 Oplos'fing der zwaarigheden in d; §• 7i. Jefus maakt twee Hinden ziende, en geneefl eenen bezetenen, Matth. IX: 27—34. Jefus van daar weggegaan zynde, werdt nage-« loopendoor twee blinden, die hem nafchreeuwden en om ontferming fmeekten. Zy waren, naar het fchynt, van buiten in de ftad gekomen, om hulp te zoeken by Jefus, dien zy, van wegen zyne groote wonderdaaden , erkenden voor DavidÉ Zoon, of den JVIesfias, die, volgens de voorzeggingen van den Propheet, der blinden oogen openen zoude (p) : deeze hadden zich daar omftreeks zo lange opgehouden, tot dat hy uitkwam. Üoch Jefus wilde zich met hun op de openbaare ftraat niet inlaaten, om dathy voorneemens was niet lange aldaar te vertoeven, maar naar elders te gaan, waaraan een herhaalde toeloop van volk hem wederom zoude verhinderd hebben; doch zy volgden hem na tot in zyne wooning; en hier vraagde hy hun, of het hunne ernftelyke meening was, dat hy het vermoogen had, aan hun het gezigt weder te geeven ? zy verzekerden daarvan volkomen overtuigd te zyn; waarop hy hunne oogen aanraakte , en daarby verklaarde, dat aan hun gefchieden zoude, hetgeen zy van hem wachtende waren; en oogenbliklyk wierden zy weder ziende. De redenen, waarom Chriftus aan hun op het nadruklykfte beval, niet ruchtbaar te maaaken, hetgeen hy aan hun gedaan had, zyn reeds elders (?) opgegeeven. Hierby kwam ook nog QO Jef. XXXV: 5. Cap, XLII: 7- Qq~) In het icdo Deel Cap. XlX. §. 70. alwaar mede de overige omftanJigheden van dit wonderwerk toegelicht zyn.  Evar.gdie.gefchkdenisfe. Hoofdft. XXVIII. 399 nog , vermits zy vreemde lieden van buiten waren, dat met elk, met zekerheid , zoude hebben konnen wceten, of zy ook in derdaad bbod waren geweeft. Offchoon zy zich nu in zo verre naar dit bevel gedroegen, dat zv daar van ,ndê ftad niets zeiden, zo haakten z/e vet' wel, buiten gekomen zynde, de verkreegenehtd pe alomme bekend. Deeze mannen haddfn naau-' welyks het huis veriaaten, of Jefus werdt S wederom aangefprooken, om anderehulpbewyzingen; wantmen bragt tot hem eenen anderen menIche, die , door toedoen van eenen boozen geeft van zyne fpraak beroofd was (O, doch die terC' begon te fpreeken, zo drai de du^efuSee ven was tot de grootfte verwondering"Z 1 volk c welk uitriep, dat men dergelyken in Ifrael nog nooit gezien had, zelfs niet tTtvde der oude Propheeten, die op verre na niet zo veele en achter eikander volgende wonderwerken van allerleyen aart verricht hadden, als mén od deezen dag aheen van Jefus gezien had. Doch de Pharifeën wdden d.t niet toeftaan, als die bvhun vooroordeel bleeven, dat hy de booze geeftïï uitdreef, door de hulpe va/den ^fgfë duivelen, enditook met veele verzekering£nde hielaen, toen zy, niet lange daarna, %0t ee„ der- ■ CO Van dit wonderderk is mede • deld in de aangehaalde plaats « 7? m rt9f ?ehan" 4de Deel Cap. VIII « „ TmÏJJz ? at reeds 111 h<* zwaarmoedig ^^JSS^SSSa ÏSV zwaarlyi genoemd worden ^Meiïkan ^  400 Oplos/mg der zwarigheden in de dergelyken wonderwerk het volk zeer aangedaan zagen (s). §• 72. Hierop begeeft Chriftus zich naar Nazareth; maar vermits hy adaar op nieuws veracht wordt, vervolgt hy zyne reize door de omliggende ft eden en vlekken Mare. VI: 1—6. Matth, IX: 35—38. Zodra Jefus zich eenigzins van den aanloop des volks ontflagen zag, verliet hy Capernaum, en bezocht, in het gezelfchap van zyne Jongeren, op deeze nieuwe reize, het eerft Nazareth, welke plaats zyn vaderland genoemd wordt, omdat hy daar in zynejongere jaaren gewoond had. Men had hem wel aldaar, by het aanvaarden van zyn Leeraar-ampt, niet alleen veracht, maar zelfs willen dooden (§. 40); doch nu, het gerucht zyner wonderwerken meerder verfpreidt zynde, waren dergelyken behandelingen niet zo zeer te verwachten. Ook wilde Jefus niet nalaaten, nogmaals eene proeve te neemen, of hy, door zyne heilzaame leere, zyne landslie den zoude konnen overhaalen; te meer, naardien verfcheide van zyne nabeftaanden aldaar woonden, die hem, vermoedelyk, na dat zy hem te Capernaum hadden op- ge- fO Matth. XII: 22—24. Dit haalt Mattheus hier alicenlyk in 't voorby gaan aan, om te kennen te geeven de hardnekkigheid'der Pharifeën , die by de duidciykfte blvken van 's Heilands Aimagt, waardoor elk ander menfeh geraakt werdt, ongevoelig bleeven; want, indien zv thans uitdruklyk dit verkeerde oordeel uitsebragt hadden , dan zou de Heiland zekerlyk daar op geantwoord hebben; doch waarvan de gefclncdems niets zegt.  Évangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVHI. 4or gezocht, nog niet gefprooken hadden. Hv be- £ü,"?^r5a,VeD °P eerft^mmendenySabbath m de Synagoge aldaar, en begon te leeren toet zulken nadruk» dat veele dergeenen die hem hoorden , over zyn voorftel in de grootte «? wondermg geraakten, en niet begrypen tonden hoezulkeen geringe man gekomen was aan z£l_* ke verhevene wysheid , en aan het vermogen van zulke verbaazende daaden te verricS* wantzy herinnerden zich nog, dat hy geene te" leerde opvoeding genooten, maar zich met d?n zv *iS medanden °n,ed^ tadCO? JhZ a ,mede zyne mceder e" naalte neeven £n waïn V£ "eds««'eeltelyk van daar vertrok! ken waren, met naame te noemen O), ert In 2 Zyne ,nabeft^nden van het vroiweïtk geflacht zo veel te naauwkeuriger. naardieTdee «rass: £r^£F drag CO Dit is, vermoedelvk, aileenlvk vp(hh;„A lange zyn pleegvader ft/Ü* le d w,4 h' ter hulpe gekomen is, zonder zich' i^?fi « yr 3rby toe te leggen. Wanneer h° dan do0r zvne Lïi^rk genoemd wordt i tUt»,- dan w« iSt «n landslieden VXl. Deel. G c  402 Oplosfing der zwarigheden in de drag jegens hem gezegd moeft worden te zyn, eene nieuwe beveiliging van het bekende fpreekwoord, dat een Propheet nergens minder geacht is, dan in zyn vaderland en by zyne nabeftaanden, ja zelfs in zyn huis; doch hy wilde zich aan deeze ondankbaare lieden niet opdringen. En vermits men het, uit ongeloovigheid, niet der moeite waardig keurde, met ongeneeslyke kranken by hem te komen; zo kon hy oók geen aanmerklyk wonderwerk verrichten, dewyl het hem aan gelegenheid daartoe ontbrak (*); zo dat hy flegts aan weinige zieken, die men by hem bragt de gezondheid weder gaf. Hy liet het derhalven beruften by de waarfchouwing, hoe zeer het ta verwonderen was, dat deeze lieden , by alle groote daaden, die hy reeds verricht had, nog al aanhoudende in zulk een onverantwoordelyk ongeloof bleeven: Hy begaf zich dan wederom op weg, en bezocht van rondomme alleftedenen vlekken , leerde en predikte het Evangelium van Gods Koningryk in derzelver Synagogen , en genas allerley foorten van krankheden onder het volk. En gemerkt hy op deezen togt ernftelyk den toeftand des volks, onder welke zo veele, naar een beter onderwys, begeerig en niet anders aan te merken waren , dan als verdoolde en ver. waar- f» Zie het 4de Deel Cap. IX. §. '30. feq. Zy, die hieruit willen befluiten, dat men zich met daarop zoude konnen verlaaten , ofcokde andere wonderwerken, Tan Chriftus verhaalt, echt zvn, vermits het hem niet altoos gelukt heeft, dergelyken te doen in zulke plaatfen, alwaar men minder ligtgeloovig was, bedenken met, dat dc Evangeliften, indien zy iets hadden wihen verzinnen, even zo gemaklyk ook van groote wonderwerken, te Nazareth gcfchied, zouden hebben konnen ijsreeken.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXViU 403 waarloosde fchaapenzonder herders; naardienoofe hunne gewoone leeraars zich weini/daarom hf kommerden, aan h,n een fchiÏÏ^ tot dienden Ja zelfs, door de aan hun ongeleid tot een inmgft medelyden bewoogen werdt- 7c\ washy bedacht, om aan hun, totVrzeTerfticï Senme?'der Cn beïwaam^gelegenhei^teveï fchalFen, dan zy tot hiertoe, zelfs by zyn eiVen onderwys, genooten, waarvan elk, vaTwJen den grooten toeloopen aandrang, niet naar behon ren kon gebruik maaken. Hy z^ide Svt tot zyne Jongeren . ziet, hier is een groote oSvan menfchen, die bereid ?vn W p„, " ■ uu6"van neemen f> V Z, l ftf \ ^vangehum aan te neemen maar, hoe klein is het getal Hpp penen, die daartoe , als bekwaame aSe„ konnen gebruikt worden ? bidt derhalven den Heere van deezen geeftlyken oogft, dahyzeT ve getrouwe lieden uitkieze, diV tot dit werk van zo veel belang in flaat en gewillig zyn Dk ™*de voorbereiding tot de vooraSne tfï zending der Apoftelen, die hem nu S "fnhe onderwyzen, zouden helpen, doch ook even daardoor by het volk in aanzien zouden gebragt Wden m deezer voegen dies te meerder ingang te vin! den, dan wanneer zy eens, als zyne bfftenolë Heilbooden, zouden voor den dag komen S C C a J- 7h  404 Oplosfmg der zwarigheden in de §• 73- De uitzending der twaalf Apofle'en Matth. X: Cap. XI: 1, Mare. VI: 7—13- Luc. IX: 1—5. Met dat oogmerk- deed Jefus de twaaf Difcipelen , die hy reeds te vooren tot het Apoftel-ampt gefchikt had(§. 55.) bveen komen> en §af aan hun plegtiglyk vollemagt, zo wel uit alle aan hun voorkomende demonifche lieden de booze geesten te verdry ven , als ook allerley krankheden, hoe genoemd, tegeneezen. En hiermede gafhy een duidelyk bewys, dat hy zeer verre verheven was boven alle andere Propheeten, die dergelyken nooit gedaan hadden Ca). En zo zond hy hen paars-wyze uit, deels, om dies te fpoediger te konnen wederkomen, endeels, om elkander te onderfteunen, en om zich mede te gewennen, derzelver werk in broederlyke eendragtte verrichten ; gelyk dan ook het zeggen van twee getuigen voor geloofwaardiger gekeurd werdt ( b ). Doch op deeze reize zouden zy zich niet begeeven op de wegen naar de heidenfche landen: en zo zy al hy het gebied der Samaritaanen niet ganfchlyk konden vermyden; dat zy evenwel niet in derzelver lieden zouden gaan. Want, offchoon hunne predi- kin- C a) De naamen van deeze twaalf Apoflelen worden hier door Mattheus, die van derzelver eerfte uitzondering niet gefprooken had, ingelyft. En terwyl hy met Petrus begint-, zo noemt hy hemden eerflen, volgens de doorgaans in acht genomen orde, die intusfehen willekeurig was-, gemerkt Gal. II: 9- Jacobus voor deezen opgegeeven wordt; Des kan daaruit geenszins een voorrang van waardigheid opgemaakt worden. C&) Matth. XVIII: i<5.  Evangèlie-gejchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 405 kmge by deeze lieden ingang mogt vinden zo zoude evenwel daardoor de afteerfhoTdS }oo- óZtVu gr°0ter geworden welke ver- doolde fchaapen van 't huis Ifraël evenwel zo Zëtft ?P 3arde a,S Leeraar veSe 'inzonderheid tot zyne gemeenfchap, zo wel door hem zelve, als ook nu doorzyne Apoflelen zou- £r°S?gRW°rden C0' Ma~lzou: öfnzy, als Herouten , uitroepen, dat het Kn* mngryk van God, >t welk men me zo veel ver kngen verwachtende was, zeer naby was gekol men Qdy En ten einde het voorftel deezef gezanten vanïe? igSHZÏÏSS ^lffe^»elfche4 Piment « o n „"T e" VOT 2y»e Jongeren Seö 2 - even L andere'Jooden6^«^7^ „ tende waren, had laaten hSSn 11 Ryk ver^ach„ nu haart een begin zoneemï T ??' dat ditRyk „ by gevoegde beterefondêSh^r1 Z?nderdaar„ telen, voïgens derzS™ gi! °°k deAP°««niet konden geeven» RfaaT S?-flV°ïro?rdee,en. in de Infiruffie J die hy' aan l,»„ * heeft immers gaf, hen duidelvk lenoLZdZ 3 5 Zyn,e geza"^n, Ryk geenen aardfchenBln/£ Weezen ' dat zy in zYn want, men zoudé zyn" bSSL^S?^ kondc"> voor de Rechtbanken fleepen 'J?2W!1!lddoen™ > overgeeven, haaten en overal v'erfn, '"' ter dood vige lotgevallen zy, en eindi g lge"; Ye]ke droc~ ondergaan; ja nieren 6 toe' zo"den moeten genoenid t'e borden, teZ^Z^F" Ryks^° *vn kruis op zich te nee„er N, f k°"nen befl"*en rtathetby de Jongeren zeer hïïiftaan ^ gaarne toe, J 'öeren zeer hard aangekomen is, zich C 3 van C r. r>  4o5 Oplosfing der zvHtrtgheden in de zanten dies te meerder geloof mogt vinden; zo wierden zy teffens gevolmagtigd, de kranken te geneezen , de dooden te doen herleeven (e), en de duivelen uit te dryven. Intusfchen was het aan hun volftrekt verbooden, voor zodaanige hulpbewyzen, waartoe zy het vermoogenuitvrye genade ontvangen hadden , eenigerleye belooning aan te neemen. Ja zy zouden zich niet eens voorzien van goud , zilver en koper geld op de reize, en eenen voorraad daarvan in hunne gordels bewaaren (ƒ) i zich ook niet voorzien van zak- van derzelver oude vooroordcelen ganfchlyk te ontdoen Joh. XVI: 12. maar het is met geene mooglykheid te denken , dat zy, onmiddelyk na zulk eene uitdruklyke verzekering, zich zouden onderwonden hebben, de aardfche verwachtingen van het volk met het tegendeel te vleijen. Zy waren ook eigenlyk niet daartoe gefchikt, om het volkvan de gefteldheid des Ryks van God uitvoerig te onderrigten; maar zy moeften alleenlyk zo veel bekend maaken, dat het binnen kort zoude geopenbaard worden. Intusfchen moeften zy evenwel zo veel daarvan zeggen, dat het een Koningryk der Hemelen was, en gevolglyk van eenen geheel anderen aart, dan de aardfche Koningryken; en daartoe moeft men zich fchikken, door het aanneemen van geheel andere gezindheden. (O Schoon zy ook, by deeze eerfte uitzendinge, eigenlyk geen dooden mdgten opgewekt hebben; zo hadden zy evenwel daartoe de volle magt, zo als in het nde Deel Cap. XXI. 5. i. aangetoond is. Doch men moet zich mede te binnen brengen, dat hunne Inftructie zich verder uitgeftrekt hebbe, dan tot deeze hunne eerfte reize; gemerkt daarin mede gefprooken wordt van het lyden en de verdrukkingen, die zy , om en van wegen het Evangélium, zouden moeten ondergaan, hoewel zy dergelyken ditmaal nog niet ondervonden Jiebben. (ƒ) Deeze gewoonte van het geld in de gordels te draagen, is niet alleen in de Oofterfche landen nog al geduu-  Evangelie.gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVI1L 407* zakken om hunne lyftogten daarin te bewaaren, •noch ook, om zich voor de ongemakken der lucht te beveiligen, twee rokken aandoen , ook buiten en behalven defchoenen, waarvan zy reeds voorzien waren, geene andere mede neemen, even zo weinig als eenen gewapenden ftok tot hunne verdeediginge; hoewel het aan hun geoorlofd was te gebruiken eenen wandelftok. Kortom zy zouden de reizen aanvaarden zo als zy daar ftonden (g); wantzymogten van de GodlykeVoorzienigheid verwachten, dat zy niet'alleen voor gevaaren beveiligd zouden zyn,- maar dat men hen ook overal van het noodwendige voorzien zoude. Het oogmerk van Chriftus in deezen was, dee s, om met hunne reize fpoedte maaken; en deels, om hen tot de bezwaarnisfen van hunaanftaande Apoftelampt toe te bereiden,- zo dat zy alsdan ontheft konden zyn van angftvallige zorgen, als reeds by bevindinge weetende, dat zy te vooren, in de overeenkomftige omftandigheden, geen gebrek geleeden hadden O). Wanneer zy dan in eene ftad of vlek kwamen: dan hadden zy flegts eene proef te neemen, of aldaar iemand woonde, die, op Gods Koningryk wachtende, voor de leere van Chriftus niet af. kee- geduurig in gebruik, zo als Th. Shaw in zvne reizen aanmerkt; maar ook in onze landftreeken is netzo zeer vreemd niet, dat men, inzonderheid aanzienlvke fornmen , in de gordels verdeelt, om hetzelve aies te ?emaklyker te konnen draagen. Het oogmerk was derhalven ook juift met, datzy zich ganfchlyk zouden ontdoen van het geld , 't welk zy misfchien mogten hebben; maar alleenlykzouden zy daarvan geenen Iro" ten voorraad mede neemen. s b P i%Jde Deal CaP' VIL S- 355(h) Luc. XXII; 35. Cc 4  408 Oplosfing der zwarigheden in de keerig en gevolglyk bereid was, tot eene vriendelyke opneeminge zyner Heilgezanten, en tot het aanhooren van hun voorftel (i). Zy mogten derhalven in zulk een gaftvry huis inkeerenf,vermits men in dien tyd nog geene geregelde herbergen had; doch zy moeften ook aldaar blyven, om allen fchyn van onvergenoegdbeid te vermyden. By de komfte in zodaanig huis, hadden zy daaraan de gewoone vreedegroet mede te deelen, die ook niet krachtloos zyn zoude; dan wanneer de inwooners van dat huis den Godlyken zegen niet onwaardig waren; dcwyl dezelve anders geene uitwerking hebben kon (k ). Maar indien het gebeurde, dat men hen hier of daarin een huis, of in eene ftad , in 't geheel niet wilde ontvangen; dan zouden zy aldaar niet lange vertoeven , maar heenen gaande het ftof van hunne voeten fchudden, ten blyke , datze aldaar geweeft waren, niet om iets van daar mede te neemen, maar veelmeer om den inwooneren de voordeelen van Gods Koningryk aan te bieden, en datzy gevolglyk aan derzelver fchuld en onfeilbaare ftraffe geen deel hadden (1 ). Want Chriftus verzekerde teffens , dat dergelyke moedwillige verachters van het Evangelium, op den dag van het laatfte oordeel , een ODgelyk harder lot zou- (O Aldus wordt liet waardig zyn, Matth. X-: 13. 14. verklaard. En na de voorafgegaane prediking van Joïiannes en van Chriftus, konden zy hoope hebben, dergelyke lieden te zullen ontmoeten, (fc) Jef. LV: 11. (D Het affchudden van het ftof was, by de Jooden, g^bruiklyk, wanneer zy uit een heidenfch land kwamen, waaruit zy niets, dat onrein was, wilden mede neemen -, zo als blykt uit de plaatfen in Joh. Lighfootii Hor. Talm. in Matth. X-' 14.  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofft. XXVIII. 400 zouden hebben, dah zelfs de inwooners van Sodom en Gomorra. Intusfchen kon hy voor deeze zvne Jongeren niet verbergen het gevaar en den tegenftand, die zy, in vervolg van tyd, te verwachten hadden, dan wanneer zy, na deezen eerften togt, hun ampt met derdaad voor altoos zouden aanvaard hebben. Hy aanbeveelt hun vervolgens yoorzigcig en oprecht te zyn ; belooft aan htm, m het verdeedigen zyner Leere, den onmiddelyken byftand yan den H. Geeft,- evenwel aan hun toeftaanae, dat, wanneer zy hier of daar mosten vervolgd worden, zy de wyk naar elders zouden neemen f>); hy vertrooft hen daar benevens, dat zy onder eene byzondere Godlyke Voorzie! mgheid zouden ftaan , vermaant hen tot eene manmoedige belydenis onder alle tegenheden , en voegt 'er by andere gronden, die tot derzelver geruft-ftelhnge dienftlyk waren. Nadat hynuaan zyne twaalf Apoflelen deezen gewigtigen Jaft en de bevelen, hoez.ch te gedraagen', gegeevenhad, vervolgde hy, zonder dezelven, zyne reize, om in de fteden, alwaar Jooden woonden , zyn Leer- en O) Dat dit zindoele op de lotgevallen van' hun amJaande Apoftel-ampt,, is hieruit klaar . om dat ïy bv hunne eerlte uitzendinge, niet vervolgd zvn geworden Weshalven ook de volgende woorderfVs. '23 gy zuk de' met S^ndigd keiben, of de zoon des nenfchen zal gekomen zyn met cle meening konnen hebben als ^■ Ihen al "aalt inperroon vo?«ren zoude; maar Chriftus wil zeegen : voor mvne bv*Ê«2 S \Z\? g!°r^ryke eriyt Meid, zult gy nog altoos onder de fteden van kraïi eene toevlugt vinden. En dat hy hierby "gel ndodd Sr,r?P ,het/anfta?"de oordeel der ftraffl over het Cc 5  4io Oplosfing der zwarigheden in de en predikampt verder voort te zetten. Doch de Apoflelen waren hunnen weg gegaan door de vlekken , en verkondigden overal, daar zy kwamen , het Evangelium, zo dat zy daarby inzonderheid , op eene verandering van zin, aandrongen,- zy dreeven mede veele booze geeften uit, en verrichten alomme veele wonderbaare geneezingen; terwyl zy de kranken met olie zalfden, ten blyke dat zy volkomelyk weder herfteld zouden worden («)• §• 74- Gezantfehap van Johannes aan Jejus, en deszelfs daardoor veroorzaakte redenvoering, Matth. KI: vergel. Luc. Vil: 19—35. Toen, na het grootfte wonderwerk der opwekkinge van den Jongeling te Ndïn, het volk begon den Heere Jefus voor den Mesfias te keuren, en het gerucht daarvan zeer verre verbreidt werdt, kwam zulks mede ter ooren van Johannes, door zyne Jongeren , die hem in zyne gevangenisfe vryelyk bezoeken mogten ( §. 59.). Dit gaf hem aanleiding, twee"van deeze zyne Difcipelen naar Jefus te zenden, om hem te vraagen, ofhy in derdaad de Mesfias zy, die komen zoude (o),dan of men eenen anderen te verwachten had ? Niet, als of hy zelve niet recht zoude hebben geweeten, wat hy 'er van denken moeft, zo als leriulliaan meent (p), want hy was immers by zy- O) Zie het nde Deel Cap. XXI: $. 1. C<0 De Mesfias was bekend tonder de benoeming ; iexfatK* , de komende , Pf. XL: 8. Pf. CXVill: 26. Jef. LXII: Ti. Hab. H: 3. Matth. XXI: 9. enz. CO Lib. 4. eontr. Mare. Cap. 18.  Evrngeliê-gefcMedenisfe. Hoofdfl. XXVIII 411 zynen Doop, door de nederdaaling des Heiligen Geeftes op hem, en door de hemelfche ftemme, volkomen overtuigd geworden, dat Jefus gezegd moeft worden de Mesfias te zyn , en wel zulk een Mesfias, die, als een Lam, voor de zonde der waereld zoude geofferd worden. En evenzo weinig kan men zeggen, dat hy misfchien naderhand begonnen hebbe te twyfelen, om dat Jefus, die anders evenwel zo veele wonderwerken verricht had hem zo lange in de gevangenisfe liet: want Chriftus geeft hem immers het getuigenis, dat hy geenszins kon gehouden worden voor een wankelbaar riet, en dat hy dus ook niet zo veranderlyk m zyne begrippen is geweeft; maar alles kwam neder, om zyne Difcipelen daarvan te onderrichten. Schoon hy voor zynen perfoon alles gedaan had, om hen te overtuigen, dat hy, Johannes, zou moeten afneemen, doch Jefus toeneemen, als de uit den Hemel komende Zoon van God, en de eigenlyk-gezegde bruidegom: zo was evenwel hunne hoogheid jegens Chriftus, uit eenzydigheid voor hunnen Leeraar, altoos minder geweeft, dan hy wenfchte: hy zond hen derhalven naar Jelus, ten einde aan hun alle nog overgeblevene twyfehngen mogten weggenomen worden, /y kwaamen ook by hem, toen hy, na het uitzenden der twaalf Apoflelen in Galika, met de wonderbaaregen eezing van veele kranken bezig wasf» En zo wel op deeze door hem vol bragte wonder werken, als ook op het Evangelium, 't welkden armen verkondigd werdt, wees Chriftus hen juift ten einde zy zelve uit de kenmerken, van den Mesfias voorzegd, en nu aan hem zo duidelyk verCO Luc. VII: 21.  41* Oplosjtng der zwarigheden in de vervuld f>), het befluit mogten opmaaken , dat hy geen ander,dan de Mesfias, weezen kon (r). Dit Cf) Tef. XXXV: 4—6. Cap. LXI: J. (O Ook hieruit wil de fchryver van het Wolffenbuttelfch Fragment van het oogmerk van Jefus en van zyne Jongeren Sett. 2. §. 5. p. 141. bewyzen „ dat het oog„ merk van Jefus op een aardfch Koningryk ncderge„ komen zy. Schoon hy de uitbreiding zyner won,, derwerken anders verbooden hebbe ; zo was dit „evenwel alleenlyk gefchied, dan wanneer dezelven „ onmooglyk'.verborgen konden blyvcn , en om de lie„ den daartoe dies te begeeriger te maaken. Op ande„ re tyden hebbe hy zelve evenwel bevolen, zyne „ wonderwerken te verbreiden , en hier, voor alle het volk, aan de Jongeren van Johannes te kennengegee„ ven, dat zy hem , van wegen zyne wondcrdaaden, „ voor den Mesfias zouden moeten aanneemen". Edoch wy hebben reeds elders aangetoond, dat flegts by eenige wonderwerken het verbod, niets daarvan te zeggen, plaats gevonden heeft ; en wel geenszins om de menfchen tot de uitbreiding derzelven aan te fpooren, maar om andere gewigtige redenen, in het 10de Deel Cap. XIX. §. 11. De andere deed hy openlyk, en deeze moeften zekerlyk dienen tot een zegel zyner Godlyke zendinge, en tot een teken, dat hy gezegd moeft worden de Mesfias te zyn, zo als in het 8fte Deel Cap. XVII. §. 03. aangeweezen is. Maar, volgt dan hieruit, dat men hem, om dat hy de Mesfias is, voor eenen aardfchen heer zoude moetcnhouden? even daarom ,dewyl de Jooden daartoe zo zeer geneigd waren , zag hy het liever, dat men uitliet kenmerk, aan ihem te vinden , het befluit mogt opmaaken, wie hy was, dan dathy zich regelrecht voor den Mesfias zoude hebben uitgegeven ; hoewel hy dit ook niet verzweeg, wanneer hy tot de belydenisfe daarvan opgeroepen werdt; in zonderheid wanneer geen gevaar tot eenen opftand te vrcezen was, zo als te 'zien is in het 7de Deel Cap. XIII. §• 5°- Wat zoude hem hebben konnen weerhouden, om zich uitdruklyk by het volk, 't welk zich inzo groot eene menigte byhem hield, voor den Mesfias uit te geeven, indien het hem te doen geweeft ware om  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. 413 Dit zouden zy aan Johannes weder zeggen ten einde dezelve dit bewys hun nog meerder infcherpen mogt. Maar, vermits deeze Difcipelen van Johannes zich ftieten aan zyne uitwendige nederigheid en aan zyne vrye verkeering met de zondaaren, en veelligt ook daaraan, dat hy zich niet fcheen te bekreunen aan Johannes. die evenwel zulk een heerlyk getuigenis van hem gegeeven had; zo voegt hy 'er deeze waarfchouwmg by: zalig is hy, die zich aanmy niet ergert Intuslchen gaf deeze boodfchap van Johannes dm Heiland gelegenheid, om aan het volk, 't welk jegens denzelven al vry wat onverfcbillig begon te worden, fchoon hetzelve weleer in menigte naar buiten geloopen was, om deezen buitenge woonen man te zien en te hooren (0, een juiftmaatig begrip van deezen zynen voorJooper te geeven Evenwel wilde hy hem, te weeten Johannes','niet verheffen , veele aanhangers, die zyne aardfche oogmerken zouden nebben konnen bevorderen? En zoude hy niet in zulken gevalle liever, ZQ ais de bedriegers gewoon waren, de aanzienlyken aan zyne zyde hebben moeten brengen, in plaatfe dathy voornaamelyk voor de armen en genngften onder het volk predikte > (O Onder de toehoorers van Chriftus in Galilea zul- [7 u0krriWeI f eenyds by Johames gekomen zyn Matth. I I: 5. 20 dat men deeze uitdrukking juift niet te bcpaalen heeft tot de inwooners van Jerufalem, Het is zo-, het Sanhedrin zond een plep-ti»- gezantfchan aa„ hem; doch niet om te zien, maar ofn^eg vraageï ,?w e hy was? waarop ook Chriftus Joh. V. 33. doelt. Des kan h.eruit met beüooten worden, dat de Jongeren van Johannes den Heiland te Jerufalem ontmoet hebben. zo als gelc ned m de Harmonie der Evangeliften van Bertlingp 52. Veelmeer is de volgende reden van Chriftus betreklvk tot hetgeene in Qalika voorgevallen was ^«tf*  414 Oplosjïng der zwarigheden in de heffen, in de tegenwoordigheid van deszelfs Jongeren , maar deed dit eerft, na dat zy vertrokken waren. Denkt niet, wil Chriftus zeggen, dat Johannes, omtrent mynen perfoon, van gedachten veranderd zou zyn ,• want reeds toen gy tot hem uit, naar buiten, gingt, was het niet te vermoeden , aan deezen Leeraar, in allen opzigte ftandvaftig, zulk een wankelbaar riet te zullen ontmoeten; en even zo weinig was het te verwachten , aan hem te zullen vinden eenen koftelyk gekleeden man; dergelyken zoudt gy eerder aan de hoven der aanzienlyken, dan in de woes. tyne, hebben moeten zoeken, alwaar Johannes zulk eene flegte vertooning moeft maaken, als gepaft was met den voorboode van den Mesfias, wiens Ryk verre af is van alle aardfehen pragt: gy kont dan alleenlyk begeerig zyn geweeft, om eenen Propheet te zien: en zulk een was hy ook in derdaad, ja, zulk een, die voor alle andere propheeten veel vooruit heeft, en bygevolge zyn oordeel, omtrent mynen perfoon eertyds uitgebragt, niet weêr intrekken zal. Vermits de oude Propheeten zyne aankomft te vooren aangekondigd hebben, en hy, volgens deeze voorzeggingen, de naafte voorboode van den Medlasis; zo moet hy noodwendig alle Propheeten , die tot hiertoe in de waereld geweeft zyn, ten aanzien van deeze voorrechten, te boven gaan: en evenwel is, ineen ander opzigt, de kleinfte in het Koningryk der Hemelen grooter dan hy, gemerkt de minfte onder de geloovigen des nieuwen Verbonds eene grootere maat van kennis bezit, dan Johannes, die eeril de naby zynde aankomft van dit Koningryk, of van deeze nieuwe huishouding der genade, aankondigde, doch zelve nog geen lid daarvan was, en gevolglyk ook van deszelfs eigen-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 4iS genlyke gefteldfaeid geene zo volkomene kennis hebben kon (u). Intusfchen is evenwel zo veel zeker, dat federt Johannes de aannadering van Gods Koningryk aangekondigd heeft, tot op deezen tyd, het gemelde Koningryk met geweld doorbreekt: enzy, welken het alleszins ernft is, deelgenooten te worden van deszelfs voordeden, laaten zich door geene beletfelen weerhouden, om dit oogmerk te bereiken; want alle Propheeten en de Wet hebben van dit myn Koningrvk flegts gepropheteerd , tot dat Johannes kwam, die daarvan ongelyk-duidelyker fprak, als die in derdaad, indien uwe vooroordeelen aan u flegts wilden toeftaan hetzelve aan te neemen, voorniemand anders te houden is, dan voor den Eliasi die, volgens de voorzegging van Malachias, voor de komftevan den Mesfias verfchynen moet. Dat eik, die daartoe in ftaat is en luft heeft, deeze gewigtige waarheid overdenke! Alleenlykis het te O) Chriftus zelve kan niet zyn de ^.W,', Ts B««y.<« r*. «f«,«,. Hy was wel wat jonger dan Tohannes,_en kwam na hem Matth. HL- xi Maar offchoon »den Jongeren betekenen kan Mare XV* 50. zo betekent evenwel de Compamivus met het voor zetfcl den SuperJativus; en Chriftus kan op generleva wyze dekleinfte inhetKoningryk der hemelen genoemd worden, naardien hy veelmeer de Koning en hctHoofd van dit Ryk is. En ook niet dè Jongere; naardien op deeze wyze van hem zoude moeten gezegd worden dathy ouder was, dan Johannes; gemerkt |*iV<», het tegendeel van //.«{orff.sin zich vervat. Daarentegen kon Johanmm, die met eens de predikinge van Chriftus gehoord heeft, ook nog niet zulk een volkomen doorziet en kennis bezitten, als de minfte geloovige in de vozende tyden ■, inzonderheid na 's Heilands zoendood, toen de nieuwe huishouding der genade van God begon, en zich alles eerft ter deegen openbaarde  416 Oplosfing der zwarigheden in de te beklaagen, dat ik by de meeften even zo weinig gehoor vinde, als Johannes. Want (x) offchoon , op zyne prediking, veele onderhen volk en zelfs de tollenaars, zyn voorftel goed keurden , en den doop van hem aannaamen : zo hadden evenwel de Pharifeën en Schriftgeleerden daarin geen behaagen, als die, tot hun eigen nadeel , Gods Raad verwierpen, en zich, naar het voorfchrift tot bekeeringe , niet wilden laaten doopen. En ook nu nog befpeurd men in het gedrag der menfchen iets dat geheel vreemd is, en zich niet gevoeglyker, dan door eene gelykenis, laat ophelderen, naamelyk, het is met hun gelegen, even zo als het bekende liedje der op den markt fpeelende kinderen luidt, waarin zy over hunne ftuurfche en eigenzinnige fpeelmakkers klaagen, dat zy het voor deeze, opgeenerleye wyze, naar hunnen zin konnen maaken, het zy datze hun wat voorfpeelen om te dansfen, of ook klaagliederen zingen , om hen te doen vfreenen. Johannes kon geenen ingang vinden, en fcheen hun bykans een bezetene te zyn, om en van wegens, zyne ftrenge en ingetoogen Jeevenswyze. En nu, terwyl de Zoon des menfchen eene gewoone levenswyze en eene vriendelyke verkeering met anderen onderhoudt, nu deugt het mede niet, maar hy moet voor eenen vraat, wynzuiper en medegenoot der meelt-verachte menfchen, doorgaan. Evenwel wordt de wys- (se) Deeze Hellingen, Luc. VII. 29. 3c. voorkomende , behooren mede tot 's Heiiands^ woorden. Daarentegen zyn de woorden vs. 3 • «*■« ^* « » ir> de meefte handfchritten en overzettingen niet te vintien.  Mvangelie-gefchiedenisfe. Hbofdft. XXVIII. 4r? Wysheid van God, die znïfrp *r»»r„u -j ichillende middelen «hrtólrt ^ le,ar Dd-y  446 Oplosfing der zwarigheden in de Capernaum, alwaar hy tot hiertoe zyn verblyf gehouden had , om ter uitvoer te ftellen het befluit , aan zyne wederftreevers voor eenigen tyd te ontwyken. Maar dewyl hy zich aan de Zee wat ophield , werd de toeloop van het volk, om hem te hooren, langs zo grooter: zo dat hy, gelyk hy wel meer te doen gewoon was, in een fchip klom, en daaruit de fchaare , aan den oever vergaderd zynde, onderwees. Tot een blyk van deeze leerwyze door gelykenisfen ,• haalt Mattheus hier aan, de gelykenis van den zaaijer, die hy, of reeds in eenen anderen tyd voorgedraagenhad, of nu op nieuws herhaald heeft; gelyk hy dan ook gewag maakt van derzelver verklaaring, door Chriftus daarvan gegeeven (§. d4-)> toen zYDe Jongeren hem vraagden, waarom hy tot het volk altoos in gelykenisfen fprak. Niet minder geeft de Evangelift bericht van drie andere gelykenisfen, waardoor hy het volk geleerd heeft; terwyl hy de gefteldheid van Gods Koningryk zocht bevattelyk te maaken, door de fchilderye van het onkruid onder de tarwe, van het gewas uit een klein moefterd zaadje ontflaan ; en van het zuurdeeg ; hy merkt mede aan, dat op deeze wyze aan hem zeer eigenlyk vervuld is geworden, hetgeen eertyds een Propheet gezegd had, met betrekkinge der leerwyze in gelykenisfen, door de Mannen Gods en door hem zelve in acht genomen («)• Van Cn) Zie het tfte Deel Cap. III. $. Deeze plaats is genomen uit Pf- LXXVIII: 2. alwaar Afaph fpreekt. Intusfchen zyn 'er evenwel reeds in zeer vroege tyden Codices geweeft, waarin door Mattheus de Propheet Jelaias aangehaald word; zo als Hieronymus getuigt, en 'er by voe?t: „ Dcnique & impiusille Porphynus pro- Donit adverfum nos hoe ipfum & dicit. Evangelifta * r „ vefter  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 427 Van wegen de gehoudene lange predikatie moeft de Hedand zyne voorgenomen reize nog waTuitftellen; hy ging derhalven weder naar hu?, m dat hy zich van de fchaare ontdaan had : en toen verzochten zyne Jongeren hem, om eene nade den^k^Dit f^T* ™ het ^opden akker. Dit deed hy niet alleen; maar hv voegde 'er n°gby, de gelykenis van denveiborgenen fchat in den akker, van den koopman die fraaije paerlen zocht, en van het uitgeCrpm net, waarin visfcben van allerleye flach eevaSS worden^ pen hadden, waarop zy ja zeiden, gemerkt hv reeds in de voorgaande verklaaringe aan hun deS fleutel daartoe gegeavenhad: Hy herïnnerdehen derhalven alleenlyk, datzy, als fchriftgeleerden die tot ce u.tbreidinge van Gods KonK fchikt waren (0), eenen goeden fchat van keï- nisfe „ vefier Mattheus tam imperitus eft, ut diceret n„n) „ fcnptum eftperEfaiam Prophetam enz " en „? ook, dat men by Mattheus zou moeten ]J?n ^ Maar, dit is niet noodig- en no? minH?r 1 ^fh' zoude zyn. J !daai met °Pzet uitgé/ïreeken CO Matth. XXIII: 34,  44? Oplos'Jing der zwaarigheden in de risfe rnogten byeen verzamelen , en dien vermeerderen , op dat zy daaruit, by gelegenheid, ten befte van hunne toehooreren, mogten voordraagen beide oud en nieuw, dat is, zo wel hetgeen zy reeds verftaan hadden , als ook hetgeen aan nun nu eerft duioelyk gemaakt was geworden. Na het voorftel van deeze parabelen is Chriftus werklyk van Capernaum vertrokken, 'en heeft zich federt aldaar nooit weder zo lange, als wel eer, opgehouden. Doch hy bezocht op deeze reize nogmaals Nazareth, en leerde in de Synagoge aldaar (p). Maar, gemerkt de inwooners zich nog niet ontdaan hadden van hunne oudevooroordeelen; zo bleti het ook by de voorige verwondering en verachting van zynen perfoon ; weshalven5 hy ook aldaar , van wegen hun ongeloof, geene wonderwerken van eenig belang doen kon : hetgeen Mattheus hier, benevens de daardoor veroorzaakte uitfpraak, als in 't voorbygaan inlyft, vermits hy anders nog geene gelegenheid gehad had, om te fpreeken van deeze onverantwoordelyke minachtinge, die hy van zyne landslieden heeft moeten ondergaan. Doch het kan ook zyn, dat Chriftus zich ditmaal nog eens betrokken hebbe op het hier zeer wel te pas komende fpreek woord. §. 79- Herodes meent, dat Johannes, dien hy had haten onthoofden, van den dooden verreezen was , Matth. XIV: I—12. Mare. VI: 14—29. Luc. IX. 7—9. Omtrent deezen tyd, naamelyk, kort voor't Paafch- (p~) De Vulgata en eenige andere overzettingen zeggen wel < in hunne Symgogen; doch aldaar was flegts ééne Synagoge Luc. IV: 16. 20. 48.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 429 Paafchfeeft, en toen de uitgezondene Apoftelen nog niet wedergekeerd waren, kwam het gerucht dfen TaT*- V3n den Vietvorit Herodes, t?A^a-medeEoning noemde, om dat by daarmede gediend was. De wonderwerken van Christus waren wel meeftendeels gefchied in zyn gebied; doch hy kan wel veel afweezig zyn Ie- wert' vSS de °°r,0gfffiet ^« hein vfel werks verfcbafte; en w 't gemeen had men tot hiertoe met veel acht daarop gegeeven Mar znoUnden£Sen Mf mede ^ne APofte,"« gezonden had , en deeze in zynen naame overal Ken., zo dat dit zelfs aan 't Hof opzien verwek- d4htenZ°nfdKrheid ma3kten de verfchillende ge. Warnan ^rWen> die te' ooren van Herodes wSn' ,heDLverbaasd; want fommigen beweerden, dat de Dooper van den doo- in nerfoon ~ voPdooPer van de" Mesfias 1P Jon verwacbtede, verfcheenen was. £n rropneeten, of die ten minften met deeze z-er %i M°eTenkrfthuad^): want> Syvooï den Mesfias zelve gehouden wierde zal men aan zeeSnn vorft niet hebben durven Iv-ftc vno l ningf"g' a!sdie^m hetwaartchynlykftc voorkwam: hy twyfelde nog wel in 't eerfte- bev on1thLrrZeker Wlft' dat ^W op zy^ zien haï m W3S' ? W,'ens hy ook Je*  45 Oplosfmg der zwarigheden in de telyks verongelykc had; zo kon hy niet voorbys . zelfs aan zyne bedienden te laaten blyken, zeer beducht te zyn, dat de door hem onthoofde Jo~ hannes wel wederom levendig kon zyn geworden,en offchoon hy te vooren geen wonderwerker geweeft ware, zoude hy nu wel, weder verreezen zynde, konnen voorzien zyn met zulke groote krachten, waarvan hy ligtlyk , tot zyn nadeel , zoude konnen gebruik maaken, ten minften zou dit tot een klaarblyklyk bewys van zvne onfchuld ftrekken, en hem, te weeten Herodes, dies te meerder gehaat maaken ( r}. Om nu daarvan zekerheid te verkrygen, zocht hy gelegenheid den Heere Jefus te zien, om zich door zyne 'eigene oogen te overtuigen, of hy in der daad Johannes was, die ook nu nog na zynen dood by het volk in de grootfte achting ftond ; en daarom maakte hy ook zwaarigheid, hem met geweld te laaten haaien. Intusfchen fchynt het, dat Herodes, uit ligtzinnigheid, zyne gedachte al haaft weder daarvan afgetrokken hebbe; wanthy zag den Heere Jefus niet eerder, dan by zyn laatfte lyden (s). By deeze gelegenheid wordt nu door den Evangelift het bericht opgegeeven , hoe het met de afnfaaking van Johannes toegegaan (O Schoon Herodes het hield met de Sadduceën, wat het burgerlyk belang aangaat, zo was hy 't evenwel niet eens, met alle hunne grondfteilingen CS- 5a0Daarenboven zyn zelfs Vrygeeften, in zekere tyden, tot bygeloove geneigd. En fchoon hy ook, met de Sadduceën , de aanitaande algemeene opflanding der dooden mogt ontkend hebben; zo kon hy evenwel en des niet tcgenftaande dit houden voor een buitengewoon geval. CO Luc. XXIII: 8.  Evangelk-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII a*t gaan is. Door de Tooden zelve wa* uB* t verachting der vadirlykewet* noegen opgenomen, dat HerodiT"r%Z'Tt haaren eerften man, Herodes Philittm1 7 by kind had, „og by teelfi leVeïf n Sorf? Herodes trouwde (t \ Naardien m, f»;S • j zen tyd, toen deW tegen SS £ jg/»*?in de landftreeken aldaar predikte p« ' door zyn nadruklyk voorftel T/u ,' en> veel ingang vond" zo heeft/ n/ar^LT iftmfo zelve niet alleen gezocht Sm ïiï lcn7nt> maar zelfs hem wel verzofht ï™ ? fPreeken> hannes zeide hem rnnd m> j„\ u , octi J°~ waszyns broedeSwyft^bben^f?*^ re ftrafbaare daaden te verwar?*£ 'nog ande" tievanbeftraffin& SS r&st$& verbitterd:^ tjïïff^ Kr0 gemaal vermogt, zo kan zv wel i,7 ^aren achterdocht verwekt hebben7 ^ h7hem deeze was deezen onbefchaamden man t 5" g6VaarJyk hitfderd te laaten ^T^g^S te CO Josephus in 'tiSde boek der Onrih n roafeai was eene dochter vin jl., , udh' CaP- 7- boek der Joodfche OorlogendoSf?6" ' in r lfie was niet PAi%«,, de Viervorit v™ £ haar eerfte m™ *'s, maar van Herodes PMh6Z LItu£a en Trachoni- fSSS SL» te  Oplosfing der zwarigheden in de te eerder aan het volk afkeerige gedachten van hem, wegens zyn huwelyk, zoude verwekken 5 alzo hy geen bedenken genomen had, aan hem zelve, onbefchroomd, zyne meening in het aangezigt te zeggen. Herodes had derhalven uitgezonden , om hem gevangen te neemen, en geboeid te brengen naar de vefting Macherus, die toen reeds in zyne handen moet geweeft zyn O). Doch dit was voor Herodias niet genoeg. Niets, dan de dood van Johannes, kon haar te vreede Hellen; daarom liet zy niet na, daarop bedacht te weezen, fchoon zy haar oogmerk met zo terftond bereiken kon. Het is zo, Herodes zoude ook wel, om haar genoegen te geeven, Johannes gedoodt hebben; indien hy niet daarin weêrboudenwas geworden, door de vreeze voor het volk, 'twelk hem vereerde als eenen Propheet: om nu niet te zeggen, dat hy zelve voor deezen vroomen man achting had, fomwylen met hem fprak, en zich veelzins naar zynen raad gedroeg. Hy liet het derhalven daarby beruften, dat hy hem zorgvuldiglyk deed bewaaren; doch zo, dat zyne Jongeren den vryen toegang tot hem hadden. Intusfchen was Herodias , welke vreesde, dat Johannes haaren gemaal eindelyk zelfs wel eens zoude konnen overreeden, om haar te verhaten, alleen wachtende naar eene bekwaame gelegenheid, om hem geheellyk uit den weg te ruimen. En deeze gelegenheid deed zich op, toen Herodes, op zynen geboortedag , de aanzien- ( x-) Aldus zyn de berichren van Jofephus, en van de Evangeliften zeer gevoeglyk t* famen te vereffenen Zie het 16de Deel Cap. XXVII. 2de Afdeejinee.  Èvangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft, XXVIII. 43$ zienlyken van het Hof, beneven andere voornaa- wf G?' prachtiSter maaltyd onthaalde. Welftaanshalve was Herodias zelve niet daarby tegenwoordig ; doch zy bewoog haare dochter van haaren eer/ten gemaal fy) zich „aar ten metdansfen te vermaaken; 't welk zy ook dled met zo veele bevalligheid, dat zy nie?alleen de toejmchmg der tegenwoordig zynde gallen weg. tnnïl™™ i°k dSn verSenoe§den Koning aanboorde, om haar te verzekeren, dat zy vanhem eilchen mogt, al wat zy begeerde, van hoeveel belang hetzelve ook weezen mogt (z); en del ze .<£y-\ Haar naam was Sal"!ne: en Jofebhu; • 18de boek der Oudheden Cap. V.datSSt21 !? •4 huwelyk gehad hebbe den Viervorft Phuïterhand m deszelfs dood , SWb, hZs£fr' G" na . 3.6. maar vermoedelyk heeft zy flegts volkomene zekerheid willen hebben, dat de ontll^t '"dc!"daad 3°h.an™ zy- Zo als de Gemalin van Keizer Claudzus, Jgnpptna, by zich liet brengen het fioofd van jolha Pauhna , op haar bevel afgemaakt zynbïk'JZ eigenhandig onderzocht, of ook de aan haar i£ l 6 ^eanm^rken Varaan waren. D10 Cassius T*i 6o- H:ft- Rcm- P- 686. En Tiberüu beval aan Vi*LT,VmugeLal!e Aretas moSl Tneuvelen, dat aan hem aeszciis hoofd zoude worden toegezonden * om verder Oudh- Cap V™ Zyn°n d°°d' JOSEPHUS l8de bo^fe Ee a  43& Oplosfmg der zwaarigheden in de men, waren, vermoedelyk, de oorzaak, dat de Apoflelen niet langer beftaan durfden, met hunne predikingen voort te gaan. Zy kwamen dan weder terug, juift toen de Jongeren van Johannes by den Heiland gekomen waren, en gaven bericht van al wat hun ontmoet was, inzonderheid wat zy, ingevolge van zynen laft, gedaan en geleerd hadden. Vermits nu geduurig zo veel volks af- en toeging, dat 'er niet eens voor hun tyd om te eeten overbleef; zo wilde Jefus aan hun eenige ruft verfchaffen ; en veelligt ook, vermits zy wegens het onderzoek van Herodes in vreeze waren , eenige omzigtigheid gebruiken; en verklaarde, dat hy zich met hun wilde begeeven naar eene afgelegene plaatfe (è). Met dat oogmerk begaf hy zich ook met der daad te famen met hun fcheep , om te vaaren naar de woeltyne van Bethfaida, die van de ftad, mede Bethfaida genoemd, zo als het fchynt, flegts dooreenen kleinen zeeboezem afgefcheiden was (c). Maar, vermits hy daartoe juift geenen grooten fpoed behoefde te maaken, veelmeer aan zyne Jongeren eenige ruft wilde laaten genieten, zo deed hy C&) De overeenftemmende orde van alle enkele omitandigheden, by de volgende gebeurenisfe voorgevallen, is in het 3de Deel Cap. VII. §. 431. fcq. in een behoorlyk licht geplaatft. Doch in het 10de Deel Cap. XIX. §. 73. feq. verdeedigd de geloofwaardigheid der gefchiedenisfe tegen de gezegdens van Woolflan, en de grootheid deezer wonderdaad, in het verzadigen van eenige duizend menfchen met zulk eenen geringen voorraad, bewcezen. Evenwel durft C. T. Damm beftaan, het bericht daarvan te verklaaren voor eene IeerTyke Allegorie, in het 2de Deel van zyn genoemd hiftorïfch geloof §. 12, (O Van de geleegenheid deezer woeftyne is gcfprooken in 't SSfte Deel Cap. XV. §, 91,  Evangèlie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 43? hy flegts langzaam , op eenigen afftand van den oever, henen roeijen. Intusfchen zagen eenigen hem wegvaaren, en waren, benevens de overigen die dit hoorden , begeerig om hem te volgen. Deeze hadden het vaartuig in 'toog, en fommigen konden zelfs Jefus op hetzelve onderkennen. Vvesbalven zy uit de nabuurige fteeden langs de landftraat mede liepen; en, gemerkt zy het fchip zagen langzaam voorby Bethfaida vaaren , voor een gedeelte nog eerder kwamen ter Plaatfe alwaar Jefus, naar alle vermoeden, aananden zoude,- alzo hy reeds in eenen anderen tyd gewoon was geweeft aldaar wat uit te ruften. Daar gekomen zynde, begaf hy zich met zyne Jongerenopeenenberg. De menigte des volks !be? dat"' :oorn:eeltegr°0te^ p rur ^rneemens waren naar het naby zvnde uit het lchip, verwekte hetgezigt van zo veel volks, t welk door deszelfsgewooneleeraaren opeene or: verantwoordelyke wyze verwaarloosd werdTTn hem een inwendig medelyden. En ziendefdatde langer laaten wachten , maar vergunde aan de menigte op het vriendelykfte den foeLo 0f fchoon zyn voorneemen was geweeft ffi, t blyven: hy deed mede eene lange wediS? « SnedSeeSdt^ TCMd begon de dag te daalen, zo dat de avond nader°e ^aj. loen kwamen de twaalve by Jefus, en «j£n \t:^^Sn^X^ lavend " het avond-offer gebral weïr V T en ^d ™de ^ e 3 't  438 Oplosfing der zwaarigheden in dt en bragten hem onder 't oog, dat de eetens. tyd nu reeds lange voorby was, bet volk geene fpyze mede genomen had, en ook hier in deeze woefte plaatfe niet voorhanden was; dat het derhalven beft zoude weezen, dat de fchaar van daar vertrok, ten einde zich, in de daaromftreeks liggende dorpen en vlekken, van fpyze te voorzien en herberge te vinden. Doch 's Heilands antwoord was, dat dit te doen juift niet noodig zou zyn; dat zy zelve, naamelyk de Apoftelen, toeftel zouden maaken om in derzelver gebrek te voorzien: teffens vraagde hy aan Philippus. die veelligt laft had, om de leeftogten voor de Difcipelen te bezorgen, en, gemerkt hy uit Bethfaida van geboorte was, het befte weeten kon, waar men, in deeze landftreeke, fpyze voor zo veele menfchen haaien kon, naar den voorraad: want, fchoon de Heiland wel wift, wat hy van voorneemen was te doen; zo zoude evenwel deeze vraage aan hem, Philippus, kennelyk maaken, dat zyn vertrouwen nog niet in ftaat was, de rechte proef uit te ftaan. Dit bleek duidelyk genoeg uit zyn antwoord ; want hy maakte overflig, fchoon ook voor 200. denarien,- zoveel misfehien in de gemeene kas zal geweeft; zyn; brood gekoft wierde , dit evenwel niet genoeg zouden weezen 3 om hen allen daarmede te fpyzen. Nu waren wel de Jongeren gewillig , al dit geld daartoe te beiteeden ; maar Chriftus, die door eene volkomene ontdekking hoe flegt zy voorzien wa- *t welk omtrent den tyd van Paafchen in de nachtevening gefchied ten zes uuren. Des was de tusfehentyd van drie uuren lang genoeg, dat daarin alle het volgende heeft konnen gefchieden.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 439 waren, zyn voorgenomen wonderwerk dies te klaarbJykJyker wilde maaken, beval hun na te zien, hoe veel broods by de hand was. Andnas bragt bericht, dat een jongsken hunnen geheelen voorraad droeg, beftaande uit vyf gerftebrooden en twee gedroogde of gebraaden visfchen, die, voor zo veele menfchen, als niets te rekenen waren. Doch Chrifts deed deezen geringen voorraad voor den dag komen, en het volk moeft zich geregeld fchaaren, zo dat op het gras, even als aan zo veele tafels, honderd perfoonen in da lengte en vyftig in de breedte by elkander lagen. Op deeze wyze kon men, zo wel het getal der tegenwoordigen dies te eerder opneemen, alsook de uitdeeling dies te gemaklyker verrichten. De Heere Jefus dit in voorraad zynde brood gezegend hebbende, brak hetzelve, en gaf de Hukken daarvan aan zyne Jongeren, die dezel ven onder de gelegerden uitdeelden , en zo ook de visfchen. £n terwyl deeze geringe voorraad, onder het uitdeelen, op eene wonderdaadige wyze vermeerderd werdt, zo wierden zy niet alleen allé/" daarvan verzaadigd, maar ook fchoot 'er nog over. £n om dit zo veel te beter te doen opmerken, beval de Heiland de overgefchooten brokken op te zamelen en voor het verderf te bewaaren. Hierop nam elk der twaalf Apoflelen zynen korf, om deeze opzameling ter uitvoer te ftellen. En op deeze wyze wierden er twaalf korven voll gemaakt van 't overgefchooten brood, 't welk ongelyk meerder bedroeg, dan 'erte vooren geweeft was, fchoon het getal dergeenen, die daarvan gegeeten hadden, berekend kon worden op 5000. man, beha! ven de vrouwen en kinderen. Deeze wonderdaad was ook zo duidelyk datzy, die daarby tegenwoordig waren, beken! E e 4 nen  44° Oplosjing der zwarigheden in de' nen moeften, dat Jefus inderdaad de Propheet was, die in de waereld komen zoude, of de lange verwachte Meafias. §. 81, Voor 't wegzenden der Difcipelen, en zich zelve te verwydo-. ren, voorziet de Heiland ivyslyk in eenen opfland . onder de menigte , Matth. XIF: 21. 23. Mare. VI: 45. 46. Joq. VI: 15. Gemerkt de Jooden intusfchen hoopende waren op zulk eenen Mesfias, die hen, als een aardfche en magtige Koning, ontheffen zoude van de onderdrukking; zo maakte ook het volk, 'twelk zulk een duidelyk blyk van 's Heilands alvermogende magt gezien had , overleggingen, om hem de koninglyke waardigheid niet alleen op te draagen, maar zelfs geweld te gebruiken, ingevalle hy weigeren mogt dezelve aan te neemen; ja, hem niet eerder uit de handen te laaten, voor dat hy zich daartoe gefchikt had. Dit was aan Chriftus op het naauwkeurigfte bekend; gelyk hy mede wel wift, dat zyne Difcipelen zulks, volgens hunne ingewortelde vooroordeelen van een aardfeh Koningryk, zeer gaarne zouden gezien, en zelfs wel daartoe mede geholpen hebben. Hy maakte derhalven zonder uitftel fchikkingen, om deeze verkeerde oogmerken te verydelen. Tot dien einde deed by zyne Jongeren, die ongelyk liever aldaar gebleeven waren, zich, buiten hem, te fcheep begeeven, om over den zeeboezem naar Bethfaida te vaaren, alwaar hy by hen komen zoude, wanneer hy de fchaare zoude hebben laaten vertrekken. Hy zocht mede in derdaad het volk te doen fcheiden; 't welk hem welverliet,  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 401 het, doch niet afzag van het voorneemen, maar dit uitfteide tot den volgenden dag, vermits Jefus aldaar bleef. Hierop begaf hy zich op eenen berg, om te bidden, en bier bevond hy zich, by het vallen van den avond, geheel alleen. Zo wyslyk wift Jefus den vooruitgezienen opftanddes volks te verhinderen! Evenwel wil de fchryver van het Wolffenbuttelfche Fragment van het oogmerk van Jefus en van zyne wonderwerken zulks niet toeftaan,- maar beweert veelmeer, dat Jefus het volk opzetlyk in de verwachting van een aardfch Koningryk gelaaten hebbe dat hy het volk, door zyn ontwyken, flegts driftiger hebbe willen maaken om hem te volgen, en vermits de tyd en plaats hem thans niet bekwaam fcheenen, om zich door eene menigte byeen geloopen volk als koning te laaten uitroepen, zulks uitgefteld hebbe tot dien tyd, wanneer hy op het Paafchfeeft. eene openbaare Intreede te Jerufalem houden wilde, om op deeze wyze, door het geheele volk, als koning erkend te worden (e). Doch wie ziet niet, dat het thans geen tyd was, om het volk omtrent hunne aardfche oogmerken te recht te brengen ? Eene menigte menfchen, die eens voorgenomen hadden, hem ten koning te maaken, wat het ook koften mogt,- ja zelfs in allen gevalle geweld te gebruiken , deeze zouden zyne vertoogen niet eens aangehoord hebben. Zyne opzetlyke verwydering, tot dat de eerfte drift zoude voorby weezen, was eene ongelyk meerder gepafte onderrichting, dat het hem niet te doen was, om zulke tydelyke of aardfche eere. Jin al terftond op den eerft daaraan volgenden dag ver, C O Cap. 2. %, 4. p. 140. 