Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam   WYSGEERIGE OORDEEL-en ZEDEKUNDIGE VERHANDELINGEN.   WYSGEERIGE OORDEEL- en ZEDEKUNDIGE VERHANDELINGEN, DOOR JAMES BEAT TIE, L. L. 0. Hoogleeraar in de Zedelyke IVysbegecrte en Redeneerkunde te Aberdeen, en Lid van de Zeeuwfcht Maatfchappy der ÏVeetenfihappen, Uit het Engehch vertaald DOOR PETRUS LOOSJES JDRIJANSZ., Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem. EERSTE DE Te « * 4 R L E Ey A. t O o S j E S P z.' 1 7 8 5.  VERHANDELINGEN in dit Eerfie Deel. Verhandeling over het Geheugen, bl. ï. de Verbeeldingskragt, — 103. . , het Droomen, — 313.  VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER AAN DEN L E E Z E R. FT » J. J.et is met de Zielkunde even als met de Natuurkunde; beide dieWeetenfchappen moeten, de eene zowel „ ais de andere, op zigtbaare waarheden rusten. Haare „ vorderingen zullen afhangen van de hoeveelheid der „ Ichrandere Waarneemingen , welke men 2al kunnen „ doen. Zy zullen niets vorderen, zo We men zich „ bezig houdt met uitvoerig over de eerfte oorzaakeu der „ Verfchynzelen te redenkavelen, en met befpiegelin»en fJ aaneentefchakelen, die zelfs geene fchaduwe van wm- „ zenlykheid hebben . De Zielkunde is even als de „ Natuurkunde eene Weetenfchap gebleeven, die alleen „ m woorden beltondt, tot zo lange men begonnen heeft „ Waarneemingen te doen; de zigtbaare waarheden te „ verzamelen, en uit deeze gevolgen af te leiden betrek„ lyk tot de natuur van onze bekwaamheden, en de wyze om dezelve te volraaaken Het is derhalven hier „ de zaak met te fcheppen; maar het gefchapene wel te „ fchikken; en wyl wy de Ziel niet kennen dan doormid„ del van het Lichaam; wyl alles, wat wy ten opzigte » des Gehe«gens, der Overpehuing, der Begeerten enz. , ,,wee-  n VOORBERICHT. „ weeten, alleen voorkomt uit eenige Natuurkundige en wel ontwikkelde Waarneemingen, moet men het getal . dier Waarneemingen, zo veel maar immer mogelyk is, }) vermeerderen. Deeze Aanmerkingen van den Heere Jean Trembley (*), in zichzelven zo gegrond, en zo veel bevattende, kwamen ons, onder het leezen der Verhandelingen , welke wy thans den Nederduitfchen Leezer ter hand (tellen, meermaalen te binnen. De overtuiging van derzelver waarheid werd by ons fterker by het herleezen des oorfpronglyken Werks van den Hoogleeraar Beattie; 't zelve fchonk ons een onbefchryfbaar genoegen, Voldoening, vermaak ik zeg te weinig flig- flftg. Men fbore en ftootte zich niet aan dit woord ; om 't zelve, als hier gepast, te verdeedigen, behoef ik geenzins myne toevlugt te neemen tot het beweeren, dat 'er eene W^geerige Stigting is, die haare waarde heeft, en op hoogen prys gezet wordt van allen wier vooroordeelen tegen de Wysbegeerte , alles wat naar dezelve fmaakt, niet doen afkeuren; maar durf onberchroomd ftaande houden, dat het werk Stigting> in eenen Godsdienftigen zin, opleverde. Het weinige, 't geen ons de Hoogleeraar Beattie zelve, in eene zeer korte Voorreden, meldt van den aanleg en aart zyns Werks, zal ter opheldering van het even gezegde kunnen (trekken. Hy betuigt, „Dathy, eehi„ ge jaaren geleden, door omftandigheden van eenen by- „ zon- (*) VtrUntUlingen van de Maatfchappy derWccUnfikappcn U Haarlem, xx. Deel, i. Stuk, bl. 273.  VOORBERICHT. nr „ zonderen aart, zynen Vrienden bekend; doch van gec „ ne aangelegenheid voor her Algemeen, verhinderd zyn„ de, in het volvoeren dier wyduitgeftrekte Plans vanZe„ dekundige Befchouwing, ten eenigen tyde, door hem „ ontworpen, tot geene ledigheid geneigd, noch daar „ aan gewoon , oordeelde op eene aangenaame wyze „voor zichzelven, en niet geheel nutloos voor ande„ ren, onledig te kunnen zyn, in het overfchryven en „ befchaaven van eenige Stukken, een geruimen tyci ge„ leden, opgefleld, en die de goedkeuring hadden mogen wegdraagen van eenigen, die, op derzelver lee- „ zing, hem ter uitgaave aanraadden. Zy waren ,} eerst vervaardigd in eene andere gedaante, en maakten een gedeelte uit der Lesfen voorgehouden aan Jonge „ Heeren, die hy, als Hoogleeraar in de Zedekunde, „ moest onderwyzen. Dit hoopt hy zal genoeg zyn om „ te verantwoorden , voor de eenvoudigheid van den „ ftyl; voor de veelvuldige invoegingen van ernltige en „ ter Deugdbetragting opleidende aanmerkingen ; als me„ de voor eene grootere verfcheidenheid van ophelderen„ de voorbeelden, dan noodig zou geweest hebben, in„ dien zyne Toehoorders van ryperjaaren, of aan afge- trokkene befchouwiugen gewoon geweest waren. > „ Men hadt hem aangeweest om alle zyne Lesfen in 't „ licht te brengen ; doch verfcheide redenen hadden hem „hier in wederhouden, bovenal deeze, dat het Werk „ als dan te groot zou geworden zyn : weshalven hy „ verzoekt, dat deeze Stukken, als op zichgelven flaan„ de Proeven, mogen aangemerkt worden. „ De Leezer zal zich te leur gelteld vinden, wanneer ■ * a „ hy,  iv VOORBERICHT. m nv5 i" clït Boek, eenige diepuitgchaalde Bovennatuur„ kundige Befpiegelingen, of" andere Stoffen, vol twy„ felagtige zintwisting, verwagt te zullen ontmoeten. „ De Schryver is des niet onkundig; doch zy ftrooken „ niet met zyne begrippen van Zsdelyk Onderwys; en hy „ heeft ze, zints lang, ter zyde gefield. Hy bedoelt, t> jeugdige Gemoederen te gewennen ann aandagtige Op„ merking ; dezelve te hoeden tegen den invloed van tJ kwaade Beginzelen; en bezig te houden met zulke af„ beeldingen der Natuure, en zodanige eenvoudige en „ tot betragting flrekkende Waarheden, als teffens kun„ nen dienen om het Verftand en het Hart te verbeteren, „ de Verbeelding te fireelen en te verheffen, " Dit is de taal eens Mans, die, jaaren lang, het vormen van den Smaak en het regelen der Beginzelen van Jonge Heeren tot zyne Hoofdfludie gemaakt heeft; en onder zyne Landgenooten eene zo welverdiende als vastgevestigde agting heeft verwerven. Voldingender bewys hier voor, en 't welk te gclyk kan dienen om ons gezegde wegens dit Werk te bevestigen, kunnen wy niet opleveren dan de Oordeelvelling der keurigfte firikfte en onpartydigfte Boekbeoordcelaaren in geheel Europa , de HeereiïSchryvers van het Monthly Revir.v, die de Verhandelingen van Beattie aankondigende, dezelve en den Schryver met hunnen fchaars gefchonketi, en daarom hongfehatbaarder, lof in deezer voege vereeren. „In- dien de voortbrengzeis van gemeene Schryvers over „ Zede- en Oordeelkundige Stoffen, gefchikt zyn om de „ aandagt van het Algemeen te trekken, kan een Nieuw M Werk, deeze Stoffen behandelende, gevloeid uit de pen „ des  VOORBERICHT. v T, des Schryvers der Verhandeünge over de Natuur en On„ veranderlykhcid der Waarheid, en tegenftelling van So„pkistery en Twyfslaary, niet nalaaten de nieuwsgierigheid gaande te doen worden, en de grootfte verwagtin„ gen op te wekken. De Hoogleeraar Beattie heeft „ reeds een agtenswaardigen rang verworven onder de „ Oordeelkundige Schryvers der tegenwoordige Eeuwe, „ en het Werk, 't geen thans voor ons ligt, zal die ver„ worven agting in geenen deele verkorten. Het is 'het „ voortbrengzel van een allerbest gevormd Hart, en klaar „ verlicht Verftand; van een Man, die met Vernuft en „ Smaak, Braafheid en Goedwilligheid veréénigt, die „ de- gelukkige gaave bezit om Zedelyk met Wysgeerig „ Onderwys te paaren, en, terwyl hy alleen ten oog„ merke fchynt te hebben om httVerfiand op te klaaren, „ alle gelegenheden waarneemt om tot het Hart te fpree„ ken. De Regels ter betragting om het Leevensgedrag „ te belluuren , welke hy onder zyne bezegelingen „ mengt , mogen zommige Leezers verdrietig en van „ weinig aangelegenheids toefchynen, wy zien ze aan als „ een dierbaar gedeelte van het Werk en wenfchen, uit „ grond onzes harten, dat de Onderwyzers der Jeugd, „ in plaats van zich te vrede te houden met enkele Schoolgeleerden en Wysgeeren te vormen, den Hoogleeraar „Beattie naavolgden; met hunne zo wel doen als „ befpiegelen te leeren , en zich met Eere, Braafheid eu „ Vofftandigheid te gedraagen in de onderfcheide Lee„ vensdanden (* ). On- C*) Monthly Ri)iew, July 1783. * n j  « VOORBERICHT. Onbekend is deeze verdienstlyke Schryver niet by myne Landsgenooten. Zyne ftraks gemelde Verhandeling over de Natuur en de Onveranderlykheid der Waarheid, zag reeds in den jaare MDCCLXXIII, door Petrus Gerardus Duker vertaald, het licht. In het Mengelwerk der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen heeft men, van tyd tot tyd, geplaatst het voornaamfte uit zyn Werk over de Dichtkunde voor zo verre zy de Ziel roert (*); en in den jaare MDCCLXXXIII kreegen onze Vaderlanders zyne keurige en geestige Proeve over het Lachen en Gelachverwekkende, in handen. Het Werk,'t geen wy hun thans aanbieden, mag aangemerkt worden als middellbortig tusfchen het hier eerst- en laatstgemelde; en zal het voordeel der Verfcheidenheid behelzen. Want op deeze Verhandelingen over het Geheugen, de Verheeldingskragt en het Droomen, zullen, in een volgend Deel, vervat worden zyne Verhandelingen over de Fabelkunde en de Romans; over het Verhevene; over de Nulheid eener Taalgeleerde Opvoeding, en de Bloedverwantfchaplyke Genegenheid. Onder de Mor al and Critical Disfertations, waar uit wy alle deeze Verhandelingen ontleenen, uitgenomen de laatstgemelde op één na, is eene zeer breedvoerige, getyteld Theory of Language, of Befpiegeling der Spraake: doch wy vonden dezelve, behalven dat ze meer dan de andere in het afgetrokkene loopt, en minder Zedelcerens behelst, voor geen gering ge. r«) Aigem. Vadert. Letteroefeningen, II. Deel, II. Stuk, bi. 473III. Deel, II. St. 397, 56S, 608. IV. Deel, II. St. 21, 66, 195» 24a, 362.  VOORBERICHT. vir gedeelte, alleen op de Engelfche Taal toegepast, en dus voor den Nederlander, zonder zeer veele, zeer moeilyke, cn misfchien onmogelyke, veranderingen, ongefchikt; weshalven ik deeze agter vvege gelaaten en de gemelde Verhandeling, over de Nutheid eener Taalgeleerde Qpvoe~ dinge, als van algemeener aart, en voor onze Vaderlandfche Leezeren gepaster, in plaats gefield hebbe. Over mynen arbeid daaraan, ten besten myner Landsgenooten, belteed, niet geheel vreemd van het Ampt, 't geen ik bekleedde, flaat het oordeel aan den Nederlan' der , die reeds, jaaren lang, in verfcheide opzigten , fchoon meest onbekend, en dus te onpartydiger,. met zyne goedkeuring ons Werk vereerde, eene goedkeuring, die wy, by aanhoudenheid, zullen tragten te verdienen. De Schryfwyze van den Heer Beattie, welke ons deeze Voorreden deedt aanvangen met eene en 'andere bedenking van den Heer Trf.mbley, beweegt ons dezelve te fluiten met een zeggen van dien zelfden Schryver ontleend, en op dit Werk, met weinig woord-verandering , toepasfelyk. „ Ongetwyfeld zullen veele by„ zonderheden, in 't zelve voorkomende, laf en beuzel„ agtig fchynen aan lieden, die aan zekere bepaalde Leer,, flelzels verkleefd zyn. Het verheven gezigtpunt, waar ,, uit zy de zaaken befchouwen, boezemt hun de diepfte „ veragting in voor de eenvoudige aaneenfchakeling van „ Waarneemingen, en Waarheden , die ter betragting' „ opleiden. Nauwlyks verwaardigen zy zich dezelve in „ 't voorbygaan te belchouwen, en wel ras, het voor „ zich te laag agtende zich met dusdanige kleinigheden „ be-  vin VOORBERICHT. „ bezig te houden, ftygen zy weder na de allerhoogfte „ Gewesten der Bovennatuurkunde, in welke zy naar „ hun goedvinden omzweeven. Wy gunnen hun 't ver„ maak om naar hun genoegen om te zweeven en zichzel„ ven toe te juichen over de verhevenheid van hunne „ begaafdheden en yerrigtingen. Een welziend oog ont„ dekt hoe min bondigheids 'er in alle die hoogvliegende „ nafpeuringen fteeke ; en , indien darzelver gronddag leuter denkbeeldig is, zal derzelver nutheid het niet minder weezen! " Haarlem, jo van Bloeimaand 1785. V E R-  VERHANDELING OVER HET GEHEU GEN E ft DE VERBEELDINGSKRAGTi INLEIDING. Indien wy ons geheel lieteiflnneemen, door enkel Lio haamlyke voorwerpen, en nimmer oiize aandagt vestigden Op 't geen in onze Zielen omgaat, zouden wy, grootendeels , onkundig blyven van het edelst gedeelte onzer Gefteltenisfe, als mede van die beginzels der zedelykheid en kennisfe, welke den luifter der Menschlyke Natuure, en de hoofdbron van's Menfchen Geluk uitmaaken. Opmerking, Zelfbewustheid, of Inwendige Gewaarwording , is dat vermogen j waar door wy letten op onze eigene gedagten, en die veelvuldige werkzaamheden, welke de ziel verrigt* zonder het behulp van Lichaamlyke werktuigen. Om te zien gebruiken wy onze Oogen, om te hooren onze Ooren, om te ruikenen te fmaaken onze Neus en Tong, en elk gedeelte onzes Lichaams is een werktuig des Gevoels ; doch , wanneer wy bezig zyn om iets te bedenken, uit te vinden , of te doorgronden j wanneer wy onze zelfbewustheid te werk  2 INLEIDING. ftellcn omtrent de aandoeningen, genoeglyke of onaangenaame, welke onze Driften en Gemoedsbewecgingen vergezellen; of wanneer wy peinzen op 's Menfchen zedelyk Gedrag — in deeze , en dergciyke gevallen, ïchynt de ziel niet te werken, door de tusfchenkomst van eenig deel des Lichaams; ja, ten opzigte van deeze en andere Verftands- werkingen kunnen wy niet nalaateu te denken , dat een zuivere Geest daar toe beter in ftaat zal zyn dan wy. Schoon het Menfchdom , door al!e eeuwen heen, in de Onffcerflykheid der ziele geloofde, is de Verryzenis des Lichaams eene Leerlrelling den Christlyken Godsdienst byzonder eigen; en ontmoette zelfs ten ryde der Apostelen niet weinig tegenkantings, een be.. wys, dat voor de Menfchlyke Rede, op zich zelve gelaaten, het natuurlyker is te dénken, dat de Zielzonder het Lichaam kan befraan, dan te gelooven, dat de weciervereeraging deezer beide zelfftandighedcn naa den dood, noodig is tot het Geluk en de Volmaaking der eerstgemclde. 't Is waar, dat Zie! en Lichaam onderling en aanhoudend op elkander werken, elkander aandoen. Ziekte maakt de Pvedeskragt zwak; ja de hoedaanigheid en hoeveelheid van fpys en drank, heeft uitwerking op dat vermogen. Wonden in 't hoofd hebben 't Geheugen en Verftand gekrenkt. Toorn, hartzeer, en andere geweldige Gemoedsbeweegingen brengen zigtbaare en onaangenaame uitwerkzels op het Lichaam te wege: terwyl vergenoegdheid, hoope en goedaartigheid, medewerken tot het welzyn van Lichaams en Zielsgeftelteniffe. Ingcjpannen denken kan hoofd en maag van ftreek helpen: en te-  INLEIDING. 3 te lang voortgezet der Gezondheid en ook zelfs onzer Rede heilloos worden. Verregaande angst leezen wy deedt het hair van zwart in wit veranderen. En 't is bekend, dat, wanneer zekere kwaade vogten in het Lichaam de overhand hebben, ongetwyfeld zekere kwaade Gedagten de Ziel vermeefteren; dat zwaarmoedigheid, ert andere kraukhoofdigheden, zomtyds hertelden door \ gebruik van geneesmiddelen. Uit deeze, en veele ande. re ftukken van denzelfden aart, mogen wy veilig bcfiuiten, dat, althans in het tegenwoordige Leeven, de Ziel in het uitoefenen haarer vermogens, niet onafhanglyk is •van het Lichaam. Doch, daar wy weeten , welke byzondere Zintuigen de Ziel noodig hebbe , om kennis, van Klanken, van Kleuren, van Reuken en Smaaken te verkrygen, zyn wy onkundig met welk deal des Lichaams , het Geheugen , de Rede of Verbeeldingskragt verbonden is en kunnen wy deeze vermogens niet verklaaren door Proeven op de (toffe genomen; alleen fl'aat ons de weg open , dat wy letten op 't geen m onze Zielen omgaat. Deeze wyze van Opmerking fchynt een dier byzonderheden te zyn , welke den Menfch van de mindere Dieren onderfcheidt. De Beesten zien , hooren, ruiken, fmaaken en voelen niet min fcherp dan wy, ja zommi! gen fcherper. Doch zy worden alleen , of voornaamlyk, •aangedaan door uiterlyke voorwerpen , en fchynen or>- " vatbaar voor 't geen wy Opmerking of Zelfbewustheid noemen. Zomtyds, 't is waar, maaken zy het vertoon als of zy denken; maar ik weet niet of wy ooit 2ien, dat zy, in gevolge van Overdenking handelen; de A a Aas  4 INLEIDING. Aandriften tot werkzaamheid zyn fchielyk en blykert, voor het grootfte gedeelte, het uitwerkzel van eenig lichaamlyk gevoel te zyn. Leerzaamheid bezitten zy in zekeren trap, Ondervinding krygen zy irijzekere maate: dan dat alles fchynt het uitwerkzel te zyn van Hebbelykheid met Initihcl zarnenwerkendc. Geeft een Beest voedzel, 't gezelfchap van zyne geflachtgenooten, eene voeglyke lig.en verblyfplaats : geeft het zelve, met één woord , die uitwendige dingen, welke de aangeboore Neigingen zyner Natuure vorderen , niets ontbreekt 'er aan zyn Geluk, 't Geheugen zal het Dier niet pynigen met de herinnering van vroegere onheilen; noch de Vetbeeldingskragc met het vooruitzigt van toekomende. Maar, te midden van overvloed en rud, en ryklyk voorzien van alles wat de zinnen kan ftreelen, is de Menfch menigmaal elendig, de Overdenkingen van zyne Ziel, de Zelfbewustheid van 't geen hy gedaan heeft, de Herinnering van voorledene, de Vervroeging van toekomende onheilen; om thans niet te fpreeken van de jammer berokkenende driften. Hoogmoed, Nyd, en Kwaadaartigheid, kunnen alle de geluksgaven vergiftigen, en hem doen bezeffen, dat Menfchlyk Geluk en Elende van de Ziel niet van het Lichaam afhangen , en, mag ik my dus uitdrukken , meer van 't geen wy denken dan van 't geen wy voelen Ik wil, nogthans, niet beweeren, dat alle de mindere Dieren geheel van Opmerking verflookefi zyn. De fchranderfte onder dezelven geeven eenige zwakke blyken van zulk een vermogen; doch zy bezitten 't zelve dn geen hooger maate dan te hunner behoudenis vereücht wordt. Terwyl, indien wy overwec- gea  INLEIDING. 5 gen welk eene foort van fchepzel de Menfch zou zyn, als hy geene andere Vermogens bezat dan de uitwendige zinnen, het terftond zal blyken, dat van die inwendige Bekwaamheden zyne Waardigheid en Geluk afhangt. In deeze Bekwaamheden ontdekken wy, niet min dan in de'uitwendige Zintuigen, eene groote verfcheidenheid. Geheugen, Verbeeldingskragt, Rede, Afgetrokken denken , Zelfbewustheid zyn Bekwaamheden van 's Menfchen Ziel zo wel als Hooren , Zien, Smaaken, Ruiken, en Voelen: de laatffc worden gebruikt om, door middel der uitwendige zinnen, de ftoflyke dingen, en derzelver eigenfchappen, op te maaken; de eerde wendt hy aan om , zonder eenige afhanglykheid van het Lichaam, welke wy kunnen verklaaren, de Ziel en derzelver werk-' zaamheden na te gaan, en de denkbeelden of gedagtcn', die elkander opvolgen, op te merken. 't Geheugen en de Verbeeldingskragt zyn de Voorwerpen van het tegenwoordig Onderzoek. In het behandelen van dit ftuk zal ik alles vermyden, wat enkel dient om een ydele nieuwsgierigheid te voldoen, en my bepaalen tot het geen gefcbikt is, om Vermaak en leerzaame Onderrigting op te leveren. A 3 Over  6 VERHANDELING over het GEHEUGEN. In het verhandelen van dit Onderwerp zal ik, voor ï. Het verfchil aanwyzen tusfchen Geheugen en Verbeeldingskragt. Ten II. Eenige der meest in 't oogloopende Vcrfchynzels en Wetten van het Geheugen in overweeging neemen. Ten HL Zommige Regels, tot verbetering en verfterking van 't zelve, op geeven. Ten IV. Eenige waarneemingen over het Geheugen der Dieren mededeelen. Ten V. Met eenige gevolgen, daar uit afgeleid , beduiten. EERSTE HOOFDSTUK. Het Verschil tusschen Geheugen en Verbeeldingskragt. enige Wysgeeren brengen tot het Geheugen alleon-t-' ze leevendiger Gedagten , en onze zwakkere tot de Verbeeldingskragt? zy willen, over zulks, dat het eerst gemelde vermogen van het laatde ondericbeiden is, door des  over het GEHEUGEN. y deszelfs meerdere leeveiidigheid. Wy gelooven, zeggen zy, op 'r Geheugen; maar niet op de Verbeelding: nu gelooven wy nooit iets, behalven 't geen wy onderfeheiden bevatten, en dat, waar van wy geene onderfcheide bevatting hebben, gelooven wy niet. . Doch deeze Helling is geheel valsch 'tGeen de Verbeeldingskragt ons voorftelt, als wy droomen , en in zommige verdandsongedeldheden, is zo leevendig, dat men het, by misvatting, voor weezenlyk bedaande opneemt: deeze voorftellingen kunnen, derhalven, niet gezegd worden, met de daad zwakker te zyn dan 't geen het Geheugen ons oplevert. Wy kunnen, door Herinnering, bewuft weezen van 't geen flegts een Hauwen indruk op ons maakt. My heugt Boeken gcleezen te hebben , van welke ik nu geen verflag kan geeven : dat ik Perfoonea zag, wier geltaïte en Aveezenstrekken my thans geheel ontgaan zyn. Desgelyks is het bezyden de waarheid, dat wy gelooven of niet gelooven, naar maate van de leevendigheid of zwakheid onzer denkbeelden. Geen Menfch zal zeggen, dat hy een onderfcheiden denkbeeld heeft van de Eeuwigheid : en nogthans moet elk redelyk fchepzel gelooven, dat 'er eene Eeuwigheid verloopen en eene toekomende is. Ik heb een leevendiger denkbeeld van den Pad-oor Adams, dan van den Bedrieger MahoMeth, en, egter, geloof ik dat de eerde een ingebeeld Charafter is.in een Roman, en dat de laatde daadlyk bedondt. Ik las onlangs Vertots Omwentelingen van het Zweedfche Ryk: en de Cefcht edenis van Tomas Jones. Ik geloof in het eerstgemelde werk, en flaa geen geloof aan den Roman, en nogthans herinner A 4 ik  8 VERHANDELING ik my veel leevendiger den Roman dan de waare Gebeurtenis (*). Geheugen en Verbeeldingskragt, derhalven, onderfcheiden zich niet door de leevendighcid of zwakheid der denkbeelden, herkomdrg van een deezer beide Vermogens. De eerde kunnen zwak zyn, en de andere leeyendig: ja een groot Dichter heeft opgemerkt, dat, Wanneer Verbeeldingskragt haar flerke draaien fchiet, Geheugens zwak vertoon de opmerkzaamheid ontvliedt (f). Eene grondregel, die, fehoon niet altoos , zomwylen doorgaat. Daarenboven njag Geloof gezegd worden Ongeloof in te fluiten. Indien ik geloof in het beftaan van Ju li us Ce sak, is zyn nietbeftaanl by my Ongeloof. Indien ik toefïaa, da.t de Gefchiedenis van dien Veldheer waarheid is, verwerp ik allen vermoeden van derzelver valschheid. En, nogthans, zyn myne denkbeelden van Julius Ce sar, 't zy ik geloof, nf niet geloof, even klaar. De Vermogens , van welke ik fpreek , zou ik daarom , op de volgende wyze onderfcheiden. ,, Ik herinner my een Leeuw gezien te hebben. Ik 3, kan my een Olyphant of een Centaurus, die ik nooit „ zag , verbeelden^'*. Hy die deeze woorden met yerfland fpreekt, kent het onderfcheid tusfchen de twee yer- (*) Zie Esfay oit Truth I>. i. Cap- IL feft. 4. In 't Nederduksch vertaald onder den tytel van Verhandeling ever de Natuur en Onvtwnderlykheid der viaarhtid en aldaar bl. 98. (f) Pope» Esfay on Criticism,  ovfcR het GEHEUGEN. • s vermogens, fchoon hy mjsfchien niet bekwaam is om het uit te leggen. Wanneer wy ons iets herinneren hebben wy altoos het oog op iets dat daadlyk bellaat, en onze voorgaande ondervinding : het fchiet ons in den zin, ten opzigte van het voorwerp, 't geen wy ons nu herinneren, dat wy 'er in vroegeren tyde, van hoorden, het zagen, of 'er op dagten. (*} „ Ik herinner my een ,, Leeuw gezien te hebben". Wanneer wy ons iets verbeelden, befchouwen wy een zeker denkbeeld, enkel geiyk het in zichzelve is, of zo als wy begrypen dat het is, zonder het toe te pasfen op eene vroegere ondervinding of het daadelyk beftaan. „ Ik kan my „ zulk eene gedaante als die eens Olyphams verbeelden, ,, hoewel ik 'er nooit een gezien heb; of die van een ,, Centaurus, het hoofd en féhouders van een man te onzer kennisneeming indringen , als de Ziel met iets anders bezig is: en dat zy dikmar.ls na andere zo'ekt, zonder in ftaat te zyn om ze te vinden, even als of dezelve verloo- ren of elders verlegd waren. By dit alles mogen wy' voegen, dat het befpiegelend ftelzel boven vermeld, geënt plaats in de Wysbegeerte verdient: dewyl het door ondervinding niet kan beweezen worden: 't is onmogelyk met Lichaams oogen te ontdekken, op welk eene wyze 's Menfchen Harsfenen aangedaan worden , door denken en bevatten. Laaten wy, derhalven, zon¬ der meer tyds te verkwisten inydelenafpeuringen van de Oorzaak der Herinneringe, ons te vrede höuden, indien wy, uit het geen wy met zekerheid weeten van dit vermogen, eenige regels tot verbetering daar van kunnen voorftellen. Maar, eer ik voortgaa tot een byzonder verflag van de ver-  o Ver het G E.HE U GEN. ri féhynzels en Wetten des Geheugens, moet ik hier aan* merken, dat eene.goede gelteldheid der Harsfenen, metde daad noodig is tot het recht gebruik van het Geheugen zo wel als van onze andere verftandelyke bekwaamheden, 'r. Geheugen wordt dikwyls opgefchort geduurende den llaap , verzwakt door ongefteltenisfe , door ouderdom, als mede door fchielyke en geweldige toevallen. Theucydides verhaalt, in zyne befchryvinge Van de Pest, welke te Athene woedde j dat eenige Perfoonen, die deerlyke plaage overleevende, zo geheel ert al hunne Geheugenis verlooren * dat zy hunne-vrienden , zichzelven, en alles vergeeten hadden. Ik heb geleezere van iemand, die van den top van een htüs Vallende, alle zyne Bekenden vergat, en zelfs het gelaat zyner Huisge» riooten ;van een geleerd Schryver, die een Foliant op 't hoofd viel, zyne geleerdheid te eenemaal verloor, en het A, Bi op nieuw moest Iceren. Men vertelt van eenen anderen geleerden, die, door een de'rgelyk toeval t niet Van al zyne Geleerdheid maar alleen van zyn Grieksch beroofd werd; Zommigert mogen deeze verhaalen in twyfel trekken, het volgende is eene zekere waarheid. Ik ken een Rerklyken , die omtrent twintig jaaren geleéden (*) van eene Beroerte hertellende, alles, wat in dé laatlle vier voorgaande jaaren gebeurd was , vergeeten hadt; doch zich alles, wat vóór dien tyd gefchiedde,. zo goed als immer herinnerde. De Nieuwspapieren' Van dat Tydperk gaven ;hem een zonderling genoe- gëö* (*) Het gebeurJe, z0 ik \ my „dg wei herinner, in 't Jaar iféu  13 V E R II A'.N D ElL ING gen: want over alles wat hy daar in aantrof, ftondt hy verfteld; ook waren 'er, in dat tydsverloop, verfcheide gewigtige Gebeurtenisien voorgevallen, als de komst des tegenwoordigen Konfngs op den Throon, en de Overwinningen in den laastvoorgaanden Oorlog bevogien. Allengskens herkreeg hy het verloorene, deels door de van zelfs herleeving zyner Geheugenisfe,-deels door onderrigting. Ky keft nog, fchoon oud en zwak, en bezit zyne verftands vermogens zó goed als lieden van zyne jaaren gewoonlyk Ik mag hier nog byvoegen , dat ik verfcheide keeren buiten kennis geweest ben: tweemaalen, zo my nog voor ftaat, door het vallen van een paard, en ééns door fchielyk by een groot vuur te gaan op een kouden mistigen winter avond, en dat ik telkens bevondt, even als anderen in diergelyke gevallen, dat dat ik weder bekomende, geheel vergeeten hadt' wat 'er gebeurde , even voor de bezwvming, en my niet weinig verwonderde , wanneer anderen , daar tegenwoordig , my verflag gaven van die onhandigheden. Soortgelyk een ontdaan van 't Geheugen is my een en andermaal , waakende en volkomen gezond overgekomen , by eenige geweldig ontzettende gebeurtcnisfen. Alle deeze Ondervindigen wyzen uit, dat onze Ziel en Lichaam naauw vereenigd zyn, en elkander onderling aandoen ; en dat , door ougefteldheden in de Harsfenen , en daar om ftreeks liggende ^eeïen , de Verftands-vermoogens van ftreek genaken. Doch uit deeze gevallen mogen wy niet befluitenof dat de Hars- fe- •  óver ïi e t GEHEUGEN. lenen het zintuig dér Geheugenisfe zyn , of dat 'er indrukken op gemaakt worden , door 't geen wy Uitwendig of inwendig opmerken : of dat zy , veronderfteld zynde dat ze gemaakt worden , Jd 't geheel Rdödig zyn tot hët Geheugèri; 8 * f WËÈ:-  eo V-E R. HANDELING TWEEDE AFDEELING. Het zelfde onderwerp voortgezet Wetten van 't Geheugen V Belang van Aandagt. De leevendigfte Herinnering is zo leevendig niet als de aandoening , waar uit dezelve hervoortkomt; en meest altoos wordt het Geheugen flauw naar gelange de oorfpronglyke aandoening langer tyd 'geleden is. Wat ik het laatst verloopen jaar zag, herinner ik my onderfcheidener dan 't geen ik in zeven jaaren niet aanfchouwde. Dit is, nogthans, altoos het geval niet. Oude lieden kunnen een veel naauwkeuriger verflag geeven van 't geen in hunne jeugd gebeurde dan van veel laater gefchiedenisfen. Veelen herinneren zich beter het weezen van een Vriend, dien zy in langen tyd niet gezien hebben, dan dat van eenen Vreemdeling, dien zy gisteren aantroffen. Van de Boeken , die wy leezen , van de Verhaalen welke wy hooren, weet elk, dat eenige onniiddelyk vergeeten, en andere lang onthouden worden. 't Geen , in 't eerst de Ziel aandoet met eene leevendige gewaarwording, met een aangenaam of pynlyk gevoel , ftaat kans om lang in 't Geheugen te blyven. Dus herinneren wy ons nauwkeuriger wat wy gezien , dan wat wy enkel gehoord hebben; en 't geen eene heftige beweeging verwekt, als vreugd, droefheid, verwondering, verbaasdheid, liefde, en verontwaardiging, dan 't wat wy koelzinnig gewaar wórden. Dit was de rede van een wreed bedryf, op zommige plaatzen, en 't geen  'over het GEHEUGEN. 21 geen ook, zo ik meen, hier weleer ftand greep. Men ging eens het jaar de landen rond, en geesfelde, by elke' grensfeheiding, één of twee Jongens tot dat einde medegenomen. Men verondcrftelde, dat deeze Jongens nimmer de plaatzen, waar zy die pynlyke ontmoeting gehad hadden, zouden vergeeten, en, gevolglyk, in ftaat zyn om, groot en oud geworden , getuigenis van de grensfeheidingen te draagen , indien 'er ecnig gefchil over ontftaan mogt. Allen weeten wy het onder- fcheid.tusfchcn een Vertoog of Verhaal, zo ras vergeeten als gehoord, en 't geen een duurzaamen indruk nalaat, 't Eerfte geeft geen vermaak en wekt geen driften op; het laatlte houdt ons , op eene aangenaame wyze, bezig , door eene verfcheidenheid van voorbeelden of door de fchoonheid en kragt van ftyl, of maakt verwondering hoop, vrees , medelyden, lacherny, of andere leevendige beweegingen, gaande. De oude Zedekundigen gaven zich veel moeite om hunne Voorfchriften, op te helderen , door voorbeelden, gelykenisfen, en andere zinfpeelingen op uitwendige voorwerpen. Door dit middel verftondt de Toehoordei hunne meening en onthieldt de Zedeles: want, in die dagen, kon men zelden de toevlugt tot Boeken neemen, en 't was noodig voor het Volk zich het gehoorde te kunnen herinneren, als zy 'er baat van wilden hebben. Godsdienftige, ftaatkundige en zedelyke Leeringen , door daaden en gefchikte voorbeelden , aangedrongen, verliezen derzelver afgetrokkene natuur, en worden gemaklyk begreepen, maaken een diepen indruk op de Zielen baare.11 eene duurzaame Herinnering. Hier op B 3 be  ft* VERHANDELING behooren zy, wier post het is het Menfchdom mondeftng te onderwyzen , zorgvuldig bedagt te weezen. Wat geichreeven is blyft, en men kan het, op zyn gemak, herleezen: het gehoorde fmelt onmiddelyk weg, en betekent niets, indien het Geheugen het niet bewaart. De kragt, waar mede iets-de Ziel treft is doorgaans geëvenredigd aan de maate van Aandagt, welke wy toebrengen. Hier door herinneren wy ons beter 't geen wy nauwlettend opmerken, dan 't geen wy oppervlakkig befchouweh. Onoplettenden hebben altoos een flegt Geheugen; althans ten aanziene van dingen, waarop zy geen aandagt gevestigd hebben. want 'er leeft geen Meiden, die zyn vetftand bezit, of hy heeft eenig geliefd voorwerp , waaromtrent zyne waarneeming meer. dan op iets anders werkt. Indien onze Aandagt bezig gehouden wordt door Hukken van aangelegenheid, doorde Pligten en Welvoeglykheden des Lcevens, door Gefchiedenisfen , door wysgeerige Nafpeuringen, door den Koophandel, de Handwerken , en andere ftaatkundige Belangen onzes Vaderlands, >zal ons Geheugen de voorraadverzamelplaats worden van gewigtige ftoffen: doch laaten wy ons, alleen door beuzelingen inneemen, zullen wy alleen beuzelingen onthouden, 't Is, oyer zulks, van groot aanbelang, dat de oogmerken en oplettenheden der jonge lieden, behoorclyk geregeld worden. Wanneer de Ouders den tyd in beuzelpraat en het ophaaL'n van niets beduidende vertellingen flyten, krygen de Kinderen veel al dezelfde neiging. Want het gaat vast, d-at de Neiging des Verftands grootendeels bepaald wordt, door deeze vroege hebbelykheden van Oplettenheid  ovu het GEHEUGEN. 13 heid of Onoplettenheid, waar door. het Geheugen verrykt wordt met het geen dierbaar is, of belaaden met beuzelingen. Aandagt is de groote kunst van 't Geheugen. Zonder deeze leest en hoort men te vergeefsch. En wy zullen meer of min voordeels doen met het geen wy leezen, of hooren, naar maate de voorwerpen van onze Aandagt meer of min gewigtig zyn. In haast te leezen, of zonder te denken op 't geen wy leezen, mag een ledig uur flyten; doch zal nooit het verftand verbeteren. Dat wy, derhalven , een goed Schryver onderhanden hebbende, van tyd tot tyd, het Boek ter zyde leggen, en ons zeiven deeze of dergelyke vraagen voorftellen. Welke is des Schryvers hoofdbedoeling? Wat zyn algemeen plan? Hoe verre heeft hy zyn onderwerp gebragt? Hoe zou ik my uitdrukken, indien ik buiten het Boek, den voornaamften inhoud van het laatfte Hoofdftuk zou opgeeven? Is de Schryver volkomen klaar , doet hy de zaak af, zo verre hy gevorderd is; Indien niet, waar haapert het meest? Hoe veel fchiet hem nog ter behandelinge over? Kan ik, uit het geen ik van zyn plan, van zyne beginzelen, en wyze van behandelen weet, ook gisfenwat'erzal volgen. 't Is deeze foort va'n ver- ftaiulsbeoefening, die het Geheugen en teifens het Oordeel flypt, ons het leezen aangenaam en nuttig maakt. Op dezelfde wyze, zal het, naa het hooren eener Redenvoering, naa het deel neemen in een Onderhoud van grooten dienst weezen ons het hoofdzaaklyke te ver! tegenvvoordigen' 7-orgdraagende, 0m zodanige roelens als een fchat weg te leggen die uitfleeken door derzelver ^ 4 waar-  £>4 VERHANDELING, heid of fchoonlicid, of zich aanpryzen door de God-» vrugt of Goedhartigheid des fpreekers : met voorbygang van alles wat los, drogredenkunftig, en van eenen flegtcn ftcmpel is, fnoodheid van bcginzels of boosheid van hart verraadt, Door eene hebbelykheid te vcrkrygen van Aandagt en Herinnering, in de veelvuldige omftan-s digheden des leevens, wordt de Ziel beftendig verben terd; doch ledigheid, onoplettenheid, en onnauwkeu^ righeid , dooven het Verftand uit, en ontwortelen de Deugd, Wanneer wy overkropt ,zitten, door eene menigte van bezigheden, zullen nieuwe Voorwerpen, onze Aandagt flegts flauw aandoen, of zy moeten zeer treffend wee-, zen. Tedeezer oorzaake is het, dat wy 't meest Ietten op en ons best herinneren alle zodanige zaaken, welke ons. voorkomen als de Ziel opgeruimd en met niets anders be-r tig is: van hier de gemaklyke Herinnering der jeugdige gebeurtenisfen; van hier dat wy in den morgen hest ge-» fchikt zyn om iets te leeren, Ook zullen wy ons ligt te binnen brengen alles, waar van wy vooraf eene verwagting hadden: deeze verwagting ontflaat de Ziel van andere belangneemingen, en bereidt ons tot het ontvangen van 't geen wy te gemoet zien, zo ras het zich vertoont.. Wanneer wy, derhalven, een Boek opvatten, met oogmerk om 'er Leering uit te raapen, behooren wy alle andere bezigheid ter zyde te zetten, en, zo veel raogelyk is, den in drang van vreemde denkbeelden af te wee* ren. Zulks zal niet alken het Geheugen onderfchraagen maar ook zodanig eene verfcheidenhcid aan onze gedagten geeven, als zeer heilzaam, is voor de Ziel: want de-. zelf-4  over het GEHEUGEN. 25 zelfde trein van denkbeelden te lang voortgezet is niet alleen fchadelyk voor de Gezondheid, doch ook zomtyds voor ons redelyk Vermogen. De regel hier vermeld moet nooit vergeeten worden, 'tls eene zaak vangeene geringe aangelegenheid, het zich eene Hebbelykheid te maaken om op één tyd maar één ding te doen: ik meen daar mede, dat onze gedagten, terwyl zy op zeker onderwerp gevestigd zyn, niet op iets anders moeten fpeelen. Wanneer wy ons huis verhaten , om bezigheid met vermaak af te wisfelen; wanneer wy na buiten gaan om ons te verlustigen, moeten wy alle onze ernltigc befpiegelingen en overdenkingen op onze kamer fluiten: neemen wy ze mede de uitfpanning zal ons Lichaam vermoeijen, zonder het te verfrisfen: en het vermaak, in ftede van de Ziel te vervrolyken, dezelve afmatten: en, zo wel in 't eene als in 't andere geval, zullen wy de hebbelykheid van onopmerkzaamheid verkrygen, die, lang gevierd, ons hervormt in 't geen men een Man noemt, wiens gedagten van kuis zyn Even zo moeten,wy, in de verkeering altoos letten op 't geen rondsom ons gefchiedt en gelprooken wordt; nooit het gezelfchap reden geeven om te vermoeden dat onze gedagten elders zwerven, Aandagt maakt geen gering gedeelte uit van Befchaafdheid of Welleevenheid'. Een Man, wiens gedagten in gezelfchap , blykbaar op iets anders loopen, moge, indien hy anders goedaartig is, geleeden worden • doch zal nooit aangenaam weezen. Hy moge onze agting wegdraagen , wanneer wy hem kennen voor verftandig en deugdzaam ; maar hy kan etize liefde niet winnen. Want onoplettcuheid fluit ver. B 5 waar-  *6 VERHANDELING waarloozing in, en verwaarloozing ontftaat dikwyls uit veragting: indien wy, derhalven, ontdekken, dat men niet na ons luiftert, zullen wy ons ligt verbeelden, dat wy over 't hoofd gezien, en in zekere maate, verfmaad worden, en hoe is het mogelyk verfmaading met vriendlykheid te beantwoordden! En , wanneer onvriendlykheid met misnoegen in een] gezelfchap heerfchen is alle vermaak verbannen. Daarenboven kunnen wy, niet nauwkeurig lettende op 't geen in een gezelfchap om"gaat, door 't zelve niet verlustigd of onderrigt worden: met andere woorden wy berooven dan ons zeiven van veel onfchuldig vermaaks, van veel nuttige onderrigting. Voor geen gering gedeelte zyn wy onze beste kundigheden verfchuldigd aan onderlinge gefprekken : en de hoogstfehatbaarfte genoegens des leevens .moeten wy dankweeten aan de gezellige en goedgunffige agtgeevingen op elkander. Maar moet dan iemand letten op de laffe beuzelpraat van Menfchen , die noch onderwyzen noch vermaaken kunnen? Ik antwoord Ja , mits dezelve fchuldloos en onbeledigend is: inzonderheid dan, wanneer zy, door hun rang, fexe, jaaren, of andere omiiandigheden, op eene meer dan igemeene infehiklykheid eisch hebben. Vermydt hun gezelfchap, indien het u behaage, zo veel timet voeglykheid mogelyk is; doch gedraagt u, in 't zelve zynde, aandagtig en beleefd. Doet gy zulks, gy brengt iets toe tot hun geluk, dat'is uw pligt; gy verzekert u van hunne genegenheid, beter dan hun haat; gy beoefent ten zelfden tyde goedhartigheid en geduld; gy, behoedt u tegen de kwaade hebbelykheid van Onaan- dag-  over het GEHEUGEN. i7 dagtig te weezen; gy zult vermaak vinden in het opmaa}ten van der zodanigen characters en [dus uwe kunde van het Menschlyk hart uitbreiden : en, in de daad zou het zeer vreemd zyn, indien gy 'er niets op deedt, ?t welk u onderrigtte door de nieuwheid, of vermaakte door de zeldzaamheid. Men brenge hier niet in 't midden, dat eenige groote Mannen, Newton, by voorbeeld, in gezelfchap zeer afgetrokken zaten. Perfoonen , in de verheevenfte Weetenfehappen bezig, die bekend (laan, dat zy hun tyd en vermogens befteeden om het Menschdom tot eer te {trekken, door de nafpeuring van nuttige waarheden, kan men byzonderheden in hun gedrag inwilligen, in lieden Van gemeene bekwaamheden niet te draagen, en die niet geduld behoeven te worden. Ten opzigte der eersteemelden zyn wy genegen te veronderftellen, dat, indFen zy op ons geen agt flaan, zulks ontftaat uit de ingespannenheid hunner gedagten op zaaken van grooter aanbelang; doch wy agten ons geenzins verpligt tot die zelfde beleefdheid omtrent de laatstgenoemden, ten minften in gewoone gevallen. En ik fchroom niet te beweeren dat het, voor Newton zelve, en voorde zamenléeving, beter zou geweest hebben , hadt hem dit zwak niet aangekleefd. Want dan zouden zyne gedagten en uitfpanningen meerverfcheidenheids, gehad,zyne gezondheid waarfchynlyk beftendiger, en zyn dierbaar Leeven langer geweest hebben : en eene Ziel gelyk de zyne' zich gèheel uitftortende in een vry en algemeen onderhoud, ftrekte voor allen, die het geluk had jen, zulk en  •? VERHANDELING een Man te naderen, tut een onuitputbaare bron van Onderwys en Vermaak. Laaten wy, dcrhalven, indien wy behoorelyk agt op anderen en ons zeiven willen (laan, ons beuaarftigen om eene gevestigde Aandagt, ten allen tyde, en in alle om- ftandigheden, ons eigen te maaken. Aandagt meen ik op dat geen, wat het ook zyn moge, waarmede wy ons bezig houden, 't ls waar, dat veele onzer dagelykfche bezigheden genoegzaam kunnen verrigt worden , zelfs wanneer onze gedagten over iets anders , loopen. Wy kunnen ons kleeden , of (alleen zittende) eeten, op een fpeeltuig een gemaklyk airtje fpcelcn, en onze Ziel al dien tyd op iets anders laaten werken : maar dit zelfs moeten wy niet te dikmaal doen, ten einde wy 'er geene hebbelykheid van krygen: die meer of min eene hebbelykheid van Onaandagtigheid, en daarom verkeerd zou weezen j eene hebbelykheid, die, fchoon uit beuzelagtige dingen gebooren , ons kan vermeefteren, tot zy invloed kryge op ons gedrag in zaaken van aangelegenheid. Groot, in de daad, eri menigvuldig zyn de voordeeJen van hebbelyke Aandagt. Klaarheid van Verlland, uitgeftrektheid van Kennisfe , netheid van Geheugen, zyn de natuurlyke gevolgen. Zy is zelfs bevordcrlyk tot de Gezondheid, door het veranderen van de opvolging onzer denkbeelden en gewaarwordingen ;.zy fielt ons het bewind over onze gedagten in handen en in ftaat om, ten allen tyde, vaardig en met tegenwoordigheid van geest te handelen. Gelyk Menfchen, die eenzaam en afgezonderd keven,zich verlegen vinden op het zien van eenen  over het GEHEUGEN. 45' eenen Vreemdeling; gelyk hy, wiens lichaam door oefening niet buigzaam geworden is, geene nieuwe beweegingen gemaklyk of bevallig kan rnaaken, zo zal de Man, dien het hebbclyk geworden is op weinig dingen te denken en andere voorby te zien, bedremmeld en verlegen ftaan, wanneer hy, en dit gebeurt dikwerf, onverwagte omftandigheden aantreft. Hy flaat de oogen vol verbaasdheid rond, even als iemand, die fchielyk uit den ilaap opfchict. Zich niet herinnerende wat het laatfte oogenblik gebeurde, weet hy niets van de oorzaak van 't geen zich tegenwoordig voordoet, noch , kan eenige gisfing vormen ten aanziene van 't geen , waar het toe ftrekt. Vraagt gy hem iets, het duurt eenigen tyd, eer hy in ftaat is om na u te luiftcren ; hy twyfelt, en gy moet uw zeggen herhaaien, eer hy het begrypt; en wanneer hy, met moeite, uw meening begreepen heeft, kan hy niet, zonder de uitcrfte pooging op zich zeiven te doen, zo lang zyne aandagt vestigen, als noodig is om een voegzaam antwoord te geeven. Dit mag naar vergrooting zweemen; doch niets gaat vaster, dan dat hebbelykheden van Onaandagtigheid vroeg verkreegen , en lang gekoesterd, met den tyd, zulk een Charafter zullen te wege brengen» DER-  $o VÈRHANDÊLÏNG DERDE AFDEELING, , Bet zelfde Onderwerp voortgezet Kumt-Geheu± gen> '- over het Schryven, voor zo ver het tot dit Onderwerp behoort. Het valt zeer bezwaarlyk iets in 't Geheugen te brengen , 't geen wy niet verftaan. Dit is eene onnatuurlyke zö wel als onnutte pooging. Hoe wreed is het ^ derhalven, Kinderen te dwingen,om lange Redenvoerin£en van buiten te leeren, en bovennatuurkundige Za~ jnenltelzcls van Godgeleerdheid, welke zy,zelfsvolwasfen jaaren bereikt hebbende, misfcbien , boven hun bereik zullen vinden ! Wanneer jonge lieden, in deezer Voege, ïiet hoofd vol hebben van woorden, aan welke zy geene Jneening altoos kunnen hegten, krygen zy Of een afkeer Van kundigheden op te doen, of eene hebbelykheid vart te leezen zonder eenige moeite aan te wenden om het te verftaan, en zomtyds verliezen hunne tedere bekwaam'-' heden % te fterk aangezet, derzelver natuurlyk aangetoore kragt; en Ouders en Leeraars, even zeer verbaasd en te leur gefteld, ontdekken, wanneer het te Iaat is , dat het Kind, in ftede van in wysheid te vorderen, dagelyks dommer wordt. Het Geheugen der Kinderen behoort, buiten twyfel,. Van vroeg af, geoefend te worden,- op dat het in fterkte toenecme, en zy kennis verkrygen ,gcfchikt naar hunne jaaren. Doch dat hunne taak geëvenredigd zy aan hunne bekwaamheid, en hunne Aandagt gevestigd op zodanige dia-  over het GEHEUGEN. 