VAN HET KASTEEL. 1% jj thogelyke infchikkelykheid te betoonen. Het „ zou ten uitérften ongerytnd zyn, hen te ver,, achten, om dat zy een voorrecht misfen, 't „ welk niet in hunne magt gedaan heeft om te „ verkrygen; beklaag hen, wanneer gy hén on,, bezonnen- of dwaashêedcn ziet begaan; denk dan by u zelve, zo ik geene verRandige teder op-„ lettende Ouders gehad had, zou ik ook alle die „ zwakheeden bezeeten hebben, en mogelyk nog , veel erger." — „ Maar, Mama, ik heb nochtans Wel gehoord, dat Tante, die zo goed en „ zo verfhndig is, Rofalie, eene van haare Ka„ meniers, weezenlyk als haare Vriendinne aam .. tnerkt!" — „ Dat is Waar, en dat komt, om dat „ Rofalie geene ordinaire Kamenier is; zy is ongemeen wel opgevoed voor iemand van ha ren „ ftaat; haare Ouders konden haar wel geene uit5, gebreide kennis verfchafien , maar zy gaven 5, haar goede voorbeelden en deugdzaame grond„ beginzels; toen Rofalie in 't vervolg, zeventien „ jaar oitd zynde , by uwé Tante geplaatst wierd, verzogt zy haare Meesteresfe om boeken; en fi zy las die met vrugt; zy had verftand, en edele gevoelens, en welhaast verdiende en verwierf zy de achting en het vertrouwen van haar ,, Meestresfe, door haar verftand, liefde en Gods„ vrugt, door haaren yver om nutte kundighec „ den te verkrygen, en door haaren lust tot ar„ beidzaamheid." — „ Morel, de Lakei van „ myn  VAN HÉT KASTEEL, J °f anders wil ik 'er my niet mede belasten. Gy moet  26 AVONDTYDKORTINGEN king, en begreep, dat alle de andere Doctors baaikind hadden opgegeeven, en dat deeze Doctor alleen voor haar leven inftond. Zy liet hem dus fchielyk te rug roepen. Hy kwam , en Melite gaf hem, onder een vloed van traanen, volftrekt magt over haare Dogter. Het is niet mogelyk , de droefheid, den fpyt, en de woede te befchryven , die Delphine liet blyken, op het hooren , dat zy geheel alleen met Mevrouw Steinhausfe , den Vrouw van den Doctor, welke haar kwam af haaien , naar buiten zou vertrekken. Men durfde het niet wagen, om haar voor eerst te zeggen, dat zy Parys voor agt maanden verliet; veel minder, dat zy in een beesten flal zou gaan huisvesten; doch, niettegenftaande deeze voorzorg, ilocg zy tot de uiterfte wanhoop en razerny over. Men was genoodzaakt, haar met geweld in het rytuig van Mevrouw Steinhausfe te dragen, die haar op den fchoot nam, en den Koetzier gelaste voort te ryden; het geen zonder verdere omftandigheeden daadelyk gefchiedde. * * * „ Arme Delphine ! (riep Pulcherie, met de „ traanen in de oogen uit,) wat,waart gy even„ wel niet te beklaagen! zo agt geheele maanden „ van uwe lieve Moeder te moeten géfcheiden „ zyn." „ Haare droefheid was natuurlyk, (hernam.Mevrouw de Clemire,) nochtans zyn de uiter-  *8 AVONDTYDKORTINCïKN „ 6 Ja , daar is uw bed , en daar is het myne; want ik zal u niet alleen laaten." .— Hoe, ik! ik zou in een ftinkende ft al flaapen ! en in zulk een bed! Een zeer goed vaaren bed." Gyfteek de gek my, denk ik. —- „ Neen , waar„ lyk niet, Mejuffer, ik zeg de waarheid; die „ lugt, die u ongelukkig zo zeer mishaagt, is u „ zeer heilzaam, en zal u weder gezond maaken. „ Hierom heeft myn Man beflooten , datgyindee„ ze (lal het grootfte gedeelte van den tyd, dien „ gy hier zult zyn , zult doorbrengen." Mevrouw Steinhausfe had nog lang voort kunnen praaten; Delphine was geheel buiten (laat, om haar te ftooren. Het arme kind, byna flikkende van kwaadheid, was agter over op haar bed gevallen, zonder een enkel woord meer te kunnen uitbrengen. Mevrouw Steinhausfe zag aan de bloedroode kleur, en de opgezwollenheid van het aangezigt en de hals van Delphine, dat zy doodelyk benaauwd was. Zy maakte fchielyk de Collier van de hals, en de rygfnoer van hetkeurslyf los. Delphine kwam weder tot zig zelve, en begon lugt te fcheppen; doch zy bediende zig daar niet van , dan om ysfelyk te gillen en te fchreeuwen , het geen een ander , minder bedaard dan Mevrouw Steinhausfe, zeer verleegen gemaakt zou hebben. Doch die ver dan di ge Vrouw fprak geen woord, en zag alles zwygend aan. Eindelyk, na verloop van een quartier uur ziende,  VAN HET KASTEEL. 2 een Meid! een allerbraafst mensch, zeer geduldig, zeer zagtzimig, .... Catau! Catau! Op de Mem Van Mevrouw kwam Catau fchielyk aanloopen. Mevrouw Steinhausfe ging de ftaluit; en zie daar Delphine alleen met Catau , eene groote, fterke, groove Duitfchc Meid, die geen woord Fransen verftond. Zo dra Delphine haar gewaar wierd, vloog zy naar de deur, met oogmerk om weg te vlugten. Catau belette haar dit, door de deur te (luiten, en de neutel in haarzakte fteeken. Delphine, hardende van fpyt, riep uit, dat zy de fleutel wilde hebben. Catau kon haar niet antwoorden, wyl zy geen woerd Fransch verftond, doch glimlachte over de magteloozc gramfchap van Delphine; en , na dat zy dit klein kwaadaardig fchepzeltje een tyd lang met opmerking befchouwd had, ging zy bedaard zitten breijen. Deeze koelzinnigheid vermeerderde de woede van Delphine, die met vlammende oogen en beevende lippen naar har toetrad, cn duizend fcheldnaamen tegen haar uitbraakte. Catau, verwonderd, ligt het hoofd op, ziet haar aan»  3° AVONDTYDKOR TINGEFf aan , trekt de fchouders op, en ... . gaat voort met breijen. Dit blyk van verachting voerde de gramfcbap der hooginoedige Delphine ten top. Raazende yan fpyt, en geheel buiten zig zelve, vond zy geene woorden meer, om haare woede uittedrukken ; zy ftond naast de Meid, die, nog al met het hoofd voor over op de borst hangende, naarftig voortbreiddc , en haar niet eens aanzag* Delphine, nu haare drift geheel geen meesterzynde, (prong een ftap agter uit, ligte haare hand op , en gaf eene goede wel doorklinkende klap op de bolle roode wangen van Catau. Op deezen onverwagten uitval, die de Meid een weinig ontzettede, doch waartegen zy aanftonds goed raad wist, maakte Catau bcdtardelyk haare kousfeband los, greep Delphine, en bond haar, zonder veel omflag, zeer behendig de handen op den rug vast. Delphine mogt zig verweeren , ïchreeuwen , ftampvoeten; al vrugteloos: zy wierd niet te min gebonden , en dat wel zo goed gebonden , dat zy in 't geheel haare handen niet roeren kon. Toenbegon zy eindelyk te begrypen, dat het dwaasheid Was , zig tegen de overmagt aan te kanten ; zo dat zy zig wel gedwongen zag, om, hoewel har* ftende van fpyt, echter geduldig de terugkomst van Mevrouw Steinhausfe aftewagten. Zy ging daarom ftilh tjes zitten, en hield op van fchreeuwen en fchelden , in de vaste verwagting, dat Mevrouw Steinhausfe de (iilzwygende, koelbloe, di-  VAN HET KASTEEL. 31 ge, en onbefchofte Catau aaufWs zou wegjagen. Mevrouw de Clemire was tot dus verre met haar verhaal gevorderd, toen Mevrouw de Baronnesfe haar waarfchuuwde, dat het reeds half tien geflagen was. De Kinderen waren met deeze waar-, fchuuwing ganschniet in haar fchik, en het fpeet hun geweldig, dat zy naar bed moesten gaan, zonder het vervolg der historie van Delphine verder af te hooren vertellen. Den volgenden dag fpraken zy onder eikanderen van niet anders, en des avonds, ze als de tafel afgenoomen was, begon Mevrouw de Clemire , tot hunne groote blydfchap, op deeze wyze weder het woord op te vatten. * * * Wy hebben Delphine, met de handen op den rug gebonden, in het gezelfchap van Catau gelaaten , geduldig de terugkomst van Mevrouw Stemhausfe afwagtende, die ook eindelyk verfcheen, het aUerlieffle Meisje aan de hand houdende, dat men met oogen zien kan. Dit lief kind was Henriette, haar Dogtertje, zynde even twaalf jaaren oud. Zo dra Delphine Mevrouw Steinausfe zag , liep zy na haar toe, wees haar haare gebondens handen, en beklaagde zig bitter over dat geen , 't welk  3^ A V O N D T Y D K O R. ï I N G È N Welk zy de onbefchofdheid van Catau noemde;-, maar zy vergat een enkel woord van de klap te fpreeken. Mevrouw Steinhausfe keerde zig naar de Meid, en ondervroeg haar. Tot groote verbaazing van Delphine, gaf Catau in 't Hoogduitsch antwoord , en verdedigde zig fchielyk in cefï paar woorden* Toen keerde Mevrouw Steinhausfe zig naarDelphine,en Verweet haar haare oploopendheid.„Zie nu eens, Mejuffer, waar aan hoogmoed cn „ drift ons al blootftelt! Gy hebt een fchandelyk misbruik gemaakt van die foort van meerderheid, „ welke uwe geboorte u boven deeze Meid gaf, en ,, gy hebt haar, dus doende, zelve gedwongen', „ om aan den eerbied, dien zyfiandersbeweezerf ,, zou hebben, te kort te fchieten. Zo gy wilt, „ dat uwe minderen u den fcholdige'n eerbied be„ wyzen, moet gy hen altoos met zagtzinigheid „ en als uwe evenmenfehen handelen."- Dit zeggende, maakte zy de handen van Delphine los, die met de uiterfre verwondering deeze voor haar zo ongeWoone taal aanhoorde. Meer' vernederd, dan wel getroffen, door zulk eene verftandige les , moest zy nochtans, in weerwil van haar hoogmoed, de waarheid daarvan erkennen; maar, doof de afgodifche veijery bedorven, was zy nog niet infiaat, om de waarheid te beminnen cn dereden te volgen. Mevrouw Steinhausfe bood haar Dog* tertje Delphine aan, welke dit lieve kind vrykoe entrotsch omfing. Niet lang daar na ging meft aan  VAN tl ET KASTÉÉL. 33 aan tafel, en ten tien uuren hielp Catau de treurige Delphine ontkleeden, en op haar klein vaaren bedje leggen. Delphine leerde nu door de onvervinding, dat het mogelyk is eenen verkwikkelyken flaap te genieten op een gemeen bed, en in een ftal. Den volgenden morgen kwam de Doctor Delphine by haare ontwaaking aien, en ordonneerde haar, om anderhalf uur voor het ontbyt te wandelen. Delphine vond dit voorfchrift zeer hard, en ftelde 'er zig een Weinig tegen, doch zy moest eindelyk gehoorzaamen. Men bragt haar daarop in een zeer ruimen Boomgaard. Schoon bet nu het fraaifte en zagtfte weder was , dat men In de maand van April kan hebben, klaagde Delphine over de koude, over den fcherpen wind, over pyn aan haar Voet, en fchreidde geduurende de geheele wandeling; maar al evenwel, zy wandelde , en dat was genoeg. Men bragt haar toeri weder naar de ftal; zy had goeden honger gekreegen, en at met meer fmaak, dan zy nu zedert een jaar gedaan had. Na het ontbyt deed Delphine een koffertje, waar haare juweelenenkostbaarheeden in geflooten waren, opèn, zig dwaaslyk verbeeldende, dat zy, door het vertoonen van alle deeze kostelykheeden , de oogen van Mevrouw Steinhausfe en Henriette verblinden zou, en hen meer ontzag voor haar inboezemen. Van dit kinderagtig denkbeeld vervuld, haaldezy met veel ge1, deel, C maakt-  54 AVC'NDTYD'KORÏING'EI* jnaaktlieid uit een kostbaar doosje eene fraaije paarlefnoer, en hing die om haar hals. Verder deed zy insgelyks een paar fchoone oorknoppen van kosrbaare esmaraudes en andere edele gefteentens iiz da ooren, en fïak in haare hafren een diamanten fter. Vervolgens plaatfle zy zig zeer deftig vlak voor Heririette, die naast haare Moeder aan een borduurraam zat. Deeze , op de aannadering van Delphine even opziende , keek weder zeer onverfehilligvoor zig, en vervolgde haaren arbeid, zonder de minfte verwondering te laaten blyken. Delphine, ten uitterften verbaasd over de geringe uitwerking van al den luister en pragt van haaren opfchik, wilde met geweld de aandagt van Henriette door haare kostbaarheeden opwekken. Hierom haalde zy eene zeer fraaije Bonbondoos , vankeurlyk herg-krystal gemaakt, en waar van de fcharnier met juweelen bezet was, voor den dag. Henriette nam een fuikertje daaruit, maar prees de doos niet. Toen vroeg Delphine haar: hotzyhaar dms vond?'-*-> „ Wel, zei Henriette, ik geloof', „ dat zy vry zwaar moet zyn; een doosje van „ ftroo, dunkt my , zou veel aartiger weezen. — „ Van JNür?» — „Ja, gelykde myne; zie eens ,, hoe glad, hoe aangenaam-onraan-te raaken."—• Haar weet gy wel , hoe veel deeze doos gekost fteeft\ „Wat kan my dat fcbeelen? ik heb „ liever iets, dat gemakkelyk in 't gebruik is ? "-— Maar ziet gy niet, dat hy zo kostbaar gewerkt is? — „ o-Ja»  VAN tï E T K A S T E E L. 35 3, ö Ja, dat is hy: de uwe is zeeker veel fraaijerj ,, zy zou itl de glaaze kas van een winkel önein,, dig meer fchitteren dan de myne, nsaar voof ,, het gebruik zou ik de myne verkiezen." Zo dat gy dan weinig werk maakt van'tgeen alle inenfehen fraai vinden? „ Neen zeeker niet; ,, wanneer het meer lastig dan gemaklyk is. Houd gy dan niet van Diamanten**. ,, Ik vind; ,, wanneer men jong is, dat een kransje van bloe,, men beval li ger ftaat, als een Diamante Aigrct,, te."— ,,En wanneer rrien niet meer jong is j 3, voegde Mevrouw Steinhausfe'er by, dan kari ,, doch geene opfchik u meer bevallig maaken."—• öp deeze woorden geraakte Delphine in diep gepeins. Zy ondervond eene zekere droefgeestigheid j die zy nooit te voren gekend had. Nochtans had zy zulk een ontzag voor Mevrouw Steinhausfe opgevat, dat zy dit niet durfde laatcn blyken, en haar fpyt verkroppende, zweeg zy ftil; Na verloop van eenigc oögenblikken nam Mevrouw Steinhausfe het woord weder op, en zei tegen Delphine: wyl ik zie, MejtnTer, dat gy veel vart ,, doosjes houd, zal ik 'er ü eenige laaten zien, 5, die zeer aartig zyn."— Och ja, (riep Hcn3, riette uit,) Mama bezit 'er heele fraaije; ,, heele byzondere ; zo als die men Dendrites ,, noemt, Dendrites, (viel Delphine haar in,) Wat zyn dat? ,,Mcn geeft die benaaming aan alle foorten van ITeenen, die door het geval, C 2 „ of  $6 AVGNDTYDKORTINGF. N „ of liever eene fpeeling der natuur, eenenatuur„ lyke teekening van een beest of van eeniggroei„ ftof verwonen." Na deeze korte uitleg zweeg Henriette flil, eft Delphine wierd even droefgeestig als voren. Voor het eerst van haar leven kwam zy tot nadenken. „ Henriette, zeide zy in zig zelve, Henriette is „ flegts de Dogter van een Doctor , zy heeft gee„ nejuweelen, geene kostbaarheeden, zo als ik; „ ook geen fpeelgoed; zy werkt altyd, no'oit zie j. ik haar zonder beezigheid; en evenwel is zy al„ tyd vrolyk , altyd vergenoegd! Hoe komt dat „ doch? Waarom fchynt zy zo gelukkig te zyn, „ daar ik, die alles heb, nooit recht gelukkig ben , „ ja zelf nooit gelukkig geweest ben , van het eer* „ fte oogenblik , dat ik my zelve gekend heb?".* Deeze overweegïngen deeden Delphine zugte i; zy vond, dat zy zeer te beklagen was, en echter verveelde zy zig thans vry wat minder, dan voorheen te Parys. De gefprekken van Mevrouw Steinhausfe met haare D)gter vermaakten haar, en maakten tevens haare nieuwsgierigheid gaande. Zy kon zig niet wederhouden van achting voor de oude Dame, en reeds eene foort van gcneegenheid voor de jonge Henriette-te gevoelen. Tegen den avond kreeg zy in 't hoofd, om naar haare Poppen en Speelgoed tevraagen. Mevrouw Steinhausfe gaf haar ten antwoord, dat zy te Pajys vergeeten waren, maar dat zy haar die bin, Mll  VAN HET KASTEEL. 37 •tien vier of vyf dagen zou bezorgen. Delphine zou haast op dit zeggen , in weerwil van het ontzag , 't geen zy voor Mevrouw Steinhausfe gevoelde, boos zyn geworden, toen Henriette haar voorfloeg, om iets te gaan haaien , dat haar den geheelen avond aangenaam beezig zou houden. Henriette liep hierop de ftal uit, en kwam kort daarna weder te rug, gevolgd van Catau, die een paar dikke zwaare boeken droeg. — Deeze boeken waren vol fraaije plaaten; het een behelsde eene compleete afbeelding van alle de gewoontens en plegtigheeden der Rusfen O), het ander een dito befchry ving van die der Turken. Henriette had eene zo bevallige, zo duidelyke wyze van uitleggen , dat Delphine zig weezenlyk vermaakte. •Voor zy naar bed ging, omhelsde zy Mevrouw Steinhausfe en haare Dogter zeer hartelyk , aan welke laatfte zy zeide: morgen, hoop ik, zult gy viy weer wat nieuws keren. Delphine ging nu vry wel te vreeden naar bed; zy Hiep volmaakt wel, en toen zy wakker wierd, riep zy Henriette, die reeds gekleed was. Deeze ziende, dat Delphine haar de handen toeftak, fprong lugtig op het bed, en floeg de armen om haar hals. Delphine ftond haastig op, en liet zig ditmaal niet bidden, om te gaan wandelen. Zy nam Henriette (a) Door M. Ie Prince. C 3  §8 AVONDTYDKORTINGEN te onder den arm, en ging vrolyk met haar dea} uit. Toen zy in den tuin waren, zag zy Henriette lugtig rond fpringeu; zy keek haar verwonderd pa, benydde haare bevallige losheid van leeden , en eindelyk befloot zy, om ook eens te loopen. Kort daarna kreeg Henriette een allerliefst Capelletje in 't oog, met rood cu zwartkleurde vlerkjes. Zy wees het aan haarfpeelmakkert je, en doeg haar voor, om het te vangen. Daaröp begint de jagt. De beide Meisjes gaan aan het rekken. Henriette, als de vlugftc, raakte fchielyk voor uit, eu ftclde zig in postuur, om de. kleine vlugteling den pas aftefuydeu , wanneer Delphine haare vangst misfen zou. Her arme Capclletje zat nu op een heester; Delphine gry.pt toe, maar veel te lomp; het beesje vyas haar te vlug, klapte met zyne wiekjes , en vloog heen. Na dan hier, dan daar omgezworven te. hebben, ging het eindelyk weder op een bloempje zitten. Voor ditmaal was Dfilphi.ne voorzigtiger; de. hand in de hoogte, de hals Uitgerekt, en op de tipp.cn van haare voeten zagt» kens naderende, zette zy nu het eene, toen het andere voetje neder, was reeds met de hand over het takje: haar hartje klopte; bevreesd, dat de blaadjes zouden ritfelen , hield zy haaren adem aogftig in; zy ftrcki al bevende dehaaduii, flaat toe, warit reeds haar prooi te grypen; maar helaas, liet beesje vliegt op, glipt haar door dc vingers , en IdU 'er zelfs iets van de ftof zyner vlerkjes zitten. Del-.  VAN HET KA S T E E.L. 39 Delphine zugte, en zag treurig op dat ftof, \ geen nog ftraks de fchoone wiekjes van het aarfig Capelletje verwde. Vermoeid , maar niet afgefchrikt , wil zy het nog v rder vervolgen , en loopt het met Henriette na tot aan de floot, die tien Tuin van den Boomgaard fcheidde. Het vliegt in den Boomgaard. Henriette fpringt lugtig dc floot over. Delphine , die niet fpringen kan, moet agter blyven, en ziet haar makkertje droevig ■na, die int-usfen het Capelletje bereikt, behendig vangt, hlymoedig victorie! victorie! roept, en al danzende en fpringcnde by Delphine te rug komt ; terwyl zy haare kleine gevangene zeer voorzigtig by de vlerkjes houdt, die zig te vergeefsch weert om los te komen, * * * „ 6 Welk eene aartige jagt-party ! zei Pulche„ rie; met welk een ongeduld vvagt ik het voors, jaar af, om dan ook zo eens op deCapellen „ vangst te gaan." ,, Zoud gy dan wen- fchen, vroeg Mevrouw de Baronnesfe, dat de ,, winter reedsvoorby was?"— „Ochja, lieve 9, Groot-Mama, dan zouden wy 'Capelictjes met 3, rooze kleurde, vlerkjes zien." ,, Maar dan ,, zoud gy ook niet meer het vermaak hebben, van op het ys te loopen, van uwe Stoeltjes 9, voort te fleeden , fneeuwballen te maaken, en zo al voort."-—• „ Dat is waar: ik zou zeeC 4 33 kcr  '40 AyONDTYDKDRTINGEN 5, ker al dat yermaak ook niet gaarne misfen."-— „ Gy zult daar zo fterk niet meer op gefield 2yn, „ waaneer gy dat den geheelen winter volopzidt „ genooten hebben. Alles is wys en goed ge? „ fchikt, zo als het gefchikt is; wanneer men n het geheele jaar door bloemen en groen zag, „ ja zelf roozekleurde Capelletjes, zou men alle „ die fraaije voorwerpen met onverfchilligheid aanr „ zien. Onthoud dit altoos, myne lieve Kinde„ ren, dat, om recht gelukkig te zyn, men zig „ meer moet bezig houden met het goed, 't geen „ men geniet, als met dat, 't welk men wenscht s, te genieten. Leert dus reeds vroeg uw ongeduld tegen te gaan, en uwe begeertens te bepaalen; „ zo gy geen maat weet te houden, zult gy nim,, mer iets genieten. Het vuurig verlangen naar ,, het voorjaar zal u den winter guur, Itreng, en verveelend doen voorkomen. De lekkere vrug,, ten, die de natyd opleevert, zouden udebloe„ men der Lente en al het aangenaame van den ,, Zomer verdrietig maaken. Zo dat, geen Jaar„ gety zou u recht vermaaken; en in zulk eene ver,, keerde geestgelleldheid weet men noch het ysvermaak , noch de Capellen- jagt te waardee- „ ren." „Dat begryp ik duidelyk , lieve „ Groot-Mama; ook beloof ik u, dat ik in't vervolg zonder eenig ongeduld alle afwisfelende „ Jaargetyden zal afwagten." „ Mama, (zei Cefar,) ik heb weleensteNeuil- j> iy  VAN HET KASTEEL. 4* 9, ly, in den tuin van myn Oom , Capelletjes ge„ zien, en ik kon ze nooit krygen, om dat zy niet lynregt vooruitvliegen." „Ja, (ant- „ woordde Mevrouw de Clemire, ) zy vliegen „ op eene byzondere wyze, altoos ziegezaag, van hoog naar laag, van laag naar hoog, open ,, neer, lings en regts, en dat wordt veroorzaakt, „ door dien zy hunne vlerkjes beurtelings bewee«, gen, en mogelyk met ongelyke of afwisfelende krngten. Deeze wys van vliegen is hun zeer ,, gunftig, om de vogels, die jagt op hen maaken, te ontwyken; want, vermits de vlugt der vogels regt uit rs, valt die der Capellen niet in ,, hunne linie." „ Waar vindt men toch (vroeg „ Caroline,) de fraaifteCapelletjes?" „Dat 9, is niet in Europa, (zei Mevrouw de Clemire,} ,, de Capellen in China, maar vooral die, welken men in America, en inzonderheid aan de ,, Rivier der Amazonen ontmoet, zyn de zeld,, zaamfte, de fraaifte, degrootfte, de luisterrykfte van kleur en gedaante (*). In China zendt „ men de fraaifte aan den Keizer; zy maaken een „ gedeelte der cieraadien van zyn Paleis uit. Men „ bedient zig, om hen te vangen , van een zydeu „ net- (b) Alle de Capelletjes zyn oorlpronglyk wurmpjes , die, door eene verwonderlyke gedaantewisfeling, eerst in popjes, en vervolgens in Capelletjes overgaan.  AVONDTYDKORTINGEN 9, netje; en men zegt, dat 'er Chineefche Dames s, zyn,die liefhebbery genoeg hebben, om de levens» 9, wys van die diertjes naar te gaan. Ten dien „ einde vangen zy rypen, die haast popjes zul3, len worden, en fluiten die in een doosje met „ ftokjes, en wanneer zy hen met hunne vlerk„ jes tegen de ftokjes hooren raatelen, doenzy „ het doosje open , en laaten de Capelletjes in een' glaaze Kabinetje vliegen , dat met bloemen ver. vuld is."—Dit verhaal geviel de Kinderen dermaate, dat zy als uit dén mond vroegen, em, ook, even gelyk de Chineefche Dames, de levenswys der Capellen te mogen biftudeeren, zyde beursjes te maaken, en kleine glaze Kabinetjes te koopen. Mevrouwde Clemire beloofde, hen dit nuttig vermaak te zullen verfchaffen; wel te verftaan , dat zy hen de noodige behoeftens daar toe zoude leveren, onder beding, dat zy alles zeiven zouden maaken , en dat men hen geheel niet zou helpen , •dan flegts met hen raad te geeven. Dit accoord wierd welhaast, tot wederzydsch genoegen , getroffen en geflooten. Vervolgens baden zy Mevrouw de Clemire, om de historie van Delphine te willen vervolgen, welke daarop weder in deezer voegen voortging. * * * Wy hebben onze Henriette en Delphine in den tuin gelaaten. Om negen uuren gaf Mevrouw Steuv*  VAN HET KASTEEL, 43 SÈeinliausfe aan de twee jonge Vriendinnetjes de vryheid, om in het Kabinetje van Henriette te mogen ontbyten. Delphine zag in dit Kabinetje niet dan nieuwe voorwerpen voor haare nieuwsgierigheid. Hier gedroogde bloemen , welke onder glazen gezet waren, daar hoornen, fchelpen, enzeegewasfen; ginds opgezette Capelletjes; met een woord, eene allerliefïte verzameling van Natuurlyke fraaiheeden. Henriette beantwoordde alle de vraagen van Delphine met haare gewoons infchiklykheid en zagtzinnigheid ; zy wees haar alles, tot het geringde (tukje toe, en onderrigte haar, dat ?er driederly Clasfen van Schelpen waren , en dat deeze drie Clasfen in 't geheel zevenen-twintig, geflagten uitmaakten, die alle de bekende foorten van Schelpen bevatteden. Delphine luisterde met niet minder oplettendheid als verwondering naar Henriette. Wat weet gy veel! zei Delphine. „Ik! (hernam Henriette,) , ik weet nog niets; ik heb nog niet dan eene „ zeer oppervlakkige en verwarde kennis van al, les, maar ik heb de vuurigfte lust om te lcc- „ ren , eu ik hou veel van leezen." Houd gy L 'veel van leezen? dat is vreemd! —Hot vreemd! „ ik denk, dat dit een vry algemeenefmaakis."— Bat dagt ik niet.— „ Wil ik u eenige boeken * leenen?" Heel gaarne, zo lang ik myn pop van Parys nog niet hier heb. „ Wel nu, & zal U de gefprekken van Emilie en den Kindervriend;  4"o AVOND TYDKOK.TINGÊR de goede Vrouw, om op haar arm te leunen, en niet de andere hand die van het jonge Meisje vattende , leidde zy haar düs beiden de ftal uit. Dit klein voorvalletje maakte een diepen indruk op het gemoed van Delphine. Nooit was Henriette baar zo beminiielyk voorgekomen; zy herinnerde zig mer vervoering haare lieftallige woorden tegen de Boerin , inzonderheid de fpreekende trekken van haar gelaat. Dat lieve Meisje zig fiu in het bekoorlykst daglicht voor haar opdoen-, de, zo gevoelde zy haare achting engeneegenheid voor haare jonge Vriendin fterk toeneemen , ert fcen vuurig verlangen in haar ontdaan , om haar natevolgen , een verlangen, waarvan zy nooit te voren eenig denkbeeld gehad had. Na verloop van een quartier üurs, kwam Henriette , opgetoogen van blydfchap, te rug loo- Pen. „ Wat ben ik verheugd, (riep zy ,, tegen Delphine uit,) dat ik den gelukkigen „ inval gehad heb, om deeze goede Vrouw hier „ te laaten komen! Myn Vader is byna zeeker „ van haar het gezigt weder te zullen kunnen gee„ ven; binnen agt dagen zal hy haar van de cata„ ract ligten, en op myn verzoek vergunt hy dee„ ze Vrouw, zo lang hier te blyven, tot dat zy volkomen herfteld zal zyn. Begryp eens, hoe „ gelukkig ik ben, (vervolgde Henriette,) wan^ „ neer deeze Vrouw het gezigt weer krygt, zal Aga„ the haare Grootmoeder niet meer behoeven opte- pas-  VAN HET KASTEEL, 49 , pasfefl, zy zal den rykeri Hoevenaar kunnen „ trouwen , zo dat haare geneegenheid voor die „ braavc Vrouw niet langer een hinderpaal zal zyn „ voor haar geluk." Ach, myne waarde Hen- riette , (riep Delphine, zeer ontroerd, en tot fchreijens toe bewoogen uit,) nu zie ik eerst regt9 hoe gelukkig gy zyn moet, en hoe zeer gy ook verdient, om het te zyn? . . • .... • De komst van myn Heer en Mevrouw Steinhausfe maakte een einde aan dit gefprck. De Doctor vroeg, als naar gewoonte: „ hoe zyn klein pa„ tientje zig bevond?" — Ik gevoel my al veelbeller, (was haar antwoord,) ik ben flegts een wei* nig vermoeid, om dat ik braaf' geloop en heb; maar het is echter die verdrietige vermoeidheid niet, die ik te Parys gevoelde, wanneer ik afgemat van een Balfhuit kwam.*** „Dat verwondert myniet, (zeide de Doctor, al glimlachende,) de ver„ moeidheeden, die men in de Stad voelt, haa' len ons meestal de koorts op den hals 5 en die, ]] welken men op het Land neemt, wel verre van " nadeelig te zyn, geeven goeden appetyt, een „' genisten ilaap, en zulke gefchilderde wange- tjes als die van Henriette." Dit zeggende voelde hy Delphine de pols, en beval haar, dezelfde levensregel voor als nog, tot nader order, • te blyven volgen. Nog dien zelfden dag ontfingDeiphine een Brief van haare Moeder. Zy wees dien aan Henriette, D die I. DEEL. iJ  §0 AVON'DTYDKORTrH GEN eie haastig de ftal uitliep, en met pen, papier en inkt te rug kwam. Ziedaar, (zeide zy,) hee „ nodige,- om uwe Moeder te antwoorden." Delphine bloosde, flosg haare oogenneer, en zeide met eene half gcfmoorde ftem: ikkannietfchryven. —— ,, Hoe! (zeide Henriette,) in 't geheel niet ? " Ik maak wel eenige groote lompe dikke letters .... maar, dat is V ook alles. Op* deeze openhartige bekentenis, kreeg de medelydende Henriette deernis met de vernedering, waarin zy Delphine zag ; en, om haar eenigermaate opfebeuren, zeide zy: „het is juist nietteverwon„ deren, daar gy, myne lieve Delphine, in de ,, laatfre twee jaaren altoos ziekelyk geweest zyt, „ dat uwe-opvoeding daar door een weinig ver5, agterd is,- maar nu gy weder beter zyt, kunt ,-, gy den verlooren tyd weder- inhaalen." ■ ó, Ik wensch niets liever: by voorbeeld, als hier ie-- mand was, die my het fehryven kon leer en. '■ ■ 5, Myn fchrift is redelyk, (zeide Henriette,) en zo „ gy my wilt vergunnen u te onderwyzeu, z-al ik ,, vtf gaarne leeren, al wat ik er van ken." • Delphine kon geen antwoord geeven, maar doeg haare armen fpraakeloos om den hals-van Henriette, die vervolgens met haar affpraak maakte, om den volgenden dag reeds een begin met de lesfen te maaken. Delphine moest zig nu geduurig fchaamen over haare diepe onkunde. Zy beminde en achte Henriette ; en deeze bediende zig van al den invloed, dies  VAN HET KASTEELT 5* dien zy op haar geest bekomen had, om haattot het verkrygen van nutte kundigheeden aantefpooren; Zy leeverde in haar eigen perfoon daar toe zulk een treffend voorbeeld ter navolging; zy fcheen bovendien zo volmaakt gelukkig, dat Delphine zig niet weerhouden kon , alle kragten in te fpannen , om haar na te flreeven. Hier kwam nog by, dat zy in de gefprekken van Henriette' en Mevrouw Steinhausfe een vermaak vond daar zy dag aan dag meer en meer vatbaar voor wierd. Dan onderhield Mevrouw Steinhausfe haar eens over de byzondere lborten van gewasfen ; dan weder over de mineraalen; dan verhaalde zy haar het een of ander treilend geval uit de Gefchiedenis; op' andere tyden fprak zy haar van Duitschland, en Van al de nutte iurigtingen , die te Weenen' gevonden wierden; van de keurig» verzamelingen van Schilderyen, die te Diesden en te Dusfeldorp té zien zyn ; van de ongemeen fraai je lust - paleizen en tuinen, inzonderheid die van Neuwaldeck en Ornback in Oostenryk, en die van Swetzingen , vier mylen van JVfanheim geleegen, daar eert overheerlyk Badhuis is, als mede pragtige óverblyffels van een fchoon Waterkasteel, een fraaijen Tempel van Apollo, en eene groote meenigte van vreemde en ongemeene hoornen. Zybefchreef haar de fraaije Tuinen te Rynsberg in het Pruisfifche, en den uitmuntenden Tempel der Vriendfehap, het meesterltuk van een Held en een groot D 2 Ko-"  £2 AVONDTYDKORTINGEN Koning, dat in de Tuinen van Sanfoudy te zien is. Dit kostbaar gedenkttuk is van enkel Marmer, en bevat in zig de Graf - Tombe van de Mark gravinne van Bareith , Zuster van deezen Vorst. Deeze Graf-Tombe rust op kostbaare Colommen , waarop de naamen der in de oudheid beroemdfta Vrienden zyn uitgehouwen, zo als die van Thefeus en Pirithous , Orestes en Pilades, Epamïnondas en Pelopidas,'Cicero en Atticus, cn zo voorts; Helden, die inderdaad verdienen eeuwig in her geheugen der menfehen te leeven, daar zy te gelyk groot en gevoelig wisten te zyn, daarzy alleen aan de deugd en het betooverend vermogen der vriendfehap hun geluk, hunnen roem en glory verfchuldigd zyn. Delphine luisterde met de grootfte aandagt naar die vernaaien ; en ongevoelig kreeg zy eene weezenlyke opregte genecgenheid voor Mevrouw Steinhausfe , wier wyzen raad zy nu eerst regt begon te waardeeren , en dien zc zelf nu en dan verzogt. Zy gehoorzaamde haar nu zonder de minde moeite, en zy bad zelf eene vuurige begeerte , om Mevrouw Steinhausfe in alles te behaagen. Zy was ten uiterften opgetoogen, wanneer zy van die waardige Dame eenig blyk van goedkeuring mogt erlangen. Ondertusfen zag Henriette, en gevolglyk ook Delphine, met de grootfte blydfchap den dag naderen, die beftemd was tot de operatie, om da oude Boerin de oogen te ligten. Simon , de ry- ke  54 AVONDTYDKORTINGEN * Na eene korte poos ftilzwygens, vervolgde Mevrouw de Clemire haar verhaal aldus : Agathe beloofde ftellig, den Hoevenaar te zullen trouwen, wanneer de Doctor zo gelukkig was, van haare Grootmoeder weder ziende te maaken; echter met dat beding, dat Simon zoude toelaaten, dat die braave oude "Vrouw als dan by haar zoude inwoonen ; het geen door den goeden Simon zeer gewillig wierd aangenoomen; zo dat hy nu, doordrongen van eene zuivere liefde voor Agathe, door. hoop en vrees geflingerd, met ongeduld en kommer het gewigtig tydftip der operatie, dat zyn lot beflisfen moest, afwagtte. Die zo zeer verlangde en tevens gevreesde dag. verfcheen. Delphine verzogt en verkreeg de vryheid, om by de operatie tegenwoordig te mogen zyn. Op den middag ging Henriette de Boerin haaien, en geleide haar in het Kabinetje van den Doctor. De goede Vrouw was zo doordrongen van erkentenis omtrent Henriette, dat zy. die lieve weldoenfter, terwyl zy haar onder het gaan met veel ontroerenis de hand drukte, met de fterkfie bewoordingen dankte en zeegende : betuigde , ,, dat, by aldien de goede God haar het gezigt weder f'cbonk, bet genoegen van Henriette te ,, mogen aanfchouwen, byna even groot vóórhaar ?> zou, zvn» ajs dat van haare geliefde Agathe we- der  V A « HET EA.S T E Eti §5 étt te zien." De Doctor gebood , dat elk zig ftil moest houden. De goede Vrouw plaatfte sig in een armftoel ; zy begeerde, dat Henriette aan de eene , en haare Kleindogter aan de andere zyde zeude ftaan : Simon, de jonge Hoevenaar, ftond bleek bedorven en bevend, eenige treeden agterwaards , Icencnde tegen eene tafeL Agathe verborg met haare eene hand haar aangerigt in haar voorfchoet, om de operatie niet te Kien, en hield met de andere de hand van haare Grootmoeder vast; welke zy met haare traanen befproeide. Mevrouw Steinhausfe en Delphine zaten beiden op ccn kleinen afftand tegen over haar, en zagen dit tafereel, met een reikhalzend verlangen naar den uitflag, -en niet weinig ontroer ïenis aan.— De Doctor begon de operatie; de goede Vrouw ftond die met kloekmoedigheid ^oor Op een-s riep de Doctor uit.: het is verrigt. Op het eigen oogenblik riep de oude Boerin: dank zy den goeden God! ik ben niet meer blind; Jgathe, myne Dogter, ik zie u weer, 1 en Juffer Henriette, waar is zy? waar is zy? Agathe, door overmaat van blydfchap in traanen weglmeltende, en buiten ftaat om te fpreeken , vloog in haare armen. Henriette, ook buiten zig zelve van vreugd, fchoot toe, om de gelukkige Vrouw te omhelzen. Simon, de nu uit zyficn angst verloste Simon, viel voor de voeten van Agathe, en riep: zy is dan de myne. . ... Op D 4 di«  fio AVONDTYDKORTIN GEN lykfle wyze te zeggen: nu, myne goede Catau, zo gy my waarlyk vergeeft, ftaa dan toe, dat ik die wang, welke ik de laagheid gehad heb'een klap te geeven, nu eene kusch mag geeven. De waarlyk goede Catau, tot in de ziel bewoogen, durfde uit eerbied niet naderen; maar Delphine vloog haar om den hals, en kuschte haar zohartelyk, en met zulk een leevendig genoegen, dat men duidelyk kon zien, dat zy innerlyk gevoelde, door deeze goede daad eene heele flegte te herftellen. Catau ging heen, haare oogcn , die vol traanen ftonden , met haar voorfchoot afveegende, zeggende in het Hoogduitsch, dat Delphine eene allerlieffte jonge Juffer was. Na haar vertrek deed Delphine eene kas open, en haalde daar een ftuk vry fyn neteldoek uit. Zie daar (zeide zy,) eengefchenk, dat ik Catau heb toegedagt. „ En waarom (vroeg Mevrouw Steinhausfe haar,) hebt gy dit ,, niet zo even aan Catau gegeeven?" Baar zou ik my wel voor wagten, (hernam Delphine,) zy zou dan ligt gedagt hebben, dat ik de'.fchuldvan de klap daar voor had willen afkoopen. Deeze kleine gifte zou haar dan, in plaats van haar genoegen te geeven, weezenlyk beleedigd hebben. Het is niet met geld, naar het my voorkomt, dat eene kwaade behandeling vergoed kan worden. Zou Catau my van gantfcher harte hebben kunnen ver geeven, als ik my had laaten voorflaan, dat ik door geld haar de klap kon bet aaien, en myne vergeeving hopen? — » Gy  04 AVO ND TYD KORTINGEN Mama wel moest hefteed hebben, om die Lyfrente te hoepen? ,, Duizend kroonen omtrent, ver- ,, mits het flegts op het leeven is; hernam Mevrouw ,, Steinhausfe.— Duizend kroonen, (zei Delphine met drift,) kan men met duizend kroonen iemand, die in armoe is , redden ? Duizend kroonen! dat is juist tiet zo veel, als myn bloemftuk van juweelen gekost heeft! — „Wel nu, Mejutfer, (vroeg Mevrouw „ Steinhausfe,) geeft u dat Bloemftuk Wel veel ,, genoegen?— Wel, niemendal ; ik hou duizendmaal meer van een Roosje; en, wanneer ik dan nog bedenk , dat ik met die duizend kroonen iemand, die geene uitkomst heeft, en gebrek lydt, verlosfen, en voor altoos gelukkig maaken kan; ó dan begryp ik niet, hoe men nog juweelen kcopen kan. Ik altans mag dat duure, lompe en lastige bloemftuk niet meer veelen. Twee dagen na dit gefprek, trouwde Agathe Biet Simon. De Bruiloft wierd in het huis van Mevrouw Steinhausfe gehouden. Men zette de tafels in den Tuin, onder het lommer van digt gegroeide Nootenboomen, die hier en daar ver* fpreid ftonden, op een groen veïdtapyt van weelig gras , bezaaid met klaver-en boterbloemen. Omtrent dertig Boeren en Boerinnen uit den omtrek, die op dit feest genodigd waren, fchikteu zig aan de tafels, en Mevrouw Steinhausfe bediende zelve in peribon die van de Bruid. ■ Na het middagmaal danste men onder het groen, tot aan deu avond, en Delphine, die in de algemee-  VAN HET KASTEEL. $7 „ vermaaken, niet dan die, welke deydelheid, „ de trotschheid, de pragt en de groote waereld ,, geeven kunnen , en vermits die niets weezenlyks „ opleeveren, maar flegts ingebeelde genoegens „ verfchaffen, wordt men die ligt moede; ook ,, Honden zy u welhaast tegen, en daar gy geen ,, denkbeeld! had van weezenlyke vermaaken , die „ de vorigen konden vergoeden, verkwynde gy „ van verveeling. Dusdanig was werkelyk uw ,, toefland. Gy had in een al te grooten over,', vloed geleefd, om eenigen prys te ftellen op die ,, gemakken van het leèvcn , die flegts in eenen ,, middelmaatigen ftand te vinden zyn; gy ge„ noot niets, oin dat gy te veel gemoot. De ,:, aangenaamfte dingen worden fmaakeloos, ver„ veelend zelf , zo men de voorzigtigheid niet ,', heeft, 'er een maatig gebruik van te neemen. 5, Hier van zal ik U een voorbeeld geeven. Gy „ houd veel van bloemen; ik heb opgemerkt, dat' ,*, gy met een byzonder vermaak het Violetje op,, zogt. Van waar die byzondere voorkeur voor „ dit bloemtje? eene voorkeur , die gy gemeen ,, hebt met alle jongë Heden. Dat komt, dat „ het Violiertje onder de bladen als verfchoolen „ zit; dat komt, om dat zy minder gemeen ii ,', dan de klaverbloem, en dat men haar zoeken ,, moet; zo zy, even als de boterbloem, overall' „ gevonden wierd, zoud gy welhaast ophouden „• haar te zoeken, en nief meer werk van haar È' a maa*:  8o AVONDTYDKORTINGEN nog verfcheidene trekken , die de goedheid van zyfi hart, zo wel als de juistheid van zyn oordeel, deeden kennen; zy gaf veel op van de liefde , die hy voor zyn klein Broertje Colas betoonde, offchoon ( zeide zy, ) Colas niet dan een klein guitje was. Na dit gefprek deed Cefar den jongen August belooven, dat hy hem op het Kasteel zou komen bezoeken; vervolgens nam hy en Myn Heer de Abt affcheid, en vertrokken, om hunne wandeling verder voort te zetten. Toen zy alleen waren, vroeg de Abt aan Cefar 3 ,, hebt gy wel gevoeld al het verheevene, 'twelk opgefloten lag ,, in de woorden vau August, toen hy van dat Boerert jongetje fprak, dat hem floeg: Ik mag ,, hem niet weerom flaan; ik ben immers veel fler- j, ker dan hy?" — Ja zeeker, heb ik dat begreepen, ( zei Cefar, ) hy had deernis met de zwakheid van dien kleinen ftouten bengel. " —■ ,, Juist zo, (hernam de Abt) in aanmerking van die awakheid, zag hy de boosaartige drift van zynen aanrander over het hoofd." — August ,, (zeide Cefar,) is als Turck,onze grooteHond op 't voorplein , die zig gerust laat byten door het kleine hondje van Mama."—Deeze edelmoedigheid, (hernam de Abt,) iszonatuürlyk, ,, dat men die zelf by de minst befchaafde Volken j, aantreft, ja fomtyds by het laagfte foort van „• menfehen. Men leest ten dien opzigte in de Al- h ge-"  V 'A N HET KASTEEL. 83 11 iyk , zelf door onze majt gelukkig te maaken ; of anders wordt men een dwingeland; en niets is ■j; lafhartiger en wcezenlyk verachtelyker, dan eeri dwingeland." Dus voortpraateride, naderderi zy het Kasteel alwaar zy aankwamen juist toen men zig aan tafel zette. Zy vonden daat een Edölman uit de nahuurfchap, dien zy niet kenden, en die doorMe* vrouw de Clemire ter maaltyd genodigd was. Dee2e Heer, de la Puliniere genaamd, was omtrent vyf-en-vyftig jaar oud; zèerieelyk, hadeengroote puist op dé neus, dikke en zwartewenkbraauiven , eene zwarte ronde Paruik op het hoofd aie hem zo digt en zo geplakt in 't weezen ftond, als of het een flaapmuts was, en het geheele voorhoofd bedekte; daar by ftamelde hy geweldig, en was zo verftrooid van gedagten, dat hy doorgaans een geruimen tyd nodig had, om' een' volzin uittebrengen. Dit inderdaad vreemd figuur had de opmerking v.'ii Pulcherie zo' Reik naar zig getrokken, dat zy haare oogen naauwlyks' een o'ogeublik van hem kon de afwenden. Hy fprak geen ivoord, hy deed gèené' bewecging, of zy was op' het punt cm uïttebarften van lachen ; nochtans' hield de eerbied voor haare Mama haar in bedwang,' zo dat zy het aan tafel nog al redelyk wel maakte. Daar nu rriyn Heer de Abt gewaar Was geworden , dat myn Heer de la Patinieré op het febaak- töï'd fpeeldc, verzuimde hy niet, om hem na den eep £ ten'  S'4 AV0MDTYDK8RTIN8EI* ten een partytje voor te Haan , het geen onze ftaa> mclaar grcetig aannam. De Abt, die zeer wel wist, dat hy flegts een fpeeler van den tweeden rang was , gaf zig echter het voorkomen , dat hy een eerfte fpeeler was, waaröp myn Heer de la Paliniere hem ze-er nederig vroeg, om een Toren voo? te mogen-hebben.- De Baronnesfe en Mevrouw de Clemire namen hunne plaats aan het ander eind van de zaal by de venfters, om- aan een tapytwerk te borduuren; en Pulcherie ging naast den Abt zitten, om toch wel op haar gemak myn Heer de la Paliniere in 't aangezigt te kunnen zien. Da Schaakparty begint, de beide Speelers zyn even oplettend, houden een diep-ftilzwygen, wanneer eensklaps myn Heer de la Paliniere met de uiterfte bedaardheid al dc Hukken onder een wierp. Da Abt, die zig verbeeldde, dat dit eene verftrooijing van gedagten was, lachte, en zei: wat doet gy dan? — Gy vergist u, zeide myn He-er de la Paliniere; ik ben het, die-u een Toren voor moet geeven. Kom, Ia-aten wy van voren af aan beginnen. De Abt keek cenigzints beteuterd , en Pulcherie barsste uit in eenen luiden lach. Hierop begon men eene nieuwe party; de Abt was nu genoodzaakt, het voordeel aauteneemen, »: welk zyne Party te voren met zo veel nederigheid van hem verzogt had , en werd in tien zetten mat gefpecld. Vernederd en befchaamd, herhaalde hy.verfcheidene maaien, dat zyn tegenpai>  VAN HET K A -8 T E E E. t'j ty.een eerfte fchaaker was.; deeze daarentegen hield ftaande , dat hy zelf niet eens een fchaaker van den tweeden rang was. Geduarende dit gefchil, lachte Pulcherie zeer fchamperlyk, en zei meer dan eens overluid: dat myn Heer de Abt toch zo goed niet fchaakte, als hy ahyd gezegd had; by welk gezegde zy nu en dan «enige fpotSgtige gebaarden voegde. Mevrouw de Clemire zat, terwyl dit voorviel, zeer yvcrig aan haar borduurraam, cn fcheen in 't geheel geen acht te geeven op het geen rondom haar gebeurde. Doch, toen myn Heer de la Paliniere vertrokken was, kwam Pulcherie hy het raam van haare Moeder ftaan , en vroeg aan Mevrouw de Baronnesfe: „ of zy dien avond eene lange historie zou ver„ tellen?" „ Wat kan u datfeheelen? (antwoordde haare Groot - Mama ,) gy zult die doch „ nicthooren!" „Waarom niet, lieveGroot- „ Mama?"— ,, Een klein fpotagtig nufje , zo als gy, verdient de eer niet, dat zy tot onze ,, Avondvertellingen wordt toegelaaten." ■ „ Maar, lieve Groot-Mama, (riep Pulcherie, ai „ fchrcijende,) wat heb ik dan gedaan?" ■ ,, Hoor eens hier, Pulcherie, (zeide Mevrouwde ,, Clemire,) wanneer ik iemand, die myn gely„ ke was, fardé , uitlachte , cn gekheeden zei, zou ik dan wel doen? Immers neen! ik zou „ dan onbeleefd en onvriendelyk handelen ; en men zou recht hebben, om myne inborst voor F 3 «e*  85 A V O N D T Y D K O Jt T I U G E W ,, zeer flegt te houden, en van mynverftandzob| al niet veel beter gepordeeld worden. Wanneer ik nu iemand, die boven myis, zo door zyne jaaren, verftand , als ondervinding; ie» ,, mand, wien ik in allen opzigte eerbied en lief* de verfchuldigd ben , tot het voorwerp van myne fpptterny verkoos , zou ik dan nog niet dui,, zendmaal i'chuldiger, en geheel onyerfchoonlyk ,, zyn. En nu, zeg my eens, zyt gy geen eer,, bied en liefde verfchuldigd , aan den Vriend ,, van uwe Ouders; aan den man, die zig aan de v opvoeding yan uw Broeder geheel-en-al toe,, wydt ? Djt moest u voor myn Heer den Abt niet flegts hoogachting, maar ook eene tedere ,, dankbaare geneegenheid inboezemen."-—,, Och 3, ja, allerUeffte Mama, (riep Pulcherie, bitter ,, fchreijende uit,) ik bemin en acht myn Heer. „ den Abt ook waarlyk." „ En echter (ver- s) volgde Mevrouw de Clemire,) hebt gy den, ganfehen middag niet anders gedaan, dan met ,, hem fpotten, heni in het aangezigt uit te lac„ hen, en alles, wat in uw vermogen was, aantewenden, om hem mpeijelyk te maaken. Als het al eens waar was, dat hy zig verbeeldde een eerfte fpeeler op hetfehaakbordtezyn, enhyzig ,, hier in bedroog, moest gy dit kleine zwak dan, zo ten toon flelleu? Kan iemand van een goed ,i hart en een gezond oordeel vermaak fcheppen in de zwakheedeu yan het verftand van ande- « ren,?  VAN HET K A S T E E E. QC* &t, had zy geer! vermogen genoeg aan'tllof, orri een gedeelte van het jaargeld, dat zy geduurende het leven van haaren Man genooten had, te verkrygen. Zy fchrcef nochtans aan de eerfte Staatsdienaars , en bood hen verfcheidene fmeekfehriften aan, dan men antwoordde haar flegts: dat mefi haar vei zoek den Koning onder het oog zou brengen. Zy vatte uit deeze belofte eene hoop op , welke hyna twee jaaren lang duurde. Eindelyk, na verloop van dien tyd, haar verzoek vernieuwende , kreeg zy een volflagen weigerend antwoord, en dat wel zo verftaanbaar, dat het haar niet mogelyk was, zig langer omtrent haar deerlyk lot te verblinden. Ert inderdaad , haar toeftand was allerbeklaagelykst. Zedert de laat (te twee jaaren was zy genoodzaakt geweest, om al haar zilver, en het grootst gedeeh*te van haare mcubilen, flüksgewys te verkoopen ; cn 'er bleef nu geen redmiddel meer voor haar Over. Haar fmaak voorde eenzaamheid, en haarttgodsdienflige levenswys, als ook de zwakke ftaat Van haare gezondheid, hadden haar dén omgang* der menfehen doen verwaarloozen , en wel inzonderheid na den dood van haar Man had zy volftrekt alle gezelfchappen gefchuwd. Zy bevond zig dus zonder vrienden , zonder fteun of hulp , zonder eenige hoop, van alles ontbloot, en in deafgrys-: felykfte armoede gedompeld ; bovendien was zy' reeds vyftig jaar oud, en Zeer kwynend en ziekelyk. In deeze henaauwheid nam zy haaren rbeG ai ylugt:  100 AVOND ï YDKORTIKOEN vlugt tot hem , die troost en genadefchenkenkart, die haar lot kon veranderen, of wel haar kragten verkenen,, om de bitterheid daarvan met gelaatenhcid te draagen. Zy wierp zig dan op haare knien , en bad God met het vuurigst vertrouwen. Welhaast gevoelde zy haaren moed gefterkt, en zig boven haare rampen verheffende, voelde zy de rust weder in haare ziel te rug keeren; zy befchouwde met een bedaard oog nl het ysfelyke van haaren toeftand. Wel nu, (zeide zy,) daar ik myn, bouwvallig leven doch eens moet eindigen, wat verfcheelt fct my, of ik door gebrek, dan wel door ziekte ten gr ave gebragt worde? Wat verfcheelt het my, of ik onder een met'goudgifikt gehemelte ft erve. dan we! op ftroo ? Zal myn dood jmertelyker zyn, om dat ik niets op de waereld meer te verliezen heb ? Neen waarlyk niet; integendeel, ik zal geene aanfpooringen, geene troostredenen nodig hebben, om den dood te kunnen ondergaan; ik zal geene opofferingen behoeven te doen; door de ge'/eele waereld ■verlaaten , zal ik om niemand denken, dan om hem , die alles beftiert, en gereed is om my in zyne liefde armen op te neemen, en my een eeuwig heil te fchenken; ik wagt dus den dood met blydfchap af, ah een zyner dierbaarfte weldaaden * * * 3> ol Welk een veiheeven moed! riep Caroline/  ÏC2 A V O N D T Y E K O R. T I N G E N ,, was; — maar laaten wy den draad van ons* verhaa, weder opvatten!" * | * Terwyl zy dqs in diepe gepeinzen zat over haa? toekomend lot, trad Ambrofius, haar bediende, in de kamer. Het is nodig, dat ik u deezen Ambrofius wat nader leer kennen; dus zal ik u hem kortelyk befchryven. Ambrofius was toen veertig jaar, en had Mevrouw de Varonne twintig jaar gediend; hy kon noch leezen noch fchryven, en was uit den aart ftug, ftilzwygend, en knorrig; hy had altoos het voorkomen , als of hy zyne kameraads minachte, en op zyne meesters te onvreeden was; zyn gefronst - gelaat en grommige toon maakten zyn dienst eenigzins onaangenaam: nochtans had zyne Hipte oplettendheid, onkreukbaare getrouwheid , en gefchikt gedrag hem altoos in het huis als een braaf bediende doen achten. Maar dit waren flegts zyne minfte hoedauigheeden, en niet dan noodzaakelyke vereischtens in een braaf man ; hy bezat bovendien nog zeer verheevenedeugden, en onder het onvricndelykfte voorkomen verborg hy de gevoeligfte en edelfte ziel. Mevrouw de Varonne had, niet lange na het overlyden van haar Man, alle de onnodige bedienden afgedankt, en niet in haar dienst gehouden dan twee Meiden en deezen Ambrofius. Eindelyk »ag zy nu den drpevigen dag gebooren, dat zy. ge-  VAN HET EASTEEL. IOJ genoodzaakt werd , om ook alle deeze drie te moeten afdanken. Ambrofius kwam dan, zo als ik u gezegd heb , in de kamer, niet een takkebos in den arm, dien hy op het vuur zou leggen , want het was in den winter, en zeer koud; toen Mevrouw de Varonne hem dus aanfprak: hoor eens hier, Ambrofius, ik moet u iets zeggen. De ontroerde toon, waarmede zy deeze woorden uitte, trof Ambrofius: fpoedig den takkebos op de vloer «eggende, rigte hy zig op , zag haar ontfteld aan , £11 zei: „ myn God, Mevrouw! wat is 'er ge- beurd ? " Ambrofius, weet gy, Két ik de Keukenmeid fchuldig ben? „ "Gy zyt haar 0, niets fchuldig, noch aan Maria, noch aan my; gy hebt onze huur gisteren nog afbetaald." — Zo dat is goed; het was my ontfchaoten ! Wel nu , Ambrofius, gy moet dan aan de Keukemeid en aan Maria zeggen, dat ik haar dienst-niet meer nodig heb; en gy ook, myn goede Ambrofius, gy zult een anderen dienst moeten zoeken.— Een ande- „ ren dienst! .... Wat wil dat zeggen. . . . Neen , dat zal niet zyn ; ik zal in uwen dienst fterven. Neen, Mevrouw, ik zal u nooit ver- hiaten , wat 'er ook gebeuren mag!" Ambrofius! gy kent myne omftandigheeden niet. ,i Mevrouw ! gy kent Ambrofius niet. . . . Kom ,, aan, ik ftel eens, men onthoudt u een gedeelte van uw inkomen, en gy zyt daardoor niet „ in ftaat om uwe bedienden tebctaalen; welnu , G 4 „ zend  1^4 AVONDTYDIÊOB. TINGEN zend hen weg, ik mag't lyden : maar ik! ik heb „ niet verdiend, dat gy my even als de anderen wegzend! Ik ben niet geldzugtig, Mevrouw!" Maar, Ambrofius, ik ben arm! volflagen arm! ik ■heb alles verkogt, en ... men weigert my myn intomen. —t— Men weigert u uw inkomen! ... ,, Dat is niet waar, dat kan nietwaar zyn."' — Niets is echter zeekerder. „ Wel , goede God , is 't mogelyk! " Men moet de we¬ gen der Voorzienigheid aanbidden, haare befluit en eerbiedigen, Ambrofius, en zig gewillig aan de rampen, die zy ons taefchikt, onderworpen. Ik ondervind in myne ellende eme anbefchryfelyke opbeuring; en die- is, dat ik myn lot volkomen getroost ben. 'Er bevinden zig zo veele fchepfelev, op de aarde, zo reële braave deugdzaame Huisgezinnen, die even zo veel als ik te lyden hebben, en ik heb ten minfien nog geene Kinderen, geene Huisgezin.; ik lyde flegts all en, en dat is nog tropstelyk. Neen , neen ! (riep Ambrpfuis, met afgebrooke woorden uit,) neen! gy zult geen gebrek lyden, Mevrouw; ik heb armen, en kan werken." Ach,myn getrouwe Ambrofius, (hernam Mevrouw de Varonne zeer bewoogen,) ik heb nooit een oogenblik aan uwe geneegenheid getwyfehl; maar ik zal 'er geen misbruik van maaken. Zie hier al, wat ik u nog vergen zal, voor my te doen. Gy zult voor my een kamertje op eene vierde of vyf de verdieping huur.en ; ik zal tragten mef myne handen de kost te winnen , en  VAN HET K A S T E E L. IP>5 en knoopwerk maaken; hoor dus eens voor my om, ef 'er niet eenig werk voor my in St. Germain te vinden is. Zie daar alles, wat ik van u verge, en ook alles, wat gy thans voor my doen kunt. — Ambrofius ftond, geduurende dit gefprek, ftckftyf voor zyne Mevrouw, en zag haar met oplettendheid (lilzwygend aan; doch, toen zy ophield met fpreeken, vielhy aan haare voeten.— „Ach, myne eerbiedenswaar,, dige Mevrouw, (riep hy uit,) ontfang, ontfang ,, van den armen Ambrofius de plegtige gelofte, dat hy u nooit, zo lang hy leeft, verhaten zal, maar u met nog meer yver, nog meer eerbied en ,, gehoorzaamheid dienen zal, dan ooit te voren, ,, Het is nu reeds twintig jaar, dat gymykosten loongaaft, dat gy my gekleed, en van al het noo„ dige voorzien hebt, datgy mezelf den dienstbaaren ftaat hebt aangenaam gemaakt; ik daar en tegen heb maar al te veel uwe goedheid en geduld, misbruikt. Ach, Mevrouw, vergeef flegts alle ., de menigvuldige misflagen , die myn ongemakke„ lyk humeur my t,egenu heeft doen begaan. Ik zal ,, die verbeteren , weest daarvan verzeekerd. Met ,, geen ander oogmerk fmeek ik den hemel, myne ,, dagen te willen verlengen." — Op het eindigen yan deeze woorden, ftond Ambrofius op, en liep , daar hem de traanen van de wangen biggelden , zonder verder antwoord af te wagten, met verhaasting de kamer uit. Gy kunt ligt oordeelea, welk een diepen indruk G 5 dit  IOÖ A VO SDÏÏDKORÏINGEN dit gefprek op het gemoed yan Mevrouw de Varonne maakte , en hoe Jeevendig het gevoel van haare erkentenis was. Zy ondervond toen, dat °er geene linerten zo groot zyn , die niet door dit gevoel verzagt kunnen worden. Na verloop van weinige minuuten kwam Ambrofius weder binnen, in zyne hand houdende een klein lederen zakje, dat hy op de fchoorfteen zette.— Dank zy den ,, goeden God! dank zy u Mevrouw, en mynen overleedenen braavenHeer, dat ik dit Sommetje by een heb kunnen gaaren. Er zyn in dit kleine zakje dertig gouden Louizen. Dit geld ,, komt van u en moet dus weer tot ukeeren." Hoe, Ambrofius, de vrugt van twintig jaaren fpaarzaam- heid'. zou ik die van u neemen! ,, Toen gy geld had, gaaft gy 't my; nugy niet meer hebt, geef ik het u te rug. Waartoe anders dient toch het' geld? Ik weet wel, dat dit gering Sommetje ,, Mevrouw niet uit de verleegenheid kan helpen, maar zie hier, wat ik óverlegd heb. Mevrouw zal zig ligt kunnen herinneren , dat ik de Zoon s, ben van een Ketelboeter ; die ambagt heb ik ;, voorheen geleerd , en ben het nog niet vergeeten; s, waiit in myne tusfehenuuren, en wanneer Me}, vrouw my vryheid gaf om uittegaan, ging ik by Nicault, die myn Landsman cn ook een Ketelboeter is; en dan, deels om myn tyd niet leedig door te brengen, deels om hem te hels, pen, wanneer hy het völhandig had, vroeg ik n om  VAN HET KASTEEL, 10? „ om werk. Wel nu, nu zal ik het ernftig by „ de hand vatten, en braaf doorwerken; 6 met „ welk een lust, met welk een yver zal ik " Ach! dat is te veel! (riep Mevrouw de Varonne uit,) Amhofius! edelmoedige Ambrofius! in welk eenen voor uwe groot e ziel al te laagen ftaat heeft het lot u geplaatst! „ Dat kan ik my zeer wel getroosten, als Mevrouw zig haarenrampfpoed „ getroosten kan." Ambrofius, uwe getrouwheid kan my wegens alles troosten. Maar hoe zal ik kunnen dulden, dat gy voor my zult zwoegen! —Ik zwoegen! onderden arbeid zwoegen! wan,, neer de arbeid voor u zal zyn! Neen, Mevrouw, ,, zulk een arbeid zal my ligt vallen, en my maar al te gelukkig maaken. Morgen aan den dag. „ ga ik aan 't werk Nicault, die een braaf man is, zal my genoeg te doen geeven. Hy „ is te St. Gerraain voor een goed werkman be» ., keud, en heeft juist nu een vasten kncgt noodig; ik ben fterk , en zal dus voor twee man kunnen arbeiden; en alles zal welfchikken."-^ Mevrouw de Varonne , wier ziel te zeer overitelpt was , om het geen zy voelde door woorden te kunnen uitdrukken, en die ook geene woorden , kragtig genoeg, zoude gevonden hebben s zweeg, en antwoordde hem dus niet dan door traanen, die in meenigte over haare wan geu rolden. ■Den volgenden dag wierd de Keukemeid en de ïyndere nxeid afgedankt. Ambrofuis huurde te St, Get-  io8 AVOKDIÏDKSRTINGÏN Germain een klein , doch ligt en zindelyk kamertje, op eene vyfde verdieping. Dit vertrekje fehikte by op met de weinige meubilen, die Mevrouw de Varonne nog had overgehouden. Vervolgens bragt hy haar in haare nieuwe woning. Zy vond 'er een goed bed, eene groote makkelyke armftoel, een klein tafeltje, een inktkoker, pennen en papier, boven het tafeltje vyf of zes planken , waar op haare boeken netjes gefchikt (tonden , en een groote kas , wnar in haar linnen , kleederen , cn een goede voorraad garen om te fpipnen lag, als ook een zilver bord, lepel, vorken mes; (want Ambrofiua kon het denkbeeld met verdraagen , dat zyne Mevrouw uit tin zou eeten,) e-n de lederen beurs niet de dertig Louizeu. In een hoek van de ka, nier, agter een gordyn, waren eenige potten en pannen , die voor het keukengereedfehap van Me-, vrouw de Varonne moesten dienen.. — Zie ,, daar, (zei Ambrofius,) wat ik het beste heb kunnen vinden voor de prys , die Mevrouw flegts wil verwoonen; hier is maar eene flaap,; plaats , maar de meid zal op een matras flaapen , ,; die daar opgerold onder het bed van Mevrouw „ ligt."— Hoe, een meid! (viel Mevrouw de Varonne hem in de reden.) ., Welja zeeker, „ een meid; hoe! zou Mevrouw zelf haar pot kooken, haar bed maaken, haar kamer fchoon houden; moet Mevrouw ook niet iemand hebben, die haare boodfehappen doet, haar uit en ,, aan  VAN WET KASTEEL. IOJ l ,, Met eeuLad„ der, op een Vliering! Arme Ambrofius! Wei ,, aan, breng my, daar hy is." Maar Me¬ vrouw, ik zeg u nog eens, gy kunt 'er niet komen ^ zonder gevaar te loopen van den hals te breeken, en dan kunt gy 'er nog niet eens regt op /taan, zulk een ellendig hokje is het! Op derae woorden uerftedeu Mevrouw de Varonne de traanen uit de ©ogen; zy hield echter aan met Nicault te ver- li D EE L. II ZÜC-  XI4' AVONBTyDKOitTtA'CCN- zoeken, van haar den toegang naar de plaats, waarde arme Ambroihis lag, te wyzcn. Hy bragt haar dan onder aan den voet van een fmallen ladder, dien zy met veel-moeite op moest klauteren , waar na zy op een zoldertje of vlieringje kwam, alwaar zy Ambrofius op een hand vol ftroo uitgeftrekt vond liggen. Ach, myn waarde, myn braave Ambrofius, ïn welk een ellendig gat vind ik u! en ■moest gy my nog zeggen, dat uwe huisvesting u beviel , dat gy volmaakt wel bezorgd was.' Ambrofius was niet in fiaat, om deeze klagten te verHaan, zedert meer dan een uur lag by buiten kennis. Mevrouw de Varonne was niet lang zonder dit gewaar te worden, en gaf zig toen aan-deregtmaatigfte droefheid over. Kort hier op kwam Suy fanne, een Doctor' met zig brengende. Toen deeae den ladder opgekroopen, en eindelyk by de ellendige leegerftee van Ambrofius genaderd was-, Hond hy niet weinig verbaasd, by het fi roobedde van eenen armen Ketelboeters knegt eene wclgckleede Dame te vinden , wier houding en voorkomen geene geringe geboorte aanduidde, en die allerbitterst bedroefd fcheen. Hy naderde den kranken, voelde hem de pok, zaghem oplettend aan, fchudde het hoofd, en zei: dat men hem te laat ge~ ha aki had t Oordeel, hoe Mevrouwde Varonne te moede was, toen zy dit doodvonnis hoorde uiten ! ■ Ja, (zei Nicault,) wat zal ik u vee' zeggen, het is osk een weinig de Jchuld van onzen gte-  VAN HET KANTEEL. 115 goeden Ambrofius; want hei is meer dan agt dagen geleede» i dat hy ziek is; en ik wildé, dat hy zyn werk flaaken zou; maar hy ging doch altoos zyn gang, en is eerst deezen morgen gaan liggen, en dat nog wel met veel moeite en tegenzin. Om by my te kunnen werken , heeft hy meer arbeid op zig genoomen, dan hy af kou; en zig daar door dood gewerkt. Elk woord van dit gefprek was een dolkfteek in het hart van Mevrouw de Varonne; zy keerde zig naar den Doctor, dien zy niet gevouwen handen cn een vloed van traanen, bad, den armen Ambrofius niet te willen verlaate'n. De' Doctor was medelydend ; en bovendien zo zeer getroffen door het geen hy zag , 't welk zyne nieuwsgierigheid gewekt had, dat hy zig ligtelyk liet bewecgcu, om een gedeelte van den nagt by Ambrofius door te brengen. Mevrouw de Varonne liet fc'hielyk een matras, linnen en deekens van haare kamer haaien, waar van zy, door Sufannc geholpen, een gerhakkelyker leegerftee voor den armen zieken maakte; die door den Doctor en Nicault zeer voorzigtig vart zyn ftroobed overgebrngt wierd ; waar na Mevrouw de Varonne zig op een zitbankje wierp, en aan haare droefheid een vrijen teugel vierde. Om vier uiir in den morgen verliet de Doctor Ambrofius, dien hy alvorens had doenaderlaaten, en beloofde tegen den middag weder te zullen koJJien. Gy kunt ligtelyk denken , dat Mevrouw H * éi  Il6 AVONDTVD KORTINGEN de Varonne Ambrofius niet een oogenblik verliet; zy bragt volle agt-en-veertig uuren aan het bed van den zieken door, zonder de minde glim van hoop uit den mond van den Doctor te kunnen opvatten. Het was niet voor den derden dag, dat deeze een weinig beterfchap befpeurde, en dien eigen avond gat' by het aangenaam berigt, dat Ambrofius gered was, en dat by, buiten toevallen, voor zyn leven infiond. * * * De Baronnesfe was tot dus verre met haar verhaal gevorderd, wanneer Mevrouw de Clemire, bedugt dat een te lang fpreeken haar te zeer vernioeijen mogt, haar in de reden viel, en haar bewoog, fchoon het nog geen half tien gcilagen was, om het vervolg tot de naaste Avondvertelling te fpaaren. ,, Och! nu alreeds! (riep Caroline' ,-, met droefheid uit,) het is nog zo vroeg!" ,, Wel, ziet gy dan niet, dat uwe goede GrootMama verkouden is, en dat zy binnen een quar,,. tier meer dan eens gehoest heeft?" — ,, Ma- ma!" Een gevoelig hart moest oplet- ,, tender zyn ; een gevoelig hart is altoos hc,, fchroomd," om van de goedheid van een ander ,, misbruik te maaken. "—,, Mamalief, het fpyt ., my; ik gevoel nu, dat ik ongelyk had." —> „ Als dat Waar is, ben ik verzeekerd, dat gy nooit  VA N HET KASTEEL, 117 nooit weder in dien misflag vallen znlt, en gy ,, een andermaal niet zult aarfelen, om uw ver,, maak gewillig te onderwerpen aan het geen de dankbaarheid, of zelfde burgerlyka beleefdheid vau u vorderen zal," — Na deeze korte vermaning, ging men naar bed, en den volgenden avond hervatte de Baronnesfe haar verhaal in dcezer voegen. * * * Ik behoef u de aandoening en blydfchap van Mevrouw de Varonne niet te befchryven , toen zy Ambrofius buiten gevaar zag! Zy wilde den volgenden nagt hem weder zelf bcwaakcn; maar Ambrofius, die nu tot zyne kennis gekomen was, wilde dit volftrekt niet toeftaan. Zy keerde dus dood vermoeid weder naar haare kamer, waar zy den volgenden morgen door den Doctor bezogt wierd. Deeze man had haar reeds zeer veel achting ingeboezemd, door de zorg, die hy voor haaren Ambrofius had gedragen, en zy was hem daar voor zo dankbaar, dat zy hem haar vertrouwen niet kon weigeren , toen hy haar met veel deelnccming naar haare omftandigheeden vroeg. Zy voldeed dan aan zyne nieuwsgierigheid, en verhaalde aan hem haare geheele gefchiedenis. Drie dagen daarna moest de Doctor, die niet te St. Germain , maar te Parys woonagtig was, in alle haast derwaards te rug keeren, laatende Mevrouw de Vaionne in volkooH 3 men  IlS AVOKDTYDKORIIKGEN men welftand, en Ambrofius aan de beterhand, Met dat al bevond Mevrouw de Varonne zigi'n eenen voor baar zo nooddringeuden, als ongclukkigen toeltand. In agt dagen tyd had zy al het weinige ge]d, dat zy bezat, uitgegeeven, om de onkosten der ziekte van Ambrofius te betaalen. Nu bleef haar nog even zo veel over, om vier of vyf dagen te kunnen leeven; maar dan was Ambrofius. nog niet fterk genoeg, om zynen zwaaren arbeid te hervatten; en zy beefde op de gedagte , dat het dringend gebrek hem noodzaaken zou , om aan 't werk te gaan, met gevaar van weder in te ftorten. Toen was het, dat zy haare ellende eerst in de volde kragt voelde; zy verweet zig zelve hitter* lyk, dat zy de hulpe van den edelmoedigen Ambrofius had aangenoomen. -—■,— ,, Zonder my (zeide zy,J zou hy gelukkig zyn; zyner handen arbeid had hem een eerlyk beftaan kunnen ver,, fchafien; zyne verkleefdheid aan my heeft hem zyne rust, zyn gemak, zyn geluk gekost en zal hem mogelyk nu nog zyn leven kos,, ten.... en ik! ik zal fterven ,zonder hem ooit ,, te kunnen beloonen. .... Beloonen !.. .. Wat zeg ik! kan ik hem wel ooit beloonen; al ware het my immer gegund, om naar myne vei> ,, kiezing over myn lot te befchikken, zou ik hem j, dan nog wel immer al wat hy voor my gedaan heeft kunnen vergelden ! Neen , God al- leen, God, dip de ccieldc zegeningen uitdeelt, .. kan  VAN HET KASTEEL. HO kan ook alleen deeze edele , deeze verheevene ,., deugd naar waarde beloonen." Op een zekeren avond , dat Mevrouw de Varonne in deeze en foortgelyke droefgeestige gepeinzen diep gedompeld zat, kwam Sufanne , haaïe meid, zeer verbaasd inftuivende, haar zeggen, Kinderen. Deeze herkenning vermeerderde insgelyks het medclyden en den yver van Mevrouw de Clemirezy kon even zo min als Cefar haare traanen inhouden. Die goede Jongen fchreidde, dat hy fnikte. Mevrouw de Clemire was niet minder bewoogen door de gedagten, hoe zeer de. ongelukkige Moeder van dit liefkind, op hethooren van dit droevig ongeval, te moede zoude zyn , dan op het gezigt van zyn reeds met doodstrekken bedorven gelaat. Ondertusfen droegen Morel en een andere lakey de beide Kinderen op hunwe fchouders , verzeekerende voor vast, dat zy I 5 reeds  13S avondtydkór tin gen reeds dood waren." ,, Dat doet 'er niet toe, ,, (zei Mevrouw de Clemire,) legt hen evenwel j, in myn rytuig. Morel, gaat gy by hen zitten; ,, doe u best, om henzo veel mogelyk te verwar,, men, en laat de koets fpoedig naar het Kasteel te rug ryden. Labrie zal intusfen by ons blyven, en wy zullen te voet, zo fpoedig doenlyk, 't huis komen."