141. les  442 Oplosfing der zwarigheden in de verklaarde hy zich, in de Synagoge te Capernaum, aangaande het eigenlyk oogmerk zyner zendinge, op zulk eene uitdruklyke en duidelyke wyze, dat zy wel zien konden, niets minder, dan aardfche hoogheid, in den zin te hebben. Weshalven zy ook nu van gedachten veranderden, twyfelden of zulk een, die dergelyken bedoelingen had, welde Mesfias zoude konnen weezen, en in plaatfe van begeerigerte worden met hem te volgen, hem veelmeer meeftendeels verlieten. Indien hy zich in derdaad ten koning had willen opwerpen ; dan zoude voorzeker geen tyd daartoe gepafterzyn geweeft, dan juift deeze, zo terftond na het gedaane wonderwerk. Nu reeds was het volk, door Johannes den Dooper, door zyne uitgezondene Apostelen , door zyne liefderyke leeringen en wonderbaare daaden in de beide voorgaande jaaren, genoegzaam voorbereidt, om hem, als den Mesfias, te ontvangen; en het zo even verrichte wonderwerk had zulk eenen grooten indruk gemaakt, als nog ooit een wonderwerk van te vooren gemaakt had. Waarom was hy dan nog een geheel jaar wachtende ? Zegt men, dat hy voorneemens geweeft zy , op het Paafchfeeft by de verzamelinge van het geheele volk in de Hoofdftad te ver fchynen; dan bedenkt men niet, dat ook nu het Pafcha zeer naby was,- waarom zoude hy zich dan niet, zonder uitftel, naar Jerufalem hebben konnen laaten geleiden? Zekerlyk bevond hy zich in eene afgelegene plaatfe; maar eene dergelyken landftreek , alwaar men byeen kon komen , zonder achterdocht te verwekken, was juift de bekwaamfte plaast tot eene t' famenfpanning; weshalven ook de valfche Propheeten , die het volk opftookten , hetzelve doorgaans in de woeftynen plagten te voeren  Evangelie-gefchiedenisfe, Hoofdft. XXVIII, 443 voeren ( ƒ ). Maar, zegt men, veelligt zal het Chriftus niet hebben aangeftaan, hier flegts een byeen gefchaarde menigte gemeen volk voor zich te zien. Doch deeze waren immers voor'tgrootfte gedeelte Galileërs, die hem, boven anderen, geneigd en toegedaan waren; terwyl daarentegen te Jerufalem zyne bitterfte vyanden woonden, en in achting ftonden; zo zoude ook wel een aantal van 5000. van zulke mannen , hoedaanige de Galileërs waren, in ftaat geweeft zyn, om iets uit te voeren: en deeze menigte zoude ook onderweegs langs zo grooter geworden zyn, gemerkt alle Jooden een aardfch koningryk van den Mesfias verwachtende waren: dit doende , zoude hy ook met een ongelyk aanzienlyker gevolg in rufalem hebben konnen intrekken, dan het gevolg was, 't welk hem in het daaraan volgende jaar werklyk by zyne intreede verzelde. Een Jiftige bedrieger zoude zich bezwaarlyk gewaagd hebben om naar Jerufalem op te trekken, zonder beter onderfteund te worden, en nog minder alsdan eenen Judas, die van alle zyne omftandigheden wift, en wiens gezindheden hy nu reeds kende (g), medegenomen hebben. Waarom de Heere Jefus naderhand zich zo openlyk heeft laaten inhaalen, zal blyken uit het vervolg der gefchiedemsfe. Toen was 'er geen nadeel meer te vreezen; gemerkt zyn dood zo kort aanftaande was; weshalven hy ook geen bedenken nam, om zich uitdruklyk voor het Sanhedrin en voor Pilotuss den Koning Mesfias te noemen; maar thans was AMa_tth\ XXIV: 26' HandeI- XXI: 3S. Jofephus ta het 2oüe boek der Oudh. Cap. 6. (£) Joh. VI; 70. 71.  444 Oplosfing der zwaarigheden in de was de wonderdaad, wesbalven men hem ten Koning wilde maaken, nog al te verfch, en zoude ligtlyk in de Hoofdftad eenen opftand hebben konnen veroorzaaken. De Heer Jefus kwam daarom ditmaal op het Paafchfeeft in 't geheel niet te Jerufalem (A), om zelfs allen fchyn te vermyden, als of hy daartoe gelegenheid had gegeeven. g. 82. Jejus komt op eene wonderbaare wyze, op de zee by zyne Jongeren, Marth. XIV: 24—36 Mare, VI: 47—56. Joh. VI: 16—21. Op het bevel van Chriftus gingen zyne Jongeren by het vallen van den avond aan de zee, begaven zich in een fchip, en kwamen eindelyk, op die wyze zo als vervolgens breeder verhaald wordt, over de zee te Capernaum ( 2). Het was dan reeds donker geworden; en vermits Jefus, dien zy nog Igeduurig verwachtende waren, niet by hun gekomen was; zo begaven zy zich eindelyk (A) Dit is op te maaken uit Joh. VII: I—zo als in 't vervolg breeder blyken zal, doch men kon hem deswegen niet van nalaatigheid befchuldigen: naardien ook de Effeërs de Feefien niet bywoonden. JosEPHinhet 18de boek der Oudh. Cap. ?. (O Johannes zegt niet, dat hun voorneemen geweeft zy naar Capernaum te vaaren •, maar alleen , dat zy eindelyk aldaar aangekomen zyn. Van de gevolgen der wonderbaare verzadiginge, en dat Jefus by zyne Jongeren op de zee gekomen is, daarvan is, zo als ook van de oorzaaken en oogmerken van dit nieuwe wonderwerk, gefprooken in het icde Deel Cap. XIX. §. 76. feq.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XX WIL 44$ lyk aan 't vaaren. Maar toen zy zich omtrent in 't midden van de zee bevonden, ontftond een hevige ftorm , die de golven dermaaten beroerde, dat zy veel werks hadden, om het roer in 't water te houden; gemerkt de tegenwind hen verhinderde om Bethfaida (k) te bereiken, waarhenen te vaaren eigenlyk het toeleg was. Jefus, ziende in welken nood zy waren,- wilde hen niet verhaten, maar begaf zich, over de zee wandelende, by hen, en kwam omtrent de vierde nachtwaak naby het fchip (7); zo dat zyhem, by 't fchemerlicht, gewaar werden als voorbygaande, na dat zy omtrent 25. of 30. ftadien geroeid hadden O). Dit gezigt van eene menfchen gedaante, C*0 Porphyrius valt daarop, dat de zee Genezareth eene zee genoemd wordt, en zegt: de onkundige Evangeliften zyn niet eens in ftaat geweeft om een wonderwerk te verzinnen. Doch Hieroctmus in Gen. l\ \°mü 1' °PP' p- I32, an£woordt, dat de naam zee, by de Hebreen gegeeven wordt, aan elke verzameling water, het zy, dat hetzelve zoet of zout zy. CO Mare. XIII: 35. wordt gewaagd van deeze vier nachtwaaken En offchoon de Jooden anders flegts van drie nachtwaaken fpreeken, doch de vierde reeds tot de morgenflond rekenen, Gemara Berechot Fol 3 2 zo waren evenwel by de Romeinen vier nachtwaaken m gebruik, Livius Lib. 30. Hifi. Rom. Cap. 24 PR0pertios Lib. 4. Eleg. 4. v. 63. zo plagten zy ook hunne gewoontens in de veroverde landen in te voe- O) Het oogmerk waarom dit gemeldt wordt, was alleenlyk, om bcvattelyk te maaken den afftand van den weg, dien Jefus op het water gewandeld had,zonder dat het juift noodig was deezen afftand op het naauwkeurigfte te bepaalen. Weshalven ook deeze 1 uitdrukking , met opzet onbepaald ter neder o-efteld geene tegenwerping tegen de Godlyke ingeevine de? Evangeliften opleveren kan. 0  44). Het overige gedeelte der reize werdt nu door hen, binnen korten tyd, afgelegd, en zy kwamen aan de weftzyde der zee in het land Gtnezareth, niet verre van Capernaumamland. Aangeland zyn de, werdt Jelus al haaft gekend,- en zodra de bewooners dier landftreeken zyne tegenwoordigheid vernamen, gaven zy daarvan allenthalven kennis; waarvan het gevolg was, dat de kranken van alle kanten in zulk eene menigte aangebragt wierden, dat fommigen te vreede waren, flegts den zoom van CfO Ook dit geheel verhaal noemt C. T. Damm inde meergenoemde plaats enkel en alleen een verdichtfel tot leennge, dat aantoonen zal, dat alle het woeden oer vyanden van Jefus tegen zyne zaak te vergeefs  448 - Oplosfing der zwaartghedèn in de van zyn kleed te moogen aanraaken ; en die dan ook weder herfteld wierden. Doch deeze wonderbaare geneezingen volgden eerft, na dathy, na zyne aankomft in het land Genezoreth, te Ca. pernaum geweeft was. §• 83. Op den daaraan volgenden dag doet hy, in de Synagoge te Capernaum, eene redevoering van zich, als het rechte brood dis levens, Joh. VI: 21—71. De fchaaren, die des avonds na de wonderbaare verzadiging 's Heilands Difcipelen, zonder hem, hadden zien vertrekken, waren nog den daaraan volgenden dag van begrip, dat hy, Jefus, zich nog aan deeze zyde der zee bevinden moeft; want, zy hadden aldaar geene andere vaartuigen gezien, dan het eene, waarmede de Difcipelen weggezonden waren. Daarentegen waren nu andere (cheepen uit Tiberias aangekomen, naby de plaats alwaar zy, onder de dankzegging van den Heere ( q ), het brood gegeeten hadden. Toen zy eindelyk merkten, dat de Heere Jefus niet meer aldaar was , maar , naar alle vermoeden, zynen Difcipelen, die niet te rug gekomen waren, langs eenen omweg, te lande zoude gevolgd zyn; zo wilden zy zich mede niet lange aldaar ophouden , maar bedienden zich van de voorhanden zynde fchepen , om hem voor te komen , en hem te Capernaum op te zoeken. Zy von- (?) In dc drie handfchriften der Vulgata in de Stads Bibliotheek te Koningsbergen, vindt men dezelfde leeswyze, die Sabatier mede gevonden heeft in eenige andere : gratias agentes Domino,  ÈvJhgèlie gefchiedenufe. Hoofdlh XXVIII. 449 vonden hem ook aan de overzyde der zee in de Synagoge aldaar, en vraagden hem, wanneer of hoehy daar gekomen was,- want rv JnZl wonderd, dat hv . zomW ZT \ rcn ver" hadden, binnen z'uïkee nkor ren weg had konnen afleggen cïriffm de niet noodig, deeze aSbote^0^ derwerk zyne Gpdlykê zeSn^X^m^ omdatzy, nu eens vprz^nvA j j maar nog „eer5 kr&Z Smt^M^lSi verwachtende waren • doch ™ 1 , , 01 zich zo zeer niet te ^2ffi*3*g lyke fpyze, dan wel om zulke, die £n tot eeuwig leven zoude konnen bevordert** zvn erï deeze fpyze was hy in ftaat 9.™ ; ya' eiï naardien de Vader 00 hom a> ° geeven * en tut:g S3S ZiïtX*!™1?^ dan nog zonden moeten^doen 5 " Zy reeds de voorfchriS wnfe 3 ha',,t,en toch W een Godlyke Ge"aD "eS jS^feT woord van Chriltu, kwanf „£op nederfl de Hoofdzaak., waarop A»ö£t h^» j 3 dö had, deeze'was, 4*y den den Mesfias, in 'treïoov-7nt"f * ° GeZant' men; doch welk Kf vnTrn^0^ le^d^^ 1 f 7,kty  £50 Oplosjing dsr zwarigheden in de zich evenwel de eere van den Mesfias aan te maatigen,want,deeze had immers meer dan 600 ooo.man, geduurende den tyd van veertig jaaren, in de woestyne daagelyks het manna verzorgd, en dus aan hun brood uit den Hemel te eeten gegeeven (r). Indien zy hem dan, als den Mesfias, zouden moeten aanneemen, dan zoude hy aan hun moeten vertoonen een teken uit den Hemel, 't welkten minften met dat van Mof s overeenkomft had. Hierop betuigde Jefus aan hun, dat het manna, in de lucht toebereidt zynde, eigenlyk niet uit den Hemel gekomen was; zo. had ook, niet zo zeer M/es, dan wel de hemelfche Vader, hetzelve aan hun gegeeven : en deeze hemelfche Vader gaf aan hun nu ook het rechte hemelbrood, 't welk neder gedaald was uit den hoogften Hemel , niet flegts om te voorzien in de behoeften van een enkel volk ; maar om aan de geheelewaereld het leven te geeven. Doch vermits zy intusfchen nog al geduurig aan de lighaamelyke fpyzen dachten, zo wenfchten zy zulk voortreflyk brood voor altoos te hebben, indien hy hetzelve aan hun zoude konnen geeven. tn nu noemde Jefus zich zelve het brood des levens,dat men zich tot hem moeft begeeven, en in hem gelooven, en dat alsdan eene volkomene verzadiging volgen zoude. Doch hiertoe wilden zy, zo als° hy reeds aan hun gezegd had (, niet komen , offchoon zyne Godlyke zending geheel klaarblyklyk was, en ook uit het laatfte wondérwerk kon worden opgemaakt. Zy flooten derhalven zich zeiven liever uit, buiten het getal der pcenen, die God aan hem gegeeven had, om 0 hen O) Pf. LXXVIII: 24. £0 Joh. V: 38. feq.  Evangelie- gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 4^ hen zalig te maaken. Intusfchen zoude zyne Godlyke zending niet te vergeefs zyn ,• maar daar zouden opkomen anderen , die zich door de hartveranderende genade van God, zouden laaten beweegen tot het geloove, en die hy ook niet verftooten zoude, wie zy ook weezen mogten. Dit toch was juift het einde, waarom hy van den Hemel gekomen was, niet om voor zich zelve byzonderc voordeelen te zoeken; maar om te volbrengen den wille des Vaders, die hem gezonden had; en die gezegd moeft worden hierop neder te komen, om diegeenen , welken zich door zyne genadewerkingen , in 't byzonder dat zy de door hem verrichte vvonderdaaden opmerkten, tot het geloove in hem, als den Zoon van God, lieten bevveegen , geheel zeker zoude helpen tot het eeuwig leven, waaraan ook hun lighaam zoude tleelen, als het welke hy op den jongften aller dagen zou doen ontwaaken. Doch dit, dat hy zich noemde het brood, 't welk uit den Hemel gekomen was, kon by de Jooden geenen ingang vinden; als wel weerende, dat hy een zoon was; van Joj'rph, wiens vader en moeder welbekende menichen geweeft waren O). Doch de Heiland deed hun begrypen , dat zy zyne woorden niet zo driftig voor ongerymd verklaaren moeften ; maar veelmeer hunnen eigenen toeftand ernftelyk behoorden te overdenken. Dat zyn zeggen hun zo vreemd voorkwam, daarvan was de reden of Oorzaak, om dat zy niet wilden luifteren naar de GodCO Hier wordt eigenlyk gefprooken van Jofeph va» der cn moeder. En, bygevolge kan uit deeze plaats zo veel te minder beflooten worden, dat de pleegvader van Chriftus toenmaals nog geleefd hebbe ° Ff a  452 Oplosjing der zwarigheden in de Godlyke genadetrekkingen door zyne wonderwel ken, noch door het geloove tot hem wilden komen; want zy,die door hem tot heteeuwig leven konden opgewpkt worden, moeften gezeglyker zielen weezen: deeze waren de echte leerlingen van God, die, volgens de taaie der Propheeten («), met achteraanftellinge van alle hunne vooroordeelen, zich beter lieten onderrichten, en door het opvolgen der leeringen tot het geloove in hem gebragt wierden: wel niet door eene or,middelyke openbaaring van den Vader; maar evenwel door het onderwys van hem, die als de eenceboorene Zoon, die in den fchoot des Vaders is (x), de naauwkeuriglte kennis heeft van zyne befluiten en van zynen wille. Des blyf't het daarby , vervolgde hy : Wie in my gelooft, die heeft het eeuwig leven. Waarom fchynt het u dan zo vreemd, dat ik my genoemd heb het brood des levens? Ja, wat nog meer is, de uitneemendheid van dit brood, boven het manna, is ligtlyk te zien. Het manna , 't welk uwe vaders in de woeftyne gegeeten hebben, kon hen niet onfterfjyk maaken; maar hy, die dit brood, 't welk uit den Hemel komt, geniet, zal niet fterven. en dit levend brood, 't welk uit den Hemel gekomen ïs, ben ik zelve: wie aan my deel heeft, d;e zal In eeuwigheid leeven ; en het rechte voedf 1 zal hem daardoor toebereidt worden, wanneer^ik in jnyn vle-'ïfch, of in de aangenomene menfchlyke na'tuure, door mynen dood, voor de waereld het leven verwerven zal. Doch dit verftonden de jooden niet, en konden niet begrypen, hoe JefVis zvn vleefch aan hun zoude konnen te eeten seeven. Veelligt zouden zy daarvan eenige na° dere Cm) Jef. LIV: 13- Jer. XXXI: 34- C* ) Joh- li &  Evangelie.gejchiedenisfs Hoofdft. XXVIII. 45-3 dere opheldering verkreegen hebben, indien zy hem daarom gevraagd hadden: hoewel hy, vermits hy van eene todcoomende zaak, die eerft door de vervulling haar behoorlyk licht verkrygen moeft, ook nu nog niet gevoeglyk veel duidelyker daarvan fpreeken kon; en derhalven alleenlyk betuigd de noodzaaklykheid van zyne geestJyke genieting, zonder welke men, noch tot het geeftiyk, noch tot het eeuwig leven in ftaat is. Waaruit hy dan dit gevolg afleidt, dat dit do rechte fpyze en drank zy, die deezen naame bv uitftek verdient, waarop zy derhalven zeer ernftelyk moeften bedacht weezen, in plaatfe dat zy van hem flegts lighaamelyke fpyze en enkel aardfche voordeden wachtende waren. Terwyl nu de Heiland in de Synagoge te Capernaum dit voorftel deed, zo fcheen dezelve voor veele van zyne Leerlingen, die hem tot hiertoe gevolgd waren, zeer hard, zo dat zy alle geduld verboren, om hem verder aan te hooren, en dus in hun geloove wankelden. Deeze hunne zwaarigbeid merkte Jefus, naar zyne alweetendheid, en >ochthen op de volgende wyze tegen de ergernis te beveiligen. Dat ik, zeide hy, als des menfchen zoon, van den Hemel gekomen ben, dat ftaat gy.toe; ik moet derhalven ook weder derwaards henen vaaren, en myn lighaam geheel onverdeeld mede neemen ,• zo als de ondervinding u daarvan in 't vervolg overtuigen zal. Maar zult gy alsdan nog wel verder zulke begrippen vormen, en u, zo als gy thans doet, verbeelden, dat, het geeneik gezegd heb van het eeten van myn vleefch, op een natuurlyk en Jighaamelyk eeten van hetzelve zien zoude? dit zoude immers nergens toe dienen; terwyl daarentegen het geeftiyk eeten het rechte leven aanbrengt. Des zyn myne woorden op te F f 3 vat-  454 Oplos/mg der zwarigheden in de vatten in efenen geeftlyken zin: en dan zullen zy U niet langer aanftootelyk zyn, maar eene levendige kracht in uwe zielen betoonen. Doch daar zyn zekerlyk onder u, die gereed ftaan om tot het ongeloof over te fiaan (want dat fommigen niet in het geloove aan hem blyven zouden," ja dat Judas hem zelfs verraaden zoude ; dat was aan hem al terftond in den beginne bekend,-) weshalven ik ook gezegd heb, dat niemand in my gelooven kan, die zich niet door de genadige bewerkingen van God laat leiden. En in derdaad federt verlieten hem veele van zyne leerlingen, zo dat zy hem niet meer volgden. En nu vraagde de Heiland den twaalf Apoflelen, of zy hem ook wilden verlaaten ? waarop Petrus, het woord opvattende , zeide: Heere ! waar zullen wy toch eenen beteren Leeraar vinden, dan gy zyt, die ons zulke aanwyzingen ter verkryginge van het eeuwig leven zoude konnen geeven ? daarenboven weeten wy, uit eene hoogft-volkomene overtuiging, dat gy zyt de Mesfias, de zoon van den levendigen God: en in dit geloove zal ons niemand doen wankelen. Doch de Heiland merkte hierby aan, dat, offchoon Petrus, in den naame van alle Apoflelen , zulk eene heerlyke belj denis gedaan had, aan hem evenwel bekend was, dat zelfs onder het twaalftal verkorene Apoflelen één gegevonden werdt, die het niet opreehtlyk meende, maar zich betoonen zoude te zyn een zeer vyandelyk menfche. Hiermede bedoelde hy Judas , den verraadcr, en gaf daarmede tekenhen, dat hy, als ten hartenkenner, hem zekerlyk niet uit onkunde, omtrent zyne gezindheid in het toekomende , ten Apoftel veikooren had. En veelligt begon deeze Judas nu reeds tot andere ge- dach-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVrïL 455 dachten te komen , na dat Chriftus zich zo duidelyk verklaard had, dat by hem geene tydelyke of aardfche voordeden te verwachten waren. §. 84. m het Paafchfeefl verwyt Je fris den Pharifeën, dat zy, door hunne inzettingen- van mtnfehen , de verordeningen van God krachtloos maakten, Joh. Vil: i. Matth. XV; 1—20 Mare. Vil. 1—23. Het naaft-volgende Paafchfeeft fchynt Jefus niet te Jerufalem gevierd te hebben; want, vermits de Jooden hem aldaar naar 't leven Honden, ZO wilde by zich niet in Judea verroonen, maar reisde m de landftreeken van Galika (y), op wel- Vermits Johannes Cap. VII: r. niet zc°t , dat Jefus uit Judea weder in Ga Uea gekomen is! zo ais iiy anders gewoon is te doen Cap. IV- 3 43 \7 *i maar alleen, dat hy aldaar, en niet in Judea, hebbe willen verkeerep; zo mocthy, na het gefprek te Capernaum, nog in ^ahlca geblecvcn zvn: zo als dit wei bekend w f n,zyn%br°eders > die hem jegens her einde van hetLoofhuttcnfccft niet zo driftig zouden hebben konnen aanranden naar Judea te gaan, en aldaar openlyk wonderwerken te verrichten, indien hy in hetPaafcbfeeft aldaar geweeft ware. En dit zoude ook zo heimclyk met hebben konnen gefchieden, dat het niet al ras bekend zou zyn geworden , inzonderheid na de wonderbaare verzadiging. Het groot onderzoek naar hem in oen beginne van het Loofhuttcnfccft, is een nieuw zSPl ' fdat men hem rced« liet Paafchfeeft »-G&2» ft,' En toen hy cindelyk op dit feeft openlyk vertelleen , gewaagt hy van -eene nieuwe vervolging , waarvan" ook" de Jooden "Es wilden weeten, vs. 20; maar zegt alleenlyk, dat zv *em hadden willen dooden, alleenlyk om dat hy in f f 4 't  4J<5 Oplosfing der zwarigheden in de welke reize de hiervoren (.§. 8 r.) aangehaalde menigvuldige wonderbaare geneezingen gefchied zyn. Intusfchen wierden na het feeft wederom van Jerufalem eenige Pharifeën en Schriftgeleerden afgezonden, om op hem te letten, en hem, by gelegenheid, op nieuws aan te vallen. Deeze bemerkten nu met groot ongenoegen , dat zyne Jongeren, ftrydig tegen de inzettingen der oude wyze leeraaren, zich met ongewasfehen handen aan de tafel begaven (s): want de Pharifeën en alle Jooden, die zich naar de inzettingen der vaderen gedraagen (a), eeten niet eerder, voor dat zy de handen zorgvuldiglyk gewasfehen hebben: ja, zy lieten zich zelfs voorde maaltyd met water begieten , dan wanneer zy van den markt kwamen, alwaar allerley flacb van volk byeen fchaarde: ook keurden zy veele andere reinigingen van bekers, kannen, water en tafelkus- fens 't voorleden jaar te Paafehen op den Sabbath den 38. jaarigen kranken geneczen had, ys. 19. 21. 2?. versrel: Cap. V: 16—18. Het is zo, hy wilde wel alle gerechtigheid vervullen; maar hy was evenwel ook een Heer van den Sabbath en van de Fecftcn; het was derhalven niet ongepaft', fomwylen , blykbewyzcn te geeven, dat liy eigenlyk aan zulke verordeningen, de tyden betreffende, niet gehouden was. CO Het woord i>é^*>T«> wordt Mare. Vil 2. in veele handfehriften en overzettingen niet gevonden. Doch ook de zin zoude, zonder hetzelve', volkomen blyven, zo men flegts vs. 3. 4. voor eene tusfehenreden opvat. CO Deeze woorden behooren byeen, want de Sadduceën, die zekerlyk flegts een klein gedeelte van't volk Uitmaakten; fchiictcu zich enkel en alleen naar het voorfchrift der wet, zonder te letten op de overleveringen. Jose en os in het 18de boek der Oudh  Ëvangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII 457 fens noodig De Pharifeën eifchten derhalven van Jefus rekenfchap, waarom hy aan zyne™? apelen toeftond zo klaarblyklyk tegen I!nzeI tmgen der oudften aan te gaan ? doch hy oS zich niet, aan hun in 't aangezigt te ze/gen da£ zy, by alle hunne zorgvuldigheid om zich opgee daÏT^r tC verontre4en, niets aïdS, dan huichelaars, waren, waarvan ^efaias rpPd« voorzegd had (3) dat zy'wel den H^SSJ den vereeren met den mond, maar dat het harte verre van hem was; weshalven hun gewaande Godsdienft, fteunende op zulke voorfchriften! die met dan menfehlyke verdichtfels waren on mooglykGodeaangenaam kon weezen: de geboden van God fielden zy ter zyde , en waren dies e naauwkeuriger in het opvolgen'der menfchlykl nzettmgen, het wasfchen der drinkbekeren en veele andere dergelyken dingen. Ja, wat no? ElS ttUS nrï°]gde hy; gy^iden, die z? liefdeloos myne Difcipelen berispt, als overtreedt van menfehlyke inzettingen, zyt zelve veel S^iïÏÏT^' Want' ^ Stuikt al wy wat arghftjgheid O), om het uitdruklyk bevel van Cor Vr- « g' Doch ^ k°n»cnoot, zo ais 2 • *L 4" vraOTyzc verklaard worden: is het wel F f 5 goed,  ^■J Oplosjïng der zwarigheden in de van God krachtloos te maakan, alleenlyk om uwe inzettingen te konnen waarneemen. God zelve heeft bevolen} gy zult uwen vader en uwe moeder eeren, en dus ook verzorgen (d),- daarentegen de ftraffe des doods daarop gefteld, wanneer iemand zyne min-achting jegens de ouders in woorden of werken toonen zoude. Doch gy zegt: wanneer iemand tot zyne ouders zegt, hetgeen u van my tot uwe onderfteuninge zoude konnen te baat komen ,, is reeds eene aan God gewydde gaave; dan (e) behoeft hy niet meer, door eene daadelyke hulpbewyzing, jynen vader of zyne moeder te eeren. Dit is flegts een voorbeeld, hoe gylieden, om en van wegen uwe inftellingen ,het gebod van God vernietigt. Dit doet gy in ongelyk meerdere gevallen , "zo dat de aangehaalde voorzegging van Jefaias letterlyk by u plaats heeft. Doch gy kont ook daaruit opmaaken, dat myne Difcipelen juift niet verpligc zyn om te onderhouden uwe inzettingen, die tot de overtreedinge der Godlyke geboden aanleiding geeven. Hierop riep de Heiland het volk, 't welk uit eerbiedigheid wat ter zyde afgeweeken was, nader by, en fcherpte hen in, de algemeene leere, die men wel voor zich op te merken had, • naamelyk, dat den menfche verontreinigt, niet dat ten monde ingaat, maar dat ten monde uitgaat ( f > Toen nu Jefus hierop in een huis geb gaan goed, recht en billyk gehandeld? By Mattheus de vraag duidelyker. CO DaPhet woordeken *«< Matth. XV: 5-door dan kan vertaald worden, blykt, onder anderen , uit Matth. XXV* '7 rf'\ Naardien dit gezegd werdt tot de Jooden, die behaiven dat geene in de wet verboodene %ïze!j}J£l  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. 459 gaan was, vraagden zyne Volgelingen hem Qf hy wel opgemerkt had , hoe aanftootelyk zyn vooiflel denPharifeengeweeftwas, en hoeduidelyk zy hun ongenoegen hadden laaten blvken? doch het antwoord van Jefus was: alle Religie" Hellingen, die niet van mynen hemelfchen Vader voortkomen, moeten, als een fchaadelyk onkruid uitgeroeid worden: gy behoeft u derhalvetfaan het oordeel yan deeze blinde leidslieden van een even zo blind volk niet te kreunen. Vermi'szv ne Jongeren intusfchen niet frecht begreepen den eigenlyken zinder woorden van Chriftus, datniete van buiten den menfche verontreinigingen kon • zo verzocht Petrus om eene nadere verklaaring van deeze gelykenis, (want aldus plagten don? kere fpreekwyzen genoemd te worden { HieïL gaf Jefus tot antwoord: zyt gy nog zozee-r onweetend, dat gy eene zaak, die zo ligt te bevalen is, met begrypt? hoe toch kan hetgeen tenmön" de ingaat, iemand zedelyk onrein maaken, S dien het niet in het hart en in de ziele' mm a een in de maage en ingewanden komt, 'alwa alle fpyzen van het nuttelooze gereinigd worden? daarentegen wat uit den mond uitgaat, dit komt voor vatten zoude eene oDenhn^'^' n 111 zich V«r- Godlyke vttöAl^i^.^^^^ te^n de Chriftus niet van de ^tltyk "m£}• [>™™bo™?[P™* ontreinigkig: en derecIvkVn S , ene stdel^, verdene fpyzen Ö%i^^MTr*«»voortkwame uit eene inwendig %l Wfnncer ^tzclvc lyke wet. Doch de HeS Kt,aetlt,inge der Go '~ in zulke algemeéneuii^S^.ê1 °?k X* d3"oni lyk onderfcheid der ff Xht™Y1 Z°Ks lm Wette' worden. Hand. X: 11 feJ S *oude ^«ggenomen  OplQsfing der. zwarigheden in de voor uit de inwendige bron van 'c harte; dergelyken zyn alie foorten van zondige gedachten, woorden en werken, die derhalven eene zedelyke befmetting mede brengen; doch dit kan van het eeten met ongewasfchen handen niet gezegd worden. §• 85. 1 Jefus maakt de dochter van eene Cananeefche vrouwe gezond Matth. XV: 21—23. Mare. VII. 24—30. Van de plaats in Galilea, alwaar Jefus zich bevond . toen de Pharifeën, door zyne vrymoedige beftraffiing, nog meer verbitterd waren geworden, begaf hy zich, om hunne laage te ontwvken, naar de grenzen van Tyrus en Sidon. Offchoon hy nu aldaar in ftilheid meende te blyven ,• evenwel werdt zyne tegenwoordigheid al haaft bekend; het gerucht van zyne wonderwerken had zich reeds voorlange in Syriën verbreid (g). En nu hoorde eene GHekfche of heidenfche vrouw, die in Syrophaniciën woonde en van de Cananiten afftamde (^), dat deeze vermaarde wonderwerker zich aldaar bevond, dien zy erkende te zyn de magtigeVerlosfer, weiken de Jooden, onder den naame van David's Zoon, verwachtende waren, en die bygevolge ook in ftaat zoude zyn, haare kleine van CO De Cananiten haddden zich al terftond en in den beginne langs de zeekufl: van Sidon tot aan Gafa uitgebrcidt, Gen. X: 18. 19. En de overblyffels van dat volk hebben zich ook naderhand, aldaar, het meefte opgehouden;, weshalven ook het het land der Philifynen , Canaan genaemd wordt Zeph. II: 5. Cg) Matth'. IV: 24.  Ëvangelïe-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVT.II. van den duivel geplaagde dochter tehelpen. Zy zocht hem derhalven op in 't huis, alwaar hy zyn verblyf genomen had. En vermits hy zich zo terftond! van haar verwyderde, dewyl hy aldaar niet wilde bekend weezen; zo riep zy hem na: O Hee* rel gy Zoon Davidsl ontferm u over eene onge-; lukkige moeder, welker dochter, door de inwerking van eenen boozen geeft, de grootfte fmarten moet uitftaah: doch de Heiland gaf haar geen antwoord , en wilde zich met haar niet inlaaten • waarvan het oogmerk was, om de grootheid van haar vertrouwen op hem in een dies te grooter licht te plaatfen. De Difcipelen begeerden van hem, dat hy aan haare bede zoude voldoen, om dat zy anders, door haar aanhoudend geroep, zyn verblyfin deeze plaatfe, nog meerder bekend zoude maaken. Doch Jefus antwoordde hun, dat zy wel wiften, dat hy alleenlyk gefchikt was, om zyn ampt te verrichten by de verloorene fchaapen van het huis Ifraëls, waartoe hy hen insgelyks nog onlangs uitgezonden had,- zy konden derhalven niet begeeren, dat hy deeze zyne wonderdaadige hulpe mede aan eene heidenfche vrouw bewyzen zoude. Intusfchen kwam de vrouw al nader , viel neder voor zyne voeten , en zeide: Heere help myl doch Chriftus gaf aan baaitot antwoord: gy weet immers, dat de Jooden zich alleen aanmerken , als begunftigde kinderen van God; doch de Heidenen niet anders, dan honden; nu moet men immers, volgens het bekende fpreekwoord, den kinderen niet het brood ontneemen en voor de honden werpen; maar men laat de kinderen eerft verzadigd worden. Zo affchnkkende dit antwoord ook fcheen, evenwel was 'er in derdaad eene verzekering in , dat ook eens de Heidenen eene beurt zouden hebben ,  462 Oplosfing der zwarigheden in de ben, om in de nadere gunftbewyzingen van God te deelen. En hiermede deed de vrouw haar voordeel. Zy ftond coe , al wat Jefus gezegd had, en herinnerde alleenlyk, dat, by dezelfde gelyienis teblyven, evenwel ook nog wel, geduurende de maaltyd der kinderen, aan de hondekens foegeftaan wordt de nedervallende brokken te genieten; Door deeze byzondere kracht van haar geloof werdt de Heiland geroerd; zo dat hy haar prees en haar verzekerde 3 dat, vermits haare woorden duidelyke bewyzen waren van een geheel uitmuntend vertrouwen, haare begeerten ook vervuld zouden worden; zy had derhalven flegts naar hiiis te gaan ; de duivel had reeds haare dochter yeiiaaten. En zo was het ook in der daad by haare te huis komft,zo dat zy haare dochter zeer geruft te bedde vond (i). §. 85. Jefus geneefl eenen dooven en Jlommen, lenevens veele anders kranken , Mare. VII: 31—37. Matth. XV: 29—31. Aan de grenzen van Tyrus en Sidon, alwaar de Heiland meende zich in ftilheid op te houden, was hy thans zo bekend geworden, dathy aldaar niet lange wilde blyven. Doch hy nam by deeze reize eenen omweg ,x voorby de fonteinen der Joordaane, en kwam in 't midden door DecapoliSj aan de Ooftzyde der Galileefche Zee ( k"). Hier («) Men vergelyke hetgeene van dit wonder reeds gezegd is in het 10de Deel Cap. XIX. § 70 (*0 Zie het 8fte Deel Cap. XV. J. 93. Eenige Griek- fche  Èvangelie.gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIir. 4tf3 Hier verrichte by de wonderbaare geneezing aan eenen dooven enftommen, die wy reeds geJdtrS genoegzaam toegelicht, als mecje aangehaald heh bSend f^' -1™ opgetoogen, dan datzy daarvan zouden hebbel gezweegen: veelmeer verbreiden zy dezelve me? opzet; en van daar gebeurde het, dat offchoon Jefus, om alleen te zyn en wat uit te ruften zich op eenen berg begaf, veel volks uitdë nd' ftreeken aldaar toevloeide ; medebrengende blin de, ftomme, kreupele en menigerle^dere kranken die mén aan zyne voeten nederlefde Deeze allen wierden door den Heiland vïS heifteld, tot groote verwondering derÏ2 want , offchoon deeze lieden afdaar waren, in verwachtinge, dat hunne krankenzou den geholpen worden ; zo waren zy evenwel nier" verwachtende, dat de hulpe zo fpoedig ^1 ' veele per loon en teffens volgen zoudeg L "of den derhalven ook den Gud van Ifraël • waar^ men opmaaken kan, dat onder deeze mede HeTdenen l7Z!üyy dfcrb"dyken 00k in d^aad"Tn dee lykseerft, na alle ^^^g^gg; gen fche Codices leezen wol- i i jw tweede en derde handfcluift vjd^Vn', Cn in he* Bibliotheek te Ki Me boek der Oudh Can 1 D, . J r -, S m 1 l8de Cap. 15. 18 P" 3' PUNIÜS L>b- 5. Hifi. Nat.  47 o Oplosfing der zwarigheden in de hy nu hier , afgefcheiden van 't volk, tot God bad, en alleen zyne Difcipelen tegenwoordig waren, deed hy aan hun op den weg zynde, eene vraage, die aan hun gelegenheid zoude geeven, om eene belydenis van hun geloove in hem af te leggen. Hy bragt hen teffens op het fpoor, naardien hy zich, als naar gewoonte, den zoon des menfchen noemde: een naam, die wel, iazyne toefchynende nederigheid te kennen gaf,- doch die ook, in DanieVs voorzegging, van den Mesfias gebruikt werdt. En op deeze wyze wilde hy weeten , voor wien zy, die jegens hem welgezind waren, hem hielden. Nadat zyopgegeeven hadden de verfchillende gedachten , volgens welke men hem wilde doen doorgaan, dan eens voor Johannes den Dooper, dan eens voor Elias, dan eens voor Jeremias, of voor eenen der andere oude Propheeten, moeften zy hunne eigene gedachten van hem zeggen. Petrus, aan wien de gevoelens zyner mede-apoftelen bekend waren , gaf hierop, in derzelver naame , deeze belydems: gy zyt de Mesjias, de Zoon van den levendigen God! Hierop noemde Jefus hem by zynen eigenen naam, Simm Jona Zoon, en fprak hem zalig, dat hy gekomen was tot deeze overtuiging , die hy aan geenen der ftervelingen te danken had, maar aan den hemelfchen Vader, die dezelve in hem gewrocht had ( x ). Ik zeg u mede, vervolgde de Heiland, dat gy, door zulk eene ftandvaftige vclhardinge in uw geloove (y) betoont, den toenaam Petrus , een rotsfteen, met derdaad draagt: doch (teffens op zich zelve wyzende,) deeze is de rechte rotsftee , waarop ik myne ge- C z } joh. VI: 45. CJÜ Joh. VI: 68. 69.  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofdfh XXVUL 471 meente grondveften zal, die ook tegen alle liften magt van het ryk der helle, onbeweeglyk zal pal Haan (z): doch gy zult, als ware het, een be- ftuur- (2) Petrus zelve kon voor deeze ftecnrots niet gehouden worden; want, hoe toch zoude Ci ) hy, die terftond daarna blyken gaf van zulke onzuivere gedachten , weshalven Chriftus hem eenen fatan noemde; ja zelfs daarna hem verloogchende, zulk een onbeweeelyke ro:s-fteen konnen genoemd worden? (2) Petrus had ge.prooken in den naame van alle Apoflelen; waarom zoude hy dan alleen de rots-fteen moeten genoemd ■worden, dewyl immers zvne belydenis voor alle Apostelen gemeen was, zo dat zy alle, in zeker opzi^te een grondilag waren, waarop de gemeente gebouwd is geworden, Eph. II. 20. Qpenb. XXI: 14. ( 3) Zeo-t men, dat Petrus evenwel een begin gemaakt hebbe, zo wel voor de Jooden, als ook voor de Heidenen te prediken, Hand. II: 14. feq. Cap. X: j.8. feq. dankari men evenwel niet zeggen , dat op deeze eerfte predikatiën en de daardoor aangelegde gemeentens, de geheele Chriftelyke Kerk zoude gegrondveft zyn. ( 4 V De uitdrukking *irpt en x£rf« is ook niet alleszins dezelfde, néreci is, volgens de verklaaring van Eustathii in Bomer. Lib. 20. HU. v. .-?88. xo rï< TiTf«s *x,xmh,. Daarentegen wordt gebruikt van zeer °roote rotfen, Mare. VII: 24: 25. dergelvken de klippen in de zee z yn, volgens de verklaaring van Jouus Pollucis 1.1b. !. ünom 6egm. 115. en van fpelonken voorziene bergen, apud Aemanum Lib. 13. Veir. Hifi. Cap. 1. Het is zo, beide Pe:rus en rotsfteen, door Chriftus genoemd zoude in zyn Syrifch dialect, geheeten hebben Kephamaar indien de Heiland daardoor den Apoftel zelve* verftaan had, dan zoude Mattheus hem niet zo zeer **tj», dan x*pZ, genoemd hebben, welke naam ook elders voorkomt, Joh. I: 4-. Gal. II. 9. Men voege 'er Cs; nog by , dat Petrus zeiven deezen rostfteen, 'waarop de gemeente .gegrondveft is, van Chriftus verklaart iPetr. H: 6— s. vergel. 1 Cor. III. ii, die zich deezen naam zo vee! te meerder toeëigenen kon, naardien hy reeds in het Oude Teftament, onder deezen naame te v™™ is ,verk0"digd geworden, Pf, CXVIÜ: 22 Tef aaVIII: 16. - ' J Gg 4  Öplosfing der zwaarigheden in de Huurder van dit op te rechten huis weezen , terwyl ik u geeven' zal de fleutels van het Koningryk dér hemelen , of de volle magt ert bevoegdheid, door de verkondiging der vergiffenisfe der zonden, den ingang in dit Ryk van God te openen , voor diegeenen , welken het toekomt; doch voor de anderen te fluiten, hetgeen ook door Godin dert Hemel zal goedgekeurd \vorden («i> B-t ivröf it tJ y»A«A«i*, zo is dit evenwel niet zo zeer te verftaan van een wederkeeren in Gatitea, dan wel van het verblyf in deeze Iandftreeke : ^o als zy ook van daar hunne reize door Galüta voortzetten, Mare. IX: 30. CO Luc. IX: 37.  Èvangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 477 daaraan zulk eene blinkende en fneeuw witte kleur gaven, dergelyken geen konftige volder in ftaat was voort te brengen (/) Ook verfcheenen daarbeneven Mn fes en Ëiias, in verheerlykte lighaamen, die met den Heiland een gefprek hielden van zynelaatftelotgevallen te Jerufalem, van zyn lyden, fterven, en daarop volgende Heerlykheid Cm). Offchoon nu deeze Jongeren,geduurende hunnen flaap, niet het geheel gefprek hoorden, (en veelligt was het ook voor hun niet dienftlyk, om te weeten alles, waarvan gefprooken werdt;) zo ontwaakten zy evenwel eindelyk, en toen zagen zy niet alleen, met de grootfte verbaasdheid, de beide mannen, by den Heiland ftaande, maar zy konden ook uit het flot van 't gefprek, en uit de daarin gebruikte naamen ligtlyk opmaaken, wie zy waren , naamelyk Mofes en Ehas , welker gefchiedenis aan hun behalven dat bekend was. Deeze aangenaame verfchymng wenfcbte Petrus dat van duur mogt weezen, hy zeide daarom tot den Heiland: o hoe aangenaam is het hier! laat ons toe, dat wy, om u en uw hemelfch gezelfchap eenige dienften te konnen bewyzen, en tot gemak van u en der beide Propheeten, drie Loofhutten opflaan, zogoed, als de gelegenheid deezer plaatfe dit toeftaat. Buiten twyfel zal hy zich verbeeld hebben, dat het aardfche Ryk van den Mesfias, wiens voorboode £has weezen moeft, een begin zoude neemen. In- CO. Van de koaft der Volders, om de kleederen Wit, ja blinkend te maaken, kan men zien Chr ochoettgenii Aittiq. Fulknia §. 17 p II7 Jac. Cujac 11: Obfervat. Lib. 2. Cap. 8. '*.<'*-« C»} iPet. I: II. 12,  Oplósftng der zwarigheden in de Intusfchen fprak hy dit zonder overleg wants zo wel hy , als de de andere Apoftelen , waren als door verrukking opgetoogen, niet weetende, wat eindelyk daaruit worden zonde. Eenuitdruklyk antwoord op deezen voorflap was niet noodig, vermits, hetgeen zo terftond daarop gebeurde, hun onderrichten kon, dat zy zich om Mofes en Elias niet te bekommeren hadden ,• want naauwelyks had Petrus de zo even genoemde woorden uitgefprooken, of eene Jichte wolk overfchaduwde de door hem genoemde perfoonen. En nu werdt hunne verbaasdheid te grooter, denkende, dat zo deeze wolk Mifes en Elias wegneemen mogt, Jefus mede aan hun zoude konnen onttrokken worden. Doch nu hoorden zy , uit dezelve, 's Vaders majeftueufe {rem (n): deeze is myn geliefde Zi on , aan wien ik een welgevallen héb; hoort naar hem en maakt gebruik van zyne onderrichtingen. De openbaaring der tegenwoordige Godheid vervulde ben hierop met diepe eerbiedigheid, zo dat zy op hunne aangezigten nedervielen, en de oogen niet durfden opflaan. Doch de Heiland liet hen niet lange in deeze ontfteltenisfe, maar raakte hen aan, en deed hen onbevreesd opflaan. En nu zagen zy niemand meer, dan alleen bunnen Jefus, die in zyne gewoone geftalte by hen ftond. In het henen gaan fcherpte Jefus zynen Jongeren op het ernftelykfte in, dat zy, hetgeen zy gezien hadden , aan niemand zouden verhaalen, voor dat de Zoon des menfchen uit den dood zoude verreezen zyn; want voor zulk eene klaarblyklyke beveiliging zyner God'yke Heerlykbeid, zoude men aan hun gezegde bezwaarlyk geloof hebben gegeeven. Ook wa- O) 2 Pet. I: 17. 18.'  Evmgelie.gerchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII, 479 waren zy nog niet in ftaat daarvan behoorlyk te fpreeken: en Jefus wilde voorkomen de ergernis , die men daaruit zoude hebben konnen opvatten , dan wanneer men hem eens in zyn lyden zien zoude in eene geheel andere gedaante, dan waarin hy zich thans aan hun vertoond had. Zy voldeeden ook in der daad aan zyn bevel, zo datze aan niemand iets daarvan verhaalden; doch het kwam hun vreemd voor, dat Jefus gefprooken had van zyne opftanding uit den dooden, en zy konden het niet overeen brengen, wat dit zeggen wilde; want, dat Chriftus fterven zoude, dat ftreed alleszins tegen hunne begrippen: zy fchroomden ook om des-aangaande nadere opheldering van hem te vraagen; alleenlyk vraagden zy, hoe het niet de veifcbyning van Elias mogt gefteld weezen ,• want volgens het zeggen der Schriftgeleerden zoude hy moeten komen, nog eer de Mesfias zich openbaarde (0); maar dezelve had zich nu eerft vertoond, en wel voor zo weinige getuigen; ook konden zy niet begrypen,waarom hy zich wederom verwyderd had. Hierop was het onderricht van Jefus, dat ja Elias voor den Mesfias zoude voorafgaan, en zich laaten CO Justinus Martvr in Dialego cum Tryphme Jud p. 268 voert deezen jood aldus fp.eekende in: olnnes TJ, ? Trr hmmemn « Omnibus nafeiturum, & quiillum tnungat Eliam, 1r.cJlolimur. (p ) Hetzelfde woord ^xctrd^ komt voor Mal IV6.; doch niet! ontrent de wederherftelling des Ryks'van Israël, zo als deApoltelen meenden Hand. I: c, maar omtrent de bekeering der harten Luc. I: i7, vergr-k ifi'n " ï " 1T0P, ZOuden z?ne Poogingen nedcrkomen, offchoon hy by veelen zvn oogmerk niet berei- iyk te kennen het einde; Rom: II: 4.  4.80 Oplosjihg der zwarigheden in de aaten aangelegen zyn, om, onder het verdorven Volk, alles weder te herftellen, naar den eifch der aanneeminge van den Mesfias (p). Maar, zo als de Propheeten van den Zoon des menfchen gefchreeven hadden, dat veel zoude lyden en veracht worden, alzo was het ook gegaan met Elias, die zich reeds vertoond had, naamelyk, men had hem, zo als de Schrift, die van hem fpreekt, niet onduidelykte kennen geeft (q), niet gekend, zo dat men met hem, naar eigen welgevallen, gehandeld had. Uit deeze verklaaringe konden de Difcipelen ligtlyk opmaaken, dat hy van Johannes den Dooper fprak. §. or. Hierop is gevolgd de herftelling van den maanzieken en met eenen boozen geeft bezetenen Jongeling, Matth. XVII: 14—21. Mare. IX: 14—29. Luc. IX. 37—43. Onder deeze gefprekken kwamen zy den volgenden dag aan den voet van den berg, alwaar de Heere Jefus zyne overige Jongeren gèlaatéh had, dté (5) Gemerkt Malachias zegt, dat Elias komen zal, eer de groote en verfchriklyke dag des^Heerenkotnt; zo is dit teffens een blyk, dat'zyne poogingen, on> het aanftaande oordeel der ftratfe af te keeren, by veelen te vergeefs zal zyn, Afal. IV: 5. 6. gelyk dan ook VS' i« gefprooken wordt van de verachters en godioozen, die ten gemelden dage ter ftraffe zullen gebragt worden. En inderdaad de voornaamften onder dejoo den handelden met Johannes naar hunnen verkeerden eigenzin, zy geloofden hem niet, Matth. XXI: 25. zy verachtten den tfaad van God, en namen zynen Doop niet aan, Luc. VII: 31. ja zy lafterden hem zelfs', als of hy den duiyel had.  Eyangdie-gefchiedenü/e. Hoofdft. XXVIII. 4èï wisfelinge. Wam bv£? ^tn-Jn woordenMeefter, hadmebbv hunZZ,gheid van h"™en nen, dien zy t^llochfhl^" bezetegeweid des booze^geeftesïe onrhS- rï80 het ftrekte: en derhaton « , ZKh 20 veiTe ui*" Held, toen\yheSvfn,d^ z^eenigzins verby zagen. Fn teS , dusonve™agt, 2o na- vraagi jefiTdïSSS^S met zyne Difcipelen, aWCrT^ nep een man uit te&nigte^^Lf*™ tocb ontfermen wüh* „„I ÜCSV01JiS> dathy zich hy viel ooi? zoto h^7!60??^^ neder aan zVnv0L^ %J doordringen kon wilde ontfermenover het £ ?de' dat h? zi£* te kinrl v „,lu 7 et öoor hem mede eebrag ne Ske Eïa^i^ ^ ^ veeltyds fcbielyTLrde' v S^S!^ T len gete.fterd werdt, fcbr^wïde r de en knersfende mV l ; T nde> fch""nen. hetzelve na zulk eeni . nde"> 20 hefdS da* heelkrachUooS was rf^0 parT™ 8*Wdï> v Ja> ny was zelfs in vreeze^ 11 11 • IotH  482 Opksfing der zmarigheden in de ze, dat het kind niet meer te helpen zoude zyn; naardien zelfs zyne Jongeren, aan welken hy deezen zynen zoon vertoond had, niet in ftaat geweeft waren, om hem van dit kwaad te ontheffen. Hier ontdekte zich ongeloof aan alle kanten; by de Difcipelen, by den vader van den jongen, by het volk, en inzonderheid by de Schriftgeleerden , welke laatftgenoemden nog daarenboven blyken gaven van eenen zeer verkeerden zin. En dit gaf aanleiding tot 'sHeilands algemeene uitfpraak: o gy ongeloovig en verdraaid geJlacht! waarby zo weinige verandering te befpeuren is, fchoon ik reeds lange by u geweeft ben, en uwe ongeaartheid met zo veele geduld verdraagen heb. Doch hy beval den jongen by hem te brengen. Zodra deeze voor den Heiland kwam, begondtmde ftuiptrekkingen op nieuws, zo dat hy, door den boozen geeft, ter aarde ne* der gefmeeten werdt, en een groot misbaar maakte ; .vfrant, vermits men het vermogen van den Heiland in twyfel getrokken had , om dit buiten gemeene kwaad weg te neemen, zo liet hyopzetlyk toe, dat hetzelve zich thans in zyne volkomene grootheid toonde. En hierop doelde ook zyne vraage, hoe lange deeze jonge daarmede was behebt geweeft ? 's Vaders antwoord was t van jongs af; en voegde daarby, dat dit toeval hem zeer dikwyls overgekomen was, wanneer lende ziekte, welk kwaad, met de verandennge der Maane, zich dan eens minder, dan eens meerder betoond; doch zo, dat hetzelve hier voortgekomen is, door de inwerking van eenen boozen geeft, die hem by zulke aanvallen ftom en doof gemaakt heeft: en in het icde Deel Cap. XIX. ï 9°- 91- is deeze geheelege(chiedenjs breeder toegelicht geworden.  Èvangelie-gefchieZenisji. Hoófdft. XXVliï. 4gi hyzichnaby het vuur of water bevond, zo dat hy telkens in een oogenfchynlyk gevaar was ee weeft. En nu, vervolgde hy, ontferm u over ons, en verheug ons met uwe butoe, zoevhet eemgzins doen kont : de Heere Jefus zeide hierop: ja, maar het komt voornamelyk daaron aan, of gy gelooven kont: voor hem die gelooft is alles mooglyk, terwyl aan myn vermoógen niet te twyfelen is. De vader, wei bewuftheid hebbende van de zwakheid van zyn geloof in deezen wanhoopte evenwel niet aan de hulpe; maar rieo uit, met betraande oogen : my ontbreekt wel met al het vertrouwen aan en op uwe magr maar vermits dit vertrouwen zeer wankelbaar is zo geef gy zelve daaraan de noodige kracht 'üe merkt nu het volk langs zo meer kwam aandringen; zo wilde de Heere Jefus niet langer ver toeven, maar beval, met betooninge van zvn Godlyk gezag, den boozen geeft, om zo terftond deezen menich, dien hy doof en ftom gemaakt nad, te verlaaten en nooit weder te keeren Dit voegde hy 'er by, op dat men niet denkenmogt, dat de paroxismus veor ditmaal voorby was In tusfchen gefchiede dit uicvaaren met zovéél eel weld, dat men gemaklykzien kon, hoe ongaarne de booze geeft zyne oude wooning verliet, en bygevolge met Jefus geene heimefvke verftandding hebben kon, gelyk de Pharifeën te zeggen . ,De krachten waren nu by deellitraSAe tlê "««««delden jongen dermaatenuitgeput, dathy als dood ter neder lag; doch, terwyl veele meenden, dat hy dood was, ei ook ZL u ZTdt b,yven' greeP Jefus hem by dë trLAeWde h6m °?' en §af hem volkomen herfteld aan zynen vader. Het Godlyk alvermdgen , waardoor de Heiland deeze wonderdaad tt*1 z wrocht  484- öplosfing der zwarigheden in de wrocht, was zo oogenfchynlyk, dat alle, die daar tegenwoordig waren, daar over verbaasd Honden. Doch Jefus vertrok van daar met zyne Difcipelen, aan welken hy, by deeze gelegenheid , afgefcheiden van het volk, de noodüe onderrichting wilde geeven, op dat zy, door deszelfs goedkeuring, niet hoogmoedig, noch in derzelver oude voordeden beveftigd mogten worden. Elders aangekomen zynde, gaven 's Heilands Difcipelen hunne verwondering te kennen, dat zy ditmaal den duivel niet hadden konnen uitdryven, waartoe de Heiland hun evenwel het vermogen gegeeven had. Zyn antwoord kwam hierop neder, om dat het hun nu ontbrooken had, aan het alleszins fterk en krachtdaadig geloof, hetwelke, hoe onaanzienlyk het ook fchynen mogt, ongemeen werkzaam en vermoogend was , om te verrichten zulke dingen, die voor 't oordeel der menfchen onmooglyk fcheenen: 'twelkhy uitdrukte met een dubbeld fpreekwoord en ook daarby voegde, dat dit flach van wederpartyders der menfchen, namelyk der booze geeften in t gemeen, niet zoude konnen uitgedreeven worden, by aldien men niet in een geloovig gebed zyn hart op God veftigt; doch hetwelke zy ditmaal niet gedaan hadden. (O Intusfchen werdt deeze verzekering, zo wel ditmaal als ook by eene andere gelegenheid, enkel en alleen aan de Apoflelen, als buitengewoone Gezanten van den Heiland, gegeeven; zo dat men daaruit niet formeeren kan eene algemeene belofte, die allen Christenen raaken aoude.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 485 §. 92. Jefus fpreekt tct zyne Jongeren nogmaals van zyn aanjlamdt lyden. en waarfc bouwt hen voor zelfs-verheflinsr Matth. XVII: 22. 23 Mare. /X: 30—4?. Luc. IX: 44—50. Vervolgens trok Jefus door Galika. Doch niet langs de meeft-bekende wegen, maar langs zypaden, opdat hy gelegenheid mogt hebben met zyne Difcipelen in 't byzonder te fpreeken , zonder door anderen daarin verhinderd te worden. Inzonderheid gaf hy hun onderricht van eenVzaak, waarop zy vooral en voornaamelyk te letten hadden, naamelyk, dat het geheel zeker en wel binnen kort gefchieden zoude, dat men hem zoude overleveren in de handen derzulken, die hem eindelykter dood zouden brengen ; dochten derden dage zoude hy wederom uit den dood verryzen. Zy, de Difcipelen, kondenden eigenlyken zin deezer voorzegginge niet vatten, om datzy nog al geduurig ftaat maakten op een aardfch Koningryk , door Chriftus op te rechten , en dat hetzelve met ,zonder groote zwaarigheden, tot ftand zoude konnen gebragt worden; evenwel durfden zy niet beftaan, den Heiland desweegen nader te vraagen, uit vreeze van iets onaangenaams te zullen hooren. Vermits zy intusfchen niet twyfelden, mede deel te zullen krygen aan Chriftus toekomende grootheid, en hy, de Heiland, nu nog onlangs en ook by andere gelegenheden eeniga van zyne Jongeren, boven de anderen, fcheen voor te trekken; zo waren zy, op den wegnaar Capernaum onder elkander in verfchil geraakt, aan wien van hun toch wel den voorrang zoude wor» Hh 3 den  4$6* Oplosfing der zwarigheden in de. den toegeweezen. Offchoon nu hunne inwendfe ge gedachten den Heiland op het naauwkeurigfte bekend waren; evenwel vraagde hy, eerft na zyne aankomft binnen de zo evengenoemde ftad, naar den inhoud hunner wocrdenwisfelinge: en toen zy, door hun ftilzwygen, hunne befchaamd. heid te kennen gaven, deed hy, nedergezeten zjnde, zyne twaalf Apoftelen byeen komen , en gaf aan hun deeze onderrichting, dat hy, die de voornaamfte zyn wilde, niet weigeren moeft de laatfte van alle, ja aller dienaar, te zyn, hoe gering zy ook te famen weezen mogten: en om dr, -an oies te meerder nadruk by te zetten, nam hy i-clve een kind, dat aldaar by de hand was, pjaa,tfte hetzelve in 't midden, en zeide, terwyl hy dit kind omhelsde, dat, die zulk een kind, of wie aan het zelve ook mogte gelyk weezen, in zynen naame zoude op en aanneemen, zulks den zodaanigen zo hoog zoude aangerekend worden , als of hy hemzelve, ja hem door wien by gezonden was, zoude hebben op- en aangenomen. Johannes, die wel merkte, hoe zeer zy, door deeze woorden van den Heiland, befchaamd gemaakt waren geworden, wilde het gefprek over eenen anderen boeg wenden : en gemerkt hy, buiten twyfel, dacht, dat de nederigheid, door Chriftus hun aanbevolen, zich evenwel niet zoude konnen uitftrekken tot zulken, die zich aanmaatigden hetgeen hun niet toekwam, brak bet gefprek van Chriftus af, met te verhaalen, dat zy, vermoedelyk op hunnen laatften togt door Galilea, iemand gevonden hadden, die zich onderwonden had, in zynen naame, duivelen uit te. dry ven; en deezen hadden zy, zulks te doen , verbooden, om dathy geen beftendige navolger ' •- van  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 487 van hem geweeft was (O, en liet het over aan de uitfpraak van Chriftus, of zy daaraan wel gedaan hadden. Deeze uitfpraak kwam hierop neder, dat zy zulks aan dergelyken lieden niet moeften beletten , die daardoor, dat zy in zynen naame wonderwerken deeden, blyken gaven van geene geringe hoogachting jegens hem , en byge. volge met gezegd konden worden ongeloovigen te zyn, en die zich ook niet ligt vyandlyk jegens hem zouden konnen betoonen. Wie nu vol gens bet gemeene fpreekwoord, niet tege'n hen was, die was voor hen, of aan hunne zyde («). En Je5Pnh£ h 3d Vee,Ilgt Seh0°rd, wat Jefus, by ee. Jegenheid der geneezinge van den maanzièW Ve^eld had, aangaande de groote kragt des gelooft Mar rv en het dus gewaagd, van de waarheid dlrLeere vantJS aat hy de Mesflas was, de booze zemften »iïihs ven, fchoon hy Jefus niet gevZd^waï hL J?