3i dingen als zy ligt kunnen bevatten, op de beginzelen der LetterKunde, op de gronden van de Natuurlyke en Burgerlyke Historie, op de eenvoudigfte Leeringen van Zedekunde en Godsdienst, op fraaiheid in iets op te zegen en nauwkeurigheid in fpreeken en fchryven. Door deeze maatiging, zullen hunne vermogens rypen, hunne zugt tot kennis toencemen, en, dewyl hunne verbeeldingskragt fleeds bezig gehouden en vermaakt wordt, kunnen de Letteroefeningen hunne gezondheid nimmer benadeelen. Want Kinderen zyn van natuure onderzoekwaag en kragtig gefield op iet nieuws. Zo dat, indien eei»ge maat van oefenlust in hun niet ontftooken worde, zulks, in alle gexvoone gevallen , meer aan gebrek van b kwaamhad ltl den. Onderwyzer, dan aan mangel vaa vatbaarheid m den Leerling, moet toegefehreven wor. Aandoeningen, die Vermaak of Smert veroorzaaken, of eenrge Drift opwekken, drukken zieh ligt i„ de J moederen , gelyk wy reeds opmerkten. Hier mogen wy «evens voegen, dat de onverfchillige lang kunnen onthouden worden, indien men ze dikwerf herhaalt. Kinderen doen fchielyk deeze ontdekking voor zichzelven j en, wanneer zy hun les van buiten leeren, herbaaien zv over en weder over de deelen daar van, welke zy hun Geheugen wenfchen aan te bevelen. Die herhaalingen vestigen de aandagt , weeren de andere denkbeelden, brengen eene hebbelykheid voort om de woorden in eene zekere orde te fchikken, en de aandoening gemeenzaam te maaken voor het Verftand. leder een moet opgemerkt hebben, dat de denkbeelden van  s& Verhandeling van zyne Ziel elkander in zekere orde volgen; en da* tusfchen de zodanige , welke aan elkander grenzen , meeftendeels eenig Verband is, 't zy natuurlyk, of door gewoonte ingevoerd. Zy ontftaan dikwyls in de Ziel iri die orde , waar in de oorfpronglyke gewaarwordingen ontvangen zyn. Een gedeelte van een Toon in 't Geheugen opkomende zullen natuurlyk de volgende nooten in derzelver orde volgen. Het begin van een Volzin, welken wy wel kennen, brengt ons het overige te binnen ; en Leermeefters onderfteunen het Geheugen des Leerlings, door den eerden letter of lettergreep van een woord, waar in hy haapert , uit te fpreeken. Indien wy, ten eenigen tyde, twee of meer dingen_ als met elkander verbonden befchouwd hebben, zal diezelfde omHandigheid een verband tusfchen dezelve vast (tellen, zo dat de herinnering of het gezigt van het eene ons aan het andere doen denken. Dus zien wy dat een Kind een draad om den vinger bindt, ten einde het eene gegeeve boodfchap onthoude. Quintilianus verhaalt ons, dat, ter bereiking van 't zelfde einde , een Romein den fteen van zyn ring na het binnenst van zyne hand keerde. Wanneer wy denken aan eene plaats, welke wy kennen, in de Stad, of op het Land, zyn wy, op den zelfden tyd, of oogenbliklyk daar naa, in Haat om ons de digt by liggende plaatzen, deperfoonen, die daar woonen, en eenigé gewigtige gebeurtenisfen, daar omflrecks voorgevallen , te herinneren. Op deeze Wet onzer Natuure was eene zonderlinge uitvinding gegrond, van welke de oude Redenkunftenaars, onder den naam van het Kunst-Geheugen , fpreeken f  over ii et GEHEUG EN. 33 ken; waarvanen Quintilianus en Cicero een berigt hebben gegeeven; doch geen van beiden zo onderfcheiden als men zou mogen wenfehen. Ten tyde dier Redenaaren werden de Redenvoeringen, of voor de vuist, of uit een van buiten geleerd opftel , gedaan. Naardemaal nu eenige deezer laatstgemelden vry lang waren, vonden de Redenaars het noodig eene wyze uit te denken om de onderfcheide deelen in zulker voege te fchikken, dat zy alle , in derzelver eigen verband en plaats, konden herinnerd worden. Want de Kunst, van welke ik fpreek , fchynt ten oogmerk gehad te hebben om de Herinnering niet zo zeer van de woorden dan wel van de hoofdzaaken of andere onderverdeelingen eener Redenvoering, te bevorderen. Met dit oogmerk fchikten zy in hun Geheugen , een aantal digt byeengelegene Plaatzen , die zy.door [en door kenden; de Vertrekken van een Huig, by voorbeeld, of de Gebouwen in een Straat; en door lang te denken op deeze Plaatfen, in eene zekere orde, kwamen zy ten laatften , de eerde zich te binnen brengende , tot de agtereenvolgende herinnering van alle de overige , elk op zyn eigene iïede. En was het noodig, dat de°eze hebbelykheid, om zich de plaatzen, gereed, zonder overflaan, of verwarring, te binnen te brengen, zo vast ging, dat men geen gevaar liep van ze te verliezen of daar in te dwaalen: want, gelyk Quintilianus aanmerkt, die Herinnering, welke tot een fieunzel of grondflag dient van eene andere Herinnering , behoort allerzekerst te zyn. De Redenaar vormde daar op eene foort van inC ge.  34 VERHANDELING geheeld verband tusfehen die ondcrfcheide plaatzcn, ca de onderfcheide hoofdzaaken van de Redenvoering, vveike hy ten oogmerk hadt voor te draagen. een verband tusfehen de eerde plaats en de eerfte hoofdzaak, tusfehen de tweede plaats en de tweede hoofdzaak en zo vervolgens ; en hy herhaalde dit ingebeeld verband in zyn geest, tot dat het denkbeeld van ieder plaats hem de hoofdzaak vertegenwoordigde daar mede verèenigd: en , naardemaal de orde der plaatzen in 't Geheugen geprent /Was , werd de orde der hoofdzaaken , door deeze kunstgreep, even diep ingedrukt, en kwam even gemaklyk en zeker voor de gedagten. Van hier werden de onderfcheide deelcn eener Redenvoeringe Plaatzan geheeten; het is uit hoofde deezer gewoonte, dat wy nog zeggen, in de eer ft e , in de tweede., inde derde plaat ze enz. In de Plaatzen dus gefchikt tot het vormen van het Kunst -Geheugen , (veronderfteld de Vertrekken van een Huis) werden Boeken, en Schilderyen in 't eene, Krygswapenen in het andere; Tafels en Bedfteden in het derde gevonden;.of, indien 'er zulk Huiscieraad niet in voorkwam , was het gemaklyk voor den Redenaar, aan ieder plaats, (welke die ook zyn mogt, ) een zeker aantal tekens, figuuren of naamen toe te fchryven, in eene zekere orde gefchikt. Dit ftelde hem in ftaat om de Onderdeelen van de verfcheide Hoofdzaaken zyner Redenvoeringe , en zelfs byzondere Uitdrukkingen van elk Onderdeel, in zyn Geheugen te drukken, door dezelfde wyze van rangfehikking. De huiscieraaden , de tekens, de figuuren, in zekere orde geplaatst, zal die orde in 't Ge.  over u e t G E II E U G E N. 35 Geheugen geplant de Onderdeden, de Uitdrukkingen, daar mede verbonden, vertegenwoordigen. Zodanig fchynt het Kunst - Geheugen geweest te hebben. Maar, gclyk ik reeds aanmerkte, zyn de berigtcn, ons door de Redenkunfteiraars daar van gegeeven, niet klaar, en ik twyfel of ik ze verftaa. Indien 't geen ik 'er van gezegd heb, met de waarheid overeenkomt , denk ik met Q uintilianits, dat de Kunst al te zamengefteld was, en dat het Geheugen, op veel gemaklyker wyzen , kan verbeterd en onderfteund worden. Wat overeenkomt met onze eigene Gevoelens, Neigingen, Leevenswyze, of 't beloop onzer Letteroefeningen, herinneren wy ons gemaklyker dan iets anders: dewyl wy het beter verftaan, en 'er ons met meer weetgierigheids op toeleggen. Van hier kunnen wy onze eige opftellen, en de lotgevallen, die onszelven , onze vrienden , of lieden van ons beroep bejegenen, vaster in 't Geheugen houden, dan die, waar by wy zo veel belangs niet hebben. Een ftuk tot den Akkerbouw behoorende maakt een diepen indruk op den Landman; doch wordt onmiddelyk vergeeten door den Zeeman, of den Krygsman, wiens Geheugen, nogthans, niet min aanneemelyk en vast is, ten opzigte van Krygs- of Zeezaaken. — De mcefte gebreken in 't Geheugen moeten toegefchreev'en worden aan Onoplettenheid. Konden wy letten op en deel neemen in alle plaatzen , welke ons in Boeken, of in de Verkeering voorkomen, wy zouden, 't geen men een Algemeen Geheugen noemt, bezitten. Indien wy onze aandagt bepaalen tot weinige dingen, zal de kling onzer Herinncringe eng zyn. C a Hier  S ?EIHANDELÏNG Hier fctn it niet raTaatea de Jiandelwyze van eenStre wekaeeoende Ouders en Letruieellcrs te berispen, wanncerzybegeerea, dat hunne Kinderen te Kerk gaande „ of de Heilige Schrift hoerende kezen, byzonder agt gceven om cenfpreuk of korf gezegde te onthouden eu t'huis te brengen: Het gevolg is, dat het Kind zyne gcheele Aandagt vestigt op ééae enkele Uitdrukking en al bet overige laar loepen. Dus wordt hy, om ééne op zichzelven flaande ipreufc te onthouden, welke hy, misfehien nietverftaat, eu waarfchynlyk den volgenden morgen weder vergeeten ïs , eenigermaate door gezag gedwongen ouaandagtig te zya'op 't geen hy hoort, fchoon het geen voorgedragen wordt van het uiterfle aanbelang is. Zou het niet veel beter zyn hem eeue algemeene en eenpaarigc opmerking aan te pryzen, en, als hy een berigt zal gceven van het gehoorde, eer zyn Oordeel te oefenen, en zyn Geheugen by te Haan, door gefchikte Vaagen j op de wyze waSocrates, voor te Hellen, dan te dringen op het herhaalen van eea aantal woorden juist in die zelfde fchikking, in welke hy ze hoorde? Hoe meer betrekkingen of overeenkomften wy vinden, of kunnen vastiielkn, tusfehen de voorwerpen, hoegemaklyker, de befchouwing van de eene ons opleidt tot de herinnering van het overige. Verzen brengen wy ons gemaklyker te binnen dan eene Maatlooze Reden: dewyl de woorden van een Dkhtlluk in maat zo wel als in zin eene betrekking tot;elkander hebben. Rymende Verzen leeren wy gereeder dan rymlooze: om dat de regels in rym tot eikander in betrekking liaan in klank zo wel als ib maat en zin. Horatios verhaalt ons, dat in eenige  aET GEHEUGEN. S7 ge Lande» & wett51ï f . v___ buiten ^ £^ JJ* onthouden te kunnen mJZ aJZ ******* **t, datvedert t ^efevvnardig is weet « «fefflieenat fpxeekv^den, die * weet, op maat ofkkiwnMm. J. j «fen. Elke o-Pi*,iw,„ -, setters oer woor- onzer Ik™ , en de w&s ^ ** «Idekünk «keu, «^XS^^ÏE betten Ovedcnrytnt^T f ""^ de orde, inonderfctóde •O^fi^SES' T" verkortingen, met eene ffipte ÏÏ£^^» en zieden, en eene ^S^^ gels, wy een vee* béter o^nZl vene te bomen tebren^, ^ ^ZyltÏn^ en verwed door dkander op £ digd, en de oatfproagïyke fc^ ^ ^ Ea C 3  3s "V BR HANDELING En hier zal ik, fchoon de Mode zich tegen my aankante, tragten, op redelyke gronden, eenige regels neder te ftellen , ten aanziene van die fchryfwyzc, welke ikbcgryp hét nuttigst te weezen voor de zodanigen, die fchryven met oogmerk om hunne kundigheden te vestigen en hunne zielsbekwaamheden te verbeteren. Ik neem voor toegedaan , dat zulk fchrift, voor 't beste moet gehouden worden, 't geen duurzaam en onderfeheidcn is, niet te veel plaats bellaat, en zich vaardig laat op 't papier brengen; dat eene fchryfwyze beter of flegteris, naar gelange dezelve meerder of minder van die" hoedanigheden hebbe. Volgens dit beginzel moet ik zeer wraaken, in de tegenwoordig meest aangenomene wyze van fchryven, alle die Krullen en Trekken, die of tyd vorderen , of zich hegten in andere gedeeltens van het Schrift, alle die koppen en daarten der Letteren , zo lang uitgehaald dat ze zich door een flrengelen :' en alle die hairfyne Opnaaien welke men nauwlyks zien kan of al te groot eene keurigheid vorderen in het veifnyden van de pen. Letters, die zeer fchuins daan , zyn zo onderfcheidcn niet als de rechtdandige; alle Letters, die niet gekend zouden worden als zy alleen {tónden , en enkel uit den zamenhang kenndyk zyn , zou ik wraaken. 't Geen men het lichaam van 'de Letter noemt , waar door men dat gedeelte verdaat, 't welk noch boven den regel uitdeekt, noch daarbeneden daalt, moet, myns oordeels, geheel of bykJns recht over einde daan , een vierkante gedaante hebben alleen wat nauwer van de rechte na de flinke hand, dan van boven na beneden , van grootte ten minden  ovr.R bit GEHEUGEN. 39 frfyfc m een kloeke Drakfetter. De gedeeJtens vaa de Letter, die boven den regel uitfteeken , of beneden denzelven komen , behooren niet langer te weezen dan bet lichaam zelve, dat is niet langer dan de regel breed is: iets meer dan de breedte van twee Regels moet de wydte zyn tusfehen de Regels, teneinde de koppen en ftaartcn van den eenen Regel , die van eenen anderen ' ' met maken, en 'er plaats biyve om te onderlynen, indien zulks noodig zy. Laaten de Regels volmaakt recht en van eene gelyke breedte weezen, de zinfneden wel gezet en de woorden behoorelyk van een gefcheiden worden: en, fchoon eenige op en nederbaalen van de penfyuerdan andere vallen, moet het onderfcheid niet grooter zyn , dan men géwoonlyk ziet in een welgedrukt werk Met een woord ik zon de Romeinfche Drukletter voor de Hoofdletter neemen , of het Model van de Schryfletter:deeze is eender onderfcheidenfte en fchoon ftefchryfeharaéters my bekend, en teffens zo eenvoudig" van gedaante dat 'er niets overtolligs in gevonden wordt, nogthans zo onderfcheiden , dat men de eene Lettel nooit vóór de ander zal neemen. Ik bedoel met dit alles niet, dat de Schryver de Romeinfche Letter ftipt zal volgen. Er moet eene meerdere rondheid in zyne trekken, een veelvuldiger verbintenis van de eene Letter met de andere weezen ; eenige der Romeinfche Letteren als de a en g haten zich met de pen niet vaardig maaken , deeze vallen derhalven , uit. Maar ik wenfehte dat men het Romeinfche a b c als de maatftok aanmerkte, en, indien iemand tusfehen 't zelve en het tegenwoordige fchrift naar de Mode, het juifte midden weet C4 te  AO VERHANDELING te treffen , zal hy zeer naby komen om aan myn denkbeeld een daadlyk beftaan te geeven: zyn fchrift zal de onderfcheidenheid en duurzaamheid van een gedrukt werk hebben, en teffens met de vereischte vaardigheid op 't papier kunnen gebragt worden. Ja over de juistheid des Qpftels dus gefchreeven, zal hy beter kunnen oordeelen, dan over een naar den algemeeneu fleur geraffeld : dewyl hy onderfcheidener bevat, 't geen gefchreeven is: en zyn Geheugen zal byftand ontvangen ? door de leevendigheid der gewaarwording in 't Oog zo wel als door de onderfcheide denkbeelden aan het Ver» ftand medegedeeld. VIER-  over het GEHEUGEN, 4.1 VIERDE AFDEELING. Onderfcheide Verfchynzels van 't Geheugen — in ver- 1 fchillende Perfoonen en in denzelfjen Perfoon op verfchiilende Tyden, TPVe Verfchynzels van 't Geheugen zyn dezelfde niet U in alle Menfchen, noch ook in denzelfden Menfch, ten allen tyde gelyk. Men brengt voorbeelden by van buiten gewoon fterke Geheugenisfen. The mist 0cles leerde de Perfifche Taal in éën jaar, en kon alle de Burgers van Athene, wier getal twintig duizend beliep, by naamen noemen. Cyrus kende den naam van elk Soldaat in zyn Leger; C r as s us fprak alle de tongvallen der Griekfche Taak, en Ju li lts Cesar gaf aan drie Schryvers tellens de woorden der brieven op, over drie verfchiilende Onderwerpen. Portius La^ tro, gelyk Seneca, zyn Boezemvriend, ons berigt herinnerde zich alles wat hy gefchreeven hadt, fchoon hy zeer vaardig de pen voerde, en vergat nimmer een woord van 't geen hy ééns geleerd hadt. Dezelfde Schryver verhaalt dat Cineas, die te Rome, als Afgezant van Koning Pyrrhus verfcheen, op den dag naa zyne aankomst, fchoon hy nimmer te vooren te Rome geweest was , eiken Raadsheer , en een groot aantal des Romeinfchen Volks , by naame groette; dat een ander, Wiens naam der vergetelnisfe niet ontrukt is, een DichC 5 ter  4* VERHANDELING ter een nieuw Dichtftuk hoorde voorleezen, zich ?t zeïve als zyn maakzeltoeeigende, en, ten bewyze daarvan, het van 't begin tot het einde opzeide, 't geen de wee» zenlykeMaaker hem niet kon nadoen ; en dat Hortensuis,, eenen geheelen dag in eene openbaare Verkoopïng gezeten hebbende, uit zyn Geheugen, 's avonds een verflag gaf van al het verkogtte , met de pryzen en denaaraen der Kooperen-: en dat deeze opgave, verge» keken by het gefchreevene van den GeFegtsfchryver, daarmede, in ieder byzonderheid, overeenftemde. Ik zou hier kunnen byvoegen het bekende geval van den Wiskunftcnaar Wallis , die met geflooten oogen tebedde .liggende den Cubiqwortel trok uit een getal van dertig Letteren. Zulk een kragt van Geheugen is verbaazen d l doch, gelyk een vernuftig Schryver opmerkt, hebben wy geen«meer reden om ons over het gemis daar Tan, te btklaagcn dan om ons, te bedroeven, dat wy de fferkte van Samson, of de vlugheid van Ac hilleï, niet bezitten (*) Indien, in de verdceling van goed ons f eel gelyk is aan dat der meefte andere Menfchen, befaöoren wy te vrede en dankbaar te weezen. In de daad, fchoon zommige Menfchen geene groore vatbaarheid bezïtten^voor die foort van Geleerdheid, welke uit de- Boeken te haaien is, worden'er weinigen gevonden wier Geheugen niet toereikt tot alle de gewoone bezigheden des leeveus; en 'er beftaat mogelyk geen een redeiyk wee.2CB, of zyn Geheugen is voor verbetering vatbaar. Het C'j Idler No. 7-4. Andere voorbeelden van ftelic Ctbcn^ertisfca vindt men byPL im us. ///$/. VII. 24.  ov&r het GEHEUGEN. 43 Het is niet vreemd Menfchen , wien het aan geen Verftand ontbreekt, over mangel aan Geheugen te hooren klaagen: mogelyk, om dat zy veele dingen, welke zy zich wenfchen te herinneren, vergeeten, of zich gebrekkig vinden in de kennis van dat geene, \' ,p zy, ifi een vroeger tydperk des leevens, niet gelet hebben. Zomtyds is het, ongctvvyfeld, gemaaktheid: want''er zyn Menfchen , die ons gaarne zouden doen gelooven , dat hunne kennis eer voortfpruit uit hunne eigene fehranderheid, dan uit de onderrigting van anderen. Maar in de daad kan niemand van goed Verftand, met reden klaagen over een groot natuurlyk gebrek ten deezen opzigte. Want zonder ondervinding en kunde is het onmogelyk , in de gewoone bedryven des leevens , recht te handelen , of te denken: en waar het Geheugen meer dan gewoon gebrekkig is, zal ook kennisfe en ondervinding, naar evenredigheid, gebrekkig zyn: waaruit een onvoorzigtig gedrag en ongerymde denkwyze noodzaaklyk volgen. Dan, fchoon tot een gezond Oordeel het Geheugen noodig zy, gaat het geenzins door, dat lieden van een groot Geheugen altoos een gezond Oordeel bezitten. Buitengewoonc vermogens van Herinnering vindt men zomtyds veréénigd met een zeer gemeen Verftand. Ik heb een Jongen, wiens vermogens, in andere opzigten, beneden den algemecnen peil waren, het meerendecl eener Leerreeden , ééns door hem gehoord, hooren hcrhaalcn. In het vroegfte der Jeugd, lang eer het Oordeel ryp is, ontmoet men dikwyls een zeer vast Gehen- gen,  4*1 VERHANDELING gen, zelfs wanneer men geen moeite aangewend heeft ora let te verfterken : en men treft voorbeelden aan va» Menfchen., die, door te veel te leezen, en hun Geheu, gen te overlaaden ,. eene verzwakking, in 't Verftand tegen, weinig verfchiilende van verftandlooshefd. Dat al te: veel Geleerdheids, iemand gek kan manken, is. ene end gevoelen: en het ontbreekt zelfs heden ten dage aan geene voorbeelden om het te ftaaven. Van den anderen kant, egter,. i, een buitengewoon Geheugen geen bewys. van een gebrekkig Verftand..T h.eïïistocles, Cesar, Cicero^ Seneca* m veele anderen, welken wy zouden kunnen ophaak» „ waren Menfchen van de grootfte Verftands-bekwaamheden, zo wel als van een zeer fterk Geheugen. Mogelyk aulka wy bevinden, d«t, zonder- een buiten gewoon; Geheugen , zelden of. nooit een buiten gewoon Vernuft bellaar: maar dat een groot Vernuft niet altoos- een groot Geheugen vergezelt.. Aristoteles is zorgvuldig ïn het aanwyzen• van het onderfcheïd tusfehen Herinnering en Herdenking-, o tg.een men Lydelyk en Daadlyk Geheugen zou-moeë» noemen,. Hy beweert, dat alle Dieren, die bewustheid van tyd hebben, hk eerstgcmelde bezitten; maar dat het laatstgemelde. den Menseh alleen eigen is , naardemaal' Herdenking, nafpeuring en verfcheide andere poogihgen van 't Rcdelyk Vermogen in fluit.. Hy merkt op, en, myns bedunkens, met grond ,. dat Menfchen, die alken in'tLydelyfc Geheugen uitmunten, meest altoos waag van Bevatting zyn; doch dat zy , die de gasvw  over het GEHEUGEN. 4$ 1 Herdenking in een uitneemenden trap bezitten een vkig Begrip en een Leerzaamen aart hebben (*) ] Zommige Menfchen zyn begaafd met de bekwaamheid «m ach Naamen, Dagtekeningen, en Geflachtlyflen te herinneren, terwyl anderen, die voor hun in Verftand met behoeven te wyken, zich zodanige dingen, zeer onvolkomen kunnen te binnen brengen ; hoewel zy met eene genoegzame nauwkeurigheid, den algemeenen :zia onthouden van 't geen zy leezen en hooren. Eenige Ge heugenisfen onthouden best Verhaalen , ander Zedehmdige Bedenkingen ; eenige best Verzen , andere Ond^htj eenige best korte Spreuken, andere Redekavelingen Onder de Vertellers is mede een „roote verlcheidenheid ; eenige zyn voornaamlyk gefteld op korte geeftige en grappige Verhaalen; anderen opStaatszaaken, anderen op plaatzen uit de Gefchiedemsfen ec Bigen geeven u berigt van Sehryvers, anderen van Vor flen en Staatslieden; eenigen weiden uit over den aan vang en het] voortzetten van Pleitzaaken, anderen över de vemgtmgen in byzondere Huisgezinnen. . >Er zyn Menfchen, bekwaam genoeg in de gevvoone voorvallen des leevens; doch die nooit in de Geleerde We reld zoude» hebben uitgemunt; 'er zyn doorgeleerde Letteroefenaars, die weinig of „iets van de zaaken dee zer wereld weeten: eenigen fteeken even zeer uit as Mannen van Geleerdheid en. Mannen van Bedryf. _ v Geheugen is in zonnnigen vast van hunne kindsheid af• en men heeft 'er gevonden, die met zeer veel moeite het lee-  VERHANDELING Icezcn leerden; doch naderhand met mannenfchreeden in het Letterperk vorderden. Men vindt Menfchen , die ras iets in 't Geheugen drukken; maar het ook ras vergeeten : anderen maaken het zich bezwaarlykcr eigen; doch behouden het langer. Eenigen brengen zich gereed te binnen, wat zy begeeren te wceten; anderen hebben met een vast Geheugen, .eene traage Herdenking Van eenige Verfcheidenheden kunnen wy ongetwyfeld reden geeven, daar zy, gelyk reeds aangeduid is, ontflaan uit eene hebbelyke Oplettenheid of Onoplettenheid , zich in de vrocgfte tydperken des leevens eigen gemaakt; uit het goed of verkeerd beleid onzer eerfte Leermeefleren ■ uit ons Gezelfchap , onze Verkeering , onze Bezigheden , onze Uitfpanningen : van andere kunnen wy alleen zeggen , dat ze uit iemands Gefteltenisfe voortvloeijen. Maar, wat wy ook ftellen mogen van de aanleidende oorzaaken deezer Verfcheidenheden, wat derzelver eindoorzaak betreft mogen wy , met vertrouwen, verzekeren , dat ze zeer veel nuttigheids hebben; dewyl zy verfcheidenerlei wendingen geeven aan 't Menschlyk Vernuft , en de ftervelingen tot verfchiilende naajaagingen aanzetten; de verfcheidendheid in de Verkeering bevorderen , en te wege brengen, dat de Menfchen leerzaamcr en vermaaklykcr voor elkander zyn, dan zy zouden hebben kunnen weezen, indien zy allen op dezelfde dingen dagten en ze zich herinnerden/ Geleerden, die alleen met Geleerden verkeeren , kunnen in Geleerdheid vorderen; doch, indien' zy eene algemeene kennis van de zaaken deezer wereld wenfehen te verkrygen, moeten  over. eet GEHEUGEN. 47 sj vermengde gezelfchappen by 'woonen , waar zich Menfchen van verfchiilende Bekwaamheden en Beroepen bevinden Dat wy hier uit leeren die bekrompenheid afleggen, welke zommigen beweegt om het gezelfchap te fchuwen der zodanigen , die met hun niet kunnen fpreekén over 't geen hunne zaak of liefhebbery betreft. Een verftandig deugdzaam Man is , in welkeen ïeevenfland hy ook verkeere agtenswaardig en kan iets toebrengen tot leering van den grootften Wysgeer. Hy, die zich afkeerigtoont van een' ander, ter oorzaake vam diens byzondere vernandsneiging, geeft een voorbeeld, volgens 't welke hy zelve het voorwerp van afkeuring wordt, en toont zyne ongevoeligheid ten opzigte van eene allerwyste ihftelling der Voorzienigheid, waar uit de Menfchelyke Maatfchappy veele van de grootllc aangenaamheden en beste erefaaden ontleent. Hy mogt even zeer ., de verfcheidenhddin dedierlyk Wereld opmerkende , zyn ongenoegen betuigen , om dat eenige Dieren met fterkte, andere toet vlugheid begaafd zyn; eenige ons met hun melk voeden , anderen ons met hunne wol kleeden; eenige ten huislyken dienst, andere tot den arbeid op 't land gefchikt zyn , en beweeren , dat het voor ons en de Dieren beter zou geweest hebben, indien rzy alle van dezelfde foort geweest waren', en dezelfde bekwaamheden bezeten hadden. In den aanvang des Leevens zyn en zinlykc gewaarwording en verftand onvolmaakt , en gevolglyk moet het Geheugen zwak weezen. Ja, het is waarfchynlyk, dat 'er, in de vroegite kindsheid, geen duurzaame Herinnering plaats hebbe , zelfs van de leevendigite aandoe- nin-  VERHANDELING ningen. Ik ken een blind zeer fchrander Heer, die .geen denkbeeld van Licht of kleuren behouden heeft, fchoon hy zyn gezigt eerst verloor drie jaaren oud zynde : Licht is nogthans een der eerde voorwerpen, waar op de Kinderen letten , en 't geen hun vermaak fchynt te geeven. Weinigen worden 'er gevonden, die eenig ding geheugen , 't welk voor hun vierde of vyfde jaar voorviel. Een kind, kent nogthans, zeer fchielyk het gelaadzyner Minne; fchoon het, gefpeend zynde , 't zelve fchielyk'vergeet: en wanneer het begint te praaten verkrygthet, al fpeelende , in korten tyd, een menigte van woorden. In den ouderdom van zes jaaren zal het de dagelyks voorkomende woorden van eene taal , in minder dan twaalf maanden leeren , als het die geduurig hoort fpreeken : wanneer het de uitfpraak en toonval zo wel zich eigen maakt als de betekenis, flrekt het ten bewyze niet alleen van een vlug Geheugen; maar ook van een goed Gehoor , en van eene groote buigzaamheid iu de Spraakdeelen. Egter zal het Geheugen , zo vaardig in 't ontvangen, doorgaans zeer gebrekkig zyn in bewaaren, als het niet geftadig geoefend wordt: want een zesjaarig kind buitens lands gaande ver_ liest zyne Moedertaale, zo ras het eene vreemde Spraak leert. Wanneer wy in Leevensjaaren vorderen , wordt het aanleeren van Taaien hoe langs hoe bezwaarlyker: het vermogen om nieuwe woorden te onthouden neemt allengskens af; het oor is zo vaardig niet om een vreemden toon te vatten, en de fpraakdeelen fchikken zich minder om ongewoone klanken te vormen Dit toont ons hoe  over. het GEHEUGEN* hoe eigenaartig het is, in onzen vroegen Leeftyd ons óp de Taalkunde uit te leggen. Zomuiigen denkett , dat wy, naa de veertig jaaren, zelden eenige nieuwe vorderingen in dit vak maaken. Een gevoelen, 't geen, fchoon het doorgaat in de meeste gevallen, nogthans, in veele geen ifreek houdt* De oude Cato levert eene merk, waardige uitzondering op : hy lag zich niet op het Grieksch toe dan, toen hy reeds hoog bejaard was, ert maakte 'er egter groote vordering in. Oglive, die eene vertaaling gaf van Homerus en Virgilius, was , fchoon geen uitmuntend Dichter *, een Man van groote Geleerdheid, evenwel wordt'er getuigd, dat hy weinig Grieksch of Latyn verftondt, tot hy reeds meet dan vyftig jaaren bereikt hadt. Bevlytig u, derhal» ven, in de Taalkunde, terwyl gy jong zyt, en gy zult gemaklyk groote vorderingen maaken. Doch laaten zy , wier jeugd deeze aankweeking derfde , niet wanhoopen in de Taalkennis taamelyk te zullen vorderen, indien zy de noodige moeite willen aanwenden* In de Jeugd is het Geheugen fterk: want dan zyn onze Gewaarwordingen fcherp , de Ziel is niet belemmerd of afgetrokken door bezigheid of zorge; nieuwsgierigheid wekt verwagting; nieuwheid baart verwondering, verras5 fing, en andere leevendige Aandoeningen; bykans ieder voorwerp geeft vermaak of fmert*. weinig of niets is on* verfchillig In de Jeugd, nogthans, kan het Geheugen verbyfterd worden, door eene te groote verfcheidenheid, of door gebrek in de leerwyze: het kan de aangeboore kragt verliezen door hebbelyk oppervlakkige \vaarnceiaiug; of door zich op beuzelingen te vestigen* Ter' D voor*  So VERHANDELING voorkoming van deeze verkeerdheden, heb ik reeds opgemerkt , dat de Zielsvermogens der Jeugd alleen of voornaamlyk moeten te werk gedeld worden op dingen, die nuttig zyn, gefchikt naar hun begrip, in welke zy fmaak vinden , en waar op zy zich gaarne willen toeleggen , tot dat zy ze geheel begrypen. Bovenal hebbc men zorg-te draagen, om hun de Letteroefeningen aangenaam te maaken, de Leerzugt in hun op te wakkeren, en door veele van verre gedaane voordellen en vraagen, by gelegenheid in 't midden gcbragt,hun te doen haaken, na de onderrigting, welke wy hun willen geeven, en deeze daar door eenigzins te vervroegen. Alle deeze middelen vestigen de Aandagt, en het Geheugen wordt voorbereid om een diepen en duurzaamen indruk te ontvangen. In ryper Jaaren is de nieuwsgierigheid minder , de geestdrift zwakker , de Ziel wordt afgemat door eene menigte van bezigheden, en begint te kwynen onderden laft van zorgen, en de vrees van te leurdelling. Maar dan is het Verftand in den volkomendden ftaat, de ondervinding heeft ons het gebruik en de wyze van dipte aandagt geleerd, en het Geheugen is, door langduurige oefening, bekwaam gemaakt. Hoewel dan, in ryper Jaaren, het Geheugen zwakker zy, dan in de Jeugd, ten opzigte van voorwerpen , die alleen de Verbeeldingskragt aandoen, is het meest altoos vaster in het herinneren van 't geen wy voor gewigtig houden. De Ouden verdeelden het menschlyk Leeven in drie Tydperken, de Toeneemende Leeftyd, (JEtas Crefcensj loopende tot de dertig jaaren ; de Gevestigde of Middelbaars Leeftyd {JEtas confuus} tusfehen de dertig en de vyftig- jaa*  over het GEHEUGEN, g* jaaren; en de Afiieemende Leeftyd (JEtas decüvii) van de vyftig jaaren tot den dood: Zy veronderftelden,' dat wy tot het einde van den Mtddelbaaren Leeftyd fteeds iu Kundigheden vorderden, of in ftaat waren om vorderingen te maaken: dat wy, dit Tydperk bereikt hebbende, dagelyks iets van liet voorheen aangeleerde verboren' Zulks moge over 't algemeen waarheid zyn; doch men treft voorbeelden aan van Menfchen, die alle hunne Bekwaamheden en alle hunne Vermogens behielden , tot aan het einde eens langen leevens. In den Ouderdom, nogthans , wordt de zinlyke Gewaarwording mecsten tyds zwak; de aandoeningen neemen af, of worden door de eene of andere drift verzwolgen; de Ziel is min vatbaar voor fmert en vermaak; de nieuwsgierigheid en eerzugt hebben uit, 't zy door voldoening, 'tzy door te leurftelling ; het tegenwoordig baart luttel verwonderings en het toekomende wekt geen vuurige hoop ; doch de voorgaande gewaarwordingen blyven in de Ziel, vergezeld gelyk altoos plaats heeft by de Herinnering onzer vroegere ;dagen, van vermaaklyke denkbeelden, door langte van tyd verzagt, -e'yk de kleuren in eene fchildery Van hier zien wy* dat bejaarde Lieden vergeetelyk ten opzigte Van niéuwe voorvallen, welke zy zich gelaaten veel minder te agten dan de ouden, ofmisfehien, in goeden ernst, zodanig aanmerken: dewyl ze niet vergezeld gaan van de verrukkende aandoeningen, die met de lotgevallen hunner Jeugd gepaard gingen. Te deezer oorzaake fcheppen zy vermaak in het opnaaien der oude voorvallen, en weiden breed uit in den lof der Gebeurtenisfen en der Perfooncn, die D * toen  St VERHANDELING toen ten voorvverpe hunner verwondering ftrekten. Dit is het Character van Nestor by Homerus; dit maakt een aanzienlyk gedeelte uit van die bewonderde befchryvingen des Ouderdoms, door Aristoteles in zyne Redenkunst , en door Horatius , in zyne Dichtkunst, gegeeven. Dat zekere kwaaien het Geheugen fchadelyk zyn hebben wy reeds opgemerkt. 'tGeen deGeneesheeren zwakheid in het zenuwgeftel heeten veroorzaakt menigmaal een verval in dit Vermogen. Mymering, zo lang dezelve duurt, en alle foort van krankzinnigheid, 't zy aanhoudende of voor een tyd, hebben een dergelyk uitwerkzel. Dronkenfchap verzwakt het Geheugen, en eindigt , dikwyls herhaald, in vroegtydig fuffen. Zelfs blyven, naa eenen vollen maaltyd, voorgegaan, gelyk dit altoos behoorde, door lichaams-oefening, de verftandige vermogens, voor een of twee uuren, in een traagen ftaat van werkzaamheid: als dan is 'er niets nadeeliger dan Letteroefening, deeze belet, in dien tusfehen tyd, de fpysverteering, ontfteekt de oogen, verwekt zwaarte in 't hoofd, en flaagt met dit alles ongelukkig. Dit, althans , is doorgaans het geval; doch deeze regel heeft zyne uitzonderingen Mr. Home kon, gelyk my berigt is door Perfoonen, die hem van naby kenden , onmiddelyk naa het middagmaal, zich tot diep denken zetten, zonder ecnig ongemak. ■ De Morgenftond is dikvvyls afgemaald als een Vriendin der Zanggodinnen en gevolglyk ook van derzelve Moeder, het Geheugen: en dit zal, wanneer haare Lief hebber volmaakt gezond is, plaats grypen ; doch veelen vinden zich niet tot zielswerk- zaam-  over het GEHEUGEN1. 53 zaamheden in ftaat, eerde dag vry hoog geklommen is. De Middenagt is , door de ftilte , zeer gefchikt om te denken ; doch zy die hunne Gezondheid hooger dan Geleerdheid, vvaardeeren , zullen nooit, naa den avondmaaltyd, zich aan Letteroefeningen begeevcn, indien het eenigzins konne vermyd worden. Nagt is de tyd van rust, voor Menfchen en Beeften, voor Ziel en Lichaam. Dit is een wet der Natuure, wie dezelve overtreedt, zal vroeg of laat, over die fchennis berouw hebben. Letterblokken in den laaten nagt veroorzaakt hoofdpyn, verzwakking der oogen, flaaploosheid, of een ongerusten afgebrooken flaap : het noodzaakt ons laat in den morgen te bedde te liggen, 't geen het geftel verzwakt; en door de longen, zo veele uuren lang, bloot te ftellen aan den damp der kaarslèn,- loopt men gevaar van borstkwaalen , teering en andere fchrooralyke ziekten. De voormiddag, naa het ontbyt, en de avond.voor het eeten zyn, over 't algemeen, de gefchiktfteftonden, om te Denken en het Geheugen te oeicuen. Doch aan ondcrfcheide geitellen voegen verfchiilende regels. "3 DER-  §4 ' V E II ii ANDELINÜ DERDE HOOFDSTUK. Regels om het Geheugen te verbeteren —, Aandagt, — Herdenking — Schryven , Verkeering enz —> Onderrigtingen , hoe men Redenvoeringen in het Geheu- < gen zal brengen — Onderzoek, of de Leerredenen uit het Geheugen opgezegd, dan geleezen xbehooren 'te worden. T\e voornaamfte Verfchynzels van het Geheugen voorJL> gefield hebbende, gaa ik nu over tot het mededeelen eeniger Regelen tot Verbetering van hetzelve. Dit ftuk zal ons niet lang ophouden: naardemaal ik reeds verfcheide byzonderheden , hier toe betrekkclyfe , by voorraad , heb opgegeeven; 't geen dus op louter herhaalen zou uitkomen. Tot een goed Geheugen behooren deeze drie hoedanigheden —— Voor eerst, dat het. gemaklyk, met weinig moeite en infpanning ontvangt Ten tweeden, dat het langen tyd bewaart ■ Ten derden , dat het vaardig zich het geleerde te binnen brengt. Of, om de woprden van Roger Ascham te gebruiken, „ Een „ goed Geheugen kent men aan drie eigenfchappen „ dat het ligt aanneemt , vast houdt, en gereed weder „ geeft. (*) ". Om het Geheugen, in de eerstgemelde byzonderheid, te (*) Aschams Scholcmastcr.  over het GEHEUGEN. 55 te verbeteren kan ik niet fterker aanpryzen dan' veelvuldige oefening, en eene hebbelykheid van (lipte Aandagt, Hy, die gefield is op het verkrygen deezer begaafdheid, moet een zeker gedeelte van zyn tyd fchikken , enkel om zyn Geheugen te oefenen, of door het herdenken van 't geen hy 'er voortyds inprentte, of door nieuwen voorraad daar in op te leggen. En, ten einde deeze oefening zo-wel te vermaaklykcr als te nuttiger zy, behoort hy zorg te draagen om zyn Geheugen niet te overlaaden met ncuzclingen, jammerhartige opllellen, of 't geen hy niet volkomen begrypt. Ik bedoel hier geenzins mede , dat hy, dit doende, zich geheel moet bepaalen tot ernffige doffen, fchoon zy buiten twyfel, de eerde plaats verdienen : geedige fchriften, boertige gefprekken, die Deugd, noch goede Zeden, kwetzen, verkwikken den geest. Ik heb een Jongen gekend, die, door den verdandloozen yver zyner Moeder , dejds' in Predikatfieboeken moest leezen, en de Predikatfien in zyn geheugen brengen , 't welk ten gevolge hadt, het veriies van zyne andere bekwaamheden en dat hy een volflaage botterik wierd. Gefchiedverhaalen , Dichterlyke befchryvingen, zyn ook zeer gefchikt om het Geheugen te oef- fenen, en tenens de Verbeeldingskragt te dreelen. De hebbelykheid van dipte Aandagt is boven r-eeds aangepreezen , als mede de wyze, om, van tyd tot tyd, ons te herinneren, wat wy geleczen of gehoord hebben. 't Geen door ons verrigt wierd, is desgelyks eene doffe waar op wy ons Geheugen niet te dikwyls kunnen oefenen. Tyderi van Zclfsonderzoek, op welken wy onze bedryven, gedagten en oogmerken , overzien, om ze goed te D 4 keu»  05 VERHANDELING keuren, alswy ze regt vinden , te veroordeelen en te vep, beteren, als zy blyken verkeerd te zyn, worden door den Godgeleerden en den Wysgeer anngepreezen , als onvermydelyjfe noodig om onzen Zedelyken ftaat te ver-r. beteren : ze ,zyn niet min noodig tot Verflamilyke vorderingen. Zy dienen om ons klaare denkbeelden tegeeven van onszclvcn en andere Menfchen, onze Onder-, Vinding te wyzigen, en in de Ziel tc drukken: om onze kennis van de Menschlyke Zaaken uit tc breiden, en te verbeteren, en ons, door dit middel, voor te bereiden tot de werkzaamheden des leevens en voor de verkeering. — Die Tyden van Zelfonderzoek zyn byzonder noodig, wanneer wy geroepen worden om zeer woelige to.oneelen «te betreeden, dan 'gaan de denkbeelden zo fchielyk door de Ziel, dat wy, zonder de Herdenking hehbelyk te be-. fitten , veel moeten vergeeten van 't geen ons belang -vordert , dat wy ons herinneren. Eenigen houden aantekening yan -de merkwaardigde gebeurtenisfen huns leevens, Menfchen, die gewigtige posten bekleeden, betiooren het zeker te doen}, en het voorbeeld te volgen van Ce sar , Cicero en de meeste groote Mannen der Oudheid., En, fchoon ik niet wilbeweeren, dat zulks even. zeer de pligt van anderen is , moet ik, tc deezer gelegenheid, zeggen , dat, van verfcheide Perfoonen, in den middelaren en laager Leevenslfand, die ik weet dat naamvkeurig waren in dit opzigt, niemand zich den tyd, m het houden van een Dagboek bedeed, beklaagde. De Gemaklykheid der Herinnering wordt verder bevorderd door eene geregelde orde en fchikking der din-, gen, gene. verwarde Redenvoering maakt geen indruk; en  over. het GEHEUGEN. s? en indien wy van een aantal niet samenhangende Spreu-, ken 'er één of twee onthouden, vergeeten wy, door. gaans, alle de overige. Maar een welgefchikt Opflel «gelmaatig verdeeld in verfcheide Hoofddukken of Le! «n , die alle natuurlyk elkander ophelderen , en van welken 'er geen kan verplaatd of ovcrgeflaagen worden ponder het geheel te befchadigen , wordt gereed ver! «aa», cn vaardig herinnerd; dewvl alle de Leden za menhangen, en het denkbeeld van hei eene het andere te bmnen brengt. Het gelykt naar een Werktuig, welks deelen zme.igebragt en gefchikt zyn door dei, Kunde, naar, en 't geen door iemand in de Werktuigkunde bedieeyen, op hftt éénnml ^ ^ ojj herinnerd wordt: terwyl een verwarde Redenvocrii;g vergeleeken niagworden by een hoop raderen, fpillen en ftukken door elkander gefineeten, waar van men, naa herhaalde' bekykmgcn, niets kan maaken en geen onderfcheiden in. druk m 't Geheugen naalaat. Over een Onderwerp te fpreeken doet de Ziel daar op is; door het verkeeren met lieden, die boven ons in ^ heid uitmunten, of met ons gelyk daan. Elk Menfcr, ^an ^ek6n ,;denktindé eene 0f de andere taal zII rwoon!en aiiccn inwend;s door d ZKl gaan, zullen wy ze zo goed niet herinneren als wanneer wy ze demlyk geuit hebben. — Het gefprÏ maakt ook de Herinnering en zekere fchikking 5?£ dagten noodzaaklyk, en verpligt den fpreeker zlchzelven D $ dier.  VE ÏL HANDELING dlerwyzc uit te drukken , dat hy Van anderen verftaan worde: 't geen zomtyds niet gemaklyk gefchiedt, zelfs Tan de zodanigen, die denken, dat zy zeerwel hunne eigene meenïng bevatten. Door alle deeze oefeningen wordt de Aandagt gevestigd, onze denkbeelden komen, in verfcheide gezigtpunten, aan ons voor, wy geraaken ,7 vierden. Laat het onderwerp der Leerreden voorons van aanbelang zyn, en de Leerftelling zodanig, als wy in waaren ernst gefooven, en hartlyk begceren, dat anderen gelooven en herdenken. Dit moge meer eenvoorfchrift fchynen van algemeene Eerlykheid dan een regel ter onderfteuning van het Geheugen. Ongetwyfeld is het een voorfchrift van algemeene Eerlykheid, want hy moet dc ftoutfie en fnoodfte veinfaart weezen ,: die iets iiaatlyk kan voordraagen, als overeenkomende met den Godiyken wil, en het geloof daar van anderen aanpryzen, *twelk hy zelve niet gelooft. Maar deeze regel is niet geheel vreemd van myn tegenwoordig byzonder oogmerk; immers hebben wy als een Wet in 't Geheugen aangemerkt; dat alles, wat ftrookt met onze eigene neigingen, eii denkwyze, ligter herinnerd wordt, dan dat wy met eene onverfchillige koelheid befchouwen. Ten vyfden. Men moet het van buiten leeren aanvangen op een tyd dat de Ziel van alle andere bezigheid ontflaagen, en het Lichaam gezond is. Heeft de Ziel eenig ander voorwerp, men zal met moeite de Aandagt vestigen, deeze zal afgebrooken worden , en het Geheugen ongcfchikt zyn, om eenigen diiurzaamen indruk te,ontvangen. Ontbreekt de Gezondheid, dan zal de verftandsbeoefening, zonder eenig voordeel aan den Geest toe te brengen, het Lichaam benadeelen. Er zyn zekere uuren van den dag, op welken iemand beter dan op eenigen anderen tyd in ftaat is, tot denken, tot van buiten leeren, en andere werkzaamheden van den geest. Maar dezelfde uuren zyn niet gefchikt voor alle gefteltenisfen, gelyk wy reeds te keiinen gaven: en gevolglyk, kan 'er geen  over het GEHEUGEN. ?1 geen algemeene regel vastgefteld worden, ten aanziene van den tyd, welken men met het meeste voordeel, kan befteeden in het werk waar van wy thans fpreeken. My ftaat voor, dat Lord Verulam elders aanmerkt dat men, in het beoefenen van eenige bekwaamheid, met oogmerk om ze ons hebbelyk te maaken, voornaamlykop twee tydperken letten moet: het eene, wanneer wy best gefchikt zyn om te werken, het ander, wanneer wy ons daar toe minst bekwaam voelen : dat wy door het eerstgemelde te befteeden, gemaklyk werken en groote vorderingen maaken, en door hei veelvuldig daartoe beftemmen van het laatfte , den wederzin te boven komen, en eindelyk eene hebbelykheid verkrygen, om het met gemak te doen, wanneer het noodig is. Dit moge eene uitfteekehde handelwyze weezen om zedeiyke hoedanigheden aan te kweeken : dewyl Deugd, ten allen tyde bevorderlyk is tot geluk, en nooit te onpasfe komt. Maar in Lichaams of Verftandsoefeningen begryp ik, dat deeze regel niet zo wel voegt , althans voor Lieden van eene zwakke gefteltenis. Wanneer de zodanigen , by voorbeeld, om eene hebbelykheid in 't ioope», of zelfs in 't wandelen, te verkrygen, zulks deeden naa'eeu hartig middagmaal, zouden zy zich zeiven grootlyks benadeelen, en, in dezelfde omftandigheden, zal het even fchadelyk zyn zich op eenige vermoeiende Boekoefening toe te leggen; Den Geest te dwingen, en zyne kragten in te fpannen om uit te vinden, diep te denken, ofte onthouden, op een tyd, als Ziel en Lichaam beide na rust haaken, zal hoogstwaarfchynlyk flegte gevolgen naa zich fleepen: en moet, over zulks, nooit dan in de drinE 4 gen.  fs. VERHANDELING gcndftc noodzaaklykheid, beflaan worden. Naa het raid-, dfcgmaal mag een Letteroefenaar praaten, in de open bigt heen en weder treeden , een vermaakend boek leezen, of zich met de muzyk verlustigen, gelyk men zegt dat Mihi t?on deedt; doch hy zal weldoen van zich te onthouden van allen werkzaamen arbeid, zo des Lichaams als des Geests, tot dat de fpys verteering vry verre gevorderd Is, en zyne vermogens de gewoonc vlugheid beginnen weder te krygen. Ten zesden. Zal het dienstig weezen, wanneer wy iets het Geheugen aanbevelen, langzaam, eigenaartig met de isaak, en hard op tc fpreeken. Hier door wordt de Aandagt gevestigd , men bedient zich van twee zintuigen tellens, en vermydt het gevaar om hebbelyk eene flegte uitfpraak te krygen. Ten zevenden. Men heeft gevraagd, of, in het van buiten leeren , het Geheugen moet beladen worden met elk woord m 't byzonder, dan of het genoeg is , de geheel© meeuing, en 't grootfte gedeelte der uitdrukkingen, in 't Geheugen tc brengen? Het ecrflre zullen veelen, misfchien , onnoodig keuren , en , nogthans geloof ik dat, het de beste wyze is voör de zodanigen , die het vermogen eener nauwkeuriger Herinnering zich wenfehen eigen te maaken. Ik ftel zulks, egtcr, niet voor als een Regel die geen uitzondering lydt: want'er is reden om te vreezen , dat eeniger Geheugen geenszins tot zulk eene taak zal zyn opgewasfen. Maar men behoort, van den anderen kant, te bedenken, dat, hoe meer wy het Geheugen, of eenig ander vermogen, toe geeven in 't geen traagheid begunstigt, het voor ons te bezwaarlyker zal val-.  8vïr het GEHEUGEN. ?3 vallen 't zelve op te voeren tot die hoogte, waar toe het natuurlyk bekwaam is, Ten achtfien-, moeten wy nimmer, door eenige Letteroefening hoe genaamd, het Geheugen overlaaden of onze bekwaamheden te veel te doen geeven : dit zou lusteloosheid, onbekwaamheid, en ziekte baaren. Wy behooren te beginnen met gemaklyk werk, en allengskens tot zwaarder over te gaan. Een Geestlyke, myn byzondere Vriend , 'heeft my mcermialen verhaald , dat hy eerst predikende , verfcheide dagen werk hadt om zyn Leerreden van builen te leeren: doch dat hy, door langduurige oefening, zyn Geheugen dermaate verbeterd heefe, dat hy thans , met twee uuren aandagtig leezens, eene Redenvoering zo volkomen kent, dat hy ze kan.opzeggen zonder een woord te veranderen , te verfehikken , of over te flaan. Dit dunkt my zeer zeldzaam; fchoon ik van de waarheid ten vollen verzekerd ben : doch men leere hier uit, dat door geduld en langduurige oefening veel gedaan kan worden tot verbetering onzer natuure * en dat geene onzer bekwaamheden meer voor verbetering vatbaar is, dan het Geheugen. Hoe veel aanhoudenden arbeids moet een koorddansfer niet befteeden om die rapsheid en buigzaamheid van Leden te verkrygen , met welke hy dc aanfehouwers verbaast! Wanneer wy die beweegingen de ecrftemaal zien, kunnen wy nauwlyks onze oogen gelooven, hy verrigt, 'tgeen wy tot dien "tyd toe onmogeiyk oordeelden. Namen wy dezelfde moeite „ in het verbeteren onzer verftandigc en zcdeiyke natuurc' die zeker niet min voor aankweeking vatbaar zyn, wie E 5 kan  T4 VERHANDELING kan zeggen tot welk eene hoogte van uitfteekenheki m geluk wy eerlang zouden opklimmen ! Ten negenden. Is het noodig, dat wy de Rcdeuvoering, welke wy1 het Geheugen zullen aanbevelen, verft.ian niet alleen in 't algemeen, (want dit kan niet misfen, als wy ze hebben opgefteld,) maar in eiken volzin , en -in elk woord. En, indien 'er eenig woord, of uitdrukking, in voorkomt, waar aan genocgzaame klaarheid ontbreekt, dan behooren wy zulks op te helderen, of door te haaien. Daar zyn eenige aanhaalingen uit de Heilige Bladeren, en andere Godgeleerde Sprcekwyzen, van welke bykans ieder Leeraar, in 'topftcllen der Leerredenen zich bedient, fchoon elk zich niet bevlytigt om derzelver betekenis te bcpaalen : het gebeurt dikwyls» bovenal wanneer wy ons eerst tot fchryven zetten, dat wy onszelven volkomen bedreeven agten, beide in uitdrukkingen en in lecrftellingen, welke wy nogthans weinig begrypen. liet voegt ons , derhalven , ten nutte onzer Leezeren en Toehoorderen , zo wel als ten onzen eigen beste, en om ons Venband te verbeteren , en het Geheugen gemak te bezorgen, dat wy de mecning van ons eigen zeggen, met de ftrengfte nauwkeurigheid, nagaan. Indien eene Redenvoering, ofeenig gedeelte van dezelve, zodanig is , dat wy ons niet in ftaat vinden om 'er den hoofdinhoud van op te geeven; indien het blyke, dat eenige uitdrukking 'er is ingevoegd , eer om de afdeciog te verlengen, dan om de gedagte op te helderen, eer om de wellukienheid , dan om het onderwerp toe te lichten; indien eenig woord of volzin kan weggenomen worden, zonder eenig nadeel toe te brengen aan den  o.ver het GEHEUGEN. 75 den nadruk of den zamenhang zyn dit alle kenmerken van onnauwkeurigheid; en zy moeten ons aanzetten tot het op nieuw ovenvecgen van het gefchreevene, en de noodige verbeteringen te maaken , eer wy met van buiten leeren beginnen, Want wy mogen ons verzekerd houden, dat zulks meer of min zwaar zal vallen , naar maate de Leerreden meer of min vry is van onnauwkeurigheid, duisterheid, en overtolligheid. Eindelyk. Laaten wy, in dit werk bezig, onszelvcn aanmoedigen door aangenaame aandoeningen te koesteren, als hoop op een gelukkigen uitflag en vordering, en een bezef van de waarde eener geoefende Geheusenisfe, als mede van het aanbelang des onderwerps, 't geen wy in ons Geheugen zoeken te prenten. Een opgeruimde en lugtige geestgeftcltcnis begunstigt elke fóort van vlytbetooning; doch een neerflagtige geest Haagt doorgaans ongelukkig, Misfchien zal het niet oneigen zyn eenige weinige aanmerkingen Inerte plaatzen overliet van buiten opzeggen der Leerredenen.' Ik maak ze te liever: dewyl hetgeen ik, ten deezen aanziene, te zeggen heb., troostryk en bemoedigend kan weezen voor Jongelingen, wier Geheugen, gelyk het myne, eer aan den zwakken dan aan den fterken kant is. Voor eerst gaat het onlochenbaar vast, dat elk fpreeker in 't openbaar, in (laat moet wezen om uit het Geheugen , of zelfs zonder zich voorbereid te hebben, te fpreeken, als de omftandigheden zulks vorderen: zy moeten , dcrhalven, nu en dan zich oefenen in voor de vuist iets  76 VERHANDELING iets op te zeggen , en hun best doen om eene gereedheid van voordellen, en vaardigheid van uitdrukken, te verkrygen, en alles aanwenden om de Herinnering te verbeteren. Ten tweeden. Zy, wier Geheugen zeer ontvanglyk is, diC' eene Leerreden van buiten kennen naa dezelve één „ of tweemaal aandagtig over geleezen te hebben, of die, gelyk de Gcestlyke hier boven aangehaald, in twee of drie uuren, eene Rcdcnvoering leeren, kunnen altoos, of zo dikwyls zy zulks verkiezen, zonder het behulp van eenig gefchrift voor zich, prediken: inzonderheid wanneer zy vertrouwen hebben op hunne Herinnering, en zich van angstvalligheid ontdoen kunnen. Maar veele bekwaame lieden worden 'er gevonden, die, door natuurlyke befchroomdheid, of zwakheid van lichaamsgefteltenisfe, of door in gevaar geweest te zyn van tc misfen; dewyl hun Geheugen hun fchielyk ontflondt, niet durven vertrouwen op hunne tegenwoordigheid van geest, of vaardigheid van Herdenking, als zy in 't openbaar moeten fpreeken; fchoon zy, in den gevvoonen trein des leevens, geene reden van klaagen hebben over hun Geheugen. De zodanigen moeten niet prediken zonder het gefchreeven voor zich te hebben. Doen zy het, het zal nadeelig zyn voor hun zelvcn en voor hunne Toehoorders. Voor hun zeiven; naardemaal zy zich plaagenmetbckommcrd- ■ heid , tot groot nadeel hunner gezondheid. — Voor hunne Toehoorders; dewyl de vrees voor iets overtellaan, desSpreekers aandagt aftrekt van het regelen zyner uitfpraakc; 't.natuurlyk gevolg hier van is, dat zy fpreeken, zonder dien Idem, welke de meeying de gemoederen  over het GEIIE UG È N. 77 ren indrukt; veelcn, daarenboven, krygen de kwaad* gewoonte van teernen , zingen, haperen, of raffelen: ■al 't welke onaangenaam is voor verftandigc Toehoorders ; elk Toehoorder onaandagtïg , en de best opgcftclde Redenvóering laf en fmaakloos maakt. Ten derden. Leeraars, die, naa lang aan den dienst geweest zyn, en eene Leerreden in niet minder dan twee dagen, kunnen van buiten leeren , (jen dit geloof ik is veeier geval, ) behooren het , myns oordeels niet te doen, uitgenomen, by buitengewoone gelegenheden, wanneer zy verpligt zyn vloeijend en welfpreckend iets voor te draagen, en geene gelegenheid tot leezen hebben. Twee dagen ieder week zyn bykans een derde gedeelte van iemands leeven. Wanneer men dan bedenkt, dat Leerredenen, met zo veel moeite en tydfpillcns , het Geheugen aanbevolen; zo fchielyk vergeeten als voorgcdraagen worden, 't géén dikwyls het geval is, wie zou zich dan dat tydverzuim niet bcklaagen? Volgens deeze berekening worden van dertig jaaren , in den Predikdienst befteed, bykans tien doorgebragt _ Waar in ? in een floovenden arbeid, lastiger en min voordeelig, dan die van een fchooljongen • in het belasten vaii het Geheugen met woorden, die men geen drie dagen agter een onthoudt. Zou deeze Leef aar, die jaaren niet nutter hebben kunnen befteeden, door meerder netheid te geeven aan zyne openbaare Redenvoeringen, of door zyne Letteroefeningen rustiger voort te zetten , door het bezoeken en onderwyzen der Leden zyner Gemeente, door zich op den Landbouw of andere fchuldelooze uit- fpanningen toe te leggen ? Daarenboven kan eeil Lee:-  «8 VERHANDELING Leeraar, in dit geval, nooit prediken zonder eene latlge voorbereiding; en indien hy ongedeld wordt, zonder angstvalligheid, hoogst nadeelig voor ziel en lichaam beide. In de daad hadden de Leerredenen uit het Geheugen opgezegd een kragtdaadiger uitwerking op de Toehoorders dan voorgeleezcne, zou ik dien tyd niet geheel verlooren rekenen, Maar, indien de Leeraar, geleerd heeft goed te leezen, ( 't geen hy kan en behoort gedaan te hebben), en hy zyn opllel met de voorheen aangepreezene duideiykhcid gefchreevcn, en , door verfcheide hcrleczingen, t' huis zich in Haat gelteld heeft om, iu*t openbaar, 't zelve voor te draagen, denk ik, dat hy zyne Leerreden , met meer bedaardheid , en zclfbcduur, als mede met een ernftiger nadruk, den Predikftoel voegende, zal voordellen, dan by aldiert hy ze by Herinnering opzeidc. Want , in 't eene geval, is dé geest gerust en heeft op niets dan het uitfpreeken te denken; in het andere, ipreekt de Leeraar en herinnert zich het aangeleerde ten zelfden tyde : hy daat, daarenboven , bloot voor misvattingen in 't ontdaan van 't Geheugen; en, indien hy niet meer dan gemeen derk van Zentiwgedel is, aan vlaagen van verlegenheid — Waarom verkiest een Muzikant het Boek voor zich te hebben , zelfs wanneer hy uit het hoofd fpeelt ? 