— Morel gehoorzaamde, nam de Kinderen met zig in de koets , en een oogenblik daarna was hy Mevrouw de Clemire reeds uit het gezigt. Deeze volgde met haaren Zoon zo fpoedig, als zy flegts konden, en hun« ne kragten het toelieten. Zy kwamen de laan van het Kasteel , zeer vermoeid, en vol ongerustheid wegens het lot dier arme Kinderen, opgaan, toen zy , halverweegs gevorderd zynde, den Abt met Pulcherie en Caroline van verre zagen aankomen. — De twee Meisjes riepen haare Moeder toe, zo haast zy van haar gehoord konde worden , dat August en Colas nog leefden; waarop de teerhartige Cefar in vreugdetraanen uitborst, en naar zyne Zusters toevloog , om haar voor dit goed nieuws te danken, en te omhelzen. Toen fpoedde men zig naar het huis; en Mevrouw de Clemire ging, door haare Kinderen gevolgd , met veel verhaasting naar het vertrek, waar men den goeden August en Colas gelegd had. Zy vond hen een weinig bekomen; doch nog buiten kennis; en zoud aanltonds om de Moeder  VAN HET KASTEEL. lr:f der der Kinderen, welke juist inkwam, op het oogenblik , dat de kleine Colas , die minder dan zyn Broertje door de koude geleeden had, de oogen opende , en eenige woorden begon uittcftaamlen. Een uur daarna gaf August, tot groote blydfchap van allen, mede eenige teekenen van bewustheid. Hy herkende zyne Moeder, en fprak met veel moeite den naam van Colas uit. Tegen den avond kwam 'er een Doctor, dien men ten allereerften ontbooden bad. Deeze verklaarde, dat, offchoon de Kinderen nog wel in een zorgelyken toeftand waren , by hen echter niet in levensgevaar oordeelde. Madelaine, die door deeze verzeekering een weinigje hoop vatte, en wat bedaarder wierd, verhaalde toen , op het verzoek van Mevrouw de Clemire, zo veel zy van het voorval wist: ,, dat, namenlyk, haare beide Kinderen, dien morgen om agt uuren uitgegaan zynde, om wat fpaanders „ in het hosch te raapen , zy waarfchynlyk dieper ,., moesten gegaan zyn dan gewoonlyk ; dat zy y, hen om half tien niet ziende te rug komen, on,, gerust wierd, en haar Man had uitgezonden, om „ hen te zoeken;. dat deeze, door de voetllappen van andere Kinderen misleid zynde, een ver,., keerd fpoor gevolgd had , en aan den anderen kant van hetbosch, waar de Kinderen van zig zelven geraakt waren, was uitgekomen." Cefar en zyne Zusters waren dien geheelen avond druk bcezig met August en Colas op te pas- fen;  VAN HET KASTEEL: 141 ;» gevallen was ; dat hy, dit ziende, zeer verfchrikte, maar echter zyn best gedaan had, om zyn arme Broertje met zyn adem te verwarmen4 en de handen te wryven; doch dat dit ,, kind altoos paers en ftyf blyvende, hy, geen ,, raad weetende , het bosch van zyn gejammer ,, had doen weergalmen, en zyn Vader verfcheide i, maal luidkeels tot zyn hulp geroepen had; dat hy eindelyk ziende, dat 'er niemand op zyngeroep antwoordde , door moedeloosheid was gaan „, fchreijen ; dat zyne traanen op het aangezigt ,, van zyn Broertje gevallen zynde, daar op ter,, ftond tot crystal bevroozen waren; dat hy dit „ ziende, nog harder was gaan fchreijen ; dat hy evenwel den moed nog niet verliezende , weder ,-, was opgedaan, en zyn Broertje had getragt op zyne 1'chouders te ligten , en zo naar huis te 1, draagen: maar, dat hy zelf reeds door de kou,, de bevangen zynde, daartoe geen magt genoeg had ,, gehad, en naast zyn Broertje was neergezee,-, gen; dat hy toen, geen middel van redding meer weetende, op de gedagten gekomen was, om zyn rok uit te trekken; en vervolgens zyn „ hembdrok, en voorts al,wat hyop het lyfhad, om daar mede zyn verftyfde Broertje te dekken ; ,, dat Colas toen voor een oogenblik de oogen ,, geopend, en hem ftyf in 't gezigt had gezien, ,j terwyl hy de kleederen van zig had geftooten , als ■it of hy die aan August te rug had willen geeven. .< Hier J  14* AVO ND TYDK ORTIN GE ft Hierop, (vervolgde August,) voelde ik my z» ,, wonderlyk, en te gelyk door zulk eene flaaperig„ heid overvallen , dat ik niets meer doen kon: ook heb ik voorts niets meer gevoeld; maar ben op Colas neergevallen, Zie daar al, wat ik weet; want verder kan ik my niets te binnen brengen" Nauwlyks had August zyn verhaal geëindigd, o[ Cefar vloog den braaven Jongen met veel drift om den hals. August keek zeer verwonderd over dien uitval; want het kwam hem voor, dat al, wathy gedaan had, niet dan zeer eenvoudig en natuurlyk was, en geen den minden lof verdiende. Kort daarna bragt zyne Moeder hem naar bed, en toen hy uit de Zaal gegaan was, zeide Mevrouw de Clemire tot haaren Zoon: ziet gynu niet, myn ,, Kind, dat de waarheid van het geen ik onder„ daags zeide, door de heldendaad van dit Kind bevestigd wordt; te weeten, dat het niet zo natuurlyk aan den mensch eigen is, als men wel algemeen gelooft, om zig zeiven en zyn „ eigen behoud boven dat van anderen te dellen ? „ August had geene andere beweegreden , om zyne kleederen uittetrekken, en zyn Broertje' ,, daarmede te dekken, dan deeze, dat by minder j, leed door het gevoel van zyne eigen fmert,dan door die, welke zyn Broertje moest uitftaan. ,, o, Welk een verheeven gevoel is dat van het ,, medelyden , daar het de moeder is van zulke uitmuntende deugden; wel verre van de ziel ,, te  VAN HET KASTEEL. 14$ ,, te verzwakken, haar verheft, haar het gevaar doet verachten, en de grievendfte fmerten, ja ,, den dood doet tanen. Ga dus nooit dit edel ,, gevoel tekeer. Kweek veelêer dit werkzaam, teder en nuttig medelyden aan ; de mensch kan dit hem zo natuurlyk gevoel niet verliezen , zonder verlaagd, ja zelf geheel en al verbeest te worden."— Dit zeggende, ftond Mevrouw de Clemire op, om naar bed te gaan; maar Cefar wederhield haar , ora haar te betuigen ; „ hoe zeer het hem ter harten zou gaan, wanneer hy August, die binnen twee dagen weder naarzyne ftulp ftond te keeren, verliezen moest." — „ Wel nu, (zei Mevrouw de Clemire,) uwebekommernis zal dan welhaast een einde neemen, want ik zal August aan zyne Ouders afvraagen. Ik zal hem tot my neemen, en onder myne oogen met u laaten opvoeden."— Cefar vloog zyne Mama om den hals. — „ Ik zal hem „ alles leeren, wat ik zelfweet." (riep hy uit.) — ,, Maar hoe zal zyn Vader en Moeder befluiten „ kunnen , om zig van dit braaf kind te ont- ,, doen?" (zeidePulcherie.) ,, Ongetwyffeld zullen zy geen oogenblik draalen, (hernam Me„ vrouw de Clemire) om hun eigen genoegen voor het welzyn van hun Kind op te offeren; en dit is eerst de waare liefde; of, om beter te zeggen, wa-ineer men dit gevoel niet heeft, heeft men geene liefde." — Den volgenden dag ftel- de  £46* AVO ND TYÖK0RTING2W y, Het wordt S*** genaamd." ,, Zyt gy ,, daar ooit geweest, Mama?" — ,, Ja, in my, gaan." * „ * In dit kleine hoekje gronds zynde Landbouwers eenvomlig, eerlyk, werkzaam, en in hunne manieren , voorkomen en taal veel gefchikter en be-fchaafder, dan men de Boeren doorgaans elders aantreft. Daar zyn alle de Moeders zorgvuldig, teder en liefderyk voor hunne Kinderen ; alle de Kinderen ook weder dankbaar en gehoorzaam , enalle de jonge Dogtcrs zeedig en ihgetoogen ; daar eindelyk zyn de hebzugt en wangunst onbekend;daar vindt men die gelukkige gelykheid en eensgezindheid, die zuiverheid van zeeden cn eenvoudige deugden, die het heil der menfshen in de eerfte eeuwen der waereld uitmaakten. De Heer van dit Land was getrouwd met eene zo beminnensen achtenswaardige Vrouw , dat zy het geluk, vau in dit aardfeh Paradys te woonen, in allen opzigte verdiende. Mevrouw de S * * *' bezat, by een ongemeen vaardig begrip, juist oordeel, en allerweldadigst hart, ook tevens een fchat van nutte kïmdigheeden. Zy beminde de oeffening van den geest ;  15^ AVOfcDTYDKORTINGEN „ nog in aanmerking te neemen, dat zy ons ziek maakt. Zyne eigen Kinderen te verzuimen , en de koorts tekrygen ; neen, dat deugt in't geheel ,, niet!" Alle foort van hartstogt, welke die ',, ook weezen mag, berooft ons van de reden , en doet ons dus meer of min afdwaalen , naar den aart der omflandigheeden." — ,, Mama, kan men voorkomen, dat men geen hartstog,, ten heeft?" — ,, Wel zeeker; en zelf zynzy allen ons eige werk; want daar zy trapsgewys toeneemen , kunnen wy derzelver voortgang j, gemakkelyk fluiten. Wanneer wy gewaar worden , dat eene hartstogt te veel vermogen op ,, ons wint, moet men die daadelyk te keergaau, en aan de reden onderwerpen. " — ,, Maar, waaraan zal men kunnen weeten, dat men een klein beginfel van hartstogt in zig heeft?" Hieraan: wanneer men zig geneigd gevoelt, ora ,, voor een bemind voorwerp, of een geliefd vepmaak, of wel een bloote gril, een van onza „ pligten op te offeren."— „ Wel, goede hemei! (riep Pulcherie uit,) ik heb dan wel veel ,, hartstogten! want als ik alleen meester was, zou ik dikwils myn leeren opofferen voor het „ vermaak van het wandelen, of van het Palletten, of voor myn Canarie, of voor myn Eek„ hoorentje , of voor . . — „ Dat bewyst flegts, „ (hernamMevrouw de Clemire,) dat het leeren M u fomwyl verveelt, en dat is in uwe jaaren nog „ al  V A N HET KASTEEL. '53 ;, al eigen. Maar wanneer men u op dien tydee„ nig ander vermaak verfchafte, zoud gy noch naar uwe Canarie , noch naar uw Eekhoorentje „ haaken;gy hebt voor die diertjes geene uitfluitm„ de verkiezing; zo dat gy eigenlyk geene daade„ lyke hartstogt hebt, maar gy zyt flegts ligtziu- „ nig, onbezonnen, en traag, meer niet." „ Ach, nu begryp ik het; men moet eerst hetbegin van eene uitfluitende verkiezing voelen, en dan tevens eene verzoeking, om onze pligten „ voor die verkiezing op te offeren, gewaar wor- „ den." „ Juist zo!" „ Mama,wan- „ neer ik, grooter wordende, eens zulk eenfter„ ke geneigdheid voor de weetenfchappcn in my „ befpeurde,dat ik 'er alle andere vermaaken voor „ opgaf, zou ik my hierin dan ook moeten te- „ gen gaan?" Neen: want deeze geneigd- „ heid zou op goede gronden (leunen." „ Wel nu, Mama, dit is dan evenwel eene ge- „ oorloofde hartstogt?" Neen: eene enke- „ le geneigdheid of verkiezing is niet genoeg, om „ eene hartstogt genoemd te kunnen worden."—■ „ o Ja, dat is waar, ik vergat de verzoeking, om „ er onze pligten aan op te offeren."— „Zo de lust ,, tot leeren en tot onderzoeken u de pligten, die „ gy aan de famenleeving verfchuldigd zyt, deed „ verwaarloozen , dan zoud gy fchuldig zyn s, De gewettigde, de nuttigde, de zuiverde fmaak „ voor iets, houdt op eene prysfelyke deugd te K 5 » zy"»  •£54 A-VOND Ti'DKOR TIN GEN ,, zyn, zo haast zy het geweld van eene hartstogt op ons oefent. De hartstogtei: verblinden ons, maaken ons zwak, onrechtvaardig, en buiten„ fpoorig."— „Dat is naar! Zo dat dan, lieve Ma,, ma, wanneer gy zegt: Ik heb myne kleine Pulcherie „ dol Hef ; dat is dan niet anders dan eene wys vau p fpreeken ? "— „En wanneer ik zeg: lk heb haar 9i dol lief; zoud gy dan wel eens wenfchen, dat ?, dit waar was?"— Neen, voorzeeker niet, ,, Mama; ik zou niet gaarne zien , dat gy dol ,, waart."— ,, Maar na al, wat wy tot nog toe ,, gefprooken hebben , kunt gy ligt befluiten , dat „ alle hartstogten met de reden onbeftaanbaar zyn , en dat'er geene hartstogt zyn kan, die niet door een weinigje dwaasheid gekenmerkt wordt?... „ Ook zyn de uitdrukkingen: Dol lief hebben, en driftig lief'hebben, dezelfde; en zoud gy by ge?, volg niet onredelyk zyn, wanneer gy begeerde, j, dat ik u met drift beminde ? dan zou ik de reden en deugd vaarwel moeten zeggen , en gy zoud 'er niet eene enkele wenfehelyke proef van myne geneegenheid door winnen. Zo ik myn lcven voor een van u driën moest geeven, zou ik dat leven , 't geen gy lieden zo gelukkig 5, maakt, gewillig afftaan ! Ik zou voor uw behoud ,, alles aanwenden, wat de hartstogtclyke drifti„ ge liefde grootsch cn heldhaftigs kan inboezer „ men, maar echter zou ik voor u geene myner #, pligten verzaaken; metéén woord, myne hef- „ de  VAN HET KASTEEL. tj$ „ de voor u kan myne ziel wel verheffen, maar ,, nimmer van het fpoor doen dwaalen , of verne- „ deren Zoud gy zelf, Pulcherie, my „ wel andere gevoelens kunnen toewen fchen ? " — „ Neen, waarlyk niet, lieve Mama!" riepen de Kinderen allen te gelyk uit, haare Moeder om den hals vallende en liefkoozende, die hen tegen haar hart drukte, en haare traanen wiet kon inhouden , toenzy die vanPulcherie op haare hand voelde rollen. Na een oogenblik ftilzwygens , door de gemoedsaandoening der Moeder en der Kinderen veroorzaakt, ging men voort met praaten. „Ma- ,, ma, (zei Cefar,) ik heb u nog eene vraag te ?, doen betreffende de hartstogten. Wanneer men ,, het ongeluk heeft, van zig aan eene hartstogt verflaafd te hebben, en die hartstogt zeer geweldig is, kan men zig daar van dan nog ga. „ neezen? " „ Ja gewis; want 'er is geene overwinning, die wy niet op ons z.elven kun,, nen behaalen, als wy het flegts opregt mecnen ,, en willen. Maar ïn het geval , waarvan gy fpreekt, is het zeeker vry bezwaarlyk. Het is 3, zeer gemakkelyk , om de hartstogten voor te ,, komen; maar het kost veel moeite, die te over- winnen." „Hoe kan men zig best voor 3, de hartstogten hoeden, Mama?" „Door ,, zig vroegtydig te gewennen , om in alles , w.it ,, men doet, de reden te raadpleegen , en zig zei ven „ tegen te gaan in alle kleine begeertens, die daar ,, me.-»  V tl HST KASTEEL» ip' „ die neiging, welke ons met drift tot een be- paald geliefd voorwerp dryft, of de aantrekke,, lykheid , welke wy meenen te vinden in zekere genietingen, (q) of deoverdreevenefmaakvoor ,, uitfpanningen en vermaaken (r), of eindelyk „ voor verfcheidene ondeugden , waaraan men. „ zeer oneigenlyk den naam van hartstogten ge- geeven heeft; zo als de toorn. Maar de lief,, de voor het menschdom isdebelangeloosftevan- alle aandoeningen ; hoe uitgebreider en alge,, meener zy is, hoe vcrheevcner en nuttiger zy wordt. Zig van zyn goed te ontblooten, ten ,, behoeve van een geliefd voorwerp, iseeneprys„ lyke en edele daad; want zig voor anderen op,, teofferen is altoos fchoon; maar al het geen inert ,, bezit aan ongelukkigen te geeven , aan wiengee„ ne geoeegenheid of eenige band ons verbindt, dan alleen de band der menfchenliefde en het ,, medelyden; voor hun welzyn al onze zorg, {a 3, ons geheele leeven te befteedcn, zig voor hen 3, van duizende aangenaamheeden te beroovenr ,, hen als onze eige kinderen te behandelen, alleen ,, om datzy hulpeloos en ongelukkig zyn; dit, die ,, kan alleen de vrugt van eene verheevene, vanee- nebyna Goddelyke deugd zyn. De Weldaadig■fd oelyk de 0iengiie.d, die bciwgcii leiKpc m lenat-. ten by een te zamelen. (r) Van dien aart is, by voorbeeld, de drift voorhefr S?eJ.  153 AVONDTYD KORTINGEN ó, heid, tot dit uiterfte gebragt , kan wel eene ;, hartstogt genoemd worden ; maar dan is het ,, ook eene hartstogt, geheel onderfcheiden van „ alle anderen ; wyl zy geheel belangloos is, niet „ dan grootmoedige daaden doet verrigten , cn „ eindelyk, wyl zy niet dan in God zelf haaren ,, oorfprong heeft ; want zonder de liefde tot God, is het niet mogelyk, dat men zulk eenen trap van volmaaktheid ooit bereiken kan."- 3, Mama , als myn Heer de Lagarye Kinderen ,, had, zou hy dan wel al zyn goed aan de armen hebben mogen geeven?'' „Neen zeeker „ niet; want men moet, voor alle andere plig9, ten, die, welke de natuur van ons vordert, „ den voorrang geeven. Myn Heer de Lagaraye ;, zou ia dat geval aan de noodlydenden niet dan ,, zyn overvloed hebben mogen uitdeelen , endaar hy verpligt was, om zig op dc opvoeding van' ,, zyne Kinderen toeteleggen , zou het hem onmo„ gelyk geweest zyn , zig zo geheel aan den 3, dienst der armen toe te wyden.'' ,, En nu, Mama, (zei Caroline,) nu gy de ,. infchikkelykheid gehad hebt, om op alle onze „ vraagen te antwoorden, zult gy, hoop ik, nog „ wel zo goed willen zyn, van de historie van „ Mevrouw de S • * *re vervolgen."— „ Zeer 9, gaarne, (hernam Mevrouw de Clemire,) maar „ ik weet waarlyk niet, waar wy gebleeven zyn." 3) Mama, gy hebt ons verteld, hoe gelukkig Me- vrouwf  VAN HET KASTEEL. tfö jt vrouw de S * * * was, om dat zy mildadig ,, was; en dan, dat zy veel van liet buitenleeveil ,-, hield, en de bloemen beminde , dat zy veel las, altoos werkzaam was, dat zy beijenkor-' „ ven , en zydewormen had. Daar zyt gy in „ blyven fteeken." „Zo is het, (hernam „ Mevrouw de Clemire,) hier moeten wy he" „ dan weder opvatten.-" * * * Mevrouwde S * **, zeer te vreeden met haar ■ot, leefde zo vergenoegd als onfchuldig. Haar Man was niet ryk, en kon haar dus niet veelgeld geeven, om de armen daarmede te helpen; en echter liet zy geen dag voorbygaan, zonder eene of andere liefdedaad te verrigten. 'Er was op haar Dorp noch Doctor, noch Chirurgyn. Zy verftond zig een weinig op de Kruidkunde, en zy had met veel vrugt de Historie der in gebruik zynde planten vanChomel (s) geleezen. Zy wist de Raadgeeving voor (s) In het welk men befehryft de wyze, om de planten als geneesmiddelen te gebruiken, derzelver vereischte hoeveelheid , eigenfehappen, en de voornaamfte kruidkundige toebereidfelen , waarin dezelven gebeezigd worden; een zeer geacht W^rk, in drie Deelen, en dat door een ieder behoort geleezen te worden, die, verafgeleegen en op 't land woonende, verftooken is van de hulp der Doctooren,  VAN II È T KASTÉÉL. l6l tiaar gediend had. Dit mensch was algemeen gif* acht , om haare braafheid , haare onbaatzugtigheid , en haare verkleefdheid aan haare Mevrouw , wier deugden zy insgelyks bezat , en ■wier voorbeeldig gedrag zy navolgde. Het is waar, zy Was nooit te Parys geweest, en niets had haaren gelukkigen inborst kunnen bederven, of de beginfels van deugd in haar uitroeijen. MéVrouw de S * * * beminde haar teder, eiideyver, om dat goede mensch gelukkig te maaken, was eene van haare gclicfdftc zorgen. Marianne, eert weinig oudèr in jaaren dan haare Mevrouw, vleide zig niet zonder grond, Van in den dienst deezei? achtingwaardige Dame te zullen mogen fterven; doch de Voorzienigheid had hier omtrent anders befchikt. Mevrouwde S*** Wierd aangetast door eene kwaal, die, in den beginne niet veei geteld zynde, doodelyk wierd door eene verkeerde bc-' handeling. Zy zag den dood niet alleen zonder fchrik naderén, maar zy verwagte hem zelf met die gelaatenheid, welke eene ziel, doordrongen van de waarheeden en verheevene beloften van den godsdienst, kenmerkt; en, daar al wat haar omringde, zig aan de billyke droef heid over haar aanftaand verlies overgaf, betoonde zy de kloekmoe-' digde ftandvastigheid.— Eene naauwkeurige en zeer ftreng in acht genoomen diëet verlengde haar leven nog eenige maanden ; haar moed hield haare kragten op ; zy lag niet te bed, maar wandelde, i. deel. L las.  162 AVONDTYDKOR TINGEN las, en deed , als naar gewoonte , dagelyksch eenige jonge Meisjes uit het Dorp by zig komen , nog altoos behagen feheppende, om dézelven te' leeren en te ondervvyzen; zy onderhield zig dikwils met haare getrouwe Marianne; ook kreeg zy van tyd tot tyd het bezoek van den Dorp - Pastoor, en haare weltevredenheid en eenpaarigheid van humeur verliet haar nook een enkel oogenblik. Op een der fchoone morgens van de maand Mey ftond zy met den dag op; en, door haare Marianne vergezeld , ging zy in het veld wandelen. Zy bereikte , niet zonder moeite , een heuvel y van waar zig een verrukkelyk Landgezigt opdeed. Zy ging in 't gras nederleggen , en Marianne plaatfte zig aan haare voeten. Na verloop van eenige weinige oogenblikken, ftond Mevrouw deS*** op, en op den arm van Marianne leenende, zeide zy: „wat behaagt my deeze plaats; welk eene * heerlyke landsdouw ! Zie eens , Marianne,„ deeze klaverryke weide, die wy zo meenigmaa,, len doorwandeld hebben! Daar was bet, dat -r, wy eens de goede oude Veronique ontmoete» f, den, die onder den last van eene zwaare korf, s, die zy op den rug gebonden had , gekromd' ging , en bovendien nog eene logge zwaare „ mand vol appelen VöortfJeepte! Gy waart zo* Soed, om haar van de korf te ontlasten, en ik ontwrong haar,-dn weerwil van haaren tegenysr lhüü} de mande > en 20 bragten wy haar naar" s, haa-  tÓ4 AVONDTYDKORTINGKN zyn die herinneringen t in mynen tegenwoordir ,, gen toeftand, niet voor mynen geest....! Zo als Mevrouw de S * * * deeze woorden uitfprak, moest Marianne haar hoofd omwenden, ten-einde haare traanen , die zy niet langer kon inhouden, voor haare Mevrouw te verbergen. . . . Na een oogenblik ftilzwygens, vouwde Mevrouw de S * * * haare handen famen , en haare oogen Hemelwaards opheffende , riep zy met vervoering, en eene zeer zigtbaare ontroerenis opbaar gelaat, uit: „6 God, gy, dien ik door deeze „ luisterryke wolken, die uwen Hemel bedekken , „ meen te aanfchouwen. Gy , die my hoort, „ die in myn hart leest; u dank ik, als myn Schepper, myn Vader, myn Weldoener; u dank ,, ik, daar gy my in eenen ftaat op deeze waereld „ geplaatst hebt, waar ik voor de vervolgingen „ van den haat, de vuilaartige uitwerkfelen va» „ den nyd, de gevaarlyke verleidingen der kwaa„ de voorbeelden, en de listige overrompelingen van verderfelyke raadgeevingen, beveiligd was I Niets kon myne reden verzwakken, niets myn „ hart bederven. Ik heb noch het Hof, noch de Stad gekend. Ik wist, dat 'er vleijers, ftaat„ zugtigen en zogenaamde Wysgeeren waren , „ menfchen, in een woord, die door begeerlyke „ eigenbaat verlaagd, of door den hoogmoed bedor„ ven zyn; ik heb hunne dwaaling beklaagd; cn „ dit gevoel heeft dikwils myne aangenaame myme- j, sin-  VAN HET KASTEEL. . l6$ ringen verbitterd. Ik heb de kwaaddoenders be„ klaagd; maar ik heb altoos verre van hun ver- wyderd mogen leeven. Beveiligd voor woe„, dende hartstogten , voor de woelige en bedrie„ gelyke vermaaken, is myn leeven in eene ge» lukkige vergetelheid zagtkens voortgegleedcn. ,, Myn geluk was des tezuiverer, des te onge- ftoorder, om dat het my geene benyders vcrvvek,, te; de onfchuld, devreede, de getrouwe vriend.„ fchap, de tedere gevoelens van menfchenliefde , f, hebben alle de oogenblikken mynes levens on- befchryflyk gelukkig gemaakt. Ik heb alle de ,, waare goederen van dit ondermaanfche mogen genieten; . , . . en in deeze ontzachelyke cov genblikken , waarin de herinnering van het ,, voorleedcne den boosdoener met fchrik en af„ gryzen vervult, wordt myn geest door de zagt- fte herdenkingen geftreeld en verkwikt .... ,, en ik kan my met verrukking voordellen, dat ,, ik dit, voor my zo onfebatbaar geluk, alleen aan myne zuivere liefde voor de deugd ver- fchuldigd ben! o God, wat is uwe goedheid ondoorgrondeiyk, dat gy ons gebooden hebt, de ,, deugd te betragten en de ondeugd te vlieden! ,, Gy leerde ons den cenigen weg tot geluk, die 'er voor ons hier op aarde open is, en gygaaft „ ons nog daar en boven, de genadige toezeg„ ging van eene veel heerlyker belooning na dit M leeven!" L 3 Dee>  ï6ê AVOND TYDKORTINGEN Deeze woorden uitgefprooken hebbende, zonk Mevrouw de S * * * zagtjes in de armen van haare Marianne neder; de vervoering, waar medezy gefprooken had, hadden haare kragten uitgeput. Marianne zag haar aan; en haar bleek, beftoryen, onbeweeglyk, en met geflooten oogen ziende , gaf zy een ysfelyke gil. Mevrouw de S * * * opende toen haare oogen, en de hand van Mariluine, die zy tusfen de de haare geflooten had, tederlyk drukkende; zeide zy, met eene onbefchryfelyke minzaamheid en zagtheid op 't gelaat, haar te gelyk toelachende?— Hoe nu, Marianne! gy, wier godsvrugt zo gevestigd en opregt is, 9, zoud gy wankelen? zoud gy niet onderworpen, 9> zyn ? .... is uwe opoffering niet reeds ge5; daan? .... Wy zullen eens eikanderen we" derzien- myn kind; wederzien, om nimmer 3. te fcheiden! ..... Dat myne gelaatenheid, v myne gerustheid en vertrouwen u troosten!.. „ 3, Ik yleije my , dat gy in het Kasteel van S *** „ altoos een gerust verblyf zult vinden. Ik heb s> u, helaas! geen beftaan kunnen bezorgen. Dit grieft my! Ook is 'er nog iets, dat my grieft, '•' en waar van ikinsgelyks den fpyt in myn graf ,, zal mede dragen; ik moet het u zeggen, . . . Hier verdubbelde Marianne haaren aandagt, en sag haare Meestresfe fterk in 't gezigt, het geen de loop Van haare traanen een weinig ftuitte. Gy weet, (vervolgde Mevrouw de S***) >, dy  VAN HET KASTEEL, I(5'f dat hier eene Schoohneestresfe is, die de Kinderen van het Dorp leert. Het grootfte gedeelte t, der inwoneren kan haar betaalcn ; maar 'er zyn „ verfcheidene arme Boeren, die het geringe geld , ,, dat zy voor het leeren vordert, niet kunnen s> opbrengen. Wanneer ik nu wat langer had mogen leeven, zou ik het kleine fjmmetje, daar toe nodig , byeengezameld hebben , (te weeten, s! honderd kroonen,) waar van ik dan een foort ,, van Jaargeld zou gemaakt hebben, om aan dee» ?, ze Schoolmeestrcs voor de arme Kinderen jaarr ,, lyksch te betaalen, ten einde zy hen dan voor .', niet zou kunnen onderwyzen. Doch , daar e, het God niet behaagd heeft, my dat genoegen ,, te fcbenken , moet ik my gewillig aan zyne ,, fchikking onderwerpen."—— Op deeze woorden greep Marianne- eene der handen van haare Mevrouw, uitroepende : o .' Myne waarde Mecstresfe. Zy kon niet meer uitbrengen; haare hukken braken haare woorden af ; en Mevrouw de S * * * kort daar na opdaande, en op haar arm leenende, keerden zy beiden naar het Kasteel te rug. Mevrouw de 3 ♦ * * overleefde dit gefprek flegts weinige dagen. Haare zwakheid nam zodanig toe, dat zy genoodzaakt was, het bedde te houden. Marianne, allerdoodelykst bedroefd, verliet haar hoofdeinde niet; alle de bedienden op het Kasteel Weenden bitterlyk. Het voorplein was opgepropt L 4 met  VAN HET KASTEEL. lópen van alle de inwoonders van rondsom. Meer dan twee jaaren lang hoorde men van haar taal noch teeken; maar eindelyk na verloop van dien tyd, ontfing de Priester van haar een doos, waar in honderd kroonen lagen, nevens deezen navol? genden Brief. Fan charleville den 24 September 1775. myn heer de brieste r ! Daar zyn eindelyk, die honderd kroonen, ,, welke myne waarde nu zalige Mevrouw, op ,, haar doodbed, zo als 11 bekend is, zo zeer ,, wenschte. God zy geloofd , haare laatfte be,, geerte zal dan nu vervuld kunnen worden, en ,', het goede werk, dat zy voor had , volbragt ,, zyn. Zo ik meer dan dit Sommetje gehad had, ,, zou ik u deeze honderd kroonen van myne waarde Mevrouw zelf gebrogt hebben, maar ik ,, heb niet half zo veel, als nodig is om de reis- kosten goed te maaken. Buiten dat hen ik zo vergenoegd, als ik, na het zwaar verlies, dat ,, ik aan myne goede Mevrouw geleeden heb, ,, zou kunnen zyn; en ik ben nu van een Pak ontlast, dat my dag en nagt drukte. Ik fmeek „ u, gen. Zy is aan geenerly belastingen onderheevig. Zy ligt aan de Maas, en is van de bevallige Ctad Meziere alleen door een brug en een wal afgefcheiden.  174 avondtyükortinoeS ti trok!" fi Wel bb-, Mama ! Morel zou „ dan zeer gelukkig zyn; hy heeft het beste hart, „ en kon met dit geld veel goed doen."— „ Zo „ ik al eens onderftel, dat dit geval hem tiet ge, ,, heel veranderde, en hem, in plaats van nedc„ lig, weldaadig en goed, trotsch, waan wys en V, dwaas maakte , zou hy dan nog niet zeer te „ beklaagen zyn. More? kan leezen en fchryveu; „ heeft de beste grondbeginfelen, en hy is inzyU nen (land geacht eir bemind; maar welk eene „ vertoorring zou hy doch kunnen maaken in dé „ groote waereld? Aan welke Befchimpingen war, „ hy daar niet blootgefteld ? Hoe zou hy doch de „ eer van zynen ftaat kunnen ophouden? Wat ft zou doch zyn onderhoud in eenen meer be« i, fchaafden kring, wat zyne houding en voorkoft men kunnen zyn? Hy 20U wiuen trouwen " i, en dan zeeker geen Boerinnetje of Burgerdog.., ter kunnen neemen; hy zou dan eene voor het „ oog {wel opgevoede Dame moeten verkiezen, „ die hem niet zou trouwen, dan om zyn geld; ft dus niet uit achting; en zy zelve zou hoogst „ verachtelyk moeten zyn, en hem dus het leven „ bitter maaken; zo dat gy ziet, Kinderen, dat „ Morel met honderd duizend Livres inkomen zo „ ongelukkig als befpottelyk zou zyn. Daarën„ tegen, zo gy eens onderftelde , dat hy uit de >, Lotery flegts twaalf duizend Guldens trók,, dan zou hy een fehówi ftukje Land kunnen koo- H penj  VAN II É T KASTEEL. 175 ü pen, een aartig Vrouwtje van zyn (laat trou,, wen, die wel zuinig en werkzaam was , en j, hem daar by nog vyf of zes duizend Guldens $, aanbragt; bemind en gelicht van zyne Vrouw, met ruimte en gemak leevende; geëerd by de Hoevenaars , zynenabuuren, om dat hy goeden. ,, liefdaadig is, en meer weet, dan doorgaans luiden van zyn ftaat; zie daar Morel den ge- i, lukkigften Man van de waereld." Dat ,, is waar; maar wanneer Morel met twee dui5, zend Millioenen echter in zyn vorigen ftaat wilde blyven, zo by dan niet in eene Stad ging woonen, maar op het Land bleef, en zig met ,, eene kleine Hoeve , en eene lieve bekwaame i, huishoudende Vrouw vergenoegde; en zo hy ,, dan verder zyn groot-n fchat enkel aan liefdej, daaden befteedde, dto zou men hem niet be- „ fpotten, en hy zou gelukkig zyn." „Mo- ,, rel is een zeer braaf man, maar in dit gevat a zoud gy hem tot een Wysgeer, tot een Held ,, verheffen; en ik geloof, dat hy noch het een, ,-, noch het ander is. Daar by, om uwe onderj5 ftelling mogelyk te maaken, zoud gy oo': moeten gelooven, dat zyne Vrouw even zo hddhaftig zou zyn, als hy zelve, en zyne Kinderen ,-, gebooren Wysgeeren. Zonder deeze onder3J ftelling, zou die goede Vrouw wel eens zeer „ misnoegd zyn, dat haar waarde Man niet ten j-,- minden aestig duizend Livres Jaarlykfche ren- „ ten  I~6 AVO N UT YB KORÏINGE N' ten oplag; de Kinderen zullen weldra van het gevoelen hunner Moeder zyn; en dan Zou de ., arme Morel in zyn huis niet dan klagten cn ver- wytingen hooren." Nu, wat zwaarig- „ heid! laat hy dan niet trouwen!"— „En zo ,, hy dit echter gaarne deed Maar genoo- men, hy trouwde niet; dan zou hy ook geene Kinderen hebban , en van welk een genoegen berooft gy hem dan niet?" Ach, lie- ,, ve Mama! geef hem eene goede Moeder, en hem zal niets ontbrceken." . ,, Allerlieffte Jongen! .... Maar, dit nu ook al eens toe-s ,, gedaan;■ gy ziet, ik neem alles aan, wat gy „ begeert. Ik del dan eens, dat hy met zulkee„ ne braave, goede, tedere, verdandige Moeder gezeegend was; dat hy zig met deeze geliefde Moeder op een klein Landgoed begaf; dat hy voor zyn gebruik niet meer dan twaalf of vyf,, tien honderd Livres hield, en dat hy het ove„ rige aan de öoodlydenden gaf; dan zie ik nog „ duizende van verdrietelykheeden voor hem tc gemoet." Welken zyn die dan?" ,, Morel heeft geen kennis van menfchen, noch ,, van bedier van zaaken; looze vleijende fchur,, ken zullen zig meester van zyn vertrouwen ,, maaken, onder voorwendfel van hem te onder* „ rigten , en zyn vvelmeenenden yver tot het ,, waare doeleinde te beftieren. Morel , door „ hen misleid, bedroogen, beftoolen, en arm ge, „-maakt!  van het kasteel. 193 bedeed kunnen hebben. Zo gy 11 nu niet errt,, ftig toelegt, om u van dit gebrek te geneezen, zal het my nog vry wat meer geld kosten , wanneer gy ouder zult zyn, om dat gy, in jaaren toeneemcnde, ook meer ondericheiden foort van kleederen en opfchik zult noodig hebben, en uw onderhoud gevolglyk meer geld zal verè'ifchen. Ik zal u morgen omtrent dit ftuk eene Historie vertellen, die ik hoop, dat eenigeuin- ,, druk op uw geest zal maaken." ,, Maar, Mama, waarom niet van daag? het is nog' zö vroeg!" . ,, Wel, om dat ik die van gis- ,, teren nog niet lieb afverteld." ,, Hoe { ,, welke? (riepen alle de Kinderen te gelyk uit,) ,, die van Marianne Rambour?" — ,, Ik heb u immers niet gezegd, dat zy reeds geëindigd was; gy hebt my gedadig gedooid, en ik heb de geleegenheid niet gehad, om de draad daar ,, van weder optevatten. Ik heb getragt 11 te doen begrypen, dat in 't algemeen de Menfchen zon,, der opvoeding veelal te beklaagen zyn, wanucer de grilligheid van het fórtuin hen op eens tot ,, een hoogen daat verheft. Ik meen ook aan Pul» cherie getoond te hebben , dat Marianne Rambour gelukkig moest zyn, niet flegts twee honderd en zestig Livres inkomen; maar ik heb niet gezegd , dat dit de eenigfte belooning was , die de Hemel voor haar gefchikt had. Ik'heb u 4, deeze delregel te binnen gebragt: ,, dat nooit l< deel. N „ eené  194 AVOND TYDKORTINGEN eene edele daad in het duister blyft, maar zelf in „ dit leven reeds beloond wordt. Hier op zyt gy „ allen te gelyk uitgevallen over de geringheid „ van de fom van-twee honderd en zestig Livres , „ zonder dat het in u opgekoomen is om te vraa* ,, gen, of dit inderdaad haare eenigfte belooning ,, was."— O ja, nu zie ik, dat men nooit een ver„ haast oordeel moet vellen , maar dat men eerst de „ zaak naauwkeurig behoort te onderzoeken. Nu „ zouden wy waarlyk tot onze draf verdienen, „ dat wy verftooken bleeven van het verder ver„ haal der Historie van Marianne; doch dat zou „ evenwel, liefde Mama, een groot verdriet voor ,, ons zyn ! "— „ Nu , dat zal ik u niet aandoen. „ Het is my genoeg, dat gy het erndig befluit „ neemt, om in 't vervolg met minder voorbaa,, righeid en losheid te oordeelen." . En hierop vervolgde Mevrouw de Clemire haar verhaai aldus. * * * Om dan tot Marianne wedertekeeren: zy verram in haare afzondering, dat de Pastoor haar Brief aan de Gemeente had voorgeleezcn. Wel verre, dat dit haar hoogmoed vleijen zoude, was zy daar weezenlyk zeer neêrflagtig over. — Zy fchreef hem omtrent dit ltuk het navolgende: —i „ Het fpyt my zeer, dat gy eene daad heb rugt,,baar gemaakt, die ik wel had gewenscht, dat „ nie  I96 AVOND TYD KOR TIN GEN „ fehrcevcn ? riep Cccfar uit. O, dat doet my plaifier! Nu zal Marianne beroemd zyn ,, In weerwil van haare nederigheid, wordt zy nu ,, uit het duister, waar zy verborgen was , in het ,, licht gebragt; maar laat ons hooren, wat'er 5, volgt! O dat zal nu de ontknooping zyn; het ,, hart (laat my van vreugd! wel nu,Mama?]... 'Er leeft thans een jonge Prins , omtrent van uwe jaaren, Caefar; hy is negen jaar oud, en reeds geeft zyn karakter de gegrondfte hoop, van hem eens zo beroemd te zien door den luister van zyne deugden en verdienden, als door die van den hoogen rang , waarin de Hemel hem geplaatst heeft. Even als gy, myne lieve Kinderen, is zyn grootfte vermaak, om Historiën, waarin de deugd uitblinkt, te hooren verbaalen; hy luistert dan met grectïge ooren, en zy maaken den diepflen indruk op zyn gemoed, terwyl zy zig in zyn geheugen inprenten. Op zekeren dag vertelde hem de perfoon, die over zyne Opvoeding het opzigt heeft, de Historie van Marianne Rambour. Toen dit Verhaal geëindigd was , borst de Prins uit in traanen, en zei al fchreijende: ach, wat fpyt het my, dat ik nog maar een Kind ben! ,, Waarom, myn Heer?" vroeg men hem. Dan zou ik dat edelmoedig Blensch een Jaargeld geert7....— ,, Maar gy hebt immers een wcldocnden Vader!'' Zoud gy denken, dat ik het zou durven waagen, om hem dit te rraagenP— „ Tvvyfel daar niet aan; gy zult  VAN HET KASTEEL. 107 „ zult hem het grootfte genoegen geeven." —Op deeze woorden vloog de jonge Prins, als buiten zig zeiven vervoerd van vreugd , de kamer uit, eene gallery over, twee hoogtens trappen af, alles in minder dan een oogenblik, en froofeen BillardKamer in , alwaar vyf of zes perfooncn op het Biljard fpeelden. Hy zag niemand dan den Prins, zyn Vader; wien hy, niet tegenftaande zyne aangeboorcne fchroomvalligheid , in de armen viel; en met eene beevende afgebrooke ftem vroeg: Papa, ik heb u eene gunst te verzoeken; waarop de Prins zo goed was, van met hem in een ander Vertrek te gaan. Daar ftelde hy zyn Vader het geval van Marianne Rambour in de bcweeglykfte bewoordingen voor, en gaf hem vervolgens zyne begeerte te kennen. De Prins omhelsde hem met de grootfte aandoening van Vaderlyke liefde , nam hem in de armen, drukte hem aan zyn hart, en zei: Ik zal bevel geeven, dat men terflond, in uwen naam, een Brevet van zeshonderd Livres jaars In* komen voor Marianne Rambour afvaardige. * * * „ Ach, Mama!' (barste Pulcherie bier ptolfë. ling uit,) nu is myn hart voldaan! ...... o Lat lief Prinsje! wat moet hy niet verheugd ,, zyn geweest!"— „ Dat kunt gy denken. Ook „ wilde hy volftrekt den Brief aan-Marianne RamN 3, ,, bour  IJ>3 AVONDTYDKORTINGÉN „ bour zelf fchryyen, om haar dit blyde nieuws „ door zyne eigene hand te melden." „ Hy r zelf! die lieve Jongen! " — „Jazeker: en zie ?, hier zyn Brief; * * * Fan S. L * *, den ... Augustus 1782, „ Ik acht my hoogst gelukkig, Mejuffrouw, „ dat men my verhaald heeft, wat uwe geneegen-. ,, heid voor wylen Mevrouw de S * * * u heeft „ doen hctlaan, daar het my nu de gelcegenheid ,, verfchaft, om u te zeggen, hoe zeer ik daar „ door getroffen ben. Men wilde my doen ge„ voelen, hoe edel, fchoon en beminlyk de deugd „ is , en men verhaalde my uwe Historie. Ikben „ u daar door eene treffende les verfchuldigd, die „ ik nooit vergeeren zal, die ik my altoos met „ aandoening zal te binnen brengen. — Ontfang, „ MejufTer, het Brevèt van zes honderd Livres 35 jaarlyks inkomen, dat hier nevens gaat, als een „ blyk van myne byzondere hoogachting, en van „ dat vuurig aandeel, dat ik altoos in uw geluk en wclzyn zal neemen." „ Ik zal by deezen Brief, eene Quitancie van „ honderd vyftig Livres laaten voegen, ter be„ taaling van het eerde vierde jaar van uw Inko„ men , 't welk een aanvang heeft genoomen met „ den eerden July jongstleeden." Oar-  VAN HET KASTEEL. 100 Oordeelt nu zelf eens, Kindereu, over de uitwerking, die deeze Brief op het gevoelig hart van Marianne moest maaken; en zulks te meer, daar bet Brevèt, het welk den Brief verzelde, inde verëerendfte en vleijendlte bewoordingen was op- gefteld Zo dat Marianne, volgens haaren ftaat ge reekend, zeer ryk is, inzonderheid in een Land, vry van alle Imposten, gelyk ik u bevorens reeds gezegd heb. Zy leeft nu hoogst vergenoegd, en geniet die achting, welke meest ftreelcnd is voor een gevoelig hart; te weeten die, welke men alleen door de betragting van deugd en edelmoedigheid verkreegen heeft. * * * ,, O Mama,welk eene verrukkelyke fraaijeHis- torie was dat? Wat bemin ik dat lief ,, Prinsje , dat zo jong reeds zo goed is!"— ,, Ik ,, verbeelde my , dat de Avond-Vertelling van morgen » niet minder zal inneemen; maar nu ie Unt lmt PÏI ITO mi\aten lilormo^o ,fl„™ S ken." ,, Lieve Mama, nog flegts één ,, woord. Hoe is dc naam der Historie , die gy morgen de goedheid zult hebben ons te verbaa- ,, len? Eglantine, of de achtelooze „ verbeterdV ,,. Eglantine ! dat is eene ,, lieve naam! zy was, zegt gy, achteloos; maar „ dat is juist geene erge fout." ,, Gy zult N 4 zien,  200 AVÜNDTYÜKORÏINCEK „ zien , wat al nadeelen deeze fout met zigfleepr. Maar het is tyd, dat wy nu naar bed gaan." — Deeze weinige woorden van Mevrouw de Clemire wekten de nieuwsgierigheid der Kinderen zofterk, dat zy reikhalzend naar bet uur der negende Avonds Vertelling verlangden , welke Mevrouw de Clemire in deezer voegen begon. EGLANTINE, of Da Achtelooze verbeterd. 3D)or?.lice , de Vrouw van een ryk Financier, genoot een mimen overvloed; doch zy bezat te veel verftand, en een te goed hart, om de weelde en overdaad te kunnen beminnen , en om zig door eene ydcle praal vertoon ing boven min vermogenoen te doen onderfcheiden. Zy was overtuigd, at de pragt, altoos berispelyk in zig zelve, nog daar en- boven belachelyk en dwaas wordt, by menfchen , die door hun Ampt of Beroep niet verpligt zyn, om eene foort van uiterlyke vertooning van Statie of Hofhouding te maaken. Zy had geene Juweelen, bewoonde een zo eenvoudig als gemakkelyk Huis; gaf geene publike partyën ; maar zy verrigte daar- en- tegen yeele liefdedaaden, cn haare.  VAN HET KASTEEL. SOI haare rykdom, wel verre van haar den nyd der dwaazen, of de berisping en verachting van weidenkenden op den hals te laadcn, verwierf haar de zeegeningen der Armen, en de achting van alle hraaven. Niets toonde by haar eene dwaazc praalzugt,of een kinderiigtigen fmaak om uitteblinken. Offchoon zy in haar geöeffeud verdand eene vrugtbaare bron tegen de verveeling bezat, beminde zy echter de famenleeving der Menfchen; cn, ten, einde zyde waare genoegens daarvan zoude mogen fmaaken , had zy geene uitfluitende voorkeur van de eene foort van Menfchen boven de andere gemaakt; noch tot zig zelve gezegd: Ik zal flegts Menfchen van zulk en zulk een rang zien; of wel: ik zal die, welke van zulk een rang zyn , niet zienmaar zy bad zig wysfelyk uit alle rangen die lieden verkoozen, welke door hunne verdienden, het zy van geest of van bet hart, uitmnnteden, en haar een aangenaam en nuttig onderhoud konden opleeveren. Doralice had flegts een Dogtertje. Dit Kind, niet boven zes jaaren oud, gaf reeds blyken van een allerbest hart. Zy was zagtzinnig, gehoorzaam , opregt; het ontbrak haar ook geenzins aan begrip noch geheugen ; maar zy was by uitdeklog van aart; en gevolglyk was zy noch yverig, noch leerzaam; maar deed alles met de grootfte lusteloosheid en onverfchilligheid, en was dus natuurlyk tevens achteloos en traag in al haar doen. N 5 „ Hoe,  VAN HET KASTEEL. 20J ven beklaagde haare Gouvernante zig dagelyks bittei-lyk wegens haare verregaande zorgeloosheid. En inderdaad, men vond in alle hoeken van het Huis haar goed flingeren; overal lagen 'er handfchoenen , zakdoeken , fchaaren , poppen cn fpeelgoed. Zy wilde liever dit goed verliezen, dan de moeite neemen van het te bergen; alles lag in haare kamer overhoop; alles was vuil en verwaarloosd, Verpligt het grootfte gedeelte van den dag naar haare lesboeken, haar werk, of haar fpeelgoed te zoeken, verveelde zy zig doodlyk, en vermorde in deeze verdrietige beezigheid een kostbaaren tyd, dien zy of nuttiger , of ten minften aangenaamer had kunnen bedeeden, Alle morgens moest men haar beknorren, om haar uit het bed te krygen , en dan al verder eene ernftige preek doen, om de luije, rekkerige, gaaperige, lustelooze dofheid, die zy nog wel een uur daar na behield, te doen overgaan; dan weder eene nieuwe predicatie , over de langduurigheid van haar ontbyt; vervolgens moest zy gaan wandelen; dit gaf al wederom ftof tot vermaaning; want Eglantine wilde liever op haar gemak zitten, dan haare voeten verzetten, en klaagde nu over de koude, dan over de hettc,dan over den wind, en zo voorts. Met de lesfen ging het al niet beter : Eglantine nam die nooit waar zonder fchreijen ; zy had, van wat aart die ook weezen mog-tea, zo wel voor het dansfen als voor de geogra- phie,  VAN HET KASTEEL. 20$ met drift voelen. De geringde zaak treft hen, ,, een woord is genoeg , om hen tot inkeer te „ brengen; maar de logge en traage kinderen zyn flug en ongevoelig van aart ; niets doet hen „ aan ; zo dat zy nu en dan eenige geweldige „ fchokken nodig hebben, om hen levendiger te maaken, en uit hunne natuurlyke dofgeestig- „ heid op te wekken." Mama, welke „ foort van draf zoud gy voor Eglantine gefchikt hebhen?" „Die, welke vóórhaar de knel- „ lendlïe, en tevens de eenvoudigde zou geweest zyn. Wanneer zy niet had willen loopen, of „ op eene behoorlyke tred wandelen: dan zou ik „ haare wandelingen een uur verlengd hebben. — ,, Wanneer zy de les met luiheid had Waargenoo„ men, zou ik die, als het uur om was, weder „ van voren af aan hebben laaten herhaalen; en „ zo met alles, wat zy met traagheid of met tegenzin deed. Eglantine zou dan , om deeze „ verdubbeling van moeite voortekomen, zig met ,, alle mogclyke infpanningen vlyt op haare lesfen hebben toegelegd; en deeze eerst gedwonge„ n-e poogingen zouden naderhand gemakkelyker worden, en eindelyk geene moeite kosten; zo „ dat Eglantine ongevoelig de gewoonte zou ver,, kreegen hebben, om zig zelve aan te fpooren „ en haare traagheid te overwinnen Maar, „ laaten wy nu den draad onzer vertelling weder v opvatten!" Doralice  VAN HET KASTEEL. £0? „ looren ? "— „ Ja, (hernam Mevrouw de Cle„ inire ,) men heeft u flegts al, het geen gy ver„ looren, maar niet, dat gy verwaarloosd heb, „ in reekening gebragt. Daar by ben ik niet ryk; gy draagt geen geborduurd neteldoek , noch „ kanten; gy kunt dus niet vernielen of verlie„ zen , dan geringe zaaken. Gy hebt voor fnuis„ tery niet dan kokers van ftroo of citroenfcb.il,, len, of van hoorn gemaakte doozen, en al uw „ fpeelgoed beloopt flegts zes guldens."— Zo „ veelte beter, beste Mama, (zei Pulcherie ,) ik ben als Henriette, de Dogter van Mevrouw Steinhaufe; ik vind, dat een fraaije opfchik my flegts hinderen zoude. Een mooi met kanten „ gegarneerd fchortje zou my maar verdriet ver„ wekken; want ik verkies, even als Delphine, de roozen te plukken, zonder dat ik de doornen „ voor myn mooije goed behoef te vreezen."— „ Die wensch is zeer natuurlyk; maar denk daar by, dat Henriette, even zo eenvoudig als gy, ,, boven dien nog verftandiger was , en niets ver„ loor. Bedenk ook tevens, dat, naar evenree„ digheid van elks bezittingen, gy my zo veel „ kost met het verliezen van uweyvooren vinger,, hoeden cn Engelfche fchaaren, als Eglantine „ haare Moeder koste, met het verliezen van haare gouden vingerhoeden, en haare met goud en zilver ingelegde fchaaren."—„ Maar, Mama, waarom bragt Doralice haare Dogter ook niet „ een-  2&8 AVONDTYDKÖRTINGEN „ eenvoudiger op? Met haar zulke kostbaare wisjewasjes te geeven, maakte zy zeker geen goed „ gebruik van haare rykdommen."— „ Doralice bezat onnoemelyk veel geld, enzy gaf voorzig „ zelve niets overtolligs uit. Nu ftond het haar immers vry, om van haaren overvloed iets voor „ haare Dogters opfchik af te neemen." Maar juist daar door moest zy evenwel haare Dogter al vroeg den fmaak voor die vodderyën inboezemen."— „Dat zou doorgaan, wanneer „ zy zelf belang in die wisjewasjes ft-elde , en dia ook voor zig kogt; maar zy toonde in tcgen- „ deel door haar eigen gedrag, die beuzelingen , „ wat haar betrof, niet te achten; gelyk gy uit. „ het vervolg van myn Verhaal hooren zult." * * Mama, ("vroeg Eglantine,) waarom hebt gy niet dan een eenvoudig Horlogie, met een effen zydett koordje daar aan? ,, Dat is, om dat een ecn- ,, voudig goud Horlogie veel gemakkelyker in 't ge- bruikis, als een dat met Diamanten omzet is."— Maar, Mama, ^31 hebt my evenwel een fraai getmallieerd Horlogie met Diamanten, cn eene kosthaare ketting daaraan , gegeeven! ,, Dat is , om dat men op uwe jaaren kinderagtig is, en „ geen verftand noch oordeel heeft; dan is alles „ wat blinkt, mooi en aaidokkelyk ; dan heeft ,1 mea  *3°' AVONDTYSKORTlNeEN, * zegt fchoon; zo dat ik de verdere voorrechten « m kunde en weetenfchaPpe„ wd misfeil " ' Dit was eve» zo goed, als ofzy gezegd had: Ik behoef myne Moeder niet dankbaar- % T ^ * Z°rg' dk ** ™' getoond heeft, < an my ook de moeite welfaren, m haar h'khg te maaken, en te gelyk om beralllg■ enL mnnelyk te zyn. Zo dvvaas redeneert men , waneer men zig „Q0it gewead heeft5 m t£ ren denken. Eglantine, geen lust hebbende om aan anderen te bevallen, en de achting te verwerven van die geenen, welken haar omringden , was ook by nie^and van aHen , die haar kenden , i„ aanzien. Z be^en, *° wel als de kennisfen van haare Moeder, reekenden haar altoos als een kind. 2 was zo min verphgtende, en zo onbegrypelyk laf enlunderagtig; e„ door gebvek ^ o> qr xigdikwyls zulke lompe en ongepaste di„gen ontvallen, dat zy zo lastig en verveelend als onaangenaam in den omgang was. Alle foort van bedwang of moeite was haar ondraagelyk , en alles was voor haar moeite en bedwang; aangenoomene en gewetügde gebruiken fcheenen haar dwingelandy te zyn; zy vond de wclleevendbeid lastig, en wa, dus hefst by menfchen van een minder flag. Wel ver' re van den goeden raad, dien zy zo zeer benoo-" dtgd had, m te neemen, vreesde zy dien ver «xts zy geen raoeds genoeg bezat, 0» dien op te vol-  VAN HÉT KASTEElV 221 Volgen. Zelfs, wanneer Doralice haar alle de moeilykheeden , welken haar karakter haar verwekken kon , opnoemde-, hoorde zy dit met meer ongeduld en fpyt, dan waar berouw en leedweezen aan; zo dat diergelyke gefprek ken niets dan ftugheid en gccmclykheid by Eglantine te weeg bragten; iets, het geen zy noch verwinnen noch verbergen kon : want, gewoon zynde, om altoos zig lafhartig aan alle foort van indrukken over te geeven , en geen het 'minde vermogen op haaren geest hebbende, verkoos zy altoos liever, haar fcbuld te verzwaaren, dan zig de moeite te getroosten van de gepaste middelen op te fpooren , Om die te verbeteren. Zo veele nieuwe zwakheeden aanneemende , lag Eglantine geene van haare kinderlykê gebreken af» Zy had voor haar onderhoud, zedert de laatfte 'twee jaaren, zo veel noodig gehad , als of zy een kostbaar uitzet had genooten, en nog was zy flegt gekleed, en maakte geduurig fchulden» Eindelyk bereikte zy haar agttiende jaar: een gelukkig tydItip voor de traage Eglantine, wyl nu alle haare lastige Meesters wierden afgedankt. Dien zelfden dag trad Doralice in de kamer van haare Dogter, zy hield een boek in de hand, 'twelk zy op een tafel voor zig neder lag, en naast haar ongelukkig kindplaats necmende, fprak zy haar aldus aan: — Gy zyt thans agttieri jaar ; een ouderdom 4 ,, waarop, by elk ander, de opvoeding een eind „ neemt.  9&x AVONDTYDK bRTINGÊfi ;, tneerat. Jk heb voor u tot op dit oogenblik 9i gedaan, het geen weinigen ia myne omftandigi» heeden zouden gedaan hebben ; en hier van „ breng ik u thans de leevendige proef; zie hier ii het aanteekenboek, waar van ik u dikmaals geis fprooken heb; het behelst de optelling van al ii het geene gy zedert uwe kindsheid verlooren of ü verwaarloosd hebt, en van alle de onkosten, ,, die ik voor U vrugtëloos gemaakt heb; gelyk ook de voorleedene aantekeningen van uwe Gouvernante en die van uwe Kamenier; waar i, van de geheele optrek famen eene fom beloopt „ van een honderd en drie duizend Franks." —• Hemel, Mama.' (riep Eglantine verbaasd uit,) is het wel mogelyk! Dit is niet dan maar al te mogelyk voor u geweest ; en nu moet gy „ u niet Verbeelden, dat de noodzaakelyke onj, kosten voor uw onderhoud hier nog onder „ begreepen zyn; neen, die heb ik begroot, i, en 'erafgerekend; als ook die van eenigè uwer „ Meesters, die nog zo verre gedaagd zyn, van i, u iets te leeren. By voorbeeld: gy ichyft eene „ taamelyke goede hand, gy fpeelt ook taamelyk „ goed van 't blad: deeze twee Meesters, zo afó „ gyziet, zyn niet op de lyst gefteld, fchoon „ gy die beiden veel langer behouden hebt, dan „ noodig was geweest, wanneer gy mét meer ,, vlyt en oplettendheid u op hun onderwys hadf ii toegelegd. Ik heb ook onder de vtugteloozé uit-  VAN HÉT KASTÉÉL. 42$ w uitgaaven moeten nellen,, al het geen uwe Müi4 ziek Inftrumenten van geduurig repareeren gékost hebben, als ook uwe Teeken- en Geogra„ phie Meesters, uw onderwys in dé GefchiédWapens en Reekenkunde; zonder uwe Leer* meesteresfe in de kunst van borduuren te* ,', vergeeten , waar van gy mede twee volle „ jaaren een vrugteloos onderwys genooteri „ hebt, en daarenboven eene onnoemelyke mee* /, nigte Borduur - Zyde, Chenille, Paillietten , „ Satyn en Fluweel, dat gy vermorst en bedor„ ven hebt, zonder my ooit een bruikbaar ftuk te leeveren." '■ Maar evenwel, (hernam Eglantine ,) honderd en drie duizend Franks!.. * dat kan ik waarlyk niet begrypen! ,j Uwe „ verwondering zal eenigermaaten verminderen, „ wanneer gy u te binnen brengt, het geen ik ü Z duizendmaal gezegd heb; dat 'er geene klcinig„ heeden zyn, die niet, wanneer zy dikmaals tt weerom komen, eene zwaare fom zullen beloo\, pen, en gevolglyk door verloop van tyd uw " onde'rgang bewerken. Een voorbeeld zal u ti overtuigen kunnen: Gy hebt twee Horloges; zedert uw agtfte jaar is 'er geen maand omge„ gaan, dat zy niet een Van beiden by den Hor* l logemaakcr, of wel by den Juwelier, gebragt zyn; dan eens om 'er een glas op te laaten , zetten, of wel een nieuwe veer of ketting irt ' te maaken, dan weder om de repetitie te ver- u ftel-  AvondiVdkorTingén 5, Hellen, of ook wel, om 'er nieuwe diamaïda »"> wyzers of diamantjes in de rondte te laaten op zetten; in een woord, 'er is geen maand voor* „ by gegaan, dat deeae Horlogies niet voor't i, minst zeven of agt Franks van repareeren ge* kost hebben. Eu 'er zyn verfchelden maanden geweest, dat dit drie of vier Louizen beloopen „ heeft; zo dat, in tien jaaren tyd, dit eenig ,, artykel honderd agt Louizen bedraagt, Moet 4, men nu het geld niet beklaagen, dat op zulk ,, eene jammerlyke wys, zonder eénig nut, weg i, gelmeeten is; vooral, wanneer men daar by a bedenkt, hoe veel goed daar mede had Runtien „ verrigt zyn. Deeze honderd en drie duucnd „ Franks, myne Dogter, die gy zo roekeloos ver* fpildhebt, hadden aan meer dan twintig huisgezinnen een goed beftaan bezorgd , en hun uit de armoede en ellende gered." Deeze laatfte aanmerking haalde de traanen uit de oogen van Eglantine, die natuurlyk goedhartig, weldaadig en medelydend was. Zy nam haar Moeders hand, drukte die met veel drift tusfen de haaren, en riep weemoedig en bewbogen uit: Ik ben fchuldig ! zeer fchuldig! . . . Maar, lieve Mama! fchoon ik nu geene bekwaamheeden naar evenredigheid van myne opvoeding verkreegen heb; fchoon ik een dierbaaren tyd verkwist, en myn onderwys verzuimd heb; blyven 'er echter noch altoos ftooren in myn geest van die kundigheeden, welke sy  van het kasteel^ 22,5 gy my met zo veel zorgvuldigheid getragt hebt in te fcherpen. ,, Origetwyfeld ! (hernam Dorali- ,, ce,) zo gy ii ernftig wilt bevlytigen , cn u naarftig oeffenen ,zoiid -gy nog een gedeelte vaii dit verfpilde geld en dien verlooren tyd kunnen ,, herwinnen; maar gy zoud dan ook voortaan }, zovlytig, zo onafgebrookèn arbeidzaam moe,, teti zyn, als gy tot nu toe lusteloos , luy en achteloos geweest zyt." — Op deeze woorden loosde Eglantine een diepen zugt, zag voor zig iieder, en verviel in een zwaarmoedig gepeins. —■ Ik weet, (zei Doralice,) dat uw rykdom en de lof, dié men aan uwé fchoonheid geeft, ii ,, hebben doeii begrypen,dat gy minder bekwaamheeden noodig had, dan anderen, die in dit' ftuk niet zo gunstig bedeeld zyn ; maar om dat men deeze zo wankelbaare voorrechten bezit, ,, die boven dien van-geene waarde zyn, inde ;, oogen van verftandige lieden, moet men daarom ,, die verzuimen, welke alleen achtingswaardig ,, en beminlyk zyn? Is' het de fchoonheid, ont,, bloot van bevalligheeden, zo van ziel als lighaam, die behaagt? Zyn het de rykdommen die ons waai' geluk üitmaaken? Zyt gy zelve met die voorrechten gelukkig; wordt gy niet ,', fteeds door zelfverveeling geplaagd ? Altoos even' ., Zeer over u zelvé eri anderen misnoegd, kwynt i, gy Van verdriet, maar genietfniets. Daar hy, fa weet gy wel eens, of gy zo fchatryk zyt! k af. deel.' V lvenr-  2=8 AV0NDTYDKORTINGEN de zes jaaren van te leeven, dan eenige van haa?e eigene kleinodiën, en eenig gemaakt zilverwerk.Zy verkogt alles, en kreeg daar voor eene fomme van twintig-duizend Franks.—■ ,, Wy zullert (zei Doralice tegen haare Dogter,) nu genoodzaakt zyn, om ergens te gaan woonen, alwaar wy van deeze geringe fom, ons eenig ,, overfchot, zes jaaren ordentlyk leeven kunnen* „ Myn oogmerk is , om naar Zwitferland te gaan * ,, en daar te blyven tot dien tyd, wanneer het inkomen van myn Landgoed vry zal zyn." — O myne dierbaare Moeder, (riep Eglantine, doodelyk bedroefd, uit,) twintig duizend Franks l Dit is dan alles , wat gy overhoudt .'„... Welk een zielgrievend verwyt voor my, die u zulke onnoetnelyke [ommen gekost heb! — „Herdenk dit niet, ,, (viel Doralice haar in, terwyl zy haare Dogter „ tederlyk omhelsde,) indien ik voorzien had, „ het geen het lot over ons befchooren had , ., zoud gy nimmer deeze optellingen gezien, noch' de fom uwer uitgaaven gewceten hebben, waar ,, van de herdenking thans eene fmert te meer' ,, voor u moet zyn. Ik heb dit Aanteekeu-Boek „ verbrand, en al, wat hetzelve inhield, is thans „ by my voor ecuwig vergeeten! " ——— Ach-t (riep Eglantine fchreijend uit, daar zy aan haar Moeders voeten neerzeeg,) ik heb 'er zo veel te meer gevoel van, en die mis/lagen , welken gy my met zo veel edelmoedigheid vergeeft, zullen nooit uit mynv  VAN HET KASTEEL. 233 pyns harten dank ik u , dat gy my gezondheid fchenkt. Op dit oogenblik voel ik eerst regt de grootheid van die weldaad l Wel aan, myn Heer! (zeide zy tegen den Doctor,) laaten wy geen tyd verzuimen , laaten wy naar de kamer van myne Dogter. gaan. Kom dochJchielyk! ,, Hoe, Mevrouw! j, (zei de Doctor,) zoud gy zelve die daad on., derneemen !... Wanneer gy voor geld"... — Hoe! wie? ik! ik zou my dus van de armoede eenes ellendigen bedienen; ik zou hem dus noodzaaken, om door kragt van geld eene voor hem byna onoverwinnelyke afkeer te fmooren , en die voor my zo gtmakkelyk is om te boven te komen! En daar ik den edelen pligt eener Moeder verrlgten kan, zou ik eene lafhartige daad gaan bedryven! Daar ik myne Dogter van blindheid bevryden kan, zou ik my van zulk eene liefdedaad ontfaan! —— ,, Maar, Mevrouw , zoud gy waarlyk moeds genoeg bezit- ,, ten? " Ik ben Moeder, myne Dogter is. in gevaar! en my zou moed ontbreeken , om haar te, redden? „ Maar gy waagt uwe gezond- ,, beid.'' Kom, laaten wy, bid ik u, geen. tyd verfpillen ! Dit zeggende, voerde Doralice , zonder den Doctor verder gehoor te verkenen , hem met haar in de kamer van haare Dogter. * * * Tot hier toe was Mevrouw de Clemire in haar yerhaal gevorderd , wanneer de Baronnesfe op, P 5 haar  VAN HET K A S T E E t. S3Jf in my om, op?t enkel denkbeeld, wat deeze ongelukkige Vrouw ftaat te verrigten.... Achl lieffte. Moeder, kan men, mag men zulk een dienst voor geld koopen? — „ Myne waarde Eglantine, denk ,, ook een weinig om my , om uwe Moeder, wier hart door den doodelykften angst van „ een gereeten wordt! Daar by moet gy beden,, ken, dat deeze Vrouw de Pokjes reeds gehad ,, hebbende, zy voor de beünetting niet te vree- zen heeft; wees ook verzeekerd, dat zy al,, leen uw behoud en haare belooning in aanmer„ king neemt, en dus niets te moeijelyk in de daad zal vinden. Kortom , lieve Eglantine, „ ik begeer, dat gy u, aan het geen ik u voor„ gedeld heb, gewillig zult onderwerpen; wei,, germy deeze blyk van uwe kinderliefde niet!"— U te gehoorzaamen , dierbaarfte Moeder , is de voornaamfte myner pligten, en valt my nooit zwaar. Zo haast gy het volftrekt van my vordert, kan ik , mag ik, niet meer weifelen. Op deeze woorden wierd de deur van de kamer geopend, en 'er trad eene Vrouw binnen, die, het Ledikant der zieke genaderd zynde, haar dellig verzeekerde, dat deeze daad haar niets kosten zou. Kom aan dan, (zei Doralice,) laat om ten begin maaken; ik zal u alleen laaten , en terug keeren , wanneer het gedaan zal zyn. Dit zeggende, 'hield Doralice zig even of zy de kamer verliet; doch zagtkens te rug keerende, naderde zy het  AVONDTYDKOR TINGEN het bed van haare Dogter, plaatfle zig voor de Vrouw, die (lil agter haar wegfchoof, fchoon zy digt by de hand bleef, op dat Eglantine,van'tyd tot tyd die onbekende ftem, welke haar had toe^ gefprooken, zou kunnen hooren, en in de waan blyven , dat deeze Vrouw haar waarlyk hielp. Daar nu Eglantine dagt, dat haare Moeder indew daad het vertrek uitgegaan was , bad zy den Doetor om de operatie nog een oogenblik uittedellen, en een der handen van haare Moeder grypende ea die tederlyk tusfehen de haaren drukkende, zeide zy tot haar, zig verbeeldende tot de onbekende Vrouw te fpreeken : arme ongelukkige Vrouw, vergeef my, dat uwe ellende u tot zulk eene ysfely- ke daad dwingt Hemel, uw hand heeft Hoe, gy drukt de myne? zou het mogelyk zyn, datgy myn medelyden affmeekte... Zou deeze affchuwlyke daad boven uwe kragten gaan?.... Ach, dit kan ik gemakkelyk begrypen! Ach, Godl (vervolgde Eglantine) 231 drukt my In haare armen. . . . Ik hoor haar fnikken. Uwe woorden en „ medelyden roeren haar het hart, (zei de Doc= > tor,) gy doet haaren yver voor u tot teerhar- hartigheid overdaan". Hier op verzeeker- dc de Vrouw aan Eglantine, dat haar befluit vast genoomen was, en dat deeze daad haar duizendmaal minder koste , dan Eglantine zig verbeelde. Na dat zy dit gezegd had, gebood de Doctor aan allen, die in de kamer waren, dat 'er ftilte moest zyn;  VAN HET KASTEEL. 