ï vreeze voor menfchen nf nm u i' ■ ^ Ult daarvan gezegd is in het 8de Deel Cao XVriF™ en in 'tnde Deel Cap. XXI § 2 P" VlL 5' 54' t£ÜÜ we,S0nMaarg"Vvee,VeanrdHen G'iekfche<* zettingen vindt men we bv Sj" ^t1" Lucas. Onder anderen ook de VuLïl üZZ' 'V? derde Handfchrift derzelve in dTBÏnotfaïen^r^^ Koningsbergen als ook in HPn , der Stad fchen^n anderen, un liefde , altoos het belle moeti Hh 4  4S8 Oplosfmg der zwaarigheden in de En nu vervolgde de Heiland zyn eerfte gefprek* 't welk by aan dit antwoord vaftmaakte, met ver-, zekeringe, dat, wie, in plaatfe van zich vyandlyk jegens hen te gedraagen, aan hun, om dat zy hem , den Heiland , toebehoorden, flegts eenen beker koud waters toereiken zoude, dit niet onbeloond zoude blyven (xj. §• 93- Jefusvertrektnaar Jerufalem op het Loofhuttenfeefl, Joh. VU: 2'—10. Luc.} IX: 51—62. Te Capernaum, of wel in de landftreeken aldaar, is de Heere Jefus, vermoedeiyk, gebleeven, tot dat het Loofbuttenfeeft begon te naderen : en toen porden zyne broeders hem aan, van op te gaan naar Jerufalem, alwaar de Jooden, tot het vieren van dit voornaame Feeft, van alle plaatfen in menigte by den anderen kwamen, en zich aldaar (openlyk te vertoonen. Zy bragten aan hem onder 't oog , dat men niet ligt in Galilea den Mesfias zoeken zoude: hy zou zich derhalven behooren te begeeven naar Judea, alwaar hy reeds zeer veele Difcipelen had, die,by eene langere afweezigheid, hem zouden konnen yerlaa- (x) hier haak nu Marcus de woorden van Chriftus aan, die hy eerft eenigen tyd daarna gefprooken heeft, toen hy aan zyne Jongeren wederom een kind, tot een patroon van ootmoedigheid , voorftelde: en gaat onmiddeiyk over tot de gebeurenisfen, die opdelaatfte reize vanl Jefus naar het Paafchfeeft aan geene zyde der. Jordaanc, gefchied zyn. Doch het is mede niet. onmooglyk, dathy ook ditmaal reeds daarby gevoegd hebbe de waarfchouwing tegen de ergernis, die aan onfchuldige perfoonen gegeeven wordt.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXV7II. 4 $^ verhaten, naardien by de voorgaande Feefttyden aldaar met bygewoond had: daarentegen zoude hy zich eenen grooteren aanhang konnen belooven, indien hy in deeze Hoofdftad blyken gaf van zyne groote daaden : niemand toch, willen zy zeggen, die in aanzien zoekt te geraaken, verricht zyne merkwaardigfte daaden in 't verborgene; gemerkt hy nu in ftaat was, waarlyk bovfnrnenfchlyke daaden te verrichten, zo moeft hy zich te Jerufalem aan de groote waereld vertoonen. Doch de reden daarvan was, omdat ook deeze zyne broeders, offchoon zy zyne wonderwerken niet konden loogchenen, evenwel, wegens hun ingeworteld vooroordeel, aangaande de aardfche Heerlykheid van den Mesfia! , hem, naamelyk Jefus , daarvoor niet erkennen wil- f?j(y\*Hkl0?P{ m Jefus tot antwoord, dat de rechte en bekwaame tyd, om zyne oogmerken te bereiken, nog niet gekomen was: voor hen was het altoos gepaft naar Jerufalem te gaan, naard.en zy met te vreezen hadden van den haat en de vervolging der grooten, met welken zv eenerleye grondftellingen hadden: maar met hem was het geheel anders gelegen. Zyn getuige^ aan- merkt, dat dwelvin i.a P' Ii: §" 48- en ook aan?edrleger Sehouden hehE§eensz,ins ™°r eenen be- Hh 5  490 Oplosfing der zwaarigheden in de aangaande het groot verderf derwaereld had over hem de bitterfte vyandfcbap verwekt. Gaat derhalven, zeide hy, naar het Feeft, ik gaaniet mede, naardien het voor my nog niet de gelegene tyd is (z). En nu bleef hy nog eenige dagen in Calüea, zo dat hy eerft opging tot het Feeft, na dat zyne broeders vertrokken waren: doch niet voor aller oogen , ook niet, zo als het anders wel gebruiklyk was, in het gezelfcbap van veelen(a); maar zo heimelyk, als het eenigzins gefchieden kon , zo dat hy onderweegen noch predikte, noch wonderen,.deed. Zyne Difcipelen nam hy zekerlyk mede; doch ook deeze konnen wel in verfcheide partyen derwsards zyn gegaan. Intusfc.'jen deed hy deeze reize met de grootfte ftandvaftigheid ; gemerkt de dagen zyner opneeminge langs zo meer naderden (b). Vermits (z^ Dit was teffens een blyk, dat deeze tyd nog komen zoude : en hy zégt in 't geringde niet, dat hy in 't geheel niet op het feeft zoude verfchynen; zo heeft hy ook dit zyn bciluit niet veranderd; waarvan men zien kan het ?de Deel, Cap. VU. $. 4 2. In den derden Codex der Vulgata in de Bibliotheek te Koningsbergen wordt dit aldus uitgedrukt: vos afcendite ad diem feftum, qw.a meum tempus notidum impletum efl. O) Luc. II: 44- (i) Mare. XVI: g. Hand. I: 2. 1 Tim III. 16. Zyne nederige menfehheid was onlangs, by zyne verheerlyking, van zulk een opnoemen in de Heerlykheid, op het fterkfte verzekerd geworden. Hy had dezelve daarom geduurig voor oogen, even als een reiziger het einde zyner 'reize , welk einde hem niet te veel doet denken op de nog overig zynde moeyelykheden der reize. Schoon nu Chriftus , voor deeze zyne opneeming, nog een groot werk te verrichten, en ookte Jerufalem veel te lyden had; zo bleef hy evenwel bv zyn befluit; 't welk de fpreekwys,.zyn aangezigt- • ' ergens.  Evangelie-gefcHedenisfe Hoofdft. XXVIII. 49ï mits hy nu den naaften weg door Samaria nam en evenwel in geen groot gezelfchap reisde, zo' was het te meerder noodig, zyn verblyf te zoeken by menfchen, die van de Jooden afkeerig waren. Dit zocht hy te doen in een der vlekken dier Iandftreeke door eenige afgezondenen; doch deeze wilden hem niet inneemen , om dat zvn voorneemen was, regelrecht naar Jerufalem te reizen. Dit verdroot den beiden Jongeren , Ja. cobus en Johannes, dermaaten, dat zy aan den Heere Chriftus den voorflag deeden, by aldien hy het wilde toeftaan, over deeze vyandlyke lieden vuur uit den Hemel te doen nederdaalen , eelvk eertyds Elias gedaan had Cc). Doch Chriftus beftrafte hen op het nadruklykfte faS? Vpeigy/,n ïet* d!6 m9er onde' &t Oud Verbond leeft, en m geheel andere onhandigheden zyt, dan Elias was, dat gy geheel mdefs denken moet (O? Immers is hKog*ferl t. ner komfte niet, de menfchen te verderven nTaar dezelven te behouden. En hierop, begaven Zy zich naar elders. Intusfchen kon het vervolg zy. ner "eren. KJ??"' * ke"ne" geeft' 2 Kon" CO 2Kon. I: ii. i2. Delaatite woorden ontbreeken onder anderen mede in de Vulgata: doch f A Bfftf ÏZZ?Tdren meta"ec» bX Lyra, maar'ook in ne "en handfehnften; waarby men nog .voegen kan dl -SS Codices te Koningsbergen, en fn'de Koni.Svke Bi"b ó theek aldaar: zy liaan mede in de meelt Ooftu-fc£ vSdFr C°r' H l2r Dat Chriftus daardoor het gedram  49* Oplosjing der zwaarigheden in de ner reize , inzonderheid na dat zy de landftreek der Samaritaanen verJaaten hadden, niet zo verhorgen blyven, dat men hem niet, onder wegen zynde, zoude gekend hebben; zo dat zelfs iemand zich gereed toonde , hem voortaan overal te willen volgen; doch aan wien hy te kennen gaf, dat hy zich, by hem , geene aardfche voordeden te belooven had (e) : een ander verzocht om verlof, of op deeze reize, of by eene andere gelegenheid, alvoorens zyne tydelyke belangens tot effenheid te mogen brengen; doch kreeg tot antwoord , dat hy , die, wanneer hy, om zo te fpreeken, zyne hand aan den ploeg geflagen en een goed befluit genomen heeft, om zyn navolger te worden, wederom achterwaards ziet, en zich door de liefde tot de waereld laat wegfleepen, tot het Koningryk van God niet gefchikt is. §• 94- Be Heere Jejus leert %e Jerufalem en rechtvaardigt zyn geJrag, foI>- Vtk 11—24. Intusfchen was men te Jerufalem verwonderd, dat Jefus , die het laatft-voorgaande Paafch- en Pinxter- (O Even hetzelfde antwoord had hy reeds voorhenen gegeeven aan eenen Schriftgeleerden , die hem volgen wilde (§• 65.). By deeze gelegenheid haalt Lucasam, dat zoals Chriftus hier wederom aan iemand, die zich gereed toonde om hem te volgen,, zyne nederigheid voorgehouden heeft; hy daarentegen aan anderen, die zich in deezen nalaatig betoonden, en zich verontfchuldigden met bezigheden, bevolen heeft, zo terftond alles te laaten ftaan: 't welk inzonderheid plaats heeft omtrent hem, die alvoorens zynen vader begraaven wilde, Luc. IX: 59- 60. vergel: Matth. VIII: 21. 22.  Evangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. m Pinxterfeeft niet bygewoond had, zich ook nu nog niet vertoonde. Buiten twyfel hadden de Overften der Jooden aangefteld, die naar hem moeften onderzoek doen; en zochten hem nu in yerdenkinge te brengen als zulk eenen, die het licht fchroomde. Evenwel waren de gevoelens der menigte , naardien men zo zorgvuldiglyk naar hem vraagde, verdeeld:Sommigen hielden hem voor eenen verleider des volks; doch niemand durfde beftaan geheel vry en openlik van hem te fpreeken: en inzonderheid waren zy, die gunftW yan hem dachten, achterhoudende , om dat zv bevreesd waren voor den grooten Raad. Eindelyke verfcheen Jefus in den tusfchentyd van het £f? I m W? H tyd dgen,yk êeene Godsdienstelyk byeenkomften gehouden wierden , openlyk L 1\ TpeJ' en leerde met zulke" nadruk, dat de Jooden daarover verbaasd ftonden, ehniet begrypen konden, van waar by zo veele geleerd, heid gehaald had; gemerkt hy door geenen ze woonen Leeraar, in de kundigheden, by de Tooden gebruiklyk, onderweezen was geworden cA De Heere Jefus ftond wel toe, dit zyne Leere m der daad iets had, dat daaraan alleen eigen Sas! ._ maar C/D Hier wórdt door y#««»u«T« writ„„ »,,'„» f geleerdheid in t gen!?eTS a"f &• TAvHf dan veelmeer zulk eene wairnn h« i^a ■ V 4' ten toe te leggen. ^^l^dSS^SS^' onder de aanvoeringe van eenen R h ™ ? 7as>' noemd «.VWr.5,°Han^el. IV: i3 NÏzêJwe!^" JoodI R ifaae in Chizzouk Emounah PaSVcll ^ t ver4dUSfeT^Ty°nnd' *" ^^dmo^woSn^  494 Oplosfing der zwarigheden in de maar daaruit volgde niet, dat men gerechtigd zou zyn, dezelve aan zyne eigene uitvindingen toe te fchryven; want deeze zyneLeere was niet zo zeer zyne Leere, dan wel de Leere van hem,door wien hy gezonden was, en bygevolge voortgekomen uit eene Godlyke ingeevinge: dit zoude al haaft blyken by hem, die het oprecht befluit wilde neemen om zich naar deezen gekenden wille van God in derdaad te gedraagen. En is het zo , gelyk het doorgaans is, dat hy, die zyne eigene dingen voordraagt, bedagt, is , om voor zich zelve eere te behaalen; zo volgt immers, uit krachte der tegenftellinge , dat dezulke , die niet zoekt zyne eigene eere, maar enkel en alleen de eere van God, die hem gezonden heeft, verre af moet zyn van alle bedrog. Doch zy, de Jooden, konden over zyne Leere, zo veel te minder een wel gefundeerd oordeel uitbrengen, naardien zy flegts; vleefchlyke inzigten koefterden, en, offchoon zy den wille van God wiften, ja veel ophef daarvan maakten , de wet van Mof es ontvangen te hebben, evenwel in 't geheel niet bedaeht waren , om overeenkomftig met deezen Godlyken wille te leeven. Een duidelyk blyk daarvan was, dat zy hem zochten te dooden, fchoon zy aan hem geene kenmerken van eenen valfchen Propheet gevonden hadden. Maar > dit wilde men hem niet toeftaan; neen, maar men zeide, dat niemand dan de duivel, die een lafteraar en leugengeeft is , hem zulke gedachten, dat men hem zocht te dooden , zoude konnen ingeeven, vermits dezelven van allen grond ontbloot waren (g). Doch Jefus voerde hen te gemoed, het- Cg ) Zie het 4de Deel Cap. VUL $. 44. Die dat zeiden, wilden Jefus, of zorgeloos maaken; en dan zouden  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVlIl 495het geen in den voorleeden jaare in 't Paarrhf^rt. gebeurd was, toen hy dei acht-en-dw^SS gen - kranken op eenen Sabbath gezond Zemaakt had; welk werk zy opgenomen h.din 3lS ,de T'S™^ h"^TX" en dood verdiend had. Gy zelve, zeide hy, ftaat toe dat Mo/es aan u, door eene wet, de hSi belaft hebbe, offchoon d^ifiJSSB met derdaad ten tyrie der Patriarchen g"fch7ed en bygevolge ongelyk ouder is, dan de ftrenge verordeningen aangaande het nalaaten 4n afen arbeid op den Sabbath. Wanneer gy dan nu ook op eenen Sabbath een kind, acht dagen oïdzvn de, befnydt; dan ftaat gy immers toe, daX gevallen zyn, waarin, door zekere bed™ de ruft van den Sabbath niet verbroolS,2' ls het nu geoorlofd, tot behoïS^^0^ enkel lid, op den Sabbath, zulke werkILmhe den te verrichten; waarom 'verzet ^ ?SS^ zeer tegen my, om dat ik, zonder^mvtn ar beid, enkel en alleen door een woord fpSenS eenen menfche aan zyn geheel lirhJm „ j* **t heb? O^tSSS'Sn'S Met „aauvvkejg ISt. t'?« ïm "3 gebeurde, ten minften • e Jmil^m herinneren. e" Z1Ch Zlllks niet meer willen t» $• 95.  496 Oplosfing der zwarigheden in dè §. 95- De Heere Jefus gaat ook daarmede voert, in weerwille vak alle tegen hem ondernomene vervolgingen, Joh. VU: 25—53. De vrymoedige verdediging, die de Heer Jefus hier dus openlyk deed hooren, aangaande het wonderwerk , weshalven het Sanhedrin hem yoorhenen had willen dooden, [bragt fommigen , die te Jerufalem woonden, en aan welken dit hun voorneemen zeer wel bekend was, op de gedachten, of ook de voorftanders van het volk, ten zynen opzigte > van zin mogten veranderd zyn, en hem met te leeren onverhinderd lieten voortgaan, om dat iy overtuigd waren van zyn Mesfiaslchap. Doch dit maakte hun wederom twyfelachtig, dat zy meenden, van de afkomft van Jefus naauwkeurig bericht te hebben; eene afkomtt, zo als men in 't gemeen beweerde, die ten aanzien van den Mesfias, geen plaats kon hebben ( h \ De Heere Jefus, die deeze hunne onder (70 Hier word niet gefprooken van des Mesfias geboorteplaats, als waarvan men onderricht was; maar ran zyne voorouders; want anders wift.men ook zo Veel, dat hy Davids Zoon zyn zoude. Maar deszelfs nakomelingen verdeelden zich in verfcheide takken, en df hef niet zyn lyden eefc'nfl; Wa?' vermits de tyd, tot enteeer ifS» -31 "°g met gnomen was. Daar- ff , t ^ ' om zich van hem meefter te maakpn 1 den  498 Qplosfing der zwarigheden in dt den Mesfias by zich te hebben: zy zouden hem wel met angftvalligheid zoeken, maar niet vinden; want, waar hy alsdan zyn zoude , daarhenen zouden zy niet konnen komen (i), naamelyk in den Hemel. Maar , vermits de Jooden dit niet verftonden, zo fcheen het hun vreemd, dat hy voorneemens was, te gaan naar eene plaats, alwaar zy hem niet zouden hebben konnen vinden, en dachten, dat hy veelligt zyn Leeraar-ampt voortaan wilde waarneemen by de Jooden, die hier en daar verftrooid in zeer veele heidenfche landen woonden. Doch in weerwille van alle deezé vervolgingen, kwam Jefus ook op den laatften dag van het Feeft met veele vrymoedigheid te voorfchyn. Deeze dag werdt gevierd, met eene uitfteekende plegtigheid; naardien men alsdan uit de bron Siloam water fchepte, en hetzelve, met byzondere betooningen van blydfchap , op het Altaar uitgoot (*). Dit gaf den Heere Jel"us 'aan- f O Op deeze woorden betrekt Jefus zich jegens zvne jongeren, Joh. XIII: 3?. doch belooft hun mede, dat hy hen tot zich in den Hemel neemen zal Cap. XIV: 3. vergel: Cap. XII: 25. Cap. XVII: 24. De ongeJoovjge Jooden daarentegen konden aldaar niet komen, maar zouden in hunne zonden fterven. Doch hier wordt niet gefprooken , dat eertigen nog de genade van Christus zouden; gezocht hebben Hof. III: 5- maar van een lichaamelyk zoeken. Zy zochten wel met, na 't •vertrek van den Heiland, zynen perfoon; maar evenwel den Mesfias, en waren'gereed elkeen, die zich daarvoor uitgaf, aan te neemen; fchoon zy zich 111 hunne hoope fchandelyk bedroegen vonden Luc. XVII: 22(V)3De fooden brengen dit , deels , tot den zegen van den regen , dien men in den aanilaanden zaadtyd verwachtende was; eh deels tot de gaaven des Heiligen Geeftes; waarvan men zien kan de plaatien by Wetstein N. T, ad hoe: loco aangehaald. "  Evangelieïgefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIf. m aanleiding, om met luider ftemme uit te roependa by hem beter yvater te vinden was j wie naar het'. zelve een hartlylc verlangen had, die behoefde flegts m'tgeloove tot hem te komen, en dan zo u! de hy me alleen, tot zyne eigene en volkom ne verzadigmge , konnen drinken; maar ook werdt r5f% T1^3^11 derSchrift beI°ofd werdt (O, zoude by hem , om zo te fpreeken een ruime voorraad van wateren zyn, waaruit langs alle zyden, met ryke ftroomen,' levend% water zoude voortvloeijen. Waarby de W gelift aanmerkt, dathy daardoor verltaan hebbe Heeilfn7en ??■ H' Geeft> di* eens na r 's Heilands verheerlykmg, den geloovigen, in eer a zeer ryke maate, ten deele zouden vallen" m voorftel maakte by veelen hunner grooten in tt\Z0£atZ>y zelfs^eigd waren, d^ Heere Jefus te houden voor dien grooten Pronheef die, naar de aangenomene meeniLg/^dw Mesfias henen zouden gaan ( m ï zn hl nL ? Mesfias zelve ware , indien y^ie-auLn groJ te wonderwerken gefchieden zouden , maarTk' ryklyke waterftroomen zouden uitgegooTen wor- den waar,.*! eve„ dezefWe 3oor S , f,"/ t I i 2  foo Qplosjïng der zwarigheden in de den (ra ). Doch bragten hiertegen in, datevenwel -de Mesfias niet komen kon uit Galilea, van waar hy, Jefus, was (o) ; maar volgens hetuitdruklyk getuigenis der Schrift uit Bethlehem, het Stamhuis van Davids familie , te verwachten was. Terwyl men nu daarover in verfchil geraakte, kwam het wel zo verré, dat men hem wilde gevangen neemen; maar evenwel niemand durfde de handen aan hem flaan; zo dat zelfs de tot dien einde afgezondene gerechtsdienaars, onverrichter jraake wederkeerden, en, tot hunne verontfchuldiginge dat zy hem niet mede gebragt hadden^, zeiden, dathy, door zyn inneemend voorftel, 't welk, zo zy zelve bekennen moeften, weergaloos was, by het volk de grootfte hoogachting voor zich verkreegen had (p). Maar, daarvoor wierden zy ook gefcholden voor verleidde, die, naar de wyze van het onverftandig graauw, zwak genoeg geweeft waren, om zich zo terftond te laaten misleiden: Dit deeden onder het gemeene volk alleen dezulken, die geen recht doorzigt of begrip van de Wet hadden , maar ook éven daarom den ban verdienden, En veelligt had men ook reeds geraadpleegd, om den Heiland zelve in den ban te doen; hetgeen evenwel V. >; . .\ c .r. :- ...... - \ . ■ ■ frico- (rO Jef. XXXV: 5-7- (o) De omlhndigheden zyner geboorte waren, ilegts, aan weinigen bekend geworden ( S- 8. ), van welken thans veelen niet meer in 't leven zullen geweeft zyn, öf onk reeds lange vergeeten hadden-, ten minften, die niet willen, dat Jefus van Nazareth dezellde perfoon Wfp') Hetgeen hier in de vergadering van (Jen grooten Raad voorgevallen is, dat heeft, buiten twyfel, Mcodemus naderhand "aan de Apoflelen verhaalt.  Evangehtgefchiedenifé. Hbofdlt, XXVJJI. fa 'Nicodemus , die , offchoon hy uit hun midden was , evenwel reeds voorheden in den nacht bv Jeius gekomen zynde, meerder gunftige gedachten van hem. had, nogal afkeerde, met te zeegen, dat het, volgens de Wet, niet geoorlofd was, iemand, zonder, eenig verhoor en genoegzaam onderzoek, te veroordeelen. Dit konden zv met ontkennen, en zeiden alleen gramftoorie tot hem, dat hy de zaak van deezen menfche zodaamg ter harte nam, even als of hy in der daad zyn landsgenoot ware ; hy zoude de zaak Heets ter deege indenken; en dan zoude hy wel bevinden , dat men, uit het verachtlyk Galik», geenen Propheet, zoude konnen verwachten Ca') En zo werdt de vergadering niet alleen voor ditmaal vruchtloos geëindigd; maar ook kwam het daarna met met den Heiland tot eene daadelyke uitwerpinge; naardien met hem niet eerder, dan kort voor zyn laatfte lyden, een verhoor kon iri t werk gefield worden. §• 96-. De uitzending der zeventig Difcipelen, Joh. Vllh j, Luc X10—17, ' ' m?ï'"Irf1f,,iet te vergeef*> dat Jefus zich naar den ulyfberg begeeven hebbe, toen zyne vyanden elk naar zyn huis gegaan waren. Hiermede t/vSi^M ?elcer,yjE vatl g^oorte uit Galileaz gefprookfn °tiïahUm- ?°ch z? zu!len' vermoedelyk geiprooken hebben van iaatere tyden; dewvl in de/™ ^trlltVi Te?1? W»» byeen'gSwnwaS den was 3 a"d langS 20 vcrachtlyker gewor^  yoa Oplosfing der zwarighedtn in de mede geeft hy eenen wenk, dat de Heiland, fchoon hy zich niet ontzag in den Tempel te leeren, evenwel ten minften federt deezen tyd des nachts buiten Jerufalem in de gemelde Iandftreeke zyn verblyf genomen hebbe, om en van wegen de vervolgingen zyner vyanden (r). Doch dit belet niet, dat hy niet thans zoude voorgenomen hebben aldaar een byzonder werk te verrichten : en dit was, zo als wy gevoeglyk konnen aanneemen, het uitzenden der zeventig Difcipelen, 't'welk, volgens het bericht van Lucas, gefchied is, na zyne reize naar Jerufalem, en voor het bezoek 't welk hy gaf aan Marta en Maria, toen zy reeds wedergekomen waren. Vermits dezelven gezonden wierden naar alle fteden en plaatfen, alwaar hy nog meende te komen; zo moeten zy zich ook naar Judea begeeven hebben , alwaar hy in 't vervolg daadlyk gepredikt heeft ( s~); doch niet onmiddelyk voor het Loofhuttenfeeft, naardien hy alsdan de menfchen niet te huis zoude hebben gevonden. Offchoon nu Chriftus, met een klein gevolg, in het gemelde Feeft naar Jerufalem gegaan was; zo hadhy evenwel, buiten twyfel, zyne Volgelingen, die hem anders op zyne reizen plagten te verzeilen (t), befcheiden, om zich, het Feeft afgeloopen zynde, te laaten vinden by den Olyfberg, alwaar hy met hun in ftilheid zoude konnen ipreeken. Uit deeze had hy reeds de twaalf Apoltelen verkooren, dezelven ook al vooraf uitgezonden, om aan de verloorene fchaapen van het Huis van Israël de naby zynde aankomft van Gods Koningryk te Cr) Joh. XXIII: aa, Luc. XXI: 37- 38. CO Luc. XIII; 22. CO Hand. h üti  Évangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVJII. 503 ce verkondigen (§. 73.). Doch, buiten en be. halven deeze, zonderde hy nog zeventig anderen af, tot even hetzelfde einde (w); op dat nog eindelyk eene algemeene opwekking ontftaan mogt, dat de tyd van den Mesfias gezegd moeft. worden gekomen te zyn, eri dus de gemoederen oververal, daar hy zelve meende te komen, voorbereidt wierden. Met dat oogmerk wierden zy paarswyze uitgezonden. En vermits zy zo veele waren, zo kon, ook deeze hunne reize van geenen langen duur wèèzen.. Aan deezen hunnen lalt voldaan hebbende, bleeven zy, die zy te vooren waren, naamelyk, Volgelingen als delanderen, hoewel veelen hunner naderhand, medehelpers der Apoftelen konnen geworden zyn. Het was derhalven ook juift niet noodig , dat de andere Evangeliften van deeze uitzending zouden moeten fpreeken; hetgeen zy Jevenwel niet gevoeglyk met ftilzwygen zouden hebben konnen voorby gaan, indien het óógmérk van den Heiland geweeft ware, een vaft en beftendig Collegie aan te ftellen. De bevelen, aan hun gegeeven , komen meeftendeels overeen met die, welke hy reeds te vooren aan de Apoftelen gegeeven had O); ook ten aanzien dergeenen, die hen («O Offchoon in de Vulgata en eenige andere Overzettingen, ais mede door verfcheide (Kerkvaders, 72. van zodaanige Difcipelen geteld worden; zo hebben evenwel de meeiten derzelven, benevens dè voornaam- ;^^d[chrlHn^ 7°" Dit getal za>> bu«en twyfel, betrekking gehad hebben tot de 70. oudften in IfraëiNum. JU: 16 24. 25. zo als het getal der Apoftelen tot de nvaalf ftammen. (*) Alleenlyk wordt de omftandigheid Luc. X: 4. aaarby gevoegd: dat zy niemand op den weg zouden 1 i 4 grue»  $04. Oplotfmg der zwarigheden in de hen ontvangen zouden. En vermits hy voorzagj dat zy zeer veele tegenffreevers ontmoeten zoude; zo maakte dit zyn medelyden gaande, om by deeze gelegenheid te herhaalen de weemoedige klagten over den ongelukkigen toeftand der fteden, die zich niet hadden willen verbeteren, offchoon reeds zo veele daaden aldaar gefchied waren ( §. 74.). En deeze zyne booden moedigde hy mede daardoor aan, dat hy hun verzekerde, het zy men naar hen hoorde, of niet, dat het evenwel zo zoude worden opgenomen , alsof het aan hem zelve, en aan den Vader, die hem gezonden had, gefchied ware. Buiten twyfel heeft hy aan hun mede te kennen gegeeven, dat hy hunne wederkomft te Jerufalem wilde afwachten. S- 91- Of 4e plaats Joh. VII: 53 Cap. VIII: 1—ii; in der daad tot den Text behoore. Eer wy overgaan tot de volgende gebeurenisfe, is alvoorens te befiisfen, of het geene Johannes Cap. VIII: 1—11, opgeeft van de vryfpraakeder overfpeelfter, met en nevens het laattce vers van het voorgaande hoofdftuk, inderdaad mede aan te merken zy , als een gedeelte van zyne Evangelië-gefchiedenisfe; vermits het zelve , in vroegere en groeten. Niet! dat aan hun verbooden zou zyn geworden, zelfs de wetten der gemeene beleefdheid ter zydc te ftellen; maar zy kreegen alleenlyk bevel, om zich met lange t' famenfpreekingen, die toenmaals by ontmoetingen in gebruik waren, zo als reeds in het 5de Deel Cap. KI. §, 37. aangemerkt is gewordeü.  Evangelie-gejchiedenisfe Hoofdft. XXVIII. 50$ en laateretyden, door veelen in twyfel getrokken is geworden. Onder die geenen , welke het zo even. genoemde houden voor een Jaater byvoegfel, ftaan fommigen toe (y), dat Johannes zelve, by eene nader overziening van zvn Evangehum, en na dat gemelde vrouw reeds geftorven was, dit geval daarby gevoegd hebbe om daarvan volkomen zekerheid te hebben, terwyl hetzelve, mét veéle verkeerde onhandigheden, verhaald werdt. Doch de meeften meenen * dat johannes daarvan de fchryver niet zy en Grofgift, dat, nadat deeze gefchiedenis fëdert de tyden der Apoftelen, door mondelinge vernaaien, voortgezet is geworden, of Papias, of een ander leerling van Johannes, dezelve, uit het zogenoemd Evangelium der Nazareenen hier ingelyft hebbe. Doch, wanneer wy vooreerft de handfchriften, waarin dit geval ftaat, vergelyken by die, waarin hetzelve ontbreekt, dan is het getal der eerftgenoemde ongelyk grooter. Hieronymus (2) merkt reeds aan, dat deeze gefchiedenis in veele handfchriften, zo wel Griekfche als Latynfche, gevonden wordt. Stephanus vondze ten minften in elf Codices, die hy by de uitgaave van zyn JNieuw Teftament voor zich had. En onder zeventien handfchriften, die Th. Beza vergeleeken heeft, was flegts één, waarin dezelve met Itondi Ja, wanneer wy eene berekening maaken van de Handfchriften, die men tot hiertoe vergeleeken heeft, en de ongelyk mindere Codi- O) Corn. Jansenius Comm. in Concord Evan* iï'r ^rC- lenfajjt j'« Joh. Clerici Bibliothetue thoifie Tom. 16. Art. 5. p. 294. (s) Lib. 2. contra Peiag, Tom, 2. Opp. p. 194 li S  5o6 Oplosfing der zwarigheden in de Codices, waarin men dezelve milt., vergeleeken by de menigte dergeenen, waarin men dezelve vindt; dan ontftaat 'ereenehooggande waarfchynlykheid, dat dezelve in der daad tot den text behooren (a ), Gaan wy verder tot de Overzettingen, dan ' (o) Volgens de aanwyzing inD. Joh. Jac. Griesbachs uitgaave des N. T. ftaat deeze fneede in' 87. handfchriften. Daarentegen in 't gehéél niet, of alleenlyk als een byvoegfel in eene andere plaats, (of met een kruis of fterretje getekend in 44. Codices. Vermits nu in dit laatfte getal 14. nummers voorkomen , die mede ónder de eerftgenoemde 87. ftaah; zo volgt daaruit, dat deeze piaats mede in deeze 14. voorkomt, alleenlyk, datze op de eene of de andere wvze in twyfel getrokken wordt. Dus zouden 73. Codices of handichriften deswegen geene zwaarigheid maaken; en in 30. zoudeze in 't geheel niet gevonden worden. Doch uit andere berichten is het bekend, datze buiten dien in de handfchriften van Wetftein, met 4. 8. en 11. betekend met een kruisje, en N°. 15. aan den rand ftaat; ■waaromtrent Rtch. Simons Hifl. Ctit. der N. T. Part. r.' Cap. 13. p- 147. te vergelyken is. Deeze 4. Codices afgetrokken van de eerfte 7?., blyvenóp., waarin deeze ongctvvyfeld ftaat, en gevoegd by de andere 14. bedraagt 18. Niet minder komt onder de 30. handfchriften, waarin deeze gebeurenis gezegd wordt in 't geheet niette ftaan , dedoorWeftcin niet 20. getekende Codex Rejius 1883. voor, alwaar dezelve op het einde van den Evmgcïiiï Johannes ftaat, met deeze aanmerkinge : t* a'QiMrryuva, s» rttrn ütTiygdlpt>n i x.i~ir); alleenlyk dat hy aanmerkt, datze in naauwkeurige Exemplaaren, of in 't geheel niet gevonden worde, of getekent met een kruisje. Voor 't overige zyn zeer waarfchynlyke redenen op te geeven, waarom men dezelve ook veelvuldig uitgelaaten heeft. De ingevoerde difciplina arcani zou zelfs daartoe gelegenheid hebben konnen geeven, naardien men veelligt vreesde voor 't verwyfc der Heidenen , als of werklyke misdaaden, door den Stichter der Chriftelyke Religieverontfehuldigd wierden ; of dat men ten minften beducht was, den zwakken aanftoot te zullen'geeven; hetgeen evenwel Augujlinus niet goedkeurt (q). Van daar is het gekomen, dat deeze plaats, uit de Exemplaaren, die openlyk tot het voorleezen dienden, wegbleef; of ook met een byzonder teken aan den rand aangemerkt werdt; zo als dezelve dan ook daadlyk in veele Evangeliflaria en Lettionaria niet gevonden wordt (r); doch die even daarom ten ken wordt: want even zo kort worden ook de andere afdeelingen aangeroerd. (m) Lib. 3. de fpir. S. Cap, t. Apol. 2, pro Davide Cap. I, Epijl. Lib. 6. Epifl. si. 52. ( n ) Lib. 4. de conjenf. Evang. Cap. 10. Lib. 2. de f' duit. conjug. ad Pollentium. Cap. 6. 7. Traiï, 32. in Jo~ an. Serm. 47. de verbis Domini. (0) Tom. 5. in Johan. Cap. 14. feq. Cp) Comm. in Jokann. in Cod. MSpt. Bibl, Reg. Par. N«, 2401, Men zie Millii N. T. ad h. I. (j) Lib. 2, de adult. conjug. ad Pollentium Cap. 7. CO De Grieken plagtenze wel gemeenlyk niet voor ' - te  Evangelie-gefchiedenisfe. Höofdft. XXVIII. 513 ten deezen opzigte niets beflisfen konnen. Daar op niet ftil gezweegen hebben? tot^diente weert ook niemand der ouden, da°K?n£ van zoude zyn voortgekomen E1nde- lyk fchynt ook hetkverband van den text dit el deelt* te verëifphen.. In het i2 vs van he Ifte Hoofd tuk leezen alle Codices: Wae weezen- En volgens het bericht van A. du Perron in lyne reize naar Ooft-Indiën p. 327. leert men nog al den kinderen in de Oofterfche Landen in het zand fchrvven. En ook Archimedes tekende , toen hy gedoodt werdt, figuren in her zand. Nu kon van wegen de menigte des volks, die in den Tempel byeen kwam, *eer gemaklyk zo veel ftof op de vloer gebragt zvn, om dl daarop gemaakte trekken kennelyk voor tc ftellen Doch het oogmerk van Chriftus was juift met, dat men leezen zoude, hetgeen hy gefchrceven had; even zo weini- , als wanneer een zekere Philofooph by . Aelianus°Li& 14. Var. Hifi. Cap. 19. iets' aan den wand fchreef- want,-in zulken gevalle' zoude Johannes eten . inhoud'der woorden gemeld hebben. Het is mede een . onbewysbaar byvoegfel, wanneer in den Bodlejaan\chen. Codex van Usferius ftaat: hu i**<-s«'ur«> m^Tt«i, t weiKf ' velligt genomen is, uit de hiervooren aangehaalde plaat»  EvangeKe-gefthiedmisfe Hoofdft. XXVIII. 517 hy in verlegenheid was, en zich eerft op een antwoord bedenken wilde, drongen dies te meerder aan op antwoord. En nu rees de Heiland overeind, en gaf zeer kort tot befcheid: wie uwer van deeze zonde vry is, dat die den eerften fteen op haar werpe (y). Waarop hy, om te toonen, dat het niet noodig was meerder daarby te voegen, weder nederbukte, om, gelyk voorhenen, in het ftof te fchryven; en ook, wel voorziende dat zy wegfluipen zouden j opzetlyk zyn gezigt van hun afgekeerd heeft: en dit was ook daadlyk het gevolg. Elk hunner, die deeze vrouwe aangebragt hadden, vond zich in zyn geweeten overtuigd , de kuifchheid gekrenkt te hebben (z). En vreezende, dat de Heere Jefus meer; van Hieronymus Lib. 2. conti: Pelag. Maar de Heere Jefus wilde enkel en alleen te kennen geeven, dathy hun voordel niet met eenige oplettenheid verwaardigde. En derhalven wordt in eenige handfchriften daarby gevoegd: 1»» a-fecr ar«aji*j«s, dochhetgeen ook flegts eene randtekening is. (y) Tegen de bondigheid deezer redeneeringe kan niets met grond ingebragt worden. Zelfs Cicero Lib. 3. Accvfi in Verrem Cap. i. zegt, dat men dengeenen, die misdaaden aan anderen beftraft niet ligt ten goede duiden zal, wanneer hy zelve zyne pligten overtreedt. En Cap. 2. vervolgt hy aldus: „ Corruptorem, adulte„ rum (adduxeris) ? Providendum diligenter, ne quid „ in veftigium libidinis appareat, —; • Etenim „■ non modp accpfator fedneobjurgatorquidemferendus „ eftis, quï,quodin altero vitium reprehendit,ineo ipfo „ deprehenditur' . (z) Naardien niet gemeld. v/ordt, hoe veel of hoe weinig hunner geweeft zyn ; zo kan dit ook niet onwaarfchynlyk genoemd worden, inzonderheid in die tyden, die zeer verdurven waren. Ja, wie weet, of zy niet even daarom met deeze vrouwe zo ftrengelyk gehandeld hebben , om dat zv hun ten wille he^ft Kk 3 wil-..  fi 8 Qplosftng der zwaariglteden in de meerder ontdekken mogt, dan hun aangenaam zyn zoude; zo begaven zy zich bytyds van daar; doch ongemerkt, zo dat de een den anderen volgde, na dat de aanzienlykften daarmede een begin hadden gemaakt: Dus doende bleef Jefus alleen (a), zonder dat men hem verder laftig viel; doch de vrouw bleef in 't midden van de byeen gekomen menigte ftaan. De Heere Jefus weder op ziende, vraagde aan de vrouwe,naar haare befchuldigers,en of niemand haar veroordeeld had(£): en daarop neen geantwoord hebbende; gaf by aan haar dit befcheid, dat het ook thans zyne zaak niet was, om een vonnis over haar te ftryken. Hy wilde zich thans zo veel te minder een rechterlyk gezag aanmaatigen , vermits de burgerlyke wetten van Mofes behalven dat ten einde liepen. Alleenlyk voegde hy 'er deeze waarfchouwing by, dat zy voortaan zorgvuldiger weezen zoude, in het vermyden van deeze en andere dergelyken zonden. Willen zyn ; zo als uit de Hiftorie van Suftmm vs. 19—21. te zien is. (O Dit alleen blyven fluit niet altoos uit, alletegenwoordigen; maar alleen dezulken hunner , waarvan juift gefprooken was , Joh. XV: 32. 1 Theff. III: 1. ifim. IV: 11. naamelyk, hier de befchuldigcrs. (fc) Het is zo, de finale Sententie wegens zulke Wanbedryven ftond wel aan den Landvoogd. Maar aan de Joodfche O verheid was het evenwel toe geftaan , om zo te fpreeken, de ASe te inftrueeren, en de Sententie op te maaken, die de Landvoogd alsdan plegtelyk beveiligen moeft. *  Evangdie-gefcJdedenisfe Hoofft. XXVIII. S'9 §• 99- Verfcheide woordenwisfelingen van Jejus met de Jooden, die hem mlden Jleenigen , Jo£ VIII: I2~59 ' renDi?CT w °f °°k Wel °P eenen ^ het vnfk tl ef/e HueTe Chriftus V00rtSaan niet het volk te onderrichten. Ten minften zvn de Phanfeen, die hem nu antwoord gaven, te onderscheiden van die, welke de vrouw, in overipel gegreep en, aan hem voorgefteld hadden. En nu vertoonde hy zich aan hunt als dien, diedoo? tnlTeT>/lhet Jicht der waereld> tevS ^ nnl geW°Iden COi dien mender- ïw °?k vo]Sen moeft, indien men tot eene alleszins heilzaame kennisfe geraaken wilde: ver£™ddyk * dTe °P§aa"de Zon hem tot dit v£. oog aanleiding hebben gegeeven. Toen de Pha- £tenfnTZ ^ra§ten' daC ™ zich niet verlaaten kon op dit getuigenis, 't welk hy van zich zelve gaf, antwoordde hy, dat elk eetuieenis in zyne elgen zaak, enkel en alleen dirSSS verwerpen was: en inzonderheid kon dit 2?£. tuigems zo veel te minder afgekeurd worden naardien hy van zyne nfkomft en van heTeinde' waartoe hy gefcbikt was, eene ongelyk betereen naauwkcungerkennishad,danzy,difzoygene^ ien,om hem, uit vleefchlykeinzigten , teber^en en te veroordeelen. Hy daarentegen wasthans oordeel te ve,lcn; hetgeen evenwel, indien hv dit wilde doen, bevonden zoude worden dewaar! heid Mal 1VP1 LXXXIV: tZ- n XLII: 6. Cap. XLIX: 6 Kk 4  $%o Qpksfing der zwarigheden in de heid te weezen, en overeen te komen met het oordeel -van den Vader, die hem gezonden had.' Daarenboven verklaarde immers de wet zulk een getuigenis, st welk door twee uitgebragt werdt, voor onwraakbaar : en dit moeft ook hier plaats hebben; vermits hy niet alleen van zich zelve getuigde ; maar Ook het onwraakbaar getuigenis van zynen Vader aan zynevzyde was (rf).. Van welk eenen Vader hy fprak, was niet zeer moeijelykte begrypen: doch de Jooden wilden hem niet verftaan,' maar namen daaruit gelegenheid, om hem, al fpottende, te vraagen ,: waar is uwe Vader? waarop hy alleenlyk zo vee} tot antwoord gaf, dat het niet vreemd was dat zy van zynen Vader zo wei' ftige kundigheid hadden, vermits zy hemzelve Jniet kenden, en hem niet, als eenen Godlyken Gezant, wilden aanneemen. Met zulk eene vrymoedigheid Bewèerde hy zynen Godlyken luifter, in eene openbaare plaats, naamelyk in den Voorhof, alwaar de fchatkift ftond (è j, daar veelè menfche?? konden plaats vinden, en alwaar hy omringd was, door eene menigte vyanden, die evenwel niet durfden beftaan de handen aan hem te flaan, vermits de tyd van zyn iyden nog niet voorhanden was. Intusfchen gaf hy aan hun te kennen, zeer wel te weetenj dat zy op hem toeleg maakten; en herv' : , "' " haal- (O Zie het 3de Deel Cap. VIL §.428. C O Door het woord y*£) noemden, en evenwel nietbehoorlyk kenden: maar vermits hy zelve de naauwkeurigfte kennis van hem had, en dit niet ontkennen kon, zonder hun gelyk, dat is een leugenaar, te worden, en ook in alle zyne woor- O) Joh. XV- 20. Cap. XVII; 6. (<0 Zie het 4de Deel Cap. VIII. J. 44. (p) In plaatfe van t>t*2t vs. 54. leezen veele Codices i fiü». Ook wordt het in eenige handfchriften van de Vulgata , onder anderen in de tweede op dï Stads' Bibliotheek te Koningsbergen, uitgedrukt, door nifter.  Evangelk-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVTH. 527 woorden met hem overeen ftemde; zo kon onk met recht niets berispt worden aan de verzeke' nng, die hy zo even gegeeven had aan hun die' zyn woord bewaarden. Daarenboven washvook m der daad meêr , dan Abraham ; want dSt Aarts-vader had het aangemerkt, ai eene ze£e wenfchte zaak, dat de dag zyner verSynfnle aan hem , op eene levendige wvze nrwr- S!!?g ' fteld worden; en had zi/h,Toen ^meS eene yerfchynmge in der daad verwa^rK was geworden, daarovergrootelyks verheugd. Doch ook dit gezegde verdraaiden de JoXzo * of hy Abraham in perfoon gezien had- ï' immers onmooglyk was, Jg%£ ^ ™g den ouderdom van vyftig jaaren bereikt en bv gevolge nog niet eens eene halve eeuwe geleefd had (q). Doch de Heere Jefus verzXrEÏ dat hy reeds voor Abrahams ^^fc^ was geweeft (,). Vermits „£ dï^ïdejK den (?) Zy noemen hier een on^t-or hoogften ouderdom, die aan henfzoL'. ?" Wel den gefchreeven worden; doch hef Sn nnt k°nnen toe' hy, door zyne veelvuldige to«en rn n We,e,zen> dat fcheenen hebbe ouder fe^zyf dan hv S^^' ^ Doch, wanneer /r«aKr lTL ^ h^c^ was' deeze omftandigheid aanhad „TL •Cap- 3?- 4°. dachte, dat Jefus toerK?f r^Hc e^gl,,ge der geweeft zy; dan is dit ee?e voS/0' Ja3ren oud Se* zich, dan enkelen alleen eenebhen'"^r in genwoordigen tyd in plaat*, age van den tenaamelyk, een onvennderlvï 1T Üm vo°riedenen, leen aan God if ?$* ai! opgevat worden, dat hy re*d, kan het zo lias verwacht zvVeworden xv,nf m^I$ aIs de M«~ t-mers zyn werklykaamtizZ tenV<°°den ^°kke[1 ui twyfel. 7 ««wee/en ten tyde van Abraham  528 Oplosfing der zwarigheden ifi de den aangemerkt werdt als eene Godslaftering ,- zo faapten zy, in hunnen raazenden yver, fteenen op, ( die vermoedelyk aldaar by de hand waren, vermits nog al geduurig aan den Tempel verbeterd werdt,) om hem daarmede te werpen. Doch de Heiland verbergde zich zo, dat hy uit het gezigt zyner vyanden geraakte , en verliet den Tempel i ICO. < ' ".'-'.'*' •• | -U'-< '0 Jefus maakt eenen Mindgeb oor enen ziende, Joh IX: 1—34. Terwyl de Heere Jefüs zynen weg vorderde, zag hy in 't voorbygaan eenen blindgeboorenen bedelaar, dïen hy met medelyden aanzag (J). Zyne Jongeren, van welke ten minften fommigen zich al haaft weder by hem vervoegden, merkten, dat hy deezen met oplettenheid befchouwde. En, terwyl zy vooronderftelden, dat God denzelven, tot ftraffe voor of van wegens eene byzondere misdaad, had doen blind gebooren worden; zo vraagden zy den Heere Jefus, wie deeze zwaare zonde,-bedreeven had? de menfch zei- CO Dat in deezen wel geen eigenlyk wonderwerk voorgevallen zy ; maar dat evenwel de Heere Chriftus juift daardoor dat hy middel gevonden heeft, fchoon zy op hem zo zeer gebeeten waren, uit hun gezigt weg te geraaken, een bewys van zyne Godly? ke magt geo-eeve» heeft, is aangetoond in heticdeDeel Cap. XIX. §. 32. % • - • (O Van het wonderwerk, aan deezen meufcne ver^ richt, en van deszelfs gerechtlyk onderzoek, is reeds gefprookcn in 10de Deel Cap. XIX. §. 92. feq. alwaar mede toegelicht zyn geworden de daarby voorkomende onv ftandigheden.  Evan£sUé-gefc]nedeni$fe. Hoófdft. XXVIII. 52$ fcèlve, toen hy zich nog; naar het begrip dergeenen, die eene ziels-verhuizing beweerden (u) in een ander lighaam bevonden had; of zyne ouders? Doch de Heiland deed hun begrypen, dat men aan geen van beiden de fchuld kon geeven op eene öngemeéne wyze, tegen God gezondigd te hebben. Veelmeer was deeze zyne blindheid hem overgekomen, ten einde aan hem een klaarblyklyk werk der Gödlyke Almagt gefchieden most: daarby voegende, dat hy dergelyken werk verrichten moeft, zo lange de dag van zyn leven nog duurde; naardien eerlang komen zoude de nacht des doods, waarin niets meer zoude konnen verricht worden. Vermits hy nu, zo Jango hy nog op de waereld was, als het licht der waerelcL fchynfel moeft geeven; zo wildé byoök, fchoon, het thans Sabbath was, niet voorby laaten gaan\ de gelegenheid, om een weldaadig wonderwerk te verrichten. En dit deed hy ook, zonder juift door den blinden daarom verzocht te worden om, door dit nieuwe blykbewys, de Jooden té* overtuigen, dat hy in der daad die was, waarvoor hy zich uitgegeéven had; want, zodra hy di gezegd had, maakte hy eene foort van zalve, uit Ipeekfel en zand, waarmede hy de oogen des blinden (x) beftreek. Vermoedelyk hebben anderen , daarby ftaande, gezegd, dat dit gedaan werdt door Jelus, door wien reeds andere blinden ;S?ff,Ware" J W3arvan het Zevo]S was> *K by zich het gezeggen j om dus befmeerd naar Silom té rvïSxPl^00^ anders de Vulgata irl plaatfe vari « toWdV f° ?aat evenweI inden 5den eri 3dëif Codex der Bibliotheek te Koningsbergen ióeci ' XVI. Deel* £ j  530 Opïosfing der zwaarigheden in de te gaan, om zich te wafchen, achtervolgens het bevel van Jefus, in hoope, van zich niet te vergeefs derwaards te zullen begeeven (y). Hy kwam ook in der daad van daar ziende terug. Doch toen hy zynen weldoender niet meer vond, begaf hy zich naar zyne wooning. Hier zagen hem zyne gebuuren en anderen, die hem lange, als eenen blinden bédelaar, gekend hadden, en fpraken te famen, zeggende: is deeze niet de blinde bedelaar, die de voorbygaanden om een aalmoes aanfprak ? Sommigen zeiden ja ; anderen waren van begrip, dat hy naar denzelven geleek j (y) Deezë vyverlagbuiten de ftad aan deZuidzyde: en vermits in denzelven het water uit den bron Gihen geleidt werdt, zo kreeg hy den naame nvb» in het Griekfch uitgedrukt door o-ia»»;*. Zie het 14de Deel Cap. XXV. §. 164. (g). Johannes zo als hy by andere dergelyke naamen te doen gewoon is, voegt 'er by de betekenis van het woord »*it*ty>tw , voor diegeenen* die het Hebreeufch niet verftonden; en vermoedelyk heelt hy daardoor eenen wenk willen geeven, dat Jefus den blinden inzonderheid naar deezen vyver gezonden hebbe, ten einde deeze naam hem herinneren mogt, dat hy zich in de woorden, jegens zyne Jongeren aitgefprooken, én die deeze mede aangehoord had, voor eenen Godlyken Gezant had uitgegeeven. Doch ook kan hy nog andere oogmerken hebben willen bereiken , dat hy hem zulk eenen verren weg door de flad tot aan den gemelden vyver heeft doen gaan. Dit moeft noodwendig by allen , dié hem zagen , opzien verwekken; en diende bygevolge tot meerdere uitbreidinge van hetwonderwerk. Evenwel had Chriftus tyds genoeg zich te verwyderen, en veelligt zelfs uit de Stad te'gaan, om voor te komen deswegen ter rede gefteld te worden. Maar daarenboven zouden ook vermoedelyk de handelingen, by deeze gelegengeid gefchied, te kennen geeven, dat dergelyken ook op den Sabbath te doen geoorlofd waren.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft.XXVIII. S3i leek; doch hy zelve zeide, dat hy die was. En nu wilde men van hem weeten, hoe hy ziende geworden was. Waarop hy tot antwoord gafeen zeker man, met naame Jefus, doch dien hv toenmaals niet kende, had hem geholpen: voorts het geheele beloop verhaalende, doch gevraagd zynde, waar deeze man was, wift hy daarvan geen bericht te geeven, Indien de Heere Jefus te vinden ware geweeft; dan zoude men hem zekerlyk even zo wel, als deezen blindgeweezenen, voor den grooten Raad ter verantwoordinge gebragt hebben; om dat deeze geneezing met eenige omftandigheden gefchied was op den babbath, t welk men zeer aanftootelyk keürde. S.r ?" verhoor, door het Sanhedrin, veelligt eerft den daaraan volgenden dag, in 't werk gefield worden, en wel alleenlyk met deezen herftelden blinden; dien men ondervraagde, aangaande dewyze, hoehy ziende geworden was' om daaruitop te maaken, of'er ook eenige en welKe werkzaamheden daarby verricht waren. Schoon zy nu mets anders konden verneemen, dan dat Jeius eene foort van zalve uit fpeekfel en ftof on de oogen gelegd had; zo oordeelden evenwel eemgen mt den Raad, dat hy van God niet weezen kon, omdat hy den Sabbath niet onderhield Doch daar waren ook anderen (z) die daartegen mbragten, dat een menfch, die in ftaat was om zulke groote wonderwerken te verrichten , ofc mooglyk een roeklooze overtreeder-der Godlyke Inzettingen weezen kon. Naardien zy het tlamen mets eens waren; zo wilden zy van derf blind- ™«tÏ? ,Vennoedelyk Nkodmus , Jofeph ert dleeèeriéi E joI,UTiraC?ing jcsenSJefuS ^«wilden dofri Ll 2  532 Oplosfing der zwarigheden in de blindgeboorenen weeten, wat hy dacht van deezerï man , die hem, zo hy zeide, ziende gemaakt bad ? veelligt. dachten zy, dat hy zich voegen zoude by diegeenen, welke zich reeds, in zyne tegenwoordigheid, tegen Jefus verklaard hadden: maar hy bekende vrymoedig, dat hy hem, ten minften voor eenen Propheet, verklaaren moeft. Intusfchen bleeven deleden van den Raad nog al geduurig in twyfel, of hy ook wel in der daadblind geweeft en ziende geworden was; en oordeelden het noodig des-aangaande zyne ouders te hooren , die zich vermoedelyk, met deezen hunnen zoon, eerft eenigen tyd na deszelfs geboorte te Jerufalem zullen hebben nedergezet. Het onderzoek kwam hierop neder, of deeze hun zoon was, dien zy veelligt, als blindgebooren, hadden willen doen doorgaan , en men begeerde te weeten, hoe hy dan nu, dat zo zynde, tot zyn gezigt gekomen was? het antwoord der ouderen was, dat zy zeer wel wiften, dat deeze^ hun zoon blind ter waereld gekomen was; maar hoe hy ziende was geworden, en aan wien hy dit dank moeft weeten, daarvan konden zy geen bericht geeven, naardien zy zelve niet daarby geweeft waren: de zoon, oud genoeg zynde om befcheid te konnen geeven, zou dit beter konnen doen. Uit menfchen-vreeze maakten zy zwaarigheid, blyken te geeven, dat zy zynen Weldoener kenden; want men was het in den Raad eens geworden, uit de Synagoge te zullen verftooten, die den Heere Jefus voor den Mesfias erkende ; en daarom wilden zy zich opzetlyk niet verder uitlaaten. Hierop volgde een nieuw plegtig verhoor met derzelver zoon, van wien men , onder voorhoudinge van Gods Alweetenheid, eene oprechte bely- denis  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. m denis der waarheid afeifchte /"aV u gezegdebleef ™ ° hy ■by MD en hetzelfde ten kwade zoude kinnen gedufl" worden ^ vraagde men hem nogmaals 6 opwat wyz?hydef oervraagden wat onververduldig. zo dat hv aan gaf 'daehvaa„V^en Thkti™> ^ntwoSd SS:, Ï^^CfeïS duXvoêre„Milar,°U' te™3" ^ ^IteeneS den dit met weet, en evenwel heeft h/SJ^ (O Jof. VII: 10. d°°* LI 3  $34- Oplotfing der zwaarigheden in de door een wonderwerk der Almagt, ziende gemaakt: nu is het immers eene bekende zaak , die elk geredelyk toeftaat, dat God opzetlyke zondaaren niet eens omtrent eene gemeene beede verhoort, veel minder , wanneer zulk een van God de uitwerking van een wonderwerk begeert: Vermits nu aan my een onloochenbaar en voorhenen nog nooit gehoord wonderwerk gewrocht is geworden; zo moet immers hy, op wiens gebed dit wonderwerk gefchied is, noodwendig een Godlyke gezant weezen; gemerkt hy nimmermeer dergelyke zoude konnen doen, by aldien hy niet van God ware. Nu waren zy zekerlyk niet in ftaat, om zulk een bondig bewys, op goede ironden , te ontzenuwen; maar dies te heftiger viefen zy op hem aap. Wat! zeiden zy, gy onwaardige boozewigt, wien de natuur reeds by zyne geboorte, als zulk eenen, getekend heeft, durft gy u onderwinden aan zulke aanzienlyke lieden, als wy zyn, lesfen te geeven ? En zo Itieten zy hem uit, niet alleen uit hunne Vergaderinge, maar ook, naar alle waarfchynlykheid, uit de Synagoge , zo dat zy hem in den ban deeden (b\ §. 101. ( 6} Dit lot was reeds gefchikt voor diegeenen .welke den Heere Jefus voor den Mesfias erkennen zouden vs. 22. Èn offchoon de blindgeboorene hem alleenlyk voor eenen Propheet verklaarde; zo befchuldiirden zy hem evenwel in der daad, dathy zyn Discipel Was; en zullen dus zo veelte minder nagelaaten hebben, het gemelde befluit het eerft aan hem ter uitvoer te ftellen, hoe meêrzy, door zyne vrymoedige •=ri;woorden , tegen hem ontfteeken waren. Deeze iaak maakte dok veele beweeging, zo dat veel daarvan gerorcóken werdt; hetgeen niet zoude gefchied zyn , indien men zulk eenen gcringen menfche, hoedaamge •*>••• • ■ dcc-  Evongelie.gefchiedenhfe Hoofdft. XXVIU. S3S §. ior. Jefus geeft zich daarna aan hem te kennen als den MesRas en {preekt met hem van het doeleinde zyner zendZ? ' Joh. IX: 35^-4*. Cap, X: i_2i. Deeze harde handelwyze jegens deezen armen menfche kwam ter ooren van den Heere Tefus Toen hy nu denzelven eenigen tyd daarna , op eene niet genoemde plaatfe , veelligt zelfs buiten de ftad ontmoette, zeide hy tot hem: gyzoudt ;J 20 alsuic^ g^rag op te maaken is, aan den Zoon van God, of den Mesfias, gelooven, die, zoalsik u verzekeren kan, reeds gekomen is Zyn antwoord was, daartoe bereid te zyn, indien hy flegts kennis aan hem had. En nu openbaarde de Heere Jefus zich aan hem zonder achterhoudenheid, en zeide: gy hebt hem gezien, en ziet hem ook nu nog; wanthv dfe met u fpreekt, is het. Hierop nam hy / d e ziende geworden was, geene bedenking, zo wel door eene uitdruklyke belydenis, als ook door de aan hem betoonde Godlyke vereering ( c ^ tl kennen te geeven, dat hy hem in der daad dia - In rJi113?