't Is, om, door het inkyken, met een opflag van het oog, een aantal .te zien van nooten, die by elkander behooren, dit maakt hem vry, en tc beter in daat om de nadruklykde plaatzen recht te treffen, en de noodige bevalligheden 'er by te voegen. Op dezelve wyze zal een goed Leezer,  « v «yt 8ïï GE II E Ü G E N. 7? indien ik het niet geheel mis heb, nadruklykcr en cierlyker leezen, 't geen hy voor zich heeft en hem eigen is, dan hy het door geduurige Herinnering kan tutfpreeken ; inzonderheid, wanneer de Redenvoering eenige aanmerkelyke uitgebreidheid hebbe. Wat de uitwerking op de Toehoorders aanbelangt. — Indien ik hier over moet oordeekü, volgens myne êigene aandoeningen, en vertrouwen op de verklaaring vau verfcheide opregte en verltandige Mannen, dan moetik bekennen , dat Leerredenen uit den mond van een Leeraar, die goed leest, by my meer klems hebben, dan die ■ uit het Geheugen worden voortgebragt. Het hartroerende moge minder geweldig weezen; doch het zal ftaatlyker zyn , en dus beter aan de plaats en 't onderwerp beantwoordden. Men vindt, 't is waar, Leeraars, die voorwenden buitengemeene gaven te bezitten , en door bovennatuurlyke aandrift te fpreeken; 'er zyn Toehoorders, die hun deswegen hoogagten, en denken, dat het geen gefchreeven is, en hun voorgeleezen wordt, te veel van louter menschlyke Leering heeft. Doch zulke begrippen verdienen, in een redeiyk Vertoog, geen wéderlegging, Zy ftrekken alleen ten bewyze, dat zulke Leeraars verwaand zyn, en van de onkunde des volks, 't geen zo dwaas oordeelt. Maar de Redenaars van Griekenland en Rome fpraken uit het Geheugen; Tooneelfpeelers doen zulks; Raadsheerenin den Raad, en Regtsgeléerden in de Pleitzaal zouden eene jammerhartige vertooning maaken, indien zy voorlazen, 't geen zy hadden in te brengen. Dit is ee-  VERHANDELING eene tegenwerping door lieden van verftand aangevoerd j en dezelve verdient onze overweeging. Voor eerst. De Griekfche en Romeinfche Redenaars fpraken op de Markt, in den Raad^ en voor de Rcgters, met oogmerk om hunne Toehoorders over te haaien tot eenig onmiddelyk beiluit; en, indien zy dit einde bereikten, bekreunden zy zich niet of zulks gefchiedde, door welgegronde redenen, of door drogredenen; door het ovcrhaalen van het oordcel 4 of het ontfteeken deihartstochten ; door het geeven van nuttige ophelderingen j die met duurzaam voordeel kunnen gevolgd worden , of dat geen uit te boezemen, 't geen alleen waarfchynlykhcids genoeg heeft om oogenbliklyke gevolgen te wege te brengen, 't Was, dcrhalven, noodig, dat zy, door de vaardigheid hunner welfpreckenheid, hunne Toehoorders een hoog gevoelen van hunne wysheid inboezemden; hunne Redenvoeringen voorftelden met die driftvervocring, en verfcheidenhcid van gebaaren, welke de aandagt trekken en de toejuiching te wege brengen : zy moesten fteeds het oog op den kring hunner Toehoorderen geflaagen houden, om waar te neemen, welke uitwerkingen het gezegde veroorzaakte, en, naar cifch der oinftandighcden, hunne bewyzen enden trant van voordraagen te veranderen t ■ Hoe wyd verfchillend hier van zyn de oogmerken van den Chriften Godgeleerde ! en hoe zeer behoort zyne welfpreckenheid, van die deezer Rcdenaaren onderfcheiden te zyn! Hy fpreckt de Waarheid, en die alleen , om zyne Gemeente te onderwyzen in ftukken, die.  over het GEHEüGE R $2 zy en hy weeten, dat van een eeuwigluurend aanbelang zyn, om hun geene oogenbliklyke, maar duurzaame beginzels van Godsvrugt en Liefde'in te boezemen. Zyne Leeringen worden veronderfteld alle uit het onfaalbaar Woord van God, met overleg, ontleend te zyn. Men vordert niet alleen, dat hy zedig en gemaatigd fpreeke; maar dat hy zedig en gemaatigd is, met geen geweld ■overrompele , veel min door drogredenen verbystere; maar overreedde met bewyzen in zagtmoedigheid aangedrongen, en beweege door drangmiddelen, die het gezond verltand oplevert. Zyn oogmerk is der Toehoorren aandagt te vestigen, niet op zyn Perfoon; maar op God en hunnen Pligc; niet, om hunne toejuiching, als een welfpreekend Redenaar, weg te draagen; doch, om goed te doen aan de Zielen der Menfchen, en hun een voorbeeld te geeven van die nederigheid, verootmoediging en blyde hoope, welke den Mensen, den Zondaar , den Christen voegen. Met één woord , indien hy een ' recht begrip hebbe van het aanbelang zyner Bedieninge, en van 't geen hem te zeggen en te doen ftaat, zal eene byzondere ernft, eenvoudigheid, en deftigheid, zyn ftyl zurveren , zyne ftem regelen, en zyn geheele voorkomen kenmerken. Zyne Leerreden te kezen zal hem dus zeer wel voegen, fchoon het voor een Grieksch of Ro* meinsch Redenaar ongerymd en zelf» onmogelyk zou geweest hebben zyne Redenvoeringen den volke kezende voor te houden. Ik hoop men zal het niet te veel voor een Leek oordeekn, dat hy zich dus breed uitlaat.over de Welfpreckenheid op de n Predikftoel. Het is een ftuk, waar in ik F zo  8c VERHANDELING! zo wel als anderen belang heb. Wat ik bybragt (leunt op de Rede en dc Heilige Schrift. Vergunt my, nogthans te zeggen, dat het hier te nedcrgeltelde niet alleen het werk is van enkele overvveeging neen , het is, mag ik my dus uitdrukken, eene Copy naar 't leeven. Eu zy, die 't geluk gehad hebben om de verheevene en Apoftolifche eenvoudigheid, den zagtaartigen fchoon overrcdenden klem, te hooren en te voelen, welke men aantrof in de opftellen en den voordragt van een Hurd en een Po r te us (*), zullen niet misfen in het ontdekken der Origineel en. Ttn tweeden. Het is de zaak eens Tooneelfpeelers niet de Toehoorders te ondenvyzen, of zelfs te fpreken, 't geen hy denkt ; maar eene rol te fpeelen , die openlyk vercierd is, en te behaagen, door de Natuur na te bootzen. Hy moet eene verfcheidenheid van Driften, vreugde, droefheid liefde, haat, veragting, verwondering , toorn, jalousy en wanhoop aanneemen; daar mede overeenkomftig fpreeken en handelen, 't Is zyn belang bewonderd te worden van wegen zyne (tem, zyne gebaarden , en weezenstrekken; van wegen zyn vermogen om de aandoeningen, welke hy voelt, te weeren , en die hy niet voelt te vertoonen. Ja, het ftflert my dit te moeten zeggen ; doch de waarheid perst het my af, dat, op het hedendaagsch Tèoneel, een Tooneclfpeelcr zomtyds de rol van een' Ligtmis, van een Ongodsdienfligen , van eenen Onverlaat, moet fpeelen, tervvyl zyne ziel van dit alles eenen afkeer hebbe; een ander uit gevoelens van on- (*) Tluns Bisfehop van Werccfteï «n ChtsUrt  over het GEHEUGEN S3 bnfchuld en Eer , welke al de wereld weet dat in. hem loutere geveinsdheid is. In de daad geen twee Beroepen loopen wyder van elkander af, dan dat van een Christen Leeraar en eenen Tooneelfpeelder. Zo min de bedaardheid en zedigheid des Predikftoels op Schouwburg voege, zo onverdraaglyk is de fpreéktrant en gebaarmaakin* eens Tooneelfpeelders op, den Predikdoel. in géénérlé* öpzigt kan 'er iets ongerymder uitgedagt worden, da.i den een den ander ten voorbeeld te dellen; Daarenboven, daat hier in aanmerking te neemen, dat des Tooneelfpeelers Geheugen niet belast is met' een lange Redenvoering ; hy wordt ook, van tyd tot tyd onderdeund door den Iufluiderder, die altoos gereed is Om hem te helpen, als hy haapert: het gedeelte, 't wei,£ anderen in het zamenfpreeken uitvoeren, dient om hem zyne rol te herinneren; en kan hy, van het tooneei af zynde, die tusfehenpoozen gebruiken om het vervol-zv~ ner rolle over te zien. Derhalven te zeggen, da^een Leeraar int het Geheugen moet fpreeken : dewyl de Tooneelfpeelers zulks doen, is zeker onredelyk • of men moest den eerde een influisterder, tüsfchenfpreekin<*en envei-poozingeii, om zyn Geheugen te ververfche»0 2C* wel als den laafden, toedaan: dan deeze zal de een zo min vorderen, als de ander willen misfen. Tm derden. Het geval der Raadsheeren in den Raad en der Regtsgeleerden in de Pleitzaale, komt hier even min te pasfe als het voorbeeld der Tooneelfpeelderen Zv moeten niet alleen hunne eigene gevoelens, of die hunner partye verdeedigen; doch ook wederleggen, wat 'er van de andere zyde tegen wordt ingebragt.' Eene Re~ F a • den-  84 VERHANDELING. denvoering, het Geheugen aan te beveelen is eene voorbereiding niet gefchikt tot zulk eene taak. Zy kunnen dikwyls , metggeene mogelykheid zeker voorzien , op welke Hukken zy 't meest zullen moeten aandringen, 'tls door eene volkomene kennisfe van de zaak in gefchil, door eene vaardige bedreevenheid in de Wetten des Lands, en door bekwaamheid in voor de vuist te fpreeken van de Natuur ontvangen , en door Kunst verbeterd, dat de Regtsgeleerde en de Raadsheer, zich met lof in 't openbaar kan laaten hooren. En hoe weinigen zyn 'er, onder de groote menigte, wier belang het is hier in uit te munten, die het tot eene uitdeekende hoogte brengen ! In onze twee Parlements Huizen zyn omtrent zevenhonderd en tachtig Leden, die, uit hoofde van hun rang en opvoeding, aangemerkt mogen worden als Mannen, dien het aan geeneif opleg ontbreekt; en nogthans, zyn de goede Spreekers, in deeze alleraanzienlykde Vergadering, zeer weinig in getal : een proef, dat de wyze van fpreeken, welke daar aandagt wekt, een zeldzaam talent is zelfs onder het verlichtde gedeelte des Menschdoms. De Leeraars moeten eiken Zondag in 't openbaar verfchynen, voorbereid om de Gemeente in haaren piigt te onderwyzen, en niets voor te draagen, dan het geen men veronderdelt, datzy, vooraf, erndig overwogen en met Rede en Openbaaring overeenkomdig gevonden hebben. Zy ontmoeten geen tegenfpreekers, die met bewyzen, oogenbliklyk opgemaakt, moeten wederlegd worden; zy zyn of behooren verantwoordelyk te zyn aan de Kerk, indien zy iets drydigs met de Gezonde Leere voordraagen. Raadsheeren en Pvegtsgeleerden hebben de grootde vry •  over. het GEHEUGEN. 35 vrylieid in 't fpreeken, en, indien zy binnen de paaien van welvoeglykheid blyven , behoeven zy niemand rekenfchap te geeven van 't geen zy, ten voordeele van hunne zaak of party, aandringen. In Italië en Frankryk doet men de Leerredenen meest altoos uit het Geheugen; doch zy gaan teffens vergezeld van veel tooneelgebaars ; en het gevolg is , dat het Volk ze eerder als een aartigheid, dan als een gedeelte van den Kerkdienfl: befchouvvt. En Engeland heeft een grooter aantal van uitfteekende Leeraaren voortgebragt, dan eenig Land in Europa. F 3 VIER-  80 VERHANDELING VIERDE HOOFDSTUK. Aanmerkingen over 't Geheugen der Dieren —« Gevolgen daar uit afgeleid, rr^en flot myncr Verhandeling over het Geheugen zal -l ik eenige Aanmerkingen mededeelen over het Geheugen der Dieren. Dat veele 't zelve bezitten is onlochenbaar. Wy ontdekken, dat jonge Honden, zowel als Kinderen, zich gebrand hebbende, het vuur vermyden ; dat Paarden, Osfen, Honden, en verfcheide andere Dieren , niet alleen , door ondervinding , hunne. Kennis uitgebreid, maar ook van den Mensch verfcheide Kunsten en Hebbelykheden geleerd hebben , door, welken zy hem te (lade komen in den oorlog, op. de. jagt, in den landbouw, en tot andere einden. De meeste Dieren kennen hunne Huisgenooten en Oppasfers; ja Honden en Paarden leeren, op het hooren van zekere woorden, eenige dingen doen. De Brakken gehoorzaamen aan de Hem des Jaagcrs, en zetten, op zyn bevel, het Wild na , of laaten 'er van af: een Paard in den. kryg gewend , kent niet alleen de Hem zyns Beryders; maar ook den flag des trommels en het fleeken der Trompet ; even zo zyn de Jagtpaarden afgerigt op het openen van de Jagt en het geluid des Jagthoorns. Geiten, Schaapen , Osfen , en zelfs de Hoenders komen 's avonds, int eigen beweeging, t' huis; Pappegaaijen leeren welgevormde woorden uitfprceken , en Zingvogeltjes Deuntjes fluiten: de Bycn keeren, van verfcheide mylen vlie-  over het GEHEUGEN. 87 gens, Cgelyk de Natuurkenners verzekeren,) elk na zyn eigen korf'weder, het ■blykt niet, dat zy in een andere trekken , fchoon 'er verfcheide naast elkander ftaan. Leeuwen fpaaren hunne Oppasfers , hoewel zy elk ander Menfch , die hun te na kwam , zouden verfcheuren; Duiven komen weder in 't hok, waar zy gevoed worden; en men wil, dat de Oliphant eene maate van Herinnering bezit, die het redelyke zeer naby komt. • Ik zou hier kunnen fpreeken van den Hond van Ulysses, die zynen Meeffer , naa eene afweezigheid van twintig jaaren kende (#) : want de Gefchiedenis is waarfchynlyk, fchoon zy niet waar* moge weezen ; even als dieAuLus Gellius verhaalt van A n d r o c l u s en zyn Leeuw, die wederzydfche gunstbetooningen van elkander in de woeflynen van Africa ontvangen hebbende , hunne kennis vernieuwden, als zy, in het Dierenperk te Rome, elkander ontmoeten , en vervolgens Metgezellen bleeven. (f} Dat de Visfchen Geheugen bezitten valt geen twyfel aan, indien wy gelooven 't geen Plini.us in zyne Natuurlyke Hiftorie, Bernier, in zyne Befchryving van Indoftan, en Martialis in eenige zyner Puntdichten vermelden, van Visfchen in vyvers gehouden, die geleerd hadden, als zy elk by hun Naam geroepen wierden, boven te komen, om gevoed te worden (§), Of Schaal en Schulpvisfchën, Slekken, Wormen, en andere dergefyke Dieren, ten eenigen tyde, C*D Hom. 0,lyf. XVH. 300. (t) a. Gellius. V. 14. (ö Pl 1 n. llijl. x. 89. Marti al5 IV. 30.. X. 30. F 4  88 VERHANDELING de , blyk van Geheugenisfe gegeeven hebben , kan ik niet bepaalen. In eenige b1 zonderheden, dienfïig tot het leevensonderhoud der Dieren, fcby.it het Inftinót. de noodzaaklyk-heid van 't Geheugen te voorkomen. Jonge Byën haaien, by de eeife proeve, Honig uit de bloemen, en nr.aken de Houigraatcn, met zo veel kunde als de oudfre. Het zelfde mogen wy aanmerken ten opzigte van de Vogelen in het vervaardigen hunner Nesten, en van de Dieren in 't algemeen , die , volwasfen , de Stem en Leevenswyze aanneemen , door de natuur, die foort toegeichikt. Eei.ige nieuw* Schryvers willen, dat de jonge • offels 1 t zingen van de oude leeren, dat een Leeuwrik, by voorbeeld, die nooit den zang van een Leeuwrik hoorde, dien nimmer zou zingen. Doch dit gevoelen kan ik niet omhelzen: dewyl de ondervinding my tot een ander befluit brengt, fchoon ik toeifaa, dat veele Dieren het vermogen bezitten om de Item van eene andere foort na te bootzen. Indien het gemelde gevoer len door ging, dan zou een Vogel zyn Zang leeren, even als een Mensch zyne Moederfpraake, door denzelven te hooren, en zou, gevolglyk, de Zang van eiken Vogel op zichzelven, bykans zo veel verfchillen,. als de fpraa^ ken der Menfchem De Leeuwrikken in Frankryk zoun den eene zekere foort van Zang, die in Italië eene andere, en die in Engeland eene derde hebben. Voorwaar ik zou bykans even ras gelooven, dat een Hond, die ■ooit eenige andere (tem, dan die van een Menfch of een Varken hoorde, niet zou blaffen ; maarfpreeken ofknorren. De Menfchen leeren, door ondervinding, wat gefchikt is  over het GEHEUGEN. S3 is tot fpys en drank. De Dieren fchynen zulks door Inftinet te weeten. De Zeeman , op een onbewoond jïiland aankomende , zal , voorz'gtig te werk gaande, geene onbekende Vrugten eeten, dan waa* aan Vogels gepikt hebben. Hondenen andere Dieren kan de Mensch, door zyne groorera kunde, toebereid vergif doen in zwelgen; doch laat men ze aan zich zeiven over, dan loopen zy zeer zelden gevaar van iets fchadcdvks té neemen, hoewel zy zomtyds. te veel gebruiken van 't geen goed is.' Eenige deezer Schepzelen worden, in gevallen van ongefteldheid , door't Inftinét., gedreeven tot het zoeken Cn gebruiken van 't gefchikfte middel ter geneczinge. Zonder Geheugen zouden de Dieren onbekwaam zyn , om iets te leeren; en dus zou derzelver (ierkte, fnelheid, en andere hoedanigheden, grootendeels onnut voor den Menfch worden. Ook zou het natuurlyk Inftinct hun niet genoegzaam befchermen tegen de gevaaren, aan welke zyibloot gefield zyn, of uit hoofde van het kwaad, 't geen zy elkander kunnen aandoen, of van onbezielde dingen lyden, 't Geheugen flrekt den Dieren, even als ons, tot een bron van genoegen. Voor een gedeelte:moet hier aan worden toegefchreeven, 't vermaak, 't welk veele Dieren fcheppen in het gezelfchap hunner Soortgcnooten, in de vriendlyke bejegening der Menfchen, in de zorg voor hun kroost: hoewel, in't laatstgemelde geval , hunne genegenheid en kennis niet langer duurt, dan noodig is tot opvoeding der Jongen — Maar zulke Geneugten , als wy fcheppen, uit het denkbeeld van ontworlleld gevaar, overwonnen tegenstribbeling, of een voorheen genooten vermaak, fchynen by^ F 5 zon-  go V E R I I A N D E Ê ï N G zonder eigen aan de Redelyke Natuur , en niet te" vallen. Kanen den kring der mindere Schepzelen: om dezelve te veroorzaaken is niet alleen Geheugen, maar tevens Bewustheid en Hercrenking noodig. De Dieren worden grootendeels, of geheel, ingenomen door het tegenwoordige; hun Geheugen is veeleer eene noodzaaklyke en ©ogenhliklyke opwelling, dan eene uit eigen beweeging verwekte en vrywillige daad. De verlegenheid , welkeecu Hond betoont overliet misfen zyns Meeflers, welke een Koe laat blyken over het derven van haar Kalf, en een Paard over het wegzyn van het Paard, waar mede het gewoon is in 't gareel te loopen, is , misleiden, fchoon dezelve eenigen tyd moge duuren, niet meer dan eene ongemaklykheid, ontftaande uit eene tegenwoordige behoefte. Wy kunnen bezwaarlyk vcronderftellen , dat 'er dan, in het Dier iets omgaat, gelyk aan 't geen wy in ons zeiven ontwaar worden , wanneer het denkbeeld van een vertrokken Vriend ons voor den geest zweeft. Met dén woord ik vind geen genoegzaamen grond om te gelooven, dat de Dieren bekwaam zyn tot daadiyke Herinnering: want deeze fluit het vermogen in van te letten op de Gedagten van iemands eigen geest, en het in orde fchikken van dezelven: een vermogen, 't welk de Dieren, of geheel niet, of zeer gebrekkig, bezitten. Laat ik, nogthans, niet te Heilig weezen in dit te beweeren. Eenigen der fchranderfle Dieren, als Paarden, Honden, Vosfen en Oliphanten, hebben, zomtyds zamengeftelde werkzaamheden verrigt, die Bedenking fchynen te vorderen , en gen volmaakter gebniik van 't Ge-  over het geh'eu;ge|n. $x Geheugen, dan ik, tot hï-i coe, bekend heb. dat zy bezitten. 'Er zyn voorbeelden , dat een Ruiter van zyn Paard gevallen in eene diepe rivier, door 't zelve gered is, daar het met zyne tanden de kleederen vatte, en den -anderzins omgekomenen behouden aan land bragt. Vergunt my hier eene gebeurtenis te verhaalen van een' Hond, welke nergens geboekt is, en, niet veele jaaren geleden, weinig mylen van Aberdeen .voorviel. Een Heer ging de D-ee dwars over, wanneer die rivier digt bevroozen lag, het ys in 't midden bezweek, hy zonk; doch bleef rusten op zyn fnaphaan, dwars over de opening gefchooven. Een Hond, hem vergezellende, liep, naa verfcheide vrugtlooze poogingen om zyn Heer tc verlosfen, na een digtbygelegen Dorp, en hieldt de kleederen vast van den eerden Man, dien hy ontmoette : deeze ontzette daar over, en wilde zich vai dm aanvattende^ Hond ontdaan ; doch het Beeft zag hem aan met een oog zo vol beduidenis en zo goedaartig , hy poogde hem, met zulk een zagt geweld, mede te voeren, dat hy begon te der ken, 'er mogt iet zeldzaams in 't geval weezen; hy liet zich door den Hond geleiden, die hem nog tydig genoeg ter redding, by den Heer bragt. (*) Was hier niet beide Geheugen en Herdenking, geleid door Ondervinding, en 't geen wy , in een Menfch, niet C*) De Perfopn dus gered en behouden heette Irvine, hy ftierf in 't Jaar 1778. Men fprak hier omftreeks veel van deeze gebeurtenis. Ik heb dezelve opgegeeveu, gelyk hy ze aan een zyuer Bloedverwanten verhaalde, een braaf en geleerd Man, rayn byzondere Vriend, die myn be. ligt, eer het ter DruUpersfe ging, geleezen heeft en goed gekeurd.  01 VERHANDELING niet zouden'twyfelen goed Verftand tc noemen? Neen Iaat ons liever zeggen, dat 'er eene tusfchen- komst des Hemels plaats hadt, dien het behaagde dit Dier te gebruiken als een werktuig tot verlosfing dcezes ongelukkigen. Het geval was zo ongemeen , dat niemand het uit de bekende vermogens van een' Hond zou vervvagt hebben, en ik weet niet of deeze Hond ooit, in eenig ander geval, blyk gave van meer dan gemcene fchranderheid, Aristoteles wil, en 't wordt in 't algemeen geloofd , dat de Dieren droomen. Lucretius befchryft de gebrekkige poogingen der Honden om te blaf-, fen, of te loopen, terwyl zy flaapen, en veronderftelt, overeenkomftig met het algemeen aangenomen gevoelen , dat het de uitwerkzels zyn van droomen, en dat deeze Dieren zjch als dan verbeelden! het Wild na te zetten , of 'er op aan te vallen. Maar, of dit weezenlyk het geval zy, of dat het toegefchreeven moet worden aan een werktuiglyke beweeging der fpieren, dezelve hebbelyk eigen geworden , wy kunnen hier omtrent niets , met zekerheid bepaalen. Kinderen van eene maand oud lachen, als 't ware, in hunnen flaap. Ik heb welmeenende Vrouwtjes hooren aanmerken, dat de Zuigeling als dan begimftigd wordt met eenig hemelsch gezigt [men zegt in Holland wel eens, dat het Kind van den Hemel droomt']:, doch dat een onnozel Wicht hemelfche gezigten of droomen zou hebben, eer het denkbeelden heeft, is ie: volftrekt onbeftaanbaars. Die beweeging in 't geland is, hoogstwaarfehynlyk , het uitwerkzel niet van denken; maar van een lichaamlyk gevoel, of enkel eene ras  over het GEHEUGEN. 53 ras voorbygaande zamentrekking of uitzetting der fpie* ren. Geen lachjes zyn gevalliger en inneemendcr. De Voorzienigheid beféhikt ze als-eene foört van ftille taal om onze Liefde op te wekken ; even als het fchreijen dient, om ons Medelyden gaande te maaken,- en onze befcherming te eifchen. Het Geheugen gaat, in zómmige Dieren, gepaard met omftandigheden , welke wy niet kunnen oplosfen. Wanneer een Paard , een Os, of Geit, door eigen bevveeging, uit de weide t' huis komt, baart zulks geen wonder, 't is een uitwerkzel van 't Geheugen, in alle opzigten gelyk aan 't geen wy in onszclven ondervinden. Doch, wanneer een By, wicroogen, ter oörzaakè vari derzelver bolheid , geen voet voorwaards kan zien, naa wyd en zyd om gezworven te hebben , t' huis komt; of, wanneer een Hond, dertig mylen in eene mand gedraagen , door een landdrcek , • welke by nimmer zag, eene week daar naa tot zyne voorgaande verblyfplaats wederkeert, (waar van ik een voorbeeld weet) wat moeten wy dan zeggen ? dan dat de Reuk deezer Dieren, of eenig ander ons onbekend Vermogen , voor hun Geheugen gewaarwordingen , herroept, op eene wyze waar van wy ons gecil begrip kunnen vormen! Inde daad waar bevattende Vermogens zyn, verfcheiden van , of iymler dan Jie wy bezit :en, is het redclyk te denken, dat 'cr ook wyzen van Herinnering, even onbevattelyk voor ons gevonden werden. In Byën, in Honden, en eenige andere 0ften, fchynen Vermogens te huisvesten van dien aart als de U-uk, die de onze in fynheid zo verre tc overtreüeii, aks Je ontdek- kin-  j)4 VËkHANDELlKG kingen, welke wy door het fcherpstziende vergrootglas doen, die van het bloote oog te boven gaan. Hoe veel minder is, nogthans, niet tegengaande al het behulp van 't Inftihct en fcherper Zintuigen , het Geheugen vaii het fchranderst Dier» dan dat van redelykè weezens ! De ongelykheid is bykans oneindig! Veele der redelooze Dieren zyn niet vatbaar voor eenige leering hoe bepaald moet de kring hunner Herin¬ nering zym De leerzaamfte zelfs bereiken welhaast het toppunt hunner vorderinge, en de Kunften , of liever de Hebbelykheden, welke zy kunnen aanleeren, of die de Mensch , door tyd en vlyt, 'er weet in te drukken, zyn zeer weinig. Geheel ontbloot van Weetenfchap, en het vermogen van Befpiegeling, zyn ze ook zeer gebrekkig in het wedervoorfiellen; en zonder dit, weeten wy, betekent ons Geheugen weinig* Alle Dieren fchynen onbekwaam, om zelfs de minfte aaneenfchakcling van gedagten te volgen, of tc letten op eenig ding, 't geen de zinnen niet aandoet. Maar hoe wyd is de bevatting van 't Menschlyk Geheugen fchoon men het fierkfle niet neeme ! Met welk eene ontclbaare menigte van Gedagten is het voorzien* door overpeinzing, door leezen, door gefprekken; bronnen van Denkbeelden den minderen fchepzelen onthouden ; en door eene ondervinding onvergelyklyk meer verfcheiden, dan men by de Dieren aantreft; ja, daaren* boven, door ons vermogen van fchikking en uitvinding, (mede den Mensch byzonder eigen,) zo gevormd dat ze nuttiger zyn in zich zeiven, en pnderfcheidener te binnen gebragt worden! •—•— Natuürlyke dingen, als die-  over het GEHEUGEN. 95 dieTcn , piraten , rnyn en dclffloffen , bergen en vaïyen, land en water ; aarde en hemel , de zon , de maan, en Harren tmet derzelver onderfcheidene verfthynzelen, beweegingen, en omlooptyden; de dampkring, de verhevelingen, met alle de verfchillenheden van wind en weer Maakzels der kunst, als Heden , flraaten, buizen, wegen , en werktuigen, met wat tot dezelve behoort. Afgetrokke denkbeelden waarheid en valseb> heid, fchoonheid en afzigtighcid , deugd en ondeugd, evenredigheden in getallen, Godsdienst, Koophandel en Staatkunde, waar van de Dieren niets weeten, en de hoofdonderwerpen zyn in de verkeering der Menfch en — deeze maaken eenige der algemeene hoofdfoorten uit tot welke de menigvuldige fchatten der Menschlyke Geheugenisfe kunnen gebragt worden. En welk een oneindig aantal byzonderheden is begreepen onder elk deezet hoofden! Laat iemand, die in de wereld zo veel verkeerd heeft als lieden van bedryf doorgaans doen, by zich zelven nagaan, hoe veel Menfchen hy gekend heeft en nog kent; hoe veel, hy zich herinnert van hunne weezenstrekken l gedaante, Hem, character, gevoelens, van hunne betrekkingen , verbintenisfen, en lotgevallen. ■ Laat hy voorts denken aan die. Mannen en Vrouwen, welke hy nimmer zag; doch van hoorde of las, aan de Characters hem in tooneelftukken, dichtwerken, en andere vercierde fchriften voor oogen gebragt, zal hy niet verbaasd Haan , dat zyn Geheugen zo veele byzonderheden, alleen tot het Menschdom betrekkelyk, kan bevatten; «nditegtcr, maakt misfehien, in de" algemeene verdee' Ifng  p6 VERHANDELING iiag der Menfchlyke kundigheden, de rykfte rang niet uit. Hoe talryk zyn de woorden, zelfs van ééne taal! Wie vier taaien verftaat; moet veronderfield worden ten minften twee maal honderd duizend woorden in 't hoofd tc hebben, met alle de onderfcheiden buigingen» in welke zy, volgens de regels gebruikt worden, en ontelbaare plaatzen uit boeken , om -derzelver betekenis op te helderen. En dat vier taaien tc verllaan de vatbaarheid van de Menfchen in 't algemeen niet te boven' gaat, zal de toeftemming weg draagen van een ieder, die met Plinius en Quintilianus gelooft , dat Mithridaïes twee en twintig taaien verftondt. Dan wie kan oprekenen , of zelfs eene algemeene fchets geeven van alle de voorwerpen, bevattingen, denkbeelden , die ééne Menschlykc Ziel in ftaat is zich te herinneren! En is het niet opmerkenswaardig ; is het niet hbogstverwonderbaar , dat hoe meer een welaangekweekt Geheugen onthoudt, de vatbaarheid van 't zelve des te grootcr wordt? Heeft iemand van gezond verlland ooit gezegd. „ Myn Geheugen heeft alles ontvangen, u wat het kan ontvangen, en ik verlang, van dit uur af, nimmer iets nieuws tc hooren !''. Laaten wy hier uit leeren den rechten pcys te zetten op de waardigheid van 's Menfchen Ziel, en aan de verftandlyke Vermogens hem gefchonken denken als beide in foort en trap onuitfprecklyk verre fferheevcn boven die der Dierlyke wereld. Indien wy bekwaam zyn tot eindelooze vorderingen , ( en welke rede is 'er om te gelooven dat wy het niet zyn.) dan moet zeker onze beftemming van die der Dieren verichillen: want de Maa- ker  over het GEHEUGEN 97 jfcr der Natuure doet niets te vergeefsch: en een Verftand bmnen veel enger perken dan dat van den Menfch omfchreeven , zou genoeg zyil ter bereiking van alle einden, voor een Schepzel, welks duur bepaald is binnen den kring van honderd jaaren. Onze Zielen moeten, derhaiven, verordend zyn voor tooneelen van uitgeftrekteren heerlyker vordering, dan wy hier betreeden - en ons beftaan, om langduuriger tydperken te vervullen dan die door de zon worden afgemeeten. Deeze béfpiegeling levert den grond op van een bevvys, * welke de verüandigften onder de Heidenen opleidde om in de Onfterflykheid der Ziele te gelooven. In deezer voege redenkavelde Cicero m den Perfoon van den ouden Cato fpreekende. „ Waarom zou ik hier uitweiden? „ naardemaal de werkzaamheid der Ziele zo o-root is „ naardemaal zy zich zo veel van het Voorïedene herin „ nert, zo wyslyk het toekomende raamt, en in ftaat „ is tot zb veele kunfteü, weetenfchappen, en uitvin„ dingen , ben ik overtuigd , en ik geloof, dat een „ Weezen mét zulke begaafdheden befchonken , niet ,i fterflyk zyn kan. (*) ". Deeze aanmerkingen beweegen my om een weini^ftil te ftaan op twee vreemde begrippen der hedendaagfche Wysbegeerte. Het eerfteis, dat de Menschlyke bekwaamheden zo zeer gelyken naar die vart andere Dieren , dat , indien het maakzel hunner Lichaamen flegts eenigzins meer na elkander geleek, de Menfchen fchrandere Dieren zouden mogen genaamd worden, en de (*) Cicbro de Scncctute. Caf, xxi. G  08 VERHANDELING de Dieren onvolmaakte Menfchen. Want de Schryvers, die ik op 't oog heb, zullen bezwaarlyk toeftaan, dat 'er, in de eerstgemclden ééne oorfpronglyke.bekwaamheid plaats hebbe, welke niet eeniger maate in de laatstgenoemden gevonden wordt: zy willen, dat het onderfcheid, indien 'er eenig is, eerder toe gefchreeven moet worden aan hebbelykheden en ondervindingen^ verkreegen door middel van het meer of min keurig ma'akzei der Hchaamlyke Zintuigen, dan aan iets weezenlyks in de vorming der Ziele Ja, zommigen zyn zo verre gegaan van te zeggen, of ten minit.cn ons te doen vast ftellen, dat zy het gelooven, dat 's Menfchen ooifpronglyke ftaat, die van een Beest was, dat hy in deczen grooter maate van gezondheid en geluk genoot dan in den tegenwoordigen; dat hy langs hoe onvolmaakter wordt; naar gelange hy verder afwyke van het Beestlyk Cbaracter; dat hy doende, gelyk hy doen moest, en gelyk de Natuur beoogde, dat by zou handelen, naakt en op handen en voeten behoorde tc gaan. Zo lang de Menfchen de Gefchiedenis en hunne zinnen gelooven, zal het niet noodig zyn het laatfte gedeelte deezer leere te beftryden. Ter aanziene'van het eerfte zeg ik alleen, laat hy dan, die kan, 'er in berusten. Hy, die 'er zyne eer in ftelt om met de Beeften van een gedacht te weezen , zal geen fmaak vinden in iets , dat ik fchryf, en dus mag ik hem aan zichzelven overlaaten Dieren hebben, ongetwyfeld, zo wel als Menfchen, het vermogen om voorledene gewaarwordingen te onthouden', doch ik denk, hoe, uit al het voorgezegde blykt, dat zy, die dit vermogen, zo als het in den Mensch is, vergelyken met  c v er het GEHEUGE N. 99 met het geen wy Geheugen in een Dier noemen, en geen weezenlyk onderfcheid gewaar worden, even goed kunnen befluiten, dat Vliegen en Walvisfchen, een zelfde foort van Dieren zyn; of dat het blaazen van een Gans eene juiste nabootzing is van het gedonder des gefchuts in een zeedag. Dat 'er in 't Heelal een fchaal is, allengskens by graa■den opklimmende van Niets tot de Godheid, is een ander hedendaagsch begrip, even ongcrymd als het voorgaande, fchoon, uit hoofde van zekere Mannen , die het beweerden, wat aanzienlykcr. Indien de Dieren, op deeze ingebeelde fchaal, naast den Mensch komen, kan dezelve zeker niet gezegd worden trapswys op te klimmen. Ik erken, ten vollen , dat de Paarden fterker en fneller zyn dan de Menfchen; en dat veele Dieren vermogens van bevatting en werkzaamheid bezitten , welke wy derven: de Zwaluw kan vliegen, de Dolphyn onder *t water ieeven , en de By honig uit de bloemen haaien. Maar hoe verre is , in elk opzigt, waar in Dieren met de Menfchen kunnen vergeleeken worden, de redelyke Natuur boven de oriredelyke verheeyen! Wy hebben gezien dat, met betrekking tot het Geheugen, aan belde gemeen, de affland onbegrypiyk groot is. Wat zullen wy , dan denken van deezen affland , wanneer wy het oog Haan op die vermogens, welke den roem, en, met de daad , het onderfcheidend Characïer van den Mensch uitmaaken. Ik meen onze bekwaamheden om uit te vinden, te fpreeken, en de wetenfehappen te beoefenen, als mede die byzonderheden onzer gefteltcnisfe, welke G * ons  ioo VERHANDELING ons het regt geeven tot den tytel van Zedelyk'werken» de, Burgerlykc en Godsdienftige Weezens? Men treft, wel is waar, eene paallooze verfcheidenheid in de Na* tuur aan: en eene allengskens opklimmende fchaal zou misfchien gemaakt kunnen worden in eenige rangen van weezens, als in de graaden van fchranderheid tusfehen onderfcheide Beesten, en van verftand in onderfcheide Menfchen. Maar hoe ongerymd is het te fpreeken van een algemeene fchaal der dingen, terwyl veele van deeze dingen of denkbeelden, als na aan elkander grenzende voorgefteld , blyken , door onmeetbaare tusfehenruimtens , van elkander afgefcheiden te zyn ! Want zodanig moeten wy fielten, dat de tusfchenruimte is tusfehen beflaan en niets , tusfehen planten en dieren , tusfehen een onredelyk fchepzel en een Mensch, en 't geen nog verder gaat, tusfehen gefchaape weezens van den hoogflen rang en het opperst, onafuanglyk, en oneindig volmaakt Weezen, den Maaker van alles. In een fchaal van Weezens , of een reeks van denkbeelden, die gezegd worden , by graaden boven elkander op te klimmen, moeten wy ons voordellen, (indien de woorden anderzins iets betekenen,) dat de weezens of denkbeelden aan elkander grenzende, eenige hoedanigheden gemeen hebben, of althans hoedanigheden bezitten niet zo zeer in foort, dan wel in trap verfchiilende. Maar welk eene hoedanigheid is 'er by voorbeeld, in beflaan, welke in eenige foort, of in eenigen trap ,begreepen kan woiden plaats te hebben in niet beftaan5 In  over hit GEHEUGEN. I0I In welk opzigt kan het geen ontbloot is van alle werktuiglykheid gezegd worden , te naderen tot het werktuiglyke , waar in gelykt los droog ftof na het maakzel van een Plant? . Wederom, de Die- ren hebben gevoel, de Planten niet; hoe kan gevoel en 't gemis van gevoel aangemerkt worden als trappen van dezelfde of foortgelyke hoedanigheden! Daarenboven, de Mensch is bekwaam tot weetenfchappen , begaafd met zelfbewustheid en een zedelyk begmzel , kan hy dan veronderfteld worden , in deeze opz.gten ; alleen édn enkelen graad verhoeven te zyn boven de Dieren, ontbloot van een zedelyk beginzel en onbekwaam tot befpiegeling ? Of heeft de rykdom van hem, die geen rykdom heeft, (mag ik zo fpreeken , ) eenige evenredigheid tot dien van een ryk Man? En, eindelyk , is het mogelyk zich te verbeelden, dat eenig gefchaapen weezen, het uit. muntendfte , 't geen men kan begrypen , ooit , naa ontelbaare eeuwen van vordering, op eenigen affland, die minder is dan oneindig , zou naderen tot den Almagtigen , Eeuwigen , en van zichzelven befïaanden Schepper? Hoe zeer het ons voege nederig te zyn, onder het gevoel van onze groote en veelvuldige onvolmaaktheid, belmoren wy , nogthans , een recht denkbeeld te bewaaren van de waardigheid der Menfchlyke Natuure ; nooit te vergeeten , dat de Mensch naar den JJeelde van God gemaakt, en ter Onfterflykheid gefchikt is. Laaten wy , in alle onze nafpeuringen , zorg draagen G 3 om  ros VERHANDELING over enz. om op onze hoede te vveezen tegen vooroordeel , en ydele befpiegeling , en onze befchouwingen bepaalen tot het geen daadlyk beftaat en weezenlyk gebeurt, als mede tot eenvoudige' en ter betragting opleidende Waarheid. VER-  VERHANDELING oyifi de VERBEELDINGSKRAGT. EERSTE HOOFDSTUK. Algemeen verslag van de Verbeeldingskragt. "Y Toigens het algemeen gebruik der woorden zyn de » woorden Verbeeldingskragt en Verbeelding niet volflrekt van eene en dezelfde betekenis, 't Zyn, in de daad , benaamingen van dezelfde Bekwaamheid , doch de eerfle fcbynt gebezigd te worden ten opzigte van het deftiger en de laatfte van het gemeener gebruik derzelve. Een geeflig Schryver is een Man van eene aartige Verbeelding; doch een verheeven Dichter wordt gezegd eene fterke Verbeeldingskragt te bezitten. Dewyl deeze woorden, egter, dikwyls, en by de beste Schryvers onverfchillig gebruikt worden , zal ik ze niet verder onderfcheiden. In welk bpzigt Verbeeldingskragt en Geheugen verfchillenhc-b ik, voorheen3 opengelegd (*_). Wanneer wy ons (*) Zie hier boven hl, C, G4  104 VERHANDELING ons iets herinneren, herbaalen of herzien wy Voorledene, gewaarwordingen, met betrekking tot onze ondervinding, daar van en derzelver weezenlykheid. Wanneer wy ons iets verbeelden , overweegen wy het denkbeeld , of de gedagten, als dan voor onzen geest tegenwoordig, enkel zo: als die op zichzelven is, zonder eenig inzigt op daadlyk beftaan , of voorledene ondervinding. ■ Gedagten in ons door het Geheugen verwekt, kan men mede in dit licht befchouwcn, in welk geval zy, om in den ftyl der. hedendaagfche Wysbegeerte te fpreeken, Denkbeelden der Verbeeldingskragt zouden genaamd worden. Dus kunnen de trekken van een Portrait, of van een Perfoon , eenigen tyd geleeden. door ons gezien., voor onzen geest komen, en voor eene wyl door ons befebouwd-worden, zoisder dat wy bedenken, of wy. nimmer voorheen iet zodanigs zagen; of het denkbeeld een maakzel. is van onze eigene Verbeeldingskragt, dan niet. Zomtyds blyft'er in de Ziel het denkbeeld over van eene byzondere gebeurtenis, van welke wy niet kunnen zeggen, of wy het kreegen door onderrigting, danof wyhet enkel droomden. Addison van het Gezigt fpreekende (*) noemt 't zelve „ het vermogen, 't welk der Verbeeldingskragt de t) denkbeelden oplevert" en voegt 'er, vervolgens, by, „ dat wy geen enkel Beeld in de Verbeelding kunnen „ hebben, of het kwam eerst door 't Gezigt in ons". Indien deeze Schryver door Beeld meent, 't geen, hy op eene andere plaats, Denkbeeld noemt, en meesten tyds door dit woord verftaan wordt, zou volgen, dat blind (*) Specialer. No. CCCCXï,  over de VERBEELDINGSKRAGT. 105 geboorenen , of zy die geene Geheugeiüs draagen van Licht en Kleuren, geene Verbeeldingskragt kunnen hebben. Doch zulks ftemt niet overeen met de Ondervinding. Ik heb byzondere kennis aan iemand (*) die flegts vyf maanden oud, zyn gezigt, door de kinderziekte , verboren hebbende, geen denkbeeld heeft [van eenig zigtbaar voorwerp: en nogthans is hy een goed Dichter, Wysgeer en Godgeleerde, met één woord Teen zeer verftandig zo wel als allereerwaardigst Man. Hy droomt zo veel als andere Menfchen doorgaans: en droomen worden , in 't algemeen , aan de Verbeelding toegefchreeven. Zyne fchriften .bewyzen, dat hy eene verheevene Verbeeldingskragt bezit ; dit zal elk Oordeelkundige erkennen, dit zou Addison zelve moeten toeftemmen. Uitvinding wordt, door alle Wysgeeren, aangemerkt als een werk der Verbeeldingskragt. Iemand kan Tooneu en Gevoelens uitvinden, en gevolglyk zich verbeelden die niemand ooit hoorde of zag, en voor het Gezigt* niet merkbaar zyn, eerzy gefchreeven worden. Hetblykt, derhalven, dat Ad dis ons gebruik van dit woord al te bepaald is, wanneer hy fchryft, dat denkbeelden door 't Gezigt verkreegen de eenige voorwerpen zyn der Verbeeldingskragt: 't geen, nogthans, het bc gnp misfchien geweest is der zodanigen, die eerst dit vermogen der Ziele onderfcheidden, door eene benaaming van het woord Beeld afgeleid. Eenige Schryvers geeven deeze bepaaling van Verheel- dings- Ct) De Eerwaardige Dr. Blacklock van EÏmturgh, G 5  loó" VERHANDELING dingskragt „ De enkele bevatting van Lichaamlyke voorh werpen;, die afvveezig zyn". Doch het gemeen gebruik der taaie ftaat in voor eene meerbehelzende bepaaling. De angstvallige bezorgdheid eens Gierigaarts , en het knaagend naaberouw eens Moordenaars, zyn geene lichaamlyke voorwerpen ; en kunnen egter in de Verbeelding huisvesten der zodanigen , die ze nimmer voeldenShakespeare, die noch een Gierigaart noch eent Moordenaar was, maar in tegendeel, een edelmoedig enmenschlicvend hart in den boezem omdroeg, heeft de gevoelens van het een en ander diameter zodanig uitgedrukt,, dat elk Leezer zal moeten bekennen, dat xyne bevattingen daar van juist en leevendig waren. In de taal der hcdcndaagfchc Wysgeerte, fchynt het woord Verbeeldingskragt te betekenen . Voor eerste het vermogen, om Denkbeelden te vatten en te vormen, zo als zy in zichzelvc zyn , zonder eenig uitzigt op derzelver weezenlykheid. Ten tweede,,'hct Vermogen, om die Gedagten, Denkbeelden of Begrippen, welke wy tilt de Ondervinding, of door Onderrigtir.g, verkrecgen hebben, eene nieuwe fchikking te gceven, of, op eene nieuwe wyze, zanten te voegen. Deeze twee Vermogens, fchoon ze van elkander onderfeheiden kunnen worden , verfchillen weczcülyk niet.Indien iemand zich een ding kan verbeelden, door hem gezien, kan hy zich ook twee of meer zulke dingen verbeelden op zulk eene wyze verédnigd, dat zy eene gedaante opleveren,[welke in de Natuur niet beftaat. Wanneer ik, by voorbeeld, het denkbeeld heb van een Hondenkop en een iMenfchen Lichaam, kan ik my dezelve  over de VERBEELDINGSKRAGT, 107 gemaklyk verbeelden als veréénigd in 't zelfde Dier; myne Verbeelding kan 'er vleugelen, hoornen, gekloofde voeten en zo veele vreemde aanhangzels byvoegen., als het u behaagt. Deeze twee Vermogens, derhalven, van Enkele Bevatting en Zamenvoeging, (vergunt my de vryheid om ze dus te noemen,) zyn zo nauw aan een verbonden, dat men ze onbefchroomd beide tot de Verbeeldingskragt moge brengen. Ten einde men de natuur van \Zamenvoegend Vermogen te beter begrype, moet ik aanmerken, dat de Wysgceren onze Denkbeelden , en andere Voorwerpen van Bevatting verdeeld hebben, in Enkelvoudige en Zamengeftelde. Een Enkelvoudig Voorwerp is 't welk niet fchynt te befhian uit deelen', die afzonderlyk kunnen begreepen worden, als Hitte, Koude, Honger, Dorst enz. Een Zaniengefteld Voorwerp beftaat uit deelen of hoedanigheden , die van een gefcheiden of ten minden als zodanig door het verftand kunnen begreepen worden. De kleinIte zandkorrel, het minde ftofdeeltje, 't welk wy door middel onzer zinnen kunnen begrypen, is een zamengefteld Voorwerp: dewyl het bedaat uit deelen, die men kan van een fcheiden en hoedanigheden bezit, waar aan wy afzonderlyk kunnen denken , als de gedaante , de kleur, de vastheid, de zwaarte enz. Alle Enkelvoudige Denkbeelden, dat zyn, alle onze begrippen van enkelvoudige Voorwerpen, ontleenen wy uit de Ondervinding; en kunnen met geene woorden zodanig befchreeven worden, datzy, die ze nimmer ondervonden, ze verdaan. Een Doofgeboorene heeft geen denkbeeld van Geluid; een Blindgeboorene mist het denkbeeld  io? VERHANDELING beeld van Licht en Kleuren. En, indien wy het onder, (laan, door befchryving, deeze enkelvoudige Denkbeelden mede te deelen aan Menfchen, die door de Natuur het zintuig, om ze in te laaten niet gefchonken is, zullen wy even vergeeffchen arbeid doen als de Wysgeer, die de moeite nam om eenen Blinden een Denkbeeld te geeven van Scharlakenrood. Hy vermeldde hem, dat hetzelve eene leevendige en teffens aangenaame aandoening verwekte, dat het ten zinnebeeld van moed diende, en ten cieraad fïrekte aan Vorsten en aanzienlyke Mannen; en, naa het opnoemen van eenige andere hoedanigheden, vroeg hy den Blinden , of hy nu niet eenige'rmaate een denkbeeld van het Scharlakenrood hadt?.. Ja , gaf hem de ander ten antwoord. Scharlakenroode kleur moet , volgens uw berigt , volmaakt naar den klank van een Trompet gelyken Blindgehoore- nen fpreeken; 't is waar, dikwyls, en niet zelden vry gepast, over zigtbaare dingen ; doch dit moet of een uitwerkzel van 't Geheugen weezen , wanneer zy van Licht en Kleuren, dat geen zeggen ,'twelkzy van anderen hoorden , of het moet figuurtyk zyn , als wanneer zy zeggen zulk een Perfoon of zodanig een Boek gezien te hebben: 't geen in hun mond niet meer betekent, dan dat zy zich in 't gezelfchap van zulk een Perfoon bevonden, of zulk een Boek hoorden leezen: want van de byzondere aandoeningen , door het Gezigt te wege gebragt, blyven zy zo onkundig als wy 'van de verfchynzclen in de Wereld der Geeflen. Hunne Droomen Hellen hun niets voor dan verfchiilende zamenvoegingen dier Denkbeelden, welke zy door middel der vier andere zinnen verkreegen heb-  over de VERBEELDINGSKRAGT. Sfêj hebben. Zelfs, als zy van Licht droomen, 't welk, ih hunnen ongelukkigen toedand, niet zeldzaam gebeurt: dewyl zy zo zeer na 't zelve verlangen, verbeelden zy zichdeeds, dat het hoorbaar of tastbaar is zonder ooit te kunnen begrypen, wat het weczenlyk is. Want de verwilderde en verwarifte onzer Droomen zyn zo verre overeenkomdig met de Natuur, dat ze geheel en al beftaan uit die Enkelvoudige of Zamengeftelde begrippen van dingen, waar mede de Ondervinding ons gemeenzaam gemaakt heeft, 't Geheugen«verfchaft al die doffe: alles, wat de Verbeelding, in den flaap doet, of kan doen, is ze op veelerlei wyzen te fchikken, zo dat zy nieuwe zamenvoegingen vormen, waar van deeze min , andere meer buitenfpoorig zyn, Van de Enkelvoudige en zamengedelde Denkbeelden é uit de ondervinding ontleend, vormt de Ziel, zo wanneer wy wakker zyn, als wanneer wy flaapen, gelyk ik reeds aanmerkte , ontelbaare zamenfehikkingen, verfchiilende van die met de daad bedaan, of kan zulks doen. De Mensch, die yvoor en een berg gezien heeft, kan de kleur, de effengladheid, de zelfdandigheid van het eerde begrypen als yeréchigd met de gedaante en grootte van den laatden , en gevolglyk een denkbeeld vormen van eenYvooren Berg. Het gedrogtlyk Schilderduk, door Horatius befchreeven, in 't begin zyner Dicht kunfie, met een Menfchenhoofd, een Paardenhals, de Vederen van verfcheide Vogelen , de Leden van verfchiilende Beeden, en den Staart van een Visch, kunnen wy gemaklyk begrypen, en , indien wy iets van de tekenkunst verdaan , duidelyk afbeelden. In de daad niets valt  iio VERHANDELING valt ligter dan nieuwe zamenvpegingen van deezen aart te vormen; de groote en bczwaarlyke post der Uitvindinge is, ze aangenaam en nuttig, ze met elkander beftaanbaar en natuurlyk tc maaken. Deeze bekwaamheid om nieuwe zamenvoegingen te vormen , wordt aan de Verbeeldingskragt toegefchreeven. 