23? £yti; en deed vervolgens met de operatie een aanvang maaken , welke omtrent zes minuuten duurde. Na verloop van dien , zond de Doctor de Vrouw weg, haar overluid gelastende, om 's avonds weder te komen, het geen zy ook beloofde , na dat zy de hartelykfte dankbetuigingen van Eglantine ontfangen had # die haar van eene eeuwige erkentenis verzeekerde. Dit hulpmiddel eenige reizen herhaald zynde, bragt eene zigtbaare goede uitwerking voort. Eindelyk, op den derden dag, verklaarde de Doctor j dat men deeze operatie , welke de goedhartige Eglantine zo zeer tegenftond , nog flegts eene enkele reize behoefde in het werk te ftellen. Geduurende deeze laatfte herhaaling gaf Eglantine, die nog altoos waande in de armen der onbekende Vrouw te zyn, een fchreeuw van vreugd, en riep eensklaps uit: Ik zieden dag! ik zie den dag! Zo als zy dit gezegd had, ligte zy het hoofd op j om het goede mensch te befchouwen, 't welk haar zo liefderyk het gezigt had wedergegeeven; doch, hoe groot was niet haare verwondering, en hoe heevig haare aandoeningen, toen zy, in plaats van het aan gezigt eener onbekende te zien,dat van haare tedere en nu nog meer dan ooit geliefde Moeder gewaar wierd! Genadige God! ( riep zy uit,) is het myn Moeder zelf! — Haaf gevoel was te fterk, en zy flikte in haare woorden; zo dat haar hoofd op den boezem van haare Moew  *38 avondtvDkortingk^ Moeder nedcrzohk, en zy de fterke aandoenlykheid van haar hart niet dan door traanen kon uitdrukken. .... De Doctor verzeékerde haar toen, dat zy het waarlyk sari niemand anders- dan aan Doralice te danken had, dat zy haar gezigt had' mogen behouden. O myne dierbaar e Moedert (hernam Eglantine met verrukking,) wat is het leven my nu van onfchatbaare waarde, wat zou het my nü niet dubbeld fmertelyk vallen, Wannéér ik het zelve ziu moeten verlaaten, eer ik u, myne zo' tedere Moeder, alle myne dankbaarheid en liefde betoond had!.... Ik verlang naar het leven niet, dan om alle myne daaden , alle myne zorgen aan u töetewyden , en u gelukkig te maaken. Ik kan het nimmer zyn, dan door u. - Eglantine fprak met zó veel vuur en yver, dat de Doctor, met reden bedeigt zynde voor de nadeeligé gevolgen Van zulke heevige gemoedsbevveegingen, die wel' ligt eene verdubbeling van koorts kondén té wéeg brengen, haar inviel, en het gefprek afbrak. Zedert dien gelukkigen dag, was 'er geen dof meer tot bekommering; de ziekté fchikte naar wensch; doch de Doctor verklaarde, dat zy vry wat fpooren op het gezigt van Eglantine zou nalaaten. En inderdaad, zy verloor haare fchoonheid; en, offchoon zy wel niet zeer erg geteekend was, en' ook geene uaaden in het gezigt had gekreegen, waren echter haare trekkén dermaateiï tergroft, dat men haar nauwlyks gekend zou hebv ben.  24<3 AVOND TYDKORTINCEN i, want men kan immers , al is de jeugd vervlod;, gen, echter nog fchoon blyven?" — ,, Neen „ dat is onmogelyk: de fchoonheid gaat met dè „ jeugd vóorby." — „ Maarevenwel, Mama, i, Mevrouw de Palmire , die een elk zo fraai ü vindt, is niet meer jong; want zy is reeds, „ naar men zegt, zes- en- dertig jaar." : i, Ook is zy in waarheid niet meer fraai; men „ kan flegts zien , dat zy het voorheen geweest ;, is. Het is waar, men zegt haar dagelyks, dat j, zy bekoorlyk is, dat zy 'cr zo bevallig uitziet, „ als of zy flegts agttien jaar oud was , enz. a Dan, toen zy Weezenlyk agttien jaar was, beii berispten' alle Vrouwen haar figuur ; en nu, „ nu flemmen zy allen over een, om haar te pryii zen, juist om dat zy dat geen niet meer is, i, het geen zy te voren was. De jonge Juffers „ weeten zeer wel, dat de bevalligheid der eerfte ii jeugd verre boven de regelmaatige trekken van „ een gelaat , dat reeds zes- en- dertig jaaren telt , verkoozen wordt; en daarentegen de ;, Vrouwen, die de veertig naderen, zullen on„ ongetwyffeld eene fchoonheid van zes- en-derü tig jaar kiezen, boven die van twintig. Zie daar de reden, waarom zo veele Vrouwen beü weeren, dat Mevrouw de Palmire fchooner is ii dan de Gravinne Rofalie. De eene, by het ,-, afgaan haarer jaaren, geeft geene ftof meer tot 'ü jalouzy ; de andere, in den dageraad haarer jeugd 5  VAN HET KASTEEL. «47 ., ken, welke hy van de bedryven diens beroem„, den Vorst vervaardigde. Zie daar het geen ,, yver, lust en moed kunnen uitwerken, wan- neer men door eene lolfelyke eerzugt bezield is. Doch wanneer men boven de waare duurzaame ,, glorie den kortdondigen lof van het tegenwoor,, dig oogenblik verkiest, dan behoeft men noch onderwys , noch oeflening, noch groote be,, kwaamheeden. Men blyft t'huis, men maakt ,, zig vrienden, men kuipt, men koopt om, men fchryft zonder vuur, kragt en waarheid, en s, gevolglyk zonder geest of fmaak; maar — men „ wordt geroemd; wel is waar, flegts voor twee ,, dagen, doch al evenwel, men wordt geroemd. ... Voor het overige, zyn 'er vecle menfchen, die „ zig zeiven recht doen, en hunne eerzugt ook niet verder uitftrekken." Eglantine lui derde met zeer veel oplettendheid, en met een vermaak, het welk zy nog nooit ondervonden had, naar deeze verdandige aanmerkingen van haare Moeder. Weleer ongevoelig voor de zagte bekooring van een leerzaam onderhoud, werd zy door haare traagheid en geftaadige verdrooijing verhinderd , om daar immer eenig deel aan te neemen; doch de omwenteling in haar fortuin had ook te gelyk by haar eene zo verbaazende als gewenschte omkeering te weeg gebragt. Haar aart en inborst was, even als haar fmaak, geheel veranderd; zy dagt nu, Q 4 zy  44? A'v ondtydkortingetJ zy gevoelde nu, en dat wel Ieevendig en fterk j zy ünaakte nu een onbefchryfiyk genoegen in het onderhoud van haare Moeder, waarvan zy te vorert zelf geen denkbeeld had. Daar by wilde zy Doralice al het verdriet, dat zy baar voorheen door haare traagheid veroorzaakt had, nu door eene verdubbelde naardigheid vergoeden. Zy oeffende zig ook met zo veel yver, dat het haar in 't begin geweldig vermoeide; doch het duurde niet lang, of zy kwam ook dit ongemak te boven. Het leezen, de muziek, cn het tcekenen vervulde al haare oogeublikkcn. Vermits zy haaren geest nu weezcnlyk beezig hield, werd de oeffening , wel verre van haar te verveelen, eene zeer aangenaame beezigheid. In den beginne was zy flegts aangefpoörd geworden door de zugt, om haare Moeder, door de verandering van haar gedrag, haare dankbaarheid te toonen , en gelukkig te maaken; doch nu ondervond zy een zo Ieevendig genoegen in de fterke vorderingen, die zy maakte, dat zy nu niet meer alleen uit pligt en liefde voor haare Moeder arbeidde, maar uit eige verkiezing en vermaak; zo datzy , door eene verdubbeling van yver, naardigheid en infpanning, al den voorheen verlooren tyd allengs weder inwon. Zy verkreeg dus ongevoelig eene gegronde keu nis en uitmuntende bekwaamheeden , zo dat het aangenaam verblyf, dat haare Moeder verkooren had, haar nu dag aan dag bevalligcr en Vermaakélyket voorkwam/ x).aar  VAN H E T KASTEEL. 249 Daar 1111 twee Perfoonen , met duizend kroonen 's jaars , te Mórges gemakkelyk in een m;:.itigen overvloed leeven kunnen , wierd Eglantine de vermindering van haar fortuin niet eeuS gewaar. Zy bewoonde een net, gemakkelyk en vrolyk huis; zy had een klein bekoorlyk Kabinetje. Voor: haar. fchryfbureau zittende , kon zy zien in het Meir, dat onder haare venfterraamen droomde, en verder in 't verfchiet lag voor haar die fchoone keeten van bergen, welke op alle tyden, zo als ik u reeds gezegd heb, zulk een overheerlyk bekoorlyk gezigt uitleevcrde; cn zy vond, dat dit alles, rykelyk tegen het gezigt van de Seine en de Bolwerken kon opweegen. Zy at nu vee! fmaa* kelyker, dan in de tyden van haaren grootden overvloed; de gezondlte, fchoonfte, fynfte en rypfte vrugten , het keurigfte wildbraad, deverschte vis, welke als voor haare oogen in het Meir gevangen wierd, als mede de eelfte room, melk, boter en kaas; wat zoude zy meerder of beter kunnen verlangen ? Morges, Laufanne, en de' omtrek van dien, lecverde haar daarenboven alle die (tredende genoegens op, welken men uit eene gulle famenleeving trekken kan; te meer, daar men in deeze gezegende landftreek, welke' door de weelde nog niet bedorven is, de eenvóudigde en onbefmetfte zecden , de verheevenfte en cdelfta deugden aantreft. De Vrouwen inzonderheid, ^ 5 zo  250 AVOND TYDKORTINGEN zo bedorven in de Hoofdftad, zyn daar zeedig, deugdzaam, bevallig en niet ongeöeffend. Doralice en haare Dogter decden dikwils eene keer naar Laufanne. Zy hadden aldaar kennis gemaakt met eene jonge Weduwe ,Ifabella genaamd, welke, hy de uiterlyke bevalligheeden van haare perfoon, tevens een fchat van kundigheeden bezat; zy was begaafd met liet fynlte oordeel, de» geöefl'endften en verheevenften geest, en het gevoeligfte hart, alles opgeluisterd door een inneemend voorkomen en lieftallige wyze van fpreeken. Zy wierd wel haast de boezem - vriendinne van Doralice en Eglantine, en verzelde hen dikwyls naar Morges, of wel in de uitftapjes, die zy in den omtrek van Ceneve deeden. Dan was het eens een aangenaam watertogtje op het Geneeffchc Meir; dan weder een keurig uitgezogt gezelfchap van twaalf of veertien perfoonen, die met elkander een Concert hielden, of wel een Danspartytje in de open lugt, onder de groene boomen, wier takken met bloemfestoenen door eikanderen geflingerd en aan een gehegt waren. Eglantine was het voornaamfte cieraad by deeze onfchuldige vermaaken, door haare natuurlyke geestigheid, gulle vrolykheid en aangenaame talenten. Zy was nu, wel is waar, niet meer fchoon ; maar zy was daarentegen duizendmaal bevalliger, dan in dien tyd, toen men de regelmaatige fyne trekken van haar gelaat, en de uit- ilee-  VAN HET KASTEEL, 25* fteekcride blankheid en glans van haar vel bewonderde. Zy had de juistge vorm elite leeden , waar ■ by zy nu eene by uitftek fraaye houding had verkreegen, zonder welke het voorrecht van welgemaakt te zyn als verlooren gaat, of ten minden zeer verduisterd wordt. Zy was nu niet meer kostbaar, maar met fmaak en kiesheid gekleed. Men zag haar nu zonder verwondering, doch men zag haar met vermaak; cn hoe meer men haar befchouwde, vond men haar des te bevalliger. Haare nogen hadden nu geest en leven, cn de trekken van haar gelaat eene uitdrukking, die innam en bekoorde. In een woord; zy bezat niet meer die fchoonheid, welke aller oogen tot zig trekt, maar zy bezat nu een veel grooter gaaf, te weeten, die van de harten te winnen , en aan zig te verbinden. Het was nu omtrent agttien maanden geleeden, dat Doralice met haare Dogter te Morges woonde , zonder dat zy nog had kunnen befl uiten, deeze zo bekoorlyke plaats te verhaten, om een keer door Zwitzerland te doen, gelyk zy altoos van yoorneemen geweest was. Nochtans wilde zy gaarne haare Dogter een zo merkwaardig land doen zien ; zo dat zy eindelyk befloot, om het werkftellig te maaken, en haar beminnelyk verblyf en haare Vriendinne Ifabella voor eene korte poos vaarwel te zeggen. Zy vertrok dus, verzeld door Eglanfine, op bet einde van Juny, en  AVONDTYDKORTTNGEN cn ging eerst naar Bern , eene bekoorlyke lUd, zo door de fchoonheid van haare ligging, als door de regelmaatigheid vau haare bouworde. De ftraaten zyn breed , cn in het midden vau een gefcheiden door een riviertje van het zuiverst cn helderst water. Aan beide zynen van die ftraaten zyn zeer net gebouwde galeryën , die boogsgewyze uitgehouwen, en met groote gebakken fteenen geplaveid zyn , dienende tot eene gemakkelyke wandeling voor" de voetgangers; en x in het diepe van die galeryën zyn kleine winkels geplaatft, waarin men alles te koop vindt.. De wandelingen buiten de Stad zyn allerverrukkclykst, als mede het gezicht van het Terras, dat aan de Rivier de Aar geleegen is, het welk van alle kanten het overheerlykfte verfchiet uiileevert (ƒ). Doralice bragt eenige dageu te Bern door; en, na dat zy Iudelbank, een Dorp, alwaar heerlyke Graf- (ƒ) In een der hoeken van dit Terras vindt men eene inferiptie, ter gedagtenis van een zeer zonderling geval. Een Student, te paard zittende, viel met zy« paard van dit Terras af, ter hoogte van honderd twintig voeten ; zyn paard viel te pletteren, doch hy zeïf brak flegts beide zyne beenen, en heeft nog veertig jaar daar na geleefd. Hy is Predikant geweest, en qverleeden in den jaare 1694,  VAN HET KASTEEL. 253 Graftombes te zien zyn, bezogt had, vertrok zy van Bern, en floeg den weg in naar de beroemde Ysbergen van Grindewald, twintig mylen van Bern geleegen. . . Van alle de Ysbergen, die in de Alpen gevonden worden, is die van Grindelvvald, by het Dorp van dien naam geleegen, de aanmerkelykfte. De top van dien berg beftaat uit eene groote wyd uitgeftrekte bak, met ysfchotfen vervuld. De Rots, welke dit Meir van ys tot een kom veritrekt, is van zwart marmer met witte aderen, en dat gedeelte, 't welk de afhelling uitmaakt, is van het fraaifte gekleurd marmer. Het overtollige water van her Meir, en de ysfchotfen, die deszelfs oppervlakte bedekken, geprangd om zig te ontlasten , en langs de helling der rots af te rollen , maakt dat geene eigenlyk uit, het welk men de Tsbergen noemt, te weeten, die verzameling vau ysfchotfen, welken geftadig op een fehiiivcnde, zig eindelyk torcnsgewyze op een hoopten, en de ganfche helling der rots van boven tot beneden bedekken. Niets kan vergcleeken worden by het yerrukkelyk gezigt van dit Amphitheater, bedekt met Piramides en Obelisken van allerlei gedaantens, die van het zuiverde helderfte Kryftal fchynen te zyn, en zig tot de hoogte van dertig a veertig voeten verheffen. Dit Schouwfpel levert fiejehitterendde yertooni.ng op; vooral, wanneer des zoojers de zon op deeze groepes van Ys-Piramides  £54 AVONDTYDKORTINGEN mides haare ftraalen fchiet. Dan begint de Ysber*' te rookcn, en geeft eeu gloed van zig, waar tegen het oog naauwlyks kan opzien. De Valey in de nabuurfehap is aan beide zyden door twee hergen, mef groente bewasfen é en een digt bosch van Denneboomen ingeflooten. Na dat Doralice en haare Dogter Grindelvvald gezien hadden, zetteden zy hunne reis voort door het binnenfte van Zwitzerland; en, daar zy den lx roemden Schryver van het fchoone Dichtftuk Aèel wilden leeren kennen, gingen zy naar Zurich (£•). Zy zagen toen in eigen perfoon een der grootfte Dichters van onze eeuw, wiens onderhoud des te belangryker was , door dien hy een voornaam gedeelte zyner bekwaamheeden aan de gevoeligheid van zyn hart en de zuiverheid van zyne zceden te danken had. Indien hy het landleevcn niet bemind; indien hy niet de verrukkelykfte Iandftreek bewoond had; en eindelyk, indien hy geen goede Vader, geen tedere Egtger/oot was geweest, zou hy nooit die overheerlyke Idylles gemaakt hebben, waarin de deugd zo beKïnnelyk, zo tredend aandoenlyk gefchetst is» Waarom zyn die Dichtfiukken, zo eenvoudig in mare foort, doch zo bekoorlyk? Waarom wortien zy in alle taaien overgezet? Het is, om dat de »' ■"'"" ■"■» ■ ui swmMn (g) Geleegen op de Limmat,  VAN HET KASTEEL. 253 de Schryver alles voelt, wat by uitdrukt, en alles gezien heeft, wat hy fchetst. Ily verzelde Doralice byna op alle haare wandelingen en togtjes, die zy langs de bekoorlyke oevers van het Zurichfe Meir, en van de Sil en Limmat deed; wanneer hy tevens aan haar en aan Eglantine de plaatzen toonde , die hy geteekend ( h ), of in zyne verfen befchreeven had. Doralice was wel het allermeest opgetoogen, toen zy het Boschje van Pamfres zag, alwaar Gesner zyne Goddelyke Idylle van Mirtyl opftclde. Doralice en Eglantine bragten agt dagen by Gesner door. Zy hadden genoegzaame geleegenheid, om zyne uitmuntende gaven van naby te bewonderen. In den fchoot van zyn huisgezin,in het diepfie van zyne befpiegelingen, zagen zy fteeds in hem den gelukkigen Wysgeer, den waaren Geleerde, en den treffenden Schilder der Natuur. Na een afweezen van twee maanden, kwam Doralice met Eglantine, brandend van verlangen naar hun bekoorlyk verblyf, te Morges te rug; alwaar Ifabclla hun genoegen kwam verleevendigen, en een gedeelte van deu winter by hen doorbrengen. Het voorjaar bragt eindelyk de gewoons Landvermaaken weder met zig: de wandelingen, de (/;) Gesner teekent zo fchoon, als hy fchryfr.  255 AVOKDTYDKOR.TINCEJT de plaifïer- togtjes , de Dans - partytjes , alle da Veld-feesten namen weder een aanvang. Het was nu reeds twee jaaren geleeden, dat Doralice Parys verhaten had, en Eglantine bereikte nu byna haar twintigfte jaar; zy was de lust en vreugd van haare Moeder geworden, en kende het geluk niet, dan zedert zy te Morges haar verblyf gevestigd had. Op een zekeren avond, dat zy met haare Moe* der langs den oever van het Meir wandelde, ontmoette zy een jong Heer, die in den zwaaren rouw gekleed was, en langzaam in diepe gedagten voortwandelde. Terwyl hy Doralice yoorbyging, en haar groetende even opzag, deed hy eene be-< weeging van verbaazing , en trad fchielyk naar haar toe. Toen herkende Doralice, tot haare groote verwonderingi den Burg-Graaf d'Arzelle, Na de eerde nligt- pleegingen, onderrigte hy Doralice: „ dat by een van de grievendlle fmerten „ geleeden had; te weeten, die van zynen gelicf„ den Vader te hebben moeten verliezen ; hy „ voegde 'er by, dat Parys hem na dit verlies „ ondraa'glyk was geworden, en dat hy vervolgens het befluit had genoomen, om te gaan „ reizen; dat hy voorneemens was, om twee „ maanden in Zwkzerland door te brengen, en „ dan naar Italiën te gaan." Zo als hy dit verilag geëindigd had, floeg Doralice , wyl het reeds ■donker begon te worden , den weg naar hnar bui -, in.  VAN HET KASTEEL. &S7 ifti De Burg-graaf verzogt verlof, om haar te mogen geleiden , en bood haar vervolgens dea arm aan» Ter zelfder tyd bragt hy zig te binnen, dat Doralice weleer eene Dogter had, en hy zag tevens, dat dezelve haar vergezelde. Hy fprak haar beleefdelyk aan ; doch hy kon haar aaugezigt niet zien, door dien zy eenigzins agter haare Moeder gefchooven was; als ook, om dat bet reeds te donker was, om haare weezenstrekken te kunnen onderfcheiden. Eindelyk voor haar-huis gekomen zynde, trok Doralice aan de fchel; een meid deed de deur open, en zy traden binnen» Toen riep de Burg-Graaf met verwondering uit; Hoe, Mevrouw! is dit uwe wooning! Dit zeggende, bragt hy zig de groote goederen, die Doralice weleer bezecten bad, te binnen, en die zy niet verlooren had, dan om de fchulden van haar Man geheel af te betaalen. Intusfen gingen zy een trap op, die hen in een aartig fraai Sallonne» tje bragt, het welk proper en met fmaak gefchiï* derd en gemeubileerd was. Is dit geen bevallig ■vertrek? (vroeg Doralice aan den Burg-Graaf.) Al, wat gy hier ziet, is het eigen handenwerk van myne Dogter Eglantine; zy is het, die deeze meubilen geborduurd, en deeze land/tukjes gefchilderd heeft Op deeze woorden kon de BurgGraaf zig niet bedwingen, eene zigtbaare verwondering te toonen, welke al het voorkomen had, dat hy 'er weinig geloof aan floeg. Ter zelfder l. deel. K tyd  *5§ AVOND TYDK0R.T1NGEN tyd floeg hy de oogen op Eglantine, en getroffen door de groote verandering vau haare trekken en houding, zag hy haar met de grootfte verwondering aan, zonder haar te kunnen herkennen. Eglantine glimlachte, en kreeg een kleur. Die lach, die blos verfraaide haar gelaat dermaate, en zette hetzelve zo veel leven en uitdrukking by, dat de Burg-Graaf haar met eene telkens toeneemcnde verbaazing befchouwde. Hy had haar in 't eerst flegts met nieuwsgierigheid aangezien ; nu zag hy baar aan met deelneeming. Hy merkte op, dat zy gegroeid was, en hy bewonderde de fraaiheid van haare geftalte, de edele en losfe zwier van haare houding, de leevendigbeid van haaren opflag, de uitdrukking van haar gelaat, en de zeedigheid vau haare manieren. Hy vond, dat de bekoorlykheeden, die zy verkreegen had, de vorige regelmatige, doch eenzelvige trekken, en de fchitterende fchoonheid, welke zy verlooren had, duizend maal konden opweegen. Haare gefprekken verwonderden hem nog veel meer; hy kon zig in 't geheel niet verbeelden , dat dit het zelfde Meisje was, 't geen hy te voren zo ongevallig, zo laf gevonden had, en dat flegts drie jaaren tyds zulk eene lterke en ongemeene verandering konden te weèg brengen. Toen hy zyn affcheid nam , vroeg by met zeer veel nadruk Doralice om verlof, van haar nu en dan te mogen bezoeken; en reeds des anderendaags  VAN HET KASTEEL. 259 daags kwam hy eenige uuren by haar doorbrengen. Die dag was tot een klein Concertje aan het huis van Doralice gefchikt; de Burg-Graaf kreeg dus geleegenheid, om Eglantine te hooren zingen en - TSp de Harp fpeelen. Hy dagt nu in goeden ernst, dat alles een droom was; want hy kon volftrekt niet begrypen, dat dit die zelfde Eglantine zou zyn, welke hy te voren, in weerwil van haare uitneemende fchoonheid, en van haare groote fchatten , niet had willen neemen, om dat zy toen 20 kinderagtig als onkundig was. De Burg-Graaf had zyn verblyf te Laufanne genooinen. Aldaar boorde hy niet dan van Eglantine fpreeken. Zy had ieders liefde en achting gewonnen door haare bevalligheeden, verftand, zagtzinnigheid, eenpaarigheid van humeur, en inzonderheid door haaren eerbied en liefde voor haare Moeder. De Burg-Graaf luisterde met geen kleia genoegen naar alle die loffpraaken. lfabella inzonderheid roemde Eglantine met ai het vuur en den nadruk der vriendfehap; en de Burg-Graaf had zo veel behangen in het verftand en het onderhoud van lfabella, dat hy haaren omgang boven die vaa alle anderen zogt. Het was nu reeds meer dan twee maanden, dat hy zig in Zwitzerland had opgehouden , en men hoorde hem van Itaiiea nietmeer reppen. Hy bragt al den tyd, dien Doralice hem vergunde, in haar gezelfchap door. Ingetoogenen befchroomd, wanneer by mst Eglantine alH * leejf  26© AVOND TYDKOPvTINGEN leen was, durfde hy iiaauwlyks de oogen op baat flaan, of haar aanfpreeken; echter nam-hy haar met zo veel oplettendheid waar , dat niets hem daar van kon aftrekken. Hy bewees Doralice al den eerbied, liefde en achting, die zy 'van den gehoorzaamden Zoon wagten kon. Hy bragt nog eene maand te Laufanne door, wanneer hy eindeIjk Eglantines waarde, zo door de berigten van anderen, als door eigen ondervinding volmaakt kennende, dagt, dat het nu geen tyd meer was, om gevoelens te ontveinzen, die de reden zelve billykte. Hy opende derhalven zyn hart aan Doralice, en vroeg haar om haare Dogter. Gy zyt haar waardig, ( antwoordde Doralice, ) gy) hebt haar niet begeerd, toen zy ryk en fchoon was; gy vraagt haar, nu zy dit alles verlooren heeft, en niets bezit, dan haare perfoonlyke verdiensten; dus toont gy, dat de waare bekoorlykheeden, de begaafdheeden en de deugd, u alleen eene weezenlyke geneegenheid konden inboezemen. Men mag dus met grond op de flandvastigheld van zulk eene verft andige liefde hoopen. Doch, daar het nochtans mogelyk is, dat men zig zeiven zou kunnen mis lei' den , eisch ik, dat gy nog alvorens emftige overweegingen doet omtrent eene verbintenis, die uw lot, en dat van myne Dogter, onherroepelyk en voor altoos bepaalen moet. Vertrek dus hoe eer hoe liever, en ga nog zes maanden reizen. Zo gy , na verloop van dien tyd, myne Dogter even zeer bemint, dan is. Egla n-  VAN HET KASTEEL. 5.6$ Egl ft tine de uwe. —— Op deeze woorden viel de Burg-* Graaf ain de voeten van Doralice, en bad liaar, dat zy zyn geluk doch niet wilde vertragen-. Maar Doralice, onverzettelyk inbaar befluit, was noch door gebeden , noch door betuigingen , daar van af te brengen; en de Burg-Graaf, ten uiter11e getroffen, moest wel befluiten , om den vol.genden dag op reis te gaan. Nochtans de Landfireek, die Eglantine bewoonde, niet kunnende verlaaten, zwórf hy in Zwitzerland om , en bragt aldaar zyn proeftyd door. Dien tyd eindelyk ver.loopen zynde, vloog hy naar Morges. Toen hy daar aankwam , was Doralice alleen met haare Dogter in haar Kabinet. Op eens gaat de deur •pen , de Burg ■ Graaf treedt binnen, en werpc zig aan de voeten van Doralice'. Voor de eerfte maal fprak hy van zyne liefde: in de tegenwoordigheid van Eglantine, hy. fmeekte om haare hand, en betuigde plegtig, dat hy. haar nimmer van haare Moeder fcheiden zou. Eglantine van haaren kant verklaarde , dat zy ook zondes deeze voorwaarde nooit befluiten zou, om haar tegenwoordig lot, 't welk alle de verlangens van haar hart vervulde, immer te veranderd. De Burg-Graaf? verzekerde haar, dat een zo natuurlyk. gevoel van waare kinderliefde haar nog dierbaarder, in zyne oogen maakte. Dien zelfden avond van dit gefprek teekende Doralice, nu de gelukkigfte van alle Moeders, het Huwelyks-Contract van haareR % Dog*  *£s AVONÖTYÖKOHTINGEN Dogter; en drie dagen daarna, trouwde dé BurgGraaf, ten tnppmit van zyne wentellen gefteegen, de verftandige, begaafde, beminnelyke, en°nii insgelyks volkomen gelukkige Eglantine. „ O , dat is eerst eene fraije hifbrie! (riep „ Caroline.) Nu, Mama, ik beloof u, dat jfc „ wel zal zorg draagen, van myne handtehoenen, „ zakdoeken en tehaaren niet meer te verliezen, „ en ook van myne middag verfnapering in den „ tuin te vermorfen; ik zal voortaan ook wel i, acht geeven op al, wat men my zegt en leert, „ op dat ik niet, even als Eglantine, op myn. „ zeventiende jaar nog fchandelyk onkundig ben, „ en voor al, op dat ik u geen verdriet veroor. zaake." — „En, wanneer men u in 't ver* „ volg fchoon vindt, (voegde Mevrouw de Cle„ mire 'Cr by,) breng u dan altoos de bidorie „ van Eglantine te binnen. Denk, myn lieve „ kind, dat de fchoonheid flegts niets beduidende „ loftuitingen opwekt, maar dat de weezenlyke „ hevalligheeden, gepaard met de verdienden van „ het hart en van het verftand, alleen het voor„ recht genieten, van eene gevestigde achting „ inteboezemen." Hier eindigde de tiende Avond-vertelling, en Mevrouw de Clemire verwittigde haare Kinderen, toen zy h#ar goede nagt zei,'  VAN HET KASTEEL. üój. fcei, dat zy hen den volgenden dag by den lieer de la Paliniere ter middagmaal zou mede neemen. —- ,, Gy zult by dien Heer fraaije Medail„ les zien; want myn Heer de la Paliniere, met zyne zwarte ronde Pruik, en zyne geduurigé , verftrooidheid van gedagten , is nochtans zeer ervaaren en kundig." Mama, wat zyn doch Medailles? „ Ik zal u dat morgea .., by het ontbyt uitleggen." * * * Den volgenden morgen herhaalden de Kinderen hunne vraag, aangaande de Medailles; want, daar zy nu wisten, dat zy in het Kabinet van den Heere de la Paliniere zouden toegelaaten worden; wilden zy alvorens ten miniten een oppervlakkig denkbeeld hebben, van het geen zy ftonden te zien. Mevrouw de Clemire las hun een uittrekzét: voor, 't geen zy voor hun vervaardigd had, ea getrokken was uit een groot werk , ten tytel voerende: de Weetenfchap der Medailles (/)., Ver- C^i) De Weetenfchap der Medailles, of de Penningkunde , beftaat in zig niet te laaten misleiden door namaakfels van waare Medailles; in het onderfcheiden der. Copyën van de Origineclcn , even gelyk de kenners R 4 ias  a64 avondt ydkoJrt ingen Vervolgens vroegen de Kinderen : ,, of men ook zinnebeelden by de zinfpreuken voegde." Voorin de Schilderkunst; en eindelyk in het weeten noemen der naamen van de verfcheidene eigenfchappen, welken de Godheeden , Prinsfen , Souvereinen , Provinciën, Steden enz. toekomen. Dus moet een Oudheidkundige volkomen ervaaren zyn in de Tydreken - Gefchied- en Fabelkunde. De beöeffening deezer weetenfchap is zo vermaakclyk als nuttig, om dat de Medailles de egtfte gedenkftukken der Gefchiedenis zyn, en de ïéekerfte bewyzen opleeveren voor de dagteekeningen cn de gebeurtenisfen. Men verdeelt de Medailles in twee föorten , oude en fiïeuwe. De ouden zyn alle die 'er geflagcn zyn tot dj III. of IX. Eeuw onzer Jaartelling. Zo onbepaald moet men zig uitdrukken , om zig te fchikken naar de» verfchillenden fmaak der liefhebbers, waar van fommi,gen de oude Medailles doen eindigen met het OpperKeizerryk , anderen flegts. met den leeftyd van Conftantïpxs, terwyl wederom anderen die uitftrekken tot de tyden van Karei den Groeten. De nieuwe Medailles zyn alle die, welken men zedert omtrent 300. jaaren geflagen heeft. Onder de , eerfte foort zyn de Griekfche de fraaifte en de oudfte. Het gebruik van zilveren MedailH begon te Romen niet eerder ftand te grypen , dan omtrent het 48411e jaar haarer "ftigting , en de Romeinen begonnen niet vroeger van gouden Munten gebruik te maaken x da.3 omtrent het $46fte jaar van Romen.  VAN HET KASTEEL. 265 Voorzeeker, (antwoordde Mevrouw de Cle,, mire,) en zeifis het zinnebeeld eene noodzaakelyke vereischte by de zinfprcuk ; doch dit heeft geen plaats in de Medailles of Ge„ denkpenningen. Maar, weet gy wel, wat een „ Zinfpreuk of Devys is?" ,, Zo om en naby, Mama!" >,, Wel nu! Een Zin- fpreuk is eene foort van leenfpreukige uitdrukking, die het karakter of de omftandigheedeii ,, van die geen , die dezelve verkoozen heeft, ,, moet te kennen geeven. By voorbeeld, Mevrouw de M***, die gy kent, is eene zeer nederige , eenvoudige Dame , die de groote waereld zo veel mogelyk ontvlugt, en alleen,, lyk verlangt aan haare byzondere goede vrienden te behaagen, die dus de bekooilykbeedeu ,, van baaren geest flegts vertoont aan een klcinen kring van uitgezogte vrienden. Ook heeft zy voor Devys genoomen een Violierbloemtje, 't welk zig half agter de blaadjes ,, verfchuilt, en voor ziel (£) deeze woorden: ,, men moet my zoeken." -■— ,, Ach! (zei Ce- far,) dat is wel een geeflig Devys!" • Laat ons eens zien, (hernam Mevrouw de Cle- (£•) In een Devys noemt men gemecnlyk het voorwerp, dat zig aan het oog vertoont, het Lighaam, en de woorden, die het zelve omringen, de Ziel. R 5  266* AVOND TYlJKOJTIIÏGES ,, Clemire,) of gy deeze ook zo gemakkelyk zult verbaan. Een zeer beroemd Man heeft „ voor "Devys genoomen een ruiker van Leliën ,, en Roozen; met deeze woorden: Geheel voor hen, en voor haar. Wat beteekent dit?" Ik verfta de helft der zinfpreuk wel, (hernam ., Cefar,) de Leliën beteekenen den Koning, en het Vaderland, maar de R.oozen!" m *, Wel nu, (viel Pulcherie hem in,) de Roozen... zyn de Vrouwen, wil ik wedden." — ,, Dat is gansch niet kwalyk geraaden op uwe jaaren, (hernam Mevrouw de Clemire,) als,, het maar niet is, dat uw geheugen u een wei., nigje geholpen heeft , zonder dat gy dit zelf „ vermoed, en ik voorheen nooit in uw byzyn over de beteekenis van dit Devys gefprooken heb. Doch, daar gy het beiden volmaakt uitgelegd hebt, moet gy ook te gelyk begrypen, „ dat dit Devys zeer zinryk en geeflig is. " „Ja wel, Mama! (antwoordde Cefar,) doch „ my dunkt, dat geheel voor de Vrouwen, zo als ,, geheel voor den Koning , te veel gezegd is. „ Voor zyne Moeder, zyne Zusters, en zyne „ Vrouw; dat kan nog gaan; maar voor al de „ Vrouwen in het algemeen; dat is te veel!" 5, Deeze vergrootende wyze van uitdrukking noemt men Galanterie , en wordt door nicmand voor d* Itrikte waarheid opgenoomen; „ gevolglyk kan men dezelve niet buitetifpoorig »» vin-  VAN HET KASTEEL. l6j vinden, om de vergrooting, die daar in opgeflooten is; te meer, daar zy allerwecgcn door de gewoonte gewettigd wordt. Maar, om tot dit Devys weder te keeren; het paart hy de ,, verdiende van juistheid, ook die van fynheid ,, van gedagten." Mama, waar in ligt die fynheid?" ,, Daar in, dat het klaar en duidelyk is , en zonder moeite kan verdaan worden , offchoon het zig flegts ten halven uitdrukt." ,, Hoe dat zo? Het ,, zegt nu alleenlyk: geheel voor hen en voor haar; en wanneer het zig volkomen uitdrukte, zou „ het dus luiden : Er is geene zaak, die men niet #, onderneemen, geen gevaar, dat men niet tarte-i ,, kaai, om zyn Koning en Vaderland te dienen, ert de gunst der Schoonen te verwerven!"— „DatDe„ vys zou een weinig langdradig zyn; dus zou ik ,, liever verkiezen: Geheel voor hen en geheel voor ,, haar!"" ,, Gy hebt gelyk; zig zo wyd- loopig uittedrukken, is het geene men flyf en grof noemt; het is juist het tegenovergedelda- van fynheid van gedagten." ,, Mama,kan. ,, men, door eene al te groote fynheid en beknoptheid, niet ligt duider en onverdaanbaar worden?" ,, Zo haast men onverftaan- baar wordt, is het geene fyne gedagten meer; ,, het is dan 't geen men gefpomen en gedwongen noemt, dat is, zonder fmaak of geest. Iedere ty gédagten, die van juistheid en klaarheid ont- ,, bloot  a68 A V ON DTYDKORTINSEN bloot is, kan niet fyn noch geeftig genoemd worden , en kan alleen behaagen aan de zulken , die gewoon zyn oppervlakkig te den.5, ken." Zo als Mevrouw de Clemire deeze woorden gefprooken had, kwam men haar berigten, dat het xytuig vóór was. Cefar nam affcheid van den kleinen August, die eenigzins weemoedig wierd, toen hy hem zag vertrekken; want hy begon eene weezenlyke geneegenheid voor Cefar op te vatten, die van zynen kant August hartelyk beminde, en hem in zyne fpeeluuren alles leerde, wat hem door zyne leermeesters onderweezen wierd. Toen de Familie van Mevrouw de Clemire in het rytuig gezeeten was, begon Cefar den lof van August optehaalen, en prees met zeer veel yver zyne goedaartigheid, zyne Ieerzugt en naardigheid. — Ik wensch, (zei de Baronesfe,) dat gy 'er al. toos even veel vermaak in zult vinden , om „ hem een medegenoot uwer Studiën te maaken , en dat zyne prysfelyke hoedaanigheeden u tevens tot een prikkel van aanfpooring zullen ,, ftrekken, en dat gy daar door zult tragten oplettend, bedagtzaam, en leergierig te worden: want anders zou uw geval veel overeenkomst hebben met dat van den Cardinaal d'Osfat." — „ Myne lieve Groot-Mama, zoud gy my die his- ,. torie wel willen vertellen?" „ Zeer gaarne!" Ar-  VAN HET KASTEEL. 26$ » ^ ♦ Amaud d'Osfat, gebooren te Casfagnabore, een klein Dorpje by Auch geleegen, van zeer behoeftige Ouders, verloor dezelven, toen hy nauwlyks negen jaaren oud was. Zonder Vader 'of Moeder, zonder geld of goed, wierd hy door den Heer van het Dorp in huis genoomen, en met deszelfs Zoon opgevoed ; wien hy welhaast zo zeer in naardigheid overtrof, dat hy hem verre vooruit ftreefde , en eindelyk zyn leermeester wierd. — Ik hoop nooit, dat August de myne zal worden. Maar, Mama, die zelfde d'Osfat ,, is immers Kardinaal geweest?" — Ja, nadat hy zich in de Rechten onder Cujacius, een voortrelfelyk Rechtsgeleerden, geoelfend had. Hy volgde de Pleitbank verder te Parys met roem. Zyne verdienden verwierven hem de achting van veele vermogende voordanders, door wier gunst en aanbeveeling hy tot een der voornaamfte bedieningen in de Magidratuur bevorderd wierd. Paulus de Foix , Aartsbisfchop van Touloufe. door Hendrik den Derden tot Gezant te Romen benoemd zynde , verkoos hy onzen Osfat tot Secretaris. — Na het overlyden van den Aartsbisschop, wierd aan Osfat de behandeling der zaaken van het Fxaufche Hof by dat van Romen geheel toevertrouwd. Hendrik de Groote had zyne abfolutie en verzoening met het Hof vau  VAM HET KASTEEL. Sfl De Kinderen moesten deeze aanmerking toeftemmen, en zo al voortpraatende, kwamen zy eindelyk aan het Kasteel van Myn Heer de la Paliniere. Na het middagmaal vertoonde die Heer hen een fchoon Kabinet van Medailles, en eenige kostbaare Schilderyen uit het Kweekfchool van Italiën, als mede eene keurige verzameling van Prenten en ïeekeningen ; en de dag vloog weg als rook. Myn Heer de la Paliniere 'had zeer veel verftand en kunde. In het eerst trof hy flegts de ©pmerking door zyn vreemd voorkomen, zyne zwarte Pruik, en zyne verftrooide houding; maar hy won oneindig veel by ee.ic nadere kennis; hy was te gelyk zonderling, oorfpronklyk en natuurlyk, en had een aangenaam, leerzaam en verbindend onderhoud. Hy hield zo fterk by Mevrouw ie Clemire en by Mevrouw de Baronesfe aan, om aldaar eenige dagen te vertoeven, dat zy zig van zyn vriendelyken dwang niet wel konden ontdaan. Geduurende dien tyd verhaalde hy hen verfcheidene voorvallen van zyn leven; en vermits de. beide Dames die by uitftek belangryk en leerzaam vonden, betuigden zy hem hun leedweezen, dat de Kinderen die niet mede gehoord hadden. Hier op bood de Heer de la Paliniere aan, daar hy te meermaalen van de AvondverteUingen gehoord had, om op dezelve wyze zyn geheelen levensloop te verhaalen,' wanneer Mevrouw de Clemire en de Ba-  £72 A VOND TYb KOR TI NGE.V Baronesfe befluiten konden, om nog een paar dagen langer, dan zy bepaalden, by hem te blyven. Dit gulle vriendelyk* aanbod wierd greetig aangenoomen, en Myn Heer de la Paliniere vcrzeekerde, dat hy voor het minst wel voor drie avonden ftof zou leeveren. Eer nu nog de eerfte avond daar was, vroeg Pulcherie reeds aan haare Mama; of de hiftorie van Myn Heer de la Paliniere mooi zou zyn? en of zy vrolyk of droevig ,, was?" „ Myn Heer de la Paliniere heeft ,, geweldige hartstogten gehad." ,, Dan is hy ook niet gelukkig geweest;" (hernam Pulcherie.) — ,„ Gy zult 'er zelf over kunnen oor,, deelen." —- „ En welke hartstogten heeft hy gehad?" --*-=- Hy is verliefd en jaloers ge,, weest. " —=» Ei! dat is raar! Maar ik weet 't, nog niet fegt, wat bet zeggen wil, verliefd te v zyn.'' — ,, Men is gewoon, alle heevige aan„ doeningen van geneègenheid liefde te noemen; by voorbeeld, .de tederheid van eene Moeder, noemt men Moederlyke liefde." — ,, Zo, dan ,, moet men ook zeggen Kinderliefde !" Deeze lieve aanmerking van Pulcherie wierd door twee hartelyke kusjes beloond; waar na -Mevrouw de Clemire den draad van haar gefprek weder opvatte.—,, Dus begrypt gy, dat men door dat geen, 't welk men liefde noemt, eene fterke waare geneègenheid verftaat,die veel tederder en driftiger is dan eene ordinaire vricndfchap, zo als eene  276 A VOND TYD K O R TIN GEN en wanneer zy door de pligten niet gewettigd, b> en dus niet op achting gegrond is, verdient zy nauwlyks den naam van gevoel; dan is zy a flegts eene veracbteïyke dwaasheid , uit eene ,, fpoorlooze verbeelding en eeii bedurven hart ,i voortgefprooten." — „ Foei, Mama! wat ii a dit een verfoefjelyk ding! Maar zeg my doch a eens , Wat verftaat men door een jaloers. Man ?'' —» „ Dat is een Man , die aan de deugd van zyne ,j Vrouw twylfelt; die vreest, dat zy een ander ,» Man even zo veel, of meer, als hem beminnen ,, zal.'" - ,, liet is immers niet mogeljk, „ Mama, dat eene deugdzaame braave Vrouw a een jaloers Man kan hebben?" — f, Vergeef a my; dat is zo onmogelyk niet; want alle mena fchen kunnen dwaalen*" —■ }i Ja wei, Mama als ik eEH jaloers Man had, zou ik zeer moei- jelyk zyn. " — Dan zoud gy kwalyk doen ; het is zeeker hard , de verachting te moeten ,s verduuren van iemand j die men verpligt is lief te hebben; maar 'eris tegen het ongeluk, waar* „ van wy nu fpreeken, öéne troost; hier in be„ (taande , dat eene deugdzaame Vrouw door" u zagtmoedigheid, geduld, liefde, en een voorfi zigtig, vcrltandig gedrag, verzeekerd kan zyn , ,, om al de achting en tederheid van haar Man',,, als mede zyn volkomenst vertrouwen , vroeg of ,, laat te zullen herwinnen." Na deeze uitleg deed Pulcherie nog verfeheiderïe  van het kasteel. *77 andere vraagen aan haare Moeder; en op den a» vond van dien dag begon myn Heer de la Paliniere , in tegenwoordigheid van Mevrouw de Clemire en het overige gezelfchap , met zyn verhaal in deezer voegen een, aanvang te maaken. HJS.TORIE van myn heer, be la PALINIERE, 3Ck heb al myn leven, deeze zwarte ronde Pruil; niet gedraagen, en zo verftrooid en afgetrokken van gedagten niet geweest, als gy my nu ziet, In myne jeugd was ik wel een aarrige mooije jon,., gen ; — althans, als ik myye Moeder gelooven moet, die my verzeekerde, dat ik al te mooi voor een jongen was: evenwel, dit is ook waar, dat my nooit iemand buiten haar van iets diergelykj? befchuldigd heeft. Wat. hier van ook geween zy, dit is zeeker; ik was het cenigfte Z,oontje» en myne Moeder, die weinig over de opvoeding § 3, g>  *8a AVONDTYDKORTINGETf befchaamden fpotvleegel! " ■ Hy heeft zeeker fchuld, dat heken ik; want hy heeft tegen de regels van befcheidenheid gehandeld; maar gy, gy l.èbt ook tegen de reden en menschlykheid gehandeld. — Wel heden ja, ik heb hem veel leed ., gedaan, ook!" Om dat gy daar toe de raagt niet gehad hebt; nochtans is zyn arm zwart. — Is zyn arm zwart; dan heeft hy die ook ge- ,, toond!" Men heeft die willen 'zien. Dat moest hy i iet toegeftaan hebben ; hy moest niet klaagen ; foei! dat is een lafhartige jongen; nooit zal ik hem om excus vraagen." —■ liet raakt u niet, hoe zyn karakter is; het komt 'er hier flegts op aan, hoedanig uwe beleediging geweest is, en die was grof; die kunt gy niet genoeg verbeteren. • ,, Dan wil ik liever in myne ,, gevangenis blyven, dan my aan deeze fchande onderwerpen."—Wat is fchande? — Deeze vraag van Sinclair maakte my verleegen, en ik wist niet wat te antwoordden; dus zweeg ik ftil, en hy voer voort. Schande (zeide by,) is dal geen, 't welk men zig op den hals haalt, wanneer men eene flegte daad doet, en daar voor eene welverdiende flraflydt; fchande is ook nog, wanneer men iets tegen zyn beier weeten aan, en dus tegen zyn gemoed doet, dat is tegen recht en billykheid, als ook tegen de waarheid handelt. Met eene billyke vergoeding te doen aan iemand, die gy beleedigt en verongelyki hebt , doet gy niets van dit alles, maar wel eene billyke  0§4 AVOND TYD KOR TIN GEN eer liet jaar voorby liep, heen gezonden of me* fchande weggejaagd zyn. Twee jaaren verliepen 'er op deeze wys , na welken tyd myn vriend Sinclair het Kweekfchool verliet, en in den dienst overging. Weinig tyd daar na verloor ik myne Moeder. Dit verlies doorgriefde myn hart van droefheid; ik bragt my al zugtende te binnen, hoe veel dof tot verdriet ik haar gegeeven had. „ Helaas ! ( zei ik in my i, zelve,) kan zy haar Zoon al dervende gezegend i, hebben ; dien ontaarden Zoon, die haar had. „ kunnen gelukkig maaken, en haar echter van „ verdriet heeft doen wegkwynen ? O welk eene pynelyke wroeging is dit denkbeeld niet voor 9, my? Zy had my het leven gegeeven, zy beminde my zo teder; en ik, ik heb ni'cts voor '„ haar gedaan! O myne Moeder, nu ligt gy daar „ roereloos, en weet van niets meer! Ik kan dus „ nooit het leed , dat gy door my uitgedaan hebt, „ vergoeden. Ik heb geene Moeder meer; zy is' >, weg, voor eeuwig weg; en nog mag ik niet „ tot my zelve zeggen : ii heb ten minfte» kaar „ leven zo veel mogelyk gelukkig gemaakt; Eene „ zo nodige troost is my ontzegd." Deeze treurige overdenkingen deeden my een vloed van traanen florten, en verwekten in my eene zo gevestigde droefgeestigheid, dat ik in eene foort vair teering verviel, die allen voor myn leven deed dugten, Darival, myn Oom en Voogd, nam my vas  VAN HET KASTEEL. S3J Van 't School, en bragt my met zig naar een zyner Landgoederen in Frauche Comté; en op dat ik my een weinig zou vervrolyken, liet hy my •yeral in dit Graaffchap rond reizen. Wy zagen alle de merkwaardigheedcn (/), welke die fchoone laudftreek opleevert. Na dat ik aldaar drie jaar had doorgebragt-, en ik nu omtrent zeventien jaar bereikte, deed myn Oom my in den dienst overgaan. Ik had myne Studiën by myn Oom voortgezet 5 doch, daar ik de gewoonte niet had verkreegen, om my op dezelven met nut toetelcggen, maakte ik ook geene groote vorderingen; en de Studiën en (/) Franchc Comté levert verfcheidenene natuürlyke? aeldiaamheeden op. De merkwaardigfte van allen is de; vermaarde Grot van Befancon, of de zogenaamde Ys-Grot 4 aynde eene oiitzachelyke kloof in een Berg, omtrent 5 mylsn van Befancon, ter breedie van 135, en ter, jengte van 168 voeten. Men ontmoet daar verfciuide-' ne Ys - Pyramideh; en de verandering van den Ther-. mometer, geduurende den winter en zomer, is weinig of niets; zo dat deeze Grot, gelyk de Heer de eomare zegt, een eenig verfchynfel in de natuur uitlevert. Het ys, "ï welk men in de grootfte hitte vsrt den zomer aldaar aantreft, is een bewys, dat de koude aldaar beilendig heerscht, en niet betrekkelyk tof hei lugtgeftsl is, gelyk in andere onderaardfclie-hcolcn.  2§6 AVONDTYD KORTINGEN cn Wysbegeeite fchéen my de verveelendfte zaak der Waereld. Myn inborst was niet befchaafder dan myne kundigheeden; en dat geene, 't welk men in myne kindsheid wildzangery noemde, was nu eene ingewortelde ondeugd geworden, die in *t vervolg een geduurige pynbankvoor my geweest is. Ik was oploopcnd, doldriftig, ruw, cn dikwyls verkeerde die ongelukkige hartstogt in razcrny. In deeze fpooiiooze vervoering verloor ik alle reden, verftand en gevoel. Ik ftamefde, ik trilde, ik fchuimbekte, en kon veelal geen geluid geeven; dan weder braakte ik duizende fpoorloo2e gezegdens'uit, en in dien ftaat ontzag ik niets. Myn Oom alleen was nog de ecnigfte, die my tot ftaan en tot reden kon brengen; ik eerbiedigde en beminde hem te gelyk; ik fchoot ook nooit in myne pligten omtrent hem te kort. Zyne al te groote toegecvendheid omtrent my was alleen oorzaak , dat eene verderffelyke hebbèlykheid in my de overhand nam; eene hebbèlykheid, welke hy, hoe diep geworteld zy ook by my ware, gemakkelyk had kunnen uitroeijen , indien hy flegts ai zyn gezag had willen oefFenen; maar, wanneer men hem over myn opvliegenden en geweldigen aart klaagde, vergenoegde hy zig met koeltjes te zeggen: Dat jeugdig vuur zal wel bekoelen; ik verzeker u, dat by in den grond een beste jongen is. Eindelyk vertrok ik naar myn Garnizoen, onder opzigt van een foort van Gouverneur , aan wien myn  VAN HET KASTEEL. £?7 myn Oom my toebetrouwde, en die flegts een jaar by my blyven moest. Na verloop van zes weeken, kreeg ik zulk een hooggaand gefchil met hem, dat het niet kon bygelegd worden, en hy zyn affcheid nam. Ik zond insgelyks een lakey, dien myn Oom my gegeeven had, weg, en nam in zyne plaats een looper; en nu, ontflagen van alle dwang, verbeeldde ik my, geduurende veertien dagen , de gelukkigfle van alle menfchen te zyn. Rosfignol, myn looper, was een fraai welgemaakt man , en die daar by een zeer inneemend voorkomen had; hy won welhaast al myn vertrouwen; ik gaf hem de onbepaalde magt, om myne. uitgaven te regelen; en hy kweet zig van dien $>ost zo wel,dat ik my,in minder dan twee maanden tyds , voor meer dan vier duizend kroonen in fchuld zag; dat is de geheele fom, die men my voor de verteering van zes maanden had toegelegd. Ik zag toen wel, dat Rosfignol een fchurk was; maar ik moest die fchuld niettemin, bctaalen, en tot dat einde geld opneemen. Ik zond, wel is waar, Rosfignol ten eerden weg; doch hy fleide zig dies aangaande fchadeloos, door my van alle myne kostbaarheeden te berooven, Weinige weeken na dit voorval kreeg ik een gefchil met een myner Mede-Officieren. Ik vogt met clen degen, en bekwam twee wonden, die my noodzaakten, meer dan twee maanden lang het bedde te houden. Geduurende deszen tyd deed ik  a8S AVOND TYDIvORTlNGÉI^ ik emftige aanmerkingen wegens myn onbezonnen gedrag, en myne verregaande oploopendheid, en ik begon gewaar te worden, dat men, om gelukkig te zyn, de reden gehoor moet geeven, het vermogen over zig zelve behouden , de eerfte opwelling zyner driften te keer gaan, en zyne zwak.heeden overwinnen. Ik bleef nog een jaar lang by het Garnizoen , tegen welken tyd de oorlog uitbarste. Ik vertrok naar Duitschland y en woonde aldaar verfcheidene Veldtogtert by , alwaar ik meer dapperheid dan kunde en bekwaamheid toonde. Ik wilde gaarne vegten, maar dé kunst, om roemryk cn met voordéel te vegten, niet leeren** Ook is myn ftrydperk niet zeer luisteryk geweest* zo als gy uit het vervolg hooren zult. Middelerwyl begon myn Oom zeer ernüig aan* een gevestigden ftaat voor my te denken, en naar eene Vrouw voor my om te zien. —-—' Ik Was nu twintig jaar; dus dagt by het een gefchikte tyd te zyn, om my uit te huwelyken. Hy liet het oog vallen op een voorwerp, dat alzins gefchikt was 4 om bet geluk van myn leven uittemaakeil, byaldien ik niet de oploopendfte en onbillykfte man van de ganfche waereld geweest was. Julïe, die was haar naam , was niet boveft zeventien jaar oud, had eene frisfche blos van jeugd en gezondheid op haar aangezigt, paarde by de regelmaa'tigde trekken eene onuitfpreekelyke zagtheid cn eenvoudigheid van gelaat; haare vriendelyke oogen tec-  f90 AVONDTYDKORTINGEN die myn Oom voor my had uitgekoozeu. Met za veele gaaven van ziel en lighaam verrykt, had Juiie niets meer behoeven te bezitten ; doch zy was nog by dit alles ryk. En, daar ik nu tot een gevestigden ftaat kwam , gaf myn Oom my ook al myn geld in handen; zo dat ik, flegts een en twintig jaar oud, reeds meester was van een zeer aanmerkelyk capitaal, en tevens gezeegend met de befte Vrouw der waereld. Het flond nu alleen aan my, om gelukkig te zyn; ook beminde ik myne Vrouw tor aanbiddens toe; zy was deugdzaam en teergevoelig; en ik verbeeldde my dus een ongeftoord genoegen te zullen fmaaken; doch, hoe kort- ftondig was deeze aangenaame begocheling! Ik bragt den winter na myn huvvelyk te Parys door; aldaar vond ik Sinclair, myn ouden fchooikameraad. Wy hernieuwden onze oude kennis , en wierden regt hartelyke vrienden. Sinclair bezat nu in de volde kragt alle die hoedaanigheeden, welke hem in zyne eerde jeugd onderfcbeidden. Jly had reeds in den oorlog een onfterfil-lykea roem verworven; en op eenen leeftyd, wanneet elk ander buiten hem gemeenlyk flegts een brandenden yver en goedwilligheid laat blyken, had hy reeds uitdeekende proeven van uitmuntende verdiensten , voorzigtigheid en Aandvastigheid gegeeven. Dit verwekte hem wel benyders, doch geene vyanden. Zyn vrtendelyk minzaam voorkomen, syne nederigheid en gedienstigheid, liet de haat je en  VAN HET KASTEEL 20£ geen vat neemen; cn hy was zo algemeen bemind, dat die geen, welke zyne verdiensten niet roemde, by ieder een voor zyn vyand zou gehouden geworden zyn. Julie hield van haaren kant nauwe gemeenfehap met een jong Weeuwtje, haare bloedverwante, Belfaciie genaamd, voor wie zy eene tedere vriendschap had opgevat. Deeze Vriendinne van myne Julie was zo geacht door haar zeedig en ingetoogen gedrag, als door haare innerlyke deugd zelve, en de bcvalligheeden van haaren geest. Dus was ik nu voor altoos vereend met die Vrouw, welke ik boven alle Vrouwen gekoozen zou hebben. Bemind van myn Oom, dien ik eerde als een Vader , begunftigd met een Vriend van myne jaaren , in wien ik de wysheid en raad van eenen meer gevorderden leeftyd mogt genieten; gezeegend met alle de weezenlyke en alle de ingebeelde goederen dcezes levens, die goederen, waar op de eerzugt en glory zulk een hoogen prys .fielt; in het genot van al, wat de dcugdzaamftQ liefde en de zuiverde op achting gegronde vriendfchap, jeugd, gezondheid, en fchatten eenig fterveling immer gefchonken heeft. . . . Wat kon, my doch na dit alles nog ontbreeken? Niets dan, flegts één voorrecht , doch zonder 't welk alle andere voorrechten van geene waarde zyn ; te weeten: dat van eene goede opvoeding. De twee eerfte maanden van myn huvvelyk wa* T 3 reu  $t)2 AVOND TYDKORTICE ft reit de geruite en gelukkigfte, die ik immer koft genieten. Doch welhaast vond ik my minder gelukkig. Myne heevigc liefde voor myne Vrouw, die dagelyks meer en meer toenam, deed my tot alle de grrlligheeden en buitenfpooriglieeden overftaan, waar toe eene hartstogt, die te gelyk de fust en de wysheid uit het hart en hoofd verbant, een meiisch van myn karakter voeren kan. Ik wilde bemind zyn, zo als ik beminde; dat is te zeggen, zonder eenige maat. Julie beminde my opregt enteder, docli met verftand. Zy had te veel vermogen op haar geest, om zig te laaten wegvoeren door de heevigheid van eene hartstogt, die haare reden en haare rust beiden had kunnen krenken. In het eerst waagde ik flegts eenige zagte klagten; doch naderhand wierd ik knorrig , vervolgens droefgeeftig, knyzig en agterdogtig; ik gevoelde inwendig eene geheime afkeer tegen allen, aan wie myne Vrouw vriendfehap toedroeg, en inzonderheid tegen Belfamie , haare byzonder» Vriendinne. Nogtans behield ik nog zo veel gezond verdand , om myne verregaande onbillykheid te zien en te veroordcelen , zo dat ik die zorgvuldig verborg. Op een zekeren dag , dat ik, geemelyker dan naar gewoonte zynde, in de kamer van myne Vrouw wilde gaan, wierd rrfy gezegd, dat zy zig met Belfamie had opgelTooten. Ik deed met drift de deur open, en doofde kamer in.  VAN HET KAS'TEEL. tOJ- ïn,. Do twee Vriendinnen waren in een druk gefprek; doch op myne verfchyning zweegen zy, eensklaps ftil. Jk merkte te gelyk op, dat myne Vrouw zeer rood wierd, en dat Beifamje geheel verleegen fchcen. 'Er was waarlyk niets meer nodig, om my in de heevigfte vervoering van gramfchap te doen uitharden. Ik wilde die eerst verbergen, en onder den fchyn van eene geestige fpotterny met de verrasfing der beide Vriendinnen bedekken. Ik weet juist niet, wat ik zeide; .maar dit weetik, dat myne Hem beefde, en dat ik geweldig ftamelde; het geen my, daar ik voorgaf flegts te willen gekfeheeren, volflagen belache» lyk maakte. Ook zag myne Vrouw my met verbaazing aan , en glimlachte. Deeze glimlach deed myne gramfchap ten top flygen; ik befchouwde die als een onvejgeeflyken hoon; en toen alle paaien van befcheüenheid te buiten gaande, gaf ik my zelve, niet tegenftaande de tegenwoordigheid van Belfamie, toe in al , wat de drift my ingaf , en braakte dnizende zotternyën , de eene dwaazpr dan de andere , met eene ongelooflyke vaardigheid uit. Toep ik uitgefprooken had, ftond Belfamie op , en ging , zonder ecu woord te fpreeken , daadelyk heen. Zo dra ik my met Julie alleen bevond , voelde jk mynen moed weg zinken, en ik hield een diep ftilzwygen, terwyl ik met groote ftappeij de kamer op cn neder wandelde. T 3 Na  294 AVONDTYDKORTINGEN Na een korte poos vatte Julie het woord op. — men had my hier van voor myn trouwen gewaarfchuuwd, maar ik kon het niet gelooven , zeide zy! . . . En my op deeze woorden met oogen vol traanen aanziende, ongelukkige! (vervolgde zy tederlyk,) wat zyt gy te beklagen! . . . Maar troost u; de tedere omzigtigheeden en de infchiklykheeden van uwe tederliefhebbende Vrouwzullen u ongetwyjfeld door den tyd van deeze zo ongelukkige zwakheid geneezen Zy fprak deeze laatfte woorden met zo veel nadruk en tederheid uit , dat zy my de ziel doorfneeden. Ik.gevoelde myn fchuld in alle haare uitgeftrektheid ; befchaamd en vernederd, wierp ik my, met oogen vol traanen , aan de kniën van dien troostryken engel, die, de handen naar my uitfteekende , my reeds vergeeven had, eer ik nog om vergeeving fmeekte. Toen myne Vrouw my bedaard genoeg zag, om eene opheldering te kunnen aanhooren , verhaalde zy my, dat Belfamie haar een geheim mededeelde, toen ik zo onverwagt kwam binnen» ftuiven. • Gy zult my zeeker niet afvergen, ( vervolgde zy,) welk een geheim dit is; want het is niet het myne, en dus kan ik u het zelve niet vertrouwen; doch het zy u voor als nog genoeg te weeten, dat het u zeeker ten eenigen tyd geopenbaard zal worden. Deeze uitleg, wel verre van my te voldoen, deed integendeel een geheimen fpyt  VAN HET KASTEEL. 2<)5 fpyt by my opkomen, dien ik vry wat moeite 'b id om in te houden. Daar ik nochthans inderdaad zeer befchaamd was over tl e oploopendheid, die ik getoond had , ontveinsde ik myn verdriet, en ik liet uiterlyk niet dan weltevredenheid blyken. En, wyl ik dus gedwongen was my intebiuden , wilde myn opgekropt hart ergens losbarsten, en een Klager hebben. Ten dien einde zogt ik myn Vriend Sinclair op, cn ftorte myn gemoed by hem uit. Hy laakté myn gedrag zeer, en prees integendeel hoogelyk dat van myne Vrouw, wier voorzigtige ftandvastigheid hy uitermaaten verhief. — Maar kan ik dan (zei ik,) deeze foort van agterhoudendKeiti dulden, daar ik van myn kant niet; geheims voor haar heb? — ,, Dat weet ik, (hernam Sinclair, glimlachende,) gy zoud baar het dierbaarst geheim van uw harte-Vriend vertrouwen." — O ja , Sinclair, ik zou u om haar verraaden; en zy kan haare Belfamie niet meer beminnen, dan ik u doe. ,, Dat kan zyn; maar zy gevoelt alle haare pligten , en gy ! gy hebt zelf nooit gedagt ,, aan hetgeen zy van u vorderen. Gy bezit niet ,, dan die deugden, welke natuurlyk in u zyn; ,, cn zy! zy heeft vaste grondbeginsels, waarna,, zy te werk gaat. Gy hebt voor haar eene fpoor- looze liefde; zy daarentegen heeft voor u eene ,, vastgevestigde en deugdzaame liefde, die haar nimmer dwaa zyn afgod, kan bezitten. Die nu zo ftcrk zyn ziel aan hebzugt verflaaft, zo veel op heeft met zulk eene laage winst , kan niets meer over hebben voor de vaare eer en glory. ..*.,.» Waarlyk, Sinclair, „ (viel ik hem in,) ik raade u op myne beurt, dat gy die onverdraagzaame gevoelens tegen de „ Speelers niet openlyk uitvent. In de eeuw, 5, waarin wy thans leeven , zoud gy u veele ,, vyanden maaken." — Die vrees (hernam by , ) zal my nooit beletten , om nuttige waarheeden te zeggen. De redeneeringvan Sinclair maakte wel eenigen indruk op myn geest; doch weldra, door het in zwTPfig gaande gebruik, en de kwaade voorbeelden weggefleept, vergat ik zyne verftandige verrraaningen, en ik wierd, zo door zwakheid als door gebrek aan beezigheid, ccn volflagen Spee- ler.  VAN HET KASTEEt. 305 Ier. — ,; Doch het is reeds over tienen, (vervolgde. Myn Heer de la Paliniere, ) en het wordt ,, dus tyd, dat ik het verhaal der dwaisheederi ü van myne jeugd ftaake; —:—- Morgen zal ik „ u , hoop ik , het overige myner levens-geü fchiedettis kunnen verhaalen." — In der daad ; den volgenden avond begon hy de elfde Avondö vertelling in deezer voegen; De fmaak, dien ik tiü meet en meer vdor het Spel begon op te vatten , deed my veele nieuwe kennisfen maaken. Ik ging nu dagelyksch in al de groote huizen , waar ik wist, dat fterk gefpeeld wierd, en waar de toegang voor een ieder open was; zeeker zynde, dat ik daar altoos eene talryke meenigte bekeftde Speelers zou aantreffen. Op een zekeren avond, dat ik by den Ambasfadeur Van . ; ; : gegeeten had , Won ik yan eeri jong Heer; deft Marqüis de Clainville genaamd, drie duizend Louizen. Ik kende deezen jonger! Edelman niet, maar zyne houding en voorkomen namen my tot zyn voordeel in. Ik zag, dat dit verlies hem zeer ter harte ging; en , wyl ik geeri geöeffend Speeler genoeg was, om ongevoelig te zyn voor het verlies van anderen, kreeg ik eene fterke begeerte, om hem die te vergoeden. Dit wierd hy gewaar, en te edelmoedig om zyn voorï. DEgi.. V deeï  306 AVONDTYDKORTiNCEW deel met myne goedhartigheid te doen , verliet hy de fpeeltafel, en my naderende, zeide hyzagt, doch met eene zeer ontroerde item, dat hy my den volgenden dag de fom zou doen geworden. Hy verliet daarop het vertrek, en ik behield het overige van den avond een droefgeestigen luim, die door het verlies van twee duizend Louïzen, welke my dienzelfden nagt afgewonnen wierden, merkelyk toenam. Ik vertrok om zes uuren s'morgens, afgemat door vermoeijenis, en zeer te onvreeden over my zelve, en over den uitflag van myne fpeelparty. Den volgenden dag ontfing ik de drie duizend Louizen van Clainville; en vier dagen daar na trad myn Oom des morgens in myne kamer, my zeggende, dat hy my over iets van gewigt moeit fprecken< Ik geleide hem in myn Kabinet; waar na ik hem vroegr wat hy my ,, te zeggen had?" Ik hen ten uit erft en bedroefd, en gy l gy zyt hier van de oorzaak. ,, Hoe zo? ik!" Ja gy; het is u bekend, dat Elbene myn trouwfte Vriend is, zedert meer dan dertig jaar. Wel nu, hy heeft maar een eenige Dogter , die hy ah zyn oogappel bemint. Dit Meisje was op het punt van een huwelyk te doen metden Marquis de Clainville, welke zy, met toe/lemming van hmre Ouders, beminde; alles was gereed, en de wederzydfche verbintenis reeds geflooten? toen. . . . ,, Wel nu?" Wel nu, toenClaln- y'ille op een nagt drie duizend Louizen tegen u ver- fpseld  VAN HET KASTEEL. 319 trieer had. Ik brande van yver, om haare fchande en myn ongeluk te verbreiden. Ik begon myn wraak tegen Sinclair, wien ik een briefje fchreef, van den navolgenden inhoud! Eindelyk ben ik „ overtuigd, dat.gy de trouvvlooste en laagtte van alle menfchen zyt! Vlei u niet met de ge5, dagten, dat gy my immer hebt kunnen mislei3, den; meer dan een jaar heb ik dit ten klaarften „ befpeurd. Laat ik u deezen avond ten agt uu* ;, ren agter het Carthuizer-Klooster vinden, en j, waapen u met twee goede Pifloolen. Aan my ftaat de keuze der waapenen, aan u laat ik die 5, der getuigen over." Na dit briefje gefchreeven te hebben, vloog ik in aller yl naar de deur van myn Kabinet, en fioof als een woedend mensch myn kamer uit. Ik ontmoette onder weg een van myne Kamerdienaars. Deeze, verbaasd over myn driftigen gang cn verwilderd gelaat, hield my flaande, en vroeg my met veel bekommering, wat my deerde? Ik gaf hem alleen het Briefje, dat ik zo even gefchreeven had , over ; hem gelastende , terftond een man te paard af te zenden, om dit briefje aan zyii adres te beftellen; vervolgens riep ik met eene donderende ftem; ga, en zeg aan uwe Mevrouw, dat ik op het oogenblik vertrek, dat ik haar nooit zal wederzien, en dat een Klooster binnen weinige dagen 'a r eeuwig verblyf'zal :yn. Op het zelfde oogenblik belaste ik, dat myn rytuig zou inge- fpaö-  320 AVONDTYDKORTINGEN fpannen worden ; en ik vloog naar het vertrek' van myn Ooiri, dien ik gelukkig alleen vond; Op myri gezigt fprong hy agterwaards van fchrik; Ik verhaalde hem in korte woorden myn geval, en verzeekerde hem, dat ik reeds lang voor deeze ysfelyke ontdekking, genoegzaam zeeker geweest was van de trouWldosheid van Julie. Myn Oom Was verbaasd en ontftcld; echter kon hy niét gelöoven, dat Julie, zo miri als Sinclair, fchuldig ware; hy maande my ernflig aan, om geen geweld te maaken , feti vooral geen befluit te neemen; dan na een Wel bedaard overleg en onderzoek; Hy voegde 'er by: dat al de middelen, uitgedagt irt de eerfte Woede en ziedende gram,, fchap, doorgaans onvoorzigtig, fchadelyk erf vceltyds hoogst onbillyk waren, en een gewis, doch meenigwerf vrugtloos naberouw ten gevolge hadden; dat daar en boven de fterkflé ,, vermoedens meest al bedriegelyk waren , en door de uitkomst gelogenftraft wierdeh; dat de' „ ondervinding dit dagelyks bevestigde , en dat ,i hoe ouder men was, hoé meer ondervinding ,, mert had, hoe minder mén zig overhaaste in „ het voorbaarig oordeelen."' Myn Oort had nog' veel meer Waarheedert kunnén zeggen, en echter ihy niet overtuigen; hy fprak nu te vergeefsch;a^an de wanhoop ten prooi, en enkel op wraak bedagt, luisterde ik niet eens naar zyne vermaalïingen.' Ik zat in een diep naargeestig gepeins ge-  van li e t kasteel. gedompeld , toen de deur eensklaps open ging. Ik keek verwilderd op. Maar Hemel! wat ging my aan, toen ik Julie voor my zag! . . . Fermeeiele! (fchreeuwde ik kaar toe,) vertrek, of beef voor myne woede. ... Op deeze woorden vloog myn Oom vol angst en fchrik tiisferi ons beiden , en my in zyne armen fluitende, hield hy my zonder veel moeite vast; want, ten uiterflen afgemat, kon ik my zelve naauwlyks op den been houden. Te gelyk trad Julie toe, en zig naar myn Oom wendende, zeide zy: laat hem begaan; ik voer my heb niets te vreezen. . . . ik kan u deu indruk, die deeze weinige woorden op myn gemoed maakten , niet befchryven. Het ftreelcnd geluid van deeze Engelagtige ftem deed wei dra in myn gemoed de twyffeling en het naberouw ontfiaan. . . . . Alle myne woede Verdween. . . . Ik zag Julie met fchaamte al beevertde aan. . . . t Eene zekere edele houding, óver haare geheel» perfoon verfpreid, gaf aan haar geiaat iets zo achtbaar, zo fier, dat hei haare fchoonheid eenen luister byzette, dien ik nooit te voren zo fterk had zien uitblinken; en haar bedaarde, geruste en ernftige opflag deed myne verbaazing ten top ftygen, en voltooide myne fchaamte en fchande. Verleegenheid, angs't en berouw verftomde my. Ik ftond roereloos, zag haar met verwondering ftyf aan, en kon geen woord tegen haar uiten. Na een oogenblik zwygens, wierd Julie de briej. deel. X ven-  VAN HET KASTEEL. 