- .Hetwa^nders de gewoonte van den Heiland met, met zulke duidelyke woorden aan *£&aS!S£iï£' negtS met ^himpmge b«itende *rv -',?eeze aanbiddin2 tan even zo wel als Matth XIV: 33. vooor geene mindere gehouden word™ dan die den waaren God toekomt Evenwel durft c' r. Damm ,n zyne 3de betrachting &c. ff. 2 p 27 bewP» ^n^^vL11" gehecle Ni(™ TeftamPent van zulk eene aanbidding, aan den perfoon van fefus beweezen zelfs met eenig blyk voorkome. J oeweezen, LI 4  53S Ophsjïng der zwarigheden in de aan de Jooden te zeggen, dat hy de Mesfias was % om de reeds te meermaalen aangehaalde redenen van voorzigtigheid. Maar het fchynt, dathy met deezen menfche, wiens vrymoedigheid hy mede daardoor heeft willen betoonen, afzonderlyk, en zonder van iemand anders gehoord te worden, gefprookeri hebbe. Doch al haaft kwamen er meer anderen by, die begeerig waren te weeten, wat tusfchen hen omgegaan was. Jefus nam derhalven, van de tegenwoordigheid des blinden, die door hem ziende gemaakt was, aanleiding, om te fpreeken, van het verfchillend gevolg zyner komfte in de waereld, naamelyk , dat de blinden, die hunne geeftlyke blindheid kenden , ziende wierden; en in tegendeel anderen , die waanden te konnen zien, door hunne eigene fchuld , langs zo blinder wierden (d) • 't welk zekerlyk aangemerkt 'moeft worden als een zwaar oordeel. Eenige Pharifeën, die zich aldaar bevonden , en wel merkten, wie de Heiland met deeze woorden bedoelde, vonden zich daardoor beledigd, en zeiden: wy hoopen immers niet, dat gy ook ons voor zulke blinde en on weetende Heden aanziet. Waarop de Heere Jefus tot antwoord gaf: indien uwe blindheid buiten uwe fchuld ware, zo dat het u aan middelen ontbrak om tot eene meerdere kennisfe tegeraaken; dan zoude uwe zonde niet zo zwaar weezen; maar nu gy wei deeze middelen hebt, doch niet gebruiken wilt, en evenwel op uwe groote inzigten zo veel roemt; zo is uwe fchuld geheel onverantwoorde3yk, en dies te moeijelyker weg te neemen (e). Gy (•O Zie het 3de Deel Cap. VII. J. 434(O L. C. J. 364.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 537 Gy meent wel, als openbaare Leeraars, die uit de wet bondig onderweezen zyt, leidsdlieden der blinden te zyn (ƒ), welken men in alles veilig zoude konnen volgen, gelyk de fchaapen hunnen herder: Maar, waarvoor men u in der daad te houden hebbe, dat moogt gy zelve opmaaken uit de volgende gelykenisfe (g): Wie niet door de rechte deur in den ftal der fchaapen ingaat, maar op eenige andere wyze inbreekt of daarin fluipt; dien kan men niet anders aanmerken, dan als eenen dief en roover ( h > Daarentegen is het een kenteken van eenen waaren herder , wanneer hv langs de rechte deur inkomt: deezen laat ook de deurwachter m, en de fchaapen kennen zyneftem zo als hy ook de naauwkeurigfte kennis van elk derzelver heeft; hen ook getrouwelyk aanvoert en derhalven van hun verwachten kan, dat zv hem volgen,- terwyl zy in tegendeel, in plaatfe van eenen vreemden, wiens ftem zy niet kennen, blindelings te volgen, veelmeer voor hem vlugten zullen. Vermits men intusfchen den eigenly, ken zin en het oogmerk deezer gelykenisfe niet verC/O Rom. II: 10. 20 Cs) Dit volgende voorftel is derhalven met het voorgaande zeer naauw verknogr. En offchoon hier in 't gemeen een nieuw hoofdftuk begint; zo zyn 'er evenwel handfchriften, zelfs van de Vulgata, by voorbeeld g'f» 3de te Koningsbergen, alwaar het icde Jdoofdftuk metvs.40.van het voorgaande Hoofdftukbegint Veelligt was in de Iandftreeke, alwaar de Heere Chriftus dit fprak, eene kudde fchaapen , die hem diöneTg S ' °m 2iCh V3n deeZe ^enis * 83 (/O Het was in dien tyd niet vreemd , gecftlvke anm»S£3& wegen ££. LI 5  538 Oplosfing der zwarigheden in de verftaan of begrypen wilde; zo verklaarde Jefus zich in het volgende wat duidelyker, zo dat hy zich zelve voorftelde als de deur, door welke, zo wel de herders als de fchaapen, moeften ingaan. Alle diegeenen, die zich buiten hem uitgegeeven hadden voor den Mesfias, of hem niet aangeweezen hadden als de ware deur, en gevolglyk ingekomen waren met hem voorby te gaan, deeze had men aan te merken als dieven en roovers (i); 'c welk dan oolc de fchaapen al haaft gewaar wierden, dat men hen niet veilig volgen kon; want, zoals de fchapen, doorhem, als de rechte deur, inkomende, by hem veiligheid, welftand en verkwikking vonden; zobeoogde daarentegen een dief alleenlyk zyn eigen voordeel; en zelfs het leven der fchaapen was daarby aan het grootfte gevaar bloot gefteld. Doch hy was niet alleen gekomen, om aan hun het leven en overvloed van alle gewenfchte goed te verfchaffen ; maar hy was daarenboven de goede Herder, door de Propheeten reeds lange te vooren verkondigd, aan wien , om de welvaart zyner fchaapen te bevorderen, zelfs zyn leven niet te dierbaar was, en die bygevolge van eenen huurling alleszins en klaarblyklyk te onderfcheiden was. Hy had eene ware geneigdheid voor zyne fchaapen en deeze wederom voor hem. Zyn Vader keurde al zyn doen goed,: en hy, van zynen kant, het aan hem welbekende Raadsbefluit, om zyn leven te laaten voor de fchaapen, en hen deelgenooten te maaken van de aan te brengen gelukzaligheid; met en nevens de andere fchaapen, die zich tot hiertoe nog niet bevonden in het gezelfchap dergeenen, die in de JoodCO Zie het 3de Deel Cap. VII. §. 435-  Evangelk-gefclkdmisf*. Hoofdfl. XXVIll. 539 Joodfche Kerke, als ware het in eenen ftal, ver zameld waren geweeft. Doch hy kon zich ook even daarom vertrooften met de innigfte liefde van zynen Vader, om dat hy gewillig was zyn leven, om zo te fpreeken, af te leggen, om hetzelve alsdan weder te neemen. Maar tot dit afleggen -yan zyn leven kon niemand hem dwingen; maar hy deed dit geheel vrywillig, en was ook daartoe bevoegd, naar den eifch van den Jaft, dien hy van zynen Vader ontvangen had. Sommigen borftenuit en zeiden: hy wordt door eenen boozen geeft beftuurd; vandaar komen zulke zinlooze redenen van hem voort, redenen die niet waardig zvn dat men erop lette,- maar anderen zeiden: immers kan de duivel nimmermeer de blinden ziende maaken zo als Jefus aan deezen menfche gedaan heeft; derhalven zyn ook zyne redenen niet te houden voor woorden van eenen bezetenen. Denklyk zyn deeze verfchillende gedachten eerft Uitgebragt, nadat de Heere Jefus reeds van daar vertrokken was; want anders zoude hy ook iets daarop gezegd hebben. §• 102. Na de wederkomft der 70. Difcipelen, verbaalt Jefus aan eenen Schnftgdeerden de Paribei van den barmhmhen Samaritaan- Luc. X; 17—37. ö De zeventig Difcipelen, die de Heere Jefus te Jerufalem verwacht had, kwamen ten beftemden tyde weder terug, en gaven met veele blydïc'J dat nff deren7aSodlt VT°01" hun merkwaardig, lvk',1 T fH^e Kus alleen en uitdruk! Jvk gefprookan had van krankheden, die zy ge- nce<  540 Oplosfing der zwarigheden in de' neezen zouden, ook zelfs de duivelen hun hadden moeten gehoorzaam zyn, zo datze, op hun bevel, de bezetenen verlaaten hadden. Jefus zeide, dat zy zich daarover juift niet zeer behoefden te verwonderen: Hy zelve wift wel, hoe fpoedig de fatan zyne tot hiertoe gehad hebbende magt zou verliezen, en zofnellyk, als de blixem uit den hemel nederdaalt, van zyne aangemaatigde hoogte ter neder geftort en beroofd zou worden van zyne magt, om nadeel aan te brengen, (£). Zy m oeften mede weeten, dat deeze zyne ftorting van duur zou zyn. Zy zouden mede, volgens de aan hun gegeeven volmagt, als ware het flangen en fchorpioenen vertreeden, of al wat naar deeze fchaadelyke dieren, ten aanzien van derzelver fchaadelyken invloed, gelyken mogt (T)> ja, tegen de geheele magt van den boozen vyand beftaan konnen; zo dat hy op generleye wyze ( m) in ftaat zoude zyn, hen te benadeelen. Intusfchen hadden zy juift geene redenen, om daarop hoogmoedig te zyn; naardien immers ook zulke wonderwerkers zouden konnen verlooren gaan ( n ). Maar zy zouden zich veelmeer daarover verblyden, dat zy , by aldien zy in het geloove aan hem ftandvaftig bleeven, mede aangefchreeven waren in de Jyft dergeenen, die de zaligheid beërven zullen (o). By dit alles was de (ft) Jef.XIV: i?. 13. ■ (O Pf. XCI: 13. (m) Deeze betekenis beeftiht Hand. XXV: 10. Gal. IV: 12. (?i) Matth. VII: 22. 23. (0) Joh. XIX: 28. 29. vergel. s. Theff. II: 13. alwaar de voorwaarde, die hier rnoct verftaan worden, uitdruklyk ftaat. Van de fpreekwys in den Hemel, of in het bock des leevens aangcfchreeven zyn , kan men nazien het 3de Deel Cap. VII. §. 264.  Èvangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIf. 541 de Heere Jefus zelve, ten aanzien van den gelukkigen voortgang van het Evangelie, niet onverichilhg,- maar verheugde zich deswegen zeer inmglyk, en herhaalde het gebed, reeds in eenen anderen tyd tot zynen Vader opgezonden a 74. ^ waarin hy hem daarvoor dankte, dat hy de on-' geleerde Jongeren tot zyne werktuigen gebruikt • ook aan dezelven by goedwillige zielen zo veel ingang verleend had, in weerwille van de aanhoudende verblinding der ingebeelde wyzen naar de waereld. Hy voegde mede tot onderrigting zvner Jongeren nogmaals daarby, dat alles aan hem van zynen Vader overgegeeven was; en zonder zyne openbaaring zou men , noch hem zelve, noch den Vader, recht kennen. Maar, gemerkt nomeerdere toehoorers tegenwoordig waren zo° keerde hy zich inzonderheid tot zyne Difcipelen, en prees hen zahg, dat zy het geluk hadden, daadelyk te zien en te hooren, hetgeen veele Propheeten en Koningen vergeefs gewenfcht hadden, en nu in ftaat waren, om daarvan een behoorlyk gebruik te maaken. En nu ftond onder deaanweezende fchaare een zekere Leeraar op, j!;fH«t«1 bedreeven was, met oogmerk om den Heilandin zynereden te vangen. Deeze hooiende dat Jefus zynen Volgelingen verzekertl^Z-aanftaand?i^ligbeld, en medefprak van openbaaringen, wilde eene proeve neemen of hy ookveelligtzulkeene aanwyzingtot deS heid geven zoude die tegen de wet aanliep. Xom vraagde hy: Meefterl vat doende, zal ik het emmg leven heerven? Jefus, wel w'eetende dat lanïen oTSf V°°f\Wm Uit een oprechtverSpn' T ö e^eJn,yfee orde des Heils te Jeeren H.eln^00;de de m3g^ 20 a,s z? mede" »«gt. Hy wilde door zyn eigen doen zalig worden;  54 2 Oplos'fing der zwarigheden in de den; de Heere Jefus verzond hem derhalven baar de wet, alwaar het voorgefchreeven was, wat men, om zalig te worden, doen moeft; vermits de duidelyke woorden- der Wet aan hem zeer wel bekend zouden zyn. Deeze bragt daarop by, de beide voornaamfte plaatfen, waarin een kort begrip van alle door God voorgefchreevene pligten voorkomt (/>). Zeer goed, was het weder-antwoord van den Heiland; gy hebt u flegts zeer flipt naar deeze aanwyzing te gedraagen, dan zult gy leeven en zalig worden (q). De Schriftgeleerde kon daarentegen niets inbrengen: maar vermits by evenwel voorgenoomen had tegen den Heere Jefus te beweeren, dathy, terverkrygiog van de zaligheid, zulke voorfchriftengaf, die met de wet niet ftrookten, zo vraagde hy al verder: en wie is dan myn naafte ? want hy kon voorzien , dat Jefus, die anders de algemeene li fde ingefcherpt had (V), alle menfchen zonder onderfcheid, daarvoor verklaaren zoude; terwyl daarentegen , volgens de gedachten by alle Sch' iftgeleerden aangenomen, onder de benoeming van den naaften, die men, naar het het voorfchnft der wet, beminnen moeft, geen ander te verftaan zy, dan een Ifraëller. De Heiland vond niet goed , zich met hem in te laaten in eene woordenwisfelipg ; maar in plaatfe van op zyne vraage regelrecht te antwoorden, ftelde hy voor de Parabel van den barmhartigen Samaritaan, die den O) Deut. VI: 5. Lev. XIX: 18. (O Zo als de woorden, Pf. IV: 5. zyt beroerd, en zondigt «jet, voorwaardelyk op te vatten zyn : wanneer gy beroerd zyt, don zondigt niet; alzo ook hier: wanneer gy dit zult gedaan hebben; dan zult gy leeven. (r) Matth. V: 43. enz.  Evangeli^gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIII. 543 den onder de roovers geraakten en doodelyk sekwetften Jood onder zyne bezorging genomen had, na dat, zo wel een voorbygaande Priefïer als ook een Levyt, hem zonder hulpe hadden laaten liggen CO > en vraagde vervolgens, wie van dee- ïSf? Dit is Wel geene daadelyk-voorgevallene gebeurems; maar evenwel zulk eene , die ligtlyk zoude konnen gebeuren; van welken aart alle parabelen zvn^ waarby intusfchen meerder te letten is , op derzelver voornaam oogmerk, dan op de herhaalde enkele 01 ftandigbeden, die veeltyds alleenlyk tot verHcrinSf der fclnlderye dienen. Hier in dit verhaal kómt ni« ^{?Hft°n,WaaTfChy9lIkfe "mondigheid voor, de de Schriftgeleerde zoude hebben konnen in twyfel trekken De weg van Jerufalem naar Jerkho, diei nooftK lan Vall^ende Hedén' ^rdtJinzonderheidTdóor df menigvuldige roovers in dien tyd, onveilig Smaakt* °iïk lD de woeftyne' "ietver're van ferjcl?*£\l le fchmlhoeken vonden daar zy zich konden verbergen. Eene, boven andere , gevaarlyke plaats befchryft Hieronymus m loco hebraicis, Tom. 3 Opp p ,T f Jencho woonden, zo als Ligtfoet ad //L^nmerkt. veele Priefters en Leviten, die, wanneer he hum.4 beurt was in den Tempel te dienen, deezen , moeften En een Samaritaan kon immers, of by'^C te Jerufalem, of elders, tedoen gehadhebben Jaardoor oLgehn0H°d,ZaaktWerdtdeczen weSte 'eizen' Wyn en olie had hy tot zyn gebruik by zich; want aan hem was met onbekend de onvriendelykheid 7e foóden om hem van het noodigete voorzien.- en in hêtgmieen Plagten in de Oofterfche landen de rei ende Si medeteneemen, hetgeenzynoodighadden terwy zVin herbergen flegts vernachten konden. Aan de1 oizien denlolZU!reene,hfberge Wcrdt de verzorginTvan" den gekwetftenin 'tbyzonder betaald; het is zo fieets tot H tWie%denarien' maar dit was °ok genoegzaam meiïzvn6 %T'itamen ïnTn k0rt zoude wedefgekot"'en de TnnH vermits de Samaritaanen in derzciverhaat tegen de Jooden met zo verre gingen, als dee^e tegen de eerftgenoemden; zo is ook de barmhar-1 fteid van deezen Samaritaan jegens eenen Jood?% van  544 Oplosfing der zwarigheden in de deeze drie zich inderdaad gedraagen had, als de naafté van den onder de moordenaars geraakten Jood, en ook gemeend had , niet te mogen nalaaten j aan hem even dezelfde liefdediehften te bewyzen, als of hy hem gelyk ware? De Schriftgeleerde moeft bekennen, dat hy die was, die zich zyns met zo veel medelyden aangenomen had. En hieruit maakte de Heiland dit befluit op: heeft de Samaritaan wel gedaan,- dan volgt, dat de Jooden zich op dezelfde wyze jegens de Samaritaanen , die anders zo zeer hy hun verfoeid waren , te gedraagen hadden , en overzulks verpligt waren alle menfchen, zonder onderfcheid, aan te merken als den naaften, die zy beminnen moeften. §• 103. De Heere Jefus gaat by Martha en Maria in huis Luc. Xi 3S—42. Op de reize, die de Heiland nu, uit Jerufalem gaande, aannam, kwam hy eerft in de plaats, alwaar de beide zufters Martha en Maria woonden. De eerfte was, naar alle waarfehynlykheid , de bewoonfter van het huis, waarin zy den Heere Jefus met veele blydfchap ontving. En vermits hy niet ligt, eene bekwaame gelegenheid om te leeren, vruchtloos liet voorby glippen ; zo deed hy dit ook thans, en vond inzonderheid aan haare van jerufalem gekomen was, juift niet zeer onwaarfchvnlyk. Daarentegen zal men van de onbarmhartigheid van veele Priefters en Leviten meerdere voorbeelden gehad hebben.  EvanèeliHefcMedenhfe. BoofM. XXVIII. haare zufter Maria zulk eene nni.^ a * feres, datzy zich X? °PJettende toebeet Intusfchen wa» jSffiK ^ï" te ^ aan zuik eenen aan-enaamfn S Werfezaam> alle te bedenken ^ft met zyn gevolg doch *ï^»^K&*oHM W zufter te beklaaïen ' °™ z,ch over haar alleen <£^fg'^d^ niet onthouden/om w nn- Zy koft 2icfi ze,& Heiland te laaten btyken* ÏÏKmf " Jegensden aan haare zufter te ffl„ ]?!ra te verzoeken, den aan 't weTmoft £' n Tede de han! lusverweet hJ'&S*^™ de «fe Jevuldigheid, datzv zich do? ™ hoo^aande zorg, wegffeepen', en d^a ^ liet de- Een dmg, zeide hv i K ^^ VerzQl'mdige omfta„4oeS:^ d"7 hoofdtaak tegenVV00r' les aankomt (O- Dit êèm ,.' WaaroP al" dig als ookby^ uiftekS^/rrf20 "6'?00*& werkzaam te houden mét de Li naamelJ*>' halt" CO LUC. XVIJI; 22. ^-^^ ?o„,é fpyze& leen wegens het aanrechten t r ",et enkei en algemeen, maar hoe zy denHeiïnd?^^ bekom™r4 onthaalen. In >t °f n,°g niet recht CS Iph ,Wy?onnen derhalven met relt fte? S4efr J?£ CUlin de gemeJde ^fdftuHen PPgeeit, offchoon hy de naafte eeleffenhpiw ^ «jgttfrk meldt, toï het nu volg behoor* En wel zo veel te meêr 2- : S/vangdift voorgenomLTJLSt1! orde van zaaken op te maaken Zyn ' yk C£n8 S. 105. 1» De Heiland hield mede op deeze reize zvn* ™ woonte in 't oog, in de yns Se" Vader in het £b3 teSSkÏÏ^^?^1 >W msgelyks aan zyne Jongére^edaan ,f mm, dat ™ '2 1 Vreemd konnen * vJ; l u^', S °°fI' afgaande - de rechte wyze om te bjddenj onderweezen had £X om nu niet te zeggen,: dat  54-8 Oplosfmg der zwarigheden in dé genoegzaam blykt, hoe vergeetelyk de Difcipe-^ len geweeft zyn (x): zo zal veelligt hun wenfch hierop zyn neder gekomen, om buiten en behalven het algemeene formulier des -gebeds aan alle het volk zonder onderfcheid voofgefchreeven, nog een byzonder te hebbel, gepaft rnet hunne omftandigheden. En dit kan ook aanleiding hebben gegeeven, dat de Heere Chriftus hen niet alleen beduidt heeft, dat het gemelde formulier even zo goed voor ben als voor anderen pafte; maar dat hy ook, met byvoeginge van eenige omftandigheden , nogmaals ingefcherpt heeft, hetgeen hy reeds inde berg-predikatie aangehaald had van de beweegredenen, die tot een aanhoudend en toeverzigtlyk gebed opfpooren konden; inzonderheid naardien hy merkte, dat het hun nog geduurig aan de rechte blymoedigheid tot het gebed ontbrak. Doch alle zwaarigheden verdwynen eensklaps, wanneer wy ftellen, dat thans, niec de twaalf Apoftelen, dit verzoek aan den Heiland gedaan hebben; maar een ander van zyne Leerjongeren, misfchien een uit de zeventig, die hem nu, na de wederkomft van hun gezantfchap, verzelden, en ten minften niet alle tegenwoordig waren, toen hy de berg-predikatie deed; en derhalven was de Heiland ook gereed, om aan hun het begeerde formulier des gebeds mede te deelen, naamelyk, hetgeen hy reeds voorheenen voorgefchreeven had ( y > Alle bee- fx) Matth. XVT: 9—11. , . n„,a„ (y) Offchoon wy in de Handelingen der Apoftelen niet uitdruklyk leezcn, dat de Apoftelen zich van dit formulier ooit bediend hebben; zo kan evenwel, entel en alleen uit het ftilzwygen van deeze berichten, waar-  Evangelie-gefthiedenisfe Hoofft. XXVIIi. S49 beeden in dit Heilig gebed komen hier voor in de zelfde orde, en wel, deeJs met dezelfde woorden, en deels, met zeer overeenkomfh'ge uitdrukkingen (z). Des is ook bet gebed zelve volkomen, offchoon de Heiland ditmaal niet daarby gevoegd heeft het gewoone befluit, waardoor de bidder zich, tot verfterkinge van zyn geloof, levendig voorfteid de beweegredenen, waarom trod zyn gebed voorzeker verhooren zal. Dit kon waarin ,mede van andere gewoontens der Apoftelen mets gemeldt wordt, niet beflooten worden,£ her? HeLnH ' g6heel Ï5' S^edzy. Immeii egt de Heiland: warneer gy bidt, dan zegt. Dit was derhalven «™ Tel' £ich te bedienen van de voorgefchreevenê ÏT v/nde"^ Enc dat/y dit beveI °ok naargekomen Ivn? is vanouds afin de Chriftelyke Kerk beweerd gewoV- T£ a S da?- ook reeds Tertulliaan Cap. 15. dit gebed noemt: ordtnariam orationem. uLZZl?*?melyJï' voigens de meefte en voornaamfte v?dPr»n nfTen' ?yerZetlingen en Aanhaalingen der Kerk! let Air Jn™sfchen waren 'er reeds ten tyde van Orl genes Aflchriften, waarin de derde en zevende beede met gevonden werdt; zo als blykt uit zyne VerhandeSv!,T,/T }• I5r,P-, Ve™°edelyk hebben de afSr^ndhlff°rmUll-r üacsts aa"gemerkt als een kort begrip van hetgeene in de Berg-predifratie voorkomt. En naardien zy het flot niet daarin vonden; meenden flLn tG efder ^e/echtigd te zyn , mede over te iJaan, hetgeen hun toefeheen met het voorgaande van S'der^i61126^611 inh°Ud te zvn ' 20 a,s dit ook anders derzelver gewoonte was. Zelfs in de gewoone Exemplaaren der Vulgata ontbreeken de gemelde bekte beeden; die evenwel de Roomfche Kerk, by alle haare.hoogachting voor de Vulgata, tot het Onze Vader fp aak ! n.btVen ^°rdt a!daar in 'c P*™™ de aa"" rodiLc enlykuit^drukt door Pater> fchoon ermede ter TSruyn' Waa,rm het overige, of ten minften nas. Paar der RiEbgdi,W0I2' 20 a,s in het ^eedeExem M m 3  5SQ Qplosjtng der zwarigheden in de kon hy hier zo veel te meêr overflaan, naardien hy aan zyne Leerlingen onmiddelyk daarna onder H oog brengt andere gronden, waarop zy op de verhooring van hun gebed met zekerheid hoüpen konden (a), naamelyk: Hy, de Heiland field lïi ■. aan Ca") Wanneer men overdenkt, dat een Evangelift even dezelfde zaak of woorden van Chriftus korter , de ander uitvoeriger opgeeft; en wanneer men zich te binnen brenst, dat in de woorden der inzettinge des H Avondmaals, de uitdrukkingen, by Lucas voorkomende, noch bv Mattheus, noch by Murcus, gevonden worden, zonder deswegen verdacht te zyn; dan 7?1 men liet getuigenis overzettinge by Bm,, ^T^Si^ Mm 4  5g£ Oplosfing der zwarigheden in de houden in het bidden, tot verhooringe van het gebedene, lieten beweegen, zuJkeen aanhoudend f' ' gebed Sabatier, om nu niette fpreeken van die, welke Benceuus in Appar. p. 461. aanhaalt. Ja zelfs de Vulgata heeft het amen behouden. En was het dan niet even zo mooglyk, hier, door het uitlaaten van het befluit, als by Lucas door 't uitlaaten der 3de en 7de beede, te ontbreeken? Daarentegen ftaat het befluit in de Arahijche 'van krpenius, en in eenen Codex der Bibliotheek of Queens College te Orferd. Miet minder in de Gothifche, slrmenifche, Ethiopijche en Perjifche overzettingen , ook volgens het getuigenis van Saubert ad h. 1. in de Ruffifche. Of deeze woorden al of niet in het Evan geliurri der Nazareërs geftaan hebben , |is onzeker: èn naardien hetzelve onderfcheiden is geweeft van het Griekfche Evangelium van Mattheus; zo zoude ook daaruit niets vaft te ftellen zyn. Even zo weinig kan het ftrekken tot een bewys tegen derzelver echtheid, dat de Kerkleeraars, by de aanhaaling van het Onze Va: der,; daarvan niet fpreeken ; want zy zyn doorgaans gewoon uit het geheugen aan te haaien: en indien in de Liturgien deeze woorden door het volk niet uitgefprooken zyn; zo is de reden, waarom zy dezelven niet 'aa igehaald en ook wel niet verklaard hebben , zo veelte meerder tebegrypen; inzonderheid, wanneer zy dezelven aangemerkt of gehouden hebben, niet voor een gedeelte van het gebed zelve, maar alleen voor een aanhangfel. Om nu niet te zeggen, dat het nog twyfelachtig is, welken Evangelift zy, by derzelver yérklaaringe, tot eenen grondflag gelegd nebben; en dat de Latynfche Patres alleenlyk getuigen konnen zyn van deeze uitlaatinge, in zodaanige overzettinge , waarVan'-zy zich bediend hebben. Ireneus Lib. 1. adv. Heer. Cap 1. p. m. 7. zegt niets verder, dan dat de Valentinianen, om derzelver./Eones te bewyzen, zich daarop beriepen, dat in het gebed der Kerke, by de handelinge van het H. Avondmaal, deeze woorden voorkwamen: •«'« r»! «pi««i r»> <*<«»<«>, doch ontkent niet derzeiver aanweezen in den Text van Mattheus. En ook Origenes beweert dit niet, de aratione §. 15.—r8 ; maar toont het onderfcheid der formulieren' van 't gebed Mattheus en Luc$s; en zal ook wel hetflot niet aan- ge-  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 553 gebed zo veel te minder vrugtloos zoqde kon nen zyn by God, den hemelfcben Vader, di£ ongemerkt hebben als een gedeelte van u * Zyn getuigenis kan ook zoveeIte minder?^ 2elve .den, naardien, volgens zvn zeeUn m'n.de'hier letsgelontbreeken loudeT Dat cVR T ïe/deb£?de* by Orat. Doir. dezelven niet verklaaren T *km, 5' *> zo veel, dat men niet gewoon\\lZ'Jn V% allee^ de Liturgie uit te fpreeken l*JeMee? delven in woordengvan Chiftus z'oudenz'yn IZn «V„et geene naar de wyze der grieken A-i J u °,°k de Jaatfie dergelyke Doxologie fefluft *En r*?°m,I,enmet eene en Dial. ^ ' e" sar,™ Dm/, i. ?u. tnrgie als. zulke, die de rriefte-fïS 3a", Uit de & Tbrtuluanüs L f. 4 °££r,L£, u"gefprooken heeft, blyklyk dén text van Lue in feS^ he\ft kiaafhalvenhyook de3de en 7de beid?, 7m V002LZICh, weshy dezelve ook in 3 dect? gf' ,Enoffchoon zo verliet hv zich evenwel buhnn ï%Zi?,m "let heeft, tynfche overzetting. Even hetzelfd, Y V °P de La' trent Cyprïanus, die daarenboven £ fi'r ^aatS om" het Onze Vader verklaart Vo J u phc' 0rat- D°>«den werdt; en derhalven mede toelïhr ^ °PGnIyk gebee' 'Juin eorda, kafemus ad Dmimm l?^ Matth rm 9. 0pp : 8 laat we,° hymus cfl»« '» uit; doch voegt 'e het wnn h / tdeeze woorden dus, noeh %?naï de^2^by„jW>eftzS fchen text gefchikt. En Eb \ ™Zr 7Je\?^Opp. p. 20-. gewaagt hv nier Jn T ela%- Iom- *• Hot, om datz^y hie.ftSbrengeïïot Zvn°lfrden Van dit men „„ de zeven beeden. Op H?LZs C^' Cop. 5. en Ambrosius Comm in L%£ ïL a'tnMattveel te minder beroepen ■ naardien Z, a Tn zich zo Üaaring vanher gehetl^0n2e V,^ de?elven de verentten worden deeze woorl,?er °ntbreekt. Daarffoiüi, Lib l c™f moorden ,n de Conflüutiones PP- Ap«fl. cotelerj xp 29n -nu7' S0?-2*- Tom. I. Mm 5 jv. r.  554 Oplosfing der zwarigheden in ie oneindig magtiger en goedgunftiger is , dan de aardfche Vaders, die , hoe hard zy anders ook IJ. T p 245. Insgclyks Isidorus Pelufiota Lib. 4. Epiji. 24, die, terwyl hy van de verklaaring van Chryfoftomus eenigzins afwykt, daardoor een bewys geeft, dat hy denzelven niet blindelings gevolgd hebbe. Ook vindt men daarvan eene verklaaring by den Aucl. opens mperteelt Matthmum, by Niceta in Corderii Catena ex 30. ff. Precis p. 230. Tkeophylatlus en Euthymius. Hoewei deeze de JBogumilen alleenlyk berifpt, om dat zy uitlieten de woorden, door de Vaders en de Kerk daarby gevoetrd; doch waarby hy alleenlyk ziet op de gewoon ie dat alleenlyk de priefter deeze woorden plagt uitte fpéeken. Doch daar zyn mede andere gronden, die voor de echtheid van het Hot van het onge Vader pleiten Naardien de Jooden niet ligtlyk een gebed uitfpraken, zonder daarby des Heeren naam te pryzen; zou dan de Heiland dit nagelaaten hebben, by hetvoorfchryven van een formulier, waarin ook de beeden overeen ftemmen met zodaanige formulieren, die de Jooden Hit de fchriftcn des Ouden Teftaments genomen hadden ' En kon niet zelfs de 1 Chron. XXX: ij. 12, voorkomende Doxologie, die met deeze zo veele overeenkomft heeft, daartoe gelegenheid geeven ? temeer , naardien dezelve , in het gebed zelve , zo veel invloed heeft, enin zich vervat beweegredenen, om den bidder, van de verhooring va«* zyn gebed, te verzekeren Is het niet te denken, dat de Apoftelen, die in derzelver fchriften zo veele Doxologien ingelyft hebben, zich in deezen zullen hebben gefchikt naar sHeilands voorfchrift? Rom. XI: %6 Cap. XVI: 27. Gal I: 5 Eph. III: 21. Phil. IV: zo. 1 Tim. I: 17, Cap. VI: 16 *Tim IV: 18. Hebr. XIII: Ut. ^tétt.W: u. Cap. Vïi 2 Petr. III: 18. Jud. vs. 25. Opsnb. I: ƒ. Cap. VII: ' " En is het niet veel eerder te denken, dat men zich bv'dergelyken loffpraaken in de Liturgien het ilot van hit Onze Vader ten voorbedde zal hebben genomen i San datditflot uit de Liturgien in den Text van Matzheus zoude gekomen zyn? Doch wy ontkennen niet, SSin LüCANi Philopltride Tom. 2. O??. 1011.de woorden: ï*r« tm hty «»M ■««*•*••'.  Evangelie-gefchkdenisfe. Hoofdft. XXVIII. 553. pok mogten weezen , evenwel te famen bv *irifc befpeuren eene ingefchapen drift, om ln hun2 kinderen met te weigeren, heteeen h,t , nuttig is : en die bygevo'jge ffftoos ZrTf^ zyn, gelyk aJie het nofdigefo IteTzlïocït ^ zonderheid de kofteJykfbf van aüè Heili. loeit ^È^M^^ zoud- ko»nen flotvan het Onze Vader zelve En'/a" °P het by Mattheus, uit de Liturg • de boorden zoude daarin eene evengzo'„ZflyÜ St*8*'» dan moeten gevonden worden Vi n dl t verfcheidenheid welker Doxoloeien niet „ ,de L,tur6"ïn zelve, zyn; terwyl daarentegen ?n h« S76 ™P$^ngericl" der, in alle handfchriften ovïfLÏ Van het 0nze Va" die dit flotof befluh hebben e'f UInSenenaanhaalingen komen, en die ooi niet? £' ee"erleve woorden voordezelvén in Verdenk*- Th ,verva"en, weshalven delvk kan meni -een/ Ud/n kJ,nnen komen- Einwaarom men dit floThvBT™??. -den opg eeven, hebben moeten voegen L • ?J V3" Jefus zoude gewaagd had, by Sen nW heVook iem™d Heiland zelve voor efcKe?g f°"?u.,,er. doorden Woorden daarby te voe^n w ' men^hlyke by Mankeu:, eV nfe° ook' ^ff a"e4* aan eene uitlaating is eerder* denke^ JSi d,°Ch all-^n u,t nalaatigheid, ofook Li n,« ' enkel en men misfchien zal hebben f °P,Zet' dew7l 14. voorkomt, deze woogie? n, ^ hetSee" vs. «aan zoude van vs. 7f vvaartSe ,te verre af dat de daarin voorkomende op «„ ïPt/ICh,betrekt; of met wel ftrooken mo«cn met hJf aPfde borden by het bidden niet veele beVeI van Chriftus inzonderheid, om dat mïn^ ^en te Sebr'»ken; en vonden heeft.' En vermTs de^r^pby w nl« «2 het fchynt, in iS£ Te eerft L TgeliUm' 20 a'^ ook in 't Latvn overgezet is ^w^h ' bvSevolge zeer mooglyk, dat men LIP f den; 20 «ras het overzettingen MatThZ Z tizt'ïïl"? ' ^ de willen uitlaaten. deeze taaIe» óverheeft  55^ Oplosfing der zwarigheden in de Heiligen Geeft, mede te deelen aan diegeenen, die hem daarom bidden. $. 106. De Heere Jefus verdeedigt wederom, de door hem gedaane uitdryving van den duivel uit eenen (lommen menfche, Luc. XI: 14—36. In deezen zelfden tyd deed Jefus wederom eene wonderbaare geneezing aan eenen ftommen menfche, die, na dat de booze geeft van hem uitgedreeven was, wederom onverhinderd fpreeken kon. Het gevolg daarvan was, dat het volk zich daarover verwonderde: doch ook onder hetzelve waren eenigen, die zich voegden by het begrip der Pharifeën, naamelyk, dat hy den duivel uitdreef door den overften der duivelen : zo als het mede niet ontbrak aan anderen, aan welke dergelyken wonderwerken, hier op aarde verricht, nog niet voldeeden, en derhalven, ten bewyze zyner Godlyke zendinge, van hem een teken uit den Hemel eifchten; niet uit eene oprechte begeerte tot onderwys, maar om eene proeve te neemen, of hy aan hunne begeerte voldoen zoude. En ook deeze hadden hierin de Schriftgeleerden en Pharifeën tot voorgangers. Dit nu gaf aanleiding tot eene verdeediging , die zeer overeenkomftig is met die , welke de Heere Jefus, by eene andere gelegenheid, gehouden heeft, toen de Pharifeën, over de wonderbaare herftelling van eenen ftommen bezetenen, even dezelfde verkeerde gedachten uitbragten. En hieruit heefc men willen opmaaken, dat Lucas hier bericht geeve van even dezelfde gefchiedenisfe, die Mattheus reeds befchreeven heeft. Het is zo, ook delaatftgenoemde Evangelift verhaalt, Cap. IX: 32-34. dat Jefus eenen ftommen bezetenen menfche herfteld hebbe , die ge-  Evangtlie-gefchiedenisfe. Hóofdft. XXVIII. $5} gefprooken heeft, nadat de duivel uitgedreeven was, waarover het volk zich grootelyks verwonderde; maar hy zegt evenwel niets daarvan, dat de Heiland toenmaals de laftering der Pharifeën zo breedvoerig wederlegd hebbe- En in derdaad zal er ook toenmaals naauwelyks tyds genoee toe geweeft zyn; naardien uit de veelvuldige, in het voorgaande verhaalde, handelingen, die op dien dag verricht waren, op te maaken is, dat het reeds avond geworden was. En ook wordt van het oordeel der Pharifeën daarover, als of hv de booze geeften door den opperften der duivelen uitdreef, ter deezer plaatfe, flegts als in 't voorbygaangewaagd; zoals wyreeds hiervorenfS 71 ^> aangemerkt hebben. Eigenlyk deeden de Pharifeën deeze vermetele uitfpraak, wanneer Chriftus eenen bezetenen herftelde, die teffens blind en ftom was (§ 77.); en hierop volgde de verdediging van Chriftus, welke, met die hier bv Lu cas voorkomende, voor eenerleye plagteehouden te worden, Matth. XII: «-^ SLtSS zegt evenwel mets van de blindheid van deezen menfche, die de Heere Jefu, even zo wei, als de fpraakloosheid, herftelde: intusfchen kon evenwel by verhaalde wonderwerken , enkel en alken kortheids halven, de weldaadige uitwerking d£ daarvan een gevolg geweeft is, niet gevoè.lvfc overgeflaagen worden. Doch fchoon wy S wilden toeftaan, dat deeze menfch, thans genee zen, zo wel van zyn gezigt, als ook van zyne hebben goedgevonden, het eerfte met ftiizwy^n voorbyte gaan; zo volgtevenwel niet, dachyiSft dezelfce perfoon geweeft zy, waarvan mJ£Z %eekt. Het is zo, de Heere Jefus bedien S hierin zyne yerdeediginge van bykans even de zelf.  558 Oplosfing der zwarigheden in de zelfde waarheden, om de betwifte zaak in een be« hoorlyk licht te plaatfen, en bedient zich ten deele van eenerleye gronden en voorbeelden. Maar wy hebben reeds elders aangemerkt (*), dat dit niet ongepaft geweeft zy, wanneer, na het verloopen van eenigen tyd, wederom dezelfde tegenwerpingen, en wel van verfchillende tegenftreevers, ingebragt worden. Hier nu had de Heere Chriftus in der daad te doen met andere tegenftreevers, dan de eerfte reize. Toenmaals waren het de Pharifeën zelve, welker laftering hy beantwoordde. Maar hier worden zy, die zo wel zyn wonderwerk aan den duivel eigenden , als ook een teken van hem begeerden, lieden int het volk genoemd, naamelyk, die zich bedienden van de uitvlugten, die zy van de Pharifeën geleerd hadden, om aan hun ongeloove eenige kleur te geeven. Men mag dezelven dan Pharifeefche gezinden noemen; zo waren zy evenwel mee de perfoonen zelve, die de Heere Christus reeds genoegzaam wederlegd had. En gefteld, dat zy even dezelfden geweeft waren, en evenwel zo onbefchaamd, dat zy even dezelfde lafteringen nog eens uitgebraakt hadden; waarom zou dan Chriftus niet, tot' onderrichtinge der thans aldaar tegenwoordig zynden, even hetzelfde mogen voordraagen waaruit reeds voorhenen anderen de grondeloosheid van zodaanige befchuldiging zo klaarblyklyk hadden konnen opmaaken ? Had hy niet reeds in de verdeediging, by Mattheus ingelyft, betuigd, dat het geëifchte teken aan (b) In het iote Deel Cap. XIX. §. 96, alwaar mede het wonderwerk, door Lucas verhaalt, uitvoerig toegelicht is geworden,  Evangelit-gejehiedmisfe Hoofdft. XXVÏIl aan hun met zou gegeeven worden? en evenwel zegt dezelfde Evangelift (O, datzv u te verzoeken wediom eejj^en^uit^n Z mei geeifcht hadden. Waarom zal het dah™ onmooglyk weezen , dat zy dit nu mederfn Z den maal gedaan hebben? ^toSStS^ m de beide gefchiedverhaalen van Mauheuc JL Lucas, mzonderheidby de aanhaahng dl• verdee diginge van Chriftus, zo veele verfch^JS dat men daaruit bezwaarlyk ee^fife** beurenis zal konnen maaken. Jn de e?£l 6 g&" de plaats heeft de Heeve CnXfelmf^T' ring der Pharifeën wederleg- 2Fhïmn a?e" dat eenigen derzelven nog eenani?J°Igde» hem begeerden te zien. Maa?hier h?, ° ^ ander gefchied, terftond «ÏS^Z? Jen Kh,erC? beg0n * Eiland ee ftzynet" den. De bygebragte gronden, waarom £■ ™ heel ongerymd zoude zyn, te fteJlen?, gf booze geeften uitdreefi door 1 hulpe vaS^f duivel, zyn zekerlyk dezelfden - mÏÏ den de. waarfchouwing voor de zonde' teg "denS 25: xi* Lürnkomt gehhefle. voor Deeze 2daar\7ntegke°nmm^ ^ dat Jefus de parabel van den uSrenrWM" geeft voorgedraagen had , eenp S^f boozen der de fchaare Zy*e J^^S^ff zulk eenen voortreflyken LeerfJ^xl ilJad» werker tot eenen zoon te hebben 1^°^ ten vertooge dat hv met VnitJSr a,3rop hv> gediend waf, tot anïword af T recht zalig te noemen war? n ? C meerder CO Matth. XVI: i. deo'  560 Oplosfing der zwaarïgheden in de den. Hiervan vindt men by Mattheus even zo weinig blyk, aJs dat bet volk nu kwam aandringen ; buiten twyfel in hoope, dat hy nu het begeerde teken uit den Hemel zonde laaten gefchieden. Dit gaf hem, den Heiland, aanleiding, het vertoog, Matth. XII: 39—42. voorkomende, hoewel met eenige verandering, op nieuws te doen ,• doch ook zyne reden te fluiten met geheel andere woorden, dan die waarvan mattheus gewag maakt: want hy geeft den Jooden te kennen, dat de fchuld hunner verbli.odinge niet aan hem zoude konnen toegeichreeven worden ; vermits hy zyn licht genoegzaam had laaten fchynen; maar zy hadden geene gezonde oogen des verftands, en derhalven was het geen wonder, dat alle hun doen en voorneernen duidelyke blyken opleverden van hunne blindheid en onweetenheid. Zy hadden derhalven wel reden, om vooral en voornaamelyk bekommerd te zyn , om de verlichting van hun verftand; alsdan zoude alles rondom hen licht weezen, en zy zouden van alle hetgeen zyn Ryk aanging betere en meerder-opgehelderde begrippen vormen. By Mattheus is het vertoog van den onreinen en wederkeerenden boozen geeft het laatfte in het gefprek van den Heiland, 't welk daardoor afgebrooken werdt, dat zyne moeder en broeders hem begeerden te fpreeken. Maar volgens Lucas werdt hy, toen hy nog in het gefprek was, of naauwelyks met fpreeken ophield, door eenen Pharifeër ter maaltyd genoodigd. Schoon nu ook het wonderwerk, 't welk tot de verdeediging van Chriftus by Mat. theus gelegenheid gaf, voor den middag gefchied mogt zyn; zo begaf de Heiland zich evenwel onmiddelyk daarna, nog op dien zelfden dag, aan de zee, en hield eene lange predikatie in gelykenisfen'  Evangelie.gefchiedenisfe. Hoofdfl. XXVIII. $6i tèn (d). Doch daartoe zoude naauwelyks tvds genoeg geweeft zyn, indien by toenmaals, volgens het bericht van Lucas , na dat by zich , or> de gedaane uitnoodfging, by de maaltyd had laaten vinden, eerft den Pharifeën en Schriftgeleerden zulke onaangenaame waarheden gezegd had en vervolgens derzelver veelvuldige vraagen had' moeten beantwoorden. Het is zo , by Lucas volgt mede eene predikatie , ingericht voor de toeloopende menigte des volks: maar deeze gaat over geheel andere onderwerpen, dan faetby Martheus voorkomende voorftel in gelykenisfen; en is ook niet, zo als deeze, aan de zee gehouden. Dus onderfcheiden zich derhalven berde eefchie denisfen , by alle dezelver fchynbaare overeen-' komft, door veelerléye merkwaardige omftandigheden, en met alleen door de plaats of orde . waarin zy verhaald worden; hoewel dit metrechï mede ïtf aanmerkinge te neemen is. §. 107. De Heiland brengt den Pharifeën en Schriftgeleerden vryntoe «tg hunne hmchelary en overige wanbedryven onde,heT oog, Luc. XI: 37—54. De aanzienlykften onder de Pharifeën hadden het reeds meer dan eens ondervonden, dat zv tegen oen Heiland niet op konden, maar veelgeer door hein, tenaahhooreh van'd™ en£e' ihken dL r" U,tSfzochtge^hap van hunnes geiyken, dies te eerder te verftrikken. Met dat oogmerk heten zy hem wel ditmaal by het volklï leens' COr Matth: XIII: j. feq AVI, Djs£l. n n  562 Oplosfing der zwarigheden in de leen, zonder hem in zyn voorftel te ftooren, maar naauwelyks had hy met fpreeken gedaan, of hy werdt, door eenen der Pharifeën, genoodigd , om met hem het middagmaal te houden. De Heiland! nam deeze uitnoodiging aan, en begaf zich aan'de tafel, zonder waar te neemen de nietigheden , by de oudften voorgefchreeven. Hierover gaf nu de Pharileër zyne verwondering duidelyk te kennen,- te meer, naardien hy, de Heiland, zo aanftonds gekomen was uit eenen hoop volks, alwaar hy ligtlyk en zonder het te weeten zoude hebben konnen verontreinigd worden. En offchcon men hem dit niet uitdruklyk verweet, zo bediende de Heiland zich evenwel van deeze gelegenheid, om de aan hem wel bekende bedoelingen der Pharifeën zo veel te vrymoediger te ontdekken, hoe meerder achterhoudende zy nu jegens hem begonden te worden, tiet is zo, -zeide hy, gy lieden maakt, zo als ik befpeure , veel werks van de in 't oog vallende zinlykheid: beekers en fchootels zyn van buiten zorgvuldiglyk gereinigd,- indien flegts, hetgeen daarin is, gezegd z-ude konnen worden even zo zuiver te weezen, en niet zo veel roof en onrechtvaardigheid daaraan valt ware. Maar is dit niet eene groote dwaasheid? Zal ook wel iemand , die het uitwendige van eemg vat reimgd(0, de reiniging van het binnenfte nalaatenV Wilt gy nu naar raad luifteren; geeft dan van het on^ CO Het woord éè& is, zo als het Hebreeuwfche rspr, p-elchikt voor verfcheide betekemsfen. In :geSJ^r geeft het te kennen iets ?>« eene zaake do n , en het verband toont wat het is. Van daar hiet het aok 2 Saro. XIX: 24. zo veel als reinigen.  Evangelie-gefclriedenisfe. Hoofdft. XXVIII. jtfj rechtvaardig goed, 't welk uaankleeft, indiengy niet in ftaat zyt hetzelve aan den rechten bezitter weder te doen geworden, aalmoezen; dan zal voor u alles rein weezen, en met een onbevlekt geweeten konnen genooten worden (ƒ) £n e€ merkt de Heiland wel zag, dat de Pharifeën naar zyn zeggen met zouden luiftcren, als die, na zo veele vermaaningen, van derzelver verkeerdheden met wilden afzien ,• zo begon het eens tyd te worden, om aan hun in het aangezigt de onaangename waarheid te zeggen, en aan hunne gehee. Ie Sefle de Gpdlyde oordeelen, op eene pWiyke wyze, aan te kondigen. Én dit mogt hv thans zo veel te meerder doen, naardien hy flegts met een kwaad oogmerk door hen genoodigd was geworden; zo dat het over hun uitgefprooken wee geene befchimping was, maar een afgeperft ongenoegen over hunne huichelaary, onrechtvaardigheid, hoogmoed en andere ondeugden die zy voor de oogen der waereld zo meefterlvk wiften te verbergen; doch weshalven hy ben ver. klaarde voor ongelukkige menfchen, welken het niet wel kon gaan (g> En vermits Chriftus by de laatfte uitlpraak mede de Schriftgeleerden by oe Phanfeëen gevoegd had (A); zo meende een dér' CD Naardien dit naamelyk een kenmerk zvn zal van clP%Tf;r3!erjndcring van zin- Zie het "dfijs Cf3 Het 7de Deel Cap. Xlif. §. 58. C") De woorden vs. 44. ye4ew*nr( fa*t,fJ ovXTtin °en hT' ^ ^ ^SchSén en WnnfinH?" Ad,?ch behooren werklyk tot den text; Van Wf?'61 uitdruklyk gewag hadgemaak bezwaJftrlrieeï,len; daa zou de zicb w3 bezwaarly,c bloot gegeeven hebben, dat de verwvtin togen van Chriftus mede zynen orden raakten! Doch Nfl 2 de  564 Ophsjing der zwarigheden in de der daarby tegenwoordig zynde Wetgeleerden van de Pharifetfche Party beleedigd te zyn, en kon zich niet onthouden daarover met uitdruklyke woorden teklaagen; doch het was zo verre van danr, dat de Heiland iets van zyn gezegde wederom zoude hebben ingetrokken, dut hy veelmeer ook aan deeze de Godlyke oordeelen aankondigde; als die niet alleen, door de veelvuldige menfehlyke inzettingen, by de wet gevoegd, den menfchen ondraaglyke laften opleidden, die zy zelve niet begeerden te draagen ; maar ook daardoor de moordenaryen , door hunne vaderen aan de Propheeten gepleegd, als ware het vereeuwigden, zo dat zy de graven derzelven prachtig ophaalden. Naardien zy nu daardoor genoegzaam ontdekten , dat zy niet anders, dan hunne vaderen, gezind waren: zo moeft hy hun het befluit der Godlyke wyshetd aankondigen (z')> dat nog al verder andere Propheeten en buitengewoone heilbooden aan hun zcuden worden afgezonden, fchoon zy daarmede niet beter handelen zouden , dan hunne voorvaderen, zo dat zy deeze, zo niet dooden, ten minften vervolgen zouden. En in deezer voegen zou dan van het tegenwoordig geflacht, 'r. welk met de voorvaderen eveneens gezind was, teffens de y«u<"<«/ maakten geene byzondcre Seéte uit; nfaar waren even zo wel, als de yj*^*™?. uitleggers der wet, zo -wel onder de Pharifeën, als Sadduceën. Waaromtrent men zien kan myne Verhandeling de »ptxok juris tttriufque apui Hebrceos doQoribus, Halle 1740. fji) Hier wordt derhalven eigenlyk geene byzondere plaats nit de Schriften des Ouden Teftaments aangehaald, die dus ook niet, zo als W. Wuiston meent in EJf:.y towards refloring the true Text of the O. T. Prop. a. p. 106. verloeren zoude geraakt zyn ; maar werdt èp nieuws eene Godlyke u tfpraak bekend gemaakt.  ErangeUe-gtfthiedmiife. HoofdlT. KXVItï. SCS teffens en op eenmaal te huis gezocht word* ? derhtede°nRfLh,Uld,g ^ ^ God!^ G^anS', icdert den beginne der waereld vergooten, en waarvan in de fcbriften des Ouden Tclaments zo veele; benchten voorkomen. En hierop zoude? g volkomen konnen ftaat maaken, naardien hy het aan hun nog eens op het nadruklykfte vooraf verkondigde, dat op het thans levend LnachtzuTk eene verfchrikJykeblocdfchuld lag, dl niet™ genoeg kon beftraft worden. En offchSon onder hetgeraeene volk veele waren, die dit niet bZ ter wjften; zo hadden evenwclzy, de Wet Seer den, aan deeze onweetenhad de meefte fchuld" om de fchnften te openen; en offchoon z, S wegen hunne vooroordeele'n, niet in ftaat waren het recht verftand derzeive in te zien zo ver' hinderden zy evenwel nog daarenboven anderen , d» nog .al eenige gcneegenheid hadden, om de re kermis te verkrygen; doch dit zoude hunne s Hgtlvk rc begrypen, hoe heftig de aldaar tegenwooroig zynde Schriftgeleerden en Pharifeën door zulke butere waarheden, dergelyken zy voorhee. nen nog nooit uit 's Heilands mond gehoord had den in 't harnas zullen geraakt zyn/ Intu fctn vierden zy door hun geweèten overtuigdI v n de waarhcd van Zyn gezegde, zo dat zy K"e n r..e:s op goede gronden hadden in re brengfn Zy zochten het gefprek over eenen anderenS te wenden , en beten zich aanlegen zyn Tm ware het mooglyk, door allerley lü$e &iS het een of ander onbedachtzaam JkJ^"1 nen mond te lokken. Hierby gaven zy naauieu »g acht op zyn antwoord, om, wanneer hy^ch N n 3 in  566 Oplosfing der zwaarigheden in de in I een of ander mogt mispraaten, eene plegtelyke befchuldiging tegen hem in voorraad te hebben. En wie weet, of zy hem met zelfs wel met der daad zouden aangetaft hebben, indien niet eene menigte volks op den aangang gekomen ware ! §. 108. Waarop de Heiland aan de daarby komende fchaare veelerleyv leerinnen en vermaaningen voorgedraagen heep. 6 ■ Luc. XII: Terwyl de Pharifeën inmiddels zo hevig met den Heiland in verfchil waren, en het bekend werdt, dat hy aan hun geheel onbewimpeld de waarheid gezegd had; zo was elk begeerig teverneemen, welke de uitflag daarvan zyn zoude. Het volk fchaarde derhalven in menigte byeen, zo dat voor het huis zeer veele byeen kwamen : en vermits elk de eerfte wilde weezen, zo kwam het zo verre , dat zy elkander verdrongen. En nu keerde de Heiland zich met zyn gefprek tot zvne Tongeren, die zich onder deeze menigte bevonden , en wel zo luid dat elk het hooren kon ; henvermaanende, zich vooral en voornaamelyk te wachten voor de geveinsdheid, die, gelyk een zuurdeeg, der Pharifeën leer en leven geheel doordrongen had. En deeze ondeugd was zo veel te dwaazer, naardien het niet mooglyk was, ergens iets zo verborgen te houden , 't welk met te eenigen tvde volkomelyk aan den dag zoude komen. Doch, om hun aan te moedigen, ook ten aanzien der aanftaande vervolgingen, waaraan zy nu, by de tenhoogften top gereezene vyandfehap der Pharifeën, niet meer konden twyfelen, brengt  EyangeUe-gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVHI. 5V7 hy aan hun te binnen de gronden, waarop hvecr tyds de Apoftelen, tot eene ftandvaftige verkon digmge des Evangeliums, opgewekt had(T), met daarbygevoegde en herhaalde waarfchouwin»e voor de zonae tegen den H. G'eeft, door eene opzétlyke betwjfting der waarheid Cl\ Gelyk dan ook even dezelfdetoezegging van den onmiddelyken byftand des H. Geeftes, aan de Apoftelen gegeeven, by derzelver verantwoording voor de Rechtbanken (bi), nu ook aan alle zyne byzondere vrienden en Leerlingen gegeeven werdt Uit deeze vermaaning van den Heiland aan zyne Volgelingen ftraalde zo veele wysheid en &. digheid, dat eender toehoorers meende, dat hv m het verfchil, 't welk hy met zynen broeder had, geenen beteren fcheidsman vinden kon, dan juift hem ; waarom hy hem verzocht, zynen broeder te willen beweegeh , om zyn vader'lyk erfdeel met hem, naar billykheid , te deelen Maar, vermits dit, met zyne zendinge, niet gel paft was, en hy, de Heiland, zich ook in de burgerlyke verfchillen niet wilde inlasten • zo wees hy dit zeer wyslyk van de hand. Intusfchen nam hy daaruit gelegenheid, om aan de fchaare eene algemeene waarfchouvving te doen, teen de hebzucht en heerfchende liefde tot de aardfche goederen; en onderfteunde dezelve door eene leerryke gelykenis van eenen !ryken Land man, me, in t midden van zvne overle^nn^en om zynen aanzienlyken voorraad te verzekeren en daarvan gebruik te maaken, alles, dooreenen onvoorzienen dood, verlaaten moeft. Doch zyne til Sc^3' c,) C»' » Nn 4  jós Oplosjing der zwdarigheden in de rie Difcipelen zocht hy, door de eertyds in de jbergpredikatie («) reeds gebruikte ongemeen inlichtende gronden , tegen -de angftyallige zorgen te beveiligen; daarby voegende deezen trooft, dat z-y , by alle hun toefchynende zwakheid, dies te minder behoefden bevreesd te zyn, van den hemelfehen Vader te zullen verlaaten worden; naardien deszelfs welgevallen aan hun gezegd kon worden zo groot te zyn, dat hy hun zelfs het Ryk der eeuwige Heerlykheid wilde doen geworden. Én wanneer zy cn't bedachten, dan zoude het voor hun niet moeijelyk vallen, zelfs het weinige dat zy hadden, zo als de omftandigheden zulks al haaft zouden mede brengen, op te geeven, en ten .behoeve der noodlydenden te befteeden (o); maar daarentegen in den Hemel te verzamelen onverganglyke ichatten , 'en daarop alle hunne gedachten te veftigen (ƒ>). Hierop volgde eene algemeene opwekking tot waakzaamheid. Ën deeze zoude men leeren uit het voorbeeld van welgeftelde dienllknechten, die. met opgefchorte kleederen en brandende kaarsfen altoos gereed zyn , om hunnen van de bruiloft verwacht wordenden Heere, wanneet hy ook komen mogt, in te laaten ; en die ook alsdan , vergenoegd over hunne gereedheid, aan hun toeft aan zal, om in zyne tegenwoordigheid aan te zitten, en aan de medegebragte ververfchjngen deel te neemen ( . .> Doch h? zeWe had n0S eenen vreeslyken bloeddoop te wachten; en evenwel was het verlangen van zyn hart zeer dringende , om denzelven al haaft te ondergaan. Zy konden derhalven, zo als hy hun reeds elders aangetoond had (O, °P geene vreedzaame tyden tellen, vermits het hun zekerlyk niet ontbreeken zoude aan tegenfpreekingen. En hierop keerde hy zich met zyn gefprek wederom tot de fchaare, en verweet 'aan dezelve de onverantwoordelyke onachtzaamheid in het beoordeelen der tekenen van deezen tyd, waaruit zy, indien zy het flegts ernftelyk meenden, de geichied zynde aankomft van den Mesfias ligthyk zouden konnen opmaaken;-gemerkt zy anders bekwaam genoeg waren, om, uit zekere waarfchynlykevoorbooden , het aanftaande weder te konnen voorfpelden; met deeze daarby gevoegde vermaaning, dat zy het niet daarop zouden laaten aankomen, hoe ook hun vonnis, by de verfchyninge van hunnen Rechter, uitvallen mogt; maar dafz'e alvoorens in zich zelve zouden gaan, hun onrecht erken- C r ) Zie het 4^e Deel Cap. fX: §. 14?C s ) Matth. X. 34- 35.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdffc. XXVIII. 