't Geheugen biedt ons niets aan,dan 't geen wy daadlyk ontvangen hebben; zo dat een weezen met Geheugen begaafd ; doch van Verbeeldingskragt ontbloot , hoe veel kundigheden het qpk mogt opdoen, niet in Maat zou zyn iets uit te vinden: want- alle Uitvinding fluit nieuwheid in, en dat 'er zaaken of denkbeelden zamengevoegd worden, die nimmer te vóóren dier wyze zamengevoegd waren. Dat de Vermogens van Uitvinding en Herinnering verfchillen, zo dat iemand het eene in eenen hoogen het andere iaagen graad bezitte, is bykans te blykbaar om eenig bewys te vorderen. Siiakespeare en Aaron Hiel, waren Dichters, en Mannen van vernuft. De laatstgemelde was. een Reiziger, hy gaf een verhaal zyner Reize, en hadt de voordcelcn cener befchaafde en ruime opvoedinge genooten ; de eerstgenoemde bezat weinig Geleerdheids, bevondt zich nooit buiten Engeland en bragt een groot gedeelte zyns leevens in behoeftige omflandigheden door. Uit-dit verflag zou iemand ligt denken, dat Hill een grooter voorraad van denkbeelden bezat dan Shakespeare: dat hy meer kennis van Boeken , Landen en andere zaaken hadt, welke ons in het leezen voorkomen, lydt geen twyfel: maar Hi l l's vindingsvermogen ftak niet uit; wy treffen wei-  over ds VERBEELDINGSKRAG T. ui. weinig nieuws by hem aan: en wy mogen vrylyk zeggen: dat zyne Verbeeldingskragt gering-was. Tcrwyl S h akespeari, met veel minder Geleerdheids, onvcrgclyklyk veel grooter overvloed van Gevoelens en Beelden hadt, .en eene verfcheidenheid van vinding en kennis der Natuure ten toon fpreidde, waar van men bykans geen voorbeeld vindt Wy ontmoeten dagelyks Perfoon an van goed verftand en klaar begrip, die onderfcheiden eene Gefchiedenis kunnen verhaalen, of vcrflag doen van den inhoud eens Boeks door hun geleezen, of van eene Zaak waar in zy betrokken geweest zyn ; doch wier gefprckken, fchoon blyk draagende van een goed Geheugen, geen Vindingvermogen altoos vertoonen. Anderen komen ons voor, die gceftig en aartig zyn , en, in hun onderhoud , veele nieuwe denkbeelden opleveren, tenvyl zy geene groote fterkte van Geheugen bezitten, en weinig van die klaarheid des Verftands, noo dig in een Man van bedryf. TWEE-  iii VERHANDELING TWEEDE HOOFDSTUK, Van dè Zamenvoeging der Denkbeelden. EERSTE AFDEEL ING. Beginzeh der Zamenvoeging Voor eerst Gelyk heid Ten tweeden Tegenftrydigheid Ten derden Aanhoorigheid of Nabyheid. *SIVrCnfChen iS UU aart werkza:lin' en geen -LVJ- onzer Bekwaamheden zyn rustloozer, dan die der Verbeeldingskragt, welke werkt zo wel, wanneer wy flaapen als wanneer wy wakker zyn. Op den zelfden tyd dat wy na eene Redenvoering Imiteren, of een Boek leezen , gebeurt het dikwyls , dat onze Verbeeldingskragt, ondanks alle aangewende voorzorge, omzwerft, en ons zaaken voorftelt geheel verfchiilende Van die wy wilden befchouwen. De kragt, welke de Verbeelding bedwingt, door de Ziel te bepaalen op één byzonder voorwerp , of eene reeks van voorwerpen, wordt Aandagt geheeten; en de meeftea weeten, dat dé aanhoudende beoefening van dezelve met moeite en eenige verftands vermoeienis gepaard gaat, Tervvyl, wanneer wy, zon- der  Over de VERBEELDINGSKRAGT. tig der op eenig byzondcr denkbeeld tc letten, den vollen ioop geeven aan onze gedagten, en dezelve toe laaten af te zwerven, zo als de Verbeeldingskragt of't geval wil, eene Zielsgcfteltcnis volgt, welke men Mymering noemt , en wy bewuft. zyn , dat 'er eene Zielzwakheid plaats heeft : daar het eene denkbeeld het ander , dit weder een derde', voortbrengt, en deeze , op hunne beurt , gevolgd worden door andere : de Ziel fchynt als dan geheel lydelyk te weezen, en zo weinig gezags over haare gedagten te oefenen, als het oog doet over de Menfchen, die het op ftraat ziet voorby wandelen. De opvolging deezer zwervende denkbeelden wordt dikwyls geregeld door het Geheugen, als wanneer de by^ zonderheden eener Plaats, van ons gezien, of een Gefprek van ons gehoord , herdagt werden» Op andere tyden hebben onze Gedagten minder zamenlïangs met het weezenlyke, en volgen elkander in eene orde, waar in zy misfehien zich nooit te vooren opdeedeni Het zelfde ontdekken wy in die vermengde Gefprckken , welke niet bepaald zyn tot eenig byzondcr onderwerp $ doch waar in ieder mededeelt, wat hem te binnen fchiet, of in hem verwekt wordt door 't geen ande* ren zeggen. Schoon hier door eene verfcheidenheid van onderwerpen, en eene menigte van ongelyke denkbeel* den ter baatte komt, kunnen wy, nogthans, meest altoos de betrekkingen, die dezelve veréénigen, naagaaiï.Dit is zo welbekend, dat, indien 'er eenig ding gezegdwordt, 't welk geene betrekking fchynt te hebben tothet voorgaande, het gezelfchap gereed is om het op te merken, en verlangt onderrigt te worden van de reeks II . def  114 VERHANDELING der denkbeelden, die den fprecker brengen tot een denkbeeld fchynbaar zo onvoegelyk. Ik heb ergens gehoord of geieezen, dat, ten tyde der Burgeroorlogen, die den dood van Carel din I. veroorzaakten, eenigen van 's Konings aanhangelingen met elkander fpreckende over de rampen, welke de Koninglyke Party dreigden , een hunner vroeg, hoe veel een "Romeinfche Denatius waardig was ? Deeze vraag fcheen geheel vreemd van het behandelde onderwerp; het gezelfchap gaf zyne verwondering te kennen, dat een gcfprek van zo veel aangelegenheids werd afgebrooken door eene zo ontydige vraag. De Heer, die dezelve voorgeftcld hadt, verzogt verfchooning, en verklaarde daar toe gebragt te zyn door een reeks denkbeelden op dat oogenblik voor zynen geest gekomen; dat het lot huns ongelukkigen Konings hem toefcheen veel gelykheids te hebben met dat onzes Zaligmaakers , wanneer hy verraaden en in de handen zyner Vyanden overgeleverd wierd ; dat dit hem hadt doen denken op Judas den Verraader , en op den prys, dien deeze voor zyne verraadery ontving, de dertig Zilverlingen, of, gelyk hy veronderdelde, dertig Romeinfche Dennni. Wanneer onze Gedagten elkander op deeze wyze volgen , zyn de overgangen menigmaal vcrbaazend fchielyk, zo dat wy dit oogenblik op 't eene, 't volgende op iets geheel daar van verfchillend denken. En, nogthans, zouden wy, misfchien , indien wy alle de tusfchenkomendc denkbeelden ons konden herinneren, bevinden, dat fchoon de eerde en laatde gedagten hemelsbreed verfchillen, de naast by elkander komende alle in  over de VEPvBEELD.lNGS KÏIAGT 115 In zekere betrekking ftaan J u l i u s C e s a r , by voorbeeld, fchiet my in den zin. Op hem kan ik,"als 't my lust, myne aandagt, voor- eene wyl , vestigen, zonder toe te laaten dat de Verbeelding my elders hennen voert; maar is deeze onder geen bedwang, dan zal 'er eene groote verfcheidenheid van denkbeelden orimiddelyk ontdaan. Ce sar doet niy , mogelyk op Gal/ie denken , 't welk hy vermeefterde , en op Brhtanje , waar hy een inval deedt; op den ruwen ftaat, in _welken hy de Bewoonders' van dat Eiland vondtj op hunne woeste leevenswyze in 't «gemeen, en de fehnklyke gewoontens , welke daar plaats Vonden , moord, roof, mensenoffer , en het eeten van menfchen-vleesch. Hoe zeer verfchilt, roep ik uit, dit verfoeilyk banket, van dat der Hippomolgiaanen, van welken Homerus zingt, die van melk leefden , en zo on= fchuldig, dat Ju pi ter vermaak fchiep in \ befchouwen huns gedrags! Van hier is de overgang gemaklyk tot de Gulden Eeuw, door de Dichters bezongen, en tot 's Menfchen ftaat van Onfchuld vó*or den Val. — Ik begin met Julius Ce sar, den befchaafdften Mensch der oudheid; het volgend oogenblik bevind ik my onder de Menscheeters, de fchandvJekken der mehschlyké natuur, en, onmiddelyk daar naa is de Vrede en het fcénoegen van het Paradys my voor oogen. Verfchillender Gedagten kan men zich nauwlyks verbeelden, en, egter, zyn de aan elkander gehegte fchakels van die keen, zo verbonden , dat de een ons natuurlyk tot de andere brengt.. En, indien ik op deeze wyze voortging, « 4 zbü-  HÓ VERHANDELING zouden 'er tienduizend denkbeelden in mynen geest opkomen , even verfchillend , en, nogthans, onderling verbonden. Ik beweer niet, dat 'er, onder alle op een volgende denkbeelden , altoos eene wcderzydlche verwantfchap plaats heeft tusfehen die 't naast aan elkander zyn. Verbeelding is dikwyls grillig, en levert verbintenisfen op, die onverantwoordelyk buitenfpoorig zyn. En wy mogen ongetwyfeld, de eene gedagten onbefchroomd voor de ander zetten; even als wy, door ons gezwind om te keeren, onze oogen op dit oogenblik na 't Zuiden* en het volgende na 't Noorden kunnen wenden. De natuurlykfle voortgang, die de minde moeite vordert, is, in het laafde geval, op de dingen te letten , zo als zy in orde en by elkander liggen; en, in 't eerde, van de ééne gedagte tot de andere, die 'er betrekking toe hebben, op te klimmen. Naardemaal 'er dan meest altoos een verband is 'tusfehen de Denkbeelden, die in onze ziel omgaan, wordt het een duk der nafpeuringe waardig, onderzoek te doen op de natuur van dit verband, en te zien of wy eenige beginzels kunnen opgeeven , volgens welke de opvolging of zamenvoeging onzer Denkbeelden, fchynt geregeld te wofden. Deeze beginzels zyn , buiten tegenfpraak, veele en zeer verfcheiden; ik zal het niet onderneemen, gelyk zommigen gedaan hebben, ze alle op te noemen. Ook del ik 'er niets in om ze, met anderen, tot twee of drie • algemeene te brengen. Op hoe meer 'voorbeelden van deeze Zamenvoeging wy letten , hoe groo-  • ovïr r>E VERBEELDINGSKRAGT. n7 grooter aantal van Zamenvoegende Beginzelen wy waarfchynlyk zullen ontdekken. Ik bepaal my tot eenige weinige in 't byzonder. Voor eerst. Een Voorval, of eene Gefchiedenis, lydt ons op om te denken op een ander, daar aan gelyki Het zien van een Vreemdeling, die na een afvveezigen Vriend gelykt, herinnert ons dien Vriend. Gelykvormigheid is', derhalven , een van deeze zamenvoegende* beginzelen , die onze gedagten van het eene tot het andere voorwerp brengen. Met andere woorden, Denkbeelden, die gelyk, zyn, of-zodanig geagt worden, trekken elkander voor onzen geest. m Dit ftrekt ten oorfprongc van Leenfpreuken, Gelykenisfen, Zinfpeelingen , en andere (tukken der Redenkunfle op Gelykheid gegrond : eene menigte daar van komt ons voor, niet alleen in Dichtwerken, en alle wel opgetelde Schriften • maar ook in't gemeenzaam Onderhoud. Wy noemen een listig Menfch een Vos, een Moeitemaaker een Stokebrand, een Domoor een Ezel, een lompen onbefchoften Knaap een Beest. Wy gebruiken deeze zelfde wyze van fpreeken in eenen goeden en aanpryzenden zin, wanneer wy een onnoozel Kind een Lam, een fchoon en deugdzaam Mensch een Engel heeten; of ook enkel om ons fterk uit te drukken, dus zege men van een maager Man , dat hy vel en been is, een ryzig Man is een Man als een Boom. Dit zyn Leenfpreuken. In 't gebruik derzelven wordt onze Verbeelding van den Perfoon of Zaak, waarover wy fpreeken, geleid tot den Perfoon of Zaak van welks benaaming wy geH 3 bruik  ïiS VERHANDELING bruik maaken : uit hoofde van eene veronderftelde gelyk-?. vormigheid tusfehen die beiden. Leenfpreukig te fpreeken, en onze Denkbeelden op te helderen door Gelykenisfen en Zinfpeelingen, is algemeener dan iemand zich -zou verbeelden, niet alleen by lieden van Letteren ; maar zelfs by Kinderen en Wilden » en wy hellen ^'er meest toe over, wanneer wy bot- vieren aan eenige fterke gèmoedsbewceging. Het volgend zeggen is natuurlyk genoeg en niet te verheeven* voor een gemeenzaam gefprek ; nogthans is het eerde eene Leen fp reuk , het tweede eene Gelykenis en het derde eene Zinfpeeling. „ Ik was op die tyding bedonderd; en ■ dondt voor een wyl beweegloos als een beeld; doch „ ik tragtte my te herdellen, door de bedenking, dat op de reis des leevens, dilte en dorm veelal elkander v volgen." Ongeleerden, en Volken , wier taal nog in een daat van ruwheid is, bedienen zich meer van deeze Spraak-figuuren, dan lieden, die ryker voorraad, om zich uit te drukken, bezitten. De fpraak des gemeeneu Volks vloeit over van fpreckwoorden , de meeste deezer zyn, zo als zy dezelve gebruiken, Zinfpeelingen pf Gelykenisfen. De Aanfpraaken der Indiaanfche Opperhoofden, van welken, wy, nu en dan daaltjes vinden in de Nieuwspapieren, zyn, van 't begin tot het einde, vol Lecnfpreukcn. Dit toont hoe natuurlyk het is voor '-s Menfchen geest, gelykfoortige denkbeelden by een te voegen, of van het eene denkbeeld of voorwerp, tot een ander, naar't zelve gelykende, over te gaan. Wanneer de Ziel beheerscht wordt, door een fterke drift,  over d e VERBEELDINGSKRAGT. 119 drift, zynde gedagten, welke daar in opkomen, veel' tyds gelykaartig met die drift, en ftrekken om dezelve aan te zetten. Is iemand vrolyk , zyne gedagten deelen alle in de vrolykheid zyns harten; en de zwaargeestige denkbeelden verdwynen zo geheel en al , dat het hem bezwaarlyk zou vallen ze te herroepen. Is iemand droevig, hy peinst op l'mert en te leurftelling, op de onzekerheid der mcnschlyke zaaken, op den dood, het graf, en duizend andere naargeeftige onderwerpen. Toorn geeft, op dezelfde wyze, der Ziele eene neiging tot de daar aan verwante denkbeelden .van belediginge fmaad , en wedervergelding: Godsvrugt en Goedwilligheid, in tegendeel, brengen voor den geest de genoeglyke denkbeelden van geluk en deugd, van de belooning der vroomen, en de verbetering der Godloozen, van eene bloeijende Maatfchappy, .en het gansch Heelal ver- cenigd in overeenftemming en liefde. ■ Weshalven wy, het Character van iemand kennende, of weetende welk een hartstocht hem hebbelyk beheerfche, mogen gisfen met niet weinig verzekerdheids gisfen — dat de gedagten, die in hem, by zekere gelegenheden, zullen opkomen,'gelykvormig zullen weezen aan zyne bovendryvende geaartheïd. Langs deezen weg is het dat de Dichters zich in ftaat vinden om het welvoeglyke der Characters te bewaaren, en eiken Perfoon,' dien zy invoeren, die gevoelens in den mond tc leggen, die daaden te laaten bedryven, welke wy van zulk een Perfoon zouden verwagten, als hy zich op liet daadlyk tooisel des leevens vertoonde. indien, wy, derhalven1, onaangenaams gedagten willen afvycerqn , moeten wy H 4 elkj  ï?q VERHANDELING elke ongeregelde drift van toorn, wraak, nyd, agte-rdogt „ en onvergenoegdheid, beteugelen; de aandoeningen van Godsvrugt, menschliefde, vcrgeeflykheid, geduld, en nederigheid, aankweeken: deeze laatstgemeld© brengen met zich aangenaame en zprgzagtende denkbeelden, ge-, lyk de eerstgemelde zwanger gaan van pynlyke gedagten en elenden. Ten tweede. Een ander zamenvocgend beginzel is de Tegtnftrydigheid oïTegenoverftelling. "Wanneer wy honger of koude voelen., bellen wy over om meer aan' eeten of hette te denken dan aan iets anders. De invloed dee-* zer wet ontdekt zich zelfs in onzen ilaap. Onze droo-. men, wanneer wy hongerig of dorftig zyn, loopen over eeten en drinken; of liever wy droomen van poogingen om te eeten of te drinken: want, als de trek onvoldaan blyft, komt het denkbeeld van voldoening niet op; maar wy verbeelden ons dat de drank onzuiver is , dat het voedzel buiten ons bereik ftaat, of dat 'er iets anders gedutirig tusfehenbeideu komt, om ons te leur te ftel len. Is het, wanneer wy een grooten puinhoop zien, niet zeer natuurlyk, dat wy uitroepen. „ Hoezeer is deeze „ plaats veranderd van 't geen dezelve voorheen ver-. „ toonde ! Hoe zit deeze ftad zo eenzaam, die zo vol „volks was!" en, terwyl o.nze oogen weiden over het tooncel der verwoesting, in onzen geest te vertegenwoordigen de denkbeelden van luifter, vrolykheid , feesthouding en woelige werkzaamheid, welke wy begrypen , dat voortyds, op dien eigen grond, met de daad beftpnden? Herodotus verhaalt'ons, dat, wan-  over de VERBEELDINGSKRAGT. lXÏ wanneer Xerxes, van eene hoogte by den Hellefpont het oog doeg op het talryk Leger, 't welk het drand en de vlakte van Jbydos befloeg, en op de groote Vloot, die de zee bedekte, de traancn over 's Helds wangen biggelden, op de bedenking, dat eene zo groote menigte volks , binnen den tydkring van honderd jaaren, dood ion weezen £*). De menschlykheid der gedagte behaagt; zy behaagt ook uit hoofde van de tegenovcrdelling; van d? luidrugiige toejuichingen , die thans in 't oor des Pirfifchen Konings klonken; van de woelige werkzaamheid, die in onteJbaare gedaantens voor zyn oog zweefde, werd hy , door een'nauiurlyken overgang, gebragt tot tegenoveigellelde denkbeelden van altoosduurende ftilte en rust. Indien het Tegenovcrgeflelde geene natuurlyke band van vcreeniging was tusfclien de denkbeelden , zouden wy 'er zo veel genoegen niet uit fcheppen in de werken der Verbeeldingskragt. Doch wy bevinden , met. d? daad , dat Dichters , en andere Kundenaars , die 'et zich op toe leggen om te vermaaken , allen, dit middel te hulp neemen. Homerus breekt menigmaal de befchryving van een gevegr af, door eene gelykenis ontleend van het dille 0f het herderlykc leeven : laatcre Dichters drukken hier in zyne voetdappen: zy hebben ook, zyn voorbeeld volgende, in het vormen van Cha, racters, het geweldige tegen het zagte, het listige tegen het edelmoedige, het trotfche tegen het nederige, over. gedcld: en in de fchikking van hun duk, door dezelfde kunst^ C*) HfiRODOT. ia, VII. JPolymni», H5  12» VERHANDELING kunstgreep, de gebeurtenisfen afgewisfeld : op een flag volgt eene onderhandeling, op een woeligen dag, een aanflag in den nagt, op een ftorm een feest, op een tooneel vol jammers een tooneel van vreugde', en te midden van geweldigen onlust eene fchinftering van huislyk geluk. In alle deeze gevallen fcheppen wy genoegen uit de verfcheidenhcid , ook behaagt ons de Tegenovcrdelling; dewyl dezelve de vcrfchcidenheid merkbaarder'en te verrasfcnder maakt, en ftrookt met de*neiging van het menschlyk hart om tegenovergeftelde zaaken by een te voegen, of van het eene in het andere uiterfte te l'iopen. Tegcnftrydigc Characters hebben, in de Dichtkunst, wyders , dit voordeel, dat zy, door tegenwerking, elkander in bcwecging brengen, en gelegenheid geeven om de byzonderheden van elk in vollen dag te zetten. Maar de neiging, van welke ik fpreek is niet altoos even fterk. Een gelukkige is niet genegen om aan elende te denken. Hier uit fchynt te blyken, dat de invloed der Tegenoverftelling, als een zant en voegend beginzel, zich fterkst vertoont, wanneer de Ziel, door eene ongemaklyke beweeging,'gedreeven wordt. Als wy geen ongemak lyden is de Ziel gerust, en de Verbeelding niet gereed om buiten het tegenwoordig tooneel om te zwerven. Doch kommer en fmert fpooren ons denkvermogen aan, en leiden onze uitzigten tot dingen, die redding belooven. Onder het fteeken der brandende zomerzonne deuken wy aan koelte, O quis me gelidis in vallibus Hcemi Siftat, et ingenti ramorum frotegat upfbta!  over de VERBEELDINGSKRAGT. 143 ó Plaats my in de koek van Heemru koude dalen, ^En dek my voor de kragt der heete zonneftraalen Door breede fchaduw van 't geboomt , ■ In bovenmaatige hitte zouden wy waarfchynlyk denken aan knellende koude. Wanneer Koning Jo h n, gemarteld werd met de brandende hitte van een doodlyk vergif, doet Shakespeare hem niet denken aan koelheid: want dat was het tegenovergeftelde niet van zyne aandoeningen; maar legt hem de volgende uitroeping in den mond . Vergiftigd—heilloos lot! rampzalig—dood —verhaten — Myn leeven afgeknakt-niets kan myn bidden baaten , Myn wensen is zonder vrucht-kom , Water! kom , genaak, Op dat uw hand van ys myn gloeijend lichaam raak. Dat alle ftroonien zich veréénen met elkander, En in dit eislyk Ryk elk nu zyn loop verander, En vloeije door deez borst, die gloeit van helsch venyn. De Noordewind blyft weg, diemy ten troost moest zyn Door myn verfchroeiden mond te kusfehen met ïyii koelte. Niets kan natuurlyker bcdagt worden dan de rigting gegeeven aan de Verbeelding van den Lyder; en, in de dichterlyke ftoutheid van den ftyl, is niets meer buitcnfpoorigs ,' dan men mag verwagten van een perfoon verraaden , vergeeven , .woedende van pyn cn in doods angst. Ten derden. Wanneer het denkbeeld in ons opkomt' yan eene Plaats, welke wy kennen , zyn wy gereed, cm door een Tchielyken overgang te denken op daar oraftreeks gelegene Plaatzen , op de Perfoonen , die zich daar bevinden, en de Gebeurtenisfen, welke wy weeten dat  124 VERHANDELING dat in de nabuurfchap voorvielen. Hier is het zamenvoegend beginzel geene Gelykvormigheid, geene Tegenftrydigheid; maar Aanhoorlghtid of Nabyheid, (*) Indien (*) Aanktorigheid en Nabylieii verfc'.iillen;het eerfte is dehoogfte trap van het laatfte: doch 't is niet noodig hier over breeder lüt te weiden. -, Bflsfchien zou de Nalyheid in tyd ook mogen vermeld worden, als eene zamenvoegende omttandjghe#: naardemaal onze gedagten, zomtvds, van de eene Gebeurtenis tot de andere g^cid worden, welke omtrent den zelfden tyd voorviel. Nogthans denk ik dat dit niet algemeen en natuurlyk gebeurt, of'er moeten op eenvolgende denkbeelden, door eenig ander Beginzel van Zamenvoeging, mede verbonden zyn. Indien, naa het hooren vermelden van eenig geval, en den tyd waar op het gebeurde iemand daar by voegde; „ Dat brengt my in gedagten iets, 't geen op „ denzetfden tyd gebeurde," zou het gezelfchap, wanneer het niet uit loutere Tydrekenaars beftondt, zich zeer tc leur gefteld vinden, als het ontdekte, dat het gezegde van den laatflen fprec-ker, in geenerlei opzigt betrekking hadt tot het voorgaaade dan alleen de gelyktydigheid. -— By voorbeeld, de Heer A. verhaalt. „ Ik viel van myn Paard, in 't middeu „ van de rivier, het weer was zeer koud, 't was den dertienden van No- " vember" de Heex 'B. hervat. „ Ik heb reden om aan den dertien- „ den van die Maand te denken, 't was op dien dag dat myne jongde » Dogter Joanna de Kinderpokjes werden ingeënt Zou zulk eene verbintenis niet vry belachlyk voorkomen , uit hoofde van gebrek aan le-. trekking tusfehen de twee gevallen ? Nogthans konden zy in tyd zo zeer overeenkomen, dat niet alleen dag maar ook het uur zamenfternde. Doch, indien de Heer B. zeide. „ Myn heer het is opmerkelyk, dat op dien ei"en ,c dag door u vermeld myn jongfte Dogter byna verdronk", of „ ik was j, in zo groot gevaar van vuur als gy van water." dan zou men de •zjmenvoeging natuurlyk vmden , uit hoofde van de Gelykheid in het eene en dc Tejgeiuyerjlejling in het andere geval. —— In Hukken van deezen aart zyn Dagncemingsn niet gefchikt om op de Verbeelding tc hegten, want zelden zyn ze gewigtig. Plaatzen zyn zigtbsar: en de beelden, welke zy in het Geheugen nalaaten, (uiag ik my dus uitdrukken,) zyn leevendiger en juister bepaald.  over de VERBEELDINGSKRAGT. u$ *er niet alleen Aanhoorigheid; maar Orde en geregelde fchikking plaats hebbe, zal de zamenvoeging zeerfterk weezen. Naa alle de beenderen ,van eens Menfchen Lichaam afzonderlyk, en naast elkander liggende gezien te hebben , zal het denkbeeld van het eene ons zo gereed niet opleiden tot het anderen , als dan by aldien wy het geheele geraamte befchouwden. Een rtüfc^ van een kolom , geeft een Bouwkundigen een begrip van den ganfehén Pylaar : en de Omtrek , of het Schaduwbeeld des aangezigts van eenen , dien wy kennen , verfchaft ons een lecvendig denkbeeld van alle de weezenstrekken. Het gezigt van eene Plaats, op welke wy gelukkig of ongelukkig geweest hebben, vernieuwt de Denkbeelden en aandoeningen, welke Wy 'er voormaals hadden en ondervonden. Met welk eene verrukking bezoeken wy, naa een lang afzyn, de verblyfplaatzen onzer Kindsheid en vroegfte Jeugd! Duitend denkbeelden, veele jaaren als m vergetelnis bedolven , dringen in onze Verbeelding, en doen de vrolyke gemoedsbeweegingen van dat genoeglyk Leevensperk in ons herleeven. Het zelfde uitwerkzel wordt gebooren, fchoon, misfehien, in een' zwakker graad, wanneer wy, in een vreemd Land van ons Geboorteland fpreeken, of ons 't zelve voor den geest brengen Uit deeze en andere za- menvoegmgen van denzelfden aart, ontftaat, voor een groot gedeelte, dat aangelegen beginzel de Lieldc des aderlands: de hoofdvoorwerpen dier Liefde zyn onze Vrien-  Ï2C* VÉRHANDESLINB Vrienden , onze Mede - burgers, het Staatsbcftuur, *t Welk zo lang ons en onze Voorvaders befchermde: doch daar in is ook begreepen eene geneigdheid tot die velden , bergen,, vlakteus, rotzen, en de rivieren, die de tooneelen'warcn van onze eerlle vermaaken, en lotgevalJen. Verre de meesten voelen iets van deeze Geneigdheid ; en zy , die dezelve niet ontwaar worden, zullen nogthans , de weezenlykheid daar van moeten toeftemmen, als zy weeten, dat de Inbooreüngen van zekere Landen, wanneer zy buiten 's lands zyn, ziek worden en zelfs fterven, door eene begeerte na hun Geboorteland. De Zwilzers waren, voortyds, zo zeer aan deeze ziekte onderhevig, dat zy 'er een byzonderen naam voor hadden» De Schotten zyn ook aan dit euvel ziek Men heeft in 't algemeen geoordeeld, dat de Inboorelingen van bergagtige gewesten aan dit zwak meer onderhevig zyn dan die in vlakke Landen gebooren zyn cn opgevoed. Rotzen, Steiltens , Watervallen, zyn ftandhoudende voorwerpen s en een dieper indruk maakende op de Verbeelding dan eenige natuurlyke verfchynzels in vlakke gewesten, hegten zy vaster in 't Geheugen j cn zullen, gevolglyk, dikmaaier te binnen fchieten aan den afweezigen Inbooreling, vergezeld met een denkbeeld van de Geneugten, voorheen in deeze Plaatzen 'genooten, en gepaard met dc fmert, dat hy 'er zich thans op zo groot eenen af- iland van verwyderd vindt. Waar by wy mogen voegen, dat de dagelykfche befchouwing van de groote Verfchynzelen der Natuure, in een bergagtig land, dc Verbeelding des eenzaanien Inwoonders verheft, en fteeds  over de VERBEELDINGSKRAGT. 127 (leeds bezig houdt: een uitwerkzel hier van is, dat zy die aandoenlykheden geeven aan het Zenuwgeftel, welke de Ziel byzonder vatbaar maaken voor hoogvliegende gedagten en vuurige gemoedsbeweegingen (*). Op het intreeden van eene Plaats ten Godsdienftigen . gebruike gefchikt voelen ernftige gemoederen doorgaans Godvrugtige indrukken; wat hun omringt herroept voor hunnen geest eenige dier denkbeelden, door hun in die of eene foortgelyke plaats gevormd. Om die zelfde reden ftrekken Schouwburgen, en andere plaatzen van openbaar vermaak, om gedagten van eene geheel verfchiilende natuur te deen gebooren worden. Zodanig is het uitwerkzel van Gewoonte , en van Aanhoorigheid aangemerkt als Beginzels van Zamenvoeging. CO Efay on Poitry anü Bfuzik. Part. I. Cliap. f7. SeOk 3. TWEE-  128' VERHANDELING TWEEDE AFDEELING. » Beginzels van Zamenvoeging — Ten vierden. De Betrekking van Oorzaak en Uitwerkzel Bygeloovighcden uit dit en het voorgaande Beginzel herkomflig. Ten vierden. ~T\ingen , voorgeflèld als Oorzaak en J—J Uitwerkzel , verwekken elkander natuurlyk in dc Ziel. Wanneer Wy aan de Zon denken, kunnen wy haauwlyks nalaaten teffens te denken aan den invloed der Zonncflraalen; het denkbeeld van Sneeuw of Ys brengt dat van Koude mede: het gezigt van eene Wonde leidt ons op tot het denkbeeld van het Wapentuig, 'twelk dezelve toebragt, en de Pyn, daar mede gepaard. Alle Menfchen, Kinderen zelfs, hebben eene geneigdheid om te denken aan en onderzoek te doen na de Oorzaak van eene uitkomst, welke hunne aandagt trekt; en maaken fteeds gisfingen, ten opzigte van de Gevolgen van hun eigen gedrag en dat van anderen. Dezelfde onderlinge aantrekking grypt plaats tusfehen die Voorwerpen en Denkbeelden , welke veronderfield worden tot elkander te daan in de betrekking van Uitwerkzel en Oorzaak , fchoon zy zelfs, met de daad, geene den minden invloed op elkander hebben. Het omvallen van een Zoutvat, het kloppen van dat kleine Infect, 't welk bekend is onder den naam van Doodfmit of Wekkertje; het glinderen van een Glimworm; het huilen "van een Hond , of het gefchreeuw van een Uil, heb-  Wer de VERBÈËLDÏ'NGSKRAGT. &9 hébhen niéts gemeens met eenig naderend onheil : doch in de Bygeloovigen-, die nlle deeze opgenoemde byzonder* heden aanzien als kwaadfpeHènde Tekens , verwekken •zy dat denkbeeld even kragtdaadig , als of zy bekend Stonden voor de weezenlyke oorzaaken, of zekere voor* loopers, van eenig ongeluk. Het is overzirïks de post van allen, die Kinderen opvoeden, het jeugdige gemoed rechte begrippen in te boezemen; dezelve te hoeden tegen deeze en dergelvke zamenvoegingen ; die, niet tegènftaahdé derzelver tast* baare ongerymdheid, dikwyls het menschlvk leeven bitter gemaakt, en de denkbeelden der Godlyke Voorzienigheid geheel bedorven hebben _ Bygeloof is een der flegtitc gebreken der Ziele: het lo'opt aan tegen ons Geluk, en is even ftrydig met redelyken Godsdienst als met gezonde Wysbegeerte, En dit kwaad, verfchyneade onder de gedaantens, waar op ik nu ooge, is van dien aart, dat iemand niet altoos tegen den invloed daar van beltand is, zelfs als hy zich van de onredelykheid overtuigd houdt. Ik heb, by het omvallen van een Zoutvat, of, wanneer 'er zich juist dertien Perfoonen aan tafel bevonden, Menfchen van een gezond verftand zeer zien fchnkken. Zy erkenden het voor dwaasheid te houden op zulke dingen agt te flaan; maar dat zy ééns geleerd hebbende, ze voor kwaad (pellende tekens aan te merken, op het gezigt daar van, zich niet konden ontdoen van fchrik. Locke fchryft „ de denkbeelden van; Spooken en „ Geesten hebben zeker geen meer gemeenfehap met „ Duisternis dan met Licht; doch laat een dwaaze 1 „ Meid,  13° VERHANDELING „ Meid dikwyls daar van by een Kind fpreeken, en die ■ denkbeelden teffens verwekken , dan zal her. Kind , „ misfchien, zo lang het leeft, niet in Raat zyn om ze „ van elkander te fcheiden: Duifternis brengt altoos ver- „ volgens deeze fchrikbaarende bevattingen mede." Ik wil hier mede niet, dat Kinderen, of bejaarder Perfoonen, by nagt even onbefehroomd moeten of behooren te weezen, als by dag? duilternis en eenzaamheid verwekken ietakeligs in^elks gemoed; en waar onze oogen ons geen onderfcheide bcrigt geeven van de voorwerpen rondsom ons, zyn wy aan meer gevaars bloot gefield , dan wanneer wy het vrye gebruik hebben van alle onze vermogens. Maar ik zeg, met Locke, dat het denkbeeld van Spoken en Geesten in de duiflernis verfchynende, te eenemaal een kunstgewrogt is, zynde het uitwerkzel van zekere Zamenvoegingen, in de kindsheid gevormd, cn gegrond op de zotte vertellingen , met welke men de Kinderen vermaakt en verfchrikt, en die, maar al te dikwyls, zelfs wanneer zy tot het volle gebruik huns vevflands komen, hun by blyven en fteeds lastig vallen; jaa zomtyds, boven al in ziekte, jammerlyke gevolgen naa zich fleepen. Vast gaat het, dat Kinderen , die nooit van Spooken en verfchyningen van Geesten hooren , 'er nimmer voor vervaard zyn. Is het, dan, geene zaak van het uiterfte gewigt, hun onkundig te laaten van 't geen Bygeloovigen zich diets maaken van deeze beuzelagtige vertellingen? Addison merkt te recht op, dat, naast een goed Geweeten en een klaar Oordeel, eene gezonde Verbeeldingskragt, de grootfle zegen des leevens is; ea hy pryst Godsdienst, en eene heb-  •o'vERfcE VÈkBEËLDINGSKRAGT. r.ï hebbelykheid om redelyk te denken 'aan 'als de beste- fee* hóedmiddelèh,tegèn die fchadelykè begrippen waar door deeze Zièlsbekwaainhéid gevaar loopt van bedorven te Worden. Aan dezelfde oorzaak, naamlyk, aan de ongcrymde Samenvoegingen , in de vroegte tydperkeri onzes leevens 'gevormd, door valfche begrippen over Oorzaaken en Uitwerkzelen, moet toegefclireevert worden, dat zwak* ke gemoederen aan zekere Plaatzen de denkbeelden hegten van Geesten , Duivelen , en andere verfchriklyke Weezens. Hier door worden Kerken en Kerkhoven voorwerpen van angst'; en op de plaats, waar iemand eert geweldigen dood onderging, 0f ziclmlven aandeedt Veronderteltmendatzyn geest waart cn fpookt, Deeze dwaasheid ging, in voorgaande eeuwen , 20 verre dat toen nauwlyks een groot oud huis vondt, of in 't zelve waren twee of drie vertrekken, in welke het fpookte of booze geesten verfcheenen, Ledigteande verlaate'bui* zen, pumhoopen van verwoeste terkten, duistere bosxchen , de oevers van rivieren , aard of teenhoopert werden by nagt, vermyd door den befchroomden Land. man, als waren het de verblyfplaatzen geweest van rog. vers of verfcheurende dieren. Het jeugdige gemoed kan tegen zulke Verbeeldingen gewapend worden: 't is, derhalven, niet noodloos 'et «enigzins op Uil te tean, en te toonen, dat, fchoon alle rondloopende Vertellingen van deeze natuur niet ge. beel en al verdicht en verwerplyk waren , hier uit nog geenzins zou volgen, dat.'er iets bovennatuurlyks, in «ie gevallen, plaatsheeft. 1 3 Zo  VERHANDELING Zo zeer zyn wy gewoon aan de woelende druktens detf bezigen leevens , dat diepe ftilte alleen de t Verbeelding verfteid ,doet ftaan, en, gelyk veele naatiwkeurige waarneemers der Natuure hebben opgemerkt , zeer gereed Vrees verwekt. (*) Stilte , zo wel als Duisternis gaat gepaard met eenige maate van gevaar, zy boezemt ons in , dat wy ons op een afftand vinden van de befcherming en andere vertroostingen der zamenleevinge. Daarenboven, wanneer de Zinnen niets hebben, 't welk dezelve bezig houdt, wordt ede Verbeeldingskragt onbeftuurbaar; de zenuwen verliezen derzelver gewoone gefpannenheïd; het minfte geluid is ontrustend , het gewoonde voorvyerp doet zich aan 't oog mismaakt en ongefchikt op; ja, wy verbeelden ons te hooreii en tc zien, 't geen nergens anders, dan in onze eigene Verbeelding beftaat. Indien het Menschlyk geftel deezer wyze voorbereid is tot het aanneemen van buitenfpoorige denkbeelden , worden de Zinnen even ligt bedroogen, als wanneer iemand in eene ylende koorts maalt: by aldien wy dan tot Bygcloof overhellen, en in ornftandigheden ieeven, die 't zelve begunftigen, wie kan dan voor dc Gevolgen in ftaan ! Ineen groot onbewoond gebouw, gelyk een Kerk, kan men het huilen van den wind, het Haan van de deuren en venfters, als mede het geknars der roeftige hengzeis hooren, eenfteen, een brok kalk, kan, met eenig geraas, uit de verouderde muur vallen; het licht van de maan (*) Ipfa filemi» terren» Vir.gilius. Terret foJiwdo, « tacentei lO-  over de VERBEELDINGSKRAGT. I33 maan kan onvoorziens door een fpleet fchynen, en als het valt op een gebroken voetftuk, een vertoon opleveren met ongelyk aan een verlicht menfchenhoofd , of een naakt mensch, 't geen de onkundige, die 't zelve ziet gereed opneemt voor een Geest , 0f eenig ander ver- fchnklyk Weezen. de verlaatene gedeeItens ^van een oud Kafteel kunnen ratten en ravens een geweld aanngtenzofterk,dathet geheele gebouw op zyne grondden fchynt te fchodden — Steenhoopen, inzonderheid als zy met hoog geboomte, en hakhout omzet zyn leveren verblyfplaazen op aan uilen, wilde katten, en andere fchepzelen , wier gekras en gefchrecuw, door den weerklank verdubbeld, in het bygeloovig oor klinkt om mymet Shakïspïari uit te drukken, als iet „ meer dan Mensciilyfcs, en een klank, dien de Aarde „ zich niet mag toeeigenen" In duistere bosfchen moet, by de fcheemering, ons gezigt natuurlyk zo weinig onderfcheiden zyn, dat, zonder eenige betovering een boom de gedaante van een fchrik-gedrocht kan aannemen; tenvyl het kraaken der takken, door den wind bewoogen, of tegen elkander gewreeven, het klaagende genui] en gejammer nabootst. Aan* den oever ee- ner r,viere,op een ftillen of ftormagtïgen avond, kunnen vry geluiden hooren genoegzaam om de zodanigen te verichnkken, die liever; op eenig voorteken, beeven, dan eene natuurlyke oorzaak opfpeuren: eene fchielvke verandering of vermeerdering- van den wind, kan, door hét vergrooten van 't geraas eens verafzynden [watervals , of net kletzcn van het water in eene andere rfgtïng tegen rotzen en uitgeholde oevers , zeldzaamejen ontzettende ttji .  J34 V E R H A N I> E L I N G, geluiden verwekken s en de onfchuldige fprongen vancenige Otters veroorzaaken dat geraas, 't welk de onkundi. gen hier omdreeks voor lachen of huilen houden, en toe-, fchryven aan zeker (pook, dat veronderfteld wordt in % water te wöonen, en vermaak te fcheppen in het ver-, drenken der verdwaalde reizigeren. Deeze en dergelyke bedenkingen, naar eisch overwo-r. gen, zullen veele dier verfehrikkingen, welke onkundigen en bygeloovigen plaagen, verbannen ; gezondheid aan onze Verbeeldingskragt fchenken , en gelyk Persius, op zynèn gewoonen ruwen doch veel uitdrukkenden trant, zegt; „de oude Grootmoeder uit ons, „ binnende verdryven". —: De gewoonte, om zulke ingebeelde verfchriklykheden onder da oogen te zien, en dikwyls alleen in 't donker te gaan, zal veel tot het zelfde einde toebrengen. De geest van vry onderzoek is in dit, gelyk in alle andere opzigten, gundig aan het Menscbdom. Door het fchynzel van de maan heb ik meermaalen, te middernagt, de juiste gedaante van een Man of Vrouw gezien, ftil en beweegloos. aan myn bedfponde zittende, Had ik, zonder het ver-, fchynzel te durven onderzoeken , myn hoofd onder de dekens verborgen , ik zou den nagt in verfchrikking doorgebragt hebben, en 's morgens opgedaan weezen, m dr volle verzekering, dat ik een geest gezien hadt.. Doch opdaande met befiuit om de waarheid uit te vinden, ontdekte ik, dat het niets meer was dan de toevallige fchikking myner kleederen op myn' doel. Eens herinner ikmy ontrust geweest te zyn, als ik, by 't ?,anbreekencl daglicht my verbeeldde tusichen myn bed-  over de VERBEELDINGSKRAGT. i35 flecie en venfter, een doodkist te zien nederzetten. Ik rees over einde, en my te binnen brengende van anderen gehoord te hebben, dat zy zulke dingen gezien hadden , befloot ik tot het onderzoek, en bevondt dat het niets anders was dan een fïraal geelagtig licht, op eene byzondere wyze tusfehen de venftergordynen door, op de vloer vallende. Het vertoon was zo fterk, dat het,, naa dat ik ten vollen verzekerd was van de oorzaak, myn gezigt als voorheen misleidde, tot het toeneemend daglicht, 't zelve verdreef. Deeze gevallen mogen zommi- gen te gemeen en te beuzclagtig voorkomen , om vermeld te worden; doch zy dienen ten bewyze, dat een vry onderzoek, met eene geringe maate van moed, te werk gefteld, zomtyds, als iemand beflooten heeft naar Rede en niet naar Verbeelding te handelen, tot een geneesmiddel tegen de gebreken der Verbeeldingskragt kan dienen. Komt dan alles, wat gezegd en geloofd is van boven natuurlyke Gezigten en Geluiden, alleen hier op uit, dat de Menfchen, door alle eeuwen heen, zich hebben laaten misleiden , door de droomen een er ongeregelde Verbeelding? Hebben zulke dingen geen beftaan dan in de harsfenen der verwilderde geestdryveren ? Ten antwoord hier op zou ik, met Pluïarchus, mogen zeggen, die, eenige Wondertekenen vermeld hebbende, zich dus laat hooren. „ Al tc Heilig te zyn of in 't geloo„ ven , of in 't niet gelooven van zodanige dingen, ,3 is niet veilig, uit hoofde van de menschlyke zwakheid, „ die zichzelven niet altoos weet te beltuuren en te be„ perken, maar zomtyds loopt in het uiterfte van ydel „ Bygeloof, en zomtyds overflaat tot verwaarloozen en I 4 „ ver-  t3Si VgE; R H A3N D E L l N: G n veragten van den Godsdienst. Voorzigtig te zyn e» „ uiterfteijs te fchuwen is het veiligst.'8 Dat 'er Gezigten gezien en Stemmen uit den Hemel; gehoord zyn , irj de dagen der Propheetcn, is onlochenfeaar, en dat, om ter bereiking van gewigtige eindoogmerken, zulks heeft kunnen gebeuren, in laateren tyde , is niet geheel ongeïooflyk 5. doch niemand kan , myns oordeels, gelaakt worden-, om dat hy de gemeene vertellingen van Geesten en Verfchyningen verwerpt. Zo ver-. Te myne kennis van de Natuur zich uitltrckt, zie ik geen «den om. dezelve te erkennen ;: zo verre ik de baarblyk-. lykheid daar van nagegaan heb, vind ik dezelve onvoldoende; en ik weet my geen geval van dien aart te vertegenwoordigen, of het kan uitgelegd worden op een of an-. der der bovengemelde gronden., Hier van zyn wy volftrekt verzekerd, dat geen licTiaamlooze Geesten , geen goede of kwaade Engelen ^ voor Stervelingen zich- in eene zïgtbaare gedaante kunnen vertoonen zonder de byzondere fchikking eenerwyze Voorzienigheid; en, derhalven, dat geenen dan fnooden eenige reden kunnen hebben, om'er yoor vervaard te Zyn. _- De Gewyde Bladeren wyzen, in de Ge- lykenis van den Ryken Man en Lazarus, durdelyk *an, dat zulke buitengewoone gebeurtenisfen niet te verwagten zyn, zelfs in gevallen, die voor ons van het alleruitcrfte gewigt zyn: dewyl wy reeds, door Rede en Openbaaring, alle kundigheden hebben van *t geen in dc ongeziene weereld omgaat, die ons in deeze wereld van eenigen weezenlyken dienst zyn. „ Laaten wy tragten,'* gelyk Addison het zeer keurig heeft uitgedrukt; «°m*  over de VERBEELDI'NGSKRAGT. 13? s, ons aangenaam te maaken in de oogen van Hem, die „ den teugel der regeeringe van al het gefchaapene in zy„ ne hand houdt, en in. diervoege beftuuEt, dat het ons, mooglyk is voor éénig weezen op een ander aan te val* i% len, zonder zyne kennis en toelaating. " lil f Elt^  J3* VERHANDELING DERDE A F D E E L I N G, V Zelfde onderwerp agtervolgd , Gewoonte aan. gemerkt als een Beginzel van Zamenvoeging. Tkheb aangeduid, en eenige der reedsbygebragtevoorJt beelden fluiten het in, dat Gewoonte een Beginzel « der Zaamvoeginge onzer denkbeelden. De invloed van \ zelve is fterk en wyduitgeftrekt. Twee voorwerpen of denkbeelden, die niet gelyk, nietftrydig, niet betrekkelyk tot elkander, of ais oorzaak en gewrogt, of op eenige andere wyze , aan een verbonden zyn , knunen, door één of tweemaal zich in dezelfde groep , dat ik zo fpreeke, te vertoonen , eene verwantfehap krygen niet min nauw, ten aanziene van de Verbeeldingskragt, dan of Kunst of Natuur dezelve meteen altoos duurenden band veréénigd hadt: het een zal het ander zo fchielyk in de Ziel verwekken, als het denkbeeld van een Deur of een Venffer, dat van een 'Huis. Misfchien hebt gy wel eens gehoord van iemand onder het gemeene volk, die, om zyne Metgezellen van 't geheim onkundig, om den tuin te leiden, eene weddenfehap wilde aangaan , dat zy nooit hunne nagels op Maandag zouden fnyden, zonder om den Vos te denken. Welk een verband, zal iemand vraagen, is 'er tusfehen de Nagels of het fnyden der zeiven, op den tweeden dag der weeke, en dat Dier? — Waarlyk geene  o.'vjsR DEiVERBEELDINGSKRAGT, 13? geene altoos. Doch , wanneer gy éénmaal opgeleid zyt om deeze denkbeelden dus zamengevoegd op te vatten, zult gy vervolgens bevinden , dat zy dermaate by elkander blyyen , dat gy, om 't eene denkende, het ander zich onmiddelyk aan u voordoet. Veele onzer daaden verwekken, op die wyze, zekere gedagten, uit geene andere ontdekbaare oorzaak, dan dat derzelver vereeniging, welke eerst'toevallig was , een en andermaal herhaald, of ééns met eene trelfende omftandigheid gepaar^geweest zynde , tot eene ftandhoudende zamenvoeging is opgeklommen. Indien ik, by voorbeeld, terwyl ik zeker Muzykftukje fpeel,of een Bezoek ten huize van een Vriend afleg, eene zeer aangenaame of onaangenaame Tyding hoor, is het geenzins onwaarfchynlyk, dat het zelfde Muzykftukje of het herhaalen van 't zelfde Bezoek my vervolgens die Tyding in 't geheugen brengt, pf ten minfte eenig algemeen denkbeeld van geluk of on_ geluk. Of, indien ik, in myne wandelingen, verfcheide dagen agter een, onverwagt, op één en dezelfde plaats , één en denzelfden Perfoon ontmoet, dié*zich door eenige hoedanigheden, 't zy goede of kwaade, zodanig onder» fcheidt, dat hy myne aandagt trekt, is het geenzins wonder, indien de denkbeelden van die Plaats en dien Perfoon , vervolgens altoos, onderling zich aan mynen geest zullen aanbieden. In deeze gevallen zal de Aanhoorigheid met de Gewoonte medewerken om de Zamenvoeging te bevestigen; die, waarfchynlyk, fterkcr of zwakker zal zyn, naar maate het gelyktydige ontmoeten dier voorWerpen meer of min, met verbaasdheid, vreugd, drocfe- uisfe  34° VERHANDELING nïsfe of eenige andere aangenaame of onaangenaame gewaarwording, gepaard ging. Van waar komt het, dat, op 't hooren der klanken » of het zien der letteren eenerons bekendetaale, de zieleen zo vaardigen overgang maakt tot het betekende, dat de, zelve den indruk op 't oor of oog niet in aanmerking fchynt te neemen, en op de zaak alken agt te geeven? Is het] niet om dat de wel uitgefprooke woorden, of leesbaar gefchreere letters, langen tyd verbonden geweest zyn met het betekende denkbeeld, en in de Ziel eene hebbelykheid gevormd heeft om oogenblikfyk van het eene tot het andere over te gaan? Op dezelfde wyze, en om dezelfde reden , verwekken de gedagten, welke in ons opkomen, onmïddelyk de woorden, waar mede zy gewoon-, lyk worden uitgedrukt; zulks gefchiedt, Tt zy wy fehry-. ven, fpreeken, of enkel denken: want , fchoon Woorden en Gedagten onderfcheide dingen zyn, (gelykonbetwistbaar hier uit blykt, dat volftrekt dooven, die niets, van Woorden wecten , denken,) mogen de woordeny nogthans, worden aangemerkt als de kleederen , in wch ke onze Gedagten zich voordoen; zo dat wy geen denkbeelden in onze zielen kunnen laaten omgaan , zonder telfens de woorden, (trekkende om dezelve uit te druk^ ken, even gelyk wy niet kunnen denken aan het Charafter van eenen afweezenden Vriend , zonder ons zyne zigtbaare gedaante te vertegenwoordigen. Menfchen, die doofgebooren zyn, en nooit leezen geleerd hebben, denken, waarfchynlyk, als zy hunne beIjrippen, en in 't byzonder hunne afgetrokke begrippen  over de VERBEELDINGSKRAGT. t4ï nagaan, om die zigtbaarc tekenen , door welke zy ge* woon zyn dezelve uit te drukken. Indien zy, by voorbeeld, gewoon zyn goed aan te duidden door hun duim , en kwaad door hun pink op te fteeken, is het, myns oordeels, zeer waarfchynlyk, dat, in hun geest de denkbeelden vau Goed en Kwaad vergezeld gaan van die van Duim en Pink: deeze leden zyn even weezenlyk hunne tekens van die denkbeelden , als de woorden goed en kwaad de onze. Indien zy het gereed gebruik van fchryven zich eigen gemaakt hebben, mogen wy, met allé reden, verouderdellen, dat zy hunne afgetrokke denkbeel. den zamenvoegen met het zigtbaare vertoon van de daar mede overeenkomftige woorden, 't zy gefchreeven of gedrukt. Doch dit is niet meer dan eene gisfing: want ik heb nimmer over dit onderwerp een onderhoud gehad met Doofgeboorenen; en ik geloof dat het niet gemaklyk zou vallen hun de vraagen te doen begrypen, die tot opheldering hier van zouden kunnen opleiden. In niets maaken wy een fchielyker overgang van het teken tot de betekende zaak, dan in het oordeelen over den afftand, de grootte, en de gedaante der dingen , uit derzelver zigtbaar vertoon. Het oog bemerkt alleen licht en kleur, nogthans meeten wy gedaante en grootte, cn gevolglyk ook afftand, met het oog af: dewyl wy altoos gewend zyn zekere fchikkingen van licht en kleur voor tekenen van deeze voelbaare hoedanigheden te houden. En deeze afmeeting is zo oogenbliklyk, dat wy denken de grootte, de gedaante, en den afftand te zien, wanneer wy, met de daad, alleen de kleuren en licht verfcheideniyk gefchikt vinden. In deezer voege neemen wy ecni- ger-  i4* Verhandeling germaate by mistasting een oordeel voor eene gewaarword ding, en worden door het teken tot de betekende zaak opgeleid , bykans zonder bewast te zyn dat wy eenig teken in 't geheel opmerken. De Zamenvoeging is hier zo fterk als tusfehen woorden en denkbeelden; doch begint zich in een vroeger tydperk te vormen. Dezelve begint zo fchielyk als wy onze handen kunnen gebruiken om bevattingen te inaaken, en is reeds volkomen, eer wy in Haaf zyn tot redelyk onderzoek. (*_)' Mu* (*) Deeze Verhandeling werd eerst voorgeieezea by lieden , die men veronderftelde in de Gczigtkunde bedreeveh te zyn: dit doet de volgende opheldering noodzaaklyk werden, om voor zommige Leezers het boven gezegde verftaanbaar te maaken. Door Aftand verfta ik hier de ruimte tusfehen ons en andere voorwer. pen. Blinden kunnen dezelve afmeeten , door 't Gevoel , dat is, door hunne hand uit te flrekken of voorwaards te houdentot zy het afgelegen voorwerp aanraaken. En, uit het voorbeeld van een' Jongeling, die blindgebooren , op zyn veertienden Jaar, begon tc zien, Cwanneer de beroemde Cheskldsn de Cataracten geligt hadt,) blykt, dat hetGezigtalleen, door't Gevoel niet geholpen, den afftand niet merkbaar zou doen worden. Deeze Jongeling ontdekte, als hy eerst zyne oogen opende, licht en kleuren: deeze fcheenen, egter, het Zintuig des Gezigcs teraaken : en 'l was door zyne hand uit te llrekken, of door tot het gekleurde voorwerp te treeden, dat hy den Afftand uitvondt; en dus op de eigenfte wyze,als l,y gewoon geweest was dien af te meetc.