323 lyk; het was dat van een vertwyffelde; ik kon op geene vergiflenis hoopen. Julie dorte eenige traanen , toen myn Oom haar omhelsde; vervolgens zig naar my wendende, met eene koele en ernstige houding, gaf zy my een uitvoerig verflag der Historie van Belfamie, — Zy verhaalde my dan; dat Sinclair zedert meer dan twee jaaren Belfa,, mie beminde; dat zy weinig geld van zig zelve bezittende, en veel van een Oom te wagten hebbende, beflooten had, om haare liefde ge,, hen» te houden, vermits die Oom het ontwerp gefmecd had , om haar aan iemand, die zyn naam voerde, uittehuvvelyken. Dat Sinclair, by haar aandringende, om zyn geluk niet lan» ger uitteftellen, zy eindelyk toegeftemd had, s, om hem te trouwen , met beding, dat hun s, huwelyk zo lang geheim zou blyven, tot zy ,, haar Oom van langzaamerhand hier toe had voorbereid; dat zy zig vleide, hem met geduld en door den tyd wel te zullen winnen , en haare verbintenis te doen goedkeuren. En in» derdaad, (vervolgde Julie,) de Oom van Bel,, famie fcheen reeds, en inzonderheid de twee laatde maanden, meer dan ooit over te hellen, om die gevoelens aan te neemen, welke zyne Nigt zo vuurig wenschte, en zy was reeds van voorneemen, om haaren egt binnen zes weeken aan hembekend te maaken; zynde dit juist een gunstig tydftip tot deeze gewigtige ontdekking , X a ,> w\J  $14 AVONDTYDKORTTNGEN wyl de begunstigde perfoon, dien hy zyneNigt wilde opdringen , en dk een onbepaald ver„ mogen op zyn geest bezit,, tegen dien tyd van r, huis moest zyn. Doch de opfchudding, die „ gy gemaakt hebt, werpt in eens alle die wyze „ maatregelen omver. Belfamie, die haare brie„ ventas in myn Kabinet ongelukkig vergeeten had, heeft dezelve vrugteloos gezogt, en daar zy van den kamerdienaar de boodfchap hoorde , die gy my hebt laaten zeggen, was het haar niet moeilyk de waarheid te raaden. Ik ken ,, myn Oom, (zeide zy my,) en ben verzeekerd, dat het geheim van myn huwelyk, hem nu of ,, deeze wyze ter oor en komende, my voor altoos uit zyne gunst zal bannen. Doch ik kan geen f, oogenblik aar/elen , daar het hier het'geluk, de ,, rust, en den goeden naam van myne Vriendinne ,, geld, om myne verwagtlugen , myne rust, en goed, ja alles, wat ik in de waereld heb, oj>te„ of eren. Ga gy flegts heen, om u by uwen Man „ te verdeedlgen; ik zal intusfen den mynen gaan ,, fpreeken, en hem van dit ongelukkig voorval on„ derrigten." Zo als myne Vrouw deeze woorden uitte, viel my het Briefje, dat ik aan Sinclair gefchreeven had, in de gedagten. Zedert het laatfte uur, had ik niet dan om Julie gedagt, en de geheele waereld om haar vergeeten. Daar by hadden de heevige gewcedsbeweegihgen myne denkbeelden der-  VAN HET KASTEEL. $2$ iermaaten ontfteld, dat ik niets met onderfcheiding gedagt had ; doch nu herinnerde ik my, dat ik Sinclair op het grievendst beleedigd had. Ach! (dagt ik,) wat zal 'er van my worden? Sinclair heeft thans zeeker myn brief ontfangen! Deeze gedagte floeg my nog verder ter neder; alle de uitdrukkingen van dit beleedigend briefje fchooten my te binnen, en deeze herinnering voltooide myne wanhoop en fpyt. Ik fchreef oogenblikkclyk aan Sinelair, fmeekte zyn grootmoedig medelyden en edelmoedige vergeeving af, en bad hem, myne fpoorloosheeden nogmaals niet te willen gedenken, maar dezelven door myn berouw en opregt leedweezen te willen uitwisfen. Ik ging te rust, zonder nog een antwoord op dit myn fchryven van Sinclair ontfangen te hebben; maar den volgenden morgen, by myne ontwaaking, ontfing ik het navolgende Briefje van hem , 't geen ik al beevend opende. ,, Ja, het is zo, ik was uw Vriend: maar gy, gy zyt nimmer de myne geweest ; gy , die ., my, volgens uwe eigene bekentenis , geduu,, rende zulk een geruimen tyd van de laagde ,, trouwloosheid hebt kunnen verdenken; gy, in ,, wiens ziel het heeft kunnen opkomen, om my ,, den verachtelykden van alle fchepfelen te onderftellen! .... Ja , ik beken het, ik had ,, uwe jalouzie bcfpeurd ; maar ik verbeeldde ,4 my, dat uw hart deeze beleedigende gevoelens X 3 wraak-  VAN HET KASTEEL. ga? „ kiesheid te wel, om hier niet van overtuigd te „ zyn; en tocu zy dit geheim aan haar toeverL trouwde, was het op de verzeekering, dat ik „, hier van onkundig was, en onkundig zou blyven tot dien tyd, wanneer die zaak geen ge„ heim meer voor u zyn zou. Van een anderen kant had Belfamie, die uwe onbefcheidenheid ï, vreesde, en doodelyk verleegen was, dat ik u myn hart zou openbaaren , myn woord van eer afgeëischt, dat ik u nooit van haar zou fprecken; en om my hier toe nog fterker, zo het „ mogelyk ware, te verpligten, had zy my betuigd , dat zy onherroepelyk beflooten had, daar van insgelyks aan geen mensch te zullen „ fpreeken, ook zelf niet aan Julie; en het is ,, niet voor gisteren , dat zy my deeze kunst„ greep beleeden heeft. Mogt gy, na deezen uitleg, die u al de onbillykheid van uw onrechtvaardig gedrag moet doen kennen , ook tevens gevoelen al het grievende en fmertelyke, „ dat'er geleegen is in den fpyt, van niet dan „ door misdagen te regt gebragt te worden. De reden, en de raad van welmeenende Vrienden hebben niets op uw geest vermoogt. Ach, laat dan ten muitten de ondervinding u leeren! . • • En denk vooral daar by, dat een ,, geest van wautrouwen tegen uwe beste Vrienden te voeden, hen gefhadig van de laf hartigfte trouwloosheid te verdenken , eene ondraaglyke X 4 ,* pyni'  VAN HET KASTE EL. 35$ „ aanbidt; maar gy zyt het, die my haat." \ « Wat heeft uwe liefde my gebaat; en wat kost u het geen gy in my haat noemt? —— ,, Ik heb u on,, gelukkig gemaakt ; ik was onbillyk , dwaas, grilziek; en echter, zo gy my zoud haaten ï ach , Julie, dat ware u te lierk gewrooken! 'Er zyne geene folteringen, die voor my by die kunnen haaien , welken het denkbeeld, van door u gehaat te worden, in my verwekt." —■ Neen : ik haat u niet. Deeze woorden, die tevens zo duidelyk te kennen gaven: ik bemin « niet meer; maakten my raazende van fpyt; ik gaf my aan de verregaandfte woede over. — Ik meende eenige ontroering op het gelaat van Julie te ontdekken ; ik viel voor haar op myne kniën neder. Op dat oogenblik had ééne enkele traan, flegts ééne zugt , myu lot bepaald. Julie, de lydelyke Julie, behield ook nu haare gewoone bedaardheid. Ik ftond eindelyk driftig op, en eenige verhaaste fchreeden door de kamer doende, keerde ik my tot haar, en riep met eene door traanen gefmoorde Item: Vaarwel voor eeuwig'. Julie verbleekte ; zy deed eene pooging, om naar my toe te komen; ik fchoot toe; doch zy zeeg weder in haar armttoel neder; zy was op het punt van te bezwymen. — Ik zag deeze heevige gemoedsaandoening voor eene uitwerking van fchrik aan , die haar myn gezigt verwekte. Ik veroorzaak u een billyk afgryzen, (riep ik wanhoopend uit,) wel  ■334 AVONBTY #KURTIKSEN »»i /a- « Jtf,7 iw« 2»/* ect; affchuwlyk voorwerp verhsfen. Dit zeggende, vloog ik naar *È deur, en lkp vol wanhoop, fpyt en razerny, liet huis uit. Myn Oom was afweezig; ik had nu geen één vriend, geen één raadsman meer, die myne woede kon tegengaan, en my verhinderen, cm de eerfte onftuimige beweeging van myn hart in te volgen. Verbysterd, verwilderd, en geheel buiten my zelve, ylde ik naar de bloedverwanten van Julie, maakte hen myn voorneemen bekend, en verklaarde daar by, dat zy zelve deeze fcheiding begeerde , en dat ik beflooten bad , haatal haar goed weder te geeven. Men wilde my onder het oog brengen Ik luifterde nergens naar. Ik gaf voor, dat ik een paar dagen op het land zou doorbrengen, cn dat ik gaarne zou zien, dat ik by myne te rugkomst myn huis geruimd vond. Dit alles fchreef ik aan Julie, en dien zelfden avond vertrok ik naar buit-en. Ik was te zeer vervoerd, om al de uitgeftrektheid van ellende, waar toè ik my zelve door deeze daad gedoemd had, te kunnen bezeilen; maar, bet geen het Onbegrypelykst moet voorkoomen , was , dat, daar ik Julie meer dan ooit beminde , en ik tevens in myn hart overtuigd was, dat het voor my niet onmogelyk zou zyn, haare geneègenheid te herwinnen , ik echter een löort vau behaagen en zelfvoldoening vond in de opfchudding, die Ueeze fehciding zou te weeg brengen. Nooit had ik  VAN HET KASTEEL. 335 ik kunnen befluiten , om van haar te fcheiden, met de gewoone omzigtigheeden, en die befcheidenheid, welke de burgerlyke beleefdheid en nog meer de voorzigtigheid van my vorderde. Ik wilde volftrekt Julie door myn gedrag verbaazen , haar bedroeven, en haare gevoeligheid opwekken en voor my gaande maaken; in één woord, haatdoor een daad van geweld uit dien ftaat van onverfchilligheid rukken, waar in ik haar ten mynen aanzien'zag, en die my veel ondraagelyker fcheen , dan haare haat zelve. Ik vleide my, dat, toen zy my flegts van myn befluit hoorde fpreeken, zy nog aan de waarheid van dien getwyffeld had, en dat zy zig heimelyk verbeeldde, dat ik, in weerwil van myn dreigen, tot de daad zelve niet zou komen, en dat zy wel wist, dat ik niet in ftaat was, om haar voor altoos te verlaaten. Ik vleide my ook nog boven dien, dat dit geval haare geweeze en nu verdoofde liefde mogelyk voor my nog zou doen ontglimmen, en de eenige hoop, van een enkel vonkje van medelyden of fpyt over onze egtfcheiding in haar hart te kunnen verwekken, was alleen genoegzaam, om deeze zaak tot het uiterfte te laaten komen. Ik fchepte eene geheime voldoening, in haar aan myn geest voorteftellen als verflagen , neergeboogen, vol rouw en iammer , wegens de wreede noodzaakelykheid , ara my en myn huis te moeten verlaaten. Ik zag haar myn briefje leezen, belluiteloos en vol ver- baa-  AVONDTYDKORTINGEft baaziug en angst door haare vrienden Wegleiden * bleek, beevende, met wankelende fchreeden, den trap afgaan. Ik hoopte, dat zy myne kamer niet voorby zou gaan, zonder een gevoel van aandoening en wederkeerende liefde ontwaar te worden en dat zy haare traanen niet zou kunnen inhouden , by het intreeden van het rytuig, dat haar voor altoos van myne wooning weg zou voeren. Ik had een vertrouwd perfoon te Parys agtergelaaten, met last, om Julie te volgen, te befpieden, en in alles nauw acht op haar gedrag, op haare beweegingen, op den minften trek in haatgelaat te geeven , haare kameniers uittehooren, ten einde my van alles, wat zy in deeze eerfte ©ogenblikken van angst doen of zeggen zou, een getrouw verflag te geeven. Maar dit verflag was niet lang: Julie bleef zorgvuldig in haar Kabinet opgellooten, tot dien tyd toe, dat haare Vrienden haar kwamen af haaien , die zy ftilletjes en zonder getuigen ontfing, en vervolgens met hen, langs een verborgen trap, byna ongemerkt heen ging. * * * Myn Heer de la Paliniere was op deeze hoogte vin zyn verhaal gevorderd , toen de klok tien uuren floeg. Men ftond dus op, en fchcidde van een, na eikanderen een goeden nagt gewenscht te heb*  VAN HET KASTEEL; » Ja> dat is waar ... ik heb gehoord, „ dat zy zeer bekoorlyk is," ója, bekoorlyk! dat is zy; V is maar jammer! . . Maar men moet hoopen, dat God haar de genade zal bewyzen, om berouw over haar misdryf te gevoelen. ,, Mis. dryf, berouw! ... en waar over doch?" - Ho, ho, men kan wel hooren, dat myn Heer uit het diepst een er Provincie komt. . . . Hoe is 't mogelyk, hebt gy nooit gehoord? _ Ja, ik heb wel gehoord, dat zy een misfelyk, onbillyk 5, man had." r Ja wel een bulderbast, die niet regt by zyn zinnen is, zo als men zegt; maar dat kan het flegt gedrag van een Vrouw niet wettigen. f>eeze is, naar ik hoor, tegen haar zin en wil in het Klooster, en daar niet in gekomen, dan m dat zy een  VAN HET KASTEEL. 34? een lettre de Cachet vreesde.— „ Een lettre deCa* „ chet! wel dat was ysfelyk ! " > maar luister ; 'er was reden genoeg, om die te verkrygen.... Dit is ten minflen maar al te waar, dat zy nooit durft uitgaan, en ook niemand dan haare naaste bloedverwanten ziet. Zy heeft het hier ook gansch r.iet aangenaam; want gy kunt ligt denken, dat onze Geestelyke Zusters geen omgang met haar verkiezen , en de Kost - Juffers zien haar over fchoudef aan; een ieder fchuuwt haar, even of zy de Pest had. .doch God zy alle Zondaars genadig; maar dan moet men evenwel ten mirften berouw hebben. Doch, in plaats van dat, fpeelt zy den godganfchelyken dag op het Clavier, en ziet 'er zo fris uit als een roos; ook wordt zy dik en vet; dus moet zy wel in 't kwaad verhard zyn.— ,, En is zy dan geheel nietdroefgeestig?" ' Neen toch niet; en haar,Kamenier betuigt, dat zy haar nooit vrolyker en beter te vreeden gezien heeft. Ik voor my wensch, dat zy nog tot inkeer zal komen, want haar hart is goed. Zy is zeer licfdaadig en edelmoedig; niet te min heeft zy al haar huwelyksgoed te rug geeischt, en laat haar man in armoede. Gy zult mogelyk zeggen , dat hy een zot is, die niets beter verdient, die zyn goed in zeer korten tyd verfpild heeft, zonder dat men regt weet, hoe; die nu nog laatst met fchande uit den dienst is gezet. Het is althans zeiher , dat men hem zyn Regiment afgenoomen heeft; maar hoe dit ook zyn mug, een Man is en blyft altyd m  35» 'AVONDTtiJKORf IWGÈft **> jA». arme Man heeft nog onlang, aan zyn Prauw om eenigen onder ft and gefchreeven ; « ^ hem volftrekt geweigerd; dat Is evenwel fi/treeuwend hardl DH weet ik vm goedft hand; ik zeg, als ik iets weet, dedingen zo maar «iet in de lugt • het is nu meer dan vyftien jaar, dat ik reeds de eete heb, om hier myne bediening toaarteneemen, en ik heb nooit den naam gehad van Iwaadfpreckend te zyn, Goddank! De Deunvaarfter zou met dien lofgalm op zig zelve nog lang hebben kunnen voortgaan , zonder geit oord te worden. In de diepfte gepeinzen gedompeld, dagt ik niet eens, dat zy voor my (fond i zy rammelde nog al voort, toen men haar buiten riep. Zy ging heen, en kwam een oogenblik daar-; na te rug. Het was ( zeide zy,) een der bloedver, wanten van onze jonge prceveling, die morgen het Ceestelyke kleed zal aanneemen. 6, Dat is eerst eene bekeerde!. . . Dat mag met regt eene heillgé heten! — Zy geeft ook vyftig duizend Guldens san het Klooster. . . . Gy moest morgen tens deezé flegtigheid kernen zien; 6, het zal zo fraai zyn ■ al onze Kost - Jujfers zullen 'er zyn, en dan kun) gy haar door de traliën gemakkelyk zien.— „ Hoe n laat zal die plegtigbeid beginnen ? " —- Qm drie uur in den agtermlddag. De proeveling is zo Jchoon alt een Engel, en nog maar twintig jaar oud. 4 . « , Zo zy ook niet binnen een jaar tyds haar Vader en een Minnaar, die zy zeer hef had t let--  VAN HET KASTEEL. 35! verhoren had, zou zy mogelyk noêit de roeping der genade gehoord hebben. . . . Wat zyn de weegen der Voorzienigheid doch wonderlyk! De Vader is eerst geftorven, omtrent anderhalf jaar geleeden, en haat Minnaar flegts over vyf'maanden, van verdriet, zo men zegt ; vermits hy te Saumur gevangen zat. — „ En hoe was de naam van dien jongen Heer?." (viel ik haar met veel drift, en eene ónbefchryf- lyke ontroering in de reden.) De Marquis de Clainville, (hernam de Deurwaarlter,) en de Juffer hiet d'Elbene. — Op deeze woorden was het, of my het hart uit het lighaam gerukt wierd. Ik vloog op, en deed een luide fchreeuw, die de Deurwaarlter niet weinig fchrik en verbaazingaanjoeg. Zonder my verder aan haar te bekreunen} verliet ik met verhaaste Itappen het Klooster. Thuis komende , wierp ik my, door angst en wanhoop gefolterd, in een armftoel neder. Tot in de ziel gegriefd, zag ik nu al de gruwzaamheid Van mynen toeftand. Het gordyn was van voor myne misdryven weggetrokken , en ik kon my zelve nu niet meer ontveinzen , tot welk een graad ik het gedrag van myne onfchuldige Vrouw voor cle waereld had gefchandvtekt. Ik gevoelde nu ten klaarden, hoe onmogelyk hst was, dat dit onfchub' dig flagtöffer myner dwaasheid my immer uit den grond van haar hart kon vergeeven, van haar dus wreedelyk het dierbaarde, dat eene Vrouw op aar-» de bezitten kan, haare eer en goeden naam, ontroofd  g$l AVONDTYDKOHTINCIfï iroofd te hebben; en dat de onverdiende verfraai ding, die zy dagelyks moest ondergaan, haare gevoeligheid tegen my geduurig moest vernieuwen «a verbitteren. Ik kon dus niet dan aan haare verheevene deugd de edelmoedige handelwys, die zy nog omtrent my hield, toel'chryven. In één woord , het bleek uit alles, wat de Deurwaarder my verhaald had. dat Julie, van haare onfchuld inwendig bewust, haare party gekoozen had; dat zy, in alles getroost, zig aan haar noodlot geduldig onderwierp 5 en dat kon zy niet volkomen doen, dan wanneer zy my geheel vergat. : i, 6 God! (fchrecuwde ik byna woedend uit,) »» in welk een poel van jammer en ellende heb,. ben myne toomclooze hartstogten my gedom„ peld! . . . Had ik flegts myne al tehartstogte- lyke liefde, myn fpooreloozen minnenyd over„ wonnen; had ik flegts zo veel moed bezeeten , ,i om myne natuurlyke onftuimigeoploopendheid* „ myne traagheid, de lust tot het fpel, te keerii te gaan, zou ik nu een groot fortuin bezitten, en my zelve den dood van een anderzins braaf ,, Jongeling niet te verwyten hebben. Ik zou my dan als de hoofdoorzaak van het wanhoopend j, offer, 't welk morgen zyne ongelukkige Min- naresfe ftaat te doen, niet behoeven aantemer„ ken. Ik zou de lust des ouderdoms van mynen eerbiedwaardigen Oom, myn Weldoener, myn t, Vader, zyn, die nu, maar al te billyk tegen my* ti ver«  VAN HET KASTEEL. 353 verbolgen, in my niet anders dan een dwaazen, een ondankbaaren befchouwt. Dan zou ,, ik niet, nog flegts vyf-en-twintig jaar oud, ,, reeds lafhartig aan een kinderagtigen fpyt de lust, om myn Koning en myn Vaderland te dienen , opgeofferd hebben. Dan zou ik nog het voorwerp der tedere, der deugdzaame liefde eener bemiunelyke en verftandige Huisvrouw zyn. Dan zou ik nog de achting vau eenen zo getrouwen als welmeenenden Vriend 5, en raadgeever bezitten; en dan zou ik, myn ,, hart barst van fpyt en fchaamte! dan zou ik Vader zyn, en myn onnoozel onfchuldig wig-. ,, tje niet in den fchoot zyner ongelukkige Moe» ,, der vermoord hebben. . . . Rampzalige ! van welke onuitfpreekelyke voorrechten hebt gy u niet, door uw eigen fchuld, beroofd! . . . , „ En nu! nu zyt gy alleen; nu zyt gy van alle. gevoelige weezens verlaaten, van alle verftan,, dige weidenkenden veracht; nu zyt gy een bal» ., ling op de waereld, tot last van u zelve, en tot afgryzen van anderen."—- Op deeze affchuwelyke herinnering , floeg ik myne oogen , vol angst en vertwyffeling , rondom my , ver» fchrikt door de akelige eenzaamheid, waarin il; my bevond. Op dit oogenblik , hoor ik iemand fchielyk aankomen; myne deur fpringt open . . . hy komt binnen , en vliegt naar my toe. Verbysterd % I. deJ.L. Z fluif  354 AVONDTYD KORTINGEN fluif ik op , loop hem tegen , en ik vind my in de armen van den edelmoeciigen Sinclair, die my tederlyk aan zyn liefderyken boezem drukte. Befchaamd, verleegen, en door droefheid en vreugde buiten my zelve gevoerd, bartreden my de traanen uit de oogen; ik zag de zynen vlieten: dit vermeerderde myn gevoel: ik kon de heevigheid myner ftrydende gemoedsbevveegingen niet langer wederftaan , en viel byna magteloos neder. ,, Myn Vriend, (zei Sinclair,) ik was in het diepfte van Poitou, en het is niet dan eerst ,, onlangs, dat ik gehoord heb, hoe zeeruthans ,, de zagte troost der vriendfchap nodig is. .Daar ,, by wilde ik een groot verlof verzoeken, om u ,, des te langer tot nut te kunnen zyn , het geen ,, my nu ook voor zes maanden verleend is. Ik ,, kom zo even van Fontainebleau, waar ik dit ,, verlof verkrcegen heb. Befchik nu over my; die tyd is u toegewyd. ó Sinclair! (riep ik uit,) die dicrbaare trosst, welke gy my zo grootmoedig aanbied, ben ik niet meer waardig; ik heh het voorrecht, van uw Vriend te zyn, voor altoos verbeurd. . . . Gy kunt voor my niets meer doen. ,, Stel u gerust, (hernam Sinclair, my omnelzendc, ) uw hart is my bekend; het is zo ver,, heeven als gevoelig. Zo ik niets dan een ,, vrugteloos medelyden voor u vermogt , zou ik, verzeekerd, dat ik u niet konde troosten, u flegts in ftilte beklaagd, en in 't geheim dienst „ ge-  VAN HET - KASTEEL, 355 „ gedaan , maar gy zoud my niet gezien hebben. ,, Doch de vriendfehap boezemde my een middel in; zy voerde my tot u, en ik ben genoegzaam zeeker vau uw leed eenigermaate te zullen kun5, nen verzagten." Deeze woorden doordrongen my methetleevendigftc gevoel van dankbaarheid. Zulk eene edelmoedigheid, op zulk eene kiefche vvyzehetoond, ver» hcfte my in myne eigene oogen. De Vriendfehap van een man, als Sinclair, kon aan geen volftrekt verachtelyk weczen gefchonken zyn. Door die giftc verzoende ik my, als't ware, met my zelve; myn hare opende en ontlaste zig ook geheel in den boezem van dien getrouwen Vriend, en ik genoot eene troost, die my lange ontbrooken had; de zagte troost, van onbewimpeld over myne misdryven , en het hartzeer, dat zy my veroorzaakt hadden, te mogen fpreeken. Dit droevig verhaal wierd nog dikmaab door myne fnikken en traanen afgebrooken. Sinclair luisterde met die deelneemendeaaudagt, welke ons reeds ftilzwygend troost; en toeu ik ge* eindigd had, riep hy vol aandoening uit, daar hy zyne oogen hemelwaards floeg , en een diepen zugt loosde: — Wat baat doch verfland, en, „ een natuurlyk deugdzaam gevoelig hart, zon„ der die vaste onwrikbaare grondbeginfels, wel» „ ke de opvoeding of dc ondervinding alleen gee,, ven kunnen? Wanneer men niet door een ver., ftandig onderwys onzen pligt en waar geluk 2ï „ heeft  VAM HET KASTEEL. 35? minfte grondbcginfclen , die , zyne geestigheid onder eene geduurige gedwongen fcherts zottelyk ten toon willende fpreiden, zig nog buiten dien het voorkomen van een Wysgeer gaf. Met alles den fpot dryvende, overal den beüisfenden toon voerende , te gelyk een waanwyze en een weetniet, oordeelde hy zo oppervlakkig als dwaas. Hy ltelde eene foort van beroemdheid in de geheiligde en meest geëerbiedigde zaaken alsfprookjes, flegts voor zwakke geesten of kinderen gefchikt, te doen voorkomen, en de zuiverde zeedekunde aan vooroordeelen toetefchryven ; terwyl hy de deugdzaamde daaden met den naam van huichelaary beflempelde, en den Godsdienst een bullebak noemde. Dit was Dainval, dien man, welken ik als myn Vriend befchouwd had, tot dien tyd toe , wanneer de verwarring myner zaaken hem van my verwyderde; een man, wiens doodelyken raad en fchadelyk voorbeeld ik maar al te dikwils gevolgd had. Ik was gereed om opte daan, en my van daar te begeeven, toen myn naam, dien ik door Dainval hoorde noemen, myne opmerking wekte, wanneer ik oorgetuige was van de volgende famenfpraak. ,, Dat is zee- ,, ker, (zeide Dainval,) hy is deezen avond met 9, Sinclair naar Italien vertrokken."— Hoezo.! ,, is Sinclair wederom met hem verzoend? ,, Verzoend? wel zeeker! zy zyn zelf door elkan„ der betooverd. . . . Grootmoedigheid van den 2 o „ ce-  35S A V O N D T Y D K O !<. T I N G E N eenen, berouw van den anderen kant, zügteiv", s, traanen, etivergeéving! ó Het isalleraandoen- lykst geweest om te zien!" Maar is 'ét dan geen woord waar, aan't géénmenvsrteldheeft ? ;, Wat? van hun medevryjerfchap ?" Zoude men, ooit hunnen gelooven, dat Sinclair nog zo veel deel zou neemen in de belangen van een man, die hem dn fchuldig by de Waereld belasterd had? — a Ik hou my niet op met hoe is het mogel\k, en hoe fcan dat zyn? maar ik bepaal my flegts tot i», dat geen, 't welk waar is. . » , Sinclair, af» », toos even verliefd op Julie, wil nu den Man met de Vrouw verzoenen, ten einde deeze uit s, haare treurige gevangenis te verlosfcn."—■— Maar hoe komt dan de reis naar Italien daar by te pas? -— Wel, men moet aan het Publiek een „ weinig tyd laaten , om de Historie van de Brie* 5, ventas te vergeeten." .— 'Er zyn echter nog veel verfiandige lieden, die ftaande houden, dat'dek. &e brieventas aan Belfamie toebehoorde. -—— Dat is een fprookje, 't welk men'er naderhand op verzonnen heeft. Dit is zeeker, dat de nrme de la Paliniere reeds te voren met zeekerheid wist, dat hy bedroogen wierd; want ze,, dert een jaar verhaalde hy het aan elk, die het ,, maar hooren wilde."— Is by nog albevallig, die de la Paliniere? wat voor een mensch is het doch? — 6, Een weetniet, een idioot, een yzegrim, b die geen geest, geen verftand hoe genaamd be- „ zit.  VAN TIET KASTEEL. zit. Toen hy zig eerst in de groote waereld vertoonde, zogt hy my aan, en Helde zig onder myn opzigu Ik zag wel ras, dat hy nooit een eerfte zou worden. Een wonder gefchoeid, ,, hoofd, ouderwetfche denkbeelden, bekrompene begrippen; naauwlyks had hy een ordinair ver„ Mand. . . Ecu verkwister, een doorbrenger, die op het gezigt vau een fehuldëifcher in een „ kromp, even als een kind voor de roede, een. ,, roekelooze fpeeler, die zig nog in hetfpel^w/i' ,, grootmoedig en belangeloos veinsde, die zyn ,, geld verloor , daar hy gefopt en uitgelachen „ wierd; dus heeft hy zyn goed verkwist zonder glans, en als een zot, die het noch genieten, noch bewaaren kon." Hebt gy hein zedert zyn tegenfpoed gezien? „ Neen! ik „ heb onze fchuldbriefjes in 't vuur gefmeeten, „ en hy zal 'er ook niets van hooren." Was, hy a veel fpeelgeld fchuldig? —— „ Ja zeeker, een heele fom; maar, zo als ik zeg, ik heb die ,, briefjes verbrand, en nu wil ik dit zelf niet eens graag weeten; het is ook niet dan voor u, dat ik dit zou willen bekennen; dit dunkt my is, „ niet meer dan billyk; ook verzoek ik u, dat ,, gy hier geen woord van wilt reppen." Deeze laatfte lafhartigheid vau Dainval maakte my woedend. Schurk > ( riep ik uit,) hier ben ik, gereed om u alles te voldoen wat ik u fchuldig ben ; kom buiten, en ik zal u heiaalen. Z 4- „ By  gÓO AVOXB TYDX ORTIN GEN t, By myn ziel! (riep Dainval, meteen gedwoi> gen lach,) ik wagte u daar nier, dat moet ik „ bekennen Doch , wat bet voordel bc- treft , om elkander den hals te breeken , dit ,, begryp ik zeer klaar van uwen kant; gy hebt alles, wat gy in de waereld bezat, opgegeeten , en dus niet meer te verliezen; ik voor my heb nog ruim een jaar tyd, eer alles op is ; zo dat, om de partyen van weerskanten gelyk te maaken, zullen wy onze beflegting uitflellen , tot gy van uwe reis naar Italiëu te rug zyt. — Dit gezegd hebbende, ging by fchielyk van my af, zonder myn antwoord aftewagten. Ik was te zeer verontwaardigd wegens zyne lafhartigheid, dan dat ik de minde lust zou gevoelen, om hem te volgen. ,, Dit is dan nu die man, (zeide ,, ik in my zelve,) die my zobeminnelykfcheen; „ die man, wiens raad my zo dikwilsin 't verderf „ fleepte! , . . Welk een addcrgebroedzel! — Welk eene laage en bedorvene ziel! ., ó Wat is de ondengd affchuwelyk, als men die ,, met onbeneevelde r>n ken, die flegts voor mtfpanning en vermaak gefchreeven, en die (dat aanmcrkelyk is,) altoos door Vrouwen opgefteld zyn geweest (B). Dee- (£) Ieder een kent de Avondvertellirgen van Tkesfall:, van Mejuffer de Lwfan; zynde eene verzameling van Toveryen en Bezweeringen. Mevrouw de Murat heeft eene rek naar buiten opgefteld* Het is een gezelfchap van luiden, die buiten opliet !an4 fcy elkander gekomen zyn, en eikanderen beurtelings Historietje vertellen. De J.ournées, Atpufames van Madame de Gomez., eij de Petits Soupers d'Eté van Madame Durand , hebben hetzelfde doelwit,. Deeze Mevrouw Durand was de eerfte, die op den inval kwam, om de leerzaame Spreekwoorden onder de form van Tonéelftukjes te brengen. Zy nam 'er tien , die dus even zo veele Toneelftukjes uitleeverden , en allen in Dichtmaat gebragt zyn. Mevrouw Durand ftierf in eenen hoogea ouderdom, in den jaare 1736, Een der geestigfte Romans van Mevrouw ie Vïlledm. 5s die , welke ten tytel voert: les Exiles. — Dit verbeeldt Ovidius. die met ccnige andere perfoonen gebannen is op Tomes, alwaar elk van hen zyne Levensgevallen verhaalt. Men vindt in deeze Roman eene zeer geestige famenfpraak tusfehen Ovidius en een zekeren Volumnius; die aan myn Heer de Voltaire de ftofverfchaft heeft tot het Dichtftukje^ dat ten Tytel voert :ie Moniain, of At Waerdil'mg.  vi VOORREDEN. Deeze kwam my wel de beste voor} om dat drooge redeneeringen, zonder door Gevallen en Historietjes vervrolykt en opgehelderd te zyn, te langwylig en te verveelend zouden worden; en dat weder op zig zelve ftaande Historietjes , zonder tusfenmengzel van redeneeringen , voor de Kinderen minder leerzaam, nuttigen aangenaam zyn zouden. Ik heb de Historietjes, die in dit Werk voorkomen, niet by geval, en de eene na de andere, zo als zy my in de hand kwamen, geplaatst; maar ik heb, eer ik myn ontwerp van opcierfelen maakte, dat is, eer ik de plaatfelyke fchikkmg myner perfoonen ftelde, eerst de fchikking der denkbeelden, welken ik myne Leezertjes trapsgewyze, naar maate hunne vatbaarheid toenam, wilde inprenten, in eene goede orde gebragt, en daar na myne Historiën en gevallen ingerigt, om (ten minfte voor zo veel Mejuffer l' Hirüur, Vriendinne van Mevrouw de Sctider* , heeft de Tour Tmebrrtfe, of donkere Toren , gemaakt. Richard Leeuwenhart, om den tyd in zyne gevangenis , die eene donkere Toren is, tekorten, verhaalt daar eenige Historietjes en Toververrelzeltjes. De spcelen, (Ui Jeux) eene Roman van dien naam van Mevrouw de Scudery, is een foortgelyk werk.  VOORREDEN. VII veel in myn vermogen was,) hun veriland te verlichten, en hunne jonge harten gevoelig te maaken voorwaare edelheid. Deeze opvolging van denkbeelden dus gefchikt zynde, was het my gemakkelyk, om den famchang te maaken, en de redeneeringen op eene aangenaame wyze tusfehen de Historiën in te viegren. Het kwam 'er nu op aan, om de onderfcheidene karakters te vinden , kleine voorvalletjes te fcheppen, en den toeftand der perfoonen zo te fchikken, als best overcenkomftig was, om die waarheeden, welken ik wilde aandringen, ten klaarden te bewyzen, en door levendige voorbeelden optehelden, en treffender te doen voorkomen. By voorbeeld: het kwam in myn bellek te pas, om niets te verzuimen, dat ftrekken kon, om myne Lcezertjes den eenvoudigen onvervalschten fmaak, die ons het naast aan den oorfpronkelyken Natuur-Haat brengt, en het buiten leven doet beminnen , intefcherpefK Om dit oogmerk te bereiken, was 'er meer dan één Historietje, meer dan één gefprek nodig; ook kom ik hieropgeftadig te rug. De liefhebbery voor de Natuurlyke Historie was alleen genoegzaam, om hen het buiten leeven te doen beminnen. Deeze aanmerking deed  vin VOORREDEN. deed my op de gedagten vallen, om de Vertelling van Alphonfus en Dalinde, of de Betoovering der Natuur en Kunst te maaken, en 20 insgelyks met de volgenden. Zo dat, in plaats van eene zeedelyke waarheid te fckikken, ieplooyen, of wel geheel optefpooreny om die by een aangenaam onderwerp te pasfe te brengen, heb ik elk onderwerp naar de zeedelyke waarheid gefchikt. Het is ook volgens dit ontwerp , dat ik alle de Toneelftukjes voor de Opvoeding, als ook Adele en Theodoor gemaakt heb. Ik wil my zelve geenzins omtrent het gebrekkige der uitvoering misleiden y hier aan kan nog veelontbreeken; maar ik geloof nochtans, dat de wyze daar van goed is: wanneer men die niet volgt, zaldezeedekunde, daarin vervat, gedwongen, kwalyk geplaatst , en meestal een byhangzel worden. 'Er is geen zeedekundig. onderwerp , dat men niet meer of min op eene aangenaame wyze verhandelen kan, en 'er is geen zeedekundig boek, dat nuttig kan zyn, wanneer het verveelt. Deeze waarheid, hoe onbetwistbaar , wordt echter zelden gevoeld. Hier om hebben onze Zeedekundigen ons zo zeer overlaadqn met Verhandelingen, Gedagten, Be- fpie*  VOORRÉDEN. hé Regelingen, Fertoogen^ Redenvoeringen, Proeven, enz. enz. Mén kan die Werkenbewonderen j maar s wanneer zy meer dan honderd bladzyden lang zyn, is het onmogelyk, dat men die met nut of met vermaak leezen kan; Te willen overtuigen, den geest wegvoeren, en moeijelyke opofferingen te eifchen j zonder tevens te behagen, zonder te tragten* om die middelen te beezigen, welken de aandagt vestigen van die geenen* wier hart men tragt te winnen , én tot ons gevoelen overtehaalenj zie daar ongetwyffelddegrootfte onbegaanbaarheid i —- Wanneer men het hari treft} is men zeeker van gehoord té zullen worden. Waar toe dan de bevallige Zeedekundige werken verworpen? waar toe de voortbrengfelen van gevoel énverbeeldings kragt verbannen? Het zyn geene kou-' de langwylige redeneeringen j die de menfchen verbeteren zullen j het Zyn veeleer treffende voorbeelden, hartroerendetafreelenj die zïg in ons hart en in onze verbeelding vastelyk indrukken. Het is in één woord, de Zeedékunde in Werkzaamheid gebragt. De werken , die den meestert invloed op1 ^önze zeeden gehad hebben * zyn die, welken %nder de bevalligfte en belangrykfte gedaante * * Zyrt  X VOORREDEN. zyn voorgefteld; en het is ook byzonder aan die wyze van voorftellen, dat men het nut, 't welk zy te weeg gebragt hebben, moettoeichryven. Men zal niet alleen Télemachus, de werken van Richardfon, den Engelfchen Spectator , altoos met het grootst genoegen leezen, maar men zal die zelf van buiten leeren. Die geen lust heeft om zig te verbeteren, of daar door wyzer te worden, zal dezelve nochtans leezen, om zig te vermaaken ; en, tcrwyl hy zig dus aangenaam beezig houdt, wordt hy ongevoelig wyzer, en verbeetert zig, zonder het zelf te merken: Zie daar de waarlyk nuttige Boeken. De andere Zeedekundige Schryvers zyn gelyk aan die menfehen, welke eenen goeden raad geeven, enkel om de kragt hunner redeneertrant te toonen , en die echter zeerwel weeten, dat zy niet overtuigen, niet bevallen zullen, en dat men hen met zo veel veritrooijing als verveeling zal aanhooren. Bovendien, zyn zeer veele luiden in het verkeerd begrip, dat een Werk, 't welk bevallig en aangenaam gefchreeven is, ook noodwendig beuzelagtig moet zyn. Wee hem, die door zyn fchryfilyl behaagt! Welk eene zuivere zeedekunde hy ook in zyn werk voorHelle, hoe veel nuts hy ook te weeg brenge, hy  VOORREDEN. hy zal in hunne oogen nimmer iets anders dan een aangenaame beuzelaar weezen. Deeze foort van mentenen hebben geene achting dan voor die Boeken, welke hen verveelen, en voor den klinkenden naam van JVysgeer, dien de Schryver voert, welken zy niet verftaan. Een Zeedekundige wil geacht en beroemd zyn. Om dien roem, waar van wy hier fpreeken, te verkrygen , behoeft hy geenzins ( zelf niet eens tot eenen middelmaatigen trap,) gevoelig te weezen, eene leevendige verbeelding te bezitten, treffend te fchilderen, het hart te roeren, karakters te fchetzen , die in alle haarc werkingen naar te gaan , die altoos ovcreenkomftig hunne geaardheid te doen werken; in één woord,zig eengerecgeldontwerp van fchikking en uitvoering te maaken. Verre van daar; hy behoeft nog te behaagen, noch te treffen. Genoeg, als hy flegts duister, verward, en op een leerftelligen trant fchryft. Het geen het meest medegewerkt heeft, ©m de zeedekundige werken , welke onder eene aangenaame gedaante voorgedragen worden , te doen verwyzen, is die Zee van gevaarlyke Boekjes , waar mede wy zedert de laatlte twintig jaar als overitroomd zyn ge** % wee.it.  xir VOORREDEN. weest, onder de benaaming van Zeedekundige Vertelzeh , Zeedekundige Romans. Men zou deeze foort van werkjes gevoeglyk kunnen vergeleken by dat doodelyk vergift, 't welk ons door de Kwakzalvers aangebooden wordt als zeer heilzaame middelen, en die voor het gemeen des te( gevaarlyker zyn, om dat zy veelbeduidende naamen voeren , en men die met een onbepaald vertrouwen aanneemt. Deeze Boeken hebben ongelukkig eenen blaam op de foort, waar onder zy zig gefchikt hebben, geworpen, in plaats dat men die fchriften zeiven alleen moest verachten , en niet eene minachting opvatten , voor de tytels of bendamingeft, die de Schryveren goedgevonden hebben aan hunne werken te geeven, en waarvan zy een misbruik maaken. Zy verderen zig met eene benaaming, die hen niet voegt, en waaraan zy in geenen deele beantwoorden. Het is juist aan die foort, waaronder zy zig onbcfchaamdelyk rangichikken , dat Fenelon , Richardfon , Addifon, en anderen hunnen gelukkigen opgang en roem verfchuldigd zyn. Wanneer ik gedagt had, dat men, om eenige hoop te durven voeden, van niet ongelukkig te zullen iliagen in dien Schryftrant, waarin deeze groote mannen ons den weg  VOORREDEN. xm weg gebaand hebben, hunne uitmuntende bekwaamheeden moest bezitten, zoude ik vóórzeeker niet de minde begeerte gehad hebben, om als Schryffter voor den dag te komen; want geene andere foort van Schryfwyze was behaaglyk voormy. Maar ik heb my verbeeld , dat men, met een gevoelig hart en een gezond oordeel, het waagen konde om lcerzaame voorvallen en hartroerende toneclen te fchetzen. Ik heb de verwaandheid niet gehad van my te verbeelden, een werk van buitengemccne verdienden in 't licht te geeven. Ik heb alleen beoogd, om aan verdandige Moeders myne aanmerkingen medetedeeien a cn aan leemame Kinderen eenige nutte lesfen, te verfchaffen (c). Ik U) Ik ben van gedagten , dat men tragten moest, ora een aangenaam voorkomen te geeven aan een Boek, dat over de eerfte gronden der weetentchappen handelt; te weeten, wanneer zulk een Boek voor de eerfie jeugd gefchikt is. Een jong Kind zal geene Lesfen over de ïïatmr of Sclulk.mdt leezen, maar wel eenvoudige famen. fpraaken . die , op eene bevallige wyze voorgefteld , over het zelfde onderwerp handelen. Eene Verhandeling va» de eerfte beginzelen der Stsrrtkunde zal hem gewis doodekk verveden; maai hy zal met vermaak en vrugt dg. * * j , veel:  xiv V: O O R R E D E N. Ik kan niet voorby, om by deeze gelcegenheid van eene kleine onbillykheid, die my betreft, te fpreeken. Het is zeeker niet voorbed.igtelyk gefcliieJ. ; zonder dat zoude ik dit, even als zo vecle andere ongerymdheeden, met fthzwygen voor bygaan. In een der hedendaagfcbe Dagpapieren ('/) heb ik het na- vol- veel'ieii der Warrelden van Fonmte'üe leezen , als ook de gefire'J.en van een Jongeling, die, van de Academie thuis komende , ,in hit gJicim zy.e 7ust ,, Welk eene dwaasheid, zig „ in een akelig oud Kasteel, 't welk men nog nooit bewoond heeft, te gaan opfluiten , en in. „ het hartje van den Winter op reis te gaaa, in; „ plaats van te Parys te blyven, alwaar Mevrouw? „ ten muitten nog eeaige afleiding zou kunnen „ vin-  Van het kasteel. 3 i? vinden! Hoe zullen drie kleine Kinderen, waar j, van de oudfle flegts tiendehalfjaar oud is, da „ ongemakken van zulk eene verdrietige reis üit„ (taan? . . . Denk eens, zeventig Mylen ver, „ en dat hier in de maand January ! . . . . Moet „ men dan juist een Kluizenaar worden, en naar j, het eindje der waereld vlugten, om dat de Man naar 't Leger gaat?" Dusdanig waren de aanmerkingen van Juffrouw' Yictoire, eene der Kameniers van Mevrouw de Clemire; terwyl zy zeer neerflagtig haar goed inpakte. Zy boezemde dit haar misnoegen uit tegen Monfieur Dorel, den Hofmeester, die even zo bedroefd was, om dat hy niet mede naar Bourgonje ging, 'en Juffrouw Yictoire moest verlaaten. Aan eeneii anderen kant hoorden de beide Dogters van Mevrouw de Clemire, Caroline en Pulcherie,' dezelfde klagten. — Juffrouw Julienne, die hen ontkleedde, kon haare verftoordheid, die haar de keel uitborlde, niet inhouden; zy was nög nooit buiten Parys geweest , en had eene onoverwinnelyke afkeer tegen de Provincie opgevat. Caroline en Pul'cherie luisterden met aandagt naar alle de klaagliederen van Juffrouw Julienne; inzonderheid Pulcheiïe, die uit den aart wat nieuwsgierig was; eene zwakheid,zeer verfehoon$,aar in haare jaaren, want zy was niet boven de A a ze--  AVOKDTYDKORTINGEfï zeven jaar oud; voor het overige, fcheen zy iiï het vervolg veel goeds te belooven; en, fchoort veel wilder en onbezuisder dan haare Zuster, die ook agttien maanden ouder was dan zy, won zy echter ieders geneegenheid, door haare lieve openhartigheid en ongemeene teergevoeligheid van: ziel. Van de drie Kinderen van Mevrouw de Clemire, was Cefar de vcrftandiglte; het is waar, dat hy b'yna zyn tiende jaar bereikte, en op dien ouderdom' begint men reeds de kinderfchoenen uittetrekken ; ook had Cefar al eenig vermogen op zig zelverr weeten te verkrygen. Men is niet altoos even lustig en yverig om te ïeeren; doch Cefar had zig gewend , oi'n die opkoomende traagheid tegen te gaan en te overwinnen. Natuurlyk was hy' weetgierig, en hy gevoelde nooit leevendiger vermaak, dan wanneer hy iets nieuws geleerd had. Daar by was hy gevoelig, gehoorzaam, zagtzin* nig, en kloekmoedig. Hy beminde en eerbiedigde zyne Ouders , had zyne Zusters hartelyk lief, fin was zeer erkentelyk jegens zyne Meesters, byzonderlyk jegens myn Heer den Abt Frémont, zynen Gouverneur, offchoon die doorgaans vr/ ftreiig, en fomwyl wat geemelyk Van humeur was, vooral zedert de reis naar Bourgonje was opgekomen; want hy verliet Parys, de Nieuwspapieren , en de Journaalen niet dan met grooteii weerzin s en wel allermeest een geliefd lihaakgezeN fchap ,  VAN HET KASTEEL. 6 fehap, het welk zedert tien jaaren zyne aangenaamfte uitfpanning geweest was. Kortüm, ieder een ging in het huis van Mevrouw de Clemire treurig naar bed. De nagt verliep, en de dag brak aan. Ten half agt maakte men de Kinderen wakker; men hielp zig fpoedig in de kleeren; men ontbeet in aller yl; en om agt uuren ftapten de Grootmoeder, de Moeder, myn Heer de Abt Frémont, Cefar, Caroline, en Pulcherie in eene Engelfehe Berline, en men floeg den weg in naar Bourgonje. Op den middag hield men ftil, om het maal te neemen. Mevrouw de Clemire, die den vorigen nagt geen oog gelooken had, wierp zig op een bed, en de overige reisgenootcn betrokken d.e naaste kamer. Terwyl men in de Herberg druk bezig was, de Meiden de tafel dekten, en de Coteletten en Duiven a 1* crapaudine in de keuken . gereed gemaakt wierden , plaatste het gezclfchap zig rondom de Schoorfteen; de Abt blies in het vuur , en hield een fomber ftilzwygen ; de Kinderen ichaarden zig om cleBaronnesfe d'Elby, hunne Grootmoeder. Toen raakten de tongen los, en men begon de goede Vrouw duizende vraagen te doen; want in het rytuig had de diepe aeerflagtig.heid en droefgeestigheid van Mevrouw de Clemire hunne kinderlyke nieuwsgierigheid en praatzugt geheel in bedwang gehouden. „ Waarom moeten wy toch naar Bourgonje A 3 „ g^n 0  6 AVOND T ï D K O R TINGEN „ gaan? vroegPulcherie.— ,, Kind, (antwoordds Mevrouw de Baronnesfe,) „ wanneer een Militair ,, naar het Leger moet vertrekken, is-hy genood,, zaakt, om veele onkosten te doen; zo hy dan „ eene verftandige Vrouw heeft, zal zy door eene ,, wel overlegde zuinigheid het nadeel, dat hun „ fortuin door deeze buitengcwoone onkosten ,, anderzins lyden zou, voorkomen; en zie daar ,, de reden , waarom uwe Moeder Parys verlaateu heeft. ,, Ja, zo, nu begryp ik bet eerst, (hernam Pulcherie,) „ maar ik hoor, dat het ,, Kasteel, waar wy nu gaan woonen, heel naar 5, en heel leelyk is! Mama zal er zig gewis verr veelen; dat vrees ik maar! ,, Wel nu, (hervatte de Baronnesfe,) „ als gy geene andere „ vrees hebt, wees dan flegts gerust; uwe Moe,, der fehept altoos zo vee] genoegen in betwaar,, neemen van haare pligten, dat haar zcekerlyk ,, voor het tegenwoordige geene plaats behaage-? lyker zal voorkomen, dan Champcery. ,, O, dat begryp ik, (viel Cefar in,) wanneer ,, ik leer, zou ik dikwils veel liever willen fpee- len; maar wanneer ik dan. aan den anderen kant „ bedenk, dat ik myn pligt hetragt, en dat men ,, over my voldaan zal zyn, als ik myn best „ doe, dan kryg ik nieuwe lust en moed. „ Bovendien, myn lieve Cefar, (vroeg de Baronnesfe,) „ wanneer gy wel gefpeeld, en braaf „ om gefprongen hebt, blyven u daarvan dan wel « veel  VAN HET K A S T E E L. ■y, veel aangenaame nagedagten ? —Och neen! „ gansch niet,myn lieve Grootmama; dan ben ik „ maar heel moede , en dat is het al. — En wanneer ^, gy nti eens naarflig geleerd hebt ? — ö, Dan ben ik zo bly, zo te vreeden ! dan denk ik, dat Mynheer de Abt het aan Mama zal zeggen, dat ik ge„ preezen, geliefkoosd, en van een ieder bemind , zal worden. -- Vergeet dit doch nooit, myn Kind, (zeide Mevrouw de Baronnesfe,^ „men herinnert „ zig ter naauwernood de vermaaken , die men ge.„ nooten , maar men brengt zig altoos met verrukking te binnen de goede daaden, welken men „ verrigt heeft."— Dit gezegd hebbende, ftond ,de Baronnesfe op, om zig aan tafel te fchikketio Toen zy byna den maaltyd geëindigd hadden, trad Mevrouw de Clemire in de kamer, gebruikte ook een weinig, en een quartier uur daar na flapte men weder in het rytuig, en men vertrok. Na verloop van weinige dagen, kwam men op Champcery aan; een vervallen oud Kasteel, omringd doorVyvers, en dat door het guure Winterweder , de zwaar gevallen fneeuw, en gierende winden, nu nog des te minder behagelyk voorkwam. De ouderwetfche eenvoudigheid der meuiilen wekte wel het meest de opmerkzaame verwondering der Kinderen. — „ Hoe! (zei Caroline,) „ de fauteuils ,en ftoelen zyn met zwart „, leeder bekleed? welke wyde, groote, lompe 4, Schoorfteenmantels, en welke kleine glas-ruiten A 4 « ^  « AVOND TYDKORTINGEN ,, en venftertjes!— Myne lieve Kinderen, (zeide. de Baronnesfe ,) „ in myn jongen tyd fleet men „ agt maanden van het jaar in diergelyke Kastee„ lcn , met veel meer vermaak en waar genoe,„ gen, dan men in die verguldePapegaaikooijen, welken gy buiten Parys gezien hebt, kan genie,„ ten; die opgepronkte wooningen , waar men noch ,, vreugd, noch rust kent, waar men zyne beurs en ,, zyne gezondheid even zeer. verfpilt." In weerwil van deeze venlaudige aanmerkingen der Baronnesfe , beklaagden zig Caroline en Pulcherie nog dikwyls in ftilte over het gemis van Parys. Myn Heer de Abt, natuurlyk kouwlyk, klaagde bitter over de onlydelyke togt, welke men, in alle de vertrekken van dit oud Kasteel voelde; en inderdaad de deuren en venfters flooten zeerflegt. Ook wierd die arme weekzeerige Abt weldra zeer verkouden , het geen hem niet vriendelyker of opgeruimder van humeur maakte. Doch niets even•aarde de neerflagtigheid der beide Kameniers, Victoire en Julienne. Victoire berste de, eerfte in jammerklagten uit; zy kon, wel is waar, de eigenlyke reden van haar misnoegen juist niet aan den dag leggen, vooral niet in het byzyn van de beide Juffertjes, Caroline en Pulcherie; evenwel, haar hart was vol, en moest een klaager hebben. Dus om de opmerkzaamheid der beide Meisjes des te beter te trekken , begon zy reeds den volgenden morgen te klaagen: dat de vrees voor „ die-  VAN HET KASTEEL. f dieven haar den geheelen nagt het flaapen belet „ had." — „ Hoe, dieven!" riep Pulcherie heel bevreesd uit. — „ Wel zeker, Mejuffrouw, (antwoordde Victoire,) „ meent gy, dat wy „ hier zeer veilig zyn? In een afgeleegen Kas, teel, omringd van bosfchen en water, en dat , met zo weinig Menfchen ! Had Mevrouw nog „ maar de andere bedienden, die te Parys geblee„ ven zyn, medegenoomen ! — En voeg hier by, (viel haar Julienne inde reden,) „ dat men in „ dit land ruim zo veel voor de wolven, als voor „ de dieven te vreezen heeft. — Wolven! — , Wel ja, Mejuffrouw, en dat wel uitgehonger„ de verflindende wolven. — Ach, myn God! — ,, Ja, het is om,te zwceten van angst! Ik heb er „ van myn leven zulke ysfelyke historiën van ge', hoord, als ge ze maar half wist, zoud ge zo bang „ zyn als ik: alle deeze vyvers en flootcn zy» ,, ftyf bevroozen. — Wel nu ?- Wel nu, die wol,y, ven komen 's nagts by heele hoopen. — Och, ,, Heer! zo digt by ons? — Ja, denk eens aan! ,, als er eens by ongeluk een venfter openftond!— „ Maar men laat immers in dit weer zo geeuven- \i fier 's nagts openftaan. Dat mag weezeo. H zo 't wil 5 men kan evenwel ligt iets vergee„ ten .... het is maar een haatelyk land, dat " Bourgonje! . . ." Dit gefprek had maar al te veel indruk gemaakt op de tedere gemoederen der kleine Meisjes, die nu, door angst bevangen , bfc A 5 ter"  t<5 AVO ND TïD KORTINGEN terlyk bedroefd waren, en het gemis van Parys nu nog veel fterker .betreurden. Toen zy in de feamer van haare Moeder kwamen, zag deeze tcrftond,dat 'er iets aan haperde, en wist door fcherp navraagen weldra de oorzaak daar van uit Caroline te verneemen; welke dan ook byna woordelyk Verhaalde, al het geen zy van de beide Kameniers vernoomen hadden. Mevrouw de Clemire had niet veel werk, om haar te doen begrypen, hoe ongegrond en dwaas de vrees voor wolven en dieven was; „ maar (voegde zy 'erby,) had ik „ u niet alle foort van praatjes met de Kameniers „ verbooden?— Voorheen, Mama, hebben wy ook nooit met haar gepraat, maar zedert dat onze „Gouvernante de anderendaagfche koorts heeft, „ en dat Juffrouw Julienne ons uit en aankleed. — 4, Wel nu, om dat Juffrouw Julienne u uit en „ aankleed, moet gy nu daarom naar haar gefnap „ luisteren ? — Het is juist niet altoos tegen my , dat zy fpreekt, maar tegen Juffrouw Victoire. — 5, Zo gy niet naar haare praatjes luisterde, zo gy 5, integendeel geen acht daarop flocg, maar on„ verfchillig bleef, zou zy in uw byzyn niet meer 9, praaten; doch zo gy in 't vervolg fmaak in die foort van meidenpraatjes krygt, zult gy uw hart en verftand beide bederven. Maar, „ Mama, gy hebt ons evenwel dikwyls gezegd, „ dat wy allen gelyk, dat alle menfehen Broeders 5, zyn. — Zekerlyk, wy moeten hen als Broeders be-  VAN HET KASTEEL. *ï „ beminnen, en zo veel in ons vermogen is, hel. „ pen. Het voorrecht van eene hoogere geboor-„ te beftaat flegts in de verbeelding; maar de op, „ voeding brengt een weezenlyk onderfcheid te „ weeg tusfen de verfchillende rangen in de maat„ fchappy der menfehen 5 een verftandig en kun9, dig mensch zal nooit voor zyn byzonderen om„ gang een onkundig, onbefchaafd, onvoorzig„ tig en door vooroordeelen verblind mensch ver„ kiezen. Hierom zal eene welopgevoede Dame „ ook geene byzondere gefprekken met haare Ka„ menier houden , of deeze moest haar iets te ver. „ zoeken hebben; want wy moeten onze minde„ ren,onze bedienden of afhangelingen, met eene „ oplettende deelneeming aanhooreu, wanneer zy „ onze hulp noodig hebben, en wy hen eenigen „ dienst kunnen bewyzen, of wanneer zy ons „ om raad vraagen, of ons hunne zaaken toevcr- , trouwen." „ Maar wanneer evenwel eene „ Kamenier eens heel, heel goed was, zou men „ haar dan niet voor onze Vriendinne mogen „ houden, fchoon dat zy onkundig was, en gee„ ne opvoeding bezat? —Zeg my eens , Caroline, ,, wat verftaat gy door iemand voor zyne Vricndin,, ne te houden?^ — „ Mama .... dat is, ie„ mand van ganfeher harte beminnen." — „Mes, vrouw de Merival, die gy kent, bemint haare „ Dogter, die nog geen twee jaaren oud is, van S5 gansfeher harte; nochtans kan dat kind haare „ Vrhn-  I* AVONDTTDKORTINCKHf „ Vriendinne niet zyn."— „ ÓJa! dat is waar, „ voor eene Vriendinne meet men iets meer dan „ enkele geneegenheid gevoelen." — „ Voorzee^ 9, ker, 'er moet ook vertrouwen bykomen; nu. „ kan men immers onze Kamenier niet vertrouw„ lyk om raad vraagen; men kan 'er ook geen „ heilzaamen raad van wagten; men kan zelfs niet eens met haar een aangenaam of verftan)■> <% gefprek houden over onverfchillige zaaken. „ Dus zou het niet verflandig gehandeld zyn, „ haar ons vertrouwen te fchenken; men moet s, haar alleen geneegen zyn, als zy braaf en goed „ is , maar men kan haar nooit als eene Vriendin„ ne aanmerken; kortom, een gemeenzaame om„ gang van dien aart zou zeer belachelyk zyn voor „ iemand van myne jaaren, maar voor een kind „ zou die gevaarlyk weezen, gy kunt er zelve „ over oordeclen, daar flegts twee of drie ge„ fprekken metVictoire en Julienne reeds zo veel „ uitgewerkt hebben, dat zy u eene ongegronde „ vrees ingeboezemd, en u tegen den wil van „ uwe Moeder hebben deen morren, in plnatfe 9, van de goede redenen , die haar hier heen „ geleid hebben, te billyken. Vermyd daarom „ zorgvuldig in het vervolg alle foort van gemeen„ zaam- of vertrouwlykheid met de dienstboo„ den in het algemeen, en verder met alle zoda„ nige menfehen, die geene opvoeding gehad heb9, ben, zonder dat gy echter verzuimt, hen alLe me=>  H AVONDTYD KORTINGEN) i, myn Broeder, heeft dezelfde gevoelens als Ro= „ falie; myn Heer de Abt zegt, dat hy zeer wel „fchryft, en eene goede fpelling heeft, ook vry ervaaren is in de gefehiedenisfen; hy gaat al* * toos met een boek in de zak; en by dat alles is „ hy zo Godsdienffig." „ Gy ziet ook, met welk eene onderfcheiding ik hem behandel, en gy weet teffens, dat ik aan Cefar niet ver„ booden heb, om met hem te fpreeken. Maar „ die voorbeelden zyn zo zeldzaam, dat men die ,, niet anders dan als uitzonderingen moet aan- merkem" Zedert deeze verfflaauing hadden de twee Meisjes geen lust meer, om naar de gefprekken van Yictoire en Julienne te luisteren; en welhaast begonnen zy by eigen ondervinding te zien, dat het buiten , zelfs In het holst van den winter, ook aangenaam en vermaakelyk zyn kan. Zy leerden de koude verduuren, zo wel als Cefar, die niet weinig vermaak fchiep, met in de tuinen rond te Ioopen, fneeuwballen te maaken, en op de be<. vrooze gragten en vyvers, die het Kasteel omring- ; den, te glyden en te fpeelen. Caroline en Pulcherie , door het voorbeeld van haaren Broeder aangeprikkeld, waagden heteindelyk, om op het ys te komen: wel is waar, in het eerst niet zonder Vrees; maar die kwamen zy fpoedig te boven; zy Wierden dag aan dag vrypostiger, en eindelyk even zo ftoutmoedig als Cefar zelve; zy liepen en ren«  VAN HET KASTEEL. i? ,, ming."—■ „6, Mama, (zeideCaroline, haa- „ re Moeder omarmende,) fta toe, dat ik tel„ ken reize, wanneer gy God voor Papa zultbid,, den, u mag volgen en met u bidden; o dat zal „ zo van harte zyn!— „Ja, myn kind, (hernam ,, Mevrouw de Clemire,) ik beloof het u , en gy ,, moet nooit vergeeten, dat, zonder dit opregt en eerbiedig vertrouwen op God, het onmogelyk „ is , immer gelukkig te zyn." Ondertusfchen wierd het verblyf op Champcery dag aan dag aangenaamcr voor de bewooners; de Kinderen konden haast niet meer begrypen, hoe zy ooit zo fterk naar Parys hadden kunnen verlangen ; myn Heer de Abt zelf begon zig reeds vry wel te gewennen aan het leven op een Kasteel; zyne kamer was nu aan venfters en deuren goed bezorgd en warm, even als de overige vertrekken, waar de Schaapenvagt niet gefpaard was: de DorpPastoor, een zo aangenaam als deugdzaam man, verftond zig boven dien een Weinig op het Schaak* fpel, en maakte nu en dan een Partytje met onzen Abt , die ongevoelig zyn goed humeur wederkreeg. Men kwam over een , om de laftge winter avonden eenigermaaten op tekorten, en de genoegens af te wisfelen, dat Mevrouw de Baronnesfe en Mevrouw de Clemire beurtelings eene Avond-vertelling zouden doen, te weeten , 's avonds na den eeten , van half negen tot half tiea tmren.- Deeze belofte verwekte niet weinig i. deel. B vreugd  SS AVONDTYDRORTIftGEN vreugd by het jong Gezelfchap, die op de vervulling van dien met zo veel drift aanbieiden, dat Mevrouw de Clemire dien zeiven avond nog aan hun brandend verlangen moest voldoen. — Men fchikte zig om de groote wyde fchoorfteen, en de Kinderen plaatften zig voor den fchcot van hunne Moeder, welke, aller oogen en aandagt op zig gevestigd ziende, eenen aanvang ma„kte met het vertellen van de volgende Historie. DELPHI NE, of de gelukkige GeneezingJ lOelphine , eenige erfgenaame van aanzienlyke goederen , was bovendien van eene luisterryke geboorte, had een bevallig voorkomen, een vluggen geest, en een goed hart. Melite, haare Moeder, was Weduwe, en beminde haar tederlyk; maar zy was tevens veel te zwak en veel te ligtzinnig, om in ftaat te zyn van haare Dogter eene goede opvoeding te geeven. Evenwel had Defphine, nog naauwlyks negen jaaren oud zynde, al verfcheidene Meesters; doch zy leerde niets; zy had nergens behasren in-, dan alleen in het dans* fcn, en de overige lesfen nam zy met de zigtbaat- fte  to AVONDTYDKORTING EN „ eene goede opvoeding, eenzagt, goedaardig, „ beftendig humeur , een edele inborst , nutte ,, kundigheeden en begaafdheeden, veraangenaamen de verkeering, en zyn voor ons zelve ee„ ne onuitputbaare bron van vermaak en genoe-,, gen; terwyl daarentegen kwalyk opgevoede lie-, „ den , lastig voor anderen, by zig zeiven alle de „ verveeling, alle de vadzigheid ondervinden, „ die natuurlyk uit luiheid, onkunde, verwarde „ hersfens en gebreken van het hart voortfprui,, ten." * * * Maar, om tot Delphine wedertekeeren : dat Meisje, dwaaslyk geliefkoosd, gevleid, gevierd, en bedorven , werd inderdaad het ongel ukkigfte kind van geheel Parys. Ook zag men dag aan dag de oorfpfonkelyke goedheid van haar inborst afneemen ,■ en haar humeur bederven ; zy wierd grilziek ,. ingebeeld , ongezeglyk ; zy kon geen zweemfel van tegenfpraak dulden. Welhaast onttrok zy zig niet alleen geheel aan de fchuldige gehoorzaamheid , maar zy maatigde zig zelve het gezag aan, en wilde op haar beurt het gebied voeren , heerschte over de dienstbooden als eene kleine dwingelandin; maakte dat zy kyven kreegen , of bekeef hen zelve; en, eensklaps tot een ander niterïïa overflaande, vernederde zy zig, om zeer gemeenzaam met hen tcpraaten en te ravotten; beurtelings trotscij  V A N H E T KASTEEL. 1$ moet my toeftaan , haar naar myn Buitengoed tf brengen. Hoe, myn Dogter, myn kind? — Ja, Mevrouw, haare long begint aantefteeken; en het eerfte geneesmiddel, dat ik haar zou voorfchryven , zou zyn, om agt maanden van het jaar in een Koe- ftal door te brengen (a)f Maar ik kan immers een Kocftal by my laaten maaken. — Neen, Mevrouw, ik neem haare geneezing niet op my, dan onder beding, dat zy in myn huis, en wel onder het opzigt van myne Vrouw zal zyn.—r- Maar, myn Heer, gy zult echter wel willen toeftaan, dat haare Gouvernante en haare Kamenier haar volgen mogen? Neen, Mevrouw; en zelf, wanneer gy befluit, om haar aan myne zorg geduurende agt maanden overtelaaten, moet gy u vast iepaalen, haar al dien tyd in V geheel niet te zien; want ik moet geheel meester van het kind zyn, en haar op myne wyze kunnen behandelen, zonder dat ik tegengefprooken kan worden. Op deeze woorden riep Melite uit, dat zulk een proef haare kragtente bovenging, enzybefchuldigdeden Doctor van wreedheid en eigenzinnigheid. Deeze, onwrikbaar in zyn befluit, verliet haar, zonder zig in 't minfte aan haare venyytingen te ftooren. Toen hy vertrokken was, kwam Melite tot nadenking, (a) Dit 10 heihaam als bekend borstmiddel is meer dan eens met een gelukkigen ni'flag gebruikt. B 5  VAN HET KASTEEL, 2? „ uiterftens altoos te mispryzen; de Godsdienst „ en de reden moeten ons ftaeds van wanhoop „ weerhouden. Bovendien was de mistroostigheid van Delphine minder verichoonbaar, om , dat die tot eene geweldige woede overfloeg ; „ waar by nog kwam eene ondragelyke trotsheid „ tegen Mevrouw Steinhausfe, welke zy met de „ fmaadelyklte verachting behandelde , zig zelf „ niet eens verwaardigende om haar aan te zien „ of te antwoorden." * * * Eindelyk kwam men , 's avonds om zes uuren, ia de Valey van Montmor^nci , vyf uuren van Parys geleegen , aan , en men hield voor het huis van den Doctor (lil. Verbeeld u eens , lieve Kinderen , de verontwaardiging en fpyt van de hoogmoedige Delphine, toen men haar in het vertrek bragt, 't welk voor haar gefchikt was. Waar brengt gy my? (fchreeuwde zy uit,) hoe! in eene beest enjlal ! wel, dat is om van te yzen ! welk eene affchuwtlykt flank ! laat my uit! laat my jfjt! „ Mejuffrouw, (antwoordde Mevrouw „ Steinhausfe met veel zagtheid, ) deeze lugt is , zeer gezond , iuzonderheid voor u."— Zyt gj dol? Laat my uit, zeg ik u Wysmy myn flaapkatner. Gy zyt daar reeds , „ Mejutter." Wut! ben ik daar reeds? —« „ 6 Ja,  44 AVONPTYDKORTINGEN „ Friendleemn(c), die uit het Hoogduitsch ver* „ taaldzyn."— Uit het Hoogduitsch, uituwetaal?— „ Ja, uit myne taal." — Ikkan my waarlyk haast niet \ er beelden t dat gy een Hoogduitsch Meisje zyt; gy /preekt zo goed Fransch ! en gy zyt niet hoven een jaar ouder ah ik ! Hoe is V mogelyk, dat men op uwe jaaren reeds zo veel weet? —• Ik kan u ver„ klaaren, myne waarde, dat ik integendeel vind, ,, dat ik nog zeer weinig weete; maar ik lees veel ,, alleen, en ook met Mama. Ik ben nooit zou„ der beezigheid; het is reeds twee jaar geleeden, „ dat ik niet meer met een Pop fpeel."— Dit gezegd hebbende, kreeg Henriette , uit haar Boe-, kenkasje, den Kinder-Friend, en gaf die aan Delphine, welke deeze gift vry onverfchillig aannam. Hierop bragt Mevrouw Steinhausfe haar weder naar de ftal, en liet haar aan het opzigt van Catau over, terwyl zy haar in het heen gaan zeide, dat zy over een uur twee drie weder by haar zou komen. * * * Hier zag Mevrouw de Clemire op haar Horolo-gie, en ftond op ; en , offchoon de Kinderen , opgetoogen door haar verhaal, geen de minfte lust hadden om te gaan ilaapen, gelaste zy hen , om nu naar bed te gaan. — Den volgenden morgen lie... ten {c) Een nuttig tn zeer aangenaam werk, dat wy aan den Heer Berquin te danken hebben.  VAN HET KASTEEL. 