571 erkennen, en hunne zaak met God afmaaken, eer en alvorens het oordeel der verdoemenisfe, 't welk hen op eene onherroepelyke wyze ellendig zoude maaken , over hen uitgebragt werdt. §• 109. Het bericht, dat Pilatus eenige Galileërs had doen dooden geeft aanleiding tot eene ernjïelyke waarfchowwine Luc. XIII: i_4 J S Omtrent deezen tyd verhaalden eenigen aan den Heiland, als wat nieuws, dat Pilatus eenige Galileërs te Jerufalem, by het verrichten van derzelver offerhanden, had doen ombrengen. Het zy, dat zy hem daardoor eene laage wilden leggen, om hem by den Stadhouder te befchu'.digen, indien hy misfehien deeze wreedheid afkeuren mogt; of ook fleg\s over dit droevig geval te verneenen de gedachten van eenen man, die zelve gezegd werdt een Galileër te zyn , en die aan den welftand der bewooners van deeze Landftreeke in 't byzonder deel plagt te neemen (t'). Büi- CO Voor aanhangers van Judas uit Galilea, waarvan Gamaliël fpreekt Hand. V: 37. kan men deeze Galileërs niet neemen. Want die waren voor 20. jaaren verilrooid geworden. Ook zoude men by zulke openbaare rebellen niet eerfi zo twyfelachtig hebben behoeven te weezen, of dezelven, boven anderen, zondaars zouden geweeft zyn, zo dat men zulks ecril uit -derzelve beklaaglyken dood zoude hebben opgemaakt. Maar veelligt waren het Herodiaauen, die te duidelyke blyken hadden gegeeven van hun oneenoóaoH dat aan Herodes een gedeelte der vaderlyke Landfehan' pen onttrokken was geworden, cn die bv Pilatus onder vcrdenkinge waren, als of zy zich, by'eenc piegteiy- ke.  5^2 üplosjïng der zwarigheden in ds Buiten twyfel waren zy daarby van begrip, dat, indien ook misfehien deeze menfchen hun droevig lot, door eenige andere misdaaden , mogten verdiend hebben; evenwel, over het gehee! genomen , het volk der Jooden, by eene willekeurige afmaaking van zodaanige menfchen, die men niet voorbenen Gerechtlyk van eene misdaad overtuigd had, op eerjeonfchuldige wyze zouden moeten lyden. Doch de Heere Jefus onthield zich met opzet, om teoordeelen over de rechtmatigheidder handelwyze van Pilatus; en nam alleenlyk daaruit gelegenheid, om alle zyne toehoorers te onderrichten, dat men diegeenen , die byzondere rampfpoeden ondergaan moeften, juift niet, op eene liefdelooze wyze , voor uitfteekend groote zondaars houden moeft, maar veelmeer voor zich doen dienen tot waarfchouwingé. En dit helderde hy op, door nog een voorbeeld van andere agtien perfoonen, die voor eenigen tyd, door hetinftortien van zekeren toren,gedood wierden(tt). Van ke offerhandc tegen de Romeinfchc Overheid verbon-, den hadden. Veelligt wilde hy ook aan Herodes met wien hy toenmaals in vyandfehap leefde, Luc. XXIU: 12., door deeze flagting van eenige zyner onderdaanen, onder het een of ander voorwendfel in 't werk gefield, fmerten aandoen. Zulke geweldige bedryven waren voor hem niet vreemd; zo als blykt uit Philonis Leg. ad Cajum p. 1035. EiiJosephus Lib. 18. Oudheden Cap. 4. haalt eene overeenkomftige wreedheid aan, vergel. Lib. 2. der Joodfche Oorloogen Cap. 8. Maar dat hy van dit bloedbad niet fpreekt, daarvan kan veelligt de oorzaak zyn, om dat het getal van doeze gelioode Galileërs juift niet zeer groot zal zyn geweeft. («) De bron Siiaimlag aan de Zuidweftelyke zyde van Jerufalem, en was ingeilooten door eenen muur , zie het 14de Deel Cap. XXV. §. 164. Vermocdeiykzal aldaar  Evafigdie-gefthiedenisjl Hoofdft. XXVIII. $7t Van deeze kon men nog minder zeggen, dat zv hunnen geweldigen dood,' door eenife misdaad, boven- alle overige inwooners van Jerufalem, zouden verdiend hebben ; naardien zy enkel en alleen door een onrr.iddelyk Godlyk beftuur, hun leven daarby ingefchooten hadden. In plaatfe derhalven van zich voor beter te keuren , dan deeze en dergelyken ongelukkigen, zouden zy veelmeer in zich zelve gaan, en zich by tyds béteren; want, dit met gefchiedende, dan zoude hun geheel volk, waarvan hy hun hiermede verzekerde^ op gelyke wyze omkomen. Hetgeen dan ook daardoor vervuld is geworden , toen, by de laatfte verwoeftmg; van Jerufalem, zo veele duizend Jooden, die aldaar het Paafchfeeft vierden , deels by derzelver offerhanden in den Tempel gedoodt, en ueels onder de puinhoopen der ingeftorte muuren begraaven wierden. Dat zy nu tot dit oor«e* «XP waren, offchoon de angmoedjge God nog al geduurig op hunne bekeering wachtende was , bragt de Heiland aan hun oneer t oog in de gelykenisfe van den onvruchtbaaren vygenboom in eenen wyngaard, wiens bezitter of eigenaar, naardien hy reecWie jaaren te vergeeffch vruchten op hem gezocht had reeds het befluit had genomen om hem u t h J\t f" * e" ? 3lleenlyk mS een6n korten tyd had laaten Haan , dewyl de hovenier nog voOr hem gefprooken had, doch ook zelve had moeten toewaan, dat hy waardig was uitgeroeid te worden, indien zyne laatfte poogingen tot zyne verbef nnge vruchtloos mogten weezen. §. ïro. ?oac4ed,no.t0ren d001'Jden ouderdom ingelrort xyr3  574 Oplosfing der zwarigheden in de §. 110. Na de geneezing van eene gebreklyke vrouwe, gaat de Meert Jefus op den weg naar Jerufalem voort met te leeren. Luc. XIII: 10—22. Volgens gewoonte leerde de Heiland eens, op eenen Sabbath, in de Synagoge. Hier bevond zich eene deerniswaardige vrouw, die reeds federt agtien jaar', door de inwerking van eenen boozen geeft, met zulk eene ziekte behebtwas, waar-, door haar lichaam zodaanig krom was geworden, dat zy zich niet kon oprechten (w): cn vermoedelyk was zy aldaar verfcheenen in hoope, om door den Heere Jefus geneezen te worden; in welke hoope zy ook niet te leur gefteld werdt; want zodra de Heiland haar zag, riep hy haar tot zich , eer zy nog haare begeerte aan hem ontdekken kon, en verkondigde aan haar, de hand op haar leggende, ontheffing van haare krankheid, waarop zy zo terftond in ftaat gefteld werd, om zich op te rechten, cn Gode voor de verkreegene hulpe te dankem Doch den overften der Synagoge verdroot het, dat de Heiland geen bedenken nam, om deeze wonderbaare geneezing op eenen Sabbath te verrichten. Maar, gemerkt hy wel voorzag, dat de Hdland zyn gedrag even zo wel jegens hem, als voorheenen in overëenkomftige gevallen, zoude weeten te verdeedigen, indien OO Dat by haar niet flegts Gene neerflagügbeid van gemoed, maar eene buitengewoone t' famentrekking des lichaams plaats gehad heeft, doch door den Heiland op eene wonderbaare wyze geneezen is geworden; zuiks is aangetoond in 't iode Deel Cap. XIX. §. 97. enz. vergel. met het 4de Deel Cap. VIII. §. 5$  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofft. XXVIII. 575 dien by hem deswegen onmiddelyk ter rede ftelde: zo gaf hy zyn ongenoegen op eene meerder-be« dekte wyze te kennen, zeggende tot het volk, dat het eene openbaare Sabbath fchennis was, zich op dien dag ter geneezinge aan te bieden ! waartoe men immers de andere zes dagen in de week gebruiken kon. Doch de Heiland verweet hem zyne geveinsdheid (», volger.s welke hv, onder het voorwendfel van het vieren van den Sabbath, zocht, hem by het volk in verdenking te brengen. Hy bcfloot derhalven van het mindere tot het meerdere, en zeide: is het geoorlofd zo als elk uwer toeftaat^ op den Sabbath, eenen os of ezel van de kribbe los te maaken, en te brengen naar de plaats daar te drinken valt: waarom zoude het dan niet geoorlofd weezen een redelyk Ichepfel ja eene dochter van Abraham, ook op den Sabbath , te ontbinden van eenen ongelukkigcnband, door den vyand-van 'tmenfch. dom, nu reeds agtien jaaren Jang toegeknoopt? Door dit antwoord wierden alle wederpartvders van den Heiland befchaamd gemaakt: de geheele fchaare fternae daarmede blymoedig in, en liet met na, by deeze gelegenheid, alle zyne overige heerlyke daaden, zo veel als daarvan aanhaar bekend CO Veele handfchriften en overzettingen, onder anderen ook de Vulgata , Jeezen ir^J, if "meerder getal . maar des Heilands beftraffing raakte e genlvk heat die op deeze wyze zyne vyandfchap Jegens hem het bly-ke» onder den fchyn van yver voor oSds eere, ti Tl er Pn^mVH handlfchri<«n van de Vulgata aan', k n n I h VOt,d!g/eta! voorkomt: en by deeze voegende 2de cn ,de der Stads Biblio-  5 7 6 Oplosfing der zwarigheden in de békend waren, te verheffen. Vermits dit eeri nieuw blyk was, hoe weinig Zyne vyanden in ftaat waren , om zynen toeneemenden roem te verhinderen,* zo gaf dit den Heiland aanleiding, om den fpoedigen wasdom van zyn Ryk voor té fteden onder eenige gelykenisfen , waarvan hy zich reeds £e vooren i met even hetzelfde oogmerk, bediend had. Doch het kan ook wel zyn , dat de Heere Chriftus deeze gelykenisfen, in eene andere predikatie, geduurende zynen togt in Judea gedaan, nog eens uitgefprooken heeft; want hy bezocht vericheide Steden en Dorpen; waarby het leeren zyn voornaamfte werk was ; tot dat \ hy eindelyk zynen weg weder naar jerufalem nam. §. iir. De Heere Jefus wordt op een zeker Kerkfeeji, door de Jogden, befchuldigd van Godslajlering , Joh. X: 21—39. Hier kwam hy aan, ten tyde van het feeft., 't welk tot gedachtenis der reiniginge van den Tempel ingelteld was ( 2 ). Van wegen het guure winter-weer begaf by zich in de overgèdekte gallery van den Tempel, die Salómotïs voorhof genoemd werdt (a). Hier verzamelden de Jooden O) Matth. Xlil: 31—33- Mare. IV: 31- 32. Cz) Dit feeft viel in , den 25fi.cn dag der maand Caileu , en duurde acht dagen. Judas Maccabeus had dit feeft ingelteld iMacc. IV: 47—59- 2Macc. X: 5—^. en werdt federt geduung in acht genomen. Josephus Lib. 12. Oudh. Cap. 11. (O Hand. flfc iï» Cap. V: 12. en was geleegen aan, de Ooftzyde van den Tempel, alwaar de berg aan de zyde  Evangelie-gefchiedenisfe. ffoofdft. XX VIII. m Jooden rondom hem , met begeerte dit hv daarna zouden kS^nSS.^^f de^rl ,is ' indien hy aan hw™ begeerte vol weeten; want ik heb hit u reed^S derheid by myne laatfte aan^W/iS fchuld is alleen aan u, dewyT/vmvJr\K De Jooven, in weerwilJe van aE T W' «e" u met gevonden worden de Sdhe^n by door myne fchaanpn £ezJnaneden, waar- van ik «^^^oSS» 5 myne fchaapen kenner1 nS *n C ^: waDC maar volgen^ m^ter^l^1*?* myne ftem > lyke voorfeelen dfe zf van Z° Zeer tyde^ hebben; dan veelmeer X I,? ™Y te,Verwachten die geen «it^C^raB;^,U^heid' gegeeven ter zyde van het diepe dal ongemeen vaft uiteemetfeld L?" t"™ tyden af> daarvan eene befchryving L h V n IV lP H u s maa!« Lib. 6. Joodfche OorL CaP ö' "dh' Cap- 8" verSeI- Joh. V: 17 27 oo ' Cap VlA: ü 3 welker getuigenisfen, buiten tegenfpraak, als waar moeten aangenomen worden, zelfs zodaanige menö fchen, (a") Pf. LXXXII: 6. Offchoon nu deeze plaats niet eigenlyk in de wet gevonden worde; zo plagt evenwel deeze naam, in eenen ruimeren zin, aan alle Godlyke boeken des Ouden Tertaments gegeeven te worden, voor zo verre dezelven yoorfchriften der wet in zich vervatten, Joh. XII: 31, Cap. XV: «5- f" dat ook de Jooden gewoon zyn zich aldus uit te druKden, blykt in Wetfitm N. T. ad h. 1. aangehaald.  Evangelie.gefchiedenïsfe. Hoofdft. XXVlil. 579 fchen, aan welken God {lests eenp ™h-a™ u„ • heid opgedraagen heeft /lode?^?^ Z°df 7C immerS^ in ^neVoogere bet Kenis, de Zoon van God, wien GrvT A« geheel byzondere wyze, afgezond*feindewae" reld gezonden heeft, God zvn, « „T* wanneer hy zich daarvoor uitgeeft let ÏSl geene godslaftering ten lafte gefegd worden Ver* volgens beroept hy zich opzyne Godlykewerïn die, zo zy alaan zynewoolden geengeSwf den flaan, het duidelykftegetuigeniseavenSm w naauwfte verband, waarinThy SSmoeTwoT den met zynen Vader te flaan. Dóch £ L ?" §. 112. uit den wee verii» ï. r, 2J"]eD panden mar deove?zJfJér |,lf m! ^n beSaf ter ptatfe, alwaar ^«X,?^/^ , . , hem CO Jossphus Lib. 17. Oudh. Cap. 13, O o 2  580 Oplosfing. der zwarigheden in de hem getuigd had (ƒ). En gemerkt hy ook hier als Leeraar verkeerde, zo kwamen veele by hem, die zich nog de vermaaningen van Johannes te binnen bragten; die, .toen zy merkten, en hoe naaukeurig alles, hetgeen dezelve van Jefus getuigd had, vervuld was , niet alleen daaruit van zyne Godlyke zending nog meer overtuigd wierden,- Ichoon hy geene wonderwerken verricht had; maar ook zelfs het befluit namen, om volgelingen van den Heere Jefus te worden.- Hier is het ook gebeurd, dat Jefus, toen hy veelligt eens gefprooken had, dat niet alle, die zich by hem vervoegden , in 't Koningryk der Hemelen komen zouden, door iemand gevraagd werdt, of hy dan in derdaad meende, dat het getal dergeenen , die zalig wierden , zo klein was (g)-? 'sHeilands gewoonte was, dergelyken nieuwsgierige vraagen niet rechtftreeks te beantwoorden; maar nam daaruit gelegenheid , om algemeece nuttigheden in te fcherpen. Hy keerde zich dus ook ditmaal tot allen die hem verzelden, zeggende, dat elkeen redenen had om zyne uiterfte pocgingen aan te wenden, om voor zynen perfoon, door de enge poorte (h), ten leven in te gaan; cn dat.wel hoe eerder zo liever; want daar komt een tyd, in welken alle wenfchen in deezen te laat en vruchtloos zyn zullen. Wanneer de huisheer, voor de deure van zyn huis zittende , de genoodigde gaften verwacht heeft, en niemand meer (ƒ) Joh. I: 28. O) De gemeene gedachte der Jooden kwam hierop neder , dat geheel Ifraël aan de gelukzaligheid der toekomende waereld zoude deel hebben. Mifchna Sanhedrin Cap. 11. <. t. Tom 4. Surenhusii p. 289- C/O Matth. VII: I=.  Evangelie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIII. 58 r meer inkomen wil; dan ftaat hy eindeiyk op, gaat naar binnen, en fluit de deur. Alzo zoude het mede met hun gaan, wanneer zy te Iaat komen ; hun aankloppen zoude alsdan te vergeefs zyn. En offchoon zy zich daarop beroepen mogten , dat zy evenwel voorhenen vertrouwelyk met hem verkeerd en zyn openlyk voorftel dikwyls bygewoond hadden; evenwel zoude hy hen niet voor de zynen erkennen, maar hen van de hand wyzen, als zulken, die in hunne zonden gebleeven waren; zonder zich aan hunnen angft en wanhoop te kreunen, dat zy buiïren geflooten waren van de hemelfche maaltyd der vreugde, die niet alleen de Propheeten, maar ook zeer veele anderen, uit alle oorden der waereld , hoe verre ook afgelegen , genieten zouden ; want , men had wel op te merken, dat eens dezulken, die thans fcheenen achteraan geplaatft te zyn, verre zouden voorgetrokken worden denzulken, die nagelaten hebben van het tegenwoordig voordeel betaamelyk gebruik te maaken. Op dien zelfden dag kwamen eenige Pharifeën, die den Heiland, onder den fchyn van vriendfchap, waarichouwden, uit het gebied van Herods te vertrekken, dewyl dezelve voorneemens was hem te dooden. Vermoedelyk hadden zy dit met Hro. . f^aakt (/). En hierop keerde de Heiland zich met zyne gedachten naar ?e. rujalem, en klaagde over deeze moordaadiee Stad die gewoon was de Propheeten en Godlyke Ge- Sdelnt t?tea' c!atuZJ Voor hem eve« bezeilde lot befchooren had; voor hem, die uit eene tedere liefde gezocht had haare7nwoone s als onder zyne vleugelen te verzamelen , en aan dezelven befcherming en veiligheid te verfchaf ten: maar vermits zy zyne genade van de hanrï weezen, zo zoude binnen kort over Sr komen eene verfchriklyke en onherftelbaare verwoeSg Voor t overige verzekerde by hun, dat 1™ genadige tegenwoordigheid aan hun zo langVzou- de onttrokken worden, tot dat zy hem voor den Mesfias zouden erkend hebben f> ). ° P. 214. 258 5' S' P' $- 4' Tm- 4- SüRENHUSir IvkzulkrLLg in>' voorrden Mesfias erkenden: gegald i?° \oenT bTSla.rfi6™3^ d°°' vee'e" de flipfte verdun? hetlaatfte oordeel over Jem- 00 * S- Ji3.  £84 Oplos/mg der zwarigheden in de §■ ii3- De Heiland wordt door eenen aanzienlyken Pharifeër ter maaltydgenoodigd, alwaar hy eenen watttzucktigen gezond maakt, en verfcheide tafelgefprekken houdt, Luc: X.IV: 1—24. De Heere Jefus zyne reize verder door 't gebied van Heródes voortzettende, werdt ergens , door eenen aanzienlyken man, die de Seér.e der Pharifeën toegedaan was, vermoedelyk den Overften eener Synagoge, ter maaltyd genoodigd. Het was juift Sabbath, op welken dag de Jooden gewoon waren derzelver voornaamfte maaltyden te houden. Doch hy, de Heiland, werdt daartoe niet genoodigd, uit hoogachtinge; maar met oogmerk , om, uit zyn gedrag, iets op te maaken, dat te berispen zou zyn. Tot dien einde had men aldaar eenen waterzuchtigen menfche doen komen, om, wanneer hy, volgens zyne gewoonte, denzelven geneezen mogt, tegen hem te vernieuwen het verwyt, dat by den Sabbath ontheiligde. Het is zo , de Heere Jefus had reeds te meer maaien dergelyke geneezingen op den Sabbath bondig verdeedigd; maar ditmaal fchynen de Pharifeën en Wetgeleerden , hoedaanige ook thans tegenwoordig waren, beter voorbereidt te zyn geweeft, om daarop te antwoorden , en hoopten, buiten twyfel, hem, door hunnefpitsvondigeonderfcheidingen, gemaklyker in 'tnaauwe te brengen. Doch de Heiland, die hun voorneemen wel merkte, voorkwam hunne aanvallen, en gaf, ter be?ntwoordinge, eene vraage op, zoalszulks, by dergelyken vergaderingen der Wetgeleerden, niet ongewoon was, naamelyk, of het recht zy, eenen menfche op den Sabbath gezond te maaken?  Evangelie.gefchiedenisfe Hoofdft. XXVI11. 585 ken ? Deeze vraage bragt hen in vergelegenheid. Regelrecht neen daarop te zeggen, was niet wel rtiooglyk, dewyl het reeds te meermaalen aan hun beweezen was, dat de Sabbath niet, door eene wonderbaare geneezing, gebrooken werdt; doch zy wilden ook geen Ja daarop zeggen, om met goed te keuren 's Heilands genezfgen, op zulke dagen verricht. Des bleeven zy bet aX End, g* E" di£^zwygen werdt door den Heiland zo opgevat, als of zy jegens zulk eene weldadige handeling niets in te brengen hadden • derhalven maakte hy den waterzuchtigen, o^ ftaanden voet, gezond, en hiet hem henen gaan f». Doch om de rechtmaatigheTd deezer daad nog meêr m 't daglicht te ftellen, voSe hy er nog by: niemand uwerjzal immers zS ngheid maaken, om een redeloos dier, waa 5 zo veel „iet gejeegen is, als aan eenen mlnfche zo terftond, fchoon het Sahbath weezen mo7t' m eene gragt gevallen zynde, daaruit te treK' Niemandwas in ftaat, de juifhnitigheld^deezer red"' neenng, te betwiften: doch de Heere ChrXs Sè K8™?1? °Pen]yk befchaamd maaken, ge tï Ir ^°k ,het §CVOjS van W voorftel zo refeMe SSt2? v™ beledigd kon houdend De tegenwoordig zynde gaften betoonden zich zeer hoofenS r0anrDerJetten °P den ™^ regXcht Sr nPv yei'Weet by hun -'liift ™* geval wel eenigzms oveieenkomftig, doch niet vol- Üoj' "  5 $<$ Oplosjing der zwarigheden in de volkomen gelyk was (o)> naardien thans juift geene bruiloft gehouden werdt, en ook niet daadelyk voorgevallen was, hetgeene in de gelyke*nisfe als mooglyk aangenomen wordt. En even zo befcheiden was ingericht de vermaaning, die hy aan zynen gaftheer gaf, die, by het aanleggen deezer maaltyd, aan de armen en behoeftigenniet gedacht bad; terwyl evenwel de Pharifeën dergeryke maaltyden als werken van liefde befchouwden. Hy toonde, dat, indien deeze maaltyden deezen heerlyken naame verdienen zouden, men daarby niet enkel en alleen in aanmerkinge moeft neemen zyne eigene voordeelen, en dus noodigen dezulken, van welke men dergelyken verwachten kon; maar dat men ook de armen, kreupelen, lammen en blinden daaraan moeft laaten deel neemen (p ) : want het fpyzen der armen, (o) In deeze betekenisfe worden de wyze fprcuken van Salomo gelykenisfen genoemd , Pred XII: 9. Doch 's Heilands oogmerk ging hier verder, dan enkel en alleen regels voor de verkeering in te fcherpen: Hy wilde teffens den trotfchen Pharifeën toonen , dat God de hovaardigen ter neder ftort, maar den ootmoedigen genade geeft en hen verheft. (O Zulk eene Leere kon evenwel niet vreemd zyn voor hen, die, volgens de wet, zelfs de lyfeigenen, en inzonderheid de behocftigen, by hunne offermaaltyden moeften toelaaten, Deut. XII: 17. 18. Cap.jXIV: 28. 29. Cap. XVI: 10. ai. Cap. XXVI: 12.13. en ook eldersaange- Vermits nu een wJ? T tePtwoa^ Zynden den Hee"> Jefus hoorde fpreeken van de gelukzaligheid der rechtvaardigen in de toekomende waereld, en, éigens het gemeene vooroordeel, het Rvk van d™ Mesfias befchouwde, als zulk%en RykVwaarin het naar het aardfche zeer heerlyk zoude toeTaan noemde hy dezulken gelukkig, dT vSend kmgen deel te neemen. En daarop nam Tei£ itoT^ondZT dra3gen dePa-beï vmanJehë . groote Avondmaal, waarvan het oogmerk was om aan te toonen, de gereedheid valcod om elkeen der zaligheid in het Rykder genade en hee? lykheid deelachtig temaaken, en diw^enzvnen knecht, den Mesfias, uitgezonden had om deeze roeping te herhaalen. VVanneer dan de eerltS nodigden uitgeflooten wierden, daarenlgen fn deren, laater genoodigd zynde , veSïenen dan was daarvan alleenlyk de reden, datde ee^' genoemden , onder allerley voorwendfels weTir den te komen. Waarop deHeiland deezetoZSë maakte, e„betuigde, datdeezevera^gS Avondmaa f» te famen Pn n»i li, van z3"° eene fchniw Z,7 ldmen? en WeI door hunne eigene ïcnuld, daarvan zouden uitgeflooten blyven. wel Cicero Lib. r. de Offir rn1, „ 30 Epift. 10. evVn deze»£\e?ellkZ^imua P' dat men veelmeer goed ^It te^tl^P den ryken , van welken men wederveSinlver^ C2 ) Matth. XXV: 34. C O'Hand. XIX: 9.' 5. 114.  588 Oplosfing der zwarigheden in de §. 114. De Heere Jefus recommandeert dengeenen, die hem op zyne reize volgden, alvoorens of vooraf , de zwaarigheden van deeze hunne navolging te overweegen Luc. XIV: 25—35. Het ontbrak den Heiland niet aan zeer veelen, die hem verzelden ,• doch welker aardfchgezinde oogmerken aan hem zeer wel bekend waren. Aan deeze deed hy begrypen, waartoe zy het befluit zouden moeten neemen, indien zy zyne Leerlingen wilden zyn. Daartoe was niemand gefchikt, dan die zich bereid toonde, zynenthalve en zodra het flegts van hem geërfcht werdt, met zyne lieffte vrienden te breeken, zyn eigen leven op te geeven, en het fmaadelykft lyden op zich te neemen (O- Hierop moeit men, met hem na te volgen, verdacht weezen; doch ook bytyds in overleg neemen, of men ook daartoe zoude in ftaat zyn. En dit helderde hy op, door twee gelykenisfen, welker voornaam oogmerk hierop nederkwam, om aan te toonen, dat zulke onderneemingen , die niet, zonder groote koften en zwaarigheden, met een goed gevolg, konnen uitgevoerd worden , by voorbeeld , het ophaalen van een aanzienlyk gebouw, of een krygstogt tegen eenen magtigen vyand, zeer wel en flipt te vooren moeften overdacht worden. Het is juift niet noodig, alle tooifels van deeze fchildery toe te pasfen op hetgeene de Heiland wilde infeherpen. zy CO Dat dit alleenlyk verfhan worde , door den haat der naaftbeftaanden en des eigen levens, is aangeweezen in het 5de Deel Cap. XL §. 15. 28. 2?.  Evangelie-gefchiedemsfe. Hoofdfl. XXVIII. 598 Zy moeften flegts in 't gemeen doen zien, dat van diegeenen, die het befluit namen zyne Vol gelingen te worden, inzonderheid naar de gefteldheid van dien tyd, vereifcht werdt eene bereidwilligheid, om alles te verloogchenen. De Hee re Jefus had reeds elders zyne Jongeren het zout der aarde genoemd (*); dewyl zy anderen ïot eene heilzaame kennisfe brengen moeften Doch ook deeze moeften zich, zo* als hy thans nol eens herinnert, niet weder door het Lrdfche laa? en wegfleepen; gemerkt zy in zulken gSSfeït hee onbruikbaar zouden worden; evfn als het zout, anders zeer nuttig, wanneer hetzelvezvne zoute deelen verboren heeft, niet eens kan Pe bmikt worden, om het land daarmede te mt §• "5. De Heere Jefus bedient zich van veelerleije onderwinde gelykenisfen, Luc. XV. en XVI. "WyZme In eene plaatfe, die niet gemeldt wordt ver moedelyk m de nabuurfcbap van de^^ali èefche zee, zochten alle tollenaars en dergelvSenlneen flecht gerucht ftaande Heden van deez?landCek ten minften het grootft gedeelte derzelven met den Heiland meerder bekend te worden. DeTze waren reeds door de predikinge van ïohannel ™ nog meêr door het voorftefvan C&™X? voorhenen vernomen, aangedaan geworden Fn nu begaven zy zich by hem,- nieSiT'ïvo^ by gaan op de ftraaten; maar, zoalf hé? fchvnt naar eene onderlinge affpraakom by hem, Zo- CO Matth. V: 13. ^  joo Oplosfing der zwarigheden in de dra 'er eene bekwaame gelegenheid was, onder» richting en raad voor derzelver bezwaard gemoed te zoeken. Weshalven zy hem, vermoedelyk, verzochten te komen in een zeker huis, alwaar êe Heiland ook verfcheen, en met hun maaltyd hield. De Pharifeën en Schriftgeleerden namen dit zo veel te meerder kwalyk; hoe minder hy hen, by het verzoek van eenen hunner Overtten verfchoond had: zy konden zich ook niet onthouden, zich daarover met fpotachtige redenen uit te laaten, dat zulk een Zedenleeraar, als de Heere Jefus zich onlangs betoond had, geen bedenken nam, om met zulke verachtelyke lieden gemeenzaam te verkeeren en derzelver maaltyden by te woonen. Om hen nu te overtuigen, dat het voor hem niet ongepaft zy, tot verbeteringe van zulke verdoolden, alle moeite te neemen, Helde hy, de Heere Jefus, de beide gelykenisfen voor, van het verboren fehaap, 't welk, afgedwaald zynde, door den herder, die zyne kudden daar laat, zo lange opgezocht wordt, tot dat hy hetzelve vindt; en van eene vrouw, die van haare tien drachmen , één daarvan verbo* ren hebbende, alle zorgvuldigheid aanwendt, om den verborenen penning weder te vinden (x). De (u~) Van deeze eigenfchap, aan het zout toegekend, zie het 5de Deel Cap. X: §. 224. (•j) Naardien parabelen genomen zyn van dingen en handelingen die gemaklyk gebeuren konnen, zo kan men in deeze gelykenisfe niet eene omftandigheid noemen , die onwaarfchynlyk zoude-weezen. Iemand, die honderd fchaapen in eigendom heeft, die zal ook wel eenen helper hebben, aan wien hy het toezigt • over de 99 die hy in het veld laat, zo lange toevertrouwen kan , tot dat hy het verloorene terug gebragt heelt.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVJIf. S9l De volgende ongemeen veele aandoening verwek kende gelykems van den verJoorenen zoon hfi daarenboven ten ooemerk nm h»t L ?' "ad maaken, hoe GodiSS^^^» nen, die hem, op eene onverantwoordelvkel ze, verlaaten hebben, zo zy het SS Tyr meenen om weder te keeren en niemand redenen heeft aan de tScnÏjJSl?n gunnen, dat God hen wedei^nï^n^ nam; gemerkt immers een ander gSf l™~ itS ?"$ derHg^n ,^*A^ïe? nelt (y). Het geheele voorftel ürUtL voor de boetvaardige «^«"SiJ*» eenen heeft. En fchoon ook hier ppn n-o u geringe waardy is: zo maakte h?5 f van eene het tiende gedeelte van S^JoZfvan™™ uit' vrouw, welk verlies voor haar ,K an /,ene a™e weezen. En de blydfchap over het tó^1* k™ hetgeene verloorenVas,^ntdekt zich nniVInden vai* hienn, dat men gaarne aan de bekende k ,WeI eens nood zeerwel teverkiaaren Deheerknn ho,nSersmet geheel en al zonder fpvze |aaten Zynenknecht fpyze was, by het algemeen Rebrek deeze deeld dat hy daarmede niet^er?adiffditïraaI aanbe" Met deeze of dergelyken gerLe ifoft f n Wordenzynen buik gevulld hebben , indfn h?'"6 hy &aarne gen had konnen verkrygén „l " 7 maar,n™ genoeDeezei verloorene SÏ^0Z T «*a«an haperle het. noemd , om dat hy reeds dnn\ ' 4,*.32' dood gegemerkt was, niemïnd Hachf rt,??d m elks 00Se» fchyn komen zoude. 7 001t wederte voor-  592 Oplosjing der zwaarigheden in de eenen byzonderen trooft. Doch op dat men niet denken mogt, dat door de gewillige aanneeminge derzelven hunne anderszins gewoone ongerechtigheid mede goedgekeurd werdt; zo bediende de Heere Jefus zich, en in de tegenwoordigheid der Pharifeën, van eene andere gelykenis, naamelyk die , van den onrechtvaardigen Rentmeester. Hieruit konden inzonderheid de thans verbeterde tollenaars zien, welk een verftandig gebruik zy van hunne verkreegene goederen te maaken hadden ; offchoon het daarin opgeflooten onderwys alle aldaar tegenwoordig zynde toehoorers raakte, naamelyk, dat elk eens rekenfchap zoude moeten geeven van *t beftuurder onder hem heruitende goederen, die hy, zo lange hy zich daarvan nog bedienen kan , zodaanig moet aanleggen, dat hy daarvan ook in de eeuwigheid nog nuttigheid zoude konnen hebben (z). Doch hy vermaande tefr (2). Deeze voorzigtigheid alieen wordt aan den onrechtvaardigen Rentmeefter gepreezen, maar niet zyne trouwloosheid. Want hy had, voor dat nog het beftuur der goederen hem afgenomen was, den fchuldenaaren derzelver oude handfchriften terug gegeeven, en andere van eene mindere fom gefchreeven, om voor deeze infehiklykhcid in 't vervolg by dezelven onderhoud te vinden. Vermoedelyk vernam de heer dit eerft nadat de Rentmeefter niet meer by hem in den dienft was; doch kon, by al dit verdriet, niet voorby, zyn overleg te pryzen , waardoor hy bytyds voor zyn onderhoud in 't vervolg van tyd gezorgd had. Maar , de Heere Jefus merkte daarby aan, dat in het gemeen de kinderen der waereld, omtrent aardfche of tydelyke belangen , naar hunne wyze, omzigtiger handelden, dan zy , die, door de Godlyke verïichtinge, ongelyk betere goederen hebben leeren kennen; en voegt 'er deeze vermaaning by , met den onrechtvaardigen Mammon, dat is, met den onzekeren rykdom, waarop men zich  Evangelie gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII. 503" teffens elkeen tot getrouwheid in 't geene hem toevertrouwd was geworden ; met deeze byvoeginge, dat hy, wie niet eens gemoedelyk handelde met de aardfche goederen , aan hein flegts voor eenen korten tyd verleend en van zeer weinig belang zynde, nog minder in ftaat zoude zyn om behoorlyk te beftuuren goederen van meerdere waarde, die aan hem ten eigendom zouden gefchonken worden. En in 't gemeen, dat het onmoogJykzy, God oprechtJyk te dienen, wanneer men met het hart aan 't aardfche kleeft. Doch deeze waarfchouwmg voor den dienft van den Mammon fcheen den geldingen Pharifeën zeer ongerymd; zo dat zy, door hunne fpotachtige gebaarden, te kennen gaven , hunne verachting voor den armen Jeius, die over de waardy van den rykdom met wilt te oordeelen. Doch de Heere Chriftus voerde hun te gemoed, dat, offchoon zy hunne hefde tot het aardfche voor de waereld wel wisten te rechtvaardigen ,' evenwel de alweetende God hunne waare en wezenlyke gezindheden kende, en hen, by alle hunne hoochachtinge voor de menfchen, verfoeide. De volgende vertoof" vj- l6~[S- zyn, vermoedelyf, in verfcheide tyden en by gelegenheid aan de Pharifeën gefchied en worden hier flegts door Lucas inL lyft ; hoewel men dezelven ook, des noods met het voorgaande in een verband zoude konnen brengen. Even hetzelfde heeft mede plaats om- trent XVI. Deel. p p  594 Oplosftng der zwarigheden in de trent de parabel, waarin de verfchillendetoeftand van eenen welluftigen ryken en van eenen vroomenarmenin deeze en in de andere waereld voorgefteld wordt, en we! met fpreek-mameren, die gepaft zyn, met de begrippen der Jooden omtrent den toeftand der zielen na den dood (a). Doch in deeze levendige fchilderyen wilde de Heere Jefus inzonderheid aan hun,- die, volgens derzelver vleefchlyke gezindheid, by den Jvhsfias een aardfch genot verwachtende waren, toonen, oac zv, die in de waereld alle hunne wenfchen be3 9 vree- ra~) Men heeft geenen genoegzaams grond, om dit verhaal tebrengentot eene daadelyke gebeuren*. Ten minften kan het niet beweezen worden mt den naame Lazarus Ook heeft deeze parabel eenige overecnkomft mS Té, welke voorkomt in de Babylonifche Gemara B*Jx Cap s. f. 3T. Intusfchen wordt nog heden ten vertoond 'de plaats, alwaar het huis van den ryken man gezegd wordt geftaan te hebben. Doch deeze Se man, wordt juift niet berifpt om en van wegen 7vne o nbarmhartigheid-, maar hy wordt alleenlyk voorrlfteld als zulk eenen, die in het aardfche vermaak zyn SSoSe vergenoegen gefteld heeft. Het. * zo de e lcnde van den armen Lazarus wordt vs. 2c. 21. befc reeven als zeer menigvuldig; doch zonder den ryke i te befchuldigen deeze ellende opzctlyk vermeerded te hebben^ Aan Lazarus werdt met belet voor 'sryken deurc zyn gewoon vcrblyf te neemen, fchoon hy vol zweeren was: deeze begeerde ook .nets meerder dan zynen honger te doen ftillen met de brokken dtcvanVrvken tafel vielen: ook wordt met gezegd, at hv deeze niet eens zoude gekreegen hebben ; want L woorden in de Vulgata 8> Mm, dabat zyn een byvoegfel, genomen uit Luc. XV: 16. Het toIoende WaV geeft hier geene tegenftelhng te kennen, afs of, buiten de honden, niemand by hem zoude gekomen zyn; maar is dus te vertaaien: zelfs de honden Seerderden zyne fmerten, terwyl zy zyne zweeren, die njet verbonden waren, likten.  EvangeUe-gefchiedenisJe, Hoofdft. XXVIJX S9$ vreedigen konnen, zich doorgaans, voor de toekomende waereld, voor altoosten hoogften ongelukkig maaken, dat zy niet naar Mofes en de lropheeten hooren ,■ maar de daarin te vinden zynde voorfchriften ter zyde ftdlen. Zo als het daarentegen wel gebeuren kan, dat zy, die God vreezen, wel eens in hun tegenwoordig leven met de armoede moeten worftelen; doch die voor deeze ellende, in de eeuwigheid, volkomen ichaaaeloos zullen gefteld worden. §• ii6\ Ds Heere Jefus betaalt by zyne aankom/1 te Capernaum den fchattmg penning Matth. XVII: 24—27. De Heere Jefus, zyne reize uit Judea door/V rea voortgezet hebbende, kwam eindelyk te Capernaum, en wel op het einde van February, in welken tyd de jaarlykfche voor den Tempel geknikte betaaling van twee Drachmen, of eenen halven Sikkel, plagt ingezameld te worden (bl Zy, die dit geld invorderden, vraagden aan Pe trus; dewyl hy in deeze Stad een huis had, waarin ook Chriftus, van zyne reistogten terug komende , woonde, doch thans reeds derwaards vooruitgegaan was; of zyn en der overige Difcipelen Meefter anders niet gewoon was deeze belafting tebetaalen, die evenwel door aU e Jooden, zonder weigering , betaald werdt ? het antwoord van Petrus kwam hierop neder, dat de Meefter, zo veel CO Men zie het 10de Deel Cap. XIX. J. iqi„ aiWaaif de geheele volgende gefchiedenis breedvoerige* toea^ licht is geworden. * Pp 3  596* Optosfirig der zwarigheden in de veeihet aan hem bekend was, daarin geene zwaarigheid vinden zoude; doch hy zoude daarvan aan hem kennis geeven. Maar de Heiland, die thans bjyken wilde geeven , zo wel van zyne Alweetenheid, als ook van zyn Alvermogen, voorkwam ;zyn vorftel, en vraagde hem om zyn begrip , door wien aan de aardfche koningen de laften betaald wierden; of door derzelver zoonen, of door anderen die met hun niet zo nabeftaande zyn? Vermits nu Petrus niet anders zeggen kon, dan dat dit door de vreemden gefchiede; zo trok de Heere Chriftus daaruit dit gevolg, dat dan de zoonen der koningen daartoe niet verphgt waren. Waarop de Heiland hier mede doelde, dat kon Petrus, die hém reeds met de andere Jongeren voor den Zoon van den levendigen God erkend had, ligtlyk begrypen, naamelyk> hy gaf daarmede te kennen, dat hy, als de Zoon van God, tot wiens dienft deeze fchatting gegeeven werdt, wel bevoegd zoude zyn, zich juift op zulk eene vryheid te beroepen, als de kinderen -der koningen hebben; temeer, naardien hy thans het vereifchte geld daartoe niet by de hand had; maar om geenen aanftoot te geeven en met in verdenking te komen, als of hy een verachter van den Tempeldienft ware, wilde hy zich liever daarvan op eene buitengewoone wyze voorzien, en teffens daardoor toonen, dat hy waarlyk ge'zegd moeft worden te zyn de Zoon van God, van wiens beftuur in de natuure alles afhangt. Petrus had derhalven flegts den hengel m t water te werpen; dan zoude hy inden mond van den eerft te vangen vifch eenen Stater, of een ftuk van Vier Drachmen, vinden ; en daarmede 'zoude hy, zo wel foor zich zelve ais voor hem,  Evangelie-gefchiedenisfi, Hoofdft, XXVIII 597, de gewoone fchatting tot den tempel betaa,. Jen C c }. % 117. De eerzucht der Jongeren geeft den Heere Jefus aanleiding. door het voorbeeld van een kind, hun de'zelfs vernedering m te fcherpen, en te 2 Oplosftng der zwarigheden in de door derze'vf r infpraake, tot erkentenis van zyn Ongelyk gebragt worde. Doch indien hy zich ook daaraan niet kreunen mogt; dan zoude het tyd weezen, om pet geval te brengen voor degeheele gemeente, waartoe beide partyen behooren, om daarover uitfpraak te doen. En eerft dan, wanneer hy naar derzelver gemeenfchaplyke vermaaning niet hoort, zou men gerechtigd zyn, hem niet meer voor een lid der Godsdienftelyke maatfchappye te houden. Volgens deeze grondftellingen zouden derhalven ook de Apoftelen handelen, wanneer zy eens eene Kerklyke Vergadering zouden aanleggen: en de Heiland verzekert hun , dat wanneer zy noodig mogten vinden iemand daarvan uit te fluiten, of hem weder te ontvangen, het een en ander by God in den Hemel zoude goedgekeurd worden, het zy de gemeente uit veele of uit weinige leden beftaan moge CO: zo dat, indien zelfs flegts twee of drie van zvne oprechte Volgelingen hunne begeerte aan God in den gebede gemeenfchaplyk mogten voordraagen; God hunne begeerte vervullen zal; naardien hy zelve in zulk eene fchoon kleine vergaderinge, die haar geheel vertrouwen op hem veftiet, tegenwoordig is, en hunne overleggingen beftuurt. Intusfchen kwam het aan Petrus bedenklyk voor, dat men zich zo bereidwillig zou laaten vinden tot het vergeeven van den naaften, om dat deeze daardoor ligtïyk in zyne boosheid zoude konnen gefterkt worden, zo dat hv de belediging fchielyk achtereen herhaalde: Hy vraagde derhalven den Heiland, of men zelfs als- ft) By de eerde Chriftenen waren mede k«t' itot awAvrMi Rom. XVI: 5. i Cor. XVI: 19.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 603 dan zoude moeten vergeeven, wanneer de naafte zich jegens hem zevenmaal, dat is, te meermaalen, te buiten ging. 'sHeilandsantwoord was: Ja, en niet flegts zevenmaal, maar hy moeft tot de vergeeving gereed zyn, zonder bepaaling, en fchoon ook de belediging zeventig maal zeven maal herhaald werdt (£). Om dit op te helderen en te toonen, dat onze overtreeding jegens God zo groot is, dacde wanbedryven van den naaften jegens ons ganfchlyk niet in aanmerkinge komen, weshalven men ook zo veel te meerder geneigd moet weezen, dezelven te vergeeven, bediende de Heiland zich van de gelykenis van eenen kqningl. bedienden, aan wien zyn koning eene zeer groote Som van iocoo. talenten (Z) grootmoedig kwyt gefcholden had,- doch die, na dathy eene kleine fchuld van honderd penningen van zynen mededienftknecht met de uiterfte hardigheid had ingevorderd , zich daardoor de zwaarfte beftraffing van zynen Heere op den halze haalde. & 'l 5de Deel Cap. XI. 1 47. is beweezen de billykheid , om ook den naaften na veelmaais herhaalde beledigingen te vergeeven. CO Een Talent bedraagt, volgens het zeggen van Jofiphus 3000. Sikkels, en volgens het hedendaags geld vv£' j*-yksdaalders» 20 als men in't 14de Deel Cap 5- 78- berekend vindt. Des zou deeze bediende meer, dan twee en een halve millioen Ryksd. fchuldjg- §. iif.  Ó04 Oplos/mg der zwarigheden in de De Apoflelen worden mede herinnerd, zich op generieke wyze eenige verdien/Ie toe te fchryven Luc. XVII. 5—10. Het fchynt, dat niet lange daarna den Apoftelen wederom, eene onderneeming tot herftellen van eenen kranken , niet gelukt heeft. Nu had, den zy, by eene andere gelegenheid, van den Heiland vernomen, dat de zwakheid van hun geloof daarvan de oorzaak was («)« Zy baden hem derhalven, dat hy toch hun geloof verfterken mogt. Dat hier gefprooken worde van het geloof der wonderwerken, om in 't werk te ftelldn alles, waartoe zy volle magt ontvangen hadden , blykt uit het daarop volgende antwoord van den Heere Chriftus. Hy deed hen dan begrypen, dat hy van zynen kant reeds alles gedaan had, om zulk een fterk vertrouwen in hun te verwekken; en dat het alleenlyk aan hun ftond om hetzelve te vermeerderen, dan zouden zy in ftaat weezen , om zelfs de moeijelykfte dingen te verrichten. En deeze herhaalde toezegging kon in der daad aangemerkt worden als eene geenszins geringe verfterking van hun geloof. Maar by dat alles wees hy hun aan, in ootmoedigheid te wandelen, en zich niet te verbeelden, als of God gehouden ware, met zynen onmiddelyken byftand, toe te fchietén, zo menigmaal zy zulks flegts begeerden, veel minder zich, omen van wegens hunne groote daaden , te verheffen; want, fchoon zy ook nog zo veel in hun dienft werk, naar hun befte vermogen, mogten verricht hebben; zo bleevenzy evenwel flegts geringe dienftknechten, die, zo als ^ (»} Matth. XVII: 20.  EvangeXe-gefchiedenisfe Hoofft. XXVIII. 6o$ als hy, door eene aangehaalde gelykenig, hüfi zocht bevattelyk te maaken, door hunne bedryven voor zich zelve niets konden verdienen, maar enkel en alleen gedaan hadden waartoe zy verpligt waren. §. 120. Op dt Veisenaar jèrufalem gcneefi Jefus tien utlmfcha, Matth. XIX, li. Luc. Xvti 11—19. De Heere Jefus fchynt ditmaal niet lange te Capernaum vertoefd te hebben, vermoedelyk was hy aldaar flegts gekomen, om van zyne bekenden affcheid te neemen, gemerkt zynlyden en fterven begon te naderen. Hy verliet dan het land van Galilea en reisde naar Jerufalem. doch niet langs den kortften weg,- maar langs eenen anderen mede niet ongewoonen weg, langs de grenzen tusfchen Samaria en Galilea (n) over de Scythopolitaanfche brug beneden de Galileefche zee , door Perea, welk land alleenlyk door den Jordaan van Judea (n) Het Griekfch kan niet betekenen, dathy zynen weg door het binnenfte deezer Landen zelve genomen hebbe; want, dan zoude Galilea e erft moeten genoemd zyn; gemerkt hy van Capernaum kwam. Wv konnen dcrhatven door Sul pi.« aangeweezen wordt het land, 'twelk lag tusfchen beide rivieren Eupkrath en Tigris, -den door HHrirux» een affcheidfcl Eph, Hï 14, En hiermede ftem■rnen ook in, de Syrifche en Arabifche Overzettingen Daarenboven konde aa:i d&eze grenzen een melaatfche Samaritaan zich gemaklyk voegen by de negen [00den, die dezelfde ziekte hadden, zonder dat deeze het zo ierftond merkten , van waar hy kwam.  6q6 Oplosfmg der zwaarigheden in de Judea afgefcheiden was; zo dat hy zich toenmaals daadlyk aan de grenzen van het Joodfche land bevond ( o ). Op deezen weg tusfchen Samaria en Galilea kwamen den Heiland te gemoet tien melaatfche mannen, die, gemerkt zy van wegen hunne onreinigheid van verre ftaan bleeven, en hem met eene verheevene ftemme om hulpe aanriepen, mede in derdaad alle rein wierden, toenzy, op zyn bevel, henen gingen , om zich den pries. teren te vertoonen. Doch flegts één van hun, naamelyk een Samaritaan, keerde weder, nadat hy rein verklaard was , om zyne 'innigfle dankbaarheid aan de voeten van zynen Weldoener, onder verheerlykingeder Godlyke hulpe, aan den dag te leggen; waaraan ook Jefus zyn welbehaagen betuigde, en door de verzekeringe, dat zyn vaft vertrouwen jegens hem, den Heiland, hem tot deeze geneezing geholpen had , zyn geloof verfterkte (p). §. 121. Aan de overzyde van den Jordaan beantmord de Heere Jefus de vraage der Pkarijeè'n, aangaande de toekomlle van zyn Ryk, Matth. XIX- 2. Mare. X: t. Luc. XVII: 20—37. Cap. XVIII: 1—14. In de Iandftreeke, alwaar de Heere Jefus zich nader¬ en O In eene ruimere betekenisfe wordt ook nog veel aan den Ooftzyde van den Jordaan mede tot Judea gerekend. Josephus Lib. 13. Ouih. Cap. 5. In deeze landftreeken was de Heere Jefus voor de vervolgingen zyner vyanden wat veiliger Joh. X: 40. Q p ) Van deeze wonderbaare gebeurenis is breeder gefprooken in het 10de Deel Cap. XIX. §, 10a.  Evangelte'gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVII'. 607 naderhand aan gééne zyde van den Jordaan op. hield, kwam wederom by hem veel volks, wel ker kranken by herftelde, en als naar gewoonte leerde. Doch de Pharifeën vraagden hem, ipottende, wanneer toch eindeJyk eens komen zoude, het Koningryk van God, door Johannes en hem zelve, als naby zynde, aangekondigd, naardien men immers daartoe nog geene fchikkingen zag maaken ? Vermits zy nu dit Ryk aan zich vertegenwoordigden, als een prachtig Aardfch Ryk, dat m 't oog viel; zo deed de Heiland henbegry, pen, dat het Ryk van den Mesfias met geenen aardfchen luifter verfchynen zoude, zodat elk zoude komen toefchieten , in hoope van«iets fraaijste zien en te zeggen, zie hier of daar vertoont de Koning van hetzelve zich, met eenen verwonderenswaardigen luifter; neen! zulk een opzien zoude het Ryk van God niet,maaken; want het was reeds in 't midden hunner, fchoon hetzelve doorgaans niet gekend werdt Na dat hy hen dus met deeze hunne vraage afgeweezen had, zo nam hy gelegenheid, om zyne Jongeren , die insgelyks nog al geduurig aardfche hoogheid en voordeden in het Ryk, door den Hei- CO De Heiland wil daarmede juift'niet te kennengeeven, dat het Koningryk van God, op eene onzisrtbaa*e wyze, in de harten der menfchen opgerecht worde; want, hoe zeer dit anders alzo is; zo was dit evenwel niet gefchied by de Pharifeën; als die noe verre van daar waren, en niet wilden binnen komen. Evenwel zoude het Koningryk van God door hen aan.genomen worden Matth. XXI: 4.. derhalven was het in het midden hunner; voor zo verre de Meslias in t midden onder hun verfcheenen was, doch dien zy met, a.s den zodaanigen , wilden aanneemen, Joh h 26. en aan zyn voorftel geen gehoor gaven '  6o8 Oplos/mg der zwarigheden in de Heiland op te .rechten, verwachtende waren, te onderrechten, dat zy vooral op zulke .tydelyke gelukzaligheden geen ftaat moeften maaken; zy hadden veelmeer zeer benaauwde tyden te verwachten , waarin zy te vergeefs zouden wenfchen naar de rufte, die zy thans by hem, fchoon in eenen nederigen toeftand , genoten ; ja tyden van verzoekingen waarin men hen overreeden zoude, eenen anderen-, als den Mesfias, aan te neemen; vermits hunne hoope op hem, den Heere Jefus, gemift had; doch wat men hun ook van deeze of dien vernaaien mogt, zy moeften zich door alle deeze vertooningen niet laaten misleiden; want, hy zoude op zynen tyd, door zyne fchielyke en onverwachte verfchyning tot een hyzonder Oordeel over het Joodfche volk, oogenfchynlyk bekend maaken, dat hy in der daad de Metfias is,, offchoon hy te vooren veel zoude moeten lyden, en van de Joodfche Natie zoude verworpen worden. Doch in deeze dagen zyner toekomfte zouden de menfchen, even zo ais in de tyden van Noach en Lot, in de uiterfte zorgeloosheid leeven, en zich overgeeven aan alle uitfpoorigheden, en bygevolge, door derzelver ondergang, fchielyk overvallen worden; want, de nood en het gevaar zoude zo dringende en groot weezen, dat men zich niet, dan door een fnelle vlugt, daaruit zoude konnen redden: wie zich dan bevinden mogt op het platte dak van een huis, die zou flegts haaft moeten maaken, om langs de trap van buiten weg te komen, zonder vooraf uit zyn huis het een of ander te willen mede neemen (r). En f>) Van deezegefteldheid der huizan ziet ket iode' Deel Cap. XiX. §. 4s.  EyangéÈe-gefcldedenisTe. Hdbfdft. XXVill borj En wie in het veld most wee^n A;a „ • ï . «dat «Kb oogmKX wtXrêf Jaarten het hem anders even zo gai zoudT a|.< Jet gegaan is met de vrouw val Lt T„' Jï digheden bevonden, niettrierSf^ïï?™'want, twee by de maaltvd ,ot,,wbl>™; tafelbed Ufg^f? " vyanden aangevallen worden, doeh de ander zon de nog al ontkomen. En even zo 7„!,T» i wanneer misfchien twee vro„lBn ,S M8aM' handmoolen draaidenT,™"wee ,eS land CO Zie het 5de Deel Cap X: « 83 we^od^ ^ CWJ Offchoon dit vs Ine Wrr. L • handfchriften niet ft^Hfda^i leks"inT^ duitfche Overzetting van l.uthrus * ft i, laLr-, ^ «Belyft is; zo is het evenwel te belln T !ydan tutlaating heeft konnen gefchieden enKar'd*ez^ tic nalaat gheid der affchrvv^1 enicel-e.n a'Iecn door woorden van hetzelve Shp 5 ,mapdie«' de-laatfte  gjo Oplosfing der zwarigheden in de land deeze vyandlyke aanvallen het raeefte zouden te vreezen zyn? 's Heilands antwoord was: overal, alwaar het volk, tot het verderf ryp geworden zynde, zich bevinden zoude, daar zouden de vyanden, als tot den roof, henen haafteu, volgens het fpreekwcord: daar het aas is, vergadeten de Arenden f» Doch om aan hun mede de noodwendigheid van een aanhoudend gebed, in de verdrukkingen die op hen wachtende waren, zeer levendig voor te ftellen, en daarby te verzekeren , dat hetzelve niet te vergeefs zoude zyn, bediende hy zich van degelykenisfe eener geprangde weduwe, die niet moede werdt eenen zekeren Rechter aan te roepen, om aan haar, tegen haare wederpartyders recht te doen; die ook eindeJyL om ontüagen te worden van haar onophoudefyk aanroepen, het befluit nam om haar te helppn. De toepasfing maakte de Heiland door een befluit van het mindere tot het meerdere, zeggende: Laat een onrechtvaardige Rechter, die zich noch aan God, noch aan de menfchenj kreunt, laat die zichbeweegendoor het onophoudelyk bidden van iemand, waartoe hy geene betrekking heeft; zou dan niet veelmeer de rechtvaardige God letten op het dag en nacht aanhoudend geroep zyner uitverkoorene vrienden, hoe lange hy ook zyne hulpe mogt uitftellen (y)! waarlyk, zy O) Door de Adelaars worden in ^ gemeen verftaan , de met fpoed "aderende vyanden Num XXVIII. ,n Ter XLVIII- 40. Hof. VIII: ï. Hab. Is 8. zonder fni'ft te' zindoelen op de veldtekens der Romeinen 3 O) k. Ï.Jf%««i' W "■»"«• Deeze zelfde uitdrukking komt voo? omtrent het uitftellen der Godlyke^hulpe en verhoorina; des gebeds Sir. XXXV. 19. (anaers Vs. 22. of ook Cap. XXXII: 18.). Doch ontdekt zich  Evangeïïe-gefchiedenisfe Hoofft. XXVIII. 6ii zy zullen voorzeker geredt worden; en wel zeer onverwacht zo dat men het zelfs,' wanneer de Zoon des Menfchen tot deeze hulpe en redding verfchynen zal, in dit land naauwelykszakon nen gelooven (z). De volgende geMenis v3n het gebed de* Pharifeën en tollenaar? waamSe de Heiland zindoelde op dezulken, die, in een vermetel vertrouwen op hunne eigene waardig heid, anderen verachten, zoude wel Lde kon nen aangemerkt worden als een vervol vL w tot hiertoe gedaane voorftelzo da hv na Sar dl ££» ° a,f h°Üdendgebed v^aand had , me de heeft willen aanwyzen, hoedaanig zulk een gebed zoude moejen gefteld weezen, indien het zelve zoude verhoord wordert, naamelvk ï , moedig en verre af van alle veïtrSSïSïn ne waardigheid. Doch her kan SS wel weezen" dat de Heiland hetzelve voorfefteld heefr ^f ' andere gelegenheid, hoewel om rent dien IluT tyd, toen hy zich in Perea c^^J^ alleen- fcffe^ hy de nen gepaard gaatfeent tyd \£ daad, de behoudenis der ChrXnen h j' ? jn dei' vervolgd wierden, was voo deez'e dlpend°orde J^ode,, ke Luc. XXL- 12-22 en kl, 5 ^§ derwraaduld met hun genomen had * dat G°d lanSö ChCr^lS^^LrndeeWod1nde,0°eftand der deei der ftraffe over dezelven * v T°T * groote 00rvan het geloove afgeweeS' Hïbf X^^daad deren gaven het bykans op vs s_,0 m~2% de aT behoudenis onverhoopt kwam ,3 39- ^aar toen de den Pf. CXXVi- i die Waren zyaIs die droom¬ voeren behoede, ï v ^C6?"' « ^ geloovcri XLV: 2(s. Hand. xi{; 9 Wn evenweI ontmoet Gen. Qq 2  éi2 Oplcsftng der zwarigheden in de alleenlyk in een verhaal byeen voegt, hetgeené aldaar by verfcheide gelegenheden voorgevallen is» §. 122. ''i. Heilands antwoord op de vraage, makende de Echtfclieidinge, Matth. XIX: 3—Mare. X: a—12. De Pharifeën waren fteeds gereed den Heiland zulke vraagen voor te leggen, welker beantwoording, hóe dezelve ook mogt uitvallen, naar hunne gedachten, ten kwaade zoude konnen geduidt worden. Met dat oogmerk kwamen zy ook nu, en begeerden van hém te weeten, of het billyk zy , dat een man, Wegens zaaken van weinig belang, zyne vrouw zoude mogen verlaaten ? Deeze was de gedachte , die de leerlingen van Hillel beweerden, en die door de meeften aangenomen werdt. En gemerkt de Heere Jefus zich reeds te vooren tegen de ligtvaardige echtfeheidingén verklaard had (fl); zo hoopten zy, indien hy by dit begrip bleef, hem by het volk in minachting te brengen. Maar de Heere Jefus gaf hun te kennen , dat men, by het beflisfen deezer vraage , de eerfte inftelling van het huwelyk in 'toog moeft houden * te weeten : de wyze Schepper had al terftond en in den beginne aan den eerften menfche, flegts ééne vrouw ter zyner hulpe gegeeven; by welke fchikking geene echtfeheiding plaats vond. Ja, hy had hem zelfs genoegzaame onderrichting gegeeven, aangaande de vaftigheid der Ca) Matth. V: 31. 33. Luc XVI; 18. vergel. het 5de Deel. Cap. XI: 5-82.  Evangetie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 61$ der echtverbintenisfe , waarvoor alle andere wyken moeften, en volgens welke de twee t' famen vereenigde perfoonen aan te merken waren als één vleefch(è). Niemand mogt zich derhalven onderwinden te fcheiden, hetgeen God zelve zo naauwe byeen gevoegd heeft. Toen de Pharifeën hierop inbragten, dat 'er evenwel een Godlyk gebod was . door Mofes bekend gemaakt, door het geeven van eenen fcheidebrief, zich van zyne vrouw af te icbeiden, waaruit duidelyk blyken kon, dat de echtfche'ding niet kon gezegd worden tegen den Godlyken wille volftrekt aan teloopen; zo vraagde de Heiland hun, wat dan in deeze verordening eigenlyk bet Godlyk bevel was? Zy moeiten totftaan, dat Mofes eigenlyk alleen toegelaaten had, op zulk eene wyze de vrouw, te verlaaten. De Heere Jefus hernam hierop: het: (&) Deeze woorden worden, door Chriftus , niet recht aangehaald ais eene Godlyke uitfpraak, fchoon dezelve Gen. II: 24. aan Adam geëigend worden ; wantdeeze zoude immers, zonder eene Godlyke isgcevinge, nie s hebben konnen weetcn van alle hetn-eenc zyne uitfpraak in zich behelsde , zo als reeds aanp-em»rkt is in t ïfte Deel.Cap. Hl: 5. 4. Doch de Heiland/haalt dezelve aan, zo als men die vindt in de overzetting der LXX Taaismannen ; alwaar de woorden h $i, uitdruklyk voorkomen , zo als in den Samaritaanfchen lext. Dochhieruit volgt niet, dat zyin 't Hebreeuwich door de Jooden met opzet zouden uitgefchrabt zyn, zo als W. Whiston EJJai towards P.eftoring the true Text•ƒ the O T. Prop. 4. 