-), toen hy het Gezigt derfde. Vervolgens waarneemende, dat zekere veranderingen in het zigtbaar vertoon der lichaamen, altoos eene verandering van Afftand vergezelde,kreeg liy de greep om den Afftand, uit het zigtbaar vertoon op te maaken; en hy handelde even gelyk wy doen. Want, als eea lichaam zich van het oog verwydert, wordt de zigtbaare gedaante kleinder, dc kleuren neemen in helderheid en omtrekken in onderfcheidenheid af; cn een aantal van tusfehen beide komende voorwerpen, meer of minder, naar maate van den Af-  over de VERBEELDINGSKRAGT. 143 Muzykanten drukken kunne Nooten, en Dansmeesters ÏJunne beweegingen en houdingen uit, door tekenen op't pa- Afftand, doen zich tiisfchen ons en 't zelve op. Hierdoor Wordt een z«iep zigtbaar vertoo» het teken van een zekeren Afftandi En, Indien een Schilder dit zigtbaar vertoon kan naavolgen, zullen de voorwerpen,in een Landfchap door hera gemaald , fchoon alle weezenlyk op denzelfden Afftand van het oog, zich zeer onderfcheiden op doen, eenige digt by, mdere verder gelegen fcliynec. Die digt by ons fchynen hebben eene leeVendigc kleur, een kloeke gedaante, een onderfcheiden omtrek, en weiden door weinig of geene tusfehen beide komende voorwerpen in 't geheel van 't oog der aanfehouwers afgefcheiden ; die gefchikt zyn , om zich als verder afgelegen op te doen, zyn kleinder, zwakker van kleur, min fcherp van «intrek, en worden van het oog des aanfehouwers verwyderd, door een grooter aantal tusfehenbeide komende voorwerpen. De Iïemelfche Liehaamen zien wy altoos op denzelfden fehynbaaren Af. Saud, en daarom weeten wy niet, welk verfchil in derzelver fchynbaar voorkomen , de verandering van Afttaud zou veroorzaaken. Derzelver Afïiand, door het Gevoel, te b«paalen, is onmogelyk, tusfehen dezelven en ons zyn geen voorwerpen van eene .bekende grootte,, welke ons in ftaat fleilen om 'er over te oordeeien. Van hier fchynen ze voor het oog alle onbepaald, en even verre af: en, over het geheele uirfpanzel verfprcid syade, maaken zy, dat elk gedeelte van 't zelve onbepaald en even verre affchynt, en geeven jevolglyk, aan 't ganfche uitfpanzel het voorkomen «u het gedeelte der binne zyde eens kloots. - Daarenboven fchynt de Gezigtemdervoor het oog verder af dan het Toppunt boven ons hoofd • dewyl tusfehen oas en den Gezigteinder verfcheide voorwerpen kunnen zyn als velden, heuvelen, wateren, welke wy weeten dat groote ruimte beOaa», terwy! tusfehen ons en het Toppunt geene voorwerpen zyn van bekende, afmeetingen. Ven hier is het, dat de Hemel ons veel eer toe, fchynt een tok van een Kloot of minder dan een Halfrond tezyn.in welki m.ddelpunt wy ons verbeelden te ftaan. Hoe wyder en ruimer ons uitzigt k hoe grooter ons de Kloot zal fchynen, en minder een ftuk daar van «. Ten ivttétn. Al!» kleur is uitgebreid; en kien een voorwerp des Ge- zigts.  144 VERHANDELING papier; in 't gebruik van welken j even als in 't leezefl en fchryven, hun geest onmiddelyk, op het zien. des tekens , èigts zynde, moet Uitgebreidheid het ook weezen. Maar van die Uitgebreidheid, welker Afftand onbekend is, moet ons oog eed zeer onbevoegd oordeelaarzyn. Afft»ndnu, wordt, gelyk wy getoond hébben, oorfpronglyk door 't Gevoel ontdekt, en , gevolglyk moeten onze eerfte onderlcheide denkbeelden van Uitgebreidheid van 't Gevoel afgeleid worden. Zo dat, indien een Mensch, met Gezigt befchonken, alle de dagen zyns leevens onbevveegelyk op één en dezelfde plaats bleef,en dus beroofd was van het middel om, door Gevoel, ondervinding te verkrygen,die Mensch nimmer, door de onderregting zyaer eigene zinnen , eenige nauwkeurige kenuis van Uitgebreidheid zou krygen; fchoon zyne Oogen hem ongetwyfeld eenig verward denkbeeld daar van zouden opleveren. Ten derden. De zelfde redeneering gaat door ten opzigte van de Croatte of bepaalde Uitgebreidheid. Grootte is of voel of zigtbaar. De eerfte is altoos dezelfde, de laatfte verandert met elke verandering van afftand. Een Man van zes voeten is altoos zes voeten hoog, welke ook zyn ftand, ten onzen opzigte, moge weezen; plaatsverandering brengt geene verandering te woge in zyne weezenlyke of voclbaare Grootte; doch de zigtbaare Grootte van deczen Man kan zes voeten zyn of geen één voet haaien ; naamlyk als wy hem op den Afftand van twee voeten of twee mylen zien: want zyne Grootte is, in ons oog, meerder of minder naar gelaiige de hoek, onder welken wy hem zien grooter of klein der is. Verminde* ruig van fchynbaare Grootte, flauwheid van kleur , onduidelykheid van omtrek, en het aantal van tusfehen beide komende voorwerpen, helpen ons in het oordeeien en over de Grootte en over den Afftand der dingen. ./ Van twee lichaamon, even ver afgelegen, cf die wy veronderftellen dat even ver van ons xfzyn , zal dat, 't welk de meeste zigtbaare Grootte heeft; begreepen worden de meeste voelbaare Grootte te hebben. Maar» zonder het Gevoel, zouden wy geen Affhnd kennen , en gevolglyk de voelbaare Grootte van de zigtbaare niet kunnen onderfcheiden, in welk geval liet blykbaar is, dat onze kennis van dc Grootte zeer onbepaald zou weezen. i_Wanneer wy, door eenig toeval, agten , dat een voorwerp nader by ons  b'v'ÈRbft VERBEELDINGSKRAGT. i45 keês, overgaat tot de beduidenis , door de Gewoonte daaraangehegt; en indien zy verkiezen te fpeelen of te dans- 'ons is, dan liet met de daad is, zal het zigtbaar vertoon kieimleV fchynen ;dan het weezenlyk is; en wanneer wy, in tegendeel, den Afftand..,-ooter «ouden dan den weezenlyken, zal de fchynbaare grootte zich «Vefffekter voordoen. Aan een Mensch door ihist omvangen fchynen de Voorwerpen grooter dan het Ieeven: dewyl derzelver flauwer voorkomen het denkbeeld van een grooten Afftand medebrengt. Voor de toekykers in een Schouw burg vertoont zich deïooneclfpeeler op het Tooneel grooter, dan hy wee" zenlyk is, wanneer de fchikking van het tooneel,of iets anders te weae brengt-, dat hy zich op een verder Afftand dan den weezenly'kn, laat zien 0m dezclfde redcn fcjiyne]i z.n m zigtemder dan als zy de meeste hoogte beklimmen, want, m het geval, verwonen zy zich op den grootften Afftand: of dewyl de GezZ einder, om boven gemelde rede, verder affebynt dan het Toppunt Yr naardemaal, de Dampkring, aan den Gezigteinder meer met dampen L vuld , de Hemelfdhe Lichaamèn zwakker van licht en gevoMrk il ,r 7 gener doet fchynen. Een Man op den top eens toorens, fcLt kleli!" voor den geenen die beneden ftaan, dan dezelfde Man aan d« W en, vergeet ze zo ras mogelyk. Zodanig is de zwakheid onzer natuijre, dat deeze geestigheden, in een onbedagtzaam oogenblik, ons doen lachen; doch het ware beter voor ons geweest, als zy onze verontwaardiging hadden gaande gemaakt. Om voort te gaan. Men verhaalt, dat, ten tyde van Riciiard een II, omtrent vierhonderd jaaren geleden, lieden van aanzien dc neuzen der fchoenen, zo verbaazend lang droegen, dat het noodig was ze aan de knie vast te binden, om ze overeinde te houdcnt Wy leeren. uit Cowley, dat, in zyne dagen, de Dames van rang tabbarden droegen met een fieep-zo lang, als het geheele. kleed, zo dat zy van de eene in dc andere kamer niet konden gaan, zonder behulp, om dien Heep na te draagen. Welk eene belachlyke onevenredigheid ! roepen wy uit. Welk een ondraaglyke overlast! Is het mogelyk , dat de fmaak onzer Voorouderen zo verkeerd kon weezen, dat zy zulk een mode konden dulden! Doch laaten wy niet tc voorbaarig onze Voorvaders veroordeelen, ten einde wy onweetend het vonnis niet over ons zeiven dryken. Hebben wy nooit , in onzen leeftyd, kleederdragten gezien even onvoeglyk en nogthans even zeer naar de mode? Mismaakt of bezwaart een fchoen van  over de VERBEELDINGSKRAGT. 155 van vier en twintig duimen lang 's Menfchen voet meer, dan een kapzel van twee voeten liet hoofd? Of is. het een grooter belemmering, m 't neemen van vermaak, of fchadelyker voor de gezondheid eener fchoonc Dame,' dat zy eenige ellen overtollige zyde agter zich fleepe' dan dat zy 's morgens twee uuren zit onder de handen van den Kapper, of waggelt op de fcherppimtige hielen, dm alle oogenblikken eene ontwrichting van den enkel dreigen? In de daad, zo als 't beloop der wereld is, mogen vroegere en laatere Eeuwen, Mannen 'en Vrouwen, ten aanziene van de ongerymdheid in kleederen, onderling de taal voeren , van den Dichter, als hy fpreekt van de ftoute vindingen by Dichters en Schilders in zwang, Hanc veniam damus, petimusque vichfim , Wy geeven dit verlof, en eifchen 't beurteling. Hoe kunnen wy nu reden geeven van de heerfchappy dier ongefchikte en lastige Mode ? Voor een gedeelte kunnen wy die vinden in de kragt der Gewoonte, als een zamenvoegend Beginzel ? De Mode mag onvoegelyk weezen, en eerst ingevoerd, belachlyk; doch dc enkele hebbelykheid van ze te zien, komt allengskens onzen afkeer te boven ; en wanneer wy eenigen tyd dezelve hebben zien draagen, door lieden van rang, fchoonhcid of verftand, cn by ftaatlyke gelegenheden, ofopvroly' ke partyen, dan krygt onze Verbeelding eene verbintenis met veele aangenaame denkbeelden; en 't geen dierwyze zamenverbonden is moet zelfs bchaagen. Een  g£ VERHANDELING Een Africaanfche Neger heeft, van zyne geboorte af, verkeerd onder Zwarten, met platte neuzen, dikke lippen en wollig hoofdhair. Zyn Vader, zyne Moeder, en alle zyne Bloedverwanten, zyn Vriend, zyne Beminde en zyn Vorst, hebben allen dezelfde gelaatstrekken, dezelfde kleur. Hy heeft, misfehien, gehoord van Europeaanen, of eenigen uit dat Werelddeel gezien; hy weet 'er weinig meer van dan, dat zy blank zyn , uit een vergelegen land komen , en verfcheide vreemde gewoon-. tens hebben; dat zy de Zwarten, om dat zy zwart zyn, tot flaaven maaken, verdrukken, op de markt, als dieren, koopen en verkoopen , uit hun land wegvoeren, van-hunne vrienden afrukken , en na gewesten brengen, uit welke zy nooit wederkeeren; om de minfte beuzelingen zwaar kaftyden, cn, onder niets beduidende voor-, wendzelen, zelfs het keven bencemen. r. Met welk eene menigte van afkeerwekkende denkbeelden moet, in de Ziel van den Neger, de kleur van een Europeaan ver-, gezeld weezen! Met hoe veele aangenaame zyn. eigene -, kleur, in tegendeel, gepaard gaan! Is het dan ijkt zo natuurlyk in hem die voorkeur te geeven aan de Africaanfche weezens trekken, als dat wy die aan de Europifche fchenken? —— Althans zo lang hy in zyn eigen land blyft, Want, indien hy onder ons leefde en behandeld wierd met die menfchlykheid, welke hy als een Vreemdeling regt heeft te vorderen, en zeker zal ontmoeten by elk Christen , zou zyn afkeur van onze kleur en weezens trekken, alkngskens afneemen: dewyl zy welhaast gepaard zouden gaan met verfcheide aangenaame denkbeelden. De gewoonte heeft, in de daad, een  over de VERBEELDINGSKRAGT. t5? een zeer vermogenden invloed in het bepaalen onzer be. grippen van Schoonheid. De Inwoonders van zekere lindftreek by Alpifehe gebergte, zyn van anderen onderfcheiden, door een groot gezwel onder de kin, 't geen men toefchryft aan het fneeuwwater, 't welk zy een groot gedeelte van het Jaar moeten drinken : en daar, zegt men, werdt niemand welgemaakt geagt,dan zy wier kin. nen op hun borst hangen.  VERHANDELING-, VIERDE AFDEELING. öorfprong onzer Denkbeelden 'van Schoonheid — in Kleur — in Gedaante, — in Houding — fa Beweeging — deels opgelost uit den invloed der Gewoonte, als een Zamenvoegend Beginzel — Schoonheid van Gelaad — Maatfiok van Schoonheid. Tk heb zo everi aangemerkt, dat de Gewoonte eenen -"L veelvermogenden invloed heeft op het bepaalen onzer begrippen van Schoonheid. Ik zou, met meer omfchryvings, hebben mogen zeggen, dat ,, uit Zamenvoegin* „ gen, op hebbelykheid gegrond, veele , of misfehieri ,, de meeste dier aangenaame aandoeningen ontftaan, 5, welke de gewaarwording vergezellen van 't geen in zigtbaare dingen Schoonheid gehecten wordt; die Kleu_ „ren, Gedaan tens, Gebaaren en Bewee- gingen noemt men doorgaans Schoon, welke in ,, de Ziel genoeglyke Denkbeelden verwekken ; en die ' ieelyk of niet fchoon, welke opwellingen van eene te„ gc novergeltaldc of verfchiilende natuur vcroorzaaken.'* Dit vordert een bepaalder onderzoek. Wat, in de eerfte plaats, de Kle uk èn betreft, 't Is waar, dat eenige genoegen geeven, om dat zy de Ziel met eene leevendige aandoening vervullen. Goud en Ziiver, Bloemen en Vederen , worden door Kinderen en Wilden bewonderd, uit hoofde van derzelver fchitteren- den  over de VERBEELDINGSKRAGT, *é den glans. De Maan is by de meeste Kinderen een'zeer mneemend voorwerp, ik heb een Kind van vvfrienmaanden zeer moeilyk gezien , om dat hét de Maan niet tot een Speeltuig kon krygen. — Heldere Kleuren trekken natuurlyk de aandagt. I„ brandende kooien te zien is ichadelyk voor de oogen; weinigen, nogthans , zelfs onder hun,dié deeze nadeeligheid kennen,zyn in ftaat'zich te onthouden van in het vuur te kykcn. ■ 't ls te¬ vens waar, dat eenige Kleuren fchoon geagt worden, om" dat zy het zintuig des Gezigts (rreelen, als by voorbeeld het Groen; of om dat zy iet in zich hebben, 't geen men teder noemt en tenzelfden tyde eene leevendigé en zagte aandoening verwekken, als Hgt Rood, en % Bhm» of dewyl ze veronderftdd worden ten zinnebeeld teftrekken van zedelyke hoedanigheden als Scharlaken, Blauw en Wit, wélke Kleuren wy zomtyds aanzien als de tekens van Dapperheid, Standvastigheid en Onlchuld -1 Het is verder toegedaan, dat Kleuren , die als bemorscht voorkomen, of zo vermengd, of zo onbepaald zyn datwv nauwlyks weeten, welken naam daaraan te gceven,in't algemeen niet bewonderd worden; mogelyk"" uit hoofde , van dezwakheidof twyfelagtigheid der aandoening welkezy ,n ons veroorzaaken. Die opklimmingen, nogtLn< en kleurmengmgen, welke zich opdoen in Bloemen in de vederen der Pauwen cn andere Vogelen, in den Régen! boog, ln het Morgen-en Avond-rood, en in veele andere voorwerpen, zy„ wonderfchoon , wanneer zy der«ge,n el ander fmelten, dat , hoewel v,y de verandc g bemerken , egter de affcheiding niet kunnen bepaaMaar, in deeze gevallen, is het niet zo zeer de enkele  i6o VÉR HANDELINO kele keurigheid of fchittering der Kleuren; die het oog bekoort, dan wel die onnavolgbaare kunst, (xnag ik my dus uitdrukken,) met welke zy zyn zamengevoegd, en elk aanfehouwer met eene genocgiyke bewondering vervult, daar dezelve de uiterfte poogingen van menschiyke bekwaamheid wyd en verre te boven gaat. - Uitwendige omftandigheden brengen mede het haare toe; De ftilte van een Avondfrond, de frisheid van een annbreckendeDag, het hecrlyk Halfrond des hemels, dc geur der Bloemen, en de fchoonc bogt van den Regenboog, doen ons derzelver Kleuren met byzonder genoegen aanfehouwen. Want waar Schoonheid van kleur vcréénigd is met fraayheid of ftoatlykheïd van Gedaante, of eenige andere aangenaame omflandigheid, verderen deeze hoedanigheden elkander onderling; en wy beminnen de Schoonheid meer ter oorzaake van de Grootheid of Goedheid; en bewonderen de Grootheid cn Goedheid meer om de Schoonheid, ,, De Deugd zelve vertoont zich " naar het zeggert van Virgilitjs, „ voordceligst in een fchoon Lichaam." (*) In de daad, de Schoonheid der Kleuren hangt zo veel af van de Denkbeelden, met welke zy door de Gewoonte zamengevoegd zyn, dat dezelfde Kleur fchoon zal wee-' zen in het eene voorwerp en leelyk in het andere ^ alleen om dat dezelve in het eene met zich brengt de herinne■ ring van iet aangenaams, en in het andere die van iet fmertlyks. Het Groen der velden is fchoon: dewyl het den aanfehouwer veele ftrcelende denkbeelden inboezemt van (♦) Gratkr '& pulthra vsniins in n'rpir't yiftut. /En. v. J44-  over de VERBEELDINGSKRAGT. ïói 'tan tierigheid, vrugtbaarhéid, en gélukkige jaargctydijji* zo wel als om dat Groen het zintuig des gezTgt's Verfrïscht; doch in 's Menfchèn gélaad zou die zelfde kleur 'óns met fchrik vervullen : naardemaal zy als dan veele onaangénaame gedagten opwekt. Het vloeiend roöd der lippen, en de leevéndigeblosop de k'aaken der Jeugd , bewonderen wy als tekens van gezondheid, onfchuld , feevendigheid , en vuurige aandoening; doch reëzen in ons dezelfde denkbeelden op 't gezigt vim doodverwige lippen en bleeke kaakèn, wy zouden zeker aan deeze den voorrang gegeeven hebben. Betoverend is het rood der Schaamte, daar het zedigheid en kieschheid aanduidt; doch dezelfde kleur zal, bekend daande voor hèt uitvverkzel eener geweldige drift, voor eenè wyl het fenoonfte gelaad van meer dan de helft zyner beköorèlykhedeh berooven. Stelden wy den Regènboo^ voor een zeker teken, 't welk ftorm, onweêr en ander" onheil fpeldè •, dezelve zou een ontzettend verfehynzel weezen: en een beeld, gèlyk aan dat, 't geen zich by 'den ortzinnigen Lear vertoonde, „ met duizend gloei•„ 'end roode brandende braadfpitten , fchuifelend op hem •„.afkomende" , zou zo fchitterend als fchriklyk'weezén-. Vrouwen-kaaken gloeiende door blanketzel , kunnen zeker 'geene innerlyke bevalligheid nebben: en zyn wel vérre van zich aan te pryzen door de daar mede gepaarde denkbeelden van kieschheid, zuiverheid of lieflykheid; nogthans zyn ze in de öogen van een Framch Ptüt-Mah •/r*allerbekooreIykst, en in zyne taal godlyk I dewyl zy %mhetverrukkendst deakbeéld inboezemen, waar voor k , hy  162 'VERHANDELING hy vatbaar is, het denkbeeld van naar de Mode te weezen. ■ Aan dezelfde oorzaak mogen wy toefchryven de volduuring van het bcfchilderen der aangezeten by Wilde Volken. Ik fchryf de volduuring : want ik veronderftel, dat dergelyke gebruiken , onder de Wilden, den oorfprong.ontleend hebben van eenig nut bedoelend oog* merk, en, in den beginne , ftrekten deels om de huhi voor het fteeken der Infeclen te befchutten , deels om het aangezigt verfchriklyk te maaken voor den vyand. En dat men dezel fde wyze om het aangezigt te fnyden en te kleuren , welke men dienftig gevonden hadt om Inlenen en Vywden af teweeren, met den tyd, voor iets lofwaardigs hieldt, en in de mode geraakte zal niemand vreemd dunken , die de kragt der hebbelykheid in het vormen van Zamenvoegingen kent. Wanneer de Romeinen manbaare jaaren bereikt hadden , oefenden zy zich zeer veel in 't open veld. De Zomer viel'er vry heet, en zy droegen zelden, als zy ongewapend waren eenig hoofddekzel. Hier uit mogen wy opmaaken dat te Rome de kleur der eene Sexe zeer veel van die der andere verfchilde: dewyl de Vrouwen, zeer aan een huislyk leeven bepaald, zelden zich in 't openbaar vertoonden. Overeenkom (lig hier mede verklaart Cic«RO, dat Manlyke bevalligheid gelegen is in die kleur welke blyk draagt van hebbelyke oefening , en die wy mogen veronderflellen dat onder die Lugtftreeke donker bruin was, zweemende naar de kleur der Mulatten. Een zagter gelaadsverw zou aanftootlyk geweest zyn by een zo dapper volk, als een merk van verwyfdheid en ledigheid. Nogthans fchynen de denkbeelden der Rpmtinen, ten  óver dé VERBEELDINGSKRAGT; 163 ten opzigte van de fchoonhéid der Kleur in de Vrouwen niet van de onzen te verfchillen. Dit zöude kunnen be>' weezen worden uit veele plaatzen by de oude Schryveren, in 't byzondcr uit de verrukkende béfchryving door Virgilitjs gegeeven van de bloozcnde Lavinia, welke hy vergelykt by zuiver yvoir met purper befpat, eri by witte leliën gloeiende door het rood licht van onderen te rug gekaatst (*). Waar de Gewoontens gelyk zyii > zullen de Menfchen wéinig verfchillen in hunne gevoelens van Schoonheid : dewyl dezelfde vertooningen vati 't Menschlyk lichaam bykans dezelfde denkbeelden verwekken. Ten tweeden. Volmaaktheid en Kunst zyn altoos aahgö naam, en wat dezelve der Ziele voordek moet aangenaam zyn, en zigtbaar zynde is het geregtigd om Schoon of Fraay genaamd te worden. Ik weet niet of het óm deeze reden is , dat Gedaantens , zo volmaakt als Cirkels Vierkanten v Langwerpige ronden, gelykbeenige Driehoét ken, Zeshoeken, enz. in ons het de begrip van Schoonheid verwekken, Vast gaat het dat zy, naar gelange zé nauwkeuriger getrokken zyn , ons te fchooner voorkömen. Wannéér wy twee zulke Gedaantens > een Vierkant, by voorbeeld, en een Cirkel, 0f een Teerling en eert Kloot, befchouwen enkel zo als zy op zich zeiven zy„4 zonder eemgzins agt te Haan op derzelver kleur, zelfstandigheid, of gebruik, zullen wy niet kunnen bepaalen. wel* (*) Cicero *c Of. m. |,j j0. vlrc1hü, ^ lib> ^ ^ ^ La  j64 VERHANDELING welke van beiden bet in Schoonheid winne. Maar wanneer wy ze zien in 't gebruik, of in de bouwkunde, zal dit ftuk beflist worden , naar de denkbeelden Van wysheid of dwaasheid, van voeglykheid of ouvoeglykheid , welke zy in de Ziel doen gebooren worden. Verbeeld u eert Kloot tot het voetftuk, en een Teerling als het opperfté van een Pylaar, gy ftoot u aan de onvoeglykheid: want zulk een Kolom kan niet daan , en de ontwerper daarvan moet dwaas zyn. Keert de fchikking om, maakt van den Teerling het voetftuk, zet den Kloot op den top, en wy zullen, indien de andere gedeeltens evenredig zyn, het geheel Schoon keuren : dewyl het voeglyk is , en eerè doet aan den Maaker. Zelfs kan eené zo verkeerde fchikking als wy hier voorfteldcn behaagen, wanneer dezelve in dier voege verordend is, om zinnebeeldig, eene goede zedelcerende betekenis op te leveren. De Fortuin, verbeeld, als een Vrouw op een kloot ftaande, is een nadruklyk zinnebeeld van veranderlykheid, en wy erkennen dat het eene fraaije vinding is in Gebes , die, voor zo verre ik weet , allereerst de Fortuin op deeze wyze befchreef. Schoonheid van Gedaante agt men, dat deelfc van Verfcheidenheid en evenredigheid afhangt. Een gelykbeenige Driehoek is fchooner dan een Driehoek met ongelyke zyden: om dat dezelve geregelder is ; een Zeshoek is fchooner dan een Vyf hoek, uit hoofde van de meerdere verfcheidenheid, als mede om dat de evenredigheid der hoeken en lyncn in den eerften zich onmiddelyker vertoont dan in den laatften: Maar verfcheidenheid, zonder evenredigheid, of eenige andere eigenfehap met aangenaams  over de VER.BEELDINGSKPv.AGT. 165 naamc denkbeelden gepaard, is niet fchoon : wat Schoonheid kan 'er weezen in een Figuur met twintig ongelyke zyden ? En wat is het dat Evenredigheid Schoon maakt? wat anders dan de bchaaglyke denkbeelden van Kunst, fchikking en voeglykheid, daar door in den geest des Befchouwers verwekt ? Deeze Evenredigheid in zigtbaare voorwerpen, welke jalleen door het oog wordt afgemeeten, en van geen maatftok of berekening afhangt, valt zeer zwaar met woorden te bepaalen. Dezelve bevat in zich voeglykheid; want geene Evenredigheid is goed, welke een ding onvocglyk maakt. Dezelve behelst eene goede, fchikking: want wat kwaalyk geëvenredigd is kan niet gezegd worden goed gé* fchikt te zyn. Daar in , is opgeflooten zulk eene zamenflemming van het gedeelte waar het toe behoort, met het beoogde doel van het geheel , dat het geen nadeel toe brenge aan het algemeen oogmerk : want in een fraayftuk der Bouwkunde, als de voorgevel van een Huis, zal men niet zeggen, dat een gedeelte eene goede evenredigheid hebbe, 't welk onze aandagt van het geheel aftrekt, of'c geen wy niet kunnen befchouwen zonder de rest over 't hoofd te zien. Dit laatfte charaétó van dc zamen uitmaakende deelen eens fchoohen Zamenftels , wordt doorgaans Overeenftemming, of eene juiste fchikking der deelen geheetcn. Overeen/lemming , nu, goede fchikking, en Voeglykheid, behaagen alle, en gevolglyk moet iets, 't welk alle die hoedanigheden bezit, behaagen; en, indien hat een zigtbaar voorwerp is, Schoon zyn. Onevenredigheid en al te veel opfchiks verwekt het denkbeeld van onvoegelykheid en kwaaden fmaak, en zyn, derhalL L 3 ven „  ï6dï VERHANDELING yen, niet Schoon, zy verwekken wederzin by allen , die niet alleen zien, maar denken, als zy zien. In fchoone voorwerpen is de Nutheid iet wcezenlyks; want alle Schoonheid geeft vermaak,en dat geen ,'t welk blykbaar nutloos is, of tegen nut aanloopt, kan niet behaagen. Met volmaakte Schoonheid van Gedaante en Kleur gaat, in de Werken der Natuure, de grootfte Nutheid dikwyls gepaard. In dezelve is ook, volgens de aanmerking eens eierlyken Schryvers, dat geen, 't welk wy voortreffend Schoon houden, meest altoos glad van oppervlakte , en eer beneden dan boven de gewoone grootte. Een bultige en hoekige Rots is een verheeven voorwerp , en de uitfteekende oneffenheden kunnen tot de verheevenheid van 't zelve medewerken; doch een fchoojie Heuvel is effen of vertoont zich ten minften in dieryoege. De geftalte van Minerva moet kloek weezen, deftigheid is haar Charaéler; doch eene reuzinagtige Venus zou eene ongerymde vertooning maaken ; de beroemde V e n y s de Mcdicis is een weinig meer dan vyf voeden hoog. Van O Virgilius zingt: Talia jacfabam, & furiata tnente ferebar % Cum mihi fe, non ante oculls turn clara, yidendam Oitulit, B pura per nobtem in luce refulfit, Alma Pareus, confifa Deern, q'ialifque videri Ccelicelis B QuANTA/óte. - JEncid. ii. vs. 588. Eneas of ViRGiLins, geeft bier te verftaan, dat Venus; waaneer zy zicb yernedert om in eene zigtbaare gedaante by de Stervelingen \t yeiffcliynen, eene kleindere geftalte aannam dan als zy onder de Goden ver-  over de VERBEELDINGSKRAGT. t6? Van waar nu komt het, dat effenheid, en middelbaare kleinheid m ons denkbeeld van Schoonheid plaats grypfS Is het niet, om dat het een uitwerkzel Van Schoonheid is de ziel tot bedaaren te brengen, gelyk dat van Verhevenheid om dezelve te verheffen, en dé%l het effene het met groote het denkbeeld met zich brengt van gemaklykheid, van handelbaarheid , en zagtheid , welke zo zeer llrckken om den geest rust te fchenken, als het denkbeeld van grootheid en moeilyl^eid om dien op te wek- Daarenboven begunstigen middelbaare grootte en effenheid van oppervlakte , de eenvoudigheid ; welke itreelend Is voor onze natuur, daar zy eene gemaklyke en vo.komene bevatting der dingen bevordert. Wy zyn we m onzen fchik, al* wy iets gereed ea volkomen , pen : want dan denken wy gunflig over onze eigene vermogens; maar, wanneer wy ons belemmerd en verleen vinden, baart zulks verdriet en kwelling. Eenvoud-, heid is eene volftrekt noodige eigenfehap in meest alk foorten van Fraayheid, deeze wordt vereiscfrt in zeden intaal in muzyk, in bouwkunde, in houding en klee-' rgn- l\ Eenvoudigheid is , misfehien , van alle Bevalligheden de moeilykfte door Kunst te verkrygen, (ee-« verkeerde. Hier voor WM gegronde «de. Haar Hemelfctie Gefleckt^ nooten waren veel magdger en gevolglv-k Woeker van gefl»lt« dan £ CO %.m Butry and Muf,c, Part. i. Chap. VI. SOt. 2. $ 4. L 4  I6S VERHANDELING {eenigen bezitten die van Natuure.) • zy is bet die aan een onbedorven Smaak de duurzaamftc voldoening fcbenkt. In vrouwlyken tooy noemt Horatius Keurige Eenv.sur. digheid met regt, het aHerinueemcndst. (*; De Gedaante y0l fehoone Dieren en van de fchoonfte gedeeltens der Dieren wordt meer door kromme lynen bepaald, dan door rechte befchreeven; uitgenoomen wanneer deeze laatstgemelde noodig zyn tot Merkte of voeglykheid. Washetmenfchclyk Lichaam, of waren deborst en rug vaneen Paard, eenOuif,of eenig ander welgemaakt Dier, aan alle zyden omfchreeven met rechte, lynenen hoeken, in ftede van die zagt ombuigende kromme lynen die ze zo bevallig ronden , da.nbegrypï een ieder, datde Schoonheid van gedaante geheel zou verlooreu gaan. De byzondere bogt in deeze buigende lyn valt niet gemaklyk metwoorden te befehryven. Hogarth heeftdezelve voor het oog bloot gelegd, door veele vernuftigeyindin-, gen ' Veronderftelt eenige kromme lynen — d.e eerfte geboo- gen gelyk de Letter S in den Rtmeinfche Drukletters^ of- gelyk twee halve Cirkels van den zelfden Radius in el. kander loopende met tegenovergeftelde verhevenheden, sdlengskens voortgaande met een minder bogt, tot de. kromme lyn bykans in een rechte verdwynt: dan fchynt, in 't midden tusfehen deeze eerfte en laatfte, de golvende lyn , waar van ik fpreek, gezogt te moeten worden. Nu p) m da Figuren tot opheldering var, zyse Jndyfii •ƒ Beaat?,  ©ver de VERBEELDINGSKRAGT. i6> Nu denk ik, dat, volgens de beginzels hier aangenomen , eene goede reden kan gegeeven worden , waarom wy deeze lyn in het maakzel van dc Lichaamen der Diereu en byzonder in dat des Menschlyken Lichaams , de voorkeuze geeven, en waarom wy, gevolglyk, daarin genoegen fcheppen, in andere voorwerpen, die gefchikt zyn om die zonder ongelegenheid aan te neemen. Dezelve is het midden tusfehen gebrek en overmaat, tusfehen te veel en te weinig ftompheids , tusfehen die zwelling, .welke het denkbeeld van logheid of zwakheid mede brengt, en die fchraalheid, welke in 't algemeen bekend ftaat als eene gezellinne van verval. By kinderen zyn deeze kromme lynen al te veel geboogen, door te groote hoeveelheid van vlcesch naar maate van dc kleinheid des lichaams; by Oudelieden zyn ze te weing geboogen, cn komen na by aan rechte lynen, naa maate van de magerheid; in den bloei des Leevens zyn ze noch het ccn noch het ander, maar tusfehen beide. '■ ■ Deeze Gedaante is, dcrhalvcn , door gewoonte in onze Zielen zamengevoegd met het denkbeeld van dien Leevensftand ' wanneer de Lichaams vermogens het volkomenst, en even verre af zyn van zwakheid aan den eenen,'en onvolmaaktheid aan den anderen kant. Zeker is het niet te bevreemden, dat eene Gedaante, welke het denkbeeld yan Jeugd medebrengt, en dus ook van vrolyklieidenhoop.e , van gezondheid, fterkte en wakkerheid, van edelmoedige en leevendige aandoeningen , ons meer behaagt, en , om die reden, fchooner gerekend wordt, dan die andere Gedaanten, welke de denkbeelden van ongenoég; L 5 zaam-  570 VERHANDELING zaamheid en zwakheid, van verval, moedeloosheid en zwaargeestigheid opwekken. Ik wil hier mede niet te verdaan geeven, dat het Lichaam van een Kind en van een Oudman, even verre af zyn van den maatregel der volmaakte Schoonheid. De Kindsheid heeft bevalligheden, daar aan byzonder eigen, en elk gevoelig hart weet, dat ze onwederflaanbaar zyn. Onfchuld, hulploosheid, fpeelgraagheid, frisheid van gefteltenisfe en kleur, nevens de bedenknig,dat alles totrypheid nadert, werkt tc gader om de Kindsheid onzerLïefde aan te pryzen , door het inboezemen van duizend genoeglyke denkbeelden. Terwyl een MenschlykLic¬ haam , door Ouderdom vermaagerd op geen deezer bekoorlykheden kan boogen, en, in ftede van van voldoening en hoope de fmertelyke aandoeningen van hartzeer en zorge doen opwellen. Doch ftaa my toe eene miszetting te verbeteren. Het opgegeevene is veel eer een denkbeeld van Verzwakking dan van Ouderdom. Het laatfte Tydperk des Leevens vertoont dikwyls, even als de lugt, by 't ondergaan der zonne, een luister, niet verblindend, niet fchitterend , gelyk de volle middag; maar, egter, niet min bevallig voor een befpiegelend gemoed. Een groenende Ouderdom, met genoeglykheid, kloek verftand, en een goed geweeten gepaard, is, fchoon dezelve het beminnelyklte niet mag geheetcn worden , nogthans, het eerwaardigfte, 't geen wy op aarde kunnen ontmoeten. Dc kromme lyn van Schoonheid, is niet altoos Schoon. Niets, in de daad, is zo 't welk noodwendig onaange- naa-  over de VERBEELDINGSKRAGT. m naame gedagten verwekt. 'Indien het Paard zo tmg voortpng als een flek, zouden wy in ftede van deS de zes Diers te bewonderen, een afkeer krygen van deÏ zdts verbaazende grootte. Indien Pylaaren g dmid in eene flingerende gedaante] zo zwak waren dat l Z nioeden van zwakheid baarden , zouden derzelverkeurlyk gewerkte omtrekken, onze afkeuring niet ontgaan ktm- ingenomen geweest te zyn. Hy zoekt ze by afgelegenheden „ te voeren; men heeft daar om ook opgemerkt, dat veele zyner Beelden die fterkte en vasthei derfden jelke veroorzaakt wordt door rechte lynen, en die d zelve nodig of dienftig zyn, altoos in de w rkeu'd Natuure gezien worden. 1 Weinig vertooningen in de dierlyke wereld her,,. meer dan die van een moedio- p-md L T behaaScn wyl Haart en maanen in dllt\T 7' door een dier optooizelen, tZ2 itó 7** baarheid ftrekken, en ^1^^^^D^' indien ons oog iets heeft van het 00e een» i ' ' den wy getroffen door de golVe de f "" " "V ^ in deeze Gedaante, *5ï23^£» noemen wy fchoon, om dat wy 'er behaag f , fn bet behaagt , voornaamlyk; dewv hel ^ 't Geen  m , VERHANDELING 't Geen wy Schoonheid in een Koe noemen verfchilt veel van de Schoonheid in een Paard. Een Beest van die foort, 'inde gedaante van een Paard, zou niet behaagen : vooreerst om d°at bet onnatuurlyk zou fchynen, en dat is een aanftootlyk denkbeeld; ten anderen, om dat het ons geen reden zou gceven om die goede hoedanigheden te verwagten waar om wy eene Roe hoogfehatten. 'In verfchiilende foorten van zigtbaare dingen, is, dcrhalven, de Schoonheid niet dezelfde. Maar in elke foort zullen wy die Gedaante Schoon toeten, welke in den Aanfehouwer dankbeelden van volmaaktheid,, nutheid cn andere mneemende hoedanigheden doet gebooren worden. Kunnen wy, dan, van onze goed en onze kwaadkeuTin* der byzondere Geftaltens en Gedaantens in de Die rcn geen reden geeven op dit beginzel; datwy, door lanrèhebbelykheid, geleerd hebben, dat eenige met aanccnaame en andere, met onaangenaame onhandigheden, ïerbonden zyn? Eer wy eenige kennis hebben vandenatuur van eenig Dier, of eenige gisfingen deswegen maaken, zullen wy waarfchynlyk niets bepaalen ten opzigte ' Van de Schoonheid der Gedatnt e (*) . In 'J, Fen .root Kunstenaar en „itneemend Schryver geeft reden van het ,erma* 4*n Wy fcheppen in Schoone Gedaantens ofGeaaltcns, op iSVelfdtt^ 'er meer aan gehoon zyn dan aan eenige anderen, i v foreekt, over dit üak, in deezer voege. „ Wy kunnen de Schoon- Lid van eenig Dier niet begrypen , eer wy keunis hebbenyaaverfcheide f Dieren van dezelfde foort. Hadden wy nooit meer gezien, dan dén Mensch" . „ i„„ „;pt in ftaat weczen orn te zeggen, of t zel- lykiAaogezigt, wy zouden met u-se » ve ten opzine van het maakzel der weezens, trekken fchoon dan leelyk " wa're ■ en hoe meer wy ons gewennen eene verfcheidenheid van Gedaan-  over de VERBEELDINGSKRAGT. 173 Tri het ftuk der Kleedinge hangen onze denkbeelden, gelyk wy hier boven reeds opmerkten, veel af van Gewoonte. rt Geen meest naar de Mode is, komt fchoonst voor aan de oogen in 't algemeen Doch zyn 'er geen vaste beginzels van Schoonheid'in KlèedingV Worden de Griekfcke en Romeinfche Kleedingen niet erkend be- n terts van eenige byzondere foort te zien , ali Paarden, Standbeelden, Gebouwen enz. hoe beter oordeelaars wy worden over die foort van >, Schoonheid. " Nu; „ vervolgt onze Sehryyer" is Schoonheid dat geene, 't welk de Natuuraltoos fchynt te bedoelen, en, met de dr.ad, dik-,, maaier wordt voortgebragt, dan eene Lcelyke Gedaante. Een rechten » Neus , by voorbeeld, ziet men metr dan een krommen; en komt meer „ aan onze verbeelding voor: naardemaal elke afwyJdng daar van ons die Gedaante te binnen brengt. Die gedaante Van den Neus, derhalven, agten wy de Schoonfle, of, met andere woorden, die Gedaante fchenkt ,, ons het meeste genoegen; dewyl ze liet gemeenzaamst is voor ons Oog „ en voor onze verbeelding. The Idler No. LXXXII. Deeze vernuftige Theorie is niet onbeftaanbaar met de myne, hoewelhet de Philofophie der Schoonheid in Giflalie en Gedatnte tot een eenvoudiger en algemeenerbeginzel brengt. Het is, buiten tegenfpraak, natuurlyk voor '<5tis, dn wy zin taygen in 't geen, waar aan wy gewoon zyn, zelfs dan wanneer het m zichzelven onverfchilli* is. Veele Dieren doen hetzelfde-. Een Kamer, waar in ik eenige weeken my zonder ongemakonthieldt, kan ik' nooit .zonder eenig ongenoegen, verlaaten. Datwy enkel om deeze rede, én onafhanglyk van aangenaame Zamenvoegingen , aan Gedaantens, die 't gemeenzaamst voor onzen geest zyn, de voorkeurgeeven, dunkt my geene wraakbaareitelling. Dus verre berust ik in de Theore des Schryvers. En ik denk, dat het, ter begunftiging van de myne, zal toegedaan worden , dat eene geringe genegenheid deezer wyze eerst opgevat, door daar cp velgende Zamenveegingen van eenebehaagende uatuure,in eeneilerke gehegthcid veranderen, en dus bykornende bekowlykhsdeH toevoegen aan eene inneemende Gedaante. C) Zie de voorgaande Afdeeling.  174 VERHANDELING bcvalliger te zyn dan eene hedendaagfche Franfche opfcliik? Zy zyn het met de daad; want zy hebben veel meer van de bovengemelde golvende lyn : en om die reden, als mede om dat zy eenvoudiger en handelbaarder zyn dan onze optooi, fchikkenzy zich gemaklykernaardenatuurlyke bogten en omtrekken van de fehoonfte dierlyke Gedaante, welke wy kennen, het Menschlyk Lichaam , en vertoonen 't zelve op het allervoordeeligst. Onze Kleeding vermomt en mismaakt dikwyls ons Lichaam, verwart de evenredigheid, welke het eene gedeelte tot het andere heeft, en vertoont aan het oog eene menigte van fcherpe hoeken en rechte lynen van zulk eenen aart als men nimmer ziet in eenige fraaie dierlyke Gedaante. Wv ftooten 'er ons, egter, niet aan, in gewoone gelegenheden; maar in Standbeelden komen zebelachlyk voor; en, ■ daarom, moet een goed Standbeeld of naakt, of naar de Griekfche en Romeinfche of eenige .andere bevallige wyze gekleed zyn (*). Het zelfde gaat door ter opzigte van gefchildeide Afbeeldingen, waar in men meer duurzaame fraaiheid dan juiste gelykenis bedoeln Wy zyn verzekerd , dat de Gedaante van het Menschlyk Lichaam ali toos zal behaagen, uit hoofde van de veelvuldigebehaaglyke gedagten , welke dezelve voor den geest brengt. Kleedingen derhalven^die deeze Gedaante minst onkenbaar maaken, fraan kans om het veelvuldigst in gebruik te geraaken en langst daar in teblyven. By gevolge moeten zy, in Stand» ('3 Effey on Poetry and U"f'C Part. I. Chap. lil,  over öe VERBEELDINGSKRAGT. i7S Standbeelden en andere Naavolgingen, gefchikt om in't openbaar befchomvd tc worden, en veele Jaaren t duu IT: Thovcn 2UIke Kledei-di^« > mpm -nerlykc voortrenykheid of het Voor zo verre de Schoonheid van Opfchik afhangt van tT Z:?^0™ m *** Pe^oncnenC Z Onderftheide2 kLT" ^ ^ ' Sexen R klee^gen voegen aan de verfchiilende gnp ahoos gL ;sch leed;ngprs greep'hceftditbe- ^ert ^^ Ge^^ lieden zyn niet alleen tekent Z'SS ? T ^ aan de kleur hunner ^^SÏÏÏÏSW wanneer de gemeene Regels niet worden waa^. Zulks fteunt op goeden grond van reden Hv "JL verandering zoekt in te voeren mlT'v' ^ gewoonte toegeëigend ain 7V1n "f"®' d°°r de dom, moet zeer oo ben ^ SeXC' en0"der- dat ny of ^ f ^77^ ^ * A^ onderfcheiden. ttSSj^iS?^' * len.  1?6 VERHANDELING len- doch dwaas is de Man, die dezelve wenscht in te voeren Ja, hy is meer dan dwaas , indien hy, door het poo-en, om eene onrtoódige verandering in train tc brengen'; aanftoot geeft aan Menfchen , diehy,pligtshalven, Lest zoeken te behaagen , en zich dus min nUttigmaakt in de Zamenleeving dan hy behoort te zyn. Ik wensch, dat deeze leere van dienst moge weezen by zommige Geestlyken, van welken ik gehoord 'heb. > Ten 'derde. De Schoonheid van Houding is met bepaald aan eenige gcftcltenis des Lichaams; Het recht op Slaan van den Apollo van Belvidere; het leunen van Antinous j de overhellende Gedaante der Venus de Medi* ds zyn alle zeer Schoon. De eerfte geftalte brengt het denkbeeld van Majeftcit, wakkerheid, en ftrekte niede; de tweede dat van bedaardheid, berustingen gemak; en de derde dat van zelfbewuste Schoonheid met zedigheid vereenkd. 't Is onze kennis van den invloed der gedagten op&het Menschlyk Lichaam, welke ons in ftaat ftelt om de meening dier Houdingen te onderfcheiden; en alle oceze denkbeelden zyn ten hoogften behaag'yk, en dus moeten Standbeelden, die dezelve verwekken, mede be- h ?n Ik mag hier byvoegen, dat in deeze Ge- ftaïcns, volmaakte Schoonheid van Gedaante vereenigd is met bevalligheid van Houding;hier onderfteunt en ver, fterkt de een de ander: wy bewonderen de Gedaante om de Houding , en de Houding om de Gedaante; en wy bewonderen ze beide uit hoofde van de aangenaame denkbeelden, waar mede zy, in onze verbeelding, gepaard zyn. Daarenboven is elk deezer Houdingen natuurlyk en zodanig als waar in een welgevormd Menschlyk Lic- -haam >  over de VÉRBÈELDlNGSKPvAGT. fft ttewtm , zonder moeite , eene langen tvd kan blyven: Want het mag, in 't algemeen, aangemerkt worden, dat geene Houding van een Mensch Schoon kan zyn, Wélke een onaangenaam denkbeeld van zwakheid, onbe'helplykheid, bedwang, óf gemaaktheid medebrengt. Veele van die pasfen in een Minnet, en andere dansfen, welke iemand, in 't eerst niet kan doen, zonder SÉg gevaar van vallen, fchynen my eer te verbaazen om dat zy moedyk zyn, dan te behaagen, om de bevalligheid. Gcdaantens zo gewrongen gemaakt, dat dé oogeri na den eenen kant fchynen te zien, terwyl het overige des lichaams zich elders heen wendt, dat het flinker been tegen den rechter arm, en de rechter arm tege„ het (linker been overkomt 6 en de naaste vingers tegen elkander in eene ftrydige richting ftaan, zyn al të kundig, en hebben eene te zeer gedwongene houding om te behaagen aan liefhebbers van het Natuurlyke en Eenvoudige. Dc Franfche Schilders van de jongstvcrloope Eeuwe vervielen zeer tot deeze gemaaktheid: men ziet ze niet in de Hukken van eenen Reynolds, en heeft die Kunstkenner, in zyne Redenvoeringen, de Leerlingen inzonderheid daar tegen gewaarfchuwd; b 1 gelyk ,s M het bedryf, „f dc Mllüei]i ' dJ°* , ciuuc itaancle, zou niet behaagen • dewvl wv W L h°0glchm^ ^•overbukkendeter.vylzyden boog fpanaen om pylen, op eèn grooten afïtand te Le, {en*  VERHANDELING ten, zouden het denkbeeld van zwakheid, of gebrek aan kunde, in ons doen opkomen; doch, indien zy een nabyzynd doel zogten te treffen, zou die geftalte niet ongefchikt zyn. Het Lichaam recht over einde te houden komt dikwyls tc pasfe en is doorgaans bevorderlyk voor de gezondheid; doch deeze Houding is alleen bevallig ^vanneer dezelve ftrookt met de aandoening, welke veronderfteld wordt iemand tc bezielen. Deeze voegt een' Krygsman in de Wapenen: dewyl zy grootheid van Ziel vergezelt en aanduidt; deeze voegt een Perfoon, wiens rang de bekwaamheden hem regt geeven om een gevoel van zyne eigene waardigheid te hebben; deeze voegt een Man of Vrouw gevergd om eene loflyke verontwaardiging te vertoonen'; deeze voegt in die beweegingen en dansfen, gefchikt om de Menschlyke Geftalte en Gedaante ten meesten voordcele te vertoonen : doch deeze Houding, zou ze"digheid, nederigheid, ontzag, aanzoek , medelyden, kommer, of zelfs onaandoenlykheid, bedaardheid, en trek tot rust naa vermoeienis , vergezellende, ftooten; dewyl ze onnatuurlyk is. Ik maak hier onderfcheid tusfehen Uitdrukking en •Schoonheid. Gewrongen en zelfs pynlyke Houdingen kunnen zeer veel uitdrukken: en men zal-ze als zodanig goedkeuren; maar, fchoon wy dezelve wel uitgedagt, wel verbeeld, en natuurlyk noemen, kunnen wyze, in eenen ftrikten zin, niet Schoon heeten. Van deezen aart is de beeldtenis van Laocoon en diens Zoonen., worftelende met flangen en doodsangften; als mede die van den gewonden Zwaardfchermmcr, de laatfte pooging dernatiiure en het laatfte leevens oogenblik aanduidende; 1 der toe behoort  over. be Verbeeldingskragt. ift hoort ook de Geftalte van den Slaaf, dien men verbeeld te In.steren na het heimlyk gefprck der Zamenzweerderen i Hy kan in die Geftalte , niet dan met moeite blyven cn nogthans, gehengt zyne fcherpluisterendeaandak 'en de vrees Van zelfs eenig gefluister te misfen, of gehoord te zullen worden, niet dat hy van Geftalte verandere- Ten vierde. Schoonheid en Onbevalligheid van M ^émtm laaten zich niet gemaklyk met woorlen beichryveu: doch men zal, zo ik my verbeelde, bevhHeri dat de eene behaagt en de andere mishaagt, voornaamlyk uunooide van de aangenaamde denkbeelden door de eerfte Verwekt, en zekere onaangenaame aan de laatfte verknogti Beweegingen, die gemakivkheid aanduidden , metzulk eene Ichrklung en HUtoggm m deden gj ^ U S gend voorwerp als reden geeven om te denken JêL eenigen tyd, zonder hinder, daar in kunnen bijwen " bc haagen doorgaans, ten minften in Dieren; inzonderheid als zy eene foort van volmaaktheid tc kennen S voegen.de aan de natuur van het Dier. Maar g^S gen, die zwakheid, logheid, onvolmaaktheid, 0f Ml voor gevaar, laaten blykeu , kunnen niet Mêoü hecte ' dewyl zyonaangenaame denkbeelden doen ontftaar, Een Herk en vlug loopend Jongeling, een draavend Paard éèl voorfnellende Tagthond, leveren denkbeelden van &2 foort op; het fpringen van een Os of Koe , hê* flJ van een grooten Visch op h land gefmeeten, de waX lende ftappen ee„ ^ , geen ons elk oo^bï doetvreezeu dat het zal vallen, de flap van een Man m * "d00;  l8o VERHANDELING door arbeid, jicht, of ouderdom, kreupel, of log door overmaatigc dikte,zyn voorbeelden van de tweede foort* 'tlsRoussEAu, zo my voorltaat,die aanmerkt, dat eene fnel loopende Vrouw, niets van dat bevallige heeft , haar by andere gelegenheden eigen. Misfchien zal het uitfteeken van haare armen,een natuurlyk uitwerkzel van het poogen, om met opgeheeve handen, het tederst gedeelte des aangezigts te befchermen, aan haare beweeging het voorkomen van fchroom en bedwang gceven. Of, mogelyk, oordeeien wy, dat zy, in die oefening, niet zal flaagen, enkel om dat zy, overeenkomlb'g met onze zeden , 'er niet zeer aan gewoon kan zyn. Ovidius fchryft, dat Daphnes Schoonheid, door haar loopen, vermeerderde; doch hy geeft 'er reden van, welke zyne Helling niet onbegaanbaar maakt met deeze Wysgeerige aanmerkingen (* ). Vi r giliu s tot lof zingende van den fpoed dien Camilla maakte, fpreekt geen woord van de Bevalligheid haarer beweeging Cf). Eerstgemeldc Dichter verzekert, in zyne Vryhunst (§), dat Ven us bevallig was, zelfs wanneer zy, om te vermaaken, den kreupelen gang van den ouden Vulcanus nabootfte. Misfchien was het zo. Zulk eene nabootzing , in zo bekoorlyk eene Vrouwe, verwekte het denkbeeld niet van zwakheid, maar van boertery. Nogthans denk ik, dat, voor enkel Iterflyke Schoonheden, naabootzingen van dien aart niet voegen: dewyl 'er iets laags en ge- (*) Metam i. vs. 527. ft) Mneli. VII. vs. 810. (§) Ars, Am, Lii. II. vs. 570.  over de VERBEELDINGSKRAGT. I8r gemeens ia is. Want geen vermogen van uitwendige be ; koorelykhedeu zal het onderfcheidend oog bevredigen met eenige Beweeging of Houding, die, hoewel voor aangenomen bekend, gebrek aan kieschheid of mangel aan fmaak te .kennen geeft. Zo dat, zonder verftand en •deugd, eene fchoone Vrouw, die na algemeene bewondering dingt, eene zeer moeilyke rol te fpeelen beeft; doch, als deeze zich met fraayheid van Gedaante veré/mgeu, zeggen wy met Ti bullus: Illam, qnlcquid ngit, quoquo veftigia fleait, Componi: fumm, üibfequiturque decor (*>' Deeze Regels, moeilyk om te vertaaien, loopen uit op dcczen zin : „ Waar zy gaat, Bevalligheid vergezelt „ haar; vvat zy doet,fchikt Bevalligheid haare Geftalte „ en regelt alle haare beweegingen, zonder dat eenige „ Icnyn van kunst of toeleg zich opdoet." Het dynen der ongebrooke golven in de Zee is fchoon misfchien uit hoofde van derzelver effenheid, eenpaarjg! heul en zagte bogt, ons het denkbeeld inboezemende van een fterkeBewecging, zonder moeite, volvoerd • wel ke, om veele zeer tastbaare redenen, aangenaamer' moet zyn, dan eene rraage of zwakke kragtbetooning, niet horten cn ftooten. Een Schip , zeilende door een hooggaande, doch door geen ftorm verwilderde en opkruide Zee, levert desgelyks eene fchoone vertooning op- wam -dezelve vervult dep geest met veele genoeglyko denkbeel- den, QQ Tibullus Eleg. IV. 7. M5  0s, verhandeling den, als de ftoutheid, de kimde, en de gerustheid van den'.Zeeman, de volmaaktheid van het werktuiglyke in 't fcheepsbeftuur, in ftaat om zo zwaar een werk te verrigten,de voordeelen van Zeevaard en Koophandel. En, in° beide de gevallen, werkt de Grootheid mede met Schoonheid der voorwerpen om het genoegen des aanfehouwers te vermeerderen. De doorftorm beroerde Oceaan , golven als bergen ten hemel heffende, is , in denhoogften graad, grootsch, enzou eene genoeglyke verwondering verwekken by eenen die denzelven, zonder vreeze, kan aanfchouwen(*); doch dezelve levertteveel denkbeelden van gevaar en moeilykhcid op om dat ftreelend en aangenaam vermaak voort te brengen, 't welk de befchouwing van ier Schoons vergezelt. Een Vlag of Vaandel, zonder beweeging, hangende is, dewyl her denkbeeld van werkloosheid daar mede gepaard gaat, niet fchoon , dan in zo verre dit gezigt kan behaagen door den gloed der kleuren , of ons het bezef van bedaardheid en rust inboezemt. Maar Vlaggen en Vaandels door den wind bewoogen , voldoen het oog door de kleurveranderingen en derzelver gemaklyke beweeging: zy vervullen de Verbeelding met veele aangenaame denkbeelden van een werkzaam leevcn, en krygsluister. Drydkn heeft dit uitgedrukt, aangenaam cn overfchilderagtig befchreeven )- De Me Ophelderingen over het Ferheevve, die:»y, in een H$#X Stukje, zullen mededeslen. (f) D&vDEN Aiinas 'MiraiilSs.  