45- ten Caroline en Pulcherie niet af, met Victoire te bidden, om haar doch netjes te keren breiden, ten einde tegen de maand van April zeiven zyde netjes te kunnen maaken , waarmede zy zig voorHelden , alle de Cappellen van Champcery te zullen opvangen. Cefar, van zynen kant, vernam zeer naauwkeurig naar de beste wyze, om, zonder veel kosten , een proper en wel ineengewerkt glaaze Kabinetje te maaken. Morel, zyn lakei, gaf hem hieromtrent alle de onderrigtingen, die hy begeerde. Myn Heer de Abt gaf hem ook het Schouwtoneel der Natuur , en de namiddag wierd niet deeze aangenaame leezing gelleeten. Dittydverdryf, hoe vermaakelyk ook, deed echter de begeerte naar het vervolg den Historie van Delphine Hiet verflaauwen ; en het verlangde uur van den derden avond was naauwlyks geflageu , of Mevrouw de Clemire voer dus met haar verhaal voort. Delphine, nu in haare ftal alleen met Catau gelaaten , en geen fpeelgoed tot haar tydverdryï hebbende, beftoot om in den Kinder-Vriend een hulpmiddel tegen de verveeling te zoeken. Zy floeg dan het boek open, en bladerde het metvry veel onverfchilligheid door. Eindelyk begon zy te kezen, en welhaast beviel haar deeze beezigbeid zo zeer, wekte dermaate haare nieuwsgierigheid  40 AVONDTYDfcORTlWGÉW heid op, dat zy tot haare groote verwonderirid gewaar wierd, dat het leezen ook by haar een bron van vermaak kon worden. Te midden vart deeze aangenaame ontdekking, hoorde zy aan de ftaldeur kloppen. Catau maakte de deur open ert Delphine zag eene oude Boerin inkomen, welke geleid wierd door een jong Meisje van vyfticn of zestien jaaren. De oude Vrouw vroeg aan Del- Phine; „ of zy Juffer Steinhausfe was? " Neen (antwoordde deeze,) mMr zy zal w/w h[ men> -» Hierop verzogt de oude Boerin dat men haar vergunnen wilde, om Henriette opte* wagten: „want, zeide zy, ik moet haar noodzaakelyk fpreeken.» Nu eerst zag Delphine, dat de oude Vrouw blind was ; waaröm zy haar vroeg j ofzy gekomen was, om Doctor Steinhausfe te raai pleegen? -— Wel ja waarlyk, dat zou ik zo „ vrypost.g uit my zelve niet hebben durven doen , (hernam de oude Vrouw,) „ maar Juffer Hen- nette heeft my hier ontbooden." Hoe dat zo? vroeg Delphine. — Hierop verhaalde de oude Vrouw , dat zy te Franconville woonde . dat zy zedert drie jaar blind was, dat dit haarnoo* nieer hartzeer deed, om dat Agathc, haare Klein! dogter, (zynde het Meisje, dat haar geleidde,-) vryd wierd door een ryken Hoevenaar, uit het Dorp van Henriette, maar dat Agathe hem altoos volftandig bleef afvvyzen, vermits zy begr -ep dat, wanneer zy eens getrouwd, en met het waai' ' nee-  VANHETKASTEEt. 4? neemen van een zwaar huisgezin belast was, zy als dan niet meer voor haare blinde Grootmoeder zou kunnen zorg draagen, haar gezelfchap houden,haar dienen, en haar overal geleiden, en dat zy dit op geen meid wilde laaten aankomen. Hier viel Agathc haare goede Grootmoeder in de reden , zeggende: „ dat het niet dan natuurlyk was, datzyzodagt, vermits zy het ongeluk gehad hebbende van , nog „ zeer jong zynde, haare lieve Ouders te moeten " verliezen, deeze haare goede Grootmoeder haat als haar eigen kind had grootgebragt."— „En l, daarom (vervolgde de oude Boerin,) wil dit lief ,, kind my nu, nu ik haare hulpe nodig heb, niet „ verhaten. Juffer Henriette heeft ons heele geval " vernoemen, en my met een rytuig laaten haaien , „ op dat ik haar goeden Vader zou kunnen fpree„ ken , die reeds 6 zo veele menfehen het gezigt wederom bezorgd heeft, offchoon zy geen hand „ voor de oogen zien konden." De oude Vrouw had nog naauwlyks uitgefprooken , of Henriette trad binnen. Zy verwelkomde de Boerin en haare Dogter zeer minzaam; en deed haar verfcheidene vraagen, met de uiterfte hartelykheid, en luisterde met veel deelneeming naar haare antwoorden. Toen nam zy de oude Vrouw by de hand: kom, (zeide zy,) kom met my by myn Vader; hy is zo even van Parys t'huis gekoamen; ik zal u by hem inleiden, en dan kunt gy met hem fpreeken. Dit zeggende , dwong Henriette de  VAN HET KASTEEL. 53 ke Hoevenaar, meer dan ooit verliefd op Agathe, had zig by Mevrouw Steinhausfe en by Henriette vervoegd, om haar te bidden, dat zyhembyAsrathe gunftig wilden zyn. De weigering van dit Meisje, om den voorflag van zulk een voordeelig huwelyk aan te nee ncn, bewees zo zonneklaar haare vuurige dankbaarheid en liefde voor haare Groot - Moeder, dat hy haar daarom ook no» des te meer beminde. Mevrouw Steinhausfe had reeds met Agathe over Monfieur Simon gefprooken, en deeze had had haar opregt bekend: dat zy Monfieur Simon zeer hoogacht e . * * * „ Maar al evenwel , (zei Pulcherie,) haare „ Mceder invallende, ik hoop toch, dat zy niet zal toeftaan , om dien ryken Simon te trouwen , zo haare goede Grootmoeder niet weder ziende wordt."— „Gy hoopt, (zeide Mevrouw de Clemire,) oordeelt gy nu naar uw eigen hart." „Neen, waarlyk niet, Mama; dan zoude ik gezegd hebben, dat ik daarvan " verzeekerd was." Op deeze woorden, reikte de Baronnesfe d'Elby, zeer bewoogen, Pulcherie de hand toe, welke fchielyktoefchoot, haare goede Groot-Mama, en vervolgens ook haare Moeder, hartclyk omarmde. D 3 N<  %$ AVONDTYDKQRTINGEN tlit aandoenlyk fchouwfpel , vliegt Delphine op, geheel overltelpt en vervoerd, loopt naar Henriette , omhelst haar vuuriglyk, wil fpreeken, doch is buiten Maat, om de zagte aandoeningen van haare ziel anders dan door traanen uit te drukken, ♦ * * ,, Och! (zei Cefar, mede in traanen ujtberftende,) „nu Hel ik vast, dat Delphine zo goed geworden is als Henriette." „Gy bedriegt u „ niet, (hernam Mevrouw de Clemire,) Delphi„ ne wierd nu eindelyk gewaar, dat noch hoo„ ge geboorte, ncch rykdommen , noch kost„ baare klederen, noch een fchat van juweelen, ¥, ons gelukkig kunnen maaken , maar dat de goed,, heid van het hart alleen het geluk van ons lev yen, in wat ftand ook, yerzeekeren kan." * * * Delphine , getuige van het zuiver ziels- vermaak, 'rwelk Henriette genoot; getuige van de dankbaarheid der oude Boerin , van die , welke Simon en Agathe insgelyks als om ftryd aan Henriette betoonden; en in de oogen van den Doctor en van Mevrouw Steinhausfe het fpreekend Ouderlyk genoegen wegens zulk eene Dogter kezende ; benydde het lot van Henriette, doch niet op  VAN HET KASTEEL. 57 op eene lange wangnnttige wyze ; integendeel, zy voelde te gelyk haare geneegenheid en achting voor Henriette meer en meer toeneemen. Na dat de eerfte oogenblikken van blydfchap en ontroerenis voorby waren , vroeg de Doctor aan de oude Vrouw: „tegen wat dag zy het huwelyk vauhaa„ re Kleindogter zou bepaalen!" Na een kort overleg , wierd 'er beflooten , dat Simon zyne Bruid binnen drie weeken zou trouwen. De Doctor en Mevrouw Steinhausfe beloofden, het uitzet van Agathe te zullen bezorgen , en Henriette vroeg verlof, om haar een fchoon ftuk ftof, 't welk zy daags te voren van haare Moeder gekreegen had, te mogen geeven. Delphine hoorde het overige van den dag byna niets anders, dan den lof van Henriette herhaalen; de oude Boerin noemde haar geftadig haar befcherm - Engeltje. En wanneer zy den Doctor bedankte, voegde zy 'er altoos by: maar het is aan Juffer Henriette, dat ik eigenlyk myn geluk verfchuldigd ben ; zy is het, die my heeft laaten ontbieden ; zy is het, die my den toegang tot dit gezegend huis verfchaft heeft; zy [poort de ongelukkigen op; zy doet hen uit hunne duistere fchuilhoeken voor den dag komen, en maakt hen gelukkig Agathe kuschte intusfen de handen van Henriette; en Simon durfde wel niet fpreeken, maar van tyd tot tydfloeghyzynedankbaare oogen dan ten hemel, en dan weder op Henriette: de dienstbooden zclven zegenden hunne D 5 mensch-  $i AVOHDTÏDKORTINGEN menschlievende jonge Meestresfe, en verhaalden eikanderen duizend andere ftaaltjes van haare weldaadigheid. Mevrouw Steinhausfe en haar Egtgenoot konden , te midden onder de algemeene verrukkingen en loftuitingen over haare Dogter, niet ongevoelig zyn, maar betuigden wederzyds hunne vuurige dankbaarheid aan het Opperweezen voor het gefchenk van zulk eene Dogter. Henriette ontfing van haar kant alle deeze ftreelende betuigingen met de uiterfte nederigheid en teerhartigheid omtrent haare Moeder, aan wien zy al dien roem en al dien lof dankbaar toewydde: zonder u, zonder uwe tedere zorg, uwe wyze raadgeeving, zoude ik het geluk, dat ik nu fmaake, niet genieten. Ach, Mama, voltooi in my uw werk , en zuiver my van alle de gebreken, die my nog zyn by gebJeeven, op dat ik u meerder waardig mag worden, en u mg meer genoegen geeve! Delphine hoorde deeze redenen van Henriette Biet zonder vrugt; en toen zy zig s'avonds met Mevrouw Steinhausfe alleen in de ftal bevond, plaatfte zy zig op haar fchoot, en haare armen om den hals van deeze verftandige Vrouw flaande, zag zy haar tederlyk aan; en, na eene korte poos ftilzwygens, zeide zy met een diepen zugt: ach, Mevrouw, hoe hebt gy my tot nu tae kunnen duiden; ik, die zo hemelsbreedte van Henriette ver-, fihil! Zeg my, hebt gy my niet haatelyk en verachielyk gevonden! „Het is al zeer veel, (antwoord-  VAN HET KASTEEL. SQ woordde Mevrouw Steinhausfe haar , met een yriendelyk gelaat,) „ het is al zeer veel, wan? neer men zyne misdagen ziet; dit is de eerfte weg ter verbetering; bovendien gedraagt gy u „ zedert eenigen tyd oneindig verftandiger, een „ ieder befpeurt in u eene merkbaare verandering ,, ten goede." Helaas! (viel haar Delphi¬ ne in de reden,) wat ben ik echter nog ver van Henriette te evenaar en! Heb ik my gisteren nog niet tot twee a drie maal toe fchandelyk in drift laaten vervoeren, zo dat gy beide uwe fchouderen moest optrekken? Vandaag zelf 'heb ik Marianne toegegrauwd , en Catau willen doenbekyven! Ja, die arme Catau'. heb ik nog wel eens gedagt, om haar om vergeeving te vraagen, wegens de klap, die ik haar gcgeeven heb,toen ik hier pas kwam? Arme Catau! Hoeis''t P'ogelyk geweest , dat ik haar heb kunnen flaan; zy, die zo goed, zo geduldig is! s ó Mevrouw, roep haar, bid ik u, ik wil, dat zy weete, hoe zeer ik hier over berouw gevoele. —— Op deeze woorden riep Mevrouw Steinhausfe Catau, die op 't oogenblik verfcheen. Delphine trad naar haar toe met gevouwe handen, en verzogt Mevrouw Steinhausfe, om haare tolk by Catau te willen zyn. Daarop deed zy haar de opregtde en de nadrukkely!'de leedbetuigingen , welke Mevrouw Steinhausfe de goedheid had, haar byna woordelyk in het Hoogduitsch te vertaaien. Delphine beflopt haare'aanfpraak, met op debekoor- lyk-  VAN HET KASTEEL. 6x „ Gy hebt wel gelyk, (hernam Mevrouw Steinhausfe,) dit is de waare edelmoedigheid; behoud die gevoelens, myn kind, zy zullen uw " hart eene edeler waarde geeven , en aan alle uwe l handelingen eene onbefchryfelyke bekoorlykheid " byzetten." Zo als Mevrouw Steinhansfe deeze woorden had uitgefprooken, kwam men de aankomst van een Postbode, door Melite afgezonden , aankondigen. Hy bragt een brief voor Delphine mede, waar in Mevrouw Melite haar fchreef: dat zy flegts vryelyk te vraagen had , al wat zy ' be-eerde, en welk fpeelgoed haar het aangel naamst zou zyn." Delphine, deezen brief geleezen hebbende, zugte, en bad Mevrouw Steinhausfe , om uit haar naam aart haare Moeder een antwoord te willen fchryven , 't geen zy haar woordelyk vöorzeide , als volgt: Ik ledank u wel, myne lieve Mama, voor alk uwe goedheiden; maar ik hou niet meer van fpeelgoed ! Ik zal » dan maar vryelyk zeggen, wylgy my dit gelast hel, wat my thans wel het aangenaamfle zou zyn! Er is hier jegenswoordig aan hui: eene oude Boerin, die wel goed, maar dood arm is. Het is waar, dat haare Kleindogter een ryken Hoevenaar zal trouwen; doch daar de Man het geld bezit, zal hy mogelyk zo veel niet aan die goede arme Vrouw geeven, als haare Kleindogter wel zou willen, ten minften dit vrees ik; en echter wilde ik gaarne, dat die oude Vrouw aan niets gebrek leed. Ik  6i AVOnDTYDKORTINGÉN ïk hou veel van haar, niet alleen om dat zy goed is , maar ook om dat zy Moeder is; want ik voel, dat ik met meer vermaak aan iemand, die Moeder is, zoti geeven, dan aan eene andere. Mevrouw Steinhausfe heeft gezegd, dat een jaargeld van vyftig kroonen getioeg voor haar zou zyn; zo dat, my rte lieve Mama , ik u vriendelyk verzoek, in plaats van het Speelgoed, dat gyzo goed zyt my te trillen fchenken, my de toezegging van een jaargeldvan vyftig kroonen te willen geeven , die ik dan ten eerften aan die oude Moeder zal ter hand frellen. Ook zou ik haar welgaarne een ftuk Katoen willen geeven, om 'er een bruilofskleed van te haten maaken, tegen den trouwdag van haare Kleindogter. Goeden nagt, lieve Mama; ik word dag aan dag gezonder en flerker. Mevrouw Steinhausfe heeft duizende van goedheeden voormy, en ik zou volmaakt gelukkig zyn, wanneer ik niet beroofd was van het genoegen , om myne lieve Moeder te zien; maar ook haar Portret gaat nooit van myn arm af; alle dagen kusch ik het, en zeg het goeden morgen en goeden nagt; maar dan, 0 dan voel ik myn hart zo beklemd, als ik denk, dat ik zo vyfganfche mylen van myne lieve Moeder afgefcheiden ben. Als dat niet was, zou ik hier niet weinig in myn fchik zyn; het is hier buiten zo aangenaam, en' dan hoor ik nog, dat 'er hier zo veel kerfen en aalbesfen zullen zyn. Apropo, lieve Mama, wilt gy wel eens aan myne Gouvernante zeggen , dat ik voor haar een Goudvinkje uitbroeije, en dat, offchoon zy aan Mevrouw Steinhausfegefchree- vett  VAN HET KASTEEL. 6% ven heeft, dat zy wel verzeekerd was, dat ik Juffer Steinhausfe wel al twintigmaal zou gekneepen hebben. Dit ftond in haar Brief; en dat heeft myveel, zeer veel, moeite gedaan; wantzo gywist 9 lieve Mama, hoe kwaadaartig men zyn moest, om Henriette te kunnen knypen. . ... Nu ik hoop 4 dat ik myn leven nooit geen mensch meer knypen zah Vaarwel, lieve en beste Mama; uwe gehoor zaame Dogter omhelst u van ganfcher harte. DELPHINE. Twee dagen daarna ontfing Delphine een aller» vriendelykften brief van haare Moeder, die haar,in plaatfe van een jaarwedde van vyftig kroonen voor de oude Boerin, eene lyfrente van drie honderd Livres zond, als mede het verzogteBruilofskleed , dat Melite niet vergeeten had. Delphine # opgetoogen van blydlchap , bragt haar Prefentten eertten aan de oude Vrouw, die door deeze ryke gifte nu volflagen gelukkig wierd. Haare erkentenis, en die van Agathe, en als ook de loftuitingen van Mevrouw Steinhausfe , en de liefkoozen-de vriendfchap van Henriette , deeden Delphine een genoegen fmaaken, waarvan zy nog even te voren niet dan een onvolkomen denkbeeld had; want om de volk ititgeftrektheid van zulk eene zuivere wellust regt te kennen, moet men het daadelyk ondervonden hebben, 's Avonds vroeg Delphine aan Mevrouw Steinhausfe: hoe veel haare Ms*  VAN HET KASTEEL. 65 ïncene vreugd deelde , betuigde aan Mevrouw Steinhausfe, dat zy zig tevoren op de Bals van. Parys nooit regt vermaakt had, maar dat zy zig nu aldaar doodelyk zoude verveelen! „ Het is „ maar al re waar, myn lieve kind, antwoordde ,, Mevrouw Steinhausfe, dat het waare vermaak „ niet dan op het Land kan genooten worden; en dat, wanneer men dit ook eens gefmaakt ,, heeft, allen, die de Stad kan opleeveren, zo „ verveelend als lastig en woest moeten voorko„ men." Delphine vond, toen de maand Juny daar was i het buitenleven, en het veld nog veel bekoorlyker; zy deed nu lange wandelingen in den omtrek, en fomwyl ging zy, verzeld van Mevrouw Steinhausfe en Henriette, Ook in den fchoonen maanefchyn de zuivere lugt inademen. Ook had zy fmaak in beezigheid gekreegen, zo dat zy zig nu geen oogenblik meer verveelde. Zy las, zy fehreef , zy werkte ; ook had zy van Henriette het teekenen en droogen van Bloemen geleerd, waarvan zy gaande weg de naamen en eigenfchappen leerde. Zy befteedde al het fpeidegeld , dat Melite haar iedere maand zond, tot milde giften: Geacht en bemind van al, wat haar omringde,en inwendig voldaan over zig zelve, fcheen elke dag haar geluk te vergrooten; men zag nu niet me°er, gelyk te voren, die kWynende, treurige' knyzhge trek op haar gelaat; haare oogen ftonderi IVDÉEÏV. E  66 AVOND TYDKORTINEN kevendig, haare kleur was friseh en bloozende, en zy had al den glans van jeugd' en gezondheid op haar gelaat. Daar zy nu fchoon had keren gaan , loopen en fpringen , had zy ook te gelyk eene veel losfer, bevalliger en fraaijer houding gekreegen , dan alk de Dansmeesters van Parys met malkander haar hadden kunften geeven. In het begin van Augustus gaf de Doctor aan Delphine het aangenaam berigt, dat haare gezondheid nu reeds zo verre toegcnoomen was, dat zy de ftal kon verhaten, en ter zelfder tyd bragt men haar in een klein lief kamertje, dat voor haar alken in gereedheid was gebragt. Delphine gevoelde eene kcvendigcblydfchap, toen zyzig in zulk een lief en gemakkelyk vertrekje verplaatst zag; haare venfterraamen hadden het uitzigt op eene ruime vlakte; de vrolykheid van dit gezigt, gevoegd by de zindelykheid van de Vloer en van de meubelen , deeden haar byna opfpringen van vreugd. Verklaar my doch eens, (zeide zy tot Mevrouw Steinhausfe,) hoe het komt, dat het gezigt van dit klein kamertje my zo buitengemeen bevalt, daar ik my nochtans zo geweldig verveelde in die, welke ik te Parys bewoonde, en die veel groot er en veel kostbaar er waren.— „Voor eerst zal ik u zeggen, (gaf Mevrouw Steinhausfe ten antwoord,) dat uw kamer het ui t- zigt op een kelyk droevig klein tuintje had, „ dat omringd was met hooge muuren; daar by 1% kende- gy, toen gy hkrkwaamt, niet dan fchyn- ver-  68 AVONDTYDKORTINGEN „'maaken dan van het klaver. De voortbrengfelen der kunst zyn zeker beneden die der natuur; ,, het is dus nog gemakkelyker, om die moede te ,, worden; nochtans hebben zy haare bekoorlykheid, en kunnen ons vermaak verfchaffen, doch ., flegts aan die geeneu, welken daarvan eenmaa,, tig gebruik weeten te maaken. Zo gy uw huis en uwe kamer met Porcelein oppropte, zoud gy het Porcelein weldra moede worden. Zo „ gy te lang aan tafel zat te eeten, zo gy niets „ dan fterke gekruide fpyzen at, zoud gy welhaast ,, alle appetyt verliezen, en dus het vermaak van het „ eeten misfen. Even zo gaat het met alle zaaken , 5, waar van men een misbruik maakt; zo dra men „ zyn lust tot walgens toe wil opvolgen, dooft men die uit. Herinner u altoos, dat overdaa,, dige weelde, wel verre van ons geluk te ver„ meerderen, het geheel vernietigt. Herinner u ,, ook, dat de pragt niet dan de oogen van dwaa„ zen verblindt, cn niet een enkel weezenlyk ge,, not verfchaft. Niets is lastiger dan de pragt: juweelen cn pendanten fcheuren de ooren, door )f hunne zwaarte; een goud lakens kleed wordt meer getorscht dan gedragen, en fchaaftdehan,, den; juweelen kostbaavheeden enopfchikvordert>n duizend lastige omzigtigheeden; want het „, valt zeer verdrietig, wanneer men een kostbaar ,, ftel kanten fcheurt, of eene fraaije doos breekt. „ Zo gy gisteren een met kanten gegarneerd fehor- „ tje  VAN HET KASTEEL. ^ ,, tje had voorgehad, zoud gy zo veel wilde roozen, „ in die doornen haag,, waar gy een gedeelte vau ,, uw kleedje liet zitten, niet geplukt hebben, ,, en gy zoud zo vrolyk en zo vergenoegd van „ uwe wandeling niet te rug zyn gekeerd. De „ pragt is ook niet minder lastig in de meubilen; „ ik voor my zou duizendmaal liever voor altoos ,, de ftal, welke gy zo even verhaten hebt, be„ woonen, dan die Vorftelyke vertrekken, waar „ men verpligt is met de uiterfte omzigtigheid te „ gaan zitten, of op te ftaan , uit vrees van een fpiegel te breeken, een tafeltje met Porcelein „ om ver te gooijen, of een cierlyk vergulzcl te fchilferen. Wat beklaag ik niet die arme menfchen, die zig langs dien weg de (haven vau „ hunnen rykdom maaken. De begeerte naar „ glory, die hen misleidt, zoude, tot betere ein*, dens aangelegd, hun den waaren weg tot eer en .' aanzien kunnen baanen. Waarom, in plaats van „ al die pragt uitteftallen, niet liever goede en "f edele daaden verrigt?" Wel zeeker , (zei Delphine,) zy zouden zig dan waarlyk algemeen doen achten; maar ook, hoe is het moogelyk, dat men geen vermaak kan vinden in goed te doen? Kan 'er wel eene ziel zo wreed gevonden worden, die ongevoelig is voor hei geluk van anderen? — „ Deeze onmenfchelyke wreedheid, (hernam Mr" vrouw Steinhausfe,) is wel niet in den oor" fpronkelyken aanleg van onze natuur geleegen, E 3 » maat  7» AVONCTYDKORTINGEN „ maar in de zotte opvolging van alle onze grillen, ,, waardoor wy al ons geld aan overtollige nuttelooze beuzelingen verkwisten. Dan doet men zyn hart inkrimpen enverfleenen, en het befluit is, dat ,, men zyn karakter geheel bederft." — ^.'(riep Delphine,) hoe groot ook eenmaal myne vermogens zyn zullen, nimmer zullen zy myn hart bederven; ik zal gemaatigd zyn; en my die doodelyke verveeling , die my te midden in mynen overvloed verteerde , te binnen brengen; ik zal nimmer vergeeten, dat ik nodig had, vier maanden in een ftal te ftaapen, om in ftaat te kunnen zyn, de waarde vaneen gedeelte dier goederen te /maaken, die ik te voren tot walgens toe genoot en had; en voor al zal ik niet verbeten , dat 'er ongelukkigen zyn, wier redding oneindig groot er /chat van genoegen uit kevert, dan alle de vermaaken der grootewaereld met eikanderen, en cl at het geluk van hen te onderfteunen, het waare geluk van dit leven is. Dit gefprek wierd befloten door de hartelykfle dankbetuigingen van Delphine; en inderdaad, Mevrouw Steinhausfe had het grootfte recht op haare erkentenis, wyl zy haar had leeren denken, redeneeren , en gevoelen. Delphine bleef nu nog twee maanden by den Doctor, en voltooide in dien tyd haar geheel karakter; terwyl zy tevens in kralen en gezondheid toenam. Eindelyk tegen het begin vanOctober, had zy het genoegen , van haare lieve Moeder weder te zien. Melite ontfinghaar met de lee-  VAN HET K A S T E E t. 71 leevendigfte vervoering in haare armen ; zy kende haar ter naamver nood. Delphine was in dien tyd fterk gegroeid, en tevens vetter en kleuriger geworden. Uitgelaaten van vreugd, drukte Melite haar aan haaren boezem, Het baar dan weder los, zag haar met oogen fchitterendc van blydfchap aan , na n baar weder op nieuws in de armen, kuschte haar, wiide ipreeken, doch kon door overmaat vau vreugd niets uitbrengen dan traanen. Mevrouw Steinhausfe fmaakte intusfen de zagtc verrukking, van dit aandoenlyk fchouwfpel geduurende eenige oogenblikken flilzwvgend aan te zien. Eindelyk vatte zy het woord op: „ Gy hebt my, Mevrouw, , dit dierbaar pand byna ftervende overgeleverd; " ik geef haar u te rug in de volle kragt van jeugd ',' en gezondheid; maar het geen dit nog verre " overtreft, ik geef haar u terug, goedaardig, zagtzinnig, lieftallig, medelydend, verftandig; " in een woord volmaakt gefchikt, om zelf ge" lukkig te zyn, en u gelukkig te maaken. Met " dat al is zy nog zo jong en teder, dat zy niet " dan met veel omzigtigheid kan bewaard worden voor inftortingen, en, zo gy die wilt voorko, men, moet gy dit voorfchrift volgen; het is niet ftreng, maar noodzaakelyk." , ... Zy zal het Igennfeld volgen, (antwoorddeMelite,) geefhèt my flegts, Mevrouw; enhetpapier, datMevrouw Steinhausfe haar toereikte, aanneemende , opende zy het zelve, en las daarin het ^^^^ E 4  ?a avond tyd k o r t in gen VOORSCHRIFT van Doctor steinhausse voor Mejuffer delphine. Zy zal zes maanden van het jaar op het Land s, doorbrengen; als zy te Parys is, zal zy zelden ,, naar den Schouwburg of Opera gaan ; zy zal veel wandelen, zeifin den winter; zy zal niet dan een (luk brood voor haar morgen ontbyt en 'smiddags na de thee gebruiken: zy zal ,, niet dan eene eenvoudige kleeding draagen , vermits die de gemakkelykfte en ligt (te is. ,, Om haar voor verveeling te bewaaren, zal men haar nuttige leerzaame boeken geeven , en zorg dragen, dat zy nooit zonder beezigheid is; en, wanneer haar al eens een droef,, geestige luim mogt overvallen, moet men haar de historie van de Grootmoeder van Agathe, „ en al het geen zy aan die Vrouw gedaan heeft, te binnen brengen. Dit voorfchrift volgende, zal Juffer Delphine ongetwyffehl haare gezondheid, vrolykheid en vergenoegen behouden." Melite keurde dit voorfchrift zeer goed , en beloofde het ftiptelyk te zullen volgen; betuigende voorts haare hartelykfle dankerkentenis aan Mevrouw Steinhausfe. Den volgenden Zomer kogt zy eene Hofftede, in de Vallei van Montmorcncy, in de nabuurfchap van het Buitengoed van Mevrouw Steinhausfe geleegen. Delphine betoonde al  VAN HET KASTEEL. 73 al baar leven lang aan deeze waardige Dame at le de erkentenis, liefde en achting, welke zyhaar zo dubbeld verfchuldigd was , en behield voor de lieve Henriette de tederfte vriendfchap. Zy wierd in 't vervolg eene der beminnelykfte Vrouwen , verkreeg een geöeffend verdand en aangenaame ber gaafdheede»; goedaardig, kundig, weldoende, wierd zy fteeds even zeer geacht als bemind, by elk die haar kende; haare Moeder koos voor haar een Echtgenoot , die haarer verdienden waardig was, en wien zy wederkeerig gelukkig maakte. Hier eindigde Mevrouw de Clemire haar verhaal. „ Hoe! (riep Pulcherie,) is de historie „ van Delphine reeds uit| . . . . Och dat isjam" mer."— „ Zo Mevrouw Melite zo verdandig „ was geweest als Mevrouw Steinhausfe, (zeide '', Caroline,) zoude Delphine nooit lui , grillig " en kwaadaartig geweest zyn! ó, Wat is doch ,', eene verftandige Moeder eene onwaardeerbaare fchat voor een kind!" Dit zeggende, boog Caroline zig op de hand van haare Moeder, en kuschte die met drift.— „ Mama, (zeide Pulcherie,) ik heb u op eene ', zeer interesfante plaats van de Historie niet \, willen dooren; maar ik heb u eene vraag daar'* omtrent te doen: wat is doch die kwaal der ooE 5 " §eil>  74 AVONDTYBKORTINSEN gen, die men Cataracten noemt?" „Dat is een ongemak, 't welk u blind doet worden , wanneer het zig op beide de oogen zet (d). "— Dit zeggende , ftond Mevrouw dei Clemire op: het was laater dan wel andere avonden geworden, en echter vonden de Kinderen de Avondvertelling veel korter, zy gingen niet dan met weerzin naar bed, en droomden den ganfchen nagt niet dan van Delphine. Den volgenden dag gaf Morel zyn' jongen meester Cefar berigt, dat hy de begrooting gemaakt had van de onkosten voor het geen 'er nodig zou zyn , om het glaaze Kabinetje voor de Capelletjes te maaken , en dat dit omtrent zeven of agt Louizen be- ,, loo- (d) DeCataract is de duisterheid van het Kristallyne Vog\ Dit Vogtis, in zyn natuurlyken ftaat, doorfchynend. De lichtftraalen gaan door haare zelfftandigheid heen , «m tot het Netvlies te komen. Dit Netvlies is dat gedeelte binnen 't oog, waarop de beeltenis der uitwendige voorwerpen wordt ingedrukt, door middel van de lichtftraalen , die van elk punt der voorwerpen naar 't oog worden afgekaatst. Wanneer n\i dit Kristallyne vogttot een zekeren graad verdikt raakt, kan men niet duidelyk meer zien. Het komt 'er dan op aan , om dit Kristallyn, 't welk als een duister gordyn voor '»oogfchuift, enden doorgang van het licht belet, weg te neemen. Voorheen vergenoegde men zig, met het door te fnyden , en weg te fchuiven. Het Kristallyne Vogt bleef dan in 't oog, en de oorzaak van het kwaad w«s niet vo'ko- men-  VAK HET KASTEEL. 75 loopen zou." :— Dat zou een vry duur plai- fier zyn, (zeide Cefar,) mui kan zig beter,, koop vermaaken; en ik zal tragten myne Zusr ,, ters deeze gril uit het hoofd te praaten." Ook ging hy zo daadlyk in de kamer van zyne Zusters. ,, lk kom, (zeide hy, ) om u de ge- leegenheid te geeven van aan Mama te toonen, ,, dat zy geene vergeeffche moeite gedaan heeft, „ met ons de historie van Delphine te verhaa- j9 len." r- ,, Hoe dat zo, Broeder? " : „ Wel; dat wy voordeel uit de wyze lesfen van „ Mevrouw Steinhausfe getrokken hebben ! Heugt het u niet, dat zy zeide, dat men zig niet aan alle zyne lusten moest overgeeven."— ,, Wel „ ja ! menlyk weggenoomen. Tegenwoordig wordt het'er geheel uitgeligt. Het is aan den Heer Daviel, eenberoemd Oculist, dat men deeze gewigtige ontdekking te danken heeft, nu omtrent 40 jaar geleéden. Het Kristallyne Vogt wordt als dan vervangen door het Glaazig Vogt, waarin het befiolen lag, en dat dan vry na den zelfden dienst doet. Deeze operatie, wel gedaan zynde, is niet pynlyk, en kan in minder dan eene minuut tyds volbragt worden. Doorgaans kan de Patiënt terftond zien, zo dra het Kristallyne Vogt is weggeligt; vervolgens doet men hem een doek voor de oogen, en men laat hem eene zagte Dieet houden. Wanneer 'er geene toevallen bykomen , gewendt men hem langzaamerhand aan het daglicht , en na verloop van drie weeken , of daaromtrent, is hy volkomen geneeïen.  7<} AVONDTYDKORTINGEN ja! zouden wy dat niet onthouden hebben ?"— Nu, dan moet ik u maar zeggen, dat ons glaa» ze Kabinetje agt Louizen zou moeten kosten."— Agt Louizen?" „Ja, geen duit minder! ,, En met dat geld zou men eene of andere liefde daad kunnen doen."-^—,, Kan men van agt ,, Louizen iemand een jaarlyksch inkomen bczor- ,, gen?" Dat fommetje is juist wel niet groot genoeg, om alles wat tot levens onder» ,, houd nodig is , te bezorgen, maar het zou echter een behoeftig huisgezin in den nood kunnen redden."— ,, Kom, Broeder, wy willen ons glaa,, ze Kabinetje dan liever misfen." —,, Maar als ik evenwel dat geweeten had, zoude ik my zo veel ,, moeite niet gegeeven hebben , om netjes te leeren ,, breijeli; " (zeide Pulcherie.)— „Wat zwaa,, righeid! Wy zullen doen als Henriette; wyzul» 3j len Bloemen en Planten droogen; wy zullen de Kruidkunde en den Landbouw leeren." ,, Wy zullen Mama ook om geld vraagen, om ,, liefdegiften te doen."-—' ,, Mama is juist zo ryk niet als Melite, en is zelf hier komen woonen, om geld uit te winnen; zy kan dus ook ,, geene jaargelden geeven; maar gy weet nochtans ,, hoe liefderyk zy voor de armen is."-— ,, Wy moesten dan zien , dat wy eene arme oude ,, Vrouw vonden, die het zeer ellendig had; en zo wy eene blinde Vrouw konden vinden, wat zou dat een vreugd voor ons zyn; wy zouden dan  VAN HET .KASTEEL. ff ., dan ccn Chirurgyn van Autunlaaten komen , en „ baardeoogenlaatenligtcn."—„ója, dar moeten wy doen , maar dan moetsn wy ook van onzen kant befcheiden zyn, en maaken, dat wyMama > niets aan plaifiergeld kosten; want Mama zou „ niet in ftaat zyn, om ons geld voor onze vermaaken, en tevens Voor het ligten van oogen „ te kunnen geeven." i Dat is wel waar; „ men kan ook niet alles te gelyk hebben." Na deeze korte raadpleeging , gingen de Kinderen naar Mevrouw de Clemire, en gaven haar kennis van het geen zy zo even bellooten hadden. Mevrouw de Clemire omhelsde hen, prees hun voorneemen , als ook de goedheid van hun hart.— Behoud en kweekt deeze gevoelens aan, myne „ lieve Kinderen, (zeide zy,) zy zullen uw geluk en ook het myne uitmaaken ; en , om u daarvoor reeds van nu af te beloonen, beloof ,, ik u, dat ik zelfde geleegenheidzal verfehatten, om de agt Louizen , welken uw glaaze Kabi„ netje gekost zoü hebben, wel te kunnen befteeaen<»—. „Och, lieve Mama, beloof ons ook, dat gy ons alle avonden eene historie zult vertellen, in plaats van flegts nu en dan, zo als gy eerst gezegd hebt." „ Wel nu, ik zal „ dat doen, (hernam Mevrouw de Clemire,) mits dat gy my dan ook in 't minfte geen ongenoegen geeven zult; want die geen, diegeduurende bet beloop van den dag het verkerft, zal 's avonds  7S AVONDT YD KORT NGEN 's avonds zonder vertelling naar bed moctcit „ gaan „ Och , wat is dat hard , myn „ lieve Moeder." — „ Maar uw Broeder en Zus- „ ter klaagen daar niet over. „• Dat geloof ik wel, Mama: ik heb ook het meeste te vree„ zen; ik ben de jongfte, en dus de kinderagtigfte."— ,, Ook verg ik zoveel niet van u."— „ Dat is zo, Mama, ("zeide Pulcherie,) gy zyt „ de billykheid zelve; maar daarom ben ik niet „ minder bevreesd, van zonder vertelling naar bed 5, te zullen moeten gaan." Dien mofgen ging Cefar eène wandeling in het veld doen, verzeld door zyn Leermeester, myn Heer den Abt. Zy kwamen aan eene Boeren ftulp, alwaar zy een kleinen Boeren jongen zagen', die een ander, veel grooter, fferker en ook ouder dan hy , floeg. De oudfte van die twee Kinderen liet den ander maar kloppen , en floeg niet weerom; zig alleen vergenoegende met de Hagen zo veel mogelyk te ontwyken. Cefar trad naar hem toe. — Is dat uw Broeder, (vroeg hy hem ,) dien daar zo fchoon heeft afgeklopt?"— Neen , (ant,-, woordde de kleiue Boer,) dat is een buurjon,, geu."— Wel, dat is een kwaadevieegel! waarom Haat gy niet weerom , als hy u zo aftouwt?"— Om dat ik niet mag, myn Heer,' ik ben immers veel fletker dan hy {e),— Op dit • ■ i ' 7 ' , ' .j' («) De Scliryffter van dit Werk heeft het genoegen gehad »'  VAN HET KASTEEL. 7J zeggen zag Cefar zyn Leermeester aan, en zeide zagtkens: ,, dat is al een edelmoedig borstje: wy moeten eens onderdaan, of zyne Ouders ook ,, arm zyn."— „ Hoe oud zyt gy?" vroeg de „ Abt aan het kind?"— Agt jaar, myn Heer.— ,, Hoe heet gy?"— August, om u te dienen.— ,, Hebt gy nog Vader en Moeder? " — Ja , God dank; en dan ook nog een Broertje, Colas genoemd, die vyf jaar oud is. Kyk, daar is ons huis; daar vlak voor «.— ,, Och, myn Heer den Abt ,, (zeide Cefar,) laatenwy eens daar heen gaan."— De Abt bewilligde, en de kleine August geleidde Cefar in zyne wooning. Daar komende, onderhield de Abt Madelaine, de Moeder van August, welke welhaast in den lof van haar Jongetje breed uitweidde. ,, Dit kind (zeide zy,) hadhaar nog nooit eenigverdiet veroorzaakt, en was zo „ zagtzinnig, zo leerzaam, dat myn Heer de Priester eene byzondere zorg voor hem droeg, en zelfde moeite genoomen had, van hem te lee- ren leezen." En inderdaad, het kindfprak buitengemeen verdandig^ voor een Boeren jongen. Hy had bovendien een zeer inneemend voorkoomen, 't welk ieders oplettendheid, op het eerde gezigt, moest opwekkeu. Madelaine verhaalde nog had, om dit antwoord een kind, van niet meer dan agt Jaar oud, te hooren doen, dat kind is nu elf Jaar.-  VAN HET KASTEEL. -,i geoleene Rqisbefchryving , (ƒ) dat men in „ Malabar veiliger is, onder het geleide van een ;, kind, Naire (g) genaamd, dan Onder die van sj de heldliaftigiïen hunner ftammen; omdat de „ Roovers onder hen altoos de reizigers, die ge„ wapend zyn, aanranden , maar daarentegen een onfehendbren eerbied voor de weereloozekinds„ heid betoonen. Qordeel nu zelf, na deeze ., treffende voorbeelden, hoe laag cn. verachtelyk „ een mensch moet zyn, in wien dit natüurlyk ,, gevoel uitgedoofd is , daar een kind zonder opvoeding, vagebonden, ja de dieren zelf, dit gevoel ondervinden. Het is dus niet dan met „ reden, dat men zulk eenen voor een monftcr houdt, die, van zyne overmagt een misbruik maakende, de zwakheid overweldigt;' en inderdaad , by kan niet anders dan als een moordè',, naar aangemerkt worden."— ,, Als een moor-, denaar!"— ,, Ik laat u zelf oordeelen : wan„• neer een man, met een degen gewapend, ecu' ander man aanvalt, die niets dan een (lok tot ü zyne verdeedigirig heeft; is hy dan geen moordenaar?"— „ Wel zeeker, men mag niet veg,, ten, dan met gelyke wapenen."— Wel nu dan, als ik met de vuist tegen u'vogt, zou da'i (ƒ) Kort begrip , door M; de la Harpe , V. Deel l*ag£ (2) De Stam der N'aires is die der Edelen, 1 ï. DEEL. F  $£ A'V O NÖTYDK ORT ING B-N dan de party gelyk zyn ?" — „ ó Neen : uwé* ., vuistflagen zouden wat gewisfer aankomen dan. de myne." ,, - Gy zoud my naauwlykskwet» ,, zen kunnen, en ik zou u gemakkelyk kunnen dood flaan ; a!s ik my dan dus tegen u verweer-- ,', de, zou ik een doodflaager zyn, wyl ik almy- „ ne overmagt gebruiken zou-, om een fchepfel-, „ oneindig zwakker dan ik, te overweldigen?"—• o Dat is zo klaar als den dag." ,,Wel, wat-' ,, zoud gy dan zeggen van iemand, die ryk en ingunst aan het Hof zyndc,-en door zynenhoo- „ gen rang gevreesd by het verblind gemeen, zig van die foort van meerderheid bediende, omzynen minderen te onderdrukken?" ,, Ik ,, zou denken , dat dit mensch byna zo lafhartig, zo wreedaardig zou zyn, als een die een weer>- „ loozen aanviel."— Als gy nu geen kind meer waart, en die geenen, welke van uafhingen, uweiVrouw, uwe Kinderen, uwe dienstbooden , hard behandelde, zoud gy immers laf-hartig zyn?" — ,, Ongetwyfeld: ik benover- ., tuigd, dat al, wie de magt en het-gezag inhanden heeft, zig aan onedelmoedigheid en onmenfchelykheid fchuldigmaakr, wanneer hy nier ,, te gelyk zagtzinnig, geduldig en toegeelfelyk is." . ,, Wanneer men derhalven gebie- den kan, moet men zorgen, dat men niet als ,, redelyke dingen gebiedt, en fteeds tragtcn, al„ lea, die ons ondergelchikt zyn, zo veel moge- ?ï iyks  VA-N HETJv.ASTF.EL. 8? rt ren ? Hoe kan men met goedwilligheid eene „ kwaadaardige fcherts beminnen? . . . Voor al ,, wanneer die iemand betreft, die onze liefde vcr„ dientï"— ,, ö Mama! (riep Pulcherie al fuikS1) kende,) ik heb zeer onbezonnen gelachen , maar ik heb het nietkwaadaardiglyk gedaan."—,, Zeker, Mama, (zeide Caroline, bewoogen met „ haare Zusters droefheid,) geloof my, ik was ,, 'er by! Pulcherie heeft nooit het oogmerk ge3, had , om myn Heer den Abt boos te maaken ? "— Gelooft gy dit, myn kind, (zeide Mevrouw «Ie Clemire, Caroline ftyf in't gezigt ziende, ) gelooft gy dit inderdaad?"— Op dit zeggen kreeg ■Caroline een kleur, floeg de oogen befchaamd neer, en zweeg.— >s En gy, Pulcherie, zyt gy in uw ^ hart overtuigd , dat gy niet uit kwaadaardigheid „ gelachen hebt? De verleegenheid, waar in gy .,, myn Heer den Abt zaagt, heeft u die niet ver„, maakt? Gy hebt hem dan niets gezegd, met ^ oogmerk om hem te belecdigcn? .. . Onderzoek ,, u wel, en antwoord my."- Mama.... ,, Ik ben niet in ftaat, om voorbedagtelyk te lie- gen.''- Daar ben ik van overtuigd."— .,, Mama!"- „Wel nu?" „Ik verdien „ niet, om tot de AvondverteHlng toegelaaten te worden." ■ „ Maar gy verdient echter al- ■„ le myne geneegenhcid ; (zeide Mevrouw de Clemire, haar omhelzende,) wyl gy opregt ,s, zyt,"— „ Mama , lieve Mama , ben ik nu F 4 ,, voer  SS AVONDTYDKORTIN GEN ,, voor altoos van de Avondvertellingen verban- uen?"— ,, Neen; flegts voor agt dagen."—; ., Ach, moetik. . . . Maar gy zult mydaneven,, wel vergeeven?" ,, Ja, want ik houd my verzeekcrd, dat de misdag, diengy begaan ,, hebt, niet uit uw hart is voortgefprooten." —• ,, Ja, lieve Mama, dat is ook waarlyk zo; het ,, is cigenlyk uit onbedagtzaamheid gefchied.''— ., Nu, ik wil het geloovcn ; en het berouw, ,, dat'gy my doet blyken , geeft my hoop, dat gy ,, nooit weder in eenen diergelyken misflag zult vallen. Eu nu, Caroline, kom eens nader; ik heb u ook nog een enkel woord te zeggen ; om ,, uwe Zuster te ontfchuldigen, hebt gy zo even ,, tegen uw geweeten gefprooken. " „Ma- ,, ma. ... Ja, dat beken ik. . . . maar!"-—» ,, De beweegreden, die u heeft doen liegen, ver,, dient zeeker wel eenigeinfehikkelykheid; noch., tans kan niets ons ooit recht geeven tot liegen: ,. zou het u vry (laan, om uwe Zuster te ver, „ pligten, een bevel, dat ik u gaf, te overtree,, den , wanneer ik u te voren gezegd had, zogy daar niet aan gehoorzaam zyt, zult gy my gro„ velyk vertoornen ? ".— „ o Neen, vooral niet, Mama." ,, Welnu, gy hebt veel erger ger „ daan ; gy zyt aan het bevel, van God ongehoor- ,, zaam geweest." ,, 0 Hemel! "— ,, Dat ,, is maar al te waar; het uitdrukkelyk gebod vau God verbiedt dc logen! maar nog bovendien „ moogt  VAN HET KASTEEL. 8tj' -? moogt gy wel verzeckerd zyn, dat de logen in , zig zelf nooit van nut kan zyn; vroeg of laat . komt zy aan den dag, en befchaamt hem, die 'er zig van bedient; daar integendeel de waarheid, terwyl zy ons de achting en het vertrouwen van een ieder doet winnen, ons veel al voordeel doet zelf in zulke gevallen , daar zy, „ oppervlakkig befchouwd, ons gevaarlyk of na,, deeligzou toefchynen.''— „ Deeze zeergegron„ de aanmerking (zeide Mevrouw de Baronnesfe,) brengt my eene opmerkingswaardige trek ,, uit de Historie te binnen." „Och! lieve Groot-Mama, (viel Pulcherie haar in de re„ den,) zo gy het by de Avondvertclling ver- „ haalt, zal ik het niet weeten." „ Wel aan, s, (zei de Baronnesfe,) ik wil het wel aanftonds „ vernaaien." Op deeze woorden fprong Pulcherie op dekniea van haare Grootmoeder, die haar op den fchoot hield. Cefar en Caroline gingen voor haar ftaan j en zy, het woord opvattende , begon aldus: * * De trek uit de Gefchiedenis, die gy begeert te weeten, wordt gevonden in de Historie der Arabieren, (h) Hegiage, een zeer beroemd krygsheld on- {h) Door myn Heer den Abt de' Marign.y , 2. Deek F 5  fO AVON© TYÏ» KOK. TIN GE N .ondcr hen, doch van een wreeden en wocsten ia» ■borst, had een groot aantal krygsgevangenen ter dood vetweezen. Een dier ongelukk.igen verzogt hem een oogenblik gehoor, het geen hem toegedaan zynde,hy den Veldheer dus aahfprak: gy behoorde, .6 Held, my genade te bewyzen, vermits ik Alda?fahman, die vervloekingen tegen u uitbraakte, befiraft heb, dat hy kwalyk deed, en zedert dien dag altoos met hem in onmin geleefd heb. Hegiage hem gevraagd hebbende, of hy eenige getuigen hier van konde bybrengen, nocra le hy hem een zyner lotgenooten, gereed, even als hy, om de doodftraf te ondergaan. De Generaal deed deeeen getuige naderen; en, na hem ondervraagd te hebben, fchonk hy genade en het leven aan den gevangenen,. Vervolgens vroeg hy aan hem , die Voor deezen getuigd had , of hy insgelyks zyne verdeediging had opgenoomen tegen Aldarahman; waarop hem deeze, de waarheid altoos hulde doende, met zeer veel moed ten antwoord gaf: dat hy niet gedagt had dit te kunnen doen. Hegiage werd , in weerwil van zyne woestheid, zodanig getroffen door de grootheid van ziel, die in dit gedrag dooiv ftraalde, dat hy hem, na een oogenblik ftilzwygens, vroeg: wel nu, wanneer ik u het leven en 4e vrybeid gunde, zoud gy dan nog myn Vyand zyn? Neen, myn Heer! (antwoordde de ge¬ vangene.)— Het is genoeg, (zeideHegiage,) ikkepauw my op uw woord alleen; gy hebt my genoeg „ ge.'  VAN HET KASTEEL. gt getoond den afkeer, dien gy van de logen hebt, dan dat ik nu een oogenblik zou twyfelen aan de waarheid van uwe woorden. Bèho.u uw leven, datu minder dierbaar is geweest dan de waarheid en uwe eer , en ontfang van myne hand de vryheid, als eene bih lyke belooning voor zo veel deugd. * . * „ Gy ziet uit dit geval, Kinderen, (vervolgde „ de Baronnesfe,) dat de waarheid, even als u- we Moeder zeide, ons dikwerf van dienst is, in omftandigheedeu, waarin het zou fchynen, „ dat zy ons nadeelig zou zyn. Zoud gy nu al?? thans niet gedagt hebben, dat zy, in dit ge., val, de woede yan eenen heerschzuhtigen en bloedgierigen dwingeland had moeten tergen? ,, Desnietteger[taande is zy zo groot, zo fchoon ,? en treffend, dat zy, wel verre van hem aante,? hitzen, dien anderzints onmcdoogenden ontwa- pent en verzagt."- ,, En dan (voegde ,, Pulcherie hier by,) wanneer men eens bekend, (laat van altoos de waarheid te fpreeken, be,, hoeft men nooit eeltige betuigingen van waart „ heid te doen." „ Ongetwyifeld! alle foor- ,, ten van betuigingen zyn overboodig; een enkel „ ja van een opregt mensch heeft meer kragt, dan alle de eeden van iemand, wiens woorden aan „ rwyfïel onderheevig zyn. Gy zult u omtrent.'  AVONDTYBKORTINGEN 53 dit ft uk voorzeeker wel te binnen kunnen brengen den rocmryken blyk van achting, dien Xenoerates van de Atbenienfers ontfing (/). Ik heb u die trek voorgcleezcn. In een. woord, ,, men kan deeze uitmuntende hoedanigheid niet ., bezitten, zonder waarlyk deugdzaam te zyn; ook bevindt men, dat alle de grootfte mannen byzonderlyk beroemd zyn geweest door hunne ,, liefde voor de waarheid; onder anderen Xeno„ crates, die vermaarde Wysgeer, enEpaminondas, die dcugdzaame Held, welken voor eene vaste ftelregcl hielden : nimmer te liegen, ook zelf ,, niet al fchertzend (k). Dit gefprek wierd afgebrooken door den Abt, die in de zaal komende, aan Mevrouw de Cle-, mire vroeg, of zy den kleinen August wilde zien, die zo even met zyne Moeder op het Kasteel gekomen was. Mevrouw de Clemire, aan wie Cefar het gebeurde by zyne laatfte wandeling ver» haald had, antwoordde, dat het haar aangenaam zou zyn, dit braaveJongetje te zien. Een oogenblik daar na kwam hy binnen, verzeld door zyne Moeder, die in een mantje eenige verfche eijcren had medegebragt, en dit eenvoudig gefchenk Mevrouw (/) Zie hier over Annales de la Vertu , Tom I. pag. 350, (k) Redenvoering over de algemeene Historie, doos aen Heere Bosfuet.  VAN II E T K A S T E E l. 0$ vroüw de Clemire aanbood. Den jongen August* wierd niet weinig vriendfchap beweezen, inzonderheid door de Kinderen ; ook werd hy door Mevrouw de Baronnesfe en Mevrouw de Clemire zeep gepreezen. Deeze laatfte had reeds naar de omftandigheedcn van Madelaine laaten verncemen, en gehoord, dat zy het gansch niet ruim had, en dat haar .Man van eene gevaarlyke krankte pas herfteld was. Zy gaf hierom, op het verzoek van Cefar, vier Louizen, de helft der agt uitgefpaarde van het Glaaze Kabinetje , aan de. Moeder van August, en gaf tevens dit kind verlof, om dagelyks met Cefar op het Kasteel te mogen komen fpeelen. August vroeg toen zeer eerbiedig, en eenigzints verleegen, om devryheid,. van nu en dan zyn Broertje Colas te mogen mede brengen. Want (zeide hy,) de arme Colas zou zig fhuis alleen zo verveelen! Men prees de liefde van August voor zyn Broertje, cn zyn verzoek wierd hem zeer gewillig toegedaan. Ondertusfen begon her avond te worden , en Caroline en Cefar hadden niet weinig medelyden met de arme Pulcherie, die nu van de Avondvertelling verftooken zou zyn; hierom beflooten zy, hunne Groot-Mama- te verzoeken, haare Vertelling agt dagen te willen uitftellen, tot dat de boete van Pulcherie verftreeken zou zyn, vermits zy zig liever, geduurende die droevige agt dagen, van het onuitfprcekelyk vermaak der Avondver-tel- liftg  $4 AVONDTYDKÖRTINGEW ling berooven wilden, dan dit zonder haare ÈüP ter te genieten. De Baronnesfe prees de trouw, liefde en het medelyden voor hunne Zuster, en men kwam overeen, dat de gehcele Familie, op hun voorbeeld, zig geduurende agt dagen vau dé Avondvertellingcn fpeenen zou. In dien tusfentyd gebeurde het, dat Mevrouw de Clemire op eenen avond met haare Kinderen by het vuur zittende te praaten , Caroline vroeg: Mama, gy hebt ons alle gemeenzaamheid met ., de bedienden verbooden , om dat zy geene op5, voeding hebben; en echter laat gy ons toe,om met verfcheidene Boeren te praaten , en gy zelf ,, fpreekt met genoegen tegen den goeden Vader Phili ppus, Moeder Monique, en Madelaine ? Dat is waar, Kinderen , (zei Mevrouw de Cle- mire,) ik zal u die fchynhaare tegenftrydigheicï ,, oplosfen.- De dienstbooden in het algemeen' ,, hebben geene opvoeding; maar de gewoonte om ,, hunne Meesters en Vrouwen onder eikanderen ii te hooren fpreeken, maakt hun eindelyk die taal eigen, en zy verkrygen dus eene meerbefchaaf- de Wyze van zig uittedrukken dan de Boeren; ,, doch echter wordt hunne taal zo veel niet ver., beterd, of zy behoudt nog zeer veel van haare ,,■ aangebooren ffegtheid, vermits zy het oor van befchaafde lieden niet flegts ergert, door den ,•, klank der woorden , of door de uitdrukkingen a zelve , maar door de denkbeelden, die deeze woor<-  vAn het kasteel» SS ,y woorden uitdrukken ; nu , die denkbeelden blyven in de dienstbooden laag, kinderagtig, by,-f geloovig, en onkundig. Maar, ik behoef niet te vreezen, dat gy de fpreekwyze en den tongval der Boeren zult overneemen, want die taai' ■-, verfcheelt te veel van de uwe; daar integendeel ,-, de halfverbeterde taal der Dienstbooden in uwe „ jaaren veel ligter invloed op uwe wyze van fpree„ ken zou hebben, en gy die ongevoelig zoud .., overneemen. Bovendien hebben de Dienstbooden over 't algemeen die gebreken en kwaade gewoonten, welke byna onvermydelyke gevolgen zyn van hunnen laagen ftand. Wanneer „ een man zonder opvoeding niet- werkzaam is, ., een lui leegloopend leven leidt,- is het niet ligt„ te verwagten, dat hy deugdzaam zyn zal; een „ lakey, by voorbeeld, verre van den geheeleli dag beezig te zyn, beft'eedt drie vierde daarvan „ met leegloopen ; geene nutte beezigheid voor .y zig zeiven kunnende verfchaffen, niet kunnen„ de leezen, fehryven of denken , kort hy den tyd met de fles of de kaart, wordt een dronk» aart of een fpeeler, en het geen een natuurlyk gevolg is , een vloeker, zo dat zyne zeeden al „ meer en meer verbasterende, alle grondbeginzels van deugd, wanneer hy die al gehad mogt „ hebben, in hem uitgedoofd worden. Let eensy „, Kinderen, waar toe de luiheid, onkunde, eu verveeling een mensch kunnen doen vervallen,- ,,■ Eert'  p3 AVONDTYD KORTINGEN* ,, Een Boer, daarentegen, naarftig en werkzaam $ wieu het nooit aan arbeid ontbreekt , verre van de Stad, en dus ook van de fiegtegewoonten der Stedelingen verwyderd, behoud zynen ,, eenvoudigen onbedurvenen finaak, zyne zuivere zceden , en alle die natutlrlyke deugden ,• ,, waar van de zaaden door den goeden Schepper in dc harten van alle menfehen gelegd zyn... .• Ja zeeker, myne lieve Kinderen, houd ik veel om met de Boeren te praaten; hunne beminne,, lyke eenvoudigheid , hunne ongedwongenheid bekoort my, en trekt myn hart; hunne onopgecierde platte uitdrukkingen zyn dikwyls regt geestig, maar nooit laag. De ergenaartige en i, zonderlinge draai van geest, die in alle hunne gezegdens doordraait, brengt my dekunstelooze en waarlyk geestige trekken Van onze oude Franfche Schryveren te binnen; inzonderheid de goede landluiden uit deeze Provincie, wel** '„ ke zulk eene groote meenigte van oude Galilii, fche Woorden behouden hebben ; ik vermaak my' ook met hunnen vlyt en arbeidzaamheid en zie hen fteeds met een ongemeen genoegen j, werken; ik acht hen om hunne gulheid, om hunne opregtheid, die niets vergroot. Onder-. ,, daags toen de goede oude Vader Philippus , Ca3, roline in het veld ziende loopen, haare bevali, ligheid in zyne weltneenende Boerfche taal ü prees, was myne Moederlyke eigenliefde oa» 45. ein^:  van het kasteel. „ eindig; meer géftréeld, dan wanneer ik de zo zeef in zwang gaande Paryfehe uirdrukkinghoorher-' ,, haaien : zy is verrukkelyk! Voör het overige $ ,, myne lieve Kinderen, (vervolgde MevTouw de. Clemire,) moet gy u altoos herinnereri, dat ,i ik flegts over het algemeen fpreeké, en dat alle ftelregels hunne uitzonderingen hebben. Mcfl ,, kan wel eens een fchurk onder de Boeren aau,» treffen, en even zo kan men ook wel eens een ,i deugdzaam en edel hart in den dienstbaaren ftaat ontmoeten. Gy hebt hier van het leeven5, dig voorbeeld in Morel, den Lakey van Cefar. ,, Uwe goede Groot-Mama zal ons binnen weinig ,, dagen eene zeer aandoenelyke gefcliiedenis verhaaien, welke u nog duidelyker zal aantoonen, dat men in alle levensftanden voortreffelyke deugden kan ontmoeten."— ,. Gy weet die aandoenlyke historie dan reeds, lieve Mama?—» Ja, ik weet ze, cn zelf hebben wy de byzon,i derheeden daarvan door eeii onzer vrienden ver,, Hoornen , die de Voornaamfte perfoonen , in deeze historie voorkomende, gekend heeft."—■ ö, Wat verlang ik , om die historie te wee« „ ten."— it En ik ook!" — ,, En ik ook!" —< , „ Binnen vier dagen zult gy dat genoegen heb* „ ben."— ,, Och, nog vierdagen, wat is d»t nog lang!" Eindelyk waren die vier doodelyke dagen om* Met welk eene blydfchap zag men dien lang gex. deel. G wensen-  53 AVONDTYDKORTIWGETÏ wenschten dag niet aanbreeken, waarop de Avond vertelling wederom een aanvang zoude neemen -r met welk een uitgelaaten vreugd zag men den avond vallen! . . Quarticr over agt uur had bet geheele huisgezin reeds gegeeten; een ieder fchikte zig, zo als gewoonlyk, om het vuur, en de Baronnesfe begon in deezer voegen : jTacobus de IK, Koning van Engeland, vond zig. genoodzaakt, om zyn Konhigryk te ontruimen , en de vlugt naar Vrankryk te neemen. Eodewylê de XIV. gaf hem een verhlyf te St. Germain. Eenigen zyner getrouwde onderdaanen , die hem in zyn en tegenfpoed volgden , zetteden zig insgelykste St. Germainneder. Mevrouw de Varonne, wier gelcbiedenis ik u zal verhaalen , was uit eene van die voornaame Ierfche Famïlien gefprooten„ Zolang baar Man leefde, genoot zy eenen middel» maatigen. overvloed ; doch weduwe geworden , en £ig zonder voorfpraak, zender vrienden bevinden» de, IJ E KETELBOETER, of Ds wederzydfthe Erkentenis.  VAN HET KASTEEL. 101 ne uit, haare Moeder met drift in dereden vallende; is het wel mogelyk, dat men flerven kan, ,, zonder een wcinigje aan het leven gehegt te j5 zyn?" ,, Herinner u , myn kind , „ (zei Mevrouw de Baronnesfe,) dat Mevrouw ,, de Varonne geene kinderen had.''—i ,, En ,, geen Man of Moeder, (voegde Mevrouw de „ Clemire hier tusfen.") „ Daarby (ver- volgde Mevrouw de Baronnesfe,) is het de ,, waare godsvrugt, die eene zo verheevene on3i derwerping geeven kan (/); en ik heb u gezegd , ,s dat Mevrouw de Varonne waarlyk godsdienftig ,, was, (i) Men herinnere zig hier het treffend gezegde van eene gujotePrinfesfe, (Haare Koninglyk Hoogheid", de Gemalin van den Hertog - Regent,) zo uitfteekende door haare deugden en voorbeeldige godsvrugt. Zy ftierf met eene kalmte van geest, welke door elk , die daarby tegenwoordig was, ten hoogften bewonderd wierd. Na de Heilige Sacramenten' ontfangen , en een vry geruimen tyd gezieltoogd te hebben, riep zy eensklaps uit: ach, hoe genoegelyk is het te fterven! Dit waren haare laatfte woorden, Eene fterke ziel kan iemand den verè'ischten moed byzetten, om den dood te ondergaan , zonder eenige zwakheid te betoonen, maar enkele moed is niet genoegzaam, om den dood genoegelyk te doen vinden; zulk een aangenaam gevoel op zulk een tydftip te ondervinden , is alleen mogelyk by een zuiver onberispelyk gevveeten, en een aüerlcevendigst en vuurigst geloof. G 3  <24 AVOND TYDKORTINGEN ïierflclJ , en nog zeer zwak zynde, echter had willeu beproeven , of hy weder aan 't werk kon gaan. Mevrouw de Varonne ondervond, op dit gezigt', een onbefchryflyk gevoel van tederheid, en zagte zielsaandoeningen. Hy werkte voor haar; en zy ging hem nu voor altoos van dien zwaaren arbeid verlosfen; verloafen van armoede , fmert cn zorgen. Zy genoot in de volfte uugeftrekthcid dat geluk, 'twelk de zuivcrfie,de diepstgevcstigde dankbaarheid doet fmaaken aan edelmoedige en teergevoelige zielen.— 6, Myn waardeAmbrofius! (riep zy met vervoering uit, ) hom, volg my.... tot voor altoos deezen arbeid blyven ! ons lot is veranderd. .... Kom, draal niet langer, ga met my' — Ambrofius, als door eenen onverwagten flag getroffen, ftond verbeisterd, en wist niet wat te denken Hy vroeg eenige ophelderingen ; maar te vergcefsch: zy kon, of wilde hem niets zeggen Hy verzogt dan ten min- ften , zig een weinig te mogen verkleeden , cn zyn zondagspak aan te trekken. Mevrouw de Varonne hoort niets; ziet niets; maar, zyn arm vattende, fleept zy hem met haar heen, en noodzaakt hem, met haar in de koets te treeden; waarop haar lakey haar vroeg; gelieft Mevrouw nu naar haare nieuwe wooning te ryden P Op deeze woorden trilde Mevrouw de Varonne van blydfchap, cn zei, Ambrofius aanziende: ja, naar ons huis ! On-  V A. N II E T KASTEEL. I23 Onderweg verhaalde Mevrouw de Varonne aan Ambrofius het bezoek der onbekende Dame, als ook de gevolgen van dat bezoek, cn in een woord haare geheele Staatsverwisfeling. Ambrofius luisterdc met een gemengeld gevoel van blydfchap cn twyfelnig. Hy kon een zo onvoorzien als wonderbaar geluk naauwelyks geloovcn. Eindelyk hield dc koets voor een fraai, niet al te groot huis in het Bosch van St. Germain ftilj de deur ging open, cn Mevrouwde Varonne trad met Ambrofius in eene fchoone ruime zaal, alwaar zy de onbekende Dame vond, die haar opwagtte, Deeze trad terftond naar haar toe, en bood haar een papier aan, zeggende: — „ Zie daar, Me, „ vrouw, het geen den Koning behaagd heeft, u door myne hand te laaten aanbieden; het is een '* brevet van tien duizend livres jaargeld, en Zy" ne Majefteit laat u tevens de vryheid , om " over de helft dier vfom te befchikken naar uw welgevallen , en ten behoeve van die geen, wcl„ ken gy daarmede zult willen begunfligen. " — Hemel! welk een weldaad! (riep Mevrouw de Varonne uit.) Ziedaar, Mevrouw, die per/bon, (op Ambrofius wyzende,) ziedaar den Man, den deugdzaamtn, den edelen menfehenvriend, die uwe befcherming en de weldaaden van zynen Koning alleen waardig is. Op deeze woorden voelde Ambrofius, die zig tot nu toe agter zyne Meestresfe, als 't ware, verfchoolen had , zyne verleegenheid mer- ke-  VAN HET? KASTEEL. 125 ï, gënbliklyk het eerfte vierendeel jaars van uw in- „ komen ontfaagen." Dit zeggende, trad de onbekende eenige Mappen naar de deur. Mevrouw de Varonne kwam haar voor, wierp zig aan haare voeten , en, daar de traanen in menigte langs haare wangen biggelden, wilde zy nogmaals haare erkentenis uitftaamclen; doch de onbekende reikte haar minzaam de hand, hielp haar op, omhelsde haar, cn vertrok. —• Nauwlyks was zy uitgegaan, of de deur ging andermaal open, ett Mevrouw de Varonne zag den Doctor, aan wiens zorg Ambrofius het leven verfchuldigd was, binnen treden.— ,, Haidatdagtik wel, (riep Cefaf ., uit,) dat het die goede Doctor was, die dit al* les aan de Dame verteld had." — liegt zo, (hernam de Baroftnesfe,) cn Mevrouw de Varonne dagt even als gy , toen zy hem zag inkomen. Na dat zy hem alle de erkentenis, waar van haar hart overvloeide, betuigd had, deed zy hem verder eenige vraagen , waarop de Doctor haar voldeed , en berigte: ,, dat die onbekende Dame Mevrouw de „ p*** was, dat zy haar verblyf fteeds te Ver,, failles hield, en nog zeer veel vermogen aan het „ Hof bezat. Zedert meer dan tien jaar ( zeidè „ hy , ) ben ik haar Lyf Medicus geweest, en harf., re groote weldaadigheid was my reeds lang be„ kend. Ik hield my dus verzeekerd, dat uwe „ gefchiedenis haar medelyden gaande én werkzaam ., zou maaken. En inderdaad, zo haast zy alle „ de  126" AVÖNDTYDKOÜTIKGEN M de byzonderheeden van my gehoord had, kogf *, en meubileerde zy terftond dit huis voor u, en « verkreeg van den Koning het brcvèt, dat zy u >> gegeeven heeft." Toen de Doctor dit berigt geëindigd had, trad 'er een lakey binnen, zeggende: dat de tafel gedekt was. Zy verzogt hier op den Doctor, om by haar den avondmaaityd te willen houden , hef geen die Heer aannam; waaróp zy , leenendc op Ambrofius, naar eene andere kamer ging, waarde tafel gereed ftond. Zy begeerde volftrekt, dat Ambrofius naast haar zou aanzitten,- de goede inan tra-te zig hiervan te Ontfchuldigen, zeggende: „ dat hy >, niet gebooren Was, om met Mevrouw aan ta- " ff tÊ 2i"e"-" ~ (zeide W^ismytt weldoener, wy„ vrhlid. de ^ ^ ^ ^ nrpligt heeft, myn gelyke dan niet! De nederige Ambrofius moest zig eindelyk Jaatcn gezeggen, ert gehoorzaamde. Mevrouw de Varonne, nü tüsfed haare beide weldoeners gezeeten, genoot op dec* zen verrukkelyken avond, al die zuivere en ftreelende zielsgenoegens, die een gevoelig en erkentelyk mensch fmaaken kan, wanneer hy zig in de hcuchelyke geleegenheid bevindt, om deeze edele en zagte aandoeningen in haare volle kragt te mogen betooncn, Gy kunt ligt deuken, dat Ambrofius, door de dankbaare zorgvuldigheid van Mevrouw de Varonne , den volgenden dagterftond van eene met zynen uien*  VAN HET KASTEEL. t£f nieuwen ftaat overeenkomftige kleedy voorzien, wierd, en dat een gefdiikt vertrek, door zyne wel* doenfter zelve voor hem uitgekoozen, met de uiterfte vlyt en nauwkeurigfte oplettendheid gemeubileerd , cn van alle noodwcndigheeden en ge* makken voorzien wierd; en dat Mevrouw de Varonne voorts, haar leven lang, al, wat zy bezat, met Ambrofius gulhartig deelde. Nimmer ontfing zy eenig geld, zonder zig nog met de fterkfte aandoening dien tyd te binnen te brengen, wanneer Ambrofius haar de twintig ftuivers bragt, cn zen de : zie daar myn dagloon.' * ,, Deeze Cefchiedenis (vervolgde Mevrouw de Baronnesfe,) bewyst, lieve Kinderen , gelyk wy u reeds gezegd hebben, dat men, in alle ,, onderfcheidene, en zelfs in de laagfte rangen van menfehen, verheevene deugden kan aantreffen; ,, en dat, wanneer men zyn waar belang in het oog wil houden, men altoos deugdzaam, Kef- ., daadig, belangloos en waarlyk groot moet zyn. „ Het is zeer zeldzaaam, dat eene edelmoedige daad geheim blyft; het is zelfonmogelyk, dat ,, een uitfteekend fchitterend gedrag in het duistere begraaven blyft, en niet vroeg of laat eene uit» necmende belooning verkrygt. Ambrofius had, in ,, het geen hy voor zyne Mevrouw gedaan had, niet „ dan  Ï23 A V OND T YD K O K TIKGE N. ,j dan de neiging van zyn edel hart gevolgd;maar voor een oogenblik onderfteld zynde , dat hy in „ dit zyn gedrag niet dan zyn eigen eer en groot* heid beoogd hadde, zou hy nimmer beter weg }, hebben kunnen inflaan, om dit doelwit te befj ken; en in dat geval zou, hy dus hebben kun* nen redenceren: Ik wil my boven myn ftaat verheffen, maar hoe zal ik dat best aanleggen? Ik ,, ben arm, en in een laagen vergeet enen ft and geplaatst; hoe zal ik nu de oogen van hen, die in aanzien en vermogen hoven my verheeven zyn, en ,, myn lot veranderen kunnen, tot my trekken, en hen in myne perfoon belang doen neemen? Üitfteej, fteekende bekwaamheeden bezit ik niet, en al he,, zat ik die, zou ik dan niet even met duizend an„ deren over het hoofd gezien worden? Daarby, zó 5, het al waar is, dat bekwaamheeden de opm.erking van fommigen wekken , dan is het flegts ,, aan een kleinen kring van menfehen, dat zy behaagen; zeer weinigen zyn in ftaat, om de bc}i kwaamheeden op hunnen waar en prys te fehat,, ten, en aan vernuft en viyt recht te doen. Blaar „ dan zelfs is dit nog maar eene flaauwe werkzaam,, heid van het verHand, daar het hart niets gemeens mede heeft. Iflat is dan de waare verdienfte, die eene algemeens opmerking wekt, en de bewondering, van een ieder tot zig trekt ? Die „ ver dienfte, welke dit altoos zeeker en onweer ft an,, delyk vermogen bezit, beftaat alleen in de waa- „ rs  V A N H Ë T KASTÉÉL. i?5 ,, fff deugd; maar óm my in deezen niet onderfche'r,; ding te doen kennen , is de eenvoudige braafheid niet genoeg; zy wekt 'achting, maar geene ver- ,, wondering Het geval wil, dat d'e fchoone ,', fte gelsegcnheid, óm myn oogmerk te bereiken j ,\ zig voor my opdoet. Mevrouw de Varonne is op het punt van in de uiterfte armoede te forten i ,, laat ik haar redder zyn ! Haare dankbaarheid zal, ,, daar zy van eene hooge geboorte is, het middel i; wel weeten te vinden, om , vroeg of laat, deezé ï, daad in Zyne vollen luister aan den dag te bren,, gen. ïntusfen zal ik dezelve zorgvuldig v'erzwyl gen, en my het voorkomen geeven, als of ik uit s, zuivere belangloosheid te werk ga; want, wa>i,, neer ik zelf deeze daad aan den dag bragt, zou,, de zy alk haar8 waardy verliezen." ,, O, dat is maar al te waar, (zei Cefar; )dat j, zou overheerlyk geredeneerd zyn; het éigen,, belang bad Ambrofius , al het geen hy nü alleen uit zuivere deugd deed, even zo goéd kunnen ,3 doen vèrrigten.'' ——— „ Ja zeeker!