13 p. 13. 30i. ze?;z Ook bv Marcus haan de woorden *«< i/irt» in éeriigê handfchriften en Overzettingen; zelfs in verfcheide^Codiccs van, aclulgata, die Sabatieraanhaalt; waarby men nog voegen kan den Codex der Koninglyke Bibliotheek te Ko-, nijigsbergen, alsmede den tweedenen derden der Stads % Bibliotheek. 3  6 H Oplosfing der zwaarigheden in de, het is zekerlyk flegts eene verordening van toelaatinge; en wel zulk eene, welke betrekking had. tot de verkeerde wyze van denken van het Joodfche volk. Mofes zag zich genoodzaakt, wegens derzelver onbuigzaamen aart, eenige infchiklykheid te gebruiken, en op eene onvolkomene wyze boewei onder zekere bepaalingen (O toeteftaan, hetgeen, volgens de gefteldheid der omftandigheden' , niet geheellyk kon verhinderd' worden. Maar alzo was het nog niet gefteld, toen God fal terftond en in den beginne den menfche ichiep. Deeze oorfpronglyke fchikking is op geenerleyé wyze weggenomen. En derhalven zegge ik, dat, buiten de gevallen, waarin eene daadelyke krenking der huwelyks-trouwe gepleegd is, zo wel hy, die, om mindere reden3 zyne vrouw verlaat, als ook hy, die, de onrechtmaatig-verlaatene weder neemt (d), voor God niet anders, dan een overfpeeler, aan te merken is. Deeze .uitfpraak, fcheen zelfs aan zyne Jongeren vreemd; deeze verzochten derhalven, met den Heiland alleen zynde, van hem eene nadere opheldering. Doch de Heere Jefus verzekerde niet alleen nog eens, dat hy, die dus ligtvaardig zyn wyf verliet, en een ander huwelyk aanging, in der- ro Hier wordt gezien op 'Deut. XXIV: i. feq. alwaar de echtfcheiding niet geboden, maar alleenlyk verordend wordt, hoe in zulke gevallen te doen, ea-'WHt daarby moeft vermydt, worden; zo als breedkoeési beweezen is in 't 5de Deel Cap. XI: §. so. • rdf De woorden **i '» •V.AtJiufaim» y*i*» dle teffens ^n openlykampt en bv he??ltefp0ed' °m byhe/tekoS nede? inli?ïM Zy"de' vieI ^ voor hem ïoegen Jn- * hIm^ VeeI nadrllk in deezer werken moVr Meefter! Welke "^eekende v?r\ vïriïl k d°en' °P dat ik het eeuwig leveel betekent evenwel ook iets voor rechten billyk verklaaren Openb. III: ij. Cap. XV: 9. Maar dat dit oordeelen over het Joodfche volk in 't byzonder geëigend wordt-aan het getal der Apoftelen; terwyl de open zynde plaats van Judas, door Matthias zoude vervuld worden , is daartoe betrcklyk, dat de Apoftelen inzonderheid gefchikt waren, om aan dat volk het Koningryk van God voor te ftellen. De fchryver van het Fragment van het oogmerk van Jefus en van zyne Jongeren wil wel Se&. 2. §. 6. p." 144- uit deeze toezegKin°-e afleiden een bewys, dat Jeius even daardoor het vooroordeel der Jongeren omtrent een aardfeh Ryk van den Mesfias beveiligd hebbe ?'maar, dat zulks de meemn°- van den Heiland niet kan geweeft zyn, blykt hier0 wn>,'  Evangelie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIIf. 6*13 en niet alleen aan hün, maar ook aan allen die om en van wegens zynen naame en des EvaneS liums, huizen, of broeders, of zufters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of ak. kers verlaaten zouden; aan deeze zou derzelver verhes honderd voudig vergoedt worden, en onder anderen ook daardoor, dat God voor hun ande ren verwekken zoude, diejegens hen zo liefdervk zouden gezind weezen , als de naaftbeftaanden en die gereed zouden zyn, om ben te verzorgen uit hunne goederen; en dit zelfs onder de vervol gingen O), die zy zekerlyk te verwachten hadden, in plaatfe van den tydelyken voorfpoed waarop zy hoopten. Daarenboven zoude voor hun, m de toekomende waereld, het eeuwS even onfeilbaar zeker weezen. Ja, het zond! hgtlyk konnen gebeuren, dat zy die iaatSm? zynen dienft geroepen waren, in zeker opzigte] eenen delyk» dood of VnM&IÉSM^^ ook inzonderheid uit het befcheid aan d^S<7 maar van Zebedeus gegeeven Matth YY' ,1 o Zoonen nitdruklyk beSg hefdoeiëSe fn&Sf hy was, om gediend te worden, maar onii zeWe Rmet en zyn leven over te geeven m 1 te dle»en, veelen. Derhalven heeft hy enkel en ^if"12^" voor den en fterven, het menfehdom Ll £ door 1Y' verlosfen ; offchoon deeze fc]Z "er der°SS Wi,,en zo onbefchaamd is, zulks « iTT,n L a5menten Duidelyker kon de Heere >e J'2ic£ 'l0"*?""™niet verklaaren; naardien'de* L~ °r a,s noS ftaat waren, zulks te konneniJSSSïïn "VTJ" zouden de vooroordeelen dioT„ g {"tusfchen binnen korten tyd^doo dè &omft "°LMn ie,efde«. genomen worden "'^ornft volkomelyk weg- CO Afcr» MarcX. 31. vergel. Luc. XXIV; 5.  '6i>4 QpUsfmg dér zwarigheden in de eenen voorrang zouden hebben voor andereilj die zich daaraan vroeger toegewyd hadden. Die zou den Apoftelen dienen tot waarfchouwinge, dat zy het zich niet tot eene verdienfte zouden rekenen, dat zy den Heere Jefus al zo dra nagevolgd waren; of om dat zy veel arbeid en moeite ondergaan hadden, zich eene. meerdere belooning te belooven, inzonderheid reeds in dit leeven, als iets, dat God aan hun verichuldigd zoude weezen. En dit helderde de Heiland op, door de gelykenis van de arbeiders, die in geheel verfchillende uuren van den dag in den wyngaard gezonden wierden, en aan welken dé huisheer ëenen en denzelfden loon liet geeven,* en diegeenen, welke op de laatft-ingekomenen nydig waren, doet begrypen, dat hy in deezen vryheid hebbe naar zyn yry welbehaagen te handelen, zonder dat iemand reden had over onrecht te klaagen. Alzo zal God ook, by het uitdeelen der belooninge, handelen naar zyne vrye genade ; en daarby niet zo zeer letten op de vroegere of laatere uitzendingè, dan veelmeer en wel voornaamelyk bp de getrouwheid. En daarby zal de een zo goed zyn als de ander; de laatfte zo goed als de eerfte; want, offchoon veéle geroepen waren om het Evangelium te verkondigen, zo zouden evenwel flegts weinige uitmunten, als uitgezochte arbeiders (o) , en die gezegd konden worden eenen byzonderen voorrang waardig te weezen. CO i Peur. II; 4. 2 Joh. vs, 1. * é *  Evangtlic>gerchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII, 61$ §. 125. Na dat aan den Heere Chriftus verhaald was de krankheid van Lazarus begeeft hy zich. op de reize naar Judea foh XI: I—16. Matth. XX: 17— 9 Mare X: ' 32—34. Luc. XV lil: 31—34 Geduurende dien tyd, toen de Heere Jefus zich nog al in de Iandftreeke aan gééne zyde van den Jordaan bleef ophouden, werdt een zekere Lazarus van Bethanien, een vlek, waarin mede Maria en Martha woonden(£), door eene zwaare krankheid overvallen. Om deezen perfoon kennelyk te maaken, noemt Johannes met opzet zyne zufters, waarvan reeds elders in de Evangejie-gefchiedenis melding gedaan was, inzonderheid van Maria, waarvan hy in 't vervolg verhaalt, dat zy den Heere Jefus gezalfd en zyne voeten met haar hoofdhaair gedroogd hebbe (q ), en GO Bethamen wordt genoemd haar vlek, om datzs daar woonden, Joh. h 45. Doch Lazarus heeft, vermoedelyk, metaldaar gewoond, maar was nu ilegts by geval aldaar; want, van hem wordt niet gefprooken in til £ ï dTeHüiiandin 'thuis der beidezus- sn,5, f ha 'nLuc- X: 3S- enz- Ry is derhalven toenmaa's ten minnen afweezig geweeft, fchoon hy ook, als een jongeren nog ongehuwde broeder, haar huisgenoot mogt geweeft zyn Intusfchen was hy evenwel naderhand by de maaltvd, die in dit huis ^houden werdt, als een aanzittende gaft Joh. XII: 2."Maar dat hy een eigen huishouden te Bethahien zöude gehad hebben, is niet waarfchynlyk, om dat zyne zusden' Zyne 216 e" het overlyden' alles bezorgde* 5 J?h' ?UtT5i Vermits dit reeds lange gefchied 3 hl h dHt J?haünes z>'n Evangclium fchreef; zo lprak hy daarvan in den voorledenen tvd. Doch daaruit volgt met, dat deeze zalving vooraf gegaan zv, XVi. Deel. r r voo£  6z6 Oplosjing dn zwarighden in de en die hy even daardoor onderfcheidt van zo veele andere perfoonen, die even denzelfden naam voor de hier verhaalde gebeurenis, en geweeft zy dezelfde , die Luc VII: 37- enz. bcfchreeven wordt. De aldaar gemelde vrouw kan deeze Maria niet geweeft zyn- want dezelve wordt door Lucas onderfcheiden, zo wel van Maria Magdalena, als ook van de zufter van Lazarus: zy was mede eene bekende zondares, die Zich ophield in Galilea, vermoedelyk te Naïn; daarentegen woonde deeze Maria, zo als uit deeze onze gefchiedenisfe blykt, naby Jerufalem , en ftond by de looden in. achting. Om even dezelfde redenen , kan men die vrouwe niet Houden voor Maria Magdalena, ais die mede te huis hoorde in eene der fteeden van Galilea, en daarbencven den Heiland op zyne reizen verzelde , Luc. VIII: 23. terwyl daarentegen de zufter van Lazarus altoos te Bethanien bleef Zy, die deeze beide perfoonen tot één brengen, beroepen zich hierop dat Maria Magdalena in der daad ipeceryen gekoft heeft, om het lichaam van den Heiland te zalven, Mare XVI: 1. En dat Jefus van Lazarus zufter zegt, dat zy de zalve befpaard hebbe voor zyne begraafnisife Toh- XII: 1- Doch de eerftgenomde zalving kwam niet tot ftand; maar de zufter van Lazarus zalfde den Heere fefus iri der daad, fchoon onweetende, tot zyne begraafnis. Indien men zeggen wilde , dat, dus doende , de zufter van Lazarus by 's Heilands lyden en fterven niet tegenwoordig zoude zyn geweeft; doch hetwelke van iemand, die zo veele liefde jegens hem betoonde, niet te vermoeden zouden zyn; vermits van haar by deeze gelegenheid, door de Evangeliften geen gewag wordt gemaakt ; zo kan , vooreerft, uit het ftüzwygen der Evangeliften, derzelver ganfehlyke afweezigheid zo veel te minder opgemaakt worden, naardien zy alleenlyk fpreeken van de vrouwen, dtc den Heere Chriftus uit Galilea gevolgd waren. Het zoude mede konnen aangemerkt worden als eene te bVrvpén zynde oorzaak van haare afweezighfeia, om dat het voor eene zufter van Lazarus, dien de Overpriefters wilden dooden Joh. XII: 10. gevaarlyk zonde zyn geweeft, zicli toenmaals te laaten zien.  Evangelie-gefchiedenlsfe. Hoofdft. XXVIiï. 627 naam voerden. Deeze zufters, die haaren broeder eene tedere Jiefde toedroegen, zonden nu, tewyl het met zyne krankheid gevaarlyk uitzag, eenen boode naar den Heiland , wiens verblyf aan haar niet onbekend kon weezen, en deeden hem weeten, dat zyn lieve vriend doodlyk krank ter neder lag, in hoope, dathy, door eene fpoedige overkomft, rSV?g »Ude wnen in het leven behouden. • fre Jefus 2eide %ehesl bedaard> ^n minften in de tegenwoordigheid van den boode, dien by toch met zonder antwoord zal terug hebben gezonden: deeze krankheid was hem" niet overgekomen, dat hy nu reeds door den doodganfchlyk van haar zoude weggerukt worden f>)J maar dat God op eene merklyke wyze zoude verheerlykt, en hy zelve, alsGodsZoon, zoudegeëerd, en als de zodaanige klaarblyklyk erkend worden Offchoon nu de Heere Jefus deeze zufters van harten hef had., zo dat men zynen byftand toeveraigtlyk verwachten kon; zo bleef hy evenwel nog twee dagen terplaatfe, daarby zich toenmaals bevond. Zynachterblyven was derndveri aan geene onverfchilligheid, maar aan geheel S rtrl°h°PrZaaken' lf te fchr^en' ™™ aan den reeds begraayenen Lazarus zouden reeds merklvke blyken van 't bederf te befpeuren zyn, op da? men niet denken mogt, als of hy hem flegts uit eene flaauwte weder terug geroepen had fn dus tegen het groote wonderwlrk, 't welk hv nu voorneemens was te verrichten, niet het geringde kon ingebragt worden. Na dat deezftwee dagen afgeloopen waren, gaf de Heiland aanzie Jongeren te kennen, dat hy nu van zins was met hun weder naar Judea te\ert rekken Zyne* CO Zie het 10de Deel Cap. XIX. «. it>4. Rr 2  rjz3 Oplosjing der zwaarigheden in de Jongeren bragten hem wel onder 't oog het gevaar, waaraan hy zich door deeze reize zoude bloot ftellen; naardien hec nog niet zeer lange geleeden was, dat de Jooden hem wilden fteenigen ( §. 11 r.): doch hy gaf hun tot antwoord , dat de twaalf uuren van den voor hem beftemden dag des levens nog niet afgeloopen waren (Y). Zo lagge deeze dag nog duurde , zoude hy veilig zyn voor allegevaaren, en zynen wandel evenzo onverhinderd konnen voortzetten, als iemand, die by dag op zyne reize het licht der zonne geniet, en de voorkomende ftruikelblokken ligtlyk vermyden kan; hetgeen zekerlyk by nacht niet zo gemaklyk valt. Nadat hy dit aan zyne Jongeren gezegd had tot een bewys, dat hy zich niet onvoorzigtiglyk in 't gevaar begaf,- zo begon hy wederom van Lazarus te fpreeken, en gaf hun te kennen, wat hy ten zynen opzigte te doen voorneemens was, en ook daadlyk doen zoude. Onze vriend Lazarus, zeide hy, is ontflaapen, en nu gaa ik heenen om hem op te wekken. De Jongeren begreepen dit van den ligchamelyken flaap: en terwyl zy den Heiland nog al geduurig wilden weerhouden van deeze reize, die aan hun zo gevaarlyk fcheen,- zo zeiden zy, dat hy, Lazarus , indien hy in eenen geruften flaap geraakt was, zo als zy uit 'sHeilands zeggen begreepen, dan wel weder geneezen zoude; by gevolge had CO De Jooden verdeelden eiken dag, beginnende met den opgang der Zonne,, in twaalf uuren , die derhalven in de verfchillende Jaarzaayzoenen, dan langer, dan korter , doch wegens de gelegenheid des lands niet zo ongelyk waren . als dezelven in onze landftreeken zyn zouden. Zie het 3de Deel Cap. VII. f. 408.  Evangelie.gefihiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 61$ hy niet noodig, zich, om hem gezond te maaken , in gevaar te begeeven. Maar nu verklaarde de Heere Jefus zich duidelyker, met te zeggen : Lazarus is geftor ven ; dit zoude niet gefchied zyn indien ik aJdaar geweeft ware';' maar gy zoude alsdan gedacht hebben, dat myne tegenwoordigheid iets tot zyne beterfcbap toegebragt had: doch, voegde hy 'er by, het is my lief, dat ik met aldaar geweeft ben; opdat gy nu van myne Godlyke zendinge overtuigd moogt worden door zulk een fterk bewys, dergelyken gy tot hiertoe nog met gezien hebt. Laaten wy ons dan, zonder verder uitftel, derwaards begeeven. Dit voorneemen van den Heere Jefus fcheen den Difcipeen nog al even gevaarlyk. Doch Thomas zeide , laat het daarmede zyn, zo als het wil: wy zyn evenwel verpligt, om hem te verzeilen, en getrouwelyk by hem te blyven, ja zelfs met hem den dood te ondergaan (t): dat wy dan met hem gaan , wat 'er ook van komen mag. De Heere Jefus ging hen nu ,zo manmoedig voor, datzy er over verbaasd ftonden; en zo gaarne zy ook van deeze reize ontheft waren geweeft, zo durfden zy evenwel niet achter blyven; zv volgden hem derhalven, doch vervuld met vreeze, hoe het met deeze reize afloopen zoude. Od deezen togt had hy, buiten twyfel, een talryk gevolg Hy nam derhalven zyne twaalf Apoftelen wederom ter zyde, om aan hun duidelvk te voorzeggen, al wat hem overkomen zoude, ten einde zy daarop konden verdacht weezen. Let ,irtft°P' zfde Jerufalem is in der daad het laatfte doel van deeze myne reize: ik zal derhalven met verbergen, welke lotgevallen aldaar op CO Luc. XXII: 33. Rr 3  63© Oplosfing der zwarigheden in de my wachtende zyn, tot vervullinge varj alle hetgeene de Propheeten van den Mesfias, of des Menfchen Zoon, gefchreeven hebben: hy zal overgeleverd worden aan de Overpriefters en Schriftgeleerden ; deeze zullen hem ten dood veroordeelen en aan de Heidenen overleveren: alsdan zal men hem befpotten, befchimpen, in 't aangezigt fpuuwen, hem geesfelen, aan het kruis nagelen en in der daad dooden: maar hy \zal, ten derden dage, uit den dood weder verryzen. Doch hoe duidelyk enklaar deeze voorzegging weezen mogt; evenwel begreepen deeze zyne Jongeren niet, wat hy met dat alles zeggen wilde. De oorzaak daarvan was, om dat zy meenden, dat de Heiland zich bediende van een raadfelachtig voorftel, waarin een verborgene zin lag gevolglyk bleef de eigenlyke meening zyner woorden voor hun verborgen («)• (u) Zie liet ifte Deel Cap. Hl: §. StC. Lucas gebruikt even daarom zulke fterke uitdrukkingen, dewyl het hi der daad vreemd was, dat de Jongeren zulke duidelyke woorden niet begreepen ; terwyl evenwel zelfs de vyanden van de Heere Jefus Aviften, dat hy, zyne verryzenis uit den dood ten derden dage, voorzegd had , Matth. XXVII: 62. 63. De fchryver van het fragment van bet oogmerk van Jefus en van zyne Jongeren, Setl.i. f.32. p. 120. wil uit deezen hoofde, de geloofwaardigheid der Evangeliften in verdenkinge brengen ■ Maar, gemerkt teder-geliefde vrienden ziek nooit konnen voorftellen dat het met bunnen geliefden zo kwaalyk afloopen zoude, als andere denken; zo is het zo onbegryplyk niet, dat 's Heilands Jongeren , zelfs by dc u'itdruklykfte verzekeringen , nog al geduurig het befte gehoopt, en liever "gedacht hebben, dat de Heiland zich van een oneigeniyk voorftel bediene, Matth. XVI: 22,  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 631 §■ 127. De Heere Jefus beantwoord de bede der kinderen van Zeisdeus, Matth. XX: 20—28. Mare. X: 35—45. Buiten twyfel zullen de Difcipelen over deeze ' voorzegging, die hun zo duifter fcheen, op den weg nog veelerleye overdenkingen gemaakt hebben. Het begrip, dat de Heiland een Aardfch Koningryk oprechten zoude, had al te diep wortel gelchooten, dan dat zy zich daarvan zo gemaklyk ontdoen konden. Vermoedelyk meenden zy, dat de Heiland, op eene zinbeeldigewyze, allenlyk zo veel had willen te kennen geeven, dat hy wel by zyn voorneemen veel tegenftand zoude vinden , en zelfs wel harde lotgevallen moeten ondergaan; maar dat hyevenweLeindelyk doordringen en zyn oogmerk gelukkiglyk bereiken zoude, en dit zou zyne opftanding ten derden dage weezen. Dit alles, meenden zy, ftond nu binnen kort te gefchieden, weshalven geen tyd te verzuimen was, om in dit nieuwe Ryk de befte plaatfen te verzoeken. En hiertoe meenden inzonderheid de beide zoonen van Zebedeus, §acobus en Johannes, een byzonder recht te hebben; want hunne moeder, Salome, was eene zufter van Maria, de moeder van den Heere Jefus (V) Deeze beide broeders had de Heere Jefus reeds," by eemge gelegenheden met en nevens Pélrus, voor de anderen onderfcheiden ; en daarbeneven was Johannes zyn lieveling. Maar, vermits zy zwaarigheid maakten hun verlangen zelve aan hem voor te draagen, dat de voornaamfte plaatfen £>) Zie het 8fte Deel Cap. XVI: §. 70. R r 4  6*3 * Opkijing der zwaarigheden in de fen in zyn Ryk aan hun mogten ingeruimd worden ; gemerkt hy al meer aan diegeenen, die dergelyke blyken hadden gegeeven , derzelver eerzucht verweeten had; zo hoopten zy hun oogmerk te eerder te zullen bereiken door de voorfpraak hunner moeder, die zy onderrecht hadden, watzy, in hunnen naame- verzoeken zoude (y), Zy verfchynen derhalven te famen voor den Heiland om van hem op het nederigfte te verzoeken eene gunft, die hy aan hun, zo als zy hoopten, niet weigeren zoude. Gevraagd zynde, wat dan eigenlyk haare begeerte was; antwoordde de moeder, haar wenfehtezyn , dat haare beide zoonen in zyn heerlyk Koningryk, als de voornaamfte Sta^s-dienaaren, aan zyne rechter en flinker hand geplaatft mogten worden. Doch de Heiland verklaarde dit eene beede zonder overleg te weezen, naardien zy geen gezigt hadden van de waare natuur en gefteldheid van zyn Koningryk, waarin zy geene hoogheid , maar veelmeer op verdrukkingen, moesten ftaat maaken. Zytgy, vraagde hy, ook in ftaat, om te drinken den bitteren kelk, dien ik te drinken heb, en u te onderwerpen aan dien benaauwden doop, die my binnen kort overvallen zal ( z) ? want ik heb u reeds ver- (y) De vader was, vermoedelyk, nu reeds "geftorven; doch de moeder, benevens andere vrouwen, was den Heiland uit Galilea gevolgd, Matth. XXVil: 55. 56. nadat hy van Capernaum afleheid genomen had (§. 120,), en heeft veelligt ook toenmaals zyne moeder mede genomen, die hy by zynen doó"d aan de bezorginge van Johannes wilde aanbéveelen, Joh. XIX: 25—27. Cz) Deeze waren bekende fpreekmanieren; want'zo wordt een zeer opeengehoopt lyden vergeleeken by eenen beker vol bitteren drank, Pf. LX: 9. Pf. LXXV: 9. lef. LI; 17. Jer. XXV: 15. 16. Cap. XLIX: 12. Ezech, XXII*  Evangelie-gefchiedenisfe Hoofdft. XXVIII 6*35 verzekerd, dat dergelyke harde lotgevallen op my wachtende zyn. Zonder de zaak ter dege te over* leggen, waren zy gereed met het antwoord, dat zy dit wel zouden konnen doen, en bereid waren alle nood en gevaar met hem te deelen, in dien zy flegts hoopen mogten op den verzochten voorrang. Hierop gaf de Heiland dit befcheid: zy zouden ja, zekerlyk in de gemeenfchap van zyn lyden getrokken worden; maar aangaande de hoogere trappen der toekomende heerlykheid, ftond het niet aan hem , dezelve aan iemand anders toe te wyzen, dan aan diegeenen voor welken dezelve, ten aanzien van dezelver meerdere getrouwheid, in het eeuwig Raadsbefluit van den Vader weggelegd was (a ): en hiervan zoude by, enkel en alleen uit eene eenzydige geneigdheid, niet konnen afgaan. Toen nu de andere tien Apoftelen gewaar wierden, wat 'er gaande was , gaven zy, jegens deeze beide broeders, derzelver ongenoegen te kennen, dat zy geftaan hadden naar zulke voordeden, waartoe zy een even gelyk recht meenden te hebben. Om nu zulke fchaadelyke gefteldheid of gemoeds-drift onder zyne Jongeren voor te komen, riep hy hen byeen, en leerde hun, dat het met hun eene geheel andere gefteldheid had, dan met de aanzienlyken deezer aarde, die over hunnen minderen heerfchappy oeffenden , zich boven dezelven verheffende. Maar elk hunner moeft veelmeer daarin het grootfte voorrecht ftellen, om met alle nede- XXIII: 32. 33- en zeer zwaare verdrukkingen by wa- ï-eYYivd'e a,nreeiVz^aare ftort-regen nedervalt, P£ CAA1V: 3. 4. Pf. LXIX: 2. 3. C<0 Zie het 3de Deel Cap. VII. 5. 400. R 5  &34 , Oplosfmg der zwarigheden in de nederigheid den anderen alle mooglyke dienftente bewyzen, in plaatfe van zich boven dezelven te verheffen. Dit leerde hun zyn eigen voorbeeld; naardien hy niet gekomen was, om zich, als eenen aardfehen heere, te laaten dienen,- maar veelmeer, om in de aangenomene nederige geHalte, zelfs met zyn leven de welvaart der groote menigte van het menfehdom te verwerven- §. 128. De Heere Jefus maakt eenen Minden ziende, en neemt te Jericho by den tollenaar Zacheus zyn verblyf% Luc. XVIII: 35—43- Cap. XIX: 1—28. Onder deeze en dergelyken gefprekken vervolgde de Heiland zynen weg, verzeld door de fchaare. Toen hy nu aan de Stad jericho naderde , kwam hy ter plaatfe, alwaar een blinde aan den weg zat, om te bédelen (Z>). Deeze hoorde het gedruis van het voorby gaande volk; en naar de reden gevraagd te hebben , werdt aan hem gezegd, dat Jefus van Nazareth, dien men verzelde, aldaar voorby ging; van wiens-wonderwerken, als zo veele bewyzen, dathy gezegd moeft worden de verwacht wordende Mesfias te zyn, hem reeds ter ooren moet zyn gekomen: hy riep derhalven met luider ftemme : Jefus! gy Zoon Davids, onferm u mynerl Die vooraf gingen Dat deeze blinde te onderfcheiden zy van Bartimceus en van nog twee andere blinden, door den Heere Jefus, na zyn vertrek van Jericho, ziende gemaakt , is beweezen in het 3de Deel Cap. VII. §. 372. feq. en van derzelver wonderbaare geneezing is gefprooken in 't 10de Deel Cad, XIX §. 103.  Evangelie-gefcMeienisfe. Hoofdft. XXVIII. 635 gen zagen het' niet gaarne, dat Jefus zoude opgehouden worden, door zulk eenen, wien het flegts, zo zy meenden, om een aalmoes te doen was, en wilden hem doen zwygen: doch hy riep en fchreeuwde' te meer. Intusfchen kwam de Heere Jefus aan, en deed hem naderden, vraagde ook wat hy eigenlyk begeerde ? de blinde wenfchte om de weder herftelling van zyn gezigt: zyn wehfch werdt vervuld; de Heere Jefus fprak het woord van zyn alvermogen : zy ziende- doch deed hein ook teffens begrypen, dat zyn geloof hem in ftaat gefteld had, om deeze hulpe te erlangen. En nu, ziende geworden zynde, verliet hy de plaats, daar hy tot hiertoe gebedeld had en volgde zynen Weldoener, onder eene aanhoudende dankzegginge tot God; gelyk dan ook alle het volk, door dit nieuwe wonderwerk, tot de verheerlykinge van den Allerhoogfien opgewekt werdt. Naar allen fchyn, wilde de Heere Jefus nadat hy te Jericho aangekomen was, zich aldaar niet ophouden. Aldaar woonde een ryke Ont vanger van de tollen, met naame Zacheus. divermoedelyk reeds veel van den Heiland gehoord had, en nu, door 't gerucht van zyne aankomft en herhaalde blykbewyzcn van zyne wonderdoen de kracht, wenfchte, hem in perfoon te leeren kennen. Maar, vermits hy klein van perfoon was, en wegens de menigte, die den Heiland omringden, niet zo naby kon komen, om hem ten minften duidelyk te zien, veelmin met hem te fpreeken; zo liep by langs den weg vooruit enklom op eenen aldaar ftaanden moerbezieboom ' om hem dies te beter te konnen bezien- War daarby in zyn harte omging, en dathy reeds by hem een hartlyk verlangen naar zvn heil bemerkte dat was den alweetenden Heiland bekend: Hyzng der-  6^6 Oplosfmg der zwarigheden in de derhalven om hoog, naar den boom, op welken Zacheus zich bevond , en riep hem toe: Zacheus "kom af, "want ik moet heden in uw huis vertoeven. Zacheus, vervuld van verwondering , dat Jefus hem by naame kende, als hebbende met Jefus geene verkeering gehouden, als mede over de onverwachte eere, kwam terftond af, en ontving den Heere Jefus met veele blyfchap in zyn huis. Maar geheel anders dachten zy, die den ftaat en de handteering van deezen man kenden, en konden zich niet onthouden, blyken te geeven van hun ongenoegen, dat hy by deezen menfche een gaft wilde zyn; hetgeen zy mede in hunne gefprekken te kennen gaven. Zacheus , zonder zich daaraan in 't minfte teftooren, nam daaruit aanleiding om den Heiland, met alle befcheidenheid, te zeggen , dat men liefdeloos omtrent hem handelde, indien men hem, met andere tollenaaren, in eenen rang wilde plaatfen; naardien reeds federt eenigen tyd by hem eene oprechte verandering van gemoed ftand greep; waarvan tot een bewys zoude konnen dienen, dathy de helft zyner goederen den armen gaf, en viervoudig wedergaf, wanneer hy anderen mogt verkort hebben. Waarop de Heiland , in de tegenwoordigheid der anderen, tot hem zeide, zeer wel te weeten, dat hy het oprechtlyk meende, en dat by derhalven ook geen bedenken genomen had, om by hem zyn verblyf te neemen. Zyn huis had heden het geluk, het heil van God, of den Mesfias, tc leeren kennen, en behoorde in der daad tot Abraham's echte kin. deren, die met deezen vader der geloovigen zullen gezegend worden (e), hoe verdurven zy ook te vooren mogten geweeft zyn; want, juift dit was CO Gal. III: 7—9,  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXV7II. 6$? was het oogmerk van den Mesfias, by zyne verfchyninge, om te zoeken en te behouden, al wat zich in eenen verloorenen toeftand bevond; derhalven moefthet ook aan niemand vreemd fchynen, dat hy zyn verbJyf nam in het huis van eenen tollenaar. En nu, terwyl zy den Heiland hoorden fpreeken van zaligheden en behoudenis, werdt de oplettenheid der toehoorers dies te grooter; nu, dachten zy, zal byzich al haaft openlyk ver, klaaren voor den Mesfias en den uithelper van zyn volk: immers is hy niet verre meer van Jerufalem; zo dat dit gelukkig tydperk, waarin * buiten twyfel, in deeze Hoofdftad het Ryk van den Mesfias in deszelfs volkomen luifter verfchynen zal, al voor de deur zal zyn. Om deeze dwaalende gedachten te keer te gaan, vervolgde de Heere Jefus zyn voorftel, doch bekleedde hetzelve 111 eene parabel. Hierin vertoont hy eenen perfoon van eene hooge geboorte, die naar elders vertrekt, om in eene afgelegene plaatfe een Koningryk in bezit te neemen; doch met voorneemen, om ter zyner tyd te zullen wederkomen. Deeze uitmuntende perfoon is bedacht, dat geduurende zyne afweezigheid, door zyne dienftknechten, aan welke by tot dat einde zekere fommen achtergelaaten had, zyne inkomften mogten vermeerderd worden. Maar, toen zyne ev gene landsgenooten, onder welken hy tot hiertoe zonder eenen uitmuntenden luifter, verkeerd had ' zich aan hem niet wilden onderwerpen; zo worden zy by zyne wederkomft, nadat hy het Ryk ingenomen en met zyne dienftknechten afgerekend had, als vyanden tot eene ongemeene zwaare ftraffe veroordeeld. Het oogmerk van deeze gelykeniskwam neder, om aan te toonen , dat de ' zigtbaare openbaaring zyner HeerJykheid nog niet zo  è'38 Oplosjing der zwarigheden in de zo naby was. Hy moeft nog vooraf naar elders, naamelyk, naar den Hemel vaaren , om aldaar met eere en roem gekroond te worden. Intusfchen hadden zyne dienftknechten, of dienaaren des Evangeliums, tot de uitbreidinge van zyn Ryk gefchikt, die hy mede met de vereifchte gaaven daartoe wilde uitruften, nog veelte verrichten- Maar, wel verre, dat zyne eigene burgers, de Jooden, die eene vertooning maakten, als of zy een zeer groot verlangen hadden naar de openbaaring van zyn Ryk, zyne heerfchappy zouden erkennen, zo zouden zy zich veelmeer openlyk tegen hem verklaaren; ja, deeze hunne weerbarstigheid ook nog na zyne Hemelvaart voortzetten. Doch na het verloopen van eenigen tyd zoude hy zyne tegenwoordigheid weder, op eene merkwaardige wyze, openbaaren , met zyne dienaaren afrekenen , den getrouw - bevondenen in der daad doen wedervaaren de belooning, die zy zouden konnen verwachten, dan wanneer zy zynen dienft, naar hun beft vermogen, zouden bevorderd hebhen; doch de nalaatigen zouden befchaamd ftaan, en de aan hun toevertrouwde gaaven zoude by aan hun onttrekken. Eindelyk zoude hy mede zyne weerbarstige burgers doen ondervinden, dat hy, in der daad Koning zynde, hen, als rebellen, zonder barmhartigheid, zou doen afmaaken. Dit gezegd hebbende, verliet de Heere Jefus Jericho, om zyne reize verder voorttezetten. §. 129.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVlII. 6S$ §. 129. NafH,de fieil^d de fl** Jericho verhaten had wrdt de bedelaar Sartmem en nog twee andere Minden ziende gemaakt, Mare. X: 46—52, Matth. XX29—34. Toen de Heiland buiten de ftad gekomen was, vond hy langs den weg nog andere blinden, die msgelyks zyne wonderbaare hulpe begeerden. Vermoedelyk zal tot hunner kennisfe gekomen zyn, wat met den blinden by 's Heilands komfte m Jericho gebeurd was: des was het zeer natuurlyk te hoopen , dat de Heiland mede aan hun zyne hulpe niet weigeren zoude, indien zy hem, gelyk de ander, daarom verzochten. Zv gingen derhalven vooruit en plaatften zich, op eenihen afftand van den anderen, langs den weg, t™ul HfrLlefUS Een van ^eze was een bekende bédelaar, die in 't gemeen Bartt mus of zoon van Timeus genoemd werdt (O Men zoude fchier vermoeden, dat zyn vader eertyds in eemg aanzien geweeft zy, offchoon zyn zoon, veelligt door eene uitfpoorige levenswvze, zo wel arm als blind geworden was. Dit zo zynde, dan zou men zo veel te eerder konnen begrypen, waarom veelen uit de fchaare, dieden Heiland verzelde, hem zyner hulpe onwaardig keurden, en hem wilden doen zwygen, tSy? ver¬ floof tweldenMtdt t01 FarcU! aIJen^ Homeinfche CtóiW?nekrch ve,rkl^rd ; vermits de Evangclium fch eef "d. w welkeJ\ verzoek hy zyn flonden. "» de Hebreeufche taal niet ver-  540 Oplosfing der zwaarigheden in de vernomen hebbende dat Jefus van Nazareth aldaar voorby ging, op het voetfpoor van den voorigen .blinden, begon te roepen: Jefus, gy Zoon van David, onferm u myner. Maar toen hy zyn geroep verdubbelde, bleef de Heere Jefus ftaan, en cieed hem naderen. Zodra hy dit vernam, wierp hy zyn bovenkleed van zich, om dies te Ipoediger en onbelemmerd te konnen henen gaan, en kwam by den Heiland, aan wien hy, gevraagd zynde wat hy begeerde, zeide, niets zo zeer te wenfchen, dan wederom ziende te mogen worden. Vermits nu in der daad by hem, tot Jefus den grooten Propheet, dien hy met veele beweeginge Rabboni noemde , een fterk vertrouwen was ; zo verkreeg hy van den Heiland de verzekering , dat ook hem zyn geloof geholpen had, En zo werdt zyn gezigt herfteld, en hy rekende zich verpligt zich te voegen by de fchaare, die den Heere Jefus op den weg verzelde. Dit was naauwelyks gefchied, of hy werdt door twee andere aan den weg zittende blinden, doch die geene bédelaars genoemd worden, met even dezelfde woorden, om onferming aangeroepen. Het volk, dat over het langduurig uitftel onverduldig werdt, wilde ook deeze doen zwygen: maar zy verdubbelden hun gefchreeuw. En toen de Heere Jefus by dezelve ftaan bleef , op dat zy hem hunne begeerte nader mogten ontdekken, welke begeerte alleenlyk hierop nederkwam, dat zy ziende mogten worden; zo gaf de Heiland blyken van zyn medelydend hart door uitwendige tekenen , en raakte hunne oogen aan, waarvan het gevolg was, dat zy terftond ziende wierden, en hemon* verhinderd konden volgen. §. 130.  Evangelie-gefcUedenisfe. Hoofdft. XXVlI. Ó4* §• 130. te Bethanien maakte de Heere Jefus den geftorvenen Lazarus weder levendig, Joh. XI: 17—45 ^a7swui Intusfchen was Lazarus, wierts krankheid den Heiland bekend gemaakt werdt, geftorven, el werdt, volgens de gewoonte der jSofen , JS dien zelfden dag begraaven; zo dat hy reeds vifr da gen m 't graf gelegen had, toen de Heere Tefu te Bethanien aankwam f» Dit vernam hv nog eer hy binnen het Vlek kwam; ZeZt van diegeenen die in het fterfhuis 'hunne plltpleeging afgelegd hadden , en nu Serom van daar vertrokken; want zo lange deTeven dZel aandemaft-beftaanden, zyn medelyden te betuigen. £n hier waren zelfs uit Jerufalem veele Jooden gekomen; waardoor>^in 'tgemeen aanzienlykeperfoonenverftart, om de befdezus terste vertrooften; gemerkt de affland diipSat iche myl bedroeg. Vermits men nu wift mi hoe veel verlangen men naar de aankWft van den Heiland gewacht had; zo kwam het Shaaft te? ooren digi tegenwerpingen^TeSiJ* denkingen, door fifl«j7èaB bvccbrJ -in T~T'* r be~ écrite de la momagne, aIs mede in V » / f 6 Ze"fe p- 225. komen fohinr ™ 0 Lmre Jur te miraclet. deFtê antwoorden s' om daarop in 't^o»- XVI. Deel. ss  642. Oplosfing der zwarigheden in de ooren van Martha, dat de Heere Jefus nabywas. Zy, Martha , maakte fpoed, om hem te gemoet te gaan, zonder aan iemand anders iets daarvan te zeggen, weshalven ook Maria, naar de gewoonte der leeddraagenden, te huis bleef (ƒ). Het oogmerk van Martha kan veelligt wel geweeft zyn, om den Heere Jefus by tyds kennis te geeven, dat veelejooden uit Jerufalem in haar huis waren, ten einde hy zelve oordeelen mogt, of het voor hem raadzaam was, aldaar te verfchynen; want, offchoon aan haar niet onbekend kon weezen, dat de Heere Jefus reeds andere dooden weder had doen herleeven,- zo kan het wel zyn , dat zy dit hier niet verwacht hebbe, ten aanzien van haaren broeder, die reeds voor vier dagen geftorven was. Hoe het daarmede zy, Martha kon niet nalaaten , zodra zy by den Heere Jefus kwam, zich te beklaagen, dat hy niet aldaar geweeft was; vermits zyne tegenwoordigheid den dood van haaren broeder zoude verhinderd hebben ; doch zy verzekerde teffens dat dit niet beletten zoude, om hem nog altoos te befchouwen voor eenen grooten Propheet, op wiens gebed aan haarlieden toevloeijen zouden alle zodaanige gunftbewyzingen, die haar in' derzelver tegenwoordige bedroefde omftandigheden nog eeniger maaten tot vertroostinge zouden konnen ftrekken. De Heiland zocht haar op te beuren, door de verzekering der onfeilbaar te verwachten zynde opftandinge van haaien broeder. Maar, naardien zy alleenlyk dacht aan de toekomende algemeene opftandinge; doch, de hoope van haaren broeder nog in dit leven weder te zien, reeds opgegeeven had; zo voegde de C/) Ezech. VIII: 14- Matth. XXVII: 6u  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVUI. 643 de Heiland daarby: dat by nu reeds de werkende oorzaak der opftandinge en des levens wis £0 dra het hem behaagde, moeft dezulke, die toe yerzigilyk in hem gelooft, fchoon hy ook fter" ven mogt, evenwel binnen kort wederom E ven Ja, aan niemand, wie hy ook weezeri mogt, die reeds in 't leven zyn Volkomen vertrouwen op hem veftigde, zou de dood zvne magt voor altoos konnen oeffenen. Ve^rvoS vraagde de Heiland aan Martha, ofzy volkS lyk overtuigd was van de waarheidva zegde? haar antwoord was, dat zv zich Jlrït kerd hield, dat hy was de Mes&^de JdTSS reld gekomen Zoon van God, di'e diaFeTuit voeren kon , en wiens gezegde alle geloof ver diende Jefus vervolgens naar haare zufter Si vraagd hebbende, ging zy henen om dezelve^ roepen; doch vermits zy niet wift wat de Heer' voorneemens was te doen, en of het hem aana? naam zou weezen meerdere getuigen t! hebhSfT te meer, vermits hy nog al buiten het vlek bleef zo zeide zy in ftilheid tot haar: de Meefte• is daS ZZT'dZZ^Ï Z° terftonrnaVrSbui! het volgende gebeurd k in ïï^ ' Z° dat aI,e van zcegr vJt^^ ySé^^S^ gen. Doch Maria liet S ^ . ?nde Se^genwoordigheid, m'e wéthnnH derZelvef te Heere JefuSs , neV/te SSf^l" deri ach Heere! indien gy hier geweeft wLr ^ broeder zou dan niet geftorve^ zyï jfö^E SSa tf  Ó44 Oplosfing der zwarigheden in de zy niet zeggen; gemerkt het herdenken aan haar geleeden verlies haar eenen ftroom van traanen uitperfte, zo dat ook de Jooden, die haar verzelden, tot weenen bewoogen wierden. De Heere Jefus zelve werdt ook, door deeze algemeene droefheid, en door de verdere omftandigheden, op het innigrte ontroerd (g), zo dat men defterke beweeging van zyn medelydend aart duidelyk bemerken kon. Intufefchen gaf hy mede blyken, dathy voorneemens was iets buitengemeens te zullen verrichten; want daartoe diende de vraage: waar hebt gy hem gelegd? en terwyl zy hem, onder aanhoudend geween, tot aan het graf bragten, kon hy zelve de traanen niet langer weêrhouden. En hieruit konden zy; die daar tegenwoordig waren, ligtlyk opmaaken, de grootheid van zyne liefde jegens den overledenen; hoewel ook eenige hunne verwondering te kennen gaven, dat hy deezen had laaten fterven, terwyl het evenwel mooglyk voor hem was geweeft, onlangs den blindgeboorenen te Jerufalem ziende te maaken. Maar dat hy ook overledenen weder had doen herleeven, dat was aan deeze lieden niet bekend, ofzy dachten 'er ten minften niet aan, en waren dus niet verwachtende, dat hetzelve thans gefchieden zoude. Terwyl nu de Heere Js£us daarover wederom blyken gaf van hevige gemoedsbeweegingen, zo naderden zy t' famen tot aan het graf, 't welk in eene fteenrotfe uitgehouwen en de ingang daarvan met eenen fteen geflooten was. De Heere Jefus beval deezen fteen weg te doen; en nu werdt het geloof van Martha wederom zwak, het zy men in der daad by de openinge van Cg) Zie het icde Deel Cap. XIX. §. 107.  Evangelie.gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 645- van het graf eenen onaangenaamen reuk befpeurde; of dat zy gedacht zal hebben, dat het lyk reeds eenen hooggaanden trap vanj verderf moeft ondergaan hebben, als zynde reeds vier dagen ontzield geweeft, zodat aan de verryzenis van zulk eenen overledenen verder niet te denken was (h). Doch de Heiland herinnerde haar zyne toezepginge, dat zy een heerlyk werk zyner Almagt zien zoude, zo zy flegts vertrouwende bleef. Indienen werdt de fteen weggewenteld; en nu, de Heere Jefus zulk een duideiyk beivys zyner Godlyke zendinge willende aan den dag leggen. zag op naar den Hemel, en fprak zynen Vader aan, die met hem, naar zyne Godheid, van een en hetzelfde wezen is. Deezen dankte hy, dat hy, zo als by alle wonderwerken, door hem verricht, alzo ook nu het gebed zyner nederige menfehheid verhoord had: en gaf daardoor teffens te kennen, dat hy, om des volks wille, nu openlyk dit gebed deed, ten einde zy oogenfchynlyk mogten overtuigd worden, en niet langer nalaaten , hem als den Mesfias, den grooten Gezant van God, te erkennen. Onmiddelyk daarna, zonder iemand in c graf voor uit te zenden, of andere fchikkingen te maaken, riep hy overluid, ten aanhooren van allen, die daar tegenwoordig waren, Laza. rus komuit l Door dit woord van Almagt werdt de overledene oogenbliklyk levendig , en kwam te voorfchyn met dezelfde grafdoeken, waarmede men ?y> de,J00den meende men, dat de afgefcheidene z ei zich nog drie dagen om cn naby L on &aa!d Wetstein's N. T. ai h. aange- S s 3  646 Oplosfing der zwarigheden in de hem in 't graf riedergelegd had, tot een duideiyk blykbewys, dat het woord van den Heiland alleen hem, niet alleen het leven, maar ook genoegzaame krachten gegeeven had, om zich van de grafdoeken, zo verre te ontdoen, als tot het op* ftaan en voortgaan noodig was. En opdat men hem dies te beter mogt kennen , gaf de Heiland bevel, dat men hem verder ontzwachtelen zoude. Dit wonderwerk van den Heere Jefus was nu zo klaarblyklyk , dat hetzelve by allen, die daar tegenwoordig waren, den grootilen indruk maakte. Een vrv groot getai der Jooden, die uit Jerufalem by Maria gekomen waren , namen nu niet laiger bedenkinge, den Heere Jefus in der daad te erkennen voor den Mesfias. En terwyl zy nu nog alle in verbaasdheid als op^eroogen waren, en zich mede , vermoedelyk. met den weder opgewekten Lazarus bezig bielden ; heeft de Heiland zich, naar alle waarlchynlykheid, ongemerkt verwyatrd, om voor als nog alle ftiedenklyke beweegingen van 't volk voor te komen (O, §• I3i- P« mafte gevolgen op het voorenftaande wonderwerk Joh, XI: 4^—57, Doch by dit alles gaf evenwel deeze wonderbaare gebeurer-is aanleiding, dat 's Heilands vyanden vaftelyk beflooten, hem, zonder verder uitftel, uit den weg te ruimen, wat het ook zoude mogen koflen. Geen der getuigen van dit laatfte wonderwerk kon hetzelve eenigzins in twY*el trekken: alleenlyk wilden fommigen nog eerft de gc- (i) Joh. VI; 14. 15.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 647 gedachten der Over/ten des volks daarover verftaan, en of men, na zulk een fterk bewys, niet den'K Z°U F1' dCeZen Jefus te houden voor den Mesfias, dien men verwachtende was- of indien men nog al iets van belang daartegen mogt hebben m1 te brengen, hoe men zich dan te gf. draagen had, gemerkt zyn gezag by het volk ÏÏIiïï.ïT-??'"™ die" e^eLgavenzy StL ?• t P.h™feen> e" gaven aan deeze eeh uitvoerig bericht van alle het gebeurde. De zaak fcheen ook aan de Overpriefters en Pharifeën van zo veel belang, dat zy, zonder uitftel, de leden van het Sanhedrin byeen deeden komen, om te overleggen, wattedoen, naardien deeze menfch, dien zy tot hiertoe te vergeefs gezocht hadden te onderdrukken, aanhield methet verreten va" zo veele zeer verbaazende wonderwerken , welker waarhad met kon geloogchend wórden Ï¥Ztrf Têt Jaatft^onderwerkzo open lyk gefchied, dat men te vergeefs trachten zoude hetzelve te verdonkeren. Intusfchen konden zy evenwel, als voorftanders van hetvolk nie? niet zo veele gelaatenheid aanzien, dat zyii aan hang langs zo grooter, werdt; hetgeen evenWe onvermydelyk zoude zyn, indien men hem het geworden: allengskens zouden alle Jooden in hem als den beloofden Mesfias, getooven • hem Tn yragteaj hunnen Koning'aaLemen | en'daardoor zouden zulke beroertens ontftaan , dat de Kommen hen niet lange by hunnen Godsdienften by hunne wetten zouden handhaaven, maar hen veelmeer alleszins van hunne vrybeid ontzetten" ja, zelfs wel, om deezen opftand te beteSelen' de btad en den Tempel verwoeften en tet ffi le volk uitroeijen, Terwyl men het nu, in Sk eene verlegenheid, niet eens kon worden , om^ s 4 trent  ftfo* Oplosjing der zwarigheden in de trent de maatregels, in deezen ter hand te nee» men, en veelligt ook eenige leeden van den Raad, by voorbeeld , Jofeph en Nicodemus , van begrip waren , dat men zich niet overbaaften moeft, gemerkt Jefus evenwel wonderen deed, die alle oplettenheid verdienden ; zo ftond een van allen, naamelyk, Cajaphas, die in dat zelfde jaar Hoogepriefter was, onder hen op (£), en die even daarom ook met dies te meerder vrypoftigheid fprak en minder maatigbeid gebruikte, zeggende : gy lieden zyt onkundige menfchen, en begrypt niet, dat, volgens de regels der ftaatkunde, uit twee kwaaden het minfte moet gekoozen worden. Hoe het ook met de wonderwerken van Jefus mag gefteld weezen; zo is het zeker, dat het gemeenebeft een flagtoffer verëifcht; dus de ondergang van het geheele volk, door den dood van éénen menfche, afgekeerd moet worden, fchoon hy ook nog zo onfchuldig weezen mogt. Johannes voegt 'er deeze aanmerking by , dat deeze woorden in der daad eene prophetie in zich behelsd hebben, te weeten: Cajaphas, offchoon hy in der daad geen Voorzitter was, had zich evenwel, van wegen zyne hoogepriefterlyke waardigheid, zo veel aangemaatigd, om eene beflisfende uitfpraak te doen, even als of Gods Geeft (fc} Johannes zegt niet, dat hy aliecnlyk in dit jaar Hoogepriefter geweeft was; want, dat was hy reeds toen 's Heilands voorlooper begon te prediken, Luc. III: 2. Gelyk het dan ook niet te bewyzen is , dat jaariyks een ander tot deeze waardigheid benoemd werdt; maar de Evangelift w51 alleenlyk zeggen, dat hy in dien tyd Hoogepriefter was; in dit jaar, 't welk zo zeer merkwaardig was; wegens den dood, de opftanding en de hemelvaart van Chriftus.  EvangeHgefchieienisfe Hoofft. XXVIII. 64$ Geeft hem dezelve ingegeeven bad; weshalven men dezelven als een Godlyk Orakel hadW nomen. En in der daad God bad zynen mond SrTV01^ 3lZ° beftUUrd' datda^oor, zon. der dat hy zelve tut gevveeten hebbe, 0f had willen zeggen, beveftigd was geworden de groote en fewigüge waarheid, dat'Jtfus, als een offer voor het geheele Joodfche volk fterven zoude ' en met alleen voor dat volk, maar ook voohel Sïïf -Tan God' die nog onder alle volken verftrooid waren, byeen zouden vergaderd wo" Sff \ E? nuTdidoorhetSa"hedrin, te„ minften by de meefte ftemmen, vaftgefteld dat Jefus fterven zoude; alleenlyk bleef het n0/fn overleg hoe dit befluit het gevoeglykfte ter gUit voer zou te ftellen zyn. Jm^^coTen de Heiland tekenis kreegen dan hv m ' 7 eene andere bedoor de kinderen van cLtlT ^n zin had- Dch die dit eens ter zynertvd 7o,r/den hjer veriiaan zuJk^ Joh. X: 16. zynertyd zouden worden, Rom. IX: W. Ss s  é$o Oplosjlng der zwarigheden in de Heiland, niet openlyk onder de Jooden ; maar was, ve moedelyk, al terftond na de opwekking van Lazarus, vertrokken naar eene Iandftreeke naby de woeftyn, alwaar eene ftad lag, genoemd Ephrem ( m ). Uit deeze Iandftreeke begaven zich mede, wegens het naby zynde Paafchfeeft, veele Jooden naar Jerufalem, om zich, door de gewoone reinigingen (n) tot het eeten van het Paafchlam toe te bereiden. De Heere Jefus werdt ook al haaft gemift: en, vermoedelyk, waren door het Sanhedrin zekere lieden uitdruklyk uitgezonden, om hem gade te flaan. Maar, toen hy zich niet vertoonde, en men hem ook vermoedelyk te Bethanien te vergeefs gezocht had; zo fprak men reeds met elkander, dat hy ligtlyk in het geheel niet op het Feeft komen zoude; te meer naardien de Overpriefters een bevel hadden doen uitgaan, dat, zo iemand wift waar hy was, zulks te kennen zoude gegeeven worden, ten einde men zich meefter van hem zoude konnen maaken (o). De gelegenheid deezer plaatfe is niet met zekerheid te noemen. Men piagt dezelve te ftellen noordwaards van Jerufalem, \n den ftam van Benjamin, tusfchen Bethel en Jericho. Veelligt aldus genoemd naar het woud Ephraè'm 2 Sam.XVIlI:6.deHeere Chriftus zoude ook in dien tyd, terwylhy zes dagenvoor'tPaafchfeeft wederin Bethanien kwam, niet zo verborgen hebben konnen blyven, indien, volgens de gedachten van eenige Harmoniften, de gefchiedenis der reize, Matth. XX: ij. feq. Mare. X: 32. feq. Luc XVIII: 31: feq voorkomende , in deezen tusfehentyd te plaatfen ware. ( h) 2 Chron. XXX: 18. (0) Indien teffens eene belooning mogt belooft zyn aan de zulken , die hem aanbrengen zoude; dan kan dit wel iets toegebragt hebben tot het voorneemen van Judas om hem te verraaden.  Evangtlie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIII «$> §• 132- De Heere Jefus wordt te Bethanien door Maria gezalfd Joh. XII: 1—12. 6 " v Niet eerder, dan zes dagen voor het Paafch* leeft, vertoonde de Heiland zich te Bethanien, alwaar Lazarus, dien hy weder levendig gemaakt had, zich toenmaals nog ophield (p}. Aldaar begaf hy zich in het huis, alwaar men toeftel gemaakt had, hem te onthaalen met zulk eene avondmaaltyd, dergelyken de Jooden gewoon waren op den Sabbath aan te leggen. Martha, als vrouwe van t huis, diende ; doch Lazarus, die juift niet it:\ Bethanien woonde (§. 126.), was mede onder de aanzittende gaften By deeze ge- legen- C K De woorden *e» «| ipigu, moeten hier genomen worden, zo als Amos I: 1. naardien het pfafchfeeft geene zes dagen maar zeven gevierd werdt. Vermits nu de Heiland, met de Jooden het Paafchlam gegoeten heeft Donderdag avond; zo is hy op eenen %ih bath jegens den Avond te Bethanien aangekomen nadnr hy, vermocdelyk, dee/.en dag, op welken men^eene groote reizen doen mogt, in eene naby gelegene plaatfe zal hebben uitgeruft!, en aan zyne vrienden de naby zynde aankomft heeft laaten bekend maaken (?) Alle deeze omftandigheden, benevens de zalvinodoor Mana ondernomen, maaken het zeer waarfchvnlyk, dat deeze maaltyd gehouden zy in 't huis van Martha; gelyk dan ook in 't 3de Deel Cap. VII s 37o feq. nog andere, gronden opgegeeven zyn, waarom men gerechtigd is , deeze zalving te onderfcheiden van dip welke volgens Matth. XXVI 2. feq. Mare XIV V twee dagen voor 't Paafchfeeft in 't huis van Simon den melaatfchen gefchied is. Deeze gronden fchynen mv nog al geduurig van meerder gewigt, dan die derzufken, welke, van wegen de groote overeenkomft der aangehaalde omftandigheden, flegts eene gebeurenis daat  Oplosfing der zwarigheden in de tegenheid, zocht Maria, op eene andere wyze blyken te geeven van haare hoogachting jegens den Heere Jefus: zy nam een pond zalve van onvervalfchte koftelyke Nardus ( r ) , waarmede zy zelfs des Heilands voeten , en veelligt ook vooraf zyn hoofd, ryklyk natmaakte, en vervolgens met het haair van haar hoofd deeze zalve nog meêr inwreef,- zo dat de reuk der zalve zich door het geheele huis verfpreide. Dus was voor haar niets te koftbaar, hetgeen zy niet, ter eere van den Heiland, wildebefteeden: temeer, naardien zy uit zyne woorden , die zy anders gewoon was aandachtelyk aan te hooren, zal hebben opgemerkt, dat zy zich niet meer zeer lange-in zyne tegenwoordigheid zoude konnen verheugen. Het fchynt ook, dat het vermogen van deeze familie aan- daaruit maaken. Hoewel ook alsdan de fchynftryd, ten aanzien van den tyd, wanneer deeze zalving voorgevallen is , ligtlyk weg te neemen zoude zyn; hetzy, dat Chriftus wel zes dagen voor 't Paafchfeeft te Bethanien aangekomen zy, maar niet dien zelfden avond, maar eerft twee dagen voor het Feeft , gezalfd zy geworden; of nog beter dat Mattheus en Marcus alleenlyk zo veel willen zeggen , dat Judas het befluit genomen hebbe den Heere Jefus te verraaden ; welk befluit, zes dagen voor het Feeft by de zalving genomen , hy juift uitgevoerd heeft, toen de Heiland zyne Difcipelen herinnerde, dat nu over twee dagen het Paafchfeeft en zyn lyden invallen zoude, en juift in dien tyd de Overpriefters toeleg maakten om hem te dooden, maar voor 't overige van zyne zalving , flegts in 't voqrbygaan, bericht geeven. (r) Van deezen welriekendcn Nardus wordt mede gefprooken Hoogl. b i>. 13, vergel Cap. V: 13. en de befchryving, die Pwnius daarvan geeft Lib 12. Hift. Nat- Cap. 12. verfpreidt over deeze gefchiedenis vcef~ licht. En Lib. 13. Cap. I. berekent hy den prys der zalven van 35. tot 300, Denarien het pond.  