over de VERBEELDINGSKRAGT. 183 . De om hoog geheesfeii Vlag golft dooi- den wind dit urnDe Vaandels, rood van kleur, zyn thans een gloeijend vuur; De Weever ziet verrukt het wérkituk zyner handen ] Vergeet zyn huis en ftad, en toeft vast aan de ftran'den. Hy fchynt zeer gefteld geweest te zyn op deeze beeldtenis: want, op eene andereplaats, een Veldbanier befchryvende, waarin de Krygsgod gefchi'derd ftondr,■ drukt hy zich, met den hem eigen klem van taal uit(*j. Rood was zyn Zwaard en Schild, Harnas, Heimet cn Wapen, De ganfche Godheid fdiecn uit gloeijend vuur gefchapen, Zeirs 't aardrjik vonkte, waar zyn doodlyk Vaandel ftondt, En 't groenend gras beiterft bloedkeurig op dien grond. 't Valt niet gemaklyk te bepaalen of het Verheevene dan het Schoone, in deeze plaats, de overhand hebbe. De logge tred van den Landman is onbevallig: want dezelve doet ons denken om Lichaams vermogens, door arbeid, verzwakt, of althans niet ter verbetering beoefend, om onbefchaafde zeden, en andere ongemakken, die een behoeftig leeven, vol zwaarem arbeid, vergezellen.- Maar de Landbouwer zelve ontdekt niets onbevalligs in zyn tred: dewyl alle zyne Vrienden en Buuren even eens gaan, hy kent geen beter. In de daad wy zien, dat de Boeren hierin elkander volgen, en dat de jonge en vlugge'knaapen uitverkiezing de beweegingen aannèemen, die natuurlyk ouderdom, zwakheid en vermoeienis aanduidden. Dan (*) Dryden KnigtlSs Tale, M"4 -  134 VERHANDELING Dan nog onbevalügcr is de Houding van den trotrchen, en het Trippelen van den lugtigen Pett't ffraitre : elke Beweeging fchreemvt gemaaktheid en ydeltuitery uit, gepaard met de walchlykfte oplettenheid op zichzelven en de aanftootlykfle zelfgenoegzaamheid. Cicf.ro wraakt, fpreekende als een Stoicyn, (by welke Bevalligheid of Deftigheid beftondt in eene volkonjene eenzelvigheid van Gelaad en Houding in alle gelegenheden ) alle Beweeging, welke het weezen verandert, de adcmhaaling verfnelt, of eenige pntrusting aanduidt (_*). Maar ik geloof, dat de hevigfte Beweeging bevallig zou voorkomen, indien men begreep, dat ze eene goede aandoening te kennen gaf: als, by voorbeeld, wanneer een Kind, naa eene lange afweezigheid, inde omhelzende armen zyner Moeder vloog. Niets is aanjlootlyk voor het oog, 't welk in het hart aangenaame driften ontvonkt, of lïreelende denkbeelden aan de Verbeelding verfchaft. Die Houding, en die Beweegingen, welke wy, in den gewounen ommegang, bevallig noemen, behelzen veele byzonderheden, welke ieder op zichzelven,by nader onderzoek, bevonden zullen wprden gepaard te gaan met en opteleiden tot aangenaame denkbeelden van zedelyke , verftandJyke, of lichaamlyke voortrelfelykheid, Eene bevallige Houding geeft eene tegenwoordigheid van geest t? kennen, en een. volkomen bedwang van het Lichaam; een deftig, minzaam en vry voorkomen, niet beneepen door. befchroomdheid , noch overflaande tot zich alles aan- C*) Cicero de Offic. Lii. l. % 36",  over de VERBEELDINGSKRAGT. 185 aanmatigende verwaatenheid, houdt het midden tusfehen het ruwe en gemaakte, tusfehen trotsheid en laagheid, tusfehen zedigheid en vrypostigheid 5 dat midden, 't welk zagtmoedigheid, edelaartighcid, verftand en eene oplettenhcid op anderen aanduidt, met vergeeting van het lastig en verveelend zelf behaagen i zulks is vergezeld van zodanige andere^byzonderheden der welvoeglykheid, als ons de behaaglyke denkbeelden , gehegt aan eene fraaije verkeéring en befchaafde zeden, voor den geest brengen. Dit alles moet het voorkomen hebben van onyooroverdagt en hebbelyk, ten einde de onaangenaame denkbeelden van gemaaktheid of geveinsdheid afgeweerd worden, 't Geen men in de Schooien ter opvoedinge aangelegd leert, dient voornaamlyk om kwaade aanwenden voor te komen , pf te verbeteren , en iemand een goede Lichaamshouding te gceven; doch hier van mo.et men in het doorgaande leeyen, zo weinig gebruik maaken' als van den ftyl der Redenaaren in een gemeenzaam *£ fprek, ■ ■ | ' _'tls waarfcbynlyk, dat de oude Grieken en Romeinen, mtftaaken in fraayheid van Beweeging en Houding. Geduurige oefening hieldt hunne Lichaamen werkzaam zy vonden zich niet, gelyk wy, béfadén door een hindêrlyken opfchik: daar cn boven werden zy, (althans de Mannen,) geleerd bevallig te zitten, te daan, te wandelen en te loopen. Nogthans klaagt C1 c e r o , en wy moogen dezelfde klagten uitftorten, dat veele der Bewegingen, eigen aan het Tooneel, en'door de Leermeesters voorgehouden, aanftootelyk waren, om datzy al te verre M s vin  186 VERHANDELING van de natuur en het eenvoudige afvveeken,en niet voegden aan de deftigheid van 't Manlyk Characler (_ *). In de Helden en Fabel-Eeuwen kende men de Godinnen aan haare Houding, en boven al aan haaren Gang. J u n o liet zich veel voorftaan op haar flaatlyk voorkomen en tred: jijl ego, qua Diviim incedo reging-Jovisque £t Soror £? Conjux • Maar Ik, cn Kgtgenoot cn Zuster van Jupyn Treedt als Vorstin der Goón. Men verbeeldt zich de grootfche Houding en flaatlyken. Tred te zien, met welken de trotfche Koningin van den Olympus deeze woorden fprak. Vekus, hoewel geene Perfoonaadje van die Majefteit, hadt, egter, zekeren natuurlyken Gang,welken zy niet kon aanneemen, zonder haaren rang tc ontdekken. Wanneer zy het aangenoome Characler van de Tyrifche Jaageresfe hadt afgelegd, was het noch haar omkeeren, noch het ontblooten van haaren fchoonen hals, ngch de godlyke geur haarer hairvlegtcn, noch haar kleed tot den grond flcepende, waardoor zy bekend werd aanhaar eigen Zoon: doch, als hy haar zag gaan, toen ■ lrert'. Incessu patuil Dea. Wees baar Gang baar Goedneid uit. Deeze voorbeelden toonen ons hoe hoog de Ouden eene fraaije Houding in 't gaan fielden. In de daad, het is nauw- (*) Cicero dc Offic. LH. i. § 16.  over de VERBEELDINGSKRAGT. ttf jiauvvlyks mogelyk voor een gewoon aanfehouwer deeze zonder aandoening te zien. Hy, die'er geen gemoedsgeftalte in kan ontdekken, moet, nogthans, vermaak fcheppen uit de overeenftemming der Lichaamsdeelen, uit de gemaklykheid cn vryheid, de kragt en bedaardheid, waar mede zy haare werking verrigten. Het Dansfen gaat gepaard met zo veele aangenaame denkbeelden van jeugd, gezondheid, leevendigheid, genoegen en fchoonheid, dat de Beweegingen doorgaans in dezelve gemaakt, niet kunnen misfen van te behaagen, of zy moeten vergezeld zyn van eene byzonderheid, welke ons eene wanftalligheid, gebrek aan kunde, gemaaktheid , onbefchaamdheid of iet anders onvoegclyks , op eene onaangenaame wyze, in den geest doet opkomen. Doch ik behoef niet aan te merken, dewyl het elk in 't oog loopt, dat de Beweegingen van onderfcheide Dangfeus, ten opzigte van het bevallige, wyd en breed verfchillen. Veel hangt dit af van de fchoonheid, de -goede geftalte en vlugheid des Perfoons, van de onbedwongenheid , waar mede de beweegingen cn pasfen gemaakt worden , als mede van derzelver volkomene overeenkomst met de maatderMuzyk en de regelen dei'Danskunfte. Dat alle Dansfen niet even bevallig zyn, is even duidelyk. Dansfen, die de beweeging, de geftalte en vlugge werking der Lichaamsleden toonen, draagen altoos de goedkeuring weg. Maar eenige pasfen, byzondcr in dc Hornpipe en Minnet, fchynen , gelyk ik reeds aanmerkte , het verrukkende eer van derzelver moeilykheid dan van derzelver fraayheid te ontkenen. JLzn Minnet ftaat, voor  i88 VERHANDELING voor zo veel ik op myn eigen oordeel durf vertrouwen, .zo bevallig niet in Mannen als in Vrouwen, wier lange en vlottende kleeding niet alleen deftigheid aan haare houding byzet, en eene zagtlyk buigende bógt aan haare beweeging geeft, maar ook de onvoegelyke, en (hadt ik bykans gezegd,) mismaakte rigting Van den voet bo■dekt. Dan, om my niet verder, ten aanzien deezes onderwerps van grond te begeeven , (dewyl ik geen groot kcnjiervan deeze fraaije kunst ben,) zal ik alleen nog aanmerken , dat eenige Dansfen behaagen, om dat zy gcre-geldheid met eene fchynhaare wanorde paaren : ditfchenkt de voldoening van verrasfing en geeft een gunftig denk.beeld van de kunde , met welk zy ontworpen zyn en uitgevoerd worden. Eenige Muzykftukken zyn met een zelfde oogmerk vervaardigd, en behaagen uit hetzelfde beginzel. Van dien aart zyn de Muzykftukken, onder den naam van Fugues by ons in Schotland bekend, waar in verfchiilende Stemmen of Speeltuigen het zelfde Air, doch alle niet op den zelfden tyd, aanheffen, zo dat deezen als 't ware de echo of de naavolging van geenen zyn. Geen wangeluid, of verwarring, welke men hier veclligt zou verwagtcn, is de uitflag ; maar volmaakte eenftemmigheid. Dit verrast, op eene aangenaame wyze, en vermeerdert onze bewondering van de kunde des Opflcllers, cn van de bekwaamheid der Uitvoerdcren. Ik weet niet, of eenig ander Dichter, in zo weinig .woorden , zo veele verrukkende denkbeelden van Schoonheid, in haare veelvuldige verfcheidenheden van Kleur, Gf*.  over dë VERBEELDINGSKRAGT. ift, -Gedaante, Houding en Beweeging zamengevoegd heeft, als Gray in de volgende regelen: Ecu zagt en ziét Muzyk voorfpelt de nadering Der eed'le Godin. By 't wenden van haar fchreeden j Ontvangt zy de ofFereer der drie Bevalligheden Met opgeheeven Arm, die op de lugt als vlot, Snelftapperid ipoedrzy voort, en by dit heerlyklot, Vertoont zich 't purperhcht der prille min vcrmaaken, Op haar gezwollen borst, affchynend van haar kaaken. Gelyk de menschlyke Stem, dat geluid is, 't welk rechtftreekfer dan eenig ander, door het oor, op 'sMenIchen hart werkt, zo is het menschlyk Gelaad, dat geen, 'twelk, in den kleinfkn omtrek, de grootfte verfchetdenheid van Schoonheid het oog aanbiedt. Onze voorkeuze aan dit Meesterftuk der Natuure gegeeVen, gaat zoverre, dat, indien het hoogst aanzienlyk gefchaapen Weczen zich aan ons gezigt zou vertoonen, wy niet kunnen naalaaten te denken, dat het zou gelyken naar 't Menschlyk Gelaad. Van hier onze goedkeuring dier vercierzelen in Schilder en Dichtkunde, die de Engelen cn Perfoonlyk ingevoerde Deugden, verbeelden in de gedaante van fchoone Manne- en Vrouwe-beelden. Ik beweer niet, dat het Genoegen, 'twelk wy fchep. pen in dc befchouwing van deeze verzameling der zigtbaare bekoorelykheden geheel en al het uitwerkzel zy van Zamenvoegingen, gegrond op Ondervindingen door Hebbelykheid bevestigd: doch dat men 'er, «k deeze oorzaake, deels reden van kan geeven, heb ik geene zwaangheid gemaakt te verzekeren. Men zal, denk ik, toeftaan, dat geregelde wcezcns- trek-  i$o - VERHANDELING .trekken, met bevallige kleuren opgeluiüerd, niet zeer Schoon zouden zyn \ indien zy Uitdrukking ohtbraakbn, en geheel niet Schoon, als zy iets llegts uitdrukten. Of, indien men (telt, dat zulk een Gelaad in Haat zou weezen Bewonderaars te verwerven, zou het alleen onder de zodanigen moeten zyn, (en veelen van dien (tempel worden 'er gevonderi,) die geen Schranderheids genoeg bezittende om de Zielsgelteltemsfe uit het Gelaad te leezen , voor geen bevoegde Regters van Menschlyke Schoonheid kunnen gehouden worden. Aan den anderen kant zullen middelbaar Schoone Gelaadstrekken; doch die een goed verftand, en eene braave, zagte, beminnenswaardige geaartheid, uitdrukken, nooit onaangenaam weezen by lieden, die derzelver meening veiftaan; doch, in tegendeel, zeer aangenaam; of zelfs waarlyk beminnenswaardig. Zonder Ondervinding nu zouden wy niet weeten welke Gelaadstrekken goede, welke üegte hoedanigheden aanduidden, en gevolglyk zouden de eerfte ons geene genoeglyke en de laatfte geene ongenocglyke denkbeelden inboezemen, ja, vóór wy't,by ervaarenisfe, ontdekt hebben, kunnen wy niet weeten 'welk eene kleur des aangezigt» gezondheid en jeugd vergezelt, ofwelk eene ten blyke van het tegenovergeftelde (trekt, en zo lang zouden wy ook g ecne reden hebben om de eene kleur boven de andere te ft ellen. Maar ééns geleerd hebbende, dat zekere gedaanten, kleuren, trekken-, doorgaans ter aanduiding dienen van eenige aangenaame Ziels of Lichaamshoedanigheden, voegen zy zich zo nauw in onze Verbeelding of Geheugenis.fc zamen, als de woorden eener Taaie, welke wy ver-  over de VERBEELDINGSKRAGT. i0I verftaan , verbonden zyn aan de gedagten, tot welker uitdrukking zy gcrchreeven zyn; derwyze dat men het uitwendig teken niet bemerkt, of het betekende denkbeeld doet zich op. Ten bewyze van deeze redenkaveling mogen wy hier aanmerken, dat Menfchen, die dóór onervaare Jongbeid , of mangel aan natuurlyke Schranderheid , niet fcherpziende zyn, in 't geen de Ziel betreft, het ligtst door fchoone weezenstrekken en eene veel beloovcnde kleur misle.d worden, terwyl ervaarener of fchranderder Waarnecmers niet geheel voldaan zyn, of zy moeten die ^li-her en meer beduidende bevalligheden ontdekken, elke meest altoos een opgeklaard Verftand en een te Deugd gevormd Hart vergezellen. Het ftcrkst fpreekende in 't Menschlvk gelaad, en vaar op wy 't meest letten, is het Oog. Dit is met de 5y wuuu ae z,iel menigwerf gez en in -^raeier, zelfs wanneer de DeurwagJb^;; niet ttagt tÊ bedUiddefl' d:U ^ niet «■* G no ,n *0Zlg' °fe™^ -dere perfoon fe li^ ef ic , ;,§e"0egen' «W** ™ Droefheid "ederwaards te haa cm • T l' ^ wM,. « ii en' n°gtfïans, zouden wy, in veele gevallen, een lachend voor een fchrciiend gelaad neemen, indien wv hot n~ • IWUL1J<-na geiaatt kleine d el is t zv e 8 ^ * dC ^ dit ve traaneu yft • ^ ^ °f - <*roe- t zy het van verontwaardiging gloeit, of  792 VERHANDELING of van tederheid kwynt; 't zy het fchittert met den be* ftendigen glans van kloekberaaden moed; of de zagte ftraalen van goedwilligheid en dankbaarheid fchiet, een der aangelegenfte voorwerpen, welke wy in 't zigtbaar heelal kunnen aanfchouwen. 'Er is meer in dan geftalte, beweeging en kleur; daar in is gedagte en drift, leevcn en ziel, rede en fpraak. Wat nu maakt de fchoonheid der Oogen uit? Waarom vinden wy meer behaagen in deeze dan in geene Oogen ? Venus zegt, by Shakespeare: Myn oog is zwart en klaar, 't drukt alles vaardig uit (*). Een. zwart en donker Oog zal misfchien natuurlyk meer behaagen dan een van zagter kleur, om dat het meer affteekt by de witheid van den Oogbol j en een fchitterender te rug kaatzing van het licht veroorzaakt; en fterke kleuren worden, gelyk ik reeds opmerkte, zelfs door Kinderen, boven de zwakkere, verkofczen. Ook zyn de beweegingen, en by gevolge, de uitdrukkingen van een donker blauw of bruin Oog, fchielyker, nauwkeuriger, en op een grooter afftand, te onderkennen, dan die van zwakker gekleurde Oogen. In zo verre kan ik toeftaan, dat de Schoonheid van dit Zintuig inwendig en volftrekt is, en niet afhangt van zamengevoegde' denkbeelden , van zedelyke, verftandlyke, of lichaamlyke uitmuntenheid. Maar een Oog kan bruin en niet fchoon zyn. Indien 'er, in de beweeging, zulk eene traagheid, oncenpaarig- hcid j (_*) SiiAKisrEAR.Es Venus and AionUi  over *rs VERBEELDINGSKRAGT. 193 hcid>, of eenzelvigheid is, als wy door ondervinding weten dat plaats heeft by eenen lustloozen, by iemand van zwervende cn verwilderde gedagten, of by den man, die op één ftuk, of bykahs geheel niet, denkt, zal het oriaangenaarhe denkbeelden verwekken , en veeleer ongenoegen baaren dan ons verlustigen. Donkcrvcrwige Oogen, dieeenig zielsgebrek fchynen te kennen te geeven, worden te mishaaglyker,om dat ze meer ontdekken , dan flauwer gekleurde die 't zelfde uitdrukken. Een helder Oog, is doorgaans Schoon, indien het hl de Uitdrukking niets aanftootlyks hebbe: want het boezemt ons de aangenaame denkbeelden in van volmaaktheid, gezondheid en fchranderheid. En , dewyl lee-vendige gedagten en driften dit Zintuig doen remitteren , verwekt die fchittehng, wanneer zy gezien wordt, in den Aanfehouwer dé denkbeelden van leevendidieid, fcherpzinnigheid, gcnoeglykheld, edelmoedigheid en ari' dere behaagende hoedanigheden. Geen Wonder, derhal-Ven, dat men zulk een Oog Schoon agt. „ Dat vaardig uitdrukken van alles," doof den éven üangehaalden Dichter, met regt, als eene vveezerilyke eigenfehap van Schoone Oogen aangemerkt, duidt in dë Ziel eene bekwaamheid ato om van de eéne tot de andere' gedagten over te gaan; eene behaagelyke gaave, als dezelve gepaard is met goed verftand, en juist het tegeri. overgetelde van logheid, onopmerkzaamheid, ën domheid. Het bepaald en onvéranderlyk flaarert vin een niétï uitdrukkend Oog is verfchriklyk.- Het doet iemand aan den Dood denken, en 't is juist zulk een Gezigt als wy Tan een verfchynenden Geest zouden verwagtem Zo be-^ greep1  194 VERHANDELING greep het onze groote Dichter Shakespeare als hy Mac bet ii, tegen den vermoorden Banquö, deeze taal doet voeren: Uw voomiaals dreigend oog ftaat dof en zonder glans. S p e n s e r drukt het andere denkbeeld uit in de volgert de regelen: j,jCn zag, aan wederzy', Het bcevend Geestendom, gefchaapen tor vervaaren, Wyl 't knarfte op d'yz'rcn tand, met wyde oogen ftaaren (*). In de daad, de Schoonheid van het Oog hangt voornaatfÖyk van deszelfs Uitdrukking af. Indien het een giuiftig denkbeeld oplevert van de gcmoedsgedeltenisfe, die dezelve bezielt, moeten wy 'er een welgevallen in fcheppen, geëvenredigd aan de goedkeuring, welke wy Ichcnkcn aan de goede hoedanigheden, die 'er door fchy'^ men aangeduid te worden. En vermids Oogen, van welk een kleur ook , groote Zielshoedanigheden kunnen te verJlaan geeven, zo kunnen Oogen van eenige kleur, ten minden van eene gemeene kleur, Schoon zyn. De Uitdrukking der Donkervei'wige Oogen is ongetwyfeld fcherper en nadruklyker dan die van andere; doch eene aan* genaame Uitdrukking is aan geene kleur bepaald, van geene uitgeflooten. 't Zelfde gaat door, ten opzigte van eene onaangenaame Uitdrukking. De helderde en fchoonst gekleurde Oogen zullen wy met ongenoegen zien als wy (.*) Spekcer's Fuiry Qustn E. i. Canto PSianf* js.  'öV e k b I V E R. L É È L D1N G S K R A G T. ï9j 'centen, dat zy de taal Van nyd , hoogmoed, agteriWt, wreedheid, of dwaasheid, fpreeken. Van de Schoonheid der andere Gelaadstrekken kan , op dezelfde wyze, reden gegeeven worden. Wit en rood zyn, ongetwyfeld, Schoon op zichzelven; en verwonderbaar ft de keurigheid waar mede deeze kleuren door een 'gemengeld zyn in een bloozend aangezigt. Maar, hoewel, zonder zulk'eene vermenging van wit cn rood* Mens'chlykc Schoonheid, volgens onze oenkbecldéh daar van, Mtt volkomen kan wcezen, nogthans, ontltaar het g& boegen, 't geen wy fcheppen uit een wclgekleurd aarigezigt voomaamlyk, (gelyk wy reeds aanmerkten,) uit de denkbeelden van jeugd, gezondheid, zedigheid en beyalhghcd, die 'er doorgaans de natuurlyke medegenoocen van zyn, Indien deeze klem-mengeling by ons, (zé als dezelve waarfchynlyk doet by een bejaarden AW die dezelve, voor de eerde keer, aanfehouwt, ) hei denkbeeld van onvolmaaktheid, of z.ekte, of iets bhnatuurlyks in 't Menschlyk Geitel verwekte, wy zouden met wederzin, 'er van af zien. ; De Weezenstrekken °P zithzdven ,'en zonder de kleur m aanmerking te neemen, befchouwd zynde- ffiag men over t algemeen aanmerken, dat het geen wy Géregeldhe:a noemen , voor Schoon gehouden wordt. Doch waarom is het zo? Is het niet om dat het eenen bedaarden Tr 7 f nTgen d5Cr drifte" tC k£nnen §Ceft> welke de Gelaadstrekken ongeregeld doen werden-, en dewyl ™Z7l]Sl?ld' *** Wy «Sturen, in cl onderfcheide deelen des Gelaads, de gevoeglyk^ en, *y gevolge, de volmaaktfb, bevonden wordt? Ëltó  106 V E R II A N DEUN G. flegte drift verderft, in grooter of kleinder maate, de 2®' regeldheid der Weezenstrekken: en , indien een zeer lange Neus bevonden wierd dienftiger te zyn dan een van de gewoone grootte, wy zouden zeker aan den cerftcn dc voorkeuze geeven. Eenig deel des Gelaads, grootlyks boven of beneden de behoorelyke evenredigheid, dat is boven of beneden die evenredigheid , welde de algemeeniïe, cn voor de voeglykflc bekend is,mishaagt: door het verwekken der onaangenaame denkbeelden van bovenmaatigheid of tc kortfehieting, ongemak of onvolmaaktheid. Een glimlachend Gelaad is bcmiimelykcr dan een door heviglachen in fterkebewecging: ongetwyfeld, deels om dat ïiet eerfte minder mismaakt is, en het laatfte onmogelyk zonder moeite, lang kan duuren: maar voornaamlyk om dat het eene de Deugden van goedhartigheid en een opgeruimden Geest ten toone fpreidt; en het andere, ten besten genomen, een teken van vrolykheid is, welke voor geen Deugd kan'gaan, en zo wel, by gelegenheid, plaats vinden in den Knorrepot cn den Doldriftigen, als in den Goedaartigen en Welvergcnoegden. Eenige onzer EngelfcheDichters noemen Venus dc lachgraage Godin. Doch Homerus heet haar, met meer oordeels, „ De „ Godin die genoegen fchept in glimlachen (.*>-" Elke Gelaadstrek, die goede Zielshoedanigheden aanduidt, (*) Efay 011 Laughter Introd. Onlangs in't Xederduitsch vertaald, onder den Tytel Prove orer 't Lachen en ge.'achyirwekkende in fchryven en fpreeken. Te Dordr. by A. Blusféen Zoon. Eene keurige Verhandeling, welke wy «lks leczing aanpryzen.  over dï VERBEELDINGSKRAGT. ,97 duidt, is aangenaam te befchoüwen. Maar hadden dc wetten der Natuure, met betrekking tot de Gelaadkunde der Menfchen, het tcgcnovergedclde geweest van 't geen zy nu zyn, dan denk ik zouden onze denkbeelden van Schoonheid desgelyks het tegendeel geweest zyn. Ik zal dit onderwerp , met twee waarnéemingen befluiten.- Dc eerde béïlaat hier in, datMenschlykeSchoonheid zo verre is van alleen Veldiep te zyn, (gelyk het Schotfche fpreekwoord wil,) dat dezelve den óorfprèng en de weezenlykde kenmerken van de Ziel ontleent. Dc meesten, derhalven, zyn in daat om dezelve, in zekere maate, te verkrygen, willen zy flegts hunne Vcrllandsvermogens aankweeken, en goede Aandoening in 't hart koesteren. Zonder een goed Verdand en een vergenoegd, goedaartig en edelmoedig Hart, kan geen welgevormdheid van leest, geen fchoonheid van kleur, geen geregeldheid van weezenstrekken , ooit die waarcSchoonheid vormen, welke tclfens het keurig oog behaagt, en het bedagtzaam gemoed inneemt en gerust delt. Welke denkbeelden hegteu wy aan de woorden, een fraaije Weetniet, of een fchoone Mansfelder? Zeker ze zyn niet aangenaam ; doch veel eer het tegendeel: „Schoonheid is." volgens Plutarchus, „de blocsfcm en bloem der „ Deugd." Zy dient ten uitwendigen cieraad \ dewyl zy het uitwerkzel is van eene edelaartige Natuur van binnen werkende. Ten anderen merk ik aan, dat de Schoonheid geen zo onbepaald ding is, als veele hedendaagfche Wysgeeren zich verbeelden. De Menfchen mogen verfchillen in hunne begrippen van Schoonheid, als het voorwerp van N 3 Ltf,  315* ' , VER H A N B E L I N G Liefde of Welgevalligheid-, en z.y zulkn het doen zo kng. zy. verfchiilende. gewoon ten s, vooroordeelen , driften en bekwaamheden hebben. Desniertegenltaande is 'er een Maarflok van Schoonheid. Waarom zouden anders die. eigende Standbeelden , welke, de verwondering der Ouden wegdroegen , nog heden door ons als Schoon bewonderdwórden? Waarom, zouden anders die denkbeelden van,. Schoonheid, welke Homerus, Viecmius en Ovi-._ uivrs, met zo veel verrukkings befchryven ,zo volmaakt:, suf onze denkbeelden ftrooken ?. Anoro.mache in traan ea f*) zou nu nog een zo inneemend voorwerp weezen als drie duizend jaaren geleden; de Venus cn. de La vin ia van den Maniuaanfchen Dichter ( f ), zouden nog het volmaakte beeld van Vrouwlyke bevalligheid en tederheid opleveren, als Reynolds ze fchilderde. Laaten wy, ten einde dit duidelykerblyke,onderfchcid maaken tusfehen die. foort van Schoonheid, welke gefchikt is voor den algem eenen Smaak, cn de gedaanteug. van dezelve, welke, voldoen aan de onderfcheide zinlykheden en verbeeldingen van byzopdere Perioonen. • , Mannen en Vrouwen fcheppen langs dien weg dikwyls behaagen in voorwerpen., waar over hunne kennisfen verwonderd liaan : doch niemand verwonderd zich, dat de Ap ol l o van Belvidere, de Antinous en de Ve~ Tiys de Medicis,, met bewondering befchouwd worden. Op dien zelfden, grond kan iemand het Dorp, waar hy. gebporen is, boven alk andere plaatzen ftelkn, en, nog' • thans % (*) Hcn, IU VI- 4.84. (*) Virgil.jE/w/A ï. 4<=3- xi!. 5^.  over de VERBEELDINGSKRAGT. i99 thans, wcetcn, dat liet in wcezenlyke fraayheïd, voor duizend andere moet zwigten. Deeze fmaak moge wonder voorkomen aan de zodanigen, die de oorzaak deezer voorkeuze niet wecten; maar ingenomen te zyn, door het fraaije van Richmond of Shooterskill, van Cancwood Of Taynwuth, van Loch-hmond of de Meiren van Keswick, is geheel niel zonderling, geheel niet vcrbaazend. Descartes fpre.ekt van zyne genegenheid tot ScheeJzienden, en heeft 'er eene voldoende reden van gegecven C*). De meeste andere voorbeelden van ecn'öyztmderen Smaak in Weezenstrekken, Kleuren Geftalte, kunnen, uit dcrgelyke beginzelen, verklaard worden. Indien wy, uit anderen hoofde, grootlyks met eentej Perfoon zyn ingenomen, kunnen zodanige byzonderheden , in een Man of Vrouw, als onverfchilüg, of zelfs afzigDg voor anderen fchynen, in onze oogen, bemiunelyk worden,, ter oorzaake van de veelvuldige aangenaame denkbeelden, met welke zy in onze Verbeelding zyn zamengevoegd. Om dergelyk ccne rede denk ik dat Anacrecn gunftig fprak van zamenloopende Wenkbrauwen : eene byzonderheid waar over de Oordeelkundigen zich zeer verlegen gevonden en veel gebeuzeld hebben : deezen vcrgeetende dat die Dichter een Mensch was, en hem alleen als Schryver befchouwende, fchynen gedagt te hebben, dat hy geene van van zyne eigene verkiezingen, die met onderfteund worden door den algemeenen fmaak zyner Eeuvvc, in zyne werken invlegtte. 't Is ongetwyfcld toetefchryven aan het vermogen van dcrgelyke Zamel- voe- (*) Zie hier boven, bi. 150. N4  VERHANDELING voegingen, dat eenigen op eene ryzige, andere op ecu korter geftalte gefield zyn; dat deezen een lyvig, geenen een rank maakzel de voorkeuze geeven, dat een hoog voorhoofd den een en een laag een ander bchaage; dat verfchiilende kleuren van hair en oogen onderfcheide Perfoonen gevallen. En 't is maar al tc gemeen dat iemands fmaak, in deeze en dergelyke byzonderheden , verandert, naar gclange zyne genegenheid van voorwerp verwisfelt. Dat geen, 't welk ik verflaa door Schoonheid, gefchikt naar den algemeenen Smaak , moet onderfcheiden worden van dieGedaantens, welke deeze cn dergelyke byzonderc Opvattingen en Vooringenomenheden voldoen. Daar mOr gc, in de daad, eene overeenkomst zyn. als wanneer iemand verliefd is op een Perfoon, door al de wereld voor Schoon erkend; maar dikwyls komen zy niet overeen: want iemand kan ingenomen weczen met hoedanigheden, die hem bewonderenswaardig en beminnclyk voorkomen; doch zodanig niet, of niet in die maate, aan anderen. 'Er zyn zekere geftaltens, houdingen en beweegingen van 't menschlyk lichaam, die vermaak gceven aan elk befchouwcr, en-die, hoewel zy niet opklimmen tot die tedere, genegenheid, welke iemand omtrent het voorwerp zynerLiefde gevoelt, nogthans door allen, bewonderenswaardig zullen gekeurd worden. Niemand, denk ik, zal dit loochenen, die ooit een goed naamaakzel van dc reeds zq menigmaal vermeldde beelden van Apollo of Venus gezien heeft. Dit alles kan gemaklyk verklaard worden uit de beginzelen van Zamenvoeging. Wat volmaakt is of volmaakt 1'chyrit in het Menschlyk Lichaam, moet behaagen, zo. lang  ov'er de VERBEELDINGSKRjAGT, 2QI faflg Lichaamlyke Volmaaktheid nutter en aangenaamer is dan gebrek aan dezelve. En zo lang Deugd en goed Ver, ftand onder de Menfchen in agting zyn, zal elke opflag van het oog, en elke trek in 't gelaad, die het denkbeeld van fchranderhcid, goedaartigbeid, zedigheid, heuschheid, gemeenzaamheid, cn edelmoedigheid verwekken, genocl gen fchenken.' Maar heeft, onder het Menschdom, elk hoofd voor hoofd, dezelfde denkbeelden van Lichaams en Ziels voortrelfelykheidV En, indien niet, is het dan mogelyk dat cemge gedaantens van Menschlyke Schoonheid een ieder zullen behaagen ? Ik antwoord, dat de bevattingen natuurlyk en de ge* voclens regtmaatig kunnen weezen , welke niet gevonden worden by elk in 't byzondcr onder het Menschdom. Te hooren en te zien is natuurlyk; maar zommigen hebben het ongeluk van doof, anderen van blind tc zyn. De beste (tukken van Handel ftnaaken niet aan Menfchen, die geen Muzikaal gehoor hebben; doch Handels' beste (tukken blyven, desniettegenftaande, verrukkelyk. Reinheid is, daar zy en de gezondheid des lichaams en de kieschheid des geests bevordert, ongetwyfeld boven morsfigheid te (tellen; cn, cgtcr, kan AeHottcntot liever verkiezen zo morsfig als een Beest, dan zo rein als cc, Mensch te leeven. Niets brengt een voller overtuiging mede dan de betoogingen van Eu c lid es, nogthans, moet de Rede eenigzins geoefend zyn, eer dezelve die kan bevatten. Zonder dc vermogens om iets te b* .ypen,kunnen wy 'erin 't geheel niet over bn'\Ulen en N5 5 eer  rsa VERHANDELING eer wy fegttnaatig over iets kunnen oordeeien, moeten de vermogens, waar door wy bevatten,, zeer aangekweekt lyn, Schoonheid kan, gelyk andere voorwerpen, niet begreepen worden zonder daar voor vatbaare bekwaamheden. Schoonheid kan niet recht begreepen worden, zonde aangekweekte bekwaamheden. 'Voordat wyverfcbcide Menschlyke Gedaantens gezien en geleerd hebben door het oog die. lichaams evenredigheden tc onderfcheiden, welke best gefchikt zyn tot de verfchiilende lichaamsverrigtingen , kunnen wy geen bevoegde regters, weezen over de Menschlyke Geftalte; noch over het Menschlyk Aangezigt-, voor dat wy verfcheide Aangezigten beichouwd, met elkander vergeleeken en waargenomen hebben, hoe de Gelaadstrekken en de Ziel op elkander werken , en dus ontdekt het verband, 't geen 'er is tusfehen zekere verfchynzelcn in het Gelaad, de houding, en zekere gefteltenisfcn van de Ziel en. het Lichaam. t- Ja misfchien kunnen wy dit niet doen of wy moeten, door de Natuur begiftigd zyn, C 't geen aller lot niet is,) met die foort van fcherpzinnigheid, welke iemand in ftaat ftelt om over dc gedagten en de geaarthcid te oordeeien, uit het gezigt en de houding. Naar gelange iemand meer of min fcherpzinnig, meer of min keurig in 't waarneemen, en, ten deezen opzigte, beter of flegtcr ouderrigt is, zal hy ook meer of min weezen 't geen Teren tius noemt Elegans formarum. rpeclator, dat is een, keurig befchouwer der Schoonheden. En onder Perfoonen, die, in deeze opzigten, allen even. ver-  over de VERBEELDINGSKRAGT. a03 verre gevorderd zyn, durven wy zeggen, dat 'er ten aanzien van Menschlyke Schoonheid, geen weezcnlyk. verfclnl van gevoelen zal plaats hebben. . Noch ook ten opzigte van eenige andere foort van Schoonheid. Twee perfoonen, even zeer cn even goed bedreeven in de kennis van Paarden zullen overeenkomen in hun oordeel over de Schoonheid in deeze foort van Dieren. Met betrekking tot alle zigtbaare dingen, welke in wanorde gebragt of verbeterd kunnen worden zullen die gedaantens de behaaglykftc denkbeelden verwekken, en gevolglyk dc fchoonfte gekeurd -worden, die het vul' «raakst fchynen, of der volmaaktheid het naast komen Maar volmaaktheid, of dc trappen van onvolmaaktheid, in eenig byzondcr voorwerp, kunnen alleen begreepen w'or den door de zodanigen, die den aart kennen van de foort, waar toe het behoort; en van menig eene foort kan den aart niet gekend worden, dan door dc zulken wier aangebooren oordeel, uitgclirckte en keurige waarneeming, hun in ftaat geftcld hebben, om 'er zich mét yrugt op toe te leggen. Naa zo veel over den oorfpropg onzer denkbeelden yan Schoonheid gezegd te hebben, fchynt het, in alle; gevallen, mogelyk daar van reden te geeven uit de be ginzelen van de Zamenvoeging onzer denkbeelden, uitgezonderd, misfchien, in dit ééne geval, dat de Kleuren vermaak geeven en Schoon genaamd worden, enkel om dat ze helder of om dat ze teder zyn: want in heldere en tedere kleuren, en boven al in de eerstgemelde fcheppen de Kinderen genoegen langen tyd voor dat'zy iets wee-  sq4 VERHANDELING weeten van fraayheid m gedaante, beweeging of houding, of eenig oordeel kunnen vellen over de nutheid, volmaaktheid of onvolmaaktheid der zigtbaare voorwerpen. Nogthans fchynt in zo verre onze Smaak, zelfs ten opzigte van deeze foort van Schoonheid, van Zamenvoeging af te hangen, dat geen maat van glans of zagtheid ons ooit zal bevredigen met eenige kleur, welke wy weeten dat het uitwerkzel of de noodzaaklyke gezellinne is van onbehaaglyke hoedanigheden. Indien men dit onderzoek te lang oordeelt, als. een voorbeeld, laat het dan als een uitltap worden aangemerkt. Dezelve is nu gedaan, en ik keer tot myn Onderwerp weder, FTF-  ►v*rds VERBEELDINGSKRAGT. Ug VTFDE AFDEEL ING. Uitwendige Zamenvoegingen. - Korte H-rhaallng. TT -C' enigen krygen vreemde Hebbelykheden door het geen men Uitwendige Zamenvoeging zou mogen heeten. Ik noem dit Uitwendige Zamenvoeging , om dat het Lichaam er meer deels in heeft dan de,Ziel, en uitcrlyke dingen ««er dan denkbeelden. Zy hegten eenige daad met een zeker voorwerp zodanig zamcn, dat zy zonder de eene het andere niet gemaklyk kvmnen verrigteu , fchoon 'er, uitgenomen de Hebbelykheid, geen verband tusfehen de! zelve plaats heeft. Ik heb gehoord van een Kerklyken die geen Leerreden kon opdellen, of hy moest een. duimflok in de hand hebben; van een ander, die, terwyl hy hy dudeerde, altoos tusfehen zyne vingers eenige erten xoldde, waarom hy altoos een bak vol binnen zyn bereik ueldt. Ik heb een Heer gekend, die zeer overvloedig iprak in gezelfchap, door het behulp van een groote [pelde weke hy tusfehen zyn duim en voorden vinger lueldt, als hy deeze drooyde fcheen zyn tong, op 't eigen oogenblik, haare vlugheid te verliezen, en hy was niet m zyn fchik tot hy zich van een ander dergelyk behulpzel voorzien hadt. Locke fpreekt van een M Heer, die, ,n eene bepaalde kamer, waar een oude kas Rondt, zeer goed kon dansfen; doch, op eene andere pkzats, waar zulk een duk huisraads niet was, kon hy ge-  scfj VERHANDELING geheel niet dansfen. De Snapper brengt een waarfchynlyker voorbeeld by van een Regtsgeleerde , die pleitende altoos gewoon was een draad om zyn vinger té winden, welken de fnaaken van dien tyd, met rederij den draad van zyn pleit noemden. Op zekeren tyd wilde iemandj dien hy bediende, beproeven hoe by het, zónder dien draad, zou maakeil, en nam hem denzelven af; Het gevolg was, dat de Pleiter, in 't midden van zyn tt* den fteeken bleef, en de zaak verloor. Zodanige voorbeelden mogen zeldzaam zyn; doch mén ontmoet 'er veelen, die zich dcrgelyke Hebbelykheden Aanwennen. Men ziet Jongens; die, als zy hun les opzeggen , hun rok geduurig knoopen en ontknoopen: anderen, die, wanneer zy leeren fchryven, onweetend, hun weezen in allerlei plöoijen trékken, als of zy, door de beweeging dier deelen, de haaien van de pen naavolgden: Men treft lieden aan, die u geen goeden morgen wenVchen of zy bieden u de fuuifdoos aan: eenige fchynen niet te kunnen fpreeken of denken, zonder op hunne na^ gels te byten, hun hoofd te krabben, of in hunne zakken te frommelen; Wy moeten zorg draagen tegen kwa'lyk (taande aartWensten, cn zulke als ons, buiten noodzaake, a'fhanglyk doen worden van zekere dingen of plaatzen. Wy zyri grootcn dank verfchuidigd aan allen, die, door vriendlyken raad, zulke onvoeglykheden in ons gedrag zoeken té hervormen* "Want byzonderheden, welke wy in onszelven niet kunnen ontdekken, kunnen in de oogen van anderen zeer zigtbaar en aanflöotlyk weezen: en wy loopen gevaar om, na geen raad, in deeze gevallen, lui- ftës  over br VERBEELDINGSKRAGT. aoj- flerende, met den tyd', zonder eenigen kwaad'en toeleg, ons belachlyk aan te Hellen. Men heef: Müzykanten , en de zodanigen, die in 't o'penbair moeten fpreeken aangeraaden menigmaal den fpiegel te raadpleegen Over hunne houding, om kwaade aanwenden voor tc komen, of af te leeren. Het is geen verwerplyk middel, doch, in aile gevroone gevallen , zou ik veelmeer vertrouwen op de onderrigting vaneen oordeelkundig Vriend: want het ftaat 'te dugten, dat wy dikwyls partydig en zomtyds blind 'zullen weezen voor onze eigene gebreken; en het veelvuldig gebruik van den fpiegei heeft men bevonden; dat, ten minden by de Mannen, meer gediend heeft om hun vreemde ert onbevallige gebaaren te doen aanneemen, dart t>m hunne houding te verbeteren. Dus veel van die werking der Ziele, welke dc Heden* daagfche Wysgeeren, de Zamenvoeging der Denkbeelden genoemd hebben,, • Dezelve Wordt doorgaans tot de Verbeelding gebragt: waarom ik 'er, te deezer plaatze, van gefprooken heb; maar, uit de opgegeeve voorbeelden, blykt,dat zy deels moet tocgefchreeven worden aan Hebbelykheden , die het Geheugen en de Uitwendige Zinnen aandoen. Deeze Leer is niet byzonder eigen aan de Hedendaagfche Wysbegeerte. Aristoteles, fpreekende van de Herdenking geeft, met zyne gewoone kortheid, te verftaan , dat de betrekkingen, door welke wy van de eene tot de andere gedagte geleid worden, in het opfpeuren Van eene byzondere gedagte, welke zich niet terdond Voordoet, voornaamlyk drie zyn. Gelykheid, Tegenfiry- dig"  soS VERHANDELING digheld of Aanhoorigheid (*). En deeze optelling der Zamenvoegende Beginzelen verfchilt, in het weezenlyke, niets van 't geen wy hebben opgegeeven. Ik bragt ze totvyf: Gelykheid, Tegenflrydigheid, Nabyheid, de Betrekking van Oorzaak en Uitwerkzel, en Gewoonte of Hebbelykheid. De drie laatstgemelde kunnen gebragt worden tot dat eene, door Aristoteles Aanhoorigheid gchceten. Nabygelegenheid is niets anders. De Oorzaak mag, uit hoofde van den invloed, aanhoorig aan het Uit? iverkzel geheeten worden: dewyl ze met der daad, zo is. Twee zaaken of denkbeelden kunnen, door Gewoonte, niet zamengevoegd worden, derwyze dat de eene de andere voorden geest brengt, of zy moeten eenen andermaal, of ten minlten ééns, hy elkander geweest zyn, of op den zelfden tyd in onze gedagten. (*} Zie hier boven de plaats aangetoogén< bU 9. DER-  over DE VERBEELDINGSKRAGT. i09 DERDE HOOFDSTUK; Aanmerkingen over het Vernuft: V) -l'oor het Geheugen verkrygen wy Kennis. Door de Veroeeld,ngskragt vindm wy ^ ° ^kkmgen van Denkbeelden en Voorwerpen Voort X nooa m d^rvoege gefchikt waren. De Verbeeldingskragt feit ons ook, ih zekere geval- d "kbeelden te vorme" van zodanige Hukken iri Natuur, Kunst en Weetenfchap, welke onze Rede oef ! -n of onze Aandoeningen in beweeging brengen zond eenig uttzigt op derzelver weezenlykheid 1' li het Vermogen om- die Gedagten - D „k i, beelden Of Begrinnen wis. • . ' f^. ^ , s ppen' welke wy mt de Ondervinding of door Onderrigtine verkrec^n fc»i u iaervmc1mS' n-uiss- - verKiecgen hebben, eene n cuw« i, lChikking te geeven • . ™e „ men te voegen ' f' °P ^ niC™e *^c' * gewend^d^d? ïï^"* einden ta enkel werkende als , S '"^ ZieIsver^ns,> «Kende als eene ontvangende bekwaamheid, 0 , ' voege  2io VERHANDELING voeglyke indrukzels krygende van 't geen fraay, vcrheeven of fchoon is in Kunst of in Natuur, wordt Smaak. genoemd. Ik heb geenzins voor hier ,eene breedvoerige endiepuitgehaalde Verhandeling te geeven over Smaak en Vernuft', als zynde zulks geheel onnoodig. Die Stoffe is volkomen cn nauwkeurig uitgewerkt door een bekwaamer hand , den geleerden" Dr. Gekard, myn Leermeester in de Wysbegeerte, aan wiens Schriften, Ommegang, en Vriendfchap, in veelvuldige Levensgeval, len, ik ten hoogden verpligt ben, en my gelukkig agt deeze gelegenheid waar te neemen om zulks openlyk te betuigen. De aanmerkingen, welke ik, ten opzigte van Vernuft en Smaak, heb aan tc.bieden, zullen kort, weinig, en meestal van eenen beoefenenden aart zyn; in eene Verhandeling over de Verbeeldingskragt kan deeze dof niet onaangeroerd gelaaten worden. Om 's Menfchen Ziel bekwaam te maaken tot uitvinding, dat is ^ om nieuwe en nutte fchikkingen van zaaken of denkbeelden te vormen, zyn ondervinding, gezond verdand, zo wel als Verbeeldingskragt noodig. In droomen, en zekere ziektens werkt de Verbeeldingskragt dikwyls met eene verbaazende leevendigheid: doch dit mag geen Vernuft heeten, om dat die werking niet geregeld is, door Verdand of Oordeel, en tot geen nuttig einde dient (*}. Ik gewaag hier van, met oogmerk om een gevoelen te be- (*) Deeze uitdrukking moer met eenige verzagting verftaan worden, gelyk uit eene volgende Proeve over het Droomen zal blyken.  over DE VERBEELDINGSKRAGT. |# beftryden, zo ouS ten minften als de tyd van Horat rus, en niet ongemeen ïn onze dagen , te weetefi dat rernnfr, en inzonderheid Dicht ertyk Vernuft, niets nie'èr is dan eene zekere hitte der Verbeeldingskragt, of Geestdrift welke genoegzaam is op zichzelven, en geen Oordeel of Gezond Verftand noodig heeft.om beftuurd en geregeld te worden. Horatius vermeldt öns, dat eeinge Dichters van zyn'tyd, door dien ydelen waan *eGeeven, zich in hunne kamers opflootcn, de toumeeïen van woelige bezigheid om 'er waarneemingen te doenfehuwden, en , wanneer zy zich in *i openbar vertoonden, „ch geheten geheel geen agt te daan op de heerfchende gebruiken en zeden, als of onkunde, boersheid en dwaasheid hun gefchikt deeden voorden om het Mensch' dom te onderwyzen, ofte vermaaken. Doch Hora tius was van een geheel ander begrip, Hy verklaart Gezond Verftand voorde bron van wel te fchryven en pryst den Man van Vernuft aan, zich op cle kennis'der Natuure toè te leggen, zich in de zamenleeving te men gen, en bedreevenheid op te doen in de zeden en charafters der Menfchen, en dé onderfcheide wyzen , waar op zy hunne gevoelens enM&en uitdrukken ( *)i ' En, in de daad, indien wy ons tot byzonderheden inbeten , zou de Gefchiedenis der Letterkunde, zo wel al de natuur der zaake zelve, ten. vöordeele van Horatx getmgen. Kunften en VVeetenfchappen zyn der2elver £ Vordenng,en 'tVernuft zyne fchittcrendfteten toon fprei- din* (*) Hor. Ar. Poit. 205-318. O *  4ia VERHANDELING dingen verfchuldigd, niet aan Monniken en Kluizenaars , en krankhoofdige Geestdryvers; maar aan zodanige Mannen als Homerus, Socrates, Xenophon, Sophocles, demosthenes, cicero, cesar, Bacon , Shakespeare, Milton, Cl arend on, Addison, Lyttelton, en anderen: Mannen, die zich zo wel,op de kennis van Menfchen en Zeden bevlytigden, als op de Boekoefening; die deelnamen in dc bezigheden der Maatfchappye, en blyk gaven van gezond Oordeel en teffens van een veelbegrypenden Geest* ■Twee (bukken mogen wy,ten opzigtevan het Vernuft, aanmerken. — Voor eerst, dat het niet algemeen; doch veel eer eene zeldzaame gaave is. — Ten anderen, dat het zich in verfchiilende graaden, en onder eene groote verfcheidenheid van gedaantens vertoont. Voor eerst. Het Vernuft is geene algemeene; doch veel eer eene zeldzaame Gaave. Alle Menfchen zyn vatbaar voor Onderwys; maar flegts weinigen bezitten het vermogen van nutte Uitvinding. Dit is des Scheppers wil, en hoogst wyze fchikking. *t Menschlyk Leeven heeft men meermaalen by eenen ftryd vergeleeken, en de Burgerlyke Maatfchappy mag, inditopzigt, vergeleeken worden by een Leger; in'tzelve moeten 'er zyn,om plans te beraamen en te gebieden; doch verre het grootfte gedeelte heeft niets anders te doen dan te gehoorzaamen. Indien ieder Mensch een Uitvinder en Ontwerpmaaker ware, zou 'er zulk eene menigte mededingingen en ftrydige belangen ontftaan, en zulk een geest van onafhanglykheid en onbuigzaamen trots heerfchen, als ongetwyfeld de uit» terfte verwarring in de menschlyke zaaken zou te wege bren-  over de VERBEELDINGSKRAGT. 