((voegde- Mevrouw de Clemiré 'er by,) en deeze over* ,j eeiifteniming van belang en deugd, in de einde* ,, deïyke uitkomst van zaaken, welke u thans ztf j, zeer treft, geldt omtrent alle menfehen, èri in s> alle voorkomende geleegenheéden Van hét men- fchelyk leven. Eene wel begreepené eigenliefde f, moest ons altoos aanfpooren, orri opregt, billyk s, weldaadigen edelmoedig te zyn* Ook drukt I. DEEL. I »» «U  130 AVOND TYD KOR T [NCEJf t, een beroemd Schryver zig ten dien opzigte aldus uit: (w) Het is eene dwaasheid, geluk te zoeken, door euveldaaden ; het is eene dwaasheid, die te zoeken door bedriege/yke ftreeken; maar ,, het denkhe-Jd van kragt en grootheid aan niets ,, ontziende boosheid, van vernuft en bekwaamheid ,, aan laage kunstgreepen en eerloos bedrog te hegten, is het toppunt van alle dwaasheid. " ,, Hoe, Mama! (zei Caroline,) kunnen 'er menfclien gevonden worden, die grootheid ftel- ,, Jen in niisdryven ? " — „Ongelukkig, mynelieve Caroline, (hernam Mevrouw de Clemire,) zal u de Gefchiedenis meer dan één bewys van ,j deczp droevige waarheid opleeveren. Meest alle de Sehryveren verfpillen den naam van groot aan menfehen, vooral aan Vorftcn, die niet vermaard zyn geworden dan door hunne geweldenaryen en overheerfchingen ; aan Veroveraars , by vuorbeeld." — Men kan dus vermaard worden, ,, zonder deugdzaam ie zyn ? "—,, O ja , maar men zal ook tevens gehaat, verfoeid en rampzalig zyn. Het is genoeg, om vermaard te zyn, dat men iets buitengewoons verrigte; daar men in tegendeel geene waare beroemdheid verkrygt, aan wanneer men regt deugdzaam is."'— „Ik verfta u, en begryp ook ligt, dat men eenen ,, over- (m 1 De lieer Gsulul, Gefchiedenis van Karei den Grooten, I. Deel, bladz. 205.  VAN HET KASTEEL. s, overwinnaar , die alles aan zig onderwerpt, een tyd lang kan bewonderen ; om dat, wanneer ,, men hem flegts oppervlakkig befchouwt, in zyn ,. gedrag iets grootsch, iets fchitterends is , en zyne dwingeiandye door zyne dapperheid ert j, ftoutraoedigheid als uitgewischt of bedekt wordt; j, Maar Mama, hoe kan men fnoode ftreeken en ,, een eerloos bedrog, als een blyk van verftand aanmerken?" ,»Het zyn ook niet dan dwaa- ,, zen, die dit ftellen, maar de dwaazen maaken ,, het meerder gedeelte der menfehen uit, en hier ,, om vindt men dit ©ngerymde gevoelen zo ala gemeen aangenoomen. Hoor nog eens, wat dë Schryver, dien ik u zo even aanhaalde,deswe,i gens aanmerkt (»). Ieder een, (zegt hy,) die s, tegen zyn beter weeten handelt , handelt on,, ftaaikundig ; werkt tegen zyn eigen doelwit; f i en zal, het zy dan vroeger of laat ei-, maar air ,-, teos onvermydelyk, door het natuürlyk gevolg der ,, dingen, het fagt offer zyner eigene kunst gr eeperi worden , om dat 'er geene zyn , hoe loos ook overlegd, welken men geheel- en- al der opmerking $ ,, of ten minflen der agterdogt kan onttrekken, en ,, dat ''er geene zyn, die niet ergeren en verhitteti ren, wanneer zy bemerkt tf vermoed wordeni Met deeze aanhaaling des kundigen Schfyvers , wierd (») Gefchiedenis van Karei den Grooten, III. Deel, blad*. j6. I 2  132 .A VOND ÏYDKOR TINGEN wierd de vyfde Avondtydkorting beflooten. Me-» vrouw de Clemire ftond op, en een elk, haar voorbeeld volgende , ging naar bed , zeer hekoord zynde door de Gefchiedenis van Mevrouw de Varonne en van den goeden Ambroüus. * * • Den Volgenden dag, zynde den vyf en twintigften February, was het ongemeen koud; echter had Mevrouw de Clemire aan Cefar beloofd, om methetó s'morgens eene lange wandeling te doen. Cefar verzogt dan ook, ingevolge deeze belofte, aan zy ne Mama, om met hem naar het bosch van Faulin te willen gaan. Mevrouw de Clemire bewilligde in zyn verzoek. Daar nu Caroline en Pulcherie zeer verkouden waren, bleeven zy 't huis ; en Mevrouw de Clemire ging dus alleen, verzeld van Cefar, 's morgens om tien uuren te voet uit; doch , daar de weg , dien zy af te leggen hadden , meer dan drie mylcn lang was, liet zy zig door een rytuig volgen, ten einde zig met hetzelve te laaten te rug brengen , en dus voor één uur weder thuis te kannen zyn , vermits 'er altoos regelmaatig op dat uur op het Kasteel gefpyst wierd. De koude was den geheelen winter nog zo vinnig niet geweest. Cefar beklagde zig deswegens in het begin een weinigje, doch na verloop van ees emartier uur vond hy die draagelyk.— Even- wel,  V A N It ET K A S T E E L. 133 „ wel, (zei Mevrouw de Clemire) is de koude mi ,, geen hairminder, dan toen wy uitgingen; maar intusfen zyt gy die gewend geworden , cn voelt ze byna niet meer. Du s is het met alle de lig,, haamelyke fmerten en ongemakken gelecgenj ,, men gewendt zig allengs aan allen, die men, ,, zondei het leven daar by te verliezen ., kan uit- ftaan: deeze gewoonte maakt u alle die dingen eigen, welke in den. ee'rftenopflagondraagelyk, ,, verfchrikkelyk fcheencn. Zy gaat nog verder; ,, zy maakt u zelfs met de lighaams fmerten ge- meenzaam; of, om beter te zeggen , zy ver,, ftompt cn verdooft hun gevoel. Het is zeer ,, dienftig, zig van deeze waarheid vroegtydig te ,, overtuigen, op dat men met een bedaarden en ,, onbezweeken moed alle de fmerten , aan het s, menfchelyk leven verknogt, zonder fchrik kan ., afwagten en dragen." „Maar, Mama, 'er „ zyn nochtans menfehen, van zulk eene natuur,, lyke teergevoeligheid, dat zy zig nooit aan de „ fmerten kunnen gewennen. Het heugt my, dat ik u heb hooren verhaalen, dat Mevrouw de 3J B , na het verlies van haar Procés, zig ,, nooit met de behoeftigheid, en haar afgezon., derdleven heeft kunnen gemeenzaam maaken." — ,, Dat is waar, (hernam Mevrouw de Clemire ,) „ maar deeze voorbeelden zyn zeldzaam, en men ,, moet die niet dan als uitzonderingen op den al- gemeenea regel aanmerken. En dan heeft dit I 3 »> nog  134 AVONDTYDKORTINGEN ,, nog geen plaats, dan by zulke mcnfchen, die kinderagtig kleinmoedig zyn, welke kleramoer digbeid niet in onzen oorfprongelyken aanleg, ,, maar alleen bet uitwerkfel is van bet bederf, door eene flegte opvoeding te weeg gebragt."— Zo dat, Mama, onder die men'ch n, die ons als zeer ongelukkig voorkomen, 'er veelen gevonden worden, die het inderdaad voor zig zei- „ ven zo erg niet zyn, als zy het ons wel toe- 3, fchynen," Dat is te zeggen, zy lyden minder, dan wy ons verbeelden; maar daarom „ zyn zy ruim zo veel onze deelneeming en byftand waardig. De ongelukkige, die zig kloek- ,, moedig aan zyn lot onderwerpt, die lydt, zonder zig te beklagen , is zeker een verdienftelyker t, voorwerp, en vordert, by onze tederltedeelnerming, ook alle onze achting en eerbied. Men ,, moest wel eene zeer onmeedoogende, ruuween ongevoelige ziel bezitten, oiu onze deernis te kunnen weigeren aan den ongclukkigen, die, „ door het veelvuldig lyden, zig tegen zynnoodlot verhard heeft. Deeze Christelyke onderwer- ,, pen moet, daar zy onze verwondering wekt, „ ons medelyden tederder en werkzaamer maa- >* ken. Eu dan is het niet meer dan natuurlyk, voor een gevoelig hart , die rampen, welken men zelf met kloekmoedigheid draagen zou, in anderen te beklagen. Dit gevoel, dat in zig ,., zelve iets yerheevens heeft, is oiiaiTehcidelyk jj van  VAN HET KASTEEL. 135 ., van alle groote zielen, en hier van kevert ons „ de ondervinding duizende doorflaande bcwyzen op. By voorbeeld; ik zal my zelve doen aderlaaten, ik zal 'er naar zien, en ik zal zelfde „ kaars houden; dit is voor my geene zaak vau eenig belang; en echter zal ik niet zonder eeni- „, ge moeite aan een ander de (leek met het laneet zien geeven. Ik heb uw Vader gezien , dat ,, hy zyn arm gebrooken had, en zig dien weder f, in het lid liet zetten , zonder eenig tceken van fmert te geeven; en ik heb hem byna flaauw zien vallen, toen Thibaut, den Kamerdienaar van uw Oom, het zelfde ongeluk overkwam."— „ Ja, dat begryp ik ligt, (hernam Cefar,) dat is net als ik; wanneer ik val, my bezeer, of my in de hand fnyde, zal ik daar niets van weeten, en myn hart krimpt in een, wanneer ik ., iemand zie, die zig gekwetst heeft."— ,, Dus begrypt gy klaar, ( vervolgde Mevrouw de Clemire,) dat het niet altoos den mensch natuur- „ lyk eigen is , om zig zelf boven alle anderen ,, te (lellen; en dat de eigenliefdige mensch (0) niet anders, dan een verlaagd, een misvormd en bedorven weezen is." Zo (p) Een eigenliefdige is die, welke niet dan zig zeiven fceoogt, alleen gevoelig is voor zyn eigen geluk, en ook niet getroffen is dan door zyn eigen leei u  l%6 A VO ND TYD K ORT INGE N Zo als Mevrouw de Clemire deeze woorden uit-» fprak, bevonden zy zig by eene ruime weide, met fneeuw bedekt , die door een beek doorfneeden was. Dit beekje zeer glad bevroozen zynde , kreeg Cefar lust, om eens op het ys te glyden. Hier mede een poos beezig geweest zynde, loopt hy op eens, op een galop naar een digt bosch , dat aan den eenen kant van de weide geleegen was; hy kroop door de ftruiken , en Mevrouw de Clemire niet weetcndc, wat dit beduidde, verloor hem welhaast uit het oog. Na verloop van eenige mimiuten, zag zy hem »p een vollen ren te rug komen , uit alle zyne magt roepende. Ach, kom ! kom fchielyk! mogelyk zyn zy nog niet dood.'''' . „ Wat wilt gy zeggen, (vroeg Mevrouw de Clemire, ) wat hebt gy gezien ? V — „ Ach ,Mama, twee arme kleine Kinderen, die door de koude zeekerlyk bevangen zyn, en ginder vooi; dood op den grond uitgeftrekt liggen." Op deeze woorden yerdubbelde Mevrouw deCkmire haare Happen , en Cefar, door medelyden en droefheid getroffen, geleidde baar by een doorne bofch, waar zy de beide Kinderen uitgeftrekt vond liggen , met de aangezigtjes afgekeerd, zo dat zy hen geen van beiden in het gezigt kon zien. Mevrouwde Clemire nadert, en wordt gewaar, dat het oudfte kind, het welk het andere als met zyn lighaam fcheen te willen bedekken , de rok uit* getrokken had, en in zyn naakte ïiembd lag. o Hemel!  140 AVOND TYDKOR.TJNGEN fen; en liet gelieele huisgezin nam insgelyks het tcderfte deel in den toeftand deezcr lieve Kinderen, Geen enkel mensch op het Kasteel ging voor middernagt ter rust, vermits een ieder met zorg den uitllag van een geneesmiddel, dat de beide Patien* ten ingenoomen hadden, eerst wilde afwagten ; ook bragten verfcheidene bedienden den nagt door in de kamer van August, 's Morgens vroeg ftond Cefar reeds voor de kamerdeur; en vernam met de leevendigfte blydfchap, dat de beide Kinderen nu byna geheei herfteld , en tot hunne volkomens kennis gekomen waren. Na den middag ftond August op, en Cefar kreeg verlof, om by hem in de kamer te komen. Met welk eene blydfchap , met welk een vuur, zag en omhelsde hy den goeden August , die nu zo ver gevorderd was, dat hy den volgenden dag reeds in ftaat was, om de byzonderheeden van zyn geval zelf te kunnen vernaaien. De Familie van Mevrouw de Clemire fcbiktezig in een kring rondom August, die voor het vuur tusfen zyne Moeder en Broertje gezeeten was, en die voor dit maal, door zyn verhaal, den post van de gewooné Avondvertelling waarnam. Hy begon dan met de beminnelykfte eenvoudige leevendigheid te vertellen; dat hy met zyn Broertje Coi las in het bosch zynde, deeze laatfte, in plaats 3, van fpaanders te raapen, op den grond was gaan ,, zitten, en dat hy kort daarna door de koude „ was bevangen geworden, en zonder kennis ncer- u ge-  J44 AVOND "^YD KORT IN GE KT de Mevrouw de Clemire de vraag wegens August aan zyne Ouders voor, die dit gutfftig aanbod met blydfchap én dankbaarheid aannamen. August van zynen kant was zeer bedroefd, en fchreidde bitter, om dat hy nu zyn lieve Vader en Moeder, en bovenal zyn lieve kleine Cola's zou moeten vcrlaatcn. Nochtans was hy zeer in zyn fchikmet de vriendfcbap , die Cefar hem toonde; betuigde zeer veel lust tot leeren te hebben, om ook al die mooije dingen te weeten, dié de jonge Heer Cefar wistJ August had de aandagt der jofige luiden dermaatcn beezig gebonden, dat zy in de laatfte drie a vier dagen om de Avondvertellihgën niet eens ge* dagt hadden ; maar eindelyk viel het haar in , en zy maanden haare Mama aan , om aan haare belofte en hun verlangen te voldoen.— ,, Gy hebt onderdaags, (antwoordde Mevrouw de Clemire,) en met recht, de deugd en het fyn gevoel van Ambrofius"bewonderd, en gy zult u mogelyk verbeelden , dat het niet mogelyk is , meergrootmoedigheid , meer getrouwheid eU verheevenheid ,, van ziel te toon'en; eH échter zal ik u nu een ,, voorbeeld van eene nog verheevener deugd ver,, haaien. Ik heb ü in het algemeen veel kwaads van de Kameniers verteld, om dat men inder,, daad 'er doorgaans al zeer veeleflegte ontmoet/ Nóchtans zyn'er ook enkele redelyke , verftan» dige en deugdzaame; en om u hier van eeriblyk j i te geeven, zal ik u éene historie vernaaien, H WCl-  VAN HET KASTEEL. 145 , welke men gevoegelyk de Heldenmoed der Ge„ trouwheid zou kunnen, heeten, en welke voor het grootfte gedeelte onder myr.e eigene oogen „ is voorgevallen. " DE HELDENMOED DER GE TROUWHEID. 3£n eene der Noordelyke Provinciën van Vrankryk is een klein hoekje land geleegen, alwaar de gevoelens van eer en deugd de plaats der wetten bekleeden, en aan de gelukkige bewooners deezer vreedzaame Landftrcek eene zo zuivere en ongeftoorde gelukzaligheid verfchaffen, als waarvoor immer brooze ftervelingen op deeze altoos onvolmaakte aarde vatbaar zyn. * * * ö Myne lieve Mama! (riep Cetirr hier met J5 verrukking uit,) welk een bekoorlyk verblyfilk t, bid u, zeg my toch, hoe het geheeten wordt! "— I. DEEL. K » Het  V A H HET KASTEEL. 147 geest; cn haar grootfte vermaak belfond inhetleèZén van goede boeken , en het verrigtè'n van nuttigen arbeid. Zy borduurde ,Fen maakte zeer fraai tapytwerk; zy kweekte bloemen en planten; zy had ook in haaren tuin aen aantal beyenkorven , Cn paste de beyen zelve op; zy teelde zydewof men , fpon de zyde; en zo voort. Bovendien nam zy de zorg van haare huishouding zelf waar; en Hieraan voldeed zy met een onvermoeiden yver; zy verzuimde niet het minfte gedeelte vau dien, wyl deeze waarneeming een der voornaamfte pligten van eenebraave Huismoeder uitmaakt, en tevens op zig zelve' zeer belangryk is; vooral, wanneer men op het Land leeft. Zy ging met het grootfte vermaak haare hoenders, ganzen en duiven, en haareB'oerdery nazien; en zy vond, in deeze huishoudelyke' heezïgheid, eene aangenaame tydkorting en leerzaam onderwys, als ook de middelen,om metéeri maatig inkomen èencrt ruimen en aangenaamen overvloed te genieten. 4 * * ,, Een leerzaam onderwys, Mama! (viel Ca? 3, rolina haar in,) en welk onderwys toch? " —• „ Een allergewigtigst!' (hernam Mevrouw de Clemire,) gy weet reeds, dat de kennis der Na» ,, tuurlyke Historie eené zeer uitgebreide weeten» „ fchap is. Wel nu, 'er zyn oneindig vsele geil' s -deel-'  ï$&- avondtybk'ohti NCÏ» > ,7 deeltens van deeze weetenfchap, (en die zpït noch de minst nuttige, noch de minst aanmer,,. kelyke,). die men ongevoelig, en zonder eene ,y ingefpannen oplettendheid als van zelf kan lee,ji ren, wanneer men buiten op het Land woontDe opmerking en ondervinding leeren veel beter, dan de beste boeken. Veelal laaten deboeken niet dan bloote woorden in het geheugen agter; maar de eigen opmerking der daadelyke ,> voorwerpen vormt denkbeelden, die een onuitwisbaaren indruk op den geest maaken. Ik heb ,r eene Dame te Parys gekend,die, na dat zyeen gansch flelfel der Natuurlyke Historie had uit„ gewerkt, den bloezem van een appelboom niet ,y van dien eenskerfeboom had kunnen onderfcheiden. Wanneer men nooit,op het Land geleefd heeft, is men dikwils in veele opzigtenfehande„. lykonkundig. Hoe zou men doch , bid ik u, tePa„ rys de natuur en alle haare wonderen cn fchoon» heeden kunnen keren kennen ; daar, waar men, „ de groentens en vrngten niet ziet, dan op de „ markten en op de tafels, en de bloemen niet, „ dan in glazen of porcelyne flesfen ? Men kan zig .., d ar geen denkbeeld vormen van den arbeid .,, der Landlieden, van de eenvoudige veld ver,, maaken; vermaaken, dte zo onfehuidiggenooten worden, als gemakkelyk te genieten zyn , „ en die niet verfmaad kunnen worden , dan door. ,,. die geenen, welken dezclven nooit gekend heb- ï> ben.  VAN HET E A S T E 'E L. 149 ben. Ook heeft; een der beroemdfte Schryvers „ van onze Eeuw gezegd : Al wat wy meerbegeeren, dan de Natuur ons kan opleeveren, ismoei^, te; en niets kan soit waar vermaak ■heeten, dan hei geen, 'twelk zy ons aanbiedt (p )." „ Maar, Mama, (zei Pulcherie,) 'er zyn noch,, fans veele menfchen, die op Parys en de groo3, te waereld dol gefield zyn ■; zy moeten daar ;, gevolglyk veel vermaak vinden?" . , Die menfchen zyn in eene onophoudelyke maal„, frroom, die in haar eene foort van ylhoofdig» heid of dronkenfehap verwekt, en haarhuiten ftaat fielt, niet alleen van te kunnen denken, -y3 maar ook van te gevoelen: en in deeze gefteld3, heid is men onbekwaam , om eenig geluk te 5, fmaaken, vermits zulk een toeftand uit de ver,, byftcring van onze verbeelding ontfiaat, en ons „ hart ten prooi fielt aan allerly onfluhnige harts- togten en onmaatige begeerten." „Ma- ma, wat zyn toch harstogten ?" * ,, Dat 5, is, wanneer men voor deeze of geene zaak of „ voorwerp eene volftrekt uitfluitende voorkeur „ koestert; en gevolglyk, wanneer men eene on,, reedelyke geneigdheid voedt." — „ Maar Mama., „ 'er zyn al evenwel redelyke en wettige harts., togten?"— „Deuiterfteuskunnenfomwylniet ,, misdadig in zig zeiven zyn, maar zy zyn doch „ al- (j>) De beroemae iNacuurkenner üe Hulton, K 3  150 AVONDTYD KORTING EN ?) altoos onredelyk. By voorbeeld: eene Vrouw, die haar Man met te veel drift bemint, is in dit geval."—■ „ Hoe, Mama, k> zulk eene Vrouw onredelyk?"— ,, Wel zeeker; en zy ,, is bovendien zeer ongelukkig ; want 'er kau geen geluk zyn, zonder door de reden befticrtl „ te worden." ,, Maarevenwel, Mama, „ eene Vrouw moet immers haar Man met heel ,, haar hart beminnen!" ,, Gewis!" — „ Even zo als gy Papa bemint?"— „ Zeeker„ lyk!"— „ Wel nu, Mama, gy fielt immers Papa boven alles?"— „ Wat noemt gy boven, ,, alles ftellen? Meent gy daarmede eene volftrekt ,, uitfluitende voorkeur, zo als ik daar zo even zeide."— „Maar gy verkiest immers het genoegen, van met Papa een quartierimrtefpree,, ken, boven dat van op het klavier te fpeelen , „ van te wandelen, te leezen."— „Datbeken ik. ■3, Ik verkies zyn onderhoud, of liever alleen het genoegen vau hem te mogen zien, boven alle. „ andere vermaaken, hoe ook genaamd; en bui. s, ten dat, is zyn geluk my veel dierbaarder dan, »» het myne." ,, Nu, Mama , is dat dan nog geen hartstogtelyke liefde?" ,, In 'j „ geheel niet."— „Maarwat kan dan eeneharts» togtelyke liefde meer doen?" — „ Dwaashec„ den, buitenfpporigheeden! Om u hier van een klaar denkbeeld te geeven; gy kent Mevrouw »> d'Orgimont?"—_ Ja, Mama, die Da- me j  •V A N HET KASTEEL. I£t „■me , yvier Man voorlceden Jaar een reis naar „ Rusland voor zyn plaifier ging doen, en die gy, toen zy van hartzeer hierover ziek te bed lag , ging troosten?" ,, Dezelfde! Nu, dat is drift, dat is met hartstogtelykheid lief heb„ ben! Het is hartstogt, die ons den moeden 0, kragt beneemt, en ons onbekwaam maakt, om „, ons leed te verduuren." — ,, Maar men kan ,, toch niet verhinderen , dat men de koorts s, heeft."— M Neen! Maar als men niet door „ hartstogt vermeester^ is, zal de afwcezigheid 9, vau een bemind voorwerp ons die niet veroorm zaaken , om dat men zyne reden gebruikt, en zig „ zyn lot getroost. Mevrouw d'Orgimont heeft „ inderdaad eene uitfluitende geneegenheid voor m haar Man; niet alleen, dat zy zynen omgang bo„ ven alle andere fteit, maar baar behaagt volftrekt „ niets, waarSo hy niet nevens haar gel ykelyk deel 5, kan neemen. Zy zal het vermaak, van hem te zien, niet opofferen voordat, van zig met de op„ voeding haarer Kinderen beezig te houden." — Ach, zo zyt gy niet, lieve Mama; en echter hebt gy Papa zo hartclyk lief, als Mevrouw d'Orgimont haar Man kan hebben , vermits het s geluk van Papa u dierbaarer is dan het uwe. „ Mevrouw d'Orgiment mag fterker beminnen, , maar gy bemint hartelyker. Ik zie nu ook duidelyk, dat eene gewettigde haitstogt ons meer ,, dan eenen misdag kan doen begaan, zonder nu K 4 » no§  ïï5S AVONDTYDKORTIKCÏS s, mede ftrydig zyn; en bovenal door zig zeer „ dikwyls de tegenwoordigheid des Allerhoogften voor te dellen , van dien God, die de opperde a, reden zelve is, cn aan wien alle foort van bui3, tenfpoorigheeden hoogst mishaagen moet. Ook 9, kan men zig, door behulp van den godsdienst, ,, door eene waakzaame zorg , en vermogen over „ ons zeiven te houden, door eene vlytige lust „ tot ©effening en beeziglieid, al vry zeeker voor „ de heerfchappy der hartstogten beveiligen." — 3, Maar, Mama, wanneer alle foorten van uiter- 2, den, van welken aan die ook mogten weezen, „ te mispryzen zyn, kan men dan het gedrag van ,, den Heer de Lagaraye wel goedkeuren V dien 3, zonderlingen man, waar van myn Heer de Abt 3, ons ondcrdaags verhaalde, dat hy een Hospi3, taal voor zieken en armen van zyn Kasteel ge3, maakt, en de waereld vaarwel gezegd had, om 3, zig zeiven eenig en alleen ter oppasiing van die ,, zieken toe te wyden?" ,, Zeer zeeker; „ men mag zelf zulk een gedrag zeer bewonde- ren, -en het als een voorbeeld van de zeldzaam- de deugd befchouwen." „ Nochtans 9> komt het my voor, Mama, dat by dien Heer 5, de Lagaraye de menschlievenheid al vry wat naar 3, het hartstogtelyke liep." —— „ Men noemt „ gemeenlyk hartstogt , die laage belangzugtige 9, drift, die niets anders dan ons zeiven en onze ■ 9, eige voldoening beöogt; zo als by voorbeeld, 3, die  ÏÖO AVONDTYDKOR.T INGEN mor den gemeenen man (f) byna van buiten; een werk, dat zo bevallig gefchreeven , als achtenswaardig in zig zelve is, zo wel door het groote nut, dat hetzelve behelst, als door den geest van menfchenliefde , waarmede de waardige fchryver het gefchreeven heeft. Mevrouw de S * * * kon, met alle deeze kundigheeden, niet geheel-en ai de Geneeskunst oenenen; want dit is eene taak ,. welke men niet, zonder onbezonnen en onvoorzigtig te zyn, kan op zig neemen, of men moet, door de verkryging van veele weetenfchappen, daartoe betrekkelyk , door en door in dezelve ervaaren zyn ; maar zy bezogt de zieke landlieden , en verhinderde door haaren raad, dat zy geene verkeerde middelen gebruikten, en noemde of gaf hen anderen, die hun niet nadeelig konden zyn ; zy bragt hen vleeschnat, verfterkende wyn , enverfchooning van linnen; zy troostte hen door eene liefderyke toefpraak , en bemoedigde hen door haar byzyn; met één woord , zy bewees door haar gedrag, dat men zeer weldaadig kan zyn met een bekrompen inkomen; en dat, wanneer men al het goede doet, 't geen men doen kan, men ook al de vrugten fmaakt, die de weldaadigheïd kan opleeveren. Mevrouw de S * * * had eene Kamenier, Marianne geheeten , welke haar zedert twaalf jaar > • " ■ 1 < (/) Van den beroemden Heer Tisfot.  VAN HÉT K A S T E *E t. 163 ,,j haare ftulp. Heugt het 11 nog wel, hoe vro„ lyk wy geduurende den weg warefi, hoe dankbaar de goede Vrouw was, en hoe deftig zy ,, ons op een ontbyt van melk en brood voor on* zen dienst onthaalde? Wend uwe oogen eens s, ter regter hand; zie die laan van willigen aan den 3, kant van deeze vyver, waar wy in onze jeugd zo meenigwerf met de hengel gevist hebben* i; Het is ook daar, waar Wy met de kleine Mar,, tha en Betje zo meenig korfje van biezen vlog,, ten, die wy dan met violierbloemtjes, leliën cd ,, nooten vulden. . . . Kunt gy ginder dat Boe,,' renhutje zien? het is dat van Francisca. Staat ,, het u nog wel voor, hoe gy in twee dagentydi ü het bruilofts - kleed , dat ik haar fchonk, opnaaide? .... Een weinig verder aan de Ba» fi ker hand ligt het boschje , waar ik in de zoe« i, le Zonier avonden op de Feest en Zondagen i, myn klein fchooltje hield. Wat heb ik daar niet genoegelyke oogenb'likken gefleeten, om* J4 ringd door eene rei der aartige jongë Meisjes van het Dorp !.... Gy zult die lange Historien , die Mafgriette ons met zo veel leevendigheid en vuur verhaalde, ook nog niet veri geeten zyn ; en dan die licfFelyke Herdersdeuntjes, die Honorine met eene zo zuivere als 5, lieffelyke ftem ons voorzong! .... Hier geeft my elk voorwerp eene aangenaame herinne*r ring! . . . . ó, Hoe verrukktdyk zoet en zagt La zyil-  ï68 AVONDTYDK0RTINGEN met Dorpelingen, die genadig af en aan gingen, om liaar den toeftand van haare geliefde Landvrouw, van haare Weldoenfter, haarer aller Moeder te verneemen. Dan gingen zy weder naar de Kerk, orn den goeden God voor het behoud van zulk een d.crbaar leven vuurig te fmeeken. Eindelyk voelde Mevrouw de S * * • haar laatfte oogenblik naderen, met die Christelyke onderwerpingen dat vertrouwen, 't welk de zuivere Godsdienst alleen geeven kan; en zy ffierf in de armen van haare icdergeliefde Marianne. . . „ Ach, lieve God! (riep Pulcherie alfchreiende uit,) de arme Marianne! wat zal zy gaan, ,, beginnen?*-- Het waaken, het fchreijen en, de geftadige afmatting, deeden welhaast eene doodelyke uitwerking op haare gezondheid.. Zy wierd zeer gevaarlyk ziek, doch weder een weinig her, field, en nog naauwlyks in fta»t zynde, om zig op den been te houden, nam zy het befluit, om het Kasteel van S*** VOor altoos te verlaaten, Zy pakte haar goed by een, ging (vervolgens naar de Kerk, waar haare goede Meestresfe begraven lag , befproeide het graf met haare traanen, eq vertrok naar Charleville , alwaar zy gebooren Was Cu), tot groot leedweezen van den Priester,, m . en _'(«) Charleville is eene aangenaame Stad, in de Pro, ymcie van Champagne, vyftig mylen van Parys gdee.  I7« AVDNDTYDKORTINCEN u, myn Heer de Priester, van dit geld terflonft „ eene jaarwedde aan de School vrouw te willen ,, bezorgen. Het zal voor my geene kleine genist» „ (telling zyn , wanneer ik hoor, dat zy de jonge „ Dorpmeisjes voor niet onderwyst, en dat alle „ de braave Moeders van het Dorp en van het " omliggende Land , die de onkosten van het ,, leeren hunner Dogters niet kunnen goedmaaken , die arme Meisjes daar heen zenden. Ik hoop, ,, dat deeze onnoozele Kinderen cn hunne Ouders „ den Hemel voor myne goede Mevrouw, hunne „ weldocnftcr, zullen bidden; en dat gy, myn Heer, hun zult zeggen,, dat zy dit nu verpligt zyn te' doen."— „En nu heb ik nog flegis eenen ze,, gen van den goeden God af te fmeekeu ; en datj „ is, dat ik't eeniger tyd zo véelby eenmagvergaaren, om nog eenmaal naar S * * ♦ te komen, „ Wanneer ik eens met myne eige oogen het Lief„ de School, door myne nu zalige Mevrouw ge„ ftigt, gezien zal hebben, kan ik die gerust (lui, ,, ten, want dan zal ik op deeze waereld niet* ,, meer te wenfclien hebben." „ Ik onderteekene my met veel achting, - mïnheerS Uwe QMan;ge &Ca MARIANNfE RAMBOUR, De Priester was, op het leezen van dien brief, opgetoogen van verwondering; zyn gevoelig hart was juist gefchikt, om het edele van zulk eene daadnaar  VAN HET KASTEEL. lf\ naar waarde te fchatten. Den volgenden dag las jjy met luider ftemme dep brief van Mariaane aan de gemeente voor. Deeze leezing, op eene aandoenlyke wyze gedaan % deed alle de toehoorders jn traanen fmelten, en de Priester zelve kon die even min weerhouden, en was verpligt, om nu cn dan een poos op te houden. * 9 9 ' „ Dat geloof ik, ( viel Cefar in.) o! Wat zou ik gefchreid hebben, als ik daar by geweest ,, was ! Maar, Mama, is die (tigting van dat „, School toen nog.in Hand gebragt? "— „ Voor,, zeeker; de Priester plaatfle dit geld op eene zq voordeelige wyze, dat de Schoolmecstres daar een jaarlyksch inkomen van trok, dat haar in (laat (lelde, om de arme Kinderen voor niet ,, te onderwyzen. Zo yeel kon de vrugt van twee ,, jaaren onvermoeiden vlyt en zuinigheid van de braave Marianne te weeg brengen. Zegtmy nu eens, lieve Kinderen, of deeze daad die van Ambrofius niet wel kan opwee- j5" gen?" „o! Ja, Mama, zy is nog veel r " fchooner;. want het medelyden werkte natuurV, lyk op Ambrofius; en bovendien de dankbaar\, beid, welke Mevrouw de Varonne hem dag aan :„ dag betoonde, gaf hem telkens eene evenredige beloonin|."»rtr. >?Zo is het ook: daarentegen was  '172- AVDNDTYDKORTINSEN „ was het alleen de eerbied en Jiefde, welke Ma„ rianne voor de nagedagtenis van haare Mevrouw „ had, die haar dezelfde opoffering deed doen , als Ambrofius voor het onderhoud van Mevrouw' „ de Varonne deed. Het gedrag van Ambrofius „ verdient alle lof, maar dat van Marianne is bo„ ven alle lof verheeven! Met dén woord, om f, dat sedrag in haare volle waarde te gevoelen, zo oordeelt uit het geene zynu, daar haare' „ Mevrouw reeds overleeden was , deed, over .,, het geen zy zou gedaan hebben, wanneer die in dezelve omftandigheid was geweest , als Me,, vrouw de Varonne. Maar, ( vervolgde Me- „ vrouw de Clemire,) meent gy nu, Kinderen, ,, dat^de Historie van Marianne hier ten einde " 1S?"— „ Hoe zo, Mama?"- yln^ gy niet, dat het flot nog ontbreekt? Hebben ,, wy laatst niet aangemerkt, dat het bynaonmo, „ gelyk is , dat eene roemryke daad niet altoos ,, vroeg of laat beloond wordt?" , 0 Zo „ veel te beter! dan zal Marianne nog'beloond „ worden; datis.goed, en dan is de vertelling ook „ nog niet uit{ o Welk een blydfchap? Wel nu, Mama?" — „ Wel nuiMarian, 3, ne, na al gegeeven te hebben, wat zy in de waereld had, ging op nieuws aan'twerk; doch zy flaafde nu zo fterk niet als te voren, om dat zy flegts voor haar levens onderhoud te zorgen , had. In dien tusfentyd ftieifeeuhaarerbloedver- 3» war4-,  VAN HET KASTEEL. 173 „ wanten, die, door Mariannes deugd getroffen, ,, haar een Legaat vau twee honderd en zestig „ Livres 's Jaars naliet. Met dit kleine érffenis,, je bevond zig Marianne , die altoos naarftig „ door bleef werken, in korte jaaren ryk ; inzon„ derheid, daar zy zig in een Land bevond, dat, „ bevryd van alle belastingen zynde, nog daar „ by alles, wat tot levens onderhoud vercischt ,, werd, rykelyk voortbragt; doch met dat al be,, fteedde zy niets voor zig zelve, dan het geen „ volftrekt nodig was, op dat zy dan nog altoos ,, iets overhield, om den armen te helpen." „ Heden, Mama! (zei Caroline , op een vcr„ drietigen toen , ) twee honderd en zestig Livres ,, was dat de geheele belooning voor Marjan5j ne?" —„Maar (hernam Mevrouwde Clemire,) „ bedenk eens, Caroline, dat twee honderd en „ zestig Livres, voor iemand van den ftaat van „ Marianne, en dan de lust tot werken, dien zy altoos zeer yverig behield , haar in eene „ Stad als Charleville ryker maakte , dan eene Dame is, die met een huisgezin met Kinderen „ aan het Hof vyf en twintig duizend Livres 's „ jaars inkomen heeft. En in 't algemeen geeft „ het geen waar geluk , wanneer men door al „ te veel geld boven onzen ftaat verheeven „ wordt." ,, En waarom niet? (vroegCe- j3 far>) — „Onderftel eens, dat Morel, uwla„, kei, morgen twee MJlüoen uit de Lotery trok!" —  VAN HET KASTEEL. 17? $j maakt, zal, terwyl hy het goede wilde verrigten, niet anders dan listige fchurken, luijaards en booswigten verrykthebben."— „Maar,zo 5, hy, in plaats van die, nu niet dan aan braave 3, lieden zyn vertrouwen gaf?" ,, Onge* 5, lukkig maaken de braaven het minder gedeelte der menfchen uit, en dus zyn die zeer zeldzaam te vinden. Oordeelt nu zelf eens, hoe i vecle onwaarfchynlykheeden en zelf ongerymd* ,, heeden men niet zou moeten aanneemen, om te ,, onderftellen, dat het mogelyk zou kunnen zyn ,dat Morel gelukkig was met honderdduizend Livres , zo het lot hem die morgen fchonk ? "—1 j, Dat is waar; ook voel ik nu duidelyk, dat hee niet genoeg is, om goed te doen, dat men alleen goed is; maar dat men ook te gelyk wys „ en voorzigtig moet zyn. Ook begryp ik nu klaar, het geen Mama daar zo even zei; dat j, het geheel geen voorrecht is, om boven zyrt jj ftaat verheeven te worden." — sj Dat is , wel te verftaan, voor menfchen van dien Haat, ,j als Morel en de deügdzaame Marianne; voor menfchen eigenlyk, wier' opvoeding niet voor ,j een meer verheevenen ftaat is ingerigt; want, ,, met deugden, oeffening en kundigheeden, ais ,,- mede de zo noodzaakelyke waereld en menfchen kennis, is men in ftaat 5 om in alle (tanden met eer te leeven en waarlyk gelukkig te zyn; ten! minden men zal zig dan altoos als in zynen ei- ' T. DEEL. M f) g#»  AV0NDTYDKORTINGEN geniën oorfpronkelyken kring bevinden, en de 5, aangenoomene ftaat kan nooit boven den man zelf ryzen." — Het is dan wel een over- „ heerlyk voorrecht, wanneer men eene goede ,, opvoeding heeft mogen genieten."— ,t Voor zeeker! zy maakt ons tot alles gefchikt; zy a, geeft ons duizend hulpmiddelen in den tegcn,, fpoed ; zy bewaart ons voor de belachelyke f, trotscbheid, welke zo dikmaals den geest van den voorfpoedigen dwaas vermeestert , of zy h 'eert voor 't minde, dezelve te verbergen; zy ,, herftelt den afftand der onderfcheidene rangen; „ zy verfchaft middelen, om ons te doen bemin,, nen, en de bekwaamheedcn, om de menfchen te kunnen inneemen, en door eenevriendclyke ,, toegevendheid voor tc komen ; zy maakt ons de eenzaamheid aangenaam, en ftelt ons in ftaat, ,, om met luister in de groote waereld teverfchy„ nen; in een woord, zy befchaaft de reden , „ zy vormt het hart, en ontwikkelt het verftand.- Oordeelt nu zelf eens, Kinderen, welk eene jr> dankbaarheid een wel opgevoed mensch ver- fchuldigd is aan alle die geenen, welken tot zy en opvoeding medegewerkt hebben! " » s, Ja, dat is zeeker; maar inzonderheid aan zyn ii Vader en Moeder."— „ Ongetwyffeld ; en' r, wanneer men , gelyk gy, myne Kinderen , te i, regt voelt, wat men hen verfchuldigd is, dan ar zal men ook insgelyks de meesters en toezicn- „. der,*,  VAN HET KASTEEL. 179 ;; dcrs, aan wien zy een gedeelte van hunne tnagt ',, hebben overgegeeven , regt eerèn en liefhebben."— Dit zeggende ftond Mevrouw de Clemire op, omhelsde haare Kinderen , en zond heri haar bed. 5 * * Den volgenden dag onderhield Cefar zig met zyne Zusters, zo als naar gewoonte , over de Historie, die zy den vorigen dag gehoord hadden. Zy hielden niet op, met het gedrag van de weldaadige Marianne Rambour te pryzen; maar hiettegenftaande al het geene Mevrouw de Clemire hen gezegd had, konden zy zig niet bedwingen , om telkens aantèmerken, dat Marianne niet zo hoogst gelukkig was , als zy verdiende. — |, Want (zeide Pulcherie,) dit goede mensch „ met haare tweehonderd en zestig Livres had maar niets meer, als zy ftrikt genoömen noo,, dig had om te leeven ; ook moest zy nog altoos naarftig werken, en durfde niet dan het hf/og„ nodige 'er afneemen, zo zy voor de armen iets „ wilde overhouden; en dat is het geen my het fi meeste [fpyt! Ik wilde, dat zy ten minden in ftaat was, om de noodlydenden te kunnen hel„ pen , zonder dat zy daarom juist zig zelve, ,', moest bekrimpen." Des avonds , wanneer het uur der gewoone Avoudvertelling verfcheenen was, zei Mevrouw M i  iSo AVONDTYDKORTINGEH de Clemire, het woord tot Ptflcherle rigténdej Ik heb daar zo even uw geheele gefprek raakcnde Marianne Rambour gehoord. . . . Waarom „■ kleurt gy, Pulcherie?"— „Mama!"— „Zo „ het u fpyt, dat ik uw gefprek heb gehooid, „ moet gy op een- ander tyd zo hard niet fprceken, wanneer gy flegts tien flappen van my r.f,, zit."— Ach, Mama, ïk zal nooit ictsvoor u bedekt houden."— „ Waarom wordt gy dan ,, ïood? geefmy hier eens antwoord op."— Da* ,,■ is,- Mama, om dat ik, niettegenflaandc uwe ,, aanmerkingen van gisteren, nochtans heb dur,, ven ftaandc houden, dat de daad van Mariari„ ne niet genoeg beloond was; en nu voel ik wel ,, dat het niet goed is, wanneer ik van een ander' ,, gevoelen ben, dan myn lieve Mama."— „Dat ,, is ook zo; gy behoorde te denken, dat uwge,, voelen niet deugt, als het van het myne ver,, fchilt; en wanneer gy niet overtuigd zyt van „ de gegrondheid der redenen, die ik u heb by,, gebragt , moest gy aan my uwe twyfelingen „ voordellen; ik ben altoos gereed, om die aan te hooren, en u een voldoend antwoord tegeeven. Zo dat gy altoos wel zult doen, wanneer gy niet van myne gedagten zyt, om my zulks openhartig te zeggen; zelf is dit iets, ,, 't welk ik niet alleen gaarne zag, maar zelf ern„ flig van u vordere; wanneer gy uwe bezwaaren uiet aan my, maar aan anderen openbaart, fchict  VAN HET KASTEEL. l£l . fchict gy aan dat vertrouwen en die liefde te „ kort, die gy my zo dubbcld verfchuldigd zyt. „ Daar by, wanneer gy my niet wel begreepen ,, hebt, kan ik u uit uwe dwaaling niet helpen, als ik onkundig ben van de berispingen , die gy op, SJ myne gevoelens maaKt." —,, De berispingen l... ,, o, Lieve Mama, welk een woord gebruikt gy ., daar?"— „Het is mogelyk wat fterk; maar laat „ dat zo eens zyn! Hebt gy niet zelf gezegd, „ dat gy vond , dat Marianne niet genoeg be-, „ loond was , en dat gy daaromtrent niet met my van één gevoelen kond zyn? .... Wilt. gy nu myne redenen [hoorcn?"— „Och, ,, van al myn hart, beste Mama; ik zal zelf zeer ., oplettend zvn , om de kragt daarvan wel te begrypen , op dat ik ook even als gy denkeu mag." „Het geen u te onvreede doet zyn, is, dat gy gelooft, dat Marianne niet volko- men gelukkig is; is dat zoniet?"— „Ja, „ juist zo, Mama! "-7 „Wat is doch het geen iemand volkomen gelukkig maakt? iemand, „ die eenvoudig, werkzaam en godsdienftig is; ,, die, in één woord gezegd, de deugd tot den hoogden trap van volmaaktheid voert? . . . , Is dat het geld? .... Dit kunt gy niet den? # ken!"- „Maar, Mama, als men het. „ niet begeert, dan om daar goed mede te kun,, nen doen , vermeerdert het geld immers ons „ genoegen?"— „Volgens uw oordeel zou dan. M 3 " de  lS2 AVONDTYD KORTINGEN de weldaadigheid iemand geldzugtig kunnen maaken, en dat is echter zo niet; men begeert ,, het geld niet, dan uit ftaatzugt, hoogmoed of ,, uit gierigheid. Wanneer men de weldaaden niet „ uit eerzugt dqet, is men genoeg voldaan, als 5, men die doet, zo veel men kan, en ons vermogen ons toelaat. De ryke weldaadige geeft meer, en met grooter luister; de minder gc„ goede weldadige geeft minder, maar met meer „ vermaak."— ,, Waarom dat, Mama!" ,, Dat zult gy fpoedig begrypen. Hoe meer een s, daad edel en groot is, hoe meer genoegen zy ons geeft.''— „Dat is zeeker!" „Eene daad is meer of minder fchoon, naar maate zy „ ons meer of minder opofferingen kost. Die „ geen , welke vyftig duizend Livres inkomen bezit, en die niet meer dan vyfentwintig duizend gebruikt, en het' overige aan den armen „ geeft, doet zeeker eene prysfelyke daad , die helaas! maar al te zeldzaam is.J Nochtans, « waar berooft hy, zig toch van ? niet dan van eenige blinkende fnuisteryen , eenige diaman„ ten , wat zilver, goud, of opfchik, &c. &c. dat hy daarvoor koopen konde; doch met de v vyfentwintig, die hy voor zig gehouden heeft, geniet hy nog zeer veel aangenaamheeden en' genoegens van het leven ; eene gemakkelyke s, koets, een fraai huis, een fchoon Landgoed, **--** ten woordï ^ de weczenlyke aangenaam» hee-  VAN HET KASTEEL, 183 ,9 heeden, die het fortuin ons kan verfchaffeu5 en hy heeft eigenlyk niets opgeofferd dan het dwaa„ ze overtollige, en deeze opoffering, zo rocm,, ryk als gemakkelyk , maakt hem bovendien gezien, en wint elks achting. Hy is zeeker ge., lakkig, en verdient ook gelukkig te zyn. Maar de arme weldaadige geniet een geluk, dat dutzendmaal grooter dan het zyne is. Verbeeld „ u Marianne Ramboer, met haare tweehonderd en zestig Livres inkomen! Verbeeld u dit Engelagtig mensch, niet dan voor God en bet getuigenis van haar geweeten werkende; verbeeld „ u, zeg ik, haar den gaafchen dag yverig arbeidende, om des avonds in ftilte aan het een of ander noodlydend huisgezin de vrugten van ,, haarer banden arbeid te brengen; hoe zy ziet, ,, dat die vrugten ftrekken, om den van zwakheid ,, uitgeteerden Vader eene verfterkende zoep te bezorgen , en aan de zoogende Moeder en vyf kleine , van honger vermaagerde , Kinderen brood te verfchaffen. Verzelt haar eens in uwe gedagten, na deeze daad te rug keerende, met de oogen nog nat van traanen , die zy uit bef 3, zagtfte en tederftegevaelgeftort heeft; zy treed": „ haarklein bekrompen vertrekje in; zy zal niets „ voor haar avondfpys dan wat fiaa of wat groente eeten; maar zy weet, terwyl zy die nuttigt, dat het geen zy meer of beter dan dat had ku;.v nen genieten, juist dat geen is, waarvoor zy M 4 » n«  184 AVONDTYDKORTTNGEN „ nu brood aan vyf of zes uitgehongerde trede- menfchen verfchaft heeft Deeze geda"? ten verlecvendigen op nieuws in haaren geest de tedere dankbetuigingen der Moeder ; zy verj, beeldt zig haar nog tehooren, als ook de vreugde-kreet der Kinderen, op het gezigt van een vocdfel, daar zy nu reeds twee dagen vrugtloos ,, om gekermd hadden, o! Wat kan deeze herinnering Marianne haaren foberen maaltyd niet dierbaar en fmaakelyk maaken; met welk eene blydfchap ftaat zy, na het eindigen van dien , niet op, en knielt voor God neder, om haar avondoffer te doen; met welk een vertrouwen s, bidt zy dien God niet, die gezegd beeft: Hebt acht, dat gy uwe aalmoesfen niet en doet voor de menfchen, om van haar gezien te worden; an„ ders zo en hebt gy geen loon by uwen Fader, die in de Hemelen is (V)." ,, Marianne heeft, wel is waar, niet het ge- luk en den roem gehad , om eene menigte ,, van ongelukkigen aan armoede en gebrek te out? ,, rukken; zy heeft geene nuttige enloflykeiurig, „ tingen kunnen maaken; zy beeft geene Wees- noch Gasthuizen kunnen ftigten. Zy heeft ,, flegts in ftilte gegeeven, en van haare nood- druft gegeeven, Zy heeft noch den lof, noch de {?) Matheus VI. vers i.  VAN HET KASTEEL. iSg „, cte goedkeuring der menfchen beoogd; zy is, flegts door den Godsdienst en menfchcnliefde bezield geweest. Zy vindtjnhaare overdenkingen , in het gevoel yan haar hart, en in de her„ innering van het goede, dat zy heeft mogen „ weeg brengen, vooral in de opofferingen, die zy daar voor gedaan heeft, eene onüitputbaare ,, bron van geluk; en zy fmaakt reeds by voor,, raad de zaligheid der Engelen. Zy is nederig over zig zelve voldaan , en verzeekerd, dat „ God baar met een oog van goedkeuring bcfchouwt, en haar ook fteeds zal befchermen. „ Nu moet gy , dunkt my, klaarbegrypen , dat, „ als Marianne zo veel bezat, dat zy, om de armen te helpen, niet behoefde van haar nood„ druft te neemen, zy niet dat uitfteckend genoegen over haare aalmoefen had kunnen ge3> nieten; vermits 'er dan in haare daad zo veel „ verdienfte niet opgeflooten lag. Gy kunt 'er uit uw eigen geval over oordeelen. Onderdaags „ zond men u een mand met appelen, die gy „ met uwe Zuster en Broeder deelde. Eergisteren bragt Madelaine u een lammetje; uweZus,, ter had 'er zin in, en gy ftond het haar af: wel-' „ ke van deeze twee daaden gaf u het meeste ge- „ noegen?" „Die van myne Zuster het klein lief wit lammetje te geeven."— „En al ,, evenwel lag het klein lief lammetje u wel na aan ,, 't hart."—Ja zeeker, Mama; maar het was M 5 „ juist  1 $6 AVONDTYUKORÏINCEN juist daarom, dat het my meer genoegen gaf; ik gevoelde daar door, welk een vermaak het ,, myne Zuster zou doen, wanneer ik aan haar ,, dit my zo dierbaar beesje afftond; ik verbeelde my haare verwondering, haare blydfchap; en ik begreep, dat my deeze gift meer vermaak zou geeyen, dan het bezit van het lammetje. Hierop vroeg ik een mooi, zagt, roozekleurd v lintje aan onze Gouvernante, en ikfchiktemyn ,, lammetje zeer proper met een halsbandje en. ftrikjes op, en daarmede in den arm, ging ik myne Zuster opzoeken. Myn hart floeg geweldig; maar het was van vreugden zclfvolv doening."— ,,Dat is het geen men altoos on,, dervindt, wanneer men eene edelmoedige daad ,, verrigt ; hoe grooter de opoffering zy , hoe meer men over zig zelve voldaan is. Als gy nu by de vreugd, dien gy gevoelde op de ge,, dagten van het vermaak, dat gy uwe Zusterveroorzaaken zoud, eens oordeelt over die, ,, welke men geniet , wanneer men een geheel huisgezin aan het gebrek en den dood ontrukt,"—— „o Ja, Mama, dat kan ik my ligt „ verbeelden, o Wanneer zult gy ons , lieve ,, Mama, het pnuitfpreekelyk vermaak eens gun,, nen, van de arme menfchen in hunne woonin,, gen te gaan opzoeken, enbyfland te bieden?"— ,, Toekomenden winter , wanneer wy te Parys aS( zyn, als gy uin dien tusfentyd wel gedraagt."— o, Dat  VAN HET KASTEEL. lö? „ o , Dat is de beste bclooning, die gy ons geeven kunt. . . . Maar, Mama, hier omftreeks is niemand zo doodarm , en hoe kunnen die dan in Parys gevonden worden , dat zulk eene ,, volkryke fchoone Stad is, en daar zo veele ry- ke en gegoede luiden woonen ! " „ Dat ,, is juist de doodelyke uitwerking der weelde; „ ik meen , de verachtelykfte laagfte foort van „ glorie, die van boven eikanderen te willen uitfchitteren in eene dwaaze praal vertooning, in plaats van zig door weezenlyke deugden te onj, derfcheiden. Deeze beklagelykezinneloosheid, ,, die ons niet dan eene haatelyke befpottelykheid „ kan byzetten, en niet eene enkele weezenlyke genieting kan opleeveren, is de waare, de ees3 nige oorzaak, waarom men zo veel meer armen. ,] in de Steden aantreft, dan wel ten platten lan„ de, of zelf in de armoedigfte gehugten." — „ o, Dat alleen zou my een tegenzin voor de ,, Steden doen opvatten., en het Land verre bo,, ven haar verkiezen. Maar, Mama, hoe zou „ men het moeten aanleggen, om die waare armen , „ daar gy van fpreekt, te vinden? want ik weet wel, dat die, welken aan de deur hun brood „ gaan beedelen, de ongelukkigften niet zyn „ Maar die, welken ziek zyn, en hun leed bin„ nens huis draagen ? "— „Helaas! Parys krielt van die beklagenswaarde menfchen; en 'er is „ byna geen ftraat, waar men dezelven niet ont- „ moet.' — , men het moeten aanleggen, om die waare armen , , daar gy van fpreekt, te vinden? want ik weet , wel, dat die, welken aan de deur hun brood , gaan beedelen, de ongelukkigften niet zyn , Maar die, welken ziek zyn, en hun leed biu, nens huis draagen ? "— „Helaas! Parys krielt  Ï-6S AVONDTYDKORTINCEH moet." „o Hemel, hoe is het moge- lyk? Gaat of rydt men die wooningen van jammer en ellende dagelyksch voorby ; wonnen ,, zy zo digt onder ons oog! Zyn zy zelf onze ,, nabuuren! .... Och, Mama, zoud gy ook ,, denken, dat' 'er te Parys, in de ftraat, waar wy woonen, ook van die ongelukkige nienfchen zyn? .... Die gedagte zou my den flaap beneemen ! Want hoe zpu men gerust kun9, nen flaapen, wanneer men zig verbeeldt, dat „ flegts tien treeden van ons af een mensch , even als wy, op het ftoo uitgeftrekt ligt, en van ge- brek fterft?"- „Behoud die menscblie- vende gevoelens, myn kind; en wanneer gy eens meester van geld zult zyn, en gy eenige a, lust had, om de eene of andere fnuiftery te ?, koopen, breng u dan flraks deeze zo juiste als aandoenlyke gedagten te binnen. Zeg dan in ,, u zelve; met het geen my dit nietsbeduidend ,, optooizel, dat my binnen twee dagen van geen 9, waarde meer zyn zal, zou kosten, kan ik het s, leven van eenen Vader , den kostwinner van f, zyn talryk huisgezin, ofwel dat van eene Moej, der, voor haaren zuigelingen hulploos kroost, behouden!''— „Ach, Mama, nooit! ja nooit zal ik myn geld aan overdaadighecden wegfmy- „, ten!" „Verbind u] hieromtrent tot niets; want gy zoud die gelofte toch waarfchynlyk j, niet yolbrengen. Zig met niets meer dan het „ vol-  VAN H È T KASTÉÉL, 1S9 ,, volftrekt no'odzaakelykele vergenoegen, en het overige aan de armen te geeven, is eene deugd, die noch voor de kindsheid, noch zelf voor/ de eerfte jaaren onzes levens gefchikt is. Laat fi het u genoeg zyn, te weéten, dat zy waarlyk beftaat, en dat zy alleen het zuiverst genoegen, dat 'er op de waereld te vinden is , kan verfchalfen. Gewen u van nu af, reeds over de nietigheid van alle foort van fpeeltuig en vodderyen, welke veelal met zo veel drift in uwe jaaren begeerd worden, te denken. Breng u mcenigmaal voor den geest , hoe kort hun vermaak, hoe onvoldoend hunne genieting is 3, voor een weldenkend, verftandlg en wel opge,, voed kind; terwyl het enkel verhaal van eene goede daad uw hart ontroert, uwe liefde ontvonkt , cn uwe traanen afperst. . . . Wat zou ,., het dan niet zyn, wanneer gy zelve die daad verrigt had? .... Stel u meenigwerf voor, hoe veele ongclukkigen broods gebrek lyden; terwyl gy dat geen, 't welk men 11 voor verfnapering geeft, vermorst of verkruimelt; hoe veelen'er zyn, die geen kleed om't lyf hebben , terwyl de bitterde koude hunne verkleum„ de leeden verftyft, daar gy uw goed kleed verknipt, om uwe poppen op te fchikken. Deeze gedagten zullen, daar zy uw hart voor het gevoel van medelyden ontfluiten , u tevens fpaarzaam doen zyn; en zonder deeze zo lof- „ le-  190 A VOND TYDK.0R TIN OEN felykc fpaarzaamhei.1, is liet onmogelyk, dat men regt weldaadig zyn kan. Zo dat gy in dé ,, eerde plaats u reeds vroeg moet gewennen, om' nooit iets veriaoren te lauten gaan; vervolgens „ moet gy u zelve nu en dan eenige kleine vry,, willige opofferingen opleggen ; als ook uwe „ hartstogten in bedwang leeren houden; u wel ii vast in den geest prenten , dat men zonder deugd nooit eenige onderfc'heiding, achting ert ,, liefde kan hoopen; u dikwyls onze gefprekkcii „ herrinneren, als ook onze Avondvertellingen '% ;, en ongevoelig zult gy èane vastheid van geest, ;, eene edele wys van denken, en een gezuiverd j, gevoel van het alleen waare groote en verheeve,, ne verkrygen, en gy zult dan eerst regt wel- daadig worden, en de vreugd zo wel als de ,, roem van uwe Moeder zyn." „Och, dat wilde ik zo gaarne nu reeds weezen, lieve Ma„ ma! Zou het onmogelyk zyn, dat ik reeds nu ,, op myne jaaren zo weldaadig wierd, om alle „ myne kleine lief hebberyen ten behoeve vau de armen op te offeren?" „Men is in die kin-" ii derlyke jaaren, en zelf in de jeugd, nog niet ., tot die behoorlyke ryphèid van geest gekomen,' ,, om dat puilt van volmaaktheid te bereiken. Gy ,, hebt nog niets gezien; alles is dus nieuw voor ii u; alles bekoort u: meer wanneer gy zo verre' gevorderd zyt, dat gy meer genoegen vindt in fi weezenlyke zaaken, dan in die kleine beuze- Ü lm-  V fy N HET KASTEEL. 19I -, hogen y waarop gy nu meest gefield zyt, dan. zal de nietigheid van dit alles u duidelyk onder 't oog vallen, en gy zult geene waarde (tellen „ dan in dat geen, 't welk het hart onmiddelyk treft; en niets treft, niets voldoet een regticha,', pen hart meer, dan eene geftadige betragting ', van het goede. Voor het overige is men niet „ verpligt, om juist al, wat overvloed genoemd „ kan worden, aan den armen te geeven. Het „ Euangelie fchryft ons wel het geeven van aatü moesfen voor (w>> maar het beveelt ons niet, om al, wat wy bezitten mogten, aan den armen ,-, af te ftaan. Het is waar, dat die geen, wel\, ke het Euangelie (irikt naar den letter wildé „ volgen, ook al, wat hy bezat, aan den armen zou geeven. Nochtans eischt de Godsdienst dit niet als een pligt; hy vordert niet, dat wy aan alle de aangenaamheeden van het leven vaarwel zeggen; maar hy vordert alleen, dat wy ,-, aan onze begeertens paaien (lellen, het goede deezer aarde met maatigbeid en dankzeggingge„ nieten , en voorts, door eene onbekrompene ,-, liefdaadigheid, dé onvolmaaktheid van ons overig gedrag mogen uitwisfehen; vermits de liefde „ veele zonden bedekt."— „Dat begryp ik nu vol- (w) Geeft den geenen, die iets van u bidt, en keert u niet af van den geenen, die van i* kenen wil. Math'. if, vers 42-.  ijfë avondtydkortingèn volkomen ; wanneer men flegts middelmaatig goed is, geeft men iets van zynen overvloed aan den armen; wanneer men heel goed, en ü heel godsdiendig is, geeft men meer dan de ii helft; en wanneer men volmaakt goed is, „ geeft men alles."— ,, Dat is zeer juist on- derfcheiden."-- „Maar, Mama, gy hebt daar zo even met een woord gezegd, dat het niet „ mogelyk was, regt Weldaadig te zyn, als men „ ook te gelyk niet fpaarzaam was! "— „Dat „ volgt van zelf! Al wat men doof achteloosheid verliest of verwaarloost, al Wat men verkwist, „ en nutteloos bedeed, is aan uwen overvloed ,, verminderd, cn dus ook op de armen gedöolen. Deeze achteloosheid is des te fchaiielyker, om „ dat, daar zy ons daadelyk kost, zy onswedeï- keerig geen het minde genoegen in de plaats „ verfchaft By voorbeeld: zie hier, Pul- cherie, het lystje , 't welk uwe Gouvernante „ my gegeeven heeft, van al het geen gy in 't beloop van 't Jaar verlooren hebt: Een man- teltje van zwarte taf , zes zakdoeken , vier „ paar handfehoenen , twee vingerhoeden, drie naalden kookers en een fchaar. Dit geheele „ boeltje bedraagt famen de fom van Veertig gul„ dens, die ik heb moeten geeven, om dit alles, wat gy verlooren had , wederom te koopeü. „ Zo gy minder achteloos geweest waart, zou ik „ Veertig' guldens meer gehad hebben, en dit geld „ be-  VAN HÊT KASTÉÉL. IOJ niet dan aan God en aan ii bekend was geweest.'■ Niettegenftaande het opregt leedweezen van Marianne, raakte dit haar edelmoedig bedryf welhaast door geheel Charleville verfprcid. De voornaamden dier Stad verlangden haar te zien, en kennis met haar te maaken. Verfcheidenen van hen waagden het, om Marianne eenige onderfiand te doen toekomen, die zy in haare toenmaalige bekrompenë omdandigheeden hoogelyk fcheen nodig te hebben* Doch Marianne bleef die gedaciig van de hand wyzen, en.antwoordde fteeds, dat zy niets behoefde, en zeer over haar lot voldaan was. Eindelyk moest de Priester van S * * * een keer naar Parys doen* Aldaar maakte hy dikmaals gewag van Marianne Rambour, hy verhaalde onder anderen de edele daad van dit braave Meisje aan eene Vrouw van aanzien, aan wie hy tevens eenige Brieven van Marianne liet zien, als ook een affchrift van dé Acte der digting, door haar zelve opgeheld. Deeze Dame gaf alle die (tukken in handen van eert Geleerden van haare kennis, ten einde hy dit geval konde inlasfchen in een uitmuntend werk, dat te Parys onder de Pers was (*). — [,, Iloe, is het leven van Marianne Rambour dan be- ,, fchreé- (# ) GetytclJ la Fê.'e de la Rofe , of het Roozenfeest, hef welk geplaatst is agter eene zeer aartige Roman , ten tytel voerende les Amours de P'urre ie Long , of de Liefdms* pvalkn van Pierre le Long. N »  402 AVÖNDTYDKORTINGEN Hoe, Mama! (viel Caroline haar Moeder in,) „ fleept de logheid van aart alle deeze gebreken „ met zig?" ,, Ik laat 'er u zelf over oor- ,, dcelen. Ga met uwe gedagten eens na, wat de logheid of traagheid in zig zelve is, en dan ,, zal uwe verwondering wel dra ophouden. Zy is, namenlyk, die foort van laffe geestgefteld,, heid, die ons alle vermoeijing, zo van geest ,, als van lichaam, doet fchuwen. In die gefteld- heid heeft men noch lust tot loopen, noch tot „ dansfen, noch tot fpringen,,noch tot paletten, om dat die foort van vermaaken te vermoeijcnd zyn. Om dezelfde reden fchept men in de oe,, feuing van Weetenfchappen even min behagen, om dat het te lastig valt, zyn geest daar toe in ,, te fpannen. Men denkt niet, men overweegt niet, en men kwynt meer, dan men leeft. . . . Gy zult hiervan een leevendig voorbeeld zien ,, in onze tegenwoordige Avond-Vertelling, web ke ik nu zal vervolgen." * * * Dusdanig was de naare toeftand van Eglantine; zo werd de Dogter van Doralice geheeten. Zy nam haare lesfen met de uiterfte gedweeheid en zagtzinnigheid waar; maar zy hoorde geen woord, van al wat men haar leerde; zy maakte gevolglyk ook geene de minfte vorderingen. Daar- en- boven  *°4 AVONDTYÜKORTINGEN phie, nooit de minfte lust. Haar fpeelen zelf gaf haar ook weinig of geen vermaak; zy moest altoos eerst naar haar fpeeltuig gaan zoeken; wierd verdrietig, en dan kreeg zy kyven. Doralice bezat alle de bekwaamhecden, die eene goede Onderwyster kunnen uitmaaken; alleenlyk ontbrak haar de ondervinding. De Opvoeding van dit Kind was de eerde, waartoe zy geroepen was, en in alle zaaken moet men doorgaans eerst door misdagen geleerd worden; en in dit geval onderging zy eene harde proeve. Zy voorzag alle de nadeelige gevolgen „iet , die uit dit heerfchend 2wak van haare Dogter konden ontdaan, (een zwak, dat van allen wel het bezvvaarlykst is om uitteroeijen.) Zy vleide zig fteeds met de gedagten, dat de jaaren en het verftand Eglantine ongevoelig meerder werkzaamheid en yver zouden byzetten; zy vergenoegde zig daarom, met haar flegts nu en dan te bekyven, doch ftrafte haar nooit; en zy zag haaren misdag niet, voor dat het reeds te laat, en niet meer te herftellen was. . „ Zoud gy denken , Mama, dat, zo men Eghm,i tine geftraft had, men haar dan verbeterd zou hcbbe»?" — „ De geweldige middelen zy„ „ zeer zelden noodzaakelyk voor kinderen , die fe» vendig en aandocnlyk zyn, 0m dat zy alles „ met  ÖOÖ AVQNDTYD KORTINGEN Doralice verzuimde dit gepaste hulpmiddel, erï zy kreeg eerlang maar al te veel ftoffe, om zig dit verzuim bkterlyk te beklagen. Intusfchen de zorgeloosheid van Eglantine dagelyks ziende toeDeernen, viel zy op de gedagten, om al het geene Eglantine dagelyks zou verliezen of verwaarlozen, in een Dagboek, by wyze van Aanteekeningen , op te fchryven. Onder deeze lyst bragt zy alle de lesboeken, die bemorst of verfcheurd waren; al het fpeelgoed, dat vernield of onbruikbaar geworden was; de klederen , die zodanig gevlakt of befmcerd waren, dat zy niet meer konden gedraagen worden; de flukken brood, die hier en daar in den tuin verflrooid en vermorst lagen; de verderfden en fnuisteryën, die bedorven ; al"het papier, pen, inkt, potloot, teekenpen nen, penceelen, prenten, leijen en grifjes, die gebrooken, verfcheurd, vernield, of verlooren waren. Alle deeze zo verloorene als verwaarloosde goederen beliepen, na verloop van eene maand, de fomvan negen-en-negentig Livres, of vier gouden Louizen en drie Livres. » Herael! (nep Pulcherie uit,) dat is ongeloof» felyk! .... ik heb, God dank! in een heel „ jaar flegts voor de fom van veertig Livres ver- loo-  VAN HËT KASTEEL. ÏC'Q »,, Wen fmaak voor Paerlen, voor Poppen en Dia,, manten , voor Gouden én Zilveren fnuisté,, ryen , enz* Zo dat, wanneer ik u alle die vodderyen geef, dan behandêl ik u als een „ kind»"Doralice, aldus tot haare Dogter fpreekende, vergrootte niets. In der daad , elk mensch, die, tot'jaaren van onderfcheid gekomen zynde , deeze nietigheeden nog bemint, is waarlyk Voor niet veel wyzer dan een Kind Van zes jaar te houden! Na verloop Van een jaar tyds, toonde Doralic'e laan haare Dogter de bereekening van al, wat zy geduurende dat jaar verlooren of verwaarloosd had: het geheel beliep meer dan twaalf-honderd Livres. Eglantine-, die toen nog niet ouder dart zeven jaaren was, wierd door deeze opreekening weinig getroffen» Haare Moeder, die zig vleide, dat, wanneer zy de waarde Van het Geld eens beter leerde kennen, zy daar door ook meer getroffen zoude zyn , Vervolgde fteeds getrouwelyU haare aanteekeningen. Zy wierd in dit werk geholpen door de Gouvernante van Eglantine, welke haar dagelyks op een fluk papier de naauwkeurige opneeming gaf.van alle de verwaarloozingen , waar van zy ooggetuige geweest was. Doralice floot alle die losfe blaadjes in een koffertje, zonder die by het Dagboek te Voegen, 'twelk zy vart haaren kant regelmaatig bleef heudenj en welhaast vermenigvuldigden de aanteekeningen der ( I. fl E E L. O GO»'  &1Q AVONDTYDKORTINGEK Gouvernante dermaaten, dat men een onnoemelyken tyd noodig gehad zou hebben , om den optrek van alle de daarop vervatte lommen te maaken. Toen pakte Doralice deezen laftigen boel by een, en floot alles zorgvuldig weg, om 'er zig tot haar oogmerk van te bedienen , wanneer Eglan* tine tot jaaren van onderfcheid zou gekomen zyn. Ondertusfchen, hoe meer tyd 'er verliep, hoe meer het Dagboek van Doralice bewees , dat Eglantines losheid en zorgeloosheid, wel verre van te verminderen , veeleer dagelyks toenam.Eglantine ging dikwyls in het Bofch van Boulogne wandelen. Zy verloor daar, alleen in vier maanden tyd, voor meer dan vyftig of zeftig Louizen aan Juweelen; dan eens een Ring, dan eens een Koker, dan eens een Medaillon; zonder nu nog de Zakdoeken, Haudfchoenen en Wayers te reekenen , die zy op het gras liet leggen, of wef gaande weg verloor. Daarenboven ging 'er geen dag voorby, of zy brak een Wayer, of ook wel de Veer en het glas van haar Horloge, bragt het repetitie werk van zyn ftel, en men had geflaadig een Horlögemaakers rekening te betaalen. Des Winters was het nog veel erger. Eglantine was , gelyk alle traage menfchen doorgaans zyn, zeer kouwelyk; zy kroop altoos op het vuur en in denasch; daar liet zy dan alles in vallen, of brandde haar kleed, haare rokken , of haar mof. Men was verpligt, om alle maanden haare kleer-kas op/ nieuws  VAN HET KASTEEL, 2Ü nieuws van alles té voorzien. Wanneer haare Meesters kwamen, had zy altoos eene ysfelyke pyn in 'thoofd, en was dus niet in ftaat, om haare lesfen waar te neemen. Men gaf den meester ëen loodje, en daar riiedè werd hy weg gezonden. :. ..: l > * „ Hoe! (zei Cefar,) Mama! die p'yn in'thoofd }• was dan geene weezenlyke pyn?" — ,, Wel verre van daar, Eglantine wendde die alleen |; voor, om niet te leeren." ,, Maar foei! ;, dat is degt! zy was dan een Leugenaarfter." — 9; Tot zulk een graad van flegtheid wordt men Ü allengs door de traagheid vervoerd; die fout, ,, welke men eerst voor ao gering reekertt. En ;; zo gaat het met alle gebreken; daar is 'er geeri ,-, eert,die, wanneer het eens de overhand op ons „ krygt, niet de fchaadelykde gevolgen met zig fleept.... Maar laat ik met myn verhaal voort'.. „ gaan!" * i 1 Eglantine was natuurlyk opregt, doch zy was ftog meer lui; en om haare luiheid te dekken , en tévens alle foort van beezigheedert van den bals' te fchuiven, nam1 zy dikwyls haare toevlugt tot de logen; echter niet, Zonder eenige knaagihg of fcerouw te voelen, maar haare luiheid wist die aariO i 'doe.  £l& . AVONDTYDKORTlNGEN doeningen wel haast uittewisfen en te verdryveói Middelerwyl begon Eglantine de kindsheid te outwasfen; zy was nu tien jaar oud, en haare Moeder gaf haar andere Meesters» Eglantine, het fpeelen op het Clavief moede, en geene de minfte vordering daarin maakende, bekende eindelyk, dat zy eene onoverwinnelyke tegenzin in het Clavier fpeelen had, en gaf voor, dat zy veel beter het fpeelen op de Luit zou leeven , als waarin zy meer fmaak had» Doralice bewilligde in haar verzoek , offchoon Eglantine reeds van haar vyf jaar af op het Clavier had leeren fpeeelen. Men gaf haar dan een anderen Meester, om haar op de Luit te leeren, maar te gelyk was het Clavier nutteloos, en al het geld, dat het zelve gekost had, weg, zo als ook dat van den Meester, van de Muziek - Boeken, vau de Piano Forte, het licllen en in orde houden van deeze inftrumenten, &c. &c., al dit geld was dus weg gefmeeten; zo dat Doralice, dit al weder begrootende, en in haar Boekje aanteekenende, bevond, dat dit alles de fom van agt duizend Pranfche Guldens beliep» (y) Eglantine leerde niet (y) Deeze fom kan zeer ligt gevonden worden voor een tyd van vyf jaaren; als men begrypt, dat een bekvvaame Meester voor het Gatier drie Louizen per Maand kost, voor drie lesfen in de week, en nog veel meet, wanneer hy alle dag komt, Een goed Clavier Jsost  VAN HET KASTEEL. ftt j siet langer dan een jaar op de Luit; haar Meester, moedeloos z-ynde, wegens de weinige vorderingen, die zy hier in maakte , bleef van zelf weg. Toen nam zy den Citer, en leerde met geen meerder lust of beter voortgang. Eeindelyk liet zy ook dit inftrument vaaren, en de Harp wierd nu in plaatze van het Clavier, de L,uit, en de Citer gekoozen.. Eglantine kreeg boven dien ook nog andere Meesters; te weeten, een Teeken, een Geograpbie, een Engelfchen en een Italiaanfchen Meester; een Dans en Zingmeester; een Repetitor,, die haar met de Fiool accompagneerde; een SchryfMeester ècc. &c.; en alle deeze Meesters kosten tien of twintig Louizen per maand. De luije traage Eglantine wierd daar door noch wyzer, nochbeter; en de uitgaaven, die zy bovendien door haare flordigheid veroorzaakte , gaan alle begrip te botfeiï. Haare Muziek, haare Boeken, haare Kaarten,!, waren in minder dan drie maanden allen aan flarden gefcheurd; dan moesten 'er al weder anderen gekogt worden; en, daar zy nu even min zorg droeg voor haare Harp, en hem dikmaalsin vogtig wedervoer open raamen liet daan , moest- hy kost vyftig Louizen; een Piano Forte vyftien of twintig. Een Steller, om deeze beide inftrumenten in orde, te houden, twaalf of vyftien Livres per maand. De. Muziek te leeren valt over het algemeen zeer kostbaar. O 3  S}4 AVOöPTVDKORTÏNGZlüi fcy geftadig verfnaard werden, zo dat zy aan fna^ ren, pennetjes, papier, potloot, en fchryfttrig viermaal zo veel koste, dan een ander kind. Vermits nu haare verregaande traagheid haar air le gefchiktheid en netheid tot last maakte, was 2y ook Hinkend morfig. Jn twee jaaren tyd was men genoodzaakt geweest, om de meubilen van haare kamer tweemaal te vernieuwen; zy kapte zig zonder onderfcheid op alle de fauteuils , maakte die met poeder en fineer zo vet, dat men 'er, zonder zig met vlakken te maaken , niet op kom gaan zitten; fmeet al haare fpellen, Wanneer zy. zig ontkleedde, op de vloer; poetfte alle haare kleederen met inkt, verw-ylakken , fineer, poeder en pomma&e ontoonbaar toe. Deeze vuile morfigheid en achteloosheid bedorf hetbevalügfte figuur-, zy befteedde een ongelooilyken tyd, om. zig te. kleeden , wyl zy alles met de grootfte traagheid, ycrrigte; en echter, zag 'er geen mensch ooit hayeloozer uit; zy zag zonder oplettendheid, zy deed alles zonder opmerkzaamheid, zy had nergens boe genaamd fmaak in. Daarby had zy volftrekt geene bevalligheid; daar zy zig nooit de moeite bad willen geeven , om haare handen en armen te bewaaren , door handfchoenen aan te. trekken, waren die ruuw, rood en afzigtelyk; zy had ook de lompfte voet en de leelykfte gang, die men zig verbeelden kan ; want zy droeg nooit gegespte fchoerten, maar dofte die degts aan, by wyze van pantoffels. j)us  VAN HET KASTEEL* SlJ Dus was Eglantine op haar dertiende jaar. Doralice had zig toegelegd, om haar een aartig üitgezogt Bibliotheekje te maaken, zig fteeds vleijende, dat de traage Eglantine eens eindelyk fmaak in het leezen zou krygen. Eglantine, om haare Moeder te gehoorzaamen, las, terwyl zy gekapt wierd, en ook in den agtermiddag; dat is te zeggen , zy hield een boek in haare hand; want zy las met zo weinig oplettendheid, dat zy 'er niets hoe genaamd van begreep. Ook was zy, toen zy zestien jaar oud was, allerfchandelykst onkundig; het geen des te onvergeeffelyker voor haar was , daar men niets verzuimd noch gefpaard had , om haar alles te laaten leeren. Zy wist nietsjan de Gefchiedkunde, niets van de Aardbefchrysdng; zy kon zelf niet eens goed fpellen. Zy was even zo min in ftaat, om een goed uittrekzel van een opdel te maaken, als om zelf iets op te ftellen. Schoon zy op haar tiende jaar reeds had leeren reekenen, was 'er geen kind van agt jaar, die haar niet in het optellen befchaamd zou hebben. Omtrent deezen tyd kreeg de Burg - Graaf d'Arzelle kennis aan het huis van Doralice. Hy was een jong Heer van drieentwintig jaar, niet minder beroemd en geacht door zyn verftand en uitmuntende deugden, als door den luister van zyue geboorte en perfoonlyke bcvalligheedcn. Hy fcheen zig byzonder toe te leggen, om zig aangenaam by Doralice te maaken, en haare vriendfehap re O 4 ver*  ?tfS AVONDTY/I) KORTINGEN verwerven; hy wist haar zagt, goedaardig, altQo9 gelyk humeur naar waarde te lchatten; hy bevvonderde even zeer haare ongedwongens en edele houding, als haar zo verftandig, bevallig en waarlyk kundig onderhoud; hy had haar dikwyls by een van zyne bloedverwanten ontmoet; en gevolglyk de vryheid genoomen , om een en andermaal zyne opwagting by haar te komen maaken; doch hyhad Eglantine nog nooit gezien. Eindelyk werd hy eens door Doralice verzogt, om te blyven foupeeren ; en om negen uuren trad Eglantine in de Zaal, Gelukkig voor haar , had haare Moeder dien dag het oog over haar opfchik laaten gaan ; en fchoon die juist niet keurig uitgezogt was'" hingen haar echter de hairen nu niet, gelyk doorgans, om de ooren, en haar aangezigt was niet vol poeder en fmeer; ook had zy nu de handen en armen gewasfehen. De Burg-Graaf bezag baar met veel oplettendheid; en vond haar inderdaad volmaakt fchoon. Een oogenblik daar na ontdekte hy, dat deeze fchoonbeid flegts oppervlakkig en door geene bevalligheid gegierd was. En een quartier uur daar na zag hy haar niet eens meer aan; ja hy vergat zelf, dat zy in het vertrek tegenwoordig was, Des niet te min bleef by fteeds zyne bezoeken by Doralice voortzetten. Op een zekeren dag dat hy, met Doralice alleen zynde, zeer vertrouwlyk met haar fprak, nam die Dame de vryheid, om hem  VAN HET KASTEEL- 31? hem te vraagen : of hy niet dsigt, om ook eens, eene: Vrou:v te hezen? Ja, Mevrouw! (ant- ,, woordde hy,) doch fchoon myne Ouders my de keuze vry laaten, voel ik echter, dat die keuze my niet,gemakkelyk zal vallen. Eer, aanzien,, ,, ofrykdqmmen, zullen die nooit bepaalen ; ook zal eene dolle drift,die men gemeenlyk gewoon ,, is liefde te noemen, my nooit tot eene dwaas,, heid doen overgaan. Ik beoog, in het aangaan ,, van een huwelyk, noch ryker, noch aanzien-, lyker, maar wel gelukkiger te worden. Zo dat ik iemand zal moeten vinden, die, volmaakt „ wel opgevoed zynde, deugd by bevalligheid, ,, en bekwaamheid by een goeden inborst zal paa*. ,, ren. Ook zou ik gaarne zien, dat haare Qiiders geacht en bemind waren , op dat ik he.n van ganlcber harte zou kunnen eerbiedigen en, liefhebben; en dat zy eene Moeder had, welke alle die verheeveue verdienden bezat, dieu, Mevrouw, z.o ze«r boven anderen doen on,, derfcheiden, op dat zy dan de raadgeefder enr ,? geleidder van myne Vrouw mogt zyn."—-Zo als de Burg-Graaf deeze woorden uitte , werd'er,gezelfchap by Doralice aangediend, het geen een einde aan hun gefprek maakte. Eenige dagen daar na vernam Doralice, dat de Burg-Graaf een zyner bedienden had gelast, om de haaren op eene kundige wyze uittehooren omtrent het karakter enz, van Eglantine; als ook, dat hy zelf de moeite geO 5 noo-  2l& AVDNJDTYDKOllTINGaïf poomen had, om zig by verfcheidene Meesters van Eglantine te vervoegen, ten einde met zeekerheid onderrigt te worden van haare vorderingen. En hy had niet lang werk, om de droevige waarheid te yerneemen. Zy getuigden allen als uit «enen mond , dat' Eglantine geen het minfte Voordeel van de zo kostbaare, als buitengewoone opvoeding , welke Doralice haar had gegeeven , getrokken had. Zedert dit berigt kwam de Burg', Graaf veel zeldzaamer by Doralice, en welhaast zag men hem aldaar in 't geheel niet meer. Doralice , overtuigd, dat hy Eglantine gewisfelykzou aangezogt en ten huwelyk gevraagd hebben, wanneer zy meer bevalligheid en begaafdheeden had bez'eeten, gevoelde niet weinig fpyt op de gedagten, dat deeze voordeelige party haare Dogter ontgaan Was; eene party, die zy, het luisterryke zelf eens daar gelaaten, nog boven alle anderen voor haare Dogter gekoozen zou hebben , uit hoofde der perfoonlyke verdienftcn , die de Burg Graaf in zulk «ene uitfteekende maate bezat. Doralice ftond welhaast nog gevoeliger fmerten té lyden. Eglantins , traager dan ooit, verwekte haar dagelyks meer en meer verdriet. Zy had nog op haar zeventiende jaar alle de Meesters , die men anders op het veertiende reeds hun affcheid geeft. Zy had geene de roinlte lust tot eenige beezigheid , van wat aart die ook zyn mogte. Daas zy echter een goed hart bezat, en haare Moe-  VAN HET KASTÊBt. 2I$T Moeder teder beminde, deed zy nu en dan eens haar best, om haare natuurlyke logheid te overwiniien, en als dan was men verftomd over dev onbegrypelyke vatbaarheid yan haaren geest, en de aangeboorene gefchiktheid tot leerzaamheid, welke zig in haar vertoonde. Het gevoelige , tedere , Moederlyke hart van Doralice wierd dan op, eens geopend; de hoop en blydfchap deeden zig aldaar dan nog eens gevoelen; maar dit geluk was yoqr de arme Doralice van korten duur. Na verloop van vyf of zes dagen verviel Eglantine al weder ongevoelig in haare vorige loomheid; zy had wel eene verwarde bewustheid van fchuld, maar deeze kennis, wel verre van haar te verbeteren, diende niet, dan om haar moed meer en meer uitteblusfen. Daarenboven gewoon zynde van nooit te denken, of liever te overweegcn, zag zy de ondankbaarheid niet duidelyk in, waar aan zy zig fchuldig maakte omtrent de toegeeven*. fte aller Moeders, door zo ,ftegt te beantwoorden aan derzelver tedere zorg en liefde. Zy vergenoegde zig met flegts oppervlakkig aantemerken: „dat „ zy zeeker veel gelds gekost had, het geen onnoodig voor haar verkwist was; doch dat die „ kosten, hoe groot die ook mogten weezen, „ echter niet in flaat geweest waren, om de ou„ meetelyke fchatten, die haar Vader bezat, in „ het minfte te krenken. Voor het overige, „ (zeide zy,) ik beu jong, ryk, en zo njea „ zegt  • A V O N D T Y D K. ü R TI N G E Kent gy te regt den toeftand van uw 's Vaders zaak-en? Zo hy zig eens met deeze of geene ,, onderneeming uitgeput had !"<../. Deeze laatfte woorden wekten de aandagt van Eglantine.Zy zag haare Moeder met fchrik en verwarring aan. Hier zweeg Doralice plotfeling ftil, cn ha* re oogen ten hemel flaande , bleef zy in een fomber gepeins zitten. Eglantine, beangst en belemmerd , durfde het niet waagen , haar eenige verdere vraagen te doen , tot dat Doralice weder het woord opnam , en van onderhond veranderdeNa verloop van een half quartier ftond zy op, verliet haare Dogter , en ging de kamer uit. Eglantine bleef in angst, vertwyflëling en diepe gepeinzen zitten. De ongerustheid van Eglantine was niet dan maar al te gegrond. Mondor, haar Vader, zo hebzugtig, als Doralice gemaatigd en befcheiden was, had zig met een inkomen van twee-honderdduizend Livres niet kunnen vergenoegen; hy had zig in kostbaare en roekelooze onderneemingen gewaagd, en fnelde met groote fchreeden naar zyn wis verderf. Doralice was de ganfche uitgeftrektheid van haar ongeluk nog niet ten volle bewust, maar zy had nochthans een gedeelte daar vanVermoed ; en dit was het geene zy haare Dogter had willen te verftaan geeven. Mondor, beter' dan zyne Vrouw van zynen ysfelyken toeftand onderrigt , tragtte dien zo veel mogelyk te verbes  VAN HET KASTEEL. 227 bergen, in de hoop van zyn Credit nog te zullen ftaande houden; maar welhaast verraadden verfcheidene bankroeten van zyne handel-genooten den doodelyken ftaat zyner zaaken , en verhaaste* den zynen val. Mondor bezat geene verheevenheid van ziel genoeg, om zyn rampfpoed mét gelaatenheid te draagen; hy wierd doodelyk krank, en de Jiefderyke zorg van zyne Vrouw en D'ogtcr, noch de verfta'ndige vertroostingen der éerfte, konden hem behoeden , dat liy niet onder zyn noodlot bezweek. Hy ftierf als een ellendeling, zyn gouddorst en eerzugt vervloekende, —welken zyn ondergang bewerkt, en zyn dood veroorzaakt haddén. Zynè ongelukkige Wedüw reekende het nu haar pltgt te zyn, om alle de fchüïdêischèrs te betaalen. De geheelé bezitting van Mondor was' hier toe echter niet genoegzaam.' Doralice bezat van zig zclvé een Landgoed, dat vyftien-duizend Livres aan j'aarlykseb inkomen opbragt, en waarop de fchuldeifchers geen recht hadden'. Het inkomen van dit' goed, het eenigst overfchot haarer bézittingen, gaf zy géduürende zes jaaren, aan liaarMans fchuldeischefs ten beste, om daar mede liet anttn'éekende aa'ntevuhen.' Ten zelfden einde ftond Eglantine ook allé de kostbaare Juweelen af, die haare Móéder in gelukkiger tyden aan haar gefchonken had.' Deeze fchikking gemaakt zynde , hield Doralice aftfts anders over, om geduurende de voorriocm- P 2 dé'  VAN HET KASTEEL. myne gcdagten kunnen genist worden. . . . „ De lust en de hoop, om die zo veel in my is te verbeteren, en u nog eens gelukkig te maaken, kunnen my alleen nog aan het leven hegten.... O Mama ! ik ben verzeekerd, dat eene Dogter, die uwer waardig is, de eenige troost kan zyn, die u nog opbeurt in uwen rampfpoed. Wel aan, ik wil, ik zal my verbeteren; ik zal die deugden , welken my nog ontbreek en, tragten te verkrygen. In uwe tegenwoordige gemoedsgefteldheid is u eene vriendin hoogst Hoodig; ik zal die vriendinne zyn, en, om by u die plaats te mogen bekleeden, zal ik alles op my zelve kunnen vermogen Geduurende dit gefprek, befchouwde Doralice, opgetoogen van blydfchap, haare Dogter met oogen van verwondering: en , daar deeze voor haare voeten in traanen wegfmolt, hief zyhaar op, nam haar in haare armen, drukte haar tederlyk tegen haaren boezem, en zei met half gebroken woorden , daar zy naauwlyks door overmaat van aandoening fpreeken kon: Gy doet my, myn dier,, baar kind, op dit oogenblik al de wellust fmaa- ken, waar voor het hart van eene Moeder vat„ baar is! Stel u gerust; gy behoeft van nu af „ myn noodlot niet meer te beklaagen! " Op deeze woorden rolden de traanen in meenigte over de wangen van Doralice; maar het waren de zagtfte en aangenaamde traanen, die zy nog immer geftort had. 3? 3, Dea  «3° AVONDTYDKORTINGEN Den avond na dit gefprek , klaagde Eglantine over zwaare pyn in 't hoofd, en den volgenden dag kreeg zy de koorts. Doralice zond om den Doctor, die, na dat hy de zieke wel befchouwd had, eindelyk verklaarde, dat zig alle de teeltenen^ der kinderziekte by haar vertoonden. Hy bedroog zig niet : deeze altoos min of meer gevaarlyke ziekte openbaarde zig in haar, met de zorgelykfte omftandigheden. De Doctor achte zig verpligr, om Dora}ice te waarfchuuwen , en haar te zeggen,) dat de Pokjes vau het flegtde foort, zeer klein, en talrijk zouden zyn. Doralice, ten uiterfte bedroefd, verliet het ledikant van Eglantine geen oogenblik, en bragt vier dagen in de onbefchryfelykfte angst door. Eglantine ontfing, daar zy vreeslykylde, de zorg en tedere hulp haarer Moeder , zonder eenige de minfte bewustheid ; zy rustte met haar hoofd in haare liefdearmen; en echter riep zij met eene beklaagelyke ftem : myn Moeder verlaat my. . . . Fa heb het wel verdiend. ... Ik heb haar niet gelukkig gemaakt !... Ik fl.erf zonder haaren zegen... O'myn God, vergeef my, vergeef my Deeze afgebrooken reden, deeze gefmoorde en bange zugten , dat gedaadig ihikken en fchreijen , deeden het hart van Doralice van droefheid breeken. Te vergeefsch fprak zy tegen haare Dogter, te vergeefsch droomden de traanen op bet aangezigt der lyderesfe ; Eglantine hoorde noch zag . v niet,  VAN HET KASTEEL. 23I niet, en herhaalde al weder van nieuws af aan dë zelfde klagten. De ziekte nam geweldig toe, en het aangezigt van Eglantine wierd als met eene korst overdekt, zo dat zy geheel blind wierd. Dit nieuw bykomend ongemak , dat doorgaans zeer eigen is in deeze foort van ziekte, wierd in het begin niet als zeer zorgelyk aangemerkt; maar de ontfteeking meer en meer toeneemende, was de Doctor niet weinig voor de gevolgen bedugt, en kon voor Doralice niet verbergen-, dat Eglantine in gevaar was, van het gezigt te zullen verliezen, ,, O Hemel! (riep de beangfte Moeder uit, ) zou myn arme Dogter voor altoos blind zyn! ,, Het kwaad (hernam de Docor,) is niet geheel „ zonder hulpmiddel, en ik zal 'er u een voor- (laan, dat my in een diergelyk geval gelukt is. Het komt hier flegts op aan, om eene afwen,, ding aan de humeuren , die zig op de oogen 5, ontlasten, te geeven. . . . Met geld kan men }, alles verkrygen, vooral hier te Parys,. ,. Het ,, zou niet onmogelyk zyn, om een dood arm „ mensch te vinden, die den walgelyken en moe„ jelyken dienst wilde doen , welke het gezigt ,, van uwe Dogter nog zou kunne,n behouden... 3, Maar het zou te wenfchen zyn, dat dit mensch volkomen gezond was («.)".-..,, Welk een dienst (x,) Zo het geval , 't geen men hier zaj leezen, P 4 flegts  33? AVONDTYDKOR.'rTNGEN, dienst is dit? (vroeg Doralice met drift,) en wat wilt gy zeggen? — „ Men zou iemand moetei} „ kunnen vinden , die befluiten kon , om het fenyn, dat zig nu op de oogen van Mejuffer uwe Dogter ontlast, 'er uit te zuigen". — O goede God.', (riep Doralice met vervoering, de handen in een flaande, uit,) ik dank u; uit. den grond myns ilegts verzonnen was, zou hètzëive van geene waarde zyn. Men is geenzins te ontfchuldigen, wanneer men in een ftuk van eigen vinding byzohderheeden fchetst, die walglyk voor de verbeelding en ftootend voor dé zintuigen zyn; maar deeze byzonderheden worden' belangryk, en zelf verheven, wanneer men de waarheid, daar van niet in twyfel mag trekken. Het is eene zeer bekende Dame, Mevrouw'de R....; want ik kan my niet weerhouden, van ten minfte de eerfte naamletter te noemen, van eene zo uitmuntende Moeder, die zig bekwaam gevoeld heeft, om zulk eene treffende liefdedaad omtrent haare Dogtcr te verncten. Deeze daad alleen was genoegzaam , om het vertrouwen te vestigen, 't welk eene der Doorluchtig/te Princesfen van onze eeuw in deeze braave Dame gefteld heeft, met haar de eerfte opvoeding der Prinsjes, haare kinderen, toe te vertrouwen. Daar nu Doralice ongetwyfeld eene der beste Moeders was; heb ik het niet onvoegelyk geoordeeld, haar deeze daad toe te fchryven; verzeekerd door de byzonderheeden van haare hiftorie, dat zy, het geval daar zynde, hier toe dubbeld in ftaat zou geweest zyn.  *34 avon d tydkor.tingïn haar Horlogie zag, oprees, en daar door het teelten gaf, om naar bed te gaan. Te vergeefsch paden de Kinderen, om nog een wyl te mogen vertoeven; men moest gaan flaapen. Den volgenden dag hervatte Mevrouw de Clemire den draad yan haare Hiftorie in deezer voegen. * * * Wy zyn gisteren met ons verhaal gebleeven , daar Doralice gereed ftond, om de hamer van haare Dogter in te treeden. Deeze had nu, zedert denvorigen dag, het gebruik van haar verftand weer gekreegen. Toen Doralice haar het middel, 't welk de Doctor aan de hand gegeeven had, voorfloeg, wagte zy zig wel, van haar te zeggen, dat zy zelve die geene zou zyn, welke dit middel in eigen perfoon ftond werkftellig te maaken. ,, Ik heb ( zeide zy, ) gelukkig eene Vrouw geT l, vonden, die geneegen is om u deezen dienst te bewyzen; zy zal 'er ook rykelyk voor beloond worden: zo dat gy u gerust kunt ftellen , en wegens haar geen zorg moet heb- ben! Wel, goede Piemel! (zei Eglantine) hoe zoude ik dan zulk een mensch niet beklagen , „ die om myn ent wille zulk eene ysfelyke taak op, „ zig neemt? Goede God! is het niet mogelyk, om }, myn gezigt te behouden, dan alleen door zulk een affchuwlyk middel..... Myn hart keert zig „ in  VAN MÉT KASTEEL. 23$! ben; Zy had haar fchoon hair verlooren, als ook de frisfe kleur haarer wangen , en dien glans, welke de gladheid van het vel , en de fchitterende blankheid alleen geeven kunnen. Daar zy wist, hoe zeer zy veranderd was, had zy geen den minften trek om zig in den fpiegel te bekyken; nochthans kon zy, voor de eerftemaal opftaande, niet vermyden van haar gelaat te zien.- Haare Moeder, welke haar den arm leende, om haar naar eene makkelyke leeningftoel te leiden, deed haar voor by eene fpiegel gaan. Eglantine trilde, en kon haare aandoeningen niet geheel verbergen , toen zy haare oogen op den fpiegel floeg. —i Is dit nu (zeide zy,) die fchoonheid, welke nog pas drie weeken eens elks oog trof? — ,, Wat zon nu uw lot zyn, (hernam haare Moeder,) zo ,,• gy dwaaslyk cenigen prys op deeze zo vergan,., kelyke fchoonheid gefield had, daar gy nu ziet, hoe zy in een oogenblik geheel en al kan ver„• vliegen! behalven dat men haar doch eenmaal, ti in het verloop van weinige jarren, natuurlyk ,, moet verliezen." Eglantine moest al zusjende erkennen, dat haare Moeder gelyk had. * * * ,, Mama, (viel Caroline haar in de reden, ) ik 3, geloof, dat Doralice het een weinig vergrootf, te , om Eglantine des te beter te troosten ; want  Van ii è t kasteel. 241 y, jeugd, wekt den nyd en laagen naaryver van alle die laffe Vrouwen, die onnozel en kin? jj deragtig genoeg zyn , om de fchoonheid als een der dierbaarffe voorrechten aantemerken. Ik voor my heb nooit eene Vrouw gezien, j, die, eens dertig jaar geworden zynde, hogeverj zo bekooriyk was, als toen zy flegts agttien ,, jaaren telde ; die inderdaad bevallig genoemd! », kon Worden, zonder door de kunst geholpen te ,, zyn , dat is te zeggen , zonder blanketzel, ,, zonder opfchik, of zonder het bcdriegelyk fcbynzel der kaarsfen." jawel, Ma- ma, (zei Caroline,) ik zie nu klaar, dat Doralicc niets vergrootte , en dat zy te recht ,, aanmerkte , dat men meer dan dwaas moest zyn, om eenigen prys te dellen op iets, dat ,, zo broos en vergankelyk is, en waar van rr.cn ,, dus ook zo kort genot kan hebben . . . Maar i5 weest zo goed, waarde Mama, om de draad van die lieve historie weder op te vatten. Ik i, ben verzeekerd, dat Eglantine, nu voor altoos van haare gebreken geneezen , het geluk van haare Moeder in 't vervolg beftendig zal be? *i werken.5' # I n Gy bedriegt ii niet; (hervatte Mevrouw de Clemire.) Eglantine, door het ongeluk geleerd, eri door de dankbaarheid aangefpoord, overwon alïe 1. be» Éi Q Ijsit--  342 AVONDTYD KORTINGEN haare gebreken, en wierd zo verftandig, zo yverig, en zo waarlyk beminnenswaardig, als zy te voren achteloos, lui, grillig en wispelturig geweest was. Zo haast zy geheel berfteld was, vertrok Doralice met haar naar Zwitzerland. Onze twee reizigers begaven zig op weg naar Lyon , en voorts naar Geneve; zy trokken door Fort de FEclufe (tusfen Chatillon en Boulonges,) heen, het welk zeer aanmerkelyk is om de byzonderheid van zyne ligging. Zy hielden zig een tyd lang te Bellegarde op, om dat geen te zien, het welk de inwoonders van die plaats de verdwyning van de Rhóne noemen. Dit is eene zekere plaats , by de brug van Luce alwaar men inderdaad de Rhone ziet vcrdwynen, en zig geheel verliezen , onder onmeetelykc rotfen, zig als begravende in ysfelyke kolken, waar uit zy eindelyk weder te voorfchyn komt, en zig, als by wyze van watervallen, op andere rotfen uitftort. Deeze plaats, omringd door fteile bergen , fpitze rotfen, en grondelooze dieptens , met groente en most bcwasfen, zoude alleen genoeg Zyn f om u Voor altoos den fmaak te doen verliezen, voor die leevelooze, onbezielde Engelfche tuinen, waar in men dit verfchynzel der Natuur dwaasfelyk heeft zoeken na te bootzen. Na («) Die brug b-hoort aan Vrankryk voor de eene feelft, en voor de andere helft aan Savoijen,  VAN HÉT KASTEEL. 243 Na dat ze eenige dagen teGeneve vertoefd bad- den, trok Doralice langs de bekoorlyke boorden van 'tGcneeffche Meir, met Oogmerk, om aldaar een huis op te fpotfren, alwaar zy met het meeste genoegen haar verblyf zou kunnen vestigen, en zy bepaalde eindelyk haare keuze tot Morges, het welk een alleraangenaamst klein Steedje is, tusfen Gcneve cn Laufanne (Z>) gelcegen, aan den oever van het Meir, en door zyne pl&tfeiyke Kggirig, een der verrukkelykftc Steedjes is , die men vinden kan. Doralice huurde, in deeze bekoorlyke Ismdftreefc, een klein vrolyk huis, waarvan de venfterraamen der kamers aan den eenen kant over Vrugtbaare valyen, beemden en weiden het uitzigt hadden, en aan den anderen kant over het Geneeffche Meir, en verder van daar op de hooge onmeetelyke ber* gen , wier kruinen met ys bedekt zyn , en de overzyden tan het Meir beperken. Men kan zig van het verrukkelyk gezigt deezer bergen geene verbeelding maaken; zy leeveren duizend onderfcheidene vertooningen op eenen dag uit, door de afwisfelende fehynzels der zonneftraalen. By het doorbreeken van het eerfte morgenlicht, zyn hunne toppen en kruinen roozenkleur gevervvd, en de (b) Tien mylen van Geneve, en twee inylen va» Laufanne geleegen. Q *  244 AVONDTYDKORTINGEN de ysfchotfen, waar mede zy bedekt zyn, ver,'» toonen zig in 't verfchiet, als doorfchynende in dc lugt hangende wolken. Wanneer de ftraalerr der middagzon doorfchieten, worden die kleuren donkerblauw, purperrood, en al verder afwistelende , appclbloeifem en groen. By het ondergaan der Zon, zyn zy goudgeel, en vcrtoonert van verre als het ware eenen ontzachelyken hoop van op een gedapelde Topaazen , wier fchitterende glans het oog verblindt. Het Geneeffche Meir leevert geene mindere treffende fchoonheeden op. Wanneer hetzelve ellen glad is, vertoonen zig zyne zuivere kristallyne droomen , die zagtkena voortkabbelen, als een fpiegel, waarin de heldere blauwe, of azuurkleurde hemel affehynt; maar, wanneer het water beroerd wordt , is het eene zee gelyk, en brüischt met dezelfde eerbiedwekkende majefteit. Beurtelings geweldig onduimig, of zagt dreelende, voert het u weg in verrukking, of boezemt u ontzag in , houdt het oog in gejtadige verwondering, het verftand in befpiegejing, en het hart in een onafgebroken gevoel van eerbied als opgetoogen. Eglantine kon haare oogen van dit treffend fchouwfpel der natuur niet aftrekken. Wat is alles , wat ik tot nu toe met verwondering gezien heb, gering en nietig by dit gezigt! Met welk een onverfchillig oog zal ik nu voortaan die altoos eenzelvige weiden, en die zo dwaaslyk beroemde Lusthui - zen? I  VAN HET KASTEEL. 245 zen, in den omtrek van Parys gelcegen, niet befchouwen ! Nu kan ik nimmer meer behaagen fchepr pen in die door kunst gegraavene Rivieren, en die. Poppen-Rotsjes en Bergjes, weiken ik voorheen met. zo veel verwondering zag! —i— ,, Wanneer gy, Itaiiën gezien had, (antwoordde Doralice,), s, zoud gy in de zogenaamde kleine ruines even ,, min belang ftcllen." My dunkt, (hernam. Eglantine,) dat de Schilders en Poëet en, die ons de fchoonheeden der natuur fchetzen , geen landfehap moesten teekenen , noch de gewrogten der natuur befchryven , voor zy Italien en Zwitserland gezien hadden. ,, Ik ben van uw gevoelen; (ver- ,, volgde Doralice. ) liet gezigt van Auteuil eu s, Charenton kunnen wel aartige leeveudige ver-i ,, feri inboezemen , maar geenzins die ftoute ver- hcevene denkbeelden, welken voortbrengselen, ,., vormen , die de eeuwigheid verduuren. Lode? j,, wyk Bakhuizen (O, een beroemd Hollandse!} Schilder , waagde zig te meermaalen op eene ,i onliuimige beroerde gee, ten einde de verfchil,, lende öpftapëling-, losrolling en bruisfehing derr „ golven waar te neemen, ars ook de ftooting en j, flingeringen der fchepen , het kraaken en brce,, ken hunner masten, roeren en touwwerk, den ,, arbeid, angst en wanhoop der verffagene ma- troo* »■ ~> '""1 "' -" 1 • 11 11 '■"")■<■ '■ •*■< "i a (;) Ovirieedsn in 170Q. 3 %  246 AVONDTYDKOR TINGEN troozen. De vermaarde Rugendas (d), een „ Schilder van Veldflagttl, woonde de belecgering, bombardeeriijg, inuecming cn plundering vau Augsburg in eigen perfoon by. Hy flelde ,, zig meenigwerf in levensgevaar, om de uitwer„ hing der bomben en kogels van naby te zien, „ en de ysfelykheeden eener beftorming nauwkeu„ rig waar te neemen. Men heeft hem in het ,, heevigfte der plundering en moord zien teeke? „ nen, en de kunftigfte Schilderftukken van het j, ilagveld te rug brengen, die met zo veel oplettendheid en juistheid uitgevoerd waren, als of ,, hy die in een kabinet gefchilderd had. Van der Meulen (e) verzelde Lodewyk den XIV. in alle zyne Veldtogten , er» teekende op de plaats zelf de verfterkte Steeden en hunne omtrekken ,, af, als ook de verfchillende marfchen, leger en rustplaatfen van de Armée, ten einde die vol„ leedige verzameling van fchïlderftnkken te maa- ,, ken, (d) Geftorven in den jaare 1741. Een ongemak had hem voor een tyd het gebiuik van 7.yne regterhand benoomen, en zo groot was 7,yn yver , dat hy ondernam , om met de linkerhand te fchilderen, en hy flaagde daar in zeer gelukkig. Zie hier over: Extrait des difftrents omrages, pstblié fur li vie des Pe'mtres, een zeer geacht en gezogt werk, jn twee PeeJen, door M. Pf D. L. F. (#) Te Parys pverleeden in den jaare i6fo„  Ï7° AVOKfil Y O K 0 RTIRCE N Romen aan zyn beleid te danken. Ook wierden zyne gewigtige dienden door de Kardinaalshoed* bekroond. Hy dierf te Romen in het jaar 1604, zeven - en - zestig jaar oud zynde. Men heeft nog eene menigte Brieven van hem, die allen zee? geacht zyn. * * * Hier uit ziet gy, Kinderen, wat verftand, door oeflening gefcherpt, en door naardigheid „ aangefpoord, vermoogen; en welkeen luister zy over ons ganfche leven kan verfpreiden; „ doch, om zulk een loflyk einde te bereiken, „ zyn de bekwaamheeden alleen niet toereikende: men moet ook deugdzaam zyn." — ,, Ja, dat „ zie ik, lieve Groot-Mama, als men wil flagen „ om gelukkig te worden, dan moet men zo deugdzaam als kundig zyn. Evenwel is het maar al te waar, Mama, dat 'er veele flegte ondeugende menfchen gevonden worden , die echter groote fchattcn vergaaren." — ,, Dat „ is zo; maar zy hebben 'er geen genot van , om „ dat een ten onrecht verkreegen goed altoos met •>, angst genooten wordt; men vreest altoos, het „. weder te zullen verliezen , en die vrees bederft „ alles. Het is niet onmogelyk, dat uitmun„ tende bekwaamheeden zonder deugd opganp- e» „ fortuin maaken ; maar dit fortuin is niet beftand, en brengt nooit waaren roem aau." —« De  y A N HET KASTEEL, 273 fl eene Moedèrlyke, of eene Kinderlyke liefde." — & Ik verfta het reeds, Mama; maar ajs men dan „ van liefde, zonder 'er iets by te voegeni t, fpreekt?" — „ Dafl meent men daar door die geneègenheid,welke een Man voor eekte Vrouw Si gevöelt; doch men beezigt dit woord veelal, om eene te Verre getrokkene en dwaaze genee- genheid uittodrukken:" — Hoe dat? Kan een H Man èene Vrouw hiet op eene redelyke wyze ü liefhebben?" — „ Vergeef my; zo meen ik het niet! Maar wanneer men zegt, hy is 'ver* fe; liefdi hy is verzot op die Vrouw, dan fpreekt 5; men van eene dwaaze geneègenheid, die uit ee%i ne redenlooze drift outftaat!" — „ Et, eil ;, het wöord liefdei verliefd zyn, drukt dan die S, alles uit?" — 'ü o Ja\ integendeel, wanncw 4; men van Moederliefde, Huwelyküiefde, en zó i, voort fpreekt, dan vévltaat tiieri daar niets atv ders door, dan eene wel zeer fterké, zeer te-" ■n dere neiging* doch die echter altoos aan de' „ reden ondergefchikt is." — „ Men móet dus'" i, eigeidyk dat geen, 't welk mert los weg liefdé 4, noemt; geen voet geeven?" — v Wy hèbbert reeds voorheen gezien, dat men in 't algemeen ,i zig zorgvuldigwagren moet voor al,wat harts•j togtelyk is." — „Ja, om dat zulks onze reit den bedwelmt.'' — „ Eu gevolglyk ons onze' ,i pligten doet verzuimen." — „' Zo dat cenf ,■, Vrouw voor haaren Man wel eene gèvestigdt?  $74 AVONDTYDKORTINGEW ,, fterke geneègenheid mag gevoelen, dat geen, ,, 't welk men door de benaaming van huwelylsliefde kan uitdrukken , maar niet die fterke* ,, drift, die men gemeenlyk gewoon is liefde ta ,, noemen?" — Echter kunt gy ligt begrypen , dat men zeer deugdzaam kan zyn, en ,, tevens zig in de buitenfpoorigde liefde toegee,, ven, wanneer die liefde een Man of een Kind tot voorwerp heeft; maar men is dan flegts minder gelukkig, minder redelyk en verftandig. Wanneer dus onze liefde door het voorwerp ,, gewettigd wordt , is zy in haare uiterften-s ,, niet ftrafbaar, dan wanneer zy ons daar door eenige van onze andere pligten doet ver„ waarloozen. Wel is waar , dat het byna ,, onmogelyk is , dat eene zeer heevige harts,, togt geen invloed op ons gedrag zou hebben; en hier om zyn de hartstogten voor ,, ons zo gevaairiyk." — ,, Mama, is 'er ,,,dan eene liefde, die niet gewettigd is?" —■ Zeer zeeker! een mensch zonder opvoeding, zonder grondbeginzels of zeedigheid, kan aan zulk eene foort van laage drift of neiging zeer ligt onderworpen zyn: en die beftaat by voorbeeld hier in , dat eene gehuwde Vrouw de liefde, welke zy haaren Man ver,, fchuldigd is, toedraagt aan een ander Man. " —• „ Wel foei, lieve Mama ! dat is ysfelyk! want ,s men belooft immers, wanneer men trouwt, „ pleg-  VAN HET KASTEEL. 275 ,, plegtig voor God, om dien , welken men tot „ Man verkiest, van ganfeher harte lief te heb- ,, ben!" ,, Zo is het: Men verbindt zig ,, voor God, om hem getrouw te zyn; dat is te zeggen, om hem alleen te beminnen en geen ,', ander. Men verbindt zig nog, om hem ons geheele leven toe te wyden; zo dat, wanneer ,, zulk een Man zelf een onredelyk e dwingeland ,, wierd, men daarom zig niet minder aan die ,, gelofte gebonden kan rekenen; en zelf, wan- neer hy zo haatelyk, zo onbillyk wierd, dat ,, men hem onmogelyk langer beminnen konde, ,, zoud gy echter, uit hoofde van uwe gedaane ,, beloften, geen ander zonder misdaad kunnen „ beminnen, offchoon hy zig uwe liefde on,, waardig had gemaakt," — Dat is ook niet meer dan billyk: want, als men trouwt, heeft ., men beloofd , zyn geheele leven geen ander ,, Man te zullen beminnen. Maar, Mama, hoe „ komt het doch, dat 'er Vrouwen gevonden worden, die dit niet gevoelen?" ,, Ik ., heb u dit reeds gezegd: om dat zy geene grond,, beginzelen, geene zeedigheid, noch Godsdienst hebben! Zy worden'er ook genoeg voor ge- ftraft, door de algemeene verachting en het in- wendig 'verwyt van haar knaagend geweeten; ,, het altoos wisfe naberouw volgt de misdaad j,- veelal van na by; te meer, om dat de liefde ., de caflandvastigde van alle de hartstogten is, S a en  2r" AVONoTYfiKORTlNcïN' gedagt had , bedierf my volflagen ; zo dat ik , die haar zwak voor my kende, hier van zulk een gebruik wist te maaken, dat ik voor myn negende jaar de ftoutfle kleine bengel wierd, dien men ooit in den omtrek gekend had. Ik was te gelyk ongezeggelyk, onoplettend, onbezuisd en lastig; in één woord, een wildzang, die duizend vraagen te gelyk deed, zonder op een flegts antwoord aftewagten ; ik wilde volftrekt niets leeren, en deed den ganfchen dag niets anders, dan op de trommel flaaii , of op rietjes fluiten. Daar nu geen Preceptor het langer dan vyf of zes maanden by my kon uithouden , en ik reeds drie Abten hun affcheid had doen neemen, befloot myne Moeder eindelyk, om my in een Kweekfchool te plaatfen. Ik was toen elf jaar oud, en fchreide niet weinig, toen ik het Ouderlyk huis moest verlaaten ; want, in weerwil van myne loshoofdigheid; bezat ik echter een goed hart; doch naderhand was ik maar regt in myn fchik, my in zulk een groot lugtig huis, en by zo veel jonge knaapen van myne jaaren te bevinden, die even zo vrolyk fcheenen te zyn, als ik doorgaans was; (want ik deed juist myne intreede in het fchool op een tyd, dat 'er een vrolyke dag gegeeven wierd. ) Ik liet my niet nodigen, om in hunne vreugd deel te neemen ; maar fprong terftond onder den hoop om , luidkeels uitroepende, dat het my hier wonder wel zou aanftaan. Onder de meenigte jonge lui, die ik  VAN HET KASTEEL. 2.?0 ik-daar zag rondvliegen, onderfcheidde ik 'er welhaast een, die my meer dan al de anderen beviel, en voor wien ik aanftonds eene fterke neiging voelde. Zyn naam was Sinclair; hy was twee jaaren ouder dan ik, en had een goedaartig en openhartig voorkomen , het geen myn hart ook geheel voor hem innam; doch hy was tevens zo verftandig en leerzaam, als ik tot dus verre dom, traag en ongezeggelyk geweest was. Den volgenden dag was het voor my geene kleine verandering ; ik moest onder eene of andere elasfe van leerjongens gefield worden , en ten dien einde wierd 'er eene proef van myne bekwaamheeden genoomen. By het onderzoek daar van bleek het openbaar, dat ik naauwlyks leezen kon , het geen zulk een algemeen gelach verwekte , dat ik my niet bedwingen kon, om een jongen van omftreeks tien jaar, die het digtfte by my zat, en wiens befpotting myalteonbefchaamd voorkwam, zulk een frisfe flag met den vuist te geeven, dat hy van de bank op het lyf van zyn makker tuimelde. Op dat zelfde oogenblik wierd ik uit de bank getrokken , en met flaagen en fchande de kamer uitgedreeven. Ik ftelde my dapper te weer, floeg en fehopte met handen en voeten; doch te vergeefsch:. men wist goed raad met mynen wederfland. Terwyl ik dus de kamer uitgeftooten wierd , moest ik de plaats-, waar myn nieuwbakken vriend Sinclair gezeeten S 4 was ,  SSo aVönötydkörttngen Vs, voor by pasfcercn. Hy floeg op my een pog vol van tederheid en medelyden, het geen my zodanig trof, dat ik weekhartig wierd, en in traanen Uitborst. Ik wierd in eene ftikdonkere kamer gebragt, waar men my opfloot; na dat men my alvorens had aangekondigd, dat ik aldaar voor agt dagen zou gevangen zitten, en geduurende dien tyd niets anders dan foep, water, en brood zou nuttigen. Na dit troostelyk berigt wierd ik aan my zelve, en aan de nuttige p/erdenkingen der gevolgen, welken een vuistflag hebben kan, overgeladen. Terwyl ik al tastende in myn vertrek rond zworf, wierd ik gewaar, dat het geheel met Ma< trasfen bekleed, en vry ruim was. Toen kon ik gerust wandelen, zonder vrees van my te ftooten; en ik herdagt intusfen alle de aanleidende omflandigheeden , welke myne gevangenis hadden veroorzaakt. Ik beklaagde my nu bitter, doch te. laat, van in der tyd geen beter gebruik gemaakt te hebben van het onderwys myner leermeesters , die ik allen, den een voor, den ander na, had weeten weg te krygen. Ik voelde de diepe vernedering , waarin ik door myne fchandelyke onkunde gezonken was; en in myne vervoering riep ik uit: ,, o myne lieve Moeder, zo gy hier waart, zoud gy niet toelaaten , dat ik dus wreed ge,, handeld wordt. .... Maar, zo gy ook aan ij» roynea eerden Leermeester, of flegts aan den  ÏAfi HET KASTEEL. 2$* j, den tweeden en derden had toegedaan, om my eenige ligte draf op te leggen , wanneer ik niet geleerd had, zou ik nu ten minden glad kun-? s4 nen leezen, en ik zou dan ook zo ligt niet ge„, raakt zyn , en yuistflagen geeven , en gevolglyk „ ook niet hier in den donker gevangen zitten." — Te midden in deeze vernederende gepeinzen 1'choot my myn Vriend Sinclair te binnen; het was, of ik zyn medelydend opflag nog zag, en dit trof my geweldig. Nochtans deed het my juist te meer fmert, dat hy ooggetuige van myne onbekwaamheid , van myne vernedering, woede en wraak, ajs mede van de daarop gevolgde draf geweest was. Ik vreesde , dat hy my nu verachten zou, en dit denkbeeld was my ondragelyk. Naauwlyks had ik deeze alleenfpraak geëindigd, of de deur van myn vertrek wierd geopend, eii ziedaar, myn Vriend Sinclair zelf, meteen lantaarn in de hand. Ik vloog hem om den hals , en fchreidde van vreugd, dat ik hem weer zag, — Kom , ga met my, (zeide hy, ) men heeft n vergiffenis verleend. ,, Vergiffenis! (viel ik ,, hem in,) die hebt gy zeeker voor my ge,, vraagd; die ben ik gewis aan u alleen verfcbul» ,, digd, en nu is zy my ook des te aangenaamer." — Men eischt flegts, (vervolgde hy,) dat gy eenige vergoeding doet aan dien jongen, ■welken gy heleedigd hebt. ,, Vergoedingen 1 Js (viel ik ^emin,) vergoedingen, aan dien ojfc S 5 ,>  VA N HET KASTE E L. 083 tdllyke daad; dus heeft die in zig zelve niets fchandelyks in. — ,, Maar, zo men eens in 't hoofd ,, kreeg, dat ik deeze vergoeding flegts deed uit vrees, om los te komen, cn uit myne gevat*» genis te geraaken?" — Wat raakt dat u? wyi eene befchuldiging eenigen grond moet hebben, om waarlyk tot fchande te kunnen verft rekken aan hem, die daar mede befchuldigd wordt P Nu ftel ik eene zaak voor, die ie gelyk billyk en welvoegelyk is; dus is het 'zo veel te fllmmer voor hem, die u zulks tot fchande zoude willen toereekenen; dit moet alleen cp hun kop fhuis komen, althans naar het oordeel van alle weldenkende menfchen, en het is hun oordeel alleen , waarop gy eenige prys moet ftellen. —■ Wel aan, (hernam ik,) gelei my, waar het ,, u goeddunkt; ik ben bereid alles te doen; wat .„ gy van my zult vorderen." Hier op om¬ helsde my Sinclair, en wy verlieten vervolgens de donkere kamer. Ik verzogt excus, verkreeg ontflag van draf, en verfcheen weder op nieuw in 't fchool; doch het duurde niet lang, zonder, dat ik my zelve als voren in ongunst bragt. Onleerzaam, onvoorzigtig, winderig en fnapagtig, haalde ik my niet alleen den haat van het meerdere gedeelte myner fchoolkameraads op den hals, maar zelf de ongunst myner meeflers; en zonder de ftandvaftige befcherming en de zuivere vriendfchap van Sinclair, die de naarfligfte en geachtfle van al de fcholieren was, zou ik OngetwylTcId, eer  VAN HET KASTEEL. 2,8,0 teeltenden niet dan goedheid cn bedaardheid-; nooit zag men in baar de minfte zvveemzel van misnoegdheid , fpyt, verachting of ongeduld. Wareneer gy haar flegts eens zaagt, was haar geheele inborst u bekend, even of zy reeds eene reeks van jaaren met u verkeerd had. Haare verheeven ziel ftraalde op haar bekoorlyk gelaat door, en die ziel was» even als haare fchoone geftahc, die van een engel. Haar oordeel was juist, bondig, en doordringend; haar verftand verre boven haare jaaren; haare begeertens waren altoos gemaatigd, en aan de reden onderworpen; ftandVastig cn voorzigtig in haare befiuiten, was zy niet minder kloekmoedig in de gevaaren. Zy bezat, by alle deeze aangeboorene hoedanigheeden , ook zeer veele verkrecgene bekwaamheeden cn kunde, was eene liefhebfter van leezen en onderzoek, was altoos werkzaam, en beöelfeude zig in alles, wat eenigzins nuttig en voor haaren ftand gefchikt was* Haare manieren waren eenvoudig, natuurlyk doch edel en inneemend. liet geluid van haare ftem was zo zagt welluidend, dat zy het hart der ongevoeligfteli zeiven roerde; zy fprak lang. zaam, bedaard, maar vriendelyk; cn deeze wyze, van fpreeken, die niets van bet gemaakte aanduide, was in haar eene bckoorlykheid te meer» en ftemde in alles overeen met die zagte goedaartigheid, welke in haare geheele perfoon uitblonk. Dusdanig was Julie: dus was de Vrouw 3 I. DEEL. T die  VAN HET KASTEEL. 30J dampild, haar Egtgencot, goederen, rust, en alles wat zy bezat, u afvordert. De haat vervolgt hei;;; de laster rust op hem; de reden, en de menfchehkheid veroordeelen hem. Wie, wie zal in dit mlgemeen wraakgefchreeuw zyne zyde kiezen; wie lourfche vlaagen niet bemerkt te hebben , had hy echter hier van geep volftrekt bewys; ep hy was ten minften zeeker, dat die dwaasheid van geen duur. geweest was. Nochtans dagt hy best, daar onze oude vriendfchap nu. weder ftond herftdd te worden, om my een geheim te vertrouwen, dat onze wederzydfc.he r,ust fcheen te moeten bewerken , en juist ongelukkig het tegendeel veroorzaakte. Hy beleed my dan , dat hy zedert lang eene geheime geneègenheid had opgevat. — „ Het voorwerp „ van myne liefde (zeide hy,) heeft my doen behovcn , dat ik dit geheim voor als nog aan „ niemand zal toevertrouwen. Huisfelyke om. „ ftandigheeden , die van het uiterfte belang zyn „ noodzaaken haar tot deeze omzigtigheid; het >s is  VAN HET KASTEEL. 313 v is niet dan nu zedert drie dagen, dat ik van haar de vryheid gekreegen heb, om u den ftaat „ van myn hart te openbaaren ; fchoon ik dit „ verlof geduurende egn jaar tyds meer dan eens verzogt had, en nu nog niet verkreegen heb, dan op beding, dat ik haar naam geheim zon houden." Wanneer Sinclair my deeze be- lydenis met een openhartig gelaat gedaan had, zou hy mogelyk voor altoos de rust in myn gemoed herfteld hebben; maar ongelukkig had Sinclair een dubbeld oogmerk. By den ie ver, om my zyn vertrouwen te toonen, kwam nog de zugt om my ten zynen opzigten volkomen gerust te (lellen , en alle ongegronde vermoedens tegen hem uit den weg te ruimen; echter was by te befcheiden, om my te doen blyken, dat by myne jalonzie ontdekt had; en dit gaf hem zulk eene gedwcngene en verleegene houding , die in iemand van zyn natuurlyk openhartig voorkomen maar al te merkbaar was, en my ook niet ontr fnapte; dit gaf my in eens al myn mistrouwen weder. Met my de waarheid onbewimpeld te zeggen, met my openhartig te bekennen, dat hy myne bcleedigende vermoedens befpeurdhad, met daar by te voegen, dat hy, om die in 't vervolg voor te komen, my verwittigde, dat hy door eene geheime wederzydfche geneègenheid verbonden was, zou Sinclair my yryuit zonder eenige agterV 5 hoi:.  314 AVONDTYL-KORTINGEN houdendheid gefprooken, en te gelyk overtuigd hebben. Door eene loflyke kieschheid wilde hy my nu de fchande fpaaren om voor hem te bloozen; hy ontveinsde dus voor my zyne bewustheid, dat ik laag genoeg was, om hem een oogenblik te kunnen verdenken. Nu fprak hy, die nooit veinzen geleerd had, roet eene te zigtbaare vetleegenheid, om geloofd te worden. Zyne houding was niet openhartig; hy ontweek myn opflag, en fcheen te vreezen, dat ik zyne gedagten uit zyne oogen leezen zou ; hy wierd meer en meer verleegen; en ik dagt, dat hy my flegts wat zogt wys te maaken. Zo dat, door eene kwalyk dagende voorzigtigheid, deed hy het vuur van jalouzie, 't welk hy zogt uit te dooven, nog veel heeviger ontbranden. Zo waar is het, dat alle veinzery, de onfchuldigfte zelf, altoos met zwaarighceden verzeld is; misdaadig of onnozel, alle kunstenary in ons gedrag is gevaarlyk, en veeltyds hoogst fchaadelyk. De zeekerde en beste Staatkunde is, om nooit eenige list, omweg of kunstenary te gebruiken, en in alle de omftandigheeden van het leven altoos opregt en rondborstig te zyn. Deeze delregel is ook doorgaans die van alle edele zielen; en het is alleen gebrek aan doopzigt of zwakheid van geest, die weidenkenden weerhouden kan , om deezen regel bedendig te volgen. Intusfen begreep ik, het geen in myn hart omging,  van het kasteel. 315 ging, zorgvuldig te moeten verbergen; maa- fat hart was gevoelig getroffen, en ik nam my vast voor, 0111 het gedrag van Sinclair nauwkeurig te befpieden. Ondertusfchen deed het verdriet, dat my yerflond, en myn tot barstens toe overkropt hart, my duizende onbedagtzaame pasfen doen. Ik openbaarde myne jalouzie aan meer dan een yan myne bekenden. Men is altoos geneegcn om te denkeu, dat, wanneer de Man zig wegens zype Vrouw omtrent zulk een teder fluk openlyk beklaagt, hy daar toe dan ook al te veel reden moet hebben, en dat hy niet alles., wat hy weet, aan den dag legt. Zo dat ik dus doende den goeden naam van myne arme Vrouw deerlyk bezoedelde ; en aan de kwaadfpreekendheid een gegrond voorwendfel verfchafte, om haar te bekladden. Ik was dwaas, onbillyk, onbegaanbaar met my zelve, en hoogst befpottelyk. Daar ik nu Sinclair met bevooroordeelde oogen befchouwde, kon" het niet anders, of ik moest in myne vermoe. deng bevestigd worden. Het hartzeer, dat my knaagde, niet meer kunnende wederflaan, en verneemende, dat Sinclair voor eenigen tyd te Parys moest blyven , vertrok ik met Julie naar een lust* huis, dat digt by Marly geleegen was. Belfamie, haare getrouwe Vriendin, yolgde haar, en myn Oom vcrzeldc ons insgelyks. De jalouzie, die my verteerde, had my dermaai fen veranderd en ongevoelig gemaakt, dat het geen my  3l6 AV0NDTYDKORTINGEN my anderzinrs vermaakt en verrukt zou hebben, nu geheel onverfchillig voor my geworden was. Ik had met veel drift naar Kinderen verlangd, Julie was nu vyf maanden zwanger, en ik was daar nauwlyks gevoelig aan, fchaon myne Julie baar grootfte geluk daar in fcheen te vinden, en Vol was van ontwerpen, die zy omtrent de op^ Voeding van haar kind gevormd had, 't welk zy wel vast voornam zelve te zullen zoogen. 1 Ik was nu omtrent veertien dagen buiten geweest, toen ik eens op een morgen in de kamer van Julie trad, met een vast befluit, om eene rondborflige verklaaring van haar te vorderen. Ongelukkig was zy uitgegaan, verzeld door Belfamie, en men zeide my , dat .zy beiden in den tuin waren. Vastelyk bcfloten hebbende, om haare terugkomst aftewagten , trad ik in haar Kabinet, en wierp my op een Canapé neder, alwaar ik my aan de naargeestigde gedagten overgaf. Na verloop van een quartier uurs wierd ik ongeduldig, en flond op. Deeze beweeging deed een der kusfens vallen , en ik wierd in een der hoeken der Canapé een klein bricventasje gewaar! . . . . Deeze brieventas had ik nooit in Julies handen gezien, fchoon dezelve echter reeds gebruikt fcheen. Dit was genoeg, o.m myne nieuwsgierigheid gaande te maaken , cn duizende gisfingen in my te doen ontdaan, Ik nam deeze noodlottige brieventas, ftak die in myn zak, en ging op het oogenblik de  Van het kastéél. 31? de kamer uit; of liever, ik borg my, met myn prooi, in myn vertrek, alwaar ik my opfloot, de deur wel vast grendelde j en vervolgens in een armftoel neerzonk. Nauwlyks kon ik adem haaien; ik Hikte van aandoening en benauwdheid; eene geweldige gemoedsbewceging benam my byna alle lugt; myne beevende handen konden nauwlyks die noodlottige brieventas vasthouden. Ik lag die voor my op een tafel neder, en toen, de-* zelve met opmerking befchouwende, voelde ik, dat myne oogen vol traanen liepen. . < . . é Wat heb ik gedaan! (riep ik met vervoering uit,) dat geen, 't welk ik in een ander hoogst ,i laaken zou! . . . Hoe! een enkel zegel, op sj een brief gezet, is heilig in de oogen van elk eerlyk man; en ik, ik zou nu befluiten, om ,j het f!ot van deeze brieventas te doen open„ fpringen! Goede God! wat ben ik gezonken! „ geweld en bedrog verwekken geen afgryzen ,i meer in my! Zo verre hebben my reeds de ,i hartstogten vervoerd!" .... Deeze gedagten deeden my fidderen. Ik was op het punt van da brieventas te rug te brengen , zonder die te openen ; maar de drift, om myne angtvallige nieuwsgierigheid te voldoen , behield de overhand .... Woedende van fpyt, dat ik voor dezelve moest bukken, en te zwak om die te wederftaan, nam ik de brieventas in de hand, en deed het flot fpringen. Het viel opsn ... en Hemel! wat zag ik!> een  3 ' i AVO & D T Y }) K O R T INGE È een portrait! Ik Adder; myn hare floeg geweldig £ een koude fchrik bevong my. Verbaasd, en builen my zelve, befchotiwde ik met afgryzen dat noodlottig fchildery. . . . Ach, het was maar al te kenbaar! . . . Rampzalige, het is Sinclair! het is zyn beeld zelveTtouwlooze, gy moet . . , gy zult fterven ! .. i * * * ii Och neen, myn Heer l zy is önfchiddig } ü (riep Pulcherie met drift uit,) dat weetik zeei, ker. Maar, myn Heer, zo gy haar doodge., floken hebt, ga dan, bid ik u, niet voort met uw verhaal." Op deezen uitval hield myri Heer de la Paliniere een Oogenblik op, glimlachte en zei: Wees gerust, lieve juffer; zo zy on,-, fchuldig is , zal de Hemel haar bê'fchèrmen , en ik zal de eenige zyn, die te beklaagen is.„ Maar hoor flegts het overige myner droevige' 5-, gefchiedenis." —- En hierop ging hy alduj Voort. * * * In de eerfte oogenblikken van myne razerny ...verloor ik alle gevoel van reden, en het geen ik aan my zelve verfchuldigd was. Julie vertoonde z:g niet aan myn ontfteld brein, dan als een affehuwlyk wangedrogt, dat niets gemeens met my meer  322 AVONDTYDKORTINGEN ventas, die op eene tafel, waar ik hem by het inkomen gefmceten had, voor haar open lag, gewaar. Met eene bedaarde houding naderde zy de tafel, en de brieventas opvattende, zeide zyi Dit is clan de eenige oorzaak van den toeftand, waarin ik u zie, en van den koon, dien ik heb moeten verduuren? ,, Ach, Julie! (zeide ik,) ,, zoude het nog mogelyk zyn, dat gy onfchul,, dig waart? Maar wat zeg ik! Uw enkel voorkomen heeft u reeds byna gerechtvaardigd." — En waarom, wreedaard! hebt gy my dan onverhoord veroordeeld? — ,, Maar dat Portrait! is dat niet van Sinclair?" — Maar hoort my dat toe? „ Niet! kan ik dit gelooven?" — Sinclair is reeds zedert zes maanden getrouwd. Die brieventas is van zyn Vrouw; en die Vrouw is Belfamie. Deeze duidelyke en klaare uitleg liet geen twylFel meer over; zy vernietigde op eens myne vermoedens; maar zy overdekte my te gelyk met fchaamte en fchande; zy deed my zo fchuldig ftaan voor Julie, dat zy myne vreugde gansch en al uitdoofde. Ik kon het geluk, van eene z» deugdzaame Egtgenoote in myne verongelykte Vrouw te vinden, niet genieten. Ik was haarer niet meer waardig. Terwyl myn Oom al fchreijend myne beleedigde Vrouw in de armen drukte, ftond ik befcbaamd en verleegen nog op dezelfde plaats onbeweegelykals een beeld; myn berouw was niet aandoen- Ijk  ia» AVONDTYD KORTINGEN 55 wraakte, en dat gy my uwe achting nog wnaf„ dig keurde. Ik dagt, dat gy in my eene liefde in weerwil van my zelve onderftelde, u vcrze„ kerd hield, dat ik my zelve bedroog omtrent den aart myner hartstogt; in één woord, ik onderftelde u wel grilziek, en bekwaam om de fpoorloosfte vooröordeelen te koeftercn, maar »» niet, om de braafheid van uw Vriend een oo„ genblik in twyffei te trekken. Dit was bet geen ik van u dagt: met my die gedagten te „ beneemen, hebt gy die vriendfchap onherftelbaar vernietigd, welke de grondfiag was van „ deeze gunftige gevoelens. De fchyn , zegt gy, ,» was in dit laatfte geval zo fterk tegen my. . . „ Maar, had gy my niet reeds, zelf voor dit ,, laatfte geval , in het binnenfte van uw ziel, duizend en duizend maal gelafterd en befchuldigd ? Maar wanneer het de eer van eene Vrouw, de deugd van een Vriend geld, is het „ dan genoeg, op den blooten fchyn aftegaan." Volftrekt bcfloten hebbende, u nooit weder te zien, ben ik verpligt, om al de twyficlin„ gen, die nog wegens het voorzigtig en deugdzaam gezag van uwe Vrouw by u mogren o„ verblyven, door de noodige ophelderingen in deezen weg te neemen. Het is geenzints van „ een jong man, gelyk ik ben, dat uwe verftan„ dige Vrouw zig een geheim zou hebben laaten „ toevertrouwen. Neen: Belfamie kende haare „ kje  3*» AV0KDTYBK6RTINCEN ,, pynigïng is, bet marteldom van laage en zwnk„ ke zielen, en de billyke draf van ergdenkende en kwalykgeziiuie menfchen." Vaarwel! Gy verliest een waar Vriend, en ik flegts eene begocheling; doch echter eene be„ gocheling, nog te dierbaar vo. r myn hart, om „ die niet te bejammeren! . . . Welk eene lieve famenleeving, welke vriendfehapsbanden hebt „ gy niet verbrooken! . . , Rampzalige! wat „ hebt gy gedaan ! Welk een geluk hebt gy ver- « 4, worpen! . . . Wat zyt gy te beklaagen, en ,, hoe zeer beklaag ik u! .... 'Er blyft echter nog eene bron van heil voor u open ; welhaast „ zult gy Vader worden; en gy kunt nog, zo „ gy wilt, gelukkig zyn," Zo als ik deezen brief geleezen had, trad myn ■ Oom vry driftig in myne kamer. Sta op,{ zeide hy,) uwe Vrouw vraagt naar u.; zy heeft een allerysfelyhften nagt doorgebragt; het gebeurde opgisteren heeft in haar zulk eene ontroering verwekt, ■ dat de gevolgen daar van, in den ftaat, ivaar in zy zig bevindt, doodelyk kunnen zyn. — O myn ,, God! men moet fchielyk naar Parys om hulp zenden." — Ik heb reeds daaromtrent de noo* dige beveelen gegeeven; uwe Vrouw heeft ( vervolgde myn Oom) ongelukkig, toen zy ontwaaktet eene tyding ontfangen, die haar de heevigfte aan* doeningen verwekt heeft. Belfamie, haare Vrien* JiHMt ^wd haar deezen morgen een Briefje, dat m  VAN HET KASTEEL. 31J wel niet veel byzonders inhield; maar Julie, die wist, dat dit Briefje door den kamerdienaar van B Ifamie gebragt was , wilde hem zelf fpteeken, en verftond van hein , dat Belfamie haaren Oom ge* zien , en haar huwelyk aan hem bekend gemaakt had; dat die Oom, woedend van fpyt, zyne Nigt voor altoos zyne vriendfchap opgezegd had. Dit herigt heeft uwe Vrouw doodelyk bedroefd; te meer , em dat gy alleen daar van de oorzaak zyt. Geduurende dit gefprek, waarvan elk woord myn hart doorgriefde, was ik fehigtig opgeftaan, en had my aangekleed. Vervolgens ging ik, vergezeld door myn Oom, naar de (kapkamer van Julie. Zy had de koorts, en leed heevige pynen. "Di Doctor kwam, en verklaarde, dat zy waar» lchynlyk ontydig verlosfen zou. Inderdaad, zy deed nog dien zelfden avond een miskraam, Zy was hier over doodelyk bedroefd, en kon het hartzeer, 't welk dit geval haar verwekte , niet verbergen. —> Ziedaar, (zeide zy, in traanen fmeltende,) zie daar, wat ik u te danken heb Dit grievend verwyt, het eerfte , dat zy my ooit gedaan had , gaf de laatfte doodfteek aan myn verbryzeld hart. Ik verfoeide my zelve; ik zag, dat ik voor altoos gehaat was; en, wel verre van myne misdagen te verbeteren, verzwaarde ik dezelven, door my aan moedeloosheid en wanhoop over te geeven, Zo haast myne Vrouw herfteld was, keerden wy weder naar Parys. — Te vergeefsch pqog-» X $ de  SS© AVONDTYDEORTIKGEN de Julie my liet verdriet, dat haar verteerde, te verbergen; zy beklaagde in 't geheim het verlies van haar kind , en dat van haare Vriendinne; want Sinclair, die onverbiddelyk was gebleeven , en my niet meer zien wilde, had zyne Vrouw met zig gevoerd naar een landgoed, in het hartje van Poitou. Maar wel haast kreeg Julie weder nieuwe ftoffe van verdiet, dat haar niet minder dan het voorgaande trof. Niemand was van myn doodelyken minnenyd onkundig gebleeven: men had het geval van de brieventas, en de uiterftens, waartoe ik gekomen was, op duizenderly wyzen verteld. Het huwelyk van Sinclair, dat voorts rugtbaar wierd , had de misleide meenigte van hun opgevat vooroordeel niet kunnen te rug brengen , en men befloot zeer gunstig , na de opfchudding, die ik gemaakt, en de vriendenbreuk met Sinclair, die dit verwekt had, dat Julie niet onfchuldig zyn kon. Zy befpeurde welhaast aan de wyze, waar op men haar ontmoete, dat zy de achting, waar mede men haar wel eerbejecgende, nu byna geheel verlooren had. Te kiesch, om deezen fmaad niet in zyne volle uitgeftrektheid te voelen, en te fier, om 'er zig over te beklagen, verborg zy in het binnenst van haar reeds zo zeer gegriefd hart , dit haar nieuw z;elsverdriet. Ik zag het onrecht , dat zy leed; ik begreep, tot welk een graad haare kiesheid gekwetst was; en ik voelde meer dan ooit, hoe zeer zy my moest liaa-  VAN II E T KASTEEL. 331 Imten; my, die de eenige oorzaak was waa r.1 haar leed. Daar ik nu dagt het voorwerp van haare billyke gevoeligheid en afkeer te zyn , deed ik niets om haar te trooften; en ik fchrcef alleen aan haare uitdeekende deugd de zagtzinnigheid toe, waarmede zy zig nog altoos jegens my gedroeg. Deeze gedagte, daar zy my dagelyks de ziel van een reet, had nog deeze nadeelige uitwerking , dat zy my voor my zelve en voor anderen ondragelyk maakte, en myn reeds zo ligt oploopend humeur nog meer verbitterde. Ik wierd knorrig, knyzig, geemelyk, en balftuurig; men fchroomde my te naderen, en ik was in den waaren zin een ballast voor de famenleeving, en ecu geesfel voor die met my moeden verkecren. Verscheidene maanden verliepen in deezen naaren toedand. Eindelyk ziende , dat de gezondheid van myne arme Julie hand over hand afnam, cn dat zy onder het gewigt van het leed, dat haar drukte, dond te bczwyken, nam ik eensklaps het befluit, om haare keetenen te breeken, en haar, door eene vrywillige egtfeheiding, van my te ontdaan. Ik maakte haar dit voorneemen bekend; baar te gelyk verzeekerende, dat myn befluit onwrikbaar was. Nochtans moet ik bekennen, dat, in weerwil van de zeekerheid, die ik van haaren haat meende te hebben , ik my echter in 't geheim gevleid had, dat dit voorftel haar verbaazen zou, en haare aandoeningen voor my wakker maa-  33a AVOND TYD KOR TIN CRN maaken; en het is maar al te waar, dat, op de minfte blyk van ontroering op haar gelaat, zy my nis een boetvaardige aan haare voeten gezien zou hebben, om een befluit af te zvveeren , waar van iet enkel dankbeeld myn hart nu reeds deedyzen. Maar neen ! Ik had my bedroogen , in my te verbeelden , dat ik gehaat was. Ik had my niet minder bedroogen, in my te vleijen, dat ik nog een oogenblik bemind kon zyn. Grootmoedige zielen zyn onvatbaar voor haat, cn mishandelingen kunnen haar niet verder voeren, clan tot onverfchilligheid: dit was het geval vau Julie. Ik had haar hart verlooren , en wel voor altoos. Zy hoorde my met bedaardheid, en zondér de minfte ontroering aan ; en bet woord opvattende , zeide zy: Myn goede naam heeft reeds vee! geleeden; de nieuwe opfpraak, die dit verwekken zal, zal het onrechtvaardig oordeel van het Publiek bevefilgen, en myne fchande voltooi jen. Doch, zo myne tegenwoordigheid in uw huis u tegenftaat, en een hinderpaal aan uw geluk is, ben ik bereid, om dat aanftonds te vcrlaaien; de onfchuld is my over gebleeven , en ik zal ook de kragt hebben, om my aan myn noodlot te onderwerpen. Ach , onge- voelige, (riep ik uit, terwyl my de traanen uit „ de oogen fprongen,) met welk eene koele on„ verfchilligheid fpreekt gy van my te verlaaten ! — ,, Maar gy zyt het immers, die dit fchynt te ver- „ langen. „ En ik ben het echter, die u aan-  338 AV0N3TYDKORTINGEN dig. Ik wierd eindelyk door de uitkomst overtuigd, hoe zeer eene geneègenheid, die op plrgt gegrond is, verre te verkiezen zy hoven die hartstogt, welke men liefde noemt, en hoe zeer hunne uitwerkzelen verfchillen.