Evangelie-gefchiedenisfe. Höofdft. XXVÏÏL 6$$ aanzienlyk zal zyn geweeft, zo dat zy deeze kosten zeer wel draagen kon: zy fchynt zich mede m allen gevalle van deeze zalve reeds voorzien te hebben, om dezelve tot zyne begraavenis aan te leggen. Maar een van 's Heilands Jongeren, genoemd Judas Ifcarioth, die eerlang zyn verraader werdt, gaf zyn ongenoegen duideiyk te kennen over deeze eere, aan zynen meefter beweezen. Naar zyn begrip zoude het beter zyn geweeft, deeze reeds in voorraad zynde zalve te verkoopen voor dm gewoonen prys der 300. denarien, bedragende omtrent 50. Ryksd., et? dat men dit geld den armen gegeeven had. Volgens de aanmerking van Johannes, bekreunde hy zich niet veel om de armen; maar evenwel meende hy dat, onder andere armen , het gezelfchap der twaalf Apoftelen het naalle recht daartoe hebben zoude. Vermits by nu het kistje (j) , waarin het gemeenfchaplyk geld bewaard werdt, onder hem had, en hy reeds gewoon was, het een en het ander zich diefachtig toe te eigenen; temeer, vermits men juift tot hiertoe van hem geen rekening geeifcht had,- zo werdt hy geemelyk, dat zulk eene aanzienlyke fom buiten zyn bewind bieef. Het voorwendfel had ook nog al fchvn genoeg zo dat ook de overige Jongeren daarin mede ftemden. Maar de Heiland verfchoonde deeze daad van Maria, en zeide, dat zy deeze zalve befpaard had, voor zyne begraavenisfe, en wel uit eene byzondere drift tot dankbaarheid . vermits zy veelligt by zyne begraavenis niet te' genwoordig zoude zyn. Voor 't overige zoude het hun nooit ontbreeken aan gelegenheid, om den (O y>,«rrU,pc, 2 Chron. XXIV; s~-iS,  554 Oplosfing der zwarigheden in de den ar ven weldaadigheid te bewyzen,- doch dit ion ten zynen opzigte niet altoos gefchieden, naardien zyne tegenwoordigheid aan hun al zeer ras zoude onttrokken worden. Vermits nu de Heee Jèfus in deezer voegen by eene plegtelyke maaltyd verfcheenen was, zo vernam men al haaft te Jerufalem, dat hy weder in Bethanien gekomen was. Veele Jooden begaven zich derlialven derwaards; en wel niet alleen om hem, maar ook den door hem opgewekten Lazarus j te zien. Doch de Overpriefters, by welken het reeds eene uitgemaakte zaak was, dat Jefus fterven zoude, waren mede bedacht op middelen* om Lazarus, als een zigtbaar blyk van 'sHeilands Almagt, op de beft mooglyke wyze uit den weg te ruimen; vermits veele Jooden, die begeerig geweeft waren om hem te zien, door de verkreegene zekerheid van het aan hem gefchied zynde wonder , daadelyk tot het geloove in Chriftus bewogen waren geworden. Indien het hun gelukt had Lazarus te dooden ; dan zouden zy* buiten twyfel, tot verkleininge van den Heere Jefus , voorgewendt hebben , dat tegen |zyne voorgewende opwekking nog al veel te zeggen zoude vallen, gemerkt het niet in zyn vermogen geweeft was, hem in 't leven te behouden. Evenwel fchynt het, dat Lazarus, en veelligt ook zyne zufters, door eene verwydering van daar, by tyds in 't werk gefteld, hun voorneemen verydeld hebben. ;  EvangeUe-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 6$s De Heere Jefus laat zich by zme 'otenhn™. • . j • ~ Salem, door het volk , looi^ d, MeTas l't W ^ Matth. XXL. i-i,:Mw.Ï; r-t lZ xT' 29-44. AT/7: „L_,£ Luc XIX: Nu begon de tyd te naderen, in welken deHeere Jefus zich te Jerufalem openlyk wilde verton nen en zyn laatfte Jyden te geLet g^ %?ü zo, dat zyne vyanden nog niet zo terftAnT • ftaat zonden zyn, de hancfen L l ^tzn Tot dien einde maakte hy fchikkinger, tot eene openbaaremtreede; en dit gebeurd! den volSi den dag, toen hy te Bethanien gezalfd wasSor" den, en alwaar, zo als gezegd is veS w!? uit Jerufalem, vemeeJjJVby^0^ byeen gekomen waren , inzonderheid d?e S zyne volgelingen waren , en in hem !i Mesfias geloofden. Verzeld van zulk een grS gevolg brak by op, en gekomen zvnde £S grenzen van Bethanien enW» X?7 ™ d/ zyne Difcipelen, als getuigen van i™. , n tenheid, die zich by dJUffie^T ^ de; aan welken by-ookdesWen te gemoet, om hem met palmrnïS I lnzeSePraal> in te haaien, hem toe. xvt en eZen P^yken zegenwenfeh : Ho. Deel. T t fan.  658 Oplosjlng der zwarigheden in de fannal gelooft zy hy, die komt in den naame des Heer en! de Koning van Ifraël, die thans van zyn Ryk bezit zal neemen. Inmiddels waren de Jongeren met de ezelin en het veulen aangekomen: en gemerkt geen van beiden gezadeld was , en men ook nog niet wilt, welk van beiden hy gebruiken zoude,- zo leiden zy op beide hunne boven kleederen, en hy plaatfte zich vervolgens op het veulen ( a ). Toen hy zich nu, tot vervullinge van hetgeene van hem, inde Godfpraaken, voorzegd was geworden (£), met het veulen op weg hegaf; zo fpreiddende meeften van het volk, tot een blyk van derzelver onderdaanigheid, hunne bovenkleederen op den weg, anderen rukten van de naaftby flaande boomen groene takken, om daarmede den weg te beftrooijen (c). En deeze blyde O) Pf. CXVIIÏ: 25. O) Zie het ede Deel Cap. VI. $, 235- vergcl. 3de Deel Cap: VII. §. 374- r&) Den Tongeren zelve kwam deeze optogtvrecmd voor, zo als Johannes aanmerkt; en zy begreepen het niet eerder volkomen, waarop dit alles zag, dan nade gloricryke verryzenisvandenHeiland, toendeels de hccrlykc uitkomft van alles, en deels de over hen uitgeftortc H Geeft, aan hun meerder opening gaf. Toen herinnerden zy zich eerft, dat dit alles van hem voorzegd was', en dat zy zo wel als het overige volk, dit alles gedaan hadden, zonder eens aan deeze voorzegging te denken. (o~) Zulke vreugdeblyken waren eertyds met ongewoon t Macch. XIII: 51. z. Macch. X: 7. Voor Xerxes wierden Myrthen op densweg geftrooid, volgens Hero« dotus Lib. 7. Hift. Cap. 54 en voor Mexander by zvne intrcede in Babyion, bloemen, zo als Curtius Lib 5. Cap. 1. en Lib. 9 Cap. 10. meldt. Dit heeft mede nog in deeze tyden plaats 111 de Oo(terr;he Landen St Schultz in zyne reizen D. 5- Cap. 8. p. au haalt aan, dat te Damafcus jong en oud d:n ^ van  Evangelie-gefehiedtnisfe Hoofft. XXVIII. fik blyde toejuiching werdt nog grooter t™n man van de-hoogte van den oUerg d| SrazT,? want, terwyi nu de togt ber? af L7- £ u gy de geheele menigte ^S^Sj.^S juicnend vreugde - geroep , bGod te boven HÏÏeleS^dï gr°°te va°n Tn «eere jeins, die zy met eigene oogen gezien had- gelegen had; ™lXZ%™nJLn £l bewoogen, om hem tegemoet te gaan. De fchaa Sen /oZf'ngHen e" h™ «nfcht/„ met oeeze, dan met andere, woorden, eene se uit (d). Het is hgtlykte denken, dat op dit ^s^^sgt S? bIyhke dat h^ - was, palmen op den rn ^ ^enen geraakt van hunne onderdaarftah^fd gleihooid' en> ten blyke' derhem i^JSdlSSrl'' ^ °PerkIe^™ on- mige^dSkte'n letïo Sff,.^ tS ketlnei1 Som" gelooft zy hy die nu 1'' 7 deTnT Z00n van David; voorzien.Von t om Z\yTu.f^ ™Et voImaSÉ Heere! die in de hoog e woon/ I^Ta" n6emen den er nog by.- Feiukkio- zv hL'r, P' Anderea v°eg*W, >t welk „u! vofenfhe? S TZQn vader opgerecht ftaat te worden godlyk befluit weder Zich van deezen woorden s anderen bedienden die nu, van den HTere Zo^T^ Zy de Konin*'' en alle foorten van ZrJZZ Gn' lnoPtogtis! Vreede den HemeI Jeffir !„ 7ZGn Zyn nu voor heffl ">« door hem u SS' T?P r eere,.«des AiI«rho°grten fehillende uitdSSen mEWb .gebruiken ver* veele menlhhen Se° veS^n^K A t Z hoofd*  é6o Oplos/mg der zwarigheden in de dit vreugdegeroep van 't volk, van alle kanten nog meer volks zal toegefchooten zyn. • Onder deeze menigte waren mede eenige Pharifeefch-gezinde; hoewel van geen groot aanzien; die, fchoon zy ook van den Heere Jefus niet geheel afkeerig waren, evenwel nog al zwaarigheid maakten, om hem als den Mesfias te ontvangen; en deeze saven blyken van hun ongenoegen over deeze toejuichingen, die, zo zy meenden, te uitfpoorig waren, en begeerden, dat de Heiland dit juichen zyner volgelingen verbieden mogt; gemerkt dit hooggaande vreugdegeroep ligtlykkwaade gevolgen hebben kon. Doch de Heere Jefus gaf tot antwoord, dat het geroep zyner Jongeren zulk eene openbaare waarheid was, dat zelfs, volgens het gemeene fpreekwoord, de fteenen daar van zouden (preeken, fchoon ook zy, die daarvan zo vaftelyk overtuigd waren, daarvan mogten zwygen. Dus ftemde de Heere Jefus mede in, met de vreugdeblyken dergeenen , die hem, overeenkomftig met de waarheid, voorden Mesfias verklaarden; offchoon zy, van de gefteldheid van zyn Ryk, zeer verkeerde begrippen vormden. Doch Hy voorzag ook m den geeft, dat een groot gedeelte derzei ven, en inzonderheid deinwooners van Jerufalem, hem weder verwerpen zouden: want, nader by de Stad komende, zo dat zy zich aan hem in haaren tegenwoordigen luifter vertoonde, zo weende hy over het traan waardig lot ( O > 'c welk zv te wach" ten hoofdznaklyk hierop neer, den Heere Jefus voor den Mesfias te verklaaren. . „ Ce) Offchoon Ephipiianiüs tn Jnchorato 3. 31. torn. 2 Opp- p. 36- zegt, dat deeze plaats, waarinvan s Heilands traanen gefproken wordt, zelfs door de rechrzinnizen doorscflaagen zy, en dat men dezelve ook H'iet In de befte affchriften vinde; zo heeft evenwel Ire.neus  Evangelie.gefchiedtnhfe. Hoofdft. XXVIII. 66s ten had; en zeide al weenende: ach ofgv Cf) en wel nu nog opdeezen dag,dieu zo veS voordeden zoude konnen aanbrengen, en uwe tvdder genade nog duurt, bedenken mogt, op wat wv- knnlnal!lVTeed,e Cn waaregelukzaligheidzoudt konnen belooven! maar, helaas! uwe blindheid is te groot, dan dat gy dezelve zoudt bemerken: des zullen eerlang zeer verfchriklyke dagen over u komen, zo dat uwe vyanden u zeer naauwa belegeren , omringen en van alle kanten benaauwen zullen; en dit zal zo verre gaan, dat uwe gebouwen met de aarde zullen geflecht worden, ïlu UWG vrerwoefting zal zo groot weezen, da zelfs geen fteen op den anderen zal blyven f>). En dit beklaagens waardig lot zal u treffen, om dat gy den aan u vergunden tyd der genadige bezoekinge met m acht genomen hebt, en he? aangebooden heil met hebt willen aanneemen. Hierop vervolgde hy zynen weg: en toen hy? op zulk eene merkwaardige wyze te Jerufalem Kwam, en, onder een geftadiggeroep van zulk een groot gevolg, door de ftraaten trok • zo eeraaS Sr oefdS ^V11 SkSl cerzoek deed nar het gebeurde. Het is ?o, zvn perfoon kon hier niet wel onbekend weezenV maar, Veneus Lib. i. adv Har run i i ^ W 16. in Matth f 1"J? P' aIS00k °*r«Nls in ?bvBvoorbedfe!7Vd0eIde,',y ^ °P ^ Stezwaarezonden d\ W' dlc eveiwel eindelyk, na om• hun hoofdV^" *T ernfte!yke bekeering/het (ieTvmA^S^^^^ afgekeerd hadden. Tt 3  66l Oplosjlng der zwarigheden in dt maar, men was evenwel opk zulk eene vertooning van hem ongewoon; doch het volk, 't welk hem in eene groote menigte verzelde, riep uit, zeggende , deeze is Jefus , de vermaarde groote Propheet van Nazareth y uit Galilea. Intusfchen geraakten de Pharifeën, door deezen grooten toevloed van menfchen, in groote verbaasdheid, zo dat de een jegens den anderen zeide: ziet gy wel, hoe weinig uwe voorzigtigheid, en tot hiertoe genomen maatregels, hebben konnen baaten! Nu zal men hem moeten laaten geworden; gemerkt de geheele waereld hem naloopt, en zyn aanhang zo zeer aangroeit. §. 134- De Heiland betoont zich ook, als de zodaanige, door zyne bedryven inden Tempel , Matth. XXI: iz—17. Mare. XI: 14. Luc. XIX: 45. 46. Doch de Heere Jefus wilde doen,zien, dat het hem niet zo zeer te doen was om zulk eenen toeloop, dan wel om de eere van God. En in plaatfe van nog meerder menfchen aan zich te trekken , zich aan 't hoofd derzelven te plaatfen , en iets tot de verandering der tot hiertoe plaats gehad hebbende gefteldheid van den ftaat te onderneemen , zo als men zich veelligt mag verbeeld hebbtn; begaf hy zich regelrecht naar den Tempel, om zich te betoonen te zyn de Heere van denzelven, en die gerechtigd was, de overhand genomen hebbende misbruiken af te fchaffen. Met dit oogmerk bezag hy alles; niet uit nieuwsgierigheid; maar om te zien, of alles was, zo als het weezen moeft. Maar toen hy nu in den voor-  Evangelie-gefchledenisfe, Hoofdft. XXVIII. 663 voorhof van deeze heilige plaatfe wederom zo veele koopers en verkoopers vond, die aldaar hunnen koophandel dreeven; tegen welke ontheiliging der plaatfe, alleenlyk tot den dienft van God gefchikt, hy zich evenwel alreeds in den beginne van zyn Leraar-ampt op het nadruklykfte verzet had (§. 32.); 20 herhaalde hv de reeds toenmaals aan eenen Hervormer gepafte handeling; dreef alle deeze kooplieden vandaar, met deeze ernftelyke beftraffiirg, dat zy het Hui! van God, tot een beede-huis gefchikt, fchandelyk veronthéiligden, naardien zy daarvan, door hunne hebzucht,, op veelerleye wyzen , eene kuil der moordenaaren maakten. En ten einde zy te minder mogten twyfelen aan zyne bevoegdbeid, om aeeze buitengewoone daad te verrichten; zo ftaafde hy dezelve, door de wonderbaare geneezing aan den blinden en kreupelen , die, terwyl zy anders omftreeks den Tempel planten te bedelen, zich nu aan hem vertoonden, om herfteld te worden. Intusfchen bleef de menigte hem nog al geduurig toejuichen; zo dat zelfs de kinderen zich daarmede vereenigden, en inden Tempé juichende uitriepen: Ho/onna, den Zoom ravldll.r Hfrover wierden nude Hoogenriefters en Schriftgeleerden grootelyks ontzet: zy zagen zyne veelvuldige wonderwerken, en wiftendfartegen mets m te brengen. Alleenlyk verweeten ll;, A^eiuand\,ah een §ebrek van befcheidenoeiL? Vdfs aan,de onk^ge kinderen toeftond, zulk eene taal te voeren, die hy evenwel eerder tot ftilzwygen zoude konnen brengen, dan de volwasfenen. Doch 's Heilands antwoord vias. ik hoor dit wel, en zelfs gaarne; zy doen tr^u?6"6 G0dJyke bezield; en nu wordt vervuld de voorzegging, die gy in de Godlyke ^ 1 4 Schrift-  Oplosjing der zwarigheden in de Schriften wel zult geleezen hebben ( h ) , dat voor den Mesfias, zelfs uit den mond der kinderen en zuigelingen, fterkte of lof zal toebereidt worden- Hierop verliet hy hen, onttrok zich aan de fchaare, en ging met den avond, alleenlyk in het gezelfchap van zyne twaalf Apoftelen, naar Bethanien, alwaar hy geduurende den nacht bleef. §• 135. Uit het hiervoren verhaalde volgt niet , dat hy zich tot eenen aardfchen Koning zoude hebben willen opwerpen. Maar, hoe zal men nu alle deeze handelingen van den Heiland beoordeelen ? De meergenoemde Schryver van het Woljfenbuttelfch Fragment, aangaande het oogmerk van Jefus en van zyne Jongeren, meent hierin een klaarblykiyk bewys te vinden , dat Jefus nu hebbe willen uitvoeren zyn reeds voorlang genomen opzet, om een aardfch Koningryk aan te leggen, gemerkt nu alles daartoe ryp was, en dat hy zich, door het volk der Jooden, ten tyde van het Paafchfeeft te Jerufalem byeen vergaderd, als derzelver Koning hebbe willen doen uitroepen (?'). Maar wy hebben reeds hiervoren (§. 81.) aangemerkt, dat, indien QhJVi. VIII 3. (O Cap 2 5. 6. 7. Doch hy moet evenwel in 't vervolg toefhan-, dat de Heiland in den Tempel eenige wonderwerken voor het volk gedaan heeft, en diehy ook met voor valfch en verdigt durft verklaaren. Indien nu deeze wosderwerken waar en Godlyk zyn -, hoe zou dan God zulk eenen eerzuchtigen bedrieger , 7,0 als de Heiland hier vertoond wordt, met zulk eene kracht hebben kommen toerunen?  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIIJ. 66$ dien de Heiland in der daad zulke eerzuchtige oogmerken bedoeld had, hy dezelve ongelyk eerder, by de verzaadiging der 5000. man, zoude hebben konnen bereiken. De gebeele voorafgegaane levensgefchiedenis bewyfl, dat hy tot hiertoe zelfs den geringften fchyn vermydt heeft, om voor zich eenen aanhang onder het volk te verkrygen. Met dat oogmerk wees hy alle openbaare eerbewyzingen van de hand, om niet den nyd zyner vyanden gaande te maaken , en in het voortzetten van zyLeeraar ampt, voor den tyd, verhinderd te worden. Zodra 'er eenige waarfchynlykheid was, dat de fchaare eenige beweegingen tot orjftand bedoelde: verwyderde hyzich op het zorgvuldigfte. Zyne geheele bezigheid beftond alleen in het onderwyzen en in het doen van wonderwerken: en nooit nam hy iets voor, waaruit men opmaaken kon , zyn voorneemen te zyn tot het verwekken van eenen opftand, en om zich tot eenen aardfchen Heere op te werpenHet is zo, hy zelve maakte toeftei tot de intreede waarby men hem openlyk voor den Mesfias verklaarde ( §. 133, ) ,• maar zulk een getuigenis moeft gegeeven worden, ten einde het kennelyk wierd, dat het volk, 't welk naderhand zo hevig op zyn afmaak en ■• aandrong, hem niet lange te vooren voor den Mesfias erkend, en ook daartoe reden gehad had. Want daarom liet de Heere Jefus zich thans inhaalen, van zo veele lieden, die ooggetuigen geweeft waren van zyne laatfte groote wonderwerken, inzonderheid van de opwekking van Lazarus. Intusfchen diende dit groot gevolg zekerlyk mede,tot zyne veiligheid, dat zyne vyanden, die zynen dood reeds beflooten hadden, niet voor den tyd iets tegen hem konden onderneemen : maar zy wierden even daardoor óits te Tc 5 meer-  666 i Oplosfing der zwarigheden in de meerder tegen hem in 't harnas gejaagd; zo dat het hgtlyk op te maaken was, dat zy niet eerder ruften zouden, voor dat zy hem op de fmaadelykfte wyze afgemaakt hadden; van daar hadden zy ook thans geene vreeze, dat de toejuiching van 't volk, 't welk hem voor den Mesfias uitriep, hoe groot een opzien dit ook maakte, bedenklyke gevolgen voor den Staat hebben zoude. Hy voorzag ook alle op hem wachtende wreede lotgevallen met de volkomenfte zekerheid, en kon dezelve aan zyne Apoftelen, naar derzelver kleinfte omftandigheden, van te vooren zeggen. Waarom verfcheen hy dan ter plaatfe, alwaar, in plaatfe van aardfche hoogheid, niets anders, dan de fchandelykfte dood, voor hem bereidt was? Zyne ergfte vyanden ftonden niet alleen te Jeni falem in het grootfte aanzien; maar hadden mede by de hand Pilatus en de Romeinen, die, by den geringften fchyn van eenen opftand , derzelver meerdere magt tegen hem zouden gebruikt hebben; terwyl zy 's volks gejuich omtrent hem zeer geruft konden aanzien, gemerkt daarby geene ongeregeldheden voorvielen. Wat zou daarentegen den Heere Chriftus hebben konnen aanmoedigen, des-niettegenftaande iets te waagen? waren het misfchien zyne Jongeren , die meenden hem te zullen byftaan tot in den dood? het is zo, zy hadden het befluit genomen, by hem te zullen blyven, vermits hy toch, tegen hunnen raad, naar Jerufalem wilde opgaan; maar dat belet niet, zo als uit de geheele gefchiedenisfe blykt, dat eene angftvallige vreeze by hun de overhand gehad hebbe: de Heiland wift mede zeer wel, hoe weinig hy zich op hen verlaaten kon. En zoude hy hen niet ten minften beter van wapenen hebben moeten voorzien, gemerkt zy flegts twee zwaar-  Evang9lie.gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 667 zwaarden hadden waarmede zy tegen eene menigte geoeffende krygslieden weinig konden uitvoeren. De onbeftendigheid van 't volk, 't welk den Heiland verzelde, was aan hem medegenoegzaam bekend: en des niettegenftaande zoude hy het dus doldriftig gewaagd hebben, om aan zich koriinglyke eere te laaten bewyzen; zo dat hy met dat oogmerk zyne intreede deed op eenen ezel, ten einde het fchynen mogt, dat hy de Koning was, die door eenen ouden Propheet op zulk eene wyze kennelyk gemaakt werdt. Doch zyne eigene Jongeren begreepen het toen nog met eens, dat deeze voorzegging aan hem vervuld werdt: zo hebben wy ook reeds opgemerkt, welke andere bewyzen hy gegeeven heeft, dat hy in deezen niet gehandeld heeft als een fnedige bedrieger. En , hoe toch kon deeze armoedige vertooning op een aardfeh Ryk doelen , dus hemel breed onderfcheiden en verfchillende van den pracht der aardfche vorften van dien tyd? £n gefteld, dathy voorneemens geweeft ware, zich ten Koning der Jooden op te werpen; zoude het dan met onverftandig zyn geweeft, juift in deezen tyd. den traanwaardigen ondergang van deeze btad te voorzeggen ? Dat het uitdryven der koopers en verkoopers uit den Tempel geene geweialge handeling te noemen zy, aanloopende tegen s Heilands zachtmoedigheid, maar dat hy veelmeer daartoe is bevoegd geweeft, hebben wy reeds genoegzaam beweezen f>), Indien men hem deswegen, of ook wegens zyne ondernomene intreede, rechtmaatig zoude hebben konnen be- fchuldï- (*) Luc. XXII: 38. ) % 32. vergei. het 7de Dsel Cap. XIU. J. 54,  669 Oplosfing der zwaarigheden in- de £chuldigen dan zoude men daarvan zekerlyk by zyn laatfte verhoor, en toen hy aan Pilatusovergeverd werdt, gebruik hebben gemaakt; doch dit is by niemand opgekomen: ook kon het zo veel te minder gefchieden, naardien de Heere Jefus zyn groot geleide niet by zich behield, zelfs de Stad verliet, en zich nog dien zelfden avond, met zyne twaalf Apoflelen, onder welke mede zyn verraader was, hetgeen hy zeer wel wift, naar Bethanien begaf; tot een duideiyk bewys , dat het hem niet te doen was om aardfche hoogheid. Het is zo, hy kwam wel weder in Jerufalem; doch alleenlyk om te leeren, en geenszins om het volk gaande te maaken. §• 13& Den daaraan volgenden dag vervloekt de Heiland den vygeboom die pak terftond verdorde, Matth. XXI: 18—22 * Mare. XI: 12—16. Luc. XIX: 47. 48. Nadat de Heere Jefus den nacht te Bethanien doorgebragthad, begaf hy zich den daaraanvolgenden dag wederom vroeg op den weg, om naar de Stad te gaan: en gemerkt hy eenigen honger by zich befpeurde; terwyl hy vermoedelyk den avond te vooren by zyne laate aankomft aldaar weinig of niets gegeeten, ja zelfs wel den nacht in den gcbede doorgebragt had; en de Apoftelen ook op deezen korten togt geene levensmiddelen fchynen mede genomen te hebbenzo zag hy ter zyde aan den weg eenen vygeboom , voorzien van veele bladen, en die juift daardoor verfchiide van veele andere vygeboomen daar omftreeks, en dus fcheen een vygeboom van eene /-roegere foorte, ten minften beloofde eenige belfwaame vruchten j  Evangelie-gefchieienisfe. Hoofdft. XXVIII. 66) ten, fchoon andere van deeze boomen van de gemeene foort dergelyken nog niet konden hebben, gemerkt de tyd der inzamelinge van de vy gen nog niet voorbanden was. Men kon derhalven zonder ongerymdheid verwachten, op deezen boom , die zulk eene fchoone gedaante vertoonde , in der daad vruchten te zullen vinden, by aldien dezelve anders vruchtbaar geweeft ware. De Heere Jefus naderde derhalven tot deezen open lyk aan den weg ftaanden,en aan geen en byzonderen bezitter of eigenaar toebehoorenden boom, om te zien, of 'er vruchten op waren, zo als in zulken gevalle elk ander menfch zoude gedaan hebben; want hy was by zyne vrywillige vernedering niet gewoon, van zyne alweetenheid by elke gelegenheid blyken te geeven ; doch hy vond niet , dan enkel bladen; een duideiyk bewys van zyne onvruchtbaarheid: de l/eere Jefus nam ook deswegen aanleiding, om Deeze uitfpraak te doen, dat ook voortaan niemand meer eenige vruchten van deezen boom genieten zoude. Dit deed hy, deels, om aan zyne Volgelingen een bewys te geeven van zyn alvermogen , waarvan hy gebruik kon maaken , wanneer hy flegts wilde; welke waarheid zeer nodig was, dat aan dezelven ingefcherpt wierde, van wegens het lyden, 't welk hy vrywillig op zich genomen had,- deels, om daardoor, als in een zinneprent, zeer levendig voor te ftellen, hoe het eens gaan zoude met de Joodfche Kerke, die tot hiertoe onverbeterlyk geweeft was, en die hy reeds, by eene andere gelegenheid, vergeleeken had by eenen onvruchtbaaren vygeboom (n ). Deeze woorden van den Heiland verwekken mede by deeze zyne («C Luc. Xlil 6—9-  €70 Oplosfmg der Zwarigheden in de zyne Difcipelen veel nadenken ,• want, zy konden hgtlyk begrypen, dat daardoor aan hun ietsbyzonders te gemoed gevoerd zou worden. En deeze boom begon ook aanftonds te fterven, fchoon dit met op dat oogenblik befpeurd werdt; want, de Heiland vervolgde zynen weg naar Jerufalem, zonder zich hier op te houden, en begaf zich terftond na zyne aankomft in den Tempel. In den voorhof gekomen zynde, 'vond hy aldaar wederom de kooplieden, die door hem den voorigen dag uitgedreeven waren, om hun bedryf, als naar gewoonte, voort te zetten; vermoedelyk waren zy daartoe aangemoedigd geworden, door dezulken , die hun daartoe verlof verleenden , en dat zy zich , door het verbod van den Galileefehen Propheet, daarin niet moeften laaten weerhouden. Dit nu noodzaakte den Heiland, de zuivering van den Tempel te hervatten (0); ja, om te toonen , das hy zulk eene ontheiliging van 't Huis van God niet onverfchillig kon aanzien, zo liet hy niet eens toe, dat men eenig vat door den Tempel droeg. En opdat men dit niet mogte aanzien als eenen blinden yver; zo gaf hy daarvan even dezelfde redenen, die hy den voorigen dag aangehaald had , alleenlyk dat hy dezelven wat breeder uithaalde. In 't gemeen was nu het leeren zyne dagelykfche bezigheid in den Tempel. En offchoon de Hoogepriefters, Schriftgeleerden en Voorftanders van het volk, door dit laatfte vooral, nog meerder tegen hem in 't harnas geraakten , en bedacht waren om hem uit den weg te ruimen; zo waren zy evenwel in zeker opzigte voor hem bevreesd, vermits zyne Leere zo veele CO Zie het 3de Deel Cap. VU: 5. 401.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 6>i veele goedkeuring vond by het volk, 't welk hem geduurig bybleef, begeerig zynde om hem te hooren, zo dat zy niet zeer gemaklyk by hem konden komen. De Heiland gebruikte de voorzigtigheid, dat hy zich des avonds naar buiten begaf en dit deed by ook nu op deezen maandag. Op deezen weg ging by wel met zyne Difcipelen voorby den vygeboom, dien hy's morgens vroeg vervloekt had,- maar de invallende avondschemering verhinderde hun gewaar te worden , welk eene verandering intusfchen met deezen boom voorgevallen was. Maar- toen zy op den morgen van den volgenden dag, zynde Dingsdag, wede. rom langs dien zelfden weg naar de ftad gingen , bemerkten zy, dat deeze boom reeds geheel en al verdord was, en verwonderden zich, dat dit zo fchielyk was gefchied. Doch Petrus, indachtig wordende 's Heilands uitfpraak van den voorigen dag, toonde hem den thans binnen zulk eenen korten tyd geftorvenen boom, en was begeerig te weeten, hoe het daarmede toegegaan was (p\ 's Heilands antwoord kwam hierop neder, dat dit zeker- (ƒ>) De gefchiedenis van den vervloekten vygeboom is in t voorgaande reeds te mecrmaalen breedvoeri»toegehcht, naardien in het 3de Deel Cap VII S gezocht is, de fchynftrydigheden in het verhaal der Evangeliften te vereffenen; in het 4de Deel Can IX l 149. en in het 7de Deel Cap. XIII. 5. 53. is a£ni£ toond , dat deeze daad van den Heiland, noch dwaas noch onverduldig, of voor zyn zachtmoedig karakter' ongepaft geweeft zy: en eindelyk is ook m het iele Deel Cap XIX. S. «4. feq. gefprooken van de w« ' had en de wyze oogmerken van het daarby Gebeurde wonderwerk, en tegen de vyandiyke tegenwerpingen der verachters van de Schrift verdeedigd Wv hekben derhalven hier zo veel te korter konnen zyn  êji Oplosfmg der zwarigheden in de zekerlyk niet kon afgeleidt worden uit natuurlyk* oorzaaken, en vermits dit gezegd moeft worden een wonderwerk te zyn, zo zou dit aan hun evenzo vreemd konnen voorkomen: alleenlyk moeften zy toezien, dat by hun altoos een zeer vaft en volftandig vertrouwen op God gevonden wierde; en dan zouden zy in ftaat weezen, waarvan hy hun verzekerde, niet alleen een dergelyken wonderwerk, als aan deezen vygenboom gefchied was, maar nog ongelyk meerder buitengewoone dingen, te verrichten ,• by voorbeeld, indien zy tot den aldaar naby ftaanden berg zeggen zouden, dat hy zich van daar naar de zee begeeven zoude; dan zou . dit in derdaad gefchieden, indien zy flegts aan de mooglykheid der zaake niet twyfelden (jf). Ja, vervolgde hy, op dat gy in uw vertrouwen niet wankelen moogt, zeg ik u, dat, al wat gy ooit van God bidden zult, aan u daadlyk zal gegeegen worden, indien gy gelooft, dat gy het ontvangen zult. Maar zulk een geloof kan , zonder eene oprechte liefde tot den naaften, geen plaats hebben. By uw gebed moet derhalven nooit eenige wraakzucht inkomen , hoe zeer men u ook beledigen mogt, hetgeen zekerlyk gefchieden zal. Wanneer gy u dan tot het gebed fchikt, zyt dan vooral en voornaamelyk bedacht, de wanbedryven uwer beledigers te vergeeven, dan zult gy ook van God de vergiffenis uwer misflagen verwachten konnen. Maar, indien gy dit nalaat; (O Dit is geene voorzegging, dat dergelyken wonderwerken in het toekomende daadlyk door hun gefchieden zouden: maar alleen eene verzekering, dat zy ook zelfs zulke onwaarfchynlyke dingen zouden kmnen doen.  Evangèlie-gefchiedenisfe. Hoofdfr. XX VIII. 67J laat; dan zult gy ook, by alle uwe groote daaden die gy misfchien verrichten moogt, op de vergeeving uwer zonden en óp de genade van den hemelfchen Vader , te vergeefs ftaat maa^ De Heiland -wordt door de afgezondenen van den grooten Raad, gevraagd naar zyne votmagt, Matth. XXI21-2-j. Mare. XI: *7-3l Luc> xx. Ai' i—8. Nadat dé Heiland, onder dèeze onderrichting gen zyner Volgelingen, te Jerufalem gekomen was, begaf hy zich terftond naar den Tempel Aldaar zynde* en de fchaare, die hem omring* de, onderrichtende, werdt zyn gefprek afgebrooken door dé aankomft der overpriefters, febriftgeleerden en oudften des volks. Aldus wierden in 't gemeen de leden van den grooten Raad Benoemd; die nu,- zö al niet te famen, evenwel ten minften ineen aanzienlyk aantal, onverwacht op den Heiland aanvielen, om hem, door hun gezag, tedoenverfchrikken; en Amptshalvenaan hem te doen eene vraage, die hem in verwarringezoude brengen, naamelyk, zy eifchten eené duidelyke verklaaring zyner bevoegdheid, aangaande de nieuwigheden, door hem in den Tempel ondernomen, zo dat hy zich onderwonden bad, om van daar te vérdryven, die met verlof der Overheid aldaar hun werk deeden; dat hymede als een openbaare Leeraar opkwam, fchoon memand hunner hem daartoe de volmagt gegeeven had? Doch de Heiland vond niet goed, deeze vraag regelrecht te beantwoorden, met Ce zegXVI. Dêel V v gen%  {?74- Oplosfing der zwarigheden in de gen, dat hy, als de Mesfias, daartoe volkomen gerechtigd was; want, om nu niet te zeggen, dat zy al van den beginne af gewoon waren, zyne wonderwerken, waaruit dit bleek, tegen te fpreeken, zo zoude zulk eene uitdruklyke belydenis, in de tegenwoordigheid van alle het volk, hetzelve zeer iigtlyk tot eenen opftand hebben konnen aanfpooren. 'En vermits het juift niet zeer vreemd was, argliftige vraagen met vraagen te 'beantwoorden (r); zo begeerde hy alvoorens van hun een antwoord, op eene enkele vraage die hy aan'hun te doen had, met belofte, wanneer zy deeze zyne vraage zouden beantwoord hebben , dat hy zich dan, ten aanzien zyner volmagt, nader zoude uitlaaten. En deeze vraage raakte den Doop of de geheele Amptsbediening van Johannes: zy zouden hem dan recht uit zeggen, of hy daartoe van God volmagt ontvangen had, dan ofze enkel en alleen een menfchlyk beftaan geweeft was ? hierover geraakten zy in geene kleine verlegenheid. Het was Iigtlyk te begrypen, indien zy het eerfte toefionden, zy dan nkt alleen zouden moeten toeftaan, dat er dan nog eene ongelyk hoogere volmagt ware, dan die enkel en alleen van menfchen kwam; maar dat zy dan ook met recht hadden moeten geloof geeven aan eenen van God gezondenen Propheet, en zyne uitfpraaken buiten twyfel ftellen. Nu had reeds Johannes jegens eene dergelyken deputatie van het Sanhedrin duideiyk verklaard, dat hy niet de Mesfias was, maar alleen deszelfs voorlooper; maar van jefus, als van den door God gezondenen Heiland der (O Zie Chr. Schoettgenh Hor. Hebr. & Talm. in K T, p. 17c  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 67$ der waereld, had hy by herhaaling een uitdruklyk getuigenis gegeeven; derhalven indien zy de zending van\ Johannes voor Godlyk verklaarden, moesten zy natuurlyker wyze befluiten, datzy, dit getuigenis verwerpende, verkeerdelyk gehandeld hadden. Maar, aan de andere zyde fcheen hetgevaarlyk,in de tegenwoordigheid van het byeen gefchaarde volk,'t welk nog al geduurig daarby bleef, dat Johannes een Godlyk Propheet was geweeft, nu eerft zyne Amptsbediening regelrecht te willen verklaaren enkel en alleen voor een menfch"lyk beftaan , en dus hem te willen doen doorgaan voor eenen bedrieger; want dit zoude het volk dermaaten in 't harnas hebben konnen jaagen, dat zy daarby geene zekerheid van hun leven zouden gehad hebben; te meer, naardien zy Johannes onverhinderd hadden laaten geworden. Zy .meenden derhalven beft te zullen doorraaken met de uitvlugt, dat men daarvan nog geene volkomene zekerheid had, of naamelyk de Doop van Johannes Godlyk, dan flegts menfchlyk was: en vermits deeze. zaak door het Sanhedrin nog niet volkomen befliftwas; zo konden zy zich daarover ook met ftiptelyk verklaaren. Zulk eene onkunde was nu zekerlyk fchandelyk voor menfchen , die de waare Propheeten, van de valfchen, moesten weeten te onderfcheiden. En vermits zy op zulk eene wyzezochten teontwyken hetantwoord op eene vraage, die met recht eerft moeft uitgemaakt worden; zo kon ook den Heiland nietkwalyk worden genomen, dat hy niet rechtuit zeggen wilde, van wien hy zyne volmagt had: hoewel by genoegzaam te kennen gaf, datze met die van Johannes eenerleyen oorfprong had, naamelyk, onmiddeiyk van God. En dit was zo weinig te' ?* * fee.  (j6 Oplos/mg der zwaarigheden in de betwiften, dat zyne tegenftreevers odk op geen meerder duideiyk antwoord aandrongen. §. 138. De Heere Jefus geeft verfcheide gelykenisfen op Matth. XXI: 28—46. Cap. XXII: 1—14 Mare. XII: 1—12. Luc. XX: c—10. En ten einde de Heiland aan hun zeer levendig onder het oog mogt brengen, derzelver onverantwoordelyke huichelaary , volgens welke zy wilden fchynen zorgvuldiglyk te waa'ken, voor het jeene men te doen gerechtigd is, en zich in den°dienft van God alkszins yverig te betoonen; zo begon hy voor als nu, zowel tot hun, alsook tot de byeen gefa'iaarde menigte, in gelykenisfen te fpreeken. Vooreerft bragt hy hun onder'toog twee zoonen, van welke de een in't eerfte uitdruklyk weigerde te doen, hetgeen zyn vader hem bevolen had,- maar evenwel dit bevel getrouvvelyk uitvoerde, na dat zyne ongehoorzaamheid aan hem onder 't oog kwam; terwyl daarentegen de ander, hoe veele bereidwilligheid by ook voor de bevelen van zynen vader mogte getoond hebben, zich daaraan in 't geheel niet kreunde. Wie van beiden nu een gehoorzaame zoon te noemen was, datliel hy over aan hun eigen oordeel. Toen zy nu moeften toeftaan , dat de eerftgenoemde gezegd moeft worden een gehoorzaame zoon te zyn, zo maakte de Heere Jefus daarvan deeze toepasfing : tollenaars, hoeren en dergelyken openbaare overtreeders der Godlyke bevelen, hebben gehoord naar Johannes , toen hy hun den rechten weg aanwees, om in het Koningryk van God te komen, en hebben geloof gegeeven aan  Evangelie-gtfcUedenisfe Hoofdft. XXVIII. 677 aan zyne verzekering, dat hy de voorlooper van den Meifias was: zy daarentegen, fchoon zy zulke goede uitwerkingen van zyne predikinge zagen , zelfs aan de meeft-verachte lieden, hadden hem, als zulk eenen Godlyken Gezant, niet willen aanneemen, n,och berouw getoond over deeze hunne weêrbarftigheid. maar waren in hun ongeloof gebleeven: het was derhalven klaarblyklyk , dat de genoemde grove zondaars hun zouden voorkomen en deelgenooten worden van het Koningryk der Hemelen, waarvan zy zich zelve uitflooten. En dat dit hun gedrag, nog meerder ftrafwaardig was, zocht hy hun te doen begrypen door eene andere gelykenis, genomen van zekere godlooze wyngaardeniers, die niet alleen de uitgezondene dienftknechten van den Huisheer, om de vruchten van den wyngaard in te vorderen, op het fchandelykfle mishandelden, maar zich zelfs niet ontzagen, deszelfs eenigen Zoon, dien hy emdelyk aan hun afzond, en aan wien zy met recht de grootfte eerbiedigheid moeften bewyzen, wel weetende dat hy de erfgenaam was, uit den wyngaard , dien zy zich zelve wilden toeëigenen, te werpen en te dooden. En nu zouden zy zelve oordeelen, welk eene ftraffe deeze roeklooze booswichten verdiend hadden ? Vermits zy nu al ras merkten, waarop dit vertoog doelde; zo konden zy gevoeglyk niet anders antwoorden, dan dat de Huisheer dezelven zoude ftraffen, doch den wyngaard zoude overdoen aan anderen, van welken hy ter rechter tyd de vruchten verwachten mogt. Deeze zelfde woorden herhaalde de Heiland met nadruk, terwyl hy hen met een veelbeduidend gelaat aanzag, en beveiligde het, dat het met bun niet anders gaan zoude. En nu konden zy 'er niet meer aan twyfelen, of zy zelve, Vv 3 als  5?8 Oplosfing der zwarigheden in de als de voorftanders der Joodfche Kerke, daardoor bedoeld wierden (s). Maar, offchoon zy bun uitgefprooken vonnis over [deeze godlooze wyngaardeniers niet gevoeglyk herroepen konden; zo wilden zy evenwel niet toeftaan , dat zy zelve daarby te vergelyken waren, en gevolglyk juiffc zulk een droevig lot te verwachten hadden: daarom zeiden zy: dat zy verre, dat wy ons aan het ondergaan van zulk eene ftraffe zouden fchuldig gemaakt hebben (t). Doch de Heere Jefus hen zeer ernftelyk aanziende, zeide: hoe kont gy u zo onfchuldig rekenen; naardien men immers in de Godlyke Schriften eene voorzegging vindt, die thans vervuld wordt ( u~) ? te weeten: door de wonderbaare fchikkinge van den Heere zal het gefchieden, dat de fteen, door de bouwlieden met verachtinge verworpen, dienen zal tot eenen grondflag en hoekfteen van een ander gebouw, 't welk twee verfcheide zyden van hetzelve byeen voegt. En dewyl gy, voorftanders der Joodfche Kerke, zulke onverftandige bouwlieden ja daadelyk te vergelyken zyt by de genoemde booze wyngaardeniers ,• zo verzeker ik uvy dat hef Korting- fföfvs ' ' : V ■ ' ' : i li yj '■' CO Inmiddels moed aan hun bekend zyn, het overeenkomftig voorftel Jcf V: 1—7. De vervolging der van God gezondene Propheeten in vroegere tyden kon mede niet ontkend worden. Ook overtuigde hen hun geweeten, dat zy voorgenomen hadden Jefus te dooden , niettegenftaande zy de hoogheid van zynen perfoon uit zyne onwraakbaare wonderwerken wel begreepen , alleenlyk om in eene onverftoorde bezitting van hun gezag te blyven ; Joh. XI: 46—53. " f O Zie het 3de Deel Cap. VIL §. 37«- (tO Pf CXVIII: 22. kV. Van de vervulling deezer voorzegginge in Chriftus is gefprooken in het 2de Deel Cap. VI. §. 76.  EvangeKe-gefcliiedenisfe Hoofdft. XXVIII. Qplasjing der zwaarigheden in de gefdiikte goed; doch de anderen zouden, zo als de geheele Natie, een traanwaardig oordeel der ftraffe over zich brengen. En dan zoude God zich met zyne genade wenden tot de Heidenen, die ook deeze roeping in eene groote menigte zouden aanneemen. Maar evenwel zoude het niet konnen volffaan , op de gedaane noodiging te verfchynen en in de uitwendige gemeenfchap der Kerke over te gaan; maar de Hèere zoude mede naauwkeurig letten, of men ook behoorlyk voor. zien was met het bruiloftskleed (yj. dat is, het ge- (y) Door 't bruilofts-kleed wordt zeer gevoeglyk verftaan datgeene, waaraan het blvkt, dat men'den Heere Jefus aangedaan heeft, en zvn beeld gelykvormig geworden is, naamelyk, het he'ilig leven, zonder hét welke het voorgewend geloof dood in zich zelve is, Rom X]II: 14. Eph. IV; 24. Col III: 10. u. vergel. Tac II: 17. doch tot welke heiligmaaking, zond,er welke wy, voor de weldaaden van het Evangeliu'm, niet vatbaar zyn, God zelve bereid is, ons, door zynen Geeft, bekwaam te maaken; zo als aan de gaften, tot deeze'bruilof't ingeroepen, mede de vere.ifchte kléederen aangebooden wierden. Indien dit niet gefchied ware : dan zouden ten minften, die van de openbaare wegen in het Koninglyk paleys ingevoerd waren, zich hebben konnen verontfchuldigen, dat zy niet in ftaat waren geweeft, zich van zulk een kleed te voorzien, eri gevolglyk ook, by ontftentenisfe van hetzelve, zulk eene zwaar ftraffe niet verdienden. Men heeft wel willen tegenwerpen, dat by de oude Schryvers geen fpoor gevonden wordt van zulk eene gewoonte , om aan de'gaften, die men onthaalde, zekere kleederen te fchenken; maar dit is evenwel de waarheid, dat de Oosterfche vorften de gewoonte hebben, zekere eerenkleederen te fchenken aan dezulken, die voor hen ftaan te verfqhynen, en het zeer kwaalyk neemen, wanneer men dezelven niet aandoet; zo als breedvoerig beweezen is in' H. C Pauyen's Régeering der Oofterfche lande|i Part. 1. §. 9c. p. 452. feq. Ja, nu nog moeten de- ' "- zul-  Evangelü.gefchiedenisje, Hoofdft. XXVïII. 68* geloof, dooreen oprecht en heilig gedrag betoond* aan wien dit kleed ontbreeken mogt, die zoude als zulken, aan welken deTurkfche Sultan Audiëntie vereent, den zogenoemde Caphtanoï Eerenkleed aantrekken , t welk zy van to vooren ontvangen; zo als onder anderen, blykt uit St. Schultzens Reizen Part r Cap. 8. p. 216. Doch het ontbreekt mede met aan eetuigenjsfen, dat dergelyken mede elders gebruikivk is geweeft. By de woorden van Homerus Lib 6. OaifT Verf. 2j. feq. *' merkt Eustathius p. 1549. aan, dat de bruits de Pewoonte hadden, aan de vrienden van den bruidegom bruiiofts kleederen te fchenken. Men zie daarvan ook Aristophanes inAvibusVerf. 1695. En wanneer Homerus befchryft, hoe by het Koninglyk gaftmaal van Menelaus !/?nMVf?n Zyn'r daüzeSt ^ onder aderen, Ltb. 4, OdyJJ. Verf ±9. feq de maagden hadden hen gewasfehen, gez.alfd, van byzondere kleederen voorzien, en hun vervolgens derzelver plaatfen aangeweeeen. By de Romeinen was de pracht zo hoog eeree^en, dat zy verbaasde fommen beneeden tot den toeltel, die tot deeze maaltyden vereifcht wierden- waarvan Punius Lib g. MJi. Nat Cap. 48. een voorbeeld aanhaalt. En hiertoe behoorden mede de kleederen voor de gaften gefchikt, die men hun plagt toe te zen' den, zo als Martialts Lib 10. Epifl 87. moidt En in de befchryvmg der maaltyd van Trmakion in Petro nhjs Satyr. Cop. 21. leeft men: de gaften hadden zich ontdaan van hunne rokken of mantels, en de gemelde Cwnatona aangetrokken. En zou dan niet ook de Koning ,nKe^eu?arabel eene welvo°rziene kleederkamer gegehad hebben , om daaruit aan zyne gaften o-epafte feeft gewaaden uit te deelen? Des zou dan ook de gaft v ion het daaraan ontbrak, dergelyken hebben konnen' verkrygen .indien hy zich (iegts naar de voorgefchreevene orde had willen fchikken. Kwuiree- Vv 5  SSz Oplosfmg der zwaarigheden in de als zulk een, die flegts ingefloopen was*? zonder een voorneemen van zich te gedraagen naar het geheele voorfchrift, niet alleen weggezonden, maar ook zeer gevoelig geftraft worden. • §• 139- De Heiland beantwoord hierop de argliftelyk overlegde vraage der Pharifeën , wegens de rechtmaatigheid van het aan den Keizer te betaalen hoofdgeld, Matth.XXII; 15—23. Mare. XII: 13—r7. Luc, XX: 20—26. De Pharifeën zagen nu wel, dat de Heere Jefus ■• zich , door hun gezag , niet liet affchrikken, ook durfden zy omtrent hem geen openbaar geweld gebruiken. Derhalven maakten zy overleg, of het niet mooglyk ware, om hem, op eene listige wyze, daarhenen te brengen, dat hy zich in zyne woorden iets mogt laaten ontvallen, hetgeen hem, by de waereldlyke magt, in verdenkinge zoude konnen brengen: met dat oogmerk gaven zy niet alleen zorgvuldiglyk acht op alle zyne woorden , maar zonden mede verfpieders uit, die eene leerbegeerige en gemoedelyke vertooning moeften maaken , ten einde hy jegens deeze te minder achterhoudende mogt zyn, en geen bedenken neemen de. aan hem opgegeeven vraage te beantwoorden, en men hem deswegen by den Stadhouder, als eenen vyand der Romeinfche Regeeringe, zoude konnen aanbrengen. En hiertoe verkooren zy tweederley flach van lieden, die, fchoon in derzelver wyze van denken onderfcheiden en verfchiliende, het evenwel hierin eens waren, dat zy de fchattingen aan den Keizer te' betaa-  Evangelie-gefchkderiisfe. Hoofdft. XXVIH, 6Bf. betaalen, voor. onrechtmaatig keurden , hoewel' niet op eene en dezelfde gronden,; om geenen fcbyn te geeven van eenen heimelykèn toeleg tegen den Heiland , maar om ontheft te worden van eene algemeene zwaarigheid in deezen. En deezen waren , eenige van 'hunne eigene Difcipehn, en eenige van de He'rodianen. De eerftgenoemden konden zo fufpecï niet zyn, als of zy deeze vraage gedaan hadden: doch de anderen, naamelyk de Herodianen, lieten zich zo veelte eerder overreeden, om ditmaal met hun eene gemeene zaak te maaken, dewyl het aan hun als' heimelyke vrienden van Hcrodes-(§. 53 ) 'njet onverfchillig kon zyn, dat het volk zo geneigd was, om den Heere Jefus, als den Mesfias en' Erfgenaam van David's Ryk, aan te neemen, hetgeen zelfs voor de heerfchappy van Herodes zeer nadeelig zoude hebben konnen wee-zen. Doch deeze fnedige en ftaatkundige Vorft zoude ingevalle de Heere Jefus de febattingen, aan den-Keizer te betaalen , uitdrukiyk goedgekeurd had, al ras een ander voorwendfel gevonden hebben, om hem byde Romeinen, als eenen gevaarlyken man te doen voorkomen: om nu niet te zeggen dat deeze uitfpraak aan hem noodwendig zoude hebben moeten onttrek ken de gunft van 't volk 't welk hoopte , door den Mesfias, van zulke Men te zullen ontheft worden. En indien hy het betaalen deezer fchattingen afgekeurd had; dan behoefden de Pharifeën flegts daarvan aan den Stadhouder eenen wenk te geeven, dat zyne grondftellingen niet ftrookten met het belang van den Romemfchen Staat, maar eenen opftand bedoelden. En om den Heiland dies te onbefchroom* der te maaken, zo zochten deeze afgezondenen nem m te neemen met allerley ftreelende woorden  6H Oplosjing der zwaarigheden in de den («). Zy roemden zyne oprechtheid, en dat hy zonder eenige vreeze voor menfchen zyne Leere beftuurde naar 't richtfnoer der waarheid, zonder zich te kreunen aan het oordeel van anderen, hoe aanzienlyk en magtig dezelven ook mogten weezen. Zy wenfchten derhalven van hem te weeten , of in 't gemeen de fchattingen, die de Jooden aan den Keizer moeften opbrengen, gezegd zouden konnen worden rechtmaatig te zyn, en of zy dezelven al dan niet zouden moeten betaalen? Doch de Heiland, die hunne argliftigheid zeer wel begreep, zeide hun ronduit in het aangezigt, datzy, als huichelaars, hem zochten te verftrikken: evenwel wilde hy hen niet laaten vertrekken, zonder eenig befcheid te geeven; derhalven eifchte hy de vertooning van een ftuk gelds, waarmede de fchattingen moeften betaald worden. Toen zy nu aan hem eenen Romeinfchen Denarius vertoonden, en, gevraagd zynde naar de uitbeeldinge van den ftempel, tot antwoord gaven: des Keizers; zo was dit eene duidelyke bekentenis, dat zy ftonden onder de heerfchappy van den Keizer, die, tot betaalinge der aan hem verfchuldigde fchattingen, dit geld in het land ingevoerd had ,• terwyl zy zich anders van de Sikkels bedien Jen , die ook alleen in den Tempel aangenomen wierden. Hieruit trok nu de Heere Jefus dit bondig befluit : Zyt gy daadlyk onderdaanen van den Keizer (a); hoe hy ook aan deeze Opperheerlchappy mag gekomen zyn; dan zyt gy (z) De Jooden zelve gewaagen van zulk een argliftig gezantfchap van den Raad aan Jefus, in den Sepher Toldos Jefchu p. 8 edit. Wagensrilii O) Dit bekenden zy zelve Joh. XIX: 1.5.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 6tf gyook verpligt, den Keizer te geeven, hetgeen aan hem, als den Opperheer, toekomt, zonder daarby te vergeeten, aan God te geeven hetgeen gy aan God fchuldig zyt: het een en het ander kan zeer wel t'famen beflaan. Tegen deeze uitfpraak, zo wys als voorzigtig ingericht, hadden zy niets in te brengen; zo miften zy ook hun oogmerk, om het volk tegen hem op te zetten: Zy moeften zich veelmeer over zyn gepaft antwoord verwonderèn, en vertrokken ftilzwygen» de van daar. §. 140. De Heiland beantwoord eeni tegenwerping tegen de opllanding der dooden , door de Sadduceën voortgebraet Matth XXII: 23—>3. Mare. XII: 1S-.27 Luc XX: 27—40. In deezen zelfden tyd, toen de Heiland reeds zeer veele blyken van wysheid in het beantwoorden van arghftige vraagen gegeeven had, waagden het mede de Sadduceën , hem aan te klampen Deeze Seéte der Jooden beweerde , dat na dit leven , nog eene opftanding, noch een' toekomende ftaat, te verwachten 2y, waarin het kwaade geftraft, en het goede beloond zoude worden; overmits, zo als zy meenden , de ziel met en nevens het Jighaam, door den dood, vernietigd werdt ( b ). Hun voorneemen kwam thans (&) Josephus Lib. 18 Oud. Cap. 2. Lib. 2. Jood Oor togen Cap. 7, Zy ontkenden derhalven ookhetleven der ziele, na den dood des lighaams; ja, dat 'er beften Sd xxïo fen Ilchaam vereen*d 2gwden ^ee"S  ;lrj85 Oplosfmg der zwarigheden in de thans hierop neêr, om, door een mooglyk geval, aan den Heiland voorgefteld, bevat telyk te maaken , welke ongerymde gevolgen daaruit zouden voortvloeijen, indien eene opftanding der dooden te verwachten ware, naamelyk: zy beriepen zich op de wet van Mofes (c), volgens welke, wanneer een man kwam te overlyden, zonder kinderen na te laaten, zyn broeder deszelfs weduwe in huwelyke neemen zoude ,• opdat alsdan de eerfte uit dit huwelyk gewonnen zoon zoude konnen aangemerkt worden, als de wezen]yke erfgenaam van den overledenen. Volgens deeze verordening was het gebeurd , dat zeven broeders achtereen eene vrouw in huwelyke genomen hadden, zonder kinderen na te laaten, tot dat eindelyk ook de vrouw ftierf (cc). Indien er nu eene opftanding der dooden ware; dan konden zy niet begrypen, aan wien van deeze zeven deeze vrouw zoude toebehooren; als hebbende geen van alle kinderen by haar gewonnen, het welk misfchien aan den zulken een nader recht op deeze vrouw mogt gegeeven hebben. Nu ' wilden zy hooren, of ook de Heere Jefus, tegen . deeze fpitsvondige vraage, Waarmede zy veelligt meer dan eens, de Pharifeën zullen in 't naauwe "gebragt hebben, de opftanding der dooden zoude konnen verdeedigen ? Doch de Heiland deed hen ■begrypen, dat de oorzaak hunner dwaalinge was, omdatzy, noch eene genoegzaame kennis van den waaren (O Deut. XXV: 5. feq. ~ (cc ) De woorden Mare. XII; 22. la-ydrn xénut fc'a-èS-ait *«i ï ywi ontbreeken in het handfchrift van de Vulgata, te vinden in de Ronin»!. Bibliotheek te Ko~ ningkbergen." " *'  Evangdie-gefcMeüenisJe. Hoofdft. XXVIII. 6*8; waaren zin der Schrift hadden, noch rechte be grippen vormden van 't geene God, naar zynê Almagt, doen kon. Daarenboven vooronderftelden zy, by de aangehaalde tegenwerping, dee. ze valfche grondftelling, dat het met den aanftaSnden toeftand naar alle omftandigheden, gelegen zoude zyn, als met den toeftand der menfchen in deeze waereld terwyl evenwel het huwelyk met dit leven •eindigt, en bydiegeene, welke verwaardigd zullen worden, om te worden overgebragt tot het eeu Wig leven, 't welk op de opftanding der dooden L°i gt,I Tn/°u WTf plaats heeft of hebben •zal, als by de hemelfche geeften. En waartoe zoude ook het huwelyk verder noodig weezen! naardien de uitverkoorenen niet meer aan den dood onderworpen zyn, en dus geene voortplanting van geflachte noodigzal weezen ? Veelmeer™! de verreezenen, als kinderen van God, erfee naamen van eene ongelyk meerder-volkomen geluk zaligheid, dan die in het gezellig leven van deeze waereld kan genooten worden. En on t?Zl7?ue m06ften de zwaarigbeden, die hun* by het beweeren eener aanftaande opftandinge zo onop oslyk fcheenen, eensklaps \enX' En dat dit gewigng leerftuk aangaande de opftïïding der dooden alleszins grond had en hÏÏn moet,, dat was zeer duideiyk te bewyzen nir fchriften van Mofa zelve ; w^^Xunnitt genwerpmg afgeleidt hadden (a), om van geene an- »P«»ndtas der do V » &£&ïïEf, J dat  688 Oplbsfing der zwarigheden in de andere Iaateregetuigenisfen te fpreeken. GyheBt immers, zeide de Heere Jefus, wel geleezen, dat Mofes den Godlyken Perfoon, die aan hem in den brandenden braambofch verfcheen; aldus fpreekende invoert: Ik ben de God van Abraharrit en de God van Ifadk, en de God van Jacob. Wanneer nu God zich iemands God noemt,- dan be1 >ft hydenzulken byzondere weldaaden (e): Nu zyn immers de dooden niet meer vatbaar voor weldaaden van God; des is God geen God der dooden, maar der levenden. En vermits hyzidh noemt de God der zo evengemelde eerftvaderen, en wel toen zy reeds voor iange geftorven waren ; zo moeten zy, gelyk alle geloövige kinderen van Abraham, waarmede God zyn verbond gemaakt heeft, in zyne oogen aangemerkt worden als levend», waaraan hy zyne verbondsbelofte vervullen kan (ƒ) bygevolge is het eene dwaaling van veel «lat alt zyne boeken. ten behoeve deezer fiellrngè,- iets zoude konnen aangehaald worden. CO Gen. XVII: 7. 