2I3 brengen: en veele der langere bezigheden deezes leevens, noodzaak^ tot h£t aJgemeene ^ zouden : heel en al verwaarloosd worden: Want Honden alle Menden ^bekwaamheden gelyk, zy iouden allen na eene geIykhexd van Haat dingen; iet, t geen de ondervinding van alle eeuwen getoond heeft, onverkrygbaar te weeen: ja t vvelk, indien wy overvvee|en hoe noodzaaklek ondergefchiktheid is tot het algemeen welzyn, niet S a,S h6t k0n fta»d «Wen. Gelyk de Vooraf8 hei'Z°rgSedraagen heeft, dat wy in LichaamsaeHalt verfchillen, eenigen ving, anderen log, zommigcn amlei'en 2yn' "iet min haar oog- 2 gerW,£e,f te hebben> ^t wy in Zielsvermogens zouden verfchillen : want hier door zyn wy beter in ftaat om met vermaak voor ons zelveu, en ten besten der Maatfchappye de pligten waar te neemen, eigen aan de onderfcheide Beroepen en Bezigheden. Ten tweeden. Het Vernuft vertoont zich in verfchiilende graaden, en onder eene groote verfcheidenheid van £ heeft waarfchyn. lyk-  524 VERHANDELING fcbynlykheids genoeg: doch 't is niet voldoende öm de zwaarigheid weg te neemen. Want nog kan men vraagen , van waar komt het', dat de eene Verbeeldingskragt meer de ander min onderworpen is aan eenig zamenvoegend beginzel? Waarom trekt de Gelykheid den geest des eenen voornaamlyk; waarom wordt die van eeri ander meest getroffen door de betrekking van tyd en plaats; waarom heeft oorzaak en gewrogt den fterkften invloed op dien van een derden ? Is dit het gevolg van Hebbelykheden in de vroege jeugd verkreegen? Waarom hebben dan alle Kinderen, die dezelfde opvoeding genooten, dezelfde Vernuftsneiging niet? Of hangt dit alles van de Gefteltenis af? •• In de daad ik geioof, dat het deels aan de Gefteltenisfe, en deels aan de Hebbelykheid moet worden toegcfchreeven ; maar dat dee?e oorzaaken derwyze onder een gemengd zyn in het vormen van het Menschlyk'Vernuft j en het veroorzaaken der verfcheidenheden in 't zelve,dat het bezwaarlyk valt te zeggen, hoe verre, in eenig byzonder geval, de een of de ander de overhand gehad hebbe. In de allerongunftigfte pmftandigheden hebben wy gezien, dat Vernuft zich, op 't onverwagtst, vertoonde; dat eene byzondere geneigdheid van aart en bekwaamheid, ondanks al de kragt van lesfenen voorbeeld, de overhand verkreeg. Buiten tvvyfel hebben de Driften eenigen invloed op het vormen des Vernufts. Men kan niet verwagten de zelfde begaafdheden te zullen aantreffen by eenen lugthartigen en zwaargeestigen, by eenen trotfehen en nederigen, by eenen op een ftil afgezonderd leeven gefield, en eenen,' die  over de VERBEELDINGSKRAGT. s39 onmogelyk, de Gebreken niet te bemerken, en 'er zich niet aan te ergeren. Naardemaal, derhalven, die foort van Ziels-fchrander. heid, welke wy Smaak noemen, te veelbevattend is om ,in eene korte bepaaling, gekenfehetst tc worden, gaa ik voort om die vermogens of begaafdheden op te tellen , welke vcréénigd moeten zyn in een Perfoon, die gezegd kan worden Smaak te bezitten. Om iemand van Smaak P. is * tot den Sfn^^ JJJ* * ***T onderneeming, welke zyne JZen' T ^ eene ^ «t ^ door de O^S^g« Desgelyks moeten wy aanmerk™ .T C :)' ^k, eene hooger mal of " ' ? men van Vermaak behoort te verwal T ff®**** -n ^chters, die i*!2?5k**? gunnen nogthans in Herderszano-en ^ ^ ' Ho me r u s niet hebb n' ^ * ******* van hun kwalyk af te neemen' T ^ ^ hebben h« den willen invoeren InDkhtftt? * Verheeven^ had-  s$6 VERHANDELING weezen; doch ieder foort van werk heeft eene goedheid daar aan byzonder eigen. Daarenboven, hoewel het de bedoeling is van alleFraaije Kunften ons Vermaak te fchenken, door het ftreelen der Zinnen van den tweeden rang, behoort de Kunftenaar 'er zich niet min op toe te leggen om Liefde tot de Deugd te bevorderen; zulks kan gefchieden, en door de affchuwelykheid van Zedelyk Kwaad op 't leelykst af te fchildexen, en door de bekoorclykheden van Zedelyk Goed, op het treffendst, te maaien. Te deezer oorzaake mogen, in het Hekeldicht, en in zulk ander foort van Schriften als ten oogmerk hebben onze verontwaardiging tegen de Ondeugd gaande te maaken, aanftootelykc beelden gebruikt worden. Want, fchoon deeze op zichzelven geen Vermaak kunnen fchenken, draagen zy onze goedkeuring weg als blyken van het goede oogmerk Schryvers, en als ftrekkende om goede aandoeningen in den Leezer te verwekken. Om Lichaamskwaaien te geneezen, zyn zomtyds onaangenaame geneesdranken en pynlyke kunstbewerkingen noodig; nochthans zullen wy het in den Arts en Heelmeefter wraaken, als zy den Lyder meer ongemaks en pyns doen ondergaan, dan noodig is; en even zo keuren wy het in den Hekeldichter af, wanneer hy, zonder eenigen regel of maat te houden, denkbeelden invoert , al te onkiesch om immer gebruikt te worden, of min onkiesch dan de gelegenheid vordert. Vleiery en geestigheid, door den eenen Hoveling den ander toegekaatst, zyn buiten twyfel voorwerpen van het Hekeldicht; doch zeker fteekt 'er geen zulk fchendig misdryf in als Pope wil, wanneer hy zyn afkeer daar van te kennen  cVfeR DÈ VERBEELDINGSKRAGT. a# nen geeft met de morsfigfte zinfpeeling, die ooit op k <* Piev gezet werd; eene Zinfpeeling, die de Welvoegelyl heid my verbiedt over te fchryven , en waar van déDiL ter zelve veronderftelt, dat zyn Vriend zal zeggen: Die ^ZTllêLflkenV diebees^ige regel, verwel't by „ my de fterklle walging» " ' Meest alle onze Vermogens van Bevatting zyn voor ^erbetenng yatbaar. De reuk van eenen Renkwerkmal ker; het gevoel van den Polyster; het gezigt van een Schilder, die nauwkeurig het zigtbaar vertoon der dingen nagaat; cn het gehoor van een Blinden, die meest altoos op het oor af moet te zyner beveiliging ■ die Zintuigen , *eg ik, zyn by de zodanigen fchefperdan by andereMen! fchen: enkel om dat ze meer beoefend en de onderrigtingen daar door bekomen, zorgvuldiger in agt genomen worden Wanneer iets buiten den haak of den ^ is, zal des Bouwkunftenaars en Schrynwerkers oo* het «er bemerken dan een gemeen oog. De Schilders ££ teren op dezelfde wyze, hunne denkbeelden van vehe» venheid, fchoonheid, en fraaije naavolging, döo de jneest bewonderde Schilderyen, en de be telden 4u ken van de Kunst der Ouden, te beoefenen, En ieder Muzykant weet, dat door het hanteeren der Muzyk, on8 gevoel van Zamenftemming, een trap Van nauwkeurig TZ , fmmraerdat vermogen aankweekten. Keu«ghe d van Smaak, met betrekking tot Geestigheid en Boert, wordt door dezelfde middelen verkreegen Gemeen fchept genoegen in laffe klugten en Hagen,7m *t het geen beter kent; doch, iemand, die sLlnl K m  S5S VERHANDELING aan den ommegang met befchaafde lieden, en aan den ftyl van deftige Schryveren, zal wel haast onderfcheid leeren maaken tusfehen gefchiktheid en boersheid, en die ruwe fnaakeryen verfmaaden , waar in hy, met minder ondervinding, misfchien geen mishaagen zou gehad hebben (*). De Zinnen van den tweeden Rang kunnen, derhalven, verbeterd worden, door de beoefening der Natuur, en van de beste voortbrengzelen der Kunst, als mede door zich op eenen afftand te houden van alles wat in Kunst of in Zeden niet fraay of onbetaamelyk is. IV. Een vierde vereischte in Goeden Smaak is Medegevoeligheid, of die Aandoenlykheid van Hart, door welke wy, ons zeiven in de plaats van een ander Hellende, in zekere maate diezelfde ontroeringen voelen, 't zy aangenaame of onaangenaame, welke in een grooter maate in ons zouden ontdaan, wanneer wy ons met de daad in dien toeftand bevonden. Menschlyke Geneugtens kunnen verdeeld worden in die des Lichaams of der Ziele j de eerfte hebben wy gemeen met de Dieren, de laatfte zyn byzonder eigen aan Redelyke Weezens. Deeze duuren korten tyd; geeïie houden langer ftand. Door de eerfte moge een' lust voldaan worden ; de laatfte alleen kunnen ons gelukkig maaken. De Fraaije Kunften ftrekken meer om de Ziel te ftreeien, dan de Lichaamlyke Zinnen te voldoen. Want, fchoon de Klanken in de Muzyk het oor, en de Kleuren in de Schilderkunst het oog behaagen, worden zy luttel ge- (*) Efay on Poetry and Muziek, PartA. Cltap. III. Efay on Laugh. Ut , Chap. IV.  over DR VERBEELDINGSKRAGT. 259 gerekend , indien de Ziel geene voldoening ontvangt, 's Menfchen Ziel nu kan geen voldoening ontvangen, dan alleen door dingen, welke daar in zekere Driften of Beweegingen verwekken: want een Mensch zonder Driften , die hoop noch vrees , blydfchap noch droefheid, begeerte noch afkeer, kende, zou onvatbaar weezen voor Geluk. Het moet, derhalven, het oogmerk van alle Schoone Kunften en van de Dichtkunst in 't byzonder weezen zulke driften of beweegingen in de Ziel te verwekken als genoegen 111 dezelve medebrengen. Het Treurfpel fchenkt genoegen, door medelyden, ingebeelden fchrik, en andere verheevene Gemoedsbewee- gingen in te ftorten Het Blyfpel bereikt het zelfde einde door de dwaasheden der Menfchen in zulk een licht te plaatzen, als ons aanzet om dezelve te vcrfmaaden en te belachen. — Het Heldendicht werkt, even als het ireurfpel, op onze verheevener aandoeningen, het boezemt ons bewondering fa van het groote, vreugd over den voorfpoed der braaven, eene tedere bekommerdheid met de ongelukkigen, en houdt, op eene aangenaame wyze, de Ziel in beweeging, door de beurtwisfelingen van hoop en vreeze, naar gelange de omftandigheden der Ge- fchiedemsfe deeze aandoeningen verwekken Het waare Hekeldicht behaagt: dewyl hetdeliefde voor Deugd en Wysheid bevordert, en dit kan 't zelve doen, door de misdryven der Menfchen aan onze verontwaardiging, en hunne dwaasheden aan onze befpotting bloot te ftellen. — Het Lierdicht kan in ftoffen van veelerleien aart gebruikt, en door het zelve kunnen veele driften geroerd worden; terwyl die Dichtftukken, door eene behaagelyR * ke  2Ö0 VERHANDELING ke ftoutheid in da keure der woorden en figuuren, als mede door eene byzondere losheid in zamenftelling en trant, fterk op de Geestvervoering werken- De Dicht» kunst wordt, zelfs.als zy de onbezielde Natuuraffch.il* dert, weinig geagt, of zy moet het hart roeren; en een Dichter, die een aandoenlyk hart in den boezem omdraagt, weet die verfchynzels uit te kiezen , welke meest gefchikt zyn om-'s Leezers Verbeelding in te neemen, en in zyne Ziel zulke gedagten tc verwekken, als goedwilligheid, medclyden, ongenoegen, tederheid, bewondering, verbaasdheid en andere genoeglyke Gemoedsbeweegingen, gaande maaken (*). Met één woord, alles moet in de Dichtkunst hartroerend weezen; dat is, in ftaat om de hartstochten in beweeging te helpen: niet alleen de zodaanige als droevig en teder zyn; maar onze aandoeningen in 't algemeen. Weshalven de Leezer, die edelheid van Ziel misfende, welke ik elders befchreeven heb, onder den naam van Medecieelneeming (f), het voor hemonmogelyk is eenig waar genoegen in een goed Dichtftuk te fcheppen,hoe bedreeven hy ook moge zyn in de kunst van Verzen maaken, en hoe veel hy ook weete van de gewoone verfchynzels der Natuure. Mangel aan deeze Aandoenlykheid is, egter, niet zeldzaam onder de Leezers van Dichtftukken. Deeze betoont zich geheel ingenomen met de fchikking van het werk, geene waardeert niets dan de zedelyke gevoelens daar in uit- (*) Effay on Poetry and Muziek, Part. I. C/iap. UI. C*) Efay on Poetry and Muziek, Part. I. Chap. VII.  ©ver de VERBEELDINGSKRAGT. ft moet agt gegeeven worden, en die men , om geene redenen, welke ook, mag fchenden. Y'oor eerst. In de Wysbegeerte en Gefchiedenis moet; men zich, de ftukken opgeevende, op het nauwst, aan de Waarheid houden; de gevolgen, daar uit afgeleid, moeten met het Gezond Verftand, cn de regelen van goede Redeneerkunde overeenftemmen. Ten tweeden. In Verdichte Werken heeft men agt te flaan op de Waarfchynlykheid, en geene gebeurtenisfen in tc voeren, dan de zodanigen als,volgens het algemeen begrip des Volks, tot het welk zy ingerigt zyn, veron-. derfteld mogen worden dat gebeuren. Ten derden. Vercierde Gharaders behooren te fpreeken tn te handelen overeenkomftig met derzelver veronder-, fielden ftaat, ouderdom, rang, en andere omftandighedep — oyereenkomftig met de driften en gevoelens, die gezegd worden hun hart te vervullen. Ten vierden. Uiterlyke Voorwerpen behooren, zo in de Gefchiedenis, als in de Dichtkunde, befchreeven te worden, gelyk men ze in de Natuur vindt. De Dichteres, nogthans, niet verpligt alle derzelver hoedanigheden pp te tellen; doch alleen die, welke noodig zyn,tot zyn oogmerk. Ten vyfden. Eens Schryvers Styl moet altoos klaar weczen, en gefchikt om eenen aandagtigen Leezer een volkomen begrip te geeven van zyne meening; en derwy-. ingerigt, d-at, by het voorkezen, het oor niet ge-. kwetst 3  over DE VERBEELDINGSKRAGT. kwetst; maar geteeld worde. Doch in alle foorten van Sty kan men dezelfde maate van duidclykhcid ofwelluTdcnheid met verwagten. wcuui- Ten zesden. Elk Opffcl, 't zvhnn- nf i.„ . Heldendicht of Treurfpel If JÏ f 7 ' F" ProPVf. i i Urlpel at tot een Leerreden of Kleine Proeve toe, behoort één eenig einde te bedoelen, en alle d dcc en moeten in die, voege gefchikt worden dat e * £f Tm'"?- Lldien °pflel •** bepaald ein! de heeft betekent het niets; indien meer dan één verbetert het de aandagt door de veelvuldigheid: nd^ oTmerl di£nen m °f ftrydl'g ZVn - S5. afXcd'en'f TT* «Ongeregeld, en behooren afgefnecden of verbeterd te worden. Van deeze Eenheid m oogmerk, 2yiï de twee Dichtwerken van Home rus volmaak voorbeelden. Elk derzelven behdst eene *00 e verfcherdenheid van bedryven, gefprckken, wS len; doch elk ftuk, in 't eene ftrekt om ULISs s n zyn Konmgryk te herftcllen , en in 't andere orn den Toorn yan Achuus en deszelfs bejammerenswaan ge gevolgen, ten toon te fpreiden, Ten zevenden.. Ieder Opftel moet een Zedelyke Bedoehng he ben, of,ten minften niet zedebcdervend weezen De Ztel des geenen, die een zedeloos Boek febryft ' die des Mans wpIItp ir, >♦ i , -y11» cn is bedorven Dl !d l GTs \ ^ *** fegen. zo zyn 'er, in ieder Kunst, Regels, die,fch0on *■ 5 ie-  266 VERHANDELING iemand dezelve, by de eerfte invoering , onverfchillig 'mogt heeten, ten laatften, door onveranderlyk waargenomen te zyn van de beste Schryvers. aangemerkt moeten worden als Weezenlyke Regels. H o m e r u s , die het Heldendicht uitgevonden, of, althans volmaakt heeft, nam, in beide zyne Dichtftukken, de maat aan Hexameter geheeten, of bediende zich van Zesvoetige Verzen. Dat hy, zonder wanftal, of zonder des berispt te worden, eene andere maat hadt kunnen verkiezen, zal men niet ligt betwisten. Zyne keuze was, derhalven, willekeurig. Maar, dewyl het eene gelukkige keuze was, en de handelwyze van Homerus, ten deezen opzigte,een Wet wierd voor-de volgende Dichters der Oudheid, wordt de Zesvoetige maat nu, zo wel als ten tyde van H o rat i u s ( * ), en waarfchynlyk veel vroeger, voor volftrekt noodig gerekend in alle Griekfche en Latynfche Heldendichten. Deels om dezelfde reden, en deels, gelyk Aristoteles aanmerkt, om dat het te bewerklyk is, eu ongclyk aan de rolling eens gefpreks, wordt de Zesvoetige maat niet geleden in het Griekfche of Latynfche Teoneeldicht: de Jambifche , de Trochaifche en Anapeftifche Voetmaaten , zyn door de beste Schryvers gebruikt in het oude Treur- en Blyfpel. Op dezelfde wyze zou een Engelsch Schryver, indien hy een Heldendicht of Tooneelfpel maakte op eene andere dan de Jambifche maat van Vyf Voeten, geoordeeld worden een Regel te overfchreeden, die, fchoon in 'teerst, een onverfchillig ftuk, thans, naa dat Chaucer, Spencer, Sha- ke- (*) Ho rat. Ar. Poet. vs. f%. ( '  over de VERBEELDINGSKRAGT. 267 kespeare, Mieton, en alle onze groote Dichters, zulks hebben ingevoerd, een weezenlyke en onverander' lyke Regel geworden is. By deeze Regelen zal ik nu één of twee voorbeelden voegen van de Wetten, die tot Cieraad dienen, en in het opflellen van Werken, te {lade kooien Vooreerst, dat een gefchikt Treur- of Blyfpel moet be. ftaan uit Vyf Bedryven, en niet meer of minder, is een Regel, voor welken het bezwaarlyk zou vallen een beter reden te geeven dan deeze,dat dezelvedoor goede Schryvers gevolgd cn van Horatiüs aangeprezen is. Dan men heeft deezen Regel niet onveranderlvk in agt genomen. De Italiaanfche Opera, die, gelyk "ze hervormd is door Metastasio, een aflerfchoonst foort van Toonecldicht uitmaakt, beflaat flegts uit drie Bedryven- en wy hebben, in 't Engelsen, verfcheide goede Spelen' zo in 't: ernftige als in 't klugtige, op dezelfde wyze'verdecld eenige zelfs van twee Bedryven, ja eenige die in één Bedryf afloopen. t Is waar, dat een Tooneelfhik met te lang moet weezen: dewyl het dan den Toekvker zo wel als den Tooneelist zou verveelen; en niet te kort om dat wy 'er dan niet genoeg belangs in zouden dellen' t Is ook redelyk dat 'er eenige tusfehenpoozen in de vertooning komen als rustplaatzen voor de Tooneelfpeelers en de Toehoorders; doch dat dit oogmerk niet even goed zou kunnen bereikt worden, door vyf Tusfehenpoozen of drie zo we als vier, is een Huk, 'tgeen, myns oordeels, bezwaarlyk zou kunnen bevveezen worden Ten anderen. De meeste Franfche en Griekfche Treur- fpel-  a68: VERHANDELING fpeldichters neemen de Éénheden van Tyd en Plaats in agtï dat is, zy veronderftcllen, dat elk gedeelte van het bcdryf voorgevallen is op dezelfde Plaats: dewyl alles vertoond wordt op het zelfde Tooneel, en zy bepaalen den Tyd tot eenige weinige uuren : naardemaal de Vertooning niet langer duurt. De Éénheid van Plaats wordt gefchonden, wanneer het Tooneel van dc eene plaats na de andere verandert, van een huis op ftraat, van de Rad op het land, of van de eene Had of land na het andere. De Eenheid van Tyd lydt last, als de voorvallen van het Stuk zodanig zyn, dat zy niet hebben kunnen gebeuren in 't bedek van weinig uuren, of ten minften binnen het ver loop van één dag en één nagt. Het waarneemeir deezer Éénheden kan, in zommige gevallen , ongetwyfeld, de waarfchynlykheid van het Be. dryf vermeerderen; doch zy leggen des Schryvers Vernuft aan een lastigen band, en kunnen gelegenheid geeven tot onwaarfchynlykheden zo groot als die veroorzaakt kunnen worden, door derzelver verwaarloozing. Indien het Onderwerp van het Spel, by voorbeeld , eene zamenzweering is, en het tooneel des Bedryfs op llraat, dan moe, ten, indien men dc Éénheid van Plaats voor iet weezenlyk noodig houdt,de Zamenzweerders hunnen aanflag op ftraat beraamen, zo dat zy van elk gezien en gehoord worden; eene zeer onvoegelyke omflandighcid zeker, en die men veelligt zou zeggen, dat nimmer plaats kan grypen. Voorwaar de meeste Aanfehouwers zouden meer genoegen vinden, als,by zulk cene gelegenheid,het tooneel van een ftraat in een kamer veranderde. De  over de VERBEELDINGSKRAGT. «09 De ongeregeldheden, door het ter 2yden feilen deezer l ÏÏT*'2yn 20 groot niet als veden zich verbeelden. Wanneer wy in Schouwburg zitten, valt het ons zo gemaklyk onze gedagten te voegen naar e Verm «enng des tooneels van de Rad na het land, ofvanhet eene land na het andere, als dat wv, by o ze intrede ss^s* herneei °p den Tde Tfy Wy 0nSZdven ***** öen dat de Tooneehst, dien wy zien, wiens'ttaarh en perloon ons bekend is, fchielyk een C e s ar, een Cato of eenig ander oudHeld wordt, mogen wy even eed l looven, dat de avond, dien wy in Schonw^o^en gen den tyd van verfcheide dagen of Jaaren beva ^ Maar, met de daad, wordt, i„ Tooneelverto'onin, tZ irP ,' "'"gevonden. Wy misneemen den Tooneelfpceler nimmer voor den Perfoon, dien h> beeldt; wy verbeelden ons nooit in een vreemd Land overgevoerdei„ de Eeuwen derOudheid te dgLS af!1 \ 7 Wl'maak Vl°eyC Uit andere bronnen,lntoS »a amlyk daar uit, dat wy het geheel en al voor een V . dichtzel houden. De Éénheden van Tvd en Plaats vvor den door Shaoup»»» • n den DiW.t , ï ' elkzynerSpelengefchonden Dikwyfe verplaatst hy het Tooneel van het eene in andere land, en dc Tyd zyns bedryfs bepaalt zie i t «loos tot dagen of weeken, maar drekt zich meni m uit tot maanden en n1rm n "icuigmaai ten ester !7, aDeeze ongeregeldheden ftoo- «^r Wt, denk ik, mogen wy afleiden, dat de Regel wel-  270 VERHANDELING welke den Tooneeldichter oplegt de Éénheden van Tyd en Plaats ftrikt in agt te neemen, geen weezenlyke, maar een Kunstregel is Wat de verbetering van Smaak,in deezebyzonderheid , betreft, zal ik alleen aanmerken, dat alles,wat ftrekt om onze kennis van Menfchen en Zaaken, nauwkeuriger en geleidelyker te doen worden, te houden zy voor een middel tot verbetering van het Oordeel. Gefchied- Wis- en Letter-Kunde, als mede die. gedeeltens der Wysbegeerte , welke klaare denkbeelden opleveren, en van voldoende proeven vergezeld gaan, zyn ten deezen aanztene hoogst- nuttig hier behoort bygevoegd te worden zulk eene kennis van het leeven en de zeden der Menfchen als iemand gefchiktheid geeft tot het waarneem en van bezigheden en de verkeering. Eenbedryfloos leeven cn hebbelykheden van oppervlakkige Letteroefening zyn het Verftand hoogstnadeelig, gelyk ik reeds meermaalen heb opgemerkt en nauwlyks te veel kan inftampen. En niets is verderflyker voor Smaak en Oordeel dan die uitpluizingen der oude en he dendaagfche Bovennatuurkundigen, die woordenftryd baaren ,en tot niets dan twyfeling en duifterheid leiden. Zy putten de kragt der Ziele vrugtloos uit; zy verdooven de zugt tot nuttige Geleerdheid; zy trekken de aandagt af van de belangen des Menschlyken Leevens, en van die voorwerpen in Kunst en Natuur, welke het Hart verwarmen en de Verbeelding verheffen; zy keeren de redelyke ver- (*) Zie 'Johnsons Preface to Shakefpeare; en Cal sabigi's Ditftiiatzione fu le Poefie Dram'iiatiche del S. A, P. Metajtafw.  over de VERBEELDINGSKRAGT. z?l vermogensom, zy bederven goede beginzels, en vergif, ngen de bronnen van Menschlyk Geluk. Smaak, in zo verre dezelve afhangt van de kennis der Regelen, kan voorts aangekweekt worden, door het leezen van goede Oordeelkundige Werken, en dezelve te vergelykcn met deSchryvers, die zy ophelderen. Gezond Oordeel hangt, egter, dit moeten wy toeftemmen , voor een groot deel. van de Gefteltenisfe af; en niemand zal ook rechten Smaak verkrygen , als de Natuur hem tot geen Man van Verftand gevormd heeft. Naa zoo veel over den Smaak in 't algemeen en de Verbetering van denzelven gezegd te hebben, is het nauwyks noodig daar byte voegen; dewyl het elk in 't oog loopt, dat iemand, om ten vollen bedreeven te zyn in eenige dier byzondere takken van Kunst, welke tot deeze Bekwaamheid behooren, Befpiegeling met Beoefening moet paaren. Niemand dan een Schilder is een bevoel Reter over Schilderftukken; wie nimmer iets in dicht of ondicht heeft opgefteld kan voor geen onwraakbaar Oordeelaar over Taal-en Dichtkunde gaan; eil hy, die een recht Kenner van Muzyk zal weezen, moet dezelve beoefend, en de wetten der Toon- cn Zangkunde zich eigen gemaakt hebben. In ieder Kunst komen zeke-e ftoffen en werktuigen tepasfe, en zy alleen, dieze "behandeld hebben, zyn geregtigd om over de bekwaamheid des •Hunltenaars te oordeeien. Nogthans kan iemand , zonder zich op de daadlvke beoefening toe te leggen, zo veel Smaaks in de Schoone' Kunften verkrygen, als hem eene groote maate en ver- fchei-  272 VERHANDELING fcheidenheid van aangenaam onderhoud oplevere* De Vermaaken, die de Smaak verfchaft, zyn onzer naajaaginge overvvaardig, ze zyn onfchuldig en nuttig. Hy, die zyne ledige uuren befteedt in het beoefenen van Natuur en Kunst, is, uit dien hoofde, agtenswaardig; hy heeft veele foorten van edele uitfpanningen in zyne magt, geheel onbekend by Menfchen, die zich aan Zinnelyke genietingen of het bejag van Rykdommen te eenemaal overgeeven. Doch dc Smaak heeft eene nog grooter nutheid, dezelve is bevorderlyk voor dc Deugd (*). Ja, ik mogt en mis* (*) Ken alleruitftcckendst Kunftcnaar heeft dcezc ftolfe in een z» treffend en fchoon licht geplaatst, dat men my wel zal willen veroorloovcii» zyne gedagten geheel over tc neemen,- de Leezer zou my niet bedanken, indien ik liet beftondt, dezelve op te korten. „ Alles wat itrekt om dc Vermaaken der Ziele aan tc kwecken, als on„ derfchciden van die der Zinnen, mag aangemerkt worden als eeneOnder„ fchoole van Zedekunde, waar de Ziel befchaafd, en tot hoogere vat* „ baarheden opgeleid wordt. „ Laaten wy,voor een oogenblik, den voor;gang der Ziele, tot het geen „ het waare voorwerp van haare aandagt is, of behoort te zyn, befchou. „ wen. De Mensch heeft, in zynen laagften ftaat, gecne Vermaaken dan „ die der zinnen, geene behoeftens dan die van dierlyken trek. Wan- „ neer, vervolgens, de Maatfchappy verdeeld is in onderfcheide rangen, en zommigen beftemd zyn om voor anderente arbeiden, beginnen zy, „ wier meerderheid hun van floovend werken ontflaat, na Verftandlyk on. „ derhoud uit te zien. In deezer voege worden de Meefters der Schaap„ herderen, terwyl dcezen het Vee oppasten, de eerfte Waarneemers der „ Starren ,• en men wil dat de Muzyk den oorfprong ontleende van een 5, Man, die op zyn gemak zat te huileren na de Hagen van een batner. ,, Naardemaal, in den laagften ftaat der Natuurc, de zinnen ons nood„ zaaklyk geleiden tot ons leevensonderhoud, is het, dat onderhoud eens Vei*  over de VERBEELDINGSKRAGT. tfj ïnisfchien moest ik de Liefde tot de Deugd, als daar toe weezenlyk behoorende, vermeld hebben - Mannen van „ verzekerd zynde, gevaarlyk dezelve verder op te volgen. Voor hem >, die geen anderen regel zyher daaden heeft, dan het voldoen van zinlyk* >, gaiietmgen, is de overvloed altoos gevaarlyk. 't Is , derhalven, voor 't » geluk van byzondere Perfoonen, noodig, en nog noodiger tot de veiü>, heid der Maatfchappye, dat de Ziel verhoeven worde tot het denkbeeld „ van algemeene Schoonheid, en dc befpiegcling van Waarheid in 't alge>, meen. Door dit na te jaagen, wordt de Ziel altoos aangefpoord om iets „ voortrcflykers te zoeken dan dezelve vindt, en verkrygtde meerderheid, ,, we ke haar toekomt over de gewoone zïnnelykheden des leevens, door » te leeren bezeffen, dat zy vatbaar is voor hooger bedoelingen en edeler „ genietingen. I„ deeze trapswyze verheffing der Menschlyke Natuure >, brengt ieder Kunst het haare toe tot de algemeene verfchaffing van Ziels„ vermaak. Wat onze gedagten aftrekt van z'innelyke voldoeningen; wat 2, ons leert het geluk in onszelven te zoeken, moet eenigennaate de waar* „ digheid onzer Natuure bevorderen. ,, Mogelyk heeft men geen grooter bewys voor de Üitmüntenlieid van „ den Mensch, dan dat al het bepaalde gering is by eene welaangekweekte ,, Ziel. De Ziel zoekt fteeds, van ftap tot flap voortgaande, langs elkan„ der opvolgende trappen Van uitmuntenheid,tot Volmaaktheid op te klim* men; deeze vertoont zich flauw op een gfooten, doch geen hooploozen „ afftand: na deeze moeten wy altoos ftreeven, dewyl Wy ze nimmer kun„ «en bereiken; doch de najaaging beloont zichzelve, dc eene waarheid „ leert de andere,en onze voorraad neemt,by aanhoudenheid,toe, fchoon » de Natuur nooit kan worden uitgeput. Onze Kunst, (de Schilderkunst ,, naamlyk,) werkt gelyk alle Kunften, Welke zich tot de Verbeelding vcr„ voegen, op eene laagere bekwaamheid der Ziele, welke het ztonelyke „ naderkomt; doch door Zinnen en Verbeelding moet dezelve tot de Rede „ vorderen: want zodanig is de voortgang der gedagten, dat Wy door dè „ Zinnen bevatten, door Verbeelding zamenvoegen, en door Reden on„ derfcheiden; en, zonder onze Kunst buiten haar natuurlyk en waar cna* „ rader te brengen, hoe meer vvy dezelve zuiveren van alle* wat grof zin* g „neljk  274 VERHANDELING van Vernuft hebben helaas! maar al te dikwyls, hunne bekwaamheden misbruikt tot bederf en vernieling des Menschdoms; doch men zou in twyfcl mogen trekken, of een Snood Hart geheel en al beftaanbaar is met kiefchen Smaak. Deeze zal, althans, tot eene beveiliging' die- nelyk is , hoe, meer wy het gebruik en de waardigheid daar van bevor„ deren; cn naar maate wy dezelve, tot het enkel zinnelyke, verlaagen, „ keeren wy de natuur daar van om, en ftooten ze buiten den rang der „ Schoone Kunften; dit behoort ieder Kunftenaar fteeds te bedenken — „ en tenens te bedenken, dat hy juist zo veel aanmoedigings in den Staat „ verdient, als hy zichzelven daar vaneen nuttig deugdzaam Lid maakt, „ en in zynen kring het zyne toebrengt tot het algemeen oogmerk en de volmaaktheid der Maatfchappye. „ De Kunst, welke wy buöefenen, heeft de Schoonheid ten voorwerpe. „ Deeze te ontdekken, deeze uit te drukken, is onze zaak. Doch de Schoonheid, welke wy zoeken, is algemeen en voor't Verftand gefchikt. „ 'i Is een denkbeeld, dat alleen in de Ziel huisvest; het oog befchouwde .. dezelve nooit; de hand heeft ze nimmer uitgedrukt, 'tls een denkbeeld, „ 't geen in den boezem des Kunftenaars beftaat,'t geen hy altoos tragt „ mede te deelen, en hy fterft ten laatften zonder het mede te deelen: „ daïi, fchoon hy nog zo verre is van in ftaat te zyn om zulks te doen, „ verwekt hy denkbeelden in dén aanfehouwer en breidt ze uit; en zulks „ kan, door op een volgende kunstbewerkingen, zo verre verfpreid wor,, den, dat dc uitwerkzels ongemerkt het algetreen welzyn bevorderen „ en hy onder de middelen behoort om geheele Volken verfyning van Smaak „ tc fchenken; die, indien ze niet rechtftreeks tot zuiverheid van Zeden „ opleidt, ten minften derzelver grootfte bederf tegen gaat, door de Ziel „ van zinnelyken lust te ontkluifteren, en de denkbeelden door opeenvol,, gende tooneelen van uitmuntenheid te verheffen,tot dat de befchouwing „ van algemeene Regtheid en Zamenftemming, welke met den Smaak be- gon, dermaate verheeven en verfynd worde, dat ze in Deugd uitloope." Sir Joshua Reynóld», ZMfcpürJi at the Opening of the Koyal A" Geestig cn aartig te weezen is, als het natuurlyk inkomt, veimaaklyk en nut zulks verleevendigt de Verkeering, en doet den eenen mensch dierbaarder aan den ander worden; het dient dikwyls om Dwaasheid en Ondeugd, op de beste wyze, ten toon te Hellen en te ontwapenen. Hy, wiens Vernuft daar toe gefchikt is , behoeft geene moeite te doen om het te laaten fchitteren, het zal van zelve te voorfchyn komen Maar zy, die fleeds op het doen van geestige flagen gefield zyn, en denken,langs deezen weg, zich aangenaam te zullen maaken, in alle gezelfchappen, weeten weinm hoe menigwerf hunne aartigheid aaniloot geeft- en dat de lach, welken zy zoekenaftepersfen, en misfchien verwerven, dikwyler aan beleefdheid dan goedkeuring moet toegefchreeven worden. In de daad, niets is verveelender dan ongezoute boert; en weinig kunftenaaryen worden fpoediger ontdekt en hartlyker veragt, dan de ftrcekender zodanigen, die eene geestigheid, welke voorb^ dagt of ontleend is, voor natuurlyk willen doen doorban Een Omkeering van een kort Dichtdruk is dikwyls ver' maaklyk; doch iemands Geest moet cenigermaate bedorven zyn, eer hy, zonder een algemeen misnoegen, en zonder veelvuldige vlaagen van walgenden wanfmaak, Scarrons geheele Virgilius in zyn Zondagspak, of zelfs de twee Boeken van Cotton's Boertige» Virgihus kan leezen. De indrukken, welke Werken van dien aart (*) Cicero de Of. Lih I. Cup. XX;.  284 VERHANDELING aart op het gemoed naalaaten , zyn verre van wenschlyk. Geestigheid kwalyk geplaatst, het verheevene en !ecrzaame vernederd en verdraayd te zien, niet in eene ras voorbygaande vlaag van vrolykheid; maar met moeite en op den duur, verwekt eer het denkbeeld van kwaadaartigheid dan van onfchuldige fpeeling des Vernufts. Het zou, misfchien, in een vrolyke luim, een hartigen lach verwekken als iemand voor een korte poos een pruik en hoed zette op het borstbeeld van Socrates of Cicero; doch, wanneer een Beeldhouwer een jaar doorbragt in het vervaardigen van zulke marmeren byvoegzels, met oogmerk om ze te plaatzen op deeze eerwaardige fchedels , zouden wy dit werk zyn Hart noch zyne Verbeelding tot eere rekenen. Daarenboven zyn bovengemelde Keerdichten te ver voortgezet, nooit vry van onbetaamelykheid; en, indien hy, die, ten eenigen tyde het character van een Snaak aanneemt, 't zelve niet fpoedig aflegt, loopt zyn gedrag gevaar van zo wel zedeloos als onvoegelyk te worden. Een ander kwaad, natuurlyk voortvloeijendc uit deeze Verwildering der Verbeeldingskragt, is het befpotten van heilige dingen. De hebbelyke Spotter fpaart, ontziet, niets. De fpreektrant der Gewyde Bladeren en de LeerItellingen van den Godsdienst, geeven hem ïtoife tot boertery, die niet alleen zyn eigen gemoed bederft, zyne Verbeelding verhit en vergiftigt; maar ook by verftandigen zyn boert aantlootelyk, en voor den eenvoudigen ten valftrik doet worden. Doch, over het gevaar van belachlyke denkbeelden by ernftige zaaken te voegen, heb ik reeds meer dan ééns gefprooken. Ad-  over de VERBEELDINGSKRAGT. 285 Addison verftondt beter dan eenig Schryver, de natuur en de paaien van waare Geestigheid. Dat zy, derhalven, die ten vollen, in dit ftnk, wenfchen onderweezen te zyn, zyne Schriften beoefenen, en het hem afzien. In zyne vrolykheid is niets ontheiligends, niets onbetaamelyks. Hy vertoont den ernst zelve, als hy ernftig weezen moet, en zyne lachernyen zyn, even als die der onfchuld, fchoon onwederftandelyk inneemend, altoos onbeledigend. Zommigen houden hem voor geen diepdenkend Wysgeer: want hy is altoos klaar en vloeijend van ftyl, hy fchryft altoos redelyk, manlyk en doet ons deel neemen in het onderwerp door hem behandeld. En, indien eenig Gefchrift goed is, naargelange het nut doet, en, indien het edelst nut bellaat in het Hart te verbeteren, den Smaak te verfynen, den Aart te leenigen, is Addison, van alle ongewyde Schryvers, althans in ondicht, de beste de vermaaklykfte. II. Eene Naargeestige Verbeeldingskragt, die zo verre gaat dat ze onbeftuurbaar worde, is een allerdeerlykst onheil. In deezen verlooren ftaat voelt een Mensch niet alleen alle de uiterftens van angst en vrees; maar helt over om zich te verbeelden, dat zynGeweeten, en alles , wat in Hemel en op Aarde is, tegen hem zamen fpannen. Dwaasheid is eene zwakheid des Verftands; maar deeze foort van krankhoofdigheid, welke haare eige denkbeel_ den voor weezenlyke zaaken opvat, was menigmaal het beklaaglyk deel des geenen, die, in de gewoone zaaken des leevens, en, over elk onderwerp, behalven 't geen hunne ongefteltenisfe veroorzaakt, behoorelyk denken en fpreeken. We-  286 VERHANDELING Wedeifpraak, op reden gegrond, tegen deeze oïigefteldheid aangewend, heeft zeldzaam eene gelukkige uitwerking. De verbysterde Verbeelding des ongclukkigen Lyders doet hem ongerymde beginzels omhelzen; die, nogthans, daar hy denkt, dat ze door de blykbaarheid der Zinnen of van het Geheugen onderfchraagd worden , door geene bewysredenen zyn omver te ftooten. — Terwyl zyne redeneerende Vermogens dikwyls eene verwonderbaare fcherpte vcrtoonen. Daarenboven wordt zyn Zenuwgeftel, reeds al te gevoelig en te ligt aangedaan, door zulk eene wedeifpraak, meer en meer ontfteld; en eenige meerderheid,welke hy zich verbeeldt in het twistredenen, bekomen tc hebben, dient alleen om zyne begrippen te verfterken, en zyne ongciteldheid te verflimmeren. >» Dit ongemak is allcrbejammerenswaardigst, als het gepaard gaat met Godsdienftigen fchrik. Indien de Lyder zich gehoond agt, of denkt eenig ongelyk van zynen Naasten geleden te hebben, zal verontwaardiging zyn hart kragt byzetten; en hy moge nu en dan een fomber genoegen fcheppen uit de befchouwing van zyne eigene onfchuld, als mede uit dc fchranderheid, waar mede hy zich gereed verbeeldt, dat hy zynen tegenftreever zal te leurftellen, of zich op hem wreeken. Maar, wanneer zyne ongelukkige Zielsgefteltenisfe zodanig zy, dat ze hem doet vreezen voor dc deerlykfte plaagen hier en hier naamaals, breekt 'er nergens eenige ftraal van troost door, ' en een donkere nagt van wanhoop omringt hem van alle kanten. De geneezing deezer Kwaaie, die beide Ziel en Lichaam aan-  over DE VERBEELDINGSKRAGT. 287 aantast behoort even zeer tot de Artzen als tot de Zed.enkundigen ; de eerden fchryven geneesmiddelen en , . haamsbeweegingen voor, om de verdoppingen tc we . ren en de ongedeldheden der vogten te verbeteren • t wyl de laafden bezigheden en AaminJt2^T ; " W£^.te br-&-n, dat de werkingen der Z elT ne' «uwe rigting aanneemen. Maar in deeze Kw ale va, het, even als in andere Ziektcns, veel gemakiyker voo behoedzels te gebruiken dan te geneezem — VeZ Z' uren ! ' V°lgende Vto!-^>s mede te del en (takkende met alleen om onze Verbeeldingskragt te -gelen; maar ook onze Driften en Zedelyke gS is « armeen, tc beftuuren: want de Drffien en e V ! e «.egels zullen tot beftunr van beide dienen Ara,: doel, wy 2y„ t0t „beid e„ hct !8 ucöceven ons m eenen onnimin-i,^ t - -"et gelukkig zyn. " ^ eene aangenaame verfcheidenhas Bezt 7 ^ ftrekt krao-tdaadiVpr ™ Bezigheid; en niets rPn 7a&'daadlSei om onaangenaame gedagten te verzet ten, dan de ommegang met goede Vrienden n h , wy onze verkeering, voearL, "enden- ^och dat den, niet alleen totonze^ ^ Ichap van Vreemdeling , " bepaaIen: gezel- " 83rt tC leeni*en • oa« zeden te befchaaven. 't Zei-  aSS VERHANDELING 't Zelve vordert eene meer dan gewoone nauwlettenheid op alle de vereischten eener befchaafde verkeering; het dryft de Ziel aan tot nieuwe werkzaamheden, welke dat ftil» ftaan der Vermogens voorkomt, waar door de Verbeeldingskragt bedorven wordt; het vermaakt, door ons verfcheide nieuwe Chara&ers en Voorvallen te doen kennen; en, indien wy 'er ons op toeleggen om onszelven aangenaam te maaken, 't geen niet meer dan onze pligt is, bevordert het ons tydlyk belang, door onze kennis en invloed uit te breiden. De vrugten der Maatigheid zyn gezondheid, blygeestigheid, beftuurbaare driften, klaarheid van oordeel, juistheid van begrippen, agting onzer Natuurgenooten, en een lang leeven. Vrugten, die, met de ftreelende goedkeuring van een zuiver Geweeten, hier op aarde de grootfte zegeningen opleveren , en, in alle gewoone gevallen, tot eene veelvermogende befchenning ftrekken tegen eene ongeregelde Verbeelding. Ten tweeden. Laaten wy alle weldaadige en liefhebbende aandoeningen koefteren; goedaartigheid, weitevredenheid, vergeeflykheid, opregtheid, en eene neiging om gunftig, of ten minften, naar den aart der liefde, van elk een te denken: pleitgedingen, twisten, en oneenigheden van allerlei aart fchuwen: als zwanger van veel ongemaks, 'r geen wy daadlyk gevoelen, en gefchikt om, door het afmatten van den geest, zwaarmoedigheid en onvergenoegdheid te baaren. Verbant onmaatige bekommernis, ügtgeraaktheid, en zorge, die de Ziel verzwakken, en onge. fchikt doen worden om gelukte fmaaken: wanneer één en hetzelfde denkbeeld al te dikwyls in uwen geest opwelt,  OVer üf. VERBEELDINGSKRAGT. i&p Welt, en inzonderheid als het vergezeld gaat niet onaaru genaanie aandoeningen, moet gy alle uwe pöoghlgen ï«fpannen om het te verzetten. Schuwt, als de pest êè onnatutlrlyke Driften, nyd, agterdogt, cn jaloufy, mU ke chkvyerf krankzinnigheid met zich brengen, en aan dl Verbeelding niets voorftellen dan de akeligfte bevatt-ngen. Menfchenhaatery is op zichzelven eene foort van kranig hoofdigheid, verwerpt niet affchrik, elke gedagten, elk boek, waar door deeze zou kunnen aangekweekt wör* den. En, indien beweegredenen vaneen edeler aart u Van dezelve niet kunnen afbrengen, laat dan het lot Vaii S wi f t u affchrikken van die helfche geestgefteltenisfc, S wift bezat geleerdheid, vernuft, geest, hy hadt de agtuig en vnendfehap van veele aanzienlyke Perfoonen verworven; doch zyn Haat tegen het Menschdom opgevat kende geen paaien, en werd, met het klimmen zyner jaaren, langs hoe geweldiger, tot dezelve, in 't einde, hem in een ftaat Van elende dompelde, zo rampzalig, dat wy geen erger elders vermeld vinden, Hoogmoed is desgeiyks een vergiftiger vaii Geluk zowel als van Deugd, en zeer bekwaam om de VerbefcL dmgskragt in wanorde te helpen, Meil heeft menigmaal opgemerkt, dat Krankzinnigheid meer uit Hoogmoed en Trotsheid ontftaat dan uit eenige andere zedelyke öOfzaak, als mede dat een nederig en vergenoegd gemoed zelden gevaar loopt van deeze allerdroevigrte ongcfteltenisie. Dewyl ingenomenheid met zichzelven uit lioömoed en trotsheid hervoortkomen, behooren Wy zeöf nauwlettend op onszelven te weezen, en het Zr ceö f evaardreigend teken te houden, wanneer Wy niet gaür'në T mi  aco VERHANDELING raad van anderen hooren, en in gevoelens verfchillen van het redelyk deel des Menschdoms. Zulks wyst uit, dat alles in het Verftand niet recht is; en, wanneer het Verftand eenigermaate bedorven is, behoeven wy ons geen. zins te verwonderen, dat de Verbeeldingskragt, in de-, zelfde evenredigheid, onbelluurbaar worde. Ten derden. Zal het, ter voorkominge van die Zwaargeestigheid, welke het uitwerkzel is van eene ongeregelde Verbeelding, noodig weezen, boven al voor Lieden van Letteroefening, als zeer bloot gefield aan dit ongemak, zich alleen op dat (lag van Letteroefeningen toe te leggen, welke vermaaklyk, weezcnlyk en nuttig zyn, die gcnoegzaamc bezigheid opleveren om elk ledig uur des leevens aan te vullen. Dat zy alles vermyden, wat flegte driften koeflert. Van dien aart zyn de bovennatuurkundige gefchillen: welke, voor het meerendeel, eindigen in ongenoeglykheid en teleurftelling. Van dien aart zyn de menschhaatende Schriften van Ho b bes, 11 ochefoucault en Mandeville, in welke de Menschlyke Natuur allerbeledigendst wordt voorgefteld, als een fnood mengzel van eigenbaat, kwaadaartigheid en hoogmoed. - Van dien aart zyn veele der Hekelfchrif- ten van Swift, welke weinig anders fchynen te beöogen, dan een wederzydfchen afkeer tuefchen de beide Sexen te wege te brengen; en de banden der zamenleevinge te ontfnoeren, door elk Mensch agterdogtig te doen worden ten opzigte van zynen Naasten. Van dien aart zyn de droomen onzer hedendaagfche Epicuristen, die den Mensch afbeelden als van natuure den Beesten gelyk, en inboezemen, dat hy in niets boven de andere Die-  over DE VERBEELDINGSKRAGT, m DJeren uitlleekt, dan i„ ,eerzaamef en geneigder ten kwaade te weezen. —_ Van deezen aart zyn, zondet eenige uitzondering, alle Schriften, die Ongeloof en On godatery begunffigen; en die, tot fchande onzer dagen, in deeze Lenwe Veel meer dan in eenige andere het licht zien Een verfchynzel, h Welk gereedlyk valt te L?d rn; tt Wy in Mmnerk3"S neemen de loshandigheid het flout vernuft, de valfche verfynin,en, en het volflaagen verwaarloozen van waare Geleerdheid — verkeerdheden waar door eenige gedeeltens van ëI rcpa nch thans, 0p eene zo fchandelyke wyze onder fcheiden, en vvaanen uit te munten. Voor L MenScb inj beginzelen v den Cb bragt; en niet bedorven door waan of een ongeregdd leeven , kan niets grievender vallen , niets de Ziel met angdiger naarheid vervullen, dan Waneer hy geil g!rd wo dt d tvvyfeling£n5 aangaand£ djen ^ ng-d Staat, welke ten grondflage ftrekt van2yne troostyoIfte 'Er is eene andere foort van Boeken, van eenen gansch verfchillendenilempel, vol goede Gevoelens en ge cnTee- Vendoor de agtenswaardigfle Mannen , - Boeken egter die een Mensch, wiens Verbeelding tot treurig^ denkbeelden overhelt, veiligst ongeleezen za, laaten De rusten. Onder deeze behooren eenige Treurfpelen, en tmnfpelagtige Romans, (ik zal alleen de maak Z Y7; e^C/^van Richardson „oemen o welke den geest eene aaneenfchakeling Tóorf£ vL fchnklykheden en bekommernisfen; zodanig zyn , Voo «n groot gedeelte, de Nacht.gedagten ,fchoon het T * iet  29a VERHANDELING der Letterkunde eere aandoet. Deeze naargeestige Schriften neemen jeugdige gemoederen in: want, in dien leeftyd, vliegen de gedagten hoog, on gelul? en rampfpoed zyn nieuw en behaagen. Doch dit flag van Schriften kan de Ziel vervullen met droevige denkbeelden, van welke iemand, by zekere lichaams ongedeldheden, zich te vergeefsch zal poogen te ontdaan. Te deezer oorzaake zou ik wel ernftig aanraaden, dat Menfchen van eene tedere en ligt aandoenlyke geileken isfe, zeer fpaarzaam die Boeken lazen. Voor den lugthartigen, den vrolyken kunnen zy, nogthans, van een groote nuttigheid weezen: want hunne aandoenlykheid wordt niet ras diep getroffen ; en wy mogen denken, dat de wysde Vorst hun, en niet de zodanigen, die reeds gebrooken van harte zyn, deeze taaie te gemoete voert: „ 'tls beter te gaan „ in het Klaaghuis dan in het Huis der maaltyden : want „ door de droefheid des Aangezigts wordt het Hart ver„ beterd." Het moge, in deeze dagen, een noodlooze les fchynen , en, egter zou ik aan myn onderwerp te kort doen, indien ik den Letteroefenaaren in 't algemeen, en hun boven al wier Verbeelding, door Laaggeestigheid, ongeregeld geworden is, geene Gemaatigdheid in hunnen Letterarbeid aanraadde. Ik zoek, nogthans, geen lyst op te maaken van de jammeren en kwaaien uit het onmaatig Letterblokken ontdaande. Tissot heeft een fraay Werk over dit onderwerp gefchreeven; doch dat elk ter leezin* ge niet aangepreezen worde: want de gevallen,door dien Schryver bygebragt, zyn zo veelvuldig, zo ontzettend, dat ze den eenigzins zwakken Letterminnaar geheel zouden  over DE VERBEELDINGSKRAGT. m den affchrikken, kamer en boeken doen vlieden. Ik merk tZZ' Letrerblokke"^-t dentyd.het fterkfte Zenuwgeftel ontheiftert,en de Ziel aan de Zwaargeesnghöd ten prooije geeft, >t Gebrek aan buitenlugt, aan beweeging, met eene belette fpysverteering, verzwak het Lichaam; de Geest lang en fterk op een en het zelfde voorwerp gevestigd , verliest, even als een lang gcfpanne boog de veerkragt, en blyft, onmagtig zich te hS len in dm verlamde geftalte ftaan. Eéne foort van denkbeelden zweeft fteeds voor denzelven , die altoos van . nen onbehaagelyken aart zynde, eerlang een onafgebrook ke en vormen, zamenhangende van fchalmen de een fehnHyker en zorglyker dan de andere. Hoe akelig is de ongefteldheid van den Geest als dezelve ««■ T l opklimt! Dan moet alle Boek-oefe^^zyt gS worden, of ten mm*n, die veel i^ZJr^ kt1 ;:iftrr;n behar n°% 2£ King heeft op die de ongefteltenis veroorzaakte • m ^ genoodzaakt nieuwe bezigheden te verzien, Ziel van dat oude naare pad af en ™ en gemaklyker te brengen! P ^ Indien zich, derhalven, Perfoonen van een teder »en,i ten eenigen tyde, verpligt agtenzich te g > dat Zy heden hun"e papieren nederlagen tnr dezelve mogen weder ter hand neemen 11 V V dat onderwerp denken, den Lfo^d beSeu^ ? vervrolykend gezelfchap, lichaamsbeweegin^he t* -n verzen, gefchiedenisfen, reisbelchry^, en ^ T 3 o-e.  S94 VERHANDELING gelyke Werken, die den Geest eene verfcheidenheid van denkbeelden opleveren, zonder merklyke infpanning te vorderen. In deeze omftandigheden is de Muzyk allerheilzaamst; en eenige der beste Romans van de boertende foort kunnen, met voordeel, geleezen worden, Plant» kunde is mede eene nutte uitfpanning voor den Letteroefenaar; deeze brengt hem op 't land, en fchenkt, by 't genot der open lugt, lichaams beweeging, en onfchuldig vermaak. Maar van alle bezigheden is de Landbouw de natuurlykfle, de gunltigfte voor '3 Menfchen Lichaam en Geest, en nutbevorderenst voor de Zamenleeving. In eenige Landen is ieder Jongeling verpligt eenige handwerklyke Kunst te leeren. Men verhaalt van zekeren Achmet, een Turksch Keizer, dat hy ivooren ringen maakte, welke de Turken om hunne duimen draagen als zy pylen fchieten. Wy leezen by Homerus, dat li. lysses j fchoon een Koning en eenHeld, een bekwaam Timmerman en taamelyk Scheepsbouwer was. Dikwyls heb ik gewenscht, dat dit gebruik algemeener ware. Het Zou, ten minften van grooten dienst zyn voor de zodani* gen, die een geleerd Beroep omhelzen, en veele kwaaien, de gevolgen van eene denkende en zittende leevens- wyze, voorkomen. Laaten wy ons niet fcbaamen den byl, den disfel, den hamer, en den boor te hanteeren. Indien wy eene bekwaamheid verkrygen in eenig gezond handwerk, 't welk iemand kan voortzetten , zon' dpr iet onbegaanbaars tc doen met het bejaagen van Lettereere, zullen wy een onuitputbaare bron van uitfpam» ning doen ontfpringen, en, om den geest, naa de ver» gioeignis van leezen en denken, te verkwikken, ons niet he»  over de VERBEELDINGSKRAGT. 295 behoeven te begeeven tot die gevaarvolle vermaaken, welke fnoode driften opwekken en ontvonken. Eindelyk, laaten zy, die hunne Verbeeldingskragt in eenen bedaarden en gezonden ftaat wenfchen te houden, Godsvrugt kweeken, en op hunne hoede weezen tegen Bygeloof, door zich rechtmaatigc denkbeelden te vormen van het hoogst aanbiddelyk Opperweezen en de Voorzienigheid, door het koeftercn van de daar mede gepaard gaande gevoelens van Liefde, Eerbied en Dankbaarheid. Bygeloof is driesten naargeestig; doch het zuivere Christendom ftrekt tot eer der Goddelyke Natuure , en tot troost der Menschlyke. Het leert ons , dat 'er niets gebeure zonder de toelaatinge van Hem, die de grootfte, de wyste en de beste is; dat de regenlieden,' welke ons treffen, alle inzegeningen kunnen veranderd worden; dat de Mensch, in de daad, wel een zondig Schepzcl is; doch dat God genaderyk de middelen van Vergiffenis en tot Gelukzaligheid befchikt heeft, dat, indien wy het Euangelie gehoorzaamen, een Leerftelzel in zichzelven zo uitmuntend en door de fterkfte baarblyklykheid onderfchraagd, „ onze ligte verdrukkingen, die „ zeer haast voorbygaan, voor ons een eeuwig gewigt ' van heerlykheid werken :" want dat, wanneer hetvlugtig Tooneel deezes Leevens zal ophouden, een altoosduurende Staat zal aanvangen; een Staat, in welken de Deugd zal zegepraalen, en „ alle haare traanen, voor „ eeuwig, zullen afgewischt worden;" waar in zo veel Geluks zal plaats vinden als de hoogfte Goedheid kan wenfchen te verkenen, en geen meer Straffe dan de vol- uiaaktfte Regtvaardigheid kan billyken. Wie alle T 4 dec.  ?2ó VERHANDELING deeze dingen gelooft, en overeenkomflig met dat Geloove handelt, moet de rampen deezesTyds, als van weinig aanbelangs, befchouwen; en, terwyl hy heerfchappye voert over zyne Vermogens, kan hy iteeds voor zyne Verbeelding vertegenwoordigen de verheevenfte en verrukkendfle uitzigten, weike een Mensch kan begeeren of bevatten. De Godlyke Almagt behoort ons, ten alle tyde, metEerbeid en heilige Vreeze te vervullen. Door de eenvou-. digfte middelen, of zonder eenige, kan dezelve de allergewigtigfte oogmerken bereiken. Dit vermogen der Ver-» beeldingskragt kan de Godheid, voor ieder onzer, zelfs in deeze Wereld, tot een werktuig maaken van het ftrcelendst Geluk of de uiterfte Elende, door- deheerlyk(Ie voorwerpen van Hoope, of de fchriklyklte beelden van Wanhoope daar aan voor te (lellen.. -—t—s* Welk een ze-* gen zyn genoeglyke Gedagten, en eene gezonde Verbeeldingskragt! En wie der Menfchen durft zeggen, dat zy-. Overdenkingen en zyne Verbeeldingskragt, altoos, of zelf ten eenigen tyde, in zyne eigene magt flaan! -——■. Laaten wy, derhalven, Nederigheid leeren, en Gods Gunst boven alle dingen zoeken; en, daar wy onze poogingen infpannen, om een recht gebruik te maaken van de Regelen, welke hy ons voorgefchreeven, of genaderyk ontdekt heeft, ten einde wy onze harten zuiveren en verbeteren, om hulpe'uitzien na Hem, wiens invloed al-, gelukkig kan doen öaagcn.. VER-  VERHANDELING OVER HET DROOMEN. De Natuur doet niets te vergeefsch. Doch , door de onvolmaaktheid onzer Kennisfe, tasten wy menigwerf miS " de eindoogmerken, en zyn al te gereed om iets voor lutloos te verklaaren, waar van wy het gebruik niet befypen. Zulks is, in veele gevallen, niet min ongerymd eanwanneer eenblindgeboorene denuttigheid van'tlicht, of de fchoonheid der kleuren, lochende. Hoe veele werk* nngen en gereedfehappen zyn 'erin de werkplaats eens Kokkenmaakers of van eenig Kunftenaar, die zamengeftelde werktuigen vervaardigt, waar van een Boer niet begrypt tot welk een oogmerk dezelve moeten dienen! Hoe vee e deelen vindt men in's Menfchen Lichaam, die Ontleedkundige* alleen kunnen verklaaren! en hoe veele nog van welke de bedreevenfte in die Kunst niet ten vollen rede kunnen geeven ! Zullen wy ons dan verbeelden , to eemge deezer deelen overtollig of nutloos zyn V van ImtPll V?