— Ik aanbad Julie, (zeide ik in my zelve,) en echter heb ik haarleven „ ellendig verbitterd, en eindlyk kunnen befluiten, „ om haar te verlaaten f Zy aanbad my niet; in tegendeel, haare geneègenheid was zonder de ,, minfte drift; maar zy was doordrongen van de f, begeerte om my gelukkig te maaken, en altoos „ bereid, om ten mynen gevalle haar fmaak en „ verkiezing opteölferen. Ik zogt haar in fchuld „ te vinden, zelf daar, waarzyniet fchuldigwas; en zy 1 zy vergaf my geftadig op de edelmoedigfte wyze de verregaandfte misgrypen. En toenein„ delyk de fehrceuwendfie onrechtvaardigheid era dwaasheid my haar hart deed verliezen , vervulde haare edelitartigheid en grootmoedigheid de plaats van de liefde. Zy reekcnde aan het voorwerp y, van haare geweezene liefde , hoe onwaardig ook „ door zyn gedrag, nog haar mededogen en edel„ moedigheid verfchuldigd te zyn. Aeh! ik zie 5, niet dan maar al te klaar, dat de waare genegen„ heid die is , welke door de reden gebillykt, en y, door de deugd verfterkt wordt." — Dïeze aanmerkingen , waarvan ik de kragt maar al te zeer gevoelde, maakten my gansch en al neerflagtig, «iï het grievendfte gerouw fcheurde de diepe won?j den  34© AVOND TYD KORTIHGBK voor ik myne vergiffenis van Julie wilde affmeew ken , moest ik eerst den toeftand van myne zaa* ken wat nader weeten. Ongelukkig was myn gedrag niet gefchikt geweest, om de achting of het medelyden van Julie voor my optewekken; en , zo ik alles verkwist had,- hoe zou ik haar dan durven voordellen , om al het voorleedene te vergeeten, en weder als voren te leeven met iemand , die byna tot den bedelzak gebragt was ? Zou zy deezen ftap, hoe zeer die waarlyk uit liefde tot haar voortfproot , niet aan de laagfte beginfelen hebben kunnen toefchryven? Deeze gedagte wasvoor my ondragelyk; en ik had veel eerder kunnen befluiten, om Julie nooit weder te zien, dan om deeze hoonende gedagten flegts een oogenblik ïn haaren geest te doen opkomen. Ik keerde dus fpoedig naar Parys te rug. Welk eene zielgrievende fmert ondervond ik niet, by het intrceden van myn huis, dat huis, 't welk Julie niet meer bewoonde, en daar ik haar, door de fpoorloosto dwaasheid, zelve uit verbannen had. Door duizende treurige denkbeelden befprongen, in neerflagtigheid , rouw en fpyt weggezonken , bleef my niets meer dan eene flaauwe hoop over; te weeten die, van door zuinigheid en overleg myne zaaken weder een weinig te herftelten , en vervolgens myne vergiffenis van Julie te erlangen. Ik zond om myn Hofmeester, en verklaarde hem, dat ik* alvorens iets ten behoeve myner eigene «sa-  3T44 AVO NDTYD KORTINGEN wyze en de verheevenheid van uwe zielbewon? „ dere, komt my echter uw grootmoedig gedrag „ niet onbegrypelyk voor. Ja , ik gevoel ten s, klaarden, hoe verrukkelyk het is, aan zig zelve het troostelyk getuigenis te kunnen geeven : Al het geene de tederfle vriend:'chap , de fterkfïe liefde een gevoelig hart kan inboezemen, heeft de deugd alleen in my uitgewerkt. En zou ik dan van het vermogen, h welk zy op uwen geest s, heeft, misbruik maaken? .... Neen, Julie 1 leef vry , vyees gelukkig, vergeet my! . . . . vergeet, zo het mogelyk is. ... Vaarwel! vaar eeuwig wel, myne nog dierbaareJulie!. . . Gy bezit ongetwyrïeld boven my die grootheid van ziel, waartoe reden en godsdienst een mensch „ verheffen kan. . . . Maar myn hart was moge? lyk het uwe niet onwaardig.'» Dit briefje zond ik, nevens de tagtig duizend Guldens, aan Julie te rug; 'er by voegende, dat haare Juweelen, haar by haar huwelyk gegeeven zynde, een gedeelte van haar bruidfehat uitmaakten , en my niet meer toebehoorden dan het overige van haar goed; dat zy, na die eens als een eigendom aangenoomen en bezeeten te hebben , nu niet gerechtigd was my te noodzaaken, om de» zelven terug te neemen. Nu had ik de allerwaarfte proef doorgedaan , en my de pynelykde opoffering getroost. Julie had my nogmaals aangebooden, haare dagen tnet W  3§6 A V O N D T V D K O R ï I N G E N „ heeft leeren kennen, moet men door fch'ade of fchande wys worden. Dan moeten onze mis,i flagen en onze ongelukken onze ftrenge leer» ,, meesters zyn." Sinclair raadde my, Parys te verlaaten, en een tyd lang te gaan reizen.— „ Ik zal u verzeilen; (zei hy,) vertrek naarlta,, lien; maar vertrek hoe eerder hoe beter." — Ik geef my geheel aan uw geleide over; ( hernam ik.) Befchik naar uw welgevallen over een ongelukkigen , die zonder uwe hulpe onder het gewigt zy7ter rampfpueden zou hewykeu. Sinclair be¬ diende zig van myne gedweeheid, en deed mybalooven, dat ik binnen twee dagen met hem op reis zou gaan. Daags voor myn vertrek, wilde ik de plaats , waar ik Julie voor het eerst gezien had, nog eenmaal aanfehouwen. Dit was in de Tuinen van het Paleis Roijaal; doch, wyl ik daar niet in het openbaar en by lichten dag durfde verfchynen, moest ik dit des avonds doen. Ik ging na den eeten derwaards. 'Er was een heerlyk muziek en veel gezelfchap, doch ik verborg my in den donkeriten hoek eener digte laan, en ging aan den voet van een dikken boom zitten. Na eene korte poos alhier gezeeten te bebben , kwamen twee Heeren zig aan de andere zyde van dien boom nederzetten. Een van hen herkende ik terftond aau de Item voor Dainval, een jongen losbol, zonder verftand, zonder zeeden , gelyk ook zonder de min-  VAN HET K A S T E E L. 361 Publiek ten onzen koste re vermaaken; hoezeer on«e goede naam daarbylydt; en boe gemakke-v lyk men kan belasterd worden , wanneer onze naam eens over den tong rolt; de kwaadaartigbeid verzint en vergroot; de leegloopei's en dwaazen luisteren en vertellen ; de waarheid wordt onkenbaar, en de bevooroordeelde waereld gelooft het kwaadfte, cn vcrwyst zonder genade. Te midden in deeze gepeinzen was 'er een denkbeeld, dat my meer dan eenig ander ter neder floeg. Ik was nu tot dat toppunt van ellende gekomen, dat myn grootfte hartzeer niet belfond in voor altoos van Julie gefebeiden te moeten leeven. Neen : dit was nog gering by een ander, 't welk Julie zelve betrof. Deeze onfchuldige deugdzaame Vrouw, die eer en cieraad van haare kunne, moest gebukt gaan onder den drukkenden last deralgemeene verachting ; en van dit zielgrievend onrecht was ik de eenige oorzaak. Dit denkbeeld, dat my'thart verfcheurde, vergiftigde myn leven , en maakte my zelf byna ongevoelig voor de zagte vertroostingen der vriendfehap. ,, Zo ik nog flegts ai- leen (zeide ik dikwerf tot Sinclair,) voor ,, myne misdagen gekastyd wierd, zou ik, van ,, myn fchuld bewust, myn lot geduldig draagen. ,, Ik weet, dat de tyd het gemis verzagt en de driften bedaart; maar wat zal een hart, deeds door naberouw gepynigd, een hart, dat voor ,, de deugd aangelegd was, imm'er kunnen bevreeZ 5 ,5 di-  VAN HET K A S ï F. E L. 363 aan myne zaaken behoefde te geeven , aan het teezen cn aan de beoclfening van weetenfchappen. Ongevoelig wierd myn geest verlicht, de kring myner kundighceden, die te voren zeer bekrompen was, uitgebreider; en daar leezen nu myne aangenaamfte uitfpanning geworden was, werd de oclfening myner verftandelyke vermogens minder een arbeid, dan wel een weezenlyk genoegen. Ik genoot uit dit alles nog een veel grooter voordeel: want, daar ik my nu beftendig beezig hield, was myn verftand ook altoos werkzaam, en ik wierd trapsgewyze uit die duizelige dofgeestigheid opgewekt, waarin ik tot nog toe als verdoofd geweest was. De Godsdienst verfterkte bovendien myne reden, en verhief myne ziel boven het flaaffche juk der driften. Deere omkeering in myn leven en denkenswyze bragt geene verandering in myne befluiten te weeg. Ik gevoelde niet meer voor Julie die overyleride drift, wier dwaaze buitenfpoorigheid ons beiden zo ongelukkig bad gemaakt. Ik beminde haar nu met minder beevigheid, maar beftendiger en edeler, met minder eigenbelang, en meer om baar zelve. De driften verblinden ons, en doen ons het weezenlyk voorwerp uit het oog verliezen; zy maaken onseigenliefdig; en, wel verre van het geluk van anderen te bewerken, hebben zy niet dan zig zelve op het oog; de waare liefde is op achting gegrond; zy ontleent haar vermogen van de deugd, en  364 AVONDTYDKORTINGEN en hoe tederder zy is, hoe meer zy ook hiliyk en belangeloos zyn zal. Ik bragt vyf jaar in Holland door. Geduurende dien tyd flaagde ik altoos gelukkig in al, wat ik ondernam, en ik herftelde, zo door myne buitengewoone naarltigbeid, als door myne fpaarzaamheid , myne zaaken volkomen. Toen dagt ik niet, dan om weder naar myn Vaderland te rug te keeren. Ik ftelde my reeds met eene aandoenlyke blydfchap voor de ftreelende genoegens , die my daar te wagten Honden ; hoe verrukkelyk het voor my zyn zoude, wanneer ik, myne overgewonnen fchatten aan de voeten van Julie nederleggende, haar zeggen kon: ,, ik kom te rug, meer waardig om u te bezitten , en met het vast befluit, om u alle myne daaden , alle myne wenfehen, myn leven, en al wat ik bezit, toe te wyden." Met deeze aangenaame denkbeelden vervuld, en door de zoetde hoop geftreeld, verliet ik Holland. Helaas! ik was 'er verre af, van den doodelyken dag te voorzien , die my ftond te treffen Ik had Sinclair gefchreeven, dat hy Julie nopens myne te rug komst zou voorbereiden. Te Brusfel zynde, ontfing ik een brief, waar in my gemeld wierd, dat Julie de derdendaagfche koorts gehad had, doch dat zy nu weder byna geheel herfteld was; dat zy zelf niet gevaarlyk ziek was geweest. De overige byzonderheeden van deezen brief  VAN HET KASTEEL. 365 brief waren ingcrigt, om my verder gerust te ftellen, en alle nuttelooze en ongegronde vrees weg te neemen; zo dar ik onbekommerd myn weg vervolgde , en geene zorg ter waereld had, dan die, dat Julie myne te rugkomst en befluit met meer verbaazing dan blydfchap zou verneemen. Ik wasnu Parys tot op twintig mylen genaderd, wanneer Sinclair my in zyn rytuig tegemoet reed; hy deed het myne (lil houden , en trad te gelyk uit het zyne ; ik deed het Portier van myn koets open, fprong 'er fchielyk uit, en vloog in zyne armen; doch, toen ik hem aanzag, bleef ik fpraakeloos, en fidderde door alle myneleeden. Verbaazing en angstdeeden my verftyven. Sinclair omarmde my, met oogen vol traanen. Ik durfde hein niets vraagen ... en hy had geen moeds genoeg, om my iets te zeggen.... Ik Helde my het ysfelyklie voor; de bedriegelyke opgevatte hoop wasvoor altoos uit myn zielvervloogén. Zonder een woord te uiten, trok Sinclairmy naar myn rytuig, klom daar nevens my in , en op het zelfde oogenblik keerde het rytuig te rug, en verliet den grooten weg van Parys. — Waar voert gy my heen ? (riep ik , vol angst en verbaazing, uit.) Ik wil haar zien! — Ach, ongelukkige! wat zegt gy! " Welnu! wat? vervolg! door- fteek my V hart! Op deeze woorden viel Sinclair , door zyne traanen als verdikt , my fpraakeloos om den hals. . . . Wel nu, (riep ik ongeduldig en vertwyfeld uit,) zeg my doch, wat is  3^5 A V ONDTïBKO 11 ï l N GEN is myn lol! Is- het haar haat, of wel haar dood, die dit ontroerd gelaat my meld? .... Zo als ik deeze woorden uitfprak, wilde Sinclair my antwoorden. Ik iidderde, en de moed ontzonk my, om myn vonnis te hooren. ê Dierbaar e Vriend'. (zei ik tot hem, myne handen famenvouwende,) myn leven, ja meer dan myn leven, is in dit noodlottig uur in uwe hand. ... De fmeekende toon , waarmede ik deeze woorden uitfprak , gaf den angst myner ziel genoeg te kennen, en deed Sinclair myne gedagten volkomen raaden. Hy zag my met oogen van medelyden aan. ,, Ik kan zwygen; (zeide hy ,) maar nooit kan ik u be,, driegen." . . . Sinclair zweeg! ik was te beklemd , om hem iets te vraagen, en wy hielden, voorts van beide kanten een akelig fülzwygen , dat niet afgebrooken wierd dan door myne zugtcn en traanen. Sinclair bragt my op een Lusthuis, 't welk hy eenige mylen buiten Parys had leggen. Aldaar afgetreeden zynde, ontfing ik de bevestiging van myn ongeluk. Julie was niet meer: ik had dus alles verlooren; en, daar haar dood my vau al het geluk, dat ik ooit in dit leven kon fmaaken , beroofde, benam zy my tevens de zo troostelyke gedagte , dat ik nog eenmaal myne misdryven konde verbeteren, en Julie het uitgeftaane leed vergoeden ; 'er bleef my niets meer over, dan een vrugteloos beklag en een eindeloos hartverd.riet. Het  VAN HET KASTEEL. 36"? Het overige myner gefchiedenis behelst geene byzonderheeden, der opmerking waardig. Door den Godsdienst vertroost, en door den tyd eenïgermaaten bedaard, wydde ik myn overig leven aan de letteroeffening , aan de vriendfehap, en aan de betragting van liefdedaaden. Myn Oom had my liefderyle vergiffenis gefchonken; zo dat de zorg, om zyn ouderdom draagelyk en zyn leven gelukkig te maaken, nu myne geliefdfte beeaigheid uitmaakte, en my de zoetfb troost verfchafte; ook viel het my geheel niet moeijelyk, om zelf tot in de minfte klciuigheedendaaromtrent myn kinderpltgt en erkentenis te toonen. Schoon deeze braave weldoener reeds hoog bejaard was , fchonk de Hemel my de gunst, van hem nog tien jaar te mogen behouden, en, toen hy my door den dood ontrukt wierd, kogt ik dit Landgoed , waar ik my zedert dien tyd fteeds heb opgehoue den. Sinclair beloofde my , dat hy my aldaar eenmaal s'jaars getrouwlyk zou komen bezoeken, en zedert vyftien jaar geleeden zyn 'er geen agttien maanden voor by gegaan, dat wy eikanderen niet gezien hebben. Sinclair , die nu omtrent vyftig jaar bereikt, heeft fteeds den roemrykften en ook tevens den gelukkigften loopbaan afgeloopen. Gelukkig Vader, gelukkige Egtgenoot, gelukkige Krygsheld, allerwegen door roem en eer verzeld, met gunIten overladen, met goederen gezeegend, en van aen  3^8 AVO.SfllïDKORTlSGEN een ieder bemind, geniet hy alle de gelukzaligheedeu, die een luisteryke Hand immer opleverde; en daar dit de vrugten zyn van zyne deugd, bekwaamheid cn verftand , zyn hem deeze zeegeuingen nog duizendmaal dierbaarder. Ik zou, in myne duistere vergeetelheid, insgelyks het geluk op myne wyze hebben kunnen vinden , indien de herdenking aan myne dwaasbeeden , en het rampzalig lot myner ongelukkige Julie, myne beste dagen niet dikvvils verbitterde. ... Dit zeggende, loosde myn Heer de la Paliniere een zwaaren zugt, waar na hy in een diep gepeins bleef aitten ; terwyl het gezelfchap een poos uit eerbied zweeg. Eindelyk bedankten Mevrouw de Baronnesfe en haare Dogter hunnen vriendelyken Gastheer voor zyne infchikkejykheid, in het verhaalen zyner treurige gefchiedenis; waarna de Kinderen hem insgelyks bedankten, en zy allen opftaande, een ieder zig voorts ter ruste begaf. * Zo dra Mevrouw de Clemire zig den volgenden dag met haare Kinderen alleen bevond, vroeg zy hem. „ wat nut zy uit de vorige AvottdvertëJling „ getrokken hadden ? Heeft de gefchiedenis van myn Heer de la Paliniere (vervolgde zy,) ,, u niet ten klaarften getoond, hoe fcbadelyk de „ Hartstogten zyn?" -— „ o Ja, wel zeeker! >, (aut-  van het kasteel. 3^9 „ (antwoordde Cefar,) juist zo, als Mama het ,, ons gezegd heeft ; men moet niets met drift ,, begeeren , dan alleen de eer."— Zo is het, „ (hernam Mevrouw de Clemire,) wanneer gy ,, door de eer vei ftaat , al wat goed , deugd» ,, ziam, groot en heldhaftig is." — Mama, wat is eene heldhaftige daad ? " .— Dat is ,, eene goede, edelmoedige daad, welke wy vry„ willig en on gevergd verrigten, zonder dat onze pligt die daadelyk van ons vordert. Daar nu de pligten van een eerlyk man zeer uitge,, ftrekt zyn, zyn 'er ook weinige daaden, voor eene waarlyk edele ziel, die men eigenlyk Held* haftig noemen kan ; — maar , zo haast eene ,, daad ons eene groote opolfering kost, en wy dezelve hadden kunnen nalaaten , zonder onze pligten te fchenden, en daar door verachtelyk te worden , en wy die daad nochtans metblyd,, fchap en gewillig verrigten , bereikt zy den trap van Heldhaftigheid, By voorbeeld: een mensch, die, rykelyk van middelen voorzien ,, zynde, een aalmoes geeft, doet niet dan degts eene goede daad ; want hy zou hoogst verach,, telyk zyn, wanneer hy die niet deed, en zyn geld alleen aan ovcrtolligheeden befteedde. Een ,, Krygsheld, die in den Oorlog veel moed en onverzaagdheid toont , is daarom geen Held; want, zo hy zig anders gedroeg, zou hy zeer ,, verachtelyk en geen Krygsman zyn. Hieröni 1. de f ï-, A a j, moeï  3~0 AV0NDTYDK0R.TINGEN ,, moet gy, om wel over den aart ecner daad te „ oordeelen , eerst acht geeven, of zy noch de ,, billykheid , noch de menfchelykheid kwetst; ,, (want dc waare grootheid is onaffchcidelykvau de billykheid;) let dan verder, of zy veel aan den daader heeft moeten kosten; en eindelyk, ,, of zy weezenlyk pligtshalve moest betragtwor,, den, dan of zy gemakkelyk agterweege gelaa5l ten had kunnen worden , zonder daarom dc ,, achting der weidenkenden te verliezen." Ja zo, nu begryp ik het eerst regt, Mama. ,, Als eene daad met recht en billykheid over„ ccukomt, als zy veel kost, en als men die kon ,, nalaaten, zonder verachtelyk te worden, dan iszy ongetwyfféldiïe/atótf/ï/^.v — „ Dit is eene juiste en klaare bcpaaling; vergeet die niet, en ,, herinner ze u vooral, wanneer gy de gefchiede,, nis zult leezen; want gy zult aldaar eene groote ,, mcenigte van kwalyk geplaatfte beocrdeelin,, gen aantreffen. Verfcheidene Gefchiedkundigen ,, deelen hunnen lof eyen verkeerd uit, als hunne ,, berispingen. Een oordeelkundig onderzoeker ,, moet nimmer hlindeling naar hun oordeel von„ nis vellen. Men moet altoos naauwkeurig acht geeven, of het op goeden grond is, dat ,, zy pryzen of veröordeclen." — „ Vindt men ,, veele Heldhaftige daaden in de Gefchiedenisfeu?" — ,, Ja: maar veelal zyn het niet die, welken de fchryvers het meest pryzen." „ Ma-  VAN het kasteel. 37Ï- Mama, zoud gy ons wel eene Heldendaad uit de Gefchiedenis willen verhaalen?" — ,, Zeer gaarne: en ik zal die zelf uit de Gefchiedenis der Turken neemen." HELDHAFTIGE DAAJJ van dm Groot-Vizier M U R A D. 33 e Sultan Achmet I, was aan Mahomet IIÏ, ©pgevolgd. Hy beklom den Troon in den jaare 1602 O), Achmet was toen flegts vyftien jaap oud; ook was het voor de eerfte maal, dat mert zulk een jong Vorst een zo uitgeftrekt gebied zag beftuuren. Het was flegts weinige maanden geleeden, dat hy tot den Troon verheeven was, toen zyn eerfte Vizier, of Staats - Minister, overleed. Achmet verkoos, om deezengewigtigenpost te vervullen , een geheel ander man, dan men van zyne jongheid verwagt zou hebben. Aden, die zy- _ , - >»*% (w) Van de Hegha, of Turkfche Jaartelling, ioio, Aa %  272 AVOND TYD KORTINGEN zyne perfoon omringden, en reeds op dit ampt vlamden, zagen zig in hunne hoop te leur gefield. Murad , Pacha van Cairo , was reeds een bejaard man, die, door de ondervinding wys geworden, ook bovendien groote bekwaamheeden bezat, in het midden der onlusten , die bet Keizerryk onder de vorige regeering zeer ontrusteden , had Murad alle de Staaten in Africa in de dieplte rust en vreede weeten te bewaaren , en had daar by ook zeer getrouwlyk alle de belastingen in 's Keizers fchatkist uitgellort , zonder zig daar mede te verryken, of het Volk te kneevelen. Daar by nooit zyn nieuwen Meester gezien had, en ook geene de minfte betrekking aan 't Hof had , was hy 'etverre af, van zyne verheffing te vermoeden; ook kon hy zig niet verbeelden, dat een zo jong Vorst een getrouw Dienaar, die verre van de hand was, zou onderfcheiden en den voorrang geeven boven die vleijers, welken hem dagelyksch omringden. Nochtans ontfing hy in het hartje van Egypten het geheim zegel, en den last, om zig terftond naar Conftantinopolen te begeeven. Deeze keuze van Achmet beloofde aan het Keizerryk een Vorst, die de deugd beminde, en het welzyn van zyn volk zou behartigen. Eenige jaaren daarna wierd de Oorlog tegen de Perfiaanen verklaard, zeer tegen den raad van Mujad. Desniettemin wierd hem het bevel over het Leger opgedragen. Hy verkoos tot zyn Luitenant,  $74 AVOTïD TYDK.0R.TIN GE fJ Zetten (o), of wel om hem te laaten wurgen, Zo hy 't goedvond. Murad ontbood Nafuf in zyne Tent, en vertoonde hem den brief des Keizers. Nafuf dagt niet anders, of hy hoorde zyn doodvonnis ; nochtans ondernam by om zig te verdeedigen , of liever hy verlaagde zig tot fmee- kingen; toen Murad hem inviel: ,, Gy hebt et, trouwloos met my gehandeld; doch gy bezit groote bekwaamheeden, en ik doe u recht ge- noeg, om u bekwaam te achten , het bevel o5, ver het Leger te voeren. Ik draag u dan dien last op , die te zwaar voor myne jaaren gewor9, den is, en del u het groot zeegel ter hand. Dien uw Vorst getrouw, en laaten uwe wa,, penen fteeds gelukkig zyn!" —- Op het zelfde oogenblik riep Murad de troepen by een, en verklaarde Nafuf Groot-Vizier in zyne plaats. Murad begaf zig vervolgens in eenzaamheid op een Landgoed, alwaar hy gerustelyk zyne dagen eindigde. De Voorzienigheid gehengde niet, dat Na- («) Wanneer een Pacha of Opper-Officier van alle' iyne waardigheeden beroofd, en tot den ftaat van eea eenvoudig burger Vernederd wordt , dan heet dit in Turkyen MuzmI gemaakt worden. Het gebeurt ook wel eens, dat men een Officier, om eenig verzuim, «ot een minderen rang van Officier verlaagt, doch dan heet dit aics, Mawl worden.  VAN II ü T KASTEEL. 375 Nai'cif de vrugteti zyner trouweloosheid lange genoot. Groot-Vizier geworden zynde, trouwde hy met de Dogter des Keizers ; doch deszeif's goedheid misbruikende, wierd hy afgezet, en op 'last van Achmet gewurgd (p ). * * * „ o Mama! (riep Cefar uit,) wat bemin ik dien Murad! dit was waarlyk wel eene heldhaftige daad!" — ,, Beoordeel die volgens de regels , die ik u heb voorgelchreeven. Voor. eerst, is zy overeenkom/lig met de regels vau „ menschllevendheid en rechtmaatigheid." ,, o Ja, want Nafuf verdiende voorzeeker geftraft té worden; maar hy had niemand dan alleen ,, Murad beleedigd; dus kon deeze, daar Achmet de zaak aan zyne beilisfing overliet, hem ook genade verleenen." Verder: het moest Murad ook veel gekost hebben, om eene ,, zo billyke wraak niet te koelen; hy zou, zon,, der zig verachtelyk te maaken, zyn post hebben kunnen behouden ; althans behoefde hy dien aan zynen vyand niet afteliaan. Zelf kon „ hy (p) Men heeft deeze trek ontleend uit de Gefchiedeni: van het ottomannifche Ryk, door den Heere mignot, H. Deel, pag. 344. en vokjende. A a 4  $76 AVON DTY0KOR.T1KCËN hy Nafuf zyne waardigheid hebben afgenomen. In plaats van dit alles, offert hy zyne byzondere s, gevoeligheid op aan hetwelzyn van bet algemeen, vermits hy wist, dat Nafuf, zo door zyne bekwaamheeden als zyn yver en werkzaamheid, ,, veel gefchikter was dan hy, om het opperbevel over het Leger te voeren. Bovendien deed by „ een nieuw gunstbewys aan eene perfoon , die reeds zyne vorige gunstbewyzen met zo veel j, ondankbaarheid beloond had; zo dat deeze daad waarlyk grootmoedig, waarlyk heldhaftig kan genoemd worden." Ik ben zeer blyde, ., lieve Mama, dat gy my eenige kenmerken vcrfchaft hebt,waar aan ik de waare heldeudaaden onderkennen kan. Het is zo aangenaam, om na een oogenblik overdenkens zelf te kunnen zeggen: deeze daad is Heldhaftig, deeze is het niet" „ Mama, (zei Caroline,) (la my toe, u eene vraag te doen nopens de gefchiede>nis van myn Heer de la Paliniere. 'Er is iets , dat my eenige moeite gedaan heeft. Ik vind het zeer natuurlyk, dat Myn Heer de la Paliniere, met zulk een driftig geitel, en zo veele buitenfpoorigheeden, zig veel verdriet op den hals haalde: maar die arme Julie, die zo goed, zo zagtzinnig , zo voorzigtig was! die had teu minden moeten gelukkig zyn." —,, Gy deukt, ,, lieve Caroline, dat de deugd, met voorzigtigheid gepaard, haar voor de rampfpoeden, die s> zy  VAN II E T KASTEEL. 377 „ zy gclceden heeft, had moeten beveiligen; is „ het niet zo?" „ Ja, Mama, was dat „ niet billyk?" — „ Zeeker was het billyk." — s, En evenwel bewyst het geval van Julie het te,, gendeel." — In 't geheel niet. Voor eerst, „ gelooft gy ligt, dat zy nooit zo beklagenswaar„ dig geweest is ,als haar Man? " — ,, Ja voor„ zeeker; zy wierd niet, zo als hy, geknaagd „ door naberouw." De onfchuld, myn kind , verwekt natuurlyk eene lydzaame onderwerping. Ook vond Julie in de zuiverheid van haar gemoed die troost, welke haar zo noodig was. Dit was zy nochtans alleen aan de deugd verfchuldigd; en dat was reeds zeer „ veel. Met dat al ondervond zy echter veel ver,, driet; maar het gebrek aan ondervinding was ,, daar meest de oorzaak van." —< ,, Maar al evenwel, Mama, haar gedrag is altoos onbe- rispelyk geweest." ,, Dat is waar: maar ,, zy heeft echter misflagen en onvoorzigtigheeden begaan." — „Julie! heeft Julie onvoor,, zigtigheeden begaan?" — ,, Gy weet, dat zy door eene tederliefhebbende , verftandige Moeder volmaakt wel was opge/oed; maar die Moeder had zy het ongeluk van te verliezen , ,, toen zy flegts zestien jaar oud was! Zy trouwde, toen zy pas zeventien bereikte, en dc ,, grondbeginzelen , die zy van haare Moeder ge„ leerd had, waren diep in haar hart geprent; Aa $ zy  578 AVONDTYDKORTINGEN zy had eene zeer gelukkige inborst, en volgde fteeds flandvastig haaren pligt; maar het outbrak haar aan de noodige ondervinding; zy miste haare raadgeeffter, haare leidsvrouw; en zy beging daardoor eene meenigte van mishagen; dit ongeluk was bynaonvermydelyk."— Maar, Mama, gy verbaast my! Welke mis- flagen beging Julie doch?" Voor eerst had zy, daar zy nog zo jong was , en een ag,, terdogtig, jaloursch en driftig man getrouwd „ had, geene geheimen, die zy voor haar Man verbergen moest , moeten aanhooren. Maar „ dit is echter haar grootfte misflag niet:zy heeft 'er twee andereu begaan, die veel grooter waren. Toen zy gewaar wierd, dat myn Heer de la Paliniere een tegenzin tegen Belfamie, „ haare Vriendinne, had opgevat, moest zy de ,, verkeering met haar gemyd hebben, tot dien „ tyd toe, wanneer het Huwelyk van Belfamie rugtbaar mogt worden. Dit was niet, haare Vriendin opofferen; dit was flegts, zig, ten „ gevalle van haar Man, een poos berooven van het genoegen, om haare Vriendinne te zien. „ En zulk een gedrag, daar het op Myn Heer de la Paliniere de fterkfte verpligting gelegd, en ,, hem de grootfte dankbaarheid zou ingeboezemd „ hebben, zou hem tevens van de wantrouwige gedagten, dat hy niet bemind werd, gcneezen »» hehben." —— „ Dat is waar; wanneer Julie „ dit  VAN HET ft A S T -E E L. 370 dit gedaan had, zou het geval van de brieven- tas niet gebeurd zyn, en Julie zou haaren goe* den naam behouden, en haar geluk niet geheel ,, verlooren hebben. Nochtans , Mama , legt het my in 't hoofd, dat zy Myn Heer de la ,, Paliniere aanbood, om Belfamie niet meer te zien?" —~ ,, Ja, zy bood dit wel aan, maar ,, dat was niet genoeg: een aanbod is flegts eene ,, beleefdheid ; en zy kon ligt denken, dat dit niet aangenoomen zou worden. Zy moest een bepaald befluit genoomen, en het daadelyk uit,, gevoerd hebben: te meer, daar deeze opofie- ring in zig zelf niet zeer moeijelyk was; het „, betrof flegts eene korte berooving der verkee,, ring, en geene breeking met haare Vriendin- ne." ,, Ja, dat was zeeker een misdag; en nu kart ik niet begrypen, hoe Julie, die zo ,, voorzigtig was, dezelve heeft kunnen begaan. Maar nu de tweede fout, Mama?" — ,, Die ,, was van gelyken aart, maar veel erger; en dat ,, was, dat zy Sinclair tot haarent bleef ontfan- gen, na de duidelyke bekentenis der jalouzie van haar Man. Het is waar, dat hy zig ver,, beelde volflagen geneezen te zyn; maar kende Julie den grilzieken en agterdogtigen aart van haaren Man niet? Doch bovendien, welk ver., trouwen kon haar zulk eene plotzelinge en on,, verwagte geneezing inboezemen? Hoe kon zy onkundig zyn, dat eene Vrouw de zedigheid ,> en  jSd AVONDTYDKORIISGES », en haare pligten krenkt, wanneer zy tot haaren „ byzonderen omgang den Man toelaat , waar van haar Egtgenoot jaloers is geweest? Voor„ al, wanneer die jalouzie nog eerst zo kortlijk „ geleeden is uitgedooft ? Julie befloot waarfcbynlyk niet, om Sinclair weder te zien, dan „ doordien zy zig verzeekerd hield, dat de vermoedens van haar Man geheel vernietigd zou» Jen zYnj zo haast hy het huwelyk van zyn Vriend zou verneemen. Maar waarom dan niet gevvagt tot den tyd dier verklaaring? Wan„ neer zy zo lang had uitgefteld, Sinclair weder „ te zien, zou zy in de achting van haar Man gereezen zyn , daar zy nu in tegendeel gevaar hep, om de rust zyner ziel nog meer te ftoo„ ren, en zig bloot Helde aan zeer onaangenaame „ en befpottclyke ontmoetingen , wanneer zy Sinclair zag, voor dat die zaak was opgehel- derd." ja> dat js waar. in ge- val heeft zy eene groote onvoorzigtigheid be- „ gaan. " „ En zie eens, welke fchroome- „ lyke gevolgen daaruit kunnen ontftaan." , „ Wel, 't is waarlyk, om een jong mensch te m doen fidderen." — „ En wel te meer, om „ dat men niet verwagten kan, meer verftand en beleid te bezitten op den ouderdom van agttien „ of negentien jaar, dan Julie bezat." „ Maar, Mama, dan is het byna onmogelyk, i, dat een jong mensch geene onvoorzigtigheeden „ be-  VAN HET KASTEEL. S§ï ,, begaat?" Dat is het inderdaad, (ant- ., woordde Mevrouw de Clemire,) wanneer zy „ geene verftandige leidsvrouw, geene vriendin ,, en raadgeeffter bezit, wier ondervinding haar ,, voor misftappen bewaart , en haare weinige- waereldkennis te gcmoet koomt." ,, O, ., zo de ongelukkige Julie haare Moeder had mo,, gen behouden! (riep Pulcherie uit,) dan zou zy nooit eenige onvoorzigtigheid begaan hebben. Haar grootfte ramp was die van haar verlies, alle de anderen waren zo veele gevol- „ gen van deeze eerfte. " ,, Gy hebt ge- lyk, (hernam Mevrouw de Clemire,) want „ Julie zou, met een zo gedwee hart, en zulk eene verheevene ziel, en gezond oordeel, al,, toos den raad van haare Moeder gevraagd en „ gevolgd hebben. En welk een raad kan immer welmeenender en heilzaamer zyn, dan die van eene verftandige, voorzigtige en liefderykc ,, Moeder!"—Och,Mama,wy zullen altoos .,, goeden raad mogen genieten,en dus ook altoos gelukkig zyn!" Dit zeggende, vloogen de Kinderen hunne goede Mama om den hals; en op deeze wyze eindigden doorgaans alle hunne gefprekken. Mevrouw de Clemire bleef nog twee dagen by myn Heer de la Paliniere; en vervolgens keerde zy weder naar Champcery. . Daar nu de Abt dien morgen niet zeer voldaan was geweest over het ge-  L.Si A V OM D T YD KO R TI NCE N gedrag van Cefar , zo was 'er .des avonds ook geene Avond- Vertelling. Deeze Itraf bedroefde eu verbitterde Cefar geweldig, zo dat hy een weinig wreeyel van humeur wierd, en naar bed ging, zonder den Abt om verfchooning te vraagen, zig flegts vergenoegende met hem goeden nagt te wentellen, Hy was omtrent een half uur ie bed geweest, toen Mevrouw de Clemire in zyn kamer trad. „ Slaapt gy, myn Zoon?" (zeide zy met eene zagte ftem. ) — „ Neen, Mama, nog niet;" (antwoorddeCefar, op een treurigen toon. ) — ,, Dat verwondert my niet, ( her„ nam Mevrouw de Clemire,) zo gy waarlyk „ daar ik niet aan twyfel, een goed hart bezit, „ moet gy np geen genisten nagt hoopen. Hoe „ is het mogelyk, myn kind, dat gy hebt kun,, nen gaan flaapen, met een van fpyt opgebroeid „ hart, en een heimelyken Wrok tegen dien man, ,, aan wien gy zo veele verpligtingen hebt, en dien gy met al uw hart moest beminnen! Gy „ hebt hem van u laaten gaan, zonder de minfte pooging te doen, om u met hem te bevreedi„ gen, en hy verliet u voor twaalf ganfche uuren. Luister, Cefar, naar een trek, dien ik „ deezen morgen geleezen heb De Her- ,, tog van Bourgogne, Vader des overleeden Ko,, nings, liet zig eens door drift vervoeren tegen een Kamerdienaar: doch, na dat hy te rust „ gegaan was, zei hy aan deezen bediende, die „ in  VAN HET KASTEEL. 383 ,, in zyn vertrek Hiep: ach, vergeef my doch, het ,, geen ik u deezen avond in overyling gezegd hebt, ,, op dat ik gerust mag inflaapen (q ). Oordeel nu, myn Zoon, of hy, die een Kamerdienaar ,, om vergeeving bad, zig zo gerust ter neder zou gelegd hebben, wanneer hy zyn Gouverneur , zyn raadsman, zyn geleider, beleedigd ,, had! En echter was deeze Prins flegts zeven ,, jaar oud, en gy zyt reeds in uw tiende jaar getreeden!" ,, Ach, Mama, ik wist ook wel, dat ik niet flaapen zou . . . Sta my toe, ,, dat ik opfta, en terflond myn Heer den Abt ,, om vergeeving vraage." — ,, Dat wil ik gaar., ne, myn kind;" antwoordde Mevrouw de Clemire. Hierop reikte zy haar Zoon een nagttabbert, dien hy fchielyk aanfchoot, en lugtig uit zyn bed fprong; waar na hy, door zyne Mama geleid, zig naar het vertrek van den Abt begaf. Hy klopte zagtkens aan de deur; de Abt, reeds met de flaapmuts op, deed die open, en toonde zig niet weinig verwonderd, Cefar daar te zien. Deeze, met eene verleegen en befchaamde houding, trad, daar hem de traanen by meenigte langs de wangen rolden, naar hem toe, en bad hem in de beweegelykile bewoordingen , dee- moe- ( q ) In het Leeven van den Dauphin, Vader van lodiwyk den XV. door den Abt psoihi, I. Deel.  V A N II E T KASTEEL. 385 uwe begaane misflag betuigd te hebben. Voor ,, het overige, Myn Heer, ik herhaal het nog- maals, wil ik u gaarne om Mevrouw uwe Mama's wil vergeeven; dat is te zeggen, ik ,i zal u geene ftraf opleggen voor het gebelgd hu,, meur, dat gy my getoond hebt.'' -— Wel nu, (riep Cefar, zeer bewoogen, uit,) dan ii leg ik my zelve eene ftraf, geëven.reedigd aan myne misdaad, op. Ik beloof plegtig, dat ik ii geduurende veertien dagen my vrywillig zal berooven van de Avond-Vertellingen, en die i, is wel de grootfte opoffering, die ik doen kan5 ,, maar wees dan ook ten minften zo goed, van „ my niet met die ondraagelyke koelheid te be* handelen, en ik zal myn ftraf met geduld draa- ,, gen." Zo als hy dit gezegd had, reikte) de Abt hem zeer tederlyk de hand, en Cefar vloog, verrukt van blydfchap, al fchreijend in zijne armen , terwyl hy niet weinig in zijn fchik was, van eene goede daad gedaan, en zig met zig zelf bevreedigd te hebben. -— Nu ziet gy, myn „ Zoon, (zeide Mevrouw de Clemire,) wat hefi kost, wanneer men uitftelt, om zyne mislla- gen te verbeteren; men verergert die, men vindt ,, geene toegeevendheid meer, en men is dan ge- noodzaakt, om buitengewoone flappen en eene pynelyke boete te doen. Zo gy, naar bed gaan■ „de, op eene behoorlyke wyze Myn Heer om „ excuushad gevraagd, zou hy u vergeeven, en ). DEEL, Bb gy  Van hét kastéél. 387 Cefar en zyne Zusters bezaten in eigendom een klein tuintje, 't welk hen eeü ongemeen vermaak verfchafte, en door hen in twee (hikken gedeeld was. Het eene was" voor moezery , het andere Voor bloemen gefchikt. In ëen der hoeken van dit dukje grond was een put gemaakt, dat is té Zeggen, eene groote kuip, welke in den grond gegraven, én even als een pitt met een muurtje omringd was, om de Kinderen voor ongelukken te beWaaren, als mede een touw en emmer, otri water te putten, dat men 'er dagelykscll inbragt; De Kinderen , door Augudin geholpen , pinteden! daar dagelyksch het noodïge water, om hun tuin» tje, dat zy zeiven bearbeidden , te befproeijen. 2y hadden emmers, kruiwagens, en ander tuingereedfehap , dat naar hunne jaaren cn kragteri gefchikt was. Baas Steeven, de Tuinman, befiuurdé hunnen arbeid, én keverde hen de noodige planten, bollen en zaaden. — ,, Ach! (zeis, de Caroline, terWyl zy een Hiacynt begoot,) ii 0 wat verlamg ik, om deezen blo-em ontlookeu ü te zien! Met welk een vermaak zoude ik dieii s, niet afplukken , en aait myne lieve Mama s, brengen!" - Ach, lieve Carolientje, (viel Pulcherie haar in,-) gy zult ten mindert wel zo lang willen wagten, tot dat ik ëen rnii, kertje van Primulaveeren heb , om haar die ins- \i gelyks aan te bieden." En tot dat ik B b 2 u ( ze!  S83 AVONDTYDKOR.TINGEN ,, (zei Cefar, ) wat falade geteeld heb, om haar ,, daar mede te verrasfen." De 12de April was een fchoone dag. De boete tyd van Cefar was nu verftreeken, en de Kinderen ftonden vrolyk op, uitroepende: nu zullen deezen avond de lieve Vertellingen weder beginnen. Men vond in den tuin zo veel falade, als noodig was, om een aartig korfje te vullen, ook Hja* cinten, Primulaveeren en Violierbloempjes. liet korfje , met veel keurige ftrikjes geestig opgecierd , wierd , met een vrolyk gejuich , aan Mevrouw de Clemire en aan Mevrouw de Baronnesfe gebragt , die het onder eikanderen verdeelden. De Bloemen wierden met veel zorg in karaffen gezet , op dat men de geur daar van nog lang zoude kunnen genieten, en de falade wierd tot het middagmaal befpaard , wanneer dezelve gegeeten wierd. Nooit werd een geregt met meer fmaak genuttigd, en lekkerder gevonden. Des avonds gaf de Baronnesfe te kennen, dat zy eene aartige Hiftorie gereed had, welke zy dan ook, na het avond - eeten , in deezer voegen vertelde. EU-  van het kasteel. 389 EUGENIE en LEONCIUS, of het BALKLEED. J^'iLevrouw de Palmene, jong en bevallig, en zedert eenige jaaren Weduwe geworden, belteedde al haar vlyt en zorg aan de opvoeding van een eenigst Dogtertje. Haar Man had haar eene meenigte fchulden nagelaaten , welken zy niet konde voldoen, dan door Parys te verlaaten, en in ïtilte te gaan leeven op haare Landgoederen, die zy in Touraine, omtrent een uur van Loches O),, bezat. ( r) De Stad Loches is geleegen op de Rivier Indre , by een groot Woud. Mqn heeft daar een groot Kasteel , alwaar de Kardinaal de la Balue in hegtenis gezet wierd. Men vindr in de Kerk van het Kapittel, welke in het binnenfte gedeelte van het Kasteel gebouwd is, het Graf van Agnes Sorel Loches is vyf mylea van Amboife geleegen, het welk mede eene kleine, doch zeer vermaarde Stad is, inzonderheid wegens haare ma.Bb 3 nu-  39» AVOND TYDKORTtNGEN zat. Het Kasteel was zeer ruim, groot en ou* derwetscb. Zyn groote valbrug , ruime gragteq en booge torens bragten de eeuw der duGuesclins en der Bayards Ieevendig te binnen ; die fchoone dagen der oude Ridderfchap , welké men gcwisfelyk te rug zou wenfchen, wanneer de eenvoudige braafheid en dapperheid van eenige fiere Ridders, de plaats van orde en we^ konde vervullen. Het binncnfte van 't Kasteel beantwoordde aan de ui* terlyke vertoonin . Alles kondigde dc edele eenvoudige zeeden onzer Voorvaderen aan : men zag daar geene verguldzcls, nochte eene mcenigte van Porcelyn , of Beelden , of Vazen, welke onze nieuwmodifche huizen meer opproppen dan ver-, eieren; maar daaië.itegen zag men daar de fraaifte en keurigst uitgewerkte Tapyten, waar mede de wanden der Vertrekken rondsom behangen, en waarop eene of andere merkwaardige trek uit de Gefchiedenis was afgemaald. Men kon aldaar in de fchopnfte , ruimfte en lugtigfte gaanderyen, wandelen , allen met Famillcftukken vercierd , en waar van de venfterraamen aan de eene zyde van het Kafteel op een fchoon woud uitzagen, en aan de andere zyde op de aangenaame oevers van den In- nufaéluuren, en de famenzweering, diè haaren naam van die plaats ontleend heeft. Deeze laatfte Stad is by de Loïre geleegen.  VAN HET KASTEEL. 391 Inder. Hier was het, dat Eugenie ( dus was de Dogter van Mevrouw de Palmene genaamd,) haare kindfche jaaren en eerfte jeugd verfk-et. Hier was het, dat zy den fhiaak van het buitenleeven en afzondering verkreeg. Geduurende de fchoone Lente en Zomer dagen , deed zy lange wandelingen met haare Moeder, en wanneer de 'middagzon al te fterk wierd, zogt men de fchaduw van het lommerryke woud. Dan eens liep zy lugtig daar in rond, dan weder plukte zy bloemen en kruiden, waar van haare Moeder haar de naamen en eigenfchappen leerde. Dikmaals nam zy daar haare lesfen waar, of zy luisterde aaudagtig naar de voorleezing van het een of ander fchoon ftuk; en met den zo«len avondftond verlieten zy het Woud, om de frisfche lugt aan den oever der Rivier te genieten. Toen Eugenie in haar agtfte jaar trad, bleef zy meer thuis. Duizenderly beezigheeden hielden haar op het Kasteel; maar zy ftond met den dag op , en dan ging zy haar ontbyt neemen in het park of wel in .'t veld; en des avonds deed zy eene wandeling van een of twee uurtjes met haare Moeder. Zy had tot fpeelmakkertje het Dogtertje van haare Gouvernante. Dit jong Meisje , Vakntine genaamd , was vier jaar ouder dan Eugenie. Zy had een gelukkigen inborst, het beste hart, en was zeer leerzaam. Zy woonde al de lesfen, welke Eugenie ontling, naarftig by, en maakte fib 4 zul-  J02 AVONDTYBKORTINGEN zulke fchoone vorderingen, dat haare jonge Juffer haar als eene verftandige Vriendin behandelde. Onderwyl bereikte onze Eugenie haar zestiende jaar. Haar verftand was reeds zo wel gevormd als haar teder hart gevoelig was. Zy paarde , by haare natuurlyke vrolykheid , en de eenvoudige bevalligheeden van haare jaaren, een zeer geoeffenden geest, eene zeedige hefcheidenheid, eene uitneemende zagtzinnigheid, en de volmaaktlte eenpaarigheid van humeur en gedrag, Haare liefde en dankbaarheid jegens Mevrouw de Palmene kende geene paaien, Altoos en onophoudeïyk heezig met dat geene, 't welk zy dagt, dat haare Moeder genoegen kon geeven, nam zy alle haare pligten met de uiterfte bereidwilligheid en blydfchap waar. Leerde zy verzen yan buiten, day dagt zy: Ma-ma zal my die met vermaak hooren opzeg, gen ; van avond , wanneer wy wandelen , zal ii haar die voorzeggen, en zy zal myne leerzaamheid en geheugen pryzen; vertaalde zy uit het Engelse!} of Italiaansch, dan deed zy twee bladzyden af, in plaats van een, en zy zeide in zig zelve; wat zal Mama verwonderd en verheugd zyn, wajinee? zy ziet, hoe. veel ik gedaan heb; fchreef, ofteekende, of fpeelde zy op het Clavier of de Harp, dan dagt zy : dit fchilderfiukje zal het Kabinet van Mama verderen; en zo meenlgwerf als zyhet zelve aanziet, zal zy aan haare Eugenie denken: deeze &onnate, die. ik nn. nog heel gebrekkig /peel, zaj. Ma-  VAN HET KASTE E L. 303 Mama behoor en , wanneer ik haar die eets rol* tnaakt zal voorffeelen! enz. Deeze wys van denken , die zy op alles toepaste, deed haar een ongemeen vermaak vinden in haare oefeningen , maakte haar de moeielykfte ftudien gemakkelyk, en herfchiep alle haare pligten in de ftreelendlte genoegens. Ten einde de opvoeding van Eugenie te voltoijen , befloot Mevrouw de Palmene , om eea paar jaar te Parys te gaan doorbrengen, Zy onttrok zig dan aan haar aangenaam verblyf op het laatst van September; en te Parys gekomen zynde, huurde zy een gefchikt huis, alwaar Eugenie meer dan eens de bekoorlyke oevers van de Loire en den Inder miste. Mevrouw de Palmene vond daar met vermaak veelen van haare oude kennisfen weder, en onder dit getal zag zy met veel onderfcheiding een geweezen Vriend van haar overleeden Man, genaamd den Graaf d'Amiüy, die in alle opzigten haare voorkeur waardig was door zyne uitneemende verdiensten en deugd, Zedert eenige jaaren Weduwenaar geworden zynde , bleef hem niets meer over dan een Zoon, die nu omtrent agttien jaar oud was, en waar van hy zig voor eenigen tyd had afgefcheurd, om hem geduurende twee jaaren te doen reizen. Hy was nu in Italiën, en moest verder het Noorderlyk gedeelte van Europa gaan bezigtigen. De Graaf d'Amilly kwam alle avonden by MeB,b. 5 vrouw  VAN HET KASTEEL, 39$ Mevrouw de Palmene herkende wel in dit fchildery het afbeeldzel' van haare Dogter; doch, wan-; neer zy we'er dagt aan den merkelyken afiïand, die 'er tusfchen de groote goederen van Leoncius en haare Dogter was, kon zy zig nauwlyks verheel-? den, dat de Graaf weezentlyk Eugenie meende. Het was nu omtrent twee jaaren geleeden, dat Mevrouw de Palmene te Parys gekomen was, toen de Graaf d'Amilly, op zekeren avond naar gewoonte by haar komende, haar verlof vroeg, om zyn Zoon , die zo even aangekomen was , aan haar te mogen aanbieden. Op het oogenblik zag zy een welgemaakt Jongman in de kamer treeden, en met eene zeer vriendclyke , doch egter een weinig verlecgene houding, Mevrouw de Palmene naderen, het welk aan zyne bevallige geftalte nog oneindig meer luister byzette. De Graaf en zyn Zoon bleeven dien avond by Mevrouw de Palmene eeten. Leoncius fprak weinig, maar zag Eugenie geduurig aan; hy fprak niet een enkel woord, dat zyne vuurige begeerte, om Mevrouw de Palmene te behaagen, niet duidelyk te kennen gaf. Den volgenden dag kwam de Graaf, verzeld door zyn Zoon, weder aan het huis van Mevrouw de Palmene , welke hem rond uit verklaarde, dat zy zig eene wet had gemaakt, om nooit jonge lieden van de jaaren van Leoncius tot haarent te ontfangen. — ,, Maar, Mevrouw, (antwoordde ,-, -de Graaf,) gy moet ten minden hem zien, om  396 AVONDTYD KORTINGEN te weeten, of hy u als Schoonzoon zon aan- ftaan." Hoe? wat! wat wilt gy zeggen? —■ 5, Wel, Mevrouw, ziet gy niet, dat zyn geluk en ook het myne hier van afhangt . . . Geef „ u dan den tyd, om hem te leeren kennen; en, ,, zo hy het geluk heeft van u te bevallen, zul- len zyne en myne wenfchen verhoord zyn."— Dit was nu zo verftaanbaar gefprooken, dat Mevrouw de Palmene nu niet meer twyfelen kon. Zy betuigde aan den Graaf alle haare erkentenis. Echter nam zy geen vast befluit, maar wilde eerst Eugenie raadpleegen, en eenige meer byzondere kennis verkrygen van het karakter van Leoncius. Al, wat zy deswegens ontdekte, verwekte in haar eene nog vuuriger begeerte , om hem tot haar Schoonzoon te verkrygen; en , daar de Graaf nu op nieuws zyn verzoek aandrong, twyffelde zy geen oogenblik meer, om hem zulksblyhartig toeteftaan. Alles nu naar beider wensch gefchikt zynde, teekende men de huwelyks voorwaarden, en den volgenden dag verkreeg Leoncius de hand van zyne behoorlyke Eugenie; waar na men de Jonggetrouwden naar een zeer vermaakelyk Landgoed geleidde, het welk den Graaf toebehoorde, cn tien mylen buiten Parys geleegen was. Het oogmerk was, om aldaar tot het einde van den herfst te vertoeven. Mevrouw de Palmene bragt omtrent drie maanden met hen door, na verloop van welken zy verpi igt  VAN HET KASTEEL. 397 pligt was, om hen te verlaaten. Vermits zy zig nu voor altoos te Parys wilde nederzetten, was zy genoodzaakt een keer naar Touraine te doen. Offchoon zy nu voor den winter te rug ftond te komen , had Eugenie alle haare ftandvastigheid noodig, om deeze treurige fcheiding te kunnen uitftaan; en haare fteeds byblyvende droefgeestigheid deed haar nog belangryker voorkomen in de oogen van Leoncius. Hy vond een zagtftreelend genoegen in haar dus neerflagtig te zien; en wanneer hy de traanen, welken zy voor hem poogde te verbergen, ^zag vlieten, dan dagt hy: wat zal zulk eene edele, tedere, dankbaare ziel niet eens voor my gevoelen! Echter ontveinsde Eugenie zeer veel van haar hartzeer voor Leoncius, uit vreeze van hem te bedroeven; doch zy vergoedde dit foort van bedwang, door haar geheele hart by Valentine, de gezellinne van haare jeugd, waar van ik boven reeds gefprooken heb, te ontlasten. De aangenaamfte. troost voor Eugenie was, om met dit Meisje van haare geliefde Moeder te fpreeken, en haar dagelyksch uitvoerige brieven te ichryven, die dan de nauwkeurigfte byzonderheeden van haare liefde en achting voor die beminde Moeder, als ook van haare verrigtingen en vermaaken behelsden. 'Er waren nu reeds twee maanden verloopen zedert het vertrek van Mevrouw de Palmene, en geduurende dien tyd had Eugenie met haar Man of  SOS AVONDTYDKORTINGEN of Schoonvader niet ééne keer naar Parys gedaahi Zy begeerde, zy wenschte niets, dan de terugkomst van haare waarde Moeder. Zy was op haar beurt weder alles Voor Leoncius, haaren Egtgehoot; en Leoncius wierd haar dagelyks dierbaarder. Zeer dikmaals ging zy met hem alleen iri het naby geleegen Bosch, of in de omliggende Velden wandelen: dan ondervroeg Eugenie hem haar verfeheidene byzonderheeden zyner reizen, en fmaakte het dubbeld genoegen, Van teevens door zyn onderhoud vermaakten onderrigt te worden. Op andere tyden waren zy vergenoegd by elkander aan een boom, by den oever van eert beek, neergezeeten , wanneer Eugenie met haare lieflykc zagte ftem de ftreelendfde Herderszangen aan Leoncius Voorzong, en door haare welluidenheid de Herders en Landlieden van rondsom tot zig trok, die de een zyn Ploeg, en de ander zyne Kuddens Schaapen verliet, om naar haar bekoorlyk gezang te luisteren, waar door zy hunne moeite en Zwaaren arbeid vergaten, en hun leed voelden verdwynen. Op een zekeren avond, wierd Eugenie onder deeze Veldelingen een oud man gewaar, dien zy nog niet gezien had. Hy had een Zo achtbaar gelaat en zulke eerwaardige gryze hairen, dat zy begeerig was, om zyn naam te weeten. Zy vernam, dat hy Jeronimo heette, en dat hy vyf-enieventig jaar oud was; dat hy eene Zuster in huis had^  van hét kastéél. 399 had, die lam was, nevens vyf onnozele kleine kinderen, waar van hy Grootvader was, en voor wien hy, als ook voor zyne gebrekkelyke Zuster, in zyn ouden dag de kost moest winnen. Eugenie had flegts een gering inkomen. Haar Schoonvader was, wel is waar, ryk, edelmoedig en liefdaadig; maar hy wilde zyn Zoon en Schoondogter aan de fpaarzaamheid gewennen; dus had hy' wysheid en flandvastigheid genoeg, om zyne fortuin nog voor eerst niet met hen te deelen. —; Wanneer gy my door een verftaudig gedrag ge5, toondhebt, datgy, nryne kinders, een nuttig gebruik van uw geld weet te maaken, zal ik myne goederen met u deelen, en maar eene ,, gemeene beurs hebben. Vyf jaaren, by voorbeeld! zo ik geduurende dien tyd over u voldaan ben, zou ik met blydfchap kunnen befluiten, om my geheel van alles te ontdoen, ten voordcelen van fpaarzaame en verftandige fi kinderen; maar ik zal myn goed, 't welk myn ,j eigendom is, en waar over ik naar myn wel,s gevallen kan befehikken, niet ten prooije geeven aan dwaaze verkwisters." — Ach, waards Vader, ( antwoordde Leoncius,) hebt gy my in de perfoon van Eugenie niet reeds alles gegeeven ? Eugenie van haaren kant begeerde insgelyks geen grooter inkomen. Het middelmaatigst fortuin is, verftandig en fpaarzaam aangelegd zynde, altoos toereikend genoeg, om aan alle onze rede-  4^-0 AVO NDTïüROa TINGEN rcdelyke verlangens te voldoen. Ook was Eugenie nog ryk genoeg, om weldaadig te kunnen zyn. Geheel vervuld met het denkbeeld van Jeronimo, zeide zy, 'savonds naar bed gaande, tot Valentinc , dat zy hem des anderen daags eeriigen ondernam! zou bezorgen. Den volgenden morgen kwam de Graaf d'Amilly, naar zyne gewoonte, by zyne Schoondogter ontbyten. ,, Zie daar, (zeide hy, haar een kaartje overreikendc) eene uitnoodiging voor het aanftaande Bal ,, paré. Men zal over veertien dagen te Parys „ een plegtig feest vieren, en gy zyt daar mede verzogt. Ik zag gaarne, dat gy, myne Dogter, daar insgelyks tegenwoordig waart. Gy zult dan waarfchyi.lyk eene nieuwe kleeding ,-, noodig hebben ; en zie hier het geen, waar van gy u die kunt laaten maaken." Dit zeggende, lag de Graaf eene beurs met zestig Louizen op tafel. Toen Eugenie zig alleen bevond, riep zy Valentine by zig, en vertoonde aan haar het gefchenk , dat zy daar zo even van haaren Schoonvader gekreegen had. •— ,, Voor vyftig „ Louizen (zeide zy,) zal ik ook wel een fraai kleed kunnen koopen, zo dat ik tien Louizen van dit geld zal houden, om die aan den goe„ den Jeronimo te geeven; en gy, Valentine, ga intusfehen in het Dorp, om eens te verneemen, of al het geene men my van deezen goc,, den gryfaard gezegd heeft, met de waarheid over-  VAN HET KASTEEL. 40Ï s> overeenkomftig is; en of hier niet een weinig s, vergrooting plaats heeft. Ik zal hem zelve de ,,' tien Louizen ,■ die ik hem toegefchikt heb gaan brengen." Na den middag kwam Valentine van haare verrigting thuis, en verhaalde aan haare jonge Mevrouw, dat al het geene men van den ouden Jeronimo gezegd had, niet alleen de zuivere waarheid was, volgens het getuigenis van den Pastoor, en van alle de Dorpelingen; maar dat zy zelve in zyn hutje geweest was, dat zy daar zyne lamme Zuster gfjïien had, die door het oudfteMeisje, een der kleinkinderen van Jeronimo, en omtrent twaalf jaar oud, opgepast wierd; dat deeze gebrekkelyke Zuster, in een vry zindelyk vertrek, op een goed bed lag, doch dat Jeronimo op een foort van klein zoldertje op ftroo moest flaapen; in één woord, dat Jeronimo de braaffte, doch tevens de ongehikkigfte Man van het geheele Dorp was, als méde de liefderykfte Broeder j en de tederhartigfte Grootvader. — ti Welaan, (zei Eugenie,) laa,i ten wy dan geen tyd verliezen; laaten wy dien goeden, braaven, eerlyken, lieven Man, de js tien Louïzen gaan .brengen! Ik heb de beurs, door myn Vader aan my gegeeven, nog by fi my." — En te gelyk den arm van Valentine vattende, ging zy terftond met haar heen * terwyl zy aan Leoncius, die een partytje Wisk fpeelde, jiet zeggen, dat zy naar den kant van de Lindet, C e boe*  401 AVO ND TYDKORTINGEN boomen-Laan de Maaijers in 't land ging zien arbeiden. Eugenie naderde de plaats, alwaar Jeronimo gewoon was tot den avond te arbeiden. Zy zogt hem reeds met haare oogen; en hem niet ge-: waar wordende, vroeg zy, waar hy was? Men antwoordde haar: ,, dat hy, vermoeid en afgemat, onder het lommer by een beekje aan de Eglantier-Haag was gaan rusten, en daar in ,, flaap gevallen was." — Eugenie en Valentine begaven zig naar deaangeweezene plaats; en zagen welhaast den goeden Gryfaard gerust flaapende, en door zyne kleinkinderen omringd. Zy naderden hem, zonder het minde gerugt te maaken, zeer zagtjes, uit vrees van hem in zyne rust te frooren; en een wyl ftilftaande, bewonderden zy ftilzwygend het treffendst en aandoenlykst fchouwfpel, dat men immer zien kan. De goede Gryfaard (liep gerust. Een aartig jong Meisje, van agt of negen jaar, maakte haar fchortje aan de Roozenhaag boven het hoofd van haaren Grootvader vast, ten einde hem voor de hitte der Zon te befchutten. Haar eene Broertje was haar hier in behulpzaam, terwyl de twee anderen, op haare knien aan wederzyde van den llaapenden Grysaard gezeeten, met takken van lindenboomen de muggen en vliegen wegjaagden. Toen het kleine Meisje Eugenie zag naderen , gaf zy haar een teeken met de hand, om doch geen gerugt te maaken. Eugenie lachte haar vriendelyk toe, en op- haare  VAN HET KASTEEL. 403 haare teenen zagtjes naderende, omhelsde zy het lieve Meisje, en zei ftilletjes tot haar: ,, dat zy haar Grootvader fpreeken moest, wanneer hy ,, wakker wierd. Ga gy maar gerust met uwe ,, Broertjes ginder fpeelen , en gy kunt weder ko,, men, als ik u roepen zal." —r Het lief Meisje was, zo wel als haare Broertjes, hier toe zeer bezwaarlyk te beweegen , en wilde volftrekt niet heen gaan, dan na dat Eugenie haar wel uitdrukkelyk beloofd had, van in hunne plaats de beesjes zorgvuldig van het aangezigt van hunnen lieven bes* ten Vader te zullen wegjaagen. Na dat dit accoord gefloten was, namen Eugenie en Valentine de takken der Lindenboomen, en gingen by de Roozen of Eglantier-Haag zitten. Toen zywel in postuur zaten,naar den fmaak der kleine familie ,om de Seharbeiters en andere lastige gedtertens van den flaapenden Gryfaard af te weeren , liepen deeze kinderen lugtig heen, en gingen vrolyk fpeelen. Toen haalde Eugenie haare beurs uit, en lag die op haar fchoot, om 'er de tien L'uïzen uit te haaien; doch vreezende, dat zy te veel gerugt zou maaken met het geld te tellen, hield zy ftil, en den ouden Man tederlyk aanziende, zeide zy: wat flaapt hy gerust, die arme en eerbiedwaardige Gryfaard 1 Wat is zyn ge=? ,, laat achtbaar en hartroerend! Vyf en zeventig ,, jaar! Welk een ouderdom! Wat moet hy in zulk eene lange reeks van jaaren niet al geCc a J3 ploegd,  4^4 avonötydkortingEn ploegd, gezwoegd, en uitgedaan hebben! En' ,ƒ nu! nu zyne kragtes hem begeeven, en hy byna onder den drakkenden last van den zwaaren ,, arbeid hezwykt, moet hy, in zynen hoogen ouderdom , wanneer het eens tyd was om rust te genieten, nog een talryk huisgezin van brood ,, en al het noodige voorzien." — Dit zeggende, liepen de goede Eugenie de traanen over de wangen. Denk nu eens, myne lieve Mevrouw, ( zei Valentine,) welk een vreugd gy in hem zult verwekken, wanneer gy hem die tien Louizen geeven zult! Dit geld, deeze tien Louizen, (hernam Eugenie,) kunnen hem niet uit zynen behoeftigen ., ftaat redden ...... 6 ! Wat zou het niet ,, een ftreelend genoegen voor my zyn, wanneer ,, ik dien goeden ouden Man voor het overfchot van zyn leven kon gelukkig maaken; wat zou hy dan niet blymoedig wakker worden! Tien Louïzeu kunnen niet meer dan zyne dringendfte' noodruft vervullen; maar vyftig zouden hem geheel fn de ruimte ftellen. Vyftig Lonïzen!... ,, Juist zo veel, als myn kleed zou kosten! En wat zal my dit kleed doch voor vermaak ver,, fchaffen? Het zal zelf ter naauwer nood met ,, eenige onderfcheiding opgemerkt worden, onder honderd anderen, die veel fraaijer, veel kostbaarer zyn zullen \ . . . . Wanneer ik een ,r kleed, met goude kwasten vercierd, en van yr eene ryke ftoiie gemaakt, aanhebbe, zoud gy ,, dan  VAN HET KASTEEL. 45 t, dan denken, Valentine, dat Leoncius my beM valliger zal vinden dan nu? Deezen dag nog ,, heeft by myne houding en zwier zo gepreezen , s, en ik heb flegts een wit kleed aan , en ben niet vercierd dan met eenige bloemtjes, die hy dee„ zen morgen voor my in het veld geplukt heeft. „, Voor tien Louizen zou ik een nieuw kleed kunnen hebben; wel is waar, niet zo kostbaar, maar dat my oneindig beter ftaan zou. Bloemt„ jes en gaas zouden voor zeeker beter voegen op myne jaaren, dan al die flyve opgepronkte op„ fchik. Wat dunkt u "er van, Valentine ? " — Wat my dunkt, Mevrouw? ik zag u zeeker gaar* ne fraai opgekleed. ,, Ach, Valentine, be- „ fchouw dien armen Gryfaard, en gy zult zulk j, een niets beduidend verlangen wel dra laaten vaaren. Verbeeld u eens, welk een zielsvermaak ik fmaaken zal, wanneer ik deezen achtenswaardigen Gryfaard, dien braaven Huisvader, uit de armoede kan redden 1 Met welk eene vreugd zou hy deezen avopd zyne fobere fpys niet eeten, wanneer hy, omringd door zyn kroost, met een blymoedig cog hen aanzien,, de, en hunne onnozele liefkoozingen ontfangende, hen aan een verligt hart, en eenen opgeruimden boezem kon drukken! ... En ik zou morgen ogtend hier van een aangenaam berigt voor myne lieve Moeder mogen opftellen. „ o. Wat zou dit niet eene zuivere blydfchap C c 3 „ aaq  4*6 avöndtydkörtingén j, aan myne Moeder verwekken, als zy dien brief j, leest!" — Maar, Mevrouw, bedenk evenwel eens; gy zult zeeker de eenlgfle zyn, die op dit pragtig Bal zo eenvoudig gekleed verfchynen zult ; dit zal mogelyk uw Schoonvader mishagen, en ligt ook wel aan Mynheer Leoncius. — ,, Zy zyn ech- i, fer beiden zo goed, zo weldaadig! ' i, Kom aan, Valentine; ik zal Leoncius raadpleeü gen. Ik moet ook niets doen , zonder zyne toefterrtming. Maar laaten wy dan ook terftond a van hier gaan ; wftnt het gezigt van deezen goeden ouden Vader zou my in myn befluit }, doen wankelen. Kom, gaan wy; laaten wy Leoncius ten eerden opzoeken, en vervolgens „ weder komen." — Dit zeggende, was'Eugenie gereed, om op te (laan, toen zy agter zig de bladeren hoorde ritfelen. Dit deed haar het hoofd omwenden, wanneer zy gansch onverwagt Leonêius gewaar wierd, die, over de haag klimmende, zig voor haare voeten wierp. Hy was haar, een oogenblik na dat zy het Kasteel verlaaten had, gevolgd. Weetende, dat zy Jeronimo wilde gaan opzoeken , en niet twyfelende, of dit was zeeker met oogmerk, om hem eenigen onderftand te brengen , had hy zig agter de haag verfchoolen , daar hy het onderhoud van Eugenie met den ouden Jeronimo gemaklyk konde hooren. Aldaar was hem , offchoon Eugenie zagtjes fprak, echter geen woord omfnapt van al, wat zy gezegd had. —— O, „ my-  VAN HET KASTEEL. iOJ myne beminnclyke Eugenie, (riep hy vervoerd uit,) ik heb alles gehoord. Terwyl gy u be,, zig hield met de menschlievende zorg, om den ouden man gelukkig .te willen maaken, hebt gy uwen Leoncius onuitfpreekelyk gelukkig ge„ maakt ; wyl dit gefprek my ten klaarden ge,, toond heeft, welk een onwaardeerbaaren fchat ik in u bezitte, en hoe zeer gy myne tederfte liefde waardig zyt." Leoncius fprak nog, toen Jeronimo wakker wierd. Eugenie ontlloeg zig hierop uit de armen van haaren Egtgenoot, en naderde den Gryfaard. De oude man zag haar met verwondering aan; en wilde uit eerbied voor haar opryzen. Eugenia kwam hem voor, en verzogt hem , te willen blyven zitten. — Maar, Mevrouw , /* moet weder gaan werken. Neen, goede Vader, blyf nog wat rusten!" Maar, Mevrouw, myn daghuur! ,, O geene zwaarigheid, die zal ik u betaalen. Zie daar, neem die beurs, laat ,, zy u zo veel genoegen verfcbalfen , als zy my „ thans verfchaft, daar ik u die mag aanbieden." M — Dit gezegd hebbende, boog Eugenie zig voorover, en lag, op eene zo liefderyke als eerbiedige wyze , de beurs met de vyftig Louizen op den fchoot van den ouden Jeronimo, die dit gefchenk met beevende handen aannam. Middelerwyl ftond Leoncius overeind , met de uiterlte aandoening, dit treilend fchouwfpel aantezien, Cc 4 ter.  408 AVONDTÏDKORT1NGEM terwyl hy zyne waarde Eugenie niet verrukking befchouwde. Nimmer was zy hem zo bekoorlyk. voorgekomen; nimmer had zy zulk een diepen indruk op zyn hart gemaakt. ' Ondertusfchen zag onze Jeronimo de opengemaakte beurs met de gouden Hukken, die hy nog fteeds op de fchoot hield, als met verbaasde oogen aan. Nooit had hy zo veel goud in zyn ganfche leven by een gezien. Hy twyfelt, of hy nog flaapt, dan of hy weezenlyk wakker is, en vreest, dat hy droomt. Eugenie genoot in ftilte al het vermaak, dat zyne verwondering aan haare aandoenelyke ziel verfchafFen kon. Eindelyk vouwde Jeronimo de handen famen, en riep uit: maar, myn God! wat heb ik dan gedaan, om zulk een groot goed te genieten! Dit zeggende , beurde hy zyn hoofd op , en Eugenie, die nog voor hem ftond, met oogen glinfterende van dankbaare traanen , die langs zyn eerwaardig aanzigt afrolden, aanziende, riep hy uit: o Mevrouw, dat de Hemel, om u naar waarde te loonen, u kindereu verleem, die u gelyken! Hy kon niet meer zeggen; de traanen, die nu by meenigte van zyn gezigt afgutsten, verflikten hem. Met een kwam de kleine troep Kinderen van Jeronimo aanfpring#n, en Eugenie verzogt hem, de beurs te willen bergen, en voor eerst dit geval niet rugtbaar te willen maaken, maar daar mede te wagten, tot zy hem hier toe verlof gaf. Vervolgens omhelsde Eu-  4 VO AVONDTYD KORTINGEN ■ ,, klaag ik hen! zy kennen het waar genoegen niet." Met het aanbreeken van. den dag, bragt Leoncius zyne waarde Eugenie weder naar zyn gezeegend verblyf op het land. Hy wilde volftrekt, dat zyn Vader haar in haare bevallige kleeding zag; want hy brande van verlangen, om hem het voorgevallene met Jeronimo te vernaaien. — Leoncius kende het hart van zyn Vader, en wist dus by voorraad het genoegen, dat dit berrgt hem geeven zou. En inderdaad, de Graaf hoorde dit verhaal met zo veel vreugd als ontroering aan: hy omhelsde wel duizendmaal met de grootdc tederheid de beminnelyke Eugenie; en van ditoogenblik af, had hy haar even zo lief, als zyn eigen Zoon. Den volgenden dag gingen Eugenie en Leoncius den goeden Jeronimo zien; en Leoncius verzeekerde hem, dat hy zig met de opvoeding van twee zyner Kinderen zou belasten , de lieve aartige Simonette en haar tweede Broertje. De eerde wierd naar Parys in een linnenwinkel gezonden , en de tweede by een Kabinetwerker geplaatst. De Graaf d'Amilly voltooide dit werk van liefdadigheid, door aan den onden Jeronimo een melkbeest en een fluk land, dat naast zyn hutje geleegen was, te fchenken. De gelukkige Moeder van Eugenie ,., Mevrouw de Palmene, die op haare temg reize van Touraine was, ontfing onderweeg den brief, die een • uitvoerig yerhaal van het ge-, beurde inhield. Het