8. Pf. CXLV. 15. Ier. XXXI: 33vcrgel: Hebr. XI: 16. (?) Dit was genoegzaam tot wederlegging der Sadduceën, by welken levendig zyn, zo veel zeggen wilde, als het leven des lighaams y naardien zy van geenen geeft, geheel zonder lighaam, iets wilden weeten. Maar, offchoon het fchynen mogt, als of het bewys.van Chriftus alleenlyk zo veel in zich behelsde, dat Go'd zich niemands God zoude konnen noemen, die in allen opzigte gezegd moeft worden deod te zyn-, bygevolge , dat de overledenen ten minften naar de ziele zouden moeten leeven; zo volgt evenwel daaruit ook daadlyk de opwekking des lighaams; want God noemt zich een God, niet flegts van de zielen der eerftvaderen, maar van hunnen geheeleu perfoon: van daar kan hy ook hun lighaam niet in den dood laaten , maarmoet hetzelve brengen in zulk eenen ftand, dat hetzelve aai,i zyne verbondsbeloften kan deel neemen.  Evangelie-gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 68p veel belang, wanneer gy dit loochent. Deeze redeneering was zo bondig, dat de Sadduceën daarop niet wiften te antwoorden; en dat zelfs eenige Pharifeën zich niet onthouden konden aan hem het getuigenis te geeven, dat op dit zyn befluit niet te zeggen viel Qg). De fchaare nu, die met opmerkzaamheid luifterde, ftond zo veel te meerder verbaasd over de bondigheid en overtuigende kracht der leerwyze van den Heere Chriftus, naardien zy dergelyken nog nooit van anderen gehoord hadden ; terwyl daarentegen de Sadduceën op eenmaal afgefchrikt wierden, om hem met verdere vraagen aan boord te komen. §• 141. • De Heiland onderricht eenen Schriftgeleerden, aangaande het voornaamfte gebod in de wet, en brengt de Pharifeën toe Jtilzwygen, door eene opgegeeven vraage aangaande den perjoon van den Mesfias, Matth, XXII; 34—46. Mare. XII: 28—37. Luc. XX: 41—44. De geheele party der Pharifeën zag het gaarne, dat de Heiland derzei ver beftendige tegenftreevers, de Sadduceën, zo geheel en al tot ttilzwygen gebragt had. Maar dat hy in ftaat zou zyn , om te ontknoopen alle bedenklykheden, die zy zelve nog in voorraad hadden, dat konden zy zich niet verbeelden. Met dat oogmerk kwamen zy allengs by hem (A), om hem, door nieuwefubtilevraagen Qg) In laatere tyden heeft de Tood Manasse Ben Israël de Refur. mort. Lib. 1. Cap. 10. §. 6. zich van even hetzelfde bewys bediend. , C» ) In het handfchrift van Be%a wordt voor <y.\ hunne geveinsdheid en ondeugden zo ernftelyk bcftnlt heeft, dat maant hem even zo weinig tot eenen muiteling , als de oude Propheeten 'zodanige waren , di^ tn den naame van God, zelfs aan de Koningen derzelver r^r"bedrre"v°orhieJden' en de Godlyke wraak-ocflening aankondigden. Xx 4  6$6 OplosJing der zwarigheden in de eerzucht, terwyl zy, by alle hunne fcboonfchynende werken, alleenlyk roem by de menfchen zochten te behaalen. Met dat oogmerk moeften zelfs hunne breede denkcedels erj, lange franjes aan de kleederen dienen tot een merkteken, dat zy lieden van eene uitmuntende heiligheid waren (w). En even daarom vertoonden zy zich in lange aanzienlyke kleederen, waren ongemeen lettende op hunnen rang, befloegen by de maaltyden en in de Synagogen de eerfte plaatfen, en lieten zich, met groot vergenoegen , op de openbaare plaatfen, hooggaande eerbewyzingen betoonen, zo dat zy gaarne Rabbi, Rabbi, genoemd wierden. Maar, door zulke uitfpoorige tytels, als Rabbi, Vader en Meefter, maatigde men zich in der daad aan , eene onfeilbaarheid in zyne uitfpraaken.. Weshalven ook zyne Jongeren dergelyken niet moeften zoeken en aanneemen, maar bedenken, dat God in den Hemel alleen de rechte Vader, en de Mesfias alleen de onfaalbaare Leeraar is; en dat zy daarentegen, te famen alleenlyk broeders zynde, door niets zo zeer konden uitmunten, dan door nederigheid en oormoedigheid. Hierop fprak de Hei- Cn) De gedenkcedels of Pbilaftma zvn kleine lederen Capfels, waarin eettige op perkament gefchreevene fpreuken der wet opgeilöoteri waren, en die de Jooden , geduurende het gebed, deeis op het voorhoofd en deels op den linker arm binden. Of zulks Exod. XIII: o—i(5. Deut. VI: R. Cap. XI: r». door God zelve verordend zy, is nog niet uitgemaakt; Dc zogenoemde Zizith of franjes aan de kleederen zvn wel daadelyk Num. XV: 38. 39- Deut. II: 12. voorgefchreeven doch, volgens het oogmerk der Pharireën , zoude het' meerder in 't oog vallen, hoe oplettend zv waren op de Godlyke voorfchriften, zelfs in kleinigheden , wanneer zy dezelven langer, en de gedenkcedels breeder, dan naargewoonte, maakten.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 69? Heiland de nog al tegenwoordig zynde Schriftgeleerden en Pharifeën zelve aan, verklaarde hen ronduit voor huichelaars , die eene geheel andere vertooning maakten, dan zo als het met hun gefield was; maar die ook even daarom gezegd moeften worden zeer ongelukkige.lieden te zyn, naamelyk het was geheel onverantwoordelyk, dat zy het niet alleen daarby lieten, verachters te. zyn van het Geeftiyk Ryk van den Mesfias; maar nog daarenboven verhinderden, die daarvan deeïgenooten wenfehten te worden. Onder het voorwendlèl van gebeden en voorbiddingen wierden zy onderhouden door de ryke weduwen, die zy , dus doende, allengskens uitteerden ( 0 ) ; doch hunne verdoemenis zoude , van 'wegens hunnefchynheiligheid, dies te zwaarer zyn. En aangaande hunnen yver in het maaken van Profelyten door verre en moeijelyke reizen,- zo kon dit hun zo veel te minder tot cene verdienfte ftrekken, gemerkt zulke nieuwbekeerden niet beter maar veelmeer dubbelde hellewichten, wierden' hetgeen zy derhalven mede te verantwoorden hadden Cp). Zy wilden wel, ja, in twyfelachtige CO Dat de Pharifeën veel aanhang; gehad hebben inzonderheid onder de vrouwen, blykt uit losmi-s Lib. 1. der Joodfche Oorloogen Cap. 4 CP) Julius Martïh, wanneer hy deeze pVts aanhaalt in Üial. cuw. Tryph. ƒ>. 350.' laat het woord uit, en zegt, dat de Profeliten nog grootcre wcderftrecvers van de Chriltelyke Leere geu'eeft zvn, dan de gebooren Jooden. Doch zy waren doé in zeker op rigte nog erger dan de Pharifeën zelve; naardien zy by hetaanneemen der uitwendige plegtigheden van dén Joodfchen Godsdienft, nog zeer veele van hunnr> oude heidcnfche gruwelen aan de hand hielden, en door dcrzelver roekloosheid den Heidenen tot eenen aan- X X 5 . ftoot  6*9$ Oplosjïng der zwarigheden in de tige gevallen, veilige leidslieden zyn dergeenen, die zich zelve nog niet willen te helpen; maar hoeonverftandig, dwaas en evenwel argliftig hunne uitfpraaken waren , dat bleek duideiyk uit hunne leere, aangaande deS eedzweeringen , welker verpligtinge zy eeniglyk en alleen fchikten naar hunne eigene voordeden. Kleinigheden plagten zy wel zeer ftiptelyk op te volgen; maar de in de wet voorgeichreevene ongelyk meerder gewigtige pligten van rechtvaardigheid, barmhartigheid, trouw en geloof te houden, moeften evenwel geenszins verzuimd worden, fchoon men ook ftellen wilde, dat de eerftgenoemden noodig w$ren. Maar, zo gemoedelykzy ook mogtenfchynen in dingen van minder belang; zo weinige bedenkingen vonden zy in het pleegen van groove wanbedryven; zodat, by alle hunne uitwendige zuiverheid, hun binnenfte gezegd moeft worden vervuld te zyn met de fchandelykfte grouwelen. Zelfs hunne pooging, om de graven der oude Propheeten te bouwen en te verfieren, waarmede zy wilden toonen, geheel andere gevoelens te hebben, dan hunne voorvaderen, die dezelven gedoodt hadden, was in der daad eene toeftemming, dat zy nakomelingen waren van de gezegde moordenaaren. Van zulk eene nakomeJingfchap nu kon men zekerlyk niets anders verwachten, dan eenen overgeërfden haat tegen de rechtvaardigen; een haat, die zich mede eerlang ontdekken zoude in duidelyke blyken; want hy voorzag reeds, dat de maat der zonden hunner vaderen, binnen kort, door hen floot wierden ; terwyl de Pharireëu nog al werk maakten van eene uitwendige eerbaarheid, Rom. ü: 23. H-  Evangelie-gefchiedenis/e. Hoofdft. XXVIIf. 099 hen zoude vervuld worden (q); en nu zoude ook de ftraffe niet konnen uitblyven: zo zoude ook alle hunne argliftigheid niet in ftaat weezen , om het voor de deur ftaande oordeel der verdoemen isfe van hun af te keeren. Overmits het nu daarmede aldus gelegen was; zo wilde hy, om hun alleverontfchuldiging te ontneemen , nog voor het laatfte zyne booden hun toezenden; fchoon hy wel wilt, dat zy met deeze even zo handelen zouden , als hunne vaderen met de Propheeten gehandeld hadden: doch het gevolg daarvan zoude zyn, dat, vermits zy, door een even gelyk gedrag, de bloedfchulden hunner vaderen beveiligden, de ftraffe niet langer uitgefteld , maar nu eensklaps voltrokken zoude worden aan deeze moordenaaren, die deeze maat der zonden volmaakten (V). En in deezer voegen zoude, op eene onzicbtbaare wyze , van de geheele Natie der Jooden geëifcht worden het van ouds af op de de aarde vergooten bloed, van den rechtvaardigen Absl af, toe op Zacharias, den zoon van B'erachia , die door de Jooden was gedoodt geworden tusfchen den Tempel en het Altaar, en wel aan het juift in dien tyd levend geflacht (s). En nu herhaalde de Hei- CO Immers waren de aanflagen der Pharifeën om hem te dooden, en die hy ook niet wilde verhinderen aan hem op het naauwkeurigfte bekend. T2y) Jef- LXV: vergel." het 4de Deel Cap. IX: j. CO In het Sfte Deel Cap- XVI. f. 71. is het waarfehymyk gemaakt, dat dezelve te houden zy voor Zachana, den zoon van den Hoocrenpriefter Jojada Do-h zyne afmaaking wordt hier, door den Heiland juift met toegefchrecven aan de toenmaals in leven zynde Tllst£jt5f Iighaaai ^ den J°»d^« Staat)  700 Oplosftng der zwarigheden in de Heiland zyne reeds by eene andere gelegenheid gedaane uitfpraak, omtrent de aanftaande deerlyke verwoefting van het weêrbarftig Jerufalem, 't welk het onfchuldig vergooten bloed op zich gelaaden, en zich zelve, tegen alle poogingen zyner genaade aan, langs zo meer verhardt had (§. ii2.). Waarby hy nog eens verzekerde, dat zy hem van nu af aan niet meer als Leeraar zouden zien verfchynen; ja, dat zy zyne genadige tegenwoordigheid niet eerder befpeuren zouden, voordat zy hem, als den Mesfias, zouden hebben aangenomen. §• 143- Het oordeel van den Heiland over de gif te , door eene arme weduwe in de Schatkijl gelegi Matth, XII 41—44. Luc XXI: 1—4. Aldus eindigde de Heere Jefus zyn openlyk voorftel in den Tempel. Doch eer hy nog denzelven verliet, ging hy, om wat uit te ruften, nederzitten in den zogenoemden V oorhof der vrouwen, tegen over de fchatkift, waarin men gewoon was, de vereeringen, tot den Tempel en Godsdienft gefchikt, openlyk in te werpen. De veelvuldige ryken , die nanzienlyke giften deeden , kwamen hem het eerft in *t gezigt,- doch hy zag mede naderen eene zeer arme weduwe, om twee fluks der allergerïngfte koperen munten daarin te werpen, die t' famen flegts eenen Rotneinfchen Quadrans uitmaakten (t). Zo gering deeze'gifte fcheen ; (t) Julius Pollux in Onom. Lib 9. Cap. 6. Segm. 65. zegt insgelvks dat twee terei eenen quadrans uitmaakcn. Hiertegen ftrydt niet, dat de Heere Chriftus Matth. V: 26. den  EvangtUe-gefchiedenisfe Hooffiv XXVIII. 701 fcheen; zo veele goedkeuring vond dezelve by den Heiland. Hy riep deswegen zyne Jongeren by zich, en verzekerde hen, afzonderlyk met hun fpreekende, dat, hetgeen deeze arme weduwe aanbragt, ïn de oogen van God, die op het harte ziet, van meer belang was, dan alle giften der ryken ,• want deeze hadden de ingelegde aanzienlyke Sommen alleenlyk genomen van hunnen overvloed, zo dat zy het gemis naauwelyks bemerkten ; deeze ai'me weduwe daarentegen had geen ander vermoogen, dan hetgeen zy dagelyks, door den arbeid haarer handen, verdiende; en evenwel had zy het geringe overfchot, zonder iets daarvan voor het toekomende achter te houden, voor den Godsdienffc gefchikt, in het vafte vertrouwen, dat God aan haar, by het gebruik van rechtmaatige middelen , ook voor het toekomende , het noodig onderhoud befchikken zoude Q u). 26. den laatften penning noemt ïo-£«it«» a*?^»™»: doch Luc. XII: 59. t xtxrh; •'want hy, de Heiland, heeft deeze gelykenis in verfcheide tyden uitgefprooken-, en beide reizen wil hy flegts eene zeer kleine munt-fpecie noemen; doch daaruit volgt niet, dat at»-™ en xofyams voor een en hetzelfde te" houden zy. C«) Zie het 5de Deel Cap. XI. §. 102. alwaar aangetoond is, dat de Heere Chriftus hiermede geenszins heeft willen leeren, dat men al zyn goed zoude moeten weggeeven. §• 144-  foz Oplosfing der zwarigheden }n de §• 144. 's Heilands laatfte woorden in den Tempel, waartoe, het verlangen der Grieken om hem te zien, gelegenheid gaf Joh. XII. 20—50. Terwyl de Heere Jefus zich nog ophield in deeze plaatlè van den Tempel, alwaar de vreemdelingen niet mogten komen , wenfehten eenige Grieken, of zogenoemde Profdyten der poorte (at), die mede opgekomen waren om bet Feeft te vieren, den man van wiens wonderwerken zy zo veel gehoord hadden , nader te leeren kennen. Zy begaven zich derhalven by Philippus den Apoftel die vao Bethfaida uit Galilea was, en dien zy, vermoedelyk, voorhenen reeds gekend hadden Qy)> of hem ten minften het eerft in den buiten- O) Dccze «AA*ns konnen niet gcvoeglyk gehouden worden voor zulke Jooden , die in afgelegene plaatfen onder de Heidenen woonden , en de Griekfche taal fpraken; zo als Joh. VII: 35. want deeze zouden zulke omwegen niet noodig hebben gehad : zy Waren veelmeer geboorene Heidenen, doelt die den dienll der afgoden hadden vcrlaaten, en den waaren God van Ifraël vereerden Hand. XVIL- 4. Deeze hadden de vryheid, God te aanbidden in den Tempel, hoewel alleenlyk in den buitenften Voorhof, iKon. VIII: 41. feq.: doch zy mogten niet komen in den Voorhof deiVrouwen , alwaar de Heere Jefus zich bevond. En gemerkt zy vreesden, dat hy , fefus , van daar mogt vertrekken, eer zy gelegenheid hadden hem te zien, zo oordeelden zy beft te zyn, hun verlangen eerft door anderen te laaten bekena maaken, zo als de Hoofdman te Capernaum deed Luc. VII: 3 6.7 Men kan dit ook hieruit opmaaken, om dat Philippus fchynt in bedenken te hebben genomen, of hy hen by den Heiland wel wilde aanmelden. (y) Galilea wordt genoemd het heidenfche Matth. IV: 15. de-  Evangelie-gefcMedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 70$ buitenften voorhof vonden, en ontdekten aan hem hunne begeerte, om Jefus te zien, met betuigingevan hunne byzondere achting, en, ware het mooglyk, met hemafzonderlyk te fpreeken. PU. lippus , die niet wift wat in deezen te doen, fprak des wegen eerft met Andreas, die met hem uit eene en dezelfde ftad van geboorte was. En toen deeze daarin geene bedenking vond,'begaven zy zich t'famen by den Heiland, om dit aan hem te zeggen ; en veelligt waren zy ook hoogmoedig daarop, dat zelfs deeze vreemdelingen naar hem vraagden Of de Heere Chriftus dezelven gefprooken hebbe, wordt niet gemeldt: doch dit fchynt niet gefchied te zyn; want het was nu, noch de tyd, noch raadzaam, zich met hun in te laaten; inzonderheid, wanneer zy van het Ryk, 't welkhy ftond aan te leggen, even zulke verkeerde gedachten mogten gehad hebben, als de Dilcipelen, welker nietigheid zich nu binnen korten tyd ontdekken moeft. Doch de Heere Jefus zocht ook by deeze gelegenheid den Discipelen te ontheffen van derzelver oude vooroordeelen , en hen daarentegen op te fpooren tot eene ftandvaftige navolginge, zelfs tot in den dood, naamelyk: Hy ftond toe, dat de begeerte der Grieken om hem nader te leeren kennen een voorboode was van zyne kort aanftaande verheerlyking en glorie-ryke uitbreiding van zyn Ryk; maar zyn dood moeft voor dezelve vooraf gaan; 15- dewyl aldaar veele Heidenen woonden, Zelfs de naam Philippus is Griekfch ; zo dat het wel zyn kan dat zyne ouders onder de Grieken gewoond hebben- hL ? Z° zPde,udan is zyne kennis"met deeze lieden dies te eerder te begrypen.  704 Oplosfing der zwarigheden in de gaan; even zo, als een tarvvegraan , wanneer hetzelve ryklyk vruchten draagenzal, voorafin de aarde fterven moet (z); want toch in de Heerlykheïd, zeide hy, kan men alleenlyk door lyden ingaan. Wie , met ter zyde ftellinge van ioogere pligten, voor de behoudenis van zyn leven, al te angftvallig bekommerd is , diens welvaart moet gezegd worden groot gevaar te loopen. Zo als daarentegen hy, die gereed zou zyn, om zynen wille, zelfs zyn tydelyk leven niet te achten (0), op den rechten weg is ter vërkrygrage van een altoos-duurend leven. Derhalven moeft elk, die in zynen dienft wilde overgaan, het befluit neemen, om hem, onder alle zwaarigheden, manmoedig te volgen; dan zoude hy by hem zyn in de plaatfe der eeuwige Heerlykheid, en van zynen Vader met uitfteekende eere verwaardigd worden. Terwyl nu de Heere Jefus zich in deezer voegen zyn aanftaande lyden en fmaadelyken dood zeer levendig voorftelde, zo werdt zyne menfehlyke natuur aangedaan, als door eene huivering, die hy niet verbergen wilde; doch ook teffens van zyne gelaatenheid en overgifte in 's Vaders wille duidelyke blyken gaf. Nu, zeide hy, is myne ziel zekerlyk vol beroerte ; maar zoude ik deswegen zeggen, Vader! wendt deeze akelige uure des lydens van my af? Neen! ik weet hoe noodzaaklyk het is naar uwen raad, om dezelve te ondergaan. Het zy dan alzo, verheerlyk flegts, ö Vader! uwen grooten naam. Op (z) In welken zin van een geftorven zaad gezegd kan worden , dat hetzelve vruchten voortbrengt, is aangetoond in het 5de Deel Cap. X §. 2^9. (O Zie het'5de Deel Cap. XI. §. 29.  Evangdie-gefehiedenisfe Hoofdff. XXVIII. 705 Op dit gebed werdt uit den Hemel geboord dit antwoord: ik heb mynen naam tot hiertoe door u verheerlykt; en dit zal nog al verder gefchieden (è). Vermoedelyk had deeze ftem eene overeenkomft met den donder: en veele onder de ichaaie , die daar tegenwoordig waren, meenden ook een natuurlyk donderweer gehoord te nebben: tewyl anderen, welke duidelyke woorden gehoord hadden, beweerden, dat een Engel met hem moeit gefprooken hebben. Terwyl zy zich nu rondom den Heere Jefus Ichaarden, verzekerde hy, dat deeze ftem niet zo zeer gefchied was zynenthalven; naardien de mee: ing van zynen Vader reeds behalven dat aan hem bekend was; dan veelmeer tot onderrichting der omftanders, ten einde zo wel het volk dit onwraakbaar bewys van zyne Godlyke zendinge verkrygen mogt; als ook in 't byzonder zyne Volgelingen mogten overtuigd worden, dat zelfs zyn aangaande lyden tot zyne verheerlykinge ftrekken moeft: want nu moeft gezegd worden het tydftip naby te zyn, waarin de beflisfende uitfpraak over de waereld zoude uitgebragt en de fataji, die zich de heerfchappy over de waereld aangemaatigdhad, met alle zyne eifchen op de menfchen afgeweezen, en dus ook van zyne magt meer en meêr beroofd zoude worden ( c ). Hy daarentegen, die CO Joh. XVïï: 4. 5. Van deeze wonderbaare hemel, fche ftem is gefprooken in het 10de Deel Cap. XIX S- 1x9. (O Joh. XVf: tlDe fchryverderzogenoemde BybelJche ücsmomtogie Sed. 1. j 24. verftaat, door den Vorft van d'ieze waereld, de voorftancfers der fooden indien tyd, of derzelver Overheden; en meent ook, dat, in- AVI. Deel. Yy dien  706 Oplosjtng der zwarigheden in de die zich doorgaans de Zoon des menfchen plagt te noemen, ftond nu gereed, om allen, die zich niet tegen hem kwamen aan te kanten (d), zo wei Jooden , als ook Grieken, uit de magt des fatans naar zich te trekken; en wel juift alsdan , wan- dien de duivel daardoor verftaan wierde, daaruit volgen zoude, dat dezelve op aarde niets meer te doen hebbe. Nu ftaan wy wel toe, dat Paulus i Cor. II: 6. ?. de Joodfche Overheden noemt «'f%»>«« rx «Wes tüt*: maar hier is een woord van eenen ruimeren omtrek nSamelyk «007*»?, en '0 *e%°" «"* *é' ™ *.<"r\t,* rèris zoude aan hem niets hebben; doch de Joodfche Overlieden hem werklyk gedoodt hebben ; zo konnen zy niet wel onder deeze benoeming verftaan worden. Daarentegen was het by de Jooden zeer gebruiklyk, den duivel alzo te noemen; waarmede te vergelyken zyn de plaatfen, in Wetftein's N. T. ad h. I. voorkomende. En waarom zoude niet Chriftus zelve hem deezen bekenden naame hebben konnen geeven? Offchoon hy niét inderdaad een Heer der waereld is; zo maatigt hy z$ch evenwel zulk eene heerfehappv overdezelve aan Luc. IV: 6. en heeft ook in der daad zyn werk in de kinderen der ongehoorzaamheid, Eph II: zy Doch zyne uitftooting zoude niet eensklaps, maar trapswyze gefchieden. Al zyn recht op de menfchen werdt hem, door den Zoendood van den Heere Christus, ontnomen Hebr. II. 14. Maar door de prediking van het Evangelium wierden aan zyne heerfchappy daadelyk onttrokken, alle die zich bekeerden Handel. XVI: r8. Col. I: 13. Dit wordt daaglyks voortgezet; en zyne ganfehlyke uitftooting is eerft in het toekomende te verwachten, Openb. XX: 2. 3. (rf) De zaak zelve vordert deeze bepaaling Do Heere Jefus belooft en zegt : ik zalze. alle tot my trekken ; doch zy moeften zich ook laaten trekken; dus is de fchuld niet aan hora, wanneer 'er veele achter blyven.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 707 wanneer hy van de aarde verhoogd, dat is, door den lmaadelyken kruisdood in de heerlykheid ingegaan zou zyn. En juift alsdan, wanneer zyne vernedering op het hoogfte gekomen was, zou zyne verheerlyking alleszins zigtbaar worden. Ue Heere Jefus zindoelde wel hiermede teffens op zyne Hemelvaart; doch bediende zich, zoals de Evangehft aanmerkt, met opzet van zulk eene uitdrukking, die gebruikt plagt te worden van den fmaadelyken dood derzulken, die men tuslenen Hemel en aarde ophing (e). De Jooden bragten het alleenlyk tot het laatfte; en toen zv zich herinnerden, dat Jefus reeds voorhenen van zulk eene . verhooging van den Zoon des menfchen gefprooken had (f) ; zoo maakten zy deeze tegenwerping, van hunne Leeraaren uit de Godlyke fchnften gehoord te hebben, dat de Mesfias een eeuwig ryk zoude bezitten, en bygevolge onfterflykzyn (g). Hoe zou dan daarmede het zeggen van Jefus konnen beftaan, dat de Zoon des menichen, door eenen geweldigen dood, aan de Aarue zoude moeten onttrokken worden ? of hymoeft misichien, zo als zy 'er fpotachtig by voegden, door den Zoon des mesfehen iemand anders verItaan, dan den Mesfias. Doch de Heiland, die bun ongeloof en verblindheid wel zag, wilde zich met min m geene woordenwisfelinge inlaaten, maar herinnerde alleenlyk, dat hy, voor zynen " per loon, tot hiertoe alles gedaan had om hen te verlichten, en hen tot betere begrippen te brengen; ^enz^ 1X: 7' EzeCh' XXXVÜ 25. Dan. VII; Yy 2  7o 8 Oplosftng der zwarigheden in de gen >• doch deeze tyd was nu afgeloopen ,• dus het meêr dan tyd werdt, om van dit licht gebruik te maaken, en zich daardoor tot het geloove in hem te laaten beweegen , by aldien zy niet in eene ftik-donkere duifternisfe geraaken wilden. Met deeze woorden vertrok de Heere Jefus van daar, om zich naar eene verborgene plaatfe buiten de ftad te begeeven, alwaar hy voor de vervolgingen zyner vyanden in meerdere veiligheid was, die, na alle het gebeurde op deezen dag, ongemeen tegen hem moeften ontfteeken zyn. Intusfchen was het evenwel vreemd, dat de Jooden , by zo veele en menigvuldige wonderwerken, die de Heiland voor hunne oogen verricht had, ja onmiddelyk na de gehoorde ftem uit den Hemel , evenwel in hun ongeloove bleeven volharden: hoewel Jefaïas dit hun ongeloof, zo als Johannes aanmerkt, al voor lange gezegd had (A). fa, zy waren by alle poogingen, die de Heere Jefus in 't werk ftelde, om hen tot het geloove te beweegen, wegens hunne weêrbarftigheid, daartoe geheel onbekwaam geworden; waarvan deeze zelfde Propheet, in eene andere plaats, alwaar hy van den Mesfias fpreekt, een nadruklyk getuigenis gegeeven had (z). En offchoon zelfs onder de aanzienlyke lieden veelen gekomen waren tot de overtuiging, dat Jefus in der daad gezegd moeft worden de Mesfias te zyn; zo vonden zy evenwei CO Jef. LUI: I. CO Jef. VI. 9. 10. Dat deeze plaats ziet, op de verharding der Jooden in het Nieuwe Teitament, is beweezen in het 2de Deel Cap VI. §. 93- en in 't 4de Deel Cap. IX. §. 46. enz. aangetoond , hoe hetteWerftaan is, wanneer de verharding der menfchen aan God geëigend wordt.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 709 evenwel zwaarigheid, om dit openlyk te bekennen, uit vreeze voor den ban, en hunne achting by de menlchen te zullen verhezen, als hebbende nog geene kragt, om dezelve, om Gods wille, te verloochenen. Intusfchen had de Heere Jefus in 't henen gaan, en toen hy zich reeds tot op eenigen afftand van hun verwyderd had, hun nog ten laatften met luider ftemme eenige woorden toegeroepen, die eenen diepen indruk by hen zouden achterlaateh , naamelyk : Hy betoonde hun geen vall'ch Propheet te zyn; maar de groote Gezant, ja Gods Zoon, en het affchynfel zyner Heerlykheid: het doeleinde zyner verfchyninge in de waereld was, deeze gewigtige waarheid voor te ftellen in zulk een licht , dat, wie dezelve flegts wilde aanneemen , daardoor genoegzaam kon verlicht worden. En offchoon hy nu nog niet gekomen was, om zwaare oordeelen van ftraffe te brengen over diegeenen, die weigerden aan hem hunne toeftemming te geeven, maar veelmeer allen uit het verderf te rukken ; zo zouden evenwel de verachters van zynen perfoon en van zyne Leere het oordeel der verdoemenisfe op den jongften aller dagen niet ontduiken nademaal, deeze zelfde Leere, die hy aan hun tot hiertoe, tot eene naauwkeurige opvolginge der bevelen van zynen Vader, zo zorgvuldiglyk voorgedraagen had, en die ook, hetgeen hy met eene volkomene zekerheid wift, de echte en rechte aanwyzing tot het eeuwig leven in zich vervat, aan hun alsdan alle verontfchuldiging ontneemen zoude. Y y 3 J. 145  tlo Oplosftng der zwaarigheden in de §• 145- Be Heiland inierricht zyne Jongeren , aangaande de vwbooden van Jerufalem's verwocftinge , Matth XX' I—14 Mare. XIII: 1 —13. Luc. XXI: En nu verliet de Heere Jefus in der daad den Tempel, dien hy niet meer van zins was te bezoeken. In het uitgaan kwaamen zyne Jongeren nog by hem, om hem het koftbaar gebouw van den Tempel in öogenfchouw te doen neemen, en hoe beklaaglyk het weezen zoude, indien de Verwoefting, kort te vooren door den Heiland aangekondigd (§. 142.), denzelven mede treffen zoude; als opgehaald zynde van eene byzondere fchoonheid , en vercierd met veele andere koftbaarheden (£). Hierop ontvingen zy van den Heiland dit kort befcheid, dat, hoe zeer ook dit koftbaar gebouw hun in de oogen viel, evenwel eerlang een dag komen zoude, waarvan hy hen hiermede verzekerde, op welken alles omverre gehaald zou worden, zo dat zelfs niet een fteen op ffe) Josephus Lib. Oulh. Cap. 14. meldt , dat het gebouw opgehaald zy geweeft vau zeer vafte witte fteenen, welker lengte 25. de hoogte 8. en breedte 12. ellen bedraagen hebben. En voegt er by, dat aan de muuren opgehangen waren d? koftoaarheden, van de vyanden en Arabieren verkreegen Doch de «>*$wxTX beftonden niet alleen uit deeze dingen; maar ook uit andere koftbaarheden, die men daartoe gefchonken ha 1; zo als PhiloLeg. ad Cajum p. 1033. van Marcus Agrippa zegt. Inzonderheid wierden aan de pilaaren en muuren van den Tempel opgehangen zodaanige vereeringen , die door eene gelofte daartoe gc'chikt waren.  Evangdie-gefchiedenisje. Hoofdft. XXVIII. 711 op den anderen zoude blyven (/). Intusfchen vervolgde de Heere Jefus zynen weg naar buiten zonder zich op te houden, tot aan den Olyf berg, alwaar men den geheelen Tempel, en inzonderheid deszelfs ooftJyke zyde, zien kon. Toen hy zich nu aldaar nedergezet had ,• zo merkten zyne Apoftelen dit aan, als eene bekwame gelegenheid, om over de voornoemde uitfpraak eenige opheldering te verzoeken , in hoope, dat hy daarvan aan hun in vertrouwen iets meerder ontdekken zoude, dan aan de overige Leerjongeren. Met dat oogmerk kwamen Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas in 't byzonder by hem, met verzoek om eene nadere verklaaring, aangaande deeze drie dingen: ( 1.) wanneer men de gedreigde verwoefting te verwachten had? (2.) door welke tekenen deeze zyne komft te befpeuren zou zyn ? (3.) waaraan men zoude konnen weeten, dat het einde der waereld, 't welk zy meenden daarmede verknogt te weezen, als voor de deur ftond Cm)? In plaatfe V3n antwoord op deeze vraagen, door de Apoftelen afzonderlyk aan hem gedaan, begon de Heiland een lang gefprek (O Van de flipte vervulling deezer voorzeggingkan men zien het ifle Deel Cap: V. §. 23. q OO Zy fpreeken van de «rt/»™*'»* t» «'(»»«? in 't gemeen ; waardoor, volgens de verklaaring van Chriftus Matth. XIII: 39 Cap, XXVIII. 20. werklyk het einde eter waereld verftaan wordt;-maar niet de tegenwoordige gefteldheid van 't Joodfche volk, zo als. 1 Cor. II: 8- alwaar tst» daarby gevoegd wordt. Intusfchen konnen zy wel, met andere jooden, van gedachten zyn geweeft, dat Jerufalem en de tempel tot aan het einde der waereld zoude ftaande blyven : maar alsdan zoude Jefus , na de vernietiging der tegenwoordige gefteldheid , zyn zigtbaar Ryk op' aarde oprechten. "  712 Oplosjing der zwaarigheden in de fprek met alle die daar tegenwoordig waren, onder welke nog al veele gevonden wierden, die door het1 voorgeeven der valfche Mesfiasfen, eerder dan de Apoftelen , zouden hebben konnen verleidt worden. Hy beantwoord dan vooreerft de vraage aangaande de voorbooden der aanftaande verwoeftinge, en zegt, dat 'er veele bedriegers zouden opkomen, voor welker verleidinge men zich zorgvuldiglyk in acht te neemen had: deeze zouden zich uitgeeven voor den Mesfias; wiens tyd nu aangekoomen was, en die ook even daarom veel geloof zouden vinden by diegeenen, die hem, den Heere Jefus, daarvoor niet wilden erkennen. Door deeze moeften zyne Volgelingen zich vooral niet laaten verleiden. Het is zo, daar zouden mede veelvuldige inwendige beroertens, oorlogen en wat niet al meer ontftaan (»); doch dit moeft hen, zulks hoorende, niet weerhouden van de voortzetting der predikinge des Evangeliums in het Joodfche land, denkende, dat de Romeinen, wegens deeze oproerigheden, thans van den Joodfchen Staat een einde zouden maaken; want de uiterfte verwoefting zoude by dit alles nog niet voorhanden weezen. Veelmeer zouden fjO Tacitus Lib. 5. Hijior. Cap. o. Volgens Josepuus Lib. 2 der Jotdfche oorloogen Cap. o p'jgo. enz: is het wel toenmaals nog niet tot daadlykheid gekomen; doch de wedcrftrceving der Jooden was zo groot, dat, toen tetnnïws, die met een Heyrlegerderwaards- gezonden was, deswegen aan den Keizer vcrflag deed, teffens niet nalaaten kon te zeggen dat het geheele land en volk zoude moeten verwoelt worden, by aldien de Keizer by zyn voornoemen bleef Van andere inwendige beroertens geeft Josephus bericht L>b. 2 üudh. Cap. 2. 4 5. 6. en l.ib 2. Jwdjehe Oirlo^eii Cap. 11. 12. vergel. Handel. XXI: 38.  Evangelie-ge fchiedenisfe. Hoofdfl. XXVIII, 713 zouden vooraf nog buitenlandfche oorlogen ontftaan , het eene volk zoude tegen het ander, en eene landfchap tegen het ander opftaan , naamelyk, in het Romeinfche Ryk over de opvolging in de Keizerlyke waardigheid, met derzelver natuurlyke gevolgen , peftilentie en hongersnood ( 0 ) , en in verfcheide plaatlèn zouden groote burgerlyke aardbeevingen voorvallen (/>) ; zo als dan ook vreeslyke vertooningen en tekenen aan den Hemel zoude gezien worden Qq\ Intusfchen zoude men dit alles flegts als een beginfel der aanftaande fmerten hebben aan te merken. Hierop geeft de Heere Jefus aan zyne Jongeren nog bericht van eenen meerder-afgdegenen voorboode der aanftaande verwoeftinge, waarby zy naauwkeurig te letten hadden op hun eigen gedrag, naamelyk, omtrent deezen zelfden tyd, en Co) Handel. XI: 28. Ook heeft, volgens Josephus Lib 5. Joodfche Oorlogen Cap i. een zekere Niger, toen hy door de Jooden gedood werdt, voorzegt, dat oorlog, honger en peft over hen komen zoude ; alle hetwelke God ook over hen heeft doen komen. Cp) 2£, maauZyn °°gmerk heimeer was, om elk 0p te wekken tot eene geduurige waaktaamheid, om eiken oogenblik op zyne toekom. fte AVI. DfiEL Z Z  722 Oplosfing der zwarigheden in de fte bereid te zyn ; zo zwygt hy opzetlyk daarvan, dat tot deeze zyne laatfte toekomfte nog een geruime tyd afloopen zoude, en zegt alleenlyk, dat dezelve eens fchielyk zoude invallen. En dit geeft het woord iv§i<*s by Mattheus te kennen <ƒ), naamelyk, na de rampen, die de Jooden (f) Dat even zo als r*x« Openb. XXII: 6. 7. 12 20. mede fnel en fchielyk betekenen kan , blykt loh. VI: 21. Hand XII: 10. Job. V: 3- Gelyk dan ook ii/yM«#È<« by Herodianus Lib. 8. Hifl Cap. 1. eene fchieJyke vlugt te kennen geeft. Ook konnen gebeurenisfen rïoc zeerlange uitgefield blyven, en evenwel, ter zynertyd , fpoedig gefchieden; Jef. LX: 22. Het is zo, dit woord heeft gelegenheid gegeeven tot veele misvattingen: 'er zyn fpotters geweeft, die beweerden, dat deeze toezegging van den Heiland, dus verre uitgefteld wel in 't geheel onvervuld zoude blyven; doch Öie door Petrus 2Petr. III: 4 8. zeer wel beantwoord worden hiermede, dat één dag by den Heere is , als 1000 iaaren, en 1000. jaaren als een dag: want, hoe zeer ook de Schryver van het meergemelde Fragment; Sect. 2 §. 44 p. 202. zich ophoudt over het ongepaste van'dit antwoord; zo is het evenwel uitgemaakt, dat wanneer gefprooken wordt van een Raadsbefluit van' God, welks vervulling fchynt uitgefteld te blyven men met tot eenen maatftok neemen moet, de bv del menfchen gewoone tydrekening, waaraan de oneindio-e God niet gehouden is; temeer wanneer hy den eieenlyk-gezegdentyd niet bepaald of valigefteld heelt. Ook ftaan wy toe, datveelen der eerfte Chriftenen van sedachte geweeft zyn, dat zy den jongften aller dagen iiog beleeven zouden, 2Thaff II: 12 feq. maar volgt dan hieruit, dat alle Volgelingen van den Heere Jeins, en inzonderheid de Apoftelen, zo gedacht hebben, «relvk de Fragment-fchryver §. 42- 43- P- W: «eq. beweert ? Het tegendeel is reeds beweezen in t ifte Deel Cap V. §. 43- En wanneer de Apoftelen fpreeken van eene aanftaande toekomfte van den Heiland, die eerlang volgen zal; dan bedoelen zy de komfte ten oordeeleover Jerufalem-, zo als Hebr. X, 37V: 8. 9.  Evangelie-gefcUedenisfe. Hoofdft. XXVlll ?2j den te verwachten hadden, zouden fchielvk en onverwacht Zon en Maan haaren fchyn verliezen, d« Starren zouden van den Hemel vallen, en zelfs de krachten des Hemels zouden beweegd worden (g> Kortom, in de geheele natuur zouden de vreeslykfte verfchyningen befpeurd worden, weshalven de menfchen voor vreeze en wegens eene angftvallige verwachtinge van het geene nog verder aanftaande was, als ware het ontzield zouden zyn. Maar alsdan zou de heerlvké toekomfte van den Zóón des menfcheri zigtbaar tebefpeuren weezen (Ti). Alle geflachten der aa'rde zouden alsdan kermen, wanneer zy den Zoorides menfchen, als derzelver Richter, zouden zien komen in de wolken des Hemels , met groote kracht en heerlykheid: en die alsdan ook zyne En- Cp Offchoon zulke befchryvingen foniwylen eebruikt worden in eenen oneigenlyken zin, vinden ongehee,ne Koning^en en Staaten?of andere J-ne ueei cap. v. § 75 ; zo noodzaakt ons evenwel h.er niets, om van den eigenlyken zin geheelfyk aK gaan ; want het vallen der Starren van dfn Hemelizou! nhV als ce /onTY^f1 Zy"' datze ^ZXeT mg, ais de Zon en de Maan , aan den Hemel 7nn den gezien worden; of ook/ dat, bvTérfXvk on- CO Door ™t&*™ '« ÖeSSdï v euerkomit in de wolken des Hemels in onze woors «en vaftgefteldzy in zulk eenen tyd, dat dezelve^eed- zou-  726" Oplosfing der zwarigheden in de linge gekoomen weezen. Hierop konden zy zich derhalven vaftelyk verlaaten • want, offchoon, zo aoude hebben moeten gefchied zyn. Zo fchryfthy §. 38. p. 187. door deeze woorden werdt de tyd der zigtbaare wederkomft van Chriftus op de wolken des Hemels tot het Ryk Zyner Heerlykheid klaar en naauwkeurig bepaald, kort na de aanftaande verdrukkingen der Jooden, nog eer dit geflacht, ef de toen ter tyd levende Jooden, ganfchiyk zouden uitgeftoryen zyn. En offchoon niemand den dag of de uure van te vooren weeten zou-, zo zouden evenwel de toen levende, en in 't byzonder de Difcipelen,' waakzaam en bereid zyn, dewyl hy komen zoude in eene uure, wanneer zy het niet zouden verwachten. Dat dit de waare zin der woorden by den Evangelift zy, blykt nog duidelyker uit eene andere plaats (Matth. TLVl- 27. 28.). Duidelyker kan niets gezegd worden enz. De perfoonen, die toenmaals om en by Jefus waren, zouden voor deeze homfte niet alle geftorven zyn, maar fommigen hunner zouden hem nog voor hunnen dood zien komen in zyn Koningryk. Maar nu, aldus vervolgt hy $. 39.is Chriftus linnen dien tydü. ja in zo veele eeuwen daarna, niet op de wolken des Hemels wedergekomen; en offchoon men de openbaare valfchheid deezer toezegginge wilde ter hulpe komen, door eene verre gezochte betekenisfe der woorden , volgens welke de woorden ; dit geflacht zal niet vergaan ; zouden willen zeggen: het Joodfche volk zal tot de laatfte toekomfte van Chriftus niet vergaan; zo is het evenwel zeker, dat het woord ym» in het Nieuwe Teflament en overal, niet betekendt een volk, maar eene generatie, of menfchen die in eenen zekeren tyd by den anderen leeven. hen door den dood voor eene andere generatie plaats maaken, zo als hy §. 40. 41. breedvoerig bewyft. Intusfchen , zegt hy al verder , dewyl deeze toekomfte van Chriftus in de wolken, die de eerfte Chriftenen by zulke duidelyke woorden van Jefus en van zyne Apoftelen dagelyks verviachtende waren, zo lange uitgefteld bleef, zo hadden de Apoftelen, om met eere uit de zaak te komen, zulke uitvlug. ten verzonnen, volgens welke de vertraaging deezer toekomfte altoos verder uitgerekt kon worden, tot dat eindelyk de onvervulde tyd van d'eze tweede komft ge'ieel in vergeetenheid is geraakt. En nadat hy daarvan §. 42. 43. 41. uitvoerig gefprooken heeft, trekt hy eindelyk daaruit dit befluit: Wy houden ons aan de duidelyke woorden : deeze generatie zal niet  Evangelie-gefcMedetiis/e. Hoofdft. XXVIII. 727 zo als hy in 't voorgaande aangehaald had, hemel en aarde eens vergaan zouden: zo moeften evenwel zyne woorden eeuwig waarheid blyven, zo dat derzelver vervulling niet misfen kon. Maar, aangaande dien grooten dag zyner laatfte verfchy - ninge met vergaan, eenige vandegeenendiehierjlaan . zullen den dood met fmaaken, voor dat zy den Zoon des menfchen zien komen in Zyn Koningryk. En wy denken niet, dat ergens in de Schrift eene toezegging naauwkeuriger bepaald zy, noch iets klaarblyklyker, door de daad zelve, alt valfch kan bevonden worden. Wy ftaan wel toe, dat de Heiland zekerlyk hebbe willen zeggen : de toenmaals levende generatie zou nog niet geheellyk uitgeftorven zyn, wanneer dit alles gefchieden zoude; maar dit ontkennen wy, dathy daarmede gezindoeld hebbe op den tyd zyner laatfte komfte in de waereld; want van deeze zegt hy veelmeer, dat derzelver tyd in 't geheel niette bepaaien zy; hy geeft ook daarvan geene eigenlyke voorbooden op. Des zoude het geflacht der menfchen in dien tyd niet eerder geheellyk vergaan, voor dat vervuld zou zyn geworden, al wat de Heiiand van de treurige lotgevallen des Joodfchen volks voorzegd had. En dit is ook in der daad gefchied; naardien nog veele van zyne toehoarers de verwoefting van ferufalem beleefd hebben, en nog meerdere, onder welke mede de meeste Apoftelen waren, de voor en na opkomende voorbooden derzclve. Is nu, zo als beweezen is, de voorzegging van den Heiland ten geftelden tyde vervuldzo hadden ook de Apoftelen niet noodig, door zekere dilatoire of uitftel-zoekende antwoorden , de zaak als in de donkerheid te verbergen. En gefteld, dat zy zelve van begrip geweeft waren, dat de laatfte komfte van Chriftus nog in hunnen leeftyd zoude volgen • zo was immers in dien tyd, toen zy zulks fchreeven, ze is de termyn van eene generatie, door Chriftus gefteld, nog niet afgeloopen. Doch zy wiften het beter, dat deeze tydbepaaling alleenlyk zag, op zyne eerftè komfte, ten oordeele over de jooden, cn dat de laat2epn°STrTeB eeuwen ianS Z0L>de konnen achter blyven. Zz4  728 OplosJIng der zwaarigheden in dt ninge (/); en de uure wanneer dezelve invallen zoude, daarvan kon hy aan hun niets zeggen; naardien, van den daartoe beftemden tyd, geen menfch, geen engel, ja niet eens de Zoon (m) ken- (O Daar ftaat niet flegts, van den dag weet niemand, maar tiji t«» neüm Nu geeft in 't gemeen ixim in het Nieuwe Teftanlent den dag van 's waerelds laatfte Oordeel te kennen, Matth. VII: 22. Lue. X: 12. 2 Theff. I; 10. 2 Tim I: 12, 18. Cap. VI: 8. («O Ambrosius Lib. 5. de fide Cap. 7. Opp. Tom. 4. p. 202 befchuldigt de Arianen, de woorden *2i i but in den text ingelyft te hebben: doch zy zyn, nog eer dezelven opkwamen, door Iren/eus Lib. 2. adv. Heer, Cap- 48. en Tertullianus adv. traxeam Cap 26. aangehaald •, gelyk dan ook de Syrifche en Latynfche Overzetter dezelven voor zich gehad heeft. Ja, HieronyKus Comm. in Matth. 24. Tom. 9. Opp. p 59. zegt, dat jnen dezelven reeds by Mattheus in eenige Exemplaaren gevonden heeft ilntusfchen is geheel zonderling deleeswyze, die aldaar in den Codex der Vulgata in de Koninglyke Bibliotheek te Koningsbergen voorkomt: de die autem Ma hora, nemo feit, neque angelus, ne~ que filii cwlorum, niji paterfolus. Doch de zwaarigheden, die in R. Isaac Chizzouk Emounah Part 2. Cap. 31. en' door de Ari.nen, inzonderheid door Th. Chubb in het Traclaat the Supremacy of the Father afferted loc. I, in de Collcüian of Traiïs p. 14. daaruit, tegen de hoogfteGodheid van Chriftus, gemaakt worden, zyn niet zo onoploslyk , dat men deswegen deeze plaats verdenken zoude. De Zoon kan hier, zo als in het geheele redenbeleid van Chriftus, niets anders betekenen, dan de vernederde Zoon des menfchen; niet tegenftaande dezelve, zo als uit de gradatie zelve blykt, hooger en voortreflyker is, dan de Engelen' vermits a#n zyne menfehlyke natuur alle Godlyke volkomenheden, en dus ook de Alwcetenheid, medegedeeld waren. Doch hy onthield zich vrywillig van de kennisfe van datgeene, 't welk aan hem , als den Knecht en Gezant van God, niet geopenbaard was, om hetzelve békend te maaken. Dit hoorde mede tot zyne gehoorzaamheid , 'yolgens welke hy niets anders wilde weetcn, dan hetgeen  EvangeHe-gèfcUtiéniste Hoofdft. XXVUI. kennis had; maaralleen de Vader; doch die dit ook niet had willen openbaaren. $• 149. 's Heilands Volgelingen worden vermaand tot waakzaamheid Matth. XXIV: 37-51. Cap. XXV: i~3o. Mare XIII; 33—37. Luc. XXI. 34—36. In plaatfe dan van te voldoen aan de nieuwsJ gierigheid der Difcipelen in zulke dingen, die zy niet behoefden te weeten, vermaant de Heere Jefus hen, dat zy , van hetgeene hy tot hiertoe aan hun ontdekt had, tot eene 2eer zorgvuldige waakzaamheid, het noodig gebruik zouden maa- ke». gecu ±yu rnuuipaai uem Deitena maakte, joh. XII• 40' 50. Cap. XIV: 10-24. Cap. XV: 15. zo als hy dan ook" in de onweetenheid van eenige dingen, zynen broe- ucicu wuue geiyii wuruen neor. iv: 15. Men kan mede niet tegenwerpen, dat, by de Aiweetenheid de bezitting van het gebruik niet gevoeglyk zoude konnen afgezonderd worden; want, offchoon de menfehlyke natuur van Chriftus even dezelfde Aiweetenheid be zat, als de Godheid; zo bezat hy evenwel dezelve niet op dezelfde wyze. By God is de Aiweetenheid een beftendige en daadlyke Mus; maar by de menfehlyke na tuur van Chriftus alleenlyk het medegedeelde vermogen van te weeten al wat hy wilde: in welken opziete" ook de Difcipelen begreepen, dat hy alle dingen wift Joh. XVI: 30. Dit vermoogen behield hy ook by zynê diepfte vernedering, fchoon hy zich daarvan nietaltoos bedierrtie, en even daarom toenmaals, zo als hy hier betuigt, den dag van hetïaatfte Oordeel niet gewceten heeft Maar, wanneer hy de kennis daarvan alleen aan den ï'ajfer toefchryft; dan is het woord Vader niet od te vatten perfonaliter voor de eerfte Perfoon, mare nenfialit'er voor de geheele Godheid. ■ Zz 5  yS9 ' OpUsJing Atv zwarigheden in de ym. Deeze waakzaamheid was dies te noodigèr» om dat de menfchen, in de dagen zyner toekomfte, zoalshyreedseldersaangemerkthad(§. 121.) in de uiterfte zorgeloosheid zouden leeven; zo als eertyds, toen de zondvloed kwam, zo dat 7y zich enkel en alleen met de zinlyke geneugtens zouden ophouden, en gevolglyk in eenen geheel onbereiden toeftand zouden overvallen worden. En dit zo zynde, zoude ook het lot dergeenen, die zich, naar den fchyn, in eenerley uitwendige omftandigheden zouden bevinden («), niet anders, dan zeer verfchillende, konnen uitvallen, naar de verfcheidenheid van derzelver inwendige zielsgefteldheid. Niets was derhalven noodigèr, dan zich zorgvuldiglyk te wachten voor alle hetgeene, waardoor het gemoed tot een behoorlyk nadenken, en voorbereiding tot het toekomende, zoude konnen onbekwaam gemaakt worden. Immers weet niemand, wanneer zyn Heer komen zal; en evenwel zal deszelfs komft fchielyk en onverwacht gefchieden. En hoe ligtlyk zoude men alsdan, als een vogel, zonder redding konnen verftrikt worden! Wilde men derhalven het anders onvermydelyk ongeluk ontvlieden en met blymoedigheid verfchynen voor zynen Rechter; dan moeft men geduurig waakzaam O) By voorbeeld: wanneer twee te faamen in of op het veld zouden zyn, of te famen in eene molen maaien. Eenige handfchriften voegen hier nog by , de woorden, die Luc XVII: 34 ftaan, insgelyks verfcheide Codices der Latynfche Overzettinge , waarby men dan ook nog voegen kan den Codex in de Koninglyke Bibliotheek te Koningsbergen;, en de drie Codices in de Stads-Bibiiotheek aldaar.  BvangdU^efchiedenisJe. Hoofdft. XXVIII. yjr zaam en biddende weezen- Dit wordt door den Huiand opgehelderd door verfcheide gelykenisfen, waarvan hy zich tan deele reeds by eene andere gelegenheid bediend had. Immers zoude een huisvader, door waakzaamheid en goede fchikkingen, het mbreeken van eenen dief zoeken voor te komen, indien hy voor f de uure van deszelfs komft wilt. Veelmeer moeften zy zich in eene geduurige gereedheid houden tot de zekere verfchynmge van den Zoon des menfchen, naardien de eigenlyk gezegde uur derzelve, aan hun geheel onbekend was. Het is daarmede, voegde hy 'er by> gelegen als met eenen huisverzorger , aan welken zyn heer het toezigt over zyne dienftbooden aanbevoolen heeft, met laft om elk derzelver behoorlyk te verzorgen. Is deeze huisverzor. ger getrouw en voorzigtig; dan zal zyn heer, hy mag dan ook komen wanneer hy wil, hem onledig vinden in het waarneemen van zyn werk en reden hebben, van zelfs aan hem het beftuur* van alle zyne goederen toe te vertrouwen. Men ftelle nu daartegen eenen pligt vergeten en menfche, die, by dit hem aanbevoolen toezigt, meenende, dat zyn heer nog lange niet komen zal, geene bedenking neemt, zyne mede-dienftknechten kwalyk te behandelen, en, met anderen van zvne foort, den tyd door te brengen met uitfpooriehe- SLtn26!! 231 immers Zyn heer onvoorziens bykomen, dan wanneer hy zyne zaaken niet in eene beboorlyke ordegebragt heeft, endanzalby immers nietkonden ontgaan de gevoelige ftraffe, die op zulk eene onverantwoordelyke trouwloosheid volgen moet (j. ,o8.). Niet minder zocht de Heere Jefus de noodzaaklykheid eener aanhou d^irkZ!fmbeid bevatteJy^e maaken, door de gelykems der Uenmaagden, dieden bruidegom fton-  732 Ophsfing der Zwarigheden in ie Honden in te haaien (o); waarby hy teffens aantoont, hoe het, by zyne komfte, gaan zal met de mondbelyders, die zich verhaten enkel en alleen op de belydenis der waare Religie, zonder in het harte te hebben het levendig geloof en de kracht des Geeftes. En vermits de zaak, die hy wilde infcherpen, van zo veel belang was ,• zo herhaalde hy ook nu nog, met dat oogmerk , de voor eenigen tyd voorgedraagene parabel van de toevertrouwde Talenten (§. 128.) doch met eenige verfcheidenheid der omftandigheden; waarmede hy ditmaal wilde leeren, dat God aan elk zo veele gaaven des Geeftes en gelegenheid tot het goede verleend had, waarvoor hy eenigzins vatbaar was. Deeze moeften behoorlyk aangelegd woorden; en dan zoude de betoonde trouwe en oprechtheid niet blyven zonder eene merklyke belooning; waarvan de nalaatigen niet alleen zouden uitgeflooten zyn, maar daar beneven eene verfchriklyke ftraffe zouden moeten ondergaan. De eerfte reize kwam het oogmerk van den Heere Jefus by dit voorftel voornamelyk neder op zyne Difcipelen en op de dienaaren des Evangeliums. Maar thans voegde hy 'er deeze algemeene vermaaning by, dat elk zonder onderfcheid waakende moeft weezen, naardien hy niet weeten kon, in welk eene nachtwaak de komft van den Huisheere te wachten Was , ten einde hy niet, komende, flaapende mogt gevonden worden, hetgeen noodwendig de deerlykfte gevolgen zoude moeten naar zich flee- pen; CO Eene zeer overeenkomfiige gelykenis haaltJ, Wetstein aan in M. T. uit het Talrhudfch Traótaat Schabbath.  Evangelie-gefchiedenisfe. Hoofdft. XXVIII. 733 pen, zodat, hetgeenehy nu aan zyne volgelingen zeide, dat raakte alle Chriftenen ten allen tyden en onder alle omftandigheden; te weeten', dat zy te faamen waakzaam moeften weezen. ' §. 150. De Heere Jefus fpreekt eindelyk ook van het laatfte Oordeel en befluit daarmede zyn openlyk Leeraar-ampt, Matth ' XXV. 31—46. Luc. XXI; 37. 38. Van zyne laatfte en heerlyke verfchyning in da wolken des Hemels, die op het einde der waereld te verwachten is, bad de Heere Jefus in 't voorgaande flegts kortelyk gefprooken. Dit wilde hy nu nog ten befluite wat nader befchryven, en wat alsdan te verwachten was, naamelyk: deeze komft van den Zoon des menfchen zoude in allen opzigte overheerlyk weezen. Alle heilige Engelen zouden zynen prachtigen ftoetuitmaaken: dan zoude hy zich, op zynen verhevenen troon, betoonen als de majeftueufe Rechter, voor wien alle Natiën der Aarde, zonder onderfcheid, byeen zouden komen: en gelyk een herder , die zyne kudde kent, de fchaapen al haaft weet af te fcheiden van de bokken, die onder de eerftgenoemden mede ingefloopen zyn- alzo zoude mede zulk eene volkomene afzondering der rechtvaardigen van de godloozen, gegrond op den inwendigen toeftand der ziele, en aan den Rechter van alle vleefch op het naauwkeurigfte bekend, gefchieden , de eenen, als vry te fpreeken zynde aan zyne rechterhand, doch de anderen, als te veroordeelen zynde , aan zyne flinkerhand geplaatft worden. De eerftgenoemden, als de gelegenden van zynen Vader, zal de glorieryke Koning  ?J4 Opl. der zwarigk. in de Evang..gefchied, ^ ning noodigen tot de bezitneeminge van het Ryk der Heerlykheid, voor hun reeds in den eeuwi. gen Raad gefchikt, en openJyk verheffen de goedë werken, waardoor zy blyken hebben gegeeven van hun geloove , offchoon zy zich zelve, in ootmoedigheid, zulk eenen roem zouden onwaardig keuren. Daarentegen zouden mede de anderen, aan zyne (linkerhand, moeten aanhooren het oordeel der verdoemenisfe, en, als vervloekten, verzonden worden naar het onüitblufchlyk vuur , 't welk voor den duivel en zynen engelen bereidt is,- naardien byhün , watzy ook tot hunne verontfchuJdiging mogen inbrengen, deeze goede vruchten des geloofs niet befpeurd zyn. De daadelyke uitvoering van dit Vonnis zoude ook onmiddelyk daarna volgen; zo dat deeze zouden overgeleverd worden aan de eeuwige pyn k doch de gerechtvaardigden bezit zouden neemen van de eeuwige gelukzaligheid. Met deeze woorden eindigde de Heiland zyn voorftel, 't welk nog tot zyn openlyk Leeraar-ampt te brengen is waarby, buiten en behalven de Apoftelen, nog andere Leerjongeren tegenwoordig waren. Eri hierop vertrok by met zyne Apofblen naar de gewoone plaats van zyn verblyf by nachte. Want, federt zyne intreede in Jerufalem was het nu reeds de derde dag , waarvan hy zich eiken nacht in de nabyheid van denOlyfberg ophield, oflchoon hy geduurende den dag zich in den Tempel onledig hield met leeren, alwaar het volk al 's morgens vroeg byeen fchaarde, om hem te hooren. Einde van het zestiende jjgeh