** Van de d t £f*9«a**b*tot en godlooslyk beweerd heeft Zyn Ln gereSddei' 20U liebbe" kuMe" "»** kundeT' ^ W6eten hCt' WaS '^erkzelvan Outonde, hy vermat zich mishagen te vinden in 't geen hy niet  $9$ VERHANDELING niet verftondt. Hadt hy de Starrekunde recht gekend, hy zou verbaasd en verfteld geftaan hebben over de geregeldheid, met welke deHemelfche Lichaamen hunne omwentelingen volbrengen. Voorwaar, hoe beter wy de Natuur kennen, hoe meer wy dezelve bewonderen. En, wanneer, onder de Weiken van God, iets voorkomt, waar van wy de noodzaaklykheid en gepastheid niet begrypen, voegt het ons in nederigheid, onze Onkunde te belyden. Want wie zyn wy Menfchen; dat we het ons zouden aanmaatigec de Schikkingen der oneindige Wysheid te bedillen? 's Menfchen Kennis vordert fteeds. Hoe veele dingen, den Ouden onbekend , weeten wy! 't Geen tegenwoordig van weinig betekenis fchynt, kan naderhand zeer ved beduiden. Veele Landen, nu onbewoond, zullen, voor de voleindiging der Wereld, millioenen van Menfchen voeden, nieuwe Kunften en Weetenfchappen, en andere verwonderbaare Uitvindingen, doen gebooren worden. Aanmerkingen van deezen aart behooren wy nooit, in onze Wysgeerige nafpeuringen, uit het ooge te verliezen; inzonderheid , als wy ons verlegen vinden om de Eindoogmerken te verklaaren. Onze kennis van dezelve zal altoos geëvenredigd zyn aan onze kennis der Natuure. Want, indien wy in eenige maate onkundig zyn van de gedaante en hctmaakzel eens dings, moeten wy, in dezelfde maate, onkundig weezen van het einde, waar toe hetzelve gemaakt is, en van de gebruiken tot welke het kan aangewend worden. Wanneer men van ons vorderde het gebruik uit te vinden van een Werktuig, 't geen wy te vooren nooit gezien, of van *t welk wy nimmer ge-  over het DROOMEN. m gehoord hadden, zou het eerfte dat ons te doen ftondt weezen, de natuur van 't zelve te onderzoeken, of de gedaante, de zamenvoeging, en de ftrckking der onderfcheide deelen na te gaan. Indien wy deeze moeite niet willen neemen , of indien wy geene kennis van de Werktmgkunde bezitten, die ons daar toe in ftaat fielt welk regt hebben wy dan om te beweeren, dat het Werkluituig nutloos is, 0f onvolkomen? Even goed kan een Hmd man de kleur van myn aangezigt wraaken ; of een doove de zamenftemming van fpeeltuigen veroordeelen. Schoon er niet veele natuurlyke verfchynzels voor ons gemeenzaamer zyn dan Droomen, worden 'er weinige gevonden die wy minder kennen. Het is een vermogen, of eene werkzaamheid onzer Zielen, van welke wy bezwaarlyk kunnen zeggen of dezelve dienftigis, 0f niet t zy tot bedryf, 0f tot kennis. Maar wy mogen ons verzekerd houden, dat dezelve niet zonder nuttigbeden is fchoon wy nimmer in ftaat waren om ze te ontdekken . Ik zal den Leezer niet verveelen met de gevoelens der Ouden, ten opzigte van de onmiddelyke oorzaak van het Droomen. Encurus verbeeldde zich, dat eene oneindige menigte van fyne beelden, eenige uit de lichaamen voortkomende, zommige in de lugt van zelve gevormd, en andere gemaakt uit verfcheide dingen, verfcheidenlyk vercenigd, altoos rondsom ons op en neder beweegen; en dat deeze beelden van eene zeer uitfleekende fynheid, door onze Lichaamen heen dringen, en de Ziel aandoende, die wyze van bevatting veroorzaaken, die wy Verbeelding noemen, en tot welke hy den oorfprong brengt zo van onze Droomen als van onze Gedag ten  3" VERHANDELING ten wanneer wy waaken . Aristoteles fchynt te denken* dat elk voorwerp der Zinnen, op's Menfchen ^iel, of op eenig ander gedeelre onzer Gefleltenisfe eenen zekeren indruk maakt, welke eenigen tyd ovcrbïyft naa dat het voorwerp verdweenen is,- en naderhand door de Ziel, m den flaap, herkend, de harsfenfchimmige beelden voortbrengt, welke zich als dan opdoen Deeze gevoelens zouden, indien iemand dezelve wilde onderzoeken, .bevonden worden, of niets te behelzen t geen men kan verftaan; of aan der Menfchen gedagten eene foort van ftoflyke of lichaamlyke natuur toe te fchryven, voormy geheel onbevattelyk (*). Even min zal ik den tyd kwisten, met het optellen der vyf onderfcheide foorten van Droomen , door eenige oude Wysgeeren vastgefteld, en byzonder befchreeven van Macrobius (t). Droomen zyn, in de daad, van verfcheide foort, van verfchiilende charafters; doch ik zie geen reden waarom ze niet even goed in vyftig als in vyf foorten kunnen onderfcheiden worden. Zonder het te onderneemen om de uitwerkende Oorzaak van dit verfchynzel,tot welker kennis wy misfchien nooit zullen geraaken, op te fpeuren, zal ik my vergenoegen met eenige weinige losfe aanmerkingen daar over by te brengen, voornaamlyk met oogmerk om de Eindoorzaak aan te wyzen, en die bygeloovigheden te beftryden, welke zomtyds ten deezen opzigte, zwakke gemoederen ontroer- °VCr "a ^ *« Geheugen, CtJ So'11- Scip. Lib. i. Cap, 3,  over het DROOMEN. m ^erden.^ Ik heb niet voor ftellig te fpreeken over een Onderwerp als het tegenwoordige, waar omtrent onze Ondervmding nooit nauwkeurig kan zyn: dewyl de Verfchynzels ons nimmer voorkomen dan op een tyd als wy ter waarneeminge alleronbekwaamst zyn, kan onze kennis niet wel hooger dan tot gisfing opklimmen. I. Myne eerfte aanmerking is, dat .Droomen, hoe gemeen ook, niet volftrekt by alle Menfchen plaats heeft Loc ke fpreekt van een zyner Bekenden, die nimmer droomde eer hy zes en twintig jaaren oud was, wanneer hy, m eene Koorts, voor de eerfte keer zyn leevens droomde. Aristoteles geeft eene waarneeming oP ' welke hier mede zeer wel ftrookt, naamlyk dat zy die nimmer Droomen voor de jaaren van volwasfenheid bereikt te hebben, doorgaans, kort naa de eerfte ondervinding van die aart, eene verandering in hun Lichaams-eftel ontwaar worden, die op ziekte of den dood nitloopt C*). Plotarchcs gewaagt van zekeren Cleon zyn Vriend, die eenen hoogen ouderdom bereikte en nooit droomde; en zegt, dat. hy hetzelfde van Thrasïmeoes hadt hooren verhaalen (f). Ik ken een Heer die nimmer droomt, of hy moet ongefteld weezen. En het O) Arist. 737/7. Animal. Lib. Cap. X. Ct) »£fW'M PiiNWs gewaagt van een geheel Volk, in de t gelegerde deelen van Africa, doorhem Manies geheeten dat, ZZ die de2dfde geftalt£ hebbenaJs (]c,v «ven 4e borst ftaan. Nauajl. Lib. V. Cap. VUXi  3«* VERHANDELING het wordt algemeen erkend, dat eenigen zeldzaam; en andere bykans altoos droomen als zy flaapen. De Wysgeeren, die (taande houden, dat de Ziel altoos denkt, willen, dat wy flaapende altyd droomen, en dat wy ons het tegendeel verbeeldende zulks alleen aan het vergeeten onzer Droomen moet worden toegefchreeven. Dit is het zelfde als of men, tot het onderdennen van een befpiegelend ftelzel, zeide, dat eene zaak kan gebeurd zyn, waar van wy geene blykbaarheid hebben, en dat eene niet gebeurd is, van welke wy die bezitten. Dat alle Menfchen even zeer zouden droomen, niet tegenftaande eenigen 'er altoos van bewust zyn, en anderen nimmer, niet tegenftaande ;vy zomtyds veel, zomtyds zeer weinig droomen, is eene Stelling, welke niet kan toegefteind worden, indien de Ondervinding ten redelyken grond onzer kundigheden ftrekke. Ik mag, over zulks, herhaalen, dat Droomen, hoe algemeen ook,niet volftrekt by alle Menfchen plaats heeft. Maar ik vermeld alleen wat 'er gebeurt, zonder my te vermeeten om 'er reden van te geeven. En heb, ten deezen opzigte, niet anders te zeggen, dan dat Droomen, waarfchynlyk, voor alle Geitellen niet even noodig is. Droomen geeven aan der Menfchen gedagten eene verfcheidenheid , die, ( zo als wy vervolgens zullen zien,) voor zommige Zielen nuttig kan zyn, als eene uitfpanning; doch niet voor alle, ten minden niet voor alle in dezelfde maate., Gelyk eenige Lichaamen meer voedzels en minder flaaps dan andere behoeven , zo kunnen eenige Zielen , de Droomen min, andere meer, noodig hebben als eeneverkwikking. IL In  OVER HET DROOMEN. 505 II. In Droomen misvatten wy onze gedagten voor weezenlyke dingen. Zo iang de Droomt duurt, fchynt dezelve iets weezenlyks, ten minden doorgaans; doch,op het oogenblik der ontwaakinge, zyn wy bewust, dat het alles inbeelding was, en dat onze bevattingen, terwyl wy wakker zyn, cn die alleen, weezenlyk beflaan, derwyze dat wy 'er ons op mogen verlaaten. Eenige Schryvers, die zich gelaaten het beflaan der Lichaamen niet te gelooven, en beweeren, dat wy nooit iets bevatten dan de denkbeelden onzer eigene Zielen , hebben dit als een bewys voor hunne Stelling aangedrongen. „ Indien wy," luidt hunne taal, „bedroogen wor- ' „ den door onze Droomen, waarom niet door onze Zin„ nen, wanneer wy waaken? Indien denkbeelden in den „ flaap ons op dezelfde wyze aandoen als lichaamlyke „voorwerpen, kunnen dan die dingen,. welke wy ntl „ voor lichaamlyke voorwerpen houden, geene enkele „ denkbeelden zyn , en niets meer? . Deeze redenkaveling, wanneer dezelve iets bewees, zou te veel bewyzen. Indien wy zo bedroogen worden door onze Gewaarwordingen, als wy wakker zyn, dat wy een Denkbeeld voor een Lichaam neemen, dat is, de eene foort van voorwerp voor eene andere, geheel ongelyk en verfchil- ■ lende, kunnen wy door onze vermogens in 't algemeen zo verre misleid worden, dat zy wit voor zwart, deugd voor ondeugd, en waarheid voor valschheid, houden En dit toegedaan zynde zal volgen , dat onze Zinnen en ons Verdand bedrieglyke Bekwaamheden zyn; dat wyuit kragte onzer Natuure gedrongen worden te gelooven, 't geen nietwaar is; dat het Almagtig Weezen, 't welk ons voor> .  Sö4 VËRHANDELI n g voortbragt, ten oogmerke hadt ons te bedriegen; en wy., nogthans, de fchranderheid bezitten om door het bedrog heen te zien,.dat wy, daarom, geen ding'behooren,en, redelyker wyze handelende, niet kunnen gelooven , noch eenig voordel aan te neemen als waarfchynlyker dan eenig ander: dit is de Twyfelaary tot het uiterfte gebragt, het maakt éénsflags een einde aan alle Weetenfchap, en keert alle beginzels van menschlyke kundigheden omverre. Maar, in de daad, de misleidingen der Droomen, hoe veelvuldig zy ook mogen weezen, hebben nooit eenige uitwerking op de verzekerdheid onzer overtuiginge, of de vastheid onzer kennisfe. Zo lang wy flaapen, mogen wy een Droom voor iet weezenlyks houden; doch geen waakend Mensch, die zyns verflands meeftcr is, vatte ooit iet weezenlyks voor een Droom op. De Wet onzer Natuure bepaalt ons, om, 't zy wy willen of niet, te gciooven, dat het geen wy waakende ontwaar worden daadlyk beftaat; en dat alles, wat wy ons herinneren ilaapende gedroomd te hebben, geen daadlyk bedaan, maar alleen in de Verbeelding plaats hebbe. 'Er.zyn geen bewyzen noodig om de overtuiging aan te dringen. Dat ik, op dit oogenblik waake en niet flaap, is van zelfs blykbaar. Ik kan het niet bewyzen; om dat ik niets blykbaarder weet om het tot een bewys aan te voeren. Ik kan hier niet ongeloovig zyn. Zodanig is de wet onzer redelyke of ten minden menschlyke Natuure. En myn geloof is in dit geval, niet min noodzaaklyk dan het uitwerkzel dier Natuur-Wetten, welke op myn Lichaam werken. Ik kan zo min myzelven doen gelooven, dat ik nu flaap, en dat alles, wat ik rondsom my zie een Droom is, als dat  o Ver het D R O Ö M E Hf. 305 dat ik door eene enkele pooging van myn wil rnyn Lichaam in de lugt kan opheffen, of maaken dat het na de wolken' opwaards klimme (*). Aristoteles tekent aan, en ieder moet het opmerkt hebben, hoe wy fiaapende onder andere dingen r ons zomtyds verbeelden , dat onze Droom niet meer dan een Droom is (f); Maar dit valt zelden voor. Meest altyd houden wy in onze Droomen denkbeelden of ge^ dagten voor daadlyk beflaande uitwendige voorwerpen, en worden 'er bykans op dezelfde wyze door aangedaan. Alleen fchynen Wy, op Onzen Droom te rug ziende, een zonderlinge verwardheid van bevatting ons te herinneren, welke geen plaats heeft, in onze aandoeningen , wanneer wy waaken. Doch hier van zyn wy niet altoos bewust, zo lang de Droom duurt. Het is eene omflandigheid, welke de herinnering onzer Droomen vergezelt. III; Hoewel eenige onzer Droomen zeer ongeregeld mogen weezen, zyn andere geregelder en niet ongelyk aan *t geen ons in het leeven overkomt. Wanneer de Ziel gerust en het Lichaam gezond is, droomen wy menigmaal van onze gewoone bezigheden (§). Desgelyks ko- - men (*) Efay on Truth,-Vm. H. Chip. II. Zie de Nederdmtfihe yerta«. ling, bi. 303. (f) Aristot. de Infom. Cap. III. (S) Et quoi quisque fere ftudio devinflus adhsret, Aut quibus in' rebus multum fumus ante morati, Atque « qua ratione tuit contenta magis mens _ In foronis eadem plerumque videmur obire: tr Cau.  3©6 VERHANDELING men de Driften, welke de Ziel vervullen terwyl wy waa* ken, en de voorwerpen, welke deeze Driften opwekken, flaapende in ons op, fchoon voor 't meerder gedeelte eenigzins vermomd; vergezeld met fmertlyke omftandigheden als wy in lyden, en van vermaaklyker denkbeelden als wy gelukkig zyn. De Dichters neemen dit in agt, en de Droomen van hunne Helden en Heldinnen befchryvende, geeven zy daar aan eene gelykvormigheid met hun daadlyk lot. Dido, door Ene as verzaakt, droomt, dat zy een langen weg alleen aflegt, en haar Tyriers in een woest land zoekt Dus veréénigt Virgilius, in één beeld van droeve verlegenheid, de twee Driften, welke haar dien dag hadden bezig gehouden, Liefde tot haar Volk, en een diep treffend gevoel van haaren verlooren toeftand, Eloisa, voor altoos gefcheiden van haar Vriend, droomt dat zy weder gelukkig is in zyn gezelfchap; maar 't volgend oogenblik zegt zy : — Mj Caufidici, catifas agere et componere leges Induperatores, pugnare, ac pralia obire; Nautas, comrachim cum ventis cernere bellum; Nos agere hoe autem, et naturam qnsrere rerura Semper, et inventam patriis exponere chartis. Lucretius Lib. IV. 563. (•) ■ longrnn, incomitata, videtur, ïic viam, Tyriosque deferta quierere terx».  over het DROOMEN.- ■ My dunkt wy wand'len Door Woeftenyeii heen, befcMeienrfe onderling Elkanders (mart en wee, en in befpiegeling Van ons rampzalig lot, zien onze fcheenfrende oogen Éen tooien halfvergaan, me, klimop digt omtoog. Een mtgekolkte rots knikt met zyn zwakken top De fteile diepte toe en Gy ktiljic [Md Wenkt me uit het Stargewelf ... Ik hoor de wolken r[lisfchen. Zy fLheiden ons van een: de woeste golven bruisfehen, De Winden fteeken öp —. _. % deeze gelegenheden zal de Dichter een Droom niet befchryven volkomen gelyk aan de onhandigheden van den Droomer; hy maakt 'er alleen eene foort van zinfp»e- ZJ TS Van' Dk keUren Wy g°ed: «fcwyl wy weeten dat het met de natuur overeenftemt Om eene reden, die wy vervolgens zullen opgeeven »het: blyken, hoe de Voorzienigheid het gunfti. he, fchikt hebbe, dat onze Droomen, deezer wyze nrfm /«van onze waakende Gedagten. En behoeven wy uhr' het geen wy weeten van den invloed onzer Driften op het algemeen beloop onzer denkwyze, ons niét te verwonde- ren dat er, des niettegenftaande, eenige overeenkomst tus chen dezelve plaats hebbe. 't Is dit nmngzel v " lykheid en verfchil, welke veele onzer Droomen ztL leeldtg maakt. Doch, wanneer dit gebeure, zal een aan • «W VVaarneemer, die vry is van Bygeloo'f, ^cT «t zy met zmfpeelen op 't geen toekomftig maar on 't' geen tegenwoordig of voorleden is; of't moes^zyn d, wy eenige toekomende gebeurtenis vervroegden i„ Jll geval onze Droomen mogelyk naar onze ^ J* ^n. Indien nu onze gisfmgen juist zyn £ön V z merf  joS VERHANDELING men daar mede overeenftemmen, kan het gebeuren, dat 'er eene overeenkomst is tusfehen een Droom en een volgend Geval. Maar hier in doet zich even min bovehnatuurlyks op als dat ik 's nagts droom van 't geen my over dag bezig hieldt: want het is niets meer dan een byzondere loop van gedagten, ons flaapende invallende, door een voorgaande trein van denken, waar roe rede en ondervinding ons waakende hadden opgeleid. By voorbeeld, wanneer ik iemand zie, die zyne goederen balddaadig verkwist, mag ik, met reden, vreezen dat Armoede hem welhaast zal overvallen. Indien deezegedagte my over dag kwelt, kan dezelve my in den flaap weder voor den geest komen, vergezeld van eenige hars* fenfehimmige omliandigheden ; en ik zal, misfchien , droomen, dat ik hem aanfehouw reeds met verfcheurde kleederen omhangen , en met gebrek worllelende. Veronderftelt dat zulks korten tyd daar naa gebeure, wat moet ik dan denken van myn Droom? Zeker heb ik geen meer reden om denzelven als eene voorzegging aan te merken, dan om de gisfing, welke tot dien Droom aauleiding gaf, voor het uitwerkzel van Inblaazing te houden. Eenige onzer Droomen hebben weinig of geene gelykheid met iets, 't geen voortyds onze Zinnen of Verbeelding trof. Doch dit valt zelden voor, dan in ziekte. In 't algemeen zyn de Droomen eene navolging, fchoon dikwerf eene zeer buiteufpoorige , van het geen daadlyk heiraat. Men treft Menfchen aan, die opmerken, dat zy één byzonderen Droom menigmaal droomen. Socrates zegt in de Pkcedon van Plat o, dat hy zyn leeven lang,, ge-  over het DROOMEN. Sï? jWlaagdgeweest was met een nagtgezigt vandeezen aart, « t welk iemand hem fteeds aanporde, dat hy zich op de Muzyk zou toeleggen. Indien deeze herhaaling van Droomen gelyk men met genoegzaame waarfchynlykheid mag veronderftellen, het uitwerkzel van hebbelykheid is- room in 'f"61 Zdfde tWee' dfk dioon,, in gevolge van daar op gedagt, of daar over ge- fprooken te hebben, naa dat ik de eerfte keer dienDroom hadt, mogen wy hier uit leeren hoe nut het zy onaangenaame Droomen te verbergen, en, zo ras ons mogelyk s, dezelve uit onze gedagten te verbannen, In de daad het is eene algemeene waarneeming, dat zy, die mm-' •«er van Droomen fpreeken, niet dikwyls door dezelve ontrust worden. «ezeive Onmaatigheid, van welk eene natuur ook, in eeten of dunken, in flaapen of waaken, in rust of oefening, ftrekt om onaangenaame Droomen te verwekken, een Eindoog- merk der Droomen kan, gevolglyk, weezen om onsMaa- ügheid en Bedaardheid aan te pryzen. Want de tyd, dien wy flaapende doorbrengen, maakt een groot gedeelte on" z s lee u en , ^ ^ ^ ^ ^ ^ deelte des tyds aangenaam te flyten, zal elk het zeker der moeite waardig keuren, t zelve aan te wenden. HebDelykhcd van Deugd en Soberheid, het beteugelen van ontrustendeGemoedsbeweegingen, en het botvieren aan Godsdienfhge , gezéllige en genoeglyke aandoeningen ftrekt, meest altoos, om die vlugheid aan de dierly e ■ geesten, en die kalmte aan het bloed te geeven, welke des daags vermaaklyke gedagten bevordert, en des nan »a-ten flaap en geawklyke Droomen geeft V3 De  3i9 VERHANDELING De Ouden dagten, dat de Droomen in den morgenftond der Waarheid naast komen. In den morgenftond is, ongetwyfeld. de maag en het geheele lichaamsgeftel, ter oorzaake van de uitwaasfeming en de fpysverteering van den geheelen nagt, bedaarder en koelder, dan wanneer wv gaan flaapen: van hier mag men waarfchynlyk, met regt, beweeren, dat de Droomen als dan geregelder en overeenkomftiger zyn met de daadlyke bedryven onzes leevens. Maar, als wy de vroegfte morgenuuren ilaaploos hebben doorgebragt, en op den gewoonen tyd van opfiaan, weder influimeren, zyn onze Droomen zelden aangenaam , en onze flaap is eer bedwelmend dan verfrisfend: hier om mogen wy, met reden, veronderftellen, dat het oogmerk der Natuure is, dal wy vroeg en op een bepaald uur ons bedde verhaten. IV. Naardemaal aangenaame denkbeelden de gezondheid vergezellen; naardemaal geweldige driften en zelfs krankhoofdigheid, de uitwerkzels zyn van zekere ziektens ; naardemaal domheid, en verftrooijing van gedagten veroorzaakt kan worden door het overlaaden der maage, Pii het drinken van te veel gecstryken dranks voor een tyd dwaasheid te wege brengt; -naardemaal, zeg ik, onze gedagten, terwyl wy waaken, zo zeer bepaald worden door onze Lichaamsgefteltenisfe, is het geenzins te verwonderen , dat zy nog meer aan dien invloed zyn bloot gefield, als wy flaapen. Overecnkomftig hier medevergezellen, doorgaans, zekere Droomen , zekere liggingen en gefteltenisfen des Lichaams. Wanneer onze ademhaaling eenigzins belemmerd wordt, door .met het hoofd te veel agter over te leggen, dqor dat de bedla- kciis  over het DROOMEN. 3u ' fcens den mond en neus bedekken , of door eenige lichaams ongefteltenisfe, droomen wy veelligt, van met groote moeite te gaan door nauwe plaatzen, waar wy gevaar van flikken loopen. Wanneer de maag en ingewanden eene fluiptrekkcnde beweeging veroorzaaken in de kaaken, iets dat zeer gemeen in den flaap gebeurt, en dikwyls eene flerke drukking op en knarsfing van de tanden veroorzaakt, droomen wy vaak dat onze tanden los liaan, uitvallen, of dat onze mond vol fpelden is, of iets van dien onaaagenaamen aart. Wanneer, op een kouden nagt, by toeval, het beddegoed van ons lyf rolt, droomen wy misfchien, dat wy naakt gaan. Aristoteles merkt op, ,dat een geringe indruk op eenig zintuig in den flaap, ons doet droomen van een flerken; en dat een flerke indruk dikwyls een Droom van een zwakken hervoortbrengt. Eene geringe warmte aan de voeten, zegt hy, iets meer dan de gewoone, zal ons zomtyds doen droomen, dat wy op brandende kooien loopen; en het kraaijen van een Haan, flaapende gehoord, zal zag. ter fchynen, dan of wy dien morgenwekker, wakker zynde , op denzelfden afftand hoorden ( *). Alle de opgeroeide gevallen heb ik by ondervinding. En hier ontdekken wy een der oorfprongen van de groote .verfcheidenheid der Droomen. Konden wy de zaak nauwkeurig nagaan, dan twyfel ik niet of men zou van veele byzondere Droomen, op dezelfde wyze, reden kunnen geeven: te weeten, door de indrukken, geduurende den flaap, op onze Zintuigen gemaakt; boven al op die des Ge- C*3 Arist. ie hCora. v4  gl» VERHANDELING Gehoors en des Gevoels. Eene zeer geringe aanleiding, van buiten of anderzins gegeeven, is voor de Verbeek dingskragt genoegzaam om op te werken, en eene menigte van harsfenfchimmige voortellingen te veroorzaaken. Ter bekragtiging van het gezegde, verzoek ik hier een geval te mogen melden , 't geen ik van goeder hand heb: naamlyk, dat een Heer in 't Leger, eene Verbeeldingskragt hadt, die, in den flaap, door den indruk op de Zinnen, zo ligt werd aangedaan, dat zyne Vrienden, door zagtlyk iets in 't oor te luifteren, hem konden doen droomen wat hun lustte. Op zekeren tyd deeden zy hem van een Tweegevegt droomen, van het begin des gefchils af tot het aficbieten des piftoois toe; zy gaven het hem in de hand, en hy werd wakker 'door het afvuuren. Wanneer wy, derhalven,iets buitengewoons droomen, behooren wy niet met angstvalligheid voorwaards te zien , als of zulks een voorbode was van eenig naakend onheil; doch veel eer rugwaards, om.te beproeven of wy den oorfprong kunnen ontdekken; en of wy, uit zulk eene ontdekking, niet iets ons voordeeligs kunnen leeren. — Ik droom, by voorbeeld, dat eenige myner tanden uitvallen. Dit betekent, zegt het gemeen, het verlies van Vrienden. Buiten twyfel zal, indien ik eenige Vrienden, heb, en ik hun overleeve, de tyd komen, dat ik ze verlies; maar de Droom heeft niet gemeens met hel verliezen of verkrygen van Vrienden; noch doet dezelve myne gedagten eenigziqs op het aanflaande vestigen. Ik begeer veel eer te weeten aan welk .eene gefleltenisfe myns Lichaams die Droom is toetefchryven: kan ik deeze  OVER HET DROOMEN. 315 ze uitvinden, wie weet ofikuitmyn Droom geen voor, ■deel kan trekken ? Myne tanden fcheenen uit te vair len. Misfchien werden myn kaaken, op dien tyd, door eenigen pyn of ftuiptrekkende beweegiug aangedaan. Heeft deeze niet kunnen voortkomen uit een te zwaaren avond-maaltyd, of niet wel verteerd middag-eeten. - Dat ik, voor eenigen tyd, minder en ligter fpyze gebruike, cn opmerke of ik weder hetzelfde droome. Ik neem de proef, en bevindt dat myn flaap geruster is, en myn droomen aangenaamer. Op die wyze maakt men een goed gebruik van Droomen: en ik houde my verzekerd, dat lieden, die zich van bygeloof en vooroordeel ontdoen, langs deezen weg, gewigtige ontdekkingen, ten opzigte' hunner gezondheid zouden verkrygen. Plutarchus heeft ons dat reeds voor lang geleerd, in zyne Zamenfpraak, getyteld Mofchion & Zeuxippus.' In eenige Geitellen gaan zeker flag van Droomen den aanval van zekere Ziektens vóór of vergezellen dezelve. Wanneer, by voorbeeld, eene koortzige ongefleldheid by ons gevonden wordt, droomen wy ligt van, met -roote moeite, eenig werk te verrigten, zonder bepaald te weeten welk, en waar mede wy niet voort kunnen. Deeze verbeelding zal in den flaap ons te vooren komen op een tyd, dat iemand waakende geen verfchynzel altoos ontdekt, 't geen hem doet vermoeden dat zyne gezondheid gevaar loope; en kan dezelve, in hem ontitaande, niet tot eene waarfchuwing dienen om eenige verandering in den gewoonen leefregel te maaken, minder dan anders te eeten en te drinken, of de toevlugt te neemen tot een of ander middel tot voorkoming van de dreigende ongedeldV 5 heid?  SI4 VERHANDELING heid? In 't algemeen mag iemand, myns oordeels, als hy geplaagd wordt door onaangenaame Droomen, het voor een teken houden, dat 'er, in zyn lichaamsgeftel iets van ftreek, en 'er , gevolglyk, foberheid , vasten , of liChaamsbeweeging noodig is om 't zelve te recht te brengen en zwaarder ongemakken te weeren. En deeze zyn hulpmiddelen van welken iemand zich kan bedienen, en waar van hy,bykans in alle omflandigheden, eenige proeven kan neemen. Aangenaame Droomen zou ik voor tekens van Gezondheid houden, en dezelve,diensvolgens, als een zegen en niet als een onheil aanzien. Deeze befpiegeling der Droomen, welke ik reden heb te veronderftellen, dat niet zonder grond is, kan voor de zodanigen, die 'er in berusten, tot een tegengift dienen tegen de ydele bygeloovigheden, welke, door alle eeuwen heen, ten opzigte van de Droomen, het Menschdom beheerschten. V. Naa aangeduid tc hebben, dat de Droomen van dienst kunnen weezen om ons, ten opzigte van de gefteltenisfe onzer gezondheid te vermaanen, zou ik misfchien een ftap verder mogen gaan, en zeggen, dat dezelve ten middel van zedelyke verbetering kunnen ftrek- ken. Ik wil egtcr niet beweeren, gelyk zommigen gedaan hebben, dat wy, door de Droomen, zekerder onze geaartheid en heerfchende driften kunnen ontdekken , dan door waar te neemen, wat in onze Zielen omgaat, terwyl wy wakker zyn. Want in den flaap zyn wy zeer onbevoegde oordeelaars over ons zclven, en alle andere dingen» Iemand zal droomen, dat hy een misdaad bcdryft met weinig knaaging, waaraan hy wakker, niet zon-  over het DROOMEN. 315 «onder affchrik zou kunnen denken. Maar, vermids vee* ie onzer driften opgewekt of gezust worden, door de gefteltenis des lichaams, mag men, myns oordeels, met grond,beweeren, dat wy, door te letten op't geen (kapende in ons omgaat, zomtyds kunnen ontdekken, welke onze heertellende driften zyn, en dus goede aanduidingen , tot het regelen derzelven, ontvangen. Iemand droomt, by voorbeeld, dat hy in heftigen toorn ontftooken eenen anderen een llag geeve, ter aarde veile, en doodde- Hy ontwaakt, vol fchriks over 't geen hy gedaan, en vol vreeze voor de ftraffe, welke hy te wagten heeft; naa een oogenblik bedenkens, verheugt hy zich, op de bevinding dat het flegts een Droom is, en neemt daar uit gelegenheid om zich tegen geweldigen toorn te wapenen, op dat hy niet, ten eenigen tyde, daar door vervoerd worde om met de daad manilag te pleegen. Indien wy ooit dergelyk een voordeel uit de Droomen trekken, kunnen wy ze niet nutloos noemen. En waarom zouden wy uit een vercierzel van onze eigene Verbeelding , op deeze wyze , niet even goed leering kunnen haaien als uit een Roman of een Fabel van E s 0pos? Een der fchoonfte Zedelyke Verhaalen, welke ik immer las, is de vertelling van een Droom in den Snapper, die, fchoon zy allen voorkomen van een weezenlyken Droom hebbe, eene Zedeleer behelst zo verheven en belangryk, dat ik twyfel, of iemand, die dezelve met aandagt leest, ze immer konne vergeeten, en of hy, ze zich herinnerende, ooit kan nalaaten daar door verbeterd te worden. Addison is de Opfteller, het verhaal luidt: „ Ik  Si* VER-HANDELING ' en^lT CenS °mk^We M^fletf, 1 2 gr°0te Ve^i,der{»S van geest, dat ik „ dw , met geene mogelykheid, eenige vertroosting te „ zeilen kunnen ontvangen. De gelegenheid was deeze: " :L ■ag 'in myne jeugd'met het Le§cr j» « «etting j ,k verliefde op eene bevallige jonge Dogter - ^ «e ^ede Familie in die Stad, en was zo geluk» hg dat myn aanzoek gun/lig wierd aangenomen; zulks „ veroorzaakte de verlegenheid, welke ik thans zal ver- " ak 7 beV°ndCn °"S' op eenfli]len ^genaameft * —^ond op den top van een rots, welke na zee „ mtzag en neeten den tyd, ons vermaakende met die „ kleinigheden welke aan lieden van bezigheid zeer be„lachlyk voorkomen; doch voor verliefden alteWe„ naamst zyn. Te midden van deez£ fchukJ!o02e ^ „maaken, rukte zy een'papier, waarop eenige Verzen „gefchreeven Honden, uit myn hand, en liep 'ermede " a , ?lSde haan — °p 'c onverwagtst „ zonk de grond, fchoon op een verren afftand van den „ kant der fieilte, onder haare voeten weg, en fmakte „ haar neder van zulk eene verbaazende hoogte, op zulk „ eene rei van rotzen als haar lichaam in tien duizend „ Hukken zou hebben doen vallen , als was het zelve van den hardden deen geweest. Het is voor den Lee- „ zer veel gereeder zich te verbeelden in welk eene daat „ ik my bevondt, dan voor my denzeiven te befchryven „ Ik fprak by my zeiven : 'th boven het vermogen' „ des Hemels my te verlosfen! Op 't ei-en oogen- „ bhk ontwaakte ik; even verbaasd als verrukt dat ik my  over het DROOMEN. 3*7 h Séred zaS uir- een onheil, 't geen, in 't naastvoorgaande )} oogenblik, my geheel onontkoombaar fcheen." Ik zou kunnen uitweiden over de fchoonheid van dit Verhaal; doch ik beoog, alleen de gewigtige les, daar in opgeflooten, der ernftige overweeginge des Leezers aan te pryzen. Welk een Fabel van Esopus, ja van Hower us of Vir giliös behelst eene zo keurige Zedeleer? Nogthans hebben de meesten, gelyk ik vast geloof, zulke verlosfingen in den Droom ondervonden. En zulk eene verlosfing zal ieder deugdzaam Mensch ten laatften ontmoeten, wanneer hy ontflaagen wordt van de elenden deezes leevens, en ontwaakt in de gewesten van eeuwig licht en vrede, te rug ziende op de wereld en haare ongerustheden, met eene verbaasdheid en voldoening, gelyk in foort, fchoon veel hooger in trap, met die wy in deezen ftaat gevoelen, wanneer wy uit een verfehriklyken Droom opwaaken , en de oogen openende eenen fchoonen zomermorgen aanfchouwen. Laaten wy geene leering verfmaaden, hoe gering ook het middel zy waar door wy dezelve bekomen. Schoon het een Droom is , kunnen wy leeren 'er voordeel uit te raapen. Want,het zy wy flaapen of wakker zyn, wy bevinden ons even zeer onder de zorge der Voorzienigheid; en geene Droom, geenewaakendeGedagte, kan ons te vooren komen,.zonde toelaating van Hem „ in wien wy leeven, beweegen „ en zyn." VI. De Verbeeldingskragt fchynt bykans de eenige onzer Zielsvermogens te zyn, welke nooit in zyne werkingen, geduurende den Slaap, wordt opgefchort. Van de andere Bekwaamheden zyn eenige meer andere min aan- ge-  St8 VERHANDELING . gedaan, en sommige fchynen, voor eene wyl, geheeï uitgedoofd. Dat het Geheugen dikwyls in den Slaap Verzwakt is, blykt hieruit, dat iemand zal droomen dat hy met zyne afgeftorvene Vrienden verkeert, zonder zich iets van hunnen dood te herinneren, fchoon deeze gebeurtenis , wakker zynde, zelden uit zyne gedagten is.— Zomtyds verbeelden wy ons te rug gevoerd tot de Eeuwen der Oudheid, zonder te bemerken, 't geen wy waakende nooit kunnen-vergeeten, dat deeze Eeuwen verftreeken waren eer wy beftonden, zo herinner ik my gedroomd te hebben, dat ik het het Alpifche Gebergte met Hannibal en diens Leger overtrok. Zomtyds fchynt ons Geheugen fterker dan ons Oordeel, als wanneer wy droomen dat wy fpreeken met een afgeftorven Vriend, en nogthans 'er niet over verfteld Haan, dat wy zodanig iemand zien, en met hem redenwisielen (*).—> Op andere tyden is het Oordeel werkzaamer. Dus befluiten, gelyk reeds is aangemerkt, de Menfchen zomJ wylen, (en ik heb reden om te gelooven dat het zelf Kinderen gebeurt,) uit de ongerymdheid der tooneelén , die zich in den Slaap voordoen, dat ze niet weezenlyk, doch enkel harsfenfchimmig zyn. Ik droomde, op zekeren tyd, dat ik liep op de leuning van een hooge brug. Hoe ik 'er kwam, wist ik niet; doch my herinnerende, dat ik nimmer vermaak gefchept hadt in kunften van dien waagzieken aart, begon ik te denken, het mogt een Droom weezen: dentoeftand, waar in ik was, ongemaklyk vindende, C*3 Efay on Tmtfi, Vin. II. Chap. II. Se&. t. In de NeierMtfiHit YtTtaaling, bi. 304.'  OVER HET DROOMEN. 519 dr, en verlangende van dit ontrustend denkbeeld verlost te worden, fprong ik eensklaps in 't water, my vast verbeeldende, dat de fchok van den val, my tot my zeiven zou doen komen, gelyk ook gebeurde , Met één woord, daar zyn geene van onze Zielsvermogens, of de Slaap heeft 'er den eenen of anderen tyd grooten invloed op, de Verbeelding alleen uitgezonderd; en zelfs dit Vermogen fchynt verdoofd, als wy zonder Droomen flaapen, (indien dit immer gebeure); en zomwylen verkrygt het eene leevendigheid en wildheid, die geheel buiten het fpoor holt en onverklaarbaar is. Wie kan zeggen, dat de opfchorting deezer Vermogens, voor een tyd, haare nuttigheid niet hebbe, om dezelve in Ifaat te Hellen, dat zy, op andere tyden, geregelder en fterker werken? of, om dit met andere woorden uit te drukken, wie kan zeggen, of de Ziel, wan. neer dezelve lang in een endezelfde rigting gewerkt hebbe, kan verleevendigt en verfterkt worden, door het lan- be* treeden pad, voor eene wyl, geheel te verlaaten, enkh op een gansch nieuw te hegeeven ? Want, wanneer wv te lang op één en het zelfde onderwerp denken, bevinden wy, dat de fcherpte onzes Verftands bot worde en dat de Ziel, zo wel als het Lichaam, fust noodig hebbe. Ja, in deeze gelegenheden, kan de Ziel niet alleen haare kragt herkrygen door rust; maar ook, en misfchien in eene meerdere maate, door op eene andere wyze te wer- lykheid der infpanmnge om iets uit te denken vergeeten • 2£j£ aIs wy in Gezelfchap* ■ dmkgefprookeu hebben; deMuzyk fchenkt dikwylsmeer uit-  '9^ VERHANDELING nitfpannïngs aan den geest dan dille eenzaamheid, en zy,' die zich afgemat hebben door de onzekerheden der Bovennatuurkunde , kunnen een geneesmiddel vinden in de wiskundige betoogingen van E u c l i d e s. VII. Hier boven hebben wy aangeroerd, dat eenigen veel, anderen weinig, en zommigen, fchoon derzelver aantal gering is, geheel niet droomen. Dit verfchil kan men niet ten vollen oplosfen, door de ongelyke maate van Gezondheid, in onderfcheide Perfoonen, noch door de verfchiilende Leevenswyzen, hoewel deeze en dergelyke byzonderheden, ongetwyfeld daar op invloed hebben. Menfchen, die veel denken, en weinig lichaamsbeweeging maaken, zullen misfchien fterkst droomen; inzonderheid j als zy eene werkzaame Verbeeldingskragt bezitten, en hun Zenuwgeitel ligt aandoeniyk is: en dit laatfte is, helaas! een al te gemeen zwak onder Lieden van Letteroefening. De Slaap des Arbeiders is zagt en gezond, hy herinnert zich zelden zyne Droomen, want zyne Zielsvermogens worden weinig gebezigd, zyn Zenuwgestel is fterk, en de kring zyner Verbeeldinge eng. Is het, naardemaal de Natuur niets te vergeefsch doet, niet waarfchynlyk, dat eenigen het Droomen, als eene uitfpanning van den Geest, noodiger hebben dan anderen ? By aanhoudenheid te peinzen op dezelfde foort van onaangenaame voorwerpen, is fchadelyk voor de Gezondheid des Lichaams, en kan ons Verftandig Vermogen krenken. Wanneer iemand dofgeestig is, 't welk dikwyls uit deeze oorzaak hervoortkomt, verzuimt de Arts nimmer hem uitfpanningen, gezelfchap, reizen, zeetochten, en andere middelen voortefchryven, om de Ziel van dien  OVER HET DROOMEN, 341 dien ouden en naaren gangftreek af te brengen, met nieuwe denkbeelden te vervullen, en op ft wekken om, i eene nieuwe rigting, en met ongewoone kragt, te denken. O Kwynend Dweeper ! tree uit uw Cypresten lommer, Dat voorts geen Stroom getuig* van uwen druk en kommert Vermeng u in den hoop van 't menfchelyk gedacht, En vorm ontwerpen van beroemdheid, fchat en magt. Daar dit ontwerpen zyn van edeler gemoederen, Volg dus "t gebaande fpoor van uwe medebroederen; Of zoek tooneelen op, nieuw voor 't verhelderd oog. Beklim der Alpen top, ontzaglyk trotsch en hoog; Of voelt gy uwe Ziel door grootfeher trek gedreeven? Waag dan in 't Oorlogsveld, voor 't Vaderland, uw leeven, Waar 't heete kiygsvuur gloeit, en 't fchaat'ren der trompet, By 't rommelen van de trom, der kwyning paaien zet. Dan zult gy, als ge u trouw en dapper hebt gekweeten. De onmannelyke zorg verfoeijen en vergeeten Zy, derhalven, die meer denken dan anderen, kunnen die uitfpanning en verfcheidenheid, welke het Droomen te wege brengt, meer dan anderen behoeven. Vast gaat het,'dat Droomen dikwyls eene verligting toebrengen aan Menfchen, die zich in verlegenheid bevinden, of langen tyd gepeinsd hebben op onaangenaame voorwerpen, of op eenig foort van denkbeelden, waar van zy zich niet gemaklyk ontdaan kunnen. Om dit te wege te brengen is het geenzins noodzaaklyk, dat een Droom in zich zeiven aangenaam zy. Tooneelen vol zwaarigheids, en zelfs vol gevaars, worden van den opge- mel- A&MITRONG. X  322 VERHANDELING melden Dichter aangepreezen aan den Zwaargeestigen. en, indien een Droom, fchoon voor eene korte p os, een nieuwe wending geeft'aan den loop zyner gedagten, kan deeze, hoe onaangenaam in zichzelven, hem van weezenlyken dienst weezen. Zeldzaam, in de daad , zyn Menfchen, wier Zielsvermogens, door veel denkens, afgemat zyn, gelukkig in hun Droomen. VIH. Wy weeten, uit onfaalbaare Gefchicdboeken, dat door Droomen Onderrigtingen gegeeveh zyn van toekómftigeGëbeurtenisfen. Hier uit leiden zwakke Verf landen af, dat ze altoos vóorfpellend waren , en nog kunnen zyn. Doch niets is ongerymder. Zal ik, om dat'er, in oude tyden, Propbeeteu en Heilige Mannen waren, befluiten dat ik een Propheet of een Heilig ben? - _ Zal ik, dewyl het Gode behaagd hebbe zichzelven, op eene byzonlere wyze, te openbaaren aan eenige Perfoonen , door hem tot meer dan gemeeue einden verwekt my diets maaken, dat hy de bquzelagtige lotgevallen myns leevens, eenige weinige dagen eer zy gebeuren, zal ontdekken? -7-tt Hy heeft zeer gunstryk, voor ons de kennis va'i het toekomende verborgen, uitgenomen in zo verre het voor ons noodig was, en door 's Menfchen Rede niet kon uitgemaakt worden. De Mensch, met kennis van zyn toekomend lot bedeeld, zou nutloos en elendig weezen.. Voor hem heelt alle nieuwsgierigheid eri o derneeming een ein.de; voor hem is alje hoop uitgeblusch ; aanftaande rampen zullen hem, eer zy komen, pynjgen; en toekomend geluk, reeds vooruit geftnaakt, al het bekoorelyke van nieuwheid cn verrasflng derven, Hy zal beweegluus en verdomd ter ncderzitten in de ver- wag.  over het DROOMEN. 323 wagting van het kwaade, 't geen hy niet kan afweeren, en van het goede, 't welk hem tot geen werkzaamheid aanzet, of met verlangen vervult. Een Oefter, befchoriken met gehoor en gezigt, zelfbewustheid en re-^e, zou geen elendiger Schepzel zyn. Zelfs wanneer God toekomftige Cebeurtenisfen, door den mond zyner Pronheeten, voorfpelde, heeft hy de Voorzegging overgeleverd ui bewoordingen, die niet ten vollen Verftaan konden worden, voor de vervulling; anderzins zou zulks geftreeden hebben met de beginzelen van menschlyk bedryf en den gewoonen loop der menschlyke zaaken. Is het niet vreemd, dat wy, indien de Droomen iets voorbeduiden? behelsden, naa de ondervinding van zo veele Eeuwen, geen redelyken verklaartrant gevonden hebben? En , indien zommige, maar niet alle, Propnee tisch zyn, is het dan niet vreemd, dat alle foorten van Droomen even zeer by Goeden en Kwaaden gevonden worden? Want 'er zyn van beiderlei Charafter eeni-e by geloovigen, die in Droomen gelooven, en eenige redelvker denkenden, die 'er geen geloof aan flaan. Te bewëe ren, dat de Droomen van Godryfcen oorfpronge zvn fluit, Cgelyk Aristoteles te recht opmerkt,) Jelè ongerymdheden in, en onder andere deeze, dat ze niet aan de wysten en besten, maar aan allen, zonder onder fcheid, medegedeeld worden (*;. De regels volgens welken het Gemeen voorgeeft de Droomen uit te leggen, zyn te belachlyk om te veil den. Zy komen her op neder, dat zy meest alle Drol „„. men ' 'AR'"0T' Dtdiyinationcperjbmmm, Cap I. X A  524 VERHANDELING men tot Voorfpellingen maaken van eenige Gebeurtenis, Indien een Droom en een daar op volgend geval het zelfde of gelykfoortig zyn, dan gelooven zy dat de Droom het voorbeduidde, indien zy geheel verfchillen, en zelfs tegen elkander aanloopen , merken zy nogthans den Droom als eene Voorfpelling aan. Dat 'er nu en dan eene overeenftemming plaats hebbe tusfehen een Droom en eene volgende Gebeurtenis, is niets meer dan 't geen wy met reden uit de kansrekening mogen verwagten. In de daad het zou wondervreemd weezen, aangemerkt de verfcheidenheid onzer gedagten in den Slaap, en daar zy alle eenige betrekking op de zaaken des leevens hebben, indien dit nimmer gebeurde. Doch hier in ftrekt niets zeldzaamers dan dat een botterik zomtyds wel ter zaake fpreekt, of dat een ongeregeld uurwerk, ééns of twee maaien in 't jaar, den juisten tyd aanwyze. Dezelfde overeenkomst van het daadlyk gebeurde met eene voorafgaande Verbeelding, ontdekken wy, wakker zynde: by voorbeeld, wanneer een Vriend, dien wy niet verwagtten, by ons komt op 't eigen oogenblik dat wy aan hem denken, of van hem fpreeken. IX. Ik moet, by dat alles, nog aanmerken, dat de Droomen, voor een gedeelte, van de Lugtsgefteltemsfe afhangen. Dat geen, 't welk magt heeft op de Driften der Menfchen, mag met rede vermoed worden ook op hunne Gedagten te werken. Want de Gedagten, die in eene Ziel door eenige Drift gewrekt, ontftaan, zyn altoos gelykaartig aan die Drift, en firekken om dezelve aan te zetten. Nu weeten de meesten, by ondervinding, hoe veel een heldere lugt en zonnefchyn, kunnen toe- bren-  over het DROOM E'N, 325 brengen om blydfchap en hoop te doen gebooren wor. den, en dat lang aanhoudend donker weêr kommer en zwaargeestigheid verwekt. Dat is, inzonderheid het geval van Lieden wier Zenuwgeftel verzwakt is door eene zittende Leevenswyze en veel denkens, en zy, gelyk ik boven aanroerde, zyn meest aan ontrustende Droomen onderheevig. Indien de buitenlugt werkt op de beweeging van een zo zwaar lichaam als de Kwik in de pyp eens Barometers, behoeven wyons, in geenen deele te verwonderen, dat dezelve werkt op die fyner vloeiftoffen, welke in 's Menfchen lichaam omloopen. En, indien onze Driften en Gedagten, wanneer wy wakker zyn, verfchcidenlyk gewyzigd worden door de dikheid, het gebrek , of den overvloed deezer vloeiftolren, en door de gefteltenis der buizen,waar in ze omloopen, is het geenzins te verwonderen, dat het zelfde in den Slaap gebeure, als onze denkbeelden, van het bedwang der Rede ontflaagen, veronderfteld- mogen worden, meer aan ftoflyken aandrang te gehoorzaamen ? Ten tyde dat de Lugt met dikke dampen vervuld is, zyn de Droomen doorgaans onaangenaam voor Lieden van eene tedere gefteltenis. Indien, derhalven, onze Gedagten in den Slaap, gedaante en kleur van zo veele ornftandigheden ontvangen, van den algemeenen ftaat onzer gezondheid, van den tegenwoordige toeftand der maage en der vogten, van de (lugtsgefteltenisfe, van den loop onzer denkbeelden op den dag, en van de gefteldheid der uiterlyke voorwerpen, werkende op onze zintuigen: zullen wy ons dan nog bevreemden over de verfcheidenheid onzer Droomen ? En is het, wanneer ons eerdge buitengewoone of akelige X 3 voor»  Sao" VERHANDELING voorkomt, niet redelyker den7elven toetethryven aan de ejene of de andere deezer oor/aaken, dan onszelven te beangden met het dwaas begrip, dat de Dro^m bovennatuurlyk is en onheilfpellend? iloe dikwyls komen 'er, als wy wakker zyn, gedagten in onzen geest op, van welke wy geen reden kunnen geeven gedagten, misfchien zo zonderling en'onbefhanbaar als die onze Droomen uitmaaken! Ik herinner my, dat ik eens, naa dertig mylen in een fterken wind gereeden te hebben, een gedeelte van den nagt in onbefchryfbaar fchriklyke Droomen (lect, my zo zeer ontrustende, dat ik het raadzaamzaam oordeelde my wakker te houden, om 'er niet meer mede geplaagd te worden. Hadt bygeloof my bcheerscht, ik zou zeker gedagt hebben, dat my eenig onheil over 't hoofd hing. Docli ik dagt dat het dormig weêr, den voorgaanden dag uitgedaan, in my deeze verfchriklykheden veroorzaakte, en ik heb zints in een Geneeskundig werk, eene aanmerking ontmoet, die deeze gisfmg billykte. Eene zeer geringe oorzaak kan die onzigtbaare aoorwaasfeming, zo noodig voor de gezondheid, dremmen; en wen dit gebeurt, kunnen wy niet verwagten, dat onze Droomen zo gemaklyk zullen zyn als op andere tydtn. Laat memand zich,derhalven,ontrusten over een' ongewoonen Droom. Dezelve is, waarfchynlyk, niets meer dan een teken van eene geringe lichaams - ongedeldheid ; en, in dit geval, heeft dezelve met her toekomende niet meer te dellen, of is een zier bovennatuurlyker,dan een fuee in den vinger, of een vlaag van kiespyn. X. Wat het gevoelen betreftj^vanzommigen omhelsd, dat  over het DROOMEN. 317 dat de Droomen ons ihgeftbrt worden door Onzigtbaare "Weezens, zal ik alleen zeggen, dat het my zeer onwaarfchynlyk voorkomt. — \Vrant, Foor eerst, zie ik geen reden om te gelooven, dat de Godheid, „ milji oenen van Geestlyke Weezens," zou gebruiken tot zulk een werk, als dat om ons gewoone Droomen in te boezemen. — Ten tweeden kan ik niet begrypen, hoe deeze Schepzels in die werking, zouden aangedaan worden, door de Lugtgefrellenisfe, of den ftaat onzer Gezondheid, welke wy weeten 'dat beide zo groot eenen invloed hebben op onze Gedagten, en wanneer wy flaapen , en wanneer wy wakker zyn. En ten derden , uit 't het geen wy weeten van de fnelheid der Verbeeldingskragt, als wy wakker zyn , behoeven wy niet te veronderftellen dat 'er een vreemde aandrift noodig is om de verfcheidenerlei verfchynzels der Droomen voort te brengen: dewyl de Ziel in zich zelve genoegzaarae vermogens ten dien einde fchynt te bezitten. Koorts , Zwaargeestighëid, en veele andere ongemakken, geeven eene ongeregeldheid aan de gedagten der waakenden , welke gelyk is aan de ongeregeldheid in den flaap, of die zelfs te boven gaat. In dien men nu niet ftelt, dat de werkzaamheid van Onzigtbaare Weezens de eerfte veroorzaakt, waarom zullen wy dan tot dezelven de toevhigt neemen om van de laatfte reden te geeven? Doch men dringt aan, dat de Ziel, inden flaap, Iydelyk is, en geplaagd wordt doorGezigten, van welken zy gaarne bevryd zou weezen , als zy 'er zich van ontflaan kon. Ten antwoord hier op mogen wy bevvee. ren, want dit is niet min waarheid, dat Menfchen, door angst gedrceven , of door zwaargeestighëid overheerd , maar  3^8 VERHANDELING over het DROOMEN. maar al te dikwyls, tot hun bitter leedweezen, ondervinden , hoe hunne Ziel bykans geheel lydelyk is, terwyl zy waaken: naardemaal zy dan geplaagd wordendoor benauwende gedagten , van welken alle de poogingen hunner Rede, alle de werkingen van hun Wil, en alle de aanmaaningen hunner Vrienden, hun niet kunnen ontheffen. Ten befluite. De Voorzienigheid heeft zeker het op* zigt over de bedryven der Menfchen, en komt dikwyls, wy weeten niet hoe menigmaalen, te onzerbehoudenisfe , tusfehen beiden. Het zou derhalven, vermetel weezen, flaande te houden , dat bovennatuurlyke waarfchuwingen, ten aanziene van het toekomende, nooit in Droomen worden voorgehouden. Het oogmerk der voorgeflelde bedenkingen was niet eenige welgeftaafde ondervinding, ofdaadlyke gebeurtenis, tegen te fpreeken; maar alleen te toonen, dat de Droomen kunnen voortkomen uit veelvuldige oorzaaken , die niets bovennatuurlyks in zich hebben ; en dat, fchoon wy niet veel weeten van de natuur deezer wondere wyze van bevatting, wy'er genoeg van weeten om te ontdekken, dat dezelve niet nutloos of overtollig is ; maar, in tegendeel, kau beantwoorden , aan eenige einden van groot gewigt voor ons welweezen beide naar Ziel en Lichaam.